MAATSCH. DEU NEDERL. 1ETTEHK. J TE LEIDE.N'. (J Geschenk van Tooncefslukken, 1841.  HET VAD ERLANDSCH H U I S G E 2 I N.   HET VADERLAND SC ü HUISGEZIN. BURGERLIJK TOONEELSPEL DRIE BEDRIJVENi Te R O T T E R D A M Bij J. M E IJ E R. 17-9 7.  VERTOONERS. De Burger goedman. adeliieid, zijn Vrouw. s tij f aar d , Neef van Goedman. hendrik, -\ karei,, y, Zoons van Goedman. jan, ^ louiza, Dogter van Goedman. rein hart, Vriend van Karei. j o z i n a , eene jong e weduw, Zuster van frans, haar Zoontje. (JLeinhaK. Een Fransch Officier. tolki, een Turksch Koopman. jakob, knegt van Stijf aard. jviietje, dienstmaagd van Goedman. Het Tooneel is in eene vooname Stad in Holland.  HET VADERLANDSCH HUISGEZIN. BURGERLIJK TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het Tooncel verbeeldt een vertrek in het huis van Goedman. GOEDMAN, ADELHEID. GOEDMAN. (In een japon, de hamer op en neer wandelende* met een nieuwspapier in de hand. Aan de zijde van het vertrek ftaat een tafeltje, vaar op verfcheiden andere nieuwspapieren liggen. Adelheide aan eene tafel zittende, bezig 'met ecnig vrouwelijk, handwerk.') De nieuwspapieren maken een' mensch half gek. Hetgeen ik weet, zoek ik immers niet? A 3 Ik  6 het VADERLANDSCH Ik zoek naar het geen ik niet weet, maar vind dit niet; en hetgeen ik vind, verfta ik niet. Als ik wat te zeggen had, zou ik alle konranten verbieden; of de fchrijvers zouden heilig moeten beloven, dat zij niets hoegenaamd , uit partijichap, eigenbelang, of wraakzucht, zouden fchrijven, maar alleen zaken, die zij ten minne zeiven gelooven. En dwalen zij dan ter goeder trouw, dan is de lezer niet beter, dsn de fchrijver. Met de dagbladen, die ons verfiag doen van hetgeen in de Nationale Vergadering verhandeld wordt, is het, zekerlijk , wel iets anders gefield; doch voor mij — ik bevind mij daaromtrend bijna in hetzelfde geval. Hetgeen ik zoek, vind ik niet: van hetgeen ik vind verfta ik niet veel; en hetgeen ik verfta, behelst, ten Bunfte voor mij, dikwijls geheel onverfchillïge zaken. Maar wij Burgers behoeven ook niet alies te weten; wij zouden andeis te wijs, of misfchien te gek wordtn; en als wij eens tot den eenen of anderen post verkoren wierden , gelijk immers mooglijk is , zouden wij, uit aiteveel, of alteweinig verftand, mooglijk heele gekke dingen doen. Nöj het komt 'er ook niet op aan,  HUISGEZIN. 7 aan, wat op het papier ftaat, als de werkzaam» heden en daadzaken maar zoo zijn , dat een vaderlandsch hart reden heeft, om zich te verheugen. ADELIIEID. Wel, Goedman! gij fchijnt u al weer aan de> nieuwspapieren te ergeren zij zijn zekerlijk zoo niet, als zij wel behoorden te wezen ; maar men kan 'er toch veel meer op aan, dan voor het Jaar 1795, toen de meesten, gelijk gij zelf zoo menigmaal gezegd hebt, met enkel leugens en kwaadaardige fatijres opgevuld weren : toen de Franfchen , bij voorbeeld, in eenige op elkander gevolgde veldllagen, meer volk verloren, dan ooit in Frankrijk geweest is— toen men het getal der Franfchen op eenige millioenen begrootte, de yrouwen en de marmotUn niet meegerekend; weet gij nog wel? En wat de dagbladen aanga; daarosntrend hebt gij zekerlijk geen ongelijk; maar het geeft mij altoos nog eene zekere gerustftelling, dat de Nationale Vergadering dikwijls in een geheim Committe veranderd wordt. Maar Goedman! terwijl gij daar over de kouranten en dagblaA 4 den  8 het VADERLANDS CH den loopt grommen, weet gij intusfchen reeds rd het nieuws, en ik weet nog niets. goedman. Dan weet gij omtrend zoo veel als ik. adel heid. Hoe zoo ? Is het dan al weder oude kost ? Nu, ik moet u wat nieuws zeggen ; ik heb gedroomd , goedman. Dat gij eene nieuwsgierige vrouw zijt? adel heid. Dat weet ik, zonder het te droomen; maar ik heb gedroomd, dat 'er een profeet bij jnij kwam. .... goedman. Ho! ho! nu heb ik al genoeg; ik wil 'er niets meer van weten. Gij moogt alles, wat de profeet u voorgelogen heeft, gerust voor u zelve houden; al had hij u vooripeld, dat u het derde jaar der bataaffche vrijheid .... maar ik zal mij niet verder uitlaten; genoeg ik wil niets van uwen droom , of van uwen profeet Weten: — loutere herfenfehimmen! adel heid. Nu, kis gij niets nieuws van mij wilt hooren, zeg  HUISGEZIN. 9 zeg gij mij dan ten minden,wat 'er in dekou' ranten ftaat. Is het nu zeker vrede tusfehen Frankrijk en Spanje ? GOr.BHAK. Dat weet gij immers aiiang. — ADEL HEID. Zal Spanje ons nu helpen, om Engeland klein te maken? ó' als dat konde gefchieden, dan zou de zaak hier eerst regt gezond wezen. GOEDMAN. Wanneer wij ons geheel en al op vreemde Mogendheden moeten verlaten,dan kunnen wij weinig zekerheid van onze eigen zaak hebben. Maar, wijfje lief! herinnert gij u nog wel, dat wij den ftaathindigen Tingieter eeas hebben zien fpelen?kunt gij uxijne vrouw nosvoordellen? De nieuwsgierigheid der vrouwen gaat al heel ver! en wat hebben zij zich toch in ftaatszaken te fteken! ADEL HEID. Wei, dat is al heel flijmexig, Goedman ? even als of vrouwennieuwsgierigheid iets anders ware, dan mannennieuwsgieiigheid. « 5 GOED"  io het VADERLANDSCH GOEDMAN. Zeker-— ik ftelbelang in het lieve vaderland. ADEL heid. Ik ook. GOEDMAN. Ik wensch, dat alle volken mogen vrij worden — of dat het hun ten minfte'wel moge gaan. A D E L 11 E i D. Ik ook. En dan wensch ik 'er nog bij, dat de Engelfchen klein gemaakt — geheel van den aardbodem — neen, geheel van de zee verdreven mogen worden. GOED M A N. Ik befchouw de nieuwspapieren ■ ADE L HE I D. Ik ook. — G O E D M A N. Gij ook ? — Wel — hoe bcfchouwt gijze dan ? ADE L HEID. Als iets, waarop men niet veel ftaat kan maken. — TWEE-  HUISGEZIN. ii TWEEDE TOONEEL. De verigen, hè nd rik. adel heid. (Hendrik inkomende) Hendrik! hebt gij ook particuliere tijdingen ? goedman. Zijn de brieven al aangekomen ? adel heid. • De cngclfche? hendrik* En de franfche. —• ad el heid. De duitfche? hendrik. En de haliaanfche. — adel heid. ó! Zeg toch fchielijk, wat melden de engelfche, franfche, duitfche en italiaanfche brieven ? Maar naar de engelfche ben ik juist niet nieuwsgierig; die brengen gewoonlijk niets anders mede, dan berigten van dieverij en fchelmerij — het nemen van fchepen, fteden en zelfs geheele Eilanden, in de oost en in de west; neen, ik heb buiten dat ftof genoeg, om mij te ergeren, of te bedroeven; al  ,12 het V AD E R LAND S C H al haal ik die niet uit de engelfche papieren. Zie daar, ik hen maar een VröUw, maar als ik eens een klein wonder konde doen —i GOEDMAN. Foei, Adelheid! wij mogen omtrend niemand wreed zijn — ook niet omtrend onze vijanden — zelfs niet in c::ze wenfehen. — A DE L II E I D. Gij weet immers nog niet, wat ik zou doen? GOED 1,1 A N. Wel, wat zoudt gij dan met uw wonderwerk uitvoeren? AD-E LHElD. Ik zoude gehcelcengelfche vlootverplaatfen. GOEDMAN. Nu, dat laat zich hooren — maar waarnaartoe? AD E L II EID. Uit de zee in een rivier. — G O E DMA N. Dat zou zoo kwaad niet zijn; maar in welke riyier? ADE LIIEID. Ja ■— die heeft een' bijzonderen naam — de oude man, Karon, weet gij? transporteert de fchimmen daar over naar eene andere wereld. goed-  HUISGEZIN, 13 goed man. Gij meent den ftijks. — adeliteid. Regt zoo, daar wilde ik haar plaatfen; en dan mogt ik wel lijden, dat zij met extrapost, "te land, naar de elizcefche velden gevoerd wierd. Doch wij willen ons niet langer met de Engelfchen ophouden. Zeg eens, Hendrik! wat behelzen de overige brieven? ii e nd ri k. f Men zegt, niets .dan goed nieuws. g o e dma n. Men zegt! — leest gij die brieven dan zelf niet? hendrik. De inhoud van de brieven kan zekerlijk, op een kantoor, geen geheim blijven, wel te verdaan, zoo ver dezelve den koophanticl aangaat; maar voor het overige fpreekt onze Baas van .het niéuws", of niet met al, of juist zoo veel, als hij wil dat wij weten. Bovendien is het met de particuliere brieven niet veel beter gefield, clan met de kouranten; zij bevatten wel fomtijds dingen, die waar en echt zijn, maar velen, intusfehen, ■jn qpgevuld met willekeurige bijvoegfels, feli's met opzetlijke vcrdichtfeleu. adel-  14 het VADERLAND SC II abelheid. Wel, dat had ik niet gedacht — waarop kan men dan ftaat maken"? g o e d M an. Wijfje lüef! op geduld en tijd. Het geduld wacht den tijd af; en deze baart rozen en doornen, DERDE TOONEEL. De tori gen, ka rel. coedbi an. Wat is de reden, Karei! dat gij gisteren, later dan naar gewoonte , zijt thuis gekomen ? kar e l. Dat zal ik u zeggen, Vader lief! ik was bij mijnen vriend Reinhart; wij hebben; zamen eene vriendfchaplijke pijp gerookt. — abelheid. Ei? ka rel. Een plan gemaakt. — a de lh bid. Welk plan? zekerlijk om eene nieuwe focieteit opterigten? ka-  HUISGEZIN. 15 K ARE L. Juist het tegenovergestelde, Moeder! wij hebben ons genoegen al zoo van alle focieteiten gekregen, dat, al wierden 'er tien nieuwen opgerigt, wij in geenc van allen zouden willen wezen. Wij zijn het fchreeuwen , fchelden en harrewarren over revolutionair en /lijmerig reeds zoo moede, dat wij voorgenomen hebben, om nergens meer te gaan, dan ik bij hem, en hij bij mij. GOEDMAN. Nu, daar heb ik niets tegen; maar goede Patriotten dienen toch wel in de esne of andere patriottifche focieteit te zijn. K ARE L. Zeker,als zij daar van nut kunnen wezen. GOEDMAN. Patriotten moeten elkander voorlichten. K AR E L. Dat diende zoo te wezen. ADEL HEID. Elkander alle nieuws mededeelen. * KA REL. Dat was niet kwaad. HEN-  i6 het VADERLANDSCH hendrik. Elkander de hand van broederfchap geven. ka rel. Dat was te wenfchen! a d e l he id. (/pottende) Dat was te wenfchen! — wel is het dan zoo niet? of, als het zooniet is,waarom is het dan zoo niet, als.het eigenlijk moest wezen? kar. el. Deze vraag is niet gemaklijk te beandwoorden; en al ware dit zoo niet, geloof ik echter, dat het tegenwoordig mijne zaak maar is, daarvan te zwijgen. Maar dit kan en moet ik zeggen , mijn vriend en ik, wij mcenea het opregt met eikander. Tüsfchen ons beiden heeft datgeen, in miniatuur, plaats, dat met zulke groote letteren, aan het hoofd van alle nieuwspapieren , van alle plakaten, van alle nationale, provinciale , en ftedelijke refoluties, decreten, proclamaties enz. gelezen wordt, namelijk: vrijheid, gelijkheid, broederfchap! ad el he id. Ei! gij komt daar met zooveel woorden voor den dag,waarvan ik 'er geen een verfta. Gij zijt van ouders tot ouders een geboren hoi-  HUISGEZIN. 17 hollander; fpreek uwe moedertaal, dan kan ten minfte uwe moeder u verftaan. KARE L. Moeder lief! het komt 'er niet zeer op aan, of gij alle deze bijzondere uitdrukkingen verftaat, of niet. Het voornaamfte is : vrijheid, gelijkheid en broederfchap! en deze woorden zijn toch zuiver hollandsch! HENDRIK. Nu, die hebben wij reeds, federt onze franfche broedeis bij ons de gelukkige ommekeer van zaken bewerkt en voltooid hebben. KAR E L. Gij hebt gelijk, Broeder! gij zijt een best patriot! HENDRIK. Wie daaraan twijfelt, zou even zoo goed kunnen twijfelen, dat ik op een voornaam kantoor boekhouder ben. KA REE. Aan het laatfte twijfelt niemand; en aan het eerfte wil ik ten minfte niet twijfelen, om dat ik uw broeder ben. Maar hoor eens Broeder! kort en zakelijk: 'er is een fpreekB woord  16 het VADERLANDSCH woord, dat zegt: alles hcert twee handvatten;-! en derhalve ook het patriotismus! goedman. Hebt gij deze waarneming nu eerst gedaan,! dan is dit misfchien ook de reden uwer af-J zondering van patriotfche gezelfchappen« Jonge! ik, kan u geen ongelijk geven; maart met u beidjes! — wat wilt gij uitvoeren ? kar e l. Niets — van uitvoeren fpreken wij in het} geheel niet meer; die tijd is al voorbij. Maarl vrijheid, gelijkheid en broederfchap is onze! leus; en het wezenlijke dezer mooije woorden! heeft, met de daad , tusfehen ons beiden! plaats. Wij zijn met elkander overeengeko-f men, dat elk mag denken, zoo als hij wil-—, goedman. Dat is zekerlijk de eemgfte ware vrijheid; die heeft men ovtral, zelts in Spanje, inl Rome, in Venetien; die kan niemand ont-l nomen worden, ot men moet hem het leven om nemen. k ar e l. Gelijk zijn wij ook; niet alleen in jaren en I ligchaamsgrootte, maar ook in andere dingen, j waar- i  HUISGEZIN. 19 waarop de ware gelijkheid rast. De vader van mijn' vriend was noch prins, noch baron, zelfs niet eens burgemeester; gij, vader! waart dit ook nooit. Hij heeft weinig geld — ik ook. Zie daar de eenigfte ware gronden van gelijkheid. En de broederfchap! 6! deze is zoo zuiver, als oud dukatengoud. Hij is een door en door goede jonge , opregt, vriendfehaplijk, braaf, verftandig; — zoo ben ik ook; of, als dit verwaand mogt fchijnen te wezen, is het echter zeker , dat ik zulke menfchen bemin, en als broeders befchouw. ADEL HE ID. I Reinhart is zekerlijk een brave ,lieve jonge; ik houd veel van hem. GOEDMAN. ' Ik ook. K A RE L. Meent gij dat, Vader? GOED MAN • Twijfelt gij daaraan ? KA RE L. Nu, dan heb ik een verzoek aan ü; en als gij aan hetzelve voldoet, zal ik dit als de fluidelijkfte proef uwer genegenheid voor hem befchouwen. Ba goed-  20 het V ADERLAN DS CH goed man. Spreek — wanneer ik het doen kan. ... I k.ar.ed. Hij is verlegen. — adelheid. ó! Dat zal al weder op Louiza zien. k arel. Hij is zeer verlegen om honderd guldens; 1 en ik heb hem {beloofd u daarom aantefprekcn. 1 goedman. Honderd guldens! gij weet immers , dat ik, 1 in de tegenwoordige tijdsomftandigheden, de I handen niet ruim heb; ik heb zelf moeite , om I müne zaken in orde te houden. Ik wilde 1 wel, maar ik kan niet. karei. Ach vader! indien gij het eenigzins kondet J fchikken ; het zou u, door den tijd, misfchien | genoegen wezen, het gedaan te hebben. goedman. Ik kan niet begrijpen , hoe Reinhartin zulk j eene verlegenheid komi. ka rel. Door zijn goed hart; — ik zal het u maar 1 regtuit zeggen; het geld is niet voor hem, 1 maar voor zijne zuster. adel- 1  HUISGEZIN. 21 abelheid. 6! Dat is een goed, braaf wijfje; gij moet het maar doen, als gij kunt. goedman, (in gedachten.) Nu, ik zal het doen — gij kunt Reinhart zeggen , dat hij morgen het geld zal hebben. ka rel. (blijde.) Bravo! hendrik. (op zijn horologie ziende.) Is het al zoo laat! — ik moet gaan. k. a r e l. Het zal mijn tijd ook worden. (Zij willen vertrekken.) adel heid. Waar is Louiza? k a re l, Nog op hare kamer. goedmak. En waar is Jan? hendri k. 6! Die zal al weder bij het exerceren zijn; die jonge heeft niets anders in het hoofd, (zij gaan heen.) B 3 VIER-  ,1 het VADERLANDSCH VIERDE TOONEEL. goedman. a d e l h e i d. (vervolgens) mietje, mietje. Daar is Jakob , de knegt van den burger Stijfaard. g o e d m a n. Moet hij mij fpreken? mietje. Zoo zegt hij. goedman. Laat hem dan maar binnen komen. (Mietje vertrekt.') VIJFDE TOONEEL. De vorigen, jakob. jakob. Ik heb de eer van u goeden morgen te wenfchen, mijn Heer Goedman! Mijn Heer Stijfaard, uw Neef, laat u groeten. — co eb ma n. Dat is goed—maar luister eens, jongman! wanneer mijn Neef een heer is, dan mag hij dat, mij aangaande, altoos zijn en blijven; maar ik ben maar een burger. j a"  HUISGEZIN. 