1095 G35  TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  VOOGD, BEDRIEGER en BEDROOGENJ treur-eindend blyspel.1 ï n VXF BEDR TVEN. Uit het Fransch vertaald Te DO KKUM, By A. G R O N I E A. MDCCLXXXVIII.   FERTOONERS. De Heer HOUVAST, Voogd van Gcidhm* HEBZUGT, Rentmeester van Houvast* GOEDHART, Minnaar van Virginia. VIRGINIA, Minnares van Goedhart. ANTONET, Keukenmeid van Homast, vermomd als de Minnares van G»edhart. LIZETTE, Dienstmeid van Houvast. NIMROD, Vrind van Hebzugt. Etnigi Clmken tn Beditndin fim.   D E VOOGD, BEDRIEGER en BEDROOGEN, EERSTE BEDRÏF, EERSTE TONEEL. De Heer Houvast, LtzEiiï, De Heer Houvast. Jaa, ik kan het niet niet helpen , Zizet.' praat Wat ge wilt, fórginia maalt my nagt eri dag door het hoofd, — die Vïrginia , Virginia, — och, wat is het een lieve meid! — Lizi i te. {lagcbende.) Ha! ha! ha! — ha! ha! ha! — ha! ha! ha! De Heer Houvast. Wel malloot, is dat dan om zoo te lagchen? — zou het geen goede party voor my zyn ? zie ik 'er nog niet heel wel uit? Li z b t te. Pat gaat wel aan voor een otrden paay als gy! A De  De VOOGD, De Heer Houvast. Wat praat gy van oode paay, neuswys zottinnetje! — ik ben nog maar eerst tweeenzeventig jaar en in myn volle kragt. L i Z e t t E. 6 Jaa, gy zyt nog maar eerst een grysaard van tweeenzeventig jaar, — en wat uwe kragten betreft, daar kan uw papil, de arme Goedtart, best van getuigen, die moet dag aan dag door 't kneukelenbosch by u gaan. De Heer Houvast. Goedhart is een jonge losbol, dien ik in toom moet houden ; die wulpfche knaap zou anders denken de roê ontwasfchen te zyn, en dat zou my in het geheel niet aan/laan. LlZETTË. Dat wil ik gaarn gelooven Mynheer! — hy zou anders misfchien ondeugend genoeg zyn, om n op de vingers te kyken, niet waarï De Heer Houvast, Wel zeker! Li zei tb. Hy zou koppig genoeg zyn , om ook een woordje in 't Capittel te willen zeggen, en dat aouftryden met uwe Hoogagtbaarheid, nietwaar? De Heer Houvast. Gewis! L l Z e T*  BEDRIEGER en BEDROGGEN. 3 LlZ e t t e. Hy zon misfchien dan wat fcheel zien, dat zyne goederen door u zoo wat waren verdonkerd? De Heet Houvast. Wat zegt ge daar, asfnrante Caronje! — zyna goederen! — wat praat ge van zyne goederen?—» LlZETTE. Foey, Mynheer! gy moet niét boos wor* den; — ik verfta door zyne goederen, bykanè alles wat gy bezit. De Heer Houvast, (lagclende) Ha! ha! ha! — alles wat ik bezit! — hoor Lizet ! Goedhart is maar een gemeene knaap, die niets heeft en niets hebben moet; — ik doe hem de eer aan, om zyn Voogd wel te willen, zyn, maar daar voor moet hy naar myne py« pen dansfen. Liz et te. Gy hebt gelyk, dat gy zoo fpreekt, — het bembd is u nader dan de rok; — een ding ij maar regt fpytig. — De Heer Houvast. En wat is dat ? LlZETTE, Dat de geheele waereld beter weet; — elS draagt kennis, dat Goedhart groote fchatten vari ^yaö ©n.«Jera heeft geërfd, die zy zuur en duo* A s heb-  4 De VOOGD. hebben gewonnen j — elk weet, dat Goedhart «eer ryk is, maar elk weet ook De Heer Houvast. Wel nu wat weet men nog meer ? L i z e t t e. Dat gy hem daar van by zyn levende lyf onterft, en hem te veel geeft om te fterven, en te weinig om te leeven. De Heer Houvast. Laat de waereld praaten wat zy wil, — ik moet weeten wat my te doen ftaat. Liz e t tb. Gy hebt wel gelyk; -— och als gy alles wist wat de waereld van u zegt, gy zoudt fterven van fpyt. De Heer Houvast. Dat heeft geen nood Lifetje! dat heeft geen nood! — óik ben in de wol geverfd, en ftoor my daar zoo min aan als een Dolhuis-Vader aan het kloppen van de gekken; — ik van fpyt fterven ! — wel het lykt 'er niet naa; ik meen zoo oud te worden als Methufalem; — maar evenwel wil ik wel eens hooren , wat men al van my heeft te zeggen. L i z e t t e. Gy hebt my tot uw vertrouwde gemaakt, en daarom zal ik 'er ook geen doekjes om winden; —, de beele waereld veragt u als een oude jfchagche- xaar,  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 5 raar, een wolf, een rover, een dief, die maar alles naar n neemt, wat gy maar gryptn of vangen kunt. De Heer Houvast. Hm! hm! zoo, zoo! — heeft men nog meer eot myn lasten ? L r z e t t e. Men vloekt tiwe onbarmhartige handelwys met Goedhart, en beklaagt den armen hals, dat hy zulk eenen onmeedoogenden en onregtvaardigen Voogd heeft. De Heer Houvast. Ik moet wecten, hoe ik met hem moet leeven; — wat nog al meer? Lizehe. Dat gy hem de fchoone Virginia onthoud, aan welke hy is verloofd, door zyne ouders. De Heer Houvast, (driftig) Hy Virginia! — hy trouwen met Virgina ! — die domoor, die weetniet, die lompert! — wel waaragtig, dat zou fchoon zyn! — neen, neen Lizette! — dat lekker brokje is niet voor hem,— wat zou dat lieve meisje met hem doen? Lizette. Wel met hem trouwen Mynheer! — is dat nn een vraag'. De Heer Houvast, (driftig) Dat zal in eeuwigheid niet gebeuren, — daar A 3 zal  t De VOOGD, zal ik tegen waaken, zoo lang myne oogen 3» myn hoofd itaan. — Wel hoe! denkt ge dat ik den geheelen boedel in de war wil laaten ioopen, — dat ik ze beiden in hun verdriet wil ilorten ? Lizette. ó Mynheer, gyzytwel wys, gyzytwel voor*igtig! — Maar fchoon ik maar één regter oog heb, geloof ik juist niet dat het hem daaraan fchort. De Heer Houvast. ïïn wat dan ? Lizette. (beleefd en diep neigende) De Heer Houvast wil liefst zelve dat lieve meisje bezitten ! niet waar? De Heer Houvast. Zeker jaa! en dat is ook veel gefchikter; —» ik ben een man van ondervinding, ik heb genoegsaame jaaren van onderfcheid, — en — Lizette. (bem in de rede vallende) Gewis, Mynheer! gewis! aan jaaren ontbreekfc het u niet! De Heer Houvast. Ik kan haar volgens haaren ftaat onderhouden, — ik heb middelen , — en — Lizette. (bem in de rede vallende) Zeker, want al het geen Goedhart bezit en gy onder uwe beftiering hebt , hoort u, volgens EWe rekening, in vollen eigendom toe. De  BEDRIEGER en EEDROOGEN. 7 De Heer Hou v a st. Gy zyt een ftoute bedilal! wat praat en beuKelt gy van bezit — van beuiering! — ik ben Voogd en Meester van alles, niets uitgezonderd. — Maar al genoeg, haal my myn andere beste paruik; ik wagt ilraks Virginia,, en (grimlagcb'ende) men moet zich voor die jonge kleuters nog al zoo wat opfchikken. Lizet te. Gy hebt gelyk, Mynheer! maar kost gy u een ander hoofd doen opzetten, dat zon al zoo wel kooccen; — de meisjes zien toch meer naar een fraay aangezigt, dan naar een fraaije paruik. De Heer Houvast. Ik zeg dat gy zwygt , kleuter ! — doe maar 't geen ik u zeg! Lizette binnen. TWEEDE TONEEL. De Heer Houvast. Ik moet, al zeg ik het zelf, myn verftand roemen; — ik ben tot een toeziende Voogd in dit huis aangefteld, en heb my bykans van alles weeten meester te maaken ; — Goedhart, fchoon eigenaar van alles , heb ik door geftrengheid en het honden en oefenen van myn gezag , zoo ver weeten te brengen, dat hy zelfs niet beter A 4 weet,  i De VOOGD, jret, of ik ben volkoomen baas en meeste., ftL? mynT,de °°gen* en ri,t a,s ik ™« een verzameld, e„ dat weinigej da£ * bezit, en over t welk hy nog het meesterfchap oefent, moet en zal ook wel rasch in myne handen zyn; _ myn Rentmeester is het volkoomen »« my een,, en bied my regt fchoon de b,hu^zaame hand-t is een knappe kaerel; maar * moet hem ook menigen vetten brok toeduwen, doch dit kan tot nog toe niet anders; hy. *Ott, «o ik my daar in niet liet vinden, ligt Goedhart, party kunnen kiezen, en dan was iï deerlyk gefopt, _ Ugt *fc avond of morgen vind ik gelegenheid, om hem weer als een fpons uittrokken, want als ik de waarheid zal zeggen, . kan niet ruscen of duuren voor dat ik alles, mets uitgezonderd, onder myne magt en in my. ne bezitting heb. _ Die Goedhart is toch een onnozele, goede fnl! hy is te vreden met al wat Jk hem in de hand ilop; _ hy weet, dat zyne ouders hem hebben verloofd aan de fchoone Maagd Virginia; hy weet ook niet beter, of hy bezit haar hart , en ondertnsfehen heeft hy haar nooit gezien ; - wat zou dat ook zyn?_ ik heb het wel met hem voor, en zal hem doen huwen aan Antonet, myn keukenmeid, een kloeke deern, die handen heefe om te werken;> - hy  BEDRIEGER dn BEDROOGEN. 9 hy bemind haar, niet beter wetende, of zy is de ryke Virginia; — ryke Virginia! — hoe beminnelyk word zy daar door: want om de waarheid te zeggen, dat ééne woordje ryk doet de deur by my toe; — ik kan niet dulden dat een ander fchatten heeft; en zoo het mogelyk was, zouikdegeheele waereld wel willen trouwen, om den rykdom van de geheele waereld te bezitten. DERDE TONEEL. De Heer Houvast. Lizette. Lizette {houdende eene opgemaakte groote paruik in baare banden , welke zy bem lagchende opzet) Zie daar, Mynheer! — zoo, nu ftaat hy regt! — wel mag men zeggen , de kleeren maaken den man , (ter zyde) buiten deeze paruik is 'er niets agtbaar aan den geheelen man. De Heer Houvast, (tagcbende) Aangezigt me dat niet wel Lijetje"i Lizette. Dat kan ik niet wel zeggen, Mynheer! nw Weezen word daar wel agtbaar door, maar juist niet beminnelyk; — van agteien ftaat hy u, zoo ik geloof, vry beter, (zy neemt den Heer Houvast by den arm en draaid hem gezwind om) heden Mynheer! wat kunt gy nog fiks draaijen , daar aan zou men niet zeggen, dat gy zoo oud waard A 5 De  Db VOOGD, De Heer Houvast, (zicb tanige heren gezwind omdraai jende.) Draaijen, Lizet! draaijen, daar ben ik van myne kindschheid af aan een groot meester in geweest. L i z e t t b. Jaa wel Mynheer, als ik 't zal zeggen, als Virginia daar op is gefteld, dan heb ge veel Voor, — maar — De Heer Hou vast. Wel nn? — Lizette. Och, Mynheer! ik kan alles zoo niet zeggen; — de meisjes begeeren wat anders; — na dat is het zelfde. De Heer Houvast. Gy zyt een malie meid. — maar zeg eens legt, zie ik 'er na niet wel uit? Lizette. (febroomagtig) Jaa — wel — wel — De Heer Houvast. Spreek op! — hoe zie ik 'er na uit? Lizette. Och, — gy kunt ook zoo vraagen; —> gy aiet, als ik het zeggen mag, 'er thans beter uit, pm de vierfchaar over eenen misdaadiger te helpen fpannen, dan om te trouwen; — gy zyt pu zoo — zoo — ik weet niet hoe ik het zal noe-  BEDRIEGER en BEDROGGEN. it noemen, — maar dit weet ik wel, dat Goedhart met zyn rond jeogdig weezen , en losfe krullen* de haaiten, meer harten van meisjes zou winnen dan gy met uwe verfchrikkelyke groote paruik en al u draaijen. De Heer Houvast. Gy zyt een wysneus, een zottin ! maar zeg my dan eens ongeveinsd, wat 'er aan my fcheelt ? Lizette. Gy ziet een weinigje fcheel. De Heer Houvast. Regt zoo, regt zoo! ik zie regts en lings te gelyk. Lizette. Gy hebt zulke onguure, ftrenge trekken in nw weezen, dat men 'er kinderen mede naar bed Zou jaagen. De Heer Houvast. Bravo! dat is een teeken van een agtbaar gelaat, daar moet ik Goedhart mede in toom houden. Lizette. Usv vingers fcaan zoo krom als vischhaaken. De Heer Houvast. Dat moet zoo zyn, want daar door kan ik als een man, die op een voordeeltje past, alles naar my toebaaien. —• Maar Lizet! met al die* aanmerkingen ben ik immers toch, regt beminlyk, niet waar? L i z e ï«  De VOOGD, Lizette, In uwe eigen oogen, zekerlyk, Mynheer! De Heer Houvast, (lispende) In uwe eigen oogen — wel viesnens! gy soudt al bly zyn, als gy zulk een baarsje in ow fuik hadt! — he ! — zeg , zoudt gy niet greetig toehappen, als ik u myn hand bood» Lizette. Neen waaragtig niet! — foey, ik wil voot myn tyd niet fterven. De Heer Houvast, (driftig) Scheer u voort! fcheer u voort, heks als ge »yt! — myveragten, my.zulk een agtbaar man! Lizette. Jaa wel agtbaar, Mynheer! maar juist niet voor Goedhart, en nog minder voor Virginia. Lizette binnen. VIERDE TONEEL. De Heer Houvast. Zulk een fchepfel, als die Lizet is , moet 'er nog gebooren worden! — ze durft alles zeggen, Wat haar voor den mond komt, — en dat tegen my, een man, die van elk geëerd en ontzien word!