VERS C HE IDE NE GEWIGTIGE BEDENKINGEN by wyze van eenen brief, voorgesteld aan den heere PAIJJLUS VAN HEMEMv geweezene Predikant. Eerst te BAREN en.EEMBR.UG, en laatst te WYK by DUURSTEDE. fVeegens het needer-leggen zyner bediening als Predikant ; en zynen uitgang uit de gemeenfehap der gereformeerde kerk: En van weegens verfcheidene zyner gezegden: tri zynen Brief, gefchreeven aan de EERWAARDIGE CLASSIS van R H ENEN en W Y K. door MATTBYS PANNEBAKKERv Te DELFT i'y JAN DE GROOT, P*." M B C C £ X X X v.'  NB. Den Schryver, deezer bedenkingen, erkeiid geen Exemplaaren voor echt, dan die, %'elite door hem zelfs onderteekend zyn. ffi ■ Ja- n n ■ê-^aA/fa  X 4 X „ die menfchen welke moedwilliglyk de eefchon„ kene middelen om de zaligheid hunner zielen uit „ te werken verfmaaden zouden , en in die ver„ fmaadinge op den duur volherden, regtvaardio-e „ loon hunner dwaasheid te doen toekoomen ïn „ 't ander leeven. 2. Vervolgens vond ik my befwaard over deleer der Kerk, raakende de verdiende van onzen zaligmaker Jefus Christus. De Kerk leerd dat sHeylands menten enkeld ten besten zyn van zommigen die God van Eeuwigheid tot zaligheid uitgekipt heeft. — Ik voor my vind de meeste overhelling , om te gelooven dat die verdienden voor alle menfchen , en (gelyk de Bybel leerd} voor de geheele wereld ten besten zyn; zoo echter, dat niemand der menfchen zalig worden kan, ten zy die verdiensten ( wanneerze hem door het Euangelie zyn bekend geworden) zig zelve ten nutte maakt. 3. De Gereformeerde Kerk leert, dat niemantm ftaat zy, om de verdiensten onzes Heeren ten nutte te gebruiken, ten zy de Geest God hem op een onmiddelyke en onweerdaanbaare wyze bewerkt tot geloov in Jefus Christus. Hier teegen zoude ik Lever aan deeze ftelling plaats geeven dat offchoon wy alle de eene meeb de andere min bedorven zyn , en 'er zeekere wanorder gekoomen is in onze redelyke en zeedelyke vermogens,wy echter alle, uit hoofde onzer reedelykheid, en vrye werking, den Geest Gods weerdaan, of opvolgen kunnen , dat vervolgens de H. Geest, demen- Ichen niet op een omniddeIyke,mw middehke wvze bewerkt tot heiligheid en deugd, door het gehoor en lectuur van het Euangelie, waarin wy de HeerJykfte zeaenkimde allerkragdest vinden aangedrongen, door verfebeide motiven, welke niet konnen nalaten kragt te oeffenen, op reedenmagtige menfchen , welke zich verleedigen dezelve met behoorlylre aandapt, en gebeeden tot den Vader der hgten naar te gaan. Dat  V R 1 E V VAN P A U L U S VAN II E ME R T, gc il breven aan de E^E RW AARDIGE CLASSIS VAN RHENEN en WYKS Vergaderd te Rhenen op den 24 van Oogstmaand 17^4. H£k zou dezen briev niet uitgegeven hebben, dcwyl het Publiek aan denzelven niets gelegen lick; dog verfcheidenerleie gcrugten, welken '«r tdopen, en my ter ooren zyn «ekomen, als of ik de Eerw. Clasfis van Rhenen en Wy'i daar in zeer onbehoonyk had behandelt, en keringen Koorgefteld, die naar ik weet niet welke kettery rieken,'hebben my doen befluiten , den briev, zo als hy door my in de Ckulkaak vergadering imrekeverd is, in het ligt te geeven, op dat de waereld, in zoo ver' ze onpartydig en niet geheel vreemd is van den Geest der Zagtmoedigheid, zie en beflisfe, wat 'er vim de zaak zy. töéèht iemand, wien deze briev in handen komen mogr, in ecne of andere uitdrukking genoegzaan.e reden te vinden, om mv van oiivriendelyk-r beid te bekuiildigen , d en raade ik, zig van myne otofranflfgnecïerj grondiglyk te informeeren, voor dat hy zyn oordeel aan anderen mededeele. — Qi^ gfch$n, denk ik, de Kristelyke vuorzigtigheid en Iievde. WEL  )••( 7 X WEL EERWAARDIGE HEEREN, GEAGTE MEDEBROEDERS! Devvyl ik tot dezen tyd toe een lid van uwe Eerwaardige vergadering geweest ben, zo heb ik het van tnyn pligt geoordeeld, by deze gelegenheid U Wel Eerw. niet alleen rekenfchap te geeven van de reden, waarom ik myne bediening m de gereformeerde kerk, en tevens myn bt-maatfchap van uw collegie heb moeten nederleggen: maar ook een zegenend affeheid van U Wel Eerw. te neemen. .. ' Te meer' vind ik my hiertoe verphgt, als ik my zeiven erinner aan de blyken uwer brocderlyke hevde welken ik ruim derdehalv jaar genoten, en nu Onlangs dttid'etyk' ondervonden heb; want, daar ik door de Broeders, welke uit myn kerkenraad tot d<» Clasficaaïe Vergadering waren afgezonden, u 'lieden bad laaten a'anzeggen, dat ik, behoudens de eerlykheid en goede konsjenfy, niet langer den Predikdienst in de Gereformeerde kerk konde waar: neemen, en dus my genoodzaakt vond, myn ambt vrvwilliglyk neder te leggen; hebt gyl. uit overdrfevene broederÜevde my nog met willen loslaaten maar tvd van beraad vergunnen tot de naastvol-ende Cfasfis, welke nu te Rhenen gehouden .word; terwyl gyl: tevens eene Comnnsfie van ' dre refpefl. Héeren Predikanten gedecerneerd hebt, om raetmv yriendelyk te fpreeken en rny door de afgezondetien des Eerwaardigen kerkennads van Wyk bv Duurftede hebt laaten verzoeken, dat ik myne Predikbeurten op de beste mogelyke'wys zou laaten vervullen. .' ■ I'- kan uit het'een en ander niet nalaaten, to.t üwè bv léciërïyke licyde omtrent myn perloon te bettuite»; ik heb geerie reden, om dezelve te verdenken, al t'hands ten aanzien van. het meerder: doe! uwer Eerwaardige Sociëteit: ik ben. niet dwaap fe oiu-edelyk Poef, om he: grilly en hcerscV A 4  X 8 X zugtig advis, 't welk Een , wien het vooral past te zwygen, ten mynen reguarde uitbragt, op rekening der geheele Clasfis te ftellen; de meeste uwer verban hunne kerkelyke wetten veel te wel dan dat zy 't in de harfenen zouden krygen, om my, die my zeiven overeenkomftig myn pligt gedragen heb , te willen deporteeren , 't welk doch dan alleen, volgens uwe wetten, zou kunnen plaets vinden, indien ik, behoudens myne zeer veel van de leer der Heerfchende kerk verfchinende gevoelens, in die kerk had willen blyven leeren, of, indien ik door myn zeedelyk gedrag, der knstenheid openlyke ergernis gegeefen had 3 — Dan, daar geen van beiden waaragtig is, kan niemand uwer tot zulk een onbermhartig vonnis overhellen, ten zy hy lust mogt vinden, om met zyne eigene heethoofdigheid of duldelooze hecrschzun doorflaande blyken aan de waereld te geeven in welk geval de fchande niet op my, maa~r on Hem zou neerdaalen. Toen ik nog onlangs het genoegen had, de drie gecommiteerde Heercn, van Daverveld, van Leeuwen en Nieuwold aan myn huis te zien, vernam ik met blydfchap, hoe zeer alle drie die Eerwaardige Mannen vreemd waaren van zulk een toeleg, en met my begrepen, dat niets meer zoo met den aart van myne handelwys, als met den Geest van Jefus Godsdient ftrydig weezen zou, — Maar waartoe zoude ik my in de demonltratie dezer zaak verdiepen, nadien dezelve overvloedige duidelykheid heevt, en, zo ik denk, nooit myne betogende pen behoeven zal? ik ben ( d« herhaal ik ) wat het meerdere deel uwer vergadering betreft, overtuigd van uwe broederlyke hevde, en vind geene reden, om dezelve te vertwyielen: in tegendeel fchynen my en de betrekking, welke ik tot u lieden, Wel Eerw. Heeren heb, en de broederlyke handelwys, door u tot dus ver met my gehouden, te vcrpJigten, om, gelyk ik myu kerkenraad aangaande myne gevoelens verftendigd heb, ook ul, van dezelven niet onwetende te laaten. Ik  X 9 X Ik'zoude mogelyk my zeiven met regt konnen veroorlooven, geen waord over myne verfchillende begrippen te melden, vermits (gelyk my berigt is) myne memorie, welke ik in myn kerkenraad heb ingeleverd, nescio quo cafu, by ul. tegen myn oogmerk ter tafel geraakt is, en uwe Eerwaardige vergadering dus na" genoeg geïnformeerd fchynt; Evenwel zal ik kortelyk , dewyl ik my niet ge* fchaamd heb, voor myn kerkenraad uit te komen, de refpect. Clasfis van Rhenen en Wyk mede verflag van myne denkwys gceven, om niet te fchynen, Haar niet met mindere hoogagting, dan den kerkenraad te behandelen. De punclen van verfchil, raakende de praedeftinatie, de verdienden van 's Waerelds Heiland, de werking van Gods Geest, en de explicatie van zaaken, welken de Hervormde kerk verborgenheden agt te zyn, door my in de memorie aan den kerkenraad opgegeeven , daar laatende, wil ik ul. Wel Eerwaardige Heeren , alleen zeo vdel melden , als in ftaat zal zyn, om u te overreeclen van de noodzaake, die ik vond tot de gedaane demarche. De grondftelling, op welke de leer der Gereformeerde kerk grootendcels gebouwd is, naamelyk ,, dat de Rede bedorven is, en by gevolg niet kan gehouden worden voor een wegwyzer en leidsvrouw in zaaken van Godsdienst " is my van over lang zeer bedenkelyk voorgekomen, tot dat ik het een en ander onbevooroordeeld overleggende, gezien heb, dat geene ftelling meer' gcvaarlyk, eigcndunkelyk, en minder in Gods woord gegrond is. • Het is hier in 't geheel myn oogmerk niet, myn gevoelen omtrend het gezag der Rede , dat onfehatbaar gefchenk der weldadige Godheid , te bewyzen, en de fchadelykheid van 't gevoelen der geenen, welken, misleid door eenige kwalyk begrepene Schriftuur-'phatfen , de Rede in veele opzigten willen verzaakt hebben, aan den dag te leggen: 't is my genoeg, U Wel Eerw. met een enkel woord te zeggen , dat ik voor my hieromtrend van andere gedagten ben, terwyl ik geloov, dat A 5 (hoe-  X io X ( boe-vel de kristelyke Godsdienst veele dingen leert, welken de Rede te boven gaan, en welken ester een kristen geloven moete, nadien ze met onze Reide, die zy te boven gaan, ten boogden overeenkomen;) de Rede eene zekere leidsvrouw is, welke wy wel degeiyk in alles raadplegen moeten, en dat een blind geJöov den Alierhoogden in bet een geval zoo wynig als in t ander benagclyk y.yn kan, wordende Hy alieenlyk gediend door eenen redeiyken Godsdienst. 'let is, Wel Eerwaardige Heeren , de dankbaare hoogagdng, welke ik heb voor dit Hemelsch geichenk, welk my omtrent verfcheideue zaaki«j? b. v. de genadé van God , de werking zyifs Geestes, den aart van 't geloov , &c. eeuigermaarc anders , dan de Publieke kerk dezer Landen, gebiedt te denken. En , na dat ik eene en andere expresfie, welke de Hervormde kuk pleegt ie gebruiken, om zaaken'op te helderen , welken zy 2elve verborgenheden noemt, gemimen tyd by my zelvcn aanuagtig heb nagegaan, ben ik hoe langer hoe meer' door de kragt der Rede overreed geworden, hoe dwaas en fchadelyk het zy, over de Godheid pp eene zoo diepzinnige wys te filofofeéren , als in de hervormde kerk pleeg te gefchieden. — U Wel Eerw. zullen zig aan dit woord filofofeéren, te vooren nog eens door my in myne memorie gebezigd, niet ergeren (gclyk ik vernomen heb, dat fommigon deze uitdrukking toen ganlehelyk niet fmaakte) immers de groote Kalvin, naar wicn de Uervorrriden zig geerne Ka'vinistcn noemen, ging my zoo voor, wanneer Hy febreev in zyne Com. opPfalm a: 7. Scio locum hunc de aeterml Chridi gencralioiie a malde fuifl'e expofirnm , qui & in aclverbio hoclie argutephilofphati fuut, ac fi perpetuum actum extra tempus nataret: led hujus vaticinii fidelior & mau'is idoneus interpres ed Paulus &c." Onder andere gronddellingeu, op welken *de Gereformeerde kerk gezet is, vind ik ook deze met wynig gevaarlek, naamelyk, „ dat die uitlegging van Je'us leer de waare is, welke God op, ~ ' '. . het  Jiet meest verheerlykt, en den mensch. op het diepst verlaagt. " lk'ftaa geredelyk toe, dat de egte leer des Godsdienftes den grooten God ten hoogden tot eere Itrekt: maar, hoé zal men bewyzeu, dat die leer juist den mensch op het allerdiepst moet verlaagcn? indien dezen regel buiten tegenipraak is, dan is trewisfelyk de leer der Gereformeerde kerk de waare leer niet, maar de leer van hun, welken den mensch geheel lydelvk in alïes "ellen: dezen immers verlaagen den mensch nog veel meer' dan de Gereformeerden. Ik voor my oordeel, dat de (telling dus beter luiden zou:,, die uitlegging van Jefus leer is de waare, welke God, overeenkomitig zyner oneindige volmaaktheid, de meeste eer aan doet, en Hem tevens niet onteert, door den rederj/ke'n mensch ver' beneden zyne voortrelFelyk- heid te verlaagen." Ik geloqv, dat elk, wie niet fchroqmt,pm zig van zyne rede te bedienen,, de gegrondheid dezer Helling zal .proeven. Öriucrtusfchen heevt deze aangenomen regel verfcheideue onderftellingeri in de Gereformeerde kerk ingevoerd; van waar anders de leer, dat alle menfchen reeds in Adam hebben gezondigd , en dat daarom de kleine kinders, zelvs van de geboorte af, kinders des toorns, en der eeuwige verdoemenis onderworpen zyn: dat de geheele natuur ('es menfchen door Adams val bedorven, en ganlehelyk onbekwaam is tot eenig goed, zoo, dat ile mensch niets goeds kan denken, fpreeken of doen : — dat God door zyne Genade den mensch moet bewerken tot het goede:— dat de mensch deze bewerking van God niet kan tegenftaan, Hierdoor dezelve op eene onwederftanelyke wys getr* kKen word. ■ Dat deze bewerking niet aan afieij, maar aan fommigen flegts te beurtc valt, aaff lum naamenlyk, welken God, door een eewig, vry en onveranderlyk befluit, heevt uitgekipt tot de eewige gelukzaligheid, en voor welken alleen Kiistus J. als ttorg geftorven is. 1 Deze en dergelvke Ondcrfrellingen, mvn's oordeels geheel onbevvyzelyk uit het woord der waar"'•v ■ '1 ' Beid,  der dcrheerlykheid, li geevc den Geest der VvV i I beid en der openbaring in zyne kennis, te weeten, vcrligte oogen des verftands, om dfc Goddelyké leer van Jefus in derzelver oorfprongelyke fchoonheid regt in te zien, en alle uwe vermogens in te {pannen , om dezelve in haare heilzame werkzaamheid voor te Hellen en daar door in de ukgeltrektfte algemeenheid het geluk van zoo veefe menfchen te bevorderen, als u.mogelyk is! Zyt gezegend, Broeders, in uwe Perfoonen , in uwe huizen, vooral in uwe bedieningen! bevordert {leeds het welzyn der algemecne kristclyke' kerk i toont, dat gr navolgers van Jefus K. wilt zyn , op wien de Geest van Zagtmoedigheid , lievde en vreede ruste! Oordeelt gyl. dat ik in een of ander opzigt dwaal (gelyk gy natuurlyker wys over my, zoo wel, als ik over u moet oordeelcn:) bidt dan voor my tot den Vader der ligten om eene redelyke en gegronde verligting. — Indien ik immer aan eenige dwaling mogt ontdekt worden, geloovt my, ik zal edelmoedig genoeg zyn, om dezelve openlyk te belyden. Voords ,■ weidt de kudde Gods, die onder nis, niet, als heerfchappy voerende over het ervdeel, maar als voorbeelden der kudde zynde; en:,'als ' de Öveiitè Herder verfcheenen zal zyn, zult gy langs dezen weg'de onvcrwelkelyke kroon der heer- : lykheid be haaien. Ik eindige dezen met de troostryke bedenking van zekeren Kristen: ,, Erit, erit aliquando tempus , quoomnes, ncmine exceptó, erimus orthodoxi infallibilesque: & fi non ante, certe iv rij eLïïOY.*t*sdau i, u s va n ij e m e ut. den 23 van Oogstmaand,- v£ r.-  • verscheidene gewigtjge BEDENKINGEN, by wyze van eenen briev: voorgesteld aan den heer PAULUS van HEMERT, Myne» Heer el Hik hen gebooren uit Ouders welke de Gereformeerde Reliegie waaren toegedaan , en welke my, wanneer ik tot gebruik van myn verftand gekoomen was, in den zeiven hebben doen en helpen onderwyzen, overeenkoomftig hunne belovte, by mynen doop gedaan: by de Leere, en wyze van dien Godsdienst ben ik tot heeden toe, gebleeven. Toen ik den ouderdom van 18 a 19 jaareu bereikt hadde,begon ik in my te befpeuren eenen meerderen Lust tot de Godlyke waarheeden, en teffens eene, te vooren zoo niet gekende Lievde tot Gods Woord, en tot den Gereformeerden Godsdienst, om dat ik van dien tyd af, en vervolgens, hoe langer hoe meer, in my ontwaar wierd , eenen zeer verneederenden en verootmoeriigenden denk. 1. Ten aanzien van myn zcedelyk beftaan , fchoon ïk het, tot dankbaarheid verpligtende geluk hadde, van bewaard te blyven, voor 't bedryven van in het oogloopende, en ergernisfe geevende ondeugden. j>. En ten aanzien van het vermoogen, om Gode wel behaaglyke deugden uit te oelfenen; en vermids het my voorkwam, dat, en Gods Woord, en de leere der Gereformeerde Kerk, ook juist zulke verneederende denkbeelden inboefemden, en van my, en van 't Menschdom in. het gemeen, zoo verwekte het een en ander in my eene fterke begeerte, om met meerdere gezetheid,enyver,Gods "Woord, en de Godlyke waarheeden daarin vervat, te  X »4 X ftandigheedeu ontftaan zynde, ) wierd ik in 't vervolg verfterkt. A. Deels, door de ftoffe welke door uwe genoom en wierden. zoo, tot een affcheids reede te Baren en Eembrugge, uit Gal. 6: ió , daar uwe ongetwyfeld de Gemeente voor het laatst, overeenkoomllig dien Text, op het ftcrkfte hebt gerecommandeerd, te wandelen alleen naar deezen Reegel, naar het Woord van God in het gemeen, naar het geen in deezen brief gefchreeven was in 't byzonder, ook vooral, naar 't geen in dit 6de Capittel vermeld ftaat; als onder anderen in 't derde vers, dat men niet moest denken of meinen pn ik 'r Laatst gepasteerde jaai op net l «euC dat hy fcherpen fterk reedeneerd, en op die wyze ook zyne Discipelen onderwyst, zonder dat iemand, zooveel ik weete, Zyn Hoog Eerw. dcsWcegeii ooit verdagt gehouden heeft van onrechtzinnigheid nog veel minder hem 'desweegen als zoodaanig befchuldigd, ten bewyze dat het regte gebruik der'reede3 in de Gereformeerde Kerk, met minder dan af gekeurd word, dit kan ik althans uit eigen ondervindige zeggen, ik hebbe zyn Hoog Eerw. meermaalen hooren prediken, te Rotterdam, in den Haag, en in die naabuurfchap te Voorburg^ t'elkens hebbe' ik zyn Hoog Eerw. in die Predikatiën zeer fterk hooren reedèneeren eii wel zoo hooren reedèneeren, dat ik, die zyn Hoog Eerw. ook als een reedelyk Mensch poogde te hooren; onder dat reedeneerend prediken, gelyk my nog voorftaat in my zeiven zat de reedèneeren; dat is gewigtig, dat is bondig, dat is overreedende, daar kan niemand, gelvk men zegd, denen vinger tusfehen krygen, dat" is regt Gereformeerd enz. en'ik rriogs nu en dan daaronder flanRhaar zyn , dat wy in onze kerk zulke reedeneerende Mannen, machtig in Schrift en Reede, hebben mogten, (ik. zeg zulke reedeneerende Mannen want met dit myn gezegde, wil ik juist mets minder zeggen, dan dat daar door alle Leerredenen uit enkele, of voornaamelyk uit reederieenngeu beftaande, of by weege van vertoogen öpgeftcld en uitgefprooken; door my even bondig nuttig, en yerkiesfclyk, zouden gefebat worden?) en daarom is het wonder' vreemd, dat UE. daar deeze dingen over bekend zyn, in dit opzigt, de Gereformeerde Kerk befchuldigen zoude. B, Maar, verftaat UE. door dat wegwyzen en léiden der Reede, dit; dat de Reede moet gelden P°v?" Gc\ds Woord, zoo; dat niet de Reede aan het Woord, maar het Goddelyke woord, aan de Keede moet onderworpen zyn, en telkens onderworpen worden : en dat uit dien hoofde als'er tusfehen het geene dat in 't woord als waarheid duidelyk gezegd Word, en tüsfchen 't geen de Reede als  . ):( 55 )=( als waarheid voorfteld, eenigc ftrydigheid fchynd zyn; dat men dan in dat geval, met de Reede moet verdenken als dwaalende; maar dat men Zr Van dat getuigenis der He lige Seh.ntt atgaan of immers den zin van die fchyn ftrydende Schrift getuigenisfen, hoe onnatuur'yk en ge, forcheerd ook; 'buigen en uitleggen moet naar dat «'eene, het welke de Reede zegd waarheid te zvn.0 Ta dan verklaare ik volmondig. « Dat UE. volkomen gelyk hebt; als gy zegd, dat de Gereformeerde Kerk in dat opzigt, deweede voor geen wegwyzer erkend; nog in zulke gevallen, als haare leidsvrouwe aamieemd en dat om ree- dene"« Niet. zoo als UE. dezelve vootdraagd, bladz. o. te weeten; om dat de Gereformeerde Kerk, buiten het woord der waarheid, etgendun, kelvk' die grondftelling heeft gemaakt, de Reede is bedorven *WW dat hebbe ik ook nooit zoo geleerd nog op die wyze uit Gereformeerde monden gehoort, nog uit hunne boeken geleezen alzoo min als dat de andere voornaame Leerftukken der Hervormde Kerk, daarop als zoodaanig zou-, den gebouwd zyn, gelyk wy zoo even toonden. B. Maar, al, uit gansch andere gronden, welke myn's oordeels UE. met geene moogelyk,. heid kunnen onbekend zyn de Gereformeeide Kerk erkend de Reede in deeze laatfte opzigt voor geen wegwyzer, ofte leidsvrouwe. ëa Om dat de Heilige Schrift is gefchreeven door de onfaalbaare ingeeving en leiding van de oneindige Reede. aPet. i: at. maar de meeste beoordeelers der Heilige Schrift de leiding van die zelve oneindige Reede geheel mislen , veigl. Tude vers 19. en andere zelfs de uitneemenfte onder die, welke volgens Rom. 8: 14. door den het woord ingegeeven hebbenden Geest geleidet worden, mislen, dewtypaaHe onfaalbaarhewl van deszelfs leiding; en de Gereformeerde Kerk, het dus teegen de Reede vind, wanneer zy de mt\prm van de eindige en faalbaare Reede, zoude,^1^'J' D 4  X 5* X booven die van de oneindige en onfaalbaare, en zoo de laatste onderwerpen" aan de eerfte en'dezelve daar voor doen zwygen. b. Om dat de Heilige Schrift behelst. verborgeuheeden , booven de Reede (gelyk UE.' bladz. 10. zelve erkend,) daarom duri'd eene dm als een Gereformeerde denkt, die niet onderwerpen aan haare eindige, Reede; degedienftige reede zegt en gebied haar, laat het u genoeg zyn, zoo ras gy_weet en overtuigd zyt dat God zelve dit oi dat in zyn Woord zegd. c. Om dat, zoo als hier vooren bleek: Uit den Bybel beweezen is gelyk ook uit de ondervinding, dat de Reede, door de zonden bedorven is, want is de bedorvenheid der reede beweezen . zoo dat de loutere natuurlyke reede niet begiypt de dingen die des Geestes zyn, ja zoo dat zy die niet verftaan kan, volgens i Cor. 2: 14 dan "is het gevolg, zy kan geen wegwyzer en leidsvrouw in 't ftuk van Godsdienst, booven het. woord zyn, volkoomcn als wettig bewcezen , en daarom fchroomt een Gereformeerde: niet, om zig van zyn Reede te bedienen; maar al, omze zoo hoog te ïchatten , en ze tot znlken hoogen post aan te ftellen , datze booven en teegen het woord der waarheid , uitIpraak zoude moeten doen en een bejlisjend vonnis vellen, aan het welke men zig alleen zoude moeten onderwerpen , vreezende dat hun als dan dat ongeval zoude overkoomen 't welk men Leest Matth. 15:14.' d. Om dat de Heere Jefus Christus, de Propheeten en Apostelen, ons tot wegwyzers, en tot eene Leidsvrouwe der waarheid, aan da hand geeven; niet, de Reede, maar al, het geopenbaarde en gefchreevene Woord der \Vaarheid Jef. 8:20. Gal. 6: 16 en 2 Pet. 1: 19. e. Om datze in de Heilige Schrift wanriehouwingen geboekt vinden teegen die meestcrïyke Leiding. Col. 2: 8. Uit hoofde van welke waarlchouwing zy gelooven , dat de Reede, van oude tydea af is geweest eene hoogmoedige ui trotze.,  X 57 X trotze meededingfter naa dit opperde gezag en dat die meededmging gevaar yk is , en dat ge toe waarfchouwing hierin haaren grond he it. f Om datze in de Heilige Schrrtt voomaa, me wvze Heiligen aantreffen, welke in deezen, Je S met opgevolgd hebben en die dlt niet opvolgen verhaalen als eene gelukkige zaak, Gal, , i: l63 Verkiest UE. nogthans de Reede tot zulk eene Leidsvrouw en wegwyzer te gebruiken, dart dunkt mv, is uit het tot hiertoe aangevoerde al vry klaar, dat uwen wandel volgens, ot naai dee . zen wegwyzer ingericht, vry wat zorgelyk is, en dat «tv groot gevaar loopt, van hoe langer hoe tvefdooldf en meer en meer van den regte* weg verwyderd te raaken; indien UE. zig langer op die wyze aan die Leidsvrouw overgeeft, en door dien wegwyzer u laat leiden, want 1 Dan wandeld UE. op eenen vry ongebonden weg: altoos oude eerwaardige voet tappen van heiligen,die ter deege op de regte plaats gear iveerd zyn , mcene ik, dat men op dien weg S? vinden zal,' of zoude UE. zig kunnen vooiftellen en met grond denken. a Dat het de Reede was, die Noach aan* seide ' De Algoedheid, van den Vader der \Yaareld^al zvne Schepzelen, byzonder de Men,, hen en'daar onder duizenden vari teedeje , wigies, zuigende kinderen, die volftrekt «g fchuldig zyn (ten waare hy, doe reeds, gelyk " den Afrikaanfchen Bisfchop omtrent drie: Du' zend jaaren daarnaar; gedacht hebbe da alle menfchen reeds in Adam-gezondigdhebbenj en dat daarom de kleine kinders, zelfs van de geboorte af, kinders des toorns , en dereeii' wige verdoemenisfe onderworpen zyn: en zoo ook nu draf baar,") laaten verdn aken; \ci% halven moet gv een Schip of werktuig maa ' of laaten toeberevden , dat op het water kan ' dryven; om zoo "te zorgen voor uw eigen le ven en voor 't Leeven van de uwe. Myn* Do  X 58 X oordeels, zoude naar uwe teegenwoordige denkwyzë; op den inval zulker gedachten, of op de openbaannge van zulke zaaken, door een droom door eene hoorbaare (femme, of door een Engel oi hoe her ook weezen mogt; de onbedorve Reede aan Noach moeten gezegt hebben, „datvrees„ (elyke voordel van zaaken kan onmoogelyk „ waar zyn, dat kan niet gebeuren; want het„ zelve bevat in zig dingen welke de denkbeelden „ der oneindige liefde van de Algoedheid omtrent „ haare Schepzelen verdringen, cn waar door „ God onteerd word, om dat het den mensch ver „ beneeden zyne voortreffelykheid verlaagd, als „ zulk eenen algemeen boozen en onreinen hoop , „ waardig om verdaan en van de aarde af en we» „ gelpoeld te worden, en daarom moet gy aan „ het toebereyden van zoo een fchip of werktuig „ niet. denken, veel min beginnen," en welke leiding der Reede hy dan ook hadde behooren op te volgen, maar neen , ziet hy heeft volgens Pauli laai Hebr. 11:7. door Goddelyke aanfpraake vermaand zynde, daar aan geloove gegeeven; en beyreest zynde, de Arke toebereid, zonder zig door dergelyken infpraak der Reede te laaten weerhouden. b. Zoude het de Reede geweest zyn? die Abram gebood. „ Gaat uit u Land, en uit uwe „ maagfchap, en uit u Vaders huis; verlaat al „ wat u lief en dierbaar is, en gaat nu voorts „ maar fwerven, zonder dat gy eenigzints weet .,, werwaards? c. Was het al weederom de Reede, die Abraham gebood. Neemd nu uwen Zoone „ uwen ecnigen, dien gy lief hebt, Ifaac, en „ gaat heenen naar Moria : en offert hem al„ daar tot een brand-offer. „ Snyd hem aldaar „ den hals af, en verbrand dan het ontzielde Lig„ haam tot asfche. Maar zegd het hem niet eer„ der, dan wanneer gy hem zoo verre hebt, dat „ gy dit aan uwen eenigen Lieven zoon kund „ uitvoeren?" of moest hy deeze aanmaaning hebben  )•( 59. X ben van de hand geweezen met te zeggen. „ Myn „ gezonde Reede leerd my, dat dit gebod onna„ tuurlyk is," daarby barbaarisch, ftraf waardig, ten hoogften ergerlyk en verwerpelyk en in loopende teegen Gods ( met dezelve ftraf bedreigde ) gebod Gen. 9:6. en daarom zy het verre van my zulken ding te doen, en te zondigen teegen God. UE. brenge hier teegen niet in, dit koomt hier niet te pas, wyl dit beveelen waaren, van God onmiddelyk gegeeven; alzoo ik ftaande boude, dat iets , 't welk in den Bybel. klaar gezegd word, van dezelve volftrekte verbindende kragt is, zoo lange den Bybel Gods Woord is, en by ons blyit. En wat den inhoud der voorgemelde beveelen betreft , boude ik my verzeekerd, dat uwe met 111 ftaat zyt een eenig getuigenis in den Bybel aan te Wyzen het welk meer teegen de leiding der reede fchynt te'ftryden dan den inhoud deezer bevelen: Maar moogelyk gebied de gezonde reede u ook, van niet te gelooven dat die beveelen zoo aan Noach en aan Abraham gegeeven zyn. ,. d. Was het de Reede, Myn Heer, dieSaulus op den weg van, of naar Damascus, zeer fchierlyk en onverwagt gebod. „ Stel den Hoo-r gen-Priester, en de Overpriesters ( die u macht " gegeeven hebben, om alle, die Jefus den ver' agten Galileer aanroepen, te binden en naar • lerufalem te brengen,) in hunne verwagtinge • te Leur; door u zelve by die veragte en gehaa„ te zecte te voegen, en door dezelve op alle ', moogelyke wyzen voort te zetten, en iii alle gewesten uit te breiden: in plaats van die, zoo I als gy eerst met zoo veel vuur en moordblazen" de dreigingen voorgenoomen had,(indien moo„ gelyk) uit te roeijen." Dit alles te doen doorgaan , voor de ftem én het gebod der Reede , zoude zeer befwaarlyk zyn, althans, Paulus zoude dit in zynen Perfoon regtstreeks teegen fpreekeu, als hy Gal. 1: 16 zegd, dat hy daarmeede niet was te raade gegaan, juist het teegendeel van uwe ftelling, daar het is bladz, 10 „ welke ( Reede ■ -- 0 '•• • „ naa-  X 6-c, ):f * »a;i'»elyk) wy wel deegelyk in alles raadplceeen „ moeten." Derhalven zoo is dan c eezen uwe „ weg niet gebaand door oude en naarvokbaare voetftappen. ö 'IR 8. Dan wandelt UE. teffens op eenen weg, aan den welken geene haudwyzers ftaan dat ech ter tot eene groote gerustheid verftrekt,' voor eenen wandelaar, die, om op den regtèn wc.