43 jakob. ó Mijn lieve mijn Heer! dat burger gaat al aoo wat over. In het begin van de omwenteling — ik meen die van 1795. . . . g o E d m a ï*. Gij zoudt misfchienliever van die van 1787 fpreken, ook? jakob. Neem mij niet kwalijk, mijn Heer! das zijn mijne zaken, van welke omwenteling ik liefst zoude fpreken. De omwentelingen, die wij reeds gehad hebben, weten wij ; en van het toekomende kunnen wij nog niets zeggen. goedman. Dat verfta ik niet. adel heid. Ik ook niet. j a k0 b. Ik ook niet; maar 'er zal waarfchijnlijk nog wel eens een tijd komen , wanneer men het óns zekerlijk aau het verftand zal brengen. Ik wil nu maar zeggen : — in het begin van de omwenteling van 1795, toen alle Franfchen citoijens, en aüe heeren burgers waren, was ik •ok wel verpligt,om tegen elkeen, zelfs tegen V> 4 Hee-  44 het VAD ER. LANDS CH Keeren , burgers te zeggen; — toen lachten de Heeren nog, wanneer men hen burgers noemde, om dat zij, ten dien tijde, voor de eigenlijke burgers nog zoo wat bang waren; maar nu 1 zeker, wie niets te vragen of te verzoeken heeft, moge altoos nog van burgers fpreken; maar de Heeren zijn en blijven toch altijd Heeren; dat is zoo geweest, zoo lang de wereld ftond , en dat zal nooit veranderen , al kwam 'er elk jaar eene omwenteling; en dat*| is ook de reden, waarom ik mij altijd aan de oude conftitutie gehouden heb. Nu, mijn Heer! of 'Burger, zoo als gij wilt, mijnheer Stijfaard, uw neef, laat u groeten. goed man. Dat heb ik al gehoord — maar wat is 'er van zijn' dienst ? jakob. Het moet eene zaak van gewigt zijn ; maar wat het is , weet ik niet. goedman. Gij hebt immers een boodfchap aan mij — en wat is die eigenlijk'? jakob. Mijn Heer uw Neef laat Yragen, of mijn Heer thuis is. goed-  HUISGEZIN. 25 goedman. Of mijn Heer thuis is, dat weet ik niet; maar dat ik thuis ben , dat ziet. gij. ja k 0b. Nu, ik meen u, mijn Heer! —- of gij, mijn Heer, thuis zijt, en thuis blijft, en mijn' Heer Stijfaard kunt afwachten? Mijn Heer heeft met mijn Heer over eene zaak van het uiterfte belang te fpreken, die geen uitftel kan lijden. goedman. Ik ben thuis en blijf thuis; en mijn neef ka" komen, als hij het goedvindt. (Jakob vertrekt.) ZESDE TOONEEL. goedman. adel heid. goedman. Ik wenschte, dat de karei met alle zijne Heeren in Zuid-Indien ware, dan waren wij dczelven ten minfte in Europa kwijt. — Maar wat of Stijfaard mij moog te zeggen hebben , dat zoo gewigtig is, en zulken haast vereischt! dat begrijp ik niet. adel heid. Hij komt zeker niet, om u plaizier te doen, B 5 goed-  1 26 het VAD E RL AND SC H GOEDMAN. Wij zullen het wel Ik oren. (Hij bek. Miet je komt. Tot Mietje} Ruim tiet daar wat op, 'er komt zoo aanftonds iemand. (Tot Adel' heid) kom Lieve! laat ons zoo lang heengaan. (Zij vertrekken.) ZEVENDE TOONEEL. mietje, (kort daarna) jan. mietje. (Bezig zijndet met het opruimen, zingt ten vrijheid/, ed.) jan. (Ah fchutler gekleed, met fnaphaan en zijdgeweer.) Jenever, of de dood! mie tje. Ho! ho! zoo haastig niet met den dood; wij zijn beiden nog te jong, om te fterven. j a n. Kom , kom , Wat geef ik om den dood , als... mietje, {invallende} Als gij maar blijft leven,ook Burger? Hoor eens, ik was eens ziek, en de Naaifter zou bij mij waken ; intusfehen fliep zij, als een os , ik maakte haar wakker, herinnerde haar de taak, die zij op zich genomen had, en zij and-  HUISGEZIN. 37 andwoordde , nog half flapende: Ja Mietje ! Ik wil wel bij u waken, maar ik moet mijn nachtrust hebben; ha! ha! en zoo gaat het u ook, denk ik, gij geeft niet om den dood, als gij maar niet fterft. Is het zooniet? jan. Neen; geef maar jenever, of. . . . jhiet je. Ho! Iio! Burger! dat gaat zoo niet meer, als in het begin van de omwenteling, toen elkeen van bliidfchap tracteerde, toen men 'naar geen geld vroeg; alles in hoop op goede tijden. Maar nu begint het anders te gaan. Het is al over met: jenever of de dood ! gisteren heb ik jenever gehaald, maar de Burger heeft ze vergeten te betalen; derhalve Burger! geld, of geen jenever! jan. (y/erpi een Jluk geld op de tafel.) Zie daar, Mietje! ik had het vergeten. Lustig nu, jenever. (.zij vertrekt.) Dat' drommelfche geld heeft de wereld zoo lang geregeerd ! en het zelfde geld zal misfchien — de verwachting van de beste Patriotten te leurftellen; het goud is al weer zoo hoog, hoor ik. Nu, ik ben, die ik ben, en blijf, die ik ben,  23 het VADERL ANDSCH ben, en zal nerven, die ik ben , namelijk , epn braaf vaderlander! voila fout. — mietje, (komt terug met ten glas jenever) Ziedaar, Burger! heil en zusterfchap ! jan. Best! heil zultge hebben! lust gij ook wat, Miet? mietje. Ik dank u, Burger! ik houd zoo min van jenever, als van den dood. — jan. Toe! flof dan maar heen. — (Mietje vertrekt, onder hit maken van \ eenige aardigheden.) AGTSTE TOONEEL. jan, (alleen.) (Hij gaat de kamer verfcheiden keer en op eii neder , zingt vervolgens de marfeiiiaau/che ■marsch ; terwijl hij zijn hoed verkeerd zet.) Als ik konde — als ik mogt, zoo als ik wilde! — maar, wat helpt dit alles! —gekheid, gekheid — dat zeggen alle Aniipatriotten — dat zeggen vele zoogenoemde Patriotten; .en, als het zoo voordgaat, zal ik het, in 't einde, ook  HUISGEZIN. ao ook nog moeten zeggen. (Eenigzins in gedachten ) Maar als ik Kapitein — als ik Kolonel — of (driftig) als ik Generaal was— of ik het boeltje ook na zou zien ! Het is geen eigenbelang, geen dwaze partijzucht , die mij dus doet wenfchen; neen, het is het belang, van 't lieve vaderland — het is de zucht voor vrijheid en het regt, die mij zulke dingen inboezemt, welken door den eenen als braafheid en kordaatheid beu. houwd en geprezen worden, terwijl een ander met al mijn belang van 't vaderland , met al mijn zucht voor vrijheid den {pot drijft, en mij helder uitlacht. Dat 'er bij mij en een' ander, lomwijle, wel eens een beetje van fint anne onderloopt — dat wil ik niet ontkennen ; maar dat het patiïotismus gekheid is — neen,-dat zal, dat wil , dat kan ik niet gelooven; en dai het revolutionaire fijstema het eenige ware patrioitifche is, — hiervan ben ik zoo ztker, als van mijn leven. Het komt 'er maar op aan, wat men door revolutionair verfta. Men heeft ons te last gelegd, dat wij — terroristen waren, die overal de guillotine wilden planten en bloed doen ftroomen, veelerger, dan Robespiere zaliger ooit ge-  30 het VADERLANDSCH gedaan heeft; maar elk, die onze tegenwoordige Natie kent, weet wel, dat zij zoo wreed» als een fchaap, is. Dat 'er intusfchen hielen daar wel een tikje mogt gevallen zijn , zie, dat is waarachtig; want een mensch weet nu naauwlijks, dat'er eene omwenteling is. Het kwaad moet geftraft worden, dat fprcekt van zelfs; en dit is zoo wel waar omtrend Patriotten, als omtrend Antipatriotten; maar kwaad blijft ook kwaad, al is het agt jaren geleden. (Eenigen tijd in gedachten; daarna eenigzins driftig) Neen, eigenbelang was nooit de drijfveer van hetgeen ik gedaan heb. — Dat ik mij met eenige goede jongens, dagelijks in den wapenhandel oefen, hetwelk mij, met dit alles, een mooi fluivertje kost — dat is zeker geen eigenbelang. —Maar als ik generaal was! (hij zwaait met den hoed, os:ritr hit roepen van:vive la Republiquelj Men vindt 'er zoo velen, die wenfchen, Reprafentanten, of Municipalen te zijn, al konden zij het met geld koopen — al moesten zij de oranjebataven 'er toe gebruiken; maar wie dat wenscht, weetniet wat hij wenscht. — Pvcprafentant, Municipaal, Raad, of iets van die natuur — neen,  HUISGEZIN. si neen, dat wilde ik niet zijn; — die Burgers hebben het, bij mijn ziel, kwaad genoeg. Nieuwe wetten te maken, naar den zin van elkeen, of de ouden te laten, zoo als zij zijn, tegen den zin van velen; of de oude wetten zoo te veranderen , dat aan elkeen genoegen gegeven worde — ó! dat zijn geene kleinigheden! ■— ik heb, wel is waar, hiervan nog geene ondervinding, maar ik kan het mij zoo duidlijk verbeelden , als of ik, ten minfte, proviiionele Reprccfentant geweest was. —Neen, niets van die natuur; de fabel in de vuist — dat ftaat mij beter, en zou mij nog beter ftaan, als ik generaal was, en — nota bene, als ik dan zoo dacht, als ik nu denk. (Hij zingt een vrijhei di li cd.) NEGENDE TOONEEL. jan, goedman. jan. (Zijn vader ziende inkomen, neemt hij een deftiger houding aan.) • - Rigt u! goedman. Zoo wild niet. Jan! zoo wild niet! men kan u overal hooren, al ziet men u niet. Is dat  3a het VADERLANDSCH dat een leven! gij maakt meer geweld alleen, dan het geheele huisgezin met elkander. Ik weet wel, dat gij het zoo kwaad niet meent; maar gij kunt immers een goed mensch, en een best patriot zijn, zonder JAN. Zonder lucht te geven aan mijn hart, dat zoo vol is van warme vaderlandsliefde — van ijver voor het algemeene belang! - zou ik aan het vaderlandfche bloed , dat door mijne aderen rolt, den vrijen loop niet laten? Zou ik, ten minfte, niet door wenfchen, aan het levendige gevoel voldoen,welk een uitwerkfel van de overtuiging is, dat niets in de wereld naturelijker, verhevener, wenfchenswaardiger is, of zijn kan, dan de regten van dan mensch en burger? GOED WAN. Zeker, niets is naturelrker, verhevener, wenfchenswaardiger, dan de regten, maar gok, dan de pligten van den mensch en burger; want de pligten moet men niet vergeteu. JAN. •Die heb ik altoos getrouw vervuld,en zou dit nog meer gedaan hebben, en nog doen, als  HUISGEZIN. 33 als ik maar konde of durfde. En, ik zou wel durven, wanneer maar het een en ander meer naar mijn zin was. Gij vacler! zijt een goed vaderlander , dat weet de geheele wereld ; maar gij zijt daarbij zoo veel ouder, bedaarder, beredeaeerder, dan ik. GOED MAN. Zijt dan, ten minfte, zoo bedaard en beredeneerd, als uwe broeders; die zijn immers zoo veel ouder niet, dan gij! JAN. Vader-! ik weet, wat gij zeggen wilt; ik begrijp u volkomen; het is altemaal goed en wel; en waarfrhijnlijk zou het zeer voordeelig voor mij zijn, als ik wilde, of als ik konde , — ja, dan, ik geloof het zeker, — dan was ik allang geholpen; dan was ik misfchien een geheel andere kerel, had meer vrienden, meer geld, meer plaizier — maar geloof mij heilig, het is zoo zeker , als ik met u fpreek, al ftond de guillotine voor mijne oogen, ik kan— ik kan niet; of'er moest een geheele omwenteling in mijn hart plaats hebben. GOEDMAN. Maar jonge! gij zeidet zoo aanftonds, dat C gij  34 het VADERLANDSCH gij mij verftondt; en ik verklaar u, dat ik geene lijllabe van uw laatfte gezegde begrijp; — als ik wilde, als ik konde ,dan zou dit, of dan zou dat wezen" — wat meent gij hiermede ? JAN. Gij wilt mij niet verftaan, vader! ik heb u reeds te dikwijls mijne denkwijs hieromtrend te kennen gegeven, dan dat gij iemand noodig zoudt hebben , om dit fchijnbaar raadfel optelosfen; maar op uwe ingewikkelde begeerte zal ik het u ten overvloede nog eens zeggen: ik kan mij niet genoeg, gL lijk men zegt, naar den gang van het werk fchikken, en intusfehen tegen mijn hart en beter weten aanhandclen. GOEDMAN. Dat is zeer goed — daar ben ik blijd om. JAN. Ik verfta de flaatkundige cijfferkonst niet, om, naar tijdsomftandigheden, te adderen, fubftraheren, multipliceren en divideren. GOEDMAK. Destebeter, zulke kunstjes behoeft gij ook niet te kennen. JAN. En wat het allerongelukkigfte is, ik kan niet vlei-  HUISGEZIN. 35 yleijen, niet draaijen, niet plooijen; of met anderewoorden, ik kan geen zwart wit, en wit zwart noemen. GOEDMAN. Ik heb nooit gehoord , dat dit noodzakelijke vercischten van een goed vaderlander zijn. JAN. Dat zult gij ook met zulke ronde, verftaanbare, holhndfehe woorden niet hooren; en echter heeft het veelal plaats, dat hij, die deze hoedanigheden niet bezit, zijn oogmerk ook niet kan bereiken, al ware hij zulk een goed patriot, als wijlen vader oldenbarneveld, in zijn' tijd. GO E D M AN. Nu, daar zullen wij niet verder in treden; misfehien zou ik anders genoodzaakt worden, om u, in vele zaken , ten deele, gelijk te geven.— Maar zeg eens Jan ! zijn uwe broeders, inuweoogen, geen goede patriotten? JAN. Dat zeg ik niet. —- GOED MAN. Eehooren zij , misfehien, naar uwe meening, tot de politieke cijffermeesters, of 'vleijers, of draaijers? C 2 JAN.  36 het VADERLANDS CH j a n- Dat zeg ik niet; maar dit weet ik zeker, dat, al zijn wij broeders, ons patriotismus, in vele opzigten, zeer verfchillende is; en dat dit niet anders zijn kan, is , dunkt mij, zoo klaar als de zon. goedman. Hoe dat? jan. Hendrik is op een groot kanloor, en heeft een goed beflaan; en Karei, die, voor het overige, een beste, verftandige Jonge is. . . . goedman. Nu, die is immers op geen kantoor? — jan. Neen, maar die is verliefd. — De eerfte heeft hét hoofd te vol, en de tweede het hart; zoo dat de belangen van het vaderland verre na dien indruk op hm niet kunnen maken, als zij op mij lubben, wiens hoofd en hart van alle andere dingen, buiten den roem en het geh k van dit ons Gemeenebest, zoo ledig zijn , alt, pijn beurs meestal van geld is. goedman. Nu, wij hebben over dit onderwerp reeds ge-  HUISGEZIN. 37 genoeg gepraat; ik zal welhaast eene andere ftof krijgen, om over te fpreken; ik wacht neef Stijfaard. — jan. Dan ga ik heen, fchoon gij het mij niet beveelt. (Hij wil vertrekken , maar ziet zijne zuster Louiza, en blijft nog.