*TÏ97J b i3j|   DE GELUKKIGE V I S S E R Of de Amftefdamfche L O S B O L. Zingende de nieuwfte Liederen en Aria's die er gezongen worden. Nooit te vooren gedrukt. Te AMSTERDAM, By S. en W. KOE NÉ, Boekdrukkers m de BoQmüxm.   D E GELUKKIGE VISSER Of de Amfterdatnfche LOSBOL. Een nieuw Lied, of een Samenfpraak tu«fchen een Visfer en een Meisje. Op een Aangenaame VVys. A. i Xlls Phebus uit den oosten fchynt Met zyn vergulde fnaaren, Kwam ik hier op een weg gegaan, Om fnoek en baars te vangen, 5? S tr.ok PyPJe wc niyn zak, Waarin ik terftond den brand ontftak, En ik dronk met een frisfche moed Van des Bachus baarens bloed. a. Ten einde kwam ik in de baaa, Met overfchoon verlangen, Een wormpje aan myn haak te Haan, AJaar ik visch mee hoop te vangen, A 5 Ik  4 De gelukkige Visfer of Ik zette myn kannetje aan myn zy, Myn pp en vuurflag was ook daarby, En ik lloeg een wormpje aan, Om eens aan de gang te gaan. 3. En ik fpoede my aan de overzy, Daar zat een boerinnetje in de wei, Zy keek my zoo vriendelyk aan, En zei wel visfer waar komt gy van daan ? Zy fprak: wel vriend, wat zoekt gy hier In deze groene oorden? Gy onrfteekt in my een hevig vuur , Ach! dat gy wist, hoe gy my bekoorden. 4. Ik kom hier visfen voor myn plaifier, Langs de klaare waterftroomen, Het is er byna noch geen half- uur, Dat ik ben hier gekomen, Ik heb 'er ook niet veel meer als vyf, Zo dat ik 't maar doe voor tydverdryf, En vinde nergens meerder vermaak, Als te visfchen met angel en haak. 5. Ze zeide wel visfertje van plaifier, Uw woorden moet ik pryzen, Volgt my maar van agteren hier, Ik zal u een flootje ivyzén, Het flootje dat leid niet ver van hier, Daar kunt gy visfen met plaifier, Maakt u haak en tuig maar klaar, Eer dat het iemand wordt gewaar.* Ze  De Amflerclamfche Losbol. 5 6. Ze bragt my aan den overkant, Met gras en biezen bewasfen, i Ik liet myn dobber in t water gaan, Om' het visje te verrasfen, Myn dobber die zonk wel zes duimen diep, llèï dat het meisje om hülpe riep, Ze zeide dat nooit zulk een vi ch, In dat flootje gevangen is. 7. Ik zag van verre door de lugt, Daar kwam een boer by ons wat nader, Tk was voorwaar regt in de vlugt, Want het was dat meisje haar vader, Hy zeide wel visfer wat doet gy hier ? Ik kom hier visfen voor plaifler, En weest toch maar niet bevreest, U dochter wees my het flootje eerst* 8 Hebt gy dan in dat flootje gevischt, Dan zult gy myn dochter ook trouwen, Gy hebt u zeiven ook niet vergist, En het zal u ook niet berouwen, Ik fchepte aanftonds goede moed, Ik dagt die zaak die is wel goed, Ik was er ook wel mede te vreden, .Dat ze my zulke vriendfchap deden. 9 In't kortnu ben ikemmanvanftaat, Voorden van goude fchyven, Nu kan ik altyd vroeg en laat, Met lust en vreugde biyve», A 3 Oor-  6 De gelukkige Visfer of Oorlof dan Visfchers voor het lest, Ik raade u ten allerbest, Als ge met dobber en angel gaat uit, Vangt dan als ik zulk een ryke bruid. mmmmmmmmmmmmwmmwmm A R I A. JLi\e ginds op den avond, £y het maanlicht der ftralen, De duistere wolken, De Zon doordringt, Zoo werkt daar een kind Geofferd aan de Goön, Ziet op naar den hoogen, bis. Daar Brama u roept. 6 Heilige Brama! Ach! laat deeze Fabel, Ten onfchuld verkooren, Tot ongeluk gebooxen, Op Engelen voeten, Ziet op myn liefde en trouw; Ziet op myn godinnen bis* In 's hemels glans. ' Een  Amfterdamfche Losbol. 7 Een nieuw lied op het Franfche en Bataaffche leger, in de camp op de Amersfoordfche heide. Wys: de incroyabele meisjes. JComt militairen van alle kant, Wilt terftond u ranzel pakken, Beloof u meisjens op mond en hand,1 Dat gy heur nimmer zult verlakken, s En wezen heur getrouw, Tot dat de bittere dood zal komen, Dat ge dan leyën zult als man en vrouw, In zuivere liefde zonder fchromen. 2. Het is maar voor een korten tyd, Dat we na de camp vertrekken, . Soldaatjes weest nu al verblyd, Wilt u gemoed met vreugd verwekken. Nog een glaasje voor affcheid; Want ik hoor de trompetten blazen, Ik bid u, ach liefI maakt geen droefheid, Want ik hoor de trommel razen. 3. Welkom, weltan in de camp, Wilt de tenten nu ranfeeren, En leeven hier buiten ramp, Men hoort de officiers commandeeren, > Zoo mannen doet maar trouw u best, Wilt de camp in order maken, A 4 He*  g De gelukkige Visfer of Bet is alles voor. het gemenebest, En alles za! gejukkig raken. 4. Marketenters komt voor den dag, Wilt met volle glazen fchenken, We zullen maken een groot gelag, En dan mee vreugde drinken. Zie bier daar komt myn lieve meid ? Mufikant fpeel op ik wil danzen, Spring nu maar op dié kan, Zoo wel Hollanders als Franfchen. 5. Reisjes met heele wagens vol, Komen ons oog verligten, Zy zyn fteeds van liefde dol, En willen voor foldaac nog ruiter 2wigten 5 Het is awoes myn cameraat, Ik kom expres al na u vragen, Ik beloof u van avond laat, Zullen we een kansje wagen. 6. Als men den hoogen berg ziet aan, Daar bouwd men fchoone piramiden, Alwaar veel Amersfoordfche meisjes ftaan. Die zelfs heur gunst aanbieden. Een brutale meid voorwaar, Was een meisje,mank van aard, Ze draagt gefpleten haïr, Ze is alcyd voor hen werk vaardig. 7. Men zou denken die waar is hier duur, Msar ze komen met heele hopen, Aan de tenten al om tien uur, Om een half commies• brood lopen, Dan  r De Amfierdamfche Losbol.1 9 Dan is het foldaat ftel u geweer Wil nu maar dapper éxerceeren ' Al exerceert gy maar een uur, Dan zal ik u nog eens traóïeeren. B Lest vond iJr'no^ een venusdier Incroyabel ware haare'kleercn, 3 Ik verzogt heur voor plyfier / Of ik heur eens mogt tra&e'eren Ze fprong van bJydfchap van de grond Heur langen rok viel na beneden * ö Wat een groot affrond, Zy ftond met heur blote leden 9- Adjeu al voor > allerlaast, (feyken. Meisjes als gy zonder hembd de camp wilt Maakt u rokken dan ter degen vast, 1 Dat zy niet na beneden ftryken Dan laggen u geen foldaten uit/ En dan flaat gy niet tot fchande. Ut dat men met trommel en fluit, U uittrommeld, ö! wat fchande Een Nieuw Lied, Op een zeer fraaije Wyst Laastmaal als ik lag en fliep, In het branden van de zon, Overvallen door een droom, By een klare waterbron, . : A 5 En  io De gelukkige Visfer of En het was onder een lindeboom f Daar my de flaap ontviel, Ta my dagt het wel mogt zyn, Myn engel myn tweede ziel. | 2. Als tooifa, die overfchone maagd Uy my gekomen was, Ik vroeg of ze wat rusten wou, Ev my in het groene gras, ; o'Jal zegt zy,. ach waarde vriend! Zoo pasfeerden wy onzen tyd. Het was in't bloeijen van mijn jeugd, Daar de liefde'altoos vlyt. 3. De tempel daar men offerande doet, Van het beste dat men heeft, Ja zelfs ons eigen vleesch en bloed, Dat men ten beste geeft, Ik vroeg om daar eens in te gaan , Toen heb ik heur nog eens gevraagd, Maar ze het my niet toe wotr.ftaan; Doch drukte my met heur hand. 4. iLwerd door 't weigeren van de maagd Met nog meer pyn doorwond, Ik heb haar toen nog eens gevraagd, Eer zy my &et toe wou ft,aan' - , , 6 Ta! zegt zy, myn waarde vriend ! # Voldoe u min ik ben geheel tot u gerief, cv wordt op u verzoek gediend, Toen heb ik heur eens gekust. I-kur lyfje was met een riem omgord, Heur halsje gelyk een zwaan,  De Amfterdamfehe Losbol. u Zy waar niet lang nog ook niet kort, Haar borsjes opgepronkt als een diaan, f Henr twee bruin oogjes lonken, Heur lieve Rozenmond, En 't zwarte haïr op een witte grond, Was tot verligting van myn pyrj. Een nieuw Lied of famenfpraak tusfchen een duitfche Graaf en een Herderin. Wyze: De winter is voorby geftreken? TCerrduitfche graaf vermoeit van 't jagen, ~ ^^Jangseen beek of groene hei' Met brak en winde na behagen, En menig pagie of lakei; Hy vond een fchoon herderinne, In 't groene veld, ' Vlegten een kroontje met lieflyk zingen, Hy flond ontfteld. 