O s MYNE AFBEELDING, DOOR TIIEODORUS K 0 N 2 N ö. In het veertigste jaar myms ouderdoms. ^Vat roem de waereldling ook mooge aan kunstmin geeven, Wejisch ik, door Kunst vee! min', dan door de Deugd, teleevcn: Roem myne kunstmin niet, Gy! die dit beeld zult zien, Zo ik, door zucht tot Deugd, uwe achting niet verdien. Myn aanfchyn vvofd haast (tof, en inooglyk ook... myn dichten.' De Deugd bekroont ons werk, fchuon alles waar* vergaan j Zy is alleen de rots, waarop de rnensch blyft ftaan ; De Deugd alleen zal nooit voor 't woên der eeuwen zwichten    HET MISLUKT VERRAAD AMERSFOORT, TREURSPEL; DOOR PIET E R. ? T F E R S> t 7 7 ö.   UITLEGGING OP DE TYTELPRINT VAN HET TREUR-SPEL, HET MISLUKT VERRAAD o p AMERSFOORT. 13efchouw in dit Tafreel verleidings groote kracht; Zie hoe die geen,die meest voor 't Stadsbehoud moest waak en Rampzalige Ebbenhorst, zo verre word gebragt, Dat hy zyn eed en plicht durft reukeloos verzaaken: En door het looze goud van Egmond fnood misleid, Zyn Stad het grootst'gevaar, zich zelv' de dood bereid! %mm * Dus zien we in 't eerfte vak, hoe hy word aangegreepen, Door 't zaam gezwoorneVolk,dat meest voor hem beducht, Om dat hy in zyn ziel door wroeging wierd geneepen, Hem ftoutte dooden tracht; op dathy 't niet ontvlucht, En kennis van 't verraad aan de Ovrigheid mogt geeven. Zo min is een Verraêr verzekert van zyn leeven! Zo  De braave Leonoor", toont ons in 't and're rond, Hoezelfr een zwakke Vrouw, door yvervuur ontftooken, Daar zy door Gods beftier het fnood geheim verftond,' De list van 't Ecdgefpan, manmoedig heeft verbrooken! Zy waarfchouwt, volgens plicht,de waakzaame Overheen. Zo ftrekt één Vrouw fomtyds ten nut voor 't algemeen! mm Wat fteït ons 't grootfte vak in 't midden, niet voor oogen? Hier zien wy Ebbenhorst, gepynigt in 't gemoed, Te jammerlyk misleid, door geldzucht fnood bedroogen, Ontzind zich baaden in zyn eigen hartebloed; Daar hy een eind' maakt van zyn gruweldaên en leeven. Zo word hetkwaadgeftraft door dien,die't heeft bedreeven! mms Hoe droef ziet Lamoor1 die wreede zelfsmoord aan! Men kan Westreenens fchiïk in 't achtbaar aanzicht leezen, Men ziet van Byter, men ziet Jacob roerloos ftaan, Jofephc en Nfargrect zien beiden als verweezen. Het Krygsvolk ftaat verzet om dit hart-grievend ftuk. Zo ftort een onverlaat veel braave Liên in druk! mm Men ziet in 't vierde vak, een reeks van Muitelingen, Door wanhoop aangefpoort, zich werpen in den gragt, Daar zy van alle kant zich dapper zien befpringen; Zy hadden vruchteloos op Egmonds komst gewagt: Men ziet zyn Leger in 't verfchiet reeds klaar tot vluchten, ^Zo heeft verraad altoos een deerlyk eind' te duchten! Het  Het laatfte rond toont ons een droevig fchouwfpel aan. Men ziet, den Vroomen Zoon eens Goddeloozen Vaders, Na dat hy 't onheil had op 't onverwagst' verftaan, Neêrftorten, daar het bloed reeds ftolt in al zyne aders, Op het onwaardig Lyk van dien hem 't leeven gaf. Zofleept een Booswicht zelf de onnooslen meê in 't graf. Laat dan 't befchouwen van dit Tafereel ons leeren, Wat rampen de ontrouw aan de menfehen brouwen kan: Op dat wy onze voet van 't pad der Deugd nooit keeren ; Maar dat men alle kwaad fteeds uit de ziel verbann5: Zo zal des Hemels zorg, in allerhande zaaken, Altoos ook over ons, als over de EEMSTAD waaken! J. FOKKE.    Ét  H E T MISLUKT VERRAAD O P AMERSFOORT. T R E U R- S P E L, DOOR P I E T E R P T P E R $. TWEEDE DRUK. AMSTERDA M9 MDCCLXXVI.   AAN DEN WELEDELEN HEERE PIETER ANTONIE CREVENNA» VOORNAAM KOOPMAN BINNEN AMSTERDAM, BEMINNAAR , HOOG ACHTER , EN BEGUNSTIGER DER EDELE LETTER-OEFFENINGEN, KUNSTEN, EN WEETENSCHAPPEN ; EN AAN DESZELFS ECHTGENOOTE MEVROUWE ANTOÏNETTE MARIA BOLONGARO, BEMINNAARESSE DER DICHTKUNST, WORB  WORD DIT TREURSPEL UIT SCHULDIGE ACHTING , EN BTZONDERE ERKENTENISSE, OPGEDRAAGEN en TOEGEWYDT, ff Burgermeefteren, van byler ,J Margaretha van Westreenens Echtgenoote. Joseph a van Bykrs Dogier. j a c o b vpn Westreenens Zoon. Leonor a Echtgenoote van Ebbenhorst. Ebbenhorst 1Amersfoort'fche Burgers, en BeësSlotemakerJ diëde Stads-Waakers. Ferdinand Zoon van Ebbenhorst. Een Lakei ZWYGENDE. Bceedigde Stads-Waakers. Amersfoortfche Burgers. Soldaattn. Lakeien. HET  HET MISLUKT VERRAAD O P AMERSFOORT, TREUR. SPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. 'Bei Tjoneel verbeeldt een Laan op den Buitenplaats, van den lieer van Weflreenen, aan welker uiteinde de Toren der Stad Amersfoort gezien word. In bet midden des Tooneels zyn tegen over malkanderen twee Tuinbanken geplaatst, op een van welke de Burgermee/Ier in een boek kezende , by bet openen des Tooneels gezeten is. Men zal in acht neemen, dat het licht langzamerhand helderder word, om den opkoomen. den ochtendwond te verbeelden. van Westreenen alleen. Hoe griefd gy't hart, Ö Stad, van uwen Burgervader, Als ik dit boek, 'tverhaal üws lotgeval*, doorblader? A Wat  s HET MISLUKT VERRAAD Wat rampen moest gy niet, zints uw geboortedag, Zints men den eerften fteen op uwe gronden lag, En ge uwe daken zaagt omzet met ringelmuuren,' Schier onophoudelyk beproeven, en bezuuren ? In hoe veel rampen hebt ge, öEembruid al gedeeld! — Hy flaat op. Schoon alles wat me omringd,het hart en de oogen ftreeld; Vervuld my thans, indeez'priëelen, deez'gehuchten, Een voorgevoelen van rampzalige ongenuchten : Doch, door een wolk van fmart, een nevel van verdriet, Is 't of de Hemel op myn Stad zyn ftraalen fchiet, Haar dekt met zyne hand, en met zyne alziende oogen Befchermen wilde, voor een hemeltergend poogen. — Hy wendt zig Stadwaarts. Gy leeft, gy leeft, ö Stad, dan eind'lyk eens in rust! Gy ziet uwe oorlogsvlam gedoofd, en uitgebluscht, Den drang der vyanden heldhaftig neêrgeflagen, Die u opzwemmen deên een ftroom van wreede plaagen: Ik vrees dan, van den kant des vyands, geen gevaar. — De jammerlyke Pest, de Vloeden doodsch en naar, Die u zo menigwerf zyn komen overrompelen, Om u in 't eeuwig graf, of baare zee te dompelen; De felle vlammen die met een verwoeden muil En gloênde tanden, u neerploften in een kuil, En fchier herfchiepen in een berg van Huivende asfehen, Zyn afgemat, zo 't fchynt, uw daken te verrasfen. De olyftak bloeyd, en 't ftaal verroest thans in de fcheê.— De  op AMERSFOORT. > De Burgers in uw' vest zyn als een lam gedwee, Gewoon aan hunnen plicht door liefde.en-vredebanden, Zy draagen my gelyk hunn' Vader op de handen. — Na een oogenblik zwygens. Myn knelling blyft my by, doch is met vreugd verzeld: Ik voel iets dat my troo3t, iets anders dat my kneld. Hy zwygt weder een oogenblik. Wat menfchelyk vernuft kan door de duifternisfen, Van ons toekomend heil of onheil zien? dicgisfen? Wy ftruik'Jen ftraks, als wy het nadrend gadeflaan, En worden wisfelziek, gelyk de bleeke Maan, Zo dra we afwykende van wezcntlyke plichten; Den loop van ons gedrag langs fchemer-nevelsrichten. Gy hemel weet alleen wat ons voorhanden is : Wy volgen onzen plicht, dus treeden wy niet mis, En U zyn boven al myn' zorgen aanbevolen, (len, Die fteeds myn toevlucht zyt, wien nooit.iets blyft verho" Die in het diepfte van ons harte ziet en leest. Op u wende ik myn zorg, dus blyve ik onbevreesd, En wat het Ongeluk zig ook iriooge onderwinden; Ik zal, gelyk altoos, in U myn' helper vinden. Hy treedt naar een der tuinbanken, en zig weder willende nederzetten om te kezen, word zulks bekt door den komft zyns Zoons. A * TWEEr  4 HÉT MISLUKT VERRAAD TWEEDE TOONEEL. van Westreenen, Jacob. Jacobj naar zynen adem hygende, en met drift. Wat vreugd! ik Vind' u dan, myn Vader ?.. overal.. van Westreenen. Wat jaagt u vol van angst ?... myn zoon.. wat ongeval ?.. Jacob. De Hemel weet alleen, myn Vader, welke zorgen Het hart doorgrieven van myn moeder, deezen morgen: Zy heeft in my, door haar geween, deez' drift verwekt, Doch de oorzaak van het leed haars boezems niet ontdekt. Zy zucht om u, terwyl zy langs de vyverftroomen, En in het Starrebosch...Maar'k zie haar herwaards koomeri. van Westreenen. Hoe weend zy! DER-  qp AMERSFOORT. 5 DERDE TOONEEL. Margaretha, vanWestreenen, Jacob. Margaretha, met veel nadruk. Waardfte Man! van Westreenen. ö Hemel! Margaretha. Vrees toch niet.. \ Is mooglyk zonder reên dat gy deez' traanen ziet. Ja, fchoon een wyze ziel zig niet ontzet om droomen, Kan my een nachtgezicht beangst doen zyn, en fchroomen. 'k Voel nog een kille fchrik door all' myne aders vliên. van Westreenrn. Wat zaagt gy ? fchep toch moed. Margaretha tegen beiden. Vertroost my kan 'tgefchiên. Ik zag een helsch gedrocht ten afgrond uitgevloogen, Een Monfter, opgehuld met flangen vol van oogen: Het aangezicht geleek naar 't aanfchyn eener vrouw, Dat af te fchild'ren fcheen Regtvaardigheid en Trouw, Doch 't wierd herfchapen in een draak volgruwelftukken, Die niet zyn klaauwen wilde onze Eemftad ommerukken, A 3 Ea  6 HET MISLUKT VERRAAD, En nederftorten in eene onvoorzienb'ren druk. Op de eene vlerk ftond LIST, op de andere ONGELUK. Het opende zyn muil, om vlammen uit te braaken, Wanneer de Hemel, in zyne opgefpalkte kaaken Een Blixem nederfchoot, die 't morzelde tot asch: Waar op een Held , ter plaatz' daar eerst het ondier was, Gewapend met een zwaard van vlammen zig, vertoonde, En uitriep: .nimmer zal hy die den hemel hoonde, Myn toorn ontvluchten, beeft ö flervelingen beeft! Rampzalig die zig aan de Boosheid overgeeft! In dit geroep ben ik uit mynen flaap gefchooten. van Westreenen. 'k Beken, dit droomen houdt iets ys'lyks opgcfiooten: Doch Hy die 't Al beftierd, myne Ega, weet alleen Het licht te puuren uit die dikke duifterhcên. Schep moed, laat uwe ziel door droefheid niet verfcheuren, Na treurig droomen zien wy vaak iets goeds gebeuren, En door de wolken van een' lang bezuurden druk, Breekt menigwerf de zon van onvoorzien geluk. Ik heb Vriend Ebbenhorst deez' morgen hierbefcheiden: Koom , laaten we in 't prieel dien braaven man verbeiden. Gy weet, offchoon hy tot den Burgerftand behoord, Hoe zeer de oprechtheid van zyn hart my heeft bekoord, Hoe zeer hy altoos deeld in alle myn gepeinzen.... Mar-  op AMERSFOORT. f Margaretha. Ik kan myn Liefde ook voor zyne Ega niet ontveinzen, 'tls deugdzaam, dat wy, fchoon verhévener in rang, Met mind'ren, die de deugd betrachten, ommegang Ja vriendfehap zoeken, want de duurzaamfte onzer vrinZyn dikwerf in den ftand der Burgcry te vinden, (den Daar in een' hoogen rang fteeds de afgunst meefterfpeeld. van Westreenen tegen Jacob. Bevroed, bevroed dcez' les, die waare Burg'ren teeld, Die voor ons, goeden bloedblymoedigzoudenwaagen, Doch trotschheid is niet voor hunne oogen te verdraagen: De Minzaamheid bouwd op, dat Hoogmoed nederfinyt, Zy baard niets anders, dan minachting en vervvyt, Ze ontdekt de oned'le ziel waar in zy vest haar woning, Ze ontluistert de verdiende, en misvormd zelf een Koning. Jacob geeft tékenen, met genoegen deeze les aan te neemen: van Westreenen, Margaretha by de hand houdende, om te vertrekken, vervolgd tegen Jacob, 't Schynt dat gy deezen dag verkiest ter jagt te gaan; (Uwe eed'le oeff'ning van uwe eerfte jeugd af aan:) Welaan, myn Zoon, ik wil die drift niet tegenhouden, Heb veel gcluks, en breng goed wild uit onze wouden. A 4 VIER-  HET MISLUKT VERRAAD, VIER DE TO ONE EL. Jacob ziet zyne Ouders na, zo lang 'hy kan, en zucht wanneer hy hen uit het oog verliest. Va Ier, ja gy peild het diepfte myner ziel! Ik jarig een edel Wild waar voor ik nederkniel: Jofepha's hart alleen moet voor myn' jaaglnst buigen; Ik ga haar wederom myn boefemfmart betuigen. — Zal dan, ö fchoonftc! nooit myn wensch eens zyn vervuld? Hoe pynigd gy myn min! wat toetst gy myn geduld! Moet dan een Liefdensgloed gegrond op braave zeden, Op onveiwrlkb're trouw, op diergezwoorene ecden, Op fchoonheid die de Zon verdoofd, zoo lange in pyn, In w.eec'e onzckcrhccn, helaas ! gedolven zyn? Wa: vocle ik in myn' ziel zwaarmoedigheden waaren! o JN'orjder! uwe droom koomt dubbel my bezwaaren Hy fiaat een oogenblik fpr aakeloos ,tcrwyl Jofcpha zonder van Jacob bemerkt te worden, zig in den grond des Tooneels vertoond; Jacob, naeeve diepe overweeging, een vast h'efiuit fchynende te neem en, vervolgd. Maar ?k moet, Jofèpha/k moet een eind zien van myn druk: Bellis myn eeuwig heil, of eeuwig ongeluk! Wien wild Gy dat ik min, dan u, aan my door jaaren, Door ftaat en rang gelyk ? ... Ach! wil by dit verklaaren, ê Hemel, 't edelst hart doen neigen tot myn min! Schiet,  op AMERSFOORT. 9 Schiet, fchiet haar' ted're ziel uw liefde-firaalen in! ' IJy w?.ndt zig naar den grond des Tooneels en ontdekt Jofepba. Wat zie ik ? Hemel! I/y is gansch verflaagcn, doch wil, door drift vervoerd, naar Jofepba toetreeden. ' VYFDE TOONEEL. Josepha, Jacob. J q s e p 11 a met veel bedaardheid. Bïyf mynheer, èn treed niet nader 5 Ontfang alleen deez' brief myns Vaders voor uw Vader: Hy is van groot gewigt, dies was zyn wil, dat hy Door niemand anders wierd behandigd, dan door my. 'k Betrouw hem veilig in uw hand. Stel u te vreden Mynheer, zo 'k u niets kan van dit geheim ontleeden. Myn Vader houdt het zelf voor my bedekt, misfehien Om ons met meerder kragt zyne uitkomst te doen zien. Vaarwel: het rytuig wagt my by de vyverzoomen: Myn Vader gaf my last met fpoed te rug te koomen. (,,ö! al te ftreng bevel voor myn gewond gemoed!"_) Mynheer, ik bid, bezorg den brief met allen fpoed: Een kort vertoeven kan zomwyl de grootfte zaaken Veryd'len, en haar eind gansch tegenftrydig maaken. Jacob met drift voor baar nederknielende. Jofepha, moet ik dan.... a 5 Jq -I  io HET MISLUKT VERRAAD, J o s e p h a met nog meer bedaardheid. Hebt gy 't verfiaan, Mynheer? Myn plicht beveeld dat ik met fpoed te rugge keer. „ Wat ftryd gevoeld myn' ziel ! wat wederhoudt myn ,, fchreeden?'' Vaarwel Mynheer, de tyd zal ons 't geheim ontleeden. \^/at hoor, wat zie ik ? kwam die iTem uit haarcn mond? Wat wederhoudenheid! wat was 't dat ik verftond ? De tyd zal ons 't geheim... 6 Hemel! welke maaren Zal deeze brief toch aan myn Vader openbaaren ? Misfchien word myne vlam... ik beef!.. myn plichtgebiedt Dat ik hem overgeef... doch ditbefluit ik niet.... Na zulk een koelheid als ik nimmer zag voor deezen, Is alles my verdagt, ftaat alles my re vreezen: (frnarr. 'k Vrees haaren Vader, 'k vrees myne Ouders, 'k vrees, ö Haar , die voor eeuwig is bezitfter van myn hart! Ja 'k vrees my zelf! —* wat zal, wat zal ik dan beginnen Met u, ó wreede brief.? — 5k zal dit hier na verzinnen; Voormy,wiens liefdensgloed onbluschbaar blaakt enbrandt, Is thans geen denkenstyd.. .De minbeheerschtverftand, Doet dikwerf iets beftaan datftrydt met ftrenge plichten, Ja Zy vertrekt fpoedig. SESDE TOONEEL. Jacob in de groot/ie angst, en verwondering.  op AMERSFOORT. ïi Ja doet de Rede zelf voor haar vermogen zwL'hten. Waarom Jofepha niet.... Tk fnel het rytuig na, 'k Zal zuchten, dreigen, 'k zal.... dan was myn ongena Gewis befchooren, en waat baat my dan het leven ? Na een korten wyl gezwegen te hebben. My blyft niets overig als voor myn lot te beeven! Hy zucht, en blyft fprakeloos op den voorgrond des Tooneeh. ZEVENDE TOONEEL. van Westreenen, Jacob, Ebbenhorst. Ebbenhorst treedt in eene diepe neêrflagtigheid op het Tooneel, met een gelaat het geen eene groote droefheid en angst uitdrukt, en het welk hy geduurende dit geheel gefprek behoudt, offeboon hy geweld op zig zeiven doet om het te verbergen. van Westreenen tegen Ebbenhorst . in het verfchiet. 