— *t is niet om langer te verdraagen! (by wandelt been en weder over bet Toneel, beziende zich zeken met een verheugd gelaat) wat ben ik niet nog een  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 13 een kloek en fterk man, — 't is of ik nog maar twintig jaar oud ben, — (driftig) fes zulke knaapen als Goedhart zou ik voor myne knieën nog kunnen breeken! ö 't is vast, dat Virginia op my verliefd is , — zy zal het ten minHen worden, als ze my ziet! — ik ben fchat ryk, — ik bewoon een fraay huis, — (peinzende) —ryk,— een fraay huis, — als ik't evenwel regt bedenk, dan hoort het een en ander Goedhart toe! — (deftig) Weg, weg ! wisjewasjes, ik ben in 't bezit van alles zedert onheugelyke jaaren , zedert den dood van de ouders van Goedhart, en ik zal in 't bezit blyven, 't fpyte dien 't leed is ! — een Voogd zoo als ik befchouwt alles als zyn eigendom: laten lieden, die veel op hebben met recht, met billykheid, met confcientie en dergelyke benzelingen zich zeiven pynigen met het bezit van goed, dat hun niet toekomtI een man als ik fcoort zich daar niet aan; — als ik Virginia heb, dan ben ik ten toppunt van myn geluk, — maar wagt, daar komt myn aschpoestertje J VYFDE TONEEL. De Heer Houvast. Antonet, A n t 0 n e t. (diep neigende) ; Uwe dienaares Mynheer,1 Pé  14 De VOOGD, De Heer Houvast. Goeden dag Anivnet! — wat jaagt u hierj myn kind? A n t o n è t. Och, Mynheer! ik verlang zoo, om met den Heer Goedhart te trouwen, — hy is toch een regte lieve jongen. De Heer Houvast. Ha! ha! gy zyt al mee als andere meisjes, gy Woudt ook maar hoe eer hoe beter aan den man; — ik hoor het wel! Aniomet. Foey Mynheer! gy zoudt zoo Wel denken, dat ik manziek was; maar gy hebt het my belooft, — en — men weet altemet niet, hoe 'er een kink in de kabel kan koomen — enen (half fcbreijende) dan was ik bedorven! — och Goedhart is zulk een lieve jongen. De Heer Houvast. Nu meisje, nu, gy moet niet huilen! ik heb 't u beloofd, en ik zal myn woord houden, — maar hoe zon 'er toch een kink In de kabel kunqen komen? A nto net. Wel Mynheer! — hoe, vraagt gy dat! — Goedhart weet niet beter , of ik ben Virginia, aan welke by nog een kind zynde verloofd ia ■ doof  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 15 door hunne wederzydfche ouders, en a!s hy eens ontdekte, wie ik was?— Wat dan? De Heer Houvast, (driftig) Dan zal hy u evenwel trouwen; — hy i» onder myne magt, en al wrong hy zich in duizend bogten, ik zou 'er hem toe dwingen. a n t o n e t. (nederig neigende) Als 't u belieft, Mynheer! — De Heer Houvast. Hoor Antoneije! ik heb het wel met u voor; —» gy zyt een7 arm, veragt meisje, uw Vader was eert Veneiiaanfcbe flaaf, en als gy met Goedhart zyt getrouwd, dan zyt ge ten minften eene Eurgervrouw. anto net. Ik bedank n Mynheer! — och gy zyt zoo goed; — dan ben ik eene Venetiaanfche Burgervrouw niet waar? De Heer Houvast, (grimtagchende)} Jaa, jaa, myn kind! — ik belooft u, ik zal altyd voor ulieden zorgen als een ronde, opregte Vader. Antonet. Duizendmaal dank Mynheer! — mag ik wel weeten, waar dat in zal beftaan? De Heer Houvast, (met een opgetrokken ness) Gy begrypt wel, myn kind, dat een faczoetoelyk man, zoo ali ik, my niet kan vernederen »  16 De VOOGD, ren, om voor 't laag gemeen zoo te zorgen als voor myne bloedverwanten, die gebooren fatzoenelyke lieden zyn , en die alleen in de waereld zyn, om over 't gepeupel te gebieden en te heerfchen naar welgevallen; — maar ik zal voor ulieden zorgen naar uwen ftaat en rang; (heen en weder wandelende in eene trot/che houding, tervojl by zyne handen wryft) gy zult n brood hebben, en dat is immers genoeg; gy kunt zoo nu en dan myn huis fchoon maaken , — Goedhart zal ik 'c plaifier en de eer aandoen, daC hy myn ftal fchoon houd, myne paarden en honden oppast, — en krygt gy kinderen, — wel dan als dan, — worden zy groot, zy kunnen my en myne naastbeftaanden dienen, — wat zegt ge, zal ik niet voor n zorgen! A n t o n e t. (beleefd neigende) Gy zyt wel goed, Mynheer! ik en Goedhart zyn geheel tot uwen dienst, wy zullen — De Heer Houvast, (baar in de rede vallende) ó jlntonetjel geene dankbetuigingen — geene dankbetuigingen — ik voldoe maar myn pligt,als een getrouw Voogd en zorger over en voor Goedhart. — Maar ik zie daar Goedhart koomen; — gaa heen en kleed u als voorheen in 't. gewaad van Virginia: — gy moet dien rol vol fpeelen. Anto«  BEDRIEGER en BEDROOGEN. if A n t o n e t. (beleefd neigtnde) Uwe ootmoedige dienares Mynheer ! Anionet binnen, SESDE TONEEL, De Heer Houvast. Goedhart, (in een* Jobre fcbamele kleeding) GoedhArT. (in eene fcbroomagtige én nederige houding bet Toneel opkoomende) Mynheer! De Heer Houvast, (in eene trotfcbe houding voor op bet Toneel heen en tveder wandelende , alt of by Goedhart niet ziet of boort) Rustelooze bezigheden! — nagt en dag zorgen, om zulk een losfen kwant van 't noodige te voorzien. — Goedhart, (in de voorige houding) Mynheer! De Heer Houvast, (in de voorige houding) Zich af te pynigen , om hem gelukkig te maaken! — Goedhart, (in de voorige houding) Hoog edel agtbaar Heer! De Heer Houvast, (inde voorige houding) En wat zal het met dat al zyn? — ondank, niets als ondank; — wat heeft men anders Van zulk een canaitje te wagten! — # GOID'  J8 De VOOGD, Goedhart, (in de voorige houding} Allergenaadigfte, Heer! De Heer Houvast, (in eene trotfcbc houding bet boofd naar bem wendende) Hoe! — gy! — wac dryft u hier na toe? — gy weet, dat my de kop den gantfchen dag omloopt door myn zwoegen, ploegen, zorgen, zweeten, draaven en dat voor u, voor zulk een opraapzel, — en nu zal ik weer aan uwe zotte praat het oor moeten leenen. Goedhart. Och , alleredelfle Heer! een woordje (legts,— een woordje maar, als 't uwe genade zou behaagen! De Heer Houvast. Wel nu, fpreek op , maar maak het kort, de tyd van lieden van geboorte en rang is te kostbaar, om door foortgelyk gefnap verkwist te worden. Goedhart. Gy weet magtige Heer! dat Virginia aan my is verloofd. en ik fints langen tyd haar bemind en gevryd heb; — en nu wenschte ik wel — De Heer Houvast, {hem driftig in derede vallende) Te trouwen, — te trouwen, — niet waar? — goed, ik zal allen fpoed daar mede maaken, — pak u voort! Goed-  BEDRIEGER en BEDROGGEN. 1? Goedhart. Het Huwlyksgoed zal uw Hoog edele — De Heer Houvast, (drytig bem in de rede vallende) Genoeg, genoeg — pak u voort zeg ik u, — hebt ge geen ooren meer aan de kop, om të kunnen hooren wat ik u beveel ? Goedhart binnen, ZEVENDE TONEEL. De Heer Houvast. Hebzugt. (Men hoort van apcr de fchermen Hebzugt zingende en fluitende aankoomen) De Heer Houvast. Daar komt myn Rentmeester, — dat is een paardje, dat ik op ftal heb , dat my verfchrikkelyk veel kost, zonder dat ik 'er plailier of dank van heb! — patiëntie, dat is nu zoo en niet anders, — die met den duivel gefcheept is, moet 'er mede vaaren, (groetende Hebzugt, welke zich houd of hy den Heer Houvast niet ziet) ha! vrieni Hebzugt! Hebzugt. Ha! zyt ge daar ook ouden Heer! (by geeft Houvast een fievigen Jlag op de febouder) maar Papa! hoe Drommel van daag zoo proper ? — Ba De  De VOOGD» De Heer Houvast. (Ter Syde) te duiker haal, wat heeft die vent lievige knuisten ; — is me dat een flag geeven ! — (tegen Hebzugt) vind ge dat ? — och, ik heb zoo als ge weet myne hooge posten. Hebzugt. (driftig) Ik weet alles, ik weet alles, behalven dat Wy «edeft voorleden week nog niet hebben afgereekend. De Heer Houvast. Dit is ook zoo; — hoe veel is uw verfchot? Heb z u g t. Maar fes honderd Guldens! De Heer Houvast. (Ter zyde) ei, ei, ö lieve deugd ! maar fes bon* derd Guldens! en dat in eene week! het zal me den dood doen! o! o! o! maar fes honderd Guldens ! Hebzugt. Wat zegt ge Papa? De Heer Houvast. Niets, niets! — ik reken maar eens by me zeiven op, hoe veel los geld ik in myn Bureau heb, en zal het voor u afpasfen. Hebzugt. Goed, daar zyn nog zoo wat benzelingen en kleine items, die ikuden met een op zal geeven, gy kunt het dan te gelyk afdoen (ter zyde) die ouden  BEDRIEGER en BEDROOGEN 2t tonden wolf wil niet graag zich de wol laaten uitplukken, en de geprivilegeerde fchagcheraar moet 'er toch aan; behalven de huid is 'er aan 't geheele kreng niets nats. Hebzugt binnen* AGTSTE TONEEL. De Heer Houvast. ê Hemel! maar fes honderd Guldens! - en dan nog bagatellen en items! — hy doet me de dood aan, — arm moet ik op zulk een wys worden,— dood arm; — en ik moet nog zwygen toe, of hy was niet te goed, om me als een rover en een dief van Goedbarts rykdom en goederen te doen vervolgen ! — (op zyne tanden knersfende) hei! — de plaagen van Job moeten die fchelmen Tjveervaaren, die my znlk een Rentmeester op den hals hebben gedrongen! geen Konings - goed kan daar voor ftaan! 't zal goed komen dat Virginia ryk is, — maar vroeg of laat moet ik my toch van hem ontflaan, ten minften hem zoo k  26 De VOOGD, ik a! gy zult in eeuwigheid Goedhart niet [bezitten ! Virginia, (driftig) Noch gy Virginia! TWEEDE BEDRTF. EERSTE TONEEL. Antonet. (in de kleeding van Virginia) ö Wat verhng ik naar den dag van myn huwelyk met Goedhart, die lieve bolle jongen, — Mynheer Houvast is toch wel een goed man , dat hy zoo zeer voor my zorgt! - maar als ik het zal zeggen, hy doet dat niet zonder reden; — hy is verliefd op Virginia , welke aan Goedhart is verloofd, en voor welke deeze my aanziet; en zeker laat een minnaar niets onbeproefd , om zynen medeminnaar den voet te ligten — genoeg als ik Goedhart maar heb , want ik kan niet rusten of duuren zonder hem! — maar als hy naderhand bemerkt hoe hy bedroogen is, zal dan zyne liefde niet in haat veranderen ? — wat! zou ik my daar over pynigen ! hy ftaat onder de ftriktfte fceerfchappy van Mynheer ümvast, en die zal dan  BEDRIEGER en EEDROOGEN. 