/op 6*  TONEEL WERKEN VAN DEN HEER J. A. SCHASZ, IVL D. Met Platen. EERSTE DEEL. Te UTRECHT, Bij G. T. van PADDENBURG, en ZOON, Boekverkoopers, 1786.  ■  BERICHT VAN DEN UITGEVER. H. t is onnodig hier aan te voeren met welk eene graagte de Toneelfiukjes van den Heer Schasz zijn ontfangen, de zonderlinge behandeling der Stoffe, de wezenlijkheid der onderwerpen, waren tot dien tijd den Nederlanderen vreemd. Geen wonder, dat een confiderabel debiet van verfcheide op. elkander volgende nieuwe oplagen dier Stukjes aan *smans verdienften regt deed. Ze wekten den leesluft der Nederlanderen op, en hielden die werkzaam. Meer dan eens hebben wij, en andere vrienden van den Auteur, zijn Eedele aangefpoord, om dit geeftig Werk te vervolgen; dan zijn Ed. door'andere en gewigtigere bezigheden onledig, heeft verkoozen het voor als nog bij zijne uitgegeve Stukjes te latenberusten. Dit heeft ons eindelijk doen befluiten om. met goedvinden van den Auteur, door het * % da-  BERICHT van pen UITGEVER, dagelijkfch aanhoudend aanzoek tot aflevering van eenen verminderden Prijs te voldoen; zijnde bij vee'e liefhebberen door uirfeening aan goede vrienden veel al eenige derzelve onzigtbaar geraakt, ten minften ongefchikt om bij eikanderen te worden gebonden; en anderen, die zich dezelve gaarn zouden aanfchaffen , opzien tegen den Prijs van ƒ 6 -14- : welke dezelve Compleet met de vier Fraaije Konftplaaten kosten, en den liefhebberen van Vaderlanfche Stukken of Schriften vrij hoog voorkoomen; des zijn wij te raaden geworden, om deeze Toneel Stukjes onder den titel van Toneel Werken van den Heer' Do&or J. A. Schasz, in 2 deelen , met plaaten, voor den verminderden laagen Prijs van drie gulden en vijf Huivers ingenaaid af te leveren, tot den laaften Augustus, zoo de weinige Compl. Exempl. zoo lang kunnen ftrekken, na Welken tijd ook gecne aparte Stukjes voor den verminderden Piijs meer zullen te bekoomen zijn.  HET ENGELSCHE E N AMERICAANSCHE KAARTSPEL. I N DRIE BEDRIJVEN.  FERTOONERS. Meefler BRODDING. WILLIAM GRIFF. De WILDEMAN. DON LOPES, een Spanjaard. JEAN PRENER, een Franfchman. GOED AART, een Hollander.    HET ENGELSCHE E N AMERICAANSCHE KAAR T-S PEL» EERSTE BEDRIJF. [Het Toneel is het Vertrek van Mr. Bhodding, en Will. Griff. EERSTE TONEEL. William Grife. Mr. Brodding. W. G r i f f. Jk kan het niet helpen Meefter Brodding ! ik geloof dat in de daad onze zaaken den kreeften gang gaan; Gij fpreekt geduurig A 3  co Mr. "Brodding. Ik bid u , mijn Vriend \ ftel uw hoofd geruft; onze zaaken zijn in eenen voordeeligen ftaat; Gij weet, dat toen wij onze huishouding aangingen , ik het op mij genoomen hebbe, zorge te draagen dat alles in eene behoorlijke orde gefchiedde; dat ik de reekening maakenzoude , en William Griff. En dat ik geld fchieten zoude. Maar Heer! Gij eifcht geduurig geld. Ik weet niet waar het blijft. Mijn vrouw en kinderen beginnen flegt in de plunje uit te zien, zij klaagen en met rede. Waar toch blijft mijn geld ? ik geloof wel, dat onze huishouding veel onderhouding nodig heeft; maar laat ons eens rekenen! dan kunnen wij in 't vervolg'onze huishouding naar onze inkomften fchikken. Mr. Brodding. Ik zeg u nogmaals, ftel uw hoofd geruft; 'tzal alles wel gaan; wij hebben eenen genoegzaamen voorraad van al het geen onze huishouding vereifcht, en 't geen wij nog misfen , zal ik met alle naauwkeurigheid bezorgen : Ik verzoek u, mijn Vriend i daar toe eepiggeld te fchieten. Wil-  C 7} Willia-m Griff. Weêrgeld! waar drommel Heer \ denkt ge dat ik het geld van daan haal ? Ik heb niet alleen al' wat ik had bijgezet, maar van mijne goede buuren zoo veel geleend, dat ik mijn crediet niet langer kan ftaande houden; ik heb noch geef niet meer voor dat wij famen gerekend hebben. Laat ons eerft rekenen. Mr. Brodding. ( Zijn hoofd krabbende 3 zagtjes. ) Wat is het gemeen dom! het is met geen woor» den te paaijen. ( overluid) Hoor ! ik kan nu onmooglijk met u rekenen. Ik heb alles nog niet in orde gezet, en nu ook geen tijd. Waarlijk gij doet dwaas. Gij moeft alles op mij laatcn aankomen; 't gaat alles wel; alles is voor ons in eenen voordeeligen ftaat: Maar daar fchiet mij iets in de gedagten, Gij weet, dat wij onze agterkamer en onzen hof, om dat v/ij zelfs die noch bewoonen noch bebouwen kunnen, aan onzen vriend den Wildeman. verhuurd hebben. Het gaat hem zeer voordeelig ; de hof verfchaft hem overvloed van vrugten; hij heeft geld, een' braaven buijdel guinjes;wij zullen het zien magtig te worden : Wat zegt ge , gaat mijne waakzaamheid voor ons welzijn niet uwe verwachting te boven? A 4 Wi-  C § ) William Griff. Kan zulks op eene eerlijke wijze gefchieden ? Mr. Brodding. Wat zegt gij ? ik bid u , fprcek dat ik u verftaan kan. — Ik verftaa n^wat gij zege. William Griff. Mij dunkt, dat ik goed en verftaanbaar fpreck, Ik vraag u , of zulks op eene wijze, die voor God en menfehen verantwoordelijk is, gefchieden kan ? Hebben wij dien vreemdeling niet vrijwillig dat gedeelte van onze wooning aangebooden ? Hebben wij hem her gebruik van onzen hof niet toegeftaan, mits dat hij eene reedelijke huur en een gedeelte van devrugten, die hij door zijn vlijc uit onzen hof trekken zoude, ons geeven zoude? Mr. Brodding. Jaa. William Griff. Is hij zulks niet getrouw raargekomen ? En kan het dan met de menlchlievendheid en reedelijkheid be-  beftaan, dat wij dat geen, dat hij door zijn vlijt heeft overgewonnen, naar ons fleepen zouden ? Mr. Br oddihg. Ik ftaa verwonderd over het geen gij zegt; zou een vreemdeling in ons huis ^jgl-vaaren, en zouden wij daar de zoetigheid niet van fmaaken ? Een vreemd denkbeeld? William Griff. Hoor Heer j wanneer iemand, die wij op eenige voorwaarden gelegenheid om voordeden te maaken bezorgen, aan die door ons gemaakte voorwaar- , den voldoet, heeft hij een onbetwiftbaar regt op alle de voordeelen, die hij verkrijgt, en wanneer wij denzelven in onze befcherming genoomen hebben, zijn wij verpligt, wanneer anderen op zijne bezitting, op die voordeelen eenen aanflag maaken, denzelven met alle magt te verdedigen. De Wildeman eerbiedigt ons als zijne weldoenders en befchermers; hij helpt ons de lallen van ons huisgezin draagen, en wij zouden ik fchaame mij zulks te zeggen, wij zouden zijne aanvallers, zijne ontblooters zijn! Nooit Heer, nooit ben ik een valfchaart geween:; neen ! v A 5 Mr.  C io> Mr. Broddius. Gij denkt al vrij burgerlijk. William Griff. En ook redelijk, ook menfchlijk. Mr Brodding. Ik ben geen Philofooph; dit weet ik echter, dat die laage gevoelens bij de befchaafde waereld plaats gemaakt hebben voor die van hetzelfbelang; die aanbid ik, die volg ik. Staa mij niet langer tegen! Wij moeten den Wildeman een veêr uit den ftaart trekken. William Griff. Waarlijk Heer! uwe redeneer, uwe dcnkingswijze geeft mij geene voordeelige gedagten van uwe manier van huishouden. Ik bid u, eer wij overdit onderwerp verder fpree" ken, laat ons eens rekenen, en dan zullen wij zien wat ons te doen ftaat. Mr. Brodding. C zagtjes op zijde. ) Die verduivelde ftijf kop \ wat zijn wij met die laage  C n ) kageburgersgeplaagt! (overluid)Jaa! goed, wij zullen rekenen; ik zal u den ftaat van onze huishouding open leggen; maar ik wil de voordeelen , die de Wildeman van ons erf trekt, niet langer met goede oogen aanzien. Zijn wij nog in ftaat om onze onkoften goed te maaken , er zouden tijden kunnen komen , dat wij daar toe buiten ftaat geraakten. Ik zeg 't u , rond uit, ik wil van zijne vette foppen mededeelen. Zoo gij u hier tegen verzet, zal ik echter met geweld voortgaan, en gij zult u over uwe gewaande menfchlievendheid beklaagcn. William Griff. Ik bid u , Heer! op wat wijze woudt gij dat aanleggen ? wat zal de waereld zeggen ? Mr. Brodding. Wat raakt ons dat. Wij zijn zoo fterk, en ons huis is zoo wel geflooten dat wie zich daar tegen zou willen verzetten , met een bebloeden kop zou moeten te rug trekken. Hoor! wij hebben eenen goeden voorraad van papieren, die met ons merk beftempeld zijn; ik zal hem dezelven verkoopen, en dus ons papier in guinjes veranderen. Wat zegt gij ? Dit is immers eerlijk. William Griff. En als hij wijs genoeg is om zulks te weigeren ? J Mr.  C 12 ) Mr. Brodding. Dan zullen wij er hem met geweld toedwingen. William Griff. Is dat ook eerlijk ? Mr. Brodding. Hoor! wij zijn hier niet om te Philofopheeren , maar om het voordeel van ons huisgezin te behartigen; en genoomen , er is geen mooglijkheid om zijn goud voor onze papieren te krijgen , dan zullen wij hem onze Thee tot eenen duuren prijs verJcoopen ? dat zal wel gaan. William G riff. De tijd zal 't keren. Mr. Brodding. Kom! laat ons maar naar zijn vertrek gaan; wij zullen hem fpreckcn; hij is dom en onweetend; het zal wel gaan; het zal wel gaan. HiJ kent ons voor vrienden; wij zullen hem in dat denkbeeld verfterken; het is beter dat wij , die hem vet gemeft hebben, hem Aagten, dan dat zulks een ander doet. Kom! mijn vriend. TWEE-  C *3 ) TWEEDE B E D RTF. EERSTE TONEEL. Het vertrek van den Wildeman die bezig is met cenige vrugten in manden te pakken; op de vloer ftaat een tafel, waar op verscheiden adresfen % gefchikt bij de manden. Mr. Brodding, William Griff, en de Wildeman. Mr. Brodding. " Ha ! goeden dag broeder. De Wildeman. Uw Dienaar Heeren \ ( Mr. Brodding loopt naar de tafel, leest de adresfen, in zich zeiven ) wat duivel! naar Spanje, naar Vrankrijk, naar Holland; (tegens den Wildeman') maar broeder! Wat rede zendt gij uwe vrugten aan die vreemdelingen , en voor al aan den Hollander ? Gij moeit die vreemden laaten vaaren J De Wildeman. Verfchoon mij ! Mijn Heer i het zijn braave lieden , met welken ik handel drijve , voor al de Hollander is mijn beste vriend die mijne waa- ren  C H ) ren greetig koopt, cn prompt betaald ; ik zoude-, moest ik die luiden laaten vaaren, een flegt figuur in de waereld maken, en eerlang buiten ftaat zijn, u de bedongen huis - en hof» huur op te brengen. Mr. Brodding. Ho ! ho t ik alleen ben in ftaat al uwe vrugten te koopen, en u alle uwe behoeftens te bezorgen. Gij weet, ik waak altoos voor uw welzijn. Gij zijt mijn broeder. Heb ik u ooit aan eenige zaak, die gij benoodigd waart, gebrek laaten lijden? ik zende u geduurig van mijne voortbrengfelen. De Wildeman. Het is waar, Mijn Heer! Gij zendt mij geduurig % voor mijn geld, al wat ik of wel of niet misfen kan, en . . . . - , Mr. Brodding. Zie hier weer nieuwe blijken van mijne zorge voor u ! ik zal u gelukkig maken; gij zult geheel een Engelfch burger zijn ; die zelve vooregten als zij genieten , er. uwe handelingen op den zeiven voet als do onze geregeld en bevoordeeld zien. De  c De Wildeman. Waarlijk. Mijn Heer 1 gij zijt goed; mag ik weeten , welke die nieuwe blijken van uwe zorge voor mij zijn ? Mr. Brodding. Deeze papieren broeder! deeze papieren, met ons merk geflempeld. Ik zal u dezelve voor den prijs, dien wij daar voor moeten betaalen, ter hand ftcllen; van dit zoort zult gij 'er 10 voor een guinje, van dit zoort .... De Wilde man. (driftig.-) Die papieren voor mijne guinjes ! mag ik vraagen waar toe dezelve dienen, en wathaar zoo koftbaar maakt? Mr. Brodding. Waar toe dezelve dienen? Wat zijt gij onnoozcl! buiten die papieren waren onze koopmanfcbappen, onze verbindteniffcn, onze bevelen van geen kragt ; men isniet verpligt aan iets geloof te houden , ten zij het op deeze papieren befchreeven zij; dan verftrekken zij als zoo veele onwederlegbaare getuigen van het verhandelde; om kort te gaan» deeze papierea houden alles in ftand. De  C iö) De Wildeman. (grimlagchende.) Ik begrijp u, Mijn Heer \ deeze papieren zijn bij ü en dc uwen als waarborgen , en vervangen de plaats van trouw, geloof en eerlijkheid. Ik bedank u, ik heb haar niet nodig; ons woord is bij ons van dezelve kragt, als bij u die papieren zijn. Ik heb van u dit vertrek en- den hof ter bewooning en bearbeiding zonder zulke papieren gekreegen, en echter heb ik tot nu toe flipt aan de voorwaarden, tuffchen ons gemaakt, voldaan; laat u dit overtuigen , dat ons woord, dat onze eerlijkheid aan onze handelingen kragt geeft. Mr. Brodding. ( zagtjes ter zijde.) Het zal niet lukken, vrees ik, C overluid } mijn vriend! Gij zijt nog niet verlicht genoeg5 om over uwe behoeftens te oordeelen; neem de papieren voor den geftelden ptijs! laat u van mij, als uwen vriend, raaden 1 Gij zult naderhand , wanneer gij befchaafderzijt, zien wat voordeel gij aan deeze gemerkte papieren zult hebben; zie daar, neem ze j De Wildeman. Ik bedank u , Mijn Heer ! tegenwoordig heb ik ze niet nodig, en wanneer ik verlichter en bc-,  C 17 ) befchaafder worde , en de noodzaaklijkhcid zie van buiten deeze papieren geen woord te houden, zal ik mijn ei^en papieren doen merken. M. Brodding. Kom! neem haar 1 gij zult, ik verzeker . . . De Wildman. Een woord zoo goed als duizend , Mijn Heer ! ik wil ze niet hebben. William Griff. [grimlagchende zagtjes. ] Ik dagt het wel. Mr. Brodding. [ ter \ijde zagtjes tegen Griff. ] Daar is geen doen aan. Haal uwe Thee [ [ Griff binnen ; J TWEEDE TONEEL. Mr. BitoiiDiNG. I tegen den Wildeman ] Gij wilt dan niet ten besten geraden zijn? geduld 1 echter goede Vrienden J Waai lijk , B gij  ( 18 ) gij moest u geheel aan mij vertrouwen , mijn zorge is altijd voor u. Uw wantrouwen verdiende zulks niet. Ik heb nu, dewijl ik weet dat u die ontbreekt, een voorraad Thee voor u ontbooden, die voortreflijk is; zeg mij, wie zou .... De Wilde ma n. ö Mijn Heer I die moeite hadt gij zeer ligt kunnen fpaaren; het fpijt mij, dat ik dezelve niet kan ontvangen; mijne gezondheid laat het niet toe; en mijn Arts heeft mij boven all' de Engelfche Thee verbooden, om dat dezelve te fterk zuiverende is. [Griff komt binnen met een' grooten Theepot met thee.~] Mr. Brodding (tó een valfche grimlach^ Geen zwarigheid, mijn vriend! ik verzeker u van het tegendeel; ze is gezond, zeer gezond, (tegen Griff) Geef hier uw' pot ! (Griff geeft den pot aan hem over ) (tegen den W i ldeman) Proef eens! Gij zult het bevinden, gelijk ik gezegt heb , en zeker den voorraad , u tocgefchikt vooreen' redelijken prijs neemen. Proef mijn vriend! De Wildeman. Ik bedank u hartelijk! ieder moet weten wat hem te  C ip ) -fcc doen ftaat; ik zeg u, mijne gezondheid laat mij niet toe uwe Thee te drinken. Mr. Brodding. Wisjewasjes ! wisjewasjes ! kom , gij zult evenwel mijn Thee proeven, en dan ben ik verzekerd , dat gij dit neemen zult. Qiij gaat naar den Wildeman, en houdt hem den pot voor den mond) Kom { proef maar ! De Wildeman. C Zijn hoofd terug trekkende] Ik zal niet! ik bidu , Mijn Heer! doe mij geen geweld aan. Men kan geenbeeft tot drinken dwingen , ik laat ftaan een menfch \ Mr. Brodding f_ Den Wildeman naar zich toe trekkende] Gij zult! [ De Wildeman ftaat den Theepot uit de handen van den Engelfchman, zoo dat dezelve aan ftukken valt. ] William Griff. I tegen den Wildeman"] Wordt ge dol ? Wat drommel kaerel ! flaat g'j mijn Theepot aan ftukken i dat is een fchadei dat is een fchade i [hij trekt zich bij het haflir] [tegen den Engelfchman] dat komt'er van, heb ik het u niet gezegt ? Wie zal nu mi: ihfjnftot, en mijn Thee betaalen ? Ik durf voor B 2 mijn  ( io ) mijn vrouw enkinderen niet verfchijnen, waarlijk niet ; ik weet geen raad. [hij loopt fcheldende en vloekende de kamer uit. DERDE TONEEL. Mr. Brodding. •[Verbaaft--] Dit heb ik niet gedagt , dat gij mijn vriendfchap zoo zoudt beantwoorden , dit gaat te verre; dit zal u niet wel bekomen ; denkt dat gij in ons huis woont \ De Wildeman. ('Driftig) Ik heb het ook niet gedagt, dat gij tegens de voorwaarde, door ons gemaakt ,v zoudt handelen; het gaat zeker te verre; ik ben immers uw flaaf niet. Nu zie ik, dat uwe gemerkte papieren , bij het aangaan van vebintcniffen met u en de uwen nodig zijn; ik woon in uw huis, dat is waar, maar betaal ik u niet het geen bedongen is? en waarom zoude ik dan in mijn vertrek geweld verdraagen? Neen Mijn heer! noch van u noch van iemand , wie't ook zij, laat ik mij aan den band leggen, daar kome van wat het wil. Mr. Brodding. Ik groet u \ De Wildeman. En ik u! DER-  ( 41 ) DERDE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. (Het Toneel is het Vertrek der En gelfclien.) William Griff. Mr. Broddinï' William Griff. Heb ik het u niet gezegd, Heer J de Drommel haal! er is geen gekfeheeren met hem \ en laat mij u vraagen, heeft hij geen gelijk? zoudt ge 'tzelfde niet. doen? Waarlijk het is geen handelwijze met een'vrij man ; het is niet eerlijk ; ik zeg het nog, het is niet menfchlijk ; ondertusfehen komt de fchade op mij aan; wie zal dat vergoeden? Mr. Brooding. De Wildeman; ik zal hem daar toe dwingen; zoude ik zulk een affront verdragen, en dat van een zwak fchcpzel, een onbefchaafde ziel, die zijn beftaan,zijn geluk door onsheeft? dan wasikden naam van eenen Brit niet waardig. Ik ben Heer van dit huis , dat zal ik toonen. Wij hebben nu regt en gelegenheid om ons op de eene of andere wijze van zijne vrugten en geld meefter te maaken. B g Wil-  W illiam G r i V V. En op welke wijze? Mr. Brodding. Ikzalmethem deczen avond fpcclen; ik zal hem dwingen om mee mij op de kaart te fpeelen; ik zal hem u uw' pot en Thee doen vergoeden , en ons zijne guinjes doen tellen. William Griff. En meent gij waarlijk zulks door het kaartfpel te verkrijgen? MijnHeer zoude de voorzigtigheid u niet raden daar van af te zien? Dekansis wiffelvallig; ik zoude veel liever met zagtheid onze fchade van hem zien vergoed tekrijgen, en eerlijk volgens regt en billijkheid met hem handelen. Wij zullen daar mede het verftc komen: Hij is opregt, en begeert onze fchade niet. Mr. Brodding. Malle praat! ik lach met zagtheid, met billijkheid, ïk laat mij niet ringelooren ; ik zal met hem fpeelen en hem bederven. William Griff. Maar Heer t wat zult gij toch tegens zijne guinjes Zetten? Gij hebt immers niets. "OtiW s Mr.  Mr. Brodding. Gij moet mij maar een hand vol of twee fïtbfidies bijzetten. William Griff. [ Zakjes ter zjjdt] Dagt ik het niet, dat het weer op mij zoude aankomen, [tegen Mr. Brodding~] en als die dezelven weg gongen van mijn' Theepot} Mr. Brodding. Geen zwarigheid \ geen zwarigheid! ik verflaahet fpel beter dan hij. William Gritf. [ter zijden] Dat is zeer edelmoedig. Mr. Brodding. Wat zegt ge? William Griff. Hoe gij dat weet Heer! Gij hebt immers nooit met hem gefpeeld ; nooit hebt ge hem zien fpeelen; de kansiswüTelvallig. Mr. Brodding. Breek toch mijn hoofd niet langer met zotheid » laat het op mij uraan! kom! fpocdig, laat ons maar B 4 naar  C &4 ) naar hem toe gaan! maar geef me eerft een hand vol of twee fubfidies. William Griff. Ik zie daar valt niet tegen te fpreeken; het moet er dan nu mede door [hij langt hem een paar volle handen fubfidies ][ zagtjes ter zijde]:umc fubfidies.' ik geloof, dat gij uwe begraafplaats bij den Theepot zult vinden. VIERDE B ED RIJF. EERSTE TONEEL. (Het Toneel verbeeldt het vertrek van den Wildeman; tegen over de deur ligt een goed vuur aan , de wi Ld e m a n ftaat voor het z_elve. Naast het zelve goedhart; in den hoek van het vertrek Jean prener en don lopes Mr. Brodding, William Griff, Mr. Brodding. [Zonder te groeten tegen den Wildeman.] Ik kom hier om de fchade, die gij ons toegebragt hebt, door het fpel aan u te vernaaien. Gij moet mee mij op de kaart fpeelen , of uit mijn huis vertrekken. De  C*50 De WildemAir. Gij fpreekt vriendelyk, Mijn Heer! ik ben noch totheteen, noch tot het ander verpligt; echter om de wetten van uw zelfsbelang en wraakzucht niet te breeken, wil ik wel metufpeelen, als gij het zoo begeert. Mr. Brodding [Tegens Goedhart.] Ha! broeder Goedhart, zijt gedaari hoe vaart gij ? Ik ben verblijd u ie zien; Wij zijn altijd befte vrienden geweeft, en zullen het blijven, zoo ik hoop. GoEDHA RT. Dat hoop ik ook broeder ! Gij weet wel, dat de Hollanders goede en welmeenende vrienden zijn. Mr. Brodding. Ja ! zeker \ dat zijn ze, dat zijn ze. Maar gij zoudt mij eene groote vriendfchap buiten uwe fchade kunnen doen ; ik ben wat huivrig; wat koud; Gij broeder ftaat bij een goed vuur, en ik moet gaan fpeelen ; ik bid u leen mij uwen rok; ik ben wat dun gekleed ; ik zal hem u, naar het eindigen van het fpel, weder geven. B g Goed-  C af 1 Goedhart. Gaarn , mijn vriend! [hij trekt zijn* rok uit, en geeft dien aan Mr. Brodding-} Jean Pren er. [ter vijde tegen DonLopcs, terwijl deWildeman met William Griff'de tafel en aan de-elve twee Jloclen zet , en alles tot het /pel gereed maakt.] Die Hollander is welgoedaanig ; Ik zou wel oppaffen , dat die Schoonpraat mij zoo niet van de huigligte, vooral, wanneer hij mij zoo behandeld had, als hij hem gedaan heeft. Don Lopes. [terzijde] Wat zegt gij ? heeft hij hem dan mishandeld ? ef» 3*b . i- • : ' m D j i-Af '.'v y.> <■• ■ Jean Prener. Of hij hem mishandeld heeft t dit laat ik u oordeelen. Gij weet welk een fchoone koppel hoenderen goedhart had,die hem weergalooze Lakenfe,Baaije, Calaminke, Sergie&c.Eijeren leiden, en welk eene groote winft die Eijeren hem aanbragten , deeze heeft die Engelfchman, onder voorwendzel van een tusfehen beiden geflootenverdrag,de ecnefiaa de andere, op eenige weinige naa, den hals afgefnee- den, -«sof) ff  o7 > den, en de goede Hollander heeft zulks niet goede; oogen aangezien. Don Lqpes. I terzijde'} Is 'tmooglijk? Jeanprener. C téf lij de) Nog meer ! nog maar weinig tijds geleden, kwam hij in het huis van den Hollander met een ftok van gcele Engelfche aarde gemaakt, en zeide regens hem metcenlagchend wcczen, „wat dunkt u „ van dien ftok broeder ? Dien heb ik gemaakt; is „ hij niet zeer fraai? En nooit kunt gij deszelfs fterk„ tegeloovcn; ik zal 't u laten zien"; daar op floeg hij met zijn aarden knuppel al het Delffch Porcelijn van goedhart aan gruis, die zich niet alleen daar niet tegen kante, maar daarenboven zich verwonderde over de deugdzaame hoedanigheid van den ftok van Mr. brodding. Wat dunkt u ? Don Lopes. (terzijde) Sant Jago! Ik had hem den hals gebrooken, als hij in mijn huis zulk een fpd aanregte; dat gaat te verre; maar laat ons naar het fpd zien, ik ben nieuwsgierig, hoe dat af zal loopen. Jean prener. Ik ook (zagtjes) wij zullen het einde van het fpd af  ( *8 ) afwagten , mooglijk zal daar een voordeel vöor ons inzyn. (zij gaan naar de Speeltafel.) Mr. Brodding. C Op een1 gebiedenden toon tegen Jean Prener, en DonLopes, onderwijl hij de kaart geeft,) Dat nicmant, die mij niet aan den hals wil hebben, zich met ons fpel bemoeije. Jean Prener. ( zagtjes ) Die fnorkaart! ('tegen Mr. Brodding) gantfeh niet Mijn Heer ! Wij zullen flegtsblootc aanfehouwers wezen. ( Zij fpeelen , de Wildeman behaalt eenige voordeelen op Mr. Brodding.) William Griff. (De kamer over en weer wandelende, en dit ziende , in zich zeiven, ) Ik vrees! ik vrees ! mijne arme fubfidies! Mr. Brodding. (Ziende zyne kaarten verminderen, roept Griff, en zegt Z_agtjes tegen hem: ) Ome Engelfche kaarten zijn wat flap, haal bij onzen vriend den Duifcher een fpel Duitfche kaarten»  C 29 ) ten, ik zal dezelve behendig onder de onzen fteeken, des te langer kunnen wij het uithouden. William. Griff. Jaa! maar hij zal ze mij niet laaten volgen. Mr. Brodding. Hij zal wel! geef 'er hem wat fubfidies voor. William Griff. [Heen gaande Z.agtjes.'] Al weer fubfidies? [hijiucht] Mijne arme fubfidies ! Mr. Brodding. [ Onderwijl Griff de Duitfche kaarten haalt, etnig voordeel behalende, roept hij meteen drift van blijdfchap uit tegen Griff, wanneer die wéér in de fpeclkamer komt] Ha ! 'tgaat naar wenfeh! mijn lieve Griff! 't gaat naar wenfeh! nog eens gegceven! dan ïshet fpel ons! ha! hal ba J [ hij fieckt behendig de Duitfche kaarten onder %ijne Engelfche , en behaalt eenig voordeel] zoo \ [tegens den Wildeman] het is met u gedaan ! Wat zegt ge, word ge handelbaar ? begint ge naar rede te luiftcr'cn ? ha \ ha! ha \ uw guinjes zij weg! Pe  C 30 ) De Wildeman'. Niet tefchielijk, MijnHeeri ik heb nog kaarten genoeg ! het fpel is nog niet geëindigt, maar ik bid u» fpeel zuiver 1 [hij haalt een fc/wonc trek] wat zegt ge Mijn Heer ! die is ook niet mis. Mr. Brodbin 0. Het is niet met al, ik kon hem zeer wel miffen : Het fpel zal toch voor mij gewonnen zijn, [ hij verHeft wederom] [\agtje tegen Griff.] Mijnkaarten minderen. Haal fpoedig nog een fpel Duitfche kaarten ; maar geef mij eerft nog een hand vol of twee fubfidies. William Griff. [Zagtjes] Mijn lieve Lord ! fchetd 'er toch uit: Ik meen uit mijn vel te fpringen ; die Wildeman zal met al mijn fubfidies gaan ftrijken ; hij is u te gaauw af. Waar denkt gij dat ik het van daan haal? Ik heb mijn kinderen bijkans uitgekleed , Mr. Brodding. Niette talmen, geef me maar fubfidies! en haal fpoedigDuitfche kaarten; voor wien doeik het anders dan voor u en uwe kinderen ? Ik kan het fpel nu met laa-  C3i ) laaten fteeken; het was eene eeuwige fchande voor ons. William Griff. (Hem de fubfidies zugtende overrijkende) Maar Heer J wees voorzigtig \ ik zal u nog een fpel Duitfche kaarten haaien; de uwe minderen, waarlijk, de uwe minderenfterk. (heengaande in zig zeiven) Mijne arme jubfidies! Mr. Brodding. (Gedurig verliezende, en zijn hoofd krabbende, tegen den JVildeman.) Bij mijn ziel i hoe is het mooglijk ? Speel dat ik heb, gij fpeelt niet dan Jchoppen; de drommel mogt die fteeken haaien. De Wildeman. Als gij mij behandeld had,gelijk billik en uwpligt was, zoude ik u niets dan harten gegeeven hebben, maar nu zult gij niets dan fchoppen krijgen. TWEEDE TONEEL. William Griff. £ Verbaaf in de kamer komende lopen; zagtjes tegen Mr. Brodding.)  Cso Nu is alle raad ten einde; ik kan geen Duitfche kaarten meer krijgen; maar hadt gij dat vervloekte fpel maar niet begonnen; een kaerel Hond aan de deur van den Duitfcher en joeg mij weg „ geen kaarten meer! riep hij, gij zoudt hier zoo „ veel kaarten haaien, dat als ik zelfs wilde fpeelen, „ ik daaraan gebrek zoude hebben. Pak uw biezen „ of ik zal u voorthelpen. " 't Is met ons gedaan; geheel gedaan ! Mr. Brodding. Nog geen zwarigheid! laat alles op mij aankomen (za«ties) Zoo lang ikdietwee kaerten op den hoek heb&, ben ik meefter van het fpel: Gij zult het zien ; zo dra ikdiefpeel, is het fpel voor ons gewonnen. Maar gaat nog eens naar den Duitfcher; laat hij ons dc kaarten agtcr om brengen; het kan gemaklijk gefchieden; laat hij een ladder tegen ons venfter zetten, en zcons daar door aan geevcn. William Grift. Dan zullen ze ons veel meer koften. Mr. Brodding. (Zagtjes.) Goed.' geef maar wat fubfidies meer; de Wildeman zal op het einde alles betaalen. Wil-  C 33 ) WlLL iam Griff. [heen gaande in zich zeïven.] Waar denkt hij dat ik het van daan haal! mijne tinne Juhfidicsi [ Binnen. ] VIERDE TONEEL. Mr. Brodding. [De Wildeman hem met voordagt een trek hebbende laaten halen, Om Mr. Brodding eenig voordeel af te zjen, en agter de hand zitten.] Ha ! ha ! ha! [in zijne handen klappende, tegens Griff, die de kamer in komt] Nog maar een oogenblik, lieve Griff1! en het fpel is ons ] kom i ik zal daar maar een einde van maaken r [hij/peelt een van die twee kaarten, daar zijn hoop op fleunt, en de/ierkte van zijn fpel is, tegen den Wildeman.] Zie daar! wilt gij 't nu niet gewonnen geeven [ het is met u gedaan ; kom! lang af! al mijn fubfidies.' al uwe kaarten ! De Wildeman. Niet te fchielijk Mijn Heer ! [ hij hdalt de trek] Wat zegt ge nu ? lang gij nu zelfs uwe nog overige fubfidies af! Gij zijt het fpel kwijt, uwe andere kaart, O daar  C 34 ) daar gij nog op fteunt, is ook weg; lang af» niet te talmen! M. Brodding. [Van fchrik op fpringende en zijne nog overige kaarten wegwerpende] Is't mooglij'k! hoe Duivel j wat flag is dat! bij mijn ziel, wij zijn gcruïneert! Wie had dat gedagt ? William Griff. [ Hard op fchreeuwende ] ' Wij zijn gcruïneert'! wij zijn bedorven i mijn fubfidies! mijne arme fubfidies! ik gaa voort ! alles is weg ! (Mr. Brodding verwilderd aanziende.) Gij moeftfpeelen ! Wie duivel bragt het u in het hoofd ? 'tls uw fchuld, Lord van den drommel i ö mij! ö mij i Mr. Brodding. [ Ontroerd tegen Mr. Griff. ] Is het mijn fchuld? Voor wien heb ik het gedaan? Voor wien anders dan voor u ! kon ik het weten , dat het zoo zou uitvallen? Maar mijn lieve Griff! daar valt mij wat in; ik geef het nog niet op; haal fpoedig dat pakket met pardon brieven, articulen van verdrag, en voordeclige aanbiedingen , fpoedig! daar zal ik hem mede onder de voet werpen , dan zal  C 35) zal ik hem binden, en mij van alles meeftermaaken. William Griff. Doe het zelfs ! ik brui voort! ik ben bedorven mijne arme fubfidies! wraakt wraak! Griff en Brodding binnen. VIERDE TONEEL. Mr. Brodding. [Komende met een groot pakket papier onder lijn arm naar binnen loopen ; de WildemanJlaat met lijn rug naar't vuur.-] Daar rebel! nu zult gij evenwel onder de voet! (hijfmijt den Wildeman die papieren naar het hoofd, doch de Wildeman wijkende, valt het pakket in het vuur.) De Wildeman. Dat is mis! (hij grijpt Meefter Brodding bij de kraag, fmijt hem , terwyl hydoor dieforce den rok van Goedhart fcheurt, op den grond,) Nu zal ik u betaalen voor uwen onwil (hy klopt hem.) C 2 Mr.  < 36 ) Mr. Brodding. öMij! 6 mij! Heeren helpt me doch! moord J moord! geweld! Jean Prener.(meesmuilende) Gantfch niet, Mijn Heer ! Wij zullen flegts bloote aanfchouwers zijn. Mr. Bro dding. Moord! moord ! broeder Wildeman ! laat mij op ftaan [ wij zijn immers vrienden en broeders ! De Wildeman. Dat waren wij voor deezen ; nu is de broederfchap •uit; ik laat u niet op (laan, voor en aleer wij te zamen een goed accoord zullen geflooten hebben. Mr. Brodding. Wat begeert ge? ö mij! gij knijpt mij de keel toe. De Wildeman. Luiftcr! voor eerft; nooit meer van gemerkte pappieren te fp reeken 1 Mr. Brodding. J(iTecn! och! laat mij op ftaan! De  ( 37 ) De Wildeman. Item, nooit van Theedrinken te fpreekens Mr. Brodding. Neen ! neen ! nooit niet! och ! laat los 1 De Wildeman. Item 3 nooit van guinjes meer te fp reeken ! Mr. Brodding. Neen ! maar mijn verlies De Wildeman. Niet te maar en, zeg ik , of . .. (hij beurt zijn vuift op , en dreigt. ) Mr. B r o d d i n g. Nu ! Nu ! het zal dan zoo blijven ! kat toch los J. wat ben ik benouwd! De Wildeman. Item, nooit meer tefpreeken van huis oHiofhuur of vrugten, maar dat gedeeke van uwe woomngiacigendom aan mij en de mijnen, ten eeuwigen dags af te flaan. Mr. Brodding. Zou ik mijn eigen wooning gceven ? neen! dat nooit. . C 3 De  C 38 ) De Wildeman. Goed! dan zal ik het u leerenj (hij klopt hem.) Mr. Brodding. ö Mij! wee \ moord! moord! hou op ! hou op! *k Item het toe, toe, toet (hij huilt), onder die voorwaarde, dat gij mij het cerlt zult groeten, wanneer gij mij tegen komt. De Wildeman. Nu; dat zal'er niet op aankomen; bezweert nu dit accoord! Mr. Brodding. (Hij bezweert het) Laat me nu los! De Wildeman. Staa op! (hij laat hem los) kom! nu zullen wc uwe gemerkte papieren gebruiken, om ons accoord te befchrijven; ik dagt waarlijk flus niet, dat die zoo zouden te pas komen. (Trrwijl Mr. Brodding aan de tafel gaat zitten , om hei accoord te tekenen, zjet Goedhart degroote fcheur in zijn rok , en vliegt naar Mr. Brodding. ) Goedhart. Bij duizend drommels! wat is dat? mijn rok aan Hukken [ gij zult hem betaaleu, of ik zal het vel u over de ooren haaien ; mijn warme rok! ik word van nu af aan al zoo koud, dat ik klappertand; betaal zeg ik u, of een andere rok! " Mr.  C 39 ) Mr. Brodding. Broertje lief \ Gij weet immers het is mijn fchuld niet, de Wildeman heeft hem gefcheurd, cn geld om een andere te laten maken, wat zal ik u daar van zeggen , dat vervloekte fpel! maar heb maar wat geduld ! ik zal hem, als ik hcrfleld ben, laten vermaken, en u weder bezorgen. Gij kent immers mijn eerlijk hart. Goedhart. Ik zal hem ü doen betaalen, al zoudt gij geld zweetenl Ik gaa naar huis om middelen daar toe teberaamen (in het heengaan) 6 Wat ben ik koud! he; ik krimp j C binnen) V IJ F D E TONEEL. De Wilde kan. Dewijl wij thans met malkanderniets meer hebben mtftaan, verzoek ik Mijn Heer den aftogt te blaazen, en mijn vertrek te verlaaten. • Mr. B r o D Dl n g. Ik gaa! ik gaa» (ter zyde) ik meen mijn lever te feheuren! watfpijt. (binnen) ZESDE TONEEL. Jean Prener. [ Tegen den Wildeman ] Ik wenfeh u geluk mijn Vriend met uwe over-  C 40 ) bverwinning ! gij hebt u lofiijk gekweeten. Don Loïes. Ik wenfeh u daar ook geluk mede! wij kunnen nü met veel meer vrijheijd met u handelen. De W i l d e m a n. Ik; bedank u Hoeren! ik beveel mij in uwe vriendfchap. Jean Preker én Don Lopes, beiden. Daar kunt gij ftaat op maaken. Jean Prener tegen Don Lopes. (zagtjes) Wat dunkt u , dat wij ons meefter van den rok van Goedhart maakten; wij zouden'er onze klederen nog mede kunnen verftellen! Don Lopes. Ik ben te vreden Jean Prener. A la bon heurrel dat gaat dan op Mr. Brodding los. Laat ons hem fpoedig volgen 1 Vaar wel Vriend Wildeman! Don Lopes. Vaar wel Vriend! De Wildeman. Vaar wel Heeren! U IJ T.  D E GEPLAAGDE HOLLANDER, I N VIER B E D R IJ V E N.  VERTOONERS. Mr. BRODDING, 1 NORIDSS, J W. GRIFF, . [ EngcIfhhn' JONAS, | GRAMMOND, J CAREL, een dienaar van Mr. Brodding, De Hr. STUURMAN, ) } Hollanders, PATRIOT, ) GERARD, een rentenier. FREDERIK, 1 > Kooplieden. ANTONY, ) JAN, ) / handwerkslieden, EDUARD , ) E en Dienaar van Antonij. JAEPIK, een Boer. GEERTJE, %ijn Vrouw.  D E GEPLAAGDE HOLLANDER OF DE LASTIGE NABUUR. EERSTE B E D RTF. Het Toneel verbeeldt een vertrek in het huis van den Heer Stuurman. EERSTE TONEEL. Gehard, (m eene luije houding op een ftocl ligg ende ;voor hem ftaat een tafel, op wel* ke eenige papieren , een fnuifdoos en een Courant liggen.') t is vetgebrogt waarlijk ; het is ver gebrogt.' Nu kan ik op mijn gemak als een vorft leren. — De bezigheid — een beroep — lieve  C * ) Hemel! wat zijn dat lastige zaken; men moet, wil men het wel behartigen , voor dag en dauw op zijn — zijn verftand daar aan te kosten leggen; nagt en dag zorgen, en zich voor anderen affloven. (hij geeuwt en rekt zich uit) Met dit alles heb ik niet nodig. Ik bekommer mij met niets. Daar andren mijner broeders zich zelfs afpijnigen , om het voordeel en het belang van rvaders huisgezin te behartigen, breek ik mijn hoofd met die malligheden nooit. Ik eet als 't mij luft, en drink als ik wil , en dat komt mij al flapende-'e huis. Mijne vermaken zijn zoo net in orde gefchikt, zoo' wel geregeld , 'dat geen fterveling gelukkiger en vermaaklijker leven hebben kan- dan ik. Ik ftaa des morgens ohi tien of elf uuren op; rook dan ccn pijp; drink een kop twee, drie koify; gaa eens aan de deur of op de ftoep ftaan; fnuif eens onderwijl, en bij geval lees ik de'Courant, doch zel•den; (wat bruit mij de waereld ?) vervolgens eet en drink ik zoo veel cn zoo lang, dat mij de oogen toevallen; ik gaa ook aanftonds na de maaltijd voor een uurtje of twee naar bed — ha! zoo'n uiltje knappen op den eetcn verkwikt den afgematten geeft; opgeftaan zijnde drink ik eenige kopjes Thee, kleed mij aan, cn gaa wat wandelen ; 't huis komende drink ik mijn vies; cct  eet vervolgens hartig, geeuw twee driemaal, eft val van vermoeidheid op bed aanftonts in ilaap. —« Gelukkige levenswijs! op mijn dertigfte jaar geniet ik reeds die bekoorlijke ftilheid , die aangename ruft, die onze voorvaders eerft op hun tagtigfte fmaakten. (hij fnuift) en dit alles heb ik aan den braven Heer Brodding te danken , die deugdzame, lieve man heeft zo veel goedheid voor mij overig gehad , dat hij mijn geld, daar ik anders geen weg meê zou geweten hebben naar zich genomen heeft, en mij daar voor op zijn tijd bezorgt alles wat ik tot mijne onderhouding nodig heb; hij is toch een opregt vriend van de kinderen van Stuurman , zijn ouden , getrouwen buur. (hij geeuwt en rekt zich uit) Maar ik kan wel voelen dat ik mijn middagflaapje nog niet genoten heb — het kan ook niet altijd even zeer naar mijn zin zijn. Ik moet nu deeze papieren eens doorfnuffelen. Daar ligt — jaa de Courant nog ■—- gaauw eens ingezien. (Jiij neemt de Courant op en leest) Turkijen. Conjlan. ... jaa dat raakt mij niet — Duitfchland en de aangrenzende Rijken. Berlijn. Den ö dat is van den Oorlog; laten zij malkander maar doodbruien.... Grootbrittanje. Londen. Heden heeft men tijding .... te Droes! zoo waarlijk; heeft Vrankrijk van de taart gehad? — Nu^dat zou ook onA 2 ge-  K 4> gelukkig zijn dat die het won. — Nederlanden, Amfterdam. — ö dat zijn maar allemaal wisjewasjes van genomen Schepen — ik weet niet waarom ze zulke bagatellen in de Courant plakken, (hij geeuwt en fmijt de Courant neer) Jaa nog die papieren — men heeft mij gistren wat aan de opren gerelt , als of de Hr. Brodding, nu hij mijn geld in handen heeft, mij op mijn duim zou laten fluiten , en zijn woord niet houden. {hij neemt de papieren op doch werpt dezelve fchielijk weer op de tafel neer] Hoe kan ik zoo gek zyn, dat ik myn hoofd zou breken met iets,dat ik van te vooren weet, dat niet waar zyn kan; zou ik my zoo veel moeilykheid op den hals hajen ! neen, neen! gekheid, [hij neemt cenige ande. re papieren op] Dit is van het geld dat ik myn vader ter hand heb gefteld. [hij trekt zijn voorhoofd met rimpels] Die geeft mij veels te weinig tot mijn onderhoud, voor het geen ik hem gefchooten heb; had ik het liever aan Mr. Brodding gegeven, dat is een ander edelmoedig Heer; die lieve Brodding — nu, mijn vader heeft ook maar ecn klein gedeelte van mijn geld, en waar zou ik er mee heeri ? ffe kan het niet eten. TWEE.  