«SI AAN | |j het letteroefenend genootfchap ,f I TOT NUT EW BESCHAVING, ff» TEN GESCHENKE GEGEVEN Ij* II door V ^ fl deszelfs medel/yU I r - !»» ,1 | I * ma!,nd 18 "*  01 1821 2552 UB AMSTERDAM  VERHANDELINGEN VAN HET PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN E N WETENSCHAPPEN. ZEVENDE DEELS Tweede Stuk. Te UTRECHT, Bij S. d e WAAL, Sz. Drukker van het Provinciaal Genootfchap. MDCCLXXXXIV.   WAARDE LANDGENOTEN l Toen wij zo kort naa elkander het Vlle en VIdc Deel der Verhandelingen van orts Genootfchap uitgaven, dagten wij weinig, dat het zoo lang zoude aanlopen, eer dezen van een VIIdc Deel zouden gevolgd worden; en het heeft ons moeite gedaan , dat de Uitgave daar van zo lange gedraald heeft. Wat daar de reden van zij, zal U ten vollen blijken, als wij U van den Inhoud van dit Deel verflag gedaan, en de omftandigheden, die tot de vertraging der Uitgave gelegenheid gaven, kortelijk opgegeven zullen, hebben. Ziet daar het geen wij meenen, U daar van te moeten mededeelen. * a .Na  i t < & > Na dat de Prijs - Vragen over den Kinkhoest en over het Phlogijion bij de Algemeene Vergadering des Genootfchaps van het Jaar 1788. bekroond, en de daartoe behorende Verhandelingen door ons in de volgende Jaren waren uitgegeven, verliepen er drie Jaren, zonder dat de opgegevene Vragen den uitgeloofden Prijs wegdroegen, en de eerfte Vraag, waar op ons Genootfchap voldoende Antwoorden kreeg, was die, welke in het Jaar 1790. opgegeven, en in het Jaar 1792. bekroond werd: deeze Vraag, die over de Engellche Ziekte ging, luide dus. „ Welke is de aart van de Rachitis of zo„ genaamde Engelfche Ziekte? Welke zijn „ de Redenen, dat men de eerfte beginfelen „ zelden na het derde Levensjaar der Kin„ deren befpeurt? Welke zijn hare Kenmer„ ken? Welke is hare Voorzegging? Kan „ men ze door eenige Middelen voorkomen! Zo  < <$ > v Zo Ja, door welken? Welke zijn de beste „ Middelen tot hare Genezing?" Op deze Vraag kwamen er ten bepaalden tijd, verfcheide Antwoorden in, en daar onder waren er twee, die vooral in aanmerking kwamen; de eene, in het Nederduitsch gefchreven, had ten Zinfpreuk: Ware Roem is roem bij God, maar niet n bi] Menfchen Kinderen; G E L L E R T. de andere, in het Latijn gefchreven, had; ten Bijfchrift: Naturam Senfus, Ratione fulti, revelant. Deze beide Verhandelingen hadden elk hare bijzondere verdienften: de eerfle, die alle de Deelen der Vraag volledig beantwoorde, gaf vooral eene zeer uaauwkeurige cn onv * 3 ftaric  ftandige Geneeswijze der Ziekte op , die, (en dit gaf haar eene bijzondere waardij,) door eene menigte van eigene .Waarneemingen van den Schrijver opgehelderd en bevestigd was. De Latijnfche was min voldoende, daar ze de punten der Vraag, gaande over de Kenmerken en over de Voorzegging der Ziekte, onaangeroerd liet, en den Lezer verzond tot het geen daar over reeds door anderen; in het bijzonder door den Baron van Zwieten in zijne Commentarius over de Aphorismi van Boerhave, gefchreven was, maar behalven datze in een beknopt Voorftel alles, wat tot eene gepaste Geneezing der Ziekte behoort, en het geen door andere beproefd is, zeer naauwkeurig opgeeft, munte deeze bijzonder uit, door een aantal van zeer keurige Waarneemingen, door den Schrijver in de Lijken der Kinderen , die aan Je Engelfche Ziekte geftorven waren, gedaan, die de gewrogten dier Ziekte, vooral in de Beenderen ,  < <8> > v 1 1 ren, die in dezelve vooral zijn aangedaan, en die tot dus verre nog nooit behoorlijk nagegaan en genoegzaam onbekend, waren, in een helder daglicht ftelden. • Dit gaf gelegenheid, dat dè Leden, die in het bijzonder tot de beoordeèling dezer Verhandelingen verzogt waren geweest , in hun oordeel verfchilden, en maakte de Uitfpraak over Dezelven zeer moeielijk; wij begrepen datze elk hare bijzondere waarde hadden , en datze beiden verdienden bekroond te worden, doch aan welke dezer twee den voorrang te geven, was niet zo ligt te bepalen. Na dit meermalen overwogen te hebben, helden de meesten onzer er toe óver, om de Uitfpraak aan het Lot overtegeven en wij befloten, behalven den.gewonen Eereprijs van 30 Ducaten, of van eene Gouden Medaille ter zelvcr waarde, voor die, aan welke het Lot den Prijs toekende; eene * 4 Zil-  VIII < & > Zilvere Medaille'|als een Accesfit "te geven i aan de andere. Overeenkomftig dit befluit, werd in de Algemeene Vergadering des Jaars 1792. over deze twee Verhandelingen het Lot getrokken, en dit befliste het ten voordeele der Nederduitfche, wier Bijfchrift was; Ware Roem is roem bij God, maar niet ,, bij Menfchen Kinderen; G E L L E R T. Deze kreeg dus de gewone Eere-prijs, terwijl de Latijnfche, wier Bijfchrift was Naturam Senfus, Ratione fulti, revelant. het Accesfit bekwam; en Bij het openen der bijgevoegde Billetten bleek het, dat de eerfte ten Schrijver had Den r  Den H1'. Johannes Veirac, Med. Doft. te Rotterdam, Oud Schepen van Schieland. die in het Jaar 1788. nogmaals een Prijs bij ons Genootfchap voor zijne fraaije Verhandeling over den Kinkhoest, behaald had: — en dat de Latijnfche gefchreven was door den Heer J. F. Ackermann, Med. Doet. Medelid der Medicijnfche Faculteit te Mentz. Naar gewoonte, werd de Verhandeling van den Heer Veirac, zo haast, mogelijk, ter Drukpers gegeven, en deze hebben wij, om aan Uw verlangen te voldoen, reeds voor ecnigen tijd afzonderlijk als een ifte Stuk van het VIIde Deel onzer Verhandelingen uitgeven, gezind, om dezelfde fpoed ter Uitgave der Verhandeling van den Heer Ackermann aantewenden; maar hier in werden wij door meer dan één hinderpaal belet: — De hachelijke omftandigheden, waarin ons Vaderland in * 5 het  Het begin van het naastafgelopen Jaar verkeerde, maakte, dat de Drukpers een geruimen tijd flil ftond, en met reden draalde onze Drukker, om een Werk van dezen aart voorttezetten, liefst verkiezende, de gevolgen en den uitkomst daar van eenigen tijd uittezien: — Maar vooral werd de Uitgave dezer Verhandeling vervolgens vertraagd door de bijzondere omftandigheden van den Heer Ackermann zelfs, die, (na dat wij Hem op zijn verzoek hadden toegeftaan, om bij wijze van Aantekeningen eenige Bijvoegfelen bij zijne Verhandeling te mogen bijdoen, en Hem ten dien einde een Affchrift daar van hadden toegezonden,) inmiddels door de treurige gevolgen der belegering van Mentz, in welke Stad Hij de Geneeskunst oeffende, en waarin Hij gedurende het beleg was agtergebleven, zig buiten ftaat vond zijn voorneemen te volvoeren , en bij de overgang der Stad, daar uitgeweken, onze navorfchingen ter ontdekking van zijn Verblij.  < O > XI blijfplaats te loor ftelde, en ons zeer langen tijd daar omtrent onzeker liet. — Om U niet langer op te houden, namen wij eindelijk het be'fluit, om de Verhandeling, zo als wij ze ontfangen hadden, ter Drukpers té geven en uittegeven, en zo bieden wij U dezelve tegenswoordig aan, in vertrouwen, dat de gewigtige inhoud van dit Deel het lang Uitftel der Uitgave rijkelijk vergoeden zal, en verzekerd, dat ge uit dit Berigt genoegzaam zien zult, dat hét ten eenemaal buiten onze fchuld is, dat dit Deel nu eerst uitkomt. Wij voegen hier nu nog maar met weinigen bij het voornaamfte, dat 'er zedert het Jaar 1788. tot het Jaar 1792. bij ons Genootfchap is voorgevallen, en voor U van cenig belang is. De gewone Prijsvraag voorliet Jaar 1789, was die over de Regtspleging in het Sticht van Utrecht in vroegere tijden; ze luide dus: „ Hoe-  X. I T > „ Hoe en met welke plegtigheden wierdt „ het Hooge Landgerigt des Bisfchops ge,, houden in het Over en Neder- Sticht van „ Utrecht? Was het houden van het zelve aan zekere tijden of plaatfen verbonden, of „ ftond zulks willekeurig aan den Bisfchop ? „„ Wie moesten daar toe verfchreven wor- den? Welke zaken cn gedingen bchoor„ den, ter eerfter inftantie, voor dit hoogfte Gerigt gebragt te worden, en kon men „ van de Vonnisfen van alle andere Regt„ banken beroep doen? Zo niet; dan bepaal„ delijk, van welke Regtbanken, en van ,, welke Gedingen, beroep viel op deze Hoo„ ge Bank! eindelijk, of dit Landgerigt des „ Bisfchops in 't Neder-Sticht het zelfde is ,, geweest, als de Hooge Klaringe des Bis„ fchops in het Over - Sticht, of Over-Ysfel? en hebben die Steden in het Sticht, zo, „ Over als Neder-Sticht, of zommigen der„ zeiven , onder de Bisfchoppen , eenige .„ Regtelijke Judicature gehad, onderfcheï- den  < <8> > xiii „ den van de Judieature, welke de Stedelijke „ Regtbanken van Schout en Schepenen uit „ naam der Land - Vorften uitoeffenen? Zo ja; van waar is die Judieature den Steden „ aangekomen , en hoe verre heeft zij zig „ uitgeftrekt ?" Deze werd niet beantwoord, en befloten, omze nogmaals met eene dubbele Prijs voorteftellen om beantwoord te worden in het Jaar 1792. Insgelijks bleef de Vraag over het Vuur en Licht, die reeds voor de tweedemaal was opgegeven, onbeantwoord, en men befloot hierom, deze Vraag te laten varen. Ook kwanen er geen Verhandelingen in over het een of ander onderwerp der Landmeetkunde, waar voor eene Gouden Medaille van 20 Ducaten was uitgeloofd. In  In het volgende Jaar 1790. bleef de gewone Prijs-Vraag over den Aart en de Uitwerkfelen van het Dollehonds Gif, en over de gefchiktfte Middelen omzt voor te komen en weg te neemen,onbeantwoord, en werd, ten tweedemaal met eene Dubbele Prijs, opgegeven tegens het Jaar 1793. Ook werd de Prijs-Vraag over de Vorderingen der latere Wijsgeeren in de Zielkunde boven de Ouden, niet bekroond, en men liet deze, als reeds tot tweemaalen opgegeven, nu varen. Men kreeg ook geene Verhandelingen over de Staatkundige Historie van ons Vaderland, waar aan dat Jaar eene Medaille van 20 Ducaten was aangeboden. In het Jaar 1791. bleef de opgegevene Prijs-Vraag „ Over de Nieuwe ontdekkingen „ omtrent de Vafa Lymphatica, en overliet voor„ deel, dat wij daar uit trekken, zo omtrent „ de  < $ > XV ie befchouwing der Huishouding van *$Men' „ /c^en Lighaam, als omtrent de Kennis en dt ,, Genezing der Ziekten" onbeantwoord, en werd daarom nog eens, met eene Dubbele Prijs voorgefteld, tegens het Jaar 1793. Ook kwamen er geen Verhandelingen in over Natuurkundige Onderwerpen, waar aan eene Medaille van 20 Ducaten was uitgeloofd. In het Jaar 1792. werd de gewoone Prijsvraag „ over den Aart en Eigenjchappen der „ Engelfche Ziekte; over liaare Kenmerken , Toevallen en Gevolgen, Voorzegging, enge„ paste Middelen tot voorkoming en genezing" op de bovengemelde wijze bekroond, en de twee Verhandelingen, die den Prijs wegdroegen, maken den inhoud van dit Deel uit. Mogelijk zult ge 'verwagten, agter deze Voorreden een vervolg te vinden van de Naamlijst der Leden des Genootfchaps, maar daar  xvi < > daar dezelve bij verloop van tijd zo door het overlijden van een aantal van Leden, als anderzints, aanmerkelijke veranderingen ondergaan heeft, willen wij liever bij het uitgeven van het VlIIfte Deel, dat waarfchijnlijk binnen kort Haat te volgen, een geheele Nieuwe Lijst daar van geven. Intusfchen wenfchen wij U in allen opzigte Zegen en Voorfpoed, met bede , dat het U en ons gegund worde, om t' zamen ter bevordering van het geluk onzer medemenfchen in rust te blijven medewerken. De Directeuren van het Provinciaal Utrechïs Genootfchaps van Kun ft en en Wetenfchappen. En uit derzelver Naam. P. LUCHTMANS, Utrecht Secretaris. den 8 Oótober 1794.  VERHANDELING over. de RACHITIS o f ENGELSCHE ZIEKTE door JOHANNES VEIRAC* Med. Docter enz. Tc ROTTERDAM. Te U T R E C H T, KJ sx Wed. S, de WAAL Zoo», * 7 9 3>   ANTWOORD op de VRAAG? voorgesteld door het PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. „ Welke is de aart van de Rhachitis, of zogenaamde „ Engelfche Ziekten: welke zijn de Redenen , dat men „ dc eerjle beginzelen zelden na het derde Levensjaar „ der Kinderen befpeurt ? Welke zijn hare kenmerken : „ Welke is hare Voorzegging ? Kan men ze door eenige „ middelen voorkomen? Zo ja; door welke? Welke zijn „ de beste Middelen lot hare genezing" ? door JOHANNES VEIRAC M. D. enz. te Rotterdam. onder de Zinspreuk Ware roem is roem bij God, Maar niet bij Menfchen Kinderen. G e l l e r T- Waaraan eene Goude Medaille is toegewezen.   COMMEWTATI© MEMCA. D e RACHITIDEi QUA RESPONDETUR AD QUiESTlONEM, A SOCIETATE ARTIUM et SCIENTIARUM, QU/E TRAJECTI AD RHENUM EST, PROPOSITA M. Ouctridm (ft Natura et Indpks. Racbitidis? Oiutnam funt Caiijk; qua faciunt, ui prima illitis Mtia ra* ro poft lertium atatis annum confpicianinr ? Oxiainam funt hujus morbi Signa? Ouanam eft lllius Prognofn? An dantur Remedia, tjuïuuspotejlpracaveri? et ft eiuce dantur, Oiianam? Otianam pro. cateris-, ad curandum hupc morbum conveniunt Remedia ? conscripta a viro doctissimo J. F. ACKERMANNj M. D. Facultatis Medici Moguntin^ Adsessore , Cui Ao. M D C C X CII, a Societate adfignatum fuit Pramium Nummi Ar gentri. t  SYMBOLUM. Naturam Sensus, fulti Ratione. Reve(lant.  ]Ë P I S T O L A AD SCIENTIARUM ATQUE ARTIUM SOCIETATEM, QUJE TRAJECTI ad RHENUM EST. u u« Co*ppris Humani affectibus ipfam morbi indplern cögnoscére, et perfpicere penitius, difficile eft, nu: p'ane £.a apparent Inccfijnorum membrana et al.bidtsfima, a ieo ut vix hinc illinc ampliores vaforum fanpuiferorum rami pelluceant, reliqu s minonbus vasculis f.inguine vaicuis. Inteftina tenuia , cibis in^ ftis fere vacua, non raro magra Ascaridum lumbrigoidurn catervê obfidentur. Inteftha crasfa aiimenns indigefiis fcaient, et in facco Coli Caco non raro vernies» plu? rimi inveniuntur, quorum duos, tresve, in ipfum Vermicularem Procesfum ïngi esfos, reperi. Valvula Coli arctisfime claufaeft, neque enarö, Inteftinis vi com-r presfis, aër in Reccuni intefHnum penetrat. Inreftinura Rectum collapfum fepius et ft.ccjdum deprehenditur; et fi mucus., et ingelh cru. Ja, h c I■■tcftino contenta, accuradus examinentur, et aqua diluantur, non raro. vermiculos plurimos, et Ascarides vermiculares, et trichocephalos illic nidulari deprehendentur. Omentum, omni pingui deftitutum, tenuisfimum eft, et quafi araneam telam refert. Mefenterium aliquando, praterquam quod adipe plane dcftituatur, nihil prater naturam immuta'tum oftendk; fape tarnen glandulis dilatacis er, EHTgenp- bus  C 13 ) bus fcatet, quas femel in tantam molerh increln^fe^ confpexi, uc pugnorum duorum volumen asquarent. Lien quandoque eompresfus et durus, quanaoque ampliatus et fpongiofus, deprehendkur. Idem de Pancreate obfervami: hoe viscus vix praternaturalem Itructuram nionfhat, et in omnibus, quafecui, Cadaveribus, bis tantum jusro majus. idem, neque tarnen induratum obfervavi* Hepar in omnibus Rachkieorum eorporibus in flapendam molem excrescit adeo, ut illud faapius ad regionem Hypogaitricam usque perrigisfe viderim; neque tarnen vel exterius luuxatum, vel cultro disfeCrum quidquam, quod ftructurae praaternaturalis fuspicionem movisfec, oftendic. — Veficulam Felleam, interdum omnino vacuam, fere femper fluido mucofo, albo, vix flavescente , quod neque guftu amarorïs cujusdam indicium prodidk, repletam deprehendi, nunquam autem, Cqu°d et alii Authores teftantur» (5) Bile naturali plenam Cyftidem inveni, fed vel mucofa parca, vel copiof^ dilutisfura. Renes nullo ftructura; vitio laborasfe inveni, neque Veficam urinariam,- licet eandem femper urint valdè diftencam invenerim. Ca- (5) Halier Diff. dc Rachitide in Collect. DifT. Vindob. Tom. I. pag. 167. Vogel Proleet, pag. 551.  ( 14 ) Cavuin Pectoris, rescisfis Cofiafum cartilaginibus, et Sterno remoto, humore ferofo, parco tamen, fere femper repletum vidij Pulmones exigui, vix rubelli, hinc inde collapfi, conftricti et indurati deprehendunttir; faspe vero nullo vitio laborant. Qua; ad Trachea; in Bronchia divifionem occurrunt, Glandufs lymphatica;, fere femper turgida;, et quafi in unum inaquabile corpus conflata; cernuntur. Quem Mediaftinum anterius complectitur, Thymus cum in setate infantili majus volumen habcat, et vita; decurfu magis magisque decrescat, in Rachiticis in molem folito majorem extenditur. Cum nonnunquam in Rachiticorum cadaveribus Pulrnones cum Pleura concretos videritn, hoe quidem öon morbi effeccum, fed vel Icongenitum, vel aM causa productum vicium esfe, hic meminisfe juvabit. Cranio fèrra divifo, Dura Membrana pertinacius adhaeiit; postquam autem non nifi vi quSdam avulfi fuerat, rupta vascula, qua; alias inftar punctulorum rubendum hanc membranam obfidenc, Lymphsferofa: ftriis fanguineis intermixtce, notabilem copiam effudcrunt. — Semota1 Dura membrana, Arachnoidea ec Vasculofa; membrana; cellulis ferum copiofum pellucidum contentum vidi, quod prsfertim gyris cerebri immisfum, bullas, et veficulas, aqu& plenas,referebar. Membrana Vasculofa facillime de cerebri fubltantia* cetrahitur; ipfa autem cerebri maafa, pukem referens, cukro disfecaat-i cedit. Quod  C 15 ) Quod autem adnotatione dignisfimum mrni'videtur, quodque a nemine adhuc relatum fcio, e(t, quod in duobus infantibus Rachiticis, in ipfa* mollisfima Encephali fubitontia, nodos durisfimos, qui Scirrhos quafi mentiebantur, repererim; in puella trium annorum Rachitica' Scirrhus talis cerebri in medulla" Jobi cerebti anterioris pone nervum Olfactorium delituit; alter in ejusdem cerebri lobo pofteriore fmistro pone Ventriculi tricornis cornu pofterius notabatur. In puero vix non bienui, eandem cerebri in nodum durisfimum concretionem vidi, qui cerebri fere medium tenebat, etCorpori Stnato adjacebat. Hi, quos in binis cadaveribus obferyavi, cerebrales Scirrhi, fi cultro disfecantur, colorem intus cinereum nigricantem oftendunt, et ftricta ffipuladque ceüulofa tela componi videntur. Cerebri Ventriculi fere femper aquam continent, et Pia Membrana in Plexum Choroïdem coliecta, Hydaüdibus repleta cernitur. C A P U T III. Osfium Rachiticorum ftructura. Cum Osfa in hoe morbo praacipue affic'antur, complures Medici primariam morbi caufam in Osfi- bus  t 15 5 bus delitescerë, fibi perfuaferunt; Opera itaqüe pretium exirtirnavij fi, qua" ratione Os(a prater naturam immutentur, et quamriam ftructuram ex Rachidde eonrrahant, pauc;s feorfim exponam. Prima, ac prscipua Osfium Raehiticorum anömcilia eft, quod emolliantur, ut fine diffractione inflecci et incurvari atque cultro, lardi infiar, discindi posfiht. Hac praternaturaiis mollities, et cerea flexibilitas in omnibus corpofis hümani osfibüs adnotatuf. Primo cylindrica Extremitatüm Osfa, et Collarum extrema, Vertebras dein.ë fpina dorfi, Tarfi demuüi ec Carpi osficula emolliri, norbi Symptomata eviricunt. Osfa Capitis hac molfitie morbofa minime exemta funt. Eft mihi ad manus Os Frontis infantis unius ahni, quod ita flexile eft, ut digitis, quafi charta folium, tractari et fibi involvi posfit, eadem ratione Maxilla fuperior digitis comprimi poteft, licet cesfunte corhpresfione in formam pristinam elaftice refiliat. Maxilla inferior duritiem quidem aliquanto majorem oftendit, fed comprimi tarnen poteft; pracipue autem Procesfus Condyloideus, et Coronoideus emolliti inveniuntur. Ipfum os Capitis durisfimum, quod Auditus Organum includit, foliditatem priftinam amifit et cultro facilkme fcinditur. Si vero Osfium emollitorum indolem, et eoruridem £ naturali f abnormem ftructuram accuradus indage- mus,  ( « ) mus, plura,nol«u profecto dignisfifnal, licerJMediciï hucusque ignoca, deprehendemus; nimirum Primo, magna intercedic differentia inter Osfa Rachitica, et illa, qua;, acidis maeerata, emolliuntur; hsec fine ulla alia mutationc- folutis acido - terreis particulis, et glutine duntaxat remanente, mollia et tractabilia evadunt; illa vero etiam volumine excenduntur, et in fpongiofam masfam intumescunt. Secundo, bic Osfium praternaturalis tumor maxime in iis Osfibus obfervatur, qusc laxam coeteroqain fabricam et ftraeturam cellularem oftendunt. Er. G. in Vertebrarum fpina; dorfi Corporibus^ et in fpon- giofis Tarfi et Carpi Osficulis. Corpora Verte- bralia, cum in medio excavata, verfus inferiorem et fuperiorem fuperficiem excurrant, in Rachiticis tumefacta, aqualis crasfitiei fibi imponuncur. Tertio, Osfium cylindricorum Epiphyfes, et Costarum excrema magis tument, quam Osfium iftorura Diaphyfis et Corpus medium. Ratio tumoris hujus inaquabilis inde petenda eft, quod Epiphyfes in ftatu naturali fabrica laxiore inftruantur; novimus euim, Osfis fubftantiam compactam medium tenere, ubi cellula; denfisfima;, et minima; fibi apponuntur; has autem cellulas, prout ad Osfium extrema, qua; articulos conftituunt, pervenitur, ita grandescere et explicari, ut per totam fubftantiam, Osfea; Ctiula; inveniantur, cum e contrario Corpus medium tubum B ib-  C ü ) foMdum, Medulia reftrtum, osrendat. Cognita prajter hac Anatomicis res eft, Osfium Diaphyfes pluribus et majoribus arteriis nutritiis inftructas esfe, easque et numero et amplitudine increscere, eo magis, quo fpongiofior Osfium fabrica eft, qua ingrediuntur. Quarto, cum Osfa Spongiofa, et Cylindricorum Epiphyfes celluüs amplioribus interftincta fint; etiam CelJuJre Perioftei, qua? in ipfas cellulas Osfeas contiruantur, laxiores funt,- obfervamus idcirco in iis, qüi malo Rachirico valdopere afnictentur, etiam Periofteum in meinbranani turgidam, mucofam, albam, Jpongiofisfimam immutari, qua Osfa emollita, et eorum prafertim extrema, inveftiuntur. Hac Membrana mucofa fape etiam Cranii Osfa obtegit, et maxime in Osfe Frontis et 'Parietalibus animadvertüur; crasfisfima eft ad Osfium margines, ct fenfim fenfïmque attenuata, verfus medium decurrit, quo tarnen nürquam pertingit, cum ibi ob Osfificationem pcrfectiorem Osfis medium majori denfitate ii ftruatur. Hac adjecra membrana mucofa Osfa adhuc magis turgent; et Os Frontis Spiritu vini asfervo, quod, ubialteri, Sutura Frontali, jungitur, dimidii fere pollicis crasfitiem babet. Cum Osfa, qua Cal varia; fornicem conftituunt, tranfacto primo vita anno, denticulis, et crenisOsfeis arctisfime fibi uniantur, hac in Rachiticis paululum i  ( 19 ) 3 fe diftant, et inftar fquammarum tenuium fibi imponuntur. Totius infuper capitis irregularis figura unice ab Osfium Cranii deformitate dependet, qua non raro ita a fe invicem remota fuerant, ut ad eomndem Suturas, feparatis eadem Osficulis claudi oportuerit. Hac Osficula in omnibus Cranii Rachitici Suturis deprehenduntur, qua numero et figura in di vet fis fubjectis variant. Accedit interdum, prafertim, fi malum Rachicicum longo tempore corpus afFecit, ut Cranii fundus proprio pondere imprimatur, et Procesfus Bafilaris Osfis Occipitis furfum cedat; hoe autem nunquam fieri, quin magnum inde in anima facultates detrimentum redundet, verofimile videtur. C A P U T IV. Corollaria queedam, quee ex Plunomenis corporis Rachitici deducuntur. Si in Phyficarum fcientiarum campo ukerius progredi conemur, eo labores noftri tendant, necesfe eft, ut primum, qua Senfus circa objectum, quod inquifitionibus nofiris fubjecimus, detegunt, fola, ct feorfim referamus et deinde, quid circa eadem dï.ci B a tf-  C 20 ) ukerius oporteat, deductis rite Ratiociniis, conclüda1raus. Hanc femitam fecutus, cum, qua; fint Rachitidis Symptomata, et qua; in cadaveribus infantum, ex Rachkide demortuorum, obfervare licuk, retulerim, nunc, quid inde Ratione asfcqui posfim, exponam. Macies infantum Rachiticorum Symptoma eft, quod in omnibus, qui hoe morbo laborant, fe predit, et, 11 disfectionibus utaraur, Cutis pinguedine deftituta; Tela Cellulofa copiofa et flaccida; Musculi pallidi ec emarcidi deprehenduntur. Capitis ftupenda moles, etAbdominfstumidisfimivolumen, Tabisuniverfalis fpeciem quidem excludunt; verum fi res profunrdiori fcrutinio iübjiciatur, non hic fubftantia; incrementum, fed potius partium corporis iniignemjacturam deprehendemus; Capitis nimirum hiantes Sutura; et Ventriculorum cerebri, aqua replerorum, praternaturalis dilatatio; Inteftina Aëre diftenta; Membrana; Intcftinorum tenuisfima;; Muscuiorum abdominalium diftracto» rumftrata, charta; vix crasfitudinern fuperantia, Tabem per totum corpus dominari, fat is fupèrque evïncunr. Hac univerfalis infantum Rachiticorum emaciatio corpus necesfaria partium, quas continuo deperdit, redintegracione deftkui, demonftrat: cum igitur infantes Rachitici asfumtis alimentis non nutriantur, a duabus hoe potisfimum caufis proximis dependet: vel enim Chylus, ex alimentis paratus, ad nutritionem ineptus eft; vel rftï obftruuntur, quibus Chylus ad omnes  ( w ) nes corporis panes defertur. In Rachiticis autem nulla viarum, quas Chylus tranfit, obftructio obfervatur, quin potius manifefto apparet, Vaia abforbentia, qua Mefenterio condnentur, ultra diametrum confuetum dilatata esfe; neque etiam Mefenterii Glandula, quas fapenumero in cadaveribus Rachiticorum in monftrofum volumen