01 2067 1201 UB AMSTERDAM  ONZYDIGE en BEPROEFDE GEDAGTEN, OVER. DE LEER AANGAANDE GEESTEN E N GEESTEN - ZIENDERS.   ONZYDIGE en BEPROEFDE G E D AG TEN, xo v e r de LEER AANGAANDE GEESTEN e n GEESTEN- ZIENDE PvS, van JUSTUS CHRISTIAN HENNINGS, Hofraad en Hoogleeraar te Jena. uit het iioogduttscii overgezet. ONDER DE ZINSPREUK: ALTISSIMO JNNUENTE FIRIBUS METS. EERSTE STUK. Te A M S T E R D A M, By AREND FOKKE, Simonsz. MDCCLXXXVI.   VOORREDEN. Eene openbaare uitnoodigfng,. om myne gedagten over de Leer, aangaande dt verfchyninge der Geesten, bekend te maaken ; bewoog my, de waarheid van verfcheidc vernaaien verder na te vorfchen. En wat heb ik naa deze poo" gingen gevonden? — ik vond onwaarheden. Maar gy wilt dit gevondene 't Publiek voorleggen? — zo hoore- ik eenigen my toeroepen. En ik. antwoorde moedig : waarom niet ? Heeft 'er dan het Publiek geen belang by, dat het de oorden leerc kennen, waar men dat geen niet vind , wat eene waarde van waarheid heeft, op dat men zulke wegen myde ? Ja, naar myns philofophisch geloof,— hoewel veelen daar voor ongeloof zullen zetten „ — * 3 *s  VI VOORREDEN. is de kennis van onwaarheid met die van waarheid gelyk te ftellen. Want weete ik, wat onwaar is, dan weete ik mede dat het tegendeel daar van waar moet zyn. Ziet, hoe ik langs den weg van onwaarheid juist tot den drempel van den tempel der waarheid kome. De voldoening der nieuwsgierigheid , welke zo veelen beheerscht, — is de dryfveer niet, welke my tot het vervaardigen van het tegenwoordige Werk heeft aangezet; maar veel gewigtiger reden fcheenen my te verpligten, myne gedagten, nopens de bedrieglyke gewaarwordingen van zo veele valfche verfchymngea voor té ftellen. Eenige, my zelv' overgekomen gevallen, die ik niet kan ontkennen , en welke zo veelen , die 'er kennis van hadden, voor fpookverfchynzels uitgaven , zelfs groote Geleerden niet uitgezonderd;: ■— de befpotting van verfcheiden over myn ongeloof in Spooken, welke dooide  voorreden VIT de my overgekomen verfchyning regt voedzel kreeg ; de wensch der Gottingfche geleerde tydingen, om de verfchyningen van sch'w eden borg en ri« ce evans even zo opgelost te zien, als ik andere voorbeelden in myna Verhandeling von Ahndungen getoetst hebbe; eindelyk ook de openbaare uitnoodiging van den Superintendent schwarze , myn zeer goeden vriend (*) , en het verzoek van veele an- (*) Hot komt my vreemd voor, dat een zaker ongenoemde,in de Neuen Zeitungen, rr.eene, dat de gedrukte brief van den Superintendent schwarze, aan my ten mynsn nadeele ftrekke. Wien nu zal wel het Publiek meer zyne Item geeven? Den Heere d. büschikg, in zyne Wochentlichen Nachrichten, 1779, 50 ft, pag. 403. welke gelooft dat die brief van Schwarze my ter eere flrekkc; of een-en vermomden ? Ds nieuwe aanvallen van deese* * 4 » laar  VIII VOORREDEN. anderen , om de waarheid , ter eere van God, en ter onderrigtinge van het Publiek , openlyk bekend te maaken, en myn ongeloof in fpooken te verzaaken ; zyn de waare bewecgredeD voor het uitgeeven van dit myn Werk. Doch myn ongeloof, raakende de verfchyningen van fpooken , af te leggen , daartoe vinde ik my nog niet gedrongen. Veeleer zal ik my toeleggen , om de waare bronnen te ontdekken , waaruit de begochelingen by de Geesten-Zienders gevloeid zyn , op dat de menfchcn , voortaan , de fpooken, met meerder moed, door middel van uiterlyke bewyzen , onder de oogen zien , en zig. tegen hen met zand en Ja.u£ïen verwagte ik, en, daar ik hem , hoewel in ds fchemering, gekend heb, ik zal met hem, volgens Mattlu Vil. 2. en Mare. IV. 24. te wetk gaai]»  voorredes, k en fteenen mogen verzetten. Ik ontken dat de verhaalen , raakende de Geesten-Zienders, niet volgens gewoone en natuurlyke oorzaaken verklaarbaar zouden zyn; des heb ik de voorbeelden van hen , die in fpooken gelooven, volgens enkel natuurlyke gronden verklaard : vooral , daar my de Superintendent Schwarze de onmolykheid eener natuurlyke oplosüng voorhicldt. Ik ftaa wel toe , dat eenige verhaalen geene natuurlyke ontknooping gedoogen; maar, zodanige zyn ook blykbaare fabelen waarvan ik flechts één voorbeeld §. 53. heb aangehaald. De manmoedigheid van Democritus moest, in onze tyden, het voorbeeld zyn, 't welk wy verpligt waren om na te volgen. Want alle Spookverfchynzels zyn tog, blykbaar, niets meer dan gevolgen van bygeloof. Nadenken verwekt het alleszins by my, dat de II. Schrift het bygeloof met zulk eene * 5 be-  X VOORREDEN. bewoording (*) uitdrukke, welke eigen, lyk het denkbeeld -aanwyst van vrees voor Geesten. Misfehien wordt daar door aangeweezen, dat de vrees voor fpooken by uitftek bygeloof is. Zoude ik my dus niet ten minften eenige goedkeuring mogen belooven , wanneer ik my, met allen yver, tegen het bygeloof, ten opzigte van Spookverfchynzels, — waarlyk niet alleen by Ongeleerden, maar ook nog onder Geleerden heerfchende, — verzette. In het Weekblad , de Mensch, in het 403 Vertoog ftaat: „ Elk mensch maakt zig „ by zyne medemenfchen verdiend, en „ wel zeer verdiend, wanneer hy hen „ de oogen opent, en hen ergens van 3, een bygeloof ontheft." De (*) hMfelftm, afkomende van fctns, vrees, en Sai^ai, 't welk menigmaal een Kwaadeti Geest betekent.  voorreden. xi Dc volgende Verweerreden, wegens het uitgeeven van myn Werk, meene ik my te mogen toeëigenen. i) Veroorzaakt het geloof in fpookverfchynzels, heel dikwyls, by de menfchen zulk eene beangfte vrees, dat die hen, op eenmaal, de gezondheid en zelfs wel het leeven beneemt. 2) Voorts onderfteunt zulk een vooroordeel , grootelyks , eene ongeregelde Min. Want hoe veele verliefden hebben niet hunnen vertrouwden ommegang bedekt met het fpookmasker en ongeftoord agtervolgd. 3) Dan ook geeft men , door het geloof in Spooken te voeden, den grootftcn Deugnieten en Dieven de fterkfte wapenen in de handen, om hunne vuile aanflagen werkfteilig te maaken, waarvan Webster, in het Onderzoek van vermeende Hexeryën , lladz. 493. (Hoogd.) een voorbeeld aanhaalt, dat verfcheide Dieven , 's nachts, fchaapen ftalen, tervvyl zy ze * 6 op  xii v o o r_ reden". op eene baar, met een witten doek bedekt, wegdroegen, het welk de Eigenaars der fchaapen, onder het kruisfen en zegenen , gerust lieten gefchieden om dat ze met geene Geesten wilden ftryden: om van veele andere voorbeelden niet te fpreeken (*). 4) Eindelyk heeft zelfs de bygeloovige goedkeuring, ten aanzien van Geesten, aanleiding gegeeven om een wettig verdrag alle zyne kragt te beneemen; zo als Roman 1 exere. de refcisfwne contraUus locati conducti ob metum fpeftrorwn uitwyst, al is het, dat Thomasiu3 zig in een Disput daartegen aankantte, Ey (*) Zie D. S'emler, in dem Auszuge aus Hauberi Zauberbiiliothek, gevoegd by de (Hoogd.) Verzamelingen van brieven en opftellen over Pas'zners en Schrüpfers bezweeringen der Geesten, 2. S*. pag. 254. n, 127. als mede Natur- und Medicingefchichte i. Verfuch Mens. Septemb. Clasf. V. art. X. §. 4,  VOORREDEN. XIII By dit myn Werk heb ik deeze orde gevolgd , dat ik, naa eene voorafgaande aanwyzing, der bronnen, waaruit de bedrieglyke gewaarwordingen, — de moeder der fpookverfchynzels — ontftaan, de bewysreden voor de beweering van zulke verfchynzels onderzoeke, en wel voor eerst dezulke, welke de mogelykheid van de verfchyninge der Geesten aantoonen, ten anderen die geene, welke de wezenlykheid daarvan zouden ftaaven; waartoe deels de bewyzen uit de H. Schrift, deels uit de rede behooren. En, daar de laatfte of enkele begrippen zyn, of uit de ondervinding afgeleid worden, zo moest ik my met beide onledig houden. Inmiddels was de ondervinding het voornaamfte wat ik in het oog hield, weshalven ik i) myne eige, 2) dan de ondervindinge van anderen beproeve; en de voorbeelden der Heidenen, der Kerkvaderen, en Roomschgezinde Kerk-  xiv voorreden. lykén, als mede die geene, welke de waereldlyke en laatere Gefchiedenis uitlevert, aan myn onderzoek onderwerpe. Ten opzigte der Heidenfche Schry. vers, hebben de fchoolfche Leeraaren en hunne Leerlingen, door myne beoordeeling, eene wykplaats gekreegen, om de Historie van fpooken , in klas-, fifche Schryvers, uit het regte gezichtpunt te befchouwen, en daar door heb ik teffens aan het verlangen van verfcheide Geleerden voldaan. (Zie grotius , de vent. relig. christ. edit; Koecheri, pag. ioS , feq. en Köc-hers , QHoog'd.') verzamelde aantekeningen daar over, pag. 150.) By de Kerkvaders heb ik my niet lang opgehouden, waarvan ik § 31 de rede heb gemeld. Uit de waereldlyke Historie heb ik de voornaamften beoordeeld, en ook eenige, tot wier oplosfïnge men my genoodigd had, al is het , dat ik 'er niet veel waarde aan toefchryve. Nog-  VOORREDEN. Nogtans zyn het zodanige, waarvan zig mannen van geleerdheid ten bewyze hebben bediend. En, om myne Theorie algemeen te maaken, zo moest ik van elke foort verfchyningen van Geesten bybrengen , om ze van kant te helpen. (Zie §. 32.) Ten minften hoope ik, door dit myn Werk , de vrees voor fpooken te hebben verminderd ; en de bereiking van dit oogmerk is voor my voldoende genoeg. Zoude ook myn boek niet nuttig voor de vrouwen zyn ? In het algemeene Register van het Steedje. Hechingen , vind men eene vorstelyke. uitfchryving, van 18 February , 1725 , geboekt, waarby eiken Landman, die eene kol, toverhex, 01 andere fpoozeis vangen , en leevendig of dood zoude leveren, eene belooning van 5 gulden, by den Opperjagermeester , te ontvangen , toegelegd word!:; Hoe zeer ware het te wenfchen, dat men,  XVI VOORREDEN. men , voor tegenwoordig nog , tegen de fpooken , kollen , enz. op die eige wyze te werk ging, als tegen de vosfen op de jagt, om ze dus allengs, door uitgezette vosfenftrikken en vallen , eindelyk, geheel en al uit te rooijen (*). De mogelykheid van de werkingen en verfchyningen der Geesten , heb ik , uit verfcheide gezichtpunten, getragt te bewyzen; en dit hoope ik, zullen zy} die in fpooken gelooven , met. dankbaarheid erkennen: daarentegen verwagte ik van hen, dat ze , ten cpzigte der wezenlykheid , ook iets zullen toegeeven; en, daar ze reeds toeftaan , dat van (*) Men zie Ansel'm. K'abiosus, Reife durch Oberdeutschland, Saerburg und Leipzig, 1778. en Jon. Cm rist. Wiegleb, naturlicht Magie, Eerlin und Stettin, 1779. in eene Aanmerking over Eberiiaus Ablwidlung vm der Magie, pag. 5.  voorreden. xvii van duizenden fiegts éëne verfchyning waar is, zo verzoeke ik , dat ze ook die ééne nog willen wegneemen. D. Lesz zegt (*) : oproepingen, (_citatien.)van fpooken en geesten kunnen geene plaats hebben : want de kwaade Engelen zyn in den Tartarus, (de Hel) opgeflooten , en de afgefcheide zielen der menfchen gaan, in 't oo« genblik des doods, voort , elke aan haare plaats. Boven dit alles zegt het onze Heiland duidelyk genoeg , Luc. XVI. 27—31." En ik ftem in de hoofdzaak metD. Lesz in, al is het, dat ik, beneden, ten opzigte van de abftratte mogelykheid , eene verfchyning van (*) In der Christlichen Religions Theorie fürs gemeine Leben , oder Verjuch einer praktifchea Dogmatiek, pag. 271- 0°k verdienen D. Busching geograph. flatisch und historifche wtthendlichen Nachrichten, Sl- St. i?79- P"g- 412nagezien te worden.  XVIII VOORREDEN. van afgefcheide zielen heb toegeftaan. Deze zelfde Schryver heeft mede , (pag. 248.) ten aanzien van den Duivel, verfcheide gedagten geuit, welke als een byvoegzel tot mynen 25 §. aanmerkenswaardig zyn, wanneer hy zegt: „ By uitlandfche Grieken beteekent » jae/tta» of t« ïtciHotioi jeene Godheid, God, of Godin; hoogere en laagere Godheid; goede en kwaade ; 2.) in het byzonder de vergode Helden of Halfgoden. De Schryvers des O. T. vóór de gevangenis , fchryven niets van kwaade Engelen. Waar , in de Alexandrynfche Overzetting, deeze woorden, h'f^n en J^ww voorkomen; daar fpreekt het Hebreeuw fche Origineel, of van Ondingen , ts , weeten Goden ■ der Heidenen , .P/alm XCVI. 5. of van den Bosch-merisch, QOrang-Outang.') Deuter. XXXII. 16, 17. Maar de Alexandrynfche Overzetters , als méde de Schryvers der„Apocryphe Boeken, ver' ■ ' ■ ftaan  VOORREDEN. XIX ftaan daar door kwaade Godheden. Deeze omftandigheid doet ons gelooyen, dat de Jooden, eerst laater , het gevoelen, aangaande kwaade Geesten, uit de Heidenfche waereld hebben aangenomen. In het N. T. wordt, daar door, zomwylen , niets anders aangeweezen dan Afgoden, dat is, niet beftaande wezens, droomen; i Corinth. X. 20, 2i. vergel. w.79enVIII.w. 4 ;maar meerendeels eene klasfe van hoogere,en zedelyk kwaade Geesten , 1 Timoth. .IV. 1. Jac. II. 19, en deze betekenis is het N. T. eigen." Nopens de Be~ zeetenen leeraart hy, pag. 250. „Doch eenigen der $*ipm2»finat, Daemonifche, in het N. T. zyn werklyk Bezeetenen; die geenen, naamlyk, alwaar Jefus den Daemon gebiedt uit te vaaren , Luc. VIII. en de Euangelisten den Daemon, als iets van den kranken onderfcheiden , en vry werkend voorftellen, Luc. IV. 38. De wyze fchïkt zig ook wel  XX VOORREDEN. wel naar de dwaalingen zyn er medemenfchen; maar ze gelooven, dit doet alleen de onweetende, en ze ftaaven, de bedrieger." Belacht de drocmen, die by nacht het brein doen hollen, De wondren, het ge/pook en 'f werk der toverkollen r Het zweevend Ceestenheir en 'ffpooken.datgefchiedt Door de onbekende kragt van het Thesfalisch lied. Ho*at. Lib. II. Epist. II.  OVER GEESTEN E N GEESTEN -ZTENDERS. s VAN DE BRONNEN DER BEDRIEGLYKE GEWAARWORDINGEN. §. I. Soorten der bedriegtyke Gewaarwordingen. Gewaarwordingen roemen wy alle dis veranderingen in en by ons, waarvan wy — ten mir.lt.en cenigzins, — bewust zyn. {*) (*) Want volfirekt duiftere gewaarwordingen , waarvan wy zelv'in't minst niets weeten, verdienen meerden naam van veranderingen , dan dien van gewaarwordingen. Verdedigers van volftrekt durftere denkbeelden, waarvan 'er veele zyn, zullea wel deze Leer niet goedkeuren; doch, daar ik, elders, de volftrekt duiftere denkbeelden, naar ik meen. alle waarde heb benomen, zo wyze ik deze & Par-  4 Soorten der bedrieglyke Zy verdoelen zig, heel natuurlyk, in tvjü klasfin. Want, voor zo verre wy inwendige veranderingen, welke men ons denkend Wezen gewoon is toe te fchryven, gewaar worden, zo draagen zy den naam van 'inwèridïge gewaarwordingen; cn , voor zo verre wy gebeurdtenisfen en veranderingen bemerken,welke men ons lighaam toeichryft, zo worden zy beflempeld met den naam van uiterïyke gewaarwordingen. Edoch ik wil my in geen gefchil inlaaten /net hen, die de gedagten nopens de veranderingen orzes lighaams , welke van geene werking eener uiterïyke, of buiten ons bcftaande,zaak haaren corfprong hebben, maar haar beftaan aan onze inwendige lighaams-gefteldheid moeten danjcweeten,onder de inwendige gewaarwordingen willen rekenen, als by voorbeeld de Partyen na myne Anthropogifche Ap!.oristnen,\ r. aanm.i. als mede na myne verhandeling vou Ahndftngen und Vijionen, ., H u t c h 1 n s o n s hiftorical EJJ'ay, conct rjilug fffii.c./.crafi, cap. 4^.  hedrieglyke Gewaarwordingen. §. a. if de voeten der vrouwen, welke men van to« ve:y verdagt hield, met koorden krüifelings over malkander,zettende haar alsdan op een kleinen.laagenftoel zonder leuning, en bewaakte ze, in deze houding , vierentwintig uureft , zonder ze te laaten eeten of flaapen. Met een vast vertrouwen verwagtte men eene zigtbaare verfchyning, van de, den Hexen toegedaane, behulp, zaame befchermgeesten of Duivels, dewelke — geiyk men toen geloofde—-haar' bloed zouden uitzuigen. 0:n allen toegang, voor de Duivels niet te fluiten, maakte' men een klein gat in de deur, en, dewyl men beducht was, dat deze kwaade Geesten in de gedaante van fpinnen of vliegen' mogtcn verfchynen, om hunne wézen'.yke tegenwoordigheid voor de wngters te verbergen, zo wierd bevel gegceven, om cie vloer en planken alle oogenblikken te' veegen, en alle fpinnen en vlieger,, welks men gewaar wierd, dood te fl'ian, Vond men nogtans, naa alle deze gedaane moeite, nog eene fpin of vlieg c-an moest die de belchermgecst, of toegevoegde Duivel der Tovorhc* we-  iz Verbeeldingskragt, de eer ft e Bron va-a zen. (3) — Miar is dan die iets bovenna» tuuilyks,wanneer men, naa een naarftig veegen en fchoonmaaken der vloer en planken,nog eene vlieg of fpin befpeurd?" kan zig dan geene éénein eene fcheur hebben verborgen gehouden ? kan ze niet door het gat in de deur binnen gekomen zyn , alhoewel men deze opening voor het binnen komen des Duivels had befiemd? Men kan tog van eene vlieg of fpin niet eifeken, dat ze uit ontzag en agting voor Beëlzebub, van het gat, voor dezen beftemd, moest blyven. De grootfle Monarch immers moet wel toelaaten, dat (3) Van den Bezeetenen te Laon word gezegd dat de Duivel (Beëlzebub) in de geftalte eener' vlieg , in en uit den mond is gevloogen. Zie. Layer de jpectris, pag.. 509. En deLancre de Vinconjlance des Demons, pag. .506. gelooft, de Duivel verfchyne, zomwylen, in de geftalte van een groote vlieg of kapél. Eene Hex, met naame CatharinaRetzin, zeide zelfs, dat de Drivel by haar eene vlieg geteeld hadt, en zy w;eHt verbrand. Zie felt/ame Gefchichte van den Hofmedicvs Fiutsch te We war, 3 Th. I. Ge* fehithie*  hedrieglyke Gewaarwordingen. §. a. 13 dat eene moedwillige vlieg op zyn' neus gaat zitten. En hoe ?■ wanneer zig de Duivel, onder het beeld van eeneVloo, luis, enz. in de kleêren der Hex hadt verborgen; want dat moest hy tog wel kunnen doen, naar het gevoelen der geenen, die gelooven, dat hy in de ge- , daante eener vlieg kan verichynen? Welke zotternyen! Uitgedelgd mdeten alle Hexen-dagen zyn uit het boek der tydenl Wat betreft de voorbeelden, uit de ondervinding , welke ons tot de verbeeldingskragt, als eene eerde bron, waaruit ze ontdaan, opleiden; daartoe brenge ik, voer eerst, zodanige gevallen, waarby, heel zigtbaarlyk, de leevendigheid der Phantafie of verbeeldüigakragt werkzaam was, om de denkbeelden van de inwendige veranderingen der Ziel te misvormen. Wanreer iemand alle zyne gedagten op een afwezend, of vervolgens eerst werklyk wordend vooiwcrp vestigt , en als in eén punt vcièenigc; dan kr'ygt de gedagte, welke de Ziel ocKdig hcudtfeene al te groote leevenA 7 dis-  14 Perheefdïngskragt, de eer ft e Bron van digheid, welke de klaarheid eener werklyke gewaarwording van een tegenwoordig zynde voorwerp evenaart: wat wonder dan, dat de mensch geloove, dat hy de zaak als tegenwoordig bevinde. Wat nog meer is, de al te vuurige ver* bcelding, en het al te fterk verlangen ra eene zaak, pleegt zelfs het onderwerp, het welk eene enkele eigenfehap en hoedanigheid eener ïelfftandigheid is, in eene op zig zelve beftaaade zaak te vervormer;. Maria M ac-d ale n a van Pazzis bezat eenen zo hoogen graad in de liefde, dat ze in eene verrukking, eenigen tyd onbeweegelyk en gevoelloos lag,tot dat ze door het fter inbeelding meer bedekt is. Doch dit moec ons niet vremd voorkomen , gemerkt, in dergelyke opgetekende Historiën , alle voo' af gegaane en verzeilende omftandigheden niet altoos worden opgegeeven» waar door men de bron en oorzaak van zulke dweepige denkbeelden opfpooren kan. Daartoe behoort onder anderen, dat ier  40 Bydragt derVerbeeldinge by inwendige iemand eens gelooft zou hebben, hy ware eene Schüdpadde, en daarom vooralle menfehen moeste wyken, om niet vertrapt te worden. Van het zelfde flag was de verbeelding van zekeren Italiaan, welke zig voor een gerstkorrel hieldt , en daarom zwaarigheid maakte, om uit te gaan, ten einde niet door één der hoeaderen te worden opgegeeten. Even als een ander, niet verre van Padua woonende,zig voor eene Raap aanzag; en Cao sa meldt van een beroemden Godgeleerden te Oxfirt, dat die zig zelfs voor eene glazen fles hadde gehouden. Virgilius verhaalt van de dochters Praeti, dat zy hadden geloeft, zy waren Koejen, en hadden daar» om de ftem van deze nagebootst. Gai.enus en Avicenna brengen mede verfcheitie voorbeelden van zwaarmoedige menfehen by, welke zig vooraarden vaten gehouden, en daarom het aantasten en aangrypen zeer verbooden hadden , om niet, door het breeken , een einde van hen te maaken. Anderen hielden zig voor vogels, en bootlten daarom, mee hnnne Armen, dc beweeging-van vleugels na.  aandoeningen des Lighaams. §. 3, 4! na. Thomas Bariholinus (6) geefc een voorbeeld van een groot Dichter te Amfterdam , welke zig vast verbeeldde, dat zyne agterpoort Qodex) van glas was, en breeken zoude, indien hy 'er op ging zitten. Nog andere voorbeelden kan men'daar na leezen. Inmiddels bevroedt de rede , hoe iemand — zelfs wel zonder alle blykbaare verandering in het lighaam , —menig averechtsch denkbeeld tot de grootfte leevendigheid, evenredig met de duidelykheid eener gewaarwordinge , kan brengen. Daartoe is , mogelyk , een al te leevendige droom alreeds genoeg. Want wy weeten voorbeelden genoeg, dat menfehen gedroomd hebben , als of hen deze of geene fomme gelds van een' vriend Wjerdt toegeteld, en die hun droom zo duidelyk was , en eene afbeelding van de geld- fpecien , van derzelver getal, en alle andere omftandigheden behelsde; by voorbeeld, hoe ze (<5) Cent: i. Hijf: 79- pag: "7- Men zie me" de Jo. Au g. Ernesti in dïsp, de necejjit: revelal: div. pag: 36 feqq.  4.2 Bydragt der Verbeeldinge by inwendige ze dat geld in die of dat laadje lagen, het goud in 't eerde vak, het groffe zilvergeld in 'c tweede, de fchelüngen of zesdehal ven in het derde vak, er.z. zo geloofden zy by het ontwaaken , dat het eene werklyke bevinding , en niet een droom geweest was. Zy begaven z;g, by hun opdaan, na hun laadje, om 'er eerdg geld tot deze en geene inzigten uit te neemen, en ziet! toen ze alle vakken in het laadje ledig vonden, zo maakten zy een geweldig gecier , dat hen die geld ontdolen was: zy beriepen zig op hem, welke hen eerst den dag te vooren het gt;Jd hadt toegeteld , en dien zy 'er kwitantie voor gegeeven hadden, enz. Doch, toen deze voorgegeeven tocteller, gevraagd zynde , zelf niets van zulkeen voorval wist, en uit alle andere omdandigheden bleek, dat zulk een diefüal, naar den toedand van zaaken, onmogelyk was geweest, zo bleek, dat de over zyn verlies bedroefde flegts eene verbeelding en een' droom voor bevinding moest gehouden hebben. Even zo mogelyk is het nu mede , dat een mensch droome, hy zy eene fchild- padde  - ttandoeniugen des Lighaams. %. 3. 43 padde, en wel met zulke omftandigheden, met zyne grondbeginzels, welke hy, mo gelyk, in zyne jeugd, en by zyne gebrekkige opvoeding inzoog, overëenkomftig, dat hy daarom, door zulke vooröordeelen verblind, 't onmogelyke in zyne voordelling niet ziet, maar het voor iets wezen. Ijk houdt. Men heeft flegcs noodig , om daarby te hulpe te neemen, dat zulk een mensch, fterk van inbeelding, heeft gedroomd, God zegge tot hem in den droom: gy zult, tot ftraf voor uwe zonden , voortaan eene fchildpadde zyn. Die dweeper denkt, daar hem 't gefprek met God in den droom al te leevendig voorkomt; gy hebt deze ftraf door uwe zonden verdiend;God heeft zig, voormaals, onder het Oude Verbond, alreeds aan de menfehen in den droom geopenbaard; Hem is bet naar zyne Almagt mogelyk, u 't kruipen op den grond, even zo wel, als eene ftraf toe te kennen, als het met zyne magt inftemde, met de ïlang in het Paradys, het kruipen op den buik , als een ftrafeevolg zyner rechtvaardigheid te verëe- ni-  44 Bydragt der Ferbeeldinge by inwendige nigen. Ja, zelfs de dweepige yver, om God in alles tegelooven, wan- en bygeloovige begrippen van wonderen, welke hy, — misfehien in het Pausdom, — in een groot aantal ingezoogen heeft, doen hera alle twyfeling verbannen, welke hem zyne zinnen tegen de waarheid zyner ingebeelde geftalte voorleggen. Mendenke flegts aan de Maria Migo alena van Pazz's, Cathasinaw» Genus, en anderen, van welken ik vooraf gewag maakte. Wanneer menfehen eens overtuigd zyn, om te moeten gelocven, dac iets een woord van God is; dan pleegen zy, met eens volkome gerustheid, hun verftand te gebieden, zulk eene beweering goed te keuren, al ware zy ook nog zo flrydig. De yverige Mubamedanen maaken gcenede minfte zwaarigheid, hunnen Aleeran, volftrekt, in alles goed te keuren , alhoewel 'er, blykbaar, met de rede ftrydige, ja anders onhebbelyke dingen in voorkomen. Dat een zeker koning, op zyne reis,hebbe waargenomen, hoe zig de Zon, 's avonds, in eene pat, weike vol vuiligheid  Aandoeningen des Lighaams. §. 3. 45 heid was, gelegd hadde, en vroeg weêr opgedaan ware; (7) dat Abraham, op Gods bevél, vogels aan ftukken gefnee* den, en weêr leevendig gemaakt hebbe; (8, verwekt in hen geen' twyfel tegen de "waarheid: zo min als zig de laatere Jooden aan zulke plaatzen van hunnen Talmud, itouten, welke insgelyks tegen de waarbeid volftrekt aanloopen. Zy vinden zig niet geraakt wegens het verhaal, dat God den eerften mensch met twee gezichten en tweeruggen gefchapen, en hierop dezen mensch van malkander heeft gefaeeden, waar door Adam en Eva tot hun Beftaan kwamen: voorts, dat Abraham 74 maal grooter geweest ware, dan een gewoon volwasfen mensch, en ook zoveel hadde gegeeten : — waarlykeen goede Appetyt. — Een vogel hadde een Ey uit het nest haten vallen, waar door 60 dorpen onder water gezet waren. — My valt mede te binnen , in het jaar 1766 een oorfpronglyk ftuk te hebben geleezen , het welk in de fchriff (7) Sura xvin 87. (8) — 11 comm. 261.  46" Bydragtder VerbeeUinge by inwendige fchriftgaarde der Academie t&Jena wordt bewaard; (9) alwaar de Hofmeester M. . (io) zege: „ hem en zyne Medegenooten ware van God de belofte gedaan, dat de fchatten , in de aarde verborgen , ten voordeele der menfehen, weêr voor den dag zouden gebragt worden , en God hebbe hen bevolen, f a u st ü s Hdüenzwang , het welk een heilig boek was, en andere magifche boeken uit te vinden." —Te weeten mee oogmerk, om de Geesten te noodzaaken, hen de verborgen liggende fchatten san te wyzen. Want dit mensch geloofde, (11) „ het ware zeer wel mogelyk dat men de zwarte Geesten , door Gods byftand , konde dwingen en tugtigen , ja dat dit zeker, en hetzelfde ware, of deze tugtiging met een' vinger, roede, degen Of iets anders gefchiede." En by voegde 'er (9) Onder het opfchrift: ac7. judicia/, academ. die wider den Hofmeifter Hrn. Joh. Adolph. M... und Hrn. Kandidat juris Joc. Georg H... ergangene Unterfuchung betref., pto Geifterbefchwörungsbefchajïigungen, 1766, (10) Fol. 31. b. dO — 30.  aandoeningen des Lighaams. §.3. 47 'cr die zelfs by ; (iï) „ hy konde niet toeftaan , dat de zaakén, raakende de bezweeringe dergeesten , en andere, door hem en zyneMedegenooten tot dus verre ondernomen magifche beroeps • bezighe ■ den godloozc guichelaaryen waren •, dat het vee'ëer een Gode welbehaagclyk, en van Hem ze!v' bevol-en heilig werk was, het algemeene waare wclzynvan het ganfche menschdom bedoelende." Verder: pt^ „ hy ware van de Godlykheid zyner zaake overtuigd, al te wel wcetende, dat zyne onderneeming, geenszins, met Gods wetten (trydig, maar veeleer met dezelve volkomen inftemmend ware; kondeook, op verlies zyner zaligheid,van d:zen weg nooit afgaan , en zoude 'er , ten fpyt van alle vervolgingen , nimmer van afwyken ; veeleer, liever den dood ondergaan , dan 'er zig ooit van laaten afleiden." In een zelfden toon fpreekt de Medegenoot, Kandidaat H... zeggende: Ch) ,5God hebbs befebikt, dat hy eens in het gezelfchap van den (12) Fol. 3503) — 3<5- (14) — 21. b. en fol, 22.  48 Bydragt der Ferbeeïdinge by inwendig}; den Heer Hofmeeftcr M... ware gekomen, alwaar hem deze het genoegen in God hadt voorgemeld, het welk hy daarin befpeurde.dat hy de Engelen Gods aan zyn lighaam voelde, hoorde, en ook eindelyk hoopte, in eenen zigtbaaren ommegang met hen te komen. „ Dit hebbe hem bewoogen, om zig in het gezelfchap van den gemelden M... en nog een ander'te begeeven, en hy hadde het ook reeds, door bidden en eenen Gode welbehaagclyken Leevenswandel, zo verre gebragt, dat hy de H. Engelen zinnelyk voelde en gewaar wierdt, even zo zinnelyk, als wanneer hem een ander mensch aantastte. Wat konde nu wel deze verbeelding van M... en H... by hen in eene fchynbaare gewaarwording veranderen? Gewis, niets anders, dan de al ce ernftige wensch,om, door middel der Geelten ,fchatten te ontdekken, en de verbeelding, dat God hun voorneemen goedkeurde, en door de Engelen zoude onderfteunen Iaaten. Het verwarde gevoel, en de leevendige aandoening der leevensgeeften leidde hen tot het denkbeeld op, dat ze iets buiten zig ge-  aandoeningen des Ligbanms. §. 3. 