J027 F 22J   ^DICHTKUNDIGE ALMA N ACH, OF K li U II VAN J | \ IIELDENBRIEVEN, VERTELj ZELS, THEATRALE en an! dere DICHTSTUKJES. ï f Ijl filet fraaije Plaat en vcrfierd. §3* VOOR HET J A A R TE AMSTERDAM, by M. SCHALEKAMP, • fa de WarmoesflTaat.  &ECLIPSEN in het JAAR i?90.jï : In dit Jaarzullenzich zes EcMp-l^j fen op liet Aardrijk vertoonen, als vier aan de Zon, en twee aan de Maan, waar van de twee aan de Maan bij ons zullen kunnen gezien worden. Deeenfte zal zijn aan de Zon, den 14 April. De tweede aan de Maan , den 28 April, bij ons te zien. Het begin zal zijn 's avonds ten 10 uur, 30 min. de grootfte Verduistering ten ti2 uur. 14 min. en liet einde ten 2$ 1 uur. 2 min. De Maan zal verduis-y terd zijn geduurende i.uur.3?injn. De derde zal zijn aan de Zons 1 den 14 Maij. De vierde aan de Zon,d. SOclob. De vijfde aan de Maan, den 22 Oftober, bij ons te zien. Het begin zal zijn 's av. ten ir uur. 16 min. \ het midden ten 1 uur, 14 min. en bet einde ten 3 uur. 12 min. De Maan zal geheel verduisterd zijn 1 geduurende 1 uur, 45 min. ! tDe zesde zal, zijn aan de Zon,f^ ; den 6 November. Wl 1  H JANUARIUS 31 D. t^jZon. .in txs: j§ ^ 1 rVrydag. [Nieuwjaar Voile W 2 Saturd. Macavius. vx^ Maan } 3 Zojm?. Genoveva. den i -s 4'Maand. Pharaildus a,t. ni. 28 5 Dingsd. Tneiesp. m.theeüw. 6 Woensd. 3 Koning. 7 Donderd. Rayaiunel. 8 Vrydag. TiidaJa. Laattie 0 Saturd. Julianus, vOu Quart io Zo/zJ. 'Opentyd. den 8.s*na j n Maand. Kopperm. m.t.211.20 r 12 Dingsd. Avcuadius. mjfnecuw. 1 13 Woensd. Jujetca. K t4 Dondord.'s pontiaan. ^Nieuwe i [^rdVrvd. s Paulus. W Maan pfl si KTSaiurd. Marcellus. den 15 s-iu. ^1 17 Zond. li. N. J. tenouur.5,3 18 Maand, s Pieterft. m. wind. to Dingsd. Mar. en M. Woensd. Fab.enSeb. ^ £Crfte 21 Donuerd s Agniet. Jj) Quatü 2 . Vrydag. s Vincent, den 23V5 m. 23 Saturd. Lmerentia. t. T U1.4gm. I 24 /ma. , Timotbeus heider. 25 Maand. s paU1. b. 26 Dingsd. policarpus _ Voi,e * ft- Woensd. s chrUt. © Jlam A 2  p FEBRUARIUS 2H D. 13 zon in K % ' | 1 , Maand. Ignatitis. 'j I 2 Dingsd. Sïar.Ligin, 3 Woensd. Blasiüs'. 4 Donderd. Vcronica. _ t -rnflp 5 Vrydag Agatha. C Kwart ezaturd. s DpTO?i6 , ^ 8 Maand. Guauta. u'u'9'11, I 0 Dingsd. sApojonia. ueuju' i 30 Woensd. s Ioau. ] 11 Donderd. Euphroüna ^N{e^ve 1* Vrydag Lulaha, §) Maan I 3 Zaturd. Gccgpnus. aeni^s-ni. 1 Hïi» fc. • I I l£ Woensd. Aschd.b.t. ! '8 Donderd. Simcon b. j '9 vrydag s BofliF. Eerfte j 20Zauirc. Gabinus. JIKwan< 21 Zo/ztfr/. ^ Maan j 27; Dondert! jLucanus. den 28. 'sra. 2H vrydag. \Qjialtri. een Hu,io ! 29 Zsturd. Uyüaieh. ra. wind. &3C Zond. \Iu drievuld. & jCj3i Maand. JPeronelLi. \ y B  Cfe ^.-j™=g^g| fgj J UN1US 30 D > 20 zon in £3 fi» p i Dingsd. Pamprril, ¥ 2 Woensd. [Marcelliri. 3 Donderd. H.Sacraml , Kwart. 5 Zatnrd. s BoniT. d. 4,s*nam. 6 Zond. 2Trinit. t.4u. 9111. 7 Maand. Roberlus. Onweer. 8 Dingsd. Medardus 9 Woensd. Pelagia. 10 Donderd GetuHus. ^Nieuwe \ ■ 11 Vrydag s Barnabas. f|Maall. t 12 Zaturd. * Odulphus 1 ta s»nam I 13 Zond. s Anthon. t;6l£l6m.l ' 14 Maand. Baiilius. rm < YrS 15Dingsd. Ruline. ' * M raio' Woensd. Lutgeius. Vij 17 Donderd. Ado'phus. Pm-a- 18 Vrydag Anwïphus. £ i9Zatur|. Sefv enp-den -1 Maand. s'Bosch k. , , 1 22 Dingsd, Paulinus. Ü011KU' 2; Woensd. Vastend. 24 Donderd. s. Jan B. ca Vrydag. s FJogius. ^ Volle 2'( Zarurd. Jon."en P. ^ Maan 27 tlaarl.'k. d.26,s-nnm 2? Maandag. Vastend, c. 5 u. 1 mi. 2c Dingsd. s Piet. en P. onweer. ^36 VVoensd. |Paul ged. jj|  B J^KaS 31 D- 22^011 in Q f| « 1 Donderd; Tlieobaki. *3 £ Vrydag Mkr.vïflt. ; 3 Zaturd. Hyacintb. ^sLaatfte | 4 Zond. Mart. Tr Kwart. I 5 Maand. St Bonii'. den'4 s'm. I 6 Dingsd. Jefafas. t.9.11.'32 7 Woensd. Demetrius rri; helder. 8 Donderd. tproeopius 9 Vrydag. Senon. ro Z'aturd. 7Broed. M /Tïv Nieuw 11 Zond. 7 Trir.it. ^é) Maan ii Maand. Utr. k. den(2,'sm. 13 Dingsd. Anacletus 1.511.42111. 1.14 Woensd. s bonav. vógt. Ci 15 Donderd Apof. feh. ra S> i(5 Vrydag. Reinildus. ^1 ] 17'zaturd. Aiexius. >** Ecrfte \%\Zond. %-Tfinïi. 4P Quart. 19.Maand. Hondsd.b deiU9,'sm. | 2o;Dingsd s Ma rgnet ten 2 u, 29 'ijWoensd. Daniël. m. donker. 22 Donderd. Mar. Mag. 23 Vrydag. Apoion. 24 zaturd. Vaftend. s> Volle 25 Zond. s. Jacob. ' Mmth. Koud. 21 VVoend. s Maurit. 23 Donderd. Tecia. ,24iVrydag Gerardqs. ^ Volle , 2fiZaturd. Finnian. \g) Maan ] 2.G'Zj,nd. 18 Tr';nlt. deii23.s'm. jta?fM&and. Syr.en fus.'t. ~ u. 53 28,Dnnisd. Wence'iia. 111. Vogt. , u ayï VVoensd. S. Michicl. g3o-DoHderd sliieronim Ö C^-^^S,-' ''~ *J  g§g§2= ^=r==— g\ OCTOBER 31 D- '22 zon ra tri » 1 [Vrydag Sc. Bavo. 1 * 2 Zaturd. Engelb. b. UavLaatfte 3 Zo»/. Leid. ontz.h$£, Kwart. 4 Maand. St. Franc. deni,s*m. 5 Dingsd. Placidus. t.iou.2m. C: VVoensd. Btuuo. Helder. 7 Donderd. Marais. 8 Vrydag Mkm. O. ^Nieuwe 9 Zaturd. Dionyfius. w Maan [O Zoa/. s Viètor. denS,s'm. 11 Maand. Gomarus. een 9 u.2m. ' 2 Dingsd. Maximii'. Zon Eclips 13 Woensd. Cduard. , . 14 Donderd. Donatiaan. Eerire t pt5 Vrydag. Thereiia. JD Kwart. R ' y 16 Zaturd. Teodorus. denis.s-m. s j 17 Zond. 2t Trinii. teniuur.55 18 Maand, s Lucas. m. donker. ] l9 Dingsd. Irena. -0 VVoensd. jWendcIa. ^ Volle 21 Donderd s Urfuia. & Maan 22 Vrydag Mauritius. den23.s'm^' 23 Zaturd. ISeverinus. r.iu. 26 i?f. 2^ Zond. 22 7/7,7/7. Maan-Ecl. ^ Maand. Crispinus. 22 Dingsd. Evanstus. ^Laatfte jZ Woensd. Vaflend. v**, Kwart. * DAnderd, §.Sim.enJ.. den 31» 29 Vrydag Narcislus. s-m. t. J u. fë|3c Saturd. Vastend. 33 ra.wind. ra Wl Zund. 23 triniu g| 8^===^ Quart. 13 Saturd. Rricttis. den n s* . ,. 14 Zond. 21 Tun'i. nam. t. 3 u. R , R15'Maand. Bertram. 