D £ GELUKKIGE MORGEN» TOONE El SPEL,   DE / GELUKKIGE MORGEN, TOONEELSPEL. IN éÉN BEDRIJF. door. R O B E RT 3 A\H,% AMSTERDAM, H. van KESTEREN, 1809.  PERSOONEN, Mevr. sternberg. i o p h i a , haare dochter. iindenheim, Referendarittt, tan hoim, Raadsheer. Willem, oud 8 Jaaren -> > zijne Kinderen. mietjen, oud 6 jaaren J kartik, een Waard.  D Ë GELUKKIGE MORGEN* TÖONEËLSPEL. EERSTE T O O N E È L. Het Töoneel verbeeldt eeue kamer ten huize van den raadsheer van Holm. Van holm, alleen. -Hij zit aan een' lesfenaar, en doorbladert eenige papieren. Arbeid vóór en arbeid na! — Van den vroegen morgen tot den laaten avond! — en welk een arbeid? zeker een zeer ondankbaare! — Ik mooge hei proces winnen of verliezen, in 't eerde geval fchreeuwt mijne partij wraak over mij , in 't laatfte houdt mijn eigen kliënt mij vooreen bedrieger, of een domoor! — En voor wien. floof ik mij den geheelen dag af, voor wien? — Ja, leefde mijne Wiihelmiha nog! — Dan! ik hebbe immer» wat zoo menig mensch flechts wenfchen kan — kinderen — veelbeloovende kinderen. (Jeezeiidey,„X>& wej, duwe Zomer contra deri Infpeéleur Mulder" ook no£ niet afgedaan. — De infpefteur is een gevoelloos man ! — kan ik nu dat vonnis niet vinden? — ó Hoe zal die oude man zich verheugen! — hier is hetzelve! gelukkig A heb  ft DE GELUKKIGE MORGEN* heb ik hem gered, offchoon ik zelf'er aan begon te twijfelen. Het is toch fchoon, de redder van een mensch te zijn, dien chjkanes van een onërvaaren magiftraat of omgekochte rechters In 't ongeluk zouden florten! TWEEDE T O O N E E L. VA.N HOL M , WILLEM, MIETJEN. willèm en MiitjEN, komen uit een zijdvertrek en kusfchen van Helm de hand. Goede» morgen,- vaderlief I MIE T J E N. Hibt gij wél gerust? van HÖLM» Zeer goed, Mietjen-lief! mibtjen. Daar ben ik blijd om. willem. Ik ook, vader! en ik zal den gantfchen dag mij daarover verheugen. van HO lm. Doe dat,Willem! het is een blijk van dankbaarheid, wanneer wij om verblijden over de weldaaden, die de hemel, of een mensch aan ons betoont. WILLEM. Maar, yadarlïef..... TAJ<  T O O E E L 5 P E L. 3 van hol m. Wel, Willem! wat is 't? fpreek vrij uie, mietjen. De kleene Jan is ziek, zeer ziek. willem. Gisteren hebt ge het ons beloofd....; van ho lm. Dat heb ik en zal mijn woord houden. Maar, Willem! let wél op Mietjen, en wees voorzichtig dat gij geen ongeluk krijgej willem. Wees niet bevreesd , vader! 't is immers niet ver, even over de brug. Koom, Mietjen j wij zullen hem den tijd wat helpen korten en hem troosten ! willem en mietjen, hem de hand ' ' kusfchendé. Dag, vaderlief.' van holm. Maar vergeet niet weérom te komen f willem en mietjen. Vast niet! {beiden vertrekken.^ DERDE T O O N E E L. van holm, alleen. Meteen weemoe* dig oog ten hemel ziende. Veel hebt Gij mij ontnomen! 't Is reeds twee jaaren geleden, en nog kan ik de fmart over het verlies mijner A 2 Wit  4 DE GELUKKIGE MORGEN» Wilhelmina niet leenigen; haar beeld is al te diep iri . mijn hart geprent. ó Het was eene voortreflijke vrouw l VIERDE T O O N E E L. tan holm, martin. martin. Raadsheer, gij hebt mij tegen heden ontboden. Koom ik welligt ook te vroeg? Dag noch nacht heb ik rust, en wensch zeer dat het proces éénmaal worde beflist. van holm. 't Is afgelopen. Hier hebt gij 't vonnis. martin, leest in den beginne met vrees , deeze verkeert tangzaamerhattd in vreugde. Duizendmaalen dank, raadsheer ! {Hij wisent eene traan van zijne oogen, en wil van Holm de hand ku%fehen, die dit belet.) Ik ware voor geheel mijn leven een bedorven man , mijn krediet, mijne eer waren weg geweest zoo ik het proces had verloren. van holm. 't Zou toch zeer gemaklijk hebben kunnen zijn, en aoo de getuigenis van mevrouw Sternberg en haare dochter u niet hadden gered, ware 't zeer waarfchijnlijk geweest. marti n»- De hemel beloene en u en mevrouw Sternberg. Na kan ik mij weder over mijn leven verblijden. ' van  TOQNEELSPEL. 5 VAN HOLM. Ja, in den beginne ftond uwe zaak flecht. Gij had aan den magiftraat eene ongemaklijke partij. Maar zeg mij, wie is mevrouw Sternberg, die in het vonnis als getuige is aangehaald ? is het —. MARTIN. De weduwe van den vóór twee jaaren overleden Secretaris Sternberg. TAN HOLM. Woont die bij u in huis? MARTIN. Sederd den dood van haaren man; 't is eens zeei braave vrouw J — Zij heeft ééne dochter. VAN HOLM. Juist. MARTIN. Kent gij haar? ó waarlijk beiden, moeder en dochter verdienden een beter lot. VAN HOLM. Hoe zoo ? MARTIN. Lieve hemel! zoo als dat gemeenlijk gaar. Ik ken mevrouw Sternberg van der jeugd af aan, en den 'ft. «etaris heb ik ook zeer goed gekend. Die goede men.fchen zullen toen zij trouwden misfchien niet veel hebben gehad. Hij had in den beginne een gering falaris, en was mooglljk genoodzaakt eeqige fchulden te maaken. Naderhand toen hetzelve verhoogd werd, moest hij die fchulden betaalen, en toen hij deezen A 3 be:  6 DE GELUKKIGE MORGEN, betaald had, ftierf hij. 