49 gewaar wierden ; en watzoude dit werkend voorwerp zyn P Dat zekerlyk van hunnen wensch, de tegenwoordigheid der Engelen. jAcors Eöhme verbeeldde z;g ftyf en vast, dat hy eene (tem gehoord, een' Engel gezien en gefproken hadt; en neg. tans was het flegts een gevolg zyner inbeeldinge. Een zelfd oordeel veile ik van den Engelscbman, Jon. Df.e, welke insgelyks eene gemeenfchap met de goede Engelen voorgaf, zo als zyn wydloopig boek over zulke vcrfchynirgen , met eene voorreden van Casaobonus, uitwyst (if). Wat ik §. U. nopens de magt der ver» beeldinge heb voorgedraagen, verëenigd met het grondbeginzel.dat men Gode en Deszelfs Engelen, als mede de zalig a£gefcheide Zielen eene volftrckte goedkeuring moete geeven, maakt de zo ge noemde Tteurgie der Ouden (16) be« gry- (15) Voor 't overige kan men leezenM. Ja-cob Stolterfoht nothwendige Wahrheit und Ehrenrettung mder D. Jacob Fabricii Schrift: genaamd invictaprobatio vifionum, Lubeck 1647. 4. (16) Zie Walch. p/ii/of. Lexicon, op het woord, Thcurgie, i Th. pag. 1134 &c. ' Ca^r C wordt,  ,50 Bydragt der Verbeeldinge by inwendige gryrelyk , geevende ons teffens nadere denkbeelden nopens de fpoorlooze ver- beel- wordt, pag. 1135. gezegd: „de Theurgie is eene foort van ceremonieele Magie (toverkunst) welke op zekere plegtigheden, by de Ouden gebruiklyk, rnstte , en meerendeels in goëtia en theurgia verdeeld wordt, waarvan geene met kwaade, maar deze met goede Geesten te doen heeft. Weshalven men kan zeggen, dat de Theurgie op eene gemeenichap met goede Geesten aankomt, en eene weetenfehap is, om zig door allerhande Ceremoniën met dezelve bekend te maaken, en ze, tot zyn voordeel, op zyne zyde te brengen, zo dat men, door middel van dezelve, byzondere, en ongemeene werken doen moge." Anders is nog merkwaardig, dat Ammonius, met den bynaam Saccas, (dat is Zakkcdraager, om dat hy, in zyne jonge jaaren-, Korenzakken heeft gedraagen: Zie J. A. Fabricixjs bibL graec. Tom. IV. pag- i,59.)geloofde, dat Jefus, een uitftekend Ma» en vriend Gods, de bedorve Platonifche Wysbegeerte getragt hebbe, in haare zuiverheid weêr te herftellen , en dat die, inzonderheid, de Theurgie en verhevene Kunst verltsan hebbe, om de verbeeldingskragt zo te zuiveren, dat ze de Daemonen konde zien , door welker hulp veele wonderbaare dingen waren uit te voeren. Zie D. Bvsching in dem Grundrifz einer GefchichXe der Philofofhie, z TA. pag. 475 &c. en de daar aangehaalde Schry-  aandoeningen des Lighaams. §. 3. 51 beeldingen van den bekenden Schwe* DENBORG, KüHLMANN, TaSZO {l'j) enz. Schryvers. Zo verre kan het bygeloof , en de buitenfpoorige verbeelding zig uitftrekken , dat men de gevolgen der verbeeldinge voor pligten houd, welke de Christelyke Godsdienst voorfchryft. Wie eene uitgebreide kennis van de Theurgie wenscht te verkrygen , die vergelyke Joh. Ernesti Floerckii commentat. de crimine conjuratimis fpirituum,ejusprocefjïi &-poenis.Jenae 1721. cap. 6. pag. 84 feq. (17) Taszo geloofde, met een'Geest eene naauwe verkeering te hebben. Hy plagt, in het by. zyn van een vriend, zyn gezicht en oogen, esn tyd lang, onverwrikbaar na de glazen te wenden, en riep alsdan: daar komt myn Geest. Hierop fprak hy met dien Geest, in een verheven toon ; maar hy was de vraager en antwoorder te gelyk. S. Muratori della forza della Fanlafia , cap. 9. Dietrich Dietemann, in dem Uiiterfuchungen über den Menfehen, 3 Th. pag. 294 &c. verklaart dit gezicht op de volgende wyze, en zyne verklaaring verdient goedkeuring. Taszo zag eenwyl, onbeweegelyk, n» het glas; daardoor trok hy zyne Ziel af van alle uiterïyke aandoeningen, Hellende haar in een foort van verrukking. De aandoeningen der zintuigen verdonkeren zig, door zulke eene rigting der 00jen, na een onveranderlyk punt. Uaa de verdonC 2 ^  . ffi. Bydragt der Verbeeldinge ty inwendige enz. Ik wil van S ch w e d e n bo r g flegrs iets gewaagen. Zyne voorzeggingen en uiriu- Kering van de aandoeningen der zintuigen ontdaan, in het eerfte oogenblik der verrukking, allerhande verfchynzels, wanneer naamlyk de verrukking geen bepaald'voorwerp heeft. Men flaa, in diepe ge-' dagten, de oogen onbeweegelyk na den grond , en fpanne daarby de Verbeelding in; dan zal men allerleie, onbepaalde dyningen en beweegingen van licht en fchaduwe gewaar worden. Een nog hooger graad van infpanning, verëenigd met vast geloof, mi zal de Geest verfdryncn, bragt eindelyk etne fchyn voort, welke den verzinner toefcheen, dooi* het glas na binnen te komen , en dus zyn Geest te zyn. De blydfchap over het zien dezer fchim veroorzaakte , noodwendig , eene nog fterkere aandoening der inbeeldinge , en nu begon 't gefprek. Waar , wyl alle uiterïyke zinnen ophielden te werken, en cle verbeeldingskragt met haar eigen Schepzel geheel onledig was; zo wierdt hy niet gewaar, dat hy alleen fprak, terwyl hy meende, met den Geest te fpreeken: even als wy, droomende, niet merken, dat wy het eeniglyk zyn, die vraagen en antwoorden. De fterke aandoening der |Verbeeldinge, gepaard met de gedagte, dat een Geest de gewoone taal der menfehen niet mag fpreeken, "bragt den verheven toon des gefpreks voort. Wie nopens de Leevens - omïlandigheden vtn T a p»o meer wenscht te leeaen, dien wyze ik na  t&ndoeningen dei Lighaams. §. 3. 53 uitingen fcheenen heel yeclen toe , yan zo groote waardy te zyn , dat ze , ten opzigte van waarheid, met deGodfpraaken gelyk gefield wierden: daar ze tog even zo wel, als de voorzeggende Or.a* kelen van andere eigendunkelyke Propheetenen Propheteffen , gevolgen eener qvermaan'ge verbeelding zyn. Zodanige menfehen zyn meerendeels bedriegers — doch niet altoos voordagtelxke en misleide te gelyk. Want, even als zy zig door hunne leevendige , en hen zelvcn ten minflen zekere verhaalen , de goedkeuring van anderen te wege brengen, waardoor zy ze misleiden , zo worden zy door zig zeiven bedrogen,wanneer by hen een deckbeeld en een fchakel van denkbeelden een ai re groot licht van duidelykheid krygt, dat ze niet meer in flaat zyn, zulke gedachten van gewaarwordingen te onderfcheiden. En hoe flerk deze leevendigheid kunne toenecmen, kan men daaruit afneemen, om na Joh. Beatjmont Tra&at von Geijtern , vit het Engelsch overgezet door Theo dor. AsSCLE, Balk 1721. 4 pag. 147 &c. C 3  54 Bydragt der Verbeeldinge ty inwendige om dat zodanige Zieners van Geesten hunrie Ziel van alle uiterïyke gewaarwordingen geheel als aftrekken, hunne verbeeldingen, uit dien hoofde, eene veel grootere magt op hunne Ziel, noodwendig, te werk ftellen, dan van gewaarwordingen pleegt te gefchieden. Zy blyven niet meer meefter van hunne gedagten ;en hoopen en wenfehen zy eens een antwoord van Geesten,op eene voor hen gewigtige vraag; dan kan *t niet anders wezen, of zy krygen het ook,juist niet van Geeften, maar van hunne eige verbeelding; doch dit antwoord houden zy voor ingeevingen. Stemt hun antwoord, het welke zy geJooven, van Geeften te hebben gekreegen , met de waarheid der zaske In - — hetwelk, zomwylen, tog heel natuurlyk kan gebeuren, - dan ftaat de gemeene hoop opgetogen, geloovende, dat zulk een ziener van Geeften eener byzondere genade van God, en eener naauwe verkeennge met Hem, of wel met de Engelen en Zaligen waardig geagt werde. Dit alles, door veele voorbeelden, nopens den gemeldeoScH weden borg te ftaa- ven,  aandoeningen des Lighaams. §.3. 55 ven, agte ik wel noodeloos; doch iers , met myn doelwit inftemmend, wil ik, ter ophelderinge , van hem bybrengen. Zyn werk beftondt, gelyk hy van zig zeiven zeide, daarin, dat hy, federt meer, dan twintigjaaren,eenenaauwe verkcering onderhield met Geeften en afgefcheide Zielen, berichten uit de andere waereld van hen kreeg, en deze gedienftigheid,® door het mcdedeelen van nieuwigheden en voorvallen uit deze waereld, beantwoordde; — dat hy wydioopige fchriften over zyne ontdekkingen op/lelde, en ïomvryien na Londen Kisie- om het drukken derzelve te bezorgen. Eenige voorvallen met dezen Aamziener cier Geeften onder alle zieners der geeften, maar ook Aartsdweeper onder alle Dweepers brag. ten hem een grooten naam te wege.Want men zegd, — ó hoe veel wordt 'er niet gezegd en gepraat! — dat hy, omtrent het einde van het jaar 1761, by eene Vorftin wierdt geroepen, wier uitfteekend verftanden ongemeen doorzigt borg Hondenkat ze door dezen ziener van Geeften niet bedrogen hadde kunnen worden: — C 4 dat  5$ Byclragt der Verbeeldinge by inwendige dat hec oogmerk dezer Vorfrinne wel meer g weest ware, zig over de verbeeldingen van dezen Ziener der geeften te verlustigen, dan dat ze, met ernst, gewcnscht zoude hebben, om berichten uit de andere waereld door hem te krygen ; inmiddels gaf zy hemnogtans,byhet affcheid, een heimelyk bevel, hetwelk betrekking Jiadt tot zyne verëeniging der Geeften. Schwedeneorg verfcheen ook naa eenige dagen, geevendc een antwoord, waas o ver de Vorftin ten uiteiften verwon(leid ftondt, om dat het van die natuur was, dat ze iets ontdekte, het welk aeen ïccvcüüig mensch buiten haar bekend was. — By dit verhaal vinde ik my niet verlegen. Want, vaor cent} konde ik zeggen, wonderbaar is de zaak genoeg; maar is ze dan ook waar? Ten anderen, wanneer ik al 'e verhaal als echt aanreeme, dan * komt het my nogtans een overhaast belluit voor, wanneer men'er 't gevolg uit wilde afleiden, dat men deze gebeurdtenis aan heel bovenna;uurlyke oorzaaken mocte toefchryven. Kan dan niet Schwe,henborg by de Bedienden der Vorftin na-  aandoeningen des Lighaams. §.3. 57 navraag gedaan, en ze zelfs wel omgê" kogc hebben, — want hy zoude als een gegoed, privaat perzoon hebbengeleefd , — om dat geen te verneemen, wat hy tot een antwoord op de opgegeeven vraag Kondig hadt? 't Is waar, het antwoord zoude op eene zaak hebben gezien , waarvan niemand, dan de Vorftin, kennis hadt;- maar hoe, wanneer de Vorftin wel van deze gedagten geweest ware, maar dit niettegenftaande deze of geen Bediende kennis daar van gehad hadde? Enwaarom wordt dan deze zo in hetocg loopende vraag, en dit antwoord ntct ftipC opgegeeven P Misfchien ware alsdan de rede weldra te ontdekken , even als ik meene , het volgende geval-, het weüc van dezen Dweeper wordt verhaald, aV het wonderbaare te kunnen beneemen. Te weeten Mevrouw M.irtevilce, Weduwe van den Holkndfibin Gezande aan het Zweedfcbe.Hof, wierdt, door de Nabeftaanden van een Zilverfmit, om de' betaaling van een agterfhllige fchuld voor een vervaardigd Zilver-fervies gemaand; EXc Dame, v-aa. de goede huishouding en C « be-  §S Bydragt der Verbeeldinge by inwendige teftiering haares overleeden Gemaals overtu.gJ, geloofde volftrekt zeker, dat die icHuId , by het Leeven van haar Man reeds moest voldaan geweest zyn; maar* vondt, ,n de nagelaaten papieren, geen bewys. Hierom ontdekte zy , ZO veel van de waarzeggings.gaave van Schw». denborg gehoord hebbende, dezen haare verlegenheid, met bygevoegde bede, daar hy eene zo naauwe verkeering met afgefchcide Zielen onderhieldt, om haar een ophelderend bericht van haaren overleeden Gemaal, uit de andere waereld te dotn toekomen. Schwhdekborg was luertoe bereidwillig, geevende naa een.ge dagen, - zekerlyk, om dat hy de zaak eerst nader-overleggen moest, een uit het Ryk der Geesten ontvangen bencht, dat in eene kast, welke hy aanwees, en van welke de Weduwe meende dat volkomen ledig gemaakt was, nog een heimelyk laadje was, waarin de noo dtge kwitantie lag. Men zogt, en vond by de heimelyke Hoüandfcbe Correfpon' dentie , de kwitantien , welke alle gewaakie eifchen kragteloos maakten. — Te-  aandoeningen des Lighaams. §. 3. '5$ Tegen dit relletje - want daar houde ik het voor, - heb ik veel in te brengen, 1) Is de zaak zeer verdagt, om dat dit gansch verhaal gevolgd is na een ander, het welk, voorlang, van eene Predikantsweduwe te berde is gebragt, alleen met dit ondericheid , dat deze wegens een' eisch, welken men op haar, wegens haar' man deed, ontrust, 's nachts droomde, dat denoodige kwitantie in een verborgen laadje van eene beftemde kast lag, daar men ze ook vond. En hoe dit, heel natuurlyk, verklaard kunne worden , heb ik elders O-O volledig aangeweezen. 2) Dan ock kan hst wel wezen, dat die Weduwe dien Heer Schwidenborg heeft gezegd, haar Gemaal hebbe anders alle fchriften, raakende geld, in een bepaalde kast bewaard, en dat ze nogtans in deze kast , welke zy reeds hadt laaten ledig maaken, niets konde vinden. De Ziener van geesten overdenkt zulks, en hem fchiet te binnen, dat de kwi (18) In de Verhandeling vort AnJ'.dunge» und yijio'ier., pag. 334 etc. C 6  6b Bydragt der Fsrheeldinge hy inwendige kwitantie wel in een heimelyk fchtriflaadje konde liggen, zo als meermaalen was gebeurd. Hierom zegt hy: het noodige fchrift zal in een verborgen laadje der kast liggen. De Schalk gaf dit antwoord alleen ter proeve, denkende, misfchienisde zaak zo,en zooniet,dan kunt gy uwe Geesten nog eens of tweemaal vraagen, en u, in allen gevalle, by de Dame daarmede ontfchuldigen , dat alle goede dingen drie moeten zyn. Doch het gelukkige gevolg onthefce hem van deze verdere moeite. ' Nog eene eenige Scbwedenhorgfcbe historie wil ik boeken.. Omtrent het einde des jaars 1759 was nv> uit Engeland terug komende, op een middag , te Gottenburg aan land geflapt. *s Avonds , in gqzelfchap hy een Koopman zyndc, gaf hy het ganfche gezelfchap,, eensklaps, heel ontroerd, bericht, dat ■«hans te Stokhqlm in den Sudermalm een fterke brand woedde; maar naa verloop, van eenige uuren, en naa dat hy, zomis-vds, 't gezellchap hadt verlaaten, meld-. éi hy, dat de brand nu geblust was-, en Itjj; SfeO> en zo wyd. hadt verfpreid. Dit  aandoeningen des Lighaams. §. 3. 6t bericht zoude zig, weldra, door de goheele ftad hebben verfpreid, en naa twee dagen ware men eerst van de echtheid dezes Scbwedenborgfcben geziehts verzekerd, geworden, wanneer de berichten ühStoSboim met het zeggen van den ziener der Geesten hadden ingeftemd. — Nu! wat heb ik hierop te antwoorden? Deze tegenvraag: is bet wel waar? Waar zyn de getuigen , dat alles zig zo toegedraagen heeft? Men zal tog niet begeeren, dat men bovennatuurlyke en ongewoone dingen, voort, zonder onderzoek gelooven moe teAnders weet men,, dat deeze voorvegter van gezigten, by zyne verfchyningen, drieërlei verandering beweerde: 1) dat hy van het lighaam geflaakt konde worden ; dit ware een middenmaat tusfehen flaapenen waaken , terwyl hy Geesten gezien , gehoord en gevoeld hadt. Doch dit zy hem flegts 3 of 4 maaien gebeurd. 2).Dat hy, door den Geest weggevoerd wierdt,en wel zor dat hy, zonder op de itraat, waarop hy ging ,te dooien , in den geest aan heel andere oorden was;zelfs huizen , menfehen% Bosfchen , enz. elders duidelyk zag: dit C 7 ware  €i Bydragt der Verbeeldinge by inwendige ware hem twee of drie maa! gebeurd. 3) Dat hy, doorgaans en dsgelyks, volkomen waakende,menigerleieverfchyningen hadt. Hy meent, dat aile menfehen eene naauwe gemeenfchap met de waereld der Geesten hebben, fchoon hen de blykbaarheid der bevindinge hieromtrent ontbreeke, doch welke hem eigen zy, om datzynbinnenfte open gedaan ware. Het groote werk dezes fchryvers beftaat uit dertien deelen , vol zotteryen.fjsO De verborge Zin , welken hy aan Bybel-piaatzen hegt, is ongerymd genoeg. Dat de lighaams - gefield- heid (19) ©en uittrekzel kan men leezen, in S c h w e» benborgs und ander er irdifchen und himmli~ fchen Philofophie, zur Prüfung des Besten ans Licht geftellt von Friedrich Christoph Oetinger, Specialfuperintcndenten in Herrtnberg, WürtenbergerLands., Frank/, undLeipzig; Th. 230 5. in 8. 2 Th. 376 S. in 8. Daarby kan men voegen: Schwedenborgs Tractat von der Verbindung der Seele mit dem Korper &c. Frankf. und Leipzig 1770". Oetinger is zelf een aanhanger van Jacob Böhmb en Schwedenborg. Hierby moet ik aanmerken , dat men nu eens SwedenborGj daft weêr Schwedenborgfchryft.  Mandoeningen des Lighaarns. §. 3. 63 heid tot de byzoudere verfchyningen der geestenzieners, heel dikwüs, veel toebrenge,is ook wel buiten allen kyf. Wanc wie der Artfen weet niet, wat fpanningen voor ongeregeldheden kunnen aanregten? Daarom zegt 'er een zeker fchry ver van : (20) de fcherpziende Hudibras hadt ons alleen dit raadzel kunnen oplosten , want 2yne mecning is: „ wanneer een hypochondrifche wind in de ingewanden een" geraas maakt, dan komt het 'er op aan, welke eene richting hy neeme : gaat hy na beneden, dan wordt 'er een Sch.., van, maar klimt hy na boven, dan is het eene verfchyning, of eene heilige ingeeving." Verfcheiden hebben insgelyks den Geest van Socrates, voor iets ongemeens, of zelfs bovennatuurlyk gehouden, en geloofd, hy hebbe eene naauwe gemeenfchap gehad met eenen befchcrmgeest, — gelyk en parallel aan degemeenfchap van Schwedenborg met Geestenwaardoor (20) Zie Trdume eines Geijier/ehers erlaiitert .durchTraumcder Metap/iyjik. Kónigsberg, i?66, fag, 72 G-f.  64 Bydragt der Verbeeldinge by inwendige door hy in ftaat gefield wierdt, orn dingen te voorzeggen , welke, wat het voorweeten aangaat, aller menfehenkragtente boven gaan. Ja, een Ongenoemde heeft zelfs, in het duitfihe Mufeumr (21) den Genius (gelei geest) van Socuates met de wonderen van Christus vergtleeken, en den Socratifcbm Daemon zo voorge field, dat men zoude gelooven, hy ware de worgengel van den Christelyken Godsdienst. Doeh elk nadenkend mensch zal,, heel gemaklyk, het verbaazend onderfcheid tusfclien' de voorzeggingen van Christus en deszelfs wonderen, en de Socratifche voorzeggingen ontdekken en be-grypen kunnen , dat men van deze laatfle tot de eerfte niet zonder de gevaarlykfte fprongen kan overgaan ; de kloove xusfehen. beide is al te groot, zoo men alleen dit nagaat, dat de Socratifche veorzeggingen op voorwerpen van het gemeene Leeven zagen , en van die natuur waren, dar. ze. juist geene overmaatige Ziels-kragt vorderden. Naar recht en billykheid oordeelt 'er OO. Van de Maand Jumits T7-7.  aandoeningen des Lighaams. §. 3. 6$ 'er daarom een laater fchryver over, f") Zeggende: het ware zeker al genoeg geweest , wanneer de lchryver , in het Duitfcbe Mufeum, eenen waarzegger van dat flag, als Socrates was, met een geliefden Godlyken Propheet hadt vergeleeken — hoewel geen één van deze Propheeten zig daarmede ophield , dat ze den menfehen , by allerleie voorvallen des gemeenen Leevens, propheteerden , want dat lieten ze aan oude wyven en Socrates over. Zy voorleiden veeleer van grootere dingen, en tot verhevener oogmerken.— Het zoude den Heere Ver» gelyker nogtans moejelyk gevallen zyn , zo eenen waarzegger, als Socrates, welke van zaakjes des gemeenen Leevens een duister je nefcai quoi voorfpelde, met eenigen Propheet des Bybels te vergelyken*,den verheven Jes aïa, by voorbeeld, welke groote gebeurdtenisfen , omkeeringen van Volken en Landen reeds voorzeide, wanneer 'er, in de volgende eeuw, nog (22) m. Leoniiarb Joh. Karl Justi über den Genius des Sokrates, Leipz. 111%.  66 Bydragt der Verbeeldinge by inwendige nog naauwlyks een begin van te zien was. Misfchien hadt hem,by dien toeleg, eene heilige eerbied bevangen, welke htm tegenhieldc, om de Eerwaardige fchimmen van zulke verheve Godlyke Mannen, welke de lotgevallen der volken, van eeuw toe eeuw, in hunne Gode geheiligde zie{ 'nagingen, door de vergelyking met een voorzegger van geringe zaaken te beledigen. Doch daaraan moet ik nog twyfelen , om dat hem geen heilige vrees beving, toen hy 'er het affchynzel der Godheid — Jefus Christus mede vergeleek." Deze zelfde Sehryver heeft uk Plato, Cicero en Pi.utarchus, alle de voorbeelden van voorzeggingen verzameld, en getoond, dat men ze volgers de kragten der natuur begrypen kan. (23) Is (23) Wie de verfcheide gevoelens nopens de bc fcherm- en geleigeesten wil leezen , dien wyze ik na Joh. Beaumont Trailat von Gei ft ern , uit het Engelseh in 't Duitseh overgezet door T h eo d 0 r. Arnold, met de Voorreden van T h 0masius. Halle 1771. in 4. In het 2de Hoofd, pag. 19 enz. wordt van de Qelcigeeften, (genii) welke aan Socrates, Aristoteles, Plotititis, Por.  aandoeningen des Lighaams. §. 3, 67 Is my ooit eene voorzegging, en een gezicht aanftootelyk voorgekomen, dan zyn het die geene,welke ik in Jortins Kerkbiflorie, (14) van Ri c e Evans heb geleezen. Ik wil, daar het de zaak waardig is, de geheele plaats overzetten, en 'er alsdan eenige aanmerkingen by voegen. „ Ik dagt, ftaat 'er, ik ware in eene „ groote Zaal, als die op het Kasteel te Winchester;alwaar niemand was, „ dan phyrius, Jamblichus, Chicus, Sea/iger en Caf. danus worden toegefchreeven, taamelyk breed gehandeld. In het derde en volgende Hoofddeelen wort historisch voorgedraagen , wat de menfehen nopens Geefïen, door het gezicht, gehoor, en met SÜëc Zintuigen, Voorts door droomen ,toverkunften enz. hebben bevonden. Men kan daar veele onwaarheden van Gie.ten-zienders leezen. En, halaas! daar zyn, thans, nog veele Kemphaanen in het menschdom, welke, door de verdediging van zulke verhaalen, het verftand befmetten, en hierom eenen kwaaden reuk van zig geeven. (24.) Remarks on ecclefiastical Hiftory Jii hn?»fiïots xeti tv$*ntcn, London, printed for C. Dav 1 s in Holboum, R. Manhy and H.Sbüte Cox on Ludgate ■ hill, and J. Wohiston in Fleetftrcet 1751. 71. pag: 377 feq.  6*8 Bydragf der Verbeeldinge by inwendige dan ik en een Rechter, die op de bank zat. Toen ik my na het venlier n )ord„ westwaards wendde,en in myne vLkke hand zag; verfcheen my een gezichr, hoofd en fchouders (borstbeeld) als ,, Lord Fairf.ix, en voort verdween het «, weêr. Daarop vertoonde zig Lord ,, Cromivcll, en verdween ipsgelyks. Hem „ volgde een jong gezicht, liet welk eene ,, kroon op het hoofd hadt,en verdween „ mede. Een ander jong gezicht, 't welk ,, thans verfcheen, verdween, in wiens „ plaats een ander en derde kwam, welkeinsgelyks kroonen op de hoofden hnd,, den, welke op dezelfde wyze tot hu-v f, Niets wederkeerden. Als ik nu het „ binnenfte van myne hand vvrê-- r>a rr.y „ toekeerde , en aanzag; dan verfcheen ,, in haar niets meer. Dan wendde ik my ,, na den ReeVer, en zeide hem: zeven ,, zag ik in myne hand, en vyf van hen ,, hadden kroonen; maar, daar ik thans ,., myne hand omdraaide,, zo keerde het ^ bloed tot de aderen, en 'er kwam niets „ meer te voorfchyn. Hierop ontwaakte „ ik% — De uitlegging dezes gezichts is, « dat  'aandoeningen des Lighaams. §. 3. 69 „ dat naa Lord Crotnwell we'êr koningen" „ in Engeland zullen zyn; het welk ons" „ aangeduid wordt door de gecnen, wel„ ke allen gekroond naa hem verfchee,, nen: doch mogen de volgende geflach,, ten, naa de regeering van vyfkoningen , „ eene verandering des bloeds en koning* „ lyken Zetels verwagten. 1 Koning X: „ 30. De woorden, waarop deze plaats '„ ziet, zyn deze: de Heere dan zeide tut „ j e h u, daarom dat gy wél gedaan beet,-' „ zullen uwe Zoonen tot bet vierde gelid op„ den Tbroon lfrae.s zitten. De herftelling „ der Monarchie- wordt hier duidelyk „ voorzegd , even als de overgang der „ Kroone van het Huis S t va rt tot eene „ andere Familie. Doch in den eerften „ opflag fchynt de Propheet, wegens het „ getal der regeeringen \ óór deze gebeurd„ tenis, twyfelagtig te zyn. Hy telt in „ zyne hand llegts vier opvolgers der „ Monarchie, evenwel noemt hy vyf van „ hen, in zyne reden aan den Rechter. „ In zyne uitlegging zegt hy: deveian. „ dering zal naa de regeering van vyf Ko„ ningcn volgen; en dit niettemin wor- „ dei  70 Bydragï der Verbeeldinge by inwendige den wy, in het einde, door de betrek„ king op eene plaats van het tweede boek „ der Koningen , tot het getal vier ge„ weezen. Maar, juist deze omftandigj, heid maakt het woncferbaarc dezer zaa„ ke uit. Een oplettend opmerker (wcl„ ke, gelyk een oud fchryver zegt, de „ beste Propheet is,) konde redelyker „ wyze vermoeden, de Monarchie zou,, de , naa dat de verwoester derzelve,' „ Cromwell, weg was, weêr herfleid „ worden, en, wanneer ze vier of vyf „ genachten by hetzelfde geflacht bleef, dat het zo veel zyn zoude, als van de „ rustelooze verandering dermenfchelyke „ zaaken verwagt konde worden. Doch „ wy zullen vinden, dat 'er nog iets meer „ aan deze zaak was. De erf - opvolging „ van St uarts Huis wierdt, geduuren„ de den loop dezer vier genachten, afge„ broken, en deze omftandigheid wyst de „ Propheetduidelykaan. De viergekroon„ de Hoofden . welk e hy in zyne hand ?ag, „ beduidden Ca rel II. Ja co» II. de „ Koningin Maria, en de Koningin An„ ma. Vervolgeni worden hunner vyf ge-  aandoeningen des Lighaams. §. 3. 71 ï} genoemd, en zo veele waren 'er ook „ van dezelven. Want Koning Wtil„ lem Hl. deelde de Opperheerfchappy „ met Koningin Maria, en regeerde „ naa haaren dood alleen. Doch, daar „ hy van eene andere Familie was, indien „ de erfopvolging van Stuarts Huis gerekend wordt; zo komt 'er Koning „ Willem by, en hunner worden vyf. „ De fleutel dezer verklaaringe is de by ,, bel-plaats, waarmede hy befluit: « der Crom wblls regeering dagt, het Kapittel 2 Koning. X. — Hier vondt zyn geest (27) Waarvan ik 3 in myne Verhandeling von Ahndungen und Vifionen pag: 4.26 enz. breedvoerig heb gefproken. 9 5  Sa Bydragt der Verbeelding* by inwendige geest voedzel; hier fcheen zyne begeerte voldaan te worden, dat tog de Monarchie herfteld, en 't Koninglyk^ Geflacht den Throon weêr mogt beklimmen, het welk wel veelen met Evans yverigst gewenscht mogen hebben. Daar m in die Schriftuurplaats van vier genachten wierdt gefproken, welke den Throon beklimmen zouden ; zo wierdt zyne buitenfpoorige verbeelding, heel ligt, geleid tot vier Koningen , welke weêr op den Throon geraaken zoudea; weshalven ook vier gekroonde Koningen voor zyne verbeelding zweefden. Daarby fpreekt de H. Schrift, menigmaal, van Gods zegen aan kinderen, tot in het derde en vierde lid. Daar nu Evans, — welke wel, mogelyk, een totDweepery toe vroom man was, —het Engelj'ibe volk des Hemels zegen yverig tocwcnschte, vooral by de toenmaalige, muitzieke regeering onder Cromwell; zo vielen hem Gods beloften nopens den zegen tot in het vierde lid in. Maar waarom fpreekt Evans tot den Rechter ook van vyf gekroonde Hoofden, welke opCRoMVTSLt volgen? Ik hoop, myne '  aandoeningen des Lighaams. §.3. 83 ne Leezers zullen my toeftaan, do verbeeldingen van Evans — want waare Prophetien waren het tog niet,—volgens de wetten, onder welke de verbeelding (laat, te vcrklaaren; en dan vindc ik, wanneer ik eens — en wel met rede,zo als uit Evans historie blykt, mag onderftellen, dat hy, dikwerf, den Bybe! opgefiagen , en deszelfs uitfpraaken met zyne invallen heeft verc'enigd, dat het zeer wel mogelyk is , dat hy ook de plaats Ltvli. XXVI: 6-8. heeft geleezen, G$) toen hyde bevryding van Cïouwstts jok wensclue:rede genoeg,om nu van vyf sekroonde Hoofden te fpreeken, welke b de (aS) Daar wordt gezegd: „ ooi zal ik vrede „ geeven in het land, dat gy zult te flaapen Hg/• gen, en niemand zy, die ü verfchrikke: en ik "„ zal het booze gedierte uit het land doen ophoti- den , en het zwaard zal door uw land niet door,' gaan'. Gy zult uwe vyanden vervolgen, en zy "„ zuilen voor uw aangezigt door het zwaard val- len. Vyf uit u zullen honderd vervolgen, ert honderd uit u zullen tien duizend vervolgen: en „ uwe vyanden zullen voor uw aangezigt door het zwaard vallen." D 6  84 Bydragt der Verbeelding: by inwendige de vyanden uit het Land zouden jaagen. Wat kan verbeeldingskragt niet voortbrengen? en welke vreemde gevoelens zyn niet,door deze en geene fpksvondige toepasfingen van fchriftuurplaatzen, ontftaan ? Ter ophelderinge wil ik flegts dit eenige voorbeeld aanhaalen, dat verfcheide Roomscbgezinden uit Pfalm CXXIV: 7. de flrik is gebroken, en vcy zyn ontkomen, tot de gedagten zyn vervallen, dat een' dief, tot de galg veroordeeld, wanneer, by het ophangen de drop breekt,hetLeeven moet gelchonken worden. (29) Men (29) Zie Aefopus epulans, feu difcurfus menfaL inter confratres Petrinos curatos innocenter fine omnï offenfa tertïi promiscue pro cV contra habiti &c. francf.. & Lipf. ap: J o, Paul. Krans*, bibliop. Vindobon. 1773. Doch in dit werk vind men mede, hoe één der Geeftlyken heel verftandig inbragt, dat men met recht mogt onderftellen, de dief ware, fchuldiger wyze, door den Rechter tot de galg veroordeeld, en hadt dus hangen moeten, al ware de ftrop gebroken: want merkten de dieven of derzelver vrienden, datze op die wyze de galg ontloopen konden; dan zouden zy den fcherprechter zoeken om te koopen, dat hy eenen oniUrken ftrop nam. Vtrgelyk de al/gem: Deutfch.  aandoeningen des Lighaams. §.3. 85 Men brengt mede van Jacob Usserius of Usher, Aaitsbisfchop van Armagh , en Primaat van Irhnd, eene vervuld geweest zynde Voorzegging by, welke Cromwei-l ten'or.derwerpe hadt. Die naamlyk zoude tot Cxomwell, toen deze nog als Student te Oxfird leef» de, gezegd hebben, dat hy wel een groot Man zoude worden, maar de Kerk veel fehade toebrengen. Voorts zoude hy voorzegd hebben, dat Croi.iwells regeering niet lang duuren, maar het Ryk weêr aan den wettigen Erfgenaam zoude komen, alhoewel hy geene hoop hadt, van zulks te beleeven. (30) Niet minder heb- Biblioth. en wel den JLnhang zu dem 13 bis 24 Baden, pag 963. (30) M en zie das aUgcmcine hiftbtifche Lexicon, op het woord Ussïrics; als mede Jüchers Selehrten Lexicon, 4 Theil. 