~) TIENDE TOONEEL. De vorigen, en louiza. (Deze bekoorlijk, doch burgerlijk gekleed,komt mtt etn vrolijk gelaat binnen.) jan. (Hijziet Louiza inkomen, en zegt.) Ha ! nu blijf ik nog. (Hij toont ieekeni van blijdfehap , en vat Louize bij de hand.") Dag Burgeres ! hebt gij wel geflapen ? gij hebt immers geen' profeet bij u gehad? Moeder zegt, dat zij, deez' nacht, een profeet gezien heeft, in den droom namelijk , Louize ! en een jong Meisje mag immers ook wel droomen , al was het van haar' vreijer ? louiza. (vriendelijk , tevens fchert fnul.) Ei, ei, Broeder ! zijt gij die burger, die bij elke gelegenheid ftaande houdt, dat gij u met geen meisjes bemoeit — die verzekert, nooit C 3  3S het VADERLANDSCH bemind te hebben , noch te zullen beminnen, — die gisteren al fpottende zeide, den kleinen kupido boog en pijl, met een kanon uit de handen te willen fchieten , en zijne Moeder in een klooster, waar geen Priesters komen, opfluiten? — En gij, Burger! durft nog tegen 'mij van nachtprofeten, van droomerij en vrijerij fpreken ? jan. Hoor, Louize ! ik ben ook niet gewoon , om mij met burgeresfen optehouden ; dat gebeurde wel eens, in het begin van de omwenteling, bij deze of gene vrolijke gelegenheid; en dat heb ik toen gedaan; niet omdat de burgeresfen Vrouwen zijn, maar omdat 'er zoowat patriottiesch vuur in zat. Aardig, in zoover ik dit wezen kan, ben ik eigenlijk maar alleen tegen u, omdat gij mijn lief zusje zijt; en waart gij mijne zuster niet, clan geloof ik zeker, dat dezelfde kleine gaauwedief kupido in ftaat zou wezen, om mij, onvoorziens, met zijn gevaarlijken pijl, eene doodwond toctebrengen, en mij verliefd op u te maken. louiza. (Jagchende) Hoe is het mooglijk, dat iemand, die rooit be-  HUISGEZIN. 39 bemind heeft, en nooit zal beminnen, aan een jong Meisje zulke overheerlijke complimenten kan maken , die men van den eerften meester in de modclicfde niet beter zou kunnen verwachten! — maar Broertje! met al uw kortswijl, belet gij mij mijne boodfchap aan vader te doen. — jan. Dat zal weder iets van groot belang wezen J louiza. Zeker! al is het voor u van geen belang, zoo is het dit echter voor mij. jan. Ik wil wedden, dat het al weder op een vriendelijk verzoek zal uitloopen; daar zal weêr een nieuw lint, of een nieuwe hoed , of een nieuwe fjerp moeten wezen, om in de kerk, of in de komedie te gaan, of om in andere groote gezelfchappente verlchijneii , waar men gewoon is, elkander van het hoofd tot de voeten , van voren en van agtcren te bezien en te beoordeelen, om daar, volgens de regelen der gelijkheid , met andere burgeresfen gelijk te zijn. — Nu, zeg op, ik ben nieuwsgierig. C 4 l o u i-  4o het VADERLANDSCH louiza. I!: wenschte wel, dat gij het wat minder waart, of dat ik eenige oogenblikken met rader alleen konde wezen. jan. Kom, kom, ik beloof u, ik zal nu dood ftil zijn; en indien vader uw verzoek toeftaat, dan verzeker ik u, provifionecl, dat ik 'er niets tegen zal hebben; maar indien vader het afflaat, dan verklaar ik ronduit, dat het niet zal gefchieden. louiza. Dat weet ik, Burger! zonder dat gij het zegt. (Tot Goedman) vader lief! goedman. (Die, federt cetiigen lijd, in een papier gelezen, of in gedachten op en neer gewandeld heeft.") Wat is het, mijn kind? louiza. Ik heb een vriendelijk verzoek aan u. goedman. En dat is ? — louiza. Ik heb'er reeds met Moeder over gefproken; die heeft 'er niets tegen , als gij het maar toeftaat. goed-  HUISGEZIN. 41 goedman. Spreek dan. — louiza. Het is . zulk lief weêr. — goedmak. Dat is zoo. — louiza. Ik ben in zoo langen tijd niet uitgeweest.— goedman. Dat is waar. — l o u iz a. Dus zoude ik gaarn , na den middag, eene kleine wandeling doen. — goedman. Met wie? louiza. Met broeder Karei! van de overigen kan ik niets met zekerheid zeggen; misfehien — jan; Gaat vriend Reinhart mede? louiza. Misfehien, als vader het goedvindt. — goedman. Uw verzoek is niet onredelijk; gij kunt gaan; maar waarnaartoe is de reis bepaald? C 5 loui-  4» het VADERLANDSCH lou iza. Niet ver; de cingels om, en vervolgends naar die mooije wandelplaats, een half uurtje buiten de Had, waar ook een vrijheidsboom geplant is, dien ik, bij deze gelegenheid ook gaarn eens wilde zien. goedman. Het is wel. — jan. Hoor, Zuster! dat hadt gij eerder moeten zeggen , dan had ik u ftraks zoo niet geplaagd, met het lint en den hoed; het fpijt mij, dat ik uw goed, vaderlandsch hart zoo miskend heb; en dit te meer, daar uw verzoek zoo edel, zoo geheel overeenftemmend met mijne fentimenten is. Het doet mij altijd veel plaizicr, als ik hier en daar nog cens een' trek van patriotismus bij mijne naastbeftaanden en vrienden, en vooral bij mijne lieve Zuster ontdek. louiza. Dat is mij lief! maar ik kan niet zien, dat het befchouwen van eenen vrijheidsboom zulk eene groote , edele daad is. Zouden het wel allen patriotten zijn, die naar een' vrijheidsboom gaan zien? JAN,  HUISGEZIN. 43 JAN. Ik verfta u; gij meent, dat velen dat enkel uit nieuwsgierigheid doen, om 'er naderhand den fpot meê te drijven; maar van zulken fpveek ik niet; die komen bij mij, in dit opzigt, in geene aanmerking. Ik fprcek van goede , vaderlandfche Burgers en Burgeresfen, en wel inzonderheid van zulken , die voor het patriotismus altoos hebben durven uitkomen — die, bij de komst der rranfchen, niet eerst patriotten geworden, maar het altijd geweest zijn ; terwijl velen zich, in dien tijd, in het gilde der Patriotten hebben laten opteekenen, meenende met de leer van vrijheid, gelijkheid en broederfchap nu veilig hun voordeel te kunnen doen, en, zoodra de kans een weinig keerde, ook van plan veranderen, en zich gereed zouden maken, om, bij eene nieuwe omwenteling, de ware Patriotten te helpen vervolgen. —ik fpreck van opregte beminnaars en beminnaresfen van de dierbare zaak der vrijheid; en tot dezen mag ik zeggen: Gij, die uwen tijd, uw geld en uwe rust , ja zelfs uw leven voor het vaderland zoudt opolferen, om hetzelve te helpen , of te redden — tot u zeg  44 het VADERLANDSCH zeg ik, en ik meen het, zoo waar ik Jan heet, gij kunt den vrijheidsboom niet genoeg befchouwen, als gij geen gevaar wilt loopen, om denzelven langzamerhand te vergeten, en u zelden of nooit de pasverkregen vrijheid te herinneren; terwij daarvan het gevolg zou zijn, dat gij eindelijk, met de vrijheidsboomen, de geheele zaak der vrijheid uit het oog zoudt verliezen. — Gij hebt een' zoeten inval gehad, zusje! wanneer ik nergens anders ga, kom ik misfehien ook; dan gaan wij zamen. — goed ma n. Dat mag ik wel lijden; maar het wordt tijd..., jan. Hoe , vader! ELFDE TOONEEL. De vorigeu en mietje. mietje. Daar is de burger Stijfaard. (Jan en Louiza zien elkander glimlagchende aan; en willen vertrekken ) goedman, (tot Mi etje) Laat mijn Neef maar binnenkomen. (Mietje gaat heen.) JAN*  HUISGEZIN. 45 jan. Gij hebt gelijk, vader! dat het tijd wordt! — (Hij geeft Louiza de hand,en begint te zin gen?) goedm an. Hoor Jan! nu geen gekheid meer; ik heb 'er al genoeg van. Wie weet, of Neef niet om het geld komt, dat hij op de fabriek heeft. ï a n. Vergeef, vader! ik dacht, dat ik al bij den vrijheidsboom was. TWAALFDE TOONEEL. De vorigcn en stijfaard. (Terwijl deze de deur inkomt, gaan Jan en Louize hem, nut eene gemaakte vriendelijkheid voorbij, en vertrekken.) stijfaard. (Hen naziende, zachtjes) Een paar mooije, lieve kinderen ! vooral het Meisje; wat is dat fchoon,lief, bekoorlijk! — het is maar jammïr, dat .... (tegen Goedman) uw dienaar, heer Neef! goedman. Het is mij aangenaam , Neef! dat ik u welvarend zie. s t ij F-  46 het VAD E RL AND SC II STIJFAARD. Ja , dat welvaren is maar zoo wat! de tijden zijn 'er niet naar! Gijlieden zult zonder twijfel zeer welvarende zijn; gij hebt het ten minden naar uw' zin; dat is ook de reden, dat ik bij u kom, in de onderdeliing, dat uwe kas tegenwoordig zoo wel gedeld zal zijn, dat gij liet geld, welk ik reeds voor een halfjaar had moeten hebben , nu zult kunnen betalen; anders zou ik genoodzaakt zijn GOEDMAN. Om te wachten, tot ik inftaat ben, om u te voldoen. STIJFAARD. Dan zou ik genoodzaakt zijn , om de fabriek te verkoopen. G OED MAN. Foei, Neef! dat meent gij immers niet? Gij zijteen man van een aanzienlijk vermogen, zonder vrouw en kinderen, en zonder fchulden. Ik, daarentegen, heb vrouw, kinderen : en fchulden; dat weet gij; gij weet tevens, dat ik een eerlijk man ben, en dat alleen de tijcisomdandigheden oorzaak zijn, dat ik niet, *ls naar gewoonte, prompt betalen kan. Een lang-  HUISGEZIN. 47 langdurige , en bijna algemeene oorlog kan, op zich zelve reeds, niets dan nadeelige gevol gen hebben. Duurte, werkeloosheid, verflapping van den koophandel — dus ook gebrek aan geld— zijn, vooreenigen tijd, de onvermijdlijke uitwerkfels van den oorlog, in eenen commerciëlen ftaat, al is deze zelfs zoo gelukkig van niet tot de hoofdpartijen te behooren. De eene lijdt, 't is waar, zoo wel, als de andere; maar de eene kan 'er beter tegen dan de andere; en dit is het geval metu, in vergelijking met mij. Al heb ik het in zoover naar mijn zin, dat eindelijk, na vele verdrukkingen , de goede zaak der ware vaderlanderen triumfeert, zou het echter onredelijk zijn, te onderftcllen, dat elk particulier burger, elk bijzonder huisgezin, zoo onmiddellijk, van deze omwenteling, niets dan genoegen of voordeel moest hebben. Elk heeft een zeker foort van eigenbelang; maar wie enkel uit eigenbelang den patriot fpeelt, is een verachtlijk fchepfel. Ik ben een patriot, uit overtuiging ; ik bemin waarheid, deugd en regtvaardigheid; en dezen zijn de fieunpilaren, waarop Jiet ware patriotismus rust; en het doeleinde, waar*  48 het VADERLANDS CH waarop het werkt, is het geluk des menschdoms, stijfaard. Hoor Neef! dat kan, volgends uwe ftelling, zeer welzijn; maar als ik zoolang naar mijnl geld moest wachten, tot deze tijd kwam, ó !1 wie weet, hoelang ik dan nog zou moeten] wachten! wacht gij daarop; de tijd zal u,l als patriot, zoolang niet vallen , als mij; maakj ondertusfehen maar, dat ik morgen mijn gcldj heb; wij moeten alwéér braaf in de offerkist! •brengen; nu, dat is, om die gulden eeuw tm koopen, die gij, als een gevolg der franfche-J omwenteling te gemoct ziet, niet waar Coufin ?J Nu, het zou wel zoo kunnen wezen ; maar ikl voor mij .... als ik morgen mijn geld maar! heb; want anders weet ik wat ik doen moet. — I g oe dma n. Ik kan niet denken, dat gij zoo fohieHjjel tot zulk een' lagen fhp zoudt kannen onr-; gaan; heb nog maar eenige maanden geduld,! ik verzoek het u vriendelijk; ik heb veel-l meer intevordcren, dan gij van mij moet hebben, 1 en wel van menfehen, die, even als ik, ge.j negen zijn, om prompt te betalen, zoodral het hun mogelijk is. Wat zal ik doen! wil, I  HUISGEZIN. 49 wil, ik moet geduld hebben , én ik verzoek u nogmaals met mij zoo te handelen, als ik met anderen handel, en gelijk gij in dat geval, Zeer zeker, zoudt wenfchen,dat anderen met u handelden. STIJ F AARD. Ho! ho ! dat is al weèr een van die godlooze patriottifche Hellingen ! GOEDMAN. Wanneer dat eene ftelling van de Patriotten alleea is, dan hebben wij vele redenen, om ons daarmede geluk te wenfchen, dat de ftichter van den godsdienst der kristenen een goed patriot geweest is. Dan, wij zullen in dit onderwerp niet treden. S T IJ F AARD. * * j)at meen ik ook.■— Zie daar,Neef! ik zal, Zooveel mij mooglijk is, kristelijk met u handelen. 'Er is nog een middel., om u het verlangd uiiftel te geven, en dat ftaat in uwe fc'agt. Ik h-b» voor ceniSe dagen, woorden .met mijne huishoudfter gehad; federt tien Éren, was ik altoos wel met haar; maar nü Begint zij wat oud en grommig te worden; mi] moet morgen uit mijn huis, en ik moet D nood-  5o het VADERLANDS CH, noodzakelijk eene andere hebben. Mij dunkt het zou niet kwaad zijn , als — daar gij toch! overtuigd moet wezen, dat ik het met u en: uwe familie altoos wel gemeend heb — dat hen mijn grootst genoegen zoude wezen, ulieden J en vooral uwe cenigfte Dogter, mijne lieve Nigt, voor en nn mijn dood, gelukkig te maken, als — goedman. ó Neefdis ons geluk uwe bedoeling is, dan] zegene u de Hemel met alle de zegeningen, welken gij daarvoor verdient! s tij f aard. Zeker is dit mijne bedoeling; en met ditj zelfde oogmerk, nam ik ftraks , gedwongen I de houding aan, als of ik uw ongeluk zocht. goedman. Welke edelmoedigheid! waarlijk ik had die] nimmer van iemand, die geen patriot is, verwacht. Hemel! wat zullen mijne kinders verbaasd ftaan, als ik hun deze blijde tijding z*l mededeclen! vooral in het tegenwoordige; tijftip , daar enkel zeernoodzakclijke bedenkin-J gen het huwelijk van mijnen Zoon Karei, enj mijne Dogter Louiza, tot nog toe, verhinderdj hebben. stijf-J  HUISGEZIN. 5t stijfaard. (verbaasd) Wat? — het huwelijk van uwen Zoon en van uwe Dogter? — Nu, wat de eerde doet, is zijne zaak — dat is voor mij van geen belang ; maar uwe Dogter! die ook al trouwen ? — En dat zegt gij zoo maar tegen mij, als of het niets vrare — tegen mij, wiens goede oogmerken met haar voor u geen raadfel meer kunnen wezen! goedman. Juist uwe goede oogmerken doen mij zoo regtuit fpreken. Wij zijn het in dit opzigt eens. Gij wilt het geluk van Louiza bevorderen; ik, als vader wil daarin met u medewerken ; en zij zal gelukkig zijn, als zij de onverwachte woorden van mij hoort: Dogter! gij kunt den beminden van uw hart tot uwen man nemen! — s tij fa ar d. En wie is dat ? goed man. Een brave Jonge. — s t ij f aard. Heeft hij geld? goedman.. Niet veel; maar zijn goed hart is meer Waard, 'dan geld. — Da stijf-  StL het VADERLAN DSCH stijfaard. Is hij van eene goede familie ? goedman. De eerfte van de zijne is ook de eerfte van de mijne. s t ij fa ar. d. En hoe heet deze uwe gemeenfchaplijke ftan*vader? goedman. Adam. stijfaard. Gij meent immers den eerften Adam niet? goedman. Juist dien. Een ander zou het niet wel kunnen zijn; want ik heet Goedman en hij Reinhart; maar het is gemaklijk te begrijpen, dat de namen , door den tijd , kunnen veranderen ; de zaak als zaak blijft echter dezelfde. s tij f aard. Alweder rene Hechte patriottifche Helling! maar van welken godsdienst is dan de gelukkige fterveling, aan wien gij uwe Dogter denkt ter vrouw te geven? goedman. Dewi'1 'er, naar mijn inzien , maar één godsdienst is, zoo is het natuurlijk, dat hij tot de-  HUISGEZIN. 