't Is zeer natuurlijk, dat'er toen voor de erfgenaamen weinig overfchoot. Mevrouw Sternberg en haare dochter hebben om den kost te winnen altoos vlijtig gewerkt, dan — dit is niet toereikende geweest. van holm, nadenkend. Ik heb veel aan haaren man te danken! — en ik (zacht) zal voor haar betaalen. martin. Raadsheer! gij zijt een man, dien het noch aan goeden wil noch aan vermogen ontbreekt, om iets aan eene ongelukkige familie te doen; of gij aan uwe tafel ééne perfoon meer of minder hebbe, is u onverfchillig. Wooning zoo gij dezelve niet hebbe — kan ik niis- fen. Lieve hemel! gaarne zoude ik iet meer doen; dan het zijn flechte tijden , ik heb behoeftige bloedverwandten: het doet mij in de ziel leed; maar ik kan niet meer doen. van hoxh. / Ik zal zorgen dat zij geholpen worde. m ar tin. De hemel zegene u, voor den troost, dien ik eener. trme verlaatene weduwe kunne brengen. Maar, mijnheer, wat ben ik u verfchuldigd? van holm, hem bij de hand vattende. Minder, lieve man! dan ik u.— Ik heb heden dringende bezigheden ; vergeet niet mevrouw Stemberg van mij te groiten. ' mar-  TOONEELSPEL. ? i martin. Dat zat ik niet vergeeten. — Ik heb heden meer dan één proces gewonnen! ó Hoe zal zich mevrouw Sternberg over mijn en haar geluk verheugen. (Hij vertrekt.) F IJ F D E TO O N E E L. van holm, alleen. M evrouw Sternberg! — Straks moest ik met moeite mij haar' naam te binnen brengen en nu verwonder ik mij, hoe het mij mooglijk zij geweest, eene vrouw te vergeeten, voor welker deugd , fchoonheid en edelaartigheid ik weleer zoo veele achting voedde.'-— Het is zonderling, indedaad zeer zonderling. — Nimmer trouwends konde ik gisfen dat zij gebrek leed. — Zij zal geholpen worden. ZESDE T O O N E E L. v ah holm, linden^eim, met eenige akten. van holm. Aha! goed dat gij koome, heer referendarius! ik heb juist eenige vrije oogenblikken. Hoe is het verhoor gister afgelopen ? lindenheim, de fchouders ophaalende. Zoo als dat van eergister. Indien gij niet alle» in 't werk Helle -» -A 4 TTAlf  I DE GELUKKIGE MORGEN, VAN HOtMi Ik kan niets doen dan 't geen rechtvaardig is. De wet fchrijft het vonnis voor, ea de rechter is daaraan gebonden. LINDENHEIM. Dat is waar, maar de man heeft eene vrouw en vijf kleene kinderen. VAN HOLM. Hij heeft een formeelen roof begaan. LINDENHEIM. Zoo fchijnt het. — Hij wierd door zijn' heer uit dep dienst gejaagd, dewijl hij een' haas verkogt had ia plaaife van dien aan hem te brengen. VAN HOLM. Daaraan heeft hij misdaan. LINDEN H EI M. Hij kon bij niemand een anderen dienst bekomen, dewijl men hem de vereischte getuigenis weigerde, of eene zeer nadeelige gaf. De man geraakte ic de uiterfte armoede, zijne vrouw en kinderen riepen om brood: raadsheer! hij, die toen niet alles gewaagd , niet met Promethens het vuur van den hemel zou hebben geftolen, zou minder dan echtgenoot, minder dan v«ler, minder dan mensch hebben moeten zijn. VAN HOLM. LindenheimJzoo hevige hartstochten — haat, toorn, liefde, gevoel der ellende, te gelijker tijd gronden vaa ▼eifchopning voor eene misdaad waren, dan zouden de kri.  TOONEELSPEL. 9 krimineele wetten weldra nutloos weezen, en zelf dis geene, die als 't ware dief en moordenaar van beroep is, zich achter dat masker verfchuilen. lindenheim. Maar wat gaat de Staat 'er bij vooruit , zoo deeze man voof eenige jaaren in het tuchthuis koome, op deeze wijze een huisgezin van den vader beroofd, vijf onnozele kinderen aan honger en kommer blootgefteld en als 't ware gedwongen worden, om, of hunnen medemensch tot last te weezen, of zich op eene of andere ongeoorloofde wijze onderhoud te verfchaifen. van holm. Dat is droevig ! Voor deezen zeker behoorde geduurende dat de vader geftrafc worde, de Staat zorg te draagen. Ik zal intusfchen, voor den delinquent doen, 't geen ik als eerlijk man doen kan. Midlerwijl, vaarwel. lindenheim, maakt eene buiging en vertrekt. ZEVENDE T O O N E E L, van holm, de Jfukken doorbladerende. Het fait is klaarblijklijk ~ door zijne eigene bekentenis en de uitfpraak der getuigen bevestigd.' — {kif. doorziet dezelven verder, en leest een poosjen.) Deze omftandigheid zoude zijne ftraf kunnen verzachten, AS AGT-  lo DE GELUKKIGE MORGEN, A G T S T E T O O N E E L. van holm, willem, buiten adem. willem. Ach , vader! — vader! — Mietjen — in 't water! van holm, opvliegende. Godin den hemel! mijn kind! {hij fnelt henen.) willem. Ach, Mietjen! MietjenJ {hij volgt zijn vader.