- te £"'r?,W£gWyzer^ Leidsvrouw noödig leeft. Want hier vooren is beweezen; dat wv Biet tot de Reede, maar al, tot de VVc en tol het gefchreevene getuigenisfe geweezen worden'? y. Ja Myn Heer! dan wandeld gy thans op eenen weg, daar alles, zoo veel ik zien S op e'5 moet uitloopen: nade- wyzer ' t ?* Leid™ weg- a. Zomtyds zoo achtehas, zoo Flauw, en w'r/tnnr' T *Y 'f h ^«l'haaren pligt en Sfwï 1 e" wegwyze» nalaat: of, door den ftroom van vooroordeelen, gelvkUE. getuigd *u of ook wel uit verfcheydeBe andere oorzaa- b. Om datze zomtyds, (ten bewvze haalaat dat hy nog den eenen nog den anderen weg , do'dT"' rnaar hm in dL,izend onzeekerheeden doed leeven, zoo, dat hy in die onzekerheid Uerheid te weeten wat waarheid is, en met Aarirv pa flegs bewoogen word byna een Christen" te Winah^.0^ dat de Reede z°mtvds, of, uit blindheid; of, uit wispelturigheid; of, uit eene zeer berispclyke fchikkinge van zig zelve naar werpen naarei leidmge; geheel verfchillende, fa da?df^regen aanWyst' en *aari" ^id en rat dilvuils, met eene verwaande ca zeer fterke ver-  X èi X . verzeekeringe aan elk hunner, dat alle dieweegcry; hoe verl'chillende en ftrydig die ook moogen zy/i; echter den regten weg zyn, gelyk zoo even black, doe ik UE. verzogt den aandacht flegts een jvcini,g te vestigen, op de veelvuldige veifchilleude ftèllingen, en wyze van Godsdiensten , zoo buiten als binnen het Christendom. d. Om dat de Reede, zomtyds eenen voTftrekt verkeerden weg aanwyst; en daarin zeer blymoedig doed voortgaan: dit zien wy aller notabelstin Paulus. Deezen wegwyzer, deezeLeidsvrouw de Reede, die was het, 'welke hem zeide » dat hy veele weederpartydige dingen teegen den Naame Jefu van Nazareth moeste doen; dat die zynen pligt was, waartoe hy naamelyk van Gods weegen verbonden was; dien hy derftaïven in Confcientie niet naalaatert mogt. Hand. z6: 9. dit zeide hem de Reede in goeden ernst, en verklaarde hem in de volvaardige uitoeffening van die vcrfchrikkelyke partydigheid; eenen yveraar Gods te zyn. Hand. 22:3. Waarop Paulus ook, zoo ras hy dit bemerkte; deezen wegwyzer, deeze Leidsvrouw , uit deezen zig uit verwaandheid aangemaatigden post, ontzette; zoo afs wy zoo eyetz zagen uit Gal. 1:16, of Liever, en eenvoudig. Alvermoogende Genadekracht (deeze uitdrukking ergere dog UE. niet vergl. Eph. 1:19,20) deétl hem , op eenmaal cn als in een punct des tyds, in plaats van de verdorve Reede het teegen zyn voorige Conl'cientieuzc denkwyzë volftrekt aanloopende, Geopenbaarde gétuigenisfe Gods, tot zynen eenigen reegel, wegwyzer en Leidsvrouw kiezen. Zyn deeze dingen dan alzoo: hebben myne aanmerkingen eenigen grond: toonenze niet, dat alleen, myne Reede ( om eenigzins te zien, wat in Gods Woord geleerd word, en wat daar uit met grond vloeid,) ten eene maale bedorven is: welk eenen ongebaanden , donkeren, onzeekeren, en gevaarlyken weg is het dan op welken UE. zig thans bevind? en dat, door het verkiezen van zulken oppergezag voerenden en booven ja teegen Gods on-  X 62 X Jnfaalbaar woord uitfpraak doenden wegwyzer en dog wel te bedenken nu terwyle het nog tyd Is : Linde yk zegd UE. omtrent dit (tuk, , ge_ „ zien te hebben , uaa een onbevooroordeeld „ overleggen van het een ander, dat geene ftel" nngrie//^VMrIJk' «g^dunkelyk, en minder >d'ï" .a\°v §egwnd is'" da» naamelyk deeze grondel hrig der Gereformeerden, „ de " 1S bedo^ by gevolg zy kan niet ge- „ houden worden voor een wegwyzer en Lcids„ vrouw in zaaken van Godsdienst," voorwaar myn lieer eene vreesfelyke befchuldiging; die KL**" f zaalVVaar en in de Leere deVGere! foimeerden leggende of gegrond is, my, en alle menschen, welke de gemeenfehap deezer Kerke zyn toegedaan, op"het allerfterkftc verpligt, het voor- S: • r ,UE- tc/olgen' om/en^dat wel hoe eerdei hoe liever, deeze Kerk gemeenfehap te ver aaaten, en zig voortaan; of, op zig zeiven te houden; ot zig by een Kerkgenoodfchap tevocke vke1" Z CCn f)Ierge^arlyk(te, eigendunY ,a' Jn vm Gods woord verst vcrwyderde grondftellingen geeilc plaats hebben, het zyT, by de Remonftrauten by de Roomschgczinden, by de Sociniaancn, of by eene andere gezihte als men maar maakt dat men fpóedig uit de zoogenaamde Gereformeerde Kerk geraakt; naadc^ maal het daarin, om de gemelde"grondftclHngen allergevaarlykst is. Zoo dat hier zouden 3 gelden, die nadrukkclyke, eimftige en Goddelyke vermaan taal, vertrekt, vertrekt: gaat uit van haar gaat uit het midden van haar, en fcheidet u af myn volk, zegd de Heere, en raakt het onryne niet aan: reinigt u, die de Vaten des HE ÉREN dt aagt op dat gy aan haare zonden geen gemeenJchap hebt, en op dat gy van haare plaage niet oniJangt, en ik zal u aanneemen. Jef. 52• n cn n Cor. 7: 16. met Openb. ig: 4. j„ hóe verre, intusfehen die vreesfelyke befchuldiging al of niet gegrond is, zal ik hier niet toonen,bom dat dit rayn's  myn's oordeels, van zelve blyken moet uit degegrondheid, of ongegrondheid van het hier boven aangevoerde. Maar wie hadde intusfehen kunnen denken dat 'er zulke zwaare befchuldigingen immermeer teegen de Leere der Gereformeerde Kerk zouden ingebijt zyn, door zulk eenen man, van welken zig zulken aanaenaamen reuk in den beginne veriprcid had' door eenen Man, welke alle de hem voorgehoudene zwaarigheeden, aan het Leeraai-ampt Vast • voorby, of overziende, naar zyn eige veiklaaringei alleen Predikant wierd; om zielen, voor de eeuwigheid gefchaapen, voor Koning Jelus te winnen, zegd UE. hierop, de befchuldigmgen zvn wel zwaar, maar het drpevigfte hiervan is, datze te gelyk gegrond en waar zyn, ik hebbe in mvnen brief aan de Claslis van Rhenen en Wyk, in een Nota te kennen gegeeven ; dat het myn oogmerk is, dit ftuk eerstdaags in een brief aan een voornaam Man naarder te betoogen, i is Avaar myn Heer, dit hebbe ik ook gezien, ik zal dien brief afwagten, alzoo het fchynd uw voorneemen te zyn den zeiven gemeen te maaken. Ja ik verlange in een zeeker opzigt naar denzelven , om dat betoog te zien; alzoo ik my niet anders bewust ben of het is my alleen om waarheid te doen. Indien UE. dan in dien brief, de opgegeevene gevaar hkheid, eigendunkelykheid en ongegrondheid , van de Leere der Gereformeerde Kerk, uit Gods Woord, en uit de daaruit wettig afgeleide gevolgen, zoo kragtig betoogd; dat myne hierbooven- aangevoerde aanmerkingen, en bedenkingen daarvoor zwigten, en daardoor vervallen moeten; Dan, ia dan beloove ik; Myn Heer! dat ik u hulde doen , en daarvoor openlyk bedanken zal. Maar indien UE. dit betoog alleen of immers in de eerfte en voornaamfte plaats, bouwd, op de door uw thans aangenoomene grondftelling, „ deRee„ de is onbedorven, en gevolglyk moet die gehouden Worden voor een wegwyzer en Leidsvrouw hl alle zaaken van Godsdienst, weJH kers raad en leiding men opvolgen moet.  '):( 04 )f( dan kan of mag ik uwe geene hulde doen', veel fninder mag ik dan uwe voetftappen volden fa dan gelieft UE. het niet kwaalyk te neemen ' dat ik de door UE. teegen de Leere der Gereformeerden ingebragte befehuldigingcn, omkeere; en dezelve wende teegen het door UE. thans aangenoomene ftèlzel ( dog niet in die vreesfelvke zwaarte i want het korfde nog erger en gevaarlyker zyn: naamelyk, indien 'er plaats hadde, eene opzcrtelyke of moetwillige verwerping der Euangelifche waarheeden, uit enkele boosheid , teegen beeter wee-' ten aan ; en gepaard met lasteringen , datriaar zommiger gedachten, die onvergeefielyke Zonde is, die men noemd de lasteringen teegen den Heiligen Geest) en zegge, de gronciüeliinge, op welke de leere ot de door UE. thans aangenoomene denkwvze grootendeels, ( zoo niet alleen en geheel) gebouwd is, naamelyk, „ dat de Reede onbedorven is, eii „ by gevolge, moet gehouden worden ( wyl zy „ een Heemelsch gefchenk, is,) voor een wegwy„ wyzer en leidsvrouw in zaaken van Godsdienst ° is my aaultonds zeer bedenkelyk vóorgékoónien tot dat ik het een en ander [in zoo verre ik myiï zelvcn bewust ben] bedaard, en nnbevooroordeelt (als eene dien het om de waarheid te doen is ) overleggende, gezien hebbe, dat deeze ftellirrg zeer gevaarlyk eigendunkclyk, cn in 't geheel niet óp Gods Woord gegrond, maar regtftreeks daarteegen aahloopend-e is: de o'verreedende klaarheid of duidelykheid die ik (ten minden voor my zeK ve) meene te zyn, in dir zien. is dan ook een van de reedenen, dat ik de vrvheid gëbmike dit m deezen Brief aan UE. voor te draagen (*). ' U. (*) Myn Heer! deeze bedenkingen, aan UÉ briefs wy?.e voorgedraagen ; waaren reeds geheel afgefchreeven en ook ten de Ie gedrukt, doe, waftnéer ik uwen brief over de Reede en haar eez*g ir, den Godsdienst, aaft den Hoogèèrwkardigen, Hooggeleerden Keer GI S BÊR"  X «5 X II. Bepaale ik mynen aandacht by het geene door UE. gezegd word bladz. 10:11 daar het is.. „ Onder andere grondftellingen 3 op welken dè Gereformeerde Kerk gezet is; vind ik ook dee„ ze niet wynig gevaarlyk, naamelyk, " dat die uitlegging van Jefus Leere de waare is, welke God op het meest verheerlykt, en den mensch „ op het diepst verlaagd." „ ik voor my i, oordeel, dat de ftelling dus beeter luiden zou:' ,, die uitlegging van Jefus Leere, is de waare * ■ ,, wel- BERTUS BONNET, Doccor en Profesfor in de M. Godgeleerdheid en Academie-Prediker tc Utrecht, ontving. Ik hebbe denzelven, zoo veel de kortheid des tyds, en de weinige vrye oogenblikken welke ik daana had, toelieten, ingezien; en uit denzelven zoo veel verdaan , dat UE. in dien Brief niéts minder doet , dan , de ih uwen, aan de Clasfis van Rhtnen en Wyfc, gefchreevenen Brief vetvatte gevaarlykhtid, eigen dunk-lykiietd en ongezondheid , van de Leere der Gereformeerde Kerk, uit Gods Woord, en uit daaruit wettig afgeleide gevolgen, te bewyzen; maar Wel* dat uwe dit naader tragt tebewyzen uit uwe thans aangenoomene en meergemelde grondftel'ingen , en daaruit afgeleide onderftellingen , vaii welkers gegrondheid of ongegrondheid ik hier niets zegge; als laaiende dit volkoomen en ook zeer gerust over; aan den Hoogëerwaardigen Hooggeleerde Heer G: Sonnet, dewelke indien zyn Hoogeerw. het noodig keurd , die zaak * voor alle weldenkende wel volkooirieö 7al afdoen. ; „,,,,; Maar het geene ik hier zegge, is alleenlyk dit, dat ëerhalven myne hier booven aangevoerde bedenkingen en aanmerkingen, door het betoog in deezen Brief; aangaande de Reede en haar gezag in den Godsdiesnt; nog èezwyken, nog vervallen; en dat ik uit dien hoofde, dein dat geval beloofde hulde nog kan , nog mag doen; nog « weegens beetere onderrigiihge openlyk danken, niaar ïh teegendeel kragtigér overreed ben, dat het omkeerert en wenden . van de door 11 teegen der Gereformeerden Leere ingebragte befchuldiginge; tfcegen uwe GrondftèlImg en onderitellingen in allen Seelen, wettig en gegrond is;  ):(c56):( 9, welke God, overeenkoomftig zynen oneindige „ volmaaktheid, de meeste eere aandoed, en tee„ vens Hem niet onteerd door den reedelyken „ mensch ver' beneeden zyne voortreffelykheid te „ verlaagen" — „ ik geloof, dat elk die niet „ fchroomd, om zig van zyne Reede te bedie„ nen, de gegrondheid deezer Helling zal proe„ ven." A. Zien wy UE. hier twee Hellingen teegen eikanderen plaatzen , te weeten. A- De ftelling der Gereformeerde Kerk. Deeze X. Is, naar uwe opgaave die uitlegging van „ Jefus Leere is de waare, welke God op het „ meest verheerlykt, en den mensch op het diepst „ verlaagd, " wat betreft het eerfte Lid deezer ftelling, daar zie ik, dat UE. niets teegen hebt, gelyk men ook ligt denken kan, en daarom zegd UE.ook aanftonds in 't vervolg „ ikftaa gereede„, lyk toe, dat de echte Leere des Godsdienftes „ den Grooten God ten hoogften tot eere ftrekt." Maar het tweede Lid deezer ftelling, het diep verlaagen van den reedelyken mensch, dat is het teegen 't welke UE. zeer veel toond te h ebben \ al waarom uwe direct laat volgen. «. ,, Maar, hoe zal men bewyzen, dat die s, Leere juist den mensch op het allerdiepst moet „ verlaagen." a. Geeve ik UE. hier op in bedenking, of dit tweede lid van de opgegeevene grondftelling der Gereformeerden door u, hier wel juist of nauwkeurig word opgegeeven en voorgefteld, want , a. Spreekt uwe hier van den mensch, zonder ter deezer plaats het minfte te gewaagen van deszelfs zondelykheid, daar het intusfehen volkoomen zeeker is, dat de leere der Gereformeerden den mensch, «. Niet verlaagd als mensch, want in die betrekking wil zy Hem befchouwd hebben als zeer uitneemende, eene kundigheid, welke men de kinderen (in de eerfte beginzelen der waarheid onderweezen wordende) reeds tragt in te feherpen, w an-  X x wanneer men hun eenvoudig vraagende. Hoe kan men de fcheppinge befchouwen? doed antwoorden (i) in 't gemeen (2) ten aanzien van de voor* treffelykfte fchepzelen, de Engelen en de Menjchett in 't byzonder t of als men dezelve op de vraage. Wat fchiep God op de Sesden dag? laat antwoorden ten laatften , het pronkftuk , of-pro»**- tuweeU van alle de Schepzelen den Mensch. l>. Maar, ze wil hem alleen in die betrekking, diepst verneederd (uwe zegd verlaagd) hebben, zoo als hy is, een verdorven, en zondig mensch. Waarom dit tweede Lid van der Gereformeerden ftelling is, „ die den Zondaar, ot , Zondigen Mensch op 't diepst vormeederd, ten minften, zoo hebbe ik die ftelling geleerd; en in geenen anderen zin word dezelve door eenen Gereformeerden, die weet wat hy zegd, begreepen, en indien ik wilde twyfelen ot LE. dit 00K geweeten hebt, dan zoude ik uwe kundigheid zeeker benaadeelen en oneere aandoen. Zegd UE. ik weet dit zeer wel, maar den mensch is zoo zondig en bedorven niet, dan geliefd uwe het met kwaalyk te neemen, wanneer ik daarop zegge, dat dit hier niet te pas koomt, nog de zaak is, alzoo gy hier niet opgeeft uwe, maat der Gereformeerden ftelling, en dus niet moest geftcld worden den Mensch, maar den Zondaar of zondigen mensch. b. Spreekt UE. ook van een verlaagen* in plaars van verneederen; het kan zyn, dat uwe deeze aanmerking befchouwd als eene loutere woorden ziftery; en dat gy door verlaagen het zelve verftaat, dat door het woord verneederen word te kennen gegeeven, is dit zoo? Myn Heer, vergeeft my dan in deezen myne zwakheid en agterdogt, om datze haaren oorfprong heeft hier tilt; om dat ik deezen brief fchryve aan UE. als aan eenen Man welken de Reede, tot eenen wegwyzer en tot eene Leidsvrouwe verkoozen heet: in alle zaaken : waauit ik beduite dat dezelve door uwe ook daartoe gebruikt word in de woorden, waarmeede gy de zaaken uitdrukt, alzoo de woorE % *£I5  X 68 x den dienen moeten om ons van de daardoor voorgemelde zaaken een regte bevatting te doen verkrygen. Verrnids nu de uitdrukking verlaagen zoo bet my vry klaar toefchynd, meer opzigtelvk is op den PerfooH des Menfchen , als gering, liegt en mets; en de uitdrukking verneederen, meer be' trekkelyk is tot de befchouwing, en werkzaamheid, van den Mensch omtrent zig zeiven, ten opzigte van het zeedeiyke bederf, dat hy in zig en in anderen ontdekt en ziet, en het welk hy meteen diep verootmoedigde ziel, als in ftof en asfchc zomtyds met heete traanen voor den Hoogen God erkend en belyd, gelyk ook wel voor Menfchen (welkers, ziel en zoodaaniger werkzaamheeden, God niet zal veragten Pf. 5^19 en welke traanen,God ziet, met goedkeuring Jef. 38: 5. en die vergaaderd. in zyne vlesfchen, en fteld in zyn reoister naar de denkwys van den Man naar Gods~ harte 11. 56: 9. welke zigdesweegen niet gefchaamt heeft openlyk te verklaaren, dat hy meermaalen zyne bedlteede heeft door-nattet met zyne traanen Pf 6-7 om dat hy in zig vond Hinkende etter-buylen ' die vervuyld waaren , van wcegen zyne dwaasheid lu 3»: o.) en overmids UE. nu hier verkoozen hebt het woord verlaagen in plaats van het woord verneederen, daar men intusfehen in de Gereformeerde Kerk, zoo veel ik weet: gebruikt het laatfte en met het eerst genoemde woord verlaagen , (ten minften, ik hebbe het alzoo geleerd en verkies het ook Liefst; en, om dat de Bybel het zoo heeft; en, om dat het my de zaak beeter uitdrukt, zoo fcheen het my als zeer waarfchynlyk toe; dat de Reede uwe ook geboden had. mist dit woord te gebruiken; om dat dit woord 'verlaagen *m u oogmerk beeter konde voldoen: naamelyk, om zoo te beeter de onvoegzaamheid en ongegrondheid aan te toonen die 'ernaar uwe meimng is , m het tweede lid deezer grondftelling der Gereformeerden: dit vermoeden dat het woord verlaagen door uwe met voordagt in plaats van verneederen gebruikt is; word zeer verfterkt, als ik  X 6'> x ik zie; dat, in die grondftelling, welke door u als beeter luidende, gefteld word, teegen die der Gereformeerden : dit verhagen van den Mensch, door UE. gehouden word, voor iets, dat God onteerd, en dat den Reedelyken Mensch fteld, ver' benee» den zyne voortreffelykheid , daar het inmiddels niet te begrypen is, dat eenen kleinen neederigen ootmoedigen denk van zig zelve te hebben , weegens zeedelyk bederf, tot oneer van God zoude konnen zyn, te minder, om dat zulken begrip zeer befwaarlyk zoude over een te brengen zyn met de belofte Luc. 18:14. b..Omtrent dit dus min naauwkeurig voorgeftelde tweede Lid der opgegeevene grondftelling der Gereformeerden, doed UE. nu deeze vraag, „ Maar, hoe zal men bewyzen dat het allerdiepst „ verlaagen van den mensch, is, de waare uitlegging van Jefu Leere?" UE. fchynd dan door deeze vraag te kennen te geeven, dat het niet doenlyk is, of immers ten uiterften befwaarlyk, te bewyzen, „ dat die uitlegging van Jefu Leere de waare is welke den Mensch (als zondaar) op " het diepst verncedert." Eene fteHinge myn Heer.' die my in de daad wonderlyk, jafchier 011begrypelyk voorkoomt, wanneer ik die hier verneem , uit de pen van een Man, welke naar zyne eigene verklaaringe, uit dien edelen zugt van zielen voor Koning Jefus te winnen, zig vrywühgbepaald had, om tot dat einde te arbeiden in het Woord en in de Leere volgens 1 Tim. 5: 17. en van welke men uit dien hoofde diende te vooronderftellen, dat zig dat woord had eigen gemaakt, en dus zeer wel wist, hoe overvloedig, hoe duidelyk , en hoe kragtig dat woord , van die diepe verneedering fpreekt, houd gy die ftelling echter voor onbewyslyk, wat denkt uwe 'er dan van. a. Als men in Gods Heilig en onfaalbaar woord vind; dat die diepe verneedering (, want aan dat woord houde ik my, 0111 gegeevene reedenen. ) ... , E 3 <*• Word.  ):•( 7o x #. Word gebooden ? zoo , .i- De verneedering zelve Term. 13: ^ daar het is, zegd tot den Koning, en tot de Kol ninginne, vemeederd «, zettet u needer: fac 4: 10. vemeederd u voor den Heere, jPet' Gods Vermeckrd u ' van onder de kragtige hand 2. Als de verneederende verootmoediging Lev 16: ,9. Gy zult uwe zieleS verootmoedigen, ver 31. op dat gy uwe zielen verootmoedigt: Lev. 23: 27. - , dan zult gy uwe zielen verootmoedigen .—— zoo ook woordelyk vers 32. Nnm. 29: 7. en gy zult uwen zielen verootmoedigen -— Micha 68. -— En wat eischt de HEERE van u als 'ooi* ttoedig/yk te wandelen met uwen God. ff. Dat de niet verneedering en niet ver» ootmoediging voorkomt 1. Als een ondeugd Dan. 5; 22. En gv Belfazar zyn zoone, en hebt u harte niet ver- hebt ' 81 h°™Cl gy dit aIles wel geweeten 2. Die afgekeurd word. 2Chron. ^a»(!yrVnr?^derde zig voor het aangez.chte des HE L REN, gelyk zyn Vader Mannlsfe zig vemeederd hadde: cap. 36: ti. — Hy verootmoedigde zig niet. ., 3- Die beftraft word Esod. 10: 3. r zoo zeidt de HEERE — Hoe lange weigerd gy u voor myn aangezigte te verootmoedigen ? 4. En ook op eene geduchte wyze bedreigd. Lev. 23: 29. want alle zielen , dewelke met zal verootmoedigd zyn geweest, die zal uitgeroeyd worden uit haare volken- t. Dat de oefening van die diepe verneedering en verootmoediging 1. Door God bedoeld word. Deur. 8:2, Iq. • op dat Hy u verootmoedigde, —• die u in de woestyne fpygde met Man, — oma te verootmoedigen, — 2. Door Hem goedgekeurd. aChron, ia? 6?7  X 7* X u: 6, 7. Doe verootmoedigde zig de overste Is- des HEEREN tot Semaja, zeggende: zy heb- b^VT&mm^^ door beloften of, omtrent bit gedreigde kwaad, dat het zoude Ult- zefleld worden. 1 Kon. 21: 29. zoo dat de veroot Sedigde ziele het niet zien, maar met vreedem ? oraf verfaamcld worden zoude. * Kon. 22. ij>, 20& 2 Chron. 34^7. en dat Gods gedreigde toom in hunne daasen niet kwam 2 Chron. 32: *o, ja, dat God, daarop uit den Heemel zpude . de zonde ver gewen , en het land geneezen. 2 Chron. % 1 . hun & verderven, maar ge* ven 2 Chron. W 7- of omtrent het^ v da ze 20uden verhoogd worden Matth. a3: Luc. n. dat God hun zal verhoogen Jac. 4' °- en nu» lob. 22: 29. door zyne genade iPet. 5. in weike hy hun a«» z;f* L-uc. « 4«6. in wen. ty». deze,ve meenigwerf de heer- lykfte gevolgen daadelyk heeft ^W als le ^3*« van des H*E EREN wor» 2 Chron. 12.12. TJvMacn van den HEERE .Chron. « Zt vasthouden van de «*» Spr 29: **<*9 door de Neederigheid de waare zelfs verlaaginjO word voorgegaan Spr. x5: 33- «J" gelyk dv - Kn^ #£^s^Seö:^ zeide, uoor vjr.iu," „i„f.ori Varaan gehecht: £t £ at" 53 gitfgg eenen opgezogten , gedrongenen en g tuurlyken ^ ^^S" daldl waare uitlegft dezelve wilde b wyzen, dat. ^ ^ ging van Jefu Leere, <"eg» w of  X 7* X vLTnSgtmenSCh °P diePst vemeederd of 't&eÏïM Sfdk eC,ht?r' ? blvft gv zu,ks denken : ik meene in teegendeel, dat men uit kragt van de overvloedigheid, duidelykheid, en naad mkïlvk he,d deezer Schrift getuigenisfen ; kan La" ja, moet vraagen. „ Hoe zal men (deeze ve? " !-2 G°ds Woord een™iidig aanmer- s, Kende,) met grond teegenfpreeken , dat die j, inrleggmg van Jefu Leere de waare is , d e S^P*'* ^ zeederd en'ver- Ronïnrv ^ ^ "t^" Heer V°rS^ ^ns Of onSkr 7' Vr0,'St' ^ of K°™$ had verer°°fr ,Van r geene hem toekoomt, zig lZ\^°rzaa,mheid had onttrokken, ja teegen Pr n i• r ee'-ebe'Je,crd' en deezen Heer Vorst, S in'tfKK^ g6fthrift in 'topenbaa. «uit, in twelke Hy verklaarde gezind te 2vn dien omnar en knegt of onderdaan,0 weederom'i 'zy e ?e will en 0C"dee,en' en in zy»en nuttigen dienst te willen aanneemen , efl hem zoo phrdOH te verJe nen, zoude dan LJE. of iemand a, ders met eeni§ fet^ f ^ '^nen denken koiniT, inhoud r„ Ycrkeerdf.uitlegging, Van den waare, vn k , zoude ^n; indien men ftelde, dat S£i z o", 0limrden ^egt ^onderdaan, in dat fSSyftSS*^ Heer' Vom' Prins ofKo^ «niJfy op het diepst verneederen moest en in die verneederde en verootmoedigde geftake,ope„M en welneenende bekennen, dat dlfchulïwïfSS & of'nde pandeling en dienst van zynen herJve ',PnnS,üfK0ning' maar allce^ b? hem zelve zeggende ten dien einde hartelvk en welmeenende, ik hebbe gezondigd, en hebbe on ïeerd, met af te wyken van uwe geboden gelvk .dien gewenschten raan. j Daniël, wel eer'deede voor den Heere aller Hceren en'den Koïng aller  X 73 U Koningen. Dan, 9: 5- niet vers 23. en 1 thfcg j r# zoude men vooral dit denken kunnen; indien die verneedering in dien uitgegeevenen Pardon briet metzoo veele woorden, wierd begeerd , ja geeysctit, en daarby nog aangedrongen , door beloften en bedreigingen, en zoude men dan ook nog zeer befchroomd moeten denken dat die verneederi„cr dien knegt of onderdaan verre beneeueu zyne voörtreffclykhcid verlaagen zou? en dat door die verlaaging zynen Heer, Vorst, Prins of Koning zoude outeerd worden? my dunkt, dit is zeer bezwaarlyk te denken van iemand, vooral met van iemand die zyne Reede niet durft misbruiken , maar dezelve op de regte wyze onder opzien tot den Heere wensebt te gebruiken. De gegrondheid deezer zaake, en. de gelykheid, van dit voorgeltelde, ophelderende geval met het teegenwoordige onderwerp , moet elk een dunkt my van zelfs , als voelen of proeven , en zoo blyfct naar het my toefchyud, dat het niet alleen niet befwaarlyk; maar zelfs eemakkelvk en met weinig moeite, en uit Gods Woord, "en uit den aart der zaake , f opgehcldert door eene gelykenisfe of geval,) beweezen is; dat tot de waare uitlegging van Jefu Leere wel deegelyk behoord, datze den zondaar op het diepst vemeederd. B. Gaat UE. dus reedeneorende voort, uidien deezen reegel buiten teegenfpraak is , " dan is gewisfelyk de Leere der Gereformeerde " Kerk de waare Leere niet, maar de Leere van , hun , welken den mensch in alles lydelyk itel' len: deeze immers verlaagen den mensch nog „ veel meer'dan de Gereformeerden," dus fchynd de kragt deezer reedeneering hierop neer te kooirien, „ deezen reegel van des menfeheu diepfte verneedering, is "een reegel die of niet, ot al „ doorgaat, gaat die niet door, dan word dezelve geheel te vergeefs door de Gereformeerden by" gebragt, als een grond-reegel van de waare uit" legging van Jefu Leere, gaat die al door. dau is dezelve niet te vinden in de leere der Gere" E 5 » Wi  X 74 X „ formeerde Kerk; maara/, in de leere van hun, „ die den mensch in alles, geheel lydelyk ftellen; „ derhalven, deeze grondfteïling derGereformeerden, bewyst niet, dat hunne Leere de waare uitlegging is , van Jefu Leere; het zy, dat dien 9, reegel doorgaat, of niet doorgaat " op deeze uwe reedeneeringe merke ik aan. a. Dat die, welken den mensch in alles lydelyk ftellen, den mensch zeekerlyk verlaagen (hier koomt uwe uitdrukking verlaagen in haaren naatuurlyken zin juist te pas,) ja ten uiterften verlaagen; verre beneeden des menfchen natuurlyken voortreffelyken ftand: naardien zyhemontneemen alle eigene en vrye werkkragten en vrye werkingen ; en den mensch op die wyze flegts ftellen onder de Machines of Werktuigen . dewelke door eene van buiten aankoomende kragt bewoogen worden, en waardoor dan den mensch