D E HOLLANDSCHE W IJ S G E E R I N B R A B A N D } \_hts meer dan een Roman."] DOOR GERUIT PAAPEj' TWEEDE DEEL. M DCC L XXXVIII,   VOORBERIGT. ]Door een zeker toeval, waar aan niemand opzetlijk fchuld heeft, heeft het cerfte Deel van dit werk aanleiding tot een kleine, fchoon ongegronde , ergernis gegeeven. Eenige leezers, naamlijk, niet doorzigtig of geduldig genoeg, om eerst het ^eheel te zien alvoorens er over te oordeelen, v eenden veeleer een befchim• a Ping  JI VOORBERIGT. ping dan vcrdcediging van Braband er in ontdekt te hebben, en weeten zulks den fchrijver weinig dank. . Deeze Lee- zers is in dit geval iets, toe te geevenj ik Zeg iets , want wanneer zij met oplettenheid leezen, dan zullen zij bevinden, dat Jan met een gansch ontevreeden hart en in zeer knorrige buijcn, over Braband en deszclfs Godsdienst, een vonnis velt } dat in 't geheel niet juist en ten hoogHen partijdig is , en dat ten kragtigften door den bedaarder en oordeelkundiger Fenelon wederlegd word, of nog zal worden. Dat Jan er dus verkeerdlijk en ten onrechte over oordeelt, moest plaats hebben, wilde men dergelijke verkeerde en  VOORBERIGT. n 3 en veelzins haatlijke oordeelvellingen, die door vcrfcheiden Hollandfche Jannen maar al tc veel gemaakt zijn , en geloof vonden-, ontzenuwen en wederleggen -y en begeerde de fchrijver aan zijn groot oogmerk te beantwoorden, dan moest hij alle de tegenwerpingen, onbewimpeld en in haar volle kragt voordellen , dat, zo als de uitkomst leert , bij eenigen kwalijk geduid word. Dan, wij willen dit deeze Leczers ten t goede houden, en iets ten hunnen voordeele zéggen ten einde de zwakken te draagen : dit naamlijk: - dat de Uitgcever van het eerfre Deel, die om de verre * 3 af-  *v VOORBERIGT. afweezigheid van den Schrijver, de uitgave op rlg genomen had, flegts de helft uitgaf van die Copie, welke de Schrijver voor het eerfte Deel gefchikt had, en welks overfchot nu het tweede Deel uitmaakt. Het gevolg was , dat het eerfte Deel, geen geheel op zig zelve uitmaa kende, niet wel een gunftiger vonnis bij het gros der Leezers toeliet} want eerst aan het einde van dit tweede Deel, dat tot het eerfte behoorde , en gefchikt geweestwas, om als een eerfte Deel uitgegeeven te worden, ziet men door de beminlijke en oprechte Magdalena het loftyksc getuigenis van Antwerpen^ gee- ven.  VOORBERIGT, v ven. Dus heeft men als 'c ware drieërlei beoordeelingen , zo als zij m de daad bij de onderfcheiden befchouwers plaats vonden, aan den Leezer voorgehouden. En wat kan men na meer verlangen , ter opruiming der kleine ergernisfen ? ■ Zij echter die hier mede niet voldaan zijn , wenfchen wij van harte beterfchap. In het volgende Deel zal deeze ergernis, vooral betreklijk den Roomfchen Godsdienst, geheel verdwijnen , en tot daartoe hebbe men geduld , alvoorens gen onvoorzigtig vonnis te vellen.  VOORBERTGT. n .Verder bidden wij onze zeer onderfcheiden Leezers den zegen des Hemels toe l "Den 12 Junij 17 88, D E  D E HOLLANDSCHE W IJ S G E E Rj I N B R A B A N D, AGT ën TWINTIGSTE BRIÉF. fenelon aan frederik, Ik moet bezigheid en afwending hebben* mijn beste Vriend! of mijn ziel bezweek, onder het verfchriklijk herdenken aan mijn, verlies. — Ik haast mij derhalven,, om de pen optevatten, en mijn opgelegden taak te volbrengen i Het ftadhuis der Rad Brusfel heeft men beginnen te bouwen in 1401; in 1380 had .men bereids eenige huizen gekogt en afgebroken, ter plaatfe waar men voorneemens 11. deel. A was,  C * ) was dit groot , vierkant gebouw opterigten; na eenenveertig jaaren arbeids werd hetzelve eerst voltooid. De toren op dit geffigt geplaatst, is 364 voeten hoog. In 1445 plaatfte men op deszelfs fpits een verguld koperen beeld van S. Michiel, een draak onder de voeten vertreedende; dit beeld is 17 voeten hoog, en draait op een fpil, ter aanwyzing van den wind. Antonius, Zoon van Philippus, Hertog van Bourgondiën en Graaf van Vlaanderen, en van Margaretha, Zuster van de Hertoginne Johanna, werd in Mei van den jaare 1404 benoemd tot Gouverneur van Braband, Limburg enz., geduurendc het leevenjzyner Meuie en Moeder, die hij in de gemeldeStaaten moest opvolgen. Tegen de wettige Privilegiën, (tocgeftaan in 1326) deed hij te Genappe in gevangenis Rellen Jan de Grimberge, Heer van Asfche, welke hem bcleedigd had. De Brusfclaars hierover niet weinig vertoornd, verzetteden zig tegen den Vorst; naamen, uit wederwraak, een van 's Vorsten Raaden , Simon van Fremille, gevangen, en weigerden , bcneffens die van Leuven, welken deel in de zaak genoomen hadden, den Gouverneur in den oorlog te volgen. Zulk  ( 3 ) Zulk een tegenftand en dat om zulk een beuzeling als het fchenden van bezwooren Privilegiën is, vergramde den Hertog op zyn beurt. Hij ftond op het punt, om hen met geweld, van hun ongelijk te overtuigen, te bedwingen en te ftraffen, toen hij tot genade overhelde, die hij hen ook barmhartiglijk verleende, mits dat zij hem agt duizend goudguldens betaalden, en hem te Schaerbeek nederig om vergiffenis fmeekten. In het volgende Jaar trof de Kapelbuurt een zwaare ramp, door een hevige brand, die over de 1400 huizen vernielde; Johanna, Hertogin van Braband, Weduwe van Hertog Wenceslaus van Luxemburg, overleed te Brusfel op den 1 December 1406 , na dat zij 51 jaaren geregeerd had. Met haar nam het Leuvenfche Huis een einde, gaande deszelfs ftaaten in dat van Bourgondien over. Antonius van Bourgondien, die haas opvolgde, huuwde in 1409 met Elizabeth de Gorlitz, Hertoginne van Luxemburg. Zij deeden den 16 Julij hunne intreede te Brusfel. Hunne Bruiloft werd met de grootfte ftaatfie en pragt gevierd. In 't volgende jaar beviel de Hertogin van een Zoon; bij deszelfs doop was de plegtigheid niet minder dan bi] A 2 het  C 4 ) het Huuwlijksfeest; alle de Gedeputeerden der Brabandfche Steden waren er tegenwoordig. Die van Leuven alleen hadden er zestien gezonden. De Hertog Johannes werd inO&ober 1415in den Slag te Azuxourt, tegen de Engelfchen, gedood. Johannes, zijn oudfte Zoon, volgde hem op in de regeering, pas den ouderdom van twaalf jaaren bereikt hebbende. In 1420 en 1421 had men groote opftandcn te Brusfel, uit hoofde van het misveriland, ontftaan tusfchen Hertog Jan den vierden en zijne Gemaalinne Jacoba van Beieren. De Staaten en het Volk hielden de zijde van de Hertogin: Zij benoemden Philippus, Hertog van S.Pol tot Ruwaard. De Hertog Jan overviel bij verrasfing de Rad, en eene menigte Burgers werden er de flagtoffers van. Ter aanmoediging en bevordering van den Koophandel verleende de Hertog op den 19 November 1436 een decreet aan die van Brusfel, waarbij zij vrijheid verkreegen, om de RiWer de Senne, door geheel Braband, te verwijden en dieper te maaken. Dit is do eerfte ondernecming welke men deed, om deeze Rivier meer gefchiktheid tot den Koop- han-  C 5 ) , handel té bezorgen. Vier jaaren laatcr begon men ook de Stad zelf mcrklijk te verfraaien, vooral befpeurde men dit op de grootc markt, Waar men verfcheiden fchoone Huizen bouw- • ^De bieren, zo zeer vermaard in dit Land, werden in deeze Stad voor de eerste reize (derzelver Accijnzen naamlijk,) verpagt aan denmeestbiedenden, im44°, voordefomme van 37300 florins in 't jaar. Ten dien zelfde jaare, had men te Brusfel cen overheerlijk tournoi - of fteek-fpel, met veele andere vrolijkheeden ; 't zelve werd gegeeven door Philippus de Goede , wiens Hof in heerlijkheid en overdaad dat der grootfte Vorsten evenaarde. De groote markt was even als een boomrijk Lusthof, waarin men fpringende fonteinen van keurige wijnen vond. Tweehonderdvijfentwintig zo Prinfen als voornaame Edelen kwamen aldaar de lancen breeken; een vermaak en tijdkorting aan die oórlogzugtige tijden eigen, en inderdaad zeer gefchikt, om moed, dapperheid en krijgsvaardigheid te onderhouden en aantekweeken. Paus Nicolaas dé Vijfde vergunde in 1440 aan de Magiftraat van Brusfel de SurintenA 3 dan'  (6- > dance van alle de Godshuizen en geestlijke geftigten , ten behoeve van den armen der ftad. Princës Maria van Bourgondien, dochter van Karei Graaf van Charolois en van Izabclla van Bourbon, werd gebooren den 13 Februarij 1367. Zij werd vervolgens de eenige Erfgenaam van het Huis van Bourgondien ; Bij huuwlijk geraakten haare ftaaten in den huize van Oostenrijk. De gedienstige en blinde naarvolging van hovelingen liet zig nooit zo fterk zien als in 1460. Hertog Philippus de goede zet-, tede, op raad zijner Geneesheeren, een paruik op, een dragt, in die tijden ten uiter-, ftcn vreemd en belachlijk, Zijne hovelingen j om den Vorst te behaagen, en onder voorgeeven, van hem niet alléén door deeze nieuwigheid te willen laaten uitfteeken, beflooten nog dien zelfden dag, tot de affnijding hunner hairen , en den volgenden dag vermaakte de Burgerij van Brusfel zig, met de befchouwing van over de vijf honderd Edelluiden , die alle paruiken hadden opgezet. Een groote opoffering waarlijk , In dien tijd! Re Hertog Philippus de Goede hield, den 27  C 7 ) *7 April 1465, in de groote zaal van zijn Paleis te Brusfel eene generale vergadering van Bisfchoppen, Abten, Edelen en Afgezondenen van alle de Provinciën der Nederlanden, die den huize van Bourgondien onderworpen waren. In deeze aanzienlijke vergadering verklaarde hij zijn Zoon , Karel, Graaf van Charolois, tot zijn eenigen Erfgenaam van alle zijne ftaatcn en heer* lijkheeden. Deeze Philippus de Goede ftierf twee jaaren laater tcBrugge; zijn zoon Karei volgde hem in 't bewind op, en deed den 14 juli] zijne plegtige intrede te Brusfel. Philippus de Commines deed bij die geleegenheid zig uitmunten, door aan alle de geenen, die zulks begeerden, vol op te drinken te geeven. Deeze Karei, bijgenaamd de Route, werd gedood voor Nancij, den 5 Januarij 147 7» cn in alle zijne waardigheedenopgevolgd door Princes Maria, zijne dogter en eenigfte erfgenaame, flegts twintig jaaren oud zijnde , zij verleende aan die van Brusfel het tweede oarooi, ter vestiging van den Koophandel op de Rivier de Senne , waarvan men echter fpade de vrugten genoot. De Aartshertog van Oostenrijk, MaximiA 4 liaan  C O, liaan, deed in H?7 eene luisterrijke intreede te Bnlsfei, vergezeld door verfeheiden eerfte Edelen; hij huuwde, op den i9 Augustus, met de Hertoginne Maria. Omtrent deezen t^d heeft men ook het begin der eerite Drukkerij, binnen d£eze Stad tefteii£^ De Hertoginne, door een val van haar Paard, m I4g2 overleeden zijnde, liet twee kinderen achter: Philippus, gebijnaamd de fthoone en Margareta. De Aartshertog Maximiliaan regeerde de ftaaten van Bour! gondien als Voogd, en in den naam van den zoon. Keizer Frederik de derde, zijn vader, deed hem Roomschkoning kroonen. Na het afloopen deezer plegtigheid kwam de Keizer m Braband en deed eene pragtige uitrede te Brusfel, op den 22 Julij. Geduurende het feest, dat ten hove gehouden werd , ontftond 'er twist tusfehen de Bur gers, en de Soldaaten, tot's Keizers gevolg behoorende. De eersten werden fpoedig door tusfchenkomst van de Magifbaat te vreeden geReld, doch de laatsten wilden hun wrok op het hof vernaaien : in den wederwaards vonden zij eenige voeders met rhijnfchcn wijn, door de Rad aan den Kei m ten gefqhenkc gegeeven; zij vielen ftraks op  C 9 ) öp dezelven aan, en bezoopen zig derwijzen, dat de twist en de voorgenomen wraak hen geheel en al uit dc gedagten ging. Door den Aartshertog en zijn zoon werden vervolgens aan die van Brusfel toegeftaan , om 's jaarlijks twee vrije Jaarmakten of Kermisfcn te houden. Paus Innocentius dc agtfte verleende, om deezcn tijd, ook zeer grootc voorrechten aan dc Brocderfchap van 't heilige Sacrament. In dc burgerlijke oorlogen, die in 1488 plaats vonden, kwam Philip vanCleef, Zoon van Adolph van Ravenftein , met vijfhonderd Ruiters, zijnde een deel der Burgers, die verftand met hem hielden, door devlaamfche poort te Brusfel binnen. Om hen deswegens te ftraffen , ontnam Maximiliaan de Rad eenige Privilegiën, welken hij aan Meeneten fchonk. Onder meer andere moedwilligheden ftaaken de tugtlooze foldaaten van Ravenftein, de Abtdij van Dilighemen Vilvoorden in den brand. Brusfel werd niet eerder van de gevolgen des verdervendenBurgeroorlogsbevrijd, dan door dc verfchriklijke Pest, die in 1489 begon. Men berekent, dat'er, binnen minder dan twee jaaren tijds, in de Stad alleen, A 5 over  C 10 ) over de dertig duizend menfchen door geftorven zijn. Weldra vereenigde eene afgrijsHjke hongersnood zig met deeze pest: welke tweede bezoeking niet voor den jaare 1493 ophield. Ifabella, Koninginne van Castilien , Gemalinne van Ferdinand, Koning van Arragon, overleed den 26 November 1504. Haare Rijken vervielen op haare dochter, Princes Johanna, gehuuwd met den Aartshertog Philippus de fchoone. Dit nieuws verwekte eene ongemeene vreugde te Brusfel, alhoewel daardoor het vast verblijf van den Souverein in 't hart van Braband gemist Rond te werden. De vergrooting van magt en gebied is zo begeerlijk in elks oogen, dat zij zelfs 'er zig over verblijden, die 'er doorgaands dc grootste fchade bij lijden. Bij deeze geleegenheid verdeelde de nieuwe Koning Philippus zijn Raad, in 1455 ingcflcld, in twee deelen. Het eene bepaalde hij te Mechelcn, onder den naam van den grooten Raad , en het andere moest, onder de benaaming van geheimen Raad, te Brusfel, bij het Gouvernement blijven. Hij vertrok in 1506 naar Spanje , alwaar hij kort daarna overleed, laatendc zijn vader, Kei.  C ii ) Keizer Maximiliaan, Regent der Nederlanden, geduurende de minderjaarigheid van den Aartshertog Karei. In 1507 zond de Keizer zijne Dochter Margareta van Oostenrijk, tot hetbcRuur der Nederlanden, in zijne plaats. Zedert deezen tijd is Brusfel de zetel geworden van het Gouvernement Generaal van het Land. Het Gilde der Vleeschhouwers in deeze Rad, wilde in den jaare 1512 de vreemde Vleeschvcrkoopers beletten, om op de vrije markt, des vrijdags gehouden wordende, hun vleesch te verkoopen. De laatsten , door de Magiftraat onderReund, verkreegen van den Raad van Braband brieven van vergunning, om vrijlijk te verkoopen, op gemelde dagen: deeze Markt word achter het Stadhuis gehouden. Om de mocilijkheeden en verfchillen te doen eindigen , die zedert eenigen tijd de Geestlijkheid en de Magiftraat verdeeld hadden gehouden, ten opzigte van de uitzonderingen en vrijhecden in het bctaalen der belastingen , op de wijnen en bieren, gaf de Aartshertog Karei, in ï$%% een decreet, waarbij bepaald werd, dat het Kapittel van §. Guchule een kelder zou hebben , ten gebrui-  C 12 ) bruike van de Geestlijkheid , waarin men ; zonder eenige belasting te betaalen, zoude kunnen liggen's jaarlijks 120 amen rhijnfche wijn, of, minder foorten van wijnen verkiezende, dan 240. Vervolgens 1200 tonnen bier; al wat boven deeze bepaaling werd ingelegd, zou de gewoone belasting onderheevig zijn. De Roomschkoning Fcrdinand overleeden zijnde, en de Koninginne Johanna geene vereischten genoeg bezittende om haare vaste Raaten te beRuuren, werd de Aartshertog Karei, in 1516, tot Koning van Spanje verklaard. Voor ditmaal genoeg van dee2e Historie. Wat onze Vriend Jan fcheelt, weet ik waarlijk niet. Hij mijmert en loopt telkens in de eenzaamheid. Met de grootste moeite moet ik hem aan 't fpreeken helpen, en dan nog antwoord hij mij ten halve of geheel verward. Ik kan immers niet denken, dat hij verliefd geworden is, want dan beklaag ik hem: bij de geringfte tegenfpoed , zal hij overhoop liggen. Hij wandelt telkens naar een bijgeleegen Bosch. Hij komt 'er nu eens treurig, dan weder eens blijde van daan. Wanneer ik van onze buuren fprcek, die ik de eer nog  C 13 ) nog niet heb te kennen, dan fteekt hij beiden de ooren op; dat interesfeert hem. Ik moet hem eens-agter na wandelen, en die buuren eens zien; mooglijk zit daaar de bron zijner kwellingen. Het zou mij van, dien goeden jongen geweldig fpijten, indien hij verdriet had. De Man van tegenfpoedis de Man van medelijden. Ik ben, enz. NE-  C 14 ; NEGEN- EN- TWINTIGSTE BRIEF. JAN AAN FREDERIK. Zult gij u niet ten uitersten verwonderen, Frederik, wanneer ik u zeg, dat ik, Uit mij zelve, zonder eenigen anderen drang dan mijn eigen begeerte, het Kerkhof bezogt heb , dat ik aldaar met genoegen rond heb gewandeld ? Ik , die gij weet, dat altoos de grootste afkeer van dergelijke plaatfen had'. - Wat kan het zien van een hemelsch boerinnetje niet al te wege brengen! Dit kerkhof ligt omtrent een kwartier gaans van Antwerpen, 't Is een groot vierkant plein, met een muur omgeeven. Men treed 'er binnen door een grootsch gebouw, met een wijde poort voorzien; op welk gebouw een perzoon zijn wooning heeft, ter ontvangst der lijken , die men aldaar ter aarde befleld. Gij weet ongetwijffeld, dat de Keizer het begraaven in de Reden heeft afgefchaft, en dat voortaan alle dooden , zonder onderfcheid,, herwaards moeten gevoerd worden, ten  ( 15 ) ten einde de faamenleeving niet langer te verpesten , door hunne fchadelijke verrot, tingen en uitwaazemingen. Hoe menschhevend en redenlijk deeze inftelling ook weezen moge, heeft zij echter , en vooral in den beginne, de eere niet gehad, om aan alle mijne Antwerpenaar en te behaagen: en geet. wonder ! Zo gehegt te zijn aan de geesthjto geftigten , 'er zo veel heiligheid in te Rellen en bij te zoeken, en dan, na den dood, wanneer die heiligheid van een uitfpreeklyk voordeel zou weezen, als dan 'er verre weg van te worden afgezonderd! dit moet waarlijk hard vallen, voor deeze luiden: voor. al voor de Rijken en Edelen, die hier, even als den allerarmften, zonder eenig het minste praalteken liggen. Op gemelde kerkhof liggen de lijken der protestanten afzonderlijk , in een hoek aan de linkerhand, wanneer men 'er opkomt. De begraaving der dooden gefchied met waslichten. Het lijk word in een koets gezet; verfcheiden knegtenjongens, (een foort van arme kinderen, .uit bastaarden, vondelingen enz. beRaande) elk met een brandend waslicht in de hand, en een wit hemd over hunne bruine rokken, gaan'er neffens, voor en ach-  C 16 ) achter, tusfchen deeze begeleiders, plaatfen zig de bloedverwanten cn vrienden, niet in 't zwart, maar in hunne gewoone klecdfng. In deeze order brengt men het lijk naar eene der kerken , waar men het ter neder E6fc, om het aftezingen, zo als men't noemt; ^t is, eenige gebeden voor de ziel van den overleedenen te doen. Het lijk word vervolgens weder in de koets geplaatst, en zonder licht, alleen door deezen en geenen vriend gevolgd, naar het kerkhof gcreeden, waar het, zonder eenige complimenten, in 't graf word bijgezet. Toen ik mij aldaar bevond, werd 'er een kinderlijkje, dooreen arbeider om de hoek van de poort neer gezet. „ Gij zult het wel eens in den grond moffelen"? riep hij tegen den oppasfer, die het bijna zo fchielijkbegraaven, als ja gezegd had. Dit is gewis een kind van een arm mensch, dagt ik. — Ik vertrooste mij daarmede, dat het de dooden geen hair breed verfchcclde. Men verhaalde mij, dat de Keizer deeze knegtenjongens, en dus de waschlichtdraagers, poogde aftefchaffen, door hen onder de boeren aan den arbeid te zetten , doch dat zulks niet weinig gemor veroorzaakte» waarom men de aJgemcene neiging, in dit  (i? } geval toegaf. De mensch is te zeer op qitwendigheeden gefteld, om zonder parade naar 't graf te gaan. Dit kerkhof dan , was de plaats mijner overdenkingen. Ik peinsde op de nietigheid des lcevens, op de ijdelheid der waereld en de onzekerheid van al het ondermaanfchc. Ik gevoelde een heimlijke trek, om daar te rusten , waar men de ftemme des Drijvers niet meer hoort, en geene vrugtlooze wenfchen onze arme ziel meer martelen. De grond , uit welke deeze doodsöverdenkingen gebooren werden, was loutere verliefdheid , van alle hoop en verwagting verfteeken. Gij lacht, Frederik! — maar gij behoorde eerder te fchreien. - De fchoone , de bevallige, de lieve boerin zweeft mij nog onophoudlijk voor den geest. Ik poog dat betoverend denkbeeld, van eenmaal de haare te zullen zijn, met geweld uit mijne ziel te verbannen ; maar even als iemand die een kuil graaft in welzand, en zig te vergeefsch in 't zweet werkt, even zo arbeid de fmoorlijkverliefde Jan , zonder de minste vorderingen. De liefde is een olievlak, zij breid zig fteeds hoe langer hoe verder uit. ii, deel, B Geen  C 18 ) Geen hoop , zegt gij, om de man van eene boerin te worden? Helaas! Frederik! neen ! - Om wat reden? _ Ik weet het niet, maar een zeker voorgeval zegt het mij. Fen donkere wolk doet zig in 't verfchiet aan mijne zwaarmoedige verbeelding op. Ik ben triestig, nedergeflagen, hoop- en moedeloos. Bedenk zelf wat 'er van zij ; mijne liefde groeit op een kerkhof. Fenelon vraagt onophoudlijk, wat mij deert ? mets! antwoord ik. Dat is te zeggen, alles ! voegt hij mij dan toe. Ik wend mij van hem af, zwijg, zugt en krijg de oogen vol traanen. Ik durf hem niets zeggen. Het leeven komt mij wel zo haatlijk niet meer voor als voorheen , maar nimmer gevoelde ik 'er de lastigheid zo fterk van. Ik heb oogenblikkcn, waarin leeven en dood, om zo te fpreeken, den hevigften ftrijd, in mijnen boezem voeren, en, na mij verfchriklijk afgepijnigd te hebben, wint of verliest het geen van beiden. Frederik! Frederik! uw vriend Jan zal ongelukkig worden. Ik heb mijn fchoone reeds dikwerf gezien , maar nog niet gefprooken. 't Is of ■ mijne lippen toegeklemd worden, wanneer de geleegenheid daar is, dat ik ze tegen dien En.  ( 19) Engel zou kunnen openen: .— zij groet mij vriendlijk; want zomtijds komt ze, met eenige leev'cnsbehoeften, voorbij onze wooning. Als zij mij aanziet verftijf ik van 't hoofd tot de voeten, - en, Frederik, is dit geen wee , dat de Liefde over mij uitdondcrt ? Elk ander gelukkig Minnaar zou 'er door ophelderen en ontbranden, -7— . Laatst volgde ik haare fchreden; mijn ziel werd haar agter na getrokken , maar mijne voeten waren als van lood. - iemand die ten dood treed, kan geen bezwaarder gang hebben. — Zij kwam tot voor het bosch, waar Fenelons ts Hemels naam , toch geene ««^^ wantwelkenzullendegevolgenwezen. Ik ging nit met een feherp gepunt mes, b0 ch „ittezoeken; want een bosch -jk Teh omzigovetFene.onsvetkieztngte - weegen! wat zal hl) zeggen, wanne Mi ontdekt, dat Jan ook een bosch heeft. Jlk vond een bosch naar nu,n fmaak,« wil zeggen, geen betoverd boseh , met een ludSteel o!toren'erin, neen! eenbosch, B 3  zo als 'er met duizenden op den aardbodem wasfchen. Ingetreeden zijnde, zogt ik daadlijk een dikken, gaaven boom, om 'er den naam van mijn allerliefst boerinnetje op te fnijden; dat dagt mij, zou mijn hart verligten , dat zou eene welgevallige offerande aan mijne deugdzaame fchoone weezen , zo zij immer dit bosch bezogt, en dit kon niet misfen , want het ligt regt in haar weg; en wist zij dan eens, dat ik dien naam gefneeden had, om dat ik haar beminde, waar was dan zaliger weezen in de vier waerelddeelen, dan de buitenfpoorige verliefde Jan! De punt van 't mes ftond reeds op de fchors van den boom, en toen eerst bedagt ik , dat ik haar naam niet wist — Het mes vloog wel vijftig, voeten verre door heggen en ftruiken heen! . Jan lag in tgras, zyn aangezigt verbergende, want hij bloosde zelf voor de heesters en boomen, die 'er getuigen van waren. ; Ik vergaderde het weinigje wijsgcerte, dat mij « bijgebleeven, en ik ilond op mijne voeten bijna, (op het bindzel na) in dezelfde houding als de marmeren misdaadigers aan de vierfchaar te uwent. Groote, vervloekte Gek! (bars-  c 23 ;> fbarste ik uit, en hieraan herkent gij den ouden mensen van uwen Jan,) in welk ee nen afgrond van kwellingen en ellenden wilt gij u zelve werpen? Dulden uwe omftandigheeden de liefde? Zult gij kwijnen om een boerin, en fterven als de een of andere lompe boerenvlegel ze u voor uw neus wegneemt? Is uwe raazernij niet verre genoeg gedreeven? Halt! Jan,halt! of gU marcheert in uw verderf! Links om,enmarsch, van waar gij gekomen zijt! -_■ Ingevolge van dit commando liep ik het bosch uit, en, dooi den haast, bijna het engelachtige boennnetie op 't lijf, dat vlak voor mij ftond. . ZSt gij immer, Frederik, in den duister op 't alleronverwagtst van de wal in het water geloopen? — als gij dit nooit gedaan hebt , dan kunt gij u de flaauwfte verbeelding van mijn fchrik en houding niet maaken. Ik gaapte, neep mijne oogen toe, mijn 00ren zuisden, handen en voeten waren m eene fchriklijke beweeging, en de dood zweefde over mijn hart. ,Het doet mij leed, dat ik u dus doe verfchrikken, Vriend"! zei de Engel. Het lieve , het onbetaalbaare woord , Vriend riep mij in 't leeven, of, om bij B 4  ( H ) En gij ooi' / antwoordde ik F„ ™ j«•n goede poos m de oogen 2ien. _ M Fre e k., fchooten'er Qoor rnim hart / ti- , •i ' IJc da£c aan het me? ik wcggefmeeten had. " Hoe is uw naara, fchoone Engel? i? Iherefia.' en de uwe" ? Moeilijker vraag kon mij op dat HM*^ gedaan .orden. Gij 4t^^* bost gevonden heeft, 2jg niet te ™ door ZIm waaren naam op te «eevcn 7Vj Vohnufa.Be denkbeelden, knn ligbeedele" *™W.en, die nier tot ,M S| ren kon ik, wat „-oeitc R ool ft maakte een ablflk %ul bij mijne ^ fchoo.  ( 25 ) - ftdioone, te meer, toen mij, in de overgroote eenvoudigheid van mijn hart, van de lippen viel: Ik ben 't vergeeten. Zij lachte hartlijk, ongetwijffeld heeft zij mijne beteuterdheid opgemerkt, ,,'t Verwonderd mij niet, mijn Vriend".' zei zij , „ dat de boer zijn naam vergeet, wanneer hij den Heer vergeeten moet". Zij groette mij vriendlijk en vertrok, : . en ik , domme uilskuike, gaapte haar na, even als een houten heilig, op een kruisweg. Zij heet Thereüa : dit waren de eerste woorden die ik fprak, toen ik tot mij zelve kwam. Ik ging naar 't bosch; zogt mijn mes en fneed, op den fchoongefchorschtenboom, den lieftalligften naam. Voldeed dit nu aan den wensch van mijn hart? — voor een oogenblik; want naa het fnijden reezen 'er duizenden wenfehen meer in mijn hart op, die ik wiskunstig dagt te kunnen berekenen, dat nooit vervuld zouden worden, o mijn Frederik! Ik ben, enz. B 5 EEN-  ( ) EEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. JAN AAN FREDERIK. BESTE FREDERIK! Ik raade alle Romanfchrijvers, om in deeze dagen herwaarcis overtekomcn, en alhier te zien en te noteercn , al die verwonderlijke en fentimentcele gevallen, waarom zij hunne arme zielen op hunne Rudeerkamers zo jammerlijk uitputten. GunRiger tijdRip was 'er nimmer voor dat foort van fchrijvende weezens: zij hebben flégts hun oogen en pen medetebrengen. Gefchikter plaats dan Antwerpen en deszelfs environs, is 'er oók in de ganfche wacreld niet, om ten tooncele der zeldzaamste , onverwagtste , grappigfle en aandoenlijkRe ontmoetingen, herkenningen, verkleedingen, afdoolingcn, verlicfdhcedcn, wanhoopen, dooden, huuwlijken enz.teverRrekken. Uw nederige Gefchiedfchrijver Jan, vijand van alle digterlijkc leugens, zal onpartijdig u vertellen, wat zijn oogen gezien en zijn ooren gehoord hebben, en evenwel zult gij, Frederik, gij, die zijnc waar-  C 27 ) waarheidliefde grondig kent, henbonder het legio Romanfchrijvers tellen. Vol met de gedagten van mijne beminlijke Therezia — nederzittende op een bevrooren aardhoop nu eens met het voor¬ hoofd op mijn hand rustende 5 dan de handen faamen leggende, meestentijds alles kwaads vreezende, en zeer zelden flaauwlijkhoopende, hief ik de oogen op , en zie , een man met een bontemuts op 't hoofd, een oude pels om 't lijf geflagen, en groote laarzen aan de voeten, kwam, leidende een ouden ezel, die twee manden droeg , zittende in elke mand een lieve, kleine aartige jongen, elk met een warm pelsje gekleed , en fpeelende met een balletje , aan een touwtje vastgemaakt, dat zij elkander , over den rug van den ezel, toewierpen. Dit verfchijnzel regt voor mij gekomen zijnde, ftond het ftil. De man met de bontemuts keek mij fterkaan, even als iemand, die belang in mijn perzoon ftelde. Ik bezag hem op mijn beurt, van 't hoofd tot de voeten. Ik ontwaarde een zekere geneegenheid in mijn hart, voor deezen man , en befchouwde hem als den zonderlingften ezek drijver in zijn foort. Wie  Wie zijt gij, mijn Vriend? vroeg ik. ;,Een Profeet".' antwoorde hij. Ik kan u verklaaren, dat dit antwoord mij belemmerde. Een Profeet, dagt ik, hoe is dat mooglijk? _ Maar in Antwerpen is alles mooglijk. Misfchien is dit hier een handwerk. Een Profeet, zegt gij? ,-,Ja! Boer, een Profeet".' Het woord Boer fprak hij met een fterken nadruk uit, zo dat ik voeide, dat hij mij in de daad voor geen Boer hield. Maar een Profeet, _ is dat ook een handwerk? _ neem het mij niet kwalijk, Heer Profeet, dat ik mooglijk watonbefcheidenvraa^; ik ben een vreemdeling en ken de gewasfen van Braband nog niet. „ Een Profeet", voegde hij mij toe, „ ishier, dat een Profeet overal is", dat is, een weezen, dat de verborgenheeden weet. Ei! ei ï _ Ik wilde wel eens eenige verborgenheeden hooren. Hij zettede zig naast mij; nam mijn hand; keek in dezelven, en na zig een weinig bedagt te hebben, vervolgde hij aldus: „Gij heet Jan L gij zijt gebooren te A uw Vader was Ferdinand L uw Moeder Catharina P.... uw laatste woonplaats  ( 29 ) •plaats was te A.... de reden van uw vertrek van daar beftond in, enz." op deeze wijs ver, baalde hij mij, zonder een eenige omftandigheid te misten, mijn ganfche leevensloop van mijn leibanden af tot de doodkist van mijn Patriottismus toe. Met de uiterfte verbaazing keek ik hem aan. Weet gij, mijnheer de Profeet! mrj ook iets van het toekomende te zeggen? i „Ja! ik kan u zelf zeggen wat u binnen t .uur zal overkomen", o Wees toch ze goed! „Binnen 'tuur, zult gij een uwer beste Vrienden in uwe armen hebben"! Mijn hart klopte geweldig. En wie, vroeg ik, zal die Vriend zijn? _ ;| Uwe Hendrik S... " antwoorde hij, mij m*een op de borst vallende, en mij, met al de tederheid van een Vriend omhelzende en kusfchende. Ik herkende hem daadlijk. 't Was de geweezen Overfte S.... Ik klemde hem op mih nen boezem. — Spraakloos bleeven wr) een geheele wijl in deeze houding. Engij, bersLikeindlijkuit, gij, waardigeMan! gijhier? „Ja! mijn Vriend, maar befchouwmu niet als ongelukkig." Qp  C 30 ) . Op eenEzel? * twee kinderen ineenmandje?heve God! - en niet ongelukkig? «Gij zijt dezelfde zwaarmoedige Jan no? - ziet gij wel wat de kinderen doen ? Het ajn de afbeeldzels der vergenoegdheid en fpeelendeonfehuld. Befehpuw.hunne bloeijende gezondheid. -Zij zitten, 't is waar, m een mandje, maar kunnen 'er gelukkiger engeltjes op een wolkje rusten"? Ik moest hem dit toeüaan. Maar eii f zei ik Gij? Vader deezer onnoozele tal! hngjes? „Ik ben ook de Moeder deezer Cherubijntjes • zij zijn mijn uitfpanning, mijn gezelfchap,' mijn troost, i Zoud gij in de ganfche waereld betere reisgenooten kunnen uitkippen, dan de onfchuld en 't vergenoegen"? Gij hebt gelijk, mijn Hendrik! maar is het evenwel niet ongelukkig, dus in een vreemd land te moeten omzukkelen? „ Moet ik weder een Profeet worden, Jan ? ■ Als gij dus voortgaat, met overal angstvalhg naar het ongeluk te zoeken, dan zult gij eerlang van de tcering llerven. Kom mijn Vriend, gij hebt niet te verletten, wees mijn reisgenoot; wij zullen nog een Ezel koopen, en de geheele waereld doorreizen; , ik  ( 3i ) ik verzeker u dat gij nooit zo veel vermaak zult gehad hebben" Op dit voorftel fchoot Therefia als een blikfem mij voor den geest. Ik bedank u wel hartlijk, zei ik tegen mijn Vriend, voor uwe gulhartige aanbieding. En hier mede ging het vraagen en wedervraagen eerst regt aan den gang. Hij verhaalde mij, dat hij op deeze grappige wijs reeds een groot gedeelte van Duitschland was doorgereisd; dat hij nu een bezoek aan Braband kwam afleggen; vervolgens voorneemens was naar Frankrijk, Spanje enz. te reizen, en tegen dien tijd, dagt hij veilig tot de zijnen te zullen kunnen wederkeeren. Hij had aantekening van alle zijne ontmoetingen gehouden , en deezen waren de verwonderlijkheid zelf. Ik verhaalde hem op mijn beurt mijne gefchiedenis. De Historie van Therefia hoorende, fchuddehij, in zijn qualiteit als Profeet, het hoofd. Ik vroeg hem wat dit beduide ? „ Gij zult", antwoorde hij, „ u binnen weinig dagen, van mijne aanbieding moeten bedienen. Ik begeef mij naar Antwerpen.« in het logement het Roosje kunt gij mij vinden, beneffens den ezel, die ik voor  c m) voor u koopen zal. Vaarwel, Jan"! Hiermede omhelsden wij elkander; Hendrik gaf zijn kindertjes een wenk, die opftondcn om mij te kusfchen. Een van dezelve, het laatste gefprek gehoord hebbende, vroeg mij met een allerliefst lachje: „Oome, als gij een ezel hebt zal ik 'er dan op rijden" ? , Hij is een klein Profcetje , zei zijn Vader, en, den ezel bevel geevende , verliet hij mij. Dit geval wil mij niet uit den kop , Frederik. Ik zal waaragtig den Ezel noodig hebben ; ik begin het nu vastlijk te gelooven , de reden waarom, weet ik echter niet. Al mijn grond , waarop ik dit. voorönderftel, is louter voorgevoel. Maar, lieve Hemel! zal Jan, als een hooploos Minnaar , veelligt wel als een anderen Don Quichot , de onzalige aardbol op eenen Ezel zittende moeten overkruisfen ? Welk eene onbegrijplijk verwonderlijke leevenswijzc! en echter , Hendrik doet het wel. 't Is geene romanesque verbeelding; neen, mijne oogen hebben den ezel gezien, mijne ooren hebben zijn gegrijns gehoord, en mijn handen hebben hem van het eene einde tot het andere betast, De betooverde tijden kee  ( 33 ) keeren te rug, Frederik! Bewaar toch mijne brieven , ze zullen een Aanhangzel op Sanche Panche worden, Ik bleef nog een goede wijl zitten , wagtende of mijn Therefia ook voorbij mogt komen: dit niet gefchiedende, rees ik langzaam op , en zettede mijn traagen ftap naar het Heilige Graf, op den Berg van Calvana ; waarvan de befchrijving in mijn volgenden. Ik ben, enz. IJ.. DEEL. c TWEE-  C 34 ) TWEE en DERTIGSTE BRIEF. jan aan frederik. waarde vriend! D= Berg van Calvaria, cum fuis, is een heilige plaats , in het klooster der Predikheeren te Antwerpen. Men komt eerst in een groote poort , die regt op de kerk aanloopt: aan de regtehand heeft men een deur, waardoor men uitgaande den Berg beklimt. Dit ganfche gevaarte beRaat uit eene fchuinsch oploopende hoogte, ter lengte van omtrent dertig a vijfendertig treeden; een taamlijk breed middenpad word ter wederzijden afgefchut, door een borstweering van grotwerk, omtrent drie voeten hoog. Dit grotwerk is faamgeReld , uit ruwe Reenen, uitgebrande fmitskoolen, gebrooken flesfchen en kalk of tras. Op deeze borstweeringen , ter wederzijden, Raan verfcheiden beelden, meest Engelen , en verder eenige begunstigde Apostelen en Profeeten: alle deeze beelden zijn toepaslijk gemaakt op de kruifiging , draagende elk wat, van de nagels, de dobbelReenen, de  ( 35 ) de roeden, doornekroon, enz. De Parken, door deeze borstweeringen, aan beiden zijden afgeflooten , zijn ook met grotwerken en beelden verfierd , alle Heiligen zijnde van het oude en nieuwe Testament, en in zulk een order geplaatst, als het geval toeliet. Ik geloof voor 't naast, dat men hier mede heeft willen aanduiden, dat op zulk een plaats geen aanzien der Perfoonen te pas kwam: bij voorbeeld een aanzienlijke Heilig ftaat met de rug tegen een oude fchoorfteen ; een Euangelist is vlak onder den drup van een goot geposteerd; terwyl eene affchuuwlijke Draak de beste plaats bekleed. Ik was met deeze fchikking ongemeen te vreeden. Zy vertoonde mij volmaakt de tegenwoordige waereld ! Hoe menigen politieken Apostel krijgt thans de zwaar ftelekkagie op zyn vroom hoofd, of moet dienen tot een flut van een oude fchoorfteen.' In den brecden opgang zijn, aan het boveneinde, verfcheiden fteenen knielbankjes geplaatst, op welken men zijne devotie, voor deeze heilige Trauwanten, aflegt. De Spelonk, in welken het heilige Graf is, ziet men regt tegen over den opgang, 't Is een zeer hoog Grotwerk, van dezelfde ftoffen als de borstweeringen faamgefteld. 't Is C 2 voor-  (•36 ) voornaamlijk een Poort, van omtrent twaalf voeten hoog, met beeldwerk verfierd, en eenige ingangen aan wederzijden; van agter deeze Poort rijst de berg, tegen de muuren deikerk, op, verleenende, door eenige onregelJtnaatige nisfen , verfcheiden ftandplaatfen , voor veelerlei foorten van Heiligen, Dieren, Engeltjes en Bisfchoppen. Boven op den top ftaat een gekruist Christusbeeld, uit welks zijde een ftraal bloed loopt, dat door een ander beeld word opgevangen. - . Alle deeze beelden zijn wit en van fteen, en fteeken niet onaartig af, by het grijsgroene Grotwerk: fchoon de verbeelding niet weinig geërgerd word, door dc fchoorfteenen, kookhuisjes en dergelijken, die fchier bij de bezigtiging van elk beeld in 't oog vallen. Indien het mooglijk geweest ware, deeze nevenömftandigheeden geheel buiten 't oog te houden, zou de uitwerking van 't geheel niet ongevallig geweest zyn, alhoewel de Stigter het mij gunstig ten goede gelieve te duiden > dat ik mij zelve geweld moest aandoen > om in deezen beeldenhof, den berg Caivaria te vinden. De gemelde Pooit is de ingang van't heilige Graf: op eene der zijposten ftaat met groote let-  C 37 ) letters: Dit Graf is gelijk aan't H, Graf te Jeruzalem. Men kan dus zeker zijn, tcnopzigte van de gelijkheid, want wat reden zou men anders gehad hebben, om ditzoftellig te verzekeren? Regt voor 't H. Graf Raande, ziet men een kluis ; aan de rcchtehand met een ijzeren traliendeur, afgeflooten, en van vooren met een getraliede kleine opening voorzien. Door deeze openingen ziet men in het graf, dat omtrent de gedaante heeft van een onregelmaatig vijf- of zeshoekig Tuinhuisje van binnen. Een, genoegzaam door het voorfte venftertje invallende, licht , ontdekt een Doodkist aan den devooten befchouwer, met een wit kleed bedekt: Dat er niets in deeze kist te zien is, blijkt uit een opfchrift, op den binnenwand van dekluis gefchreeven, waar met groote letters gezegd word: „Hij ,, is verreezen! Hij is hier niet!" — Dit kluis, of eigenlyk gezegd, Graf, kan men, op de agterwand na, rondwandelen, met een gang.van omtrent tweevoeten breed. Aan de eene zijde van't graf, vindmen, gelijk gezegd is, de ijzeren deur, tegen over welke eenige gedrukte conditiën hangen, waaruit men zien kan, wat men hier daaglijks door bidden kan verdienen. C 3 Aan  C 38 ) Aan de andere zijde is, op den wand, tegen over het Graf, het Vagevuur gebeeldhouwd. Verfcheiden Ellendelingen, van potaarde gebakken, bevinden zig hier in de hevigRe vlammen, van dezelfde Rof, agter ijzeren traliën , door welken zij, op eene hartbreekende wijs, de verfchroeide handen en armen fteeken; onder de pijnlijkRe weezenstrekken, die den geloovigen Befchouwer in de daad tot medelijden moeten beweegen. Een Engeltje zweeft boven dit rampzalig verblijf, werpende een Potje met Bloed in het vuur. Tegen over deeze Afbeelding , Raat een ijzeren blaker, met verfcheiden pijpjes, waarin de Godvrugtigen, een brandend kaarsje zetten; men heeft ook zorg gedraagen, dat 'er een fleufje in het heilige graf is, waardoor men zijn Offerande naar binnen kan werpen. Ik heb, zo om, als aan en in dit gevaarte over de zestig beelden geteld, behalven de haanen, pelhkaanen , draaken , 'Rangen enz. en behalven het Beeld, het Lijden verbeel- dende. Terwijl ik dit alles bezigtigde , kwamen 'er verfcheiden, zo Rijken als Armen, hunne Devotie afleggen. Zij knielden of voor de voor-  ( 3-9 > voorfte Heiligen, of in den omgang van het Graf. Gij kunt u onmooglijk den ernst en ijver deezer Godsdienftigen verbeelden, 't Blijkt allezins, dat het, op die oogenblikken, geene gemaaktheid , maar een zuivere , hartlij, ke eerbied is, die hen bezield. Ikweetlanaer niet, met wat oog ik hen befchouwen moet. Immers is hij gelukkig, die zig vastlijk verbeeld het te zijn? Therezia, — (want dit moet het lijstwerk van mijn gebouw weezen, —) hebik Zedert niet gezien. Duizend gisfingen maaien 'er door mijn hoofd , waarvan deezen de ergfte en kwellendfte zijn, dat zij, of ziek , of verhuist is. Voor ditmaal zal ik u met mijn Liefde niet meer kwellen. Ik heb Hendrik gefprooken. Hij heeft reeds een Ezel voor mij op 'tfpoor. . . Zou hij waarlijk een Profeet zijn, Frederik ? Ach ! was ik ook maar een Lijder vanPofaarde! — maar, helaas! Janheeftgevoel ! Jan heeft eene Ziel, die, fchoon wars van 't leeven, om deszelfs verlenging wenscht! Fenelon houd niet op met naar de bron van mijn hartzeer te zoeken. Ik ontveinsze tot nog toe voor dien deelneemenden c 4 Vriend.  C 40 ) Vriend. — Hij heeft het echter reeds geraaden. „ Gij zijt verliefd, Jan"/ zegt hij, en ik bloos. De Liefde maakt ons tot Kinderen mijn Vriend! Het zal niet noodig zijn, u plegtig te verzekeren, dat ik ben en altoos blijf, enz. DRIE.  ( 4i ) DRIE- EN - DERTIGSTE BRIEF. MAGDALENA AAN MARIA. Van uur tot uur, mijne Vriendin! vermager ik. De Bron mijns Leevens word verRopt. Mijn hart word door de wreedfte kwellingen toegeneepen, en weinigen, zeer weinigen zijn dc oogenblikken, waarin ik eert zweem van vrolijkheid vertoom Ik moet voor het oog van mijn Vader mijn hartzeer verbergen: mijn lijden grieft hem en zou de oorzaak van zijn dood kunnen worden Nu ga ik niet meer in 't Bosch, Maria; maar is mijn verdriet 'er een aasje door verminderd ? Ach! het niet meer derwaards gaan, is mij eene vertroosting te minder/ Daar kon ik ten minften nog eenige ftreelende gedagten, eenige vleiende vooruitzigten voeden. - Daar was, ik weet het niet, ij een zeker iets, dat mijne hoopende ziel, mijne reikhalzende begeerte, gerust Relde, dat mij bemoedigde: - 't kan waar zijn, dat het loutere inbeeldingen, herfenfchimmen waC 5 rcn'  C 42 ) ren, — maar 't is niet minder waar, dat mijn boezempijn 'er door verzagt werd. Moet de gepijnigde fterveling zig dan altoos wijsgeerig en wiskunstig vertroosten ? — mag hij dan op geen fchaduuw itaaren, die hem eenige oogenblikken rust , ja , genoegen verfchaft? Waar is de Wet, Maria, die deeze wreedheid gebied? die ons de onfchuldige, offchoon ingebeelde, opbeuring en bemoediging van ons nedergeperst hart ontzegd ? Ik begin te gelooven , dat ik te veel gehoor aan uw raad gegeeven heb , om het Bosch niet meer te bezoeken. Om dat Fenelon 'er zo fchielijk niet verfcheen als mijn haastig hart wel wilde, was dit daarom een bewijs, dat hij 'er nimmer zou verfchijnen ? Wie weet hoe menigwerven hij 'er na dien tijd geweest is? want dat hij 'er geweest is, is bij mij uitgemaakt en volkomen zeker. Verfcheiden Hollanders komen niet alleen uit Holland regelregt hier te Antwerpen, maar verfcheiden , die zig naar Hamburg , Breemen en elders vervoegd hadden, verhaten die plaatfen insgelijks, om zig hier bij hunne Landgenooten te vervoegen. Al ware Fenclon dus in den beginne naar elders verreisd, dan is het zeer waarfchijnlijk, dat hij  ( 43 5 hij ook herwaards gekomen zij, om zig in Braband nedertezetten, waar verfcheiden Privilegiën ten voordeele der Hollanders gegecven worden. Bij deeze zeer groote waarfchijnlijkheid, komt de gefncedcn naam, die alles bij mij afdoet, om dat niets zekerder bij mij is, dan dat hij door mijn heven Fenelon gcfneeden zij. Deeze bedenkingen hebben zo veel invloed op mijnhart, dat ik, het bofch voorbijgaande 'er heimlijk een kuschje aan toewerp. Dikwils kan ik de bekooring niet wederftaan, om'er in te treeden, en ik bid u, wat nadeel zou het toch aan mijn rust toebrengen, daar ik geen rust ter waereld meer bezit? Ik geloof derhalven, dat ik het waagenza,, en nog eenmaal mij in't Bosch begeeven, om mij andermaal te verzekeren, datFeneIon waarlijk het niet meer bezoekt. Ik moet u nog ietsmeiden. DejongeBoer , waarvan ik u laatst fchreef hem gezien te hebben, heb ik gefproken, en is niet anders dan een vermomde Hollandet. Hij zwerft dikwils voorbij onze wooning. Hij fchijnt een zeer goed oog op mij té hebben. Hu deed mij laatst hartlijk lachen: ik vroeg hem naar zijn Naam, - hij bedagt zig zeer lang,  ( 44 ) en betuigde, dien vergeeten te hebben; hij bedoelde ongetwijffeld zijn aangenomen naam; zijn eenvoudigheid verried hem, of liever zijn verwardheid van gedagten, waarin mijne onverwagte verfchijning hem flortede, deed hem onoplettende op zijn antwoord weezen. Dus woonen 'er meer ongelukkigen in mijn buurt; wie weet, Maria! of Fenelon 'er ook niet woont? o dit invallend denkbeeld heldert mijn geheele ziel op , terwijl ik u dit fchrijf! Ik zal dien jongen Boer zien uittehooren: Hij zal niet veinzen, wanneer ik hem het belang doe gevoelen , dat ik bij mijne naarfpeuringen heb. De Hoop neemt mijn ganfche ziel op dit oogenblik in. Daadlijk mijn voorneemen ter uitvoer gebragt. Schielijk fluit ik derhalven deezen Brief, o Gave de goede Hemel, dat mijn volgende u berigtede, dat Fenelon aan mijnen boezem rustede i Ik ben, enz. VIER.  C 45 ) VIER- EN- DERTIGSTE BRIEF. JAN AAN FREDERIK. WAARDE VRIEND'. Ik heb tegen Hendrik gezegd , dat hij de koop van den Ezel nog voor eerst niet toe moet Haan ; vermits dc reis naar 't heilige Land waarfchijnlijk af zal weezen. Gij bemerkt , dat mijn zaak wel moet ftaan, anders zou ik den Ezel niet opzeggen: o mijn goede Frederik ! Therefia heeft niet alleen mij minzaam gegroet , gul aangefprooken, maar mij ook tegen de aanftaande week, aan haar Huis verzogt. ■ Begrijpt gij de uit- geftrektheid van mijn geluk wel? o Gezeegende vlugt! gezegend Antwerpen.' gezegend Buitenleeven! Die tusfchentijd zal mij onbegrijplijk lang vallen, en derhalven, naarRig aan't opzaamelen van Antwerpfche bijzonderheeden. o Die Stad word mij recht aangenaan.' 'twas louter vooroordeel, knorrigheid, geemlijk- heid,  C 46~) heid, die mij bezielde, toen ik u dezelve als onaangenaam, als haatlijk affchilderde. In de agterhoeken is het wel wat morfig en afzigtlijk, maar anders zijn 'er fraaije wandelwegen , door de heerlijke, wijde en grootfche ftraaten , waar men de fchoonfte gebouwen, in den nieuwflen fmaak aantreft. De Menfchcn zijn 'er ook vriendlijk, gedienllig en wel niet extra fchrander, echter van een taamlijk goed oordeel, en wat het buiten aanbelangt, o daar kunt ge u geen verbeelding van formeeren, vooral niet van den Oord, waar wij ons bevinden. Elk Hof is een Paradijs , een aardfche Hemel: inzonderheid wanneer mijne engelagtige Therefia door de flerlijke Moestuinen In verrukkende Boomgaarden zweeft. Ik zal u eenige voornaame Antwerpfche bijzonderheeden mededeelen; voor deezen zogt ik ze met lantaarnen, zonder ze te vinden. ■ De Heeren Boekverkoopers kwamen m voor regtc Ezels te zijn, ze hadden een hoope prullen, maar weinig of geen werken van belang. Schrijvers waren 'er niet, _ uitgezonderd de geleerde Steller van de Antwerpfche Courant En Leezers waren 'er ook niet, wanneer men de zulken niet  (47 ) niet in die Clasfe plaatst, die in Jan van Parijs en de vier Heemskinderen lludeeren. maar nu, nu, heb ik egte Hukken in handen , waaraan volftrekt niets ontbreekt, dan dat ze verduiveld in de war zijn, en overal verfchriklijke gaapingen hebben. Dus bevind ik mij in ftaat, uw weetlust te voldoen, en hier mede moet ik fpoed maaken, want gaat mijn Liefde door, dan zal Jan de Antwerpfche bijzonderheeden niet langer willen aanzien , — en lukt zij niet, — dan met den Ezel'op reis, duizend uuren wijd van Braband af; dus is het zuiver winst, en ook alles wat gij krijgen zult, al wat ik u tusfchen dit en de aanftaande week fchrijf. Dc Onzelieyevrouwe Kerk is van eenGottifche Bouworder. Zij is omtrent vijfhonderd voeten lang, tweehonderd en veertig breed, en driehonderd en zestig hoog. Dit geweldig hoog en groot gevaarte word van binnen door honderdvijfentwintig Pijlaaren onderfteund. In het jaar 1533 brandde deeze Kerk, op den Toren en het Choor na, geheel af: in het volgende Jaar herbouwde men dezelve, met een te grooter luister. Ik heb u reeds verhaald , hoe veel deeze bewaarplaats van kunst-  C 48 ) kunstftukken, in den jaare 1566, bij de gedagte Beeldftormerij geleeden heeft. 't Zedert de Hertog van Panna in 1584, deeze Stad innam , heeft zij eene merklijke aanwinst gedaan , van kostbaare Autaaren, en de eerste Meesterstukken, zo in de Schilder- als Beeldhouwkunde. Philippus de Tweede hield in het Choor deezer Kerk, op den 21 Januarij 1555 een Kapittel, van de Order van het Gulden Vlies; om deeze reden vind men aldaar nog de wapens der Ridders van deeze order. Plet Kapittel der Kanonikken werd ingeReld door Godefroij van Bouillon, den eerRen koning van Jeruzalem, Het getal deezer Heeren was ten dien tijde twaalf, doch heden beftaat het uit vierentwintig. Agt kleine Kanonikken maaken daaglijks , met hunne Kapellaancn, een bijéénkomst uit van omtrent zeventig Beneficianten. In 1559 werd deeze Kerk tot eene Cathe. draale verheven onder de regeering van Paus Paulus den vierden, ten verzoeke van Philips den Tweeden, Koning van Spanje , en Hertog van Braband. De Toren is verwonderlijk door de tederheid zijner bouwing, Sierlijkheid kan ik 'er ech-  ( 49 ) echter niet in vinden, 't Was de fmaak dier eeuwen. In mijn oogen zijn de torens delangdurendfte bewijzen en de meest in 't oog loopende getuigen van dc menschlijke grillen, de verkwls t»: i g en het bijgeloof. Met het daaropftaande kruis er onder bcgreepen, bereikt deeze toren de hoogte van vierhonderd zes en zestig voeten. Men begon met deszelfs bouwing in 1422, onder 't opzigt van den vermaarden Bouwkundigen Johannes Amelius. Men voltooide deeze aartige en lange iteenhoop in 1518. Men klimt, langs zeshonderd twee en twintig ftecnen trappen, tot de hoogte van vierhonderd voeten, en aldaar levert de toren een heerlijk uitzigt, over de omliggende Landen, Steden en Vlekken. Twee uurwijzers zijn er, die elk vier en negentig voeten in den omtrek groot zijn. Men vind op deezen toren een taamlijk goed klokkenfpel, beftaande uit omtrent zestig klokken. De groote klok, in 1440 alhier opgehangen, is aanmerkelijk om zijne zwaarte, weegende dezelve 16000 ponden. In de kerk zelve heeft men eene uitmuntende verzaamelïng van Beelden, Schilderftukken en Snijwerk. De voornaamfte kunstnaars van hun tijd hebben hier hun uitèrfte 11. deel. D ver-  C 50 ) vermoogens beproefd, om alles wat de kunst voortreflijks heeft voorttebrengen. Men ziet hier, ondermeer anderen, demeesterftukken van P. P. Rubens, onder welken, de afneeming van het kruis, aan het Autaar van het Kolveniers Gilde, boven allen uitmunt. Het Ruk op het choor, op het Autaar, is mede van dien beroemden Schilder. Het verbeeld de Hemelvaart van Maria, en draagt den lof der waare kenneren weg. Rubens fchilderde het in den tijd van zestien dagen, en ontving er 1600 gulden voor. 't Is onbegrijplijk welke ontzaglijke lommen er in deeze kerk, aan dergelijke fieraaden befteed zijn. Den deskundigen komen oogen te kort, en vergeet, in de kerk zijnde, dat hij te Antwerpen is. Gij zult niet verkiezen, dat ik u de lijst deezer fraaiheeden lever, deeze zou zo verveelende zijn als de origineelen behaaglijk. Dat mij vrij aartig voorkwam, was het fchilderij van het Autaar van het Schermers Gilde, toegewijd aan den H. Michaël. 