C 5 ) TWEEDE TONEEL. Gehard. De Hr. Stuurman. Dc Heek Stuurman, [met een fak met geld onder den arm op ket Toneel komende'] Ha! dat is net van pas, Gerard ! dat ik u hier vindc s ik ging naar u toe, om u dit geld, het welk ik van u ontvangen heb, weder ter hand te {tellen; ik kan het tegenswoordig niet gebrul ken, en mijn huisgezin benadeclen met u een onderhoud ten koste van het zelve te bezorgenZie het eens naa, of het 'er niet volkomen is» {hij legt de fak op tafel] Gerard. [in eene verbaasde houding]; Zoo waarlijk; dat h zeer fraai; het geen ik van u voor mijn geld tot onderhoud ontvangen heb, mag ik wel voor bij den Schout zijn deur dragen; wat zal ik er meê doen ? Leeg laten liggen , daar kan mijn Schoorfleen niet van roken.- De Hr. Stu.urman. Jaa Gcrardi ik kan het niet helpert; dat ft* uw zaak, ik zeg u, dat ik het niet van noden heb; en d?t ik om u mijn huishouden zou benadeelen kunt gij met geen reedlijkhcid vergen. Gij fchijnt nog te klagen, dat ik voor het gebruik van uw geld u te weinig tot onderhoud gegeA 5 ven  CO ven hebbe; dit moeft gij bedagt hebben, toen ik het accoord met u aanging, dan hadt gij het kunnen laten. Gehard. Nu vader! word niet kwaad; ik ben te vrede met het geen gij mij daar voor hebt toegelegd. Neem het geld maar weer meê en gebruik het. De Hr. Stuurman. Neen zeker niet; ik heb het niet nodig, maar flls het mij weder van dienst zijn kan, dan zal ik het weêrnemen. Gerard. Gij weet wel dat ik het niet leeg kan laten liggen, dan zou ik gaauw in de vinken zijn. Ik bid het u, mijn lieve vader! neem het, doch op de oude voorwaarde weer meê! De Hr Stuurman. Ik kan niet! ik kan niet. Gij moet zien Wat gij er het best meê doen zult. Ik groet tl. Gerard { Pe Hr. Stuurman binnen. DER-  (7) DERDE TONEEL. Gehard (in eene verdrietige houding op de fak met geld ziende.) Dat ziet er, zoo waar als ik leef, kostelijk uit. Mijn geld wcêr 't huis — ik weet geen raad ; ( hij fpringt van zijn fioel op ) waarlijk niet. Hoe kan het zoo mal komen ? Ik mag nu wel eens een reis minder eten, of het zou niet lukken. — mijn geld aantetaften , dan raekte ik fchielijkop mijn agterfte zolder; — er ietsi mede te beginnen , het zij koopmanfehap of iets anders—ö lieve Hemel! daar beef ik van i. zou ik mijne gemakkelijke dagen voor zorg en kommer, en misfehien nog schade daarbij verTuilen? Neen; in eeuwigheid niet. (hij ziet zijn geld bedrukt aan ) Arm geld ! arm geld ! waar. zal ik met u heen ? Gij moet voor het tegenwoordige naar het gevangenhuis, tot dat de een of ander goede Engel u daar uit tot mijn.: voordeel komt verlosfen. ( hij neemt bedrukt het geld op en fluit het in een nabijzijnde kaflje) Mijn hart beeft, wanneer ik bedenk dat gij misfehien daar ecnigen tijd zult moeten huisvesten , zonder mij eenig voordeel aan te brengen, (hij fmijt zig in eene verdrietige houding ïn zijn ftoel) ó-t Wat zijn er al moejelijkheden in de waereldi A 4 hec  C8> het is of een fterveling geen ongeftoorde ruft of vreugd genieten kan of mag. Ik had mijne* levenswijs, mijne bezigheid, mijn vermaak al geregeld en bepaald , en zoo één ongelukkig geval (laat in eens mijn ganfcho plan induigen. — Mijn vader — het is toen een wonderlijk man. Hij zou dit geld niet kunnen gebruiken ? — Ik weet wel beter. Waarlijk, als ik mijn hart regt zal uitlpreken, ik weet niet of ik hem, al kon ik dat doen, wel weer helpen zou, als hij verlegen was. Arm geld! waar zal ik nu. met u heen? Jk hoop dat maar een van onze huuren u op een goede voorwaarde zal willen neemen. —Dat de goede Hr. Brodding.— maar neen; die zal het niet willen hebben. ( hij geeuwt) Och! wat word ik dooral dat denken en tobben vermoeid! een menfeh zou. dooral die ontTuftende en afmattende gedagten welligt in flaap vallen. Arm geld t mijn arm geld t waar zal ik toch met u heen? DERDE TONEEL. Gerard. Frederir-. Frederik Hat goedendag, broeder Gerard; hoe vaart gij ? Gij lijkt niet te lustig te zijn. Js u eenig onheil wedervaren ? Gr  (9) GlRARD. Neen broertje! neen, ganfch niet; maar ik ben wat loom; ik heb mijn middagflaapje nog aiet genomen. F11 ede rik. Foeij, Schaam ui gij zoudt op den dag gaan leggen ilapen, daar uwe broeders thans bezig zijn om het welzijn van vadershuis te behartigen. Gerad. Laten zij doen, wat zij willen , en ik zal doen het geen mij behaagt. Ik heb u tot geen zedemeester nodig. Welke is de rede dat gij bij mij komt? FRED erik. Ik zal 't u zeggen , Jongetje \ ik heb gehoord dat vader u uw geld weder ter hand gefteld heeft; ik heb nu eene fchoone gelegenheid voor u , om daar mede uw voordeel te kunnen doen j geld moet geld winnen. Gerard. Cz'jn hoofd met vrolijkheid opbeurende.) Zoo waarlijk , dat zou mij lijken. Toe lieve broer! neem een ftoel en gaa zitten , dan kunnen wij daar eens ter deeg over praten. A 5 1' RR-  C x© > Fe.edek.ik (een floel genomen hebbende, en gezeten zijnde.') Gij weet, dat de koophandel mijn zaak is, en mij tot hier toe een goed beftaan bezorgt heeft, nu is mij vandaag een weergaloozekoopmanfehap aan de hand gedaan, maar. daar toe is meer geld nodig, dan ik bij kas heb; indien gij daar deel in wilt nemen , en met] mij dat doen, zult gijjbevinden , dat gij op deeze wijs met uw geld het grootfte voordeel bejagen kunt. Gerard (ineen verbaasde houding van zijn ftoel opfpringende.) Mijn geld in de Koopmanfchap leggen ! in de koopmanfchap .' — ijlt ge , of zijt ge met de kop gebruid ? Mijn kostelijk geld voor zorg en kommer verruilen ? — Neen vriend i als gij zoo fpreekt, dan... F re de rik [hem in de rede vallende] Maar word toch zoo driftig niet ! geef de rede gehoor ! ik zal u zoo klaar als den dag aantoonen, dat gij 'er een groot voordeel mede verkrijgen zult; de zorg daar van zal ik op mij nemen. Ge-  Cu ) Gerard. Neen , neen , Vriend ! gij zult mij zoo niet loeren — mijn geld befteden in de koopmanskap j — ha i was dat uw oogmerk om zoo met mijn fchijven mooij weer te fpelen? —Mijn geld in de koopmanfchap leggen — wel ik beef , als ik maar koopmanfchap hoor noemen, F re der ik ( gramftorig opjlaande") En ik beef, dat ik moet zien, dat mijn broeder zulk een zot is. Gij ,veragt de koopmanfchap — Gerard ! Gerard! dat Grootvader eens opkeek , wat zou hij van u zeggen? — Door welke andere middelen dan de koopmanfchap heeft hij vaders huisgezin ten top van voorfpoed gebragt ? Wat zoudt ge zijn , indien ons huis door dien tak zijn beftaan niet had ? — Gaa heen» geef liever uw geld aan vreemden, die dus altoos gelegenheid hebben om u in den grond te booren. Gij zijt een luije doodeter , die, noch voor uwe broeders , noch voor u zeiven nuttig zijn wilt. Het fmert mij tot in mijn ziel , dat ik verpligt ben u mijn broeder te noemen. Ik groet u ; uw bijzijn is mij ondraaglijk. Frcderik binnen. VIER-  C 12 ) VIERDE TONEEL. Gerard (in. eene verwonderde houding) Wel wat een menfeh nog langer zal overkomen 1 — over de neus gehouwen tc worden van ■een koopmannetje; een ventje van deux aas, om dat ik hem naar zijn goeddunken geen meester ,over mijn geld wil laten fpclen \ — nu is 't afgedaan. — Geen een van die opvreters, van die debauchanten, die nu een duit van mij hebbea zal; geen een. Ik gaf mijn geld liever aan den groten Mogol , of aan den Dei van Algiers. Kom , kom [ ik zal mij aan dien gek niet ftoren , en £ hij ziet op zijde J och weer een paar plaagt geesten. Ik gaa wat op zijde. VYFDE TONEEL. Jan, Eduard , Gerard (agter de fchermen.) Jan. Het is waaragtig zoo, zeg ik u, jaa beter zelfs. (Ay vliegt zijn [broeder Eduard om den hals) Jongen ! nu zullen we eens tonen, dat de Hollanders , die zoo lang voor dom en plomp verlieten zijn, ook wat doen kunnen. Wel zie daar! ik heb menigmaal mijn bloed gegeten, als ik het oas onder dc neus zag wrijven 3 dat wij nergens van  C 13 ) van wisten ; dat wij het geen vader in zijne, huishouding nodig had niet maken konden. „ ó „ was het, zij ! die ezels! wel die hebben geen „ verftand; zij hebben geen geest." — Nu dat is tot daar toe. — God dank! dat onze broers en zusters thans geloven, dat -wij ook harsfens in het hoofd en handen aan het lijf hebben. Eduard. Het is zoo, Jan broer! maar echter maat t de kinderen van Brodding werken ongelooflijk net. Wat kunnen zij het ftaal ficrlijk en kuns^ tig bewerken. Jan. Ik laat mij vierendeelen, als ik dat binnen deri tijd van een jaar niet zoo goed doe, als een van hun; en wat het o/erige aanbelangt, wij kunnen ook wel wat doen en wat maken, daar zi) een punt aan moeten zuigen, [hij flaat Eduard op den fchouder] Hoor Eduard ! het zal gaan of her. gefineerd is; daar is geen haair op mijn hoofd y dat daar voor bevreesd is, indien onze eigen broeders en zusters maar in dat humeur blijven, daa^ zij nu in zijn. Voor eenigen tijd, vroegen zij doorgaans als zij iets kopen zouden ; Koopman 1 zeg, is het wel opregt Engelfch? " ik dagt menigmaal, als ik dit moeft horen;,, Gij zijt We£  C 14 > wel opregt duivelfch." Wel jaa, Eduard! het is immers een fchriklijke fchande, dat men een vreemden uitzuiger met het bloed van zijne eigen broeders vet meft. <— Nu dat is tot daar toe. Het was, of ieder toen een eed gedaan had, om ons huis in den grond te boren — het zal nu wel anders gaan ■— nu vraagt men al, als men iets koopt; „ is het wel opregt inlandfch ? " Dat is andere taal. y E d u a R d. Ik hoop jaa, maar ik vrees of al die drift niet maar een vuurtje van ftroo zal zijn ; het heeft te fchielijk vlam gevat en brandt te hevig om lang van duur te zijn; echter is het ook waar, dat wij er nu vaft in raken, en als wij maar zorg dragen goede waar te leveren tot een prijs , die tegen die van onze buuren aan kan , cn wij gedurig ons toeleggen om aan den fmaak en zelfs aan de grilligheid van onze broeders en zusters te voldoen , dan zal 't welgaan. Wij moeten maar goe-* den moed houden. Eene zwarigheid blijft er nog, en dat is eene miferable groote zwarigheid. Jan. Ün wat is dat ? Eduard. Geld , beste maat! geld moet er zijn; wij kunnen met geen lege handen beginnen. Jan-  t15) Jak. Is 't anders niet, dan tel ik dat zoo veel als een vlieg ; daar is geen huishouding in onze gantfche buurt, daar zoo veel geld te halen is als bij ons; broer Gerard kan ons zoo ftevig in het zaal zetten, dat wij alles kunnen doen dat wij willen. Eduard. Als Gerard dat maar doen wil. Jan. Twijffelt ge daar nog aan ? Hij zou zijn eigen broeders, het huisgezin van zijn vader niet wnV len helpen? [hij lagcht] hel hei gekkepraat; ik wed als wij hem ons- voornemen openbaren , dat hij ons al het geld , dat wij nodig hebben, fchieten zal. Gerard. [zagtjes ter zijde] Gij rekent buiten den waard, camcraat» Eduard. Laat ons naar hem toegaan en vragen, of hij ons de behulpzame hand wil bieden. Jan. Hij zal het zeker doen; gaa er op aan ; Iaat ons ... maar daar is de man al zelfs; dat is net van  C 16 > van pas. [tegens Gerard] Ha! goeden dag broeder i het is ons lief, dat gij wei vaart; wij vinden u hier zoo gelegen, als het kan komen. Hoor eens! weet ge wel dat onze huifelijke zaken nu eene geheel andere gedaante zullen krijgen.. Gerard. [in eene zeer koele houding], Ei» Jan. Wij zijn nu hét hoekje te boven; wij zullên ons nu geen ring meer door de neus laten Heken; in 't geheel niet meer. 'Gerarb 'Ei'! Jan. Wij zullen eens tonen, dat wij kaerels zijn: Weet gewei, dat onze broers en zusters het be^fluit genomen hebben , om niets dan *t geen, onze handen gemaakt hebben , te gebruiken of te dragen ; dat is andere lugt. De kerk met monsjeur Brodding is glad uit. Gerard. (m eene fpotachtige houding.') Ei; ei 1 Gijlieden zult ons dan alles befchikken ; wel dat is zeker fraaij : maar zeg eens, maatje! zedert wanneer is u dat verftand aangewaaid* cm dat alles te kunnen doen. {*«  C i7 D Jan Zcdert onzen broêrs en zusters een vaderlandfch, hart aangewaaid is , om te vertrouwen , dat wij dat kunnen doen; maar zal alles wel lukken , gij zult ons moeten helpen. Gerard. (in eene gemaakte verwonderde houding. } Helpen ! lieve Hemel! ik kan niet niet werken. ( hij geeuwt) Ik word üaperig als ik maar van werken hoor fpreken. Jan. Neen J neen J zoo meen ik het niet; ik weet wel dat gij niet kunt medewerken; wij zouden dwaas doen , indien wij u dat vergden, maar gij dient ons op eene andere wijze te helpen. Wij hebben geld nodig, om ons van nodige materialen te verzien, en met ons werken aan den gang te raken; dat hebt gij in overvloed. Indien gij nu liefde voor vaders huis hebt, (en daar twijffel ik niet aan) zult gij dat wel aan ons willen fchieten. Gerard. U lieden geld fchieten — ei waren dat de kooten, die gij zocht ? — Wel, die vind ik waarlijk fchoon — zelfs gebrek lijden om een ander den mond op - te houden. B Edü-  C 18 ) Eduard Gantfch niet broeder! dat zou een onbillijken eifch van ons wezen; maar wanneer wij u voor de hulp, die gij ons met uw geld aan ons te lenen toebragt, een rijkelijk deel van het geen wij met onze handen winnen, gaven, kunt gij niet klagen , dat dit vooritel onredelijk is. Gerard. (in eene verdrietige houding) Breekt mijn hoofd toch niet met die zotheid. Ik heb geen geld, en geef geen geld. Wilt gc werken , gij kunt, dat raakt me niet. lk"" . Jan. [hem in de rede vallende] Maar broeder! het is uw eigen voordeeJ. Gerard.OV* eene verdrietige houding) Maar broeder! ik zeg 't u nog eens; ik heb geen geld. Jan. Taa, Jaa! als gij het doen wilt, kunt ge ons wel helpen. Bedenk dat wij uwe broeders zijn; dat wij ons huis door onzen arbeid in ftand zoeken te houden , en zoudt gij niet graag de eer willen hebben , van daar ook de hand aangekend te hebben? , ... n Gerard [ineene koele nouding J Wel wat belang heb ik d>ar bij of gijlieden werkt  C 19 ) werkt of niet, als ik maar heb het geen ik nodig heb , ben ik te vrede. Ik zou u mijn geld in handen geven, om u gelegenheid te befchikken dat door zotte ondernemingen in de vinken te helpen. Neen ; gantfch niet. Al had ik geld, gijlieden kreegt het niet. Jan. [hem met verbaasdheid aanziende] Is dat brocderstaal ? Gij zijt een zeer nuttig meubel voor ons huisgezin. — Lui fchepzel 1 Gij wilt zelfs niet werken, en kunt niet dragen, dat wij dat zullen doen; gij verdiende dat vader u als een ontaard kind, als een pest van zijn huis de deur uitboende. Gerard. En gij en alle zulke projeétmakers verdienden, dat men ulieden in een dolhuis opfloot. [fchamper grimlachende] Gij zijt rechte bollen , om ons alles, 't geen Brodding en Prener ons leveren, te befchikken : Loopt 1 laat u genezen. Het is hoognodig. Jan. [op een fcherpen-toon] Och 1 dat er genezen aan u ware 1 maar zulks is onmooglijk. [tegens Eduard] Laat ons gaan; het is bij deezen ontaarden niet langer te houden Jan en Eduard binnen. B 2 ZES  C ao) SESDE TONEEL. Gerard. Hoe kan het gebeuren » naauwlijks heb ik eenig geld leeg liggen, of men komt er van allé kanten als bijen op aafen. 't Is voor en agter; „ wij zijn broeders; zoudt ge ons in verlegenheid laten ? " en hadden zij 't in handen dan mogt de Drommel het er uit halen. Neen , het gaat er zoo niet; dan laat ik het liever leeg liggen ~ maar het zal wel aan den man raken, en daar het wel en veilig is. Ik ben daar niet bevreesd voor. [hij geeuwt] Dit is een fatale dag voor mij — men gunt mij geen ruft, ik kan voelen, dat ik afgemat ben — zoo veel te moeten af hafpelen, en mijn middagflaapje te verzuimen. [Ai/gaat zitten] 't Is goed dat het niet daaglijks voorvalt; ik hielt het niet uit. [hij geeuwt] Mijne coogen vallen van vermoedheid toe — het is nog tijd -- ik heb niet te vc.uuimcn — een klein uiltje nog gaauw geknapt, dat kort den drocvigcn langen dag, [hij valt voor over opde tafel in jlaap.] ZEVENDE TONEEL Gerard, Mr. Brodding, Jonas. Jonas [zagtjes tegens Mr. Brodding.] Jaa, Jaa) hij is 'er; zagt, houduftil! — hij fiaapt — 't moet met overleg gefchieden — en dan, ik verzeker hetu, Mijn Heer! dan is zijn geld  ( 21 ) geld ons. Laat mij maar begaan. Ik kan hem — hij is niet ergdenkend — met tien goede woorden kan ik hem om mijn vinger winden. Mr. Brodding. Maar weet ge wel, dat hij tegenswoordig los geld heeft? Jonas. Zoo zeker als ik weet, dat hij een zot is; nu trouwens, 't is een Hollander, en dat is genoeg gezegd. >— Laat het op mij ftaan! ik zal hem de kap wel vullen. Mr. Brodding. Ik vrees'er voor ; het geld begint bij mijn buur Stuurman en zijne kinderen ook goede waar te worden. Ik wil wedden , dat de broeders van Gerard hem het geld, als hij het heeft, wel zullen afhalen. Jonas. En ik wil wedden , dat zij geen fchraapfel van een nagel van hem zullen krijgen, ö Gij kent het huisgezin van Stuurman nog niet, het is door Eendragt en broederliefde groot geworden, en nu verzinkt het door liefdeloosheid en twecdragt; voor al Gerard,( ik ken hem) zou zijn broeders, Jaa, wat zeg ik, zijn eigen vader niet helpen, al vergongen zij van gebrek. B 3 Mr.  C ^ ) Mr. Brodding. Nu niet meer ; zij beginnen uit andere oogen te zien. Jonas! waaragtig, ik ben voor mijne werkende kinderen bevreefd; oud en Jong bij Stuurman is aan bet werk. Ik heb er tot nog toe kunnen blinden , en doen geloven, dat zij alles aan mijn kun ft te danken hadden; maar willen ze zelfs de handen uit de mouw fteken , dan vreesik — waarlijk, ik moet er niet aandenken of mijn hart begint te poperen. Jonas (lagchende.) Ha, ha, ha! ha, ha, ha! Gij vreeft vooru zeiven, om dat de Jongens van Stuurman aangemoedigd worden om te w?erken. Wat zullen ze beginnen, of denkt gij, Mijn Heer, dat zij alles met een kaale beurs kunnen volvoeren ? Neen, neen! dat gaat zoo niet. Mr. Brodding. Jaa, maar Gerard heeft geld. Jonas. En Gerard zou het liever tien voet diep in den grond begraven, dan dat hij zijne broeders helpen zou. Hij vertrouwt dat zijne broeders deugnieten , fchurken en bedriegers zijn. Daar liefdeloosheid het hart regeert is geen luft of ijver om te helpen. Het geld moet voor ons zijn. (hij  Os) {hij lagcht) ha, ha , ha! het is waragtig mooij, dat zij zich van ons met open oogen laten foppen. Wij binden hun de keel toe en de handen op den rug, en zij geloven nog, dat wij hun een bijzonderen dienft doen. ha, ha, ha! Mr. Brodding. Lagch toch zoo niet. Gij hebt het nog niet. Jonas. Ik zal het wel krijgen; maak daar ftaat op. Och! die lieve, kostelijke Hollanders zijn 200 murg, een vreemdeling kan ze door een pijpje zuigen. Laat alles maar op mij ftaan; ik zal mij houden, als of ik hem, met hem zijn geld te. ontfutfelen, een groote vriendfehap bewijs. Eüieve. Mijn Heer! gaa zoo lang binnen. AGTSTE TONEEL. Jonas. Gerard (flapende) Jonas, (hem op den fchouder kloppende) Op op ! monfieur Gerard! hebt ge uw nagtruft niet terdeeg gehad, dat gij op den dag die fchade wilt inhalen? (hijfloot hem wederom aan.) Op , op ! hoort ge 't niet ? Gerard. ( half flapende en zijne oogen wrijvende , terwijl hij oprijfl.) Leg toch niet langer te malen, zeg ik u nog eens  eens en voor het laatft. Ik geef het niet; gij zult geen haair uit mijn neus trekken, al hadt ge de tang uit de hel bij u. Jonas, (ter zijde) 6 Moord ! dat is een kwaad teken; het zal vegeefsch geflooten zijn, als het paard niet pisfen wil. Ik moet hier voorzigtig en langzaam te werk gaan, als ik dat aaltje vangen wil. (tegens Gerard met een gemaakte grimlageh) Ha, ha! gij flaapt nog en droomt, zoo 't fchijnt. Lullig ! reis op op! foeij 't is fchande voor een jong fterk kacrl, op den dag te flapen. Gehard (Jonas aanziendey Zijt gij het vriend Jonas! ik dagt waaragtig dat het een van mijne broeders was, die mij weer kwam ontruften. Jonas. Zekerlijk dagten zij u uw geld aftetroonen, niet waar? Gerard. Jaa maar zoo gek ftond mij de muts niet; om het weg te geven , of ten minften het in de waagfchaal te ftcllen. Daar kan ik alle dag wel toe komen. Jonas (hem. op den fchouder kloppende.) Gij zijt toch eenhupfche kaerl; waaragtig, gij denkt  C 25 ) denkt nobel. Dat is alleen in ons huisgezin te beklagen, dat de broers op malkander 7.00 verzot zijn; zij zouden malkander met goed en bloed helpen. Maar bij u heerfcht geen zotte broederliefde. Gij zijt bijzonder tranquil. Gerard. Och ! geen één van hun, daar men ftaat op kan maken. Jonas. En gij zoudt uw koftelijk geld aan hun toevertrouwen, (hij lagcht) Ha, ha, ha! ik weet waarlijk niet , hoe ze 't durven vragen ; denklij k hebben zij geweten, dat gij een groote fomme geld leeg hadt liggen. Gerard. Dat zullen ze zekerlijk. Jonas. En daar bij hebben zij gedagt, „broer Gerard kan het niet renteloos onder zich houden, wij zullen hem nu ligt overhalen , om het ons in handen te geven. Gerard. Jaa. Jonas (lagchende.) Ha, ha! neen dan zijn er wel anderen, daar B 5 het  C a<* ) het wat beter en veiliger aanvertrouwd is. Het fp ij t me, mijn meefter Brodding heeft thans geen geld van doen, anders zou ik 't aanftonts van u nemen. GlHA RD. Zou dat nog niet lukken kunnen , Vriend Jonas? Gij zoudt me plaifier doen. Jonas. Het is mij onmooglijk. Hij heeft thans geen geld van noden. Gerard. Hij is immers in onmin met Prener; zij zul» len alles aanwenden om elkander te bederven 5 hier hoort geld toe. Jonas. Is 't anders niet [ de kinderen van W. Griff bezorgen mijn Meefter zoo veel geld als hagel, cn wanneer hij Prener beet krijgt zal hij hem zoo kaal als een vink plukken. Ik kan al voor uitzien, dat mijn meefter over een half douzijn jaren geen weg meer met zijn geld zal weten. Gerard. Maar is het mooglijk? — Hoe wel ik geloof het; waarom niet? uw meefter is rijk.  C 27 ) Jonas (ter zijde,) Jaa of hem de houzaren geplunderd hadden (te* gens Gerard). Dat is hij ook; als hij geld neemt van een ander doet hij zulks alleen om zijn voordeel daar mede te doen. G e r a rd. Dat weet ik wel; maar dus zou hij ook met het mijne voordeel kunnen doen. Ik bid u , mijn vriend Jonas J helpc er mij van af. Jonas. Het is zeker zoo wat. Ik zal er hem ongenoegen meê geven. Echter gij zijt ook alle man niet; gij zijt een beft vriend van mijn meefter, en hij van u. Zie daar, ik zal het dan maar eens wagen , en u uit den nood helpen; geef mij het geld maar. Gerard. En dat wederom op de oude conditiën , is 't niet zoo ? Jonas. Dat fpreekt van zelfs. Mijn meefter is bij mijn eer te genereus; maar dat is hem eigen; als 't hem wel gaat, moet er een ander ook gevoel van hebben, (terwijl Gerard naar de kast gaat en het geld  geld er uit krygt, zegt Jonas zagtjes ter zjjde.) Daar heeft het Engellch katje weêr een vet cn lekker Hollandfch muisje gevangen. Ik kan 't zelfs niet begrijpen. Zij vertrouwen hun broeders , jaa zich zeiven niet, en aan een vreemden zouden zij alles, wat zij inde waereld hebben, vertrouwen. Gekker fchepzels leven 'er niet. (tegens Gerard ) Geeft mij nu een briefje van de grootheid der ibmme, ik zal u een briefje geven, dat mijn meester uw geld ontvangen heeft, en u het Jaarlijks contingent zal betalen, zoo als hij gewoon is. Gij weet hij is door en door eerlijk , en op zijn woord is ftaat te maken. Gerard. Gij zijt een bestig man. Ik heb voor uw meester en zijn huis het grootfte refpect van de waereld; verzeker er hem van. Jonas. Qdc z_ak met geld op zjjn fchouder leggende.) b Dat is niet nodig; hij weet , dat gij hem een goed hart toedraagt; hij noemt u zelfs menigmaal den Engelfchen Hollander. Nu ik mag maar gaan ftapnen. Goeden dag, vriend Gerard ! Ge r a rd. Vaar wel, Vriend Jonas' Jonas binnen. N E^  ( ap ) NEGENDE TONEEL. Gerard. [blijmoedig zijne handen wrijvende'} Zie zoo ! — die zwarigheid is nu ook van mijn hart af"! — die Brodding en zijn volk het zijn toch lieve menfchen — zoo vaardig om iemand te helpen. —Ik kan nu een geruft leven leiden ; ik hoef nergens voor te zorgen. — Ik moet in mijn geelt nog lagchen om mijne broeders— wat of zij toch wel dagten, dat ik ftapel gek was — dat ik mijn geld maar zoo over zou geven ? — wel jaa zeker ten eerftcn; Gerard is gek — zij zouden er zoo veel voordeel mede doen — zij gaan ook aan 't werk — nu zullen zij het volk van Brodding door hunnen ijver dood doen — bom bario — ik lagch met al die beuzelpraat; als zij eerft Engelfche harsfens kregen — nu zij mogen zien , hoe zij 't ftcllen •— ik behoef er mijn hoofd niet mede te breken — of het hun welgaat of niets zulks is mij onverfchillig. Ik heb mijn brood, en zorg voor mij zeiven; dat is al zorg genoegLaat eens zien — ik heb niets meer te doen ? Neen — ik zal nu mijn ligchaam eens delicaat gaan verzorgen; en dan nog het een of ander, het geen nodig is, verrigten, en vroeg naar bed. TWEE-  C 3° ) TWEEDE B E D RTF. (het Toneel is een vertrek in het huis van Mr. Brodding) EERSTE TONEEL. Mr. Brodding. Jonas. Jonas, (met de z_ak met geld op den fchouder) Hier heb ik den aap al; hadt ge dat wel gedagt ? Mr. Brodding. Wat zegt ge ? — hebt ge hem zijn geld weten te ontfutfelen? ~» Gij zijc knap. Ik had het nooit geloofd. Jonas ( het geld op de tafel fmijtendt) Ho, hoi daar ftel de ik geen zwarigheid in. Ik wed, dat ik hem het hemd van zijn ligchaara zou getroond hebben, als ik geweld had. Mr. Brodding. Die malle jongen \ — Hoe hebt gij het toch aangelegd ? Jonas. Ik hield mij als of gij het niet nodig had, maar liet mij eindelijk, om hem quafi vriendfehap te doen, overhalen, dat ik het hem af handig maakte. Mr.  Mr. B r o p ding. [hem op den ft kouder /i/oppende. ] Delicaat, Jongetje! delicaat » — gij hebt uwe zaken als een kaerel gedaan — nu zijn wij weer, in 't ssaal gezet.. ■— Als wij den goeden Hollander al te met zoo eens aderlaten, zal hij niet ligt nood hebben van razende Koortfen. Jonas. Mij dunkt, dat hij daar van wel ter deegaangetast is , anders zou hij zich zoo niet bij den neus laten leiden. Mr. Brodding. Kom aan! nu zullen wij maar eerst zorg dragen dat de oude gaten wat geflopt worden. [ hij opent de zaken lagchf] Ha! wat ligt er een glans op die Hollandfche fchijven — nu kunnen we onze handen weer roeren. TWEEDE TONEEL, Mr. Brodding. Jonas. W. Griff. Mr. Brodding. Zijt ge daar mijn goede Griff! Jongen! [hij jïaat Jonas op den fckouder] hier hebt gij onzen Jafon, die wederom een goud vlies uit het huis van Stuurman gehaald heefc. W.  C 32 ) W. Grift. Wat is het ? — wat heeft hij gedaan ? Mr. Brodding. (de zak met geld opbeurende') Zie eens; hoe weergaloos hij onzen buurvrijer Gerard weer in de luuren gelegd heeft. De knaap had weer een partij geld leeg liggen, 't Was immers billijk, dat onze magneet dat weer aanhaalde , en ons fcheepje dat yragtje weer binnenboord nam. W. Griff. Dat weet ik niet; zoo waar als ik leef, Mijn Heer! ik zie daar zoo veel heil niet in , of wij fchuld bij fchuld maken , het moet betaald worden. Ons fcheepje zou wel zoo veel laden , dat het als een bakfteen zinken zoude. Ik heb het u meermalen gezegd; ik geloof dat 'er een draaikolk in ons huis is, daar alles in verzinkt. Mijn kinderen moeten nagt en dag floven en alles bij een krabben om het u in de handen te geven , en wat nut hebben zij er van? geen drommel. Zij moeten van dag tot dag al meer en meer opdokken om het geen men grof en groot belooft aan dezen en genen, voor al aan dien leeglooper, aan Gerard, uit hun zweet cn bloed te kunnen vinden. Mr.  C 33 ) Mr. Brqddin©. Wat drommel, Griff! word ge dol? wat ijsfelijke onkosten heb ik moeten maken om onzen tuin wederom te krijgen; of dagt gij , dat ik daar geen geld toe nodig had, en W. Griff. (hem in de rede vallende.') Halt Mijn Heer! niette poft als't u belieft, eei? gij nog uw tuinvolk door malligheid en fchraapzucht in rep en roer gefteld hadt, hadden wij het al voor ons hart; toen was fchraalhans bij ons al keukenmeester. Dit kunt gij niet ontkennen. Die immers toen ter tijd reeds het beste lancet kon maken, om mijne kinderen daar mede het bloed aftetappen, was de beste, de vernuftigfte man. En als men alles zal zingen wat in het liedje ftaat; wat heeft het uitgewerkt, dat menu elk oogenblik de handen heeft moeten yullen? Brodding. Vraagt gij dat nog! Ik zoude u 'zoo veel kunrien noemen. W. Griff. Ei Mijn Heer! doe dat eens , als 't u gelieft 9' ik twijffel er zeer aan of gij dat wel zoudt kunnen doen : ik weet wel dat men gedurig als men hen wcêr deed opdokken, hun te kennen gaf , C dat  C 34 ) dat het voor dit" of dat werk ten beste van het huisgezin gefchikt was ; maar als men het in handen had, kwam er niet van; naauwlijks betaalde men die inetende kanker, ik meen het onderhoud dier genen wier geld wij onder ons hadden; het geld daar toe bedeed kon men met regt rekenen dat voor eeuwig verdween, want de fchuld bleef dezelve; en waar het overige gebleven is, dit laat ik den molenaar fcheiden. Mr Brodding Dat is allemaal ten nutte gebruikt. W. Griff. Dat geloof ik ook , maar of het ten algemenen nutte van ons huisgezin, of ten bijzonderen nutte van zijn dienaars gediend heeft, zou veel verfchillen. Dit zal men niet ligt klappen; men leeft bij ons in een goed vertrouwen; men rekent niet; en daar niet gerekend noch gcfchreven wordt, komt, de razende mot in het huisgezin. Mr. B r o d d in g. Wel ik zeg nog eens, heb ik geen geld moeten nemen om onzen tuin weder te krijgen. W. Griff. Zwijg daar toch ftil af Mijn Heer j de liefde ver-  C 35 ) Vergaat mij als ik daar van hoor. Is de tuin weder in ons geweld?Het mogt wat; 't is alles wind geweeft, en ocht dat wij alleen maar den tuin misten; maar al het geen men nu grijpen en vangen kan; al het geen men mijn kinderen met nijptangen afhalen kan , zal naauwelijks toereikende zijn , om het beloofde onderhoud van de Geldfchieters tot deze onderneming , op te brengen; de huishouding gaat op een volle galop agter uit — zie daar als ik alles bedenk , zou ik mij zeiven kunnen aantasten; mijne kinderen hadden in vroeger tijd een levendige negotie ; zij wonnen veel en bragten weinig op, nu , nu hunne negotie die hun geld bezorgde half naar den duivel is, nu luidt de klok niets anders dan, geef! geef! 't gaat vaft, eerlang zullen zij zelfs van de lucht, die zij inademen , tiend* moeten betalen. Mr. Brodding. Of gij praat of niet ik moet geld hebben, en maken dat ik het krijg; waar zoude ik Prener « die mij zoo dwars in het vaarwater zit, nu mede tot rede brengen indien ik geen geld had ? Of denkt ge, dat dat volk, dat ik daar toe zal moeten gebruiken , van den wind leeft ? W. Griff. Dat volk voert waaragtig veel uitj —WathebC 4 hert  ben zij tot nog toe gedaan? Niets anders, dan wat heen en weder drentelen, en ons geld in de vinken helpen. Zij zullen Prener tot rede brengen ! (hij lagcht) ha, ha, ha! het ziet er wel naar uit! — wij moeften die helden ook een doos medegeven om ér Prener in te fluiten, als zij hem beet krijgen. Mr Broddino. Denkt gij dan dat zij niets doen W. Griff (opeen fpottenden toon) Neen, toch niet ; zou ik dat denken ! ik geloof zelfs dat zij te veel doen, ik vertrouw dar zij met eeten en drinken ons al mêe op onze agterfte zolder helpen. Mr. Brodding. Wagt maart geef maar wat tijd! Gij zult het eens zien, waneer gij maar wat verder zijt. Wij zullen die praatjesmakers een andren deun doen zingen. W. Griff. Als 't maar geen Hjkzang op onzen uitvaart is. — Ocht mijn hart is zoo beklemt, als of het tusfehen twee muuren zat. Ons credit is weg. Mr. Brodding. Dat ontken ik. Gij kunt mij niet alles op de mouw  t 37 ) mouw {pellen, wij zouden geen credit meer hebben ; onze buurvrijer kust ons de handen, op dac wij zijn geld nemen. W. Griff. ö Dat is geen bewijs! fchoon de Heer Stuurman fnedig genoeg is, is het echter zeker dat die zoon van hem een zot is. Ik zeg het en blijf er bij, ons credit is ad patres,, (cn dat is niet te verwonderen.) Als het zoo voordgaat, mogen wij wel als oudvaders gaan leven, ik meen, dat wij, als zij , wel in tenten mogen gaan woonen , want dan gaan onze fchuldeiflchers met huis , hof en al den drommel voort. Onze inkomften gaan van dag tot dag af. Onze huisgenoten , zelfs onze kinderen , bruijen, de een voor en de ander naa , voort; geen wonder, de vrees van eerlang bloedzuigers op hun hart te> zien zetten, doet hen bij tijds de biezen pakken. Mr. Brodding. Het is waar ; oppervlakkig zou men vragen, waar is het geld gebleven ? Maar het moet zekerlijk ten nutte befteed zijn; er is bij ons al zoo wat nodig W. Griff. Pat is het zekerlijk , en darom is het zeer te C 3 be-  C30 beklagen, dat er geen beter gebruik van gemaake wordt; maar wat zal ik zeggen j men komt er gemaklijk aan , en ftapt er nog maklijker af. Mijn kinderen bragten het u op uw wenken, en bij onzen buurman Stuurman kreegt gij het geld, Vanneer gij er maar om gaapte; men floeg er geen agt op; vloog er van daag een koe in de kaars morgen kreeg men een paard weerom; nu raakt dat wat ten einde , en de vreemde fchuld zal ons den dood doen , let er op. Mr. Brodding. Zit u het geen Gerard op ons te vorderen beeft, zoo dwars in de maag. W. Griff. Zoo dwars of er een hennepfteel in ftak; wij moeten hem op onze kosten onderhouden, en hij drentelt voor ons zweet op zijn muiltjes. Mr. Brodding. Hadden wij de handen wat ruim, 'k zou zeggen , laaten wij ons van die fchuld ontdoen, maar W. Griff. (hem driftig in de rede vallende') Jaa\ wilt ge daar goeden raad toe, Mijn Heer! dan waart ge het puikje van alle huisbe- fticr-  C 39 ) ftierders. Hoe woudt ge dat aanleggen, al hadden we de handen eens wat ruim ? Mr Brodding. Ik wou onzen buurvreijer met de lege zakjesnaar de ooren gooijen. W. Griff. Word ge razend , Mijn Heer ! hoe ! wij hebben ons nog geen vijanden genoeg op den hals gehaald ? Wij hebben geen leergeld genoeg gegeven ? Wij zouden ook nog van de kneukels van den Heer Stuurman een fchuuring moeten ondergaan, van dien Stuurman, die ons tegenswoordig follen zou, dat ons horen en zien verging ? Och! Mijn goede Heer t wilt ge dood zijn, maak er] dan maar fpoedig een eind aan [ gij hebt zelfs middelen bij de hand, en hoeft die bij geen vreemden te zoeken. Mr. Brodding. Och! gij begrijpt me niet; ik zeg, als ik de handen wat ruim had, en eens wat aémtogt kreeg. W. Griff. Ho! ho! die heilige dag ftaat nog niet in onzen almanak, en genomen, gij raakte daar toe in ftaat; zou dat wel met onze goede buuren gehandeld zijn ? Mr.  