690 OK 63 8376  01 1768 5420 UB AMSTERDAM  D E SCHOENMAKER VAN DAMASKUS.   D E SCHOÉNMIKER ACV '"H ^#4" v** K'- van; £\ D A A S K XJ S, T 0 0 K. B"£ £ \? J> £ i; in drie bedryven. GEVOLGD NAAR HET FRANSCH VAN P IG AU LT L E £ RUN. Te AMSTELDA M, by p i eter johannes uylenbroek. M D « C C.   Dit tooneelfluk is door my, op verzoek van een* my ver vrinden, in het Nederduitsch overgezet. Ik achtte de moeite zo gering dat het my niet mogelyk was hem zyn verzoek te ontzeggen. Al wat ik by de uitgave van hetzelve te zeggen heb , is, dat ik hoop dat de vertaling het oorfprongkelyke niet zal hebben ontjïerd; en dat myne landgenooten , die behagen in dit foort van flukken fcheppen , by de lezing of de vertooning, eenige vermakelyke oogenblikken "er mede mogen flyten. Eer te willen behalen doorhet overzetten van een foortgelyk jluk zou eene dwaasheid wezen, waarmede thans velen myner landgenooten behebt zyn. H. TOLLENS, C. z. Rotterdam ,* 17 " 99' A 3 PER-  PERSONAADJEN, NADIR, bacha-en gouverneur van Damaskus. KERCiDUi) een jonge Cirkwfiêr: at4lida, een jong Cirkasfies mehje; flavin van den bacha van Damaskus A L i, hoofdman der gefnedenen van het ferail. jioraDi een fchoenmaker. ÏY8RHA1 zyne vrouw. AKOME T, n > gefnedenen. BUSSEIN, J Blanken en zwarten, gefnedenen. Wachten. Vrouwen van het ferail. Het tooneel is te Damasjiua. D E  D E SCHOENMAKER. VAN DAMASKUS, TOONEELSPEL. ii—m i— »oi urn EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld den winkel van Blorad i men ziet in. denzelven de vereischte fchoenmakersgereedfchappen. EERSTE TOONEEL. HERCIDUS, alleen; vervolgens PïRRHA. HERCIDUS, opkomende en zich de oogen wrpende. H et is reeds klaar dag: fpoedig aan het werk. {Hy zet zich neder.) Laat ons vooral zorgen geen twist te krygen met vrind Morad, den verwaandften en zotften fchoenmaker van het gantfche Ottomannifche ryk. (tf) werkt.') Het is grappig dat de zoon des gouverneurs van Tamar in Damaskus Turkfche fchoenen leert maken! Ja, warelyk! hoe droevig deze hervorming van myn' ftand ook zyn moge, onze fchoouen zouden zich daarover van lagchen A 4 niet  8"DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, niét kunnen onthouden; en op myn' Muzulmans woord 1 ik zelf moet'er om lagchen Die liefde... die liefde... 6, wat doet zy ons zotte fprongen doen! Maar gy hebt begonnen j Hercidusi en gy moet voleinden. QfJy Werkt.) PÏRRHA, opkomende en den winkel rondziende. Reeds aan het werk? wat is hy vlytig, die aartige jongen! (Zy geeft hem een' vrindelyken oogwenk, en vertrekt.) HERCIDUS. Maar waarover bekla g ik my? warelyk! ik ben al te gelukkig de leerling eeus fchoenmakers te zyn geworden. — Vermoeid van lichte overwinningen en befloten hebbende my tot een eenig voorwerp te bepalen , verliet ik Tamar, tien duizend fequinen met my nemende; ik bezoek de Cirkasfifche bosfchen, die verblvfplaatzen der aanminnigfte fchoonen. Ik zag duizende bevallige meisjes, doch de bevalligheid was al hare verdiende en zy behaagden my niet. Eens, op een' avond, trad ik by de achtenswaardige Roxane binnen. Haar voorkomen , hare handelwyze, haar onderhoud, trof my en verwierf haar mynen eerbied. Ik hoor dat zy hare jeugd in Tamar fleer, en dat de gevolgen eener ongelukkige liefde .haar 'drongen voor eeuwig haar vaderland te verlaten. Ik beklaag haar , ik tracht haar te vertroosten , en bied haar royne hulp aan. Atalida, hare fchoo- ne,  TOONEELSPEL. o ne, hare betooverend fchoone dochter verfcheen, en... ik zag niets dan Atalida. De hut wierd een paleis, het een.vou wdigst avondmaal een kostbaar gerecht. Het wcderz\ds gul ' vertrouwen, myne aanwasfchende liefde, het vooruitzigt haar te zullen bezitten, alles vermeerderde de bekoorelykheden van dezen avond. AtaUdaas ftar.d en de myne weêrhielden my niet: ik bied haar myne hr.nd, en had ik een* fcepter bezeten, ik leidde dien aan hare voeten. P Y R R IIA , wederkomende. Hier is uw onïbyt. (Zy tikt hem zagtjes op den wang en vertrekt.) HERCIDUS. . Sints verfcheiden dagen verdubbel ik myne beden en myn' aandrang. Myne taal, zuiver als myn hart en vurig als myne liefde , verwierf my eindelyk een gliinplagchje van myne fchoone; zy beantwoord myne liefde, zy belooft my hare hand, Roxane omhelst my en ik waan my den gelukkigften aller menfehen. — Eersflags treft een verward gerucht ons oor... een angstig voorgevoel doet my Adderen... ik ga zien wat het is en ontdek eene bende Tartaren. Zy omringen ons, zy dreigen en vervoeren myne Atalida, die ik niet kon verweeren. Verwoed, buiten royzelven, volg ik de bende roovers en kom met hen te Damaskus. Atalida, myne dierbare, myne gevoelige Atalida, word in list ferail des bachaas gefloten. IIc A 5 neem  lo DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, neem voor haar te bevryden of te derven. Met ongeduld verwacht ik de asn:iaderende nacht; ik braveer alles en klim over de muren van den tuin. Ik ga , ik kom, ik keer weder, ik zoek myne Atalida, en zie my eensdngs vnn gefnedenen omringd;de dolken blinken, in het duister, als blikfemftralen, om my heen. Ik vlugt: alles wat my weêrhoud werp ik ter neder en bevind rry eindelyk weder in de ftraten van Damaskus. Ik ruk myne kostbare kleederen van myn lyf en bedek my met deze vodden , die ik toevallig vond, voornemens zynde, dadelyk de flad te verlaten. Het gantfche ferail was in onrust en verwarring geraakt. Allen, die zich aan de poorten der ftad vertoonden , wierden zorgvuldig onderzocht. Ik keer befluueloos weder. Morad opent zynen winkel; ik treed 'er binnen en bied hem vyftig fequinen om my 2yn handwerk te ieeren; hy neemt dit greetig aan, en ik bevind my hier, veilig voor alle nafporingen der dienaren van het ferail. Ik ben naby myne Atalida; ik geniet dezelfde lucht, welke zy inademt; ik denk ongertoord op middelen om haar te bezitten, om haar te bevryden... ó Myne dierbare Atalida! de hemel geve dat ik 'er een vinde! TWEE-  T Ó O N E E L S P E L. II TWEEDE T O O N E E L. HERCIDUS, MORAD. MORAD) op een' bozen toon. w at duivel vertelt gy uzelven? federt een uur heb ik u hooren babbelen. HERCIDUS, werkende, i Ik*-maakte eenige aanmerkingen... MORAD, Over onze kunst? HERCIDUS. Zekerlyk. MORAD. ó De kunsten, de kunsten!.,, niets is zo fcbomi! Het bekoorelyke, het aangename, het onaangename zelve, behaagt en verrukt my! Uit liefde tot de Kunst floot ik my in de graftombes, die federt den tyd der kruistogten zyn gebouwd, 'en... HERCIDUS, ziek in den vinger piekende. ■ AU... vvat ben ik lomp! M O R A D. Dat is geen logen. v Den fchocn beziende waaraan Hercidus werkt. > Wat is dat fleclit genaaid! zonder overleg, zonder iets! Die drommelfche jongen zai al mynen roem vernielen! B E R-  12 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS» hercidus. Gy zyt te driftig, meester Morad! morad. Dat men zwyge en beter oppasfe. hercidus. Gy hebt immers ook begonnen? morad, met nadruk. Ja, zo als anderen eindigen. hercidus. - Ik hoop door oplettendheid en vlyt u eenmaal gelyk te worden. .morad, met verachting. Gy denkt zeer nederig van uzelven! (JJem eert fchoen, welken hy uit eene kast haalt, toonende.) Zie dit werk, trotsaart! en fnuik uwe verwaandheid. Zie dezen ongemeenen fmaak, waarvan ik de uitvinder ben; bewonder deze gelyke fteken, dat nette naaifel ,deze verfcheidenheid en eenvouwdigheid van werk tevens! De favorite van het ferail is alleen zulke fchoenen waardig. hercidus, nieuwsgierig. Zo maakt gy dan fchoenen voor de favorite van het ferail? morad, aan het werk gaande. En wien toch zou het doen dan ik? Is 'er in gartsch Damaskus een fchoon meisje voor 't welk meester Morad geen fchoenen maakt? her*  T O ONEELSPEL. 13 HERCIDUS. Dus zyt gy fomtyds zeer naby de favorite* MORAD. In 't geheel niet. De wet verbied dit, en geheel aan de kunst gewyd, bekreun ik my weinig over de vrouwen. Een groot man denkt flechcs aan den roem, en aan niets anders. HERCIDUS, ter zyde. Die zot! (Hem willende aithooren.*) Indien gy de vrouwen van den bacha niet naderen rnoogt, gy zyt voor het minst in het ferail zeer wel bekend; niet waar? MORAD. Bekend? bekend? ik heb 'er den grootften invloed der gantfche waereld. Hoor, lieve vrind! onder ons gezegd, de bacha maakt byzonder veel werk van my en hy heeft gelyk. HERCIDUS. Ha, ha! dus fpreekt gy den bacha fomwylen? ' MORAD. In 't geheel niet; ik heb hem nooit gezien, en naar alle waarfchynelykheid zal ik hem nimmer zien ; maar ik fpreek met hem door de Item des gefnedenen, die by my de fchoenen voor het ferail komt.halen, en ik ben verzekerd dat de bacha onöphoudelyk aan my denkt. HERCIDUS, ter zyde. Die zot kan my tot niets dienen. MO.  14 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, morad. Maar laat ons dat alles daar laten; zingen vvy liever eens om vrolyker te werken. hercidus. Een heerelyke inval, meester Morad! kom aan: hec paradys van Mohammed: gy zingt dat als een engel. morad. Dat weet ik. (Hy zingt.) Geen paradys bekoort myn' zin Van all' die wy ons zien beloven Dan een, dat allen gaat te boven, En dit 's het paradys der min. 'k Zal minnaar ieder fchoone wezen: *k Behoef geen flaaffche trouw te vreezen: . Wie my verveelt ontvlugt ik weêr; 'k Bemin haar allen keer om keer; *k Bezit dan die en dan weêr dezen.. . Het paradys der min zy eer! Vaak werpt de liefde geurig kruid Op 't doornig pad van 's menfehen leven; Maar, r.di! door minnenyd gedreven. Rukt men weldra die bloempjes uit! Ik wil my ongeltoord vermaken, Voor ieder meisje in liefde blaken ; "k Verfoei de dwaze en wreede wet Die aan myn lusten palen zet. 'kZal  TOONEELSPEL. 15 'k Zal onvergalde vreugde fmakert In 't paradys van Mohammed. Daar is het waar men de oorden vind, Waarin de lieve tedre fchoonen De mooglykheid ons daaglyks toonen Van 't minnen né Ken heeft bemind. Kom, laten wy beftendig ftreven Naar 't geen ons kan genoegen geven; Men hate sl 't geen de vreugd beier. *t Vermaak, dat ailes palen zet, Is, édrst, niet Franfche meisjes leven. En fterven d4n met Mohammed. DERDE T O O N E E L. HERCIDUS, MORAD, PYRRHA. PYRR HA. Zo aan het zingen! zo vrolyk!... 6 Gy zyt om te fteelen, myn lieve Morad! M O R A D. Dat weet ik, lieve vrouw! PYRRHA. Gy kent aartige liedjes. MORAD.. £ Ik hou veel van de muziek. PYR»  t6 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS,' PYR R HA. En ik hou veel van het geld. MORAD. Van het geld? fchaain u: dit is een zwak van lage zielen. PYRRHA. En het lekker eten en drinken? MORAD. Ik beken u dat ik daarvan geen vyand ben. PYRRHA. En van waar zal ik u dat bezorgen? MORAD. En denkt gy niet orn de vyftig fequinen van Hercidus? PYRR HA. En denkt gy niet om de fchulden? MORAD. Daarmede bemoei ik my niet. PYRR HA» Heb ik die niet moeten betalen? MORAD. Wel nu, maak weêr anderen. PYRRHA. Schoon gevonden ! Wanneer gy naarftiger werkte... MORAD. met kracht. Hetgeen ik doe, doe ik goed. PYR-  TOONEELSPEL. 17 pyrrha. Maar wy fterven van honger. morad. Maar de roem? pyrrha. Maar uw huishouden, drommelfche zot? morad, met waardigheid. Myne wederhelft! erinner u dat wy u Hechts tot vrouw namen om de waereld een' erfgenaam onzer talenten na te laten! pyrrha, in toorn. Wat beteekent dat? os! ezel! varken! luiaart! morad. Myto allerliefst wyfje! myn hartje! bedaar toch, bid ik u. pyrrha. i Schoft! gy zyt naauwelyks waard' dat ik my kwaad om u make. morad. Juist daarom, engel! juist daarom. pyrrha. Ik word dol van grainfchap! morad. Zwyg toch: ik ben het niet waard'... pyrrha. En gelooft gy dan dat ik alles maar opkroppen zal? B mo'  i8 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS. M O R A D. Ik reken daarop, wyfje lief! PYRRHA. Gy zult misrekenen. MORAD. Nu, dan beveel ik u te zwygen. PYRRHA. En ik lagch met uw bevel. MORAD. Voor den duivel! ik wil het, en noch eens, ik beveel het. PYRRHA. Ik zal fpreken, ik zal fchreeuwen, ik zal u kwaad maken, dol, razend, en al wat ik kan! MORAD, buiten zicïtzelven. Hoe! de bacha houd met tweehonderd vrouwen huis, en ik zou 'er niet ééne tot reden kunnen brengen! (Men hoort een gelagch van buiten; Herci* dus, die zich met het twisten van Morad en Pyrrha vermaakt, keert zich om, ten einde te luisteren. Morad en Pyrrha hooren het niet.") PYRRHA. De bacha! by wien durft hy zich vergelyken! MORAD. 