2^o dat, als ge onze Stad befchouwd,myn boezemvriend, Denk dan, dat zy het is, die al uw zorg verdiend: , Wat rampen, welk een zee, wat grondelooze baaren Van 't onverzoenbaar lot, zy reeds is doorgevaaren; Zal ik u.... Hy bemerkt het diep overdenken zyns Zoons, en treedt benevens Ebbenhorst langzaam naar; hem toe. Ja.  12 HET MISLUKT VERRAAD, Jacob hen gewaar wordende, ter zyde. „ Vader hier! mét Ebbenhorst verzeld !... Ontveins het hartenleed datmy den boezem kneld." van Westreenen tegen Jacob. Myn Zoon, ik dagt u niet in deezen laan te vinden: Jk waande u op de jagt... Ebbenhorst ter zyde, met druk. „ Rampzalig tweetal! — vrinden!" Jacob tegen zynen Vader. Oy weet myn Vader, dat de jongheid ras befluit, Nog rasfer van befluit veranderd ,... van Westreenen. Kan ik uit Uw wcczen strekken geen zwaarmoedigheid befpeuren? Wat dcerd u ? fpreek myn Zoon. Jacob ter zyde. ,, o Hemel! hoe verfcheuren 5,Vcifcheiden tochten myn benauwde ziel van één!" Tegen zynen Vader. Myn Vader, vraag my niets, ik heb geen hartzeer, neen. Ebbenhorst, nadat hy, benevens vanfVest^ reencn, Jacob een ogenblik met aandagt bezien heeft, met zeer veel nadruk. Wat is toch meer geheim, als'tondoorgrondlyk harte Der  op AMERSFOORT. 13 Der menfchen? 't word zomtyds verteerd door eene finarte, Die't binnenst' van dezièlafknaagd, en, door bedekt En onbekend te zyn, te feller wroeging wekt. De vrees belet dien angst aan vrienden te openbaaren, Hetgeen de nevels van de ziel zoude op doen klaaren. — Heeft iemand zulks beproefd, ik ben, ik ben die man, Die van dien twecftryd met zig zelf gewaagen kan; Eene onverwinb're vrees vermeefterd myn geweeten. 'k Verborg ze aan u, Mynheer,... helaas! gy zult ze eens weeten! Ily werpt zig neder op een der Tuinbanken en blyft fpr aakeloos. Fan Westreenen en Jacob geeven de grootfe verwondering en aandoening te kennen, en treeden naar den Tuinbank, wanneer Ebbenhorst als uit eene verrukking opfchiet en vervolgd. Vergeef de ontroering, die 'k ondanks my zelf betoon! Ik fmeek u, zyt alleen begaan met uwen Zoon, Offchoon zyn wroeging is een fchaduwe der myne. Myn wond is doodlyk zwaar, aldus is niet de zyne. Tegen Jacob. Ja Heer, uw deugd, uw deugd Raat veel te vast, te pal, Om weggefleept te zyn in zulk een ongeval. van Westreenen. Myn allerwaardfte vriend, wat pynigd uw geweeten ? Ebbenhorst ter zyde. j, Ik heb te veel ontdekt!" van  i4 HET MISLUKT VERRAAD, van Westreenen. Gy, Gy uw deugd vergeeten ? 6 Neen myn Ebbenhorst, ftel uw gerust myn vriend, Een zwakheid heeft die klagt, die knaaging niet verdiend; Doch in een hart als 't uw' zyn kleene wanbegrippen, Die 't menschdom eigen zyn en dagelyks ontglippen, Als boosheên aangezien, dewyl ze altoos de Deugd Bezoed'len. Vat weer op uwe ingefchapen vreugd, Dien onbedwongen Geest, dat opgehelderd weezen, Daar eerst de blydfchap, thans de druk op fiaatteleezen. Tegen Jacob. En gy myn Zoon, my dunkt, 'k leesduid'lykinuwhart, Hoe fel 't getroffen zy door pylen eener fmart, Die jongheid wellust noemd, bezeffend' niet, datroozen , Schoon lieflyk voor het oog, op doornen ftaan te bloozen. De Deugd, de Wysheid, en de Rede zyn 'talleen, Die Min beteug'len in haar buitenfpoorigheên , En vreedzaam dwingen in de zedelyke paaien, De driften weegende inde goudeRede-fchaalen. (voedt Dus word de Liefde een Deugd: geen hart dat Boosheid Kan haar bezitten, neen, ze ontvlucht een kwaad gemoed: Enfchoon een bocze ziel de Liefde eens heeft bezeeten; Is zy, in zulk een hart., een wufte drift te heeten. De toetsfteen van de oprechte en waare min is Deugd: Hoe zeldzaam is zy 't doel der onbezonne jeugd, Die, blind voorthollende in de neiging haaier driften, Geen  op AMERSFOORT. 15 Geen waare Liefde van een valfche weet te fchiften! Myn Zoon, zo ge uwe ziel voor Liefde eens openzet; Houd dan de Deugd alleen voor eene onfchendb'rewet. Gelukkig, zo gy zoekt een deugdzaam wit te treffen! Cy moet zelf deugdzaam zyn, om deugtjen te bezeffen, Jacob met aandoening. Myn Vader.... van Westreenen. 'k Weet, hoezeer 't befchouwendeezerplicht Uw ziel bekoord myn Zoon; hy blinkt voor uw gezicht: Doch blyf niet rusten by 't befchouwen uwer plichten, Zy moeten werkzaam zyn, en al uw gangen richten. Jacob. Hot voorwerp.... van Westreenen. Kon uw ziel, ook doelende op het wit, Dat ik voor u befchiet.... Jacob met drift, Myn Vader, welk is dit? van Westreenen. t Is nog geen tyd, myn zoon,my dit geheim te ontwringen, Het eischtveel overleg, ja veel bekommeringen, Te-  Ï6 HÉT MISLUKT VERRAAD, Tegen Ebbenhorst, die gefiadig zyne neetjlagtigheid behoudt. Ik zoude u dan, ö vriend, ontleeden, wat al druk OnzeEerabruidh:eft bezu ird ,door't woedend Ongeluk, Dat haaren boezem heeft geteisterd en doorfheedeu; Wat rampen zy van haar geboorte af heeft geleden, Door driepaar eeuwen heen, door 't onverzaadlyk woên Van Oorlog, bleeke Pest, het Vuur, de Watervloên, Die zy ten deelen is ontworfteld : doch in veelen, Moest zy fchier afgemat ter dood toe hulploos deelen. 't Is onbegryplyk , met wat rampen onze Stad, Van toen ze haar muur optrok, alreeds te worfPlen had. ' Jerufalem, die door de troffel en den degen, Haar hemel-fieile vest gemetzeld heeft gekregen, Zag nimmer zig beftreên, van zo veel zwaarigheên, Als onze Stad, die zig, gansch hulpeloos , alleen, Niet onderfteund, door hulp van Vorftelyke fcharteri j Met huizen oppronkte, en met muuren mogt omvatten. Doch 't fchyntmy, dat uw geest al te angftig, te bedrukt, En onder bergen van zwaaimoedigheên gebukt, Thans onbekwaam is al die rampen te bezeffèn. (Ten» Het Geldersch Oorlogzwaard dat haarzo fel kwam trefEn, nooit verzaad van bloed, haar Burg'ren ftaêg met moord En vlammen dreigde, en haar den boezem had doorboord, Indien.... Eet  o è A M É R S F O O Pv Ti ï? Ebbe n-h o r s f s wiens aanmerking gewekt wordt door het Gelders oorlogszwaard. War deed dat volk zo woedende oorelogen ? van Westreenen, De Nyd, die moordharpy i Het konde niet gedoogeri Dat de Eemftad,wclkers bloey (die toenam ftond op ftond) Zyn handel ftremde, en vast aan haar belangen bond, Zo dat zy nauwlyks wierd tot eene Stad verheven Of moest zich aan Grave Ot de Derde in handen geeveh: Hy fchond'zyn' heilige Eed cn't pasgemaakt verdrag Waardoor hy Haar in zyne ontmenschte lianden zag, En plantte in haare vest het bloedig oorlogsteken. Het Gelders kenmerk is trouwloos zyn Eed te brcekcn," Ebbenhorst. Doch kon zy Gelderland niet onder de oogen zien? van Westreenen; Zy had te kampen met veele andere oorlogsliên: 't Waare eindeloos, ö vriend, zoo 'k ftnkswyz' wilde ontMet hoe veel vyanden zy moedig heeft geftreeden. (leeden ?' Myn Jacob zal tot blyk een fiere vrouwe-moed Vertoonen, die haar vest wegftroomen deed van bloed , Den moorddolk uit Bourgonje en Hollands vuist ontrukte, Xïe Stad verloste, en 't ftaa'J hen in den boezem drukte.  18 HET MISLUKT VERRAAD 1 Tegen Jacob. Ik weet, dat onze, Stadsgefchied'nis u bekoort, En dat ge uit de oudheid haar met vlyt hebt opgeipoort» Jacob. Ik zal 't met meerder lust, wyl gy't beveelt, betoogen. Bourgonje, Piccardije, en Holland zaamgevlogen Om haaren handel af te fnyden met de zee, ,t Geen, met den landbouw, haar zo fpoedig bloeijen deê, Verzamelen een heir van woedende oorlogsbenden Om te overrompelen de gordels om haar lenden, Waar toe Bourgonje zelf haar vest-graft overzwom: Het ftaal vliegt uit defchêe, de trom bromt met gebrom, De ladder grypt de vest, het leger onbezweeken Vliegt zynen Veldheer na op 't geven van het teken, En kloutert, als om ftryd, de fteile vesten op; Doch ziet de Burgery, vol moed op haaren top Het fchitt'rend flagzwaard in gefpierde vuisten zwaaijen, Terwylmen niet als wraak den bloedhaan hoorde kraaijen. Ik beef! my dunkt ik hoor 't geklikklak van het ftaal Dat de overwinning lang wierp in een gouden fchaal! Van weêrzy fchittert ftaal, van weêrzy zwellen fpieren, Van weêrzy valt men aan als ongetemde dieren: Dus worst'lend drukt het zwaard des vyands de Evenaar Des oorlogs over naar den kant van zyne fchaar, Toen een Heldinnen-heir (als dappere Amazoonen Verfchroeid aan de eene borst) een ftoutheid kwam vertoonen Waar":  op AMER SF O O R T. ^ Waarvan her aardryk met veel glorie fpreeken zal: Het fmakt den Vyand, reeds Verwinnaar, van den Wal, Met ziedend brouwt, datzitst en fpafteït uit den ketel: Ha! roepen ze uit, gy, die voorbaarig, te vermetel, , U reeds Verwinnaar dagt, voelt, hoe gy dit betaalt, Vertelt, wat ramp gy hebt op uwen hals gehaalt! (gen,' Schept moed, ö Burgers, vegt op nieuw metgloeiende oo* [ Word door hetkrygsvuur van een Vrouwen-heir bewogen ïj Dus roepen ze, eneenftroom van gloêndc kalk, als vuur, Beftormt geüaêg den kruin des vyands langs den muur. [ De Burgery die nu den vyand neêr ziet finakken, Valt met een nieuwen moed aan't fteeken, houwen,hakken, • En brullende ais een Leeuw, getergt in 't leeuwe-ne$t, Slaat zy Bourgonje , gansch verwonnen, van haar vest, Het zwaard drinkt purper bloed, verzadigt zich met vechten, En koelt zyngramfchap in het bloed der oorlogsknechten. Dus wierd onze Eemftad uit dat doodsgevaar verlost f Ebbenhorst ter zyde. „ Wat hebt ge, ö gryze Stad! al bloeds en zweets gekost i „ Zult gy nu door den tong van Stads verraaders fneeven ? Tegen van Westreenen en Jacob. Mynheeren, dit verhaal doet all' myn leden beeven? Jacob. Wie beeft niet, als hy ziet zyn Moederftad in nood ? B 2 Wie  * HET MISLUKT VERRAAD, Wie loopt niet blind in *t flaan der zeisfen van den dood? Wie brand niet, om, voor haar te'fheuv'len onder 'tvechtnet drift. (ten? Mogtik vooru ,öStad! een bloedbad aangaan rechten... van Westreenen. Bezadïg u myh zoon, de Stryd, waar naar gy tracht, Heeft altoos vooreen land geen Helden voortgebragt, Want Fabiusdeed niet door vechten 't deinzend Romen Maar door zyn wysheid tot een bet'renftaatherkoomen. Sempronius, offchoon hy vlamde voor 't gevecht, Gelyk Flaminius, beftreed Carthago flegt. De Wysheid moet een flag, als 't nodig is, vermyden, DeDappexheid vol moed in 'theetst'der zwaarden ftryden. Ebbenhorst ter zyde. 3, Doemwaardig vloekbefluit!" Ja cob driftig. Myn Vader, zou myn moed Zich niet verkoelen in 't vyandig fchuimend bloed ? Wie zou, voor zulk een eer geen duizend levensgeeven ? De fchoonfte daad is voor het Vaderland te Iheeven. van Westreenen. Het is nog fchooner daad den vyand te verflaan Tot heil des Vaderlands, en toch den dood te ontgaan. ft»  op AMERSFOORT. ai Tegen Ebbenhorst. MaarGelderland,wicn 't nooit ontbreekt aan looze ftreeken? Heeft altoos 'taangelegtheur hartaêr aftefteekens Dan nam het list te baat, dan opentlyk geweld, Eens wierd zy door verraad fchier in zyn magt gefield. * Ebbenhorst. Wie bood toch hulp aan die trouwlooze leger-fchaaren ? van Westreenen. Trouwlooze Burgeren die hen geneegen waaren. Doch hunne roofzucht wierd by tyds te rug gefluit, Zy toogen naar hun land belaaden met veel huit. Ebbenhorst. Wat blies de roofzucht in die breidelooze gasten ? van Westreenen. Wannéér Graaf Willems heir de Veluwe aan wou tasten Om ze afteftroopen met zyn toomelooze fchaar, Trok hy naar de Eemftad op, afëifchende van haar Zy zou haar Poorten voor zyn Eeger openzetten, Doch zy weêrhieldzyn tocht om'tftroopen te beletten., Dit baarde twist, doch wierd dat zelfde jaar beflegi; Poor Hertog Rynold, en in vrede bygelegt, Maar Gelder kon dien hoon verduwen noch yergeeten, Yooi * Ao. 1411. b a  $8 HET MISLUKT VERRAAD, Voor dat de wrok, waar van zyn boezem was bezeten, (Geen acht meer geevende op de vrede, noch 't verbond Dat pas geflooten was) de plechtigfte Eeden fchond, De Voorftad plond'rende,. en vernielende veel daken. i Lbbenhor st. Wat trouweloos beftaan, eerst vree, dan buit temaaken! van Westreenen. Wat zoude ik u, 6 vriend! al 'Iaage trouwloosheid Door Gelder ons betoont in 't wrokken van de Nyd , Indien het nodig waar' met kragt betoogen kunnen! Gy zult aan deezen ichets genoeg opmerking gunnen Om onze Stad... Ebbenhorst metyver. Gyhebt, Mynheer, genoeg ontdekt, Op dat myn' Waakzaamheid te meer werde opgewekt Om onze vesten voor zyn listen te verweeren En zyn moedwilligheid manmoedig af te keeren. Ik gaa met grooter moed, ó braaffte Burgerheer! Myn medewagters voor op 't pad van deugd en eer, En zal uw vriendfehap door een vutir'ger yver loonen, En my voor eeuwig een rechtfehapen burger toonen, Hy wend zich een weinig ter zyde af, word flerè ontroerd, en zegt met nadruk „ ö Hemel geef my moed! verydel hun befluit!" VAN  op AMERSFOORT. 23 van Westreenen. 'i< Vertrouw aan uwe trouw alleen onze Eemlancls Bruid. Vaar wel myn vriend; hier na zult gy me uw leed ontdekken, Verberg my niets,'k zal u een Vriend en Vader ftrekken. Tegen Jacob. En gy myn Zoon, wil my al wand'lende uwe fmart Ontleeden, vrees my niet, gy kent uws Vaders hart. AGTSTE TOONEEL. Ebbenhorst alleen in de diep ft e droefheid. Jvampzaal'gen, 'k zie u na mettraanen in myne oogen! Mêewerker in uw' ramp voel ik myn ziel bewoogen Door medelyden om het onheil dat u dreigt! Gy waant uw' Stad in vrêe, gy denkt dat de Oorlog zwygt, Dat Gelderland het ftaal laat rusten in de fcheeden, En weet niet dat het ftraks uw vesten komt betreeden. Ja, 't is u onbekend dat ik dat monfter ben Die 't zaamgerot geboeft der Stads-verraaders ken, Die ziel en eed en bloed voor tov'rend goud verkoopen En zetten ftraks uw Stad voor 's Vyands leger open! Wat zeg ik ? dat ik 't ben, ö gruwel! die verftrikt Door vreeze en blinkend goud niet voor dat euvel fchrikt! Rampzalige Ebbenhorst keer weder tot uw plichten! — Neen Gelderland i de Stad zal voor uw ftaal niet zwichten! B 4 Zoek  •»4 HET MISLUKT VERRAAD Zoek vry Stad Groningen, die gy vol fehand' Verliest, Weérom in de Eemftads roof die gy te plond'ren kiest j Laat uw bloedhonden vry op purp're ftroomen loeren, Zy zullen toch den roof den Burg'ren niet ontvoeren. Maar hoe ?— Wat d uuren eed zwoer ik aanGelderland ?— 1' Vervloek die heillooze eed, 'k zwoer eerst voor 't Vaderland, Mogt ik dien zwaaren eed, zoo godveigectcn, brcekeh ? — Maar't zaamgezwooren Rot zal zich moorddaadig wreekerï Aan my, die zich, ó fchrik! hun medemakker ziet.— Ik vrees geen beulen meer der Stad, ik vreeze u niet Bloedgierigen die my gefleept hebt in. uw boosheid, Jk fpan met u niet meer te zaamen in godloosheid: Zoude ik, ö Hertog, die vast aanfnelt met uw Ichaar U zwemmen doen in 't bloed der Burg'ren ? neen barbaar i Zoude ik het dierbaar bloed eens Burgerheers duenftroomen> (men?.~ Die mg als zyn vriend bemint en heeft aan 't hart gene, Hoe. red ik me uit den ftrik, dien vrees met tov'rend geld Helaas! te heilloos voor myn'- voeten heeft gefteld l Einde des Eerjien Bedryfs. 'TWEE.  o* AM ERSFOO R T. 25 TWEEDE BEDRYP. EERSTE TQONEEL. iiet Tooneel verbeeldt een fcbotne Lusttuin op den Buitenplaats van den Bu^germeefter van Èyler. In iet midden ftaat een fpringende Fontein, aan weérskanten een tuinbank en eenige bycieraaden. Josepha alleen. N(men, een lustplaats, daar de vreê haar' wooning heeft geno-, Neen ruitchende fontein met opgehéven ftroomen, Neen vliegende orgelitem der fchelle Filomeel Die huppelt door de blaên van Eemlands lustprieel Wanneer Aurora komt de purp're kimme uitkyken, De bruine nevels uit het bloozent aanfèhyn ftryken, De Maan verdry ven, en ons fchenkt het morgenlicht, Al heeft men op uw ftem alhier een huis gefficht, Waarin Gerechtigheid nog voorzit metheurfchaalen; * Kunt gy Jofepha's hart niet lokken, niet bepaalen , Zo lang gy Jacob, die myn' ziel te fel doorfchiet, Uw velden, tuin en bosch niet overlomm'ren ziet: Hy * Niet alleen in den Jaare 1536. maarten huidigen dader Stad gebouw nog] tot het Raadhuis B 5  26 HET MISLUKT VERRAAD, Hy kan alleen de .vreugd doen opdeez'plaatsherleeven, Waarop myn moeder in deeze ermen kwam te fneeven: Dit, dit is de eerfle ftond na zulk een wreeden flag, Dat ik, ö lustplaats! al uw fchoon befchouwen mag. Myn druk, myn grieving wordt op eiken ftap herboren: Gy wond, zo 't fchynt myn ziel nog feller dan te vooren Wanneer de dood, 6 fmart! haar lieil'yke oogen floot. — Wefbreenens Zoon alleen verzagt Jofepha's noodJ Myn Jacob, moest gy dan myn ziel zo hevig blaaken, U zeiven tot myn flaaf, en tot flavin my maaken ? 