2. Hy werd door min op haar ontfteken, Um naar fchoonheid en zoet geluid IGedwongen om haar aan te iprekey, iEn borst m deze reden uit: 'Mogt ik u rodermond genaken Princes van 't land, Ik zou van u een gravinne- maken Door trouwsverband. * Myn  12 ■ De Ge lukkige Visfer of 3. Mynheer wilt al u reden Haken, Want ik hou van geen hooffche zwier, Ik blyf by myn bokken en fchapen, Ga na het hof, neem u plyzier, Daar zult gy uws gelyk wel krygen, In 't zy en kant, En laat me by myn fchaapjes blyven, Hier op het land. 4. Ach engelin kiest voor u fchapen Een /choon gefpan voor u bereid, Een fchoone koets vercierd rnet paarden, En dan gediend van veel lakeis; Ge zult dan een fontanxis dragen, Met goud geboord, In plaats van ftaf en tas te dragen, Ach my verhoord. 5. Myn tas en ftaf is vaders erve, Jk ben by herders 'opgevoed, Ik bid u wilt my toch niet vergen, En pog niet op u groote goed, Met bloemgewas kan my vermaken- Heel zoet van geur, Het geen myn Schepper heeft gelchapen Tot ons faveur, tf. Ach engelin! u zoete reden, Hebben doorwond myn ingewand, Gy zult voor 't bloemgewas genieten, Menigen fchoone diamant, Een parelifnoer dk zult gy voeren , Van 't fynsc gewas, Myn  De Amfterdamfche Losbol 13 Myn vaders wapen aan u fhoere, Dat u wel past. 7. Mynheer den graaf al u* beloften, Die bennen vol bedriegery, Als ik myn eer aan u verkogten, Dan bleef ik treurig op de hei, Geen kruid of bloem zou my vermaken, Waar zou ik gaan? Geen fchaapjes zou k horen blaten, Maar treurig ftaan. §. Dan wensch jk dat Jupyn der goden My met zyn blixem hier verbrand, Of dat een van de ftraffte goden, My hier vermoorden in het zaad; Een koets met paarden zult gy voeren, Gravin van 't land, En om u lyf een goud fintuuren, Met diamant. 9. Mynheer al u zoete reden, ; Die bennen van veel eer en lof, Ik verlaat de hei en fchaapjes mede, En ik trek met u na het hof. In plaats van 't bloemgewas der aarde, Zoo zal myn hoofd Veel fyne diamanten dragen Voor menig roos* 10. Ach engelin! ik heb myn verlangen, 6 Schoonfie pronkbeeld van het land, Myn vader zal u wel ontvangen, Orafangt vsn my dc-es diamant, Ge  14 De gelukkige Visfer of Ge zult aan het hof van menig damen Worden onthaalt, In vaders bogaart u veraangenamen Daar het oog verdwaalt. Een 1 Nieuw Lied. Wyze: Gelyk myn fchone bloemen kwynen. Lfflreven, I aat vry een een vorst na grootheid Alom zyn ftrenge wetten geven, Heel de aard doen buigen voor zyn Haf', I 'k Sta alles hem gewillig af, Laat vry een zyn fchat vermeeren, De eerzuchtige zyn naam niet eeren, / I Ik verkies wat ook een ander wensch, "Wat waarlyk goed is voor den mensch. 2. Het genoegen .kan alleen my ftreelen, Schoon ik in geen overvloed mag deelen, Ben ik te vreden met myn ftaat, En kwel my met geen nyd nog haat; Zoo dra de zon ryst aan de kimmen, Voel ik in myn hart de blydfchap klimmen, I k Befchouw de fchoonheid der natuur, En roem de gunst van 't albetfuur. Ik  De Amöerdamfche Losbol. r5 3. fbaak bevryd van ongenugten, Van s menfchen vlyt de beste vru|ten! k Verrigt met lust myn bezigheên, Altyd tot nut van 't algemeen Geen ledigheid kan my behagen. Ik weid der werkzaamheid u.yn dagen Een drukke tyd fnelt rasch voorby, Hoe zoet » *t ruStuur dan, hoe bly. vat«? 216 n yn gade ** al verrichten, Wat overeenflemt met haar pligten, In het huisbeftuur met wys beleid, f™ ons Jaww met tederheid: Moet jk van huis verwyderd wezen, k Vertoef met, of't doet ieder vrezen. Dan heeft niemand lust nog duur, ogenblik fchynt dan een uur. r>r -V 5 den dr«npe* nauw betreden, Sk r„Z H°Ütffl-°eimet fne,le fchreden Ieder h^e * £y 7ederom« ieder heet my jujchend welkom. vy> u TJ?^ omhe,st W teder Vo blydfchap zit ik by haar neder, Ons jeugd,g kroost fpringt in het ront En toont de vreugd „fet hart en foond. * %m myn ^de^en kroost geven; Ik  16 De gelukkige Visfer of Ik ben te vreden in myn lot, Genoeg, het is de wil van God. 7. Laat ik dan'de zorg voor kroost en gade Aan 't Alvermogen, wiens genade Ik ondervond van jongs af aan, Die zy hua fchild op 's levensbaan. Een nieuw Lied. Wijze: Schoonlte aHer vrouwen; £Jet regend herderinne, Die al het land bekoord, Kon ik u hert flegts winnen, Ai! dry ft u kudde voord, Het vocht werd door de bomen Al reeds niet meer gefluit, De wind fchynt op te komen, Daar berst het onweer uit. 2. Ik hoor den donder dreunen, De bui komt ver van daan, Gun my te onderfteunen, Ik bie myn armoe aan; Myn hart is reeds geruster, Ik zie myn woning al, Myn móeder en myn zuster Öntfluhen onze flal.  de Amfterdamfche' Losbol. i-r 1 3. Dag moederlief, dag koosje, Pie bui valt dapper neer, Ik breng ook myn lieve roosje, By u voor bet aaklig weer, Kom wil u wat herftellen, En drogen by den haard, Myn zus zal u verzeilen, Ze is die vriendfchap waard. 4. Ach moeder wilt tog maken,1 Dat roosjVeens badde rust, Het lammertje wel bewaken, 'T is roosjes hart en lust, Hebt gy het ftroo gegeven, Kom ga dan met u zoon, Ziet roosje ontkleed u leven, Zaagd ge ooit maagd zo fchoon^- 5. Kom laat ons nu wat eeten, En roosje zit naastsmy, Het licht dat moet ge'weeten, Geplaast zy aan haar zy. Komt eet dan uitverkoren, Smaakt moeders pot niet goed, Gy zucht wat moet ik hooren 5 Ik maakte -te veel fpoed* , 6". Wel nu hier kunt gy rusten, Slaapt tot den morgenftond, , Voldoe maar aan myn lusten, Gun my 11 lieve mond. Een kus van zuivere minne, En trouw tot onderpand,  i?> De gelukkige Visfer of Ga morgen myn vriendinne, Vergun me toch u hand- Een nieuw Lied. \v Gp een aangename Wys. Ai» ch myn fchoonfte myn beminden Troost myn in dees droeve ftaatt Want by u is troost te vinden, Die het verftaud te boven gaat, Gy al)een kant rny génezen, En verheugen myn gemoed, Hoe zoud gy dan bitter wezen 9 Daar ge zyt het zpetfte z'oet. 2 Hoe zoud ge my kunnen haten, Daar ik u zo trouw bemin, Jk en zal u nooit verlaten, En nooit ilellen uit myn zin, Voor dat myn de dood zal fcheiden, En verlaat ik u dog niet. Aanhoord myn klagen ziet myn lydea, Dat om nwent wil gefchied. 3 Min die doet ons hért verteeren $ Door het weigeren van het zoet, Min die doet ons vleyen leeren, En baard ons veel tegenfpoed, Door haar uitgefpanne netten f Vanl  de AmiTerdamfche Losbol. ïp Vangen ze ons in veel verdriet, Zy is wreed en (lek ons wetten, Maakt ons flaaf als zy 't gebied. * j-aten we de liefde haten, * 'X-^^^grooe gevaar, Min diefpeeld by alle Staten, Memgrot zo droef en naar, En u wreedheid uitgelaten, Brengt veel minnaars in gevaar, Laten we de liefde haten, Vheden we dat groot gevaar. A R I A. , Op een aangenaame Wyi. TSJ ^ eeD outie dat doe ik niet ligt H« was tegens geweeten en phgc. Want om dat verduivelde geld Zit meenig een zo zwaar bekneld. (U-t Wat nut baard my rykdom en eer, 'Volg !k u bedervelyke leer, i)an zoude by vaten vol wyn, De drommel myn broeder tog zyn, Fn\ik,«fh^°y'tvroIyko„yhaaI, fun.met« vleyende taal, ' Ik blyf liever een eerlyke knegc, [W« raakt my wat hy-er V31fz^ B 8 Een  2,0 De gelukkige Visfer of mwmmmmmmEmmmmmmmm Een nieuw Lied van Rozemond. Wyze van Zoutmans. Hi. ier heeft my Rp'zemond befcheiden. Hier by dees boom, die weelig wast, Waar mag de fchone zo lang beiden, Pat zy niet op het uurtje,pest, Of ben ik wat te vroeg gekomen, Door drift der min waar van ik kwyn, Ach dat hier mag myn Roosje komen Dan kon het van nagt hier wel bruiloft zyn. 2. Maar ag hoe laog zyn thans de üondm Elk omzien duurt een jaar gewis, By acht uur was de komst gevonden, Ik ichat het al ruim negen is, Val avond zou ge u pligt niet weten» Of is de tyd zyn wieken kwyt, pf heeft appl zyn zweep vergeten, Dat fyy zo traag dus zeewaards» ryd. 3. Dageraad laat u dit lusten, Verkort den dag en rekt den nagt, Spoed voord gy Zult by thetis rusten, En ik by 't meisje dat ik wagt, Daa* zal ik by haar dan weezen» Kom met Rozemond ei kom, Daar zal & met vreugd iq dezen, JD©en ais bruid en bruidegom. K'al  ,de Am&erdamfche Losbol n Klagt van Damon op het graf van Phiiida. Wyzei Slaapt gy nog myn welbeminden.' 6 ^/j[yn dierbaarst zielsbehagen, Gy rust hier in het fomber graf, En ik moet wanhopend klagen, Verdiende ik ooit zo zwaar een ftraf , Zult ge nooit myn flem weer horen, ö Myn tedereechtgenoot Bent ge altoos voor myn verloren, Dit valt harder dan de dood, 2. Misfchien ziet ge op 's hemels zalen, Treurig op u damon neer, liemel ik bid duizendmalen, i Geef my myne Egae weer, Hoord gë dan niet na myn kermen £ !Ben ik uwe gunst onwaard, Ach betoon dan u ontfermen, lOm myn kroost door haar gebaard. 