'Er valt niets op deze vergelykenis aan te merken: hy is in Tamar geboren, ik in Temeruch; zyn vader was een fchilder, de myne een leêr-, ca 8 be<  T O ONEELSPEL. vj bereider; hy heeft gereisd, en ik ook- het geluk volgde hem op de hielen; ik wyde my aan de kunst en volgde den roem; eerst was hy foldaat, toen officier, en eindelyk bacha; (Met minachting.) de gewone loop van zo velen! ik was leerlingj toen meester, en heden ben ik, in myn vak, de groots* fte man van de gantfche wsereld.... en dat men my op myne beurt nu tot bacha verheffe! PYRRHA. Gy, bacha! M o R A D. Ik zo wel als een ander. PYRRHA. En gy zoud kunnen doen wat onze bacha doet? MORAD. Het is zeer ongemakkelykl PYRRHA. " Gy zoud gantfche legers bevelen? MORAD. Waarom niet? PYRRHA. Gy zoud de gerechtigheid handhaven? MORAD. Onverbeterlyk. PYRRHA. Gy zoud het vermaak aan uw' pligt opofferen? ïy zoud nederigheid genoeg bezitten om den ongeB 2 luk-  so DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, lukkigen in zyne fchainele woning te bezoeken, te vertroosten, op te beuren, en te helpen? morad. Zo goed als ,ik kon; wel zeker; dat is geen too-> very... Myn hoofd word warm, myne verbeeldingskracht groeit aan, ik voed verheven ontwerpen, ik vest het algemeen welzyn op onwrikbare gronden. (Statig het tooneel over wandelende.) Ik ben! bacha. pyrrha. Hy is bacha! (Men hoort weder van buiten een luid gelagch.) morad, ah voren. Ik gebied in Damaskus. pyrrha. By Mohammed! zyn hoofd is op hol! morad, als voren. Men gehoorzaamt my omdat ik billyk ben; men bemint my om myne goedheid; ik handhaaf het recht in myn ryk; de overvloed heerscht alom door myne wysheid; ik kweek de fchoone kunsten; myn leven vloeit zagtjes voort onder de zegeningen myner on« derdanen , en het nagedacht, dat de daden der menfchen recht,plaatst mynen naam onder die der grootde mannen van de waereld. (Tegen Pyrrha.) Wel nu, wat zegt gy daarvan, wyfje? PYR.  TOONEELSPEL. 21 pyrrha, hem nabootfende. Ik laat myn' man in het dolhuis zetten. (Hercidus aanziende.) Ik hertrouw met een' fchoenmaker, wiens drift niet hooger klimt dnn tot den enkel van den voet; hy is werkzaam, en heeft altyd werk; hy is fpaarzaam , en wy hebben genoeg; ik ben even zo huishoudeiyk als hy vlytig is, en wy zyn gelukkig; myn leven vloeitzagtjes voort onder de zegeningen myner vrinden, en ik bekreun my weinig over het vonnis van het nagedacht. {Tegen Morad.) Wat zegt gy daarvan, ventje? MORAD. Dat myne vrouw lage plannen vormt, dat zy een plomp verftand, eene verachtelyke en vrekkige ziel bezit, en dat zy hoogst onwaardig is een' man als ik te bezitten. — Maar wat willen die lieden? VI E R D E T O O N E E Z. de vorigen; nadir en ali, op den achtergrond. nadir. Ik heb nimmer grappiger gefprek gehoord. ali. Deze man zal u zeker eenige oogenblikken kunnen vermaken, en onder dit nederig kleed zal hy geenszins den bacha vermoeden. B 3 na-  22 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, NADIR, voorwaarts komende. Laat ons hem aanfpreken. ALI, tegen Morad, hem Nadir aanbiedende. Wilt gy aan een' beminnaar der kunst wel gedoogen een' man te komen bewonderen, wiens roem door het ' gantfche ryk weergalmt? PYRRHA, tegen Her ei dus. Zy houden hem voor den gek. HERCIDUS, tegen Pyrrha. Het gelykt 'er een weinig naar. MORAD, tegen Nadir. Myn roem is wel uw onderdanige dienaar, en ik bedank hem voor de eer die gy my betoont. - Pyrrha! geef kusfens. NADIR. Ik blyf ftaan, myr.heer Morsd! het zoude eene groote onbeleefdheid zyn te zitten in het byzyn van den grootften man der waereld. (Morad buigt zich.) PYRRHA, haastig tegen Nadir. Wellevendheid genoeg. Wat wilt gy? fchoenen? hier zyn ze. NADIR. Schoenen? ik weet, zonder twyfel, hoe onvergelykelyk de zynen zyn; maar zyne kundigheid hierin is'niet hetgeen ik het meest in hem bewonder, Hetgeen my verbaast, hetgeen my verftomt, is d( be  TOONEELSPEL. 23 bekwaamheid waarmede hy de ftaten weet te beflie» ren. (Morad buigt zich ) al i. Krygsheld, ftaatsman, kunstenaar, alles is deze onvergelykelyke man. (Morad buigt zich.) nadir. In het kort: Morads hoofd is een hoofd, zo als men 'er, buiten het zyne, geen vind. (Morad buigt zich zeer laag.) pyrrha, ongeduldig. Noch al? nadir. En zouden zyne verheven plannen, voor het al. gemeen welzyn, zonder uitwerking blyven? pyrrha, fiampvoetend. Och! myn hemel! daar -is geen einde aan! al i. En zou zyn onwaardeerbaar leven in vergetelheid voorby vlieden? nadir. Neen! het lot was onrechtvaardig ten zynen opzigte; maar ik wil de onrechtvaardigheid van het lot herltellen. morad, trotsch. Vroeg of laat verdringen de verdiensten de nevelen die haar omringen, en blinken voor het oog . van de gebeele waereld. B 4 pyr-  34 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, pyrrha, nydig tegen Nadir. Wie zyt gy toch, herfteller der misdagen van het lot? nadir, verlegen. Ik ben... ik ben... a li. Een der eerste officieren van den bacha. herciüus, oplettend luisterende. Van den bacha? pyrrha. Gy!... Een der eerste officieren van den bacha zou by een' fchoenmaker komen?... Staak toch die dwaze fchertzery. morad, kwaad. Pyrrha! myne ooren beginnen door uw gebabbel warm te.worden; zeer warm*. pyrrha. Men fpot metu, en zou ik dat verdragen? men vertelt u logens.en ik zou u niet waarfchouwen? Dwaas! overweeg of gy in de wieg gelegd zyt, om onzen gouverneur Hechts één oogenblik aan u te doen denken. a li. Gy kent onzen bacha niet. Hy denkt aan ieder zyner onderdanen, en elk bewoner van zyn ryk is hem dierbaar. Wilt gy geloven, dat hy, noch vóór twee, uren, in perfoon, by eene arme weduwe geweest is, aan wien de kadi recht wegerde? Hy zet-  T O ONEELSPEL. 25 zette den kadi af, en fchonk diens rykdommen aan de weduwe. PYRR HA. Gy doet my aan dezen trek onzen gouverneur herkennen; dat Mohammed hem zegene! maar juist omdat hy zyne onderdanen bemint is het zeker dat hy u niet gezonden heeft om ons te befpotten. NADIR. Ik fchaam my niet u te bekennen, dat ik ongelyk had my één oogenblik te willen vermaken met... PYRRHA, tegen Morad. Hoort gy, ezel? MORAD. Vermaken, zegt gy? en dat ten kosten van my.»... NADIR, glimplagchtnde. Ik zal myn'.misdag herftellen. Bedaart belden, bid ik u; ik da met den bacha in naauwe betrekking, en 't zal my een wezendlyk vermaak zyn u van dienst te wezen. PYRRHA. r Praatjes gelden niets by my , mynheer officier! daden moeten het zyn, daden. Ik bezit minder genie •dan myn man, en ik laat my door geen beloften om den tuin leiden. Daden, als 't u blieft. A L I, tegen Nadir. Het fchynt, mynheer, dat Pyrrha eene liefhebder van het wezendlyke is. — Wel nu! ik, die flechts E 5 een  *S DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, een gering officier van het ferail ben, ik koop, om te beginnen, alle uwe fchoenen, de gereedfchappen, de meubelen... pyrrha, fpoedig. En zult gy niet dingen? en zult gy terftond betalen? a l i, haar eene beurs gevende. En zonder tellen! pyrrha, de beurs openende. Het is goud!... Och, vergiftenis, duizendmaal vergiffenis, myne goede heeren! omdat ik aan uwe braafheid dorst twyfelen; u ftrekt eene twyfeling ten hoon; maar de grootfprekers zyn thans zó algemeen, en de lieden van uwe foort zó zeldzaam! morad. Het geld fchynt u zagtiiartiger te maken? nadir, tegen Ali. Hy is in Temeruch geboren; 't is myn landgenoot: ik wil dus zyn geluk vestigen. ali, tegen Nadir. Het is een origineel, doch ik geloof dat men hem tot iets 2.ou kunnen gebruiken. hercidus, ter zyde. Wat hebben zy met hem voor? nadir. Laat ons fpreken , myne vrinden! flaken wy het fchert.  TOONEELSPEL. a? fchertfen. Laren wy overwegen waartoe wy u zouden kunnen gebruiken. morad. Laat ons fpreken. pyrrha. Spreek. nadir. Morad heeft verftand; hy fchynt eerelyk en zonder eigenbelang. morad, tegen Pyrrha, Welnu, wat hebt gy daar tegen in te brengen? nadir. En, zyne dwaze plannen uit het hoofd Hellende, zou hy een' kleinen post kunnen bedienen. pyrrha, tegen Morad. Een' kleinen post. nadir. Die hem mogelyk fpoedig tot een' gewigtiger zal brengen. morad, tegen Pyrrha. Tot een' gewigtiger; fpoedig, zeer fpoedig. pyrr h a. En ik, myn goede heer? nadir. Ik geloof dat Pyrrha eene zeer achtenswaardige vrouw is. PYR»  a8 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, pyrr ha. Daar beroem ik my op. nadir. Maar zy heeft een' zeer wonderlyken aart... een* aart... morad, tegen Pyrrha. Hy kent u. nadir, tegen Morad. Somtyds kan zy gelyk hebben, dit moet ik toe(temmen. morad. Neen, mynheer! gy vergist u:zy heefc nooit gelyk. nadir. Maar, eindelyk, deze knorrige aart... ALIi Zeer knorrig. m o rad. Verfcl rikkelyk knorrig. nadir. Maakt haar zeer gefchikt ten dienste der vrouwen van het ferail. (Hercidus word meer en meer oplettend.') al i. Juist. Zy zal ieder doen beven door één' oogwenk. pyrrha. Wanneer de eer des bachaas in myne handen berust , dan is zy in goede handen. mo-  T O ONEELSPEL. üj» morad, ter zyde. Ziedaar twee belauirryke zaken gefchikt: ik krygeen ambt en word van myne vrouw ontflagen. Dank zy den grooten Mohammed! hercidus, tegen Nadir. Mynheer officier! gy, die ieder uwe gunst betoont} zult gy een* armen jongen in verlegenheid laten, die niets dan vyftig fequinen bezat, en dezelven aan zyn* meester heeft gegeven? ali. Ik, voor my, fchenk u alles wat ik van Pyrrha kocht. hercidus, ter zyde. Dat is myne meening niet. morad. Wat zou hy daarmede uitrichten? Tot heden kan hy niets, en nimmer zal hy iets kennen; hy heeft geen fmaak, geen verbeeldingskracht... hercidus, ter zyde. Welk een' dienst doet hy my! (Tegen Nadir.") In. dien gy, ten mynen voordeele, mede over eene kleine bediening befchikken kost, alsdan zoude ik in het vervolg geen andere drift gevoelen, dan die der dankbaarheid voor uwe gunst. nadir, tegen Ali. Hy is jong, zyn voorkomen is niet gemeen... ali. En zo hy een gefnedene waar'.., her-  So DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, HERCIDUS. Neen, dat ben ik niet, mynheer! Mohammed zy dank! ALI. Men zou hem toch kunnen gebruiken ten dienste der buitenfte tuinen van het ferail. HERCIDUS, vol vreugd, ter zyde. Der tuinen! ik zal haar zien!... Slechts van verre, maar toch, ik zal haar zien! NADIR. Die voorflag fchynt u te behagen? HERCIDUS. 0, Hy vervult alle myne weufchen! NADIR. i Ik ben verheugd in één oogenblik drie menfehen gelukkig te hebben kunnen maken. Vaart wel, goede lieden! binnen weinige oogenblikken zal alles verricht zyn (Morad op den fchouder kloppende.) Minder verwaandheid, myn lieve Morad. (Qlimplagchende, tegen Pyrrha.) Minder drift, beste Pyrrha! minder drift. (Tegen Hercidus.) En gy, jongman! zorg, yver, en erkentenis, dit zal u als langs trappen verheffen. QHj vertrekt met Ali. — Morad, Pyrrha, en Hercidus gelei-, den hen.) FT F-  TOOJSlEELSPEL. 3* F T F D E T O O N E E L. hercidus, morad, pyrrha. morad, zich verheugd de handen vryvende, Ziedaar my eindelyk op den weg welken onze bacha ook overwandeld heeft! — Eenige woorden uitgezonderd, zo ben ik zeer vergenoegd over de handelwyze van den eersten officier. pyrrha, de beurs in hare hand wegende. Die van den tweeden betooverde my. hercidus, ter zyde. Ik zal u zien, dierbare Atalida! mogelyk zal ik u zelfs kunnen genaken!... morad, met eene gemaakte droef heid, Pyrrha! myne lieve Pyrrha! pyrrha, even als Morad, Morad! myn waarde Morad! morad. Gy gaat dan in den diensc van het ferail! pyrrha. s Mogelyk zend de bacha u tot aan de grenzen van Syriën! morad. Wy moeten dan elkander verlaten! pyrr h a. Helaas! en voor altoos! mo  32 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, mo rad , ter zyde. Ik hoop het. pyrrha, ter zyde. ,De hemel geve het! morad. Gy weet hoe teder ik u bemin. pyrrha. Onze liefde is even vurig. morad. Myn allerliefst wyfje! pyrrha. Myn boutje! morad, met open armen» De laatfte tedere kusch? pyrrha, hem omhelzende. Deze alleen weegt alle de anderen op. morad. Dat gevoel ik! pyrrha. Ik kan naauwelyks myne tranen wederhouden. HERCIDUS. . Men vind teêrminnende echtgenooten: warelyk,gylieden zyt daar een voorbeeld van. morad. Laat ons thans, daar wy in het vervolg met elkander niets gemeens meer zullen hebben, beginnen te verdeden... pyr'  TOONEELSPEL. 