1201 g 3L   A. HELLENBROEK, GODLTKE WA AKHEDEN, IN RYM GEBRACHT DOOR DANIËL van WYNGAARDEN, Schoolhouder, Koster en Foarzanger In de WILLEMSTAD. Te ROTTERDAM, By J. VAN BAALEN, 1758. {Foor rtkening van den Autheur.-)  Geen Exemplaren worden voor echt erkend^ dan die door mij eigenhandig zijn onderteekend. n jc o. lkttbrkJ  VOORBERICHT. BEMINDE CHRISTEN EN, WAARD» L A N D G E N () O T E N! w* terden wtj, eemgen tijd geleden, vereerd met de Heidelbergfcbe Catechismns op Rijm gebracht, door den kundigen Bazelt, C Zoon, welke bij veclen met genoegen ontvangen wierd, vond ik mij opgewekt, om ook eens eene proef te geevtn, of men het van ouds geachte Leerboekje van Hellen broek ook niet indien zelfden fmaak het licht kan doen zien, en door deeze, de leerzame Jeugd te doen aanzetten, * 2 om  li VOORBERICHT. om op eene vermakelijken trant de daar in voorkomende Leer/lukken te doen bevatten. Ik ben hier zoo ver in geflangd , dat ik het ten einde bracht. En hoewel het eene Hoofdftuk beter vloeide ah het andere, wensch ik nochtans , dat het met die graagte in dat nut zal gebruikt worden , als met de lust, waar mede het is opgefteld. Hier toe geeve de al^oede God Zijnen Zegen en Heil, VAN  van de KENNISSE GODS. Stem: Psalm 73. 6 Ja! daar is een God voorwaar, Dat leert Natuur en Schriftuur klaar, Inwendig is 't mij aangebooren, Uitwendig kan ik 't zien en hooren. Befchouw ik 't gantfche Hemelrond, Elk Schepfel roept met wijden mond De eer van zijnen Schepper uit, Ja, dat doet zelfs het minfte kruidt. A \ Gij  X 2 x Gij zegt, o Godverzakend mensch! Daar is geen God; maar 't is u vvensch, Wijl 't in u hart is ingefchreeven, Gij dooft dat licht om 't zondig leeven: Maar hoe veel de Natuur ook leert, - Zij wijst geen weg, hoe ik bekeerd Zal worden; en van ftraf bevrijd, Door Jezus, 't is verborgenheid. — VAN  •X 3 X Van de SCHRIFTUUR. Stern: Psalm 66. CjTods Woord weleer waar onbefchreeven, Doch mondelijk geopenbaard; Maar toen verkort wierd 's menfchen leeven En die vermeerderden op aard, Heeft God, door Mofes en Propheten, Doen fchrijven 't Oude Teftament, Door d' Enang'listen, zoo wij weeten, d" Apostels is ons 't Nieuw bekend. Gods geest beffierd' hun geest en pennen, Zie Prophetie, Verborgenheên, Welk mensch kan dat natuurlijk kennen? Ook ftemmen all' deez' Schrijvers één. Volmaakt en klaar een Eeuwig Leeven Wijst on^dit dierbaar Godsboek aan, 't Is in 't Hebreeuws en Grieks befchreven, Vertaald kan 't nu ook elk verftaan. A 2 Laat  X 4 X Laat ieder Gods Woord onderzoeken, Met diep ontzag, 't zij groot of klein; Sluit uit de Apocrijfe Boeken, Die menfchelijke Schriften zijn. De kragt van Gods Woord t'ondervinden j Is van dit Woord het rechte zoet; Dat weeten alle Bij bel vrinden, Door Geestes kragt op hun gemoed. ê VAN  X 5 X van GOD IN 'T GEMEEN. Stem: Psalm 24. G od is volmaakt oneindig Geest, In d' Eeuwigheid al God geweest. Wie kan naar waarde God befeffen? o Heilig Wezen! groot van macht! Niets is naast U als Gij geacht, Noch mooge zich zoo hoog verheffen. De oorzaak van wat is, en leeft, De kragt van alles dat beweegt; Bij wien zal men God vergelijken? Hier vind men diepte zonder peil: Een onuitputb're bron van heil, Een magt daar alles voor moet wijken. A 3 van  X 6 x Van GODS NAAMEN. Stem: Psalm 4a. Eigenlijk heeft Godt geen Naamen, Niets is doch gelijk aan Hem; Maar om d' Afgoön te befchaamen Spreekt de Heer door Geeftes ftem. Jehovah ! die naam is mijn, Mijn' eer zal geen and'ren zijn; Noch mijn lof de ftomme beelden, Die nooit hulp noch heil uitdeelden. Aanbid in dien Naam het weezen Van den alleen waaren Godt, En diend hem in reine vreezen Op den wil van Zijn gebod. Jezus komt ook toe die eer; Word den naam van Godt en Heer Scbepfels wel eens toegefclireeven, Haar moet men die eer niet geeven. van  X 7 X Van GODS EIGENSCHAPPEN. Stem: Psalm 77. d'I^igenfchappen van Gods wezen Zijn Godt zelve. Want wij lezen: Hij is 't leeven, en het licht; Waar van 't Woord ons klaar bericht. In Godt ook niet onderfcheiden, Maar om ons begrip te leiden, Noemt men on-,en meêdeelbaar, Schoon niet als in Godt voorwaar. — Onafhang'lijk is de Heere, Eeuwig, overal, die eere Word geen