I 1095 G 2 1  MAAXSCH. DER NEDERt. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E JR JE W G, TOONEELSTUK. IN TWEE BEDRIJVEN, Uit het Hoogduitsch, Bij A. LOOSJESP& Te H A A R~L--E~tt;   Het volgend Tooneelfiukje, vervaardigd door de Schrijf/Ier van glijcerens blumbnk r a n z, van eenen aangenaamen en nuttigen inhoud tevens zijnde, heeft de Uitgeever gedachtf aan het publiek geen ondienst te zullen doen, mei hetzelve afzonderlijk het daglicht te doen zien, daaf het fiuksgewijze in het kabinet van mode en smaak, gevonden wordt.  PERSOONEN. maijenson, een Grijsaard. jennij, zijne Kleindochter van iöjaaren. lotte brok wal, haare Vriendin. jaspiston, een rijke Juwelier. lord derbij. x a r l s o n. De handeling is in London. Het Toêieel verbeeldt een zeer armoedig vertrekjen; het is vroeg, tegen het aanbreek en van den dag, en men Ziet aan den muur den weerfchijn van het morgenrood. maijenson rust in eenen ouden leuningfloel, half met een oud matras bedekt en fluimen; ter linker zijde van hem zit jennij half aangekleed, met los nederhan. gende hairen, aan eene kleine werktafel, onledig met naaien; voor haar flaat eene duister brandende lamp, welker lich van tijd tot tijd zwakker wordt. D E  D E M J W G, TOONEELSTUK. EERSTE BEDRIJF. eerste tooneel. maijenson, Jluimerend, jennij. j e n n ij. Weder een nacht daar heen; de vierde, welke ik flaaploos doorweene. Mijne kragten verdwijnen en mijne ellende verdubbelt 1 {Zij zinkt kragteloos neder.') Het wil niet meer. De hand, welke de naald houden moet, fiddert; voor mijne natte blikken zwemt en zweeft ieder voorwerp en echter — arbeidde ik niet, dan is het verfmagten ons lot 1 {Zij richt zich op.) óGod! en zou ook dit het lot diens edelen Grijaards zijn? — neen — neen! ik mag niet rusten. Kommer en droefA 3 beid  beid wiegden dit eerwaardig hooft in rust; — wel hem!' voor een korten tijd gevoelt hij het onheil niet tweldra, echter, zal hij ontwaaken, en — o Hemel! geen brood ! niets, dan eene dronk water: (Zij hervat den arbeid.) Reeds fpeelt het morgenrood des aan. brekenden dageraads aan den wand. De verdwijnende fchaduw des angftigen nachts verkondigen den opgang der zonnej dier goede zonne, welke ook op ongelukkigen neder draalt; mijne lamp verdooft. Indien mijn grijze vader indien ik in de lente mijnes levens... karlson karlson! ach, waarom hebt gij ons verlaaten ? ons zult gij niet vinden , maar onze graven. Ach, dat gij ons vergeeten kondet ! vergeeten? Een blik op dezen ring, uw ganfche rijkdom en nu ook de mijne, en ik fchaam mij, dat gij ons vergeeten kondet! Ach, deze dierbaare ring, het gefchenk uwer liefde , het onderpand uwer trouw! Ach, en ook dien zal ik moeten misfen, om mijnen vader niet van honger te laaten verfmagten, in dien lo t t e br o k« wal geen raad verfchaft. Ach — kan zij? zij, welke de band der vriendfchap aan de ongelukkige jennij verbindt — zij, zelve arm, zelve dienstbaar en met ons haare zuure winden deelende! ■ o, die vriend- fchaplijke engel! wie klopt daar? zij is het (Zij wankelt met een zwakken tred naar de deur en opent die.) TWEE-  < 7 > TWEEDE TOONEEL. De vorige. Lotte brok wal, met een brood onder den arm en een fles met melk. j e n k ij, Reeds zoo vroeg hier, mijne lotte! lotte. Het morgenrood verlichtte mij; alles fluimert noch, met moeite zocht ik den weg tusfchen de huizen door — daar — lief meisjenl de kost voor heden. j e n n ij. TOeldaadige Engel ! o Hemel, dat ik het u niet vergelden kan. lotte, Zwijg — lang reeds was het bitter aan mijn hart, dat ik niet meer konde doen.' ha de goede grijsaard fluimen nog en gij ? goeden morgen of goeden nacht, lieve jennijI hebt gij weder niet geflaapen? weder gearbeid en geweend? dierbaar onvergelijklijk meisjen ! j e n n ij. Echter kon ik door arbeid noch traanen, brood noch troost verwinnen. lotte. Daarom had gij u moeten nederleggen en flaapen ; Goede God! hoe ziet gij 'eruit; een lijk kan 'er niet bleeker uitzien en deze wangen, hoe roosverwig voormaals! uw afgewaakt verfmagtend oog, uwe wild neder A 4 han  < 8 > hangende hairen — om 's Hemels wille, jennij, kamp niet met de vertwijfeling en zwaarmoedigheid, of gij zuil derzelver offer en maijenson een roof der ellende zijn. j £ n n ij. Zeg tot het vuur: brand niet; en wanneer het u gehoorzaamt, zal ik zulks ook. Ach, ach, lotte! de dag breekt aan! heden moeten wij huur betaalen of weggejaagd worden, en niets — niets is 'er in dit arm verblijf, dan dat, het geen gij hier in droegt — niets, dan de ring mijnes karlsons. lotte, wenende. Arme, getrouwe jennij, ach, ook ik heb niets, om u te'geeven, dan het geen ik gaf. Gisteren apond bad ik Lady, bij welke ik diene, om eene gifte voor u: maar juist kwam zij van het gezelfchap, had veel in het fpel verlooren, en moest Klarij eene Guinie geeven, om een brief bij ffiHjonssos te beftellen, welke haar aanhoudend bezoekt, en de nijdige- Klarij lachte mij achter de rug uit. j e n n ij. \cta, waarom moet de grootmoedige lotte toch deflavin van zulk een wijf zijn! o menschlijke ellende , hoe onoverzienbaar zijt gij. lotte was gebooren om gebieden, en zij moet dienen! jennij was verhieven op de hoogte des wankelen geluks - zinkt neder, moet bedelen en verfmagten? lot.  < 9 > lotte. Neen, mijne lieve! alzo niet: — de Hemel, die geen vlinder, geen mug verfmagten laat, zoude mijne jennij laaten verfmagten. j e n n ij. Ach, mogthij zulks, in de plaats dezes eerwaardiger! vaders! —i zie lotte, hoe eerbied-wekkend ligt hij daar! zie hoe de zilveren lokken zich om het geploegde voorhoofd heen buigen; hoe zwaar hij ademt, uif de naauw beklemde borst! zie, hoe zijn afgemat hoofd neder fchijnt te zinken in den nacht des grafs! o vader! dierbaare geliefdfte vader! — voor u, voor u wil ik mijn geliefd kleinood opofferen; alleen voor u wil ik karlson's ring weggeeven, welke mij anders dierbaarer, dan Peru's fchatten is. lotte. Waar is hij? j en nij, hem van de hand trekkende. Hier — finds karlsons afreize naar Holland, kwam hij niet van deze hand! deze ring was zijne ganfche rijkdom, en hij gaf mij denzelven op den fchriklij; ken dag onzer fcheiding; „ jennij!" zeidehij, „deze ring is de uwe, zoo lang gij mij bemindt, zult gij hem draagen, als het pand eener onverbreeküjke tederheid — hij zal bij u hooger in waarde zijn, dan alle de kleinodiën van Brittanje. Kom ik weder en vinde ik hem niet aan uwe hand, dan klaag ik u aan als trouwloos voor het aangezicht des Hemels." Ach, ik wist niet, A s dat  •C 10 > dat wij ter dezer tijde alles door fchipbreuk en brand zouden verliezen, bedelaars zouden worden. Tot nu toe heb ik den ring geacht, als mijn oogappel.' . zilver, juweelen, ringen, horologiën, alies, wat mij van de ruïnen onzes welvaarts overig bleef, alles gaf