~) NEGENDE T O O N E E L. Jlet Tooneel vei jeeldt eene kamer in V huis van Mar-, tin. Op den achtergrond Jlaat een klavier. Mevr. sternberg, door eene zijddeur binnen koomende. Weder een' verjaardag beleefd, den zes-en- dertigtigften van mijn leven! {ten hemel ziende) Moet ik mij 'er over .verblijden, of begint met denzelven weder een nieuw jaar van mijn lijden? - Eeuwige! in uwe handen berust het lot van mijne dagen! waak over dezelven! 't Zoude treurig weezen, zoo 'er nog geen einde aan mijn lijden kwam! dan welligt bekoome ik heden tijding van mijn broeder! — Lindenheim zal mij heden 'aan mijne belofte herinneren, en ik kan 'er niet aan voldoen. Sophia is mij te dierbaar dan dat ik haar den weg zoude laaten betreden, dien ik bewandeld hebbe. Bei-  TOONEELSPEL. ir Beiden zullen mij met beden en traanen beltonnen, en — zal ik deze!ven kunnen weêrflaan? TIENDE T O 0 N E E L. Mevr. sternberg, martin. martin. iftoria, mevrouw ! ik heb 't proces gewonnen; (haar 't vonnis overgevende) zie hier, lees! Mevr. sternberg. 'k Verheug mij van harte 'er over, en wensen u oprecht geluk 'er mede. martin. Ik dank u. Weet gij wat, mevrouw! wij zullen heden ten blijk van mijn geluk eens regt vrolijk weezen. Ik heb reeds een kieen feest in mijn hoofd, dat gij volftrekt moet mede vieren: want aan u heb ik grootendeels mijne triumf te danken. Mevr. sternberg. Ik heb getuigd 't geen ik Gode en der waarheid verfchuldigd was, en verheug mij daardoor uwer onfchuld meerder gewigts te hebben gegeeven. martin. Gij zult het niet te vergeefs hebben gedaan, mevrouw! — Efsch nu van mij wat gij wilt: mijn laajften duit deele ik met u. Mevr. sternberg. Lieve Martin! hebt gij dat niet reeds gedaan? MAR.  DE GELUKKIGE MORGEN, martin. Ach ! zoo ik nadenke wat 'er van mij geworden zoude zijn, zoo ik 't proces verloren had! — Mevrouw! de raadsheer vroeg naar u; hoe gij u bevond en hoe bet u ging.... Mevr. sternberg. De raadsheer? martin. Hij zeide, dat hij u kende, en ik zeide hem... Ach mevrouw! ik heb zeker eene zotternij begaan, maar ik deed het uit een goed hart: want ziet ge, de raadsheer is een man, die u van nut zoude kunnen zijn. Mevr sternberg. Gij hebt hem dus gezegd ■ martin. Dat gij bij mij woont, en dat het u niet wél gaat. Mevr. sternberg. Dan hebt gij de waarheid gezegd , en behoeft desweg»ns geene verfchooning te vraagen. !Dat het mij niet beter gaat, is mijne fchuld niet, en armoede is in veele gevallen geene misdaad. Ik kan het noodlot geenen rijkdom afpersfen, indien het deszelfs ontwerp is, mij de vóórportaalen der armoede te doen doorwandelen. Daar te boven U de raadsheer een veel te edelaartig man, dan dat hij mij , inzonderheid zoo hij vroegere betrekkingen nog niet hebbe vergeeten, des wegens zal verachten. MAK-  TOÖNEELSPEL, 13 MARTIN. Mevrouw.' zoudge wel den onderfiand van een' mart Weigeren,die denzelvcn zeker met hec-roenschlievendst oogmerk aanboodt? — Hij zeide, dat hij zien zoude... Mevr. STERNEE KG. Martin! gij hebt zeker weder voor mij gesmeekt? MARTIN. Wat kan ik anders doen? — zelf helpen? daartoe ben ik te zwak — Geloof mij, mevrouw.' ware ik in betere oniftandigheden , gij zoud zeker van niemand, wie hij ook zij, weldaaden behoeven aan te neemen. Maar tegenwoordig — Dan ik zal toebcreidfelen totons feest gaan maaken: want vrolijk moeten wij toen zijn, (Hij ver trekt.~) ELFDE T O O N E Ë Li Mevr. STERNBERG. "t)e raadsheer herinnerde zich mijner ! — Weleer fcheen hij een oprecht vriend van ons huis te weezen! — Dan de dood van mijn' man heeft dit alles veranderd. Ik heb hem federd nooit ge sophia. Nergends door, lieve Martin ! maar hadt zij Hechts een' goeden lieven Karei hier , zoo als haare arme dochter, dan zoude zij zeker niet van hier vertrekken. Och, lieve Martin; ik bemin Karei zoo zeer, en moet hem nu verlaaten! — B 3 MAR-  a2 BE GELUKKIGE MORGEN, MARTIN. Ik zal uwe moeder voor/tellen, dat zij —— SOP HIA. Neen, doe dat niet: zij zoude mij voor ongehoorzaam houden, en dit zou niet alleen mij, maar ook haar bedroeven. Ik gaa mede, wij zullen toch niet altijd bij mijn' oom blijven; en zoo wij van daar vertrekken, koomen wij weder bij onzen ouden goeden Martin. MARTIN. Zoo ik dan maar niet reeds in 't graf ligge! SOPHIA. Och neen, dat zult gij niet. MARTIN. Ja! ik ben oud, en ftaa misfchien reeds met den eeaen voet in 't graf. Nu wij willen hoopen, dat wij malkander in deeze waereld nog eens zullen wederzien, (haar hartelijk de hand drukkende} en dat gelukkiger dan nu! SOP III A. Dat willen wij — maar — verlaat Karei niet. MARTIN. Nooit, lief meisjen ! al wat ik kunne doen : wat Hechts immer in mijn vermogen zij, zal ik voor hem doen. — Daar komt hij zelf, de goede jongen! VIJP-.  TOONEELSPEL. 