C 40 ) Mr. Brodding. Als gij volgens dien regel de leij woudt opmaken , zou er op het vorige ook al vrij wat te zeggen vallen. Hoe hebben wij hem altijd gehandeld ? W. Grit f. Slegt genoeg ! maar is dit een rede om belediging bij belediging te voegen? Mr. Brodding. Ik word door hun beledigd; weten zij niet wat ik met Prener uitftaande heb; zeker jaa ! echter onderhouden zij de vriendfchap met hem; zij handelen met hem; maar wagt ï ik zal hen dat verleeren. W. Griff. Hoe ! Mijn Heer! om dat gij in kwestie met Prener zijt; om dat die uw Vijand is, zouden zij hunnen handel met hem moeten Haken? een fehoone rede, waaragtig ! regt billijk, Broddujg. Billijk of niet billijk; ik geloof, dat ge droomt, Gritf! Griff 1 ik kan zien dat gij oud wordt; gij begint al tc fulfen ; ik heb nu gelegenheid om die fnaken wat te kortwieken , en , volgens  c 40 gcns oude grondbegindfels, heeft men wanneer men gelegenheid er toe heeft ook het rggt toe. W. Griff. Cgrimlagchende) Een duivelfch aardig regt! —nu Mijn Heer! gij moogt het u verbeelden dat het, regt zij ol niet, ik zou u echter raden, uwe-handen van den Heer Stuurman en zijne kinderen aftehouden, en uw project te laten varen eer hij het u. ter nagels uit doet zweeren. Gij kent hem nog van ouds; hij is de maklijkfte niet. DERDE TONEEL. Mr. Brodding. W. Griff. Noridss. Noridss. (driftig op het toneel kamende) Wel lieve Hemel' is dat een leven, dat gijlieden maakt! men kan u lieden op ftraat horen kijven; 't is of er een paar vifchdameseen mondgefprek houden. W. Griff. Dat geloof ik wel; als gij ook eens moeft zien , dat men uwekinders neus en ooren afsneed ; cn alles in 't werk gefield wierd om u in den hónd te helpen, gij zoudt ook uw ftem wel laten hoeren. C 5 Noridss..  C 42 ) Noridss. Wat is liet toch, dat u zoo ongeduldig en gramftorig maakt? Mr. Brodding. Mijn lieve Noridff! luifter eens. Gij weet, wij hadden geld gebrek, en dat is Voor ons geen wonder; nu hebben we onzen buurmans Gerard weer een klein Capitaalcje afgetroggeld, en dat klinkt Griff fchuins in de ooren. Noridss. Wel Griff! laat ge daar de lip zoo over hangen ? Dat kan ik niet begrijpen. ( hij vrij ft zijne handen) Weergeld» waarlijk dat is gelukkig; dat komt fchoon. W. Griff. (hem ernfig aanziende) Gij kunt dat niet begrijpen zegt ge ? Maar laat ik eens voelen! (hij legt hem de hand op de borfl ) ilaat daar een eerlijk hart of niet ? Noridss. Wat meent ge daar mede ? W. Griff. Of gij eerlijk denkt of niet? Noridss.  ( 43 ) Noridss (met een gemaaktegrimlagch ) Waar ziet ge mij voor aan?—of ge eerlijk denkt? — Ik denk vaderlandfch eerlijk. W". Griff. Dat verfta ik niet; ik dagt dat eerlijkheid over al eene en dezelve deugd was. Noridss, Zijt ge nog zoo onnozel? Maar dat overgeflagen — Waar toe dient dit compliment ? W, Griff. Om u te vragen , of er dan niet aan dat accoord, dat de Hr. Brodding met onzen buurvrijer gemaakt heeft, moet voldaan worden? Of hij van ons moet onderhouden worden of niet ? Noridss. Naar het valt, en de tijd zich fchikt; wij hoeven daar nog ons hoofd niet meê te breken; wij kunnen hem voor het tegenwoordige wel voeden; en W. Griff. (hem driftig in de rede vallende) Doet ge zeker ? Wel op wie zal het dan weer aan komen? Op mijn kinderen; nietjwaar? Gaa uw gang! pluk en ruk hun de ziel uit het lijf! maar hoe lang zal het duuren , maar een weinig tijds,  C 44 ) tijds , dan mogen ze wel met den bedelsak agt ter ha land lopen. Noridss. Gij zijt al vrij ftoutf en zegt meer dan ons lief is. W. Griff. Dat komt, door dat ik meer zie dan mij lief is, wij zullen daar nog wel eens nader over handelen. Ik groet u. Griff. binneu. VIER. DE TONEEL. Mr. Brodding. Noridss. Jonas.. Mr. Brodding. Wat is het gemeen gruuwlijk dom; men kaja er niets mede uitvoeren. Noridss. Verfchoon mij;... het is naar mijn oordeel niet dom genoeg ; het ziet en merkt te veel. Gelukkig , dat we cr ons niet aan ftooren, en ouzen gang'maar gaan. Mr. Brodding. Onvergenoegd te zijn , als wij op een fubtiele wijs ons van een anders geld meefter maken !■ No-  C AS 1 v Noridss. jaa, maar hij begrijpt te regt, dat de laft va» de gemaakte fchuld op hem en zijne kinderen aan komt, en dat zij van het geld geen vrugt of voordeel hebben; en zulke nooten , Mijn Heer I, zijn niet gemakkelijk te kraken. Het vooruitgezicht is zeker niet al te voordeelig. Hadden wij gelegenheid om ons door onze fchuld te redden, het was dan op welk eene wijze het wezen mogt, dat zou niet kwaad zijn. Mr. Brodding. Wel, dat we maar in eens de huur aan onzen fchuldeisfcher Gerard opzeiden. Wij hebben rxcus genoeg; de flegte tijden; veel ongemakken ; zwaare bankroeten; &c. Dan waren we er> in eens door. Noridss. Te Droes! neen, die fnaar is te ftijf gefpannen. Gerard is een zoon van den Heer Stuurman , die niet nalaten zou, het met geweld te halen. Wij kunnen tegenswoordig niet veel grappen aanvangen, of men zou ons op knuppel-* ibep onthalen. Mr. Brodding. En wie zou dat doen ? Stuurman die zal weL wij-  C 46 ) wijzer hoofd hebben. Hoe hebben wij hem niet gebruid, toen wij laaft nog een haairkloverijtje met Prener hadden. Hij is voor geen twift. Noridss. Maak daar geen ftaat op ; 't is waar wij hebben toen ook met hem als de kat met dc muis geleeft ; maar toen was toen , en nu is nu; misfehien was er toen eene rede , warom zij zich bij den neus lieten trekken; en daar dat nog op rekening ftaat , mogten zij licht de fom opmaken, en eens afwillen rekenen. Mr. Brodding. Ten ergften genomen , zij wilden dat eens doen; dan kunnen wij hen, voor hun eigen geld volk daar toe huurende, krom en kreupel laten kloppen. Noridss. Neen Mijn Heer, het is thans onze zaak niet; men moet geen Leeuw een kies trekken; cr is naar mijne gedagten wel iets anders op; — dit werk dient met beleid, voorzigtigheid en door den tijd uitgevoerd te worden. Onze kragt en die van onzen buurman beftaan in het bloeien van de koopmanfchap; indien wij de zijne kunnen doen  C 4? ) doen afneemen , moet de onze buiten tegenfpraak aanwasfen. Geloof me vrij , onze voorouders hebben reeds gemerkt, dat de koophandel van Stuurmans kinderen gefnuikt moeft worden ; dit hebben zij altoos, onder een fchijn van vriendfchap, getracht uittewerken, en zij hebben dien dikwijls een gevoeligen flag toegebragt. Warom zouden wij nu dat zelfde niet doen kunnen ? Wij moeten zonder tijdverzuim ons hier op toeleggen, en gelukt ons dat, kunnen wij hem op deze wijze de wieken korten, dan is de zaak voor ons gewonnen, en wij hebben niets meer tegen Gerard te zeggen , dan dat er voor hem bij ons niets meer te halen is. Mr. Bkodding. Puik ! heftig, dat keur ik goed. Ik zal er maar ten eerften een begin mede maken. No RIDSS. Maar met beleid, Mijn Heer! het kan niet misfenj, of zij zullen, wanneer zij uwe handelingen zien, hun ongenoegen toonen , dan moet gij wat bot vieren; hun goede woorden geven en met beloften paajen , ondertusfehen gij aan den anderen kant dubbcld uw naad moet naaijen. Mr. Brodding. Puik! weergaloos; hier is een dubbeld voordeel  ( 4§ 3 deel voor ons In; door de fchuld te raken, ai zijn handel te doen bloejen! te duiker' dit zijn geen vogeltjes die ligt te vangen zijn. Noridss. Het zal niet misfen , of het zal een goed gevolg hebben. Grilf zal er zekerlijk ook mede gediend zijn, want dan zullen zijne kinderen eerft welvaaren. Mr. Brodding. Wees zoo goed cn roep Caerel bij me, dat is een vertrouwd dienaar van me; die, als ik maar gaap reeds weet waar ik heen wil; die zal ik mijne orders geven. e Norid ss. Hij zal aanftonts bij u zijn. Noridsf binnciii VYFDE TONEEL. Mr. Brodding. Jonas. Mr. Brodding. Wel Jonas f wat dunkt u? zoo kunnen Wij er een gat doorzien. Wij zitten tot de ooren in de fchuld en als wij geen middelen bedagten om er ons door te redden, geloof ik meê, dat er gaauw een kink in de kabel zou komen. J  C 49 ) jonaï. Gij zoudt van uw leven zoo veel fchuld niet te gelijk afgedaan hebben, maar mag ik u vragen, hoe zult ge dat nu aanleggen? Mr. Brodding. Ik zal Carel laft geven om op de kinderen van Stuurman te paffen, en hun hunne koopmanfchap af te neemen, of die te bederven, daar door zal ik hun den koophandel moeilijk maken , en eindelijk hen geheel bederven; krijg ik het zoo ver, dan heb ik het geheel naar mijn zin; dan ligt het gantfche huis van Stuurman op de gijp; want die kinderen van hem, die handel drijven, hebben] zijn huis in ftaat geholpen §n houden het nog op de been. Jonas. Ik kan nooit geloven, Mijn Heer! dat de Heer Stuurman dat met goede oogen zou aanzien , hij is niet zeer gefchikt om zich te laten ringelooren. Mr. Brodding. (lagchende) Ha, ha, ha! Dat heb ik al gedaan, toen hij knegts in zijn dienft had, die voor den Duivel zelfs niet bang waren. Jonas. Daar valt niet veel op te fchreeuwen ; die D heb-  C5o) ben uw volk menigmaal zbo derelijk toegetakeld^ dat zij niet gapen konden, en ik twijffel niet Mijn Heer! of hij zou nog knevels met ijrzen vuisten in zijn dienft hebben , die ons op zijn Turkfch het water zouden aftappen. Daar bij waren wij toen wat fterker dan nu. Ik zeg nog, het komt mij wat gevaarlijk voor. Mr. Brodding. Geen zwarigheid t Heb ik toen ter tijd niet reeds hun een gevoeligen flag in hunnen handel toegebragt, en hun half de handen geboeid ? Jonas. • Daar hoor ik u, Mijn Heer! dat fteekt hun nog in de krop; zij beminnen u zoo verfchriklijk, dat zij zich gaarne een once bloed zouden doen aftappen, om het er u twee te mogen doen; worden zij op nieuw gefard, dan vrees ik. Mr. Brodding. En ik niet, ten allerilimfte genomen, zal ik doen , gelijk mijn vriend Noridsf mij geraden heeft, wat palm in het vuur leggen, en hun goede woorden geven; de fchuld op een ander fchuiven , en ondertuifchen mijn gang maar gaan; zijn ze wat brutaal dan heb ik naderhand, als ik weer, wat ruft en nieuwe kragten gekregen heb ,  C 51 ) heb , eene onwederlegbarè rede om hun niet korte woorden op de huid te komen, en het geld prijs te verklaren. Jonas. De tijd zal't leeren. — Ik moet in mijn geeft om de kinderen van den Heer Stuurman lagchen. Als ge uw voornemen in het werk ftelt, mag die goeden man zijne handeldrijvende kinderen wel in een Gafthuis en den leegloper Gerard in een Dolhuis de koft bezorgen. Het zal 'er of bij hen of bij bij ons droevig fmaideelen. SESDE TONEEL. Mr. Brodding. Jonas. Ca rei,: Mr. Brodding. Ha! Careli zijt ge daar. Kom aan; er isweeS ëen vetje vooru te halen. Ca rel. (in zjjnc handen vrijvende) Weergaloos , Mijn Heer 1 Weergaloos. Het is tegenswoordig een fchralen tijd; ik zou al veel doen, om een duit te verdienen. Mr. Brodding. Gij kunt nog wel plunderen, doet ge niet ? D 2 C a*  c s* > Carsl. (Grimlagckendc') Maar Mijn Heer! ik heb altoos gehoord, dat het een flegte kaerl is, die zijn moedertaal vergeet. Mr. BtODDING. Luifter dan J Gij weet, dat ik met Prener in onmin geraakt ben, nu hoor ik dat de Jongens van mijn buur Stuurman, ten minften eenige van hen, hem allerhanden voorraad toevoeren, en wel zulke waren, die verboden zijn. Indien gij dezulke vindt, beveel ik u , hun die waren afhandig te maken; goed-of kwaadwillig. C a111. Ik zal ze ter deeg en naauwkeurig gadeflaan cn vifiteeren; maar Mijn Heer! moet ik die geenen, die niet naar Prener gaan, laten palfeeren ? Mr. Brodding. Zij zouden zomtijds voor de leus eenen omweg nemen, en .... C a R E L. Ik begrijp u al, Mijn Heer ! zeer goed; ze gaan alle naar Prener. Maar wees nog zoo goed , mij eens te zeggen, wat al verboden waren zijn ; voor eenigen tijd waren er zeer veel, denklijk gullen r nu nog meer zijn. Mr.  Mr. Brodtjins. Wel zekerlijk; het is mij onmooglijk die alle op te noemen. Ca rel. 't Is ook niet nodig, Mijn Heer I ik ben nu al verzekerd , dat er geen een is, of hij heeft zulke waren bij zich. Ik zal er narijden Mijn Heer I gaa er op aan; zij zullen weten, dat ze gezondigd hebben. Dat ze met Carel te doen gehad hebben. Mr. Broddimg. Maar maak het niet te grof, Carel! ik wil mij in geen moeite fteken. Vifiteer hen, en dien , dien gij fchuldig vindt, moet gij als fchuldig ftraffen. Carel. Jawel; Mijn Heer ! ik heb u zeer wel begrepen ; ik zal ze wel mores leeren. Mr. Brodding binnen* SEVENDE TONEEL. Jonas. Ca&sl. Jokas. Dat is net een kolfje naar uw hand, Carel J D 5 Ca*  C 54 ) Carel. Dat is het, maat t zij zullen van de taart proeyen , dat verzeker ik u. Wat doen die lapfalyers pok in onzen weg ? Jonas*. En dat vifiteeren , dat is een vetje voor u "s Uwe vingers ftaan redelijk krom. Laat mij uw hand eens zien. --- Prompt, gij hebt een mooije vaderlandfche hand. Carel. Is ,t niet waar. Eer dat de zon ondergaat, zullen er al veele van die fnaken met traanen in hunne oogen naar huis toe keeren'. Jonas. Maak 'het maar niet te grof, anders vrees ik dat zij van uw fchinkels nog fluitjes zullen draajon. 'Carel. Ha, ha t ik ben niet bang. Ik kom hun nooit op het lijf, of ik ben verzekerd, dat ik ze kan flopen. Jonas. Maar gij weet wat de Meester gezegd heeft, gij moet het niet te grof maken, of daar zou een neusje minder op ftaan. Ca-  e 55 3 Carel. Jongen l ik ken den meester op een prik, het zou hem tot in zijn ziel fpijten; wanneer ik er één ongemoeid liet pasfeeren. Die recommandatie is alleen voor de leus, om dat hij buiten fchoot zou blijven, als er eens een hairkloverijtie over viel. Jonas. Het kan wel, en ik geloof het ook. Maar zeg eens befte maat i wanneer gij ér een aanhoudt, en vifiteert, laat gij dien, wanneer gij bevindt dat hij geen verboden waren bij zich heeft, ongemoeid zijn weg vervorderen. Carel. Of ik gek was; neen broer! dan zou de neering fchraal vallen. Ik verftaa mijn ambagt beter. Zij hebben altoos het een of het ander bij zich, dat bij mij Contrabande is, en dan zijn zij aan 't haakje valt Jonas. En wat is al Contrabande bij u ? Carel. Cgrimlagchmde) Mallen Duivel 1 vraagt ge dat noch ? alles Vat, ÉÜ hebben is bij mij Contrabande, D 4 J°J  (50 Jonas. Ha, ha ! dan moeten ze alle meê. Carel. Zekerlijk; of laat ik om de eene of andere rede er een lopen, dan fchud ik hem eerft uit, en ontneem hem alles dat mij aanftaat, maar daar krijgt de baas niet van. Jonas. Maar wanneer zij bij geluk eens met een getuigfchrift kunnen aantonen, dat zij geen Contrabande bij zich hebben, of met een Geleibrief van den Heer ftuurman voorzien zijn, hoe fielt ge 't dan ? Carel. Dan fcheur ik die gefchriften bij ongeluk aan ftukken, en mijn jaa blijft jaa al gongen zij op hun kop ftaan. Jonas. Zeer goed. Dat is regt billijk. Ik wou er u wel eens op af zien trekken. Hoekftelt ge toch uw kunft in 't werk ? Carel. Ik verfchuil mij hier of daar, met een goede knup-  C 57 ) knuppel voorzien, terwijl mijn fpits broeders elders oppaflen; zoo draa zie ik geen van die finjeurs aankooraen en binnen het bereik zijn , dat hij mij niet ontlopen kan, of ik fpring voor den dag, en met een donderende ftem gebied ik hem hul te ftaan ; indien hij dan maar beweging maakt om te vlugten, heb ik airede genoeg om hem mijn ftok tusfchen hals en nek te leggen; dan is het reeds crimen Icesce Majeftatis! blijft hij ftaan , en is hij gewillig om zich te laten vifiteren, dan houd ik mij, als of ik reeds door anderen verzekerd ben, dat hij een iluiker is; vind geen verbooden waar, dan heeft hij dezelve zeker verftopt of er zich van ontdaan, toen hij merkte, dat ik hem in 't oog breeg, en dan moet hij meê, daar helpen geen praatjes , wel verftaande, dat ik hem, eer ik hem bij den meefter breng, al een goed gedeelte van 't geen hij bij zich heeft, ontfutseld^ heb. Jonas. Dat is een propre rechtspleging. Maar als de Meefter hoorde, dat gij hun al een rib uit het lijf rukte, eer gij hen bij hem bragt. Wat zou hij zeggen ? Hij zou u dat niet vriendelijk afnemen. D5 Ca-  ( 58 ) C A r e';L. Wel die vind ik waarlijk zoet! als de meefter dat niet wift, clan was hij te gek om voor den Duivel te dansfen. Hij betaalt mij voor mijn uit gaan ; voor mijn gevaar; geen duit, bij mijn ziel niet; en dan zou ik niet een buitenkansje agter afhebben? Neen, vriéntf] hij weet dat wel beter ; hij weet dat ik 'er van leven moet. ' Jonas ( grimlagchendc.) H Is fraaij, ik moet het bekennen; in andre huisgezirnen zouden ze u a!s een ftruikrover ophangen. Carel. In andre huisgezinnen zijn ze gek. CM] lagchty ha ! ha J ha ! Opknopen.— 't zou zoo waar als ik leef, (als dat een vafte regel was) als eene heel fraaije vertoning geven, wanneer de aanfpreker door de gantfche buurt gong bekend maken, dat het huis van den meefter uitgeftorven was- Jonas. Gl zijt een bol een knaap die er op uitgeleert zijt; dat moet ik bekennen. Ik geloof dat gij van een Algierfchen of Maroccaanfchen afkomft zijt. Carel. Droomt ge ? — van een Algierfchen of roe-  ( 59 > yoccaanfchen afkomft zijt. Wel bloed! als ik de kunft niet beter veritond dan die Sinjeurs wou ik liever, volgens onze loflijkc landsgewoonte, maar een kort eind met me maken, dandat ik ze'ooit in 't werk zou ftellen. Dat zijn Hallen bij ons te rekenen in het ftuk van kapen. Jonas. Wel i wel! zij durven er mee wel óp af. . Carel. Goed ! maar op wien aazen zij ? Nooit op een vriend of bloedverwant; alleen maar op hunne vijanden, of op die geenen, met welke zij niet overweeg kunnen. Zij liaan nog eenigzints agt op vriendfehaps banden, op traótaten, of, hoe hieten die dingen, verbondfehriften, &c. Maar wij zijn zoolaaghertigniet, dat wij over dat alniet heen zouden durven ftappen; wij ftooren ons aan al die vodderijen niet'. Men mag praawat men wil, de huisgenooten van onzen baas durven te doen, dat andren , uit vreés van dit of dat te fchenden, het geen zij pligt of trouw noemen, niet durven denken. Jonas. •Gij denkt en fpreekt als een held, Carel.  carel. Dat ben ik, mijn vriend ! en dat'zal ik van daag nog, als het wel gelukt, met de daad toonen. Er moeten er nog eenigen aan, eer ik mijn flaaptnuts opzet. Jonas. Gij zult wel zorgen, dat die Sinjeurs geen zweetdranken nodig zullen hebben. Qaree. Daar [zult ge] van horen; nü 't is mijn tijd ik moet mijn Cameraats gaan waarfchuwen, en hun aanwijzen, waar ze zich polleeren moeten. Ik groet u, vriend Jonas i Jonas. Insgelijks, meefter Carel i DERDE B E D R T F. (het Toneel verbeeldt een vertrek in het huls van den Hr. Stuurman.) EERSTE TONEEL. De Hr. Stuurman. Patriot. De H.r Stuurman. Het fchijnt, dat deze nieuwe luft, die ijver van mijne  mijne kinderen, u mishaagt, (grimlagchendt ) Gij zijt toch]een wonderlijk man ; toen wij met de handen over een zaten, raasde en tierde gij ■dagennagt, als of onsHuisgezin geheel geruineerd Was. „ Steekt toch de handen uit de mouw !be., denkt alle middelen om u zeiven 3t hoofd boven ,„ te houden. Ziet ge nietdat ge daalt ; dat de 3, vreemden u met zijde firikken verworgen wil„ len " ?En zoortgelijkegoede raad al meer. Nu, nu alles in beweging is; nu ieder de handen uit de mouw wil fteken; nu, is het weer niet naaf uw zin. ' Verfchoon mij, Mijn Heer J zou deze verandering niet naar mijn zin ? Ik begin te herleven. Geloof mij, wanneer de blindheid uwer kinderen nog langer geduurd had; indien zij hunne ooren voor mijne raadgevingen nog langer geflopt gehouden hadden, ik zou aan de tering geftorven zijn. Men begint mij als een vriend , als een onontbeerlijk man te befchouwen. Het tijdftip vart deze gelukkige gebeurtenis', van deze hoognoodzaaklijke verandering dient met gouden letters boven den ingang van uw huis gefchreven te worden, en hij, die de oorzaak van dezelve is, ish-iyn befte vriend, en zal eeuwig in de harten uwer weldenkende kinderen, leven. Maar... D«  (0) t)E Hr. Stuurman. C hem driftig in de rede vallende.) ö Wee! daar komen die oude maaren weer aan! bet zou wel iets wonders wezen, dat dit naar uw zin was. P atrioe, Zoo wonder niet als gij wel denkt , Mijn Heer i Ik moet het herhaulen ; die verandering behaagt mij, maar de wijze, op welke dezelve in 't werk gcftcld wordt, kan in allen deelen mijne goedkeuring niet wegdragen. Het is niet ongewoon ; dat eene fehielijke verandering eene fchadelijke overhaafting medebrengt. Ik zeg het en blijf er bij; men heeft in veele zaken meer drift dan verftand gebruikt , en het wambuis niet regt aangepaft.' De Hr. Stuurman. Dat ben ik nieuwsgierig te kennen. Waar in heeft men zich overhaalt, enhetregte, of het nuttigfte oogmerk niet getroffen ? „ Patriot. In verfcheide zaken, Mijn Heer! 'k zal u onder anderen maar eer.e ontleden , waar in , naar mijn oordeel, het regt vaderlandfch nut uitliet oog ver-  C 63 ) verlooren is. Hoe kort is het nog geleden, dat Brodding in ons huis kwam , en met zijn geelc aarden knuppel, al het aardewerk , dat uwe kinderen gemaakt hadden, tot gruis floeg ; men prees de fchoonheid en fterkte van die knuppel, en men zag lagchende, dat zijne broeders wier werk vergruisd wierd, op zulk eene wijze geruwieneerd wierden , ondertusfchen dat men zelfs door die inbrekers in den grond geboord wierd. Nu, nu men die dwaasheid ziet; nu men het ongeval, zijnen broeders overkomen, bemerkt, en dus alle kragten moeft infpannen om dat te herftellen , is men nog dwaas genoeg, om niet alleen de fchoonheid en deugd van die gehaatte knuppel te prijzen, maar eene buitenfpoorige praemie te beloven aan dien, die in ftaat is, om zulk aardewerk te maken. Wat zal de naneef van ons denken , daar wij geld beloven aan eenen die zoo vernuftig is, om ons iets te kunnen befchikken , waar me onze broeders tot den bedelzak gebragt zijn? Kan zulks de fchade, van uwe kinderen, wier kunft het aardigfte aardwerk voortbragt, vergoeden ? Hoe bitter moet het voor hun zijn, dat anderen hunner broederen, ja, God weet het, mooglijk weer een vreemdeling in ftaat gefield wordt, om hen verder om een lugtje te helpen? Neen. neen, Mijn Heer I ik geloof zekerlijk dat het  het uwe kinderen, die het herftel van uw huis zoeken te bevorderen, uit een goed hart, uit een zugt tot onze behoudenis voortkomt; maar dit ishet werk, in dit opzigt, verkeerd aangegrepen. De Hr. Stuurman. Wat mocft men anders gedaan hebben ? Patriot. Dat zal ik u, zonder er doekjes om te winden , zeggen, Mijn Heer 1 Gij zoudt zeer wel doen met alle middelen in het werk te ftellcn om die knuppel te vergruizen, en uwe kinderen moeiten alle mooglijke middelen bedagt hebben, om hunne broederen , wier werk vergruift was, weder op de been te helpen, dan zou de fchade weder herfteld, en die gapende wond rafch geheeld worden. De Hr. Stuurman. . Mijn vriend, Patriot 1 ik hoor van de meefte mijner kinderen, dat die knuppel van veel beter Itoffewas, dan het aardewerk dat in mijn huis gemaakt werd; en, dit weet ge, ieder zoekt het befte. Patriot. Dat die van beter ftorfe is, dan het aardewerk, dat  C 6S ) dat tegenswoordig bij u gemaakt Wordt, kan zijn; maar ik kan u nog van dat geene, dat voor verfcheiden jaren bij ons gemaakt is, toonen, daar die knuppel noch in deugd noch in fchoonheid handwater bij heeft; dit bewaar ik als een heiligdom, op dat onze kinderen naa ons nog zouden kunnen zien, dat wij wat gekonnen hebben; dat wij uit noodzaaklijkheid in fraaje werken niet hebben voor anderen behoeven ondertedoen, maar dat wij die kunft verwaarloosd hebben. De Hr. Stuurman". Dat van ouden datum is zeer fchoon, het hoeft niet veel te wijken voor eenig aardewerk ter wereld. Ik kan mij niet begrijpen , waarom de porcelijnmakers zich niet bevlijtigd hebben om het van tijd tot tijd nog iraajer te maken ? Zij hebben het in tegendeel kragtig in deugdzaamheid verminderd, en dus zijn zij, ( de zaak van dien kant befchouwd ) niet zeer te beklagen, dat Brodding dat vermorzeld heeft. Patriot. . ttunt gij niet begrijpen, Mijn Heerj warom het aardewerk van uwe Kinderen in zoort ver-, minderd is ? Ik zeer wel. Dat is niet hunne, maar de onvergeeflijke fchuld van hunne broeders. Wanneer die jeukziekte naar het geen van E vreem-  K 66 ) vreemden gemaakt was uw huis aangeftoken had* wierd alles wat bij uwe kinderen gemaakt was, van bun zelfs veragt. Hun eigen fchoon en aardig aardwerk dogt niet meer. Het was maar inlandfch; men moeft wat vreemds hebben ; dat was de trant; dat was de fmaak. Die onder uwe huisgenoten zich er nog van wilden bedienen wouden de waarde daar niet voor betalen , hun gering vermogen liet hun zulks ook niet toe; wat zouden de werkmeefters nu doen; of itilzitten , of de waarde van het werk naar den prijs verminderen ; zij wierden gedwongen , wilden zij nog eenig voordeel hebben, hun werk van tijd tot tijd flegter te maken, tot dat eindelijk Brodding EDUA rd. DU hebben wij reeds gedaan, Mijn Heer! maar yrugteloos ! wij hielden hem ons aanftaande geluk en den waarfchijnlijken bloei van uw huis voor oogen , het deed hem niet aan , hij bleef onverfchillig. Wij toonden hem de noodzaaklijkheid van zijne hulp , en fmeekten hem om ons eenig geld te fchieten, het was aan een doofmans deur geklopt. Wij beloofden hem tot eene wedervergelding een gedeelte van den wmit, dien wij met zijn geld doen zouden, doch vergeefsch Hij behandelde ons brutaal, en liet ons met befchaam* de en befchreide kaken vertrekken. Patriot. Mijn Heemel! kunnen er zulke ongevoelige liefdelooze fchepfels wezen. De Hr. Stuurman, [in eene verwonderde houding] Is 't mooglijk ? Hij gaf zelfs niet orduidlijk te verftaan, dat onze luft en ijver om handen aan het werk te ilaan , hem mishaagde , en dat hij Mr. Brodding* huis, alles wat hij kon, zou toevoegen. De Hr. Stuurman. Het is ongelooflijk, Eduard! zou de onnatuurlijkheid zoo ver kunnen gaan? E i  C 70 Patriot. Het is bij mij zeer wel gelooflijk zijn belang brengt het mede. De Hr. Stuurman, [driftig] Raaft ge ? — Brengt zijn belang mede, dat, zijne broeders te grond gaan ? Patriot. Ten minften , dat Brodding meer bloeije en welvarende zij, dan uwe kinderen. Heeft hij het grootfte gedeelte van zijn geld niet aan Brodding ter hand gefield ? Geniet hij zijne onderhouding niet van hem ? was hij niet in gevaar om zijn geld kwijt te zijn , wanneer het metiBrodding agter uitliep ? Gewis, Mijn Heer i en dus heeft hij meer belang in Broddings welvaart, dan in dis uwer kinderen. De Hr. Stuurman. Dat kan ik begrijpen. Maar hij kan echter zoo liefdeloos niet zijn, dat hij zijne broeders, zijn eigen bloed in nood laten zou. Patriot. Ha, ha! als het belangfprcekt, moet het bloed zwijgen; niet dat ik zeggen wil, dat het zijn belang was, om zijn geld aan vreemden te geven ,  C 73 > ven, die dus altoos onze magt in hunne handen hebben ; er waren zekerlijk andere middelen om Zijn geld met voordeel te gebruiken overig. De Hr. Stuurman (tegensJan en Eduard.') Ik zal Gerard bij mij doen ontbieden , en hem zijn pligt voor oogen houden. Gaat ondertusfchen aan uw werk. Wij zullen wel middelen beramen , door welke gij uwe goede zaak gelukkig kunt flaande houden. Eduard. Ik hoop het Mijn Heer i maar vrees er voor. Het einde zal het leeren. Jan en Eduard binnen, DERDE TONEEL. Patriot. Het komt 'er op uit , zoo als ik gezegd heb * dat uwe kinderen, die werken willenen kunnen, aan geld gebrek zullen hebben om hunnen arbeid voorttezetten , en 't is den Hemel bekend waar zij 't halen zullen. Wij verblijdden ons , en met regt, dat het Gerard wel ging; dat hij door voorfpoed een goede ftuiver gelds bij een verza-? meld had, maar wat baat het ons ? niets. Hij is op zijn dertigfte jaar voor ons huisgezin reeds dood en onnut; van 't geen hij gewonnen heeft Ef5 heeft  C 74 ) heeft niemand eenig voordeel, dan zij , die het in hunne magt hebben , zijn geld is voor ons verlooren. De Hr. Stuurman. Het is zoo ; voor het algtmeene welzijn is hij geheel onnut. Maar wat zou hij doen ? Hij moest beftaan. Patriot. Zekerlijk, maar hij kon beftaan , al was zijn geld niet in vreemde handen ; waarom laat hij zich door luiheid de handen binden ? Wat belet hem zich gelijk andere zijner broederen door werkzaamheid uw huis te onderfteunen , en zijn geld tot nut van zich en anderen aanteleggen? Een goed huisgezin gedoogt geen leeglopers. De Hr. Stuurman. Volgens uwe grondregels zouden dan mijne kinderen, zelfs de aanzienlijkfte niet, hun geld op eene andere wijze dan in het een of ander beroep, het welk zij bij der hand zouden moeten vatten, mogen gebruiken , of zij waren leeglopers. Patriot. Verfchoon mij, Mijn Heert die kinderen van m zijn geenfints leeglopers; zij oeifenen zelfs hec zwaarlie  C 75) zwaarfte werk in uw huisgezin ; nagt cn dag voor het belang van het zelve zorgende, verteeren zij hunne kragten tot dienst en welzijn hunner broederen, echter konden zij hun geld wel tot voordeel van zich zei ven , cn uw gantfche huis gebruiken, al waren er gecne vreemde geldleningen bekend. Maar gcenfints wil ik Gerard bij hen vergeleken hebben; die is tot medewerken in handwerk of koophandel gefchikt. Schoon door den Kemel gezegend, is hij , als nog jong en fterk zijnde , geenfints van de verpligting , die op ieder lid van uw geregeld huisgezin ligt, ontflagen. En wilde hij zelfs niet werken , dan moest ten minften zijn geld , dat hij in uw huis gewonnenheeft, ook tot nut van uw huis dienen ; daar was bij ons de fchoonfte gelegenheid toe. De Hr. Stuue.man. Daar kunnen wij hem niet toe dwingen. Patriot. Dat weetik nog niet, Mijn Heer! ik geloof, dat uwe kinderen , wanneer zij wilden ondernemen , om geld bij uwe buuren ter leen te halen, zich die moeijte beklagen zouden , en dat men hen ongemaklijk zou afwrzen. Stuur-  c 70 De Hr. Stuurman. Dat geloof ik zeer wel; geen een hunner die zulk een overvloed van geld heeft. Patriot. Geen een hunner die het beter kan gebruiken; en indien uwe kinderen zich de moeite niet wilden geven, of onkundig waren om eene wijze uittedenken op welke zij hun geld tot hun meeftc voordeel en teffens tot handhaving van de welvaart hunner broederen konden uitzetten, dunkt het mij niet ongevoeglijk te zijn dat gij hun los geld tegens een redelijken intrest van hun naamt. De Hr.Stuurman. Ik zou mij zeiven dan in fchuld fteken buiten noodzaaklijkheid ? Ik heb altoos het tegendeel bctragt, en mij zelfs zoo veel mooglijk was van fchuld gezuiverd. Patriot. Dit is braaf, Mijn Heer ! Hier door hebt gij getoond , dat gy een goede Huishouder waart, en dat uwe kinderen niet behoefden te vragen , waar het geld bleef ., dat zij tot onderfteuning van het huisgezin moeiten opbrengen. Geen een uwer buuren die u daar in heeft kunnen navolgen , wat moeite zij ook gedaan hebben om hunne huis-  ( 77 ) huishouding wel te regelen. Maar als de ftood het vereifcht moet men van twee kwaden het beste kiezen. Uwe kinderen , die gegoed zijn, willen hun hoofd niet breken om naar goede middelen om te zien , volgens welke zij hun geld met voordeel binnens huis kunnen gekruiken , het moet in vreemde handen zijn , dit is voor hun en voor u zeer gevaarelij k. De Hr. Stuurman. Het is zoo; wanneer ik met een mijner buuren verfchil kreeg, zou het geld, het welk die van mijne kinderen onder zich had, voor dezelren verlooren zijn", en zij zouden mij daar niet mede kunnen onderfteunen; integendeel zou het een zwaerd in de hand van mijnen vijand zijn; maar op welk eene wijze zou ik dat geld, dat ik van mijne kinderen nam, kunnen gebruiken, dat ik, zonder mij zelfs daar door te benadelen , hun eenredelijken intreft daar van kon geven? Patriot. Niet alleen zoudt gij dat, naar mijn oordeel, zonder u te benadeelen, maar zelfs tot uw voordeel kunnen doen. Alle de vertrekken van uw huis zijn met uwe kinderen bezet; hier zijn er die door de koopmanfchap het welzijn van het zelve behartigen, daar zijn er die door. hun handen-  ( ?8 > denwerk het onderfteunen ; doch gaa in alle dé vertrekken , gij zult bevinden, dat alles door gebrek aan geld kwijnt; hier is er een die eene voordelige koopmanfchap zou kunnen doen, maarte weinig geld daar toe hebbende, moet hij zulks laten fteken. Daar is een ander, die genoeg zou te werken hebben, had hij geld om de nodige werkftoffen te kopen. Wanneer gij nu in ieder vertrek een goeden voorraad geld onder een getrouwen cn eerlijken opzigtcr bezorgde, bij welken uwe kinderen dat geld, het wélk'zij tot hun beroep nodig hadden onder aanwijzing van eenige vaftigheid tot borge of het ftellen van een goeden borg, zoo zulks nodig was, voor eenigen tijd konden bekomen, en wel voor een derde meer intreft, dan gij zelve daar van moeft be« talen, zouden zij geholpen zijn ; hun beroep zou floreren, en gij, Mijn Heer» ten minften een. vierde van den intreft zuiver voor u winnen. Dan, dan bleef ons geld binnenshuis, en gij koft het gebruiken wanneer en waar toe gij wildet. Uwe kinderen , die nu hun geld aan vreemden ter hand ftellen, zouden dan ook meer belang in het wel_ varen hunner broederen ftellen , en zoo niet ontaartcn gelijk zij nu doen. De Hr. Stuurman. Mijn vriend! ik heb nog laft genoeg op mijne fchouders. DaI:  C 79 ) 1 Patriot. Dat weet ik, Mijn Heer! maar teffens weet ik ook , dat dat geen , het welk het welzijn van uwe kinderen, en den bloeij van uw huis betreft u nimmer tot laft geweeft is. Ook twijffel ik niet, of dit zou uwe kinderen , die hun geld in vreemde handen geven , tenfpoorüag ftrekken om zelfs uit hunne oogen te zien, en middelen te ramen om hun geld aan hunne broeders tot hun eigen voordeel te leenen. De Hr. Stuurman. Zij zijn te dikwijls van dezelve opgeligt, om er ligt toe overttgaan. Patriot. Zoo dikwijls niet als zij het! van vreemden ge*, daan.zijn, en daar was een middel tegen. Het is nu de regte tijd ; verfcheiden uwer kinderen, die door het handwerk uw huis mede in ftand houden, zullen nu hunne harsfens ilijpen om nieuwe fabrijeken opterigten ; laten die van hun voornemen een goed plan maken, en het hunnen gegoede broeders openleggen, indien dan de proef op de fom goed is, en het blijkt, dat het een voordelig werk en van duur zijn kan en zal, laten dan de gelufchietes over diefabrijck een eerlijken op zigter fteflen , aan wien de werkman verpligt zal  C 80 ) zal zijn rekening te doen; deze kan een wakend oog daar over houden, en voor het belang der geld fchieters zorge dragen. Maar genomen, uwe kinderen wilden gelijk Gerard hun hoofd daar niet mede breken ; de liefdeloosheid had hun ziel zoo ver overmeefterd, dat zij voor het fmeken van hunne broeders doof waren ; toon gij dan uw vaderlijk hart, Mijn Heer 1 neem zelve hun geld ; zij zullen het u niet weigeren, en gebruik het op eene van deze wijzen , of zoo gelijk uw fchrander oordeel het goedvindt. Ik verzeker u , het zal tot heil van u, en uw huisgezin verftrekken. De Hr. Stuurman. Ik fchep behagen in uw raad, te meer, dewijl ik weet, dat dezelve uit een zugt tot mijn en mijner kinderen welzijn voorkomt. Ik zal er mijne gedagten over laten gaan , en gelijk ik gewoon ben , het beste van mijn huis, zoo veel ik kan behartigen, (men hoort een Jlerk gerugt agter de fchermen) Maar wat voor een geweld laat zich binnen hooren ? ~~ Wat of er weer gaande is. VIERDE TONEEL. De Hr. Stuurman. Patriot. Frederiic F re de rik. (driftig op het Toneel komende) Die fchurken! — Nu is de moedwil niet langer te verdragen. — Het fchreeuwt tot den Hemel  ( 8i ) hiel. — wordt dan alle regt met voeten vertreden ! — alle banden van billijkheid, menfchenliefde en vriendfchap verbroken ! De Hr. Stuurman, (in eene verwonderde houding) Wat is het, Mijn zoon [ wat maakt u zoo treurig ? zoo gramstorig ? F re de rik. Wat het is, Mijn Heer! de orjgehoordfte boosheid van de waereld; het gruuwlijkft geweld , dat ooit of ooit kan gepleegt worden. De Hr. Stuurman. Wat voor geweld is u gefchied ? Wie heefti u beledigd ? F r e d e r i ic. (in èene'verdrietige houding driftig heen en weder flappende) Och Mijn Heer j Gij weet het, dat ik het mijné tot onderfteuning van uw talrijk huisgezin toegebragtheb; vroeg en laat heb ik mij afgefloofd om uw belang zoo wel als het mijne te bevorderen. —■ Ik heb mijn volk met eenige koopmanfchapperi uitgezonden; dit, zoo ik vertrouw, ftaat mij Vrij , doet het niet, Mijn Heer ? De Hr. Stuurman. Jaa zekerlijk. F Pre-  C »a ) Fk.eoir.ik. Dan wou ik wel eens weten, wie dat onzen buurman Brodding 't regt geeft, om mij niet alleen dat te beletten , maar mij eene groote fchade en fchande aantedoen. Hij heeft eenigenvan zijne knegts, afgerigtte ftropers op de loer gezet , om mijn volk niet alleen mijn goed af tezetten , maar ook hen , als of zij fchelmen en dieven waren, naar zijn huis te liepen. Is dit een handelwijs, die met de billijkheid beftaan kan? Moeten wij dit met goede oogen aanzien, dan zal het fpoedig met ons gedaan zijn. De Hr. Stuurman. Mooglijk heeft uw volk verboden waren bij zich gehad. Gij weet dat Brodding en Prener famen over hoop leggen; indien gij Prener zoekt te onderfteunen met wapenen , of Brodding op eenigerhande wijze tragt te benadeelcn , dan moet gij u uw verlies getrooften. F re de rik. (driftig) De Hemel ftraffe mij, Mijn Heer f indien ik ooit dergelijkcn handel gedreven hcbbe. Ik weet het recht te wel om daar in miftetaften , en heb een afkeer om dat geen te doen , dat tegen de wetten en uwen wil ftrijdig is. Mijn volk heeft niets dergelijks bij zich gehad; dit weten die fchuij-  fchuijmers zelve zeer wel; fchoonzij mijn volk op hun woord niet wilden geloven, moeiten zij ten minften hunne eigen oogen geloofd bebben , toen zij hen gevifiteerd hadden. De Hr. Stuurman; Dan is u groot onregt gefchied. Het zal zekerlijk buiten weten van Brodding zijn; mooglijk de een of andere Struikrover, die zich van den naam van Brodding bediend heeft, om zijn roofluft des te veiljger te kunnen voldoen. •Frederik. Dat is onmooglijk Mijn Heer! Een rover zou dan het hart hebben zich met zijn roof in het huis van Brodding te begeven en befcherming te vinden, zonder dat Brodding daar van wift ? Neen*' Mijn Heer I dat geloof ik nooit. Stuurman. Hij zou dan over recht en reedlijkheid heeii kunnen ftappen! — Men moet hem weten te verblinden, en hem die fchending als billijk doen voorkomen. —• Ik kan het anders niet begrjpen. Frederik. Het is niet van van daag of giftren rdat mén ons op de teën trapt. Herinnner u, Mijn Heeri hoe weinig tijds het maar geleden is, dat die geF a wel-  C 84 ) Weldcnarijen door zijn volk aan ons gepleègè zijn op gelijke wijze als nu, en hoe veelen van uwe kinderen in de bitterfte armoede gedompeld zijn. Gaa eens in de kleine vertrekjes van uw huis Mijn Heer 1 daar zult gij hen nog hooren kermen , en de ij^felijkfte vervloekingen op die geWeldenaars horen uitbraken ; nu zijn wc in het zelfde geval; indien gij, mijn waarde, mijn beminde vadert niet voor ons waakt, zullen wij eerlang in de zelfde droevige omitartdigheden zijn; wij zullen ook als zij vernield worden , maar eer het zoo ver komt, zult gij, dit weet ik, alles infpannen, om die peft in zijn voortgang teftui-» teil. De Hr. Stuurman-. Ik zal Brodding daar over aanfpreken, dan zal 'hij zijn volk wel bevelen, u in uwen handel on-* gemoeid te laten. Frederik. Ik vrees, dat dat niet veel helpen zal; het zit tot in hun gebeente doorgedrongen; hun toeleg is altoos geweeft om ons, die, al zeg ik het zelfs, de grootfte fteun van uw huis zijn, den nek omtedraajen, en of zij mooij praaten of niet, het is om het even; daar aan is geen geloof te üaan. D*  C 85) De Hr. Stuurman. Dan zullen wij andere middelen in het werkftcllen. Frederik. Ik weet Mijn Heer! dat gij voor ons belang waken zult , maar wanneer zagtheid niet helpt, en gij genoodzaakt zijt om dat gefpuis met geweld van den weg afcejagen, dan bieden wij onsen al het onze aan, omude behulpzame hand toe te reiken; wij willen gaarne onze vermaken misfen, Jaa ons brood uit den mond fparen, om rovers, die de wegen onveilig maken, de ribben tot pulver, te doen flaan. VYFDE TONEEL. De Hr. Stuurman. Patriot. Freuerik» A n t 0 n 1. Antoni. C bloodshoofd's , driftig op het tar ned komende en fchreeuwende. ) Nu kan ik het niet langer verdragen, al zou alles op de kop dansfen ; — diefchurken --- Wee hun, als ik ze onder mijn handen krijg. Ik laat mij liever den hals affteken, dan dat ik geduldig zien zou, dat men mij, mijn vrouw en kinderen tot den bedelfak bragt. Ik zal mijn geweer . . , F 3 De  C S<5) De Hr. Stuurman. Waar heen, Antoni! waar heen ? wat wilt ge beginnen i Antoni. (driftig.