'k Wist wel, ö liefde, dat gy boeit dien gy belonkt, Maar wist ik dat een hart zo brandend wierd ontvonkt, Zo dra ge 'er binnenfluipt langs openftaande zinnen ? Ik kende, ö wreede, u niet, 'kweet nu wat is Beminnen! Myn vriend! moest ik zo flauw, zo vlugtend', zo bedaard, Den brief myns Vaders in uw'handen, my zo waard.... Maar welk geheim ligt in dien duist'ren brief verholen Dien Vader aan myn zorg zo fcherp heeft aanbevolen ? Zou hy misfchien myn hart, waarin hy ziet en leest, Doorgrondende, Weftreen... hoe fchoon waar' dan geweest Myne ingetogenheid voor Jacobs minzieke oogen! De deugd moet altoos zyn bedaard en ingetogen, Nog meerder als zy vreest, dat zy te fel beffreên Bezwyken mogt voor 't zoet van veele aanloklykheên Maar'k zie myn Vader,... hoe voele ik deez' boezem branden!, TWEE-  op AMERSFOORT. zj. TWEEDE TOONEEL. Van Byler is in diepe gédagten, en heeft eenige papieren in de hand, die hy verbergt op het zien van Jofepba'. hy ziet langs alle de zyden des Tooneels als iemand by zicb wagtende. Jofepba tracht, om haaren Vader niet te fiooren, te vertrekken, doch blyft, ziende dat haar Vader baar ontdekt. van Byler, Josepha. van Byler. brief is dan bezorgt ? Josepha. In de allerwaardfte handen. van Byler. Te recht, myn Dogter, want die braave Burgerheer, Myn Amptgenoot, bezit een ziel vol deugd en eer. Ik ben verheugd dat gy zyn deugden kunt bemerken, Een teken, dat de deugd ook op uw ziel kan werken. Josepha. Ik kén, ik weet wat deugd... van Byler.' Kent gy zyn ziel te recht ? Ik  *8 HET MISLUKT VERRAAD Ik zal ze afmaaien: ze is ootmoedig en oprecht, Liefdaadig, opgeciert met vreugde- en vredeftraalen, Die de onbevlekte deugd in haar doet nederdaalen, Opdat zy zelf den troon dien zy beklimt, verzier': Offchoon hy nedrig is, verzeld eene eed'le zwier Zyn daaden, die, hoe meer hy tracht haar glans te dekken, Hoe meer ze een ieder tot verwondering verwekken. Hy is een Vader voor zyn Burg'ren, geen tyran, Bewerkt hun voorfpoed en geluk, zo veel hy kan. De Trotschheid is geheel zyn boezem uitgebannen: De Hoogmoed, roept hy vaak,ontziert de grootfte mannen, Ook houdt geene Eigenliefde of zelfbehaagen ftand In zyn verheven ziel waarin hy de Ootmoed plant. Een kristen Wysgeer toont hy zich in al zyn wandel. De fterke geesten (die verdwaalt in taal en handel Hetmenschdomwaanenuitzyn dwalingen te ontfiaan, Verguldende hun fenyn met een verzierden waan) Zyn een verfoeijing voor zyne oogen; hy is werkend* Altyd op alles ingefpannen en opmerkend'. Op dat ik alles in eene enk'le lof bevat j Hy is van alle deugd een zaamgebonden fchat. Gelukkig, zo de Zoon uit zulk een vloeijende ader Het goud te puuren weet der Deugden van zyn Vader, En dat,. maar sk zie gy zugt myn dogter... welke reên ?.,. Josepha. Myn Vader.. • 'k tyd.... vergeef.., VAN  óp AMERSFOORT. &p van Byler. Vervolg. Josepha. Ach,laat me alleenj ter Zyde. j, Ik zal gewis 't geheim van myne ziel vernadert, „ Hy peilt het... ja, zyn brief..." van Byler. Spreek, dierb'reSpruit. .'yy:ï..j. rJi ■ .., jcfa' f vjb,r,V r-oüp -jadssooV j o s e ï> H a. Belaaden Met fmartte om's moeders dood!., ö moeder al myn vreugd! ö Waardfie moeder! ö geleidfter myner jeugd!... Gy weet myn Vader, hoe myn' ziel toen wierd doordeden, Dat ik ontroostlyk was... ja 'k ben het nog op heden! Zy weent. van Byler ontroerd wordende. Ach! Ruk, myn Dogter, niet dien verfchen wond van één, Die deeze ziel doorfneed thans nog geen jaar geleên! Vergeet haar, waarde fpruit! ik zelf... 'k moet haar verweten! 5 öDood!gy hebtmethaar myn vreugde neergefmeten... Na zulk een rampfpoed ben ik troostloos!... Hemel!.. ach!.. Moestge ons dan treffen met dien onherftelb'ren flag ?— Hy weent. Myn  3o HET MISLUKT VERRAAD, Myn' teerbeminde telg, ik weet uw' ziel is teder En keert zeer langzaam uit defmart tot vreugde weder i Troost eerst u, troost dan my, doe op uw ziel geweld, ■t Verlies is hoopeloos, en word nooit weêr herfteld. Ik zal het, door uw' deugd, met meerder reên, verzagten, Zo 'k u mag deelgenoot van myn geheimen achten. Ja, een geheim dat ik u openbaaren zal, Spelt ons, en u, myn kind, een jammcrlyken val. Ik weet, myn plicht beveelt geheimen te bewaaren, Maar gy kent uwen plicht, die nimmer te openbaaren. En wyl het onheil u zo fel als ons bedreigt; Voegt het geen Vader, dat hy zulks zyn kind verzwygt. Josepha. Myn Vader, zo uw hart zich kan in 't myn verligten; Spreek vry met uwefpruit, want zy bezèft haarplichten, Zy zal op haaren beurt haar hart ontlasten in Uw boezem die zo brand voor haar door vadermin, Uw troost,, uw raad alleen kan haaren druk geneezen* .t&m*;as?tatarAtifeX a-a • & •.- a v . van Byler. Een diepe ontroering Haat gefchildert op uw weezen, 'k Brande om uw helper, om uw toeverlaat te zyn. Josepha. Ontlast eerst uwe zorg, myn Vader, zeg, wat pyn... van Byler. 'k zond u deez' morgen meteen brief van groot belangen Naar  o p AMERSFOORT. 3r Naar mynen Amptgenoot: hy heeft hem reeds ontfangen. Aan hem en my alleen is dit geheim bewust.... Gy beeft op ieder woord myn Dogter? zyt gerust, De Hemel ftraft altoos die zyn vermoogen tergen; Hy gaf ons 't waakent oog... maar 'k wil uniets verbergen, Lees 't affchrift zelf des briefs, en oordeel of myn vrees Ontydig om een zaak van zulk belangen rees. Josepha leest. Een Burger onzer Stad van onbe/prooken' zeden, Wiens naam Vwrzigtigheid my nog verbiedt te ontleeden, Bragt gisfren avond my, met een ontroerde ziel, Een tyding die ah lood my op het harte viel. Veele onzer waak1 ren, zohyzeide, rotten zaamen In V holst der nacbt byéén ,• om middVen te. beraamen Tot een vervloekt verraad der vesten onzer Stad, Waarvoor reeds elk van hm bloedgeld ontfangen had. Een ieder van dat rot was reeds een plichtverzaaker, Hy doodverfde Ebbenhorst uw vriend, en Slotemaker, Doch wist niet wien de Stad dus eerloos v:as verkogt, Maar Gelder was by hem het meefte in agïer docht. Myn Amptgenoot, 'k beveel de Stad in uwe zorgen En die des Hemels, wien geen Boosheid is verborgen. ter zyde. s, Misleid vermoeden!" Tegen van Byler. 'k denk dat op zulk een gefcfmft Wes-  32 HET MISLUKT VERRAAD, Westreert, wiens doorzicht ras het waar' van 't valfche De harten dezer twee wel fcherp zal onderzoeken (fchift, Of zy bevlektzynmctdit kwaad dat elk moet vioeken. Wy zien hen vastgezet op 't allerminst vermoên: Door hen zal men van't ftuk wel nad're ontdekking doen. van Byler. t> ■ jusosi asksa swï; jcw. aar ..-. n . ntii) Ik heb in zyne plaats daar voor reeds zorg gedraagen; *k Verwagt hen daad'lyk hier, ik zal hen ondervraagen En polsfen of hun hart dat yslyk fchelmftuk fmeedt; Terwyl zy toeven, wil my, op het huis* uw leed, Myn waardfte Dogter, uit den grond uwshartsvefklaaren. Josepha. Myn Vader, 'k zal... ó ja, 'k zal alles openbaaren. DERDE TOONEEL. Ebbenhorst treedt in de allerdiepfle overpeinzing op het TooneeU ziet vreesagtig gints en weder, en let niet op het geen hem van Slotemaker, dieniet hem fcbynt te fpreeken, gezegt wordt: Hy zet zich verft'aagen op een tuinbank neder, zwaar verzugtende, hy ziet weder naar alle de hoeken des Tooneels, of ,er iemand was die ben konde befpieden of beluisteren. Ebbenhorst', Slotemaker. Slotemaker,ter zyde. Wat deed van Byler ons op 't onvcrwagst ontbiên?— „Maar  op AMERSFOORT. as 3 ,Maar 'k moet myn zorgen niet aanEbbenhorst doen zien.'' tegen Ebbenhorst. Wat vreest gy ? zyt gerust. Ebbenhorst in eene overdenkende houding 'opflaande. Wat heb ik ondernomen"? — Westreen! Westréen! uw Vriend. — Waar ben ik toe gekomen ? Hy valt; diep zugtende^ weder op den tuinbank neder. Slotemaker. Bedwing u, eer gy door van Byler wordt befpeürt, Wy zyn reeds op zyn plaats. Ebbenhorst; Hoe word myn ziel verfcheürt j Slotemaker. Gy zult, door uw geluid nog de aanflag doen bemerken Tot onheil van ons ah", laat ons voorzigtig werken: Bedenk, dat we agttien fterk, en moedig, de aanflag vast Gelukken doen, eer ons de morgenftond verrast: Wy moeten in zoo n zaak geen wakkerheid verliezen, Ons oogwit treffen, of gerust den dood verkiezen j Het overweegen komt na 't vast befluit te laat. Ebbenhorst; Gy gaaftgeendenkens tyd, gy dwong my tot verraad; G Slö4"  J4 HET MISLUKT VERRAAD, Slotemaker. Ik weet wat dwingen is wanneer het goud ons prikkelt. Wie dwong u, wy, of 't geld ? Ebbenhorst. Gy» gy hebt me ingewikkelt In uw vervloekt beftaan, dog 'sHartogs tov'rend geld Hebt gy tot middel flegts van 't kwaad in 't werk geftelt. Gy dreigde met myn bloed uw zwaard te zullen vlekken, Uit vreeze dat door my uw boosheid uit zou lekken, Barbaar, fpreekt gy my nog van 't hemeltergend goud ? Ga weg uit myn gezigt die my dit onheil brouwt. Slotemaker. Uw kleene moed maakt u verlegen en benepen : Waar is uw helden hart ? Hier dient weer moed gegrepen: 't Gevaar is niets als ons de dapperheid verzelt, De moed is meer als kragt, ja, ze overtreft geweld. Op morgen zien wy vast onze Amersfoortfche wallen Het Gelders grondgebied en prooy te beurt gevallen: Wat wonder, dat die hoop reeds myn verbeelding ftreelt, Daar 'k ben, gelyk gy weet, uit Gelders bloed geteelt ? En gy, wat had gy by hetStadsverhes verboren ? Kan de eene dienst u meer als de andere bekooren ? Wat baat het, als men dient, wie over ons gebiedt ? De dienst blyft toch de dienst: voor my, 't verfchilt my niet Voor welken Heer ik beef,, voor welke ik moetipringen, Verj  op Amersfoort. 35 Vermeerdering van loon baart my veranderingen: Dus doen de Grooten ook met ons, het geld, het geld Js 't maar alleen, myn Vriend, dat hen de wetten ftelt,' Hun loon duurt langer niet dan wy hen dienen kunnen, Daarna zien wy hen 't brood ons in de mond misgunnen, Gy toont door uw gedrag te denken zo als ik, Ge ontfing het Gelders loon zo wel als wy. Ebbenhorst. ö Schrik! Moet gy myn' ziel nog nieer afmart'len en vermoorden? 'k Verwensen, 'k vervloek dat goud: zwyg,zwygdiehelfche woorden. Slotemaker. 'k Walg van uw veinzery, go oivrtiM ons al te veeL. De tyd is kort, gy weet r\ . ; of dcel^ De dood, of 't Stadsverffl;4^:-. ■ * ;©r:>S©C ,,Bjer ? Ik geef u nog één uur. ggj|ggg:§j§§^ Ebbe IS^è.O^'f'ii':;" --;^ Hoe ? zou myn Zoon, als hy te rug keert van zyn reis Aanhooren moeten dat zyn Vader— 'kfchrik! ik ysl— Zyn' Moederftad verried?—- myne Echtgenoot.'— wat Was te eevenaaren met al de angften van uw harte, (finarte Indien Slotemaker. Dat's nu te laat. Wy zyn hier toe geprest j  3o' HET MISLUKT VERRAAD, Ja gy moet fneuv'Ien tot ons algemeene best, Zo gy den aanflag dien gy eerst hebt ondernomen En met ons vastgeftelt, niet tot beflag doet koomen. Gy weet, de Hertog met zyn leger trekt vast aan, En de affpraak was, dat wy, na't fchynen van de maart In de ochtendftond de Stad voor hem zoude openzetten. Gy ftemde dit, en nu , nu poogt gy 't te beletten ? Is dan de Hertog met zyn legermagt, myn vrind, Aldus uw fpeeltuig, als de weerhaan van de wind ? Een Legerhoofd laat zig niet ftraffeloos misleiden. Ebbenhorst. Doch, zo we eenftemmig en met eendragt overleiden Den Hertog, eer hy voor de muuren onzer Stad Zyne Oorlogsknegten in hun post gelegert had Slotemaker. 'k Merk waar gy heenen wilt, uw oogmerk is, bedriegen: Doch Egmond laat zo ligt zig in den flaap niet wiegen, Hy's kwaadvermoedende en op listen afgeregt, Bedreven in den kryg, manmoedig in 't gevecht. Daar by, vergeet gy thans uw' diergezworene Eeden ? Het kost u niets,zo 't fchynt, die fchand'Jyk te overtreeden. Ebbenhorst. Spreek van geene eeden: 'k mogt voorAmersfoort myne eed Zo fchand'lyk niet vertreên eer de aanflag was gefmeedt. Ik zwoer, 't is waar, doch de eed heeft zelf de Stad beledigt, Tc Was  op AMERSFOORT. 57 *k Was boozer nog, zo *k deed het geen ik heb beëdigt. Slotemaker. Genoeg: zo 'k heb gezcgt, ik ben uw veinzen moe} Beraad u , 'kgeef u tyd zelf tot deeze avond toe, Doch'k zal u, waar ge ook gaat navolgen met myne oogen, Eer we ons te fchandlyk zien door uwen list bedroogen. Gy zyt te fterk verdagt, doch, houd dit voor gewis , Dat, zo ge ons dwarsboomt, reeds uw dood gezworen is. Ebbenhorst bevreest. Zwyg: 'k zie den Burgerheer van Byler herwaards treeden. SLOTE maler. Zorg wel, dat hy niets merk' van 'tgeen wy zamen fineeden: Hy'sagterdenkende, en heeft niets, zo 'khoop verftaan • Van ons gelprek, één wenk van 't oog kan ons verraên. VIERDE TOONEEL. van Byler, Ebbenhorst, Slotemaker. van Byler in 't verfebiet. G* y Hemel hebt myn wensch vervult,. nugy door liefde Jofepha's harte voor Westreenens Zoon doorgriefde! — Waar toeven zy, die 'k op myn buitenplaats ontbood? Slotemaker ter zyde. ■ „ Indien wy zyn ontdekt, waar ftaan wy niet voor bloot |* C 3 VAN.  38 HET MISLUKT VERRAAD van Bylek, ?k Zie hen.... Dereên, waarom ik u deed herwaardskooinen Myn' Vrienden, is, op dat door my werde opgenomen, Of onze Vesten aan den kant der Kamper Poort Genoeg verfterkt zyn, en gewapend zo 't behoort: Wanneer ik gist'ren langs de Wallen rond ging ryden, Scheen 't my van verre toe, (het oog kan ons mislyden) Of een' der Torens die het Oorlogstuig bevat Een gaapende oop'ning in de muur bekomen hadtGy, die naar ampt en eed onze Eemftad moetbewaakert Op dat haar plotzeling geen Vyand koom' genaaken En overromp'len met een onvoorzien geweld Zyt ook, met deeze zorg op onze vest geftelt, Op dat wy fpoedig de vervallen' vestingwerken En wapen-torens doen vernieuwen en verfterken. Gy weet, hoe menigwerf onze Eemftad wierd gefchoktr Geplondert, gerammeid, geteiftert, en geblokt, Wat ftorm haar' muuren ftaêg verduurden en verdroegen Zo vaak de. blyden haar met fteenen nederfloegen. Gy weet ook, dat die kant die my te weêrloos lykt Naar onzen nagebuur den Gelderlander kykt, Weshalven gy te meer moet op die zyde pasfèn Dewyl hy altoos tracht de muuren te verrasfen. Myn' zorg fchynt u misfchien ontydig, maar bezeft Van Egmonds oorlogszugt, die nimmer vrede treft Of 't rouwt hem, en trektweêr den zabeluitde fchedea Begint een nieuwen kryg, fluit die, en maak weêr vrede: I Dat |  op AMERSFOORT. '39 Dat wispelturig brein vertrouw ik niet; in 't kort Maakt dat de Vest met fpoed verfterkt, en flrydbaar word , My mogt ons onvoorziens verrasfen met zyn' fchaaren, Voorkoomen wy, zo veel wy kunnen, die gevaaren. Ebbenhorst met ingetogenheid. Wy hebben, Burgerheer, geen breuk noch faal ontdekt Aan wapen - torens noch aan V effen: wat verwekt Die zorg in uwe ziel? wat heeft u dus bekommert Daar gy, door onze zorg uw' vesten ziet belommert? Slotemaker. De muuren zyn rondom in fterke en hechten ftaat, Niets kan ze aantasten en vermeest'ren, ais verraad, En wie zou, dus ontaard de Vesten overgeeven ? Ja zelf, wie kan het doen, indien wy \ wederftreeven, En niet deelagtig Zyn aan zoo'n vervloekt befluit ? van Byler. Dat hemeltergend ftuk wyst uw gelaat niet uit Te woonen in uw' ziel, dat kan ik nooit vermoeden, De Hemel wil altoos u voor dien misdaad hoeden Wat is 'er hoozer als dit euvel, dat, te fnood Geen ftraf uitboeten kan ? Geene ysfèlyke dood , Geen pynbank feller als ooit Heidenen bedagten Om 't nieuwgeplant geloov' der Krist'nen te verkragtea Boet ooit dat gruwelfluk der gruwelftukken, dat Een moorder maak t,niet van één mensch,maar van eenStad: ^4 Ja  HET; MISLUKT-VERRAAD, Ja Vrienden, Burgeren, zelf Kind'ren, Moeders, Vader^ Verdrinken in hun bloed door't zwaard eens StadsverraaHybaadtzigin een zéé van fchuimendmenfchebloed, (ders: Verheugt zig, als hy zelf de rotzen klaagen doet En de Ongevoeligheid de traanen parst uit de oogen, Hy lacht met naar gegil, met klagt, met Mededoogen3 Verkragt de Menfchelicfde en boeit ze, ja verwyst Haar als Slaavin, want hy van haare infpraaken yst. Zyn moordtuig is zyn tong die fcherper is in 't fnyden Als Oorlogswagens, die in 't hollen niet te myden Met zeisfen nederflaan al wat hen tegenftaat: Zyn vreugd is burgerbloed, zyn voedzel is het kwaad, Hy laat door blinkend goud' zyn laage.ziel vervoeren Om op het dierbaar bloed der Burgeren te loeren , Dat hy, p gruwel! vooreen hand vol gouds verkoopt, Waar door hy, in zyn' ziel een berg van em-'ienhoopt, Zig blinddoekt en misleide, en t kwaad niet wil befpeuren, Terwyl een worm altoos zyn' boezem zit te fcheuren. En zoude ik, vrienden, u, van zulk een kwaad vermoên ?, 'k,Denk, gy zyt onbekwaam dat gruuwzaam ftukte. doen. i Van. Byler ziet geduur.ende deze redeneering Eb-, benhorst en Slotemaker fcherp in 'toog, die., hunne verleegenheid verbergen , en zig bedaard toonen. Slotemaker met vry moedigheid, ï>at zyn wy Burgerheer: De Hemel will' verhoeden i ' Dat  op AMERSFOORT. 