23 V1J FT I\E ND E TOONEEL. de voorigis, lindenheim, ongekleed met min of meer natte hairen. lindenheim. I Cjoeden morgen, vriend Martini martin. Goeden morgen? lindenheim. Sophia ! Martin ! — lk weet niet wat ik denken imoet? (driftig tegen Sophia^ Slaapt uwe moeder nog? sophia. Neen, zij was zoo even hier. lindenheim. 1 En hebt gij haar gefproken ? sophia, droevig. Ja. lindenheim. I Ja? ó hemel ! Sophia! neen, waarlijk Sophia ik liad niet gedacht dat uwe moeder zoo wreed koude jkijn. Wat, Sophia! wat hebben wij haar gedaan, dat j:ij ons ongelukkig wil maaken ? ó Martin , lieve l'riend! waar zijn de zoete denkbeelden, die ons zoo Jikwijls beneden aan den haard bezig hielden? waar lijn dezelven? Vervlogen , eer zij tot wezenlijkheid ijekoomen waren, om iiimmer wedertekeeren! B 4 MAR-  s4 DE GELUKKIGE MORGEN', MARTIN. Zij zuilen wederkeeren, Lindenheim! mevrouw Sternberg zal niet altoos bij haar broeder blijven. LINDENHEIM. Ik verftaa u niet, Martin. MARTIN. Wel, hebt gij den wagen dan niet vóór de deur gezien? Sophia en mevrouw Sternberg vertrekken nog .heden naar Schoondorp bij haar broeder. LINDENHEIM. Sophia! verlaat gij mij? Neen, dat zoude ik niet hebben gedaan ai had men mij fchatten geboden. Sophia ! gij wilt den armen Karei geheel ter nederttaan. SOPHIA. Ik verdiene dit verwijt niet, Karei! zoo gij in dit hartwonde zien, gij zoud mij hetzelve niet hebben gedaan. LINDEN HEIM. Heb ik u beledigd, Sophia ! vergeef het mij dan, nimmer zal het weder gebeuren. SOPHIA. Bedaar, Karei! daar komt mama. ZESTIENDE T O O N E E L. PB VOORIGEN, Mevr. STERNBERG. Mevr. STERNBERG. Qoeden morgen, Lindenheim! wat koomt gij doen?1 lINv I  T O ONEELSPEL. 25 lindenheim*. U ter gelegenheid van uwen verjaardag van harte geluk wenfchen. Mevr. sternberg. Ik dank u. lindenheim. Ik ben al vroeger hier geweest; maar —. Mevr. sternberg. Mij dunkt , dat ik u naar den kant van de bruff hebbe zien gaan. Maar federd wanneer heeft Lindenheim begonnen zjph elk kwartier-uurs te verkleden? Zoo ik mij niet bedriege, had gij ftraks een rok aan, en waart reeds behoorlijk gekapt. lindenheim, verlegen. Men — men heeft mij ginds verbij een huis gaande uit een venfter met water begoten. Mevr. sternberg, fchudt het hoofd fis of zij aan de waarheid twijfelde. Lieve Martin ! zeg toch aan den knecht dat hij infpanne. martin, gaat onvergenoegd heenen. Mevr. sternberg. Welaan, Lindenheim! laat ons voleinden, 't Is heden mijn verjaardag, ft weete wat ik u beloofd hebbe. Dat ik uwen wensch nog niet vervullen kan, ziet gij I aan de toebereidfelen, die ik tot mijn vertrek maake. Wij gaan naar Schoondorp. B 5 uk-  a6 DE GELUKKIGE MORGEN, LINDENHEIM. Ik heb het zoo even gehoord; maar — Mevr. STERNBERG. Nu? LINDENHEIM. Ik wilde het niet geloven. Mevr. STERNBERG. Waarom niet? LINDENHEIM. Welk mensch gelooft gaarn 't geen hij' vreest ? en dan konde is in 't geheel niet begrijpen, hoe — Mevr. STERNBERG. Hoe ik zoo wreed konde zijn , — en Sophia van u «iheemen. Lindenheim ! denkt gij, dat ik van hier zoude vertrekken, zoo mijne omftandigheden mij niet daartoe noodzaakten? LINDENHEIM, ZWtjgt. MOV! STERNBERG. Ook gij miskent mij. Zeg, heb ik immer gedrengheid omtrent u, of omtrent Sophia doen blijken? heb ik ooit fchijn gegeeven uw geluk en dat van Sophia omverre te ftootenf Gij kenr mijne- tegenwoordige oinftandigheden niet. Lindenheim! gij bemint mijne dochter; ik ben'er grootsch op, dat een man, als gij, haar zijner liefde waardig keurt, dan ik heb mijn varfer éénmasl hooren zeggen: liefde in bedelaarsgewaad 'is dwaasheid. Had ik een toereikend vermogen, Kafel! ik zoude geen oogenbiik aarfelen, u de hand van mij-  TOONEELSPEL. 2.7 mijne dochter te geeven; maar zoo — Waarvan zult gij leeven? Heb echter nog een paar jaaren geduld, Karei' in dien tijd kan veel veranderen. Gij kunt dan eene broodwinning hebben, en mooglijk kan Sophia de erfijenaame van mijn broeder zijn. lindenheim. Nog twee jaaren! dus nog twee jaaren zonder Sophia weezen? Neen, dat kan ik niet: zij zouden voor mij eene eeuwigheid zijn, en mijn hoofd dat van eenen grijsaard gelijk worden, ó Blijf hier, bij alles wat heilig is, op mijne knien bezweer ik u, (Sophia valt haar moeder ook te voet) fcheid Sophia niet van mij. Kunt gij met onverfchilligheid de traanen zien vlieten j van een meisje*, dat u zoo dierbaar, zelf zoo goed is, en u zoo zeer be-mint? wees niet wreed, laat mij u moeder noemen en maak mij en Sophia gelukkig. Iic zal arbeiden, dag en nacht — Mevr. sternberg. Karei! Karei! geene dwaasheden. Sta open fpeel geen romanesken rol. Noch uwe geestdrijverij noch ■ uw voetval kunnen mijn befiuit, noch mijne beginfelen doen wankelen. Maar op dat gij zie dat ik niet wreed ben, beloof ik u, dat niemand de hand van mijne dochter zal hebben , dan — Lindenheim. lindenheim en sophia, kmfchen haarde, hand. Dank, goeie moeder! dank. Mevr,  a8 DE GELUKKIGE MORGEN, Mevr. STERNBERG. Ik zal hare trouw en ook haar hart bewaken. I IN DENHEI M. Hij daar boven bewaakt het mijne. Maar, Sophia!