5S dezen algemeenen godsdienst behoort; maar tot welke bijzondere gezindheid — dat weet ik niet — daar heb ik niet naar gevraagd, omdat mij daaraan weinig gelegen is. Hij is een kristen, dat weet ik, en een eerlijke, opregte, verftandige , deugdzame Jonge; en daarbij ten gotd patriot; ziedaar, dat is genoeg voor mij. S T IJ F AARD. Wat hoor ik, Neef! (ertiftig') dat is de taal der vrijgeesten! — welk eene onvergeeflijke onverfchilliglieid omtrend den godsdienst! maar wat zal ik mij veel verworderen! zulk troebel water komt uit zulk eene troebele bron! ó! dat patriotismus! dat heeft al wat kwaad in de wereld gebragt! — GOED MA N'. Gij verftaat mij niet, Neef! ik zeg, 'er is maar één godsdienst — die is op waarheid en deugd gegrond; en daaromtrend bert ik in 't geheel niet onverfchillig; maar ik ben onverichillig omtrend de uiterlijkheden, die de menfehen zeiven daarbij verzonnen hebben ;*evenwel laat ik elkeen de vrijheid, om in dit op2igt, te denken en te handelen, zoo als hij goedvindt. D 3 STIJF»  54 het VADE1LLANDSCH s tij f aard. Ik zie wel, uit alle omftandigheden, dat de zaak tusfchen u en mij zoo goed als afgedaan is. Ik zeg u nu, voor de laatftc maal, dat ik aiorgen mijn geld moet hebben, ten zij gii nog tot mijn plan mogt toetreden. Ik had zulk eene heerlijke zaak met u voor — gij waart volkomen gered, mijn lieve Neef! en voor het vervolg, ó! de aangcnaamftc vooraitzigten 1 Ik wilde uwe Dogter, onder den naam van mijne Nicht, in huis nemen — ik wilde een testament maken, uit kragt van welk zij, na mijn' dood, een aanzienlijk deel van mijn vermogen zoude bezeten hebben; en dan had zij kunnen trouwen, met iemand van hare kerk;' zij en gijlieden allen waart behouden geweest; maar nu — doch ik laat unog eenige uren tijd ,— overleg de zaak nog eens — fpreek met uwe Dogter, en dan , nog iets , lieve Neef'. dat mij als een (teen op het hart ligt — gij laat u met de zoogenoemde zaken van het vaderland zoo zeer in — gij fpeelt den patriot zoo openlijk; en dat fmert mij in de ziel! zie, Neef! zonder nu nog iets van den prins , en deszclfs wijs en zacht beftuur een woord te fpreken — zon-  HUISGEZIN. 55 zonder aantèmerken, lieve Neef! dat gij Patriotten I met al uw fchreeuwen tegen aristocratie, toch overal, en vooral niet minder dan ooit te voren, duchtig gcaristocratizeerd wordt, terwijl de grootfte Aristocraten met u meêfchreeuwen. Zonder hiervan , en van duizend andere zaken, die gevolgen der laatfte omwenteling zijn , een woord te fpreken, want alle verandering is geen verbetering, zoo kunt gij 'toch niet. zeggen, dat de zaken thands beter gaan, dan te voren! en de kerk is nu ook van den ftaat afgefcheiden! en wat is toch een ftaat, zonder kerk , of godsdienst? En de Dommes mogen zelfs het heilig priesterlijk gewaad niet meer dragen! en aan alle deze gruwelen neemt gij deel, door het voorftaan van het zoogenoemde patriotismus! hoor eens, mijn lieve Neef! gij begrijpt immers klaar, dat dit alles niet lang ftand kan houden? Dat werk moet eenmaal geheel in duigen vallen, en (zachtjes) het zal zoolang niet eens lijden. Daar ik nu het duurzaam geluk van uw huis beoog,wenschte ik wel, dat gij diepatriottifche herfeöfchimmen liet varen,uwe kinderen daartoe ook aanmaande, en , door uwe verkeering met mij en lieD 4 den  50 het VADERLANDS C H den van mijne denkwijze, openlijk toonde, dat gij van al die patriotterij een afkeer hadt. Ziet gij nu wel, Neef! dat gij uwe redding uit uwe tegenwoordige verlegenheid, en de bewerking van uw toekomend geluk, geheel in uwe hand hebt? Op deze twee eenvoudige voorwaarden, ziet gij alle zwarigheid verdwijaen;^vooreerst: dat uwe Dogter, die een lief, aardig Meisje is , bij mij in koom wonen ; want ik heb toch in alle gevallen, eene aanfpraak noodig; en het mensch, dat ik zoolang als huishoudfter gehad heb, kan mij, in die hoedanigheid, niet meer van dienst zijn; en dan, ten tweede j goed man. Zwijg, Monfter! maak maar fchielijk, dat gij uit mijne oogen komt. Mijn patriotismus is godsdienst, en uw godsdienst is huichelarij .' veelliever zou ik de knellendfte armoede op mij nemen, dan mijne grondbeginfelen verlaten. — En mijne Dogter — valschaard! fchoft! nooit zal zij hare toeftemmir.g geven, ,om, voor hare eer, deugd, en liefde, eene gemaskerde vriendfehap te koopen; en konde zij dit, dan zou ik de eerfte zijn, die haar den dolk  HUISGEZIN. 57 dolk in 't lage hart zou ftooten. .— Ga Barbaar ! verkoop de fabriek! dan krijgt de Minnaar van mijne Dogter eene arme,maar eerlijke Vrouw; en haar vader, fchoon ongelukkig, blijft getrouw aan zijne beginfelen. stijfaard. (vol verwarring y en in het heen gaan.) Wacht maar! wij zullen elkander wel nader fpreken. DERTIENDE TOONEEL. GÖEdma'n. (alleen) (Met drift.) Ga, lage ziel! — hoe! zou ik mijne denkwijs veranderen — de waarheid miskennen, den leugen voorftaan, mijn gevreten verkragten! - zou ik den braven Reinhart verraden, mijne Dogtcr verkoopen, en dat, om eene onnozele fchuld! u mijn lieve Jan! — hoemenigmaal heb ik hem over zijne drift berispt; maar nu weet ik , bij ondervinding, dat 'er gevallen zijn, waarin men, zonder driftig tc worden, een lafaard, en geen man zou wezen. (Bedaard) Nu zal ik overleggen, wat D 5  53 tiet VADERLANDSCH mij te doen fta. Het naturelijkfte is, bij mijne goede vrienden en kennisfen te gaan — die te verzoeken, om mij met raad en daad bijtel Haan. — Ja, dat zal ik doen. (Hij vertrekt.) EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF. TWEE-  HUISGEZIN. 59 TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneelverbeeldt eene publieke wandelplaats. Aan beide zi) den jl aan verfcheiden rustbanken voor de wandelaars. In het midden een Vrijheidsboom. jozina, fransje. 'Jozina zit op e$ii> rustbank, net, burgerlijk ' gekleed. Fransje wandelt langzaam rondom den vrijheidsboom, gedurig in een boekje ziende-, dat hij in de hand heeft. Na eene wijl) jozi na. Dat doet mij plaizier, Fransje! dat gij zoo lief om den vrijheidsboom wandelt. Gij hebt hier de beste gelegenheid, om hetgeen gij leest, in uw jong hartje te prenten. Maar hoe ftaat het met uwe les — kent gij die al ? fransje. (Naar haar toe huppelende.) Moederlief! ik geloof ja; ik heb mijn best gedaan; en als ik echter miste — weet gij wel wat ik dan doen zal? JOZINA. .' Wat? fransje. ' Dan ga ik al weder eenige keeren om den vrij.  6o het VADER. LA NDSCH vrijheidsboom; en kan ik dan mijne les nog niet - dan verdien ik, dat gij mij een klapje, om de ooren geeft. Maar dat zult gijniet doen, Moeder lief! gij zegt immers, dat gij zooveel van mij houdt, als ik zoet ben , en mijn besl doe, om braaf te leeren ! JOZINA. Ja, ik weet wel, kind! dat gij uw besti doet — (zij neemt hem vriendelijk bij d( hand* zeg nu eens uwe les op, wij zijn hier nog alleen; gij behoeft nu niet verlegen te wezen. F R A N SJ E, Moet ik dan verlegen wezen, als ik uit dit! boekje leer? Gij hebt gezegd, dat alle brave! kinders daaruit keren. JOZINA. Zoo meen ik het ook niet. Ik dacht maar, dat gij bang mogt wezen, of gij uwe les mis, \ fchicn wel goed kendet. FRANSJE. Neen , neen, ik ben niet bang; ik ben imJ mers een patriot ? JOZINA. Kom dan ,Patriotje! laat mij eens hooren. —:': Wat behelst het boekje, dat gij in uwe handen h?bt? FRANS-i  HUISGEZIN. 61 FRANSJE. Eerte verklaring. JOZINA. Waarvan ? FRANSJE. Van de regten. JOZINA. Welke regten? FRANSJE. Van den mensch. JOZINA. En? FRANSJE. Van den burger. JOZINA. Zeg dit nu eens agter elkander. FRANSJE. De verklaring der regten van den mensch en burger. JOZINA. Goed, mijn kind! — Na varder — artikeli. Wat is het oogmerk der maatfchappijen? FRANSJE» Het algemeene geluk. JOZINA. Waarom is de regering iugefteld? — Wat verzekert zij den mensch? FRANSJE. Het genot van zijne naturelïjke regten. 7 o-  6% het VADERLANDSCH jozina. Welke zijn deze naturelijke regten? FRANSJE (vrolijk) Gelijkheid, vrijheid... (onmiddellijk daarop^ Moeder! daar komt de vrijheidsboom van. j o z i na. Zeker, waar geene vrijheid is, daar is ook! geen vrijheidsboom. Nu, Frans lief! gij hebl uwe les goedgekend; morgen verder. TWEEDE TOONEEL. De vorigen , een fransch officier. (Deze gaat tecsen over Jozina zitten. Fransje] loopt, [pelende , heen en weder, komt ver-l volgens digt bij den Officier, die hem ecn\ teeken geeft, om bij hem te komen.) de officier. (Fransje bijt de hand nemende.) Bravo 1 mijn Zoon! dat zie ik gaarn, da« de kinders plaizier in hetieeren hebben, kuntl gij al goed {pellen en lezen ? fran sje. Ja wel, heelgoed. officier. Dan hebt gij eenen goeden meester gehad !Ï f r a n s-9  HUISGEZIN. 63 FRANSJE. I ö! Ho! Burger! dat hebt gij mis; mijne I Moeder heeft mij geleerd, (vrolijk,en op haar | wijzende.) Daar zit zij. O F f I C IE R. Kind! gij zijt gelukkig. Wat behelst dat I mooi boekjeg? FRANSJE. De regten van den mensch en burger. 0 ff ic IER. Jonge lief! gij verwekt verwondering ent blijdfchap in mij. FRANS j E. Waarover zijt gij blij? over dit boekje? OFFICIER. Ja, over dat boekje; maar nog meer over u, en het meest over uwe Moeder. FRANSJE. Is het, omdat Moeder eene burgeres is, en ik een patriot ben ? officier, (vriendelijk) Ja, mijn kind! het is om deze reden. FRANSJE. Maar zijn alle menfehen dan geen Patriotten ?  Cs het VADERLANDSCH OFFICIER. Het diende wel zoo te wezen ; en misfehien zullen zij hét, door den tijd, wel worden. FRANS] E. Maar waarom zijn alle menfehen nu nog geen Patriotten ? OFFICIER. Dat zal ik u zeggen. Velen zijn nog zoo gelukkig niet geweest van zulk een boekje te hebben, als gij hebt; en veleu , die het konden hebben, hadden nog geen' lust, cm 'er in te leeren; en dus kunnen zij ook geene patriotten zijn. / FRANSJE. He! dat fpijt mij. O F F I C I E R. Het fpijt mij ook, dat alle kinders zulke goede patriotjes niet zijn, als gij zijt. — Maar kom, Burgertje! ik zal u bij uwe Moeder brengen, (///ƒ gaat nut Fransje naarJozina. Tegen deze.) Burgeres! ik was, in mijn leven, zelden zoo begerig, om met eeue Vrouw te fpreken , en die.te leeren kennen, als ik, op dit oogenblik, ben; en nooit was mijne nieuwsgierigheid zoo billijk en belangloos,  HUISGEZIN. 65 loos, als rieden. Uw zoontje heeft al te veel genoegen in mijn hart verwekt, dan dat ik u niet deswege mijne dankbaarheid zou betuigen. joziNA. (oprijzende) Burger Oïïïcier! ik verzoek, dat gij zoo vele omftandigheden niet maakt; ik ben maar eene burgerlijke Vrouw. OFFICIER. Eene burgerlijke vrouw, die verftand en een goed hart bezit, is, in mijne oogen, achtenswaardiger , dan de grootfte zoogenoemde Dame, wier verftand in geld, en wier goed hart in veinzerij beftaat. JOZINA. Gij kent mij niet; en dus is het zeer mogelijk, dat gij u omtrend mij vergist. OFFICIER. Tn zulk een geval zal men zich niet ligt vergisfen. Uit den aard der vruchten leert men de boomen, en uit den aard der kinderen de ouders kennen; want ik onderftel, dat uw man eene gelijke denkwijs met u bezit. JOZINA. Zoolang hij leefde, was hij getrouw jegens mij, opregt omtrend zijne vrienden, toegevend E ten  66 het VADERLANDSCH ten aanzien van zijne vijanden, eerlijk en braaf in opzigt tot alle menfchen; genoeg , hij was een regtfehapen patriot. OFFICIER. Zoo is de Burgeres dan eene weduwe? JOZINA. Omtrend drie jaren voor de franfche revolutie trad ik in 't huwelijk — een jaar daarna werd ik moeder van dit kind, en agttien maanden later ftierf mijn man. OFFICIER. Ik zal uwe , misfehien naauwlijks genezen, wonden op nieuws niet openen, door u te beklagen. De voorzienigheid is wijs en regtvaardig. Welgemoedheid, op hoop gevestigd, is hst voorregt der braven. JOZINA. Maar Burger! mijne omftandigheden! — O F F I C IER. Die kunnen veranderen. Geduld! hoop! Eene vrouw, die haar kind reeds vroeg in de regten van den mensch onderwijst, kan door den Hemel niet vergeten worden. DER-  HUISGEZIN. 67 DERDE TOONEEL. De vorigen , en } an. (Deze, niet den hoed dwars op het hoofd, wandelt, al peinzende, op en neder. Fransje kuit hem, gaat naar hem toe. Intusfchen zetten zich Jozina en de Officier op denzelfden rustbank, en fpreken zachtjesr) jan. ([tegen Fransje) Kunt gij al exerceren? fransje. Ja, ik leer 'er al wat yan. jan. Gij zijt dan nog niet ver gevorderd ? fransje. Neen, maar ik leer ook in dit boekje, Burger! (hij laat het zien.) jan. 6 ! Daar zijt gij nog te jong voor;maar voor het exerceren niet; dat moesten de kinderen in de wieg al leeren. fran sje. Moeder zegt,dat ik, vooral, de regten van den mensch moet leeren, opdat ik, groot geworden, weten zou,waarom ik leer exerceren. j an- Tonge! uwe Moeder heeft gelijk. Kom, laat E 2 ons  63 het VADERLANDS CH ons naar haar toegaan. (Tegen Jozina) Dag, Burgeres! — (Tegen den Officier, dien hij herkent') Heil en broederfchap, Burger ! officier. Heil, Burger! heil hebben alle goede Patriot- f ten te wachten. JAN. Wij hebben het waarachtig ook wel noodig; \ vooral in de tegenwoordige omftandigheden, | en zoolang de oorlog duurt. jozina. Ik denk, ook na den oorlog. jan. Wie dan leeft, die dan zorgt. (Hij veegt J ■gftjh zweet af.") Jongens ! wat heb ik het warm ! | 't is, als of ik uit eene bataille kwam. Het 1 was misfehien niet kwaad, als ik fotntijds ie- 1 mand van de vrouwelijke lekfe aan mijn' arm 1 had,cm mijn bloed in orde re houden. (Tegen Jpzina) uw Broeder Reinhart zal ten minfte zoo bezweet niet zijn, als ik. 6 ! Hij gaat zoo I bedaard en deftig met de Burgeres , mijne Zuster, als of hij op de nominatie flond, om fchepen of raad te worden. Zij zullen baast hier zijn. jo-j  HUISGEZIN. 69 jozina. En uw broeder Karei - komt die ook mede? jan. (glimlagchende) Dat weet ik niet. (Langs den wandelweg ziende) Daar komen zij. joziNA. (haastig) Wie? jan. Uw broeder en mijne zuster. (Tegen den Officier) Burger! gaat gij met mij ? Hier is voor ons niets te maken; het zijn altemaal door liefde vertederde hartjes; en die hebben ons niet noodig. Hier digt bij is eene aangename plaats ; daar zijn vele goede Jongens; en daarbij, fraai muzijk ! kom, laat ons gaan. officier. Om het gezelfchap , dat (laat geformeerd te te worden, niet te ftooren, ga ik mede. Ik houd overal veel van brave Patriotten , en bemin de muzijk en den dans. (Zij maken beiden eene kleine buiging tegen Jozina, vatten Fransje bij de handden zeggen:) dag Patriotje! (In het voorbijgaan groeten zij Louiza en Reinhart.) E 3 VIER.  ?o het V ADERL ANDSCH VIERDE TOONEEL. jozina , fransje , REINT7ART , louiza. re in ii art (tegen Jozina, terwijl Louize Fransje bij de hand neemt, en hem kuscht.) Voortreflijk, Zuster! dat wij u hier vinden. Wij waren aan uw huis , maar gij waart reeds uit. (Louiza en Jozina toonen elkander eenige vriendjchapsbljken.) j o z.i n a. (Tegen Louiza) Is uw broeder Karei thuis gebleven ? louiza. Neen ; hij is met ons uitgegaan ; maar hij had nog eenige noodzakelijke boodfchappen te verrigten; derhalve (glimlagchende) of hij komt of niet, weet ik niet. Ik heb echter provifioneel eene boodfehap aan u. jozina. Van hem? louiza. Van hem zeiven. jozina. Spreek; 'er is toch niets onaangenaams voor hem, of voor mij voorgevallen ? r E ikii a R t. Het tegendeel is waar. l o-  HUISGEZIN. 7t louiza. Hij heeft met vader gcfproken. jozina. Immers nog niet van trouwen? Daar zijn het tegenwoordig nog geen tijden naar. reinhart. Dat ware even onvoorzigtig, als of wij daarvan wilden fpreken. Onder ons zeiven mogen wij dat wel doen. louiza. En ons , in het vooruitzigt op betere tijden verheugen — , reinhart. Dat kan niemand ons beletten.