3. Het teder kroosr met fchreiende ogen Roept geftadïg meer en meer, * Vader heb tog mededogen, Geef ons onze moeder weer, Hunne klagt doet my bezwyken, tik zie en hoor niet als geween, 3 3 Waa-  2& De gelukkige Visfer of Wanneer zal ik dit ontwyken, Hemel! ach waar vlugt ik heen. 4. Vlugten, neen ik williever fterven, By het graf van Phiiida, Deze plaats ken ik niet derven, Alles boeid my waar ik ga, Phiiida myn vreugd en leven, Hoord ge dan niet na myn klagt, Waarom my dan het kroost gegeven, Dat {leeds jeugdig my veragt. 5. Moest ge in ü jonge jaren, Reeds ten"t>roi der wormen zyn, Natuur deed u dan zaam vergaren, Zoveel fchoonheid flegts in fchyn, . Uwe lieve flonkerende oogen, Staarden me altoos teder aan, Hemel kunt ge zulks gedogen, Dat ze moest ten graven gaan. ö. Maar ik doe niets als vrugtlooslmeken* Niemand hoord zig aan myn bee, Myne kragt is reeds bezweeken, Vond ik hier myn legerftee, Ik zal naast myn Egae flapen, Weder met haar zyn vereent, Hemelvreugd zou ik dan rapen, e Hier, hier naast myn kil gebeent. Een  de Amfterdamfcfje Losbol. sj Een nieuw Minne-Lied- Op een aangename Wys. Fll lora ydel is ü roem, Met waarheid kunt ge niet getuigen-, Dat dé beitjes zuigen, Honing uit een bloem, Gelooft het honing beitje leeft, Niet uit de zoetfte blóemtjes die ge geeft Maar door de Nectar douw, En lipjes van myn vrouw. 2. Waar op als ze lest lag in rust. Een honing beitje kwam gevlogen ƒ i Heeft heur mond gezogen, En met een gekust, Zo koom ik even op het dag, Daar ik het beitje aan heur lipjes a&ag, Daar 't op en nedervloog, Den honingdottw uitzoog. 3. ö Dagt ik zoete honigdief, Nu zal u Flora wis verdoemen IMits ge zuigt voor bloemen, De lipjes van myn lief, iDie met meer zoetheid zyn vermengt,' Als de roosjes zyn van douw befprengd, o Dacht ik op dat pas * Die ook een beitje was. B 4 Dat  li De gelukkige Vis(er of 4. Dat ik een honingbeitje waar,' Ik zou het ftrooien huis Verzaken, En myn i?efje maken In het g.krulde hair, 't Geen zwiert om haar gekloofde km, En ftone daar de zoete honing ia. Hoe kon ter wereld myn, Etn liever nesje zyn. mmmmmmmmmmmmmmmmm DE SCHOORSTEENVEGER, A R I A. Op een aangename Wys. Jk zit op de Schoorfteen boven, Schoon met roet bekleeft beftoven, Jk zie nogthans gelyk een heer, By het trekken op en neer, Ik doe myn werk altyd met lusten, Na myn arbeid ga ik rusten, Ik denk altoos zo wel gemoed, Wyl het loon het werk verzoed. 2. Laast riep my een aardig meisje , Schoorfteenveeger hoord een reisje, Veegt gy goed, kom binner* ras, Vroeg haar waar de fchoorfleen was. Kom fprak zy .maar in de keuüen, Sche&n,  t de Amfterdamfehe Losbol 25 Scheen dit meisje daar te jeuken, 'T is een Schoorteen die ik ken ^ Daar ik een keukenmeid van ben. ■ 3. Ja dat wil ik wel geloven, ' En met klom ik ras na boven, Door het onderst Schoorfteengat, Tot ik juist de hoogte had, Toen hy boven zat in het topje, , Zonghy helder uit 2yn kropje, En befpotte fraai de meid, Die hem gaarne had verleid. ,cDe Schoprfleenveger fprakj Moet ge u Schoorfleen laten vegen Meisjes wilt eerst overwegèn, : Dat gy 't doen laat als 't u voegd, Houd u zo lang vernoegd. Een nieuw Jred of een aardig voorval tusfchen een Jager en een aardig jong meisje. Op een aangenaame jVVys. Oaar zou er een jager uit jagen gaan Uitjagen zo zou hy gaan, Wat vond hy op zyn wegen, B 5 Een  2(5 De gelukkige Vfcfer of -Een aardig meisje ter degen, Zy was er vry aangedj&n. 2. Ik groet u myn fchpne engelm* Mogt ik eens by jou zyn, Mogt ik eens by jou flapen, Hen aardig lief meisje genaken. Genezen was al myn pyn. 3. By u te flapen dat kan met zyn, Sprak dat lieve meisje tot myn, Kom van avond in de nagten, Dan zal ik u fchoon kind verwagten, Dan zal ik u laten in. 4. Dedag verdween en de avond kwam aan. Dat de jager uit jagen zou gaan, Hy blaasde op zyn walthoorn, Een aardig lief meisje bekoren, Ze liet er dees jager in. m 5. De moeder die fliep en de vader nep Waar mag 'er ons dogcertje zyn, Wat mag 'er ons dogtertje maken, Jk hoor de bedftede kraken, Zy flaapt 'er voorwaar niet alleen. 6. Demoeder ftond op en devaderftond op Zy zyn na boven gegaan, Zy leiden daar arm in arm, Zo lief en zo lekker en warm, Zo minlyk by elkaar. 7. Oen moeder vergeeft my deze keer, Want ik zit in den nood, Het *yn geen huwlykszaken, De  de Amfterdamfche -Losbol. 27 De jager by het meisje te flapen, Hy bemind my tot aan den dood. A R I A. Öp een aangename Wys. Ai. Is myn minnaar my weer begroet, Weder kusjes geeft als te voren , Dan krygt het gras gewis nieuwe gloed, De yrolyke lent word dan herboren, Stil ik hoor hem roepen, Wat verdriet, wat verdriet, Ik zie myn waarde minnaar biet. 2 Al-s myn minnaar my weer begroet, Zullen de vogelen bitter kweelen, Als zyne ftem de bosfchen doordringt Zult ge oorzaak daar van wezen, Stil ik Koor hem roepen, Wat verdriet, wat verdriet, Ik zie myn waarde minnaar niet. 3» %a die ik wel duizendmaal, Heb vei.-r.oeid door myne klagten, Misfchien komt myn minnaar niet weer Om na zyn meisje te vragen, Stil ik hoor hem roepen, Wat verdriet, wat verdriet Ik zie myn waarde winnaar aiec *  2§ De gelukkige Visfer of Een nieuw Lied of Samenfpraak' tusfen een SoUaat en een Meisje. Wyze:*Wy wenfthen u geluk o Vorst M vn hert is vooraltyd voorzeid, Aan een zo fcftone maagd, Die my beneemt myn vryigheid, Daar zy heur roem op draagt. Maar zy is ook met min doorwond, :' Om dat ïk kus haar rodermond, Somtyds, zomtyds, zomtyds. 2 M\n lief die komt dik wils by my, dan Zyn we met ons twee, En zit wat aan deez* groene zy, Veel Kusjes ongemeen, Maar haastig moet ze weer na' huis, dat is voor ons een droevig kruis, Ze gaat, ze gaat, ze gaat, £ dan hebben wy wel braaf gekust, Maar dan moer zy weer heen * Ons minnebrand blyft ongeblust, we moeten wezen te vreen, Tot dat nog eens aankomt die dag, Tot dat men elkander kuüfèn mag, Ach hef, ach lief, ach lief. Die  o de Amflerdamfche Losbol. 29 4. Die hoop die blyft myn altoos by, ,; Dat ik eens triumpheer, Daar was geen blyder dag voor my, Als ik kreeg myn begeer, Dan heb ik in het wag*en geen verdriet, Als my maar eens myn wifgefchied. Ik hoopi ik hoop, ik hoop. 5. Laat ons dan wagten na die tvd, Met eep geduldig hert, Ais wy eens door Gods goedheid, Bevryd zyn van die fmert, • Ban blyf ik by u voor al yd, Als ik met vreugd myn fchaapjes weid, In t groen, m 't groen, in 't groen. 6" Dan leeven wy in eer en deugd Als twee getrouwde lien, Wy wenfch.n dat we zaam met vreugd. Dat uur haist mogen zien, ' Dan l'eeveh wy regt met malkaar, Als een verliefd vereenigd |>aar, ' In min, in min, in min. Eeq nieuw Lied. Op een aangename Wys» • A^mri^^ hoord myn droevfc khg-n .Wat.uv pfa^èq moet .verdragen,' " * Ik  go De gelukkige Visfer of Ik heb het minne gaan beginne, Al om het geld en goed, met 'er fpoed, Ik heb myn trouw gegeven aan een faar, Zy is maar vyfenzestig jaar, Ik ben jong en krom, maar heel doonvont, Wy leeven nu als kat en hond. 2. Anders hoor4k heele dagen, Niet als kaggeriTende klagen, Knorren, ky ven , de oude wy ven, Ze zyn altyd vol verdriet, zo men ziet, Als ik fluit dan hoo,r ik weer gebrom, Ben ik vrolyk, zy zit als. (lom. Als ik dans of fpring, of dar ik zing ,^ Dan kyft zy als een duivelin, die zottin. 3. Als wy eens'zyn goede vrinden, Dat ik gaan met myn beminde, Om te wandelen, of te handelen,^ Van vreugde of kermis voor gewis, Ik en mag geen jonkheid fpreeken aan, Öf zy zou my wel met vuiste Haan, Zo is het weer gekyf op myn lyf, Zo heb ik alcyd tydverdryt met dat wyf, 4 Ik meende dat zy haast zou fterven, Dat ik zou haar fcnyven erven, Maar haar tronie, die caronie, M er haar berimpelde vel, is zo fnelr Dat ik vrees nog eerder dood te zyn. Daarom moet ik tegen het chagryn, Jcièze pot en pan, als een braaf man. $n nemen 'er goed leven van, nu en dan. %. Öcr-.  de Amfterdamfcfie Losbol. ,f' wi?