extenfas, confpicimus, chylo tranfitum denegant, cum Viscera et Glandulas, qua mole increscunt, non obftructa, fed vafa eorundem potius ampliata esfe, jamdum fufpicatus fit R. A. Vogel, (6) et nuper demonftraverit III. Rezia (7): non ergo ex Glandularum Meferaïcarum obftrucdoneet impedito Cbyli transgresfu, fed ex co potius, quod Chylus ad corpus nutriendura, et ad particulas, qua continuo deperduritur, refarciendas ineptus fit, infantum Rachiticorum Tabes et Atrophia derivari debet. Si corpus male nutriatur, inde id potisfimum con-< tingit", quod particula, ad conftituenda Ogana necesfaria, ex fuccis nutrientibus non fecernantur et par* tibus corporis adbareant. Si de Rachitide fermo eft, eo jam devolvitur quallio: quanam particula pracipue-iti corpore infantili, quod (<0 Prslect: de cognoscendis et curandi» morbis. (7)Specim: Obferv: Anatom: et Patbolos- Ticini; 1784. disf. 1. et 2 de Viscerum, quam dicunt, obirruclione cum molis incremento. B 3  ( 22 ) quod hoe morbo afficitur, defiderentur? Atque hic facilis reiponfio eft; hujus morbi enim Symptoma primarium et manifeftum exhibent Osfa, qua ita emolliuntur, ut musculis rmbecillibus diverfimode curvari et infleeti posfint; cum vero Osfium mollicies et flexibilitas unice inde dependeat, quod eadem, parciculis terreis omnnio deflituta, fola Gelatina duntaxat componantur, particulas terreas ad nutriendum et refarciendum corpus pracipue defiderari, manifefto apparet. Licet vero Osla propterea, quod maximam partem terreis particulis conftrui debeant, iftis moleculis orbata pra cateris corporis humani partibus, morbi naturam prodant, et terra; nutrientis defectum incufent; Reliquas tarnen corporis partes ex hac terreas fubffantia penuria prater naturam immutari debere, certo confequitur; quemadmodum enim Osfa a particularum terrearum proportione, reliquas particulas excedente, robur acquirunt, ut totius corporis bafin et fundamentum conftituant; ita et Reliqna C. H. partes Organica a terreis moleculis, qua compofuionem ingrediuntur, eam firrsitatem et Fibra adftrictum tonum mutuantur, flui ad corporis functiones rite exercendas necesfario requiritur; hinc, cum Rachitici terra, adnutritionem apta, plane careant; tanta Musculorum laxitas et Lacertorum ïnfuems pallor; hinc tanta Cutis, et Cellnlofi textus fl : .idiras ybfervatur. Sed et ob eandem rationem Membrana r.ecesfaria ai func-  ( *3 ) füfcCdones rite obeundas folidicate et fibrarum eiatere carent; tubus Inteftinalis idcirco tono vix non omni deftituitur, cc extricatüm ex ingeftis alimentis Aërem aut fubigendo, aut expellendo impar, flatibus ita diftenditur, ut abdomen dolii inflar turgeat et percusfum refonet. Vaforum Sanguiferorum ductus, Heet pulfiw arteriarum lentisfimus cordis vires magnopere hnminutas aperte demonftret, mirum in modum dilatatos oftendit Anatome. Pari ratione Viscerum et Glandularura incrementum huc referri debet, quo prscipue fpeetat Hepar Rachiticorum, quod femper, et in omnibus, qui ex hoe morbo decesferunt, infantibus in ftupendum volumen increvisfe, obfervavi. Nulla alia ex caufa hac,ad fecernendos Hquores deftinata, Organa tantopere increseunt, quam, quod vafa eorundem, et Sanguifera, et Lymphatica, mirum in modum extendantur et amplientur. Atqui hac vaforum dilatatio unice ideo contingit, quod laxisfima, et omni tono atque elafticitate deftituta, Sanguine et Lympha trajecris facillime cedant, et robur fe contrahendi et in priftinum flatum reftituendi defir. Cum nunc in Osfibus terrearum particularum inopia notetur, atque exinde eorum mollities et flexibilitas üniee dependeat; ab imminuta particularum terrearum ad Reliquas parres conftituentes proportione* laxitatem quoque et flaccidicatem Reliquorum Organorura deri* vandam esfe, prona conclufio eft. B 4 C A*  C 54 ) C A P U T V. De Nutntione et Secretione faucd, qua huc pertinent. Ut, quas de Rachitidis indole ftatuenda mihi furnfi, facilias intelligi qUCant, rnecesfariurn duxi, circa gravisfïmam hanc corporis functionem ex PhyGologorum rccentiorum penu pauca hic interpolare. Corpus humanum, circa quod uniee quamoriis cardo verfatur, particulis coniiituentibus, interfe non tam natura, quam proportioné diverfis, ccmponitur. 'Hucpcrtinenc Cfcfa, Cartilagines, Musculi-, varii contcxtus Membrana;, et Nervea Pulpa. Si de hac Phym corporis firuccura qualïio agarur, nulla inter Btyfi logos controverlia obtinet; Verum non aque fccile fe offert judicium, fi de'corporis fabrica Organica fecmo ficj cum Organorum primiriva. compofitio, co quod ocuü aciem fubterfugiac, denfis adhuc tene', bris obvoluta, disquilïtionibus Phyfiologicis metam et fincs asfignat; neque etiam ullo modo extricare e latebris fe qais poterit,.,„nifi obfervationibus autopas experimenta adjungat, atque, quod duplici hac via indagare fw-n.fug_n.on potuerant, Judicia et Ratione psfequatur. Tex-  C *5 ) Textus Ceüulofus ita per totum Corpus Organicum domirsatur, ut pars nulla fit, qua; non exinde confletur quaque in Membranam Cellularem refolvi nequeat. Integumenta Corporis hac Membrana cellulofa manifefto componuntur, qua;, ubi musculos inveftiunt, amplis, et laxis cellulis inftruuntur; minoribus vero et denfioribus, ubi extema corporis fuperficiei accedunt. Musculi, Vafa Sanguifera, Membrana;, Glandula et Viscera, unice ex his cellulis compofita, deprehenduntur. Cerebri cellulofa compages facile apparebit, fi liquore Morgagni viscus mollisfimum induretur. Quid? Quod ipfa corporis Osfa hanc Fabricam manifefto oftendunt; fi enim Nitri Acido pars terrea foluta et ablata fuerit, diduci facile et ampliari Cellula posfunt. Hac Cellulofa Tela, qua; Organorum fubftantiam conftituit, eadem etiam fibi jungit; adeo quidem, ut Cutis cellulofa contextu continuo in musculos tranfeat. hi, productis cellulis, inti.miore nexu Arteriis jungantur, et in ipfam Osfium cellularera compagem, formatd prius denfiori et Osfibus inftrata membrana, quam Periofteum dicunt, tranfeant. Si in quadam corporis parte Cellularis hac, qua partes corporis conftructa funt, Membrana oculis non pateat; caufa eft, quod cellulis minimis acervatim aggeftis compofita fit, qua vel ob infignem duritiem , ^ B 5 di-  ( 26 ) diduci ncqueunt, vel ob nimiam mollitiem vix coherent et diducts lacerantur; hinc fit, ut panes corporis firmisfima, Osfa fciiicet, et mollisfima Cerebri Nervorumque Pulpa, cellulis deftituta esfe videantur, qua tamen experimentis infticutis faciiline deteguntur. Maximi profecto momenti res eft, de hac prirnitiva Organici Corporis ftructura veram nocionem ftatuisfe, cum omnes corporis humani mutationes huc referanrur» Arteria, quee fanguinem vehunc, ex corde finiftro propagata, corpus permeant, in ramos plurimos dividuntur, et capillare lumen nacta, varios formant Plexus Retiformes, qui deinde collecti denuo et aliis trunculis conjuncti, fub Venarum nomine ad cor redeunt. Qui huc pracipue ipectant, Plexus arteriofi extremis vaforum divifionibus formantur et minimis arteriolis componuntur, ex ultimo af cerise ramusculo ex.'nis, acervatim fibi appofitis, reflexis et collectis denuo in trunculum, qui Venula. offieio fungitur. Hsce vasculofa corporis fabrica, ïnter ultimas arteriolas et venulas intermedia eft, et his tantum arteriofis Plexibus Organa Secernentia immediata conftituuntur; quemadmodura enim pars corporis nulla eft, qua non Cellulis confletur; ita quoque nulla Cellula invenitur, qua arteriofo ejusmodi Plexu non inftruatur. Hanc fubtiHsfimam organorum fabri- eam  ( *7 ) cam in pardbus Corporis Humani, cera1 colorata repletis, Microscopio vifam, merico admiramur. (8) In Cellulam unamquamque vafa quoque Abforbencia plura hiant, quorum binos, tres quatuorve detexerunt Anatomïci (9). Sanguis, cordis impulfu et intrinfeca arteriarum fe contrahentium virtute, in vascula minima adigkur, Plexus arteriofos, fubtilisfimis membranis formatos, extendic; atque ita accidit, uc tenuisfimus Sanguinis liquor, Serum fcilicet, et coagulabilis Lympha, per minimorum canaliculorum parietes tranfudec et Cellulas impleat. Cum Cellula paniculis variis, diverfa fibi propordone commixtis, conftent. necesfario quoque accidet, ut Cellula;, Lympha etSero repleta, has ex liquore particulas attrahant, easque fibi jungant, qua; maxima ad cellulas aflinitate pollebunt: ita particula gludnofa Musculis; oleofa Cerebro; terrere Osfibus pracipue adharescant. Hac fold ratione comprehenditur, qm Corpus Organicum nutriatur,- cum enim partes corporis animalis ferius, citius, in putredinem inclinent; hac interiore partium décompoficione, maceria, Cellulas confticuens, in (8) P. Mafcagni Vaforum Lymphaticorum. C. H. Historia et Ichnographia. Senis 1787. Part I. Sect. II. (_9) Ibid. Part I. Sect. III*  C 28 ) in ukeriora fua elementa disfolvkur, ex cobafione decurbatur et novis, Plexu Arceriofo huc delatis. particulis commutatur. Castéra;, in Cellulas transmisfa;, particula;, qua; ab ipfis Cellulis non atttahuntur, et illa;, qua; antea Cellulis con.uncra;, nunc in ukeriora elementa disiblutse funt, Vafis Abforbentibus ex cellulis reducuntur, i« Ductum Thoracicum refluunr, etfanguini commiftae, vel denuo circulum abfoivunt, vel nutritioni inepta;, Organis excretoriis e corpore eliminantur. Jufh et determinata partiu-n conftituentium proporcio requirkur, ut Organa corporis idorieam ftructuram nanciscantur, qua functionibus necesfariis defungi posfint; Gum autem Organica; corporis humani panes ex Sanguine, vel potius Lympha Sanguinis coagulabilt efFormentur et continuo redintegrentur, Sanguis autem ex Chylo paretur, res ultimo eo redit, ut liquores ifh' corporis alumni incufari debeant, fi particularum nutrientium oequa proportio defideretur. C A P U T VI. Natura RacJiitidis explicatur. Cum infantes Rachitici alimentis iisdem fuftententur, qua; fam's pueris robur et vigorem conciliant; in peculiari Chyli depravatione confiltere ratio debet, cur  ( =9 ) Gur tot cum alimentis asfumta; particula; terrese ad corpus nutriendum reddantur inepta: hanc 'autem peculiarem Chyli corruptionem morbi Sympcomata, et corporis disfecci Phamomena aperte produnc; quidquid enim ex corpore infantis Rachitici. excernitur, Acidi indolem manifefhic; huc pracipue pertinent Alvi excretiones liquida;, ex flavo viridescentes, qua; acidum odorem fpirant; Ructus et Vomitus Lactis coagulati acescentis; ïranfpiratio et Sudor munifesto acidus, qua; omnia evincunt, corpus Rachitici totum acore quafi imbutum esfe. Quodiï abdomen infantis, ex Rachitide demortui, aperiatur; non putredinis alcalinus odor fe manifeftatj fed vapores fubacidi, penetrantes, nares fcriunt. Similiter ec in Ventriculo, et in Inteftinis contenta ■Acidum redolent, ec charcam , tinaura Hcliorropii cqloratam, ingeilis immerfam, rubuisfe , fopius expertus fum. Ex his Phaenomenis ratio reddicur, cur terra, quoe cmn alimentis in Chylum tranfit, corpori nucriendo infervire nequeat; ut enim corpus nutriatur, particula; nutrititiae Chylo et Sanguini Mechanice commixta; fint, et his liquoribus vitalibus libere innatent, oporcec; -ita enim, fi Sanguine per corporis vafa circumacto, Lympha, his-particulis fceta, per fubtilisfimos Plexuum Arcerioforum parietes trajiciatur, ha; parcicula; fubito Cellulis Chemica affinitate ad-  ( 30 ) adhserere, atque ita deperditas de compnfitione ulteriore partes refarcire poterunt. Si vero particula;, alias nutritioni aptisfima;, dienis moleculis attractione majbri jungantur, quam qua; inter ipfas particulas nutritias et Cellulas, in quas trajiciuntur, intercedit; non jam ba; particula; cellulis adhserebunt, fed nutritioni ineptse, Vafis Abforbentibus in masfam Sanguineam rurfus deferentur, atque excretoriis Organis e corpore" eliminabuntur. Acida vegetabilia debiliora terra; calcareee facile conjunguntur, et Sal neutrum terreum conllituunt, quod aqua folvitur, et magna ejus copia" delui potest. His Acidis adnumerari debet Acidum Laccis, quod quidem ex liquore, in corpore animali parato, evolvitur, fed cum Acidis vegetabilibus mitioribus in eo convenit, quod terram calcaream facile folvat atque hsec folurio aquse non uniatur, quin terra ex folucione fecedat. Plura Infantum Osfa, repecitis vicibus, Acido Lactis immifi, qua;, per octo dies relicta, ita emo'lita fuerunt, ut flecti et incurvari, cera; adinftar, potuerint. (i) Ne- (i) Fauchy et Geoffroy cochleare eburneum acido lactis emolluisfe ( Hiftoire de 1'Academie de Paris 1743. Obf. de Phyf. Cap. 13.) et Ruys-ch, Thefaur. Anat. Sext. No. 13. Thefaur. Max. No. 161 r. Thef. Nov. Na. 129. et Hunold (Hiftoire de 1'Academie de Sciences de Paris;) Osfa quoque humana Acido Lactis et Aceto macerata fuisfe et emollita, experimentis invcnerunc.  C 31 ) Neque hsec Acidorum indoles cum terréi calcarea Sal neutrum, aqua fokibile, conftkuendi, Acidis tantum Vegetabilibus convenit; fed et fortisfima Regni Mineralis Acida nonnulla hac proprietategaudent, maxime, fi fali medio terreo Acidi ponio non faturata adjiciatur: Ita e. g. Acidum Nitri dilutum terram calcaream facillime disfolvit, neque calcem dimittit, quantacunque. etiam aquse copia -folutioni affundatur. Ex altera autem parte plura proftant Acida, ex omni Natura; regno defumra, qua; terra; calcarea; facillime quidem uniuntur, fed Selenitem calcareum, aqua non folvendum , confiituunt. Huc pertinent Acidum Vitrioli, Acidum Fluoris mineralis, Acidum Sacchari et Acidum Phosphoreum. Cum Acidum Phosphoreum in hominis fani, et animalium corpore, prsecipue, et fere unice, inveniatur, et terra; conjunctum, Osfium materiem, alcali vero vegetabili nuptum, Sal Microcosmicum cónftituat, patec, hoe Acidum in corpore Animali duntaxac parari. Hoe autem in pueris, Acido laborantibus, non contingit; Acida vegetabilia, et quod ex Lactc cvolvitur, Acidum, cruda remanent, cum Chylo in Sanguinem deferuntur, atque ita ad Cellulas ipfas pertingunt. Quidquid terrearum particularum vel in Chylo vel in Sanguine continetur, crudis his, qua; ex infantium Inteftinis immutata adveniunt, Acidis folvimr et Sal neutrum efformatur, quod, cum Seri magna copia" folvatur, ineptum redditur Cellulis Osfeis adhaerendi, 1 1 * / ant  C 3* ) aut reHquoiunrOrgmorum conapofidonem ingrediendi; quarevafis Abforbentibus, in Cellulas ubiquehiantibus, fuscipicur, Sanguini denuo admiscetuf, et Pul* inonum, Cutis, Renum excretoriis organis ex corpore eliminatur. Nulla ergo fit particularum terrearum ad corporis infantilis , hoe morbo affecti, -Cellulas appofitio, et hinc ftructura organica praeter naturam immutatur. i Cum Gsfa maximam partem in fanis perfecta; fabrica; hominibus Cake Pnospborata componantur;. haec etiam in infandbus, in quorum corpore hoe Sal neutrum, terreum, nutriendis organis aptisfimum , defiT deratur, maxime immutari debent; tune enim fola fere gelatina nutriuntur, mollia idcirco et flexibilia evadunt, et musculis fe contrahentibus, huc, illue indeed et incurvari posfunt. Praterea, cum et vafa Osfium nutrititia, et Cellulas ipfa; particulis terreis priyentur, hsec tono, et priftina foliditate privata, liquoribus, qui per eadem urgentur, cedunt, ampliantur, extenduntur; quo fit, ut ipfum Os intumescat et fpongiofam compagem referat. Cum reliquorum Organorum compofitio major, minorve Calcis Phosphorata; quantitas, accedat, qua; iisdem robur et firmitarem conciliat, haec edammerreis moleculis prbata, refolventur, atque hinc Musculorumlaxitas, Cutis flacciditas, Abdominis Tympanites et Viscerum pranernaturale incrementum, qua; in Rachiticis obfervantur, facile explicantur. S E C-  SECTIO I 1»] Rachitidis j3L tiologia, G A P U T VII. Rachitidis Caufa Generalis, Cum Terra, panes Animales nucrientis, defectus unice in Chylo confiftat Acescenti; jam non difficile erit, radonem reddere, cur in Infantibus Succus Nutridus, hoe Acido pracipue impragnatus, inveniatur. Infantes, qui Rachitide affecd non funt, etïamfi Acidis Vegetabilibus et Lacte animali pascantur; tarnen nulla Acfdi excreti figna produnt, quin potius eorundem et Chylum et Excreta, in putridam corrupdonem vergere, Senfus et Experimenta commonirrant. A rite peracta digeffione dependet igitur ratio, alimenta , qua Vegetabili Acido fcatent, ita commutandi, ut partibus Animalibus fimilia, nutriendis iisdem idonea evadant. Digeftionem autem pracipue fuccis et liquoribus, in Inteftinis et Visceribus AbdominaC li' \  C 34 ) Jibus fecrctis, peragi, demonftravic Hl: Spallanza- nius (2). Si igitur Acida, quibus infans nutritur, adjecris humoribus digerendbus, ia Animalera naturam non immutentur, hos humores corruptos ec vitiatos esfe oporter. Ubi cultro Anacomico viscera Rachicicorum inquifivinms etfuccos, ab iisdem fecrecos, examinavimus, pra; caneris Hepar prsegrande et Veficulam Felleam Bile vappida, inerte, quas vix amarorem linguse prodit, replecam, deprehendimus; neque enim Salivam, auc Pancreaticum Succum vitiatum unquam in Rachiticis invenisfe me, memini. Huc ergo Morbi Caufam Generalem referendam esfe, demonftrandum asfumo. Pracipua Organorum digerentium functio in eo confiftit, ut Vegetabilia et cruda Animalium Acida ica immucenc, ut nutriendis corporis Organis apta reddantur. Totius ergo functionis hujus cardo in eo verfatur, utitahajcAcida immutentur, ut, velcumOleo conjuncta, Adipem Animalera conftituant, vel Terra, unita, Sal Neutrum, liquore ferofo infolubile, parcibus animalibus nutriendis idoneum , efiorment. Hoe vero Sal Neutrum terreum ex Terra Calcarea et Acido Phosphoreo componitur. Cum vero Terra ca- (a) Disfertazioni diFifica Animale eVegetabüe, Tom. I.  ( 35 ) Calcarea omnibus fere alimentis infit, Acidum Phosphori autem in plerisque defideretur; reliqua Acida in Acidum Phosphori , in animali digeftionis officina transmutari, fine uilo pnecipitis judicü metu pronuntio, maxime cum Acida asfumta, in Excrecis animalium bene valantium, non amplius inveniantur. Qua autem ratione Acida asfumta Acidi Phosphorei indolem scquirant, id, etiamfi non certis ratiociniis, verofimili tarnen conjectura, asfequi Ücet. Acidum Phosphori non tantum cum cteteris animalium Eductis in eo convenit, quod Phlogifto oneretur. verum etiam hoe Acidum Animale Phlogifto copiofisfimo faturatum esfe, Chemica experimenta evincunt, cum exinde varia corpora, qua., fi libero aëris accesfui exponantur, igne fubtilisfimo et purisiimo deflagrant, Phosphori fcilicec conficiantur. Quidnam igicur obftat, quominus Acida ingefta , addito in digeftionis officina Phlogifto, in Acidum Phosphori commutari affirmemus? Quidni dicamus, in eo prsar cipuam digeftionis provinciarü pofitam esfe , ur, Acidis crudis magna Phlogifti quantitas accedat, atque ha.c, ifti unita, Animalera naturam induant? Confirmatur hoe egregie Animalium Phytophagorum attenta contemplacione, quorum Viscera digerentia magis compofita atque ampliora, et Inteftinorum tractum mulco longiorem Anatome detegit. In ter fuccos digerentes corporis Animalis nullus C 2 eft*  C 36 J eft, qui tantd Phlogifti copid inftructus fit, ac Bilis, qua? es Sanguine Vena Portarum atro, lentescence ec maxime Pblogiftico paratur, qua dein in Cyftide Fellea ftagnans» majorem adhuc Phlogifti quancitacem evolvic, quod Bilis concremenca ec Calculi Fellei aperte demonftrant, cum igne accendantur et dein, lparfo fumo fugilinofo, deflagrent. Ab hujus igitur fucci digerencis, cum Acidis, in Inceftina Animalium delatis, indmiore nexu Acidum Phosphoreum parari, evictum credo. Primo, quod hoe Acidum extra Corpus Animale vix unquam inveniacur. Secundo, quod Acida cruda asfumta ex corpore denuo non excernantur. Tertio, quod Acidum Phosphoreum Phlogifto onerari, experimenta fac fupejque evincant. Quarto, quod Bilis incer liquores digerences princeps ec unicus fit, qui tantam Phlogifti copiam condneat et exinde quafi confletur. Qua cum ita fint, nullus dubito, quin Medicorum asfenfum asfequar, fi Rachitidis Caufam Generalem in Bile diluti, vappida ec inerte reponam , maxime, fi expertem prajudiciis animum afFerant et confiderent, in omnibus, quotquot disfecantur, Rachicicorum cadaveribus Veficulam Felleam, liquore mucofo albido, qui ne guftu quidem amarorera prodit, plenam inveniri.  ( 37 3 Hic ergo iners et vappidus liquor, qui Bilis locum tenet, Acidis vegetabilibus ec illi, qui ex coagulaci Lactis Sero extricatur, immutandis (i. e. Phlogifto faturandis) ineptus eft, hinc eadem, Chylo non mucata commiscentur, Terra; Calcarea; uniuntur et Sal Medium efficiunc, quod reliquis humoribus Animalibus, Sero nernpe, ec Lympha' facillime folvitur. Cum autem ita folutum, neque Osiibus, neque cseteris corporis Organis in eorundem cellulas delatum, ob majorem cum Sero affinitatem adhrerescat, Vafis Abforbentibus, tanquam nutritioni ineptum, in Sar> guinis masfam defertur. atque inde ex corpore excernitur. Quodfi autem, Bile bene conftituta, ex Acidis crudis Acidum Phosphori in Animaii Corpore paretur, hoe idem Terra Calcarea jungitur, et cum Sal Neutrum, ex hac unione oriundum, aquofis animalium humoribus folvi nequeat, fed, eisdem Mechanice tantum commixtum, fanguinis circulum abfolvat, in cellulas delatum, aliena attractione non impedietur, quominus iisdem, uti nova particula nutriens, adhee-, rescac. Prater Acidum Phosphori, quod , Terra Calcaresl unicum, Seleniten Phosphoreum conftituit ec cum Sale Tarcari combinatum, Sal Microcosmicum, magna* ;ion raro quantitate cum urina excretum,* in fecundis Corporis Animalis viis, Asidirm Pinguedinis et C 3 nep-  C 38 ) nonnulla quandoque Acidi Sacchari veftigia deprehenduntur. Acidum Pinguedinis, fere femper Oleo unitum, Adipem conftituit, qui textus cellulofi receptacula replec. Hoe ex aliis Acidis, in nutrimentum asfumtis, addito Phlogifto, parari, nulli dubio fubjicitur, cum inftituta a Celeb. Crellio circa Pinguedinem exprimenta, Acidum inde excricatum, vaporibus penetrancisfimis et maxime volatilibus, deftillando, attolli, demonftrent (3). Videtur ergo minori folummodo Phlogifti contenti proportione ab Acido Phosphori differre, quod volatili hoe principio quafi faturatum novimus. Hinc fortasfe condngit, ut in fis hominibus et animalibus, quibus Hepar aliquo modo sgrotat, Adeps tantopere augeatur; cum enim Bilis, organo viciolb fecreta, Acidis crudis tantam Phlogifti copidm, quanta ad conftituendum Acidum Phosphori requiritur, addere nequeat, Acidum Pinguedinis generatur, quod Oleo faturatum, Adipem conftituit. Saltem in omnibus obefis ec muko pingui onustis, Hepatis vitium Cl. Viri obfervarunt. Supereft , ut Cl. de Fourcoy (4) circa emollitio- nem (3) Chemifches Journal, Theil. t. pag. v  C 45 ) geruntur, nutrimenta digeri posfuntj hinc Natura Lacte, maternis uberibus fecreto, pasci voluit infantes. Sed invaluit jam tantopere apud nos perniciofa confuetudo, ut macres etiam fanisiïma; prolem Lacte proprio nutrire recufent, et conductce nutricis ad fustencandum infantem ope indigeant; magnum certe inde et matri et prsecipue tenello infanti detrimentum ofaoritur; Natura enim Lacu's matcrni indolem vi digerenti neonati ita adaptavic, ut primo aqueus quafi liquor, Colostrum nempe, in matris uberibus fecernatur, ec dein, ubi infans state increscic, Lac fenfim ex tenuiori alimento paularim fpisfioribus 'particulis componatut. Nutrix contra mammas prabet neonato, crasfiore jamdum Lacte plenas, quod, Bile dilutisfima1 non digeftum, acescic atque ita Rachitidis principia ponit. Lac humanum multum praeftare brucorum Laccibus, plures Cl. Viri Chemicis experimentis demondrarunc (9) cum Acidis micioribus, quin ec forcisfimis Vitrioli, Nitri et Salis communis Acidis non coaguletur. Optimum ergo prsebet neonatis infantibus nutrimentum Lac, e mater- (9) Spielman, Le lacte Humane-, opt. infant, recens aat. aliment. —— Voltclen, Obf. Chemie. Med. de Lact. Hum. ejusque cum Aiinino et Ovillo comparatione, Trajecti ad Rhenum 1775. Cap. III §. i. Ëergius, Schewd. Abhandl, B. 34, pag, 40.  ( 4^ ) ; ' macernis uberibus fuctum, quod neque Lac Vaccinum neque Ovillum adaquat; lac fcilicer. animalium, cum, Bilis infandlis digeftione, in nutrimentum fubigi nequeat, humano multo cidus acescit. Huc pertinent quoque Pukiculse, quse cito Acidam Fermentationem fubeunt, et Saccharata, qua. pra> terea virtute fua faponacea folidas corporis partes refolvunt et relaxant. Infances, virium muscularium incrementum quoddam nacci, motu corporis maxime indigent; hoe enim fit, ut, Sanguine citius in circulum acto, Wit tritio celerius peragatur et tonus firmitasque fibrarum increscat. Est ergo parvulis maxime perniciofum, et non rara Rachitidis Caufa, fi, iidem ab omni fe movendi conatu arceantur et claufis fedilibus captivi detineantur. incrcscic autem fanitatis detrimentum, fi fella, perforatse imponantur, ubi nudato inferius corpore, putres Urina. et Excrementorum vapores denuo reforbent. Plurimum quoque in provocanda Rachitide, morbi posfunt, qui infantes primis vitce annis adoriuntur, maxime, fi digeftionis inftrumenta ladant aut fibrse laxitatem inducant. Huc itaque referfi debenc Evacuadones nimias, rfcmorrhagia; fcilicet, Diarrhsea. et Sudores profufi, Dentitio difficilis, Tusfis convulfiva, Vermes et coe-teri, quorum Catalogurn enumerare, inudle credo negotium;. In-  ( 47 ) Inter csetera autem pracipuam noftram attentionem requirit Febris intermittens, prafertim autumnalis, quam fiepisfime in infantibus Rachitidem fecutam esfe, teftatur Sydenhamus (i); neque id mirum , cum poft febres intermittentes abdominis Viscera inflari et molis asfequi incrementum, fciamus; Obftructionem id Medici falfo appellarunt, cum vafa dilatata, et ampliata potius viderit Cl. Rezia (2); quod etiam ianguine, irricamento febnli per vafa, quorum coballo Phyfica ob nutritionis in febre defectum valdopere imminuitur, vehementius circumacto , facile èxplicatur. Si ergo infantes febris corripiat, citius certe Viscerum, quorum ïbliditas tantilia eft, vafa extendentur et Hepar increscet, quo Bilis aquofa, digeftioni inepta, paratur ec Rachitidis caufa proxima gignitur. C A P U T IX. Cur Infantes, qui tertium Annum fuperarunts Rachitide non corripiantur? Indagata Rachitidis Natura et cognitis morbi Ciu- . (i) Opera Med. Geneve 1775. Tom. I. pag. 59. (2) Libro citato.  C 48 ) Caufis, hanc quoque Ftri Illiiftrisfim.il quam örbi literato proponids, quaeftionem refolvere annitar. Embryo, primis a Conceptione menfibus, Muco conftat, totus tenuis et pellucidus, neque etiam, ubi ad vitse uterinac medium pertigit, ftructura ejusdem organica prater Gelatinam paulo compactiorem, alia materia componi videtur. Natura, igitur obfervationibus confentaneum eft, fi prima hominis lineamenta Muco, quem fanguinis Materni coagulabilis Lympha fuppedicac, nutrirï, asferamus. Et, primis quidem graviditatis menfibus, Placenta; vafis, non nifi hac fubtilisfima fanguinis Lympha in fcecum transmittur; pro ut autem Placenta et Umbilicalia Vafa increscunt, etiam castéra; fanguinis materni partes, Oleofa fcilicet et Terrea, in fcetum tranfeunt; minor Tarnen femper harum partium ad plasticam Lympham proportio in foetum trajicitur et in adulta matris fanguine detinetur; demonftrat hoe infantis neonati habitus, in quo partium foliditas ea, qua; in adultioris atatis hominibus obfervatur, omnino defideratur; Musculi gelatinofi tendinibus deftituuntur; Osfa robore ac firmitate carent, et fibris rare fibi appofids conflata, facilius inflecd, quam diffringi poflunt. Quando autem utero exclufus infans vira propriïi gaudet, aerero refpirat et alimenris, per os ingeftis, nutritur> alia fubko apparet rerum facies. Si aptis nu-  C 49 ) hutrimèmis vescatur et in aere puro vitam degat, pedetentim corpus increscit et majorem foliditatem atque intenfius robur acquirit . Si vero alimenta ipfi, digeftu difficüïa, ingeramur, vel fi alia caufa; externx habitum corporis, cseteroquin laxum, adhuc magis refolvant, Rachitide afficitur infans et corporis nutritio atque incrementum impeditur. Si infans, primis vitse annis, congruis cibis pascatur, atque inde indics crescat corporis vigor; Osfa majorem foliditatem nanciscentur; Fibra; muscularcs numero augebuntur, magis rubescent et tendineis extremitatibus inftruentur; Viscera, qua cavis Corporis continentur, et primis vita; annis laxiora et ampliora erant, 'his nutrimentis tonum ec elafticitatem majorem acquirent; hinc Vafa eorandem coarctabuntur, et totum Visceris volumen iraminuetur. Jam vero iftud, quod corpori accedit, majus. et intenfius robur Terrearum molecularum appofidone fieri, in aprico eft, cum Jerrx majori proportione, Musculi, Osfa, Membrana; adultiorum ab infandlibus diftinguuntur. Quo magis autem Viscera compinguntur ec confolidantur,- eo magis, fucco ipfis proprio, aqua non diluto, puro, fecernendo idonea evadunt: ita Hepar, in fubftantiam compactam redacta, Bilem flavam, concentratam j amarescentem, ducdbus fuis effundec, D non  C 50 ) non vappidam et aquofam amplius, quam Jecinore infamili Jaxo et fpongiofo fecretam novimus. Haac autem Bilis concentrata alia quoque alimenta, digeftu difficiliora-, fubigit; ia Animalem naturam commutat; Phosphori Acidum, addiro Phlogisto, productum, Terra; commiscet,et hsecTerra, organis Animalibus addita, illa magis magisque firmat, ftabilit atque ad functiones proprias exercendas indies aptiora reddit. Si ergo Corpus infancile paulatim alimentis, digeftu facilioribus, educatur ec inimicis Caufarum Externarum in fe f.etionibus eximatur, pedetentim, ec quafi per gradus, omne Rachitidis periculum effugiec, cum, confolidatis digeftionis organis, ita jam disponatur Corporis habitus, ut Caufas Externas ec Occafionales facillime eludat, ec licec nunc esedem tanta vi in Corpus agant, quanta in Jumoribus Rachitidem certe procreasfent, fartum tarnen tectumque fervetur. C A P U T X. Quamnam Corporis conformationem Rachitis poft fe relinquat. Si Corporis- dispoficio, faventibus circumftantiis , aut  ( 5* ) aut Medici ope immutetur, vel fi Caufe Occafionales crsfent; Rachitidis Symptomata paulatim imminuuntur et aager fanitati reftitu tur. Organa, digeftiorti infervienda, fuccesfu temporis magis magisque corfolidan'cur, et hirc fit, ut alimenta, nunc bene fubacta, in Corporis nutrimentum cedant. Osfa, quse ob Terrearum molecularum defectum penitus emolluerant, nunc novis accedentibus Terreftribus particulis, firma et robufta evadunt; Muscuii tonum et vigorem acquirunt; Membrana. et Vafa, exinde compofita, majori cohsefionis gradu et elafticitate donantur % increscit eadem ratione partium Irritabilir. s et Vaforum fe contrahendi potentia^ atque hir.c liquida fecundum Oeconomke animalis leges denuo moventur, partium aquabilis nutritio perficitur et fic farms corporis habitus refiituitur. Ubi R.achitidis Symptomata cesf nt et res in. melius abit, fingulare phsenomenon obfervatur. —• Osfa cylindrica, prius incurvata et vario modo intorta, non raro in priftinum fiatum redeunc; id contingit particularum Terrearum appofitione, eo nutntionis inchoatse ftadio, ubi Osfa, prius emollita,. nunc denuo tonum aliquem fibi acquifiVerunt et propria elafticitate priftinam fibi formam vhdicant. Aft fii Rachitis longo tempore duraverit et Muscuii, qui Excremitatum alterutrum latus tenent, breviores jam evaferim. tune Osfa, ira h.fivxa, rednentur; neque D a fpes  C 5* ) ipes ulla fuperefl:, ut deformitati Rachiticse, Naatura aut Ars medeatur. In ipfo morbi Rachitici decurfu non raro accidic, ut Columna Verrebralis ipongiofa, Musculis ex una parte validius agentibus, in hoe latus paululum detorqueatur; poftea vero, ubi Muscuii, Rachitide fuperata, virtute majori inftruuntur, major quoque evadit musculorum unius lateris, ad vires lateris alterius, ratio, atque pedetentim Vertebrarum Corporibus ex una parte diminutis ec quafi detrids, tota Columna in hanc partem propendet. Homo, hoe vitio laljorans, cum corpus linea direcdonis excideret, fi tota columna; longitudo inductam a curvauira directionem fequeretur, fubito condnuis aufibus Corpus verfus oppofitam partem inclinat; atque, hoe immutato corporis fitu, sequilibrium quidem reffituit, verum Rachitide etiam omnino fanata, akeram Spina; Dorfi curvaturam fibi conciliat, adeo, uj jam Vertebralis Columnae flexura literam S referac. Scoliofin hanc deformitatem appellant, unice ex Rachitide oriundam, qua Thorax anterius et Dorfum retro in gibbum attollitur. Rachitidis Caufa Proxima fublata, Osfa, qnse, per morbi decurfum emollita, in fpongiofam masfam intumuerant, nunc, ubi Terra nutriendis iisdem impenditur, ob Vafa Osfium nutrkia, valdopere dilatata, magna fubito Terra, eopia replentur, ec intra exigni tem-  C 53 ) •temporis fpatium majorem foliditatem acquirunt quam acquifivisfent, fi morbo hoe affecta nunquam fuisfent. Manifefto id videtur in Osfibus afultoram, qui prima state Rachitide correpti fuerant; talia enim Osfa fubflantia tam denfa et compacta inftructa funt, ut ferra non nifi maximo labore adhibito dividi posfint, et divifa eburneam denfitatem referant. Major quoque Osfium, Rachidde longo jam tempore fuperata, crasfides invenitur, iisdem enim altera lamella denfisfima osfea, cx Periofteo fpongiofo conflata, fupernumeraria imponitur, Cum autem, ubi Rachitis defiit, parvo temporis fpatio, infignis molecularum Terrearum copia, vafis nucrientibus dilatatis, ad Osfa feratur, hsc ftatim ita confolidantur, ut per totum reliqus yitae dccurfum.' ukerius corporis incrementum impediatur, et hac cx caufa accïdk, ut homo, qui primis annis Rachitide laboravit, nunquam poftmodum ad eam flatu,ra; proceritatem pertin gat, quam, fi morbo expers manfisfet, asfecutus certe fuisfet. Patet exinde, cur homines, qui hoe morbo non pereunt, maxime fi ultra quintum vitse annum malum duraverit, poftea gibbofi, nani, curvi aut aUp modo deformes, fuperfint, P | : V Ar-  C 54 ) C A P U T XI. Mors ex Rachitide. Morbi pkirimi, et vix nonomnes, qui genus humanu.ii infeftant, fi machinam defiruant et dislblvant; id putri 'a partium corruptione contingit. Contrarium obfcTvanrns in iis, qui Rachitide correpti decedunt; lllorum enim cadavera etiam poft mortem, non Alcalinun putredinis odorem, fed Acidos vapores exhalant, manifefto argumento, Jonge aliét ratione ac in casceris morbis, mortem illis infantibus obtigisfe, Confinnatur hoe quoque Symptomatu.m, qua; per morbi decurfum obfervantur, difFerentia. in morbis cadens enim, qui in machina, interitum tendunt, particula. corporis computrescere incipiunt, atque, dam in fua elemema reiblvuntur, evoluti igniculi, corporis calorcm furr.mupere adaugent, et particularum putrescendum volatilium acrimonia Cor et Vafi irritat atque Febrem accendit. In Rachiticis vero corporis partes, Acido imburse, ab omni putredine arcentur, atque hinc etiam calor Corporis vix ullus advertitur, fed artus frigidi et pallidi obfervantur. Pulfus non acceleratur, fed infra naruralem deprimitur et rttardatur et per totum morbi decurfum nul ia Febris, (fi lentam , qua; fub morbi finem quand^que accedit, Febriculam excipias,) obfervatur. Si  ( 55 ) Si in reliquis morbis, ex variis caufis, qua orgam, disfolutispartibus, defiruunt, mors acceleretur; Rachitici alia longe ex caufa decedunt, nimirum ob vitiatam digeftionem et Acidi crudi abundantiam, prater vappidum Mucum nihil, ad nutriendum corpus impenditur; quo fit, ut Tabes univerfalis accedat; Fibra relaxetur et refolvarur, et omnis pededcntim deftruatur Irritabilitas; cum autem ab hac fotèvica hominis dependeat; eadem deftructa, mors infequatur nccesre eft; artcrire enim, fanguim virtute infita promovendo impares, Cordi obic/m ponutu, quem fuperare. musculus vitalis, fibris jam tantopere debilitatis, nequit. Cesfat ergo Sanguinis circulus, ccsfat vita. Lenta, qua fub morbi finem accedit, Febricula, non a fanguinis putridi particulis irritantibus, (ficut id in cateris morbis contingit), provenit, fed a Cordis conatibus, quibus refistentem et ab Aneriis, in quibus omnis jamjam Irritabilitas de^ructa eit, non promotum fanguinem propellere annititur, derivari debet. Accedit, quod Sanguinis clrculo tantopere retardato, pardcula corrupta organis excrecoriis purgandbus e corpore non eliminentur, remaneant et pauladm quoque putredinis inida contrabant, quod dejectiones alvi putrida foetenr.es, qua| (ub morbi finem obfervantur, aperte demonfirant. , D 4 S E 'C-,  SECTIO III. Rachitidis Therapia. C A P U T XII. Enumerantur Remedia, ad fanandam Rachitidem a Medicis commendata. Cum, qua; circa Rachitidis Diagnofin ec Prognofin hic loei dicenda forent, fatis fuperque a Viris Clarisfimis, qui de hoe morbo fcripferunt, prolata fint; cum Celeb. Summi Boerhavii Commentator Swietenius fpartam hanc fere totam exhauferit (3); cum denique in propofita Quaeftione hoe argumentum, utpote fat cognitum et dilucidatum, urgeri non videatur; ftatim nunc, -Rachitidis Indole et Caufis expofitis, ad partem Therapeuticam tranfeo, ac primo quidem, qua; a variis Autoribus Rachitidi oppofita fuerunt, Remedia recenfeo. Plu- (3) Comment. in H. Boerhaave Aphorismos de cogBQSc. et curandis morbis. ïom, V. pag. 592 et feq.  C 57 ) Plurima, qua ad Rachitidem curandam propofica funt, Medicament», e Regno Vegetabili depromuntur, Rhabarbarum a Glissonio pracipue extollitur (4) ec ab aliis quoque Aucoribus quamplurimis in hoe morbo exhibetur. (5) Fordyce Rachiticorum complures, daco omni mane pulvere ex Rhei granis tribus ad fcx, et Salis Polychrcfti granis decem fanavic; maxime autem hoe Medicamento ventrem fubfedisfe afiirmat (6). Zeviani vero Rhei radiccm nunquam, nifi cum Ente Veneris conjunctam, fajutares erFectus edere afiirmat (7). Radicem Rumicis Aquatici, qua Rhabarbari quandoque vires fupplet, contra Rachitidem quidquam posfe, fuspicatur Rosensteinius (8). Rubia Tinctorum radix, cum .eandem ipfa osfa fubire et colore rubro imbuere, experimentis conftitisfet, etiam ad Rachitidis, quam pro Osfium tantum (4) Tractai. de Rachitide. (5) Strack, de Rachitide in Act. Phyf. Med. Hasftacis. Vol. I. Art. 24, (6) New inquiry into the caufes of putrid and icflammatory Fevers. (7) Della cura dei Bambini attacati della Rachitide: Veron. 1761. et in Comment. Lipf. Vol. 13. pag. 4.19. (8) Loco citato. pag. 596. D 5  C 5» 3 sum morbo venditarunt Medici, curationem translata fuit. Primus hanc radicem ufui interno accommodavic Levret, qui cum Tarcari folubiiis uncia dimidia, radicis Rubia tantundem, quatuor aqua libris decoqui curavic et, addito Meile, infantibus propinavit (9). Plures habuit fectatores, inter quos iil. Rosenstein, Decoctum hujus Radicis, aquacopiofiore dilutura, et Fceniculo atque Aurantiorum Cortice conditum, pro potu ordinario fubmimftrari Rachiticis voluit, (1) Infufum Rubia Radicis Decocto pra? fert Haller (2). Nutrici propinatum hoe Medicamenturü, fi infans tenellus amarum decoctum refpuat, falutare invenit Sichi (3). Saxifragam, a Medicis Anglis in hec morbo tentatam, eventu frequenter refpondisfe meminit Haller (4). Herbas Scolopendria et Ruta murarias ad drachmas fex, aqua ad unciarum decem remanenciam decoctas, Rachiticis prebet Cl. Hartmann (5). Idem (9) 1'Ar't des Accoachemens. pag. 2S0. (1) L. C pag- 594. (2) L- C. pag. 197- (3) Vid. Frnka, L. C. pag. 262. (4) L. C. pag. 197. (5) Formula; Remedie-rum Lipf. 1771. No. 6^7,  C 59 ) Idem etiam Corticem Tamarisci, aqua infufum, cmolumento fuisfe refert (6). Cicutam contra Rachitidem laudat 111. Störk, et puerum, qui aliis remediis curari non potuerat, hoe remedio perfecte reftkuisfe fe affirmat, cum intra octiduum ad grana fex per diem dofin auxisfet (7), poftea Extractum Cicuta; cum Sapore Veneto et Syrupo Fumaria; in pilularum formam redactum, cumfuccesfu adhibuit (8). Idem etiam Aconiti Extracto Rachitidem et Spinam Ventofam omnino fublatam asferic (9). Afam Fostidam magnis laudibus cxtollic et hac fola binos fratres Rachiticos omnino fanatos esfe memorat Haller (i). Glandium tostarum lene Decoctum, cujus virtutem tot morbis profligandis opponit Schröeder, ab Eodem etiam , ut idoneum Rachiddi curandcc Medicamentum, celebratur (2). Corticem Peruvianum" plurimum in hoe infantura mor- (6) L. C. pag. 771. (7) Libell. de Cicuta. Vindob. 1761. Cafu 23 et 24. (8) Mediz, pract. Unterricht fur Feld und Landwundarzte, Wien. 1776. theil H. pag. 197. (9) Libell.de Stramonio, Hyosciamo, Aconito. Vienna; 1762. pag. 110. (1) L. C. pag. 197. (2) Von_den Wirkungen der Eichlen pag. 28 — 33.  ( 6-c ; morbo valere, obfervationibus evictum teftatur de Haen (3). Verum ob infignem Pharmaci amarorern, infantibus fat magna quancitate ingeri uon posfe, doluk CüLLEN £4). Sale Esfentiali China, per novem menfes quotidie ad grana decem porrecto, morbum fe profli^gasfe affirmat Rosenstein (5). Wepster Fomends et Enematibus Corticis Decoctum cum fuccesfu adliibuït. (.6) Huc quoque referri debent Cortices, Hcrba, Radices plantarum indigenarum, qua; fapius in Corticis Peruviani locum fubitkuta cum fructu fuerunt; Cortices fciiicet Quercüs, Salicis, (7) Radix Gei urbani, Tormentilia; et herba Trifolü Fibrini, Centaurii minoris ckc. Akeri Medicamentorum clasfi, qua ex Regno Fosfili defumuntur, accenfentur Martialia: Crocus Martis, Abforbentibus additus, valdopere a Campero celebratur. Cl. (3) Ratio mqdendi. (4) First lines of practics of Phyfick, Tom. IV. (5) L, C. pag 589. (6) L. C. pag. 148. (7) Ex Corticis Salicis Caprea; balnea confecit, et decoctum Salicis Vitellina pro potu exhibuit Guntz, in disfert. de. Cort. Salicis.  ( 61 ) Cl. Strak Limaturam Ferri cum Rhei "radice commiscet, atque bis de die grana decem porrigit (8). Sunt, qui, ob Ventriculi infantum Rachiticorum debilitatem, Martem in fubftantia disfuadent ec ideo eundem , Acidis Vegetabilibus folutum, exhibenc. — Vinum Martis, (quod preeparavit Boerhaavius,) idem Vir Cl. uc remedium, Virginibus puerisque incomparabile prorfus, depradicat (9) .— Varia Vina Medicata, cx Chalybe, Aromatibus, Herbis Amaris et Adfiringentibus confecta, commendant Boerhave (i), Armstrong (2) et Haller, (3). Si Vinum Martiale ingeri infantibus nequeat, Aquas Minerales, Ferratas, naturales vel arte factas, proponic Rosenstein (4) — Flores Salis Ammoniaci Marciales, feu (quod idem eft,) Ens Veneris Boy. lei, tanquam fpecificum Rachitidis remedium, proponuntur; femper fe hoe Pharmaco feliciter ufum esfe, teftatur Zeviani (5) ec Boerhaavius, illud ad gra- (8) Loco Citato. (9) Elementa Chemie. L. B. Tom. II. pag. 445, (1) Mater. Medic. ad § 1489. (2) Uber die gewollnliche Kinder Kranckheiten und deren behandlung. pag. 103. (3) L. C. pag. 197. (4) L. C. pag. 598. (5) L. C. pag. 129. et feq.  C 62 ) grana duo pradcripfic ec hanc dofin cmni die exhibuic (6). Flores Salis Ammoniaci, Cupri pacdculis fcetos, dedic Benevoli, neque Medicamentum fucc^sfu caruic, ut referc Swietenius (7). Mercurialia, a plerisque, canquam perniciofa, in hoe morbo rejiciuncur; celebrancur camen a Cl. Bromfield in initio morbi, qui glandularum obftrucciones hoe remedio referari, fibi falfo perfuadec (8). Quando colluvies verminofa Rachicidi jungitur, Mercurialibus ud fuadec Vogel (9). Antimonialia icidem in hoe morbo tentata funt: Sulphur Auratum Antimonii, nempe Kermes Mineralis, et Vinum Andmoniatum Huxhami. — Unzer, loco bellariorum, Morfulos Antimoniales ïnfantibus Rachiticis porrigi fuadet (O. Alumen, inter Salia media, in Rachitide debellanda quidquam posfc, virtus conftringens ec roborans hujus Medicamenti commonfirare videcur: adhibetur aqua, (6) Mat. Med, ad f. Cit. (7) In Comment. Tom. V. pag. 623. (8) Chirurgical obfervations and Cafés, vid. Rkriiert Chirurg. Biblioth. B. II. ft. 2. pag. 137. (9) Preker. Cit. pag, 552. (i) Der Artz. Tom. 8. pag. 187.  C 63 ) aqua aut lëro Lactis folutum, pro potu ordinario» vel majori Aluminis quantitate balneum paratur a qulbusdarn Anglia; Medicis (2). Terrea, Acidum abforbentia, cum primum morbi effectum tollunt; plurimum illis a Medicis tributum eft. Huc perdnet Creta, Lapides Cancrorum, Teftse Ovorum &c. Solo Oftracodermatum pulvere muitos Rachiticos a fe curatos, refert de Haen (3), licet Culleniüs ex hoe Medicamento nullum effectum fe vidisfe teftetur (4) \ affirmat interim Hallerus, folis adhibitis Terreis Rachiticum fanitati reftitutum fuisfe (5). Alcalina Abforbencibus Terreis praafert Rosenstein, qui folutionem femiuncia; Salis Tartari in aqua; libra una infantibus ad guttas 20 — 100 propinac (6). Decocto Corticis Periviani et Rubia; radicis Sal Tartari addidit Abilgard, atque hoe Medicamento puerum Rachicicum, ulceribus defcedatum, prorfus reftituit (7). Pauca funt, qua; ex Regno Animali, ad Rachitidem debellandam idonea, repererunt Medici. Fel- (2) Vid. Wepfter 1. c. pag. 149. (3) L. C. Tom. IX. pag. 248. (4*) L. C. pag. 256. (5) Disf. citat. pag. 196. (6) L. C. pag. 596. et feq. (7) Soeiet. Med. Havnienfis Collect. Vol. I, pag. 1,"  C 64 ) Felle Tauriio, in Pilularem fonnam recaco, ufi funt Rosenstein ec Knack (8). Millepedum fuccum commendat Metzer (9). IChirurgia quoque olim ad fanandam Rachitidem partes fuas contulit: Venae fectiones, aurium in concha Scarificationes, Hirudines, Cucurbitulas, Fonriculos, Veficatoria, (quis credidisfet!) a vetcribus Medicis in hoe morbo tentata refert Glissonius (O* Frictiones, qua; panno laneo, fumo Maftiches, Olib'ani, Styracis, Cenzoës, imprsegnato, inftituuntur, udles in Rachitide et falutarcs invenic Haller (o). Hartmann varia Linimenta externs; corporis fuperficei, maxime Abdomini et Spina; dotfi illiniri vult (3). — Haller Unguento de Styrace, Afa Foetida , Spiritu Salis Ammoaiaci, Spiritu Cochlcaria; et Oleo Cinnamomi utitur (4). — Scoti Oleo, ex Hepate Scatinse confecto,Rachiticos inungunt, eademque methodo plures fanasfe fe fcribit Wepster (5). C A- (8) L. C. pag. 597; - (.9) Entwurff einer Medicina Ruralis in Gomment. Lipf. Tom 27. pag. 98, ..... (1) L. C. pag. 340 et Sequ. (2) L. C. pag. 199. (3) L. C. No. 603. - . (4) L. C. dag. 200. {5) L. C. pag. 149 Ét Sequ,  ( 6*5 ) G A P U T X I ï L Remediomm Antirachüicorum Êpicrifis. Si de Remediomm in morbis efficacia ftatuere cerci quid velimus, etiam circa morbi Indolem et Caufas ac circa Remediomm in corpus agendi modum ' edocti fimus , onortet. Quantum vero ab hac Dogmatica Medicinam excolendi methodo abfimus, non eft Medicus cordatusy qui nesciac, aut conflteri erubescat; plurima certe Medicamenta incertis Empyricorum periculis debemus; multa felix, fed furtuitus eventus fancivit; pauca funt, qua;, adjuta Ratiociniis Obfervatio dctexit. • Remediomm, qua; ad debellandam Rachitidem commendantur, cumulus idcirco prsecipue in tantam molem increvit, quod, iis adhibitis, norbus non raro defiit; verum fepisfime non Medicamentis profligatus, fed vel Caufis Occafionahbus remotis, vel dispofitione corporis infantilis, faventibus circumuanciis, imrautatÉÏ. , Parum certe, et aufim affirmare, nihil ad finandam Rachitidem contulerunt Herba* Scolopendrke, Ruts; Muraria;, Saxifragse, Rumicis Aquadci; cum vis harum plantarum adltringeiis tantilla fit, uc organis, tantopere relaxatis, conftringendis et roborandis impares merito haberi debeanc E Afam  ( 66 ) Afam foetidam, Cicutam, Aconirum, qua; tanquam Antirachicica ab Hallf.roet Stofrkio extolluntur, plus certe rocuisfe in hoe morbo, quam profuisfe, affirmare non dubito; cum enjm ob partium tonum imminutum Irritabilitas in corpore infantili Rachitico jam penitus deflrucra fit; quid, quasfo, emolumenti ex his Pharmacis exfpectare posfumus, quorum particulis vaporofis vim nerveam tantopere infringi, experimentis et obfervationibus confiat? Mercurialia huic morbo minime congruunt; cum enim Muco Animali ifta uaice fere folvantur • atque cundem dein immucatum diverfis viis e corpore educant, Mucus autem unicum fit infantis Rachitici nucrimenrum; hoe etiam fublato, cesfare penitus nutritio et mors accelerari debet; profunt tarnen in Rachiticorum Pajdarthrocace, excerne applicata. Antimonialia, cum, maxime, fi Acidis folvantur, tubum Intefiinalem furama irritatione officiant; magnam humorum cop'am iliuc alliciunt et, his irabecilli coipori iiibtracrs, robur ejusdem adhuc magis iniringunt et nutrïtionem, vix non penitus cesfantem, omnino defiruunt. Hinc e Remediomm Antirachiticorum numero proscribenda fijnt, nifi ea exhibeantur quantkate, qua fcil'cet alvum non movent, fed circui :tionem perfpiratioremque adaugenc. Terra Abforbenles ec Alcalina Remedia, cum Acidi vires infringanc, emolumenti plurimum in Ra-  C 67 ) Rachitide afferre, Medici crediderunt; neque inficior, aliquando ad fanandam Rachitidem partes fuas contulisfe; verum radicicus exilirpatum malum his remediis esfe, non mihi quis facile perfuadeat, cum primaria morbi caufa tollenda idonea non fint, licet pro rempore Acidum auferant. Qua, ad vincendum morbum, Chinirgia fuppeditavit, Subfidia, pernicioiisfima Rachiticis infantibus funt; cum enim corporis Rachitici conditio a fiatu inflammatorio, ob fibra animalis cohsfionem maxime imminutam, remotisfima fit; Venafectiones, Scarificationes, Fonticuli etiam non tantum nihil ad fanandum morbum conferent, fed, detracta humorum copia, malum potius augebunt. Cum corporis Frictiones, moderata irritadone, tonum folidis parribus inducant, Irritabilitatem augeant, fanguinis Circuium promovcant; in Rachitide certe non funt negligenda; fed Inunctiones Oleorum , Linimentorum &c., cum, poris