ik ■ mijne arbeid, uwe onder/leuning ver- fchaften het overige; en heden, ach karlsonI gij zult het uwe jennij vergeeven, wanneer heur fmagtend oog u eens hier weder ziet! heden ontrukt zij zich yan het kleinood — om — ftreelend denkbeeld! uwen, mijnen grootvader te redden. lotte. . Ach, waarom liet karlson zich zoo vervoeren van verblindende voordeden eenes te hopenen rijkdoms, de armen eenes grijsaards verlaatende, waar-in hij met zijne jennij was opgevoed! was hij flechts gebleeven, — keerde hij maar te rug. —> j e n n ij, Mooglijk dat zijn goed oogmerk reeds lang voleindigd is! {met droefheid) o Mijn geliefde — gij, gij in de haven eener zekere ruste, en wij ■— blootgefteld aan de woedende zee, de vreeslijkfte (termen des onheils! Dit denkbeeld woelt, als een knagende worm mij door het hart: waarom fchreef hij niet? waarom verbergt hij het oord zijnes verblijfs ? ach, karlson, mijn karlson is niet meer; flechts zijne jennij, zijne getrouwe jennij blijft overig, om hem te beweenen. lot.  < II > lotte. Zorg niet zoo te vergeefsch, jennij — hij leeft en komt mooglijk weldra te rug. j e n n ij. En wanneer hij nu komt en het ofFer der ellende vindt? wanneer hij ons met bleeke , moegefchreide oogen om voedfel hoort jammeren; ons — aan welker tafel weleer hongeringen gefpijsd en dorftigen gedrenkt werden? wat zal hij zeggen, dat ik zijnen ring weg gaf. lotte. Dat gij braaf, volgends uwen pligt handeldet, dat gij daardoor u zelve en uwen vader fpaardet. j e n n ij. haar den ring gevende. Nu dan, neem hem — en met hem, mijnen afgod , mijnen trooster, mijn alles! — ga — zoodra het dag wordt en breng hem bij den Juwelier! Vader gij zult Ieeven. (kragteloos zinkt zij in haaren Jloel neder en weent.) lotte, getroffen, vol tederheid. Ach jennij, welk eene treurige verrichting! doch uit liefde voor u. j e n n ij. Eaat hem mij nog eenmaal zien! — deze twee brandende harten , met een keten van brillanten omwonden — hier de naam van karlson, — hoe. troostlijk was mij het aanzien — o neem en ga .— mij. ne traanen zouden den glans dezer gelteenten uitdooven, even  < 12 > even als den glans mijner oogen; zij zouden hun vuur verduisteren, zoo,, als hij het rood mijner wangen uitgewischt hebben.' — ga — vlieg — red onzen vader. (Lotte vertrekt.) DERDE TOONEEL. jennij, maijenson, fiuimerende. j e n n ij , zich weder aan den arbeid zette*ide. De lamp is uitgedoofd, en men ziet de ftraaien der opgaande zon aan den eenen wand, welke van tijd tot tijd lichter wordt. Het is gedaan, nu heb ik niets meer, dat mij mijne k a ri.s on erinnert dan alleen mijn hart! — ongelukkige jennij ! — ma ij e n s o n , ontwaakende. Hoe? de morgen reeds daar? ik fliep heden lang •— jennij (haar aanziende)', kind! — gij reeds wakker? of — ach lieve dochter, zeker verdreeft gij weder den flaap. jennij, opjlaande en zich in zijne armen werpende. Goeden morgen, mijn vader! i m a ij E n s o n. Gods zegen over u, lief meisjen! wat zie ik? een brood, een fles melk?—zoo vroeg?gewis van lotte brokWALL? jenn ij.  < 13 > j e n n ij. Van haar, mijn vader; wie vroeg anders naar cnsf van alle de vrienden onzes geluks bleef zij alleen ons overig; zij bleef nog meer; zij bleef vriendin onzes onheils. maijknson. God en zij.' ach, nu ontwaakt weder met mij" tevens het heirvan tallooze zorgen , een paar unrenhad ik dezelve vergeeten; en gij — dierbaare deelgenooten mijner ellende, gij waaktet en gevoeldet dezelve verdubbeid in de ftilte des donkeren nachts! waarom moet de roos aan den cijpresfenboom hangen, en door de fmart geknakt worden, voor zij openbreekt? waarom moet uwe jeugd van vreugde beroofd zijn, te gelijk met de droeve winteravonden mijnes jammervollen ftormigen levens? o Noodlot! zwaart in de hand des Eeuwigen, wij willen u aanbidden, ook dan,wanneer de elende het merg onzer beenderen verteert. Dierbaare je nkij, uwe vlijt, uw arbeid, uwe deugd voedt en verkwikt mijne kommervolle dagen; maar mijn gefolterd hart verbreekt duizendmaal bij het zien van uw lijden. — Doch vertrouw, de Algoede beloont eens uwe uitneemende deugd met een bijzonderen zegen. j e n n ij. Loons genoeg voor mij, een ftreelend gevoel, voor u, met u — te lijden! Drink, mijn vader! van den verfterkenden drank, welken de goedhartige lotte bragt, het zal uwe heete tong verkoelen. (Zij geeft hem een glas melk.) m a ije »•  < 14 > maijenson drinkt. De Hemel zij met baar, voor dezen dronk f maar, goede jennij! levensmiddelen hebben wij heden, dank haa. re voorzorg! docb waar vinden wij geld, om onzen harden huisheer te bevredigen? de aanftaande nacht zal ons zonder huisvesting vinden, en wie zal barmhartig genoeg zijn, mij een hoek aan te wijzen, waar ik mijne vermoeide leden uittrekke en fterve? j e n n i j, met tederheid. Niet zoo, mijn vader; de goede God zal zorgent m a ij e n s o n. Door wonderen? j e n n ij. Neen, door middelen! m a i j e n s o n. Waar zijn zij ? in de hoop of in de daad? j e n n ij. Onze hulp nadert — ik heb— lieffte vader..... m a ij e n s o n. Gij? wat deed gij? fpreek, wat kunt gij doen, daar gij alles reeds gedaan hebt, wat gij doen kondet. j e n n ij. Alles gedaan wat ik konde, maar nog niet alles gedaan, wat men voor zulk eenen vader doen moet. m a ij e n s o n. jennij! arm kind, ik fiddere, heeft de deugd zelve u tot kwaad vervoerd? ó, doodt mij dan uit kinderlief de, eer mijn oog den gruwel aanfchouwt; wat deed gij, waartoe vervoerde u uwe liefde voor mij? JKSf  < 15 > j e n n ij. Tot het vervullen van mijn pligt. — Kunt gij onedele daaden van uwe kleindochter verwagten? zoude ik moed hebben, u door ééne misdaad duizendmaal te dooden, ook, fchoon het mij gouden bergen ter onzer gelukzaligheid beloofde? zoude ik u en mij zeiven den roem op ongefchonden deugd ontrooven? hoe zoude j e n n ij zich zoo laag vernederen ? neen — maar zich te verheffen, door het vervullen heurer pligt, dit kan jennij. Zij kon het pand haarer liefde verkoopen, ja, hear armzalig leven weg geeven, indien zulks het uwe flechts verkwikte, wees niet toornig, vader, ik hebbe m a ij e n s o n. jennij, jennij! eindig, indien gij mij niet martelen wilt. jennij. Karlson's ring — verkocht. m a ij e n s o n. o Hemel, ongelukkige, wat hebt gij gedaan? de fchnk doodt mij, terwijl gij mijn leeven denkt te ver. •kw.kken. Rechtvaerdige hemel! waarom drukt eere weldadige fluimering mijne oogen niet voor eeuwig toe daar zij immer tot nieuwe ellende ontwaaken. Jennij' jennij! gij weet niet, wat gij i„ dezen ring uw zelve' ontvreemd hebt. jennij ftddderende. j Maar hoe dan, mijn vader ? maijen-  < 16 > maijenson. Karlson's geluk! zijn uitzicht ter ontdekking zijner geboorte, onze eenige hoop op beteredagen! een heilig pand! j e n n ij. Goede God! ma ij e ns on. Ik ben