°,r-°f gy J^Smans die wilc paren .y , Wrlt u zmnen wel ve n > Watt S"^ VÜt dk ""fel»"wen, 'S'is " den goed, myn bloed. Dan zuft ^L*** ^ ee" J™ge meid, "4n.zu,tgypasfeerenawetvd. Zobljftgyeenbraveventenprezent. \ °P ee« welbekend» Arafterdsmfche Losbol. Wa3?|flLn0g ^V^S va" Jaren, In hl! «T1^0^ Ambagtsmao, in hec werk had ik «en behagen Win de Gene4tan, gen' £n dronken drinken was myn zin En toen heb ik de^ardin^o«' Ja voor my„ beste Schy "en g ' Hebben wy niet als Granen gekogt ouwe Vaar eens oozien rioe zuur zon ,j„*. wp*i©n, «Ka's ""f* ] °P wat Eihad dat ik 4rf ' li-  faZ De gelukkige Visfer of Uk zei Moeder ik wil '1 -routfen. 1 At dat Trouwtje niet ontgaan, Trouwen dat wil ik zoo graag, Na de Oost-ofWest Indien toe, Want zoo te leeven ben ik moe, Scheertje maar uit myn gezigt, Onbekwame Schippersknegt, 4 Myn vader heeft myn nagelaten, In het midden van myn ge doet _ Meer ab honderd dagend Ducaten, En dan nog veel ander goed, En dat heb ik weer verkogt, In de Genever doorgebrogt, Zoo lang het Geld duurden pet, Speelden wy niet als pannetje vet. 5 Zou ik de ouwe Jare ichroomen5 Loopen met gefcheurde Kleer , Yn vol luizen en, ylooyen Schurft krygen nog veel eer,» Fn had ik het wat eer bedagt, En het geld piet doorgebragt, Oorlof jonkheid neemt een les,, , Oie 't houd met klare bagchus lies. Aria  «te Abifterdamfche Losbol. ^ A R I A. Op éèn aangename Wys. X oen ik was in myn Lentetyd, %na van al wat leeft verbannen, ve Jeugd wierd aan de zorg gewyd, Van een der fnoodfte.tirannen, Gy die de liefde byftand bied. Ik aanbid u en ik verlaat, u ih'et j Aanbid u ik verlaat uw niet, _ 2 Zal dan altoos verdriet en fmarè, try3 tot een erfdeel zyn befchooren, k Hoor het gefluister aan het hart, Slegts door de min aangebooren, 6 Schoohe die myn het hart aanbied, Aanbid u ik verlaat uw niet- 3 ó Welk een flem bedrieg ik my, Ag! welk een aangenaam verlangen, Aal ik dan uit die Slaverny, Geen hulp nog troost ontvangen, 16 Schoone die myn het hare £cbi«d, Aanbid u ik verlaat u niet. k' ' ' ' ■ ■ : ty r" %^':> ■  54 $e gelukkige Visfer of Een nieuw Lied 5 van l/ilenfpiegel. Op een bekende Wys. Ti. V| . hylÜilenfpiegel was-gekom«j, Uit een groote ryke ftad, Uit het groot en raagtig Romen, Daar hy lust tot flapen had , Kwam hy ih een Herberg binnen, En maakce daar een groot gedruis, Hey hospes en waardinne, Hey en is hier niemand thuis. - 2 Ja Mynheer u dienaresfe, Is 'er van u believen wat Ik ben hier de, huis matresfe, n En myn maft. is na de ftad, Ik wil hier van nacht logeeren, Morden darr vertrek ik weer , , Goed ik zal u wél trakteeren, Hebje biet wat nieuws mynheer, 3 Mejuffrouw maar hiér is ook, Of in deeze fïreek omtrent. Zeker man met zyn benaming, Uilenfpiegel wel bekend, Ik zag hem nooit myn levensdagen ï Maar°voor altyd zou men myn, Thyl was als een fchalk bedreeven, . Vol van alle güitery. .  ë Amftêrdamfché LosÉoL Bs 4 Wel /WfTrouw durft gy zo fprèëken £oey dat vind Üc teutende, P * Het is nu zeer klaar gebleeken, gX hem in 'c minst niet kent, Wel Mynheer ik zou my fchamea, iAu ïk zulk een kennis maak, *oey by alle menfchen, Is het zulk een llegte fnaak. 5 Maar juffrouw ik begin te sraanen . Is myn bed klaar ik ben Let, * ^ Oeefmy dan maar: rnyne kaars, £n breng my naar myn kamer toe, loey mynheer dat is niet wefvoeghK Hier jtfa kamer en daar nli«. ö> * AVagt Juffrouw flaap genoegfyk, Wel te rusten zeer verpligt? J ' nLh vanin zyn bed te drot»en> ^«gt hy aan een Schattery, •/ Urn madam te huis doen komen. Voor haar fnode babbelary ^-r dat nog de vogels zongen , Was zyn fnood ontwerp btpaald, ES kK Zyn bed gangen , &n zo na, beneen gedaald. On hTÏ?h? daar een kusfeö, WPvf ifd V3n g,oeiJende Wyl madame ondertusfchen. ^ogm diepe ruste lag, 7/, k waardin»etje aangegreepen ^ haar met haar gat daafinf ' ^ 2 Toef  36* De gelukkige Visfer of Foey mynheertje welke kneepen, lk begryp wel wat gy wilt. 8 Nu juffrouw'nu kunt gy fpreeken, Van Thyl Uil zyn fchalkery, Het is u nu klaar gebleeken, Wat hy kan en wie hy zy, Mogt zo meenig klapheks vaaren, Lasteren op gerugt en fchyn, Wel meenig een met blaaren, Zou'er in de ftad niet zyn. Het zwaare Regt of de Juftitie dat 'er in» de Stad Lyden aan verfcheiden misdadigers is gedaan op zaturdag 23 october 1805 Wys: ö Holland feboon. ^Ïiets is Toor Gods alweetenheid Op deeze aard verborgen, de fnode Zondaar hoe zyii vlyt, In het duist/re fchyrit te zorgen; j Geen vlugt of fchuilplaats baat hem niet Daar 's Heeren oog het alles ziet, Hy vind in 't eind der zonden, Ter Strafplaats zig gebonden. 2 Te Leyden word op 't Treurfchavot, Een Spiegel ons gegeeveu, ^  de Amfterdamfche Losbol. 37 Van het rampzalig Zonden-Lot, En 9t kwaad zo lang bedreeven, Een Man en Vrouw van zestig jaar Die werden daar de draf gewaar , Van Huisbraak, Steelen, Moorden Gepleegd aan veele Oorden. 3 Zy ziet haar Zoon ook voor de Paal Die in den bjoei van 't leeven Van 't fpoor der waarheid afgedwaald Veel misdaan heeft bedreeven, Twee jonge Heden die hun echt Door Huisbraak werd die band ontzegd , Elk nog geen dertig jaren, Die daar hun Üraf ervaren. 4 Zy hebben op het platte Land, Daar zy te zamen rotten, Veel Boerenwonings aangerand, Des Landmans klagt befpotten By dag met handwerk huis aan huis By nagt met woedend moordgedruisch, Veel Huizen ingebroken En 't fchuldloos bloed doen roken. 5 De Vrouwen lopen daaglyks rond Om de onfchuld te verleiden, Door Kaarten welk een duivels vond ? Die elk wel mag beftryden; ïk meen door fuoód waarzeggery Die met Oudwyffche vleyery, Veel) doen het geld ontfteelen, En in de waanhoop deelen. _ c 3 . ' v Na  38 De gelukkige Visfer of $ Nu zien zy reeds het fchandlyk loon , Van bet kwaad door hun misdreeven, Geftraft voor ieder een ten toop Kan 't elk een voorbeeld geeven, Dat God hoe dat de ooosheid woed Haar eenmaal 't perk beryken doet Dat zy niet overfchreeden Hier zelf op de aard beneeden, 7 *Neem hunne Ziel genadig aan, En laat hun wanbedryven _ö God! niet voor bun reeknmg Uaan waar zouden zy dan blyven Maar fchenk op Leeraars fmeekgebed Verhooring dat zy zig gered. By de iaatfte Oogenbbkken Zien door U Zoon verkwikken* m>mmmmmmmmmmmmmmmmmmmm Een nieuw lied van Elife by het graf van Ferdinand. Op een aangename Wys; Somber graf des besten jongüng*, Aaklis voorwerp Van myn hert. Hoe vervuld gy heel myn aanzyn, Met de dodelykfte fmart, Gy herinnert my toneelen, Van de fcholdelooste min. ger-  de Amüf*3amïche Losbol 39 Eertyds dol van zielsgenoegen, Maar nu is 'er beter in. 2 Ferdinand wiens otferblyrzei, In uw ftillen boezem rust, 1 Was wel eer de vriend myns narten Al myn rykdom; al myn lust, •Béter jonghng heeft voorzeker, Op dees aarde ook nooit volftaan, I)eugzaam, vriendelyk en verftandig Met ellendigen begaan. ^ s ,Maar vooral getrouw fn het minnen Voör zyn meisjen fchieren God; \ En dien minnaar moet ik derven Welk een wreed en treurig lot. Met wat zuivere zielsverrukking, Zat hy dikwils aan myn zy, S:arende op den Sterrenhemel, Hoe gevoelig zeide hy, 4 Daar Elize is alles eeuwig, Daar is 't eindeloze vreugd, Daar ontfpruiten nimmer doornen, Voor de liefde of voor de deugd. Daar zal ik met myn dierbaar meisjen , Zonder kwelling zonder pyn. Voor die troon van onzen bcnepp*r Storeloos gelukkig zyn. 5 Ferdinand beminde jongeling , Waarom werd gy my ontrukt; # Waarom werd uw levensbloempjes Zo oritydig afgeplukt. ^  40 De gelukkige Visfer of Had gy reeds een voorgevoelen Van dees al te harden Hag, Ferdinand bid tog de goedheid Dat glize ook flerven mag. 6 Heel de fcbeppjng haakt na 't leven Maar een meisje dat bemind ' Kan het leeven niet begeeren Mjts zy haaren boezemvrind Alles rondom my is het aaklig " Somber is geheel natuur x ■ Ik vind niets meer iets zielsbekoorlyk .ln «et vroege morgen uur. 7 Want myn jongeling moet ik derven tiy wees my t bekoorlyk aan Deed myn zielszugt voor de Schepping Voor Gods goedheid open gaan. Als de maan geruste harten Op heur invloed gul vergast, Zugt Elize in haar kamer; : 't Maanligt is haar oog een last. ? Want bet ftraalt niet meer op aanzïge Van den besten jongeling, Waarop elke trek van braafheid, Daar door meerder glans ontving. Ieder tragt my op te beuren, Maar als het minnend harte bloed Is 'er in de troost der vriendfchap Der meer waardigheid geen zoet. 9 Neen ik mis myn dierbren hartvriend Hier, her hgt zyn ovcrfchot, Ik  de Amfterdemfche Losbol. 