33 pyrrha, op haar1 gewonen toon. Wat? het goud des officiers? heeft hy het my niet gegeven? morad. Het behoort ons. pyrrha. Het behoort my. morad. Zie my dat lief wyfje eens aan! wat is zy zagtzinnig! pyrrha. Ik vergeef u deze beleediging, omdat... MOR AD. Omdat gy my altyd alles zo gulhartig hebt vergeven? phyrra. Neen, maar omdat het waarfchynelyk de laatfte zal zyn. morad. Geef my de helft der beurs, en ik zweer het u... pyrrha, een gedeelte derzelve in Morads voorfchoot werpende. Daar, en dat de duivel u hale! morad. Ik wensch u van harten hetzelfde. hercidus. Wat hebben zy elkander lief! c . mo.  34 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, morad. Laat ons nu geen tyd verliezen. Ik trek myn bestel kleed aan, ik knoop een' fraaijen flrik aan myn' tuk band, en befproei my met reukwater. pyrrha. Ik verder my met myne voile en paauwenveéren1 en pak myne amber en koffyboonen by elkander., (Morad en Pyrrha willen vertrekken, Hercidus koud* hen te rug.) hercidus. Myn waarde meester en meesteres! ik fchenk u al* les weder, hetgeen de tweede officier van u kocht en aan my heeft gegeven. morad. Die jonge is grappig! pyrrha. Ik heb nimmer iets dan goede verwachting van hera gehad. hercidus. Ik raad u den fleutel by u te deken wanneer gy heengaat: 'er kan een tyd komen waarin gy blyde zult zyn uwe leesten en pikdraden weder te zien. pyrrha. Hy kan gelyk hebben. m o r a d. . Weet, myn goede vrind! dat alles, dienaangaande, thans ver beneden my is, en dat het een' tuinmaus jongen  TOONEELSPEL. 35 gen in het geheel niet past een lid van het gouvernement lesfen te geven. (Met Pyrrha verti ekkende.") Leesten 1 pikdraden.!... foei! ZESDE TO O N E E L. hercidus, alleen. In de oogenblikken , waarin myne hoop byna begon te wankelen, voert het lot my dicht by haar! Ik heb ' niets voor my dan myne liefde, doch deze is hevigbrandend: niets zal haar wederhouden. — Neen! ik zal niet zuchten, niet weenen,aan de muren, die haar ornfluiten, ik zal myn leven wagen, ik za! voor de tweedemaal in het ferail dringen en Atalida met my voeren!... Maar, hemel! licht bezweek zy reeds voor de verleidingen het geweld! licht... Elendige! welk eene gedachte durft gy voeden? — Neen! Atalida bleef my getrouw: ik beoordeel hare liefde naar de myne. — Maar welk eene gedachte ftygt in my op! Gantsch Damaskus fpreekt niet dan van de zeldzame hoedanigheden des bachaas; men noemt hem rechtvaardig, gevoelig, en edelmoedig; wellicht geeft hy gehoor aan myne bede, wellicht acht hy het zich tot eer haar aan myne liefde te hergeven! .. . Welk eene hoop misleid my! hy heeft haar gezien, en wie die haar ziet moet haar niet aanbidden? Ach! elke andere zou hy my afftaan, flechts Atalida niet! (Met leven. C 2 dig*  J6" DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, digheid.) Maar Pyrrha... Pyrrha treed in den dienst der vrouwen van het ferail; zy is inhalend; ik kan noch over magtige fommen befchikken; ik zal geven, verkwisten, fineken... Daar is zy: ik wil haar dadelyk voorbereiden. ZEVENDE TOONEEL. ' , hercidus; pyrrha, zeer opgefchikt, zonder Hercidus te zien. pyrrha. Ziedaar my, geloof ik, recht bemiunelyk opgefchikt, en niemant zal in het ferail den neus voor my behoeven op te trekken, wanneer men my ziet. —— Ik begeef my dan heden , uit het midden van een' fchoenmakers winkel, in het midden van een ferail. Niets zal my het hoofd meer breken; geen moeite, geen huishouding, geen zorg voor morgen, geen eeuwige twist met myn' zotten man... maar vrouwen, niet dan vrouwen, en altyd vrouwen, of lelyke gefnedenen, die noch minder deugen! Morad is lelyk, lui, eigenzinnig; maar toch, Morad is een man, en deze deugenieten hebben toch fomwylen hunne verdiensten; echter wy fcheiden van elkander, en ziedaar my weduwe! Maar het is aan eene weduwe vergunt zich van een' tweeden man te voorzien, en die aartige Hercidus... h e r-  T O ONEELSPEL. \7 HERCIDUS. Spreekt myne meestercsfe van my? PYRRHA. Ja; ik overdacht uw' nieuw verkregen ftand; hy fchynt zeker, oppervlakkig, niet onaannemelyk... HERCIDUS. Voor het minst belooft hy my rust, overvloed... PYRRHA. En verveling. Mannen, niets dan mannen, en al- . tyd mannen! HERCIDUS. Ik gevoel dat het my moeijelyk zal vallen hieraan gewoon te worden... PYRRHA. Dat geloof ik ook; op uw' ouderdom is men gevoelig; ik, Hercidus! ik ben het boven maten! HERCIDUS. Inderdaad, gy begrypt het wel: ik ben eenigszins te beklagen. v PYRRHA. En ik, ik heb medelyden met u. HERCIDUS, ter zyde. Zou zy my hebben gehoord? PYRRHA. Ik wil u gaarne fomwylen trachten te troosten. HERCIDUS. Wy zullen dan elkander kunnen fpreken? C 3 PYR-  38 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, pyrrha. En wy zullen elkander verftaan. hercidus. Gy verrukt my! p yrrha. Alle avonden.., hercidus. Alle avonden? pyrrha. Wanneer alles ter rust gegaan zal zyn... hercid u s. Vervolgens? pyrrha. Zal ik my in den tuin nederlaten. hercidus. Onverbeterlyk! pyrr ha. Hercidus zal my daar wachten. h e r c < d u s. Ik zal wel zorg dragen , dit niet te verzuimen. pyrr h a. En zeker zullen wy wel een afgezonderd boschje vinden, waarin wy zullen kunnen fpreken van... zekere zaken... hercidus. Maak Haat dat myne dankbaarheid zonder grenzen zal zyn. PYR-  TOONEELSPEL. 39 PYRRHA. En maak ftaat dat ik my geheel aan u zal overgeven. HER CIDUS. Pyrrha! myne waarde Pyrrha!... myne vreugd... myne verrukking... de woorden ontbreken my... laat ik u omheizen! PYRRHA. ó Ik heb reeds uit uwe befcheidenheid, uit uw gedrag , opgemaakt, dat gy geen minnaar der jonge vrouwen waart. HERCIDUS, verwonderd. Wat blieft u? PYRRHA. Gy hebt gelyk, myn waarde! de jonge meisjes zyn thans wild en lichtzinnig. HERCIDUS, ter zyde. Och! ik heb my heerelyk gekweten! PYRRHA. En vervolgens het gevaar, de kunstgrepen in het ferail!... en dan meêdoogenlooze gefnedenen, die u oogenblikkelyk verrasfen en gevangen nemen 1 HERCIDUS, ter zyde. Zy heeft my geknipt: ik moet veinzen. PYRRHA. Doch met my zult gy hoegenaamd niets te vreezen hebben. C 4 HER-  4° DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, hercidus, ter zyde. Ik geloof het. (Overluid.) Dus, lieve Pyrrha! zyn wy het volkomen eens. pyrrha, teder. En voor altyd! hercidus, ter zyde. Welk een' aangenaam vooruitzigt! (Overluid.) Nu, lieve Pyrrha! moet ik u noch iets bekennen. pyrrha. Bekennen? fpreek op: ik hou veel van bekentenisfen. hercidus. Welke hevige liefde ik ook voor u voede, echter ben ik niet ongevoelig voor de bekoorelykheden der vrindfehap. pyrrha, droog. Mannelyke of vrouwelyke? hercidus, verlegen. Het is ,eene vrouw aan welke de banden van het bloed... pyrrha, oplettend. Ha! het is eene bloedverwante? hercidus. Eene zuster. pyrrha. Die zich in het ferail bevind? he r-  TOONEELSPEL. 41 HERCIDUS. Die ik nier. gezien heb lints... fints myne kindsheid. P Y R R u A. En die gy hoopt dat ik u zA doen zien? HERCIDUS. De hemel beware my voor de bloote gedachte! De favorite des bachaas, het voorwerp zyner vurigfte liefde, en zyne uitgeftrekifte gunst,eene vrouw,door het lot en de min, van ieder benydensiwaardig, zoude ik deze, door eene onvoorzigtigheid, met de geTingfte vrouw van het ferail weder gelyk willen Hellen? Zo ik had kunnen vermoeden, dat een verliefde bacha aan den band des bloeds, die ons verbind, geloof (laan zoude, had ik my dan niet reeds aan een' van zyne officieren ontdekt? kon ik dan niet verwachten..? PYRRHA. En kunt gy verwachten dat ik lichtgcloviger zal zyn dan een verliefde bacha- ik moet ook klare proeven van uwe bloedverwantfchap hebben; klare, onwederlegbare proeven. HERCIDUS, verlegen. Warelyk, aanbiddenswaardige vrouiv!... uwe on. gerustheid... uw twyfel... PYRRHA. Geen woorden, klare blyktn moeten het zyn. c 5 HER.  |i DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, HERCIDUS, eene beurs voor den dag halende. Dit goud, het welk een gefnedene my heiaelyk van haar ter hand Helde... PYRRHA. Bewyst niets. Men kan ook goud aan een' minnaar zenden. HERCIDUS. Maar een minnaar weigert ten minste niet zyne geliefde te zien. PYRRHA, met goedkeuring. Juist... maar, eene vermogende vrouw tot zusterj hebbende, waarom neemt gy dan de geringe bedie-l ning van tuinknecht aan? HERCIDUS. Maar door welk een middel zoude ik toch denl bacha kunnen naderen? Overweeg dat myne zuster my nu fpoedig tot de aanzienelyklle eerambten zall kunnen doen opklimmen. PYRRHA, ter zyde. 'Er is toch eenige waarfchynelykheid in hetgeen; hy my zegt. (Overluid.') Welnu, myn lieve vrind! wat vergt gy dan van my? HERCIDUS. Niets dan hetgeen naturelyk is. Gy zult aan myne zuster zeggen... PYRRHA. Hoe is haar naam? HER4  TOONEELSPEL. 43 HERCIDUS. Atalida. PYRRHA. Verder. HERCIDUS. Dat de Tartaren, die haar voor... voor tien jaren vervoerden... PYRRHA. Ga voort. HERCIDUS. Roxane, onze dierbare moeder, hebben gefpiard; en dat haar broeder, die zich by dat voorval bevond, zich thans in het ferail bevind, alwaar hy op hare befcherming ftaat maakt. PYRRHA. Vervolg. HERCIDUS. Ik geloof dat dit genoeg zal zyn. — Eindelyk, daar ik thans met onbekenden zal moeten omgaan, die ik mistrouw... PYRRHA. Juist, gy zult weldoen nie/nant te vertrouwen dan my. HERCIDUS. Zo bid ik u dit goud voor my te bewaren. PYRRHA. Om het u naderhand te rug te geven? HER.  44 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, hercidus. Om 'er naar uw genoegen mede te handelen. Wy beminnen elkander, en het myne is immers dus ook het uwe? pyrrha, ter zyde, de beurs aannemende. Hy overreed my. hercidus, ter zyde. ïk heb haar beet! pyrrha, ter zyde. Voor het overige, zy zy zyne zuster of zyne minnares, het is zeker dat hy haar nimmer zal zien. A G T S T E T O ONE EL. hercidus, pyrrha, morad. morad, vrolyk en ftatig opkomende. .Ziedaar my gereed, en, hoe! de dienaars des bachaas zyn uoch niet hier! Ziedaar my gereed, en men Iaat my wachten even als een' gemeen' mensch! De dienaars des bachaas, de officiers des bachaas, de bacha zelf! waar, duivel! blyven die nu altemaai? Dat men kome, dat men verfchyne; ik brand van drift om de handen aan het groote werk te Haan, om uit te munten, en om het graveeryzer te dringen myne daden in duurzaam marmer te dryven. — Ik kan my hier niet langer ophouden; alles ftaatmy tegen ,  TOONEELSPEL. 45 gen, en myne vrouw meer dan alles. (Hy toont zyne verachting voor al hetgeen hem omringt.) PYRRHA. Ik acht my boven alle uwe beleedlgingen verheven. (Tegen Hercidus,') Het komt my echter ook voor dat men lang wegblyft. - Luister naar my, meester Morad. MORAD. Ik heb gewigtiger zaken te verrichten, P Y R R H A. Het zyn de laatlte woorden. MORAD. Spreek op dan, in's hemels naam! doch maak het vooral kort! ik behoor geheel en al aan myn volk. HERCIDUS, ter zyde. Die drommelfche zot doet my lagchen! PYRRHA. Indien de bacha de beloften zyner officieren irervult... MORAD. Gy twyfelt 'er aan, geloof ik. PYRRHA. Dan hebt gy het vermogen om een' ftaat te voeen evenredig aan uwe verdiensten. - Indien de ba. ha u vergeet... ' MORA D. Vooründerltellingen ter zyde. PYR-  46 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, I pyrrha, Dan hebt gy het recht om tot in Konftantinopolen op de onrechtvaardigheid van het lot te vloeken. morad. Warelyk, dit is de eerste goede raad dien ik in al bw leven uit uwen mond heb gehoord. (_Hy wandelt heen en weêr en luistert oplettend.) pyrrha, tegen Hercidus. Ik tast hem in zyn zwak. hercidus. Warelyk, dat is fchrander. pyrr ha. En ziedaar my op ailes gewroken l her cidus. Indien gy voorhad hem te verbeteren dan verdient uwe meening allen lof. (Men hoort een Turks muziek.) morad. Ha, ha! het muziek van het ferail! Ik ben eeni liefhebber van het luidruchtige, het prachtige en het grootfche! De bacha doet zyne zaken gelyk bet behoort, dit moet men toeftemmen. N M  TOONEELSPEL. 