- Maar hetgeen wij umedetcdeelen hebben, Jozina ! heeft bijzonder op u betrekking, en beftaat daarin, dat gij in uwe tegenwoordige verlegenheid zult geholpen worden. Ik zal u morgen honderd guldeus brengen; en dan kunt gij • vooreerst weder wat ruimer adem halen. jozina. (blijde) Wie is de edelmoedige man , die mij zal onderftcunen ? louiza. Mijn vader. reinhart, Karei heeft het geld voor mij gevraagd ; en E 4 ik  72 het VADER.LANDSCH ik heb dit voor u gedaan; zie daar, nu weet gij alles. jozina. Welk een Vader! welk een Zoon! maar ook — welk een Broeder! (zij neemt hem bij de hand.) VIJFDE TOONEEL, De vorig en en kar el. (Deze komt [til achter Jozina, die eindelijk omziende, hare blijdfchap toont. Zij omhelzen elkander. Fransje wil Karei do hand kusfehen; deze neemt hem in de armen, en kuscht hem.) KAREI. Komt, laat ons eene kleine wandeling doen. (Het g'.zelfchap gaat, paar en paar, op en neder. Franste loopt dan voor, dan achter. Eindelijk blijven Karei en Jozina flit ft aan, terwijl Keinhart en Louiza zich op een'' rust* bank nederzetten.') (Tegen Jezina:) Nu, is het niet wel? jozina. Buiten alle verwachting , wel, beste vriend ! echter ben ik nog half bevreesd, of misfehien het voorgevallene van dezen morgen met Stijfaard ,  HUISGEZIN. 73 aard, dat gij mij verhaald hebt, daarin eenige verandering zou kunnen brengen; en in dit geval zou ik den eerlijken Goedman meer beklagen, dan mij zelve. KAREL. Hij zal zijn woord houden; al vermeerderde het zijn verdriet. — Hij fteunde op de hulp zijner vrienden; maar nog meer op de regtvaardigheid der zake. Genoeg, zijt gij gerust, getroost en vrolijk. JOZINA. Dit alles kan ik maar in uwe tegenwoordigheid zijn; en ben ik het fomwijle in uwe afwezendheid; dan zeker is uw beeld, dat voor mijnen geest zweeft, uw plaatsvervanger. RARE L. 6! De tijd zal wel komen, dat gij u niet langer met mijn beeld zult behoeven bezig te houden ! Intusfchen ben ik dikwerf in hetzelfde geval, ten aanzien van u. (zijwendelen voord, en vertrekken. Kdnhart en Louiza rijzen op , en blijven, na eene kleine wandeling gedaan fe liebben, ft aan j) LOUIZA. De tijden zijn zeker niet voordeelig voor E 5 on-  T4 ket VADERLANDSCH onze liefde! wij hebben elkander nu zoo lang bemind — opregt en van harten bemind; maar ik vrees, dat 'er nog een geruime tijd zal verloopen, eer wij. . . . reinhart. Zeg dat niet Louize! dat weet gij niet zeker. Hoor, Dierbare! ik heb tot nogtoe mijn best gedaan, doe het nog dagelijks; en ik heb een goed vooruitzigt op een matig vast beftaan; laat ons maar hopen , dat ons geduld en onze liefde, door den tijd, met een gewenscht uiteinde mogen bekroond worden, louiza. Ach, Reinhart! ik wensch naar geenefchatten; in het onbetwistbaar bezit van uwe hand en uwe liefde, zou ik, met weinig, gelukkig zijn. rein ii ar t. Gij maakt het mij , Dierbare! door deze ronde taal van uw hart, onmoogliik, zulke uitdrukkingen te gebruiken, als geëvenredigd zijn aan dekragt mijner liefde, en aan het warm verlangen van u eenmaal te bezitten. louiza. Zonder complimenten, Reinhart! de uitdrukkingen der liefde zijn geen monopolium meer  HUISGEZIN. 75 meer voor de Minnaars. Wij leven in den gelukkigen tijd van egalité, en het ftaat dus aan een jong Meisje vrij, hare ware gevoelens bloot te leggen — even als het, nog niet lang geleden, eene privilegie van mijne fekfe was, de mannen, naar willekeur voorteliegen, te veinzen, en zelfs in hunne armen de onverfchillige te fpelen. REINHART. Lieve! Gij zijt de vrijheid waardig; gij denkt, wat u gevalt, en gij fpreekt, zoo als gij gevoelt. Dit kunt — dit moogt gij doen; want gij hebt de regten van den mensch erkend. LOUIZA. Stil wat! wij meisjes komen immers in geene wijk- of grondvergaderingen; hoe kan ik dan de regten van den mensch erkennen? REIN II ART. Iemand, die cüt, in het dagelijkfche leven, door daden bewijst, is in mijne oogen , beter, dan die het uit dwang, of veinzerij, alleen in wijk- of grondvergaderingen doet. LOUIZA. Om "s Hemels wil, Reinhart! laat ons over geene politieke zaken fpreken; wij hebben met en-  76 h-et VADERLANDSCH onze huishoudlijke reeds zoo veel te doen. (vriendelijk) Gij weet, wat ik bedoele! hoéwel ik niet ontkennen kan , zender opzet, daartoe eenige aanleiding gegeven te hebben. reinhart. Gij hebt gelijk; de Hemel zal het vaderland wel befchermen, al bemoeijen wij ons daar niet mede; en, in dit geval, zullen wij ook wel behouden worden. Of en in hoever deze (telling, die thands vrij algemeen aangenomen wordt , al of niet waar zij, zal de tijd moeten leeren. Maar willen wij niet wandelen? (Ztj gaan arm in arm heen, terwijl Tulki aan de andere zijde opkomt.) ZESDE TOONEEL. tolki, alleen. (Den Vrijheidsboom befchouwende en daarvoor fli/flaands.) Gelukkig land! gelukkig Volk! overal waar ik koom, in alle fteden en dorpen, zelfs op gemecne wandelplaatfen , zie ik vrijheidsboom men geplant. Welk onderfcheid ! welke verandering! Toen ik voor zes jaren hier was, zag ik nog geen fchaduw van dit alles. Toen hoor» I  HUISGEZIN. 77 hoorde ik, wel is waar, hier en daar ook van vrijheid fpreken; maar als het de echte vrijheid geweest ware, had men dezelve door uiterlijke teekencn aan het volk moeten laten zien. Ik heb al vele turkfche, kristlijke, zelfs heidenfche landen, fteden en dorpen doorreisd; en ik heb bevonden, dat het grootfte gedeelte der menfchen daarin elkander gelijk is, dat zij, bij de wezenlijkfte zaken zelfs , altoos nog iets voor het oog en het oor verlangen. — Maar hoe kan ik, als turk, van vrijheid hoore-n fpreken, hoe kan ik eenen vrijheidsboom befchouwen, zonder mijn vaderland met al mijn hart te beklagen! ongelukkig Turkije! waar niets dan dwinglandij en tirannij regeert — waar, op den wenk van één Despoot, honderden van hoofden vallen — waar één bevel, — één woord van hem genoegzaam is, om honderden van kleine Despoten willekeurig over het eigendom der onderdanen te doen befchikken ! dan, wij Turken zijn dit van jongs afgewend ; en hij, die aan flavernij gewoon is, weet niet, wat vrijheid zij. — Ik heb de wereld gezien; en uit dien hoofde ben ik verlichter, tan velen mijner landgenoten. Ik heb, bij het  78 het VADERLANDSCH het hooren van de woorden: heden broederfchap! altoos een aangenaam gevoel, en wenJ fche, dat dezen zich over den geheelen aard  S<5 het VADERLANDSCH Burgeres! waart gij al voor eenige jaren, toen gij nog wegliept, als ik bij uwen vader kwam; en het groeijen is eene werking van den tijd. Eerst -een kind, dan een jong Meisje, dan vrijfter, dan bruid, dan vrouw, dan moeder, dan grootmoeder — zoo gaat het in de wereld. Waar moet ik u nu op deze lijst rangichikken, de grootmoeder uitgezonderd? — Dan, daar ik u voor 't eerst in ecrt'ge jaren wederzie , ben ik rok al te nieuwsgierig; ik zal wachten tot dezen avond; dan zal ik, dénklijk, wel gelegenheid hebben , om het een en andertehooren. LOUIZA. Gij behoeft niet te wachten; want zoo gaarn als gij de waarheid hoort', zoo gaarn zeg ikzc U, vooral, wanneet zij van dezen aard is. Ik ben nog gee'1 bruid, omdat ik nog geen' bruide^omheb; maar hier.ftaat hij, die het wenscht te worden. T OL-K I. Ik ben heden nog al gelukkig met mijne onderfteilingen. Zoodra ik u zag, dacht ik: dat is de Dogter van mijn' vriend Goedman , meth.iar' Minnaar Hij gelijkt, zoo dacht ik verder, een burger te zijn, die waardig is, Lo-  HUISGEZIN. 87 Louize tc beminnen, en te bezitten. (Reinhart 'maakt eene buiging,; kare V. En wat hebt gij van mij onderfteld? tolki. Het geen ik nog geloof, namelijk, dat deze Burgeres (op Jozina vijzende) uwe Bemindeis. karel. MaarCf/> Fransje wijzencle) dit is haar Zoon. tolki. Dan zult gij den vader wel gekend hebben. karel. Uwe onderftellingen ten aanzien van mij zijn niet minder gegrond, dan uwe vorige. Hoe goed ware het, wanneer het een doorgaand gebruik in de wereld wierd, te vragen, zonder valschhcid, en te andwoorden, inopregtheid des harten! tolki. ó! Als uwe vrijheidsboomen eens zulk* fchoone vruchten voortbrengen, dan zou ik nergens anders willen leven, dan waar vrijheidsboomen zijn! karel. (ziet Jan aankomen) Daar komt 'er ook nog een, die vraagt en andwoordt, zoo als hij het meent. F 4 TOL-  SS het VADERL ANDSCH tolki. Hij gelijkt wel een militair te zijn. karel. Het is mijn broeder Jan. (Fransje loopt Jan tegemoel.cn kond weder met hem terug. Louiza en Jozina zetten zich.) NEGENDE TOONEEL. De vorigen , en jan. jan. (Tegen het gezelfchap , met den rug tiaar Tolki.) Ik kom extrapost aanloopen , om te zien, of gij nog hier zijt. Waarom zijt gij niet bij ons gekomen? wij diverteerden ons uitmuntend ; en daar waren vele burgers en burgeresfen van uwe kennis. Maar gij, verliefde Duifjes! gij moet altijd alleen wezen, om te trekkenbekken ! ik kan niet begrijpen, hoe de menfehen zoo gek kunnen wezen. karel. Hoor, elk mensch is gek op zijne wijs. Maar nu zonder gekheid, kent gij dezen vreemdeling niet ? jan. Ha, Burger Tolki! heil en broederfchap! (hijgeeft hem de hand.) tol-  HUIS GEZIN. Sp tolki. Is dat gemeend, of is het maar een compliment , dat het vorige: mijn heer! uw dienaar ! vervangen heeft ? jan. Wat anderen meenen , of niet meenen, weet ik niet, en raakt mij eigenlijk ook niet; maar het geen ik zeg, meen ik; en anders houd ik den mond toe. tol k i. Maar ten' aanzien van een' Turk! jan. Kom, kom , wij weten hier niets van regten tegen de Turken, maar wel van de regten van den mensch; en dat zijt gij immers? Daarenboven een eerlijk man; en gelijk, ik vertrouw,geen antipatriot. Dit is toereikend, om u de hand van broederfchap te geven; voor het overige kan het mij weinig fchelen, wat gij van uwen Mahometal of niet gelooft.— tolk i. Wat gij gelooft van hetgeen in den koran ftaat, dat geloof ik ook; maar het grootfte gedeelte daarvan laat ik aan mijne Landslieden over, om te geloovcn. F 5 jan,  qo het VADERLANDSCH jan. Best! wij leven immers in eene verlichte] eeuw; en de vrijheid van denken is zoo weÉ in Turkije, als hier. tolki. Maar wij hebben nog geene vrijheidsboomen! jan. Juist daarom moet gij een goed gebruik van dezen maken , zoolang gij hier zijt. tolki. Welk gebruik? jan. Het zelfde, dat wij 'er van maken; als wij onze zinnen eens wat willen verzetten, dan danfen wij 'er om. tolki. Dat mag een Turk niet doen. jan. Ja, maar Tolki wel. tolki. Ik wilde het gaarn zien. jan. ' Nu, gij zult getuige daarvan zijn. (Hem de hand gevende, j Tot ftrakjes. (Tegen het gexelfchap.j Ik kom terftond weder. Wij moeten nog een grap hebben. (Hij vertrekt ~) TIEN-  HUISGEZIN. 91 TIENDE TOONEEL. De vorigeri, zonder jan. tolki. , . Jan is nog de oude wilde Jonge. Voor zes jaren noemde men hem Jantje Regtuit, maar nu is hij Jan Regtuit. . Ik geloof, als hij de | geheele wereld konde vrijmaken, dat hij het 1 liever van daag zou doen , dan morgen. rein hart. Hij is zeker een best mensch; maar in het | patriotismus, te driftig; en de ondervinding heeft ons, in den korten tijd der omwenteling geleerd, dat de drift van de beste Patriotten, al hebben zij nog zoo gelijk, meer fchadc dan . voordeel doet. tolki. Zelfs als vreemdeling begrijp ik dit. Het is niet genoeg, het regt in handen te hebben; maar men moet daarvan ook, op zijn' tijd," niet verftand en overleg gebruik weten te maken.' rein h a r t. Regt zoo! maar als men daarvan ook, op zijn' tijd, geen gebruik maakt, dan verloopt de tijd, en met dezen, dé gelegenheid;'en . dan  $a het VAD E R LANDS C H dan wordt het dwaasheid, bij het herinneren van voorgaande zaken, door verdriet en fpijt, zich zeiven te willen wreken. Men moet het I geweld van zijne vijanden, al waren zij zoo-1 genoemde vrienden , beteugelen, zoodra men J zich daartoe fterk genoeg gevoelt. Laat men | deze oogenblikken voorbijgaan, dan verheft 1 zich het geweld, en geweld gaat voor regt. | tolki. Gelukkig, dat gij dit laatfte, in deze vrije! landen, niet te vreezen hebt; uwe conftitutie 1 is immers op de regten van den mensch ge- I vettigd? reinhart. Wij hebben nog geene conftitutie, maar 1 wel de regten van den mensch ! fransje. Die heb ik ook Burger 1 (tegen Tolki, op I zijn boekje wijzende) zie eens, hoe mooi pa- i pier , en mooije letters ; ik kenze allemaal. reinhart. Heel goed, Fransje ! maar al ware het papier nog zoo grof,en de letters nog zoo lelijk, zou dit echter, met betrekking tot de zaak, Aft zelfde zijn. frans»  HUISGEZIN. 93 FRANSJE. Voor mij niet, Burger! ik zou dan misfehien zoo goed niet leeren. REINHART. Gij hebt gelijk, kind! ga nu maar weer heen. (Tegen Tolki.j Onnozele kinderen! en hoevele andere menfehen zijn dezen niet gelijk! als zij maar best papier, fraaijen druk, en vooral een aardig titelvignet hebben, dan is het boek voortreflijk! TOLKI. Genoeg — gijlieden bezit de regten van den mensch. REINHART. Zouden Wij daar zoolang naar gewenscht en gewacht hebben ~ zouden onze franfche Broeders, die deze naturelijke, maar lang vergeten regten , tot heil van het menschdom, aan het licht gebragt hebben — zouden zij, die verdedigers der vrijheid, als overwinnaars in ons land gekomen zijn , en zouden wij de regten van den mensch en burger niet hebben ? TOLKI. Dat is zeker; maar gij maakt toch onderfcheid, dunkt mij, tusfehen hebben en hebbén ! REI N«  94 het VADERLAND SCH reinhart. Dat rérftaat zich. Ziedaar (op Louiza wij-zcr.de.) Deze is mijne beminde: ik bemin haar, en zij bemint mij; dus heb ik haar; maar toch verrena zoo niet, als ik wensch haar te hebben. De toepasfing laat ik aan u over. , j Karel. (Jozina bij de hand vattende)] Ik heb haar ook; maar het gelijkt nog niet naar het wezenlijk bezit. Dan, dat zal ook wel komen. (Men hoort van verre muziek, en wel de marfcillaanfche marsch.j alle n. Luistert! — (een ogenblik flilte) ELFDE TOONEEL. De vorigen , de officier, jan. (Reide laarflen komen arm in arm , op de maat] der marsch, aan. Fransje vliegt hun vrolijk tegemoet, en marcheert athter aan. De overigen klappen ie de handen.') officier. Halt! hier moeten wij zijn, in dezen voorhof  HUISGEZIN. 9S hof van den tempel der vrijheid. (Hij maakt eene kleins buiging voor het gezelfchap.j jan. Burger! wij hebben nog geenen tempel der vrijheid; derhalve ook geen' voorhof, en bij gevolg moeten wij hier dan niet wezen. officier. Bij gevolg moet gij dan maar eenen anderen tempel iner een' anderen voorhof gaan zoeken; ik verbeeld mij, die hier gevonden te hebben. jan. Ja, den voorhof van den tempel der liefde. officier. . En liefde is ook vrijheid. Dan, ik weet niet, of de Burgers-en Burgeresfen mij gelijk, of ongelijk, zullen geven. louiza. Gij hebt gelijk, hoe mijn broeder het woord vrijheid ook moog verklaren. jan. Ho! ho! Zuster! vergeet uwe aria niet, die gij dagelijks zingt. (Uit zingt een willekeurige mclodij.j „ Mijn hart is niet meer ,, vrij, neen, neen; mijn hart is niet meer vrij." louiza. ó. Dat is maar bij manier van fpreken. Doch het  q6 het VABER.L ANDSCH het ware eens zoo, dan heb ik mij nog maar vrijwillig aan de heerfchappij der liefde overgegeven. kareL.