ftrafbaar, dat ik u niet reeds lang de geheele waarde vnn dien ring ontdekt hebbe; in uwe handen was hij, dacht me, hetzekerst, daar hij een gefchenk der liefde was; dan, wie had kunnen denken, dat ook dit de edelmoedigheid aan de kinderpligt zoude opgeofferd hebben. jennij. Wat konde mij dierbaarer zijn, dan de behouding uwes levens. m a ij e n s o n. Hoor thands, in weinige woorden, de gefchiedenis» Ik hadde een zoon en dochter in een gelukkigen echt geteeld, maar vroeg de moeder mijner kinderen verlooren. Bettij groeide op, beroofd van de hulp eener moeder, en werd een prooi der verleiding; zij gaf karlson het leven en ftierf, zonder den naam zijnes vaders te noemen: na haaren dood vond men dezen ring met een briefjen, waarop zij gefchreeven had: „ Deze ring behoort mijnen zoon, en die denzelven gaf, was zijnen vader." Zorgvuldig bewaarde ik dit kleinood, en voedde het weesjen op. Nog was de maat  < 17 > maat mijnes vaderlijken Iijdens niet vol; mijn zoon en de vrouw zijner liefde flierven beiden aan de kinderziekte, en gij, bet eenig pand hunner liefde, bleeft ook bij mij en werd de gefpeele van karlson. Toen karlson volwasfen was, gaf ik hem zijnen ringen hij fchonk denzelvenu, bij zijne afreize, uit tederheid en in de hoop, dat hij bij u het best zoude bewaard blijven. Wanneer hij nu wederkomt! ó jennij, jennij! wij hebben karlson zijn geluk ontroofd. Wij hadden veeleer het uiterst moeten verdraagen, dan dit kleinood verkoopen. j e n n i j, de handen wringende. Welk een overmaat van lijden! mijn karlson! maijenson. Wie heeft hem gekocht ? j e n n ij. Lotte brokwal nam hem mede, mooglijk is hij nog te redden. m a ij e n s o n. Droomfter, waarom verliest gij dan tijd? loop, iji haar na, beproef alles, om hem te redden. je nnij. Maar mijn Vader.' uw leven..... maijenson. Zwijg en ga. Deze ring gaar voor alles! vlieg lotte na, ik wil intusfchen naar onzen huisheer kruipen en nog een verzoek op zijn harde hart waagen. Jen-  < 18 > jennij. Indien ikgisteren niet te vergeefsch zijne knieën omarmd :had! " o mijn vader ! o mijn karlson (Zij bindt keurt loshangende hairen bij één, zet een hoed op , werpt haaren mantel om en ijlt heen.) m a ij e n s o n. Haar na waggelende. Nimmer komt een ongeluk alleen. VIERDE TOONEEL. Het tooneel verbeeldt eene net gemeubileerde kamer in jaspistons huis; na eenige oogenblikken > treedt karlson binnen. karlson. Deze nacht was een der onrustigfte nachten mijnes levens! God lof, dat het weder dag is. Doch ach! deie zal ook voordfpoeden, en de avondftar zon? der hoop voor mij opgaan, even als de morgen. Mijn eerwaardige Grootvader, mijne aangebeden jenn ij 1—■ ach — dat ik u verliet en dat gij zoo diep in grondelooze ellende verzonkt. Sedert twee jaaren geen naricht van u; niets te kunnen verneemen, dan alleen, dat gij Dublin, de plaats uwes voorigen geluks, verwisfeit hebt met een hoek in London,. waar gij, onbekend, in ellen» de vergaat. Hemel! wie wijst mij, ongelukkig vreemdeling, dezen hoek, welke het lieffte, bet kostbaarfte bevat, hetwelk ik bezitte'? hoe zal ik, in deze grootc ftad, onder den hoop ongelukkigen, mijnen vaderen mijne  < '9 > mijne geliefde vinden. — En wiens zoon ben ik? leeft de oorzaak mijnes levens? kan hij mij helpen? zal hij het doen? of zal hij zich mijner fchaamen? pijnigende denkbeelden ; mijn denkvermogen is de pijniger mijnes gevoels. VIJFDE TOONEEL. jaspiston, karlson. jaspis to n. Goeden dag, mijne lieve karlson; is de kamerdienaar van Lord d e r e ij 'er geweest. karlson. Ik heb hem niet gezien, Sir. jaspiston. Nu, dan zal hij waarfchijnlijk nog in de veeren liggen. Gisteren avond was 'er zulk een verfchriklijken haast, dat ik een twee drie bijna mijne Juweelen hadde ingepakt en naar Milord toegevloogen en nu ik hem hier verwagte, komt hij niet. karlson. Degewoone handelwijze der grooten; wat wil Milord koopen ? jaspiston. . Dit weet ik zelfs niet eens; men zoude meenen, den ganfcben winkel, zulk een geweld maakt zijne hoogedelheid. karlson. En mopgüjk niets meer, dan een ring voor Ladij. B a jas»  < 20 > jaspiston. Dit zoude dan voor eene nieuwe geliefde zijn; want eene gemalin heeft hij niet. Hij is een oude liefhebber, maar anders een rijk, weldaadig man. Hoor, karlson! thans ga ik naar het kantoor; wanneer Milord fomtijds kwam, moet gij zoo goed gij kunt, hem bezig houden en laat mij roepen. K A r L s o n. 'Er zal niets aan ontbreeken. ZESDE TOONEEL. karlson, alleen, en kort daarop Lord d e r b ij. karlson. Hoe moeilijk is het mij, mijnen kommer te verbergen. De goede jas piston draagt alleen uit vriendfchap mijne zwaarmoedigheid. Noch bezigheid, noch verftrooing verhelderen mij. Mijne jennij! 6 God, zij alleen de onderfteuning eenes kragteloozen grijsaards en ik, zonder haar en hem in eenen gelukkigen toeftand ! bloeiend meisjen I arme Vader! moogüjk verfmagtet gij reeds? en deongelukkigeicARLS on konde u overleeven? mijn breekend hart bloedt — o Voorzienigheid! vergun mij haar, of het einde mijnes lijdens. (Hij werpt zich in een Jloel en valt met het hoofd ep zijne armen.') der-  ♦C 21 > d e r b ij , een weinig hierna intredende. Hei! niemand te huis? karlson hoort niet en de Lord word hem 'gewaar, Zagt wat, een jong mens.ch j hij flaapt, (hem naderende) welk een edel aanzien 1 Ik moet hem wekken — hei daar, jonge vriend! karlson. Wie daar?.... o Milord, uwe hoogedelheid vergeeve mij.... d er b ij. Zonder complimenten, Sir, kan ik Sir j asj iston fpreeken. karlson. Ten uwen dienfte; ik zal hem oogenbliklijk uit het kantoor roepen laaten. d e r b ij. Neen, neen, jongman, (ter zijde.) eene inneemende gedaante — de jongen gevalt mij. (overluid) waarfchijnlijk zijt gij Sir jaspistons, ... karlson. Boekhouder, Milord l wat gelieft gij te beveelen ? de rb ij. Ik zal het uwen patroon zelf zeggen. Zijt gij eerst onlangs hier? ik heb dikwijls iets bij hem te doen , maar ik erinner mij niet, u hier gezien te hebben. karlson. Milord ! federd vier weeken ben ik in Lohdon ; ik kwam uit Holland, waar ik twee jaaren in een huis van B 3 ne-  < 22 > negotie doorbragt en waar Sir jaspis ton mij kennen leerde. d e r b ij. Echter een landsman? en uw naam? karlson. Karlson, Mijlord. d e r b ij. (ontroerd) Hoe? heet gij karlson? hoe oud zijt gij? karlson. Sederd paafchen twintig jaar, Milord. de rb ij. (Verwijdert zich van hem, met innerlijke ontroering.) Twintig jaar — zijn naam karlson! o mijn hart! karlson ter zijde, verwonderd. Hoe kan hij zich zoo zeer hier over ontroeren. Eene edele brft! welk eene hoogachting verdient hij. (Hem naderende.) Milord! d e r b ij. Wat wilt gij? karlson. Wilt gij mij vergunnen, Sir jas piston te roepen. d e r b ij. Het heeft geen haast — gun mij het genoegen van uw gezelfchap; ik houde