27 dan wel raad weeten te fchaffen, om hem zyn leed te doen vergeeten, ten minllen te doen verkroppen ; Goedhart liddert voor Houvast, en doet blindelicg al wat die hem gebied. TWEEDE TONEEL. Antonet. Goedhart. Goedhart, (driftig op bet Toneel koomends en Antonet omhelzende) Myne waardfte Virginia! Antonet. (verliefd) Myn Goedhart! Goedhart. Wat verheug ik my u te zien! elk uur, elk oogenblik, in welk ik n niet zie en mis, ichync my eene eeuw! (baar aan zyn hart drukkende) myne beste, myne lieve Virginia! Antonet. Ik beminu, gelykgy my bemint, myn Engel! myn Goedhart! — Goedhart. Wanneer zal het tydftip toch daar zyn , dat wy ons onderling zullen verbonden zien, ik kan zonder uw volmaakt bezit niet langer leeven ! Antonet. $ Wat vallen de minnaars driftig! — maar  1 28 De VOOGD, myn lieve Goedhart! (in eene droevige houding) zult gy my wel akyd beminnen? — Goedhart, (driftig) Beminnen — n blyven beminnen! — in eeuwigheid zal ik myne bekoorlyke Virginia nier. vergeecen ! — Goedhart zal alles voor haar zyn en blyven! Antonet. Misfchien zak gy naa onzen trouwdag my niet meer zoo bekoorlyk vinden; — en — ó Goedhart! dan zoudt gy my van droefheid doen lterven. Goedhart. Met duizend , duizend eeden wil ik u myne liefde bevestigen, Virginia! al ware het niet, dat myn hart aan u was verbonden, zou de hoogagting en liefde voor onze overledene ouderen, welken ons aan elkander hebben verloofd, my aan mynen pligt houden. Antonet. (ter zyde) Die rede behaagt my niet zeer. —- Go e d h a r t. Wat zegt myn Engel? Antonet. Niets, niets myn waarde! ik geloof ook, dat de liefde en zorge van uwen Voogd, den Heer Houvast, denzelven indruk op uw hart zullen maa ken , en dat gy ook cru zyne tedere zorg  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 2? corg voor n, en om zynent wil my uwe liefde eeuwig zult fchenken. Goed hart. Zonder twyrTel, myn beste! het is het grootHe bewys van zyne zorge over my, dat hy my Virginia fchenkt; — maar myn Engel! zon dat gelukkig tydllip niet genaaderd zyn? — Virginia! {baar omhelzende) zal ik nog langer moeten wagten ? — zou deezen dag ons beider geluk niet kunnen volmaaken ? Antonbt. Myn waarde! — nog deezen dag! — (de band ah van fcbaamte voor de oogen houdende) Goedhart, (baar omhelzende) Lieve Virginia! Antonet. Indien de Heer Houvast dit goedvind, zal ik my aan zynen wil onderwerpen! gy moet hem daar over fpreeken. Goedhart. Myn Engel! gy weet, hoe weinig ik op hem vermag, — hy wil van my geene verzoeken dulden! zou myn Engel Antonet. (grimlagchende) Gy wilt, dat ik hem daar toe zal verzoeken ? — ik begryp u Goedhart! — welaan, myne liefde voor u zal myne maagdelyke fchaamte overwinnen. — Goed*  3« Db VOOGD, Goedhart, (driftig baar omhelzende) Aanbiddeiyke Virginia! met duizend kusjes zal ik uwe tedere liefde voor my vergelden 1 — maar teagt, ik zie Hebzugt naderen, laten wy hem ontWyken, die man is myn vriend niet! Goedhart en Antonet binnen aan de eene zyde, terwyl Hebzugt aan de anders zyde bet Toneel opkomt. DERDE TONEEL. Hebzugt. (vrotyk en zingende met een zak geld onder den arm op het Toneel komende) Op de Wys : Pantalon door min gedreeven. Laat een Koning zich beroemen Op zyn Magt en Heerfchappy, 'k Kan my meer gelukkig noemen; Elk is flaaf en ik ben vry! Wat men ook op aard' mcog' weezen, 'k Ben met mynen ftaat te vreên; 'k Heb geen Huisvoogd meer te vreezen; Ik ben knegt maar Heer met een! — bis. d'Oude Houvast, 't puik der vrekken, Schraapt en rooft al wat by kan, Maar dat Opperhoofd der gekken Vind in Hebzugt weer zyn' man,  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 31 'k Doe myn voordeel met zyn nukken , Wat hy rooft hoort my alleen ;' Kan hy fchraapen , ik kan plukken ; Ik ben knegt maar Heer met een! — lis. 'k Laat de heele waereld praaten, Ieder denke wat hy wil, 't Kan my fchaade doen noch baaten , 't Draait toch alles op myn fpil. 'k Vul myn koffers en myn kisten, En gaa met het boeltje heen , Wie toch zon my dit betwisten ? Ik ben knegt maar Heer met een! — bis. Bravo, Hebzugt! bravo! het zal niet lang meer aanloopen, of gy zult zelfs naar een Rentmeester moeten omzien; - die oude fchagcheraar heeft zig meester gemaakt van al 't goed van Goedhart, en ik kan zulk een fchreenwend onregt niet dulden; ik mag om dood of leeven niet lyden , dat zulk een geldwolf een wees zoo plundert, foey! dat is onvergeenyk! — ik draag zorg en zal dat al verder doen, dat dat goed niet in zulke onregtvaardige handen blyft! — wat zegt men, ben ik niet hupsch, ben ik niet door en door eerlyk, dat ik dien vrek zoo ftraf voor zyne onverzadelyke gierigheid, — en (in eene peinzende houding) maar het zou toch nog eer-  33 De VOOGD, eerlyker zyn, als ik den armen Goedhart het zyne wedergaf! — weg, weg, malligheid! daardoor zou ik den ouden gelegenheid geeven, om op nieuw Goedhart te plunderen, en dan was ik de oorzaak, dat Houvast een dabbe'de roover wierd; neen , neen, men mag geen gelegenheid geeven tot ondeugd; dat heb ik al vroeg van myne ouden geleerd, en daarom zal ik maar houden, wat ik heb, en naar my haaien, wat ik krygen kan. — (lagcbinde) ha! ha! ha! ha! ha! ha! ik heb hem daar weer een fchoone vser uit den ilaart getrokken ; — ik was honderd Guldens in 't verfchot en heb my met fes honderd laaten betaalen; — nu , dat is niet te grof voor een' hedendaagfchen Rentmeester ; — fes voor 't honderd is geoorloofd te neemen , en myn rekening is niet meer dan zes voor 't honderd. — Laat ik nog eens zien , 'er zyn nog zoo wat beuzelingen, (by baalt een memorie uit zyn zak en leest) voor timmeren, repareeren etcetera, drie duizend\Guldens, — op myn eer, dat heb ik naauw genoeg gezet, — het eenigst, dat men hierop zou kunnen vitten is , dat 'er niet is getimmerd of gerepareerd, en dat is 't ook al; — dan nog — maar zagt, daar komt de vertrouwde van myn meester, Uzette, — zeker, zoo vertrouwd als ik , ik moet haar fpreeken, maar zal eerst dit kind 'wyzendt op de zak met geld) in de wieg leggen by  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 33 by zyn broertjes en zusjes. Lizet zou mogelyk anders het ook een zoentje willen geeven , de meisjes van dien aart beminnen die klinkende fchepfeltjes zoo teder als ik. Hebzugt binnen, VIERDE TONEEL. Lizette. (rondom ziende) Hoe! vind ik hem hier niet; ik weet niet beter, of ik heb Hebzugt zoo hier hooren zingen! (zy kykt aan alle kanten) neen , hy is weg, — dat fpyt me; 'tis toch een aardige kaerel, hy is wel geen tovenaar in verftand, maar weet wonderlyk op de kleintjes te pasfen, en naait zyn naadje maar eens ter deeg ; nu al die Rentmeesters, Gouverneurs, en — jaa ik weet niet hoe al die dingen al meer worden genoemd, — laten niets leggen of het moet te heet of te zwaar zyn , — onze Hebzugt uitgezonderd, want die laat niets leggen , — is het te heet om aanteraaken, dan blaast hy 'er zoo lang op tot het koud is, en is het te zwaar om te draagen, dan fleept hy hec voort; alles is zyn gading, alles komt hem ook toe, want 'er is bykans niets in huis, of als men 't maar aanraakt, dan fchreeuwt hy , of hy vermoord word : — „ hei! hola! dat is myn goed, m Myft daar af, dat heb ik wel en wettig geërfd, C „ blyft  34 De VOOGD, „ blyft 'ef af, zeg ik u , of de droes zal u haa„ len ! " j— Zis om de waarheid te zeggen , zulk een man'zou my wel lyken, want al waar ik zin in kreeg, zou hy my bezorgen, dat was geWis, en hy ziet 'er nog al zoo mal niet uit, of ik zou roetlEïïTtt-de kermiskraamen durven voorbygaan; — ha, daar komt het ventje zelfs. VYFDE TONEEL. Lizette. Hebzugt. Lizette. (houdende zich, of zy hem niet ziet) Men mag praaten wat men wil, zoo'er iemand is, die den Heer Hebzugt kent, zoo ben ik het. Hebzugt. (ter zyde) Ha! ha! daar zal ik goedkoop aan een Doopcedel koomen. Lizette. (in dezelve houding) 't Is een lobbes van een kaerel, een kaerel als een kalf'. Hebzugt. (ter zyde) Die vergelyking ftaat ray maar paslyk aan. Lizette. (in dezelve houding) En eerlyk, — 6 door en door! Nathan de Wisfelaar zelfs kan daar in niet by hem haaien. Hebzugt. (ter zyde) Die Heks! Li ze t!  BEDRIEGER en BÉDROOGEN. 3J Lizette. (in dezelve houding) En in 't geheel niet verwaand of trotsch, a! Wie hem wat wil fchenken of wat hy kan krygen, neemt hy zeer gemeenzaam naar zich. Hebzugt. Wel zoo Lizeije! bravo! hebt ge nog niet mees tot myn lasten ? Lizette. (driftig) Hemel! is dat een mensch doen verfchrikkenJ 't is mooy, dat gy de meisjes zoo beluistert! Hebzugt. 't Is mooy, dat gy een man op uw gemak ia uwe eenigheid zoo over den hekel haalt 1 Lizette. Wel men mag de waarheid hief in huis nie: in 't openbaar dulden, ligt dat ze dan nog ia (Ben kamer alleen eens voor den dag komt. Hebzugt. Gy ftoute Heks! gy zegt maar al wat ge Wilt! LlZEIII, En gy myn lieve Hebzugt! gy doet maar al wat ge wilt! Hebzugt. Nu ik dagt niet, dat ik in zulk een kwaad blaadje by u flond, daar ik zoo veel van u hou L i z e t t B. Loop gek ! dat moet gy zo niet opneeraen ; ik ben uwe beste vriendin ! ik hou veel van Ga %f  3* De VOOGD, u, en daarom doe ik net als alle uwe vrienden. Hebzugt. En wat dan? Lizette. Dat ik u en uw gedrag verdeedig tegen vreemden tegen myn beeter weeten aan; als men a beichuldigt van 't flegt waarneemen van uwen pligt, — dan zeg ik daar op, „ wel als dat waar ,, is, waarom heeft de Heer Houvast hem dan ,, niet by de ooren gekreegen, die is immers 3, baas en voogd?" Hebzugt. (driftig en blymoedig) Bravo! bravo! Lizette. Zie, onder ons gezegt en gebleeven, ik weet Wel, dat die uitvlugten niet om 't lyf hebben, want onze oude paay heeft meer vrees en ontzag voor u , als de Heidenen voor den Duivel, en weet zeer wel , dat hy te veel bot heeft gevierd, om u maar zoo met een weer in te palmen ; ook ftoort gy u minder aan hem dan een Olyfant aan een Noordfchen bok; — maar dieuitvlugt, die ik maake voor u, laat zich zeer goed hooren, niet waar? Hebzugt. Zeker, 't is prompt, gy kunt 'er nooit iets beters op vinden. L i z e t-  BEDRIEGER en EEDROOGEN. 3? Lizette. Praat men, dat gy u mooy verrykt hebt —1 Hebzubt. (drifiig baar in de rede vallende) Wat verrykt! — wat verrykt! wat meent — Lizette. (bem in de rede vattende) Tut! tutl wy zyn immers hier onder vier oogen; ik weet toch van de vonken ; nu als my dat word voorgeworpen , dan zweer ik by kris en kras > dat gy geen heller of penning hebt, of gy hebt ze wel en dengdelyk gekreegen, door erfenis, door prefenten van den Heer Houvast en zoo, en zoo. Hebzugt. Puik , poik, — dat is ook zoo! L1 ze r tb. Na dat daar gelaaten, ik begeer uwe biegt niet te hooren; maar moet ge niet bekennen, dat ik uwe Advocaat ben ? Hebzugt. (baar omhelzende) Myn lieve Lizetje! dit kusje zy een bewy» van myne erkentenis; maar (baar vriendelyk aanziende) meisje ! daar is nog iets. Lizette. En wat? Hebzugt. Ik ben verliefd! Li ze tee. (ter zyde) Ha! de vogel is in de knip! (in eene fcbaamagtige houding) Och! Hebzugt! —. och! Hel die gekC 3 hcid  33 De VOOGD, heid uit uw hcofd! Hebzugt. Ik kan niet, myne lieve Lizitte! als ik het Voorwerp, dat ik aanbid, niet kanbekoomen , zal ik van verdriet fterven. Lizette. (ter zyde) Wat geluk! hy is goed getroffen! — de man Is myn! (verleegen) och Hebzugt l dat zal geen nood hebben! — gy moet daar niet van piaaten, ik kan dat niet aanhooren. H e b z u g t. (baare band vuurig aanvattende) Gy kunt wel myn Engeltje! — gy kunt my helpen! Lizette. {baare hand te rug trekkende} Ik kan niet. Hebzugt. En waarom niet? Lizette. Ik ben nog veel te jong, om te trouwen! Hebzugt. (verwonderd) Om te trouwen! wel myn lieve Lizet! zoo meen ik 't ook niet! Lizette. (verwonderd) Wat dan ? Hebzugt. Ik ben fmoorelyk verliefd op Juffrouw Virgi' pia! gy hebt haare geneegenheid, en vermag vee 1 by haan meisje! zoo gy my behulpzaam WÜC  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 39 wilt zyn, om haar hart te winnen, zal ik u deftig en rykelyk beloonen. Lizette. (fpyt'g) Zoo, zoo', op Juffrouw Virginia.' — die visch is voor u te duur vriendje! gy zoudt vergeefsch op dat aanbeeld willen fmeeden ; ik zou u raaden van uwe voeten niet over haaren drempel te waagen, gy zult gewis uwe fcheenen ftooten. Hebzugt. Daar is niets of ik durf het vraagen. Lizette. Goed ! gaa uw gang, maar gy zult het my wel vergeeven, dat ik my daar buiten hou, (fpytig) ik ben geen koppelaarfter! Hebzugt. . Heden ! wat zyn de meisjes teri eerllen fpytig en op haar paardje, als men niet naar haar' zin praat! Lizette. (driftig) Wat wilt gy daar mede zeggen ? — ik begeer geen man , en als ik die wilde hebben, dan (fcbreijende) heb ik kenr genoeg. Hebzugt. Word niet boos myn Engeltje ! ik begreep wel, dat gy nog geen man begeert, gy zyt nog ts jong, niet waar? — Lizette. (driftig) En oud genoeg, om niet door u befpotteworC 4 den: —  40 De VOOGD, den ; — maar ik zal my weeten te wreeken, dat beloof ik u! Hebzugt. Gy zyt geheel buiten nw humeur myn lievertje! — ik zal u alleen laaten, om wat te bedaa:en; — ik fpreek u wel nader. Hebzugt binnen, SESDE TONEEL. Lizette. (flampvoetcnde) Hemel! hoe kon ik zoo dwaas zyn, om my «elve zoo lomp te zien ontdekken, en — veragten ! — ik dagt, dat ik al meester was van zyn hart, en zie my zoo vernederend te leur gefield; dit vergeef ik my zelve nooit, — in eeuwigheid niet! Hy verliefd op Virginia! — wel, wel, hy is 'er de man naa, om haar hart en hand te bekoomen ; —. een meisje als zy, zoo edel, zoo ryk, zoo deugdzaam, en daarenboven zoo ongemeen naauw gezet en kiesch, als ik met moge'.ykheid zelfs zyn kan: — maar 't is goed clat ;k ontdekt heb , wat die voogel in den zin heefc, — hy zou waaragtig niet te goed zyn, om het lieve mensch te fchaaken, — ö dat my dat eens overkwam, wat zou ik dode]yk verfchrikt zyn ! — ik zal zyn voorneemen ontdekken, en hem dien pas affnyden , dat beloof 1 ik hem! — My zoo te verfmaaden! — ik kan het  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 41 het niet vergeeten, fchoon ik 'er in 't geheel niet rouwig om ben , want ik ben, als ik 't bedenk , nog veel te jong om te trouwen. ZEVENDE TONEEL. Lizette. Virginia. Virginia. Ik ben blyde u hier alleen te vinden, myne Lizette l ik moet u fpreeken. Lizette. Ik ben tot uwen dienst MejufFer! Maar Hemel, Wat ftaan uwe oogen droevig en naar! Virginia. Niet zonder reden , Lizet! Goedhart, myn waarde Goedhart en ik worden misleid en vervolgd door hen , die ons geluk , onze vereeniging moesten behartigen. Lizette. (driftig) Jaa, jaa MejufFer! gy behoeft me niets meer te zeggen, want ik weet alles; onze oude Heer is zelfs fmoorelyk op u verliefd en de Rentmeester Hebzugt wil 11 fchaaken. Virginia. (ontroerd) Wat — wat zege ge, my fchaaken! — Liz et te. Juist zoo niet fchaaken, — hy heeft dat zoo C 5 niet  42 De VOOGD, niet regt uit gezegd, — maar hy is verliefd op n, en al heel verliefd ook. Virginia. Ik weet het van beiden ; — doch ik veragt hen als de minfte myner gunstbewyzen onwaardig; ik heb Goedhard myn hart en liefde gefchonken; ik bemin hem teder Liztt! dat wil ik niet ontveinzen, ik Hel 'er zelfs eene eere in; ik ken hem, fchoon hy my niet kent. — Lizette. (verwonderd) Hy kend u niet Mejuffrouw ? — Virginia. De oude Houvast en Hebzugt hebben niets gelpaard, om my aan zyn gezigt te onttrekken, om dat zy beiden, elk voor zich, naar myn bezit haaken ; en om hem te beter te misleiden , en in zyn verderf te doen vallen, heeft Houvast een ander, laagggzield fchepfel, in myne kleederen vermomd, en onder mynen naam, met hem in eenen minnehandel ingewikkeld, — en (fcbreijenie) myne waarde! zoo gy my uwe hulp niet bied, is Goedhart voor my verloeren, — nog deezen dag hy aan dat bedrieglyk, ondeugend vroowmensch worden verbonden. Lizette. (verbaasd) Maar myn lieve Juffrouw! — is 't mogelyk! en mag ik vrasgen, met wie? Vim  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 43 Virginia. Met Antonet! Lizette. (driftig) Met Antonet! met Antonet! — die vuile keukenpoester! — foey, foey! wel wat beeld 'er die morsfige kleuter niet al in! — ik begeer geen man, maar al zeg ik het zelfs, dan geloof ik dat ik nog beter voor Goedhart was gefchikt, dan zy! — Virginia. (grimlagchende) Wel zeker! — nu wilt ge my weieenen dienst doen, Lizetje, daar Goedhart en ik u sltyd voor verpligt zullen zyn? — gy wilt my , zoo ik hoop, wel helpen, om dat rampzaalig huwelyk te beletten ? Lizette. (driftig) Met hart en ziel, Juffrouw! wel foey, die arme lieve jongen aan zulk een potfchraapller! maar wat moet ik doen ? Virginia. Gy moet maaken , dat ik Goedhart hoe eer hoe beter kan fpreeken, — hy moet my zien, en zyne dwaaling erkennen; — gy kunt hem daar van vooraf onderrigten. Lizette. (driftig) Ik vlieg heen, om n beide te helpen, en een fchrap te haaien door de gemaakte bruids - rekening van Antonet; •— ik zou van fpyt zyn ge- ftqr  Ds VOOGD, ftorven, zoo die listige feeks zulk een fchoone papegaay had gefchooten. Lizette. Als 't wel gelukt, zal ik van daag twee gaten gelyk vernagelen; onze Antonet moet van het bankje , — en om Hebzugt zal ik ook denken ; ik kan het niet vergeeten, dat hy my zoo heeft befpot; ik dagt, dat hy my van zyne liefde fprak , en öat hy my wilde trouwen, en toen 't kind by hem u;t de doeken kwam, was Lizette maar in aspecT: van kr ppelaarfler i — niet dat ik 'er op gefteld ben — 'r lykt 'er niet naa , ik kan des noods met andere waar voor den dag komen ; — ik zal den Heer Houvast eens ontdekken , wat voor een fchoonen medevryer hy heeft; — hoe veel hy ook zyn Rentmeester ontziet, dat zal hy toch niet kunnen verduwen; het fpreekwoord zegt niet te vergeefsch: oud mal gaat boven al! Twee¬ derde BEDR YF. EEPvSTE TONEEL.  BEDRIEGER en BÊDROOGEN. 4? TWEEDE TONEEL. Lizette. De Heer Houvast, (in dt kksding van een petit maiire) De Heer Houvast, {blymoedig) Vötre ferviteur Lizetje I Li zb t te. Ha! zyt gy liet Mynheer! wel wie Drommel zon n zoo kennen; gy gelykt een heel ander man; gy hebt u al heel knap in eene andere kleeding geftooken. De Heer Houvast. Ho! dat kan ik fiks, geen Cameleon kan zich zoo gaauw en zoo dikwerf van gedaante veranderen als ik; — ik heb daar even Virginia aaDgefprooken over myne liefde tot haar, maar het ding was zoo fpytig en fchamper, dat het bykans niet was te verdraagen : ik denk , dat myne kleeding haar wat al te deftig en ftemmig voorkwam; — zeg, ftaat me dit lngtig pakje niet heel galant? ben ik niet veel jonger? Lizette. Het zon ongemeen wel ftaan, en gy zondt 'er Wel vyftig jaar jonger mede gelyken , Mynheer! als men u zoo wat uit de handen van verre z=g, by voorbeeld, op de diftantie van een kwartier nar gaans. De  46 De VOOGD, De Heer Houvast. Wel malloot! hoe ftaat my dan deeze kleeding? Lize t te. (grimtagcbende.) Ja wel, Mynheer! gy weet wel dat ik nooit "veins, en het 'er maar uit flap, — zy ftaat u als een vlag op een aschfchuité De Heer Houvast, (driftig) Asfurant fchepfel als ik my niet ontzag! —• Lizette. Gy vraagt my altyd, Mynheer! en gy wordt kwaad , als ik 'c zeg zoo ik 't meen ; geloof me, als ge u een veertig , vy fcig jaar jonger kondt maaken, — als ge die fchrikkelyke grooteplooijen uit uw voorhoofd en gelaat kondt doen verdwynen, — uwe beenen wat Heviger en vleesfchiger kondt doen zyn, — kyk , dat alles zou u een beter voorkoomen geeven; —nu, ik kan-'t niet helpen , na lykt gs wel — (fcbroomacbtig) ik durf het niet zeggen. De Heer Houvast. Spreek op, ik ben toch altyd gewend zotheid Van u te hooren, — fpreek op, wat lyk ik ? Lizette. Gy hebt nu zoo iets — zoo iets van een kwakzalver of tovenaar; — en dat nog het ergfte van allen is, en hee hart van Virginia geheel ontoeganglyk voor u zal maaken is, dat gy een ontzachlyke medevryer hebt. De  EEDRIEGER en BEDROOGEN. 47 De Heer Houvast, (driftig) Ik lag v/at met Goedhart, die 't hart niet heeft, zich tegen my te verzetten, of ik fchenr hera de ooren van de kop. Lizette. ó 't Is wel een ander man dan Goedhart. De Heer Houvast, (driftig) , Ik barst van ongeduld, Lizet! wie toch, wie "toch ? Lizette. 't Is — neen, ik wil 't u liefst niet zeggen, gy zoudt — De Heer Houvast, (haar driftig in de rede vallende) Ik moet het weeten , — ik wil het weeten! —. Lizette! — gy zult my den dood aandoen, zoo gy het niet zegt! — wie is toch die ontzaggelyke medevryer? Lizette. Uw Rentmeester, Mynheer? De Heer Houvast, (driftig) Hebzugt! — die ondankbaard — (btenenweier wandelendecn driftig) zoo, zoo! hy moet dan alles hebben! — ik zal hem weeten te vinden! nu is de klugt met hem uit, hy moet voort! — maar zeg eens myn waarde Lizetje ! heeft Virginia eenige genegenheid voor hem? verzwyg me doch niets, ik beloof n, ik zal 't wel'met u maaken. Lizet-  <;8 De VOOGD, Lizette. (ter zyde) Jaa, zoo als hy 't met ieder welmaakc! (tegen', Houvast) ik kan u verzekeren, Mynheer! dat zyi hem zoo min liefde toedraagt als u. De Heer Houvast. Dat is goed, puik goed; — met my zal 't Well gaan; ik heb een Docter ontbooden, een heel I kundig man, die zal my door zyne kunst wel] fterker en jeugdiger maaken. — Maar ik zie hem i reeds koomen ; — Lizet l fpaar toch niets, om i de genegenheid van Virginia voor my te winnen,, gy weet wat ik u'heb beloofd. Lizette. Ik zal ten minnen niets fpaaren, om Hebzugt in dien ongehoorden minnenhandel te dwarsboomen , (ter zyde) zoo wel als Antonet. Lizette binnen. DERDE TONEEL. De Heer Houvast. Wel wat onbefchaamder nuk is 'er ooit of ooie gehoord! — hy myn medevryer worden! — hy dingen naar het bezit van Virginia ! 6 nu zie ik klaar, dat hy niets minder zoekt, dan van alles meester te worden; doch dat zal nog zoo gemaklyk niet gaan ; —- ö hy moet nu 't huis nit, daar valt niet op! — (zicb ten oogenblikbe- den~  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 49 , 'denkende) Maar hoe leg ik dit het best aan , hy is geen katje om zonder bandfchoenen aantetasI ten ? — hy heeft vrienden, en magtige vrtenI den! — en mislukte het my, dan was ik geheel Verlooren ; hy was niet te goed, om my den nek te breeken; ik ken hem! — best, dat ik Goedhart in 't fpel breng, — die moet ik hem op 't lyf jaagen, en fchiet hy te kort, dan kau ik hem helpen. VIERDE TONEEL. De Heer Houvast. Doctor Jeronimu8.' Dr. Jeronimus. (zich zeer diep buigende) Uw ootmoedigfte Dienaar , allergenaadigfte Heer! De Heer Houvast.' I Ha, Doflor! zyt welkom! ik heb n hier ontiboodan , ik heb uw raad en. geneesmiddelen jnoodig. Dr. JèronïnuS. Zeer wysfelyk, Myaheer! — zeet Wysfelyk; ffi mag ik vraagen waar fcheelt het u ? De Heer Houvast. Dit Weet ik niet; het is juist geeri inwendige IBiekteDoöor! ik eet wel, ik drink wel, ik flaap prei, alles bekomt my wel, ». mus men zegt D my»  50 De VOOGD, my, dat ik 'er zoo oud en ongedaan uitzie; zon 'er geen mogelykheid zyn, om my zoo wat op te knappen, en wat jeugdiger en fterker te maaktn ? Dr. Jeronimus. Ha, fchort het u daar Mynheer! gy zyt de eenigite niet van uwe jaaren, die dïe cuur wil ondergaan, — was 'er een Geneesmeester die die kunst verftond, hy zou een gToot fortuin maken : — maar laat ik u eens bezien, misfchien ic 'er raad toe. De Heer Houvast, (driftig) Myn lieve Doctor doe u best, — ik zal u dobbeld betaalen; ik moet het u zeggen, ik beo verliefd ! Dr. Jeronimus. (hem de pols voelende) Een fterke drifc in het bloed! (hem in de oogen beziende) uwe oogen. ftaan vuurig en tevens Sfeer donker, — (nats, een oogenblii)— ik heb al bemerkt waar 't u fcheelt, Mynheer! — gy zyt niet ongeneeslyk, maar ft zal veel in hebben om ti te.herftcllen zoo als gy moet weezen: uw hart is niet zuiver. | De Heer Houvast. Och Doflor! doe toch u best! — my dunkt ik word door uwe taal alleen al jonger en fterker. Dr,  BEDRIEGER en BEDROOGEN. $t