* zoo tijd en afzijn mijne beeldnis uit uwe ziel wisfchen en een gelukkiger dan ik — SOPHIA. Deeze achterdocht in den mond van mijnen Lindenheim? Neen, Karei! indien koningen of vorlten naar mijne hand (tonden, ik zoude hun dezelve weigeren cn ze u fchenken. LINDENHEIM. Engelachtig meisien .' Vertrek in Gods naam ! moeder! reis tot aan het einde der waereld, Sophia is de mijne , en met haar een hemel vol van zaligheid. 6 Sophia! dat ik in ftaat ware u het gevoel en de gewaarwordingen van mijn hart in deeze oogenblikken uittedrukken! ZEVENTIENDE T O 0 N E E L. DE VOORIGEN, MARTIN. MARTIN. fjet rijdtuig is gereed — en 't goed is opgepakt. Mevr. STERNBERG. Zeer goed, kinderen! laat ons dus affcheid neemen! Martin ! ik moet u veel fchuldig blijven — betaalen kan  TOONEELSPEL. 29 Kan ik u niet, en ook niet danken: want ik zoude geene woorden vinden —, ' martin. Stil toch, mevrouw ! wat kan dit alles baaten! zoo gij vertrekken moet, vertrek'dan in 's hemels naam, en maak geene komplimenten met mij ouden man. Wat ik u gaf, was weinig, en verdient uwen dank niet , maar.... \ Mevr. sternberg. Nu, zeg vrij uit, 't geen gij zeggen wilt; zoo ik uwen wensch kan vervullen, dan — martin» Dat kunt gij wel, maar — maar vertrek in '-s hemels naam ! Mevr. sternberg. Wat wilde gij daar ftraks zeggen, lieve Martin? martin, op ziek zely' ontevreden. Dat gij hier moest blijven. Mevr. sternberg. Hoe kan ik dat! maar ik hoop dat wij malkandei weldra zullen wederzien. martin. Dat geeve de hemel! Mevr. sternberg. Her eenige,,wat ik nu nog moet verzoeken, is, dai gij Karei niet verlaate: hij is van heden af mijn zoon. t ' Li' j „ martin. Is hij dat? . UW-  3o DE GELUKKIGE MORGEN, LINDENHEIM. Ja, lieve Martin! MARTIN. Dat verheugt mij, mevrouw! dan hebt gij een goed werk verricht. Menfchen, die 'elkander zoo beminnen als Karei en Sophia, moeten niet gefcheiden worden; dus blijft Sophia hier? SOP Hl A. Neen! zoo heeft mijne moeder het niet gemeend. MAR TIN. Niet? _ Nu dat is ook niet met al. Als Linden- . heim een beftaan heeft, koomt gij toch weder hier, en. . . • SOPHIA. Martin verzei mij en mijnen Karei naar het outer. MARTIN. Dat is gezegd; en laat het bruilofts-maal aan mij over. LINDENHEIM. Sophia! wanneer zal ons dat heil gebeuren! SOPHIA. Wanneer! MARTIN. Weldra, kinderen ! (tegen Lindenheim) In 't kort moet gij immers een beftaan hebben » Mevr. STERNBERG. Welaan, kinderen ! laat ons gaan. Men moet geen oogenblik verzuimen dat ons nader aan het doel brenge. Maar vooraf nog iet, lieve Martin! MAR-  TOONEELSPEL. 31 Wd? martin. Mevr. sternberg. Ik zoude mijn zoon gaarn ir. goede handen hebben; Wilt gij hem wel op mijne kamer laaten woonen? martin. Zeer gaarne, van heden af. Mevr. sternberg. Dank , lieve man, sophia, lindenheim. Ontvang ook den onzen. Mevr. ster neerg. Mijne kanjer blijft dus zoo als die thands is; gij zult op dezelve woonen ! herinner u dikwijls uwer moeder — Sophia zult gij ook niet vergeeten! lindenheim. Mijne moeder! Mevr. sternberg. Wees intusfchen werkzaam , op dat gij u eener plaats waardig maakende, dezelve met roem bekleede, Koomt! aan het rijdtuig zullen wij malkander den affcheidskusch geeven , i„ de hoop denzelven weldra nis den kusch van eeuwige vereenfging te kunnen herbalen. Koomt! (Lindenheim vat Sophia bij de hand mn willen vertrekken, op dat zelfde cogenblik treedt >an Holm met zijne kinderen binnen.) AGT.  33 DE GÉLUKKIGE MORGEN, A G TT I E ND E T O O N E E L. devoorigen, van holm, willem , mietjen. willem, binnen treedende. "Dat is hij', lieve vader! die Mietjen uit het water heeft gehaald. van holm, in den koogjlen graad van verbaazing. Lindenheim! Mevr. sternberg, sophia, lindenheim, even eens verbaasd. Raadsheer l mietjen, Lindenheim de hand ftreelende. Ik dank u, lieve goede man ! dat gij mij niet hebt laaten verdrinken. Mijn goede vader zou zeker veel om mij gefchreid hebben. lindenheim. Mijnheer! ik begrijp in 't geheel niet hoe — van holm. Ik den redder van mijne dochter zoo ligt kon vinden, daar hij toch onbekend wilde blijven? —Gij wilde mijnen dank ontwijken, Lindenheim! dan de hemel wilde niet dat ik den redder van mijn kind wreed'zoude noemen; en in de daad gij zoud wreed gehandeld hébben, indien gij u nimmer aan mij had ontdektt t want  T Ó O ft É E L Ö P E Jg g$ want hem niet te kennen dien ik zoo veel fchuldig ben, zou mij de weinige genoeglijke uuren, -«die ik in 't bijzijn mijner kinderen, geniet, geheel en al verbitterd