M E R I O N ES,   M E R I O N E S, KONING VAN KRETE; TREURSPEL. DOOR ƒ Z d A K DE C L E RC £, //. Z. Te AMSTELDAM, by PIETER JOHANNES UYLENBROEK, MDCCLXXXVI.   BERICHT. Dit toonee'lftuk is gevolgd naar les lok de minos , tragedie , van den heer De Voltaire; doch de tytel is veranderd, omdat de daad van dit treurfpel geen betrekking heeft op de wetten van Minos in 't algemeen, maar wel op. eene byzondere godsdienstwet, aan hem toegefchreven. Op de lyst der bekende koningen van Krete vind men geen Te neer, gelyk de vorst by den Franfchen dicht er word genoemd. De koning, hier bedoeld, word echter door hem aangewezen; want, in het zde tooneel des iften bedryfs y zegt Phares tegen Teucer : Nous vous 'avons choifi quand par Idomenée L'ile de Jupiter fe vit abandpnnée. Dus word hy hier aangefproken als onmiddelyke opvolger van. Idomeneus, en deze was Merion of Meriones. Men heeft derhalve geoordeeld dien koning zyiï eigen naam te moeten wedergeven, en om verwarring te myden is een derraads~ heeren ,by Voltaire Merionc genoemd, hier Talus geheet en. Dewyl het den fchyn had, als of fommige gefprekken in het Franfche tooneclftuk eene geweldige overheerfching begunstigden, heeft men in de vertaling eenige mcrkelyke veranderingen gemaakt; voornamelyk in het laatfte tooneel des zden bedryfs, in het ijle tooneel des ^den bedryfs, en in het jlottooneel van het ftuk. Mindere veranderingen , die nochal menigvuldig zyn , worden met ftilzwygen voorbygegaan, om wydloopigheid te myden. Tot de laatfte herziening is gebruik gemaakt van den drié der werken van den heer De Voltaire , die, te Bazel, by J. 7- Turneifen ,in groot octavo word uitgegeven. * 3 PER-  PERSONAADJEN. m.eriones, koning van Krete. talus, \taaisUmn Van Krete. piktimus, j phares, opperpriester. asteria, eene gevangen maagd. azemon, 1 . dat ames, j battus, een Kritisch overste. Gevolg van Cydeniers. Raadsheeren. priesters. Krygslieden. Bet tooneel is te Gort,na, eene Jlad van Krete.    MERIONES, ' KONING VAN KRETE; TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld de galleryen van eerf tempel; ter wederzyden worden torens, en op den voor^ grond cypresfenboomen gezien. EERSTE TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS. i MERIONES. raad, myn vrind, fpreekt dan gedurig van de Wetten Lllecnlyk om zyn' dwang te ftouter door te zetten ï forst Minos, hoe geftreng regeerde alleen en vry, laar liet zyn' nazaat Hechts een grootfche flaverny, )e uitwendige eer des troons, denydlen naam van koning* In geencrlei gezag, dan enkel in vertooning. >e rykskroon ftaat my duur; zy word nochtans belaagd: lyn gunst, myn deerenis voor een gevangen maagd, erhaast het wreed befluit om haar ter dood te brengen; ad ik haar' val belïemd, men zou dien niet gehengen. ie daar der grooten aart, zodra het vorstlyk recht iet langer aan geboorte of erfrecht word gehecht; A 4 ' Ni.  S MERIONES, Nayvrig om een' rang, waarin zy konden deelen, Verdrukken zy den vorst, wien zy den (taf bevelen. DIKTIMUS. Dit zorglyk ryksgebied is my bekend, ö vorst! Ik deelde in 't ftaatsgevaar, en weet wat last gy torscht. 'k Beminde Idomeneus, die 't hatelyke leven Betreurde in ballingfchap, fints hy zyn' zoon deed fneven, Naar d'onbezonnen eed geflacht door d'offerdolk. Ey heeft vergeefsch gehoopt dit rustelooze volk, Onftuimig als de zee, wier golven hen omringen, Tot meer gehoorzaamheid, door zulk een daad, te d wingen. Een donkre wolk verborg voorlang den glans der kroon; De ftaatsorkaan fieekt op, en dreigt uw' wanklen troon. Gy hebt, in 't hoog bewint, geprangd van alle zyden, Met Kretes wangunst, en met Cydons moed te ftryden: Deze in den raad, en dien in 't bloedig oorlogsveld. Wy nemen hartlyk deel in 't leed dat u beknelt. Dus is, helaas! het lot der waardigfte opperheeren, Die 't leven menigwerf in moeite en zorg verteeren. Maar dit verwondert my, dat uwe deerenis Voor eene onfchuldige, wier ramp zo treffend is, Gedoemd door Phares om ter offerhand' te ftrekken De zelfde tedre zucht in elk niet kon verwekken: Ja, dat die wreede moord als heilig is gekeurd, En wettig wierd beraamd, heb ik met fchrik betreurd. MERI ONES. Zou 't anders zyn? Dit volk, in 't krygsvuur opgetogen, Verflaafd aan 't bygeloof, vergrysd in 't oorelogen, ' Dat Troj.es vesten floopte om Helena te'ontflaan, Zag . .  TREURSPEL. 9 Zag niet een koel gelaat Polixena vergaan. Het vreesde Calchas toen: nu vreest het, in myn hoede, Een' nieuwen Calchas, die hen overtreft in woede. Welk een verduistering heeft Griekenland bedekt', 't Is noch ba'rjbaarsc}] en wreed; alom met bloed bevlekt; Het flacht zyn eigen kroost ten zoen van wreedc goden: Tirannen zyn hier goön; vcrdichtfels zyn geboden : 't Fiere Argos, en Mycene, en Thebe zyn berucht; Maar 't blinkend wanbedryf alleen maakt hen geducht. Dit land kweekt helden,maar't zynfnoodaarts,'tzynbar* In 't misdryf fchaamtloos, en blóhartig by de al taren. (baren, Die vuige mengeling is al myn' afkeer waard'. Ik prys den moed, doch met menschlicvendheid gepaard. Zo ik den rykstroon, door geweld en moord, moet fchragen, Word my 't gezag een last, dien'tmy verveelt te dragen: Myn hart is zagt van aart, en neigt meest tot genaê: Het fchrikt voor 't lyfsgevaar der jonge Astcria: Haar moed verdient elks lof; haar fchoonhcid mededoogen. Ik vrees de goön, myn vrind! maar 'k zou hen , in myne Zelfs door myn cerbewys beleedigen , indien (oogen, Myn hand hunne oppermagt zulke offers aan kon biên. DIK TIM U S. Men zegt dat Cydpn, uit zyne ondoordringbrebosfehen, Gezanten zend, om zyn gevangen volk te losfen; Vooral Astcria', ontrukt aan haar geffacht, En door het oorlogsloc geraakt in onze magt... Men gunn' die handling plaats;en mogt de vrede eens kecren, Zy zou, tot heil uws volks, diefiugge wreedheid weeren , Die meer te di.ich.cn is, meer haati}k in haar' aart, A 5 Dan  ro M E E I ONE S, Dan't ftrydbaarCydon,'t geen zyn'moed met woestheid paait," 'x Misleide Griekfche volk, hoogmoedig op zyn zeden, Op kunsten voor te ftaan, en nieuwe goön te fineden, Verblind door 't zelfbedrog,'t geen henzo vleijendfchynt, Vind kunst by kunsten uit, terwyl natuur verdwynt. Maar Cydons onderzaat, die, in zyn diepe holen, Op troon noch outer past, en zwervende om gaat dolen, Is edelmoedig, trouw, heldhaftig, braaf, en vry, En waardig dat hy ons hierin ten voorbeeld \y. Natuur ftrekt hem tot wet, daar wy natuur bederven. MERIONES. Zodra hun hoofd verfchynt, zal hy gehoor verwerven. De raad is in Goftyne, en nevens my bereid Dit volk te woord te fiaan met de oude plegtigheid. Ontfang hen by hun komst; maar zorg, dat zy niet weten, / Wat fnooden offerdienst men hier zich durft vermeten, 'k Verberg 't u niet;myn hart,totgramfchapaangefpoord, Schrikt, om de Cydoniers te ontmoeten in dit oord. Ik kan die moorders voor myne oogen niet verdragen, Die my 't verlies van gade en dochter doen beklagen. Hoe zal ik best den haat verbergen, dien 'k gevoel ? i Hun wensch is echter vrede, en ook myn eenigst doel. 'k Zal dan de zucht tot wraak in myn gemoed beftryden; 't Verdriet verfmooren, dat zo veel my heeft doen lyden : Gy weet hoe zwaar dit valt aan myn gefolterd hart; De komst der Cydoniers vernieuwt myn' hoon en fmart. Maar, zou de onfchuldige vergoeding my verfchaffen, En ik Astcria om myne rampen ftraffen'... Men komt. Ach! dat de goón,wier hulp myn deugd begeert; Die  TREURSPEL. n Die goón, zo flecht gediend, zo fchandelyk onteerd; Elks hart vermurwden , en ons leerden dat hun goedheid Baldadig word gehoond door wreedheid en verwoedheid. TWEEDE TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS, PHARES, TALUS, • raadsheeren , priesters. De opperpriester Phares treed voorwaart, met de tempeldienaars aan zyne rechterzyde. De koning en de raadsheeren bevinden zich aan zyne linkerzyde. PHARES, tegen den koning,en de raadsheeren. Gy, grooten! neemt hier plaats, op deez' gewyden dag. Vereert, aanbid, en wreekt der goden hoog gezag. Zy zetten zich , in de zelfde orde, op een' verheven zetel. Gy, priesters van Jupyn, die ons zyn' wil doet weten» Gezanten onzer goón! en gy, ö vorst van Kreten! Gy, dappre raden, die, ter heirvaart, in den ftryd, De krygsftandaarden volgt den dondergod gevvyd! 't Is nu de dag des bloeds, de plegtigfte aller dagen, Waarop myn hand den goón een offer op moet dragen, Voor 't outer neergeveld, met heilig feestgebaar. U allen is bekend, dat we ieder zevend jaar, Der helden dood ten zoen, een vreemde maagd doen (heven. Dit is 't geducht bevel, door Minos ons gegeven , Toen hy den moord zyns zoons, en de oppermagt der goün , Geftrenge wraak verfchafte, op Egeus ftam en kroon. Meriones! gy zyt uw' rang aan ons verfchuldigd ; Het erfrecht heeft u met tot onzen vorst gehuldigd, Maar  i* M E L O NE S». Maar, onze keus, wanneer Idomeneus 't gebied, En 't eiland van Jupyn ten zelfden tyd', verliet. Maak u den rykstroon waard', waarop gy zyt gedegen , En (laaft onkreukbaar recht, naar Minos wil verkregen': De groote Jupitcr eiseht, tot eene offerhand', De maagd, in 't jongst gevecht, gevangen aan dit ftrand. Zy is uit Cydon, en dat oord baart niet dan fnooden; Verachters onzer wet; gevloekt door onze goden; Die, honderdwerf gerukt uit hun gevaarlyk nest, Den moordlust koelden langs de kust van dit gewest; En die, fchoon zy de draf huns moedwils nooit ontfnapten, Het juk, hen opgelegd, baldadig (leeds vertrapten. Volvoer in 't einde uw wraak, op 't billykst recht gegrond. Écn gade,een dochter, noch in 's levens ochtendftond, Met u naar Berecinthe in't krygsgefchrei getogen, En onder 't rookend puin gefneuveld voor uwe oogen , Vermanen u op 't fterkst', dat gy haar fchimmen paait. Verdelgt, ögoöniclkdieuwmagt geenwierook zwaait! Het bloed van een flavin, die wy voor 't outer dooden, Heeft geen waardy ten zoen van langgetergde goden; Maar dat dit bloed voor 't minst myn' tempel recht verfchaff'; En 't fchuldige aardryk zie een fchets van 's hemels draf! MERIONES. Gy, zuilen van den (laat, verwinnende oorlogsfcharen, Die't hart aan glori wyd! gy, dienaars van de altaren ! 