1751. op het woord üsïir, pag. 1745. voorts Richard Pfuui the lifi of the most re'v. Fatherin Go? James Usher, London 168Ó. iti\fbl, Leti Leevenvan Ouvier Cromwell: maar inzonderheid Joh. Conr. Schwarz diff. hiflorico-mcral. t'dtïciHium UJJ'èrii de Cromwellio, te Hatle 1702 D 7 «-  $6 Bydragt der Ferbeeldinge by inwendige hebbe deze Usseriüs over Ezecb: IV 6. gepredikt: gy zult de ongerechtigheid van. bet huis jriida draagen veertig dagen; ik heb u gegeeven eiken dag voor elk jaar. Deze woorden, door den Propheet tot de Jooden gefproken, bragt Usseriüs over op de Irlanders, beweerende, dat de Irlandfcbe Proteftanten, binnen 40 jaaren, de zonden der geenen, welke zy thans duldden , zouden draagen. Dit gefchiedde in het jaar 1601. En 'er waren nog geene 40 jaaren verloopen, of de Roomschgezinden maakten eene geweldige flagting onder de Proteftanten. Ook zegd men van dezen U s s e» ».ius,dathy eens, in eene Kerk te Londen eenen brand voorzegd hebbe, en, toen men hem verzogt, om rede van zyne voorzegging op te geeren, zo hebbe hy geantwoord : de zaak ware hem in de gedagte gekomen, en hy hebbe zig van deze aankondiging niGt kunoen onthouden. (31) — Doch alle deze voorzeggingen, zo gehouden : dan ook. vitae felc&trum aliqaot viro. rum, qtii dcolrina, dignitete tut piet al e inclaruere, Loiidini 1601. en wel;'» vita UJJ'erii, (31) zie Schwarz aangehaalde dij/ert, pag. 8. 9. 11.  aandoeningen des Lighaams. §. j. 8? zo ze wczenlyk gegrond zyn mogten,zyn niets meer, dan gistingen, vermoedens, welke, wegens den toenmaaligen tocftand en omftandigheden, met alle waarfchynlykheid, vooraf kenbaar waren, en uit dien hoofde ook eene zekere uitkomst hadden te wagten, zonder dat men bevoegd is,eene bovennatuurlyke bron aan te neemen, waaruit die voorzegging gevloeid ware. Een oplettend Leezer zal, uit het geen ik reeds by de voorzegging van Rice Evans heb bygebragt, hier eene natuurlyke rede kunnen ontdekken , hoe Usseriüs tot zyne voorzeggingen mogte gekomen zyn. En heel wel oordeelt een zeker Schryver, (3a) datUssSRius uit het Geftel van Cromwell, deszelfs verfcheide onderneemingen, en uit En~ gelands ftaatsgelteldheid enz. dat geen vermoeden konde, wat hy voorfpelde. Voorts zeide ik boven, dat de verbeelding van het eene gelyke tot het andere, in de uitgeftrektfte beduiding pleege te vervallen. En (32) De vooraf gemelde S chwarz, /. c. pag. 24 feq: 5' 26 &c.  83 Bydragt der Verbeeldinge by inwendige En dat dit zo zy, blykt inzonderheid uit het bygebragte voorbeeld van Catharima van Genua. Want dit mensch (33) voelde in 't begin eene fterke liefde, wel ■ ke niets minder, dan myftiek was, maar lighaamlyke lusten ten voorwerpe hadt. Men zegd van haar, haar hart zy ten dien tyde, dat ze van liefje jegens God nog in 't geheel niet was ontüoken, gehtcl vol vaa een helsch vuur geweest, en haare gaufche ziel hebbe zig met haatelyke gedagten, en met de gcilfle denkbeelden, welke eene onreine en onkuifche liefde pleegea te verzeilen, onledig gehouden. Maar, om dat haar een voorwerp ontbrak, na het welke zy deze haare onreine lusten konde leiden, zo gefchiedde het, dat, by haare geesteiyke befpiegelingen, dit minnevuur eene rigting tot een geestelyk voorwerp, tot God nam. Haare Verbeelding veranderde daarom de waereldfche liefde in eene geesteiyke,— en wat wonder! waeieldfche en geesteiyke liefde is tog liefde, — leidende haar tot (33) Zie Zi mm ik. man von der E.fahrung,  aandoeningen des Lighaams. §.3. 89 tot de gedagten , dat ze met eenen geestelyken Bruidegom was verëenigd. Wanneer ze al vol van zinnelyke aandoeningen was, welke in haar lighaam en bloed wierden verwekt; zo bedekte zy nogtans alle deze inwendige gewaarwordingen haarcs lighaams met de gedagten van de naauwlte vcrëeniging met Gcd. Eens kwam het haar zo voor, als of ze in eenen blaakenden oven gevallen ware, waartegen alle brandende ovens der waereld yskout v/aren , en daarop volgde eene flaauwte; haare kragten namen allengs af, en zy hadt, menigmaal eene fterke ftuiptrekking. By haare brandende liefde hadt ze eene aanhoudende koorts. Zy waakte gehecle nachten, en genoot, met 't innig» fte genoegen, hoewel liegts ingebeeld, de liefdekusfen van haarea Hemeifchen Minnaar, ja, zy vloeide, eindelyk, geheel met hasren Bruidegom in Één zamen. (34) Uit alle de tot dus verre aangehaalde voor» (34) Nog andere voorbeelden kan men, in myne reeds aangehaalde verhandeling von Ahndungeit und Fifionen § 8. leeren.  90 Bydragt dtr Verbeeldinge by inwendige voorbeelden wordt de waarheid van het zeggen van een laater fchryver (35) regt blykbaar, wanneer hy zig dus Iaat hooren : „ gevoel zonder verftand is een Onding, en is aan dit, in alle opzigten, ondergefchikt; moet van hetzelve Leeven, voedzel .grootte,fierkte, werkzaamheid, leiding en zekeren gang k-ygen. *t Vernuft is het waare en echte Jenfo* riam (gemeene Zinplaats) van alle vooren onderwerpelyke waarheden, en van hetzelve mag alleen överëtnfteranriftg, eensluidendheid en Harmonie verwagt en gehoopt worden. He Heeren Geestdry vers en Dweepers zoeken flegts,daarom;, het gevoel en de verbeelding vórii? de rede te ftellen, en geene boven deze te ««rbeffbn j om dat zy 'er by hoopen te wimc-, meenende, kundigheden en Genie ifJv#Ffta*d) zonder arbeid en moeite, lof, aanla-g en grootfpraak van anderen te verkrygen , om dat deze hen moeten danken,en werklyk dankweeten, door middel van 't gevoel, het welk allen (35) In den Breleckcn, pag. 153. 154.  aandoeningen des Lighaams. §. 3. 91 len meenen te hebben, ia ftaat gefteld te zyn, zaaken en gevoelens te betwisten, welke hun verftand en verlichting, gelyk ze wel weeten , niet kan bereiken." In welke diepten van uitfpoorigheid zinkt de ziel, wanneer ze zig in onmogelyke verbindtenisfen fielt, welke zy zig als mogelyk verbeeldt! zy is alsdan — om zig van eene gelykenis van Abbt te bedienen, — een' reizi¬ ger gelyk, welke, om eene ruime ftreek op eenmaal over te zien, op eenen losfen hoop fneeuw gaat (laan. Wat zal de Dwaas daar zien? In plaats van zyne uitzigt te verwyden, zal hy in den hoop fneeuw zakker., en /yne oogen blinden. Dit is het oordeel, dat ik van alle Geesten zienders veile. (37) Menfehen, die den weg der verbecidiogskragc volgen, •hebben een blok, van eenige bonderde (35) Abbt vom Tode fürs Vacerland ,pag: g.\. (37) Schriften, waarin deze en geene gezichten van Geeften, als mede andere wonderbaare Gezichten worden verhaald, vind men , behalven de reeds in dezen 5 gemelde, beneden aan het einde van § 6.  02 Inyloed der Verbeeldinge de ponden zwanr, ftoodig, om 'er vaa afgehouden te -worden, §• 4- De kragt der verbeelding, door aanleiding der beweeging van bet Zmuwfap, zmder medewerking van een buiten den menscb bejlaindc voorwerp. Nog andere verrcbynzels vinden hunne oplosfmg in de beweeging van het zenuwfap, alhoewel geen voorwerp, buiten den mensch b.ftaande aan deze verfchyniels beantwoordt. Even als van dingen , buiten den mensch bëftaande, door hunne werking op de gevoelige leden des lighaams, eene aandoening der Zenuwen en des zenuwfaps volgt, waardoor — men ftaa my deze uitdrukking toe, — een denkbeeld als van buiten in de Ziel gebragt wordt; (rj zo pleegt ook deze of geene roering der Zenuwen, deze en geene bcweeging van het zenuwfap in d;s menfehen lig- haam (i) Zo als ik. in de Verhandeling von Ahndungen und Vifionen } 3. in 't breede hsb beweezen.  by de beweeging van het Zenuw[ap. 9$ haam, al hangt ze niet vaa dingen af, die hun Beftaan buiten den mensch hebban, een denkbeeld, met haar inftemmend en ovcrëenkornftig, in myn denkende Ik te verwekken, of een denkbeeld binnen in de Ziel te brengen. Daar ik dit, elders, volledig aangetooad heb; (1) zo wil ik 'er my, hier, alleen op beroepen, dat men voorbeelden heeft beleeft, waarby eene enkele drukking op een gedeelte der harfenen ook een byzonder denkbeeld, inzonderheid van lichten, heeft verwekt. (3) En wie weet niet, dat menfehen, in eene hecte koorts liggende, ook heel ongeregelde denkbeelden hebben ? kan nu wel hiervan eene andere rede werden gegeeven, dan de onregelmaatige bewceging der vogten en van het zenuwfap ? Büchn er (4) ftemt hier mede in, en geefc de volgende bewysredeop, welke ik dienftig oordeele, hieraan te haaien, Om dat naamlyk zegt hy ,de ziel uit de, in het zenuw- (2) Men zie aldaar } 4—6*. 12. (3) Ibid: pag: 55. _ (4) Inden wöchcntlichenhaUifcticn Anzeiger, voor het jaar 1750. mm. 21 pag. 330. &c.  ó4 Invloed der Verbeeldinge nuwfap ontftaane, en tot het fenforium commune (gemeene zinplaats) voortgezette beweeging, tot de buiten haar zynde lighaamen befluit; zo moet zy ook, by de uit inwendige oorzaaken ontftaane beweegingen daarvan vermoeden, dat lighaamen buiten haar voorhanden zyn, welke dezelve veröorzaaken. Wylen Prof. Meibr (y) heeft dezelfde gedagten, welke merkwaardig zyn. Hy zegt: wanneer wy dingen buiten ons, uiterlyk gewaarworden; dan werken deze lighaamen op de werktuigen onzer zinnen. Uit de harfenen gaan Zenuwen tot ia de werktuigen der zinnen. Gevolglyk wordt, in dit geval, dat einde der Zenuwen aller eerst bewoogen, het welk in de oppervlakte des lighaams is, of wel in deszelfs uiterïyke deelen. Deze beweeging wordt na binnen voortgezet, tot in de harfenen; ea alsdan ontftaateene uiterïyke gewaarwording. De ziel ftelt zig, by deze gewaarwording, aller eerft, de beweeging in de har- (5) Inden Gedanken von Gefpenftern, Zweyte Aupage, Halle 1749. pug. 23 &c.  by de beweeging van het Zenuwfap. 95 harfenen voor: daaruit beflaic zy het bed\n dezer bcweegieg, en daaruit het uiterlyk lighaam, 't welk dit begin veroorzaakt. Nu kan ik uit de ondervinding bswyzen, dat eene zelfde beweeging , menigmaal, in deZenuwea ontftaat, doch welke van binnen voortkomt. Is deze beweeging nu, onmerkelyk, van geene onderfcheiden ; dan is het namurlyk, dat de Ziel wordt bedrogen, en dat ze, by deze beweegingen, even zo, als by de gewoone moet denken , ten ware zy, door middel der rede, en lange ondervinding, den misflag ontdekte. De volgende bevindingen ftaaven zulks. 1) Een mensch, die de geelzugt heeft, gelooft, dat alle dingen buiten hem geel zyn, om dat zyne gezigts • zenuwen, door de bedorve fappen, inwendig even zo worden aangedaan, als het van buiten door de geele lichtftraalen gefchiedt. a) Wanneer onze ooren fuizen ; dan denkt men, buiten zig een geruisch tehooren,omdatdegehoor Zenuwen van binnen zo bewoogen worden. (6) 3) V\ anti eer1 (6) Brecder tan men hierover nateézeti myne" \ er-  oS Invloed der Verbeeldinge neer men in de fterke Zon gezien heeft; dan zweeft, een langen tyd daarna,, hec beeld der Zon voor de oogen. 4) Menigmaal fchynt het ons toe, als of 'er enkel vonken uit de oogen vloogen, en dit gefchiedt uit dezelfde oorzaak. (7) 5) VVieade cachtmerry rydt, die denkt, dat iets op hem ligge, daar deze drukking nogtans van binnen in hem ontftaat." Voegd men hierby de waarneemingen, volgens welke benadeelingen en verlies van zekere harfens-deelen ook het verlies van denkbeelden ten gevolge hadden; dan zoude men, gewis, zyn verftand geweld moeten aandoen , wanneer men de fteffelyke bydragt des lighaams tot.de denkbeelden wilde ontkennen. Volgens deze onderftellingen kan men nu begrypen , hoe iemand kunne gelooven, dat hy dit of dat gewaar werde, alhoe- Verhandeling von Ahndungen und Vifionen, pag; 458. &c. en Ni col ai Pathologie 5 Band, pag; 168 Cfc. (7) Zie myne Verhandeling von Ahndungeu, pag: 24 C-c.  by debeweeging van lietZenuwfap.§. 4.. 97 hoewel dat voorwerp niet voorhanden is, door wiens toedoen het denkbeeld zynen ingang in de Ziel kan vinden. Want zo dra in des menfehen lighaam, in de zenuwen en het zenuwfap,die verandering en beweeging weder volgt, alhoewel buiten alle medewerking van een buiten den mensch beftaande voorwerp, waarmede anders een denkbeeld en gewaarwording eener bepaalde zaak gepaard ging; zo ziet zig de Ziel gedrongen, om te gelooven, dat ze dezelfde zaak op nieuw gewaarwerde,die ze eertyds was gewaar geworden. Dit is ook de rede, waarom, zomwylcn\ menfehen ,in eene heete Koorts, in allen ernst geloofden, dat 'er eene kac enz. op hun wezen lag. Naar alle gedagten volgde, in hunnen ongeregelden toeitand, die beweeging in de zenuwen en het zenuwfap, zo als zy pleegt te zyn, wanneer eene kat op ons wezen ligt; des moest in de ziel het denkbeeld eener kat, die 'er was, zekerlyk ontftaan. En op dezelfde wyze geeft de beweeging der zenuwen en van het zenuwfap eene rede aan de hand, ter verklaaringe van beE drieg-  98 Invloed der Verbeeldinge by de drieghke gewaarwordingen, ten opzigte van hu gehoor en gezicht. Van beide zal ik iets aannaaien. Men heeft veele voorbedden beleefd, dat menfehen geloofden, iets te hooren, zonder nog'ans dat aan die gehoor een uiterlyk voorwerp h-d beantwoord Daartoe brenge ik het geruisen in de ooren, (8; en het luiden der (8) Waarvan de Heidenen reeds het bygeloof Voedden, dat het betekende, als of afwezende perzoonen van ons ipraken. Zie Plinius, Lib. 28. cap. 2. Scaliger in zyne-aanmerkingen over Ausonil-s cap. 16". haalt deswegen van een'zeer oud Poëet aan: G irrula quid totis refonas mihi noftibus auris? Nefcio quem dicunt nunc meminiffe mei. Hic qr.is lit, quaeris, refonant tibi noaibus aure«, Êt refonant totis, Delia te loquitur. Non dubie loquitur me Delia: mollior aura Venit: & exili murmure dulce fremir. Delia r.on aliter fecreta filentia noftis Summiffa, ac tenui rumpere voce folet. "ï weLk zaaklyk op het volgende uitkomt: Hoe komt het, dat by nacht myne ooren zo fterk klinken ï Denkt dan , (zo meend men tog) of fpreekt een men«ch van my 1 — Vraagt  beweeging van het Zenuwfap. §. 4. 99 -der klokken, (9) het welk veclen als eene e;ewaarwording hebben opgegeeven , alhoewel zulk een geluid, met deze gewaarwordingen inftemmend, niet voorhanden was. Veeleer lag de oorzaak in inwendige beweegingen des oors, al is het, dat de Artfen, by de naauwkeurige verklaaring nopens den oorfprong en 't ontltaan van zulke bedrieglyke gewaarwordingen onderling vcrfchillen. Nico- LA I Vraagt gy nog, wie het zy, van wien uwe ooreH ruifchen1? 'T is uwe Delta, die denkt, en fpreekt van u. Ja tog zy is 't: haar mond flaat zagte en zoete toonen; Een lieüyk windje brengt ze ftreelendtot myn oor: Juist even zo, als toen we in 't duister zamen fpraken , En zy my haaren trouw ten hatften plegtig zwoer. Pytiiagoras geloofde, volgens het bericht van A eli anus, (var. kift. lib 4. cap. 17 ) dat 'er in dit ruifchen der ooren iets Godlyks opgeflooten lag. (9) Laffe voorbeelden daarvan kan men inBEAumont.to Geiftern, volgens de duitfche overzetting? Paë- ll6 &c' leezen. E a  ioo Invloed der Verbeeldinge by ie lai (10) fchryft het ruifchen der ooren toe aan het fchielyk en lteik Haan der kleine flagadertjes van den doolhof des oors, wanneer daarby het oor van binnen droog is , of geen vocht genoeg hfeft, brengende daaromtrent voorbeelden by uit Du Virney, (m) Morgagnds, (ia) en Felix Plater. (13) Ook zegt hy: (14) eene fterke drift des bloeds,of eene vergadering van bloed na de ooren , en alles , wat te wege brengt,„dat het bloed te ftcrlc na de ooren gaat, ko'de, by derzei ver droogheid, een geruisen daarin veröorzaaken ; waaruit men kunne opmaaken, waarom het ont« (10) In de Pathologie, 5 Band, pag. 169 &c. (11) Abhandlung vom Gehör, pag. 176. (12) Van dem Sitz* und Urfachen der Krankhtit:n im\\ anatomisch medtcinifchen Briefe n. 9. (13) In het tweede boek zyner Bemerkungen, pag. 372. alhoewel de gemelde Nicolai zelfs aan de echtheid van het verhaal twyfelt, dat de ooren van eene zekere vrouw zo tlerk zouden geruischt hebben, dat het de omftaanders hadden kunnen hooren: inmiddels waren 'er nogtans verfcheide graaden van ruifchingen der ooren, (14) Ibid. pag. 179.  beweeglnge van het Zenuwfap. §.4. 101 ontftaat, 1) van zulke oorzaaken, welke liet bloed in eene fterke beweeging,gesting en ontfteeking brengen; 2) by menfehen, by wien het bloed te fterk na het hoofd gaat, als by hyfterifche en hypochondrifche perzoonen , by welken, door krimpingen en fpanningen in het ondcrlyf, het bloed te fterk na 't hoofd gedreeven werde; 3) van Krampagtige Zamentrek» kingen in den onderbuik en uiterïyke leden ; 4) van eene zwakheid der ooren, welke te wege bragt, dat het bloed fterker na de ooren heen ging, het ?y dan, dat deze zwakheid van ecr.ig geweld, het welk ,eertyds , ia de ooren hadt gewerkt» als vaneen'ftoot, flag, val, of van een ander toeval der ooren overgebleeven, of van 't gebruik van uitwendige middelen ontftaan mogte zyn. (iy) Het fui- (15) Morus, longa faraes jVomitui, percuffio, cafés, Ebrietas, frigus, tinnitum caufat in aure.— Schol. Salem. . Beweeging , hongersnood, het braaken, Jlaan en vallen Verkoudheid, dronkenfehap, zyn de oorzaak van het ruifchen der toren. E 3  loa Invloed der Verbeeldinge by de fuizen en ruifchen der ooren heeft eenerleie oorzaak, alleen dat daarby de ©oren meer vogtigheid hebben, (16) Ook moet men in het oog houden, dat naar het onderfcheid der wyziginge (modificatie) in de ooren, ook de gedagte raakend de hoertlanigheid des klanks, welken men meend te hooren , verfchille. Hierom gelooft menig een, een kloppen, brommen , fluiten enz. te hooren , al is 'er van alle deze gewaarwordingen geen voorwerp, buiten den mensch beflaande, dat ze bewerken konde. Ik ducht geen verwyt, wanneer ik hiertoe brenge die Ziekte, waarvan Scaliger dus fchrjft: (17) Orybantiasmus is eene Ziekte der verbeelding, waarvan de bygeloovige Oudheid de gedagte voedde, dat ze door de Corybantes (18) wierdt toegezonden.' Menfehen , aan O 6) In der wochenttiche-n Eallifchen An zeigen , voor het jaar 1750. n. 21. pag. 331. &<;. heeft Buchner mede eene verklaaring gegeeven..welke ik in de Abhandl. von Ahndungen und yifwoeii.pag. 458 enz. heb aangehaald. (17) In Catallus. 08) Deze waren, eertyds Priesters van Cybe- L b.  bewee-inge van het Zenuwfap. §. 4- l03 aan deze:Ziekte vast, ge'oovcn, Muziek en een Zingen te hooren, al is 'er geen uiterïyke klank voorhanden. Zy liggen met open oogen, en hebben hunne gedagten aanhoudende gevestigd op beelden : waarom men ook van hen , die met open oogen flaapen , zeide , dat ze deeden als de Corybanles. (\Q~) — Mat het gezicht is bet lf.. De afleidinge dezes woords is onzeker. Eenigen leiden het af var , kleppen.fiaan, om dat ze, als Jup'uer gebousen wierdt, met het liaan hunner Cyrnb'aalcn , zulk een gerammel maakten , dat Saturnus het fchreijen van Japker nfct hooren, en hem vinden konde. "Anders worden zy pok genoemd Curetes, en fliepe'n met open ougeri. Eenigen houden ze zelfs voor Daemor.s, of een foort van Geesten , enz. waarover men breedvoeriger kan leczen Hederichs Schullexïcon, op het woord Corybantes. (ia) Varro in Prometheo Satyr. Levi fomno mens fanorinae imagines Affatur , non nmbrantur fomno pupil!ae■. Het Animerend gemoed hoort klank, kan, beelden zien, Het oog blyft in den flaap aanhoudend open ftaan. Hierop zoude ook het zeggen flaan van Pl autus E 4 (L.  ïo* Invloed der Verbeeldinge by de het op dezelfde wyze gelegen. Gefchiedt in de oogen, hoewel flegts door eene in- wen- (L. V. c. 19.3 in e'e'ne zyner Komediën, over wiens Baain nog wordt getwist: Mecum habet Patagus aes morbus. By my is fteeds een klank van metaal, Een fchudden, en een kwaade koorts! Men zie de aanmerkingen, welke Gronovius over Macrobios heeft uitgegeeven. Patagus betekende het fchudden hunner hoofden , en ees den verwarden klank van metaal. Hierom zegt de Dichter: Nee te progenitum Cibelejus acre fonoro Luftiavit Corybas. U, by den klank van metaal gebooren, Verlicht nogtans niet Corybas. Claudianus Lib. II. in Rtiff'. fchynt ook hierop te hebben gezinfpeeld, wanneer hy zegt: Impaticmque fui morbus. En eene kwaal, met ongeduld vermengd. En Lucreti us: Sollicitae porro plenaequefonoribustiures. De ooren vol van klank , vol onrust en verdriet. Het woord Patagus komt af van na**™* ik klop met gedruisch. Want, wanneer den Corybantes eene vervoering aankwam, dan fchuddeden zy hunne hoofden, danften, en liepen de één tegen den anderen , fiaande mede tegen hunne metaalen wapenen.  beweeginge van het Zenuwfap. %. 4. 105 wendige verandering in het lighaam, die beweeging, welke anders van uiterïyke voorwerpen pleegt te ontdaan; dan kan de ziel niet anders gelooven. dan dit ook , waarlyk,zulk eene zaak buiten haar voorhanden is, welke deze modificatie (wyziging) bewerke. De waarheid dezer ftellinge wordt geftaafd door die voorbeelden, dat menfehen licht, vuur, vonken, vuurige kringen enz. meenden te zien , alhoewel 'er buiten hen dat geen niet was, wat deze veranderingen en denkbeelden had kunnen verwekken. Waarin nu mag wel —dreKyerandering of beweeging in het oog beltaan, welke in ftaat is, dusdanige denkbeelden te verwekken? Ik meen niet te dwaalen, wanneer ik deze verandering Helle in eene fchud.iing of beweeging vaa het net-gel\ke vliesje, welke eene overeenkomst heeft met die bcweeging,welke anders door vuur, licht, vlammen, vonken, vuurige ballen en kringen, bui-ert den mensch gevonden wordende, pleegt verwekt te worden. Dit wordt daardoor bevestigd, dar eene enkele drukking der ©ogen, menigmaal, een zien van licht, E $ vuur  IOC? Invloed der Verbeeldinge by de vuur, vlammen, vonken en vuurige cirkels heeft veroorzaakt; en deze drukking konde evenwel niets meer, dan eene tril. ling of beweeging van het nct-gel\.ke vliesje bewerken, waarmede mogelyk de daarmede verzelde beweeging van het zenuwfap gepaard ging. Hierdoor wordt insgelyks de waarheid zeer bevattelyk.dat menfehen, heel ligt, by eene fterke gesting, verhütinge des bloeds, in heetekoortzen, in hyftenïche en krampagtige toevallen, duizeling, hoofdpynen, aanvallen van krankzinnigheid, raazerny, zulke lichten, vonken enz. zien.(20)Deze grondftellingen geeven ons eene ontfluiting van verfcheide geest- verfchyningen , waarby de Geesten ïouden gefproken hebben; zo als ik dan, hierdoor, vervolgens, § 40. de verfchyning der Vrouw van Ebcrftein ten deelezal oplosfen. BayJfcE (21) heeft reeds eikend, dat inwen- di- (20) Men zie verder de meermaalen aangehaalde Sai/wlogie van Nicolai, 5 Band, § 106. pag (21) In zyn "Woordenbsek,, op het woord, H 08in eene aantekening^  beweeglnge van het Zknuwfip- %■ 4- V&f digc bevveegingen onzes lighaams, vooral in'de harfenen, - en daartoe behoort inzonderheid de beweeging van het zenuwfap, - aanleiding geeven tot rrretth gerleie verbeeldingen, zonder tusfchenkomst van een uiterlyk voorwerp. Hy zegt: „ men zoude niet alleen zeer ververmetel, maar ock dwaas zyn, wanneer men wilde beweeren, dat 'er nooit menfchen geweest waren, welke zig verbeelden, fpooken gezien te hebben; en ik geloof niet, dat de aller halsftarrigfte en fpoorloofte Ongeloovigen dit ook beweerd hebben. Alles , wat zy doen , komt op het zeggen uit, dat die menfehen, welke; geloofden, getuigen geweest te zyn van* de verfchyninge der Geeften, eene ongegronde verbeeldingskragt hadden. Men ftaat dus toe, dat 'er zekere plaatzen rade harfenen zyn, dewelke, wanneer ze op d^ze of geene wyze worden aangetast,. — en zulks gefchiedt door de beweging van het zenuwfap — het beeld van eenvoorwerp^ 't welk buiten ons niet wezenVyk beftaat, in ons verwekken, en makken, dat de mensch, wiens brein zo U £ ö g,e-  Io8 Invloed der Verbeeldinge by de gefteld, twee fclireeden van zig, een afgryslyk fpook, eene Furie, en een' dreigenden Geest meent te zien. Dergelyke dingen vallen voor in liet hoofd der aller ongelooviglten, of, wanneer zy flaapen, of wanneer hen eene heete Koorts aanrandt. Zouden zy zig, na dezen , verftouten, om te beweeren, 't zy onmogelyk, dat iemand, die waakt, en niet uitzinnig is, aan zekere plaatzen der harfenen,een* indruk kunne k;ygen, gelyk aan dien, welke, 'volgens de wetten der natuur, met de verfchyning van een fpook gepaard gaatPZyn ze gedrongen, deze mogelykheid te erkennen; dan kunnen ze niet antwoorden, dat zig een fpook„ nooit, voor hen konde vertoonen; dat is, dat ze nimmer, waakende, gelooven sullen , een mensch, of een dier te zien, wanneer zy in eene Kamer alleen zyn." Hierdoor wordt het verfchynzel ook verklaarbaar, dat zy, welke tog fpooken ontkennen, evenwel allen bevreesd zyn;. gelyk men Hobbes nageeft. Weshalven eek iJ a. y l e de vrees van Hoe bis toemat , en egt er m-deszelfs vrees en afkeer vaa.  beweeglnge van het Zenuwfap. §. 4. 1C9 van eenzaamheid geene noodzaaklykheid kan zien, om geeften en fpooken in te willigen.Hy zegt: (22) „Hobbes heeft zig kunnen verbeelden, dat eene zekere verëeniging van in zyn brein bewooge lighaamtjes hem zulk een gezicht konde voorftellen, alhoewel hy overtuigd was,, dat 'er zig geen Engel, noch de ziel vaa een geftorven mensch in zoude mengen. Hy is in den uiterften graad bevreesd geweest, en dus heeft hy rede gehad, om zyne verbeelding niet te betrouwen, wan»neer hy 's nachts alleen in eene Kamer was. Want door't geheugen heeft hy zig, tegen zyn' wil, het geen hy nopens verfchyningen der geesten geteezen , of hadc hooren verhaalen, weêr te binnen gebragt, hoewel hy niet geloofde, dat deze dingen wezenlyk waren. Dergelyke beelden, beneffens de bevreesdheid van zyn Geftel hebben hem lelyke pot» fen konnen fpeelen. 'T is meer, dan zeker, dat een zo ongeloovig, doch manmoedig Man, als hy, geweldig zoude ont» {22) In de voorafaangehaalde plaa». Ü 7  110 Invloed der Verbeeldinge by de omftellen, wanneer hy iemand hunner meende , in de kamer te zien treeden welken hy wist, dat geftorven was. Der' gelyke verfchyningen zyn in den droom zeer menigvuldig, het zy men de oniterflykheid dar ziele al, of.niet geloove. Wy willen onderfhellen, dat ze eenen waakenden Ongeloovigen eens waren overgekomen ; zo als zy hem in den flaap menigmaal overkomen ; danbegrypen wy, dat hy bevreesd zoude wo:-den , al ware hy nog zo moedig. Met veel beter grond mogen wy gelooven, dat Ho «bes daar door zeer verfchrikt zoude geweest zyn." Indien men verder niet ontkennen^kan , dat met alle onze gedagten zekere, daarmede inftemmende beweegingen van het zenuwfap, de zenuwen en vezels gepaard gaan; dan zal zig de-oor zaak i og in eenen hoogeren graad vertoonen, waarom leevendige denkbeelden der Zie! , welke nietdan eenevrugtder verbeeldinge zyn, met gewaarwordingen verwisfeld worden. Want, daar zig de. bewecging der zenuwen en van het zenuwfap , welke een denkbeeld, verzelt, ü haare kragt, naar de  beweeginge van het Zenuwfap. §.4. m de kragt en leevendigheid der gedagte rigt; zo kan *t niet anders wezen, of al te leevendige gedagten gaan gepaard met zulk eene beweeging van het zenuwfap, welke die beweeging evenaart, die eene werklyke gewaarwording eigen is. Wat wonder, wanneer de Ziel gelooft, zy werde het gedagte voorwerp gewaar. En dit is eene nieuwe rede, waarom menige menfehen hunne ingebeelde denkbeelden hielden voor denkbeeldenvan gewaarwording. Des de a. aangehaalde bevindin» gen nog meer begrypelyk worden. Wanneer dus menfehen , — wegens zwakheid, ouderdom en ziekte, -- gebreken hebben aan hunne gewaarwordings-werkuiigen, en ongeregelde bewcegingen in h.t/.enuwfap,inftaat zyn,om zulk eene wyziging te wege te brengen , gelyk anders- by eene buiten ons zynde,en in ons werkende zaak pleegt te gefehieden ; dan is het natuurlyk', dat zulk een mensch geloovc, dergelyk eene uiterïyke gewaarwording te hebben, gelyk ik elders, (23J by het voor- (23) In der Abhandl. vin Ahnd. und Viftontx*  na Invloed der Fenbeeldinge by dg voorbeeld van een Eerwaardigen Grysaart heb getoond, welke, in gezelfchap zyner beroemde Zoonen , een meisje aan tafel meende te zien, die 'er nogtans niet w3«. Deze myne verklaaring heeft ook Prof. DiETEMANKte Kasfel{i^) goedgekeurd. Uit dczegrondbeginzelsmeene ik bevoegd te zyn , dit gevolg te mogen afleiden , dat ons zekere gedagten , welke, eerty.is,by ons zeer leevendig waren, door fterke beweegingen in de lighaams - vogten zo dra wy ons-die geformie denkbeelden te binnen brengen , wéér in het helderft licht kunnen voorkomen. Want, zo dra eene voormaalige, naauwkeurig en fterk overdagte voorftelling by obs weêr wordt verTiieuwd, zo gaat 'er ook, noodwendig, eene vrjz\&ng(modificatie) van dit zenuw, fap, met de gedagte iaftemmend, mede gepaard. Is 'er nu teffens, uit hoofde van andere oorzaaken, by voorb. wegens eene koorts of andere ziekten, in de» menfehen lighaam en brein , eene buitenge- (24) In den Unterfuchungen über den- Men. fchen, 3 Th. pag. 280. C-e.  beweeginge van het Zenuwfap. §.4. 