*) Wat ik beginnen wil Mijn Heer ? Eenig ge~ Jpuis van den duivel andre mores leren. Mijn geduld is ten einde. De Hr. Stuurman. Wie heeft u dan mishandeld » A n t o n i. Een fchuimer, die zich een knegt von Brodding noemt, heeft mijn volk deerlijk geplunderd, en mishandeld. Mijn wagen en ploeg wordt vernield', en mijn arme knegt — och kon ik mij wreeken! De Hr. Stuurman. Wanneer is dat gefchied? Antoni. Och mijn lieve vader ! mijn arme knegt ging met mijne waaren naar mijne calanten, nu heeft men hem niet alleen berooft, maar —och! als ge hem zaagt , uw hart zou zich te berften fcmeijen. —Ik zal't u doen zien. Antoni driftig binnen. S E S-  C §7 ) SESDE TONEEL. De Hr. Stuurman. Patriot. Frederik. Frederik. Alweer een nieuw bewijs. — Waar moet dat eindelijk heen? Wij zijn, zoo zeker als wij leven, om een lugtje. En dat het nog voor eens was, men zou het infchikken, maar het is elk oogenblik. Ik weet wel, wij zijn een doorn in het oog van Brodding; hoe gaarn had hij ons uit den weg geruimd. De Hr. Stuurman. Daar zal ik wel zorg voor dragen. Ik bemin den vreede en de eendragt, maar wanneer mijn kinderen verdrukt worden, ontzie ik geen gevaren ; dit heb ik meer dan eens getoont. ZEVENDE TONEEL. De Heer Stuurman. Patriot. Frederik. Antoni (eenige Dienaars dragende in een leuningJloel een knegt van Antoni, zijnde zeer gekwetfl en bebloed. ) Antoni (driftig en op zijn gekwetjïen knegt wijzende.') Zie daar, Mijn Heer! Vestig uwe oogen op dit jammerlijk fchouwfpel; cn laat uw hart, uw F 4 va-  C 88 ) vaderlijk hart oordeelen » is dit met goede oogen aantezien ? — Neen \ gij zijt ons altoos een liefderijk vader geweeft: gij hebt meermalen getoond , dat gij uwen kinderen regt wilt te ver~ fchaffen ; (hij werpt zich op de knien voor den Heer Stuurman ) dit zult gij nog doen; onze zaak is uwe zaak. De Hr. Stuurman (hem opbeurende') 't Is te veel — ik kan het niet dragen —- ftaa op Antoni! (hij ziet Patriot aan, die onbeweeglijk zijne oogen op den gekwetften gevestigd houdt) Wat dunkt u , Vriend Patriot! wat dunkt u van deze handelwijs, met buuren gehouden? Patriot (zijne handen ten Hemel heffende.) Goede Piemel! Aanfchouwt uvv °°S de handelingen der menfehent — Zijt Gij een wreker van onfchuldigen ! ( hij zucht. ) De Hr. Stuurman (tegens den gekwetflen.) Verhaal mij, mijn Vriend! -wie, en waarom, men u dus geteifterd heeft? De gekwetfl e (met eenflaauwe flem.) Ach! Mijn Heer \ ach! — ik zal u, .— als mij mijne weinige kragtcn zulks toelaten, — alles verhalen. — Uw zoon Antöni zond mij met lenige goederen naar een zijner buuren; ~~ naauw- lijk  ( 89 ) lijks was ik halverweg of een gewapende kaarl hield mij — uit naam van Brodding, — die hij zei dat zijn meefter was, --- tegen, — en dwong mij hem alles wat ik had te laten zien en ter hand te ftellen. — War, zou ik doen ? — Ik was overmand; — zonder eenigen tegenweer te bieden, gaf ik hem alles, wat mijn meefter toebehoorde, in handen. Hier niet mede te vrede, plunderde hij ook mijn gering armoedje, het geen ik tot behoefte van de reis medegenomen had; — doch toen hij alles beet had, dagt hij me te vermoorden. — Hij greep me bij de keel, — fleepte mij op den grond, en met de uiterlte wreedheid verwondde hij mij, en dekte mij met zijn knuppel zoo lang en zoodanig toe, dat hij geloofde, dat ik reeds den geeft gegeven had. Patriot. Dit overtreft de wreedheid van de woefte barbaren ; die zullen geen gevangen , geen weerclozen man, op zulk eene bloeddoiTtigc wijs mishandelen; en dit vindt plaats bij menfehen ,• die onze buuren, die onze zogenaamde Vrienden zijn ! het nageflagt zal 't nimmer kunnen geloven , dat 'er zulke ontaarte en wreede menfehen in deze ftreek gewoond hebben. F 5 De  e 90 > De Hr. Stuurman (driftig) Dit overfchreeuwt alles. Ik zal toonen, dat ik uw vader en uw befchermer ben. Vriend Patriot ! Ik kan dit niet ongemerkt laten doorgaan. Patriot. Gantsch niet, Mijn Heer i Uw wijs en fchrander oordeel zal hier zelfs zeer ligt merken wat u te doen ftaat. Hoe zeer gij vredelievend zijt, en weldadigheid bemint, uw krooft heeft een eerften en billijkften eisch op die fchitterende deugden. Men zal u niet ftrafloos beledigen; en die uwe kinderen geweld aandoet, beledigt u. De Hr. Stuurman (Frederik en Antoni met een teder oog aanziende.) Mijne kinderen ! de Hemel heeft mij gefteld om over u te gebieden, en voor uwe belangen te waken. Die u beledigt is mijn vijand. Gij hebt mij altoos een kinderlijk, toegenegen hart getoond. Schept moed i ik voel het Vaderlijke bloed koken. — Wee dien, die u mishandelt! Gaat mijne kinderen \ Verlaat u op mijne befcherming, op mijnen bijftand. Frederik en Antoni (de handen van den Hr. Stuurman kusfende ) Dierbaare Vader i Gij hebt liefde voor ons, ea  C 90 cn wij voor u. Dat de Hemel u nog lang tot heil van uw huis fpare! (Frederik en Antoni binnen, onderwijl de gekwetjlen naar binnen gedragen wordt.) AGSTE TONEEL. De Hr. Stuurman. Patriot. De Hr. Stuurman (in eene verdrietige houding.) Is 't mooglijk, dat ik dus onverwagt in den twift mijner buuren zou moeten deelen! wie hunner , jaa wie der vreemden kan getuigen, dat ik ooit een fteen des aanftoots voor hem geweeft ben ? —- Wien heb ik immer met woorden of daden beledigd? >— Heb ik ooit eenige rede van misnoegen aan Brodding gegeven? Integendeel, mooglijk ben ik in mijne jeugd te infchiklijk voor hem geweeft. — Warom word ik dan in mijne kinderen beledigd en fchandelijk getergd ? — Ik merk het — men wou mij gaarn tot niet brengen. —; Mijn huis is de eeuwige twiftappel mijner buuren — maar heb ik tot hier mijne vijanden onder de oogen durven zien , ik zal nu ook toonen, dat ik mij door fchijnvrienden niet laat aan den band leggen. Mijn kragt is nog niet verminderd NE-  ( 9" ) NEGENDE TONEEL. Dc Hr. Stuurman. Patriot. Gerard. Gerard (zn eene droevige en wanhopige houding het toneel opkomende en zich voor den Heer Stuurman nederwerpende ) Och ! Mijn Vader i heb medelijden met mij! -•■ verhoed mijnen ondergang' — Ach». — Brodding » De Hr. Stuurman. Wederom een voorwerp van ontferming! --Ik dagt niet, mijn Zoon! dat gij ook in de rampen van uwe ongelukkige broeders zoudt moeten deelen. — Maar wees getrooft » de verdrukkingen zullen ras een eind hebben. Ik zal ubefchermen , u wreeken; men zal u niet te vergeeffch , niet ftralloos mishandelen. Gerard. Neen! neen , mijn vader! dit is het niet. —» Ik word tot nog toe niet mishandeld ; Brodding heeft mij niet beledigd; — Ik geloof ook niet, dat hij mijne broeders beledigd heeft, ten minite niet zonder dat zij zulks zouden verdiend hebben. Hij is te goedaartig. Hij is altoos onze vriend geweest, waarom zou hij dat nog niet Bvn ? Maar \ — ach [ indien gij uw voornemen ■ wilt  C 93 ) wilt werkftellig maken ; indien gij aan de klagten van mijne broeders het oor leent ; Dan t— och! mijn goede vader ! dan ben ik een bedurven man ; dan ben ik genoodzaakt om de eeuwigdurende vasten te beginnen ; ik bid u , ontzie den goeden , den braven Brodding cm mijnent wilt Patriot (gramjlorigy. Wat moet ik horen ! — is 't mooglijk ! — kunnen die laage denkbeelden.... (tegens denHr. Stuurman') Vcrfchoon mij , Mijn Heer \ dat ik mij van hier verwijderc. Die knaap is mij ondraaglijk. De Hr. Stuurman (Patriot tegenhoudende) Gantfch niet! zoude ik nu u laten vertrekken , daar ik in de neteligfte omftandigheden ben; Gij zijt altoos aan mijne zijde geweest , nu heb ïk ü het meest nodig, (tegens Gerard) Ik verwonder mij dit van een mijner kinderen te moeten horen; het welzijn , het belang van uwe broeders moet u zeker weinig ter harte gaan. Gerard. Mijn belang gaat boven dat van mijne broeders, en aan dat van Brodding is het mijne verbonden. Gij weet het Mijn Heer ! Brodding „ feeeft  C94) heeft al mijn vermogen onder zich; daar voor onderhoudt hij mij , en geraakt gij met hem in twist, dan zal hij zekerlijk zijn hand van mij aftrekken , en dan is uw Gerard bedorven. Patriot (op een fpotagtigén toon ) o Daar hebt gij immers geen zwarigheid voor. Gij kent Brodding; hij is goedaartig ; zekerlijk moet gij hem daar voor houden , anders zoudt ge zoo liefdeloos met uwe broeders niet gehandeld hebben; nu als hij zodanig is, zal hij u om een twist, aan welken gij geen deel hebt , niet als een bedrieger behandelen , en u op uw duim laten fluiten. Gerard ( Patriot van ter^ z_ijde aanziende) Gaa uw gang , Patriot t ik weet wel dat gij nooit mijn vriend zijt geweest. Patriot. Zeg liever , dat gij nooit de mijne zijt geweest. De Hr. Stuurman.1 Ik kan om uwent wil de klagt van uwe broeders niet in den wind Haan. Gerard (zich op zÜne knien voor denHr, Stuurman werpende) Ach ! mijn vader ! laat ik niet ongelukkig zijn;  zijn; waarom zou men mij bederven ? het zou voor uw huis eene onherftelbare fchade zijn ; Indien mijne broeders verongelijkt zijn , dan zal het zekerlijk buiten weten en toedoen van onzen buurman Brodding zijn; hij zal op uw aanzoek niet weigeren die breuk te herftellen. Ach! hoor doch naar de klagt van uwen Gerard , wiens leven of dood gij in uwe handen hebt. Ben ik uw kind niet zoo wel als een mijner broederen ? De Hr. Stuurman. Ik heb medelijden met u, en wenfchte in deze kommerlijke omftandigheden een goeden raad te weten, om ulieden allen voor eenen dreigenden ondergang te behoeden. Carel. Brodding zal geenfints weigeren de fchade mijner broederen, indien zij al eenige geleden hebben , te vergoeden , indien hij daar toe vriendelijk aangezogt wordt. De Hr. Stuurman. Indien ik dat met vriendlijkheid verkrijgen kan, zal het mij lief zijn; ik wil dat gaarn beproeven , maar indien dat niet gelukt, moet ik andere maatregelen in 't werk'ftellen. Roep den dienaar van Brodding, die in 't voorvertrek is, hier. Gaard binnen. TIEN-  C 06 > TIENDE TONEEL. Dé Hr. Stuurman. Patriot. Gerard heeft geen grootongelijk ln voor een twifÜ tusfehen mij en Brodding te vreezen; hij wafi een geruineerd man. Patriot. Dit is wederom een allerkragtigff. bewijs hoe fchaadlijk het is geld aan vreemden te lenen. Men geeft hun dus gelegenheid om van ons goud koorden te maken, waar mede zij ons de handen binden, en onze keel toeknijpen. De Hr. Stuurman. Dat is zoo , en niet te herdoen. Maar als ik nu van twee kwaden het beste zal moeten kiezen , dan zal het belang van Gerard voor dat van Frederik en Antoni moeten wijken. Patriot. Dat is billijk cn noodzaaklijk, Mijn Heer! Gerard is toch een dood en werkeloos wezen voor ons huisgezin, en zijn geld is, het mag dan gaan zoo 't wil, voor ons verloore n;maar Frederik en Antonij zijn de fteunpijlaren van ons huis, raken die onder den voet, dan mogen wij het vuur wel inrekenen; dan is het met ons gedaan. < ELF-  C 97 ) ELFDE TONEEL. De Hr. Stuurman. Patriot. Gerard. Frederik. Antoni. Grammond. Frederik (al kijvende met Grammond ia het opkomen van het Toneel. ) Het is wat fchoons; het wil wat zeggen! ~= Gij hebt groot gelijk van zoo te praten ; maar als gij dat verlies geleden had , dan zou het liedje wel uit een anderen toon gaan. Het is zoo veel het is, wij willen vergoeding van fchade hebben f of de Drommel zal uw bed opmaken. Grammond (tegens den Hr. Stuurman. Het fmert mij, Mijn Heer! dat er bij u eenig ongenoegen tegens mijn meester gerezen is; hij heeft altoos uw voordeel behartigt; menigmaal zich zelfs in gevaren voor u geftoken; hij is uw vriend; waarlijk hij is uw vriend. De Hr. Stuurman. Die verzekering en een Nieuwjaars - wensch zijn bij mij even geldig. Het is hier noch de tijd noch de plaats om de vriendfchap van uw meester jegens mij cn de mijnen te onderzoeken. Wij moeten nu maar lpreken van 't geen ons tegenswoordig raakt. Zeg mij eens, Grammond ! wie geeft uw meester het regt om mijne G kin-  C 98 ) kinderen 'in hunnen handel te ftooren, en he» te berooven. Grammond (in eene verlege houding.) Beroven ! — beroven! maar Mijn Heer 1 — cu het kan zijn dat uwe kinderen langs den weg, die mijn meefter toebehoort De Hr. Stuurman, (hem. driftig in de rede vallende ) Wat weg, die uw meefter toebehoort ; waar ftaat dat gefchreven, dat bij Heer is van een pad, dat aan ieder gemeen is ? Verkoop hier toch geen beufelpraat; geen harsfenfchimmen van uw meefter. Die weg is mij zoo naa als hem; was het anders, dan moeft hij dien toefluiten. Grammond. Mooglijk Mijn Heer! (ik kan het anders niet beprijpen ) mooglijk heeft het volk, dat uwe kinderen uitgezonden hebben , verboden waaren , die gij weet dat niet tot onze vijanden mogen gevoerd worden, bij zich gehad; en dan... Frederik ( hem driftig in de rede vallende ) Abuis! vriend ! abuis. Dat zijn maar doekjes voor het bloeijen. Die rovers, die mijn volk geplunderd hebben, zijn verboden waaren, die men teu  (99) jae dat ze op 'et tipje waeren geweeft van hun aedem voor het left tusfehen er kiezen te hebben. Is 'et niet zoo ? Patriot, Jaa, Jaepik! het is maar al te waar. Jaepik. Ik heb er met min wijf onderwegen over gediskereerd. Onze Geertje hield ftijf en fterk ftaende dat dat geen menfeh as de Heijens koften gedaen hebben; maer dat geloof ik niet. Geertje. En ik geloof'et wel, hoor Jaepik! ik heb er min vaertje Zaeliger zoo dikkcls van horen verhaelen , dat 'et te wonder cn te bijster was, 'et was wel een droevige bezoeking voor ongs Land, dat was 'et, en lieve Hemel, as nou de Heijens weerom kwaemen, en met fteelen en rooven hun gang gingen; 'et zou wat te zeggen zijn. Jaepik. En ik zeg 'et je nog eens; ik geloof 't nooit; dat volk had ummers nog een confentie ; zij ftoolen wel, maar nooit heb ik gehoord, dat zij maer zoo goeds moeds, de luij hunne ribben aan ftuk moffelden, zie dat is zoo; niet waer * Land Heer? G 5 Pa~  ( io6 ) Patriot. Neen Jaepik! het zijn geen Heidenen, die dis gedaan hebben ; ons huis wordt, God /.ij geloofd» met dit gefpuis niet geplaagd; Het zjn eenigc fchuuners, die men zegt , volk van Brodding te zijn, welke dit uitgevoerd hebben en den weg onveilig maken. Jaepik. (driftig) Daer heb jet al weer. (tegens Geertje) Is 't niet precies zoo als ik gezeid heb? ik dogt 'et "wel.' Patriot, (grimlagchende } En warom dagt gij dat? Jaepik, Waerom dat ik dat dogt ? Mijn Heer! wel om dat ik gehoord heb, dat de ijlende Coortfen in het huis van Brodding zoo geregeneerd hebben, zie nu dogt ik, 'et zal wis waer zin; daer zullen er nog verfcheiden aengelegen hebben y die nu losgebroken zijn, en op den weg allerhande kwaed doen. Want zie, ik weet dat men die luij als zij die vlagen krijgen zomtijds met zin feilen kwaelijk houwen kan, want dan zin ze onmanierlik boos, en ontzien dan geen vrind noch svijand. Mc_dunkt, men raoft * zc  ( I07 ) ie met alle magt opvangen, en plakken zc hier of daer agter de traelies, tot dat die buijen over waeren , er zin anders nog groter ongelukken van te wagten. Pathiot. Neen Jaepik i zij zijn door die kwaal niet aangetaft; het is alleen een boosaardigheid en nijdigheid, die men tegen de huisgenoten en kinderen van den Hr. Stuurman, heeft. Onder het voorwendzel, dat men 'c regt heeft, om te zien, wat ons volk bij zich draagt, berooft en plaagt men hen deerlijk. Jaepik. [in eene verwonderde houding] Ei wat, Land Heer! ik geloof dat jet jokt; uit boosaerdighcid en nijdigheid zoo met zijn buuren te leeven; en te bekijken wat ze draegen, en dan er mee de hort op te gaen; neen! neen! men zal u dat verkeerd aengebrogt hebben. Patriot. Neen! in 't geheel niet. Jaepik. [driftig] Niet? — niet? — Wel dan zin ze waerdig, dat men ze door de deur van de eeuwigheid trapt. Zeg reis, Land Heer! ik geloof evel, dat als ze 't huis zullen komen, heur laerfen, daer ze te ' iij p°ft  ( ioS ) poll mee nae Jooft reizen zullen, al gefineerd zullen ftaan; hei zou je 't ook niet denken? Patriot. Wat zal ik u daar van zeggen? Jaepik? Do tijd zal 't leeren. Jaepik. Jae, jae , het zal wel zoo zijn ; wel hou ! Brodding weet ook wel dat hij den Hr. Stuurman en zijn kinderen geen brandnetels voor flae ken verkoopcn. 'et gaet er zoo niet. P atriot. Wel als men dat ongemerkt door de vingeren zag, zou men van verftand beroofd moeten zijn; maar Brodding zal zich met het regt, het welk hij zich inbeeldt te hebben, naamlijk om de kinderen van den Hr. Stuurman te vifiteeren, zoeken te behelpen. Ik geloof echter niet, daffhij ons daar mede doeken zal. Men zal op eene vriendelijke, of zoo dat niet helpt, op eene onvriendelijke wijze, die ftroperijen zoeken te beletten. Jaepik. Maer ik ken in mijn hart niet begrijpen, waerom Frerik en Antonies volk die ftropers toegelaeten hebben om hunne waeren te doorfnuffelen; ik zou 'et in eeuwigheid niet toeftaen. P A-  < 109 ) Patriot. jaa vriend! overmagt doet wijken; daarenboven wanneer men zuiver in zijne fchoenen ftaat, laat men al veel toe; wij zijn gewoon, als het mooglijk is , alles op eene zagte en vriendelijke wijze te behandelen. Jaepik. Beftig Land Heer ! daer ben ik ook voor, dat weet min wijf wel; as ik bij onze Gerrit Geurtfe een ftuiver of dubbeltje gae verteeren , hou ik altoos de rufie uit het gefelfchup; zie dat doe ik; maer dat is een andre zaek. As ik mit min waegen mit koren of andre waeren nae ftee toe ree, en daer kwam er mij één tegen , die zei; „Jaepik! „ mag ik aftjeblieft eens kijken*, wat je op je „ waegen hebt ?" dan zou ik ook met vrindelij kheid zeggen ; „ , Neen i vrindfehap ! neemt 'et „ aftjeblieft niet kwaelijk; ik ken je dat niet , toeftaan." As hij dan zei; 1 ik wou 'et toch „ zoo graeg eens zien , Jaepik! 'f dan zou ik weelzeggen; „ 'et ken nou onmooglijk wezen. " En as hij dan met geweld 'et zien wou, en op mijn waegen wou klimmen , dan zou ik hem met het agtcrend van min zweep zijn kijkglaezen zoo drommclfch digt toefpij keren , dat hij zijn halve kappetael wel zou willen geven, om één duim- breette  C iio ) breette zonnefchijn te kunnen zien. Zie dat zo® ik doen Landheer! Patriot. Gij fpreekt niet buiten de recdlijkheid» Jaepik. Men ziet er doorgans de gevolgen van ; voor al van zukke fnaeken; eerft kijken ze, en dan het geen dat hun aenftaet gezien hebbende, flaen ze er hun kromme klauwen in , en daer mee gaet je lieve koftelijke goedje met de eerfte poft vlak naer den Duivel; wel 'et is ummers waer Land Heerj Patriot. Jaa Jaepik i hunne vingers zijn altoos met lijm beftreken; ze kunnen het ftelen niet laten; het zit er te diep ingeworteld. Geertje. Jae wel, wat zei ik zeggen; had men in vroeger tijd ook, gelijk men naer Ooftjindie gedaen heeft , eenige geeftelijke naer dcuze arme verdwaelde menfchen gezonden , om ze tot ons Christengeloof te bekeren, dan zouwcn ze zekerlijk nou wel weten dat 'et fteelen zukke een miferaeble zonde was, en dan jouwen ze 't nou niet doen. P A<  ( iii ) Patriot. (grimlagchende) Maar Geertje ! maar Geertje i wat denkt g» al ? _ het zijn Chriftenen zoo wel als wij. Geertje. 6 Zo, Land Heer! dan heb ik'et niet gezegd. Wel dat wift ik niet ; ik dogt niet dat^ er een ander foort van Chriftenen was as wij zijn; en wift niet, dat er ook waeren, die onze wet van ée tien gebojen niet hadden. Patriot, (grimlagchende) Wel Geertje! wat zijt ge eenvoudig !' neen toch niet, mijn kind! zouden zij geen wet hebben, zij hebben dezelve wet, die in ons huisgezin en door alle Chriftenen geëerbiedigd wordt. Geertje. Hoor! weetje wat, Land Heer! ik verftae de Tologie geen kriefel, maer dat weet ik , dat ze of een ander geloof of een ander hart motten hebben as wij, anders was het onmeuglik. Jaepik. En ik weet wel dat ze, of ze een ander geloof ,of een ander hart hadden as ik, op heur iroome van minvuiften zouden proeven, as ze min gaerem op zuk een bezukte wijs in de war hielpen, en of ze reu-  ( 112 ) reutelden, dat ze er regt toe hadden , ik zou er wat in lagchen; Jaepik is geen knaep, die zich wijs laet maeken, dat ezels hoendereieren leggen. Pat riot Gij zoudt er de hand mede ligten, naar ik hoor. Jaepik. Wel jae, dat zoü ik; ik heb al min leven gehoord, dat die zich zelfs tot een fchaep maekt, et zich zelfs te wijten heeft, as hem de wolven opvreten. Patriot (met een gemaakte grimlagh) Het kan bij ons zoo altijd niet door, Jaepik! 'er zijn zomtijds redenen, die ons noodzaken „ den weg van vriendelijkheid inteilaen. Jaepik. Wel jullij bent allemael nog hupsch zou ik hopen; ( hij vat de hand van Patriot aan ) en je knuisten, jae, jae i dat zou ook nog al gaen, de Heer Stuurman lijkt ook nog gaef van leejen te zijn, wel dan weetik geen reede, waeromjeze fpacren zoudt? (hij Jagcht) ho, ho, ho! om zukken bagaelie den hals om te draejen, heeft men niet eens eenwaeterceeltje nodig. Pa-  C 113 ) Pathiot. "Er zijn welligt andere redenen, vriend Jaepik 5 Jaepik. Wel daer ben ik benuwd nae; zeg mag ik ze Weten , Land Heer ? Patriot. Wel waarom niet? Gij kent Gerard wel, die rijke Gerard, den zoon van den Heer Stuurman? Jaepik. Gerard t laet ik 'er eis kijken , 'et is zoo'n dikke vent, mit zoo'n paer vette wangen, en nog jong ? he I Patriot. Ja wel, dezelve. Jaepik. Hij is in vroeger tijd ook een werkend kind van den Heer Stuurman geweeft, en daer heefc 'et fortuin hem zoo gediend, dat hij 'et werken de zak gegeven heeft ? he! Patriot. Ja regt zo, dezelve. Jaepik. No doet hij niets as in zijn Jepon aen de deur ftaen, en aen zijn pijp lurken? hej H Pa*  C 114 ) P atriot. Jaa , Jaa , dat is hij. Jaepik. Wel nou Mijn Heer! Wat is dat dan met Gerard ! Patriot. Brodding heeft al het geld van Gerard onder zich, indien wij nu aanftonts de hoorcns opfteekcn, is Gerard een ontroond Prins, een armman; en Brodding heeft gelegenheid om ons met ons eigen geld te benadeelen. Jaepik (in zijn kanden Jïaande ) Maer flaet er nou de maendag niet door! —is, et wel mooglijk ! — •* heeft hij dat ook al weten te poetfen; as ik evenwél zoo'n kaerel was. as Gerard , zou ik mij mijn geld niet laetenontfutzelen, ik zou er alles aen waegen, al fcheurde mijn lichaem uit de naed. Patriot. Hij heeft het goedwillig aan Brodding gegeven. Jaepik. Goedwillig aan Brodding gegeven — gegeven? *s ik zijn vaeder was, zou hij te viervoet naer uq t • 'et  ( "5 > 'et dolhuis, of ten minften maekte ik hem fleêkind. Patriot. Dat gaat zoo makhjk niet. Jaepik. En waerom niet? je zult zeggen , is hij geen baes van et zijne ? Maer heeft zijn vaeder hem geen gelegenheid gegeten om 'et te winnen ; heeft hij 'et niet in zijn vaedershuis gewonnen? Jae, dit is immers waer, zoo doende mot zijn vaeders huis wel verarmen. Wij mogen, ^want zie ik ben Catelijk) ons geld aen geen Cloofter ftuuren, en daer was 'et dan nog tienmael beter betreed; dan krijgen we nog een gebed voor ons geld, daer juli ij er fiaeg voor krijgt. Maer, eilieve Land Heer! zeg me dog er eis, wat doen andere met dat geld , dat'zij maer zoo vrank en vrij bij u haeien? Patriot. Dat gebruiken zij, zoo als zij denken , dat hun het voordeligt is ; de een gebruikt het tot den landbouw, de andere om nieuwe landen aantewinnen, en. . . . Jaepik (hem driftig in de rede vallende ) Hou opi Mijn Heer! hou op! — wel.flapperment! as'et daer toe dienftig is, dan dunkt Ha me,  C 116 } me, dat wij 'et voor al nodig hebben. Hoe veel Miljoenen mergen Land heeft de Heer Stuurman niet, die onbebouwd leggen en daer men nu niets aen heeft; wat zou daer op kunnen wasfen 9 as dat eens vrugtbaer gemaekt wierd, dat zou je wat op kunnen brengen; en praet je van Land aentewinncn; wel lieve Hemel! dat is bij ons zoo noodzaeklijk als brood; ons land wordt allerwegen uitgeveend. As je bij onzent agter mijn fchuur ging ftaen, zou je niet as waeter zien; je koft makkelijk, as je gezicht maer fcherp genoeg was, van mijn huis af tot vlak in Ooftindie kijken; we zijn dikwils in gevaer van te verzuipen ; nog onlangs toen 'et zoo'n norcaen was, zei ik s'avons toen ik met onze Geertje nae bed gong, „ dat ziet er niet te breed uit, moér! 'et „ kon wel beuren dat ons 'et waeter van nagt met geen paplepeltje gevoerd wordt; as 'et „ zoo door wil waejen, dan leggen wij morgen „ met al den bruij al in de pekel." Das waer, Land Heeri kom, kom! as 'et geld daer toe gebruikt ken worden, dan heeft de Heer Stuurman 'et zelfs noodzaeklik van doen. Ik zou al die vreemde fnacken, die bij me kwacmen om mijn geld te haeleb 'et gat uitboenen, dat 'et er heugen zou &c. Maer Land Heer! willen wc onze zaeken niet afdoen, ik wou gracg wat vroegjes weer tot onzent zijn. Pa-  (ii?) Patriot. Laat ons dan in mijn komptoir gaan; gij zult ook wel eens willen ververfchen. VIERDE B E D R IJ F. (Het toneel verbeeldt een vertrek in het huis van Mr. Brodding. Rondom liggen eene menigte van allerhande koopwaren op den grond.) EERSTE TONEEL. Carel (jnet blijdfchap op die goederen ziende) Zie zoo ! dat is nu een fchoone winterpjovifie. Ik dagt dat mijn handwerk heel tot niet zou gelopen hebben; zoo liegt wierden de tijden. — Als men niet nu en dan eens zoo'n lugtje kreeg, dan zou het met ons gaauw gedaan zijn. •— Die arme halzen ! — hoe zuinig keken zij, tóen hunne kaart zoo deerlijk vergeven wierd, net als een kalf dat in de floot ligt. — Ik moet er om lagchen; wij lijken de visfehen , die huns gelijk opvreten. — Kom nu de boel eens in order gefchikt, en het deel van den meefter bijzonder gelegd ; hij zal ook blij zijn; ieder heeft graag wat, dat door het oog van de fchaal gehaald is. H 3 TWEE-  C 118 ) TWEEDE TONEEL. Carel. Jonas. Jonas (verbaast op de waren kijkende) Zoo waaragtig ! dat lijkt 'er naa. Wel Care! ! wel Carel j hebt gij dien voorraad in zoo cn korten tijd opgedaan ? Gij zijt een baas , dat moet ik zeggen. Carel. Zeg dat nog eens , vriend Jonas! te 'drommel, die mij uitftuurt, ftuurt geen bloeduit, dat weet onze meefter ook wel; hij weet dat ik mijn ambagt verftaa zoo goed als iemand van zijn huisgezin , voor niet heb ik het kapen niet gel eerd. Jonas. Dat is een winstje. Stonden die fnaken niet aardig te kijken , toen gij hun de moeite afnaamt om hun goed zelfs te dragen ? C a rei. Jaa, maat ! of ze met een natten doek om de ooren gefiagen wierden. Jonas. En lieten zij zich zoo zonder tegenftand plunderen ? Ca-  c "9 y Cahei. Dat was een gedwonge fraaijigheid. Ik overviel hen , en hield huft mijn knuppel voor d» oogen ; die dan maar dorft kikken , ó dan zat het er aanftonds op. Jonas. Was alles dat zij bij haar hadden verboden waar ? Carel. Zijt ge nog zoo onnozel ! dat kan een paard met een oog wel zien. Hun lijf en ziel is zelfs verboden waar. Jonas. Zoo ! zoo! dat laat zich horen. Ik geloof da» gij er ook verfcheiden braaf afgetouwd hebt.j Carel. Vrij fmerigjes, vriend! vrij fmerigjes. Ik heb er cenigen, om hun niet over 't gemis van hun goed te doen klagen, armen en beenenofde rib* ben aan ftukken getimmerd. Ik zou immers anders mijn ambagt maar half verftaan , dat hoort er bij. Jonas. Carel t Carel ! Jongen 1 — de meefter — Ik vrees, dat dat fpulletje niet te bestig af zal looH 4 Pea  C 1*0 ) pen. Te met laat hij u in de pekel zitten , en dan zoudt ge zoo bang kijken als een kat die zwavel ruikt. Carel. Loop hals! — bloed als ge zijt. Wat denkt ge toch wel? Als ik anders gedaan had, zou ik de preek van den meefter niet wel verftaan hebben. Men heeft mij niet uitgezonden om mosfclfchelpen te gaan halen. DERDE TONEEL. Mr. Brodding. Norids. Carel. Jonas. Mr. Brodding (zijn handen in een jlaandc} Ha! ha! ik moet zeggen, Carel! men kan op u ftaat maken. Uw fuik is al vrij digt van maazen geweest ;daar is u niet veel ontfnapt. Ik hoop echter, dat alles richtig is; zij hadden verboden waren bij zich , deden zij niet, Carel ? Carel. ö Verfchriklijk veel, Mijn Heer ! het was fchande, maar ik heb ook ter deeg fuiker op hun taart geftrooid , zij hebben 'er vergoed van gehad. Norids (meesmuilende) Daar heb ik al van'gehoord ; men heeft mij gezegd, dat gij 'er onder anderen een deerlijk zijn pla~  C ia* ) planeet gelezen hebt, die zal u zeker tegenftand geboden hebben. Carel. Juist geen tegenftand , Mijn Heer ! maar het was niet veel beter; hij wou, toen ik hem alles afgenomen had , om hoog of laag niet zeggen, waar de rest was. Norids (meesmuilende ) b Dan verwondert het mij niet. (tegens Mr. Brodding zagtjes ) Dat draadje is wat al te grof gefpennen ; daar kon wel eens een neus minder op ftaan. Mr. Brodding. Al weer bevreesd ! — het is toch droevig! — Laat dat klootje nu maar rollen , zoo lang als het wil. VIERDE TONEEL. De vorigen. Grammond. G rammond. Uw Dienaar ! Heer Brodding ! Mr. Brodding. Hoe gij hier, vriend Grammond ! wat jaagt u herwaards ? H 5 Gram-  ( 122 > Grammond. Een zeer lastige Commisfie., Mijn Heer? Mr.Brodding dn eene verwonderde houding.) Een zeer lastige Commisfie ? En van wie is dl® toeh? Grammond. Van wegens onzen vriend en nabuur, den Heer Stuurman. Het is u bekend Mijn Heer ! dat hij van alle onze buuren die geen is , op wiens trouw en vriendfehap het meest ftaat te maken is; hij is dcor al wat heilig is aan ons verbonden , en wij aan hem. Warom handelt men hem dan als een vijand ? Wat rede moet hij in ere gefchillen, die gij met andren hebt, deelen ? Mr. Broddin g. Gantfch niet; zou ik mijn vriend den Heer Stuurman eenig ongelijk aandoen ? Dat zou onredelijk zijn. Neen , Grammond i verzeker hem van mijne hoogagting , genegenheid en vriendfehap. Jonas (ter zjjde.y Wat is het gelukkig, dat woorden geen geld kosten. Grammond.. Die verzekering zou zeer onnodig zijn, Mijn Heer!  