fchepfel toegezeid, Eenvoud, Onverandertheid. — Ja, in 'tminfte geen gelijken, Kan daar van in Schepfels blijken", Van verftand, Zijn wil en magt Is iets in den mensch gebragt. — A 4 Godt  X 8 x God heeft geen begin noch einde, Noch in 't al niet bepaald zijnde, Hij, die door zich zelfs beftaat, Geen verand'ring ondergaat. God is één, en zonder deelen, Wie kan Gods Almagt afbeelen? Hij, die al weet wat gefchied, Die zijn wil den mensch gebied. — VAN  X 9 X van de DRIE PERSOONEN. Stem: Psalm 68, In Godt is Vader, Zoon, en Geest, Zoo als m' in 't Godlijk heilwoord leest, Zij deez' drie één in weezen, Dit is dan een verborgenheid, Ons wel te hoog; maar die niet ftrijd, Dus moet men Godt ook vreezen. Door 't Oud' en Nieuwe Teltament, Is den Drieê'enen Godt bekend, In order onderfcheiden, Door 't perfoueel beftaan en werk. Drieè'cnig moet de waare Kerk Zoo haaren God belijden. — A 5 ïte  De Vader van zich zelve is, " En door zich zelfs beftaat gewis, Gaf ook den Zoon het leeven, In d' onbegonnen Eeuwigheid. De Geest het uitgaan toegezeid Gelijk een wind gedreeven. Men is aan Zoon en Geest verplicht, Als aan den Vader d' eer en 't licht Der Godheid toe te wijzen. — O Zalige verborgenheid! Waar in een Eeuwig leeven leid, Hier 's Eeuwig ftof van prijzen. VAN  X « X Van GODS BESLUITEN Stem: Psalm 25. "Fv uwig zijn doch Gods befluiten, Vrij naar Godes wille al, Wijsheid ftraald daar vit naar buiten, Dat 'er niets is bij geval. — Alles heeft Godt doch bepaald, Wat 'er immer zal gefchieden, Wijsheid altijd zegenpraald, Wat Godt wil en komt gebieden. — Eeuwig heeft Godt ook geweeten Wie al zalig word', en niet; Dat naar niets is aftemeeten, Voorverördineering hief. — Eeuwig is het rninft' getal Uit genade Uitverkoören, Daar liet meefte blijven- zal Ecuwig in hun zonden fmooren. Godt  X » X Godt die kendze bi) hun Naamen Jacob is 't, maai- Ezau niet; Eer zij nog ter Waereld kwamen, Daar mijn oog in gunst op ziet, -Sprak de Heer, die vrij in macht, Zonder 't hoogfte recht te fchenden. Kon het menlcheliiit geflacht Eeuwig Iaaten in d' ellenden. —  X 13 X van d s SCHEPPING, Stem: Psalm 19. In 't hecden vperd Godt uit Zijn wijze R.aadsbefluit, In Natuur en Gena. Godt fchept en onderhoud, Den Schepper word befchouwd, Drieë'enig Godt. Eoo dra De tijd een aanvang nam, Uit niets te voorfchijn kwam Al wat 'er ook mag weezen, Zee, fchepfelen, en .grond, , God fprak, en 't was terltond Uit enkel niets gereezen. — Zes  X H X Zes dagen fchiep Godt al, Al dat ooit wezen zal. Al d' Eng'len fchiep Hij wel ïn 't eerfte heilig goed; Een deel, door trotfehen moed, Wierd duivels in de hel. Godt fchiep den ménsch het laÉst, Die Hij een geest inblaast; Schiep Adam uit de Aarde, En uit zijn Rib een Vrouw, Die 't al veimecrd'rerr zouw. Godt rust van 't werk vol waarde. van  X 15 X van de VOORZIENIGHEID. Stem: Psalm 3. D oor Gods Voorzienigheid, En alleen wijs beleid, Doet Godt het Heelal duuren; In weezen en in foort, Door kragt van 't Godlijk woord, Godt werkt meê alle Uuren. — Hij vloeid in elke daad; Werkt goed, laat toe het kwaad, Ook moet Hij 't al regeeren, Door Zijne groote kragt Buigt zich de hoogde magt, Wie zouw dien Godt niet eeren? Hij  X i6 x Hij zorgd voor groot en klijn, "tKan Hem geen oneer zijn, Gefchapen heeft Hij z' allen. Het groot laat Hij niet na, Maar flaat het alles gaê, Het lot dat doet Hij vallen. Ook 't fterven is bepaald, 't Geen ons de Schrift verhaald, Ach! mogten wij regt leereii : In voor- en tegenfpoed, Met een verlicht gemoed, Gods albeiiiering t' eeren! -~ van  X 17 X Van 't VERBOND der WERKEN. Stem: Psalm 91. Den reehtgefchapen mensch van Godt, In d' Eed'len Hof van Eden, Daar 't Werkverbond begonnen wordt, Met Adam , en zijn leden, Als 't hoofd van 'tganfche Nageflagt, Godt wil als Bondgodt hand'len, Zoo Adam 's Heeren wil betragt, Dan zal hij heerlijk wand'len. — m Godt eischt niets als gehoorzaamheid Aan d' Eed'le wet der liefde, Die in het hart van Adam leid; Godt fteld, zoo als hem bliefde, Een Proefgebod; dat is de boom Van goed en kwaad, ten teeken; Godt wil niet dat hij daar aan koom, Daar zal 't aan zijn gebleeken. B Zoo  X is x Zoo Adam Godt gehoorzaam