4£ Ik heb dus niet te doen met de aarde ïk heb flegts eene bede aan god. Ik was verëenigd met myn jongling Deeze iïeen dekt al myn lust, Leefde ik daar myn halsvrind leefde Ik wensen te rusten daar hy rust. mmmmmmmmmmmmm Een nieuw Lied. Op een bekende Wys. u myn hoop is myn thans verloren , Uw ontrouw is my nieis meer waard, ' |k ken myn leed zo ik het kon vepfmcren' En vergeeten wat verdriet ze myn baard.^ 2 Maar helaas! om debandteverbreekei, Is myn hoop, is myn wil vrugteloos, Öffchoon haar ontrouw is gebleeken", £n ik bemin uw voor altoos. 3 Ag liefde hoop geef my troost én keer weder In myn hert, daar ik uw teer bemin. Ik ben verheugd en ik bemin uw reder Myn gevoel is minder waard als ik min. 4 Hy die my in myn lot kan verlaten Neemt geen wraak van een hartalsvanm vm Valt myn veel te zwaar om uw te haten ? Vaarwel, het zal my doodlyk zyn.  42 De gelukkige Visfer of Een nieuwe Herderszang. Op een aangename Wys. Ik ging my laatst vermyden, Buiten de Stad in het groen, Paar hoorde ik lieflyk fluiten, Van alle de vogelen buiten, En een ieder zong zyn~taal Als alleen de nagtegaal. 2 Daar zag ik een heflyk meisje, Ik wenkte haar na my toe, Ik groete haar na behoren, £n zeide ach uitverkoren, Hoe ^aat gy zo allein, Mae ik ia uw gezelfchap zyn. 3 Befhat het in eer en deugden, jonkman dan ben ik te vree , Dan bly ven wy nog wat buiten En horen de vogelen fluiten, Ach ach wat was ik bly , k Dat ik dat zoete kind had öy my^ 4 Wy gingen zo hand aan handjes, Spanfeeren door het groen, En gingen zo eenzaam treden, En maakte verfcheide reden, En drukte ons'mond aan mond,  de Arafterdamfche Losbol, k 43 öp een lieflyk trouwverbond, 5 Wat gaf ik dat lieflyk meisje Op trouw een doek van zy. En wat gaf ze my weer te panden Twee ringetjes van heur handen, Zo in een korten ftond , Maakte wy ons trouwverbond. 6 Wy trouwde in korte tyden 9 Houde bruiloft met lust, Maar onder 't danzen en fpringen , Hoor watte raare dingen, Dat bruidje moesf in de kraam Hoord hoe dat 't was gegaan. 7 Zy had 'er gewoond drie jaartje» By een oud weduwenaar, ' Het olyke kluifenaanje, Was van dit kind het vaartje Hy had beflaape de meid , Stil in haar eenigbeid. 8 Ik liet my Wederom fcheiden, Van dees beflaape bruid, Jonkmans zo wilt hier uit leeren, Gaat eerst by de meisjes verkeeren, Dan weet gy wat een maagd Onder heur voorfchoot draagd» .»y* If? * ---v.* ' «$;' ' ■ \{ ■ Nieuw  44 De gelukkige Visfer of $0$ m eooeoöfto» Kieuw Lied» op de Amfterdamsche Kermisvreugd. Wyze: van de Petjes. jongman. Lieve Annaatje gaat gy mee, t Naar de Kermis, Naar de Kermis Ij Lieve Annaatje, gaat gy mee, Doe gy 't Meisje ik ben te vreê, Och wy zullen ons verblyden, Dat het gaan zal aan het hert, Kérmis, is niet alle tyden Kermis, denkt men aan geen fmert. 't Meisje Als '»t myn moeder hebben wil, 'k Gaa haar vraagen, 'kgaa haar vraagen! Als 't myn moeder hebben wil Gaa ik met u op den dril. Ja zegd zy: toe brui maar heenen, Jonge lief i nu zyn wy klaar, Ocii 1 hoe ligt gaan my de beenen; Kermis, komt maar eens in 't jaar* Jongman* Wandelen wy nu faamen heen, Naar de Markten, naar de Markten! Wandlen wy nu faamen heen, Om te zien de kosüjkhcln. 't Meis*  de Amfterdamfche Losbol. 45 *t Meisje. Zult gy my nu iets hier koopen l Van een fraai en nieuw fatfoen, Dat zou ik ten minften hoopen! Och ik weet gy zult het doen. Jongman. Voort, kom laat ons nu eens gaan,* Naar de fpellen, naar de fpeDen! Voort, kom laat ons nu eens gaan, Daar de mooije Spellen liaan. En zien daar de vreemde Dieren; Of het fchoone Beelden-Spel; Naatje lief! wy «uilen zwiéren, En bekykèn, alles wel. . 'i Meisje. Luistert, naar Hansworsten klucht, Welke kuuren, welke kuurenl Luister naar Hansworsten klucht, Kyk, wat maakt hy een gerucht. En wat maakt hy kromme fprongen. Och die gekheid die is naar; Laat ons zien de kleineJongen, Oud al in.de twintig jaar. Jongman. Lang genoeg geweest alhier, Laat ons zaamen, laat ons zaamen. Lang genoeg geweest alhier, Gaan wy waar meer is plaizier. Gy gaat tog niet graag in Spellen, Dus, maar naar de Schouwburg heên, Hooi  45 De'gelukkige'Visfer OÉ Hooren wat ze, daar ver teilen, Naa ik ben zoo wel te vreên. Meisje {uit de Comedie komende*} v Och dat heeft my recht voldaan, En dat danfen, en dat dansfen. O, dat heeft my recht voldaan, Stondt my k allerbeste aan. 'k Wou ook *t paardefpel wel kyken, Maar dat op een ander tyd, 'k Heb' van uwe heusheid blyken, Jqnge Lief! 'k ben recht verblyd. JonGWaJê Kóm myn hartje, nu is Ytyd,' Kaar 't Rondeel toe, Naar't Rondeel toe. Ja myn*hartjenu is 't tyd, Naar 't Rondeel toe lieve meid. O daar kunt ge u dieverteeren, i. n daar rusten wy een wy 1 Lekker drinken, 't keeltje fmeeren; En van daar dan na de Pyl. 't Meisje. O! dat heeft my fchoon vermaakt, Zoo plaizierig, zoo plaizierig! Och! dat heeft my fchoon vermaakt, DatVeen' vreugd, die 't harte raakt* Wat al Dames! wat al Heeren! O wat is 't 'er köstelyk; En de Meisjes ! en de kleêren! Alles zoo briilanc en ryk. Jong-  èe Amfterdamïche Losbol. 4,7 ir a . Jongman. Kom Annaatje, kom wat voort ! Nu .naaf Toontje, Najaar Toontje! Kom Annaatje, kom watjroort, k wedt by Toontje u bekoord , Daar, daar kund gy Jekker fmuïlen, Mootjes Paling, Zaïm en brood, Waar gy wild, uw buik meê vutten: ü by Toontje is geen nood. t r r. , 't Meisje. Jonge hef! brengd my nu t'huis, Daar s by 1 oontje, Daar 'sby Toontje, Jonge hef! breng my nu t'huis, 3 MaaV^k g'Joof heb ik 't niet mis, (Toontje is 't fchryven niet vergeeien) Want dat voelt myn beurs gewis. Jongman. JVu Anna, goê nacht myn kind! Wel tè rusten ,• Wel te rusten! Nu Anna goê nacht myn kind! ^ ^00 gy ^r plaizier in vind, 1 Oaan wy nog eens verder wand'ien, Eer de Kermis is gedaan; 11-iooren zien wat aérs verhand'len En wat ons het bést ftaat aan. Een  43 De gélufcjkige Visfer of Een Nieuw Lied. van een Weesmeisje. Op een aangeriaamè Wy * A.an den Oever van een fnelle vliet, Een treurig Meisje zat, : • Zy weent, zy fchreide van verdriet, ïiet gras van traanen nat« 2 Zy werpt de bloempjes die zy zag; Mistroostig in den ftroom, En riep: ach! lieve Vader, ach! Ach lieve Broeder kom. r 3 Een ryke wandeld langs de vliet , Befpeurd haar bittere fmart, En daar het meisje treurig zieti Breekt zyn medogend hert. , 4 En fprak tot haar ? myn lieve meid. jjch fpreekt en weest niet fchuw, Zegt myn waarom gy weent en fchreid Zo ik kan, zo help ik u. 5 Zy rykt , zy k'ykt hem troostloos aan EnVprak: ach! braave Man» Een arme wees gy hier ziet ftaan, Die God wel helpen kan. 6 Ziet gy dar groene bergje niet, Daar is myn Moeders Graf, En aan den Oever van den VI Daar glee myn Vader af. % De  de Amfterdsrafche Losbol. A9 7 De felle ilorm verwon wel dra^ Hy worftelde, ach I hy zonk; JVlyn Broeder fprong hem agter na, Eilaas! maar die verdronk, • S Nd vlugt ik ras het weeshuis uité Zo dra het waschtyd is, £n zoek de lugt door klaagen uit, Het hert vol droeveriii* 9 Gy moet niet klagen, lieve meid! ü hert verdient geen pyn, Ik wil ü Broeder en u Vriendt Ik wil uw Vader zyn. £io Hy vat haar minfaam by de hand* Urn na zyn huis té gaan, En deed haar kleeden na zyn ftand. Haar weezen Kleeders uit. kStË^f^i Zy frinkt z*n e« Geftadig dag aan dag, * Goed ryke man gy hebt veel dank. Voor zo een braaf gedrag. 0n«O ^ w ^ ^ ^ ^ ^ ^ Een Nieuw Lied 0p de Increyable Mode m Amfterdara. Wys: Ja die niet ïnal verüeve Jcan. !Ach VrJende blyft een weinig ftaaé, tn hoort hoe dat de JongInansfa"^7, D Die  <• De gelukkige Visfer of Die nu de mode vangen aan, Hoe dat zy gaan. Kik hefft zyn èeste pakje aan, Zo gaat 't hier in Amfterdam, Mvzt'mde leurs vind men de man, Die meedoen wil en niet en kan, Die trekt alleen die fchoen maar an, Die niet en kan. 2 Beziet maar eens haar ouwe hoed, De groene blaas maakt alles goed; Daar 't goude koord om weze moet. 