obftructis, perfpirationem imminuant, damnanda et rejicienda funt. Cum Primaria et Proxima morbi Caufa in Hepatis volumine, prater naturam aucto; vafis ejusdem dilatatis; Dile inërti etaquofa, hoe organo fecreta, confifiat; omnia illa Medicamenta, qua huic organo priftinam foliditatem conciliant, efficiënt, ut Bilis concentrata, digerendis alimentis idonea, fecernacur atque ita morbum profligabunt. E 2 Qu*  C 68 ) Qua; Regnum Vegetabile ftbminiflrat, Medicamenta Amara et Adftringentia, huic fcopo maxime conveniunt, quo feferri debent Herba Gentianse, Centaurii, Menyanthes trifoliataj, Cortices Quercüs, Salicis &c. Radices Rhei, pracipue vero Cortex Cinchona;; qua;, humoribus Inteffinorum inquilinis extracta, fanguini admiscentur, fibram Animalem roborant et adftringunt. Prafentisfunum vero in hoe morbo Remedium Martialia exhibent, utpote, qua; non tantum fibras conflringendi virtute pollent, fed crudis etiam Inteftinorum Acidis facillime folvuntur et magnam Phlogifti quanntatem in Inteftinis extricant, quod in Rachiticis tantopere defideratur. C A P U T XIV. Qua Ratione Rachitis praeaveatur. Corpus Sanum a morbis Pharmaca tueri nequeunt, cum haec ipfa infigni corpus immutandi vi polleant; atque ideo, quemadmodum virtute fua corpus segrum ad fankatem perducunt 'y ita fanum morbofe afficient. Pracavecur itaque morbus, non porrectis Medicamends, fed remotis, qua;, una cum peculiari corporis indole, morbum creanc, Cauiis. Si  ( 69 ) Si vero corporis habitus ita jam prater naturam imrrirjtatus fic, ut ad morbum producendum fola" Caufa Occafionali indigeat, hac morbofa Dispoficio utique Medicamentis corrigenda erit; cognoscitur aucem hac infantum ad fufpiciendam Rachitidem proclivitas, fi Cutis flaccidior, rugofa dependeat; fi Facies tumore aqueo pallido infletur; fi morofus mfaas fit et planctus femper conüruct; fi pedibus infistere recufet; aut, ubi jam incesfit, nunc fubito ignavus ab incesfu defiftat; fi efurrens cibos femper appetat, ec iisdem, licec magna copiê ingurgitatis, faairari tarnen nequeat; fi alvus liquida fit ec vermes dejiciae. Nulla atas ad fuscipiendum hunc morbum idonea eft, prater primam infantiam; hac autem indoles corporis infantilis Natura legibus convenit, nee alia esfe, quin ad alios morbos dispofitio nascatur, poceft; laxus nimirum corporis habitus; Jecinons infigne volumen; qua in infancibus omnibus, etiam-fanisfimis, obfervancur, ita func huic acati propria, ue abesfe ab ea, fine fummo fanitatis detrimento, neque*. ant; cum enim corporis infantilis fanitas unice in eo pofita fit, ut vegetec; atque nutritione indies aucta\ Organa ad quemdam perfectionis gradum cito per-, tinganc, fi Medicamentis laxum corporis habicum, imrnutare, auc Organorum fabricam jufro magis confolidare tencemus, incremento corporis, ac proia-, iankati infantis fummum dammum inferemusj- ideQi E3  C 70 ) enim pracipue Hepar infantis tantum volumen complectitur, uc Bilis dilucior fecernatur, qua, ad generandam Acidi Phosphorei majorem qiftmtitatem inepta, efficit, uc Organa non tam cito Cake Phosphorata impleantur atque ita corporis incrementum impediacur. — Patec ex his, illum corporis habitum, qui ad Rachicidem pradisponic, fanisfimam fsepe esfe corporis infantilis confticucionem, ac proinde Medicamentis Prophylaccicis uci, perinde esfec, ac aliud perniciofius malum creare. Methodus igicur infantes fanes a Rachitide .pra* cavendi fola fuperest, uc Caufa Occafionales remoyeancur, qua corpus infantilefac forciter agentes, hunc morbum necesfarw prjducunt. Incer has primo loco venic Atmospbsra humida ec calida, qua corporis ftructuram Iaxisfimara reddic, fecretiones vitiat atque ita Rachicidem provocat. In Regionibus Batavis, u'd aqua inundantes ec in vapores refoluta, aërem replent; ubi proin Acmolphara humidisfima incolarum corpus circumdat; ubi omni momento infignem aqua copiam ec Cutis et Pulmonum Abforbentibus Vafis fiscipiunr, contra tam frequentem vehemencempue morbi Caufam parum potesc Medicina; multum certe Magiftratus posfent, fi flagnantes aquas exficcari aut alia ratione amoveri, juberent, Quantum non increscunt hujus mali Caufa, fi Ci-  ( 7i ) Civitates, in his Provinciis fitas, confideremus ? Aër in iftis jam vaporum aquoforum copia fcatet; akis prarerea moeniis includkur; domus elatiores anguftas plateas compleccuncur; ftagnat itaque Aër ec toe incolarum haiku ac perfpiratione de novo inficitur; accedunt vapcres Paludum ec Fontium; Pecudura ftabulantium cxhalationcs; Goccarum putresccncium feda effluvia, atque inde Atmosphaera, jam aqneis particulis feta, his pefdferis halkibus impnegnatur et quafi faturatur; ita accidic, ut corpus hominum, his moeniis detentorum, neque libere perfpirec, neque fe partibus corruptis exoneret, fed novas continuo partes aquofas ec purrescentes rc-forbear. Si denique in Civitacibus iftis populatisfi.nis pauperum domicilia infpieiarous; (angufta, fordida , fubcerranea, aquis ftagnantibus ïmmé*fa, humidisfi, ma); mirum certe non eft, fi, ita auctd mali Caufa, in pauperum tabernis infans non inveniatur, qui vicio Rachkico immums exiftat. Cum, quo magis augetur populus, tanto magis quoque increscat civlüm gibboforum , curvorum , nanorum numerus , qui ad labores publicos inhabiles,, fibi alendis impares, sere publico lültentari debeant; eo fane omnis Magiftratuum cura dirigenda foret, ut hoe malum, quod magis in dies, non fine fummo. Reipublic* detrimenco , ingravèscit ec generis humam progeniem corrumpit, imminuatur. Nihil hic Medir. E 4 cinai  ( 7* > cka prodgst, cum Caufas, continuo in corpus agen„ tes, removere nequeat, cum ingcns hic conveniac Caufarum catcrva, quas aut corrigere aut deflru.ere veile, labor Eeque kanis esfet, ac Rhenum fluvium exhaurire. Licet vero tollere Caufas omnino nequeamus, facilius tarnen casdem evitare et earundem perniciofum effectum fugere posfumus. Magnum certe Provinciarum emok^chtun foret, fi Reipublica; Ant^ices ampium exrra moenia domicilium exarui curarent, in quo infantibus, primis vita; annis, degere liceret, donec, corpore fatis firmato, omne Rachitidis periculum evafisfent. Ampla bsec domus fit, oportec, et loco elatiori fita, aëri libero tranfitus pateer, atque omiiia aquarum fiagnantium effluvia proeul arceaptur. Ita eene continget, uc, imminuto civium deformium numero, exiguis his fumptibus, majores Respublica effugiat. Diciores iilarum Qvkatum Incolce neonatos infantes non hypocaufto, terra; vicino, includant, fed in elatiores .edium parces transportent. Cubiculum, quo primis vita? annis infantes detinentur, fic amplutn, fpaciofum, vcnrilatoribus ec camino iniïructym, ut aër eoncinuo renovetur. Fundus arena, fijrno cakntisfimo exficcata, confpergatur, cum experientia evictum fit, arenam ficcam vapores, aëre folutos, potenqus attrahere, atque ita Atmospharam pu-  C 73 ) puriorem reddi (6). Abfint odores Maftiches, Styracis et Fumigationes quaecunque, qua; humidis et heterogeneis particulis aërem replent, atque ita liberiorem perfpirationem impediunt; juvat interim Juniperi frucex, viva" flamma deflagrans, quo, cubiculi aëre rarescente, particula; heterogenen praecipitantur. Infans non lecto, ex plumis confecto, foveatur, fed reponatur facco, paleis repleto, quorum plures ad manus fint, ut, fi unus urina madeat, altero facile commutari queat. Maxima; vero parentibus cura; fic, ut infantis corpus non diu madidis. linteis aut lecto, urina humido, immoretur; novis femper commutentur, neque rnadida in eodem cubiculo exficcentur. Ad alimenta quod accinet, et qua; etiam non raro Caufam Rachitidis Remotam fistunt, Lac maternum optimum eft neonato alimentum, ut jam fupra demonftravi; fi vero mater lactare infantem omnino non posfic; conducatur ipfi nutrix fana, robufta, qua; eodem circitcr tempore, ac mater peperit; nihil enim Lacte veterano eiToeta; nutricis infanti perniciofius. Si infantes dimidio anno majores fint, quan- C6) Hoe folo Remedio Scorbutum, ergaftulo rnonafte. rienfi femper infeftum, penitus profligavit C. L. Hqfj* hamn , Vid. Tractatus Vom Scharbock. ' E 5  ( 74 ) quandoque Vini rubri hauftus, lenia Aromata, puhibus, ex Lacte et Pane biscocto confectis, admifta , ac repetitaa fsepius corporis Fricdones conducent. C A P U T XV. Qua Ratione Rachitidi medeamur. Si de cura Rachitidis agatur, duo hujus morbi ftadia necesfario diftingui debent. Primum eft: Si corporis infantilis Tabes et Inertia obfervatur; fi Abdomen irfierur; fi Perfpiratio acidum redoleat; fi Frees viridescentes alvo dejiciantur. Alterum eft: Si haec Symptomata augeantur, fi Osfium Epiphyfes imumescant; fi Coftarum extrema nodofa obferventur; fi Frontis pars fuperior protrahatur; fi Cap;tis moles augeatur atque in latus alterutrum devolvatur; fi Al/us penitus obftruatur; fi Osfa incurventur; fi denique lenta Febricula et Sudores Acidi profufi nccgdanc. In primo morbi ftadio, ad fanandum morbum, Pharmacis non indigemus, fed, fubfidiis Diceteticis ut plurimum perfecta fankas reftituitur. Quare primo ab humica et fimul calka Atmosphsera infantes arceantur, atque ratione loei, quo dednentur, ita tractentur, ficus priori Capice indicavi.. In  ( 75 ) In initio morbi Bilis diluta tantum eft, neque digeftioni adeo idonea; verum non omnino deficit; demonftrant hoe Excrementa alvina, qua; ideo viridescunt, quia Bilis, Acido commïxta, viridem colorem asfumere iolet. Lac ergo infantibus, in primo morbi ftadio conftituds, fubito fubtrahatur, et jam non amplius, nee Lacte materno nee Lacte pecudnm pascantur, cum indigeftum acescat et morbum adaugeat. Neque etiam Jus carnium, neque Panis biscoctus aqua maceratus, infantibus iftis convenk; cum, ut experientia novimus, hsecjuscula cito acidam fermentationem fubeant et hinc, BiJe aquofiori non fubacta, morbum deteriorem reddant. Optimum et, quod par fibi non habet, nutrimentum infantibus in primo Rachitidis ftadio conftitutis eft, Emulfio, qua; paratur Ovi Vitello, fi parva. fiicchari quantitate addita, cum aqua; libra una conteratur et infantibus pro potu ordinario fubminiftretur. Primis vita; menfibus, Laciftudartificialefufficit, neque ukerius quidquam ad nutitrionem requiritur; Si vero primos menfes jamdum excesferit infans; tune etiam Ovi albumen, Saccharo tritum, in cibum praïberi poteft; ptaterea autem follicite caveatur, ne Vegetabilia qusecunque aut cibi infantibus ingerantur, qui fua in ventriculo mora acescunt; omnis potius cura in eo verfetur, ut victu Animali infantes vescantur, qui in pu-  C 76 ) Pinridam potius corruptionem, quam in Acidam fermentationem, abic Hac, ex Ovo Gallina parata, Rachiticis alimenta, pluries optimum effectum edidisfe, expertus fum; jam enim fubito Acidum non eructabatur amplius; cesfavit Diarrhaa viridescens; laxus corporis habitus, fpe cirius, disparuit et priftina fanitas artuumque agilitas rediit. — Neque etiam mirum hoe cuiquam videri poteft, qui perpenderit, imbecilles esfe digeftionis in infantibus vires, et nihil certe digeftu difficilius esfe Acidis Vegetabilibus > cum hac unica fint, qua, peracta fani hominis digeftione, penicus immutata reperiuntur. Ovüm autem Gallina nunquam acescit, fed, fi corrumpitur, computrescit; atque ideo ventriculo infantili immisfum, tantas non requirit digeftionis vires, cum, ex quibus conftat, elementa proxima jam ad nutriendum corpus aptisfima fint, neque ulteriori digeftione aut immutatione indigeant. Cum in Rachitidis curadone Vegetabilia quacunque, Lacticinia , Jura carnium et Panis Biscocti pultes, omnino, ut perniciofa, damnem ac prohibeam; fi infans Rachiticus jam anno dimidio major fit et ad fuftentationem majorem alimentorum copiam requïrat, tenellas animalium carnes ita adaptatas, ut ingeri facile queant, reliquis cibis prafero: pertinet huc maxime commiftio alba Clerkii, quam tamea ita  ( 77 ) ka immuto, ut huic morbo magis congruat; Carnïs nempe albi Caponis, auc Gallina; asfacae fine pelle ec pinguedine unciam unam, additis Ovi Vitellis duobus, in mortario lapideo cum aqtrce fontaha; libra una conteri in pultem, et dein Eleofaccharo Citri condire cibum, jubeo; ex hoe pulmento ter vel quater de die congrua quantitas infantibus ingeri poteft; facile ilium asfumunt et facillime digerunt atque inde corpori vires ec fanitas brevi tempore refticuitur. Nihil hic Medicamenta juvanc, qua; difficulcer infancibus ingeruntur ec primam morbi Caufam vix unquam auferunc. Peccant autem graviter Medici plerique, qui, cura Ructus etVomitus infantum Rachicicorum atque iteratas et acescentes videanc alvi Dejecdones, fordibus expurgandis unice incenci, repetitis vicibus vel Rhabarbaro vel Sapone Veneto vel alio Medicamento purgante, alvum ducunt; non enim hi morbi Caufam tollunt, fed concra morbi Effectum milicant, coneïnuo rediturum, fi a Purgance defiscanc; quid ? quod Inteftina adhuc hac medendi, mechodo magis debilitanc ac digeftionis vires infringunt atque ica pejorem morbi ftatum relinquunc. . Non equidem inficior, non nunquam in hoe morbo Medicamencis alvum laxantibus opus esfe; quin imo non rari funt cafus, ubi infefta fbrdium Symptomata tale Medicamentum necesfario requirunt; maxime, fi  C 78 ) fi Verrnium magna copia Inteftina verementius irriter. Si figna Vermium adfint, tune utique primo aut Seminis Santonici decoctum, aut Fel Tauri, aqua folutum, adjecco Melle, prsebeo et deinde ex granis Refina Jalappa; tribus ad quinque et Ovi Vitelli fufriciente quantitate emulfionem confectam ingeri jubeo, Hoe autem Medicamento non utor, nifi id necesfitas poftalee; neque enim eo adducor, fi Vermes alvo excernantur; non enim ignoro, eosdem JVTuco inteftinali vappido generari et hinc morbi Effectum esfe, qui non, nifi fublati Caufa, cesfat. Balnea quacunque infantibus Rachiticis perniciofa funt; juvat autem, eos fiepius aqua; frigidisfima; fubico immergere et retrahere celeriter; panno dein laneo corpus fricare; hac enim ratione tonus partium refolutarum reftituitur et Irritabilitas augetur. Ubi autem ftadium morbi fecundum apparuit; Osfa emoliita et tumefacta fummam non tantum organorum laxitatem, fed et corruptam omnino nutritionem indicant; Terreis enim particulis deficientibus, vappidus ubique Mucus cellulis apponitur, id, quod cruffa mucofa, qua Osfa inveftiuntur, manifefto demonftrat. Ut ergo in hoe ftadio cura perficiatur, duplex facienda indicatio est: primo, ut morbi Caufa Proxima tollatur; deinde, ut Corporis partes, tantopere relaxata;, confolidentur. Quod ut fiat, circa Caufas Externas amovendas et circa pradidia Disteti- ca  ( 79 ) ca idem obfervandum, quod ad pracavendam Rachicidem fuafi ec qua; in primo morbi ftadio adhibenda propofui. Iuvac deinde Medicamentis Amaris ec Adftringentibus curam abfolvere, inrer qua; primo confideranda veniunc Herba;, Conices ec Radices Amara», qua; a variis Medicis in hoe morbo laudata, jam fupra memini. Nocandum tarnen, qua; ex his Vegecabilibus parantur, Tincturas ec Extracca, eisdem in fubftantia" exhibitis, multum anteponenda esfe, cum pulvis, ventriculo et inteftinis ingefius Vappido Muco quafi involvatur et, indigestus, icerum alvo excernatur. Praeftant Tinctura Rhei aquofa, Extracta Corticis Peruviani, Gendanae, Trifolii Fibrini &c. Qua;, aqua foluta, addico Syrupo quocunque, propinentur. Ea tarnen tantum iftorum Medicamentorum quancitas infantibus ingeratur, qua; alvum non fijlvat, curn inde plus damni, quam emolumenti, criatur; fiquidem magna humorum copia in inteftina alliciatur acque alvo dein excernacur. Incer omnia vero Medicamenta Antirachicica principem locum tenenc Martialia; cum enim digeftionis vires in Rachiticis tantopere infracta; fint, Vegetabilia quaecunque, quin ipfa eciam Plancarum Amararum Extracca, longiore in inceftinis. mora% Acidum cjntrahenc. Quse  C 8* ) Qua vero ex Chalybe parantur, Pharrmca,, idcirco prarogacivam merentur: primo, quod Aci* dum non generent, fed potius reforbeant; fecundo, quod, Acidis foluta, maximum conftkuant AdftnV gens et Roborans Medicametuum; tertio, quod eadem, cum Acidis unita, magnam Phlogifti copiam extricent, quod in corpore infantili Rachitico tantopere defideratur. Atque inde etiam, licet omnino non negem, posfe Marcialibus, fuccis Vegetabilium vel Vino kV lutis, optatisfimos in Rachitide effectus edi; ego tarnen Chalybem in fubftantia prafero, atque Limatura Martis Alcoholifata grana duo ad decem, pultaceis infantum, ex Animali regno defumtis, Medicamentis commifla, ter, quaterve quotidie ingeri jubeo. Aqua Ferrata Pyrmontana, Swalbacenfes, Emfenfes et catera ad fanandam Rachitidem jure merko commendantur; cum, Acido tantum aëreo folutus, Chalybs, magna adhuc Phlogifti quantitate gaudeat et Acidis crudis, qua primis infantum Rachiticorum viis continentur, relicto Acido Aëreo, facile uniatur. Si infans, Rachitide laborans, Dentibus jam inftructus fit, curandum eft, ne carie exedantur; cum enim haikus Rachiticorum Acidis particulis plurimis impragnatus fic, vapores autem Acidi ipfam Vitream Dentium fubftantiam corrodant; hac unica ex caufa fic, ut Dentes penitus deftruantur; ficut uberius demon-  ( 8i ) monltravit lil. Wedekind, (8) praafervari autem a carie ,facile posfunt, fi bis terve per diem pul" vere Dentifricio Abforbente aut Alcalino dentes fricentur; prsefcripfit hunc in finem Vir Celeb. pulverem ex Corallorum Rubrorum et radicis Calami Aromatici femiuncia, vel cruftam panis toftam, cum Tabaci cineribus mifiam, aut Oleum Tartari per deliquium , aqua dilutum, (9) quibus palliativis auxiliis Dentes a cörruptione potentisfimum prafervantur. Si frequens adfit Alvi Fluxus; vel Medicamentis Amaris vel Aqua Cal cis, largius epota, fifiatur, ne tanta humorum jactura* malum indies ingravescat. Si vero alvus pertinacius obfiructa fit, exhibeatur Tinctura Rhei, Vino Martis adjecto, ut tonus Intestinorum refiituatur augeaturve; pra; ca?teris verö> immerfiones in aquam frigidam et frictiones, fiepiu9 repetita, commendari merentur. E X- (8) Auffatze uber verfchiedene wichtige gegenftand© der Arzneijwisfenfchaft. Pag. 382. (9) Ibidem pag. 385.  EXPMCATllO TABUXAE. EtI amsi fuperfluum videri posfet, hanc de Rachitide Commentadonem Tabula illuftrare; vereor tarnen magnopere, ne, qua; circa iingularem osfium Rachiticorum Indolem retuli, fatis intelligantur, cum a nemine adhuc Medico has maximi momenti Obfervationes aut inftitutas aut evulgatas memini; atque idcirco Fig. I. Os Frontale fani infantis trium circiter menfium exhibet, ut Osfis totius et denficas et naturalis crasfiries appareat; maxime autem, ut Sutura; Frontalis, qua; hoe £etatis termino adhuc fuperest, vera conditio corlpiciatur. Fig II. Os Frontale infantis Rachitici ejusdem aetatis oftenditur. Hic ftadm oculo fe exhibet a. ) Spongiofa illa fabrica, qua; tam in parte cranii exteriore, quam b. ) ad interiorem Osfis Frontalis laminam obfervatur. Hanc Spongiofam fabricam, maxime lamina; mucofa; fupernumeraria;, ipfis laminis osfeis denfiori,bus et compactioribus impofita;, deberi, fupra (Capite III.) memini, c. c.)  C 83 ) clc.) Sunt confinia hujus lamina, qua, fenfim fenfimque attenuata, verfus denfiorem Osfium fubftantiam definit. d. d.) Pracipue autem noftram attentionem mere* tur Sutura praternaturalis crasfities, qua, fi cum illa fani infantis (Fig. I. delineata) conferatur, triplo volumine increvit. Spong iosfima' Osfis hoe loco fabrica eft, et lacunis porisque interjectis confpicua' Maximam partem a fupernumerariis laminis efibrma" tur, ficut exhibet Fig. III. Idem Os Frontis reprafentatur coucava interiore parte, ut lamina fupernumeraria appareac. Scilicet, fi Sutura Frontalis infpiciatur, et calvaria externam convexam partem et interiorem concavam, bric lamina vel potius membrana" mucofa" inveftiri, adnotatur. Cultro idcirco has utrasque, Osfeo Cranio adharentes, Membranas feparavi, et hic depingi curavi; videtur in hac Figura, fi Sutura Frontalis luftretur ^ a. a. lamina Mucofa exterior, qua albida et porofa fua fubftantia a denfiori Osfe fubjecto facile diftinguitur. Maxime autem confpicua exhibetur Crufta Mucofa Rachitica, qua totam interiorem Osfis Frontis fuperficiem tegit, et qua b. b. hic, pro parte reflexa, exhibetur, ut, had femota, vera osfis interior et denfior lamina appareat. f 2 iti*  C 84 ) ïnfignis adeo eft Spuria;'hujus Cruftse crasfiries, ut fere dimidiam crasfidei Sutura; partem efficiat porofa, fpongiofisfima, qua;, fenfim attenuata, in oculorum Orbitis evanescit. Ubi illam cultro discidi, tres fere lineas crasfide continet, et ubi interiori osfea; lamina; adbaret, tota lacunofa eft et rarisfimam compagem oftendit. Osfa Rachitica, qua; hic depinxi, per annum jam et quot excedit, dilutiori Vini fpiritu asfervo, qui Cupri particulis impragnatus fuit. Acido, quo Cuprum fülutum fuit, Terra; Calcarea; Osfis conjuncto et pracipitatis Cupri particulis, Os viridem colorem induit, cum Crufta Mucofa, Osfi viridi fuperftrata, alba remanfisfet. Quando Rachitis defiit et corporis nutrido r'eftituitur, hsee ftrata mucofa, qua; Osfibus corporis plerisque, boe morbo aftectis, infternuntur, magna fubito materia; Terrea; copia replentur et in Os denfisfimum commutantur- Hinc Osfa, Rachitide prius affecta, poftmodum dénfisfima et quafi eburnea evadunt. Eft mihi Cranium Foemina; 50 annorum, qua; in infantia Rachitide laboravit, quod, ultra pollicem crasfum , totum ex compacta ösföa fubftantia conftetur, ponderolisfimum. — Crasfiorem et multo ponderofiorem ca'variam Cdlectio Academia; imperialis N. C, continet Erfordia;. Fig.  ( 85 ) Fig. IV. Os Occipitis pueri quinquennis repralentat, qui, longo tempore Rachitide affectus, alio poftea ex morbo decesfic. Notatu dignisfima eft hac Osfis deformitas, quam Rachitis induxit: a. a. b. b. fupcrfunt adhuc diftincta veftigia, quibus BB. panes Osfis Occipitis Condyloidea, ab * A. procesfu hujus Osfis Bafilari et a C. parte Occipitali feparantur. Partes Condyloidea ab interiori latere, Foramini, Occipitali vicino, tota intropresfa confpiciuntur, adeo ut ex utraque parte d. d. fovea fat notabilis appareat, atque hinc fit, ut Synchondrofes a. a. b. b. diducta, nondum in unum continuüm os coaluerint. Hac partium Condyloidearum praternaturalis intropresfio necesfario efficic, ut et Cerebellum, et Protuberantia cerebri Annularh comprimatur, atque in hac partium Rachitidis caufa quari debet, cum Encephali partes nobilisfima afficiantur. Caterum, fi morbus non per annos continuaverk, tanta Cranii deformatio non reperietur, et e contrario aucta Capitis moles efficiet, ut homines hoe morbo antea affecti, nunc ingenlo et fagacitate excellant. F I N I S.   GENEESKUNDIGE VERHANDELING OVER DE ENGELSCHE ZIEKTE, TER BEANTWOORDING DÉR V TL A A G VAN HET PROVINCIAAL UTRECIITSCH GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. . „ Welke is de Aart van de Rachitis of zooge„ raamde Engelsche Ziekte"? Welke zijn hare * „ Oorzaken? Welke zijn de Redenen, dat dezelvezig „ doorgaans in de allereerfte Kindsheid ontdekt, 20 „ dat men de eerfte beginfelen zelden naa -het derde „ levensjaar der Kinderen bcfpcurt? Welke zijn ,, hare Kenmerken ? Welke hare Toevallen? Welke is „ hare Voorzegging? Kan menze voor eenige Midde„ len voorkomen, zo ja, door welke? Welke zijn de ,', beste Middelen tot hare Geneezing? Onder de Zinfpreuk Naturam Sensus, Ratione fulti, revelant. door J. F, ACKE1MANI, M- D. Medelid %n het Geneeskundig Genootfchap, le Mcntz. Waar aan in het jaar MDCCXCII. eene Zilveren Medaille a!s een Accesfit is toegewezen. Uit het Laujft overgezet.   BRIEF AAN HET GENOOTSCHAP VAN KUNS, TEN EN WETENSCHAPPEN Te UTRECHT. 