Dr. Jeronimus. (een fles mei drank van onder zynen mantel haaiende) Hier is een remedie, die u, wanneer gy flipt tnynen raad volgt, u zeker zal helpen j — zy is goed voor nwe uit- en inwendige kwaaien; wanneer gy 'er des morgens en des avonds e«n theekop vol van gebruikt, zult gy gevoelen i dat uw hart een Wolfshonger heeft, die nooit "Word verzaadigd; dat het haakt naar het bezie van zaaken, die u niet loebehooren-, en welker bezit zoo fchaadelyk is voor u zelvén > als voor den ongelukkigen , welke gy daar vah berooft; -— gy zult bevinden, dat uw hart, van 't welk gy u de beste denkbeelden vormt ) niets anders is dan eeö ongeredderd Logement van heersch~ zugt, wraaklust gierigheid en gewald. — De Heer Houvast, (hem dnftig invallende) ' Wat drommel Doctor! — Dr. Jeronimus, (hem invallende) Stil, ftil ! Mynheer ! hoort eerst wat ik tt zeg! — zoo draa als gy die kwaaien van uit hart ontdekt, zullen ze ook beginnen te bételen , en uw hart zal, als het uurwerk van uv/ geheel ligchaam, dan ook eene andere werking geeven aan deszelfs byzondere deelen; — uwe vingeren, die nu zoo krom en ftyf liaan van al het onwettig fchraapen, zullen fègt Wordën * «n zoo leenig en vlug, dat gy daar medé zult D a fcun«  52 De VOOGD, kannen tekenen al wat n door pligt en billykheid Word gebooden, — gy De Heer Houvast, (bem driftig invallende) Wel asfarante , brutaale — Dr. Jeronimus. (bem invallende) Stil, fcill Mynheer! ik heb nog niet gedaan," en myn raad en recept, zyn te kostbaar, om door tusfchenpraaten verbrobbeld te worden; — uw hoofd en nek, die na zoo dram zyn , dat gy geen gemeen man anders dan op zyde en fcheel kunt aanzien, veel minder groeten, zullen zoo gedwee worden , dat gy hem zult kunnen legt en vriendelyk aanzien en u buigen. — De Heer Houvast, (in de voorige houding) Gy zyt een — Dr. Jeronimus. (hem in de rede vallende) Stil, uil! Mynheer! ik ben een Doder, gy behoeft me dat niet te zeggen; maar luister! uwe oogen, die nu zoo fchemerend en duifter zyn, dat gy al wat gy ziet, voor het uwe ,befchouwt.» zullen zoo helder worden, dat gy u daar over zult verbaazen, en over uwe voorige vergisfing fchaamen; gy zult zien , dat al wat gy naar u toefchraapt, u niet toebehoort; — gy zult zien, dat zy, naar welker bezit gy nu haakt, de fchoone Virginia, het eigendom is van uw Pupil, van Goedhart; — gy zult zien, dat gy met haar bezit niet anders dan ongelukkig kuut zyu,  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 53 zyn, zoo wel als hy, welken gy van dien fchac zon berooven, en — De Heer Houvast, {woedende bem in de rede vallende) En gy zult zien, asfurante pasquilmaker! dac ik u de deur zal uit doen ranfelen, als gy niet met een fprong vertrekt! — fcheer u voort brutaal zwyn! — oproermaker, en verleider als gy zyt -Dr. Jeronimus. (fcbielyk vertrekkende) Och ! Mynheer ! gy zyt ongeneeslyk , uwe kwaaien zyn nog erger dan ik dagt, uwe hersfens zyn ook bedorven; het best was, u eerst te laten trepaneeren. — De Heer Houvast, (op hem toefebietende) Wagt ik zal u met myn rotting trepaneeren! Dr. Jeronimus binnen. VYFDE TONEEL. De Heer Houvast. Wel, wat brutaal fchepfel is dat! — my hier voor het hoofd zulke gebreken te zeggen! — my, die gewoon ben, gelyk het ook billyk is, niet anders dan gepreezen, geëerd en geëerbiedigd te worden! — dat kan ik niet verdraagen, hy zal zyn loon daar voor hebben, dat verzeker ik; — zoo hy ooit een viflte heeft gedaan, D 3 die  j4 De VOQGD, dis hem berouwt , gewis > 't zal deeza zyn! SESDE TONEEL, De Heer Houvast. Antonet. («'» d$ tleeding van Virginia) Antonet. (nederig neigende) Hoog - genadige Heer! neem niet kwalyk s dat ik u met een verzoek lastig val. — De Heer Houvast, (baar in de rede vallende) Myn lieve Antonet! fchoon ik voor verzoekers meer affchrik heb, dan de drommel voor hec kruis, en ik het zeer misdadig agt, dat men my daar mede lastig valt, wanneer ze my in myn kraam niet dienen , nogthans hoor ik de uwe graag, om dat ik weet, dat ze volmaakt ftrooken met het geen ik begeer. Antonet, Wel Mynheer! zou ik iets verzoeken, dat ik wist dat u mishaagde, — wel foey! dat zou ondankbaar en flegt weezen: — ik weet, dat gy zoo wel als ik verlangt, dat het huuwlyk tus• fchen Goedhart en my, hoe eer hoe beter, word geklonken. De Heer HovVAST. (driftig) ZsIqi, zeker! Anto  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 55 Antonet. Derhal ven verzoek ik, allergenadigfte Heer! BWe toeftemraing, om van daag nog onzen Egt te mogen voltrekken. De Heer Houvast. En dat van daag nog ? — de meisjes zyn wel driftig als zy beminnen, — maar is Goedhart — Antonet. (hem in de rede vallende) o Mynheer! die verlangt 'er al zoo fterk naa als ik; — hy zon u het zelfde verzoek hebben gedaan, maar hy vreesde, dat hy u daar mede mogt mishaagen. De Heer Houvast. Daar had hy gelyk in, want hoe zeer ik, om eene zeer gewigtige rede, zelve verlang, dat uw huwelyk met hem ten fpoedigfte word voltrokken , zou mogelyk zyn veïzoek myn eigen doelwit hebben gedwarsboomd, en zyne en uwe begeerte hebben vertraagd ; — ik kan geen verzoeken dulden van hem, dien het past myne befchikking aftewagten, en blindeling te gehoorzaamen en te volgen het geen my behaagt. Antonet. Dit is zeer billyk Mynheer 1 — maar {ntderig neigende) ik wou graag — De Heer Houvast. Goed, goed! ik begryp u reeds , gy woudt graag van daag trouwen ; wel nu, dewyl ik het D 4 wel  5« De VOOGD, wel met u beide voor heb, wil ik uwe begeerte begunftigen; — ik zal order Hellen, dat van daag uw huwelyk word voltrokken. Antonet. Ik bedank u duizendmaal, Mynheer! och gy zyt de goedheid zelve; ik en Goedhart zyn geheel tot uwen dienst. De Heer Houvast. Dat verwagt ik ook Antonet! — luister nu nog eens naar mynen wyzen en vaderlykea raad! — gy moet alles infpannen, on de geneheid van Goedhart te behouden; — gy moet niets verzuimen, om hem door liefkoozingen in dien droom te honden, dat gy Virginia zyt — Antonet. (bem in de rede vallende) Maar als hy dan eens bemerkt —; De Heer Houvast. Dan als dan — dan ben ik al met Virginia getrouwd , en zal hy wel van den nood eene dengd masken; — ook is myn gezag genoegzaam, om hem binnen de paaien van pligt te houden: — hoor, gy moet hem zeggen, dat Hebzugt u heeft willen fchaaken, — en Antonet. (bem driftig in de rede vallende) Hebzugt my willen fchaaken! — Mynheer daar is geen waar woord aan. — De Heer Houvast. Dat is het zelfde, daar is zoo min een waar woord  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 57 Woord aan , als aan al wat gy hem wys maakt; -j gy moet hem dit zoo verfchriklyk affchhderen — als uw maar mogelyk is; — en ge moet vooral hem inprenten, dat hy zich nooit in myne zaaken fleekt, of zich met dit myn huishouden bemoeit. Antonet. Zeer goed Mynheer! De Heer Houvast. Dat hy my nooit daar omtrent iets verzoekt, en — Antonet. (bem driftig in de rede vallende) Maar Mynheer! — De Heer Houvast, (baar driftig in de redt vallende) Geen Maaren — myn wil moet een wet voor ulieden zyn; — ik zeg nog eens, myn Oppergezag duld geene verzoeken, voor dat ik begeer, dat men verzoeken zal, — en dan moeten zy ingerigt zyn naar mynen fraaak en wil. Antonet. Zeer goed Mynheer! De Heer Houvast. Hy moet het in zyne gedagten niet neemen, om het minlte van myn beftuur te bedillen, want dat zou dodelyk voor hem en u zyn. Antonet. è Mvnheer! weest maar gerust» ik ken Goed' D 5 hart;  58 De VOOGD, hart; al wat gy wilt, begeert, maait, breekt,! fpreekt, denkt of doet, zal door ons met alle nederigheid en onderdanigheid worden geëerbiedigd. De Heer Houvast. 't Is wel! gaa en zeg hem, dat gy u huwelyk pog deezen dag zult voltrokken zien. Antonet binnen, ZEVENDE TONEEL. De Heer Houvast. Het arme fchepfel raakt zoo ook nog Wel aan den man j 't is wel waar, Goedhart is niet veel byzonders, maar zy is maar eene arme worm, daar geen fterveling ooit om zou hebben gedagt, of naar om gezien, indien ik dit niet zoo had beklonken; — ik, al zeg ik het zelfs, ik maak 'er myn werk van, om goed te doen! — is hy met haar getrouwd, dan zal Virginia die malle liefde wel uit haar hoofd Hellen, en al bly zyn, dat ik haar de eer aan doe, haar myn hand aan te bierien ; — de baan zal klaar zyn, maar Heb' sugt moet eerst het huis uit, die medevryer is wat gevaarelyker, en zou my meer fpels maken. Agt-  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 59 AGTSTE TONEEL. De Heer Houvast. Goedhart. Goedhart, (driftig bet Toneel opkomende, doch den Heer Houvast ziende, met fcbrik fchielyk den voet te rug zettende) Vergeef my, Hoog Edel Heer ! — ik dagt «iet, dat gy hier waart, ik zou my anders wel wagten u te llooren. De Heer Houvast, (bem vriendetyk by de band nemende) Geen zwaarigheid myn lieve Goedhart ! gy Weet dat ik u als een vader ben, en als een vader bemin; — 't huis en hart van eenen regtgeaarten vader ftaan nagt en dag voor zyne kinderen oopen. Goedhart, (ter zyde) Hemel! welk eene taal! droom ik of is het Waarheid? — zou de Heer Houvast my zyne vaderlyke liefde fchenken ? — (op de knie voor Houvast vollende) gy fchenkt het leeven Mynheer! aan eenen ongelukkigen , die niets hooger agt, niets meer begeert, dan uwe vadeilykeliefde en zorge. De Heer Houvast, (bem opbeurende) Staa op myn zoon! myn waarde Goedhart! omhels uwen vader, die (fcbreijende) de hevigfte feiert gevoelt > om dat Jiy uw geluk ziet weer- ftree-  6o Di VOOGD, ftreeven door hem, die het zelve mede moest heipen bevorderen. Goedhart, {driftig en verwonderd) Mynheer! — De Heer Houvast. Het is zoo myn zoon! het bezit van Virginia Word u betwist door eenen magtigen mededinger; Hebzugt is fmoorlyk op haar verliefd. Goedhart, (driftig en droevig) Dat de Hemel my behoede! — (voor den Heer Houvatt op de knie vallende) ö Mynheer! ik heb uw woord, uwe belofte, dat Virginia de myne zal zyn , laat uwe vaderlyke liefde vcor my en uwe magt over Hbzugt myn geluk bevestigen ! — wat zou u weerhouden, om de vermeetelheid van hem te ftraffen ? De Heer Houvast, (bem opbeurende) Staa op myn zoon ! — (in eene verleegen bouaing) — gy hebt gelyk, maar als — zoo als ik zeg — gy moet in 't oog houden, dat Hebzugt een kloeke en fterke knaap is, die vreeslyke kragten heeft, en my ouden man niet zou fpaaren of ontzien , en — Goedhart, (woedende hem in de rede vallende) Al had hy de kragten van Herculut, ik vrees hem niet; myne kragten zyn tegen de zyne opgewasfen , en ik zal Virginia niet aan hem overlaaten , al zou het my het leeven kosten, — neen, in eeu-  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 6t eeuwigheid niet! — ik zal hem onder de oogen zien ! De Heer Houvast. Och! myn zoon! gy toont, dat gy van den moed uwes vaders niet ontaart zyt! — maar wees in alles bedaard; 't is waar, zyn magt ia in dit huis tot verdervens groot geworden, hy is in plaats van Rentmeester, een volkooroen meester van bykans alles. Goedhart. Wel aan, Mynheer! gaa zynen euvelmoed te keer, ik zal uwe poogingen zelfs ten kosten van myn leeven onderfteunen. NEGENDE TONEEL. De Heer Houvast. Goedhart. Hebzugt. (driftig bet Toneel opkomende) Hebzugt. Ha! Mesfieurs! gylieden fchynt in een ernftig gefprek. De Heer Houvast. Jaa, in een zeer ernftig gefprek! . Hebzugt. Ei, ei! in een zeer ernftig gefprek!