hebben. Laat mijn Willem u de toedragt der zaak •vernaaien. WILLEM.. Lieve mijnheer! Vader had Mietjen en mijtoege. fiaan óm bij kleeneiljan te gaan. (half fchr ei jende. Ach, die arme jongen is ai zoo lang ziek geweest! hij zal deuklijk 'er aan fterven! — toen gingen wij zoo • flil voort, en toert wij op de brug waren, kwauv'er een hollend paard aan. Mietjen fchrikte , 'fprong ter zijde ; viel in 't water , en zou zeker verdronken zijn 't zoo gij niet gekomen waart en mijn arme zusjen 'er niet had uitgehaald. Maar waarom ging gij zoo gaauw weder heenen ? ik had u zoo gaarne bij vader gebtagt! -r Eindelijk kwamen 'er menfchen , die Mietjen naar huis droegen. Ik zag overal naar u, maar kon t* nergends vinden, tot dat ik u eindlijk van verre hier in huis zag gaan; ó toen kende ik u wel: gij koomt dikwijls bij ons. MIETJEN. Ja, ik ken u ook wel. VAN HOL M. Ontvang nu onzen dank. Éénmaal, Lindenheim I. éénmaal zult gij, ook vader weezen: moogt gij dan gevoelen hoeveel ik u fchuldig blijve. - Lindenheim! gij zijt een edel, braaf man , dit weet ieder één. Gij C hebt  34 DE GELUKKIGE MORGEN, hebt met gevaar van uw eigen leven , het leven vit. fciijne dochter gered; hebt mij alles wedergegeeven, wat mij dierbaar is; wilt gij mij ééns bede inwilligen? LINDENHEIM. Mijnheerl ik weet volftrekt niet hoe ik aan de eer koorn van redder uwer dochter te weezen? VAN HOLM* , Lindenheim ! Iaat ons hier, daar het op waarheid aankoomt, niet veinzen, 't Is geene fchande zooda nig eene daad te hebben volbragt, en het bekennen derzelve geene praalzucht. Daarteboven verraadt Uwe geheele houding u Lindenheim! laat mij niette Vergeefs fmeeken, en beken ten overvloede — LINDENHEIM. Ja, ik heb de jonge juffer uit het water geholpen. VAN HOLM. Ik dank u daarvoor bij voorraad, (hem de hand toerei, kende.) Gij zijt mijn vriend en ik de uwe van gantfcher harte. Ik fchaam mij niet openlijk mij te noemen het geen ik reeds zoo lang in ftilte was. Gij hebt mij meer gegeeven dan koningen en vorften mij kunnen geeven. LINDENHEIM. Raadsheer! gij verheft mijne daad te zeer; zoude niet elk een, die een menschlijk hart heeft, hetzelfde hebben gedaan, 't geen ik deed ? Dat het kind uwe dochter is, is een louter geval — VAlf  T O O N E E L S P E l. 35 van holm. Èn dat de Voorzienigheid mij in (laat fielt, dankbaar jegens den redder van mijne dochter te weezen, is een gefchenk van Hem daatboven, van 't welk ik gebruik zal en moet maaken. Dan flil hiervan, wij kennen malkander. Ontdek mij nu de begeerten van uw edel hart: voor de vervulling derzelven ftaa ik u in. lindenheim. Raadsheer! willem. Mijn lieve heer, zeg toch wat gij behoeve ? hebt gij geld nodig ? mijn geheelen fpaarpot zal ik u geeven. mietjen. Ik ook; 6 zoo veel heb ik 'er in. Zeg toch — Mevr. sternberg. Mijnheer van Holm! moge ik zoo vrij weezen, li zijn geheelen ftaat open te leggen? van holm, Gij zult mij daar door zeer verpligten, mevrouw! lindenheim, zacht tegen Mevr, Sternberg, doch zoo dat van Holm het kan hooren. Móeder! wat gaat gij doen? van holm. Wat hoor ik, Lindenheim! ik meende dat gij geene ouders had. lindenheim, verlegen. Ja — neen — (na genomen be/luit) Raadsheer. C 2 «U  & DE GELUKKIGE MORGEN, gij, zult alles we?ten , heb Hechts de goedheid mij aaniéhoören. Deeze engel op Sophia wijzende") is federd een halfuur mijne aanliaande bruid, dan ach! in 't öogenblik dat gij binnen trad, zoude zij al weder van mij gefcheiden worden. De wagen Haat gereed,, die haar met haare moeder naar Schoondorp bij haaren oom zal brengen. % van holm. En waarom wilt gij van hier vertrekken, mevrouw? Mevr. steenberg. Mijne dmftandigheden noodzaaken mij daartoe i want mijne inkomften zijn niet toereikende om daarvan met mijne dochter behoorlijk te kunnen leven. Dit fchreef ik mijnen broeder, en Hij was terflond bereid, mij in zijn huis te neemen. ik kon Sophia niet al. leen hier laaten: want het is een meisjen, dat nog niet over verleiding en verleiders heenen is. Dsar Karel en Sophia elkander nu al federd langen tijd beminnen; ik geene reden hebbe hunner liefde hinderlijk te weezcri, en de (iaat van Lindenheim en de onze echter eene verbindnis onmooglijk maaken; zoo beloofde ik Karei, dar hij Sophia naar het outcr zonde geleiden, wanneer onze .of zijne finantien in een beteren Haat zouden weezen. — Vergeef, mijnheer, dat ik te geïijker tijd mijne omuandigheden voor u hebbe opengelegd: het lot van Lindenhe?m is te naauw aan . mijne verbonden , dan dat ik dat van deu eenen zon-  TOONEELSPEL. 