't Staat alles goed, Een ketting met een lieutel m haar broeje Maar 't Orlogie dat is zoek, En geftreepte koüfe na de trant, En fpitfe fchoene figelam ,; $n een dikke knuppel in haar hand , Zo gaan zy in ons land. 3. Zy draage 's zondags en alle daag, Een Rok of Vest met een zwarte kraag Zo ziet men ze loopen alle daag, Met haare mode plaag, En dan nog een gefpanne broek, En om,haar hals een dikke doek, Maar ook de meisjes van ons land. Die drage Floddermusfe met kant, 't is alles* na de nieuwfte trant, Zeer figelant. I 4 Een kort geplooit jgkje met een frrjallel rgg daar in. I  . de:. Amftefdamfche Losbol St Een lange Rok daar is geen voering in Daar wadfo de wind al uit en in, Zo is haar zin, Dan een zwart hoedje met een pluyrn. Die 't niet en weet denkt de meid heeft k ruymj . Zo gaan zy in de Amfttffla'd, Gehnt, geftrikc, geen hembd aan *t gat, Zo kruysfen zy alle ftraaten plat, v door de heeïe Stad. , Een Nieuw Lied» ^foèder g«eft my eensri mahé Allemaal witte bonen é ■ V Die myn tyd verdry ven kan, Allemaal witte, met dubbelen pittë, Allemaal witte bonen. I Dogter gy zyt veel te klyn, Allemaal witfe.bonen, Gy™oet ,n°g «aape drie jaar allyn, Allemaal witte, &c. ' 3 . - *• Moeder bet k een flippers göst. Allemaal witte bonen, Hy maakt zyn broek aan de kwispel vast, Allemaal witte, &c. Moeder 't is op 't bed géfchiecL Allemaal witte bonen, jMaar het was in Y lange riet. j Allemaal witte, &c/ ° * 5 Het  *i De Gelukkige Visfer of 6 , . Het Het was lang en de meid Was kort, Allemaal witte bonen, Zy heeft haar. rokjes opgefchort, Allemaal witte, óre. 6* Hïbt gy van jan de knegt geproefd* Allemaal witte bonen, Dan hebt gy voor negen maanden genoeg, Allemaal witte, &c. 7 Negen maandjes èn één dag, Allemaal witte bonen, Het meisje in haar kraambed lag, Allemaal witte, &c. r 8 En toen het kind ter waereld kwam, Allemaal witte bonen, Kreeg het een Franschmans pakje au. Allemaal witte, &c, Toen de jong« was bekwam, Allemaal witte bonen, Toen moest men met de fnaphaan (taan, Allemaal witte, &c. 10 Ziegy de vader voor uw ftaan; Allemaal wirte bonen, Gy durft uw oog^n niet op te flaan, Allemaal witte, met dubbelde pittéf Allemaal witte bonen* , Waar»- I  de Amflerdamfche Losbol. 53 © ©i5 ©GS©®®©®® Waare en waarachtige befchryving, e zonden daaglyks ftraft, En loon naar werk verfchaft. 2 'c ls buiten Cleef, dat ik uw zal vernaaien in 't kort gefchied , de boosheid kent geen paaien, Aan eene arme vrouw, pie van haar echte trouw, i-' Twee kinderen had gefpaard. Zoo ons 'i bericht verklaard. D 3 3 Deez»  54 De Gelukkige Visfer of 3 Deez* arme Vrouw: haar man-was in *t veld gebleevcH, En had als een braaf Soldaat ? door 't oor* log moe ten fneev*m, Wat zon zy hulploos doen, , In 't felle porlogs woen? Verlaat zy ?t regiment, En zoekt een ander end. /:' \ 4 Zy dwaalden dag en nagt met haar twee lieve kinderen, En zag: met droef gelaat het weinig geld verminderen, Dat door den Commandant, Haar was gefteld ter hand, Zoo dat zy in korte tyd, De groptfte armoed leid, S Ach lieve God ! (fprak zy,) een moeders haft is teder,, Zie toch op 't lieve wicht, op myne zuig^ ling neder, Het fchaapje fmagt van dorst, En de opgedroogde borst, Die weïgerd dat hét kindf # By myn geen Jaafnis vind. 6 Met deeze taal tot God, en droevige gedachten, Zag zy in 't open veld, eer dat zy zulks verwagten; Een boere Akker fiaan, Is daar na toe gegaan » De maaijers riepen baar, Door Godes hand voorwaar. •7 Zy H  de Aaifterdam^he^osbol 55 7 Zy ging daar zitten rusten, aan de klaare waterftrooraen, En heeft door felle dorst , wat in haar fleseh genomen. Van 't water, dat Gods magt, Uit zwellende oevers bragt, Voor 't menfcbfelyk behoud , Elk fchapfel toebetrouwd. 8 Ach dierbaar kroost, ..Crrep zy), met blyd- fchap opgetoogen , Hier is nu weêr een, blyk van 't Godlyk alvermogen j Zy laafden toen haar kind. Maar ziet de boer gezwind, Had zulks naauw gehoorJ , Of heeft haar vreugd geftoord. 9 Hy was aan 't werk, maar ftaakte zyn bezigheden, En fprak verwoad, ik wil dar gy van hier zult treeden, Toe flueriel gaa terftond, Vertrekt van deeze grond, Eer 't water nog bederft . En dat myn vee dan fterft. 10 Wat hebb' ik met uw dorst, en kinderen van nooden; Ziet na de wolken op, die meermaals wa- ' ter boden, Of zuip uw eigen drank, En red de vuile ftank, ' Van uw onecht gebroed, Pat u zoo bed'ien doet, D 4 11 De  53 De Gê^ikkige Visfer of ii Oe vrouw van deeze Boer, gevoelde mededogen , Och lieve man! (fprak zy,) mat traantn in haar oogen, Wat weigerd gy di> vrouw. Denk om hef naberouw, Dat God den zondaar (haft, En hein zyn wraak verfchaft» ~l 12 Denkt dat het element, dat God geeft uit de wol Hen , By ieder \s gemeen, ook zelfs by woeste volken, En dat de Opperheer, Aan 't menschdom tot een leers .Zomtyds dit element. Tot groote ftrafFen wend. Och man! wat weigert gy, God wil ons huis behoeden, - Maar God die magtig is» &m door de wa? tervloeden» Ons aanzien, ons beftaan, Geheel tót Niet doen gaan, Zyt daarom toch bezind, Wat kwaad gy hier begint. 14 Maar den Boer zyn hart bleef roerloos, onbewoogen, pe arme vrouw vertrok met traanen in de oogen, En nam geheel confiand, Heur zoontje by de hand, Daar zy de zuïgeling,In haaren arm ontving. 15 zy-  de Amflerdamfche Xosbol 57 Zy bad den Opperheer , om nieuwe kracht en zegen, En door God* wyi befluur heeft zy die gunst verkrèuen, Want God zorgt in de nood, Voor weeuw- en weezen groot, Hy heeft dit zslf gezeid, En de uitkomst toebereid. 16 Een Koebeest van de melk, de uijers dik gezwollen. Die volgde deeze vrouw, en bood aan baar ten vollen. De beste lafenis, Die haar verkwikkend is, Dat beest dat volgde haar, ln 't dringende gevaar. 17 Een halfuur ver gegaan, bood deze Koe heur fpeerien, En fcbdnk .haar zuivre melk, ook voor haar kroost met eenen; Zoo dat ze in overvloed, Haar fchaapjes zuigen doet, Zoo fchenkt God hulp in nood, En redding van den dood. 18 De God verlaaten Boer, kwam op zyn land getreeden, En miste deeze Koe, was hier by zeer te onvreden, Zocht overa; m *t rnnd, Of by het beest niet vond, Tot dat hy eindelyk daar, Zyn Koebeest wierd gewaar. D 5 lp Da.r  0 V§ geójèUge Visfer . of iq Daar zsg I-ry 't fchukl'ioos beest de vrouv/ en kmdren Hreelen, En haar Sh overvloed de beste zuivel des* len, Hy vloekte en verwoed, Met efen ontmenscht gemoed, Deed jhy met vreeslyk liaan, Zyn btest weêr derwaards gaan. \ 20 Hy wil\te met geweld het beest toen land- j waards dry ven, Maar Gods regtvaardigbeid, laat zu&s nooit ftraffloos blyven, Hy kwam met 't arme dier, Tot aan een groot rivier » Paor 't beest hem zeer verwoed, ln 't water ftorten doet. Hier fchreeuwde hy om hulp , maar niemand kon hem hooren, Dus moest de fnoode boer in 'c water zelf verfmooren, Dat hy uit gierigheid, pe arme vrouw ontzeid» Zoo zeker en gewis, De ftraf der zonde te, , 22 Godé wysheid weet dus *t geen den mensen verflrekt ten zegen, Als hy dat fnood misbruikt, door zyn on- dankbre wegen, Te keeren in een vloek, Dit teert zyn heilig boek, in «Ie eeifte waereld tyd, Door zondvloed gekaftyd. 23 Daar  de Amfterdamfche losbol. 59 Paar legd de Boer nu i» zyn zonde fchuld verzoopen, ACli booten^ 2rme 2iel °? 'f W3te Pat zuiver heilig rein, Pncfpringt iiic die fontein, iJie Jt-fus door zyn dood , \ por Icvensvprst aanbood. Maar neen, de afme^rouw, kan'hier gö_ rust vertrouwen, Bat God haar die fontein, eens nimmer zal t onthouwen , Zy dwaalde zeker voort, En fchoon men heeft gehoord, Dat zy geftorven is, ? God zorgt voor haar gewis. CenorvenÉan haar borst: Door moeders trasn bemorst. Be boer zyn vrouw zulks hoord • Doo,;qjenrchemnfn beioord1! ' «fffthy met goede moed* | -Pit jongetje opgevoed. 