VALMONT de SAINT PRIEST, de schipbreukeling; fONEELSTEL, door j. e. de witte van HAEMSTEDE; £iViet vertaald."] t te ZWOLLE, bij j, de v r i. i 800,  VERTOONERs, Mtlord Chester. Onderkening van Ierland. Cuningham. Gouverneur van een der Afgeleegeni Britfche Eilanden. Valmont de St. Priest. Een Fransch edelman; , zedert anige jaaren, in een Schipbreuk op heb Eiland geflrand. Robert Douglas. Een' Engelse?) Bevelhebber, vrieni van Cuningham. John Edwards. Een' Engelsch Officier van de B& zetting, Vriend van St. Priest. Sei-une. Verloofde Bruid van Mijlord Chester. Adelaïde Cléve. Dochter van Cuningham. Clotilde Buckincham. DocJacr van Seliane en aangenoomene Dochter van Mijlord Chester. Fanny. Kamerjuffer van Adelaïde. Carl. Knecht van Cuningham. Geörge. Knecht van St. Priest. Gevolg van Militairen. . Huisbedienden enz. val;  VALMONT de SAINT PRIEST, O F DE SCHIPBREUKELING. TONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Eerste Toneel. Het Toneel verbeeld eene Jlecht gemeubelde Kamer, in de woning van St. Priest. — 'f is Nacht. — Men ziet St. Priest op eene rustbank /luimeren. — Zijn knecht Geörge is aan eene Tafel gezeeten, waarop eene fchier uitgegaane Nachtlamp brand; een opengejlaagen boek, waarin bij fihijnt geletzen te hebben, legt voor hem. — Tegen den muur hangt een Jackgeweer, wijdtasch fcfe. St. Priest. Geörge. Geörge. Hoe lang V3lt ors een flaapeloos doorgebragten Nacht in de wooniiJg der Armoede! . . . [opjlaande.^ A Het  2 Vu most de Saint Priest," liet zal nog eenige uuren aanloopen eer de dag aaij. breekt! .... [Eij vadert de rustbank van St. Priest.] üe brave eerelijke man fchynt gerust te fiaapen . . . ach! hij verdiende een beter lot! ... . Hij geboodt mij hem vroegtijdig te wekken; op dat ik, na hem, dan ook eenige uuren, op zijn leger konde fiaapen, ik zal dit niet doen; de rust is hem nuttiger dan mij; cn ...... . St. Priest. dromiende. Niet alzoo, Cuningham! ik koop mijne . vrijheid niet ten kosten mijner eer Geörge. Hij droomt! S t. Priest. droomende Adelaïde! gij overtreft uwen ' vader in deugd en edelmoedigheid .... de gevaaren dien ik doorworftelde hebben mij wijs en omzichtig gemaakt [Hij zucht] .... Ach! gebooren voor de glorie en nu ... . [Hij zwijgt en keert zich rustctrns om op zijn leger.~\ Geörge. Ook ds flaap fchijnt gecne rust aan zijnen vermoeiien geest te verfchaffen: hem moei kt  Of ce SCHIPBRIUKELISC 3 iet op het harte weegen, dat hij verbergt en hem affoltert. - Zedert eenige dagen, was hij treuriger dan naar gewoonte; gisteren vooral, toen hij van den Gouverneur, die hem bij zich ontbooden hadt, thuiskwam fcheen hij zeer aangedaan en hevig ontroert te zijn. . . . . [St. Priest hoest en fckfat te ontwaaken.] Hij wordt wakker; dat ons licht nu maar niet zoo na uitgebrand waaie! [Hij poogt de lamp tf tiigzints heldsrer te doen branden] St. Priest. zich in het bedde opheffende. Geörge! hoe laat is het, mijn goede Vriend? Geörge. Na mijne gisfing, Mijnheer! is het vier uuren, St. Priest. Nog zóó vroeg? .... Kom ik zal opftaan en U mijne plaats inruimen. Geörge. Ik bid u flaap rog een paar uuren , mijn lieve Meester! de rust zal u verkwikken, de tijd verveelt mij niet A 2 St.  4. Valmont de Saint Priest, St. Priest. Neen ~ Neen; geef mij mijn Nachtrok; als ik eenmaal ben wakker géworden, zinkt de flaap niet gereedelijk meer op mijne oogen neder. . . . [Geörge geeft hem zijn Nackrok, hij kleed zich en Jlaat op.] Ons licht is fchier uitgebrand, dat fpijt mij. Zie in de kast of 'er geene olij meer is. [Geörge gaat mar de kast en komt met eene biikke olijkaji weder.] Geörge. Ja, nog een weinig; dat wist ik niet. [Hij wh de lamp aan ] S t. Priest. Geef mij een glas water en gaa dan rusten. Geörge. Terwijl Irj uit eene Caraffe hem een glas water infchenh. Verkiest gij niet liever Thee? St. Priest. Het water bevalt mij Bjter. ... Nu Geörge! flaap wel. G e ö r u Et" » ergun (fat ik met u waake. ? St.  de Schipbreukeling. 5 St. Priest. ó Neen; ik heb hier een goed bock • 4 ... pee  of be Schipbreukeling. tt pen fpoedig geëindigt zijn: de Gouverneur, mits gg hem het geheim uwer voormaaiige zending openbaaide, zoude u moegelijk Rereedelök, ter. yrijs daarvan, de hand van Adelaïde fchenken? ■ St. Peisst, Ik koop geer.e vrouw voor het begaan tener misdaad; en behalven dat & bea V huwti Edwards. verxon&n. Gij zijt gehuwt? .... g'ü? Sr. p ritst. Ja; reed:, zedeït zeventien jainSi ik heb écne Dochter welke, zoo zij neg leeft, d -.' ouderdom heeft bereikt. . . . Edwards. opgeruimd. St. Priest! gij geeft mij, door dee» edelmoedige bekentenis, het heven weder; ik beman Adelaïde; doch, vreesde in u een' nwcenunMW ® zullen aantreffen; die mij des té gesawelijker om dat hij ongelukkig pa dus meer belangrijk ia het oog disr jo^ge fchoone, wier gevoelig hart ikkennc.  iJt Valmoki de Saint Priest, St. Priest. Lagchende', Stel u, van dien kant, gerust; St. Priest in zijne fldvemij zal u gewis niet hinderlijk zijnl Edwards. op zijn 1.urologie ziende. JTet is tijd dat ik heenengaa; de dag begint aantefcrceken, en men moet mij, op dit ongeleégön üüf, niet uit uw huis zien weggaan. Inmiddels, mijn waarde Vriendt bereid u een weinig, tot het os;faEgeri van een bezoek van Mijlord Chester en op de overige oroftandigheden, die zouden kunhen gebeuren. Zoo draa ik iet nader mogt vernee» men , zal ik it daarvan berichten ; verlaat u op de ga» ttouwe onfchend baarheid mijner Vriendfchap. St. Priest. Ontfang mijne erkentenis voor uwe menschlievenda deelneeming in mijn lot!' Edwards. Fan zijn Jlntl op-^ Jlaandi. De hemel bewaare u . . . Vaarwel! . . . verlaat t: op mij. [!>ij reikt hem de hand.] St.  OF de Schipbreukeling. 13 S t. Priest. Mede van zjn Jloel opjlaande geeft hun de hand en geleid hem tot aan de deur. Vaarwel, mijn Vriend! vaarwel! uwe vriendelijke waarfchuwingen zal ik mij te nutte maaken, en wat ook immer met mij mooge gebeuren, ik hoop aan u en aan ijder te doen zien, dat ik, in mijn ongeluk, de vriendfchap de declneeming en het ver¬ trouwen van braave mannen niet onwaardig ben. — Adieu, Edwards! adieu! Derde Toneel. St. Priest. alléén, «4 een oegenblik zwijgw. Waar toqft mijn brave Geörge? .... de dag licht aan , het wordt tijd dat ik mij tot eene nieuwe onaangenaamheid voorbereide. [hij opent een glasraam en doet de Nachtlamp uit; vervolgens gaat h'j een cogenblik achter de fchermen; doch, keert terjhnd we .er.] Mijn goeden knecht flaapt gerust op een ftoel in het voorvertiekjen; laat hem nog een poos rusten. . . . [Hij wandelt in diep gepeins de Kamc? op en neder; fiilJiaande vervolgt hij:] A'.le de rampen die mij drukken zijn ligt in vergelijking mijner or.zeekeihejd over het jiQoJlot mijner Echtgenoote en Dochter. Ik ïondt  14- VAi.:.roï?t de Saint Pï.iest.' zondt zoo veele brieven aan hen af; doch, op niet éénen, even zoo min als op cis welken ik aan mijne andere Vrienden fchreef, heb ik antwoord onrfangen; gewis zal de onreedelijke Cuningham belet hebben, dat ik eenig naricht van hen ontfing ó Liefde! 6 Natuur! hoe flerk gevoelt eene gevoelige Ziel «we tedere betrekkingen, als de wentelingen des noodlü.s haar van u verwijdert hebben! . . . Gruwzsame — alles overtreffende gruwzaame onzekerheid! De man die in dewaereld alléén en op zich zelve ftaat, kan gehard blijven tegen alle flaagen van den tegerfpoed; doch, geheel anders is het geleegen met den Echtgenoot en Vader! . . . . [na een ocgenblik zwijgais.] Wat ftaat mij te doen? .... Het geheim mijner zending kan ik niet verraaden; 't is waar, dat men in mijn Vaderland voor mijn ontflag moest gezorgt hebben; doch, moogelijk weet niemand waar of in welken oord der aarde de Schipbreuk mij geworpen heeft; misfehien, en zeer waarfchgnelijk, waant men mij, als men geenemijner briefen beeft ontfmgen, reeds dood [met meer- er Koed:] Geduld, gedald, St. Priest! het voegt u als man te lijden en te zwijgen Als de Onderkoning mij tot zich roept zal ik hem, bij zijne orrdervraaging, van de zijde der eer aantasten; als hij een eerlijk man ;s, zal hij mijne getrouwheid hulde doen, en is hij een laaghartigen Gebieder zal ik mijnen moed tegen zijne bedreigingen waapenen. Het is  «stiE Schipbreukeling. ij is niet de rang maar het gedrag dat ons eerbied voor een mensen moet inboezemen; voor het overige zijn wij, als de dood op het (pel blaast, allen gelijke Lijken', goed om, in eenen kuil geworpen, een prooij der'wormen te worden! [Men hoort enig ge¬ rucht, het is Geörge die, de deur der i'.'jdkair.tr opent.] dijn eerelijke Bediende fchijnt ontwaakt te zijn. Vi!ebe Toneel. St. Priest. Geörge. Geörge. Vergeef mij, Mijnheer! ik was ingefiuimert; zljtt gij reeds lang alléén geweest? St. Priest. Slechts een oogenbïik. Straks zult gij mij wat Coffij maaken; Ik zal, waarfchijr.elijk, reeds vroeg bij den Gouverneur worden ontboeien; zijn mijne kleederen gereed? Geörge. Uwe Uniform ?  i5 ViiMosT de Saint PriestJ S t. Priest. Ja; die zal ik, voor deezen dag aar.trekkea. Ge ÖR GEi Zij is fchoon en uw Linnen ook . . \ma ongtmstJtfid.] "er is immers, als ik hst vraagen durf, niets qngunftig voor u in dat bevel,, om bij dea Gouverneur te verfchijnen, geleegen? St. Priest. Ik heb nog geen bevel ontfaagen; ik denk en vew; «nderilel het Hechts [Nó één cogenblik.] . . . jfüs het mogt gebeuren dat Cuningham mij bij zich ontbood en ik niet zoo fpoedig als koude zijn wederom thuis kvtam, zult gij het kleene kistje met papie. ren, dat gij weet waar het verborgen is, neemen, ert hetzelve, ongeopend, met al wat 'er in is, terftond: verbranden; ik vertrouw dit aan uwe getrouwheid. 1 Geörge. bewoogeru Helaas! u dreigt eenig nieuw onge> I !uk! . . . Doch, wat ook mooge gebeuren; verlaat u op mij; noch gevaaren noch den dopd, gullen mij ia mijne getrouwheid doen wanketen. 5 J  OïdeSchipbreukelïn'g. ij St. Priest. Eerelijke Man! het noodlot mooge u in een ftaat van dienstbaaiheid hebben doen gebooren worden; de braafheid van uw hart veredelt u om -uzelfs wille! ['Er wordt aan de huisdeur geklopt:] Men klopt: Geörge! gaa en doe open. —— [Gc"rge gaat de deur openen en treedt, na een oogenblik, met een brief in de hand, terug.] Geörge. Een brief yoor u, Mijnheer.' St. Priest. Wie gaf hem u? Geörge. Fanny; de kamermeid van de dochter des Gouverneurs ; zij is in de Zijdkamer en wacht op uw antwoord. St. Priest. Een' brief van Adelaïde ? . . . . [ter zijde.] .... Wat dat beduid? [tegen Geörge.] Geef mij mijn Inktkooker en papier, en daarna gaa zoo lang in de zijdkamer bij Fanny tot ik den brief haarer meesteresTe zal hebben geleezen en beantwoord; waarna ik u B zal  i8 Valmont diSaiSt Pmist'^ 7al roepen. .... Geörge zet het Schrijfgereedfchap Tafel en vertrekt. li Vtfde Toneel. I. S t. Priest. alléén, de brief m epenende; hij leest eerst zachtkens, vervolgens ¥ zegt hij: \i Waarlijk lief, goedhartig, deelneemend, Meis-1 jen! ... . Hij leest overluid: „ Ongelukkig Vreemdeling! „ Uwe ellenden, die mij, als uwe Natuurgcnoóte, „ zedert geruim een tijd troffen, hebben mij een le* „ langneemend deel in uw lot doen neemen, en het is „ deeze deelneeming die mij aanfpoort om u te waar„ fchuwen, dat mijn Vader, in de onverzettelijkheid „ van zijn ftreng karakter, voomeemens is om u, als ■>■> g'j blijft weigeren hem uw geheim te ontdekken, „ van uwe perfonelijke vrijheid te berooven. Berg „ u, zoo gij beflooten hebt niet aan zijnen wil te voldoen, voor zijne vervolging, mijne kamenier Fanny, „ op wier getrouwheid ik gerust ben, zal u naar eene „ door mij aangeweezene veilige fchuilplaats geleiden, i „ alwaar voor uw onderhoud door eene goede hand zat „ vierden gezorgt. Verzuim niet den raad van . „ eene getrouwe en deelneemende Vriendin optevolgen. AdelaIde Clive," Welk  OF de schii'breukelinö. 