2/eer Vermaarde Mannen! HetVraagftuk, door U der geléérden Waereld ter oplosiing voorgefteld, is voorwaarvan zo groot een gewigt, dat ik twijfele, of er inliet zo uitgebreide vak der Geneeskunde eene ftpffe te vinden zij, die zo veel tot welzijn van 't menschdom kan toebrengen. Gij begeert, dat de Aart der EngelfcheZiekte juist bepaald; hare Oorzaken en cigenaartige Kenmerken aangetoond werden; Dat men de gevleidheid des lighaams, naa de Ziekte, affchetfe en voldoende Reden geve, waarom dccze ziekte zelden kinderen, boven drie jaaren oud, aantast; en aantoone, of, en hoe, deeze kwaal kan voorgekomen worden; eindelijk welke de beste Middelen ter Geneezing zijn. Om aan deeze Vraagftukken, naar mijn vermogen, te voldoen, heb ik dezen gewigtigen taak dus aangevangen; dat ik, eerftelijk, naauwkeurig opgeve, wat men bij deeze Lijderen door onze zinnen ontdekken kan en daarna bij voege, wat ik uit Waarneemingen door de Reden, en met mijn Oordeel heb kunnen afleiden. '> / f, Ik  C 90 ) Ik heb deeze Verhandeling in drie deelen onderfcheiden: in de Eerfle Afdeeling word de Aart der Engelfche Ziekte ontvouwt; de Tweede bevat haare Oorzaken; in de Derde word de Genees-kundige Verhandeling opengelegt. Ter ontvouwing van den Aart der Engelfche Ziekte, heb ik nodig geoordeeld,' (i;aa de verfchijnfelcn, die, zowel in de zieke Kinderen, zelfs al? in de Ontlede Lijken van de Kinderen, die aan deeze Ziekte geftorven zijn, waargenomen worden, te hebben laten voorafgaan) de Phijfiologifche grondfkllingen der Voeding!, zo als die in de faatlïe vijfjaren door de vlijt der Ontleédkundigen ontdekt zijn, uit te leggen, om daar uit den Aart der'ziekte zelve te kunnen afleiden. In het volgend Hoofddeel heb ik, na ontwikkekeiing der Oorzaken, de geftelheid des Lighaams, die na de Engelfche Ziekte overblijft, befchreven en te gelijk Reden gegeven, waarom dccze Ziekte zo zelden een driejarig kind aantast, Eindelijk heb ik in de laatfte Afdeeling de wijze, waarop de Engelicbe Ziekte kan voorgekomen worden te gelijk met haare ernvouwigfte en veiligfte Geneeswijze opgegeven; Het zij U, zeer Ver uiard. ifrtirmén! ter beoordceling overgelaten of dec?c mijne pogingen aan Uw billijken wensen vokioen. Vaart Wek EER-  EERSTE AFDEELING. De Aart der Engelfche-Ziekte. ar het in alle Ziekten des menfchelijken lighaams moeijelijk of zelfs volftrekt onmogelijk is, den Aart der ziekte zelve te kennen en te doorgronden, ten zij men de Veranderingen, die het lighaam . tegennatuurlijk ondergaat, regt bevatte; zo is het vooral noodzakelijk , ter ontwikkeling van den Aart der Engelfche Ziekte, daar op te letten; vermits deeze Ziekte, die zich zelve, door zo veele en zo groote veranderingen in het lighaam ontdekt, hoop geeft, dat men omtrent haar Aart en Oorzaken zekere grondftellingen zal kunnen bepalen. — Want dat de Aart van veele Ziekten tot nu toe den Geneeskundigen onbekend is; moeten wij dit vooral in deeZe twee redenen zoeken; deels, omdat bijna geene Phijficke veranderingen in het lighaam zig lieten zien; deels, omdat het moeijelijk was de algemeene Toevallen van de bijzondere eigenaartige Kenmerken der Ziekte te onderfcheiden; waardoor niet zelden de beoordeeling zelve twijfelagtig was. EER-  C 92 ) EERSTE HOOFD-STUK. De Gejieldheid van een Kind, dat de Engel, fche Ziekte heeft. De Ziekce, die ik mij voorgenomen heb te befchrijven, behoort tot de ziekten der Kinderen; immers tast zij nooit Bejaarden aan, offchoon veele Schrijvers, eene zeer zeldzame Ziekte, waar voor Jongelingen zo wel als Volwasfenen bloot liggen, uit hoofde der overeenkomst van zommige ToeVallen^met den zelfden naam beftempcld hebben. De Engelfche Ziekte , is nimmer aangeboren en er verlopen meestal ten minflen twee of drie maanden naa de geboorte, eer de zekere Kenmerken der Ziekte zich aan den Geneesheer doen z en. (1) Naar het mij voorkomt, kan deeze Ziekte zeer eigenaartig in twee Tijdperken verdeeld worden, waar (1) Sic hi heeft eene aangeboren Engelfche Ziekte waargenomen, en Storchius verzekerd, dat er zommige kinderen mede ter waereld komen. Zie Trnka Krzowitz Hiftoria Rachitidis. pag. 155. Dan deeze en gelijkzoortige Waarneemingen zijn naavjwlijks geloofwaardig, vermits zij of over den Aart der Ziekte getwijfeld, hebben, of deeze Ziekte is kort na de geboorte antftaan.  ( 93 ) waar van het laatfte met de zwelling en kromming der Beenderen begint. Daar de aanleidende Oorzaken niet zelden hetgrootfte.gedeelte der Ziekte bevatten; gebeurd het zelden, dat de Geneesheer, uit de lighaamsgefteldheid van een gezond kind, eenige Voorgefchiktheid tot deeze Ziekte kan vermoeden. Zeer dikwijls tast deeze Kwaal de gezondfte kinderen aan; als dezelve begint, fchreeuwt het kind, door eene ongewoone pijn gemarteld, bijna zonder ophouden; —- de kleur van Zijne tronie veranderd reeds in de eerde dagen en is of uitermate bleek of morsfig geel; weldra zwelt de buik op en binnen weinig tijds is zij uitermaten zeer geipannen; vooral is de bovenbuik aan de regterzijde zeer opgezet en buitengewoon hard; het lighaam vermagerd , zo zelfs dat een kind , dat te voren vet was, nu lelijk werd van de rimpels en de gedaante heeft van een oud mannetje; vooral vermageren de ledematen en tceren zodanig uit, dat zij als uit Beenderen alleen fchijnen te beftaan; des nagts flapen zij bijna nooit, en als zij flapen, ontwaaken zij fchielijk met groot gefchreeuw; zij zijn meelbal hongerig, en hoewel.zij geftadig eeten ên drinken, worden zij echter nimmer verzadigt; zuure oprispingen zijn gepaard met gemakkelijk braken van de geftremde melk; hun afgang beftaac uit  ( 94 ) uit verfcbillende deelen, waarvan andere vloeibaar zijn, cn waarin kleine ftukjes drtjven; de afgang riekt zuur; de Pis is Arak, gelijk die der runderen. Men kan niet zeker bepalen, hoe lang dit eerfie Tijdperk duurt, vermits het zelve, na mate er veele Toevallen te famen lopen en het geweld der Oor* zaken verfchillend, vroeger of later eindigt. — Dikwerf neemt de fletsheid des lighaams en de vermagering zeer fpoedig toe, en daar komt eene groote logheid en onrnagt tot beweeging bij, willende deeze kinderen niet ftaan en gaande zelfs waggelen zij met zekere bevreesdheid. Ter zeiver tijd belpeurd men zwelling in de gewrigten en uitpuiling van de aengroeijfelen der Beenderen , die gewoonlijk het eerst in de gewrigten der bovcnfte ledematen ontdekt word, vooral in het gewrigt der Voorhand met de Radius en Ulna; kort daarna zwellen de Enkels; dan zetten de einden der Ribben, daar zij zich met de Kraakbeenderen vereenigen , als knobbeltjes uit, en men vind niet zelden de hoofdjes der kleine beenderen van de A<*terhand en Agtcrvoct gezwollen. Wanneer de Ziekte dus verre gevorderd is; word het Hoofd grooter en krijgt eene bijzondere gedaante, die deeze Ziekte kenmerkt. — Want het Voorhoofd puilt, ter plaatfe daar het hoofdhair begint, zodanig uit, dat het overige fchuins naar de Oog-  ( 95 ) Oogholten inloopt. — De bolle en ronde gedaante des voorhoofds word plat, en van weerenskanten zijn de voorhoofdsbuilen eenigermate verheven. —, Het bekkeneel word grooter, zo, dat er ongelijke en niet gcëvenredigde uitpuilingen in het agterfte gedeelte des hoofds befpeurd worden —• de Naden gapen en de Fontanel word wijder; door deeze uitzetting word het hoofd aanmerkelijk zwaarder, zo dat de fpieren het zelve niet opbeuren nog ophouden kunnen, waardoor het hoofd of voor over hangt of zijdelings op de Schouders nedervalt. Wanneer de Ziekte erger word, en de Toevallen zwaarder worden, dan bemerkt men eene wasagdge weekheid in de Beenderen, welke door door de Spieren, die zo flap en bijna kragteloos zijn, op onderfcheidene wijzen gekromd en verdraaid worden; men befpeurd dit het eerst in de onderde Ledematen; het Deijbeen word naar voren en gewoonlijk buitenwaards gebogen," het Been (Crus) werd voorwaards naar binnen; en de Opperarm werd buitenwaards gekromd; en de Voorarmbeenderen worden voorwaards gedraaid; de Borst, werd zijdelings te zamen gedrukt; ze rijst van voren in een bult, zo, dat ze naar de kiel van een fchip gelijkt, vermits de Ribben, zijdelings plat, fchuins naar het Borstbeen lopen. De Rugftreng vind men dan eens naar deeze, dan  C 96 ) dan naar geene zijde gebogen, en word met der fijd, als het lighaam, tot herflel van het evenwigt, nair de tegengeftelde zijde overheid, door eene dubbelde kromming ontciert. Den Onderbuik vind men dikwerf aan eene der zijden uitpuilende en aan de andere als ledig ingezonken. De Tanden botten langzamer uit dan bij gezonden , en zijn dan nog klein en met kerfjes; weldra worden zij zwart en ze bederven; zij zijn zeer bros, zo dat zij zelfs, als men maar zagtkens kaauwt, in ftukken fpringen; zij vallen ligtelijk uit, en men ziet dikwerf, dat zij niet door anderen verwisfeld worden. De Stem dezer Kinderen is hees en knersfende (2) en naar mate der jaaren veel te zwaar. (3) De Pis is geelagtig wit, troebel gelijk die der dieren en verfpreid, weinige uuren na dat zij geloost is, eene zeer doordringende lugt, gelijk als die van vlug loogzout (4). De Pols is klein, zwak, en altijd langzamer dan natuurlijk. De (2) Weps ter Sijstem der Practifchen Arznijkunst. Tom. 3. pag, 128. Q3) R,ose n stei n von der Kinder Kranckheiten^ pag- 579- (4) Leidenfrost. R. Wilkinghofï. Disfert. exhibens nonnulla de Rachitide, pag. 16.  C 97 ) De Buikontlasting is, gedurende dit tijdperk der ziekte, bijna altijd goftremd, zo dat om den tweeden of derden dag vloeibare ftoffen geloost worden. — Tegen het einde der Ziekte befpeurt men Buikloop, waardoor de fpijzen, bijna onveranderd, ontlasc worden. Wanneer de Ziekte tot den hoogften trap genegen is, bemerkt men een Sluipkoorcsje en een zuuragtig Zweet verteerd het lighaam; de vermagering van het lighaam, (het Hoofd en den Buik uitgezonderd) neemt zo toe , dat men, als het ware, vel over been ziet; hier bij komen herhaalde Bloedigen uit de Neus en uit het Tandvdeesch, dat fpoi> gieus en rottend is. — Men befpeurd Kenmerken van Water in het Bekkeneel en in de Holligheden der Harsfenen, waartoe behoort eene verwijderde en voor de lichtftralen bijna ongevoelige Oogappel; Slaapziekte; — Lamheid der onderdes Ledematen; — Stuiptrekkingen van het geheel® lighaam, die fpoedig door den dood gevolgd worden. TWEEDE HOOF D-D E E L. Verfchijnfelen, die in de Lyken zijn waargenomen. Ik heb veele Lighamen geopend van Kinderen,, die de Engelfche Ziekte gehad hadden, en heb die G af-  ( 98 ) afwijkingen der natuurlijke gefteldheid, dewelke door de Ontleding kunnen nagefpeurd worden, vlijtig onderzogt, en durve verzekeren, dat er geene Ziekte des menfchelijken lighaams is, die zo veele, zo groote en zulke klaarblijkende veranderingen te weeg brengt, en uit welker vergelijking zo veel licht over den Aart en Oorzaken der Ziekte verfpreid word, dan in deeze kwaal. Alhoewel ik in het verhaal dc-r Ziektekundige Verfchijnfelcn gemakkelijk de Redenen daar van zoude hebben kunnen opgeven, heb ik echter liefst verkozen , thans alleen hier de Waarnemingen bij te brengen, en het geen in het zamendel der beledigde werktuigen ontdekt word, afzonderlijk te behandelen, op dat ik niet fchijne, de Waarneemingen, verward met dcrzelver beoordeeling, te hebben voorgedragen , terwijl de Aart der Ziekte Zelve dus verre onbekend is; en, op dat de Ziektekundige opgave der Redenen, die ik uit de Ontledingen afleide, tot een vasten grondflag ter ontwikkeling van hare' Oorzaken, verftrekken moge. Ten einde hierin eene geregelde leiding te volgen, zal ik een begin maken met de befchrijving der Werktuigen, die ik in de onderfcheidene holligheden des lighaams bevonden hebbe, tegennatuurlijk gefield te zijn. Den Buik geopend hebbende, doen zich terllond de  C 99 ) de Maag en de Darmen voor, zodanig door dê Lucht, die zij bevatten, uitgezet, dat dezelven met de punt van een mesje doorfbken zijnde, de lucht er met eene fijffeling uitgaat; de vliezen der Darmen zijn zeer dun en zo, dat zelfs de grotere takken der bloedvaten op zommige plaatzen naauwlijks doorfchijnen, zijnde de overige kleindere geheel zonder bloed. — de Dunne Darmen, bijna geheel zonder fpijs, zijn niet zelden met veele lange Maden, (Ascarides Lumbricoides) bezet; de Dikke Darmen zijn met onverteerd voedzel opgevuld, en in den zak van het Ccecum (den Blinden Darm) vind men niet zelden zeer veele Wormen, waarvan ik er twee of drie in het Wormwij ze Aanhang fel ingekropen vond. — Het Klapvlies van den Kronkeldarm is zeer naauw gefloten en de lucht dringt in den Regten Darm niet door, offchoon men de Darmen zelfs fterk drukt. — Den Regten Darm vind men dikwerf zamengevallen en flap, en wanneer men de Slijm en rauw voedzel, in denzelven bevat, door water verdund, naauwkeurig onder-, zoekt, ziet men niet zelden veele kleine Wormpjes en Maden van dat zoort, welker hoofdjes zo dun zijn als een hair, ( TrichocephaW). Het Darmnet is zonder vet, dun, gelijk een Spinne Webbe. Het Darmfcheel levert foms, behalven dat het G 3 zon-  C i®o ) zonder vet is, niets onnatuurlijks op; dikwerf echter zijn deszelfs Klieren vergroot en opgezet, en deeze heb ik eens tot zulk eene grootte toegenomen gezien, dat zij de dikte hadden van twee vuisten. De Milt is zomwijlen te zamen gedrukt en hard; foms ziet men ze vergroot en fponsagtig. Het zelve neemt men in het Alvlees waar, het welk bijna niet ontaart; en ik heb het zelve in alle de Lijken, die ik geopend hebbe, Hechts twee malen iets groter gevonden, dan gewoonlijk, dog echter niet verhard. De Lever word in alle Kinderen, die de Engelfche Ziekte hebben, verbazend groot, zo dat ik zomwijlen gezien heb, dat ze den Onderbuik zelfs bereikte; ze vertoonde nogthans zo min uit- als inwendig iets tegennatuurlijks in haar maakzel. — De Galblaas heb ik zomtijds bijna geheel ledig gevonden, nieeital gevuld met een wit (lijmerig vogt, bijna niet geel, nog bitter; — nimmer heb ik bij deeze Lijderen, het welk ook andere Schrijvers getuigen (5), de Galblaas, met natuurlijke Gal gevuld Hall er. Math. Disf. de Rachitide in Collect. Disf. Vindob. Tom. I. pag. 167. Vogel Praslect. pag, 551,  C ioi ) vuld gezien, maar zij bevatte of weinig en flijme* rig vogc, of veel, maar zeer dun.' De Nieren heb ik nimmer gevonden dat eenig gebrek in hun Zamenflel hadden; ook niet de Pisblaas, alhoewel ik die altijd met Pis zeer opgezet gevonde.i heb. Bij de opening van de holligheid der Borst, vond ik dezelve bijna altijd gevuld door een weijagtig vogt, offchoon weinig in hoeveelheid; de Longen zijn zomwijlen klein, naauwlijks rood, hier en daar zamengevallen, zamengetrokken en verhard; dikwerf «•ezond; — de Waterklieren, die bij. de verdeeling der Luchtbuizen, (Bronchia) zich voordoen, zijn bijna altijd uitgezet en als een ongelijk lighaam vergroot; de Thijmklier, diein.de Kinderen grooter is en bij het toeneemen der jaren kleiner word, vind men in dee^e Lijderen uitermacen groot. Daar ik de aangroeijng der Longen aan het Borstvlies zomwijlen in de Lijken deezer Kinderen heb waargenomen, zal het nodig zijn, hier te herinneren, dat dit geen gevolg deezer ziekte, maar dat het of een aangeboren kwaal is, of dat het het door eene andere oorzaak is te weeg gebragt. Het Bekkeneel doorgezaagt hebbende, vond ik dat het harde Harsfenvlies vrij fterk daar aan gehegt was; en na dat dit, niet' zonder eenig geweld, er afgefcheidcn was, liep er uit de gebroken vaatjes, G 3 die,  ( 102 ) die Hg anders als roode puntjes in dit vlies vertoonen, eene groote hoeveelheid weijagtig vogt met bloederige Itreepjes doormengd; het harde Hersfenvlies weggenomen hebbende, vond ik in de Celletjes van het Spinnewebsvlies (Arachnoidea^) en het Dunne Herfenvlies (Pia Mater) zeer veel heldere Weij, die vooral in de Vooren tusfchen de kronkelingen der Hersfenen zich als waterblaasjes voordeed; het Dunne HersfenvHes was zeer gemakkelijk van de Hersfenen afcefcheiden; de Hersfenen zelve, waren als pap en weken voor het Ontledend mes weg. Dan, dat mij opmerkenswaardig voorkomt, en dat dus verre van niemand is aangetekend, is, dat ik bij twee Kinderen, in de zo weeke zelfstandigheid zelfs der Hersfenen, zeer harde knobbels als Knoesten (Scirrhi) gevonden heb; bij een driejarig meisje, dar de Engelfche Ziekte had gehad, vond ik zo een Scirrhus in het Merg der voorde Hersfenkwabbe, agter de Reukzenuw verholen; een tweeden in de ageerde linker kwabbe, agter de agterfte hoorn van de driehoornige holligheid (Ventri, culus tricornis). In een jongetje, nog niet volkomen twee jaaren oud, heb ik dezelfde verharding der Hersfenen waargenomen, bijna in derzelver midden bij het Corpus Striatum; Deeze Scirrhi der Jierfènen, die ik in twee Lijken heb waargenomen door-  ( i°3 ) doorgefneden zijnde, waaren inwendig grijsagtig zwar:, en fchenen als uit eene vaste, digtj in een gepakte Cellulofa te beffaan. De Holligheden der Hersfenen bevatten altijd eenig Water in zig en bet dunne Hersfenvlies vind men bij de Plexus Choroides altijd met Waters blaasjes bezet. DERDE HO-OFD-DEEL, Het maakzel der Beenderen in Kinderen, die de Engelfche Ziekte heihen. Dewijl de Beenderen, in deeze Ziekte het meest aangedaan worden, hebben veele Geneeskundigen gedagt, dat de Hoofdoorzaak der Ziekte, daar in, hare zitplaats had; ik achte het dus der moeite waardig, afzonderlijk in 't kort optegeven de wijze 9 waarop de Beenderen tegennatuurlijk ontaarten en welk een gelïeldheid zij door de Engelfche Ziekte verkrijgen. De eerde en voorn aamfte verandering in de. Beenderen, die door deeze Ziekte zijn aangedaan, is dat zij week worden, zo dat zij zonder gevaar van te breeken gebogen èn gekromd, ja met een mes,, als fpek, kunnen worden doorgefneden» — Deeze. G 4 tp?  C 104 ) tegennatuurlijke vveekwording en waschagtige buigzaamheid befpeurd men in alle de Beenderen des lighaams, en de toevallen der ziekte leeren ons, dat eerst de Cylindrique Beenderen der uiterfte Ledematen en de einden der Ribben; daarna de Wervelen van de Ruggegraat, en eindelijk de Beenderen van de Voorhand en de einden der Voorvoet, week worden. — Zelfs zijn de Beenderen van het Hoofd hiervan niet uitgezonderd: Ik bezit een Voorhoofdsbeen van een éénjarig kind, 't welk zo buigzaam is, dat het als papier behandeld en opgerold kan worden; desgelijks kan ook de Opperkaak met dé vingers t'zamen gedrukt worden, alhoewel ze, na de drukking, zich door derzelver veerkragt in haare vorige gedaante herfteld. —• De Onderkaak komt mij eenigzints harder voor, maar kan echter ingedrukt worden; vooral zijn de Procesfus Condyloidëi en Coronoidëi zeer week. — Zelfs heeft het hardde Been van het Hoofd, 't welk het Zintuig van het Gehoor bevat, deszelfs vorige hardigheid verloren en kan gemakkelijk met een mes gefneden worden. Dan, wanneer wij den aart der weekgeworden Beenderen, en het onmatig verfchil met derzelver natuurlijke gefteldheid nauwkeurig gadeflaan, vinden wij daar in zeer veel dingen, die, offchoon ze tot dus verre den Geneeskundigen nog onbekend zijn, waarlijk opmerkenswaardig zijn, Te weten Voor-  C 105 ) Vooreerst; is er een groot onderfcheid tusfchen de door de Engelfche Ziekte aangedane Beenderen en die, welke door de Zuuren geweekt, zagt worden, Deeze worden, na de ontbinding der aard- deelen, door het Zuur, (wanneer het Gluten alleen overig blijft) zagt en handelbaar, zonder eenige verdere verandering te ondergaan; geene worden te gelijk meer .uitgezet en zwellen als een fponsagtigen klomp, Ten Tweede; men befpeurd deeze tegennatuurlijke zwelling vooral in die Beenderen, welker maakzel los en Celluleus is, (b. v.) in de Lighamen der Rugwervelen en in de fponsagtige Beentjes der Voorhand en Voorvoet. Men vind bij deeze Kinderen de Lighamen der Wervelbeenderen, die gewoonlijk in derzelver bovenlte en onderfle oppervlakte uitgehold zijn , uitgezet en overal van eene gelijke dikte. Ten derde; de Aangroeijfelen (Epiphyfes) der lange Beenderen, en de einde der Ribben zijn meer gezwollen, dan het beenig einde (Diaphyfis) en het lighaam of midden der Beenderen. De reden deezer ongelijke zwelling moet men in het natuurlijk losfer zamendel der Aangroeijfelen zoeken. — Het is immers bekend, -dat de vaste zelflfandigheid van het been in dcszelfs midden is, daar de Celletjes klein en t' zamen nauw vereenigd zijn; dat deeze CelG 5 let-  ( ioö ) Ietjes, naar mate zij nader komen aan de einden der Beenderen, die de gewrigten maken, zo groot worden en zig zo uitbreiden, dat deeze Celletjes door de geheele zelfftandigheid van het Been gevonden worden^ daar in tegendeel het middelde gedeelte der Beenderen zich als eene vaste, met merg gevulde buis voordoet. —- Daar en boven is het den Ontleedkundigen bekend, dat de uidleekende einden der beenderen (Diaphijfes osfium ) meerdere en grootere voedende flagaderen hebben, die des te wijder en meerder in getal gevonden worden , hoe ïpongieufer het zamenweefzel der Beenderen is, waar zij ingaan. Ten vierde; vermits de iponsagtige Beenderen en de Aangroeijzelen der lange Cijlindrique Beenderen, wijder Celletjes hebben, zo zijn ook de Cel« letjes van het Beenvlies, die in de beenagtige zelve overgaan, van een losfer zamenweefzel; waarom men ook het Beenvlies bij hun, die de Engelfche Ziekte fterk hebben, in een gezwollen, flijmig, wit, zeer fpongieus Vlies ontaart vind, waarmede de weeke Beenderen, vooral derzelver einden, bekleed zijn. Men vind het Bekkeneel ook dikwerf met dit flijmig Vlies bedekt, vooral het Voorhoofdsbeen en de Opperhoofds - Beenderen: — het is 't dikfte bij de randen der Beenderen en word allengskens dunner, hoe nader het komt na het midden van het Been,  ( ï°7 ) Been, dat bet ecbtcr nimmer bereikt, vermits het midden des Beens, uit hoofde der meer gevorderde Beenwording, harder en vaster is. Door dit flijmig Vlies zijn de Beenderen nog meer gezwollen, en ik bewaar een Voorhoofds-Been in Btandewijn, dat ter plaatfe, waar het met de andere helft door de Voorhoofds Naad vereenigd word, bijna een halven duim dik is. Daar de Beenderen, die het gewelf van het Bekkeneel uitmaken, na verloop van het eerfte jaar, met tandjes en beenige kerfjes zeer nauw vereenigd worden, vind men bij Kinderen, die de Engelfche Ziekte hebben, dat zij een weinig van den anderen afftaan, en als dunne fchubbetjes op den anderen liggen. Daar en boven hangt de geheele onregelmatige gedaante des Hoofds eeniglijk af van de mismaaktheid der Beenderen, die het Bekkeneel uitmaken, welke zomwerf zo verre van den anderen geweken zijn, dat de Naden door afzonderlijke Beentjes gefloten worden. — Waarom men dezelve in alle de Naden van de Hersfenpan deezer Lijderen vind, offchoon ze in getal en gedaante bij onderfcheiden voorwerpen zeer verfchillende zijn. Zomwerf gebeurd het, vooral, wanneer de Ziekte reeds verouderd is, dat de Bodem van het Bekkeneel door zijne eigene zwaarte word ingedrukt, en de Pro-  ( io8 ) Proeesfus Bajilaris van het Agterhoofdsbeen, na boven wijkt. Dit kan egter waarfchijnlijk niet gefchieden, zonder veel hinder aan de Zielsvermogens toetebrengen. VIERDE HOOFDSTUK. Eenige gevolgen, getrokken uit de Verfchijnfe-r len, die bij deeze Lij deren worden waargenomen. - Wanneer wij verder in het veld der Natuurkundige Wetenfchappen willen uitweiden, moeten wij al onze vlijt daar heenen wenden, dat wij eerst alleen en afzonderlijk opgeven, wat men omtrent een voorwerp, dat wij ter onderzoek genomen hebben, ontdekt, en, dan na de zaak wel beredeneerd te hebben, het beflu.it opmaken, wat er omtrent dezelve nader moet gezegt en bepaald worden. —. Dit voetfpoor volgende , zal ik, daar ik reeds de toevallen der Engelfche Ziekte en de Waarnemingen in de Lijken, door deeze kwael weggerukt, heb opgegeven, nu voortbrengen, wat ik uit dit alles zal kunnen afleiden. De vermagering deezer Kindéren is een algemeen toeval in deeze Ziekte, en zo wij de Ontleding raadpleegen, vind men de Huid zonder Vet; het Vetvlies zeer  C ï°9 ) zeer overvloedig'en flets; de Spieren bleek en uitgeteerd. — Oiïchoon de verbazende grootte des Hoofds en de zo gezwolle Buik eene algemeene uitteering fchijnen uittefluiten, zo blijkt echter bij nader onderzoek, dat men hier geene vermeerdering, maar eerder eene vermindering en verlies der deelen befpeurt; dewijl de gaping der Naden; de tegennatuurlijke verwijding van de met water opgevulde holligheden der Hersfenen; de opfpanning der Darmen door lucht en de verdunning van haare Vliezen, als ook de Euikfpieren, die naauwlijks dikker dan papier zijn, genoegfame kenmerken van eene algemeene uitteering zijn, waar door geheel het lighaam ondermijnt word. Deeze algemeene vermagering der Kinderen, die de Engelfche Ziekte hebben, toont aan, dat het lighaam van de nodige voeding en herdel der verlorene deelen verdoken word; daar nu deeze Kinderen door de gebruikte fpijzen niet gevoed worden, hangt dit hoofdzakelijk van deeze twee Naaste Oorzaaken af: want of de uit het voedzel bereide Chijl is tot de voeding onbekwaam, of de Wegen, waardoor de Chijl naar alle de deelen des lighaams gevoerd word, zijn verftopt. — Dog men bemerkt bij deeze Kinderen geene verftopping in deeze Wegen, en zelfs fchijnen de opllurpende Vaten, die in het Darmfcheel zijn, in tegendeel meer dan gewoonlijk verwijd te zijn; en  ( "o ) en de Darmfcheels-klieren, die dikwerf in de lijken der Kinderen, die de Engelfche Ziekte hadden, tot eene wanfchapene grootte zijn opgezet, beletten den doorloop van de Chijl ook niet," daar R. A. Vogel (6) reeds vermoedede, en Rezia (f) onlangs bewezen heeft, dat de veruitgezette I»gewanden en Klieren niet verdopt, maar eerder verwijderd zijn; men moet dus de vermagering en uitteering deezer Lijderen niet toefchrijven aan de verftopping der Darmfcheel-klieren en belette doorvloeijng van de Chijl, maar veeleerder aan deszelfs onvermogen en ongefchiktheid tot voeding van het lighaam en herftel der verlorene deelen. Wanneer het lighaam kwalijk gevoed word, is dit er vooral dereden van, dat de deeltjes, die tot onderhoud der Werktuigen nodig zijn, uit de voedende fappen niet worden afgefcheiden en aan de deelen des lighaams hangen blijven. Indien wij nu dit op de Engelfche Ziekte toepasfen, dan komt hier de vraag op uit: welke deelen worden in het lighaam van een kind, dat door deeze Ziekte aangetast is, voornamelijk vereischt? dit (6) Prslectiones de cognoscendis et curandis morbis. (7) Specimen Obferv. Anatom. et Patholog. Ticini 1784. disfert. r. et 2. de Viscerum, quam dicunt, obftructione cum molis incremento.  