27 God  ^5o De gelukkige Visfer of • 27 God zegende huis : haar land : haar akkerhandel , Want zy was deugdzaam: en Godvruchtig in haar wandel; Alfchoon haar booze man f Dn zy niet helpen kan, De armoed bad verfmaad, Dat God niet toe en laat. a8 Dat lieve kind leeft nog, begint in deugden zeden; Het moederlyke fpoor, Godvrugtig te be* treeden, Hy leeft, en men beloofd, Schoon moeders zorg beroofd , pat by tog binnen kort, Eerlang een biaaf man word. 29 Komt fpiegeld u nu ai, en wil den Heere vreezen i En zyt medoogend met de arme weeqw en weezen , Toont u ten allen tyd, Tot haare hulp bereid, Zoo ziet gy in het kort, Dat gy gezegend word. Een Nieuw Lied. Op een aangename Wys. D e man regcctt en niet be tycuto <& iftot in feetcast fcef£ ö*t gftrouto 3lft min bet srrjt m nen mi)n plfot/  de AmfterJamfche L ,*boJ. Öt €n nfcmanö obec&eerécbc n*p ligt. 2 ®e bjoutD bebeeït en ÖP fmegt/ <©p roituangt o DümHop loon na cent tlJmtPü onöÉC# te boöm gaan fïft m niet onDec De toróutorn tfaan* 3 <$p mannen neemt nit toeï in agt / Sörmaac « tegt met a! u mant / <0erf nimmer 't regt a! uit u fcanb / $nter$ öeeït gp in fmaaö en frïjanO. 4 ^n afê De bjouiu /et* peggen jou/ ^anjft jp 5oöanig in hei noum/ <0p toojD befpot/ gp tbocö beïoonö €n boben öien fjet öoofö geftcoono, Een Nieuw Lied. of de Zegenpraai van Liefde en PJigt. Wys: Genever in de Morgenflónd. Al toat $f0 op 't bencDen tanb/ »rSr? öo°* Ifcftenuuc öoottoonö/! j« Hefti geboeïö in 't ^cealnrcïDe fieVff fMtft rjart m$bo|mb/, 3$orib jifl Dooi jottc Drift beffötmb/ #lec nem men Wsfhtsifi^Q tettJijl mest pllcfjt betragf. 5 6 iDm! Doe toccö ivm fcfioonc glan£ 4&ntwif?erD üf Bebcht / *' / " • r' goe toeeö u jaal'ge inblocb / t§m$ Wooi bacteïljeib bebleftt/ 2b bjubcè ÖP/ ble *r»l gebicb/ Huj in 't Ijatt bet £:fj<'p$'Jen niet/ $p $e!fê fcljifp 3Ueföen$i?agt/ jSaac Oaac men pïtgt betcagt. 6,25cfïcaai on£ 50/ ban blijft een ecfit/ Hit toöaare min ge&Ujeeat/ 30? o«0 tycn baat örfl in legt <Êcn <öc&t bie niemanb brccftt/ <30>ari men fyaltjft becgenoegb/ ©ooj liefbe eeutp\mfteruam, Heeft zich onftervelyk gemaekt, Door 't geen zy ondernam. 6 Haer  de Arfiflerdamfché Losbol. 65 6 Piser fyn'V.rftandheeft uitgedacht 4 Haar poe?ie hand bereid ,v Een tuig waeimtê zy v;ie(ren fcao> Dat 's roem van fchranderheid. 7 Het Vliegtuig word by haar ver¬ toon cl , En houdt 't niet lang meer aan, Gf ieder zal haer vlieden zieu, En dus verwonderd ftaan. 8 Roem Amftelaer, roem vry die vrouw Wiens-weêrgfcê rrien nooir zag, En plaets voortaen, roet rooden inkt. Haar naem in de almanaeh. 9 In 'ï Amfterdamsch Bagyneöhof In lands historieblaén Beroemd; vooral door het bezoek 4 Van Maximiliaan. ïo Die oude roem is afgedaen. Nu op datzelfde hof, De uiensch tot vogel word gemaakt, f Dar geeft het eeüVgen lof. 11 Weg nu Couriers, met uw gedraef. Schiet vry uifc- bléven néér, iSu kunt gy vliegen, vliegen, ja, En dat ëeét vry wat meer. 12 De Maetsman is nu uit den nood, Mistrouwt hy een bericht/,' * luks maar de wieken aenpedaen * En aenftoods heeft hy Hchr. 13 Geen minder zugt, van nu cf aen, Om t meisje hem ontvoerd , Hy vind het duif jen fpoedig weêr, Als hy fltchts wieken roert. 11 tlaest vliegt men nu de vogels nu En grypt ze met de hand r * * Ü . . Wy 1 £iuks maar de wieken aenpedaen i  66" De gelukkige Visfef of Wy ie Ven du gewis aldra, Als in luilekkerland. ié Weg met de Panorama's nu ,] Wil iemand Rome zien, Parys, of Weenen, of Serlyn? 6! Dat kan lieht gefchiên. 16 Opéén dag vüegt men heen en weêr, Wat zonderling veimaek! Wie hoorde ooit van Adam aft Van zulk een wond re zaek. 17 Haast ziet men op een torenfpiw , Een dak of fchoorfleenplat, Een Vliegmensch die 'er nederftreek; Zie dat betekend wat. i# Boe menig kindjen word voordaen , Op tortn of berg gemaakt, riu is gewis de waereldkloot, "Voor alle man volmaekt. 19 Gy Dame die ons, hebt verlost, Van zoo veel hindernis, liefeft hoe dierbaer uw vernuft, Voor alle menfchen is. 20 Alsg'uitvlïegt zal teen feestdagzy», Ëen dag van fchitttenJe eer, En *t blyft een feest, al vordert ge ook, Iu form van heiblok neêr^ Ben'  de AmfièrdamfJhe töshpi.' cf m> tffe 4fk é& jffe a&j- Een nieuw lied, of Vryagie , tbffchen een Jongman en een Mösfel. meisje» Wys: Van Piereiak joögman. Vjhede ivondi lieve bolle meid. rk>w gaat, verkoopt gy wat? Maakt my eens open op deez* tyd Wat Moslëltjesj mynfchat! Ik flobber zoo graag uit uw hand! Gy hebt de beste uit Zeeland» OMoslen! Mosten! Moslenl heeti ut rauw* kom hier en eet! . Meisje. i;Moet lagchen, om je malie bek! Daar eet, hier is azyn 4 Wat drommel kaerel wordt sv ceki Wat doet gy hJbr by myn?" woudt gy my zoenen, toe brui heen, k Hoor tot dat foort ni^c neen och neenl O Mosïen! enz, f. -Jo'ngman* IK moét ü zoenen lieve meid * Ut bid u word niet boos, Uw' oogjes hebben my verleid ft Uw' koontjes als een roos; Een ku. jet» dat is toch maar ftof. Geef my er een, ik veeg 't um of | Q Moto j enz» Joifflh Uw' koontjes als eeo roos; Een ku. jet» dat is toch maar ftof.  6t r! Öé gelukkige Visfer of Jvl e i s j e« Wei vaér; gy tyt al heel gelant % Waar komt gy toch van daan? Wie denkt u dat gy voor hebt? klant Toe raakt my nog eens aan; Ik zit hier met.voor jouw plaizier,* Of ben geen ritz-jg Venus dier, O Moslenl eps. 1 Jongman. Ik bid u meidltef word niet kwaad I Ik heb u waarlyk lief! Dat toon* ik u op heter daad; Myn fchat, myn hartendief! Ach, wierd gy toch met my de bruidf Maak my nog open voor een duit! O Moslênf enz*. t \ Meisje. Béfteed gy ^o veel geld gelyk I O man dat gaat niet aan; Zo gy my trouwde, och man, kyk, Wy konden nfet beftaan. De Mosielwagen geeft niet veel; En gy lapt alles door de keel, O moslenl. enz.. Jongman, 'k Ben altoos zuinig deun eti (lil, 'k Verteer geen etnen* duit, . Maar dit doe ik om uwënc wil; Het woord dat moet *er uit. Zie daar hebt gy een pand op trouw, Och Mosl&mèisjen wordt myn vrouw, O Moslen! enz. . Meisje, Wel meerde -t waarlyk, hoor eens hier, Kojint monien avond weêr , " • ' ., * Weest  |p Amfterdais&he ^osfeal. H$ Wecst ftil, en rnaakt toch geen getier Myn moeder ziet van veer, Dat ik met jouw ben aan de praat, Eet jy maar, Moslen bestemaatj Q Moslenl êm» Jongman. Laat Moeder % zien myn lieve meid! 'k Min u in eer en deugd, Geef my he* Jawoord, op deez* tyd, En tnaakt'my recht verheugd, Dan gaa ik vol van biydfchapheen, Myn fchatje lief zeg tóg geen neen, » O Moslen I enz. Meisjen. Maar beste vriend 1 hoor nog eens aan; / Waar windt gy roede brood, Kunt gy van uw'dagloon béiiaan, Zeg my: is *t klein of groot ? * Men leeft alleen yan 't zoenen niet, En raakt zomwykn in verdrieje, Q. Moslen 1 enz; ; ^> Jongman. Ik ben een Modderman van naam! 'k Moet *s morgens vroeg er uit: Doch 'k heb dfcs middags teeds gedaan, Fa) win een' fchoone duit, ^ Des middags loop ik in het rond, Veèhyds loopt my iets in de mond, O Moslen l enz. Meisjen. Pat-'s aardg. Gv een Modderman! En ik een Mosfelvrouw , Nu, Ja: ik neem u tot myn man, Kom aan, nu maar rp trouw.; * Elkanderen eens ter deeg gekust, & 3 Eu * —  De gelukkigs Visfer of Eet zoo veel Mosieu il# gy lust, O mosje*. I et<ïf geq Nieuw Lied. Op een aangènaame Wyze- ? A difu dan m> n Mattesfe jT\ Adieu dan myn piaizier, Adieu dan M nnaralè; Want ik vertrek van hier. Wie hoor ik hier zoo klaagen Wie neemt hier zyu aficheid ? Wte komt hier opdaagen ? Qf hobren al^ wie ty zyt. a. Zoet litï't is u Minnaare. Die gy z 10 th bt veragt, Wat ayne nii^e ree ie f Dat gy ten Oorlog vaart? Ad ju myn lieve kousje, 4 ju myn rodermont, gom geeft myn nog eeo zoentje, f|/?yn hert dat i$ doorwo^t. 3 Hoe bitter valt het fcheidcn? Van u v y»: waarde pant ? Dep Hemel zal u geiyden Weer in u Vaderland! DathoipikaalgXch'eJen, Jkn dat ^tzoat en vr>s, AJle kwaad moet van u vb"ed«n Dat weuléh ik u gewifc £ea  de Arnfterdamfche Losbol. ? z pen Nieuw Lied. Op een aaDgenaame Wys. Ach Engellehe Herderin verhoor myn al» Laat myn by uw'flaapen in uwe ital, Ik heb myn verlust met jagen in het wout, Üe/toagt komt my' plaagen en het is droevig koud. Ach myn lieve Jaager wat knaakc gy alhier. Geeft uw de Diane in ft woudWeu kramer, iiy myn verblyven dat kan niet-z-yn, , Myn deur is gefloten en laat memand by myn. ' " Ëngelfche herderin houd lïeiitö kind, Uw ongunftig oógenblik had my ontzind, Ah ik u mogt hebben dan mindert 'de pyn, Het woud wil ik' myden een herder wil ik zypw' Ach myn lieve Jaager zo laat in de hap, Heeft u"vrouw yenus by myn gebragt, Als ik u kon hebben en minder die plaag » Wilt hebben een jierderid zo komt dan van daag. Engeïfche herderin waarom dog zo,fiout, ïs uw hertje dan nog van hout? Dat ik myn ging legge dat was vdtar myn fpot. adien fchoon herderin nu reis ik weer vort. Ach myn lieve jager wat vraag ik *er naar, By nagt bent gy gekomen dat is niet klaar, Een ander te lieven ik wenfch u veel geluk, Gy durft niet meer komen in myn hetdtfs hut* K 4 . Een  De gelukkige Visfer of Een Nieuw Lied, Op een aangenaame Wys0 M^m oacbc manV een bm^e man/ $p Inat *pn Itoumtte öanfm/ 'ÜphvoBt cc ftot/ IDoop oonscuimiD/ JËtaac Faai $i> ©louujfjeiianfrn; $UP/ bnp/.jefo Sonnetje ■> cm. i €én goebe man/-een b?aane man/, laat jpn B?oumtjc öanfen/ 6p mtrotbet fUnD/ *JS5p Dag èn nagt/ 3B«iac laat 5üti ©?outotfe banfen / 9up / fjup / 5ctb jannetje / ch$. 