1206 R ia   SINT GENOMEN E U H £ K N 0 M E N   1 BT~NT EüSTATlüg ge u ome e tt me M.~N ome j IN ~VY~F ZAKGÏI b o €> M, A0 L O O S j]B ^ Pz„ T E HiB KL B ~My lay C.van bex AA MBCCLXXXII.   toomehlicht: jt£^t onder eenig voorbericht aacfaUc ditfukje m dewaereM te reenden; doch vónd het by nadere overweeging beter dit weinige te la-aten voorafgaan. Alle Kunstrechters karnen , hoe verfchillende ander/Jns in hunne gevoelens, kier in over één ; dat de Dichters vryheden hebben, coi Gefchiedfehryvers ongeoorloofd, en dat ''er tusfehen ie • tèifchiedenis en Heldendicht ^o veel onderfcheids plaats heeft ^ als tusfehen het wa^re en waarfchynlyke. ■ Ieder aandachtig Lee/er ral bemerken, dat ik L'delhart gefeketst heb om de welmeenende gevoelens der Nederlanders jegens de Franfchen af te beelden. Adelaart en Eloï\e %yn mede verdichte Perfoonaadjen1 die egter in myn plan niet te ontbeeren waren. Vervuld door de fpreelcendfle bewy- ~en van Edelmoedigheid, door de Franfchen ons beloond $ getroffen door verontwaardiging tegen de handelwy^e. van otv^e verraaderlyke vyanden , vervuld met oprechte vaderlandsliefde , heb ik dit flikje vervaardigd. ■—. Vergeeft dan-, infehikkelyke Landsgenooten ! vergeeft het die verrukking , die verontwaardiging, die vaderlandsliefde , ro ik hier of daar cene te flerke kleur op myne voorwerpen gelegd heb. God geeve Nederland, en alle de oorlogende Mogenhedcn den lieven vrede weder. En dat wy Nederlanders in dien licrkreegen vrede ons zodanig wa- pe-  penen, dat wy in flaat zjn, by een op nieuw uitbarftenden oorlog , onze eigen bezittingen te befchermen , en niet af te hangen van de Edelmoedigheid van onverplichte vrienden, 't Is een weldenkend Vaderlander aangenaam zich dankbaar te betoonen aan de JVeldoeners en Redders van zjn Vaderland, maar nog aangenaamcr die IVeldoeners, die Redders onder zjn eigen volk in den boezem van 7jn vaderland te vinden ; verre, is het egter van ons, dat wy in Neérlands volk, de zodanigen niet kennen, een Zoutman, een De del, een Bent inck hebben wy 'er proeven van zien geeven ; en wy bidden den Opperregeerder van het Heelal, dat wy gelegenheid vinden, om met vaderlandfche blydfchap , op onze Cither Vaderlanders voor diensten aan dit Gemeenebeft beweezen, te danken. Haert, é m den iften v;m Bloeimaand 1782. A. DOOSJES PZ,  SINT E ÜSTATIUS GENOMEN e n HE R NOMEN EERSTE BOEK» t KC/ust my myn boezemvreugd met dankbaarheid te paaren, Door deeze twee bezield fpan ik op nieuw myn fnaaren: Al praalt de Laauwerhoed op 't hoofd van Held Bouillé , Dat Franfche Hoofd verdient het Nederlandsch hoezee.' 't Lust my zyn Heldendaad erkentlyk op te haaien, Zyn ftout beftaan, zyn deugd, voor Neêrlands oog te maaien. Myn dierbre Landsgenoot'. ontzeg uw aandacht niet Aan 't nieuwe dichttafreel, dat u myn Zangfter biedt. A Zie  < 2 ) Zie Sint Eustatius, verraadersch ons ontnomen, Door FranLiyks hulp en trouw in onze magt herkomen, Erken in dit bedryf Gods wonderdoende hand, Erken daarin Gods zorg voor 't lieve Vaderland. Rechtvaardigheid, wier throon ver boven ftarrenkringen En zonnen ftaat gevest, befchouwt de handelingen Van 't menfchelyk geflacht uit haar verheven zaal 4 Zy weegt zyn daaden op in haar onfaalbre fchaal, En flaat het vonnis naar de Godsfpraakftem der Wyshcid, In 't fchool der Oordeelkunde, eerwaardig door haar gryshcid, Gekweekt en opgevoed. Der ondcuuaanfehen lot Is aan dit paar vertrouwd door d'ccuwigwyzcn G o d , Het onbegonnen licht der twyfellooze Waarheid, Beftraalt dat luchtgewest met onbezwalkte klaarheid. DcSerïtphs, Burgers van het Hcmclseh Vaderland, «taan haar geftaag ten dienst en vliegen van haar hand. Een dochter van de Deugd, het Christlyk Mededoogen, Steeds met het ongeluk des ftervelings bewogen, Tradt  C 3" ) , Jjbh Tradt vol vrymocdighcid, geleid door d'Eiiglenfchaar, Schoon treurig van gelaat, voor dit doorluchtig paar. „liet belgtu,hoop ik, niet, (is de aanvang haarerreden,) j, Dat ik zo onverwagt durf in uw tempel treeden. „ Gy kent den tedren aart, dien 'k in myn boezem draag, ï, Waar ik der menfchen leed en tcgenheéu beklaag. 3, Gunt voor verdrukten my uw hulp, uw gunst te fmcékeri, „ Ik, fchoon geheel Vervreemd Van my op 't ftrengst te wrecken, ,, Zag thans de onnozelheid zo fel en wreed verdrukt, „ Dat ik het wraakzwaard fchier ter fchcc had uitgerukt. „ Amerika, hoe fel voorheen geplaagd door Spanje, ,j Wicrdtniet min wreed geprangd door'theerschziek Grootbrit- (tanje; •„ Een volksftatn door den Brit in 't Noorderdeel gevest, Hun eigen Broederen bevolkten dat gewest. „ De Vryheid, voor het hart van 't menschdom zo vermaaklyk, ^, Is voor den groei en bloei eens Handelvolks noodzaaklyk. Deeze aan Amerika zins ouden tyd gewoon , „Klom by het Britfche kroost, dat haar bemint, tcnthroon, A 2 „ öok  C 4 ) . „Ook liet het fier geflacht der vrye Batavieren, „ Hun vaandels op dien grond in vroeger dagen zwieren, „En waar dat Volk flcchts eens hun ft.xndaartheeftgeplant, „Neemt edle Vryhcidsmin en Handel de overhand. „De Handel ftceds gewoon de Vryheid naa te zwecven, „Ziet zich ter deezer plaats van tol en last ontheven, Hy vest zich in dat oord, cn Britfche handclmin „Voert daar met één een Roet van volksvolmaaktheên in. „ De kunften, fchaars geëerd aan deez' barbaarfche flranden, „ Betraden nu gerust de Amerikaanfche Landen: „ Dit was een bron van heil voor Noord Amerika. 