29 min ut. R\ W16 Dingsd. Edraund. matig. 171 Woensd. Gregpjrius i8| Donderd. Eusem'us. ic;;\rydag. s Elil'ab. ^ Volle 20 Satuid liaphael. & Maan 21 j Zond. Maria pref. d. 21, a-av. 22I Maand. st. Cecilia. t. 8 u. 3 m. 23iDingsd. Clemens. Milt. 24 Woensd. Chryfog. 2/5:Donderd. s Cathar, ^Laatftc 26! Vrydag. Conradus. Kwart. 2"; Saturd. Pieter Al. den 29. s* 28 Zo^. r Adv. nam.t.iu.2 29 Maand. Vastend, m. wind. tg|i° Dingsd. f Andries. ra @«gB .... r*SBjg  0 '}i •CRMI'RR' ?t D. 21 Zon in & ■ 1 * ij « uensu. uiöy. ^ 2l^onaerd. Bibirma. 3 Vryda:S';v^ Kwart. a?'Maand. SjfcM Kv.'denaB.s'av. 28Dingsd. oh. Kind. c.ioti.44 m. 29-Woensd. Th Canr. donker. {rtaoDonderd. Gabhras. i ra VIU Vrydac. sSilvesterl vj  j£i De vier Getyden des Jaars 1790. ^ De Lente begint den 40 Maart. De Zomer begint den 21 Juny. De ZZ?>/y* begint den 22 Septemb. De Winter begint den 21 Decemb. In 't Jaar 1790 is De Zonnen Cirkel . 7 : [Iet Gulden Getal • 5 'De Epacli . . 14J tg] De Zondags Letter . yVaften Avond den 16 Febr* y; Pacsfchen den 4 April. Hemelvaart den 13 May. Pinxter den 23 May. 1 Advent den 28 Nov:mber. De n Hemel - teekens. V Ram Balans, b" Stier. ni Scorpioen. n Tweelingen. |+* Sclmtter. £5 Kreeft. ^ Steenbok. Leeuw. f~~ Waterman. ^ jgny Maagd. jx Visfchen. ^ c  fa H ET LUIDEN « ] POORTKLOK, • AMST ER DAM. ■ Verlangen. Den 22 Jan. 's morg. ten half r,'s av. ten half 5. I Den8Feb.'smorg. t.ö.'sav. t.5.11. Den 24 dito ,'s morg. en fav. t, b. 6 | Den 14 Maait ,'s morg. ten 5 u. 'sa- vonds t. 6. uuicn. * jt^Den 28 dito,'sm.alsbov.*sav.t.h.7.ij jjjjjDeo ioApril/sm.t. h. gu.'s av.t.7.u| Den 27 dit.'s n .a s bov.'sav.t. h. 8. Den 7 May n. t. 4U. 'sav. t. 8. «. Van den 7 Mtv, tot den 8 Aug. f blyve.i aile de Fojrteu open Haan, tot 's av. ten half 10. Verkorten. 1 Den 3 Aug. 's m. t. h. s.'s nv. t. h. 8. Den 25 dito , 's m. t. 5. 's av. t. 7. u. 1 Den 9 Sept.'s m. t. h. 6.'s av. t. h. 7. Den 21 dito's ui. als bov.'s av.t. 6 u. Den 3 O ét. 's ra. t. 6. 's av. t. b. 6. Den 2idito.*s m. t. h- 7.'s av. t. 5. u. f feiDenöNov.'s m. t-7.'sav. t. h. 5. ra fe.De Maand Decemb. blyft als voren.^      I DE | (kluizenaar. I 1 Rom, gulle Kluizenaar! gelei mijn zwakke treden, U Langs dezen naren weg, ter plaats 1 waar 'i gindfche licht m ■ 1 wDit eenzaam dal verfien raetvcleSa Ilieflijkheden r Voor mij, die zuchtend dool met een befchreid gezigt. ; I Ik, die verbijfterd dwaal, meen anders niets te ontdekken I Dan Wouden zonder eind',waar • heen ik de oogen fla: I Zij fchijnen langs hoe meer hun I grootheid uit te (trekken, fe\ Naar mate ik afgemat, al kwij-a ^ ^1 nend', verder ga KB Ca ^  gta^r ■ i, iggr». , JS8a I ..c 18 > I Wacht u,mijn waarde zoon Iwas 't antwoord op dit klagen ; Begeef u niet ontzind in "deze duisternis ; Weet dat het lieflijk liclu,'t welk u zo kan behagen; Een lokfel ten verderve, een doodlijk dwaallicht is. l Behoeftigheid ziet zich mijn lage j hut ontfloten, . Hier vindt de treurigheidvertroo-ji l^j _ Hing voor haar fin art; la Mijn voedfel fchij'n? gering in 't oog der Wereld - grooten, Het wordt hier mee gedeeld uit een galaartig hart. # ; Tree in, -blijf hier deez' nacht. G ij ziec u aangeboden IAU' wat dit kleen verblijf kan 1cv'ren aan uw lust. Gebruik mijn fob'ren djsch, mijn ' legerplaats van zooden, . ( K*tEn deel in mijn geluk , mijn ze f£x. gen, en mijn rust. Êj  i c 19 } i De kudde, die hier vrij kaar fpi;s langs heuv'len lezen, Onthouden zich bij mij, bevrijd van doodsgevaar; Hij die zich mijns ontfermt , het Eeuwig Opperwezen, Heelt mij geleerd om mij te ontfermen over haar. J 't Is noodloos hier het Vee ter \ flacbting te verwijzen : Ra De zijden van 't gebergt', waar 'tPA |£j kruid te pronken ftaat, ^ 1 Verfehaffeu dagelijksch mij dei aangenaamlte fpijzen, Terwijl 't fonteinen - vocht ge- i fiaeg mijn dorst verflaat. $e Tree in dan, Reiziger, door bitt're fmait belireden ! [ Dat ü geene aardfche zorg, die «fpoorloos is, meer prang ; De mensen behoeft alleen een luttel hier beneden, fy. En hij behoeft dan noch datluc-Mj lg tel niet zeer lang. 1$ ^sm—•—^—^zm^  fes @ C * 3 | IGelijk de droppen dauw 't geroos- [ tcrd land verkwikken , Verkwikte deze taal den jongen Vreemdeling, Die't hoofd eerbiedig buigdc , en weinig oogcnblikken Daar na, met goeden moed in's Kluizenaars woning ging. j Dees hut, waar de armen hulp, de vreemden troost verkregen, : Die (leeds den na-gebuur eiu vreemdling open itondt, J3j 'Was midden in een Woud , Vtrr' van den weg gelegen ; Door 't lommer icheen de Zon Hechts flaauwlijk langs den •iffr (grond. De rust wierdt door geen' fchat, fomtijds de beul der Grootcn, Hier onder 't riete dak in 's meesters hart geftoord. Niets dnn een houten klink hieldt hier de deur gefloten ; j4 Men ligt die op , en 't paar treedt» ijy in het vreedfaam oord. i5) jKSB ■ agsr^  i c 2° S Terwijl het Stede-volk op't bed zich neder leidde, Om door den zoeten flaap van zorg te zijn ontlast, 1 Stak onze Kluizenaar het vuurtje _ aan, eh bereidde Zich tot vervrolijking van zijn' bedrukten gast. | & Men zag den Boschman voorts zijn I fpijs ten besten geven ; & Zijn nodiging was gul, zijn we-* ]'i zen ftondt verblijd. Pi Door veel vertellingen, waar in hij was bedreven, Ontvloodt den Jongeling op 't ongemerkst de tijd. •& Hij ziet de jonge Kat in 't wilde al dartiend' fpringen, 't Is of haar' meesters heil en rust haar vrolijk inaakt; j Hij hoort ook naast den haard den tedren krekel zingen, Daar 't vlammend' takkenboschtl» W omtrent zijn fchtrilplaats kraakt ÖJ %fö£Ufr r>s^ Da  të*^, ,,13 1 c22} I ^ Doch niets kon