verlaagd word beneeden de reedenlooze dieren, die wy, door een inwendig vry werkend beginzel veele dingen zien doen, deeze verlaaging heeft zeeker by de Gereformeerden, in hunne Leere en grondftellingen , geene de minfte plaats, gelykze daarom ook niet behoord, tot hunnen door UE. voorgeftelden grond-reegel, naademaal zy den mensch, in deszelfs natuurlyke vermoogens en werkkragten houd en verklaard , voor het voortreffelykfte Schepzel op aarde, gelyk reeds gehoord is, voor een Schepzel, dat in alle deszelfs verrigtingen werkt uit een inwendig reedelyk, vry of ongedwongen leevendig beginzel, fchoon in alles volftrekt van God als de eerfte oorzaak , afhangende. b. Maar dat deezer Leere, den Mensch verneederen zoude, en dat nog veel meer, dan de leere der Gereformeerden, dat is iets 't welk my volftrekt onbegrypelyk is. Ja het koomt my voor, dat deeze leere van des Menfchen ganfche Lyde™ lykheid; den Mensch in 't geheel niet vemeederd , nog met eenige moogelykheid verneederen of verootmoedigen kan. Want, is den Mensch geheel lydelyk, is hy maar een werktuig, dan doet hy niets,  ):( 75 )•( «iets, maar alles word dan eigenlyk alleen gedaa» doo hem welke den Mensch als werktuig doed werken; by gevolg doed den Mensch, dan alzoo mn kwaacfL goed, derhalven is dan nog zondaar, nog ftraf baar; en uit dien hoofde heett hy als dan volgens die leere, geene de m.nfte reedenen om zig voor God of menfchen te verneederen en te verootmoedigen, ja alverootmoedigde In verneederde hy zig, zoo zoude daar door niet Cigenlyk den Mensch zig verneederen, maar wel hv, welke hein als werktuig bewoog en dus eeeve ik UE. in bedenkinge, of de Reede, m deeze Reedeneering, u wel op den regten weg geleid heeft, dan, of zy n in deezen misleid heeft, indien nu dit laatfte plaats heeft; dan vervalt ook me eeii van zelve het gevolg, 'twelk gy hier uit totnaadeel , van d0r G^^^^^S wildet, naamelyk, dat, het zy, de grondftelhng „ de waare uitlegging van Jefu Eeere, vemeederd den Mensch op het diepst," door gaat ot niet door gaat; niet in 't minfte bewees, dat de Leere der Gereformeerden, de waare uitlegging is van Jefu Leere. Ey Myn Meer! bedenkt ook dit eens, en ziet het eens bedaard in. a Omtrent dit doorUE.voorgeftelde,naamelyk „' dat die uitlegging van Jefu Leere de waare y is' welke God op het meest verheerlykt en den Mensch op het diepst verlaagd. Veld gy " nu dit ftrenge vonnis. „ Onder andere grond5 {tellingen, op welken de Gereformeerde Kerk " gezet "is, viiid ik ook deeze niet weymg ge- " V3aly Word dit door uwe weederom op gegeeven als' eene Grondftellinge waarop de Gereformeerde Kerk gezet is, hier op merke ik aan. W ? a. Dat ik het eerfte Lid hier van in volle kragt en naadruk toeftaa, en met myn ganiche hart onderfchryve „ het is der Gereformeerden „ grondftelling, die uitlegging van Jefu Leere is de waare, welke God op het meest verheer, " lykt" hierop gaa $ met de Gereformeerde Kerk 2? t 200°  X 76" X zoodaanig fferk en vast aan; dat, indien den Bybel dn niet leerde, maar duidelyk dingen behelsde teegen de Gods verheerlykinge aanloopende, of Gods deugden en volmaaktheeden verdonkerende, ik zoude dezelve niet voor Goddelyk aanneemen; ziet myn Heer! zoo fterk zoude ik hierin zulk een geval, de Reede durven laaten fpreeken • maar myne Reede leerd my, dat een Boek, het welk duidelyke en overreedende merkteekenen van eene Godde yKen oorfprong toond te hebben, en draagd: zulke dingen nooit behelzen kan; en dat dus dit genoemde geval ook nooit plaats heeft. Maar Ichynd het echter hier of daar zoo, dan leerd my de Reede: niet, het duidelyke getuige- 52È2f G,odyvooi'd' ™ar of, de bekrompenneict, of, de verdorvenheid myner Reede te verdenken, of, zoo u dat beeter aanftaat, dat ik dit aan moet toefchryven, aan de kwaade neiging welke er ,n myn hart zig opdoed teegen dat Goddelyk getuigenis, en welke kwaade neiging dan zoo veel invloed op myne Reede heeft, datze die doed eene verklaaring geeven, dat, dat getuigenis met de gezonde Reede ftryd, en dat het daarom niet waar kan zyn, of immers zulken zin moet hadde"00"' verdurve neiS'ing het gaarne • T rb\Het tweede Lid, „ dat die uitlegging van Jefu Leere, de waare „ is, welke den zondaar op het diepst vemeederd, " erkennen wy ook wel als eene Fondamenteele of grond waarheid; zoo, dat die verneedering met derzelver xeedenen weggenoomen zynde; de ganiche Euangelie Leere, haar Noodzaakelykheid, gewigt,dier* baarheid, kragt, en verblydenden, opbeurenden en vertroostenden invloed verliest. Ja genoegzaam in veele opzigten een onverff aan baar raadzel word Maar intusfehen in geenen deele, zoo; als UE die doed voorkoomen; te weeten, als eene grondlte]ling,die zoo maar vast gefield is zonder grond; ot, die liegts overgenoomen is, van eenen Afrikaanfchen Bisfchop; neen myn Heer! maar als zulk eene  X 77 X eene Fondamenteele waarheid, welke gegrondvest is- en, op het onfaalbaare en eeuwighlyvende wóórd van God; en, op den aard der zaakc: zoo als reeds getoond is. Ja myn Heer! ik worde verleegen en fchaamrood, dat ik dit, moet fchryven beweerender wyze, en dat aan eenen Man; opgevoed in de Gereformeerde Kerk! onder het oog In opzigt van eenen Godvrnchtigen, en dus het Woord Gods zeer beminnenden en op hoogen p'-ys Hellenden Vader! aan eenen Man welke eetuge jaaren verkeerd heeft op de Hooge Schooien! en die ruim 3 jaaren lang Leeraar geweest is in die zelve Kerk! in welken tyd men immers behoord te vooronderftellen, dat UE. van geen boek zoo veel werk gemaakt zult hebben als van den Bybel, waarvan u ook door het leggen van dat Boek op uw hoofd, by de bevestiging in uwen Euangeti dienst ongetwyffeld indrukke gegeeven zyn, m welk Boek immers byna op elk blad die diepe vernedering, den zondaar; ja, de begenaadigde Kinderen Gods op het llcrkfte aangepreezen word en dan die verneederings leere echter in dat Woord nog niet te vinden, en zelfs voor onbewyslyk te houden, hoe is dit moogelyk 1 ja B. Myne bevreemding rvst nog merkelyk, als ik indenk dat ÜE. die grondfteUing vind, niet weynig, dat is dan veel of zeer gevaarlyk. Wel hoe: gevaarlyk de Leere? niet, die God meest verheerlykt; maar die, dewelke den zondaar diepst vemeederd. Maar myn Heer! welk een gevaar lteekt 'er dan in? Is '.t moogelyk! kan eene leere gevaarlyk zyn, en dat wel zeer gevaarlyk: die aan de eene zyde een behoed middel is, teegen dat geene dat God verklaard als eene ondeugd, die Hy afkeurd, beftraft, en bedreigd, naamelyk den hoogmoed en de zelfs verheffing , en die aan den anderen kant infcherpt, dat geene dat God, geb'ed, bedoeld, goedkeurd, pryst, en beloofd te beloonen; gelyk ik dit zoo even, alles uit den Woorde Gods hebbe aangeweezen, of zoude het gevaarlyk konnen zyn, voor eenen weerfpannehng  X 78 X en rebel, dat by met waaragtige getroffenheid deü harten zig diep verootmoedigde en verneederde voor zynen Heer, Vorst, Prins of Koning wien hy beleedigd en wiens gehoorzaamheid hy zig teegen alle reede ontrokken had, in wiens harte kan zulk eene denkwyzë opköomen; en die zoo denkt of denken kan, van diens gezonde denkwyzë, betuigc ik my in 'tgeheel geen begrip te kunnen maaken* B. Uwe ftellinge nu hier teegen. K. Is. ,, Die uitlegging van Jefu Leere is de 3, waare, welke God overeerikoomftig zyner ons, eindige volmaaktheeden , de mees te eere aan doed, en Hem teevens niet onteerd, door den„ reedelyken Mensch ver' beneeden zyne voortref j,fe ykheid te verlaagen." *. In het gemeen merke ik op deeze uwe' grondftelling aan. a. Dat men aan dezelve eenen goeden zin kan geeven, want het is ten vollen zeeker; dat door de waare uitlegging van Jefu Leere, aan ue eene zyde; God de meeste eere m iet ontvangen, en dat juist evereenkoomfiig zyner oneindige volmaaktheeden : en aan de andere zyde , den mensch niet moet verlaagd Worden , ver' beneeden zyne voortreffelykheid. Maar in deezen zin zegd UE. immers alleen met anderen woorden, in de zaak volmaakt het zelve met de Gereformeerde Kerk, Want, die Leere welke God op het meest verheerlykt, die doet hem overeenkoomtlig zyner oneindige vdlmaaktheid, de meeste Eere aan, en zoo ook by omkeeringe; die God overeenkoomftig zynen oneindige volmaaktheid, de meeste eere aandoed; die verheerlykt Hem op het meest: zoo ook van den anderen kant; die leere dewelke den mensch als zondaar op het 'diepst( dogovereenkomftig de waarheid,) vemeederd; onteerd daardoor God niet, nog verlaagd daardoor de reedelyke natuur der menfchen ver' beneeden derzei ver voor» treü'elykheid, en zoo insgelyks by omkeeringe; die den reedelyken mensch, niet verlaagd beneeden zyne voortreffelykheid, moet hem teevens niet verheffen booven zynen teegenwoordigen waaren ftand, tot on.  ):( 79 H oneerevanGod, nog deszelfs diepe verneedering als zondaar, teegengaan, beftryden of ontkennen b Maar vat men deeze uwe grondftelling dus eenvoudig op, dan bekenne ik dat het my een onopïoSraadzel word; en, om welke reedenen ÜE de eerfte, de grondftelling der Gereformeerden" als ongegrond, en als niet weinig gevaarlyk, verwerpt; en Tom welke reedenen, deeze tweeTe die dan het zelve zegd met de eerfte, door U teegen dezelve word overgefteld. _ 8 In het byzonder, moet ik betuigen; dat, als ik uwe, teegen de grond ftelling der Gereformeerden , aan geftelde grondftelling van naarby en S derze ver verband befchouw, ik met zien kan ( neemd het my niet kwaalyk myn Heer,)dat uwe Srondftehing ie'ts weezenlyks behelst; ze fchynd Sv toe niet! anders te behelzen, dan eene befwaariïg ° of befchuldiging van de Leere der Gereformeerde Kerk, immers , a Wat het eerfte lid uwer grondftelling betreft, daarin toond UE. wel toe te ftaan dat de Gereformeerden , bedoelen, God op het meeste te verheerlyken; Maar, dat zy dit niet doen avereenkoolffiz zyner oneindige volmaaktheid; naademaale hunne^gTondftellingen behelzen, dingen, welke God onteeren, immers dat dit uwe meeninge is , blvkt, en, uit de ftellinge van deeze uwe grond[telling, teegen het eerfte Lid, der doorUE. opïegeeverie grondftelling der Gereformeerden: en, Uit het tweede Lid uwer grondftelling, en eindelvk uit het geene reeds is opgemerkt , noopens de bedorvenheid of onbedorvenheid der Reede bladz 10. alwaar door uwe genoegzaam verklaard ot (tetlig gezegd word, dat ons geloove veel al blind, en zoo den Allerhoogften, weinig of niet behaagelvk zyn kan: fen dat onzen Godsdienst, dus min reedelyk is; en met welken mm reedelyken dienst. God dan ook weinig of niet gediend is. en ook uit de verfcheydene onderftelhngen welke UE zegd, dat door dien aangenoomen reegel, „ dat de waare uitlegging van Jefus  U Bé X ft Mensch op het diepst verlaagd" in de Gerefor* meerde Kerk is ingevoerd. Zoo als ik bladz. in Leeze , dus het eenige goede, dat 'er dan volgens uwe ftelling, in de Getefoi meerde Kerk nog overig is , koomt uit h enkel of alleen, op eene goede intentie of meening. ó! Welk eene zwaare befchuldiging! ik bidde u myn Heer! verleedigd u eenigen oogenblikken , om dit eens bedaard in te zien, UE. hebt dog denkeiyk thans wel zoo veel tyd, cn het gewigte der zaake is het immers wel waardig, en bedenkt eens met ernst; of deeze zwaare belehuldigingen niet zeer duidelyk in uwe reedeneeringen leggen opgeflooten; of uit dezelve natuurlyk; niet alleen moogen, maar zelfs moeten getrokken worden. Ik voor my kan niet anders zien, of het is zoo, indien naamelyk «we woorden eenen eenvoudigen en natuurlyken zin hebben, gejykzebuiten alle bedenking hebben., Maar myn Heer! hoe zult gv bewyzen dat deeze uwe vreesfelyke befchuldiging met grond en naar de waarheid der zaake door u gedaan is.- a> Zult gy dit bewyzen uit Gods Woord,, zulks koomt my zeer klaar voor onmoogeryk te zyn ten waare dat men konde toonen uit het Woord, dat het woord der waarheid God onteerende zaaken behelst. b. Of, zult gy dit bewyzen, uit gevolgen, afgeleid uit aangenoomene valfche grondftellingen en onderftellingen, buiten en teegen het woo'rd; maar; deeze gelden by my geen eene quadrad penning; niet, weegens eene zeer onnatuurlyke gehegtheid aan, of liefkoozinge van die den mensch diepst verneederende grondftelling, met de daaruit ("naar u zeggen,) door den Afrikaanfchen llisfchop in de kerk ingedrongene onderftellingen, aangaande het zondigen van alle menfchen in Adam enz., maar al, om de fterke gehegtheid aan de oneindige en onfi.albaare Reede, in het woord der waarheid fpreekende: booven de uitfpraak van de eindige en faalbaare Reede eenes zo ndigen menfchen. b. Het tweede lid uwer grondftelling, daar in tooné  X 8i X toond UE. van oordeel te zyn, dat de leère dat Gereformeerden, den reedelyken mensch ver bever-den zyne voorirefelykheid verlaagd, en in die verlaaging God.onteerd, hier op merke ikaan, dat deeze befchuldiging. > a. Als eene Helling, pp zig zelve befchouwd en aangemerkt zynde, in de zaak haare vollewaarheid heeft, ik ftemme dezelve als zoodaanig in volle kragt toe5 en zegge, ja het is in de daad zooen niet anders, „den reedelyken mensch isvef„ laagd.j verre beneeden zyne voortreffelykheid, en dat tot oneere van God." . »•.,•»< d. Hy is verlaagd verre befieeden zyne voortreffelykheid , want, daar Hy overeenko.omllig zyner reedelykheid en voortreffelykheid verre hopven alle andere gefchapene weezens,- f de Engelen alleen nitu-enoomen) . verheeven, met zyne gedachten, begeertens, woorden en werken, fteeda moeste werkzaam zyn, in den Hoogen God te ftellen tot het voornaamfte-voorwerp zyner verftands befpiegeling om hem te,kennen , tot het eerfte voorwerp zyner Liefde , Hem booven alles te begecren , om zoo naar waarheid met Afapbte kunnen verklaaren PL 73: 25. Wie» hebbe ik [nefens u] in den hemel/ «ekens u lust my ook niets op der aarde, én om zig in Hem te verlustigen,.en Hem in alles met blydfchap onderworpen te zvn en te dienen, en zoo te toonen dat hy (overeenkoomftig zyner yonrtreitctykheid,.hooge beftemming en opgerichte geftalte met het hoofd om hooge, ) voornaamelyk zogt de dingen die booven! zyn..' Col. 3: 1—3- en teevens zynen Naasten te beminnen als zig zelve, en hem uit dien hoofde, op alle betaamclyke wyzë zoo ycej moogelyk is, nuttig en ..aangenaam te zyn, daar is hy in teegendeel naar de onfaalbaare uiilpraate van God in zyn Woord.. Weygerende God in erk'entenisfe te houden. Rom.. 1:28. Aardfche dm-, gen bedenkende Philipp. 3:19» dje zoekende j; te weeten in de eerfte en vdornaamfte Plaats) bol-, S: 2» als hun deel Cdaarmeede jte, vreede zyn en waarinze berusten} VL 171^ Qox{ haaiende fpfft  ):(o2):( tt se Woorden fpreekende die iedel (LeediV en zoo nutteloos ,) zyii JVjatth. 12: 36 die oneerbaar zyn , en behelzen zoi-geklap en gekkerny haar niet betaamende (als verre beneedeif hunne voortreffelykheid) Eph. 5:4. Co). 3:;< enz. zig verlustigende en verblydende in de zenden, en in de edelheid Spr. 2: 14. in de leugenen en in de boosheid Mol. 7: 3 en over nietige dingen Amos 6: |4 enz. en den Naasten haaiende Titunr. 3: 3 fmaadcnd'e Kom. j: 30 vervloekende Jac. 3:9 benaadeelende, verdrukkende, ja denzelven om tydelyk voordeel, of uit nyd , wraak enz. vermoordende, en wel op de pynnelykfre wyze welke de wreedheid in ftaat is uit te denken , Dan. 3: 19-22 enz. Gods gaave misbruikende 1 Pet. 4: 3. en den buik als hunnen God dienende en hunne Heerlvkheid in hunne fchande /lellende Philipp. 3: ig enz. ziet daar myn Heer! het getuigenisfe der waarheid aangaande den teegenwoordigen Haat en 't bethan der menfchen van natuure, want fchoon zommige der hier aangehaalde wandaaden, in een en ander der geciteerde Texten niet Heilig voorkomen , maar ffcgts vennaaningen behelzen teegen dezelve, zoo is het dog zeeker dat die vermaaningen, het aanweezen dier wandaaden voorondcrftellen, en veimids die wandaaden juist aamvyzen der menfchen beltaan. Zoo zyn het die dingen welke alle te faamen , ja elk op zig zelve den reedelyken mensch verlaagen, verre, ja zeer verre verlaagen beneeden zyne voortreffelykheid. Zelfs beneeden den rang der reedenlooze Osfen en Ezelen , indien Gods woord de zaak teegen derzelver waarheid niet te zeer Vergroot Jef. 1:3. Dat intusfehen een Os of een Bok (Tootig is; dat een Zwyn grimmig en norsch teegen z^neri weldoener is, en dat het zig in den Oyk wenteld; dat de roofdieren malkanderen , vervolgen en verfebeuren , dat verlaagd hunne natuur en (land niet gelyk ook niet die der Visfchen, dat zy eikanderen op eeten en verteeren; alzoo deeze alle van Reede, ontbloot, in allen deezen opvolgen de na-  X 83 X natuurlyfce nyging hunner driften, welke hunne eenigfte wegWyzers zyn, naar welke hunne bedryven kunnen gericht zyn. Maar, dat dergelyKe dingen plaats hebben by Menfchen! reedelyke weezens! voor de eindelooze Eeuwigheid gefchapen! dat verlaagd hun zeeker verre beneeden hunne voortreffelykheid; en fteld bun gelyk aan de dieren; ia in zommige opzigten nog beneeden dezelve, gelvk in de aangehaalde texr jef. 1:3 den üs om dat'hy zynen bezitter; en den Ezel om dat hy zyn's Heêrcn kribbe kend, in dat deel gelte cl worden booven IsraëlsVolk dat geen kennisfehad, dat niets verftond. . Maar myn 1 leer! van waar is nu deeze vreesielyke verlaaging: zeekerlyk, »/tf,van de leere der Gereformeerden , gelyk door u gezegd word , maar al, van de Menfchen zelve, dewelke zig vry- en moetwillig, in die verlaaging gebragt hebben, volgens Pred. 7:29. en daarin vrywilhg, en wel te vreeden verkeeren , en willen blyven verkeeren, daaraan vasthoudende jer. 8:5. en vastgehouden wordende Spr. 5: 22. b. Üat nu door deeze verlaaging, den Mensch God in een zeeker opzigt , tot oneere ftrekt, gelyk eenen uitfpattenden Zoon, zynen Eerwaardigen Vader tot oneere is; en hy zelve daadelyk daarin God onteerd, is van zelve klaar, om welke 'reede God zelve fpreelct van zulke die Hem veiftnaaden. 1 Sam. 2: 30. b, Maar in dien zin, in welken UE. net voorfteld, weete ik niet, dat door de leere der Gereformeerden, den mensch verre beneeden zyne voortreffelykheid,ren aanzien van zynteegenwoordig zeedelyk beftaan verlaagd word; en dat tot oneere van God, myn's bedunkens hebbe_ ik alle reedenen om dit met grond te ontkennen, immers, rt. Wat de verlaaging aangaat, hieromtrent " is billyk de vraag. Hoe verre mag en moet die gaan? Het antwoord hierop is dunkt my zeer gereed , naamelyk, zoo verre als God in zyn w< >ord zelve die voorfteld: .en zoo verre als dan Mensch zeiye F a di(&  X 84 X die Langheid m woorden en in fpreekende daadea' toond. Hierover myn Heer.' hoope ik zullen wy zoo min verfchillen als over de voorige Helling dat de waarheid maar een is, en over 't geene daaruit wierd afgeleid, bladz. 29. Is dit zoo? wel aan aan, laaten wy eens zien. i. Wat God zelve in zyu Woord hieromtrent zegd 5 die noemd den reedelyken Mensch weegens zyne zeedelyke verdorvenheid (want andere reedenen weet ik 'er niet van te geeven) een boos gedachteMatth. 12:45. dat boos /.f Matth.7: 11 een gedachte dat verkeerd en verdraayd is Leut. 23: 5, een Slangen en Adderen gebroedzel Matth. 3:7,12:34,23:33 enz. Christus zegd, datze uit den Duivel zyn, als hunnen Vader Joh. 8:44, ze worden verder omCchreeven als een dwaas en onwys Volk Deut. 32: 6. zotte kinderen, die dwaas zyn, niet verftandig, God niet kennen, die wys zyn om kwaad te doen , maar het goede te doen niet weeten Jerm. 4: 22, hun voordellende als Bartnekkige, onbeiheedene van harten en ooren ; altyd den Heiligen Geest wecderftaande, vervolgers en Moordenaars der Heilige Propheeten Hand. 7:51,52. dingen doende ,- te f'ehandelyk om te zeggen Eph. 5: 12. en tot eene fchandvlekke ftrekkende Deut. 33:5 enz. als Menfchen die zyn jammerlyk, arm, blind, naakt, en die het ongeluk daar beneffens, nog hebben datze dit niet weeien; ja, dat meer is, die by dit alles nog verwaande'lyk zeggenj ik ben ryk, en vcrrykt geworden, en hebbe geenes dings gebrek. Openbv 3: 17 enz. Myn Heer! indien ik hier verder wilde'voortgaan , om op te zoeken, en voor te ftellen, alle de verlaagende Naamen en getaigenisfen , van den zondigen Mensch, in Gods Woord te vinden, waar zoude ik dan aan een einde geraaken ? dit aangehaalde zy dan genoeg, de vraagen hier om-* trent zyn na natuurlyk. vooreerst, of deeze aangehaalde verlaagende Naamen en getuigenisfen, waarlyk, en met zoo veele duidelyke, eenvoudige en klaare woorden in den Jiybel liaan? ten twee-?  X 35 X tweeden, of den Bybel onfaalbaar de waarheid fpreekt? ten derden, of den Bybel die waarheeden voordraagd met zulke woorden, die ons een mist denkbeeld gecven van die zaaken welke er door worden uitgedrukt? moeten nu deeze ene vraagen beantwoord worden met ja, gelyk elk, zelfs zonder lang bedenken antwoorden zal., zoo hv maar eenigen eerbied voor Gods Woord heelt, dan is de vierde vraag, of der Gereformeerden Leere immer der zondigen Mensch laager verlaagd heeft dan God zelve in zyn Woord doed? deeze laatfte vraagc geloove ik niet, dat UE. naar waarheid met ja kund; maar wel met neen zult moeten beantwoorden, is dit zoo, dan is uwe befchuldiging geheel zonder grond; en volftrekt ïnloopenr de° teegen de waarheid der zaake, nademaal de Leere der Gereformeerden , dau den Zondigen Mensch niet Laaeer verlaagd, dan hy zig zelve verlaagd heeft; en dus van hem fpreekt, juist nvereenkoomftig, en met Gods getuigenisfe daaromtrent in zyn woord, en met des Menfchen tee«renwoordlgph ftaat. Of, zegd UE. hierop, die byebragte' Schrift Texten, doen hier mets met allen uit. Want die fpreeken, niet gelyk de Gereformeerde Kerk door hunne Leere doed; va* alle Menfchen in het gemeen j maar die aangevoerde plaatzen fpreeken flegts van deeze en geene byzondere Perzoonen en volkeren ; ik antwoorde hierop, vooreerst dat UE. dan daardoor toond te erkennen, dat 'er ten muitten zulke flegte en verlaagde Perzoonen en volkeren zyn, weshalven het vcrfcb.il alleen maar zoude blyven over de uitgeftrektheid , of algemeenheid daarvan , ten tweeden, dat dit geral zeeker al vry groot moet zyn ,cn dus. de verlaaging al vry algemeen, naademaal de getuigenisfsn in den Bybel , daaiomtrent zoo. zeer meenigvuldig zyn, Ja ten derden dat veele Texten, wel deegelyk van het geheele Menschdom zondercenige uitzonderinge Spreeken, als Gen, 6: 5,8: 21.. ten vierden dat deeze algemeenheid, ten BerkHen bevestigd word door de algemeene ftr^f, door de F 3 ?p,mii  X 86- X zondvloed gcbragt zelfs over de kinderen- ten waare men durfde ftellen, dat God in die algemeene ftrafFe onrechtvaardig gehandeld hadde, welke ftelling men van geen mensch die een Christen Wil genaamd worden verwagten kan ; dus blvft onze betoogde zaak dan in haare volle kracht. . =• Voegen wy hier nu nog eens by d'e ondervindinge, van vroegere, van iaatere, en van den teegenwoordigen tyd, en wy gaan maar eens aandagtig naa; waar dat Menfchen , reedelyke weesens, voor de Eeuwigheid gefchapen • zi°incest 111 beezig houden, of zig opgehouden heb" ben, in welke zaaken zy zig meest en best vermaaken, waar aan zy den meesten tyd, en den rneesten vlyt belteeden; waarin zy zig meest voldoen en vergenoegen, het zy van de grooten en aanzienlyken deezer wecreld, het zy van den middelmaatigen of van den geringen ftand, meermaalen dacht ik op het leezen van de dingen, met welke men aan de hooven gewoon is Ijooge aanzienlyke reizigers cn gasten te vermaaken, ó tot welk eene diepe laagheid zyn wy vervallen, dat wy geen hoogcr onderhoud geen eedeier vermaak voor onzen kostelyken reedelyken en voor eene cmdeloofe eeuwigheid gefchapene ziele weeten of hebben, dan zulke beuzelingen, zoo onbegrypelyk verre beneeden de voortrelFciykheid en de hooge beftemming van onzen onftertTelyken Geest' en wanneer ik daarby in denk, de cindens waartoe de meeste byeenkoomften en gezelfchappen worden rjm gelegd, en hoe men daarin den kostelyken, korten, en onzeekcren tyd door brengd, zoo al niet met het misbruik van Gods Gaaven, of met het fpeelen met kaarten, dobbelüeenen enz. ten minden met een zeer. gemeen burgerlyk discours, althans met een allerdiepst ftilzwygen van God van zyn wo ?rd, zaak en volk., ten waare deezen net onderwerp waaren van fpotteruy. Ja wanneer IR hier by doe, de laagheid des harten, welke zoo dikwils by de vroomen plaats heeft, waardoor het zoo weeuigoiMlen gebeurd, datze in hunse  X £ X ne particuliere byeenkoomften (enkel tot ffigtinj , ) nief dan met moeite aan een ftigiend Slrrl komen, ja waardoor het ook wel een. tot hunne fmerte met een gemeen bureerjk d acours afloopt, Ik heilegge indien wy dit alles aandachtig i.aagaan; en wy kunnen dan nog zdO klaar nfét zien, als het hcut is aan den middag, dat de Menfchen waarlyk, onbegrypelyk verre beneeden bühne reedelykheid en voortreffelykheid verlaagd zyn; en uit dien hoofde de allcrf.nngcufte reedewen hebben, om zig op het alleroiepite voor den Hoogen God te verneederen en te verootmoedigen ; dan moeten wy myn s oordeels wel ftèeke blind zyn in dit opzigt; ot, wy moeten een opzettelyk voorneemen genoomen hebben,- om uit hoogheid des harten , over deeze blykb^re vvaarbeid b-enen te zien, welke verwaande hoogheid, ook afweer een nieuw bewys zoude, oplee veren, van het elendige verlaagde beltaan der zondigend? Menfchen , en hebben daar beneevens cteeze tastbaar* verlaagingen plaats in den Meufeh wiens Rea'de.irfwofltf oi onbedorven is, dan dunkt my dat wv aan die gezondheid en onbedorvenheid, niet veel hebben, althans dat die gezondheid dan niet kan gehouden worden voor den grootltcn ielraM. j m Van de wettigheid van deeze gevolg trekking, ben ik te meer overreed geworden door uwen Brief aan. den Hoog Eerw. Heer G. Bon»?, «ZOO uwe daarin niet alleen toeftati maar ,7.elfs op een fterke wyze tragt te bewyzen, dat een mensch behoudens de volkoomen, gezondheid zyner Reede, zeer grootelyks dwaalqnito, niet alleen weegens de eindigheid van zyn verftand, maar ook'in veele opzigten dwaalcn m:t, urn dat. onze twnwoorcViM gewaarwording^ Jat goed voor het hoogite lioud, dat ons teegenwoordig, het grootfte vergenoeeen verfchaft; al is het in zyn innerlyke waarde oneindig geringer, dan eenig ander; maar dat het eerfte het tfrfhger! de voorkeur krygd, booven het andere om ciat het een, het geringere naaby oïtci-gtnwoordig, en kei andere; dat oneindig waardiger is, vim af is. -L>w'\a' f 4  X §8 ):£ God D°or.deeze «rlaaging, fteld UE., word God onteerd; immers dit word door u met Vod yeele woorden gezegd, bladz. 12. daar het is n tcrwylImel1 W ïth/nt te bevroeden, dat dee' " II ver}f£m8 der reedelyke' naatuur van het Menschdom, onzen algemeenen Vader in de ö "^melen zeer weynig eere aandoed." Maar' myn Heer! 'hoe vat of begrypt UE. dit? 1. Vat Gy het in deezen zin ? de Ge„ reformeerde Kerk verlaagd door haare Leere de,i ?, reedelyken mensch, '0p zoo eene wyze- die 3, nog overeenkoomt met de'waarheid der zaake- V "°ë met den inlioud van Gods Woord daarom-' " tW r S f is ,dat leerfte^I tot onteeringé' V ï,ZPt° ' °° het Zvn S^'genïsfe' teegenipieekt, en zyn voortreffelyk Schepzel, benaa- ' „' dceld S hebtenten0°iZaakelJker moeten W om dat« ^^tóeteatTe!