is, Zal hij nooit 't leeven derven; Zoo niet, zeid Godt: zult gij gewis Den dood, ten ftrafte. fterven. Och Adam! op het zrJigft' goed, Voor U, en öwen Zaade, — Grijpt uit den boom des levens moed, Ten teeken diêr weldaade. — VAN  X 19 X van het BEELD GODS. Stem; Psaem 117. (jTodt fchiep den mensch «aar Zijn beeld, In 't Lighaam is 't niet meegedeeld, Noch ook niet in de heerfchappij, Die in den Hemel doch niet zij: Noch in 't geeft'lijk weezen van de ziel. Wijl booze geesten dat behiel. — Gods beeld en is niet in de hel, Maar in des Geeftes gaven wel; 'tIs wijs, heilig, en rechtvaardig, Dat fchat Godt den Hemel waardig, 't Is 't heerlijk beeldt'nis van dien Heer, Die toch den mensch fchiep tot Zijn' eer. B 3 Hoe  X 20 X Hoe heerlijk 's lijft geftaltenis, Als lijst om t Godlijk beeldwerk is, De ziel ftrekt als het doek voorwaar, Daar 't beeld is ingedrukt zeer klaar; Het afbeeld diend het voorbeeld dan, Zoo lang het voorbeeld duuren kan. VAN  Van ADAMS VAL. Stem: P^alm 118. o Bitt're val! o flag der flagen! Den rechten Adam vald van Godt! En durft verbondsbreuk hier zelfs wagen, o Deerlijk! o rampzalig lot! De Slang heeft Eva eerst bedroogen, De Leugengeest fpreekt door de Slang, Eet van deez' boom: dan g' in vermoogen, Word Godt gelijk, en zijt niet bang. Godt weet; gij zult den dood niet fterven, Maar kennen 't goede, en het kwaad, En zult een ftroom van wijsheid erven; Daar gaat nu Eva tot die daad: Beweegt haar Man om ook te eeten, Door het verhaal, aan hem gedaan, Den Adam wil ook meerder weeten, Hij eet. ö Godt! nu is 't gedaan. — B 3 Nu  Nu naakt! zij zijn voor Godt gevloden, Die haar toefpreekt: hebt ffij gedaan, 3t Geen 'k U zoo fcherplijk heb Verboden? Deed hun doe 't Paradijs uitgaan. Schoon Adam hier zijn Vrouw betigte, En Eva gaf den Slang de fchuld; Godt nogtans Zijne wraak verrigte, 't Gedreigde wierd aan hem vervuld. — VAN  X *S X VAN ü E E R F Z O N D li. Stem: Psalm 33. Godt rekend ons toe Adaras zonden, Als 't hoofd van 't ganfchc Nageflacht; Wij zijn in fchuld voor hem verbonden, In Ellend heeft hij ons gebracht. Ongelukkig erven, Om den dood te teven, Die 't regt ziet, die beeft; Wij daar toe rechtvaardig, Zijn de ftraffe waardig, , Zonde in ons leeft. — è Zoo ras wij zijn op Aard' gebooren, Maakt ons die fchuld verdoem'njs waard, Rechtvaardig Godt! 't is naar behooren, Want gansch verdorven is onz' Aard'. — B 4 On  X *4 X Onrein zijn wij gebooren, Walchelijk te i'mooren In verdoemde fchuld. Jezus rein gebooren, Door den geest befchoorcn, Uit de Maagd vervuld. — VAN  X *5 X van de DADELYKE ZONDE. Stem: Psalm 4. f\} wat 'er leeft van Adams Zaaden, Staau fchuldig aan het zonden kwaad, Door denken, fpreeken en door daaden, Komt fchuld op fchuld al meerder laaden; Den mensch is tot niets goeds inllaat. Hij 's geeft'lijk dood, tot gecftees daaden, Hij kan, noch wil Godt geeven d' eer,' Maar zich in boosheid meer verzaaden, Niet door Gods woord zich laaten raaden, Om toch te leeven tot Gods eer. — m Maar Gode ftraft gewis de zonden; Door eene diieéïleije dood; Ligbamentlijk word z' ondervonden, Als Ziel en Lighaam word ontbonden: Maar Geeftelijk, o ftraffe groot! B 5 Van  X *6 X Van Godes gunst te zijn gefcheiden Voor Eeuwig! Ja, liet is doch recht, Om Eeuwig, Eeuwig ftraf te lijden, In het helfche vuur, van Godt gefcheiden, Het is de zonde toegezegt. — VAN  X *7 X Van 't VERBOND der GENADE. Stem: Psalm 35. 0 Onverdiende Liefdedaad! Dat Godt 't Genaverbond aangaat, En handeld met den Uitverkooren, Vloekwaardig, in zich zelfs verlooren; Waar aan Godt alle heil beloof, Maar eischt bekeering en geloof; H Geloof om in 't Verbond te gaan, Bekeering van elks gruweldaan. — o Groote Christus! waart g' 'er niet, Deez" daad was nimmermeer gefchied; Godt eischt het geen hij zelfs wil geeven, Daar toe fchenkt Godt genade en leeven; Ook onder 't Oude Teftament, Was dit Verbond in kragt bekend, Wijl Gij altijd de zelfde zijt, Van toen af tot in Eeuwigheid. — Een  X 38 )< Een arm verleeg'ne raad'loos is, 't Gepaste voorwerp niet gewis, Om in 't Verbond met Godt te treeden, Godt wil uw' Godt zijn. Zal die reeden U niet beweegen, ziende mensch? Waarachtig 't is