C ni ) dit valt niet moeijelijk te beantwoorden. — De Beenderen leveren het voornaamfie en duidelijkfte Toeval op in deeze kwaal, daar dezelve zo week worden, dat zij door de zwakke Spieren op onderfcheide wijze kunnen gekromd en gebogen worden; vermits nu deeze weekwording en buigzaamheid der Beenderen alleen daarvan afhangt, dat zij, geheel verdoken van de Aard-deelen, als 't ware, enkel uit lijmige doffe beftaan, blijkt het klaar, dat de Aard-deelen tot voeding en herftel des lighaams voofnamentlijk vereischt worden ; alhoewel nu de Beenderen, daarom dat zij meerendeels uit Aard-deelen gevormd worden, nu van dezelve ontbloot, meer, dan de overige deelen des lighaams, den aart der Ziekte ontdekken, en het gebrek der Aard-deelen aan• duiden, volgt echter zeker, dat ook de overige deelen, door gebrek van dit aardagtig beginfcl, moeten ontaarten; want, gelijk de Beenderen aan eene grotere hoeveelheid der Aard-deelen, in evenredigheid tot de overige beftaandeelen, hunne ftevigheid verfchuldigd zijn, om als een grondflag en deun voor het overige lighaam te verflrekken; zo verkrijgen ook de overige deelen uit dit zelfde beginzel, dat tot haare zamenftelling medewerkt, die vastigheid en kragt der ve.zelen, die tot oeffening der werkingen van hec lighaam noodzakelijk vereischt wordj hier van daan is het, dat in deeze Lijderen, uit een volftrekc ge-  ( na ) gebrek van dit aardagtig beginfel, tot de voeding gefchikt, eene zo groote flapheiil der Spieren en buitengewoone bleekheid der Spiervezelen befpeurd word; van hier die groote fletsheid der Huid en van het Vetvlies. — Mair ook om dezelfde reden ontbreekt aan de Vliezen die Vastigheid en veerkragt der vezelen, die zij ter behoorlijke oeffening hunner werking zo zeer benodigt hebben; —daarom is ook de Darmbuis bijna geheel kragteloos, en word door de Lucht, dié uit de Spijzen losgelaten word, (het zij de Darmen die niet t' onder kunnen brengen, of onmagtig zijn om ze te loozen) zodanig uitgezet, dat de Buik als een ton gefpannen is en klinkt, als men.'er op flaat. — De Bloedvaten zijn, offchoon de delangsfame Polsflag genoeg de zwakheid van het Hart aanduid, wonderbaarlijk verwijderd, zo als de Ontleding aantoont* — hier toe moet ook gebragt worden de uitzetting der Ingewanden en Klieren, vooral van de Lever, die men altijd en in alle Kinderen, die aan deeze Ziekte geftorven zijn, verbaazend groot vind. De oorzaak, dat deeze, tot affcheiding der vogten gefchikte, Werktuigen zodanig vergroot worden, is alleen gelegen in de verwijding en uitzetting van derzelver Bloed- en Watervaten, het welk wederom veroorzaakt word door derzelver flapheid en gebrek van veerkragt, waardoor dezelve voor het door- lo-  f itfj ) lopend Bloed en Weijvogt ligtetijk wijketi, eri géeri Vermogen hebben om zich te kunnen zamenrxekken „• en in hunnen vorig en (laat te herftellen. Daar er nu in de Beenderen gebrek van Aarddeelen befpeurd word, en daar van alleen derzelver weekheid en buigzaamheid afhangt, zo volgt var! zelfs, dat van de verminderde evenredigheid der Aard-deelen tot de overige beftaandeelen de flapheid en zwakheid-der overige Werktuigen afgeleid worden» VYFDE HOOFD -STUK. Het een en ander ovêr de Voeding en over de Afscheiding der Vochten, dat tot dit ftuk lehoorti Op dat men gemakkelijker begrijpe, het geen ik op mij genomen had, over de bepaling van den Aarc der Engelfche Ziekte te zeggen, heb ik nodig geoordeelt, aangaande deezê voorname werking des Lighaams, eenige Weinige drukken, uit dè nieüwfte ontdekkingen der Natuurkundigen, hier in te lasfen. Het menfchelijk Lighaam, waaromtrent eigenlijk alleen de Vraag verkeerd, word zamengefteld air beftaandeelen, dié niet zo zeer iri aart, als wel in evenredigheid verfchillen. Hier toe behoren de Beenderen, Kr aakbeenderen, Spieren, Vliezen van orider-H fche^ \  C "4 ) fcheiden maakzel en het Zenuwmerg.T' Omtrent deeze natuurlijke vorming des Lighaams, verfchillen de Natuurkundigen niet; dan het is zo gemakkelijk niet, het werktuiglijk zamenftel des Lighaams wel te beoordeelen, overmits de oirfprongelijke vorming der werktuiglijke deelen, doordien deeze niet on der het oog valt, nog zo duifter is, dat de Natuurkundigen tot dus verre het hier moeten opgeven ; en men kan deeze verborgenheden op geene andere wijze ontwikkelen, ten zij men Proeven met eigen Waarneemingen paare, en het geen door deeze twee wegen niet ontdekt kan worden, met ons Oordeel en door de Reden uitvorfche. Het Celluleufe of.Vetvlies, heeft zo de overhand in alle werktuiglijke deelen van ons lighaam, dat er geen deel zij, of het word er uit zamengefteld, en kan in dit Vlies weder ontbonden worden. De Bekleedzelen des lighaams beftaan klaarblijkelijk uit zulk een celluleus Vlies', 't welk, daar het de Spieren bekleed, uit wijde, losfe celletjes beftaat, die hoe meer zij aan de oppervlakte des lighaams komen, des te kleiner en meer zamengepakt worden.; — uit het zelve Celluleus Vlies, zijn de Spieren, Bloedvaten, Vliezen, Klieren en Ingewanden volftrekt eeniglijk zamengefteld; — dat de Hersfenen van gelijkzoortig maakzel zijn, blijkt klaar, als men dit weeke ingewand door het vogt van Mor-  C ii5 ) Morgagni hard maakt. Ja zelfs de Beenderen tonen dit maakzel ons duidelijk aan, want zo dra de Aard-deelen door het Salpeterzuur ontbonden en weggenomen zijn, kunnen de Celletjes gemakkelijk verwijderd en uitgerekt worden. Deeze Cellulofa, die de zelfflandigheid der werktuiglijke deelen uitmaakt, vereenigd zich teffms met dezelven, zo zelfs, dat de Huid door dit Celluleus zamenweefzel in de Spieren overgaat; deeze worden hierdoor wederom naauw met de Slagaderen vereenigd en gaan zelfs in het Celluleus maakzel der Beenderen over, na vooraf een dik Vlies, dat de Beenderen bedekt, gemaakt te hebben, dat men het Beenvlies (Periofteum') noemt. En wanneer men dit Vlies in eenige deelen des Lighaams niet ontdekt, moet men dit toefchrijven aan eene meerdere ophooping der kleinere Celletjes, die, of door haare gewoone hardigheid niet kunnen van den anderen gefcheiden worden, of door te groote weekheid naauwlijks zamenhangen, en dus afgefcheiden zijnde, fcheuren; daardoor fchijnen deeze Celletjes in de Beenderen en in het weeke merg der Hersfenen en Zenuwen als geheel te ontbreken, alhoewel men dezelve, bij het neemen van Proeven, weldra ontdekt. De Slagaderen, die het bloed voeren, uit de linker holligheid van het Hart voortgefproten, doorH a 10  ( U6 ) lopen geheel het lighaam; verdeelen zich in zeer veele takken en zo fijn als hairtjes geworden zijn* de, maken zij verfcheiden Netsgewijze Vlegtelingen, (Plexus Retiformes), vervolgens op nieuws zamen gelopen en met andere hoofdtakjes vereenigd zijnde, keeren zij onder den naam van Aderen naar het Hart te rug —. De Slagaderlijke Vlegtingen, die hiertoe voornamentlijk behoren, worden uit de laatfte verdeelingen der Vaten gemaakt en beftaan uit de kleinfte Slagadertjes, gefproten uit de laatfte verdeeling van den Slagader, die met den anderen vergaderd, terug lopende en wederom vereenigd, eindelijk in eenen tak verzameld worden, die den Ader uitmaakt. — Dit zamenweefzel der Vaten, vind men tusfchen de laatfte verdeeling der Slagaadertjes en Adertjes, en uit deeze Vlegtingen beftaan onmiddelijk alle affcheidende Werktuigen; want daar er geen deel des Lighaams is, of het beftaat uit Cellulofa, zo is er geen Cellulofa, of men vind er dusdanige Slagaderlijke Vlegtingen in; dit zo fijn maakzel der werktuigen ontdekt men door het Microscoop, als men de Vaten met gekleurde Wasch opfpuit (8 In ieder Celletje vind men ook verfcheiden Op- flur- (8) P. Mascagni Vaforum Lijmphaticorum C. H. Hiitcti* et Ichniographia. Seraf. 1787. part, I. Sect. 1L  C "7 ) fltirpende Vaten, tot twee, drie en vier in getal, volgens de Waarneemingen der Ontleedkundigen (9). Door de voortduwende kragt van het Hart, en door het zamentrekkend vermogen der Slagaderen, word het bloed tot in de kleinfte Vaten voortgedreven, en de zo fijne Slagaderlijke Vlegtingen, die door zeer fijne Vliezen gemaakt worden, uitgezet; en daar door is het, dat het vloeibaarfte gedeelte van het bloed, de Weij namelijk (Serum), en het ftrembaar Watervogt (Lympha) door de kleinfte buisjes als uitzweet en de Celletjes vervuld. Daar nu de Celletjes beftaan uit verfcheiden deeltjes, die in verfchillende evenredigheid zijn t' zamen vermengt, moeten deeze Celletjes, door ftrembaar Weijvogt (Lympha') en Weij (Serum) gevuld, uit deeze vogten noodwendig die deeltjes aantrekken, • die met dezelve de meeste overeenkomst hebben; zo dat de Lijmige voornamelijk aan de Spieren; dc Olieagtige aan de Hersfenen; de Aardagtige aan de Beenderen vastkleven. Op deeze wijze alleen kan men bevatten, hoe het Menfchelijk Lighaam gevoed word. — Want dewijl de Deelen van het Dierlijk Lighaam vroeg of laat tot verrotting overhellen; zo word door deeze inwendige ontftentenis der deelen de ftoffe, die de Celletjes, uit- (9) Ibid. part. I. fect. III. h a  ( xi8 ) uitmaakt, geheel rot haare eerfte beginzelen ontbonden, uit haaren zamenhang gedreven en nieuwe deeltjes, die door de Slagaderlijke Vlegtingen worden aangevoerd, verwisfeld. De overige Deeltjes, die in de Celletjes worden aangevoerd, dog daar-doorniet worden aangetrokken, worden te gader met die, welke te voren met de Celletjes vereenigd, nu tot haare eerfte beginzelen ontbonden zijn, door de Opflurpende Vaatjes naar de Chijlbuis (Ductus Thoracicus) te rug gevoerd en met het bloed vermengd; of door het lighaam weder omgevoerd; of, als tot de voeding ongefchikt, door de ontlastende Werktuigen des lighaams geloosd. Tot de gefchikte vorming der werktuiglijke deeden, waardoor deeze hunne werkingen volbrengen, word eene juiste en bepaalde evenredigheid der beftaandeelen vereischt; daar nu deeze deelen uit het Bloed, of liever uit deszelfs ftrembaar Weijvogt (Lympha) gevormd en aanhoudend vernieuwd worden; en het bloed uit de Chijl bereid word; komt het eindelijk daarop neder, dat men deeze voedende Sappen des lighaams als de Oorzaak der ziekte moet aanmerken, wanneer namelijk de juiste evenredigheid der voedende deelen ontbreekt. ZES-  ( MP ) ZESDE HOOFD-DEEL. Over den Aart der Engelfche Ziekte. Vermits Kinderen, die de Engelfche Ziekte hebben, met het zelfde voedzel opgebragt worden, waardoor gezonde Kinderen kragt en Merkte bekomen, moet de reden, waarom zo veele Aard-deelen, die met het voedzel in het lighaam komen, tot de voeding onbekwaam worden, alleen in eene ontaarting van de Chijl gezogt worden; dit toonen ook de toevallen der Ziekte en de verfchijnzelen in de Lijken duidelijk aan, daar al wat uit het lighaam deezer kinderen geloost word, Tekenen van Zuur aankondigen ; hiertoe behoren vooral de dunne Afgang, die uit den geelen groenagtig is en Zuur ruikt; de Oprispingen en Brakingen van Zuuragtig, gedreind Zog; de Uitwafeming en het Zweet, dat duidelijk Zuur ruikt; en dit alles geeft een klaar bewijs, dat het geheele lighaam deezer Kinderen als van het Zuur doortrokken is. En, wanneer men de Buik opent van een Kind, dat aan de Engelfche Ziekte gefiorven is, befpeurt men geene Loogzoutige flank van Verrotting, maar eene doordringende Zuuragtige dank. — De doffen 3 die men in de Maag en Ingewanden vind, ruiken ook Zuur, en ik heb menigmaal met de HelioiroH 4 p'um.  ( IBQ ) piumgevemd papier, in deeze ftoffe gedoopt, rood zien worden. Uit deeze verfchijnzelen kan men de reden afleiden, waarom de Aard-deelen, die rret het voedzel in de Chiji overgaan, bij deeze Kinderen tot de voeding onbekwaam zijn; want daartoe word vereischt, dat de voedende deelen met de Chijl en her. Bloed vermengd worden, en in deeze levensvogten vrijelijk drijven; dus kunnen deeze Deeltjes (als het ftrembaar Weijvogt, met dezelve bezwanger 1, te gelijk met het Bloed door deeze zo fijne Slagaderlijke yjègtingen doorvloeid,) fchielijk aan de Celletjes floor eene Chemifche aantrekking vastkleeven, en dus de Deelen, die door verdere ontwikkeling verloren zijn, herftellen. Maar, wanneer de Deeltjes, die anderzinrs zeer gefchikt zijn tot de voeding, door eene meerdere aantrekkingskragt met vreemde Deelen vereenigd worden, dan die, welke plaats heeft; tusfcben de voedende Deeltjes en tusfchen de Celletjes, waar in zij weiden overgeftort, zo zullen deeze Deeltjes zig nu niet aan de Celletjes vasthegten , maar worden, als ongefchikt tot de vqeding, door de ppflurpende Vaten in het bloed te rug gevoerd, en door de ontlastende Werktuigen des lighaams geloosd. De flappere Zuuren uit het Rijk der Planten, (.Acida Vegetqbilia) vereenigen zich ligtelijk me: de Kalkaarde, en maken een Middenzout, dat zich in , wa*  ( isï ) water laat oplosfen, en door eene groote hoeveelheid van het zelve kan gtfmolten worden : tot deeze Zuüren behoort het Zog of het Melk-zuur, dat, offchoon het uit een vogt, dat in een Dierlijk lighaam voortkomt, bereid word, echter met de Plant-Zuuren daarin overeenkomt, dat het de Kalkaarde gemakkelijk ontbind, welke ontbinding zich met het Water vereenigd, zonder de Aarde lostelaten. Ik heb meermalen verfcheiden Beenderen van Kinderen in het Melk-Zuur gelegd, die binnen agt dagen zo week waren geworden, dat zij als Wasch gebogen en gekromd konden worden (i). Deeze eigenfchap der Zuuren komt egter niet alleen aan de Zuuren toe uit het Rijk der Planten, maar ook zommigen der fterkfte Minerale Zuuren hebben het zelfde vermogen, vooral, wanneer er bij een Aardagtig Middenzout een onverzadigd geJeelfe van dit Zuur bijgedaan word: b. v. Het verdunde Salpeter-zuur ontbind gemakkelijk de Kalkaar^ (i) Fauchy en Geoffroy hebben gevonden, dat een ijvoren lepel in het Melkzuur week was geworden, (Hiftoire de 1'Academie de Paris 1743. Obferv. de Phyf. cap. 13.) en Ruisch. Thefaur. Anatom. VI No 13 Thefaur. Max. No 1611. Thef. nov. N. 119. en Hunolb ^Hiftoire de 1'Academie des Sciences de Paris) heeft ook door geno. men proeven bevqnden, dat Menfchenbeenderea in Melk-zuur en Azijn wareq week geworden, H 5  C 12a ) aarde, en laat de Kalk niet los, hoe zeer men ook het zelve met water aanlengt. Daar en tegen vind men ook in alle Rijken der Natuur veele Zuuren, die wel met de Kalkaarde zich verecnigen, maar eene, in water onoplosbare , Sclenites Calcarea zamenflellen. Hiertoe behoren het Vitriool-Zuur, de Fluor Mineralis, het Zuiker- en Phosphorisch Zuur. Daar nu het Phosphorisch Zuur, voornamelijk en bijna alleen, in het lighaam van een gezond Mensch en andere Dieren gevonden word, en het zelve met Aarde vereenigd, de doffe der Beenderen; maar met het Loogzout van Planten, een Sal Microcosmicum (Menfchelijk Zout) uitmaakt; zo blijkt het, dat dit Zuur alleen in het Dierlijk Lighaam bereid word. — Dit gefchied echter niet in Kinderen, die met het Zuur gekweld zijn; de Zuuren der Planten en het Zuur, dat uit 't Zog ontwikkeld word, blijven raauvv; worden met de Chijl in het bloed gevoerd en komen alzo in de Celletjes zelve. Dus al wat van deeze Aard-deelen in de Chijl of het Bloed bevat word, word door deeze rauwe Zuuren, die uit de Darmen onveranderd aangevoerd zijn, ontbonden en maaken een Midden-Zout uit, dat, als het door veel Weij word ontbonden, ongefchikt word om aan de beenige Celletjes vast te kleeven, ofte tot het zamendel der overige Werktuiglijke dee-  ( ) deelen te kunnen dienen; waarom het door de opflurpende Vaatjes, diezig overal in de Celletjes openen, word opgenomen, wederom met het Bloed vermengd, en door de Long, Huid en Nieren geloosd word. Er worden 'us in het lighaam van een Kind, dat deeze Ziekte heeft, geene Aard-deelen aan de Celletjes aangezet, en daardoor word de Werktuiglijke vorming tegennatuurlijk veranderd. Daar nu de Beenderen in gezonde menfchen voornamelijk uit eene gephosphoreerde Kalk beftaan; moeten deeze in die Kinderen, in wier lighaam dit Aardagtig Midden - zout, zo gefchikt tot de voeding der werktuiglijke deelen, ontbreekt, noodzakelijk grote veranderingen ondergaan; want zij worden dan alleen door het Lijmige gedeelte gevoed, worden daarom zagt en buigzaam, en kunnen de Spieren, zich zamentrekkende, naar alle zijden gebogen en gekromd worden. Daarenboven terwijl de voedende Vaten der Beenderen en de Celletjes zelve, van deeze Aard-deelen verdoken worden, worden die teffens van heure kragt en vorige Hevigheid beroofd, waar door zij voor de vogten, die daarin voortgeduuwd worden, wijken en wijder worden en uitzetten; het geen ten gevolge heeft, dat het Been zelve zwelt, en als eene fponsagtige gedaante aanneemt. Nademaal nu het famenllel der overige Werktuig- lij-  C »4 ) Iijke Deelen eene meerdere of mindere hoeveelheid van deeze gephosphoreerde Kalk, waardoor zij heure kragt en vastigheid verkrijgen, erlangt, zo worden deeze nu ook door gebrek der Aard-deelen ontbonden ; hier door werd de flapheid der Spieren; de fletsheid van de Huid; de Trommelzugt en tegennatuurlijke groeij der Ingewanden, die wij in de Kinderen, die de Engelfche Ziekte hebben, waarneemen, gemakkelijk verklaard. TWEE=  TWEED E AfDEELIMG.' De Oorzaken der Engelfche Ziekte. ZEVENDE HOOFD-DEEL De Algemeene Oorzaak deezer Ziekte, V ermits het gebrek van Aard-deelen, waardoor het Dierlijk Lighaam gevoed word, alleen aan dé Zuuragtige Chijl moet worden toegekend; zal het nu niet moeijelijk zijn, reden geven, waarom het voedend Zap bij deeze Kinderen met dit Zuur zo zeer bezwangerd is. In Kinderen, die de Engelfche Ziekte niet hebben, offchoon zij met Planten-Zuuren en Melk of Zog gevoed worden, befpeurd men echter geene tekenen van geloosd Zuur, maar in tegendeel bemerkt men, (en dit bevestigen Ook de Waarneemin'en ook de Proefneemingen,) dat en derzelver Chijl en de Ontlastingen eerder tot de verrotting overhellen. Het hangt dus van eene goede Spijsverte'ering af, dat de Spijzen, zelfs die veel Planten-Zuur in zich bevatten, zodanig veranderd worden, dat zij gelijk Dier-  C ) dierlijke deelen tot voeding derzelven bekwaam worden. Dat nu de Spijsverteering voon amelijk gefchied door de Sappen en Vogten, die in de Darmen en Ingewanden der Buik afgefcheiden worden, heeft Spallanzani aartgetoont. (s) Wanneer dus de Zuuren, waarmede het Kind gevoed word, door deeze ontbindende Vogten niet in een Dierlijken Aart veranderd worden, volgt het, dat deeze Vogten bedorven en ontaart zijn. Als ik de Ingewanden deezer Kinderen ontleed en derzelver afgefcheiden Vogten onderzogt heb, dan heb ik vooral de Lever zeer groot, en de Galblaas met eene bedorve kragtelofe Gal, die bijna geene bittere fmaak heeft, gevuld gevonden; maar het Speekzei en het Alvleesch-fap (Succus Pancrsaticus) heb ik nimmer, zoveel ik mij herinneren kan, ontaart gevonden. Dus neme ik aan te bewijzen, dat de Algemeen» Oorzaak der Ziekte, hiertoe gebragt moet worden. De voornaamfte Werking der Spijsverteerende Deelen beftaat daarin, dat zij de Planten en rauwe Dieren-Zuuren zodanig veranderen, dat ze tot de voeding der Werktuigen des lighaams bekwaam worden. Het komt derhalven hierop aan, dat deeze Zuuren zodanige verandering ondergaan, dat deeze of met Olie vermengt het dierlijk Vet maken, of met Aard- (2) DisfertazionediFifica Animale eVegetabüe, Tom. I.  Aard-deelen vereenigd, een Midden-zout zamenflellen, dat in het Weijvogt onoplosbaar is, en gefchikc tot de voeding der Deelen van het Dierlijk Lighaam. Dit Aardagtig Midden-zout beflaat uit Kalkaarde en Phosphorisch Zuur: daar nu de Kalkaarde bijna in alle Spijzen is, maar het Phosphorisch Zuur in de meesten ontbreekt, durve ik, zonder eenige vrees van een overhaaftig Oordeel, gerust (lellen, dat de overige Zuuren in de Spijsverteerende Deelen, tot een Phosphorisch Zuur overgaan, te meer, daar men in de ontlastingen van gezonde Dieren geene overblijfzelen der ingenomen Zuuren verder ontdekt. Hoe nu de Zuuren die wij gebruiken, den Aart van het Phosphorisch Zuuraanneemen, kan men, offchoon niet zeker, echter met zeer veele waarfchijnlijkheid nagaan. Het Phosphorisch Zuur komt met de overige Deelen, die men uit het Dierlijk lighaam ontlast, niet alleen daarin overeen, dat het zelve met zeer veel Phlogiston bezwangerd is; maar dit Dierlijk Zuur is zelfs, volgens Scheikundige Proevneemingen, met zeer veel Phlogiston verzadigd, vermits daardoor ondeifcheiden üghamen, die aan de vrije lucht worden blooEgefteid, als dooreen allerfijnst, zeer zuiver vuur, door Phosphorus namelijk, verbranden en verteerd worden. Wat belet ons dus, te dellen, dat de gebruikte Zuuren, door het bijkomend Phlogiflon in de fpijsverteerende deelen, in een Phosphorisch  C ï*8 ) fisch Zuur veranderen? ja zelfs, wrarom zouden wij nier. zeggen, dat daarin het voornaamfte der fpijsvertecring gelegen zij, dat er bij de rauwe Zuureri veele Phlogifton komt en dat deeze , met het Phlogifton vereenigd, den Dierlijken aart aanneériien. —• Dit bevestigen de Plant-eetende Dieren; daar mert bij derzelver Ontleding ontdekt, dat hunne Spijsverteerende Werktuigen meer zamengefteld en ruimer, en dat Óók hun Gedarmto veel langer is. Onder alle de Spijsverteerende Sappen van het Dier-* lijk Lighaam is er geen, dat zo veel Phlogifton in zig bevat, als de Gal, die uit het zwarte, dikke Bloed van^ den Poortader en vooral uit het Phlogifton bereid, irt de Galblaas ftilftaande, hoe langs hoe meet1 Phlogifton ontwikkelt, het geen de verdikking der; Gal en de Gaifteentjens duidelijk aantonen; vermits deeze in het vuur vlam vatten, en eindelijk, na eene zwavelagtige damp verfpreid te hebben, verbranden. Ik meene dus overtuigend bewezen te hebben, dat door de nauwere vereeniging van het fpijsverteefend Vdgt met de Zuuren, die na de Darmen gebragt worden, her Phösphorisch Zuur geboren word. Eerftelijk: Om dat dit Zuur bijnd nooit buiten het dierlijk Lighaam gevonden word. Ten Tweeden: Om dat de rauwe ingenomen Zuuren niet wederom uit het Lighaam geloosd worden. / Ten  C 1*9 > Ten Derde: Om dat de genomen proeven overvloedig bewijzen, dat het Phosphorisch Zuur met Phogifton bezwangerd is. Ten Vierde: Om dat de Gal, boven alle de Spijsverteerende vogten, het voornaamfte en eenigfte is, dat zo veel Phlogifton bevat, en, als het ware, uil hetzelve beftaaf. Daar het nu hier mede dus gelegen is, twijfeïe ikgeenzints, of de Geneeskundigen zullen met mij géreedelijk inftemmen, wanneer ik de naaste oorzaak deezer Ziekte in de verdunde, bedorven en kragteloozeGal ftellc, vooral, zo zij onbevooroordeeld te werk gaan en in agt nee men, dat de Galblaas in alle ontleden Lijken der Kinderen , die aan deeze Ziekte geftorven zijn, gevuld is met één lijmig witagcig vogt, waarin de fmaak niets bitters ontwaart. Dit kfagteloos en ontaart vogc, dat men in plaatfe der Gal vind, is dus onbekwaam, om de Planten-zuuren, als ook het Zuur, dat uit de geftreinde Weij van de Melk of het Zog ontwikkel word, te veranderen, dat is, met het Phlogifton te verzadigen i, waardoor dezelven onveranderd met de Chijl vermengd worden en met de Kalkaarde vereenigd, een Middenzout maken, dat in de overige Dierlijke vogten , in het Weijvogt namentlijk en de ftrembare Weij, gemakkelijk ontbonden word. Daar nu dit Zout, dus ontbonden, uit hoofde der I meer*  C 130 ) meerdere verwandfchap of overeenkomst met het Weijvogt, nog aan de andere werktuigelijke deelen, offchoon in derzelver Celletjes gevoerd, vastkleeft , zo word hetzelve door de opflurpende Vaatjes, als ter voeding ongefchikt, in het Bloed te rug gevoerd en uit het Lighaam uitgevoerd. Daar nu het Phosphorisch Zuur, wanneer de Gal wel gefield is, uit de rauwe Zuuren in het Dierlijk lighaam bereid word; en het zelve, met Kalkaarde vereenigd, een Midden-Zout uitmaakt, dat in de Dierlijke vogten onoplosbaar is , doch met de zeiven flechts Mechanisch vermengt, met het Bloed rond gevoerd word, zal hetzelve in de Celletjes gebragt, door geene andere aantrekking verhinderd, aan dezelven, als een nieuw voedend Deeltje, vastkleeven. Behalven het Phosphorisch Zuur, 't welk met de Kalkaarde vereenigd een Selenites Calcarea en met het Wijnfteen-Zout (Sal Tartari) maakt, een zogenaamd Sal Microcosmicum, dat niet zelden in eene groote hoeveelheid met de Pis geloosd word, zo vind men ook in de tweede Wegen van het Dierlijk Lighaam, het Vet-Zuur, (Acidum Pinguedinis) en zomwijlen eenige fpooren van het ZuikerZuur (Acidum Sacchari). Het Vetzuur, meest altijd met Olie vermengd, maakt het Vet uit, dat men in het Vetvlies (Membrana Cellulofa) vind: dat hetzelve uit andere Zuu-  t m ) Zuuren, tot ons voedfel gebruikt, bereid word do'öf bijkomst van het Phlogifton, is buiten allen twijfel, doordien de proefneemingen van den beroemden Crelliüs met het Vet genomen, aantonen, dat die Zuur door de Destillatie ontwikkeld en losgemaakt, onder de vorm van doordringende en vlugge dampen word opgeheven (3)- Her zelve fchijnt dieshalven^ van hec PhosphorischZuur, dat wij weeten met dit vlugge beginfel als verzadigd te zijn, alleen in mindere hoeveelheid van Phlogifton te verfchillen. En dit is mogelijk de reden, waarom men in'die Menfchen en Dieren, welker Lever eenigzints ziekelijk is, eene zo groote aanwas van Vet waarneemt; want daar de Gal, die in een kwalijk gefteld werktuig bereid is, niet zo eene genoegzame hoeveelheid van Phlogifton bij de rauwe Zuuren voegen kan, als er tot bereiding van het Phosphorisch Zuur vereischt word, zo word het Vetzuur geboren, dat met Olie verzadigd, het Vet uitmaakt3 ten minften hebben voorname Mannen in alle vette menfchen en die in het Vet ab begraven zijn, een of ander ongemak in de Lever waargenomen. Nu moet ik nog het gevoelen van den beroemden Fourcroy, (4) aangaande de weekwording der Been- (3) Chemifcb.es Journal, Theil. I. pag. 60. (4) Memoires de la Societé Royale de Medicine de Paris 1782 — 1783. pag. 497- I 2  C 13* } Beenderen, wederleggen. Deeze meent gevonden Jte hebben, dat de naaste oorzaak der Engelfche Ziekte in den al te grooten overvloed van het Phorphorisch Zuur gelegen is; vermits de Kalkaarde, met dit Zuur verzadigd, in onze Vogten niet ontbonden word en dat deeze Aarde gemakkelijk word opgelost, zo dra het Phosphorisch Zuur boven het punt van verzadiging gaat; zo als dit omtrent de Gijps bekend is, die, offchoonin het Water onoplosbaar, echter, door het bijdoen van Vitriool-Zuur, dadelijk ontbonden word. — Dan, offchoon ik niet ontkenne, dat in zommige Ziekten, waarin eene week wording der Beenderen word waargenomen, (b. v. in die, welke Morand (5) befchrijft, als ook in die, welke Frank (6) de Engelfche Ziekte der volwasfenen noemt,) dit Toeval aan eene overvloed van het Phosphorisch Zuur moet worden toegekend, blijkt het echter klaar uit de verbranding van het Lijm der Beenderen in het open Vuur en derzelver fpoedige Aschwording, dat in Kinderen, die de Engelfche Ziekte hebben, het Phosphorisch Zuur, niet alleen, niet in eene te groote hoeveelheid word gevonden, maar dat het ten eenemaal ontbreekt. Niets belet dus, en zelfs komen alle de Toevallen <■ der (5) Hiftoire de la Maladie Singuliere, Paris 1452. (6) Delectus Opusc. Medic. Tom V. pag. 304 et feqq.  