5, Dien Volksftam floeg Brittanje als zyne kindcrs gaé. „Maar naauwlyks was zy» bloei tot zulk een trap geklommen, „DatHy een Naam verwierf by 's wacrelds Vorflendomnun, „Of de ongetrouwe hand van 't wreede Parlement, „Dat eigenbaat en trotsch alleen voor meesters kent, „Smeedde op het aanbeeld van zjn fnoode dwinglandye, „ Het onverdraaglyk juk der harde flaav-ernye, 55 En  C 5 ) „En hcerzuchtskeetenen , niet voor een vreemde hand, „ Maar voor den hals en hand van volk- en bloedverwant, „Gy edle Hemelmaagd! kost zulk een dwang nietlyden, „ Rechtvaardigheid! gy {treedt voor hun in zoveel ftryden. „Geen wonder, dat dit Volk Europaas aandagt won, „Een Volk, dat weéïftand boodt aan ft magtig Albion. „De Franfchen, op den Brit als uit den aart verbitterd, ,, Wiens trotschhen fteeds zo fterk heeft in het oog gefchitterd, „ Bcfchouwdèn dit gedrag niet rusteloos en {til. ,,'t Belang, dat by elk volk met reden voor de fpil „ En groote wentelas der daaden word gehouden, „Liet ook d'ontglocidcn haat des volksaarts niet verkouden, „ Het fchrander Frankryk boodt den fier' Amerikaan, „Die voor de vryheid ftreedt, zyn hulp en vriendfehap aan. „.Het moedig dertiental Amerikaanfche ftaaten, „ Was als een jongeling van vriend cn maag verlaaten. „ Hoe heerlyk kwam de hulp der Franfchen hen te ftaè, „Deez' vestigde den ftaatvan Noord Amerika, A 3 «Uit  ( Ge-  ( 9 ) „Gerechte Hemelmaagd! en gy die deuitfpraak doet, ,,ö Wyshcid! kent de maat van Neêrlands tegenlpoed; „Maar 'k bid u hoor de ftem van 't Christlyk Mededoogen, . „Wordt met d'Ellendigcn diensEilands toch bcwoogen, „Gy kent hun droevig lot, ik bid u in myn naam, „Verlos hun van hun leed. ó Godlyk paar! beraam „Hcrflellingsmiddelen. Ach! dat dit Volie crvaarde, „Dat Gods Rechtvaardigheid en Wysheidheerscht op aarde. De-Wyshcid ftondt hier op en vatte dus het woord: „Wy hebben uw beklag met deernis aangehoord, „ Gy maakt u door die bede op 't hoogst beminnenswaardig, ,,Maar zyt gerust, wy zyn langmoedig en rechtvaardig. „ Denk dat de Trotschheid vaak haar loop gelaaten wordt, „Op dat zy, als zy valt, te dieper nederftort. „ Wy zullen dra den Brit met zyn gevloekte, plaagen , „Op Sint Eust atius uit zyn bewind verjaagen. „De Blikzemflits, waarmee GoDS.wrseker is bekleed, „ Wordt veor de Dwinglandy in d'afgrond reeds gefmeed. A 5 Het  Het Medelyden buigt zich voor die Godsfpraak neder,. En eindigt met dit woord: „ Het menschdom min ik teder, „Ik zie het Britfche Volk, hoe ver van 't fpoor gegaan, „ Nog voor myn Broederen , en meufchcnkind'ren aan, „Al is bjmne eer en trouw iij't fchelmst verraad verwandelt, Straft hun niet, naar hun drift de onnoozlen heeft behandeld , „Dan vondt men ras op aard geen Brit of England meer, „ Maar 't zonk met al zyn volk in 's aardryks afgrond neen-. Behoudt hun, doet hun drift, hun dolle drift bekoelen, ,, En dit's de zwaarfte ftraf, die England kan gevoelen.. Rechtvaardigheid, zo ftreng en deftig van gelaat, Pleegt met het peinzend oog der Hemelwysheid raad 3 De grootfte majefteit fchiet van haar beide ftraalcn. De laatfte fpreekt in 't eind: „ Wy tlelden vroeg reeds paaka „En perk aan dwinglandy, toen Phahao verzonk, „ En met zya Ruiterbende in 't Roode Meir verdronk. „Wy trachten {leeds den dwang op zekren trapte fmoorcr.; Heeft Spanje niet door dwang 't Batanfsch gewest verloren -J „ i Ja:  C ii > „v Ja! wy volgen nog die zelfde Hemelwet, „ De Hcersclizucht cn 't Verraad zy hier dan- perk gezet. „ Myn Zuster! 't fiaat aan u de ürenge ftrafbevelen „ Aan d'Engel van Gods wraak regtmaatig uit te deelen." Hier wenkt Rechtvaardigheid, en flaat haar Godlyk oog Tot tweemaal, eer zy fpreekt, na't Waarheidslichtomhoog. De Seraph, ftceds gewoon Gods ftraffen te verrichten, Boog driewerf zich ter neêr, „Gord u metblikzcmfchichten» „ En dat gy , difs haar last, de vleugels van den wind, Ter fpoeding van uw reis, aan hand en voeten bindt, „Daal op het aardryk neêr, ftraf Engelands Banieren, „ Uw hand en. magt verlos het kroost der Batavieren , „ Myn Geest en Wysheidsgeest zal nergens u ontftaan, „Verblind der Britten oog door nevels van hun waau, „ Zo zal Gods wys gerecht, aan 's aardryks koningryken, „En waereldvolkeren,ten fchrik der Britten blyken." De vlugge Hemelbode ontvangt het wraakgeweer,, En daalt in eene wolk met douderflagen neêr. Een.  