'k. Verloor in 't krygsgeweld, zo lang reeds doorgedaan, Myn gadeNen kroost, en 't daal heeft myne wraak voldaan: !k Betreur noch myn verlies,en 't vaderlyke harte Zal altoos bloeden by 't herdenken aan die fmarte. Ik  T R E U' R ' S "P E L. ,3 Ik heb myne offers op het veld van eergedacht: (tracht. Daar word, door't recht des krygs, naar bloed en moord ge't Was noodeloos myn' arm tot zulk een wraak te fpooren; Mc Had die myn' (lam, myn hart, cn't vaderland gezworen. Maar, heeft het maagdlyk bloed, dat o-s altaar befmet, Een' vader ooit getroost, of Krete in nood gered ? Ach! "dat vorst Minos, om zyn wetten hoog verhevsn, Die Krctes ftaatsbewint heeft fterkte en klem gegeven, Zo wreed een' offerdienst ons nimmer had geboön! Zyn'we om die moordzucht meer begunstigd van de goón? Of zag men Krete in magt, in eer, of welvaart groeijen, Nadat Idomeneus het bloed zyns zoons deed vloeijen ? 'k Weet hoe ge, ö heldenrei! door de eer tot wraak genoopt, 't Vermetel Troje, tot zyn grondvest, hebt gedoopt; Wy drukten 't daal in 't hart van drydbre Iegcrfcharcn, In 't bloedig krygsbedryf, doch nimmer voor de altaren. De dem der goden heeft Ifigenië ontzet, En Calchas en den Griek hare offerhand' belet. Laat ons, ter wraak gereed, geen trotfehen vyand vreezen, Maar buiten 't heldenperk altoos grootmoedig wezen. Derft Krete heil en bloei, ten zy het word' gefchraagd Door 't fchandlyk moorden van een fchuldcloozc maagd? Of zal die daad ons juk den Cydonicr doen eeren? Hy zal ons met meer hfcat, met minder vrees trotferen. Laat ons het hoofd der goón eene eedier hulde biên; Dat elk zyn hooge gunst door heldenmoed verdien'; Men dryde en ding' naar wraak; zyn hulp zal niet ontbreken: Gy, priesters! 't is uw pligt die hulp hem af te fmceken. PHA-  14 MERIONES, PHARES. Wy fmeeken vruchtloos, als de vorst naar raad niet hoort, Of als 't verftokt gemoed het onderwys verfmoort. De wet (preekt, 't is genoeg; en't voegt u, op de wetten, Waarvan gy de eerste tolk en dienaar zyt, te letten. Jupyn regeert alleen; hy cischt gehoorzaamheid : En vraagt ons oordeel niet op zyn geducht beleid. Zo hy Ifigeniè' in Aulis gunst betoonde, En Agamemnon van die offerhand' verfchoonde, Zyn wil is altoos vry. Geef hem, fiilzwygend, eer, ' t Zy hy genade fchenke, of 't ftrengfte recht begeer'. Natuur, al de aarde, 't lot, niets kan zyn' wil weêrftreven; Hy brengt het leven voort, en doet het fchepfel fneven. Wat vreemd belang dryft u tot zulk een' weêrftand aan? 'k Zag niemant onzer door die zwakheid aangedaan, Toen 't vorige offer voor de altaren lag gebogen: Wy zyn gevoelloos voor dat avrechtsch mededoogen. Wilt gy dat Krctes juk den Cydonier beklcmm'; Draag dan het juk der goón, en hoor door my hun ftem Maar 't offer nadert ons. Men geleid Asteria, met bloemkrans jen gefierd, geboeid, op het tooneel. DERDE TOONEEL. MERIONES, ASTERIA, DIKTIMUS, PHARES, TALUSj raadsheeren, priesters. DIKTIMUS, tegen Meriones. Haar lot gaat my aan 't harte; 'kGe-  TR E URSPEL. 15 'k Gevpel, du ik haar zie, met 11 de zelfde fmarte. I De Griek is noch verflaafd aan woede en onverftand; 'k Beklaag, met deerenfs, 'c misleide vaderland. phares, tegen Asteria. Gy, naar ons oorlogsrecht gefield in myn vermogen, I Spreek, eer ik 't noodlot, dat u dreigt, u ftel vooroogen; J En geef ons kennis van uw' rang, van uw gefiaeht; Meld ons wat naam gy voert; wie u heeft voortgebragt. asteria. I Ik heet Astcria. Myn moeder is gefiörven. I De gryze Azemon, die elks achting heeft verworven Door deugd en goedheid, is myn vader; en myn jeugd Is vroeg door hem gevormd tot ware heldendeugd. § Men eert by ons geen rang, maar ongeveinsde zeden. Wy zyn gelyk en vry; zie daar myn waardigheden. phares. > | Weet gy dat Jupiter u eischt ter offerhand' ? asteria. 1 Uw Jupiter, hoe groot, is in myn vaderland j Een ydle naam, dien uw verwaten hart doet ftrekkcn Om uw bloeddorstigheid met valfchen glimp te dekken. phares, : Denk dat de flrengfie ftraf, die op uw lastring past, Ten zoen van 't godendom gereed is op myn' last. asteria. \ Ik weet het,laffe beul! fnoode oorzaak van myn lyden ! Maar 'k weet ook dat eerlang de wraak u zal befiryden. I Myn landgenooten zyn rechtvaardig en gevreesd. 1 Gy kent hunn' moed, die ficeds onwrikbaar is geweest. Da  iS MERIONES, De blikfem van uw' god, door d'adelaar gedragen, Zal ü niet hoeden voor hun welverdiende flagen. Hyzelf, zo hy beftaat, zo hy 't heelal gebied, Hier 't eerste licht aanfchouwde, en hy den blikfem fchiet, Hyzelf, wreed monsterdier! zal uw verwoedheid ftraffen, En zyn' gehoonden naam gerechte waak verfchaffen. Mogt thans uwe offerpracht, uw moordtuig, uw altaar, Uw' eigen ondergang berokkenen, barbaar! Mogt deze-tempel, dien gymet myn bloed wilt fmetten, U en uw' ftoet, met my, In zynen val verpletten ! Uw nagedachtnis moete op 't fchandelykst vergaan; Of jaag' natuur, en aarde, en hemel affchrik aan! (den I Men vlocke uw'naam'men fchelde uw goden.heet op'tmoorZie daar myn ecrbewys, myn' wensch ,myn laatfte woorden. Tegen Mtriones. Gy, wien men koning noemt, die 't heilig recht waardeert, Wiens gunstig ryksgezag gantsch Krete roemt en eert, En die in 't hoog gericht, waar gy de wet moet fchragen, Op my, met tedre zorg, uwe oogen houd geflagen, Beklaagt gy my, en ftemt gy echter in myn' druk? Neen, neen; uw hart is vry van zulk een gruwelftuk. TALUS, tegen Meriones. Genade geld hier niet; en, wat gy ook moogt pogen, Uw vorstelyk gezag is van gering vermogen Om eene aloude wet, zo hoog by elk geacht... MERIONES. Hoe! zou ik ftcmmen, dat zy fchuldloos wierd geflacht? TALUS. Gy kent het volk; het is met bloed alleen te vreden. Geef  TREURSPEL. i7 Geef zyn gebruiken plaats, fcboon ftrydig met de reden. De wet, door u gewraakt, is licht onbillyk, maar Den landzaat heilig, vorst. Uw rykstroon loopt gevaar Zo ge een geliefkoosd juk aan Krete wilt ontrukken, 't Gezag, hier eng beperkt, moet voor 't vooroardecl bukken. MERIONES. Men weer' 't vooroordeel, zo't ons hart tot wreedheid leid. TALUS. Draag Minos eerbied toe. MERIONES. Betracht de billykheid. Hoe! zal de raad en 't volk in Minos heilig houden 't Geen ze in Bufiris als verfoeijelyk befchouwden? Neen; fchoon ik Minos eere in 't krygs - en ftaatsbewint, 'k Haat hem als meester, die in dwang behagen vind. Hy heerschte, in Krete, met een onbepaald vermogen: Ik ben min koning, doch meer waardig in myne oogen. Tegen Phares. Uwe offerhande acht ik eene euveldaad, barbaar! Verzei my, Diktimus. Phares [laat op, henevens de priesters; zy treden van den zetel af. T,: PHARES, tegen de priesters. Men fleep' haar voor 't altaar. MERIONES. Durft gy..? \ B V I E R-  i8 MERIONES, VIERDE TOONEEL. MERIONES, ASTERIA, DIKTIMUS, PHARES, TALUS, BATTUS, raadsheeren, priesters, alten Jlaande. BATTUS. D e Cydoniers, voor dezen wal verfchenen, Verzoeken dat de raad hen zal gehoor verleenen; Het groot gezantfehap draagt, tot merk en onderpand Van vredelievendheid, d'olyftak in de hand: 'tZegt dat hun hoofd, die ook welras hier zal verfchynen, Den losprys medebrengt ter redding van de zynen. PHARES. Die losprys baat hier niet. De hemel eischt dit bloed : 't Behoort alleen aan hem, en my, die 't ftorten moet. MERIONES. De wet bied ui titel aan; zyzelf zal u vermanen De roode bloedvlag en 'de witte vredevanen Nooit op te fteken, op één' ftond, in dit gebied. Men fchendc door dien hoon het recht der volken niet. Wy moeten, zo wy door de deugd ons laten leide. Den dag der wraak van dien der goedheid onderfcheic^n. Dus heeft de hemel zelf, naar onzer wyzen leer', Den brozen mensen vèrpligt tot dankbaarheid en eer. Hy weert nu mooglyk 't lot aan deze maagd befchoren. Myn wacht gelei' haar, en bewaak' haar in dien toren, Waaruit zy is gehaald, om, naar den wil van 't volk, Te Iheuvlcn, voor 't altaar, door 's priesters offerdolk. 6 Raad!  TREURSPEL. ip ö Raad! uw hart gevoele eerlang meer medelyden. ASTERIA. 'k Waardeer uw zorg, die my van 't flerflotwilbevryden. • Myn ftraf, ö koning! is onbillyk, flreng, en wreed; En, fehoon myn rustig hart die moedig tegentreed, Schoon de eerste les, ons in myn vaderland gegeven, De jeugd op 't krachtigst' leert nooit voor de dood te beven, Bemin ik 't leven... maar , indien ik fterven moet, Is 't uitftel wreedheid, wyl 't myn ziel meer lyden doet. Men leid haar weg. MERI O NES. Men fcheide thans den raad. Gy, wakkere oorlogslieden! Gelooft my, welk een' prys my Cydon aan moog' bieden, Nooit zal ik ftemmen in een fchandelyk verdrag. Zo ik het lot dier maagd met mededoogen zag, Myn wraak is echter aan dit woeste volk befchoren, Door wien ik alles, wat my lief was, heb verloren, 'k Ben vaardig tot de ftraf, zo wel als tot genaê; f'k Befcherm de zwakheid, daar ik de euveldaad weêrfta. Nu weet gy hoe ik denk. Gy moogt vry overwegen, Of ik onwaardig op den rykstroon ben geftegen ; Of ik den glans onteer van myn' benyden ftand. Laakt dan den vorst, maar zorgt voor 't heil van 't vaderland. En, zyt ge,om de eer der goón, bevreesd voor heiligfehennis, Leert van uw' koning eerst der goden ware kennis. Einde des eersten bedryfs. B 2 s TWEE-  ao MERIONES, TWEEDE BEDRYF. (eerste tooneel. DATAMES; Cydoniers, wat achterwaart op het tooneel. DATAMES. Iloe vreemd is alles, in dit oord, voor cns gezigt! Wat ftatclyk gebouw is bier zo grootsch gedicht! Hebt gy van Diktimus, myn vrinden! niets vernomen ? Hyzelf bcfcheidde ons hier. Men nadert. Zou hy komen? t w e e