19 /. Welk een uitmuntend karakter! . . . [Na een oogtnblik zwijgens.] Neen «- neen, lief meisjen! St. Priest zal u in zijne rampen niet medefleepen; liij zat niet wegvluchten, fchoon hij, met het volle gevoel der erkentenis, uwen deelneemenden raad hoogfchat. [hij zet zich neder en fchrijft.] Goed zóó; dit is mijn plicht! hij Jlaat op en leest het ge- fchreevene. Miss.' „ De Vreemdeling erkent de mensehHcvenheid van zij„ ne zorgende jonge Weldoend/Ier. —-— Zijn hart is 'er gevoelig en dankbaar voor; doch plicht en eer ge„ bieden hem, om zijn noodkt, wat ook de onrechtvaar„ digheid'er over mooge bejlisfen, met Jlandvastigheid, „ aftewachten. —— Als het onweder gromt en de „ donder zwart en verfchrikkelijk boven ons hoofd te zaa„ menpdkt, dan eerst moet een man, van vaste begin. „ zelen» zijne grootheid doen kennen; en - dit meene „ ik te doen! > Hij die over het lot der waereld- lingen befchikt, overlaade uwe dagen met alle die zee. „ geningen, die mijne gehele ziel u toewenscht; en — „ gij zult gelukkig zijn. De Vreemdeling." . Dus te denken - dus te handelen is voor mij berekend; wij moogeii, wat onzen rampfpoed ook zij, eene ongewaapende Jeugd niet in het ongeluk Horten ! [hij reept:] Geörge! [de knecht loomt en hij vervolgt, B 2 tA  45 Valmost de Saint Priesï; m& den Irief te hellen toegemaakt] Geef deeze brie ik aan Fanny ; dat zij haare jonge meesteresfe van mijnaL hoogachting verzeekere. Geörge neetnt de brief en verl trekt; doch, komt oogenblikkelijk weder. Zesde Toneel. I St. Priest. Geörge, en één oogenblik na hemt' Fanny. Geörge. verleegen» Mijnheer! de Juffer Fanny wil geen genoegen neslj men, in het enkel bezorgen van uwen brief; zij zeal] eene belangrijker boodfchap van haare meesteres aai u te hebben. St. Priest. Niet? . . . [ter zijde] Men moest waarlijk nim mer zijne dienstboden tot vertrouwden aanneemer .- . [tegen Geörge] Dat zij binnen koome! Fanny. te gelijkertijd inko\ mende, tegen St. Priest. Uw knecht, Mijnheer! gaf mij deezen brief voc mijne Freule, hebt gij mij geene andere beveelen, a deezen eenvouwigen brief', te geeven? . . . [zach\ iens] Zal ik u niet naar het huis van Vrouw Mü £<  Ot de Schipbreukeling. ar frave geleiden? .... met deelneeming. Ach! zorg och voor uzelve! St. Priest. Mijn brief zal uwe freule verflag van tlies doen; ik kan u nu niet naar vrouw Mulgravt rolgen. Fanny. goedhartig en Naïf. Dat fpijt — dat fpijt mij toch recht hartelijk; ik hadt alles zoo goed bij mij zelf overlegt, om, u en de Freule genoegen te geeven -—n dat fpijc mij t S t. Priest. erkentelijk. Goed kind! God vergelde de braafheid van uw hart; doch, dit kan nu niet anders; op een ander tijd zal ik gebruik van uwe welmeenende deelneeming maaken. —— Gaa, voor dit maal, heenen en bezorg, zonder een oogenblik te verzuimen, mijn brief aan uwe Meesteresfe. F akn y. Als het niet anders kan zijn, dan h het wel; Mijnheer weet best wat hem te doen ftaat; doch, als het in mijn vermoogen is, om u dienst te doen, gelief te beveelen, en hst zal mij tot plicht JJ 3 ver.  as Valmont de Saint Pkiest.'o verftrekken uwe beveelen, met voorkennis mijne™ meesteresfe, te gehoorzaamen. Ik zal haar uw briefJ ©ogenblikkelijk, ter hand (tellen. S t. Priest. Doe dit, beste Fanny! en verzeker de Freule vafijj mijne erkentelijke hoogachting .... [tegen GeSrge.jÊ Gaa, Geörge! en bezorg mijne kleederen, leg allesJr in de Ziidkamer klaar. H Geörge. Zeer goéd, Mijnheer! Fanny. Uw dienares, Mijnheer de St. Priest! St. Priest. Goeden dag, Fanny! ~ goedendag, Eerelijke gevoelige Ziel! Geörge geleid Fanny en begeeft zich, na haar de deur te hebben uitgelaaten, in een ander vertrek. Z z-  ot DlSCBIFUIonLiSS. tï Zevende Toneel St. Pi test. alléén Wonderlijk - in de daad is het wonderlijk dat wij fchier altijd de edelfte harten onder eene. Clasfö Van menfchen aantreffen, die door de beftemming zoo geheel weinig gefchikt fchijnen te zijn, om do verheevene denkbeelden van braafheid en menfchen- liefde te kunnen omvatten. En evenwel niets is waarachtiger dan dit! ... hoe ondoorgrondelijk zijn de weegen des Eeuwigen die hij met den mensen, in zijnen beneden proeftijd, onderhoudt! [Na één cogenblik.] ... Als wij het naaste aan de vervulling onzer wenfehen denken gekoomen te zijn; zijn wij 'er veeltijds het verfte van verwijdert. , ik ken de waarheid deezer treurige ondervinding. Toen ik mijn Vaderland, mijne Echtgenote en mijne Dochter verliet, vleidde ik mij dat de toenmalige aan mij opgedragene Commisfie mij, n'i den afloop derzelve, gelukkiger dan ooit, wtdeï in de armen van vaderland en echtgenoote, overladen met glorie, zoude terugbrengen: ik waande mij een troetelkind van het fortuin te zijn, terwijl de fchipbreuk en de gevangenis in het dagboek mijns noodlots aangeteekend ftonden! .... [Weder na een oogenhlik.] Wat zijn wij menfchen? immers niet anders dan fpeelpoppen van geluk en ongeluk? niet anders dan fchoonfebyrenda li 4 wa"  *4 Valmont bi Saint PriesTV waterbellen en zwakke roozen die bij eenen zachten K Zuidenwind opbloozen en met eenen Noorderftorm, f gelijk het ftof, in de vergeetelheid worden wegge- f blaazen. Heden verfchijnen wij, overdekt met f • purper en verfierd met eenen Diadeem van Goud of P Lauwrieren, morgen-leggen wij in het gewaad des |; doods, in het laatffe planken huisjen, da'irneder, en V de medeworm die den voorigen dag ons purper of on- § zen diadeem met bewondering en eerbied aanftaard- f de, fchuwt heden het cadaver waarop de verganke» I lijkheid het'kenmerk der Ieevenloosheid gedrukt heeft ï I ■ Van onze wieg tot aan ons graf is ijdelheid en | droom het rustpunt onzer daaden, en, als wij beginnen te zien dat wij, in alle bedrijven van het weggezwon-' den leeven, als kinderen gehandelt hebben en onze feüen willen hertellen, doet de ouderdom ons zuffende naar genoegens en veredelingen omzien, die zijne krachten te boven ftreevén; en, bij het nedervallen 1 der Toneelgordijne van ons leeven, fterven wij even beuzelachtig als wij beuzelachtig geleeft hebben. .... [Hij werpt zich in. een Stoel neder; zwijgt een poos en vervolgt:] Zwartgallige Stoïcijn! .... Ondankbare Worm! [opflaande.] Zie hoe vrolijk en vreedzaam de morgenzon het aardrijk beffraalt en met eenen blijden lonk de lachende Schepping besroet- ' en ik ? . . . . Mijne ellenden maaken mij ; onrechtvaardig Verre, verre van mij, gij gedachten des doods gij onedele ge waarwordingen  ofdeSchipbreukelinö. 2JT' ■en eener alles verwoestende Melancholie! . . . Wat norre ik? ... • Immers biagt ik niets hier en alles vat ik nog bezitte is gaave en zegen! . . . . [Hij omvt zijns handen zaamen, flaat zijne oogen naar boven n zucht.] Ach! .... Vergeef mij, gij Goeddoende /ader! [Hij wandelt , fpraakeloos, op en ieder.] Agtste Toneel. St. Priest. Geörge. 1 Georce- Een kaartje in zijn liand houdende, dat hij zijn meester overgeeft. Een Onderofficier der Hoofdwacht gaf mij, in naam van den Gouverneur, dit billet voor u. St. Priest. Leezende. „ De Gouverneur verzoekt den heer de St. Priest, „ heden morgen ten tien uuren, bij zich op het Gou„ veviement; hij zal zich dadelijk door den OJftcier va^z „ de wacht bij den Gouverneur doen aanmelden, [getekend] Ccsihohak." Geörge! h de Onderofficier reeds wej? 5 5 GKf  t6 Valmont de Saint Priest; 1 Geörge. Ja Mijnheer! St. Priest. Is alles om mij te Ideeden gereed ? Geörge. Ailes. St. Priest. Gaa dan met mij in het andere vertrek; het fchijnt deezen dag niet optehouden met boodfchappen aan mij. Geörge. ■ Als die boodfchappen flechts goede tijdingen waarenl S t. Priest. .Wij moeten ze neemen gelijk zij koomen. ■ [Ter zijde in het weggaan.] De grootfte zegen die ons, in de onzekerheid van ons toekoomend lot, bijblijft , is de bezitting van een gerust geweeten , laat mij dit, ó Hemel! en ik zal gelukkig te midden in mijne rampfpoedeu zijn! ———. ElN3E VAN het EsRSTE BeDRITF. ; 3 T W E E.  ©FBEScHIPERÏÜKÏLtNtJ.' 2? TWEEDE BEDRIJF. Eerste Toneel. Het Toneel verbeeld eene prachtig gemeubelde Kamer in het Slot des Gouverneurs. Adelaïde zitt met het hoofd in haare hand leunende, aan eene ' Tafel. Cuningham en Douglas treeden, diep in gefprek zijnde, int eene andere Kamer, iij de opening des gordijns, binnen. .Cuningham. Douglas. Adelaïde. Cuningham. | ja. Douglas! gewis zoude het belangrijk, ter ver- _- - 1, als ik de St. Priest -ïg§|p~ . geheim zijner voormaa-' fn^P^:.d-J-^5Se !ete.!tfe!*T|.: H) weet hoe het Britsch fevi.iiuCftWS-•'• •. . ' ' DCh, -die man is onverL'.:xi ÉiHW e < en ik vreeze dat hij " -^fr^li engheid als door wel- f -~" ir leeven en vrijheid is zoodanig diep in het hart der menfchen geworteld, dat zij, tc behoud van beiden of van éér. van beiden, bet '  s3 VAlmont de Saint. Priest» het onmoogelijke zouden beproeven..—— Geftren-I ge maatregelen zijn de beste maatregelen om onver» £ zettelijke karakters gedwee te maaken. . . . Adelaïde* beurt haar hoofd op en fchijnt met aandacht toeteluiste-1 ren. Cuningham. En wat zoude ik dan, volgens uw oordeel, moetes doen? Douglas* Gij moest, eer de Onderkoning met u fprak, de Sf.' Priest nog eenmaal, met vriendelijkheid, zijn geheim poogen te ontwringen, en als hij weigerende bleef, hem in de gevangenis doen opfluiten, en hem aan Lord Chester verklaagen als een gevaarelijke man voor den Staat. Adelaïde. terzijde. Gij, geweetelooze man! " Cuningham. Dit was ook mijn vcorneemen; ik heb hem bij mijii ontbooden; en zal zien hoe verre ik het met hem i.an brengen. Do v:  . ©}? J5E SCBIPÏÏIBKUIBG. 49 Douglas. Laat u door niets affchrikken; een man die zijnen roem wil uitbreiden moet zomtijds zijne ooren fluiten voor de item der rechtvaardigheid. [Vrolijk.] En ook wat raakt ons het leeven en de eer diens Franschmans, die men toch in zijn Vaderland reeds lang als eenen overieedenen geacht heeft; want gij hebt immers wel gezorgt dat 'er geene brieven van hem zijn weggezonden? Cuningham. Alle zijne brieven zijn opgehouden; 'er is 'er niet een afgevaardigt, zij berusten nog onder mij. Adelaïde. ter zijde. Welk eene onrechtvaardigheid! Douglas. Hebt gij ze gelee zen ? Cuningham. Neen; zij zijn nog allen gecachetteert; ik heb gemeend die beleefdheid aan het onfchendbaar recht der Volken verfchuldigt te zijn; en ook hun opfchrift is enkel aan zijne Vrouw en andere  jjo Vilmost di Saint Pkiest," re zijner bloedvrienden, niet, aan eenig man van üjk Tloed of vermoogen, gericht. i Douglas. Spotachtig. 6 Weinig doorzichtige Cuningham! . . . Hoe ? . waant gij dan dat een' man zoo listig als de St. Priest dwaas genoeg zoude weezen, om, daar hij alhier ii t eenen ftaat van gevangenfchap wordt gehouden s brieven aan zijne ministerieele vrienden in Vrank « rijk aftezenden? belagchlijk, in de daad » belagchüjk! .... [ern/tig.] Zonder één oogenblil || verzuim moet gij, alvoorens den Onderkoning t< fpreeken, die brieven dècachetteeren en u van derzei ver inhoud kundig maaken. Cuningham. C. Gij hebt gelijk, Douglas! 'er kon« de eene Slang onder de roozen verborgen zijn. , Adelaïde. Cpjlaandc, tegen Douglas. Hoe, Mijnheer! gij zijt geweetenloos genoeg om mijn Vader, dien gij uwen Vriend noemt, tot eene Hechte daad aanteraadcn ? Douglas. tegen Adelaïde. Het is, vergeef het mij, Freule! het k met  ©r de Schipbreukeling. 31 net de Gouverneur, niet met zijne Dochter, dat ik le eer heb te fpreeken. Adelaïde. met verontwaardi< ging' Het voegt de Dochter om haaren Vader, als zij tan te hoeden voor de fhikken, die eenen baat. mchtigen vleïer, die zijne grootheid op de puinhoo>en van onze verneedering zoude ftichten, hen. jpant. Ik ben jong; doch, ik ben niet kin- Ierachtig genoeg om het gruwzaam doel van uwe •aadgeevingen niet te kunnen doorgronden! Douglas. Schamper. Loutere raaskallingen der Jeugd! [tegen Cuningham] Als de Vriendenraad eene misdaad in uw pog is, Gouverneur! onflaa mij dan van u verder te raaden, handel met de St. Priest zoo als gij goedvind; dochj ik verzoek u mij te vrijwaaren voor beledigingen dien ik niet verdien. Cuningham. tegen zijne Dochter. Ik beveel u den Heer Douglas vergiffenis, voor iwe onvoorzichtige uitdrukkingen, te vraagen. Ast*  32 Valmont de Saiht Priest; Adelaïde. «■•» met grootheid, r B" Ik ben eene Brittinne, en als het 'er op aanf komt om de rechten eener verdrukte onfchuld tege| den onrechtvaardigen wre.el des gewelds en del huichelarij te verdeedigen, zegt mijn hart mij, daV ik moet ophouden aan het gebod der onbillijkheid tf gehoorzaamen! .... [met zachtkdd.] Ik eerbiedi» mijn Vader: mijn geluk en leeven ben ik'verplicht aan zijnen roem opteöfferen, en dit is de gronf ■waarop mijne weigering, misfchien de eenige dit ik u in mijn geheel leeven deedt, rust, om, def Heer Douglas vergiffenis voor mijne gezegdens ril vraagen! m Douglas. tegen Adelaïde. W Zijt gij verheft op den Franschman, Freule! Adelaïde. met gevoel. Ja; ik bemin zijne deugd, zijne getrouwheid, zijl) ne rampen en zijnen moed. Als hij op eenen thioo gezee'en waare zoude ik hem als mijn vprst kur nen beminnen, en ook zulk eene op hoogachting ge vestigde liefde zoude mij voor hem bijblijven al trc ik hem in de ketenen of aan den voet van ee; Schavot aan ; dewijl ik mij overtuigt zoude moe ten houden, dat hij zijn lot niet verdiend hadi  oï be Schipbreukeling. 