(Tot den Officier,op Tolki wijzendej Deze vreemdeling, hoewel in een flaafsch land geboren, is ook een beminnaar der vrijheid. ([Tot- Tolki, op den Officier wijzende.) Dit is een fransen Officier. tolki. (deftig) Een fransch Officier? officier. Ja, waarde Muzelman! toliii. (Met eene diepe buiging) Ik heb allen eerbied voor uwe Natie; dus ook voor u, ichoon wij elkander niet kennen. officier. Mannen, die het in de liefde voor de vrijheid I eens zijn, kunnen niet anders, dan goede Vrienden wezen. tolki. De roem der Franfchen is over den geheelea aardbodem vei breid. In 't oosten en in 't westen — in "t zuiden en in 't noorden, fpreektmen, met verbazing van uwe overwinningen. En hoewel de Grooten der aarde ul'ie-  HUISGEZIN. 97 tiliedeh bij de , aan hen onderworpen , Haven, op alle mooglijke wijzen, zoeken gehaat te maken, vindt men echter overal, ten minften, eenigen, die elkander in ftilte vragen: wat is vrijheid? OFFICIER. , Onze overwinningen doen ons zekerlijk groote eer aan. Onze zegepralende legers verwerven zich, door hunne heldendaden, eenen onfterflijken roem. Nog in de laatfte eeuwen der wereld, zal een meer verlicht menfeliengeilacht de asch der gefneuvelde Franfchen zegenen, wanneer zij derzelver daden zullen verhalen. Grijsaards zullen dan hunne afftammelingen rondom zich vergaderen, om hun de wonderen te vertellen, welken wij, tegen het einde der agttiende eeuw, verricht hebben. Dit is alles waar, en aan onze vijanden, zoo wel als aan onze vrienden bekend. Dus hebben wij reden, om op den naam van Franfchen moed te dragen. Onze regtmatige blijdfchap echter zou nog zeer verhoogd worden, indien wij zagen, dat wij in het bereiken van onze hoofdoogmerken, even zoo gelukkig waren, als in den ftrijd tegen onze vijanden. G T O I,-  95 het VADERLANDSCH tolki. Mij dunkt, gij kunt geene andere hoofdoogmerken hebben, dan uwe vijanden te overwinnen. — officier. Voornamelijk ook, de harten der menfchen te winnen — hen vatbaar te maken voor .waarheid en gezond menfchenverftand — hen niet Hechts vrij te maken van de kluisters, waarmede Tirannen, ter bevestiging hunner aangematigde grootheid, hen gekneveld houden , maar ook van de ketenen, die hun door Tirannen van eene andere foort, met hetzelfde oogmerk, aangelegd worden, ik meen de bocijen van bijgeloof en dweperij; en dezen zijn moeilijker te verbreken, dan de eerften. tolk i. Ik geloof ook,dat het gemaklijker is, eenen veldflag te winnen, dan een' zot verftandig, of een deugniet braaf te maken. {Men hourt van verre muziek.') jan. (Die intusfehen dan met den een, dan met den ander gejpreken heeft.) Allons ! wij zijn hier zoo wel bij elkander; laat ons eens om den vrijheidsboom danfen. (Tegen de/t Officier) Citoijen! danst gij mede? o f-  HUISGEZIN. 99 officier. Met plaizier. Ik ben gewoon vrolijk te zijn met de vrolijken. (Tot Tolki") Gij lieve Muzelman! zult ook mede danfe.n? Dan hebt gij, bij uwe terugkomst in konftantinopolen, zoo veel meer ftof, om uwe vrienden en bekenden, op eene aangename wijze te onderhouden. tolki. Ik zal toezien. jan. Kom, gij moet meedanfen! tolki. Dat zou eene zonderlinge vertooning maken! een Turk, danfende om den vrijheidsboom! officier. Wij zijn hier in een vrij land. De vrije ' mensch veracht niemand, dan hen, die hem zijne vrijheid willen ontrooven : hij weet vaa geene bijzondere gefchillen; vooral niet van godsdienftigè. Hij vergeet den Turk, d:n Jood, 'en den Heiden; hij acht den mensch als mensch, en bemint hem , indien hij het verdient. Dit is onze pligt,en de beoefening daarvan het voornaamst kenmerk van waarlijk vrije menfehen. Ga jan.  loo het VADERLANDSCH j a n. Kom, gij moet meêdanfen t t o l k i. » Ik ken geene vrijheidsdanfen. jan. Dat zal wel gaan. . officier. Ca ira, ca ira — (Bij deze woorden is hel muziek digt bij, en begint ca ira tefpe.en. Het gezelfchap fehaart zich om den vrijheidsboom, en danst. Na het eindigen gaan Reinhart en Louize naar een rustbank, om uitte' rusten. Fransje huppelt nog eenige keeren om den vrijhcidiboom.) jan. (Tegen Tolki) Is het niet eene fchoone zaak, om den vrijheidsboom te mogen danfen? tolki. Ik zal het nooit vergeten; maar ik ben haast duizelig geworden; doch dat zal wel overgaan, eer ik in konftantinopolen koom. officiïr. 'Er is geen vermaak op deze aarde, dat niet met eenige onaangenaamheid gepaard gaat; en zelfs is de vrijheid daar niet vrij van. l o-  HUISGEZIN. lol louiza. Burgers ! het zal tijd worden! jan. Kom, wij zijn hier vrij. rein har t. Dan hebben wij ook vrijheid, om te vertrekken. karel. (Op zijn hor oio git ziende) Jawel, vrienden! het is tijd om te gaan; de oude Man moet geene reden hebben, om ontevreden te zijn. (Tot Tolki') Gij zult niet vergeten , 't geen gij beloofd hebt? tolki. Ik zal van avond zeker komen. jan. (Tot den Officier.) En gij ook Burger? officier. Indien gij de goedkeuring uwer ouders onderftellen kunt, kom ik vast. jan. Jongens! ik voorfpel mij nog "een vrolijken . avond! Allons ! marsch , marsch! (het gezelfchap wandelt, paar en paar den vrijheidshoorn om, en gaat vervolgens heen.) EINDE VAN HET TWEEDE PEDRÏJF- G 3 DEK..  102 het VA DER LANDS C H DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Tooncel verbeeldt weder een vertrek in het huis van Goedman. goedman, adel heid. {Beiden zitten aan een'' tafel, Adelheid met eenig vrouwlijk handwerk bezig, en Goedman met het 'hoofd in de hand.) g o e d m a n. Is dat een wereld1 — zijn dat Vrienden! — zijn dat Patriotten ! — (Uit gaat op en neder) De oude Romein had wel groot gelijk, toen hijzeide: „ Zoo lang gij gelukkig zijt, zult „ gij vele vrienden tellen; maar wanneer de „ tijden veranderen, zult gij alleen zijn." Wel is waar, ik ben, den Hemel zij dank! nog zoo ongelukkig niet, dat alle hoop op herftel zoude verdwenen zijn ; maar echter heb ik, op dit oogenbük, raad en daad noodig. Ik herinnerde mij de dikmaals herhaalde gezegden mijner vrienden; hierop maakte ik ftaat; en de overeenftemming onzer denkwijze deed mij befluiten, om mijne toevlugt tot hen te ne-  HUISGEZIN. 103 nemen — en ik vond, ja, vrienden, maar nergens raad en daad. ó l Die lchijnvrienden! — wanneer men vijanden voorheeft, dan verwacht men geene vriendfchap , maar wanneer onze zoogenoemde vrienden, die, als men hen niet noodig heeft, altoos den mond vol hebben van vriendfchapsverzekeringen — van gereedheid om anderen van dienst te wezen, zoodra zij in de gelegenheid daartoe zijn, agteruitloopen , van toon veranderen, over eigen verlegenheid klagen — ó! dan voelt men het hart van fpijt en verdriet fcbeurën! dat treft veel meer, dan de flechtfte mishandeling van openbare vijanden. En hoe vele vrienden van deze foort zijn 'er niet! ADEL HEID. Uwe woorden fnijden mij door de ziel. Met dit alles, is de geheele zaak nog een raadfel voor mij. Zijt gij wel bij uwen vriend Bernard geweest? was hij thuis? goedman, Ja. ADEL HEID. Bij den Burger Kornelisfen zoudt gij wel te 1 regt gekomen zijn 5 die is rijk , wint veel geld; Ga cn>  io4 het VADER.LANDSCH en, hemel! hoe dikwijls heb ik hem, na deomwenteling, niet hooren zeggen: „ nu moe„ ten de Patriotten elkander voordhelpen." Was hij thuis ? wat zeide hij ? GOED M A N. Ach! Adèlheid ! gij komt al weder met uwe vragen ! en het andwoord op die allen is: Ja, ik ben 'er geweest — zij waren thuis; maaj konden mij niet helpen. ADEL HEID. Wat hebt gij aan zulke vrienden? GOEDMAN. Daar denk ik juist over. 'Er zijn menfchen, die zich beklagen , geen' fterfling in de wereld te hebben, dien zij als vriend kunnen befchouwen;^ zijn zulke menfchen niet gelukkig? Bij al wat hen overkomt, .zullen zij zich op hunne eigen kragten , of op de regtvaardigheid hunner zake , of op het opperbeftuur der wereld verlaten. Maar een man , die gelooft, dat zoete woorden meer dan woorden, fraaije beloften meer dan beloften zijn — zou men zulk een man niet voor dwaas houden — zou men maar laat mij maar zwijgen. De kwellingen der ziel worden zelden, door klagten, verzacht. TWEE-  HUISGEZIN. 105 TWEEDE TOONEEL. De. yorigen, louiza. adel heid. Uwe wandeling heeft, dunkt mij, vrij lang geduurd, Louize! louiza. (vrolijk) Gij hebt gelijk, Moeder lief! maar ik ben overtuigd, als gij de vele bijgekomen aangename omftandigheden hoort, dat gij het dan niet kwalijk zoudt genomen hebben, al ware ik nog iets langer uitgebleven, ó! Wij hebben ons uitmuntend gediverteerd! uitmuntend! goedman. Gelukkige Jeugd, die niets van zorg en verdriet weet — voor wie in het vrolijk genot van een tegenwoordig vermaak , de ware toeftand van vele kommerbarende zaken verborgen blijft! loüiZ a. (ernfrig) Wat beteekenen vdeze woorden, Vader? Hebt gij berouw, dat gij mij vrijheid gegeven, hebt, om mij , in het gezelfchap van goede menl! hen , eenige oogcnblikken onfchuldig te verviolijken ? goed man. Aeh , mijne Dogter! dat is zoo niet gemeend. G 5 Wariï  io6 het VADERLANDSCH Wanneer ik op dit oogenblik voor eenig gevoel van blijdfchap va1 baar ware, zoude ik mij verheugen , bij het verhaal van het j enoegen, waarin gij met anderen gedeeld hebt; maar mijn hart is vol van een tegenovergefteld gevoel. Knagende zorgen verbitteren mijn leven; en mijne droefheid wordt nog vermeerderd door u voor mij te zien. louiza. (aangedaan) Hemel! wat hoor ik! —Ben ik de oorzaak van uwe droef heid ? Spreek Vader! waardoor ben ik dat? g oe d man. De aanleidende oorzaak is niet altijd de eigenlijke en ware bron, waaruit blijdfehap of droefheid, geluk of ongeluk voordvloeit. Gij zijt onfchuldig, al konde ik ook, door middel van u, mijnen ramp voorkomen. louiza. 6! Als het van mij afhangt, vader Ifpreek, ik fmeek het u , fpreek. Niets in de wereld zal mij Verhinderen, om mijnen pligt, als eene u waardige Dogter, te betrachten ; geene opofferingen zullen mij te groot, of te moeilijk zijn, indien ik daardoor uw verdriet verminderen, cn de zorgen uit uw hart verdrijven kan. GOED-  HUISGEZIN 107 goed man. Opofferingen, welken door deugd en regtfchapenheid verboden worden , zijn misdaden ; en zoodanig zouden de opofferingen van u moeten wezen, wilde ik door u gered worden. Ach! mijne Dogter! ik zal in geduld afwachten , wat de hemel — neen , wat de boosheid der menfchen over ons bcllisfen zal. Om mijn eigen lotte dragen, heb ik moeds genoeg; maar mijne kinderen ongelukkig te zien — dit vooruitziet doet mijn vaderlijk hart bloeder.! — Mij-'e vijanden zullen openlijk — mijne fchijnvrienden heimlijk zich om mijnen val verheugen. Mijn ftaat zal, Van tijd tot tijd, afnemen — mijne kinderen zullen hunne regtmatige oog_ merken verijdeld zien, en vruchtloos onze gemeenfchaplijke ellende beklagen. Ach, Louize ! louiza (zeer aangedaan) Ach , Vader! (zij vat zijne hand.) DERDE TOONEEL. -J De vort gén , ka rel. (De iaat/Ie komt wel opgeruimd in; maar •wordt, bij het zien van zijnen vader', emflig.) ka-  iqS het VADERLANDSCH k are l. Wat zie ik! hoe is het vader? Is de zaak met Neef niet gevonden? Of zal dit niet kunnen gefchieden? Mij dunkt, hij durft zijne dreigementen niet uitvoeren; en al durfde Mi "~ ê'J ftaat ah» een eerlijk patriot te boek. goedman. Ach, Karei! een eerlijk potriot te zijn, is enkel voldoening voor ons hart; maar de Regters kennen geene patriotten. Wie ichuldig is, moet betalen , patriot , of geen patriot. karel. Maar men moet de tijdsomftandigheden ook niet uit het oog verliezen. abelheid. Dat dunkt mij ook. Gij moest 'er uw hoofd maar zoo niet over breken , Goedman ! (Mietje brengt een' brief', en vertrekt weder. Goedman leest dcnzclven, en werpt hem, met verachting , r.p dc tafel.) goedman. .(Tegen Edelheid) Ziedaar, lees hem ook , en zeg dan, of ik 'er mijn hoofd niet over moet breken. (Hij zet zich neder, met het hoofd in de hand. Louiza vat zijne andere. Karei ftaat in diepe gedachten.) l o-  HUISGEZIN. 109 louiza. \ Weet gij geen' raad meer ? , goedman. Geenen. louiza. Is alle hoop verloren? goedman. Alle. louiza. Ook die op de voorzienigheid? goedman. Neen, die niet; maar zal de voorzienigheid een wonder doen, om mij te redden ? louiza. Zij kan, ook zonder wonder, redden. e aiul. Wat zal de goede Tolki aangedaan zijn, ah hij ons in zulke omftandigheden vindt; als hij getuige van den treurigen toeftand zijns vriends moet wezen! goedman. ó! Deze brave Turk zal misfehien nooit weder in dit land komen. kar el. Hoe, Vader ! weet gij dan niet, dat hij reeds hier  iio het VADERLANDSCH hier is — dat wij hem alle oogenbhkken te wachten hebben? goed m a rr. Wat? — wie? — Tolki? Hier? Tolki bij ons komen ? — Heden nog ? .— wat hoor ik! karel. Ik dacht, dat Louiza het u al lang gezegd had; zij weet het zoo wel als ik. louiza. Vergeef mij, vader t het was zeker mijn voornemen, om u alles te verhalen,wat dezen namiddag,op den wandelweg voorgevallen is, en u dus ook te zeggen, dat Tolki, bij geval, in ons gezelfchap gekomen zijnde, dadelijk deel aan onze vreugde genomen, en beloofd heeft, u, dezen avond, nog te komen bezoeken; maar toen ik u zag, uwe treurige houding befpeurdc,eu uwcernftige gefprekken hoorde, heb ik de geheele wandelplaats, met allen, die daar tegenwoordig waren, en dus ook uwen vriend Tplki, vergeten. ka re l. Hij zal zeker fchielijk hier zijn. goed m a n. Ik weet niet, of ik mij, in mijne tegenwoor- di-  HUISGEZIN. in 'dige omftandigheden, ovar dit bezoek verheugen, of bedroeven zal! AD EL HEID. Waarom bedroeven ? Men kan niet weten.... GO ED MA N. AVat de Hemel, zonder wonderwerk, doet'. KAREL. Met dit alles, moet ik u verzekeren, dat, hoewel onze toefcand netelig is, ik echter zekere ongewone gewaarwordingen van mijn ,hart gevoel, die ik niet anders, dan alsteekens van ftreelende hoop kan befchouwen. LOUIZA. Ik voel ook zoo iets , dat ik niet weet, hoe jk het noemen moet. GOE D MAN. Ach, Kinderen! men is gewoon te hopen hetgeen men wenscht; uwe wenfchen zijn mij bekend , en dus ken ik ook den aard van uwe hoop. Uwe welmeencndheid verrukt mij; maar vergeet niet, dat de ftreelendfte hoop dikwerf en grootftendeels. niets anders is, dan het werk van onze verbeelding. Doch als de hoop op den goeden uitflng eener zake zich daarop grondt 3 dat wij, in alle opzigten t ons  ii2 het VADERLAND SCH ons best gedaan hebben en nog doen, dan gebiedt ons de rede , zoolang de hoop in onze harten aan te kweken, dat het dwaasheid zoude wezen, dezelve langer bij ons te voeden. Ik zal mijnen pligt volbrengen, de laatfte proef nog nemen , en dan... (Hij gaat naar de deur, en roept: Mietje! zeg, dat Hendrik hier keme.j Hij zal misfehien nog eenen uitweg weten; zijn Meester heeft immers ook nog den naam van een' Patriot te zijn.... VIERDE TOONEEL. De vorigen, hen drik. goedman. (Tegen Hendrikj Ach, Hendrik! ik heb reeds lang naar u verlangd; mogt het den Hemel behagen, dat uwe tegenwoordigheid iets tot herftel mijner verloren rust konde bijdragen! gij zijt mijn oudftc zoon — de ftaat van mijne affairen is u niet vreemd — hetgeen ik gevreesd heb, ftaat te gebeuren — de bron van mijn beftaau zal mij wel haast ontnomen worden — Stijlaard eischt geld, en anders zal hij mij gcfegtlijk vervolgen — de noodige hulp ontbreekt mij — dit doet mijne bekommering en  HUISGEZIN. 