C 12 j) Een aklig dampgewest, vol onderaardfche holen, Ligt in een af hoek van het waereldrond verfcholen, De woonplaats van het Kwaad, beneveld door een wolk. Voor d'ingang van het hol draait een onpeilbre kolk, Gewoon, die zich te na aan zyncn kring bevinden, In 't doodlyk middenpunt des afgronds te verflinden. Daar li-t de grot der Trotsch , de Wreedheid, Dwinglandy, De Heerschzucht en de Nyd bekleeden baare zy. De Trotsch houdt haarcn kop balftuurig na den hoogen : De blikzem van verderf ftraalt uit de glocijcndc oogen Der Wreedheid, met de'toorts der Woede in haaren vuist. De Dwang, die wet en recht met haarcn voet vergruist,, Houdt in haar hand een juk, om vrye ftcrvelingen Dat prangend fiaavenmerk om hunnen hals te wringen. Haar zetel is een hoop van kluisters ondcréén, Een bloedig ftatiekleed bedekt haar grove leen, Zy overpeinst met vreugd 't bedryf der dwingelanden , En ftelt hen kluisters voor den onderdaan in handen, Daar  C *3 ) Daar Heerschzucht, uit den fchoot der Dwaasheid voörtgeteeld, In haar gedagtcn met de Waerelddeelen fpeelt. De Nyd, die twisten ftookt by vrienden en gebuurea, Zit met haar fcheel gezigt op 's menschdoms heil te tuuren» Dit vyftal, fchoon men 't meest met fnooden om ziet gaan, Moet d'Engel van Gods wraak fomtyds ten dienfte ftaan. Een bïaauwe blikzemfchicht ontfluit hem d'yzren deuren, Wier hengzeis door geknars hun droeven dienst betreuren, De toorts der Woede alleen verlicht deez' gruwelgrot, En is het lieflykst licht voor dit verfoeilyk rot. Naauw is de Seraf in dit naar paleis getreeden, Of allen fluiten 't oog voor zoveel Godlykheden. De Trotsch vraagt op haar magt, en heur verblyfplaats fier, Verwaand en hoog van toon: j, Wat reden jaagt u hier! Hy zegt „'k benURiEL,diemetGoDS wreekendflagzwaard, Den boozen fterveling tot 's Hemels ftraffe dagvaart, „ Gehoorzaam, naar den last der Oppermajefteit, „ Door my het hoog bevel der Godsrechtvaardigheid.  ( 14 ) „ Gyhebt op 't Britfche volk,, dat u bemint, vermogen , „ Spreidt uwe rjevelcn van Trotschheid voor hunne oogen j „Bezwalk Eusïatius met dcezen damp van waan ; „ Daai' moet gy Euglands magt met uw verblindheid flaan." De Trotschheid zonder zich van haarcn throon te roeren, Zegt, „wees gerust op my, 'k zal uw gebod volvoeren." De Wreedheid moe gefoold aan't overrompeld volk, Rust op een Panthersvel, maar grypt na haaren dolk, Daar zy haar Wreedheidsleus, Eusïatius hoort melden j „Ja!" roept zy rekkend uit: „ik volg u Britfche Helden! „ 'k Heb fl echts een oogenblik van al myn werk gerust, ,t Het fakkellicht der Woede is nog niet uitgebluscht „ Houdt rust, zegt Urieu, blyf van uw daaden droomen ^ „Gods Engel is om u niet in dcez' grot gekomen, „ Rust voort, gy zyt nog mat van uwe bloeddorstkoorts, „ Nog blaakt op aard de vlam ontflooken door uw toorts.-" Een lach fcheen toen ?t gelaat der Wreedheid te verblyden ,^ En de Afgunst deeze vreugd haar Zuster te beirydeu. Dé  De Elydfchap die Gods gunst der Deugd tot Zuster fchonjs» Heeft nooit een voet gezet in deeze rampfpelonk. De Dwinglandy hadt reeds haar fchandjuk opgeheven, Toen de Engel Uried haar door deez' taal deedt beeven, „Laat af, vervloekte! neen! God zet uw daaden perk, „De Trotschheid dien' my ter vernieling van uw werk, „De byzon uwer magt zal op myn wenk verduistren." Hier tastte zy uit fpyt na een der zwaarfte kluistren, Maar de Engel zwaait, gehoond door blyk van tegenweer, Zyn blikzem, en zy zygt in d'arm der Heerschzucht neêr, De Trotschheid op haar last en fnood bedryf vermetel, Verlaat met Uïliel den afgrond en haar zetel. „ Hoe groot en fterk de magt der fchandlyke ondeugd fchyn „Nooit zal zy meesteres van heel de waereld zyn," Liet Gods Rechtvaardigheid zich voorts by Wysheid hooren, ,,'k Heb Uried, ter ftraf der Britten, uitverkooren, „ En waak dus voor 't geluk van Neêrlands vryen Staat, Maar Wysheid l dien,'' my hier ten Godsfpraak en ten raad. „Kan  '„ Kan fnoodheid dan alleen zo woedend zamenfpannen, „Dat zy een tengel wordt en fchrik der Aartstyrannen, , Neen! dat zy niet alleen het Britsch geweld bepaal, „De deugd hebbe ook een deel in zulk een zegepraal, „ Wat volk en wien het best tot deeze daad te kiezen, „Brittanje moet zyn prooi, Eusïatius,verliezen." „Ja zeker! " is de taal der Wysheid, „ Nederland' „Zie binnen kort zyn vlag weêrop 't kasteel geplant, „Dat Rodney en Vaughan hun fchandlyk zegepraalen, „Het Engelsch Parlement met Britfchen trotsch verhaalen, „Hun zegen niet behaald naar volksrecht en verbond, ,,Zal ras een fpreekwoord zyn zelfs in der Britten mond." „Den Franfchen die zo fterk tot Neêrlands vriendfchap neigen, „ Is de Edelmoedigheid, die fchoone Krygsdcugd eigea , „Dit Volk befchouwt met leed