uw' Zielenwensch Te zeggen: Bondgodt! ik voor U, En gij mijn Godt op heden na. — VAN  X *9 X van de MIDDELAAR des VERBONDS. Stem: Psalm x. "Jezus Christus, Middelaar des Verbonds, Den rechten, wijl men alles in hem vond, Dat was voorzeid, weleer door de Propheeten, Den regten tijd gekomen, zoo wij weeten, Terwijl den tweeden Tempel nog zou ftaan, Waarin dat Jezus zelfs zou binnen gaan. '/v Eer 't JoodfcheVolk hun magt ontnomen waar, Op 'teind van vier honderd negentig jaar, Die Daniël noemd zeventig Jaar-weeken, Is Zijne komst uit Davids huis gebleeken, Zoo als voorzeid was, uit den Juda's Stam, Is 't dat de Middelaar te voorfchijn kwam. Die  X 3° X Die Voorfpraak is, maar teffens ook voldoet, Waardoor den mensch met God bevred'gen moet. Middelaar Jezus, treê voor ons toch binnen, Doe goedheid zelfs niet haten, maar beminnen: God haat mij ook om mijn verdoemde fchuld, Bevrcedig mij, dan is mijn wensch vervuld. VAN  X 3i X VAN DE NAAM JEZUS. Stem: Psalm 125. j^jïp Volk zal Jezus zalig maaken, En dat van 't hoogde kwaad, Door Zijne Lijdensdaad; Dat z' in Gods gunste weer geraaken, Want Jezus heeft Zijn Volk gegeeven Een Eeuwig leeven. — m Maar dat volmaakt gelukkig weczen Is geen verdiende naad, Wijl 't uit genade gaat. Geen naam en is 'er buiten deezen; *t Is Middlaars naam, o ja! en daaden Te doen, genaden. — van  X 3* X Van db NAAM CHRISTUS. Stem: Psalm 126. D e Naam Christus Gezalfde zeid, Gezalfde al van de Eeuwigheid, Door Olij niet, maar door Gods Geest Eeuwig verordineerd geweest Tot drie Amp;en, ons hoog van waarde, In tijd bekwaamd als mensch op Aarde, Door Geestes gaaven toegeweid, Van Wijsheid, Macht, en Heerlijkheid. — Zijn Wijsheid toond Hij in Zijn Leer, Zijn Macht in Wonderdaaden meer, Zijn Heilig leeven wijst ons aan Dat Hij nooit zonden heeft gedaan. De Christus Naam, geen grooter eere, Met Hem vereend zal ik begeeren, Zijn Zalving ik deelachtig zij, Waar door ik dan Zijn Naam belij. — VAN  X 33 X van z y n e A» M P T E N. Stem: Psalm 106. D rie Ampten moesten in Hem zijn, Die Heilig veilig m&akt en rein; Propheet leert hij den weg ten leeven, Als Priefter maakt hij vrij van fchuld, En Koning 't volk verlosfing geeven, Dat hier en Eeuwig word verduld. C VAM  X 34 X Van zyn PROPHETISCH AMPT. Stem: Psalm 7. (jfod heeft door Mofis laaten leeren Dat een Propheet zouw propheteeren, En Iceren ons de zaligheid, Die door hem zelve was bereid. Hy leerde oudtijds door Propheeten, • In 't Vleesch ook zelfs gelijk wij wéten, Hyieerd nog heden, ja altijd, Door geest, en zijner knegten vlijt. — Hij propheteerd zijn ganfch* lijden, Zijn dood, en al zijn bitter ftrijden — En lotgevallen van zijn Kerk, Bevestigd 't al door Wonderwerk. Ook leert hij door zijn geest gelooven, De blindheid recht, geeft daar toe oogen, o Groote Leeraarl leer ons dan, Dat ons geen fterv'ling leeren kan. — van  X 35 X Van zyn PRIESTER-AMPT. Stem: Psalm 49» fl~Cen eeuwig Prieiter is den mensch voorzeid 9 Die ofFren zouw, en bidden t' aller tijd , i Door geen rein vee voor den Altaar geflagt, Dat d'and're Piiefters daar toe werd gebragt. Niet voor zig zeiven, de Prieiter was rijn, Van Hem heeft telkens geen offer te zijn: Neen, wantmet eeri offer komt hij volmaken s Dat al zijn volk tot heiligheid zal raaken. # Hy offerd zich zelfi op den altaar 't kruis, 't Vuur is Gods toorn tegen 't zondig gefpuis, Aan zijnen Vader voor zijn volk alleen, Is hij den voorbidder en anders geen. — Hij bid in den Hemel eisfchend' voor haar, • En zend zijn zégen aan zijn volk van daar, Niet als menfchen die zegen wenfchen te géven, Hij is de grondoorzaak van allen z-en! maar verlosfen uit des Vijands hand, Hijgeeft haar hierfchoon ftryd,een heerlijk leven , En dan hier na het heerlijk Hemelland. — ya N  X 37 X VAN Z IJ N' n a t; u u r e n. Stem: Psalm 30. In Christus twee Natuuren zijn, Waarachtig God, en menfche rein,} De Godheid nam de menschheiJ aan, Bekwaam het lijden t'ondergaan. — De Godheid die kan nimmer lijden, Maar fterkt de menschheid in liet ftrijden. In waarheid mensch maar niet in fchijn, Maar een perfoon moest in hem zijn, Door twee Natuuren t'zaam' gehecht, Onfcheidbaar fehoon in 't graf