^^ see^^^ ik °/k te£vens naader bevestigd in 't geene ik Bladz y7~62 ter needergefteld hebbe omtrent het gevaar dat er in fteekt, zig ,00 |GOr de reede Sten den M a Seftdd word te moeten gef hS *™(? f - M,-f t0£fftaan Zy"de da* de R^e c»L minder dan wysheid en voorzichtigheid zvn wanneer iemand zig onbepaald, aan. de wydng 'enTddËTzn eenen wegwyzer overgaf, van wdkfn hy overtugd was dat dezelve met teegenftaande hy den weg zoo vol-' maakt wist dat hy zig daarin niet vergisfen noda rin dvvaalen konde; echter, door de naaby zynde ™rgMj dle h^ oP den weg en bezyden Sn dm derdatnhv°rrïtn,'li-q ft?rk aangedaa' *0nd te wo": flen, dat hy telkens die gewaarwordingen opvolgen zoude , en om het genoegelvke genot''daarvan, te hebbe.P den regten weg (wel blyvende'kennen V echte' e val' ÈlZ°Tllthy die Z1,g daardoor ]iet fddSt &7ankwShtC' nUar 31 °P eene ^rongelekkigfle  U 89 ):( deeld en onteerd ,waardoor dusGod zelve ontoog *? wo d ! " begrypt UE. het zoo , dan meene ik, dat f'et teeg'endeel0 klaar gcbleeken fe> en ^vveezen Hat de'leere der Gereformeerden, wel deegelyk 11 Seezën »e"rond is in Gods Woord, en zoo ook deezen »e0ronu » gevolglyk in dien. teevens waar m de zaaK. cn b^»s J zin, onmoogelyk tot oneere van God kan zyn. Maar Hem m teegendeel tot eere veilt ekt, alzoo ^ Leere dus behelst, eene openhartige erkent* iiisfe en'belvdenisfe van dien verdorven en m Gods Woord voorgefteldcn laat: welke be ydehisfe den God des Hemels Eere geeft; naar het Se gevoelen vart" eenen b^zönderen ÖUnftdins van God Tofua 7:19 en waaruit dar, tevens blykt dat de Leere der Gereformeerden bevat de praftyk; S der dwaazen die hunne ichuld ™bhhnenj maar ** die der öpregten, by welke de goedwtlhg- -' iS' 'ÏMIM vit Gy het in deezen zin. „Zulk eenen verlaagden'en verdorven Staat der Men* ?' fc& als de Gereformeerden Kerk Leerd, m•I dien dezelve belfond of in de zaak waar<*te| zoude Godweynig Eere aandoen; zoude Hem onteeren, en daarom, zul ten ytrlaagendenverdorvenen. Staat der Menicuen is 'er niet'nffchoou Gods Woord dit zegd of immers óf honderden van Witótzé11, n'atfturlvken' zin der Woorden klanken zulU fchvndV zeggen.'-* Vat UE. het in deezen 'zin en dat wel , om dat de dankbaare hoogachrn4 welke Gy betuigd te hebben voor het Heemelsch. gefchenk (de Reede) 11 zoo H*^"*»» keu, dan betüige ik, te wenjehen/, dat ik nooit zulk eene dankbaare hoogachting voor de Reedo Sag b|en nog haar gebod ( zoo het uitdrukkclyk'e getuigemsfe, vervat, aauïoopende,) te moogen gchomzaa men. Schoon ik meene, de Reede, ook 11 et kein te achten veel min te verachten, maar dezelve als een Heemelsch gefchenk te waarde» fen'' "" ÏS U*  x 90 );( Uit dien hoofde geevc ik. UE. in bedenking of het gepast of ongepast zy; dat men hier teegen u aanvoere (met eenige veranderinge naaf den aart der zaake,) uwe eigene gezegdens te vinden in **'••<*' van uwe Memorie, „ ikzorge, dat wy te „ wcymg weeten aangaande het Goddelyke wee. „ zen, om by voorbeeld," [over de Handelwyze I& m ifmJ, >I 200 diepzinniglyk te Philofopbeereu en bladz. 10 van uwen Brief, „ ik ben V W f Iloe meer' [ook zelfs] door de kragt " UCl'r i jV, °,vsrreed geworden , hoe dwaas, „ en ichaadelyk het zy, over de Godheid op eene V zoo luepzinnige wys te Philofopheercn," al? door UE, m dit lluk teegen de duidelyke letter van Gods \\ oord gefchied,en reedeneerd uwe op dien mndechter; dan geeve ik u in eindige bedenking, ox het dan kan teegengefprooken worden, wan' neer men Held „ Het toelaaten , van de'minde * Z0"7' YaVlc nnnfte ong'-reegelde en ohfcetaa„ melyke daad, van de minfte wanorde die 'er in „ deweereldplaats hebben,is alles tot oneere van „ Lrott, het koomt met zyne oneindige volmaakt,, heid niet overeen, " en dat 'er echter van dit alles nog wel iets, hoe gering ook, in de wee. ield plaats heeft, twytele ik niet, of zal door u nog wel erkend worden. Ja het word door u c.keiut in uwe Memorie bladz. 4. hoe wel ik -eene reedenen kan zien waarom UE. dit uit uwe thans aangenoomene denkwyzë meer erkend dan der mcnlcheii geheelen bedorvenheid. uit 3"i ïm fee/;e UVYe, °Pgegeevene en onze leere befcnuluigende Grondftelling, zegd UE. *. „ lk voor my oordeel, dat de ftelling dus ,, beeter luiden zou, " te weeten indien dezelve » de Gereformeerde Kerk plaats had, en zoo aldaar gehoord wierd, hier op merke ik aan ao'J CU a,nnzicn van het beeter luiden uwer GrpndlJelhnge dat dit zoude kunnen waar zyn, ik wil het ook gaarne toeftaan, naamelyk ten aan, venW^ MffhCn' J» welke ,\ verS; Vfnheid alle gevoel lan verdorvenheid heeft weg» ge-  X 9i X zoomen- of ten opzigte van die, welkers hooffe zTz\vak in dit luk zyn, dat de onaange- naame klanken , van &^^&g^ ten der zonden, van boosdoendeis naaters van God, naatclyk zynde en malkanderen haatende; van vloek cn doemwaardige, en zoo voort, nun ^ el tet rt vallen, dan dat zy die in hunne^ooren Jouden kunnen verdraaien. Maar nebben gelvk 'er ftaat. Jeiaia 3o; 10, Spreekt tot £ tagte dingen, als vau een goed harte, van bif d%ugdzaiu,'van de Man en daar by gedaan, ot eindclyk tëfrWJ van bun, welke tot bun ongeluk, ongevoelig hunne oo'-en gewend hebben, aan ^n opgeünukten en betooverepden lMA van een deel telkens, uitkoomende vertoog fchnlten, een -root deel gefchikt, niet, om waai e Godzalige • maar al, om een deel verbeeterde Heidenen te nia'al en • waardoor het oor met 'er tyd zoodaanig. van het Goddelyk getuigenisfe ontwend ,sgewog den, dat die klanken, in hunne o oren een onaan p-ena-m "duid hebben beginnen te liaan. Maai , ftcXen, welkers ooren door genaade gewend 7vn aan de reine gelouterde Reedden des HMl REN Pf 12:7, en dewelke de blyken van hun, pc verdorvenheid , oogeiibbkkclyk tot himne Iels verootmoediging in zig ontdekken en gevoelen, in deezer ooren, deoite ik, dat 11 we gioud-, ftellin- niet beeter, zelfs met zoo goed luid , ja ïlc poSle datze by de zoodaanige een putschonnnnfl-enanm geluid geeven, om dat Gy daardooi ^fSbSe onderlcheideiie klank; maar wd pen meer onzeeker geluid geeft: zoo fctk^ dat zy 'er niet graag Amen op zouden^duiven of willen zeggen. Vergl. i.Cor. 14: 7,9'^: Ma* hoeteze uwe gronddelling in ondericheidene en verfchiliende ooren ook luiden mag, da voorname en hoofdvraage zal zyn. b Of zy waarlyk, en in de daad beeter zoude zyn, \\ voor my j hoe ik uwe gvondftellmg  X 9* X ook bezie ik kan 'er met geene moogelykheid iets becten in vinden want beichouw ik. a- Het eerfte Lid van dezelve, dan zie ik dat uwe daarin dog niets zegd buten'! vooral niet S df/nS ÜE> °P^Seeve" & een Gróndftel la uwe -?nf/n°Terden' gelyk reeds Setoond & i ™ Grondftelling , myn's bedunkens op verre 'J; o,S°,ed Piet «an die der Gereformeerden , om dat de daarin voorkoomendc ftelling, van des zondaars diepftg verneedering: is een k a-rS fcenoed middel, teegen trotfchen waan, teegen ei- few*' T teCgCn Zdfs Verheffinge; welke in Gods Woord, zoo zeer word afgekeurd, tce-eigegaan, veroordeeld, en bedrefgd: wa'arvan&ïntusicben in uwe grondftelling niets te vindJn is. m'!fL t ^ ten aanzie" van het tweede Lid, koomt my uwe voorgeftelde grondftelling voor als zelfs zeer naadeeligy(bJifladelyk,-ëTi dus als kwaad : om dat de ftelling, „ De waare uitlegging van ïe" T„Ct Ged nict ontecren, door den " 1^\^ln-,MeDSCh verre be»eeden zyne voor^ndsewIykh,eid £P "iet alleen, dl L Gods Woord zoo zeer aanbevolene, aangcpreezenc, en met zoo veele heerlyke beloften aangedrongene zelfs verlaaging, en zelfs.verootmoed ghlg, doed voorby zien; maar zelfs daar teegen ingewikkeld waarfchouwd; als teegen iets, waardoor God onteerd word, en in teegèndeel, tot de zoo eeven voorgeftelde, afgekeurde, teegengegaane veroordeelde, en bedreigde, verwaande , tVoSe' en eigenroemende zelfs-verhcffing, natuurlvk en Vmaö 'k UL. dat nog eens verzoeken,) dit ook eens Ondien gy kund) bedaard in, of dit alie wel buiten den haak is gerecdeneerd, da, of S waarlykvan dit alles wef wat aan is en of het rnet wondervreemd is dar TTF \ \ frhvnd „ V ' u " zo° bekommert feSlvk ,, r f a' tC gr00te verneedering, die ^evaailyk en God-onteerende vind, daar deeze in  ):( 93 K Góds Woord zoo zeer gepreezen eri tóngepre&erf en teegen de teegenovërgeftelde zelrs-verheffing 200 ernftig gewaarfchouWd word. /3 Vervolgd UE. met te zeggen, „ ik geloof, dat elk, wie niet fchroomd, om zig vart " zyne'reede te bedienen, de gegrondheid dee% zet Helling zal proeven , " hier op merke ik aan' a Dat het my wonder vreemd voorkoomt dat dóór u hier gefprookcri word van een met (chtoomin om zig vart zyne- Reede te bedienen : hos moet ik dit vatten? Is 'er dan gevaar in, zig te bedienen van zyrte Reede? wy hebben immers het voorrecht van te leeven iri een land, in het welke men van den Reedelyken Godsdienst , reedelyk, en ZGÓ vry denken, fpreeken en fchryyenmag, zonder het ririnftë uitwendige gevaar: dus kan m deezen geeften fchroom ia aanmerking koomen, of, is zonder fchroom, zig van zyne Reede te be* dienéh bv u te zeggen ; in onderfteilmge de Reede is onbedorven : oo'oe Reede af en door te gaan ; ra alle zaaken des Godsdienstes , die als den eenigen wegwyzer en de eenige Leidsvrouw op tttég len ; zonder z^ 'er aan te ftooren , ot Gods Woord bet zeilde zegd, dan wel het teegèndeel? Meend UE. het rn deezen zin? gelyk uit uwe geheele reedeneering fchynd te btyken ; dan bekenne \\- dat her al eenen zeer' hoogen of grooten trap. van onbefchroomde vrymoedigheid influit, zig op die wyze van zyne Reede te bedienen, en m diD opzigt verklaare ik onbefchroomd, dat ik dan voor Z verkieze, te zyn, en te blyven by, oton. der die (chroomhartigen; die 'met Paulus, hoe onbefchroomd dien Apostel anderzins ook was, iets te zekgen of te gelooven, buiten i veel min dep /«««het geene de Propheeten en Mofesen de andere Heilige Mannen volgen* Gods Woord ge- forookcn hebben. ' \ ., b Van deeze onbefchroomde gebruikers hun-t tier Reéde zegdUE. te gelooven, dat elk hunner proeven zal, de gegrondheid uwer grondltdlmge.  X 94 X Myn Heer! ik wil niet tcegenfprecken, dat zulke menfchen als door u bedoeld worden , inuwegrond e hng eene zeekere gegrondheid meenenJp7oi xen, k hebbe zelve booven verklaard , da? het moogelyk is, 'er eenen goeden zin aan te geeven te weeten op zig zelve» befchouwd zynde Sr n haar verband ingezien zynde; verklaare k cl e byzondere gegrondheid daarin niet te kunnen pro ven , en daarom zoo geliefd uwe het rov niet kwaaie UFned!r? ft u fet gelooVe Van UE dit overltelle. Ik gelocye, dat elk « wicichroomd, zyne eindige, bekron.pene, cn s, dooi de zonde, ten aanzien van de dingen die „ des Geestes zyn, zeer verduisterde Reede te», „ gen het mtdmkkelyke getuigende van Gods on„ Jaalbaar woord, te misbruiken , uir het tothierm toe bygehragte , proeven zal, dat uwe voor-eHelde grondstelling, niet alleen niet beter is, dan die „ der Gereformeerden; maar datze ten aarzien van „ haare tweeac lid minder goed is; ja datze in haa„ e gevolgen naaueelig, fchadelyk en dus kwaad », en is dit alzoo, gelyk ik niet anders zien kan of het is m de zaak waarlyk zoo geleeg!', wel myn Heer! welke ongelukkige en naadeSe Jappen hebt gy dan nu in deezen gedaan ? Mogt UE het dan eens bekennen , en dan openlyke> ■to de waarheid hulde doen! O welk een blvdfchaö zoude d,t verwekken in de harten van de S vroomen van de kinderen der waarheid, die n.w Gods wille gebaard zyn door het woord der S f»id> Jac. i: ih. en die, om datze uit GcM zvn zoo gaarne hooren, de Woorden Gods, loh 8 47- en die uit dit hooren van de woorden Gods 1 kennen den Geest: der waarheid, en den Gees der dwaahngc. i Joh. 4: 6. en die daarom, ïï te hebben, dan hierin , dat zy hooren dat vers 4 CU m naarheid wandelen , McfJ:7^vy nu # mve re<-'dc ™ *mt A  ):( 95 K A. „ Ondertusfchen heeft deeze aangenoomea „ reegel verfcheide onderftellingen in de Oereiormeerde Kerk ingevoerd; van waar au dei s de let £Tk^3»fctói*ki Adam hebben gezonr digd, en dat dekieinc kinders, zclls yan ae geft af, kinders des toorns, en der eeuw „ onweerftaanlyke wyze getrokken. — Deeze be4. werking valt bepaaldelyk te beurt aan die, de' welke God daartoe van eeuwigheid, vry, en >, onveranderlyk verkooreu heeft, en voor welke ,-, Christus tot dat einde, als Borge geftorven is, ia en volkoomen voldaan beeft, derhalven, om dat Gods Woord deeze waarheeden Leerd, en dat w zoo klaar, zoo duidelyk, en zoo overvloedig, zoo is eeven daarom die Leere, welkedeif Z Mensch dien verlaagden ftaat, klaar, cn onbeG » w *fflS  ):(98 ):( „ wimpcld voor oogcn fteld; (om zoo dienMensch „ in die diepfte zelfs verneedering, en veroot„ moediging; en onder eene waare en Lcevendi„ ge overtuiging en erkentenisfe, van zynen be * ?°,rV,eJ" en verIaagde" tim; als eenen ftraf„ lcbuldigen, te doen begeerig zVn of worden „ naar de ondervinding, van die Goddelyke'"c. „ nade bewerking, en om zig zoo aan her gevoel „ en kracht van derzelver onvveerftaanlykheid „ met volvaardigheid en blydfchap te orfderwer„ pen ,) de waare uitlegging van Jefu Leere " /&. Of, wild (JE. 'er meede zeggen de „ diepfte verlaaging van den mensch , is by de Ge„ reformeerde, de zoo zeer beminde en «-eliefd„ koosde Grondftellinge, ten einde nu diepte be„ vestigen, te bewaaren . en als waarheid te doen „ voorkoomen; moeten alle de andere (rellino-e„ „ daar .naar getchikt, en aan dat zelve einde dienst' „ baar gemaakt worden, en dit is het, dat die „ onderftellingen, van 't zondigen in Adam - der kinders verdoemmelykbeid: vjn de „ verdorvenheid der natuur, en zoo voort, in'hun,, nc kerk heeft ingevoerd." Mcend (JE. het dus dan moet ik betuigen niet te weeten, waarover ik my meest moet verwonderen of. a. Over de diepzinnigheid en vindingrykheid van 'smenfehen vernuft het zy dan van dien Afrikaanfchen Bisfchop, of van-wie het ook zv die deeze Grondftelling met die oaderfteliinaen " zoo wonderbaar heeft weeten 't faamen te weeven of t faamen te fmeeden; dat men moet zeggen dat ze vvaarlyk en in de daad, malkanderen, won! der wel onderfteunen , en 't faamen verbonden zvnen daar beneevens ten minden eenigen fchvn in het woord der waarheid hebben , naadennal d'ar m uitdrukkingen voorkomen, dewelke men zeeker al vry byzonder en ongewoon diend uit te Wen indien men niet wil toeftaan dat dezelve aan dit' t laamenftelzel te„ minften eenen hoogen trap van waarfchynlykheid byzetten zullen. - p b. Of, over de onnatmrlykheid; zoo, ■ va de ez  X 99 X deeze vinding zelve, als over het aankleeven aan deeze Grondftelling, door zoo veel mentenen waaronder verfcheide welkers verftand bewonderd word, en dat zoo veel tyden, ten minften (naar uwe toeftemming) meer dan den tyd van 1300 jaaren. Want, dat een mensch, Grondftellingen, en onderftellingen , uitvind en maakt, dewelke met onze natuurlyke neigingen overeenkomen , ons eere aandoen , genoegen, vermaak, gerustheid, voordeel enz., aanbrengen dat kan ik zeer ten - Maar in de denkbeelden van de Grondftelling ik moet op het diepst verlaagd worden , en in de onderftellingen, „ ik heb in Adam gezondigd: ik ben reeds van kinds af der verdoemenisle onZ derworpen: myn natuur is geheel verdorven zoo dat ik uit my zeiven geen Gode welbehaa• gende gedachte denken , nog zoodaanige woor; den fpreeken, of zulke daaden doen kan, daarin is immers van dit alles niets. Maar het ftrekt den Mensch tot oneere, en moet intiem gevol^gelvk veroorzaaken ongenoegen , droefheid, en ongerustheid. ïerwyl de denkbeelden,,,, tot herftel van my elendeling. Moet God,uit kragt " van het door den borge verkrecgene recht, m " mv genadig werken, en dat onweerftaanlyk; weederomde eere den Mensch geheel ontneemd; als moetende als dan, het minste goede dat hy in zig ontdekt, het zy in zyn gedachten, woorden, of daaden, toefchryven enkel aan die door hem verbeurde onweerftaanlyke genade werkingen; weshalven ik wel vatten kan, hoe er menfchen kunnen zvn, en oök gevonden worden in de daad, en dat wel in een groot aantal, dewelke grondftelhnge maaken, en onderftellingen daaruit afleiden , waardoor men deeze Hellingen der Gereformeerde Kerk teegen gaat, en als ongegrond doed voorkoomen; dit te doen is natuurlyk \ heeft dit plaats, het is geen vreemd verfchynfcl, want bet koomt met onzen verdorven en hoogmoedigen aart (van welkers aanweezen, en oorfpronk hiernaa eenige bewyzen opgegeeven worden) overeen, endoor du doen word  X ioo X de Leere der Gereformeerden meede al niet weini* bevestigd^ want hier uit zien wy, dat de diepe verneedermgs Leere des Zondaars ,• en dat al het goec.e alleen aan het Sonvcraine Welbehaagen van den Onaf hangelyken en volmaakten God moet worden toegekend, in het weezen der zaake dezelfde mlpraak daadelyk ontmoet, welke Apostel Paulus voorzag dat zyne Apostolifche en dus Goddely ke leere lyden zoude; Rom. 9:6,15,19. Waaruit wy dan deeze fterke bevesriging krysen , ontmoet onze leere dezelve infpraak welke Paulus op de zyne verwagte of voorzag? dan moet de onze ook met de zyne van denzelven inhoud zyn, en al konden wy zomtyds al die infpraaken niet reedeneerkundig oplosfen ook dat maakt nog geene de minfte zwaarigheid, dewyle wy dan hier het voorbeeld voor ons hebbeu, van Apostel Paulus welke (op de rechte wyze voor eenen reedelyken Godsdienst zynde Rom. 12:1) den teegeufpreekeren kort, en zaakelyk afzet met deeze drie Apostolilche vraagen, vooreerst. Maar toch, ó Mëhfche wie zyt gy die teegen Gód antwoord? ten tweeden! Zal ook het maakzel tot den geenen die V geuaakt heeft zeggen, waarom, helt gy my alzoo gemaakt-9 ten derden. Of heeft de pot-bakker geen macht over het leem, om uit den zeiven klomp te maaken het eene, een vat ter eer en, en het ander ter omeren} Rom..9: 20,21. Maar, zulke Grondftellingen en vooronderftelhngen van zulken aart, zonder grond, zoo maar buiten Gods Woord, en teegen de waarheid der zaake, uit de denken, en aan te neemen, en teevens vast te houden , is geheel onnatuurlyk; en dus geheel onbegrypelyk. Dit alles hoe onnatuurlyk, en hoe onbegrypelvk ook, moet echter volgens uwe ftelling bcftaïn , of plaats hebben, gelyk naader blykt. ^.AlsUE.dns vervolgd. „ Deeze en dergelyke Hellingen, „ myn's oordeels geheel onbewysfelyk „ uit het woord der waarheid, en door een' Afri„ kaanfchen Bisfchop, Augustinus, in het begin „ der vyfde eeuw, eerst in de Kerk ingedrongen , „ meeud.  X 101 >-C weend men al dikwils booven allen iwyffel te " Sn, uit aanmerking, dat deeze leere d n " Mensch op het diepst verlaagd , terwyl men " niet fchynd te bevroeden , dat deeze verlaagmg " de^eeddvke natuur van her menschdom onzen " al'emeeu n Vader in de Heemelen zeer wemig " eere"andoed, en voor de beoefening van waa" % Sd anders niet dan naadeelig weezen " kan *" ÜE. zegd dan " £.'„Ueeze èfrdergélyke (tellingen zyn myn s oordeels geheel onbewysfelyk u.t het Woord der " Waarheid." Myn lieer! als ik deeze woorden Leeze dan moet ik zeer twyfelen aan de gegrondLid van myne hier voorengemeUie vooromkt^e lin e" b!y» my den zin rierwoer. Rom W-#*8^ als Apostel Paulus zegd ivom. 5. 12 ,» welken alle gezondigd hebben W menWnT-en ^ mv ««JJ af moe? ot om dat alle gezondigd hebben M?nn w verband, dat Paulus lier duidelyk fteld', van o "e fs enebiyft.d,e ^ V3n Adam onbevattdyk de gezeSenfll 0:bevattelvk zVn e» blyven dan ue gezegdens des Apostels, als hy getuigd Cf) men To^dam' dC Z°nde is in de weereld ggekoo- St delöd 12 (2; T % die 20nde ^ veroor: zaaKt de dood, en wel zoo, dat die tot alle mPn fthen is doorgedrongen in \ zelfvers (\vdli y"_5' C4} dafze alle f» Adam fterven 1 Co»' is'vers 2? t d£ dTd die» een™ «e Rom. 5.14 J 200' dat dezelve ^rf, heeft de AdamsmSly5 ^5 hoe dat Adams ï hier gedu u" en' 1' W^^?^» *D f<« , seauung en by herhaahnge te pasfe konmr- ï kan ,met .^ene moogejykheid be^rvS wat den t°hy hv fAS bedo 5? <&*r Adams misdaad veele «reftorven v! . ^ J 2 door ftfiie pi-,.-; . , &urorven zyn; zoo ook noor jtuis l.limtus is, de o-enadp finWc »„ ^ da^  K ïo5 M & alzoo door Jefum Christum, veel.meer fai het 'Leven heerfchen zullen, de geene die den cverVloed der genaden en de gaave ^gmJ,gM ontvangen, vers 17 al verder, dat gelyK, aoor E eSé misdaad, [de fchuld gekoomen ,sj bveTSle menfchen tor verdoemmenisfe: «few ook door eëne regtvaardigheid (naamelyk de regtvaar. dM eid vaJ Christus; [de genade koomt ] over menfchen tot ««P^^^JKn vers 18 en eindelyk; dat, gelyk door Adams on Gehoorzaamheid veele [tot] zondaars gefield zyn Se worden, alzoo ook cloor Christi gehoorzaamheid , veèle tot regtvaardigen gefteld woiden V£rS 19V. Ja, nog eens, dan is en blyft 't my volftrekt ónyerflaahbaar , als Paulus zegd, dat God Christus tot zonde gemaakt heeft mrjns.ó^ Ghrstuswor ons geworden is eenen vloek; en dat ëvnz gSdaarin glfteld en gegeeven hee t met zyn ganfchl ziel tot een Rantzoen voor veele; en dat tot dat eewiRtTg en hcilzaame einde, op dat SSkelingen'Sri zouden verlost worden van dln vlonder VVet. Ja datze daar door zouden tlZ\efvaardigJd Gods in Hem imChnstus Xen wy in Adam niet gezondigd hebben , zoo dat ASs zonde onsoo\unet^\toegereekendi er, Pa lus in de aangehaalde texten ons die tpereeken n? niet Leerd; dan Leerd hy zeeker in deeze Laatfte, Texten ook niet de toereekenmg van Chnstt ge £0 zaamheid en geregtigheid aahzondaaren; nug denrale hy van Christus en van Adam in ciit ftuL ^ of dezelfde wyze. Ja gelyk W hoo^ Christus en zyne gehoorzaamheid met dewelvg heilryke gevolgen Rom. 5. Stetd teegen Adams1» gZorzaamheid en derzelver . onzalige geyo gen, 5Sle deeze gewigtke uitdrukkingen van Chrtua, door de aandrift en leidmg van God den H. Gees- nv-t voo veel oozéttelvkhe d en naadruk in Kom. 5- en fa de atSe texten geboekt; zyn, en blyven dan G 5 *v-  X io6 ):( geheel onvcrftaanbaar: ó! welk eene duisterheid verfpreid dit dan over een voornaam en allergewigtigst deel van Gods Woord, dat door den Pfalmtst II0: io5- echter genoemd word eene lampe voor den voet en een Licht voor het pad, en dan worde ik hier teevens genoodzaakt, om met eene verlecgene ziele, de onkundigheid aanwyzende vraage van Pilatus over te neemen. Matth. s>7: 22 zeggende wat zal ik dan doen, [met! Jefus, die" genaamd word Christus? Q*j b. Is i ( ) UE. gelieve het niet ten kwaaden te duiden dat ik hier_niet kan verbergen myne groote bekommemisfe welke er in myn binnenfte huisvest, dat UE. Deeze vraage zoude beantwoorden met de zeggen. „Jefus die „gekaamd word de Christus (Gods Grooten Afgezant volgens Bladz. 14 van uwen Brief aan de ClasficaalVergadering,) moet men gebruiken , als eenen goe-,den Zeedenmeester , om de wanziedelyk/teid die 'erdoor n verwaarloozing der edele Reede, en des gevoelden „geweetens, onder allerlei volken , gebooren is, hoe,, wel in eene verfchillende maate, weeder om te ver*' becteren en in orde te brengen , door ons goede zee,, de Leslen gegeeven te hebben met een naarvolgenswaar" "'S voorbeeld van Deugd , en door ons de verwaarloosde Reede weer te doen in alles eerbiedigen en haar gebod V te doen opvolgen." bladz. 26 over 't gezag der reed? Althans dat de oneindig waardige en aan Gods Wetgeevende en btratgerechtigheid volmaakt voldaan hebbende Borggerechugheid door UE. in 't geheel niet meer erkend word, koomt my voor dat zoo niet zeeker, ten minflen hoogwaarfchynlyk door UE. ontkend word, want hcb\ UE- volgens bladz. 11.over de reedeen haar gezag , alle die plaatzen , die voor het zondigen in Adam worden aangevoerd; dikwils met de grootfte opleitenheid en aandacht ingezien en overwoogen , en eevertwel volgens een opregrelyke betuiging, in die plaatzen mets minder kunnen vinden dan dat zondigen b Adam • dan hebben wy ook alie Reeden om te denken, dat t E alle die plaatzen (welke worden aangevoerd, voor de Borggerechtigheid van Christus en voor zyne Genoeg doening door dezelve aan Godsgcrechtigheid) met de groot-  b. Is bet ^4?" f*:7 .t U 'V Porn 1: v-Ti. van tloereer- Mhke'fönbMYiïharttge , Kom. 1.^o^; ghregddrds, lasteraars, Roovers, 1 Cci .« Lnwvzcnde Naamen op te zommen ? Js nu der menfche natuur niet. verdorven ? lievev" ^aa^ dan zoo goed en zegge ons dan eens, van waa, dan alle deeze en-meer andere haatelyke Naamen  X "O x zyn, een van tween Praat dog onfaalbaar vast • t» weetcn, die Naamen bewyzen", of de verdo ven teen tllST^ -'^rvenhèid der ft y t Ifj , , l C menfc,!efl met zulké verlaagende en F Pjaats heeft, en ik deeze dingen écoweinJe denken 'Tt * b>'na genoodzaakte oennen, dat de propheeten, de Apostelen StePhanus, (choon vervuld met den Heiliger Geest Ja (dat nog verdergaat) den Heere fefos *3vi ( en wie lebnkt hier niet voor) vervreemdSi2 Sfe S 'T£r We,^oe^ «ezeetea hebben van' die hefderyie en vregfavme gevoelens welke tte eetmgd uwen hoorderen; omtrent anderen, te hebben trachten in te boezemen, indien de in g& "f ecjle» ^-vdigenzin hebben, als 'erg eSd Word dat de menfchen boos zyn ulüh bllfo ^. gemc tzel der gedachten hunnes Harten LS Gen 6 5, dat her bedenken hunnes vleesfches is vyandfehap teegen God. Rom. 8: 7, darze God en teegen Hem opfiaan, pfiS, ^ M« aan Gods wet onderwerpen , Rom. f 7 datzi W"?" Deut. 26; 5, Wm; ih 't rerOand zoo datze van de waarheid beroofd zyn, i Wxa.d 5- ot door dat bedorven verftand de waarheid teegenftaan » Tim. 3: 8. datze „fc«JÏ S/S zy* voor Gods Geu 6: u. i„ hin¬ nen1 „.^ vers r2, dat ze zyn ,cf. 64:6. en bevlekt m verftand en in confcientie , Tit. 1: ic dat ze zyn nnv.-ys, ongehoorzaam, dwaalde, meen)ge, la begeerlykhceden , cn diénende in xcn «y^-feV/ 4^4, haarelyk 2W en SÏÏSS «r*^'^ Tit- 3: 3' en «erfi van flLigeiyke getuigenisfen. c. Dan myn Heer! valt het my aller befwaarlykst de gefchiedenisfen als waarheid aan te neemea als daarin verhaald word, dat Kaïn zynen  ):( ui ):( Hen Broeder heeft gedood, en dat wel om dat God 2vnen broeder meer dan hem toonde geneegen te zyn, Gen. 4: 4, 5, 8. als die ons zeggen dat er geweest zyn Guichelaars, Tooveraars en Duivels konftenaaren Exod. 7: M-» a2- Lev- ,3U e"z* Duivel offeraars, Deur. 32: 17. hunne eigene kinderen verbrandende Jerm. 19: 5- dat Achab zig verkocht had om kwaad te doen 1 Kon. 91: 20. dat Achaz des overtreedens nog meer maakte naar maate God hem benauwde 1 Chron. 