duurzaam 't wee des Jongelings betoomcn ; Zijn fmart groeit hevig aan , zijn droefheid heeft geen maat. Zij overftelpt zijn hart. Helaas i de tranen ftioomen, Gelijk een fnelle vloed , langs zijn bedrukt gelaat, j •& I i)e Kluizenaar ziet de fmart des jongelings fteeds grocijen. JH Dat groeijend harte-wee verdrijft* , \g _ zijn vrolijkheid. : Hij zegt, ö Jongeling ! ik zie uw tranen vloeijen ! Wat grievend harte-wee is udoor 't lot bereid ? Héefc u het ftreng geval uit beter plaats verdreven ?... j, Zwerft gij alom langs de aarde in weerwil van uw hart ? Kwijnt ge om een'valfchenvrieud? of fiijt ge een treurend leven Om een verfhiade liefdes t>el]|*; bron van alle fmart? t^J  AU' wat gij van Fortuin op de aarde ooit kunt begeeren Zijn nietigheden, ras vergaande ; I en al de geen' i Die gaven van Fortuin najagen i en waardeeren Zijn zo verachtelijk als al die nietigheón. Is vriendfchap wel iets meer dan Hechts een klank te noemen ? fH Dan een betovering, die 'tfc menschdom fluimrcn doet? b| j Men zal altijd op die der VVaereld- | grooteu roemen ; Maar nooit op die eens mans ge | drukt door tegenfpoed. & De liefde is, inderdaad, noch van I veel minder waarde, Een fchoone fpot 'er mede, als I of ze ons niet betaamt. I In 't kort, oprechte liefde is zeld J zaam op deze aarde, & De Tortel maakt den mensch hierM ft! in op 't hoogst befchaamd. 13] ^ r gaZi||  I C 24 ) | ó Dwaze Jongeling! vergeet uw ziel - verdrieten. Verlnat de Vrouwen , haar omhelzing baart niets goeds... Hij ziet, terwijl hij fpreekt, des! fonglings verf verfchieten ; I Een hart door min gewond verraadt zich onverhoeds. De Kluiznaar ziet verbaasd een1 reeks bekoorlijkheden Verfprcid, op 't onverwachtst ,|i ftj op 's Vreemdelings gelaat, b| i Gelijk aan 't fchoon der kim , als de oqhtend-zon, getreden Uit Thetis waterzaal, haar reis j volvoeren gaat. Het fchaamrood aangezigt , de boezem, op en neder Gedreven, doen om ftrijd haar werking op 't gemoed De Vreemdling , gantsch ontroerd, bekent, al weeuend', teder Een jonge Maagd te zijn, ge-fc i drukt door tegenfpocd. ^  gyg* U- >—*ZB® Vergeef de droevigfte van alle Vreemdelingen, Dat haar vermeetle voet dit heilig oord genaakt; (Dus fprak zij 0 dat ze do ut in een verblijf durft dringen 'tWelk gij door uwe deugd tot cencn hemel maakt. Vertroost, ó Kluizenaar! met teder mededoogen fH Een maagd, die door de min as ftj tot dolen is gcbragt. ö Zij zoekt alleenlijk rust; doch deze ontvliedt hare oogen, Daar wanhoop haar alom belhïjdt met felle kracht. Mijn Vader leefde op 't land, was rijk , en, na zijn fterven, .'Moest ik alleen, dewijl hij geen meer kindren hadt, Als eenige erfgenaam, naar onze wetten , erven K AU' wat hij op deze «arde aan-^4 ftj geld en goed bezat. ' r-ngp.  ; Veel minnaars trachten mij zijn' tedren arm te onttrekken ; Ik wierd , als ware ik fchoon , van allen fterk gevleid. [k waande in veler hart een minnevlam te ontdekken , Ten minften veinsden zij een groote tederheid. öe baatzucht maakte een' reeks van minnaars trouw en teder. Men boodtmij fchatten aan , menW iÈj dong naarmijne hand. 1^ | Een, (Edwin was zijn naam,; boog j zich voor mij ter neder; I Maar deedt mij niets verftaan van zijne liefde brand. In nederig gewaad verfcheen hij voor mijne oogen, Hij hadt noch geld noch goed, , veel minder heerilhappij. fn wijsheid en in deugd beftondt al zijn vermogen. (^ Die fchatten achtte ik hoog, zij y, ft) waren 't alk bij mij. i^j  [r De bloeifemknop, gereed een eedIe vrucht te baren, Ontfloten door den gloed der fchoonc morgen-zon, i Noch zuiv're morgen - dauw kan immer evenaren De zuiverheid der ziel van hem die mij verwon. ■% ■De dauw verfiert het veld, de bloei- fera tooit de boomen, k Met onftandvastig fchoon, dat 'sp . jy menfchen oogen vleit; 1 Mijn Edwin hadt van 't lot ruim zo veel fchoon bekomen, I Maar ik, ik had, helaas 1 al de onftandvastigheid. Ik pijnigde mij zelve om mij verwaand te toonen, En hield een trots gedrag, in weerwil van mijn hart. Hij zuchtte, om dat hij nooit zijn liefde zag beloonen ; ^ Ik juichte, als in triomf, om zijn j& ij vei borgen fmart.  §. (28) 1 'In 'teind', mijn trotsheid moe',; mishaagde hem het leven, Te meer daar hij voor zich in 't minst geen' troost verwierf. Ik wierd mijn hovaardij geheel ten i prooi gegeven. Hij zogt een eenzaam oord, daar hij in ltilte ftierf. I Gij hoort uit welk een feil, die ik altijd zal vloeken, & De knaging die mij grieft, die mija j |Pj zal moorden, iproot. Ik wil het eenzaam oord, 't welk hij zocht, op gaan zoeken, En leggen mij ter plaats, waar hij zijne oogen floot. Daar zal ik afgepijnd, in flilte, 't leven derven , En boeten dus in 't eind' mijn wieede hovaerdij. Mijn Edwin ftierf voor mij, ik zal voor Edwin fterven, [H Dus zal ik doen voor hem, hetws w geen hij deedt voor mij. 1^ ^^—^—r—as^  ■ggtpn i <£&m ^ Verhoe dit wreed befluit,meer dan ^ de dood te vreezen, 6 Hemel! riep de Heer van 't kleine riet -gewelf. Hij vliegt haar om den hals ; zij, met een grimmig wezen, Ontfcheurt zich zijnen arm.., Maar,ach l'tis Edwin zelf. Ach ! waarde Angelika ! vervolgt hij, zie mij leven. ^ Gebiedfter van mijn ziel! ach ! flaftl 4 m uwe oogen neer. l£y Zie Edwin , lang betreurd ^ uw liefde in 't eind' hergeven. Het lot, mijn tweede ziel! geeft uw dien minnaar weêr. & Kom, laat mijn kloppend hart zich tegen 'z uwe drukken. Wijkt zorgen! verr' van hier! hoe is mijHziel verblijd! Mijn lief! nooit zal het lot ons van ^elkander rukken... a Mijn leven ! 