gelegt; Hij die wierd mensch is God gebleeven, Die Gods Zoon fchenkt het eeuwig leeven. C 3 van  X 38 X Van zyn S T A A T E N. Stem: Psalm 50. T wee fhaten heeft de Christus ondergaan, Doorzijn Verned'ring aan Gods recht veldaan, Hij moest eerst zijn verworpen en veracht, Verdiende hem tot de verhooging bragt, Om 't heil verdiend den zijnen toe te wijzen, DU geeft hun dof om eeuwig hem te prijzen. z yne  X 39 X zyne NEDRIGE GEBOORTE.' Stem.' Psalm 44. w at blijde tijding moet men hoor:n , 't Was Jezus uit een Maagd gebooren, Te Bethlem in een Beesten ftal, Die voor de zijnen lijden zal. — 't Was door de kragt des heil'gen geest, Die Maria was overkoomen, 't ls uit haar vleesch en bloed geweest, Niet uit den Hemel tneêgenomen. — Toen juichten all' de Hemellingen, Hier 's eeuwig ftof van lof te zingen , De Herders zijnde in het veld, Wierd deeze blijmaar 't eerst vermeld. — Hun oog' zag zelfs 't gebooren kind, Waarvoor zij biddend' nederknielen, Hij 's waardig dat hem elk bemind , Mogt maar zijn' geest het hart bezielen! C 4 zijn  X 40 X z IJ n L IJ D E N. Stem: Psalm 46. D e Christus heeft op aard' geleeden Zijn leeven lang zijn ftrfjd volltreeden, Zoo ras als hij gebooren waar, Wicrd hij veei bitt're fnarr gewaar. Ten agtflen d.ig is !]ij befneeden, Zeer jong moest ff ij ter viugt al meede, Herodes zogt al vroeg zijn dood, Me: hem , men naar Egijpten vlood. Wierd fel geplaagd, leed hoon en fmaden, Van Judas met een kus verraaden, Gevangen van den Joodfchen raad; Mishandeld, fehoon hij deed geen kwaad. Gods wraakvuur in zijn ziel geleeden , Van Petrus zelfs verloochend meede, Zegt mij dan is 'c geen lk f.ie groot, Dat hij dus leed? ja zelfs de dood. — z ijn  X 41 X z ij n DOOD. Stem: Fealm 55. De Christus is aan 't kruis geftorven, Heeft daar toe 't heil den mensch verworven, De kruisdood was de grootfte fchanden , Voor 't booste Volk ooit uitgedagt, , Ook 't fmert'lijktt' is aan Hem volbragt, Genageld door zijn' voet en handel. Die vloekdood moest de Christus lijden, Otn al zijn volk van vloek te vrijden, Gekruist tusfchen twee moordenaaren, Hangt tusfchen Hemel ende Aard, Ais of hij beide was onwaard , o Liefde zonder evenaaren! — C 5 Gol-  X 42 x Golgotha's berg die is getuige, Dat Jezus daar het hoofd moest buigen , Gansch afgemat door al de fmarten, Zegt Vader: u beveel 'k mijn geest, Het was volbragt: zoo als men leest; Toen kreeg hij nog een fpies in 't harte. ZIJN  X 43 X z ij n BEGRAAFENIS. Stem: Psalm 80. Jozeph en Nicodeem twee braaven, Die hebben Jezus doen begraaven, In 't graf dat Jozeph eigen was; Nog nieuw, dat komt hier regt van pa». Daar was nooit iemand ingelegt, Als Jezus; zoo het woord ons zegt. 't Was uit een Steenrots uitgehouwen, Vermogend' Raadsheer, uwe trouwen En liefde toond gij hier in groot Aan hem, die voor u ffierf de dood. En Nicodeem door hem bekeerd, Toond hier dat hij recht is geleerdt. Hij  X 44 X Hij moest niet bij de moordenaaren Begraaven zijn; maar die rijk waaren Bij Kerk, en bij een raadsperfbon; Geen galgeveld zijn doode WOon, Neen, zoo de prophetie ons zeid , Een fteenrots xms voor hem bereid. ZIJN  X 45 X z,jn NEDERDAALING ter HELLE. Stem: Psalm 5. I^efchouw ik hier het ziele lijden, Het nederdaalen in de hel, Dit zijn die helfche angften wel Die Jezus in zijn laatfte tijden Aan 't kruis moest ftrijden. «— ê Hij kon niet zelfs ter helle daalen, Want hij zijn geest zijn vader gaf,j Zijn Lighaam was hier in het graf, Dit komt de heiangst af te maaien, Van Gods toom ftraalen. — Waar dropp'len zweet als bloed van komen, Hier koorct de ganfche hellemagt, Met een verwoede fterke kragt, Op hem , in plaats van op de vroomen Als watetftroomeu. — ZIJNE  X 46 X ztjne OPSTANDING. Stem: Psalm 65. ' yje Christus ftond op van den dooden, Zoo als het was voorzeid, Dat was doch op het hoogfl' van nooden, \ Tot onze zaligheid. Lighamentlijk' en Geeftelijke Opflanding ligt 'er in; Dat was voldaan, komt daar door blijken Door Jezus dien ik min. — Hij was in 't graf drie dagen , nagten, Dbcr Jonas afgebeeld, Stond op door zijne 's Vaders kragten; Alöm is meegedeeld Deez' waarheid zonder tfgénfpreefeen, Getuigd ons Hemel, aard, 't Is uit 