28: 12. Hoe ik het ook vatte myn Heer! Ik kan de moogelykheid, veel min de waarheid deezer gebeurtenisfen, onmoogelyk vereffenen met de zeedelyke ongelchondenheid der menfchelyke natuur. &. Dan worden of zyn het onverftaanbaare termen, als 'er zoo dikvvils gefprooken word van eene vernieuwinge in den geest dts gemoeds Rom IX' 2. van den nieuwen mensch aan te doen Eph.'4: 24. of aangedaan hebbende den nieuwen Tmenfche die vernieuwt word tot kcnnisfe, Col. 5: 10. van een nieuw fchepzet: van een voorbygaan van het oude, en van een geheel nieuw worden, gepaart met ein den aandacht opwekkend, ziet, 2 Cor. 5: 17. en van een nieuw fchepzei als eene zaak daar het vooral op aankoomt Gal. 6: 15. enz. wat dit nieuw worden en vernieuwen , met voorbygaan van het oude te kennen geeft: buiten of zonder eene geheele voorafgaande verdorvenheid betuio-e ik niet in ': minfte te kunnen begrypen. E. Beftaat de bedorvenheid van 's menfchen natuur niet, dan valt het ook bezwaarlyk te gelooven , het ysfelyke, het tyrannifche dat verhaald word gebeurd te zyn in. de tien byzo.ndere. wreade en moordaadige vervolgingen der eerfte Christenen. f. Dan bevinde ik my ook al weederom in de uiterlle verleegenheid, hoe Gods Rechtvaardigheid te verdeedigen in 't uitoeffenen van zoo veele geduchte ftrafgerichten , over Perfoonen (teden volken natiën, ja over de geheele weereldten tyde  T4 m y.( ïydc van Noach, waarvan gewaagen de gewvdeérlf óngewyde boeken. 0. Ja dan dunkt my, dienen het al weederom woorden te zyn ,o?zonder zin, of van eerten' onbekenden, of van eenen teegen de klanken 'frydigen zin; als 'er gezegd word, dat God toomt, eri met grimmigheid vertoornt was. Deut. c;: 19 dat des HEEREN toom en yver rooien, Debf. io: 20. dat in dien toorn een vuur is aangeftceken "dat lemen zoude tot in de onderfle helle en dit' hét land met zyne inkoömlten verteeren, cn de gronden der bergen in vhmme zette.] zoude, Deut. 32: 22. dat de HEERE van den brand zynes grooten toorns, zig nier afkeerde, daarmeede zyn toorn brandede teegen Juda, 2 Kon. 23: 2c. dat dien toorn van den heemel als zoodaanig geopenbaard word, over de godloosheid en ongeregti>beid der menlchen Rom. ï: i£. dat niemand de Ihrkte van Gods toorn en verbolgenheid kend, naar het getuigcnisfe van Mofes des mans Gods Pf. 90- u vergl. vers 1. en dat de HEERE is esn weeker' een nreeker, een wreeker en zeer grimmig Nahum >: 2. myn Heer! als ik zulke, geduchte en fterfee uitdrukkingen, in her woord der waarheid b-'eze, van het allervolmaakte weezen, dat volmaakt rechtvaardig, en oneindig goed, ja dat de goedheid volftrekt zeive is; en welk we'jzen derhalven op het verfte af is, van alles wat lle ï' al Maar ook niet minder omtrent zig zeiven, alzoo by dan Rom. 7: 18. eene dwaalende inbeeldingen opgeeft, als eene zeekere waarheid, die hy zegd te weeten, zeggende, ik weet, dat in my , dat is, in mynen vleefche "geen goed woond. ^ ^ ^ onbewysfelyk, dat die geheele, Verdorvenheid veroorzaakt is door Adams Val? dan mvn Heer betuige ik. . . ö. Geénen, raad té weeten met den oorAra»? der verdorvenheid , van waar die dan af te leiden zy : te weeten indien alle die aangevoerde bchritt getuigenisfen tot ftaaving van die geheele verdorvenheid , eens eenen natuurlyken zin hadden; en naar de denkbe'ehien, welke derzelver klanken 111 ons op het hooren van dezelve verwekken; moesten opgevat worden: en.zoó, die geheele verdorvenheid weezénlyk aanweezig ftelden. want, dan tè zeggen, God heeft den Mensch zoo bedorven gefchaapen, zegd by my zoo veel in' dé zaak, als eene Godslastering (*>' ^ , (*) Ik zie op Bladz. 11. van uwen-brief over de reed- en- haar ge?ag , dat al wat Gy in de onderwys boeten van den Christdyken Godsdienst vind, omtrent den oorfórong der zonde hier op neer koomt. ,. Adrfm k. H ? j  X U4 X b. Dan word my de onvatbaarheid vart Gods woord al uitgebreider, naademaal het my dan onverllaanbaar, en onverklaarlyk is. 1. Hoe David dan, van zyne eigene zonden en ongerechtigheid (uit zyne verdorvenbeid gefprooten ,; boete doende pf cV 7 zeggen kan gelyk hy zegd, in dezelve (zonden naamelyk ) ontvangen en gebooren te zyn , door zvne moeder. J 5 y 2. Hoe wy dan konnen geze?d worden te zyn onreine uit onreine, Joh. 14: 4. vleesclr wt vleesch Joh. 3: 6. een Slangen en Adderen gebroedzel Matth. 23: 33. een zaad der boosdoenders verdervende Kinderen Jef. v. 4. een weeder hoorig en weederfpannig gejlachte , een ge/lachte [dat] zyn harte niet richtede, en welkers GeesE niet getrouw was met God Pf. 78: 8. 3. Hoe y5de Vader van het mcnschdom, en ook de Vader van* ,,de Zonde, door hem is dat Schrikdier in de weereld ,,ingekoomen, en alle zyne volwasfen nakoomelinecn > 3>Jcius K. alleen uitgenoomen, hebben de een meer ,,de andere min, zyn zondig voorbeeld gevolgd."—enz Vind UE. du in de H. Schriften dan word dit ook waar " ichynlyk door u als waarheid erkend, alzoo ik no°- nier geleezen hebbe dat de reede u gebied hier en da°ar deLetter van den Bybel teegen te fpreeken, maar wel datde Reede 'er den zin aan moet geeven, dat nu de Reede u de vryheid gelaaten heeft dit in Gods Woord ic Tinden bevreemd my niet weinig. A. Om dat 'er volgens uwe ftelling tusfchen Adams zon-de en tusfchen die zyner naakoortielineen geene hef minlte vei band- is. B. Om dat naar uwe ftelling Adam onmoogelvk de vader van de zonde kan zyn , bekalven dat die uitdrukking vader van 't menschdom , en vader van de; zonde; t faamen gevoegd onverftaanbaar is, alzoo hy aan de eene zyde de zonde niet, gelyk zyne khnlereu gegenereerd heeft; en aan de andere zyde, zyne kinderen met gelyk de zonde- hseft voongebiacht door naavolgmg. C. Om  ):( H5 )•( 3. Hoe wy dan konnen gezegd woreien , boos tè zyn van der jeugd aan Gen, 8: 12. gn overtrceders van den buik af, Jet. 48: 8. als wanneer men nog met geene moogelykheid eenen navolger konde zyn, van kwaade voorbeelden. d. Is het onbewysfelyk, dat de bedorven natuur, „ gautfcbeiyk onbekwaam is tot eenig „ goed," dan myn Heer! diend „. dunkt my. y dunkt,'dan gaan de gelovige in dit ftuk ook veel te verre, zy verlaagen zW zeiven al te veel, cn zy fchryven aan God den Hcexe veels te veel toe; ais zy uiet willen, dat iemand '■■ ■ i- V' VW  X "9 X eis onderfcheiden zal, datze niet roemen zullen, datze het alles watze booven andere hebben, zullen houden voorgegeeven goed i Cor.'4:7. en datze zcsro-eii zullen , door de genade Gods ben ik dat ikben, 1 Cor 15- 10. en wederom, alle onze bekwaamheid « pit God, aCor.3: 5-Ey myn Heer? denk ook deeze; ftukken eens bedaard in, en ziet dan nog eens in,ot die omhekwaamheid tot het goede nog ten eenemaale onbewysfelyk blyft. e. En is het ook nog onbewysjelyk. dat den mensch bedorven is, „zoo, dat hy niets goeds kan denken, fpreeken, of doen? " Myn Heer! ik denke immers, dat ik UE.j niet behoeve te zeggen, dat de Gereformeerde Kerk, onderlcheid maakt; (op goeden gronden namelyk) tusfchen een goed dat natuurlyk, burgerlyk, en uitwendig Godsdienftig is; en tusfchen een goed dat Geestelyk is; cn datze niet leerd , dat den verdorven jnensch , die drie eerfte zoorten niet denken, fpreeken , ofte doen kan; te weeten ftoffelyk. maar niet vormelyk; want het verrichten deezer dmgan óp de rechte wyze, fteld de Gereformeerde Kerk , ja ook al booven het natuurlyk vermoogen van den verdorvenen mensch ; wyl die dingen in t natuurlyke ,' burgerlyke , en Godsdienstigea door het oeffenen van dezelve op de rechte wyze , geestelyk worden ( * ) derhalven heeft dit zyne betrekking tot waar Geestelyk en Gode welbehaagelyk goed , maar is het nu onbewysfelyk, dat den mensch dit goede. . a. Niet kan denkend dan ia het alweer onbevattelyk." , 1. Dat de menfchen genoemd worden, onwyze, dwaalende, Tit. 3: 3- onvernuftigè , en' fot Jerm. 10: 8, 14, een dwaas en onwys volk, Deut. 32:. 6. fotte kinderen, Jerm.4: 1. Hoe kan naar waarheid gezegd worden dat de onweetenheid in de Manfchen is. Eph. 4: 18. en iPetvi: 14. datze den Heere met kennen' Jerm 4: 22. ja veel minder dan de domme Qsfen en Ezelen. Jes. 1: 3- datze de dingen die des; Geestes zyn, niet begrypen, en datze hqn dwaas-\ • ii 4 %®k  )••£ iao .):( feidzyn, datze die niet verflaan kunnen i éor>:ii j 3* Dan dienen het aI weederoth te zyn'* woorden zonder of van eenen teegenftrydige, 21, als er van den Mensch getuigd word, dat hy in zyn verftand verduisterd is. Eph. 4-18 Fit vvord'wl f1 ïrk Sei\oeS gezegd waare, zoo ren 1 h*ut 3''1? > e" ^^ndgeL^ «« als hebbende het waare licht »flwï aanfchouwtv ibhen rShfr gfe" onderfcheid kah rhaaken tus> ChrTstrTs in T dll,st™<"e, blykbaar daaruit, dat hunnekh„ u e-!fen- TeXt zegd dat de Menfchen kla rd 0W^dheid ntet en als Paulus ver- coor de verblinding der zinnen. r„„ Mo 4' ?an hebbe» de aanbidders van 's Hee™ r' ,? ^eer onverftaanbaar, of onnooCilh.l d£ m'shaaSende gebeden, als het was; we llrTe op dat ik de wonchr™ wel aanfchouwe. Pf. i'I0: l8. Geef my den we? uwer bevelen te verflaan, vers 27. GeefLy't vet jtana vers 34. Leerd my eenen goeden zin en weetenfchap. vers 66. Leerd my uwe inzettingen. ver* turen l Wfrfiavdig en ik zal uw!getuigeH fen kennen vers I25. Zoö ook Vers 135 en 144- en weederom Leer my u welbehaagen doen dennn/J, 1 badC,n de Godvruchtige* onder •daï P,, V g'' T d°e" die onder dcT'Nieuwen Frfh I r Por^tyk zy hier tot een ftaaItJe genoegtP ;J;/6''8^daar het is gedenkende uwer in my^ c Jr BV t?pj 'êaï de God onzes - Heeren Jefu Chnsu de Vader der Heerlykheid, u geevedeii g est der wysheid, en der openbaaringe f in zyne kenmsfe: [Naamelyk] verlfchtede oogdenUwesTeA ftands op dat gy moogd weeten enz., tyn wV nu uitons zeiven bekwaam , om bet goede recht JZn n denken dan hadden die God vluchtiger,, veelSe* ZSeda/n ™n»eer z>' ¥Pfaats van al dat bidden, om ontdekking der oogen; om verftand, om eenen fn ,2 ZT' weeteriMm om verflandigheid; ?n om geleerd te: worden, in welke zy zulke God' oneere aandoende verlaagende denkbeelden van er-' geene  K i*« X geene en «#^^0^- van lèf een dankbaar gebruik gemaakt hadden, van la hemeS gefchenk de Reede, en datze maar SS geluisterd hadden : en opgeiuer wat dit hun gebood te gelooven: en datze cte ici 2? daamn laar hadden opgevolgd wyl dit den wès zoo wel kend, ziet eens myn Heer- waar Twe teegenwoordige denkwyzë al heenen loopt, "e leid .U haaren eigen aard, den mensch natuurfvk tot die allerverregaanfte misdaad, van we ke Ehplraz Tob befchuldigde, Job 15:4. naamelyk da zoo gy hier door de vreeze al niet vernietigd; ten minlén het gebed grootendeels wegneemd voor het aangezichte Gods, wie fchrikt hier voor met ? Ziet dit ook eens in ; dwaal ik in deeze gevolgtrekking, ik wensch dan gaarne overtuigd te wor- deU' i Dan zyn de getuigenisfen at weer, onverftaanbaar öf'derzelver waarheid kan bezwaarlyktoegellemd worden, als 'er'getuigd word At bet gedichtzei der gedachten van het menfchelyk■ehajt is 'tallendage alleenlyk boos . Gen. 61 het- Harte Kneed ondeugtzaame gedachten, bpr. ö. v&.-ae gedachten derydelheid vernachten in het hnnenften Term *• 14. uit het harte hoornen voort booze bedenkineenMatth. 15: 19. 'van nat uur en zyn wy vyanS doorLt véhan), Cöll, i: ^**^** der vleefche is vyandfehap teegen God kom. 8. 7- CnZ' b. Dat den mensch het goede, niet kan fpreeken te weeten dat hy het goede met goed kan fpreeken, is dat onbewysfelykï P 1. Dan diénen de zoo even bygebvach-, te benaamingen van oriwVze onvernuftigedwaaze, zotte kinderen enz. fohddnaamen_en alzoo lasteringen te zyn: dan moeten de getmgemsfen ,vm de ofweetenheid: het niet kennen, het niet konnen verftaan; van de verduistennge, de duister, Arsfe en blindheid ; van de ydelhcid, ondeugdzaamheid, boosheid en vvandfehap des verftands co der. gedachten j zonder thi, ofte van eenen teegenge-  X t«i );( fielden zin, of onwaarachtig te zyn. Want zvn die benaamingen geene fcheld naamen of lasteringen: en hebben die getuigenisfen in de zaak grond van waarheid, cn hebben die woorden natmulvke beteekenisfen; dan is het niet flegts bewysfelyk , maar dan is het reeds daadelyk beweezen Jf ia zoo zal ik be¬ keerd zyn Term. 31:18 èn.Klaagl. H. üigè Vader. —'Heiligdze in uwe waarheid Jotiannes 17: 11,17 enz. , 3. Dan, ja dan o»/w// my den zin, de Dierbaarheid, het aanmoedigende, het vertroostende; als meede de reedenen van de beloften Gods, gelyk daar onder anderen zyn. Ik zal myne Wet in hun binnenfte geeven, en ik zal die in hun harte fchryven Jerm. 31:33- Ik zal nuI> eenerly harte en eenerly mg geeven, om my te vreezen alle de dagen: - en ik zal myne vreezein hun harte geeven datzy van my niet atwykcn.jerm. '( 1*8 )■( vin zig zelfs door meerdere liefde tot God efi zy? ficn dienst, cn fterkere gehechtheid aan denzelven! flati houden zy dit voor genade bewerkingen; en danken 'er als dan den Heere Hartelyk eri welmeeiiende voor. Ja ik zelve moet bekennen dat ik zederd ten tyd van dertig jaaren herwaards meene gevoeld te hebben het zonder die genaden werkingen niet te kunnen goedmaaken \ uit hoofde van welke gevoelige overreedinge, ik dan ook min of meer althans, op dezelve gezet ben ; en als ik een weezenlyke begeerte tot God en tot zyn gemeenfehap ert tot zynen dienst in my befpeiir, 'zoo dat ik zelve kan gelooven dat het my daarom in waarbeid te doen' is, of, wanneer ik eene waare beweeging van ootmoed of verootmoediging in my ontdekke; of eene in-en-overeenftemminge myner ziele ,' met Gods getuigenisfe enz,, dan Befchouw ik dat ook als éene genade bewerking, waar voor God ootmoedigen dank toekoomt. ■. Maar hebben intusfehen die genade bewerkingen in dë daadgeeii plaats ; dan weet ik niet wat van my zelve te denken , cn wat ik van de vroomen moet oordeelen; het aiaaste dat my dan toefchynd is, dat' het dan menfchen zyn welkers hoofd vol is van loutere verbeelding, fchoon men tot hunnen lof moet zeggen , dat zy het dog wel m'cencn ; dan is hun bidden om die bewerking niets, en Gode mishaagende, fchoon zy 'er om aanhouden met woorden uit den Bybel ontleend, door welke God hun die bewerking fchyrid te beloovcn; verder, dan is hun danken daarvoor niets waardig en behoord niet totdat ceren, waarvan de Heeren fpreekt Pf. 51:' 23. dit, myn Heer! en meer van dien aart, moet nryns bedunkens plaats hebben, in dien de genade bewerkingen geen plaars hebben, en even daarom uit het woord der waarheid onbewvsfelvk zyn. e. Is het onbewysfehk? „ dat de Mensch „ deeze bewerking van God niet kan teegen (laan,' „ maar door dezelve op eene onweerftaanlyke wyzê „ getrokken word?" hierop merke ik aan a. Dat  X 129 X a Dat de beflisiïnge van dit5 ftuk meedé M afhangt van het even voor af gegaanne. Want indien e? bewee.cn is dat de genade-bewerking tot bet goede noodzaakeiyk is, ent teevens daadelyk plaats beeft; dan dunkt my is de onweerftaanbaa,heid van die bewerking niet alleen bcwysfc > k, maar ze is daar door in vollen nadruk daadelykbewèèzen want heeft die genade-bewerking plaats en is dezelve weerltaanlyk, cai. _ rt. Moet myn's bedunkens tut de noodzaakclykhcid van die "bewerking, om dat dezelve haaren grond heeft in de geheele verdorvenheid der ftevoorcii beweezenc) zondigende natuur, voltóm dat die bewerking altyd teegenltand vind, en zoo altyd moet worden wekrftaan worden., en zoo t'elkens op met uitloopen. b. Dan kan God, naar het my voor-> koomt geen rotsfieen zyn wiens werk,volkoomen % fchoon'Hy als zoodaanig een voorkoomt,. en geroemd word Deut. 32: 4. . t Dan heeft Apostel • Paulus een tedel vertrouwen 'gehad en gevoed doe hy , verklaarde Philipp 1: 6. dit zelve te vertrouwen, dat God dieeen goed werk in de Philippenfen begonnen had, dat zelve voleinden zouw tot op den dag van Jejus Christus. ,. . ! b. Dan kan de uitkoomst van die bawerking niet'verftrekken tot Gods eere en heerlykbeid, want deeze bewerking is een goed werk, een goede zaak, zoo hoorden wy Paulus dezelve zoo even noemen. Maar nooit llrckt het iemand tot eere, dat hy eene goede zaak begmd, zonder die ter hiitvoer te brengen; voor al niet, dan, als die uitvoering in 't vermoogen zyner hand is. C. Ja dan zou God (tiet zy met eerbied o-ezerd,) zig zelven blood ftellen, aan de befpot-Tin°°waaraan dien onbedagten tooren bouwer zig blood ftelde, Luc. 14: 28—30. eene befpottuig met welke voortekoomen: Mofcs, de volvoering van Gods begonnen werk met Israël, zoo fterk aandrong, Num. 14: 16. en Deut. 9; 28. u I f. Ja'  X 13° X f. Ja dan fchryft UE. aan den mensch, eenen veel grooteren trap of maate van verdorven^ heul toe, dan die is, welke door u voor geheel onbewysfelyk verklaard word, (immers dien grooteren trap van verdorvenheid word in uwe onbewysfelyk verklaaring duidelyk onderfteld,) want, 'is het onbewysfelyk, en dus ook onwaar, dat die genade bewerking onweederftaanlyk. is: dan is het uit kragt van tegenitelliiog,^'^/)'/' en alzoo in de zaak waar, datze weerftaanlyk is: en is die weerllaanlyk, kan een mensch die genade bewerking 'weerftaan, en blyven weigeren Gods bewerking op te volgen; en is hv zoo in ftaat dezelven buiten uitwerking te ftellen, dan moet 'er by gevolg 111 den mensch plaats hebben, een zoort van eene alvermoogende, verdorvenheid, een almachtig kwaad alzoo deeze weerftand buiten allen teegenfpraak gcfchied door de verdorvenheid, en den mensch daar door dan in ftaat is, ten kwaaden, de werking van den Almagtigcn ten goeden, te leur te ftellen. Maar zulk eenen hoogen trap van verdorvenheid hebbe ik nooit in de leere der Gereformeerden hooren voorftellen, ofbeweeren als waarheid ; enno"tans blykt naar UE. denkwyzë dat die Almachtige verdorvenheid in den mensch zoude moeten plaats hebben. b. Is, en blyft die bewerking evenwel weerftaan]yk, en is die onweerftaanlykheid van dezelve nog al onbewysfelyk; clan koomt 'er al weer eene onuaadenkelyke duisterheid zig verfpreiden over andere , en tot nog toe niet aangehaalde fchrift getuigenisfen; dan dienen het al weêr, even als in 't voorige, te zyn, klanken zonder zin , of van eenen onbekenden zin, als die bewerkinge. rt. Genaamd word een Schepping, Pf. 51: 12. fchept my een rein harte, ó God: Eph. 2: 10. . , . gefchapen in Christo Jefu tot goede weeken , een Leevendigmaakcn Eph. »:; f. En u [heelt Hy meede Leevendig gemaakt] zoo ook vers 5. Een trekken Hoogl. 1:4. trekt my en wy zullen u naaloopen, en Joh. 6:44. een trekken uit de teegen-  ):( I3i K •fehwoordige hooze wereld. Gal. i: 4- "i een ée*j ten uit de macht der duisternisfe , Col. i; Ï3. eel* openen van der dooven ooren Jef. 35: 5- en van aer blinden oogen Jef. 35: 5- en Hand. 26: 18. en van het eefloótene Harte Hand. 16: 14. een Beuren* Tac r 13. na zynen wille heeft Hy ons gebaard. ' b. Ais God in die bewerking, gezegd word te werken met Kracht, aThesf. 1: II. met eene uitneemende grootheid zyner Kracht, en we» zoodaanig eene werkirige der ft er kt e zyner macht * als Hy gewrocht heeft in 't opwekken van Christus uit de döoden, Ëph. 1: 19, 2°- c. Is , en blyft die onweêrftartdelykheid der genade werking, echter nog al onbewysfelyk, en zoo derzelver weerflaanlykheid bewysfelyk, en zoo, waarachtig, dan dunkt my vallen wy onvermvdelyk onder andere in deeze ongerymdheèden. 1. Dat den mensch meerder kracht heeft ten kwaade, dan God ten goede zoo als daar even bleek. 2. Dat het gefchapene zyn aanweezig-wording had konnen beletten en Gods Scheppende daad kunnen verydelen. 3. Dat een doode kan beletten te leeVen, de leevendigmaaking kan verhinderen , of leevendig gemaakt wordende, kan bekten zig te beweegen , en Werkzaam te worden. 4. Dat iemand die van rondom, ja var» binnen door het licht befcheenen word, het ïnzyn in acht blyft houden van in de duist ermsfe te blyven vergl. 2 Cor. 4: 5. 5. Dat een blinde wiens oogen, en een doove wiens ooren van blindheid en van doofheid herfteld zytt, kan beletten te zien, en te hooren, en zoo kan verhinderen het ontvangen van de beeltenisfen der voor zyne herftelde oogen zig bevindende voorwerpen, en beletten het aan zyn verftand brengen, der hoor- en verftaanbaare klanken die door de herftelde ooren indringen, alle deeze ongerymdheèden volgen natuurlyk, indien de genade werkingen weerftaanlyk , en de zmbeeWige  X '3* X benaamingen waarmcede die bewerkingen benoemd worden, gepast zyn. f. Eindelyk, is het onbewysfelyk ? „dat „ deeze bewerking niet aan rf//e«,maar alleen aanzww„ mige flegts te beurte valt, aan hun naamelyk, „ welken God, door een eeuwig, vry en onver„ anderlyk befluit, heeft uitgekipt tot de eeu„ wige zaligheid; en voor welken alleen Christus Jefus als borge geftorven ishierop hebbe ik deeze aanmerkingen a. Dat de beflisfinge van dit ft uk ook al weer afhangd van het voorige. Want indien alle menfchen zoo bedorven zyn dat ze tot het waare Code bchaagelykc goede, genadelyk moeten bewerkt worden, cn dat onweerftaanlyk, dan is deeze laatfte ftelling mcede, niet alleen bewysfelyk, maar ook even als de voorige daadelyk cn onweerlegbaar^ beweezen; of j men moet voor waarheidkunnen aanneemen en bewyzen , dat 'er in de werkingen van het oneindig wys, cn onvcranderlyk opperweezen , geene, of immers veel mindere wysheid, beleid, en zeekere bedoelingen zyn, dan in de werkingen van Reedclyk werkende Schepzelen alzoo deeze (redelyk werkende) altoos zig een zeeker doeleinde voordellen , en vervolgens hunne werkingen daar naar inrichten, om da*! bedoelde einde te bereiken; dit moet men dan in de werkingen van Htm, die Ahnagtig, onafhangelyk, en de oneindige wysheid zelve is, ontkennen, indien naameiyk de ftelling, „ de genade bewer,, kingen valt alleen te beurt aan de van eeuwig„ heid tot de zaligheid verkoornc, " onbewysfelyk is. h. Dan ontmoeten wy ook al weederom nieuwe duisternisfen en onverftaanbaarheedenwant. e. Dan zyn de.getuigenisfcn Gods onverftaan- en onverklaarbaar, dewelke zeggen dat de menfchen. ï. Uifverkooren zyn en verordineerd, o;;t hun het beeld van Gods'Zobn gelykvormig te maa-  X »33 X maaken, Kom 8: 29. op datze zouden heilig en onberipelyk zyn voor Hem in de liefde Eph. 1:4op datze zouden hecnen gaan en vrucht draageu én dat hunne vrucht blyven zoudeJon. 15. 10. 2. dat ze geroepen zyn of worden naar of uit hoofde 'datze daar toe van te vooren verordineerd waaren Rom. 8: 28, 30. datze geroepen worden tot het wonderbaare Echt iPet. 2: 9. cn tot deugd. 2 Pet. 1: 3. 3. Datze gebaard worden naar zynen wille Tac. 1: 8. immers niet, naar eenen wille welke bv die baaring eerst in 111 God ontftond, maar al, naar zynen wille, die van Eeuwigheid m hem als inden onveranderlyken, omtrent die te Baa- rene, was. , ■ , , , , b. Dan is de Reede geheel onbekend. 1. Waarom het geloove dan genaamd word, het geloove der uitverkoorene Gods volgens Tit. 1: 1. . , 2. Waarom 'er pist geen andere geloofden dan die, welke tot het eeuwige keven geordineerd waaren) of zoo gy liever wild gefchikt, dit geeft of neemd by my niets; alzoo f. meene, dat het uit het tot hiertoe aangevoerde £ii betoogde, en uit het eenpaarig getuigemsk Gods, in zyn woord, zoo klaar ais den helderen middag is, dat die fchikking r met geene de minfte moogelykheid kan zeggen , eene gedisponeerdheid, of gefchiktheid acr Mentchen , waar door zy zig zelve gefchikt of bekwaam «retuaakt hadden: Maar notoir moet zeggen eene Lydelyke fchikking, helleman ng ottfl bepaaling, buiten hun, door 'God,■ dk kulde hun tot het eeuwige Leeven gefektht, gepeld, ot verordineerd , en"dat was de Reede, waarom juist die geloofden, wyl God uit kracht van die verordineering ten keven , in hun werkte het werk des geloofsmet/ivrtc/zifvolgensliand. 13:48.- met 2 1 hes. 3. Dan is het wonder gewillig, de ' uitverkoorene, (of de verktezinge) het juist ver- I 3 KTCC"  ):( 134 X kreegen hebben, en de andere verhard geworden zyn Rom. n: 7. dat juist inftemd met Hand. 13:48. , UE. geliefd ook in vers S te zien, het ontzagger lyke gevolg, van het Goddelyke geduchte en Heir lige wraak befhmr, overeenkoomïïig de prophetie te vinden Jef. 29:10. 4. Nog eens wonder gevall'g is het dan ook dat die alle en die ook alleen tot Hem koomen zouden, welke de Vader hem gaf, ter» wyl niemand tot hem koomen konde, ten zy door de trekkinge des Vaders en dat die alle naar de Prophethie van Ifaia Cap. 54: 13. van God zouden geleerd zyn: en dat alle, en dus ook alleen die, welke het van den Vader geleerd hebben, toe hem koomen zouden Joh. 6: 37,44,45. C. Dan is my des Heilands reeden beleid onverftaanbaar als Hyjoh. 