ZEDELYKE E N VIRMAKELYKE ZANGSTUKJES. T O T NUT en FR B U G B.   K L A C H.. Ti 'Van de Dienstmaagd S T R Js (Xver de dood van hare Vrouw N I T I Dl AJ. Wtf si De Wereld is in rep t# ïü§r 2oo is myn oude vrouw dan dood f Helaas!, wat raad in dezen noodi Wie zal nu voortaan pasfen (bis}) Op huis en huisraad langs de wand, . ; 'cGeen al.beftuurd werd door haar hanig t Op; fchureny wa,sfee jf ptes rm ? (^0  Het loopt nu alles ïn het riet, Daar men nu thans geen vrouw meer 2let Zéó kundig ïn het bcenen: Men fiapt nu llordig, onbefuist, Masr zco van ftraat af in het huis Met vuil beflikte fchoenen. De glinstrend bruin geboende mat , De witte muur word nu befpat, De blaauwazute gronden, De ftoelen., tafels, al den bras, deen netheid komt nu meer te pas, Niets b'yft er ongefchonden. Wat baat het iemand op den duur 't Geboen, gevryf, gefchrob, gefchuur Wen men 't weer vuil komt maken ? Manhaftig wist myn goede vrouw. Als 't eenigst loon voor haar gebouw, J&fter tegen fier te waken:  Zij hield, met (lokken of geroep, De kleine honden van de ftöep Om haar met te befmetten; Te groote joeg zij van, de ftraat. Ontbrak haar tijd, fluks wist z!j raad Om naarftig opteletten. Zij nam een meisje hier of daar En gaf *t een duit die nam 't dan waar. Op onze witte trappen Werd nooit, (dit was een vaste wet) Mer. fchoenen, eene voet gezet; Alleen mogt m'er op flappen Met witte muiltjes, eerst beklted Met Unne zooltjes dat je 't weet, En orn geen trap te raken, Z«>3 lei zy dan nog elke keer Spier witte doekjes daar op neer Van een ver fiets laken» Daar  Daar weder plankjes opgeleid Met matjes, welke puntigheid! Zou men 't wel kunnen glooveri? Dit deed zij, op dat nooit de trap Door eenen ongewisfèn flap Befmet werd of beftoven. Zy was hèt beeld der znid'fykheid; t Is waar dat eens ona' andre meid Geraakte aan *t zuifebollen, Kn, ongelukkig op een pas, Met plankjes, matjes, doekjes, ras Kwam mar beneden rollen; Zij deed zich ongenadig zeer Doch *t was een ongeluk, niets meer, Dees ramp is niet te tellen; Maar »u vraagt men door heel de buurt i ^ZijiAist en fchroeven wel gefchuurt?'*., Alleen om Erjjf te kwellen,  d*Éea iwijgt niet ftil of weer een ièt (Want fpotters pasfen op elkaar.) Durft onbefchaamt te zeggen : ; Men moest (of zij 'er iets van wist) Vooral op haar géfchirarde kist. „ Tog bruine matjes leggen»' Deez' zegt weêr met een fterk geroep*, , Taagt toch de honden van de ftoep 0 Eer zij word uitgedragen, Want hoort z'er een, zij roept wel ftïjt '1 En blaast de dood nog op ons lijf; „ Zou men daar niet na vragen!" Die zegt: „ dat men een dienstmeid huur „ Die dagelijks haar graizerk fchuur, „ Of dat men die bewake _ „ Én tot den wand'laar zeg: ,, Ita au . *t Is niet geoorlooft, om dit graf ^ ' „ Met fchoen of laars te faken,'  Eeu ander wil, uit zind'lykheid, Utt men dit lyk niet nederleid (Want dat zou zy niet dulden) „ In 'tmorfïg zand, (wat Werk was dit?} s, Maar in een kelder hagelwit ' 5, Welks wand men moest vergulden.*" Een zei: „ Nitidia is waard ,.,, Een graf te hebben boven d'aard „ Met fomber loof omgeven • Een eergraf daar haar naam'op praald, „ liaar netheid nooit naar eïsch gemaald SLn door geen pen befchreven." pan, wat m^er ook van zeggen ms*r £ if„kI«awer als de klaren dar, Kik een heeft zyn gebreken; .Een ander hesft al weer zvn kwaad Want, waar toch Is de middelmaat My iemand juk gebleken! Da?  