IJSBRAND VAN HAMELSVELD NODIG BERICHT aan het PUBLIEK, nopens de handelwijze van PAULUS VAN HEMERT, Hoogleeraar der Remonflranten , omtrent hem. f i'M ' Kt D. 7c AM STELDE Af, ^ MARTINUS de BRUIJN, In de Warmoesftraat, het zesde Huis van de Vischfteeg,» Noordzijde. MDCCXC1U   NODIG BERICHT aan het PUBLIEK. Paultjs van hemert, thans Hoogleeraar bij de Remonftranten, heeft, in het verlopen jaar, eene Lijkrede gehouden, op wijlen den Profesfor van der meersch; deze Lijkreden is, in de Letter -oefeningen, en ook in de Vaderlandfchc Bibliotheek, beoordeeld. — Deze beöordeelingen hebben dien Profesfor in vuur en vlam gebracht; eerst heeft hij zijnen geest uitgelaten in een bericht tegen de Letter. oefenaars, welk bericht alle verftandigen, ook zelfs zijne vrienden, hebben afgekeurd en misprezen. — Met de Bibliotheek maakt hij het nog erger, indien het erger kan, door, (op dezelfde wijze, als niet lang geleden, barend meulman deedt,)mij, met naame, al fcheldend en hoonend, tegen A a al»  C 4 ) alle de regelen, niet alleen van den ChristeJijken Godsdienst, maar zelfs van zedelijke befchaafdheid, op het lijf te vallen — met het uitgeven van een Stukjen, getiteld: Aan den Uitgever der Vaderlandfche Bibliotheek. Te Amflerdam, bij m. schalekamp, 1792. Waar op onmidlijk gevolgd is een naamloos lasterfchrift, onder dit opfchrift: Schuit-praetje, gehouden op 24 December 1792, over de recenfie der Lijköratie van Prof. van hemert, op wijlen Prof. a. a. van der meersch, in de Vaderlandfche Bibliotheek, fv*8 Deel. No. 12. Medegedeeld door een Leijdsch Heer aan zijn Vriend te Amflerdam-, om te dienen tot eene bijlage der Werken van den Exprofesfor ysbrand van hamelsveld. Alom te bekomen. Was dit laatfte, uit enkel gal en bitterheid faamgefteld, Pamphlet, waar van zekere befaamde Boekwinkel te Amfterdam misfehien. nader bericht zou kunnen geven, alleen verfcheenen, ik zou gewis een verfmaadend ftilzwijgen gehouden hebben, maar dewijl van  C 5 ) Vanhemert zijnen naam gebruikte, moest ik overleggen, wat mij te doen ftondt — Mij zeiven doet zijn gefchrijf niets aan; het is de taal der verbijstering door driften, gaande gemaakt uit hoogmoed, welke geen tegenfpreken veelen kan. — Dit ziet elk met mij, die oogen in "t hoofd heeft. — Ik wist voor mij zeiven, dat ik geen Steller of Schrijver van de Recenfie in de Vader!. Bi'diotheek was., en "kende mij dus vrij van alle belediging ,'waare of gewaande, omtrent Profr. van hemert. — Maar het Publiek moest door 'het Stukjen van van hemert, waar in hij mij, meermaalen, met betrekking tot die Reecnfie, den naam van Cenfof geeft, gelooven, dat ik de Recenfie gefchreven, en dus den aanval gedaan hadt. Ik befloot dan, de zaak bedaard nagaande, aan van hemert te fchrijven, hem te defubufeeren, en op dien grond ook van hem te eifchen, dat hrj de belediging, mij aangedaan, zou vergoeden, door zijnen misflag openlijk te belijden, en dus te beteren. A 3 De-  C 6 5 Dezen mijnen Brief heeftjdc Profesfor*met een antwoord verwaardigd, het welk mij voorkomt, uitvlucht op uitvlucht te ftapelen, en dat mij met een nieuw voorbeeld bevestigt, hoe ligt het is , om, in