veel van jonge lieden, fchoon ik zelf niet meer jong ben. karlson. Ik durf mij niet vleien, dat mijn onderhoud aan uwe verwagting zal beandwoorden. der'  Os > d e r b ij. Waarom niet? KABLSONi Helderheid en vreugde is de faus des gezelfch3ps, het zout des omgangs, en het kenmerk des jongelings. Hij', welke door zwaarmoedigheid gedrukt, wiens genie door kommer uitgedoofd wordt, is de roos gelijk, verweckt door ftorm en regen; men laat de roos liaan, welke haar hoofd ■ eigenfchap, haar blos verlooren heeft» men verlaat den zwaarmoedigen , en zoekt bij den kommerloozen, het geen de treurige niet geeven kan. d e r b ij. En dit alles is uw geval ? karlson. Misfchien, Milord. d e r b ij, Mooglijk had gij een zwaare droom, toen ik u wekte. karlson. Vergeef mij. Milord, het hart des vrijen mans, kan wel door kwelling onderdrukt worden, nimmer door het guichelfpel van beelden zonder beftaan. d e r B ij. Onderdrukt, karlson? het hart des vrijen mans? karlson. Welke desniettemin de flaaf van een edel gevoel blijft. d e r b ij. Alles waarheid, braaf menschl ik wil nadere kennis met u maaken; — roep nu uwen Heerï karlson. Zoo het u gelieft, Milord. B 4 ZE-  < 24 > ZEVENDE TOONEEL. Lord der bij, alleen. Een edelmoedige jongen! welk een indruk heeft hi] op mijn hart gemaakt, nimmer üoeg het zoo; doch is het wonder? de naam karlson heeft mijn bloed in beweging gezet, de gelijkheid des naams als karlson beging ik het eenigst fchelmftuk mijnes le. vens, welk ik gaarn met heete traanen uit het register mijner dagen wisfchen wilde. Bettij, ongelukkige bettij! uit liefde voor u werd ik misdaadig; uit val» fche eerzucht — trouwloos! nu kwelt mij het naberouw; dan te vergeefsch; wel aan, ik wil dan in de ftraf voordgaan, welke ik mij zeiven heb opgelegd; nimmer de vreugde van gade, van vaders gevoelen, welke ik in de bedwelmende vreugde mijner jeugd mij zoo onwaardig maakte; zoo zullen mijne dagen eenzaam en treurig ten einde fpoeden. AGTSTE TOONEEL. Lord derbij. jaspiston. jaspiston. Welkom, Milord! gij neemt mij niet kwalijk.... d e r b ij. Goeden dag, vriend; vergeef mij, zoo ik u ftoor. JAS-  < 25 > jaspiston. In het minfte niet, Milord! wat gelieft gij in denvroegen morgen mij te beveelen 1 d e e b ij. Ik heb Mifs th os ton een hairfpeld beloofd, en ik kom, om 'er een bij u uittezoeken 5 daarom zond ik u mijnen kamerdienaar. jaspiston. Alles, wat ik in voorraad heb, ftaat ter uwer keuze, Milord! Mifs is eene fchoone vrouw. d e r b ij. Zij is uit Ierland; ik denk pathetisch aangaande haare landslieden. jaspiston. Uwe bekende grootmoedigheid d e r b 1 j. Basta, Sirl zeg mij, welk een jong mensch gij voor u boekhouder hebt? jaspiston. Hij heet karlson, en is uit Ierland. d e r b ij. (met vreugde en aandoening.) Uit Ierland? uit Ierland? jaspiston. Ja, ja, uit Ierland; het zoude mij tot genoegen zijn, zoo zijn vaderland hem bij u aangenaam maakte; hij is de braaffte jongeling, welken ik kenne; ik bemin hem ook als mijnen broeder. Ik leerde hem in Holland kennen, waar hij op het kantoor van een mijner vrienden B s ftond  KT a5 > ftond; wij kwamen onderling overeen, en fïnds vier weeken is hij mijn" boekhouder. Zijn vlijt, zijne gefchiktheid, zijne redelijkheid, zijne deugd maaken hem dagelijks aan mijn hart dierbaarer; had hij flecht één gebrek niet. . D E R B IJ. En dit is ? JASPISTON. Dat hij hoogst zwaarmoedig is — ongevoelig voor elke vreugde, bijzonder, federd hij in London is; 't is waar, het geluk heeft hem zeer trouwloos behandelt; echter denk ik, dat hij het wat ver drijft. D E R B IJ. Kan ik wel alleen bij hem in het kantoor gaan, en hem fpreeken ? JASPISTON. Zoergaarn, Milord! hij verftaat de zaaken zoo goed als ik; iic zal de eer hebben u te geleiden. D E R B IJ. Neen Sir, gij kunt hier blijven, ik wil liever alleen gaan. JASTISTON. Zoo als het u gelieft. (Hij opent hem de deur.) N E.  < *7 > NEGENDE TOONEEL. jaspiston. Hij wil hem alleen fpreeken ? een goed man! welk eene vreugde zoude het mij verwekken, wanneer het geluk meer aan zijne verdiende beandwoordde. Wonderlijke waereld, waar ook het onheil niet beiïendig is. Wanneer zal u het geluk eens volkomen verzadigen, j a s> piston, daar gij tot nu toe in deszelfs fchoot zat ? nu dan,1 voer mij eens een lief meisjen tegen, aan welks boezem ik mij, ook in tegenfpoeden, verblijden kan; wanneer wij den beker der menfchelijke vreugde te faamen geledigd hebben, dan mag, wat mij betreft, depolijp — ongeluk, aan mij beginnen te zuigen; ik zal , hoop ik, voor haar niet ridderen ! ——— Wie klopt daar? kom binnen! ach! een hupsch meisjen! ' ó Geluk, waarlijk ik moet wel uw liefling zijn. TIENDE TOONEEL. jaspiston, lotte brokwal. jaspiston. Welkom, fchoone Mz/>, aan welk gunftigtoeval moet ik de eer uwes bezoeks dankweeten! lotte. (Het gmifihe Tooneel door is zij ontroerd en treurig.') Vergeef mij, Sir — ik zoek den Heer Juwelier j a spiston. jas-  < 28 > jaspiston. Die ben ik zelf; waar mede kan ik u dienen? lotte. AchSir.' deallerongelukkigftenoodzaaklij'kbeid dwingt eene edele en hulpelooze familie, aan welker deerlijk ongeval mijne ganfche ziele deelneemt, een geliefd en van de ruïnen haares voorigen geluks, alleen overge. bleeven kleinood te verkoopen. Uit vrieudfchap en medelijden nam ik dezen treurigen post op mij. jaspiston. getroffen. Zeker — de arme familie kan geen overredender voorfpraak kiezen. l ot te. O, hoe gelukkig zoude ik zijn, indien mijne bede , mijne traanen ten minden zoo veel uitwerkten, dac dc ring, welken ik ter verkoop hebbe, niet onder de waarde betaald wierde. Sir, de roep uwer edele denkwijze geleidt mijne fchreden tot u; die ongelukkigen en ik — wij verlaatea ons alleen op uwe grootmoedigheid en op dien edelaartigen inborst, welke u zoo voordeelig en met roem kenmerkt. jaspiston. Edel meisjen, uw vertrouwen vleit mij, zoude mij rechtvaardig doen handelen, fchoon ik ook laag denken konde. — Ik zal het trachten te verdienen. Waar is de ring? lotte. (Hem van de hand noemende.) Hier is hij! ach fir! geenfints de glans der fteenen , welker waarde zeker groot is, maakt hein hun, welke den  < 20 > denzelven aan den nood opofferen, dierbaar. Hij was het pand der tederfle en ongelukkigfte liefde, het aandenken eenes afzijnden vriends, de verzekering eener eeuwige trouw. Mijne vriendin is eene aan haaren pligt getrouwe dochter, welke dit onfchatbaar kleinood eenen zilverlokkigen grijsaard, haaren grootvader, opoffert. Haar grootmoedig, haar edel hart breekt, en ook het mijne. (Zij droogt haare traanen af.) Jaspiston. (De ring bejchouwende.) Een zeer fchoone, zeer koitbaare ring. Ween niet, goede Mifs, ik ben een weekhartig man en kan geene traanen zien, althans niet die van een zoo teder, zoo liefwaardig meisjen. De ring