Dat vry, wien 't lliste my befpot, Dit toch is byna ieders lot; Ik heb al vast befchreven, Vrouw Nitidia's zindlykbeid, En hier meê heb ik al gezeid Wat zy ooit heeft bedreven, 3>ft  DE R EI Z 1 G E R. ^■■Wys: Een hut van Jiroo aan't eind■der aarde, ■Een wandlaar bad het hoofd der Goden,! Wien 't alles dient op zyn geboden, In ftorra , om ftiite en zonnefchyn. Vergeefsch: hy laat zich niet bewegen i "De hemel woed met wind en regen, 't Weêr moest dien dag onftuimig zyn' 1>  te wandlaar zet vast, onder 't klagen ïoe wreed de Goón de menfchen plagen Zyn wrange reis met moeite voord* Joo dikwyls nieuwe buijen woeden |n hem beletten voort te fpoeden, Uit hy op nieuw een last'rend woord. tfü zal hy tegen 't woen der winden, n 't naaste bosch een fchuilplaats vinden, DUr tracht hy 't buldrend weêr tont* Doch eer hy 't bosch is ingetogf n, (gaas; rerfchijnt een Rover voor zyn oogen, Ky beeft: bjyft in- den regen ftaan. De Rover treed hem grimmig tegen; Srypt naar zyn boog, reeds door den regen Verflapt; legt op den wandlaar aan. Terflond verheft een bui zich weder, En werpt de.pyl op 't aardryk neder "Mét hem dien hy door 't hart moest gaan. o Dwaas!  ö Dwaas! deed toen Jupyn zich,-boren; Dccz* pyl toont wat U waar berchoren Heeft nu de ftorm te veel gewoed ? Bad ik U zennefchyn gegeven, De pyl had u beroofc van 't leven Waar voor de ftorm U heeft behoed. ODE  O D E AAN ÏÊ VRIENDSCHAP» wyz: Etnzaam losch! j Zal uw lof b vriefldfchapl zingen 3 Met een opgeruimd gemoed; ;y, de troost der ftervelïngen , Schenkt het onwaardeerbaarst goed^ Un den mensch die fleert blijmoedig, Varsch van trotschheid, overvloedig Zucht tot relna liefde vee3, AIj  Als men vrolyk neêfgezeten, In den dierbren vriendenkring* 2org en kommer mag vergeten, t Dan fmaakt de (ferveling Meerder innig zielsgenoegen Als de Harpax onder 't zwoegen, Om een yd'Jen zegening! Als de drek met yz're handen, Hem medogenloos verplet, Zullen vriendfchaps teedre banden *t Harte, dat zich openzet Voor desuaastens ramp en pyneflj Alle foltring doen verdvvynen, Vriendfchap.is 't die altyd red. d'Eigenbaat moet voor U vluchten Vrïendfchap' nooit tenoeg geert, En de dreigend' ongenuchten n Tpeffen niet, waar gy regeert» Gy verduurt bet w< ên- der tyuen ^ , ©nder vreugd en Cnde* iyden, . Vrees..word geifs d®oj;:U geweerd!! N Am  ^nd'ren mogen zich vermaken In der wereld woest gewoel; Rusteloos naar fchatten haken, Zonder vriendfchaps zacht gevoel.* k.Zal my fleeds aan U verbinden, Niet by grootheid9 neen ! by vrinden? Treft m'alleen het ware doel. Andren fcheppen welbehagen,. Onvermoeid en op den duur, Weeld en wellus na te jagen Door verboden minnevuur. Vriendenraad zal my verfterken, Ongebonden lust beperken, Daar 'k op, reine vriendfchap ttltff.- Brasfery moog hera vermaken Die aan fpel en dans gewyd, 't Zachts gevoelen duft verzaken, Zich voldoet door gulzigheid; , Enkel voor .zich zelf wil leven, INTaar genot alleen blijft ftreeven, Nutteloos *yu dagen flyt.  Veel voor ancTren te gevoelen Dit is edel, dit is groot 1 't Naastens welzyn te .bedoelen, Hulp te bieden in den nood., Dorstigen te laven, drenken, Schamelen het kleed te fchenken, Dit is 't wat de vriendfchap bood Laat U vuur in hiy nooit dooven, Hemeltroosteres op azrd! Maar mya boezem warmer (loven, Vriendfchap, bi)ft my eeuwig waard! Wen, dan rood my aan komt grimmen Ryst gy hcerlyk uit de kimmen &n ik blyf voor 't leed bewaard ! —