drift, misfïagen te begaan, maar hoe zwaar het der menschlijke hoogmoed valt, dezelven te erkennen. ~ Ik maak deze beide brieven aan het Publiek bekend. Zijzijn de volgende : Van mij aan den Profr. van hemert. Heer Professor! Met innerlijke droefheid heb ik gezien, hoe uwe driften u vermeesterd, en tot eenen ftap van overhaasting gebracht hebben, die U niet voegt, die gij met mij een Leeraar van Christenen zijt, daar wij van onzen Leermeester moesten geleerd hebben, nederig van larie en zachtmoedig te wezen. — Gij hebt een foort van brief publiek gemaakt, aan den Uitgever der Vaderlandfche Bibliotheek; te Amflerdam, bij m. schalekamp, i 792. In welk Stuk gij mij, als Cenfor van uwe Lijkreden op Profr. van der meersch , aaa  ( 7 ) aan het Publiek doet voorkomen, en op dien grond op het lijf valt,, op zoodanige wijze, dat ik mij uwenwege fchaame tevens, en bedroeve. Indien gij zoo veel bedaardheid bezit, en zoo veel heerfchappij op Uwen goest kunt oefenen, zoo hoor de volgende verklaaring van een' eerlijk man. Ik heb, mijn Heer, Uwe Lijkreden op Profr. van der meersch, noch in 't Latijn, noch in het Hollandsch, gezien, dus niet gelezen, veel min beoordeeld! noch bij mij zeiven, noch bij anderen, met woorden of gefchrifte; ik heb te veel behoedzaamheid geleerd, dan dat ik in dezen U zoude navolgen, (die Bladz. ao. van dat voor uwen goeden naam zoo nadelig Stuk,) mijn boeksken over den Zedelijken toe/land onzer Natie, voor een allerellendigst boek verklaart, en in éénen adem betuigt, het zelve nimmer gelezen te hebben. Dit had ik van Profr. van hemert niet verwacht, dat hij in zoo verre zich zeiven zou vergeten, dat hij aan den leiband van ongenoemde Recenfcnten loopen, en, op hun gezag, een boek A 4 voor  C 8 ) Voor allerellendigst vcrklaarcn zou, dat hij nimmer gelezen heeft! Nu, mijn Heer! hebt gij van mijne edelmoedigheid opheldering, nu eisch ik van U, (zonder dat ik eenigzins, veel min geweldig, boos ben, of zonder dat het mij één uur, veel min een' nacht, flapens gekost heeft) zo Gij edelmoedig zijt, dit openlijk te belijden, en mij mijne ontroofde eer te rug te geven, om uwe woordcn,en eisch (Bladz. 2.5.) om te keeren. Maar neen, geen door zijne drift verbijsterd man, kan iemand zijne eere onU rooven; ik zal dan liever mijne woorden gebruiken. Zo gij edelmoedig zijt, zult Gij, dit is mijn eisch, binnen veertien dagen'na dato dezes, aan het Publiek belijdtn, dat gij, door drift vervoerd, mij ten onrechte, voor den Recenfent en Beöordeelaar van uwe Lijkoratie op Profr. van der meersch gehouden hebt, en als zoodanig op eene onfatsoenlijke wijze op het lijf gevallen zijt. Indien gij aan dezen billijken eisch niet voldoet, binnen den geftelden tijd, zult Gij mij niet kwa-  C 9 ) kwalijk nemen, dat ik U zal houden voor iemand, die in ftaatis, om, oplosfe gronden, het Publiek onwaarheden te zeggen, en niet edelmoedig genoeg , om der waarheid hulde te doen, en dat ik dan zelve de moeite zal nemen, om aan het Publiek de waarheid te berichten. U bij Uwe geleerdheid, nederigheid en zachtmoedigheid toebiddende, als het dierbaarfte, dat ik U kan toewenfcheh, teken ik dezen met mijnen naam ysbrand van hamelsveld. Leijden, lojan. 