— bravof gy zyt nog al zulk een zoete keuvelaar; — rrfag ik wseten, waar over dit ernftig, dit zeer ernftig gefprek gaat ? De  62 Di VOOGD, De Heer Houvast, (in eene ernjlige hoti* < ding en driftig) Over u! Hebzugt. (verwonderd) Over my? — en wat toch ? De Heer Houvast. Myn zoon Goedhart klaagt my, dat gy dingt naar het bezit van zyne Virginia, en begeert» dat ik dit keere; — gy begrypt, dat ik als Voogd en vader over hem , deeze zyne billyke begeerte niet kan wederftreeven. Hebzugt. (verwonderd) Ik, — ik — naar het bezit van Virginia dingen? Goedhart, (driftig) Jaa , gy! — gy Mynheer I gy misbruikt de n toevertrouwde magt, en 't is meer dan tyd dit te keeren; en dit zal ik doen, al zou het my den hals kosten! De Heer Houvast, (driftig) Gewis! ik zou mynen pligt vergeeten, indien ik my hier tegen niet verzettede, (zich buigende voor Hebzugt), dat is te zeggen, als Voogd van Goedhart., Hebzugt. (ter zyde) o Ik zie het , de kaart is vergeeven! — (over' luid) Mynheéren! het valt my hart, my zoo te zien befchuldigen, my, die in alles myn best dpe,  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 63 doe, om nw voordeel en dat van Goedhart te behartigen ! (veinzende te fcbreijen) is dit het loon , voor alle myne getrouwe dienflen! Goedhart, (driftig) Wat praat gy van getrouwe dienften!— fpreek veel eer van de weldaaden, die gy in dit huis hebt genooten, en bedenk wat uw pligt u gebied! De Heer Houvast, (zich buigende voor Htbzugt) Als ik 't zoo eens zal zeggen, Goedhart heeft gelyk! — in waarheid het kan zoo niet langer gaan, dat kan het niet, of alles raakt te grond en verlooren, kom myn zoon ! wy zullen te famen overleggen, wat ons te doen ftaat. De Heer Houvast en Goedhart binnen. TIENDE TONEEL. Hebzugt. Wel, dat is een fchoone kermisgift! — hoe drommel nu? — nooit is 'er iemand geweest, die 't hart heeft gehad, om maar met een half oog my in de kaart te kyken, en nu, — nu Voert men zulk eene taal tegen my! — Houvast, die beefde als ik hem maar toefprak — Goedhart, die langs den grond voor my kroop, — zy heb/ben nu eene of- en defenfieve Alliantie tegen Say gemaakt, om my de nagels te korten! — ik wou  €4 De VOOGD, wou wel eens weeten, uit welken hoek van den wind dit onweer is opgekoomen ! — Houvast, die Goedhart behandelde als een Molenaars ezel, nu met hem zoo gemeenzaam, zoo vriendelyk, — nu voor en agter vader en zoon te fpeelen? — ha, ha! ik beb het lont al gerooken; — de oude fchraaper ziet, dat ik ook wat door het oog van de fchaar weet te haaien, en nu zou hy my graag willen behandelen als een Turkfche Basfa, en drukken my weer uit als een fpons; te lafhartig , om dit zelfs te doen, gebruikt hy Goedhart als de kat, om de castanjes uit het vuur te haaien, — (zich een oogenblik bedagt hebbende) dat gat moet ik vernagelen, of ik ben verlooren; — die vriendfchap en vereeniging moeten niet lang duuren, of ik loop gevaar buiten boord te raaken, — ik moet daar met myne vrienden de hersfens eens op flypen. Hebzugt binnen. FIER-  BEDRIEGER en BEDROOGEN 65 VIERDE BED RTF. EERSTE TONEEL. Goedhart. Lizette. Goedhart. (driftig) Al zon ik fterven, nooit zal ik gedoogen, dat men my van myne Virginia affcheurd! ■— Lizette. (lagcbende) Ha! ha! ha! — ha! ha! ha! Goedhart. Gy lagcht Lizet! — lagch vry met myne ramaen ; — of fpant gy ook faamen met Hebzugt» sm my de Voogdes van myn hart te ontrooven? Lizette. (lagcbende ) Ha! ha! ha ! — ha! ha! ha! Goedhart, (woedende) Gy zyt eene zottin, een wreed fchepfel, die met myn verdriet fpot! Lizette. Op myn woord van eer betuig ik u het tegen'" deel. Goedhart. Waarom lagcht gy dan? E Lizet-  De VOOGD, Lizette. (beleefd neigende) Zonder complimenten, om uwe zotheid, Myn* heer Goedhart! Goedhart, (verwonderd) Om myne zotheid? Lizette. Wel jaa, is het niet zot een minnaai te hoeren kermen als een martelaar door zyne vree* voor het verliezen van eene minnaares, welke hy niet kent? Goedhart. (verwonderd tn driftig) Welke ik niet ken ? — Lizette. Welke hy nog nooit heeft aangefprooken ? Goedhart, (in de voorige houding) Welke ik nog nooit heb aangefprooken ? Lizette. Welke hy nog nooit heeft gezien? Goedhart Welke ik nog nooit heb gezien? — (lagcbende) ha! ha! hal — ha! ha! ha! — myn lieve Lizette! och ik beklaag n! Lizette. (fpotagtig) Gy zyt wel goed! — en waarom ? Goedhart. Zulk een jong lief meisje reeds van zinnen beroofd. — LïZl T-  BEDRIEGER en BEDROGGEN. '6j Lizette. (ernjlig) Beklaag liever u zeiven Mynheer 1 dat gy zoo fchandelyk bedroegen en verftrikt wordt! — ik fpreek in ernst, indien gy niet op uwe hoede zyt, zyt gy verlooren. Goedhart, (driftig) Hemel, Lizet! gy brengt my in duizend angilen; fpreek duidelyker! Lizette. Het geen ik n heb gezegd omtrend Virginia is waarheid Mynheer! — Goedhart. Gy droomt; weet gy dan niets van onze onderlinge verkeering, liefde, belofte, en — Lizette. (bem in de rede vallende) Ik weet wel van uwe dwaaze verkeering mee 'Antonet, de aschpoefter van den Heer Houvast, de fnoodfte bedriegfter, vermomd in het gewaad van Virginia, en Goedhart, (driftig) Met Antonet ! — och Lizette! gy raaskalt. TWEEDE TONEEL. Goedhart. Lizette. Virginia. Virginia. (driftig op bet Toneel koomende * in eene Majestuevfe houding en kleeding) Neen Mynheer! zy raaskalt nieti — zie hier Virginia ! S ? Goed*  De VOOGD, Goedhart. (verbaasd te rug tredende) 6 Hemel! welke eene fchoonheid! (by gaat op» getoogen aan de eene zyde van bet Toneel, Virginia aan de andere zyde) Lizette. Wel nu Mynheer Goedbart! wie is nu van zinnen beroofd geweest, gy of ik? — is'er niet een ver» baazend onderfcheid tusfchen de waare Virginia % en de vermomde Antonet. G o e d hart* (driftig) Nu zie ik myne blindheid en fpoorelooze zot* heid! — deeze aanbiddelyke fchoonheid heeft alle die bekoorelyke trekken, welke my in myne vroegfte jaaren reeds zyn gefchetst; ik herken in deeze myne Virginia! (vreesagtig) maar Lizette! ik vrees , dat zy voor my thans is verlooren ; — zy zal my om myne buitenfpooiigheid veragten. Lizette. Geen nood! zy weet, welke listen de Heer Houvast en Hebzugt hebben gebruikt, om u van haar bezit te veriteeken, om u te berooven van het vermaak van haar te zien en te fpreeken! — laat alle vrees vaaren Mynheer! zy is zoo verftandig als fchoon; zy zal aan de rede plaats geeven. Goedhart, (vreesagtig) Lizet! — Lizet- Cl  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 69 Lizette. Uwe vreesagtigheid zou thans meei te berispen zyn, dan uwe voorgaande misleiding; — foey! die vreesagtigheid komt niet te pas, Virginia mag u wel lyden. Goedhart. (naar Virginia toegaande en ztcb voor baar op de knie werpende, terwyt by bet oog naar den grond boud gejlaagen van fcbaamte) Aanbiddelyke Virginia! Virginia. {bem de band toereikende) Staa op Goedhart! Daar ik weet, dat awe dwaasheid uit de misleiding onzer vyanden is gefprooten, is het onnodig u daar over voor my te vernederen ; — (eeaigzins agterboudende) ten ware hetfnoode vrouwmensch, dat werktuig der boosheid , zoo veel invloed op u had , dat gy haar in uw hart den voorrang gaaft boven my ! Goedhart. o myne waarde Virginia ! doorgrief myne ziel riet meer; — ik gevoel al het verfoeylyke myner dwaasheid; — hoe zou ik eerbied, agting of liefde kennen gevoelen voor een laag fchepfel, 't welk zich laat gebruiken tot een werktuig van myne vernederingen ondergang! — kan myne fchaamte over myne blindheid, myne verzekering, dat gy alleen het voorwerp myner liefde zyt, myne dwaasheid uitwisfehen , en ray E 3 uwer  jo De VOOGD, nwer genegenheid waardig maaken, dan agt ik my de gelakkigfte aller ftervelingen. Virginia Ik ken u, myn waarde Goedhart! fchoon gy my niet kende; _ ik weet, dat het bedrog aan o gepleegd alle veragting verdient; — dat uw hart te edel is, om zich in de kluiflers van eene flavin van den Heer Houvast te laten boeijen; en — maar, daar komt die fnoode zelve, gy zult nu weeten , wat u te doen ftaat; — ik zal my voor een oogenblik in dit Cabinet verbergen, Lizette. Ik ook; — Hemel 1 welk een fchoone triumph pp Antonet. Virginia en Lizette binnen. DERDE TONEEL. Goedhart. Antonet. (in de kleeding van Virginia) Antonet. Eindelyk is het gelukkig tydftip daar, myn waardfte! dat wy onze liefde door eene gelukkige egt zullen bekroond zien. Goedhart. (koel) li! Antq*  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 71 Antonet. De donkere wolken, welke de Zon van onzen voorfpoed benevelden, zullen nog deezen dag verdwynen! Goedhart. (koel en driftig) Dat kon wel! Antonet. Maar myn Engel! wat is het dat u hindert? gy fchynt in een verdrietig humeur. Goedhart. Niet zonder rede. Antonet. Och! Goedhart! gy werpt my in eene dodelyke ongerustheid ! — ontfluit uw hart voor my, die u zoo teder bemin , voor uwe Virginia ! Goedhart. Die u zoo teder bemin! — (ter zyde) die valfche heks! Antonet. Wat zegt gy myn waarde? — (teder) myn Goedhart! mag ik de rede van deeze uwe droefgeestigheid en agterhondendheid niet weeten? ■Goedhart. (ernflig en driftig) Weet gy zelve die niet ? Antonet. ó Gy verdenkt misi'chien myne getrouwheid; — E 4 gv  7* De VOOGD, gy zult hebben vernoomen , dat Hebzugt my heeft willen fchaaken; maar — Goedhart, (driftig) Daar was weinig aan geleegen. Antonet. ( verwonderd en driftig ) Wat zegt gy! Goedhart. Dat, zoo het waarheid was, 'er weinig aan was geleegen; de fchat, dien hy by het rooven van ZJik een bedriegfter, zou winnen, zob zeer gering zyn. Antonet. (verbaasd) Hemel! my voor eene bedriegfter uittekryten, — my> uwe getI0uwe ynginia{ ondank. baare! Goedhart. Gy — Virginia ! VIERDE TONEEL. Goedhart. Antonet. Virginia. Lizette. Virginia. Wat beweegt u, ondeugende bedriegfter ! tot deeze lafhartige en itrafwaardige vakchheid? A n T o-  BEDRIEGER en BEDROGGEN. 73 Antonet. (verfchrikt en in eene veraarde houding ) 6 Hemel! — waar berg ik my! — rampzalige als ik ben! Lizette. Heden Antonet! hoe, zoo fraay opgefchikt!— wel meid, dat kleed ftaat u niet onaarüg! Antonet. (in dezelfde houding ) Och waar berg ik my! — ik wensen hier op de plaats te fterven! Vibginia. Gy verdiende de fchandelykfte ftraf voor uw gepleegd bedrog , — maar het mislukken van uw heilloos opzet ftraft u genoeg voor uwe misdaad. Lizette. Kom, Antonet! dewyl gy uwe rol nu hebt nitgefpeeld, is n die vermomming in het gewaad van Virginia onnut; — ik zal u nu eens tot Kamenier verftrekken, en u ontkleeden , wy zyn dienstmeisjes met elkander, en daarom zal ik u een handje helpen, (zy trekt Antonet de kleederen van Virginia uit) 'zie zoo, nu kr,n men u we«X als het keukenpoescertje kennen. Antonet. (febreijinde) Och! ik fterf van fchaamte! E 5 Lizet-  74 De VOOGD, Lizette. Foey, foey! een meisje als gy flerft zoo ligt aiet van fchaamte. Antonet en Lizette binnen. VYFDE TONEEL. Goedhart. Virginia. Goed hart. Ik kan u niet zeggen, aanbiddeiyke Virginia! hoe myne dwaaling my met fchaamte bedekt! — vergeef my myne dwaasheid, en veragt niet de opregte en vuurige aanbieding van myn hart, en tederfte liefde, {by valt voor baar op de knie en kuit baare band) myne dierbaare Virginia! Virginia. Staa op myn waarde Goedhart! geen veinzen komt hier te pas; ik aanvaard het gelchenk , 't welk gy my aanbied, en verzeker u van myne onveranderlyke wederliefde ! — niemand zal immermyn hart en hand hebben , dan gy! — Maar Goedhart! gy moet a die door de opvolging van mynen raad waardig maaken. Goedhart. ( blymoedig ) Gy fchenkt ray hec leeven, Hemelfche fchoonheid! fpreek en zie my gereed, oma te gehoorzaamen. Via-  BEDRIEGER en EEDROOGEN. 