is zijne scoguinjes waard, geloof mij , ik waardeer hem naar geweeten; ■ maar koopen kan ik hem niet. lotte, (verfckrikt.) Hoe? Sir, zoud gij, bij zoo veel fchijnbaar gevoel , hard genoeg zijn , om eene ongelukkige familie te laaten verfmachten, welke het verkoopen dezes rings uit de diepfte ellende redden konde. jaspiston. (Met drift haare hand grijpende.) Mifs, de magt der fijmpathie is eene harsfenfchimmige leugen, of uw hart moet u zeggen, dat in dezeborsi een hart flaat, gevoelig voor menfchen-liefde. Hoor wat ik doen en niet doen kan. Den ring der liefde , het onderpand van trouw als een offer te koopen, dat kan ik niet; maar 500 guinjes de arme familie op te fchieten , mooglijk te fchenken , wanneer gij borge voor  < 30 > voor hunne rechtfchaapenheid zijn wilt., dat kan ik., dank zij het geluk, en dat wil ik , dank zij mijn hart! lotte. (Met eene vrolijke verrukking.) Hoor ik wel — kan 'er zulk een mensch beftaan ? (Hem te voet vallende.) Neen een God, welk ik in het ftof eere. jaspiston. (Haar opheffende.) Engel van een meisjen , mooglijk zelve een deel der famiiie. lotte. Door den band der innigfte vriendfchap, Sir. Ellende en een gelijk lotgeval hebben dien band, door voorig geluk en welzijn gelegd, nog vaster toegehaald , tusfen mij en de edele dochter van dat voortreflijk huis. Ach , hoe ben ik bedwelmd van vreugde! gij wilt dan mijne vriendin helpen? ik heb dus een menschlijk hart gevonden, mijnen boezem dierbaarer, dan eigen geluk. Hcete traanen zijn den Eeuwigen Weldoener het dankoffer, daar hij mij tot een menfehenvriend geleidde. jaspiston. Mifs — lieve, dierbaare, edelmoedige Mifsl maatig de verrukking uwer vreugde, of gij ontroofd mij mijn hart. lotte. (Met den zelfden ijver, zonder op hem te merken.) Welk eene edele daad, welke eene goede handelwijze ; Engelen in den hemel zullen zich verblijden en hunnen Schep-  < 31 > Schepper zegenen: gij redt, gij verkwikt den grijzen , fidderenden man, aan den rand desgrafs; behoudt , beloont de kinderlijke deugd eenes 16 jaarigen meisjens , welke met haarer handen-arbeid zijn en haar leven ver. k wikte; die zoo fchuldeloos, zoo rein, zoo deugdzaam, als een Engel, onder het wee nederzinkt, die, verwelkende als eene roos, haare fcboonheid vergaan, haar leven verkwijnen ziet. Bij eiken morgen , bij eiken avond zullen de edele geredden zegen voor hunnen redder affmeeken; eiken oogenblik hunnen weldoerer zegenen 5 elke dankbaare traan zal u een heilig dankoffer zijn — en ik — en ik ? Vader in den Hemel 1 is het u genoeg, wanneer ik geheel leve , geheel ademe in dank en hoogachting voor hem? jaspiston. (Met ontroering en tederheid.) O, voeg 'er bij: in liefde, vereerenswaardig fchepfeil zoo veel enthufiasme, zoo veel goedheid van hart, zoo veel deugd en fijn , fterk gevoel rukt mij weg. Edel, britsch meisjen! wie gij ook zijn moogt, gij kunt mijn rijkdom en leven met mij dééfdtf? is uw vriendfchaplijk hart nog vrij? of behooren 'er meer dan eenige minuuten toe, om den onoplosbaaren band der liefde te knoopen tusfchen eenffemmige zielen? lotte. O Sir, drijf uwe grootmoedigheid niet te ver; hoor «erst, wie ik ben. Wel is waar een vrij, maar een arm, dienstbaar meisjen, welks ganfche rijkdom in dit hart en deszeJft deugd beftaac. Ik werd in overvloed : ge-  < 32 > gebooren en verloor ouderen en have; mijn naam is CHARLOTTE BROK WALL enGEORG BROKWALL uit Dublin, was mijn vader. JASPISTON. Hij uw vader? georg brokwall, die edele , uw vader? en gij zijn kind, met zuik een hart, met dit gevoel? meisjen! jij zijt overrijk voor uwen landsman. Zulk eene vrouw fmeekte ik voor mij van het geluk en hetzelve vergunt het aan mij. Wanneer gij vrij zijt, wanneer gij mij beminnen kunt, zoo wil ik u eeuwig , zoo wil ik u alleen beminnen ! Kom , dierbaare lot- te! en zie wat het uwe is; 1 alles, wat mij de hemel gaf. lotte. Sir! uwe goedheid overtreft mijnen dank; reeds lang bewonderde ik in ftiite uwe grootmoedigheid, en achtte den menfchenvriend, welke zoo veele ongelukkigen dankbaar zijn. Thans hebt gij mij uwer voor eeuwig toegeëigend, grootmoedig man! mijn dankbaar hart zij van nu af aan uw eigendom. jaspiston haar omarmende. Een kostbaar gefchenk — het deugdzaam hart van een edelaartig meisjen! waerelden kunnen tegen hetzelve niet opgewoogen worden. — Mijn ganfche leven zal enkel erkentenis zijn en nu, kom mijne geliefde, mijne verloofde, mijne toekomftige gade, kiorn en geef, wat gij wilt, uwen vrienden (hij geleidt haar v00rd) zonder tijdverzuim; om ellendigen bij te ftaan, moet men geen oogenblik verliezen. Einde van het Eerfte Bedrijf. TWEll'  < 33 > TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het tooneel, als in het laatst des eerjlen bedrijf s, KARLSON. Wil dan het geluk zich met mij verzoenen ? of ben ik nog niet ellendig genoeg, dat het zulk een blinkend verfchiet maalt, Om mij door de misleidde hoop nog ongelukkiger te maaken? find's ik Lord dér bij zag; federdik, door zijn zeldzaam gefprek, van eerbied en liefde vervoerd ben, federd wellen 'er duizend gevoelens in mijn hart op, en de ideën mijner rustelooze' verbeelding, kruisfen zoo door een, dat ik even min een bepaald denkbeeld agtervolgen, als, op de rustelooze oppervlakte der zee een ftilftaand beeld befchouwen kan. De uitfteekende goedheid van den Lord jegens mij; zijne aandoening,, zijne vreugde, als ik met hem van Dublin fprak;. die zeldzaame beweging van mijn hart. — Ach, zulks ontbrak nog, om elke drijfveder mijner ziele tot de hoogfte verwagting te' fpannen — ter verwagting naar kindervreugde, even als na de zaligheid der liefde! Droomer! gij', die welügt naar ijdele fchaduwen grijpt, terwijl u de tijd het wezenlijke ontrukt, kunt gij langer bij deze befchouwing blijven fiil ftaan? wanneer maijenson en jennij in LonC dtm  < 34 > den zijn, dan zeker moet miine onvermoeide ijver eindelijk dezelve vinden. Van hoek tot hoek wil ik gaan, aan elke bedelaarshut kloppen! o jennij, jennij, waar zijt gij? Ach! leeft gij nog, leeft gij voor uwen trouwen karlson? mooglijk ■— mooglijk werd gij, in het morgenrood der jeugd, het offer des doods, der verleiding! fchriklijk! liever dood, dan trouwloos aan de deugd aan de onfchuld —— aan mijl —— doch neen, zulks kan niet, uwe engel* achtige ziele is een weeffel van trouw en deugd! de ellende alleen kan u aan mij ontrukt hebben — maar dan althans zal ik uwe graven vinden — u, mijn alles; Ach — en dan wil ik de heilige met uw flof, met het ftof der fchoonheid vermengde aarde, met mijne traanen doorweeken, en op het graf mijner aardfche zaligheid een leven uitademen, het welk, zonder jennij, mij een last der treurigheid is. (Hij vertrekt.) TWEEDE TOONEEL. jaspiston van de andere zijde: Waar of hij toch zijn mag, die beminlijke, zwaarmoedige vriend? karlson! karlson.' hier niet?