47 NEGENDE T O O N E E L. DE VORIGE N. HUSSEIN, (Voorafgegaan van vier wachten; vervolgens van tienzwarte gefnedenen , die een muziek vormen , beflaan» de uit twee clarinetten, twee -waldhoorns, twee basfen, twee cymbalen , eene fluit, en eene Turkfche trom ; dezen worden gevolgd van vier zwarte gefnedenen, eene Joort van eene draag' koets dragende, die met een kostbaar tapyt behangen is; achter de zeiven gaan weder vier -wachten ; en verfcheiden dansfers, de helft uit zwarte en de andere helft uit blanke gefnedenen beflaande, bef uiten den trein.) (Allen gaan zy, op den toon van de muziek, het tooneel rond; vervolgens richten zy zich op eene wyze dat de draagkoets zich van achteren in het midden van het tooneel bevind. De zwarten zetten dezelve neder, en de wachten plaat zen zich aan ieder zyde derzelve. — De zwarte en blanke gefnedenen dansfen rondom Morad heen , die zich met hunne vlugheid vermaakt.') HUSSEIN, tegen, Morad. D e bacha doet 11 van zyne hoogde gunst en zyn' ederigtlen eerbied verzekeren, en... MO» iederigtlen eerbied verzekeren, en...  48 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, I MORAD, tegen Pyrrha. Nederigften eerbied l HUSSEIN. Hy zend u zyne wachten, zyne gefnedenen, zynel muziek, en zyne draagkoets, alleen voor hooge fees-| ten beftemd. MORAD. Hartelyk dank ! ik neem alles met vreugd aan, en plaatsII my In zyne fraaije koets. (Hy plaats: zich in dezelve.)\ PYRRHA. Gy denkt mogelyk dat ik te voet zal gaan ? (Zy plaatsA zich mede in dezelve.) MORAD. Och, lieve hemel! na myne dood zal zy my noch plagen! HERCIDUS. Ik zal u nederig volgen, (Schertzende.) en den fleur! tel van de deur in myn' zak Heken. MORAD. Wachten! gefnedenen! en fpeeltuigen! oplettendheid naar myn bevel: voortwaarts, marsch! (Men vertrekt met eerf Turkfchen marsch.) Einde van het eerste bedryf. TWEE-]  TOONEELSPEL. A5 TWEEDE J3EDRYF. Het toonecl verbeeld eene prachtige zaal. EERSTE T O O N E E L. NADIR, ALI, beiden kostbaar gekleed. NADIR. Het is tyd, waarde Ali! dat ik uwe diensten en uwe trouw beloon. Uw rang en myne gunst fchenen uw verlangen te bevredigen, maar ik ben u eene groo. ter erkentenis verpligt: myn geheel vertrouwen zult gy bezitten. Ik zal u myne geheele ziel ontdekken; i!c voel de behoefte om alle geheimen van myn hart in den boezem der vrindfchap uit te ftorten. ALI. Het is my niet mogelyk zo veel goedheid te beantwoorden, dan door de vurigite liefde en achting tot u, dan door u te toonen dat ik uw vertrouwen ver* dien. Spreek, mynheer! NADIR. Myn vrind! hy, die de fchitterende grootheid flechts ran verre ziet, ontdekt niets dan hare bekoorelykhe. Jen, doch wanneer zy hem omringt, dan vertoont E> zich  5o DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, zich hare kwelling aan zyne oogen. Ach! hiervan heb ik de droevige ondervinding! Het waar geluk ontvlied de paleizen, en woont fiechts onder het rieten dak. ALI. Welk eene taal,die my verbaast! wat ontbreekt'er... wat kan 'er aan ons geluk ontbreken? NADIR. Alles, myn vrind ! alles. Het is u onbekend hoeveel ik aan de eerzucht opofferde: toen gy my leerde kennen bekleedde ik reeds de eerste eerambten van het ryk. ALI. Verklaar u; ik fmeek het. NADIR. Hoezeer herroep ik thans, daar het verdriet my alom verzelt, den blyden tyd, waarin ik fiechts de vreugd kende! Toen was ik geenszins de beroemde en droeve Nadir. Ik noemde my Osmyn; van ieder onbekend, leefde ik in Tamar; ik was vergenoegd en onaf hangkelyk; met niets hield ik my bezig dan fiechts met een eenig bekoorelyk voorwerp: Osmyn fmaakte alle de zaligheden der liefde in het byzyn zyner Fatima.— Eens, op zekeren dag, ging ik ter jagt;het geluk beantwoordde niet aan myne wenfchen, doch dit verdubbelde fiechts myn' yver; ik drong door en verdwaalde my in een groot, onmeetbaar bosch. Eensflags zag ik my van een' hoop Tartaren overvallen, die my myne vry.  TOONEELSPEL. 51 vryheid wilden ontrooven; ik verdedigde my tegen hen met moed, doch eindelyk bezweek ik voor de overmagt. „ Jongman!" dus fprak het hoofd der bende tegen my: ,, Hechts lage zielen zyn voor de „ flaverny geboren; gy zyt dapper, kom! volg myne ,, fchreden, en ik voere u op den weg des roems." Deze woorden ilreelden my, en de eerzucht (loop in myn hart. Men toonde my wapenen, en ik wierd foldaat. Zal ik het u bekennen? in één oogenblik vergat ik Fatima, myne dierbare, myne getrouwe Fatitna; ik vergat dat zy moeder zoude worden,,., ik vergat alles! Ik zag niets dan de eer,die my aan de grenspalen myner loopbaan wachtte; ik overliep die met ftoutheid en moed, ik kwam aan haar eindperk, en gevoelde dat Fatima my ontbrak. ALI. Verder? NADIR. Ik deed haar in Tamar nafporen, doch zy had de plaats verlaten, waaraan myne ontrouw haar fiechts met fchrik kon doen denken. Zy was gevlugt, haar kind en hare fmarten met zich voerende, naar een dier vlekjes, welken men hier en daarin Cirkasfie" vind. Ik liet nieuwe nafporingen doen, dan het zy Fatima haren naam had veranderd , het zy zy voor de overmaat van haar lyden was bezweken, alles wat ik deed, om haar te hervinden, was vruchteloos. Toen leerde Da ik  52 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, ik de nietigheid der grootheid kennen. De zorg en de fmart voerde ik alom niet my mede; ik dacht haar te ontvlugten door my geftadig met myn' pligt bezig te houden, doch myns ondanks daalde ik in myn hart te ru^, en ik vond 'er Fatimaas beeld, fchooner zelfs door de droefheid die haar verteerde. Nu dacht ik dat eene nieuwe liefde haar uit myn hart zou kunnen verdringen, en voor de eerstemaal befchouvvde ik de vrouwen van myn ferail; ik zocht 'er eene geliefde, doch ik vond 'er niets dan flaviunen. Zal ik u alles ontdekken? eene reeks van jaren liep dus ten einde, ongevoelig had ik de rust der ziel hervonden, indien. .. (Na één oogenblik.') Wreed mensch! wat leed hebt gy my gedaan! ALI. Ik, mynheer! NADIR. Gy, gy bragt my dat jonge Cirkasfies meisje! ALI. Atalida? NADIR. Zy bevochtigde haren fluijer met hare tranen; ik hefte dien op, ik Haarde in hare oogen, en voor de tweedemaal gevoelde ik de kracht der liefde. ALI. Atalida behaagt u! NA-  TOONEELSPEL. 53 NADIR. Wien zou zy niet behagen? zy is zó fchoon, zó bekoorelyk, zó edel als myne Fatima; ach! haar ontbreekt niets dan Fatimaas hart! ALI. Hoe! zy zou u durven wederftaan? NADIR. Ik ontdekte haar myne liefde, niet als een bevelend meester, maar als een fmeekend minnaar. Zy beantwoordde myne min met zuchten, en myn' aandrang met tranen. Myne trotschheid achtte zich een oogenblik beleedigd, doch weldra wenschte ik my geluk, een hart te hebben gevonden dat geen flaaffche onderwerping kende, zelfs niet in den rampfpoed; éen hart, onbekend met de lage toegevendheid dier vrouwen, welke my Hechts walg verwekken kunnen. Hare fierheid verheugde my; ik fmeekte; ik vleide my haar te verwinnen; in 't kort, ik vond Atalida myner waardig. ALI. De groote, de magtige Nadir, hy, die de Ottoman. nifche wapenen van ieder geducht doet zyn, die het geluk van gantsch Syrië vestte; hy, door de achting, de dankbaarheid, de liefde van zyn volk omringd, deze Nadir vergeet alle zyne grootheid en zynen roem aan de voeten zyner flavinne! D 3 NA.  54 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, NADIR. Myner flavinne, zegt gy? neen! dit was zy niet meer fints zy my bekoorde: de liefde maakte haan myns gelyke. ALI. Zo geeft gy u dan vrywillig over aan alle de kwellingen, aan alle de fmarten eens minnaars, die Hechts mag fineeken, die niet kan bevelen? NADIR. Elendig is de mensch, die, door zyn' rang verblind, zyn vermogen durft misbruiken! Gedwongen liefde is geen liefde die ik begeer. Denkt gy dat ik laag genoeg zou kunnen zyn om haar te dwingen? Denkt gy dat ik een fchepfel zou kunnen omhelzen, dat my Hechts met fchrik zou kunnen befchouwen? dat myne drift Hechts door kermen en weenen beantwoorden kon? Wee my! zo ik uw' verfoeijelyken raad zou kunnen volgen! Wee my! als eene zo verfchtlf telyke genieting my bekoorde! Eenxiran koop' zyna lusten zó duur... een tiran was ik nooit. ALI. Is het my geoorloofd te mogen fpreken? NADIR- Spreek. ALI. Zo deze vrouw uw' aart had doorgrond; zo zy uw edel  TOONEELSPEL. 55 edelmoedigheid wilde misbruiken; zo zy u eindelyk door bedrog... NADIR. Hiertoe is zy niet in Haat. ALI. Haar gedacht is listig. NADIR. Atalida gelykt naar niemant. ALI. Dikvvyls verborg een gekunstelde weêrftand de begeerte om zyn' meester te overheeren. NADIR. Eindigen wy; uwe aanmerkingen mishagen my. Ver van my door uw' raad tot wreedheid aan te fporen, beyver u liever om my aan de deugd, aan de eer, en aan myzelven te hergeven, indien ik ooit in ftaat ware my te vergeten, en deugdenloos te handelen. Schets my eene vrouw, eenvouwdig als de natuur, fchoon... zo fchoon als zyzelve! fchets my haar, zonder toevlugt dan myne edelmoedigheid, zonder kracht dan hare zwakheid, en vermaan my myn vermogen op een weerloos fchepfel niet te misbruiken. — Ga thans naar Atalida, zeg haar dat Nadir haar verlangt te zien, haar wenscht te fpreken, en hare betooverende. (tem t'e hooren; zeg haar dat ik haar onuitfprekelyk bemin , en dat myn leven, zonder D 4 haar  56 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, haar bezit,,my niets doet finaken, dan de kwellingen van een pynelyk leven. TWEEDE T 0 0 N E E L. NADIR, alken. Ja, het is alleen door tederheid, door fmeekenden aanc.rang, dat ik haar wensch te verwinnen; elkander middel is myner onwaardig. Ik weet hoe veel vermogen de dankbaarheid op een gevoelig hart bezit , en ik wil pogen op de hare aanfpraak te kunnen mal:cn. Zy zal in myne fmarten deelen; zy zal zich over hare getïrengheid, over hare koelheid bedraden, en alles aanwenden om deze te eindigen, even zo als ik alles zal aanwenden om gelukkig te zyn, en myn geluk te verdienen. DERDE TO O N E E L. NADIR, ATALIDA. NADIR. T reê nader, fchoone Atalida! wees onbefchroomd. ATALIDA, met vrees. Ik ducht niets, mynheer! indien de onnoozelheid eene fchuilplaats zoekt, dan zyt gy het zeker by wieu zy die zal vinden. NA-  TOONEELSPEL. 57 NADIR. Dit vertrouwen vereert en vleit my, en ik zal het weten te erkennen. Maar zeg my, fchoone Atalida! waren de gevoelens van uw edel doch ongevoelig hart nimmer meerder teder? is my alle hoop verboden? ATALIDA. Wat vraagt gy my! NADIR. Het geluk van myn leven... Maar, hemel! wat zie ik? uwe trekken vertoonen de hevigfte fmart... uws ondanks Hort gy tranen! ATALIDA. Ach! zy vlieten reeds fints lang! NADIR, zeer teder. Gy moet geen tranen Horten dan die der verrukking, der vreugd. Ontdek my uwe droefheid en gy zult die geëindigd zien. Ik zal de rust aan uwe ziel hergeven en de glimplagehjes op uw gelaat herroepen. Ontdek my het geheim van uw hart, fpreek, beveel, en verwacht alles van myne liefde. ATALIDA, met openhartigheid. Het is deze liefde zelve die al myne fmarten vormt; het is deze liefde die my voor altoos ontrukt aan... NADIR, met ontvlamde minnenyd. Wat hoor ik! aan wien ontruk ik u? wie is het voorwerp dat gy beweent? (Met hevigheid.) Wat D 5 man  58 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, man is zo gelukkig door u bemind, door u zuchtend herroepen te zyn? ATALIDA, befchroomd veinzende. Dit ongelukkig voorwerp moet uwe minnenyd noch uwen toorn ontfteken: ik herroep eene moeder, eene ongelukkige en achtenswaardige moeder, wier hoop en fteun ik was. NADIR, ter zyde. Ik herleef! ATALIDA. Men rukte my uit haren arm, men ontroofde my aan hare tederheid, en men voerde my in dit ferail. Alles ftreelt hier den zin , alles voorkomt hier onze wenfcheir, doch niets is my ftreelcnd en niets voldoet aan myn verlangen. - Myne klagten vervullen vruchteloos de lucht: zy verliezen zich in dezelve en worden niet gehoord door al het geen my aan het leven hechtte, het geen' my het leven dierbaar deed zyn. Mynheer! ik verdien uwe liefde niet; de pracht die my omringt flrekt tot walg aan myne droefheid; hergeef my aan het vreedzaam geluk waaraan gy my onttoogt; zend my naar het nederig verblyf weder dat ik bewoonde; mogelyk kost dit iets aan uw hart, doch myne vurige dankbaarheid zal het loon uwer opoffering zyn. NADIR, met hevigheid. Dankbaarheid!... Dankbaarheid, zegt gy? dit dan bied  TOONEELSPEL. 