113 en zorgen ten hoogften top klimmen. Eene geheele verftooring van mijn burgerlijk en huishoudlijk geluk is onvermijdlijk. Weet gij, mijn Zoon! geenen weg, om uit dezen donkeren doolhof te geraken ? Is u geen middel bekend, om het naderend onweer aftewenden, opdat de reeds flikkerende blikfem mij, noch mijn huisgezin, treffe? HENDRIK. Vader! mijne verwondering over hetgeen ik hoor, ftaat gelijk aan mijn verlangen, om u, in dit hachlijk tijdftip, van dienst te kunnen zijn. Het past mij intusfchen niet, om te onderzoeken, of gij het gevaar, waarin gij u thands bevindt, niet hadt kunnen voorkomen. Waart gij , federd de omwenteling, een weinig vricndlijker tegen Neef geweest — wat infchikHjker omtrend verfcheiden dingen, die hij begeerde, wat toegevender ... doch, ik herhaal hetgeen ik gezegd heb , het past mij niet, daarin te treden. KAREL. Gij hebt gelijk, Broeder! want gij begrijpt met mij, dat het veel gemaklijker is , over een geval te redeneren — de omftandigheden, volH gends  ïï4 het VADERLANDSCH gends zijne eigen denkwijs te beoordeelen, het vonnis over het ongunftig lot van een' ander uittelpreken , met te zeggen: hadt gij dit gedaan , of dat gelaten; — dit alles, zeg ik, is veel gemakliiker, dan eenen weidoordachten, wèlnaeenenden raad te geven, en de noodige hulp te bezorgen. HENDRIK. Gij fpreekt,als of ik het in mijne hand had, öm Vader uit zijne verlegenheid te helpen, i. o u i z A. Ja, Broeder! mij dunkt,dat gij veel daartoe zoudt kunnen doen. Als ik in uwe plaats waar ADEL II E I D. Ik zou terftond met mijn Patroon fpreken... GOEDMAN. Niet te voorbarig. — {Tegen Hendrik,.) Ik vraag u, of gij geen kans zoudt zien, om, bij uw' Meester, vier a vijfduizend guldens, tegen een goede intrest, voor mij' te krijgen? Ik zal hem de verzekering van eene dubbele Waardij bezorgen. Hij zou daardoor gedekt, ik geholpen , en mijn geheele huisgezin gered zijn! hen-  HUISGEZIN. 115 HEN DRIK. Dit zal niet gaan; ik weet het zeker. Vooreerst , kan mijn Heer met zijn geld veelmeer .in de negotie winnen, dan wanneer hij het uitzet. Maar onderftel eens, dat hij, in zulk een geval, niet als koopman, maar als menfchenvriend wilde handelen, ben ik echter wel overtuigd, dat hij dit ten opzigte van u niet GOEBM A N. (Hendrik met minachting aanziende j Hoe! ben ik dan een flegte kerel — een verwaarloozer mijner zaken — een misleider — een onderdrukker van mijn evenmensch? HENDRIK. Neen, Vader! wie u van een dezer ondeugden bclchuldigt, is zelf een deugniet. GOEDMAN. Wat dan? Ben ik geen goed, eerlijk patriot? HENDRIK. Dat is mijn patroon ook; maar gij zijt meer; gij zijt een altefterke patriot! GO ED M A N. Een altefterke patriot! kan men eerlijker, dan eerlijk zijn? Welk eene onnozele taal! H a of  ji6 het VADER.LANDSCH of verftaat men daardoor patriotten zonder herfenen? In dit geval durf ik het gerust daarop laten aankomen , dat mijn denkvermogen met dat van anderen, wie zij mogen wezen, aan den onpartijdigen enonbtdrieglijken proeffteen der rede getoetst worde. — Ik voor mij, dit is zoo, bemin de waarheid, en fpreek die, bij iedere voegzame gelegenheid. HENDRIK. Het laatfte moet gij, ten minfte , niet doen , op een' tijd, wanneer gij wilt geholpen worden; want heden ten dage worden de menfchen door niets zoo zeer, als door de waarheid beledigd. Ik weet derhalve geen' andertn raad, dan dat gij bij Neef zoo wat bijdraait, gelijk men zegt, en hem vriendelijk verzoekt, om van zijn befluit aftezien. LOl'IZA, Dat zal Vader niet doen! AD EL HEID. Neen! een wel geplaatst vadeilandsch hart zal nooit door veinzen, vlei jen en kruipen datgeen pogen te verkrijgen, welk de billijkheid hem dient te geven, ofte doen genieten. GOED M A N. Voor laagheden is mijne ziel zeker niet vatbaar ;  HUISGEZIN. 117 baar; en moeten door dezen zorg en kommer van mij geweerd worden, dan ben ik overtuigd, dat dit voor mij gewenscbt tijdftip nimmer zal komen! adel heid. Dan liever arm en eerlijk. Maar mij dunkt, ik hoor iemand. — VIJFDE TOONEEL. De vort gen , mietje. mietje. Daar is een Turk, — ik geloof dezelfde, dien ik voor eenige jaren hier wel meer gezien heb. Hij is heel vriendelijk, en fchijnt zeer in zijn fchik te wezen. Hij vroeg mij, of de burger Goedman thuis was — hij vroeg. . . . abelheid. Nu, dat kunt gij ftrakjes wel vertellen. goe dman. Haast u, en laat mijn vriend hier komen. (Mietje vertrekt,) karel. Vader! nu moet gij vrolijk zijn! vergeet, in deze oogenblikkcn, uwe vijanden, en verheug u in het gezelfchap van eenen opregten vriend! H 3 L0'  u8 het VADERLANDSCH louiza. Ach , Vader! wij vleiden ons met het vooruitzigt op eenen vrolijken avond! kan hij dit niet zijn, als hij dan maarniet alte treurig is. — goedman. Ik beloof u, Kinder*- ! ik zal mijn'best doen, om in h.t bijzijn van eenen braven .Turk, het hartzeer te vergeten, dat flechtc kristenen mij veroorzaken. ZESDE TOONEEL. ■ De vorigen, (zonder Mietic.') tolki. goedman. (Met blijdschap.) Welkom, vriend Tolki! in deze landen! hartlijk welkom in mijn huis ! (zijgeven elkander de hand.) tolki. Heil en voorfpoedzijmet tien uw huisgezin , mijn v/aarde, dierbare vriend! Een van mijne voorn aam (le wenfchen wordt, op dit oogenbiik, vervuld, dowij! ik het genoegen heb,van uen de uwen wel en gezond weder te zien. De tijd van zes jaren, noch de verre aflland, waarin wij van elkander afgezonderd leefden , hebben mij niet belet, om dikwijls aan ü en de menigvuldige blij-  HUISGEZIN. 119 blijken uwer vriendfchap te denken, en met mijne vrienden daarover te fpreken, om op deze wijze, het gevoel van fchuldige dankbaarheid in mijn hart levendig te houden. goedmak. Ik heb -niet meer, dan mijnen pligt, als mensch en kristen gedaan. tolk 1. En wanneer ik mij, met een dankbaar hart, mijne weldoeners herinner — wanneer ik naar gelegenheid verlang, om dit naturelijk gevoel, door fprekende bewijzen, door daden, aan den dag te leggen, dan doe ik niets meer, dan mijnen pligt, als mensch en Turk. Het is, wel is waar, onwaarfchijnlijk, dat ik u van eenigen gewigtigen dienst zoude kunnen, zijn; en dus'zal ik mij moeten vergenoegen met u de opregte verzekering van mijne bereidwilligheid te geven. go edman. De tijden zijn zeer veranderd, lieve vriend! federt wij elkander het laatst gezien hebben. tolk i. De tijden zijn, naar uwe vaderlandfche denkwijs, gelukkig veranderd. Als vreemdeling, H 4 desl  120 het VADERL ANDSCH deel ik in het algemeen genoegen, dat het gevolg van uwe verkregen vrijheid is. Dezen namiddag danste ik zelfs met uwe kinderen, om den vrijheidsboom. (Tegen Louiza) Is het niet zoo, lieve Louize? louiza. Met u danfende, had ik zeker or-k meer plaizier, dan ik nu heb; maar men kan niet altijd danfen, hendrik. Wat helpt ook al dat danfen? karel. Op kantoren danst men zekerlijk niet. tolki, Het befchouwen van een' vrijheidsboom is eene toereikende aanmoediging, om rondom denzelven te danfen, en dus de kragt deivrijheid in hart en aders gewaar te worden. Dat heb ik ondervonden. (Tegen Goedman) Vriend Goedman! de blijdfehap, die ik zoo even bij u befpeurde, fchijnt niet naturelijk geweest te zijn. Mij dunkt, gij wordt neérflagtig; peinzend en verdrietig. Mag ik de reden weten? Is het misfehien het gevolg van Uwe onderhandeling met uwen Neef ? goed-  HUISGEZIN. 121 goedman. Vriend! hoe weet gij hiervan? tolki. Geheel zonder wonderwerk. Maar gij zult immers tegen mij niet agterhoudend willen wezen? Is het buiten mijn vermogen, om u dadelijk te helpen, dan is het echter niet buiten mijn vermogen, om u te willen helpen. g o e d m a n. (onrustig) Ach, Tolki! de woorden: „ de tijden zijn „ veranderd!" die gij ftraks op zulk eene aangename wijze, verklaard hebt, hadden eenen geheel anderen zin. Ik bezigde die,met toepasfing op mij zei ven; maar dit kondet gij niet gisfen. tolki. Hetgeen ik niet gisfen kan, zal ik weten7 zoodra gij de goedheid zult hebben, mij daarvan de oplosfmg te geven. goedman. (Tegen zijne kinderen) Laat ons eenige obgenblikken alleen. (Zij vertrekken. Adelhcid volgt hen. H 5 ZE-  1=2 het VADERLAND SCH ZEVENDE TOONEEL. goedman, tolki. tolki. Wij zijn nu alleen, mijn vriend! — befchouwt gij mij, gelijk ik wensch, als den genen, die ik wezenlijk ben, als uwen opregten vriend, dan zult gij ook even opregt de taal der vriendfchnp , de taal van liet hart met mij fpreken. Uw Zoon heeft mij, bij onze gevailige ontmoeting op de wandelplaats, onder anderen gezegd, dat gij eenig verfchil met een' Neef van u gehad hebt, en dat gij, in gevolge daarvan, niet wel gemoed waart. Wat van de zaak zij, weet ik eigenlijk niet; doch het kwam mij voor, dat het verfchil geenen nadeeligcn invloed op uwe huislijke omftandigheden zoude hebben. goedman. Ik weuschte, met al mijn hart, dat uwe onderftelling gegrond waar, en met mijnen waren toeftand overeenkwame ! — Uwe dooling is de dooling der -vriendfchap, die alles ten gunftigfte uitlegt, omdat zij niets anders, dan  HUISGEZIN. 123 dan het beste wenscht en beoogt. Maar het is met mij geheel anders gefteld. Geene kleinigheden, geene nietsbeduidende twisten, of geringe nadeelen maken mij bekommerd. Vriend! het is om mijne eer, mijnen goeden naam, — het is om mi n geheel burgerlijk beftaan — het is om mijn geheel geluk, en dat van mijn huisgezin te doen. Spreek nu, heb ik geene reden, om droefgeestig te wezen? En hebt gij geene redtu , om mij en de mijnen hartlijk te beklagen? TOLKI. Wat hoor ik! — betreft de zaak uwe eer , uw beftaan, uw geluk — en zoude, ik niets meer kunnen doen , dan u beklagen ? GOED M A N. Ach, Tolki! 'er wordt te \ecl toe vereischt, om mij te helpen! TOLKI. Weinig of veel, daar ben ik juist zoo nieuwsgierig niet naar; ik verlang alleen de ware reden-uwer angftige zorgen te weten. Ik ben een lurk, gij zijteen kristen ; maar wij eeren j hetzelfde Opperwezen. Ik ben een mensch, I gij zijt het ook; dus heb ik een hart, gelijk gijl  124 het VADER.LANDS.CH gij, vatbaar voor deelneming zoo wel aan bet lijden, als aan de vreugde van anderen. Spreek derhalve, ik herhaal het, de taal van opregte vriendfchap , kort en zakelijk. goedman. Dan behoef ik niet meer te doen, dan u dezen brief voortelezen. (Hij neemt dien van de tafelen Lest.) „ De flechte behandeling, „ welke ik, dezen morgen, bij ü heb moeten „ ondergaan, — de uitdrukkingen, die gij „ gedaan hebt, ten hoogde beledigende, niet „ alleen voor mij zeiven , maar ook voor alle ,, aanklévers van de regtzinnige kerk; en vooral „ uwe eigenzinnigheid, omtrend alles, wat „ ik u, tot uw behoud, heb voorgeflagen, ,, hebben mij doen befluiten, om de drengde ,, maatregels in 't werk te dellen, mijn regt „ te handhaven, en te doen uitvoeren. Ik - heb niet alleen met verfcheiden Leden v*n den Raad der Gemeente geraadpleegd, die ,, mij, op hun woord van eer, beloofd heb,, ben, om mij, op alle mo'oglijkev wijzen, de behulpzame hand tegen u te leenen; maar ,, bovendien , heb ik met eenige vrienden van mij gefproken, die zeer genegen zijn, om s> de  HUISGEZIN. 125 „ de fabriek terftond, voor kontanten, over H tenemen. Gij moet derhalve, binnen vier„ entwintig uren , de zaken met mij vereirenen, „ hetgeen u zeker niet mooglijk is. Dus geloof „ ik, dat wij elkander niet wederzien, om ,, hierover te handelen, dan op het huis der „ Gemeente. Ziedaar het gevolg van uwe ,, eigenzinnigheid!" enz. (Hij werpt den brief met verachting op de tafef) TOLKI. Waarin beftaat nu de Hechte behandeling, waarvan hij in't begin van zijnen brief, fpreekt? GOEDMAN. Daarin, dat ik het als mijn' pligt befchouwde, der waarheid , in alle opzigten, hulde te doen. TOLKI. En de belediging , der regtzinnige kerk aangedaan ? GOEDMAN. Dat ik, in de beoordeeling van de waarde van een' mensch , niet onderzoek, tot welke bijzondere godsdienftige gezindheid hij, al of niet, behoore. TOLKI. En uwe eigenzinnigheid ? GOED-  1*6 het VADERLANDS CH goedman. Dat ik mijn- vaderlandfche gevoelens niet wilde onderdrukken, en dat ik hem niet behulpzaam Avilde wezen , in het uitvoeren van een fchandelijk plan , ter bereikinge van zijne fnoodc oogmerken. tolki. Is het mogelijk, dat zulke menfchen Kristenen, of liever, dat Kristenen zulke menfchen kunnen zijn! — Ik heb nu genoeg gehoord want ik vertrouw uwe woorden, als mijne eigen. — Zeg, kunt gij onder uwe goede vrienden niemand vinden, die u helpt? goed M A N. Niemand. — tolki. Dan zal ik het doen. BOBS MA N. Ach, vriend ! 'er behoort zoo veel toe! tolki. Hoeveel wel ? 60 B D M A ït. Ruim vijfduizend gul lens. tolki. Maar zeg èens, hoe hoog fchat gij de geheele fabriek met al wat daartoe behoort? goed-  HUISGEZIN. 1=7 GOEDMAN. Teil minfte twintig duizend guldens ! TOLKI. Nu, ik koop de geheele fabriek, contant; en mórgen is zij de uwe. Doe dan verder • wat gij kunt ter bevordering van uw geluk, en dat van uw huisgezin. G O E D M A N. Wat ? de fabriek koopen ? voor mij ? TOLKI. Vriend! zoo veel heb ik voor u over. Ik. kan het doen, en wil het doen, en dus doe ik het. GOEDMAN. Ik kan het niet gclooven — ik durf het niet gelooven ; en dus geloof ik het niet. — Ach, Tolki! vrees en hoop — lmert en vreugd werken, in mijn hart, zoo tegen elkander, dat ik uiet weet, wat ik zeg, of doe. TOLKI. Zijt gerust, vriend! 