't welk met mij eenft hl zelfde leven zijt! Ig) gg5fa==s=^-ri E a w  SaS? g^?Sp I C 30 ) | Kom, laat ons van dit uur, vergetende al ons klagen, Elkaêr een tcdrc zucht toedragen, tot aan 't graf. De zucht, waar door uw ziel van 't lichaam wordt ontflagen , Breke ook den levensdraad van uwen Edwin af.      I f3'> i D K RAADSHEER, DEN HERDER STAAT AANNEEM E N D E. M. De grijze Phokles, in Korin-L ,g] tben opgevoed, g En daar ten hoogden trap van 1 aanzien opgeftegen, Stond d'ondci-drukkren van de burgerijë'tegcn, Haar recht befchermend met een I volksgezind gemoed : j Maar, 't offer, op zijn beurt ,van ! haar veracht vennoogen, Wieud hij, beroofd van goed,J ^ van aanzien en van eer, F  Ü C 32 ) ^ «Gebannen uit de ftad, die hem had opgetoogen, Vernederd tot den ftaat van herder, en niet meer. De laage ondankbaarheid van zijne ftadgenooi.en JBcnaauwdc, langen tijd, zijn wrecdgefolterd hart: Zijn hart, in de eenzaamheid voor blijdichap toegefloten, * ii| VVierd nacht en dag verfchemdl^j door de allenvreedfte i'mart. Terwijl hij eenzaam in zijn nieuw r verblijf liep dwaalen, Geleide hem zijn lot een' heuvel op, waar hij, Bij 't fchittrend morgenvuur, de fchoonlte fchildenj Ontdekte op 't laage veld, die 't j oog niet kón bepaalen. Hierftortte een fnelle vlöed , dieft 1 ü fchuimde, met geklots W  Uit deile bergen ueêr op een vergrijsde rots; Gintsch droomden beekjens, met een minneziek geklater, En fchuurden 't bloemrijk veld met munnlend paerclwater. De geur van 't fris gebloemt', de balfeiri van de lucht; De fchatten der natuur, verfpreid «4 in dat gehucht; iLDe zang der vrolijkheid bij 't@ werk der veldelingen; De herders die ter eer' der herderinnen zingen; Zo veel wellustjgheên die hem, hier vreemd , omringen , Vertederen zjjn hart, de zorg der ftad ontvlugt. Een zachte aandoening hield zijn zinnen en zijne oogen, g|In 't eerst, geheel verrukt, ftil-f > zwijgend opgetoogen; IpJ I2^ =m » z&m Fa  | C 3+ ) | I Maar eindelijk kon hij haar krach: niet tegenitaan, En liet zijn' boezem toen deez' aanhef dus ontgaan: Wat fchenkt ge ons, 6 Natuur! verrukkelijke beelden! Wat fchoonheèn ! die mijn hart voordeezen nimmer Pa-eeldenï Waar was ooit een paleis, een trotsgebouwde Had, [o Die zo veel fchoonheid als uwi nedrig tooiièl had ? Ach! waarom wicrd ik toch, zo dra ik wierd geboren, Uit uw verblijf gefcheurd ? ach !'t is te veel verloren! Uit uwe hand alleen verwacht ik al mijn heil. ö Noodlot! uw befhmr heeft diepte zonder peil i ha Mijn heilflaat zelf is 't werk vanfli |£j dcugdvergeeten menleken ! I^j  1 c 35} 1 II* Hoe zeer verijdel ik hun kwaadbedoelend wenfchèn ! Geene andere wraak dan desze, ó Goón ! daale in mijn hart! I Mijn vreugdebloem ontluikt, om nimmer te verflensfen, II En baart hen, die mijn vreugd bewerkten, wreede iman. I Welk heil wierd mij, door hun ver(1 volging, toch ontnomen? * & Slechts bittre zorgen, die met hoog-§) heid famenkomen ; Vervalschte blijdfchap , die we als water weg zien ftroome'n; Bekommering en angst, in fchijn van eer verward. Ach ! 't is niet meer om mij dat ik voortaan zal zuchten. Heillooze burgerij ! wat word in 't einde uw lot ? Sjj Waar vind gij redders bij uwS y wreed tirannen-roe-? ö teaa ^^^.gui:.^  1 C 30 | Wat rampen ftaan u , ó verlaatene 1 te duchten ? Gij braave burger, beeft, nu gij mijn* fiaat beziet: Meer door vervolgzucht, dan mijn vijanden, gedreven, Kon uwe blindheid aan hun wraakzucht voedzel geeven; ; 'k Vergeef het gij dwaalde, en ; i' zulks baart u verdriet; J yHun eerloos lastren deed uwe eer-I^J lijke inborst beeven, En tot het diepfte van mijn hart doordrongt gij niet... Maar gij, verachtte ftoet van fnoode en valfche vrinden, Die dóórzaagt in mijn hart,gelijk ik 't zelf dóórzag; Door welk een fnood verraad deed gij 't ontwerp verzwinden, <è Dat ik, tot's volks behoud en 'tg i W uw, te vormen plag? ^)  I I C 37 ) | Terwijl mijn weldaén nog berusten in uw handen, Sluit gij, ondankbren ! zelfs voor mij uwe ingewanden. Hier bragt ik... anders niets dan ramp en ongeluk, En alle harten ftaan geopend voor mijn' druk. ó Goede herderfchaar! met hoe ■ * veel tederheden >' lcjQntfingt gij me op uw l.ind,waarS| deugd word aangebeden! Wat zorgen zie ik u, tot mijnen troost, befteeden ! De grijsaart offert mij zijn hartelijk onthaal; De jonge herderin haar' zang en zachte taal; Het teder wichtje komt mij leenigen en itreelen. feziet daar mijn vriendenftoet,metft , y wien 'k mijn lot zal deelen  Gedoogt, dat ik voortaan met u mijn leven flijt' • Het zal niet ledig zijn, maar d'arbeid toegewijd. ik wil ook herder zijn ; wilt mij Hechts fchaapen geeven. (Mijn handen zijn welhaast in d'akkerbouw bedreven. Ach! vreest niet dat ik, door! mijn ijverzucht, dit dal, j Dit vreedzaam rustverblijf, doorijl fmart bedroeven zal: | Neen ! eerlang zal ik zelf mij in uw feesten mengen, Om uwe vroli'kheên meer blijdj fchap aan te brengen. Vergeeft het mij, 6 Goón ! dar ik, door fmart verfcheurd , U, V verwijten durfde al wat mij is gebeurd ; JHEn dat gij de oorgask waart van4 *gj al mijne ongenuehten; la  1 C 39 ) | | Dat ik, wanneer ik moest mijn vaderland ontvlugten, J Ik mijne ftad verliet, met traanen, fchreien , zuchten. Aclf! wie had ooit gedacht, dat uwe wijsheid mij } Zou redden uit een' poel van | fmart en dwinglandij, Om me, in mijn' ouderdom, ten ... heilftaat op te leiden? ,[, Ontfang me, 6 teder boschje ! ont-1^ fangt me , ó malfche weiden ! j Laat mij bcwooncr zijn van i nuijens, laag gebouwd. Het moordend {laai wierd niet mijn handen aanbetrouwd; 't Is enkel rust en vreê, dat ge in mijn hart befchouwt. | ö Vreedelievend beekje ! op uw j