't Is een zeer fchoon Ruk, van Franciskus de Vrint, gezegd, Floris. Het verbeeld den val deiEngelen, op dat tijdRip, dat zij, in de gedaante der Duivelen, ter helle zinken. De ge-  ( 5i ) gedrogten zijn waarlijk kunstig gedrogtlijk, -en voldoen zeer wei aan 't oogmerk waarmede zij dus afzigtlijk zijn voorgefteld; doch op dea vleezigen bil van een deezer helfche Geesten, ziet men een groote wesp zitten, die nergers flegter geplaatst kon worden dan daar; dewijl men, voor dit autaar knielende, om devoot te zijn, daadlijk dit fteekend infecl: op het agterquartier van den Duivel gewaar word. Dit zonderling verfchijnzel zit er evenwel niet zonder reden. Quintien Natlijs was een kunstig Smit, zijnde er nog een ijzeren Gedenkftuk van hem voor handen, 't welk, zonder vijl te gebruiken, geheel met den hamer geflagen is, en door kennerenbewonderd word. Hij verliefde op de Dogter van Floris, doch vermits hij geen Schilder was, wilde de oude Heer haar Huuwlijk niet toeftaan. Zijn liefde was zo fterk, dat hij, het fmeden vaarwel zeggende, zig toelag op de fchilderkunst, waarin hij zo wel flaagde, dat hij, door de gemelde wesp, in de afweezigheid vanFloris, op het gat van den Duivel te fchilderen, de achting van Floris won, die hem vervolgens zijn dogter gaf. Ter eeuwige gedagtenis heeft men verkoozen, om deeze wesp, D 2 op  ( 52 ) op zulk eene, in allen opzigten ongeleegen, plaats te laaten zitten. Dat de liefde raagtig veel op ons vermag, en ons tot veel dingen in ftaat fielt, lijd geen de minfte tegenfpraak: een eenvoudig voorbeeld, aan uwen Jan ! — deeze word door de liefde derwijze vervoerd, dat hij zelf te Antwerpen zou kunnen woonenü! • Dunkt u niet, Frederik, dat mijn Historifche ftijl merklijk befchaafder en zindlijker word? — Gij ziet er uit, hoe veel belang de gebeurtenisfen er bij hebben, dat hunne befchrijvers niet geemlijk en knorrig, maar in een goede luim zijn. Ik ben, enz. * * * VIJF-  ( 53 ) VIJF- EN- DERTIGSTE BRIEF. JAN AAN FREDERIK. WAARDE VRIEND! Als een zeer zonderlinge inval kwam mij hier nog voor, een fchilderftuk in de kapel van de Schoolmeesters , waarop verbeeld WOrd, Christus, twaalf jaaren oud zijnde en in den tempel leeraarende: zijne toehoorders zijn alle welgelijkende af beeldzels van die luiden , welken door de Roomschgezinden bij uitftek Ketters geheeten worden, als Luther , Erasmus, Calvin enz. Het is zekerlijk de meening der Heeren Schoolmonarchen niet geweest, om daardoor aanteduiden , dat deze menfchen door den Mond der Waarheid zelf zijn onderweezen geworden. - maar wat beduid het dan? - Gij hebt overvloedig tijd, Frederik, om het tc raaden. DePredikftoel is uit één Ruk hout gemaakt, dat aanmerklijk groot geweest moet zijn. Men vindt er nog de befchaadigingen in van de Beeldftormerij in 1566. D 3 An  ( 54 > In de andere Kerken en Kapellen, die men alhier bij menigte aantreft, zijn insgelijks voortreflijke kunstgewrogten. Antwerpen is de bijzondere gunsteling der edele Schilderkunst. Zij fchijnt deeze Stad tot haar fchatkamer gemaakt te hebben, en, dat mij verwonderlijk voorkomt, de fchilders zelf zijn hier, over 't algemeen, bijna ziellooze weezens, en echter zeer met zig zelve ingenomen. De kunst wil met geweld door deeze machines werken, zekerlijk ,„ zouden de Digters zeggen, om daarmede te betoogen, dat zij eene Godin is, die een weezenlijk beftaan, op zig zelve, in 't afgetrokken, heeft. Een voornaam HollandschTekenaar, door de tijdsomftandigheeden herwaards gevoerd, verleedigd zig met de keurige aftekening derfraaifte fchilderijcn in de Onzelievevrouwekerk; dus ziet men, dat de tegenfpoed zomtijds van groot nut is: de waereld zou dit gefchenk, in fierlijk plaatdruk nimmer ontvangen, ware die vernuftige Hollander niet een fchuilplaats in Antwerpen komen zoeken. Dergelijke Haaltjes zijn hiei* meer. Gij bemerkt, dat ik mij geweldig haaste, om u toch eene volleedige befchrijving van Antwerpen mede te decden, eer ik aan't vrijen, of  ( 55 ) of aan 't ezelen ga! Ik moet dus alles aanpakken, wat mij voor de hand komt: en dus, in 't voorbijgaan, zie hier een trek uit de Geneeskunde. (Fenelon zou er voorzigtiglijk bijvoegen, een enkele, afzonderlijke trek,waaruit men geen algemeen befluit mag trekken.) Een mijner goede vrienden bezoekende, die zijn intrek bij een foort van Chirurgijn gcnoomenhad, vond ik denzelven druk bezig, beneffens nog zes andere Hollanders, onder het opzigt, beftuur en medewerking, van den Heer Heelmeester, om aan den uit het lid gevallen arm van een Brabandfchen Schipper te trekken, Men verzogt mij mede een hand te willen toefteeken, en insgelijks te trekken. De Antwerpfche ellendeling leed de gedugtfte pijn, zonder de minfte vordering. Na dus een groot uur getrokken en gemartelifeerd te hebben, moest de Heelmeester het opgeeven. Hij verzond den Patiënt naar een anderen Leedezetter; deeze gebruikte een inftrument , en hielp, door een geweldige kragt, den arm in zijn fteê. Een ander Chirurgijn, gehaald om, aan een Kolijklijdenden, een klisteer te zetten, verfcheen met al de achtbaarheid en toeftel, aan dat handwerk eigen. Ik had juist geleegenheid, D 4 om  C50 om dit toneel te befchouwen. Hij had Edelen , Rijken, Prinfen en Graaven, en wat niet al meer , geklisteerd. 13 Ik bezag den man met een diepe hoogachting,' enbefchöuwde een kolijk als een beuzeling. Na veel omflags kwam hij tot de groote zaak ; hij gebruikte een ijvoire fpuit : ter plaatfe zijnde waar bij weezen moest-, verrigte hij zijn kunst zo onhandig , dat de fpuit brak , en het Ruk bleef, waar het in 't geheel niet behoorde. De meester zag h doch hield zig Ril; beval den lijder zig i : Ril te houden en vertrok. De ongelukkige Martelaar begon echter weldra luidkeels te fchreeuwen, tot onzer aller verbaazinc De Heer Klisteerder moest andermaal ten toneele trecdcn. Hij kwam. „ 't Kan zijn ", zei hij, even als of hij over iets onverfchilligs fprak, „ dat er een ftukske van de fpuite in 't Iighaam is blijven fleeken." — Hij haalde de fpuit voor dendag. „Eija", zei hij, al lachende, „daar is een eindje van een duim of twee af: maar geen zwaarigheid , wij zullen 't wel uitnaaien. " Hij maakte zig gereed tot de executie, doch mijn tederhartigheid vergunde mij niet, het uiteinde te zien : en nu is niets verfchrik]ijker in mijn oogen 3 dan een kolijk in Antwerpen. Fc»  C 57 ) Fenelon is eindlijk agter ffl# geheim. Ik heb hem openhartige belijdenis gedaan. Hij doorzag oogenbliklijk de grootte van mijn kwaal, en , met al de tederhartigheid van een broeder en vader, heeft hij mij beloofd, mij in alles te zullen dienen en bijftaan. Ik heb hem verzogt, om bij het eerfte bezoek tegenwoordig te zijn. 't Zal best weezen , eerst kennis te maaken - dan vnendfehap te kweeken, en dan, enz. Ik zal, terwijl ik dit gelukkige tijdffip met uitgerekten halze inwagt, uwe belangen niet vergeeten. Ik zal mij fpoeden met de Antwerpfche Befchrijving. Vaar wel! -"*-.:;;>-ibn£i- nssrtcoiaci nutb .iiax lest soaififiw D 5 ZES-  C58 } ZES- EN- DERTIGSTE BRIEF JAN AAN FREDERIK. WAARDE VRIEND! S)][k heb den ezel voor u gekogt, Jan"! Met deeze woorden Rak Hendrik de Profeet mij de hand toe, om er mij geluk mede te wenfchen. Wel mijn goede man!, riep ik, fchaterende van lachen, gij hebt u bijfter uitgefloofd, waartoe zal mij dien langoorigen lastdraager dienen ? Om er mede naar Jeruzalem te rijden, Jan. Ik werd kitteloorig, — en had ik geen gelijk, Frederik? oordeel zelf, of mijne omftandigheden van die natunr zijn , om mijn compliment aan Judea te gaan maaken. Hoor, Hendrik, kwel mij niet. Ik ben fmoorlijk verliefd, en met zulk eenen is geen fpotten. Bezorg mij den Ezel; hij is goed voor ons groentekarretje. De Profeet liet een zugt. Ik zag hem Rerk in 't gezigt, en befpeur- de  C 59 ) de dat zijn vrees ernst was? — maar, wat drommel, Frederik! 'tis immers onmooglijk, dat ik naar Jeruzalem zal moeten reizen ? Het boerinnetje, of liever mijne hemelfche Therezia, groette, lachte, lonkte, en verzogt mij zo gul, zo vriendlijk, zo veelbeduidende, dat ikvolftrekt aan mijn geluk niet twijffelen kan, en evenwel, te midden in den loop van mijn genoegen, komt die vervloekte Ezel, dwars op mijn pad! — Laat hij naar de hel loopen! — afgedaan. — Het Raadhuis van Antwerpen is in het jaar 1560 gebouwd: 't is 240 voeten langen 92 breed. In de voorgevel vind men de vijf Bouwordens op elkander geRapeld. Cornclis de Vrint, gezegd Floris , is er de Bouwheer van: hij was de broeder van den beroemden Schilder, Franciscus Floris. Deze Gevel heeft, bij den allereerften opflag, een groot voorkomen, en misfchien is dit alles gezegd. Dezwar tigheid en vuilheid van den Reen, doet er ook niet weinig toe, om het gebouw afzigtlijk temaaken. Menfchijntover't algemeen in deeze Stad geen liefhebberij in de reparatie der vervallen gebouwen te hebben. De meeste dingen van die natuur zijn hier  C 60 ) hier zo gefteld, dat men duidlijk befpeurt, dat alleen het hoognoodzaaklijke aan elkander word gelapt. In zommige ftraaten kunt gij u niet anders verbeelden, dan dat gij in een ftad zijt, die, over honderd jaaren, door haare inwoonders is verlaaten geworden, en nu weder door een nieuw geilagt is betrokken, dat lust noch vermoogen heeft, om de verwoestingen van den tijd te herftellen. Dit is geenezwaarmoedige affchildering, Frederik, — Fenelon moet, me t betrekking tot zommige ftraaten, deeze aanmerking rechtvaardigen. In het Raadhuis heeft men verfcheiden doodouderwetfche vertrekken, als, de groote en kleine Raatenkamer inzonderheid, in welken men eenige fchilderijen, van Rubens, Jansfens, van Dijck, Zegers, Besfcheij, en anderen vind- In de Champenierskamer is een fchilderRuk, vervaardigt door Willeborts, verbeeldende een paradebed. Het zelve dient tot het zonderlinge gebruik, om voor het Stadof Raadhuis geplaast te worden, op den trouwdag van den een of anderen fouverain van dit land, ook op den geboortedag van den Hertog. Het heldenfluk van Maarten van Rosfem, Maarfchalk van Guelder, is boven de fchoorfteen in een fchilderij vereeuwigd. Gij weet, dat  C 61 ) dat hij in 1542 met een leger van 15000 man^ nen, alle de windmolens omtrent deeze ftad in brand kwam fteeken? ' De beurs is een vierkant gevaarte, in den fmaak van die van Amfterdam. Zij is 194 voeten lang en 154 breed. Er zijn vier uitgangen, die op vier aanzienlijke ftraaten uitkomen, waardoor er telkens veel gegang is: zij is een droevig bewijs van den vervallen koophandel in deeze ftad , die (buiten een wonderwerk , zegt Fenelon ,) hier nimmer herfteld zal worden. In bet jaar 1531 wcrd deeze vergaderplaats der koopluiden gebouwd. Vijftig van elkander onderfcheiden pijlaaren formeeren een galerij van binnen, die vrij aartig overwulft is. Als nog houd men hier beurstijd; zekerlijk, om dat er de beurs is. . De geweezen kamer der voormaals hier beftaan hebbende Oostindifche Compagnie vind men op de eerfte verdieping", aan de eene zijde: aan de andere zijde heeft men eenige apartementen, toebehoorende aan de Academie der fchilders, en het begrijpt zig van zelve, dat men hier een groot aantal van voortreflijke kunstftukken kan aantreffen. Op de Academie kan elk, die lust heeft, in den winter, naar een leevend model komen  < 62 ) men leeren tekenen. Aan drie der geenen, die het meeste uitmunten, worden 's jaarlijks prijzen uitgedeeld. De Meire is niet verre van de Beurs; 't is een fchoon, ruim, langwerpig plein, met etlijke fraaije, en grootfche huizen bebouwd, en vrij leevendig. Men houd er een foort van markt, die al mede zijne zonderlingheeden heeft. Aan het eene einde van dit plein ftaat een groot, verguld koper kruis, op een fteen voetftuk. Het is drie en dertig voeten hoog, en het werk van eenen Joannes Goethals, van Mechelen geboortig, 't Is gemaakt in 1635, ten tijde van het Confulaat van Robertus Tucher en Joannes Roofe. Men zegt, — dat het fraai is. Men heeft in deeze Stad zes vergaderingen van Gilden, als van den ouden Voetboog, den jongen Voetboog, den ouden Handboog, den jongen Handboog, den Schermer en van den Colvenier. Deeze Gilden hebben verfcheiden voorrechten, en zijn niet weinig naauwgezet, op derzei ver handhaving, waardoor een vreemd handwerksman hier weinig aanmoediging en kans heeft, omzignedertezetten. Wagt met de eerfte post al weder een of twee'brieven. Ik ben, enz. ZE-  C 63 ) ZEVEN- EN- DERTIGSTE BRIEF. JAN AAN FREDERIK. WAARDE VRIEND'. JjQ)e fchrandere en menschlievende Jozefus laat echter niets na wat eenigzins Rrekken kan , om zijne brabandfche Raaten te doen bloeijen. Hij bedient zig van alle voorkoomende geleegenheeden, in weerwil van veeIe volksvooroordelen en tegenkantingen. Dus heeft die doorzigtige Vorst, ter aanmoediging en gemaklijkmaaking voor uitlandfche, voornaame en gegoede koopluiden en anderen die lust hebben om zig in Braband nedertezetten , onlangs het volgende reglement gearresteerd, ter faciliteering van den invoer hunner goederen. Copia. No 4744. Aan de yoornaamfte Officieren der Tollen te Lillo , Antwerpen , Turnhout, S. Nicolaas, Gend, Brugge, Nieupoort en Ostende. Den 24 Sept. 1787. |3aar het ons voorneemen is den koopluiden 5 en bijzondere perzoonen, welken verJan-  ( 64 ) ïlrtgen, uit vreemde plaatfen, zig ia de ikden en op het platte land deezer Provinciën neder te zetten, den invoer van hunnemeubilen en cffe&en gemaklijk te maaken, maar teffens de noodige voorzorgen te neemen, om te beletten , dat men de gunsten, hen toegcdagt, niet misbruike, en willende voorkomen de tegenfpoeden of ophoudingen, welken , uit de noodzaaklijkheid van eerst, in elk geval, uitdrukiijk permisfie te erlangen, zouden voortvloeijen , zo is het, dat wij , ten dien einde, beflooten hebben, u dc volgende beftuuringen voortefchrijvcn. i. Wanneer de mcubilen en effecten vergezeld zullen gaan met eene fpecifique verkla;;ring , zal het vrijftaan dc bepaalde rechten er van te betaalen, met aan zig te behouden, van zig te vervoegen bij onzen Raad van *t Gouvernement, om er de restitutie van te verkrijgen, het zij geheellijk of ten deelc , naar dc omRandigheden : Maar, met behoorlijke zekerheid te geevcn , zal men ze kunnen afzenden aan het eerfte Comtoir, onder quitancie tot Borgtogt, naar zodanige plaatsbeftemming, het zij in fteden of op het platte land, welke de eigenaars, of, zo zij niet te- ' ' gcnl  ( 65 ) genwoordig zijn,de Schippers of verluiden, zullen opgeeven. 2. In dat geval zal het onderzoek kunnen gefchieden aan het eerfte comtoir , en dan za het noodig zijn de de goederen te koorden of te looden : maar zo de beftemming ware naar eene plaats, waar een Tolcomtoir zoude zijn, en dat het onderzoek niet behoorlijk konde gefchieden aan het eerfte comtoir, zullen de Officieren van het eerfte comtoir, zig van het onderzoek kunnen ontflagen houden, met de goederen te koorden en te looden, en met ze optegeeven aan het comtoir der beftemming, om aldaar onderzogt te worden, en ze vervolgens te laaten volgen aan de voorzeide Eigenaars, die ze met zig voeren, of aan de gcenen, die daartoe, door hen aangefteldzijn. 3 Indiende Eigenaars of Voerluiden met voorzien waren met eene fpecifique verklaring ,zal het hen veroorloofd zijn,de goederen aan het eerfte comtoir nedertezetten , zonder dat men er eenig recht van ftaangeld voor eifchen zal, en, bij gebrek van plaats aan't comtoir, zal men ze kunnen zetten, bij iemand anders in dezelfde plaats, onder ij deel. E zij.  ( 6-5) zijne waarborg, mits dat in dit laatfte geval de goederen gekoord en gelood zijn, en dat, onder verband van , binnen veertien dagen, een fpecifique verklaaring, of Borgtogt te verfchaffen, om ze verder in het land te brengen. 4- Wanneer men een Borgtogt zal kunnen bezorgen voor pakkagie, inhoudende meubilen en effecten van bijzondere vreemdelingen, welke meubilen en effecten, zonder fpecifique verklaaring, aan het eerfte comtoir zouden aangekomen zijn, zullende de Officieren 'van onze Tollen, na die pakkagien gekoord en gelood te hebben, dezelven, onder quitancie tot Borgtogt, kunnen verzenden, naar het een of ander der comtoiren van Turnhout, Antwerpen, Lier, Mechelen, Leuven , Brusfel, S. Nicolaas, Gend of Brugge, om daar bewaard te worden, tot dat de fpecifique verklaaring ingeleverd, en het onderzoek werkflellig gemaakt kan worden, met ontflag van alle rechten van ftaangeld, voor den tijd van een maand, 5- Wanneer de voorzeide menbilen en effecten aan het eerfte comtoir zouden aankomen» zon'  < 67 ) zonder fpecifique verklaaring,en teffenszonder een Borgtogt te kunnen bezorgen, en dat de voerluiden evenwel zouden verlangen hunnen weg te kunnen voortzetten, tot aan een der Tolcomtoiren, verder in het binnenfte van 'tland geleegen, in dat geval veroorlooven wij dat de pakkagien gekoord en gelood worden, en vervolgens gebragt onder convoi van onze Tolbediendens, tot aan 't voorzeide verder inleggende comtoir, om aldaar geconfigneerd te worden, mits betaalende de reiskosten van de bediendens, die het Convoi uitmaaken, tegen drie fchellingen Hechts per dag. „:. .-.AM^ib-- De voorzeide meubilen en effecten aan 't comtoir derbeftemde plaats aangekomen zijnde , zal het de eigenaars ■> na dat zij er eene fpecifique verklaaring van bezorgd hebben , vrijftaan, in de plaats van de rechten aanRonds te betaalen, hunne effecten, onder dezelve Borgtogt, naar zig te neemen, geduurende den tijd van twee maanden, op dat er, geduurende dien tüd, befchikt worde over de Artikulen , over dewelken onzen Raad van 't Gouvernement zoude kunnen goedvinden, eene geheele of gedeeltlijke E 2 kwijt-  ( 68 ) kwijtfchelding der rechten , welken men , volgens de algemeene regels, verfchuldigd zoude zijn, te verleenen. 7- De Officieren onzer Tollen zullen, in de onderzoeken , welken zij van de voorzeide Mcubilen en Effecten zullen doen, de grootfte zorg moeten draagen, om te onderfcheiden, of de dingen al gediend hebben en gebruikt zijn geworden, dan of ze in nieuwe werken beftaen, moetende deeze laatften , in allen gevallen aan de rechten onderhevig zijn, om de koopmanfchap en fchranderhcid van onze onderdaanen , die kunstenaars en werkluiden zijn, niet te benadeelen , en zullen de voorzeiden Tollenaars hiervan, in behoorlijke form verflag doen. 8. De eigenaars, welken de kwijtfchelding van de inkomende rechten, voor reeds gediend hebbende mcubilen en effecten zullen willen verkrijgen, zullen aan de voornoemde Officieren der Tollen, in welks departement zii weezen zullen, moeten doen blijken, dat zij, in de daad, een vaste wooning genomen heb-  (09) hebben, in de plaats, waar zij zig zullen bevinden te refideeren; zij zullen te gelijk hunne Requesten moeten overgeeven , in handen van de voorzeide voomaame Officieren , welke dezelve , met het verflag, bij het yoorige artikul vermeld, en hunne amtsberigten, aan onzen Raad van 't Gouvernement zullen zenden, om er de befchikking op te ontvangen; alles zonder eenige berigts - of expeditie kosten, ten lasten der fuplianten. 9- Indien , geduurende dienzelven tijd van twee maanden, de eigenaars geene geleegenheid vonden, om zig vast onder ons gebied neder te zetten, zal het hun vrijftaan, de voorz. meubilen en effecten, onder quitancie tot borgtogt wederom in te voeren, zonder eenige Tolrechten voor hun in - en uitvoer te betaalen. dbks'. 3 ■ .- ■ 10. En wat aangaat de nieuwe meubilen , of effecten, of andere > dingen, welken men van de inkomende rechten niet zoude kunnen ontheffen, zal het insgelijks de eigenaars, indien zij de inkomende rechten niet betaalen willen, veroorloofd zijn, dezelven wederom E q naar  ( 7o) naar vréémde plaatfen üittevoeren, zónde* voor den in - of uitvoer, Tolreehten te betaalen, mits blijkende, dat het dezelfde dingen zijn, en zulks ook den tijd van twee maanden, en m geval, zij er de inkomende rechten aan 't eerfte comtoir van betaald hadden, zullen zij er de restitutie van kunnen vorderen, door het canaal van de voornaame Officieren onzer Tollen, gelijk Art. 8; gezegd is. ir. Wet te verftaan; dat, alzo den invoer in Onze ftad van Oostende,gelijk mede de wederuitvoer, van alle Tolrechten vrij is, hetniet hoödig zal weezen, de bij de voorige artikulen voorgefchreeven beftuuringen in agt te heemen, voor den in - en uitvoer ter zee; maar indien het geval wilde, dat er, door andere plaatfen van dit Land, meubilen en effec. ten binnen kwamen voor perzoonen, welken voorneemens zouden zijn, zig te Oostende nedertezetten, zullen die meubilen en effecten, onder quitancie tot waarborgen, naar het Tolcomtoir te Oostende verzonden worden , en deeze quitancien tot waarborgen zullen kunnen afgelost worden, tot ontheffing van alle rechten, mits blijkende, dat de eiges l?aar-  C 71 ) naars zig met der woon hebben nedergezet in de voorzeide ftad van Oostende. accordeert met 't origineel, (was getekend,) PAULI NANTE. Gij ziet, mijn vriend! dat het dus niet aan den goeden wil en beste fchikkingen van zijn Majefteit mangelt, en echter zal Antwerpen het vast verblijf van veele Hollanders nooit worden. De volksgeesten ftaan te regelregt tegen elkander over, om immer in zo verre te ftrooken, dat ze in 't burgerlijk beftaan , of in den koophandel, zig veréénigen kunnen. Eenige Hollanders echter hebben zig bereids met er woon, in deeze ftad nedergezet, en kleine koopmanfchappen bij de hand gevat, doch of deeze weliggroeiende planten op dien ftuggen grond zullen blijven wasfchen, is een geheel andere zaak. De arbeid, waarbij de bewoonders van Antwerpen meest hun onderhoud vinden, is., het Diamantklieven, Diamantfüjpen en Diamantzetten j het getal rn.eufc.hen dat hier aan te  C 7* ) te pas komt, word op verre over de tweeduizend gefchat. Dit werk der weelde gaat meestendeels naar Turkijen. Zijde - en Kantwerkers en werkfters zijn hier ook in mcenigten, en bij uitftek keurig inde voortbrengzels hunner kunst. Meestal vind men in de Burgerhuizen de vrouwen met den kantarbeid zig onleedig houden. De Schilderkunst en handel in fchilderijen leverden ook een tak van beltaan op. Ik ben, enz. AGT.  C 73 ) AGT-EN-DERTIGSTE BRIEF, JAN AAN FREDERIK. WAARDE VRIEND! urn"Jiosq} s^ipio©*'- * " » ]0)e uitfpanningen, die men te Antwerpen heeft, zijn bijna geen noemenswaardig. De gczelfchappen beftaan uit den Adel, die zig in 't geheel met het overige veragtlijke Menschdom niet bemoeit. De Staminé's heb ik u reeds, mooglijk in een al te knorrige bui, befchreeven, en de Hollandfche Sociëteit,— is er ! De Franfche Comedie is, van buiten befchouwd , een magtig groot gevaarte, dat men op het oog voor geen fchouwburg zou groeten : ze is gebouwt in 1746, in Rede van die, welke ongelukkig door de vlammen verteerd werd. Zij is niet groot, echter kan men ze fraai, ten minfien netjes heeten. Zij heeft veel overeenkomst met de AmRerdamfche. Rondom de parterre zijn drie rijen Logien boven elkander; tegen over het toE 5 neel  ( 74 ) tieeljvan bovan,heeft men de rninite plaatfen, zijnde zitbanken. De decoratien , in hun foort vrij goed en zijn door den Schilder Dheur vervaardigd. Des winters fpeelt hier een franfche troep, drie a viermaal in de week, waaronder de zondag avond altoos vast een beurt heeft. De tegenwoordige fpeelers komen mij voor, hun zaaken zeer wel te verftaan ; zij hebben ook geleegenheid om ze wel te verrigten, dewijl men zeer dikwils herhaalingen van geliefdkoosde Hukken heeft. Ik heb niet kunnen bemerken, dat de toeloop tot dit vernuftig tijdverdrijf, zeer fterk zij. Er behoort iets grofs, iets fchreeuwends toe, om het gevoelpunt van het gros der Antwerpenaaren te treffen* Ik bevond mij onlangs bij een Meester Goochelaar, die half naakt ontkleed, met allerlei foort van vuurwerk in den mond, het verfchriklijkst vuur, op zijn bloote armen, dijen en borften liet affluiten Hij was ongemeen hart om dit alles te verduuren; zoop ontzaglijk brandewijn en vloekte allerafgrijs. lijkst: dit trof de talrijke menigte aanfehouwers , die hem met verwondering aangaaptenHad de karei zig zelve kunnen radbraaken, het  C 7S ) het genoegen zou den hoogften top be* klommen hebben. De Concertzaal is met een fraai platfond verfierd ; Appollo en zijne onderhoorigen, muziekinftrumenten enz., door den kunftenaar Vervoort gefchilderd, verfraaien dezelve; alle dingsdagen des winters, word er, ten kosten van eenige Heeren deezer ftad, concert gegeeven. Hoe het met de muziek alhier gefchapen ftaat, weet ik niet. Mijn öoren deugen niet. In Antwerpen vind men ook een Stadsmagazijn 't welk men den Eeckhof geliefd te noemen. Gij moet u niet verbeelden van in dit Magazijn de wapens , als den voornaamften inboedel, te hooren opnoemen. Men heeft mij gezegd, want zelf heb ik geen geleegenheid gehad, om het te zien, dat alhier voortreflijke fchoone Hukken, tot groote en publieke vieringen deezer ftad, bewaard worden. Ik zal ze u optellen. m Het af beeldzei van een Reus, zevenentwintig voeten hoog, met de pedeHal, waarop de lange Heer gezeten is. Dit Huk moet de gedagtenis vereeuwigen van een geleefd hebbenden Reus, wiens naam men Heilig verzekerd  C 76} ierd geweest te zijn Antigonus, anders Drivon. Dit wel uit de kluiten gewasfchen Schepzel zou, bij den aanvang deezer ftad, in een Paleis aan de Schelde gewoond hebben. De man die mij dit verhaalde, zwoer dat het waar was, en ik bewees hem de gunst, om 't zonder tegenfpraak te gelooven. , 2. Een Reuzinne, doch van Reen, gemaakt door den vermaarden Beeldhouwer Plereijns. 3. Een Elephant, verfchriklijk groot, en alle natuurlijke beweegingen met zijn ftmit makende. 4. Een Schip ; zonderling, om dat het drie en dertig voeten hoog en twintig lang is. 5. Een Walvisch, agtentwintig voeten lang, zig zo natuurlijk beweegende , als de* bekrompen omfiandigheeden toelaaten, en water in overvloed fpuuwende. 