—i ik wilde zoo gaarn hem mijn onverwagt geluk mededeelen , en, zoo mooglijk, mijne verrukking.' Doordat engelachtig meisjep heb Ik hem, Milord, en den ganfchea handel vergeeten. Het is mij, als of ik een jubel? ge-  < 3S > gefchrei zal aanheffen , zoo huppelt de vreugde in mijn hart.' zoo onvoorzien zulk een fchat, zulk een hart te vinden! — dag des geluks! dag der vreugde! gij zult mij een dag van zegen zijn. Zij rukte zich uit mijne armen, om het huisgezin van alles naricht te geeven» dat voordaan tot het mijne behooren zal. . Ach , dat hier nu flechts iemand ware, wien ik mijne geluksftar konde aanwijzen. —- DERDE TOONEEL. Lord deeb ij. jaspiston. d e r b ij. Sir, ik kom u vertellen, dat ik met karlson koop> geworden ben. jaspiston. Milord, dan zijt gij zulks ook met mij. d e r b ij. Gij hebt recht, Sir, dat gij u zoo geheel op dien beminnelijken jongeling verlaat. Ik ben met hem ingenoomen — wat zeg ik — geheel onwedeiftaanbaar aan hem gehegt. jaspiston. Zoo is en blijft deze dag de gelukkigfte mijnes levens, ©ok ik, Milord'. heb in dien tusfchentijd een edelen fteen van onfchatbaare waarde gevonden; een paerel, welke ik uit het iïof opbeurde. Een meisjen, Milord, C 2. een  < 36 > een heerlijk meisj'en naar lichaam en ziel, de verarmde dochter eenes edelaardigen, welke ik niet kendt, en aan welke ik, finds een uur, verloofd ben. d e r b ij. Kostelijk! ik wenfche u met al mijn hart, geluk. Wel hem, die de vreugde der deugdzaame liefde waardig is te genieten. jaspiston. Mifs brokwall is arm en dient bij Ladij seijmodr; dan, zij bezit een hart, een vorden dochter bezit zoo geen ! zij kwam en bragt mij een ring ter verkoop, die eene arme familie, als heur laatile kleinood, uit nood moest verkoopen. Heur eerde blik trof mijne ziele; maar toen ik eers' in heur zielontroerende voordragt, in haare hartdoordringende, beweeglijke bede, de grootheid des edelden gevoels, de derkte der trouwhartigde vriendfchap, de diepde menl'chenliefde voor die ongelukkigen en den ganfchen fchat heurer dille deugd ontwaar werd , o — zij had niet eens heure traanen noodig, die haar zoo bekoorlijk maakten. —— Ik droeg haar, met mijn hand, mijn hart en vermogen op. D e r b ij. Edelaardige, gelukkige man! Een grooter in rang had mooglijk, in uw geval, het meifjen laagen, en, in denzelfden oogenblik , zich den grond gelegd eener eeuwige knaging, terwijl gij u den weg geopend hebt eenes gelukkigen toekoinsts, eenes geluks, welke in dit leven nimmer uwe zijde verlaaten zal. VIER-  < 37 > VIERDE TOONEEL. De vorigen. jennij, befchroomd. j e ju n ij , wet eene bevende flemme. Vergeef het, wanneer eene ongelukkige het waage, hier in te treeden — u te ftooren. jaspiston tegen derbij. Ach, gewis deeigenaares des rings (tegen haar) wat wilt gij, fchoon meisjen! j e n n ij. Indien ik de eere heb, met Sir j a s p i s t o n te fpree. ken, zoo vergun mij dan, te vraagen, of niet een zeker meisjen zoo even u een ring verkocht heeft ? jaspiston. Ja, lieve Mifs; charlotte brokwall, welke bij Ladij s e ij mo ur dient. — Zij ging zoo even naar u terug. j e n n ij. Ach, zoo zijn wij elkander mis gegaan. derbij ter zijde tegen jaspiston. Eene inneemende lijdendel geheel jeugd enonfchuld —■ een offer der ellende. jaspiston ter zijde tegen derbij. De zagte, nederdrukkende zwaarmoedigheid ketent, dunkt mij, het hart, terwijl defpooren haareronderdrukte fchoonheid het verrukken. C 3 JEN-  < S'8 > jENNrj verlegen en met eene fmeekende, roerende Jlem. Sirl hebt gij mijnen ring gekocht? Ach, indien .zulks zoo is, neem dan uit barmhartigheid uw geld weder, en geef hem mij terug! ik had hem, buiten weeten mijnes Grootvaders, aan mijne vriendin ter verkoop mede gegeeven, wijl ik anders niets (met eene edele fcliaamte) — ach niets meer bezat, om zijn dierbaar leven te verkwikken. Ik zeide het daarna den grijsaard, en hij heeft mij toen de groote waarde, van dit mij toebetrouwd kleinood, ontdekt. Wij willen! liever verfmachten., dan het uit onze handen geeven — en ach —- daartoe behoeft weinig ellende meer. ser bij met drift, welke jennij fchrikken doet. Bij den Hemel! dat zult gij nietl verfchrik niet, lief kind I mijn hart meent het goed met u. jaspiston. Wees gerust, lief meisjen! uwe beminnelijke vriendin heeft mij van de ganfche zaak onderricht; ik heb haarden ring terug gegeeven, en de 500 guinjes, welke hij waard is, zal Mifs brokwall u voorfchieten. jennij verbaasd. 500 Guinies? — 500 Guinies ons Mifs brokwall voorfchieten. — o, hoe is het mooglijk, dat mijne 1.0tte zoo rijk kan zijn? 1— gewis, zij zoude het doen, indien zij konde! ken ik niet haar edel, haar tetlerminnend hart? heeft zij niet haar loon met ons gedeeld? alleen ons onderhouden en gefceund? zouden wij,,  < 39 > wij, zonder dezen Engel der weldaadigheid, niet reeds lang in de ellende zijn omgekomen , jaspiston getroffen. Mifs , uwe onvergelijkelijke vriendin is de mijne; finds korten tijd zijn onze harten één. Ik konde, dank mijn geluk, dat geenedoen, het geen zij flechts wenfchen konde, u helpen! j e n n ij. Is 't mooglijk. —— jaspiston. O Ja, jennij! ontzetu niet; lotte er okwall heeft mij haar hart waardig gekeurd, is mijne verloofde , zal in het kort, de gebiederes van dit huis zijn en ziet zich daardoor in ftaat, u datzelfde huis ter woning en alles, wat in ons beider vermogen is, ter hulpe aan te bieden. j e n n ij. Algoede! mijne lotte gelukkig! Gij hebt dan zoo veel deugd, zoo veel goedheid des harte, beloond; nu ook zullen wij niet verfmachten; nu zal zij de dochter des grijsaards zijn, welken ik ecre, en de ongelukkige jennij een eerlijk graf bezorgen ■— alles, wat ik verlange — ó, ik weetniet, wat ik edelman, op mijne knieën..... jaspiston haar te rug houdende. Niet zoo, edel meisjen! gij, die in u 16 jaar de voedfter uwes vaders waard, zijt mij een wezen van hooger waarde; — ook gij zult gelukkig zijn. C 4 jen-  j e n n ij. Overtuigd,dat zulks mijne vriendin is.dat zij defleun mijnes vaders zijn zal — neen meer geluk durve ik niet hoopen — geene grooter belooning ( de hand op haar hart leggende.) Onfchuldig hart, u alleen heb ik mijn lijden en mijne vreugde te danken; hier kunt gij niet gerust/ niet gelukkig zijn. — ó verbreek nu fpoedig en verkoel, onder de koude aarde, den gloed, die u verteert ! — daar — daar boven woont mijne gelukzaligheid j d e e b ij getroffen, haare hand vattende. Wanneer rijkdommen, wanneer goederen des geluks u helpen kunnen, goed kind! zoo noem mij uwen vader en ik wil u een tederminnend vader zijn. j e n n ij. Ach, Milord] hoe goed zijt gij; zijn 'er nog grooten, welke zoo met de laaggezonken armoedefpreeken? maar mij kunt gij niet helpen! rijkdommen en