33 — Dit is mijne bekentenis; vindt gij ze niet penhartig, Major Douglas? Cuningham. tegen zijne Loeit- ter. Raaskalt gij, Meisjen? Ik ebied u te vertrekken, ■ [tegen Douglas.] Verleef haar, mijn Vriend. Douglas. verontwaardigt. Ik heb niets aan de Freule te vergeeven; als den jwakken Vader zijne macht in de handen van zijne sinderen overgeeft; kan een vreemdeling de taal van Een heerfchend meisjen wel, zonder kwaad te worde», aanhooren. Adelaïde. tegen Cuningham. Ik zal u gehoorzaamen, Mijnheer! doch, ik bid u, ter liefde van uwen roem , ter liefde van u» We eer en die der menschlijkheid , wacht u . . . . [op Douglas wijzende.] Wagt u voor deezen vleijer; de tijd zal mij bij u rechtvaardigen! — >—; [in 't weggaan tegen Douglas.] Verlaat 'er u op, Major! dat ik de onfchuld zal verdcedigen zelf tegen mijnen Vader; daarom maak , door uwe helfche raadgevingen geenen inbreuk op haare geheiligde C rech-  S4 Valmost bi Saint Pxiest; rechten! .... [Zij oogt hem» nut verontwaardiging Ij aan, en vertrekt] Tweede Toneel» Cuningham. Douglas. Cuningham. waarheid 'er zijn geene kinderen meer! Zo^ial! net kr.aapjen Hechts de kinderbroek en het meisjeil| haare pop heeft vaarwel gezegt, waanen zij reeds ge|[ rechtigf te zijn om, met lieden van jaaren en onderjjl vinding, te moogen medepraaten! ——■ Eventwen is mijne dochter, in het verdeedigen van St. Triest ! minder fchuldig dan gij denkt. —— Douglas. Waarom, Gouverneur! ik vind haar zeer onüci i-.heiden ? Cuningham. Opmerkende dat zij achting voor St. Priest hadt enff gereedelük kunnende befeffen dat hij een fatzoendelijsff man moest zijn, deedt ik haar hoopen om hem haarji ten Echtgenoot te fchenken, als bij wilde befluitenj mij zijn geheim toetevertrouwen. DobI  or de Schipbreukeling. -c ^ Douglas. lagchende. Eene fchoone overéénkomst: Achtien en Vi'ftig jaaren! —— In waarheid, Gouverneur! dit is geene Geömetrifche proportie! Cuningham. Wiskundig of niet wiskundig; ik oordeelde dat die 5roportie in mijn plan te pas kwam; daarna zoude iet nog aan mij gedaan hebben, om al of niet in dit • ' mwelijk te bewilligen; en ik denke dat dit de reden "£1 s waarom zij, gehoord hebbende, dat gij mij a'anaade hem in eene Gevangenis te doen oplluiten, zoo lerk voor zijne onfchuld pleitte. cue •estj Douglas. Een man van bepaalde voornecmens blijft, zonder mweegen, bij zijn plan volharden, en gebruikt, ergeef het mij, nimmer afhangkelijke omweegen om m >t zijn doel te ftreeven; zoodraa hij zich in de arïen van zijne onderhoorigen werpt, loopt hij gevaar jjn doel te misfen, en in een vis avis te moeten treeI en, met menfchen die hij, zijne authoriteit bewaa, snde, hadt kunnen gebieden zijnen wil te moeten Eerbiedigen! .:a lo«. ' C 2 Der-  { Valmont de Saint PaiEstj Derde Toneel. Cuningham. Douglas. Carl, Carl. tegen Cuningham. De Heer St. Priest heeft zich bij den Officier ddjj wacht doen aanmelden; hij wenschte uwe Excelientilf te fpreeken, , Cuningham. tegen Douglas. s Zie daar hem reeds. Douglas. Toon u geftreng, na gij u toon: geevend getoond hebt; dit is de besten raad die ik lii geeven kan» te Cuningham. tegen Carl. fk< Laat de heer de St. Priest binnen koomen; en z<|' aan den Officier der wacht dat hij, na St. Priest za zijn binnengekoomen , in het voorvertrek met e| Onderofficier en fes man van de wacht, mijn nadl bevel moet blijven afwachten. Carl. (B jed, uwe Excellentie! [hij vertrekt' V i e I  Öfbe Schipbreukeling. 3? Vierde Toneis. Cuningham. Douglas. T|| Cuningham. ""' Èn gij, mijn Vriend! koom mij in den nadenmidig weder bezoeken, dan zal ik u kennis geeven* .., m mijn gefprek met de St. Priest. Douglas. Ik zal, deelende in uwen roem, met genoegen boo» :n, dat gij u meester van zijn geheim hebt kunnen t« Laaken. —— Doch, zoo hij weigerig blijft, verik aim dan niet om geftreng niet alleen met hem te andelen, maar ook tevens om zijne onder u berus:nde brieven, te ontzeegelen en te onderzoeken, lvoorens gij u, over hem, tegen Mijlord Chester, itlaat. [hem de hand geevende.] Vaarwel, Gou- erneur! denk toch dat voorzichtigheid de moeder' h an de porceleinkast is — adieu! -——■ CuninghAm. hem weder de hsni drukkende, met Ironie. Adieu, Douglas! geloof dat Cuningham het onder-s , :heid weet tusfeken het Lam en c'an VVolf! iè t C 3 V ij ij  38 Valmont de Saint Priest,' V ij f d e Toneel. L Cuningham. alléén, nadenkende, ^ VIi Zijn gezagch te misbruiken, is misdaad! ... de eerelijke man die geene andere waapenen dan zijne onfchuld kent in keetenen te ilaan , is laaghartigheid! de getrouwheid in verzoeking te bren- v\ gen, is eerloos! de menfchenliefde en de her- bergzaamheid uit ons midden wegtebannen, is een [tv inbreuk op het recht der maatfchappijen! .... [na m ten oogenblik zwijgens] . . . Wat ftaat mij dan te jï doen ? . . . Onoplosbaar wordt eindelijk den mensch ^ aan zich zelve, en eenen tweeftrijd tusfchen onze p glorie en de onrechtvaardigheid is gewis de ïnoeïelijkfte ftrijd van allen! .... [men opent de deur] dd&r komt de eerelijke man; men kan hem waarlijk niet zien, zonder hem te eerbiedigen. — [Zijne 1 hand op zijn hart leggende] Moedig, moedig, Cu- "ï ningham! het geit uwe glorie! Zesde Toneel. Cuningham. — St. Priest, gekleed te in Uniform. e i Cuningham. vriendelijk. En uniforme, Monfieur de St. Priest? St;  0Ï DE SCBIHRïUXÊttSOi 3f St. Priest. I' En habit de mon rang, votre Excellente! .... IÜw billet heb ik ontvangen ; ik koom uwe ordres vraagen ? Cuningham. émjlig. Ik heb u niets te bevoelen; ik wilde u alleen verzoeken mij met de betrekkingen uwer voormalige zending bekend te maaken; gij kunt weeten dat de Fianfche met de Britfche Natie thans in eenen openbaaren oorlog gewikkelt is en het, dierhalven, voor mij en mijn vaderland van belang is, alle de machinatien optefpooren die door onze vijanden gebruikt worden en voorheen gebruikt zijn, om ons te hinderen ? St. Priest. Maar wie heeft u gezegt dat ik immer een Age- ' mijner Natie ben geweest? Cunin gham. Wij zijn daarvan overtuigt. Toen een fchipbreuk u op dit Eiland wierp, hebben eenige mannen die met u geftrand en nu reeds weg of overleeden zijn, mij daarvan genoeg gezegt, om dit te durven en te mogen vastftellen C * St.  h-o Valmont de Saint Prjes*^ St. Priest. Matroozen en Soldaaten praaten veeltijds over zaa4 ken, dien zij niet ddórzien noch kennen. Cuningham. vertrouwelijk, f Hoor, de St. Priest! laat ons voor elkander nïeok, veinzen; open mij eenvouwig uwe zending en ik zal» u, wat ook derzelver oogmerk in dien tijd mooge ge* weest zijn, gelukkig poogen te maaken. L St. Priest. met nadruk. Veronderftel dat ik voormalig met eenigen last beftt' kleed waare geweest; zoo vraag ik u u diefl een Engelsman zijt of ik niet verachtelijk irJ uwe oogen zoude worden, als ik mijn geluk, ten kosten van mijne getrouwheid, kocht? .... [mei verhevenheid.] Verre verre van mij deeze ver¬ nedering: de rampfpoed ontedelt den mensch niet, maar verraad en meineed brengen hem verachting en fchanden aan! Cuningham. trotsch. Mijnheer! bedenk u wel; uw lot ftaat in mijne handen.  Jt>r de Schipbreukeling. 4Ï St. Priest. Grootmoedig. Ën, op welk eenen grond ftaat mijn ot aan u? . • . • hoe? fchenden de britten dan het echt der gastvrijheid? Is de rampfpoed van :énen Schipbreukeling niet meer geheiligt in hun )(jg? Zeg mij, Gouverneur! hoedanig gij mij sefchouwt; of als ongelukkig man of als krijgsgevang ren? Het eerfte komt mij toe, en als gij lenkt dat het laatfie mij voegt, handel dan met mij laar uw welgevallen; doch vermoei u niet om mijne getrouwheid te doen wankelen. Alle de kerkers, 'olteringen, noch fchavotten van uw eiland zullen mij liet doen beeven; ik zal getrouw aan mijnen plicht blijven; Lijden, en moet het zijn fervent Cuningham. Gij weigert mij opening van uwe zaaken te geeven? St. Priest. Ik weiger u om aan een onbillijk verzoek te voldoen. Toen de fchipbreuk mij in uwe handen fielden, het welk reeds twaalf jaaren geleeden is, hadt ik het recht te moogen eisfchen, dat gij mij, bij de eerfte geleegenheid, wederom naar Vrankrijk deedt Vertrekken; aangezien gij geen recht, hoe ook genaamd, op mg halt; die geleegenheid heeft zich C 5 ïeeds ■ 1  4* Valmont de Saint Priest, reeds meer dan tienmaalen, geduurende dien tijdl ppgedaan , en gij hebt blijven weigeren om mij tei laaten vertrekken; en, nu — nu zoudt gij mij noaj door uwe bedreigingen poogen te verfchrikken, inge-$ val ik mijne eer niet aan uwen dwang wilde opöffe4 ren;.in de daad, Gouverneur! dit is de onreedelljkJ heid ten hoogden top gevoerd. Cuningham. ongeduldig. Ik kan mij in geene bijzonderheden inlaaten; nogmaals voldoe aan mijne begeerte, of — fidder! St. Priest. met verontwaardiging. Doe zwakker zielen beeven; de mij-; ne fïddert even zoo min voor uwe bedreigingen als zij geneigt is om uwen onreedelijken wil optevolgen. Cuningham. met drift. Gij wilt dus niet? S t. Priest. Neen! .... [met nadruk.] Neen; Neen, Gouverneur! ik wil geene onedele daad verrichten ! Cu-  oï de Scnipam«x.LiKG, 43f Cuningham. Wij zullen zien! [flf *** ««« TafdMen fit.] Bedenk u wel, Mijnheerl S t. Priest» met verlieevenheid. Mijn befluit is onwrikbaar, bellis iver mijn lot! Zevende Toneel. De Voorigen. Carl, tn een moment later, de Officier der wacht. Carl. tegen Cwünghm, Wat beveelt uwe Excellentie? Cuningham. Laat de Officier der wacht binnen Loomen. Carl. Hij is in de Zijdkamer. Cuningham. driftig ep de Sf. Priest vegende. 'Dat hij hier koome, kaerel! . hier, in V ze  44 Valmont db Saint PriestJ. 2e kamer. [Carl vertrekt en een oogenblik na hem treei * de Officier, in volle wapenrusting, binnen] De Officier, tegen Cuningham* Wat is 'er van de ordres uwer Excellentie ? Cuningham. op St. Priest wij* zende. Neem deezen man gevangen, en ge-i ( leid hem, onder Escorte, naar de gevangenis op de Havenpoort. £ De Officier, tegen St. Priest. Uw degen, Mijnheer? gij hebei mijne beveelen gehoord. < S t. Priest. terwijl hij zijn degen aan Cuningliam zelf, niet aan den Officier, overgeeft. Gouverneur! zie daar mijn degen; uwe overmacht doet mij niet beeven; gij fcrjèhd in mij het recht der volken en der gastvrijheid; en mijne ziel veracht u te veel om mijne vrijheid van u, door het begaan! «ener ongetiouwheid aan mijn Vaderland , te koo- pen! [tegen de Officier.] Geleid mij waar men ugelast heeft mij te brengen! Hij geeft zijne hand  o r de Schipbreukeling. 45 tand aan den Officier, ziet nog eenmaal Cunmgliam met me diepe verontwaardiging aan, en — vertrekt. Achtste Toneel. Cuningham. alléén; de St. Priest naoogende. Welk eenen moed ~ welk eene ftandvastigheid! In weerwil zijner onverzettelijkheid , trekt hij alle mijne hoogachting tot zich! . . . {na een oogenblik] . . . hoe ongelukkig is het eventwel, als de zucht naar eigen glorie ons zo verre wegfleept, dat zij ons een eerlijk man met de keetenen der misdaaden doet Gverlaaden! • • • [zuchtende] Eerzucht! . . . Eerzucht! hoe veele geesfels brengt gij over het mensendom! . . • [Hij werpt zich in een leuningjloel neder: sijn gelaat teekend wroeging en onrust.] Negende Toneel. Cuningham. Adelaïde, met drift en in eenen verwilderde houding binnen trefdende. Adelaïde. zich can de voeten van Cuningham werpen 'e. Vader! .... vader! .... wat hebt gij begonnen ?  46 Valmont de Saint PiuesTj «en? .... VergffFenis voor den eerelijken maal dien gij naar den kerker hebt doen fleepen . . . . I [vj weené.] '|£ Cuningham. haar opheffende. I Staa op, mijne Dochter! ik zal de Stf Priest oogenbükketijk wederom in vrijheid doen ftelli len, als hij'aan mijnen wil gehoorzaamt. [ j . Adelaïde. epjlaande. i En uwen wil is ? . Cuningham. Dat hq mij bekend maake met het geheim zijner Commisfie. Adelaïde. met vuur. .. '! Nimmer — nimmer verlaage hij zich tot die ontrouw! Cuningham. li Maar mijnen roem hangt 'er van af.... Wat dan ? Adelaïde. op den zelfden toon. Uwen roem kan nimmer afkangen, om van een ' ' ieerlijk mau een touwloozen fchurk te maaken! Cu-  ^>r de Schipbreukeling. 