6. Een Kemel aanmerklijk hoog. Van welken Rof de laatsgenoemde Schepzels zijn , is mij niet gezegd. Nog vind men hier eene menigte zegewagens en karren : — vraag mij nu verder niet, en dan beloof ik u, nimmer met dergelijke lijsten van zeldzaamheden , u te zullen kwellen. De dag van mijn geluk nadert met groote fchreden, mijn lieve Frederik ! kunt gij het niet  C 77 D niet uit mijn ftijl merken ? o ! mijn ziel is geheel opgeruimd. Fenelon zelf verlangt er na. Hij betuigt eene ongewoone nieuwsgierigheid naar mijn lief Boerinnetje te hebben. Hij neemt zo veel deel in de zaak, als of ze hem zelf aanging. Ik pas daaglijks op, of zij niet voorbijkomt, dan zou ik den Wijsgeer eens roepen. Wij hebben al tot vlak voor het Bosch toe gewandeld. Fenelon floeg er zijne oogen in , zonder traanen te ftorten. Wij fpraaken juist van Therefia. Wat is zijn hart goed! her is blijde met den blijden. En nog, Frederik! nog komt die vermaledijde kwelgeest van een Hendrik mij met den Ezel bruijen. — „ Ik heb een fchoon zadel op uw beest gekogt „ ! riep hij mij gisteren toe. „Over drie dagen", vervolgde hij ,„ zal ik mijn laarzen fmeeren". Zijne profetie zal wel onvervuld blijven. Dunkt u dit ook niet ? Ik ben enz. N E-  ( 78 ) HEGEN-EN-DERTIGSTE BRIEF. Jan aan frederik. H Js onbegrijplijk, mijn beste Frederik ! hoe zeer de Antwerpfche waereld in mijne oogen opgeflikkerd en verbeterd is! ik beken, dat ik fchuld gehad heb, toen ik ze u zwart affchilderde. Ik heb gedaan gelijk de man, die de Zon duister noemde, vermits hij er niets anders van zag dan de vlekken. Wanneer gij cterhalven mijne eerfle brieven met deeze laatsten vergelijkt, moet gij mij niet verwijten , van mij zelve ten hoogflen ongelijk te weezen; ■ neen ! Frederik ! maar uw vriend Jan is leerzaam, opmerkende en openhartig genoeg om zijn dooling te erkennen „Schrijf liever", luistert Fenelon mij in, ,, dat Jan verliefd is"! — Doch dit is Fenelon. Ik heb het genoegen gehad in een gezelfchap van jonge Dametjes te zijn, en waaragtigj Frederik! ik heb dat geflagt zeer vei- on~  C 79) ongelijkt! Er zijn in de daad zeer fchoone en bevallige meisjes onder , die wei- zo zeer geene Hollandfche geestigheid bezitten, maar echter derwijzen beminlijk oprecht zijn, dat zemij ongelijk waardiger voorkomen. Het hart ligt hier meer bloot,- men kent er dat vernis niet, dat louter natuur fchijnt , en enkele kunst en geveinsdheid is. — (Jan is verliefd! roept Fenelon tusfchen beiden.) Een deezer lieftallige, openhartige Schep, zeltjes plaatfte zig aan mijne zijde ; drukte zagtlijk mijn hand en begon aldus te redeneren, met een Brabands accent, dat, als men er eenigzins aan gewoon is, van zulke be_ koorlijke lippen, zielbetoverend is. ,, Voor de Hollanders heb ik waarlijk achting , Mijnheer" ! Dit zegt ongemeen veel, lieve Jufvrouw!en vereert mij ten hoogften, voor zo verre ik ook tot die Natie behoor. Ik twijffel niet aan uwe oprechtheid ; ze ziet u ten oogen uit: naar dit compliment, — „ Geen compliment! — Ei zie! hoe zou dat met die geroemde oprechtheid ftroo- ken" ? — Gij hebt gelijk, zoete Engel! maar ik bid |t, zeg mij den grond van deeze uwe achting. n Die  C 80) '„ Die is zelfliefde en eigenbelang"! Hoe! — Mejufvrouw! „ Dat ik zeg meen ik. De vrouwen zijn in Holland veel' gelnkkiger dan hier.' de mannen kennen daar beter de waardij van haar hart, dat ongetwijffeld tot tederheid en liefde gevormd is. Daar vind men de waare zaligheid des leevens, dat is, zuivere toegeneegenheid; Liefde zonder onnatuurlijke vlekken.' Door mannen bemind te worden ie een recht waarop wij vrouwen alleen aanfpraak hebben" .' Ik verftond de volkoomen bedoeling van deeze uitdrukkingen; dergelijke zijdelingfche klagten zijn mij al meer door de ooren gewaaid. De oprechtheid van dit bevallig, vriendlijk en gul aar tig Meisje voldeed mij, en boezemde mij medelijden in, dat, als er geen Therefia geweest ware, veelligt iets anders zou weezen. Dat geene, dat eigenlijk den naam van liefde verdient, word hier door de mannen op verre na niet tot dat toppunt gedrceven , vervolgde mijn fchoonheid, als te uwent , waar over 't algemeen de volkomenfte tederheid maar in een punt, (op kaar hart wijzende ,) eindigt. Ik hoop dat gij mij genoeg ver-  C 81 > verte, om overtuigd te weezen, van da waarheid mijner gezegden,,. - Overvloedig mijn lief Schepzeltje! ik hoop echter dat uw beklag , welgemeend , maat evenwel in zo verre ongegrond mag zijn, dat men er geen algemeen befluit uit kan opniaaken. Dit was een copiegezegde,, volgensFenelon. - Met dit alles, (de zaak zij dan zo ze wil,) is een meisje ongelukkig, dat of reden heeft, of denkt te hebben, tot een foortgelijk beklag. Deze bekoorlijke Engel heeft volmaakt gelijk. De vrouwen hebben in de daad een uitfluitend recht op de tederheid van ons hart. Onzeliefde is haar volkomen eigendom; de onnatuurlijke hand, die ze haar ontroofd en aan mannen wegfmijt moet de vervloeking zelf in haare oogen weezen. Dit haar te ontneemen is haar volftrekt alles te ontneemen. Ik laat het verder aan u, om deeze gedagten ttittebreiden. De landmeisjes zijn over 't algemeen fchooner dan de Redelijke of Antwerpfche. De bevallige kleeding doet niet weinig hiertoe. De beminlijkfte eenvoudigheid en rondheid van zeden befpeurt men onder deZelven. ft Zijn Herderinnetjes, zo'als de Digters ze ii deel, F be'  ( 82 ï bezingen; uitgezonderd, dat ze die fijne flreeken niet bezitten, die deeze aen haar toefchrijven, in de verbeelding, dat zij ze verheerlijken. Voor dit maal genoeg van de Meisjes. Het waterhuis, een uitvinding van Gilbert van Schoribeeck, ligt in de nieuwe ftad, en dient tot gemak en gebruik der Bierbrouwers, die allen verpligt zijn, om in dit kwartier te woonen. In Braband word zeer veel bier gedronken. Jenever is hier iets ongemeens , en doorgaands zeer flegt. De brandewijn is zeer góed in zijn foort, echter fchijnt de fmaafe der natie meest op bier te vallen, 't welk waarlijk zeer goed, en, maatig gebruikt zijnde, bij uitftck voedzaam en gezond is. Dus zijn de Brouwerijen hier goede affaires. Men vind er ook op verfcheiden Brabandfche plaatfen een goed aantal van. Het water , dat men in deze Brouwe* /ijen bezigt , komt uit de Heerentalfche vaart, omtrent een half uur gaans van de Had gelecgen. Het, word van daar , langs buizen, onder den grond loopende, in eeii diepen put, in het genoemde waterhuis geleid. Een zekere Moten of R.ad, waaraan veertig  emmers in de rondte zijn, die elkander gere-' geld volgen, word in beweeging gebragt, en dan fcheppen de helft der emmers het water Uit de diepte, terwijl de andere helft, reeds gevuld zijnde, door het andermaal nederdaaïen zig in een onderbak , gelijks gronds, ontlasten; deeze emmers vullen zig weder bij den omgang van het rad, en intusfchen gieten de anderen weder hun water uit en zo vervolgens. De bak in welke men dit gefchcpte water vangt, loost hetzelve door een groote looden goot, en vervolgens dooreen menigte buizen, in de digt daaromtrent ftaande Brouwerijen en eenige andere Huizen. Het Oostersch huis, even als de Beurs,een treurig gedenkftuk van vervallen handel, is , door de Hanzefteden , in 1364 opgerigt. Het ligt aan de Schelde, tusfchen de twee Vlieten, een zeer gefehikte plaats voor aankomende en afvaarende Schepen, om te los fen en te laaden. Het is van eenige groote Pakhuizen en wel 300 kamers voorzien; de eerften diendende 'ter berging van de goede: ren, en de laatften tot gefehikte verblijfplaat! fen voor reizende koopluiden. y 2 Men'  C 84 ) Men bewaart aldaar nog eenige Muziekinstrumenten, van eene verwonderlijke grootte. Men verhaalt,, dat men ze bezigde,' om de Koopluiden, die ter Beurfe gingen, van 't gemelde Huis derwaa'rds , al fpeelende te vergezellen: Als defpeler, naar evenredigheid deezer Muziekwerktuigen, groot geweest zij, dan was hij het wonder van zijn tijd. Geen hedendaags Muzikant kan ze befpeclen ; de kasfen, waarin ze geborgen worden zouden een mcn'sch kunnen bevatten : Deeze Koopprocesfie moet een vreemd figuur gemaakt hebben. Ik heb aan Fenelon, die nu toeh het geheim mijner liefde weet, de copiën mijner brie. ven haten leezen. Hij bewonderde mijne gefchiedens van Antwerpen, 't Is een fraai ftukje, zei hij, 't is flegts jammer dat 'er kop noch Haart aan is ; want niets hebt gij van din oirfprong, voortgang, bloei en het verval deezer van ouds zo aanzienlijke ftad gezegd. — Fenelon heeft gelijk, als men de zaak in 't afgetrokken befchouvvt; doch in aanmerking neemonde, dat jan de febrijver deezer Historie zij , dan doet de Wijsgeer mij onrecht Hij zelf zegt, dat ik een origineel ben; zouden mijne voortbrengzejs het dan ook niet wee-  C 85 ) -vveezen ? En in alten gevallen , Frederik J de Historie is geen kind, waar volftrckt eon kop aan moet wezen, Wil 't geen wanfehepzei zijn. Alles wat 'er aan ontbreekt is 'cr nog altoos aan te maaken ! — evenwel, dit beloof ik u niet, binnen weinig dagen word mijn lot beflischt! — Dan is Jan in de armen van een Engel, of — op den rug van een Ezel ! in beiden die gevallen kuscht of rijd mijn Historiefohrijverfchap zig dood.' Indien de natuur mij tot een fchrijver had opgelegd, dan zou ik hier onuitpu-tlijke ftof ■voor mijn pen vinden. Zie hier een klein Haaltje, dat ten geraamte van een origineele Roman zou kunnen verftrekken. Wandelende door de ftraaten van Antwerpen, werd mij een voornaam Kleermaaker aangeweezen, die waardig was, om 'er een winteravond mede te praatcn. De vriend heette van Poepelen. Ik begaf mij daadlijfc naar hem toe, en zeer fchielijk waren wij de beste vrienden Hij ging, omtrent tien jaaren geleeden, met een zijner kinderen , (zijnde een jongetje) wandelen : een Godsdienftige vreemdling vroeg hem, welke poort hij uit moest, om naar Romen te gaan? DeKleerma¥ 3 kcr,  C 85 -) ter, zeer geneegen, om een bij uitftek verdienstlijk werk te verrigten , befchouwda deeze gelegenheid als zeer gefchikt, tot dit zijn vroom oogmerk. „ Ik zal 't u wijzen", zei hij tegen den Vreemdeling, en ging niet flegts de poort met hem uit, maar vergezelde hem tot Romen , met het kind op den arm. Geen Sterveling te Antwerpen wist waaide Kleermaker met zijn kind gebleeven was; snen dagt algemeen, dat hij een ongeluk ge^ kreegen had. Na verloop van een jaar of twee, kwam 'er een brief van hem aan zijn vrouw? waarin hij haar zijn reis melde, en teffcns , dat hij te Romen een fnijderswinkei deed, en zo dra hij een goed fluivertje 2ou hebben overgewonnen , weder te huis zou keeren. Hij hield zijn woord en kwam, ïia negen jaaren uithuizig geweest te zijn, tot de zijnen te rug; ten uiterften voldaan ever het goede werk, door hem verrigt. 't Zou een wonderwerk zijn, als deeze man niet veele zeldzaame ontmoetingen gehad had. Hij heeft 'er dagverhaal van gehouden, en de goedheid gehad, om 'er mij een affchrift van te vcreeren. Denklijk fchrijf ik u nu niet eerder, dan na het gelukkige bezoek, eerlang b\j mijne Go-  C 87 ) Godin afteleggen. Ik ben mij zelve niet van vreugd ! o Frederik .' had ik ooit kunnen denken, den Hemel in Antwerpen te Vinden ? De ganfche waereld moet mij mijn geluk benijden ! Ik ben enz. y 4 VEER-  door ze dus te verdenken ! — deeze heeft den weg der zaligheid ons zelve aangeweezen i _ en op'-'die zaligheid, mijn vriend1 hoop en wagt ik ! Hoe treurig word mijn ftijl, wanneer de liefde haar onderwerp is l Ach •' Frederik ! & wanneer mijne Magdalena nog leefde! . maar waartoe mij zelve gekweld? De Overfte H. S.. ... is hier ook aangekomen , maar op eene zeer zonderlinge wijze. Gij kent zijn fnaakfchen geest, die altoos al lachende de waereld trotfeert, en door geene rampfpoeden te onderdrukken is : die geest bezielt hem nog , en blinkt te fterker uit , naar maate het onheil hem ftrenger vervolgt. — Hij heeft de gedugtfte verliezen ondergaan j — verliezen, waarvoor mijne wijs- geerte ojj verre na niet beftand is! • hij aki; deel,. U ge:  C»4) gevoeltze, maar befchouwtze met een grootmoedigen opflag van't oog, lacht 'er mede, en vergeetze, als of ze hem nimmer overkomen waren. „ Met mijnEzel", zegt hij, „ zoek ik nieuwe gelukken". — hij is de fterkfte en onverfaagdfte Wijsgeer , dien ik immer kende. Hij heeft den inval gekreegen, om voor Profeet te fpeelen. Jan zal ongelukkig worden, volgens zijne voorfpelling , om dat de liefde een weezenlijk vergif voor zijn geftel is. — en hierin zou ik hem bijna toevallen. „ Maar gij, Fenelon"! dus ftout profeteert hij tegen mij, „ gij zijt binnen weinig dagen volkomen gelukkig" !— ik laat het de goede vriend zeggen ; hij vermaakt 'er zig mede. Hij heeft een tweeden Ezel gekogt; di.t beest moet dienen voor onzen vriend Jan, om 'er mede naar Jeruzalem te reizen ; en dit alles is met zo veel ernst gefchied, dat ik niet meer weet wat ik van 't verftand van onzen Hendrik maaken moet! & c.; hij ftaat vast in de gedagten, dat Jan met hem de reis zal aanneemen : mooglijk weet hij van 't Boerinnetje meer, dan hij raadzaam vind te peggen; U anders is 't onbegrijpelijk. ** ■ fel  •C **$ ) IngevaL Zijne Profetie , onverhoopt en ÖÖverwagt, vervuld mogt worden, dan moot gij de briefwisfeling met Jan vooral onderhouden, want dan zult gij de origineelfte Reisbefchrijving hebben, die immer het licht zag. Onze Profeet heeft zorg gedragen, dat hij van Land tot Land penningen kan ontvangen, die hij tot de noodzaaklijkRe verteeringen behoeft.. Hem is nog even zo veel overgefchooten, dat hij deeze levenswijze kan uithouden; en Jan, zegt hij, kan, op den hoop toe, wel mede eeten. Welke verwonderlijke Toneelen leveren onze dagen niet op ! Ik ben thans een Landman, in de uitgeflrektfte betekenis van dat woord. Ik beken, dat het eene gelukkige levensRand is, waarin men weezenlijke genoegens kan aantreffen , als men zig wat gevoelloos voor fmaak, verftand en verkeering weet te maaken, doch dit laatRe is moeilijk. Ik verlang naar den dag van morgen: dat zal de Historie van Therezia weezen : ik beloof u, dat gij ze, in alle haare omRan- digheeden , weeten zult. Ach ! denk ik eiken avond , welke nieuwe kwellingen zullen ons morgen wekken ? — Wanneer Ha wij  C xi5) wij de waereld recht befchouwen, Frederik! dan is ze het tiende deel der zorgen niet waardig, die wij 'er aan verkwisten. Ik ben, enz. TWEE-  C ii7 ) TWEE en VEERTIGSTE BRIEF. magdalena aan maria. :\^"ederom in de yoorige treurigheid verzonken, mijn waardfte Maria! wederom ge-heel zonder uitzigt , zonder hoop , in de naargeestige eenzaamheid. Neen ! mijn Fenelon zal ik nimmer weder zien ! — voor mij is hij niet meer! mijne liefde zal mij martelen, zal mij dooden, want het geliefde voorwerp, zonder het welk ik niet kan leeven, is voor mij in de grondlooze eeuwigheid verzonken. Mijn hart, mijn voorgevoel zegt mij, dac Fenelon niet meer leeft, dat hij onder zij' ne veelvuldige tegenfpoeden bezweeken is ! helaas! Maria! indien zulks waar zij, —. wat zal, wat moet 'er dan van uvye Magdalena worden? Welke banden zijn dan Rerk genoeg, om mij in 't leeven te houden? Leevende zou ik Rerven .' welk eene ver* fchriklijke vertooning zou ik als dan onder de faamenleeving maaken! Niets dan van dood en graf fpreekende, en om mij niets anders H 3 wen-  C iis> wenfchencle, zou mijn bijzijn voor elk een onverdraaglijk weezen. Ik doe mijne gewoone wandeling , beste vriendin ! maar als gij mij zaagt, o hoe zond gij verfchrikken .' Ik dwaal door de barfte plaatfen, even als Se wanhoopigen door defombre rustplaatfen der dooden. Alles doet mij aan mijn Fenelon en aan zijn gemis denken ! de grijsheid de zwakheid , de behoefte van mijn lieven vader houden mij alleen te rug.' — gij zoud Adderen, Maria ! bijaldien gij wist welke ontwerpen mij zomtijds voor den verbijfterden geest z wee ven. Heden morgen verkoos ik achter het Bosch om te wandelen; ik had het voorneemen,om "er voorbij te gaan, maar een heimlijke, een ónwederftandlijke dwang fleepte mij in het zelve. Al wat aan mij was beefde ; — ik zag angstvallig om, — mij dacht, de fchim van mijn dierbaaren Fenelon waarde hier door de donkerfte hoeken; ik wenschte die fchim te zien, . te omhelzen! - en ik vreesde voor deszelfs nadering; — nimmer was mijn hart woeliger : nooit was mijn verbeelding tegenftrijdiger, noch mijn gevoel zo teder : de beweeging van een dor blaadje, joeg het doodzweet op mijn voorhoofd. daar is de  dc fchim van mijn Fenelon Idagt ik telkens, êif telkens RondIk op't punt om te bezwijken.Mijne fpoorlooze verbeelding voltooide eindlijk mijne verbijstering! — ik zag de gedaante van mijn Fenglon, - in een boeren gewaad, niet verre van .den boom, die zijn naam draagt, — bleek, ongedaan; fidderende,ftaarde die geliefde fchim, op den naam, op de verlepte Roozen en verdorde kransjes, —-dié ik, — voor hem, — op het bankje gelegd had: ik breidde mijne armen uit : — Ik opende mijne beevende lippen, — maar mijn tong weigerde geluid tc (laan: — zij hing als lood, en beweeglijk, in mijn mond: Ik' was aan een flervenden gelijk, die zijn volkomen verftand en bezeffen bezit, doch die geene zijner ledemaaten meer tot zijn gebruik overig heeft Ik beproefde de laatfte pooging, die mij overfchoot! Ik wilde naar die Zalige fchim fnellen; — ik verzaamelde alle mijne kragten, -—— te vergeefsch. Ik viel in onmagt neder. Toen ik mijne oogen opende zag ik niets, van al dat geene, 't welk ik alleen wensch te zien: Ik plengde mijne traanen, óp de gelukkige plaats, waar de gedaante van mijn Fenelon geflaanhad; f ik ging verder, Maria, ik kuschte die plek, H 4 en  C I20 ) en kon 'er mij bezwaarlijk van affcheuren ! — o ik weet dat gij het hartiijkfte medelijden met uwe Magdalena hebt. Mijn kwellingen fchijnen zig op elkander te itapelen: — de hartfeeren haasten- zig , om mij te overweldigen ; _ nimmer volgden zij zo kort op elkander..—_ Ik moet u den droom verhaalen, dien ik deezen nagt gehad beb. ° Ik zag eene onmeeteljjke vlakte voor. mij, die alle kenmerken droeg van een vervloogen en vertrapten voorfpoed. De fchoonfte vrugtboomen lagen, door de baldaadigfte handen uitgerukt, dorrende op het moesland, waar )men de halfwasfchen planten, ontworteld, en de vohvasfehen gekneusd en in het flijk getreeden had. Doornen en distelen had men welig laten groeijen; men had ze veiligheid en befchutting bezorgd. Het nuttige, het voor. deeliianbrengende Vee was uit de grasrijke beemden verdreeven, of zwom 'er in zijnen bloede; Wolven, en Tijgers naamen deszelfs plaats in, en lloegen hun bloedige klaauwen in het fidderend overfchot van het onfchuldig gedierte, dat zig in holen en grotten verfchoolen had. Ik zag weenende dit Land van ' verwoesting en ganschlijke omkeering der natuur»  tüurlijke order: ik befchreide deszelfs toeftaiïd^ en wilde mij naar elders keeren, want mijn. oogen en ziel waren moede, van de befchouwing van dit akelig toneel. Ik hoorde een ijslijk gegil, 't Was het ge-; kerm van een mensch in leevensgevaar! — ik verftond eenige afgebroken woorden. De, ftem was mij niet vreemd — mijn boezem, jaagde geweldig — -ik'keek om — ik zogt de ongelukkige te ontdekken , en hem mijn me-, delijden , en , zo dit mooglijk ware , mijnhulp te fchenken — ik gevoelde een onwederftandlijkc aandrift, om ter redding te vliegen — ik trad voort — 't werd fchielijk duister - een vreeslijk onweder verhief zig het verfcheurend gedierte brulde_en begon een nieuwe vervolging. — Stroomen bloeds, uit verborgen fchuilhoeken voortvloeiende, o verkruisten mijn pad - ik trad weldra tot de enkels in 't bloed doodsangst greep mij, aan ik werd vervaard; wilde vlug-. ten, doch mij tot dat einde omkeerende, riep eene ftervende ftem: „mijne, Magdalena" .' — ijskoud werd ik van 't hoofd tot de voeten. r Daar zag ik den geliefden, den waardigen Fenelon, met wonden o veriaaden en de ziel, op de lippen! yt H 5 Ik  ( 122 ) Ik fprak niet, Maria ! niet anders dan ÉS woord, waarmede ik hem alles zeide :„ Mijn Fenelon" ! Hij zag mij aan! eer zijne verliefde ziel het ïighaam verliet , vertoonde zij zig nog eenmaal in zijn oog. Daar fprakze tot mij ! daar drukte zij zig ganschlijk tegen mij uit.— en daar, — daar blikfemdeze mij het eeuwig vaarwel toe! _ die fchok kon ik niet wederftaan; de geweldige wanhoop, die mij overmeesterde , deed mij fchielijk ontwaken. Bij mijne ontwaking verliet mij die knellende angst, die hartdoorboorende droefheid niet; ik had, 't is waar, den dooden Fenelon niet in mijne armen, —maar, wreeder dan dat! — ik geloofde vastlijk zijn dood , en was verfteeken , van zijn lijk te kunnen omhelzen ! ■ Bitterlijk fchreide ik. 't Was nagt : alles* was in een diepe ftilte. Welke folteringen in die oogenblikken t Ach Maria I gij zoud eenen Fenelon moeten bemind en verlooren hebben , om u mijn lijden recht te kunnen verbeelden ! Morgen verwagt ik den vriendlijken Boer, die zo veel belang in mij fchijnt te ftellen. Ik verlang hem te vraagen, naar tijding van mijn • . Fe-  C I23 ) Fenelon, en ik vrees hem te hooren. Helaas ! bij de eerfte opening zijner lippen zal hij mij zeggen : die is dood! Ik moet mij gerust Hellen, zegt mijn lieve Vader, o Die goede oude man lijd zo veel om mijnen wil. Hij zou het genoeglijkfte leeven van den aardbodem hebben, indien ik mijnen wensch had. Te vergeefsch tragt hij mij optebeuren. In zijn bijzijniwisch ik mijne traa- nen af, maar mij omkeerende, worden mijne oogen fpringbronnen, die nimmer geleedigd zijn! Mij ligt iets zwaars op het hart, mijne lieve Maria! — mijn vergramd noodlot heeft een bitteren beker voor mij gemengd; zij grijpt hem reeds aan, om hem mij aantebieden! — Boezemvriendinne! zou dit mijn laatfte fchrijvens weezen? — Zou ik eindelijk het fiagt- offer worden eener rampzalige liefde! . o Mijne Maria! — vergeet nimmer uwe Magdalena! ik omhels u in mijne gedag- ten; —— Vaarwel ! * DRIE.  c m } DRIE- EN- VEERTIGSTE BRIEF, FREDERIK AAN JAN. Jk heb u met verwondering nageoogd, mijn goede Jan.' op dien onmeetlijken weg, welken gij binnen zo korten tijd hebt afgelegd. Gij waait knorrig en zijt bedaard geworden: gij x hebt de wijsgeerte vervloekt en eindlijk gezegend. Van een menfehenhaater zijt gij een beminnaar derzclve , en van een albedillen een verliefden geworden. Dit zijn alle hoogwcnschlijke bekeeringen en veranderingen , doch ze zijn veel te fchielijk elkander opgevolgd, dan dat ik er mij veel goeds, eene flegts maatige beftendigheid van belooven zou. Gij fpeelt dan de vermomde Minnaar? Gij bemint een Boerinnetje, waarvan gij niet meer tc" weeten fchijnt, dan dat zij fchoon en bevallig is enTherezia heet ? Mijn hart wenscht er ugeluk mede.' maar, mijn beste Jan! hoe deerlijk kunt ge u zeiven bedroogen hebben! Deeze uwe liefde ten minRen betoogt mij ten duidelijkflen, dat uwe wijsgeerte Raapt; - SI 2-' .of  C «tf ) of liever dut zij vergif heeft ingenomen, en op 't fterven ligt. . - Kent gij de waardij van dat aartige, lieve, fchooné Boerinnetje ? Verdient zij uwe liefde ? — Weet gij zo veel van haare omitandigheeden, dat gij u, flegts ten halven, verzekerd kunt houden, dat haare liefde u niet ongelukkig zal maaken ? Gij gaat aan op uitwendigheeden,en bouwt uw geheelen welvaart op een fraai, bekoorlijk ,bekje ; zonder dat gij het hartje onderzogt hebt, t en dit, mijn lieve vriend! is geen beuzeling! En al ware dit alles naar wensch , voorbaarige Jan! dan vergeet gij nog iets, dat, in uw oog, duizendmaalen erger zou zijn. Is het hart van Therefia vrij ? Heeft zij geen anderen Minnaar, die haar op haar vlugt vergezeld ? Ik heb u daar van geen woord hooren reppen; en zekerlijk zoud gij er van gerept hebben, indien gij hier na onderzoek gedaan, indien gij er zelf maar om gedag t had ! Hendrik de Profeet zal dus meer van de zaak weeten, dan gij zelf vermoed, 't Zou een Mirakel zijn, Jan, als gij, die voor de: eerftemaal uws onbeproefden leevens, verliefd' zijt?  Zijt,- gij , die niet op uw voeten , maar op uw hoofd door de waereld wilt wandelen de eerfte ftoot van tegenfpoed,op uw gevoelig hart zoud kunnen afkaatfen.' _ een weigerendantwoord, een rimpel in 't voorhoofd, en Jan vliegt op als buskruid, en vervuld,' wel tien mijlen in de rondte, de waereld met zijn geknars. Ik ken u al te wel, mijn vriend, om dit niet te vreezen, en het is door deeze mijne waarfchuuvving, dat * U voorbereiden wil, zo u het ongeluk treffen mogt, dat denklijk voor de deur ftaat. Ik hoop het beste : maar één, één hartlijk verzoek, mijn lieffte Jan! - Ik bezweer u bij al wat heilig is, —bij onze vriendfchap,-nabij uwe Therefia! - dat gij dat verzoek mij niet weigert! - want dit doende bedroefd gij mij doodlijk. Wanneer Therefia u met eene wederliefde beloont, die uw goed hart verdient, en welke *u toewensen, dan krijg ik ganfche ftapels met brieven van u, .. dit weet ik. ■ Maar, Jan ! - als dit zo met is? - Dan vrees ik dat gij mij vergeeten, dat gij niet: meer aan mij fchrijven zult! - ik bid u derhalven, u zejven in zo verre meester te blijven ,  C 127 ) ven > dat gij "uwe briefwisfeling met mij onderhoud! zie daar mijn verzoek! — Zult gij er aan beantwoorden? Ga nu naar uwe Therezia , en verzuim geen oogenblik mij den uitflag te melden. Ik ben, enz.  C 128 ) VIER- EN- VEERTIGSE BRIEF. JAN AAN FREDERIK. WAARDIGE VRIEND! JDeezen Brief fchrijf ik u, zittende op den Ezel, en gereed, om daadiijk de reis naar het heilige land aanteneemen. Vaarwel! Ik ben enz. P. S. Hier neffens alles wat ik van Antwerpen opgefleld heb. WAE'  C "9 ) WAERELDLIJKE GESCHIEDENIS - van ANTWERPEN. Jn Antwerpen zijn de befchrij vingen van Antwerpen zeer fpaarzaam te vinden. Zo er immer een vloek over deeze ftad is uitgeftort geworden, dan is het zekerlijk dien niet geweest , om door fchrijvers beballast te worden. Volgens de ellendige opftellen evenwel , die men, na lang omvraagens, vind, kanmeri van deeze ftad , waarlijk zeldzaam in veele opzigten; het volgende melden. De overleevering vertelt, dat de naam van Antwerpen , eigenlijk Handwerpen is, en afkomt van het barbaarsch werk van eenen geweldigen Reus , die, vóór het beRaan der Rad, aan de Schelde zijn verblijf hield, en eiken voorbijganger, die hem de helft zijner goederen niet afRaan wilde, de hand afhieuw, die hij vervolgens in de Schelde wierp: uit hoofde deezer liefhebberij, om de afgekapte 11. deel. I han;  C 130 ) ' handen in de Schelde te werpen , 'noemde men de plaats , die men vervolgens aldaar bouwde, Handwerpen. Veele der Antwer* penaaren twijffelen geen oogenblik aan de waarheid deezer Historie, en wat zal men al vee! van dergelijke overleveringen zeggen ! Deeze Reus (zegt men) hield zijn verblijf op een Kasteel of Burgt, doch werd weldra in zijn moedwil gefluit, door den dapperen Brabo, medgezel van JuliusCsefar, die, dithelfche fpel moede, hem beflreed, overwon en loon naar werken gaf, door hem ook de hand aftekappen en die in de Schelde te werpen. De beeldtenis van deezen Brabo, aan welken de handen der Pasfagiers de grootfle verpligting hadden, was eerst in den voorgevel van het Stadhuis geplaatst, doch kreeg, bij vervolg van tijd , post op de werfpóort. Maar , om met ernst te fpreeken, den waaren oirfprong der benaaming van Antwerpen is te vinden in zeer eenvoudige en hoogstnatuurlijke oorzaaken. Antwerpen is flegts een verbastering van het woord aangeworpen, betekenende een gefehikte plaats ter bouwing van een Rad of gehugt, door de Schelde aangeworpen : de plaats waar men het eerst begonnen heeft met het ftigten van  C 131 ) van huizen, heet als nog de Werf, beteke* nende een hoogte, dijk, enz. De Cimbren wil men hier als de eerfte Bewoonders deezer landen doen voorkomen ; die, groote en geweldige oorlogen voerende, zig vooral fterk maakten, omtrent de Rivier de Schelde. ✓ De Burgt, of liever het Tolhuis, als het eerfte beginzel der ftad, was zeer gering. Om de welgelegenheid der plaatfe echter, bouwde men aldaar een fterken Burgt of Kasteel , waarvan deBurggragtals noghaaren naam ontleent. Liefhebbers van oude fteenen en muuren kunnen hier hunne oogen verlustigen, want van oudsher fchijnt het hier een vrij algemeen gebruik te zijn, nimmer iets aftebreeken, dat blijven Raan of hangen wil. In het jaar 511 kwam Clochiliacus, dapper den beest in deeze oorden fpeelende, roovende en verwoestende, alles wat onder zijn bereik viel, ingevolge de woeste en wreede zeden van dien tijd. Utilo, een vroom Krijgsman vernestelde echter, op bevel van Theodoricus Koning van Vrankrijk, deezen Roofvogel, en verfloeg hem gansch en al. Tot erkentenis van deeze dappere daad, werd Utilp doorVrankrijks Vorst met het Gouvernement I a van  C 132 ) van de Burgt en dat der omliggende Landen befchonken. Dit Landfchap werd dus verheven tot een Graaffchap , en werd den Gouverneur van 't zelve getijteld: Markgraaf van Antwerpen , of Graaf van de Marken of Paaien van Antwerpen. Utilo huuwde daarna met de dogter van zijnen Koning, en uit dit Huuwlijk ontfproot Carolus Magnus. In het begin der agtfte eeuw móet Antwerpen reeds een tamelijk bemuurde en bewoonde ftad geweest zijn Willebrordus althans vondze aldus, volgens het geen de overlevering deswegens meldt. Men was echter genoodzaakt om de ftad eenige reizen te vergrooten of uittezetten, zo als zulks in de jaaren 1201, 1314, en 1543 inzonderheid heeft plaats gehad. Om de ftad vind men tien groote Bolwerken, met de daarbijbehoorende aardewerken. Zij heeft zeven Poorten, die in den tijd hunner bouwing , vrij kostlijk geweest moeten zijn; de naamen derzelven zijn : de S. Michels of kroonenburgerpoort; de begijnenpoort ■ de S. Jorispoort, of liever de Keizerspoort, aldus genaamd, zegt de Kronijk, om dat Keizer Karei haaren maagdom genomen heeft, dat  C 133 ) dat is, er het eerfte doorgegaan, in 1545 i S. Jacobspoort, of Kipdorpspoort; de