1793. P. S. Uwe drift heeft U zelfs niet doen denken, dat de Uitgever der Vaderl. Bibl. eigenlijk is de Boekverkoper m. de biujijn, die ligtlijk grootsch kon worden, op den titel van profesforalen Uitgever, dien gij BI. 3a. hem toekent. Het  C io ) Het antwoord van den Profesfor op dezen brief was: Dat Gij, Heer Profesfor! zelve geen Schrijver van de kwaadaardige recenfie mijner Lijkcratie zijt, wil ik gelooven. Doch waar uit is u gebleken, dat ik u voor den Schrijver gehouden heb ? Hoe weet Gij, dat ik u .niet maar blootlijk voor Uitgever, (dat is, tot üw narigt) voor redacteur, 0f verzamelaar heb aangezien? Dit is zeker, dat ik u voor uitgever, in den gezegden zin, hou de, en dus de aanmerkingen op uwe rekening ftelle, als zijnde met uwe voorkennisfe uitgekomen. Ook weet ik, dat Gij, eer dezelven uitkwamen, duidelijk genoeg getoond hebt, des aangaande medewustig te zijn. liet zoude, dus, bij het weldenkende Publiek, weinig afdoen, indien ik al wilde adverteeren, dat Gij zelve geen Schrijver dier aanmerkingen zijt, volgends uwe verklaring. Het Publiek weet, zoo wel als Gij, en ik, dat men, opmeer dan ééne wijze, aan eene daad kan fchuldig zijn. Wijders, verkies ik op uwen Zedenmeesterlijken brief niet te andwoorden, noch mij • over  C U ) over deze zaak, in bijzondere briefwisfeling, uittelaten. Gij hebt mij openlijk aangetast, ^ of doen aantasten, in een blad, waar van een ieder weet, dat Gij de Verzamelaar zijt. Hebt Gij dus iets te zeggen, ter uwer ontfchuldiging? Zeg het openlijk: en ik zal, in dat geval, ook zeer wel weten, wat ik andwoorden moet. — Dit alleen wil ik hier nog bijvoegen, te weten, dat ik u raden zoude, om het voor mijn" goeden naam zoo nadelig Stuk, (gelijk Gij, zoo ik denk, tegen uwe eigen overtuiging, en ondervinding, fchrijven durft) nog eens met meerder aandacht na te lezen: wanneer Gij zien zult met uwe eigen oogen, hoe ijdel en los uw verwijt zij, dat ik, naamlijk, een boek zou-veroordeelen, zonder het zelve gelezen te hebben. Voor 't overige, wensch ik U, eene meerdere maat van voorzigtigheid toe, zoo ten aanzien van 't gene Gij zelve fchrijft, als van 't gene Gij, door anderen, in uwe BibliO' theek laat zetten. PAULÜS VAN HEMERT. Amflerdam, i. jan. 1793- ,k  ( ij ) Ik zal, op dit onderwerp, hiergeene verdere aanmerkingen bijvoegen — Metde geheele Lijkoratie van van hemert, noch metde beöordeelingen van dezelve, heb ik niets uitftaande, ik laat, met dit Bericht, aan het Publiek de beoordeeling der handelwijze van van hemert geheel over; zijne geleerdheid acht ik hoog, maar voor het overige, begeere ik niet, met hem gelijk geacht te worden; ook zal ik, wat hij ook mogte antwoorden, mij even min met hem bemoeien, als met den genen, die leugenachtige, kwaadaartige, fchen-ja moordzieke Schuitpraatjes of dergelijke vodderijen, mogt fchrijvcn of doen fchrijven - Het Publiek heeft dus van mij, in dezen, niets . meer te wachten. - Ik bid God, wiens liefdewet van hemert overtreden heeft,dat hij het hem vergeve, gelijk ik bereid ben te doen, in zoo verre ik door hem beledigd ben. ysbrand van hamelsveld.