hun braaven nagebuur, „ Zo trouwloos blootgefteld aan 't woedend oorlogsvuur. „ Dat Volk-'t geen reeds de Kaap de Goede Hoop befchermde , „Daar 't over Neêrlands Volle zich als hun vriend ontfermde, „Dat  C ï? j „ Dat Volk verdiént nog meer der Batavieren min, „ Dat dit Eus t atius voor Nederland herwin. Een F(ranschinai], die de vrucht van Neêrlands handel Imaakte, Eer Sint Eustatius in Britfche klaauwen raakte, Hadt ook het bitter lot der plundering ondergaan, Hy loopt het Eiland rond, op 't hevigft aangedaan Door gramfchap en door rouw, daar hy, by al zyn fchadfe» Zich ook beroofd ziet van zyn teer beminde gade. Hy , zwerft al woedend, rond, daar 't licht der zon verdween, En vult de rotzen met zyn klagten en gebeên. In 't einde werpt hy zich by eencn boom ter neder. „Nooit, zegt hy, vind ik hier myn Eloïze weder, „ Myn dicibre vrouw, my meer dan al de waereld waard , „ Vervloekt zy wat den naam van Britten draagt op aard! „ Ik zocht de ftapelplaats myns Handels te behoeden, „ Maar vruchteloos, doch de ergst van al myn tegenfpoedcn«„ Treft my, daar 'k uitgefchud na myne wooning keer, „Om voor het minst myn gaê... doch 'kvond haar daar niet meer.  C 1.8 ) p—Maar mooglyk dat ik nog myn Eloïze vinde, „ Gevlucht by Edelhart3 die ohs zo trouw beminde, „ Dien Landman uit het bloed van Braaven voortgeteeld, „Wien Hollands ronde trouw door hart en adren fpcelt. „ Zyn fchoone en vruchtbre hoef, ver van de Ree gelegen Heeft mogelyk geen Brit nog in het oog gekreeg«n. », Myn Eloïze is ligt, voor 's vyands komst beducht, „ Voor 't landen van hun rot na Ed elhart gevlucht.-" Hy vliegt na Edelhart^ meer vrcezcnde dan hoopend. Hy klopt, en, vol van fchrik, wordt hem de deur geopend Door Eloïze, die in doodsangst om haar vrind, Haar lieven A delaart op 't onverwagtst hervindt. Zy zwymt aan 't kloppend hart, de vreugd belet hen 't fpreeken, Naauw was aan Edelhart de komst zyns vricnds gebleeken, Of daadlyk Relt hy voor, om , als hun lotgenoot, Met hun te vluchten in een welbczeilden boot. '* Myn vriend! en myn vriendin.' zo diep in rouw gedompeld, " Wy zien dan door den Brit dit Eiland overrompeld, ? Df  C 19 D ri De trotsch der Britten en hun wreedheid zyn bekend , *« Zy wikkelde myn Land reeds meermaal in ellend, " 'Er woont geen edelheid, myn vriend! in hun gemocdren, " Gy zyt door hun beroofd van al uw fchat en goedfen. ft Dit treft myn teder hart, zo zeer tot u geneigd, * En 'k zie my te alleruur door 't zelfde lot gedreigd. *6 Dies is 't, dat ik de vlucht, die my nog vry ftaat kieze* " Bedien u van myn boot en vlucht met Eloïze. " 'k Beken wy vinden ligt in 't fchuimend nat ons graf; «* Dit dreigend zeegevaar fchrikt my niet weinig af, " Doch onder't flaaffche juk der Britfche Kroon te lecvqn, w Dat denkbeeld doet het hart eens Nederlanders beevcn.— " 'k Zag ligt myn Adelaart baklaadig omgebragt, *4 En u , zyn E l o ï z e , op 't lyk uws mans verkragt; * Want zo een waar gerucht deez' dag ons kwam ter ooren , 4t Schynt Rodney noch Vaughan de ftem der Ecrhooren. tc Ik fteun, en welk een fteun! op myn getrouwen God, ? Zyn Wysheid flaat het oog op 't menschlyk lcevenslot. B 2 God  C 20 ) "God kan myn zwakken boot voor t zeegeweld bewaaren, ** Elk, wien zyn gunst beftraalt, behoedt Hy voor gevaaren. " De boot ligt by een klip geheel gereed ten tocht, u 'k Heb 's zomers Sint Martin daar meê gerust bezocht. " Wel aan!wil uw befluit,beminlyk paar! my melden, '* Ach dat we op deezen tocht elkander trouw verzelden, « En t'zaamen 't leed ontvliên of t'zaamin 't zout vergaan;" „ o Ja! roept Eloïze, ik heb myn reeds beraan." „ Uw tederheid alleen doet voor dien ftap my duchten, Herneemt haar Adelaart, „laat ons het ftrandontvluchten. „ Voorzien we ons eerft van fpys, want Saba noch Martest Myn dierbaare Edelhart! kan ons ter wykplaats zyn. », 'k Heb onder 't volks gewoel der Britten hooren momplen, „ Om Sabe en Sint Martin op morgen te ovcrromplcn. „ Dus dient ons reisbellek nog verder uitgebreid, „ Om vry te zyn van 't woên der Britfche onmenschlykheid."' Men zamelt drank en fpys op 't fchielykfi: by elkander, Hoe trouw helpt de eene vriend in zulk een neod den ander! De  C 21 ) De voorraad is gereed—» zy gaan, en 't deugdzaam paar Ziet met een beevend hart het nadrend zeegevaar. " Gunt my, zegt Edelhart , u aan myn borst te drukken , " Ligt zal de dood my u of u aan my ontrukken. " Omhels, o Adelaart! nog eens uw Echtgenoot, " Vriendin! reikmy uw hand. Wees welkom in deez'boot. M o God! wil deezen tocht met uwe gunst verzeilen." Een ftyve Noorderkoelt deedt flraks de doeken zwellen: De vlugge hulk was reeds in vryen wind geraakt, Eer 't al ontdekkend licht des morgenftonds genaakt. „ Ach Eloïze flaa, misfchien voor Jt laatst, uwe oogen " Dus fpreekt haar Echtgenoot tot in de ziel bewöogen: „ Na Sabaas kust, beftraald door 'tlicht der morgenzon, „ Dat eiland, ook een prooi voor 't dwinglandsch Albion.] ,, Dat eiland zo gezond van luchtftreek, waar defchoonheid „ Der vruchtbaare Natuur zich op het rykst ten toon fpreidt-' „ Daar koos ik u ter bruid; ras valt het lustprieel, „ Waar ik u 't eerfte zag den woesten Brit ten deel. B 3 «My  C 22 ) „ My dankt, ik zie een fchaarvanSABAAs Maagden knielen, „ Zyn hand weerhoudend om die lustplaats te vernielen. „'Doch blyft de Brit verhard by Sabaas maagdenftoet, „ Dan is de menfehlykheid verdoofd in zyn gemoed." Met vluggen vaart doorfneedt de kiel den rug der golven 3 Zomwylen wierdt de hulk half onder 't fchuim bedolven. Doch fchoon de boot een vlaag van harden wind weervoer, De deugdzaame Edelhart zat moedig aan het roer. Maar Eloïzes blos was van haar kaak vcrdwccncn, Eu fcheen zich met de kleur des zeefchuims te vereencu, Zy floot haar tcdre hand in die van Adelaart , Die zoms een (tillen zugt met haarc traanen paart, o Zuivre Huwlyksmin! wat is uw aart verheven, Gy troost den flcrveling, door duizend doón omgeeven;! Hoe lang viel dccze dag aan zulk een bangen ftaat. Men pleegde middlerwyl elkander beevend raad . Wat haven hunne Btflfc het veiligst in zou loopen; Maar ydeï waar 't, dit heil by 'i daglicht nog te hoepen; •• « Ü^P ft 1 EQ  En dwaas, om 't klippig ftrand, zich westwaard op vertrouwd» Dies wendt de Stuurman 't roer en kiest het ruime zout. De nacht bedekt de zee met haare vaale vlerken-; Een Seraph, neergedaald uit 's Hemels hooge perken, Onzigtbaar voor het oog door fchaduw van den nacht, Sluit Ade&aarts gezigt met zoete fluimerkragt. In rampfpoed heeft de flaap een balzemend vermogen. De droevige Adelaart fchynt aan zyn leed onttoogen. Nu wordt hy door geen golf of holle zee verfchrikt, Doch naauwlyks hadt de flaap al zyne leen verkwikt, Of daadlyk keert de zorg voor Eloïze weder, Hy werpt in eenen droom zich voor een outer neder. 4 En bidt voor Eloïze om redding uit gevaar. Hy ftaart op 't fchildery, tot cieraad van 't altaar, Waar de Engel G abriel de Maagd Marie ontmoette, E3 met zyn vredeölyf die Maagd tot Moeder groette. Dan 't was of dit altaar en 't fchilderftuk verdween, Daar de Engel Gabriel aan Adelaart verfcheen. B 4 Gy  »» G>' z>'t!> dit was zyn taal , nog zwervend op de baars» „ Maar 'k daal, om u den last der Wysheid te vcrklaarcn. Vrees niet, zyt wel gemoed, vertroost uwe Echtgenoot, „ De zorg des Hemels waakt onzigtbaar om uw boot. >, Op blinde klip noch rots zal dit uw vaartuig ftranden , „ Maar veilig aan de kust van Martinique landen. „ Richt derwaards heen uw koers. Dit is een Godsbevcl, „ Aan u gcgecvcn door den mond van Gabriel." Niet lang belet de flaap, naa zulk een minzaam ftrcclea, Hem zynen blyden droom den wakkren mcê te deelcn. Toen Eloïzes oog zyn flaapzucht hadt bemerkt, Hadt zy uit tedre min haar angst en vrees beperkt Op dat haar Adelaart de zoete rust zou fmaaken, En om zyn zagten flaap nog zaliger te maaken, Hadt ze om zyn hals haar arm teerhartig uitgeftrekt, En met een {chippers py zyn leden overdekt, Haar vriendlyk toegevoegd door haaren medemakker. Nu wordt hy in den arm van Eloïze wakker j By  C H ) By 't ziclverlcdrend licht der zilverblanke maan, Ziet hy geheel verrukt zyn lieve weerhelft aan. Hy vliegt haar om den hals en drukt haar aan zyn harte, „ Ducht niets, myn dierbrc gaê! God eindigt onze fmarte. " Dus fpreekend kuscht zyn mond des Nederlanders hand. Myn vriend! richt uwen koers na Martiniques ftrand. j3 Gy zult, als wy behoed, daar veilig binnen komen: „ 'k Heb dit in mynen droom van Gabriee vernomen, ,, 'k Vergeet zyn Majefteit en Hcmelfchoonheid nooit, ^ De blos der vriendlykhcid lag op zyn kaak geftrooid." Tcrftond valt Eloïze op haare knieën neder, En zegt, "ó goede God! bemint gy ons zo reder! "De groote vreugd beneemt bykans myn ftem den klank, " U zegt myn zwoegend hart, myn fchreijen zegt u dank. " Myn vriend! God reist metons. 6God zo wys en heilig, ft Wie U ten leidsman heeft is ongetwyfeld veilig, *' Maardengdzaame Edelhart, het geen on^ thans gefchiedt u Blyf nimmermeer, bedekt; myu tong verzwygt het niet. B 5 Dai  C > Dat wy, daar we ons door deugd den Hemel dankbaar toonen 9 p Gedeeltelyk Gods gunst aan medefchepzels loonen. ,9 Ja! roeP1 hy waarde vrouw! Hy, Die het alles weet, „ Roep ik tot myn getuige en helper by deez' eed. „ Zo waarlyk als God leeft, zo 'ktyd en plaats kan vinden, „Zal'k voor hetNeêrlands volk,thansFrankryks trouwfte vrinden, „ En wier hulpvaardigheid ons blykt in Edelhart , „ Al, wat ik kan beftaan,ter mindring hunner fmart. „ De Hemel wil den tyd,dendag, het uur verhaasten, „ Dat ik Hem dank bewys door 't weldoen myner naasten/' Ontroerd zag Edelhart , hoe Adelaart verrukt De hand van Eloïze in zyne hand gedrukt, By 't plechtige bedryf des eeds, ten Hemel heftc. Wie maalt de blydfchap af, die hunne ziel bczefte, Toen de uchtend, die met goud en puper glans gehuld. Den rand der wolken en der golven hadt verguld , Hen Martinique ontdekt, ze aanfehouwen reeds van verre, Het oppert metzelvverk van 't fterk kallecl Bü Pierre. e I« j De  C 27 ) De wind verflapt allengs by 't aadren van het ftrand9 Tcrflond vat Adelaart de riemen in de hand. ie Welaan! zegt Eloïze, om fneller voort te fpoeijen. 