75 Virginia. Gy kent het fpreekwoord, myn waarde! van liefde alleen eet men niet! — de Heer Houvast en Hebzugt hebben zkh meester gemaakt van het grootfte gedeelte uwer rykdommen , de fchatten u door nwe voortreffelyke ouders nagelaaten ; — laat ik liever zeggen , van alle nwe bezittingen , en beide tragten zy my aan u te ontjooven. ! Gobdus r ;r. ( baar driftig in de rede vallende ) Maar myn Engel! de Heer Houvast is myn Voogd , en Hebzugt is myn Rentmeester, zy zyn dus opzigters over myne goederen. Virginia. Zy zyn opzigters maar geen eigendunkelyke Meesters over dezelven ; —-> myn Goedhart! gy word door hen mishandeld; — men geeft a hec minfle genot niet van uwe goederen; — men vervreemd dezelve naar eigen goedvinden , zonder u te kennen; men befUed wat men wil tot verkeerde eindens, terwyl men u het benoodigde onthoud; ó Goedhart! uwe zorgeloosheid, uwe blindheid hebben hun den weg tot eene zee van onregtvaardigheid gebaand ! — om 's Hemels wil, leer in het eind uwe waarde kennen. Goedhart. Virginia ! ik ben niet meer die zorgelooze Goc 14  I6 De VOOGD, Goedhart! — ik heb het grnwelyk opzet van Hebzugt omtrent u vernoomen, en hem heldhaftig myne gevoeligheid getoond ; ik heb my met den Heer Houvast verbonden , om zyne vermeetenheid te beteugelen ; — myne kragten en moed zwigten niet voor de zynen. Virginia. Goed, Mynheer! maar het is niet genoeg; — de Heer Houvast wil zich van Htbzugt cntflaari, om dcor hem niet in de kaart te worden gekeeken, en u des te onbezorgder de knie op den nek te kunnen houden; — gy moet niet rasten, voor dat ook hy naar billyke voorwaarden luistert; u dat geen laat genieten , 't geen n regtvaardig toekomt; niet willekeurig, zonder uwe kennis of toeftemming , uwe rykconimen vervreemd, of dezelve tot uw nadeel laat verwaarloozen. — Gy zyt niet meer in die jaaren der onnoozelheid , welke u ramp op ramp hebben gebaard ; — wees een man, die met oordeel, befcheidenheid, maar tevens met ernst en moed zyne belangen behartigt, zyne bezittingen verdeedigt, op deeze voorwaarden en op deeze alleen kunt en zult gy myne wederliefde genieten, doch zonder de naarkooming van dezelve is Virginia voor u verlooren ; — ik verfoei de tomelooze losbandigheid, maar heb ook een dodelyken afkeer van eene flaaffche lafhartigheid. Goed-  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 77 Goedhart, (baare band vuurig kus/ende ) Myne dierbaare Virginia! nwe taal doet mynen boezem gloeijen, om myne verdrukkers te keer te gaan, ik zal niet rusten, voor dat ik dat geen heb weder veikreegen, het welk God en myne ouders my hebben gefchonken. Virginia. Wel aan myn waarde ! wees kloek, Wees fterk! rust niet voor dat aan nwe billyke begeerte is voldaan! — maar wees in alles bedagtzaam en voorzigtig, en vergeet niet de eerbied, welken gy aan den Heer Houvast verfchuldigd zyt; — of zoo hy doof is voor de Item der rede en billykheid, zoo hy weigert aan zyn en pligt te voldoen, gebruik dan die middelen, die God en u wettig recht zelve u voorfchryven, en ik zal uwe poogingen onderftennen. — Maar ik zie de Heer Houvast komen, — ik vertrek; — (Goedhart fterk aanziende) gedraag u als een man! — vaar wel Goedhart i Virginia binnen. Ses-  7S De VOOGD, SESDE TONEEL. Goedhart. De Heer Houvast. De Heer Houvast, (driftig bet Tonéet opkö- | menie, en (joedoart gemeenzaam by de band vattende) Wel na myn zoon! gy hebt uwe Virginia gezien en gefprooken ? Goedhart. ( vuurig) Jaa Mynheer! De Heer Houvast. Zeg, vader myn zoon! die naam klinkt my duizendmaal aangenaamer in de ooren; — zeker heeft Vtr^inta u hetgruwelyk opzet van Hebzugt, om haar aan u te ontrooven ontdekt? Goedhaet. ( bem ter zyde fiyf aanziende) Zy heeft my ontdekt, dat men eenen aanflag tegen haar fmeedde. De Heer Houvast. 6 Dit moet gekeerd worden, — volilrekt, voiftrekt, myn zoon! — de hebzagtige Hebzugt moet in teugel worden gehouden: — ik zie zelfs, dat hoe eer gy aan Virginia zyt verbonden, hoe beter, dan zyn alle onderneemingen tegen haar perfoon en uw geluk afgefneeden. Goedhart. Voorzeeker; ik reikhals naar dat gezegend oogenblik.  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 79 De Heer Houvast. Virginia zal u ook gewis het grootfte blyk myner genegenheid voor u hebben bekend gemaakt, — dat gy nog deezen dag aan haar zult verbonden worden? Goedhart, (koel) Och neen! De Heer Houvast, (in een verwonderde houding) Niet? — niet? Goedhart. (hem Jlyf aanziende ) Neen, — Mynheer! — Antonet fprak my wel van uwe toeftemming van myn huwelyk met haar, doch Virginia niet. De Heer Houvast, (van fchrik en verbaasd' beid eenige treden te rug deinzende ) Wat! — wat hoor ik'. — Antonet! — wie , zeg wie heeft u den vervloekften argwaan ingeboezemd ? (zich veinzende te febreijen) 6 Hemel l ik zie het, ik zie het; men zoekt het hart van mynen zoon V3n my aftetrekken. Goedhart. (driftig voor bem op de knie vallende ) Dit is onmogelyk myn vader I De Heer Houvast. (moed fcbeppende en bem opbeurende) è Dit woord myn zoon! verkwikt my ! — ftop bid ik u het oor voor verraderlyke verleiders, en  8o De VOOGD, en vertrouw nw geluk geheel aan my toe: —» zeg my tog, wie heeft n tragten inteboezemen, dat uwe bruid, door my u toegefchikt, Antonet ware ? Goedhart. Waarheid, rede en overtuiging; — ik heb de Waare Virginia leeren kennen, zy zelve heeft in myne tegenwoordigheid die fnoode bedriegfter, de hatelyke Antonet, van haar godloos opzet overtuigd. — Ach Mynheer! (by valt weder op de knie voor den Heer Houvast) wat heb ik u misdaan, dat gy my zoo wreed tragt te flrafTen i — De Heer Houvast, (ter zyde) o Hemel! myn opzet is ontdekt! (driftig) wie tragt u te ftrafFen, onbezonnene! — ik merk uw opzet, gy zoekt myne getrouwheid aan u met de groocfte ondankbaarheid te vergelden, — gy tragt my myn gezag te ontrooven, en — (zich bedenkende en een anderen toon aannemende, terwyt by Goedhart opbeurt) maar, myn zcon ! myn zoon! bedenk, wat gy aan my verfchuldigd zyt! Goedhart. (driftig) Dat my alle plagen des Hemels treffen, indien ik immer mynen pligt omtrent n vergeete! — Ach Mynheer! ik zweer u by de heilige asch myns onflerflyken vaders, by myne eer, dat ik even min u tragt te berooven, van uw be-  BEDRIEGER en BEDROOGEN. si betamelyk gezag, als van het pligtmadg vertronwen, het welk ieder in u behoort te Hellen ; — maar — De Heer Houvast, (driftig) Spreek! — wat begeert gy? Goedhart. (teder) Och! myn vader! — gy kunt my myn billyk verzoek niet weigeren! De Heer Houvast, (driftig) Spreek! wat begeert gy ? Goedhart. Myne Virginia en het bezit myner goederen. De Heer Houvast, (woedende bem te rug ftootende) Monfter! Goedhart, (op de knie vattende en zyne knieën omhelzende) Om 's Hemels Wil, Mynheer ! geeft aan de tede en billykheid gehoor! ik zweer u, by al Wat heilig, by al wat my dierbaar is, dat ik a als mynen Voogd als mynen vader zal blyven erkennen en eerbiedigen. — De Heer Houvast, (bem woedende van ZtcS Jlootende) Weg, ontaard fchepfel! ondermyner van myn gezag! — misbruiker myner goedheid! ik bemerk uwen vermetelen toeleg; — ik zal weeten, wat my te doen Haat. F Goed-  12 De voogd, Goedhart, (driftig opflatnde in met tenti fiere houding) En ik! Mynheer! Goedhart binnen, zevende toneel. De Heer Houvast, (eenige reizen voor opi bet Toneel been en weder wandelende)} Welk een rampzalig toeval! — ik dagt roynei maatregelen reeds zeker te hebben genoom-n,: om zoo wel Hebzugt als Goedhart aan myne magei geheel te onderwerpen; ik dagt beiden te ver-' ftrikken; — en zie daar myne oogmerken zoo: onverwagt, zoo ondraageiyk, zoo diep vernederend den bodem ingefiagen! — (driftig, naa Zicb eenigen tyd te hebben bcdagt) wat! — zoo een losbandige knaap, gefchaapen om mynen wil zonder eenige bedenking te eerbiedigen, my de: wet nellen ? —■ ik lterf liever I —  BEDRIEGER ën BëDROOGEN. 83 AGTSTE TONEEL. De Heer Houvast. Hebzugt. (agttr óp bet Toneel opkomende, en alles aanboorende wat de Heer Houvast /preekt , zonder van ben te worden bemerkt) De Heer Houvast. Op het oogenblik — op het oogenblik, dat li my ten top van magt dagt verheven te zien, moet ik my zien aanvallen door eenen losbandigen veragtelyken Goedhart l Hebzugt. (ter zyde) Bravo! bravo! De Heer Houvast. Die onbezonnene heeft Virginia leeren kef> nen, en zal my haar bezit betwisten! Hebzugt. (ter zyde) Regt zoo! zoo moet het gaan ; als Houvast eö Goedhart elkander aanvallen, om het bezit diei fchoone, zal Hebzugt dien bnit gewis wegftry» ken. De Heer Houvast. Hy durft my aanfpreeken over de terug gas* Ve zyner goederen! Hebzugt. (ter zyde) Onverbeterlyk! — als zy beiden daar over twisten, kan het niet misfen, of zy vallen in myne handen. F s D«  M Di VOOGD, Dg Heer Houvast, (driftig) Ik zal my wreeken, dit zweer ik! — zou ik my door hem laaten rirjgelouren ? nooit, nooit! — veel liever deel ik dan den geheelen boedel met Hebzugt , en hoe zeer ik dien zyne heerfchappy in myn huls beny, hoe zeer ik hem gaarn daar uit wilde ftooten, nog wil ik liever een deel daar van door hem zien wegfleepen, dan dat ik dat aan Goedhart zou in handen Hellen. Hebzugt. (ter zyde ) Jaa, jaa, dat zal wel fchikken, oude paay! «-Hebzugt is kloek genoeg om zich van nwe redenlooze Hebzugt te bedienen, — en zich meester te maken van het geheel, (driftig voor op bet To~ neel komende, en zich houdende, als of by Houvast niet ziet) wel, wat boozer aanflag! — zal Goedtart zich verzetten tegen den Heer Houvast ? — zal zulk een nietswaardig fchepfel hem het gezag uit de handen zoeken te rukken, — hem ondankbaar tragten te berooven van zyne goederen ! — ik zal het niet dulden ; — was het nog om my alleen te doen, zoo als die onbezonnene heeft gedreigd , ik zou het my hoe hard het my mogt vallen, getrooften, — maar myn braaven goeden ouden Heer te willen verftooten ! — (driftig) zie daar ik zal het niet dulden, al zon ik 'er den hals by infchieten. De  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 85 De Heer Houvast, 'driftig naar Hebzugt toevliegende , en bem omhelzende) Myn waarde Hebzugt! Hebzugt. (zicb verwonderd houdende) Hoe! myn braave meester! — 6ik beklaag n! De Heer Houvast. Myn beste vriend! myn toevlogt! — wist gy» hoe hartelyk ik u bemin! Hebzugt. (ter zyde) Die Huichelaar! De Heer Houvast. Wat fmert het my, dat ik n, door de lastige aanzoeken en valfche berigten van Goedhart, my een weinigje heb lasten voorinneemen tegen u! Hebzugt. (ter zyde) Galgen - berouw. De Heer Houvast. - Den Hemel zy gedankt, ik heb thans het loos en fnood opzet van dien weerfpanneling ontdekt; — hy zoekt ons beiden te bederven. Hebzugt. Myn lieve Meester, wat ben ik verblyd, dat gy thans, (mag ik het zoo eens zeggen) van uwe dwaaling zyt te rug gekeerd! — is iemand a getrouw ik ben het; — ik heb met gelatenheid myn eigen ongeval gedraagen , — ik wist, dat tyd en beraad myn edelmoedig en braaf gedrag zouden regtvaardigen ; — maar nu het F 3 ver-  .85 Db VOOGD, verraad, tegen my gefmeed, ook nw hoofd dreigt, nu gebied my myn pligt alles voor u s myn braaven meester, optezetten. De