de -tooneel. DIKTIMUS, DATAMES, Cydoniers, lyfwachten. DIKTIMUS. G V, wakkre Cydoniers, aan vorst Meriones Gezonden: nadert my. Spreek; wie is Datames? DATAMES. Ik ben 't. DIKTIMUS. En wie is hy, wiens moed zich durft vermeten, Door eenig mild gefchenk, gantsch nutteloos voor Kreten, De krygsgevangenen uit onze magt te ontdaan? Wat losprys brengt hy toch ? wat yver fpoort hem aan ? DATAMES. Wy fchamen 't ons geenszins dat we u tot vrede nopen ; Gantsch Cydon haakt naar rust, maar zal die nimmer koopen. De  TREURSPEL. aI De gryze Azemon, die 's volks liefde en achting trekt, Myn' arm 't verwinnen leerde, en my tot vader (trekt, Ontdekte my, dat hy een' losprys had in handen, Waarmeê hy al ons volk kon (laken uk hun banden. Wy trachten hen te ontdaan van 't juk dat hen beknelt, En bieden u de vrede. DIKTIMUS. Is hy ook hier? DATAMES. Die held Kan, door zyn' ouderdom, zo groot een' fpoed niet maken. Verheugd, dat zyne zorg Asteria zou (laken, Vloog ik vooruit, en vond een fpoor, in 't (teil gebergt', Langs onze rotfen heen, wier kruin de wolken tergt. Azemon had zich reeds, door de eigen zucht gedreven, De dichte bosfchen door, naar dit gewest begeven; De last der jaren heeft zyn komst alleen vertraagd. DIKTIMUS. Brengt hy het losgeld mee voor die gevangen maagd ? DATAMES. Gewis, 'k Weet echter niet wat gaaf hy kan vereeren; Want Cydon brengt niets voort dat Krete zou begeeren. Gy (treeft naar Kolchos om 't genot van 't heilloos goud, Dat 's hemels voorzorg ons in hare gunst onthoud. Wat kan zo arm een volk aan 't magtig Krete fchenken ? DIKTIMUS. Uw vrindfchap, en uw' moed, dien wy met lof gedenken. DATAMES. 't Staat Hechts aan u Hoe fierk uw haat de vrede weert, B 3 Wy  22 MERIONES, Wy zullen broeders zyn, zodra gy zulks begeert: Doch waan niet dat ge ons ooit als meesters zultregeeren. Ontfla Astcria, opdat we uw heuschheid eeren. DIKTIMUS. Is u haar lot bekend ? DATAMES. 'k Heb 't vruchtloos nagefpeord. Zodra ik my bevond in dit vyandig oord, Smeekte ik als eene gunst Astcria te aanfehouwen; Ik zocht uw volk, uw' vorst, uw' goón, myn klagt te ontvouZy keer' met my te rug, of ik verga met haar. (wen. De wulpfche Helena, hoe fchuldig zy ook waar', Bragt Griekenland in roer, en floopte Trojes vesten; Maar 't allerheiligst recht voert ons naar dees gewesten. Wy vordren 't beeld der goón, de deugd zelfs, van uw hand. ' Boet haar beleedigde eer; fchenk my myn dierbaarst pand. Beef, zo gy ons verfmaad. De wraak is u befchoren; Wy hebben tot aan 't graf u vyandfehap gezworen, En zullen fneuvlen in den brand, die ftad, en wal, Uw vrouwen , en uw kroost, met ons verteeren zal. Gy, die een krygsman zyt, gy kunt ook 't best bevroeden, Hoe fel de moed,gefpoord door wanhoop,flaat aan 't woeden: Gy kent ons: weer den ramp van Kretes ryksgebied. DIKTIMUS. Wy flooren ons aan uw vermeetle ftoutheid niet. (nen; 'k Heb deernis met den waan, dien ge averechtsch durft tooGy fmcekt om vrede, en komt ons echter fchampcr hooncn! Barbaarfche jongeling! bedwing uw' wrevlcn aart: Weet dat myH vorst voor u en de uwen zich verklaart; Dat  TREURSPEL. 23 Dat hy de wraak weerhoud, opdat ze in 't bloed niet bade; Dat hy verdienste loont, gereed is tot genade; Dat hy ,in 't krygsperk ftout, meêdoogend na denfiryd, Zyn' arm der billykheid, meer dan der glori, wyd. Verdien zyn hooge gunst. DATAMES. Maar, wie is toch die koning? Zo groot, zo goed een vorst, verdientelkspligtbetooning. Waarom fpreekt hy my niet ? zyn deugd zou my gewis Verlichten, 'k Moet hem zien... DIKTIMUS. Zodra uw hoofd hier is, Zult gy met hem den vorst in Krctes raad verbeiden: Men moet door 's lands gebruik en wet zich laten leiden. DATAMES. Is dit zyn vorstlyk hof? DIKTIMUS. Neen; dit gevaarte heet Een tempel van de goón, waar ik met barteleed 's Lands rampen heb betreurd, en 't godendom gebeden , Om meerder hcht,meer déugd.en bectring van's volks zeden. Vorst Minos bouwde dit verwonderlyk gefticht, Waar Krete, uit honderd fteên, den outerdienst verricht DATAMES. Hoe! Minos, die zyn volk als dwingeland regeerde! Die door bloeddorstigheid zyn' heldenmoed onteerde, Toen hy, ter wraak zyns zoons, door onverdiende ftraf, De Atheenfche jeugd ten prooije eens monsters overgaf!' Is hy die wysgcer, hy die held, door u verheven? B 4 Waant  24 MERIONES, Waant gy dat ons de naam van Minos zal doenbeven? Befchouw hoe los, hoe valsch, der helden glori is: De flaaffche Griek verheft zyn nagedachtenis; En Cydon vloekt zyn wet, zyn daden, en zyn zeden; Daar word op'tfterkst veracht.'t geen hiér word aangebeden. Wy zien met deernis, dat uw lichtgeloovigheid Door 't priesterlyk bedrog zo fchandlyk word misleid. DIKTIMUS. 't Vooroordeel heerscht alom, en hier met groot vermogen: Doch Kretes vorst zal nooit een' flaaffchen dwang gedoogen; Hy mint de billykheid, en zal, door deugd en moed, De wetten tegenflaan, waarmeê de moordzucht woed. Vertrouw op hem; gy zult hem om zyn weldaên eeren. Ik zweer 't u by de goón. DATAMES. 't Is noodeloos te zweeren: Beloof flechts, dat uw vorst ons recht zal doen; vooral, Dat hy Asteria ons wedergeven zal. Wy vragen wyders niet naar zyn weldadigheden. De Cydonier vreest niets, is met zyn lot te vreden, En ziet zich door natuur op 't vrindelykste onthaald. Haar koesterende hand, die onze vlyt betaalt, Vormt dal en veld by ons tot eene onfchatbre waarde; Wy hebben 't vry genot van water, lucht, en aarde, En zyn hiermeê voldaan. Verhef de weelde en pracht, Die 't nutloos kunstwerk in uw honderd (leden bragt; De landbouw en de kryg zyn onze kunstbedryven; *t Gebergte vormt een' wal om ons in nood te ftyven; Geen heer (kit ons de wet, noch heeft ons ooit bezwaard. Wy  TREURSPEL. &$ Wy kweeken vrinden aan... Zyt ge onze vrindfehap waardV D KTIMUS. Ja, onze koning is die waardig, en nadezen Zult gy, hem kennende, zelfs zyn befchermers wezen. DATAMES. Hoe! wy? DIKTIMUS. 't Word eindlyk tyd, dat onze aloude haat Door eendragt zy gelmoord, tot heil van beider fraat. Gy zult nochtans, door u zo woest en fier te toonen, De hooge waardigheid myns konings mooglyk hoonen ; Maar echter zal zyn hart u achten. Tegen zyn gevolg. Brengt byeen Al 't geen in Krete word geroemd als ongemeen: Onthaalt deez' heldenrei: zyt vaardig op hun wenken. De Cyiloniers vertrekken. Mogt onze landaart eens gelyk die krygsliên denken! Moe onverfchrokken zyn ze, en hoe oprecht en vry! De leeuw is niet gevormd voor 't juk der flaverny. Men zoek' hun vrindfehap, en bedwing' hen niet als flavcn; Hun mannelyke deugd kan onze ontwerpen ftaven: Die ftoute en vrye moed heeft meer bekoorlykheCn, Dan Kretcs wetten,en de kunsten van Atheen'. B 5 DER.  26 MERIONES, DERDE TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS, lyfwachten. MERIONES. D e moedwil ryst te hoog; 'k moet eindelyk befluiten De oproerigheid des volks door meer bedwang te fluiten. De trotfche raad wëêrftreëft me in wrevlcn overmoed. Elk toont dien yver, die, verhit op moord en bloed, 't'Schynheilig dekkleed ftrekt der fnoodfie wanbedryven, En menigwerf den vorst de wetten voor durft fchryven. Terwyl de laffe nyd, vol list, aan allen kant Den noodkreet opheft, „ Voor de goón! voor 't vaderland!" En my van ftaarsverraad welras verdacht zal maken, Indien ik langer haar moorddadig wit blyf wraken. De ftaatsltorm groeit in kracht, en'tonweer dryft reeds aan, Dat my, zo ik 't niet keere, eerlang zal doen vergaan. DIKTIMUS. 'k Durf u, in dezen nood, myn' raad vrymoedig melden ■ Bedien u van de hulp dier krygsgezinde helden, Dier woeste Cydoniers, wier onverfchrokkenheid Ontzagchlyk is', zo gy haar fterkt door uw beleid, 't Zyn fiere vyanden, die ftout het dwangjuk breken, Maar brave vrinden, nooit in hunnen pligt bezweken. Een is 'er, die, vooral, hoe fier en woest van aart, Zyn' ongetemden moed met eedle zeden paart: Zyn volk, zo dapper als hyzelf, ziet hem naar de oogen: *t Grootmoedig hart verkrygt een ongemerkt vermogen: En weinig Kreters zyn dien held in deugd gelyk, Of-  TREURSPEL. z7 Offchoon, zelfs in die deugd, zyn woeste ruwheid blyk'. Zo ge u bevond aan 't hoofd van zulke legerfcharen, Dan zou der grooten wrok en nyd welras bedaren: Elk, die u thans uit haat weèrftreeft, zou dan, misfchicn, Uw deugd, en uw gezag, op 't vrindlykst' hulde biên. Een edel volk laat zich door dwang nooit ovcrheercn; Men winn' hun moedig hart; zo kan men'hen regccrcn. MERIONES. (koort; 'k Waardeer uw grootsch ontwerp, dat my op 't hoogst' beMaar 't opent een tooneel van burgèrkryg en moord. Zal ik, om 's lands bederf te fluiten, 't volk ontzielen ; Of, om de ftaatshulk wel te fturen, die vernielen? 'kOntrnk een vreemde m aagd aan 't dreigend doodsgevaar; 't Is billyk dat ik 't bloed des eigen landzaats fpaar'. Wat bitter hartzeer doet myn hooge rang my lydcn! Moet ik dan altoos met myne onderzaten ftryden! Is, in het flormgeweld , dat onophoudlyk woed , Een grootfche fchipbrcuk 't loon van myn beleid en moed! Ik ben geen koning, of ik moet weldadig wezen. DIKTIMUS. Hoe! moet de deugd zelf voor't gezag der wetten vreezen? Zal wreede Phares, die 't vooroordeel voert ten troon, Die gruwelyke wet handhaven, tot uw' hoon? Hy ringeloort den raad, en geeft de muitzucht fpooren;. Men wil van losprys, noch verdrag, noch vreê meer hooren.. MERIONES. Hoe groot zyn magt ook zy en zyn vermetelheid, Hy heeft zich vruchtloos met zyn' gruweldienst gevleid;. En, in dit tempelhof, zo lang door hem ontheiligd, Zult  a8 MERIONES, Zult gy het offer voor dat monster zien beveiligd. DIKTIMUS. Ach! mogt gy flagen in dat gloriryk beltaan! MERIONES. De hemel zal in 't eind' myn wenfchen gadeflaan; En als de Kreter, meer verlicht, dees bloeijende oorden Alom gezuiverd heeft van die gewyde moorden, Dan zal myn naam, die nu door fmaad verduisterd is, 'Herleven tot myn' roem in zyn geheugenis. DIKTIMUS. Die glori komt te fpade, en kan u weinig baten. Hy, die beloond word als hy 't leven heeft verlaten, Is, fchoon men hem vergood', verftoken van 't genot. MERIONES. Ik zie, getrouwe vrind! ik zie myn droevig lot: Maar, 'k volg een neiging, die myn hart heeft ingenomen, En my gedurig voor Asteria doet fchroomen. Myn wacht: geleid terftond tot my die vreemde maagd. De lyfwacliten vertrekken. Ik wil haar fpreken, eer zy verder word belaagd; Eer dat die wreedaart, die haar dreigt door't hart te ftooten, Haar, uit den toren, waar zy noch blyft opgefloten, Ter dra ff' doe fleepen, in den naam der hooge goón. Vertoef, myn Diktimus: zy komt. Wat is zy fchoon! Wat eedle houding toont ze in 't prilst' van hare dagen ! Wie, buiten Phares, kan haar zien, en niet beklagen? FIER-  TREURSPEL. 