47 Cuningham. deftig. Gij fpreekt gelijk een meisjen zonder ondervinding, het zoude mij aangenaam, zeer aangenaam zijn, s gij u niet langer met het lot diens Vreemdeling? moeidde. Adelaïde. met nadruk. i befchouw het voor mij als eenen geheiligden icht, om mijnen misleiden. Vader voor het begaan :ner euveldaad te behoeden. De onwaardige ouglas, die u tot dien Hap heeft aangefpoort is de ighartigfte kaerel die immer leefde; hij is ... . Cuningham. met veel drift. Hij is mijn Vriend; ik gebied u te (rijgen! Adelaïde. Zóó dan hebt gij in hem eenen verfoeiden riend, die enkel uwen ondergang bedoelt . . . Cuningham. dreigende. Meisje! . . . Meisje! weeg uwe 'oorden eer gij fpreekt; of . . . A's tv  |S VaLMONT de SaIUT PriïSt* Adelaïde. hem in de reden val * lende. t Verdenk —— noch bedreig mij niet, Vader! i{ weet op welke gronden ik fpreek. Cuningham. Op welke gronden gij fpreekt? . j gij, kind! . . . . fchamper lagchende. Adelaïde. met moed. Ja; hoor mij en oordeel: Op het einde de afgeloopene week wandelde ik des avonds met Fan ny door het bosch buiten de vesting: op een afftam van ons hoorden wij twee manneirmet elkander fpree ken, de nieuwsgierigheid lokte mij, ik beken het " uit, om te weeten waarover zij handelden. —— Ee ne dikke doornhaag fcheide ons van elkander; ik na !' derde tot dezelve en hoorde, verfiaanbaar, dat eei '; van die mannen zeidde: „ Cuninglmm is een Zot; i n fiaa zeer wel hij den Onderkoning en daar hij mij zijn 1 Vriendschap wel gelieft optedringen, en ik hem kan draai 1 jen even gelijk men eene wasjchenneus draait, zal ik tusien voor ik hem eene gekheid heb laaien doen, die zij jien val kan bewerken.' —— Mijne fnaaren zijn gefpan nsn, de Franfche Schipbreukeling zal mijne Viool zijn er 1 ]>ij flot van reekening zal die Schipbreukeling Mijnheer d Gpuye)T.e..r nog jchoener in de lucht doen Jpringen als he -.-ast  4ï BsSCHIPBKÊDEUIÏfA r*t? atje met pulver zijnen Uitvinder Swartz naar de andere tereld zondt, en ik ik zal mijne ellegien zingen I de tapijten van zijne Excellentie Cuningham.'" ——.. :' e, Vader! dit hoordde ik ... dit hoorde ook mny. Cuningham. verwondert. Hoe gij hoordde dit dit hoordde ook Fan- p? Maar wie overtuigde u dat de fpreeker deezer ■oorden juist de Major Douglas moest zijn? Adelaïde. i Verontwaardigt door deeze voor mije en Vader zoo beleedigende taal, verliet ik de j loornhaag en wandelde met Fanny langs de laan 4 raarïn die heeren waaren, en zag Douglas met den ,j 'actoor Smith nog aldaar op eene bank gezeeten; wi) ,, wandelden hen voorbij; Douglas fprak mij aan; hij I rroeg naar uwe gezondheid en ik antwoorde hem ; 3 k gezondheid van mijnen Vader hangt af van }iet kruid;: >at dat de Monnik Swartz naar de elifeefche velden ■;,iondt. —— Hij wierdt bloedrood; groete mij en .; "prak verder niet. Bellis nu, mijn Vader! in j hoe verre gij u op de woorden en aanblaazingen ij van deezen man moogt of kunt verlaaten ? j J5 C«-  50 Valmont bx Saint Priest; Cuningham, met engerustheidA Meisje! als gij waarheid zeidde Ach! Adelaïde. met tederheid. 1 Zoude ik dan mijnen Vader misleiden ? . . . I denk, denk toch edeler waardiger over uw| Dochter! .... misken mijne Ouderliefde niet; Gol kent mijn hart en mijne tedeiheid voor u; eisch mij: leeven, en zie dan, Vader! of ik het, ter bewaa ring van uwen roem, niet veil heb; doch, ik bid u in naam der menfchelijkheid en der eer, vervolg de ongelukkigen St. Priest niet meer; geloof mij dat h; uwe vriendfchap meer waardig is dan Douglas. Cu ni no ham. Ik ben bereid hem recht te doen, mits hij 00] jnij gehoorzaamt. Adelaïde. [in eene biddend houding] Geef bevel tot zijn ontflagl Cuningham. Dat kan ik, zonder kwetzing vat mïjn gezacb» niet doen. Ade  Adelaïde. Kwetst men dan zijn gezach in het toeffenen eener rechtvaardige daad? .... [met druk.] Dit is eene zedeleer dien ik nimmer, voor. ên, uit den mond van mijnen Vader hoordde! Cuningham. .. na een oo- genblik zwijgens. Gij kunt recht hebben, Adelaïde! zal overdenken wat mij te doen ftaat. Douglas zal nader ipreeken. Adelaïde. Gij kunt hem gerust zeggen, alles t ik u van hem en den Factoor Smith heb ge. I Cuningham. met tederheid haar omhelzende. Goedhartig ——— moedig ■ gevoelig ——ïlneemend Meisjen! aan de indrukzelen van uw F hart erken ik het karakter uwer overleedene braaMoeder, dat van de achtingwaardige Vrouw die u : leeven fchonk! D a Ade- Qf Dl S C H rP B R E ü K E L r N.6.  Valmönt de Saint Piuest; Adelaïde. bewoogen. Mijn Vader! mijn dierbren mijnel goedhartigen Vader! zij omhelst hem. Cuningham. ni één ooge blik. Maar, Lieve Adelaïde! bemint gij St. Priest? Adelaïde. met operjiarti heid. Ja; ik bemin hem! I Cuningham. Zoudt gij kunnen befluiten zi Echtgenoote te worden ? ... Gij zijt achtien Hi vijftig jaaren oud; denk daarop na l Adelaïde. Zijnen ouderdom zoude mij niet affchl ken; want ik geloof dat een meisje van achi jaaren veiliger onder de hoede van een beda man is, dan onder die van een jongeling zo: ervaarenheid; doch, de achting die ik den wj digen de St. Priest toedraage berust op edeler g den. Ik zoude betn wel als Vriend, Raader en  Ö f fi E S CBï P B R 2 Ü S E L I» iet mij heeft getroffen! Adelaïde. Kunt gij geen middel uitdenken om hem te redden?,  lo Valmont de Saint Priéit; Edwards. verleegen. Ik weet r iets ik heb 'er reeds over gedacht i doch, alle middelen die ik mij voordel koomen mi s bezwaarèlijk om uittevoeien of onteerehdé voor zijrl e eer vöor [met edelheid.] Ik wenscbte hem * ten kosten van mijn bloed, te kunnen helpen I I Adelaïde. i Zoude 'er geene moogelijkheid zijn, om hem, nof k vóór den avond, in zijne Gevangenis, te fpreeken? 1 Edwards. een oogenUik naden i kende. Ik denk, ja; de Lieutenantj die heden de wacht aan de Havenpoort heeft, is mijn Vriend, en een zeer braven jongen, die ik jaaren lang heb gekend. Adelaïde. vertrouwelijk. Wel nu, hoor dan mijn befluit. Ik wacht, ; in weinig oogen'olikken, de aangenoomene Dochter vin Mijlord Chester bij mij. Zij is eene geboorene Franeoife, en heeft mij gezjgt, dit haare Moeder ook tot die Natie behoord. ... Chester heeft, geduurende zijn gezamfchap in Vrankrijk, kennis aan haare Moeder gekreegen, en haar met zich, onder be.  OfDESCHIïBREUKELIïfG. St Llofte van haar te zullen huwen, mede naar Irland ïvoert. Zij zijn nog niet gehuwt, doch hij Lft de Dochter als zijn kind aangenoomen; en dit tve Meisjen, heeft mij de grootfte blijken van En braaf en gevoelig hait gegeeven. Haare Loeder, zegt zij, is de Weduwe van een Fransch bfficier die op Zee veici.'geiukt is, doch, zij herlinnert zich fchier niets van haaien Vader. Nu, üwards! deeze jonge fchoone wilde ik ten voorleden van haaren ongelukkigen Landgenoot, onzen Vriend de St. Priest, inneemen en hem, met haar, ïen bezoek in zijne Gevangenis gaan geeven; de invloed die zij op haaren aangenoomen Vader, Mijlord Chester, heeft, zoude, dunkt mij , den eerelijken Vreemdeling van veel dienst kunnen zijn. Wat dunk u van mijn plan ? Edwards. met nadruk. Voortreffelijk! . . . . in de daad; voortreffelijk! .... Maar, Freule! gun mij u eejie aanmerking te maaken? Adelaïde. En'dis is? ... • Edwards. Zoude het gèiicht van eenen kerker  6* Valmont be Saint PaiESTi ker en dat van een eerlijk man, die uwen Vriend fe, in de gewelven der misdaaden opgeflooten te zien, uwe gezondheid en die der andere Dame niet te veel benadeelden? Adelaïde. Grtotmoedigi Ik leg de zwakheid mijner Sexe af, wanneer het 'er op aankomt, om een eerlijk man, aan de onrechtvaardige behandeling zijner I vervolgers te ontrukken; en zoo denk ik, dat ook fcet principe van Clotilde Stuard is! Edwards. met vervoering. Edel! .... Edel, Meisjen! ach' htMs ik u eenen Throon aantebieden! Adelaïde. Spotachtig. Eene throon, Edwards! zoude mi] flecht voegen; ik geloof dat men geruster in eene jftutp, waarin de onfchuld gebied, flaapt, dan op het dons dat eenen zetel ons fchenkt! Edwards. met gevoel. Lieve, achtingwaardige, Adelaïde! .... ach! als gij vatbaar voor de gevoelens der menfchelijke deer-  Oï BI ScHIfBüïBÏElIH'8. g$ feernis zijt, kunt gij niet gevoelloos vóór die der fefde zijn hij bloost. Adelaï de..- vriendelijk. Sprecken wij daarvan nu niet, jdwards! ik ken u braaf genoeg om, in dit oogenlik, eene nog edeler Gewaarwording, namelijk die Iner in ketenen zuchtende Vriendfchap, te gevoe. |n i — Wilt gij Clotilde en mij heden avond naar In kerker van onzen lijdenden Vriend vergezeln? Edwards. Zeer —— zeer gaarne, Lieve! ier gaarne; dit zal een voor mijn hart bereekcnd neel zijn! Ik heb ordonnance bij Mijlord hester; doch, ik zal poogen mijne oogenblikken, ttekippen om u derwaards te kunnen vergezellen. Oogenblikkelijk zal ik met den wachthebben- m Lieutenant fpreeken, en gij zult mij, tegen vljfiren, aan de deur der Gevangenis, om 'er met u en ! andere Dame binnentegaan, vinden. Adelaïde. Zeer goed, achtingwaardige dwards! .... [met gevoel.] Gij Zult 'er mij zeer »or verplichten, en, hürnd, zal ik u reekening van  B4 ValmoKt de Saint Priest^ van mijn hart, voor eene zoo vereerende daad, ge«f ven. • ' - .... [zij blom] 1 Edwards. haare hand kusfchen de. f . . II Verlaat u op mijne zorgen, daar waar eer, vriendj i« fchap en liefde gebieden, zal ik mijnen plicht weetej ei te vervullen! %énx fc.e<^ r-.eferf :;. ~ '9\ Adelaïde. met deelneeming. ~- i 'M\ Om vijf uuren, lieve Edwards! om viif uuren , hoord gij;, Edwards. vertrekkende. ,f Om vijf uuren, dierbaar — grootmoedig Mei I jen! zal ik u bij uwen Vriend inleiden! [hli kuscht nogmaals haare hand, ziet haar tederlijk aan, t I ■ vertrekt] ■ Vierde Toneel. Adelaïde. alléén. Zie daar cok een zeer edel mensch! waarlijk, harten die eentooning denken, erkennj en onderfcheiden zich gereedelijk! ....[«»« * <  o ¥ f) e ScujnuöKElTïis. '«Mife.] Ik bemin Edwards; zijne liefde heeft niets leedigends voor mijne eer. ■ Maar mijn Va- , r is zijn Vriend niet Waarom? [ is geen Vriend van Douglas, die Major fchuwt Ie Officieren die gevoel en geweeten hebben, en ude zich zeiven gaarne bij mij indringen! . . . [met, iur.] Eer daalde ik in het graf neder r—. ir mooge de vernietiging mijn deel worden, dan . I ik mij in de armen wierp van een' man gelijk jouglas! .... Neen, neen, braave Edwards! gij i;bt niets van hem te-vreezen: liever deelde ik uwe E 'moede, als gij behoeftig waart, dan den rijkdom iens mans! .... [ni een oogenblik.] Waar toeft anny? .... zij konde reeds wederom hier zijn? ... hoe lang valt ons de tijd, als wij naar een gerenscht voorwerp wachten! . . . [Men hoort gerucht m de deur] Zij fchijnt te koomen? ——— '[na de eur ziende.] Zie daar haar met de dochter van Eoid 'hester! ■"" t SaiKt f mest; koomen. [Zij biedt haar een' Jtoel aan.] Gelieft plaats te neemen. — - "} 11 Clotilde. ei Ik ben moede van het zit- f ten. [Zij blijven beiden Jlaan.] Wat hadt gij mij 'él zeggen, Misf? Adelaïde. is In de weinige oogenblikken, dat ik u gefprooken j heb, heb ik zoo veele edele gronden van mensch- ^ lievendheid in u befpeurt, dat ik geene zwarigheid \: maake, om u, daar het het recht eener verdrukte ^ onfchuld geldt, daarvan te doen kennis draagen. Clotilde. i Ik bid u fpreek openhartig. j i Adelaïde. Voor twaalf jaaren , lïrandde alhier, in eene Schipbreuk, een Fransch Officier, 5 zich noemende den Marquis van St. Priest; uit de eerbewijzingen en eenige woorden van de meede-ge-' ° ftrande Zeelieden, begreep mijn Vader, dat hij niet ' alleen een man van vermoogen en Credit moest zijn, maar dat hij bovendien belast waare met eene geheime Correspondentie aan de Vijanden van Engeland en Ierland ;  i f de Schipbreukeling. ffi ind; op deeze verönderftelling, heefc men hem altijd elet om weder naar zijn Vaderland terugtekeeren. tfen heeft hem de Correspondentie met zijne Vrienen en familje belet, om dat hij voortduwend is blij. | BO weigeren, mijn Vader en het Gouvernement j :nige opening van zijne hem toevertrouwde Commisi s te geeven. — Hij is een allerbraafst, een zeer i :htingwaardig man, die reeds zekere jaaren bereikt i ;eft en wiens moed in den rampfpoed hem nog achingwaardiger maakt. — Men heeft hem, geduui inde al dien tijd, in eenen ftaat van Gevangenis gej }uden; doch nu, bij de aankomst van Mijlord Chesr, heeft mijn Vader, op aanftooking van den Ma| Douglas, hem in de Gevangenis geworpen; ten nde hem, langs deezen weg, te dwingen , om openg zijner Commisile te geeven. —— Zijn lot ; ieft mij gevoelig; hij is uw Landgenoot, Misf! ik :n voorneemens hem, nog heden middag, met een ;rtrouwd Officier, een bezoek in zijnen kerker te an geeven, en het zoude eenen weezendlijken , enst aan de menfchelijkheid