bebloemde boorden (^ Slijt ik mijn' levenstijd, daar» ftj mij de Godheid ziet ; ^^^^^^^^^ G  I ( 40 ) | i 'v erzekerd, dat de Ni.'d, die helfche fchichtcn fchiet, Verzekerd, dat de Nijd, die wellust fchept in 't moorden, Uw' loop niet troeblen zal, in deeze zalige oorden. Eer gij u nederftort in 't laaggevormde dal, Voorzie ik dat uw loop elks hart verrukken zal. ^Zo ik, helaas ! niet meer betl^ heilgeluk mag fmaaken, Van, in dit traanendal, gelukkigen I te maaken, Zie ik mijn jaaren, rein als 't j vocht dat gij verfpreid, Afioopen in den fchoot der I eindlooze eeuwigheid. II      HET N A G T L I E D. Nimmer kent de liefde rust, Toen de flaap, metzagte handen, Stervelingen ftreelde en kust', Voelde Dafhis 't minvuur branden j En was wakende aan de hut j fi|Vai] zijn lieve Zielsvoogdesfe, P4 I y Wijl de ftilte van het veld lg| Eugt en vlakte was meestresfe Wierd zijn ziel door min gekweld. De echo leende luistrende ooren {Als vertrouwde van zijn min, Aan 't gezang dat hij liet horen, Voor de hut van zijn Vriendin. * f * De nagt verfchaft in dit gezegend uur JDoor zagte rust weer nieuwes kragten joj Zü£—r^-rrmZ™ .ggg & G 2  Aan Vrouw Natuur, 6 Filis !, (laan met lust, 't Geen dat ik nimmer kan verwagteïl De zoetheid van die flilie rust. Gij droonien , die haar vergenoegden geest jDoor bceidtenisfen kunt misj leiden, Laat zij nu meest Met een vervrolijkt hart Gaan darden in de groene weiden.e. 'gJIVrj 't vee , dat melk in witheid tart.yj I Brengt haar aan d' oever vaneen zuivre bron Daar haar de geur van mijrth en bloemen Bekooren kon. Laat nu', gevederd Choor Haar nooit volrocmde fchoonhcid roemen*! Het ftrecl l aar hart en oor. Dat een van u mij voor haar teder ; fHNu bragr, en tot mijn mm, kon t||. ft! wezen,  i c 43 > i Haar hart bewoog ! Zij kent mijn liefde niet. I Laa: mij dan in haare oogen le- { zen , I Dat zij mij wederliefde biedt. j * «f «fr I Dus zong Dafnis door de min, I Wijl hij van de 1'chconfte bloe- } men c. Voor de hut van zijn Vriendin J O Vlogt de geurigfte feitoeucn. KM *N Kas vertrokli ij , wijl de hoop,*' Door haar zoete droomen, de uitren Sneller drceven , cn den loop Vanden Nagt deên korter duuren 't Daglicht kwam ras de Oostpoort door Maar hoe zich Auroor mogt fpoejen Dafnis liep haar echter voor! (Min laat zich geen voeten boeli Vloog naar Filis blij te moe.joj  I En daar hij de maagd zou vrijên [ Sloot de vrees zijn lippen toe. Dm hij vrugtloos dagt te fchreijen, Doch hoe wierd zijn hart bekoord. Toen hij merkte uit Filis oogen. Dat zij was door min bewogen , Want zij had zijn lied gehoord.      1 C45) I D E |i ONSTxAND VASTIGHEID, OF DE RAMPZALIGE |P H I L E E N! I^o ik hier de ongelukken maalt I Waar in de Liefde ons doet ver-11 zinken, Ik zou — maar neen; nooit zal I mijn taal I De kragt des Liefde Gods ver- f minken. | Life etc mint mij; — dat alleen 1 Ij Mijn vaerzen troost aan droeve minnaars fchenken ! Koomt teedre minnaars, wilt fteeds | denken iii Aan den rampzaligen Phileen ! J ,èüZljn vee was aI zii» goed5zyn fchat;  @ C 40 | Een herderin zijn levensader; | Dit meisje moest onlangs naarftad. Ver van haar dorp, met haaren vader. Zj zwoer, fchoon trouwloos. u alleen Mijn herder! zal ik mijne liefde fchenken ! Weent Minnaars ! Weent! en wilt ■ fte'eds denken Aan den rampzaligen Phileen ! _ [ I -iReedswas er agt daag tijds voorbij.a lÊJDat hijvan haar niet hoordcfpreken '^ j I Hij zag door wreede Jalouzij ( En minnefmart, zijn rust verbrecken. ' Ik moet zijn klagt, door hem gcfneen Op eenen ouden Eik, u Minnaars fchenkeh; Dat deezeklagt u fteeds docdenken Aan den rampzaligen Phileen! Voor mij helaas is geen geluk; Nn Siivia mij wil ontvlugten, fHÓ Siivia ! 'k vergaa van druk, i\ ft] En zal om uw gemis fteeds zugten.ljj)  n u^ i t Gaa Wreede ! gaa, Iaat mij alleen 7 I De keetens van mijn droeve liefde dragen ; Laat vrij een ander u behagen , Eu denk niet meer om uw Phileen! J Herdenk,j die dronkenfekap der 1 Min ! Dat zoet onhelzen, aldatkusfen ! ( Herdenk, dat ik nooit Herderin Getragt heb haare min te blusien 1 ij j Nu haat ge mij ; laat mij alleen ! | li Hoe wordt mijn ziel door fmart (il M van een gereeien! P] | Gewis! Wat gij niet zultvergee-ï I ten, ) Gij toch vergeet thans uw Phf f leen! ' IVergeef! ik ken u teder hart; : Gij zult u woord, uw trouw niet, breeken! j Maar die u ziet, voek minnefmart, En moet u van zijn liefde fpreeken. Gij zijr nog jong ; geveinsde reên •sADoen u inisfchien uw hart eenfc ;! veinsaa't fchenken, |3  j Dan zult ge zeker niet meer 1 denken Aan uw getrouwe Vriend Phileen. Dus uitte zijn te teedre mond Zijn akelige minnekiagten ; Doch vmgceloos ; wijl hij verftond 1 Dat Sjlvia hein dorst veragten ; | Daar Philis zei aan Pelimeen , Dat zij haar min aan Tijrcis had j gaan fchenken, ^Rn zij voortaan niet meer wou den. \ j Aan den rampzaligen Phileen. Dees flag verfcheurt zijn kwijnend hart En doet hem naar zijn fchoone vliegen ; Hij ziet haar; welk een fchrik ! wat fmart! Haar' Tijrcis kusfen. Dit bedriegen Vcrflijft zijne afgepijnde leên ; Hij derft • Vergeefsch wil Siivia |jj hem helpen; | j  ft c^3) ^IP Doch Tyrcis tragt haar wond te ftelpen, En ras vergeet zij haar Phileen. ó Trouwloos rnonfter ! die de wraak i DerHemelgoten niet wilt vreezen! ! Eerlang zult gij een wisfe baak Van hun geregte gramfchap weezen. Gij zult,in plaats van aangebeên i(J Om uwe fehoonheid, elks veragg ting dragen, & fel En nog tot in uw laatfte dagen 13] 1 Met fmart' gedenken aan Phileen. Zoo ik hier de ongelukken maal, Waarin de liefde ons doet verzinken ; 'k Wil egter niet, dat mijne taal De kragt der liefde zal veiminken Lifette mint mij. — Dat alleen. ■ Mijn vaerfen troost aan droeve minnaars fchenken ! ; Koomt teedre minnaars ! Wilt I fteeds denken |Aan den rampzaligen Phileen. j^j  1 c*o | D E SCHIPBRE UK. Gij Echoos ! die dees rotfen . * wilt bewoonen, . El Mijn treurzang tref uw teer ge-g] ^ voelig hart! * I Ei kaatst, terug mijn droeve toonen, Dat bosch en ftrand weergalmen van mijn fmart! De Hemel zag zijn gouden poort Door d'avondftond nog nauvvlijks fluiten, Wanneer me Egliijdoor Daphnis min bekoord. ij Aan 't ftrand dus haare klagt* ju boorde uitten. [Oj rfig:  llgggr——33. ^ 1 . 