59 bied gy aan een hart dat zich door een hevig, een ontembaar, een vernielend vuur voelt verteeren, zonder dit hart te veruieti jen! vraag myn vermogen , en het ligt aan uwe voeten*, vraag een' troon , en ik wapen dezen arm om u dien te veroveren ; vraag myn leven, en ik geef het in uwe handen. Maar u verliezen, u verlaten,... neen, nooit!... nooit VVat zeg ik? wat dringt my u te moeten aftlaan? wat belet my u te bezitten en tevens uwe wenfchen te vervullen? Gy beweent uwe moeder, wel nu! ik fchenk u haar weder; zy bewoont eene hut, een paleis zy voortaan haar verblyf; myne fchatkisten zullen zich voor haar openen; ieder zal haar eerbiedigen, en ik zal haar als uwe moeder achten. (Met den voet ftampende.) Slaven ! treedt toe. (Men komt ) Men zoeke dadelyk het volk dat deze vrouw my heeft gebragt; men fpoede, men vliege naar Cirkasfië, men brenge my Atalidaas moeder, en men eerbiedige haar als my. (De /laven vertrekken.) ATALIDA, ter zyde. Myne moeder in dit ferail!... Hercidus! het is gedaan! nooit zal ik u herzien. NADIR, tot haar tredende. Wel nu! zyt gy voldaan? blyft u noch één wensch overf ATALIDA. Met welk eene grootmoedigheid weet gy u op my  6o DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, my te wreken! Hoe overdadig itort gy uwe weldaden over my uit! NADIR, teder. Spreek één woord, fiechts een éénig wóórd, het geen my troost en hoop kan fchenken, en gy hebt my alles beloond wat ik voor u kan verrichten. Ik val aan uwe voeten en fmeek u het loon voor myne tederheid. Indien uw hart noch gefloten blyft voor die onbefchryvelyke hartstocht die de bekoorelyk» heden des levens in zich befluit, vergun my ten minste te hopen dat zy eens uw hart zal vermeesteren; vergun my het vooruiczigt u eens de ftreelende vreugd der liefde te doen kennen. Spreek, fpreek, bekoorelyke Atalida! uw meester dringt u fineekende om over zyn lot te befchikken. ATALIDA, ter zyde. Ily heeft een hart als dat myns minnaars!... Ik weet niet wat ik hem zal antwoorden'! NADIR. Gy zwygt; gy wend uwe oogen van my af; gy trekt uwe hand te rug... Ondankbare! wat deed ik u, dan u te vurig te beminnen? wat deed ik u ora my te haten ? A T A L I D A , met levendigheid. Ik u haten! (Gulhartig.') Ach! ik haat u niet. NADIR., zich uitgelaten van vreugd oprichtende. Gy haat my niet!.. Gy haat my niet! Gy zegt dit zei-  T O ONEEJLSPEL. 61 zelve, en waarom zou ik u mistrouwen?... Om 's hemels wil! zeg het my, zeg het my noch eens, herhaal het duizend malen, dat gy my niet haat! atalida. Deze verfoeijelyke ondeugd was my altoos vreemd, en zou Nadir die aan eenig flerveling inboezemen kunnen? Integendeel van u te haten, llrekt het my tot vreugd u alle de blyken eener levendige vrindfchap . te mogen toonen. nadir. Dit is genoeg. Uw gelukkige, van vreugd ver. voerde, minnaar aarzelt geen oogenblik om u nevens hem in rang te verheffen. atalida, met fchrik. Hemel! wat hebt gy gezegd? nadir. Officiers, gefnedenen, en vrouwen van het ferail! verzamelt u allen op myn bevel. VIERDE TOONEEL. Het tooneel verbeeld een prachtige tuin , waarin men al den (loet van het ferail gefchaard ziet. nadir, atalida, ali, akomet. nadir. Van- dit oogenblik aT, is het Atalida welke hier zal  62 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, zal gebieden. Men bevlytige zich haar te behagen, men voorkome ieder harer wenfchen, en men vliege op haar' eersten wenk. (Alles knielt voor Atalida neder.) Ali! vlieg naar de mosquée; men verfier' het altaar; de wierookgeuren ftygen ten hemel; de huwelykstoorts zy ontftoken : de gelukkige Nadir zweert heden zyne Atalida onveranderlyke liefde en trouw. (Ali vertrekt.) ATALIDA. Neen, mynheer! gy zult u niet in zo verre verla,gen; gy zult uw lot niet met dat eener flavinne vereenigen. NADIR. Vergeet de onrechtvaardigheid van het lot: het moest u troonen en altaren hebben opgericht. ATALIDA. j Uwe drift ontvoert u aan uzelven. NADIR. Myne liefde is zonder grenzen, laten ook de bly* ken daarvan onbeperkt zyn. ATALIDA. Ach! laat ik u voor uzelven hoeden. NADIR, haar de hand biedende. Geen tegenftand meer; kom, volg my. ATALIDA. Ik kan niet... neen! nooit... nooit! NA' ft  TOONEELSPEL. 63 NADIR. Gy verwerpt myne aanbiedingen? ATALIDA. Ik verwerp die, en voor aitoos. NADIR, Voor altoos, zegt gy? ha! dit woord heeft my verlicht! (Riet woede.) Dat voorwerp , waarvan ik u fcheidde, zonder welk gy niet kunt leven, dat gy zoekt, dat gy vruchteloos poogt te vinden... Geveinsde! gy hebt my .bedrogen» het is geenszins uwe moeder die gy beweent. ATALIDA. Wel nu! gy wilt het, en ik zal u het vreesfelyk geheim ontdekken. Ik acht u, ik eerbiedig u, en ik zoude u toebehooren , zo ik myzelve noch toebehoorde ; maar een andere voorkwam u; een andere word teder, onuitfprekelyk teder, door my bemind; en, fchoon ik alle de verfchrikkelyke uitwerkingen uwer gramfchap te vreezen had, ik ontdek het openlyk en luid: nimmer zal zyn dierbaar beeld ui: myn hart worden gerukt! NADIR. Ik zal het uw hart ontfcheuren. Myne verachte liefde verkeert in haat; het is thans geen minnaar, geen echtgenoot meer die tot u fpreekt, het is een gehoond, een minnenydig meester, die niets dan zyne woede zal hooren; hare uitwerking zal verfchrikke- lyk  64 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, lyk zyn , en aan uzelve heb: gy dit te wyteu. — (Tegen de gefnedenen.') De jongkman, die zich voor eenigen tyd verftoutte om tot in deze tuinen te dringen, die, ondanks uwe waakzaamheid , is ontfnapt,is zeker de gelukkige medeminnaar, die my Ataüdaas hart ontoegangbaar doet zyn. Zeker zal hy den fchat,dien hy bezit, niet vergeten, zeker zal hy het wagen weder te komen; men wake met alle oplettendheid, men boeije hem, zo hy verfchynt, en voere hem voor myne oogen. (Hy vertrekt.) ATALIDA. Hy bleef in het bosch waarin ik woonde; hy troost en onderfchraagt thans myne ongelukkige moeder: ik heb dus Hechts voor myzelve te vreezen. — Kom, dat ik den lastigen (loet,die my omringt,ontvliede, dat ik voor aller oog myne tranen en myne wanhoop verberge. FTFDE T O O N E E L. AKOMETj vrouwen, gefnedenen. AKOMET, tegen de gefnedenen. De liefde is warelyk eene fraaije zaak! indien zy allemenfchen zo zinneloos doet worden, dan hebben wy, gefnedenen, warelyk reden om over ons lot verheugd te zyn! verre van ons door de dwaze grillen der vrou.  T O ONEELSPEL, 65 vrouwen liet hoofd op hol te doen'brengen, hebben wy menigmaal zeiven het vermaak hen het hoofd op hol te doen geraken; en dit Vergoed inderdaad zeer veel! ZESDE T O O N E E L. de vorigen, alt. ALI, haastig opkomende. Alle uwe bevelen zullen weldra vervuld zyn, mynheer! en... (Tegen Mornet.) Waar is dan de bacha? a k 0 m e t. Hy is in toorn vertrokken. ali. De priester maakt zich gereed... ak omet. En het vooruitzigt op eene bruiloft is verdwenen, ali. Hoe! Atalida durft zich dan noch verweercn? a ko met. Dat geloof ik! zy heeft nagels en tanden. ali. De hand des bachaas te weigeren! Zy heeft dus • een' minnaar? AKOMETi Zeer zeker. E ali.  66 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, ALI. Dien zy gewis niet zal noemen? AKOMET. Zy is niet mal. ALI. Nadir kan niets beter doen dan myne raadgevingen volgen, en ik zal hem die herhalen. AKOMET. Gy hebt gelyk: men moet de vrouwen niet bederven. (AU wil vertrekken, Akomet roept hem te rug.) Een woordje, mynheer Ali! als 't u belieft. Het is aan den bacha zeker geoorloofd toornig te wezen, maar wy, die niet verliefd zyn, mogen wy ook toornig worden? ALI. Wat wilt gy daarmede zeggen? AKOMET. Wel, gy zegt ons niets betrekkelyk dien zot, die •wy verwachten; wy nebben alles gereed gemaakt om hem te ontfangen, wat mogen wy nu met hem doen? ALI. Al het geen gy zult willen. AKOMET. Ik zal van deze volmagt een goed gebruik maken.' ALI, weder komende. Gy hebt my een' grooten dienst gedaan door my 'aan Morad te herinneren; zend my terftond zyne vrouw, M'  TOONEELSPEL, 6? vrouw, zo ras zy hier zal zyn gekomen; ik wil haar in Atalidaas hart doen dringen; dit meisje mistrouwt allen die haar dienen: zy vreest hare geftrengheid. Pyrrha zal haar vertrouwen winnen, zy zal den naam h.-ars minnaars hooren, en wy zullen hem kunnen doen omkomen, of voor het minst van hier verwyderen. (Hy vertrekt.) AKOMET, tegen allen die zich op het too* neel bevinden. De bacha en zyn geliefde raadsman hebben drukke bezigheden; wy zullen hen niet ftooren, en ons alleen met het vermaak bezig houden; wy zullen hier lagchen, terwyl zy gints zuchten. ZEVENDE T O O N E E Z. DE VORIGEN, HUSSEIN. HUSSEIN. Onze gast is aan de poort van het ferail. AKOMET. Laat hem binnenkomen. HUSSEIN. Doch hy heeft een' zyner leerelingen by zich, dia zyn' meester niet wil verlaten. AKOMET. Met dezen moeten wy ook onzen last volvoeren; E 2 men  68 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, men brenge hem in de buitenfte tuinen van het ferail en bekommere zich niet verder over hem. (Jlmfein vertrekt?) Wel nu, tedere vrouwen van het ferail! doet my het vermaak om uwe onverfchilligheid omtrent alles voor eenige oogenblikken ter zyde te zetten en de moeite te nemen van eens mede te glimplagchen. (Tegen de gefnedenen?) Gy, myne getrouwe en bereidvaardige makkers! verzuimt niet my wel in alles te helpen. — Men komt; ieder op zyne plaats. A G T- \  TOONEELSPEL. 69 A GT S T E T O O N E E L. DE VORIGEN, HUSSEIN, MORAD, PYRRHA, gevolg. (Men hoort van verre het Tnrksch muziek. ' De vrouwen laten hare fuijers vallen, en fcharen zich op den achtergrond. De gefnedenen plaatfen zich van ter zyde, beurt om beurt, een blanke en een zwarte. Het muziek nadert meer en meer. Morad verfchynt, zeer flatig op den fchouder van Husfein rustende, en blyft in het midden van het tooneel ftaan. — Pyrrha volgt met teekenen van goedkeuring of tegenzin , naarmate men haar befpot of eerbied bewyst: de gefnedenen keeren het hoofd tegen haar om , of knikken haar vrindelyktoe.) (De mannen treden, de een na den ander, voor Morad, en maken eene nederige buiging; by ieder buiging der mannen kuscht tevens eene der vrouwen Morad de hand, en zo vervolgens alle de vrouwen , de eene na de andere. Morad geeft alle teekenen van verwondering en vreugd. Akoniet vat hem by het hoofd met beiden zyne handen , omhelst hem , en geeft hem eeri1 draai, die hem in de armen van een' anderen gefnedenen doet vallen ; deze fingert hem in den arm van een' derden, en zo vervolgens, tot den laatste» toe. Alles bevind zich we' der op zyne plaats.") MORAD, na het muziek opgehouden heeft, tegen allen buigende. De beleefdheid, die gy my doet, verrukt my, E 3 door-  7o DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, doorluchte ftoet! 't Is hier niet bitter als roet, maar als fuiker zo zoet. AKOMET- Gy word naar eisen door ons gegroet. MORAD. Ik ben dankbaarheid van het hoofd tot den voet. AKOMET. Dat Mohammed u behoed*! MORAD. Gy zyt warelyk al te goed. PYRRHA. Staak uw hoogdravend fpreken, en dat my dadelyk zy gebleken, waarom ik myn huis ben ontweken; waar is het meisje, met of zonder gebreken, dat ik moeten dienen in deze ftreken? AKOMET. Gy zult dit terftond hooren. (Haar naar de zyde wyzende waar langs Ali vertrokken is.) Treê in gints verblyf met dien toren, daar zal onze gouverneur uwe ooren, met eene welfprekendheid die alles moet bekoren, doen verdaan en leggen te voren, de fmar. ten die zyn minnend hart doorbooren. Gy zult moeten maken dat hy zyne pyn wat voelt flaken, door in 't vertrouwen te geraken van het meisje dat gy zult genaken; gy moet haar een geheim ontfehaken, al zouden al uwe kaken van het fpreken kra. ken. IJ  T O O NEELSPEL. 