't geen ik gezegd heb, meeen ik, en het zal ook gefchieden. — Ik ben al federd lang voorfpoedig in mijne ondernemingen geweest; de Hemel heeft mij, op velerhande wijzen, rijklijk gezegend; derhalve —  128 het VADERLANDSCH ve -• genoeg, Vriend ! Gij kunt morgen over de penningen befchikken — ga dan, en befchaam hem, die zoo kwaadaardiglijk uwen ondergang bedoelde! goedman. Ach, Vriend! woorden zijn bij zulk eene edelmoedigheid, Hechts zwakke tolken van het dankbare hart. Mijne verbazing is te groot — mijne blijdfchap te levendig! wat zal ik zeggen? Wat zulten mijne Vrouw en Kinderen gewaarworden ? Zal ik hen roepen ? Ja, ik zal de droefheid uit hunne harten verdrijven, en 'er troost en vreugd inftorten. tolk r. Laat mij het genoegen, om hen te verrasfchen; dit is de eenigfte voldoening, die ik, in dezen, voor mij zeiven begeer. Gij wordt geholpen; maar nu moeten ook de billijke wenfchen van uwen Zoon Karei, en die van uwe Dogter Louiza vervuld worden, indien gij zulks kunt goedkeuren! goedman, i Goedkeuren? — lk verklaar u, dat de gelukkige bereiking van hunne oogmerken, ook de bereiking van de mijnen is. — ACT-  HUISGEZIN iï9 AGTSTE TOONEEL. De vorigcn, jan, de officier. jan. Hier, Vader! hier ziet gij den verdienstlijken burger Officier, van wieri ik u meermalen ge-fproken heb. ó Vader! die burger weet, wat vechten, voor het vaderland, is! die heeft eene vaderlandfche ziel, en een hart — waar bet mijne maar niet met al bij is! Maar hij is ook een franschman! goedman. Gij behoefdet het laatfte maar te zeggen; dat was reeds genoeg. officier. (Tegen Goedman.) Het goed gevoelen, dat gij van mijne Natie fchijnt te hebben, is zoo aangenaam, als vleijend voor mij; temeer, dewijl het voor mij een nieuw bewijs van onze gelukkige overeenftemming met onze bataaffche broederen is. jan. Maar hoe komt het, Vader! dat gij hier maar met u beiden zijt ? I goed-  i3o het VADERLANDSCH goedman. De Burger Tolki zal u de reden hiervan zeggen. tolki. (Tegen Jan) Kunt gij zwijgen? jan. Als een muur. — tolki. Weet dan, dat ik met uwen Vader alleen moest wezen, om hem een geheim middel aan de hand te.geven, waardoor hij inflaat zal geraken, om de overige dagen van zijn leven , in rust en tevredenheid doortebrengen, en voor het welzijn van zijn huisgezin werkzaam te wezen. j a n' Burger! indien het opgegeven middel probat u;n is, dan zal mijne dankbaarheid zoo groot zijn, dat ik met vermaak mijn leven zónde wagen, als ik u daardoor van dienst konde wezen. En, fchoon de zaak nog wat duister voor mij is, gevoel ik echter, bij' Voorraad, de hartlijkftè blijdfehap. Burgers! nu moest, dunkt mij, het ganfche gezelfchap bij elkander zijn, zoo als het dezen " namiddag geweest is 1 tol-  HUISGEZIN. 131 tolk t. Den vrijheidsboom niet te vergeten! officier. In dit geval, zouden wij het ook zonder kunnen doen. goedma n. Jan! wilt gij Reinhart met zijne Zuster el» den kleinen jonge gaan halen? JAN. Zeer gaarne. — Het zal nog op mijn zeggen uitkomen, dat wij nog eenen vrolijken avond te wachten hebben. (Hij vil heengaan.) g o e d m a n. "Verzoek, intusfehen, dat uwe Moeder, uwe broeders en uwe zuster hier komen. Verder niets te zeggen! jan. Goed! (Hit vertrekt, zingende: wat is het zoet, het mensihdom te verpligten! enz.) goedman. Hij is altoos even vrolijk. tolki. Hij heeft veel van een' franschman. officier. Hij heeft een goed hart; en dat maakt doorgaands vrolijk, omdat het gelukkig maakt. S Is NE-  ïj£ het VADERLANDSCH NEGENDE TOONEEL. De vorigen, {zonder Jan) adelheid, (kort daarna) hendrik, karel , louiza. goedman. (Adelheid vrolijk te gemoct tredende?) Kom, dierbare Echtgenote! droog uwe tranen af; verban de zorgen uit uw bekommerd harte; herneem den verloren moed; vereenig uwe regtmatige blijdfehap met de mijne; maar vooral, erken en waardeer,met een dankbaar gevoel, den Burger Tolki, als onzen grootften weldoener, als den herfteller van ons geluk. adelheid. Hemel! wat zegt gij ? Ik verfta uwe woorden wel, maar ik begrijp de zaak niet. tolki. De zaak is eenvouwdig. Uw Echtgenoot zal morgen eigenaar van de geheele fabriek worden. adelheid. Is dat wezenlijk ? of is het een droom? van de geheele fabriek? (tegen hare k ndcren, die inkomen.) Eigenaar van de geheele fabriek! ach, Kinderen! verheugt u met mij! louiza. Wie? adel-  HUISGEZIN. 135 adelheid. Uw Vader! hendrik. Wanneer ? adelheid. Morgen! karel. Door wien? adelheid. Door Tolki. (Zij gaan naar hem toe.) louiza. Edele Man! van welke pijn verlost gij mijn gefolterd hart! — hendrik. Edelmoedigheid, zonder voorbeeld! karel. Voel hier — (hij wijst op zijn hart.) menschlievende Man! voel hier, hoe het klopt! het is onverwachte blijdfehap — het is zuivere dankbaarheid, die mijn bloed in buitengewone beweging brengt. officier. (Tegen Goedman.) Hoezeer verheug ik mij, getuige van een tooneel te zijn , waar al, wat ik zie en hoor, mijn hart ten lterkfte treft! adelheid, Waar is Tan toch? Kon hij, ten mirifte, voor deze reis, niet eens thuis blijven? I 3 TOL-  134 het VADE RLANDSCH. TOL K I. Hij verrigt iets goeds. karel. Vader! rm zult tij zekerlijk uw woord kunnen houden, omtrend dntgeen, welk gij, dezen morgen, beloofd hebt? goed ma n. Nu kan ik meer doen. louiza. Weet gij nu ook niet, bij ondervinding, Vader! wat de Hemel zonder wonderwerk kan doen? goedman. Ik ben geheel dankbaarheid, Louize! en hetgeen ik thands ondervind, zult gij, in 't kort misfehien, ook ondervinden. tolk i. 'Velen worden, door de boosheid hunner Medemei.fchen ongelukkig — velen daartegen, door de pliutbetrachtin^ van anderen gelukkig; maar beide gefchiedt zonder wonderwerk. goedman. Gij zijt de man, die het ongeluk, dat mij dreigde, afkeert, en mijn geluk bevordert! dus is fchuldige dankbaarheid, die iku, zoolang  HUISGEZIN. 135 lang ik leve, zal bewijzen, de beste offerande aan den Hemel. officier. Goed, best, mijn vriend! uwe denkwijs is die van een' braaf en verlicht patriot. TIENDE TOONEEL. De vort gen , jan. (kort cl jamei) reinhart^ jozina, fransje. jan. (De deur openende.) Is 'er geen bekt? louiza. (Tegen Goedman.) Wie zal ons nu wcêr in ons genoegen komen ftooren? jan. Is 'er geen .belet? karel. Vader! vraag ten minfte, wie 'er is! he ndr ik. Dat kunt gij ligt raden ; 't is Jan cum fuis. goedman. (In andwoord op de waag van Jan.) Neen ,. 'er is geen belet - ook niet voofde genen, die gij medebrengt. (Adelheid, lhn~ I 4 drik'  -$6 „ex vaderland;sch drtk, Karei en Louiza zien elkander ver. drietig aan. Goedman, Tolki en de Officier glimlachen.) jan. (Tegen die van builen') Komt binnen , vrienden ! men wacht u allang. Reinhart, met Jozina, die hij aan den arm , en Franje, dien zij aan de hand houdt, treden binnen. Goedman, Adelheid, Tolki en de Officier klappen in de handen.) goedman. (Tegen Hendrik") Ziedaar, Jan cum fuis. (Karei en Louiza Jlaan eene wijl verbaasd; vervolgens.) louiza. (Lagchcnde, tegen Goedman.) Vader! dit gefchiedt zeker ook zonder wonder. — (Zij vliegt naar Reinhart, Karei naar Jozina ; Fransje loopt naar den Officier, die hem vriendelijk ontvangt. De vreugd wordt algemeen.) goedman. (Tegen Karei en Louiza fchertfende.) Mij dunkt, het is een afgefproken werkje, om de vreugd, die gij, op de wandelplaats, bij den vrijheidsboom, genoten hebt, in mijn huis te hervatten! lo- '  HUISGEZIN. 137 LOUIZA. Vader lief! geloof mij, ik wist 'er niets van. REINHART. Burger Goedman! indien uw Zoon Jan geen' last gehad heeft, om ons hier te brengen, dan is hij daarvoor verandwoordlijk. GOEDMAN. En — al had hij ook geenen bijzonderen last gehad,-zoudt gij ons allen echter even aangenaam zijn. (Men ziet van ade kanten vriendfchapsbetuigingen. Vooral is de wcérkecringe liejde tusfthen Karei en Jozina, Reinhart en Louiza, zeer zigtbaar.j JAN. Heb ik mij niet, als een getrouwe Jan, van mijnen pligt gekweten ?— Zie maar eens, hoe lief zij elkander hebben! 6! zoo lief!— of zij ook in hun' fchik zouden wezen, als zij de lang gevoedde wenfchen hunner harten eens vervuld zagen! GOEDMAN. ' Wanneer onze wenfchen billijk en betaamlijk zijn, en het naar onze wenfchen gaat, dan hebben wij reden, om vergenoegd en vrolijk te zijn. Onze blijdfehap is dan even zoo I 5 na-  ï38 het VADE RL ANDS CH naturelijk, als or.se wenfchen waren, en naturelijker, dan, wanneer men , terwijl alles tegenloopt,, om een' vrijheidsboom danst. J A W. Gij hebt gelijk Vader ! en evenwel is dat danfen om den vrijheidsboom nog al van geene kwade uitwerking geweest; want zonder dit, zouden wij den Burger Tolki, waarfchijulijk, heden niet ontmoet hebben ADELHEID. Dat zeg ik ook, Jan ! maar echter ben ik thands vrolijker, dan ik den geheelen dag geweest ben. JAN. Ik ook, Moeder lief! maar de eene uit zijne blijdfehap op deze, de andere wederom op gene wijze; ik doe het thands met mijne Broederen Zuster, mijne vriend en vriendin zoo wat te plagen; en dit doe ik ook nog al, met oogmerk, om eene bevallige verfcheidenheid aan het genoegen te geven , en de vreugd, zoo veel mooglijk, algemeen te maken ; dewijl ik mij ligt kan verbeelden, dat zij, op deze wijze, gaarn geplaagd willen worden, ó'Zij hooren zoo gaarn van de liefde en van het hu-  HUISGEZIN. 139 huwelijk fpreken; maar 'er is zoo veel aan vast; en daarom zal ik 'er maar van zwijgen. TOLKI. Hoorenzijzoo gaarn van 'thuwelijk fpreken? Wel nu! en wilt gij 'er van zwijgen? Dan zal ik 'er van lpreken OFFICIER. Ik begrijp den burger Jan wel, en ik geloof, dat bij gelijk beeft. Het trouwen, zoo als dit gewoonlijk nog gefebiedt, 'is zeker ;eene even zoo verdrietige als kostbare, en daarenboven onnodige ceremonie. In Frankrijk, is de wil van twee perfoncn,die elkander beminnen, toereikende, om man en vrouw te warden ; als zij dezen-wil maar op eene wettige wijze te kennen geven. Nederland is, zonder twijfel, in de ware verlichting nog ■ zoover niet gevorderd, als Frankrijk; dus fpijt het mij wel, als franschman, dat die oude gewoonte nog plaats heeft; maar als franschman, ben ik ook infchiklijk genoeg, om in een bijzonder geval niet te willen veranderen, hetgeen d<»©r het gezonde menfchenverftand en door wijze wetten nog niet veranderd is. Dan, als ik het wel hebbe, is  Mo het VADERLANDSCH is daarin ook hier reeds eenigzins voorzien; men kan, meen ik, man en vrouw worden als men zich daartoe, op het huis der Gemeente aangeeft. l o uiza. Gij hebt gelijk, Burger! het is juist hetzelfde, door welke ceremoniën men man en vrouw wordt; het is nogthands zeker, dat 'er iets moet wezen, dat men trouwen noemt. jan. Kom, kom, gijlieden fpreekt juist zoo, als of wij hier een tooneelfpel vertoonden, waar altoos in het begin, of in het midden, maar vooral op het laatst, van niets anders, dan van liefde en echtverbindtenis gefproken wordt. - Nog wat geduld - de rijd zal wel komen! (Hij maakt eenige vrolijke bewegingen.) Dan, het ware, bij dit alles, eene aardige vertooning, wanneer, op dit j oogenblik eens iemand van die foort van ' wezens, die men gemeenlijk geestlijken noemt, of iemand anders, die thands de huwelijksknoopen legt, in ons midden verscheen, cn (op Karei en Jozina, Reinhart en Louiza wijzende) deze tedere hartjes, met zij* I  HUISGEZIN. 141 zijne veelvermogende handen, zoo vast aan elkander hechtte, dat zij volftrekt één hart en ééne ziel uitmaakten! HE IN II ART. Om onze harten en zielen te vereenigen, daartoe 'eigenlijk behoeven wij niemand. TOLKI. Wanneer zuivere , belanglooze liefde de grond van het verlangen naar eene echtvereenigingis, dan is 'er, naar mijn naturelijk doorzigtals turk, zekerlijk geen geestrijke, of iemand anders daartoe noodig ; want de liefde zelve is de eenige ware band van duurzame vereeniging en onverbreekbare trouw. Zulk eene liefde,. onderftel ik, heerscht in de harten van deze vrienden en vriendinnen, echter zou ik de bevestiging daarvan, met veel vermaak, uit hunne eigen monden vernemen. JAN. 6! Die heb ik al zoo dikwijls gehoofd! zij zijn in dat opzigt, niet met al agterhou-. dend. GOEDMAN. Ik ben blijd, Jan! dat gij zoo vrolijk en kliert-  142 BET VADER LANDSCH fchertfende zijt; maar ik verzoek u nu voor eenige oogblikken , ernitig te wezen; de zaak^zelve wordt ernllig. TA N. Vergeef, Vader! 'ik meende, waarlijk, dat de Burger Tolki de jonge Lui ook zoo'wat wilde plagen. tolki. (Tegen Karei, Jozina, Reinhart en Louiza.) Is het wezenlijk het verlangen uwer harten, en derhalve uw volmaakt vrij befiuit, met elkander een huwelijk aantegaan , in de overtuiging van, door zulk eene verbindtenis, gelukkig te worden? ALLEN. Ja! TOLKI. De omftandighcden verhinderen niet meer de vervulling uwer wenfchen — de bereiking uwer oogmerken; en de loeftemming uwer ouderen is mij bekend; dus wensch ik u den zegen des Hemels. GOEDNA!». Geeft elkander de hand. (Zij doen dit met verruiling. Fransje /laat tusfehett Karei en J zina; Goedman legt zijne handen op de hunnen?) Kinderen ! ik geef u mijnen zegen; het is de zegen van mijn vaderlijk en va-  HUISGEZIN. 143 vaderlandsch hart. Eerstdaags zal' uwe verblndtenis, volgens de wetten des lands nader voltrokken worden. De God der vrijheidmake u dan wezenlijk zoo gelukkig, als gij het reeds in uwe billijke verwachting zijt! adel he i d. Kinderen! dat hoop en wensch ik ook, met al mijn hart. karel. (Tegen Jozina.,) Hemel! welk geluk! welkeen onverwacht, onbegrijpelijk geluk! Jozina! ik ben de uwe, en gij zijt de mijne-! reinhart. (Tot Louiza.) Zoo zien wij dan eindelijk onzen hoogden wensch vervuld! dccz" dag, zij, ieder jaar, voor ons een feestdag! karel. Welken dank — innigen, hartlijken dank zijn wij den hemel fchukhg! eof.dma n. En — dezen edelmoedigen Vreemdeling! zonder hem zou dit alles niet gefchied zijn. tolki. En — Vader Goedman. Indien hij niet altoos zoo braaf en eerlijk geweest ware, zou dit alles niet gefchied zijn. JAN.  X44 het VADERL: HUISGEZIN. jan. (Tegen den Officier.) Dat zal overheerlijk fchoon komen , Burger! ik hoop, dat gij nog zoolang hier zult blijven ' om het bruiloftsfeest bijtewonen; dan zingen wij: ca ira, e% ira! tolki. Dan zal ik ook nog getuige van een burgerfeest zijn, waarvan de herinnering mij, bij mijne terugkomst in mijn vaderland, altoos bet ftreelendst genoegen zal veroorzaken. officier. En ik , eenmaal in Frankrijk teruggekomen, zal deze gefchiedenis verhalen; en mijne Landgenoten zullen de daden van eenen edelmoedigen Muzelman naast die van in braafheid uitmuntende Franfchen plaatfen ! c O E d INI A n. En ik zal mij, zoolang ik leef, met verwondering en dankbaarheid,dezen dag herinneren, en op den laatftcn mijner dagen, zullen mijne laatfte woorden zijn : heil aan alle menfchenvrienden! heil aan alle ware Patriotten ! allen. m Heil aan alle ware Patriotten ! einde van het derdeen laatste bedrijf.