'c.5i) i : Daar ik de komst mijns minnaars vvagt ! Maakt alles mij bevreesd ; de | ! nagt Sluipt aan, en nog komt Daphnis, dien ik teder Bemin , op mijn geroep niet weder. Waar toeft ge Daphnis ? Hoor de ' beê j Van uwe lief, van uwe Eglé ! »Het zangrig choor houdt op van ft fci fluistren g j I Om naar myn bang geroep te luistren, I En gij ó wreede ! hoort mij niet ! j Maar zagt! ik hoor in deeze ftille ftreeken Iets, of twee herders zagtjes fprce- J ken. — Wat is het dat mi n oog daar ziet? — Zou bij — o jaa, 't zal Daphnis j ^ weezen ! — |  I I Ij Neen — Goden! ach, gij doet mij vreezen i j Gij golven tergt mijn bang verdriet ! (Is 't niet genoeg, mij van mijn vriend te fcheiden, Waar toe moet ik hem langer beiden ? — IMaar zoo eene andere maagd ... nee», neen ! I Mijn Daphnis mint mij maar al- leen! t ^Misfchien betreedt hij reeds deNl I ftranden, | Daar Min zijn weg voorlpoedig j maakt. Ach Daphnis! zie mijn boezem branden, Zie, hoe mijn oog van liefde blaakt. Weldoende Phoebus! datuwftraalen Thans op zijn voetfpoor zagtjes j daalen! ^ Hoe zal ik hem ," dien trooster vans. ft) mijn fmart, Ö  cj (53) | Pp Omhelzen , drukken aan dit hart! Zou hij maar neen, ik hoor i' hem niet! Nog niet aan 't ftrand wagt! in 't vcrfchict | Daar g-nds zie ik hem op de baarcn ! O golven: dat uw glaazen fchoot Hem zagtjcs voere ! wil zijn , k ^00t ^ ia Voor allen tegeufpoed bewaa-^j ! En gij, o Nijmphes J die mijn fmart Befchouwt , gevoelde uw teder hart ; Ooit droefheid om het angftig wagten Naa 't geen men mint, koomt dan 't verdriet; Dat mij doet fchreijen, thans ver- zagten! ."vMaar ach! —* gij wreeden hoortfë || mij niet.  fS&n?. ! {E I | C 54 ) 't Heelal verraadt mij — ond 't fpreeken Ziet men de lieve EgtS verble ken : Zij valt, gefiingerd heen < weer Döor fchrik, op 't onverwagtst t neer. Gij Ecboos ! die decs rotfeu wl bewoonen , Mijn treurzang tref uw teer g< JSj voelig hart! ^ Ei! kcarst terug mijn droeve toe nen, Dat bosch en ftrand weergalm e van mijn fmart! Men zag een omgekeerde boot Die dobberend, door (loot o ftoot Wierd. naa het barre ftrand gc dreeven. Eglé bekwam, dit naar gezigt Deed haar door fehrik en droe beid becven, j|jVervloekende het levenslicht  1 ^55 ^ ll x Deed zij in de omgelegen velden Thans de Echo haar gefchrei vermelden. Zij rukte zich, van troost beroofd Haar zilvren haairen uit het hoofd, Op baar gelaat, door fmart verwilderd , Stond wanhoop in haar kragt gei fchilderd. PA pilaar akelig en naar gezugt; Verdikte zelfs de dunne lucht, I En deed haar moeilijk adem ha- I i len. I Mi'n Daphnis ! riep zij, uw vrien- II din Zal u de grootfte proef Geril Min f| | Nu, toonen, met u grafwaarts da-j| len ; ij Gij wagt zelf dat ik bi] u koom! I Zij wierp terftond zich in den jj | ftroom.  | C5Ö) 1 Gij Echoos ! die dees rotfen wilt bewoonen. Mijn treurzang tref uw teer gevoelig hart! Ei kaatst terug mijn droeve tooncn, Dat bosch en ftrand weergalmen van mi:n fmart! De Nijmphjes waakten voor haar leeven ; De baaren zwolgen 't meisje ^Terwijl zij door de fnelle vliet || Wierdt naa het bloemrijk ftrand gedreeven Van 't Eiland, daar op 't zelve pas Haar Daphnis aangezwommen was. Zij zag hem; viel in onmagt neder ; Doch duizend kusfchen bragten haar Ook uit dit tweede doodsgevaar, ÜEn fchonken haar aan DaphnisfS i !g| weder. Ig|  gaer tg i ».niLinui@ 'S . C57) 3 U Gy Echoos ! die dees rotfen wilt bewoonen, Uw teder hart zij nu met mij verheugd! Ei kaatst terug mijn blijde tor> nen, < Dat bosch en-ftrand weergalmen van mijn vreugd.  I <58 > i DE O ILY MPU S. | Kan eenig fterveling geloven, ^ dat die. helden, ft j ;j Die trotze minnaars, zoo ge-^j roemd door Maroos lier, Die fchier het waereldrond, de trotfte wetten fielden , Geboren in de fchaauw deigroenende eerlauwrier; Die fiere Romers, die het aardrijk deden beven, Ook fchiepen zo als wij behagen in de min V De Min God dééd hen ook naar zijne wetten leven : f*^ De Grieken Hortten hun die lieve Èft zoetheid in. V»      | C 59 ) | | Zij hielden ook een feest ter ecre van de kusjes; En wen zij 't wapentuig vast klonken aan den wand, Klonk hen de ledigheid aan dartle minnelusjes, Men zag de liefde vaan bij hen alom geplant. I ó Gulden eeuw, waar in de dartle rozen groeiden , In welke Flora en de zepbirs, \ wulps van aart, 'ei jüe Iterk gefpierde 'cugd aan heurlgj altaaren boeiden, En wellust voor het zwaerd de I lagchjes heeft gebaard ; | I Waarin elk zijn meest'res zelfs in j de heemlen plaatlte, , En op de vleugelen der lieve I zugtjes vloog, ] )Terwijl de ftroomgödin de groc- j ne golven kaatfte, En door haar mingezucht het te I der riet bewoog, ■Terwijl de waternimf zich fpelcn-M, de onderdompelde, IS]  1 , (6o) .. 