71 ken. (Haar heengeleidende.') Ga heen en verricht uwe zaken. NEGENDE T O O N E E L. DE VORIGEN, PYRRHA uitgezonderd. MORAD, met nadruk. "F>n my,die het leêgiïaan verveelt, ik brand van verlangen om het ambt te ontfangen, door den bacha my toegedeeld. Wilt dadelyk my ontdekken, wat bediening zal flrekken, om mynen roem uit te rekken, en om, in alle waereldfche plekken, elks verwondering te wekken. AKOMET. Men zal u eerst vertoönen wat vermakelykheden hier wonen; men zal door die vermaken u doen in yver blaken voor hoogverheven zaken. Dus, oud en jong, beiden, zullen u voorbereiden, en tot uw' eeretrap geleiden. M 0 R A D. Myn vrind! ik fchep, van alle myne dagen, in dans en zang een groot behagen; het plan, door u voorgeflagen, en vrindelyk my voorgedragen, doet, zonder dat het kan vertragen, myne dankbaarheid naar boven jagen. AKOMET, ter zyde, lagchendc. Ik kan my warelyk niet langer bedwingen. (Aan E 4 eens  72 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, eene der vrouwen.) De groote Morad, die de kunst bemint... MORAD. 'k Doe meer: ik ben een kenner, vrind! AKOMET, lagchend, tegen de vrouw. Wees echter niet door vrees benard; uwe kunst,die alle kunsten tart, flreelt wis zyne ooren en zyn hart. (Twee zwarten brengen eene harp; de vrouw /peelt een ftukje op dezelve.) MORAD, na het eindigen van hetzelve. Het dient tot haar' lof gezegd: zy fpeelt gantsch niet flecht. AKOMET. Vind gy dat? MORAD. Ik ben 'er over voldaan, zeer voldaan, volkomen voldaan. AKOMET. Wilt gy my wel vergunnen myne Item aan haar fpeeltuig te paren ? MORAD. Gy zult my 'er door verpligten, myn vrind! AKOMET, zingt met accompagnement van de harp. De vlugge vlinder, los van zinnen, Heeft geen geleidfter dan zyn' lust; . Nu ziet men hem dit bloempje minnen , Terwyl hy Itraks een ander kuscht. Het  T O ONEELSPEL. 73 Het torteltje, dat, vroeg en fpade, Zyn duitje fiechts zyn liefde bied, Zinjt met zyn teêrgeliefde gade Nooit anders dan een treurig lied. De droefheid woon' niet in ons midden; Om fteeds te leven, zonder pyn, Moet men de vreugd Hechts trouw aanbidden, Doch van elk meisje minnaar zyn. MORAD. By Mohammed! uwe fchoone Item verrukt myl HUSSEIN. Dat geloof ik wel. hy is de eerste zanger van het ferail. AKOMET, tegen de dansfers. Komt, kinderen der vreugd! thans is het uwe beurt den grooten Morad uwe verdiensten te toonen. (Een groot bal.et. De mannen en vrouwen, die niet dansfen, fcharen zich achter Morad, even ah zyn ftoet, Intiufchen voegen zich verfcheiden oude vrouwen, even gelyk de anderen gekleed en met een'' fiuijer bedekt, naar voren. De dansferesfen hebben bloemtakken in hare handen, waarmede zy , al dansfende , Morad belagchelyk ver fier en.) MORAD, met waardigheid. Ik ben warelyk verrukt door de blyken van achE 5 ting,  74 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, ting , waarmede gy my overlaad. Her fpyt my alleen i deze roemenswaardige vrouwen niet zonder fluijer te mogen zien, daar waarfchynelyk hare fchoonheid. hare verdiensten evenaart. AKOMET. Gy zult haar zien, mynheer Morad! Gy zyt zeker reeds fints lang van uwe liefde voor Pyrrha genezen. MORAD. Ik herinner my zelfs niet meer haar ooit bemind te hebben. AKOMET. De bacha, die in het geheel geen Turkfchen aart bezit, vergunt u die zyner vrouwen, welke gelukkig genoeg zal zyn om u te behagen. Licht hare fluijers op, en bepaal uwe keus. (De gefnedenen brengen kus* fens, waarop de vrouwen aan weêrszyden van het toonecl zich plaatfen. De oude vrouwen zitten vooraan?) M OR AD. De bacha doet my de grootfte eer bewyzen; hy fchenkt my eene aanzienelyke bediening; hy leent my zyne vrouw;... die bacha is wel een zeldzame bacha! (Wyfelcnd.) Echter, zou ik het wel aannemen?., waarom niet?... neen... ja... de beproeving is zwaar, en ik geloof dat ik 'er onder zal bezwyken. Mohammed, Soliman, Selim, en noch vele anderen, waren de vrouwen niet ongenegen, welnu! Morad zal zich voor tydverveling dan ook een weinig met  T O O N E E L S P E L. 75 met haar vermaken. Laat ons tot de verkiezing overgaan. (Hy licht den Jluijer van eene vrouw op. Men lagcht gejladig.) Oud moedertje! ik draag u zeer veel achting toe, maar dit is het ook al, (Hy licht een? tweeden Jluijer op.) Gy zyt noch veel achtingswaardiger; laat ons verder zien. (Tegen eene derde.) Mohammed beware my! dit is de overgrootmoeder van de twee vorigen! Laat ons aan de andere zyde zien. (Hy gaat naar de andere zyde van het tooneel, en licht weder een' Jluijer op.) Wat duivel! de bacha heeft eene verzameling van oude wyven aangelegd! Och! zyne edelmoedigheid verwondert my nu in het geheel niet meer. (De vier oude vrouwen flreelen Morad.) Laat my met vrede, laat *ny met vrede! ai! ai! zy knypen en krabbelen my! dat is drommels vrouwvolk! (Hy werpt haar met de bloemen, waarmede hy verfierd is, naar het hoofd; zy omhelzen hem, ondanks zyne tegenkantingen ,en vertrekken, op hare krukken leunende.) Hoor eens, gy, mynheer de officier! (Akomet nadert hem.) Ik heb het u gezegd en ik herhaal het u noch eens: de vrouwen hebben voor my niets bekorelyks; ik wyde my aan de eer: zy alleen is myne geliefde, myne minnares, myne godin, en het voorwerp van alle myne wenfehen. Laat ons de beuzelaryën daarlaten, cu aan gewigtiger zaken' denken. akomet, tegen allen. Mynheer Morad wil over gewigtige zaken met my mandelen, mo-  76 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, morad. Juist; ik vergader terftond myne raadsheeren. akomet. Verwydert u derhalve, gy, geringe en verachtelyke wezens! en laat my alleen met den minnaar der eer. (Men vertrekt, fchaterend van lagchen, doch in volle orde.) TIENDE TO O NE E L. morad, akomet. morad. Zeg my nu, myn vrind! waartoe ik hier gekomen ben ? akomet. Om zelf over uw toekomend lot te beflisfen; alle de openftaande ambten ftaan aan uwe verkiezing. morad. Ik wil 'er voor eerst maar één bekleeden. akomet. En dit valt dikwerf vele lieden noch zwaar genoeg! morad. Geen aanmerkingen , als ik u mag verzoeken. Noem my de openftaande ambten op. akomet, een parkement ontrollende. Voor eerst: de plaats van den kadi te Damaskus. mo-  TOONEELSPEL. 77 morad. Hiermede wil ik wel beginnen, akomet, ter zyde. Hy is zeer redelyk. (Lezende.) Doch, dewyl men geen post moet bekleeden, die boven ons vermogen is, zal de opvolger van den afgezetten kadi,wien het aan deugd en braafheid mogt ontbreken... morad. ó Hieraan ontbreekt het my in het geheel niet. ali. Ik wensch'er u geluk mede. (Lezende.) Wien het aan deugd en braafheid mogt ontbreken, of die een' misdag mogt begaan, door onkundigheid, ten aanzien der wetten... morad. De duivel haal' my zo ik iets van de wetten weet! ali. Terftond opgehangen worden. morad. Opgehangen? — Laat ons tot iets anders overgaan. akomet, lezende. 'Er is eene onaangevulde plaats in de mosquée te Samarië... morad. Ik gevoel weinig trek tot het priesterfchap; niet :egenftaande dat, laat,ons de verëischten hooren. akomet, lezende. Men moet den koran kennen. mo-  78 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, morad. Daarmede wiegde men my in flaap, toen ik een i kind was. akomet, lezende. Men mag nimmer wyn drinken. mor ad. Geen wyn? akomet. Geen wyn. morad. Op ftraf...? akomet, lezende. Van opgehangen te worden. morad. Wat drommels woord hebt gy uitgezocht om uwe hoofditukken te fluiten! opgehangen, zegt gy? wel, men hing my dan zeker op, want ik kan den wyn) volftrekt niet ontberen. - Laat ons tot iets anders overgaan. akomet, lezende. De plaats van hoofdman der gefnedenen zal morgen open zyn. (Tegen Morad.) Dit is eene fchoone plaats. morad. En wat moet men zo al weten om die naar eisch te bedienen? ako-  T O ONEELSPEL. 7i Lchtgenoote vinden; gy zulc myne maagfchap, myn rykdom, myn alles zyn!.. ATALIDA. Hoe zoet fchynen de valfche bekoorelykheden der liefde! doch hoe verre zyn zy tevens van wezendlyk te zyn! Gy fpreekt van vlugten, ach! hoe zou het .mogelyk wezen honderden gefnedenen te ontwyken, eene tallooze wacht te verblinden? en fchoon ons dit gelukte, zou de pracht myner kleederen my in de ilraten der ft ad niet terftond ontdekken? zonden de foldaten des bachaas niet dadelyk de poort bezetten, en ons gevangennemen? - Ach! dierbare Hercidus! de vlugt is onmogelfk, e:i myn ongeluk onvermydelyk! Men weet dat ik u aanbid, dat gy u in de tuinen van he: ferail bevind, en men dreigt my u te zullen opofferen, wanneer ik in mynen tegenftand blyf volharden. HERCIDUS. Gy bemint, en gy kunt vreezen! ATALIDA. Ja, ik vrees, doch fiechts voor u. Vertrek, verwyder u, ik fineek het... zo men u ontdekt fleept men u ter ftraffe. HERCIDUS. Slechts ééne ftraf is voor my verfchrikkelyk, en deze is, u te verliezen; alle andere ftraffen tart ik ftout. ATA-  p2 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, ATALIDA, met de meeste tederheid. Gy wilt my dan ook doen derven? HERCIDUS. En zoud gy de vreesfelykfte verbindtenis kunnen overleven? Kom, volg my. De uitflag is onzeker: bet geluk kan ons dienen, en, zo wy echter beiden fterven moeten, dan fterve men al trachtend om ons verloren geluk te hervinden. ATALIDA. Gy wilt dan? ik weêrftreef niet langer; ik geef my aan u over. HERCIDUS, met vervoering. Ik vind eindelyk myne geliefde weder! (Hy neemt haar by de hand, en is gereed haar weg te geleiden.) * ATALIDA. Hemel! ik hoor gerucht! men komt... uwe dood is onvermydelyk. HERCIDUS. Ik veracht en braveer die. ATALIDA, hem met geweld wegdringende. Vlugt! HERCIDUS. Nooit! ATALIDA, met meer kracht. Vlugt, zeg ik u, ik wil het, ik beveel het u; gehoorzaam my, zo gy my warelyk bemint. (Hercidus verwydert zich.) Ach! het lot is dan nimmer moede van ons te vervolgen! FT F-  TOONEELSPEL. 03 VT FT IE ND E TOONEEL. ATALIDA, NADIR, ALI, PYRRHA, ver- fcheiden jlaven , die brandende fakkels dragen. NADlR,w het opkomen , vol vreugd, tegen Pyrrha. .Zy is overreed, ik zal haar bezitten, en dit door ti! o Myne dankbaarheid zal uwe weldaad evenaren. Atalida! fchoone Atalida! gy wilt rny dan onuicfprekelyk gelukkig doen zyn! gy wilt dan voor my uwen minnaar vergeten! (Atalida wil fpreken.) PYRRHA, ter zyde, tegen Atalida, Zwyg, indien gy Hercidus bemint. NADIR. I Het voegt aan ruw' gelukkigen echtgenoot, om zyn beeld uit uwe zinnen te wisfchen, en u tevens de woede te doen vergeten, die my aan myzelven onttoog. —' De nacht weêrftreeft myne vurige begeerte om u te-bezitten nóch. De opperpriester, de geestelyken, de rechters, alles rust. Slechts zy, die de bekoorelykheden of de kwellingen der liefde gevoe» len, rusten niet. (Haar by de hand nemende.) Volg my. De eerste zonncftralen zullen myn geluk over de gantfche waereld verfpreiden. Kom, dat uw hart, hetgeen eindelyk met het myne flemt, in myne vreugd en myn geluk deele! (Hy vertrekt met Atalida en het gevolg.) Einde van het tweede bedryf. D E R-  P4 DÉ SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, DERDE BEDR.YF. Het tooneel verbeeld het vertrek der vrouwen. EERSTE TOONEEL. MORAD, in koks gewaad, en achtervolgd door AKOMET, HUSSEIN en verfchcidcn andere gefnedenen. MORAD, fchreeuwende. N een, neen, neen! ik wil niet langer in de keuken blyven, zeg ik u. AKOMET. Deugeniet! M O R A D. Dat is je' vaders zoon. AKOMET. Durft gy u verftouten, by nacht, tot in het vertrek der vrouwen dóór te dringen? MORAD. Ik zou tot in de hel dringen, om uwe fornuizen en fpitten te ontvlugten en van den reuk uwer Spaanfche peper, en al dat drommels Hinkend goed, ontflagen te zyn. Ik ben geen kok, ik ben 'er niet toe geboren, ik wil het niet wezen, en, voor alle duivels! ik zal het niet wezen. AKO.  TOONEELSPEL. 