29 VIERDE TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS, ASTERIA, lyfwachten. ASTERIA. "VVat heeft men met my voor? geleid men my terftraff', Nadat uw vorstlyk woord my hoop op 't leven gaf'? Is 't offervuur, voor my gefchikt, aireede aan't blaken? Gy hebt me, ó vorst! beklaagd; zult gymynu verzaken? MERIONES. | Keen: 'k waak voor u, daar my de hemel gunstig is. ASTERIA. 1 Waarom ontflaat ge my uit myn gevangenis? MERIONES. 1 Om u uw vaderland grootmoedig weêr te geven. I Daar zult ge in vryheid by uw landgenooten leven... I Geliefde heldcnfpruit, aan uw gedacht ontrukt I In 't woeden van den kryg, en hier zo wreed verdrukt! I Gedenk noch eens aan my, verr' vandeeshaatlykeoorden. I Wees vaardig tot de reis... Vergeet onze outermoorden ... 1 'k Zul zorgen dat uw tocht volkomen veilig zy. Leef..'. Wie verdiende meer het levenslicht dan gy? ASTERIA. 'k Val uit erkentenis, myn koning' aan uw voeten, 'k Heb u bemind' zodra myn oog u mogt ontmoeten. Gy zyt het beeld der goón, wier dienst hier word onteerd; 'k Wyde u myn eerbied, die, in u, hen hoog waardeert, 'k Viel, zonder u, ten prooij' dier woedende barbaren, Die, achtende zich goón, fiechts laffe beulen waren. On-  3o MERIONE.S, Ondanks myn' afkeer voor der'vorsten heerfchappy, Getroostte ik, in uw' dienst, my 't juk der flaverny. MERIONES. Hoe meer zy fpreekt, hoe meer myn hart zich voelt bewogen! Azemon, zegt men, is naar deze vest getogen: Die waarde vader, met uw ongeval begaan, Veracht der jaren last, om u van 't juk te ontflaan. Is 't waar? ASTERIA. 't Kan zyn, ö vorst! maar.fints ik wierd gevangen, Kon ik geen tyding van myn huisgezin erlangen. MERIONES. ■Weet gy dat Datames, hier, op uws vaders last, Ons met het aanbod van een handling heeft verrast? Dat wy de blyde hoop op vrede zien herleven ? ASTERIA. Wat zegt gyl Datames! ach, vorst! gy doet my beven! Hoel zou hy, in de magt van Krctes trotfehen raad, By myne moorders zyn! MERIONES. 'k Befpcur in uw gelaat, Dat ik uw hart te fterk ontroer: doch ftaak uw vreezen: Hy loopt hier geen gevaar. Zou hy uw egaê wezen, Uw minnaar, bloedverwant, of broeder ? zeg het my, Opdat zyn vrindfehap my noch meerder waardig zy. Hoe meer't geweld u drukk', hoemeerik'tzalbeftryden. ASTERIA. Ach!welk eenftraal van vreugdzou thans myn hart verblyden! Wat maakt u tot myn hulp zo vaardig en bereid-1 Wat  TREURSPEL. 3I Wat godheid dreef u hiertoe aan? MERIONES. De billykheid. ASTERIA. 'k Heb door den huwlyksband myn' wensch noch niet verkre- ' Maar Datames bemint me, en ik ben hem genegen : (gen. Wy zwoeren 't wederzyds, en dit gewyd verdrag Is by ons heiliger, en grooter van gezag, Dan al die huwlykspraal in uwe trotfche ftaten, Die harten famenpaart offchoon ze elkander haten. 'k Schonk Datames myn hart, die my het zyne bood: Ik wierd tot myne vreugd eerlang zyne echtgenoot', Wanneer uwkrygsvolk, dat geen harts genoeg zou dragen, Om in het oorlogsperk met hem den ftryd te wagen, In 't afzyn van dien held, een weerelooze fchaar' .Verrast, en de onfchuld heeft gefleept voor uw altaar: Dit zyn de lauweren waarop uw helden bogen. Een priester eïscht myn bloed, en boeit my voor uwe oogert. MERIONES. Hy boeitu! ... Wees gerust, uw boeijens zyn geflaakt. Zy zyn voor hem gefchikt. Zo noch de hemel waakt, Dan zal zyn fchuldig bloed eens voor dat outer ftroomen, Waar hy, in euvlen moede, uw' moord had voorgenomen, 'k Zal u den echtgenoot, uw liefde ontrukt, voor wien Het godendom u heeft gefpaard, doen wederzien. Hy zal u volgen. Ga; vertrouw u aan myn hoede. Dat u dees toren thans beveilig' voor de woede, Waar anderszins 't verblyf van fchuld en wroeging is. Men nadert. Na de zorg voor uw behoudenis, Moet  32 MERIONES, Moet ik de menschlykheid, u, en de goden wreken Van zo veel gruweldaên, en ihoode priestertreken. ASTERIA. 'k Vertrouw myn lot aan u, op wien ik my verlaat. Asteria vertrekt door de lyfwacht en gevolgd. V T F D E TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS, TALUS. TALUS. Geef my gehoor, óvorst! de nood eischt kort beraad. MERIONES. Wat jaagt u hier ? TALUS. Gy weet, dat ik't vooroordeel wraakte, Waardoor men Krete tot een fchandlyk bloedbad maakte; Maar 't volk flaat driftig voort,door priesterlist gefterkt. 't Is vruchtloos dat uw moed zo woest een'ftroom beperkt: Hy zal, geef my geloof, u uit den zetel dringen. De wichlaar groeit in raagt door zyne afhangelingen, En dekt met fchoonen glimp den aanval op uw kroon, Als zocht hy Hechts uw wraak, en die der hooge goón. „ Hoe, zegt hy, moest de telg van onzen koning fnevcn; „ Wierd haar, tot 's vaders hoon, het ftaal in 't hart gedreven, „En zal die zelfde vorst, ondanks de Hem van 'tbloed, „Een vyandlyka maagd bevryden door zyn' moed! „ Hyzelf toont zich ontmenscht,en reeds verftokt in boosheid: „ Zyn ongevoelig hart Haat over tot godloosheid; „ Hy fpreekt als vorst,ondanks den wil van 't hoofd der goón: „ 't Hoog -  .w m m uoRissö> x l. m ,,'t Hoogwaardig pricstcrarapt ilrekt zyn gezag tot hoon: ,, In 't- eind', hy heeft natuur en 't gotieiidpm verraden , „En maakt zich 't ryJcsgebiedonwaard'doorcuveldadcn;" Dit is zyn taal. Bedenk, door welk een tooverkraeht Hy heerscht op 's,volks gemoed, en op dcrgrootenmagt. Nu fielt-hy 't oproer perk, dan geeft hy 't kracht en Ieren: 't Vliegt alles op zyn' wenk. Wie kan hem wederflrcvcn ? MERIONES. Ik zal hem tegengaan. Jk.febaam my, dat de raad Hem onbedachtzaam fterkt tot nadeel van den ftaat, En dat 's lands ecdlen, wars van 't koningklyk vermogen, Het onvcrdraaglyk juk eens wigchclaars gedöogen, Die, dorstende naar bloed, volleerd in iiioode list, . Zyn ftoute dwinglandy fchynheiliglyk vernist. Rampzalig Krete! TALUS. Hoe! wilt gy den raad beletten, Dat hy het recht befcherm' naar Minos wyze wenen, Die gy weêrftreven durft? MERIONES. Indien ik wetten fchond, Die, op de billykheid en op de deugd gegrond, Het welzyn van dit ryk bedoelden, 'k zou 't my fchamen: Maar, zou ik met den raad een' laffen moord beramen? Dat lyd myn vroomheid, noch myn vorstelyk gebied, 'k Betracht myn' pligt alleen, en vrees de boosheid niet. TALUS. Regeer; maar toon ontzag voor 't volk en voor de grooten. I ■ C ME-  34 MERIONES, MERIONES. Dat zy dan myn gezag niet hoonen. 'fc Heb befloten Der billykheid getrouw te blyven, fchoon de nyd Myn deugdzaam inzigt doeme, uit opgevatte fpyt. Myn voorbeeld vorm' den raad tot eedier pligtbetooning: Gy, volg het, of, voor't minste, eerbiedig uwen koning, Tegen Diktimus, nadat Talus vertrokken is. Welaan; vergadren wy een' trouwen vrinden (loet; Indien een vorst dien heeft in hoon en tegenfpoed. Einde des tweeden bedryfs. D E R.  TREURSP EL. -5 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. DATAMES, Cydoniers. DATAMES. Hoe! denken zy dat my die luister zou verblinden? Zou ik behagen in hun pracht en rykdom vinden ? Of meent men ons verwyfd te maken? Welk een waan! 'k Zie hun paleizen, trotsch gedicht, met afkeer aan: 't Beruchte doolperfc, waar vorst Minos, met veel zorgen, Naar 't zeggen van den Griek, zyn fchande hield verborgen, Is flechts een duister hol, affchuwlyk in myn oog. Dees tempel, waar Jupyn, weleer, Van 's hemels boog Met ryken glans gedaald, zyn' intrek heeft genomen, Vertoont een moordfpelonk terllond by 't binnenkomen; De ramskop, afgeknot door 't bloedig offerdaal, Strekt den befmeurden wand tot fchandelykc praal; En 't reukwerk, dat wy hier verkwistend zien verteeren, Is krachtloos om 't vergif der vuile lucht te weeren. Al die gedichten, zo geroemd, zo wyd vermaard, Zyn, van naby befchouwd, niet dan verachting waard'. EEN CYDONIER. Is 't waarheid, Datames! dat, in dees tempelzalen, De hemelfche oppermagt zich ziet op bloed onthalen; En dat de ontzinde Griek, geroemd als hoog verlicht, Zyn landzaat offert aan de goón, die hy verdicht ? Hoe! zou natuur zo verr' hare eigen wet onteeren ? C 2 e>a.  26 MERIONES, DATAMES. Men zégt dat zy zich door bedriegers laat regeeren; Dat zy verbasterde, en 't gefchenk der hoogde magt, De neiging tot de deugd, beroofd heeft van haar kracht. By ons heerscht noch de deugd; zy geeft ons moed in 't dry, den; En , fchoon we in ons gewest den goón geen tempels wyden, Wy eeren hen in 't hart, en hoonen door geen bloed, Of fnooden offerdienst, de magt die ons behoed. Ach! mogten wy eerlang dit haatlyk oord begevenr En met Asteria naar onze wouden dreven! DE CYDONIER. Laat ons 't gevangen volk, voor onze magt gebukt, En aan 't verdelgend daal uit dccrenis ontrukt, Voor zo veel Cydoniers uitwislen, en vertrekken. Onze armoê, die by elk ons achting moest verwekken, Is hier het voorwerp van verachting, fchimp,en fmaad: De Kreter vleit ons met de trotsheid in 't gelaat: Zyn gunst beleedigt ons: ontvlieden wy die fnooden, Hun deden vol gewoel, hun zeden, en hun goden. Zy zyn verhard, geveinsd, moordzuchtig,en vol waan: Natuur deed tusfehen ons te fel een' haat