Rode of Bergfchepoort; de Cisternepoort; behalven deeze zijn er nog eenige andere kleine Waterpoorten. De Radsmuuren zijn rondsomme met diepe watergragtcn omgeeven. De omtrek der Rad is ruim 4800 pas fen , omtrent vijf vierdedeelen van een nederlandfche mijl bedraagende. Zij Rrekt zig langer zuid dan noordwaards uit. Zij is van een foort van haven en eenige vlieten voorzien, waar men een genoegzaam aantal fcheepen kan bergen, — wanneer ze er komen. Op de Werf Raat een vrij gemaklijke kraan, ter laading en losfing van zwaare goederen en koopmanfchappen. Er zijn verre over de tweehonderd Rraaten binnen Antwerpen, die de oude en nieuwe Rad formeeren. Uit den aanleg der huizen kan men den voorigen bloei gemaklijk berekenen, zijnde de meesten hoog opgetrokken, en met ruime binnenvertrekken voorzien. De volkrijkheid deezer Rad moet ook zeer aanmerklijk geweest zijn. Uit oude Rukken blijkt, dat in 1568 het getal der Ingezetenen, zo die geheele huizen als die gedeeltens bewoonden, op 104981 uitkwam ; de Inwoonders der voorflcden werden op I 3- 503O00  C 134 ) 50,000 begroot, zonder hier onder het groot aantal Vaarensgezellen te begrijpen. Verfcheiden vreemde Natiën hebben zig hier nedergezet : uit Spanje alleen telde men over de 300 Familien , welker zeden en geaartheid nog niet gansch zijn uitgefleeten. In de voorfpoedige tijden van Antwerpen kwamen er daaglijks over de 5000 menfchen ter Beurs. KER-  ( 135 ) KERKLIJKE GESCHIEDENIS VAN ANTWERPEN. Antwerpen was verzonken in de Heidenfche bijgeloovigheeden, tot diep inde zevende eeuw, wanneer het Christengeloof van dien tijd, aldaar verkondigd werd door Amandus , Bisfchop van Tongeren. Deeze een bekwaam man zijnde, bragt alhier groote veranderingen te weeg. Hij had zig ganschüjk toegelegd , om de ongeloovigen te bekeeren ; tot dat einde moeite nochgevaaren ontziende. Humbertus, Abt van Marienburg, was zlJA getrouwe medearbeider, die niet weinig tot de bekeering van Antwerpen toebragt. Na deezentradEligius, Bisfchop vanDoornik, ten toneele, die het aangevangen werk tot grooter volkomenheid bragt; breidende het Evangelie zelfs tot aan de Zee uit. In 690 volgde Willebrordus met zijne medegezéllen, gezonden door Wilfridus, Bisfchop van Jorck in Engeland, op last van Paus Ser-  C 136- ) gilis den eerften, wien, in dat zelfde jaar, voor de eerftemaal de voeten door gemelden zendeling gekuscht werden. Het bewijs zijner Godlijke zending is boven alle bedenklijkheid en tegenfpraak verheven , want : Zijn Moeder van hem zwanger zijnde , droomde , dat een volle Maan, waarop zij onverwrikt ftaaren bleef, van den Hemel fchoot,en regt in haar mond viel : zij flikte dezelve door; waarop haar ganfche lighaam doorfchijnend en gloeiende werd. Zij verhaalde dit nagtgezigt aan eenen door en door verftandigen en onbevooröordeelden Priester , na dat zij van eenen Zoon bevallen was. Deeze andere Daniël gevoelde daadlijk de onbetwistbaar Godlijkheid van dien droom en verklaarde hem aldus : De volle Alaan, door de vronw ingeflikt, was de jonggeboorene , die, evenals dat Hemellicht, haarflokdarm' buik en verdere ingewanden doorkruiste en er de duisternis uit verdreef, de waereld zou doorwandelen, en het licht des Euangeliums in de ftede der nevelen van het Heidendom doen opgaan. — Dat dit en niet anders, de betekenis van dien Droom was, of zijn kon, blijkt middagklaar daaruit, dat Wilkbrordus in de daad, veele Menfchen toü  C 137 ) tot het Christendom heeft overgehaald. Deeze gemaklijke wijze van redeneeren en bewijzen, heb ik van een voornaam Pater overgenomen. Zedert de Prediking van Willebrordus werd Antwerpen eene voorbeeldige Godvrugtige Stad, en bleef het tot omtrent de twaalfde eeuw, wanneer er een verfchriklijke .Ketter op ftond , wiens leer ;niet misfen kon een grooten opgang en aanhang te maaken, zijn naam was Tanchelinus : hij deelde rijklijke giften uit aan die ze behoefden en begeerden, de overigen vleidde en prees hij en beloofde hen verder alles, wat metmenschlijkc woorden was uittedrukken. Hij had ook 3000 gewapende mannen bij zig, die de tegenfpreekers zeer fchielijk den mond wisten te floppen ! — zelf Prinfen en Bisfchoppen ve;ffcomden voor dit foort van Volksbekeerders. Hij was een groot voorftander en voorganger van alle foorten van ontugt, die den grondllag zijner overige Lcerftellingen uitmaakten. Dit ging zelf zo verre , dat [behalven de overboodige en viere eerbewijzingen, welken hij alömme ontving,] de vrouwen en Dogters het voor eene bijna onvergeeflijke zonde van naarlaatigheid rekenden, wanneer zij met deezen zonderiinI 5 gen  C 138 ) gen Heilig niet te doen gehad hadden. — Dit alles volgens de Roomfche berigten. Deeze gedugte Ketter ontving in 1116" zijn welverdiend loon ; een ijverige Geestlijke , voorziende dat alle welfpreekenheid en ge" loofsbewijzen tegen de leer van deezen verleider niets vermogten, vermits hij volmaakt overeenkomftigde verdorvenheid van 'smenfchen booze hart predikte, befloot tot een onfeilbaar middel ter Ruiti-ng zijner fchadelijke dwaalingen^ Dit middel beftond eenvoudig en ééniglijk hierin , dat hij den Ketter dood Rak. De vleeschlijke ketterij werd echter met haaren Leeraar niet uitgeroeid. Veelen bleeven in dat wellustige geloof volRandig ; en nog zelf is niet alleen Antwerpen, maar de geheele befchaafde waereld,daar niet vrij van. De Heilige Norbertus , uit Vrankrijk gezonden, bragt eindelijk, door zijne allerRigtlijkRe Sermonen zo veel te wegc, dat Antwerpen over 't algemeen, een voorbeeld van kuischheid werd. Is het niet te bejammeren , dat dergelijke Predikers en Sermonen geheel zijn uitgeRorven ? Deeze Heilig , de Stad verlaatende , liet twaalf zijner Medgezellen, op het ernftigst- ver-  C 139 ) Verzoek der bekeerde Burgerij, agter, over welken hij een Abt aanftelde, geheeten Waltmannus, die vervolgens door anderen is opgevolgd geworden. Deeze Abtdij, gevestigd in 1124, draagt den naam van het Prinfenhof. De kerk derzclvö is fchoon en groot en met fraaijeSchilderijen voorzien. Izabelle de Bourbon ligt in dezelve, voor den hoogen Altaar, begraaven. Men begon daarop in het denkbeeld van Kerken en Torens te bouwen te vallen. Reeds heb ik de Onzelievevrouwekerk, in een voorigen, verhandeld. Godefridus de Bouillon , de godvrugtig<* Man, die in 1124 de orde der Kanonniken in Relde, en vervolgens het heilige land hielp veroveren , deed ook aan Antwerpen een zonderlingen fchat prefent, de befnijdenis,naamlijk, van Ons Heer. Dit zeldzaam Rukje werd met een gedugte flaatfie van Edelen en Slegten, Rijken en Armen, Grooten en kleinen inde Stadbinnengehaald:zo draverfcheen het niet op de ftraaten van Antwerpen, of da duivels, de ziekten en de gebreeken naamen mee overhaasting devlugt. Ter eere van dit Heiligdom ftelde men ook dadelijk een Vergadering of Broederfchap in, die, volgens de Kro-, nijk  C Ho ) nijk van dien tijd, de eerfte en fchoonfte van 't geheele Christendom was, dewijl een menigte gekroonde en gemijterde kroppen er deel in naamen. Tot een onherftelbaar verlies en eeuwige weedom van Antwerpens geloovigen werd dit eerwaardige ft uk door een boozen Ketter, Hermanus geheeten, geftoolen en verkogt; waar door eene onbefchrijfiijke beroerte onder de goede Burgerij ontftond. De afgrijslijke dief wist zig buiten alle ftraf te houden; hij was dezelfde Hermanus, die daarna in 1566 een der grootfte opftookers was, in de berugte Beeldftormerij. In het jaar 13 71'was Antwerpen van de vuile Ketterij van Tanchelinus reeds derwijze gezuiverd , dat Maria haar niet flegts met een bezoek, maar ook met een beftendig verblijf vereerde. Deeze gcfchiedenis is te belangrijk, om 'er los overheen te loopen. Ik zal u niet ophouden, met te zeggen, en de Schrijvers , ten bewijze, te copieeren, dat'er eenige tegenftrijdigheeden in de onderfcheiden verhaalcn, die er van deeze Hiftorie zijn, gevonden worden; dit heeft zij met meest alle verwonderlijke Historiën gemeen. Dus zegt de eene, om een klein ftaal.  C 141 > ftaalt:e te leveren, dat Maria in de Beeldftormerij totaal verbrijzeld is, en de andere beduid ons, dat men als nog de wonde kan zien, door de Ketteriche kogels gemaakt, welke opening men naderhand op geenerlei wijzen heeft kunnen fluiten. Op den bovengemelden tijd dan, (137*0 dreevener, op de Schelde, twee Mariabeelden, zij kwaamen tot voor Antwerpen, alwaar zij door een vroom Gezel, aan den oever mediteerende, en vieriglijk tot onze lieve vrouw verzugtcnde , gezien werden. Het hart van den Man verdaagde op 't zien van dit fchoon koppel. Hij begaf zig te water en fchepte de twee lieve Vrouwen gelukkig uit den fnelvlietenden ftroom. De vroome Visfchcr verkogt, tot een redenlijk prijsje , zijn heiligen vangst, aan een Koopman in deeze foort van waaren , die 'er fluks mede ter markt wilde, naar een andere Stad., ■ Dan.' hier haperde het ! De Koopman wilde het eene Beeld inpakken, doch kon het niet optillen, hij riep een tweede, derde , vierde en vijfde te hulp; — te vergeefschl- hij liet al de kraanwerkers komen; al het zelfde ƒ — 't Beeld was onverzetlijk ! hij, (hardnekkig op de vcrvoermgftaan.de,) ont-  C 142 > ontbood al de werkpaarden ; — ook al vrugtJoos! eindlijk nam hij zijn toevlugt tot allerhande inftrumenten , waarmede men geheele Heden kon afbreeken en vervoeren, — het deed niets uit.' _ Maria ftond en bleef ftaan! — Men zou moedwillig blind geweest moeten zijn, om niet tebefpeuren, dat hier een wonderwerk plaats had. Men befloot derhalven, om het Beeld hier te laaten, en met volle ftaatfie naar de kapel te brengen , en zie! toen kon een driejaarig kind het wegdragen ! Ik zal mij niet onderwinden, de fchrijvers overeentebrengen , die dit Beeld vernietigen en aanweezig doen zijn. Vermits gij thans niets anders te doen hebt, beveel ik deezen arbeid aan uwe Beeldlievenheid. r De eerfte Religieöpftand had men te Antwerpen in den jaare 1564. Een Geestlijke , genaamd Christoffel Fabricius, en geboortig van Brugge , was met een zeker Vrouwsperzoon uit Engeland gevlugt en verborg zig te Antwerpen. Hij was de nieuwe Leer ijverig toegedaan, en liet niet na dezelve, onder de hand te verkondigen. Hij maakte eenigetl aanhang, 't welk fpoedig in 't oog moest loopen, in een ftad, die zo uitfteekend Godsdien-  C 143 > dienftig was en waar de oude Leer op den hoogften troon zat. Lange Margriet, een Bonnetverkoopfter , kwelde" haar yroome ziel uiterraaaten met de verfpreiding van al zulke gevoelens, die $ in't geheel niet begreep, en die ze daarom, (en te recht zegt de Kronijk,) tot het mterfte toe vijandig was. Zij begreep Gode een dienst te moeten doen, en klaagde dien fnooden Ketter aan, welke onderneemen dorst, om de Luiden te verlichten, in een ftuk, waarvan niets anders afhing, dan dc eeuwige zaligheid of verdoemenis. Dc misdaad van Fabricus was van die natuur, dat het genoeg ware, er mede befchuldigd te worden, om in de gevangenis en op de pijnbank te geraaken. Volgens de rechtvaardigheid dier tijden was dit ook het lot van den aangebragten Ketter* die daarenboven nog de onvergeeflijke ftout> heid had, 'om hardnekkig het een en ander teontkennen. De gruuwlïjke boosheid, die hij beging, om de vroome Griet dus in 't aanzigt tegentefpreeken , noodzaakte den onbevooroordeelden Rechter , om deezen weerbarstigen ten vuure te veroordeelen. Dit  C 144 ) Dit Vonnis uitgeweezen zijnde, kwaamen de Ketters in menigte voor den Kerker, zingende Pfalmen, en vertroostende den ongelukki^en, waar door zij de eene misdaad en gruwel op de andere hoopte. Den volgenden dag ftond hij den menschlievendcn en gelukaanbrengenden Godsdienst 'opgeofferd te worden : tot dit hemelbehaagend werk fleepte de BeulFabricius ter ftrafplaatfe; bond hem met een ijzeren keten aan 'de paal; ftapelde de takkenbosfehen er rondomme, en frak aireede het vuur in 't ligte hout, toen een geweldige hagelbui van fteenen hem om de ooren begon te vliegen, door 'het ongeloovigen God- en menschverzaakend •gemeen naar hem afgezonden. De vroome Beul, beneffens de recht en billijkheidoerTónende Magistraat vonden het -raadzaamst dit geweld te ontwijken en namen 'de vlugt. Daadlijk fprongen de wreedaartige Ketters toe, om den aan den paalftaanden Fabricius 'te verlosfen : men fmeet de brandende mutsaarden uit elkander; rukte den keten los; fprak *den verweezenen moed in 't lijf, en gebood hem vrolijk te zijn. Fabricius antwoorde niet 4 geen de minfie verandering befpeurde men op zijn j  C 145 ) zijn gelaat! — men verwonderde zig; bekeek hem andermaal, en zie, de eenvoudige reden van zijne onverfchilligheid was, dat de BeuL alvoorens hij 't op een loópen zette , den Ketter , met een moker, de harsfens had in. geflagen. Ik ben enz. ■ • ' * .... li. DEEL, VIJP-  C h6 ) VIJF-EN-VEERTIGSTE BRIEF. MAGDALENA AAN MARIA. ê IVfijne Vrienden ! met welke woorden moet ik u mijn geluk; mijne zaligheid melden v— Fenelon bevind zig in mijne armen — rust op mijn hart ƒ — Ik heb hem weder ! — weder voor altoos j* — e» niemand zal hem mij ontrukken! — Na Sit gezegd te hebben, heb ik u niets meer van eenig belang te zeggen. Begeert gij echter eenige omRandigheeden ? — Welaan! kortlijk dan. - Bekijf mij niet, Maria! elk oogenblik is voor mijn Fenelon! - na zulk eene lange en fmertlijke afweezigheid moet hij mij geheel bezitten. Vooreerst althans is 't mij onmooglijk u uit. geRrekte brieven te fchrijven. Ik verwagtte met ongeduld het bezoek van den jongen boer, waarvan ik u in mijn voorigen gemeld heb. Mijn hart klopte geweldig. Ik gevoelde iets, dat mij, op de aangenaamfte wijze , veröntrustede. Wat zal het zijn? dat ik. Hij zal mij tijding van Fenelon brengen ! Ja hij zal mij dat geliefde »tlf9 X 'ji voor-  C IA? ) voorwerp aanwijzen! - ïk verheugde mij uitermaten, en flegts weinige tijdftippen waren er tusfchen beiden, waarin ik dit geluk voor onwaarfchijnlijk en onmooglijk hield. Verfcheiden reizen had ik reeds uitgezien of mijn gelukkige Gast nog niet kwam. Ik begon eindlijk mij te verbeelden, dat hij zou agterblijven , en zie daar mij van het eene uiterfte tot het andere overgeflaagen. Ik fchreide. Ik zettede mij voor mijn Schrijftafeltje neder, met de hand onder 't moedelooze hoofd. Fenelon! dagt ik , neen ! mijne verliefde ziel vleit zig te vergeefsch ! nimmer zie ik u weder ! „Daar zit zij"! werd er meteen gezegd. Ik keek om! — en — oordeel van mijne aandoening! - Fenelon ftond voor mij. Ik waag het niet u eene befchrijving van die ontmoeting te geeven. Dit is onmooglijk! Elk gevoelig hart kan er zig een flaauwe fchets van maaken, doch de welbefneedenfte pen-kan er geen ftippel van befchrijven. Hoe veel hadden wij, na de eerfte wedervinding , elkander niet te zeggen ! niet te vraagen! ö mijne Boezemvriendin , hier zou een geheel boekdeel mede gemoeid weezen. K 2 Mijn  C 148 ) Mijn Vader ftond fpraakloos. Hij omhelsde ons beurtlings, en dikwils beiden te gelijk. Hij hief de gevouwen handen , en biddende oogen opwaards, en dankte den genadigen Hemel voor deeze onverhoopte weldaad. Hij verjongde op nieuw en betuigde nu geheel voldaan te weezen. Hij had niets meer te wenfchen. Fenelon heeft in 't Bosch geweest; mijn naam op den boom gefneeden, en had hij en ik de infpraak van ons hart blijven opvolgen, wij zouden elkander al voorlang wedergevonden hebben. Hij heeft aan zijn Vriend Frederik , die hem berigt had, dat ik ongelukkig omgekomen was, zeer uitvoerig over dit alles gefchreeven. Hij heeft copie van zijn brieven' gehouden : wij zullen ze bij geleegenheid u ter leezing toezenden. Fenelon is echter niet volkomen gelukkig. Dit zoet is met esn zekere bitterheid verzelt, die hem , in mijne armen zelf, traanen van droefheid afperst. De jonge Boer, die mij kwam bezoeken, was zijn Vriend Jan. Deeze had hem verzogt mede te gaan. Hij deed zulks, door eene hem ongewoone nieuwsgierigheid aangedreeyen zijnde. Jan was op mijn per-  C 149 ) perzoon hartlijk verliefd geworden, en had zig met mijne hand gevleid. Zo dra zij binnen traden had Jan gezegd : „daar zit zij"! ik, Fenelon op de borst vliegende, en aldaar, door de hevigfte vervoering van geest, ba. zwijkende, ftond de arme Jongen als van den donder getroffen! ,,'t Is mijne Magdalena" l riep Fenelon hem toe; op dit woord beftierf de ongelukkige Jan als een dooden; — „Vaarwel"! zei hij, zo veel hij uitbrengen kon; ging naar buiten, waar een Man met twee Ezels ftond, die hij de hand toeftak, en zettede zig op een deezer lastdieren. Hij haalde zijn fchrijftuig .uit zijn zak , fchreef een korten brief; floot er eenige papieren in en verzogt aan Fenelon , dien aan Frederik te willen doen toekomen. Hierop omhelsde hij, fpraakloos , zijnen Vriend , wende het oog van ons af, en vertrok. Uit de brieven , die ik u zenden zal, zult gij de noodige opheldering dezer Historie verkrijgen. En nu, Maria ! ontwerpen wij een plan voor onze toekomende leevenswijze. Het zal eenvoudig en daarom gelukkig zijn. Ik zal u van tijd tot tijd mijne Landgefchiedenismededeelen. Ik voorfpel mij vergenoegen en K 3 ze'  ( ) Zegen, — maar Fenelon heeft dergelijk eea vooruitzigt niet. Hij vreest: doch dit is denklijk het gevolg zijner ongelukken, die hem een plooi van zwaarmoedigheid gegeeven hebben; het geval van Jan doet 'er ook niet weinig toé. Zie daar kort, maar zaaklijk, u mijn geluk verhaald. Ik weet dat gij 'er in deelt, mogt gij ook gelukkig zijn! en mogt gij, op mijn boezem rustende, mij zulks verhaalen! Ik ben, enz. ti[h lyyiCf'il. _« wis qr:s j>wügügft^-ufó}. n i ZES*  C 151 ) ZES - EN-VEERTIGSTE BRIEF. FENELON AAN FREDERIK. BESTE VRIEND ! Thans heb ik alles wat ik begeerde! mijne waarde Magdalena rust op mijn verliefd hart. Mijn ziel fmaakt de zafigheeden der liefde , en ik zou gelukkig weezen, indien, — doch laat ik u met een woord ten minften vooraf onze ontmoeting melden. Volgens ons voorneemen gingen ik en Jan naar het lieve Boerinnetje een bezoek afleg, gen. Ik had medelijden met den armen jpab gen; zijn hart klopte gëweldig, en de traanen vloogen hem, tegen wil en dank, de 00* gen uit. Hoe digter wij aan de wooning kwaamen, hoe bleeker hij werd ; hij fcheen een voorgevoel te hebben van 't geen hem te wagten Rond. Ik greep hem eindlijk bij de hand, en trad met hem dc gelukkige hut binnen. „Daar is zij" ! zei hij.' - doch begrijp mijne aandoening; dit Boerinnetje was niemand anr ders dan mijne Magdalena. • K 4 '*  C 152 ) Ik viel haar om den hals, enkel gevoel, loutere verdrukking zijnde ! - Niet anders , dunkt mij, kan het de ziel vergaan, opdat tijdftip, datzij een ellendig leven verlaat en de Hemelfche zaligheid binnentreed. De woorden ontbraken ons. In zulke oogenblikken hebben wij een veel verhevener wijs om onze denkbeelden uittedrukken. Eene enkele aanraaking, een enkel oogopflag,een enkelehouding zegt alsdan veelmeer dan gehecle boekdeelen zeggen kunnen. Jan ftond intusfchen als of hij door den blikfem getroffen was. Hij hoorde den naamvan Magdalena, hij zag onze omhelzingen , en nog zijn gehoor en gezigt niet gcloovende, vroeg hij aan den Vader van Magdalena, wie zij was. Deeze eerwaardige Grijsaart deed hem met weinig woorden verflag van de zaak, en Jan, zig omkecrende, trad naar buiten , alwaar hij zijn Vriend met de twee Ezels aantref, waarmede hij op reis toog." Deeze Vriend heeft ongetwijfeld veel meer van de Historie van dit gewaand Boerinnetje geweeten, dan Jan vermoeden kon. Zekerlijk heeft hij het geval vooruitgezien, en is, uit voorzorg, ongemerkt ons agteröügevolgd. Ik heb oneindige verpligting aan  Cl53 ) aan dit verftandig beleid; want wat zou er van onzen ongelukkigen Vriend Jan geworden zijn , indien hij, in deeze omftandigheid, aan zig zelve ware overgelaaten geweest. Gij kent zijne ongeduldigheid in het verduuren van tegenfpoedcn, en gij weet hoe ligt hij geneegen is tot wanhoop overteflaan. De flag die hem treft raakt mij het hart. Hoe meer ik zijnen toeftand mij voor oogen ftel, hoe bezorgder ik voor hem word, Aeh waarom moet mijn ncktar dus verbitterd worden ! Ik weet het niet, mijn lieve Frederik! of dit geval mij derwijzen aandoet, dan of het een ongelukverkondigend voorgevoel, is, dat ik op den boezem van mijn Magdalena de engfte zugten uit een beneepen hart moet loozen ! Ik omhels haar 't is waar ! zij is alles voor mij! - maar hoe lang zal het duuren? Mij dunkt het oogenbiik is met drie Ojffers te berekenen dat ik haar verliezen' zal. ö Waereldfche onbcftendigheid! waarom, fpot gij fteeds met den beftendigen wensch onzer ziel? waarom ftelt gij onöphoudliik die ingefchapen zugt te leur, die ons overal, naar een- blijvend goed doet zoeken? : K 5 Bui.  C 154 ) Buiten dit zwaarmoedig geestgcftel leef ik waarlijk gelukkig. Mijn grijz^e Vriend herjongt op nieuw. Hij noemt mij zijn zoon en omhelst ons telkens met eene vaderlijke tederheid. Mijne Magdalena word de gezondheid en het vergenoegen zelf, en zegent de oogenblikken, die haar het Vaderland deeden ontvlugten : daar, zegt zij , zou ik nimmer dit geluk gefmaakt hebben. Ik behoef u niet te zeggen, dat ik haar daaglijks bezoek. De rijzende zon moet zig haasten, om onze eerfte morgenkusfehen te befpieden. Elk oogenblik is een onwaardeerbaare fchat, die wij niet verkwisten rr^ gen. De liefde gelooft het fterkfte in een eeuwigheid. Mijn Magdalena komt op haar beurt in mijnen hof, waar zij aan mijne zijde den tuinarbeid verrigt, even als of zij er in opgevoed ware. Geloof mij, Frederik j de Hemel is op deeze aarde te vinden, indien gij ze flegts begeert te vinden. Dit geluk word door een nijpende droefheid over het ongeluk van mijnen Vriend getemperd. Mogt ik flegts weeten wat zijn lot is.' Indien hij u fchrijft, draal dun geen oogenblik , om mij het een en ander te melden/ Ik'  C 155 ) ïk zal telkens aan u fchrijven. Ik heb een nieuwe ftof, dien uwen aandagt verdient. Wees van mijne Magdalena hartlyk gegroet, als ook van haar Vader. Ik ben enz. ZE-  C 156" ) ' ==== ■ ZE VEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. ce heer O... Kif. aan den hees R... G... Mijn vriekd! Betwist het mij toch niet langer ! — De wraak is het zoetRe dat ge u verbeelden kunt. c Is de drijfveer der meeste daaden; de verLefdfte zelf heeft oogenblikken , dat hij zig op den wefiust van zijn hart poogt te wreeken. Die drift, die mij herwaards jaagt, die mij op het bloed van den gehaaten Fenelon doet vlammen, die, indien hij mijne doodhjke gramfchap ontkomt, mij den dolk in mijn eigen hart zal doen wringen, die drift beheerscht- overweldigt mij! Ik moet ze opvolgen! al ware mijn Vijand dan ook de deugdzaamfte der Rervelingcn! Ik Ra u toe , 't is loutere partijzugt die mij bezielt; die mij hem doet haaten ; hem doet vervolgen, en mij den naasten weg naar zijn hart zal wijzen ! - maar, »t is mij onmooglijk te bedaaren ! De lugt is met een woedende pest befmet! ik ben er van aan-  c 157 y «' gefteeken ! Mond het aan mij om die algemcene befmetting te ontvlieden? Ik heb te nabij het verblijf van Fenelon ontdekt. Men verzekerd mij dat hij een Boer geworden is. Doch laat hij geworden weezen wat hij wil, mijn wraak is zeker. Ik heb te Antwerpen den Heer gefprooken ; hij kende mij niet en verflect mij voor een geheel ander dan ik ben Ik zal mij van hem bedienen. ó Hoe ftreelen- de zou het voor mijne wraakzugt weezen , wanneer ik Fenelon door zijne beste Vrienden kan doen martelen ! Mijn wraak moet boven het gewoone verheven zijn ! Een lange verfchriklijke pijniging moet mij mijne moeiten, mijne zelfkwellingen beloonen. ö Ik heb nimmer geweeten , dat de wraaklievende partijzugt ons tot zulke uiterften vervoeren kon 1 • Fenelon, hoor ik, is verliefd! • m dat hart, derhalven, waar in al zijn wenfehen opgeüooten zijn, moet ik hem treffen Dat voorwerp moet zieltoogen! de vreeslijkfte fmarten in zijnen arm lijden ! pijnlijk, allerpijnlijkst fterven I - Weet gij wreeder foltering ? Schrijf ze mij • — ' Doch hoe zoud gij wreeder foltering kun- nen  C 15S > ncn uitdenken, dan ik, die de wraakzua zelve ben ? 5 Raad mij niets af! _ neen! vuur mijn woede aan ! - anders worde uw pen een blikfem tusfehen uwe vingeren j Ik ben, enz. AST-  C 159) AGT-EN -VEERTIGSTE BRIEF. Fenelon aan frederik. waarde vriend! "Men doet de ftad Antwerpen waarlijk onregt aan,wanneer men haar in een ongunftig licht be* fchouwt. Ik beken dat ik in den eerften opflag gedwaald heb , en dat ik mooglijk een te voorbaarig oordeel geveld heb , over 'zaaken, die door mij misfchien al te partijdig onderzogt en veel te voorbaarig zijn beoordeeld geworden. Dat onze Jan den bal deerlijk misgeilagen heeft, met u een droevi* en flegt denkbeeld van deeze Stad inte. boezemen, is niet dan al te zeker. Dus gaat het, wanneer men met een ontevreeden en ontrust hart vreemde zaaken beoordeeld. Om u bij voorraad, door een klein ft aaltje , hier van te overtuigen ; zal ik u het request der Koopluiden van Antwerpen me" dedeelen j uit het zelve zult gij de fchroomlijke beletzelen ontwaaren, die den welvaart deezer weleer bloeiende Stad, op de gedugtft-e wijze ondermijnen ; gij zult er uit zien, dat  « er geheel andere redenen zijn, dan de ongefchiktheid der Inwoonders, die den bloei des koophandels wederftreeven. Ik heb de Vrijheid genoomen de hoognoodige verbetering in den Rijl te maaken , en voor 't overige noodzaaklijk geagt u het Ruk in zijn geheel medetedeelen, vermits het niet groot is. Ik ben, enz. PRO-  ( i6i ) PROVISIONEELE MEMORIE VAN DE KOO PLIEDEN DER STAD ANTWERPEN. 