4ï Dat zulk een gruwel zoude in onze boezems woeden! Wy zyn getrouw, dat tuigt de vest door ons bewaakt, Getuigen is Hy die de Waereld heeft gemaakt En onze Stad befchermt voor 't woên der nagebuuren. Eer zullen wy den dood, den felften dood bezuuren Eer we eenen voetftap van den ons vertrouwden Wal Den Vyand afftaan: neen, voor eeuwig ftaan wy pal By dage en nagten, ja, geen felle ftorm-orkaanen Beletten ons ons zelfs tot onzen plicht te maanen. van Byler tegen beiden. Myn' waarde vrienden, 'k ben van uwe trouw voldaan 5 'k Laat alles op uwe eed, uw zorg en yver ftaan, En zal, naast de Opperheer des Hemels, onze daken En vesten fteeds door u gerust'lyk doen bewaaken. 'k Beveel mede aan uw zorg de vaak beftormde wal, Op dat ze altyd verfterkt, een onverwagt geval En feilen krygs-orkaan kan rustig weêrftand bieden. Ebbenhorst met ingetogenheid. 'tZal alles, Burgerheer, naar uw bevelgefèhieden. van Byler. Vaartwel getrouwen, ziet in Byler fteeds uw vriend. C5 VYF;.  4* HET MISLUKT VERRAAD, VYFDE TOONEEL, van Byler alleen. 'k Beken, zy hebben zulk eene ergwaan niet verdient Schoon Ebbenhorst bynaar niet fprak, gaf my zyn W6BÖ i De Oprechtheid van de ziel die hem bewoont, te ieezen. Wie fprak rondborftiger die nimmer fchuldig was Als de andre? Ja, de Deugd ontwikkelt zig wel ras, Offchoon deBoosheid haar door fchynkwaad wil bezwarten, De Waarheid kan altoos de fhelfte leugens tarten, Ze ontdekt zig zelve en neemt geen redenkunst te baat: Dus doen ook, hoe vernist met fchyn, bedrogen \ kwaad s Offchoon welfprekenheid haar kunstgreep tracht te dekken; Zy zullen vroeg of laat zig zeiven uit doen lekken. Ik ga hem fpreeken die my heeft betovert met Zyne oorenblazery , want zy zyn onbefmet. Wat heeft hem toch tot dien befchuldiging bewogen ? Misfchien heeft zelfbelang dien laster uitgefpogen. Moest ik op zyn beklag zo ligtgelovig zyn, En mynen Amptgenoot ontrusten door dien fchyn In mynen Brief,dien ?kniet vertrouwde aan iemands zorgen Dan myner Dogter, die myn Brief bragt deezen morgen. »k Moet ook Westreea... maar 'k zie zyn Zoon, hy fclrynt ontrust J Hy 's moog'lyk ook reeds van *t geheim des Briefs bewust... ZES.  op AMERSFOORT. 43 ZESDE TOONEEL. van Byler, Jacob, Jacob in 't verfcbiet by zig zeiven. s,Dus ben ik eene fteilte al worst'lende opgetogen, „ Doch welkeen nieuwen berg van angften voor myne oogen!... „ ö Vader , uwe ziel boog zig ras voor myn min, „Maargy, ö Vader, van myn' fchoonezielsvriendin!... „ Ik zidder!... moest uw Brief...." Tegen van Byler. Gy hebt een Brief gefchreevea Mynheer, en in de hand van uwe telg gegeeven: Ach! wist gy hoe hy 't hart van uwen vriend doorfnydt| Myn Vader... zy... en gy... gy die haar Vader zyt!... van Byler, Ik zal uwe angften in één oogenblik verdryven Mynheer,ik moest dien Brief aan uw' Heer Vader fchry ven, Het was niet buiten reên dat hy dus wierd ontftelt, Doch zeg hem, dat hy zig niet meer deswegens kwelt, En dat myn Brief die was van aanbelang voor deezen Voortaan voor hem noch nry van geen gewicht moet wcezen. Met  44 HET MISLUKT VERRAAD Haaftig. Vaar wel, myn tyd is kort en roept my elders heen, Hy vertrekt fpoedig. ZEVENDE TQONEEL. Jacob alleen. Wat onverwagt geval! wat tegenftrydigheên! Hoe foltert my myn lot! 'k zag, zo 't my fcheen, de haven, En word weêr plotz'ling in het woedend zout begraven ,' Een felle ftorm-orkaan verjaagt me in 't holst' der zéé Terwyl ik regelregt het aanzette op de reê. Is dit dan 't anker van myn hoop, dat in myn harte" Zo diep gezonken lag? is dit dan 't eind' dier fmarte Myn Vader? deezen flag had gy my niet voorfpelti 6 Jacob! al uw hoop is eensklaps neergeveld! Wat kuntgy na dien flag meer vreezen ?.. wat hier kiezen?» Maar kan ik myn' Jofephe in hooploosheid verliezen ? " Dat onheil is te groot! hoe word myn' ziel gedrukt! Myne angften hebben my bynaar 't verhand ontrukt! Hy neemt den Briefin zyne handen. Onmenfchelyke Brief!.,. ach! waart gy nooit gefchreever-, °f my ter hand geftelt! voelt gy myn' hand niet beevqn Terwyl ze u vastdrukt met eene overftelpte ziel? Keer weder in de hand van haar, voor wien ik kniel...., Maar  op AMERSFOORT. 4j Maar 'k heb uw toorn verdient, deez' daad maakt me u onwaardig Jofèpha, 'k beef voor u, zo fchoon als edelaardig. Myn Vader!... maar ik heb uw gramfchap ook verdient, 'kMisdeed uwe Amptgenoot,eenBurgerheer,uw Vriend!— In welk een afgrond kan één' misflag ons niet dompelen, Wanneer de liefde ons hart geheel komt overrompelen ? ö Liefde! 'k ben verdwaalt in 't doolhof van de min, Ik zoek naar 't einde, maar 'k vind midden noch begin. Einde des Tweeden Bedryfs. DERj  46 HET MISLUKT VERRAAD DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Ha Tooneel verbeeldt eene fïraat voor bet buis des Burgermeefters van IVestreeneni De avond valt. . van Byler allee?:. D ie Burger Houdt nochtans zyne eerfte woorden fïaande: Hier zyn, naar myn vermoên geen kleinigheden gaande: Zy zyn onfchuldigen en hy een lasteraar Of zy verraaders, een van beide is zeker waar. Wy moeten dit geval wat dieper onderzoeken: 'tls ver mistasten, zig hier blind te laaten doeken. Indien ze onfchuldig zyn, verdient de last'raar ftraf, Hy hoont den hemel, my, en hen, door zyn geblaf : Dog zo verraadcry... maar 'k onderzogt hen beiden En de onfchuld fprak in hen... zogruuwzaam my misleiden!.. Den Hemel roepen tot getuigen!... 't is te zwaar!... Die braaven Ebbenhorst een fiioode Stadsverraêr!... En Slotemaker zou zulke euvelftukken fmeeden?... Fan agteren word eensklaps een naar gekerm en hei geklater van degens gebonrt, Ebbenhorst roept luidsheels onder een verward gedruis, van agteren.  ö> AMERSFOORT. 47 Ja'kben onfchuldig! moord! 'k vervloek uw gruwzaamheeden. van Byler met fcbrik. Wat jammerlyk gegil! ik vlugt. Wat razerny! 'Hy vertrekt fpoedig. TWEEDE TOONEEL. Ebbenhorst wortelende met den blanken zabel tegen een hoop vermomde Stadsverraaders die ieder een blanken zabel in de band houden, en hem trachten te vermoorden, roept op het Tooneel komende, luids keels. Ontzet me, 5 Burgers! moord! 6 Burgers ftaatmy by! Slotemaker tegen zyne medeplicht'f gen met zeer veel drift. Ontzielt hem eer wy 't al misgelden! dien verwaten! Wie van u heeft hem van de poorten afgelaaten ? Ebbenhorst gefïadig met de Verras ders worfielende. Ontzet meöBurgers! moord! Slotemaker met verwoedheid. Vervloekte! Ebbenhorst met benaauwdbeid in een flaauwer ftem. Moord! ach moord.' Slo-  48 HET MISLUKT VERRAAD, Slotemaker met de uherfte drift. Sladood! fla dood! eer hy word door Westreen gehoort! Wy zyn reeds voor zyn huis. Ebbenhorst^ onmagt vallende. Hoort niemand dan myn' klagten! Slotemaker tegen zyne medeplichtigen. Hy lèhyntin onmagt ,fleept hem voort, ftaat niet te wagten! Verbergt hem op de Poort,-en rukt hem van de hiaat: Als zyn gefchreeuw in 't huis des Burgermeesters flaat, Dan is het met ons al gewislyk omgekoomen. Terwyl de overigen Ebbenhorst wegjleepen , en hy van het Tooneel afgaat. 'k Ben'woedende, en ik kan myn gramfchap niet betoomen. DERDE TOONEEL. tanWestreenen, Margaretha,Jacob en twee Lakeyen, ieder met eenen verlichten Lantaarn in de band. Margaretha verfchrikt. Wat noodkreet! wat gegil! wat ysfelyk gedruis! van Westreenen. 'tls avond: hoe ontdekt men 't tóomelooos gefpuis? Ja cob met drift. 'k Zal met deéz' Kiiegten en omcingeld van Soldaaten Hen  oï AMERSFOORT. 49 Ilcu'wel beteug'len en betrappen op de ftraaten. Zy kunnen nog niet ver van hier gevlooden zyn. Margaretha. BlyfJacob: het gevaar, al fchynt het nog zo klein , Kon u op 't onvoorzienst beftormen en verrasfèn, 'k Ben Moeder, 'k beef om u, 'k moet op uw leven pasfen. 't Is zeer gevaarlyk zig te waagen in een moord, Gy hebt, zo wel als wy, den doodgil zelf gehoort. Jacob. . j Ach laat me, indien ik kan, de onnooz'le toch ontzetten! van Westreenen. Op wien wilt gy uw zwaard tot de onfchulds redding wetWie heeft, wie is vervolgt? (ten? Jacob driftig. Hier dient geen tyd-verlies, % Moet vliegen, of me ontglipt de kans dien ik verkies.... Wat zien myne oogen ? hoe ? Jofepha's gryze Vader Bezoekt ons dus bedrukt? VIERDE TOONEEL. Alle de voortgen benevens van Byler gevolgt door een Lakei. van Westreenen tegen van Byler. Mynheer, wat weet gy nader ?... D VAN  S* HET MISLUKT VERRAAD, van Byler «er omjieltenis. Gy allen ook ontzet? gy hebt het reeds gehoort? van Westreenen. ! Wat toch? van Byler; Dat Ebbenhorst onmensen'lyk is vermoort. Allen metfchrik. Vermoort! van Byler. Naar allen fchyn: een hoop van onverlaaten' Vermomt, fleept hem ontzielt, gemartelt langs de ftraaten' JMet zabels in den vuist. van Westreenen met droefheid. Wy hoorden een gegil En 't naar gekerm van een die men ontzielen wil; Waart gy dat, Ebbenhorst, oprechtfte vriend van de aarde? Was 't hierom, dat ik u myn vriendfehap openbaarde ? Myn hartsvriend! moest het ftaal u rukken van myn hart ? Waart gy myn vriend flegts tot vermeerd'ring myner fmart? Ik heb door uwen dood een dierb'ren vriend verlooren! Ik weet nu de oorzaak van uwe angften na te fpooren! Ik ken uw' vrees, helaas! die kennis komt te fpaê: Wie doelde naar uw hart ?... ik voel myn gramfchap, ja, ! Ik voel myn' droefheid in eene eed'le wraak herièhapen! Gy  op AMERSFOORT, $i Gy zultgeftraft zyn wreede! ik zie reeds 't heilig wapen Van vrouw Gerechtigheid ftaan fchitt'ren op het hoofd, Van die myn' boezemvriend het leven heeft ontrooft! Wat onverwagte flag zal 't hart zyns Zoons verbreeken; Wat zee van traanen uit twee fchreiende oogen leekeq, Als hy, van buitenslands te rug gekeerr, dien moord „ Dien jaramerlyken ftond, dien wreeden manflag hoort! Hoe zal zyne Echtgenoot, die Vrouw elks achting waardig Staan zidd'ren op die maar'! wie was toch zoo boosaardig ? Jacob driftig, a; Wie was dat monfter dat u wreed ontzielen dorst eilS-6Ebbenhorst? wie ftak den moordpriem in uw borstt Beef! beef tiran! de ftraf volgt u reeds op de hielen: Dorst gy den halsvriend van een Burgerheer ontzielen ' Zo zidder, want gy zult het fcherpziend onderzoek | Geenzins ontvlugten ; beef ontaarde menfchenvloekt Ik zal u.... 1 Hy wil de Moorden gaan opfpooren en vervolgen. ï j van Byler bent wederhoudende. :? Stil uw toorn, misfchien dat wy \ ontdekken )| Wie met dit Burgerbloed zyn moord-dolk dorst bevlekken , ! 'kHeb achterdocht op een dien niemand hadt vermoedt. Hy neemt van Westreenen ter zyde, en luistere i bem iets in, daarna vervolgt by. i| Het fchynt dat deeze naam u zeer verwond'ren doet: n Da Een  52 HET MISLUKT VERRAAD, Een nadere oop'ning zal dit raadzel u verklaaren En 't geen u duifter fchynt als 't dagligt openbaaren. van Westreenen. De Burger dien gy noemt is veel te oprecht, te zagt Van inborst, om dien moord te hebben uitgedagt. Myn Amptgenoot, laat u niet roekeloos misleiden, 't Mistasten moet men hierzorgvuldiglyk vermyden. 't Is van geen kleen gevolg een Burger met een moord Te ftemp'len, die misfchien daar niets van heeft gehoort. Margaretha. Hy wien men veel betrouwt kan Iigter ons bedriegen, Als een mistrouwde, die ons niet in flaap kan wiegen. Het gruw'lyk monfter, met het aanfchyn ééner Vrouw Dat af te fchildVen fcheen Rechtvaardigheid en Trouw, En in myn droom verfcheen heeft moog'lyk aangewezen Dat hy een moorder wierd die niemand iets 'deed vreezen. van Westreenen. Het zy zo, doch die man blyft onverdagt by my. van Byler. Hy zal 't niet zyn, beziet gy hem wat nader by. Doch laaten we eerst vooral de Poorten laaten fluiten En order fiellen, dat 'er niemand treed naar buiten, Ten zy met fchriftelyk verlof van onze hand, Op dat de Moordenaar ons niet ontvlugt op 't land. van  op AM ERSFOORT. 53 van Westreenen. Uw zorg is billyk. Tegen de drie Lakeien. Brengt den waak'ren die bevelen. van Byler. Doch houdt de reên geheim. De drie Lakeyen vertrekken, van Byler roept ben met nadruk na. Let wel niets mêe te deelen! Tegen -van Westreenen. Ik zond u eenen Brief, (myn Dogters hand vertrouwt) Deezc ochtend, waar in ik 't bewuste u heb ontvouwt, Een grondflag daar ik myn vermoeden op deed leunen, Geen kleen vermoeden, om myn handel te onderfteunen: Doch ras bevond ik tot myn blydfchap, dat ik aan Een lastertong zo ligt geloof had kunnen liaan : Want, om te pol'sfen in 't geheimst' van hun gedagten, Ontbood ik hen, en fprak, hetgeen zy 't minst verwagtten, Van Vestingwerken en 't Vyandig Oorlogszwaard: Ik zag hen fcherp in 't oog, zy ftonden zeer bedaard, De ftilte van hun ziel was op 't gelaat te leezen, Waar op een koude vrees gefchildert zoude weezen , Indien een gruwelftuk hunn' boezems hadt bevlekt; Zy zyn onfchuldig, of ik had hunn' fcïuild ontdekt. Zy zyn gelasrert, 'en hunn' Last'raar is een Moorder, Hy moord met zyne tong, die vrede, en rust-verftoorder! Dg De  54 HET MISLUKT VERRAAD , De misdaad die hy heeft verzonnen is te fnood, En word geftraft, gelyk hy wenschte met den dood. Doch nu zyn list mislukt, wat wonder, dat zyn deger Het voorwerp van zyn haat moorddaadig heeft doorreegen En hy zyn wrok in 't bloed van Ebbenhorst gebluscht, Een wrok, waar van de reên my gansch is onbewust. Wie kan hy zyn, danhy, die-me ergwaan heeft gegeeven Van 't geen ik u, Mynheer, heb in myn Brief gefchreeven? van Westreenen, die geduurende alle deeze gezegdem van vam Byler de grootfte verwonde* ring beeft doen blyken. Die Brief Mynheer.... van Bylek. Ik weet, hy is niet van gewigt, Gelyk ik door uw' Zoon u heden heb bericht. Jacob ter zyde. „Ik voel op yder woord myn ziel door angst verfcheuren!; „ÓTydftip al te wreed! wat zal my thans gebeuren ? M ! van Westreenen tegen van Byler. \ Myn Zoon heeft my.... van Byleiu 1 Zeer wel! JA?  op AMERSFOORT. 