beweezen ztjn, als gij ij aldaar geliefde te vergezellen; op dat gij, den jj aardigen man zelf fpreekende, overtuigt kondet ] orden van zijne braafheid en edele wijze van den1 :n, en u dus, als men hem verder wilde vervolgen , ior uwen Landgenoot, bij den Onderkoning, mogt ' teresfeeren? i .. E 2 Clo-  Valmont de Saint PRiESïi C l o t i l d'é. met ijver. Gij vereert mij door uw vertrouwen, Lieve VrienSL dinj ik zal 'er mij een weezendlijk genoegen uit maa-[ ken , iet tot verligting van mijnen ongelukkiger]f Landgenoot te kunnen bijdraagen. Ik zal u| vergezellen, en poogen ten vijf uuren van middag! bij u te zijn Maar is die man weezendlijHl met eene geheime Commisfie belast geweest? f Weet men niet uit welke Stad hij in Vrankrijk ge| booren is? . ... Adelaïde. Ik weet'er niets van, mijn I lieve! Ik weet alleen dat hij een-edel mensch, zo in leeven, als wandel is ... . ['er met gevoel 6« voegende.'] En waarlijk de principes van zijn harfl die tegen alle verleidingen beftand zijn, gevoegt bj de getrouwheid in het vervullen van zijne verplicl ting aan zijn Vaderland, geduurende een zoo vee jaarig lijden, moeten ijder eerlijk hart ten waarboi|| voor zijne deugd verftrekken. Clotilde. [Haar omhelzen del \ Gij treft en verwondert mij, Lieve edel : .... ik wil mij uwe vriendfehap, voor een gehdi volgend leeven, waardig maaken ï •——  i)f Bï SCHIPBÏKUKB tl»«; *i " Adelaïde. Een Oceaan mooge ons fcheidén, onJe voor elkander bereekende harten zullen nimmer lefcheiden zijn! — Clotilde. Ik vestig, op dit uur, eene vriendjfchap met u, die tegen alle draaijingen des noodlots letland zijnde, ons graf en eenen afftand van zoo l'eele uuren vermoogend zal zijn te overleeven! I. [Zij omhelzen elkander met aandoening.] Adelaïde. JVlijne lieve Clotilde! C l otilde. Dierbare Adelaïde! {Zij zwijgen heiden eenige oogenllikken.] Fanny, ter zijde, haare gevouwen handen ten hemel heffende. ö Gij, die ons in dit leeven het lot toedeelt, dat Voor ons bereekend was, Wijze Eeuwige! ik gevoel mijne erkentenis voor uwe liefde, die mij, in mijne dienstbaarheid, eene zoo • deugdzaame Meesferesfe toefchikte! . , . E 3 Ade.  7ze kinderen, zal ik het ten gefehenke geeven! Clotilde. ter zijde. Edel mensch! Adelaïde. tegen Clotilde. Mijne Fanny, Misf! is eene kleene fentimenteete Dweepfter. — — Clotilde. 1 Zij mooge zijn wat zij wille; zij bevalt mij uitmuntend Ik heb geen tijd meer te verliezen, [o? Mar horologie ziende.] Waar, mijne lieve! zal ik « ten vijf uuren vinden? 3 Adelaïde. Waar gij wilt, mijne Beste! liefst hier; zalFann* '.. u afhaalen ? ——■ Clotilde. Zeer goed; laat zg om half vijf uuren J «.aken bij mg » tfo; ik verlang reeds mijnen beE 4 lanS'  11 VaLMONT de SAlfÏT Priest^ langrijken Landgenoot te zien [Zij omhels! Adelaïde.] .... tot wederziens, mijne Beste! 1 Adelaïde. Haar weder mnhem- zende. Tot wederziens, Lieve! . . [haar bij de hand neemende.] Koom, ik zal u tot aai de deur geleiden, ik zal fpoedig eeten, en dan ijlei wij naar den ongelukkig gekerkerden. — —*— [f£ gen Fanny.] — Terwijl ik beneeden gaa, waar fchuw gij dan Capitein Edwards, dat Misf Stuard et ik, op den geftelden tijd, aan de Gevangenis ds havenpoort zullen zijn. —— Fanny. Ik zal uw bevel gehoorzaamen mijne lieve Freule! ■ ;i Clotilde. haare Vriendin onde f den arm neemende. è Gaan wij, dierbare Vriendin! . . . i ' ~ i Einde van het derde Bedrijf, ; r. ti e; " II VIER  nt< de Schipbreukeling. 73 VIERDE B E D R IJ F. Eerste Toneel. Het Toneel verbeeldt eene Gevangenis op de HamPoort. Bij de opening van hetzelve ziet men St. Priest gezeeten aan eene jlechte tafel op 'een lankjen. Hij is gekleed in een grijzen Jas of Overrok. H'j heeft een opengejlaagen boek voor zich leggen, waarin hij, met aandacht, zit te leezen. In een hoek der Gevangenis Jlaat eene kruik gevuld met water, mast welke een brood ligt. — St. Priest. alléén, het hoek in de hand neemende. Dat is zoo, brave, achtingwaardige Franklin! gij i'adt recht, toen gij, uw eigen graffchrift vervaardigde, Zeide: „ Ik leg hier, in mijn graf, even als ie band van een oud boek, wiens bladen verfcheurd zijn, m van zijn fieraad en verguldzei beroofd, tot voedzel ier Wormen; doch het werk zelf zal niet verloeren gaan» want 'eens, (gelijk ik geloof) zal het weder verfchijnen, in eene nieuwe en fchonere uitgaaf, door den Autheur overgezien en verbeterd!" dat is waarheid, zoo'er immer eene waaiheid beftond! .... [rondziende.-} Akelig, zeer akelig is deezen naaien • E 5 baeiï  3-4" Valmont de Saint Priest; bren kerker; doch, hij verfchrikt mij niet, ons grafi gal nog fomberer zijn, en voor eene geruste, met; geene misdaaden bezoetelde Ziel is elk verblijf, het t mooge dan een paleis, eene fchamele hutte of een kerker zijn, ruim en luchtig genoeg, om 'er voedzel ter deugd voor zijn hart en een nuttig nadenken op eene beterer waereld inteoogften! De Natuur is met zoo geheel weinig te vreeden; het komt 'er flechts op aan, of wij zodanig geleefd en gehandeld hebben, dat wij vermoogend zijn in vreede met de Natuur en ons zeiven te kunnen leeven l ... [op zijn waterkruik en Irood wijzende] Dit eenvouwig voedzel, de fchraale bedeeling van eenen Gevangen, is echter, in da daad, voldoende om het menfchelijk leeven te onderhouden ; bij het invoeren der weelde heeft men ook de overdaad ingevoerd; en het zijn deeze beide geesfels des menschdoms, die ons, door haaren zwijmeldrank, geduurig van ons verftandig nadenken moeten terughouden, op dat wij onze afwijkingen, als reedelijke weszens, minder zouden gevoelen en aldus te beter de wroegingen van ons geweeten zouden kunnen ter nederdrukken. Ja, Franklinl gij voorbeeldig waereldburger; gij die noch Stoïcijn noch Laödicéët waart, gij dacht 'er als wijsgeer over, toen gij der afgod der overdaad afzwoert en u onthieldt om eenige fpijze te nuttigen van dieren die immer leeven ontfangen hadden. De wulpfche wellusteling mooge uwe maatigheid befpotten, de man van oordeel  OP DE SCHIPBitt'tïLIHCi mL Zal u bijvallen, en met u moeten infiemmen, de gulzigheid den menfcbelijken geest veraart ta het verftand te loom maakt, om vatbaar voor fijne i£! edele gewaarwordingen te kunnen zijn! . . . . M f legt het beek neder, ftaat ep en wandelt, in gepeins, ï0! en neder.] Maar mij evenwel zoodanig onver4 nd laag en onedelmoedig te behandelen ; dit ftrijdt * en de wet der gèftrengfte rechtvaardigheid, ?A' jns weetens beleedigde ik niemand in dit Eiland era n lter geloof ik geheime, aan mij onbekende, Vijanden " hebben! .... [nd een oogenblik zwijgens.] Dat 'SJ'! intusfehen, niets van mijne Echtgenoote, niets ;j! i mijne Vrienden in Vrankrijk vernceme! .... :;ir' kunnen dood zijn of denken dat ik reeds der Na- r haaren tol betaalde Grievende ■ ffis' :vendeonzekerheid! .... Mijne Dochter! 'i pj n Kind! wat is uw lot ? .... Toen ik i en ■ns Moeder verliet, wcemelde gij nog in de eerste jaaren der kindschheid om ■ gij waart nog * ne negen jaaren oud; ach'! over u en uwe Moe- H bloedt mij het hart! Eigen leed, dat ik. tl f verdiende, drukt mi} niet; maar onzeker over icéêi beider beftaan te zijn, ó dit is Zieienlijden! >È1 . . [Hij werpt zich, vol aandoening, op zijn Zit» \jen neder.] Natuur en Liefde, hce zwaar wee.effl uwe tedere betrekkingen op mijn hart! .... *H j zucht.]  [Men opent zachlkens de deur der Gevangenis.'] \ VVie daar? .... [hij richt zich op.] |j Tweede Toneel; St. Peiest. Edwards. Edwards. ijlende in de armk van zijnen Vriend. j. Schrik niet, ik ben Edwards! «* S t. Priest. verwonderd. Gij hier, mijn Vriend! wa: gij niet te veel ? . . . . ó maak u niet ongelukkig < mijnent wil! Edwards. Ik waag niets; ik koom u flec voorbereiden tot een bezoek, dat u niet onaan naam zal zijn en waarvan ik hoop dat uwe fpoed redding zal afhangen. f: St. Priest. Wie zijn de edele zielen, die deel in het Lot i eenen onrechtvaardig mishandelden Vreemdeling n men? E Valmont de Saint Pries*;.  i)r BE ScHIPBSECKELHiÜ. Edwards. Binnen weinige oogenblikken zult gij een be2oek tfangen van Adelaïde en van de aangenoomene chter van den Onderkoning. St. Priest. w.'t gevoel. Zal dan dat voorbeeldloos Meisjen niet aflaaten j bewijzen te geeven van het braaffte en deelnecendite hart, dat ik immer aantrof! E d W a 1! d s. Zij heeft mij den vereerenden last opgedraagen , om aar beiden tot u te geleiden. Tegen vijf uu- | zullen zij hier zijn. De dochter des On- ikonings, eene jonge fdioonheid van twintig jaaen, bezit, zo als Juffer Fanny mij zegt, een even 00 fchoon hart en karakter als Adelaïde. St. Priest. Gevoelig te zijn voor het lot zijner lijdende Natuurgenooten , is eene der fchoon- (te hoofddeugden eer.er Vrouw. Ik Begrijp evenwel niet, mijn waarde Edwards! wat de dochter des Onderkoning kan beweegen, om zoo veel _ deel in het lot van eenen. Vreemdeling te neemen. Ed-  $i Valmont de Saint PriestJ Edwards. Zij is, gelijk ik vernoemen heb, eene Francoifi L haare Moeder, die de verloofde van Mijlord Cbesti is, is de Weduwe van een Zeeofficier dier NI tie St. Priest. met drift. ' oe' Haar naam is ? . . , • Edwards. Dien weet ik niet. St. Pkiest, met ongerustheid, t IR Is zij eene Vrouw van reeds zekei j jaaren? Hce? .... Hoe? .... [terzijde.] Ydel harsfenfehim! . . . . Ydele droom! Edwards. Olï Ik heb haar niet gezien —— zij was niet op | Audiëntie; alles wat ik 'er van weet, berichte mi Juffer Fanny. [met nadruk.] Hoe vraagt gi daar met zóó veel vuur naar ? S t. Priest. glimplagcliende. 's; Ach, mijn Viiend! mijmeringen van een fuflerjc man  öï de Schipbreukeling. 7 gc&vende. Le Clief-d'oeuvre de la raijon, eft le coeur dun ho heimie'. - Adieu 1 Derde Toneel. S t. Priest. alléén, na et eogenblikken zwijgens. ; . . . . Wat willen toch die ontevresdenhe  * * de Schipbreukeling* st' i mijn hart —« die doolingen van mijn anders be^ ird en verftandelijk nadenken? .... Eene ruste= isheid, die ik nimmer, voorheen kendde, 'vervolgt Hoe? .... de aauftaande Echtgenoote 1 Chester is eene Francaife ? — de Weduwe van 1* Zeeofficier? .... Van wien is zij de Wedur :?.... Ik ken fchier alle oude Mariniers mijner Me; ik moest ook dus de man dier Weduwe gend hebben; want Edwards zegt dat haare Dochter vintig jaaren oud is, en dus diende haar' Vader sds in mijnen tijd! ... . [bitter lagchende.] .... ;t twintig jaarig Meisjen vindt haaien Landgenoot, xigelijk een Vriend haars overleeden Vaders, ten nften zijnen Krijgsbroeder, in de handen der Britn, gekerkert als een' euveldaader! .... [nd een renblik.] Ja, zij vindt mij als eenen zoodanigen, lar zij zal gewis reeds weeten, dat het geweld en et de euveldaad mij van mijne vrijheid beroofdde. . . . [diep in gedachte?}.'] Gij hadt gelijk, Shaekefpet „ Tb bi or no to bi, that is the quejlion!" maar e vraag laat zich door den Wijsgeer gereedelijk opsfen; wij zijn? .... waarom? .... dat weeten ij niet; doch, de wet van rede en orde leert ons, at wij, voor zoo verre wij kunnen bevatten, niet, n ons zelve, zijn. Om wie dan ? . . . . Om nze evenmenfchen? .... denkbeeldige droom!' ; leeven, te lijdenen te fterven? ..... nog miner! ... .Om beproeft en naderhand geloutert te V  j2 Valmont de Saint Priest"; worden? .... Onzeekerheid! .... Om hier derf taak aantevangen dien wij in eene volmaakter waa reid, geloovende aan de onfterflijkheid der ziel, zullen eindigen? .... Predestinatie! _ Om hier ^ bewijzen van groot- en edelmoedigheid te geeven j: die, in het dagboek onzer goede werken aangetekenc zijnde ons, naderhand, in mindering der groote ree kening zullen valideeren? . . . duistere hoop! . . Om het getal der weezens te volmaaken ? . . . . Orr de hoope der huwelijkstrouw te vervullen? . .. . On den ftand der menfchen in ftand te houden? . . .- , Om te lijden, te zwijgen en te ondergaan? ... ^ Donkere, ftikdonkere doolhof van onzekere denk beelden Ach! dat ik lijde en zwijge .... [Hij werpt zich vol aandoening, verzonken in d diepjle gepeinzen op zijn bankjen neder, leunende met zijl hoofd in zijne hand. Be deur der Gevangenis word ontjlooten; hij behoud dezelfde houding, zender het hooft eptebeuren] ^ Vierde Toneel. St. Priest. Adelaïde. Clotilde. Edwards. Edwards. de beide Freules lin nen~e'e'dende. Hier is zijne Kamer. Clo  $Jf DsSCHIPBRElJitEllHc. u Clotilde. bewoogen, rond- ^ , ziende. Welk een verfchrikkelijk verblijf voor ee« oelig hart.' raj ta Adelaïde. zuchtende. , Ach, God! Clotilde. op St. Priemt ynji seTkfe, t£gwi Edwards. J i dit rnijn' ongelukkigen Landgenoot? y _ Edwards. 