'f Vergun my hier een plaats, Ik help u ftrandwaards roeijen." 't Gewigt der Blydfchap weegt, naa uitgeftaan gevaar, Tot fchaê-vergoeding op de harten dubbel zwaar. Nu is de grootfte hoop en dankbaarheid te ontdekkeu, In 't lcevendig gelaat en vrolyker gelprekken. Nu wykt de bleekc kleur voor Eloïzes blos. Niet ver van Martiniq laat zy de riemen los, En fielt aan Edelhart een glas vol wyn ter handen. Zy zegt: *» Uw Trouw zy dank en Heil den Nederlanden!'* Hy kuscht haar hand en drinkt „Lang leefde Franfche Vorst! " De driftige Adelaart flaat vuurig op zyn borst, Want in zyn hart ontglom op nieuw de vonk der woede, Ily fpreckt; ,, Dat God myn Vorst en Uwe Staaten hoedde. „ Maar 'k fmeck ook,by deez' dronk,een vloek van onzenGoD, „Dat is-'t gewis verderf van Britfche R.oversrot. Een  C 28 ) Een wimpel voerende, de drie-kleur van de Staaten, Waait agter van het roer. De hoofdwagt der Zoldaatcn Peinft, gantsch verwonderd, welk een boot dit wezen mag. De wimpel van den Staat groet fluks de Franfche vlag , En naauwlyks is de kleur der wimpel hen gebleeken, Of Frankryks Lelievlag geeft ook het vriendfehaps teken. Nu zet men voet aan land. Wat riekt de landlugt zoet, Naa zo veel zeegevaars. Elk dringt hen te gemoet, Men vraagt hen wie ze zyn ; wie zich zo ftout durft wagen ? 't Vanwaar,'twaarom en 'thoe , met honderd andrevraagen ? Doch Adelaart voldoet aan al hun vraagen dus : „ Wy vluchten met deez' boot van Sint Eustatius , „ Door Britfche plonderzucht van Neêrlands Staat ontnomen, „ En zyn hun wreeden dwang door 's Hemels gunst ontkomen.'' Hier rilde een huivering door 't bloed der Franfchen heen , Daar hun nieuwsgierigheid voor woede en fchrik verdween. Het Eiland Martinique, een eigendom der Franfchen, Deelde ook in 't wisfellot der weiflende oorlogskansfen. De  c 29 : De Konings-burgt, en 't Fort Sint Pierre dekt zyn ree, Maar 't is nog meer befchut door 't opzigt van BouiLi/É. Die fchrandere Marquis heeft daar 't bewind in handen, En draagt een gunstig hart den Staat der Nederlanden. Bouielé fchoon op 't kafteel wordt dit gerucht gewaar. Een dienaar gantsch ontzet brengt beevend hem de maar Van Nederlands verlies en Adelaarts bevryding. „Myn God ! roept hy verbaasd op 't hooren deezertyding (*) „ Is 't waarheid heeft de Brit zyn ouden bondgenoot, „ Die Handelplaats ontroofd. Doch 't fchynt my veelte fnood^ „ Wie durft zyn Bondgenoot in vredestyd befpringen, „ Maar egter aan dees kust een drietal vluchtelingen „ Ik vrees 't zal waarheid zyn. Myn gramfchap ryst ten top — „ Dan eerst de zaak doorgrond — zoek my dit drietal op. „ 'k Wil zelf uit hunnen mond de vreemde tyding hooren. „ 't Is best een valsch gerucht in zyn begin te fmooren, Doch (*) De Marquis Bouillé was toen ten tyde noodzaaklyk onbewust van de vredebreuk tusfehen de Republiek en Engeland,  C 30 ) „ Poch die een maar verwerpt, flechts wyl zy wonder luidt, „ Is dwaas of roekeloos in uitfpraak en befluit.  S I ¥ T EÜSTATIUS GENOMEN HER NOMEN TWEEDE BOEK. 't Orevluchte Drietal treedt des Landvoogds wooning binnen, Zyn minzaamheid, gefchikt om ieders gunst te winnen, Verdryft uit aller hart de dwaaze ontfteltenis, Die aan den middenftand by Grooten eigen is. De gaê van Adelaart houdt de oogen neergeflagen En wil voor haar kleedy Bouillé verfchooning vraagen. " Uw klceding brengt het merk van uwen reistocht meê. " Zit naast me en zyt gerust, luidt zyne vriendfcbapsbcê. Ver- e n  C r~ ) « VannoeTden! zet u néér. Naar my 'tgerucht deedt hooren, ** Heeft Neêrlands vrye Staat Eustatius verlooren. •* Ziehier een waarheids vriend, die juist niet ligt geloofd. " Brittanje, wel is waar, heeft fchepen weggeroofd, '* Van zynen Bondgenoot den trouwen Nederlander. « De Roofzucht wreef een fmetaan Englands 'oorlogs flander', " Doch tot hoe hoog een trap klom nu zyn euvelmoed, " Daar hy op 't eigendom van Neêrlands Staaten woedt. " 'k Beken dees vreemde daad gaat myn begrip te boven , " En 't geen ik niet bcgryp, kan ik niet ras gelooven. " Verhaalt my, bid ik u, in welke omftandigheên, " De Brit, zo onbezuisd, het volksrecht heeft vertreên. ct Wie zag die fchending ooit bij Turken of Barbaaren." „ Dit, antwoordt Adelaart, weet niemand te verklaaren, „ Zo wonder u de maar der daad klinkt in het oor, „ Zo wonder kwam de daad aan elk op 't Eiland voor. >, Maar 