3 <6cn noebe man / ccn bmauc man i iaat $n $;outntfe öanfen/, &a teegt De uioec/ ganöec cctnoec/ ^(e aar£ niet boet a!g öanfen/ ^itp/ hup, ^eft Shnüele' 4 &m sorbc man/ em b?aaue man / iaat sijn ©joumtje banfen/ lip fjMben ma$t/ <è" o»\0f be ïta0t/ €n Iaat stjn ©joutotfe banfen / Bnp/. Ö«P/ ^mgannetje/ en$, j <&n noenc man / een u?aabe man/ ffP iaat 3Ö« ©juwtotje banfen/,  de Amtier^amrche Losbol * ?j Itii fcfiuisit toelaat/ tón y obgnögS laat/ Eaar gp $n ftjonwtj'? banfen/ j?up/ nupv ^efb gjanncrj»!/ rtif. 6 ie iaat $tju ©loutotje banfen / €>fc orire uïoeö/ 2Ön oeib én ftorfr/ ©ec$fceircb tpn mijfrnet banfen/ *«p/ öup/ $cja §onnej&/ en*. Waaragdg Hiftori^Lied, van een Chrifle Dogter, en een Heydèris Konings Zoonj die malkander in Liefde beminden. Stem: Al wat men doet men kan, &q. E€n ffuft ban Ikfce moet ih u betgalen/ <0et|ohnm mjt een ftonta&tafte ftom: e:5  74 pe gelukkige Visfer o£ Ccn Cftttëen-biomai bfe maon&e na ortouic: ?8ï op ft£t Bof Daac dan ben üontag ban: JÉaac 5P moet fcjamen; ^uot na betomen/ baarom met'e; ipoeb / €cn aacblg mep$ je $ocf. &at ^ogtecje toiecö ^ïanjijlcuc genreen! J©:etb met 'ec tpb be feljoonfie uan 't 4anb/ \Om fctonmg bte fjaö twm %wn toHt uieeten/ ©P maften op in ©D^&eïö en ©ecfïanb; 3@»ceö pjcfentacle/ €n taefatfe/ : «Cn bat jonbec rjet^eue/ man spn Efef ©ïanfifleur, 3^en $*in$ sfjn moeber, bie begon te mecneh/ %H bat gioziü beminte $$!anfifïe«c. £>P|a& tot beu &onmg \ysun totlt fjieruj Uicriicn <&ez bat 5P ra&èn uelbe in 't geteut: 31cat ©ianfifleue £>cuoole/ Ccc bat 5» ^ooïe/; ^an $aï oe llefoe flraf; Beï uan tjaacctcebftenaf. Wz\ &z\t &joutn gp Ijeöt bat toei ucboicn/ Mm jat ban 23ïanfi(ïeuc befleben gaan / ^Leggen baac ten buifte baac op ^oge fcBotrten/ 3&ïm 3at De liefde npt baac jinnen'flaan: Mm $al ^loti^ geeüeh/ 3&aac tot $ïjn ïecben: €en Cöeïe ©ctog/ ^ie blent öem albecbefi 33$ 2$ïanflfïeuc ter êe&aolc mag gelegen £ mm maatue f Ioe$ m^jp bat 5P tou£ jlefu Mm 5ag 3ijn 3£cbm fcijubOen enbe benen / <&cö! oef)! De Min bjrjft mijn tot jmaac Coïieh / iftom too toertjenen* $uhr mp ugt 't ten i Hl mn öe f^artlt af/ %o in ftct üuiftcc <0?af. Jfèen Jeeft aan ftctté renen Sfyieï gefcyjeoen/ Bïö öat stjn fclpmc Sfrlanfïfïeuc toag booO/ ocO! mgn öect moet fcöuööen enbe ucsrn: &i pep 6 3Booö! hom f?clp mp utjt BI nook j^e* DUiient mecben/ J3u moet ia pecben/ SE%ijn uecttëuoïgffKuc ^cftmtjnWef23ïanftfï«tt« jflBra ging ete icfjoon* S&ïanfnlcuc b*8?ancn / Men Ut mn f fesfê bloto agtec 't £Sn7 ^  de Annlevcimfche Losbol. * .7$ /'Sire ScwbeU f linff n; D^fie» enDc «Cfeaöcn/ fan Kiuam öaiic mn %m ojootfn 0oi5mi,*Döt #e? OW* recc» pcce Mwt te&fl * i |Wn *yn fim ija 9 maat uat iidoy gjoj oeeï gouü matten fc»joan/ ' Of watt [« ffiocoen top*, fpca» aioaac öen boom ^ tnömen/ • Sf  76\ £>e gelukkige Visfer of 3£* tö6|n magtec '£ fipub tueï eccb beton/ 0c «poe p)ta£ nam $ct u ïjiee tuat tiere/ - , 'ft aal mojgen b|oegmet brieften ban bai mjget ibaaftcn bat een tnanb bomt ban bobemiecci <0aat ban pubïpften; ^e toom benpueu, ftltoaocu fcBaoné bjima/ &ai leggen'tbcnflec uit •©lanfiflcuc bie $ag $ fottë bol mantoen/ ^ubiteipft baaè boo? ben (Coócen fiaan; £>p lieten een b#f ncec ballen op bet aacbcrt ^at men [jeni ih een rrfanb $ou leggen gaan/ Baar. Spleet bmome r^ebcfit mst deernen; ^p tjofenen fteni 5eet tcouto/; <$p ben toorn met een tontó* $p nam toen a&ïanfl'fïtttt In bep be eemen 5 <£n htifien öiftmaal^ bdoj |aac ftoftecmono/ Ba M mpn toaacbe lief'ft 5al u befcöecmen/ Sn maant fyt tinncfi uan mpn 5jfl gejonb* £>p gingen tufïen/ SSepbe met luiten: f£ot '£ Sfèoigeng fcljeen Den bag: &ög?o men een D^oef gefcïag. ■ ém tucbfen hepjet beeft bet ftaaff bernoineii/ €n fcmam met een bïanb sluaato al in >nn öanö Eoopen op ïjaac jïaap-namec onbefc&jomcn: ^aac 5P nog fliepeu op Set lelriftant 5 42n nonbJBaac bepocn* IBouö {jaar boonnnam; Jbv tieptn eörïc beet: hergeeft on^ bce3e neec. fep liet Ijaac bepbe toen gebannen jetten / Cn^liet maanetï baac bet tjeuc toneel / &o bat tflartë baac üoo? ?pn %itf m Wctttn/ Sri 000? SÖcuté jjanOcu joube *pn ontbleebl <£lanfïflcuc fttoam foopc»; Beeft tapb flecoepen y Eaat mpn fïecuen DcDoob * ©0^ #lor$ JJefbc g*oar, JfetftW De gjoote licfoe naa Ijaac beiben / Cen pbec hcecg nlDaac meDogentfWb / l^eecWc tolft öog7 fceje Ifefo' niet *Wgjn/ eaft baai* P^bon toet pots eec6feWffW^|^ * 1^... ^ ^ ..  de Amfïerdamiche Losbol. i©iib tmt uecaeben> &egtnnt ftaac fjct icbcn/ peelb op ba$ fiolen* fèoiiQ oeen fnaar begoten/ €a maaru eenjoet fleluib: 0ooj fïocig en spt i bmi&. A H IA. Uit het Vrouwtje van den Donau. .In myn Cafteel is 't fchoon en vry, Kom edel Ridder woon by my* *Myn Slot lokt uw verlangen uit, Gy vind alflaar een ryke Bruid t [Gy kent myn minnent inborst niet, l Die uw de warmfte liefde bied, * Veel Minnaars door geheel het land s Verlangen yvrig naar myn hand, bis 3. [ Wat b'aaten alle Minnaars my, lk kies ikgts een en die zyt gy, Ik wensch dat ik flegts uw Ega«y, Kom lieve Ridder kom by my y bi* , - , Min»  78 De gelukkige Vi^r of Minnelied, Vois: a ia Bonneur. jVoin Minnaars die wilt Meines vryea Gaat onderzoek hoe valsch zy zyn, En tel niet, op 't Ifchtelyk fchfyeu, , Of gy zult ras bedrogen zyn. Want zy vertoren een gelaat, Dan verlefc en dan weer kwaad4 Vraagt gy haar, Geef my uw hand. Ik ben zo bang , was dat geen fch^rid; Zo zyn de Meisjes in ons Uid: Was dat geen fchatid. S.Gy Maagden dip wilt g3an beminnen^ Leert eerst de Minnaars haar natuur . Laat nooit uw bloempjes ras vertoii nen g Veel duurt hun liefde maar een uur/ Zy zweeren ligt getrouw te zyn, SMaarag, die reden zyn maar fchytt, Zy flaan uw klagt, In den wind, Daar zit Moeder, met haar Kind, Die haar dan bedrogen vind , Met haar kind. 3. Dog raad ik aan uw alle foeiden: Verzin tog, eer datgy begmt: 't Huwlyk geeft aan ve^l ver bly' ten < Doch daar zyn rampen die men nti&j 5t Is by veelen gaauw getrouwt, Dat heel kort daarna berouwt. Man en Vrouwen, Vrouw en man, Man en Vrouw, en Vrouw en Mift, Leven gelukkig als hst kan, als 'r My4  R E G I S T E R. Is Êhebu* uit den bosten fchynt,, 3 Ach mynfchoonfte myn beminden, 18 Als myn minnaar my weêr begroet, 27 I A^n den oever van een foelie vliet, 48 Ach vrienden bly ft een weinig ftaan, 49 I Ai wat zich op 't beneden rond , 61 lildieir dan myn Matresfe*, 70 lAch Kngelfche Herderin verhoor my al, 71 D ^Dasr zou 'er een Jagen uit jagen gaan, 25 De man regeert en niet de vrouw, t 6 j £ . . I Ken Duitfche Graaf vermoeid van 't jagen, 11 Een goede man, een braave man, 72 £en ituk van liefde moet ik u vernaaien, 73 % Flora ydel is uw rtem „ Sg G Goede avond! lieve bolle]me^TJ $y H Het regend taderinrso, 1 Hier heeft my Rodermond befchefdeh, ; qq k I .) ' . f Ik zit op de fchoorfteen boven, 24 Ik ging my laatst vermyden, 43, H myn kasteel m 't fchoon en vry, 77 *> " Komt.  R É G U" t E R, Komt militairen van alle kant, y KomtLVrien'ien blyft een weinig ftaan, Komt Minnaars die wilt Meisjes vryen, k% Laatsmaal als ik lag en fliep,,. g Laat vry een vorst naar grootheid