113 gemeen vermeerderde beweeging van het zenuwfap mede verëenigd; dan wordt juift daardoor ook die beweeging , welke vernieuwde denkbeelden s gemeenlyk , pleegt te verzeilen , verllerkt en vermeerderd, zo dat de ziel zig daardoor ook zulke herdenkings denkbeelden, met eene groote leevendigheid, en regt aanfehouwende te binnen brengt. Wat wonder derhalve, dat wy voorbeelden vinden van menfehen, welke voormaals gehad hebbende fchakels van gedagten, in eene heete koorts, zo naauwkeurig weêr voor den dag bragien , als zy, mogelyk, ten dien tyde, dat ze de voorwerpen gewaar wierden, zo flipt riet zouden hebben verhaalen en uitdrukken kunnen. Op deze wyze verbeelde ik my 't ge va', waai van Rho d'ig inus (25) gewag maakt. De Abderiten wierden , onder Lysimachus regeering, afgetast van eene ziekte, welke met eene heftige, brandende koorts begon , en z:g, op den zegenden dag,door een (ierk bloeden uit den neus openbaarde.Eenigen dree- ven (25) Aul. teeï. I. 30. e. 4.  ■ii4 Invloed der Ferbeeldinge by ds ven van zweet, dat een einde van de koorts maakte. Een zeer belagchelyke drift ver» zelde deze ziekte. Want zy wierden den leevendigea trek gewaar, om TreunP,:!en te fpcelen , donderende zelfs Jambü'che verzen uit, en wel het droevige geval van Jn;!ro:neda, door£«n>:7/wbefchreevcn, ea Per.feus woorden :,, de ganfche ftad was, weekelyks, met dergelyke treurfpelen vervuld, en het volk liet deze woorden hooren: ó Koning , gy lust der Goden en menfehen ! "Deze ongewoone uitzinnig, heid duurde een ty.j lang, tot dat de naderende winter en kouie een tinde van de ziekte maakte. Men is van oordeel, —. en wel op goeden grond, —- dat deze ziekte daar door begrypelyk werde, dat ten dien tyde , dat de bette zeer groot was, of midden in den zomer, Akhïlaus, een beroemd treurfpeeler, de historie van ^^w^dsarheeftgefpeeld, waardoor /.ig de Abderiten de oorzaak hunner ziek e in den fchouwburg op den hals haalden, en, wanneer ze zig de ver. tooningen in dit Treurfpel weêr voor hunnen geest bragten, zo vielen zy, d.or eene  beweeginge van het Zenuwfap. §.4. 115 eene ylhoofdigheid, op hetgemelde Treurfpel, dewyl hen , by nog gezonde dagen , Andromeda, en Perfeus mee Mcdufa, geftadig, voor den geest zweefden. Ik weet wel, dat men my zal tegenwerpen, hoe hec nog geene ten vollen beweezen waarheid zy, dat met elke gedagte der ziele eene aandoening in het lighaam gepaard gaat;maar,wanneer men aldezeleei(telling geene volkome zekerheid toeflaan wilde, haar égter zal , ten minltcn de hoogfte graad vaa waarfchyt lykheid niet betwist kannen worden. Want voor terst wordt • de waarheid dezer ftcllinge, door de algemeeue overèenftemming van alle uuerlyfce gewaarwordingen bevestigd, welke, zonder uitzonderinge, veranderingen in zenuwen en zenuwfap vorderen: P-n anderen is het buiten kyf,dat aPe fterke gedagten, begeerten en walgingen van het in uen mensch woonend, d.nkend wezen, zelfs merkelyk, en in de uiterïyke zinnen valleadc veranderi igen der zenuwen en fpieren ten gevolge heoben, zo als dit uit de AjFeften heel zigtbaar word. Want hoe konde anders de Schilder *n Tekenmees-  Il6 Invloed der Verbeeldinge by de mees'er in het gelaat van een mensch blydfchnp, droefheid, toorn enz. uitdrukken? En dit zelfde geeft een vasten grondflag tot de Piyfiognomie, of liever Patbognomie, al is het, dat ik geloove , dat Lavate rs fchoole al te uitgebreide grenzen der Gelaatkunde opgeeve. Is dit nu onwtêrfpreekelyk, dat fterkere denkbeelden, begeerten en veifoejingen met zigtbaare veranderingen in de zenuwen en fpieren gepaard gaan ; dan heeft men ook een goeden grond, om 'er het gevolg uit af^te leiden , dat zwakkere denkbeelden , begeerten en verfoejingen,, daarmede inllemmende of zwakkere msdificatien (wyzigingen) der zenuwen en van het zenuwfap meeebrengen. Voegen wy hieiby de vermoeidheid , welke de mensch by een aanhoudend denken gewaarwordt; voorts, de merklyke verandering in ons lighaam , welke uit de heftigheid der denkbeelden, als uit eene bron ontftaat, (26) en menigmaal zelfs eenen fchiely- ken (26) Daartoe beheoit, dat groote toorn by menfehen en dieren hunne vogten, inzonderheid het fpeek-  beweeginge van het Zenuwfap. §-4. 117 ken dood ten gevolge heeft ; (27) dan klimt de graad van waarfchyolykheid nog hoo- fpeekzel ve gifügt;en daarom ook de beet van toornige dieren, zo wel, als van toornige menfehen zo gevaarlyk is. En ] o h. S a m. S t r y k , in de dij}', de abolititnè, welke men in zyne zamengedrukte werken in fol. torn. II. pag. 82. vind, haalt zelfs een voorbeeld aan uit L e h m a n n chronic fp 'nenf. I. 4. e. 12. pag. 310. van een Edelman, welke eene Dame aan het Hof van Keizer CarelV. onteerd hadt, en daarom ter dood veroordeeld was, deswegen de geheele geftalte des veroordeelden in eenen nacht veranderd, en de ééne zyde des hoofds, waarop hy hadt geiegen,ten eenemaal grys was geworden. Toen hem nu 's morgens 's Keizers vonnis nader bekend gemaakt zoude werden, zo hadden de Afgezondenen, wegens de geheel veranderde geilalte. getwyfeld, of de in hegtenis gezette wel werklyk de veroordeelde Misdaadige ware, maar het vonnis nogtans uitgefproken. Naa dat den Keizer ook deze gefteldheid der zaake gemeld was , zo was dezelve van oordeel, dat de veroordeel 'e, door zyn berouw over zyne mishandeling, fterk genoeg hadt geleeden; waarom hy ook, doch met bevel, om zig van het Hof te verwyderen , vry wierdt gelaaten. Meerder voorbeelden kan men leezen in Ztjckert von Leidenfchaften ,pag. ïi. &c in myne Seelengtfchichte, 5. 9. P"g 99- in ^bhandlung von Ahndungcn und Vifm.en, pag. 31 &*.  Ii8 Invloed der Verbeeldinge by de hooger, dat met alle gedagten en veranderingen der Zeie, bewcegirgen in het lig* alwaar ik ook de moedervlekken, in hoe verre die uit de leevendige verbeelding der moeder kunnen ontftaan, aanhaale, fchoon 'er veele laateren aan twyfelen; voorts, hoe de enkele verbeeldingskragt de tot purgeeren onwerkzaame artfenyen werkzaam gemaakt hebbe: in Nicolai Gedanken voit der Verwirrung des Ver li an des, dem Rafen undPhantafiren. Uit deze gevallen wordt teffens begrypelyk, en zonder eenige verwondering kenbaar, hoe het zelfs wel gebeuren kunne , dat iemand 's na.hts; wanneer hy iefs voor een fpook houdt, hoewel 'er geen is, zo bevreesd kan worden, dat hy als geheel onkenbaar, en in zyne.geftalte ten eenemaal veranderd werde. Waarom ik ook in Lavaters verhaal, de fpectrts, pag. 117. niets byzonders kan vinden, wanneer hy zegt: Joh. Willing ontmoette 's nachts, in het Graaffchap Hanau, een fpook, waardoor — niettog, maar door zynen fchrik, hy zo zeer wierdt veranderd, dat hem zyne dochtersin het geheel niet meer voor haaren Vader wilden erkennen. En in hoe verre ik Lavaters oordeel, dat de fpooken dus, in e'e'nen nackt, iemand heel grys kunnen maaken, goedkeure, zal men uit het vooraf gemelde kunnen opmaaken. (27) Waarvan ik , in myne Abhandlung von Mtudungen und Vifionen, §. 12 pag. J34 &c. veele  bewecg'wge van het Zenuwfap. §. 4. 119 flghaatn, in het zenuwfap, de zenuwen en lpieren, gepaard moeten gaar, ■ Al het tot dus verre voorgefteldc, leidt ons, met eene volkomen overtuiging, tot de waarheid: dat hevendigere beweegingen van het zenuwfap of, o.n met de Geleerden te fpreeken, fterk ere ftoffé- lyke beelden ook de verbeeldingen in haare klaarheid en fteïtete vergrooten. De ondervinding geeft ons, in dit opligt, volkomen haare toefternmjng. Want wie weet niet, dat in ée'dgezelfchap de gefprekken zo veel te leevendiger worden , hoe leevendiger het zenuwfap, door den wyn en andeie verhittende dranken , in beweeging gebragt wordt ? Het zelfde geldt van de fterke prikkeling der vezelen en zenuwen. Des zy tot eene gr->otere en leevencTigere verbeelding gefch.kt zyn, die fynere vezels bezitten. En weeten wy niet, dat de Vrouwen in leevendigheid van verbeelding, alle Mausper- zoo- veele voorbeelden heb bygebragt. Voor 't overige kan men hier mede vergelyken , wat ik vervolgens j. 13. voordraage.  120 Invloed der Verbeeldinge hy zoonen, by wyze van vergelyking, den voorrang betwisten ? Gewis , om geeneandere rede, dan om dat zy fynere vezels hebben. (28). Juist daarom zyn zy ook ongemeen bevreesd, en elk geruisch , vooral 's nachts, wanneer zy de wezenlyke rede daarvan niet ajnftonds zinnelyk kunnen ontdekken, verwekt in haar denkbeelden van fpooken . geesten, en dcrgelyke veiTchynzels. S v. Invloed, der verbeeldingskragt by u'ter/yke gewaarwordingen, of zodanige , w:!kt door een voofwerp, van den mensch cmderfcheiden, verwekt worden. Boven heb ik alreeds te kennen gegeeven , dat de verbeelding zig , naar het grondbeginzel, werkzaam bewyze: gelyk brengt gelyk voort, in de uitgebreidfte betekenis. Des moet ook deze regel zyne waarde by uiterïyke gewaarwordingen be- (a8l Zie Meier Anfangsgründe aller fctïóncn Wisjcnfchaften 2 Band, pag. 296".  uiterïyke, werkende dingen. §- 5. 121 bewyzen , en de ondervinding verrykc ons met genoegzaame voorbeelden , die deze waarheden buiten tegenfpraak ftel-o len. Wanneer by voorbeeld, 's nachts, van verre een wit fchynzel — mogelyk van een opgehangen hembd,het welk de waschter droogen wil, — befpeurd wordt, 't welk zig beweegt; — om dat de wind in het herribd waait, — dan is de verbeelding voort werkzaam, om den fchyn in een leevendig fchcpzel te vervormen. Eene Non met eenen witten fiuycr geeft dergelyk een fchynzel, eene zelfde werking op de gezigts • werktuigen; des denkt de mensch, het zal eene Non zyn. Maar hoe komt die hier, denke hy, daar mogelyk, in het geheele Land , geen Nonnenklooster is. Het Geheugen roept, aanftonds, de in de jeugd van de Kindermeiden en Minnen aangehoorde verfchynzels van geesten en fpooken voor den dag. Rede genoeg, om den witten fchyri in een' Nonnen • fpook te hervormen.' Zo weet ik ook een geval van eene zekere Dame, welke, wegens het verfchynzel van de fchaduweeeHes fpooks aan den muur, heel F dik- "  122 TVerkzaamheid der Verbeeldinge, dikwils wierdt ontrust, en vooralle gevoljrcr. vaneen herhaalden fchrik bloot ftondt. . B'eekheid van wezen en lippen, hartklopPing, èri geftadige angst deeden duchten, cac de fchrik , aïie zyne werkingen mogt toonen, vóór dat nog het verftand over deszelfs voorwerp behoorlyk en regtmaatig dagt. Weshalvcn men voornam, een nader onderzoek te doen. En ziet! de geheele aanleiding van dit vervaarde beeld was een lang olie. glas, met een rond ftopzel gellooten. Dit glas, wanneer het 's avonds by de kaars, zo wicrdtgeplaatsr, dat het zyne volkome fchaduw aan den wand konde vertoonen , gaf het beeld van een lang, aan den muur ftaandmenseh. Men nam het flopzel van dit glas, en nu •verfcheen de fchaduw zonder hoofd. Hoe veele dergelyke fpook- verfchynzels zoude men kunnen onthalzen en rabraken, indien de zwakke ftervelingen maar moeds.genoeg b-.zaten.' Aan mynen regel hebben ook de verfchynzels, welken men in wolken wi!'gezien hebben, roeden, zwaardea , heirlegers enz. hun beftaan te danken, waarvan men in oude Chroniken zo veel leest.  by uiterïyke, werkende dingen. §. 5. iaj leest. De toverkragc der verbeeldinge ftrekt zig zo verre uit, dat ze zelfs de bloote zamenvoeging van meerdere dingen tot ééa'onderwerp'vervormt,en eene eigenfchap der céne zaake tot eene eigen* fchap der andere maakt. Haare leevendigheid, en haar vuur beheerscht den mensch dcrmaatc, dat hy zig buiten ftaat gefteldziet, om zulk eene ingebeelde vertooning aan de wetten des verftands en oordeels teonderwerpcn. Wanneer, by voorbeeld iemand 't vuurige fchynzel van gevleugelde St. jfans wormen, welke zig in Ita* lieen het noordclyk^«ffr/f«(eri elders) by ftruiken, en op takken der hoornen ophouden , by en rondom den boom of ftruik ziet; dan gelooft hy, dat hy een vuurigen boom of ftruik zag. Des fchryft hy eene eigenfchap, welke een ding, met den boom zamen beftaan de toekomt, aan den boom toe. Hier toe brenge 'ik mede dit geval: iemand hoore eeri fmakken, het welk van eene natuurlykeoorzaakontftaat,die naby eeneandere zaakwordt gevonden', enbefluit daarom, dat'er deze tweede zaak de oorzaak van is. Zo liet zig eens te Angsburg, F 2 op  ia4 Werkzaamheid der Verbeeldinge, op het Kerkhof een fmakken hooren; daar kwamen veele menfehen na toe, om hunne nieuwsgierigheid te voldoen; zy hielden hunne ooren naby een graf, waaruit dit fmakken zynen oorfprong zoude hebben ; tot dat ten laatften bleek, dat het eene werking van jonge uilen was, welke in een gat van den muur der Kerke zaten, die'er raby was. (i) 'T is waar, het gebeurt menigmaal,dat de verandering, welke door inwerking /van een uiterlyk voorwerp op onze gewaarwordings-werktuigen volgt, een denkbeeld verwekt van eene zaak, welke het werkend dingniet alleen zeerongelyk fchynt te zyn , maar 'er ook wetklyk zeer van verfchilt. Doch daarover moet men zig niet verwonderea, om dat de verbeelding niet zo zeer uit de wezenlyke geJykbeid der voorwerpen van het ééne tot het andere befluit; maar het is genoeg, dat iemand zig het ééne als gelyk met het an- (i) Zie die Brefzlatier Sammltingen vonNatnrund Medicin-wïe auch hieztt gehdrigenKunftund Litmatur géfc nichten 119 Verf ach, £ug. 83.  by uiterïyke , werkende dingen. §. 5. 115 andere voorftelle: en, zo dra die gefchiedt, verëenigt zig *t gelyk gedagte met de andere zaak, en de mensch zal dit gelyk gedagte in plaats van de andere —hoewel misfehien daarvan grootlyks verfchillende — zaak ftellen ,met eene gezwindheid , niet ongelyk aan die van een gochelaar, vooial, wanneer het in de plaats gefielde denkbeeld den mensch zeer gemeen is, en hy het of wenscht of vreest.Hierom oordeelt Tiedeman (2) te regt , wanneer hy zegt: „ by zamen be (taande denkbeelden is het ligt mogelyk, dat iemand 'c ééne voor het andere houdt , wanneer het ééne te leevendig is. By voorbeeld, eene Hem wordt van verre niet onderfcheiden gehoord;het is de ftem van myn Vriend, zegt de man, die dezen meteen fterk verlangen te gemoetziet: het is de ftem van myn vyand, fpreekt de bevreesde; 't is die van myn Heer, zegt de fi-iderende Knecht." §. VI. (2) In den Vnterfuchungen über den Menfehen, 1 Th. pag: 261. F 3  126* Werkzaamheid der Verbeeldinge §. VI. Vervolg, dat de Verbeelding, by veremigde dingen, inzonderheid gelyktydge, van het ééne tot bet andere bejluite. Daar de werkzaamheid der verbceldin* ge blykt, by het enkele zamenbeltaan der voorwerpen; zo moet ze, by de voorftelling van verüanigde dingen — dit woord in de ruimde betekenis genomen — werkzaam wezen.. Hiervan zal ons eene onweêrfpreekejyke ondervinding Verzekeren. Wie zal ontkennen , dat, by meerdere gelyktydig bevonden voorwerpen , of zodanige, welke, ten opzigte van tyd, onderling verëenigd zyn, het ééne 'c andere verwekke? (O Hy, die voordezen een' donderilag, met het in brand fteeken van zyn huis verzeld, gehoord heeft, zal, byhet weder ontdaan van onweêr, voort tot het denkbeeld komen, dat zyn huis, hy (i) En hierop rust het geheugen en herdenken «loor den zamtnloop van tyden.  hy gttyktydigt dingen. §. 6- ifVf hy zelf, of wel wat naast by hem is, door den-blikfem getroffen mogte worden. Deze gronattelling ftrekt zig mede uit tot alle gelyktydigc, voormaals gevormde denkbeelden. V/ie in de jeugd door menigvuldige verhaalen heeft gehoord, dat zig op middernacht fpooken lieten zien en hooren, wordt, op dien tyd, heel ligt tot de gedagten opgeleid, dat 'er zig wel fpooken werkdaadig mogten vertooi.en , waardoor hem vrees word: aangejaagd, en hy el'.: geluid, eik fchynzel voor eene werking eener fpook - verfchyning houd'. Een ander heeft, dikwyls , beelden der He:ilgen gezien, wel'.e met eenen glansen helderen fchynrondom het hoofd worden afgebeeld; zo word: hem ook 't befiuit gemeen, dat een heldere fchyn rondom het hoofd, het welk hyziet, een bewys zy van de heiligheid dezes menfehen. Weshalvcn wy zulke voorbeelden vinden opgetekend, waa;by deze wyze van befluiten , door veclen , voor onberispelyk eikend wierdt. Jnhannes Feborg mag hier ter opheb F 4 de-  ia8 Werkzaamheid der Verbeeldinge deringe dienen. (2) Deze was, in het Jaar 1524. Koninglyk Deenfcbe Secretaris. Zyn toeleg was, den Slotvoogd te Koppenbcgen] met naame Torbenne, den voec te ligten. Maar deze, daarvan onderregt, keerde de op hem gerigte pylen, om, en tegen zyn' vervolger, zo, dat het eindelyk dien Feburg zyn leeven kostte. Koring Christiernus hadt de zwakheid, zyn liefje op eene fchoone, van eenen taagen flaar, genaamd C 0 lom b ine, te vestigen; des moesten verfpiedërs den toegang tot Columbine bewaaken, en den Koning bericht gecven, wanneer iemand willens was , hem onderftcek te doen. Torbennï kwam met deze fpions overeen , en bragt ze zo verre, dat ze zig, aan zyn' wil onderwerpend, en hem gehoorzaam, den Koning aanbragten , als of Feburg met Columbine eene al te vertrouwde verkeering hadt. Dit was genoeg, om den Koning, (2) Men zie Refiexions d'un militaire fur l'utilitd de la religion pour la conduite des jirmees Cr U gouvernement des peuples. a Londres 1759» pag. 118.  hy aeïyktydige dingen. §. 6*. 119 fting , wiens liefde tot Columbine meer na eene ziekte, dan na eene faam* togt geleek, te doen befluiten, om Faburg te laaten ophangen, en T o r e e n • ne kreeg last, om dit doodvonnis te volvoeren. De Zoldaat, welke, naa de uitvoering van dit vonnis , in den nacht daaiaan , op de zaal der vesting , de wagt hadt, zag, tegen over de gerechtplaats (taande , eene vlam boven Feüurgs hoofd, en hieldt die evenzo wel, als veele anderen, voor een wonder; ja de Koning zelf, welke insgelyks dit fchynzel zag , nam het aan als een onweerfpreekelyk bewys van Feburgs onfchuld. Waarom, op zyn bevel, het* lyk met veele ftatie afgenomen, en' in de Hoofdkerk te Koppenhagen, met alle pragc wierdt begraaven. Torbenne daarentegen , moest de plaats van Fïbosg aan de galg innecmen,en, daar zyn lighaam geeneu heiligen fchyn van zig gaf, zo bleef hy hangen. — Elk die weet , dat zulk een fchynzel een enkel natuurlyk gevolg, eene fyue vlam zyn kan, die zal, zikerlyk, van dezelve geene heiligheid be.üujF f décu  130 Werkzaamheid der Verbeeldinge ten. Men ziet, menigmaal, zulk eene helderheid en glinftering, wanneer dehairen op het hoofd in 't duistere gekamd worden; en, wanneer men katten in het duistere ftrykt, dan ontftaat ook dergelyk een gevolg. Enkele uitwaasfemingen van dierlyke lighaamen , kunnen mede tot flikkeringen werden gebragt , al is het, dat de verklaaringen der Geleerden hierover verfcheide zyn, welke men, taamlyk volledig en breedvoerig, in het door my uitgegeeven Lèxitm van Waich (3) kan vinden. Want zo leiden eenigen dit verfchynzel daaruit af, om dat in uitwaasfemingen van dierlyke lighaamen , * verfcheide brandbaare deelenzyn, welke met andere fyne dingen, zuur, vlugtig zout, of beide verëenigd waren: de enkele lugt brenge, door haare beweeging, de deelen van zodanige lighaamen in eene trilling , en veröcrzaake daar door een licht. Waarom ook bezweete hembden een licht van zig zouden gegeeven heb- Cj) Op hit woord, Phosphorus, 2 Th.pag; 408 —419.  hy gelyktydigt dingen. §.5. 131 hebben. (4) Dat het zweet licht geevefl kunne, ziet men zelfs uit de gemeehfchap , welke het met pis heeft. Hoe meer wy zweeten, des te minder wieren wy. En van pis wordt de Pboipborus , welke eene lichtende ftof is, door kunst gemaakt. Wat in 't byzondcr het lichten van de hairen der dieren aangaat; zo voegen 'er anderen nog by, om dat de dieren, menigmaal , in de zon liggen, waarby ze veele lichtftraalen inneemen, zo ware natuurlyk, dat 's nachts, wanneer men deze dieren wilde wryven, de lichtftraalen van hunne banden daardoor bcvryd wierden, en'er een lichten of flikkeren oniftondt. Daarom zoude ook de rede, waarom de zeiden korsjetten der vrouwen , alhoewel ze geene zonderlinge warmte) ' medegedeeld kreegen , zomwylea , dóor eene vvryving hebben gelicht, gez$g|t moeten worden in de zonne- en lichjftraalen, welke zig met de draaden, die van de Zeiwormen, meestal, in de ipa. wierden gefpohnen', ten naaowficn hadde» (4) /'•'-' F*t- 4*3- F 6  131 Werkz&amlmd der Verbeeldinge den verëenigd, vooal, daar mee zulke draaden eene fyne ftof der dieren, waarin delichtftraalen konden ingeflooten worden, verenigd ware. Doch met deze verklaaring zyn verfcheiden nier. te vreden, en ik mag 'er ook myne Rem niet aan geeven. Genoeg, dat het phosphoresceerende lichten heel natuurlyk gefchiedt, en 'er verfcheide lugtverfchynzels, vuurige lichten, ftalkaarzen, de zo genoemde verfchieringen van ftarren, vliegende draaken , of de rydende merrie , vliegende vonken, huppelende geiten, brandende b-ilken, vuurige ballen, (y) het lichten der (5) De vliegende Draak, de rydende Merrie, 'vliegende Vonken, huppelende Geiten, brandende Balken zyn, op zig zelve befchouwd, een en hetzelfde, krygende flegts verfcheide benaamingen wegens de figuur, naar gelange de menigte van uitgewaaffemde ftof of de tegenftand der lugt vordert. Heel wel oordeelt hierover een ongenoemd Schj-yver in dem Grab das Aberglaubcns, 1 Sammt. fag: 14.7. wanneer hy zegt: de brandende of vuurballen , welke men menigmaal van den Hemel heeft zien vallen, en als de blikfem ontdoken, zyn een klomp , uit Zwavelige en andere daaiby gekomen iftoiien üeaaande., deweike, wanneer zig 't vuur ver-  by gelyktydige dingen. §. 6. 133 der St. Janswormen, Tan verrot hout, van verrotte vette Zeevisfchen, enz. ver- klaar- verdeelt en van malkander gaat, de vertoon ing eener berftendebombe maakt. Aan den vliegenden Draak hebben onverftandigen veele vremde dingen toegefchreeven. Hy trekt gaarne na de Schoorfteenen. Deze nu zyn de naauwe paffen, waardoor de Hexen en Kollen moeten trekken, willen zy op den Heu-, Bloksberg, of op Kruisftraaten komen. Naderde nu de Draak een' fchoorfteen ;z>kon deze niemand anders zyn , dan de Duivel, welke voor hem de Hexen in zyn Gevolg nam ; des de aanfehouwers den Draak, voormaals, niet zonder fchrik en beeven zagen. Maar zeer verdagt was de bewooner des huizes, na wiens fchoorfteen de Draak trok. Die moest mede tot de irreguliere Troepen des Duivels "behooren , envoor den houtflapel gefchikt zyn. — De gemeeneman, welke zig iels gevaarlyks by de gemelde Lugtverfchynzels verbeeldt,zal 'erzTjlang voorfchrikken, als hy 'er de natuurlyke oorzaaken niet van weet; daarentegen ophouden, zulk een vuurwerk aan een kwaaden Geest toe te fchryven , zo dra hy duidelyke denkbeelden daarvan heeft. Ik heb ook, in myne Abhandl. von Ahnditngen und yiftor.en , deze en nog andere Natuur-verfchynzels volgens natuurkundige grondbeginzel» genoegzaam verklaard. Men zie daar pag: 444. not. y. Westelven ik daarheen wyze. V 7 .  134 Werkzaamheid der Verbeeldinge klaaibaar door werden. Zo natuurlyk als het lichten van den vooraf gemeUen Feeurg konde ontftaan; even zo begrypelyk en natuurlyk, ware ook het lichten van Servi us Tullius indien 't als echt wierdt aangenomen , en an¬ dere perzoonen te-verklaaren; (6) zonder dat men b&voegd' ware, uit zynen glans rond- (6) Florus cap: 6". en myne Abhandl. von Ahndungen und Viftonen , pag: 444 C*c. Hiertoe behoort ook het voorbeeld door m. Schriver nopens den Godgeleerden Hierontm. w e ller, een tydgenoot van D. Luther, aangehaald; naamlyk: kort vöór zyn dood hebbe zyn Zoon en Knecht hem, toen hy op het bed lag te flaapen ..met vlammen omringd gezien : maar Wellek, naadat men hem wakker gemaakt, en hem van dien glans verflag gedaan had, hebbe gezegd: het zyn de H. Engelen, welke rondom ons zyn; ■wel eene vroome, maar nogtans bygeloovige verklaaring. Ook kan het nu niet moejelyk vallen , een ander dergelyk verhaalvan Chri st: S,c ii r i v e r te beoordeelen, wanneer hy zegt: dat boven het hoofd van een zeker vroom kind , (van een Predikant,) in de wieg liggende, een licht gezien wierdt. Doch dat dit licht den dood des Kinds hebbe aangetoond, dit wordt daarby verdigt.  ty gelyktydige dingen. §.6*. 135 rondom het hoofd tot iets verheven en ongemeen te"befluiten,het welk voortaan by hem gezien zoude worden. Daartoe brenge ik mede het voorbeeld , door H e l l e r (7) aangehaald, met deze woorden : „TeHernhofzo wel, als aan andere rondom liggende plaatzen heeft men gezien, dat de, den aden Oftoter 172?, in dezelfde (treek, voor den zo genoemden Hirzpalz (Hirtsplatz) opgehangen dief, Liborius HuNEFELD,van Hambacb, geduurende den nacht, lichtenlaaije gebrand heeft, 't welk men inzonderheid, in het begin van Maart lji5 , eenige nachten naa elkander,gezien wil hebben ; zo als dan Lerenz Wöller, GothaJcbe Jaager, en Schepen by het Ampt Getrgentbal, getuige', dit met zyne oogen gezien te hebben." Hoe zeer men ook, wegens eenerleie tyden , door de verbeeldinge, tot de uiterfte fpoorloosheden vervallen zy, blykt daaruit, dat veelen met alle voortvaa- rend- to)In den Thüringifclien Merhwürdigktiitn, #e Sammlung, Jena 172Ö. pag. 259. &c.  136" Werkzaamheid der Verbeeldinge rendhcid, een ernflig gelaat, en rasfe treeden, Hout genoeg waren, om te beweeren: „indien dezelfde gevolgen zou„ den blykcn, dat dan eenerleie dagen ,, in de week daartoe best gefchikt wast ren;" voorts, „ wanneer iets op ee- „ nerleic tyden, dit woord heel on. „ bepaald genomen zyade, —voorvalt, „ op eenerleie dagen in de weekj dan ,, moesten ook dezelfde gevolgen Üand ,, grypen;" vooral, „ wanneer dat geen , , wat op den éénen dag gebeurde, gewig,, tig, en der menfehen beftendige oplettendheid waardig geweest ware." Christus moest, op een' vrydag, eenen geweldigen dood nerven; wanneer is 't dus gevoegelykst, de doodftraf aan een misdaadigen te volvoeren? ook wel op een vrydag. Iemand wordt, voorts, op een goeden vrydag gebooren ; op zulken dag, dat Christus is gekruizigd, de gravep^zig opende,en de aa'rde in beweeginggebragt wierdt; gevolgiyk zal zulk een mensch bet vermogen verkrygen, om in het binnenfte der aarde te zien. En dit armhartig bewys, was een grondfiag voor zulke eene  by gelykfydige dingen. $. 6. \%t ne bygeloovige beweering in Spanje, alwaar in 't algemeen de plegtige toon eener domme godsdienftigheid heerscht. Men zie he« uittrckzel, uit D. Ha iris kk s tovcrbïoiiotbcek, door D. Semler uitgegecven ; (.8; alwaar gezegd wordt: „ van de Zaburis in Spanje, uit Del Ri o, ,, zy zouden diep in de aarde kunnen in„ zien, en aanwyzen, waar wellen, me„ taaien , fchatten, en dooden in de kis„ ten waren , enz." Eehalven andere voorgegceven natuurlyke kenmerken .nopens dampen en kruiden, meent Det, Rio,dat kwaade geesten hen de fchatten cn doode lighaamen aanweezen. En , daar ze dit fcherp gezicht flegts twee dagen in de week willen hebben,zo meent hy,dat dit een merkteken zy van een beimeiyk verdrag. Daarentegen meldt een Arts, welke in Spanje Hoogleeraar in de Medicynen was, Joh. Lazarus Guikr- rj, (8) In de Sammlungen von Briefen und Auffatzen überdie Gafznerifchen und Schrbpferifcfien Geifterbefchwörungen. 2 Si. Halle 1770". pag: 240 C-c. n. 99'  138 Werkzaamheid der Verbeeldinge si, in zyn werk de fescino, dat deze Zo» loriesi gelyk hy ze noemt, niet dan bedriegers zyn. Ik kan my niet genoeg verwonderen, hoe zelfs Geleerden , in onze dagen , van zulke verhaalen iets kunnen houden, welke "den blykbaaren ftcmpel van bygeloof vertoonen; Geleerden , welke zelfs Hirtorietjes, uit Spanje en Portugal, als echte aanneemen, en van natuurkundigen eene verklaaring bcgeeren , hoe de zaak hebbe kunnen gebeuren. Weet men dan niet, dat veele bewooners dier Landen , behooren tot dezulken , wier dagen zo donker zyn, als de morgennevel, die zelfs het middags licht dreigt te verduisteren? wiervetltand zo toeyeflooten is, als de doos van Pandora, en —— om my van eene uitdrukking van een nieuwen fchryvcr te bedienen, - ^- in wier oogen geen fcherp gezicht van een ziender, maar daarentegen op wier voorhoofd des te meer ftompe hoorn- en ftootkragt wordt gevonden, welke zy tot hun erfdeel hebben gekreegenP Dit mag men als een antwoord aanmerken op het ganfche verhaal, "t welke ik in de vr'j•willige Hamburg-  h gelyktydige dingen. §. 6. 