C iS3 ) der Engelfche Ziekte daarop uit, dat het heerfchende Zuur, waardoor de Kalkaarde tot de voeding ongefchikt word, de Engelfche Ziekte veroorzaakt, en dat het onvermogen der Gal de naaste oorzaak der. Ziekte is. ACHTSTE HOOFD-DEEL. De verwijderde Oorzaken (Caufa Remota) der Engelfche Ziekte. Als de Oorzaken, die uitwendig op het Lighaam werken, in eene wederkeerige betrekking daan met de tegennatuurlijke ongefteldheden, die reeds in het Lighaamsgeftel aanwezig zijn, dan ontftaat er eene Ziekte. Deeze uitwendige Oorzaken worden onder de Aanleidende (Occafionales~) gefield; maar de ontaarting van het veranderd Lighaams - geftel behoort tot de Voorbefchikkende ( Prcsdisponentes). De algemeene en naaste Oorzaak deezer Ziekte ons thans!bekend zijnde, gaan wij tot de Verwijderde over, en zullen het eerst over de Voorbefchikkende handelen, zonder evenwel de Algemeene Oorzaak, die het onmiddelijk gewrogt der Verwijderde is, uit het oog te verliezen. De Kindsheid alleen is door deszelfs eigenaartig geitel, tot de Engelfche Ziekte voorgefchikt; men I 3 vind.  ( 134 ) vind immers in alle Kinderen de Lever, in evenreedigheid tot de andere Deelen des Lighaams, veel grooter als in de Volwasfenen, en zij is, zelfs bij de gezondfte Kinderen, altijd bijna tot aan den Navel uügeftrekt. Dat deeze aanmerkelijke "ergroting van de Lever, all en van de meerdere uitzetting en verwijding der Yaten, waaruit zij geheel beftaat, afhangt, leert ons de Ontleedkunde duidelijk, daar immers in de Vrugc alle werktuiglijke Deelen, als bijna geheel uit eene geieiagdge doffe zijn 'zamengefteld, en het Bloed uit de Nageboorte regtsftreeks naar de Lever vloeit, zo moét dit Ingewand door deeze fterke aandrang meer rem de anderen vergroot worden. Deeze verwijding der Vaten moet, daar dezek ven tot de affcheiding der Gal dienen, noodwendig tgn gevolge hebben, dat de affcheiding in dit Ingewand bij Kinderen onderfcheiden is, van die der Volwasfenen. — Zo als men ook in de gezondfte Kinderen zelfs vind, dat de Gal veel dunner is, dan in meer bejaarden. Door deeze uitzetting van de Lever bereikt wel de Natuur aan den eencn kant haar oogmerk uitneemend wel, nademaal deeze wateragtige Gal niet magtig is, pm alle de Zuuragtige Spijzen, waarmede het Kind gevoed word, in Phosphorisch Zuur te veranderen, piardoor eerje mindere hoeveelheid van Phosphorifche Kalk  C 135 ) Kalk in het Lighaam van deeze Kinderen bereid word, hec Ligbaamsgeftel losfer blijft, en dus de groeij des Lighaams niet verhinderd word. — Dan deeze zo noodzakelijke gefteldheid van de Lever maakt, aan den anderen kant, eene voorgefchiktheid totide Engelfche Ziekte, waardoor dezelve, zodra de Aanleidende Oorzaken medewerken, dadelijk geboren word. Hoe flapper de Vezelen van het Lighaam in de Kinderen zijn, des te meer zijn zij vatbaar voor de Engelfche Ziekte; wanc de Ingewanden en derzelver Vaten worden ligter uitgezet en verwijd, waardoor eene meer wateragtige Gal, tot de Spijsverteering ongefchikt, word afgefcheiden. Daarom worden de te vroeg geborene Kinderen door deeze Ziekte eerder aangetast, vermits hunne werktuigelijke Deelen als dan nog geheel en al uit eene iijtnige ftoffe beftaan, en derhalven zeer ligt tegennatuurlijk verwijd worden. Kinaeren, geboren uit Ouders, welker Lighaamsgeftel flap en week is; die een lui en zittend leven, lijden; die overdadig eeten en te veel warme dranken gebruiken; die reeds door den minnehandel of ouderdom uitgeput zijn, en die meermalen een Druipen gehad hebbende, met hun uitgemergeld Zaad Kinderen hebben verwekt; zijn aan de Engelfche Ziekte het meest onderhevig. — En daarvan-, I 4, ,  ff her, dat men dee:e Ziekte oqk bijna nooit Ontmoet onder de lievige landlieden, maar meestal onder de groote en aanzienlijke lieden. Dat de vrouwelijke kunne meerdere gefchiktheid tot deeze Ziekte heeft, durve ik niet ftellen (7); vermits in de eerfte leeftijd het Lighaams -geftel van een gezond Meisje, met dat van een frisfen Jongen niet verfchilt; ook bevestigen de Waarneemingen deeze fteliing niet. Nu ga ik over, om optetellen, welke de Aanleidende Oorzaken zijn, die met de Voorgefchikten deeze Ziekte voortbrengen; wij zullen het eerst hamdelen over de Natuurlijke Dingen, die verkeerd en als vijandelijk op het Lighaam van het Kind werken, De voornaamfte en meest voorkomende Oorzaak deezer Ziekte is de Lucht, als ze met veele waterige Dampen bezet is; en ze krijgt des te meer vermogen , wanneer ze fe gelijk door de Warmte is uitgezet. Want, indien de Kinderen, die in deeze bwnne leeftijd reeds van eene ftappe en weeke Lighaamsgefteldheid zijn, in eene vogtige en warme Lucht leeven, word niet alleen de vrije uitwafeming verhinderd, maar -zelfs, daar het Lighaam als door Waterdampen omringd is, word er door de. opilur- pea- O) Dit zegt de Vachir de la Feutrie in Richters Chirurg, Biblioth. Theil. II. St. II. pag. 65.  C 137 ) pende Vaatjes, die zo wel in de Celletjes der Longen als de geheele oppervlakte des Lighaams openftaan, veel Water in het Lighaam gebragt, en met de Vogten vermengd, waardoor de afgefcheiden Vogten, tot de voeding beftemd, zo verdund worden, dat ze de Vezelen van het Lighaam daardoor flap en week maken; maar daar en boven, (en dit is wel het voornaamfte,) worden hierdoor de Vaten wijder en zij fcheiden een Vogt af, dat, door het Water zeer verdund, en tot deszelfs werking ongefchikt is. De Vaten der Lever, die in de Kinderen reeds van een losfer maakzel zijn, worden dus wijder en het Vogt, dat zij affeheiden, word door het Water dermate verdund, dat het den naam van Gal niet verdiend , en kan dus, onbekwaam tot de Spijsverteering, geen Phlogifton bij de Zuuren bijdoen; dus kan de Spijs geen Dierlijken aart verkrijgen. Deeze rogtige Luchtsgefteldheid is Oorzaak, dat deeze Ziekte in de Landen, die nabij de Zee liggen, als Engeland, Holland en anderen, zo dikwerf voorkomt; -— en dat men deeze droevige kwaal zo veelvuldig aantreft in de. hutten der armen, die al hunne Huisraad te gelijk met zieh in één klein flaap- vertrekje hebben. Hier van daan, dat men in de Steden, die nabij de Zee gelegen zijn, waar de fchamele Inwoonderen in zeer vogtige Huizen, ja zelfs in Kelders woonen, geen Kind vind, of het 1 5 heef:  C 138 ) heeft de Engelfche Ziekte. — Dit is ook de reden, waarom zelfs in ftreeken, die verder van de Zee en Moerasfen afgelegen zijn, in de grootere Steden deeze kwaal algemeener plaats vind, dan op het Platte Land en in Vlekken; overmits de groote Steden gewoonlijk met hoge Muuren omgeven zijn, en de Huizen digtbij den anderen gebouwd, naauwe Straaten bevatten, waardoor de Lucht niet gedurig vernieuwd word, en de ftilflaande Dampkring met verfchillende uitwafemingen, ak 't ware, overladen word. Hier moet ik ook gewagen van die allerongelukkiglle aframmelingen van het menfchelijken gedacht, die de diepfte valleijen der Valoifer en Savoijer Alpen bewoonen, en in hunne eigene taal Cretins genaamd worden; waarvan onlangs berigt is, dat deeze door de Engelfche Ziekte in den hoogde trap worden aangetast (8), overmits de indrukking van het Bekkeneel, ter plaatfe van de Ringswijze Uitpuiling der Hersfenen QProtuberantia Annularis Cerebri) deeze menfehed, die naauwlijks eene menfchelijke gedaante hebben, van alle Reden berooft, en beneden de Dieren fielt. En de Reden deezer Kwaal, die haars gelijke niet heeft, moet men zoeken in den zo vogtigen Dampkring (8) j. F. Ackermann über die Kreünen, eine bifondere Menfchenaart in de Alphen.  C 139 ) kring deezer Valleijen, en de doordringende Hitte, die door de weeromkaatzing der Zonneftraalen op de rotsagdge gronden der Valeijen veroorzaakt word. Het voedzel, waarmede de Kinderen gelaafd worden, is dikwerf de Oorzaak der Ziekte; want, doordien de Gal, zelfs in de gezondfte Kinderen dunner is, kunnen zij niet alle Spijzen verteeren, waarom dan ook de Natuur hun de Moeder-melk tot voedzel bereid heeft. — Dan daar de verderfelijke gewoonte bij ons zo zeer ingekankerd is, dat zelfs de gezondde Moeders weigeren hun eigen Kroost te zoogen, en daartoe zig van eene gehuurde Minne bedienen, ontftaat daar door waarlijk voor de Moeder, maar vooral voor het Kind veel nadeel; want de Natuur heeft in de Moeder- melk zulk een aart gelegt, dat ze juist met de verEeerings-kragten der Jonggeboornen zo geëvenredigd is, dat in de Borften eerst een Wateragtig vogt, dat men Colostrum of Biest noemt, word afgefcheiden en daarna, als het Kind ouder word, het Zog langzamerhand als uit een dunner Voedzel, in een dikker en lijmiger overgaat. —— De Minne in tegendeel, bied aan het eerstgeboren Kind Eorften aan, die reeds dik Zog bevatten, dat, door de dunne kragtelooze Gal niet kunnende verteerd worden, verzuurdt, en dus de beginfelen der Engelfche Ziekte maakt. —■ Dat de Vrouwen-melk beter is dan die der Dieren, is door  C 14a ) door de Scheikundige proefneemingen van- zeer vermaarde Mannen bewezen (9J. Daar ze door de zagtere Zuuren; ja zelfs door de fterkfte Vitriool, Salpeter-en Zeezout - Zuuren niet gedreind word. — Het Zog is dus het beste voedzel voor Jonggeboornen, waarbij de Koemelk, Ezelinne en Schapenmelk niet komen. Want de Dieren-melk word eerder Zuur dan de Vrouwen-melk, vermits zij door de Gal in de Kinderen niet tot voedzel bereid kan worden. Hier toe behoort ook de Pap, die fchielijk eene Zuuie gisting ondergaat, en de gezuikerde Spijzen, die daar en boven door hunne Zeepagtigen aart de vaste Deelen des Lighaams verfiappen en ontbinden. Wanneer de Kinderen eenige kragt in de Spieren hebben gekregen, is hun de lighaamsbeweeging hoogstnoodzakelijk; daardoor immers word de'omloop des Bloeds bevorderd, en gevolgelijk ook de voeding: ~ daar en boven vermeerdert hier door de kragt en lievigheid der Vezelen. Het is derhalven voor deeze kleine Kindertjes zeer nadeelig, en (9) Spielnian de lacte humano optime- infantum recens natorum alimento: Voltelen, obf. chemie, med. delacte hum. ejusque cum afinino et ovillo compar. Traj. ad Rhcnum 1775. Cap. III § 1. Bergius Schewd. Abhandl. B. 34. pap. 40.  ( Hl ) ' en dit is niet zelden de Oorzaak deezer Ziekte, als men hun alle lighaams beweeging onthoud, en ze in de Zitfloelen als opgefloten houd; vooral wanneer zij aanhoudend met de blote Billen boven den Pot zitten, waardoor de rottige uitwafeming van de Pis en Drekftoffen weder worden opgeflurpt. Ziekten, waardoor de Kinderen in hunne allereefte jeugd worden aangetast, vooral zo daardoor de Werktuigelijke Deelen der Spijsverteering worden aangedaan , of het Lighaam verzwakt word, verwekken ook zeer dikwijls deeze Ziekte; hiertoe nu behoren al te derke Ontlastingen, als Bloedftoningen, Buikloop en Merk Zweeten, het moeijelijk uitbotten der Tanden, Kinkhoest, Wormen en meer anderen, die ik onnodig achte optenoemen. Vooral moeten wij de tusfehenpoozende Koorts, (Febris Intermittens) bijzonder in de Herfst-tijd, niet uit het oog verliezen; die volgens getuigenis van Sydenham (O zeer dikwijls in de Kinderen dooi de Engelfche Ziekte gevolgd word; en geen wonder, daar wij weeten, dat na deeze Koorrfen de Buiks- Ingewanden als opgeblazen en grooter worden ; dit hebben de Geneesheeren verkeerdelijk Verdopping genaamt, daar de beroemde Rezia fja) dé (i) Opera Medica, Geneva; i77j."Tom. I. pag, 59. ; (ij Libro Citat'o.  C 142 ) de Vaten eerder verwijd en uitgezet gevonden heeft, het geen men ligtelijk kan afleiden, daar de omloop van het Bloed door de Vaten, wier natuurlijke Hevigheid door gebrek van voedfel gedurende de Koorts minder word, door de prikkeling der Koorts fterker word. Wanneer dus de Koorts een Kind aan¬ tast, zullen de Vaten der Ingewanden, die nog zo weinig vastigheid hebben , eerder uitgezet en de Lever grooter worden, waardoor eene wateragtige Gal, tot de Spijsverteering onbekwaam, word afgefcheiden en dus de Naaste Oorzaak der Ziekte word voortgebragt. NEGENDE HOOFDSDEEL. Waarom Kinderen, loven drie jaren oud, deeze Ziekte niet krijgen. Na den Aart en Oorzaken der Engelfche Ziekte te hebben nagegaan, zal ik tot dit Vraagpunt overgaan. De Vrucht beftaat in de eerfte dagen na de bezwangering uit Slijm, geheel dun en doorfchijnend, en zelfs fchijnt het zamenftel des Lighaams, op de helft der Dragt, uit geene andere ftoflè dan uit eene dikkere Lijmige ftoffe te beftaan. Het is dus overeenkomftig met de Waarneemingen , als wij ftel-  C 143 ) Hellen, dat s'Menfchen eerfte beginzelen door Slijm , dat het ftrerabare Weijvogc van het Moederlijk Bloed oplevert, gevoed worden. En wel in de eerfte Maanden der Zwangerheid word door de Vaten der Moederhoek niets, dan dit ftrembaar, zeer dun Weijvogt naar de Vrucht gevoerd; dan na mate de Moederhoek en de Navelftrengs Vaten grooter worden, vloeien er ook andere Deelen, als Olie en Aardagtige Deelen door; die echter, in evenredigheid tot het ftrembare Weijvogt, in eene mindere hoeveelheid naar het Kind gevoerd worden, dan er in s'Moeders Bloed bevat is. Dit bevestigd het Lighaams- geftel van een Jonggeboren Kind, nademaal die vasten lievigheid der vastere Deelen, die bij volvvasfefen werd waargenomen, in deeze geheel ontbreekt; zijnde de Spieren lijmagtig en als ontbloot van Peezen; de Beenderen zwak en flap, en uit los vereenigde Vezelen beftaande, zo dat dezelve eerder gebogen dan gebroken kunnen worden. Dan zodra het Kind geboren is, en zijn eigen leven, (onafhangelijk van de Moeder:) leeft, dat is de Lucht inademt en door Spijzen gevoed word, die het door den Mond neemt, befpeurt men weldra verandering. — Wanneer het door gefchikte Spijze gevoed word, en in eene zuivere Lucht leeft, groeit het lighaam meer en meer op, en word te gelijk ftevig en fterk. — Maar zo men het voedfel geeft, dat  C 144 ) düt moeijelik te verteeren is, of dat het nog flappe Lighaams-geitel door andere uitwendige Oorzaken verder ontbonden word, dan krijgt het Kind de Engelfche 'Ziekte, en de voeding word tefFens met den groeij des Lighaams verhinderd. Wanneer het Kind in de eerde jaaren goed en gefchikt vocdfel krijgt, en daardoor de Lighaamskragten dagelijks toeneemen, dan worden de Beenderen fteviger; de Spiervezclen worden meerder, zij worden rooder, en krijgen Peezige Einden; de Ingewanden, die in de holligheden van het Lighaams bevat zijn, en in de eerfte jaren losfer en meer uitgezet waren, verkrijgen door dit voedzel haare vastigheid en grootere veerkragt. — Hierdoor worden haare Vaten naauwer en het geheele Ingewand kleinder;- dat nu deeze vermeerderde vastigheid en kragt, die het Lighaam verkrijgt, aan de Aard-deelen moet toegekend worden, is uitgemaakt, daar de grootere evenredigheid van Aard-deelen, de Spieren , de Beenderen en Vliezen van volwasfen Menfchen van die der Kinderen onderfcheit. Hoe vaster en Heviger nu de Ingewanden worden, des te meer worden zij tot de affcheiding van hunne eigene, zuivere en door Waterdeelen min verdunde, Sappen gefchikt: dus zal de Lever, vaster van maakzel geworden, eene geele, fterke, bittere Gal uitftorten, niet meer zo ontaart en Waterig als die door  ( i45 ) door de flappe, fpónsagtigé Lever'iri de JohgëKü> deren bereid word. Deeze kragrige Ga! is nu ook gefchikt tot verteering der anderzints bezwaarlijk verteerbare Spijzen; zij verandert die in een Dierlijken Aarty zij vermengt het Phosphorisch Zuur, dat door Eet bijgevoegde Phlogifton gemaakt i&i met Aarde, welke aan de Werktuiglijke Deelen langs hoe meerder ftèvigheid geeft, en maakt die ter verrigring van hun eigen Werking van dag tot dag gefchikter.' Indien dus het Kinderlijk Lighaam langzamerhand gevoed word met eeten, dat gemakkelijker verteer^ en het word teffens behoed voor de fchadelijke uitwerking der uitwendige Oorzaken, zal het als bij trappen het gevaar der Engelfche Ziekte ontduikeni terwijl het Lighaam door meerdere kragt der Spijsveneerende Deelen nu zo gefteld word, dat hec ligtelijk de uitwendige en Aanleidende Oorzaken te loor ftelt, en dat, offchoon die Oorzaken met zo veel kragt op het Lighaam werken, als waardoor zij iri jongere Kinderen de Engelfche Ziekte zouden heb* ben te weeg gebragc, dit nu egter onbefchadigd blijft. K TIEN*  C 1.46- ) TIENDE HOOFD-DE EL. Gejieldheid Van het Lighaam, na de Engelfche Ziekte. Wanneer het Lighaamsgeftel door gunftige omHandigheden, of door de hulp des Geneesheers verandert, ofte de Aanleidende Oorzaken ophouden, verminderen de Toevallen der Engelfche Ziekte langzamerhand en de Lijder word herfteld. De Werktuiglijke Deelen der Spijsverteering worden door verloop van tijd fterker, en daar door gaan de Spijzen, nu wel verteerd, tot beter voedfel voor het Lighaam ovér* — De Beenderen, die door gebrek der Aardagtige Deelen geheel week waren geworden, verkrijgen ook nu door toevoer van nieuwe Aarddeëlen vast- en lievigheid; de Spieren krijgen fterkte en kra fottjge Lucht," Zuufagtige Dampen ; een klaar bewijs, dar. de dood in deeze Ziekte op eene geheel andere wijze veroorzaakt word, als in andere Ziekten: dit bevesdgd ook het vcrfchilder Toevallen gedurende den loop der Ziekte. Want in de overige Ziekten, waardoor het L:ghaam vergaat, beginnen de Deeltjes van het Lighaam te verrotten en, wanneer zij in hun hoofdbeginfelen ontbonden worden; dan vermeerderen de pntwikkelde Vonkjens zeer de warmte des Lighaams, en de fcherpheid der vlugge rottende Deelen prikkelt het Hart en de Vaten, waardoor de Koorts word yeroorzaakr. Dan in deeze Lijderen word de Verrotting der Deelen, door het Zuur doortrokken, verhinderd, waarom men ook bijna geene warmte des Lighaams befpeurt, maar veel eer koude en bleekheid der Ledematen. De Pols word niet radder, maar langzaamer dan de natuurlijke en traager, en gedurende den geheelen loop der Ziekte is er geen Koorts, uitgezonderd een Sluip koortsje, dat er zomtijds op 't einde der Ziekte bijkomt. Word de Dood in andere Ziekte verhaast door verfchillende Oorzaken, waardoor de Werktuigljke Deelen door onbinding van derzelver beftaandeelen yernield worden; zo derven deeze Lijders door eene andere Oorzaak, te weten, door bedorven Spijsvertee- ring  ( i5i ) ring en overvloed van raauw Zuur; behalven eene bedorven Slijm, word er tot de voeding van het Lighaam niets anders aangewend; hierdoor wórd eene algemeene Uitceering, Verflapping en Ontbinding der Vezelen veroorzaakt, en langzamerhand vergaat alle de Prikkelbaarheid: daar nu hiervan alleen s' Menfchen leven afhangt, is de Dood, na dat de Prikkelbaarheid uitgebluscht is, onvermijdelijk; want de Slagaderen, onbekwaam door hunne eigen kragt het Bloed voorttefluwen, maken een hinderpaal voor het Hart, dat dóór de groote verzwakking van deszelfs Vezelen deeze hindernisfe niet kan overwinnen, en dus houd met den omloop des Bloeds te gelijk 'het Leven op. Het Sluipkoortsje, dat men op het einde der Ziekte befpeurd, word geenzints door de Prikkelende Deeltjes van het verrotte Bloed, (gelijk in ander Ziekten) veroorzaakt, maar hangt af van de pogingen van het Hart, om het weerftandbiedende Bloed, dat in de Slagaderen, die reeds alle Prikkelbaarheid verloren hebben, als ffil ftaat, voort te ftuuwen. —— Hier bij komt, dat, wanneer de omloop/des Bloeds Zo aanmerkelijk vertraagd is, de bedorvéne Deelen door de Ontlastende Wegen niet geloosd worden, en langzamerhand beginnen te rotten, het welk de verrotte (tinkende Buiksontlastingen, die men aan v einde der Ziekte waarneemt, klaar aantooneh. Ka, DER-  PERDE AFDEELINQ, De Geneezing der Engelfche Ziekte. TWAALFDE HOOFD-DEEL, De Middelen ter Geneezing deezer Ziekte, door de Artzen aangeprezen. 3Daa r het geen er wegens het Onderfcheid deezer Ziekte en haare Voorzegging hier te zeggen ftond, reeds genoeg door zeer Vermaarde Mannen, die deeze Ziekte befchreeven hebben, gezegd is, en van S wie ten, de Uitlegger van den Grooten Boerjja y e, deeze taak bijna geheel afgedaan heeft (3), op dit ituk in de qpgegeve Vrage, als genoeg bekend en klaar, niet word aangedrongen; zo gaa jk dadelijk, na den Aart en Oorzaken der Engelfche Ziekte; behandeld te hebben, over tot derzelver Geneeskundige Behandeling; en geve eerst de Genees- (3) Comment. in H. Boerhaave Aphorismos de cogn. ft cur. morbis. Tom V. p. 592 et feq.  ( 153 ) neesmiddelen op, die door onderfcheiden Schrijvers tegen deeze Ziekte zijn aangeprezen. De meeste Middelen, die ter genezing der Engelfche Ziekte voorgefteld worden, zijn uit het Plant enRijk genomen. Glissonius voornamentlijk prijst zeer de Rhalarber aan (4), gelijk ook meer anderen doen (5)" Willam Fordyce heeft veele Lijders genezen met eene gifte van drie tot fes grein Rhabarber en tien grein Sal Polychrest, alle ochtend toegediend, waardoor vooral de Buikloop verminderde (6). Zeviani verzekert, dat de Rhabarber nimmer goede uitwerking doed, ten zij vereenigd met het Ens Veneris (7), Rosentein is in vermoeden, dat de Water Patick (Rumex Aquaticus), die foms in plaats van de Rhabarber gebezigd kan worden, wel eenig vermogen tegen de Engelfche Ziekte heeft (8). De Meekrap, (Rubia Tinctorum) die tot in de Beenderen doordringt en dezelven volgens ge* nq- (4) Tractatus de Rachitide. (5) Strack', de Rachitide in Act. Phyf. Med. HasfiacS'. Vol. I. Art. 24. (7) New inquiry into the Caufes of putrid and infUmmatory Fevers. (7) Della cura dei Bambini attacati delle Rachitide: Veron. 