1551 ''»< Ja, Freule! 'jtji Wl ■ Clotilde. 2!'c7; tot St. Priest y legeevende. Jijnheer! Adelaïde. w# tederheid. Achtingwaardige Vreemdeling! . . . . St. Peiest. Als uit een droom omwaaiende ftaat op van zijn Zitbankjen buigt zich voor de beide jonge Dames. Deel neemende, edele jonge raenfchen! . . . Ver* E 2 geeft Clo >  £ valmont de Saiiït ^rïes-t; geeft aan mijne rampen de onbefcheidenheid dat ik jl niet met meerer beleefdheid ontfing! Adelaïde. Hoe gaat het u, St. Priest? |i Clotilde. Ik ben uwe Landgenoote, Mijnheer! welk een geK noegen zoude het voor mijn hart zijn, als ik vefmoflfo gend ware iet tot vermindering uwer tegenfpoeden |ia kunnen bijdraagen. —— St. Priest. een oogeriblik zwn gende en haar met oplettenhid aanziende. . Wie? .... [Jiaamelende.] Wie zijt gij? ... \t»r zijde] .... Welk een gelaat, welke trekki , . welk eenen tongval! . . . Ach, Hemel! . , Clotilde. Ik ben de aangcnoomene Dochter van Mijlo ' Chester; doch, ik ben eene geboorene Francaife. i f S t. Priest. onzeker. Wie was uw' Vader? .... I welk een oord des Rijks zijt gij gebooren? —< [t redding te doen hebbe; haar hart is geneegen irw rampen- te verlichten. 11 • 11! Clotilde. met gevoel. . ja; zeer - ■ zeer gaarne wilde ik die verliep •ent ii St. Priest. tegen Clotilde. Ik ben, misschien, onbefcheiden; laat ik u ed ter moogen vraagen, hoe uwe Moeder genaamd is Clotilde. Men noemt haar Se [hier wordt de deur d Gevangenis, met drift geopend; allen zisn zij verfchrii om,] Adelaïde. I Wat zegt dat? ... . Vijfde Toneel; f)s Voorigen. Douglas, gevolgt vah tenige Gewaapende Soldaaten. Douglas. tegen de Soldaatet, 11 . ep Edwards wijzende. In naam des Gouverneurs, bren 1 fëh Capitein Edwards naar de Hoofdwacht. ^  Edwards. Douglas, ^ Ik ben bereid mij met de Soldaate te verwijderen, als Misf verkiest langer met de heej St Priest te fpreeken [tegen Edwards.] G ^ kunt ook hier blijven; ik zal de Gouverneur van he#gebeurde kennis geeven. Edwards. tegen Douglas^ Ik ben arrestant; en heb geen keuzeS St. Priest. Bravo, Capitein! Adelaïde. tegen Douglas, tet wijl 'zij Clotilde en Edwards de hand geeft. lij Keen neen, Douglas! alle uwe arrestante! •rallen u bij mijn' Vader geleiden [de beid Freules met Edv.-ards fchaaren zich tusfchen de Soldm 1 ten.] Clotilde. tegen Douglas. h Majoor ! wij zijn ingeflooten. —— Adieu, mijn [. iieve St. Priest! tot wederziens.  de Schipbreukeling. 9* Adelaïde en Edwards. tegen Sq Priest. Paar wel, Vriend l vaarwel! St. Priest. karwei, Heldinnen van moed vriendfchap I deugd! vaarwel Edwards! Douglas. met drift, ter zijde. Wraake! ■ ■ wraake, over dce. lhoon> . - [tegen de Soldaaten.] Marsch! Clotilde en Adelaïde. hem naboot* zende. Marsch! .... Marsch! .... Zij vtrtrtWm; St. Priest oogt hen met ïrénie naar.] Zesde Toneel. St. Priest. alleen. Als men bijkans vijftig jaaren oud geworden is en l fchier dertig jaaren van in de waeretd heeft her| gezworven, leert men eindelijk me-fchen van enfchen en karakters van kaïakters onderfcheiden,  £*' valmont dz Saiht H?Sr«st", dit is mijn geval; doch, in a"e karakters trof ilt, 'er geene, vooral onder de Vrouwen, aan, die mj|t meer verwonderde die mij meer eerbied vod|; deugd en vriendfchap inboezemden, dan dat av Adelaïde en haare jonge Vriendin mijne bcla igvdl wekkende Landgenoote! .... Douglas, een oiii .Militair, en waarlijk toch een kaerel dien ik gele* dat kruid gerooken heeft, laat zich door een pa» jonge meisjens , wier Vader hij konde zijn, enkel oh dat zij'de waarde der deugd »an hunne zijde hadden», in verleegcnheid brengen ; hij bloost en zij ? -— Zij befpotten en verachten hem In waa heid, rechtfehapenheid is toch eene munt die in a le oorden der waereld gangbaar is, en niets vern< dert en ontetf'élt meer den mensch, dan de geveins heid en de laaghartigheid van karakter. «- De ti ontmaskerende de gebreeken der ziel, doet de vc achting op elk onteerend bedrijf nederdaalen; gelui kig hij die, met Oxenjlim, zijne reekening met dj wetigevlooden tijd vermoogend is te vereffenen! . . [flf zet zich op zijn houten Zitbankjen neder; zwijgt e tiige oogenblikken en vervolgt.-].... Z'rj kendde d( geflachtnaam haars VaJers niet? .... onbegrijp lijk! ... . Zij is eene Francaife en voert eenen E: gelfchen naam? .... Wonderlijk! .... Zout tiaare Moeder dan geheimen te heelen hebben ,'d baar over de Vader haarer Dochter moesten dcx blowen? .... Waaifchijnelijk! . . . Waar, hoi g  f> t toK Só C H ï P B & É ti K ï L I S"Ö." 'Dl wanneer ieerdde Lord Chester haare Moeder men ? ... Ach! ik wenschte dat Douglas Hechts , lige oogenblikken ten mihffén, laater ons ondefad, met zijne Soldaaten, geftoord hadt; en ik zou- meer dan nu geweeten hebben {hij ftaat ' , en wandelt op en- neder.] .... En, wat zoude ik :er dan nu geweeten hebben ? . . . . {ftilftaande en Uplagchende.] Zie eens welke kinderen, welke doorziekende aardmollen wij, zelf in eenen gevorrden leeftijd zijn; als de rampen ons nederdrukken aanen wij in ijderé fombere verbeelding een fpook zien, en als de voorfpoed ons vleid en toelacht, .limeren wij, zelf aan de rand van eenen afgrond, 3 een bed van roozen. - Nimmer is den mensch ïrgcnocgt, immer doet de ontevreedenheid hem aar eene fchaduw als naar eene wcezendlijkheid herrh tasten, en weinige onzer mag het gebeuren, dat dj de aanfchouwers van ons Leevensbedrijf bij het inde, in de handen hooren klappen, ten blijke "Van 'oedkeuring! .... [Hij zet zich wederom neder; opent lijn Camifool en vestigt zijne oogen op een Medaillon, dat, net een lint, op zijne horst hangende, onder zijne Medeen verlorgen was.] .... Dierbaare trekken, eener voormalige Lievelinge! nu nog nu nog nu gij mij, moogelijk reeds lange onder de dooden telt, nu nog dwingt gij de traanen uit de oogen van uwen diep ongelukkigen Echtgenoot. .... [hij huscht de bctiJenis.] .... Gij leefdde met mij; gij zult met m fier-  X>4 Valmont bï Saint 5si fterven; en hier nd . . . . hier n£? . . . . wat zej| dat? .... Ach! ik dool in eene duistere mengeli|| van onzekerheid om! . . . . [hij bergt het peurtraÊ' weder onder zijne klederen] Rust daar, afbeeldzel mij ner gaetie! voel den bloedloop zwellen en daalei van den man die u eenmaal zijne , geheel d|[ zijne mogt noemen; en oordeelen wij niu. over de toekomfte [Hij blijft met zijn hoofd M de tafel leunende zitten. De deur der gevangen^ wordt, met gerucht, geopend; Douglas, op wiens gelam Jchrik en woede te leezen zijn, treed binnen.] Zevende Toneel St. Priest. Douglas. Douglas. met een gedwongen glimplagch, tegen St. Priest. Ik heb order, Mijnheer! u oogenblikkelijk bij deal, CJou.crneur te geleiden. —— Gij zult vrij zijn. S t. Priest. bedaard. Ik zal u volgen. — Ik heb mijne Gevangenis piet \erdiend! \ DoUC-las. Gij hebt, in die beide Freulens, een paar goed© Advocaaten, , / St.  S t. P e ï e s t. met gïMikcïè. fijne onfchuld is mijn beste Advocaat. • Douglas. Zij kan zich, alléén foande Jzonder protectie zijnde, echter niet altijd red- St. Priest. le tijd is een grooten Meester, Heer Majoor' en Infchuld heeft altijd het voordeel, dat zij even m Ide leeft in den kerker als in een paleis! — M I gereed; willen wij gaan? Douglas. op een vleiende tmt> * Gij zult mij gewis niet benadeeleiaj I was nimmer uw' vijand; wat ik gedaan heb ver-; 1 hte mijnen plicht van mij ? —— St. Priest. met mei. Ik benadeelde nooit iemand, en zal op mljil •Igfte jaar niet beginnen van mijn principe aftewijs. —— gaan wij. Douglas, t Lis het u blieft! •—— nog een woord Mijnheer 1 :,; ' St.  Valmont de Saint VRtisr; St. Priest, En dat is ? - Douglas. Men heeft u, door misveritand|( ilêchts water en brood, naar ik zie, in uwe GevadL genis gebragt; de Gouverneur hadt gelast, dat mei u van zijne tafel het eeten zoude brengen, en dief last gaf hij mij; mijne bedienden hebben verzuimt dit naartekoomen; gij zegt daar immers niets van ? . . | Gij zoudt'er mij door kunnen benadeelen, en echtel is het buiten mijn fchuld gefchied. St. Priest. Ik gevoele mij te hooghartig om acht te flaan, oli onverdiende mishandelingen van dien aart. I Eenen dronk waters en een gezond brood bevreedï gen even goed de kleene behoeften der natuur als dl overvloed dit aan de tafel der Vorften vermoogend te doen. > ■ Ik beloof u 'er niets van te zullejl zeggen. ■ ï ~ -j ■ I Douglas. ter zijde. Die man hoopt, door groothelt Van ziel kooien vuurs op mijn hoofd! .... [tegët St. Priest] Uwe deugd grijpt mij in 't hart, edelmoif dig Vreemdeling! de Brit eerbiedigt de gevoele*  Cf BË ScHIPSEÏUKÊttifd. $J in den Gauliër, en ik wenschte.mij uwen Vriend ta innen noemen! . . . . [hij is bewoogen, en drukt de nd van St. Priest.'] St. Priest. Gveriil waar ik braafheid aantref, Majoor! daai? ik tref ik Vrienden aan; ik weet, en ik weet bet i ondervinding, dat gij, in de rampvolle jaaren die alhier op dit 'Eiland, tegen de wet der volken, moodzaakt ben geweest doortebrengen, gepoogd ibt mij nog ongelukkiger te maaken dan ik was; >ch ik vergeef u alles, en als immer eenigen genfpoed u mogte -treffen, die in mijn vermcogen as te verligten, kunt gij op mijne hulpe u verlaan; dit is de fchoonfte wraak die ik mij verfchaffeit in, en tevens de beste, die met mijne neiging rookt! . . . . Douglas. met gevoel. Hoe vernedert gij mij in mijne eigee oogen! — In den oorlog zag ik het bloed van eele duizenden ftroomen < ik heb moord en ver/oesting rondom mij zien waaren, en ben 'er gevoeig over geweest; doch, nimmer betaalde mijn hait en zwaarer offer aan de kreet der lijdende menschicid, dan ik thans aan uwe de ;gd en aan de verhee'enheid uwer ziel betaal! . . . . [Hij is ftesk kmo'en-I 0 St.  $g Valmont de Saint Priest; St. Priest. Spreeken wij van voorleedene dingen niet rnéera Krijgsbroeder! de mensch kan dooien; ijder onzeM heeft zijne gebreken; gelukkig als wij dezelven ir| tijds zien en herilellen [hij geeft hem de handW .... Laat ons Vrienden zijn gelijk wij beiden SoHj daaten zijni Douglas. jntf vuur. Met al mijn hart! St. Priest. Geleid mij bij den Gouverneur! [sjf gaara hand in hand weg.] Einde van het vierde Bedrijf» 1^ IJ Pil  JÖfDlsScHlPBRïüKÈLtBro. 9$ V IJ F D E B E D R IJ Fi Eerste Toneel. lïlet Toneel is, als vooren, eene Zaal op het Slot des I Gouverneurs. > Iylord Chester. Cuningham. Seliane. Chester, tegen Cuningham. ■Maar, Gouverneur! bij allé de redenen, die gij geldt kunt hebben, om op eene loutere verönderftelig van geheimen last, dien Vreemdeling, welken ft ongeluk van eene Schipbreuk op dit Eiland lerp, gevangen — zedert twaalf jaaren ———< wangen te houden, ftrijdt het evenswei tegen de thten der gastvrijheid en de goede trouw, die belaafde Natiën aan elkander verfchuldigd zijn, hem I— hij mooge dan zijn wie hij wil ——— dua leed te behandelen. ——— Seliane. 't Is genoeg dat hij mensch ——— en ven dien dat hij een ongelukkig mensch was ■ 1 hem uwe protectie, niet uwe macht, te doen geelen. . G % Ches-  rïco Valmont de Saint PriestT Chester. Eene zoodanige daad onteert de Eritfche Natie if' het oog van alle weldenkende menfchen! . . . Cuningham, verkegen. - I Ik heb reeds bevel tot zijn ontflag gegeeven; n|| zal daadelijk hier zijn, en dan mooge uwe Lordfchau wijders over zijn lot beflisfen. —— Ik heb gemeen» het van mijnen plicht te zijn, aldus en niet anden met hem te moeten handelen, en heb hem zijnl fchijnbare gevangenis zoo draaglijk gemaakt als hj dit zoude kunnen wenfchen. —— Seliane. Mijne dochter, die hem, met de uwe, een bezoef „iri zijne Gevangenis gegeeven heeft, zegt mij, d; hij het voorkoomen van een zeer braaf man, dl te hooghartig is om zich ergens over te beklaagerJ heeft. * Cuningham. 