139 burgfche Bydragen uit bet Ryk der Geleerdbeid vinde, (9) doch 'c welk ik daarom moet aanhaalen,op dat myneLeezers vaa myn oordcel des te meer overtuigd worden. Daar word: g^egd: „ Ia den Scèlefi wig- Hbifteinfcben Anzvgtn Haat, ft. 26. pag. 427. het volgende. In den Allonafeben Merkurius 1779- N- 3h P0S- 334* cn in het 6de ftuk der vrymliigs -Bylragen tot de Hamburgfcbe Berichten uit het Ryk der Geieerdbeid, ia het 26 en 2/ ft. fsg, 213- is van een zeker Man in Saxen, met naame Christiaan Hering, gewag gemaakt, welke zig, door byzondere vcrfchyningen en gezichten van toekomende dingen, welke vervolgens juist zyn gebeurd, bekend gemaakt heeft, zo als reeds, by den voorigen oorlog in Sax^n, M. Susse, Pastoor te Konigjlein, in het jaar 1772- een naauwkeurig bericht daarvan heeft laaten drukken. Men heeft zig by die gelegenheid te binnen gebragt > wat van den voormaaligen Koninglylc ZvieedfcbenBergraad,EmanuelSch\v e- den- 0) 57 en 58 St: den 6 Atigiv%9> P«S-' 45& 4^  14-0 Werkzaamheid der Verbeeldinge • den borg, en inzonderheid van drie bckragtigde Hiftorien verhaald wierd , waarvan wylen D.HemdrikWillem Clemm, Hocgleeraar in de Godgeleerdheid, en Superintendent te Trïbingen, in het 4de deel zyner Inleidinge in den Godsdienst , bladz, 20f. enz. (Hoogd.) gewag maakte, en waarvan, te Hamburg, 177:. eene verzameling van eenige^berichten in 4to (van de daar zynde Grundfc!:e Boek* drukkery, zie Ham'ourgs Correspond. 1771. N. 84.) is uitgekomen. Uit beide Historiën moet men beflaiten, cat van dergelyke byzondere gaaven , menigmaal, buitengemeene gebeurtenisfen worden vernomen , die men , onmogelyk, geheel verwerpen of ontkennen kan. Daar het nu voor geen nutteloos weik te houden is, wanneer men ze bekend maakc , om ze den Geleerden ter nadere beproevingc aan te beveelen ; zo is van dezelfde natuur een zeker merkwaardig geval ,'twelk in een werk, dat veelen Leezers, naar gedagten , niet zonderling bekend zyn zal, verhaald is. De in het Jaar 1771. den 20 jful. overleeden Koningl. Pruisfifcbe Opzie-  by gelyhydige dingen- $• 6*. 141 ziener der Mynen , Joh. Hend r.Gottlob van J usti ,heefc in datzelfde jaar, te Berlyn, in gr. 8vo. eene Historie der aarde, uit haare uiterïyke en onderaardfche gefteldhei'd afgeleid en beweezen, uitgegeeven. In de zevende af deeling, pag. 2*4 enz. (Hoogd.) verbaalt hy eene heel byzondere gefchiedenis, die ongetwyfeld de aandagt der weetgierige Geleerden na zig trekken moet. Zy luidt dus: ik kan, by deze gelegenheid, niet nalaaten, van een gedenkftuk der oudheid te gewaagen, het welk de onbegrypelyke Juffer G a m asche te Lisfabon,,welke, voor onze ty« den, nog altoos een raadzel bly^en zal, op eene reis door Portugal, meer dan 30 voeten onder de aarde heeft ontdekt. Mag men op verfcheide reisbefchryvers en andere berichten aangaan ; dan heeft deze vrouw de gaaf bezeeten , diep in den fchoot der aarde in te zien. Deze eigenfchap ontdekte men aan haar , toen ze nog een kind van 3 of 4 jaaren was, en waar men dus minst een bedrog vermoeden konde. Zy zeide in die jaaren, toen haare Meid de tafel dekte, dat die een Kind  l tusfehen dezelve ingeboogen heelt; dan maakt.hy aan oude befchotten een' zeer verveelenden üag, welke zodanig klinkt, dat eenige ligtgetoovice,bevreesde menfehen zig hebben diets gemaakt, dat ze midden onder de fpooken waren." Wegens dezen toon, welken dit InfeS met het ftoottn óp zyn' kop maakt, noemt hy het Soniccphalus. Ook kam men naleezen Leszer in de lnf,&o-theolgie, pag: 464. Alle deze plaati en vind men in het aangehaalde werk, Grab des Aber^laubens. (2) Waar over men m^ne Abhandl: von A/n>éiingenuxdFif.onen,pag: 453—4^. letzeoka». G 6  ƒ 5ó Hst denkbeeld van het tekèn Nog komt my opmerkenswaardig voor, dat de menfehen, menigmaal s een voorval ainmerken als een teken, waardoor God, op eene buitengemeene wyze, zyn mishaagen te kennen wil geeven, al is het, dat dit voorval, enkel ea alleen , een gevolg zy dat in de natuur is gegrond. Wie weet niet, dat de gemeeneMan — en hoe zeer was het te wenfehen, dat het deze, uitfluitender wyze, alleen ware, — een Ouweêr houdt voor een teken van Gods toorn. Zo dra nu deze gedagte ue ziel werk verfchaft, dan gaat zy na, wat tog wel de rede mogtc zyn, dat God thans zynen toorn bekend maake? Het gelyktydige, of wel kort voorafgegaane is den menfehen leevendigst in het geheugen, cn over 't algemeen is het befluit onder de ftervelingen gemeenst, dat, het geen zy als eene ftraf, en als eene bekendmaaking van Gods toorn aanmerken, een gevolg is van degelyktydig gepleegde onrechtvaardigheid, of wel van het kon te vooren volbragte wettelooze. Uit dien hoofde meenen zy niet te dwaalen, van het naar hunne verbeeldingskragt gemelde te-  verwekt het betekende,en omgek. §. 8.157 teken van Gods mishaagen, op de tenens volbragte, ofwel kort vooi 'afgegaane onderneeming der menfehen toe te pasfen, en het als eenen Godlyken wenk aan te merken, en eene verandering te maaken. Dit vooroordeel kan, by bygeloovigen, de volvoering van het beste voorneemen vertraagen, en zelfs verhinderen. Is by voorb. zulk een onledig, met een nuttig oogmerk, door eene reis, te bereiken; maar volgt 'er , te midden van zyne toebereidzels, een donderflag; dan is hem dit genoeg, om zyn geheel voorneemen te ftaaken , en zig te verbeelden , dat God zelf, hierdoor, 't voorneemen wille wraaken. §. IX. Verder, dat het denken aan eene plaats tok de gedagte aan de zaak, in die f laats gevonden wordende , en omgekeerd, verwekke. Daar de verbeeldingskragt het gelyktydige, en zamen gepaard gaande verüe. nigt, dan is het een natuurlyk gevolg, dat de meosch, by het denken aan die plaats, G 7 waar-  158 De plaats verwekt de gedagte ' waarin iers pleegt gevonden te worden, ook toe de zaak, welke de plaats innam, vervult. Het plaatfelyk Geheugen (inemoria looalis) d'ent niet alleen totflaavinge van dit gronebe*irze!, maar de dagelykfche ondervinding is daaromtrent ook eene onwraakbaare Leermeesteres. Een verliefde gaat voorby eene grasbank, alwaar hy eens, in dronke wellust, naast zyne Beminde in haar Leeven zat. Aanftonds kont het ganfche beeld zyner Schoone, hem loor den dood ontroofd, met de uite:fte aandoening , voor zyne gedagten ; met de flerkfte woede van liefde plaatst hy zig op die grasbank, en pynigende denkbeelden komen in zyne ziel op, die menigmaal eene fmertelyke bedwelming van alle zyne zinnen ten gevolge hebben. — Hierom fïaa ik geen oogerblik in beraad, on der menfehen vreeze, wanneer ze 's- nachts voorby een Kerkhof gaan, aan de werkzaamheid der verbeeldinge toe te fchryven. Het derken over deze plaats verwekt ot k de gedagte > an de daar begraaven menfehen, en, om dat in het Geheugen zo veele verhaalen van ligt-  aan eene zaak, enz. §. 9. 159 ligtgeloovigei , dat dooden menigmaal verfeheenen zyn, herroepen worden, zo vinden,by bevreesde menfehen „de valfche Orakelen eener verhitte verbeeldingskragt heel ligt gehoor, en de rede, als de juiste fchaal van der menfehen gedagten , wordt daardoor gekluisterd. De mensch gelooft beteuterd en vol fchrik, dat hemde fchimmen der dofd.'n parten mogten fpeelen , vol angst ziet hy rondom ,en verwagt uit het Ryk der fchimmen de tegen-r WDordigheid van een Geest; een verblindend fchynzel van een afgelegen gr:ïfï!een vermeerdert, in den maane'fchyn, deze vrees;de werkzaame verbeelding vergroot dit fchynzel verder raar de ho< gte dezes. fteens, en fielt, door haare fcheppingskragt, een leeverd g fpook, in wel rnenschlyke, doch in het wit gekleede — en worden niet alle dooden byna in 't wit gekleed? reuzen geftalte voor. Nog eenen leevendigeren indruk kan het vervaarde beeld op den mc-schmaaken, wanneer hy voorby eene gerech-splaats gaat, en een opgehargenen door den wind wordt bewoogen , waai mede ook wel eenige klank  i6o De uitwerking verwekt het denkbeeld klank en gerammel der ketenen, met welr ke de misdaadige aan de galg is vast gemaakt, gepaard gaat. Van zulke ge vonnisde perzoonen vormd men buiten dat het denkbeeld , dat zy aartsdeugenieten zyn geweest, welke, naar alle waarfchynlykheid, Satans kinderen, en onderdaanen zynes Ryks geworden zyn. Weshalven de verbeelding de aandoenlykheid des voorby gaanden verhit, en hem in het gevaar van de uiterlle fpoorloosheid ftelt. Gelukkig is de man, die de rede aan den rand des verderfs nog aantreft, welke hem kragt geeft, om, door eene nadere befchouwing, de waarheid der zaake te onderzoeken, en hem op zynen weg door haare fakkel voorlicht, ten einde hy overtuigd werde, dat zyn hart, door de verbeeldingskragt verleid , flegts over een harfenfchim en verdigtfel gezugt hebbe. $. X. Oek de gedagte van de uitwerking verwekt bet denkbeeld van de oorzaak, en omgekeerd. .Aangezien het werkende met het ge* wrog-  vm de oorzaak, en omgekeerd.^ 10. iöi wrogte , door den naauwften band , is verceuigd; zo zal men my ongetwyfeld toeftaan, dat de Helling: de uitwerking verwekt het denken aan de oorzaak, zulk een regel is, welke de grootfte magt en onbepaalde hcerfchappy op de verbeelding oefent,en onder de overige regels met den prys Tan voorrang prykr. Veicenigd men mee dezen regel de onbetwistbaare waarheid, dat een gewrogt van meerdere oorzaaken kan ortftaan, en de ftervelingen heel dikwyls, in bepaalde en byzondere gevallen, juist die oorzaak uit meerdere kiezen, waaraan 't Gewrogt nogtans niet zyn Beftaan heeft te danken; dan wordt dit eene ryke Myn van vindingen , waaruit zo menige valfche verfchyniagen zyn voortgekomen, en welke zo veel oplevert, dat ze, wegens haaren onuitputbaaren fykdom , zelfs voor alle toekomende tyden, de menfehen met verblindingen verryken zal. Breideld men daarom de, naar dezen regel, zig werkzaam bewyzende verbeeldingskragt nier; dan is ze gelyk een wild en ontembaar paard. Een ftommeleo — inzonderheid 's nachts-  161 De uitwerking verwekt het denkbeeld 's nachts, wanneer men ftilte gewoon is ,— 'een kloppen aan de deur, ten minden een geluid, daaraan gelyk, is eene uitwerking, welke tog haare, oorzaak moet hebben. Men onderzoeke dezelve, men opene de deur, waaiaan men 't kloppen meend gehoord te hebben, en zLt! het werkende, de oorzaak v?.n het kleppen, en het duidelyk begrip daarvan blyft voor onze nieuwsgierigheid verborgen. Niers dek zig voor onze zinnen , het welk onze navorfchende nieuwsgierigheid verzadigen konde. Zoude dan niet, denkt de zwakke fterveüng, een onzigtbaare Geest dit gevolg hebben gewrogt? Niets zekerer, dan dit; want zonder alle oorzaak kan tog een gewrogt tot daadeiykheid niet komen. Ziet daar eene nieuwe bron van fpookveiTchyningen! — Maar hoe, wanneer, eene in eene fcheur van den muur, in een hollen balk, of boven de deur zittende, en zig verfchuilende muis een geluid hadt verwekt, eene volkome ovcrëmkomst met het kloppen aan de deur hebbende? wanneer het kraaken der deur, gepaard gaande met den togt van  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10.16% van een openftaand, of wel zulk een glas , waarby de lugt door verfcheide reeten komen kan, zulk een geluid hadde kunnen vevöorzaaken? — Vóór verfcheide jaaren heb ik zelf een voorbeeld beleeft, 't welk my bykans van myn ftel gebragt, en myn ongeloof in fpooken in een vast geloof hadt veranderd, byaldien ik niet, by een nader onderzoek, de waare rede had ontdekt. Ik woonde op eene kamer, waar toe men door een naauwer gang moest komen, welke met een glas eindigde, het welk ca'^üsa open Üceg. Wanneer ik nu eens, op een avond , met een vriend fprak,' 20 kwam het my voor, als of iemand aan de deur klopte; maar, om dat my het geluid al te zagt voorkwam , en ik myn gefprek niet wilde afbreeken, zo dagt ik by my zelv', indien 'er iemand is, dan zal hy nog wel eens en harder kloppen. Zo als ik dagt, gebeurde het ook: daar wierd weêr geklopt, en ik zeide tot den vriend,,die by my was, dat het my toefcheen , als of 'er iemand reeds vooraf geklopt hadde: hy zeide mede van ja, waarom ik riep: kom bm-  i54 De uitwerking verwekt het denkbeeld binnen! Doch daar kwam niemand, alhoewel ik het woord, kom binnen, herhaalde. Vermits ik nu geen lust of trek by my befpeurde, om op te liaan, zo zeide ik tot myn'vriend ; wil hy nietbinnen komen dan mag hy buiten blyven, en wy vervolgden ons gefprek. Weldra wierdt dit weer afgebroken door een herhaald kloppen aan de deur, het welk zeer duidel'yk was, en waar door zelfs de fcheut van het flot — welke, dat men wel moet merken, fpeellens hadt en wapperde, — door e ne bewceging een geluid gaf. Hierop ftond ik op, maakte de, deur open; maar zietl daar was niemand te zien , noch te hooien. Voort zeide ik tot myn' vriend, M, B... welke thans nog , als Leeraar by het Gymnafium te Gotba, leeft,*t is zeker een Student, die my eene pots wil fpeelen, Naa dat ik daarom de deur wéér toegedaan had, zeide ik tot den gemelden M. B... komt houd gy de kaars, wy willen wagten, totdat 'er weêr geklopt wordt, alsdan zal ik de deur fchielyk open doen, en dan weete ik, dat de geen, die geklopt heeft, betrapt moet worden, om dat  ra» de oorzaak» e»omsekeerd.§.io. 16$ dat de gang zo naauw is, dat, de deur, bykans de ganfche breedte des gangs beflaat. Zo dra ik nu de deur geopend zal hebben ,licht dan met de kaars na buiten , ten einde wy, voort, den geheelen gang over en hem zien kunnen,welke my voor den gek wil houden. Wy hielden ons beide heel ftil, en hoorden weldra hierop een geluid, het welk-ons beiden volkomen zo voorkwam, als of een Vrouwsperzoon met zeiden kleêren tegen den muur ftreek. Ik zeide, hoewel heel zagt, tot myn' vriend; ei! 't is zelfs een vrouwsperzoon : en deze vriend gaf, door het knikken met zyn hoofd, zyne toeftemming te kennen. Niet lang daarna klopte dit ook aan de deur, en de fcheut van het flot wapperde insgelyks. "De gewaarwording van dit kloppen en myn geweldig open liaan der deur volgde oogenbliklyk. Wy lichtten aanftonds met de Kaars; maar, fchoon wy den geheelen langen gang konden over zien, daar was egter niemand te merken. Wy doorzogten, in eene bevreesde verwagting, de opengaten , of 4ig daar, mogelyk , de onzigtbaare ver- bor-  i66 De uitwerking verwekt het denkbeeld borgen hielde ; maar al onze moeite was vrugtelcos. Nu zagen wy malkan, der beteuterd aan , gingen weêr in de Kamer; de vrees, welke ons beiden beving, hadt een volftrekt ftilzwygen ten gevolge, tot dat we elkander ëindelyk te kennen gaven, dat hier iets agter ftak. De vrees vermeerderde ; wy wilden de meid fchellen ; en , om dit te doen, was flegts noodig, na het glas te gaan, en daar aan een yzerdraad te trekken ; ik verzogt myn' vriend, dat hy eens fchellen mogt; maar die gaf ten antwoord, dat zal ik wel Iaaten, dit kunt gy immers zelf doen. Doch de moed hiertoe was by my te zwak. Naa eenig overleg begon, ëindelyk, de rede by my weêr te herleeven. Ik wapende my met dapperheid, en nam eengrootes ftok in de hand, met oogmerk, om, met myn' triend verzeld, den gang nogmaals te doorzoeken. Wy gingen de Kamer uit met eene kaars, fl'ooten de Kamerdeur toe , en wilden op den gang lettenindien, 'er het-in zeide gekleed Vrouwsperzoon weêr zoude vërfchytièm Onze Moed wierdt wel- ■ dra  van Je oorzaak, en omgekeerd. §. 10.167 draryklyk beloond. Want, zo*der een lang wagten,kwam een fterke wind door het open ftaande glas in den gang, welke door den geheelen langen gangwaaide,en een zelfde geluid veroorzaakte, als dat geen is, wanneer een vrouwsperzoon met een zeidcnkleed langs een' muur ftrykt. De deur, welke eenigsiros klapperde, wierdt door dezen warlwind eenige maaien, kort naa malkander gefchokt, waardoor een geluid, het kloppen van iemand aan eene deur volkomen evcnaarende, ontftondt, en ook de waggelende .fcheut van 't flot het voormaalig geluid deedt hooren. Welke eene ons aangenaame uitkomst! welke eene moedigheid lieten wy nu malkander blyken 1 Niemand wilde bekennen,dat hy bevreesd geweest was, en ik nam het bewys voor mynen leeuwenmoed uit het door my genomen befluit, om den gang nogmaals te doorzoeken. Welke nu was de grondflag van alle werkingen , die alle onze kragten der verbeeldinge, ter verwekkinge van vrees , opontboden? — 't Bedrog van iets, het ■welk geene oorzaak w..s, aan te merken als  i68 De uitwerking verwekt het denkbeeld als eene oorzaak, (fallacia non caujpe ut cauffce) Wy fchreeven naamlyk de gevolgen, die onze zinnen aandeeden, aan een onzigtbaar, werkend, leevend Wezen toe, daar ze nogtans, eem'glyk, aan den wind hunnen oorfprong hadden te danken. Hoe veele en menigvuldigeverhaalen van fpooken rusten op dit of dergelyk een beginzel? CO De beste aanleiding tot verdigte, en Geest-verfchyningen geeft inzonderheid die werking, welke blykbaar is aan zulk eene plaats, en op zulk een' tyd, waar an- O) Daartoe brenge ik het voorbeeld, door Joh. Sam. Strykm difl'ert. dejurefpettrorum,pag. 18. uit een Mfct. aangehaald. „ Ursinus, Keurvorftel. Brandenb. Hofprediker, heeft zelf verhaald, toen hy voor de eerfte maal zou preeken, en byriacht de preek beftudeerde, dat de Duivel— waarom niet liever een togt — de kaars hadt uitgeblaazen, zo, dat hy het blaazen konde hooren , zonder dat hy iets zag. En, toen hy de kaars weêr aandak, om zyne bezigheden te agtervolgen, zo hebbe de Duivel — waarom niet muizen enz. — begonnen , op het fpinet, 't welk in de kamer ftondt, te fpeelen, zo dat hy zyn ftudceren ftasken, en zig na bedbegeeren moest.''  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10. ïöo anders dergelyke werkingen niet zigt- of hoorbaar zya, al is het, dac het gan'che verfchynzel zig, op de natuurlykfte en begrypelykfte wyze van de waereld kan vertoonen. Zeker is het, dat niets natuurlyker kan zyn, dan wanneer een fchrynwerker uit de ftad eene doodkist, op een kruiwagen , na het naaste dorp brengt, alwaar een doode ter aarde befteld zal worden. Maar gefchiedde zulks by nacht, in den maanefchyn, of in het donker, en hy die de doodkist vervoert, rustte wat uit,en liet ze midden op den weg liaan; — welke eene ongewoone plaats voor eene doodkist'. — dan zal, gewis, een tegenkomend reiziger vremd opzien , wanneer hy, op cenigen afbrand, eene waare doodkist voor zig op den weg ziec (laan, en hoe ligt komt by wei tot de gedagte, dat deze doodkist zyncn dood aanwyzen wille. Is de reiziger te paard ; dan kan, door het fnuiven en deinzen des paards — wai,t oe-k dit zal vremd opkyken — de vrees nog meer vergroot worden, zo ais ik hiervan , elders H GO  i^o De uitwerking verwekt het denkbeeld (2) een werklyk voorgevallen voorbeeld heb aangehaald. Konde , verder,eene zaak,'met verlies van een, voor haar volftrekt noodigdeel, zonder welk nogtans de verfchyning dezer zaake en werking onmogelyk ware, bevonden worden, dan kan 't nier, anders zyn, of de mensch, door dit verfchynzel Verfchrikt, roept vol fchrik uit:achI God bewaare my voor den boozen! Een zig beweegend of leevend mensch kan zig, by voorbeeld onmogelyk, zonder hoofd beweegen, ryden of gaan. Gefteld nu, iemand kwame — mogelyk in de fchemering — een ruiter te gemoet, die geen hoofd fcheen te hebben, welken fchrik moet wel deze vertooning, in hem verwekken? En hoe veelerleie natuurlyke oorzaaken kunnen niet tot zulken fchyn aanleiding geeven? Een in den winter over het hoofd getrokken karpoets; welke dit bykans geheel verbergt, is reeds in ftaat tot zulk eene vertooning, zo als ik 'er, in (2) In de Abhandl. von Ahndungcn und Vi* fionen, pag. 47 r. ,  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10.171 in myne Abbtmiiimg von Abndnngen und Fifionen een werklyk geval van bygebragt heb, en 'c welk ik hier, wegens de blykbaare duidelykheid, en om vervolgers dergelyke voorvallen des te beter te kunnen ophelderen, herhaalen wil. (3) Myn goede vriend W. reisde , voor eenige jaaren , 's avonds laat , te paard van Dresden over de Radeberger heide. In het fpook-uur, 's nachts tusfchen 11 en 12 uuren , ziet hy, op eenigen afftand,aan den weg eenig vuur. NaJer komende ziet hy naast het vuur eene open kist, in dezelve een lyk, en aan weerzyde een' boer, welke tabak rookt, met een grooten Knuppel. Hy fchrikt, het paard ook, en dit wil niet van zyne plaats, vóór dat hy het de fpooren geeft. Zyn paard was zwart, en hy zelf, om dat hy over zyn' Vader, kort te vooren overleeden , in den rouw was, in 't zwart gekleed, en hadt daarby nog eene groote zwarte paruik op, welke met de daarop zynde zwar- (3) Dit geval vind men mede in den Natur/erfcher, welke te Leipziguitkwam 1747. 11 $t, pag: 82 &e, H a  T71 De uitwerking verwekt het denkbeeld zwarte Karpoets zyn geheel wezen bedekte, en geen onderfcheid tusfehen hoofd en borst liet blyken. Toen hy eenige fchreden voorby was,zeide de ééne boer tot den anderen : „ Zag je hem wel; hy „ hadt geen hoofd!" waarop deze ten antwoord gaf: „ja, ik zag hem heelwel: „ God bewaare ons!" Hierop vielen zy op de Kniën, leggen de knuppels en de tabakspypen ter zyde, en heften een, God de Vader izoone by ons aan : maar de Heer W... vervolgde zyn'weg, en kwam gelukkig t' huis. Den dag daarna liep reeds 't gerucht van Raderberg na Dresden, dat dien nacht, op de Radeberger heide, een zwarte-man, zonder hoofd, op een zwart paard gezien was. Den Heer W... kwam voert, kort naa het eerfte zien der kist, te binnen, dat hy,'s morgens vroeg na Dresden rydende, ten zelfde plaatze een' man dood hadt zien liggen ; en daarnahoo.de hy ook, dat het een reiziger van Zittau was geweest, welke, terwyl zyn reisgenoot in het niet verre daarvan daan gelegen, zo genoemde Vischhuis, hulpe voor hem hadt willen zoeken >  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10 173 ken, op dien weg geftorven, en, om dat hy niet datclyk ca een dorp ter begraavinge gebragt hadt knnnen worden, den nacht daaraan in eene kist gelegd was,en bewaakt wierdt. (4) Is eene werking, waardoor onze uiterïyke zinnen worden aangedaan , met heel buitengemeene, en anders nooit geziene eigenfehappen voorzien ; dan zal men zij» ook niet verwonderen,wanneer ons denkvermogen op eene even zo buitengemeene oorzaak valt, alhoewel, door een enkel bedrog der menfehen, die buitengemeene eigenfehappen aan het bevonden voorwerp worden meegedeeld, En welk eene tallooze menigte van hedrieglyke verfchyringen hebben haar ontftaan aan zulke bedriegeryën te danken.Gefield, een vuurig man komt 'snachts voor onze zinnen, met vuurige ketenen omhangen. Welk een buitengemeen beeld! Nooit vinden wy in de natuur, en op den ganfehen aardbodem , zulke vuurig geformde menfehen. (4) B'eze Historie fchynt nagevolgd te zyn ƒ« dm Grab des Abcrglauber.s, 3 Samml; pag: 109 Cre. H3  174 De uitwerking verwekt het denkbeeld lchen. Waarvan daan dus zulk eene verfchyning, daarby nog in den naaren Dacht, en in de donkerheid? Is het niet natuurlyk, dat de mensch tot eene even zoo buitengemeene oorzaak vervalle, als de werking zelve heel buitengemeen was? En hoe ligt vindt de mensch, in bygeloof opgevoed, en door de fabelagtige , in de jeugd ingezoogene verhaalen bedrogen, in de fpooken eene toevlugtplaafs, waaruit hy, als eene zekere ftandplaats en het beste gezigtspunt, deze twyffelachtige verfchyning rastelyk gelooft , te kunnen verklaaren : al is her, dat de.geheele gebeurdtenis , door een Pbospborus, haare oplosfing krygt. (f) De Historie onderfteunt ons ook, hier , met ophelderende en bewyzende voorbeelden,ontdekkende ons mede,menigmaal, de oogmerken , waarom deze en geene zulk eene bedriegery gefmeed hebbe. Het (5) Hiertoe behoort het voorbeeld, in deLouvre te Parys in het jaar 1757 voorgevallen, het welk , ik in myne Abhandl. von Ahndungcn und Vifioncn, pag: 484 &c. volledig heb verhaald, en na welke ik den leezer wyze. "  van de oorzaak, enomgekeerd.§.io. 175 Het verlangen , om goedkoop tot de bezitting van een huis te geraaken; ofwel anderen van de bewooning eev.es huizei af te houder,, om zyne verrigtingen , het daglicht fchuwendc , daar heimelyk te volvoeren, is zomwylen de aanleidendc oorzaak voor zulke begochelingen geweest. My valt te binnen, onlangs, ergens zulke eene gefchiedenis te hebben geleezen, die ik uit het Geheugen hier wil aannaaien, om dat ze gefchikt is, myne beweeringen in een volkomen licht te"ftellen. Een zeker Ovcrfle kreeg vaa zyn' Koning last, om zig na Rènnsburg , eene vesting, in het Holjleinfcbi gelegen, te begeeven, en aldaar zekere heimelyke bevelen des Konings uit te voeren. Op dat hy zig nu aan geene verwyten vannalaatigheid bloot mogte ftellen , zo verhaastte hy zyne reis, in gezeifchap van één Bedienden, en het genadigst welbebaagen zynes Konings,het welk hy door zyn onvermoeid gedrag, als eene beloonirg hoopte te verkrygen, gaf zyne fchreden als vleugels , en was de fterkile dryfveer, om den nacht zelv' door te reizen. H 4 Doch,  j*/6 De uitwerking verwekt het denkbeeld D.ich, dcwyl hem op een zekeren dag, zig wei een yslyk önweêr, in een pikdo keren nacht ontftaande, als de al te fiegte weg noodzaakte, zyn intrek in het naaste dorp te neemen, zo beval hy zya' knecht, vooruit te ryden, en eene verblyfplaats in de herberg te bettellen. Doch men vond, ter dier piaatze, flegts zu'k éëne armhertige herberg , welke een overtuigend bewys uitleverde, dat armoede en gebrék daar haare woonplaats hadden, en in de reizigers, welke daar huisvesting zogten, voort, op het eerste gezigt, het denkbeeld verwekte; hier is de plaats , alwaar men zig tegen alle wenfehen , zyner maag eri lighaams-rust moet verzetten. Rede genoeg, om het befluit te neemen, om by den Predikant dier piaatze eene fljapftede te verzoeken. Deze, zoo hy al de uitfteekende verhandeling van den beroemden Hirschfeld over de gast' vrybeid, in den toenmaaligen tyd , niet kou geleezen hebben,behoorde evenwel, tot een groot geluk, onder de geenen, die van den piigt der gastvryheid niet flegts in het v aftand zyn overtuigd, maar ook eene  van de oorzaak, en omgekeerd. §. io. 177 eene rigting daartoe in den wil bevinden. En deze wils aandoening kreeg, vermoedelyk, nog daardoor eene grootere fterkte, toen de Kerklyke van den Bedienden vernam, dat de Overfte in groote gunst by den Koning ftondt, en een heimelyk bevel,by zyne tegenwoordige reis,moest uitvoeren. Deze Predikant , wien men de gaaf van een gezellig onderhond niet kon betwisten, verhaalde onder het eeten , dat in dit dorp een oud en verval» len flot lag, het welk zedert veele jaaren, van niemand kon bewoond worden, om dat het, naar een algemeen zeggen,van kwaade Geeften wierdt bewoond , die daar geen mensch leeden. De Overfte, tegen alle fpooken bcftand , verzogc hierop eene lantaarn, om deze fpoi ken te bezien. Niettegen [taande alle vóorftellen van den Kerkiyken daartegen , befloot dezelve, dien nacht, in gezeifchap van zyn Bedienden, op dit oude Kasteel teflaapen, en af te wagten, watde fpooken beftaan zouden te ondemeemen. Op zyn verzoek,moestdeKnecht van der.Predikant ftroo en twee bedden, als mede Kaarzen H j draa«  178 De uitwerking verwekt het denkbeeld draagen, en hem rnet zyn Eedienden n* her. Kasteel volgen. De Overfte ging op het flot met eene lantaarn vooruit , en daar komende zagen zy, voort, aan de eerfte deur, ter regte hand, eene trap, welke zy op gingen, en aan wier einde zy eene groote Zaal waarnamen, waarop verfcheide oude, ea half vergaane fchilderyen wierden gevenden. Aan weerskanten van de Zaal zag men deuren, tot de vertrekken leidende. De Overfte zogt, aan de bezigtiging dezer vertrekken, één aan de linkerhand uit, en liet zyn bed daar maaken, om dat het naast by de trap was. Daar wierden twee kaarzen ontftoken, en op eene oude tafel gezet j maar de lantaarn zettede de Overfte naast zyne flaapplaats. Naa dat men des Predikantsknecht, welke geen moed' toonde , om dien nacht aan deze gevaarlyke plaats te blyven , tot beneden aan de trap gelicht had, lag de Overfte, by zyne terugkomst, twee fcherp gelaaden piftoolen, één aan de regte, en het inder aan de lirke hand, naast zig, houdende den bloottn degen in de hand. De Bediende  van de oorzaak,en omgekeerd. §. 10.179, ging insgelyks liggen, om te rusten, en het ontbrak hem mede niet aan geweer: hy viel weldra in fiaap, daar zyn Heer, in tegendeel, wakker bleef. Tegen twaalf uuren, — de zo aangenaamc tyd voor de fpooken, — hoorde men een groot ge« raas. De Overfte wekte zyn' knecht op,, welke van fchrik half dood was. "f geraas naderde allengs de kamer; weshalven de Overfte met de regte hand zyn' degen,, -en met de linke een piftool vattende,den aanval van het fpookend gedrocht afwagete. Naa een onftuimig openen, der deur„ vertoonde zig een yslyk voorwerp, blies-, voort beide kaarzen uit, en nu wierdt eerst 't afzigtigfte zyner gedaante regt zigtbaar. Twee vuurige , heel brandendeoogen blikten den Overften aan, de ketenen , welke dit gedrogt kluifterden en wegens den beftreeken Phsphorus brandendewaren; het gerammel dcrzelvc, en de brullende leeuwen-ftem, waren gewis, voorwerpen, die zelfs den onverfaagdften vreeze en fchrik aanjaagen konden.. Voegd men hierby het naderen van. dit: wangedrogt,. het. bulderen en tieren, ini  i 8o De uitwerking verwekt het denkbeeld dit fiaapvertrek, verzeld van eenklaagend huilen en janken; 'c geluid , gelykend na het briesfchen der paarden; 't geraas van dcgenklinken , de flag als van een afgelchoten kanon ; 't geluid van een klokkenfpel, by welks einde eene doordringende ftem verftaanbaar riep: ViÜo?;,/, Victoria; dan zal men heel gaarne geboven, dat 's Overften moed in den grootflen fchrik veranderde ; en hoe zeer moest deze vergrooten, toen hem dit vuurig monfter met vuurige handen aanpakte, kneep, en met zyne ketenen (tiet, dat hy geene geringe pyn aan armen en beenen ondervondt. De knecht moest een zelfd onthaal bevinden, doch rtet dit onderfcheid, dat hy luidkeels bee;on te fchreeuwen, en Gode zyne Ziel aanbeval. Naa dat zig nu de voorgewende Geest, met veel getier, de Trappen af begeeven hadt, begon de Overfte, zyne gedagten weêr te verzamelen, hoe zeer hem ook deeerfteaanval van fchrik, en de eerfte ontroering en afwezendheid van geest, welke zo naby eene verdonkering en verduiftering aller denkbeelden is, onver-  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10. 