'k zag met eigen oog dit durf ik u te zweeren, „ Het vrij Eustatius door Rodney overheeren. Eö  C 33 ) „ En 'k fineeku voor myn vriend, een deugdzaam Batavier, » Voor mYns Sade en my, befcherm, befcherm ons hier. „Een arme handelaar ligt voor u neêr geboogen, „ Myn fchat heeft my de Brit ontweldigd voor myne oogen. ,, Drie dagen flechts geleên bezat ik overvloed. „ Wie hadt zo ras een keer van 't wisflend lot vermoed 1 „ 'k Heb egter eenig goud als uit den brand geborgen , „ Daarmede word door my, want God zal voor my zorgen, „ Hier de ceriïe grondflag van rnyii nieuw fortuin gelegd. „ Doch zo gy deeze plaats den vluchteling ontzegt, „ Zal ik met myne gade en vriend my fcheep begeeven." " Rys op, gy zyt myn vriend en boven 't lot verheven, " Rys op, dus is de Taal des Landvoogds, 'k fta verzet, " Daar uw oprechtheid my het twyfelen belet. " Hoe dorst de Brit, genoeg in haat om euveldaaden, " Den haat van Nederland zo roekloos op zich laaden? " Maar 'k zie, gy zyt een man, die myn geloof verdient, " En dus met éen myn gunst, ontvang myn hand als vriend, C «Uw  ( 34 ) u Uw minzaame Echtgenoot, dieby haar frLsfche fchoonheid « Een treurigheid van hart en zagten aart ten toon fpreWt, " Verdiende door haar deugd gewis uw Huwlyks-min, " Welaan! met deezen kusch kies ik haar tot vriendin." Dit edel vriendfchapsblyk maakt Eloïze teder. Zy vat des Landvoogds hand en buigt zich fpreekend neder: „ Wat zegen ! hoe veel troost erlang ik door uw deugd , „ Gy ziet my fchreijen « maar ik fchrei uit cnkle vreugd, „ Weerliou deez' traancn niet 5 die uit erkentnis vlocijen 3 „ Laat my, 0 Edel Heer! daar mede uw hand befproeijen. „ 'k Ben door uw gunst-bctoon ontroerd en aangedaan. „ By Gruoten treft men dan nog nienfehenvrknden aan. „ Maar welk een Üout bedryf, als ik myn ftaat befchouwc." 44 Hierop hervat Botjillé, vrees niets, ó cdle vrouwe, tf De deugd is de adeldom, en 't is myn hoogftc roem, « Indien ik my de vriend van braave burgers noem. " En gy , gefprootcn uit het bloed der Batavieren, «5 Wier kruinen blonken door fchittrendfte. eerlaurieren, M Een  ( 35 ) *' Ecn volk' 20 w^d beroemd om zyn getrouwen aart; « Gy vindt u dan, helaas! tot zo veel wee gefpaard! « Myn vriendfchap bied ik u, zy komt u ligt te /lade. " 'k Dank u, zegt Edelhart , oprecht voor uw genade, « 'k Verliet met bittre fmart myn eigen hoef en hof. « Maar 't leed van Nederland geeft my meer fchrcijens ft0£, e< 't Lot van Eustatius heeft myn gemoed vertederd. " Hoe heeft de Brit ons volk beleedigd en vernederd, " Myn vriend, myn Adelaart! befchouwde 't altemaal, " Hy deedt my op de reis een kort, doch droef verhaal " Van al den hoon, de fmaad en dolle fpoorloosheden. ** Waarmee de woeste Brit zyn vrienden heeft beftreeden. « Maar gy hoogedel Heer! geeft blykcn van uw trouw."J „ Bouillé vervangt hem dus, fchoon uw gegronde rouw, „ En Neêrlands ongeluk myn hart met weedom prangen, „ 'k Betuig u, niet te min, rond uit myn zielsverlangen, Indien uw Reisgenoot, zo teer als groot van ziel, „ 't Verhaal van 'twoest bedryf niet al te fmartlyk viel, Ca 'k Zou  C 36 ) f, 'fc Zou gaarn t ongeval der Nederlanders weeten; „ Want Koning Lodowyk, ten Franfchen throon gezeten , „ Door Edelmoedigheid beroemd, heb ik ten vrind. „ 'k Weet, dat hy Neêrlands volk om zyne trouw bemint. „ Myn tusfchenfpraak kon ligt hun eenig heil befchikken. „ Maar,eer gy me iets verhaalt, moet ge uwgeftel verkwikken. „ Ik hoop dat gy myn wensen hier niet zult tegenftaan, „ Zie me als een nieuwen vriend, niet als uw Landvoogd aa$. Ik wacht aan mynen disch myne opperde Officieren, „ En dacht een vrolyk feest in hunnen kring te vieren ; „ Doch daar een Treurfpel, waar de deugd in traanen zugt, „ Een edel hart meer treft, dan boert of fnaakfche klucht, „ Verlang ik aan myn disch een breed verflag te hooren, „ Van 't leed den Batavier door Englands trotsch befchooren." Daar Adelaart Bouillé beleefd verfchooning vraagt, Zegt Edelhart , aan wien dit marren niet behaagt: „Myn vriend! verfmaadt ge een gnnst,zo vriendlyk aangebooden» )> Verhaal dien braaven Heer, verhaal den hier genooden, Der  C 37 ) ,, Der Britten plonderzucht. Ligt kost hen dit een traan. „ 't Is zoet als vrienden met ons leed zyn aangedaan." Hier door laat Adelaart zich minzaam overreeden, Chu aan den vrienden-disch des Landvoogds toe te treeden. De wyn, die t hart verkwikt, daar hy den druk verzagt, Herftelt by Adelaart den geest in volle kragt. Vaak ziet men 't onderfcheid van hooge en laage ftaaten, In eenen vriendenkring den blyden disch verlaaten. Dat geen bewondering ons overzulks bevang, Want dorst noch honger kent een onderfcheid van rang. Gezelligheid, wier borst de vriendfehap heeft gevoedfterd, In 's waerelds vrocgfte jeugd, wordt aan den disch gekoesterd. Die Schoone, op wier gelaat