't befchouw van hem gcbleeken, Van Hem die 't al is waard. — Ds  X 47 X De Eng'len, Wagters, en de Vrouwen Dii'eipelen eenpaar; Op wiens getuig'nis men mag bouwen, Getuigen 't alle klaar. — Wat kwam hij veelen meer verfchijnen. Na hij was opgedaan; Mogt ongeloove meer verdwijnen, Op Jezus kan men aan. — ZIJN*  X 48 X z ij n e HEMELVAAR D. Stem: Psalm 8. T t/ezus opgedaan is na veertig dagen, Zoo als was voorzeid, op een Triumphwagen: Van d'Oiijfberg af Hemelhoog gegaan, Van voor 't gezigt daar zijn Difcip'len ftaan. in. Ten derden Hemel is hij opgevaaren, Daar d' Engels als getuigen ook van waaren, Als mensch wierd hij daar door niet overal, Hij zegt: niet ik, maar d'armen blijven zal. Hij moest omhoogzijn op zijn' Throon gezeten Als Koning en Voorbidder zoo wij weeten , Daar hij vergaderd al zijn Volk bij een, En zend zijn geest zeer ruim, ja ongemeen. In  X 49 X In zegenpraal word onzen Heer ontfangen, Door Eng'len heir met Hetnelfche gezangen , Den Hemel juicht met al dat daar in woond9 Wijl God zijn Zoon als overwinnaar kroond. D ZIJNI  X 5o X ZIJNE ZITTING ter RECHTERHAND GODS. Stem: Psalm 6. Christus aan Gods rechterhand, Hoog verhoogd in 't Hemelland, Zoo 't Hem was toegezeid; Heerlijk en hoog verheeven, Almagt aan Hem te geeven „ Eeuwig is 't Hem bereid. ~ 't Zij dat Hij daar zit of ftaat, Magtig Koning wijs van raad, Door 't zielsoog dus befchouwd, — Heerfcher over 'sVijands raagt, Onder uwe voet gebragt, Die u Volk had benauwd. — Van  X 5i X Van de ROEPING. Stem: Psalm p. D e Christus voor zijn Volk verhoogd, Ons wel te doen heeft Hij beloofd , Hier in de tijd en na dit leeven, Door roepen recht tot heil te geeven. — De Christus]die vergaard zijn Kerk, Door Woord , en door den Geest zeer fterk, 't Uitwendig' Woord dat alle hooren, Inwendig zijn de Uitverkooren'. — Natuur roept niet, maar wel het woord, Die onder 't Euangelie hoord, Maar wanneer woord met geest zig paaren9 Dan zal het goede vrugten baarea. D » >t  X 5* X 't Verftand de hartstocht word gericht , Geneigd , -inwendig en verlicht, 't Inwendig' roepen dat is trekken, Tot waar geloof daar toe opwekken. VAI*  X 53 X Van de Kerk. Stem: Psalm 107. Ik geloof een Christen Kerk, Strijdend' Triurapheerend', Duivel, Waereld, Vleesch zoo fterk 1 Maakt op aard begeeread', Want de Kerk hier op aard - Moet daar meed' altijd ftrijden, Christus 't Kerkhoofd is waard Dat wij dus hier voor lijden. — * Boven Triumpheercnd dan, Zonder Itrijd te vinden, Een hoofd daar op weezen kan , 't Paufen hoofd voor blinden. Kerk is altijd geweest, En zal ook altijd blijven, Niet altijd zigtbaar, leest Elia' zijn bedrijven. D 3 't  X 54 X *t Is noch oud; nog veel, nog rlfk Dat bewijs zal baaren, Maar alleen is dat een blijk Zuiver 't Woord verklaaren. Arm in zig zeiven zijn, En Gcd alleen te eeren, De Sacramenten rein, Geloovig te begeeren. — Van  X 55 X Van de RECHTVAERDIGMAAKING. Stem: Psalm 84. D ie door den Geest geroepen zijn, Verklaard God van haar' fchulden rein, En zijn ook van de draf ontheeven , Door Christus die haar voortpraak is, Waardoor zij onverdiend, gewis Verkrijgen 't recht tot 't Eeuwig leeven; De Vader als de richter dan, Die door ziju Zoon vrijfpreeken kan. Deez' vrijfpraak word nooit ingeftort , Noch innig men veranderd word, Maar komt van alle fchuld bevrijden, Niet om 't geloof noch eigen werk, Maar uit, en door 't geloove fterk, Van Heiligmaking' onderfcheiden ; De Geest verzegeld ons daar van, 't Geloof dat neemt die vrijfpraak an. D 4 Van  van het G E L O O V E. Stem: Psalm 76. 't Geloof men viermaal onderfcheid , Ia een Hiftorisch, en een tijd, 't Miraculeus ; maar 't waar geloof, Waar voor 't Natuur geflel is doof, Is noodig waarheid te belijden, Schoon 't ons van ftraf niet kan bevrijden. Her tijdgeloof veel verder gaar, Schoon 't op geen vaste gronden (laat, Het neemt het woord met vreugden aan, Doch voor een tijd, 't is ras gedaan. Als ook 't geloof der wonderwerken, «Kan zonder liefde niet verfterken. —  X 57 X 't Geloof dat Zaligmaakend' is, Dat werkt den heiligen geest gewis, Door 't woord in 't ongeloovig hart Dat kend, toeftemd, vertrouwend' werd, 't Neemd aan 't getuig'nis dat God