1 En van naar minnaar enzijntce- dre liefde zong, Gelijk een echo van fijringa 's droefheid mompelde, Wier zilte traan nog aan heur, looze halmen hong; Terwijl de lente aan elk zijn kwalen deed vergeten, Toen mogt mijn Thais, die alom haar glans verfpreid. Door toverend gelaat en lach een godheid heten. ft, i£j Die zij een kusje fchonk, kustey j eene onfterfiijkheid. In haaren boezem was de wellust fteeds te vinden, Terwijl haar glinfterend oog en altoos blij gelaat Den trotfen minnaar kon met) liefdezeelen b'nden. | Schoon hij de liefde had gelijk een pest gehaat, ö Thais ! gij hebt mij door uw gelaat betoverd, [H Ik eer u eeuwig als mijn heer-FA Teedre zielsvrindin ! vol druks moest heneleien, Verzeld van een bedrukte en troostelooze 1'chaer, Uier ligt gij, in den bloeij' van uwe fehoonfte dagen, Gelijk een frislche bloem, in 't nietig (tof verdrukt, nWen zij ,door'twoèn des winds, g door hevige onweervlagen, ] Haar kleur en geur verjiest JU en 't knopje nederbukt. y ^  1 . C6° j 1 Mier dook uw morgenzon, pas in het uclnendkriekcn ; En ik, ik bleef alleen, op 's levens kronkelpaên, Den fintsverloopen tijd, die, met veel trager wieken, Voor mijn gezigt verging, en trager voort zal gaen. Dus, uitgeteerd door 'tlcedt, en 't rustlooze ommezwerven, 1 Verlangt mijn ziel ïfets meer, j PsL dan dat de wreede dood cj ^ Mij 't levenslicht ontrukke, enljop uw graf doe (terven , Daer alles mij mishacgt, fints hij uw lippen floot. Koom \ heugchlijk tjjdftip ! koom, verlos mij uit mijn' lijden! Maer, 'k voel mijn kragt bezwijkt; mijn wenfchen zin: verhoord.... Ik fterf. .. ik zal aen u mijn' jongften doodfnik wijden; Dewijl mij, buiten u, nooit ftervling heeft bekoord. , ,. § 'k Was met mi n trouwe lam tje, Zoo zalig, en zoo rijk! Scheen ik veelh'gt, O Goden! Ach ! U, veelligt te rijk! •f* ♦f* * De Goden zonden droogte, En dorheid op het land ; I De koele bron was ledig —En 't frisfc gras, verbrand. i *** | i Verdragen had ik gaarne Geduldig in mijn nood; Konde ik mijn trouwe lam'tje Maar redden van den dood ! I 4 ^ iiloe ging 't ril ij door liet harte, Wen ik het lijden zag; Wen 't doritig en verfmagtend , ui Stilzwijgend naar mij zag! 1 I  \0H 'r® kch , Goden ! neemt mijn leven P Dus zugtte ik arme man;_ Ach ! neemt het voor mijn lampje. Dat u niet oflPren kan. Zoo hoorde een rijke vreemdging Mijn jammerend gefchreij; ! 1 Verzorgen wil ik 't rijk'lijk, Geef, fprak hij ,'t lam'tje mij. j * * *f* | ' Verzorgen ?— Ach ! ontnemen Dan wilt gij mij mijn lam ? Kan 't niets, bij mij,racer redden! Daar, vreemd'ling-'ncem mijn (lam ! *** Zoo dierbaar, was mij alfcs — Zoo lief, mijn leven niet I I Doch neem'tifchoon alle vreugde j Mij, met mijn lam, ontvliedt.J  @3Ó3^ 11 "g^ | . C 68 ) Maar, zweer gij bij de Goden Mij, eerst, dat gij 't bemint; Zorgvuldig zult beichutten, En koest'rcn, als een kind! 4* * 4* De vreemd'ling zwoer mij heilig I! Eer hij het mij ontnam. «— Op vette klaverbeemden, Daar dartelt nu mijn lam! 1 *** 't Is nu des Rijken vreugde, En huppelt aan zijn zij. • 't Heeft al zijn leed vergeten, i En denkt niet meer aan mijl! —  DE DRIE ONGELUKKEN. Twee Vrienden zagen eens mal- kandcren , Na eene lange afvveezenheid. Hoe vaart gij toch ? vroeg de een den anderen : — Niet al te wel; wai t u gezeid, Ik ben getrouwd, — Wel gij deedt wijsli,k. — Niet al te wijs; ik kreeg 'er ean'! Een Wijf voorwaar niet al te prijslijk. — Des te*erger'. — Neen, niet te erger, neen : Haar bruidfehat was tien duizend g'ulden ——> Ach dat verzoette 't weer, zo 'k hoor! — O neen : men kon dat ge'd niet dulden , i  |jfc5E ^a_! gg; | C 70 ) 'Men kocht 'er aanflondsfchapei voor; Die fèiervcn al. — Wat lot o\ aarde ! —• Noodlottig niet; der lchaaper vacht , Heeft bijkans mij zo veel ii: waarde, Als al de fchaapen opgebracht. —■ Zo dat ge u dan alweer hen Helde. 'kmm Gallisch niet! de brand fiocg y in mijn huis, Toen ik mijn geld ontving en telde. — Wel lieve God wat droevig kruis ! 1 —Zo groot niet als't Btoefchijnta want Mijn wijf is met het huis verbrand.  D E I VOORZICHTIGE NAR. 7 , . ?«en Hofnar klaagde eens Zijnen Vorst, Ipn Hoveling ftaat naa mijulee-fc ven. i£ ifaa 't leevcn! fprak de Prins; I Ik tart hem die 'tooit dorst, fiaa rustig heen... die 't doet zal door den koorde fneeven Ülaar Sire ! fprak de Nar, om zekerder te gaan, ijoude ik met reen verlangen, lat hij, eer dat hij 't mogt be- ftaan, jlij voorraad maar wierdt opge hangen. i * I lESr-1 sfi%=".  f* rm~ aas I Cro I. RAADZEL En Mijn en Bosch, en Mcnsch ei Vee; 't Moet alles tot mijn fehoonheic werken , Doch ondanks 't fchoon , dat mi yerfiert Eén floot kan mijn geluk beperken , & En onverwagt ter neder (laan. ^jlk dien den goeden enden kwaden, I Doch voor geringen ben ik niet, Wijl ik met aanzien word beladen. Toch draag ik willig over't land Zoowel den gek als 'c grootst verftand.  E3E ^ -jggg (73 ) | ÏL RAADZEL. ![k zeg, gelijk een groot Profeet, Veel vvondren, die geen fterfling weet. Gij kunt door het geloof zijn I boeken, pjt ge onverftandig, onderzoeken daar ondercast gij gaarn 't mijn, i)an moet gij wel verftandig zijn. |n[::T^,,m:i,-::il( III. .RAAÜZEL. I •k heersch op Aarde en ook op zee; k ben in alle plaatzen nodig ; Vat dat men doe, ik arbeid meê, ,n nergens ben ik overboodig* : Leeft alles onder mijn gebied , ,n zonder mij kan niemand lee-& Lven' P  W£2iP =£t^sssBsas^ | C74) Hij die mij neerar, dat vaak ge fchiedt, Moet mij aanftonds weer overzee ven. Ik ben geen Godheid; wantmiii rijk, J Neemt _ voor den tegenfhnd dc wijk. Ik word gevoeld, en niet gez'en, Ei,zeg mij wat mag dit bedien!  