95 A K O M E T. Wilt gy zwygen, ongelukkige!' MORAD. > Ik wil fchreeuwen, vloeken, razen, entieren! HUSSEIN. Gy zult ons allen ongelukkig maken! MORAD. Dat raakt my niet. AKOMET, tegen dè gefnedenen. Men Hoppe hem den mond, en voere hem weg. (De gefedenen willen dit verrichter..') MORAD, een groot keukenmes voor den dag kalende. Duivel en dood! den eersten , die my aanraakt, jaag ik dit mes in de darmen. Dit keukentuig, in de hand van Morad , is even als het zwaard van Mohammed. (Hy zwaait met ket mes in de rondte, en kakt op ieder in, die kern nadert.) Daar!... daar!... daar!... Nadert nu als gy durft, deugenieten! TWEEDE T O O N E E L. DE VORIGEN, PYRRHA, en vele vrouwen, die veifchrikt uit hare kamers komen. PYRRHA. ïïoe! zyt gy het, die daar zulk een vreesfelyk le. ven maakt? MO»  96 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, morad, kaar een" klap gevende. Bemoei u met uwe eigen zaken. akomet, tegen Morad. Een klap aan eene vrouw! . morad, Akomet een" klap gevende. Het is de myne. hussein,. tegen Morad. Een klap aan een' officier van liet ferail! morad, Husfein een'' klap gevende. ■ Aan ieder een', zelfs aan den bacha. (Allen, die het naast by Item (laan, (laat h.y om de ooien, waardoor de eene op den anderen valt.) Flap rechts! flap links! flap hier! en flap daar! (Tegen Akomet-, zyn mes opkefende.) Maak my dadelyk de deuren open, gaauwdief! of ik hak u de ooren af. alle de vrouwen. Help! help!' DERDE T O O N E E L. de vorjgen, ali, nadir. ali. w ie zyn de roekeloozen, die...? Morad, tegen Nadir. Ha! zyt gy daar, mynheer de officier! hoor,. . nadir. Zyt gy het, die u verllout de rust te Hoeren, die fteeds in deze oorden heerscht? mo'  TOONEELSPEL. 07 MORAD. Ik ben het, die u de ooren doof kan fchreeuwen; ik ben het, die, in myne gerechte gramfchap, gantsch Syrië kan omkeeren en verwoesten, indien gy my niet het firikfte recht doet erlangen. ALT. Indien men u naar recht behandelde, wat zoud gy zeggen? MORAD. En wie vraagt u om u in het gefprek te mengen, mynheer de ongeroepen raadsman? NADIR. Weet gy dat ieder man, die zich verdom om tot in deze'oorden dóór te dringen, dadelyk met de dood word geftraft? PYRRHA. Dat is zeer billyk. MORAD, tegen Pyrrha. En gy wenschte wel dat de draf reeds uitgeoeffend ware? (Tegen Nadir.) Maar, mynheer de officier! men hoort toch de lieden alvorens hen op te hangen! NADIR, glimplagchende. Het zou zeker zeer moeijelyk zyn hen na het ophangen te hooren. MORAD. Gy behaagde my zodra ik u zag. G NA»  93 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, nadir. Dat is zeer gelukkig. morad. Gy hebt iets, ik weet niet wat, hetgeen my vertrouwen inboezemt. n ad ir» Gy vleit my. morad. Waarachtig niet, of de duivel haal' my! Hoor, ik zal u omflagtig verhalen hoe die hondenkinderen my j hebben behandeld. (Men trekt hem hy zyn kleed.) Neen, ik zal niets verzwygen; gy rnoogt doen wat gy wilt, het zal u niet baten! (Tegen Nadir.) Zeg aan uw' hondsvot van een' bacha... (Men trekt hem Sterker by zyn kleed.) Trek zo hard als het u zal believen; ik zwyg niet. Myn doliman is tot uw' . dienst,zie daar. (Hy trekt denzelven uit.) Zeg aan uw' hondsvot van een' bacha... ali. Ongelukkige! nadir, op eert ftouten toon. Men late hem fpreken. morad. Dat zyne bedienden, die noch grooter hondsvotten zyn dan hyis, oorzaak zyn van het geweld dat gy .; hebt gehoord; dat die guiten my op hun eigen houtje tot fpitdraaijer hebben aangeftcld; dat zy my hebben I uit- .  T O ONEELSPEL. 99 uitgelagcben, befpot en gefchalden; en zeg liem eiudelyk dat iit hem aanfprakel> k ken voor alle de fmaad waarmede zy my hebben overladen, en dat ik eene billyke vergeluing begeer. NA DIR. Akomet! een braaf man misbruikt nimmer zyn vermogen op de zwakheid van anderen, noch befchimpt de onvermogenden. Myne gron'dbeginfels zyn u bekend, en gy durft 'er tegen handelen, daar gy de eerste moest zyn die dezeiven eerbiedigde! AKOMET) onderwerpend, Mynheer!... M'IRA D. Hy fpreekt als een kaerel, die i^ynheer de officier; drommels! hy geeft zich een' toon als of hy bacha ware! ALI. Het is de bacha zelf. MORAD. Waarachtig? dat doet my vermaak. (Nadir de hand toereikende.) Geluk, vrind bacha! geluk! het verblyd my dat de groote heer een' man als u heeft bevoordeeld en tot bacha verheven; ik zal hem by de eerste gelegenheid myne goedkeuring hierover betoonen, en verder vraag ik u vergiffenis voor myne beleedigingen. NADIR, glimpiagc^ende tegen Morad. Uwe gulhartige gelukwenfching vereert my, en ik G 2 ver-  ioo DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, verzeker u dat ik 'er door verrukt ben; verban al uwen fchroom. (Met gevoel.) Myn hart gevoelt Hechts het geluk van zonder veinzer y hooggeacht te worden en is gefloten voor elke andere aandoening. morad. Ik ben bekoord door uwe edelmoedige handelwys; maar zal die deugeniet (op Akomet wyzende.) vry loopen met de kleine beftraffingdie gy hem hebt gegeven? n ad ir. Neen. Zo als gy te recht hebt aangemerkt ben ik verantwoordelyk voor de misdagen myner bedienden , en gy hebt recht eene billyke vergelding vaniny te vorderen. Beflis gyzelf over het lot van dezen man, ik geef hem geheel aan u over. morad. En ik zal veröordeelen... nadir. Zonder dat men uw vonnis zal kunnen herroepen. akomet, ter zyde. Het is met my gedaan. morad, tegen Akomet. Tree nader,officiertje! (Akomet buigt zich.) Lager; noch lager; gy ftaat voor uw' rechter. Het is, geloof ik, noodeloos den tyd te verkwisten met ondervragingen, befchuldigingen , verdedigingen, en al de andere mengelmoesfery waarmede de rechtbanken zich ophouden ;alles is bewezen,en ik zal dus uw vonnis vellen. ako-  TOONEELSPEL. 101 akomet, ter zyde. Ik ben verloren. morad, ter zyde. My dunkt ik zie den guit reeds beven. (Tegen Akoniet , met waardigheid.) Uwe booze ziel, die de ondeugd aan durft kleven, verdiende billyke itraf: gy hebt alle fchurkery aan my bedreven; doch, zo Morad hier. aan herdenkt, uw rechter wil het, u vergeven. (Tegen den bacha, zich de handen vryvende.) Ik geloof, myn lieve vrind! dat ik daar voor rechter heb gefpeeld op eene wyze, die Salomon zelf niet af zou kunnen keuren. nadir. Ik ben volkomen over u voldaan. (Tegen Ali.) Men geve hem. twee honderd fequinen. morad. > Foei! fchaam u, vrind bacha! fchaam u! zoud gy my 'geld willen geven omdat ik geen wraakgierige fchurk ben? Ik bezit veel liever uwe achting dan alle de fequinen van het ryk. nadir. Ik ftel a tot kadi van Damaskus aan. morad, heen en weêr fpringende. Ik kadi!..', ik ben kadi!... de plaats van kadi!... ieder bewyze den kadi verfchuldigden eerbied!... (Eensflags tegen Nadir.) Maar, duivels! ik weet niet den drommel van de wetten. G 3 NA-  102 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, NADIR. Een eerelyk rechter behoeft geen richtfnoer dan zyn geweten. (Tegen Ali.) Men ga hem dadelyk in zyne bediening aanltellen» MORAD. Vaar wel, rechtvaardige, roemwaardige en cdclaarti;ie bacha! Op myn' kadies woord beloof ik u, dat ik u dtk.naals zil komen bezoeken; wy zullen over flaatszaken redeneeren; wy zullen vrindfchnppelyk uit ééne pyp rooken, én uit éénen kop drinken. (Hy vertrekt met Ali.) VIERDE T O O N E E L. NADIR, AKOMET, HUSSEIN, PYRRHA, vrouwen, gevolg. NADIR. Iic heb een' kadi benoemd, die mogelyk op het eerste ge'.igt weinig eerbied, doch zeker welhaast veel vertrouwen verwekken zal. (Tegen Pyrrha.) Laat ik my thans met eene tederer zorg bezig houden. Wat denkt, wat zegt, wat doet myne Atalida? PYRRHA. Zy verwacht het plegtig ooienblik... N a DIR , met onrust. Zonder ongeduld. PYRRHA. En zonder fchrik. NA-  TOONEELSPEL. 103 NADIR, met vuur. Mag ik u geloven? PYRRHA, ter zyde. Waarheid fpreken is myne zaak niet. (Overluid?) De dag nadert, en hare vrouwen, met ryke ltoff.'n en kostbare juweelen beladen, bevinden zich reeds by haar; zy glimplagchte op het gezigt der prachtige kleeding, welke hare fchoonheid een' nieuwen glans byzetten zal. NADIR, ongeduldig. Verder? PYRRHA. „ Ik zal hem beminnen," zeide zy met eene zagte ftem : ,, ik zal hem beminnen. Hoe zou ik hem ian. ,, ger kunnen weêrftaan? hy is zo teder, zo belang„ verwekkend, zo liefderyk; hy bezit al hetgeen 'er noodig is , om een teder hart te vervvin„ nen." N A D T R , met vuur. Vrouwen van het ferail! gefi)cder:en! (laven! ik verkies my eene deeU-enoote, die over myn hm regeert, en wier hart ik hoop te bezitten; ik begeer geen borg voor hare trouw, dan hare deugd en hare ceden; ik wil fiechts ééne geliefde aanbidden, in wie ik de bekoorelykheden aller vrouwen zal vinden. Gv, die door een wreed gebruik u in myne magt gefteld ziet, die u, op den eersten wenk, aan G 4 myne  104 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, myne voeten werpt, en myn* dwang wellicht heimelyk vervloekt! herneem het recht u door de natuur gegeven , het recht, dat niemant u mag ontrodven ; be ■ fchikt allen, van nu af aan, over uw toekomend lot, en weest verzekerd , dat myne weldaden n alom zullen volgen. Gaat. (Het gevolg vertrekt.') V? F D E T O O N E E L. NADIR, ATALIDA, PYRRHA. NADIR, met de meeste tederheid Atalida te gemoet gaande, die, kostbaar gekleed, treurig en met een' onzekeren tred over het tooneel wandelt. - Zy ziet fimtyds Pyrrha fmeekende aan, die dit dadelyk door een" dreigenden blik beantwoord. Sehoone Atalida! zou ik gelukkig genoeg kunnen zyn om door u te worden gezocht? komt gy het verdriet uit myn hart verdryven waarmede het door uw' langen tegenftand wierd vervuld? Vrees niet dat ik u my de droefheid herinner die gy my veroorzaakte. Gy waart niet verpligt'my dadelyk te beminnen toen ik myne liefde ontdekte; gy kost in een oogenblik het beeld uws vorigen minnaars niet uit uwe zinnen wisfchen... Myne dierbre Atalida! de onuitputbare bron van ons toekomend geluk zal alle herinnering aan verleden droefheid vernietigen. Noch Hechts eenige ogenblikken, eu de ^gekomen dag vervult alle myne wen-  TOONEELSPEL. 105 wenfehen. Waarom vliegen de uren niet haastiger voort? waarom evenaart hun loop niet aan myn verlangen?... Vaarwel, fchoone Atalida! ik verlaat u voor eenige oogenblikken; ik ga de noodige bevelen tot alle vereischte toebereidfelen geven; ik ga myn' rang en myn vermogen aan uwe voeten overdragen, en ik vorm u, voor altoos, tot de eenige gebiedlter over myn hart. ZESDE T O O N E EL. atalida, pyrrha. pyrrha. Gy hebt myne raadgevingen gevolgd, gy hebt uwe belofte gehouden en uwen mond niet opengedaan; gy verdient allen lof, en ik roem u. Nu zal ik gaan zien of Hercidus ook verftandig zal wezen en zich naar mynen raad gedragen. atalida, ontroerd. Gy gaat, zegt gy... pyrrha. Om te hooren of hy my zyne eeden zal houden, of hy verdient dat ik hem niet aan den bacha ontdek. Gy trouwt den gouverneur tegen uw' zin, en Hercidus moet my tegen zyn' zin trouwen; gy handelt verltandig, hy moet ook verftandig handelen. G 5 ATA"  ic6 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, atalida, op een' fmeeken'den en fmartcbjken toon» Maar, myne waarde Pyrrha!... pyrrha. Maar, maar het moet zó zyn, en anders niet. Ik ben buiten maten goed en zagtaartig; maar ik verfta volftrckt niet, dat men tegen myn' zin handelt; en zo die fchurkachtige Hercidus zich verftout koppig te zyn.. . Drommels! de ooren van den bacha (taan voor ' my open, ik heb (lechts één woord te fpreken, en het is met hem gedaan. Indien hy het 'er niaar maakt, dan zal ik hem doen zien en ondervinden, dat de gramfchap eener vrouw de vreesfelykfte aller plagen is. ZEVENDE TOONEEL. atalida, alleen, II t is niet genoeg dat ik myzelve ten offer geve j myn rampfpoed is zonder perk! De fnoode Pyrrha zal, met hare verfchrikkëiyke ontwerpen, niets op Hercidus winnen; hy zal hare beden en bedreigingen verachten, en hare gramfchap trotferen! Hercidus! dierbare Hercidus!... welken naam durf ik uiten? ongelukkige! fla uwe oogen op uzelve, aanfehouw dit goud, deze kostbare zyde, de diamanten die u bedekken, en dezen zeggen u immers, dat gy uzelve niet meer behoort. — Het offer is verfierd, weinige ©ogenblikken fiechts, en men zal het Aagten. M  TOONEELSPEL. 