1- Hij is een zeer eerlijk man; dit te ontkennen , zo|. de eene misdaad tegen de waarheid te begaan zijn. f Chester. Is hij reeds een man van jaaren? C l  ©■» DE ScHIPEREUKELINe. IOi Cuningham. Ik denk dat hij bijkans den ouderdom n vijftig jaaren zat bereikt hebben. — Seliane. Ik herrinner mij zijn' naam niet meer? Cuningham. Hij noemt zich: Valmont de St. Priest. Seliane. . . . . zuchtende ter zijde. Valmont de St. Priest! . . ; . ach! een der geichtnaamen mijner familje van moeders zijde! . . . Chester, tegen Cuningham. Misfchien zal het nog eenige minuten aanlcopen :r de Vreemdeling hier is; willen wij intusfehen de ifpeftie van het Magazijn doen; de Commandant der pellerij zal ons wachten, en gij kunt bevel aan den >fficier der ordonnance geeven, dat hij inmiddels ien heer alhier geleid ? Cuningham. Zoo als uwe Lordfchap beveelt. G 3 Sï"  jjo* Valmont de Saint Friest, Seliane. Ik zal inmiddels een kleen bezoek afleggen bijl de Weduwe van den Generaal Gielkin, die mijnal Landgenoote is, en alhier woont. [tegen Chesmt ter.] In een quartier uurs, mijn Waarde! zal ik wej| der hier zijn. Chester. Zeer goed, mijne Waarde. [Zij treeden door eene deur aan de rechte zijde desty toneels binnen. ■ Naauwlijks zijn zij verM trokken, of Adelaïde, gevolgd van Clotilde, treem den door eene andere deur, aan de Linkerzijde, opH het Toneel.] Tweede Toneel. Ad?la'ïde. Clotilde. leiden vroljk opkoo' W mende. Clotilde. Dien vogel hebben wij toch uit zijne Gevangenis.^ Verlost! Adel a ï d e. Uwe menfchenliefde heeft de kluisters van eenj zeer 1  er dl schipbreukeling. IOJ | eerlijk man verbrooken, en mijn hart verheugt ^ zich over. Clotilde. I Zoude hij fpoedig koomen? Adelaïde. Ik hoop, ja! Clotilde, SchalBckig. Die Capitein Edwards is een edelmoedig i ■ i is een fchoon man . . . • he? Adelaïde, bloozende. h de waare Vriend van St. Priest. Clotilde. Naïf. Ook wel een weinig de Vriend van Freule Adelaïe? Adelaïde, virleegen. Ho ja| en waarom niet? .... Is het ene misdaad prijs te Hellen oP de vriendfchap van Clotilde, JcMelijk. Op de Liefde, meent gij, van een G 4 zeCf  Ï04 Valmont de Saint Priest? zeer beminnelijk , fatzoenelijk , menschlievend eriïl eerlijk man; gewis —— Neen; dit is geene mis-JI daad! —— Adelaïde, glimplagchende, JiMtw omhelzende. Gij zegt mij geheimen die ik zelf niet wist; denklij aan den Kerker op de haven-poort; alwaar men dei bewaarers van geheimen opfluit! Clotilde. Men zal 'er mij dan gewis niet opfluiten; want ikl ben een fnapachtig Meisjen. Adelaïde, na een oogenblik Zwijgens. Nu ja; ik wil openhartig met u handelen, ik bemin Edwards; ik heb het hem nooit gezegd; fchoon ik weet dat hij mij bemint; doch, ik vrees dat mijn Vader zijne toeftemming nimmer tot onze vereeniging zal geeven. Clotilde. En waarom niet? .... Ontbreekt het uw' Minnaar aan eer of geboorte? A d e-  de Schipbreukeling. ioJ Adelaïde. 6 Neen; zijn bloed droomde voor f. Vaderland en zijne afkomst evenaart de mijne; * Vader zijner Moeder was, gelijk den mijnen, BuVerneur van dit Eiland. Clotilde. En wat zoude uwen Vader dan innen verhinderen in uwe vercéniging toeteftem? |en? Adelaïde. , 1 Eene Caprice; Clotilde. En deezc Caprice is ? Adelaïde. Hij wil mij St. Priest of den Majoor Douglas optingen. Clotilde, Lagcliende, Waarlijk wel eene zesr geoutieerde Caprice; de ene voegt u zoo min als de andere; St. Priest is 3 oud, en Douglas, voorzoo ver ik hem heb waargeoomen, te onoprecht, te laaghartig voor u. . • . G 5 lNi  lefi Valmönt de Saint Priest^ [Na een oogenbük zwijgens.] Ik neem op mij om 'e|i den Gouverneur zelf over te fpreeken. Adelaïde. Neen, neen, lieve! dos dat niet! . . | Clotild'E, met nadruk. Het mooge u onbefchei.len voorkoomen of niet, ikj zal het gewis doen, en niet rusten eer ik u, voor] mijn vertrek, gelukkig zie met den man, dien gij lietjl hebt, en die uwe achting even zoowel als uwe tcdew heid waardig is! ... . [haar omMzende.] Vaarwel J beminnelijke Vriendin! ik koom in weinige oogenj blikken weder; ik móet mijne Moeder gaan vergej zeilen bij een haarer oude Vriendinnen, de Wedul we van den Generaal Gielkin , die haare Landgenoote is, en bij welke zij 'eene vifitc wilde afleggen, i Adelaïde, Haar mede omheÜ zende. Tot wederziens, mijne waarde! tot wederziens! • Keer zoo fpoedig doenlijk weder; uwe Vriendfchap is, in weinige uuren, eene behoefte voor mijn hart g-juerden! Clot i ld e. Slechts weinige oogenblikken en ik ben weder bij u. D e r"  oï de Schipbreukeling, iojf Derde Toneel. Adelaïde, _o.lli.tn. JOnvoorzichtlg Meisjen! wat was het nodig dat ik Jotilde het geheim van mijn hart openbaarde ? . . . Jefde! .... Liefde! gij verraadt ons eer wij kun|n denken verraaden te zijn! . . . . [nd een oogenft zwijgens.] Eindelijk zoude ik toch moeten geloojn, dat de Wijsgeer gelijk hadt, die zeide: niets êonvoorzichtiger dan een verliefd mensch Het I zoo; 'er is toch, denk ik, geene misdaad in gelgen, als wij, met uitduiting van anderen, een jitingwaardig man liefde tcedraagen? .... EdIrds heeft mij nu zoo lange-b-lijken van zijne hoogopting op de kieschlte wijze gegeeven, waarom zou1 ik bloozen, te bekennen dat ik gevoelig voor zijI verdienflen was? .... Ach! konde Clotilde het j-t van mijn' Vader voor ons voorinneemen, hoe fcle verplichtingen zouden.'er jegens haar op mij fcen! .... Edelmoedig, goedhartig Meisjen! Hels! ik vrees dat uwe pooging vruchteloos zal zijn! ,1 . . [Zij zet zich achteloos op e:mn floel, die bij eene* II ftaat, neder. ——— De deur wordt zachiskens geui.] ... U W~ a * ■ •■ ; Vier-  #8 Valmont de Saint Priest; Vierde Toneel. Adelaïde. Edwards. I Edwards, acltter op het Tt l«neel, zijn oog op Adelaïde vestigende, met een ■ zachte Jlem. Alléén! verzonken in gedachten! ... de , lieve Achtingwaardige, aan wier bezit het geluk, dd ' rust en de zegen van mijn geheel volgend Leevej verbonden is! ... . [hij nadert haar] Dierbar Adelaïde! .... Adelaïde, JchieVjk opjlaand ml IK Edwards! .... hoe, gij hier .... waarlijk gij koomt mij in mijne droomen fto< ren. , ,i I Dal Edwards, met gevoel. 11 Mogtea uwe mijmeringen dro< ^ . men van liefde en tedeiheid, gelijk de mijnen, zijr .., , Ach! mijne dieibare! rechtvaardig toch eei i maal mijne gevoelens voor u! . . . . [hij kusci y.. liaare hand.] nr; r H  0 f de SCHIFBREUKEtlSe. ICjf Adelaïde. Ach, Edwards! .... Gij Weet at ik u meermaalen zeide; mijn Vader werpt ec;n (lachboom tusfchen u en mij op; ik ben zijne achter en dus verplicht hem te gehoorzaamen. Edwards, met drift. Kunt gij mij dan niet beminnen ? . ; . ieve 1 Lieve, Engel! Adelaïde, teder. Ik ben onbekend aan mij zelve; lijn zwak hart is en blijft befluiteloos! .... Hoe omt gij hier? .... Ik dacht dat gij heden ordoaanee bij Lord Chester hadt? —— Edwards. Dat is ook waar; doch Mijlord en uw Vader," laar het Magazijn gaande, hebben mij gelast de aanomst van St. Priest in de antichambre te verbeiden, :n hem dan in deeze Zaal te brengen, tot zij zullen djn wedergekoomen. Ik wacht hem oogenblik- jfclijk; dcch, van Fanny vernoomen hebbende, dat ;ij hier en alleen waart, heb ik mij voor een monent uit de antichambre verwijderd, om u te zien. . . . [met gevoel.] Neemt gij het mij kwalijk, lieve Vriendin! Ade-  lint PRIE3T7 [de, glimplagchendé. jk; om dat gij u aan e< an mijn Vader blootftel ï en u niet op uwen postk: k heen, de tijd kan rodjfi Edwards! RDS. e! mooge de tijd roozeï ' V d e , met zachtheid. ti minften, mijn Vriend! ireek ik u nader. ..... lieve Edwards! het zoia niet in de antichambre] nd reikende.] Verlaat dl k u niet zeggen. —— 1' ds, haare hand aan zijnm 'eder, beminnelijk Me;s4 lat zal zijn jongfte flag Tot wederziens, Ade-  © f DE S c ii i ? b S ê ü k e- tl kg. ïl% Adelaïde, teder. Tot wederziens, mijn braave — gevoelige Vriend| . . Ik zal mede naar mijne Kamer gaan; ik ben t gefchikt cm we komst met St. Priest alhier afachten. Edwards, haar zijne hand aanbiedende. klag ik u binnenleiden? Adelaïde, hem haare him4 geevende. ó Ja! V ij e d e Toneel.' Alvoorens Edwards Adelaïde heeft binnengeleid, tree» den St. Priest en Douglas op het Toneel; Edwards en Adelaïde hen ziende, blijven ftaan, en gaan niet •Mg-] )e Vooricen. St. Priest. Douglas. St. Priest, tot Adelaïde, ia het opkoomen. lisf! ontfang de volle erkentenis van mijn hart voor  Jus Valmont de Saint PriestJ voor het deel dat ik weet, dat gij in mijn ongeluM ■ neemt [de ha:d aan Edwards geevende] Goen den dag, lieve Capitein! jH Edwards, hem de hand druM kende. Braave ——- braave St. Priest! dank zij den h& j piel voor uwe vrijheid! i I Adelaïde, met gevoel tègnï. St. Priest. , i I Gij zijt mij geene erkentenis, hot* ook genaamd, verfchuldigd; uwe eigene deugd, Mijnbeer! heeft u thans en zal u nog verder red den [met verontwaardiging tegen Douglas! Majoor! het gezicht eener zegepraalenüe braafhej f meet zeer hinderlijk aan een man van uw karaktfl I' zijn [Zij glimplaclt fchamper] Douglas, met openhartighei Ja; voorheen, Freule! doch n te: Biet meer; [hij neemt St. Priest hij de hand] E | edelheid zijner ziel wierp mijne voormaalige vijafii fchap rcler; zij ontwaapende mijnen onreedelijkt wrok en ik wit voortaan .... [ook Edwards bij i larA nemende] de" getrouwe Vriend deezer tws braave, achting waardige menfchen zijn! ... ' M Ad  «j DÉ ScHIPBRÈUKEtiNè. lïg5 Adelaïde. verwondert. >|Hoe? .... gij? .... Douglas! bedriegen mij pne Oogen? St. Priest. tegen Adelaïde. 'J Mooge een man van mijne jaaren en van mijns èdervinding u zeggen, Misf! dat 'er niets edelmoe* Jger is dan zich, op eene cordaate wijze, te verlenen met zijne Vijanden. —— Ik heb mijne rc- iJpning met den heer Douglas vereffent en befchouw jim als mijn' Vriend. AdelaÏde. tegen Douglas. J Majoor! ik ben, na die bekentenis van den heer 4. Priest, uwe vijandin niet meer! —— Douglas. lloozende. Deugdlievende zielen! ik hoop u te rertuigen, dat ik uwe onderfcheiding niet onwaarig ben! —— Edwards. tegen Douglas. Ik beveel mij , met oprechtheid, uwer Vriend:hap; ik zal poogcn dezelve te verdienen! I? DotN  ti4 Valmont dè Saint PrïIïtj, Douglas, tegen Edwards, ]|' Uwe achting vereert mij! ——— Adelaïde. tegen St. Priest erffl Edwards. Ik moet mij eenige oogenblikken verwijderen; en|| hoop u beiden, met mijne Vriendin Clotilde daade^g lijk wedertezien. [tegen Douglas.] Adieu, heer Ma- ' joor! . . . • [SpotacMg hem zacht in het oor luisteren* ' de.] Willen wij het kruidvaatjen van den Monnik! Zwartz nu ook maar vergeeten? Douglas, roodwordende, zachtK tegen Adelaïde. Vergeeten wjj alles, bchalven den verzoenderjl Vijand! St. Priest, Lagchende tegetJa Adelaïde en Douglas. Houdt toch uwe kaart voor u, Lieve Vrienden f| denkt dat wij ooren aan het hooft hebben! i Adelaïde, In het weghuppe-1 len. ' ■! Adieu! ■ adieu! Heercr. adieu.  8 * DE S C H i f B i t OS E 11 a o. ti§ Douglas, insgelijks, in Aet weggaan, segen «Si. Poert en-Edwards. lik beveel mij uwer Vriendfchap. ■ de Gou> irneur wacht mij in het Magazijn. ■ St. Priest en Edwards, regen AdeMie en Douglas. Tot wederziens! —— tot wederziens! [Adelaïde vertrekt langs eene deur aan de Rechte en Douglas langs eene deur aan de Linkerzijde des Tonecls.] Zesde Toneel; St. Priest. Edwards. Edwards. Gij hebt een meesterftuk verricht; gij hebt der 'olf in een Schaap hervormt; nu gij Douglas hebt nnen bekeeren en braaf hebt leeren denken. St. Priest, mijmerende. Ach; fpreeken wij 'er niet vahj heb, in veele gevallen, zoo oneindig veel met jn eigen hart te vereffenen, dat ik mij wel be* H a tel4  ïio* Valmont de Saint P'eïej^; Teid moet toonen om eene ftreek te haaien, dooji de boekfchuld die in mijn Memoriaal in deColomjf genaamd: personeüle beledigingen, ftaat aangeJ fchreven. Edwards. Hoe? mijn lieve Vriend! gij fchijnt néêrflachtia| in een oogenblik dat zich alles vereenigt en dat a'ch een ijder onzer verheugd, om u gelukkig te maaken^P1 en u gelukkig te zien! . . . . e St. Priest, hem de hand gei vende. Vergeef mij, ik was onrechtvaar 0 dig. .... [na één oogenblik, met gevoel en aandoi ( ning] Ach! Edwards! de droomen van eenen Oij gelukkigen man, kunnen zomtijds waarheid worden .... Nimmer, in alle de treffende bedrijven vai mijn weggezwonden leeven, befpeurde ik in mij eei zoo grievende mengeling van hoop en onzeekec beid; .zonder te kunnen bepaalen, waaruit mijne oii rust fpruit. Alles verveelt ■ alles is mi onverfchillig, en geloof mij dat, op dit oogenblik, dj dood mij eenen zeer welkoomen Vriend zoude zijn] .... [ter zijde.] ó Natuur . . . . ó tederheid!' hoe foltert gij op mijn afgeftormt hart! .... Ed  y pi SCHIPflüEBUllSC ïjr Edwards, met hartelijkheid. Kan ik iet, ter uwer gerustfrelfing, bijdraa|n? Spreek, mijn Vriendr fpreek; en, over¬ lig u van mijne Vriendfchap! St. Priest, met aandoening. I Lieve Edwards! .... ach J ik heb , ets te eisfchen; in weinige oogenblikken, zal ik, ,:ooge!ijk, zien, dat ik mij eenen afgrond van droof en , gevestigt op verwarde denkbeelden, heb opgei' >lven! — [met de hoogjie expresjie van Nadruk cn ntimentJ] Deeze dag nog, Edwards! deeze dag nog |ti de ondervinding mij leeraaren, of alle de voorgewetens van Liefde en Natuur droomen, dan of zij ' ' aarheden zijn; Vriend! vraag niet nader! .... »'' Edwards, verwondert. i, J ik verftaa u niet! St. Priest, eerst zijn hand op zijn hart leggende en vervolgens zijnen vinger naar loven heffende. ] Hier verftaat men mij en —— daar, daar moet ' et pleit tusfchen waan en voorgevoel beflisc worden!  