1761. et in Comm. Lipf. Vol. 12. pag. 419. (S) Loco citato. pag. 596. K 5  ( 154 ) nomene Proeven rood verwt, is ook tot de Genezing deezer Ziekte, die flegts als eene Ziekte der Been^ deren befchouwt is, gebruikt. Levret heeft deeze Wortel het eerfte inwendig vcorgefchreven; hij liet een Otace Tartarus Solubilis en even zo veel Meekrap met 4 pond Water koken, en dan gaf hij dit, na er Honing te hebben bijgevoegd, den Kinderen te drinken (9). Hij heeft veele navolgers gehad, waaronder den Vermaarden Rosenstein, die gewilt heeft, dat men het afkookfel van deeze Wortel met veel Water aangelengt en met Venkel als ook Oranjefchillen fmakelijk gemaakt, den Kinderen tot hunnen gewonen Drank zoude geven (1). Haller verkiest de Infufie deezer Wortel boven het Afkookzel (2), Sichi (3) heeft waargenomen, dat dit middel, in gevalle het Kindje dit bitter Afkookzel tegenftaat, aan de Minne ingegeven, heilzaam is. Haller tekent aan, dat de Sreenbreke QSaxifragaj door de Engelfchen in deeze Ziekte gebezigd, dikwerf zeer wel aan de verwagting heeft beantwoord (4). Pfr, (9) 1' Art des Accouchemens, p. 280. (O Li C pag. 594. (2) L. C. pag 197. (3) Vid. Frnka, L. C. pag. 262. (4) L. C. pag. 197.  ( 155 ) Hartmann (5) geeft deeze Lijders de Hertftonge (Scolopendria) en Steen-Ruice (Rutd Muraria) tot fes Drachmen, gekookt met Water tot twaalf Oneen. Hij tekent ook aan, dat de Tamarifc-bast, in Water afgecrokken, met vrugt is toegediend (6). Störk prijst de Dolle Kervel, (Cicuta) tegen de Engelfche Ziekte aan, en verzekerd, dat een Jongetje, die andere Middelen vrugteloos gebruikt had, daar door volmaakt herfteld is, hebbende in 8 dagen de gifte tot 6 grein daags gebragt (7), daarna heeft hij met nut gebruik gemaakt van Pillen uit het Extract van Dolle Kervel, Spaanfche Zeep en Sijroop van Duiven - Kervel (Syrupus Fumarik) (8). Hij verzekert ook, dat door het Extract van Munnikskappen (Aconituin) de Engelfche Ziekte en de Winddoorn (Spina Ventofa) geheel genezen Haller prijst de Duivelsdrek, (Afa Foztida) zeer aan, door welke alleen twee Broeders, die de Engelfche Ziekte hadden, volmaakt herfteld zijn (1). Het (5^5 Formuls Remediorum Lipf. 1771. No. 697. (6) L. C. No. 771. (7) Libell. de Cicuta. Vindob. 1761. Cafu 32 et 24.1 (8) Mediz. Pract. Unterricht fur Feld und Land Wundartze, Wien. 1776. theil II. pag. 197. (9) Libellus de Stramonio, Hyosciamo, Aconito Vien. 1762. pag. 110. (1) L. C. pag. 197.  C 156- ) Het zagte Afkookzel van gebrande Eikels, welker vermogen door Schröder ter geneezing van zo veele Ziekten beproefd is, word door Hem, als een gefchikt Geneesmiddel tegen de Engelfche Ziekte, zeer aangeprezen (2). De Haen getuigt, dat het door Waarnemingen gebleken is, dat de Koorts-bast (Cortex Peruvihnus) zeer veel in deeze Ziekte der Kinderen vermag (s)- Dan Cullen beklaagt zig, dat men dezelve, uit hoofde der fterke bitterheid, in geene grote hoeveelheid aan de Kinderen kan ingeven (4). PvOsenstein verzekert, dat Hij door het Sal Esfentiale van de Kina, gedurende negen Maan*den, tot tien grein dagelijks toegediend, deeze Ziekte heeft genezen (5). Wepster h?.eft Stovingen en Clijsteeren uit het Afkookfel van de Kina met een goeden uitflag gebruikt (ó). Hiertoe behooren ook de Inlandfche Basten, Kruiden en Wortels, die dikwerf in plaatfe der Koorts? bast met vrugt zijn toegediend (t. w.) de Eike en Wil- (2) Von den Wirkungen der Eichlen pag. 28 — 33. (3) Ratio medendi. (4) First Lines of Fracties of Phyfick, Tom. IV. (5) L. C. pag. 589. (fi) L. C. pag. 148,  C H7 ) tfilligebast (7) de Nagelwortel (Radix Gei Urbani), Zeven blad (Tormentilla~) &c. Waterkers (Trifolium Fibrinum); kleine Santorij (Centaurium Minus) &c. Tot de tweede Clasfe der Geneesmiddelen, uit het Rijk der Delfjloffen genomen, behoren De Staal-middelen: Camper roemt uitermate zeer de Crocus Martis met opilurpende Middelen vereenigd. Störck mengt het Vijlfel van Staal met de Rhabarber Wortel, en geeft daarvan tweemaal des daags tien grein (8). Er is er, die het gebruik van het Staal In fubftantie afraden, uit hoofde der zwakheid der Maag in deeze Lijdertjens, en verkiefen daarom liefst hetzelve, in een Planten-Zuur ontbonden, toe te dienen. Boerhaeve prijst den, door hem bereiden Staalwijn, als een voor Vrijsters en Jonge Kinderen onfchatbaar, Geneesmiddel, zeer aan (9). Boer- (7) Guntz heeft uit de Cortex Salicis Caprice Badftovingen gemaakt, en het Afkookfel van de Salix Vittllina tot Drank gegeven, zie deszelfs Disfert. de Cort Salicis. (8) Loco Citato. (9) Elementa Chetnis. L. B. 1732. Tom. II, pag. 445,  C i*8 ) Boerhave 0) Armstrong (2) en Haller (5) hebben onderfcheiden Genees * wijnen (Vina Medicata) uit het Staal, Specerijen, bittere en zamentrekkende Kruiden gemaakt, aangeprefen. Wanneer men den Staal-wijn den Kinderen niet in kan krijgen, dan raad Rosenstein de natuurlijke of de door konst bereide Minerale Staalwateren aan (4). de Flores Salis Ammoniaci Martiales ofte anders gezegt het Ens Veneris Boylei zijn als een Specificq middel tegen de Engelfche Ziekte aangeprezen; Zeviani getuigt, dat Hij zig van dit Middel altijd met een zeer gelukkig gevolg heeft bediend (5), en Boerhave heeft het zelve tot twee grein daags voorgefchreven (6). Benevoli heeft de Flores Salis Ammoniaci met Koperdeeltjes bezwangerd, met goed gevolg laten gebruiken, volgens getuigenis van Van S wieten (7). De Kwikmiddelen worden van de meesten als feha- (1) Mater. Medic. ad § 1489. (2) Uber die gewohliche Kinder Kranckheiten und deren behandlung pag. 103. (3) L. C. pag. 197. (4) L. C. pag 598. (5) L. C. pag. X19. et feq. (6) Mat. Med. ad § Cit. (7) In Comrn. Tom. V. pag. 628.  C 159 ) fchadelijk in deeze Ziekte, verworpen. — Echter prijst ze de Hoogl. Bromfield, in 't begin der Ziekte aan, die in het verkeerd denkbeeld ftond, dat hij door dit Middel de Klierverstoppingen losmaakte (8). Vogel raad het gebruik der Kwikmiddelen aan, wanneer de Engelfche Ziekte met Wormen vergezeld is (9). De Spiesglasmiddelen (Antimonialia) zijn ook in deeze Ziekte beproefd: te weten het Sulphur Auratum Antimo'nii de Kermes Mineralis, Vinum Antimoniatum Huxhami; Unzer raad aan om deezen Kinderen in plaatze der Snoeperijen en Zoetigheden liever Spiesglas - Koekjes te geven (1). Dat de Aluin, onder de Middenzouten iets vermag ter Geneezing deezer Ziekte, fchijnt deszelfs zamentrekkende, en verfterkende kragt aan te duiden; men geeft het in Water of in Weij van Melk ontbonden, voor den gewoonen drank. .— Zommige Engelfche Geneesheeren bereiden eea Bad uit eene grootere hoeveelheid Aluin (2). Aan (8) Chirurgical Obfervations and Cafés, vid. Richters Chirurg. Biblioth. B. II. ft. 2. pag. 137. (9) Prslect. Cit. pag. 552. (r) Den Artz. Tom. 8. pag. 187. (2) Zie Wepfter 1. c. pag. 149.  ( i6ó ) Aan de Aardagtigé Middelen, die het Zuur opflurpen, word, daar ze het eerde gewrogt der Ziekte wegeemen, door de Artfen zeer veel toegeichreven: hier toe behooren Krijt, Kreeftoogen, Eijerfchalen enz. — De Ha en verhaalt, dat Hij door het Poeder van Gecalcineerde Öesterfchelpen alleen', veele Kinderen die de Engelfche Ziekte hadden, genezen heeft, (3). alfchoon Cullen getuigt, hiervan geene de minfte uitwerking te hebben gezien (4.)» intusfchen verzekerd Hall er, dat alleen door het gebruik van Aardagtigé Middelen een Kind, dat de Engelfche Ziekte had, herfteld is (5). Rosenstein verkiest de Loogzoutigeh boven de Opjlurpende Aardagtigé Middelen: hij ontbind een halv Once Zout van Wijnfteen in een pond Water en geeft daar van aan de Kinderen van 20 tot 100 druppen (6). Abilgard heeft bij het Afkookfel der Koortsbast en Meekrap het Zout van Wijnfteen gedaan, met dat gelukkig gevolg, dat hij een Jongetje, dat de Engelfehe Ziekte had, en overal met Zweeren bezet was, volkomen herfteld heeft (7). Uit (3) L. C. Tom. IX. pag. 24$. (4) L. C. pag. 256. (5) Disf. citat. pag. 196. (6) L. C. pag. 596. èt fe is. — Het tweede: Als deeze Toevallen verergeren $ de einden der Beenderen zwellen en die der Ribben knobbelig worden; het bovenfle gedeelte van het Voorhoofds-been uitpuilt; het Hoofd grooter word en naar een der Zijden overhelt; de Buiksontlasting opftopt, en de Beenderen krom worden, en er eindelijk een Sluipkoortsje en fterk Zuurriekend Zweet bijkomt. In het eerfte Tijdperk heeft men geene Geneesmiddelen nodig, doordien eene goede levenswijze gewoonlijk tot herftel der gezondheid voldoende is ï men moet dus deeze Kinderen voor eene vogtige warme Luchtsgefteldheid behoeden, en, ten opzichte van hun verblijfplaats, zo handelen, als ik te voren heb opgegeven. In het begin der Ziekte is de Gal dun, en tot de Spijsverteering ongefchikt, egter ontbreekt zij niet geheel en al; dit immers bewijzen de groene Buiksontlastingen, vermits de Gal met het Zuur vermengd, een groenen kleur aanneemt. Men moet dus in dit Tijdperk der Ziekte, den Kinderen met den eerften de Melk onthouden, zo wel de Moeder-melk als die der Dieren, doordien die onverteerd zijnde, Zuur word, en dus de Ziekte verergert. Ook is de Bouillon en Befchuit, in Water geweekt , deezen Kinderen nadeelig; vermits de onder-  ( 175 ) dervinding geleerd heeft, dat deeze fpoedig eêne Zuure gisting ondergaan, en dus, door de wateragtige Gal niet te ondergebragc zijnde, aanleiding geven tot verergering der Ziekte. Het beste voedfel, en dat zijns gelijk niet heeft, dat men in dit Tijdperk der Ziekte deezen Kinderen kan geven, is eene zogenaamde Amandel-melk, (JLmulfie), die uit een Doijer van een Eij met een weinig Zuiker, in een pond Water gewreven, gemaakt is, die hun tot gewonen drank gegeven word. In de eerfte levensmaanden is deeze, door konst bereiden, Melk, voldoende, en daar is niets meer tot de voeding nodig; maar is het Kind ouder, dan kan men het ook het Wit van het Eij geven, dat met Zuiker gewreven is; men moet intusfchen zorgvuldig toezien, dat men het Kind geen Groenten geeft, of zulke Spijzen, die in de Maag Zuur worden; liefst moet men den Kinderen Vieesch geven, dat eerder tot de Rotting overgaat, als tot Zuure gisting. Ik heb dikwerf de beste uitwerking van zulk een Voedfel, dat uit Hoender -Eijeren bereid word, gezien; daardoor heb ik de Zuure Oprispingen en groenen Buikloop fpoedig overwonnen; de flappe Lighaams gefteldheid was, buiten verwagting, ras verdwenen, en de vorige gezondheid en vlugheid der Ledematen herfteld, en men zal zich hierover niet ver-  C 176 ) Verwonderen, als men overweegt, dat dé kragten ter verteeririg der Spijzen in de Kinderen zwak zijn, en dat er niets moeielijker te verteeren is dan de Planten-Zuuren, die de eenigfte zijn, welke, na de Spijsverteering, in een gezond Mensch geheel onveranderd gevonden worden. Dan de Hoender^ eijeren verzuuren nimmer, maar, als zij bederven, zo verrotten ze; zij hebben dus in de Maag def Kinderen zo veele kragten niet nodig tot hunne verteering, doordien derzelver Hoofddorpen reeds van zelfs tot de voeding des Lighaams gefchikt zijn, en dus geene verdere verteering ofte verandering nodig hebben. Daar ik nu in de Genezing der Ziekte alle Groenten, Melkkost, Vleeschfoupen en Befchuitpappen als fchadelijk veroordeele en verbieden zö verkieze ik egter, als het Kind meer dan een half jaar oud is, en toe de voeding meer voedfel nodig heeft, boven ander eeten, Malsch Vleesch, zo toebereid, dat het gemakkelijk kan gebruikt worden, hiertoê behoort vooral de Commifiio Alba Clerckii , die ik egter dus verandere, dat ze voor deeze Ziekte meer gefchikt zij; ik laat namelijk, één Once wit Capoenen of Hoender Vleesch, zonder vel of vet, met twee Doijers van Eijeren, en één pond zuiver Water in een Mortier zamen wrijven, en doe er als dan voor den aangenamen fmaak Olie van Citroen- fchil-  C 177 ) fchillen met Zuiker gewreven (Elaofaccharum CL tri) bij; waarvan ik drie of viermaal des daags eene genoegfame hoeveelheid aan het Kind laat toedienen; zij gebruiken het gemakkelijk en verteeren het zeer gemakkelijk, wordende daardoor de Lighaamskragten en de gezondheid fpoedig herfteld; Hier helpen geene Geneesmiddelen, die men den Kinderen zeer bezwaarlijk kan inkrijgen, en die ook -zeer zelden de Eerfte Oorzaak der Ziekte wegneemen. De meeste Geneesheeren doen zeer kwalijk, wannéér zij de Zuure Oprispingen en herhaalde Zuure Buikondastingen ziende, zich alleenlijk tot de. ontlasting der Drekftoffen bepalen; en bun herhaalde Purgatïen uit Rhabarber, Spaanfche Zeep of andere Buikzuiverende Middelen toedienen. — Hierdoor immers neemen zij de Oorzaak der Ziekte niet weg; maar integendeel word de kwaal door deeze Middelen erger, en zal gedurig weder befpeurd worden, zodra men mét de Buikond'astende Middelen ophoud; daarenboven- worden de Ingewanden door deeze Geneeswijze zeer verzwakt, de kragten der Spijsverteering verbroken , en dus laten ze de Ziekte in veel dimmer ftaat. Ik wil egter niet ftellen, dat in deeze Ziekte nimmer Buikzuiverende Middelen nodig zijn: er zijn zelfs zommige gevallen, waarin ze zeer dienftig M zijtV  C 178 ) zijn, vooral wanneer veele Wormen de Darmen fterk Prikkelen. — Zijn 'er tekenen van Wormen, dan geve ik of een afkookfel van het Wormkruid, of Osfengal, in Water ontbonden, mee Honigen daarna laat ik ze eene Emulfie gebruiken uic drie tot vijf grein van de Refina Jalappaa, met eene genoegfame hoeveelheid van Ejerdoijers; van dit Middel egter bediene ik mij nimmer buiten noodzakelijkheid; ook niet, wanneer er Wormen geloosd worden, daar het mij niet onbekend is, dat zij uit bedorven Darmflijp voortkomen, en dus een gewrogt der Ziekte zijn, dat niet, dan na wegneeming der Oorzaak, ophoud. Alle Baden zijn voor deeze Kinderen zeer nadeelig, daa he* is zeer nuttig, hen dikwerf fchielijk in koud Water te dompelen, en zeer fpoedig uittehaalen; daarna het Lighaam met een Wollen Lap te wrijven; want hier door herkrijgen de ftappe Deelen hunne veerkragt, en de Prikkelbaarheid vermeerdert. Wanneer de Ziekte in haar Tweede Tijdperk is ingetreden, dan toonen de week geworden en gezwollen Beenderen niet alleen eene grote flapheid deiwerktuiglijke Deelen aan, maar ook dat de geheele Voeding bedorven is. Want, daar de Aard- deelen ontbreekea, zo word er een bedorven Slijm in de Celletjes gebragt, het geen de flijmige Korst, die de Beenderen bedekt, klaar bewijst. In  ( 179 ) In de Geneezing van die Tijdperk moet men op twee aanwijzingen agt geven: Voor eerst dat de Naaste Oorzaak der Ziekte worde weggenomen, vervolgens, dat de zo zeer verzwakte Deelen des Lighaams gelterkt worden; hiertoe moet men omtrent het afweeren der Uitwendige Oorzaken en de Levenswijze hetzelfde in agt neemen, dat ik tot behoeding der Ziekte aangeraden, en in het Eerde Tijdperk der Ziekte aangeprezen heb. Daarna moet men door Bittere, Zamentrekkende Middelen de Geneezing volmaken; onder deeze zijn de bittere Kruiden, Basten en Wortels, door verfcheiden Geneesheeren in deeze Ziekte aangeprezen, en waarvan ik te voren de voornaamften gemeld hebbe. De Tincturen egter en Extracten, die uit deeze Planten bereid worden, zijn verre te verkiezen boven derzelver gebruik in fubftantie , vermits het Poeder , in de Maag en Dammen, in de bedorven flijm als omwonden, onverteerd geloosd word. —— De Tinctura Rhei Aquofa, het Extractum Corticis Peruviani, Gentiana, Trifolii Fibrini, &c* zijn uitmuntend; men geeft ze in Water Ontbonden, met eene bijgevoegde Sijroop: men moet dezelven in zo eene hoeveelheid toedienen, dat er de Buikontlasting niet door bevorderd worde; nadien dit meer fchade dan nut zoude toebrengen, vermits M 2 daar  C 180 ) daardoor veel Vogten naar de Ingewanden gefokt en geloosd worden. Maar onder alle de Middelen voor de Engelfchè Ziekte zijn de voornaamflen, dé Staal-Middelen ; want daar de kragren der Spijsverteering in deeze Lijders zo zeer verzwakt zijn, zo worden alle Planten , en zelfs de Extracten der bittere Planten, door hun langer verblijf in het Gedarmte, Zuur. Dan de Middelen, die uit het Staal bereid worden, verdienen daarom de voorkeur. Voor eerst: om dat zij geen Zuur veroorzaken, maar het zelve eerder opllurpen; ten tweeden: om dat zij, in Zuuren ontbonden, het allerfterkst zamentrekkend en verfterkend Geneesmiddel uitmaken; ten derden: om dat zij> met Zuuren vereenigd, zeer veel Phlogifton uitlaten» het geen in het Lighaam van een Kind, dat de Engelfche Ziekte heeft, vooral vereischt word. En daarom offchoon ik nier ontkenne, dat het Staal, in Plantfappen of in Wijn ontbonden, allergewcn?chte uitwerkingen in deeze Ziekte heeft, is het, dat ik het Staal in fubftantie verkiefe; en ik late de Limatura Mart is Alcoholifata, drie of viermaal daags, van twee tot tien grein, gemengd met Pap en met Geneesmiddelen, uit het Dierenrijk genomen, ingeven. — De Staal wateren, als die van Pijrrnönt, Swalbach, Ems en anderen worden daar. om  C 181 ) om te regt ter geneezing deezer Ziekte aangeprezen^ vermits het Staal alleen in het Lugt-Zuur ontbonden, nog veel Phlogiston bevat, en zich met de rauwe Zuuren, die in de eerfte Wegen der Kinderen, die de EngellcheZiekte hebben, gevonden worden, met het overgebleven Lucht-Zuur, gemakkelijk vereenigen. Wanneer een Kind, dat de Engelfche Ziekte heeft, reeds Tanden heeft, moet men zorg dragen, dat deeze door Beenbederf (Caries) niet aangedaan worden; daar dog de adem deezer Lijders met veele Zuurdeelen. bezwangerd is en de zuure Dampen de verglaasde Korst der Tanden wegvreeten, is dit de eenige Oorzaak, dat de Tanden geheel verteeren, zo als de vermaarde Wedekind dit in het breede heeft aangetoond (8), Zij kunnen echter voor het bederf ligt behoed worden, als zij twee of driemaal daags met een opflurpend of loogzoutig Tand-Poeder gewreven worden; tot dat einde heeft hij een Poeder voorgefchreven uit Rood Coraal en den Calmus Wortel (Calamus Aromaticus,~) van ieder een half Once; of gebrande Korst van Brood met Tabaksasfche; of (Oleum tartari per deliquium) met Water gelengd (9), door welke verzagtendc Middelen de Tanden zeer kragtig tegen het bederf worden voorbehoed. Als. (8) . Aufzatzeu ber verfchiedene wichtige gegenftand* der Arzneij-Wisfenfchaft. Pag. 38a. (9) Ibidem pag. 385. M 2  ( 182 ) Als een Kind, dat de Engelfche Ziekte heeft, dikwijls aan den Afgang is, dan moet die of door bittere Geneesmiddelen, of door eene ruime teug Kalkwater geflopt worden, op dat door het verlies van zo veel Vochten de Ziekte niet dag aan dag toeneeme. Maar heeft het bij aanhoudenheid geen" ontlasting, dan moet men de Tinctuur van Rhabarber met den Scaalwijn geeven, om de veerkragt der Darmen te herftellen; vooral verdienen de dompelingen in koud Water en dikwijls herhaalde Wrijvingen zeer te werden aangeprezen. UI T-  UITLEGGING der PLAAT. Ofschoon het overtollig moge fchijnen, deeze Verhandeling over de Engelfche Ziekte met een Plaat optehelderen; vreeze ik echter zeer, dat men, het geene ik.omtrent den bijzonderen aart der Beenderen, die door de Engelfche Ziekte zijn aangedaan, gezegt hebbe, niet genoeg verdaan zal, daar ik niet wete, dat deeze Waarneemingen, die van het grootfte aanbelang zijn, tot dusverre door een Geneeskundigen gedaan of uitgegeven zijn; en daarom vertoont 1. Afb. het Voorhoofds-Been van een gezond Kind, dat bijna drie maanden oud is; op dat daardoor de vastigheid en natuurlijke dikte van het geheele Been blijke; maar vooral, op dat de waare ftaat van den Voorhoofds-Naad, zo als die in dien leeftijd nog aanwezig is, gezien werde. //.  ( i«4 ) II. Afd. vertoont het Voorhoofdsbeen van een Kind van gelijken ouderdom, dat de Engelfche Ziekte heeft: hkr doet zig aanftonds op a. ) dit Sponsagtig maakzel, het welk zo wel aan het uitwendig gedeelte van het Bekkeneel, als b. ) aan de inwendige zijde van het Voorhoofdsbeen te zien is. Ik heb te voren (in het III Hoofdeel) reeds gezegt , dat dit Sponsagtig maakzel grootendeels zijn oirfprong heeft van de flijmagtige boventallige Plaat, die op de vastere en meer zamengepakte Been - Plaatjes ligt. c. c.) zijn de einden van deeze Plaat, die langzamerhand dunner geworden, daar, waar de zelfftandigheid der Beenderen vaster word, eindigt. d. d.) Vooral verdient onzen aandagt de tegennatuurlijke dikte van den Naad, dewelke, vergeleken met die van een gezond Kind, in Afb. I. afgetekend, driemael dikker is. — Hier ter plaatze is het maakfel van het Been zeer Sponsagtig en door Holletjes en Poren, die er tusfehen beiden zijn, duidelijk te zien: grooten deels word het uit overtallige plaatjes geformd, zo als de III. Afb. aantoont, waarin het zelfde Voorhoofdsbeen voorkomt, met deszelfs inwendige holle Zijde, opdat de overtollige Plaat zig vertoone. Te weten: als men den Voorhoofds-Naad beziet, dan zal men bemerken, dat en het uitwendige bolle gr-,  C 185 ) gedeelte van het Bekkeneel en het inwendige holle gedeelte met deeze Plaat öf liever met dit flijmig Vlies bekleed word. Ik heb daarom beide deeze, aan het beenig Bekkeneel vast gehegte, Vliezen met een Mes afgefcheiden, en hier doen afbeelden; men ziet het in deeze Afbeelding, als men den Voof hoofds - Naad beziet. a. a.) Is de uitwendige Qijmige Plaat, die door haare witagtige en poreufe zelfilandigheid zig van het onderliggende vaster Been Iigtelijk onderfcheidt. Vooral vertoont zig de flijmige Korst, die geheel de inwendige oppervlakte des Voorhoofdbèens bedekt, zeer zigtbaar. b. b.) Hier is dezelve gedeeltelijk omgeflagen, op dat, na het wegneemen daar van , 'de waare inwendige en vastere Been-Plaat zig vertoone. De dikte van deeze bastaard of valfche Korst is zo aanmerkelijk, dat zij bijna de helft der dikte van den Naad uitmaakt; zij is Poreus en zeer Sponsagtig, en dunner geworden, eindigt ze aan de Oogholten: — daar, waar ik ze doorgefheden heb, heef; zij bijna de dikte van drie Lijnen, en, waar ze aan de inwendige Plaat van het Been vastzit, is ze vol holligheden en vertoont een zeer ijl maakzel. De Beenderen, die door de Engelfche Ziekte zijn aangedaan, die ik hier heb afgebeeld, heb ik reeds ten minden een jaar, in gelengde Brandewijn, die met  ( i86 ) met eenige Koperdeeltjes bezwangerd was, bewaard; het Zuur, waarin ik de Koperdeeltjes in opgelost heb, zig met de Kalkaarde van het Been vereenigd, en de Koperdeeltjes losgelaten hebbende, heeft het Been eene groener kleur gekregen, daar de flijmige Korst, op het groene been liggende, is wit gebleven. Wanneer de Engelfche Ziekte over is, en de voeding van het Lighaam herfteld word, dan worden deeze flijmige Lagen, die de meeste Beenderen des Lighaams, die door deeze Ziekte aangedaan zijn, dekt, fpoedig met eene groote hoeveelheid van Aardftoffe gevuld, en in een zeer vast Been veranderd. Hierdoor worden de Beenderen, die te voren door de Engelfche Ziekte waren aangedaan, naderhand zeer vast en als IJvoor. — lk heb een Bekkeneel van eene Vrouw van 50 jaaren oud, die in haaren jeugd de Engelfche Ziekte had gehad, dat meer dan een duim dik is en geheel en al uit eene vaste beenige zelfftandigheid beflaat, dat zeer zwaar weegt. In de verzameling der Keijzerlijke Academie der Natuuronderzoekeren te Erford word er een bewaard, dat nog dikker en veel zwaarer is. IV. Afb. vertoont het Agterhoofdsbeen van een vijfjarigen Jongen, die lang aan de Engelfche Ziekte gekwijnd had, en daarna aan eene andere Ziekte is geflorven. De  C 187 ) De mismaaktheid van die Been, die door de Engelfche Ziekte is veroorzaakt, is zeer opmerkelijk. a. a. b. b. zijn -duidelijke overblijffelen, waardoor B. B. de Knokvormige gedeelten van het Agterhoofds-Been (Partes Condijloidea') van A. deszelfs Wiggebeensuitfteekfcl, en van het C Agtarhoofds gedeelte gefcheiden worden. De Knokvormige gedeelten ziet men aan de inwendige zijde, digt bij het Agterhoofdsgat, geheel ingedrukt, zo dat er van weerskanten d. d. eene zeer aanmerkelijke groeve is, die maakt, dat de Kraakbeenige zamenvoegingen a. a. b. b. van den anderen verwijderd, nog niet tot een doorgaand Been vereenigd zijn. Deeze tegennatuurlijke indrukking der Knokvormige gedeelten moet noodwendig ten gevolge hebben, dat de kleine Hersfenen en de Ringwijze Uitpuiling der groote Hersfenen gedrukt worden; in deeze verandering der deelen moet men de reden zoeken, waarom men in Kinderen, die de Engelfche Ziekte hebben, niet zelden eene (lompheid van Geest befpeurd, vermits hierdoor de edelfte gedeelten van de Hersfenen aangedaan worden. Voor 't overige, wanneer de Ziekte niet veel jaren geduurd heeft, zd men zulk eene groote wanftaltig- heid  ( i«8 ) heid van het Bekkeneel niet vinden; in tegendeel zaSt de meerdere groote van het Hoofd maken, dat menfchen 3 die te voren door deeze Ziekte zijn aangetast geweest, nu in verfland en fchanderheid uicmunterfj EINDE