181 vermydelyk geweest was. De gezonde gedagten wierden by hem des te leevendiger, hoe magtiger zig, voorheen, de zinnelyke en bevreesde denkbeelden werkzaam in zyne ziel beweezen hadden. 'T vernuft riep hem toe, de Verfeheenen moet wel vleefch en been hebben, al ware het, dat hy zyn lighaam, en zyne leden tegen lood en yzer verfterkt en beveiligd mogte hebben. Waarom hy ook van het befluit, om 'er op te fchieten, afzag, en daarentegen ernftig voornam, om, wanneer hy weêr verfcheen, hem heimelyk , op ftaanden voet te volgen. Omtrent een uur daarna kwam het fpook weêrom, en gedroeg zig, als by het eerfte bezoek. De Orerfte, den degen in de ééne en een piftool in de andere hand houdende, floop, naa het weggaan zyns pynigers, hem zoetjes naa, vooral, daar hem het fchitterende licht , het welk hy van zig gaf, in plaats van eene lantaarn diende. Tot zyn geluk z«g ook dit vuurig fpookzel niet om, cn, toen men de trap ren einde was, kwam men in eea langen gang, in welken naauw.yks i\ 7 ze*  ï§2 De uitwerking verwekt het denkbeeld zes fchreeden gedaan waren, of het fpook verdween, zonder dat de volger van hetzelve konde zien, waar zyn voorganger gebleeven ware. Doch , vermits hy, by het na beneden gaan, op de trap, verfcheide andere perzoonen , welke voor zyn vuurig fpookzel heen gegaan waren , gehoord hadt, die alle in dezen gang onzigtbaar waren geworden, zo zogt hy, het einde van dezen duisteren gang te bereiken. Naauwlyks was hy eenige fchreeden voorwaards gegaan , of hy viel in een diep gat na beneden, en zyndn de hand houdend gefpannen piftool ging met een geweldigen (lag los. Hy voelde, dat hy op ftroo en hooy was gevallen, en kort hierop kwamen vier fterke kaerels met lichten in de hand, die hem een heelonvn'en» delyk Compliment van welkomst maakten, en hem met de grootfle heftigheid toeriepen, waarom hy zig verftout hadde, te komen aan eene plaats, daar zy voorneemens waren,zig zonder aanfehouwers op te houden. Men bragt, of liever fleepte hem in eene kamer, alwaar meer dan twintig perzoonen aan eene tafel zaten, welke,, voor,-  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10. i &3 voor een gedeelte, 't verhevene van.geboorte en rang fcheenen te bezitten. Eén hunner, waatfchynlyk de Praeüdent, fprak hem aan met de woorden: welke wrevel en moedwil hem bewoogen hadde, op dit kasteel te komen? of hy niet hadde kunnen denken, dat hy zulke eene vermetelheid met zyn Leeven zoude moeten betaalen? dat hy zig ter dood moeste bereiden om dat hy, zonder eenige genade, moeste derven. Hoe! zeide de Overde % fterven? — dan zweere ik u, dat u myn dood gewis, veel duurder zal te daan komen, dan myn Leeven. Hierop wierdc de Overfte weêr weg gebragt. In zyne. gevangenis befpeurde hy, geva!lig,eenig fchynzel van licht, het welk 'er door het ronde gat in de deur der gevangenisfe ia viel. Hy luisterde heel zagtjes aan deze opening, en hoorde, hoe men 'er over raadpleegde, wat men met den gevangenen doen zoude. Eenigen waren van gevoelen, dat men hem, zonderomdandigheden , na de andere waereld mogte zenden , tot dat één hunner den vocrftag deedt, dat het gevoegelykjst zoude zyn,\óór dat het  184 De uitwerking verwekt het denkbeeld het vonnis wierdc geveid, om den gevangenen naauwkeurig te verhooren. Dit gefchiedde ,en de Overtte bewees door brief en zegel, dat hy een Afgezondene en Vertrouwde des Konings was, welke gewigtige zaaken, die geen uitftel leeden, moest uitvoeren; verhaalde tcffens, by welke gelegenheid hy op dit kasteel gekomen ware, ftellende zynen,zig zonder bevoegdheid aanmaatigende vei oordeelaars de vraag in een fehitterend licht voor: of hen zyn Leeven, dan dood in meerder gevaar mogt ftellen? Wat hem betrof, hy geloofde het laatfte. Want gingen zy naauwkeurig na, dat zyn Koning , wien door den Predikant dezer piaatze alle omftandigheden ter ooren zoude komen, zyn' dood, volftrekt zeker, niet ongeftraft zoude laaten, en het ganfche kasteel naauwkeurig doorzoeken , en andere dienflige middelen beezigen, om de waarheid uit te vorfchen; daa konden zy 'er zelv' een gevolg uit afleiden, het welk met hunne wenfchen niet inftemmen moet. Daarby zo wilde hy zig tot alle mogelyke itilzwygend- heid  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10. 185 heid op de plegtigfte wyze verbinden, byaldien zy beflooten , hem zyn Leeven te fchenke». Hierop wierdt de onfchuldige misdaadige nogmaals weggebragt, en hy hoorde, luifterende aan de vooraf gemelde opening, dat men naa veele twistens befloot,hem in het Leeven telaaten» doch dat men hem, op zyn woord van Eer en een' fcherpen Eed, tot Üilzwygendheid zoude verpligten. Dit gefehicdde, en hierop wierdt de gevangene, door twee perzoor.en, tot in den gang verzeld, alwaar hy, in het duistere, den val gedaan hadt, doch men bragt hem, door eene heimelyke deur, aan de trap, daar hy 'r gewaande fpook hadtnagevolgd. Hy hieldt ook zyne gelofte van ftilzwygendheid, tot dat hem, r,aa verloop van een jaar, het ondeiiiardsch gezeifchap,in een' brief, van zy; e verbindtenis ontfloeg, en in der.zelven een fraay gcflagen, nieuw goud (tuk gelds, ter waarde van omtrent twintig ducaatcn, toezondt, met by voeging, dat hy daaruit hunne verrigtingen , en waarom zy die geheim moesten houden, genoegzaam zoude afneemen. Uit  l86 De uitwerking verwekt het denkbeeld Uit deze gefchiedenis blykt, boe ligt zig menig gewaand fpook in zyne waare geftalte zoude toonen, wanneer een onverfchrokken moed het naderde, om het naauw keurig te onderzoeken. Zo verdreef de Koning van Polen,- A-iig v stus- l|, nogPiinsvan Saxen zy n d e ee n fp o ok. W a r. r, toen hy zig eenigen tyd by den Aartshertog en Roomsen Koning, Josephus, ophieldt,en gemeenzaam met dezen omging, zo vreesde men, dat de laatfte aan Euangelifche Leerftellingen deel mogte neemen. Hierom verfcheen hem, verfcheide maaien, een fpookzel, klaagend over de verkeering met ketters. Josephüs klaagde het zyn' vriend, en deze verzogc, dat hy mede in 't vertrek mogt flaapen. Het fpookzel verfcheen weêr, en deelt zyn gewoon voordel. Maar Prins Augustus pakte het, en wierp het, ter hoogte van twee verdiepingen, uit het venfter in de graft, zo dat het nooit weerom kon komen. Nog een ander geval zal ik aanhaalen, waaruit men irsgelyk* heel duidelyk ziet* hoe zeer 't bedrog der menfehen bcvrees- dea  van de oorzaak, en omgekeerd. $. 10-187 den verfchalken kunne, in Ardivilliers in Picurdye, niet verre van Breteuil, hoorde men een dikwerf herhaald geraas. Geduurende den nacht fcheen het, als cf het geheele Kasteel in vlamftondt, waarby zig een vrecslyk geluid liet hooren. Doch dit voorval gefchiedde flegts op bepaalde tyden in het jaar, te weeten omtrent den dag van Allerheiligen. Deze ontrusting verwekte zulk eene ongemee» ne vrees, en veiöorzaakte, dat,niemand moed bezat, om deze plaats te bewoonen, tot op den huurder na, die zo gelukkig was, van dezen Geest in 't minfte niet beledigt te werden, daar vremdelingen in tegendeel , welke driest genoeg waren , om daar te ilaapen, met flagen zo ontvangen wierden , dat men *er de gevolgen nog langen tyd van op de huid kon zien. Dit Treurfpel duurde verfcheide jaaren en deedt den Eigenaar, een' Praefident, werklyke fchade, om dat hy zig genoodzaakt zag, zyn Landgoed aan den Pagter voor eene' ai te geringe pagt over te laaten. Ëindelyk Helde hy alle zyne kragten te werk, om nut ftand- vas-  188 De uitwerking verwekt het denkbeeld vastigheid van deze bedriegery, waar voor liy de zaak met allen recht hieldt, een ei-de te maaken. Herom reisde hy, omtrent dien tyd, na zyn Goed, wanneer de onrustige Geest zig werkzaam plagt te toonen. Hy ging op zyn Kasteel flaapen, neemende nog twee Edellieden van zyne maagfchap by zig , welke het ernftig voorneemen hadden opgevat, om op het eerfte geraas met pittoolen op den Geest te fchieten. Dewyl men nu den Geesten groote kundigheden plcegd toe te fchryven, zo mogt ook wel dien Geest de toerusting des Prsefidents niet onbekend, en even zo min naar z^n' fmaak zyn. Uit dien hoofde volgde flegts op eene kamer, boven die van den P.asfiient, een gerammel en geraas als van het fleepen met kettingen. De vrouw en kinderen des pachters liepen voort na den Prffifident, ontrustende hem met yvcrige bede, dat hy tog na de bovenkamer niet mogt gaan, orn dat menfchlyke fterktc niets tegen Geesten vermogt : de Heer van Feaucour hebbe eens zulk een voorneemen opgevat, en zyn Arm ware ver-  van de oorzaak, en omgekeerd, f. io. 189 _ verwrikt geworden ; en de Heer van V orselj.es' hebbe bet, wegens een dcrgelyk voorneemen, voor luf moeten neemen , dat hy met een hoop hooy overlaaden wierdt, en wegens fchrik eene ziekte op den hals haalde, 't Verhaal van meer andere zulke voorbeelden , als mede de wenfehen , tot God gengt, om haaren Heerc in zyne befcherminge te ^ neemen, en alle zyrie daaden te beftieren, bewoog de vrienden van den Praefident, hem af te raaden, om zig in geen gevaar te begeex en , maar her] verder onderzoek aan hen over te laaten. Zy gingen ook beide na boven, met het pistooi in de ééne, en in de andere hand het licht. In den beginne zagen zo niets dan een dikken rook, als mede een, hier en daar fchitterend vuur, tot dat zig, naa eenige verdeelinge des rooks, de Geest in het midden, in gansch zwarte geftalte vertoonde, en allerhande fprougen maakte, maar nogtans, wegens een op nieuw ontftaard vuur en damp, voor de oogen der aanfehouvrers weldra wcê. onzigtbaar wierdt. Dit wahgedrogt, hadt, om de vrees  190 De uitwerking verwekt het denkbeeld vrees der aanwezenden te vergrooten, hoornen op her. hoofd, en een yslyken ftaart, zo dat de één Edelman zelfs begon te deinzen, om dat hier niets natuurlyk fch een. Doch de ander was moediger en zeide, die rook ware van buskruid, en dat men de groote onkunde ea lompheid van dien Geest reeds daaruit zag, dat hy niet eens de ftourheid en magt bezat, om de lichten uit te blaazen. Hy naderde teffens het fpook, en fchoot de pistoo* len, zonder te weigeren, op het zelve af, maar moest nogtans met emige verwondering gewaar worden , dat de fchoot zonder werking bleef, en zig het fpook veeleer tegen hem verzettede , waar door de Ridder, bykans, van zyn Hel ware gekomen. Doch hy fchepte nieuwen moed, en naderde nog meer het fpook, om door het zintuig des gevoels eene verdere kennis te verkrygen;vooral,daar hy merkte , dat de Geest zyn naderen en aanraaken zogt te ontwyken. Toen hy nu te naby kwam, fprong het fpookzel — doch wel uit vrees; welk een troost voor dc bevreesueZienders van fpooken! ag-  van de oorzaak, en omgekeerd. %. 10.191 — agter uit, en haastte zig langs eene wenteltrap na beneden te komen. Men kan ligt denken, dat deze vlagt des Ëdelmans moeds vertlerkte, en hem van de te hoopen overwinning verzekerde; weshalven hy vol moed zyn* vyand vervolgde, en, niettegenftaande de menigvuldige kromme wegen in den tuin, die 't fpookzel doorliep, het niet uit de oogen verloor, tot dat de Geest aan eene Hoeve kwam, welke hy open vondt,en 'er zyr.e toevlugt in zogt. Doch hy viel eerst tegen den muur , alwaar hem de Edelman meende te vangen, hoewel te vergeefs, want het fpookzel verdween, en zonk na beneden. Hierop riep de Edelman eenige menfehen, welke ter piaatze, daar het . fcheen verdweenen te zyn, moeften delven, alwaar hy dan, weldra eene deur tot een hcimelyken gang vondt. Hy Hom na beneden, en vondt zyn' vyand, enevens goede matrasfen , welke veroorzaakten, dat men niet hard konde vallen, zoo men 'er al verhaast in fprong Nu joeg hy 'er het fpook uit, noodzaakeade het, de waarheid te belyden. En ziet l  102 3e uitwerking verwekt het denkbeeld ziet! het was de pachter, welke wegens eene taaye oflenhuid, die behoorlyk om zyn lyf paste, de pistool-fchooten werken kragteloos maakte. Hieiöp wierdt hy ontflagen , onder die voorwaarde , dat hy alle fchade ,z,.nen Hoeve veiöorzaakt, moest vergoeden. Schynen leevenlooze dingen eene beweeging hen anders gansch niet eigen, te maaken, dan is d t mede een voorval, waarby eene buitengemeene eigenfchap den menfehen tot het denkbeeld eener buitengemeene oorzaak opleidt. Moge zig een doodshoofd van zelf, verfcheide maaien zelfs beweegen, opfpringen enz. waarby nogtans geene uiterïyke oorzaak te befpeuren ware ; van welke dit gevolg voortkomen konde; dan gelooft, zekerlyk, her meeste, dat is, 't bevreesde gedeelte der ftervelingen, dat zulks eene werking des Duivels zyn moest. Het zeer bekende voorbeeld is hierby aanmerkenswaardig, dat eens een Roomscbgezinde Keiklyke aan een versch doodshoofd,het welke hy van een flagvèld gekreegen, en op de tafel in zya kabinet van zeld faam-  van de oorzaak, en omgekeerd. § 10. 193 faamhedcn hadt ftaan, eene fterke beweeging, zelfs toe verfcheide maaien, befpeurde, ja, toen deze kop, by het neervallen van de tafel, door dien Kerklyken weêr opgenomen, en aan zyne plaats gezet wierdt, zo fprong dezelve , dit niettemin weêr na beneden; weshalven hy dien kop, als eene van den Duivel bezeeten zaak aanmerkte. Dit geval wierdt verfpreid; veele Kerk- en Waereldlyken verfcheener, om deeze buitengemeene zaak te zien. Veelen geloofd en , dat hy , op wiens «lighaam die kop had geftaan , weleer een roekelocs mensch geweest moest zyn; waarom de Satan, door gehengingen toelaating van God — eene geliefde uitdrukking van de verdedigers van fpooken — in dezen kop gevaaren ware, om allen menfehen een fpiegel en waarfchouwinge tegeeven; dat men daarom , door gebeden en wy water, den kv/3aden Geest moest uitdryven. Maar een Veld-Chirurgyn, daar tegenwoordig, ftcckt met alle manmocdigheid den kop open, en ziet! de duivel fprong 'er in de geftalte eener rat uit; ten minden-geloofden de meesten, daar tegenwoordig zynI de,  194 De uitwerking yerwekt het denkbeeld de, dat de Satan zig in een rat hadde veründerd. De Veld-Chirurgyn lloeg, ëindelyk , met een ftok dezen in eene rat veranderden Duivel dood. En, toen men den kop geheel geopend had, bevond men, dat alle de herfenen daaruit gevreeten waren. Wie ziet hierujt niet , dat de Rat, fchraal en uitgehongerd , door eene opening, beneden aan denftrot des hoofds, daarin gekropen zy , maar zig dik gevreeten hebbende, zig van deze opening niet kon bedienen , om 'er weêr uit te komen? Hoe dikwerf kan het voorts gebeuren , dat in een huis eene fchel geluid geeft, om dat eene kat, enz. aan het touw trekt, vind men nu, dat niemand deze bevvecging veroorzaakte, en de kat, als de waare oorzaak, zig uit onze oogen heeft begcevcn; dan denken weêr de zwakgeloovigcn, dar, het fpookt. My zejv' is het ook menigmaal gebeurd, dat een geluid in myn huis zelv duidelyk gehoord wierd, zonder de waare rede vcort, by 't onderzoek, te kunnen vinden , tot dat ik ëindelyk, — om dat ik overtuigd was,, dat de zaak eene haare natuurlyke, werkende oor-  van de oorzaak, en omgekeerd. §. 10. 195 oorzaak moest hebben, waarnam, dat het yzerdraad , tot het trekken aan de fchel dienende ,by eenenfterkenwind,door een' tak van een boom in de tuin gefchud en gefiingerd wierdt. Des kan ook een tak van een boom, een wind, geluid verwekken ; wie zou dit kunnen denken ? 1 Alle tot dus verre bygebragte voorbeelden wyzen duidelyk uit, dat het gebrek van onderkruiping of verrasfing ( vitium Svbreptionis") aan veele verhaalen van fpooken groot aandeel hebbe. Tot dus verre heb ik getoond, hoe de menfehen van de gevolgen totdeoorzaaken ploegen te befiuiten. Doch , dat ook by de wyze van beiluiren, van de oorzaak tot het gevolg, gelykfoortige ongeregeldheden zeer gemeen zyn, is even zo zeker. Want alhoewel 't gevolg: waar de oorzaak of het werkende is , daar moet ook de werking of het gewrogte plaats hebben; volftrekt zeker, en buiten allen tecenfnraak is, de menschnogtans begaat, heel dikwyls, daarin eenen onverfehoonlyken misflaj, dat hy veele dingen, voort, voor cer.e oorzaak van een gevolg houdt,Welke jxI 2 ter  196 Be uitwerking verwekt het denkbeeld ter op de benaaming van het werkende, by een geval, geen' eisch kan doen. Ja, men gaat, menigmaal, hierin zo verre dat men zig bevoegd oordeeld, iets, dat enkel voorüfgegasn is, voort, als de werkende oorzaak van 't daarop gevolgde te mogen aanmerken. Welke eene bron van hedrieglyke gewaarwordingen! waarvan ik ook vervolgens, verder handelen wil. (§ 12.) §• XI. De gevolgen der natuurlyke Toverkunst (Magie) werden, volgeris den voorigen grondregel , begrypelyk. De grondftelling welke ik, tot dus verre, tragtte op te helderen, ontdekt ons te gelyk, waarom de menfehen natuurlyke werkingen der lighaamen aan bovennatuur]yke oorzaaken plegen toe te fchryven, wanneer hun de natuurlyke kragten en de daarby te werk geftelde kunstgreepen onbekend zyn. Die in de Natuur- en Wiskunde onbedreeven zyn, befchouwen eiken be-  'Gevolgen der natuurlyke toverk. §. i r. 197 bedriegelyken fcbyn , elke verblindinge der zinnen , welke door natuurlyke middelen, en door behulp van naarftigheid bewerkt werdt, met verwondering, als iets buitengemeens. Zodanige Werkingen kunnen hen niet anders dan heel ongewoon voorkomen ; des zy zig ook bevoegd oordeelen tot eene buitengemeene oorzaak te befluiten. (§. 10. ) Behalven de vaaidigheid, welke iemand, op verfcheide wyzen, (i) kan bedriegen, konnen ook deze en ' (i Ter ophelderinge wil ik flegts dit eenige voorbeeld aanhaalen , dat iemand, by nacht , een vuurbal meent gewaar te worden, wanneer een mensch, van verre ftaande, eene toorts febietyk rond draait. Want daar de werkingen van. den vuurigen fchyn in elk punt van den kring , al te fchielyk op malkander volgt, zo verëenigt zig, heel natuurlyk, het denkbeeld van bet vuurige, het welk ik in het eerfte punt des krirg kreeg, asn het denkbeeld van 't vuurige in het tweede, derde, en de volgende punten, vooral daar de, met de werking der leevende toorts, initemmende beweeging in het oog, met de gezigtszenuuwen en den zenuuwgeest, welke uit het eeifte punc I 3  19°" Gevolgen der en geene voorbereidzcls, natuur- en wiskundige, a!s mede chymifche hulpmiddelen, kragtvolle begochelingen veröorzaaken. Wac wonder, dat meenig een het voor eene hex- en tovery uitfehreeuwt, wanneer men letters uit de asfche van een verbrand briefje, eene plant uit haare asfche, verbrande Speelkaarten uit een ey weer herfteld heeft, zo als men d ezekunstftukken by rond trekkende gochelaars te zien krygt. (2) De Cartefiaanjche Duivel, de kunstftukken van den zeilfteen, cn de gezichtkunde zyn, ter verwekkinge van verwondering, insgelyks gefchikt. En wat pnnt des omtreks, waarin de toorts bewooge» wierdt , ontftondt, van eenigen duur is , en ten dien tyde nog niet ophieldt, wanneer de nieuwe werking en beweeging in het tweede en de vol. gende punten gefchiedt. Wat de vaardigheid by gewoone gochelaars in ftaat zy te bewerken, is bekend genceg. (2) Moe deze zo wel, als de volgendeKunstfiukken werkftellig kunnen gemaakt worden, beeft de Heer Wieg leb, in zyne natuurlyke Magie 1779. Btrlyn en Stettin, getoond.  natuurlyke toverkunst. §. II. *99 wat doet niet de toverfpiegel, waar door men iemand in de verfcheide en vreemde geftalten kan vertoonen. De herfchepping der menfehen in dreven, hoornen - te weeten : by hen die in de gezigtkunde onbedreeven zyn, ~ waarover de Rusfifche Keizer Peter de Groote, te H:mlwg, tot verbaazens toe, zo ftendt ver wonderd, dat de Kunftcnaar geperst wierdt, om hec Geheim te ontdekken. De voorfpellende Teraphims, (3; waar door zelfs de beroem. de (ï) Ton. Da v. Michaölis in ft! 4vtf fclit Overzetting des Ouden Teft'aments met ttiÜU meikingen voor ongdeerden, 2 Th. behelzende het eerjle bo:k van Mof es, pag. 142. CHoogd:) by de aanmerk: op vers 19 : zegt; •„ Zo veel a's ik 't Hebreeuwfche woord llxrafim verïtaa, waren het beelden van omtrent zulke Halfgoden, als de Latynen Selenen noemden; en vuf) Wélke de onvrugtbaare Vrouwsperzoonen mogten vér. wagten, d.t zy hair vrugtbaarheid zouden gerèven. Wy vinden ze ten minften nooit anders, dan by Rachel, welke zo langen tyd na Kindefèrt gehaakt hadt, en by Mie ha l, die altoos o»- I 4  ■2oo Gevolgen der de Heer Uffeneach in Holland wierdt misleid. Joh. onvrugtbaar is gebleeven." Wilde ik de metr'gvuld'ge, verfchillende gevoelens nopens deze Seraphim aanhaalen; dan zoude ik veel te breedvoerig worden. Genoeg, dat bet bygeloovïge middelen waren, een foort van afgodery, door wier middel men zells 't toekomende uitvorschte. Kirchebos in net. in Lucia», de Lucia meent, dat de 1 heraphim juist dat geen by de Hebreeuw.n waren, wat de Strapis by de Egyptefiaars geweest zyn. Deze waren beelden zonder leden van zekeren fleen, metaal, of bout enz. gemaakt welke men met linnen pleegt te'.bekleeden. Eenige van dezen wierden als Sefchermgoden ( DU tutelaris) aan openbaare plaatzen , als Wagters gefteld. Veele waren ter befcherminj; der menfehen beftemd, en bleeven aan eene plaits ftaan. Andere konde men hier en daar heen draagen , en de menfehen namen ze mede, waar zy heen gingen. Eenige droegen ze ook als Jmultten of behoedmiddelen om hunnen hals, aan de gordels en om hunne handen. Hunne geftalte was zeer verfcheide. Veele hadden eene vrouwengeftalte, wier hoofden bedekt waren. Zy onderfcheiden zig mede in werktuigen. Zo waren eenige die men  natuurlyke toverkunst. §. n. 201 Joh. Pet. Eberhard (4) hcefc verfcheide kunstftukken bekend gemaakt wel- men Averrunci of Apotrqpaei noemde, met roeden, zvveepen, netten, over hunne fchouders heen hangende, afgebeeld. Deze beelden na zonden de Hebreeuwen genoemd hebben Teraphhn van welke de H. Schrift meldt, dat Rachblze van haaren Vader La ban hadde geftoolem Genef. XXXI: 19- enz. en door Abrahams Knechten uit Egypten na Paleftina of het beloofde land gebragt, en voortgeplant waren. Zy hadden ze Therapkim genoemd, om dat ze de S niet k< 1?ien uitfpreeken: waarom ze, naar de gewoonte der Chaldeeuwen, de S in T. en de laaifte S ia im hadden veranderd, en zo ware van Ssrapis, Teraphim geworden. Naar myne gedagte vind men hierover het beste bericht in Hermanni Witsi 1 Aegyptiac. Baf. 1739. 4. p, si. feq. cap. 8. maar inzonderheid Cap. 10. pag. ;o feq. waar mede men kan vergelyken Jo. Spencer. de legibus Uebraeor. ritual. Leipf. 1705. 4. p 1286.feq. Joannis Marckii eammentar in 12. (4) In den Abhandelungen von phyjikalifciïen Aberglauben und der Magie. Halle 1778. in dsr dritten Abhdnfalwg von der Magie* I 5  202 Gevolgen der welke de menfehen tot de gedagten van tovery kunnen leiden. In het byzonder toont hy, hoe de verfchyning van een Geest, dn den rook, door middel van eene toverlantaarn vertoond kunne worden. In myne Verhandeling von Ahndungen and Visionen (5) heb ik reeds gezegd dat men, door middel van zekere fpiegels, deze en geene geftalten, in de open lugt, zelfs menfchengeftalten kunne vertoonen. En Jon. 12 P topham minor es. Tubijig, 1734. fol. over Hof. III: 4- pag- 44- ƒ<*■ en Z ac har. cap. X: 2. pag. 1070. feq. J o: Sauberti F. de Sa- crifieiis veterum cullectanea historica-philo'.ogica £fr. Jenae 165e- 8. pag, 535 feq. J 0 h. Seld n K 1 de DÜs fyris , fyntagmata II. Lngd-Batav. 1629- 8. pag, 96. feq- Jurieu lvftohc critique des dogmes &? des cultes, bons ö3 r.muvais , quï mi eté dans ïeglife depuis Adam , jusqiïa Jejus Christ Gfc Amjlerd. 1704- 4- pag- 44»- feq. des id.oles des Idolatries des Syriens fjf des Hebreux fectnd traité des Teraphims. EdWARd Pococke conmMary on the prophecy ofHofea. Oxford 1685, fol cbap. III. pag. 142 (5) Pag- 433-  natuurlyke toverkunst. §. ir. 203 Joh. Crjst. Wiegleh (6) lost het vi'aagftuk duidelyk op : hoe een fpook in verbeelding vertoond kunne worden, cn men iemand in een geflooten vertrek kunne laaten zien, wat hy begeert. Deze kunstftukken zyn wel toereikend van Schröpfers begochelingen , vóór eenige jaaren door hem te Leipzig ondernomen, heel natuurlyk te verkiaaren. Het zy my geoorloofd de gevoelens van Eberhah n zo wel, (7) als van Wieoleb, aan te haaien , gemerkt zy eene naauwe gemecnfchap met myn doelwit hebben. De eerfte geeft het volgende vraagftuk: eene dag„ vaarding van Geesten, waar door ue „ kloekfte zelfs bedrogen kan worden ;" cn lost het dus op: de voorgewende MUgbS (tovenaar) brengt het gezeifchap in een vertrek, wiens grond met zwart laken belegd, (6) In der naturlichen Magie, pag. 155. Nb. (7) In der Abhandhing von der Magie, ge_ voegd by het Werk van Wieg h 11 b , pag. 15.  