10:26 zegd. Maar gylieden geloofd niet, want gy zyt niet van myne fchaapen , hoe konde dit buiten de verkiezing, een reede van het niet gelooven in Christus zyn ? fc. Dan zyn het al weer een deel. 1. Qnoplosbaare wonderfpreuken , als men den mond der waarheid hoord zeggen , Hoeren en Tollenaaren zullen u (Ovcrpriesters, Ouderlingen, Schriftgeleerden en Pharizeen) voorgaan , in het koningryk der heemelen volgens Matth. til 31. daarin tusfchen deeze Laatfte als niet fehuldig aan groove uitwendige zonden, maar in teegèndeel veele van hun , zeer Gods-Dienftig waaren, vasteden twee maal ter weeke,en gaaven van alles wat zy hadden de tiende, en fcheencn dus als zeer wel gefchikt, de ongefchikte Hoeren en u ollenaarcn, verre voor te moeten gaan. 2. Dan zyn het onverklaarbaare Raadzeis, als men onder anderen vraagd. Hoe koomt het zoo; dat twee Apostelen zondigen, en dat wel verfchrikkelyk; den eenen verraad zynen Meester, den anderen verloochend Hem, met vervloekinge en verzweert 11 ge van zig zeiven, beide zien zy het in 't vervolg, zy belyden , ik hebbe flecht gedaan, ik heblae gezondigd: en evenwel, zie;! den  X 135 U den eenen werd als eenen Roet- en Gimfteling aangenoomen; maar den anderen gaat als eenen wanhoopigen zelfs-moorder naar zyne eigene p aats twee menfchen, beide Moordenaars, worden be.de terzelver tyd en plaats gekruist, den eenen jteiit rpottende,yen Lasterende, den.andere wordeen boeteling, erkend zyne misdaad cm flegt.ghei, billyktGods Itraf gerechtigheid,heeft aan de ftraffe zyner ongerechtigheid een welgevallen, beveeld zig Qegts aan , aan het liefderyke aandenken , van zynen middelden Kruis genoot als aan eenen algenoegzaamen Hecmel-koning, en word eenen 1 aradys genoot. Nog eens, een Mensch als een Leeuw e» Beyr woedende, en denkende met een heet verlangen, te vatten, te binden, en omhals te brengen, en dat op de wreedfle wyze, alle de voorwerpen zyn*r woede, en daartoe op weg zvnde en voortrennende: word op een ondeelbaar oogenblik, bedaard, zachtmoedig, veranderd* kiest de party; die het voorwerp zyner moord en dreiging blaazende woede was; en word er zelve den fterkften voorvechter en voortzetter van! is •t wel moogelyk! is 't waariyk gebeurd! is t zoo gebeurd gelyk den heiligen gcfchiedlchryver vermeld' wel hoe is dat dan in zyn werk gegaan? was het weegens eenen fchierlyken inval zyner, reede, die hem dit gebood? immers neen, want die had hem gebooden zig met yver op dien weg tot uitoeffening van zyn eerfte voorueemen te bceceven. Was het een bewerkingeGods in hem? zoo ia, hoe dat? Kwam dit het onveranderlyke cn onafhangelyke opperweezen, op dit oogenblik in den zin, zulk eene wonderbaare, en elk in het ooge loopende verandering in dien man te verooizaaken , of is dit alles gefchied naar een Eeuwig onveranderiyk hoogft wys en fouverain ontwerp of wils bepaaling? zeeker is het, dat alle deeze g'ebeurde zaaken uit uwe thans aangenoomene denkwyzë onoplosbaar zyn en blyven, terwyl wy in tusfchen met betrekking tot het laatstgenoemde geval zien, dat God zelve het raadzcl-achtuje ^ 4  X 13* )■( dat daar in mogte zyn , zeer klaar oplost; en dat juist door aan Ananias, dat, als de waare oorzaak hiervan op te geeven, dat door UE. voor onbewysfelyk gehouden word; als God tot we°-neennnge van de door Ananias geopperde zwaatigheicl, zegd, gaat Heenen, want deezen (dien beruchten, dien woedenden Saulus voor welken gy zoo bevrecst zyt) is my een ultverkooren vat. Hand. 9: 15. Ziet myn Heer! deeze bedenkingen hadde ik aan Ut. aangaande het onbewysfelyke, van deeze zoo zeer aangeleegenc lhikkeu voor te ftellen , bedenkt en overdenktze, zoo gy kunt, en beziet dan ofze evenwel nog geheel onbewysfelyk bly» ven, zoo onverhoopt ja, dan /S. Verwachten wy van u. a., Niet, dat gy een of ander zwaarigheid teegen dit aangevoerde zult inbrengen; of, uit uwe thans aangenoomene denkwyzë, onderftellingen maaken, cn daaruit weer gevolgen afleiden; om langs dien weg de opgegcevene onbewysfelyklieid, deezer behandelde Hellingen te bewyzen: ook met, dat door u , een of ander der aangevoerde Texten zal uitgekipt wórden , om daaruit aan te wyzen , dat die, of misfehien , of in de daad, niet bewyzen dat geene, waartoe die zyn bygebracht geworden.. ö b- Maar «h verwachten wy dan van udit, dat UE. ons zeer klaar; en overrceclende toond; dat, wanneer de aangevoerde Texten zoo verklaard , of uitgelegd worden , datze niet fpreeken , van een zondigen in Adam: niet van eene ver*' docmmeiykheid der kinders van de geboorte af, met van een geheele verdorvenheid der natuur des Menfchen door Adams val: en niet van eene ganiche onbekwaamheid tot het goede te denken te fpreeken of te doen: niet dat God door zyne Genade den Mensch tot het goede moet bewerken : niet dat die bewerking niet kan teerengeftaan worden: en niet dat die bewerking alleen $ bcurte valt, aan hun welke God door een eeuwig ,  X W X «vi  X Ho X „ re fchepzelen verdringen , den ernst in de bc„ oeft'ening van goede werken verzwakken, en „ dus voor de betrachting van waare deugd'niet „ dan naadeelig weezen kunnen ," en ziet hoe wonderlyk en teegenftrydig; van dat zelfde oogenMik af aan, dat hy die deugd verdrukkende hellingen aanneemd, word hy zelve zeer deugdzaam verlaat zyne ongebondenheeden waaraan hytevooren zoo fterk verbonden was , en zyn zeedelyk caracter word van die tyd af aan (zooveel ik weet) zeer geroemd. p. Niet minder vreemd en wonderlyk is uw gezegde, te weeten, dat hy die niet weinig geyaarlyke grondftelling, met die, voor de waare deugd zoo onvermydelyk noodzaaklyk nadeelig zynde onderftellingen, in de kerk ingedrongen heeft, want a. Is hy de eerfte geweest, die deeze ftelling en onderftellingen heeft ter baane gebracht ? *• Dan moeten de te vooren aangevoerde ichriftgetuigenislcn wecderom gw» zin , eenen onbekenden, onnatuurlyken of teegen de letter ftryiligen zin hebben : alzoo dezelve van die genoemde Hellingen zoo overvloedig, zoo klaar en duidelyk fpreeken , dat 'er niet klaarer of duidelyker van kan gefprooken worden. b. Dan moet de leere van Pelagius buiten allen gegronden tecgenfpraak, de oude beproefde, < enApostolifche leere geweest zyn,en dievau^wgustinus, eene nieuwe verzonnene leere ; is dit zoo ? dan ben ik deerlyk misleid; en , door de te vooren aangehaalde texten derll. Schrift: en, door alle onze Godsgelecrde fchryvers , en door de Kerkelyke historie Ichryvcrs (zoo veele ik 'er ooit geleczen hebbe) welke my eenpaarig verzeekeren, dat Pelagius «ene nieuwe leere leerde; 'maar AztAugustinus , tegen hem de oude leere verdcedigd heeft, dus moet volgen een van tween , of, alle onze Godgeleerden en de door my ingezienne Kerkelyke gefchied fchryvers , fpreeken Van deeze zaak verkeerd, het zy dan trouwloos teegen beeter weeten aan, enkel uit ver-  ):( 14» X verliefdheid op, en gehechtheid aan, dat teegen de natunrlyke neiging aanloopende Aagustiniaanfche ftclzel, of uit onkunde, dat geen van hun allen, de kerkelyke gefchiedcnisfen in deezen zoo kundig is dan uwe, en dat reeds in uwe jeugdige jaaren, of dat Augustinus leere niet als eene nieuw leere, is in de Kerk ingedrongen c. Zeeker gaat het althans dat AmbroRus en Monica, voor hem reeds zyne GrondlMh'ngen, ende door u genoemde onderftellingen als waarheeden geloofden , naademaal, Monica door haar vuurig bidden met traanen toonde te «relooven; en, dat haaren zoon in zig zclven onherftelbaar bedorven'was; en, dat God totdathcrftel krachtig werken moest in hem: en dit geloove deed haar dit herftel by den Heere zoeken, en vermids Ambrofius Monica vertrooste, met met dit uwen zoon zal zvn gezonde reede met altyd verwaarloozen maar dezelve dankbaar leeren hoogachten en opvolgen , en zoo op het rechte pad gebrast worden, maar al, een zoon van zoo veel traanen kan niet verlooren gaan; dat is,God zal uwe gebeeden, door zalige bewétking van uwen zoon verhooren, gelyk zy beide zyn volgende doen voor eene waare bekeeringe gehouden hebben, gelyk Ambro/ius ook getoond heett; door het Doopen van Augustinus, b. Maar heeft Augnstmus echter die grondftellingen met die onderitellingen in de Kerk ingedrongen, Ey Lieve. ' a. Wat konde dien Man dog bewoogen hebben tot het uitdenken, aanneemen en indringen deezer grondftelling en onderftellingen; alzoo 'er op zig zelve niets in dezelve is, dat daartoe kan aanleiding geeven of uitlokken ; naardien, verlaagende denkbeelden van ons zeiven te hebben, en te voeden in haaren aard, ons noodwendig onaangenaam moeten zyn ; en daarom, ( gelyk hier vooren getoond is,) geheel onnatuurlyk, dat eend onbedörvene Reede zal uitdenken, ftellen , en onderftellen, en aan anderen menfchen opdringen, ik,  ):( i42 }:( ik, en gy alle, wy zyn bedorven, geheel bedorven, daar is niets goeds in ons oï' aan ons. b. Maar myn Heer ! al had dien Man , niettcgenftaande zyne otibedorveiïe Reede, die grondftellingen eii onderllellingen zoo onnattïuilyk uitgedagt, en voor zig zeiven aangeuoomen , hoe is dan den indrang derzelve in de Kerk moogelyk geweest rt. Heeft hy die grondftelling en onderftellingen ingedrongen door geweld, door dreigementen , of door geweld van wapenen , gelyk Mahornet zyne onreine en in veele opzigten eene verdorvene naatuur kittelende Leerftellingen dus aan duizenden opgedrongen heeft ? dog hiervan hebbe ik nooit iets het minfte gehoord. I>. Of, heeft hy die ingedrongen door kracht van reedenen? is het dit geweest? ey Lieve , hoe was dit moogelyk ? hoe kan ik het begrypcn, dat de Reede, die naar uwe onderftelling of teegenwoordige denkwyzë,onbedorven is, zig teegen de natuur aan, en tot haar eigene dceliene, zulke onbewysfelyke, en tot die tyd toe geheel onbekende, gevaarlyke , cn der waare'deugd zoo zeer naadcelige grondftelling, en onderftellingen , heeft kunnen laaten wysmaaken, zoo , datze die als gegronde en nuttige en noodzaakclyke waarheeden heeft aangeuoomen, dit alles , hoe vreemd, hoe onnatuurlyk ook, moet echter volgens mve gezegdens zeekerlyk alzoo gebeurd zyn» I)e onbedorvene Reede , heeft dan als VVegwyzer en Leidsvrouw, in Augustinus tyd, in 't geheet haar ampt en pligt niet betragt, maar door dien Afrikaanfchen Bisfchop, zig deerlyk op eenen gevaarlyken cn fchaadelyken weg laaten afleiden, of immers in de aanneemers daarvan dit met onverfchillige oogen aangezien. Gaan wy nu nog eens verder uwe gezegdens in uwen brief aan de Clasfis van Rhenen en Wyk naa, dan ontmoete ik daar in nog verfcheide expresfien welke my insgelyks wonder vreemd zyn, als onder anderen, A. Ut*  X 143 X A Uw gezegde op Bladz. 10. daar ik dus Leeze'. „ Naa dat ik eene en andere expresiie, „ welke de Hervormde Kerk plcegd te gebruiken , !, om zaaken op te helderen, welke zy zelve ver, boreenheeden noemd, geruimen tyd by my zelZ ven aandagtig heb naagegaan , ben ik hoe Lanaer hoe meer' door de kracht der Reede over" reed geworden, hoe dwaas en fchaadelykc het " zv over de Godheid op eene zoo diepzinnige " wvs te filofofeéren, als in de Hervormde Kerk pleegd te gefchieden." Als ik dit uw gezegde vergelyk met het 4de Artikel van Uwe Memorie , dan blykt,dat dit voornaamelyk ziet, op het geene de Gereformeerde Kerk leerd, aangaande de Generatie en Spiratie, dat is (zoo als het door u naader verklaard word, ) de Geboorte des Zoons van den Vader, en de Uitgang des Geestes, by wyze van Geblaas. Deeze uwe gezegdens, K Zyn my vry vreemd, wanneer ik indenk , dat UE. der Gereformeerden Grondftelling teegenfpreekende Bladz. 9,10 in uwen brief zegel, „ t is my genoeg U Wel Eerw. met een enkel woord " te zeogen, dat ik voor mv hieromtrent van an" dere gedachten ben,tervvyl ik geloof,dat (hoe" wel de Christelyke Godsdienst veele dingen " leerd, welke de Reede te booven gaan, en wel" ke echter de Christenen gelooven moeten, naa'* dienze met onze Reede, die zy te boovengaan , ten hoogften overeenkoomen , de Reede " eene zeekere Leidsvrouwe is, welke wy wel " deegelyk in alles raadpleegen moeten, en dat ' een blind geloove den allerhoogften 111 het eengeval zoo weinig als in 't ander behaagelyk „ zvn kan, wordende Hy alleenlyk gediend door , eénen reedelyken Godsdienst." In dit gezegde zien ik, dat de Reede, door UE. word gehouden voor eéne zeekere Leidsvrouwe, welkers raad men moet inneemen in alles , en geeft het Bladz. 9. , op als een fchaadelyk gevoelen , „ wanneer men, misleid ( dus kan die zeekere Leidsvrouw nus" leid worden) door eeuige kwaalyk begreepene " Schril-  X 144 ):( Schriftuur-plaatzen , (gelyk UE. geliefd te „ zeggen ) de Reede in veele opzigten" willen ver,, zaakt hebben." Deeze tweeërly gezegdens wel overeen .te brengen , neeme ik niet aan; want ik zie 'er geene kans toe; maar datze zeer veel van eikanderen verichillen, is, dunkt my band - tastelvk; zoo in opzigt van uwe ,eigene denkwys, als'in het beoordeelsn van de leere der Gereformeerden, want *. ia opzigt tot- uwe eigene denkwys zie ik dat de Reede doqr UE. hier ge fteld word tot eene in alles nad te pleegene zeekere Leidsvrouwe, en in die betrekking wordze door u ook zeer fterk en in volle kragt gebruikt, wanneer door UE. uit dezelve (Reede naamelyk, anders kan ik het niet begrypenj bladz. 12 word algeleid; dat de lecre, en aangaande het gezondigd hebben in Adam ? de verdocmelykheid der kinders; de geheele, verdorvenheid der natuur: de noodzaaklykheid cn onwecrftaanbaarheid der genade bewerking, omtrent byzondere, daar toe uitverkoorene Pcrfooncn ; onzen algemeencn Vader in de Ileemclcn zeer weinig eére aan doed, en derhalven Hem grootelyks onteerd zoo diepzinnig filolopheerd gy daar, over de Godheid, en het hoogc beleid haarer aanbiddelyke en ondoorgrondelyke beftuurende voorzienigheid • teegen, de uitdrukkelyke Letter van het Goddelyke getuigemslc in zyn woord aan : cn hier word die zelfde zekére Leidsvrouw, op eenmaal, door UE. ten ccnemaal van haar ampt ontzet; en het raadpleegen met haar, verklaard voor diraas en fchaceie/yk, uit zorge dat wy te weinig weeten, aangaande het Goddelyke weezen, voor waar eene grootc verandering! p. In opzicht tot uwe beoordeeling van de leere der Gereformeerden, is hier meedc geen klein verfchil, want Bladz. 9. zegd UE. dat der Gereformeerden grondftelling is,- „ de Reede kan niet „ gehouden worden voor een Leidsvrouw cn weeft wyzer in zaaken van Godsdienst, om datze be„ dorven is, en daarom in veele opzigten moet „ ver-  X '45 X verzaakt worden, " dit verklaard gy daar voor Vchaadehk en voor allergevaarlykts; en hier befchuldigd UE. de Gereformeerden dat ze van de Reede veels te veel gebruik maaken, en door dezelve al te diepzinnig van de Godheid filototeeren, en dit word door UE. hier genoemd dwaas en fchaadelyk; wat nu van dit groot verwisfelende verfchil de Reede is; daar over wil ik geen oordeel -vellen: dit wensche ik intusfehen met myne ganfche ziele, dat het zynen grond met mag hebben in het geene den uitfehryver en uitgeever van uwe Memorie zegd, te weeten, te zorgen, wanneer hy eene Reflectie op die Memorie maakt te weeten daarover dat UE. in de drie eerfte Artikelen zoo Cavillairement, voor uw gevoelen uitkoomt, maar in teegèndeel by het vierde Artikel zoo omzigtig zyt te werk gegaan, zig dus uitlaat. Ik zorge dat by het, in 't gem. vierde Am\\ kei opgegeevene, de groote adder in het gras „ fchuld." . . 3. Uit dezelve zoude men kunnen , ja fclner moeten opmaaken dat het weezenlyke van 't verfchil , omtrent het gebruik der Reede, in de ftukken van Godsdienst, tusfchen UE. en de Gereformeerden op verre naa zoo groot niet is, als het in den eerften opflag wel fchynd: fchoon het in de daad zeer groot is, ik herzegge, «. In den eerften opflag fchynd het, als ot de Gereformeerde Kerk de Reede, onbepaald m alle (tukken van Godsdienst uitfluit, en dat dezel-, ve door UE. in teegèndeel in alles onbepaald , wierd gehouden voor een wegwyzer en Leidsvrouw in den Godsdienst, en dat die twee Hellingen dus zoo verre van den anderen verwyderd zyn als het oosten van het westen. Maar uit deeze uwe gezegdens blykt dat men dit uitfluiten ofte het houden der Reede als eene Leidsvrouw en Wegwyzer in zaaken van Godsdienst, van weerskanten met bepaalinge verdaan moet. Want, de Gereformeerde Kerk, fluit de Reede niet geheel uit, ze filoiofeerd over de verborgenheeden, ze filofofeerd er K door  X 146 X door de Reede zelfs al te diepzinnig over en door UE. vvordze óok niet voor een onbepaalde Wegwyzer en Leidsvrouw gehouden, want UE. erkend, „ de Christelyke Godsdienst leerd veele „ dingen, welke de Reede te booven gaan , "en wild ook even daarom, dat men daarover niet zal filofofeéren, althans niet zoo diepzinnig, dus is men 't dan weederzyds volkoomcn eens, naamelyk in dit ftuk, „ de Reede moet in zaaken „ van Godsdienst, met bepaalinge geraadpleegd „ en zoo gebruikt worden ," is dit zoo, dan is het zeeker vry vreemd, dat uwe reedeneeringen daaromtrent van dien aart zyn , datze vry gefchikt zyn, om den Gereformeerden Godsdienst over het algemeen te doen voorkoomen, als eenen reedcnloozen dienst; rustende flegts op een deel onbewysfelyke onderftellingen, ingevoerd door eene aangenoomene gevaarlyke grondftelling, &. Echter is en blyft dit verfchil in de daad of zaak zeer groot; want UE. doed de Reede fpreeken, gebieden en Leiden, daar, alwaar de Gereformeerde Kerk die oordeeld te moeten zwygen, althans dat men daar (om haare kortzigtigheid of verdorvenheid) naar haare ftemme niet luisteren moet; zoo, dat men haare leiding volgen zouw: UE. laat of doed de Reede fpreeken teegen het woord der waarheid, en wild het woord aan de uitfpraak der Reede onderwerpen : zoo, dat het Woord , daar naa moet uitgelegd worden , en wel op zulk eene wyze, dat de woorden , of, geen zin behouden, of, eenen onbekenden, of eenen teegengefletden zin aanneemen moeten; ten einde, waarheeden, welke byna op elk Bybel blad voorkoomen: zouden zyn, onbewysfely'ke onderftellingen , gelyk uit het hier vooren aangevoerde gebleeken, en zoo ik meene genoeg beweezen is. Wy in teegèndeel, laaten de Reede fpreeken voor of tot bevestiging van het Woord; toonende alleen, door-de Reede, dat die duidelyke gezegdens en Hellingen in Gods Woord voorkoomende, altyd, en ever al, of moogelyk, ofnoodzaakelyk, en ree-  x 14? )-c rtedelyk, en zoo onfaalbaar waar M?Jf$Ét alleen aan de Reede niet toe dat die de ftoutig heid zoude gebruiken, van bet ongare Waat te ontkennen om , of van weegen het onbegrype- lykCA.fHieruit word het dan ook vry vreemd: (naamelyk indien dat: Ik zorge, van den uitlcnyver en uitgeever uwer Memorie ongegrond is hoe door u kan gezegd worden, dat het geene in de Gereformeerde Kerk geleerd word, aangaanae de Generatie of geboorte des Zoons, van den Vader; en den uitgang des Geestes, yan den Vader en van den Zoon , by wyze van geblaas; g, ««j" dwaas, en fchaadelyk filofopheeren. Myn fleer! is dat dwaas, fchaadelyk en te diepziunig gefüofofeerd? wanneer men op het aUercluicie lykst verueemd, dat den eenen en waaren God in zyn Woord, (teegen het veelgodendom zoo yvefig waakende) dikwils, op de duidelykfte wyze in't meedergetal van zig zelve fpreekt, Gen. vm c 22. enz. en wel onderfcheiden als een ander een ander, en een ander Pf. 45=8. Joh. 5- daar is een ander die van My getuigd enz. Joh. W ™'' ' Hv zal u eenen anderen Trooster geeven, enz. en dan daar benceyens met zoo veele woorden^ verklaard , een en drie te zyn, X Joh. ffi Jf naarder verftand van zaaken leerd dat den eenen is en genoemd word Vader, den anderen Zoon en den derden Heiligen Geest: verder dat dien Zoon is des Vaders eigen Zoon, Rom. 8: M. Gegene reerden Zoon Pf. a: 7- Eeniggebooren Zoon. g. i: iS. dat den Vader is des Zoons Vader, Toh « 18. en ons dan al verder daarby verze.terd dat aan het rechte geloove yan dit Zoontchap het eeuwige zalige leeve hangd, en dat WL, int einde, om zulks te gelooven den ganfehen Bybel, althans het geheele Euangelium van .Jphan hes is hefchreeven Joh. 20: 31. als nu God zelve , van zulke zaaken , van zoodaaiiigcn oneind, en aanbelang; zoo klaar, zoo overvloedig en duidelyk fpreekt, dan hervraage ik nogmaals, is het^an  X »48 X dwaas en fchaadelyk myn Heer!' wanneer de Rcede zelfs, ;ons leerd , dat den waaragtigen God byzonder in zaaken van dit oneindig gewicht' tot ons met anders kan fpreeken, aan met woorden welke eenen klaarei;, en natuurlyken zin hebbenge.chikt, ».vf,;om ons valfche, maar dl. om ons waare denkbeelden van zaaken in te boezemen • dat .men dit eerbiedig geloovende, f om dat het den onfaa baaren God .getuigd,) uit Ketenen dahtoond, , dat alles, wat menlchelyk, en onvolmaakt h uit onze denkbeelden, 'aangaande die geboorte van Gods Zoon , moet geweerd worden , en dat over zulks die Generatic beftaat. «. In eene Meededeeling, van het zelve God. lyke weezen door den Vader aan den Zoon. a. EeireMeededeellng, om dat de woorden . Gegenereerd Vi. 2: 7. gelooven Spr. 8: 24, uitingen Micba 5:■ 1. ^«r« Job. 5: 26. Jffch%zei zyner Heerlykheid, uitgedrukt Beeld enz. Hcbr 1:3. woorden zyn, welke, of of immers bcteekennfe hebben; het eerlte cn het tweede ^W, hun de Reede te gelooven; die beteekenisle moet dan weederom , of onndtuurM of natuurlyk zyn; het eerfte zegd de Reede, 'kan yooral 111 een zaak van dit oneindig aanbelang niet het tweede moet derhalven al waar zyn ; maar is dit waar, dan weet de Gereformeerde Kerk tot . nog toe geen gepaster woord dan dat van Medeaeejtng. b. Eene Mededeelihg van het zelve weezen, want heeft er plaats een mededeeling, dan leerd my de Reede, dat dit dan is en zyn moet, of, hetzelve weezen of een ander: een ander weezen zegd de Reede kan het-met geene moogelykheid zvn /want het Goddelyke Weezen r3 noodzaakelvk hoogst volmaakt tot welke hoogfle volmaaktheid ook behoord eene volltrcfcte eenvoudigheid en ondeelbaarleid; derhalven is het eene mededeelimr vm het zelve wcezen Even zoo leerd my pok het onfaalbaar Goddelyk getuigenis, dat met zoo veele woorden zegel, cTaai1 is een God. JJeut. 6: 4. enz. Ik cn de Vader  X 149 X Vader zvn «», Joh. Io: "°- S***»*» ftemt v,et de Reede volmaakt in, met het. Goddelyke getuige? nis in zyn woord, en bevestigd hetzelve _ ƒ3. Dat dezelve onder andere deeze eigenjc/iap- peH Datze is, volftrekt de Reede leerd: dat alles behoord, of, tot den tyd ot, tot de Eeuwigheid:, een zegd de Reede is, er niet, tot den tyd zegd de Reede kan die Gene-, ratie met geene moogelykheid behooren om dat dart Gods Zoon, geen God , maar flegts een blood. fchepzel zoude zyn niet de ecmggeboorene, met gegenereerd, maar flegts gefchapen , en ,alzoo niet Gods eenigen en eigenen Zoon, maar flegts Gods Zoon in gelykbeid en gemeenfehap met andere: derhalven om dat 'er geen derde is, zoo «s Hy Gegenereerd van Eeuwigheid, en dat wel inden ebenlyken en flerkftcu zin, zoo Eeu wig a s God Eeuwig is, zonder begin, zonder tydvervolg, en zonde? Einde, want zegd de Reede het is eene Goddelyke Generatie; eene Generatie die tot de Godheid b-hoord, en uit dien hootde alle denkbeelden van onvolmaaktheid; als van eerder k lauter, en zoo ook van de minfte verandering uitfluit, en in de hoogst volmaakte noodzaakelyke Godheid , geen plaats kan hebben, en door deeze Generatie m de zelve niet kan veroorzaakt zyn , om en van weegen de volftrekte Eeuwigheid van dezelve, zoo gaat ' ons in deezen, de door den Geest der waarheid jno-egeeve Heilige Schrift voor Pf. .2: 7. Spr. &. Mal. 3: 6. en zoo bevestigd de Reede weer de Heilige Schrift, neemd Gods getuigenisfe aan, en verzeegeld dat het waarachtig is vergelykt Joh. 33,^ j8 waaragtiFi en eigenlykindien zin naamelyk, dat 'er in God, in betrekking van den eerften Perzoon den Vader tot den tweeden den zoon in de daad. Eigenlyk (op eene vooralle eindige verftanden onbegrvpclykc wyze) zoo iets plaats heeft, dat door de fpreekwyz-en , Gegenereerd, gebooren uitgangen, het geeven van t goddely*-  ):( 150 ):( keteeve in zig zelve enz. best word uitgedrukt, en te kennen gegeeven, zonder dat ooit een eenig Gereformeerde ( zoo veel ik weet ) ondernoomen heeft, dit naader te verklaaren, veel min om het Hoe daarvan uit te leggen : zig hier vergenoegende met het klaare en ontwyffelbaare zeekere van Gods getuigenisfe , en daarin berustende, hangt de Reede 'er het Zeegel aan; als weetende, deels, dat den Waarachtigen nooit iets anders dan waarheid kan openbaaren: deels, dat het voor de eindige en gefchapene Reede, niet anders dan reedelyk is, dat geene, als waarheid aan te neemen, dat haar, ook booven haare eindige vatbaarheid, door de oneindigen ongefchape Reede klaar geopenbaard is. c. Datze is Natuurlyk, dat is, deeze Generatie behoord tot de Natuure Gods; zoo , dat dezelve in de2V«/««rvandePerfoonaaliteit des Vaders cn des Zoons gegrond is; cn in geenen deele , het voorwerp is, van de bepaalinge van Gods Wil of huishoudclyke fchikking, welke dus of konde zyn. Om dat de Reede, van die Generatieblyft afweeren, alle denkbeelden yan onvolmaaktheid, afhanglykheid, tyd-vervolg, veranderlykheid en zoo voort, en, om dat daar door wederom bevestigd worden die Schriftgetuigenisfcn welke fpreeken Van eigen Vader Joh. 5; 18. en van eigen Zoon Rom. S: 32. d. En datze is volftrekt Noodzaakelyk; dat is te zeggen, dat zoo volftrekt onmoogelyk het is dat God zoude kunnen geen God zyn, dat het even zoo volftrekt onmoogelyk is; dat de Zoön zoude kunnen geen Zoon zyn, derhalven , dat zoo noodzaakelyk als het is, dat tot het denkbeeld van God, behoord zyn daadelyk aanweezen, zoo noodzaakelyk het ook is , dat de Zoon , Zoon is • alwaare 'er nooit iets door God buiten Hem aanweezig geworden; dat hier aan nog iets geeven of van neemen kan. Dit Leid de Reede te regt af uit het voorige; want, behoord deeze Generatie tot Gods Natuur gelykze behoord, en behoord tot  X '5' X r nt de Goddelvke Natuur en derzelver volmaakt- weezen -elyk van zelve klaar is; dan behoord die 'tmtrent den ft*»* des Heiligen Geestes by maniere van Geblaas zoude men ook ecven zoo kuTen voortgaan, dog het aangevoerde zal my ns W^^j^ «in aangdeegene ^ t£ vraagen. ^ Dwaasheid, fteekt 'er dog in deeze Reedeneeving, of zoo gy het noemen wild, filofofeering? ik betuige 'er geene de minfte dwaasheid ^ £ word dat het'door God ingegeevene en geopenKdè woord, - ons door verftaanba., re woorden, waare zaaken Leerd, ™ ™£ 'er vatbaar voor zyn, en zoo behelzen deeze ree denSin "en in teegèndeel een zeer doorüaand be^ vau eene nederige onderwerping aan en eene bereidvaardige inttemming met het door God gefchreeven^ ^ w*^w>, te OTWr*W««r«?ook dit kan ik 'er metJa out, dekken alzoo men het onvcrklaarbaare Hoe, niet intreed' maar zig in deeze reedeneenngen alleen £ aald' Tot het "aftrekken van dat alles dat mtU ïeW^ktheid zoude aanduiden; en .om rent net volmaakte, alleen tot dat geene het weIke onder het bereik van eene Godvruchtige ce bi ** oc, fchoon eindige bevattinge valt, is er dus dan geene ^aasM^ - de Sckaacfelykheid die 'er * 1C§d °re^rd^S^door ï^m* ik meene neen, in teegèndeel, men toont-er-dooe dat de woorden daaromtrent eenen zin hebben e« m\ eenen natuurlyken zin, gelclukt om ot» {v 4 "v  x m x iets zaakelyks al hoewel onbegrypelyk te leeren. Word 'er God en zyne volmaaktheeden door te kort gedaan) ik meene neen, alzoo er door geleerd word, dat al wat onvolmaakt is, uit deeze Goddelyke Generatie geweerd word. c. Word 'er de Godheid van den Zoon ooic door ondertnynd ofte kort gedaan ? Ik meene dat in teegèndeel dezelve daardoor op het krachtigite word bevestigd en gehandhaafd, ja zoodaanig; dat ik buiten die Eeuwige, Waaraniee Watuurlyke, en Noodzaakelyke Genereerende Meededeelmg van dat zelfde Goddelyke Weezen, van den Vader aan den Zoon; des Zoons waare Godheid met zoude kunnen gelooven, alzoo ik, nog aan de eene zVde drie Goden kan erkennen • nog aan de andere zyde in drie blooteNaamen kan berusten welk onaanneemelyke, echter een van beide zoude moeten waar zyn , buiten deeze Godöelyke Genereerende Meededeeling van 't zelve Ooddelyk weezen aan den Zoon en H. Geest. d. Word 'er dan ook der Menfchen waan ■wysheid door opgewekt en gekoesterd? ik meene in teegèndeel, dat het juist deeze Leere in de Gereformeerde Kerk is, welke den Mensch in kracht en naadruk doed erkennen , ik ben van gisteren en van heeden, ik weete niets, of immers het zyn maar kleme ftukskens der zaaken dewelke ik van den onzien yken weete. Hv bezit in de daad een ontoegangelyk licht i Tim. 6:16 ik eerbiedige, ik aanbidde het onbegrypelyke. t , ,0f' docd het naadeel aan de beoefeningder Godzaligheid? aan het gehore in den Zoon* aan het vertrouwen op Hem? en aan het onbepaalde onderwerpen aan Hem? ook dit meene ik met •en volitrekt te moeten beantwoorden. Ta ik verklaare in teegèndeel, dat deeze Leere der Gereformeerden aangaande dit Zoonfchap, juist, de eemge de weezenlyke en volkoomen toereikende grond is, buiten welken ik voor my, Hem, inden geloove niet zoude durven aanneemen nog op Hem Vertrouwen, of my zei ven on bepaald met 'alle myne 'be-  X '53 X belan*ens voor den tyd en voor de Eeuwigheid aam Hem overgeven en toebetrouwen en teevens in Mt^Zlitm onderwerpen. Maar, bezit Hy door eene Goddelyke en tot deszelfs natuur behoorenTGeneTJ, dat zelfde Goddelyke weezen; en word Hy my als zoodaanig een, teevens m het voo d der waarheid, voorgelfeld en aangebootei, S eenen plaats-vervangenden en m alles voldaan „ebTendeLge en Middelaar, dan, ja dar..worde k in myne ziele ten vollen overreed, dat zyne kirggerechtigheid, oneindig waardig, en zoo ten vollen toereikende voldoende is, dan is Hy het miste en °-epaste voorwerp van myn Gelooye, dan Eet 'er S zyne zyde niet de minfte b^nkmg of zwaarighe d over, om my met alle myne bcStgehs telkens voor den tyd en voor de Eeuw gheid, aan Hem te onderwerpen over te geeven, en toe te vertrouwen, als zeeker weetende dat Gods g'etüigéiiisfë waarachtig is, dat Hy yan zy nen zoon getuigd: naamelyk dat het Eeuwige Leeven, het welk Hy geeft, aan de aanneemers van dit getuigenis, is in den zoon, zoodaanig, dat d e,welke den'zoone heeft,ook het keven heet foh. r:10—12. en dan, en daarom, durvc:ik Hem Eeren, met die zelfde Eere, met welke. den Vader moet geëerd worden, Joh. 5. 