geeven, Van zijn' Zoon , dit is V Eeuwig leeven. VAN  i X 58 X VAN DE HEILIGMAKING. Stem: Psalm 59, Die gerecht vaardigt zijn ran zonden, Zijn heilig door den geest bevonden , Vernieuwd is haaien ganfehen menfeh, lu handel, wandel, en in weiisch; Schoon in dit leeven niet volkómen, Niet even groot in alle vroomen, Neemt toe, neemt af, maar blijft gewis Hij die, die eens geheiligd is. — Van  X 59 X Van de GOEDE WERKEN. Stem: Psalm 8a. (jpheiligde doen goede werken Uit het,geloof om zig te Merken, Ook tot Gods eer en na zijn wet, Daar heiligheid is opgezet. — Uit het geloof God te behangen, En doch na Gods geboden vraagen, Ja al onz' daaden moeten zijn Tot eer yan God, 't zij groot of klijn. — Het werk dat moet naar buiten toonen, Wat dat inwendig in ons woonen, Schoon dat geen deugd uit eigen krag: Kan worden van een mensch volbragt; Wegwerp'lijk zijn onze beste daaden, Verdienen niets, 't is uit genaden, AI wat wij doen, 't is onze plicht, Zoo als het heilwoord ons bericht. tan  VAN Dl WET GODS. Stem: Psalm 94. Cxod gaf aan Ifraël drie wetten, Die eeuwig duurd, nooit af te zetten, Die and'ren zijn niet meer bekend, Al van het Nieuwe Testament, Van Offerhanden, en 't beffier Van Ifraël en is niet hier. — m Maar onze Wet der tien geboden Ons als een rfchtfuoer hoog van nooden, Waar in twee taf'len voor ons zijn, Die leeren eerst hoe dat ik mijn God lief zal hebben boven al, En koe 'k mijn' naasten lieven zal. Bij  X 6i X Bij Donder is die Wet gegeven, Van God, dit deede ILVel beeven, Van Sina's Berg, in fteen gedrukt, Toen Ifrel Faro was ontrukt. Die Wet leerd ome onmagt dan,' En zet ons tot het bidden au. VAN  Van het GEBED. Sten: Psalm 60. IHIet bidden God bevoolen heeft, Op 't bidden Gods verhooring geeft, Alleen komt Gode toe die eer .Geen heil'gen; een drie-eenig Heer, Die magtig is, en overal, Die 't recht verzoek verhooren zal, Wanneer men in be.naauwde dagen Aan God oprecht zijn leed komt klagen. Bid God om al wat noodig is , Geloovig, dan krijgt gij 't gewis, Bijzonder om dat geeft'Jijk brood, Dat fpijst in d'uuren van den dood. Ja Christus zelfs leerd ons,'t gebed, Dat Hij ons tot een voorfchrift zét, Door d'Euang'Iist zeïr net befchreevcn, Zoo ais 't ons Christus heeft gegeeven. Van  X 63 X Van de SACRAMENTEN. Stem: Psalm 148. T wee Sacramenten zijn bekend, Van 't Oud' en 't Nieuwe Testament, Befnijd'nis, Pafcha van het Oud', Dat men nu heden niet meer houd. In 't Pafcha wierd een Lam gegeeten, Dat zag op Christus; zoo wij weeten, Den agtften dag bd'need men 't kind, Zoo als men dat befchreeven vind. — Nu heeft ons Christus ingefteld Doop, Avondmaal zoo 't woord ons meld; Als teekens van 't Gena Verbond, En Zégels; z-00 de waarheids mond Ons in lijn woord heeft doen befchrijven, Om bij het regt' gtbruik te b'ijven; Der goed'ren van 't gena verbond, «» 't Weik ik belij met hart en mond. — van  ^ X 64 x VAN DEN HEILIGEN DOOP. Stem: Psalm 100. Ijefprengd ben ik met water rijn, Dat ongemengd en fchoon moest zijn. Het welk beteekend Christus bloed, Dat onze fchuld afwasfchen moet. -• In naam van Vader, Zoon, en Geest, Is deeze mijnen doop geweest, 'k Behoorde dan tot het Verbond, Dat was van mijnen doop de grond. — Een Wettig Leeraar is het recht Tot Doopen eenig toegezegt, Ik ben de Kerk doe ingeënt, De Doop die duurd tot 'sWaerelds end. ?Af5  X 65 X van het HEILIG AVONDMAAL* Stem: Psalm 105. Dien nagt toen Jezus is verraaden, Steld 't Nagtmaal in; om te verzaaden De Geeftelijke hongersnood, Tot teek'nen van Zijn lijden, dood, 't Beftaat alleen uit Brood en Wijn, Geen Ouwels mogen daar in zijn Het Brood dat moet ook zijn gebroken, Want Jezus is aan 't Kruis doorftoken, Zijn Bloed is voor ons •uitgeltort, Waarom de Wijn gefchonlten word; .'t Veranderd in de Christus niet, Wijl men als Brood en Wijn niets ziet. E Afe  X 66 X Als mensen kan Jezus doch niet weezen In 't Avondmaal, Hij is hoog gereezen, Maar naar Zijn Godheid is Hij daar, En doet Zijn kragt geworden waar, Wanneer Hij fpijst die hong'rig zijn, En noemt hun dan, gij zijt de mijn. «■» VAN  x 67 m VAN 'sMENSCHEN UITERSTE. Stem: Psalm ioo. D en mensch zal niet altijd leeven, Hij moet eens den adem