13at de koophandel, een der voornaamfte en mooglijk wel het eenigfte hulpmiddel is, om een Land bloeiende te maaken, behoeft in deeze tijden geen bewijs; de ondervinding heeft zulks geleert; heeft het allooune getoom, en de gefchiedboeken der volkerea zijn vervult van voorbeelden die het bevestigen. Het is insgelijks bekent, dat even als de koophanr del, met gelijken fïappe, met het wclvaaren van het land klimr , derzelver beider ondergang aan hunne gezaamenlijke verminderinge ten allen tijde is te befpeuren ; de . historie van ons Vaderland vertoont deeze twee verfchillende gebeurtcnisfen in het alderjilaarfte daglicht,- onze Voorouders hebben onder de „xerfte gezegepraalt .en wij zuchten onder de tweede.. Als men naauwkeurig naargaat, de bijzonderfte oor_ zaaken en redene'n van dusdanige ongelukkige verandering , zal men bevinden dat de zelve zo wel in dir, als in verfcheide andere landen, toe te fchrijven is , aan 3e verdrukking, aan de kwelling en aan de kleinach? ting van dat deel des volks , begreepen onder de algemeene benoeming van Koopljeden : vrugteloos zal L mer}  C 162 ) • men daar tegen Opwerpen, dat de ondergang des koophandels dikmaals veroorzaakt is , door onvermijdelijke politieke gebeurtcnisfen en omftandigheden; dat men deeze onderzoeke, en men zal bevinden, dat dezelve flegts een voorbijgaand uitwerkzel hebben en alleenlijk konnen doen verdwijnen ofte verminderen dusdanige takken van koophandel, welke men niet als eigene- ofte natuurlijk aan het Land kan noemen Inderdaad, verwoestingen, oorlogen en andere onftandvastige , droeve voorvallen , konnen den koophandel wel vooreenigen tijd, eveneens als den Akkerbouw doen ftille ftaan en fiaapen'; doch het onwedcr voorby zijnde, ziet men wederom de ploegen in de velden en de Schepen aan de Kaaien, maar de geduurige onderdrukking, door onredelijke belastingen de haatelijke kwellingen, door bezwaarende ordonnantiën cn de onverdraaglijke kleinachting door walgende en Verachtelijke beknibbelingen ; deeze ondermijnen den Wortel dés koophandels ; doen den boom vallen en verdorren; de Kooplieden veranderen van woonplaatfe of verhaten hunnen handel en de weivaart van den Lande ftaat hun te volgen. Het is van deezen , dat wij vermeenen gegronde klachten te hebben; die wij hier met behoorlijken eerbied onze overheid, zullen trachten voor te houdenDe Grondwet van den Lande, de blijde inkomfte verzekert aan de Kooplieden met het 13 Artikel dat Zij en hunne goederen, onder betaalinge van den -e1■rechten Tol, vrij en ongehinderd het geheele Land door zullen mogen vaaren en voeren; het is nogthans Zo, dat verre van deeze gewaande vrijheid te genie ten, alle bindernisfcn, alle ftoorenisfen fchijnen bi] een verzaamelt re zijn , om de Kooplieden , -of hunne goederen, optehouden, te verderven en onder versheiden voorwcndfels te ontneemen. Het  C i<*3 ) Het Land la bezaaid met Comptoiren der Rechten» en krielt van natuurlijke Vijanden der Kooplieden, onder de benoeminge van Commifen. Het is niet genoeg, dat men bij het inkoomen van den Lande, den gerechten en bovendien den willekeurigen last der goederen in alle trouw en naar naauwkeurig onderzoek der zelve, betaalt heeft, 'men is nog onderworpen aan zo veele willekeurige" onderzoeken der zeiver goederen en betaalinge, als er Comptoiren, of om beter te zeggen, hinderlaagen in den weg zijn. Wij zeggen hinderlaagen, want in de daad de ver» ëischte formaliteiten, de gedm.-ige veranderingen in de zelve, de uitgezochte moeilijkheden, die daartoes voorgefchreeven worden, zijn als zo veele ftrikken , in de welke de ervaarenfte, oplettenfte en de eerlijkfte Kooplieden hun geenfints kunnen vleien of beroemen, van niet in te vervallen, en met dit tegenilrijdige gevolg, dat zij te gelijk van hun goed en van hunne eereberooft worden; hunne koopmanfehapword aangeflaagen en zij worden voor Fraudeurs gehouden en bekent gemaakt. Dat men maar eens opmerke hoeveele Comptoiren eene partij Koopmanfchap te kennen heeft, voor en aleer dezelve, bij voorbeeld van Oostende tot binnen Antwerpen, kan koomen; en dat men zich eens verbeelde, dat alle de Comifen op de zelve Comptoiren zijnde, niet alleenlijk verrichten het geene hun de Ordonnantiën toelaaten, maar het geene hun de zelve als een plicht voorfchrijven ; en men zal bevinden, dat de Reglementen dienaangaande, als ge» calculeert zijn , otn den Koopman ten geduuiïgen ftonden, bloot te ftellen aan het gevaar van door da allerminfte onachtzaamheid van een Voerman , van een Schipper (op wie hij in geval van fchaade geen genoegzaam verhaal heeft,) zijn goed en goeden naam La lt  ( 164 ) tc verliezen; waar is dan die gewaande vrijheid, door de blij .ie inkomfte befprooken ? Maai- de zelve is nog verder te zoeken in de ge-1 vallen, wanneer één Koopman uit zijn Pakhuis eenige wanre, die alle lasten betaalt heeft, naar eenige andere binnenlandfche Stad moet verzenden. Deeze Keelt alreeds de voorgemelde onderzoeken en gevaaren ondergaan; men zou denken , dat de zelve ten minftcn alsdan, van de ruste, bedongen bij de blijde inkomfte, zou profiteeren: geenfins , zij is alwederom onderworpen aan declaratien, acquitten, vifiten en bijgevolg, eéne misgreep in de quantiteit, qualiteit, gewichte, maatc, het voorbijgaan van een onnoodig Comptoir , (nikmaals geplaats als een verborgen fchuilhoek,) brengt weder voor den dag Confiscatien, Arresten , Boeten , en de voordere plaagen; niettegenftaande deeze Koopmanfchap in het geval niet meer i'; van eenige rechten te betaalen. S..'hijnen dergelijke onderdrukkingen niet uitgevonden te zijn door eenen Vijand des Koophandels , en door eenen befpotter der grondwetten van het Land? 1 De wantrouw, onder den dekmantel van voorzigt'igheid, zal mooglijk tegemverpen, dat alle deeze inrichtingen noodzaaklijk, ja! zelfs onvermijdelijk zijn, tot het handhnavèn der betaalïngeu van den gerechten Tol en hetbeletten der fraudes, ja dat niettegenftaande alle deeze voorzorgen, deeze laatften nog niet ten ee"riemaal konnen voorgekomen' worden.' Verfierde en misleidende redenen ! Hoe zwaarder de rechten op de goederen zijn; 3-,:ïc meerder de Fraudeurs aangelokt worden, om Üitinh'ën oneerlijken handel te drijven, en hoe meerder widerom de Regeerders der Rechten, vermeencn ; Së formaliteiten cn moeilijkheden, van alle zoort ; het vervoeren 'der 'goederen1 te moeten verdubbe» len,  ( i. dooide maniere ,op welke hij word gelegd. Hij is niet ■voordeelig voor den Pr.infe en nogthans zwaar drukkende voor de onderdaanen. ■ Welke onredelijke orders veroorzaakt het voorwendzel niet van de Fraude te beletten! De Koop- .. : L 3 Ufe  ( 166 ) Heden, die in ultlandfche fioften handelen, zijn verplicht in hunne declaratien van dezelve, uit te drukken, niet alleen de maat maar ook de materie waar van dezelve gemaakt zijn ; tot onderzoek van het eerfte, namenlijk de maat; moet de Koopman gcdoogen, dat de Officiers der Rechten, alle de ftukken opendoen, ontvouwen en naarmeeten; 't {is ten rmvloede bekent, dat een menigte van ftoffen bezondere behendigheid vereifchen, om ontvouwen te worden, zonder merklijk nadeel, zo aan deszelfs glans als anderfints toe te brengen; ja zelfs , dat eene onkundige ftand, door die operatie alleen, een derde deel van de waarde kaa doen verliezen, dit word nochtans aan de Commiezen toevertrouwt en geboden; vruchtloos vertoont de eerlijke en vreedzame Koopman , die , als een lijdend toeziender, bij deeze handelwijze moet blijven, ftaan, dat men zijne Koopmanfchap verderft, dat men hem eene groote fchade toebrengt, geeH aandacht is 'er te verwachten van de uitvoerders der ordonnantiën, uit kracht van de welke zij vermoogen honden guldens waarde te verderven, om te onderzoeken of 'er aan de kasfe der rechten geene twee guldens nadeel is toegebragt. Wat de verzogte declaratie van de materie der Koopmanfchappen, betreft, deeze brengt zo menigvuldige ongerijmtheden en onrechtvaardigheden voort, dst het te wijdloopig zoude zijn dezelve voor den dag te haaien ; Iaat ons maar alleen opmerken, dat, om aan dezelve te voldoen, men behoord, en in het geval gedwongen word, eene gebeele befchrijvinge te maaken van een enkel ftuk gereedfehap of huistuig; bij voorbeeld, Mesfen, Knoppen, enz., men moet verklaaren of'er zilver aanjs, hooren, metaal, koper, en zo voorts; dusdaanignogthans, datdemin*e vergeetenheid van dergelijke ongerijmde formalw tci*  C 167 ) Hten, volkoome hinderlaagen zijn , om wettiprijfc den Koopman van zijn eigendom te berooven; ja tot dusdaanigen top zijn de voorgefchreven moeilijkheden in zommige takken van Koophandel gereezen, in het maaken van eene Declaratie, op den voet der Ordonnantiën, dat nog Kooplieden, nog Officiers der rechten zig in ftaat bevinden van dezelve zo behoorlijk opteftellen, dat 'er niets zou op te zeggen vallen. Is dit de beloofde Vrijheid van den koophandel, onder betaalinge van den gerechten Tol? Maar, het geen nog verder gaat; de algemeene veiligheid der onderdaanen op de publieke wegen., worzelfs opgeöffert aan het Sistema , om, onaangezien, alle betaamelijkheid, op het fraudeeren te waaken ; de Commiefen liggen verborgen in grachten, achter hoogtens en bosfehen , waar uit zij, als ftroopers met dreigende wapens, en op wijzen cn uuren, dat het onmooglijk is hunne hoedanigheid te erkennen , .aanrukken op de rijtuigen der reifigers, dezelve aanhouden op eene allerverfoeilijkfte wijze en dit alles, onder voorwendzel van onderzoek of de rechten niet gefraudeert zijn ! is dan het min of meer van derzelver opbrengst meer waardig dan de veiligheid en do gezondheid der onderdaanen, telkens blootgeftelt aan den fchrik van dusdaanigen aanval? Met veröntwaarding en verbaasdheid heeft men onlangs de vermetenheid der willekeurige Ordonnantiën zig zo verre zien uitftrekken, dat men de enkele en landloopende Commifen gemachtigt heeft , van ter dood te brengen, alle zodaanige perfoonen, die op hun aanroepen niet zouden koomen of blijven ftaan ! zijn dan de Kooplieden en hunne Bedienden geene Onderdaanen van den Hertog van Braband ? Schuilen zij dan niet onder het fchild der blijde iukomfte tegens de pijlen der willekeurige macht? L 4 Maajr  C 168') Maar tot welk een fteun der gerechtigheid ftrékken alle deeze rustftoorende ordonnantiën ? Is het ter handhaaving van den gerechten Tol, befproken hij de blijde inkomfte? Geenfins, het is tot invordering en vermenigvuldiging van zekere publieke lasten, gelegt op den Koophandel, onder de benaaming van inküomende rechten, zonder ecnige goedkeuring of medewerken van de Staaten van den Lande : de blijde inkomfte verzekert ons nogthans zeer duidlijk , dat de Hertog van Braband, geene belastingen cp zijne onderdaanen zal leggen , dan met confent van de drie Staaten van den Landenhet is dus regelrecht ftrijdig met de grondwetten , dat deeze inkoomende rechten beftaan , en het is tegen Art. i van dezelve blijde inkomfte , dat men de Kooplieden geweld aandocf, om dezelve intevordcrén; vrugteloos zal men den zin derzelve willen wringen, om daar in te vinden, dat tie Tol , eene belastinge op de Koopmanfchappen, en die een eigendom des Prinfe zijnde, natuurlijk het gevolg is , dat zijn Gouvernement, een 'onafhanglijk en ongebonden recht heeft, om ter inftandhouding en verbetering derzelve alle noodzaakelijke' ordonnantiën en bevelen te gcevcn , zelfs van de lasten op de goederen , volgens omftandigheden van tijd en tot gemeen Welzijn van den Lande, te veranderen en te vermeerderen' • Uit deeze redeneering zou volgen, dat dc Souvclein, onaangezien' hét confent van de Staaten, dusdaan i go lasten op zijne onderdaanen zou moogen leggen,' als onvoorzigtige' H'ofbcoicnden hem zouden Willen aanraaden, want is niet het uitwerkzel het zelve, of de Souvereïn zijn onderdaan mag willekeurig doen- betaalen tien guldens voor zijn kleed ,'of tan guldens voor zijn Huis? het is flegts de belasting van naam en gedaante, maar geenzins van natuurc te veranderen, I Hej  C 169 ) Het gezond oordeel leert, dat, wanneer de Staaten gezaamlijk met: Keizer Karei den Vijfden zijn overééngekomen, om den inhoud der blijde inkomfte te hervormen op den voet, zo als zij tegenwoordig nog beftaat, om door Koning Philippus dc tweede» en alle zijne opvolgers, als Hertogen van Brabmt be•zwoo'ren te worden, hun beider meening en inzigtis geweest, dat de Hertog zou genieten het inkoomen van den Tol, zo als hij dan beftaan zou, en niet verder of meerder, zonder onder eenig voorwendzcl, zijne onderdaanen in eeniger manieren te moogeil bezwaaren of te belasten, buiten confent der S:aaten. Dat men zig ook niet verbeelde, dat een ftandvastig en langduurig ftilzwijgen der Staaten over deeze inbrcuke aan de blijde inkomfte 'tccgebragt, als eene foort van goedkeuring der zelve, ten voordeele van den Souvercin zou zijn aantemerken; want, behalven dat, ten opZigte van natuurlijke en bovendien bedon-> gen rechten des volks , ecu geduldig lijden , geen recht tot verdrukking kan geeven; is het teffens waar, dat de Staaten, op verfcheiden tijden , tegens deeze inbreuk vertoogen hebben' gedaan; dan eens met vol-»' komen vrucht en dan eens alleen met die, van hunne, gegronde gerechtigheid leevendé te houden. De inkomende Rechten, ten tijde van de tfoubelen opgekomen , zijn ten ecnemaal .gelbakt in 't jaare 1648, dog het Gouvernement heeft die wederom herstelt, het volgende jaar, waar tegen zig de Staaten geopponeert hebben met dusdaanig effect , dat dezelve 'Rechten wederom in 't jaare 1650 zijn vernietigt. In 't jaar i668 heeft het Gouvernement dezelve wederom ingevoerten op de fterke vertoogen der Staaten, zijnze wederom geftaakt in het'volgende jaar. Het is niet alleen gebeurt ten aanzien van algemeece, maar ook ter oorzaake van bijzondere belastingen; h 5 'bij  C 170 ) |Ö yoorbeeldin 'tjaar 1654 ten opzigte van het zout; in 't zelve jaar, ten opzigte van de Hop en in 't jaar 1057 ten opzigte van de Boekweit. Het is ook bezijden de waarheid , dat de inkomende rechten, die boven en behalven de Rechten van den Tol, met geweld ingevordert worden , voornaamlek zouden opgeftel.t zijn tot welzijn van het Land, als tot aanmoediging van den Akkerbouw' of handhaaving der Inlandfche Fabrieken; men behoeft flegts den Tarif der Rechten naar te zien , om zig van het tegendeel te overtuigen; wat voordeel is'er, bijvoorbeeld, voor dezelve te vinden, in de Laste op rouwe Suiker, Komj, Thée en .menigvuldige andere Koopwaaren? Ons Land heeft geene natuurlijke producten, om ze voor deezen in het gebruik te plaatfen ; deeze Rechten hebben dus geen ander oogwit, dan eene waare belasting op de Onderdaanen , in voordeel van de casfe van den Souverein: het geene alhier ge■Zegt word , ten opzigte van natuurlijke producten » Zou insgelijks aangewezen worden, ten opzigte van gefabriqueerde goederen , welke in dit Land niet gemaakt , of zonder bezwaarnisfe van den gemecnen Man niet gemaakt kunnen worden. Maar laat ons zien, hoe de Kooplieden behandelt worden, ter zaake van rechtspleging betreklijk hunne eere of goederen ? Bij de blijde inkomfte is befprooken : dat niemand zal geoordeelt worden dan door zijne natuurlijke Rechters; deeze zijn, voor de Kooplieden gelijk als voor alle andere Brabanders; hunne respective Magistraaten en den Souvereinen Raade van de Provintie. Doch niet tegengaande zulk eene heilzaame inftellinge, worden de Kooplieden verpligt van alle hunne voorvallen, .ter oorzaake van de voorgemelde inconfiitutioneele Rechten, verwarde beveelen en geprote- gcer-  C I7i ) geerde vexatien der Officieren, ter eerfler inftantie te vervolgen en te laaten wijzen, door eenen bijzonderen en inconftitutioneeleii Rechter, door den Souverein gezonden f onder den naam van Juge, enz. van welks Vonnisfen geene andere toevlugt is dan tot andere van dezelve foort, maakendo dus een foort van pointe de Finantie, met uitfluiting van hunne natuurlijke Rechters, welker behoudennis aan een ieder zo foiemneelijk bezwooren is, bij de meergemelde blijde inkomfte. Men voege hier nog bij de onredelijke wijze waar op deeze rechtsplegingen geoeffend word : dc Commiezen zijn aanklaagers; zij hebben deel in de Con" fiscatien en Boeten en ftrekken te gelijkertijd tot getuigen ; en op hunne verklaaring beflisfehen deeze ingedrongen Rechters over het goed en de ecre der Kooplieden De natuurlijke Vrijheid der perföonen, die heilige Vrijheid zo duur aan een ieder aanbevoolen door het recht der volkeren, zo bondig bevestigt door de blijde inkomfte, word zelfs niet meer aangezien : dc allergeringfte Officieren der Rechten uit kracht van hunne eigene, willekeurige , en bij gevolg baatzugtige magt,zo als de Ordonnantiën van Finantie hun toelaaten , fleepen de Onderdaanen van den Hertog van Brabant, na dc Gevangenhuizen, en houden dezelve alsde grootfte misdaadigers aldaar gevangen, op den enkel n nooddruft van water en brood , zo lange zij de willekeurige boeten niet kunnen betaalen; en zulks alles zonder eenig wettig onderzoek van hunne misdaad; zonder gerechtlijk bewijs van het zelve, zonder behoorlijk verhoor en zonder aanzien der natuurlijke Rechters; alle deeze geweldenarijen en verdrukkingen ■worden gepleegt op de enkele bevelen van den Raad der Finantie, of van den perfoon die deszelfs naam aan-  C 172 ) Aanneemt , niet tegcnftaande geene itraffen van boeten, gevangenisfen , verhongeringen en andere hoe ook •genaamd op het volk vermoogen gelegd te worden, 'dan bij een behoorlijke wet, door den Souvëreincn •Raad van Justitie in Braband goedgekeurd, en door •de respective Magistraaten, op de behoorlijke wijs , afgekondigd. ® & & Deeze brief lang genoeg zijnde zal ik bij de eerfte geleegenheid u het vervolg doen toekomen. Bij voorraad ziet gij er uit met welke hindernisfen de koophandel alhier te worftelen hebbe. Ik ben, enz. N E-  C i73 ) NEGEN- EN- VEERTIGSTE BRIEF. MAGDALENA AAN MARIA. WAARDSTE VRIENDIN1. Thans geniet ik het vol genot der zuiver-' Re liefde. Ik heb alles. Fenelon is dag aan dag bij mij. Hoe gelukkig rolt nu mijn leeven voort'- Wilt gij er iets van weeten, Maria? Welaan'- Doch houd mijne fmoorlijke verliefdheid onder 't oog , anders zult gij mooglijk geen ziel in mijne befchrijving vinden. Om Antwerpen te bezigtigen hebben wij' onzen intrek bij een onzer goede vrienden te Burgerhout genomen. Dit is een bij uit-> Rek vermaaklijk en zeer groot Dorp, even buiten de Kipdorpspoort. 'Alhier vind men, dé eenvoudige uitfpanningen der Rederingen,; die des Zondags in menigte herwaards komen, om Leuvens of Garftenbier te drinken. • De Antwerpenaars komen mij voor als zeer goedaartige menfehen te weezen. Hunne gelaatstrekken zijn eenvoudig, zonder loosheid. Zij vermaaketfzig met kleinigheeden,' en  C 174 ) en veelen hunner zijn volkomen vergenoegd, met een ftukjefchol en eenige pottekens bier. ik befchouw hen nimmer dan met een genoeglijk aandenken aan onze Voorouders, deezen zegt men dronken ook bier en leefden gelukkig door hunne eenvoudigheid. In deeze gezelfchappen verfchijncn ook vrouwen , hoewel meest van den minlten Bur-gerftand. De vertrekken der herbergen, en de open plaatfen agter deze!ven, zijn ge. meenlijk vol volk, zo dat men dikwerf moeite heeft om een zitplaats te krijgen. De Antwerpenaars zijn zeer luide in hun uitfpraak en hebben het doorgaands vrij druk, en dit maakt deeze bijéénkomften ten uiterften leefendig. Hetgeen veel toebrengt, om het volk tot deeze uitfpanninguittelokken, is de goedkoopheid en de fmaaklijkheid van het bier. Men betaalt flegts vijf oorten brabands voor een pint van het zelve , en men heeft weinig pinten noodig, om een goede verheuging te krijgen. Voor zo verre ik befpeuren kon gefchieden hier op verre na zo veele ongeregeldheeden niet als wel in Holland, bij foortgelijke volksverraaaken, ftand grijpen : ten minften, wan-  C 175 ) wanneer er al eenige twist ontftaat, loopt dezelve doorgaands met woorden af : zelden komt men tot daaden. Fenelon wandelt te midden onder dit gelukkig volk; vind hij er geen voedzel voof zijn leerziek verftand, hij vind er overvloei dige voldoening voor zijne menschlievenheid* Hij kan niet veel drinken en is ook vrij onhandig in het fpel met de ballen , dat een geliefdkoosd fpel der Heeren Antwerpenaaren fchijnt te weezen; om het een en ander lacht men hem wel eens zoetelijk uit, doch dan lacht hij zeer goedaartig mede, en verheft de be* kwaamheid der Inboorlingen, in beide deeze Artikels, in den hoogften graad. Welk een voorrecht is het met menfchen te kunnen verkeeren ! Achter dit bekoorlijk Dorp vind men de aangenaamfte wandelwegen, die te midden door welbebouwde moeshoven loopen waar de vrugtbaarheid zelf haaren zetel gevestigd fchijnt te hebben , en welker fchoonheeden onverhinderd door eiken wandelaar genooten kunnen worden. Deeze weegjes zijn onze begunftigde uitfpanningen. De natuur fchijnt dit oord ten gevalle der liefde gevormd te hebben. Men ademt  ademt ei ccnc zagte , ftrcelentle 3ngt. De ieuk word aangenaam onthaald, op de lieflijke geur van kruiden en bloeizcls. 't Gezigt rust op het lachende groen en verrukt zig in de toneelen der gezonde vrugtbaarheid * die, fchoon duizend maaien gezien, fteeds nieuw en verruklijk blijven. De nijvere bouwluiden, en de handige Tuinmeisjes zwecven door dit aardsch Paradijs. De gezondheid huisvest op hunne kaaken ; het genoegen fchittert hen uit de oogen en de vriendUjkheidfprcekt van hunne lippen. Eens ftond ik en Fenelon, dien ik aan den arm leunde, ftil, om een fchoon Hovenicrftertje fpinalie te zien plukken. Zij befchouwde ons met een veelzeggend oog. Ik kon niet nalaatcn haar gelukkig te noemen. Zij fchuddc het hoofd. ,,o ! zei zij, ik zou nog veel gelukkiger kunnen zijn"! En wanneer zoud gij dat zijn ? vroeg ik. „Wanneer ik, was 't antwoord, wandelen mogt gelijk gij" ! met een wierp zij het oog op Fenelon, en wel op eene wijze, die haar verliefde gefteldheid op het kragtigfte uitdrukte. Deeze wandelingen, in die ftille en betoverende eenzaamheid, zijn als zo veele genietingen der tedere genegenheid. Fenelon J.TïSbs ver-  ( m) verzekert' er mij duizendmaalen de grootheid zijner liefde; hij befchrijft er mij de verheven genoegens van zijn hart, en echter, hoe veel hij mij zegt, hoe fterk hij zig weetuittedrukken, het fpreekend oog waarmede hij mij befchouwt, de drukking van mijn hand op zijn hart, zegt oneindig meer; fpreekt oneindig gevoeliger. o Liefdegij zijt het toppunt van alle aardfchezaligheeden! mogten alleftervelingendoor uw zuiver vuur bezield weezen, de Aarde zou een Hemel worden ! Eenige deezer wandelwegén geleiden naar het kerkhof, Fenelon fchijnt deeze rustplaats der dooden te vermijden. Wanneer wij het echter nabij komen, fpreekt hij weinig, wederhoud met moeite zijn zugten en doet zijn best om een traan in zijn oog voor mij te verbergen. Zou hij een voorgevoel van ecm'g naderend onheil hebben? Niet verre van daar ligt een oud eerwaardig geftigt, met eenzaame en eenigzins fombere toegangen. Hier voornaamlijk weet Fenelon mij de tederheid van zijn hart te doen gevoelen! — o Die uitdrukkingen der liefde zijn boven alle befchrijving! — Dit is een betoverde grond ! — het is het grondgebied derxi. deel. M min!  C x?8 ) min ,• waar alles regelregt op het hart werkt Nimmer vergeet ik deeze plaats, waarvan men gevoel moet hebben, wil men er zig eenig denkbeeld van vormen. Hier fpreeken de harten tot elkander, en men leert er de kragtigfte wijze om in eens zijne gewaarwordingen medetedeelen. Na een kleine vermoeijing der wandeling keeren wij in de zindelijke ftaminé , die , ia dit vreedzaame en afgezonderde oord, den wandelaar of landman rust en ververfching aanbied. Naast mijn dierbaaren Fenelon zittende, met zijn hand in de mijne, befchouwen wij de zegeningen der Akkers ; de luistervolle fieraaden der onöpgefmukte natuur, en de vergenoegde werkzaamheid der Landbebouwers! Hoe veel verfchilt deeze onfchuldige , deeze weltevreedene leevenswijze , van dat gevoel, van die onrust, van dat gevaar en die wrcede vervolgingen, die elders ons deel zouden zijn! Fenelon erkent dit voorrecht, en dankt er dat goede weezen voor, wiens tederfte zorgen zig vooral over de verdrukte onfchuld uitftrekken. Waarlijk, mijn Vriendin! de vlugtelingen, die flegts gevoel en een deugdzaam hart bezitten, kunnen hier gelukkig leeven! Want wat  C m) wat kan men meer begeeren dan ftilte, rust, ftreelend vermaak, gevoel van fchuldeloosheid, veiligheid en overvloed van leevensbehoeficn ? Ik befchouw de waereld thans met een geheel ander oog dan immer te vooren; wanneer wij er ongelukkig in zijn, is het voornaamlek onze eige fchuld. Neen ! Maria» de voorzienigheid kwelt haare fchepzelen niet. Al haare handelingen met ons zijn loutere weldaadigheid, zijn de tederfte blijken eener oneindige toegeneegenheid! Onze kwellingen hebben een geheel andere bron! — Die bron is ons eigen hart, dat, verdwaast door driften en vooröordeelen, zig zelve onheilen fchept; met geweld de rampen opjaagt , en ze opéénflapelt ! Zend de Hemel ons lijden, 't is enkel, om ons van die lij deus te ontheffen , waarin wij ons dwaaslijk of vrijwillig geworpen hebben. Zie daar de lesfen, die Fenelon, of liever , die de liefde mij inboezemt. Ik zal deezen beiluiten en met den eerften het begonnene vervolgen. Ik ben, enz. M 2 VIJF-;  C 180 ) VIJFTIGSTE BRIEF. FENELON AAN FREDERIK. WAA RDSTE VRIEND! Thans ben ik met mijn waarde Magdalena en haar Vader te Burgerhout, bij een onzer goede Vrienden, gelogeerd, ten einde haar Antwerpen meer van nabij te Jeeren kennen. Zij heefteen zonderling behaagen in die Stad, vooral voldoen haar de aangenaame wandelwegen op Stuivenberg , agter Burgerhout geleegen. De aanloklijke gezigten , de dooide liefde zo zeer gezogte eenzaamheid en de ongemeen bekoorlijke vrugtbaarheid van deezen oord doen ons telkens onze fchreden derwaards wenden. Het kerkhof ligt niet verre van daar; telkens poogt zij mij daar heen te voeren , doch zo dikwerf ik kan keer ik deeze plaats den rug toe. Ik weet niet , wat mijn ziel op deszelfs aanfchouwing ontroert.' Ik kan de gedagten des doods aldaar niet verdraa- gen! Ach! wie weet, welk een fchat mij daar voor altoos zal ontrukt worden ! ~ '•' Is  Is het niet verwonderlijk , Frederik ! dat wij nergens die volkomenheid van geluk aantreffen, waarvan wij . ons zo wiskunftig de zekere beftaanbaarheid berekend hebben?Magdalena in mijn arm te hebben, ftoorloos haar te moogen beminnen, verzekerd te zijn van een bete broods met haar in vreede en veiligheid te zullen genieten,—zie daar wat. ik begeerde ! Zie daar wat mijn tegenwoordig lot geworden is ! • en echter, zugt mijn hart , door een verborgen weedom. Op elke fchrede , die ik, met dien Engel aan mijn arm, door dit Eden, door. deezen Hemel doe , zie ik om , voel ik een zekere „vrees •> — die mij naderende gevaaren aankondigt! Ja! ik zal van haar beroofd worden! — Dit oord zal nog eenmaal verfchriklijk, akelig, ondraaglijk voor mijworden ! Zie daar mijne pijnigende denkbeelden ! — Is dit voorgevoel of is. het eene ontijdige zelfkwelling ? Bezwaarlijk kan ik deeze aandoeningen voor mijne Magdalena verbergen. De gedagten over het verliezen van mijnen Vriend doen hier niet weinig toe. Wie weet waar, en met welk een hart hij omdwaalt ! M 3  C i«3 ) Dan laat ik mijne zwaargcestige bui n niet overzetten. Het fchijnt ons lot te weezen kuuren te hebben, doch het verftand is ons niet gefchonken, om deeze kuuren te voeden, maar wel om ze tegen te gaan ! Zie daar eene eenvoudige les, die echter dikwils de moeilijkfte in de uitvoering valt. In mijn laatfte heb ik u begonnen een blijk tegeeven, dat men veelal ten onrechte de verflapping der verwaarloozing van den koophandel alhier aan verkeerde oorzaaken toe^ fchrijft. Ik zal u het overige van de gronde welke ik hier voor heb thans mededeelen. 