C "3 ) Heer ! Daar die Heer de fterkfte blijken van het tegendeel heeft. De Heer Stuurman is tegenswoordig niet in die gefteldheid, dat men hem zand in de oogen kan gooijen. Mr. Brodding (driftig.) Gij praat al voort,al voort. Wat blijken? — Wat heeft de Heer Stuurman te zeggen ? Grammond. Dat gij hem, Mijn Heer! (dit eifcht hij kort en goed) de fchade die zijne kinderen geleden hebben ; vergoed de koopwaren die men hun ontnomen heeft te rug geeft , cn zorge draagt, dat zij in het toekomende hunnen weg onverhinderd kunnen gaan ; en hunnen koophandel drijven, daar zij willen. — Ik zie hier hunne goederen al ter deling gereed liggen. Gij moet nu weten, Mijn Heert wat u te doen ftaat. Mr. Brodding- Mogen zijne kinderen aan mijne vijanden mij beledigende en verboden waaren brengen ? Grammond. Gantfch niet, Mijn Heer! indien gij klare bewijzen hebt, dat zij dat gedaan hebben, zal de Heer Stuurman u geen ongelijk geven, dat gij zulks  C 124 3 zulks verhinderd hebt; hij bemint de billijkheid. Maar ik geloof dat die bewijzen u ontbreken zullen. Het zou ook zeer te verwonderen zijn, dat zij alle verboden waaren bij zich gehad hadden. Mr. Brodding. Spreek Carel ! hadden zij alle geen verboden waar bij zich? Carel. Jaa, waaragtig, Mijn Heer! zij... Grammond (hem. in de rede vallende.") Zwijg kaerl \ (tegens Brodding) Ik bid u, Mijn Heer! laat toch geen booswigt van onwaarheden getuignis geven. Die knaap is voor een ftruikrover bekend, die om zijn eige belang tc bevorderen en zijn beurs te vullen, tot de grootfte laagheden bekwaam is. (tegens Carel) Spreek' waar zijn die verboden waaren; bij dit goed zie ik niets dat daar naar zweemt. Carel (in eene ontroerde houding.) Maar Mijn Heer ! Jaa, zij hadden ze. — Ze zijn allemaal fluikers, en dat verboden goed; — ik weet het zeer wel, dat zij het bij zich hadden. Grammond. Toon het mij dan! waar is het ? Ca-  C i52 > C a rel. Wel dat geloof ik wel; zij fmeten het weg, toen ze mij zagen aankomen. Grammond. (driftig) Gij zijt een leugenaar en een dief, die waerdig waart, dat men u, ten affchrik van anderen , aan den gemcenen weg ophong. (tegens Mr. Brodding) Ik kan mij niet begrijpen , Mijn Heer» waarom gij zoon deugertiet nog in uw dienst houdt ? Mr. Brodding. Gij zijt al vrij asfurant! Carel is mijn dienaar ; ik ken hem te wel, dan dat ik eenig flegt vermoeden van zijnen handel zou kunnen hebben. Carel. (ter zjjde) Zoo, zoo! dat luwt nog weer wat. Grammond. Ik volvoer mijn laft, en wel tot uw beften^ Mijn Heer! Maar ik bidu, laat ons de zaken . fpoedig afdoen. Waar toe befluit gij? Wilt ge de waren weder geven of niet? Indien gij het laatfte verkieft, zal de Heer Stuurman het belang van zijne kinderen met alle magt handhaven , en hun recht befchermen. Mr.  C 126 ) Mr. Brodding. Hij is al vrij brutaal. (tegen Norids f) Houd. het ad notam vriend Noridfs! —Nu, als het wezen moet, zal ik goedertieren zijn , en het goed wedergeven. Carel. Maar ik bid u, Mijn Heer » bedenk u ! — Mijn Hemel! waar wil dit heen? indien'gij dat doet, ben ik, zoo waar als ik leef, om een lugtje Wel dat is fraaij, zoo veel moeite te doen, zoo veel koften te maken, en dan het voordeel, dat men gemaakt heeft, maar op eens weer af te moeten langen, dat is geen raifon. Stuur mij dan liever op een ander tijd uit om vliegen te vangen, dan heb ik nog wat. Mr. Brodding. (zagtjes) Zwijg gekt we zullen dat wel fchikken. (tegens Grammond') Gij kunt den kinderen van den Heer Stuurman zeggen, dat zij hun goed kunnen wederkomenhalen. Grammond. Ik twijffelde niet Mijn Heer ! of gij zoudt de billijkheid en de rede gehoor geven. Nu zullen zij uwe deugd en vroomiwid eerft regt leren kennen. Ca-  C "7 ) Caael. (ter *ÜdO Die drommelfche kaerl verzaakt zijn geflagt met woorden en daden. Grammond. Ik zal den Heer Stuurman eene aangename tijding brengen. Hebt gij ook iets anders aan dien Heer te doen weten, Mijn Heer? Mr. Brodding. Niets. Grammond. Dan heb ik de eer mij uwen dienaar te noemen. Grammond binnen. Jonas. Daar heeft men uw melkkoe lelijk de Haart afgehakt, Mijn Heer! Mr. Brodding. Ho! ho! ik tel dat niets; ik verftaa de rekening van drie ik hou er vijf in den grond, en zal die heertjes, die jankertjes, de proef op dc fom laten zien. Carel. Ik wenfehte dat monsjeur Grammond de kramp in zijn tong gekregen had, toen hij hier met die drom-  (ia8) drommelfcheboodfchap gekomen was. Was ik ef baas over geweeft, hij zou niet op gedaan hebben ; ik liet mij liever den nek omdraajen , dan dat ik mijn mij koftelijk goed zoo door de neus liet boren ; nu zullen ze ons noguitlagchcn toe; zij hebben gelijk. Mr. Brodding. Gij weetniet op welk een fubtielc wijs men zijn zaak aan moet leggen, om zijn oogmerk te bereiken. ( tegen Noridsf) Wel nu wat dunkt er u van? Kangt hij den brutalen niet uit? Mij maar zoo voet bij ftuk te zetten , — het goed weerom , of anders — wel als ik het bedenk , komt me de lever op de tong. . Ik zal het onthouden ; daar komen tijden en weertijden ; heeft de Heer Stuurman nu zijn maand , ik zal mijn fes weken wel krijgen; laat ik maar eens adem halen. Norids. Gij moet "echter het voorgenomen plan" volgen; al krijgen zij nu hun goed weder, zij zijn echter er wel tien pond ligter door geworden; wij zullen die finjeurs niet beter kunnen blindhokken , en ons doelwit verkrijgen, dan door hen met de eene hand te ftrelen, en met de andere te krabben. Ca-  C 129 3 Carel, (met traanen in zjjne oogen'op de koopwaren ft arende ,ter zjjde) Arm hoopje goed! ik dagt u al in mijn kluiven te hebben , en' in den aanftaandcn winter van ti te teeren en te imeëren, en nu vervliegt gij in eene keer door de lafheid van mijn meefter in rook en fmook. Mr. Brodding. Wat zegt ge, Carel? Carel. Och niets, Mijn Heer \ ik reken bij mij zelvën mijn fchade eens op, die ik nu door uwe zogenaamde goedheid lijden möet. VYFDE TONEEL. Mr. Brodding. Noridss. Jonas. Carel. cenige dienaars van Frederik en Antoni. " Mr. Brodding. ' Daar ligt uw goed; een ieder kan het zijne nemen en naar huis gaan ; doch ik rade u, voorzichtig te zijn, cn te maken dat gij fpoedig uwe goederen brengt, daar zij wezen moeten; er zijn veele rovers op dc publieke wegen, die zich mooglijk van mijn naam bedienen zouden , om het u te ontnemen ; zulks zou ik niet kunnen verhoeden. de dienaars zoeken hun goed bij een , nemen ieder het zjjne, en vertrekken. I C a-  C *3°-) Cab.ii» Daar gaat mijn armoedje heen! alles, dat ik met zoo veel gevaar bij een gefchraapt heb. Ik heb nu niet meer te doen, dan mijn vrouw goedenagt te gaan zeggen, en me dan maar op te knopen, daar meézijn de boeken gefloten, en Carel, de arme Carel zal dan geen nood hebben om van hartfeer en fpijt de tering te krijgen. Mr. Brodding. Gij zijt toch een mal fchepzel! Waar kwel» gc u over? diefnaaken zijn met het goed immers nog niet »t huis. Waren het geen verboden waaren, toen gij hun die ontnaamt? Carel. Jaa zekerlijk; daar wil ik wel duizend ede* e-pdoen. Mr. Brodding. Dan zullen zij het nog zijn ; ik beveel u nogmaals op de fluikers te pasfen. Carel. (van blijdfchap opfpringendc) Hal ha ! ik begrijp u, Mijn Heeri dat luwt nog weer wat. Vriend Jonas t peurt ge eens meê op dit plaificrtogtje ? ik gaa er weer op af, Je-  C 131 ) Jonas. Ik bedank u, Carel! ik heb geen luft om rroeg of laat een doodkift van galgenhout voor mij gemaakt te zien. Ik roof en plunder met lift, en gij met geweld. E I N D S   HOLDf ICH 0 F DE MOF, COMMIS DOOR BEDROG. 1 N DRIE BEDRIJVEN.  VERTOONERS,. j De Heer ROBART, Burgemecfier. De Heer PHILIP ROBART, Schepen. LQDEWIJK, Zoon van den Schepen Robart, minnaar van Dportje. Mevr. ROBART, Vrouw van den SchepenRoban, TROUWHART, Commis. CORNELIA, Vrouw van Trouwhart. Een SCHIPPER. GOEDBLOED, een Schipper. HOLDWICH, een dienaar van Trouwhart. DOORTJE, Dogter van Holdwich, minnares van Lodewijk. JAN, Huislnegt van Trouwhart. EVERT, Knegt van den Burgemeejler Robart.  EERSTE BEDRIJF. (Het Toneel verbeeldt een vertrek in het Huis van HOLDWJOH.) EERSTE TONEEL, Lodewtjk. Holdwich. L o d e w ij k, "pTcor, Holdwich! een woord zoo goed als tien; ik heb uw dogter mijn hart gefchonken, en mijn hand zal ze hebben, of....... Holdwich, Ei zwer nicht Min Her! zwer nicht: ich ge- lauf oe wel. L o d e w i] k. Zweeren; ik zou 'er op durven zwoeren dat ik paars en blaauw wierd; ik moet uw dogter hebben, ai zou-de waereld honderd jaar voor haar tijd vergaan, Holdwich. Joa, dat is allemoal goed; moar aaw voad er ■ A % h 0'  6 H o x. ü w i c 11, of L O D E WIJ K, Dien heb ilc 'er al toe overgehaald. —- Te Duker! Holdwich! mijn vader durft me niets weigeren, of'er zou een leventje leggen, dat verzeker ik u; als ik mijn moeder op mijn hand heb, durft hij niet kikken; die goede vrouw heeft me zoo lief, zoo lief, dat kan ik u niet zeggen. Hoor; toen ik nog een kind was, zei ze, als mijn vader me ergens over wilde beftraffen, „ maar Heer! man, hoe kuntge „ toch zoo boos zijn '. 't Is immers neg maar een 011„ noozel fchaap. *t Is of gij uw kind niet lijden „ moogt: het is wel een droevig kruis voor me; en dan zette zij het op ccn fchreijen, en nu is het: „ Hij heeft zijnjaaren; hij weet immers wel wat hij „ doet." Dus gooijik het klootje, daar ik het hebben wil. Zoo draa ik zin in uw dogter kreeg , zei ik het mijn moeder-, ik zwoer bij kris en kras, dat ik, als ik mijn beminde niet kreeg; voort zou gaan cn dat zij niets meer van mij hooren zou: ö ge moeft eens gezien hebben, hoe ze begon te huilen; „ neen mijn lieve Lode wijk! zei ze, neen, wees niet „ ongeruit,! ik zal 'er Papa over fpreken." Toen had ik het vergenoeg; zij heeft mijn vader gezegd, dat ik uw dogter moet hebben, en daar meé is de £aak afgedaan. H O I, D W I C II. Auw moeder is ein ver.loaudige vrouw.  de Mof Commis door Bedros. .7 L o d e w i] k- Dat is ze. Zij weet zeer wel, dat het niet betaamlijk is, dat een Jongeling van agtien Jaarcn i-ich als een kind van zijne ouders laat regeeren, en in zijne voornemens dwarsbomen. Holdwich. Noe, er üoa geluk toe! ich wol blij zin, dat ich min dochter oan zoon hupfchen Jongling geveh zou, Moar auw voader mot min dochter vor oe vroagen; dat is immers hier het gebruich. L o d e w ij k ö Dat zal hij wel doen; ik 7 al het maar tegens mijn moeder zeggen, dan is de baan kiaar. Holdwich. Goed! ich wol 'et hoopen. Loderijk binnen. TWEEDE TONEEL. Holdwich. Doortje. D o o r t j e. Is Lodewijk vertrokken ? H o l d w i c ii. Joa-, hi goat zin voader hoalen; die mot oe oan mi vor zinzoon ten hocwlijk vroagen. A 4 Do ortj s  3 Holdwich. of D o o r t j e. 't Is een lieve Jongen, ook vader! ik wou hem zoo graag hebben, Heer ! zijnhaairis altijd zoo netjes , en hij draagt een degen. 't Is een allerliefft kaereltje. Holdwich. Joa; ich wol hem groag vor min fchoonzoon hoaben; hi is raich, ont von ein goede geborte, Do o r t j e Ik wou maar, dat vader wat hooger in aanzien was; zijn oom is Burgemeefter, en zijn vader een Schepen van de Stad; die lieden zijn fomtijds zoo vreeslijk grootfeh, Holdwich. Hoor, Doortche! as ge Loedewichs vrouw wordt, dan zollcn zi wel moachen, dat ich in beller oanzien roache; 'er zin zoo vielc ampten, D 0 o r t ] e, Wel zekerlijk; uw landaart, vader ! is in trek ^ de inboorlingen zijn 'er niet meer bekwaam toe. Holdwich. ó Wat Dijvel 1 zollen die auch weiïen; zi weflen goar nichts; moar min landslocdcn weflen zich in de goenft von de grotte Herren intcdringen; die zin belaft out ged.ienftig. Liever Her F ich was naüw -  de Mof Gommis door Bedrog. $ lichs ein joar Herreknegt, of ich wierd al tolbediende, ont ichhoab dor min goed veritoand , er ein goed iloeverke geld mit gewonnen. D o o r t j e. Als ik met Lodewijktrou .v, dan word ik een Mevrouw; niet waar vader ? II o l d w i c h. Zichcherlich, Zichcherlich! (in eene verrukking van blljdfchap) ö Liever Her! dat min olde beftevoar eins opkiek, wat zol hi verwonderd weifen! 'erwati ein arme zwinehoeder, D o o r t j e. Foeij, vader! dat moetge zoo niet zeggen; ik hoor d .t niet graag. Hole w i c h. Noe, noe! 'er is gein menfeh, die ons beloeftert Do ort je. (in eens verrukking van bUjdfchap) Die lieve Lodewijk! —;— wat heeft hij mooi je frisfchg kuiten. Holdwich. Ich vreze fomwail,dat de Boergemeller 'cr fchrïehJich tegen roazen zol, himag noch onzen Her Chonimis, noch mir, noch dat andere VQlch von den Chommis loegtcn of zien. D oortje.  ir> II o L D W I C ii, »f D o o R T j E. Heer vader! waarom niet ? Holdw icii. Wel i min stotter heft vier voaten wyn von onzen Bosrgemefter oangchoudén ; der droaimelicae vent zoagt altos, recht is recht, ont hij ontziet gein aierach. Doort je. (in eene verwonderde houding,) Van onzen Burgemeetter ? Holdwich. Joa! DOORT je. Wel dat is ongelooflijk ! Holdwich. Joa, et zol nicht gebeurt weflen ; moar't was verKnoeit; ont der CHtfmmïs fleurde doar zich nicht oan of hem gezuagd wierd, dat het voaten wyn vonden Bocrgcmefter woaren. D o o e. t j e. Dat was zeer affurant. H o l d w i c h, De Boergemefter heft ook gezoagd, dat hi het hem in aine oaugen zal doen droepen, ont hi heft gelijk. Die  de Mof Commis door Bedrog. ii Die Hollendcr dromen altaid vonerlich ont getrouw in hunnen pligt te wollen weffen. D o o r t j e. ( de neus optrekkende.) Het zijn ook maar Hollanders. Ik geloof niet, dat 'er een onder is, die wat is, dan Lodewijk. Wanneer is dat gebeurd ? Holdwich. Zoo op het oaugenblich. DERDE TONEEL. De vorigen. Een Schipper. De Schipper. Met verlof, Monsjeur Holdwich! zou ik je wel eens een woordje onder vier oogen kunnen fpreken? Holdwich. Ho ! Coapctain! bift toe wedder hier! — goed ! goed! — hoabt ge ein goede rais gehad ? De Schipper. Dat is maar zo pasfelijkjes geweeft; voor twee dagen kreegen wij een ftokereje , dat ons de broek beefde; ik dagt niet aers, of zon en maan zouwen door een etuimeid hebben. Tc Droes! maat ik voelde ?et water, dogt me, al aan 't kolletje van mij 11 hart. doort-  | t H o ld w ich, of D ookt j e. (in eitti ontrozrde houding.) Heer! vader! toen was onze L.odewijk net ook op reis.— Ik beef'er van.— Jongens, wat zal hijbenauuwd geweeft zijn, Holdwich. Joa, joa' et kan 'er fomtaids drommelfch roar toegoan •, cn 't verzoepen is zo ongezond in dit Saizoen. De Schipper. »t Gaat alles niet al lagchende.— Nu , Monsjeur Holdwich ! ik wou u gaart! eens onder vier oogen fpreken, Holdwich, Wes. nicht bevreft! min dochter wet auch von £oakcn. De Schipper. Zoo, zoo! nu ik heb in 't laatfte hok een ziek kind leggen; vat je 't? (tegensHoldwichoogluikende) Gij zult , zoo ik denk, dezen morgen order krijgen om te vifiteeren; ge zoudt mc piaifior doen, met daar niet in te komen, (hij flopt hem een partij duksr ten in de hand.) Holdwich. Ecftig, bellig! ich zol et wel moachen. De  t>E MOt COMMlS door BEDROG. 13 De Schipper. Ik laat alles op ü aankomen; draag oók zorg, dat gij maar alleen aan boord komt. Holdwich. Goa moar geroeft heen •, ich zol dat wel moachen, De Schipper binnen. VIERDE TONEEL. De rorigen. Trouwhart. Trouwhart. ( hetgefprek van Holdwich met den Schipper af gelui f er d hebbende, driftig.) Verdoemde Schurk ! watdoedt ge? — Zijt gij zulk een Cariailjé! — laat ge u omkopen? Holdwich. (in eene verwonderde houding.) Ich! ich ? — Liever Hemmel! wat mot ich hooren! T r 0 u w h art. Jaa, gij, deugniet! — wel te regt mag men zeggen , dat 'er onder uw foort naauwlijks een eerlijk , trouw kaerl te vinden is. Ik zal het u inpeperen, dat verzeker ik uj ik zal u toonen, hoe men met een Schurk leven moet.— Laat ge u omkopen! — Kaerl! kom nooit meer onder mijn oogen. II0 ld-  Holdwich, af Holdwich. Zoo woar as ich lef, ich bincrlich.— Ich wet nergens af. T r o u w ii a r t. Wat zegt ge? — Wilt gc nog ontkennen, dat ik op het oogenblik gehoord heb? — Wagt maar! (mei de vulfl dreigende) ik zal het zieke kind van dien bedrieger zelfs gaan bezoeken.— Ik zal hem leren, u de handen te zalven. Holdwich. Ich zoag nog, dat das nicht woar is; het is al den broas gcloogen. Trouwhart, (ken driftig in de borft vattende , eit met zijn rotting dreigende. Heet ge me liegen , dat ik zelfs gezien en gehoord heb. - - Wat let me, Schurk! dat ik u in uw eigen huis niet afranfel! D o o r t j e. ( zich tuffchen beide feilende.) Och ! mijn goede , mijn lieve, allerbefte Heer Commis! och: flaa mijn vader niet: och! ik zal op mijn knien voor u vallen. Trouwhart, (hem loslatende, eh van zich fiotende. Pat is niet nodig, meisje! geen Hollander is met zul-  De Mof Gommis door Bedrog. 15 zulk een laffe vernedering gediend, (tegens Holdwich) Ik zal ucn den fchelmfchcn Schipper vinden, knaap! — ik heb mij altoos van mijn pligt gekweten, enfehoon ik een vijand van villen en fchrapen was, moeit mij niemand echter tot lorrendraaierij aanzoeken, of hij vond zijn man.— En gij , gij zoudt mij tot een Schurk maken! kaerl! daar ik zoo veel vertrouwen op u geftcld hebbe! — uw effe, fchijnheilige troonij en uw vervloekt flikflooijen hebben mij fchriklijk misleid. HOLDWIC II. Vergef het mi deus eine reis; lier Chommis! ich beloof et oe; min goede, lieve Her ! ich zol et nicht werdoen. Trouwhart. Bij mijn ziel! een braaf kaerl zou zijn pligt niet met voeten treden, al moeft'er de kop afftuivcn.— En gij ( hij ziet hem met de uiterfle veragtïng over den fchouder aan ) Voor een hand vol geld Kaerl! goed, ik zal u vinden, eer wij drie dagen verder zijn. Trouwhart driftig binnen. Holdwich. ( op een veragtenden toon na ,t vertrekken van Trouwhart.) En ich zol oe vinden, vor deus doag ten eind zol weflen, fmachtcrige Chommis! Hoe dij vel! wol r.' es  Jö Holdwich, of es langer goan! ein hoazekop mir tc fchelden ■ ont mir drijgen te roanfelen, om das ich ein profijtke vor min hausgezin ncmmc. Das zol ich hcmtzoe Pas brengen, das zwer ich; wol hi crlich ont treu zin, das goed vor hem; das dijvelfch toeg is bie ons nicht bekend. Ich wol hem ein poets bakken, dar das ein oart hadde. Doorchc! vlieg fpoedig noar den Schifler; 'er moft oanftonts wedder hier zin. D o o r t j e. Ik zal hem wel vinden, als de Gommis hem maar niet bij dc kladden gekregen heeft. Holdwich. Dat heft gein nod ; de boas zol 'er nicht vor noamiddoag noar toe goan; 'er zin gein oandcrevon zin knegts tzoe haus, as ich. D o o r t j e. Ik zal naar hem toevliegen. Als Lodewijk in- tufi'chen hier kwam , zult ge zeggen , dat ik zoo weer koom, vader? Holdwich. Joa, joa! wat moalt oe die Loedwich in de kop. x Doortje. ê Vader! 't is zoo'n lief kaereltie. Doortje binnen. H o l d-  de Mof CokMis door Bedroe. Holdwich. ( heftige reizen over hei Toneel wandelende. Noe mot ich al min zinnen in het werch ftellen , om me zeiven te redden; ont min Her noar den Dijvel 't zoo helpen. (naa een poos zich bedagt té hebben) Pots honderd daüzend krenken! doar teniet mir iets in. (hij fpringt van blijdfihap op) Hojoa! Hojoa! et is gevoenden. —- (hij dreigt met zijn vuijl) Joa madfots! doe zolft tuimelen, of ieh zol gein Holdwich weflen. Zoagt! wie komt doar ? Te Droes! de voader von Lqad* wien! ■ V IJ F D E TONEEL. De vorige. De Hr. Ph. Roe art. Holdwich. (neemt den hoed af, en buigt zich vérfcheiden reizen, eer men den' Hr. Robart ziet, m die op het Toneel komende, fpreekt hij t, zich wederom zeer diep buigende* Amven diener; auwen ootmeudigften diener, Min Jïer Robart. Dé Hr. Ph. Robart. Goeden dag Holdwich! ik kom u fprek-en o- ver een gekheid, die mijn zoon in den kop legt, en daar ik geen kans zie, om die met fatzoen 'er uitte krijgen; hij is tot razens toe op uW dogter" verliefd Ik behoef daar geen doekjes om te winden; ik zag' 8 het  het liever niet; hij kon zedeiiijk een juffrouw van zijn fatfoen en middelen ten huwelijk yraügen; Maar of ik hem dat voor oogen houde of niet, 't is evenveel; hij raait, builtj cn dreigt me naar Ooltindiete zullen vaaren, en diergelijke gekheid meer. — Hce zit het; heeft uw dogter ook liefde voor hem s gelijk hij zegt? Holdwich. ó Min Her! verfehrichlich veel; ze kan niht roeften, of docren , as zc auw zeun nicht ziet. Zi proat noch dreumt nicht as von hoar Loedwich. As zi hem nicht kreeg, zou zi zich waarachtig vorzoepen. £»£ Hr. Ph. Robart (zijne fchouders ophalende?) Ik merk dan wel, dat het tuffchen die twee geklonken is. Wat raad ! ik wenfehte wel, dat gij maar in wat aanzicnclijker ftaat waart; op geld kwam het niet aan; dat heb ik genoeg, maar de waereld ziet zoo naauw op afkomft, en H OLDwicn. (hém in de rede vallende.) -AfkoemfiMin Her! afkumft—- dat woel 'ich oe.. zoagen ; ichbincin fatzoenlich mans kind; min voader was ein der grotftc Poltmcltcrs, ont had veul geld; woarachrig! ont kwam doaglichs bai ein grotte Groaf, der zin vrund woas; moar goar ongeloekig is zin hoes afgebroand. Toen woas ich genod- zoakt  de Mof CVm'Mïs door. Bedrog. tg- zoakt min fortoen, noar di gewonte von mine land*loeden in Holland te zoeken. De H r. P ii. R ob a r t. Ei* dat was waarlijk ongelukkig ik wenfehe wei dat, dat hier onder den burger cn lieden van aanzien wat rugtbaar was, dat zou de laftermonden nog wat. fluiten. (zijn hoofdfchuddende) Mijn brocdc,-— dat vrees ik zal niet vriendelijk toegaan-,' die houdt veel van mijn zoon, cn als hij dit hoort * dat Kal hem niet fmaken. —— SESDE TONEEL, Be vorigen. D o o r t j e. Doortje. (zich nederig neigende voor den Hr. Robart.') Uwe dienarefie, Mijn Heer! De Hr. Ph. Robart. Dag zoet meisje! (tegens Holdwich) is dat uw dogtcr ? H oldwich, Joa Min Her! dat is zi. De Hr. Pii. R obart, Wel nu, wel hu: dat'i? een aardig bekje. —Ik verwonder mij nu niet, dat mijn zoon 'er zijn öog op heeft laten vallen. Doortje. (jegens haar vader.) Is Mijn lieerde Heer Robart, vader/ B 3 HOLD-  2« H o l d w i c ii af Holdwich. Joa, Doortchc! Doortje. (zich nederig neigende.) Uwe dienarefie Mijn Heer Robart! hoe vaart dc Heer Lodewijk? De Hr. Ph. Robart. (grimiagchende.~) Zeer wel, kind 1 zeer wel. (tegens Holdwich) Ik kan wel hooren. dat mijn zoon haar niet onverfchillig is. • Hoe oud is ze wel! II 0 l d w 'j. c il Seftien Joar, Min Her! De Hr. Pil. Robart, Nog maar eerft feftien jaar! 't is nog wat jong om te trouwen. Doortje. Heden vader! over negentien weeken ben ik al zeventien. (tegens denHr. Robart.) Ik heb wel van plaatfen gehoord, Mijn Heer! daar de meisjes op haar dertiende jaar al trouwen. D e H r. P h. Robart. Dit is niet zeer voorzigtig van de' ouders, die dat toelaten. Nu ik mag het lijden, dewijl de zaak tog zoo is. Ik zal mijn broeder daar toe zoeken overtehalen. DOORT-  e>e Mof Gommis door. Bedrog. $n Doortje. (zich neigende.) Als 't u belieft Mijn Heer! gij zult 'er uw zooa groot vermaak meê doen. Hoed w ich. (zich nederig buigende.) Het zol mi ein grotte erre zin. Min Her! De Hr. Ph. Robart binnen. SEVENDE TONEEL. Holdwich. Doqrtje. I I o l d w i c h. . Wel Doortche! hoabt gi den Schiffer gevonden! Doortje. Ja vader L—— wat is die Heer Robart een goed man! ik had niet gedagt, dat hij het zoo gaauvy zou toeftaan, Holdwich. Ich wel. Zin vrouw is zin boas, ont Loedwich regeert wedder zin meuder. Moar zol der fchif- fer terftond hier kommen ?- D ü o r t j e. Jaa vader! zei de Heer Robart of zijn zoon hier van de morgen nog komen zou ? Holdwich. (gramftrig.) Ai wat! altaïd dat moalen over Loedwich ; gi B 3  22 Holdwich. oj\ solt nog gek worden, Doar komt der Schiffer. 1 Goa noar binnen! ich mot mit hem onze zoakcq richtig moaken. Doortje binnen. AG TSTE TONEEL. De vorige. De Schipper. Wel, Holdwich! wat hebt ge me nog te zeggen ?• V\v meisje kwam mij agter op lopen, ea zei, dat ik te viervoet bij u komen moeit. Holdwich. Dat wibaiden bedorven zin,—- Alles is verchnoeft. De Schipper, (vanfekrikterugfpringende.) Wat Drommel I verknoeit , zegt ge ? Verknoeit! verdord, dan is'mijn Schip om kroesjes. Maar hoe is dat mooglijk ? Wie zon ons. verraden hebben.? Holdwich. Toen gi floes bai mi woart, Itond der Chommis; e-ns af te loei teren; zonder dat wi das woeften. . Hi heft alles gezien ond gebeurd; ont toen gi vertrochchen woart, vloog hi as cinDijvel noar mir toe, ont zwoer, duc hi ons biouen noar dc raoan helpen welde.  de Mof Gommis door Bedrog. p$ P e Schipper. (Jn eene omroerde hou- ding.) iiov • • Dat ziet 'er heel fraaij uit. Wie Drommel! had gedagt, da: die vermoerde kaerl ons zou de boks opveteren! wat raad nu? Holdwich. Hcur' gi wet dat min mefter ein knoab is, der nichts toegeven wol; ein drommelfche traiter, ein vent, die oe nichts pardonnieren zol; wen gi noe min road volgen zolt, zin wi bieden beholden. De Schipper. Qdriftig.) Laat hporen! holdwic h. Heur! gi mot ein brief fingieren;, gi mot kwoaü oan den Chommis fchrieven , ont hem melden, dat gi wedder vor de wal ligt; ont dat gi wedder imouchchel oan bord hoabt; ont dat gi hem volgens gewonte, cinige doekoaten prefent zendt; ont dat gi ce volkommen op hem verloat.— Dan zollen wi de doekoaten , die gi floe^ mi gegeven hoabt, doar in doen> ont dien toemoachen; ont dan mot gi. doar opzetten ein adres oan den Her Chommis Trouwhart; dan mot gi dien brief oan mi geven ; ont dan wet ich road om ons bieden te helpen , ont den Chcmmis tc foppen. De Schipper. Dat was een groot fchehrrftuk, E 4. ho ld*  H Holdwich, of Et is gein andere weg op. , As gi das nicht doen wolt, i5 auw Schif ont goed weg; ich zwer het oe. De Schipper, (zrg eenigentijdbedagt lubbende.) Jan, lieven Heer! mijn fcbip en lading kwijt te- Wjn; maar als wij het al eens zoo overleidden, dan zie ik nog niet, hoe we gered zullen zijn. Holdwich. Loat dc red op mi oankommen; ich zwer oe, ich zol 'er ons dor helpen. Der Chommis heft zich bai onzen Bocrgcmeftcr zoo gchoat gemoakt as deDijyel ont as di geleggenheid heft om hem te (afleren, zol* T -I a-S C o r n Ë I, I A. Gij weet wat magt die Heer heeft; hij zal niet naiaten u te dwarsbomen. T r o u w II a r Ti Dat geloof ik niet; hij mag in die eerftc drift bitgunltig van mij denken, maar het kan niet lang duren. Ilij weet wat een dienaar van het Land zijn meet; als hij bedaarder dc zaak nadenkt, zal hij mij in zijn hart regtvaardigen.-—- Men heeft altoos meer agting voor een eerlijk man, al lijdt men fchade door. zijn deugd j dan voor . een fehclm, die ons door .zijn guiterij eenigen dienft gedaan heeft. En al was het  ï)E Mor Gommis door. Bedrog. het anders, al 'veragte hij mij, cn zogt mijnen ondergang, ik getrooft mij alles, als ik maar mij zeiven. niet behoef te veragten.— Denk niet, dat ik trotfeh ben op mijn pligt; de Hemel weet het^ gaarne ik wenfche mij nooit in dc noodzaaklijkheid te zien, iemand ais een overtreder van 'sLands wetten te agtcrhalen: Ó hoe aangenaam zou mij zulk een le* ven zijn ! CORNËLIA. ' Zult gé nog niet een kopje drinken? Gij hebt u zeiven door uw drift vermoei jdi Troüwiiakt. Vcrmoeijd! als ik mijn pligt doe^ ben ik nooit vermoeijd;' maar ik bedroef mij, dat men mij tot een fchelm zoekt te maken. CORNELIA. Zoudt ge nog bij dien Heer gaan , om over Hol* Wich te klagen? ï r o u w II A R t. Zekerlijk! die,een geruft hart heeft durft over al verfchijnên. Hij moet weten dat ik zoomin een Fchelm in mijn diepft kan gedoogen, als ik zelfs 'er een wil worden. CORNELIAi Lieve Hemel! wie weet hoe .hij tegen u uitvafcri zal! hij is zomtijds zoo wonderlijk. G 2 Trouw-  56 Holdwich ja/1 Trouwhart. Stel u geruft! ik vrees niets. Ook ken ikheni foor te weldenkend , dan dat hij mij het nakomen van mijn eed voor den kop zou fmijten; ik vrees eer, dat hij befchaamd zal worden, wanneer hij me ziet; ten minften was ik in zijn plaats, ik zou hem niet kunnen aanzien. cornülia. Ik hoop, dat alles wel zal afloopen. Uw Kopje Wordt koud. Troüavhart. (de Cof/y gedronken -hebbende, j Mank nu alles maar aan kant , en i laat Jan bij mij komen; ik heb hem wat te bevelen. Cornelïa het CojjVjgoed opnemende, binnen'. SESD E TONEEL. T r o u w h a r t. Ik zal dien Schipper ook leeren, wat het is, mijn' bedienaars om tc kopen. De fchurkenweten,dat zij mij geen haairbreedte verzetten kunnen, en zoeken het nu bij mijn dienaars. 't Is afgedaan; nooit' laat ik het vifitceren meer op mijn knegtsaankomen, al fchijnen zij mij nog zoo eerlijk.- Er is op men- fcheil langer geen ftaat te maken, (in eene verdrietige houding. ) Wat is het ongelukkig ieder te moeten wantrouwen. S E S-  jje Mof Commis dook Bedrag. 3T SEVENDE TONEEL. De vurige. Jan. Trouwhart. Gij moet aanftonds naar het huis van Spender gaan, en zeggen, dat hij bij mij moet komen. Jan. Mijn Heer! hij, is immers naar buiten. Trouwhart. Dat weet ik wel; maar te drie of vier uuren va» den middag zal hij te huis zijn,_ dan moet hij aanftonds bij mij komen; wij moeten vifitatie doen. j a n. Holdwich is anders tehuis, MijnHee^ indien gij hem.... Trouwhart, (hen driftig in de rede vallende.) Leg niet te haspelen; doe het geen ik u beveel, en daar meê gedaan, (daar word gefcMdy Wie zal daar zijn? — Maak open! J'an. binnen. AGTSTE TONEEL. Trouwhart. Geen kwaade zaken meer, wil ik hoepen y — hoewel voor dien, die wel doet, zijn geen kwaade zaken in de wacreü.' C 3 SE.  P Holdwich, of NEGENDE TONEEL, De vorige. J a n. J a n, Mijn Heer! Schipper GoedbloecL Trouwhart. Laat hem binnen komen. Jan linnen-, TIENDE TONEEL, Trouwhart. Zoo \*er ik dien man ken, geloof ik dat dat eene opregte ziel is; ten minften heb ik nog nooit kunnen merken, dat hij mij om den tuin zogt te leiden i echter, men leert alle dagen; ik heb van, daag te veel ondervinding, om meer op menfehen tft kunnen betrouwen. ELFDE TONEEL. De vorige, Goedbloed. Goedbloed. (zijn muts aj'"nemende..) Goedendag, Heer Commis! hoe vaart ge al? Trouwhart. Redelijk wel, Schipper Goedbloed! hoe vaart gij? Goedbloe d. Wel dat muwt ook nog al zoo heen ,. Mijn Heer! aflijn vrouw cn kinderen zijn. ook nog al hüpfch. T r o u w~  de M;of CO.mmis door bedrog. Z9 TRO UWHAl.t. Dat is goed. Zijt ge wcêr met. een. lading voor den wal. Goedbloed., Jaa! (hij haalt een lijft uit zijn zak) dm is de lijft van het geen ik fcheep heb. Trouwhart, (hem fierk in de oogen ziende.) Gij hebt niets, meer aan boord, hoop-ik. Goedbloed. Maar Mijn Heer! ik hoop immers, dat gij Goedbloed kent; ik kan mij tot mijn blijdfchap niet herinneren, dat ik ooit een menfch, laat ftaan het Land één duit te kort gedaan heb; gij zult me zelfs plaiüer doen, om het kleinfte gaatje van mijn vaartuig te doorfnutfelen. Neen, Mijn Heer! als ik als een eerlijk man mijn brood niet kan winnen, wil ik liever met vrouw en kinderen gebrek lijden., Trouwhart. Gij moet het mij niet. kwalijk nemen; het is.mijn pligt 'er.naauw agt op te (laan. Goedbloed. Zou ik het u kwalijk nemen; ik heb 'er u te liever om; ik zie in u den eerlijken man, dien men zoo zelden vindt.—- ó Mijn Heer 1 het gaat 'er op fom0,4 #■  4° H o l n w i c ii. of mige plaatfen zoo droevig toe. Dc meefte Comml. feil zien mij met den nek aan, om dat ik geen goud op hunne oogen leggen wil, en regt opbiegt,—Ik weet wel dat andere (chippers zich van hunne trouwloosheid bedienen, cn hunne oneerlijke winltcn met die Landsdieven dcelen; ik zcu, wou ik ook zoo doen, zoo wel als zij , drie vier borftrokkenrner.zjlvren knoopen kunnen dragen, en 'er een fles wijn van kunnen drinken; maar ik begeer het niet; liever een flegt kleedje op het lijf, en een teug water met een gerufte confeientie; ik moet op mijn doodbed kunnen lagchen, cn mijne kinderen, in plaats van oneerlijk goed, een opregten zegen kunnen nalaten. Trouwhart. Goedbloed ! Goedbloed! als ik veel zulke taal hoorde , zou ik wéér jong worden. Eerlijk re zijn en te willen blijven, het gaa dan hoe't gaa; Vriend! dat is iets, daar niemand dan de bezitter de waarde van Rent. Hoe aangenaam fmaakt qenituk drong brood, wanneer men overtuigd is, dat het op. eene eerelijke wijze gewonnen is; en hoe vergenoegd leeft men; de gcheeie waereld is dan klein in ong cog. Houd u daar bij, en het zal u Wel gaan, Goedbloed, ' Ik merk, dat uw hart fprcekt, Mijn Heer! , maar ik moet u wat vragen. Denk echter niet, dat ik in het minfte of geringltc een inbreuk op 's Lands- segji  deMof Commis door Bedros. 41 regt'zoek te doen! — neen; regt moet regt blijven Mijn Heer! al moeit het rokje van het lijf. Trouwhart, "Wel nu, laat eens hooren ! Goedbloed. Gij ziet mijn lijft, en dat is heilig; maar ik hei» zoo'n bedroefde reis gehad, dat het niet om te zeggen is; ik heb onderweg een lek gekregen, en daar door wel voor honderd guldens aan fchade geleden; en dat is al zoo'n fofflfflecje voor mij; ik heb moeten lollen, en het zag 'er deerlijk uit; voor een man van mijn doen gaat zoo'n klap door de ribben heen ; ik zal at heel wat moeten fukkelcn, eer ik dat weer te boven kom.— Nu wou ik vragen, Mijn Heer! of daar geen confidentie in gebruikt wierd, en of ik van die goederen , die half bedorven zijn, volkomen tol moet betalen ? Ik weet niet of het aan u ltaat, om daar eenige fchlkking in te maken; indien niet, patiëntie; maar 't is evenwel zoo wat, zijn broo.l geheel aan het Land te moeten geven, Trouwhart. Het was zekerlijk te wenfehen, dat daaromtrent eenige fchikking gemaakt wierd; men moeit ongelukkigcn en gelukkigen niet over eenen kam feheeren; maar tot nog toe ben ik daar geen meefter over; ik meet mij naar de lijltcn reguleren. Het fpijt mij; ik heb waarlijk medelijden metu, arme Goed- jsiocd; maar mijn pligt C 5 Goed-  4? „ ü- o l d w i c k of Goedbloed. (hem in de rede rallende.) Gaat beren alles;, en eer, ik u tot verzaking van denzelven door medelijden wérifchte te bewegen, was ik liever fchip en alles kwijt, (hij hctzlt een zakje- met geld uitzijn zak.) Al woudt ge zelfs mij nu eenigen ai dag geven, ik zou hot niet willen hebben; ik kon het mij zeiven nooit vergeven, een eerlijk man in verzoeking gebragt tc hebben. Gelieft Mijn Heer de lijft maar tc tekenen , terwijl ik het geld tel. Tao,u wk art. (hem een poos tijds ftjjf aangezien hebbende , gaat aan de tafel zitten om de lijft ie té kenen, j Zul ken zijp Ier weinig.—- (de lijft getekend hebbende, ziet hij het geld «aa\ en ft/ijkt het o/p) 't Is net zoo, Goedbloed! G oedbloed, Och, mijn goede Heer ! ik getrooft mij alles. Ilcb ik nu een verlooren reis, op een andere keer weer des te beter.— Ge zoudt niet gelooven, hoe geruft mijn hart nu weer is; ik heb het mijne gedaan, en kat nu het overige aan den Hemel over. (hij wil heen gaan.) Nu goede Heer ! Vaar wel, en denk •altoos, dat de eerlijke man bet lckkerftc brood eet. Trouw-  Mof Commis door Bedro.ö. 43 Trouwhart. ( met traamn in deoogen hem bij den arm te rug houden-de. Gij moet nog niet gaan! gij hebt het uwe gedaan, nu moet ik het mijne nog doen. Zie mijn vriend ! dit (wijzende op het geld pan Goedbloed} hoort; het Land toe; maar dit (hij haalt een beurs met goud gevuld uit zijn zak ) hoort mij toe. (hij reikt de-zelve aan Goedbloed over) Dit moet gij aannemen van een vriend, die uwe zonderlinge deugd hoogfehat.—> (ziende dat Goedbloed onbeweeglijk op hem f aart) Neem aan, brave man! ik fchenk het u tot vergoeding van uwe fchade. Goedbloed. (in de uiterfte verwondering te rugtredende, en zijn muts afnemende , die hij in beide zijne handen te ftinen drukt.) Hemel! welk een menlek ! — (hij ziet Trouwhart fterk aan) welk een hart'. — neen ik kan niet! ik kan niet! uw hart is mij méér waardig dan al bet goud van de waereld. (hij wil weg gaan.) Trouwhart. (hem te rug hoti* dende.), Ik heb dezen dag veel verdriet geleden, en gij zoudt mij geen vermaak willen aandoen! Goed-  44 H O L D W I C H, ff Goedbloed. (fchreijende.) Man! brave man! ik zal bezwijken. , Trouwhart. (kern ds goudbeurs toereikende.) Een eerlijk man waardeert de vriendfehap. Gij moet, Goedbloed! gij moet! — Goedbloed. ( je j);Urs aannemende.') Ik zal haar aannemen. Mijn huisgezin zal weten, wie Trouwhart is. En die beurs.' ( wijzende •P de^ehe) val ons een heiligdom zijn; 1 wij zullen haar ter uwer gedagtcnis bewaren, en zo dikwijls wij die zullen zien, zullen wij enkel dankbaarheid zijn.— Vaarwel, Heer Trouwhart! vaarwel! — (met de jlcrkjle tekens van aandoening) ik kan niet meer. Trouwhart. ( met aandoening.) Vaar wel, vriend van de deugd! Goedbloed binnen. TWAALFDE TONEEL. Dit heeft mijn bedroefd hart verkwikt! Da*r zijn dcugdzamen, God dank! dit. verzoet alles.— Laar het nu ftormen; ik heb toch een hart gevonden, dat alles overcreft. Ik geloof niet, dat ik ooit aangenamer maaltijd zal gehad hebben, dan ik dces middag doen zai.-— Hoe verk.wiK.lijk is het wc! tc kunnen doen ! DER-  pk Mof Gommis door. Bedrgs. 