37 zoude kunnen aanhaalen zonder dat van den anderen aaateroeren. VAN HOLM. Mevrouw ! deeze beginzelen zijn uwer waardig. (tegen Lindenheim.) Het ontbreekt u dus aan geld en aan een bëflaan ? (hem de hand fchuddende) ten en ander zult gij hebben. Het verwondert mij echter, mevrouw! dat gij in uwen toefhnd u niet tot mij hebt gewend? gij kent mij om zoo te fpreeken van jongs af aan , en weet dat ik de vriend van uwen Sternberg was, en nogtans .... Ik had veel a?n uw man te danken, hij was het, die het beminlijkst meisjen in mijnen arm leidde en mij vóór eenige jaaren gelukkig maakte; zeker flegts voor weinige jaaren! dan laat ik hier afbreeken! — Wij hebben beiden een onherftelbaar verlies geleden, gij aan uwen Karei, ik aan mijne Wil. helmina. —■ Sederd den dood van uwen man zag ik u zelden, dikwijls wenschte ik u te fpreeken,waarom? Dit weet ik niet, dan ik heb dit genoegen niet gehad. ! Kommeren verdriet over het fterven mijner Wilhelmina wierpen mij op het ziekbed, en maakten mij dood voor alle gezelfchap. Had ik mijne twee kinderen niet gehad, ik zou binnen het jaar een grijsaart en mijns levens moede geworden zijn. Maar ik koom altijd we^ der op hetzelfde onderwerp,! — Mevrouw ! zeg mij, waarom mogt ik uwe omftandigheden niet weeten , daar ik toch elke andere kleenigheid te weeten kreeg, welke in u huis voorviel? Dagt gij dat de vriendfchapsC 3 band;  38 DE GELUKKIGE MORGEN, band tusfchen ons, ook met den dood van uwen echtgenoot verfcheurd ware? of ben ik misfchien die geen niet meer; dien ik vóór twee jaaren was? Nimmer heb ik kunnen gisfen, dat gij noodlijdende —— Mevr STERNEER G. Tot dus verre heb ik dit nog niet behoefd ."want mijn edelmoedige vriend (op Martin wijzende) onderileunde mij zoo veel in zijn vermogen was. Langer moge ik de weldaaden van deezen braaven man niet aanneemen : want ik beroove hem van het zijne en zijne bloedverwandten van 't hunne. Waarom ik zoo achterhoudend was, misfchien — ik beken dit rond uit — was dit het gevolg van mijnen aangeboren hoogmoed. Ik heb gearbeid, Sophia ook, en zoo hebben wij , offchoon bekrompen, geleefd. Tot u heb ik mij niet gewend, want gij zijt weduwnaar , ik — weduwe , wat zoude men van u, van mij gedacht , war, gezegd hebben ? zeker weinig goeds 1 Duid mij dus dit ook niet ten kwade. VAN HOLM. Edele beginfelen! Mevrouw.' tot hiertoe heb ik u hooggeacht, maar fta mij nu toe, u te vereeren. Lin. denheim! ik wensch u geluk; de dochter van zulk eene moeder moet een man gelukkig maaken. (Hij gaat onrustig heen en weder.) Ik heb kinderen - dee. ze hebben eene opvoedfter nodig ik heb geen tijd dit gewigtig werk op mij te neemen, en geen lust hun door eene zotte vreemde jufrer te' laaten be« der-  TOQNEEfySPEL. 59 derven, (na eemg bejluit^ Mevrouw! wilt gij mij wel veroorloven, mij met de rondborftigheid van een eerlijk man over eene zekere zaak te uiten. Mevr. STERNBEU.G. Zeer gaarne! VAN HOLM. Maar gij moet mij beloven, dat gij even-zoo rondborftig zult andwoorden, hoe zonderling het geene ik u zal zeggen u eok moge voorkomen. Mevr. STERNBERG» Dit beloove ik. YAN HOLM. Goed! — Mevrouw! ik — ik bemin u, Mevr. STERNBERG. Mijnheer!, VAN HOLM. Ik verfla u, mevrouw! noem mij van Holm—eii, - wij komen te eerder aan 't einde van ons doel. — Ik bemin u niet, mevrouw ! zoo als de jongeling zijn meisjen, of de dweepzieke non haar krucifix, maar ik waardeer, ik vereere u! en nu ben ik zoo vrij eene diergelijke rondborftigheid van u te verzoeken. Mevr. STERNBERG. Raadsheer! uw voordel koomt mij zoo onverwacht, als mij ooit iet kunne koomen, en ik vermeene reden te hebben , u te verzoeken, aan mijne verlegenbeid geen verkeerden uitleg te geeven. VAN HOLM. Vrees dat vollïrekt niet. Maar zie deeze kleenen C 4 aan:  4o DE GELUKKIGE MORGEN, aan: zij hebben mij reeds lang te vergeefs om eene moeder gefmeekt; hunne bede is zoo billijk, en zij zijn mij te dierbaar., "dan dat ik hun dezelve zoude kunnen weigeren. Ik zag rond onder de dochteren deezer fladuwe Sophia was mij bekend _ dan ik ben een man van veertig jaaren. Het zoude in veele opzichten ge. vaarhjk voor mij weezen, een zeer jong meisjen tetrouVen; en mijne kinderen , die nu beginnen groot te worden, hebben volflrekt eene ervarene moeder nodig. Wilt gij dat voor hun weezen, en de pligten der opvoeding met mij deelen? Spreek, mevrouwJ zonder achterhouding, en zonder fghroom , zoo als gii mii beloofd hebt. fc J 1 martin, .tegen Mevr. Sternberg. Zal ik het rijdtuig. maar niet laaten uitbannen, mevrouw J (Hij vertrekt.') Mevr. sternberg. Om u de waarheid te zeggen, raadsheerl hoe onverwagt mij uw voorflel ook zij, ben ik 'er nogtans trots op, dat ik door een man als gij, hetzelve waardig worde geacht. Veroorloof mij vooraf nog ééne vraag, en dan zullen wij beOisfen ? Wat begeert gij van mij tot huwlijksgoed: liefde of vriendfchap ? van holm. . Ik kan niet van u eisfchen, wat ik-zelf niet meer