ontdaan. DATAMES. Asteria worde eerst uit hun geweld ontdagen. Hoe zou het vaderland zo wreed een' hoon verdragen, Dat zyn gclicfdlle telg niet wierd te rug gebragt? Haar gryze vader word elk oogenblik verwacht. Ik tracht vergeefsch haar by de Kreters op te fpooren, (ren, Maar niemant geeft my licht, of doet me iets trootslyks hoo- Ter-  TREURSPE L. ft Terwyl vast de onrust groeit in myn gefolterd hart: Eén Kreter fcheen bedekt te fchreijen om myn fmart. Wat moet ik denken van dat zwygén, van die tranen ? Ik poogde my den weg tot Kretes vorst te banen ; Maar met verwondering vernam ik , dat hun wet Den toegang tot den vorst den Cydonier belet. Wie heeft ons, die in 't veld den Kreter deden beven, Dien afftand van zyn' troon hoogmoedig voorgefchreven, En aan den flerveling zyn oud natuurlyk recht En eigen waardigheid baldadiglyk ontzegd ? Verwierf ik fiechts gehoor, dan waar"t verdrag gefloten; 'k Bevrydde Asteria en onze landgenooten ; Ik bragt haar' losprys op, niet in een duur metaal, By ons van geen gebruik, 't geen Krete dient tot praal; Maar in de vruchten van den oogst, van onze landen'; Die fchatten, de aarde ontrukt door onvermoeide handen : Het Kretisch krygsvoik wierd geflaakt van onzen kant, En wy vertrokken met myn bruid naar 't vaderland. Zo zy met ons niet keert, zal Cydon 't krygsz waard wetten, Om, door geweld en moord, dien hoon betaald te zetten. TWEEDE T O O N E E L. DATAMES, Cydoniers; noch een Cydonier, Jchielyk opkomende. DE TWEEDE CYDONIER. Ach! weet gy 't gruwelftuk ? DATAMES. Wat fchandlyke euveldaad C 3 Spreid  38 M E R I O N E S, Spreid die vertwyfeling op uw bedrukt gelaat? DE TWEEDE CYDONIER. Asteria... DATAMES. Wel nu ? DE TWEEDE CYDONIER. Men tracht haar hier te dooden, In dit gedicht, zo 't heet, een' tempel voor de goden. DATAMES. Asteria! DE TWEEDE CYDONIER. Verneem het yslykst' wanbedryf. Op dezen zelfden dag, in dit gehaat verblyf, Dreigt een verwaten hoop van priesters en van grooten De fchoone Asteria de hartaêr af te ftooten. Men zegt dat hier Jupyn dus word te vreên gefield. DATAMES. Zy gaat ter dood ! DE EERSTE CYDONIER. Helaas! DE TWEEDE CYDONIER. Het vonnis is geveld; Men zal dien moord zich in deez' tempel onderwinden. Dit is, in 't eind', de vrede ons toegezegd , myn vrinden! 't Gewyde flachtmes zal thans baden in haar bloed; Men wyd dat bloed den goón in dolfen overmoed ; En 't overfchot van haar, u waardiger dan 't leven, Word plegtiglyk ten prooije aan 't outervuur gegeven. DA-  TREURSP EL. 39 DATAMES. Ik fterf! Hy valt in de armen van een' Cydon'er. DE EERSTE CYDONIER. Kan 't mooglyk zyn ? Wat mooder gruweldaad! EEN ANDERE CYDONIER. Noch feller grieft de fmart dat wy, in dezen ftaat, Onmagtig zyn om dien gewyden moord te wreken; Die dwingelanden naar 't bloedgierig hart te fteken; En 't haatlyk vloekgefpan van Kretes koorgebroed, Door hun geheiligd ftaal, te fmooren in het bloed. DATAMES, weder tot ziciizelven komende. Hoe! myne Asteria! zoud gy geen wraak verwerven? Mag ik, my wrekende, niet met uw beulen fterven ? Gewis, dit ftaat aan my... 'k Verlaat my op uw trouw, Myn vrinden! 'k eisch uw hulp in dezen bittren rouw. Komt; vliegt metmy ter wraak'. ASTERIA, in een' der torens. Toef, Datames! DATAMES. Wat klanken.' Aan welke goón heb ik die waarde: ftem te danken ? Is 't een betoovering ? van waar komt dit geluid ? ASTERIA, als voren. Ach! Datames! DATAMES. Het is Asteria, myn bruid!... Gy, die het misdryf flraft, de onnoozelheid verdedigt, \ oor my haar vormde, ó goón ■' ziet u op 't hoogst' beleedigd! C 4 óWaar-  r4o M R R I O j N E . S, ó Waarde fehim, dicmy door/lfihrjk het hart doorboort! Hebt ge uit het gecstenryk myn' arm ter wraak' gefpoord? DE TWEEDE CYDONIER. Zo ik my niet.bedrieg, deed.zy, uit dezen toren, Dien magteloozen kreet aan haren minnaar hooren. DATAM ETSi Mf etne kone poos in eene. luisterende hou. ' ding gejlaamte hebben. Zy zwygt... Asteria... die my zo'dierbaar is... Zou dit haar tombe zyn, of haar gevangenis? Zyn dit gewrochten van des Kreters kunstvermogen? EEN ANDERE CYDONIER. Welk ecu verwondering houd ons als opgetogen! .. DATAMES. Sticht Krete graven/voor de levenden, om vry Den toom te vieren aan de fnoodfte dwinglandy? DE TWEED!i CYDONIER. Hoe! moeten we, in deez? nood, de wapenen ontberen, Om die gefü^hten tot hun grondvest om te keeren? DATAMES, 'naar eeii der torens voorttredende. Wat nieuw gerucht! A. Ik zie Asteria.'.. Men voert Haar herwaart /.'. Groote goon hoe is myn hart ontroerd! Getrouwe vrinden 1 ach! zy zal ten offer ftrekken; 't Gewapend krygsjvolk, om dien wreeden moord te.dekkcn, Omringt haar.... Men ziet in '£ verfchiet Asteria, omringd door de wachten, welken vnrst Merióites haar verleend had. DATAMES, vervolgende. Komt; laat ons haar reddingonderftaan, Of, fneuvlendc in'de wraak, voor haargezigt vergaan. 3 DE R-  T REU R S P E L. 41 DERDE TOONEEL. DIKTIMUS, Cydoniers. DIKTIMUS. terwyl de Cydoniers vertrekken, en ververvolgens alleer. een verbystering! Wat zult ge u onderwinden? Waar voert de drift u heen.? Ziet uw gevaar, verblinden! Zy fnellen yllings voort, en geven geen gehoor. Ach' dat ze Astcria nu volgen op het fpoor; Dat zy de wraak ontgaan, die, heet op't menfehendooden, Hier gruwzame outers fticht voor onverzoenbre goden; Dat zy dit ryksgebied ontvlugten, waar hun hart De billykfte oorzaak vond tot grimmigheid en fmart! Gantsch Cydon gruw' van ons; maar echter zal nadezen, Zelfs in hun woesteny, myn vorst gezegend wezen, Die deze maagd den moord, ontrukte.. ■ Wat gerucht! Een woest gefchreeuw vervult op 't onverwachtst' de lucht: My dunkt ik hoor van verr' het kletteren der klingen. Een wolk van 't akligst wee fchynt dezen dag te omringen. Ach! Krctes gruweldienst, en zeden, en geboön, Verwekken dag aan dag de gramfchap van de goön! 'k Vlieg naar den koning. VIERDE TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS. MERIONES. Bl)'f; uw yverkan niets baten. C 5. Ik  4a MERIONES, Ik moet het offer aan zyn noodlot overlaten; Myn voorzorg is onnut; de wreedheid triomfeert, Hoe fterk door billykheid en goedheid afgeweerd, 'k Zocht een barbaarfche wet met kracht te wederllreven; Ik hoopte Asteria haar maagfchap weer te geven: En, uit menschlievendheid tot hare hulp geneigd, Weerhield ik 't offermes, dat haren boezem dreigt: Dus mogt myn hart alreê dat rein genoegen fmaken Van eene onfchuldige uit der moordren magt te flaken. Maar Datames vernielt myn zorg. DIKTIMUS. Wat onbefcheid! MERIONES. De woestheid luistert noch naar reden, noch beleid. DIKTIMUS. Wat onbezonnen feit heeft die barbaar bedreven? MERIONES. Hy zal die ftoutheid my betalen met zyn leven. Hy rand me als vyand aan; my, die, op d' eigen ftond, Uit gunst, zich alles tot zyn redding onderwond! Toen reeds myn wacht, wier trouw en moed my was gebleDe maagd in veiligheid geleidde uit deze flreken , (ken. Valt hy met al zyn volk de krygsbende op het lyf. Wat mag toch de oorzaak zyn van dit ontzind bedryf? Vereenden beiden zich om fchandlyk my te hoonen ? Moest zulk een fnood bedrog myn zuivre goedheid loonen ? 'kVemeem den ftryd; fchiettoe:dewoestaartvaItmyaan, En tracht door 't moordend Haal myyllingsneer te Haan; ^fe Dring op hem in: hy word ontwapend en gevangen.  TREURSPEL. 43 Zy beiden zullen nu gerechte ftraf erlangen. Dus word myn zorg beloond. Ik heb de ondankbaarheid» Die hun gemoed bezielt, myn' byftand toegezeid. De ftugge Cydonier, niet vatbaar voor verpligting, Slechts onbedachtzaam ftout in'theetst'der krygsverrichting, Wiens woede my, en gade, en kroost betreuren doet, Toont zich myn gunst onwaard', ja trapt die met den voet. Men durft myn goedheid van lafhartigheid verdenken: Een vorst misdoet fomtyds zelfs door genae tefchenken. DIKTIMUS. Hun roekloosheid verhaast de welverdiende ftraf. MERIONES. Ik fta, ondanks myzelv', hen aan de wraakzucht af. DIKTIMUS. 't Onkreukbaar recht, de fmaad van 't koningklyk vermogen, 't Befmette heiligdom, de ontwyde tempclboogeh, Ja, uw belang, de wet, 't fpoort all' tot ftrengheid aan. MERIONES. 'k Ben met Asteria en hare jeugd begaan; Myn medclydend hart wenscht heimlyk haar te fparen: Maar de onbetembre wrok dier woedende barbaren, Verwoesters van dit ryk, vereischt eene yzren vuist, Die hun vermetel hart door flag op flag vergruist: Hun eerloos muitgefpan verydelt al myn poogen : (gen! 'k Moet thans een wrecde wet, fchoon ik die wraak, gedoe*. v r f-  44 MERIONES, VT F D E TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS, BATTUS. MERIONES. Hoe is 't met hen vergaan ? BATTUS. De dooddraf, hen bereid, Zal 't billyk loon zyn voor hun woeste fpoorloosheid; Het gantfche volk begeert der goden eer te wreken: De raad vergadert reeds om 't vonnis uit te (preken, 't Gewyde tempelhof, befmet door hun beftaan, Is, naar men zegt, gefchikt om hen te doen vergaan. MERIONES. Zo kan Asteria den moorddolk niet ontvlieden? B A TtT U S. Niets kan haar redden. MERIONES. 'k Heb getracht haar hulp te bieden; En fchoon myn gunst door haar misbruikt is en gehoond , 'k Wenschte echter noch dat haar genade wierd betoond. / Wat hebt gy meer verdaan? BATTUS. Men zal, ten zoen der goden, Terdond Asteria voor onze altaren dooden. Elk maakt zich vaardig tot die ofTerplegtigheid. Den woesten Datames is wreeder ftraf bereid. De raad wil, zonder u, nochtans geen vonnis veilen ; Doch heeft de maagd aireede in's priesters magt doen dellen. ME-  TREURSPEL. 45 MERIONES. 'k Gevoel geen deerenis met Cydons muitend rot; Hun moedwil is te groot: de wraak beflisf' hun lot. Dat zy vergaan, die my Asteria ontrukken, En oorzaak zyn dat zy voor 't offerftaal moet hukken! 