53 Jacob ter zyde. „Hoe zal 'k deez* klip ontvliên ? van Westreenen tegen van Byler; Hy heeft my niets bericht en 'k heb geen Brief gezien. Jacob ter zyde. „ö Hemel!" van Byler tegen van Westremn* Hoe ? geen Brief? Jofephe.... van Westreenen.' Is niet verfcheenen. van Byler. Wat Raadzel! van Westreenen. Wat geheim! Jacob ter zyde. „ Wat klaarheid!" van Byler. Hoe, Westreenen, Is *t moog'lyk dat myn' fpruit my dus misleiden zou? Gy kent te wel haar deugd, haar kinderlyke trouw: Haar woord alleen dient my voor duizend onderpanden: Ik gaf den Brief, (dus fprak ze) in de allerwaardfte handen. D4 Ja-  56 HET MISLUKT VERRAAD, Jacob 'tér zyde. „ Vermurwde hemel! is haar boezem dan gewond ? „Bemint zy my ? is 't waar hetgeen ikdaarverftond ? " van Westreenen, Was zy wel onderregt dien BrieFaan my te geeven? van Byler. Het opfchrift toonde 't klaar. Jacob ter zyde. „ 'k Voel al myn leden beeven! " van Westreenen. Wie kan ons leiden uit deez' doolhof als haar' hand ? Tegen van Byler en Margaretha. Laat ons haar zien. van Byler, Wel aan! Van Byler en Margaretha treeden naar den gr end des Tooneels en fchynen met malkanderen te [preeken, Jacob neemt zynen Vader ter zyde , terwyl hy uitroept. Jacob. „ ö Deugd! ó minnebrand! „WTaar toe vervoert gy my?„." Myn Vader hoor myn' zug. Myn liefde is u bewust,... (ten! van  op AMERSFOORT. 3? van Westreenen. Welnu? Jacob. Wat moet zy duchten; Wat moet ze al niet beftaan?.... van Westreenen. 't Is nu geen tyd myn Zoon. Van min te fpreeken, 'k moet ontdekken wie dien hoon Ons beiden heeft gedaan , eer ben ik niet bevredigt, Myn Amptgenoot, en ik uw Vader, zwaar beledigt!... Wie nam ons toch zo ftout tot fpeeltuig van zyn lust ?... Het misfen van dien Brief heeft my de ziel ontrust, Misfchien was Ebbenhorst nog niet geraakt om t leven, Indien my deeze Brief waare op zyn tyd gegeevcn. Daar lchuilt een adder in deez' bladen. Jacob bedrukt. Maar bezeft Hoe de agterdocht altoos het hart eens minnaars treft. Hy vreest al wat hy ziet of 't mogt zyn min verraaden, Hy wantrouwt fchier zig zelf, zyn wandel en zyn daaden , Hy word misdaadig om de Deugd die hy befchiet, Een minziek oog vertrouwt dikwils zig zeiven niet: Maar zyt, ö Vader, een' verliefden Zoon genadig! Verkleen zyn fchuld! de min maakt menigwerf misdaadig... A $ vas  58 HET MISLUKT VERRAAD van Westreenen. Stel u gerust myn Zoon, en koefter fteeds uw hoop, Zy is de Voedfter van der menfchen levensloop, 'kZalwaaken voor uw heil, berust u op myn' zorgen... Van Byler en Margaretha treeden naar hem toe, welke by ziende, zegt, fpoedig vertrekkende , tegen Jacob. Vaarwel! Jacob', terwyl van Byler en Margaretha meede fpoedig vertrekken* loont den Brief, roepende. Myn Vader!... VYFDE TOONEEL Jacob alleen. 3VÏ aar ge ontvlugt my? Hoe verborgen Is 't nootlot van den Mensch! daar hy zyn heil verwagt Word menigwerven hem zyn onheil aangebragt: Hy vind dikwils den dood wanneer hy zoekt het leven, 'tGeen hem te helpen fcheen ziet hy zig wederftreeven. Jofepha! waarom my deez' Brief ter hand geftelt Die u te ^waar misdoed terwyl hy Jacob knelt ? Die uwen Vader en den mynen duizend zorgen Verwekt? myn vlam alleen hield deezen Brief verborgen, Jk was onfchuldig, had ik nooit vooi u geblaakt, Gy  op AMERSFOORT. 59 Gy hebt onnozel my uw plichtigen gemaakt, Onfchuldig hielp ik door uwe onfchuld te moorddaadig Onze Ebbenhorst om hals! — 6 bloed! wees my genadig Verwyt my't ftroomen niet dat ge al te onnozel doet! Verberg u voor myn oog onfchuldig menfchebloed! Komt gy myn aangezigt befpatten? wreede plaagen! En eene onfchuldigen een helfchen fchrik aanjaagen? Jk heb u niet geftort, ik ben geen Moordenaar, Ga, fpoor zyn fchreeden op, dat monfter, dien barbaar. — Ik wil u wreeken.— Watbeftryd my? welke ftonden! Wiedrukk' myn' rampen uit? wie kan myn angst doorgronden? De liefde, vreezeen hoop, myn knaaging, het berouw, Myn misdaad, 'sVaders angst, 't moort me al wat ik befchouw! Waarom heb ik, ö Brief! myn grootfte fchrik op Aarde U niet ter hand geftelt, toen ik myn min verklaarde Aan mynen Vader? 'kwas wel fchuldig, maar te fnood Heeft dit vertoeven myn misdaadig doen vergroot: De Vaderliefde hadt myn' misdaad ftraks vergeeven, Maar gy, myn Ebbenhorst keert nimmer weêr in 't leven. Hy vertrekt in den grond des Tooneels. ZESDE TOONEEL. Het licbt ix»rd langzamerhand duifterder. Slotemaker?» eenige medeplichtigen. Hv's in verzeek'ring die vervloekte: wat beduidt Myn'  6*a HET MISLUKT VERRAAD, Myn' vrienden, dit bevel, dat men de Poorten fluit? Zou de Regeering; iets van onzen aanflag ruiken ? Wy kunnen niet te veel omzigtigheid gebruiken. Doch zo wy zyn verraên verkiezen wy den dood Neêrploffend' van de Vest, geen hoop in deezen nood Als wanhoop, want wy zyn beflooten in de muuren; Maar Ebbenhorst zal eerst zyn trouwloosheid bezuuren.... Doch houden wy toch moed! als Egmond in 't gczigt Der Stad genadert is, zal 't opgeftéken licht Van een flambouw, zyn tocht verhaasten en doen fpoeden, Om agterdenkenstyd te ontneemen aan 't vermoeden. Het fchynt me onmoog'lyk dat wy zouden zyn ontdekt, Offchoon men ons vermoedt; daar is niets uitgelekt. Indien wy flegts de nagt, als yder rust, bereiken, Vermeest'ren wy de Poort, of kunnen 't ligt ontwyken. Beproeft het uiterfte, en al wat uw moed vermag, Verwint of ftcrft, ontwykt of vreest een hclfchen flag. Ik zie Westreenens Zoon, laat ons zyn oog ontviugten. ZEVENDE TOONEEL. Jacob allesn. TV" „ . , (duchten? i ^ een, k vind geen troost, geen rust, wat ftaat my nog te 'kZal beeven als ik myn' Jofepha nad'ren zie, Zy die me eerst dierbaarst was, is 't nu welke ik ontvliê! Haar Vader, die my fcheen een baak te zullen weezen Is als een fteilen golf ten Hemel opgerezen, En  o* AMERSFOORT. 61 En dreigt my met een' val die me eensklaps in 't geklots Derbaaren wegfleept, daar 'k de prooi word eenerrotz'. 'k Zal allen die ik vreeze in duifternis ontvlieden, En eenzaam beeven voor al 'tgeen 'er mag gefchieden.' Hy treed in bet buis zyns Vaders. Einde des Derden Bedryfi. VIER*  HET MISLUKT VERRAAD VIERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tootieel verbeeldt een groote Kamer in het huis des Burgermeefters van Westreenen , welke, diep denkende in een ermftoelzit by eene tafel, waar op twee kaarfenbranden, en eenige boeken en fchriften liggen. van Westreenen alleen. D ie zaak komt my verward en vol vermoeden voor. Doch leenen wy hem eerst, die tyding brengt, gehoor. TWEEDE TOONEEL. van Westreenen, een Lakei, de Lakei. IVÏynheer, het is gefchied gelyk ons wierd bevolen: De poorten zyn in 't flot, en niemand, hoe verholen, Vermag het fcherpziend oog der waakeren te ontvliên. van Westreenen. Watfpreektmen onder 'tvolkvan 'tgeen het ziet gelchiên? de Lakei. Het kan dereden dier bevelen niet bezeffen.  op AMERSFOORT. (g van Westreenen. „Indien wy flegts hier meede ons oogmerk mogen treffen „ Is 't onverfchillig wat de Burger denken mag." Kwam dan in 't openbaar die moord niet aan den dag? de Lakei. Het fchynt dus,want men hoort 'er niemand iets van mompelen. van Westreenen. „Te zwaarder valt het ons den Moorder te overrompelen," En gaaft gy ons bevel wel duid'lijk te verftaan, Dat niemand uit de Stad, doch wel daarin mogt gaan ? de Lakei. Wy bragten het bevel, zo, net als wy 't ontfingen. van Westreenen. 't Was duidelyk genoeg en 't baart geen twyfelingen. Zeer wel. DERDE TOONEEL. van Westreenen alleen. 'k Begryp niets van dit raadzel te verward Om 't uit te leggen, 'want ik ken Jbfepha's hart; Ik weet wat deugd haar ziel van kindsbeen heeft bezeten, En zou ze eensklaps daar van ontaarden ? die vergeeten ? óNeen,.  64 HÉT MISLUKT VERRAAD, 6 Neen, gelyk we allengs by trappen tot het goed Opklimmen, dus vervalt allengs een braaf gemoed. Jofepha blyft by'tftuk— doch waar toe al die zugten Die 'k op elk ogenblik haar boezem zag ontvluchten ? — VIERDE TOONEEL. van Westreenen, Jacob. Jacob zeer bedrukt. ÏVIyn Vader, wist gy hoe dit harte word doorboort! — Jofephe en gy veragt, onze Ebbenhorst vermoordt! — 'tls te yslyk, 'tis te zwaar het geen 'er is misdreven. Wie kan voor zulk beftaan gelyke uitboeting geeven ? Bedenk wat berg van angst zyn ziel moet drukken, hoe Zyn misdaad fchreiën moet tot aan den Hemel toe, Die de oorzaak is geweest van zulke gruwelftukken. Waar zal hy vliên ? voor wien zal hy zig nederbukken Die met hem word begaan ? myn Vader, zoud gy 'thein Vergeeven, neen roept my uwe uitgedoofde ftem! Dat zwygen heeft te klaar zyn vonnis uitgefproken, En't wraakzwaard in zyn hart tot aan 'tgevest gedoken. 'kBen woedend'! wie had ooit die gruwelen verwacht? Onze Ebbenhorst ontzielt! Jofephe en gy veragt! van Westreenen. 'tls waar, de moorden zyn afgryslyk in myne oogen, Zy fluiten yders hart voor teder mededogen.  oi> AMERSFOORT. 65 Jacob. Maar de onderfchepte Brief bezegeld door den ring Eens Burgerheers.... vam Westreenex. Gy weet dat ik geen Brief ontfing.... V Y F D E TOONEEL. van Westreenen, Jacob, van Byler, Margaretha, Josepha. Josepha met gematigde ontfleltenïs. N een Jacob, fchoon ik u myn liefde zie verachten, Hebt ge uit Jofepha's mond geen bitsheid te verwagten. Offchoon haar hart een vlam, een onuitblusb'ren gloed Voor u ftilzwygend heeft gekoellert en gevoed; Verwon het zig wanneer het wierdt op 't felst beftreeden; Tiet is onnodig u de reen daar van te ontleeden. My deert uw' knaaging, om de ontroering dien gy wekt Indeezeziel, die zig, doch vrugt'Ioos, thans ontdekt. ! 'k Schonk aan de zedigheid de moedigfte weêrhou'ing 1 Van een verborgen' vlam ,die brandde op uw' befchouwing, \ En die 'k ontveinsde met den naam van uw Vriendin; 1 Gy hebt dien naam misagt, en ik verwon myn' min, I Waarmeedeik worst'lenmoest, maar'k ben dien ffroom te boven, Doch gy Mynheer, gy hoeft die vlam niet uit te dooven. E Ja«|  €6 HET MISLUKT VERRAAD Jacob met fterke ontroering. Gy grieft my met die reên, Jofepha.... Josepiia. Neen Mynheer, Vervvyt Jofepha niets. — 'fe Vertrouwde op u weleer, Maar 'k zie thans, dat uw min in ftaat is te misgunnen, 'tGeen enk'le vriendfchap niet met eerzou weig'ren kunnen. ] Ik kende uws harten grond eer 't vonnis wierd geveld, Uw misdaad ligt 'er toe, en word niet weêr herfteld. Jacob in vervoering.' Jofepha! van Westreenen. Welke reên! Margaretha. Wat ondoorgrondb're woorden, i Jacob met felle aandoening. Jofephe! ach houd eens op my langer te vermoorden! j Ik voel op ieder woord een doodfteek in myn' ziel! Hy knielt. Kom, moord my verder, nu ik voor u nederkniel! Ik ben misdaadig, ja, doch tevens ook onfchuldig, Myn liefde maakte my mistrouwende, onverduldig, Ik wantrouwde alles wat zig opdeed voor 't gezigt; Wist gy, wat knaaging, wat afmart'lend evenwigt Va» 11  op AMERSFOORT. 67 Van ziels-beweegingen myn ffout befluit my baarde! —' Indien uweongenaê myn' vlammen, evenaarde; — (zyn!—< Maar.... 't is me onmoog'lvk lang zo wreed verfcheurt te Hy werpt den Brief met drift voor haare voeten neder. Lig daar ontmenschte Brief uitwerker van myn pyn, Bewerk nu wat gy wilt, myn leven of myn fterven, Wil nu Jofepha's hart of Jacobs dood verwerven! Opftaande, tegen van Westreenen en van Byler. Mynheeren 'k heb u zwaar beledigt, maar vergeeft, Vegeeft een' fmeekenden die voor uwe oogen beeft!- Laat deeze ontroering, die zo fel myn' ziel komt drukken, Mynftrafzyn, 'kzal daar voor blymoedig nederbukken. Geduurende deeze redenen van Jacob , vertoont Jofepha uiterlyk eenen inwendigen aandrang van liefde en mededogen, welke zy tracht te, wederhcuden. Josepha tegen Margaretha. Mevrouw!... ach!... myn Vriendin!.... Margaretha ontflelt. Mynheeren! zy bezwykt! van Byler met aandoening. Myn' waardfte fpruit! van Westreenen. Vriendin! offchoon de deugd eens wykï E 2 Uk  <58 HET MISLUKT VERRAAD , Uit deengfte paden, zeis daarom niet ganschbez weeken. Jacob met grieving. Ik ben hier de oorzaak van! ik voel myn hart verbreeken! Margaretha. Myn" waardfte zielsvriendin! — Wat vangt gy niet al aan ó Liefde ? voor uw kragt kan geene kragt beftaan! van Byler. Ik ken die waardfte hand!— Gy doet hem 't hart ontzinken! Men boort eensklaps van agteren een trommel geklank het geen clan zagter dan fterker is , en waardoor Jofepba uit baare verrukking opfcbiet. Josepha met fchrik rondom ziende. Wat ysflyk nood-geluid komt in myne ooren klinken? Het geluid word fterker, en verzeldmet bet geluid der trompetten; onder een verward gedruis het geen fchrik inboezemt hoort men door verfcbeide- ne ftemmen met beeving roepen. De Stad is in den nood! Allen met fchrik. ö Hemel! Jacob. Wat al fchrik Beftormt myn' boezem in dit aak'ligst ogenblik!  op AMERSFOORT. 09 Josepha tegen van Byler. Wie kan den zamenvloed, de hevigheid bezeffen, Van duizend tochten die zig in myn ziel verheffen ? ZESDE T O O-N E E L. idtnil" "• l wstrtfi •■•< ins • >■ ■•> <• »»h>t-iiv - i ï Allé de voorigen Benevens Ferdinand. Ferdinand vol fchrik en onfielte* nis terwyl het noodgeluid verflauwt, doch echter aanhoudt. jVIynheeren, 'tis gedaan met ons en onze Stad , Zo gy met allen fpoed het zwaard niet op en vat.... van Byler. Wat ramp wat onheil komt op 't onverwagtfte ons dreigen ? Ferdinand. 'k Ben ademloos, en kan naauw ipreeken door myn hygen.".. Offchoon ik van myn reis gelukkig wederkeer, En fteeds de omhelzing van myne Ouderen begeer, (ren, Vlieg ik,ondanks hun liefde,eerst herwaards heen,Mymhee« Om 't onheil van de Stad en Burgers af te weeren. Toen 'k langs den hoogen weg alwaar men in 't verfchiet, Gelyk een Piramiê de vrouwe Toren ziet, Te paard gedegen door de linde takken rende; Zag ik een menigte die 'k niet van verre erkende : E 3 Doch  70 HET MISLUKT-VERRAAD, Doch toen ik naderde om hun opzet te befpiêu, Bevond ik, dat het was een leger Oorlogsliên , Dat Gelder henvaards heen, gelyk ik duid'lyk hoorde , Afzond, en alles reeds met zyne ftem vermoorde. Ik beefde, en „rende voort: zy, voor verraad beducht, My ziende, poogden my te fluiten in den vlucht, Doch door de duifternis en 't dekken van de boomen , Ben ik gansch afgemat in onze vest gekomen, 't Gerucht hier van is reeds door al de Stad verfpreidt, De Burgers zyn vol moed, verzuimen tyd noch vlyt, Het ftaal blinkt in hunn'vuist, nu 'taak'iigftaat gefchapen. Naar mate Ferdinand aan het einde van zyn ,,,, verhaal komt word het noodgeluidfterker ,-wanneerhy geëindigt heeft boort men weder xslyk roepen, terwyl de trommels en trompetten aanhouden, De vyand is naby! op Burgers! wapen ! wapen ! Ferdinand driftig. Ik vlieg de Stad ter hulp met onze Burgerdrom, En ftcl, ö Ouders! uit uw teder wellekom : Ach,! dat ik het geboeit in beide uwe ermen hoörc! ö Vader Ebbenhorst! ó Moeder Lconore! van Westreenen. ■ Befcherm de bange Stad ö waarde Zoon myns vriends! De vyand is ontdekt, hy komt niet onvoorziens, Dies zullen wy hem op de vest manmoedig wagten, En vechtend fheuvelen daar wy 't gevaar verachten. ZE-  op AMERSFOORT. 7i ZEVENDE TOONEEL. Alle de voorigen uit gezonder t Ferdinand. van Westreenen. 2^ uit gy, öFgmond! nooit verzaad door vuur noch bloed, Altoos gepynigt door de drift van uw gemoed, Uw uitgetogen zwaard fteeds opgeheven draagen ? Gy plaagt u zeiven door uw nagebuur te plaagen! Margaretha. • " J i'i"<",• '' '■- . ?r,/L/~ i„ 11 u~, . .1 ■• ''Ji'.1,!' öStad 1 wat zien we u weêr in een bedrukten ftaat! Josepha tegen van Byler die peinzende ftaat. Myn Vader! ...'k beef!... uwBrief!... zou moog'lykhet verraad?... van Byler niet lettende op Jofepha's woorden. Wat ramp is over u, ö Eemftad! al beièhooren! Jacob in vervoering. Wat eed'le moed voel ik in deeze ziel gebooren! Beef wreveleEgmond!bcef!deeze erm... ik vreesniet,neen! Indien myn moed bezweek... Jofepha!... gy alleen... Maar kan myn min voor u myn drift wel tegenkampen, Nu we ons bedreigd zien met diedoodelykerampen?... 'k Bemin u tot den dood.