107 A GT ST E TO O N E E L. atalida; hercidus, in het gewaadvan een1 zwarten gefnedenen. hercidus. Ons ongeluk is zeker en onvermydelyk; de hoop zelve is geheel in myn hart gedoofd. Ik kom u voor liet laatst z;en, voor de lar.tftemaal fpreken. atalida, niet een' kreet. Hy is 't! hercidus, zyn masker aflichtende. Ik heb een' gefnedenen omgekocht; ik heb zyne kleederen genomen, en niets heeft my het dóórdringen belet. Door honderden van Haven ben ik heengedrongen ; ik hoorde hoe zy de zegepraal eens fnooden meesters verbreidden; ik hoorde hoe oplettend alles u moest bewaken... Ach, dierbare Atalida! de vlugt is onmogelyk; de tiran zal u bezitten, en ik zal fterven. atalida, fmeekende. Hercidus! myn waarde Hercidus! HERCIDUS. Myn lot is bepaald. Pyrrha, die wreede Pyrrha... atalida. Weet gy tot welk een' prys zy uw' naam aan den bacha verzwygt? weet gy wat zy van u vergt? her-  io8 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, hercidus. Hare zinnelooze liefde is my bekend, de uitwerking daarvan is niet moeijelyk tegisfen; maar ik wil myn rampfpoedig leven voor geen fchanddaad herkoopen. atalida. Ziedaar hetgeen ik vreesde. hercidus. In hare minnenydige drift zal zy my aan den bacha ontdekken, en deze zal my al het vermogen zynér4 wraak doen gevoelen. Myne dood ftaat vast, doch ik zal Iterven boven allen rampfpoed verheven, en myner Atalida waardig. atalida. En Atalida, die alles deed om u te redden, die alles, fchoon vruchteloos, voor u opofferen kon,... gelooft gy dat deze u zal willen overleven? gelooft gy dat zy zal aarzelen, om zich met u in het graf te verëenen ? hercidus, op een' zwaarmoedigen toon. Ik verg, ik vraag niets. atalida. Ik zal uwe wenfchen voorkomen. hercidus. Myne wenfchen! atalida. Uw hart breekt op de bloote gedachten dat een ander my zal bezitten. HER" )  rTOONEELSPEL. iop HERCIDUS, in tranen uitbarstende. Ja, deze gedachte is verfchrikkelyk! ATALIDA, De dood is de laatfte toevltigt der rampfpoedige gelieven. HERCIDUS. En zoud gy den verfchrikkelyken moed bezitten,om deze te trotferen? ATALIDA. Ik zal u de moeite fparen om my daartoe moed te geven. HERCIDUS. Warelyk? ATALIDA. Gy hoont my door hieraan te twyfelen. NEGENDE T O O N E E L. DE VORIGEN, PYRRHA. PYRR H A. Ik vind hem nergens in de tuinen. HERCIDUS, met woeste vreugd, een' dolk trekkende. Welnu, aanfchouw dezen dolk: het is de eenigfte vrind die ons overblyft. Moed, lieve Atalida! moed! vallen wy beiden! fterven wy in elkanders armen, en dat onze laatfte zucht ter ftraffe des tirans en tot eerbetooning aan de liefde ftrekke! ATA-  i:o DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, ATALIDA. Geef, geef! (Zy neemt den dolk.) PYRRHA. Vliegen wy om hen voor henzelven te redden. TIENDE TO O N E E L. ATALIDA, HERCIDUS. ATALIDA, den dolk verwilderdbefchouwende. Ik zie hem zonder my te ontroeren... Moed! moed!... Vaar wel, eeuwig geliefde Hercidus! vaar] wel! wend uwe oogen van my af!... vaarwel! (Zy, heft den dolk omhoog ) HERCIDUS, haar denzelven ontrukkende. Hou op, hou op!... Uwe ontblote borst, uwe flaauwziende oogen, uwe verbleekte wangen... ó deze beeldtenis vervult my met fchrik; (Hy werpt den dolk weg.) ik kan die niet langer verdragen. ELFDE T O O N E E L. DE VORIGEN, NADIR, ALI, PYRRHA, gevolg. NADIR. w aar is hy, waar is de roekelcoze, die zich verftout Atalida te naderen? (Tegen Hercidus ) Wzt\ beteekent deze verwarring, die dolk?... Spreek. HER-I  TOONEELSPEL. m HERCIDUS. Ik wilde met haar ftcrven. NADIR. Gy!... Booswigt! wie zyt gy? HERCIDUS, edel en bedaard. De zoon des gouverneurs van Tamar, uws gelyke-, en uw gelukkige medeminnaar. NADIR, woedend. Men fleepe hem ter fbrafFe! ATALIDA. Barbaar! HERCIDUS, tegen Nadir, terwyl men hem vervoert. Gy vervult myn vurigst verlangen; doch doe Ata. lida bewaken, voorkom de uitwerking harer wanhoop, dit is myn eenigst en laatst verzoek. NADIR. Men fleepe hem uit myne oogen! ATALIDA, den dolk opnemende en dien in haar' boezem verbergende. Ik ben noch meesteresfe van myn lot. TWAALFDE T O O N E E L. NADIR, ATALIDA, ALI. NADIR, tegen Atalida. En gy, die ik te vurig beminde, voor wie ik my-  na DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS , mynen rang en alle onze gewoonten vergat, voor wie ik de felfte minnefmarten verdroeg, gy, die alle myne weldaden met de zwartlte ondankbaarheid vergold, met de Itrafbaarfte ontrouw beloonde, wat kunt gy zeggen om u wegens uwe misdaad te verontfchuldigen? ATALIDA. En gy,'wat kunt gy doen om de uwe uit te wisfehen ? Wreedaart; gy doet een' fchuldeloozen ter ftraffe fleepen wiens eenigfte misdaad is dat hy my bemint; dien myn ongeluk tot in Damaskus voerde, en dien het lot in uwe handen levert. Ik aanbad hem; eene fnoode vrouw, eene furie deed het zwaard boven zyn hoofd flikkeren , en om hem te behoeden wierp ik my, buiten myzelve, met een bloedend hart, in uwe armen, en ik opende u de mynen. Zyne dood geeft my aan myzelve weder; voed geen hoop meer! my ooit te zullen bezitten; ik zweer u een' onuitwischbaren, een' eeuwigen haat. Ik wensch u eene hevigbrandende en onbevredigde liefde! dat de voorwerpen uwer fchandelyke drift door affchrik fidderen als zy u zien genaken, dat zy uwe zuchten met vervloekingen beantwoorden; dat uw uitgeftrekt en door u misbruikt vermogen verga j dat gy, ontbloot van rang, van ieder vergeten, van ieder gehaat en vervloekt, u alom door het bloedend beeld, door de dreigende fchaduwe van myn'minnaar, ziet vervolgen; dat  TOONEELSPEL. 113 dat eindelyk uw boosaartig, uw door wroeging verfcheurd en vermorzeld hart alle de pyncn gevoel', die thans het myne verteeren! (Zy valt ter neder.') NADIR. Ik ken myzelven niet meer. Myne woede is ten top!... Ik brand om haar te ontzielen, en myn verachtelyk hart verdedigt haar noch!... Zy waggelt... Zy valt... (Hy vliegt om haar te ander/latten.) De doodstrekken zyn op haar gelaat! (Hy voelt den dolk.) Een moordtuig!... Wat ysfelyk plan koesterde zy!... (Hy rukt hare tuntque open en rukt den dolk weg: men ziet eene beeldtenis in eene medaillon om haren hals.) Een beeldtenis! QHy befchouwt die.) Is het mogelyk!... Hemel!... (Hy maakt de medaillon los, en richt zich op) Hoe onftuimig klopt myn hart!... Welk een wonder !... (Hy keert zich weder tot Atalida, en poogt haar by zichzelve te brengen.) Atalida!... Atalida!... open uwe oogen... wees gerust... fpreek, antwoord my... deze beeldtenis... ATALIDA, naar dezelve reikende, en met eene zwakke ftem. Hergeef my die:zy is de beeldtenis van myn' vader. NADIR. Van haar' vader!... haar' vader!... A'mogende God!... (Tegen Ali.) Verlies geen oogenblik... ontruk den jongeling aan de ftraf... ga, vlieg!».. uw hoofd ftrekt my ten borg voor zyn leven. H DER*  ii4 DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, DER. TJ END E TOONEEL. NADIR, ATALIDA. ATALIDA. at hoor ik! NADIR. Spreek, antwoord my, ik fmeek, ik bezweer het u!... Hoe noemde zich uw vader? ATALIDA, verwonderd. Osmyn. NADIR. Wie gaf u deze beeldtenis? ATALIDA. Zy behoort aan myne moeder. NADIR. Haar naam? ATALIDA. Roxane. NADIR. Noemde zy zich nimmer anders? ATALIDA. In gelukkiger dagen heette zy Fatima. NADIR. ó Myn God! myn God! ontfang myn* dank! gy hebt my voor eene dubbele misdaad behoed, en gy hergeeft de rust aan myne ziel!... Maar, wat toeft men  TOONEELSPEL. 115 men lang! zou hunne haast, in het uitoefenen van myn' wil, myne woede hebben geëvenaard? ATALIDA. Myne gedachten zyn verward, myne zinnen ontroerd ; ik weet niet wat te denken, wat te geloven, wat te hopen. NADIR. Het is gedaan, hy. is dood!... hy is dood!... neen, ik hoor gerucht... men komt... hy is het... hy is het zelf!... VEERTIEN D E TOONEEL. DE VORIGEN, HERCIDUS, ALI, PYRRHA, gevolg. NADIR. Hercidus! zie hier uwe echtgenoote; Atalida! omhels uw' vader. HERCIDUS, ATALIDA. Hemel! ATALIDA. Myn' vader! NADIR. Ja, ik ben het, die uwe ongelukkige moeder heeft verlaten;ik ben het,die eene Stafbare liefde voedde, die my, door de hevigheid myner hartstocht, tot misdaden vervoeren Het; doch ik zal die allen herftellen; II 2 ik  Hó- DE SCHOENMAKER VAN DAMASKUS, ik zal gehoor geven aan alle de vvecten der natuur; ik fchenk u uw' gelukkigen minnaar, en hergeef" u weldra uwe moeder. Ik zal, geknield, vol berouw, haar vergiffenis fmeeken, en zy zal my alles vergeven. Ik maakte haar in hare "jeugd rampfpoedig, doch ik zal alles herftellen; de vreugd zal de fchoonheid op haar gelaat herroepen, en myne liefde zal haar weder de bekoorelykheden der jeugd doen finaken; en in later dagen zal ik de ftut en troost hares ouderdoms zyn, atalida, hercidus, Nadir omhelzende. ó Myn vader! myn waarde vader! pyrrha. Ziedaar hen getrouwd, en alle myn plans naar derduivel! Warelyk! dit had ik my niet voorfpeld. hercidus. Het fchynt u niet naar wensch te gaan. pyrrha. Neen, doch men moet zich naar alles weten te fchikken. Ik wensch de jonge lieden alle heil en zegen in hunnen eehtenfhat. Ik heb hen zeker een weinigje geplaagd, doch eindelyk ben ikzelve de oorzaak van huil geluk geworden, zonder het te weten. hercidus. En zonder het te willen. atalida. Bekommer u niet meer over haar, dierbare vrind! laten wy ons met onszelven bezig houden. pyr-  T O ONEELSPEL. 117 PYRRHA. Mynheer bacha! daar gy aan al!e de vrouwen van het ferail haar ontflag hebt gegeven, geloof ik dat gy my niet meer noodig hebt; ik ga derhalve myn' kadi weêr opzoeken,en,fchoon ik hem niet vurig bemin... HERCIDUS. Dat weet ik. PYRRHA. Ik weet het ook; doch men kan zich zo geheel en al van het benoodigde niet'ontdoen, en myn kadi is toch beter dan niets. VT F TIENDE TOONEEL. DE VOR.IGEN, MORAD) AKOMET, HUSSEIN. MORAD , met geweld indringende. Ik wil hem fpreken en ik zal hem fpreken, zeg ik u. AKOMET. De bacha heeft nu geen tyd om u te hooren. MORAD, Akomet wegfcootende. Dan moet hy tyd maken: 't is, voor den drommel! over zaken van (laat dat ik hem kom fpreken. (Nader komende.') Myn waarde bacha! myn lieve vrind! . gy hebt my in myne bediening aangcfteld en dadelyk heb ik alle de raden en rechters der Itad by een H 3 doen  ii8 DE SCHOENMAKER. VAN DAMASKUS, doen roepen; ik heb hen myn plan voorgedragen om de wetten te veranderen, doch zy hebben my de gewone gebruiken voorgelegd; ik zeide hen dat ik volftrekt niet verftond dat een proces langer dan agt dagen duurde, zy hebben my hierop het gebruik tegengeworpen; ik heb. hen verboden van de procesvoerende lieden geld aan te nemen, en zy hebben my op nieuw het gebruik voor den dag gehaald. Vermoeid van alle deze gebruiken heb ik hen gezegd dat ik nieuwe wetten ontwerpen zou en de hunnen doen verbranden. De hondsvotten hebben zich niet ontzien my hier over honend uit te lagchen; ik heb hen myn ongenoegen hierover betoond, en zy lagchten fterker dan te voren. Ik klopte 'er verfcheiden blaauwc oogen enfloeg hen de tanden uit den bek; toen begoot men my met eene regenbui van registers, wetboeken, inktkokers, en alle de andere meubelen van myne gehoorzaal. Ik poogde het gevaar te ontloopen, men vervolgde my; ik vlugtte tot hier, midden door vuisttlagen en het gefchreeuw van dit zinneloos volk. De mentenen verdienen niet dat men hen wel doe; zy zyn niet waard' dat een man als Morad hen beltie:', en ik keer dus wysgeerig naar myn huis. hercidus. Hier is de fleutel. 1 WO-  TOONEELSPEL. n MORAD. In myne verdrietige luim ben ik in ftaat my met myne huisplaag te verzoenen. PYRRHA, hem de hand gevende. Top! NADIR. Morad! op een ander oogenblik zal ik met u over uwe zaken fpreken; heden behoor ik geheel aan myne kinderen. (Zich tusfehen Hercidus en Atalida plaatfende.~) Komt, dat thans de band des huwelyks u verbinde, en het reinst genoegen de herinnering aan voorleden fmart uit uwe zinnen wisfche! (Het tooneel verandert, en verheeld een tuin, prachtiger dan de eerste. De gefnedenen en da vrouwen van het ferail dansfen een algemeen ballet. De bacha, zyne kinderen, zyne officiers, Morad en Pyrrha zyn by het feest tegenwoordig, hetwelk door een vuurwerk word befloten.") EINDE.   ë