geluksgoederen leerde ik ontbeeren en alle de fchatten der aar de herftellen mijn verlies niet! zeeën hebben mijne gelukzaligheid verzwolgen; de dood alleen kan dezelve mij weder geeven. VIJFDE TOONEEL. De voorige. lotte brokwall, buiten adem. lotte. tja — eindelijk vinde ik u — hier! mij jennij! jen,  < 41 > j e n N ij om haaren hals vallende. Ik weet alles, dierbaare lotte —uw hart lïormt maar geruster — mijn hart tegen. — De Hemel zegen uw geluk, het loon uwer deugd. derbij tegen jaspiston. Sirl uwe keuze doet u eer aan. jaspiston. En zal mijn geluk volmaaken Milórdl lotte. Mijn geluk is het uwe, lieffle jennij! zoo als uw ongeluk het mijne was. j e n n ij. Kenne ik uwe grootmoedigheid niet? maar mijn ring? l o tt e gij kent zijne groote waarde niet. lotte. Uw vader heeft mij alles verteld. O, hoe bemin ik den man, door wiens edelmoedigheid ik denzei ven u kan wedergeeven. jennij kust denzelven. Welkom dierbaar pand mijnes karlsons. jaspiston en der bij. Karlsons? lotte. De naam des edelen verloofden mijner jennij. Haar vader en karlsons moeder waren broeder en zuster,en daar beiden in vroeger jaaren weezen werden, zoo voedde de eerwaardige grijsaard, beider grootvader, hun met eikanderen op. Twee jaaren zijn het reeds, dat het wankelend geluk zijnes huizes den goeD 5 den'  KT 42 > den, toen iS faarigen jongeling, dwong van Dublin op een hollandsch kantoor te gaan, en finds dien tijd is zijn noodlot onbekend. jaspiston vrolijk, ter zijde, tegen d e r b ij. Milord, bij is 't! ,. j e n n ij. Ach, indien ik flechts wist, of de zee hem verzwolgen hadde, of welk een oord der aarde zijn gebeente dskt! Ieeven kan hij nier, anders hadden wij zeker eenig naricht van hem. jaspiston. Lieve Mifs, een koopman is niet zelden de flaaf des pevals, des handels en der reizen; hoop flechts, mooglijk voert het geluk hem fpoedig in uwe armen terug. j e n n ij. o Profeet des hemels, dat gij waarheid fpraaktf gelukkige jennij, wat bleef'er dan voor u te wenfchen overig? eiken dag, eiken oogenblik, federd onze fcheiding , bidden wij den Hemel, mijn vader en ik j ook hij reikhalst, om den dierbaaren geliefden nog eens weder te zien, eer zijn fcheemerend oog zich voor eeuwig fluit. lotte. Een vrolijk voorgevoel fchijnt mij borge te zijn voor de vervulling uwer bede.' wees gerust, mijne jennij; de eerwaardige m a ij e n s o n der bij verheugt, met drift Maijenson? — k arl s on's en j ennij's grootvader— heet maijenson? fpoedig Mifs, toon mij .tien ring. jen.  < 43 > j e n n ij denzelven geevende. Zie hier, Milord. berbij denzelven met ontroering en vreugde le. fchouwende. Wat zie ik; hij is 't. — Deze ring — behoordde hij" niet aan bettij( karlsons moeder? j e n IJ ij. Ja, en na haaren dood gaf mijn Grootvader hem zijnen kleinzoon, welke hem mij agter liet, als het onderpand eener onvvankelbaare liefde. d e r b ij in een Jioel nederzijgende. o Vreugde! kom aan mijn hart, lief meisjen! — ik ben vader van uwen karlson! • ■ j e n n ij hevig getroffen. Vader mijnes karlsons? (si)' valt voor hem neder — hij vangt haar in zijne armen) Ook jennij's! jaspiston. "] O gij, driewerf gelukkige dag. 1 hddm te gd;jk) dkp lotte. j ontroerd. Zaligst uur der aarde. d erbij. Zoo gelukkig te worden, dacht ik niet, konde ik niet droomen.' j ennij! deze hand gaf uwe Tante dezen ring; — dit hart — deze mond zwoer haar eene eeuwige trouw. Jaaren lang treurde ik over het onheil, dat ik haar en heur huis verwekte. Nu kan ik het vergoeden. Karlson is mijn zoon en erfgenaam, en ik omhelze in u de toekomfcige Ladij der bij. —— maijenson zal het hoofd der gelukkigfte familie worden. jen.  < 44 > j e n n ij. Milord, uwe goedheid ihjgt de uitdrukking mijnes gevoels te boven! De graaflijke kroon in het wa¬ pen uwes zoons, verhoogt mijne liefde niet, en degoederen, welke gij hem geeven wilt, vermeerderen mijn gevoel voor hem niet. Hij alleen, hij — de lieffle onder de zoonen der menfchen, is het eenigst doel mijner wenfchenl indien wij hem niet vinden, laat mij dan in mijne armoede fterven. hess ij* Edel meisjen! — hij — hij zal van u gevonden — hij zal de uwe zijn. j a s pj s t o n. Ja, goede Mifs; gij hebt reeds eene verrasfehing uitgedaan, voelt gij u thans fterk genoeg voor de grootfte? j e n n ij met drift: zijne hand grijpende. Man Gods, verfta ik u? — is mijn karlson? — is hij — kan hij — hier zijn. jaspiston. Lieve Mifs, hij is, finds vier weeken in Londen, — zoekt u — jennij buiten zich zelve. Waar? — waar? dat ik — in zijne armen. . . . jaspiston. Dierbre jennij! karlson, mijn boekhouder, is in mijn huis — is hier! jennij kragtloos zich wlotte's armen werpende. Waar? waar? 1— God, ik kan niet meer! lotte haar omarmende. jennij! o mijne jennij. eer-  < 45 > der bij. In 't kort zult gij hem zien; nog weet hij niet, dat hij mijn zoon is; vrienden! fpoed u in het zijvertrek; jennij zij het eerst gefchenk zijnes vaders. lotte. Jaspiston, zorg gij voor mijne vriendin! ik fpoede mij naar den eerwaardigen Grijsaard, om hern naar dit tooneel van vreugde te geleiden; eindelijk worde ik hem een bode des heils. (Zij vertrekt.) j e n n ij. Voorzichtig, lotte, dat hem de vreugde nietfcha* delijker zij, dan de kommer. jaspiston. Kom fpoedig, Mifs — ik hoor mijnen vriend. j e n n ij , terwijl jaspiston haar uitgeleid. Ach, mijne verzwakte zenuwen zijn het geweld der vreugde niet gewoon. Ik zal in zijne armen zinken en flerven. ZESDE TOONEEL. Lord derbij, daarna karlson. derb ij. Nu goeds moeds, om niet zelf onder het genoegen te bezwijken. karlson intredende, zonder den Lord te bemerken. Vergeefsch is alle moeite! de bezigheden roepen mij te rug —— ach Milord ! d e r b ij. Zoo onvergenoegd, karlson? k a x l»  < 46 > karlson, Zoo als doorgaands, Milord. d e r d ij. Binnen kort zult gij het niet meer zijn. karlson. Dan moesten 'er wonderen gefchieden. der b ij. Of dingen, welke bijna wonderen zijn. Kent gij dézen ring? — karlson verbaasd. ó Godl — Milordl hoe komt gij aan dezen ring ? hij' is — ó , mijne jennij , — — zoude zij Milord de ring was de mijne en ik gaf hem d e r b ij. Bijzonder.» ook deze ring behoorde mij voormaals. karlson verfchrikt. De uwe? — en nu? ó jennij — dood of trouwloos. (Zich in een Jloel werpende.) derbij. Geen van beiden waare ook mooglijk , karlson. karlson. opfpringende. En hoe, Milordl — hoe kwam hij anders in uwe handen? d e r b ij. Vraag liever: hoe kwam hij uit mijne handen? Ik zal het u bekennen: — ik bezat dezen ring, daar ik nog een jongeling was en ook karlson heette , en ik fchonk hem aan de moeder mijnes zoons : bettij m a ij e n s o n te Dublin. karlson in de hevigjle verbaazing. Milordl DBR.  < 47 > d e il b ij. Zoo gij betti j's zoon zijt —1 zeg dan vader — en kom in mijne armen, mijn wedergevonden, mijn eenig. kind. karlson valt buiten zich zeiven a.an zijne voeten. Vreugde des Hemels! ó mijn hart! dan heeft mij het gevoel niet bedroogen — mijn vader! derbij. Sta op, mijn zoon karlson — ontvang het eerst gefchenk uwes vaders. karlson. Dit zij uwe liefde, mijn vader. . d e r b ij. Deze had de zoon mijner beti j bij den eerften aanblik — lij op zoon — 'gij zult mij danken. — karlson (opjlaande.) Voor dezen heuchlijken oogenblik? d e r B ij. Nog meer voor dit gefchenk. (Hij ruit de zij deur open.): ZEVENDE TOONEEL. De voorige. jennij, jaspiston, j e n n ij vliegt in karlsons armen. Karlson, mijn k a r l s o n ! (7Jj zinkt inonmagt.) karlson vervoerd' door verbazing en vreugde. Magten des Hemels — j e n n ij ! d e r b ij zich ontroerd tot jaspiston wendende. Het aarjfchouwen -~ het benijden eenes engels waar** jas-  KT 48 > jaspiston. En de verrukking der ftervelingen. karlson. Jennij — mijne aangebeden, mijne eeuwig geliefde jennij! welk een Engel voert u in mijne armen! ontwaak van de gloeiende kusfen uwes karlsons. j e n n ij bij zich zelve komende. Karlson! je nnij in uwe armen? — gij leeft? zijt weder de mijne? waak ik? droom ik? karlson. Gij zijt ontwaakt uit den nacht des kommers tot den helderen morgen der hernieuwde liefde, tot den ftraalrijken dag der vreugde ó Spreek, jennij! leeft onze Grootvader? jennij. Hij leeft; hoe zal hij zich verheugen, de dierbaare grijsaard! ■ lotte brokwall, de edele, welke ons door weldaadigbeid onderfteunde, fpoedde zich, om hem herwaards te haaien. karlson. 6 Welk een onuitfpreeklijk geluk r en hier — jennij! —'— en hier een ander vader voor ons — de vader uwes karlsons. d e r b ij beiden omarmende. God zegene ook mijne kinderen! jaspiston. Een dag van wellust, zoo als nimmer komen kan! — u, mijn vriend karlson, hergeeft hij uwen vaderen uwe geliefde en mij fchenkt hij een Engel ter gezellinne mijner toekomftigedagen — lotte brokwalx. k arl-  < 49 > karlson. Deze edele wordt de uwe? — alleen jaspiston, de edele, is lot te waardig. j e n n ij met een diep gevoel. Maar gij zult ze gelukkig maaken! hoort gij? maak mijne vriendin gelukkig >— mijne lotte, zonder welke ik verfmacht — zonder welke mijn vader omgekomen ware — welke nog dezen nacht ons brood en melk bragt i die mijn engel, mijn beicherrngeest was •— o maak haar gelukkig ■ - zij zal u gelukkig maaken. jaspiston ontroerd. Daar is mijn hand, Mifs — zoo gelukkig als ik kan. j e n n i j. Daar komt zij — zij geleidt den fidderenden grijsaard — karlson — mijn karlson! AGTSTE TOONEEL. De vorigen. m a ij e n s o n , geleid door lotte. Miiji'ssoM intredende. Waar voert gij mij heen, mijne dochter? ik geloove op uw woord geene wonderen! de ontwende vreugde heeft mijn flakkenga'ng vleugelen bijgezet. Ach! waar ben ik, waar is karlson? dat mijne ziel nog eenmaal hem zegene — dat mijn oog hem nog eens zie, eer ik fterve. karlson hem driftig naderende, valt met di hevigfte vreugde aan zijne voeten, en kust hem vol ontroering, de handen. Hier — hier is hij! —- aan uwe voeten. D MAIJEN-  < 5° > maijenson voJ verrukking de armen mar hem uitjirekkende, o Mijn zoon! mijn geliefde, mijn wedergefchonken zoon. Zijt gij bet waarlijk? of bedriegt een vleiend fchaduwbeeld mijn verdonkerd oog? k a e l s o n. Ik ben het — ik zelf — uw kleinzoon, voel het, mijn vader — aan dezen kus — aan deze heete traanen der vreugde. ma ijenson. Ja, gij zijt het — gij zijt het! mijn karlson — kind mijner eet tij! de Voorzienigheid heeft ons gebed , onze fmeeking verhoord; eindelijk, aan den rand des grafs u aan mij wedergegeeven. Ik heb u gezien — u gezegend — nu wil ik derven! (van lotte, mderjleund, zinkt hij in een (loei neder.) j e n n ij. Neen, neen, mijn eerwaardige vader — gij zijt de dagen der ellende doorgeworfteld — He zwarte wolken des onheils zijn weggedreeven ; leef nog lang voor uwe gelukkige kinderen! — zie op, mijn vader — mijn ge* liefde vader — zie mij, uw karlson, mijn karlson, onze geliefde. Mijne traanen fmeektenom hem, God heeft hem ons weder gegeeven, zonder wien ik langer niet Ieeven konde. Wees verheugd, mijn va. der, over het geluk, het onuitfpreeklijk geluk uwer ijnderen. maijenson. Gaarne, gaarne; uw geluk zij mijn geluk! voedder uwes grijzen vaders! —i Maar ik zoude de vader van karlson zien, bettij's verleider. der-  < 5T > d £ r b ij met eene edele weemoedigheid naderende. Ik verdiende de bitterfte verwijtingen, dierbaare, eerwaardige Grijsaard — maar ik heb mijn fchuld duur betaald door een langduurigen knaagenden rouw! ver geef het den vader dezes lieven jongelings, wien alles behoort wat ik bezitte, indien gij het den verleider uwer dochter niet vergeeven kunt; neem der bij tot uwen zoon aan, en met de tederheid eenes zoons zal hij u eeren, tot den laatften oogenblik. maijenson. Hoe, zoude ik het niet vergeeven ik, een bevende grijsaard, op den rand des grafs, welke fpoedig rekenfchap den Eeuwigen verfchuldigd ben?— Milordl bitter hebt gij mij gegriefd — mijn hart bloedde en gloeiende traanen eenes tederen vaders verklaagden den verleider der onfchuld., welke onder de gevolgen der fchande bezweek. Milord, de roos der deugd en fchoonheid trad gij in het ftof; de kroon' hebt gij mij van dit grijze hoofd gerukt en de bloefems mijner aardfche hoop van één gefcheurd, — gij weent! o deze mannelijke traanen wisfchen de fchuld uwer jeugd uit — zijn mij heilige getuigen uwes berouws. Met het gevoel eenes vaders druk ik u aan mijne borst en zegen den zagten avond mijnss jammervolien en bitieren levens. jaspiston. Edele grijsaard. m a ij e n s o n. Lotte — edele, welke ik met vreugde tot mijne familie reken is deze de man uwer keuze? D 2 lot.  < 52 > lotte. Ja, goede vader! en de menfchenvriend, welke zich het eerst ter uwer hulpe aanbood. maijenson. Gelukkig paar, de Hemel beftemde u voor elkander — zegen over u en zegen over deze mijne kin. deren.' — ja, zie de traanen uwes grijzen bevenden vaders— zij rollen,heet van vreugde, kinderen! op uwe handen, welke ik famenvoeg; eeuwig zij de band, die u vereenigt — heilig, zij ons allen de band, waar mede de vriendfchap ons hier famenhecht. J e n n ij. Amen — eeuwig — onveranderlijk. der bij. Wij zullen voordaan Sïn huisgezin uitmaaken — onze dagen zullen aan de bevordering van elkanders geluk gewijd zijn. — karlson. Kan het wel anders zijn — liefde en vriendfchap lachen ons toe, befchermd door den invloed der deugd. ' m a ij e n s o n. En mij is dit de fchoonfte winteravond naar een doorgeftreedcn ftorm. Vrienden.' mort niet over ongeluk — het is de voorbereider des geluks! —— Wees niet verfaagd bij het eerde, niet hoogmoedig bij het laatfte, en gij hebt hier beneden reeds de voorfmaak des Hemels. Einde van het Tweede en Laatfte Bedrijf.