— Gy zult my nier meer zien, Als druipende van 't bloed van trouwlooze Oorlogsliên E 4 Die  72 HET MISLUKT VERRAAD Die nedervielcn in deeze onvcrwinb're degen, Of rnet een harte 't geen hun moordftaal heeft doorregen. Doch als ik wederkeer met zegen uit den ftryd , Zyn al myn' zorgen myn jofepha toegewydt, Om myn misgrypingen met traanen uit te wisfen, Doch als ik fheuv'ien moet, blyft ge in geheugenisfen, By uw' verlaat'ne, die, terwyl hy fmoord in bloed, Zyn' laatfte zugten naar u overvliegen doet, En zig zieltogende, met doodverf op de Jippen, Jofepha's dierb'ren naam al nokkend' laat ontglippen: Dus heb ik onze Stad befchermt, myn plicht voldaan, En gy, Deugdryke, zyt nooit uit myn' ziel gegaan! van Westreenen Jacob omhelzende. Myn Zoon! nryn waarde Zoon! Josepha in verrukking. Die met zoo'n hart kan rterven,— Moet van Jofepha.... deeze omhelzingen verwerven! Jacob drijtig. Nu durve ik Zonder angst den dood in de oogen zien! Verbleek thans, wie zig aan dit ftaal durft aan te b'ên ! — Jofepha, gy alleen die kort'lings my deed beeven , Gy -hebt my met uw hart een nieuwen moed gegeeven , Die alles wederftaar. — Welaan Mynheeren, waar Begeert gy dat ik tarte het hevigfte gevaar? Ik  op 'AMERSFOORT. 73 Ik zal 't verfmaaden, nu myn liefde, eerst fel beftreden, Den lauwertak behaalt door zo veel tegenheden. van Westreenen. Ik vlieg u voor myn Zoon. ■ van Byler. Ik volg myn Amptgenóot, En val kloekmoedig in de klaauwen van den dood, Nu 't aankomt om de Stad voor de aanval te befchermen. Josepha knielende voor haaren Vader en hem wederhoudende. ÏVIyn Vader! ach! bezef!.... van Byler driftig. Laat af! ontboei myneermen! Myn waardfte telg!... indien de Vyand onze Stad, (Ik ken zyn moordlust, Nyden Haat) vermecfterthad, Hoe zou hy moede op u als op alle and'ren woeden! Uw kermen zou zyn hart met inoode blydfchap voeden, Myn zugt voor u myn Telg doetmy deez'drift beflaan. Driftiger. Neen, wederhoud my niet myn Dogter, laat my gaan! Josepha weenende. Ach! moet Jofepha dan verfmelten in heur traanen ? — Myn dierb're gryze Man!— tracht gy in legerbaanen E 5 Nog  74 HET MISLUKT VERRAAD, Nog meê te dingen naar dien hagchelyken prys Des Oorlogs?—gy,ö Man! die beevend', ftram, engrys... Is 't niet genoeg dat ik myn Jacob blind moet waagen? Verdubbeld gy dien flag met de allerfelfte flagen? Zult gy den korten ftond invs levens my zo waard... Ik beef op zulk vermoên!— wat droefheid eevenaart Al de angften myner ziel in deez benauwde ftonden ? Myn' Moeder floeg me één wond,gy flaat my duizend wondenv van Byler met druk. Jofepha!- Ben ik die, en grieft gy dus haar hart ? van Byler. Gy grieft uw' Vader met eene onuitfpreekb're finart. Josepha naar Jacob vliegende. Myn Jacob! doe op 't hart myn Vaders uw vermogen, Ik weet uw' ziel verfmelt in teder mededogen. ! Vliegende naar van Westreenen en Margaretha. Mevrouw! Mynheer!— maar welk een ftryd van tederhecn! Al wat me omcingeld ligt gedompelt in geween ! Geduurende deeze vervoering van Jofepba, geeven van Westreenen en Margaretha wederzyds malkanderen teekenen eener bitterfte droefheid, terwyl Jacob menigwerven diep verzugt. Van Byler, terwyl ijofepha zig van hem afwendt , maakt beweeging om te vertrekken. VAN  op AMERSFOORT. 75- van Westreenen met droefheid. Vriendin! vermeng uw finart, uw traanenmet de myne! Elk voelt het zwaarst' zyn leed: 'k heb deernis met u w pyne. Maar overdenk wat fchicht Westreenens hart'doorfchiet, Als hy de traanen van zyne Ega rollen ziet, Die hem in de ermen boeit aan 't overftelpend harte! Wie kent die banden, wie .dien overmaat van finarte, Die 'k ondergaan moet, als die door een huw'lyks gloed Gebrandt heeft,en 't vaarwel voor 'tlaatfie uitmikken moet? Myn fmart is dubbel, 'k moet een Zoon en Vrouw begeeven. Hy wil vertrekken en roept met een luide flem. Vaar wel myn wederhelft! ö leven van myn leven ! van Byler met grieving, en ook willende vertrekken. Vaar wel Jofepha! Jacob met, de felfte aandoening. Vaart ö beiden eeuwig wel! Margaretha en Josepha te zamen. Befcherm hen Hemel: ach!.... tsaoodi eb vrn übori tib&aio bis'nvjca* :cW AGT  76 HET MISLUKT VERRAAD, AGTSTE TOONEEL. ALLE DE VOORIRRN hfifVfinpnt I ur.^,/-vT, . w^,.„ uuunuun, r jLJjicr , ïw* otrcenen en jacot? met UttgetOO^e- ne zwaarden in den grond des Tooneels koomende, worden wederbouden door Leonora , die met de uiterfie fcbrik komt aanvliegen en mei eene verhevene jiem uitroept. Leonora. ' "Verraad! verraad ! vliegt fiiel.... Hetallergrawzaamstftuk.. vliegt heeren op mynlpreeken!.. Zy valt in flauwte in eene Ermfleel.' Allen. o Hemel! van Westreenen. Leonoor!— maar ze is te fel bezweken! Leonora langzaam by zig zrlven koomende met een flauwe fïem. Wat kwam my over? ach! wat heeft myn oor gehoort! Wat is myn'ziel ontftelt! de fchrik heeft my doorboort! 'k Voel nauwlyks waar ik ben! het bloed ftolt in myne aders : Vergeeft de ontfteltenis, 6 vroome Burgervaders! Daar Leonoor zig voor uwe oogen in vertoont. —Gy,wy, het Land, de Stad, ja 's Hemels magtgehoont!... Wien  op AMERSFOORT. 77 Wien zon die fnoodheid niet doen yzen, zidd'ren, beeven? Het kostte ons allen onvermydelyk het leven, Indien de Hemel, die met 's menfchen pooging lacht, Dit ongehoort bedryf niet had aan 't licht gebragt. van Byler. Spreek uit ö Vrouw, wat zaagt gy gruw'lyks voor uwe oogen ? Leonora. 'kLag in myn kamer voor den Hemel neêrgeboogen, In 't flilfte van de nacht, en fmeekte om rust en vree, Waar voor ik menigmaal opofferde myn beê, Ja'k fmeekte voor u zelf en toevertrouwde kudden, Wanneer 'k befcheidenlyk myn kamer voelde fchudden: 'k Verbeelde my, dat, in het holfte van de nacht, Die fchudding wierd door eene Aardbeevingvoortgebragt, En vloog, om de oorzaak van dat beeven na te fpooren, Naar 't venfler, daar ik kan beluisteren een Toren, Waar in de Waakers 'snagts zig vinden by elkaêr: Ik ziddcr op 't verhaal, want nauwlyks kwam ik daar, Of ik erkende, dat door 's Hemels magt dit beeven Van 't huis, veroorzaakt was tot redding van ons leven, Daar 'k allen die 'er zyn, (wier ftemmen, door 't gedruis, Het geen de oneenigheid verwekte by 't gefpuis, Ik niet erkennen kon) een boosheid hoorde fineeden, Die eenen kouden gril omjoeg door al myn leden. Zyftonden alleia met veel angst en ongeduld 5 Van  75 HET MISLUKT VERRAAD, Van Egmonds Leger, die hun handen heeft gevuir. Te wagten op de Poort, terwyl hy aan komt trekken, En met ons aller bloed zyn moorddolk wil bevlekken, Om, als hy voor de Stad genaderd is, de Poort Hem te oop'nen, en zyn heir te helpen in dien moord. Allen. ó Schrik! Leonora. Vliegt, Heeren, vliegt, betrapt die helfche rotten, Die met hun Eed, met U , ja met den Hemel fpotten! . Josepha ter zyde tegen van Byler. Uw Briefis al te waar, zie daar 't geheim ontdekt. Jacob. Wat helfche fnoodheid die het mensch'lyk hart bevlekt! van Byler ter zyde tegen Jofepha. Doch Ebbenhorst is dood hy kan niet fchuldig weezen. Hy neemt den Brief op en geeft hem over aan Westreenen. Aanvaard, Mynheer myn Brief, gy zult hier na hem lezen. Hy zugt. van Westreenen. Komt.vliegen we op dePoort daar 't fnood verbastert bloed In de ad'ren en het brein der Stadsverraaders woedt, Wy zullen nevens ons Zoldaaten op doen flappen, Zy kunnen 't niet ontvliên, wy moeten hen betrappen. He*  op AMERSFOORT. 79 Hemelwaarts ziende. Veryclel de uitkomst van hun fnood - gefineed befïaan ê Hemel! neem de beê van uwen Dienstknegt aan! Tegen Leonora. Gy Leonora zult in deezen zaal vernachten, En, totwykeeren, 't eind van de onderneeming wagten j En fchoon een ongeval uw ziel te treffen kwam, Blyf vast in uwe deugd: Het oog des Hemels nam U zelf tot middel, om ons welzyn uit te werken; Hy kan ook 'r onheil weêr met dubbeld heil verfferken. Bereid, bereid uw ziel tot een verbaasden flag, Maar prys des Hemels wil met eerbied en onzag, Hy zalft uw wonde, en heeft uw fmarte op zig genomen, Naardien uw Zoon.... Leonora. Myn Zoon ?.... van Westreenen. Is wederom gekomen. Leonora. Ach, dat ik hem befchouw! van Westreenen. Gy zult hem zien: hy zelf Was als een Voorboode uit het Hemelfche gewelf, Die 's Vyands aantocht heeft ontdekt in deeze vesten: Thans wagt hy op de muur dien drang van plondernesten. Le-  / 80 HET MISLUKT VERRAAD, Leonora met angst. Wat onheil dreigt my dan?... Mynheer?... van Westreenen. Een ongeluk Komt altoos veel te fnel ons dompelen in druk: Gy zult,; öwaarde Vrouw! het al te fpoedig hooren: UweEchtgenoot... maar neenllaat ons dat onheil fmoorenl. Tegen Margaretha. . Vertroost haar; zyt gerust. Vaar wel! van Byler. Vaar wel myn Ipruit: Margaretha. De Hemel keer' ten goede uw vroom en trouw befluit! Jacob. Vaar wel myn Moeder! — myn Jofepha! — tot ik weder U in myne ermen druk! — wat grieft haar oog my teder! NEGENDE TOONEEL. Margaretha, Josepha, Leonora. Margaretha terwyl Leonora zeer diep denkende en bedrukt {laat, Ik zie, ö Leonore! u met verwond'ring aan: Kon gy in 'sHemels gunst zo diepgeworteld ftaan, Dat hy, door u, dc Stad verloste van Barbaaren,' Als  op AMERSFOORT. 81 Als leeuwen brullende met toomelooze fchaaren ? Het zy gy 't lêhudden van uw huis u hebt verbeeldt, Het zy het waarlyk wierd bewogen; gy, gy deelt Altoos door 's hemels hulp, die acht floeg op uw'bede En u tot middel nam, de Stads verlosling mede. ' Ik noem voortaan u myn' getrouwde zielsvriendin: Deel altoos in myn hart, gy ligt 'er eeuwig in. Uw Deugd is zuiver en verdient de zuiverde achting, Ik heb van uwe ziel verhévene verwagting. Zy omhelst Leonora. Hoe zal uw hart , wanneer gy 't boeven-rot ontmoet, Van vreugd verrukt zyn, daar men u behoudftergroet Van ons en onze Stad, en fel-bedreigde muuren! Ik hoor uw roem al op de tong der nagebuuren: Zelf Gelderland, fchoon 't woedt en knersfetandt van fpyt, En onze Stad verlaat met bitt're haat en nyd, Zal overal uw naam trompetten en verbreiden, En klinken doen in 't oor der allerlaatde tyden. Komt myn Vriendinnen, treedt mee my in ruimer zaal, De komst der Helden zy in vollen zegepraal! Omvlechten wy hun kruin met eeuwige Laurieren! Myn hart, van nu af aan, fchynt reeds te zegevieren. Gy Hemel, die dus verre onzeEemdad hebt bewaart, Zyt haar befchermers thans een harnas, helm, en zwaard! Josepha. Ontfang, ö waarde Vrouw! Jofepha's hand tot teken; F Dat  8i HET MISLUKT VERRAAD, Dat in deez' boezem fteeds voor u zal vriendfchap fpreeken, Voor u, die ons, wanneer de fmarte ons had doorboord , Vertroost hebt, en't gevaar verdreven met éc'n woord. Zy omhelst Leonora met hartstocht. Gy gaaft me een Vader, Vriend, en ted'ren minnaar weder I Leonora. Mevrouwen, gy doorgrieft deez' boezem al te teder; Oen Hemel, en niet my, zy dank-erkentenis! Hy is 't die 'tloon der Deugd, de ftraf der Boosheid is, En onze Stad van dien bedreiging wilde ontzetten, Hy zal het boeven-rot verjjryz'len en verpletten. Met meer hartstocht. Maar'kbrand van ongeduld, Mevrouwen, teverftaan, Wat onverwagte elend myn ziel zal nederilaan : Westreenen heeft iets van myn Echtgenoot vernoomen , Maar ach ! ik mogt het niet van hem te weeten koomen! Zy knielt. Mevrouwen! zwygtmy niets! ik tmeek u! geeft gehoor! Befchouwt de traanen der bedrukte Leonoor! Wat weg zal deezedag, befproeid met vreugde traanen, Tot harten-wee, voor my de Stads-behoudfterbaanen? Heiaas! gyfpreektniet? gy verbleekt.'— of is myn Man Ook plichtig?— neen! hy is onmooglyk een Tyran! Het waare een gruwel'hem van gruw'len te verdenken. Ach! wilt my deeze troost in all'myne angften fchenken, Dat  óp A ME RSFOORT, 83 Dat ik den afgrond van myn onheil in mag zien! — Of duldt... dat ik deez' plaats vol naarheid magontvlién.' Zy wil vertrekken. Margaretha. Blyf Leonora! — 'k zal uw rampen openbaaren. — 6 Hemel, fta haar by! — wat moet ik haar verklaaren! Einde des Vierden Bedryfs. F 2 VYF-  84 HET MISLUKT VERRAAD VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een groote zaal. verlicht met eene kroon. Boven de Poort ziet men het beeld der Gerechtigheid die de Boosheid vertreedt, eneenigebyfieraaden hier toe betreklyk. ylan de linkerhand is eene tafel geplaatst, die met een tapyt is bekleedt , en waarop vier kaarsfen branden. De grond is met een tapyt belegt, en, bebalven de andere floelen, zyn 'er vier ermftoelen geplaatst , twee in den grond, en twee aan de zyden des Tooneels. Margaretha, Josepha, Leonor a. Leonora bitter weenende. 3Nf een!— 't fchynt of alles op myn zugten wecnen moet! — 6 Jammerlyke maare! ó dierbaar menfchebloed! öMan! 6 Ebbenhorst!*- waar is myn hoop gebleven? Wie heeft uw dierbaar hart dien wreeden fteek gegeeven ? Waarom ontzielde men dit pronkftuk aller deugd ? Na zulk een flag vervliegt voor my al 's waereld vreugd ï 'kBeweeende min uw dood,waartge aan dit hart geftorven, Maar  op AMERSFOORT. 85 Maar ach! eensmoorderslïaalheeftu, myn Man, door* korven! Ach! dat ik'toverichot des dierb'ren Mans befèhouw! Ik vlieg het om den hals! — Margaretha weenende. Helaas! bedrukte Vrouw! Deez' jammerlyke nacht drukt mede zwaar op 't harte Van my elendige, die wegfmelt in haar fmarte, Verlaaten van haar' Man die al te lang vertoeft!... Misfchienligt hy door't ftaal vermoord van't fnood geboefr, Want die de Stad voor goud dus eerloos kan verkoopen, Kan ook zyn' dolk in 't bloed eens Burgervaders doopen, Teffoyl het uit zyn hart al fchuimend' heene vliet! — Waar toeft gy dierbaar Man? hoort gy myn' zugten niet?... Myne angsi!... 6 fmartelyk... ö ysfelyk vertoeven!... Daal: word zyn hart doorboort door't ftaal dier gruwelboeZy valt in eene ermftoel. (ven! Josepha. Mevrouw, vertroost u toch, bedenk wat zamenvloed Van angften ge in myn' ziel al te yslyk worst'len doet. Myn gryze Vader, en myn Jacob, ja Westreenen Myn vriend, drie panden, zyn uit myn gezicht verdwenen! 'kBezwyk, als ik 't geweld van zo veele yslykheên Laat werken in myn' ziel.— Hoe fel word ikbeftreên! Margaretha. Den Hemel is bekend wat groot getal verraaders F 3 Zig  86 HET MISLUKT VERRAAD Zig op de Poort bevindt, die onze Burgervaders En Jacob, zaam vereent neervellen met één flag. De wanhoop die hen zal beryden op 't gezag Van Vrouw Gerechtigheid, die aanfnelt om te ftraffen , Zal hen verwoedheid, fterkte, en helfche wraak verfchaffen, Josepha. Betrouwt gy dan Mevrouw op 's Hemels hulpe niet, Die uw benauwde ziel met mededogen ziet, En door een wonderwerk, (dit ftel ik vast) het woeden Van 's Vyands leger in deez' vesten kwam verhoeden ? De B.urgermeest'ren zyn met fterke wagt omzet, Waar door het moorden van die fnooden word belet, Wier moed, wanneer zy't Haal dat hen bedreigt zien blinken, Eensklaps hun laage ziel blohanig zal ontzinken, 't Is Boosheid eigen dat zy gruw'len onderneemt, Doch als ze ontdekt zyn,is de dapp're Deugd haar vreemd, Ma-rgaretha, i (keu Noemt gy i een dapp're Deugd, wanneer veel gruwelftuk- Op één gehoopt,verwoed den mo< irMÓK uit doen rukken. Om woedend neer te flaan in 't fchuimen van zyn bloed, Hem,diehun hart,fchoon *i brult,van vreeze zidd'ren doet? Een hart dat zo diep door de Boosheid word bezeten, Isdoof en blind voor Deugd , het heeft haar niêrgefineten , 't Ontvlugt haar' wetten , jS, zal zelfsmoord eer beftaan, En 't eene gruwelftuk op 't andere begaan, Ora  op AMERSFOORT. 87 Om de eene Boosheid met eene and're te bedekken; Eer't door de prikkels van de Deugd zig op laat wekken. TWEEDE TOONEEL. Margaretha,Josepha,Leonora,Jacob. Jacob treedt in eene diepe verjlagenheid op bet Too • neel, Margaretha en Jofepha vliegen naar bem toe. Margaretha. IVIyn Jacob... gy alleen te rug? waar toeft myn Man?.. Josepha. Waar toeft myn Vader?.... Jacob volontfeitenis. Ik,., die nauwlyks fpreeken kan..r Wat yslykheid!- zy zyn behouden!