23. uernai ven is en blyft het my geheel onbevatte ydc hoe de Leere der Gereformeerde Kerk, in dit ftuk, door UE. kan genaamd worden Dwaas, en ischaaten zvT dat het meergemelde, tk zorge, van dien HeVr te Wyk by Duurftede, grond heeft. (*) B Bt> (*) UE neeme het niet kwaalyk , dat ik zegge dat dit( zelve Ik by my plaats heeft byzonder se¬ dert het inzien van uwen Brief cv* het Wz*ch der fde. Want indien de Reede luiken trap van gezag toekoom als UE fteld, dan dunkt my, dat zoo er dan een mis of zaak i in de Waarheids Leere daar de Reede met by kan dat'bet dit ftuk de G"^tTs  X 154 X B. Bepaalen wy ons nu ook nog tot het een en ander van uwe gezegdens in 't vervolg dan vinden wy dezelve meede al even vreemd f'onder anderen als wy onzen aandagt vestigen op Bladz ia en 13 daar het is. „ Ik poogde -mynen hoor„ ders lietaeryke en verdraagzaame gevoelens om„ trent andere Christenen in te boezemen, en „ hunnen aandagt, zoo veel ik konde, af te trek„ ken van alle onvruchtbaare gelchillen ," — vervolgens, het is dog den gemeenen hoop der „ Kalvinistitche Christenen niet genoeg de a.1" gemeene geloofs-leere te hooren voortellen, en „ de ?,n a Cn *dcn V"*** des H- Gcestes • en dat dit da» aan de eerfte beurt moet leggen, om 'er van te verkharen dat het is, niet boot», maar teegen de Reede , en alzoo meede behoord tot de, uit het woord der waarheid tnbewysfelyke onderftellingen. Is dit 200, dan is het zeeker vreemd, dat UE in uwen brief voor dit ftuk niet uitkoomt, en in plaats van het zelve te ontkennen; de Gereformeerde Kerk flegts befchuldigd van daaromtrent te Diepzinnig te Philofcpheeren, en dat dan door u voor dwaas en fchaadelyk gehouden word, wat nu hiervan de reede zy da* In d" ftuk zoo achter houdende zyt, daar Gy voor uw gevoelen in andere ftukken zoo vrymoedig zyt mi gekoomen zal UE. zelve best bekend zyn m J"ly^e bekommering in deezen te verre, geloofd UE. de Genereerende meededeeïmg van het zelve Goddelyke weezen. Door den eerften der Goddelyke Perfoonen aan den tweeden , of wild gy licver, geloofd gy drie waarachtige onderfcheidene Goddelyke Perfoonen ln t eene Goddelyke Weezen, en moogen wy dit weeten, dan zulr UE. met alleen my, maar ook honderden met my van eene groote bekommernisfe ontheffen en grootelyks verblyden, uitneemende zult UE. daardoor verblyden, alle welke gelooven, dat, om dit te gelooven het geheele Euangehum van Johannes ba- Goddelyk Zoonfchap, hem niet als eenen aan de Goddelyke Gerechtigheid voldaan hebbenden borge zouden «urven ftellen tot hunnen vertrouwelyken toevlucht  M 155 X de werkzaamc leeringen van Jefus Ileemelfchen !', Godsdienst te hooren aanklemmen: maar men wil fchier by alle geleegenheeden het. karacte! ristieke van Kalvin's ftelzel, ja zelfs de verfchillende begrippen, waarover de Cliistencn zig helaas van elkandcren gefcheiden hebben l " van den Predikftoel hooren voordraagen;" — en een weinig verder, „ ik heb ondervonden, hoe moeijelyk derhalven, ja hoe onmoogelyk " het is voor eenen Leeraar, die begrypt, wat " eigenlyk het Christendom zy, - zyn ampt itt Confcientie waar te neemen onder zulke Chris! tenen," en Bladz. 14 maar hoe ongelyk meer " nut konden de dienaars van 't Euangelie aan " hunne Gemeenten toebrengen, indien zy het , voorbeeld van Gods Grooten Afgezant, en van ■ de Apostels meer' volgden, welke in alle hunne onderwyzingen dat alleen als Godsdienst " deeden voorkoomen, wat welgezinde en regtfchapene menfchen maakt, en de hersfenen der ! hoorders nimmer met hoogvliegende en neeteho-e verfchillrnkken warm maakten ! al verder op die zelve Bladz. gaat UE. dus voort.',, Hoe o-lausrvk ondertusfehen zou de gedaante der gc" hcele Christelyke Kerk zyn, wanneer men het onderwys meer' inrigte, om de menfchen de waare Christelyke deugd behoorlyk te leeren kennen en beoëffenen , wanneer men alle zulke Leerino-en, welke de denkbeelden der onemdi" ^e Liefde van de Algoedheid omtrent haare Schepzelen verdringen, en den ernst in de be" oeffening van goede werken verzwakken, kon " vergeeten, en de menfchen. reedelyker ïndruk" zeis van den waaren Godsdienst over 't alge" meen tragte in te boezemen!" uit deeze uwe gezegdens blvkt zeer klaar. Dat ÜE. van gevoelen zyt. «. Dat het de Gereformeerde Kerk ontbreekt aan bchoorlyke Liefdenke en verdraagzaame gevoelens omtrent andere Christenen, en datze m teegèndeel te veel op hebben met de zoo-genaamde ■- P paf-  X »56 ):C party-keren, en dat hunne hersfenen daar meede worden warm gemaakt; dus is dan de Gereformeerde Kerk, in de Liefde omtrent andere Christenen te koud; maar omtrent de zoogenaamde party-leeren te heet, en daar door vervreemd van behoorlyke verdraagzaame gevoelens, en waarin zv dan ook toonen, ten grooten deele afgeweeken te zyn van het voorbeeld, van Gods Grooten Afgezant , en yan de Apostels, waardoor dan het beoeftenen der waare Christelyke deugd niet behoorlyk geleerd, maar den ernst in de beoeffenin°- der goede werken verzwakt word. ö a. In 't gemeen merke ik hier op aan, dat, al hoewel jk geloove, dat 'er ten aanzien van de Uefde, de verdraagzaamheid, en de party-zugt hy veelen in de Gereformeerde Kerk, waarlvk een groote verkeerdheid plaats heeft, ('er ontbreeken dog geen menfchen, die, fchoon naar uwe denkwyzë begiftigd met eene gezonde Reede, en met eene ziele, die nooit van God om Adams zonde geftraft is, met een bedorven beginzel, echter ontbloot van Liefde, fmaadelyk en liefdeloos denken en ipreeken, van andere menfchen, ook betrekkelyk die, welke tot een ander kerk genoodichap behooren, en 'er alzoo gevonden worden dewelke zeer twist ziek zyn.) a. Dit echter in geenen deele kan aangevoerd worden tot naadeel van de Gereformeerde kerk ot van derzelver leerftellingen. a. Om dat 'er de zoodaanige gevonden worden m alterley gezindheeden. Ja ook niet minder tn die gezindheeden, in dewelke men gewoon is zeer breed op te geeven, en te fpreeken van ' eene algemeene liefde en verdraagzaamheid, gelyk in die menfchen meermaalen gebleeken is zoo ras zy merkten dat hunnen arm de fterkfte 'was i, aa • PmJn, die zelfde bezwaaren ook al plaats hadden m de Kerk ten tyde der Apostelen, doe het Christendom nog zoo duidelyk en eenvoudig was; dat het door UE. word aangemerkt als een der grootlte weldaaden der minfaame voorzienigheid en Gods  X L57 X Gods re^eeringe voor onze tyden, dat verttandige en deuedüevende Mannen, in verfehciden gewesten reeds meer dan eene pooging gedaan hebben om 'de Christenen daartoe weer te brengen , gelyk ik in uwen brief aan de gem. Clasfis leeze, immers dat het met de Kerk in der Apostelen tyd, reeds' zoo gefield was, is klaar als men opmerkt dat Apostel Paulus om die reede den Corintheren in zynen tyd reeds beltraffen moest, over den md, twist, en tweedragt die 'er onder hun plaats had uit hoofde dat den eenen zeide, ik ben Paulr, een ander, ik ben Apollo, een derde, ik ben Cephe, en een vierde ik ben Christi, gelyk wy dit aange- ■ teekend vinden i Cor. r: n, I*. Cap. 3: 3 > 4en al verder, datze malkanderen voor den Rechter trokken, ja zelfs /oor ongeloovige Rechters en dat zv, in plaats van ongelyk cn fchaade te lyden, te ondergaan, en lydzaam te draagen, malkanderen ohgelyk en fchaade deeden volgens i Cor. 6: i, 6__H terwyl Christus doe in dien zelfden tyd reeds door'zommigen wierd gepredikt mt nyd tn twist, Philipp i: 15- Int1ien men dit "u moer toefchrvven aan de leerftelHngen , dan hebben die in der ■ Apostelen tyd, in veele opzigten al yry flecat geweest, naademaal uit het gezegde blykt, dat er doe al veele waaren, welkers hersfenen door onvruchtbare gefchiilen (dewyle die Hechts gingen over de onderfebeidene gaaven van Leeraaren, welke alle zonder de minfte bedenkinge regtziiuug waaren) warm waaren, zult gy nu hierom ook de Leerwyze der Apostelen berispen? dit kan ik van UE niet denken, ja, ik weet zeeker dat Gy dit niet doen zult, want UE. wyst de teegenwoordige ' Leeraaren in de Gereformeerde Kerk , naar hun voorbeeld bladz. 14. gevolglyk, zoo kan dan dit ook niet tot naadeel van de Gereformeerden Leerwyze aangevoerd worden. b, Maar waare dit gebrek van liefdeen van rene verdraagzaamheid, en die twist - zieke gefteldhcid van zo.mmige in onze Kerk te deezer tyd, selvk als reeds in der Apostelen tyd: door Ub. ö J ©pge-.  X 158 X opgevat, als een allerduidelykst cn onweerfpree^ baar bewys , yan de daadelyke aamveezighe d vart d e verdorvenheid, dewelke door UE. zoo iterk als onbemsfihk en God oneere aandoende) word teegengclprooken, dan had Gy myn's oordeels de zaak regt en mt gevat, daar, alwaar dezelve moet gevat worden. Ln h-,D°S n^rdien dit gebrek van Liefde, en van verdraagzaamheid en party zugt door UE niet Zl^VrSeUJeCZC,cn geene Moon'en, tnaar teegen de Gereformeerde Kerk in 't gemeen cn teegen haare Leere, byzonder omtrent de Paf tvleere word aangevoerd zoo neeme ik in 't byzonder de vryheid. J a, Om ten aanzien van de verdraagfaamheid te vraagen wat Gy daar door verftaat? «. Verftaat Gy er door een verdraagen der Ferjoonen, dewelke van andere begrippen, dan de Gereformeerden, in zaaken des Godsdienstes zyn ? dan Zie ik geene reedenen, om welke de Ifervorml de Kerk door UE. of door iemand anders van onbehoorlyke onverdraagzaamheid zoude moeten of ook kunnen befchuldigd worden: naademaal liet my met bekend is, dat men of, in haare leerftelzeis, of, m haare practvk over't algemeen voetflappen vind van verdrukkinge of vervolging, dit is iets, dat zy overlaat aan haare partyen, dewelke immer lust gehad hebben, zig dronken te drinken aan het bloed der heiligen; Vcrgooten als water, gelyk er geklaagd word Pf. 79: 3, ft zoo als er tot eeuwig vcrwyt en fchande vandie-*W« de Moeder der hoereryen en der grouwelen der aarde getuigd word. Openb. 17: 6, 7. „een hunne leerftelhng is dat Jefus Koningryk zoo min met uiterlyk geweld als met uiterlyk gelaat koomt vergl. i*uc, i7.-_ 20. en - dat de wapenen hunnes krygs in deezen met vleefchelyk maar geestelyk zyn 2 Cor. 10: 4. terwyle elk hunner, dewelke de leere der Gere ormeerden, niet flegts in 't hoofd, maar door genade ook 111 t Harte heeft; zyne befcheidenheid aan alle menfchen tragt openbaar te makken, door •jn*Jï  X »59 X hun in het burgerlyke, in alle oprechtheid, yriendelyk te ontmoeten, en te behandelen, gedienitig te zyn, te helpen daar het in 't vermoogen hunner hand is, ten einde zoo wel te doen aan allen , hoewel byzonder aan de Huisgenooten hunnes geloofs, naar de vermaanles Gal. 6: 10 en om zoo veel in hun is vreeden te houden met alle menfchen volgens Rom. 12: 18. b. Maar verftaat gy het verdraagen ten aanzien van allerley verfchillende leerftelzels; zoo, dat men elk in zyne byzondere begrippen; hoe zeer ook van de waarheid verwyderd, en hoe duidelyk daar teegen aanloopende; zoo moet verdraagen , dat men die zoo zeer van de waarheid verwyderde en 'er teegen aanloopende gevoelens; niet• moet aantasten, en zoo door kragt van waarheid weerleggen, maar, dat niet alleen de leennge yan Gereformeerden, Luterfchen, Remonftranten, Mennoniten, Roomsch-gezinden, Sociniaanen, enz. Maar ook, die buiten het Christendom zelve; zig onderling vreedzaamelyk moeten verdraagen , gelyk dit uwe meening fchynd te zyn, wanneer men deeze uwe woorden leest, „ ia zelfs de verfchillende begrippen , waarover de Christenen zig helaas van elkande" ren gefcheurd hebben ! wil men fchier by alle " geleegenhecden van den Predik ftoel hooren," en dit te doen word dan ook door UE. verklaard te zyn eene onchristelyke gewoonte, en was uit dien hoofde de oorzaak dat Gy u verleegen vond in 't verklaaren van den Heidelbergfchen Cathechismus gelyk ik leeze bladz. 13, meend UE.het in deezen zin dan is biliyk de vraage. 1.Waarop is die verdraagzaamheid gegrond i wie is 't die u dezelve alzoo geleerd heeft? Myn's oordeels. Ar AA. Niet , Gods Grooten Afgezant, (naar wiens voorbeeld UE. de Euangelie Dienaaren wyst,) want, deezen verklaard zeer duidelyk, ïn dit opzigt -gekoomen te zyn , niet, om vreede (en dus in dien zin geene verdraagzaamheid) op aarde te  >■( i6b )t( re geeven, maar verdeeltheid, Luc. ia: 51, en het zwadrt Matth. 10: 34. welk getuigenis. Hy als de waarmond met zyne Practyk heeft bevestigd, blykbaar als wy zien, dat Hy met naadruk beftraffende teegen gaat, het overtreeden, en krachteloos maaken van Gods Gebod door inzetMige vah Menfchen, Matth. 15: 3, 6, 9. ja dat Hv verklaard Matth. 5: 19. dat wie (hy zy dan ook dien hyzy) flegts een van de minfle van Gods gebooden zoude ontbonden hebben, ook het minfle genaamd zoude worden in het Koningryk der' Heemeleti, dat is, zeggen de kantteekenaars op die plaats,) hy zal daar niet genaamd worden-; dat is, hy zal 'er niet inkoomen volgens den uitleg van het 20 vers. BB. Ook niet de Apostelen, althans niet Paulus want die wil geene andere leere dulden dan die , welke hy geleerd had , en over een kwam met de gezonde woorden van den Heere Jefus Christus iTim. 6: 3, 4. Hy noemd (ten blyke hoe (ferk hy er teegen was,) de afwyking van de waarheid eene uitzinnigheid en betoovering, Gal. 3; 1. Hy beveeld daarom, noopens de dwaalende cn ergenisfe geevende, in de leere; dat men op dezelve moet acht neemen Rom. \6: 17. die teekenen; zig met hun niette vermengen 2 Thesff 3: 6, 14. zi° hunner te onttrekken , vers 6. en dezelve naar de eeifte en tweede vermaaning te verwerpen. Tit. 3: io. " ' CC. Nog ook niet van den Apostel Johannes, want deeze wil dat men dezelve niet zal ontvangen in huis, nog tot hem zeggen zyt gegroet, 2 joh. vers 10. onze rand-fchryvers zeggen daar op dat is, houd met hem geen broederlyke" gemeenfehap ofte naauwen omgang, welke Ap'ostolifche Les, dm Apostel zelve; volgens de Kerkelyke gefchiedenisle, ook door zyn eigen Practyk, zoude bevestigd hebben , wanneer hy zig met den Ketter Cerinthus te gelyk in de badftoove bevindende, van daar vluchte, om dat hy 'er dien Mensch vond. DD. Ook  X X DT>. Ook niet de Heilige Schriftuur jwanl Apostel Paulus getuigd dat dezelve van God is ingegeeven onder anderen ook totdat (niet onvruchtbaar, maar,) nuttige gebruik, naamelyk om té weederleggen 2 Tim. 3; 16. derhalven om dezelve te gebruiken tot eene party-leere, teegen de teegenkanters eh teegenfpréekers, ten einde den geenen , die leeren dat geene dat niet behoord geleerd te worden, daar meede den mond te floppen Tit. 1:11. en 1 Pet. 2: 15. Gevolgelyk zoo heeft dan de uitgebreidheid van deeze uwe bedoelde verdraagzaamheid haaren grond niet in de Heilige Schrift, nog in dc voordaaden van Christus , of van zyne Apostelen door UE. als voorbeelden in deezen aaiigepreezen. 2: Is het de nuttigheid, eh het voordeel,' dat uit deeze verdraagzaamheid, vloeifcn zoude, dat dezelve wettigd en zelfs aanpryst? is 't dit, Ey lieve myn Heer! welk zoude die nuttigheid zyn? AA. Zal die verdraagzaamheid gefchikt zyn , om de Menfchen alle eensgezind en op de regtè wyze met eikanderen nuttig te doen vereenigd worden i Maar hoe is dit moogelyk? alzoo elk zyne byzondere , en teegen den anderen ftrydende , begrippen behoud, en zoo zal hun harte ook noodwendig verdeeld blyven.: BB. Zal men door deezen weg gemeënzaamer, en met meerder nut tot eikanderen van God, van zynen dienst, en van zyn zaak fpreeken ? ik meene in teegèndeel dat dit juist de allergereedfte weg zoude zyn; om van God, van zynen dienst, cn van zyn zaak, niets , of immers' zoo weinig als moogelyk is , te fprecke h of zomtyds te reppen; uit eene gegronde vreeze, dat naamelyk dit fpreeken eene ftremming in die gemeen- en vreedzaame verkeeringe te weege mogt brengen , gelyk men' hiervan de overtuigende bewyzen ziet1, iri zulke onder de Godvruchtige , welke al te zeer gezet zyn op het gemeenzaajne verkeer met zulke, by welke de gefprekken L' vart'  X I6a X van God enz. : de onoangenaamfte Dlscoursfcn zyn. / 3. Of, raioet die verdraagzaamheid zooverre worden uitgeftrekt om de kwaade genteen welke uit de geduurige voorftelling der party-leere vloeijen? is het dit? billyk is dan de vraage welke zyn die kwaade gevolgen ? zegd UE. m . AA' f^Yergerd zig daar, aan, en word op de yoorftellers geemelyk, ik antwoorde:'gefclned die voorftelling gelyk die gefchieden moet; zonder verkeerden drift, en zonder haatelyke woorden; echter met naadruk, naar den aard der zaake en derzelver gewicht; en ergerd dit dan evenwel party, en word die desweegen geemelyk • dan n 1 aaa' V,ra?ge ik' of' zuIks dan aan het voorlid der waarheid, of aan de Hechte gefteldheid van dien zig ergerendenen geemelyk'wordende moet toegefchreeven worden? dewelke door deeze gemeelyk-wording, misfchien toond fterk te gevoelen, dat de waarheid niet aan zyne zyde is, en dezelve nogthans geene hulde wildoen; en even daarom boos word, gelyk lieden die haare zaak verliezen doorgaans gewoon zyn te doen. BB. Of, zou men verpligt zyn door het verzwygen der dwaalingen, en door die niet te weerleggen: dat zoogenaamde zwak in die menfchen voor te koomen ? dan is natuurlyk de verdere vraag of men dus het Geede (de naakte voorItellmg der waarheid) zoude moeten laaten overwinnen immers onderdrukken, of verdonkeren, door, ofom dat gevreesde kwaad; nademaal zulke ergernisfen behooren, niet, tot de gegeevene, maar al, tot de genoomene: en zoude om die reede, de waarheid met moogen gefprooken worden, om dat men ze niet wil hooren ? dan zyn wy myn's bedunkens zeeker wel in dien boozen tyd, van welken den Propheet fpreekt, Amos. 5: 13. u ijcc* moeten wy hier volgen het voorbeeld van Gods Grooten Afgezand, "naamelyk den Grooten God-Mensch Christus Jefus , gewis-  X fut )5( Wislelyk ja in alle manieren; Maar hoé handelde Hy in deezen ? dit kunnen wy beantwoord zien Matth* 15 daar wy vers 12 leezen kunnen. Dos kwamen zyne Discipelen tot Hem, en zeiden tot Hem , ■weet Gy [ wel] dat de Pharifeen deeze woorden hoorende ge-ergerd zyn geweest? Maar wat Was nU 'sHeilands antwoord op die vraag. Zegd Hy die ergernisfe zal ik in 't vervolg tragten voor te kooJ irien ? ik zal voortaan in myne reedenen zorgvuldig vermyden iets te melden van de Party-Leere, van het krachteloos maaken van Gods gebod door hunne inzettingen, en van het te vergeefs eeren, van God door het leeren van Leeringeri [die] gebooden vatt Menfchen [ zyn ], dit zal ik maar ftilzwygende verdraagen, en op deeze wyze zoeken te ontgaan alles , waaruit de menfchen reedenen zouden kunnen neemen tot misnoegen? neen, zeeker niets minder dan dat; hoord zyn nadrukkelyke taal vers 13,14- Maar Hy antwoordende zeide, alle plante die myn Heemelfche Fade? niet geplant heeft \ zal uitgeroeid worden. Laatze vaaren, wy moeten ons daaraan niet Hooren mdienze de waarheid niet hooren willen en indien dezelve door het verfwygen daarvan zoude naadeel lyden. 3 . BB. Zegd UE. hierop den zoeten vreede. word echter doof deezen weg elendig geftoort, dan* AA. Zoude ik UE. in bedenkinge geeven, of vreede zonder waarheid * of ftaande gehouden door verfwyglng der waarheid, eenen zoeten vreede kan zyn, ik zoude in teegèndeel oor-, deelen, dat in en onder zulk eenen vreede de bit* terheid ons zoude bitter zyn vergl. Jef. 38: 17 alzoo de waarheid door dien vreede geheel zoude verlooren gaan. . BB. Dan zouden Wy eenen vfeede zoeken en verkiezen , tot welken op de aarde te brengen , en te geeVen, den Heere Jefus uitdrukkelyk Verklaard niet gekoomen te zyn. Matthj ïo: 34» t*ue< ia: 51* CC Ën fchatteri wy langs deezen weg*' L 2 «en  )••( 164 ):( dien vreede hooger dan de. waarheid, en offeren Wy de waarheid aan dien vreede öp, dan ftellen wy achter aan, dat, 't welk door God vooraan gelteld word; en wy fcheiden dat geene, 't welk God heeft 't faamengevoegd, blvkbaar uit Zach. 8: 19, en of dan den prys op den vreede ook te hoog, en die op de waarheid te laag, zoude zyn • en of dit dan ook zoude iriflüiten eenen vreede met God; dan of die veel meer behooren zoude tot die vriendfchap der Weereld, dewelke vyandfchap Gods is, vergl. Jac. 4:4, dat geeve ik geerne over aan t onpartydige oordeel der waarheid Lievende. CC. Zegd UE. door die ohvrucfitbaare, hoogvliegende en neetelige verfchilftukken voor tè itellen worden de hersfenen der hoorders Warm gemaakt, hierop merke ik aan. AA. Indien UE. door die Warmte verItond , eenen yver en vuur des Geestes, voor God voor zyn waarheid, en voor zyn zaak, dan zoude ik u volkoomen gelyk geeven , en zeggen, ja, dit kan wel eens uit de partyCeere volgen; ik zegge meer en fterker, het moest 'er altyd uit volgen , en het volgcl er mm of meer altyd uit, wanneerze nameïyk haare regte werking doed, waarom Apostel Paulus de weederleggings Leere nuttig noemd 2 iim. 3: 16. ja, ik kan u uit eigene ervaarin"zeggen dat als ik omtrent Partyen en hunne Leere beezig ben, deeze beezigheid het juist is; die zoo dikwils ais dezelve in my de regte uitwerking heeft; zy, my niet alleen bevestigd in de waarhem der Leere van de Gereformeerde Kerk, ge yk ik reeds m 't begin van deezen Brief gezegd hebbe; maar ook daar beneevens nog wel eens ten minden zoo nu en dan in my te weeacbrenn als een middel; een diep meedelyden met de a&edwaa de, gepaard met vcrzugtïngen voor hun tot den Heere de God der Waarheid; dankzeggingentot God voor gunftigc bewaaringen in deezen t4t hier toe < gepaard mtt gebeeden, overeenkoomitig de beede van den Pfalmist Pf. 119:10. Laat  ):( io5 )=C my van uwe gebonden niet afdwaalen, van welk een, en ander, ik onder het i'chryven van deeze bedenkingen en aanmerkingen ook nog wel iets , na en dan hebbe moogen befpeuren; ( dit merkte ik. wel eens aan, als eene vergoedinge van die uurcn welke ik aan 't lchryven deezes hebbe opgeoiterd van myne betaamelyke nagt ruste,) dog deeze Warmte, word door UE. hier niet bedoeld, alzoo dezelve van u als iets naadeeligst gefteld, tot de hersfenen bepaald, en aangemerkt word als een vrucht van onvruchtbaare en neetehge gelchülen. BB. Maar verftaat gy door die warmte, derhalven eenen verkeerden drift, gaande-wording, van zoogenaamd vreemd vuur teegen partyen; dan blykt uit het by gebrachte, hoe gantsch verkeerd, dit door u hier gefteld word, in 't algemeen als ecu gevolg van het voorftellen der party-leere.. Spreekt ÜE. in tusfchen, hier ook uit éigen ondervinding, zoo dat die party-leere, te vooren zulken verkeerde warmte by u verwekte , dan. hceftze zeeker eene gantsch verkeerde, uitwerking, ö b. Ten aanzien van de Liefde, is uwe gezegde niet minder vreemd, het fchynd dog dat uwe denkwyzë hierop neederkoomt. „ De nauwe «ezetheid der Gereformeerden op hunne l.cer" Hellingen , met het voordraagen der party-leere, benaadeeld en onderdrukt de liefde omtrent an" dere Christenen, waartoe wy echter zoo zeer" verplat zvn." Ik kan uit uwen brief niet anders Zien , of dit is zaakelyk uwe denkwyzë ; maar hoe wonder vreemd luid ook dit, als men op~ meikt' rt. Dat Gods Woord de Waarheid cn de. Liefde, in een allernaauwfle verband'field' Zach.. 8- io. Hebt de waarheid en den vreede lief, en als 'ér 2 Thesf. i: io gefprooken word van een niet aanneemen van de liefde der waarheid, en Eph., a- 15 van een betrachten der waarheid in liefde, en. volgens het flot van uwe Memorieuit 2 Johvers % van- genadé — in waarheid en liefde. ó & La *>• ai&  X 166 X fc. Als men opmerkt, dat de waare liefde tot den Naasten beftaat en zig werkzaam vertoond, m eene zeekere neiging des harten tot, en in een welgevallen in zynen welvaard, en uit dien grond in eene oprechte gezindheid om deszelfs weezenlyk geluk te helpen bevoorderen, is dit in de daad de Lierde tot de Naasten ? en behoord dan tot de oeffening daarvan dat men van de dwaaling der dwaalende niet fpreekt; of, dat men hunne dwaahngep verkleind, als van geen of immers van weinig gewigt of gevolg, dan Myn Heer! ?noet ik. J i, Bekennen, met geene moogelykheid je kunnen vatten, hoe door dit verfwy°en verkleinen of ongemerkt pasfeeren van 'sNaastens dwaahngen, deszelfs weezenlyk geluk bevoorderd kan worden ; alzoo hem even hierdoor alsdan de gcleegenheid (zoo veel in ons is) benomen word, van aan zyne gevaarlyke dwaalingen ontdekt en daarvan leevendig overtuigd te worden' welke ontdekking aan imands dwaaling echter doorAposïel Jacobus word gehouden voor het grootfte nut dat immermeer den eenen mensch den anderen kan toebrengen, want het is niet minder dan eene ziele! (een reedelyk weezen! voor de eiudelooze eeuwigheid gefchapenJ ) van den dood te behouden Jac. 5:20. f'P™ is, 'er (het zy met eerbied gezegd) gebrek van deeze Liefde in God, fchoon Johannes van Hem zegd dat hy de liefde zelfs is 1 Joh. 4:8 want Hy haat het houden van de (Jus met dulden of verdraagen. & Dan hebben de Apostelen, fa wat zegge ,k dan heeft Jefus Christus weinig of niet) yan die Liefde bezeeten , alzoo Hy den dwaalendenSmets minder dan zagt behandeld, naardien Hv den zoodaamgen gelyk wy even hoorden, hetKoïiingryk ontzegd, Matth. 5:19 terwyl de Apostelen willen dat men hen niet zal dulden; dat men .er «ent op moet neemen; hen teekenen; van hup  X «6> X tfwyken; zig hunner ontrekken; ben niet in huis ontvangen, nog groeten: alle uitdrukkingen, welke voor zeeker niets minder ademen dan zulk eene uito-eftrekte algemeene verdraagzaamheid. 4. Dan moeten wy bekennen dat God zelve het gebrek deezer Liefde pryst; want zoo kezen wy Openb. 2:2. Ik weet —dat gy de kwaade niet kond verdraagen: en dat gy beproefd hebt de geene die uitgeeven dat ze Apostelen zyn, en zy "yn het niet; en hebt ze leugenaars bevonden: 5. Dan zien wy dat God van den anderen kant de oeffening van deeze Liefde ertiftig berispt. Openb. 2: 20. daar het is. Maar ik heb eenige weinige dingen teegen u, dat gy de Vrouwe Jezabel,... laat leeren, en myne dienstknechten verleiden.... _ . , 6. Ja dan verbied God de oeflening deezer Liefde duidelyk en ernfligj, Lev. 19: 17 Gy zult uwen naasten neerfielyk berispen, _ en gy zult de zonde in hem niet verdraagen ,en dit word echter hier 't faamen gevoegt met hem niet te haaien in dit zelve vers. Ziet eens Myn Heer • hoe Jtwaalyk deeze dingen t'faamen ftrooken. Ey bedenkt ook dit eens, te meer: alzoo deeze uwe ftelling. .'w • , , t. Ook lynrecht inloopt teegen de ondervinding , naademaal het zeeker is, dat niemand in de Gereformeerde Kerk; fterker gezet is op, en meer verbonden aan de Leere der Gereformeerden ; en uit dien hoofde zig minder met de Leerftelzels van anders denkende kunnen vereenigen, dan de waare Godvruchtigen in die Kerkten intusfehen is het niet minder zeeker, dat er ook niemand gevonden word; die het weezenlyk geluk van afgedwaalden, zoo zeer ter harten gaat, dan juist deeze eige Godvruchtige; blykbaar hieruit dat zy die dwaaknde; en in het verborgene; en in 't openbaare, in hunne gebeeden, voor dea Troon der genade by den Vader der Lichten ten goede gedenken; gelykze ook doen ten opzigte van uwen Perfoon; alzoo zy UE. nu ook als eeL 4 nc»  ):( 168 ):(■ &;dS1fgr?Waald Sbcfchouwen' en. als zoo. tonig den Heere voordraagen in 't verborgen, en in hunne byeenkoomften, in welke ik zelve mei ernst heb hooren en helpen bidden. „ Ach He«e „ ontfermd u over dien afgedwaalden Leeraar in „ onze kerk, brengt hem weer te recht" en/ - üelhng met een behelst, eene ingewikkelde beichuld.gmg der vroomen, van Liefde - loosheid' eene befchuldiging welke op die wyze ol hun n.mt past cn dus eene befchuldiging die z ïve mets minder dan Liefderyk is. ° " datze den algemeenen Vader in de Heemelen zeer " weinig eere aandoed, Bladz. 