'k Weet niet waarom haar lot myn hart zo wreed ontftelt... Ontvlieden wy 't verdriet in 't bezige oorlogsveld. BATTUS. Haar droeve vader, door der jaren last beltreden, Verfcbccn in deze flad, met lome en trage fchreden, En meld, al bevend', met de tranen in 't gezigt, Terwyl zyn zwakke ftem fchier voor zyn droefheid zwicht, Dat hy, voor zyne telg, een' losprys uit wil keeren, Dien uw menschlievend hart als billyk zal waardeeren. MERIONES. Welk eene eenvouwdigheid vertoont dit ruwe volk! De vader zoekt hier troost, terwyl reeds de offerdolk De vccge dochter dreigt... Wat kan zyn hart noch hopen? Hy vleit zich vruchteloos zyn dochter vry te koopen. De handling is gefluit, 'k Begeer hem niet te zien. BATTUS. Hy heeft, gelyk hy zegt, gefchenken aan te biên , Waarvan ge ontzetten zult. MERIONES. Ach! ongelukkig vader! Verwacht van mygeenhulp Draag zorg dat hy niet nader', En 't gruwzaam offren zie van zyn verwezen kroost. BATTUS. Hy dringt 'er fterk op aan ; en zegt, dat hy getroost Aan  46 MERIONES, Aan 't einde van zyn' loop het levenslicht zal derven, Zo hy Hechts eens gehoor mag by den vorst verwerven. Hy wenschte ook met veel drift om Datames te zien. MERIONES. Rampzalig gryzaart! DIKTIMUS. Vorst! ach! laat zyn beê gefchièn ; Vergun dien flaauwen troost aan zyne zilvren hairen. MERIONES. Welaan: dat hy my dan zyn' voorllag koom' verklaren! Helaas', toen ik weleer, in 't bloedig oorlogsveld, ' Myn gade en éénig kroost zag fneuvlen door 't geweld, Vond ik, hoe fel myn hart door droefheid wierd beftreden, By niemant heul of troost in die rampzaligheden. 'kHeb federt die gezocht in eedle en groote daên; (aan; 'kVerlichtte'tmenschdom;'k dreef myn volk tot goedheid En trachtte,in Cydon zelfs,befchaafdheid aan te kweken. Maar 's hemels hoog beftuur.'tgeen nimmer word ontweken, Heeft zulk een' ommekeer, zo wenschlyk voor deze aard', Gewis, met wys beleid, voor beter eeuw bewaard. Men ziet de waereld -traag naar ware wysheid ftreven: De Griek is door de nacht der dwaling noch omgeven. 'k Beny wel eens uw magt, ö eedle vorstenftoet, Die, als gy 't goede wilt, ook ftraks het goede doet! Uw milde hand fpreid gunst op gunst in volle vryheid'; Gy frjreekt een enkel woord, en de aarde j uigcht van blyheid. Einde des derden bedryfs. V I E R-  TR EURSPEL. 47VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. AZEMON, verzeld van een'Jlaaf, die hem geleid. AZEMON. Hou! vind ik nïemant in dit ongezellig oord? Ik heb hier vruchteloos myn vrinden nagefpoord. Die galleryen, waar de koningen van Kreten Gehoor verleenden aan den blyden ingezeten, En hulp verfchaften aan den vreemdling in 't verdriet, Zyn van een wacht omringd, die 't naderen verbied. Een diepe ftilte heeft de gantfche ftad bevangen; 'k Dwaal overal vergeefsch om eenig licht te erlangen: Zelfs Datames, die my, om myn'verzwakten tred, Moest vóórgaan naar dit hof met bloed en moord befmet, Is echter, tot dit uur, niet voor myn oog verfchenen. Men wil myn gryze kruin geen fchuilplaats hier verleenen. Dus handelt Cydon niet, waar niemant vruchtloos klaagt; Maar 't gastvryrecht is van de hoven lang verjaagd. Myn landgenooten, die eenvouwdig, edelaardig, 't Gevoeligst hart bezit, hoe zeer tot krygsdeugd vaardig! Wat zult gy denken, als de fmaad u word vertoond, Waarmeê der Kreetren trots myn zilvren hairen hoont ? Ach! zo de koning wist wat ik hem heb te ontdekken, Wat naberouw zou hem die handelwyz' verwekken l Een moeijelyke tocht heeft myne levenskracht, Door ouderdom gekrenkt, op 't uiterste gebragt. Hy  48 M E R I O ' N ' E S, Hy gaat zitten. Ik rust een oogcnblik in dees cypresfcridrevon. Hoe zelden is de rust het loon van 't werkzaam leven.' TWEEDE TOONEEL. AZEMON, op den voorgrond; BATTUS, hem naderende; waarop terjlond MERIONES verfchynt. AZEMON, tegen Battus. Is 't my dan niet vergund, dat ik een mondgefprek Met Kretes koning houde, eer ik van hier vertrekk' i BATTUS. Bedrukte vreemdling' zie myn' vorst reeds herwaartkomen: Verlaat u op zyn gunst t gy hebt geen leed te fchroomen. AZEMON. Zyn goedheid, die ik eer, vind in zichzelf haar loon. Dat hy my zie en hoor' dank' hy de gunst der goón. MERIONES. Wat wilt ge,ó gryzaart, wien de rampfpoed fchynt te volgen! Ach! welk een boozc geest, zo fel op u verbolgen, Deed u uw vaderland en uw gcflacht ontvlicn, Om hier het droevig lot van uwe telg te zien? AZEMON, opgejlaan zynde. Zo gy menschlievend zyt, en naar myn reen wilthooren, Zo 't algemeen geluk uw zinnen kan bekoren, Dan heeft haar ramp een einde; en "t bly vooruitgezigt Van 't heil, dat haar verbeid, word zy aan my verpligt. Ik bied haar' losprys aan. ME-  TREURSPEL. 49 meriones. Vergcefsch is al uw poogen: Men wil geen hoop, geen vrede, of losprys meer gedoogen. Verlaat dit yslyk oord: het vaderlyk gemoed Vind geen gerust verblyf waar wreedheid fchandlyk woed. azemon. Neen: vrees dat ik vertrekk'. meriones. Ach! zou'tu niet berouwen Haar gruwzaam lot te zien, haar wrcede dood te aanfchou^ azemon. (wen? Zy zal niet fierven; neen. Heeft Datames u niet Gemeld wat last hy had ? waarom gy my hier ziet ? meriones. De woeste Datames was de oorzaak van haar Iyden. Draag zorg het offervuur, voor haar gefchikt, tc myden; Vlugt naar uw vaderland; beween haar droevig lot, En flyt in bittre fmarte uw levensoverfchot. Ach ! fchoon ik koning ben, 'k heb meer dan gy geleden; De goón beproefden my door wreeder tegenheden; Uw volk heeft gade en kroost gelyklyk my ontrukt: Gy voelt als ik hoe zwaar dit wee een' vader drukt. Dan, air wat leeft word ook geleerd de fmart te dragen. Eer wy zelf ftervcn zien wy 't ftervcn onzer magen. Asteria, helaas! ziet u, noch Cydon, weêr. (meor. 'k Heb haar vergeefsch befchcrmd ; myn goedheid baat niet Het krygs vuur blaakt op nieuw, in feller woede ontftoken; Eerlang zal 't laauwc bloed weêr langs de velden rooken. D A Z E -  50 MERIONES, AZEMON. Ik treurde meer om u, dan om myn vaderland, Zo gy die tedre fpruit liet fheuvlen, tot uw fchand'. Neen: zy zal leven, vorst! 't gefcbenk, dat ik moet geven, Zou hare moordren zelfs vermurwen, en doen beven. MERIONES. Rampzalig vader! ach! welk een verbystering! , I AZEMON. Geloof vry, dat de fchat, dien ik voor u omring, Wanneer gy dien befchouwt, u niet gering zal fchynen: 't Gaat vast, uw tegenftand zal voor dien prys verdwynen. 't Geen Peleus zoon verkreeg van Trojes opperheer Is min, dan 't geen ik u, op Cydons last, vereer. MERIONES. Misleid uzelv' niet meer; ga met uw gaven henen. Ach! mogt de gunst der goón uw grysheid troost verleenen. 'k Zal zorgen, vader! dat gy veilig t'huiswaart keert. DERDE TOONEEL. MERIONES, DIKTIMUS, AZEMON, BATTUS, lyfwachten. DIKTIMUS. Verlaat dit tempelhof, Waarin de moord regeert. Men is welhaast gereed om de offerhand' te flachten; Verfchriklyk feestgebaar! De dood is hier te wachten. Der vorsten oogwenk maakt alom het volk verheugd, Geeft aan de fchuld genade, en loont de oprechte deugd;, I Hier I  TREURSPEL. }i Hier echter kan uw oog noch hulp noch troost vcrfcbaffen. Men zal firaks Datames ten loon zyns misdryfs ftraffér): Dan, ach! gy weet Wat bloed men eerst den goden wyd; Wiens yver 't offervuur geftookt heeft, u tot fpyt; Hoe zeer men is verblind! 'k Heb vruchteloos, doorreden En tranen, de yslykheid van onze wet beftreden. 't Volk haakt met ongeduld naar't ftorten van dat bloed, Als naar een plegtig feest, welks luister 't oog voldoet.' 'k Zag 't outef van Jupyn met bloeménkransfen lieren. Elk tracht met reukwerk en gefchenk deez' dag te vieren. De kerkklaroen geeft ftraks het teeken tot den moord. Nadat die nare klank tot driemaal word gehoord, Zal 't fchuldloos offer door het ftaal beroofd van 't leven Noch eens, Ó vorst! laat ons dit tempelhof begeven. Bezoedlen wy ons niet door 't gruwelfeest te zien. MERIONES. Dees gryzaarteischt myn zorg: men poog'hem hulp te bièn. Gy moet, 'k beveel het u, vooral zyn leven hoeden, Dat reeds verkwynt door 'twee der wreedlretegenfpoeden. Denk dat hy vader is; 'k beklaag eens vaders hart. AZEMON. En ik beklaag u meer; maar hoop noch in myn fmart. MERIONES. Ach! vlugt, rampzalige! AZEMON, hem tegenhoudende. Hoor noch één woord, ó koning! Gy wilt Asteria, uit Valfche pligtbetooning, Opoffren aan uw goón! des priesters wreede hand Zal, badende in haar bloed, het rookende ingewand D 2 Om-  5Ï MERIONES, Omwroeten, om daaruit het lot des lands te lezen! En duld gy 't wanbedryf ? MERIONES. Myn fmart, te hoog gerezen, Verbystert my; ik yze en gruw van 't fnood beftaan; ■ • Ik heb 't beftreden; ja; ik zou 't noch tegengaan. Wat ondernam ik niet tot redding van haar leven! Ik trachtte Asteria hare ouders weêr te geven, 'k Gevoel uw wreed verlies, het heeft myn hart doorwond... Maar 't is vergeefsch. AZEMON/ Welaan: gy zult die maagd terftond Haar'vader levren... Twee Cydoniers brengen een kistje met goud bekleed. Azemon vervolgt: Zie wat u word aangeboden: 'tZyn gaven,die men zelfs kon offren aan de goden. MERIONES. Wat zie ik ? AZEMON. Kostbaarheên, weleer uw huis ontvoerd: Zy zyn uw eigendom ... Gy zucht; gy zyt ontroerd I.,. Bewaar dees fchatten, die Asteria behooren. Beef, ongelukkig vorst, indien zy gaan verloren. Asteria is 't loon dat ik verwachten dorst. Zy is myn dochter niet... Gy zyt haar vader, vorst! MERIONES. è Hemel! DIK-  TREURSPEL. 