— ftaakc uw vreezen:— Hoe klopt my 't harte! — By ziet Leonora met fchrik aan! zwygt een wyl, en roept met een beevende doch luide fem. b Vrouw!... Met nog meer nadruk. ö Vrouw!... Leonora onrustig. Wat zal dit wezen. Jacob ziet Leonora met het grootfe mededogen aan, zugt, en wendt zig zonder fpreeken van baar af. F 4 JA"  83 HET MISLUKT VERRAAD, Jacob tegen Margaretha en Jofepha. Het Jboevenrot vervuld van Baziliscus bloed, Zag vol van ongeduld het Leger te gemoed, Wanneer we, omcingeld van Zoldaaten, voor hunne oogen, Gelyk een blixem uit de wolken aangevloogen, Eensklaps verfcheenen: zy verbleekt, verbaasd, ontroerd, Door die verrasfing, en zig zeiven als ontvoerd, Doen beevende een gegil,een noodkreet opwaards klinken: Wy vallen op hen aan, zy fcheenen te verzinken Vlak voor onze oogen, door't behulp der duist're nacht, En van eene uitgang hen alleen bekend. De wagt Kreeg vier dier fchelmen,die door fchrik niet konden vluch. In haar vermogen... (ten, Hy ziet Leonora weder met droefheid aan en roept met eene naare fiem uit. Ach! — Leonora onrustig. Waar toe, waar toe dit zugten Mynheer, wanneer een rot booswichten wordt gevat ? Margaretha. Hoe? ftort gy traanen om 't verlosfen onzer Stad ? Hebt gy van de and'ren die 't ontkwamen niets vernomen ? Jacob. Al fpringend' van de vest zyn zy de wraak ontkomen; DER-  op AMERSFOORT. DERDE TOONEEL. Alle de voorigen beneevens van Westreenen en van Byler gevolgd van eenen ge' vangenen tusfcben agt Zoldaaten, voorgegaan door een Officier, met eene bloote degen in de hand. Van Westreenen en van Byler omhelzen met bedruktheid, de een Margaretha, de andere Jofepha, zien Leonora aan, sn zugten. De gevangene word door de Zoldaaten onderfteund. Leonora vol onrust dan den eenen, dan den anderen der drie Heeren aanfpreekende. M(ftond.... ynheeren... maar gy zugt?... gy beeft?... op deezen Wat fchrik!...HeerJacob... ook befïorven omden mond?... Wat onheil?... uw gezugt verdubbeld?;, 'k zie u weenen!.,. Het hart ontzinkt my!... fpreektMynheeren!... HeerWest- (reenen!... • van Westreenen weenende. ó Leonora! Leonora. Wat ontzaglyk oogenblik! van Westreenen geleidt met trillende fchreeden den gevangenen door twee Zoldaaten onderfteund, voor haar. Befchouw of gy hem kend. F 5 ja'  po HET MISLUKT VERRAAD ; Jacob. „Ikys!" Leonora beziet den gevangenen, geeft een ysfelyken gil en roept. Myn Man J ö fchrik! Margaretha en Josepha te zamen. Hoe? Ebbenhorst? — Leonora valt plat ter aarde in onmagt. Ebbenhorst een gilgeevende, bezwykt in de handen derZoldaa. ten, Margaretha in die van Westreenen, Jofepha in die van Jacob. Van Byler blyft op den voor grond Mep bedrukt flaan. van Byler na een oogenblik fïilte. Welks hart moet niet van droefheid breeken ? Leonora eerst met een beevende en flauwe flem. Moest zulk een fhydend zwaard zo fel myn ziel doorfteeken! 6 Slag! ö zwaaren flag! beeft Hemel! Aarde! beeft! Voelt gy den fchicht niet die myn hart getroffen heeft ? Wat deed ge een ramp-orkaan losbarften op myn harte! ö Hemel! koos gy my, een worm, tot zulk een fmarte ? Moest ik het Stadsverraad... ö-gruwel!... hoe, myn Man Is zelf een monfter die een Stad verraaden kan ?... Breekt zilte traanen uit! moest ge ooyt uit oogen vloeijen, Moet  op AMERSFOORT. 91 Moet ge een bedrukte Vrouw, ó traanen thans befproeijen! Ontlast myn' boezem, opgekropt met angst en fchrik! ö Deernis-waarde ftond ! noodlottig oogenblik! Myn man een moordenaar, myn man een Stadsverraader! Dat voorbeeld van de Deugd!.,. myn' Kind'ren ziet uw Vader! Schreid in myne ermen! weent! onnoz'le wichten1, weent! Al 't yslyke is te zaam op u en my vereent! Myn Zoon! nog onbewust van 't onheil u befchooren, Gy zult voor welkom-groet deeze yslykheeden hooren! Ik beef! — als 'gy dit ftük dit gruwel zult verftaan... Wat blixemflag zal u vermorzeld nederflaan ! Befchouw uw' Vader voor het wraakzwaard neêrgebogen, Geknield voor 'tdood'lyk zand met blind-gebondene oogen... (de ? kon Myn Man moet fterven ?... hoe ?... kan 't zyn myn wa.au U 't goud verlokken ? of was 't vrees die u verwon ? ö Hemel!... is 't myn Man ? is 't Waarheid ?.. is hy fchuldig? Het is zyn geest!... tZy wil Ebbenhorst om den hals vliegen. Ebbenhorst. Laat af! en draag uw lot geduldig! Jk was uw Man, 6 ja, 'k ben nu een monfter. Wyk . Wyk van me, omhels my niet. Leonora vol fchrik. ó Wanhoop! *.H ik bezwyk!  •9* HET MISLUKT VERRAAD Josepha weenende. 6 Leonore! is dit die dag van zielsverrukking ? d Bitt're ftond voor u! 6 felfte boezemdrukking! 6 Leonora.' — van Westreenen tegen Ebbenhorst, Vriend! — Hy begint bitter te weenen. Maar 'k voel myn traanenvloed! —• Jacob weenende. Onze aüerwaardfte vriend! — wie had dien flag vermoed ? Margaretha. 6 Yslyke uitkomst van myn allergruuwzaamst droomen! Ebbenhorst weenende. Helaas! - onzalige! - Waar ben ik toe gekoomen' dKnaaging! - ó Westreen!_ óKiad'ren! - ö myn Vrouw! Leonora weenende. Gy leeft dan ? - en gy zyt een fnoode ? - ö diepen rouw! Ebbenhorst met wroeging. Ja 'k ben een fnoode, ik heb een gruuwzaam ftuk bedreven, Ik kan niet langer myn hartswroeging wederftreeven. van Westreenen metmededogende verwyting. Wat fleepte u, (openbaar ons 't binnenst' van uw hart) In  op AMERSFOORT. 9$ In zulk een gruwelftük ? wat heeft uw ziel benart? Die ziel, zo fchoon door Deugd myn vriendfchap eerst zo waardig, Nu zo lafhartig boos, als toen door Deugd eêl-aardigl Kan dus het mensch'lyk hart reeds aan de Deugd gewend, Zo diep wegzinken, dat het zelf zig nauwlyks kent ? — Ik ging als vriend met u, met blydfchap op en neder, En 'k word uw Rechter 1 — ach! keer tot ü zeiven weder! Geen Boosheid overtreft het teder ingewand Des Heméls,welkers gunst het meest voor zondaars brandt. Zo Boosheid niet belfond, waar vond men dan Genade? Ebbenhorst. Aanhoort een' fchuldigen, helaas! nu't is te fpade. De Burgermeefleren zetten zig neder aan de tafel, Margaretha en Jofepba gaan ook nederzitten, Leonora blyft bedrukt ft aan. Wanneer van Egmond door geheime tusfchenfpraak, Van zyn' vertrouwden, tot het hneeden deezer zaak, Aan eenigen van ons een, geldzom liet vertoonen, (Een aanval, om de Deugd haar zetel af te troonen, Een heilloos lokaas voor een onbedagt gemoed.) Wierd ik, met zeventien, benéveld door den gloed Van't blinkend goud;en,'tgeen zyn oogmerk was,wy zwoe't Verraad van onze Stad eenpaarig uit te voeren, (ren, Doch eer 'k my zeiven tot die Cioodheid overgaf, Uitvreezevoorde Deugd, en 'sHemels wraake en ftraf, Wierd  94 HET MISLUKT VERRAAD, Wierd ik gedwongen, en bedreigd te zullen fneeven Indien ik wederflond: ik angftig voor myn leven, Wierd een lafhartige, een verraader onzer Stad. De worm die myne ziel altoos te knaagen zat . Wierd me onverdraaglyk, en deed vastlyk my befluiten, 't Verraad te ontdekken, en dat euyelftuk te ftuiten: 'ktVlucht met dit opzet van de Vesten af, Mynheer Kaar u toe, doch, ondanks myn worst'lend tegenweer, Hadt dit gefpuis my tellier gemarteld op de ftraaten: Men fleepte me.op dePoort, 'k ben niet weêr losgelaaten, Schoon dit, zo'tfchynt, tot myn verdediging veritrekt, Zal 'k meer belyden, want myn ziel is overdekt Met wroeging, en ik draag 't ondraag'lykst boos geweeten. Ik heb de Deugd vertrapt, haar prikkels weggefmeeten, Na zo veel worst'lens met my zelf bezweek ik, en Ik wierd een monfter daar 'k my zeiven niet in ken: Ik nam het vast befluit die gruwlen te onderfchraagen, 'k Wierd een verraader die zig zelv'niet kan verdraager!. 'k Verbeelde my, dar ik 't gevaar wel zoude ontvliên, Maar neen, -de Hemel die myn boosheên niet kon zien > Deed me in de handen van Gerechtigheid vervallen, 'k Verlang 'k wensch om den dood: getuigen zyt gy allen Van myn vervloekt befluit: wenscht om myn leven'niet! Hy moorde my die my dit fchand'lyk erfdeel liet.— 'O Vrouw! want 'k ben onwaard u meer myn Vrouw te noeWil myn' gedagtenis voor eeuwig vloeken, doemen! (men, •Hoe ? ftort gy traanen om den dood van een tyran, Die  • p AMERSFOORT. 9$ Die zelf u heeft vermoord ? hy, die toen was uw Man? Weerhoud die traanen. — Hy verheft verwoedelyk zyne (lem. Zeg myn' Kind'ren, dat hun Vader, \ Hun Vader nimmer was.— Hyis een Stadsverraader.— j Dat hy zig zelv' vervloekte, en zyn geboorte dag! Ferwoeder. '■. Dat hy, vol wanhoop, in het ysfelykst geklag, ] Zig aan zig zeiven al te onmensen'lyk heeft gewroken , i En met een' helfchen pook 't verraaders hart doorftoken. Hy doorfteekt zig , en valt in een boek in den grond des Tooneels neder. Allen een gil geevendeen opvliegende. ê Gruwel! Leonora valt op het Lyk neder, en blyft in onmagt. van Westreenen te Lyk beziende. Ja! 't is waar! de deugdzaame Ebbenhorst, Is 't mooglyk ? ftak den dolk zig zeiven in den borst! — i In wat al gruw'len word een fterv'ling niet gewikkelt, Vervloekte Geldzugt, door uw' fpooren aangeprikkelt! 'Wanneer ge uw ftander in zyn ziel plant, als ge uw wet Die fnoodheid leert, daarin hebt paalvast ingezet; Dan ploffen Eer en Deugd voor u , rampzaal'ge Koning! MetLiefdeenTrouw ter neêr en vluchten uit hunn'woning: Dan word de Onnozelheid verdrukt, terwyl gy 't goud , En *t Recht weegt in uw Ichaal, dech 't eerst' het zwaarst* befchouwt: Dan  96 HET MISLUKT VE.RRAAD, Dan ziet gy deeuveldaên.enBoosheên door de vingeren, En poogt uw donder op de Deugd zelf uit te fiingeren. ö Geldzugt tril! gy hebt het fhoodfle fluk volbragt, Een fluk, waarvan 't heel-Al verbaasde, een jammerklagt Den rotzen afparfte, en de Lucht en de Aard deed beeven! Gy hebt ook mynen vriend dien hellenen fteekgegeeven! Hy werpt zig in eene ermftoel neder. Leonora. 6 Felfte ontroering die ooit fterv'ling heeft gevoeld! ó Hemel! heeft uw wraak alleen op my gedoeld ? Wel aan! ga verder! hier is 't voorwerp uwer roede! Hier is myn hart! floot toe! ik ben dien folt'ring moede! Ik haat het leven dat my zulk een afgrond toont. Gy zyt rechtvaardig: 'kweet 'k heb dikwerf u gehoont. Kom ftraf my! werp my neer op 'tlyk van dien... wat naamen Moet ik u geeven wreede ? ik moet me u eeuwig fchaamen! Zy valt neder op bet Lyk, zwygt een oogenblik, begint bitter te weenen, en vervolgt. oYslykheid t— kon 't kwaad,ontmenschte en wreede Man, Een Lam herfcheppen in een Tyger, een Tyran, Een Stadsverraader, een vermoorder van zig zei ven ? —. Zie Almagt op my neer uit hemelfche gewelven ! Sluit, fluit voor zulk een rouw uwe ingewanden niet! Het is in uwen fchoot dat ik myn' traanen giet. — Myn Kind'ren j komt! befchouwt uw' Vader! — 'k ys! — uw' Vader! Eeu  op AMERSFOORT. 97 Een Booswicht!— een Barbaar! — een Moorder!— een Verraader! — Vermengt uw traanen met verbasterd menfchebloed! Gyzult eens hooren 'tgeen al'taardrykzïdd'ren doet!«-i Wierd gy myn Man?... is dit dan st loon dêr"huw'lyks liefï Is dit die liefdens-pyl die Leonoor doorgriefde ? (de ? —, Zy beziet den plaats daarhy zig doorfloken heeft, gilt, en vliegt op. (ontvliên? 'k Ontvlugtu! — waar ? — waar zal 'k dien wreeden wond 0 Bitt're wond! verd wyn ! — myn oog mag u niet zien! — Maar 'k zie u overal! — 'k zie overal die trekken Des ysfèlykcn doods, die 't aanfehyn overdekken! — 'k Bemin u !— 'k fchrik van u!— myn ziel is overmand Van liefde, fchrik, en angst! — heilloosfte huw'lyksband l Wat moordgeweer komt u op 'tgrievenst'fel ontknoopen?— ó Rouw ! ö diepen rouw! — waar zal ik u ontloopen ? — Ik geef my over aan al de angften van myn hart! — Neen troost my niet! ik vind myn troost alleen in fmart! 6 Menschdom koom in my de droefheid zelf aanfehouwen! — 'k Ontvlugt u heilloos lyk ! moet gy my wederhou'en ? Zy bezwykt in eene ermjioel, in den grond dei Tooneels. G VIER-  J>8 HET MISLUKT VERRAAD, VIERDE TOONEEL. Alle de voorigen, beneevens Ferdinand en gevolg van Burgers. Het Tooneel is op de volgende wyze gefchikt: Het Lyk van Ebbenhorst word aan de regterzyde, in den grond des Tooneels, omcingeld van Zoldaaten: aan de linherzyde ligt Leonora in een erm/loel bezweeken: aan iaare regterband ftaat Margaretha, en aan haare , linterband Jofepha. Van Byler zit in een ermfioel aan de tafel onder/leunende zyn hoofd met zyne band: Jacob {laat verflagen midden op bet Tooneel. Van IV'.stt-eenen vliegt uit zyne ermfioel op , wanneer Ferdinand, en gevolg van Burgers, door de poort aan de regterzyde, op den voorgrond des Tooneels, linnetreeden* Ferdinand met b/ydfcbap. JVIynheeren, al 't gevaar is eensklaps weggevloon, Het Leger trekt reeds af, doch weet niet welk een hoon, Wat lastergal, het op uw' vesten uit zal braaken, Het vloekt en knersfetand op torens, kerken, daken, En dreigt de Stad met een géheelen ommekeer. van Westreenen Ferdinand bedrukt aanziende. De Hemel was en is altoos ons tegenweer. Hoe kwam u zulk een maar' van 't Gelders heir ter ooren? Fer-  op AMERSFOORT. ^ Ferdinand. 'k Stond met deez' Burgers op een' hooge wakerstoren, Waar op men 't vlakke land naar Gelder overziet, Daar wierdt het Leger zeer befèheidenlyk befpiedt, Terwyl de opgaande Zon, nog laag, ■ met flauwe ftraalen , Een bleeken morgenftond liet van den Hemel daalen: Men zag het Leger met de hoofden Stadwaards op- Gehéven, Harende op den allerhoogften top Der toren, daar men 't fèin (naar ons vermoên) zou geeven: Dus houdt een menigte de hoofden opgeheven , Om't hooft eens boos wigts van den romp af te zien flaan , Als de ermen en het zwaard reeds opgeheven ftaan, Dus ftond het Leger en rekhalsde op die Verraaders, Wanneer gy vroome, gy manhafte Burgervaders, Dat gruwzaam Moordgefpan deedt vallen in den ftrik. (Ach, waaren ze all' gevat!) wat onverwagte fchrik, Ja wat verwarring in het Leger zig vertoonde, (de," Toen 't Eed-gefpan, 't geen korts geleên den Hemel hoon* De vest afplofte, (een blyk van hun ontdekt verraad) Is onbezefbaar, ja geen woorden zyn in ftaat, AU' de yslykheên daar van u leevende af te maaien: 't Breekt op, vlucht weg, vloekt,tiert,ja 't fielt zyn toorn geen paaien. Thans vlieg ik, vol van vreugd, myne ouders te gemoed. Wier zielen branden door een onuitbluschb'ren gloed: Ik ga een vreugde ftroom in hunne omhelzing weenen, Nu zo veel rampen uit onze oogen zyn verdweenen. G 2 Wat  loo HET MISLUKT VERRAAD, Wat vreugde ftond voor my! voor my, die onze Stad, Noch 't huis myns Vaders, in veel jaaren tyds betrad! Ik voel myn kindre-drift! - dat niets myn blydfchap ftooöVader Ebbenhorst! ö Moeder Leonore! (re! — v , Hy wil met drift vertrekken. van Westreinenw droefheid hem wederhoudende. Zyn dan geen naamen dier booswichten u bewust, (rust? Door welke onze Eemftad wierd op 't onverwagtfte ont- Ferdinand. Ik hoorde 'er niet als met verwarring over mompelen. van Westreenen zugtende. Ons is 'er een ontdekt die 't hart in druk moet dompelen, Van al wie zyne Deugd, en diepen val verneemt! Wiens hart is zo ver van de menschlykheid vervreemd,. Die, als hy u befchouwd, zyn ziel niet voelt verfcheuren ? Myn harte breekt van een! ik moet uw lot betreuren! Hy weent. Ferdinand. e weent gy myn Mynheer? is 't moog'1 yk V ik, ik ben Geen Stadsverraader, ik ontdekte zelf.... van Westreenen bedrukt. 'k Beken Gy hebt voor onze Stad uw yvervuur doen blaaken : Te  op AMERSFOORT. 101 Tc zwaarder is myn druk! — wat koomtgy onsgenaaken In dit rampzalig uur ? waarom verdubbeld gy Onze opgehoopte elend', myn rampen die ik ly' ? _ ö God i myn ziel begeeft me! ik weet niet meer te fpreeken! Ga heene uit ons gezicht: — myn kragten zyn bezw eken! Hy weent. Ferdinand. Wataak'ligheid! — myn hart verkrimpt van angst! — wat My die naargeestigheid ? 