13, datze behelst, " menfchelyke vindingen , eigendunkelyke uitleg* éingea der Schriftuur, waar door, enkele on* " derftellingen dikwils tot het volkoofflen gezag " van uitgemaakte Goddelyke Leere verhee" ven worden , verder Bladz. 14. Leeringen welke " de denkbeelden der oneindige Liefde van de Al" goedheid omtrent haare Schepzelen verdringen:" Nog eens „ Leeringen die den ernst in de beoeffening van goede werken verzwakken," en laastïyk „ Leeringen die voor de beoeffening van waare deugd niet dan naadeelig weezen kunnen." Bladz. ia, Uitdrukkingen myn Heer! door welke zeeker de Leere der Gereformeerden in een aller naadeeligst en haastelykst licht geplaast word, en die allergefchikst zyn, niet alleen om de door UE. afgekeurde warmte der hersfenen te veroorzaaken , maar die zelfs natuurlyk aanleiding, geeven moeten, om het gemoed teegen de leere der Gereformeerden in eenen vollen gloed te doen ontvlammen; want, het zoude myn's oordeels al in kracht een koud onaandoenlyk en onverfchillig mensch, omtrent zaaken  X 17» X ken desGodsdicnsr.es moeten zyn; welke, tee°-en zulk eene Leere ( dewelke zulke gevaarlyke Grondftellingen, en eigendunkelyke onderftellingen heeft, die God onteeren, cn voor de deugd niet dan naadeelig weezen kunnen, gelyk UE. de Leere deiGereformeerden doed voorkoomen ,) niet in eenen heeten yver zoude ontftceken worden, ja my dunkt uwe uitdrukkingen duiden aan dat by UE. ook wel iets yan die warmte heeft plaats gehad en moogelyk nog heeft. /3. En daarUE. zoo zeer fchynd gezet te zyn op de oefening der liefde, en die op,het uitgebreidfte wild geoeliend hebben, daar dunkt my dat den inhoud van uwen brief op veele plaatzen, ten uwen opzigte omtrent andere weinig Liefde ademd, ten mïuften met betrekking tot de Gereformeerden daartoe geeve ik UE. in bedenking. a. Of het Liefde ademd ? als Gy zulke hooggaande zwaare en naadeelige dingen, gelyk nu meermaalen vermeld zyn, van der Gereformeerden leere zegt? en dat zoo ftellig, offchoon 'er nu en dan nog wel eens bykoomt, myn's oordeels ? b. Ademd het liefde? als UE. de Gereformeerden noemt Kalvinisten en Kalviniftifche Christenen ? het is waar, en ik bekenne het, UE. zegd dat de Hervormden zig geeme Kalvinisten noemen, Maar myn Heer! neemd het my niet ten kwaaden, dat ik zegge, dit niet alleen niet te weeten , maar ook daarby, dat ik dit in geenen deele geloove; want fchoon de Hervormden, zig Kalvin niet behoeven te fchaamen, zoo meene ik eebter dat men hun geenen dienst doed, met hen naar menfchen met menfchelyke naamen te benoemen; alzoo zy van oordeel zyn, dat, nog de naarvolging van Kalvin's Leerwyze, nog die van den Afrikaanfehen Bisfchop, of van imand anders , maar alleen Gods onfaalbaar Woord den Grond en Reegel is; naar welke hunne leere en wyze van die (van voorige van tyd tot tyd ingefloopenen en ingekroopene dwaalingen gezuiverd,) Hervormd is, endaarom met den naam Kalvinisten, zoo min gediend is,  X "73 X ïs dan dat uwe had kunnen goedvinden de Gereformeerden te noemen Augustiniaanen, welke naam naar uwe gezegdens , hun dan ook veel natuurlyker zoude toekoomen; te minder kunnen zy op dien naam o-ezet zyn, om dat men den naam Kalvinisten aan de Gereformeerden zelden of nooit anders geëigend vind, dan van Party in eenen haatelyken zin, byzonder van de Roomschgezinden. c, Ademd het ook Liefde? als UE. de gemeene Gereformeerde Christenen noemd met dien zeer verre verlaagenden Naam, den genieenen hoop der Kalvinistifche Christenen. Wie had immer zulks kunnen of moogen verwachten uit de penne van eenen Man, dewelke zoo zeer voor de liefde fchynd te zyn, en die volgens bladz. 14. zoo fterk ea yverig wenscht, dat den heeten yver van zommige Christenen verftandiglyk gemaatigd, en de breederhke Liefde algemeener mogte worden op aarde , vart wien men derhalven ook billyk niet anders , dan za* H hebben j tot een ft uk.  K 3 ):C b O PIA iTo^e Memorie door P A U L Ü S van (IE MEll T, V. D. M aan de Kerkenraad der Hervormde Gemeente te Wyk by Duiirrtedé overhandigt den i Juny 1784. Eerwaardige Hoeren, zeer Gewenschte Broeders! ewyl ik in gevolge uwer Refolutie zou gehoord worden, over de Artikelen van befwaar, welke ik heb teegen de aangenoimen leer der publike Kerk, zoo heb ik raadfaam geoordeelt, dezelve Schrivte]yk met weinige, ouder de oogen van de Eerw. Lrocderfchap te brengen. , 1. Allereerst, dan heb ik my zeedert een gerui- : men tyd bezwaard gevonden over de leer dertleerfchende Kerk, raakeijd* de Praedestinatie, zoo als deeze leer in de Nederlandfche geloolsbeleidenisfe Art. Ni6. en in de Dordrechtfe bekende Synodus is vastgelteld, — öyn gevoelen op dit ltuk , koomt hierop needer: met dat God van Eeuwigheid , zommige menfchen , zonder eenig-reguard ■ op hunne vrywillige zcedelyke bedryven ,,.-zou gefchikt hebben tot zaligheid, en andere tot verdoe- v mendij aan welke eerfte hy , ingevolge van zyn Eeuwig belluit, alle die genaadenin der tydgeevt, welke V.y behoeven om zalig te worden * tervvyl hv aan de laatfle de genade tot zaligheid weigert, gelyk de publike Kerk duezer landen deukt, maar dit is 'er van de zaak, na myne denkwys, , God heeft van Eeuwigheid beflooten 4 alle men' 1'chen tot zaligheid te brengen welke getrouwlylc gebruik zoude köomen te maaken van die mid„ delen, welke liy na zyne oneindige regtvaardig„ heid, en meuschlievde aan eik volk, eti menfchen f hoewel in een zeer onderfcheide maat4 H echter fufficient tot Eeuwig geluk ) in den tyt ti aeeven wilde, tervvyl hy teeveus belloon., qtp , 35 d A a i, d«  ):( 5 ):( Dat dndelyk het geloof anders niet is dan een aanneemen van de Christelyke Godsdienst, dat is een regeling van onzen wandel na de beveelen va-i Jefus Christus: door hem aan ons in 't Euangelie bekend gemaakt, rustende op de reedelyke overtuiging , dat Jezus waarlyk Gods zoon , de Meslias is, en dat het geen hy ons, aangaande God en Goddelyke zaaken leerde, volkoomen zeeker, en boven alle twyffel verheeven is, zoo dat, zy die kennis gekreegen hebben aan Jefus Evangelium zonder geloof in zyn Godsdienst niet kunnen zalig worden, terwyl zy die van dit Euangelie nooit gehoord hebben, ook niet om hun ongeloof in Jezus Christus, maar om ongetrouwheid in het gebruik maaken van de middelen ter zaligheid hun gegeeven, door den Rechtvaardigen Rechter zullen veroordeelt worden. 4. Eindelyk vind ik my befwaard, over een en ander expresfe, welke de Hervormde Kerk pleeg te gebruiken, om zaaken op te helderen, welke men zelfs verborgenheeden noemt. Ik zorg, dat wy te weinig weeten aangaande het Godlyk weezen , om, by voorbeeld over de Generatie en Spiratie, dat is de Geboorte des Zoons van den Vader, en de uitgang des Geestes, by wyze van geblaas, zoo diepzinnelyk te philofopheeren. Ziet daar Eerw. Broeders.' myne difficulteiten en bedenkingen Genade, Barmhartigheid en Vreede, zy met U Lieden, van God den Vader, en van den Heere Jefus Christus, den zoon des Vaders in Waarheid en Liefde. Eerwaardige Heeren , zeer gewenschte Broeders 1 U Lieden Heilz. Broeder, (was getekent) P. V. Hemert. A 3 BRIEV  heid, en door een'Afrikaanfchen Bisfchop, Augustinus, in het begin der vyvde eew, eerst in de kerk ingedrongen, meent men al dikwyls boven allen twyfel te verheffen, uit aanmerking, dat deze leer den mensch op het diepst verlaagt, tervvyl men niet fchynt te bevroeden, dat deze verlaging der redelyke natuur van het menschdom onzen algemeenen Vader in de hemelen zeer weynig eer . aan doet , en voor de beöeffening van waare deugd anders niet dan nadeelig weezen kan; Waarom ook de verdienftelyke Melanchton in loc. Theol. niet fchroomt te fchryven : „ Si nihil agit liberum arbitrium, interea donec fenfero fieri illam generatlonem, de qua dicitis, indulgebo dilfidentiae & aliis vitiofis alfectionibus. — Haec Manichaea imaginatio horribile mendacium eft, & ab hoe errore mentes funt abducendae & docendae, agere omnino aliquid liberum arbitrium, nee admittendi funt Manichaeorum furorës, qui fingunt, aliquem eiïe nomerum hominum,qui converti non poffunt. Si tantum expedanda effet illa infufio qualitatum, fitlfe ulla noftra aclione, ficut Enthufiastae & Manichaei fmxerunt, nihil opus eifetMinifterio Euan- gelii; nulla etiam lucta in animis effet &C." Dit wynige, 't welk ik aanroerde, agt ik genoeg te zyn om ul. Wel Eerwaardige Heeren, te doen zien , hoe onvermydelyk voor my de ftap geweest zy, welken ik gedaan heb. — De eerlykheid verbood my altoos, anders te denken en anders te fpreeken. ■— Zoo lang ik my door vooroordeelen liet regeeren , heb ik ook overeenkomftig met die begrippen gepredikt: maar zoo haast bekende ik niet de eenvoudigheid der Kristelyke leer, of ik moest myne predikwys veranderen , en ondervond meer' dan eens , hoe moeilyk het zy, een eerlyk man te blyven, door, aan den eenen kant, niets te zeggen, 't welk tegen de aangenomene leer ftrydig is, en aan de andere zyde, zyne konsjenfy niet te verkragten. — Ik poogde wel het groot onderfcheid tusfehen het geen, wat eigenlyk leer van den Godsdienst is, en  ):( 13 K en den grondflag legt tot kristelyke deugd, rust, hoop, en tusfchen de verdere enkel befpiegelendc leerltukken en bepaalingen, fteeds in het oog te houden, mynen hoorders lievderyke en verdraagzaame gevoelens omtrent andere kristenen in tc boefemen, en hunne aandagt, zoo veel ik konde, af te trekken van alle onvrugtbaare gefchillen, menfchelyke vindingen en eigendunkelyke uitleggingen der Schrivtuur, welken maar al te vaak aanleiding geeven tot dien beflisfenden toon, waarmede wy enkele onderdellingen tot het volkomen gezag van uitgemaakt Goddelyke leeren verheffen; Evenwel wil ik niet ontveinzen , dat ik my telkens verlegen vond , vooral,wanneer ik deHeidelbergfcheKatechisme verklaaren , en van de zoogenaamde party-leeren fpreeken moest: het istogdengemeenenhoopderKalvinistifche Kristenen niet genoeg, de algemeene geloovs-leer te hooren voordellen, en de werkzaame leeringen van Jefus hemelfchen Godsdienst te hooren aanklemmen : maar men wil fchier by alle gelegenheden het karakteristieke van Kalvin's delfel, jaa zelvs de verfchillende begrippen, waar over de kristenen zig helaas van eikanderen gefcheurd hebben 1 van den predikd«el hooren voordraagen; ontrekt de Prediker zig aan deze onkristelyke gewoonte, terdond word Hy het voorwerp der lievdelooze verdenking en fmaadelyke nafpraak, gelyk ik ook in myn perfoon ondervonden heb. Hoe moeilyk derhalven , jaa onmogelyk is het voor eenen Leeraar, die begrypt, wat eigenlyk het Kristendom zy, en dat het Predikambt niet ander nuttig is, dan, wanneer het de menfchen waarlyk verbetert, zyn* ambt in konsjenfy waartenemen onder zulke Kristeneu , die den Prediker gewoon zyn te beoordeelen naar maate van den yver, waar mede Hy de woorden behoudt , en zig aan de formulieren en uitdrukkingen verbindt, welken hunne Vaders gemaakt, en als voldrekt noodzaakelyk voorgedeld hebben! Het Predikambt, Myne Broeders, houde ik voor onberekenbaar nut, mits het zelve wel bediend worde, en regtfchapene Predikers veel eere waardig: maar  x h n maar hoe ongelyk meer' nut konden de dlellallfl van''t Euangelie aan hunne Gemeenten toebrengen, indien zy het voorbeeld van Gouis G rooien Afgezant, en van dft'iApöstcls meer' volgden, welken in alle hunne onderwyzingen dat alleen als 'Godsdienst deeden voorkomen, wat Welgezinde en regtfehapene menfchen maakt, en de herfenen' der hoorders nimmer met hoogvliegende 'Cn netelige verfclïilltukken warm maakten! Geerne had ik op deze wys langer in dit ambt bezig geweest; dog de ftaat, waarin de Hervormde kerk zig tot nog toe bevindt, maakte dit onmogelyk ! Hoe glansryk ondertusfehen zou de gedaa uie der gebeuïe kristclykc' kerk zyn, wanneer men het onderwys meer' inrigte, om de menfchen de waare kristelyke deugd behoorlyk te leeren kennen en beöeffenen, wanneer men alle zulke leeringen, welken de denkbeelden der oneindige lievde van de Algoedheid omtrend haare Schepfelen verdringen, en .den ernst in de beöelléning van goede werken verzwakken, kon vergceten, en den menfchen redelyker indrukfels van den waaren Godsdienst over 't 'algemeen tragte iiueboezcmen ! Het is myn's irziciis, eene der grootfte weldaaden van Gods minzaam c regeering voor onze tyden, dat verllandige cu deugdlievende Mannen, in verfcheidene gewesten, reeds meer' dan ééuc poging gedaan hébben', om het Kristenclom tot deszelvs oude duidelykheid cn eerlle eenvoudigheid te rug te brengen, en, itt weerwd van den tegenftand eeher bevooroordeelde menigte, h.et genadig oogmerk des Allerhooglten, in de zending van Jefus onzen Heer, in het helderst ligt te (tellen: Het is myne bede tot den Vader der Waereld, dat het getal vau die braaven Toenecmc , dat de Kristenheid meer' en meer van haare bybegrippen gezuiverd, de heete yver van lbmmige Kristenen verltandiglvk gematigd, en de broederlyke lievde algemeener worde op aarde! En wat u lieden betreft, Wel Eerwaardige Heercn , voor alle de proeven uwer toegenegenheid zeg ik u hartclyk dank, cn bid God, dat Hy, de Va-  x >7 x te onderzoeken: Hiertee befchikte God, in zyne gunflige voorzienigheid goede gelëegenheid, zoo door aanzoek van liefhebbers der waarheid, als door zelve anderen daartoe op te zoeken, ten einde ons onderling in de dierbaare waarheid te oeffenen , om hierin nu te voorderen oordeelde ik noodig te zyn, Gods Woord gezetter te leezen , en teffens te zien, én , wat de Schryvers tot de Gereformeerde Kerk behoorende, en wat de fchryvers buitel dezelve, van de waarheeden {lellen, en dit doende-, ben ik onder dit onderzoek meenigmaal in twyffelende bedenkingen geraakt, of ik wel gronds genoeg had, om der Gereformeerden leere, te houden voor die leere, welke van alle de Leerftellingen de minfte dwaalingen onderworpen is; (wanrT den Geest der onfeilbaarheid aan iemand, onbepaald toe te eigenen, buiten de Propheeten en Apostelen, zoude dunkt my, grootelyks gefeild zyn:) deeze twyfelingen zyn my ook meermaalen overgekoomen, buiten dit onderzoek, wanneer ik de meenigvuldige verfchillende gedagten over den Godsdienst plaats hebbende, op zig zelve befchouwde: meermaalen wierd ik daar door gebragt, tot deeze of dergelyke bedenkingen. „ Al,, le menfchen zyn reedelyke weezens , daarin ,, koomen zy alle overeen, maar in de begrippen van — en het oordeelen over den waaren Gods„ dienst, vcrfchillen zy van den anderen gewel„ dig; en ondertusfchen fteld elk van hun vast, „ dat zyne begrippen daaromtrent de waare zyn. Wel wat grond hebt gy dan ó myne ziele voor £ u zeiven, om gerust te zyn en met grond te konnen vertrouwen, dat de waarheid, naader „ by de Gereformeerden, dan by anders denken,, den, is." Deeze bedenkingen, veroorzaakten begeertens, om, zoo wel de Leerftelzels van anderen buiten de Gereformeerden, en de gronden waarop die rusten , naader te onderzoeken, (en dat, zoo veel ik konde, en ik my zeiven bewust ben, onbevooroordeeld,) als die der Gereformeerden, als eenen waarheid zoeker, ten einde dus, £ en  ):( 18 X en op die wyze, agter de waarheid te beeter te koomen: onder welke oeffening en onderzoek gepaart met gebeden tot den Vader der ligten , ik,'onder het vergelyken, van het eene met het andere, hoe langer hoe meer meene gekoomen te zyn, tot eenen zeekeren trap van vertrouwen, dat de leere der Gereformeerden, het naaste met Gods Woord overeenkoomt, en zoo ook het naaste met de waarheid die maar een is, inftemt. Ook omflonden in my meermaalen zwaarigbeeden, en bedenkingen, over verl'cheidene gewigtige ftukken ; als over de Praedestinatie , de toereekening van Adams eerite zonde, aan alle menfchen, enz. dit deed my ook meermaalen de gedagten van anders denkende, over die ftukken naafpooren, om te verneemen, of ik in een of ander leerlleizel, buiten de Gereformeerde kerk, die zwaarigheeden opgelost vond, of dezelve ontgaan konde, zonder daar door in andere zwaarigheeden te vervallen ; dog waar ik hier zogt, nimmer vond ik hier eenige oploslinge, maar wel, een vervallen in meerdere en zwaardere zwaarigheeden , in zwaarigheeden die my voorkwamen volflrekt onoplosbaar te zyn: en wilde ik die zwaarigheeden ontgaan, door deeze leerflukken, omtrent welke die zwaarigheeden by my ontllonden, te ontkennen, of, door een ander begrip daaromtrent, met anderen te vormen ; dan vond ik my in zeer groote verleegenheid. Deels, omdat ik dan bevond, dat een zeer groot aantal van Schriftuur Texten my ten eenemaal teegen waaren; welke van die ftukken, die ik niet konde doorzien, zoo duidelyk, zoo kragtig, en zoo overvloedig fpreeken, dat ik 'er niet van tusfchen konde, en zoo als gedrongen wierd, van te blyven gelooven, dat Gods Woord, waarlyk of in de daad , die Leerflukken zoo voorfleld, gelyk die in de Gereformeerde Kerk geleerd worden; en dat ik derhalven, myne bedenkingen en twyfelingen, toefchryven moeste, aan de eindigheid en bekrompenheid van myn verltand, dat onmooge-  lyk, om dat het emdig is, alles bevatten kan, wat eene oneindige wysheid, hoe klaar ook, ontdekt, of aan een bedenken dat vyandfchap is teegen God, Rom. 8:7. of ook, aan hoogmoedige zelfs verheffingen, en dat ik uit dien hoofde die zwaarigheeden en bedenkingen moest laaten vaaren, eïi my vergenoegen met Gods onfeilbaar getuigenis, zoo ras ik maar overtuigd ben, dat God, die niet'liegen kan, die zaak in Zyn Woord oas als waarheid Leerd. Deels, om dat ik dan van verfcheide gewigtige Stukken , geene , de minde bevattinge konde maaken, als onder anderen van der menfchen algemeene verdorvenheid, van waar die haaren oorfprong heeft, en van waar die zoo algemeen is, dit bleev my dan geheel onbevattelyk; lerwyl de aanweezigheid van die verdorvenheid, my intusfchen zoo zeeier en ontwyfelbaar klaar is, en in my zelve, en in het geene ik zie en ontmoete in menfchen met welke ik verkeere, dat ik die niet ontkenHen, kan, of ik moet myne oogen en myne ooren fluiten, en myn gevoel verzaaken; of, het teegengöf flelde van het geene ik zie, hoore, en gevoele voor waarheid houden : welk te doen, ik zeeker befwaarlyk zoude kunnen houden , voor een dankbaare hoogagting voor het heemelsch gefchenk, de Reede. ' Deels, om dat ik niet anders zien konde, of ik wicrd als dan in de onvermydelyke noodzaakelykheid gebragr, (in welke overreeding ik nog daa) van God zelve als aan te tasten en te benaadeelen , in zyne, tot zyn natuur behoorende volmaaktheeden; als daar is, in zyne Souverainetyd, Onafhangelykheid , onfeilbaare voorweetenfchap, Hoogde Wysheid, Onveranderlykheid , Heiligheid, Regtvaardigheid, enz. welke volmaaktheedeii, ik geen van alle kan blyven erkennen, en Jdaande houden, te gelyk met de ontkenning van die Stukken , omtrent welke myne bedenkingen en zwaarigheeden verkeerden. Deeze dingen alle te zaamen, en elk een van die in B 2 'i-  X 20 X 't byzonder, hebben in my, de Hoogagtinge voor "oen Gereformeerden Godsdienst, en de Leerftellin' gen van die Kerk, hoe langer hoe meer doen ryzen , en myne verbinding daaraan, hoe langer hoe vaster gemaakt, cn dien band hoe langer hoe meer doen toehaalen, en, het vertrouwen in myn binnenfte , dat de leere der Gereformeerden, naast met Gods Woord, en dus ook met de eenvoudige waarheid overeenkoomt, verfterkt; te meer, om dat ik in 't onderzoek der waarheid zeederd den tyd van meer dan 30 jaaren, my hebbe moogen oelFenen, onder indrukken van myne feilbaarheid, en dus doorgaans, met Gene blyvende en herhaalde toetzing der waarheid, om in deezen tog zeeker te gaan. Uit al dit boovenftaande, zal het u, Myn Heer, niet vreemd kunnen fchynen , als ik verklaare , dat de tydinge my ter ooren koomende, van de flappen door uwe gedaan; in 't verklaaren van u zelve teegen vérfcheidene gewigtige leerftukken, zoo als die in de Gereformeerde Kerk geleerd worden, en in 't neederleggéh van iiwen aahgenoomenen gewigtigen Euangelie dienst, en uwen uitgang tiit de gemeenfchap der Gereformeerde Kerk, my zeer ftérk hebben aangedaan, en myne ziele met fmerten vervuld, en niet alleen my, maar ook (gelyk ik met gegronde reedenen meene te moeten vastftellcn,) zeer veele met my, ja allen welke prys op de zuivere en dierbaare waerheid (lellen, en van uwe zaak gehoord hebben, blyvende in tusfchen uwe gedaane demarche my tot heeden toe drukken. Deels, om, en van weegen het oneindige aanbelang der zaake, het is dog geen zaak van een tydelyke aengeleegenheid, waaromtrent, zig het ge olg flegs bepaald tot eenige eikanderen opvolgende, en zoo alle, voorbygaande oogenblikken; fnaar, het in liefde bekennen der waarheid, (van den God der V\raarheid zelve uit zondaars zaligheids liefde geopenbaard ,) of het daarvan afgaan kan niet, dan van eindelooze gevolgen zyn , waarom  om de vermaaningen ook zoo nadrukkelyk en veel Vuldig zyn, van geen andere leere te leeren , dan die, welke overeenkoomt met de gezonde woorden onzes Heercn Jefu Christi i Tim. 6: 3. van het voorbeeld der gezonde woorden te houden, 2 Tim. 2:13. van te blyven in 't geen men geleerd heelt, en [daarvan] ons verzeekeringe gedaan is, als wy wel weeten van wien wy het geleerd hebben, terwyl de booze menfchen en bedriegers tot erger zullen voortgaan, verleidende en wordende verleid 2 Tim. 3:13,14. en van zig te wagten voor de verleidinge der grouwelyke menfchen,ten einde door dezelve niet "meede afgerukt te worden, en uit te vallen uit zyne vastigheid 2 Petr. 3: 18 , ten einde men niet mogt geraaken onder de geene die Zig aan het Woord fiooten, 1 Pet. 1:8. naamelyk, wanneer men door verheffinge der Reede booven het woord, meïnen zou dat het woord, zaaken, teegen de Reede itrydig, behelzen zou, en waardoor men gevaar zoude loopen dat dien in Sion gelegden, kostelyken, beproefden, grond- en uiterden hoek-Heen, Jef. 2S: 16 met 1 Pet. 2:6 wierd eenen gevaarlyken (leen, op welken wy vallen zouden, of die op ons vallen zou, dat in beide die gevallen, onze verplettering, of vermorleling tot een onvermydclyk gevolg zoude moeten hebben , volgens Matth. 21:44. Deels, ook om dat gy behoorde tot die Predikamen, voor welke ik een byzonder gundig vooronrdeel haddie opgevat; en van welken ik uit dien hoofde ook eene dille hoope voede, dat door de gundige en altoos wyze beduuringe van denGrooten Koning zyner Kerke, tot byzonder en groot nut, in de Gereformeerde Kerk zoud gebruikt worden, dog de uitkoomst bevestigd meenigmaal dat Goddelyke getuigenis, dat Gods gedagten ,niet zyn onze gedagten, en onze wegen niet zyn Gods weegen, en dat Gods gedagten en wegen, booven de onze, niet minder verheeven zyn, dan de Heemelen hooger zyn als de aarde: Jef. 55: 8,9. I. Wat intusfchen myn gunftig vooroordeel omtrent B 3 uwen  X *» X nwenPerfoon betreft, dit was in my veroorzaakt door vcrfcheidene omftandigheeden, die elk op zie zelve wel niet even bondig zyn; dog die alle by eikanderen genoomen , en met eikanderen ver^eleeken, met konden naalaatcn, byzonder gunftig omtrent uwe te doen denken, ik'had opgemerkt.onder anaeren. A. Dar men uwen Perzoon(Proponent zynde), aanftonds begeerde, tot Herder en Leeraar, alzo» men u (zoo ik meene) op den 23 dag naar het ondergaane Préparatoir examen : te Baren en Eembrugge tot Herder en Leeraar beriep, en dat wel, volgens bengt met eenpaarigheid van ftemmcn. B. Dat uwe intree - Holle was 1 Cor. 1:03,24. waaruit ik my vleide met deeze aangenaame gedagten, dat uwen voornaamen toeleg zoude zyn in de uitoeffening, van het nu aanvaardigde voortreffelyke, gewigtige ampt cn werk, den gekruisfigden Christus, in de kragt van zyne Kruis verdienften te Prediken: en de aan uwe zorge, weiding, en leiding toevertrouwde kudde, met klem van reedenen te toonen, dat den inhoud van die Goddelyke Kruis-leere, niet bevat wierd door; nog ilrookten met de vleeschelyke reedcnkavelingen van het door de zonden bedorven verltand , en dat even daarom, die Kruis - leere, den Jooden eene ergermsfe, en den Grieken eene dwaasheid was maar dat de naar het Goddelyke voorneemen geroepene Rom. 8:28, alken, daarvan de Goddelyke kragt ondervonden, en de wysheid Gods, zig daarin ontdekkende , kenden ; deeze gedagten verminderden myn gunftig vooroordeel ten uwen opzigte niet. Maar dit wierd daar booven nog verfterkt, doen ik vernam. C Dat uwe flegs den tyd van ruim 5 Maanden m uwe gemeente gearbeid hebbende , reeds begeerd en ook daadelyk beroepen wierd, te Wyk by Dmir]tede\ en dat weederom met cenpaarige ftemmen, en dat uwe, toen in de Lievde van uwe gemeente te Baren ne Eembr-ugge reeds zn0 diep ingewikkeld waard, dat derzelver fteiken Liefde dwang u  X 23 X u bewoog, voor het beroep te JVyk, te bedanken. Dit gunftig vooroordeel rees merkelyk. _ D Toen ik vernam, dat men te IFyk zoodaanig op uwen Perfoon gezet was, dat men in den volgenden Maand , andermaal een kans op uw waagde- en een tweede beroep op uwe, eenpaang uitbrak en niet alleen dat; maar ik vernam daar by nog, dat men in uw kwartier, (in het welke men uwen Perzoon , bekwaamheid , regtzinnigheid, Vver en getrouwheid in 't waarneemen van uwen dienst ongetwyfeld moest kennen ,) u als om drya begeerde; naardien men uwe genoegzaam te gelylc te Wapeningen beriep, en dat ook al weer met volle eenpaarigheid van ftemmen. Mynen gunftigen denk omtrent u klom. E No°- al hooger, toen ik ter zeiver tyd, in de Boekzaal van Oftober 1781, Las, karen en eembrug. „ Betuigde onzen geliefden Adjunct Predikant, d. paulus van hemert, onlangs voor de beroepinge van Wyk by Duurftedebedankende , in eene vooraffpraak, ontleend uit 1 Cor. 16: 7. dat Hy ons niet in het voorbygaan zien wilde, maar hoopte eenige.n tyd by ons te blyven, indien het de Heere zoude toelaaten, zoo zien wy van achteren dat onze blydfchap , die wy daarover opgevat hadden. Zeer kortftondig geweest is, naar dien het de Heere niet toegelaaten heeft dat zyn Eerw. langer by ons blyven cn voort zou gaan om ons met leere en wandel te itigten; want de goede Reuk die van zyn Wel Eerw. uitgaat, hebben onderfcheidene gemeentens begeerig gemaakt, om zyn Wel Eerw; tot hunnen voorganger te begeeren, zoo dat niet alleen de Eerw. Kerkenraad van Wytby Duurftede den ai Oftober eene wettige beroepinge op zyn WelJ^erw. ten tweeden maale uitgebragt, maar ook de tverkenraad van Wageningen, den 23 dito zyn Eerw. tot Herder en Leeraar in die gemeente bero 'Pel1 licGit enz F. In dit Gunftig vooroordeel (uit gemelde omB 4 ltan"