't Is de verpligting van elk eerlijk man geen blaam, hoe gering ook, op een volk te leggen, maar hetzelve, naar zijn vermoogen , er van te zuiveren. Zie hier dan het anderegedeelte van een Ruk, dat de grootfle eere doet aan den ijver en bekwaamheid van die Inwooners der ftad Antwerpen welke met het grootfte regt moeten gerekend worden de Burgerije uit te maken, om dat zij de zuilen van den algemeenen welvaart, en van 'sLands inkomften zijn. VER-  C 183 ï VERVOLG EN SLOT VAN DE PROVISIONEELS MEMORIE DER KOOPLIEDEN VAN A N T W ER P EN. w anneer men zo weinig acbt geeft, op de gerechtigheden die de Kooplieden , als de onderdaanen van «ien 'Hertog van Braband, in 't algemeen bezitten , is het niet te verwonderen dat men alle die bijzonderheeden in de Rechten over het hoofd ziet, op welken zij zig in 't particulier als Kooplieden beroepen. De Stad Antwerpen heeft van dert Souverein een last van den Tol afgekogt en den zeiven deswegens voldaan; in het Oétroi of ContraS van deeze affcoopingen, is wel expresfelijk bcfprooken, dat men in de Declaratien der koopmanfchappen zal voldaan met de quantiteit van baaien , pakken of kasfen uittedrukken; en des niet tegenftaande word het contrarie geéischt, met zodaanigen last en formaliteiten, dat de Kooplieden en Voerlieden een geduurigén twist en 'moeilijkheid hebben; waar door de inwendige communicatie van den koophandel zodaanig geftremt en M 4 vers 1  C 184 ) vertraagt word dat men welhaast zou mogen twijffelen, of de verwarde feodale regeeringc der voorige eeuwen ten opzigte van den koophandel niet begon tc herlceven. De Souverein belooft, in het eerfte Artikel, een goed Vorst te zijn, dat is, zijne onderdaanen te regeeren als eenen waarcn Vader betaamd, en dus, verre van iemand te willen benadeelen, zal hij in tegendeel altoos den welvaart van zijne getrouwe onderdaanen zoeken te behartigen; het is cehter zo gelegen, dat, die zijn plaats bekleeden, geenfins deeze vaderlijke zorge, ten opzigte der kooplieden , doen blijken; want zonder eenig acht te flaan, of een nieuwe en zwaarder belasting op dc koopmanfehappeu daadelijk en onvetwagt ten uitvoer gebragt, geen merkelijk verlies en krenking aan hunnen welvaart toebrengt, worden dergelijke fchielijke dispofitien, zonder 'eenig aanzien volvoert; het is echter veelal zo geleegen, dat de kooplieden, uit vergelegen landen goederen ontboden hebbende , hunne overllag of rekeningen hebbende moeten calculeeren op de als dan beftaande rechten, zig tot hun groote fchaade , bedroogen vinden , door, de onverWagte verhooging der rechten wanneer de goederen aan land komen. De blinde onkunde zal mooglijk zeggen, dat deeze verondcrftelde fchaade der kooplieden , flegts een verdigtfel is, alzo de verkoopprijs der koopwaaren klimt naar maate der lasten die dezelve moeten draagen; doch dc ondervinding leert, dikwils genoeg, het tegendeel, en het is zeer wel te begrijpen , dat hetvolfc zekere koopwaaren te duur vindende, uit verkiezinoof noodzaaklijkheid, zig met andéren vergenoegd0 'waar door onaangenaame en rustverfloorende gefchiL ien ontdaan tusfehen den keoper en verkooper, om te  ( 185 ) te weeten wie van hun de fchaade verpligt is te dras* gen, in gevalle eenige koopwaaren verkogt, of binnen een bepaalden tijd in het land moeten geleverd, en dezelve ondertusfchen fchielijk met zwaare lasten bezwaard worden. De Zee brengt daaglrjlcv haar water tot aan den voet van onze muuren, en noodigt ons van haare voordeelen gebruik te maaken ; de willekeurige magt die de verfoeilijke Minister van'Phiüppus de tweede gebruikte , is oorzaak geweest van de ongelukkige gebeurtenisfen, die ons tegenwoordig nog blijven berooven van hetgeen ons de natuur aanbied ; daar bleef ons flegts eene troost over, in de verzekering van onze grondwet, naamlijk , dat de Souverein, ten ükdeele van Brabant, geen andere Provintic zou begunftigen ! ijdel vertrouwen! De rechten op de koopmanfehappen die langs da rivier de Schelde koomen, worden voor bedagtlijlc hooger gereguleert als de rechten op die waaren , die langs de vaarten van Vlaanderen ingebragt worden ; met dit natuurlijk gevolg, dat daar door den koophandel van Brabant, ter oorzaak van de traage en kostbaare expeditie der koopmanfehappen , merklijk benadeeld word , en de Gemeente alle waaren duurder betaalen moet. Men heeft zelfs zodaanige willekeurige dispöfitien, met verachting van het recht en onaangezien dat zulks tot nadeel der Brabanders ftrekt, zo verre gebragt, dat men onlangs order na Brugge heeft gezonden , om geene Schepen, uit Zee komende, voortaan naaf Brabant te laaten opvaaren. Deeze inbreuken op de beloften der blijde inkomfte, treffen de gemeente nog des te gevoeliger, door het afneemen van den koophandel in zoute visch', èïj i,rel bijzonder van den haring aan Brabant. Doch M 5 ver-  CiS6) vermits alle deeze inrichtingen ten voorwendfel ftrckken, dat zij den koophandel der oostenrijkfche provintien in 't algemeen bevorderen; zuilen wij hier verder bewijzen, dat, onaangezien dit voorgeeven, onze wettige voorrechten aan zodanig iijstema niet mogen opgeoffert worden, en dat de maatregels die heit Gouvernement gebruikt heeft, geenfins die pretenfe uitbreidinge van den algemeenen koophandel of aaukweeking der zeevaart zullen of kunnen te wege brengen; maar integendeel, (trekken zullen tot vermindering van de eerfte , en eindigen met ijdele poogingen ten opzigte vau het tweede. In de voorige eeuwen, toen alle Natiën blind en onkundig waren omtrent de nuttigheid en beo effening van den koophandel, was het zeer mooglijk, dat een of ander afgezonderd volk zig geheel meester maakte van den algemeenen koophandel in de ganfche bekende waereld; de blijken daar van heeft men in Genua en Venetien gezien, maar vermits het onmooglijkwas, dat de groote welvaart en magt, daar uit vöortfpruitende, de oogen der andere volkeren niet eenigfins zouden openen , heeft men insgelijks gezien» dat andere lieden zig daar van meester hebben gemaakt; Brugge en vervolgens Antwerpen hebben het voornaamfte gedeelte daar van verkreegen. Van waar toch de verdrukking , die den koophandel naar de moerasfen van Amflerdam gejaagt heeft ? De verbaazende uitwerkzels die dezelve in Holland heeft gehad , met dit volk tot zo een hoogen top van magt optevoeren , heeft allengskens, doch met eene ongelooflijke traagheid,, de andere Natiën verlicht» en zedert dat tijdftip ziet men dezelve, met vlijt behartigen: zo'vcelcrlei takken van koophandel, als hunne gelegenheid, de natuurlijke voortbrengfels van hunnen grond , dc afgeleegene bezittingen, die zij in ao-  C 187 !> andere waerelddeelen hebben , "de kundigheid van hun, volk, en hunne magt toelaaten te bekoomeu en te befchermen. Deeze algcmeene poogingen zijn zo verre gekomen,dat het, in den tegen woordigen tijd, voor eenige Natie dwaasheid zou zijn zig met de hoop te vleïeu, van zodaanigen algemeenen handel -weder magtig 'te "worden, als men in de voorige eeuwen in een land , ja zelfs in ééne ftad heeft gevestigd gezien : veel minder zou zulk eene ijdele pooging voor onze Nederlanden betaamüjk zijn. Deeze algcmeene verlichting ziet mén nog daaglijks zig zo verre uitbreiden, dat, uit een noociaaaklijk gevolg, in korten tijd, elke Natie tot dien handel alleen zal bepaalt zijn, welke de natuur haar getehöh* ken heeft; en dit tijdftip, gevoegd bij de wederzijdfche be'angen, zal alle die uitfluitende voorrechten vernietigen en van zcb. e doen verdwijnen , die bij trachten van vrede en koophandel, tot nadeel van anderen» bedongen en verkreegen zijn. Daar van zal ook het gevolg weezen, dat elke Natie, die waaren van de andere zal aanvaarden, waar mede de natuur haar niet begujiftigt heeft, of die de voortbrengzels zijn van zulke handwerken die aldaar met minder onkosten kunnen geoefend worden ; zonder zig langer te laaten beheerfchen, doar hèt onuitvocrlijk en volkbezwaarende fijsthoma, om in zijn eigen land geen gebruik te maaken van de kundigheid en handwerken van andere volkeren. Ons land is reeds tot dien ftaat gekomen, dat de koophandel bepaald is en blijven zal tot de eigens voortbrengzels van zijnen grond en de bewerkingen van derzelver ftoffen ter uitvoer of vervoering naar andere volkeren,, en voor ftoffen van invoer tot de quantitcit van die -uitlandfche waaren, die het zelve,  C 188 ) benevens een kleinen omtrek van nabuurige landen kan gebruiken. De koophandel aldus natuurlijk bepaalt zijnde , is het gemaklijk te begrijpen", dat geene ordonnantiën hem kunnen vcrgrooten, en het is nogtans dit oogmerk, 't welk men voorgeeft, dat het Gouvernement in allen dezelven bedoelt. Doch laatons van deeze algemeene aanmerkingen, tot de bijzondere overgaan en het vérfchil niet ontzien,'twelk men tusfchen produften en Fabrieken in acht moet nemenWat de producten aanbelangt, die ons land niet kan voortbrengen , als kruidcnierderijen, fpecerijen , "wijnen, oliën en dergelijken; wij durven zeggen dat de ordonnantiën ten eenemasl (trekken om den koophandel, van dezelve te verminderen; (wij verdaan door den koophandel die geene welke gedreeven word, door ordentlijke, eerlijke en gevestigde pcrfoonen,) want het is maar al te zeker dat de hooge rechten en de lastige formaliteiten, dien handel brengen onder de magt der fraudeurs, tot nadeel zo wel van den Souvercin als van de kooplieden. Belangende de produóten , die van andere landen met minder onkosten en tot geringer prijs koomen , maar welke nogtans in het onze ook gevonden worden, gelijk ijzer, lood, koper en dergelijken, 't is bui-? ten allen twijffel onredenlijk , om foortgelijke noodzaaklijke waaren, ten voordeden van eenige particulieren tot hooger prijzen te doen Hijgen, dan men ze ran elders zou kunnen bekomen; het ftrekt ook ten nadecle van den koophandel, vermits het ontbieden en vervoeren van buitenlandfche waaren een aanmerklijk grooter getal handen in beweeging brengt. Men zal hier tegen inbrengen de zo flerk in zwang zijnde denkwijze, dat voor alles, en zelfs' onaangezien den min of meerderen koophandel, een Gouver- ne-  C 189 ) nement rrnet tragten het numerair in het land te behouden : wij zullen niet ontzien-, dit half geheiligd fijstenia aanteranden, wanneer wij in 't vervolg van de Fabrieken zullen fprcken. Onder de clasfe der produacn brengen wij vooral de Vischj dit artikel trekt bijzonder onzen aandagt, niet alleen in de hoedanigheid van kooplieden, maar tenens als Medeburgers; en het is in deeze beiden hoedanigheeden, dat wij over dezelve zullen handelen. Zedert eenigen tijd heeft de.per"0011 of perfoonen , aan wien de Souverein den koophandel van dit land heeft toebetrouwd, zig voorgefteld, om, in de Havens van Vlaanderen , opterigten en aantemoedigen eenen nationale Vischvangst, ten einde alle de Oostenrijkfche provintien te voorzien van haring en van gezoute visch, abbevdaan genaamd, onder voorwendzei van daar door een nieuwen tak van koophandel te formeeren en voortekomen dat de groote fommen, die voor foortgelijke waaren , jaarlijks door onze na» buuren , de Hollanders , uit dit land getrokken wierden , in hetzelve blijven , en tot vermeerdering van deszelfs rijkdom ftrekken zouden. Zulk een voorneemen , even als wij het hier voot' ftellen , kan zekerlijk niet dan loflijk weezen , maar een zaak, hoe goed dezelve fchijnt of in de daad is, kan van een andere natuur zijn of worden, wanneer bet nadeel, veroorzaakt door de poogingen, om tot het zelve te geraaken, grooter is , dan het goede dat men er van te verwagten heeft. Vooronderftelt, dat het mooglijk ware , om de Nationaale vischvangst tot die uitgebreidheid te brengen als hier boven gezegd 'is; dan evenwel moet men onder 't oog houden , dat zulks niet mag verkreegen veel minder bewerkftelligd worden, tot nadeel 6 van  ( ) van den lande van Brabant, en vooral niet tot zulk een fchreeuwend nadeel, als men aan het zelve, tot dat einde heeft toegebragt. Bij het contract, de Blijde Inkomfte genaamd, 't ■welk onze Souvercin met ons heeft aangegaan, toen dezelve ons voor zijne onderdaanen aannam, en wij zijne Majefteit voor onzen Hertog van Brabant erkend hebben, is duidelijk befprooken : dat hij eene andre provintie niet zal bcvoordeelen in ons naleel ■— die gewaande nationaale vischvangst echter is tot nog toe van dit uitwcrkfcl geweest , en zal altoos min of meer van het Zelfde uitwerkfel blijven ; het volk zal de gemelde visch, of gedeeltlijk moetenderven, of die veel flegter en zekerlijk altoos tot veel hooger prijs moeten koopen; dus kan het voordeel 't welk uit deezen vischvangst voortfpruit, flegts ftrekken ten voordeele van eenige zeeplaatsjes in Vlaanderen, en tot nadeel van alle andere Provintien; en is dus wel deeglijk ftrijdig met de grondwetten van Brabant. Des niet tegenftaande heeft het Gouvernement den invoer van eenige dergelijken visch verbooden , en die der zogenaamde nationaale vischvangst toegelaatcn, waar door niet alleen-veele duizende perfoonen, die van dien handel hun. beftaan hadden, zig van hunne kostwinningen en de ftedc van hun aloude "voorrechten hebben beroofd gevonden maar zelf? den gemeenen man is zijnen van ouds gewoonen nooddruft ontnomen , in dat derde gedeelte van het jaar, waarin de disciplinaire geboden van onze Religie aan ons het gebruik van vleeseh ontzegt : want de fchaarsheid en duurte van die eetwaaren werd terftond zodanig en blijft derwijze vooftduuren, dat die nooddruft buiten zijn bereik is gebleëyen. De Haring was alhier het yoedzel van den gemeencu Ambachtsman;' met  X 191 ) met Brood en Haring vergenoegde hij zig op ziin werk- liet was voor ,hem een fpaarzaamheid in Boter, een troost in fchaarsheid van groentens ; eene aanftonds bereidde nooddruft, het groot gebruik van die visch verfchafte een daaglijkfche kostwinning aan een menigte kleine winkeltjes in de gemeene kwartieren deezer ftad; menigvuldige vrouwsperfoonen, (aan welk gedacht eene wijze regeering altoos zal tragten eene eerlijke kostwinning te bezorgen ,) vonden bij het verkoopen van den Haring, langs de ftraaten, het troostlijk genoegen van door hunnen arbeid eenig gewin voor hunne kinderen te huis te brengen 1 De fchaarsheid, de duurte hebben alle deeze menfehen van dit alles beroofd ; hunne ledige muuren , en fchreiënde kinderen zijn de bevestigende getuigen van de gegrondheid hunner klagten, en echter wil men deeze lieden doen gelooven, dat de welvaart van het land gelegen is in de vermeerdering van hunne armoede! 'Er zullen ongetwijfeld ongevoelige menfehen gevonden worden ; die op dergelijke aanmerkingen zullen antwoorden, dat dc gemeene man, in andere landen, zulk eene nooddruft niet heeft en zig daar wel met minder en degter moet vergenoegen; dat er derhalven geen acht dient gegeeven te worden op de klagten dienaangaande. Doch zodanige ongevoelige zielen verwaardigen wij niet te antwoorden, alleen beklagen wij hunne onmededoogende harten. Tot de Fabrieken komende, meenen wij, zo wel op dit point, als op alle de voorigen, gegronde aanmerkingen te kunnen maaken, Onder voorwend- fel van de inlaudfche Fabrieken aan te kweeken en aantemoedigen, heeft men verfcheiden ftofgoederen, bij het inkoomen in het land, met exorbitante lasten weten te bezwaaren ; goederen die tot het gebruik. van  C 192 ) van het Gemeen ten hoogde noodig zijn, gelijk als gemeewe wolle Laakenen , Baaijen, Carfaijen en dergelijken , welken in geene der Oostenrijkfehe Provintien van zulke qualiteiten en tot die gematigde prijzen kunnen gefabriceerd worden, als de Kooplieden ze van Engeland kunnen bekoomen ; zo wel wegens gebrek aan de eerfte grondftoffen, als om andere reden» aan de kundigen bekend , en te uitvoerig om hier gemeld te worden. Dat zelve gebrek aan eerfte grondftoffen, fielt ook de Papiermaakerijen buiten de mooglijkheid, van zekere zoorten van groove Papieren, gelijk de Holland" fche, te maaken, en des niettegenftaande, zijn al wederom op dezelve ongemeene zwaare inkoomende rechten gefield. Door dergelijke maatregels, word er in het geheel geen, of wel een onmaatig voordeel aan de Fabrieken toegevoegt; de behoeftens des volks worden door de lasten in prijs verhoogt, en den koophandel word geflremt. Het aanmoedigen van inlandfche Fabrieken , en het vermeerderen derzelven , is over het algemeen tot 's Lands voordeel, doch dergelijke oogmerken moeten door dc .voorzigtigheid bepaald worden , want als men die uitftrekt tot die waaren , welken geenzins uit weelde gezogt worden, maar die voor het volk zeer aioodzaaklijk zijn, wanneer zij zodanige uitwerkfels hebben , dat deeze laatften merklijk in prijs verhoo• pen, en waarfchijnlijk verhoogd zullen blijven , kan het niet anders dan tot 's Lands groot nadeel verftrekken. Geen oogmerk van het numerair te behouden , kan deeze aanmerkingen overweegen : het is een misflag te gelooven dat de-welvaart van een land gelijk het onze daar in geleegen is; zulk een fijstema kan maar al-  C IP3' ) alleen voordeeh'g zijn aan die gewesten die zig nog in armoede bevinden , en: die als nog van eenige producten of handwerken ter uitvoering verlleeken zijn. In de daad, ware het mooglijk het voorgemelde oogmerk tot zo verre ten uitvoer te brengen, dat dit land ten eenemaal buiten noodzaaklijkheid gefield Wierd, om eenige waaren van vreemde te moeten ontbieden, het gevolg zou zijn ,^at de groote abondantie van geld , in het zelve verblijvende, alle waaren , alle daghuuren, alle huizen, en alle gronden zodanig in prijs zou doen Hijgen, dat c,e grondproducten en de handwerken op geene vreemde markten door der zeiver duurte meer verkooplijk zoude zijn ; den uitvoer geftaakt zou moeten worden en het land onder zijn valfchen welvaart bezwijken zou. Het blijkt dus duidelijk, dat 's Lands welzijn alleen gefeegen |s in die hcilzaame en natuurlijke vrijheid, die de ziel des koophandels is; in die gemaklijke en ongebonde uitwisfcling van koopwaaren met andere volkeren, en geenzins in die zwaare belastingen van rechten , in die onverdraaglijke kwellingen, in die opgehoopte formaliteiten, in die menigvuldigheid van ordonnantiën, die daaglrjks , (geenzins tot vermeerdering , maar wel tot flremming van den koophandel,) voorgefchrecven worden. De bovengemelde aanmerkingen kunnen ook toegepast \vorden op den zeevaart, de ondervinding heeft de kooplieden tut hunne fchaade geleerd, dat het voor dit land niet mooglijk is in concurrentie te vaaren, tegens de Hollanders, en de Noordfche volkeren; de maatige manier van leven en het bezitten der grondftofTen tot den fcheepsbouw en zeevaart, -zal aan de zeiven een fteeds duurend voordeel op ons bezorgen! H^t zijn dus ijdele poogingen de zeeU- deel. N yaart,  C 194 ) vaart te bezitten, ten zij wederom met die dwingende , onredelijke en terbczwaarnis van het algemcene voik dienende middelen , om hoogc rechten te (tellen op die koopwaaren , die met vreemde vaartuigen aangevoerd worden ; laat dan de Noordfche -Nat-ien vaaren en tragt niet te vergeefsch naar het geei de natuur geweigerd heeft. Maar ook wanneer de natuur u iets aanbied, wees -dan zo.verblind niet om haare giften te verwerpen» •zij heeft ons zodanig geplaatst, dat ons de doortogt als eigen is, van alle koopwaaren tu.sfchen Duitschland , Zwitzerland , Luik , Vrankrijk , Engeland en bolland, en deeze word nogtans door alle moeilijkheeden, formaliteiten, en bezwaaren zodanig geftremd en zo goed als vernietigt ; zal dan deeze verblindheid nog langer blijven voortduuren ? Ja; zekerlijk ! Zij zal zo lang, als de wetten op den koophandel zullen ftaan ter willekeurige dispofitie van een bedienden van den Prins , zonder in een -raad van bekwaame perfoonen overwoogen te worden, en zonder de ervaaren kooplieden daar over te •hooren. , Maar met grond hoopen wij , dat de Souverein , ten eenemaal onderrigt van-de belangens zijner onderdaanen , door de Staaten, die dezelve verbeelden , welhaast alle hunne verdrukkingen zal doen ophouden.— Dit zijn de wenfehen, dit is het vertrouwen van de Gedeputeerde der Kooplieden van de ftad Antwerpen. Was geteekem, enz. 1787. ken. döor en door kundig. Gij kunt ze zelf beöordeelen, en ik verzeker mij , dat gij er een voorfpraak in zult vinden voor een Patriottismus, waar van deeze klagten een deel uitmaakten. Men wil dat er voorziening ten opzigte der Comifen zal gefchieden; dat van den Haring is u bekend. Ik twijffel geen oogenblik aan de menschlievende befchikkingen van den grooten Jozephus. Deeze Vorst begrijpt maar al to wel , dat de wcïvaa/t zijner onderdaanen dezijrien is, en dat het bevorderen van 's Volks geluk , de eeniglïe weg zij» om zig zelf gelukkig te maaken ! mogten alle Vorften dit begrijpen, en zig eindelijk ontdoen van die God-en menschöntëerende Staatkunde, die haar grootheid op da vernedering haarer Medeburgers vestigt , en haar rijkdom in derzelver verarming zoekt. Wanneer, weldaadige Hemel ! breekt de gelukkige morgenftond aan, die de ftervelingen bezig zal vinden ■> om vooröordeelen uitteroeijen , die uwe fchepzels ontëeren en uwe waereld verwoesten» N a Jk  C 19* ) Ik heb verfcheiden Hollanders gefprooken , die het hier bij uitllek wel hebben , en waarvan gij hartlijk gegroet word. Ik ben, enz. EEN-  ( 197 ) EEN-EN-VIJFTIGSTE BRIEF. MAGDALENA AAN MARIA. BESTE VRIENDIN ! Ik heb u beloofd iets van Antwerpen te zullen mededeelen, 't welk ik nu met een opgeruimd hart en vrolijke ziel doen kan. Deeze Rad, die van hoogen ouderdom fchijnt te weezen, heeft zeer fchoone weibebouwde Rraaten, die de deftigRe verfchieten opleveren. Veelen dier Rraaten zijn ruim en lang, es. worden verleevendigd door de ligte kleur van verw, waarmede de geveis gedekt worden. Hier en daar vind men wel een donkerder kleur , doch in Rede van ontfieren, zet dit de bekoorlijkfte variatie aan het geheel bij. Men ziet hier geen lastig gewoel of gedrang van menfehen. Eene deftige Rilte heerscht er, zonder dat men echter zeggen kan, dat het eene verveelende doodsheid is. De Stadsgebouwen zijn over 't algemeen majeRueus en behaagen mij om hun oud N 3 eer-  098 ) eerwaardig voorkomen. Het Stadhuis is groot en doet u aan den luister en bloei der voorigen geflagten te rug denken. De Tooren van de onze lieve Vrouwekerk fteekt het grijze hoofd trotschlijk naar boven , en is een meesterftuk in de bouwkunst. De andere kerken en toorens beantwoorden volkomen aan den fmaak waarin zij gebouwd zijn. De Beurs is waardig bezien te worden, doch eene treurige gedagtcn kan men er niet ontwijken , deeze naamlijk, dat er de voorige drukte , dc zegen van Antwerpen, niet meer te vinden zij. In de kerken is alles fchoon , alles verrukkende , alles eerbiedverwekkende wat men er aanfehouwt. Hief ziet men de wonderen van kunst en vernuft ! Fraaije Beelden en uitmuntende fchoone Schilderijen die den keuriglien aandagt onophoudlijk naar zig trekken ! De gefchiedenisfen, aldaar ten treffendfte afgebeeld, doen een volle uitwerking op het hart van elk, die er belang in fielt. Dus befchouwt een gevoelig Christen aldaar zijnen godlijken Zaligmaaker als bijna tot hem fpreekende; hem op zijn wonden en graf en de daar door verdiende eeuwige zaligheid wijzende. De  ( 199 ) De ijver der verkondigers van het Euangelie, hunne Iijdens en wonderwerken, hun* ne verheerlijking en de gelukkige gevolgen hunner godlijke predikingen komen u van" alöm onder 't oog, en doen u ongemerkt de grootheid, de goedheid en de genade van het Opperweezen bezeffen. Een GodsdienRig hart word hier opgewekt , bemoedigd' en aangefpoord; want duizend heilige voorbeelden leeren het zijn ph'gt, en doen het een onbepaald vertrouwen ftelien, op dieiv God, die zig een Volk heeft uitverkooren, om het door dit kruisfchool der waereld,? naar de eeuwige rustin den Hemel te geleiden. De Roomfche Godsdienst heeft, buiten allen tegenfpraak, dit op alle GodsdienRen vooruit,dat hij hetzwak van den mensch,— om te zien wat hij gelooft, ■ op de hoogstmooglijke wijze te gemoete komt : dathij het vatbaarRe van allen is, voor het gros der Rervelingen , die niet gewoon zijn aan afgetrokken befpiegelingen : dat hij over 't algemeen den grootsten eerbied inboezemten de ijverigfte en ftandvastigfte Belijders vormt. Ik ben er zelf getuige van ! Ik gevoel het eerwaardige van den dienst des Allerhoogften zo dikwerf ib in de kerken der N 4 ler^  C 200 ) Roomfchen kom, en in weerwil van mijne gevoelens, die van de hunnen zekerlijk verfchillen , voel ik meer opgewektheid en ben ik veel hartlijker om mijnen God te dienen in hunne , dan wel in onze Tempels. Ik wil toeRaan, dat de Godsdienst al dit uitwendigen niet behoeft, wanneer men hem in 't afgetrokken befchouwt, en wanneer men zijne Belijders en Beöeffenaars voor groote en boven alle zwakheeden en vooröordeelen verheeven geesten moet houden ! Doch 't is ook waar, dat hij alle deeze hulpmiddelen hoognoodig heeft, wanneer men het mensch-' dom over 't algemeen in aamerking neemt. De plegtigheeden die in dccze ftad den Godsdienst vergezellen zijn met minder ftaatig en eerbiedwekkend. Men behoeft, om hiervan overtuigde worden, flegts de kerken te bezoeken, wanneer den dienst er in waargenomen word .' De heerlijke pragt, defchconc en verruklijkeMuziek, de deftige bediening van den Altaar, de knielende, biddende en waarlijk eerbiedige menigte, met een woord, alles wat men op deeze heilige plaatfen aanfehouwt 3 verkondigt een oneindig groot, gunstrijken aanbiddenswaardig Opperweezen , cn doet ons fchepzelen zien, die alle hunne poo. gin-  C 201 ) gingen te werkftellen , om aan dat Wcezen de innigfte Hulde afteleggen. Wanneer het Hoogeerwaardige , langs de ftraaten, naar de zieken gedraagcn word , befpeurt men een devotie onder de goede Burgers van Antwerpen, die, hoe vreemd ze ook den Protestant mag voorkomen , hem echter verwondering en goedkeuring afperst. De Antwerpenaar befchouwt den geconfacreerden ouwel, als waarlijk God zijnde, en ingevolge deeze voorönderftelling, ontziet hij niets , om zijnen God openlijk te dienen. Wanneer het geklank der bel hem dc komst van het geëerbiedigd voorwerp aankondigt , zal hij alles laaten vaaren ; haast hij zig om buiten zijn deur te geraaken, en werpt zig op zijn kniën , met een devotie, die den besten Godkenner hoog, lijk vereeren zou. In eene bukkende en ootmoedige houding ontfangt hij den zegen , die de Priester , het Heiligdom opheffende, aan alle hoeken der ftraaten , aan de biddende en knielende Burgers