41 DERDE BEDRIJF. Het Toneel verbeeldt een vertrek in het Huis van den Heer Burgemeefier ROB AR T. EERSTE TONEEL. De Hr. Burgemeester Robart. De Hr, p ii. r o h a r t. De IIr. Br. Robart. Maar ik bid u, broeder 1 hoe kan het u in 't hoofd komen! (lagchen-le.) ik heb nooit iets gekker gehoord ! — onzen advocaat trouwen met de dogter van een toldienaar De Hr. Pn. Robart Qhton in de rede vallende.) Maar broeder! De Hr. Br. Robart. (he-n in de rede vallende.) Van éen groenen ridder , daar de bolfter nog omzit. Ei laat die gekheid varen! De Hr. Ph. Robart. Wel als ge daar op wilt komen, 'er zijn zoo' veelc goede en brave famieljes in ons Land, die zich aan bovenlanders vermaagtfehnpt hebben; wij zouden di eerften niet zijn. De  P H o L d w I c II of\ Dj; Hr. Br. Robart. (zijnhoofd'fcMd* dende.) Ik kan niet begrijpen, dat gij uw ftem daar toe gegeven hebt. Dat bodewijk niet verder denkt h dun zijn neus lang is, en enkel door dwaaze liefde vervoerd , zich en de reputatie van zijne Famielie aan zijne driften zou opofferen; dat uw vrouw tegens zijne begeerte niet durft kikken, maar hem blindelings gehoorzaamt; dit alles kan ik geloven; maar dat gij niet wijzer zijt; broertje! broertje! \ is onvergeeflijk. De Hr. Ph. Robart. Mijrt vrouw heeft mij gezegd, dat zij Holdwich vcor een braaf man kende, en dat..... D e II r. Br. R o b a r t. ( hc:n in de rede vallende..) ïk bid u, houd maar op! — Mijn vrouw heeft mij gezegd, dit was genoeg. Uw zoon heeft zijn moeder gezegd, en die heeft u weer gezegd. (opeen fpottenden toon) Nu dan is de zaak afgedaan. De H r. P-ji. Robart. Mijn lieve broeder! altoos fpot ge met mij. Ik mag wel lijden, dat gij hem dit huuwlijk uit het hoofd praat, als ge kusjt; maar ik vrees 'er vpor.  De Mof Gommis door Bedrog. 47 DePIr. Ï?'r.' R öb art. (h'em aanziend;^ 3 1 iq en zijne iaat]!» weorden herhalende.) Als ge kun?: Hoor rro zoon duurt her fchip, "en gij en uw vrouw varen rneè. Is hij binnen? De Hr. Pniy Robart Jaa,-hij cn mijn vrouw 'fcïjri in dc voorkamer. ïk heb mij over zijn Keus zoo zeer niet verwonderd, toen ik het meisje gczïèiv heb-, 'het is een fféreh' aardig dujg^jj ~n _j.[t .j'q iT^o: D", Fin. Br. Rohrt. ('en knegt binnen. gejc.ïeld hebbende.) |3, ci, is uw gezigt nog zoo.ftcrk .? — Uw vrouw èal u dat zekerlijk ook gezegd hebben. De Hr. Pii. Rohart. (granijiorig.) Niet tc ver,- broeder ! aks jfc u belieft ■, fchoon ik jonger ben dan gij, hei) ik echter te vee! Jaaren,,oin het doei van uwen fpot'.uft te zijn. -I 3 a H o t :i Ci SL 3 f I D e II r. Br. Robart. ( hem op defchou- der -kloppende.) Nu, nu, niet kwaad worden'! —- men zegt immers wel meer een w.0Q«lk.v fj ■ < ■■ ; -, twee-  $ Holdwich,©/" TWEEDE TONEEL* De vorige/i. Evert. Evert. Wat is 'cr van uw dienft, Mijn Heer? De Hr. Br. Robart. Laat mijn neef eens hier komen. Evert linnen, DERDE TONEEL. D e Hr. Th. Robart. De Hr. Br. Robart, De Hr. Ph. Robart. Gij zult werk hebben, om hem dat uit het hoofd te praten •, ik heb daar toe alle moeite van de waereld gedaan; maar te vergeeffch. De Hr. Br. Robart. Dat kan ik zeer wel geloven. Hij heeft een advocaat, die zijn zaak te ilerk doordringt. YIERDE TONEEL. De vorige». L o d e w ij k. L o d e w ij k Heeft mijn oom mij doen roepen? De Hr. Br. Robart. (ernjiig.') Jaa, Lodewijk! het fmert mij, dat ik inudendwf- zes  dé Mor commis door BeDROG; 45 fecn Jongeling zie, die de eer van een goede FamicU je ter neder werpt Lodewijk. (in eene verwonderde houding?) Ik! ik? Lieve Hemel! Wat heb ik gedaan\ dat mijn oom mij dit kan verwijten ? De Hr. Br. Robart. Gij zijt vrij onbefchaamd. Is uwe dwaaze liefde niet genoeg, om u den haat en den Ipot van de waereld -Waardig te maken ? (hem mei een veragtend oog aanziende) fchaam u, Lodewijk! nooit heb ik gedagt , dat gij zoo laag van ziel waart. Daar gij uw geluk en dat van uwe Famielje door eene aanzienelijke partij zoudt kunnen volmaken, verflingert gij ü aan een meisje, dat gij u fchamen zult aantezien , wanneer uwe oogen geopend zullen zijn, 't Is onvergeeflijk. L ode wijk. (op een fiouten toon) Ik ontken het niet; ik bemin de dogter van Holdwich. Ik fchaam het mij niet. Zij is een braaf en deugdzaam meisje; en mijn vader De Hr. Br. Robart. (hem in de rede vallende. Smert het, dat hij een zoon heeft, die een IchandVlek van zijn geflagt worden wil, Lodewijk. (zijn vader aanziende.) Heeft mijn vader niet gezegd ^ dat hij mij toeliondi mijn hand aan Doortje te geven? » t>T&  fo Holdwich. of9 De Hr. Br. Robart. Zeg liever! ik heb hem gedwongen, om mij dit toeteftaan. Lodewijk! Lodewijk! voldoet gij dus aan onze vcrwagting! L o d e wij k. Daar is geen menfch, die iets op haar weet te zeggen. De Hr. Br. R obart. Indien zij uwe vrouw wierd, zoudt gij mooglijk binnen weinig dagen meer dan te veel op haar te zeggen hébben. Zoudt gij u zonder fchaamte aan eene Famielje durven verbinden, die gij niet zult kunnen nog durven noemen ? —— Gij offert het welvaren, het vergenoegen van uw gantfche leven aan een oogenblik vermaak op, en drinkt het vergif, dat ü het hart zal afknagen, met volle teugen in. Lodewijk. (Jn eens verdrietigs houding.) Ik merk, dat mijn oom vermaak fchept, mij mijne cenigfte begeerte haatlijk aftefchilderen; ik moet altoos het, verdriet hebben van mij gedwarsboomd_tc zien. De Hr. Br. Robart. Wanneer een Jongeling onverftandig genoeg is, om zich het mes op de keel te zetten , moet hij het zich wel laten gevallen wanneer zijne vrienden alles aan-  be Mof commis door Bïdroü. 51 aanwenden, om hem dat moordtuig uit de hand tc rukken. Gij zoudt het onsaltoos verwijten, wanneer wij u blindelings in uw verderf lieten lopen. L o d e w Ij k. In mijn verderf..... De IIr. Br. Robart. Jaa! indien men u in uwe zotte liefde niet tegengaat , laat men u in een onvermijdelijk bederf lopen. Gij zoudt het eerlang zien. L 0 d e w ij k. Om dat het een meisje zonder geld is. De Hr. Br. Robart. (.driftig.') Om dat het een meisje is, wier maagfehap u altoos een doorn in de oogen zijn zal. ■—- Om dat gij,in' dien zij uw vrouw wierd, haar nooit in eenig fat- foenclijk gezellchap zoudt kunnen brengen. Kortom, om dat gij en uw vrouw de veragting van alle deftige lieden zoudt zijn, en gij uwe oogen bij menfehen, die u nu hoog agten, niet zoudt durven opendoen. L 0 d e w IJ k. Dit alles getrooft ik mij. (hij gaat naar zijn oom) Mijn lieve oom! om 's Hemels wil! -— ik kan mijn hart van haar niet aftrekken. Ik wil gaarn alles doen, wat gij begeert; maar Dcortjc D 2 De  52 Holdwich, o/ De Hr. Br. Robart. Heeft u,gelijkjk zie, inheur ftrikken vaftgekneld.—Arme Lodewijk! .VYFDE TONEEL. De vorigen. Mevr. Robart. Lodewijk. (fchreijende naar zijn moeder gaande.') Ach, Moederlief! men valt mij zoo hart. — Men wil mij dwingen mijn meisje te verlaten. Mevr. Robart. (jegens haar man; hem emftig aanziende.) Ik hoop niet, Mijn Heer! dat gij vermaak vindt, om mij en uw zoon te kwellen. De Hr. Ph. Robart. (in eene verwonderde houding!) Ik, kindlief? Ik heb er geen woord ingcfproken. De Hr. Br. Robart. Neen zufter! ik ben het, die mijn Neef van eert gevaar zoek te bevrijden, daar gij blind voor zijt. Mevr. Robart. (op een [portenden toon!) Zeer verpligt, broeder! gij verftaat uw waereld zeerwel; maar vergeet zekerlijk, dat gij jong zijt geweeit. De Hr. Br. Robart. (driftig.) Neen, Mevrouw! God dank! ik kan mij zonder fchaamte  De Mcf Commis door Eedrog. 53 fchaamte mijne Jeugd herinneren; maar indien ik zulk een dwaas ftuk in dezelve begaan had, zou ik nu mogelijk die en mijne ouders, die mijn ongeluk niet verhinderd hadden , vervloeken. Mevr. Robart. Ik weet niet, dat gij mij, of mijn man befchuldigen kunt, ooit ons kind verwaarloofd tc hebben. De Hr. Br. Robart. (op een fpottenden toon?) Ten minften, wanneer uw man daarin overtreedt, zondigt hij alleen door toelating. Mevr. Robart. Een weinigje minder fpotluft zou u niet nimmer maken, broeder! het; zou ons zeker aangenaam zijn, indien onze Lodewijk eene dame van zijn ftaat had bemind; maar het vermogen van de Liefde is wonderlijk ; die ziet niet dan het beminde voorwerp.— Wat' zouden wij doen? Hem wanhopig maken? Hoor, indien mijn zoon verhinderd wordt zijn hand aan de dogter van Holdwich te fchenken, dan is hij voor ons verlooren; (fchreijende) dan gaat hij naar Ooftindie. Lodewijk. ( driftig.) Jaa, bij mijn ziel! dat is valt. Mevr. Robart. (tegens haar zoon.) Nu % n.Ha Lodewijkje! wees te vreden! uwe d a o*-  44 Holdwich. of ouders willen u niet miller. Gij zijt onzefchat. Dl Hr. Br. Robart. (zijn hoofd grimlagchcnde fchitddende.) Waaragtig, wel overlegt! (tegens Lodewijk) Gij hebt van het zwak van uw moeder wel gebruik weten te maken, Neefje! (tegens zijn broeder) Ik merk, dat hier niet veel tegen in te brengen is, wij zullen moeten zien, hoe wij dat op de befte wijs fchikken. Mevr. Robart. Ik hoop, Heer broeder! dat gij ons nog onzen zoon uwe liefde cn agting zult onttrekken. Hij zal alles aanwenden, om zich die waardig te maken. Mevr. Robart- en Lodewijk binnen. SESDE TONEEL. De Hr. Br. Robart. De Hr. Ph. Robart. De Hr. Br. Robart. (ma een poos tijds ftil gezwegen te hebben?} Een knegt van een Commis. Een drommelfche eer voor onze Famiclje.- • De Hr. Ph. Robart. Het is nu zoo, gij ziet dat er niet tegen te doen is,  de Mof Commis door Bedrog. Sj De Hr. Br. Robart. (ernftig.) Zijt ge zijn vader niet? De Hr. Ph. Robart'. Kan ik de ruft van mijn leven opofferen? - Waart gij in mijn ftaat, gij zoudt anders fpreken. D e H r. B r. R o b a r t. (driftig) Dat zou ik ook. Aan een Weftphaalfe Famiclje, die op een ftroowis is komen aandrijven, zich te verbinden. : De Hr. Ph. R obart. Holdwich is van een deftigen burgerafkomfr, zijn vader was een der groo'tfte cn rijkftc poftmeefters, maar door een ongelukkigen brand geruïneerd, was Holdwich genoodzaakt zijn fortuin hier te zoeken. De Hr. Br. Robart. Jaa, als dat volk hier komt, is het altoos van deftigen afkomft, en heeft rijke ouders gehad. (m zich een poos tijds bedagtte hebben) Het is nu zoo; wij moo-en zien, dat wij hem aan het een of ander helpen, daar hij een redelijk figuur van maken kan. S E- V E N D E TONEEL. De vorigen. Evert. Evert. Mijn Ilccr! Holdwich is voor, cn zegt, dat hij u D 4.  £ö Holdwich. of< over een zaak van belang moet fpreken. De Hr. Br. Robart. Breng hem hier. Evert binnen, agtste toneel. L>e Hr. Br. Robart. De Hr. Ph. Robart. De Hr. Br. Robart. Wat of hij zal tc zeggen hebben ? (op een (pottenden toon) Miflchicn mij verzoeken, een woordje ten, voordele van zijn dogter te doen. negendb toneel. De vorigen. Holdwich. H o l d w i c h. (zich bijkans ter aarde buigende.) Auw otmocudigften oot oaller onderdoanigften die-, mer, genondige Her Boergemcfter! ich nemme dc vraiheid oc iets te ondcchchen; ich gelove dat er Woar. gaande is, doar gi grot beloang in hoabt. De Hr. Br. Robart. Wat is dat, Holdwich ? H o l d, w i c h, Ich hoabe laqg gemerkt, dat der wpagen mit onsen. Her Chommis nicht regt ging. De Hr. Br. Robart. (in eene verwonderde houding. Wat! met uw Gommis! gij hebt zeker- . hjk  de Mof Commis door Bedros. 57 lijk abuis. (op een fpottenden toon) Die eerlijke man, dieniemand ontziet, die, gelijk hij zegt, zelfs gijft vader niets door de vingeren zien zoude. Holdwich. Het zou kunnen zin, moar ich twijftel er zer oan, . De Hr. Br. Robart. "Wat rede hebt ge daar toe?- Holdwich. (den brief uit zijn zak kalende!) Ein klain Joengskc kwoamoan min hoes, ont vroagde mi, of ich nicht woefte, woar der Her Chommis weunde ? Dat hi ein brief hadde mit gold, dien hi oan der Her Chommis mofte geven; ont wail ich woeste, dat onze Chommis zich mcrmoalen de oogen liet toemoaken, vraagde ich, von wien hi kwam ? Ont hi zoagde mi, von zin voader, der ein fchifier was, der zoo even oan de wal was gekaumen. Toen dagtcich, dat zol vaft wedder Lorrendroajerie zin. — Ich nam den brief, ont zoagde, dat ich dien wel oan den Chommis geven zolde; cn wail ich auch in dienft von et Loand hin, ordeelde ich et mam pligt te zin, Min Her den Boergemefter te woarfchoewen. De Hr. Br. Robart. (den brief aannemende.) Gij hebt welgedaan. (hij leeft hei opfchrift) 't Is aan hem. Maar den brief openbreken hij mogt iets anders behelzen. (zich een oogenbük be- «dagt hebbende) Om een zaak van dit belang voor het D 5 Land  55 HpLDWICH of' Land uittevorfchen, mag men een ftap verder gaan, (hij breeki den brief open , vindt de dukaten, en kei) dien, onder het lezen ziet men verfcheiden hartftogten op zijn gelaat.) Maar al te waar! die verdoemde booswicht! (hij laat zijn hand met den brief zakken) Wie kon dit geloven! zulk een fchurk! zulk een geveinsde doortrapte bedrieger leeft er niet meer. Ik zal hem doen zien, hoe men met val- fariffen leven moet. (zijn broeder de» brief overreikende) Ik bid u, lees! gij weet wat er tuifchen hem en mij van daag is voorgevallen. De Hr. Ph! Robart. (den brief gelezen hebbende.) Wie zou dit van dien man gezegd hebben! —— hij had den naam van den eerlijklicn Commis van ons Land te zijn.— Dat zijn de katjes die de kaas eten.—Dit gaat alles tc boven. De II r. 13 r. Roe art. (driftig.) Die fchurk durft mij ten toon ftellen, en nu ik zal hem vinden.—- (tegens Holdwich.) Ik bedank u, mijn vriend! voor uwe vigilantie en trouw Wees verzekerd, dat gij idaar voor beloond zult worden.— Maar weet gij niet wie die Schipper is ? Holdwich. Joa, Min Der! ich volgde dat Joengskc , ont zoagde tegens den Schilfer, dat hi mit me molt goan noar der Her Boergemeller, zonder dat ich zoagde, woar0111 •, ont hi heft mir gcantword, dat bi me zoo volgen zolde. Ds  BE Mof Commis door Bedrog. 59 De Hr. Br. Robart. Bcftig! dat is zeer goed, dan hebben wij zooveel te meer bewijs. T I E NDE TONEEL. De iorigen. Evert. Mijn Heer! daar is een Schipper, die zegt hier ontboden te zijn. De Hr. Br. Robart. Ha! daar is hij al. (tegens Evert) Laat hemteneerften binnen komen. Evert binnen. ELFDE TONEEL. De Hr. Br. Robart. De Hr. Ph. Robart. De Hr. Br. Robart. Dan moeten wij onzen eerlijken Commis nog hebben.— Wat zal hij op zijn neus zien, wanneer wij hem toonen, dat wij zijne fchclmerij ontdekt hebben. TWAALFDE TONEEL De vorig en. De Schipper. De Schipper. Goeden dag, Heer Burgemecfter! De Hr. Br. Robart. (in eene vrolijkehotiding.') Goeden dag fcfóppcr ! zederd v.anncer isdekomït? De  6o Holdwich, of De Schipper. Zcderd dezen morgen, om u te dienen, Mijn Heer! De IIr. Br. Robart. Hebt ge al bij den Commis geweeft ? DeSchipper. » Neen, Mijn Heer! De Hr, Br, Robart. (met een gemaakte grimlagch.; Hij zal toch zekerlijk al berigt van uwenaankomft hebben. De Schipper, Dat weet ik niet. De Hr. Br Robart. Men laat goede vrienden doorgaans zulks ten eerlicn weten, cn, naar ik hoor, zijt gij een goed vriend van den Commis. De Schipper. (/'« eene per legen houding.) Dat is zoo, Mijn Heer! De Hr. Br. Robart. Wel gelukkig voor u, als men die lieden te vriend heeft, zien zij nog al iets door de vingeren; hij zal van u ook zoo doen, niet waar? Ds  De Mot- Commis door Bedroc?. 6i De Schipper, (peinzende zeer verwonderd te zijn. Van mij, Mijn Heer! van mij? Wel dat hoeft hij niet te doen; ik ftaa zuiver in mijn fchocnen. De Hr. Br. Robart. (met een gemaakte grimlagch.) Jaa, jaa.' dat is altijd het woord; gij zoudt dwaas doen, anders te zeggen. Als men de Commifen de handen vult zijn zij nog al handelbaar. De Schipper. Ik weet niet waar Mijn Heer van (preekt; ik hoop niet, dat ge mij van fluikerij verdenkt. DeHr. BR.Robart. (grhnlagchende.) Hoe zou dat mooglijk zijn (hij toont hem den brief.) Als men zulke bewijzen heeft, behoeft men iemand niet te-verdenken. Hebt ge ook kennis aan dezen brief? De Schipper, (zig zeer ontroerd veinzende.) Lieve deugd! is't mogelijk! Mijn Heer! het was — het was.... De Hr. Br. Robart. (hem driftig in de rede vallende.) Het was om volgens gewoonte vrij te kunnen Huiken. Bicgt maar regt op i hebt gij al lang met  ê2 H D o L W i C h, of met onzen Commis in zulk eene goede verftandhouding geleeft? De S chipper. Ik bid u, Mijn Heer! verfchoon mij deze reis; ik zal het nooit wéér doen. De Hr. Br. Robart. Antwoord mij op het geen ik u vraag! hebt gij voor deze keer door geld den Commis in uw belang overgehaald? Heeft hij u meermalen verfchoond ? (ziende dat hij zwijgt) Indien gij de waarheid fpreekt, zal het U tot verfchoning vcrftrekken. De S Chipper.. (jn eene bevreesde hou- ' ding.) Jaa, Heer Burgemeefter! De Hr. Br. Robart. Ha, ha! goed ik zal hem vinden, (hij trekt aan de bel.) DERTIENDE TONEEL. De vorigen. Evert. De Hr. Br. Robart. Gaa ten eerften naar den Commis Trouwhart! hij moet op 't oogenblik bij mij komen. Evert.  de Mof Commis door Bedrog. 63 Evert. Op het öogenbïik heeft hij zich laten aandienen. Mijn Heer! hij is in de zijkamer. De Hr. Br. Robart. Des te beter! — ten eerden binnenkomen. (tepkS Holdwich en den Schipper) Gaat gijlieden zoo lang in dit vertrekje, tot dat ik u roep. Holdwich en de Schipper ter zijde agter de fchermen; Evert binnen. veertiende toneel, De Hr. Ph. Robart. De Hr. Br. Robart. De Hr. Ph. Robart. Nu zullen wc zien, hoe ver de onbefchaamdheid gaan kan. De Hr. Br. Robart. Zij zal hem niets kunnen helpen •, onze bewijzen zijn te kragtig. vyftiende toneel. De porigen. Trouwhart. Trouwhar t. Uw dienaar, Heer Burgemeefter! De  64 Holdwich scaropt, (zf/# fchouders optrekkende en bevreesd.^ Ik durf niet. Jean Prener. Gek als gij zijt! waar vreeft. ge voor? Scaron. (ntst een bevreesde houding.') Och ik vrees Mijn Heer! ik denk om het bë« toverd paleis van Armida. Jean Prener. Wel nu; wat is het paleis van Armida t Wat vreeft gij ? Scaron. Dat dit ook een betoverd vertrek zij. Jean Prener, Qagchendè) Ha! ha! ha! gek ais gij zijt! ha! hal hal di* een betoverd vertrek. ScaRoH. (bevreesd rontom ziende en de muur en hetajlende') Och ! ik vree's! Jean Prener. (gramftorig) Zot! wat vreeft gij? ^  (O Scaron. (met een fchr oomachtige houding*)' Och! Mijn Heer! neem mij niet kwalijk! Och! het is zeker een betoverd yertrek! Jean Prener. (lagchende~) Ha! ha! ha 1 waarom denkt gij dat dit vertrek een betoverd vertrek zij? is deszelfs gedaante anders dan die moeft zijn. Scaron. (met een bevreesde houding) Om dat hier een vertrek ftaat dat u toebehoort; nog geen uur geleden hadt gij hier geen (leen leggen en nu al een geheel vertrek! het is geen regt fpel. Jean Prener. (lagcbende) Wat zot is dat! denkt gij dat ik het heb laten bouwen ? Scaron. Dat diende zoo te zijn, zal het het uwe zijn, want, (dat ik vrijheid neeme U dat te zeggen,) uw vrouw Madame Finance is zedert haare Iaarfte ziekte vrij naauwhartig geworden, zij zou U immers niets toeftaan om het te koopen. Jean Prener. Dat Was ook niet nodig; die vertrek is en blijft mijn vertrek, fchoon ik het niet gebouwt, noch gekogt heb, Sca-  (5) SCAR on. Hoe kan dat zijn, het is immers geen dEtie. Jean Prener. (fpotachtig) Het is immers geen aclie t het is wat het is! hoe bruic me die zot! geef me een ftoel en een pijp. Scaron. (rontom ziende) Dit vertrek zelfs niet gebouwt, niet gekogt (jer zijde') en zekerlijk 'er niet meê befchonken* Jean Prener. En geen betoverd vertrek, en echter mijn vertrek ! Scaron. (zicb omkerende') Dan zal het zekerlijk uw vertrek zijn volgens de regels van het Moderne Corpus Juris. Jean Prener. (lagcbende) Scaron 1 Scaron. (zich omkerende) Wat belieft u, Mijn Heer 1 Jean Prener. Hec is mijn vertrek door de aantrekkingskragt. [lagehende~] Verftaat gij het nu? maar gij zijt geen Philofooph; gaa, haal mij het geen ik u belaft heb. Scaron fcbielijk binnen. A 3 DER-  C 6 ) DERDE TONEEL. Jean Prener. de Qew: Meefi: Jean Prener. Wat is hij onnozel! 't is goed te zien, das hij geen ftaatsdienaar is! [hij wandelt naar het ein-. ie van het vertrek} welk een aangenaam Landgezicht! had mijn Grootvader, toen hij met die heete koortfen bezogt was, hier mogen uitwassfemen, het zou hem veel gezonder geweeft ziju dan VIERDE TONEEL. Jean Prener. de Gein: Meeft: Scaron. Scaron. (een ftoel fchielijk neerzettende, en een pijp, zos, verre hij kan, Jean Prener toereikende.) Mijn Heer! Mijn Heer ! Jean Prener. (omziende) Wel na! Scaron. (met een fchroomagtige houding) Daar is uw ftoel en uw pijp. Jean Prener. Wel na, breng mij dezelve hier. (met verwondering) Wat fcheelt u? S c Ai-,  (7) Scaron. (in dezelve houding) Och niets; ik vrees maar zoo wat; wil ik de pijp hier maar neer leggen ? Jean Prener. (gramftorig) Geef hier lomperd wat fcheek u? Waar vreeft ge voor? Scaron. (bevende) Och! Mijn Heer! ik vrees dat ik als ik bij u kwam Jean Prener. (gramjïorig) Wel nu,! Scaron. (bevende) Dat ik door uwe aantrekkings kragt met lijf en ziel ook in de vinken zou vliegen. Jean Prener. (lagcbende) Ha! ha! ha! — ha! ha! ha! Gek als gij zijt Roep mijn vrouw hier. Scaron binnen. V IJ F D E TONEEL. Jean Prener. De gewapende Meefter s.. Jean Prener» Dewijl het vertrek door den Wildeman geïujmt is, heb ik u hier niet meer nodig. Gaat in den Hof en bezet dien, dat de vrugten door, A 4 mij-  ( 8 ) m?jne arbeiders wel en geruft kunnen ingezameld \y orden. De gewapende Meejlers binnen. SESDE TONEEL. Jean Prener. Wat zal mijn vrouw verblijd zijn wanneer ik haar in die buiten verblijf verwelkom; zij haakï altoos naar de huirenlucht, en vooral zullen de vrugten van den Hof haar aangenaam zijn; zij js op hec fruit gezet, daar komt zij. ZEVENDE TONEEL. Jean Prener. Mad. Finance. Jean Pr ener. Welkom Mevrouw! Welkom! Wat 'dunkt 14 van dat zomerverblijf? Dit is aangenaam. Kan wel iets fcfaooner, iets gemakkelijker bedagc zijn? Hoe bevalt het u ? Mad. Finance. (in eene flijve'houding) Het kan zijn, Mijn Heer! dat alles aardig, alles fraaij, alles gemaklijk is; maar om u op uwe vraag te antwoorden; het bevalt mij niet zeer. Jean Prener. Het bevalt u niet zeer! Wa< fcheelt daar aan ? Waar denkt gij aan? Ma«,  (9 ) Mad. Finance, Aan het gemeene fpreekwoord, Mijn Heer! «lat 'er niets ongelukkiger is dan te veel hooij aan een vork te hebben, ik wil zeggen, dat 'er niets rampzaliger voor een vrouw is, dan meer vertrekken te hebben; dan zij fchoon kan houden, (zij beziet alles in 't ronde) Daar is wat aan te onderhouden. Jean Prener, Pardonneer me Mevrouw! Wanneer het eens fchoon is, zal het wel fchoon blijven; gij moet maar eenige van uwe dienliboden zenden om het fchoon te maaken. Mad. Finance. (met een gemaakte grimlagcb) Gekheid ! Waarachtig gekheid ? ik zou mijne boden naar buiten zenden, daar zij fchier dag en nacht moeten werken om ons eigen huis fchoon te houden. Jean Prener. (ter zijde) Dat drommelfch Wijf! [overluid] Mevrouw! ik bid u, zend uwe boden hier! Slaa uwe oogen eens op den Hof! Gij zult door de vrugten bekoord worden; zij zullen voor u zijn. Mad. Finance. Mijn Heer! Gij zijt zeer oplettende, maar uwe attentie is mij zelden voordeelig; Gij kent A S, mij-  C 10) mijne zwakheid, en dat ik doorgaans door hei eten van vrugten , die niet op onzen grond gewaflen zijn, mijne gezondheid benadeele. Jean Prener. Maar ik bid u! deze vrugten zijn uitftekende; zij zullen u zelfs volkomen herflellen. Mad. Finance. (ernftig) Heugt het u niet meer, dat gij van den Gein: ces een Korfenbogaard kogt, en dat ik van die fchoonfehijnende vrugten een krimping in. mijne ingewanden gekreegen heb, die haare droevige tekens nog op mijn weezen agtergelaten heeft? ik begin naauwlijks tot eenige herlteiling te komen , en ik zou mijne gezondheid wederom in de waagfcbaal Hellen? neen Mijn Heer! ik bedank u! mijne eigen vrugten zijn mij het fmakelijkfte, het gezondfte. ACHTSTE TONEEL. Jean Prener. Mad. Finance. Mad. Politiqüe. Mad, Politi q.üe. Neem mij niet kwalijk, Mon frtrel dat ik vrijpoftig binnen treede, om u met de verkrijging van die vertrek en dezen hof te Condoleeren. ''jean; !  (II) Jean Prener. Ylt gtmafceur! te Condoleer en l [bij lagcbt] feiiciteeren wik ge zeggen. Mad. Politiq_ue. Gantfch niet; ik Condoleer u met uw gewaand voordeel, en ik bedroef mij, dit gij van nujne lelTen geen beter gebruik gemaakt hebt. Jean P r e n e r. (in eene verwonderde j houding) Is 't mooglijk Mevrouw! moet ik dit van u fcooren, van u! ik hoop immers niet, dat gij eene geeftelijke zijt geworden; (in eene verachtüjka houding) Och! ik wik niet, dat gij zoo eerlijk waart. Mad. Pol i tique. (/pottende) Noch ik , dat gij zoo vergeetende waart; heb ik u niet altoos onder 't oog gehouden, dat uw belang de drijfveer van alle uwe daden moet zijn, dat gij de zaken in haare gevolgen moet hefchou" wen ? Denk niet, dat ik de bezitneeming van dit vertrek en dezen hof in u als eene dwaasheid zoude rekenen, indien ik voorzag , dat gij uwe rekening daar bij kondt maken. EN-  (12) NEGENDE TONEEL. Jean Prener. Mad. Fin ance. Mad. Pox.itiq.ue. Scaron. S caron. Mijn Heer! daar is de Sinjoro Gravisfimo, de Heer Don Lopes. Jean Prener. (in eene verwonderde houding) En wat die? S ca r on. Och! hij fpreekt van eeuwigdurende traftaten, en foortgelijke dingen, die al tachtig modes ten agteren zijn. Jean Prener. (op zijn nagels bijtende, en verlegen zijnde) Jaa; hij zal Maar Scaron! fpoedig, haaft u; houd hem voor de deur tegen! laat hem niet binnen komen! Gij moet hem te woord ftaan. Wij zullen ons afweezig houden. TWEE-  ( .i3 ) TWEEDE B E D R IJ F. Het Toneel is een voorplijn voor het vertrek van den Wildeman. , EERSTE TONEEL. Don Lopes. Scaron. Scaron» Het is echter zoo gelijk gij ziet; Mijn Heet zie 'er in, en de Drommel zal 'er hem niet uitkrijgen. Don Lopes. (_mijmerende heen en weer wandelende) Ik had dit nooit verwagt. [tegens Scaron} Maar ik dage dat uw Heer een Vriend van den Wildeman was. S caron. Zekerlijk Mijn Heer! dat was hij, en is hij nog* Don Lopes. (grimlagchende) Ik zou eer denken, mijn vriend 1 dat hij zija vijand is. S c AR ON. Gij bek gelijk, Mijn Heer! dat is hij ook. Dow  (*4> Don Lopes. (ernfiig) Ik geloof dat gij faaft ; [lagchende] hij is nog zijn vriend, en ook zijn vijand,, Scaron. Weet Mijn Heer dan niet, dat mijn Meefter de vernuftigfle man van den aardbodem is; hij kan den vriend en den vijand in een perfoon huisvellen; Don Lopes. ■ Deze ftap kan uw' Heer kwalijk bekomen. Scaron. Geen zwarigheid! hij zal wel zórg dragen $ dat de kinderen van den Wildeman geen Sici* liaaufch leeren. D on Lo pes. 'Er is egter geen Natie ter waereld gefchikter toe. Maar dat is zijn zaak, en ik moet voor de mijne zorgen. Breng mij bij uw' Heer, ik moet hem fpreeken. Scaron. Mijn\Heer het is gelijk ik zeg, gij kunt hem niet fpreken. Don Lopes. (verwonderd en verdrietig) Niet, waaromniet? ik moet hem fpreeken; hij trioet deze papieren zien. Sc As  1 c !§ > Scaron. Dat is onmooglijk! hij kan zulk oud fchriic niet ieezen. Don Lopes. Dan zal ik ze hem voorleezen. Scaron. Dat kan niets helpen, want op het oogenblik is hem alles vergeeten. Don Lopes. (d.iftig) Wat braidt me die kaerel. [hij dringt met geweid tsgen Sciron in] Ik wil. Scaron. (Don L'>pes tegenhoudende) Ik bid u mijn Heer! bedaar, mijn meefter is een Philofooph, gij zoudt door zijne aantrekkingsïcragi: om een luchtje raken. D o n L o p e s. (zijn vuift opbeurende en dreigende) Karei! ziet gij wel tegens wien gij fpreekt? Scaron. (ter zijde, zagtjes) Hij is met geen woorden te paaijen [zich zeer diep buigende^ Verfchoon mij Mijn Heer! maar ik bid u , doe mij uwe begeerte weten dan, dan zal ik mijn' meefrer daar van verwittigen; dan kan hij u zelfs fpreeken. Don  C 16) DoN Lopes. (met een groote deftigheid ttH papier uit zijn zak balende) Ziet gij dit parkament wel? het is een tractaat tuflchen uw' Heer en mij geflooten, het is bondig; volgens dit tractaat heb ik hem alle hulp bewezen, en volgens het zelve moet hij mij een gedeelte van zijne voordeelen afïïaan. Scaron. Hoe oud is dat traclaat wel? Don Lopes. Hoe oud ; wat vraagt gij al! het heeft reeds verfcheiden jaaren Hand gegreepen. Scaron. (lagcbende) Wel! Wel Mijn Heer! Verfchoon mij, ik moet u zeggen, dat het dah geen tractaat van mijnen Heer zijn kan ; de zijne duuren niet langer dan agt of tien dagen; Gij weet immers dat hij met den Wildeman ook zoo een gefchrift gemaakt heeft, dat was vrij jonger dan het uwe, en echter is 'er nu geen fnipper meer van te vinden. Don Lopes. (verdrietig naar het einde van bet Toneel lopende) Moet ik dan onophoudelijk door een' zot ge* plaagd worden! [hij /laat de hand aan zijn" degen] zult gij mij nu bij uwen Heer aandienen, of moet ik u den hals breeken. i6*i  ( 17* Scaron. j Ik g^a ! Mijn Heer, ik gaa. Scaron binnen. \ TWEEDE TONEEL. Don Löp es. [mijmerende en been en voederlopende'] Het is nu zoo, maar indien ik dit voorzien hal, zou ik wel '/orge gedragen hebben om een fpeek in 't wiel të ltëkén; het is niet veilig voor óns, dat onze nabuuren zoo machtig worden, en is het hem heden met den hof van Brodding gelukt, morgen kan hij zin in den mijnen krijgen, en waar mede zou ik zijne begeerte kunnen tegengaan ? ik was, indien dat gebeurde, een bedorven man. [na een weinig gezwegen te hebben'] Ik wil het beste hoopen; Wij zijn vrienden en bloedverwanten; ik moet echter nu zdö veel zien te krijgen, dat DERDE TONEEL. Don Lofis. Scaron. S caron. Gelieft mijn Heer binnen te treeden. Don Lopes binnen. VIER-  C 18 ) VIERDE TONEEL. Scaron. (lagcbende) Hij zal 'er wel komen met zijn ouderwetsch tra&aat ! Mijn Heer is de rechte, en zijn zuster, ha! ha! ha! is de grootfte feeks, die ik ken. Als wij met Complimenten kunnen veldoen, zijn wij de genereuste van den aardbodem. Ik moet eens gaan luisteren, hoe dat af zal loopen. DERDE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. Jean Prener. Don Lopes. Madame P o l i t i q v e. Jean Prener. (Don Lopes te gemoet lopende en hem omhelzende) Welkom! waardfte mijner vrienden! gij voldoet aan mijnen wenfeh , om u bij mij te zien, (verdrietig ter zijde) hoe ben ik gebruid! Don Lopes. Ik bedank u, mijn broeder! voor uwe toegenegenheid mijwsards, zekerlijk is niets aangenamer dan dat vrienden malkander zien, en wel gelukkig zien. Uwe voorfpoed gaat boven mijne varwachting; ik neem daar hartelijk deel in om uw belang, en ook om het mijne, gij weet Mad.  C *s>> Mad. Poli tï0.üë.' Het is zoo Mijn Heer! uw belang is daar ooi grootlijks aangelegen, en mijn broeder, die weet gij, zal geene gelegenheid laten voorbij gaan, om uw belang, gelijk het zijne, te behartigen. Her fpijc hom, dat die zich nu niet reeds opdoet; gy begrijpt zeer ligt, dat deze nieuwe omftandigheden eenigen tijd vereifchen om zijne zaken en die zijner waardfte vrienden te fchikken; gij zult, heb maar wat geduld, de vrugten van zijne voordeelen fmaken. pon Lopes. (zicb voor Mad. Politiquezeer diep buigende') Ik bedank u Mevrouw! de trouw van mijn broeder liet mij geen oogenblik om aan zijne goedheid te twijffelen overig; ik zal een gelegener tijd afwagten, om over onze zaken te handelen[tegens Jean Prener} Ondertusfchen Mijn Heer ! zou 't mij aangenaam zijn, indien gij in uwe fchikking dat gedeelte van den hof, 't welk het naaft aan den mijnen gelegen is, mij afltond; ik ken uwe goedheid. Jean Prener. (zicb buigende) Gij doet mij te veel eer aan, Mijn Heer! ik zal u toonen, dat ik Prener ben. LB a Don  ( 20 ) Don Lopes. (zich buigende) Ik verlaat mij daar op. Vaar wel Mijn Heer! Vaar wel Mevrouw! Don Lopes binnen. TWEEDE TONEEL. Jean Prener. Mad. Politique. M A3i Potui q.ue. Zie daar mijn broeder! de vrugten uwer onbezonnenheid begi-nen zich te vertoonen; Gij zult baaren wrangen nafmaak proeven. Gij hebt u al de waereld tot vijanden gemaakt, gij zult het zien, ieder zal zich toeleggen, om u te vernederen ; gij zoudt te groot zijn. Don Lopes uw boezemvriend ziet uw gewaand geluk reeds met nijdige oogen aan ^ en fpant zijn vermoogen in om zich ook met een' brok van uwen buit te verrijken, weigert gij hera dien, zoo zal hij uw vijand worden. Jean Prener. Het is mij nu om het even, of hij mijn vriend of vijand is. Hij zal niets hebben. Mad. Polïtiquej Wees niet te trotfeh! Wanneer hij zich met uwe vijanden vereenigt, zijn zij ia ftaat u te vernielenGij moet, dewijl het 'er nu zoo mede gelegen is, hem  hem naar de lesfen, die ik u gegeven heb, behandelen, dat is te zeggen, hem, in plaats van één voet land, tien handen vol beloften geven; mooglijk zal dit het beste middel zijn, om hem in flaap. te houden. Jean Preneiu Neen Mevrouw! het is te laag te veinzen. Mad. Politique. Ik bid u Mijn fleer! Haak die rede, mijne ooren kunnen geen Hollandfch verdraagen. [zij loopt naar bet ander eind van ,het teneeï] Niet te mogen veinzen; gij zuk mij. nog noodzaken u te verlaten, [zij lagcbtj Het is fraaij, waarlijk het is fraaij ; de vosfen lusten geen hoendervleesch, Jean Prener,. (driftig) Maar waarom Mevrouw! laat gij mij niet eerft yitfpreeken ? ik meen, het is te laag te veinzen voor iemand, die voor ons te zwak Is, dien wij niet behoeven te ontzien; wat is Don Lopes? Het is waar, ik heb hem ftraks met goede woorden afgevaardigd, maar het fpijc mij; ik moeft hem de deur van mijn vertrek op zijn onbefchofe eifchen wat ongemaklijk geweezen hebben; maas hij moet wederkomen. B a DER-  () DERDE TONEEL. Jean Prener. Madame Politique, Scaron. S c ar on. Mijn Heer! gij zult zekerlijk ook vrugten uit; dezen hof willen verzamelen. Jean Prener. Twijffelt ge daar aan? S ca k on. Niet het minfle, Mijn Heer! maar ik twijfel flerk of de hof wel in goede orde zal blijven en vrugten geven, indien hij niet bearbeid wordt. Jean Prener. Dat is zoo. (zijn voorhoofd vrijvende) Maar de hof is groot, er zullen veel arbeiders nodig zijn; van waar zoo veel volk? Scaron. Geen zwaarigheid !j geen zwaarigheid! gij kunt dezelve uit ons Vaderland te fcheep hier doen komen. Jean Prener. Wat gevaar, wat mocijte is dat onderworpen I hoe lang zal dat duuren eer die arbeiders hier zijn ! misfehien zijn de vrugten bedorven eer zij den hof  ( *3 ) bof kunnen bewerken, voor al indien zij lang op zee zijn; indien zij geen wind hebben, Scaron. Geen zwaarigheid, zeg ik u nog eens, Mijn Heer! zij zullen fpoedig genoeg over zee wee/en; daar ons volk is, daar is nooit gebrek aan wind. Jean Prener. Gaa heen! bezorg het ! Scaron binnen. VIERDE TONEEL Jean Prener. Madame Politique: Mad. Politique. Bemerkt gij nu nog niet, welke eene dwaast beid hec geweeft is, u zeiven van den hof en dit vertrek meefter te maken ? Gij moet met zwaare onkosten arbeiders hier doen komen ; zij zullen u meer kosten', dan de vrugten waardige zijn. Jean Pr ener. Ei! redeneer toch zoo dwaas niet! is de Wildeman van de vrugten van dezen hof niet welgevaaren? Zag hij zijn vermoogen niet door groote rijkdommen, die hij uit denzelven trok vermeerderen, en moeft hij den hof niet zoa wei bearbeiden, als ik das moet laten doen? B 4 MaB*  ( 44 ) Mad. Politique. Het is zoo, in het bearbeiden is geen onderfcheid dan alleen daar in, dat hij den hof zelfs bewerkte, en gij het door anderen moet laten «oen, en in de voordeelen van de vrugten zal ook geen ander onderfeheid zijn, dan dat hij die zelfs genoot, en gij die andren zult moeten laten trekken. Jean Prener. Gij zijt wonderlijk ! uwe caprices zijn zeldzaam ; ik dagt door mij van dit vertrek en den hof meefter te maken, geheel en al uwe k(Tcn te volgen. Mad. Polttiq u e Verfchoon mij Mijn Heer! nooit hebt gij dezelve zoo verwaarlooft; uwe aanflag op de kleding van Brodding was een waarachtig teken van bekwaamheid en gehoorgeeving aan mijn' raad, dat men zijn eigen geluk op de puinhopen van dat van een' ander moet veftigen; uwe tedere vriendfehap met de Wildeman was een fehoone trek van mijn' grootvader Magiavel, om daar door hem in uw belang te krijgen; hier in moeft gij voortgegaan zijn, en onder 't mom van zijne belangens gelijk de uwe te behartigen, zoudt gij u door het een of ander verbondfehrift zeer gemaklijk van alle zijne vrugten meefter gemaakt hebben; hij zou den hof bearbeid hebben, gij hadt veel geld en veel moeite kunnen fpaaren,' en  C*5 ) en het grootfte gedeelte van zijne lekkernijen zoii pw tafel verfiert hebben. Nu gij het voflsvel hebt afgeworpen, is de Wildeman uw vijand; hij zal al doen wat in zijn vermogen is, om VIJFDE TONEEL. Jean Prener. Madame PoliticlVE, Scaron. Scaron. (verbaafl het vertrek in komende lopen) Mijn Heer! Mijn Heer! ó de Drommel! nu weet ik geen raad, waarachtig niet; het ziet "er mooij uit. Jean Prener. (yerjebrih) Om 's Hemels wil fpreek ! Wat is het? Scaron. Wat het is ! ö mijn goede Heer! ik heb ten minften al een halfduizend van onze befte Hei' ligen te hulp geroepen. De jongens van den Wildeman hebben aan de landzijde de fchutting van den hof omvergehaalt; uwe gewapende Meefterg overvallen, en dezelve armen en beetien aan ftukken geflagen; de vrugten, die rijp waren geplunderd ; de onrijpe verwoeft, en dat alles Mijn Heer! Wie heeft ooit zulke gruwelen gehoord ? onder betuigingen van billijkheid en regtvaerdigheid j zij zijn .immers geen Éuropeaanen, B 5 Jean  C 26" > Jean Prener. (van fchrikterug fpringende, en zijne handen in een jlaande) Wat zegt ge..... Zij die Wagt! ik 5-al hen dat verleren , dat zweer ik! luftig Scaron ! Gij moet al mijn volk uit mijn' eigen hof halen, fpoedig! beveel dat men een groote menigte paal- en fchuttingwcrk uit denzelven hier brenge. Wij zullen alles herliellen; alles beveiligen. Mad. Politique. En alles voorts geheel in de war helpen. Mijn lieve broe. er, gij raaft! uw' eigen hof open te maken om dezen half te fluiten [zij f>aat haare handen in elkander] Waarlijk, ik beklaag u. Jean Prener. (in een verdrietige hmdingj Gij zult mij zot maken! Wat wilt ge dat ik doe? Mad. Politiq.