53 DIKTIMUS. Vreemd geval! AZEMON. - Ontfang uit myne handen, Ten blyk' van haren rang, dees fchriften, deze panden; Hy neemt uit het kistje een gefchrift, dat hy aan Merioms geeft, die het al bevende doorleest. En dit kleinood, dat aan haar moeder luister gaf, Toen 't wreede lot des krygs, voor u en my te ftraf, Een gade aan u ontrukte, en haar van 't licht beroofde: Ziedaar den losprys, dien ik u dit uur beloofde. Ik heb 't u wel gezegd: hy is van meer waardy Dan al de fchatten van uw hof en heerfchappy. MERIONES, uitroepende. Myn dochter! DIKTIMUS. Groote goón! verleent ons hulp. MERIONES, Azemon omhelzende. Tree nader, Myn vrind! myn redder! myn vertrooster! ach! myn vader.' AZEMON. Ik heb haar voor de dood uit tederheid behoed, En als een vredepand zorgvuldig opgevoed: Zy groeide in deugd, in jeugd, en in bevalligheden: Ik geef haar u te rug... Uw goden zyn te vreden. MERIONES. Myn dochter!... Tegen Diktimus. Volg my. D 3 »IK-  54 MERIONES, DIKTIMUS. Welk een tydftip! MERIONE.S. Ach! men rukt Haar mooglyk naar 't al taar, waar zy voor 't flachtmcs bukt... Myn wacht! ik ken uw' moed en trouw;kom;help uw'koning. Men hoon de trompet. Affchuwlyk tempelkoor, ga open Hy dringt de tempeldeuren open. Men ziet den tempel van binnen. Phares is omringd door de priesters. Asteria ligt' geknield voor het outer. Zy ziet met afgryzen naar Phares om; die met het offermes in de hand gereed ftaat om haar te JlacUen, VIERDE TOONEEL, MERIONES, ASTERIA, DIKTIMUS, AZEMON, PHARES, TALUS, BATTUS, raadsheeren , priesters , l'ifwachten. MERIONES, vervolgende, w at vertooninar! Myn dochter! ach'. PHARES. Zy fterv'l MERIONES. Zy leve! AZEMC N. Asteria' P HA-  TREURSPEL. 55 PHARES, tegen Meriones. Durft gy my myn flavin ontroovcn ? MERIONES. Veinzaart! ja; Maar gy, durft gy het ftaal uit lage moordzucht fcherpen ? ... Goón! fterkt de handen, die dit outer nederwerpen! 't Is 't misdryf toegewyd. Hy werpt het outer en den toe/lel tot de oferhande om verre. PHARES. Uw godlooze euvelmoed, Verwaten dwingland! zy door uwe ftraf geboet. ASTERIA, tegen Meriones. Doorluchtig fchutsheer, die de onnoozelheid verdedigt! 't Is dan uw wrekende arm, die my, zo fnood beleedigd, Op nieuw herleven doet, en 't ongelyk herftelt? Ach! red ook Datames, zo wel als my, óheld! Schenk hem door uwe hulp het leven en de vryheid. . Ik ben Hechts een flavin. DIKTIMUS. ó Gadelooze blyheid! MERIONES. Slavin! een vorstentelg! myn waarde dochter! gy? Dees gryzaart gaf u aan uw' vader weêr. ASTERIA. Hoe! my? MERIONES. Ja, fchrei met my van vreugd, myn fpruit, zo duur verkregen! Herleef, en fmaak op nieuw den vaderlyken zegen. D 4 Beeld  56 meriones, Beeld uwer moeder! fteun myns ouderdoms' myn vreugd Uw hart gcvoele als 't myne al 't heil dat ons verheugt. ASTERIA. Myn vorst!.. MERIONES. Geef my den naam van vader... Kunt gy vreezen? ASTERI A. Ach'. brave Azemon.' zou het mooglyk kunnen wezen ? AZEMON. Ik zweer het by de goón. MERIONES. 'k Heb al 't geheim verftaan. ASTERIA. Myn vader!... MERIONES, tegen de lyf'wachten. Spoed u voort om Datames te ontdaan .. j Tegen D.ktimus. Gy, hoor. ASTERIA. Gelukkig lot! 6 Hemel !-Ach! myn vader, Befchouw uw kroost in my en Datames te gader. Uw vaderlyk gemoed ontzegg' die gunst my niet. DIKTIMUS. Zie Phares aanhang hem omringen in 't verfchiet, En, dorstende naar bloed, de hoofden famenfteken. Elk maakt zich vaardig om des priesters hoon te wreken: Men draaft vast ginds en weêr. Straks dringen drom by drom Gewapende yveraars zich in dit heiligdom. Z{c, vorst! hoe Tatus woelt in 't midden dezer fcharen; Hy .  TREURSPEL. 57 Hy was uw vrind; nu fchynt hy'thoofd dierhuigchelaren. Is dit de held, wiens moéd den Trojer beven deed? Wat onbezonnen drift maakt elk ter wraak' gereed! Stort Phares 't gif, dat zyn boosaartig hart doet zwellen, In allen uit? moet elk in 't moorden hem verzeilen? Dewyl natuur zyn hart nooit heeft verzagt, zal hy U ftout betichten van bedrog en veinzery; En Datames, die in zyn ketenen moet zuchten, Is reeds gedoemd, en kan de doodilraf niet ontvlugten. ASTERIA. Hoe! Datames! ... Voorkom, ö vorst! dit fchandlyk feit. MERIONES. Hem en zyn' goden zy het menfchenbloed ontzcid. Ik wil dien gruweldienst verbannen uit deze oorden. DI.KTIMUS. Hy zou koelbloedig in uw' arm uw dochter moorden; En 't volk, getuige van haar dood, zou, op zyn kniên, De billykheid der goón ootmoedig hulde biên. MERIONES. Zodra hy weten zal wat bloed hy wilde plengen, Durft die barbaar, 't gaat vast, zyn woede niet volbrengen. Men fpare Datames, wat hy ook hebb* verricht, 'k Befchouw al 't geen me omringt thans in een ander licht. 'kZaFt recht der volken door myn hoog gezag doen eeren. DIKTIMUS. Waan niet dat Phares thans zo verr' zich zal vemeêren, Dat hy, u ten geval!', zyn' trotfehen moedwil ftaak'. Hy roept de wet te hulp, mits dat hyzelf die maak'. D 5 ME'  53 MERIONES, MERIONES. 't Is met dien wreedaart uit, zo hy my durftweêrftreven. 'k Had hem voor't outer in deez'tempel reeds doen fneven, Indien 't ontzag der goón myn' toorn niet had gefluit. Nooit toog ik 't heldenflaal tot heiligfchennis uit; Maar 'k eisch gehoorzaamheid, en zal my recht verfchaffen. Zo hy my Datames onthoud, zal ik hem ftraffen, Al Hortten troon en kroon voor 't bloedig outer neêr. Tegen Asteria. Ik voer myn opzet uit, waarna ik fpoedig keer'. ASTERIA. Ach! red myn' Datames... Bekroon een min zo teder. Geef my ten tweedemaal deez' dag het leven weder. . MERIONES, tegen Battus. Draag voor dien gryzaart zorg, die myn geliefde pand Tot vader heeft geftrekt aan Cydons barre llrand. Befcherm haar. AZEMON. Eedle held! wie, dan uwe onderzaten, Zou uw grootmoedigheid en menfchenliefde haten ? Meriones vertrekt met Diktimus en een gedeelte der lyfwachten. Beheerfcher der natuur! weerhield ge uw' blikfemfchicht, Dat hy niet neêrflortte op dit gruwelyk geflicht, ' t Geen tempel word genoemd, alwaar men, om u te eeren, Het menfchenbloed vergiet, de wreedheid laat regeeren! Dit fchandlyk moordtooneel, dit altoos gapend graf, Verwachtte Asteria en Datames ter ftraff'! Alwyze voorzorg! is 't uw gunst,die hen bewaarde? Die  TREURSPEL. 59 Die voor een beter lot hun jeugdig leven fpaarde? Wy hebben , u ter eer', geen outcrs toebereid; 'fc Zie en aanbid in woud en veld uw majesteit; Gy hebt het groot heelal ten tempel u verheven. Welke offers, uwer waard', zou ik u kunnen geven Daar alles u behoort? Sla myne bede gaê: Beveilig Datames; behoed Asteria! ASTERIA. Indien ons aller lot een wreede dood moet wezen, 'k Ben nevens u getroost haar woede niet te vreezen. Myn hart, door u gevormd, verzaakte nooit zyn' pligt: Met u en Datames te fterven valt my licht. Einde des vierden bedryfs. V Y F-  60 MERIONES, V Y F D E B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. MERIONES, AZEMON, TALUS, BATTUS, gevolg. MERIONES, tegen Battus. Ga; zeg den raad, dat zy, die myn bederf betrachten, Te lang myn goedheid als lafhartigheid verachtten; Dat myn getergde moed hun onbefcheid trotfeert; Dat dit gevloekt altaar, 't geen ik heb omgekeerd, Myn roemrykst heldenfiuk, my ftrekt ten gloriteeken; Dat hun gefpitfte nyd, volleerd in booze treken, (loon, Vergeefsch haar gif noch fpuwt, myn trouw en deugd ten Op myn rampfpoedig huis en diepverneêrden troon, 'k Ben vader; ik ben vorst: 'k verg niets dan recht en reden... , Battus vertrekt. Tegen Talus. Gy, die onkundig fchynt wat rang gy moet bekleeden; Die, weiflend tusfchen my en Phares, in uw' waan Uzelv' te groot acht, om uw' vorst ten dienst te ftaan; Vermeetle Talus! blyft uw hoogmoed immer denken, Dat gy myn ryksgezag befchermcn kunt of krenken? Zie hoe die vorst, dien gy door argwaan ftout onteert, Regeert en overwint, fchoon hy uw hulp ontbeert. Gy moét deez' dag, hoe zeer uw trots dit moog' weêrftreven, Myn zyde kiezen, of my dingen naar het leven. Dat dan uw heldenftaal myn' troon en kroon beftry', 'Of,  TREURSPEL. 61 Of, in uws vorsten dienst, het ryk van 't juk bevry'! TALUS. Dat juk, hetgeen uw moed poogt van den hals te zetten, Is ons niet opgelegd door menfchclyke wetten; Het zyn de goden zelf, wier majesteit ik dien, Die ons het offeren des vrcemdelings gcbiên. . De godsdienst is hiernaauwaan'tftaatsbeftuurverbonden; Wie 's priesters last weêrftreeft,heeft Minos wet gcfchonden. Uw trotfche moed beftryd den wil der hooge goón; Begeert noch dat de raad u diep ontzag betoon'; En dreigt, ons, met behulp van woeste vreemdelingen, Aan onze goón gewyd, uw dwangjuk op te dringen: 't Is billyk dat ik thans de zy' der goden kiez', Schoon ik de vrindfehap van Meriones verlies. MERIONES. Wanneer een Phares zich zo dwaas een taal vermeette, 'tWaar' my niet vreemd ;maar dat een lid des raads van Krete Zo fchandlyk word misleid door fnoode priesterlist, Of liever met dien glimp zyn wanbedryf vernist, Dit treft my diep in 't hart. Hoe! zouden dan de goden, Die ons menschlievendheid, geen moordery, geboden, Behagen fcheppen in vergoten menfchenbloèd? 't Is't godendom geenszins dat zo onzinnig woed; Neen; 't is de priesterfchap, die 's volks misleide zinnen Door offerpracht verblind, om meer gezags te winnen; Die zich uit hcerschzucht in haar gruwelen verwart, En goden vormt, gefchikt voor haar ondeugdzaam hart. Is'tmooglyk dat een held zich dus Iaat ringelocrcn! Doch (laken wy dien twist, 't Waar'nutloostyd verloren, My  62 MERIONES, My op te houden door dit hatelyk gelprek. Volvoer uw opzet vry. TALUS. Gy wilt het dan? MERIONES. Vertrek. Talus vertrekt. Meriones vervolgt tegen Azemon. Grootmoedig vreemdling, die,myns ondanks ,my verpligtte; Om wiens verheven deugd ik 't wee uws volks verlichtte; Gy, zonder wien myn (mart, met hoop noch troost gevleid, Verzwaard zou worden door den glans der majesteit; En die me een fpruit hergeeft! toef hier, totdat u blyke, Of ik myn haters dwinge, of voor hun magt bezwyke. Ik ga ter dood, of keere als winnaar wederom. Hy vertrekt, met zyn gevolg. AZEMON. Gy zyt myn koning; ja! ... Rechtvaardig godendom! Schenk my de kracht der jeugd om op zyn fpoor te fircvcn. Zo hy niet triomfeert, begeer ik niet te leven. Toog Datames dan met zyn vrinden naar dit oord, Om tot een' prooi te zyn van priesterlist en moord ? Waar toeft Asteria ?.. Ach! zy vergroot myn fmarte; 'k Gevoel noch al de zorg van 't vaderlyke harte. TWEE-  TREURSPEL. 