in flaat ben te geeven. Wij zijn beiden niet meer in die jaaren dat jeugdige liefde den huwiijksband knoopt, heiligt kan ik zelf u niet meer geeven dan vriendfqbap. Zoo  T O O N E Ë L S P E Z. 41 Zoo gij daarmede te vrede zijt , Ontvang dan met mijne hand dezelve in haare verlte uitgeflrektheid. Mevr. sternberg. Ik ueeme beiden aan. De hemel zegene uw en mijn befluit, en doe ons, indien't mooglijk zij, het wedérzijdsch geleden vérlies vergeeten. lindenheim en sophia, van Holm dit hand kusfchende. Mijn vader! van holm. Dit zal ik voor u weezen, mijne kinderen ! (tegen Willem en Mietjen) Koomt, kinderen skuscht uwe moeder de hanj. Mevr. sternberg, belet dit en omhelst de kinderen. willem. Lieve moeder! ik zal veel van u houden, alles doeii wat gij zult zeggen. mietjen. ]k ook, moederlief! Mevr. sternberg. Mijne kinderen! — Maar wat zal men van dit zo zonderling als 1'poedig huwlijk zeggen? van holm. Spoedig is 't , maar zonderling niet. Men fenen als wij; zijn, federt dat de waereld ftaat, al veel bij elkan. der genoomen. 't Is voldoende dat gij mij in mijne kinderen tot den gelukkigften van alle vaderen kunne maaken, en dit zult gij, hoop ik, doen. . t Mevr.  4» DE GELUKKIGE MORGEN^ Mevr. sternberg. In zoo verre het van mij afhangt. De befchaving van deeze Jieve klëenen zal mijne eenige bezigheid weezen, in welke Sophia en Lindenheim mij zullen helpen. lindenheim en sophia geeven hunne toeflemming door eene buiging te kennen. van holm. Welaan, kinderen (tegen Lindenheim en Sophia) omhelst elkander; niets fcheide u in 't vervolg, dan de dood. Deugd en liefde openen voor u den tempel der gelukzaligheid; en zoo gij jaaren hierna u deezen dag herinnere, dat dan de herinnering nog even zoo aangenaam en verkwikkend voor u zij, als heden het denkbeeld eener fpoedige priesterlijke verëeniging dit voor u kunne weezen. Koomt, kinderen ! koom, mevrouw» laat ons naar huis gaan en der Voorzienigheid danken , %veike ons zulk eenen gelukkigen dag fchonk; wij zullen dien als den gelukkigflen van ons leven vieren. willem. Zoo, vaderHef! zoo als wij altoos den verjaardag Van moeder en den uwen vierden. mietjen. Ja, ja, zoo vaderlief! Mevr. sternberg. En dan zult gij tevens dien uwer tweede moeder Viereu. ■ van holm. » In de daad, mevrouw. Mevr.  TÓÓfrEELSPÈL. 43 Mevr. STERNBERG. Waarlijk. VAN HOLM. Nu dan heb ik voor de eerftemaal het genoegen u geluk te wenfcheh. WILLEM. Ik ook, mamalief! MIETJEN. Ik wensch u ook van harte geluk! Mevr. STERNBERG. Wie had kunnen denken dat dit morgen. töoneel zoo gelukkig zoude afioopen ! Dat . alle s;oede menfchen hunnen verjaardag zo vrolijk vierden, als ik, en tevens zoo gelukkig werden als ik! VAN HOLM, LINDENHEIM et! SOPHIA. En wij! (wederzij'dfche omhelzing*)  5y R. VAN RESTEREN, in 'de Langebflig/leeg; te Am/ierdam , zyn de volgende Tooneeljlukken, gedrukt en te bekomen:, * w. binclïïy; De Loterytiriefjcs, Blyfpel . - - i 6 : . j. ii e. buziglo, De edele Hartstochten, of de «m. Heil nae Ruiling,'Blyfpel . . •-: 8:. m o engslman, Het Magnetismus, Blyfpel, naar IV. A. Iflanrt, niet Zyn Pourttait . . - • : 8 : - — De Dragonders en de Benedictijner Nonnen, Bliifjiel, raar Plgault Is Brun . - - : 8 : - m" — Oe Toveres Sidonia, Tooneelfpel, * . door den Sciuijvcr van Aballino. . . - - : 12 : • \ " ' De oude Lijrkossrzier van Peter den derden, Tooneelfpel, naar Kolzebuè, met zijn Pour- trait, . . . , . m ...7:. ** ■ De Struikrovers van Kalabrien, of deoavcilige Wildernis, TooneeHpel, naar het Fransch van J. M. Loaifel Téogate . . . • - : 6" : • *" Roland de Monglave, of de Zege¬ praal der Onlchuld, Tooneelfpel, naar denzelven - « : 8 : - 1 ' Charlotte Blanford, of de wederge- vonden Vader, Tooneeifpel . . . - - : 6 ; - ————— Middennacht, Blyfpel. • . - - : 6 : - P. o. witzem gysbeek , De Weduwe en het Rydpaard, filijlpel, naar Rotzthie, mer zyn Pourirait. - - : 6 : - ■ -' ' De verwarde-Schaking, Blij» fpel, nsar denzelven, met zyn Pourtrait, 2de Druk. - - :is' : - • . I — De Bloedverwanten , Blij- fpel, naar denzelven, met zyn P.urtrait . • «' • "14 : * René Oescarres te Utrecht, of de bekooriykheden der Gastvryh-eid , Tooneelfpel, naar bouilly, Schryver van de Abt de l'Gyéc- - : 8 : C. sauer. Eu?enius, Erfprins v-in Dalmaüen , Tdo- fpel, nsar hec Hoogduitsch van Ihnsler . - - }ia ïc. c de creuve. De Virtuofen of het Leevend Testament:, Blijfpel . . . '. - • ; it t « ■ De Vreesachtige uit voorooideel we- ,] gens zyn geboorte op Zondag, Blyfpel. • - - : 8 : - Kwaade Luim, Tooneelfpel, naar Koizebue, met zijn Ptiurtrait . . , . • • t 14 : - Julius van Sasfen Treurfpel, dóór den Schrijver van A ballino . . . . ••:!»:- Be Roovers, Tremfpel, van Frerfiik Sc'üller « - - : iö ; «