üe. Dat gij eer het te laat zijn zal, u met den Wildeman verdroegt; Gij hebt een levendig voorbeeld aan Brodding; de Wildeman is goed; wanneer gij hem zijne bezittingen, voor welke hij Broddings bloed heeft doen ftroomen; en het uwe niet fpaaren zal, weder inruimt, zult gij nog uw zeker ongeluk voorkoomen, en u nog, indien gij alles wat mooglijk is, in 't werk ftelt, om zijne genegenheid te herwinnen , met zijnen en  C 2? ) arbeid zegenen. Wat zal het gevolg zijn van dean Croonenburg. GRIJPHART, een Koopman. LIGTHOOFD, een Commisjionair. HERMAN, een Comptoirknsgt van Dorvant den Ouden. 1 » JAN, een Compt oir knegt. HENDRIK , Knegt van Dorvant den Ouden. Het fpel fpeelt te Amflerdam.  Pag. ? DORVANT O F DE ZEGEPRAAL DER LIEFDE. EERSTE B E D R IJ F. Het Toneel is een vertrek in het huis va» den Heer DORVANT. EERSTE TONEEL. Dorvant de jonge, aan een tafel zittende in een peinzende houding , met het hoofd op de hand rustende, en de oogen in een hoek, dat op een tafel ligt, geflagen houdende. ]^["een; gij leert mij niets. Gij kunt mij de ruft van mijn vermeefterde ziel niet wedergeven. «— Men moet zijne driften beheerfchen. tegen derzelver uitbarfting waken. — (met een gedrongen grimlagch in welke de droefheid doorf raait) A 4 Goede  3 dorvant Goede Hemel! die fchrijyer heeft nooit driften gehad, ten minften nooit liefde in zijn boezem gekweekt. (hij flaat het boek toe en vliegt in eene houding, in welke droefheid en gramfchap doorftralen, van den ftoel op) Weg valfche Zedenmeester ! gij wilt mij dwingen het geluk van mijn leven aan uwe laffe lcfTcn op te offeren; (vol drift) neen! nooit! geen gezag van een wreeden vader geen afzijn van twee jaren hebben mij mijne Clara doen vergeten, mijnegodlijkc Clara, zonder welke ik alles veragt; zonder welke ik niet leven kan noch wil; om welke ik alle gevaren tart; cn nu zou een laffe fchrijver mij zulks Ieren! mijn vader verwagtdit! (hij loopt driftig naar de bel, en fchelt zijn dienaar binnen ; vervolgens naar de tafcf en fmïjt het boek daar af) Weg! al wat mij tragt tc verleiden, om mijne Clara te verlaten, verklaar ik mijn vijand. TWEEDE TONEEL. Dorvant de jonge. Hendrik. Hendrik. Wat belieft u Mijn Heer! (Dorvant ftaat voor aan het toneel met neergefagen oogen in een droevige houding, zonder op Hendrik agt te ftaan.) (zagtjes) Arme Jongeling! een tijd van twee jaaren heeft dan u van uwe dwaze liefde niet kunnen genezen? , Het zal wel over gaan, als men .... Dop..  of de zegepraal der liefde. £ Dorvant de jonge, fchielijk zijne oogen op Hendrik flaande, en hem in de rede vallende. Wat doet gij bier? Wat fpreckt ge? Hendrik. Mijn Heer heeft mij gebeld. Dorvant de jonge, driftig. Jaa goed daar (wijzende op het boek) beur dat vervloekte boek op; 't moet uit mijn kamer. Hendrik. Uw vader heef: mij bevolen, dat ik het u brengen zou, op dat gij het zoudt lezen. Dorvant de jonge, gramfïorig. En ik beveel het u weg te brengen, om dat ik het niet lezen wil. Hendrik, het boek opbeurende (zagtjes) Het zal wel met u over gaan. Uw vader zal het u wel lecren. Hendrik binnen. A 5 DER-  DORVANT DERDE TONEEL. Dorvant de jonge, in eene droevige houding zijne oogen op den grond flaande. Geen afzijn van twee jaaren heeft mijne liefde voor u, mijne dierbaare Clara! kunnen verminderen wat zeg ik! zij gloeit veel fterker dan ooit maar die tijd heeft ook de wreedheid van 'mijnen vader niet kunnen doen afnemen; wreedheid „een; hij is niet wreed. Ach Clara 1 was uw vader zoo rijk als hij ik weet het, hij zou niet meer wreed zijn. Vervloekte geldzugt -— anders niet. ■ Zal dan het goud mij gelukkig maken? Het goud (zugtende) ach! dat ik arm, en Clara de mijne was! (driftig) zij zal het zijn ik weet het, zij is nog dezelve Clara, die Dorvant teder beminde — dit doet zij zeker nog; zij is de deugd, de getrouwheid zelve; zij leeft, dit is genoeg __ zij leeft alleen voor mij; jaa al verzette zich de ganfche waereld daar tegen, zij zal de mijne zijn, of (hij/iaat driftig op zijn borst) dit hart, dat overvloeit van teedre liefde, moet van een barften, (zijne handen ten hemel hefende) ö God! die 't verderf uwer fchepzelen niet begeert, geef mij mijne Clara | , (naa een poos ftilzwijgens bedaarder) Maar zou dat lieve meisje mij nog beminnen? Beminnen i beminnen! —- weg vervloekte gedag- ten»  of de zegepaaal der liefde. II ten! Zij is niets dan liefde. •— ó Kon ik haar de gevoelens van mijn hart nog eens, nog duizendmaal zeggen; maar die weet zij; kon ik haar zeggen, dat ik weder hier ben, om haar te bezitten, of te fterven; dit moet zij weten; ik zal haar een brief maar hoe krijg ik dien uit deze moordfpelonk? Wie vind ik, die haar dien zal willen ter hand ftellen ? Ik ben een gevangen, en alles in dit huis is mij ten vijand, (naar zich een weinig hedagt te hebben.) Goed! regt goed dit zal mij gelukken, ■ De Commiffionair Ligthoofd is de vriend van haar vader, die is alles wat hij heeft aan den goeden Croonenburg fchuldig • goed niemand hier in dit huis zal mijne veinzerij verdenken, (hij loopt driftig naar het einde van het Toneel, en roept) Hendrik! Hendrik! VIERDE TONEEL. Dorvant de Jonge. Hendrik. Dorvant de Jonge.- met eene gemaakte weltevredenheid. Hendrik! thans gevoel ik een rust, een itilte in mijn ziel, die ik lange gemist heb. Ik zie onoverkor melijke hinderpalen voor mijne liefde. Mijn vader Hendrik, hem in de reden vallende. Zal een huuwlijk tulTchen u en dat meisje nooit toeftsaa. Dort  12 dorvant Dorvant dc jonge, zijn misnoegen verbergende. Het is zoo , ik weet het , en daarom wil ik mij zeiven niet pijnigen met iets te begeren, dat ik nooit kan verkrijgen. Ik zal (in eene verlegen houding') jaa ! zeker, het is zoo Maar Hendrik, zou Clara mij al dien tijd, dien ik uitlandig geweest ben, getrouw zijn gebleven ? zou ze mij — (Hendrik flerk aanziende) zeg Hendrik! niet aan een ander hebben opgeofferd? Hendrik, grimlagchende. ö Mijn Heer! geloof nooit dat uw meisje u al dien tijd haare liefde gefpaard heeft; gij zoudt iets onmogelijks begeeren . Zedert de Romans wat uit de mode geraakt zijn, weet men van geen tweejarige liefde meer; en Clara (.agterhoudend) nu het zou laster zijn kunnen, en ..... . Dorvant de jonge, hem driftig in de rede vallende. Wat Clara— wat weet ge? Spreek! H e n d r i k. Neen Mijn Heer! het is juist geen kwaad en ook, zoo als ik zeg, het zou Mer wezen kunnen , en al was het zoo, een meisje, weet men, is een meisje. Do-  of de zegepraal der liefde. 13 Dorvant de jonge, ftampvoetende. Wat meent ge ? Spreek! Hendrik. Men zegt, dat zij, zederd uw vertrek, u vergeten heeft, en (in eene verlegen houding) dat zij zich met een ander te ver ingelaten heeft. Dorvant de jonge, gramjlorig. Wat ander Wie ? Spreek! zeg ik. Hendrik, in eene bevreesde houding. Dat weet ik niet, Mijn Heer! Dorvant de Jonge, woedende van gramfchap hem in de borst grijpende. Dat de wraak uw lastertong treffe! fchurk! mijn Clara (hij ziet hem woedend aan, doch naa een oogenbük Jlilzwijgens, laat hij hem los, en her fielt zich zo goed hij kan.) maar ■ jaa het is een meisje; zij is fchoon; men heeft haar niet met vreede gelaten. Jaa Hendrik! ik geloof het; aan mij verbonden ik afwezig het zal zoo zijn zij zal mij vergeten hebben. Ik Zal die vervloekte valschheid ftraffen; gaa er op aan Hendrik! ik wil haar vergeten, (met een gemaak-  14 d « r. v a n t maakte weltevredenheid) Het is befloten. Spreek tnij niet meer van die ondankbare. Ik wil mijn vader noch mij de rust benemen, om een —- maar genoeg. Gaa aanftonds naar de Commisfionair Ligthoofd; hij moet op het oogenblik hier komen ; . ik wil al mijn gedagten, al mijn hart weer op mijn zaken zetten. Hendrik, opgetogen van blijdfehap. ó Mijn Heer! wat zal uw vader, wanneer hij dit hoort, verblijd zijn. Hendrik binnen. V IJ F D E TONEEL. Dorvant de jonge, hem met veragting naaziende. Jaa fchelm! ik zal uwe valschheid ftraffen. — MijneCla- ra zou zich aan een ander maar indien het eens waar was; indien zij trouwloos mijne liefde verzaakt had. (hij fpringt te rug, en fiaat zich met drift op de borfi) Wijk duivelfche ingeving! woudt gij ook mijne Clara beledigen mijne ziel verfcheuren! neen mijn Engel! bij het licht dat uit uwe zedige en al verwinnende oogen ftraalt zwoertgijmij eeuwig getrouw te zullen blijven. Hoe vuurig drukte gij deeze hand, toen ik mijne affcheidskuflèn op uwe lippen drukte. Wij na¬ men den Hemel tot getuigen van onze liefde en flant- vaftigheid, en Dien eerbiedigt gij ach! dat gij wist, dat  OF DE ZEGEPRAAL DER LIEFDE, , ï$ dat ik hier ben hoe zou uw teder hart uw boezem doen hijgen! gij zult, gij moet het weten! — men heeft het zekerlijk voor u geheim gehouden, en wil het zoo lang voor u geheim houden, tot ik mijn vader plegtig beloof mijne liefde, mijne eer en u aan zijne gierigheid opteofferen, maar niets zalonsfcheiden neen! — die onnoozelen zij kennen het vermogen der liefde niet. (hij krijgt een Jloel-en fchrijf- gereedfchap) Wat zal dat lieve meisje blij zijn! . alles zal weder levendig bij haar worden. — (hij fchrijft, en eenige regels gefchreven hebbende leest hij) Aanbiddelijke Clara! indien er andere bewijzen nodig waren, om u te overtuigen, dat ik u teder bemin (hij herhaalt met drift de laatfte woorden) dat ik U teder bemin dat ik u teder bemin ■ welk eene dwaasheid! haar te willen verzekeren van iets, dat in haar ziel gegrift is. -— (hij fcheurt den brief aan ftukken) Weg! weg met die malligheidr als zij maar weet dat ik te rug gekeerd ben dat is genoeg dan'weet zij alles, (hij fchrijft weder; naar gefchreven te hebben, leest hij den brief zagtjes) zoo! dat is wel. (hij maakt den brief toe, fleekt dien bij zich, en bergt alles.) Dat Ligthoofdnu maaf kwam; ö Clara! mogt ik zelfs in plaats van dezen brief u naderen ! ik zou (met drift zijne handen uitbreidende, en vervolgens in een ftaande) u omhelzen, en op uw' boezem fchreijen. ZES-  ï6 dorvant ZESDE TONEEL. Dorvant de jonge. Ligthoofd. Ligthoofd. Ha, goeden dag Heertje! welkom! welkom! ik ben blijde dat ik u weder gezond in het Vaderland zie. Bij mijn eer, ge ziet er uit als een Koning. Altoos wel geweest, zoo ik hoop ? Dorvant de jonge, in eene verdrietige en venvar de houding, de gevoelens van zijn hart zoekende te verbergen. Jaa mijn vriend! wel verfchriklijk wel ik ben dat ik zelfs niet weet. Zeg mij; zijt gij nog in de vriendfehap van den Heer Croonenburg? Ligthoofd , lagchende. Wat vraag is dat; zou ik niet ? Wel lieve Hemel! die goede ziel is als een vader over me; hij zou ook niets buiten mij doen ; dat Ligthoofd niet doet, is niet welgedaan. Dorvant de jonge. Zeer goed! ik twijffelde daar ook niet aan. Hij heeft uw welzijn uit al zijn vermogen behartigt, en doet het zekerlijk nog; dit vereifcht uwe dankbaarheid.  gp de zegepraal der liefdé I? held. Gij weet dat zijne dogrer Clara het be- minnelijkiïe meisje van den aardbodem is. Ligthoofd. Jaa, Jaa; dat is ze, •— dat weet ik, (terzijde) ik wenichce waarlijk, dat gij het zoo wel niet wist. Dorvant de jonge. Ook, dat wij elkander bemindden, doch doormijn vader in deze onze opregte liefde gedwarsboomd wierden ; en ik buiten 's Lands gezonden ben. Ligthoofd. • Zou ik niet! het heugt mij nog, welk een vervloekte fpijt ik daar van had. Dorvant de jonge. Ik behoef u dan niet te verzekeren, dat ik dat lieve meisje nog even teder bemin ; en hoop, dat gij uit agting voor het huisgezin van den braven Croonenburg haar dezen brief zult ter hand willen Hellen, (hij reikt hem den brief over.) Ligthoofd. ter zijde in eene verdrietigs houding^ Wat Drommel! zou ik een ftrop voor mij zeiven vlegten! (overluid). Jaa Mijn Heer! dat zal zoo wat zijn; ik moet noodzaaklijk om mijne affairen uit de B Scad,  l3 d o r v A n t. Stad, anders wilde ik u gaarne vermaak daar mede aandoen. Dorvant de jonge, hem een oogenbük flerk aangezien hebbende. Ik begrijp u, Ligthoofd! gij zijt eenCommis- fionair, en die zijn niet gewend iets voor niets te doen. Ik begeer het ook van u niet. (hij reiktr hem zijn goudbeurs over) zie daar! neem dit gering gefchenk. Indien het geluk mij gunftig in mijne liefde zijn zal, kunt gij een groter beloning van mij verwagten. Ligthoofd. de beurs lagchende aannemende. Maar, maar, Mijn Heer! uwe vriendelijkheid gaat te ver. gij zijt een verpligtend, beleefd Heer.' dit was juist niet nodig; ik heb buiten dit gefchenk agting genoeg voor u. om uwe bevelen te volvoeren ; maar gij weet Dorvant de jonge, hem driftig in de rede vallende. Goed.' goed! ik weet alles. • Ik weet dat gij mij zeer vcrpligten zult, indien gij zorge draagt, dat mijne Clara op het oogenblik den brief ontvangt. Intusfchen verwagt ik eene flipte geheimhouding van uwe befcheidenheid. Ligthoofd. Ik gaa er terftond naar toe. Wees gerust; ik  op de zegepraal der liefdé» 19 ik zweer u dat er niemand eenige lugt van hebben zal; bij mijn ziel niet. Adieu Heertje! Ligthoofd binnen, ZEVENDE TONEEL. Dorvant de jonge, hem met veragting naziende* Bij uw ziel niet gij zweert bij iéts, daar ik zeer aan twijffel of gij het wel bezit, ten minften moet zij bij u laag geplaatst zijn. Armhartig fchepfel! een hand vol goud heeft dan meer kracht op uw eerloos hart, dan de grootfte genotene weldaden. (hij wandelt met een vergenoegd gelaat eenige reizen over het Toneel heen en wederj Welk een blijdfehap voor die beminlijke meestres van mijn hart! , Zij zal fchreijen jaa dat zal ze; mijn naam zal gedurig van haare lieve lippen rollen; om mij fchreijen— ö een van haare traanen vergoedt al mijn geleden fmart,al mijn lijden; en wie weet,welk eene gelukkige keer onze zaken kunnen nemen! mijn vader heeft een gevoelig hart, hoe zeer hij nu door geldzucht vervoerd wordt, hij heeft een vaderlijk hart, dat niet altoos voQr een geliefden zoon zal gefloten zijn. ó God ! in wiens hand alle harten zijn, open het zijne voor de klagten van een kind, dat u onder de wreedfle foltering uwe zegeningen voor den oorfprong van zijn leven vuurig affmeekt! het zal; — jaa de deugd van mijne Clara zal hem als B 2 een  40 dorvant. een gloed van de zuiverfte kleinodiën in de oogen fchkteren ; ■— hij kent de deugd, en weet dezelve op haren prijs te fchatten. AGTSTE TONEEL. Dorvant de jonge. Dorvant de oude. Dorvant de oude. met blijdfchap naar zijn zoon lopende. Is het mooglijk, Jongen! heb ik eindelijk mijn zoon wedergevonden? Gij ziet van uwe dwaaze liefde af, en höe — gij treedt terug! — zou men mij onwaarheden verteld hebben; gij zwijgt; fpreek Dorvant! kan de liefde, die gij voor mij hebben moet, op uw hart zegepralen, of is Clara Dorvant de jonge, hem met bedaardi heid en fiandvastigheid in de rede vallende. Nog de voogdeflè van mijn hart. Dorvant de oude. vol verwondering zijne handen, in een flaande. Wat zegt ge! Men heeft mij dan voorgelogen? Dor-  of de zegepraal der liefde. 21 Dorvant de jonge. Ik agt het even oneerlijk en aflchuvvlijk, die liefde, door welke de beminnelijke Clara een eeuwig regt op mijn hart heeft, te verzaken, cn den beften vader met veinzen en laffe logens de oogen te blinden. Jaa mijn vader, ik bemin haar, en moet haar eeuwig beminnen, i orvant de oude. zijn zoon met veragting aanziende. Ontaarde! gij durft mij uwe wederfpannigheid nog voor het hoofd fmijten! gij wilt mij nog vernederen ! ongehoorzame! beef voor mijne gram- fchap! Dorvant de jonge, zijn vader eenige oogenblikken teder aangezien hebbende, grijpt deszelfs hand en drukt die mei drift tegen zijn hart. Daar voel het! niets dan liefde voor u. Nooit heeft een druppel ongehoorzaam bloed zich in dit hart verborgen; getuig mijn vader! laat dc Alwetende tusfchen ons getuigen! heb ik ooit uwen wil weerfteeft? Dorvant de oude. ontroerd, doch zijne ontroering zoekende te verbergen, B 3 Neen,  St2 do r v a n t Neen, Jongen! waaragtig niet; gij zijt altoos gehoorzaam geweest. Och! dat die zelve ge¬ hoorzaamheid, die liefde voor uwen vader, u van uw bederf te rug riep! rmrr (met drift) Dorvant! verlaat Clara, en gij zuk mijne jaaren verlengen! Dorvant de jonge. • lk was uwe liefde en goedheid onwaardig, indien ik tot deze laagheid bekwaam was. Zoudt gij een eerloozen,cen fchender van zijn woord, als uwen zoon kunnen omhelzen! —— ö mijn vader! dat uwe Liefde mogt zegepralen over de begeerte naar fchatten! Clara is deugdzaam en haar tedre ziel (hij veilt vol drift op zijne hüënj besten man! haar ziel overtreft alles, (hij omhelst de hiïèn van zijn vader) ö Indien gij •haar kendet mijn Clara zou ook uwe Clara zijn. Porvant de oude. hem gramforig te rug Rotende. Ondankbaare! uw veinzen zal niets baten. Gij zoekt door uwe vleijende woorden mij te misleiden, maar nooit nooit. Ik bedoel niets dan uw geluk. Zult gij uw vermogen weg fchenken aan een meisje, dat bij u te vergelijken niets heeft! gij zoudt die goederen, die ik met zoo veel zorg vlijt en arbeid voor u vergaderd heb, door een voordeligen echt kunnen verdubbelen en dat zoo ruukeloos aan een  of de zegepraal der liefde. een dwaze en zotte liefde te verfpillen! neen knaap! gij zult van haar afzien, of ik zal er u met geweld toe dwingen. Bedenk u! Dorvant de oude binnen. NEGENDE TONEEL. Dorvant de jonge. Is dit de taal van een vader, van een deugdzaam, gevoelig man! — alles verlaat mij, (metdrift^ttazr nooit zal ik Clara verlaten. Einde van het Eer/ie Bedrijf. B 4 - TWEE.  *4 DORVANT TWJE3SDJS JBMJDMTF, Het Toneel verbeeldt een Vertrek in het huis van Ligthoofd. EERSTE TONEEL. Ligthoofd. driftig op het Toneel komende, TT j£j£ct moet er nu door, het gaa hoe het gaa. —Eer ik nu Clara aan hem afltond, wilde ik liever fter» ven. —- (naa een oogenblik ftiizwijgeiis) Hoe kan het zoo mal komen! -— ik dagt dat Dorvant reeds voor een jaar van deHaaijen opgeknapt was, en nu Haat hij zoo onverwagt voor mijne oogen.—i De meid was gek naar hem; indien ik nu geen kunst- en vliegwerk gebruik. zal ik haar nooit krijgen. . En ik zou nog zoo gek zijn, om haar dezen brief te bezorgen! of ik ma! was. Goeden moed gehouden \ ik tvyijffej niet of mijn listigheid zal een goeden uitflag hebben. —— (naa een oogenblik ftilzwijgfns.') Maap het zal fpoedig uitkomen; het kan niet verborgen blijven. Het fcheelt mij niet,als ik Clara maar heb, kan de waereld praten wat ze wil. TWKE-  of de 'zegepraal der liefde. 2 dan zoudt gij u zeiven als een fchurk verklaard hebben, daar niemand u nu verdenken zal. — - En wie benadeelt er Croonenburg mede? integendeel; ik heb twintig duizend guldens voor hem gewonnen. Jan. ter zijde. Zoo als de rovers geld winnen, (jegens Ligthoofd) Waarom vertoonde gij hem de quitantie niet ? Ligthoofd. Zagt maat! dat is een fchoot met fcherp , dien ik tot van avond bewaar; als alles mislukt, zal dat zeker gelukken. Jongetje! als ik hem die vertoon, (hij klopt hem op den fchouder) dan is de baan klaar. ' Jan. Ik weet het niet Ligthoofd! Croonenburg'is een eerlijk man en een vijand van bedriegers en lage handelwijzen. Gij hebt gezien, hoe gij nu gevaren zijt. Ik wil Wedden dat hij in den volleii Voorfpoed liever zijn rijke dogter aan u als een arm en eerlijk D Jong-  g9 dorvant. Jongman had willen geven, dan nu, nu bij zich arm verbeeldt en door u op een lage wijze zou kunnen gered worden. Ligthoofd. Hij bemint zijn dogter te zeer, om die door gebrek en fchande te zien verteeren. Jan. Naar mijne gedagten , zal hij haar liever tenprooij van armoede dan van boosheid zien. Ligthoofd. gramforig. Gij denkt als een zot,' met uwe boosheid, Wat; ieder moet maken, dat hij zijn geluk van voren grijpt, het is dan op wat wijze het voorkomt. Gij zult zoo ernftig niet denken, wanneer gij de dukaten ontvangt. Nu Jan! ik verlaat mij op u. Gaa fpoedig een doorliepen gast op zoeken, of kunt gij uw matroos daar toe overhalen, des te beter; maak er uw werk af, en onderrigt hem wel; gij moet op geen dukaat twee drie zien; en dan fpoedig met hem naar Croonenburg. Jan. Ik zal mijn best doen. Linde van hei Tweede Bedrijf. DER.  6f dë zegepraal der liefde. £t Het Toneel is een vertrek in het huis van den ouden Dorvant. EERSTE TONEEL. Dorvant de oude. Hendrik. Hendrik. ie? Ik, Mijn Heer! Dorvant do oude* gramftorig» Jaa, gij, gij, fchurk! Hendrik. Ik kan bij al dat heilig is zweeren, dat ik de waar* heid aan Mijn Heer verhaald heb. Dorvant de oude. Houd uw mond, of ik boen u uit de kamer, Logenaar ! Hendrik, in eene bevreesde houding, half fc/ireijende. Och! mijn goede, lieve Heer! ais ge 't eens wist. D a Zo»  52. dorvant Zou hV liegen tegen zoo'n goeden Heer, en dat zoo goeds moeds? Neen, waarlijk niet; uw zoon riep mij, wat belieft ü, Mijn Heer! zei ik? En toen, zei hij weêr; hoor ik zie van mijn Juffrouw glad af; en toen zei ik weêr; dat is goed regt goed. Ik zal het onzen ouden Mijn Heer gaan vertellen, die zal zoo in zijn fchik zijn. Zie MijnHeer! dat is de naakte waarheid. Ik heb er zelfs nog om gelogen; ik zei nog, dat zijn Juffrouw, terwijl hij op reis geweest was, haar oog op een ander had laten vallen. En dat zei ik alleen, Mijn Heer! om u dienst te doen, op dat hij een pik op zijn liefile krijgen zou. Dorvant de oude. gramftorignaar hem toe lopende. Wat. zegt ge, Aartsfchelm! Hebt ge om mij dienst te doen gelogen ? Kaerl! Wat verhindert mij, dat ik u op llaande voet het huis uitjaag! Vertrouwt ge mij met logens re behagen! ik vervloek dien dienst, die mij op zulk eene oneerlijke, lage wijze bewezen wordt. Hadt ge mijn Jongen gezegd, en verzekerd, dat ik, zoo lang ik oogen in mijn kop heb, niet zal toeflaan, dat hij tegen mijn zin trouwt, dan hadt ge waarheid gefproken. Hendrik, bevende. Och! mijn goede Heer! ik heb het zoo erg niet gemeent. Ik zal... . Dor-  er de zegepraal der liefde. 53 Dorvant de oude. hem driftig in de rede vallende. Voort! pak u weg! ik verfoei uwe laagheid. Hendrik binnen. TWEEDE TONEEL. Dorvant de oude. zijne armen over een faande. Waar zal men langer ftaat opmaken! onze eigen dienaars zijn fchurken. (zijn hoofd fchuddende.) De waereld loopt op een eind. In vroeger tijd was het de gewoonte de eerlijkheid te beminnen;—- men kon op iemands woorden ftaat maken. ■ Toen ik jong was had men zoo veel affchrik voor een loge» naar als voor een-dief. Maar nu agt men dat niet; het is hét zelfde, hoe men denkt of fpreekt als men maar zijn doelwit bereikt. God dank; ik kan mij niet herinneren ooit anders, dan het geen een eerlijk man betaamt, gehandeld te hebben. (hij ziet op zijn horlogie) Reeds twaalf uuren; en nog niets van belang uitgevoerd, (in eene verdrietige houding) Och! lieve Hemel! wat kan een kwade jongen al haspeling maken! hoe oud ik ben 't geldwinnen is mijn ziel en' leven, fchoon hij het niet verdient; hij zou het maar D 3 om  s'4 B © B. V A N T om een lugtje helpen, (hij loopt naar het einde van het toneel en roept) Herman ! DERDE TONEEL,. Dorvant de oude. Herman. Herman. ■ Wat belieft u MijnHeer? Dorvant de oude. Hebt ge, zoo als ik u belast heb, de posten eens raargezien, die in deze en in de volgende week ontvangen moeten worden. Herman. Jaa Mijn Heer! (hij haalt een brievefas uit zijn zak) Hier kan MijnHeer het zien. Dorvant de oude. de brievetas overnemende^ Croonenburg, zie ik, moet over tien dagen al een heel fommetie betalen. :— Gij moet zorg dragen, dat dat op dien tijd ontvangen word, hoort-r ge! geen uitftej, Herman. Goed Mijn Heer! Dor-  of de zegepraal der liefde. SS Dorvant de oude. Jaa maar zonder eenig uitftel. 5 Ik wil niet meer met hem te doen hebben. —— Ik moet van dien man af zijn; die wisfewasjes tusfchen 't jonge volk verveelen me zoo fchrikiijk, dat ik van de geringfte gelegenheid tot kennishouding den brui geef. Nu, zoo als gezeid is •— zonder fout moet het geld er zijn. Herman. Goed Mijn Heer! 1 Dorvant de oude. hem de brie- vetas weer overreikende. Gaa ten eerden naar het pakhuis den Hulk om die 80 baaien, met B S gemerkt, in de Waakzaamheid te doen laden; de ligters zullen er reeds zijn. Gij hebt de brieven en adresfen gereed? Herman. Jaa; Mijn Heer! VIERDE TONEEL. Dorvant de oude. Herman. Ligthoofd. Dorvant. de oude. Ha! Ligthoofd! zijt gij daar! Wat is er van uw «dienst? D 4 Ligt-  $6 dorvant Ligthoofd. Ik heb u over een zaak van groot aanbelang tê fpreken, Mijn Heer! Dorvant de oude. Goed, broér! (tegens Herman) bezorg het geen ik u bevolen heb. Herman binnen, Ligthoofd. r Verfchoon mijne vrijpostigheid! uw zoon heeft mij bij zich ontboden en mij dezen brief ter hand gefield, met verzoek dien aan de dogter van Croonenburg te brengen. Dorvant de oude. den brief driftig aannemende. Di£ plaaggeest! zogt hij me zo te doeken! Ligthoofd. Ik oordeelde het mijn pligt te zijn, u dien te geven, Dorvant de oude. Dat verwondert mij; ik dagt dat gij al}e$ voor de Fa* ffijelje van Croonenburg doen zoudt. Ligthoofd, Jk weet? dat de yerflandhouding tusfehen uw zoon m èk jufer u gantfch met behaagt, BOR'  of de zegepraal der liefde. 57 Dorvant de oude. In 't geheel niet. (den brief opgebroken en gelezen hebbende') Ha! maat! dagt gij me zoo bij den neus te leiden! men zou zeggen, wat verzinnen die knapen niet, als zij de liefdekoorts op het lijf krijgen. -— Hij heeft zekerlijk geweten, dat gij aan Croonenburg zeer verpligt waart. Ligthoofd. Buiten twijfel. Dorvant de oude. Het verwondert me zeer, dat gij mij dien brief brengt; hij zou dat meisje niet onaangenaam geweestzijn. . Die drommelfche liften! men mag doen wat men wil, dat volkje weet duizend middelen om elkanders vuur aanteftoken. Ligthoofd. Ik heb een middel uitgedagt, om u geheel buiten vrees en kommer te ftellen, en uw zoon alle hoop op dat meisje te benemen. Dorvant de oude. hem flerk aanziende. Ik weet niet, of ik mij op is wel kan verlaten; het |e mij niet onbewust, dat gij door duizende weldaden Verpligt zijt de Famielje van Croonenburg te dienen; D 5 en  5$ dorvant en had dat meisje-mijn Jongen aan haar fnoer vair, zij zou geen kwaad visfchje gevangen hebben \ maar al Ipande gij met hun beide, jaa met den Duivel famen, gij zult toch agter het net visfchen. De oude Dorvant Iaat zich geen ooren voor nagels affnijden; neen, zeker niet, Vriend! Ligthoofd. Ik bid u wantrouw me niet. Ik ftel uw belang boven dat van Croonenburg. Dorvant de oude. ter zijde. Dan zijt ge de ondankbaarfte fchurk van den aardbodem, {overluid') En op welke wijze zult ge mijn zoon alle hoop op dat meisje benemen? Li gihoofd. Gij weet dat die Heer een fchip verwagt, waar in' bij te roekeloos al zijn vcrmoogen gewaagd heeft. Dorvant de oude. Jaa. Ligthoofd. Dat fchip is verongelukt. Dorvant de oude. in eene ont' roerde houding. Hemel! dan is de man bedurven. Die on-  of de zegepraal der liefde. 5^ gelukkige! ik moet ook nog een fommetje van hem hebben. dat is dan ook weg. Ligthoofd. Indien gij met me famen fpant, al is dan uw geld verlooren, uw zoon zal behouden zijn. Dorvant de oude. Op wat wijs? Ligthoofd. Ik heb reeds voor het vertrek van uw zoon genegenheid voor Clara gehad,, doch uit inzigt van mijn laagen afkomst, en bekrompen omflandigheden, en nog meer om de weldaden, die mij Croonenburg bewees, haar noch haar vader mijn liefde durven openbaaren. Nu heb ik dat aan hem gedaan. Hij weet zijn ongeluk. Er zijn veele fchuld- eisfchers ; Grijphart moet twintig duizend guldens van hem hebben; ik heb Croonenburg verzekerd, dat indien hij zijn dogter dezen dag aan mij ten egtgenoote fchonk, ik hem redden zou; want Grijphart, die een geldwolf en zijn grootfle fchuldeisfcher is, hangt van mij af, en al wou die hem op het lijf 'vallen , dan ben ik in ftaat om voor morgen de quitantie van die fomme aan Croonenburg te bezorgen; maar zoo hij mij Clara weigert, heb ik hem gezwooren, mij niet alleen met zijn zaaken niet te zullen bemoeijen, maar ook  cjo Dorvant ook alle zijne Crediteuren, en vooral Grijphart aantczetten, hem over den kop te fmijten. Dorvant de oude. in de uiterfle verbaaftheid eenige treden naar voren doende, (ter zijde.) Wat helfcher booswigt is die kaerl! Gaat de zon nog op over zulk een ondankbaar monster! (tegens Ligthoofd) Hoe! hij is uw patroon, en gij zoudt hem in zijn ongeluk nog rampzaliger maken. Ligthoofd. Ieder vifcht op zijn getij; nu is 't het mijne. Dorvant de oude (ter zijde) Ik moet dien valfaris eens uithoren. (overluid.) Indien Croonenburg u door dwang, want hij kent uw laagen afkomst en gering vermogen, zijne toeiTemming tot deze trouw gaf, wat zou u dat helpen ? Gij weet hoe dat meisje op mijn Jongen verzot is geweest, en het denkelijk nog is; zij zal het zekerlijk weigeren. Ligthoofd. ö Mijn Heer! Gij kent dat meisje niet. — Zij heeft zoo veel liefde voor haar vader, dat zij, om hem te behouden, haar leven zou opofferen. -—Al wat haar  of de zegepraal der liefde. 61 haar vader kan behagen,al wat hem dienstig kan zijn, is alleen haar lust, haar vermaak. Dorvant de oude. Zeker? Maar jongen! als de meisjes het hoofd naar een ander laten hangen, dan kan men haar die malligheid niet ligt verdrijven. Zij blijven bij haar ouden zang. Ligthoofd. Dat, weet ik, kan bij Clara zoo niet zijn; pligt en deugd drijven altijd bij haar boven; en om haar vader van fchande en armoede te bevrijden zöu ze waarlijk zich met vier paarden van een laten rukken. Dorvant de oude. ontroerd en driftig. Te Duiker! dat moet een brave meid zijn. Maar Jongetje! zoudt ge niet meer beloofd hebben, dan gij kunt volbrengen? Indien Croonenburg u zijn dogter al eens op die voorwaarde wilde geven, hoe zoudt gij het maken? Al waart gij een broeder van Grijphart, gij zoudt hem niet kunnen bepraten, dat hij Croonenburg, tot zijn laatften duit niet uitmergelde; en om die twintig duizend guldens bij den een of ander op te lopen, en uw patroon de quitantie te bezorgen, zou wat bezwaarlijk voor u zijn; uw crediet is daar nog te zwak toe. —- Hoor! als men aan 't vreijen is, belooft men veelcijds gouden bergen; maar Croonenburg is niet gek, hij weet wel dat daar niets van komen zou. Ligt.  62- ■ 9 o R v A n t Ligthoofd. de quitantie uit zijtt zak halende. Niet Mijn Heer! — 6 gij weet nog niet wat ik doen kan. Daar is ze reeds. Dorvant de oude. de quitantie aangenomen en gezien hebbende , in eene verwonderde houding. Waaragtig! hoe is 't mooglijk? Is uwe Finantie in zulk een goeden ftaat! L o d e w ij k. Gantsch niet! maar deze fom heb ik van daag voor Croonenburg gewonnen. Wat dunkt uMijn Heer! is dat geen goede beloning waardig? Dorvant de oude. Voor hem gewonnen! braaf! Jammer maar dat gij zelve een prijs op dien dienst fielt. -— Maar was het uw pligt niet, om dat geld aan Croonenburg te geven, op dat ieder van zijn fchuldeisfchers wat kreeg? er kwam mij zoo 'wel een gedeelte van toe, als Grijphart. Lodewijk. grimlagchende. Gij zoudt niet gaarne zoo willen betaald zijn. Dor-  «f de zegepraal der liefde. 6$ Dorvant de oude. Dat begrijp ik niet. L o d e w ij k. Mijn patroon had van den Heer Le Fort te Marfelje twintig duizend guldens te eisfchen; dezen morgen kregen wij zekere tijding dat die man geruineerd en buiten ftaat was om te betalen, en dewijl ik bevreesd was, dat Grijphart, die het ongeluk van mijn patroon reeds verftaan had, hem te hard zou vallen, heb ik hem tegens goede quitantie den eisch, die mijn meefter op Le Fort had, verkogt en overgedaan, nu is hij de Leverancier; begrijpt ge t, is hij niet fraaij ? Dorvant de oude. (ter zijde.) ö Schelm! (overluid) regt fraaij! en weet Croonenburg dat gij hem op déze wijs dienst'gedaaa heb? L o d e w ij k. Neen Mijn Heer! ik heb gezegd, dat ik van avond aan zijn huis zijn befluit en dat van zijne dogter zou komen hooren, indien hij dan nog aarfeit, zal ik hen] de quitantie toonen; ik twijöel niet, of dat zal eef goede uitwerking hebben. Dorvant de oude. Mooglijk; _maar om Clara's hart te winnen.,.. Ligt-  «4 Dorvant , Ligthoofd. hem in de rede vallen' de. ó Als zij het gevaar ziet waar in haar vader is, zal zij om zijnent wil zich geen oogenblik bedenken; Jntusfchen zou het voor u en mij zeer goed zijn, dat gij bij hem ook op dit huwlijk aandrong, en hem bij weigering ook dreigde, uw geld van hem door het Regc te zullen halen, en hem te ruïneeren. Dorvant de oude. Jaa! —- goed! wel overlegt. Ik zal alles doen. lk begrijp ook dat dat meisje maar ten eer- ften aan den man moet. Ik zal dan veel geruster en aangenaamer leven hebben. Ik gaa op het oogenblik naar Croonenburg; en zal,al wat ik kan, in 't werk ftellen, om vader en dogter daer toe over- tehalen. Blijf gij daar maar van daan; ik zal hem de quitantie toonen, en hem het geen gij voor hem gedaan hebt, voor oogen ftellen. Alles zal wel lukken; en luister! (met een gemaakte grimlach') ik zal er op aandringen, dat het huwlijk niet alleen van daag, maar ook hier in mijn huis gefloten word. }k heb voorgenomen, mijn Jongen van avond ook èet een vrouw optefchikken; dan ben ik van al dat '"Sppasfen, van al dat haspelen glad af. Ligthoofd. in eene blijmoedige houding. Uw zoon ook Mijn Heer! •— dat zal weergaloos  öf de zegepraal der liefde. loos zijn.—^- Een dubbeld huwlijk! Ik vrees, dat hij er veel tegen zal hebben* Dorvant de oude. Hij zal haar moeten nemen, of ik ftuur hem naar het warme Land. • 1 Ik weet wel raad te fchaffen met zulke fnaken. Maak maar dat gij tegen 6 uuren deezen avond hier zijt. Ligthoofd.' Daar zal niets aan ontbreken. Ik laat nu alleS op u berusten, Mijn Heer! gij zult het wel tot een gelukkig einde brengen. Ik zal er u altoos dankbaar voor zijn. Ligthoofd hinneti. VIJFDE TONEEL. Dorvant de oude. hem met veragting naziende. Zoo als gij uw goeden meester voor zijne aan u betoonde goedheid dankbaar zijt. —j— (in eene ver wonderde houding) Wat fchurk is. dat!