ao4 Gevolgen der kgd is. In deze kamer werdt een zwart gemaakt Outaar gezet waarop twee Kaarzen , en mogelyk een doodshoofd , of anders iets dergelyks ligt. Hy maakt op den grond rondom't Outaar, een'kring, verzoekende de aanfchouwers, vooral niet over den kring te gaan. Nu begint hy zyne bezweering, en' wierookt met magisch reukwerk. Op een maal gaan de Kaarzen uit, en 'er ontftaat een geweldig getier, waarvan de geheele Kamer dreunt. Oogenbliklyk verfchynt de Geest welke»boven her Outaar zweeft, en in een geftadigcbeweeging is. De Magus hakt met zyn' degen midden door den Geest zonder hem te bezeeren, maar welke daarby een deerlyk en vreeslyk gehuil begint. Nu ftek deMrtgas: dien Geest allerlei vraagen voor, welke die met eene fcherpe, vreeslyke ftem beantwoordt. Eensklaps ontftaat een nieuw getier, waarvan de Kamer dreunt, en de Geest verdwynt. De nadere oplosfing van dit alles vind men by den vooraf aangehaalde W i e o l e b, by de opgaave: op een „geftel, midden op eene tafel ftaande,een „fpook te verbeelden." Daarby zegt hy: de  natuurlyke toverkunst. §. n. 205 de werking der toverlantaarn op de rook kan eene nog veel buitengemeener vertooning maaken, wanneer men 'er de oorzaaken geheel van verbergt. Want men kan alsdan, door middel van een voetftuk, op eene tafel ftaandc, een fpook, of een ander aangenaamer, en minder fchrikkelyk beeld vertobnen. Hiertoe moet men eene heel gemeene toverlantaarn , doch van de kleinfte, welke men pleegd te verkopen, neemen , en ze in de Kast A. B. C. D. (Fig. I) zetten, welke zo groot moet zyn.dat ze ook nog den fchuins liggenden Spie. gel M. vervatten kan, welke bevveeglyk moet zyn, om den licht-kegel, welkende lantaarn van zig werpt, door middel daarvan zo te kunnen rigten, dat hy door de opening E, boven aan deze kast gemaakt, uitgebragt werde. Dan de opening moet met eene dunne plank, of eene valdeur F. gedekt zyn, welke door middel van twee banden beweeglyk is, ten einde men, wanneer ze aan haare zyden is geflooten, de opening, in het dekzel gemaakt, niet kunne zien. (Deze opening moet eene ovaale gedaante, en eene evenredige grootI 7 te  2o6 Gevolgen der te hebben, tot de plaats, daar ze den lichtkegel affnydt. ) Die plaats van de Kast welke regt over de ftookplaats dier lantaarneis, moet eenige gaten hebben, opdat 'er de rook der damp door kunne trekken , en men moet ook eene kleine langwerpige vuur pan ter zelfde plaaczc zetten, welke ilegts zo groot is, dat men 'er eenige klei. ne kooien op leggen kan. Voorts moet men een ghs hebben, het welke naar believen, in de fleuf a. b. op- en na beneden kan gaan, en om die rede verticaal gezet moet worden. Dit glas moet door eene koorde worden gehouden , welke over de rol , en op de zyde D. C. van deze Kast uitgaat, ten einde men dit glas, door zyne eige zwaarte, ligt kunne laaten zakken , of in deze fleuf ophaalen. Op dit glas kan men een fchim , naar elks begrip daarvan , of naar believen eene andere aangenamer figuur fchilderen, zo nogtans, dat dit beeld verkort gefchilderd werdc, om datderook, veroorzaakt door het reukwerk, het welk men in de vuurpan ftrooir, en zig verheft, den licht - kegel, dien de lantaarn voortbrengt, niet regthoekig doorfnydt, en daar-  natuurlyke toverkunst. §. n. 207 daarvan de geftalte van het fpookzel op de. zen rook veel langer moet fchynen, dan ze werklyk op het glas is. Dit verfchynzel zal eene wonderbaar voorkomende werking doen , om dat 'er de aanfehouwers de oorzaak niet van zien, en dus niet zul. len weeten, waaraan ze deze fchielykeverfchyning van het fpook moeten tocichryven, wiens hoofd eerst uit den rook zal fchynen voort te komen, en allengsflegts, volkomen kan gezien worden, zo dat het ook even zo weêr zal verdwynon, zodra men de koorde aanhaald. Heeft men de lamp of kaars in deze lantaarn ontdoken, en den fpiegcl behoorlyk geplaatst, dan zet men dit geitel op de tafel, terwyl men de aanfehouwers waarfchouwd, dat zeniet moeten verfchrikken. Hierop brengt men de vuurpan aan zyne plaats, ftrooid 'er een weinig fyn reukwerk op, ligt aanftonds dc valdeur op, en laat de koorde zagtjes na beneden gaan. Merkt men, dat de rook byna wil ophouden, dan haald men de koorde aan, op dat de Figuur verdwyne, en fluit de valdeur weêr toe. Wanneer men zig hiermede wil verlustigen, da»  208 Gevolgen der dan moet men alle Kaarzen, in hetvertre^ zynde,' uitdoen, en het Geitel op eene hooge tafel plaatzen , op dat de aanfehouwers de opening niet kunnen zien, waar door de licht - kegel valt. Alhoewel boven gezegd is, dat men zig hiertoe van een kleine Toverlantaarn moest bedienen, men konde egter dit vermaak ook in het groot neemen, zo dat het fpook ter grootte van een mensch verfcheen. Op zulk eene toerusting mag ook wel de gochelaary van Schröpfer hebben gerust. Op dezelfde wyze, en volgens deze zelfde fchikking, wanneer men daartoe glazen gebruikt, waaröp verfcheide andere voorwerpen zyn gcfchilderd, kan men ook, by voorbeeld, eene bloem of eene kaart vertoonen, gelyk aan de geene welke men te vooren heeft verbrand, en wier asfche men met het reukwerk in de vuurpan heeft geworpen, onder het voorgeeven, dat men het beeld derzeive weêr voortbrengen wille. Elk een kan hierby verkiezen, wat hy meent dat het uitneemendst en wonderbaarst zal fchynen. De Figuur zal alles duidelyk maken. Daar  natuurlyke toverkunst. §. n. 209 * * * Daar deze dingen ontwyfelbaare waarheden zyn ; zo kan ik rijst Prof. Zeïtti cH (;!) niet infternmetid denken, wanneer hy zegt: Is het zeker, dat hy (riaamlyk S chopper) géftorve menfehen heeft vertoond, en daaraan laaten my zo veele Vefn-andigë, en geleerde ooggetuigen niet twyfelen, alhoewel verfcheide zaaken, die men anders doorgaans verhaald, op flegte gronden mogen rusten; dan is het niet door een bedrog der zinnen , niet door de kragt der natuur, ook niet door Gods byftand gefchied. Bedrog kan hier, onmogelyk, worden aangenomen, dewyl geen mensch die geftalten, welke men begeerd, met alle hunne gelaatstrekken, onverwagt en fchielyk , zo duideryk kan vertoonen , dat verfcheide verlhudige, cn met gezonde werktuigen der zinnen begaafde aanfehouwers, die op den zelfden tydj en op eenmaal zien, ook wel hooren fpreeken. Dit gaat (8) In zyn Fragment von Erfcheinung dsr Geifier , pag. 45-  li o Gevolgen .der gaat de kragten der natuur te boven, ten mintten het vermogen van een mensch, al ware hy een nog zo groote Kunftenaar, om eene gedaante , den overledenen volko- men gelyk, zigtbaar te vertoonen." ■ Waarom? kan men niet een volkomen gelykend beeld op het vooraf van den Heer Wieclei! befchreeven glas fchilderen, het welk den overleedcnen verbeelden zal ? ,, God kan hem, veel minder behulpzaam zyn geweest, gemerkt Hy, uitdrukkelyk, alle dergelyke Kunstftukken, en daarby op groote ftraf verboodeu heeft, den dooden te vraagen. Gevalglyk moet het door toedoen des Satans zyn gefchied, welke, heel wel, de geftalte van een ander, voor een korten tyd, aanncemen en zig in dezelve kan vertoonen , zo als wylen Weitenk ampf , bondig en over. tuigend in zyne (Hoogd.) Verhandeling over de verfchyning» der Geuten cn Docdsn, heeft beweezer." (Zie deszelfs gedagten over gewigtige waarheden uit de rede en den Godsdienst, I Deel, bladz. 14- ■ 58. ( Hcogd. ) Hierby overweege men de zwarigheden, welke ik beneden §. 25. aan  natuurlyke toverkunst. §. n. ïii aan het einde heb aangeroerd. Wil men nogtans des Duivels zigtbaare verfchyningen zo verklaaren, als ik by het einde van 5. 25 en 26, vergeleken met g. 4. getoond heb; dan zoude men tegen de mogclykheid van zulke verfchyningen niets in te brengen hebben. Maar, op zodanig eene wyze fchynt het Prof. Zeibich niet te ver- p.aan> Nog veele andere (lukken, die opmerkinge waardig zyn , door dezen zelfden Schryver de waereld voor oogen gelegd, welke de verwondcringswaardigfte gochelaryen van P e l a n di n e en P h i l adelphia niet flegts kenbaar maaken, maar elk een' ook in ftaat ftellen, om ze na te doen. Op dezelfde wyze mogen wel verfcheide Kunstftukken van een Italiaan, die zig Balducci noemde, cn rond reisde, bewérkt zyn, Hy voerde verfcheide Machinen by zig, onder welke ééne een gefneden beeld, in de geftalte vanBACCiius vertoonde. Dit Bacchusbceld droeg, op zyn fehouder, een vaatje, waaruit die Bacchus, naar het hem wierdt belast, rooden, witten, ook wel ge;neng- den  2I2 Gevolgen der den wyfl , in een roemer liet loopen. (&) Een ander werktuig vertoonende een beeldtenis van een Moor, het welk door het fchudden met het hoofd, of door het flaan * tegen eene klok, de het voorgeftelde vraa. gen beantwoorde. Weêr eene andere Machine, zig in een taamlyk groote Kas bevindende , verbeeldde een Mannetje als een Kruidenier, welke den aanfehouwers bragt wat ze van zes foorten van fpeceryen begeerden. Dewyl nu veelen 't maakzel dezer kunftige werktuigen niet begreepen, en dus buiten ftaat waren, de ware rede "te bedenken; zo hielden zy deze verfchynzels voor gevolgen van tovery. Dezelfde Kun- (o) Prof. Khatzenstein, toen hy te Halle nog Italiaanfche Lcsfen gaf, heeft getoond, hoe men zulke Machinen , welke men ook Toverbronnen noemd, maaken moet. Zie Fr ie. drich Zweysporns bejehreibung eines neuerfundenen S auberhonnens , beneffens eene wederlegging der beoordeelinge D. G. Einsporns over Pi of. Kratzehstein Theorie der Dilnp , Halle. 1748.  natuurlyke toverkunst. §• 11. 213 Eanftenaar al heb ik ook veele anderen die zelfde zien doen, hieuw een' haan den kop af, zo, dac men het bloed op den grond zag loopen; en voort daarna maakte hy hem weêr leevendig. Nogtans was het enkel gochelary en bedrog. Want hy plagt, vóór dat hy dit kunstftuk bewerkte, een werklyk afgehouwen Haanenkop en hals, te vooren in zyn' zak te fteeken. Het ganfche bedrog was 't volsende: in dezen afgehouwen kop en hals hadt hy eene langwerpige blaas van een visch of ander dier met bloed gevuld. Wilde hy nu zyn Kunstftuk vertoonen, dan nam hy eenen leevendigen Haan, boog, bondt, en maakte den leevendigen kop des Haans onder deszelfs vleugels vast, en hegtte, met eenen fynen draad, in plaats van den echten kop en hals, den in zyn' zak hebbende Haanenkop en hals op den romp van den leevenden Haan , en liet 'er ook den Haan eenige fchreeden ver mêe loopen. Doch het kunftig vast maaken van zyn dooden Haanenkop wist hy voor de oogen der aanfehouwers heel wel te verbergen. Hierop nam hy zyne degen, èn  214 Gevolgen der en hieuw den kunftig aangehegten kop af. Het bloed , in de verborge blaas zynde, liep 'er ook uit, en maakte de begochelingvolledig. Naa deze verrigtingen wierp hy zyn' zakdoek, over den Haan, en onder zyne betoogingen van medelyden beloofde hy, 't onfchuldig dier het leeveu weêr te geeven. Hierom haalde hy doch onder den zakdoek, en voor het oog der aanfehouwers bedekt, den eigenlyken kop des Haans, die onder deszelfs vleugels zat, voor den dag, en zo liep de Haan weër heen. Dan, ik wil een voorbeeld uit een'laater Schryvèr bybrengen, (10) waaruit elk een kan afneemen, hoe zeer de waereld, door deze en geene bedriegers, en zo genoemde Necromr.ntisten (zwarte kunftenaars) misleid kunne wórden, zoo ze fleges de natuurlyke oorzaaken hunner klugten en kunftig bewerkte verfchynzels behoorlyk wee. ten (10) Deze Gefchiedenis ontleene ik uit den Crab des Jberglmbens, 2te iamml. frank/, und Leipz. 1777. pjg. 171 [j>c.  natuurlyke toverkunst. §. u. 215 ten te bedekken. Deze Schryver verhaalt "t bedrog van een Zwartekunftcnaar op de volgende wyze: Een der Zwartekunftenaars ging in eene regt tegen overftaande kamer, welke by de opening heel duister was, en' floot de deur, voort ajter zig toe. Vervolgens vroeg my de ander heel zagt, wien hy thans moest voor den dag doen komen; maar het moest eendoodezyn. Ik luisterde hem heel zagtjes in, dat hy my den ouden Eerwaardigen VVysgeer Aristoteles mogt vertoonen, om dat ik hem gaarne wenschte te kennen en te zien. Naauwlyks had ik dit gezegd; of de bezweerder der dooden eischte van myn' vriend den degen, welke hem dien met fiddering overgaf. Hierop haalde hy het tovertuig, het welk hy in den hoek der Kamer, in eene Kist hadt liggen. De Ceremoniën , daarby doende., waren de volgende : eerst fpreidde hy een doodkleed op den grond uit, daarop plaatfte hy eene tafel, met zwart laken overtrokken; waarop hy een doodshoofd lag, het welk 'er zeer vreeslyk cn afzigtig uit zag. Daar naast ftonden twee kaarzen , waarvan hy naderhand beweerde, dat ze van • men-  2l6 Gevolgen der- menfchenvet gemaakt waren. Aan de regte hand lagen allerleie toverboeken, met vremde Characters getekend. Hier fbeg hy eene bladzyde op, en wenkte ons, dat niemand een woord mogt Ipreeken. Daarop nam hy den bloten degen , üoeg met denzelven driemaal rondom zig, en maakte een' kring, welke tot aan de deur deiKamer ging. Ëindelyk maakte by deels in de lugt, deels op den grond allerhande vremde figuren, verdraaide de oogen in het hoofd, fchuimbekte, toonde de bloote tanden, cn maakte zulke wonder]yke en afgryslyke gebaarden, als of hy van den Duivel leevendig was bezeefcn. Myn vriend wilde het haazepad kiezen, maar ik f-hield hem by de hand vast. Vervolgens kwam hy weêr tot zich zeiven, en braakte in eenen brullenden toon deze woorden uit: Satan! ik bezweere u, in den naam van Beëlzebub en de ganfche Hel, dat gy u my, thans in eene leevendige en zigtbeare geftalte vertoont. Naauwlyks hadt hy deze woorden gefprooken, of hy verdraaide weêr zyne oogen, wierdt heel bleek in het weezen, enfloeg drie-  natuurlyke toverkunst. §. ii. 217 driemaal mee beevende handen, op de borst. Hierop fprong eene vreeslyke flang. uit zyn' boezem, en wentelde zig eenige maaien op de tafel, kronkelde rondom het doodshoofd, en ware gewis op ons gefprongen , zoo ze de tovenaar niet byden ftaart hadt gegreepen. Nu kroop ze als een kat zyn rug op , en ik wierd zoveel temeer beangst, als myn vriend my inluisterde, dat dit de baare Duivel was, welke onze eerde Ouders ook in de geftalte eener flang was verfcheenen. Terwyl ik nog op de woorden van myn vriend agt gaf, verdween de flang voor onze oogen en niemand wist, waar ze gebleeven was. Hierop voer hy uit tegen het doodshoofd, als of het de flang hadt verflonden, en ik merkte dat het begon te weenen, doch het welke, io plaats van gewoone traanen, bloed nic de holligheden der oogen liep. Toen hy nu dat bloed zag loopen, wende hy zig na de deur der gtflooten kamer, waarin een vreezelyk gedruis ontftondt. Hier floeg hy met het'fpits der degen eens aan de deur, als of hy den Geest wilde roepen ; doch tradt weër terug, en floeg met den degen K rond-  2Ig Gevolgen der rondom zig, op dat de kwaade Geesten hem niet te na mogt en komen : welke wyze , van de geesten te doen wyken, ook hy de Heidenen gebruiklyk was. Hy naderde wéér de deur, en floeg 'er, zonder een woord te fpreeken 1.7 maal tegen , maar fprong weêr in den kring, en begon te lidderen. Hy floeg eenige maaien, vol razerny, rondom zig, en ging hierop weêr, heel zagtjes , r.a de deur der kamer, waar tegen hy, zonder een woord te fpreeken, 9 maal klopte. Hieröp nam hy zyn toverboek, maakte allerhande vremde Karacters op de tafel, floop heel langzaam na de deur der duistere kamer, alwaar de Geest verfchynen zoude, en floeg if! maal, met een groot geweld, tegen dezelve. Doch., wyl de doode nog niet wilde verfchynen, zo riep hy dien , op nieuw, met 14jlagen. Ëindelyk wierd hy heel verwoed, dat zig de Geest nog niet vertoonen wilde : hierom braakte hy, met een vloekendcnmond, de woorden uit: Satan ik bczwecre u, dat gy my den dooden voor den dag brengt. Naauw hadt hy dit gezegd, of hy fprong fchielyk op, en [riep den Geest nogmaals met 19,  natuurlyke toverkunst. §. li. 219 19, voorts met 5, hierop met 11, dan weêr met 5, en ëindelyk met i$-,flqgW, Dit gedaan zynde, merkte hy, dat hy hec tover getal 13 6 bereikt hadde, weshalven hy ophieldt met kloppen, en riep met eene vreezelykc ftem: Satan, ik bezweere u voor de derde en laatfte maal, dat gy my den dooden voor den dag brengt. Daarop ótkftoËdc een heftig geraas ia de kamer, waaruit de andere Necromantist voor den dag fprong, welke, zo lang als hy was, op den grond viel, en met eene beevende ftem uitriep, dat hy den Geest van Arisïo. te les had gezien. Ik kon onmogelyk begrypen, hoe deze Kaerl den naam van Aristoi'eles noemde, daar hy tog niets gehoord hadt, en deze naam door denZ'". rtekunftenaar niet eens was aangeroerd .Ik begeerde daarom, dat men my de duistere Kamer mogt openen, maar hec welke zy niet wilden doen , uit vreeze dat ik my van fchrik eene ziekte op den hals mogte haaien. Doch, teen ik 'er opftond, :ro ging de bezweerder na de deur, en opende voor my de Kamer. Hier zag ik tot myne grootfte verwondering, dac het ééne geK 2 de I.  220 Gevolgen der deelte der Kamer, daar neven over gelegen , en voorheen gansch duister, door een byzonder licht verlicht was. Het was geen fchynzel van een gewoon licht, 't welk ik zeer duidelyk kon merken, maar heel bleeke ftraalen, na het fchynzel der Maane en Planeeten gelykendc, verfprciden zig tegen de wanden. Toen ik nu nader in de Kamer wilde gaan, zag ik, fchieiyk, een' oud afgeleefd man in een' hoek ftaan , wel, ke een langen baard en een ingevallen wezen hadt, wien de oogen in het hoofd fcheenen te draajen , en die net een lang doodshembd bekleed was , nu eens ftil bleef ftaan , dan zig weêr bewoog, als of hy na my toe wilde komen. Over'dezegeftalte fchrikte ik der mate, dat ik fchieiyk terug week, en den Necromantist wenkte, dat hy dedeur maar mogt toefluiten. Myn vriend, die insgelyks heel ontfteld ftondt, verzogt my, dat wy ons hier van da-n mogten begeeven. Ik voldeed aan zyne begeerte; wy gaven den Zwartekunftenaar een ftuk geld,', en begaven ons na huis. Dit gezicht maakte"my zo onrustig, dat ik dien ganfchen nacht niet konde flaapen. Ik over- dagt  natuurlyke toverkunst. §. ri. 221 dagt alles zeer naauwkeurig, en bragt my te binnen, dat ik het fpookzel me\ eene paruik op het hoofd had gezien, welke Aristoteles evenwel, onmogelyk, gedraagen konde hebben , om dat de uitvinding daarvan niet heel oud is. Dit ftyfde my in de gedagten, dat 'er een bedrog mogt agter fchuilen; weshalven ik befioot om 't toverfpel, den volgenden nacht,beter te bezien. De tyd kwam, en ik volbragt myn voorneemen; maar myn vriend wildeniet gaan. Naauwlyks zag ik de Necromantisten, of ik verzogt hen, dat ze hun Kunstftuk nog eens mogten vertoonen. Zy waren geenfins ongeneegen, myne bede in te wdligen. Ja de nieuwsgierigheid was byniy zo groot, dat ik alles heel onverfchrokken aanzag. De bezweerder vroeg my, wien hy voor den dag moest brengen ? Ik begeerde Cicero te zien. Voort begon hy zyn toverfpel , en ik merkte , dat de Ceremoniën dezelfde waren, als daags te vooren. Inmiddels bevond ik, dat de (lagen op de deur niet met eikander inftemden , en dit ontdekte my het geheele raad. K 3 zei.  222 Gevolgen der seit By de eerfte afdeeling Coeg by d.iemaal tegen de deur; om dat C de derde letter in het A. B. C. is. Hierop taste hy ■weêr na den degen, en floeg 9 maal, om dat L de negende letter van hec Aiphabet is. Dit vervolgde hy zo lang, tot dat a!. Ie de letters van het woord, Cicero beduid waren. Over deze gedaane entdekking was ik blyde; doch liet verder niets blyken. Daarentegen, zo dra de deur van de Kamer weêr wierdt geopend , liep ik fchieiyk na de verlichte Kamer, doch wierdt heel bleek, toen ik een fpookzel voor my zag ftaan, het welk den kop onder den Arm hieldt. Hier had ik my, welhaasc, een ongemak op den hals gehaald, zoo ik niet, voort, eene toverlantaarn agter een fcherrn kunftig verborgen gezien hadde, welke eene bleeke fchaduw tegen de muur wierp. Da zwartekunftenaars verwonderden zig over myne ftoutmoedigheid. Inmiddels, om dat ik het bediog ontdekt had , verzogten zy my fterk, dat ik ze niet verraaden rr.ogte. Ik greep aanftonds na het doodshoofd, en zag  natuurlyke toverkunst. §. ir. 223 zag in deszelfs holligheden eene verkensblaas met bloed liggen, welke die bloed, heel langzaam, uit dc holligheden der oogen deedt druiven. Ik nam affchcid, cn hoorde vervolgens, dat die Zwartekumtenaars een paar blije, en vcrloope Chirurgyns - knechts waren , één van welke eenenatuarlykc flang medevoerde, welke hy den fteckei cn 't vergift benomen hadt. Jk voeg 'er nog een ander voorbeeld by, uit het weik blykt, dat deze cn geene toebereiding de menfehen tot geheel bovcnnatuarlyke oorzaaken kunnen leiden. Gefteld, een mensch • die lusfheeft, om anderen te bedriegen, ■ zwart water looze, en beweerc, dat hy betoverd is, enz. Zullen niet veelen dit verfchynzel voor een voldoend bewys van zulk eea zeggen aanneemen ? En evenwel kan het met die zwarte pis zo natuurlyk toegaan, dat de bloote ontdekking der oorzaake alle verwondering voert vernietige : zo als men elders zulk een voorbeeld leezen kan, dac een Jongen, welke zig voor betoverd uitgaf, zyn water met zwanen inkt verwK 4 de-  224 Agtevten volgende denkbeelden. de. (11) En wie weet niet, wat voor een bygeloof de tand van een jongen, met een goudblad overtrokken, veroorzaakte, zo zelfs, dat Horst, een Leeraar in de Medicynkunde op de Hoogefchool te Jlelmfladt, eene verhandeling over dezen wonderbaaren tand fchreef, en geene zwaarigheid maakte , om dit geval deels aan natuurlyke, deels aan bovennatuurlyke oorzaaken toe te fchryven. Ja, hy geloofde zelfs, door zyne fcherpzinnigheid, de beweegrede te hebben gevonden, die God bewoogen h3dt, om dezen Jongen zulken tand te geeven , terwyl hy van oordeel was, dat de Christenen , welke toen , door de Turken, zeer in het naauw gebragt wierden, door dezen gouden tand getroost zouden worden. Voor 't overige vergelyke men, wat ik § X. heb voorgedragen. $. XII. Een' gedeelte van agterëen volgende gedagten vernieuwt de overige, vcor- ofagterwaards. Tot dus vene heb ik getoond, dat,by ge- dl) Zie Crab des Aberglaubens. ïSammlpag' 248.  verwekken elkander. 225 gelyktydig bevonden dingen, het één het denkbeeld van het andere verwekke. (§.6 _ 11) Doch men zoude zig zeer vergisfen, wanneer men de kragt der verbeeldinge zo naauw beperken, en gelooven wilde, dat zy haare magt niet tot vooraf gegaane of volgende gedagten konde uitbreiden. Wy weeten veeleer, dat eene gedagte van eene tegenwoordige zaak ook menigmaal, de gedagte van reeds voorlcedene, op nieuw, in een helder licht ftelle, en dat zo veel te eerder, als het tegenwoordige overeenkwam met het voorlcdeEe; ($' 3. 4.) dat het denkbeeld van het voorafgaande ook de gedagten van het volgende en hec laatfte, wederkcerig,' hec eerfte verwekke. Deze Modificatien of veranderingen van ons denkvermogen kunnen door de ftelling worden uitgedrukt: „ een gedeelte agterëen volgende gedagten „ vernieuwt de overige, voor- of agter„ waards :" en wel des te ligter, hoe meer gemeehfehap zulke gedagten hebben. Zo denke ik, by voorbeeld, tharis, terwyl ik dit fchryve, aan een trensch, 'die in de Saai verÖDgelukte, en welken men K 5 heden  220" Agitreen volgende denkbeelden heden gerechtelyk fchouwdc. Dit denkbeeld van het tegenwoordige verëcnigdc zig, voort, met de gedacte, welke ik, voordezen reeds van verdronkenen had; my fchieten daarby, van agteren, alle die geenen te binnen, van. welk ik dusdanig een ongeluk heb beleeft. Ja, de voormaalige verhaalen, welke ik by zulke gevallen had gehoord, komen weer leevendig voor myne verbeelding. Ik denke aan het welzand , het welk aan zo veele plaatzen dezer rivier wordt gevonden, aan hetgevaar, ■waar voor men bloot ftaat, om te verdrinken, wanneer men aan zulk eene plaats in 't water valt; en gaa ik nu hierop na de Saai heen; dan verwekt dit eenige vrees, en maakt my oplettend, op dat ik niet aan de onzekerheid, eene beangfte verwagting, en zulk iets toekomend bloot gefield moge zyn, 't welk my niet anders, dan droevig wezen kan. I3y aldien, voorts, een ligt.geloovige, in een gezeifchap, voordezen 'heeft gehoord, dat 'er in het water zwarte Mannen zyn, die 'er iemand in willen .trekken; dan kan hem, hoe zot deze fabel moge zyn, nogtans een groote vrees bc-  verwekken elkander. §.12. 227 bevangen, dat hem zulk een ongeluk mogt overkomen, indien hy naby het water ging. Hierom houdt hy 'er zig vandaan, ziende met fchroom ter zyde, of 'er , mogelyki, zulk een menfehen vyand klaar ftondt, om een einde van hem te maaken. . De waarheid van onzen regel word ook, daardoor, buiten alle tegenfpraak gefield, om dat de historiekundige, door middel van dien, in ftaat gcfteld wordt, den geheelen fchakel eener gebeurtenis in het Geheugen te bewaaren; want eene vooraf gegaane omftandigheid brengt hem dat geen te binnen, wat 'er op volgde, even als het volgende ook het vooraf gegaane in zyn Geheugen herroept. Weshalven het my gansch niet onbegry;,clyk voorkomt, wanneer menfehen by eene uitkomst voort geneigd zyn, het kort vooraf gegaane te onderzoeken, om 'er eene voldoende rede in te ontdekken, al is het, dat de waare, werkende rede, menigmaal, niet in voorafgegaane , maar veelêer in zulke dingen gezogt moet worden, welke ten geleide van den uitflag dienden. Gefteld, by voorbeeld: iemand K 6 wer-  228 Agtereen volgende denkbeelden werde, by nacht, een flikkerend fchynzel gewaar, waarvan de werkende oorzaak voor hem verborgen , en welke hy niet in ftaat is, volgens de tegenwoordige omftandighedenite ontdekken; dan legt hyzig toe uit het geen vooraf gebeurd is, eene werkende oorzaak te ontdekken, door wier middel hy zig uit den doolhof van twyfelingen tragt te redden. Hem komt te binnen, dat eerst vóór weinige dagen zyn Nabeftaande is overleeden, zou dan denkt hy by zig zelv' deze misfchïen daar men tog zo veel fpreekt van verfchy«insen, welke op der menfehen dood volgden s _ „ . de oorzaak dezes fchynzels wezen? De vrees, van de overmatige verbeeldingskragt verzeld, zorgt verder voor de befchaaving dezes fchynzels, en overftrykt het, als door middel van een heime]yk penfeel, met alle verwen die 't aan het fchynzel van den overleedenen volkomen doen gelyken. Nu gelooft hy in allen ernst, dat hy zyn overleeden vriend heeft gezien. (§■ 3 enz 0 De geleerden hebben daarom voor lang opgemerkt, dat het een zeer uitgebreid voor-  yerwekhn elkander. §. n. 229 vooroordeel is , naar hec welke de menfehen het voorafgegaane tot eene oorzaak. van het volgende maaken (1). Doet zig inzonderheid 't geval op, dat iemand iets onderneemt, wat ongewoon en voor ons onbcgrypelyk is, en waarvan wy de oorzaak en het oogmerk niet kunnen ontdekken : dan is dit rede genoeg , om een denkbeeld te vormen , dat deze onderneeming ook een ongewoon gevolg zal hebben. Volgt nu, werklyk , hieröp iets aanmerkenswaardig ; dan vindt 'er menig, een zwakdenkende , voort, voldoenende reden in, om het voorafgegaane ongewoone voorde oorzaak des gevolgs te houden. Wie zoude denken » dat deze wyze van befluiten eene bron ware, waaruit 't geloof aan Hexen, in voorgaande tyden,zo veel voedzel en goedkeuring heefc gekregen? Eene oude vrouw begraaft , by voor- (1) Dit vooroordeel noemen zy: post hoe, ergo propter hoe. By voorbeeld men hooit een geftommel; daarop fterfc een mensch, dian volgens maakte dit dommelen dat een mensch moeit fterven. K 7  230 Agterëen volgende denkbeelden voorbeeld , eene padde , naby de deur eener koedal-van haaren buurman. Deze ziet die vreemde onderneeming. Wat zal dit beduiden ? roept hy by zig zelv' uit. Hy verwagit, met ongeduld, wat mogelyk mogt volgen : en ziet ! naa twee dagen fterft eene koe in de gemelde ftal. Wat hebben [wy verder getuigenisfe noodig; dat de begraave padde alleen de oorzaak zyn moet van dit ongeluk; vooral, daar zy eene betrekking op die koeftal heeft> en naby dezelve is begraaven. Innerlyk overtuigd van de waarheid zyns gevolgs, gaat hy na het gerecht, en klaagt die oude vrouw als eene Toverhex aan. Deze ontfchuldigt zig daar mede : zy hebbe dit vergiftige Dier daarom alleen begraaven, op dat het haare kinderen geen fchada mogt doen, en, om dat haar de plaats tot ueze bedelving onverfchillig voorkwam , zy hebbe de eerde de beste daartoe gekoozen, en uit dien hoofde de naby liggende koedabdeur des buurmans daartoe gekoozen. Dit niettegenftaande. komt ze , by alle buuren, in den fiegtften naam, ja, in vroegere tyden, vooral, wanneer ze roode oo-  verwekken elkander. §. 12. 231 oogen hadt, kwam ze 'er zo gemaklyknict af, en moest zelfs wel hexen-proeven, pyniging , enz. uit ftaan , ja zelfs op de houtmyt verbrand worden. Schrik en verbaasdheid moet daarom elk' nadenkenden, en van 't gevoel der menfchenliefde doordrongenen bevangen, wanneer hy hoort, dat 'er, zelfs in onze dagen,nogdergelyke Rechters kunnen zyn , die het fpel der verbeeldingskragt , naar welke men het voorafgaande tot eene oorzaak van hst volgende verheft, tot een' grondflag hunner gerechtelyke uitfpraak maaken. Zulk een ergerlyk voorbeeld vinde ik in een nieuw periodiek werk (2), het welk ik, hier, ter ophelderinge cn verwonderinge aanhaale. Josepii Lonoanus, woidc daar gezegd, één van dat foort vanlediggangers, welke , om een' naam te hebben, den naam van Heidens draagen , raakte t 1766, te Buchloe, in hegtenis. Hy ftondt op (2) Onder den Titel: Chronologen, ein pcriodifches Werk van Wekhrlin, in derFelszëke tifchen Buchhandlung heraus kommen. 1770. Zweyter Band, N. I. pag. &i—23..  £32 Agiereen volgende denkbeelden op 't punt , dewyl men tegen hem geen wettig bewys konde bybrengen, vaii ontflagen te worden, wanneer het volgende geval gebeurde, 'c welk zynen dood befliste. Hier is het woordelyk uittrekzel uit het hierover opgeftelde merkwaardige Protocol, fol. 14a. „ De dag nu van gemelde Longanifche voormiddaagfche zomertortuur, was één der fraaiften, en niemand zoude hebben kunnen vermoeden, dat 'er toen een onweêrzoude ontdaan, vooral daar men aan de maan geene verandering zag, en het buiten dat reeds juist de middenftand, van het laatfte kwartier af, eerst tusfehen de nieuwe maan was ; wcshalven de crimineelecommisfaris befloot , om, volgens zvne gewoonte, van het lighaam beweeging te verfchaffen , eene wandeling te doen na eene, drie kwartier uurs verre van Buchhe, meer ten Zuiden dan ten Westen gelegene plaats. Buiten die plaats, by een kruis, op den afftand van 70 fchreeden, was een oude, met een grooten baard, en ouden rok , doch wegens gefradige luiszween'ng meer naakte dan bedekte, vreemde, maar in der daad nu wcrkïyk geftorvcn Heiden , en zyn  verwekken elkander. §. 12. 233 zyn niet minder zo oud wyf, na de kolryd.tcr , aan den tooren der Augsburger Barvoetersgclykende, met 3 kinderen, ser zyde te zien, doch welke Jaatfte in den grond rondom het kruis geftadig groeven, waar door dit oude paar, ten vermeenden behoeve van den gekerkerden Heiden L o wc a n u s, zekerlyk volgens bevinding, eene zeer fterke donderbui verwekten." In dezen ftyl vaart dat Protocol voort, om het onweêr en deszelfs werkingen te beichryven. Het floeg met 3 zwaare (lagen inden kerker van Long anus, verbryzelde de muuren, en zoude, zekerlyk, den gevangenen den weg ter ontvlugtinge hebben geopend, zoo hem de ketenen niet vast gehouden hadden. Dit toverftuk veranderde Longanüs proces van gedaante. Hy wierdt op nieuw ondervraagd. Men vond by hem eene koorde, welke alle merktekenen van een geheimvol en toverend werktuig hadt. Binnen 6 weeken wierdt Lon«anus , punfto confortii facrilegii, (als een medepligtige aan tovcry) door het zwaard ter dood gebragt. 't Is noodeloos , den naam des Schryvers hier te melden. Wy trag-  234 Agter'èen volgende denkbeelden rragtcn de opletten,'heid van het Publick ia de gebeurde zaak, en niet in perzoonen, belang te doen neemen. En wy zyn 'er verre van af 5- de hoogagting , een braaf man toekomende ; aan te tasten, zo lang als de onderfteuninge der waarheid zynen naam niet ten noodwendigen bewyze vordert. Genoeg dat deze gebeurtenis 't af-, ziltige bewys aan de hand geeft, dat de Juffitie, ia het jaar 17C6, nog midden in Duitschland; in tovery geloofde , en dat een mensch aan dit vooroordeel plegtig opgeofferd wierdt. Verhef uwen hoogmoed, Duitsehland 3 ftof op uwe rechtskunde ! Veragt de Wysgeeren 1 Dryf den fpot met hen, welke ten voordeele der menschheid fchreeven, en de pynbank en doodftraf wraak en 1 Noem een' Voltaise, een' Beccaria, een' M u s t r e lzwakke Geesten! en — zie in het Protoccl te BucMoe (3) I Nog grooter moet de ver- wan- (3) Deze gebeurtenis is ontleend , uit een in bet jaar 1767, te Augsburg uitgekomen werk, gedrukt, hy Jac. Atmit. Friedrick, waarin de Schryver belooft het Publiek de merkwaar- digfte  verwekken elkander. §. 