geeven, Maar de ziel onfterfF'iijk. is, Eeuwig wel, t>f kwaad gewis. — Hel of Hemel moet hij komen, Zonder Vagevuur te droomen, Eeuwig zal hij moeten draagen Godes gunst, of helfche plaagen. E 2 van  X 68 X van de OPSTANDING E. Stem: Psalm 52. E/ens zullen opftaan allé menfchen Die ooit geftorven zijn; Den jongden dag der Vroomen wenfchen, Staat op, godlooz' en rijn! God zelve wekt hun vnn den dood, Door Zytie Hem zeer groot. m Zij zullen niet veranderd weezen , Als in hoedanigheid; Geen doodsverdeif dan meer te vreezen; Onbekend is de tijd. — Dien dag znl komen onverwagt, Voor die leeft onbedagt. — Bij  Bij God zijn machtig alle dingen, Die 't Heelal fchiep uit niet, Kan 't ftof ook wéér bij een doen bringen Zoo ras als Hij 't gebied. — Den mensch tot (tof verteerd, verbrand, Verfpreid door 't ganfche Land. — E3 VAN  X ?o X van het LAATSTE OORDEEL. Stem: Psalm 109. D aar zal een laatfte oordeel komen Voor 'tgodloos Volk, en voor de Vroomen; Dat gaan zal over al de daaden, Zoo wel het goede, als het kwaade. Wijl Christus in de wolken zal Naar recht oordeelen 't gansch Heelal. Hij zal ons in twee hoopen Hellen, Daar 't Richterlijke Vonnis vellen; Godloozen aan Zijn linkerzijde, En zeggen: weg in 't Eeuwig lijden, Gij woudt niet ik uw Koning waar, Word nu een Eeuwig vuur gewaar. Maar  X 7i X Maar al de Vroomen zal men vinden Ter regterhaud van haar' beminden, En hooren zeggen: Komt nu binnen, In 's Vaders huis, 'k zal u beminnen; En fchenken u die zaligheid, Van Eeuwigheid voor u bereid. — VAN  X X Van 't E E U IV IG LEEVEN. Stem: Psalm 150. JCeuwig leeven is gewis, Eeuwig ook verdoemenis, Dat een ftraf is va» gevoel In een Satans helsch gewoel. Eeuwig daar Gods tooren draagen, Aan het Lighaam en den Geest, Last'rend', knaagend' en bevreesd, ó Rampzaai'ge heifche plaagen! Eeuwig leeft het Vroom' gedacht, 't Eeuwig heil hun toegebragt, Ecuw'ge vreugde hun genot, Bij een driemaal heilig Godt: Stoor'loos bij de Hemellii.gen, Boven Lucht en 't Firmament, Heerlijkheid nog onbekend, Die liet daar dan zal omringen. EINDE.  LÏJST der WIJZEN van PSALNEN, Volgens rang van V getal' Pfalm i — Pag. 29 35 — S7 • 44 39 46 4° 59 58 F O R- Pfalm 65 — Pag. 46 76 56 —■ 8a 43 82 59 84 55 94 6e ioo — 64 102 — 67 105 65 107 53  ORDRE der HOOFDSTUKKEN, En op welke Wyze dezelve kunnen gezongen ■worden. Hoofdstuk. 1 Van de Kennisfe Gods, pag. r, Stem Pf. 73 2 Van de Schriftuur, . 3, ■ •— 66 3 Van God in 't gemeen, 5, —— 24 B Van Gods Naamen, - —— 6, — 42 C Van Gods Eigenfchappen 7, ——— 77 D Van de drie Perfoonen, — 9, 68 4 Van Gods Befluiten, - 11, —— 25 5 Van de Schepping, - 13, ——.— 19 6 Van de Voorzienigheid, 15, —— 3 7 Van 't Verb. der Werken, 17, 91 8 Van 'tBeeld Gods, - 19, ——.— 117 9 Van de Zonde. A Van Adams val, * • 21, —— — 118 B Van de Erfzonde, - 23, •——•— 33 C Van de dadelijke Zonde, 25, —— 4 jo Van't Verb der Genade, 27, < . —. 35 li Van de Middel, des Verb., — 29,—-— 1 A Van  O R D R E der HOOFDSTUKKEN. Hoofdstuk. A Van de Naam Jezus, - pag. 31, Stem Pf. 125 B Van de Naam Christus, . 32, —— 126 1 Van Zijne Ainpten, - 33, ——« — 106 A Van Zijn Proph Ampt, —. 34, ——— 7 B Van Zijn Prieiter Ampt, 35, ——— 49 C Van Zijn Koningl. Ampt, 36,— 2 2 Van Zijne Natuuren , - — 37, . 30 3 Van Zijne Staaten, - — 38, ——50 Fan de Trappen der Vernedering A Zijne nedrige geboorte, 39, . 44 B Zijn Lijden, . - 40, ——— 4g C Zijn Dood, - - 4Ij 1 D Zijn Begrafenis, - 43, gG, E Zijn nederdaüng ter helle =— 45, ■ .j 5 Fan de Trappen der Ferhooging. A Zijne Opftanding, . tf, — 6J B Zijne Hemelvaart, - 48, —— — 3 C ZijnezittirgterRegterh., 50,. . , 6 12 Van de Roepinge, - 5r, , 0 13 Van  ORDRE der HOOFDSTUKKEN. Hoofdstuk. 13 Van do Kerk, - - pag. 53, Stem Pf. 107 14 Van de Rechtvaardigm , — 55, —• — 84 15 Van het Geioove, - 56, — 76 16 Van de Heiligmaaking, 58, ■—— — 59 Fan de Goede Werken. 17 Van de Wet Gods, . 60, —— 94 18 Van 't Gebed, - 62, ~—— 60 19 Van de Sacramenten, - — 63, —— — 148 A Van den H. Doop, - 64, ——— 100 B Van '.t H. Avondmaal, 65, ——— 105 20 Van's Menfchen Uiterfte 67, — — 102 A Van de Opftandinge - 68, —— 51 B Van 't laatfte Oordeel 70, ——— 109 C Van 'tEeuwig Leeven — 72, ■— 150 EINDE.