—- daar is de minfte fchaamte niet bij hem. Te regt was mijn vader gewoon te zeggen; „ wagt u voor een „ paard van agteren, maar vóór een ondeugendmensch aan alle kanten !" De goede man had gelijk. ■ Welk een voornemen ! een ongelukkiger! wcldoender met het mes op de keel zijn grootiteri fchat aftedwingen! —— (driftig) het zal u mislukE ken  €5 dorvant ken, ondeugd! of het zal mij vergeten zijn; daar zal ik een grap van hebben. Het meisje was on¬ gelukkig , indien zij de vrouw van dien bedrieger wierd. -— Zij was te beklagen. Clara moet toch een deugdzaam kind zijn; de lust van haar leven aan de vaderliefde opteofferen; 't is braaf. Nu God zegene het arme meisje! het zal haar wel gaan. Kom! kom! niet langer getalmt! (hij loopt naar het agter ft e van het toneel, en roept) Dorvant! hoort ge 't niet ? ZESDE TONEEL. Dorvant de oude. Dorvant de jonge. in eene droevige houding. Dorvant de oude. Wel Heer bewaar ons ! wat hangt u de lip. Zie daar, dat is net de regte faus van de kalverliefde; eerst lagcht, zingt en fpringt men, als men die liefde-coorts op de huid krijgt, maar ziet men eindelijk dac de Drommel de molen draaijt, en dat men de meid niet krijgen kan , dan is huilen en bulken geen gebrek. Dor-  of de zegepraal der lièfde. 6j Dorvant de jonge, teder en droevig. Mijn waarde vader heeft zoo veele jaaren niet bereikt, om geen onderfcheid té maken tusfchen eene dwaaze en ligtovergaande kinderliefde en tusfchen eene liefde, die op de zuiverlte beginfelen gegrond is. Dorvant de oude. Waarom voegt ge er niet bij, zoo als de mijne is? Dorvant de jonge. Jaa mijn vader! de Hemel zij mijn getuige! dat is ze. (zijn vader teder aanziende) 6 Ik geef den moed nog niet verloeren! ik weet dat gij mij zoo bemint. Dorvant de oude. in eene ontroerde houding, (ter zijde.) Hij treft me. (tegens zijn zoon) Jaa Jongen! dat doe ik •, ik heb ü lief. Toen u lieve moeder op haar fterfbedde lag, nam zij u voor 't laatst in den arm, en kuste u met ftervende lippen; „ daar, zei ze tegens „ mij, daar is alles! draag zorge voor hem"! zij zag u met halfgebrokene oogen, in welke liefdetranen Honden , aan; drukte mij de hand, en ftierf. (hij zoekt zijne traanen te verbergen.) Dorvant de jonge. Dat hebt ge altoos gedaan, braaffte vader! (hij E 2 kust  68 dorvant kust hem de hand) zoudt gij mijn geluk niet volmaken ! Dorvant de oude. zich herftellende. Dat zal ik doen, en wel op dezen dag nog. . Ik heb een vrouw voor u gekozen; het beste meisje van de waereld; ó een lief en deugdzaam meisje. Van dezen avond zult gij aan haar verbonden worden. Dorvant de jonge, volfchrik te rug j'pringende. ■ Wie? Ik? Mijn vader ! Ik? Neen, dat verhoede de Hemel! zou ik mijne Clara ontrouw worden! •— Nooit — nooit. Dorvant de oude. Het zal wel gaan; gij zult mijn zin wel volgen Gij houdt zoo veel van me, zegt ge. Dorvant de jonge. De Hemel weet, dat er niets is, dat ik niet doen zou, om u te behagen, maar hier in kan ik u niet voldoen. Gij zoudt mij immers niet gaarn aan uwe voeten zien derven. Dorvant de oude. grimlagchende. Ho, ho! die tijden zijn over; men derft niet meer zoo ligt om een meisje. Dor-  of de zegepraal der liefde. 69 Dorvant de jonge. Liever hier op dc plaats duizend dooden fterven, dan mijne Clara —=— ö mijn Vader! het enkele denkbeeld van Clara te misfen vermoordt mij. Neen, in eeuwigheid niet. Dorvant de oude. emftig. Gij zoudt Clara nog tot uw vrouw willen hebben! weet, dat haar vader en zij bedurven zijn; men heeft tijding, dat de zee al hun vermoogen, dat buiten dat gering was, ingezwolgen heeft. Is Clara nu nog zoo beminlijk, nog zoo dierbaar voor u? Dorvant de jonge, driftig. Nog duizendmaal dicrbaarer dan te voorcn. Vader! bij al wat heilig is, bij de asch van mijne zalige moeder! onthou mij den vuurigften wenfeh van mijn ziel niet! Ik zou haar en haaren vader kunnen redden. Engelen uit een afgrond van ellende tc beuren! hen gelukkig te maken! ö hoe groots is dit! —- hoe voortreffelijk! — gedagte maakt mijn gantfche ziel gevoel, (hij loopt naar zijn vader en legt zijn hand op deszelfs hart, terwijl hij hem met oogen, uit welke liefde en medelijden flralen, aanziet) Besten man! - - ik leef! ik hoop! —— dat hart is het deugdzaamlle, het besEl 3 tc  7a DORVANT te, ik ken het; — dat is enkel menfchonliefde. Dorvant de oude. in eene zeer ontroerde houding. Jongen! gij yerfcheurt mijn hart. Ik zou haast maar neen (zich her/lellende') gij zult mijn wil doen; en uwe hand dezen avond geven aan het meisje, dat ik volftrckt tot mijne dogter begeer. Spreek niet meer! het is afgedaan! gij moet! Dorvant de oude fchielijk binnen. ZEVENDE TONEEL. Dorvant de jonge, op een ftoel zich, ■werpende, en eenigen tijd in een [omber [ilzwijgen met neergeflagen oogen gezeten hebbende. Het is gedaan. Men wil mij vernielen. . (met een lagch , waar de wanhoop in doorflraalt van zijn [oei opvliegende) Maar er zijn nog middelen. Voor zijne voeten zal ik fterven. ■ Die barbaar ! mijn bloed zal in zijne vernielende oogen fpatten! Clara! Clara! ik heb u voor eeuwig verlooren ! Einde van het derde Bedrijf. VIER-  of de zegepraal der liefde. T1 TJÜEHJDJE JBJEJDMïTjF, Het Toneel is een vertrek in het huis van den Heer Croonenburg. EERSTE TONEEL. Croonenburg. eenige reizen heen en weder wandelende met een droevig gelaat. O droevige dag! oud en arm te zijn! - doch eerlijk; God weet het; dit vertroost mij. Als men alles verliest en een deugdzaam hart behoudt, dan heeft men een fchat, die ons een hut tot een paleis maakt. Maar Clara; ö! 6! die doet mijn hart bloeden, (hij fchreit) Liefkind! u ellendig te zien, is mij ondraaglijk. Mijne dagen zullen haast een einde hebben, maar uwe rampen zullen een begin nemen. —r- Arm meisje! — ik heb alles verloDren , goed , aanzien , vrienden ; zelfs de man, wiens geluk ik met al mijn magt bevorderd heb, vernedert mij. Hemel! ik heb een flang in mijn boezem gekweekt, die mij nu naar 't hart fteekt. E 4 TWEE-  TWEEDE TONEEL. Croonenburg. Clara. Clara. de laaste woorden van haar vader gehoord hebbende. Qer zijde) Goede God! wat is mijn vader overkomen! . (jegens haar vader) Lieve vader! ó welk'e ver- fchrikkehjke trekken! mijn vader! gij fchreijc —- gij wendt uwe oogen van mij af! , „ Croonenburg. wanhopig zijns oogen van haar afwendende, Clara! ïk bid het u, vertrek! och \ ik kan u niet aanzien! Clara. voor hem op de knien vallende. Om 'sHemels wil, mijn lieve vader; fpreek! •— pntfluit uw hart voor uw dogter! —- heeft zij u er gens in beledigd? — Gij weigert mij ilwantwoord; —" gij fchreit. rHif (zij omhelst zijne knien) Ik zal aan uwe voeten fterven, _ Jk zal u niet loslaten. — ik moet het weten. — Ben jk uwe Clara niet. Croo-  of de zegepraal der liefde. 73 Croonenburg. zijne ontroering zoekende te verbergen terwijl hij haar opbeurt. Bedaar mijne dogter! gij zijt mijn lieve, mijne ongelukkige dogter. Clara. Zoo lang gij mij bemint, kan ik niet ongelukkig zijn. Ach! laat uw eenig kind in uw ver¬ driet deelen! Croonenburg. haar met medelijden aanziende. Gij zult er in deelen, mijn waarde! — (hij omhelst haar teder) gij zijt al mijn fchat; heteenigst dat mij overgebleven is, en dan (op zijn borst wijzende') dit hart. Clara. Verklaar u! ik bezweer u bij al wat heilig is! — waarom zijt ge droevig? Croonenburg, Arm meisje! wij zijn ongelukkig. —— Onze verwagting; ons fchip E 5 Cla-  74 dorvant. ,C l a r a. ó Hemel! ik begrijp u; het is vergaan. Wij zijn arm. Croonenburg. met een ernfiig gelaat. Jaa Clara! ons fchip is verongelukt. Och f mijn hart fchreit om uw ongeluk. Onze fchuldeisfchers zullen ons nog van het geen ons overig is beroven. Clara. Houd moed, lieve vader ! de Gever van alles leeft, en leeft voor ons; Hij verlaat geen ellendigen, die hem eerbiedigen. r- Uwe fchuldeisfchers kennen u; zij weten dat gij deugdzaam en menfchlievend zijt» zij zullen het ook zijn. Croonenburg. En Ligthoofd —— Clara. Zal al doen, wat hem mooglijk is, om u zijn weldoener het hoofd boven te houden, en uw crediet bij uwe kooplieden door zijn goed getuigenis ftaande te houden; hij is onder hen zeer gezien. Croonenburg. zijn hoofd fchuddende. Neen, mijn beminlijke! hij zal ons vernederen. Cla-  of de zegepraal der liefde. 75 Clara. Hij ? —i Dat kan niet zijn; hij is een menfeh; hij weet wat hij u fchuldig is. Croonenburg. Ik ben Grijphart twintig duizend guldens fchuldig! die zal mij zekerlijk aantasten. Clara. Ligthoofd is een groot vriend van Grijphart, die zal hem wel te vrede fteilen. Croonenburg. (driftig) Jaa! dat heeft hij mij verzekerd te zullen doen, onder eene voorwaarde, en zoo ik die niet voldoe, verklaart hij rond uit Grijphart cn mijne andere fchuldeisfchers te zullen aanzetten, om mij overhoop te werpen. Clara. ' in eene verwonderde houding. Hij durft dreigen! hij eischt van u! . (driftig) wat begeert hij ? Croonenburg. ü, Clara! Clara. in de uiterfie verwondering. Mij, Hemel! (zij gaat in eene droevige houding op een ftoel zitten) Croo-  ?6 dorvant Croonenburg. Wees niet droevig! gij zult om mijnentwil niet ongelukkig zijn. Clara. fchreijende hare oogen ten Hemel Jlaande. Ach, Dorvant! u den beminnelijkften, den deugdzaamften Jongeling eeuwig te misfen, en mijn hand aan het veragtclijkftc fehepzel van den Aardboden .... (driftig opvliegende, en haare handen in een jlaande) ik kan niet. ö welk eene vernedering! Croonenburg. haare hand in de zijne drukkende. Neen, mijn dierbaare! gij zult niet. Ik vervloek een monster, dat laag' genoeg is, om door het ongeluk van een ander zijn doelwit te willen bereiken. Schreij niet! laat hij alles in 't werk ftellen, om mij tot den bedelzak te brengen; ik heb hem nu leeren kennen \ ik heb op den bodem van zijn hart gezien; neen Clara! liever arm, dan dat gij uwe dagen met zulk een ondeugdzaam man zoudt doorbrengen \ gij zoudt ras van verdriet fterven. Clara. oAlmagtige! mijn vader, vau alles berooft, in zijnen ouderdom gebrek moeten lijden. -— (zij kust  of de zegepraal der liefde. 77 kust de hand van haar vader) Wat heeft die hand vroeg en laat geflaafc, om mij in de waereld gelukkig te maken. Ik kan nu uw behoud voor mijne rust en vermaak in dit leven kopen ! (met een verwilderd gelaat) zeg mij, vaderlief! zou hij u kunnen en willen redden? Ik zou de eerlte niet zijn, die de prooij van een tijger wierd. Croonenburg. Gij zult niet! (op en neder gaande) z\e, ik ben nog niet uitgeleefd; ik heb nog kragtcn. (driftig') Hoor Clara! wij kunnen ons met weinig behelpen. Daar alles vernederd wordt, moet die iedele fchaduw van ons voorig aanzien verdwijnen; weg, weg met den hoogmoed! als ik u maar brood kan bezorgen, al moet ik het werk van een kruijer doen, ik getroost het mij. Clara. Neen, neen dat verhoede dc Hemel!, ik zal het geen ik door uwe goedheid geleerd heb, nu tot uw onderhoud in het werk Hellen; ik zal nagt en dagt werken, als ik u maar van alles voorzien kan; —— ik zou van droefheid derven, indien ik zag, dat gij door honger of ongemakken afgemat wierd. (zij kust haar vader) Mijn lieve vader! hoe zal ik mijn best doen! -— en God zal het zegenen. Croo-  7§ Dorvant Croonenburg. haar teder en mei oogen voltraanen aanziende. Beste dogter! DERDE TONEEL. De vorigcn. Dorvant. de oude. Dorvant de oude. Verfchoon mij, Heer Croonenburg! dat ik zoo ftout binnen treede! (jegens Clara) uw dienaar, Dame ! — gij fchreit; kan er iets zijn, dat een meisje zich zoo ter harte trekt ? Men moet het hoofd zoo niet laten hangen, (tegens Croonenburg) Ik kan wel denken, wat haar treft; zij deelt zekerlijk in uwe rampen. Croonenburg. Gij weet dan reeds mijn ongeluk. Dorvant de oude. Ligthoofd heeft mij alles verhaald; gij hebt alles verlooren. Croonenburg. in eene droevige houding, (driftig.) Jaa, Mijn Heer! Gij ziet hier een man voor u ftaan  OF DE ZEGEPRAAL DER LIEFDE. 77 (laan, die in een oogenblik toe den bedelzak gebragt is. Ik ben uw ichuldenaar: gij kunt met mij doen, dat gij goedvindt. Dorvant de oude. Ligthoofd heeft mij gezegd , dat hij, indien gij zijn begeerte voldoen wildet, zijn best zou doen om u te helpen, en uwe fchuldeisfchers te vrede te Hellen. Croonenburg. Die fchurk! Dorvant de oude. Hij begeert uw dogter tot zijn vrouw. (Clara aanziende) Nu het was zoo mal niet, hij is in een goede affaires. Clara. op een ernfligen toon. Ik heb altoos gedagt, dat de Heer Dorvant te edel van ziel was, om ongelukkigen te befchimpen. Dorvant de oude. Neen meisje! dat was mij onmooglijk. Ik heb in mijn ziel medelijden met u en uw braven vader» doch in ernst, zoudt gij hem uw hand weigeren? Clara. Een ondankbaar moniter, die zijne verpligtïng op prijs  %° Dorvant prijs durft ftellen, die zijn weldoener durft dreigen, zulk een is mij in mijn oog ondraaglijk; maar MijnHeer! (wijzende op haar vader) om dien eerlijken grijzaard te redden, durf ik alles beftaan. Dorvant de oude. Dat 's braaf. (tegens Croonenburg) Hij moet toch genegen zijn u te helpen; (Mj haalt de quitantie van Grijphart uit zijn zak) zie daar een quitantie van Grijphart. Croonenburg. dezelve in eene verwonderde houding beziende. Waarlijk! hoc is het mooglijk! hoe heeft hij dien man kunnen voldoen! Dorvant de oude. met een gemaakte grimlagch. Dat heeft hij zeer flim overlegt. Hij wist dat uw eisch op Le Fort geen duit waardig was; hij maakte Grijphart uw ongelukbekend; en liet die oude fchacheraar de door u aan Le Fort gezondene goederen op zijn naam overboeken, enftelde hem als Leverancier van dezelve tegens goede quitantie; dus heeft hij de fchade, die gij moest lijden, door een aardig loopje op den hals van Grijphart gefchoven; voor dezen dienst wagt hij van  of de zecepraal der. liefde. Si Van uwe edelmoedigheid, dat gij hem uw dogtef fehenken zult. Croonenburg in de üiterfté verwende* ring Clara aanziende^ Is het mogelijk, dat ik tot hief zoo blind geweest ben, eh niet gemerkt heb, dat ik een fchelm voorthielp, (driftig naar Dorvant den ouden hopende, en hem de quitantie uit de hand rukkende, die hij aan ftukken fcheurt) Daar* Mijn Heeri ik begeer geen duit op een oneerlijke wijze. Denkt hij mij daar mede dienst te kunnen doeh ? (Dorvant fterk aanziende) Ik zag mijn dogter veel liever voor mijne voeten fterven, dan dat zij de vrouw Vail dien bedrieger wierd. Dorvant de oude* blijmoedig. Zoö,Zöo wou ik het hebben. Nu zie ik wie Croonenburg is. (hij klopt Croonenburg op den fchouder) Hoor vriend! nu wil ik de eer hebben van uw redder te zijn; ik ben er grootfcli op; geen menfeh anders. Ik zal alle uwe fchulden betalen; en üw crediet in uwe negotie door het mijne ftaande houden. —- Gij zijt een braaf man. Mijn ziel neemt deel in uw ongeluk. Ik moet u weêr ha ftaat ftellem F Crgo-  Sa ï> Ó r v A n t Croonenburg. hem met verwondering aanziende. Maar Mijn Heer! . . . . Dorvant de oude. hem driftig in de ■ rede vallende. Spreek me niet tegen; dat genoegen moet voor mij zijn. Clara. de handen van Dorvant kusfende. Engel uit den Hemel gezonden tot onze vertroosting ! laat mij uwe handen kusfen! (tegens haar vader , terwijl zij de hand van Dorvant vasthoudt.) Heb ik het u niet duizendmalen gezegd, dat zijn hare zoo edel was. Hij is een menfehen vriend. Dorvant de oude. fchreijende zich van haar los lakkende. Laat me los, meid ! gij treft mij te fterk. Croonenburg. hem met verbaastheid aanziende. Jaa, dat is hij! Dorvant de oude. zich herfleld hebbende. Geef mij een lijst van alle uwe fchulden, en eifch zoo  ©f de zegepraal der liefde. «3 zoo veel gij voor u zeiven nodig hebt, het is voor ü gereed. Croonenburg» Braave vriend! redder I Dorvant de oude. Kom, kom! daar van geen praat meer; dat is mij de regce faus van mijne middelen ; als ik gelegenheid heb óm mijn pligt als menfch te kunnen verrigten, flaat mij het hart duizendmaal geruster. Maar ik móet hög meer dóen; ik móet het geluk van uw dogter voltooijen, dat lieve kind is het waardig. —*— Hoor Clara! ik heb een mijner naaste bloedvrienden, een jonge frisfche knaap, deugdzaam van hart enfchatrijk, in mijn huis gelogeerd, die tot gek wördehs tóe op u verliefd is ; ik zou u gaarne aan hem verbonden zien. (tegens Croonenburg) Wat zegt ge Papa? Croonenburg, zijn dogter aanziende. Mijn Heer! mijn dogter heeft te veel verpligting aan u, dan dat zij u iets zou kunnen weigeren, zij zal Dorvant de oude. hem in de rede vallende. Hou.' te Droes neen! zou zij uit verpligting —— maar, maar! wat zou dat voor verpligring zijn, haar als een flavin tegen haar zin te vérkoopen! (driftig teF s gens  8l dorvant. gens Clara) hoor lief kind! als gij geen volkomen zin in den jongen hebt, dien ik u voorflaa, dan is het afgedaan, glad afgedaan. Ik zou het u nooit vergeven, dat gij dat om mijnentwil deed. Clara. driftig. Brave man! indien ik meefter van mijn hart was, ik zou geen oogenblik twijfelen, om het aan dien man te fchenken, dien gij wildet; ik zou hem om uwent wil ook liefhebben. Dorvant de oude. veinzende. Hoe! gij zijt dan geen meefter meer daar van? Clara. in eene verlegen houding. Gij weet het, Mijn Heer! gij weet het. -— Uw zoon —— o God! dat mijne oogen hem eens weder mogten zien! < Jaa Mijn Heer! hij bezit mijnhart voor eeuwig. Vrees egter niets! (zij vat zijne handen) Ik zweer u bij hem, dien ik daaglijksch zegeningen voor uw zoon affmeeke, dat ik zijne hand weigeren zou, ten zij ik die uit uwe handen ontving. ■ Clara zal den braven, den menfchlieven- den Dorvant in eeuwigheid niet beledigen. Dorvant de oude. Hoor Clara! dat alles weet ik, echter geloof ik zeker, dat als gij den jongman kende, die zoo gaarn u  OF de zegepraal der liefde. 8$ u tot zijn vrouw is had, gij hem uw hart en hand uit liefde zoudt fchenken. Clara. driftig. Zoo onmooglijk als de zon duisternis zijn kan. Menfchenvriend! laat mij eenzaam de overige dagen van mijn vader hem aangenaam maken! vraag mij niet meer om een hart dat mij niet toebehoort! ik zou om Gods wil Mijn Heer! ik heb geen kragt genoeg om den besten man iets te weigeren. Dorvant de oude. in eene ontroerde houding, ter zijde. ó Welk een hart! (overluid) Ik zeg het nog eens, ik wil u niets vergen. Mijn hart zou bloe¬ den, .— Laat ik alleen u" bidden, dat gij met uw vader u dezen avond bij mij laat vinden; ik zal u den knaap doen zien, ftaat hij u niet aan, dat is het afgehaspelt; dan wil ik er geen woord meer van fpreken. Hoort ge 't wel, meisje! gij wik mij immers dat vermaak wel aandoen. Clara. op eene tedere wijze. Gaarne, mijn vader! (ziende dat Dorvant op het hooren noemen van dien naam ontroerd wordt) Jaa, zoo noem ik u; gij redt ons, en fchenkt ons eën leven, dat wij verloren agtteden, weder. F 3 Maar  86 BOR.VANT Maar (Dorvant vriendelijk aanziende) zult ge niet kwaad op me zijn, als ik uw vriend niet kan beminnen; zult ge ons dan nog wel liefhebben? Dorvant de oude. met tranen in de osgen. Jaa zeker, meid! uit grönd van mijn hart beloof ïk het u; maar ik blijf nog al bij mijn ouden deun; ik denk als ge ziet wat voor een knappe gast het is, gij wel uit een andren toon zult zingen. Clara. hem met een grimlagchje aanziende. Ik kan u al in voorraad verzekeren, dat gij u in uwe mening bedrogen zult zien. Dorvant de oude. O.f gij. Nu ten half zeven niet later. -—- Gjj zult komen? Doet ge niet? Croonenburg. Maak er ftaat' op, weldoener! Dorvant de oude binnen, VIERDE TONEEL. Croonenburg. Clara, Clara. Ziet ge wel, vaderlief! de voorzienigheid waakt voor,  op de zegepraal der liefde. 3? voor de goeden; zij gedoogt niet dat een fchelm n in 't ft of doe kruipen; en dan zijn zulke eedle zielen haar werktuigen; zulke als Dorvant vindt men echter zelden, die is enkel deugd en menfchenliefde, Croonenburg. Het ftraalt zijne oogen uit. (Jiij neemt eene verlegen houding aan) Maar waar kan ik waar mede zal ik zijn goedheid vergelden ? Clara. driftig. Vergelden! -—■ ö hij is ver boven die verheven, die vergelding van hunne goedheid begeeren; die gedagten zou hem hoonen. Hoe levendig kan ik mij in dien braaven vader, den beminlijken zoon verbeelden; die heeft ook zulk eene deugdzaame ziel. •■—- Wie weet in welk gewest zich die lieve jongeling tegenswoordig bevindt! •—- de Almagtige zij zijn befchermer! ö had ik mijn lot aan het zijne mogen verbinden! (zij fchreit) mijne dagen zouden. ..... Croonenburg. haar in de rede vallende. Schreij niet Clara! de tranen die gij om den zoon ftort zijn beledigend voor den vader. Gij weet het, het is dc aart van zulke opregte zielen,onverzettelijk ia haare befluiten te zijn. Hij had eene F 4 an-  P o R- v A n t andere maagd voor zijn zoon gefchikt. Misfehien zon hij u nu gaarn met zijn bloedvriend gehuuwd zien, om zijn zoon veilig in zijne armen te kunnen wederkrijgen. — Het zou waarlijk eene vergelding zijn, £ulk eene offerhande den vader te doen. Clara. Qch! dat het mij mooglijk ware! (driftig) ik van mijn lieyen Dorvant voor eeuwig afzien. ■— Mijn vader! nooit, zal Clara de rust van onzen verlosfer ver- ftooren, —^- maar uit mijn hart neen hij kan er niet uit. Neen Dorvant 1 mijn waarde " Dorvant! (wijzende op haar hart) hier is uw woonplaats, zoo lang er bloed in ltraalen zal. Croonenburg. Kom, mijn kind! laten wij ons ftraks gereed ma? ken om naar dien braven man te gaan. (driftig) Och! dat uw hart vrij ware! VIER-  ©F de zegepraal der liefde, 99 Hei toneel verbeeldt een vertrek in het huis van Dorvant, EE li S TE TONEEL. Dorvant de jonge, met een peinzend gelaat heen en weder wandelende, zomtijds zijne handen wringende , en de oogen ten hemel Jlaande; eindelijk ziet hij op zijn horologie. R^eeds vijf uuren nog een uur (zugtende) dan moet ik het flagtoffer van een wreeden vader worden. —— Och dat de baren mijn rampzaligen verzwolgen hadden! nog een uur maar geen uitkomst. Mijn vader die anders goede en gevoelige man is voor mij een beul; zijn hart is in enkel Haal veranderd. . Hij verlangt niets heviger dan mij rampzalig te maken. (niet een wanhopige lagcK) Goed! het zal zoq zijn. Doch wagt! de wraak zal hem vervolgen; hij zal (wijzende naar den F 5 hs-  S>Q DORVANT hemel) voor die vierfchaar moeten verfchijnen; zijns wreedheid Ach! waar wordt mijn ziel heen gevoerd! Eertijds zou hij met zijn bloed mijn geluk gckogt hebben. Enkel ftijfhoofdigheid en geldzugt, (hij werpt zich op een ftoel neder in eene verdrietige houding) nog een uur! Clara! Clara! men wil mij dwingen u uit mijn hart tc bannen \ mij dwingen dit verfcheurd hart aan een ander meisje te fchenken, en nog maar een uur! {wan- ■ hopig opvliegende) Neen Clara! ik heb het u gezworen ik zweer 't u nog; gij alleen, of alle vervloekingen moeten op mij nederdalen. Liever fterven. . Al fpande de gantfche I Iel tot mijn verderf zamen; ik tart alles. Men mag mij 't hart uit dit rampzalig lijf fcheuren, maar nooit zullen zij Clara uit mijn teder hart rukken ö Dat cie Hemel mij redding fchonk ! (driftig) Ik zal mijns vader kniën omhelzen. —.Ik zal zijne voeten kusfeti; indien hij onverbidlijk blijft, zal ik mij voor het meisje nederwerpen, en haar fmeken, dat zij mij haa- te. Ik zal haar beledigen; ik zal voor haare oo- ren mijne Clara eene eeuwige liefde zweeren. TWEEDE TONEEL. Dorvant de jonge. Hendrik. Hendrik. MijnHeer! u vader gebiedt u naar uw kamer te. gaan, en u te kleden; hst zal haait zes uuren zijn. Dor-  of de zepepraal der liefde. §x Dorvant de jonge, in eene verwonderde houding. Wat! haast zes uuren! Hemel! wat vliegt de tijd fnel voort. Om mij te kleden, zegt ge, goed! ik zal gaan, — eerlang zal het voor een doodkleed verwisfeld worden. Dorvant de jonge binnen. DERDE TONEEL. Hendrik, hem naziende. Tk geloof, dat onze jonge Heer op zee gek geworden is. —— Gantfche dagen doet hij niets dan huilen en janken, en dat om een meisje. Ik heb nooit gevreejen, maar als ik ook die kuuren in de kop krijg, hoop ik zoo mal niet te zijn, al kan ik mijn meisje niet krijgen. Lieve deugd! wij hebben een waereld vol van dat goedje; verliest men er een, men kan er zes weêr in dc plaats krijgen. Kom, alles gauw in orde gezet; wij krijgen volk van avond; de jonge Heer moet er bij zijn, dit zal hem mifchien die malligheid wel wat uit het hoofd jagen, (hij fchikt de ftoelen in orde, en zei een tafel in de hoek van de kamer.) VIER-  p* d © r v a n t VIERDE TONEEL, Dorvant de oude. Hendrik. Dorvant de oude. Is mijn zoon naar zijn kamer gegaan, om zich te kleeden? II e n d r i k. Jaa, MijnHeer! hij ging er fchoorvoetende naar toe, en leek gantsch niet wel te vrede te zijn, Dorvant de oude. grimlagchende. Het zal wel overgaan van avond. -— ó De jonge lui hebben zulke wonderlijke grillen. Hendrik gaa naar vooren, en draag zorg, dat alles gereed zij, om mijne vrienden wel te kunnen ontvangen. Hendrik binnen. VIJFDE TONEEL. Dorvant de oude. Welk een dag! ik voel de blijdfehap mijn ziel koesteren. Nooit heb ik verkwiklijker adem gehaald dan nu. Ik wenschte maar dat zij er al waaren. Ieder minuut fchijnt mij een uur tc zijn. Wat is het grootsch wel te kunnen doen; ongelukkigen te kunnen redden, dat is het regte leven; hier ■ een Hemel. • Voor geen duizenden wilde ik het ver-  of de zegepraal der liefde. tj^, vermaak, dac mij dezen avond zal aanlagchen, verruilen. ZESDE TONEEL. Dorvant de oude. Hendrik. H e n d r i k. MijnHeer! daar is Ligthoofd. Dorvant de oude. Laat hem hier komen; en als de Heer Croonenburg en zijn dogter komen, moet gij dezelve ten eeriien bij mij geleiden. Hendrik binnen. ZEVENDE TONEEL. Dorvant de oude. Hoe zal die booswigt grijnzen, wanneer hij de zegepraal der Liefde en der Deugd ziet! dit maakt de overwinning te heerlijker, (hij' lagcht) Ha! ik moet mijn hart aan hem ophalen; zulke fchandvlekken van het menschdom kunnen niet te veel vernederd worden» AGSTE TONEEL De vorige. Ligthoofd. . Dorvant de oude. Zoo Ligthoofd! gij zijt er vaardig bij. Gij weet  j4 dorvant weet op uw tijd te pasfen. En zoo netjes in dé noppen. Te Droes! wat zijn dc vrijers zwierig, als zij een meisje willen bekoren. Ligthoofd. grimlagchende. Gij weet immers, MijnHeer! dat het oog ook wat wil hebben. Gij hebt, zoo ik hoop, Croonen¬ burg eb zijne dogter gefproken ? Dorvant de oude. Buiten twijffel; binnen een half uur zullen zij beide hier zijn. Ligthoofd. En hebt gij iéts op het hart van Clara kunncrt winnen? Dorvant de oude. Zoo veel, dat ik verzekerd ben, dat het huuwlijk dees avond hier geflooten zal worden. Ligthoofd. van blijdfchap zijne handen tegens een wrijvende. Weergaloos, weergaloos! Hoe zal ik best uw goedheid vergelden! Dorvant de oude, in eene koele houding. o Dat is niet nodig! ik heb meer voor mij zeiven en voor mijn zoon dan voor u gedaan. Ligt-  of de zegepraal der liefde. 95* Ligthoofd. Gij zulc nu een gerust leven kunnen leiden. Dorvant de oude. Dat zal ik. . NEGENDE TONEEL. De vorigen. Croonenburg. Clara. Dorvant de oude. Welkom, welkom, vriend! welkom zoete juffer! gaat zitten! ö ik bid u, geen complimenten! Clara. in eene bevreesde houding, ter zijde tegens haar vader. Ik vrees dat wij verraden zijn. De hatelijke Ligthoofd —- Ligthoofd. zich voor Croonenburg en Clara, die met veragting hunne oogen van hem wenden, buigende. Uw gehoorzaame Dienaar Mejuffrouw! uw dienaar MijnHeer! Dorvant de oude. ziende dat Clara hem met oogen vol droefheid en vrees aanziet. Niet ongerust meisje! gij weet wat ik ge¬ zegd  9Ó DOR V A N Ti zegd heb. (hij neemt driftig zijn hoed af) Kijk! ik heb een kop, zoo grijs als een duif, maar' geen haartje daar op, dat oneerlijk is. (op eene fug* tige wijze) Gij zult nu immers een man uit mijne hand willen ontvangen. Clara. zich fchreijende voor zijne voeten werpende-. Och, waarde man! maak mij niet ongelukkiger dan ik ben! gij hebt een menfchlijk hart, laat mij Dorvant de oude. haar opbeurende en in de rede vallende. Kom, kom! gij moet hem evenwel zien; ——* dat hebt ge mij beloofd. Ik zal hem bij u brengen, (tegens Ligthoofd die naar Clara gaan wil) Niet te driftig! — wagt wat Ligthoofd! ik kom zoo weder. Dorvant de oude bimten. Onderwijl Dorvant de oude van het toneel af is, zien Clara en haar Vader elkander onbeweeg* lijk aan; willende uit elkanders oogen de ont-' knoping van deze bij eenkomst lezen. TIEN-  gf de zegepraal der liefde. 97 TIENDE TONEEL, De vorigen. Dorvant de oude. Dorvant de jonge. Dorvant de oude. komt met een gelaat vol drift en blijdfchap op het Toneel, houdende zijn zoon aan de hand; eer men dien ziet, roept hij met een fterke fem. Daar is hij! daar is hij. (tegens zijn zoóti) Daar is uw bruid! Dorvant de jonge. Clara ziende rukt 'zich met een ontroerd gelast uit de hand van zijn vader ; flapt vol vuur ter zijde uit; en de armen uitfrekkende , roept hij met een har dé ftem. Hémel! — zij — Clara! — Clara. te rug tredende met dezelve, tekens op het gelaat. Help! -—^mijn Dorvant! (zij vliegen elkander in iraanen uitbarfende om denhals, terwijl Dorvant de oude en Croonenburg elkanders handen grijpen^ en fchreijende op elkander flaaren.) G Dor-  9$ DORVANT Dorvant de jonge. Clara loslatende, loopt driftig naar vooren op het Toneel, zijne handen ten hemel flrekkende; onderwijl Clara bijkans buiten adem zijnde, opeen floelnederzijgt. God van licht en blijdfchap! (in dezelve drift naar zijn vader vliegende, ziet hij denzelven een oogenblik Perk en onbeweeglijk aan, en drukt hem tegen zijn boezem) Wat zal ik zeggen? Danken kus- fen? Neen, ik kan niets, (zijne oogen ten Hemel heffende) Almagtige! zegen hem! (hij kust fchreijende zijn vader.) Dorvant de oude. Kom, kom! gij lieden moet ophouden, of ik zal me dood fchreijen. 6 God! wat dag! (hij neemt zijn zoon bij de hand, neemt vervolgens de hand van Clara, welke hij in die van zijn zoon legt) Die, die mijn ziel in dit uur van Hemelfche blijdfchap doet fmelten, zij eeuwig de uwe ! (hij vat hen beide in zijne armen en kust hen teder) mijne lieve kinderen! ■ 6 dit is groot! Dorvant de jonge. Clara vurig omhelst hebbende. Nu Clara! nu gij! (wijzende op zijn vader) hij is ook de uwe. Cla  OF de zegepraal der liefde. Og Clara. ziet den ouden Dorvant fierk aan, en kust hem fchreijende. Vader! lieve vader! zegen - . eeuwige zegen! Dorvant de jonge, de hand van Clara vattende, en die vurig tegen zijn hart drukkende.. 6 Mijn Clara! hier hier! eeuwig! Ligthoofd. van gramfchap flampvoetende. Nu is alles verlooren. ELFDE TONEEL. De vorigen, Jan. Jan. met een verwilderd gelaat het Toneel opvliegende, [mijt de goudbeurs van Ligthoofd voor deszelfs voeten neder. Daar! ik begeer dat verraders loon niet. (zich voor de voeten van Croonenburg 'werpende) Ik bid u om Gods wil vergeving, MijnHeer! van de fnoodfte der misdaden; die fchurk (wijzende op Ligthoofd) had mij verleid. | G a Ligt-  ïqo dorvant Ligthoofd. in eene verlegen houding ter zijde. Spant dan de gantfche Hel tot mijn verderf zamen j (tegens Croonenburg') MijnHeer ! die deugniet— Dorvant dp oude. hem driftig in de rede vallende. Zwijg! (tegens Jan) ftaa op Jongman! wat is het? Jan. Ligthoofd heeft mij door die goudbeurs overgehaald om te verfpreiden, dat het fchip van Croonenburg met man en muis, uitgezonderd één matroos, vergaan was; en mij daar door aangezet om een knaap, pptezoeken, die voor dien matroos doorgaan, en dat verklaren zou. Croonenburg. in eene ontroerde houding. Wat! — Jan. Jaa MijnHeer! hij wou zich daar door meefter mar ken van uwe dogter en uwe middelen. Croonenburg. Ligthoofd van ter zijde aanziende. o Verrader! heb ik dit aan u verdiend. Ligthoofd dit hoorende, zoekt pil weg te fulpen, maat Dorvant de oude vat hem bij de keel, cii rukt hem, naar voren. D0,^-  of de zegepraal der liefde. iel Dorvant de oude. Neen, zoon van den fatan! zoo zult ge niet wegfluipen. Gij moet hier uwe fchelmftukken belijden, en uwe draf ontvangen. Ligthoofd. op de knïen vallende. Och! MijnHeer! ik bid u verfchoon mij! Dorvant de jonge. Lieve vader! deze zalige tijd is een tijd van vreugde, wij moeten dien niet ontluisteren, door on§ met een nietswaardigcn fchurk bezig te houden. Dorvant de oude. Gij hebt gelijk. (Ligthoofd van zich afpootende.) Vertrek! en draag zorg voor altoos ujt mijn gezigt te houden. Ligthoofd binnen. •TWAALFDE TONEEL. De vorigen. Dorvant de oude. tegens Jan. Laat dit geval u leeren, hoe gevaarlijk het goud is, wanneer de deugd voor hcc'zelve wijken moet; luider deeds naar het geen uw hart u zeggen zal, want dat is nietgefchikt, om ondeugd te kweken, en laat het kwaad nopit eenig gezag daar over hebben, (wijzende 0J> de goudbeurs van Ligthoofd) Daar ligt de beurs G 3 nog  102' dorvant nog, beur dezelve op, en maak er uw gebruik van» Jan. Ik bedank u MijnHeer! zij behoort mij niet; God dank! dat ik haar kwijt ben; zij heeft als een molenfteen mij op het hart gelegen; ik ben nu duizendmaal gerufter. Dorvant de oude. Een goed teken, Jongman! (zijn goudbeurs uithalende en dezelve aan Jan overreikende) het is t\ ter niet onaangenaam, wat van die ftof te be,Ti indien men het eerelijk verkrijgt, cn tot een goed einde gebruikt; laat deze beurs uwe fchade vergp< Jan. dezelve aannemende. Ik bedank u MijnHeer! uwe raadgeving zal fleeds mijn doelwit zijn. Jan binnen. DERTIENDE TONEEL, De vorigen. Clara. tegens haar vader. Welk een omwenteling! --— wij dagten alles verloren te hebben, en hebben alles; -— ons vermogen , en (Dorvant den Jongen teder aanziende en zijne hand drukkende) dien lieven! —r Dor-  of de zegepraal der liefde, 103 Dorvant de oude. Komt kinderen! nu naar binnen. De wijn moet ons weêr nieuwe kragten geven. Ik zou het niet langer hebben kunnen uithouden; ik kan voelen, dat ik afgemat ben. (grimlachende tegens Clara) Nu lief meisje! heb ik het niet geraden; ik wist we], dat gij u niet bedenken zoudt, als ik u mijn vrijer onder 't oog bragt. (met een blijde drift tegens Croonenburg) Het fpijt me, Papa! dat ik er met uw dogter geen weddenfchap op heb aangegaan, ik twijffel niet, of ze zou er nog al iets op hebben willen zetten. Clara. Gaarne alles. Dorvant de oude. Dat geloof ik; gij hebt zekerlijk niet gedagt, dat ik u zoo aangenaam verrasfen zou. Clara. Wat zijt ge goed! ik kan nooit genoeg daar aan beantwoorden, (fchreijende) maar altoos, altoos dankbaar Dorvant de oude. haar in de rede vallende. Niet weer van vooren af aan! Ik ben een oud man; ik kan daar niet tegen. Croonenburg. met aandoening. Dorvant! en gij ook Clara! houdt hetgeen ik u i zes-  I0j[. ft o r. v a n t. zeggen zal in Igêdagten. Deze dag nicet u altóós heilig zijn ■ altoos een gedenkdag zijn; zoo lang gij leeft. Wanneer hij verfchijnt dankt dan vuurig dien God! die uw geluk op dezen dag volmaakt heeft. Dankt dezen man; (wijzende op Dorvant den ouden) en wanneer hij niet meer zijn zal, zult gij uwe traanen aan zijne asch fchenken. Belooft gij dit ? Dorvant de jonge. Clara teder aanziende* Jaa! dat willen wij altoos doen, nietwaar, lieve Clara? Clara. En als de Hernel ons kinderen fchenfct, zullen wij het die ook leeren, dat zij het zelfs naar onzen dood doen. EINDE. NABERICHT. Jd) ewijl ik in verfcheide advertentien, mij met de namen van fchrander, beroemd, berugt, groot, &c. beflempeld gezien heb, en de lezer daar door zeer ligt van mijn perfoon een verkeerd denkbeeld zou kunnen maken, agt ik het nodig, hem te verzekeren , dat ik, zo ver ik weet, nooit andre namen gehad hebbe,. en nog heb, dan die op den tijtel mijner Stukjes ftaan, en mijne grootte zich niet boyen het middelmatige ttitftrektê