ggg tgfc zsyfsm jONDERRICHTING | VOOR DE VAN [AMSTERDAM. I Wpp Haarlem gaat alleuuren ,met I et openen der Poort, tot s'avonds j en 8 uuren een Schuit. Op Leiden, s'morsens ten 10 ra uren een Kaag van den Overtoom ,■ tot den i Oclober: s'uiorgens ten 6 en's middags ten i uuren , doch s'Winters s'morgens , van 2 tot .20 Oéiober ten hhlf7,vanii Ocl. tot 5 Nuv. ten 7 uuren, van 6 tot 14 dito ten hall 8, van 15 Nov. tot 14 Febr. ten 9 uuren , (doch in dezen tyd by open water geen middag wagen} van 15 tot 23 Febr. t. half 7. Op Helft, op dezelfde uuren, en van dezelfde plaatfen als op J j* Hage. fft Op Rotterdam ten 12 uuren van Vshet ilokkin . en ten 2 uuren van de Beerebyt; of over Delft, van waar alle uuren e:n Schuit vertrekt. Ook over Gouda, van waar een postwagen vertrekt s'Zoiners ten 6, 8,10, 12 , half 3,4, 5en 6 uuren, en s'Winters ten 7,9, 12. half 3, 4 en 5 uuren. Op Schiedam dingsdags en don-..*; I derdags, van het Kokkin ten 12 uuren , en ten 3 uuren van de l">ec-, jrebyt; doch ten allen tyde overj Rotterdam of Delft, \ 1^ Op Gouda alli avonden tem  (77) ft tfuren ; in Maart, April, Sept. en )cl, ook een Schuit s'morgtns ten . uuren, en in Mayj, Juny, Julyen Éiug. ten 7 rii'-er. ! Üp Dord, over Gouda of Rottermm, gaande van «te ee.fte plaats en Schip, s'morgens ten 6 uuren, net vallend water, of nieuwe of olie Maan , en van de Jaatlte plaats iet het begin van het eerfte en laatfe kwartier der Maan, s'morgens In half zes uuren ; gaande dage-, fks een uur laater, tot het begin an het volgende eerfte ea laaulé^ ' Ivarticr. i Op den Briel, over Rotterdam, ran waar d.gelyks een Sckuit v.:r rekt, met het Cetv. i Op Gornïchem, s'woensdagsa^ond en Schip van by de Luterfche & Keik ; of over Utrecht, van waar 11e morgen ten 6 uuren een Wagen i.fr)'d , of met de Schuit op de Vaart ia ('lanen, van welke laatfte Plaats 'morgens ten 9 uuren een Wagen f Schuit gaat. (* 1 Ot> Schoonhoven s alle 14. dagen  ƒ dingsd. fmiddags ten 2 uuren eei Schuit van de Heeregragt by d< Utr. ftraat, of over Gouda, va] waar s'Zomers v. m. ten 6, enn ra. ten 5uuren en s'Winters v. ra, ten 7, en p. m. ten 3 uuren eer Wagen na Schoonhoven ryd. Op Alkmaar, alie morgen ter 9 uuren,en s'maandagsook n. m, ten 2 maren een Schip; of ovet Haarlem, van waar alle morgen ten 9 uuren een .Wagen vertrekt. Op Hoorn, over Buikflfiot ten 6 j ^8 ,9,11,2' 3 ,4unreu , en met I Boomfluiten, doch s'Wimrers de I eerfte Schuit ten 7 uuren, en ten I 4 uuren riet. Ook alle avondeij- Imet Boomfhiitcn een Schip. Op Enkhuizen alle avonden een Schip , of over Hoorn, van waar een Postwagen rydt, en v. tn. ten 1 cu 11 uuren een Schip gaat. Op ALdenbük, s'maandag.s en, dowderdags een Schuit van den Nieuwenbrug, en alle avonden; ji een Schip; of over Hoorn, van* Jfikvaar by goede wtgen v. m. ten m  c 79} i iurvii een Wagen rydt, en dage [ fes een MaiUtfchip, O,.1) Purmersnd, over Bttikftoot [en 6, 8 , 11, i, 4 cn 6 uuven, • l ei s'Winters alleen ten 8,9, [ ca 4 uuren , doch maandag en irydagook een n. ui. ten 3 uuren. Op ^Edam, over Buikflom ren 6, ), 2, 3 cn 5 uuren, doch s'Winirs ten 7, 11,2,3, cn 4 uuren. j Op Monnikendam, met de Schuit »p Edam. \ 0,o Zaandam, alle uuren eenftS limit. ft Op Buikfioot alle uuren een ■muit, behalven s'Winters raid. bii 12 uuren. Op Broek in Waterland s'maand. (bensd. en vryd. n.m. ten 2 uuren , In de Texel lelie Kaay, ofinet de [c; uit op Edam. Op Burgerdam ten 8, 10, 2 n 4 uuren, doch s' Winters n.m. cn 1 cn 3 uuren, en zondags ook en 1 uur. Op Weesp , Zomers zond. ten 6 * , 10, halfs, cn half 6 uuren,(pj  fij C 'óo ) ™ in de week 6,9, half 2, half 4, en half 6 uurens slVintcrs zondl ten 8, 10, half 3, en halfs uiucnl in de week ten 3, 10, half 2, half 4, en h;lf 5 uuren, van de Prinfegragt by den AmfleJ. Op Naarden, zomers zond. ten] 5,7, 10, 2, 4, cn half6 uuren! in de week 6, 3, 10, 2, 4, en half 6 uuren , s'Winters ten 7, 9,: 111 i) 3, cn 5 uuren van de Prinfegragt by den Amftel. SA Op Muiden, met dn Schuit op Naardcn. Op Woerdenmaand, en dond. nam. te i 3 uuren, van de Beerebyt, of over utrecht of Gouda dagelyksj Op Utrecht dagelyks v. m. ten 7 u. m. icn 1 en 8 uuren, doch s'Winters v. m. ten 8 uuren. Op Amersfoort s'morgens ten 8 ï uuren een Schip, van 't Water by tic Vrouwenffeeg, bebalven s'maandaas, en 'svVinters alleen zoi d. ding d. dond. en zaturd^gs, \* of over Utrecht, van w -ar een I p| Postwagen rydt, zond. wornsdag  P====^s=s=aa®| C 81 J ft ryd, en zaturdags v. m. ten 7, cn * , m. ten 4 uuren , en dagelyks ten uuren een Kar; ook van hier et de Arnhemfche Postwagen. "Op Rheenen Omarmd, ten 2 uuren fcn het Rokkin, of over Utrecht \\ gelyks met de Postwagens. ] Op IVyk te Duurjicd:, s'maand. 'I ö 3 uuren van 't Cingel by de Hei- !| ;eg, of over Utrecht dagelyks. I Op Montfoort, s'maand. ten 1 I I, (ziet verder lVyk.~) (j Op Tsfeljfein, s'maandags n. tn.H 16 uuren van de Beerebyt, en'? er Utrecht dagelyks, van daar mets n. in. ten 3, ens'VVinter) 2 uuren. Op Arnhem, dagelyks een Postgen ten 6 uuren, of met het enen der Poort: ook over Utht, van waar alle morgen ten Juren een Postwagen vertrekr. Op Nynies en , over Utrecht , ,1 waar alle muigen een Post-1 gen vertrekt: of van hier öpi Mem, van waar v. m. ten 8.''-ulo]  INHOUD. I De Ecüpfen • Eladz. 2 I Almaiiach . . 3 De Vier Getijden . , 15 De Zonnecirkel . . ib. De XII Hemeltekens . ib. De Poortklok te Amfterdam 16 De Kluizenaar . . De Raadsheer . . Met Nagtlied f. . 4| ^De Onfïandvastigbeid . 1 De Schipbreuk , . 50] | De Olympius . . 58] De Stervende Philander . 621 De-Herder en zijn Lam . 65! De drie Ongelukkige^ . 69 De Voorzigtige Nar. . 71 Raadzel I. De Koels . 72 Raadzcl it ïIet Raadzel . 73 Raadzel HL De Lucht . ibJ Onderricht, voor Reizigers ^7  1