uitdeelt. Is het avond, de Godsdienftige Burgerij komt met de kaars in de hand buiten , en vereerd op alle mooglijke wijze, het weezen 9 M 5 dat  (_ 202. ) dat langs haare ftraaten gcdraagen word, en 't welk zij aanbidding waardig keurt. Al het haatlijke en befpotlijke, dat men ons in onze jeugd veelal verkiest inteprenten,verdwijnt,wanneer men flegts de moeite neemt, om de zaak onpartijdig te onderzoeken, 't Is waar , het gemeen is hier woest en onbefchofd, en ijvert gansch niet vriendlijk voor zijn Godsdienst, doch dit is het gemeen, en om zulks te kennen, hebt gij te uwent uw oogen flegts open te doen! , en mooglijk is dan het Antwerps Gemeen nog zeer verfchoonlijk ; want zijn wreeden fjver ontbrand niet voor een onwaardig mensch , maar verkeert omtrent een voorwerp, 't welk het als de opperfte Godheid befchouwt. Luiden van den besten en middenmaatigen burgerftand zijn ook zo onverdraagzaam niet, ten opzigte van andere Gezindhceden , als men elders wel voorwend ; zij verdeedigen zekerlijk hunnen Godsdienst en wel met minder of meerder hevigheid , naar maate zij wrevel en tegenftand ontmoeten, doch welke gezindheid, hoe zagtzinnig ook, doet niet het zelfde ? . £n waarlijk, ik heb verftandige Roomschgezinden veele hunner ge-  ( 2°3 ) gevoelens indiervoegen hooren bepleiten, dat een onbevooroordeelde overweeging er amen op zeggen moest. Laat u nimmer wijs-, maaken■> mijn vriendin! dat deeze Godsdienst geene reden kan geeven, of bewijzen kan aanvoeren! Zij is van beiden rijklijk voorzien > en het is de nijdige partijzugt alleen die denzelven als dom en dwingende affchildert. Ik heb met Geestlijken van beiden fexen gefprooken , en ben ten uiterften voldaan over hunne vriendlijkheid en menschlievenheid. Zij achten u niet te minder, wanneer gij van hen in gevoelens verfchilt , maar komen u alzins voor. Vooral neemen zij een groot deel in de ongevallen der Hollandfche Vlugtelingen ; meer dan een deezer eerwaarden Luiden heb ik er traanen om zien Horten. Ik heb een Vrouwenklooster gezien, en hetzelve veel beter gevonden , dan ik mij altoos verbeeld had. De uiterfle order nettigheid en zindlijkheid heerscht er. De leevenswijze is 'er voorbeeldig en de beoeffe. ning der Godsdienstpligten, voor zo verre ik die gezien heb, hartlijk en vertroostende, 't verwondert mij niet dat iemand vrij-  C 204 3 vrijwillig deeze Ieevenswijze verkiezen en er bij volharden kan. Zij heft het hart om hoog, ter befchouwing der Hemelfche dingen, en leert de nietigheid en verganklijkheid , van alles wat onder de zon is, kennen. Ik heb oogenblikken gehad, lieve Maria ! dat het Klooster mij verkieslijk zou geweest zijn! Een Meisje dat op de waereld gezet is, dat al de vrugt van het gezellige leeven wil trekken, en dat weet wat de liefde zij, moet men er niet inbren gen! Dit is een plant in een verkeerden grond , waar zij noodzaaklijk kwijnen en fterven moet. Maar gij, Ongclukkigen! gij Bedrukten! gij Moedeloozen en die geen troost meer hebt ! Gij moet aldaar uw intrek neemen , en , indien de Godsdienst uw toevlugt is , zult gij er ten allerminftc verzagting voor uwe lijdens vinden. Gij begrijpt, beste Vriendin ! dat men evenwel, om dit in het Kloosterleevcn te vinden, de Roomfche gevoelens ten grootRen deele moet toegedaan weezen. Ik zeg ten grootRen deele want er zijn veele kleinigheeden , die men gerust en zonder ergernis te gecven , kan agterweegen laaten. Ik  '( 205 ) Ik verzeker mij , dat gij bij u zelve zeggen zult, dat ik bijna Roomsch geworden fchijn te weezen , om dat ik dus flerk de voorfpraak dier Leer ben geworden I dan verbeeld u dit niet! ik verfchil teveel van die Kerk, om er toe te behooren , maar ik ben gedrongen om der waarheid hulde te doen. Wees van Fenelon gegroet en verzeker « van mijne vriendfehap. Ik ben, enz. TWEE-  ( 206 > TWEE-£N-VIJFTIGSTE BRIEF. MARIA AAN MAGDALENA. WAARDIGSTE VRIENDIN! j^ooit ben ik aangenaamer verrascht ge-, worden, dan door de tijding van de wedervinding van uwen dierbaaren Fenelon. Uw geluk verheugt mij derwijzen , als of het mij zelf te deel was gevajlei}. Ziet gij nu wel, mijn Magdalena! dat het ftandvastig hoopende hart alle. zwaarigheeden en ver- drietlijkheeden te boven worftclt! en dat men reeds op den weg naar het geluk is , wanneer men de ongelukken , lijdzaam , bedaard en Christelijk verduurt? Laat dit voorbeeld u leeren, om nimmer de rampen te befchouwen als ontebovenkoomlijk ! om nimmer den moed te verliezen, zelf dan niet wanneer u alles volRrekt hooploos toefchijnt! Vooral, ziet er de weldaadige voorzienigheid in doorRraalen! deeze kent de onfchuld van u en van uwen Fenelon! die onfchuld, hoe zeer ook belaagd, is kostlijk in haare oogen! haare almagt zal ze, te haarer tijd , wee-  w»eten te befchermen , en in bet helderst I"gl cht Rellen ! Reeds hebt gij moogen onde vinden, dat alles, wat glJu verbeelde ten kwaade te zullen Rrekken , ten goede heeft medegewerkt! Gij doet mij veel vermaak , met mi] het een en ander van Antwerpen medetedeelen. De plaatslijke berigten van die Rad zijn hier zeer verfchillende. De eene fchijnt er alles te vinden en de andere niets. Ik ge. loof, dat zulks veelal daarvan daan komt , dat men niet volgens de wcezenlijkheid der zaak, maar volgens een weitereden o£ onvergenoegd hart er over oordeelt. Vereer mij bij aanhoudenheid met uwe aangenaame brieven. God zij beRendig uw deel en uw Rotsfteen!-Vaarwel myn beste, DRIE-  C 208 ) DRIE- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. FREDERIK AAN FENELON. GELIEFDE VR IEND ! reden, dat ik in lange niet aan u gcfthreeven heb , is te wijten aan den MaalRroom, waarin ik door een uwer heimlijke Vjjanden, God weet tot wat einde! — gebragt ben. Ik heb u zekerlijk eene martelende droef, heid veroorzaakt, door u te fchrijven , dat uwe Magdalena niet meer was ! Ik fchreef u zulks met zo veel verzekering, dat gij geen oogenblik in beraad kost ftaan , om het te gelooven , te minder , daar uw ontrust hart, juist het gefchikfte was om kwaade tijdingen geloof té geeven. Maar wat moet gij nu wel van uwen Vriend denken? het minRe is, dat gij hem van verregaande ligtgeloovighcid en onbedagtzaamheid verdagt zult houden. Gij zwijgt er in uwe brieven van, en hier aan lian ik de edelheid van uw hart en de grootheid  ( 2°9 ) heid uwer vricndfchap '• Gij meld mij alleen uw geluk , en wilt er mij in doen deelen , zonder mij te wijten, dat ik het u te duur heb doen koopen. Niets was mij immer aangenaamer dan uwe tedere, uwe getrouwe, uwe deugdzame liefde met zulk eene wenschlijke uitkomst bekroond te zien : duizendmaalen heb ik gewenscht om u uwe Magdalena, zelf ten koste van mijn geluk, te kunnen wedergeeven! — Dan, hoe zeer mij dit verblijdde, de minlïe verdenking van losheid in dit geval ten mijnen opzigte , viel mij ondraaglijk. — Hoor dan mijne verdeediging I De Heer * ** kwam, even na uw vertrek , bij mij, en vroeg mij, met zeer veel deelneeming naar uw perzoon. Hoe- zeer hij ook in denkwijze van ons verfchilt, begreep ik echter , dat hij menschlievende genoeg kon wcezen, om medelijden met ongelukkigen te hebben.' Ik maakte geen zwaarigheid hem te zeggen , dat gij veilig en wel waart; dit fcheen hem te verblijden; echter kon hij zig niet onthouden van zwaarlijk te zugten; dit liep te zeer in 't oog , dan dat ik kon nalaaten er hem de reden van te vraagen. ii. deel. O Hiet  C 2TC ) Hier op verhaalde hij mij , dat zijn Vriend * * * bij het ongelukkig fterfgeval van uwe Magdalena tegenwoordig geweest was en zelf het Lijk naar den grafkuil had vergezeld. Die Vriend kende uwe Magdalena zeer wel. Ik ging hier op zelf dien Vriend fpreeken , en deeze bevestigde mij , met zeer veel omflandigheeden, den akeligcn dood van den wellust uwer ziele ; en zie daar , op welken grond ik u een nieuws fchreef, 't welk u deerlijk getroffen moet hebben ! en na deeze opheldering verdwijnt alle verdenking , die er geweest mogt zijn. Bij nader onderzoek is mij gebleeken, dat die Vriend opzetlijk het geheele geval geloogen heeft, dat hij wist dat Magdalena leefde en dat ik briefwisfeling met u onderhield. Ik ben ook te weeten gekomen , dat hij uw doodvijand is ; dat hij uw ongeluk gezwooren heeft , en dat hij zig tóe» legcl om middelen uittedenken, ten einde zijnen wrok te koelen. Dit alles vond ik mij genoopt u daadlijk te fchrijven. Ik behoef u niet te zeggen , dat gij meer dan een pewoone voorzigtigheid noodig zult heb-  C 211 ) hebben. Wij kennen de verfchriklijke uitwerkzels der wraakgierigheid! Wees Gode bevoolen, mijn Vriend! verlaat u op Hem '• Ik ben, enz. P. S. Op 't oogenblik hoor ik dat * * * uit de ftad is , en wel, zo men verneemt, paar Antwerpen. Hoed u voor zijne laagen ! ze zouden doodlijk voor u kunnen worden. O a VIER-  C w ) VIER- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. MAGDALENA AAN MARIA WAARDSTE VRIENDIN! Jk ben u wel zeer verpligt voor uwea laatften. Ik befpeur in allen gevalle , dat gij eene waare Vriendin zijt. o Laat uw troost en raad mij altoos op zijde blijven ! ze zijn mij onmisbaar geworden. Ik zal getrouwlijk voortgaan met u mijne aanmerkingen mcdetedeelen. De verliefde werkt naarstig, zult gij zeggen, 't Is waar, Maria! maar immers weet gij , dat de liefde ons derwijzen opruimt en verfterkt , dat wij alles kunnen afwerken. Wat de Bewoonders van Antwerpen betreft ; over 't algemeen kan ik- u zeggen, dat zij bij uitneemenheid vriendlijk en gedicnftig zijn. Wanneer ze zien dat ge een vreemdeling zijt en Rille Raat, zullen ze u vraagen , wat weg gij zoekt — waar ge weezen moet? en veelen zullen zelf de moeit® neemc», om mat u te gaan, en u te regt te  C 2I3 ) te brengen. Het weinig gij van hen koopt, of voor hen doet, zullen ze u zeer vriendlijk bedanken en uwe gunst in 't vervolg ver zoeken. In de verkeering zijn ze zeer gulhartig, befcheiden en waarlijk inncemendeGij begrijpt echter , dat er geen regel zonder uitzondering is, en dat er hier luiden gevonden worden, die ftuursch, inhaalig en onbeleefd zijn, doch dit getal is geringer, dan te uwent. - Kunftenaars, vooral Schilders en Beeldhouwers vind men hier in menigte. Onder dezelven zijn uitfteekende geesten, die zeer veel oordeel, verftand , gevoel en. fmaak bezitten. Ik heb verfcheiden kabinetten gezien , die waarlijk de bewondering en lof van alle deskundigen verdienen. Wij hebben in gezelfchap van eenige dier kunftenaars geweest, en ik betuig u, dat ik ten uiterfte voldaan was. Men zou blind of in den hoogften graad geemlijk moet zijn, wanneer men hen betwisten wilde , dat zij niet alle de vereischten bezitten, die groote kunftenaars kenmerken. Ik heb mij in ftilte laaten uitteekenen. Ik zal het Pourtrait,dat zeer gelijkt , ergens ophangen, en Fenelon er mede verrasfchen. O 3 De  C 214 ) De Antwerpenaaren verdienen den lof van bij uitftek godsdienftig te zijn, volgens de leer van hunne kerk, en waarvan veele zomtijds ijverige poogingen, op hunne wijze, aanwenden, om de geeneii, die van hun geloof niet zijn, tot hun kerkgcmeenfchap overtehaalen. Ik heb eene ziekenoppasfter gezien, die geen belooning voor haare moeite begeerde indien haar zieken flegts van gevoelen wilde veranderen. De geestlijkheid inzonderheid is voorbeeldig van gedrag. Zij is de menschlievenheid zelf. Men vind er luiden van oordeel en fmaak onder. In de huishoudingen befpeurt men die netheid en zindlijkheid niet, die men in Holland vind, doch verfcheiden reden zijn er die dit verfchoonlijk maaken. Bij vogtig weer , onder anderen , zijn er de ftraaten bij uitffcek morfig; al dit vuil word door in en uittegaan in de huizen overgebragt, en geen matten, dweilen, of dergelijke voorzorgen kunnen hier tegen baaten. De meeste huizen zijn ook in een wanvoeglijker fmaak gebouwd, dompig en duister , zo dat, til kwam de Hollandfche zindlijkheid er zclfin woonen, zou er toch geen eer aan te be* haa-  C 215 5 haaien zijn : men zou het iets, doch niet veel kunnen verbeteren. Voor die onmaatige zindelijke Noordhollanders ■> die geen ftofje op hunne vloeren kunnen dulden, moet dit zekerlijk onaangenaam vallen , doch iemand, die groot genoeg van ziel is, om wisfewasjes over 't hoofd te zien, hindert het niet. Men weet hier een goede pot te kooken. Men heeft hier overvloed, meer dan elders, van voedzaame en lekkere groenten , brood, vleesch, visch, bier, enz. De Brabanders zijn liefhebbers van eeten; dus maakt dc keuken een hunner eerfte zorgen uit, en ze zijn indedaad in dit ftuk niet agtcrlijk. Jk heb hier ook veele lieftallige , bevallige en fchoone Meisjes aangetroffen. Het Brabands accent heeft een zekere aangenaamheid , als men er aan gewoon is. Vooral is de kleeding der vrouwen fraai en bekoorlijk. Zij fchijnen hier het waare bevallige getroffen te hebben. Ze zijn verre van de Hollandfche ftijf heid , en de Meisjes verkrijgen, door deeze losfe zwierigheid van kleeding, zekere houdingen, die niet misfen kunnen te behaagen , en die veelal het gebrek aan lchoonheid rïjklijk vergoe. O 4 den»  ( ) den. Ik heb verfcheiden Hollanders van fmaak dit getuigenis hooren ftaaven. Hier eerst ziet men hoe veel de kleeding , in 't ftuk der bevalligheid, kan afdoen. Al de vrouwenklederen worden hier door mannen gemaakt, dus vind men hier mannen en vrouwenkleermaakers : 't is mooglijk, dat de bevallige kleedingwijze hier door flerk bevorderd word. Men draagt hier weinig keurs- of ftuklijven, deeze verderflijke manier neemt van dag tot dag af. In de meeste jakjes die gedraagen worden zet men flegts eenige baleinen tot meerder Hevigheid. De kraagen zijn hier bijna algemeen in de mode ; en elk Meisje , dat ecnigzins meê kan doen, is in 't hair gekapt. De harten der Jongelingen loopen hier zeer veel gevaar , om door de ficraaden gevangen te worden. De gezelligheid is hier zeer groot. Bij goed weder, en vooral des Zondags, zitten de meeste Burgers des avonds zeer familjaar voor hunne huizen •> om tc klappen. Dit maakt een zekere band in de faamenleeving; men leert er elkander des tc beter door kennen, en geheele buurten kwecken er eene on-  ( 2i7 3 onderlinge vricndfchap door aan. Dit geeft ook een groote aangenaamheid aan den wandelaar, die hier door veele vriendlijke aangezigten befchouwt en kennis'met zijne Stadgenooten maakt; behalven dat menfehen te zien op zig zelve altoos vermaak geeft. Fenelon heeft mij verhaalt, dat de Masquerade hier een fterk gezogte liefhebberij is. Wanneer de vasten begint, zijn er bevorens eenige dagen voor deeze volksttitfpanning gefchikt. Elk masqueert zig dan naar zijn fmaak en vermoogen. 't Ontbreekt als dan niet aan duizenderlei grappen en aartigheeden, die zeer geregeld afioopen. Men heeft er figuurcn van allerlei foort en men zegt elkander, onbekend, veele waarheeden, zonder zulks kwalijk tc nccmen. Des avonds is er gemasquerd Bal in de Comedie, waar men de ganfche vcrzaamling van Vastenavondszotjes bij elkander vind. In bijzondere huizen heeft men ook vauxhals, maaltijden, enz. Dit alles word zo wel door de grooten als de geringen geoeffend en bijgewoond. De grooten vinden ook dikwils hun vermaak om zig aan hunne Medeburgers te vertoonen. Des Zondags rijden dikwils een O 5 ont-  c m) ©ntzaglijke menigte koetzen, alle agter elkander, langs zekere ftraaten;'dit heet men de Tour. Soortgelijke kleinigheeden heb ik u willen aanftippen, ten einde u te doen zien, dat Antwerpen indedaad een ftad is , waar een Hollander met zeer veel genoegen woonen kan, ten minften,zo hij op geen groot gewoel en luidrugtige vermaaken gefield is. Aan buitenwandelwegen heb ik u reeds gezegd, dat het hier geenzins ontbreekt, en in de ftad is men er insgelijks van voorzien. De ftraaten zijn ruim, lugtig en leveren fraaije gezigten op. Men heeft er een wal , die gedeeltlijk langs de Schelde heenloopt , St. Michiels bolwerk geheeten ; van hier heeft men de aangenaamfte gezigten , welken men zig verbeelden kan , over een goede uitgeftrektheid van de breede en fnclvlie. tende Rivier de Schelde. Alle avonden wandel ik met Fenelon derwaards, om er een koele avondlugt te fcheppen. Gisteren zagen wij er de zon ondergaan ; dit was een der verruklijkfte toneelen, die ik immer gezien heb. Mijn ^Wijsgeer was geheel oplettenheid! Hij veegde heimlijk een traan van Zijn wang, en drukte mijn hand op eene veel-  ( 219 ) veelbetekenende wijs. Zou onze gelukzon, dus ook eens ondergaan? Men heeft hier nog andere wallen, di* fchoone wandelingen opleveren; inzonderheid die , welke van de kipdorpspoort tot aan de St. Jorispoort zig uitftrekt : deeze is met verfcheiden rijen boomen beplant, die hoog zijn en een digte fchaduuw verfpreiden. Van hier befchouwt men de toneelen van vrugtbaarheid en overvloed, in de weibebouwde akkers, die, buiten de ftad, er langs heen zig opdoen. Deeze wal is de geliefdkoosde wandelweg van mijnen dierbaaren Tenelon. Daarheen vervoegde hij zig dikwijls , toen hij mij voor altoos verlooren rekende, om er zig zelv© te gevoelen en zijn vol hart uitteweenen. Wanneer ik aldaar met hem wandel, ziet hij mij dikwerf aan, met een oog dat mij geheel doordringt, en ik heb opgemerkt, dat hij mij hier de fterkfte verzekeringen van zijne liefde geeft. Dikwerf zugt hij, en ik kan er de oorzaak niet van gisien. Nog moetik u melden, dat wij bij eenige Hollanders alhier een bezoek gegeeven hebben die insgelijks, zo veel de omilandigheeden toelieten» met Antwerpen zeer wel in hun  'C 120 ") hun fchik waren. De onderlinge vriend]ijke verkeering, die zij hebben, veraangenaamt hun leeven niet weinig; de Hollandfche Dames, die zig hier bevinden, fchijnen er ook zeer wel te kunnen aarten. Eenige hebben mij betuigd, dat zij reeds de zegeningen van Braband met de voordeden en zindlijkheid van Holland hadden faamgepaard, en dat zulks tot een dubbel geluk verftrekte. Indien onze omftandighecden het maar eenigzins toelaaten , zal Antwerpen, bij verkiezing, de ftad onzer wooning worden, 't Kan zijn , *dat ik, met een volkomen vergenoegd hart, deeze ftad uit een zeer gunftig oogpunt befchouw, en dat anderen juist een tegeriövergefteld getuigenis er van geeven , doch 't is teffens waar, dat ik de eenigfte niet ben, die er dus over redeneer. Fenelon zelf getuigd, dat hij eimet genoegen zijn dagen zou kunnen flijten. Zijn vriend Jan heeft ze met de haatlijkfte kleuren afgefchilderd, doch tot mijnongeluk, was hij geheel niet bevoegd om er over te vonnisfen. Hij was onvergenoegd, geemlijk en knorrig, overal waar hij zig bevond; en de beste ftad en menfehen in de ganfche waereld zouden hem niet be. haagd  ( 221 ) haagd hebben! Zijn fpotzieke aart kon niets verfchoonen; geen wonder! hij verfchoonde zig zelve niet. Morgen verlaatcn wij Antwerpen, om weder naar onze boerenwooning te vertrekken. Ik gevoel een heimlijk verdriet bij het verlaaten deezer ftad ! Ach ! zal ik dezelve ooit wederzien ? Gij zult u verwonderen over mijne droevige oogénblikken, die ik te midden in 't genot der hoogile genoegens heb, doch, mijn Vriendin! immers deelt gij in alles ! Waarom zou ik ze dan voor u ontveinzen!Met den eerflcn fchrijf ik u weder. , Ik ben, enz. .. VIJF:  ( 222 ) VIJF- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. FENELON AAN FREDERIK. BESTE VRIEND! Uw laastgezondene verfterkt mij hoe langs hoe meer in mijn voorgevoelen van eenig naderend onheil. Gij zult het in mij , als Wijsgeer, mooglijk afkeuren , dat ik zo Seer op een misfehien volksvooroordeel aanga, en rekening op het voorgevoel maake ! doch vergeef het mij, mijn Vriend ! indien ik jn dcczen dwaal, dan ben ik door de ondervinding zelf op den doolweg geholpen. * Ik bedank u voor dit blijk uwer .trouwe vriendfehap en beloof u alle moóglijke vooraigtigheid in acht te zullen neemen. Ik ken den Heer * • * ik weet tot welke uiterften hij in ftaat is, en ben overtuigd van zijn loosheid- en beleid, om die ter uitvoer te brengen. Wij zijn naar ons buitengoed tc ru* neen! het geweld der liefde vermeesterde mijne ftomheid , en gillende riep ik uit : Mijn Fenelon ! waar zijt gij ? : red uwe Magdalena! Eensklaps werd het duister ! de blikfems fchooten op mij aan en de donder rommelde , met verdubbelde woede , boven mijn hoofd. Een afgrijslijk monfter , een monfter dat niet befchrecven, dat niet verbeeld kan worden, ftond voor mij. 't Hief de bloedige klaauwen om hoog, 't pakte mij in dc borst en fmeet mij, — op het lijk van Fenelon. Ik ontwaakte ; want tot het lijden van zulk een fmart , had de droomende verbeelding geene kragten genoeg. Nog nat van traamen en bleek van den fchrik, kwam Fenelon mij bezoeken. Ik befpeurde de fterke aandoening van zijn ziel, op zijn betrokken gelaat. Wij vielen fpraakloos in elkanders armen. Onze zugten, onze traanen wederflonden al de vertroostingen van mijnen deelneemenden Vader ! De Wijsgeerte , de Rede , de Godsdienst ! Alles zweeg ! De bekommerde , de doodlijkbenaauwde liefde alleen  ( 220 ) leen verhief haar ftem! en deed onze droefheid haar hoogfte toppunt bereiken, Ach ! Maria ! is dan de Hel in. aantogt om ons geluk te verftooren ? — Is het de medelijdende Hemel, die er ons een voorgevoelen van fchenkt? o Waarom ftrekt hij dan zijne barmhartigheid niet zo verre uit, om ons den weg ter ontkoming aantewijzen i o Liefde ! Waarom hebt gij mijn gansch beftaan doortrokken , indien gij mij in de uiterfte rampzaligheid moet nederftorten? Zijt gij het grootfte, het heerlijk. fte gefchenk dan niet, dat dc milde hand van den algoeden Schepper ons mededeelde? Ja ! mijn Vriendin ! mijn hart bezweert het mij; ik zal ongelukkig, binnen kort, ongelukkig worden! — Misfchien is dit, — dit de laatfte brief, die gij van mij ontvangt ! — misfchien hoort gij niets meer van uwe Magdalena! o Hoe zult gij haar be- fchreijen ! Hoe vol bekommering , hoe angftig zult gij de minfte tijding van haar tragten optefpeuren ! — Ach ! niets dan tiaanen en bloed zweeven mij voor de verbeel. ding. En Fenelon ? — Fenelon ? P 3 Moor-  C 230 ) Moordende gedagtc! het onheil heeft u flegts op mij aftezenden, om mij voor altoos te doen bezwijken! Ik wilde met hem naar het Bosch; fchoorvoetende vergezelde hij mij ; op het gezigt daarvan verbleekte, en bij den ingang verftijfde hij! — Wilde ik hem niet martelen , ik moest weder te rug! — Wat fchuilt er toch in dit bosch, dat weleer aan de hartlijkftc zugten zijner zuivere verliefdheid toegeheiligd, hem nu, door de bloote befchouwing, den dood op de kaaken jaagt? Ik moet onderzoek doen , Maria! ik moet zien , wat er ten minden in dit bosch te vreezen zij! ik zal mij dcrwaards fpocden! — in ftilte zal ik er heen fnellen ! en , — zo ik wederkeer , — maar waarom zou ik niet wederkecren ? • Wat is er in dit bosch voor mij te vreezen ? o , Mijn Vriendin ! 't is of ik na den dood ga. . Ik befchik alles , even of het mijn laatfte dag ware ! Maria ! Ach! zo het waar "mogt zijn, dat deeze dag mijn leeven voleindigt , vertroost, vertroost dan mijn Fenelon-1 gedenk mijner en, . ik kan niet meer. Ik  ( 231 ) Ik ga daadlijk naar 'c bosch ! mijn noodlot fieept mij weg! Maria! , Boezemvriendin ! — Vaarwel ! —— Zeg Fenelon , dat ik dervende hem nog noemen , en eeuwig hem beminnen zal! — Vaarwel !  ( 232 ) ZEVEN-EN- VIJFTIGSTE BRIEF. FREDERIK AAN FENELON. JDeezen ontvangt gij per expresfe. Haast u om * * * te voorkomen! Het is op uwe Magdalena gemunt! De wraakgierigheid heeft beflooten u op alle mooglijke wijze te martelen. Verwijder u geen oogenblik van Haar, die u dierbaarder is dan het leeven , en wilt gij nog beter doen , ontwijk dan de doortrapte woede van dien verbitterden voor een tijd , tot zo lang naamlijk, dat ik u de bewijzen in handen gefteld heb, waardoor gij u volkomen beveiligen kunt. Schrijf mij daadlijk te rug , of gij deezen brief tijdig genoeg ontvangen hebt ! aan uwe voorzorg en voorzigtigheid twijffel ik geen oogenblik. Dc tijd laat niet toe dat ik u meerder fchrijve. Gij weet vooreerst genoeg , om den zwaarden flag te ontduiken, die u immer zou kunnen treffen. Ver-  ( 233 ) Vertrouw op den Alraagtigen, mijn Vriend Mooglijk zijn er zwaa're beproevingen voor u op handen. Hebt. gij mij noo- di?! . gebied, en ik vlieg ten uwen diende ! Ik ben , enz. Met haast. A.GT-  ( *34 ) AGT- EN- VIJFTIGSTE BRIEF. FENELON AAN FREDERIK. WAARDE VRIEND! Uw brief is te laat gekomen ! Mijne onheilen zijn voltooid ! mijne Randvastigheid is bezweeken , want Magdalena is mij voor eeuwig ontrukt! Op gisteren is zij uitgegaan , zonder d iemand wist waar heen; Tk was aan mijn arbeid; haar vader, ongerust worden¬ de , om dat zij langer weg bleef dan zij anders gewoon was, zond om mij. Ik kwam, en haar afweezigheid hoorende , was het eveneens of hemel en aarde met mij verzonk. Zie daar, dagt ik, mijn voorgevoel bewaarheid ! Zie daar mijne Magdalena voor altoos voor mij verloeren ! ■ De Grijsaart ontReldc. Hij vroeg mij het een en ander, doch kon als nog geen kwaad vermoeden , en de goede man deed zijn uiterRe best om mij gerust tc Rellen. Ik  C 235 ) Ik befloot daadlijk, om naar al die plaatfen te gaan, waar ik maar eenigzins denken kon, dat zij weezen mogt: te vergcefsch! Ik vond nergens fchijn of fchaduuw, dat zij er geweest ware. De dag liep ten einde en wij ileeten den nagt in de doodlijkfte ongerustheid , met zoeken en jammeren. Toen de eerfte fcheemering van den dag aanlichtede, ging ik andermaal uit. Gevallig kwam ik aan het Bosch, waarin de Tooren ftaat. Ik ontroerde van 't hoofd tot de voeten ! Deéze ontroering deed mij bef]uiten er in te gaan , en fidderende flapte ik naar binnen. Alles was er doods en akelig! Allesfcheen mij toeteroepen , dat ik te rug zou kecren! — Verfchriklijker plaats kan er in 't Heelal niet zijn, als die plaats mij voorkwam. \ Het was even zo licht geworden, dat ik de voorwerpen duidlijk genoeg onderfcheiden kon. Eene angflige beklemdheid drukte mij, op eiken flap, den boezem toe. Ik naderde den boom , waarop onze naamen gefneeden waaren. Het bankje onder denzelven was met geweld omgefmeeten , en gehecle brokken van den grasheuvel afgetrapt. Doch,  ( = 3* ■) ' Doch, mijti Frederik ! verbeeld u hoe ik te moede was, toen ik mijn oogen naar oof ze naamen ophief , cn dezelvcn met bloed bemorscht zag, even als of iemand, zwaar gewond zijnde , daarheen den tocvlugt gcnoomen had, om er zig aan vast te houden, of om er, bij voorkeur, de ziel uitteblaazen! En wie anders dan Magdalena is aldaar het fïagtoffer der ontaartfte wraak geworden?— Met moeite heb ik u dit verhaal geleverd! mijn hand verliest zijn kragt ! —■ Mijne oogen fchemeren! — Genade, o Op. perweezen ! voor mij , en — mijne Vijanden ! — — 1— — Minde van het tweede Deel-