12. ^3S wondering van elk nadenkende worden, wanneer hy hoort , dat nog in het jaar I775 de beroemde Arts en cerfte Leeraar in de Medicvnkunde te' TVeciten, Anth. v an Ha en, een Werk de Magia heeft kunnen uitgeeven, waarin hy de mztn¥jk* heid der Toverkunst tragt te bewyzen, en over het affehaffen der Hexcn-procesfen zeer te onvrede is. §. XIII. digfte rechtsgevallen dat is de Novellen van het Buchloesch Asfociations-crimineel gerecht in Actsn en echte Historiën te leveren, waar door, gelyk hy zegt, de aller zwaarfle rechts-gevalleri in het geheel, op eenmaal geregeld en naar 't recht begreepen worden. Dit werk is opgedraagen aan de Keizerin Koningin, Maria thek e s ia, en hunne Excelleuüen, de vereenigde Sten den.  Tweede bron der bedriegt, gewaarword. §. XIII. Tweede voornaame bron van hedrieglyke gewaarwordingen , te weeten uit de misjlagen der gewaarwordingsleden, en wel voor eerst ten opzigte van het gevoel, waarby de zogenoemde nachtmerry verklaard wordt. Thans gaa ik over tot eene nieuwe Voorraadkamer van gewaarwordingen (Zie %. 2.). Deeze bevat de misflagen en ge. breken der gewaarwordingsleden. Alhoewel nu gebreken by alle werktuigen der gewaarwordinge mogelyk zyn, welke zomwylen veröorzaaken, dat men verkeerd en ongeregeld ziet, noord, voeld, ruikt en proeft , ik heb nogtans flegts noodig, om my met de zintuigen des gevoels, gezigts en gehoors , overëenkomfrig met myn oogmerk , onledig te houden, dewyl ik juist niet weet , dat zig Spookcn door den reuk of fmaak bekend gemaakt zouden hebben. Wat dan 't Gevoel betreft ; het onge- woone  Gebrek by het gevoel, enz. §. 13. 237 woone en onnatuurlyke daarvan kan deels daaruit ontftaan, dat men te weinig voeld; deels dat de graad der voelende gewaarwording te zeer vergroot, of te fterk is. Heeft het eerfte plaats; dan kunnen 'er twee gevallen voorkomen, dewyl by een mensch of net gevoel , ten opzigte van die deelen, welke tog anders tot het voelen gefchikt zyn, ten eenemaal ontbreekt; of om dat de eewaarwording des gevoels al te flaauw cn zwak is. De grond van beide gevallen kan liggen in het gebrek van de zenuuwen , tot hc-t voelen noodig (O > als mede ia die (j) Want in die lighaamsdeelen, waar geens zenuuwen zyn, vindt geene gevoeligheid plaats. By vooib. in den moederkoek, de nageboorte; met één woord , in het geheele land , waarinde men Welk een bygeloof.' DeTurken «oemen ' hunne Zwartekunftenaars Nefefolini, welke zy houden voor zulken, die van den Duivel zyn geteeld. In Peru zouden dusdanige Kinderen kleine horens aan het hoofd groejen. Voor dezen wierdt de verwisfeling van zulke Kinderen aan een' Nachtvogel: Strix genoemd, tocgefchreeven. Hierom zegt Ovidiüs: Nocte volat, puerosque petit nutrlcis egentes; Et vitiat cmis corpora rapta Juis. Zie Grab des Jberglmbent, 2 Samml. ijllpag. 225.  Gebrek by het gevoel, enz. §. 13. 245 (zogenoemde) Nachtmerrie een kwaade Geest, of een fpook is. (4) By de gebreken des gevoels moet men niet uit het oog ftellen, dat de ongeregeldheid in het voelen daardoor grooclyks vermeerderd kunne worden, wanneer de: mensch eene fpoorlooze verbeeldingskragt bezit, en hy de natuurlyke rede niet kan ontdekken, waarom in zyn lighaam eene ongewoone verandering voorvalle. Weshalven zwaarmoedige menfehen, uit hoofde van hunne menigerleie ongewoone gevoelens, heel ligt tot bovennatuurlyke oorzaaken vervallen: waartoe ik het voorbeeld brenge , het welk Bartholisüs verhaalt. (5) Een zeker Student van een zwaarmoedig geftel, welke zig den dood zyner zuster zeer fterk aantrok a en daarby zyne kragten, door een overmaatig ftu- dee- (4) Wydloopiger kan nopens de (zogenoemde) Nachtmerrie geleezen worden des boven gemelde 'Nicolai Pathologie, 6 Band, pag. 180 204. (5) Cent. 1. Mst. %$. pag. 125. L 3  246 Bedrieglyke gewaarwordingen. . deeren by nacht , grootlyks verzwakt hadt, klaagde Barthqlinus, dat hy veele aanvegtingen van den Satan hadt, en voelde, hoe die kwaade Geest met een' wind, door het agterlyf in hem voer, het geheele lighaam doorkroop , tot dat hy in het hoofd kwam, het welk hem in zyn denken cn bidden ftoorde, cn wel zo lang, tot dat die kwaade Geest weêr na beneden en de agterdeur uitging; §• XIV Bedrieglyke gewaarwordingen, ten opzigte van het gezicht. Licht en kleuren zyn de voorwerpen, waarvoor het ooggeftel gefchikt cn vatbaar is. In de Doorzigtkunde teld men zeven grondverwen, en haare vermenging vermeerdert haar getal bykans onbepaaldelyk. Weshalven de gewaarwordingen door het gezicht ook eene paallooze menigte toelaaten. Maar, om dat de gefteldheid der oogen en de deelen van deze, by verfcheide menfehen, onderling grootlyks verfchilt, zo  ly het gebrek van het gezicht. §. 14. 247 zo kan men ligtbegrypeh, dat alle menfehen niet, op eenerleie wyze, gewaarwordingen van zigtbaare voorwerpen hebben. Hierom ziet menig een iets, hec welk een ander volftrekt niet zien kan. Zomwylen fteekt de één, op eene heel byzondere manier, wat het gezicht betreft, boven anderen uit, zo dat men daarom veelerleie verhaalen van ongemeene en gebrekkige gezichten heeft. Waar nu ligt de bron hiervan ? — 'T gebrek en ongemeene by 't gezicht, heeft zynen grond deels in de grenzen van het zien-vermogen, maar deels medo in de manier cn wyze; hoe men ziet. Ten opzigte van hec vermógen, om te zien, vinden wy het ongewoone zo wel in de al te uitgebreide uitgeftrektheid, als in deszelfs al te groote bepaaling. Van élk wil ik afzondèrlyk handelen. Het vermogen van te zien kan al te uitgebreide grenzen hebben J ) ten aanzien van den tyd , wanneer men naamiyk op een ongewoonen tyd zien kan, waartoe men het zien by nacht kan brengen. Want men vind gevallen, dat menfehen 's nachts even zo goed hebben kunnen L 4 zien,  248 Bedrieglyke gewaarwordingen zien, als de katten, uilen, leeuwen enz* De rede hiervan is verfcheide. Want zo kan a) de al te groote aandoenlykheid van het netvlies en gezichts vezelen , by voorbeeld : by ontfteekingc der oogen, vcröorzaaken, dat men in ftaat is, om zelfs by 't allerzwakfle licht, zigtbaare voorwerpen te onderfcheiden ; ja, zulke oogen zien, juist by een zeer zwak licht, veel heter, cn kunnen een fterk licht gacscli "niet verdraagen. Zo heeft men voorbeelden beleeft, dat menfehen, door denwynzeer verhit, by nacht een' brief, heel gemakJyk, hebben kunnen leezen. En van een' Geleerden, wien by het ftemmen van een muziekinftrument, eene fnaar in het oog fprong, weet men, dat hy, wegens de daardoor veroorzaakte ontfteeking, 's nachts zo lang konde zien, als de ontfteeking duurde. (1) b) Ook kan een te groote oog- Cl) Waarover ook die Ttutfche Ephimirid der Keisetl. Akademle der Naturlorfcher 1 Decur. 1 Jahr 1Ö70.moeten nageleezen worden; dieNicoLAi in zyne Pathologie ook aanhaak, welke laatfte in 't algemeen de gebreken der gewaarwording werk  ly het gehrek vmt het gezicht. §. 14. 249 oogappel, gelyk die der uilen, eene zelfde werking ten gevolge hebben : e) nieE minder de gefteldheid van den appel, wanneer hy zig, van zyne ronding in de gedaante eener enge fpleet zamentrekt, eri 's nachts van zyne fpleet weêr tot zyn voorigc ronding verwyt, zo dat 'er genoegzaam licht op vallen kan, welke eigenfchap men by de Kattenoogen ziet, O Voorts eene zeer glinfterendc kleur vaa Oogvlies , (het welk Choroides genoemd wordt,) by voorbeeld rood glinfterendt, als by de Konynen; goudgeel glinfterend, als by de Uilen; zilverkleurig glinflerenè, als by de Visfchen. t dubbeld • zien kan brengen. De vermenigvuldigde , en onderling verfchillende inwerking der lichtftraalen is 'er de alge* mcene rede van (2); maar in 't byzonder komen daarby verfcheide oorzaaken , welke het vermenigvuldigde zien kunnen bewerken. Een veelhoekig glas, waar door men ziet; eene kaart, waarin verfcheide gaten zyn gedoken; en alle oorzaaken, welke de grond zyn, dat een voorwerp in het ééne oog anders werkt, dan in het andere, waartoe men het fchecl zien brengen kan; of wanneer in het ééne oog eene krimping is; dan ontdaat eene verfchillende, en ongelykformige beweeging van den zenuuwgeest, die by het zien noodwendig is; voorts, wanneer het voorwerp te helder fchynt, waardoor insgelyks de bovengemelde beweeging verfcheide wordt; niet min- (2) In Wieglebs naturlichcn Magie pag. 148. wordt een knnstff.uk aangeweezen, hoe men maaken kunne , dat een ftuk gelds, op een bord, een' ander' zo vcorkome, als of hy twee (lukken zag, waar van bet één veel grooter is, dan-het ander. L 6  252. Bedrieglyke gewaarwordingen minder kan een tegengegaane uitflag; eeneverlamming der oogfpiercn, zinkingen op de oogen; een gezwel en verwasfmg een zelfd gevolg hebben, b) Wanneer men dingen ziet, welke niet buiten ons zyn: by voorbeeld men ziet lichten , vlammen , vonken, vuurige kringen, kleuren, enz. welk geen voorwerp hebben, daaraan beantwoordende. De algemeene grond hiervan ligt daarin, wanneer in de deelen des oogs eene zelfde beweeging volgt als pleegt te gefchieden, wanneer men lichten enz. ziet (§• 4 ) Maar *n 'l byzonder volgt zulk eene beweeging door een' llag op het oog, die menigmaal een zien van vonken veroorzaakt , door eene drukking op de holte der oogen, waar door de mensch tot de gedagte wordt geleid, dat hy eenvuurigen kring zag, door geftinge des bloeds, verhitting, kramp, duizeling, hoofdpynen, raaskalling en ylhoofdigheid, door verzwakking der oogen, waarby de merrsch de groene kleur voor blaauw kan aanzien; \2) door .verduisterde vlekken in 't zenuuw- vlies C3) Pp oorzaak hiervan is: het netgelyke vlies geeft  by het gebrek van het gezicht. §. 14. 253 vlies of kristaljyne vogt, waardoor het voorwerp anders voorgeftcld moet worden » dan geeft eenen zekeren Graad van fterkte of fpanning, wordt die, door te menigvuldige en aanhoudende rekking des oogs, om te zien, verzwakt, dan kan.de groene kleur, welke fterkci op het oog werkt, en eene grootere rekking van hetzelve vordert, die verandering in hot oog niet voortbrengen, welke noodig is, indien de mensch het denkbeeld van de groene kleur moet vormen; daar voor het tegendeel de blaauwe kleur zo fterk niet werkt, en eene mindere flerkre der oogen in ftaat is, dezelve aan te neemen , zo is 't ligt rnogelyk, dat iemand, in zyn verzwakt oog, het groen voor blaauw houdt. Rohault, in zyne Natuurkunde, I Deel bladz. 117 volgens de Latynfche uitgaave van Clerk,. verhaalt zulk een gevolg van zig zelv', om dat delighaammen, welke hy door het linke oog groen zag, door het regte waar mede hy een langen tyd, door een' verrekyker, eenen veldflag op den afftand van 2 myten hadt aangezien, — als^blaauw verfcheenen. Over het algemeen kan men, naar gronden en waarneemingen, als echt aanneemen, dat volgens 't onderfcbeid der oogen, de kleuren ook verfcheidenlyk moeten verfchynen. L 7  254 hedrieglyke gewaarwordingen dan hec is, dewyl men het zig voorfield met zwarte vlekken, nadien de lichtltraalen van hec voorwerp niet op de zwarte vlekken kunnen werken. Hierom kan het gebeuren, dat iemand meene, vliegen, muizen, erz. te zien. De Heer Ar,br. Lor> e w. F r e d e u. Meister, te Gontogen, (laaft die met zyn eigen voorbeeld, zeggende, in zyne verhandeling over de voor de oogen rond zweevende vlekken, vliegen, fpinnewebben, dat hy, nog geene 12 jaaren oud zynde, mee verfcheide verfchynzels voor de oogen geplaagd geweest was. Nu eens zwierden hem vliegen voor de oogen , welke zig niet wilden verjaagen laaten, dan liep 'er eene fpin over zyn boek, en kwam alle oogenblikken weêr; dan wéér joeg hy, wanneer hy fchieiyk om zag eenige muizen weg, welke zig digt by hem vrolyk gemaakt hadden. Doch deze fpooken kwamen te dikwyls, dan dat hy, ëindelyk, niet hadt gewaar mogen worden, dat ze buiten hem geen beftaan hadden, maar de grond hunnes bejftaans in hem zeiv' lag. Dit genoegen over deze ontdekking, en eene jeugdige zorgeloosheid  by het gebrek van het gezicht. §. 14. 255 heid maakten hem deze gcfteldheid zyner oogen eenige jaaren lang, tot eenfoortvan tydverdryf, laatende hem niet toe, op het gevaar te denken, het welk hem fcheen te dreigen. Ëindelyk dagt hy de zaak, by het klimmen der jaaren, verder na, en wierct allengs zo bevreesd, dat hy zig niet verftoutte, dit toeval zyner oogen aan iemand te ontdekken, om dat hy geftadig duchtte , dat men het oordeel over hem mogt vellen, dat hy weldra blindmogteworden, cn tegen dit oordeel zoude hy zo veel te minder hebben kunnen inbrengen,dewyl hy toen al reeds zeer byziende was. Des zogt hy dit gebrek voor elk een te verbergen. Maar, om dat hy evenwel dit toeval voor zeldfaam hieldt, zo begon hy reeds, van veele jaaren herwaards, alle omftandigheden cn toevallen van dit ongemak op te tekenen , ten einde hy of, onder de hand na middelen omzien, of ten minften de vergrooting en aannadering van het gevaar des te beter bemerken konde; doch dit werk vervolgde hy niet heel lang. Hy wierdt gewaar, dat dit ongemak met heel langzaame fchreeden toenam. Hy berekende, wanneer het in znjk  ajö Bedrieglyke gewaarwordingen zulk eene evenredigheid voortging, om toe te neemen, hoe langen tyd 'er noodigwas, dat het tot eene völflage blindheid overfloeg, en bevondt, dat zulks omtrent dien tyd viel, wanneer wy onze oogen kunnen derven. Dit benam hem zyne vrees. Doch dit buiten gemeen toeval maakte, dat hy veele boeken over deze ftof handelende, las, en hy befchreef alle omftandigheden van zyn ongemak naauwkeurig (4). È Ik gaa thans over tot het ongewoone, by het vermogen van tc zien, het welk van deszelfs al te groote bepaaling voortkomt. Deeze paaien wyzen deels het half zien, wanneer naamlyk iemand de voorwerpen maar half ziet, de boven-of beneden-» regte of linke helft; deels het fcheel zien, aan. Het eerfte, of halfzien ontftaat daar. uit, dat eenige deelen des oogs de lichtftraalen niet aanneemen , om dat misfchien eenige deelen daarvan verduisterd zyn, het welk van veelerleie oorzaaken kan voortkomen. En het laatfte, of fcheel zien, kan mede verfcheide oorzaaken hebben. Want het (4) In dtm Hamlurg. Magazin,. 23. S.pag.z.  by het gebrek van het gezicht. §. 14. ^S? het kan ontdaan, wanneer de oogen-asfen niet met de zien-asfen overeenkomen, waarby ook de kwaade gewoonte een' invloed heeft, wanneer de plaats op het mergvlies, daar de voorwerpen duideiykst worden gezien, mee regt tegen den oogappel over is, maar ter zyde van de As des coe^s, zo dit men het oog moet verdraaijen, wanneer slapheid, verlammig, kramp, te fterke of zwakke rekking, langte, kortheid der oogfpieren veröorzaakt, dat men de voorwerpen nier gelykformig met beide oogen ziet; wanneer het kristallyne vogt of hoorcagtig vlies eene fcheeve ligging heeft. Dit mag voldaan, om de gebreken der oogen te leeren kennen, welke uit de befchouwing der grenzen, binnen welke 't vermogen, van te zien, beflooten is, volgen. Weshalven ik nu tot het ongewoone kome, of het zeldfaame, by de manieren wyze , hoe men z'et, zig opdoende. Dit ongewoone naamlyk blykt zo wel in het middel , waar door men ziet als in de voorwerpen welke men ziet. Ten opzigte van het eerde heeft men eenige merkwaardige geval-  258 Bedrieglyke gewaarwordingen vallen beleeft, waarby een inensch door de neus heefc gezien. Een zeker boer, gelyk smrtius (j) meldt, was naamlyk van een boom gevallen, en voorheen reeds't regte oog verloorcn hebbende, door dezen vaL, ook 't linke kwyt geraakt, zo dat de Chirurgyn geloofde, dat de oogappel aan den paal, waarop hy viel, was blyven hangen. Naa verloop van een jaar zag hy, in het gras liggende toevallig een fchynzel, en de bloemtjes op den grond, door de neusgaten. De fpieren des oogs en der oogleden waren gekwetst, en ten deele gefcheurd, het boven lid des oogs was met het oog verwasfen, de oogappel in den hoek aan de neus geheel verborgen en verdraaid; de neusbeenen waren gebroken, verwrikt en niet weêr te regt gebragt; de neus was, aan de linke zyde, grooter enbreeder, en na den ooghoek toe doorboord, waardoor het licht op den daar heen verdraaiden oogappel viel. Schenk (6) heeft, (5) Zie smetius in misccllan. Lib. X. Pag- 539- en Hf. 5- epist. 13. (.6) In zyne obfervat.  Sy het gebrek van het gezicht. §. 14. 25-9 heeft, insgelyks, een voorbeeld aangehaald van een mensch , welke na den binnen ooghoek toe eene opening in de neus hadt, cn door beide neusgaten zag. ■ Wat cindclyk betreft het ongewoone zien, ten epzigte van voorwerpen, welke men ziet, men vind menfehen, welke zig onbewecgelykc en levenlooze voorwerpen als beweeglyke hebben verbeeld,'t welk in een ongeregelde beweeging van den zenuuwgeest, inzonderheid in de deelen des oogs zyn' grond kan hebben. Daartoe brengc ik het voorbeeld, in Adami bybelfche yermaaklykheden aangehaald. (7) Te weeten Lamdertus Rustius verbeeldde zich borden, febotels, brood, enz. als leevende, en zig beweegende dingen, naa dat zyne harfenen door eenen minnedrank van haar ftel gebragt waren. Anderen kunnen alleen verre afgelegen voorwerpen heel duidelyk zien, en nog anderen zyn eeniglyk in ftaat, om zigtbaare dingen van naby teonderfcheiden. * De (7) Delicice biblicce, uitgekomen onder den naam mis ander 1696. voor de maand Ju. nuar. 213. vraag, over 1 Sam, XXVIII. 11. enz. bladz. 107. enz.  2Óo Bedriegiyke gewaarwordingen De rede daarvan is ten deele de gefteldheid des oogs, iemand eigen, maar deels mede de gewoonte. Het laatfte bewyzen de voor* beelden van menfehen, welke zig hebben gewend, om ver te zien, en z er naby gelegen dingen niet ligt naar behooren kunnen onderfcheiden. Gelyk men weet, dat jaagers, om dat ze meestal hunne oogen en gezicht in het ver alen oefenen, van naby niet wel kunnen zien. Ik keu ook zulke menfehen, welke, by het leezen der nieuwspapieren, deeze alcoos tamelyk ver van hunne oogen houden. Daarentegen is het eene algemecne ondervinding, dat zy, welke bykans altyd dingen, ineen korten afftand, pleegen te zien, juist daar door het vermogen verliezen, om zeer afgelegen zaaken met hunne oogen te bereiken; zo als men dit by heel veele ftudeerende menfehen belpeurd. —■ Uit deze waarneemingen meene ik» zonder tegehfpraak, de waarheid te mogen afleiden, dat men zig op de verhaalen der geenen niet zonderling moge vcrlaaten, welke flegts het vermogen bezitten, om van naby te zien, en nogtans van dingen, op een zeer grooten af-  by het gebrek van het gezicht. §. H- 261 afftand gebeurd, verflag doen. Want hoe ligt kunnen deze verkeerd gezien, en het verward ondervonden voorwerp, door middel der verbeeldinge, verkeerde eigenfchappen hebben tocgefchreeven. Zodanige menfehen pleegen, heel ligt, dat «geen fleots waar te neemen, wat fterkst in het 00- loopt; daar voor het tegendeel, het geen een zwakker licht van zig geeft, zig aan hunne oogen onttrekt, en zy zulks niet waarneemen. Maar, om zig nogtans 'c voorwerp, waarvan ze niet dan deelen hebben waargenomen, als een geheel te kunnen voordellen, . zo vult de verbeeldingskragt zodanige deelen aan, welke het voorwerp tot eene geheele zaak maaken. Doch hoe fpoorloos kan deze aanvulling uitvallen, wanneer de verbeelding, volgens de regels §. 5/~i*. werkzaam»f XV.  252 Grenspaalen des gezichts. §. 15. §. XV. Uitgestrektheid en bepaaling des gezichts, ten opzigte van den gezichtskring. Willen wy bepaalen, hoe verre zig de omtrek des gezichts uitftrekke; dan rust alles daarop, dat men weete, binnen welken omtrek de h'chtftraalen van zigtbaare dingen in de oogen kunnen vallen. Deze geheele omtrek van plaats, de ganfche ftreek, welke iemand op eenmaal kan overzien, wordt de gezichtskring genoemd. Hoe verre nu flrekt zig deze uit? Deze vraag te beantwoorden is daarom noodig, op dat wy overtuigd worden, of dit, of dat mensch wel wezenlyk in ftaat was, dat geen te zien, wat hy wil gezien hebben: zo mede, of hy, voor wien een zigtbaar voorwerp, in zynen gezichtskring, by gezonde oogen lag , niet in ftaat was, om zulks te zien. Want men weet, dat menige zienders van fpocken of Geesten beweerden, dat één hunner het fpoo'szel gezien hebbe!, maar de ander niet, alhoewel het voorgegceven , zigt*  Grenspaalen des gezichts, §. 15. 263 zigtbaar voorwerp van fpook, binnen beider gezichtskring zoude gelegen hebben. Om deze zaak begrypelyk te maaken , wil ik eene figuur tekenen , welke het oog , beneffens den gezichtskring voorftelt. By a (Fig. II.) is het middenpunt des halven Cirkels b. f. e. d. c. In dit punt ligt de ftar des oogs , waardoor het licht valt. Nu kunnen uit elk punt des halven Cirkels, de punten b en c. uitgezonderd, — lichtftraalen in het oog vallen; maaide itraalen , welke een duidelyk zien zullen veroorzaaken moeten 'er zo in vallen, dat ze ook teffens door het kristalyne vogt des oogs , x. y. vallen , het welk op cenigen afftand agter den oogappel ligt. Hierom kan geen punt der boogen c. d. of b. ƒ• zigcbaar worden, en de punten des Cirkels, in den boog f. e. d. liggende, zyn flegts voor het gezicht ,2. vatbaar. Uit deze dus befchreevene gefteldheid des oogs zal men van zelfs kunnen opmaaken, dat juist niet alle menfehen eenerlei gezichtskring hebben, gemerkt bet op de grootte van het Kristallynevogt x.  264 Grenspaalen des gezichts. §.15. x. y. aankomt , het welk by alle menfehen niet volkomen eenerlei moet zyn. Doch zo veel is zeker, dat meerdere menfehen de lichtftraalen, welke uit den gezichtskring , her. allen eigen, in de oogen val. len, bevinden, en gcvolglyk het zigtbaare voorwerp moeten zien, zoo ze anders gezonde oogen hebben. Ter ophelderinge hiervan wil ik ftellen, dat twee menfehen zo naast malkander ftaan, dat de lichtftraalen van eene zigtbaare zaak, door zulke punten van een boog vielen, welke in den gezichtskring van beide, naast of sgter malkander ftaande menfehen te vinden waren; dan is het ook noodwendig, dat beide, wanneer zy geen gebrek aan de oogen hebben, het voorwerp door 't gezicht gewaar worden. Des is het onwaar, het geen by menige fpook-vertelzels wordt beweerd, als of twee en meerder menfehen hunne gezonde oogen na eenerlei gezichtspunt hadden gewend, nogtans één flegts het fpookend voorwerp in denzelfden gezichtskring waargenomen hebbe, en de ander niet. Zo veel tog is buiten kyf, dat naar verfchillende gezichts- pun-  Grenspaalen des gezichts. §. 15. 265 punten, zeer veifcheide verbeeldingen en gezichts bevorderingen kunnen volgen, en dat, dikwerf, een zeker ftandpunt noodig is, om de ftrydige indrukzels der zinnen te verbeteren. Met den gehoorkring is hec op dezelfde wyze gelegen. Staan meerdere perfoonen , in zulk eenen afftand van eene hoorbaare zaak, dat de klank derzelve in de ooren behoorlyk werken ken; dan moeten zy ook allen dien klank gewaar worden, onderfteld zynde, dat de gewaarwordingslcden des gehoors zig by hen, in een gezonden en behoorlyken toeftand bevinden. Bezyden de waarheid moeten derhalve die verhaalen zyn, naar welke onder meer perfoonen, die even wyd van een hoorbaar voorwerp af waren, en een even goed gehoor hadden, of die allen even naby het klinkend voorwerp ftonden, de één ftegts dien klank zoude waargenomen hebben. Ik ondcrftel evenwel by deze gewaarwordingen door het gezicht en gehoor, dat werklyk ftoffelyke voorwerpen buiten ■ den mensch, die ze gewaar geworden is, voorhanden waren. Want anders kan men zig alleszins voordellen, dat iemand iets M hoore,  266 Grenspaalen des gezichts. hoore, het welk een ander, hoewel zeer naby ftaande, niet hoort, alhoewel beide gezonde werktuigen, en gewaarwordingsleden des gehoors bezitten. Zo is het, by voorbeeld, mogelyk, dat in de gehoor, zenuuwen die beweeging volge, welke anders op de gewaarwording van een fterken klank volgt, en, zo dra als dit gebeurt, zal de mensch, die ze gewaar werdt, volftrekt beweeren, dat hy een fterke klank hoore, daar hy nogtans, welke naby hem ftaat, verzekert, dat hy volftrekt niets hoore. Wat wonder! 'er was buiten de gehoorwerktuigen gansch geen klank, of de verëisehte trilling der lugt voorhanden, en by den éénen was, in de gehoorzenuuwen , flegts eene fchudding, zo als anders pleegt te zyn, wanneer men eenen fterken klank gewaar word, alhoewel geen uiterïyke klank aan de beweeging of trilling beantwoordde. Des moet de één zekerlyk gelooven, dat hy den klank of het geluid •hoore; fchoon de ander hem zal tegenfpreeken. Beide hebben des voor de vuist gehandeld, al is het, dat hun getuigenis niet iaftemmend uitvallen kan. Op dezelfde wyze  'Grenspaalen des gezichts. §. 15. ^7 wyze is het gelegen met de gewaarwordingen door het gezicht. Des ware de mogelykheid van zulke fpook-vertelzels, waarby de één iets gezien wil hebben,hec welk een ander niet zag, al ftondt hy met bemin een zelfden gezichts-kring om deze rede nog als onverwerpelyk te verdedigen. Maar onderfteld men , dat een voorwerp, aan eene uiterïyke gewaarwording ding beantwoordende, werklyk voorhanden was; dan kan men eene mogelykheid van zulke verhaalen geenszins rechtvaardigen, (i) Anders weet men, dat zig de kring der gewaarwordingen, by de oogen en ooren, of de gezichts ring veel verdere uitftrekke, dan die van het gevoel, den reuk en fmaak. Onder alle gewaarwordings-kringen is wel de kring des fmaaks', ontegenzcggelyk, het meest bepaald. En wy hebben ook juist geene rede, om te wenfehen, dat dezelve al te uitgebreide grenzen hebben mogt: dit zelfde geldt mede van den gevoel-kring. Want welke bui- (i) Hiermede vergelyke men, dat ik, vervolgens, by het einde van $. 36, zal aanmerken. M 3  268 Grenspaalen des gezichts. buitenfpoorighcden zoudenietde wellustige pleegen byaldien hy zyn gevoel, en zynen fmaak vermenigvuldigen, en tot zeer afge. lege voorwerpen konde uitftrekken. Misfchien is d t reeds eene rede, waarom Gods Wysheid de kringen van den fmaak, het gevoel, en den reuk zo naauw bepaalde, en waarom ook, tot onzen tyd toe, nog geen werktuig heeft kunnen uitgevonden worden, om deze aandoeningen in haaren graad te ver fterken en te vermeerderen, alhoewel ik gaarne wil toeftaan, dat, by al te behoeftigen en hongerigen, een ver. wydende fmaaks-kring van zeer heilzaame gevolgen zyn mogt, zo als ettelyke gewerden reeds hebben opgemerkt. Want konde men de voedzaamfte fpyzen van verre fmaaken ; dan zou dit zekerlyk voor de armoede eene groote onderfteuning wezen, vermids zulke hongerigen flcgts noodig hadden , om zig, van verre , van ger ii Bacon s de admirabili poteftate artis &natue$o Dircte bron van Bed. gew. §. 18. klank te geeven ? welken fchrik nu kan , hier door, den bevreesden mensch bevangen, die zulk eenen klank zyner muziek-inftrumenten hoort, waarvan hy nogtans geene natuurlyke rede weet te geeven (7) ? §. XVIII. Derde voornaame bron van bedrieglyke gewaarwordingen, haaren grondjlag hebbende in eene tusjchen beide komende zaak, welke zig tusf:hen het gewaarwordings-lid, en de gewaar geworden zaak bevindt. Ik kome tot de laatjïe bron, waar door bedrieglyke gewaarwordingen verklaarbaar worden. Dikwerf vinden wy, dat eene zaak, welke wy, door uiterïyke inwerking opori; ze gewaarwordings - werktuigen, waarnee•rcen, in het geheel niet van die natuur Is, als wy 'er over denken, en by eene nadere beproeving blykt het, dat iets, hetwelk tusfehen onze leden der gewaarwording, en liet op ons werkende voorwerp wierdt gevonden, de rede daarvan was. Ziet, by-voor- beeld, (7) Nopens het zintuig1 des gezichti en gehoors kan ook D. Krunitz Encyclopedie , jöter und i7?«r Band, op deze woorden worden pagezicn.  Berde bron van Bed. gevr. §. 18. 291 beeld, iemand, 's avonds, by het branden der kaarfe, een tegen hem over zittend mensch aan; dan kan het wezen, dat deze ^er heel bleek, en als eenlyk uitziet,daar hy nogtans de leevendigfte kleur bezit. Om dit verfchynzel te verklaaren, is 'er nietsverder n odhg, dan dat men tusfchen deze twee menfehen een tafelbord met aangeftoken brandewyn zette; want deze veroorzaakt zulk een fchynzel, dat elk van hen gelooven moet, dat de ander 'er zo bleek uitziet, als een doods. Hieroe behoort ook het gewigtige voorbeeld van Hendrik IV. die zelf verhaalt, dat 'er zig, toenhy eens met den Hertog van Guife wilde fpee* ]en bloedvlekken hadden vertoond, welke ook, naa dat zy waren afgeveegd, weêr *v ren gekomen. T hu anus, die zo geloofwaardig is, bericht zul!