tjx& VaImont de Saint Priest; Edwards, nog meer verwti dort. ' Ci w Onbegrijpelijke Wijsgeer 1 . BT..; St. Priest, met vuur. Slechts een oogenblik, brave krijg* tnan! en gij zult mij begrijpen! .... [na een oogeti Hik] Geloof mij; 'er zijn in de lotgevallen deru,, menfchen daadzaaken aanweezig die door niets, dan door eene toevallige oïrzaak, ontwikkelt kunnen worden: als het moment der ontwikkeling fcbijnt aantebreeken, verwittigt ons het inftinü of een ik ^ •weet niet wat, daarvan ongemerkt, en doet in onrf m' denkbeelden gebooren worden, dien wij voorheen) 'ol' niet hadden; waarom? om dat de al wijze befchikketj h van ons lot liefderijk genoeg is,' om zijn Schepzell voor elk toneel van zijn leeven te willen bereekenen) op dat het ongekunfteld en zonder verwarring zoudd kunnen blijven doen en handelen; dit nu, lieve Edwards! is mijn geval; de uitkomst mooge doen zien, in hoe verre mijne verbeelding doold of waarheid fpreekt!.'... Edwards, onzeker de fchouders , opTiaalende. r - b es Ikjverftaa u, waarlijk niet! St.  ©ï1 DS schipbreukeling. iij St. Priest, met nadruk. \ Gij zult mij verdaan! .._.;.•„• [Men hoort achter hst Toneel de Trom roeren; en de militaire marsch, ten leïijze van eer, Jlaan.] De Onderkoning en de Gouireïneur fchijnen te koomen. —— Edwards, glimplagchende. Gij wierdt mij raadzelachtig; ik verieug mij dat hunne komst ons gefprek afbreekt? St. Priest, met tronie. Ik ook; om dat het toneelgordijn zal worden opgelaaid; en ik in ftaat gefield zal worden, om mijnen :ol, met openhartigheid, te kunnen declameereni de deur der Zaal gaat epen ] Men nadert ons! Zevende Toneel. PkVoorigen. Mylord Chester. Cuningham. Cïjester, in het opkoomen tegen Cuningham. Uwen Commandant der Artillerij, Gouverneur! is een zeer kundig een zeer befchaafd man; in de daad, ik heb uw Magazijn van ammunitie in eenen H 4 on'  jftO Valmont dï Saint Priesu"! oneindig beteren ftaat gevonden, dan' ik mij hadtli durven voorftellen; het zat mij aangenaam zijn, ditlp in het rapport mijner infpeftie aan den Koning en hetl| Parlement te kunnen berichten. [Zij treedenW voor öp het Toneel; Chester, St. Priest ziende, vervolgtÊi tegen Cuningham.'] Is deeze de Franfche SchipbreukeJ; Cuningham, Ja, uwe Lordfchap! Chester, op een' vriendelijken f Uon tegen St. Priest. Was het een' Schipbreuk, Mijnheer! ^ dïe u op dit Eiland wierp? St. Priest, koel. Een' Schipbreuk wierp mij op dit Eiland, § Chester. Zijt gij reeds lang hier geweest? St. Priest. T? lang voor de eer der recht» ) (l vaardigheid; ik ben hier zedert twaalf jaaren. Ches-|  jjyr » E S'CHIPJIÏDIIHSC. Jfj Chester. Zoudt gij niet begeeren naar jf Vaderland wedertekeeren ? St. Priest. Die begeerte is zeer natuurlijk. CH ester. Waart gij met eenige Commisfie, ten voordeele er Vijanden van Grootbrittanjen, belast, toen |ij chipbreuk leedt? ,' St. Priest. Men heeft dit gezegt. Chester. ; Maar heeft men, in dit te zeggen," waarheid ga- ;egt? St. Priest, met hoogmoed. ] Geeven de rampen van een eerlijk man zijne me*ilemenfchen recht om op zijne deugd te moogen in.1 uceken, en hem, 'enkel om dat hij getrouw aan vaderland en plicht is, twaalf jaaren lang, te misindelen en gevangen te houden? H s Ches-  fi* Valmont de Saint Priei*; Chester, ter zijde. ■ Welk eene edele fierheid! . . . [tegen St. Priest.yt Mag ik uw' naam weeten; ik ben niet geheel on-jL bekend in uw Vaderland. (f: St, Priest. I Men noemt mij hier: Valmont de St. PiiestJlj C he ster. Is dit uw* naam ? St. Priest. li; Neen! .... de naam doet niets af"' sot den man. Chester. Welk een' rang bekleede gij voormaals Ijt St. Priest. Weleer was ik Schout bij Nacht bij de Franfchr Marine. Chester. En uw' naam is? N  fcf D ï S C H ÏP »RE UK elin C. 123 St. Priest, - verleegen. Mijn naam kan noch belang* jk voor uwe Lordfchap zijn, noch invloed op mij- e jegenswoordige omftandigheid hebben. St. riest is de naam der familje van de vrouwelijke ■inie. Chester, . . . • n& één oogen» Wh Hebt gij onder de Officieren der Franfche Marie, in uwen tijd, ook eenen Schout bij Nacht StuIrd gekend ? St. Priest, . . ; . verleegen en Jlaamelende. Stuard? .... ja; dien heb ik gekend. . . . . daarom, Mijlord? Chester. vVeet gij iet van zijn leeven of dood? St. Priest, met vuuti Hij leeft, maar is ongelukkig! . .. .[*«? :jde.] Goede God! welk eene vraag! Cues-  Valmont de Saint Pr-irs^ Chestêr, diep getroffen! (Tt] leeft? ■ Stuavd zoude leeven? . '. Z Man! gij vergist u; dit is onmoogelijk( St. Priest, koel, maar emflig. Hij leeft; dat uwe Lordfchap zich daarop verlaate, fchoon ik gereedelijk kan gelooven, dat men hem in zijn Vaderland waant dood te zijn. Chester, met aandrang. Welke zekerheid hebt gij voor zijne aanweezigï heid ? het is onmoogelijk ! St. Priest. ; Het is echter waar; de zekerheid die ik daarvoor heb is; wijl ik het zelf. .... [Hier treeden Seliani tn Clotilde fchielijk op het toneel.] Agtste Toneel. De Voorigen. Seliane. Clotilde. I Seliane, tegen Chetter zonder, acht op St. Priest te geeven. Vergeef, Mijlord! dat wij zoo lang zijn uitgeblee-| i ven! St.  Ó ï DE SCHIPBRITJKELÏNÖ. I2j* S t. Priest, vol aandoening en verwarring ter zijde. . God! ■ God! . . . . welk eene ftem trefl nijn oor -Zij zij, is het! Chester, tegen Seliane. Mevrouw! . . • [haar op St. Priest wijzende.'} Zie laar uw' Landgenoot! Seliane, Zij lejclmuwt -tem met aandacht. Verfchrikt .... Weifelt . . Zwijgt, ziet hem weder aan en werpt zich, een' gil geevende, in zijne armen. Stuard ! . . . . Stuard! . . . . Hemel! .... lamel! Gij leeft, gij leeft! .... St. Priest, terwijl hij Imar oan zijn hart drukt. Seliane! .... mijne Ëchtgenoote! . mijne Geliefde! [zoo draa Seliane zich in de armen van St. Priest geworpen heeft en terwijl deezen haar beevend aan zijn hart drukt, knielt Clotildefpraakéloos aan de voeten haars Vaders, terwijl Chester, zijne te zaamen gevouwen handen en oogen ten hemel flaat, en Cuningham benevens Edwards eenige treeden door verwondering achterwaards deen. . Deeze pafttemine be- heoré  126 Valmont de Saint Priest; Jmrd tot de bekwaamheid der Aüeurs en A&rhes.jL Clotilde, aan de voeten vam St. Priest en Seliane. Mijn Vader! .... mijn Vader! Chester. Haar Echtgenoot Cuningham. Welk een Toneel, voor de menschheid! Edwards. Zie daar zijn voorgevoel be< Waarheid! . . . . Soortgelijke voorvallen zijn meria-' den van gewoone leeftijden waardig ! > [Terwijl zij allen nog in de hoogjle verwondering enm i fehier fpraakeloos zijn, treedt Adelaïde op het To-U tieel. —— Getroffen door het geen zij ziet, UijftW pj als beweegingloos Jlaan.J Negende' Toneel.' De Voorigen. Adelaïde. Adelaïde. Poe? .... de Bruid van Mijlord Chester in da 1. ar- J  Ö* SI SCHl?BRE«XïLÏI?8. tH\ men van den braaven St. Priest? .... Wat zegS t? Clotilde, de ftrm lamrer Vriendin horende, ftaat op, ijlt haar te gemotte, neemt haare hand, en zegt met mur. Tree tree nader, Adelaïde! ik vondt in St. iest mijnen Vader weder 1 A de l a ï d e , met verwering! Uwen Vader? .... In hem? .... Uwen Var! . . . . [St. Priest zich ontwikkelende uit de armen van Selïanet die hij aan de hand houdt, tegen Mijlord Chester.'] S t. Priest. Zij is mijne Echtgenoote Mijlord! mijn" naam ïs Ijird; ik geloof u te edelmoedig en te braaf te zijn , 1 inbreuk op den geheiligden band onzer vereenx>«g te willen maaken ? Seliane, tegen den Onderla^ ning. Ach, Chester! ja; hij is mijn Getal ! Cl o-  £28 ValmoNt de Saint Priest, Clotilde, terwijl zij St. PrilMn omhelst. Gij zijt mijn'. Vader; mijn hart zegt het mij! y ' I \ St. Priest, tegen Clotilde. Mijne dochter mijne waarde Dochter! [hyÊ 'irukt haar in zijne arme?!.] Edwards, diep getroffen. I Eindelijk, Hemel! volvoert gij uwe befluiten 1 JJ L' Chester, Nd een oogenblik bei f Jluiteleosheid, voegt hij zich fchielijk tusfehen { St. Priest en Seliane neemt hen beiden bij de |, hand en, zegt, terwijl hij hunne handen in elkan- L der legt: Ik zal geene banden verbreeken, die huwelijks.» trouw en Natuur geheiligt hebben; ik ftaa af van» mijn recht op Seliane, en fchenk de liefde aan dep liefde weder. [met verhevenheid.] Ik wil üunl beider broederlijken Vriend zijn, edele zielen! erflji fchoon ook onze Natiën in vijandfehap leeven, zali mij uwe vriendfehap dierbaar blijven en geheiligt aanjj mijn hart zijn! ... . [hij is bewoogen.] st.;  f-1 B I S C H I P B 1 E V Tü't t 1 H C.' Ï2$ S t. Priest, met gevoel. 'Achtingwaardige Brit! .... mljna Dng kan n niet van mijne dankbaarhc'd Vergewis:n; zóó handelen waarlijk koningklijke zielen! Seliane, tegen Chester. Gij hebt u, edel mensch! toen ;k nog Weduwe waande te zijn, en waarlijk ongéukkig was, de Vader en befchermer van mijn kind, belangeloos vertoond: uit achting en menfchenlief!e, niet uit drift, zoudt gij mij uwe hand gefchonsen hebben, indien ik niet thans mijn Gemaal hadt vedergevonden; ontfang voor dit alles, met een jiep gevoel voor uwe deugd, mijne dankbaarheid en dewijl ik uwe Echtgenoote niet kan zijn, vergun mij uwe erkentelijke Vriendin te moogen blijven? Clotilde, tegen Chester. I En ik, Mijlord! ik zal mij, tot aan mijn graf, uwe Vaderlijke zorgen, met eenen kinderlijken eeri bied, herrinneren! > . . . [Zij emhclst hem weenenVêe.j Chester, hewoogen, Seliane en Clotilde omhelzende. Lieve, braave Vrouw! —— Goedhartig, dank| baar Meisjen! .... 1 Adè-  130 Valmoht de Saint PriestJ Adelaïde, tegen Cuningham. Vader! .... welk een voorbeeld van deugd b\ j. deeze Menfchen! i Cuningham, vol aandoening. Welk eene les voor het Mccschdom! .... [tegen St. Priest.] Vreemdeling! zie de tiaanen in de ^ oogen van een oud Soldaat; hij bewondert i*ver ;iller braafheid; vergeef mij zoo ik u misdeedt! St. Priest, oprecJit, tegen Cuningham. Niet uw hart, Gouverneur! maar de eerzucht deedt mij lijden; ik vergeef, als ik u ' iet te vei geeven heb, alles; ook met Douglas heb ik mijne reekening effen gemaakt; fpreeken wij ne,r- I gens meer van. Clotilde, tegen Cuningham. Gouverneur! gij weet dat een fnapachtig meisjen, veeltijds wonderlijke invallen heeft; mag ik u eene vraag doen? Cuningham, vriendelijk. Ja wel, mijns Lieve Freulel €lo*  O F SI SCHIPBREUKILINO; I3r Clotilde, op Edwards wijzen* de. Wij zijn nu allen gelukkig; waarom most nu deeze braave man alleen het niet zijn? Cuningham. Is Capitein Edwards dah onge* lukkig; waarlijk dit wist ik niet. Adelaïde, ter zijde tegen Clai tilde. Ö Doe mij niet bloozen! . . . « Edwards, verleegen. Bt ben . ; ; . ik ben .... vergeef mij. .. . ; Clotilde, vervolgende tegen Cu* ningliam. Zullen mijn Vader, Moeder en ik nu allen met Mijlord kunnen vertrekken ? Cuningham. Gij aijt allen ■ vrij} Chester. Gij reut allen met mij, Clofcilde! orii I a naar  ï32 Valmont de Saint Priest; naar uw Vaderland, als uw' Vader het begeert, te. ■ rugtekeeren. ■ Clotilde, tegen Cuningham.. Maar, Gouverneur! ik heb alhier eene fchuld van eer gecontracteert, dien ik beloofd heb voor mijn I vertrek te zullen aflosfen; ben ik niet verplicht die I j alvoorens te vereffenen? Adelaïde, "zachtkens. Zwijg toch fnapfier! Edwards, verleegen. Hoe? . . ". wat? . . . dat zij ons toch niet blood-l ftelle! Cuningham, tegen Clotilde. En die fchuld is? St. Priest, verwondert. Wat wil dat Meisjen? j'i [CktUde gaat achter Cuningham om, neemt Adelaïde mi' Edwards bij de hand, en geleid ze voor den Gower-h neur.] Geef uwe toeflemming tot het Huwelijk van uweh Doch4|  ÖF DE S C H I 1 B R B U K E i t Bf «. IJj Dochter met deezen Vriend mijns Vaders, en, de fchuld, daar ik borg voor bleef, zal verenend zijnl [Allen verwondert} Hoe? .... hoe? ... . Chester, m een oogenblik tegen Cuningham. Is Edwards een gced Officier ? Cuningham. Hij is een braaf man ees, goed Soldaat. Chester, met deelneemir.g. Wel nu dan, Gouverneur! Cuningham, nd een oogenblik nadenkens. Wel aan dat zij huwen en gelukkig zijn! .... [hij legt de hand van Edwards in die van zijne docliter] Zijt gelukkig; ik fchenk u mijnen zecen! I 3  134 Valmont dj Saint PiïeïT» St. Priest, met gevoeL Gelukkigen te niaakeh is de hoo^fte voldoening vooreen gevoelig hart! EiJJDE VAN HET VIJFDE EEDXIJIÏ