'k ben tot de ziel ontfteld! (fpek van Westreenen. Ik fchrik u dit tafreel van yslykheên te ontblooten. Ferdinand. Gy kunt alleen myne angst door uitftel doen vergrooten. van Westreenen. Gy wilt het dan? — Hy treedt naar den grond des Tooneels, doch keert fpoedig te rugge. Maar neen vertrek myn vriend! ■-< wat ftond! — Natuur ftaat hier verbleekt, bedorven om den mond! Waar is ooit kind zo diep in 't ingewand gedoken ? Waar vond men zulk een dolk ? zo wreede ziele-pooken? Hy geleid al trillende Ferdinand naar den ermfioel, waar op Leonora bezweken is. Befchouwhaar, die daarin de diepde elende zugt. G 3 Fer.  los HET MISLUKT VERRAAD, Ferdinand een gil geevende. Myn Moeder! Hy zwygt een oogenblik. Was ik voor dien donderdag beducht ? Is dit myn welkomst uur?myn' Moeder!— wreede flagen!— Hy begint bitter te weenen. Is 't hierom dat gy my hebt onder 't hart gedraagen ? Is 't hierom dat ik zoog uw moederlyke borst ? Brandeik, om u te zien, hierom van liefdensdorst? Om u verraaderes van onze Stad... 'k moet vluchten, Ik zal de woesteny doen weenen op myn zugten, En vlieden van het een naar 't ander waereld-deel! ö Hemel! 't is aan u dat ik myn lot beveel! Ach! wil my, diep bedrukt, met uwen gunst omdraaien! Ik ga, doch in uw oog, de waereld ommedwaalen. Vaarwel, myn Moeder!^-* Hy wil baar omhelzen. Maar, zytgy welfchuldig ?neen! Zoud gyde deugd zo fnood met voeten kunnen treên? —. Hy weent bitterlyk. Myn Vader! dierbaar Man! waar toeft gy? help my kermen! Omhels uw waBrden Zoon! 'k wil fneevcn in uwe ermen! Myn Vader-' zie uwVrouw! — myn Moeder! — welke naam! Hy vliegt Leonora om den bals. Myn' Moeder is tot zulk een' fhoodheid onbekwaam. Hy hangt haar een oogenblik flilzwygende om den hals, en vervolgt bitter weenende. 6 Al-  op AMERSFOORT, 103 ö Alieryslykfte, en affchrikk'Iykfte aller dagen! Wenschteik, om zulk een flag, dat u myne oogen zagen? ö'Broeders! — Ebbenhorst! ö Vader! — hoor uw Kind! — Gy hebt ons tcdcrlyk gekoesterd en bemind, . Gy toonde aan ons de Deugd langs zelfsbetreeden'paden , En ach! myn Moeder heeft.... ikys! de Stad verraaden! 6 Wichten! — Moeder! — vloeit ö traanen! vloeit! — ja vloeit! — Wast af myns Moeders hart, waar aan ik fterf geboeit I — Hy vliegt baar weder om den bals. Leonora met eene zzvakke en afgebrokene ftem. Myn dierbaarKind!— ja! fterf!— bedenk alP d'yslykheeden Die immer zyn gefchiedt; ik moet ze u thans ontleeden: Omhels my.—'kbentevreên.— ik voel uw traanenvloed Heenftroomen langs myn borst, een troost voor myn geEen teken, dat, offchoon ik fnood was, in uw harte (moed, Het mededogen blaakt voor moederlyke finarte: Maar 'k ben uw Moeder, en onfchuldig: ja de Stad Zwom reeds in traanen, zo 'k deez* plaatfeniet betrad: Ik heb 't verraad ontdekt,maar ach!—wiens lot was wreeder Als't geen ons treffen moet?— omhels uw Moeder teder Op de oever van uw dood!—uw hart op myn hart klopt, _ Uw polsfen jaagen, en uw borst is opgekropt (ken !— Van dood'lyke angften — 'kzie uw naar gezicht verblee- De doodverf— zie my aan! — help God! zyn hart zal breeken!—z G 4 Ja>  ïo4 HET MISLUKT VERRAAD, Ja,fterf myn Zoon J — wat baat u 't Je ven, vol verdriet ? — 't Waar liefde, indien men u een dolk in 't harte ftiet. Hier brult de donderftem. Hier is een oogenblik flilte, waar na Leonora baare fiem'verheft en Ferdinand het lyk van Ebbenhorst aanwyst. Daar ligt een Stads-verraader, Een moorder van zig zelf! Ferdinand met een verbaazend naar geluid. Myn Vader? ö myn Vader!. Hy ploft zieltoogende neder. Allen met fchrik opvliegende en uitroepende. ÖRamp! van Westreenen vol onfleltenis. Wat berg van ramp befchouwtmyn oog.'— ö God! Hoe ondoorgrond'lyk is der ftervelingen lot! Wie moet in dit geheim niet dvvaalend' ncderzinken ? Wat kelk van bitterheên moet deeze Vrouw niet drinken! Tegen de Burgers en Soldaaten. Draagt hen uit ons gezicht. Be Burgers en Soldaaten vertrekken. Leonora terwyl haar Zoon, en bet Lyk weggedraagen worden. 6 Affcheid al te wreed ! Myn  op AMERSFOORT, 105 Myn man! myn man! 't vaar wel is aan u niet befteedt! Mag ik nog hoopen dat gy eeuwig wel zult vaaren ? — Ach! zeide ik u vaarwel voor eeuwig! neen ! de hairen Staan my te bergen! — wien wierd ooit dien troost ontzegt ? Voor my alleen is zulk een hartzeer weggelegt! — Ik mag het eeuwige vaarwel myn man niet gunnen! — Myn Zoon! myn waarde Zoon! zoude ik nog leven kunnen, Nu gy, ö dierbaar Kind! myn' boezem openfcheurd ? Zo lang ik leef word gy door 's Moeders hart betreurd! ó Jammerlyke dag! ik kan u nooit vergeeten! Gy hebt myn Zoon, myn Man, my zeiven neêrgefmeten! Margaretha. Vertroost ü, waarde Vrouw! de Hemel weet alleen Waarom wy worst'len met een ftroom van bitterheên. •Hy wil ons in zyn gunst verdrukking doen beproeven, Op dat ons hart zig voor de Deugd niet toe zou fchroeven. Leonora. Myn Zoon!-' myn dierbaar Man! van Byler. , ö Zelfmoord! — 'k fta bekneld Van fchrik! — ach! waart gy door het eedgefpan geveld, Wanneer gyweggefleept, niet in hunn'boosheid deelde, En ik uwe ondergang my vastelyk verbeelde! Dan had ge, ó Ebbenhorst! dien zelfmoord niet begaan, G 5 oEn  io6 HET MISLUKT VERRAAD En tot uw Iaatften fnik vast in de Deugd geftaan: Wie kan nu, als met fchrik gedenken aan uw wonden V Leonora. Wat opgehoopt verdriet!»- wat zielsleed! - welke Honden! Josepha weenende. 6 Leonore! ik deel, 'k deel diep in uw verdriet: De Hemel die my kent, myn treurig hart doorziet, En die uw troost moet zyn, weet, fchoon ik heb gezwegen, Hoe diep uw onheils-dolk myn boezem heeft doorregen: Gy hebt de Stad verlost, gy hebt, op 'sHemels wenk, (Een wonderftuk, waar aan ik onophoud'lyk denk,) 't Verraad ontdekt, en die u 't dierbaarst'was, en nader Als gansch het Menschdom is, is zelf een Stadsverraader! Wie fpoor* den fchikking van dien wyzen Hemel na ? Jacob met eene flauwe fiem. 'k Weet nauwlyks waar ik ben! ' VAN Byler tegen van Westreenen. Lees, lees, nu 't is te Ipaê Myn opgehouden Brief, hy moet u 't hart doorgrieven. Hy gaat diep zitten denken. van Westreenen na bet overzien des Briefs. ê Onwaardeerbare eerst.' thans, gruwzaamfte aller Brieven! Gy  op AMERSFOORT. 167 Gyhebt, Voorzienigheid! door wysfelyk befchik, Verhinderd dat hy in myn' handen viel! — ö fchrik! — Myn Jacob was alleen dan 't werktuig in uw' handen? Gy werkte door zyn wil, zyn' hand, zyn' liefdcnsban* den? — Met nadruk tegen Jacob , aan wien by den Brief ter band field. Lees Zoon, welk een gefchrift gy voor myn oog verborg, Leer hier Voorzigtigheid, draag naderhand meer zorg. Jacob volontjleltenis na den Brief overgezien te hebben. öBrief! ö dolk voor 't hart! heb ik u opgehou'en? Ontvlucht myn oog, ik durf, ik durf u niet aanfchouwen '. Hy werp den Brief op den tafel neder, en vervolgt tegen Westreenen. De Hemel weet, dat voor Jofephe alleen, myn gloed, Dien hy zelf heeft ontvlamd door Deugd in myn gemoed, Dien toen zo dierb'ren Brief verborg, uit enkel vreezen, (Schoon zonder grond) of hy myn vlam mogt fchaad'lyk Dat ik onfchuldig heb dit Stadsverraad gevoed, (weezen, • Dat ik onnozel ben aan dit rampzalig bloed. Hy neemt den Brtef met drift van de tafel. Gy wreede Brief waar door myn hart fchier is bezweeken, Gy zult niet meer beftaan, maar 'k zalmyaanuwreeken. Hy verfcheurd hem driftig, en knielende voor Jofepba vervolgt hy.  ro8 HET MISLUKT VERRAAD Jofepha! 'k fmeek nog eens! ik kniel.... Josepha hem opregtende. Myn Jacob! ach! Herinner my niet meet deeze' onvergeetb'ren dag! van Byler. „Wat wist ge, öboozen! my in diepen flaap te wiegen!" ^ Hy gaat naar Westreenen, tegen welken by vervolgt. 'kfieken, zy konden my door valfchen waan bedriegen, Wanneer'k hun hart doorzogt, ja zelf, 'k betichtte hem Van Laster, die hen hadt befchuldigt, fchoon met klem Van reed'nen, waarom ik 't gevaar te meer misachtte: Was 't dit ó Ebbenhorst! dat ik van u verwagtte, Wanneer gy voor my ftond met een bedaard gezicht? In vervoering. Maar gy ó Monfter! gy ontaarde van uw plicht, (gen Schoon ge onze wraak ontvlucht, zultgy toch 's Hemels oo(Diegy tot tuigen riep) noch wraak niet zyn ontvlogen! Vertel de aanvoerders van dit Hemeltergend kwaad , Hoe 't afgeloopen is met hun vervloekt verraad! Leer die laaghartigen onze Eemftad ras ontvluchten! Wy hadden hun verraad, doch aanval niet, te duchten. van Westreenen. Welk een vermengeling van blydfchap en verdriet! Myn boezem is verrukt, ja kent zig zeiven niet, Als  op AMERSFOORT. 109 Als ik myn' Stad befchouw en duurgekogte wallen: Maar al myn' blydfchap voel ik plotz'ling nedervallen j Wanneer ik u, ó Vrouw! ó Leonoor, befchouw: Naast God, behield gy ons het leven, waarde Vrouw! Bethulie draag' vry roem op Judiths heldedaaden; Wy moeten uwen kruin met lauw'ren overlaaden : Uw braave naam moet nooit verroesten door den tyd Die alles afknaagt, neen, hy leeve in heerlykheid! Wy zullen tot uw dood uw finarten helpen draagen. Tegen Margaretha. Vergeet, myne Echtgenoot deez' heilloosfte aller dagen: 'k Herinner me uwen droom, vergeet, vergeet uw druk, Daar thans door tegenfpoên de Zon breekt van geluk. Tegen Jofepha en Jacob. En gy myn' Kind'ren die deez' rampen moest beleeven, Wy moogen uwen min vol deugd niet wederftreeven, Doch op deez' naaren ftond bevlekt met menfche - bloed, Is 't niet dat uwe trouw een aanvang neemen moet, ó Neen! een blyder dag moet u te zaam vereenen, Gy moet deez' dag, zo lang gy leeven zult beweenenl Myn vriend,myn vriend heeft zig den dolk in 't hart geplant! Margaretha. Ik voel myn traanen vloed! — myn dierb're Kind'ren,brand, Brand dooreen min vol Deugd! wat kan ik meerder haaken? VAN  iio HET MISLUKT VERRAAD, van Byler. Moest gy van zoo veel ramps hen ookdeelagtigmaaken, ö Hemel ? geef dan, dat myn zege op hen bekly v', En op hun nageflagt flandvastiglyk verblyv*! Tegen Jacob en Jofepba. De Deugd moet altoos in u zelf, en kind'ren praaien, Om onze Burgers met dien luifter te beftraalen, Op dat gy, blinkende als een fpiegel van kristal, Hen door uw voorbeeld fticht, altoos, en overal! De Boosheid moet uw hart ontvluchten, want aan Grooten Moet yder zig, wanneer hun voorbeeld dwaas is, ftooten: Waar zal de Burgery zig fpieg'len, als het kwaad Het hart bezoedeld der geduchte Magiflraat? — Ontfangt myn zegen!... Hy omhelst Jofepha en Jacob. Jocob Jofepba omhelzende. Ach myn Bruid!... Josepha. Myn Jacob!... van Westreenen omhelzende. Vader!.., Margaretha omhelzende. Myn waardfte Moeder! - ja, ik vinde in u tegader, Al wat myn' ziel verlangt!  op AMERSFOORT. in Deugdzaamfte gryze Man! — Maar 'k voel, dat ik myn hart, te vol, niet uitten kan. — Ik ftort het voor u uit, vergietende myn traanen. VYFDE TOONEEL. Alle de voorigen beneevens een Lakei. van Westreenen verfcbrikt. Wat weg tot nieuwen druk komt gy ons weder baanen ? Spreek, kwel ons ongeduld door lang vertoeven niet. de Lakei. Myn hart is overftelpt van grievend zielsverdriet: De Bode die de Stad verloste uit 's Vyands handen, Wierd, met een hartgeknelt in doodelyke banden, Aan onze zorg vertrouwd, maar ach! elk oogenblik, Verdraaid hy de oogen, geeft een yslèlyken fhik En roept wanhoopende uit „Een fnoode Stadsverraader! „ Een moor der van zig zelf! myn Vader! ê myn Vader /" Dit roepend' fterft zyn tong, verbleekt hy: wy bevreest Toefchictende, — ach!... ik beef! — van Westreene». Vervolg. . DB Jacob van Byler omhelzende.  ïT2 HET MISLUKT VERRAAD de Lakei. Gaf hy den geest l Leonora weenende. Ontbrak dit, Hemel! nog aan all' myn ongelukken? Wat kan op Aarde meer een fterv'ling onderdrukken ? Myn Zoon ! myn Zoon! myn Man!... van Westreenen tegen Leonora, Beveel aan *s Hemels oog Alle uw rampzaligheên!- Hy die uw borfien zoog, Doorfnydt met rede uw hart, doch fterft in Vaderliefde, Die hem, door Deugd ontvlamd, te fel het hart doorgriefde. Onze Eemftad zal, zolang de Tederhartigheid Haar vest bewouncn zal, zyn Vaderliefde, en vlyt Voor ons en onze Stad verheffen tot de wolken, Bazuinend' zynen naam in 't oor van vreemde volken, Tot fchrik voor 't Geldersch woên.tot troost in uwen druk, En onuitwisb'ren roem van uw Heldinne-ftuk. (geeten, En Ebbenhorst— maar ach! laat ons myn'vriend verWyl hy zig zclv' vergat! — Tegen allen. Wie kan ons noodlot weeten ? Wie moet niet zidd'ren, fchoon hy vast ftaat in het goed, Als hy den jammerval myns vriends beweenen moet ? Zo lang dePyl des doods ons niet van de aard koomt rukken, Staan we allen eeven bloot voor zwaare gruwelflukken, En  t 1 op AMERSFOORT. 115 En niemand, fchoon de Deugd hem aangebooren zy, Blyft, zonder'sHemels hulp, van euveldaaden vry: Elk oogenblik, dat wy het pad der Deugd betreeden, Strekke ons ten fpoorflag van hernieuwde dankbaarheeden, Van Nedrigheid en van onbluschb're Hemcl-min i Hywyst ons'tfpoor der Deugd, het einde, en het begin. Tegen van Byler. Doch zy, die in het kwaad, als wilde rosfen, liepen Op wier gezworen' trouw wy zonder zorgen fliepen Die ons verrieden door hun boos gemoed alleen, Verdienen geen genaê, geen mededogen, neen! Wy moeten, anderen ten fpiegel, wraak verfchaffen, En zulke gruwelen met and're gruw'len ftrafïen. * He. * Nopens de ftraffe deezer Vcrraadcrs, vind men, in een boek op het Stadhuis te Amersfoort, het volgende aangetekend. „ Anno 1536. op thilich cruys avond exal„ tation: 'snagts was die stad Amersfoirdt verraden, ende „ bynae geleverd geweest in handen van de Gelrensz. hadt „ se Godt almachtig nyet /onderling bèbuedet ende bewaart, „ (hem sy lof ten ezuige tyden) van een gezwoeren Waker, „ gebitten Thenis Slotemaker, uyt Gelreland gehoeven, de „ welk ah hy facb het verraad vermeit, ende onder den Burgeren vernomen was , vil hy met een reep uit fyn „ Waaktoeren after finte /Innen Capel, ende ontquam. „ Maar vier mannen van fyn medchulpers ende complicen „ werden gegrepen, ende gevierdelt, als sy yerdyent bad„ den, ende der Poerten ende Toeren an quartieren'uit ge„ hangen." enz. De  ti4 HET MISLUKT VERRAAD, Hemelwaards ziende Gy fïiet dan met uw voet dit fnood verraad om ver! Als ge opdraagt met uw hulp gelyk de morgenfter,' En door de wolken koomt der tegenfpoeden kyken'; Dan moet de duifternis voor uwen glans bezwyken Want ALLES eindigt in het grond'loos Raadsbefmit VanU, Voorzienigheid, die alles voorweet, uit: Ja, Gy kunt in uw hand de fterkfte hinderpaalen Tot midd'len fmeên, om zelf daar door te zegepraalen. De driften in het hart eens frervelings gefmeedJ, Zyn De Brabantfche Cronyk bladz. 105. bevestigt het zelfde met deeze woorden. „ knik doe wérden die gevang nen geexammeert, ende na dat sy die verraderye bekent hadden , werden gequartiert, t,;de beur hoofden op de Poorten geset.'"' By deeze uraiFc benisffvlr dt ffw j—t- , „ - _ ~yv»r "«-1, iium Dreiaae dezelve uit, zelfs over de Vrouwen en Kinderen deezer Booswichten. „ Daarom zal Willem de Molenaers Huys„ vrouw tnit al hoir Kinderen , ende Thonis Slotmakers „ Wyfmit al hoir Kinderen, by Sonnefchyn uyt onzer Stad „ en Siadt Vredencrucen ghaen, en dair ten eeuwigen „ dage vt blyven op V verbeuren clx hoir lyf." En volgens een ander befluit van den Raad, wierd het zelfde vonnis uitgefprooken, over de Vrouwen en Kinderen, van nog vier anderen deezer Stadsverraaders. Zie dit alles by den Heere Abraham van Be mm el XVII. Hoofdft. bladz. 934. én volgende, van zynen Befchryviug der Stad Amersfoort. 11  op AMERSFOORT. 115 Zyn zo veel fchakels, die ge aan één te hechten weet, Om daar van, zonder datwy 't denken, of zelf weeten, Aan een te fchakelen uwe onbezefb're keten: Dus hebt ge, ö Eeuwige! van 't dreigend Oorlogs-zwaard Van Gelderland, de Stad en Burgery bewaard. Zo lang als de Eemftroom dan zyn kristallyne vlieten, Door vette beemden en landsdouwen heen zalfchieten; Blyv' deeze dag aan U , uit dankbaarheid, gewydt!' Wy waaren reeds verdrukt, had Gy ons niet bevrydt! Einde des Vyfden en laatflen Bedryfs.