63 TWEEDE TOONEEL. ASTERIA, AZEMON, lyfwaehten. ASTERIA. w aar heen begeve ik my ? wat lot is my bereid ? AZEMON. Vermy dit ftraftooneel der woeste onmenschlykheid. Myn dochter'...op dien naam is noch myn vrindfehap moedig; Verdrukte koningstelg! ontwyk dit voorhof fpoedig; Vlugt verr' van 't yslyk koor, waar 't flaal, tot moord gewet, U, die ik had behoed, was op de borst gezet. Beef. ASTERIA. Zou ik beven ? ik, die uwe lesfen eerde, En, door uw' moed gevormd, al vroeg het lier ven leerde? 'k Zie Datames, den vorst, en u, in doodsgevaar: 't Is fchandlyk dat ik my een nutloos leven fpaar'. AZEMON. Uw vader eischt die zorg. ASTERIA. Ik moet myn' pligt betrachten. AZEMON. Wat kunnen wy beffaan ? Geen hulp ftaat ons tcwachten. Dit oord, dat my weleer, vol vuurs, in 't ftrydperk zag, Getuigt myn zwakheid nu. Wat wilt gy? ASTERIA, willende vertrekken. Sterven. AZE-  6\ MERIONES, AZEMON, haar ■wederhoudende. Ach! Gy waart naby de dood. ASTERIA. Dat fterflot, my befchoren , Had myn verflagen ziel in al haar' rouw doen fmooren; 't Was nutloos voor den held, die in myn hart regeert; 'k Stierf als een offerdier, 't geen allen lof ontbeert. Maar 't voegt myn' eedlen moed met Datames te fterven: Zo zal ik in myn' ram p, voor 't minst',noch roem verwerven. Hoe! Cydons dochters, aan wierd deugd ge uwe achtingwyd, "Verzeilen haar' gemaal, of vader, naar den ftryd ; En ik, nu my de goón een' vorst tot vader fchenken, Zou, van zyn' ftam ontaard, myne eer door blóheid krenken! Hier baten klagten, noch gefchrei, noch fpyt,nochfmart. Hervat uwe oude deugd; ontvonk die in myn hart; Leer my de pligtcn, die myn vorstlyk bloed betamen, 'k Zou my voor Datames dit vruchtloos treuren fchamen. DERDE TOONEEL. ASTERIA, AZEMON, DATAMES, lyfwachtin. DATAMES. Uy'nadert u, vervoerd door droefheid en door vreugd. ASTERIA. Wat zegt gy? AZEMON. Hoe! myn zoon ? AS TE-  TREUR SPEL. 6$ ASTERIA. Zwicht 's konings heldendeugd ? DATAMES. Neen; hy verwint: ik zal alleen hier 't offer wezen. ASTERIA. Gy beiden leeft !Wat vrcugd.'Zou my noch iets doen vreczen? Rechtvaardige almagt! draal niet langer, en verplet Ook die barbaarfche goón, wier dienst dit oord befmet. DATAMES. De vorst had, op deez' dag, met al de magt te ftryden Der eedverwanten, die zyn' moed en roem benydden, Den raad, depriesterfchap, en't volk, dat, in zyn' waan, De goden eert, terwyl 't zyn' vader durft verraên. Wy hoorden hun gefchreeuw, gelyk aan 't hevig loeijen fj'en< Dcswinds, wanneer we aan'tflrand het onweer aan ziengroei. En zagen, dol van fpyt, ons zelfs den troost ontzegd Om 't lot te tarten, met die muiters, in 't gevecht. Meriones drong dóór tot in die kerkerholen, Waar onze bende, als in een duistre nacht verfcholen, De vuige boeijens droeg, tot Cydons hoon en fchand'. Men fpaarde ons, om met u ter flaatlyke offerhand' Te firekken, even als hun rammen, rundren, fchapen; Opdat dit bloed, zo 't heet, der goden toorne ontwapen'. Hy maakt terflond ons vry. 'k Herneem 's lands flrydgeweer, Den boog, en pyl, en fchicht, waarmee myn vuist weleer Het vlugtend Krctisch volk in onze velden doodde. Welhaast verdwynt voor ons een hoop, die, laf en bloode, Den held, voor wien ik ftryde, aan allen kant ontvlugt. Hy Kielt vast voort, gelyk de blikfem door de lucht; E Vind  66 MERIONES, Vind eindlyk Talus, die hem vruchtloos durft weêrflreven; Verwint, ontwapent hem, en fchenkt uit gunst hem 't leven: Men boeit hem voor myn oog. Zy, wier vermetelheid Hem wreken wil, zien zich een zelfde lot bereid, En vallen drom by drom, door myne vuist beftreden. Noch met hun bloed befmeurd, ruk ik, met fnelle fchreden, Naar 't yslyk tempelkoor, waarop de Kreter roemt. Daar had een gruwelwet u dezen dag gedoemd Om tot een offer aan hunn' Jupiter te ftrekken; Daar zaagt gy reeds den dood u met zyn' fluijer dekken; Geknield voor't outer, met den treurband om het hoofd, Verbeidde gy den flag, die 't licht u had ontroofd.; 'k Zie Phares hier, uw' beul, het hoofd der wigchelaren. Hy voerde noch op zyn verwyfde tempelfcharen Dat onbepaald gezag, 't geen hem, van tyd tot tyd, Schynheilige yver met ontzag had toegewyd. Zy dringen om hem heer:, tot redding van zyn leven; Elk roept om Jupiter, die geen gehoor kan geven: Hun nare kreet vervult het ruime tempelkoor. Ik baan my daadlyk in dien drom een bloedig fpoor; 'k Vlieg Phares aan ; hy valt; 'k fchreeuw, daar het ftaal hem Barbaar! ik offer u aan't voorwerp myner liefde ! (griefde: Niet min doorzucht voor u, dan zucht tot wraak gefpoord, Heb ik zyn bloedig lyk gefloept tot by dit oord; Gy kunt uwe oogen aan die offerhand' verzaden. Zyn bende, moedloos door hare eigen euveldaden, Van angst en fchrik verftomd, en wars van tegcnweêr, Viel, in het ftof gebukt, voor haar' verwinnaar neêr. AZE-  TREURSPEL. 6? AZEMON. *k Sterf vergenoegd, myn zoon! ASTERIA. Nu kunt gy my behagen, Myn nieuwe vaderland! 6 Blydfte myner dagen! Myn minnaar! echtgenoot! DATAMES. Ik heb uw woord, uw hart ■ Maar 't uur van uw' triomf is dat van myne imart. ASTERIA. Wat leed benart u ? Heeft myn minnaar iets te vreezen ? Gy zyt gelukkig. DATAMES. Ja; ik kon gelukkig wezen. Toen ge in ons vaderland, met my gelyk in ftaat, Myn ftrydbaarheid verhieft by ieder dappre daad; Toen gymymeerder preest, dan honderd andre helden; Toen uwe hand myn trouw zo minlyk zou vergelden; Toen achtte ik u de myne; en myn beroemde naam Strekte aan Azemons fpruit tot glori, niet tot blaam. Gy weet het, brave vrind! uw heufche gunstbetooning Voedde in myn hart de hoop tot tedre minbelooning. AZEMON. Uw echt is, als voorheen, myn hoogdewenschen vreugd. ASTERIA. Is 't mooglyk, dat uw roem, uw'dienst, en heldendeugd, Onze onderlinge min tot hinderpalen ftrekken <' Wie is 'er, die my durft aan Datames onttrekken? D A-  63 MERIONES, DATAMES. 'k Heb onbefchroomd uw' vorst, uw' vader,na'tgevecht, Myn billyke eischen op uw liefde voorgelegd ; Niet als een gunstig loon voor 't geen ik had bedreven, "Maar als een heilig goed, my wettiglyk gegeven, Myn waardigst eigendom, naar uw belofte en woord... Omringd van vyanden, in 't midden van den moord, Dacht ik alleen aan ü, myn hoogfte welbehagenl ASTERIA. Wel nu! wat Kreter is zo ftout, dat hy 't durv' wagen Te ftaan naar 't voorwerp, dat uw hart door liefde trof 3 DATAMES. Zy, die men grooten noemt aan dit byzonder hof, Verklaren, daar zyzclf naar die verbindtnis trachten, Dat nooit een Cydonicr zich die moog' waardig achten.,. Indien zy dit voor my... AZEMON. Roemwaardig Cydonicr! Asteria is de uwe, ondanks al hun getier. De ondankbre vorst... ASTERIA. Hy kan 't niet zyn. DATAMES. Men durft bewccren, Dat zulk een echt den rang der vorsten zou ontecren. ïk dacht niet dat de hulp, die ik dit ryk betoon, Betaald zou worden met zo fchandelyk een' hoon. ASTERIA. % Bloos met u om dien fmaad. DA-  TREURSPEL. 69 DATAMES. Het voegt niet dat vorstinnen In Krete ooit anderen dan vorstenzonen minnen. Dit is hun wet; dit zyn hun zeden. ASTERIA. Die ik haat , ' (Dat vry de Griek 't zich beige') als 't ichandelykftc kwaad, Hoe ! zou de ondankbaarheid het eerste voorfcbrift wezen Van al die wetten, hier met zo veel kunst geprezen ? Helaas! de wet, die my voor 't outer bukken deed, Was voor myn teder hart min gruwelyk, min wreed. Ik eer myn' vader, en gevoel, hoe hoog verheven, My waardig 't vorstlyk bloed dat hy my heeft gegeven, 'k Bemin hem ; 'k zag door hem ten tweedemaal het licht. Maar 'k zweer by hem, by u,by myne liefde, en pligt, Dat, zo hy ooit beftond myn trouw voor u te krenken, Zo hy den grootflen vorst my tot gemaal kon fchenken, ' Noch koos ik Datames en Cydons barre kust. Hy, hy is,in 't heelal, myn heil, myn hoogfie lust. 'k Vertrapte eer troon, en kroon, en koningsftafte gader. Hy is meer dan een vorst. LAATSTE TOONEEL. MERIONES, ASTERIA, AZEMON, DATAMES, DIKTIMUS; TALUS, geboeid; raadsheeren, priesters, krygslieden, lyf'wachten, Kr eter s, Cydoniers. MERIONES. Ontfang hem van uw' vader. E 3 Be-  7o MERIONES, Beloon zyn min. De wet weêrfireeft dien held niet meer. ASTERI A. Ach! gy alleen doet recht. MERIONES. ó Heilryke ommekeer! 'k Verban de onmenschlykheid, hier veel te lang geheiligd. Herleven wy, in 't eind', voor al 't gevaar beveiligd. Azemon zie uw' echt gevierd in 't openbaar: 'k Zal u vereenigen voor een vernieuwd altaar. Tegen de krygslieden. Gy, heldenrei! volhard in uwe dienstbetooning: Befchouw in Datames d' opvolger van uw' koning ; Erken myn fprnit, en leef voortaan, .uw trouw ten loon, Beltuurd door zagter wet, befchermd door milder goón. Tegen Asteria. Het volk vernam met vreugd uit wien gy zyt gefproten; 't Verfoeide een wet, waardoor uw dood reeds was befloten; Het keert, verflagen en ontroerd, weêr tot zyn'pligt, En juigcht zyn' koning toe, om 't geen hy heeft verricht. Gy, Talus ! leef; wees vry; verban uw twyfelingen; Meriones zal nooit met recht des raads bedwingen: ' 'sVolks vryheid is myn wensen, myn röem,myn hoogst geluk: Zorg nevens my dat niets die vryheid onderdrukk'. 6 Dappre Cydoniers! geniet der goden zegen; Blyft, in uw vry gewest, als broeders ons genegen; Bemint de wetten , kweekt de kunsten, tot 's lands heil.., Bloeddorstige offerdienst, der wraakzucht altoos veil! ö Schandvlek voor den mensch! blyfeetiwiglyk vergeten! Ach! mogt de nazaat nooit iets van uw gruwlen weten!.. Door-  TREURSP EL. ?I Doorluchtige eedlen ! richt het volk met wys beleid. Gy, priesters! dient de goón met ware nedrigheid; Verlicht het menschdom door verftand en kundigheden: Zo ftrekk' de godsdienst tot verbetering der zeden! DATAMES. 6 Vorst, den goden in weldadigheid gelyk! Beheersen voortaan in rust het bloeijend Kretisch ryk: Nu gy myn' wensch voldoet, door my myn bruid te geven, Is myn begeerte alleen, uw deugden naar te ftreven. EINDE,