Heer Houvast. Ik weet het, myn getrouwe vriend! — 6 ik had my door den woesten Goedhart laten opruien tegen u, — maar wel draa ontdekte ik myne dwaaling; — ikben ten vollen overreed, dat gy myn belang behartigt, uwen pligt betragt hebt, en uwe behoudenis en welvaart fchat ik ver boven de myne! Hebzugt. (ter zyde) Die valfaris! — (overluid) ik weet het myn goeden Heer I — ik hield my, toen uwe gramfchap my aanviel , reeds verzeekerd , dat gy van uwe dwaaling rasch zoudt terug keeren , en overtuigd zyn, dat Hebzugt, om zoo te fpreeken , bykans al te eerlyk is, en geen penning zou naar zich trekken, die hem niet wel en dsugdelyk toekwam. De Heer Houvast, (ter zyde) Die roover! — (overluid) ik weet het, och ik weet meer dan te veel; — maar laat ons nu geen tyd met complimenten flyten, wy moeten maatregelen neenien, om ons tegen Goedhart te verzegelen; — ik vertrouw dien knaap niet; hy is fterk , hallterrig, en — Heb-  BEDRIEGER bn BFDRQOGEN. *) Hebzugt. (.bem in de rede vatten de) En wil het zyne te rag hebben ! - onvergeeflyk! — hy verdient ga'g en rad. De Heer Houvast. Myn lieve Hebzugt! beste myner vrienden! wat raad? — hy zal niet rosten. Hebzugt. (zich eenigen tyd bedagt hebbende) Zagt, daar fchiet my iets in: - hem voor gekte verk'aaren, en optefluiten, is het beste dat ik kan bedenken De Heer Houvast, (fcbroomagug) Goed, maar zal men dat kunnen goedmaaken? - en dan nog, - hebben wy de middelen , om dat te volvoeren ? - Goedhart zal zich piet pemakkelyk laten binden. Hebzugt. (den Heer Houvast by de band vattende , driftig en blymoedig) Ho! ho! geen awaarigbeid, ik heb goede vrienden, die my de hand zullen leenen; — en om het voor de w ereld een fchyntje te geeven , zoo verzoek ik, dat gy my een bevelfchrift van uwe eigen hand geert, om allen, die ik zonneklaar kan bewyzen dat zot zyn, te laten pakken en vast te zetten ; - gy zyt Heer en Meester , en ik moet uw bevel gehoorzaanien. De Heer Houvast. Maar zoudt gy Goedhart zoo wat met eenigen febyn kunnen bewyzen, dat hy zot is? F 4 Heb-  SS De VOOGD, Hebzugt. (driftig) Laat alles op my ftaan, Mynheer! gy zult overtuigd wezen , dat Hebzugt tot alles in fiaatis, De Heer Houvast. Bestig, bestig, myn vriend! laat ons in myn cabinet gaan , ik zal u het begeerde bevelfchrift geeven. — Hebzugt en de Heer Houvast binnen. VTFDE BED RTF. EERSTE TONEEL. Goedhart, (in eene droevige 'houding ) Hemel! is dan het recht van deezen rampzaligen aardbodem verbannen! — moet ik veragt, verfmaad en vervolgd worden van hen, die voor myn behoud, myn welvaart, myn recht en bezittingen moeiten waaketo !„— moet eene ongelukkige wees het ilagtoffer zyn van heerschzugt, eigenbelang, trotschheid en geweld! — (driftig) neen , neen , Goedhart is niet gebooren , om langer als een veragte worm vertrapt te worden; — de asch myns zaligen Vaders zou my in 't aangezigt vliegen ! — dan , wat middel fchiet my over tot myner reddiog, daar het tederfie ge- frneek  BEDRIEGER en BEDROOGEN. Sp fmeek niet tot het hart myner onderdrukkers kan doordringen! — (driftig) wei aan, fchep moed Goedhart! de ftem uwes Vaders, de ftcm uwer Virginia noopen u, om het hoofd ten Hemel optefteeken, en nw regt te vorderen! (netrflagtig) maar kan ik den eerbied vergeeten voor hem, aan welken de zorge voor my is toevertrouwd ? — zal ik my verzetten tegen hem, voor wien alles my eerbied inboezemd? — (zich eenigen tyd bedogt hebbende) wet aan, ik zal niets onbeproefd latsn, om zyn hart te verzagten, — ik zal hem nogmaals de billykheid myner verzoeken voorhouden, — ik zal hem frueeken als mynen Vader, — ik zal zyne knieën blyven omhelzen, en niet loslaaten, voor dat myn verzoek ingang vind. — Maar zoo hy blyft weigeren aan myne redenen en fmeekingen gehoor te geeven, — zoo hy — ( driftig en in woede) wat — dan is hy een barbaar, die zynen pligt omtrent my rarrpzaaügen vergeet, en wat zon my dan weerhouden , om my zeiven dat geen te verkrygen, het welk de Godheid zelve my toekent, in fpyi van de opzettelyKfte boosheid. F 5 Twee-  9es Dx VOOGD, TWEEDE TONEEL. Goedhart. De Heer Houvast. Goedhart. (teder) Myn Vader! ontfluit uw hart voor eenen ongelukkigen, aan wien naast God geen andere toeviogt, dan uwe billykheid en uw medelyden overig is. — De Heer Houvast. Weg ontaarde! Goedhart. De Hemel ftraffe my, zoo het geringfte gryntje van oma;rdheid in mynen boezem huisvest! — (tei'r en vuurig) re- ht, myn Vader! recht 1'roeek ik van u, van u , aan wien het to -.komt , my zu'ks te doen geworden. De Ht-er Houvast, (fpotagtig) Wagt maar een weinig , men zal u recht doen. dat verzeker ik u! — men zal u leeren weerlpannig myne gehoorzaamheid te veragten! Goedhart, (driftig) Vervloekt zy hy, die my by u van deeze misdaad befchuldigt ! (bem te roet vallen ie en zyne knieën omhelzende) ö myn Vader! hoor de fmeekitem van eenen ellendigen , die zyn bloed wil Horten , om uwe eer en regtmatig gezag te handhaaven; die niets begeert, dan het geen uw  BEDRIEGER en BEDROOGEN. qi uw pligt, uw belang, nwe rust, natuur en wet hem toewyzen ! De Heer Houvast. (bem met veragtirg terug Jintende ) Ik verfoey u en uwe vfrzoeken! — wagt niets van my dan uwe ftrat en myne biiterfte veragting ! Goedhart. (wanhopig en woedende op- fpringen ie) 't Gaat te ver! — Tyran! wat weerhoud my, dat ik uwe gevloekte bedreigingen op uw eerloos hoofd doe nederdaalen! — wat weerhoud my, dat ik alle ban .en, die my aan o verbinden, losfchenr, verzaaker van recht en wetten! De Heer Houvast, (verjchnkt terugspringende ) Help! help! moord! brand! moord! help! help! — och! help! help! of ik ben een lyk! geweld! verraad! opioer! — help! moord! moord! Goedhart, (woedende) Ontmenschte! Der-  93 De VOOGD, DERDE TONEEL. De Heer Ho uvast. Goedhart. Hebzugt. Nimrod, etntge Clercken en bedienden. De Heer Houvast, (kermende Hebzugt in de armen vliegende) Oih, dank zy den Hemel! myn lieve HebzugtI Waart gy niet op dit oogenblik gekoomen, zoo WoS ik al onizieid! — die verrader 1 (by verbergt zicb cgter Hebzugt. Hebzugt. (ter zyde) Die Poltron ! (tegen Goedhart) wel knaap! gy flaat fchoon door! — uw harsi'ens zyn verichriklyk aan 't maaien, het word tyd, dat hollend paard eens ihl te doen liaan. Goedhart. (driftig ) Wat praat gy van doorflaan ! — ik verzoek nier. meer dan 't geen billyk is, en my door natuur, wet en recht worden toegekend, — maar ik heb te doen met orumenschten, waar by nog recht nog meaelyden is te vinden. Hebzugt. (op een [pottende toon ) Dit zal ik u beter toonen; — lieden zoo als gy verdienen het. (tegen Nimrod) Mynheer! gy ziet dat detze perfoon raazend is, daar zyn niet als de dioevigfte ongelukken van hem te ver-  BEDRIEGER en BEDROOGENT. 93 Verwagten; myn pligt en dit bevelfchrift gebieden my daar voor te zorgen: ik denk niet, dat gy meer bewys behoeft, dat deeze perfoon in de eerfle plaats myne zorge noodig heeft; — ik verzoek , dat gy hem doet binden , en in een verzekerde plaats doet brengen, daar men de lieden van zyn foort opflalt. Nimrod. (terwyt by en zyne bedienden Goedbart aanpakken en binden) Ik heb bewys genoeg Mynheer! (tegen Goedhart) voort! voort! Goedhart. (verfcbrikt) Hemel! wat is dat! — wat heeft men met my rampzalige voor? waar moet ik heen? De Heer Houvast, (kwaadaartig/pottende) Naar 't Dolhuis, Heer Bruidegom van Virginia! naar 't Dolhuis! — waar zon men anders met zulke losbandige zotten heen ! — Goedhart. (Zicb woedende uit de banden Zyner onderdrukkers wittende fcbeuren ) li zal u ftraffen ontmenschten! helaas ! ik ben godloos overweldigd! Nimrod. Stil ! Stil ! eer men het u met itokflaagen leert! — De Heer Houvast. (Hebzugt omhelzende) Hoe zal ik best uwe trouwe aan my vergelden.  $4 De VOOGD, een, myn waarde Hebzugt! gy doet veel, zeker zeer veel! — Hebzugt. (ernftig) Ik zsl t.og meer doen, Mynheer! (tegen Nimrod | Mynheer ! deeze cn.'e Heer , dien gy hier ziet ltaau, is ongelukkig met die zelfde kwaal hehebt! — De Heer Houvast (verfebrikt en verwonderd) Ik) ~ ik! — ik! — wat Drommel Hebzugt! fpot gy ? Hebzugt. (koel) Oi-h neen! De Heer Houvast. Wat bewyzen hebt gy van myne zotheid? Hebzugt ó Zeer veele , luifter! — gy zyt beftuurder van de goederen van Goeibart, en gy denkt, dat zy n in vollen eigendom toebehooren. De Heer Houvast. Maar — Hebzugt. (bem in de rede vallende) Zagt , luifter! — gy weet, dat Virginia B niet toebehoort, en gy dingt egter naar haar bezit. De Heer Houvast, (driftig) Msar —> Heb-  BEDRIEGER en BEDROOGEN. 95 Hebzugt. (bem in de rede vallende) Lniftet! zeg ik n! — gy dagt my het huis uitiezetten , en wierpt al de fchuld op Goedhart. De Heer Houvast, (driftig) Dat was — Hebzugt. (op een meest er agtigen toon ) Zwyg' zeg ik o! — toen Goeibart n niet als een ftora werktuig wou dienen , zogt gy my weier, zwoert my uwe vriendfchap, fchoon uw hart my vervloekte. De Heer Houvast. Ik bemin n als — Nimrod, (bem in de rede vallende, terwyl by en zyne bedienden bem aantasten j en hinten) Zwyg maar! zwyg maar! gyzyt dubbeldzot, Ik heb al bewys genoeg. — Voort maar mannen! voort met deezen krankzinnigen! laat men hem toch wel opüuiten; 'er mogten anders nog meer ongemakken van hem te wagten zyn. De Heer Houvast, (jammerlykfcbreijende) Helaas! och! arme Houvast l och! gy zyt ver» looren! Goedhart. Dit is het loon voor uw verraad, vervloekte! — op u zal al de wraak deezer fnoode onderdrukking en geweldenary nederdaalen! Vier-  De VOOGD, VIERDE .TONEEL. De Heer Houvast. Goedhart. Heb* zugt. Nimrod, éenige Clercken en bedienden. Virginia. Virginia. (in eene verwilderde houding bel Toneel opvliegende) Wasr heen vervloekten! waar voert gy mynen Goedhart! — beminnelyke Goedhart! rampzalige onfchuldige! — (zy vliegt Goedhart in dt armen) Hebzugt. (baar losrukkende en in zyne armen drukkende ) Schoone Virginia ! gy kunt uw verlies in myne omhelzing wedervinden, — Hebzugt is meester van alles. Virginia. (bem woedende terug fiootende ) Vervloekte! — eer verander de dag in eenen eeuwigen nagt, eer nwe omhelzing de kuisfche Virginia befmette! — (in traanen fmeltende, en zkb voor Hebzugt op de knie nederwerpende ) ó Mynheer ! hoor myn gefmeek, geef my mynen Goed' hart weder! Hebzugt. (driftig) Nooit! ik ben hier zoo min om nwe zinnelooze verwytingen te hooren, als om uwe fpooxelooze verzoeken intewilligen. — Befluit fpoe- dig!  BEDRIEGER bn BEDROGGEN. 97 Hg! begeert gy door myne omhelzing n fchadeooi te zien ftellen ? Virginia. (met een gelaat vol van tem /pottende veragting ) My fchadeloos ftellen door nwe omhelzing! — ïoniler! de omhelzing van eenen gifdgen ad,er is verkieslyk boven de Uwe. — Weg, wyk ran my, uw mond ademt pest en vervloeking! Hebzugt. (dri/iig) Wel aan , getroost u dan myne flaavin te syn ; — dat men haar binde, en in verzekering houde , tot dat zy geleerd heeft , my te rmeeken, in plaats van my te vervloeken. Goedhart, (woedende) Ontmenschte ! waar heen vervoert u nwe raazende wreedheid! Virginia. Schep moed, myn GoedhartI laat ons onze onverdiende rampen geduldig draagen; — het oog, dat de geheele waereld doorloopt, zal voor de behoudenis der onfchuld waaken, — de hand, die de boosheid in haaren woedenden loop ftuic, zal onze banden eerlang losmaaken, en zyne regtvaardige wraak op 't hoofd onzer verdrukkers als het blikfemvuar nederftorten. EINDE.