de gulheid ligt verfpreid, Staat elk gereed te woord , doch nooit niet onbefcheid. Haar weezen draagt geen voor van gemelyke trekken, En ze overfaust de fpys met vrolyke gefprekken. Haar invloed bleek zo klaar ten tafel van Bouille , Dat Eloïze zelf, die, beevende van treê C 3 En  C 38 5 En oioozende om haar' ftaat, zichaarslend nederzette, Met heel 't gezelfchap fpreekt, dat op haar fchoonhcid lette, En op haar zedigheid verwonderde oogen floeg. Te midden, dat de vreugd op ieders aanfehyn locg, Brengt Adelaart het lot des Eilands zich te binnen, Een hart door vreugd ontroerd kan droefheid ligtfi verwinnen Boutllé, die Adelaart op 't fterkst bewoogen ziet, Peilt met een fchrander oog den grond van zyn verdriet: " 't Is, zegt hy, in den kring van myn oprechte vrinden, t<: Onnoodig uwen rouw , zo billyk, in te binden, " Kom, geef u boezem lucht, en ons een breed verhaal, " Van Neêrlands ongeluk en Englands zegepraal." 5, Schoon dit verilag myn hart gewis op nieuw zal grieven, „ Dus vtmgt hy treurig aan, 'k zal egter u believen. „ Vergeeft my, als 't verhaal eens afgebroken wordt, 5, Wanneer ik zugten flaak of bittre traanen Hort. „ Ons Eiland, doch het fehynt veel eer een klip te weezcu, 3, Door cenen aardfehok uit het zeenat opgcrcezeii, Maakt  C 39 ) 4, Maakt een gering vertoon, is klein ficchts yan begrip, En op de waereldkaart een fchier onzigtbaar fi'p. 't Ging met den handel op dat Eiland hoogfï voorfpoedig, „ We ontvingen alle foort van waar zo overvloedig, „ Dat ftapelplaats noch dak het al bevatten kon , Veel lag 'er blootgefteld aan regen en aan, zon, „ Ze dat de fmeltbre waar ten vaatwerk uitgcloopcu , 3, Ons vaak onmooglyk was voor Neerland te verkpopGOj „ En elk zocht op die plaats toch handelaar te zyn. „ Hoe vreemd ook dit bedryf aan u als krysliên fchyn, „ Het wcezen, ficchts gewoon ter winst zich af te zoudren, „ De Koopman zal zich dies bevreemden noch yerwondrcu. „ Dees dorre rotsftecn wierdt, in fpyt van zyn natuur, „ We'tindjes wapenplaats en ryke v^orraadfehuuu „ Dit was 't, waarom de Brit, fchoon zonder reden wrokje„ Eu 't geen dc plcndcrzucht v,an G root-Britten) e lokte. „ Wy toonden dus op nieuw aan de oogen van 't Heek.1, fi Dat grpote voorfpoed vaak een voorbode is van val, C 4 „ Wy'  C 40 ) „ Wy wachten op een vloot van Vaderlandfche kielen, „ Hoe voelt zich ieders hart door nieuwe vreugd bezielen, „ Daar 'tfcherpziend oog een vloot op 't pekelveld verneemt. „ Der fchepen zeil en treil fcheen aan de Schippers vreemd. „ Wy hebben fprak 'er één met een vertwyfeld wezen , „ Geen aanval van den Brit aan deeze reête vreezen, „ Maar ik verzeker u, hoe vreemd zulks fchynen mag, „ Die fcheepen voeren wis geen Vaderlandfche vlag. Ik weet niet, welkeen vrees myn hart heeft ingenomen, „Maar'k ducht,dat van dees vloot ons niet veel heils zal komen, „ Ik kan reeds verder zien. Belach myn kommer vry. „ 't Zyn oorlogfchepcn van een Britfche maakely. „ Men lacht den zeeman uit, ducht gy in vollen vrede, „ Dus fprak men roekeloos, een vyand aan dees rede.' „ Wat aakelige droom heeft u het brein ontfteld? „ Ik ken, dus antwoordt hy, ik ken het Bntsch geweld. „ Dat onderneemziek Volk is onbeperkt van boosheid; t> Ik heb zyn aart gezien en weet zyn trouweloosheid. „Ik  C 4r ) „ Ik heb Amerika, door hun verdrukt, bezogt, „ En leerde hunnen aart en wreedheid op dien tocht, 5, Hoort flechts een enkledaad,die 'k met myn oog aanfehouwde, „■ En my den beesten aart van 't Britsch geflacht ontvouwde, „ Hun beesten aart? o Neen ! een beest is min verwoed. „ Een Engelsch Legerhoofd, wellustig van gemoed , „ Lag met een handvol volks te Jerfey neêrgeflagen. „ Een maagd kon aan zyn oog of eer zyn drift behaagen. „ Hy vat haar onbefchoft en ruw bejeegnend aan ; „ Zy zoekt in 't eerst zyn drift met reen te keer te gaan ; ,, Doch daar noch tederheid, noch bidden haar kan baaten; „ Schreeuwt zy om 's Vaders hulp, van alle hulp verlaaten. „ Wel fchielyk fehiet hy toe , o onbefchaamde Brit! „ Uw fnoodheid laat niet af, zo laat een gier verhit, „ En aan zyn kreng verkleefd, zich inden grafkuilfleepen. „ De vader van de maagd, door gramfchapaangegreepen, „ Daar hy het fnood geweld des Britfchen booswichts ziet, «n Grypt na zyn ftaal en roept, die fchending duld ik niet. C5 H  C 4,3 j -o Hy vat den fuoodaart aan, die nog zyn woede tartte, n En ftoot hem met den kling door lt Godvcrgeeten harte. *> Wraak, gilt hy ftervend uit, wraak voor uw legerhoofd , n Straf hem en ftraf zyn huis, hy heeft my 't licht ontroofd. r> De Duivels fcheenen toen ten afgrond uit te dondren , w Een deel der Britten valt baldaadig aan het ploiüren. n De gryfaart3 die zo fier zyu dochter hadt gered, v> Wierdt vastgebonden, op een ftoel ter neêr gezet, n En moest de fchending van zyn dierbaar kind aanfehouwe:. p> (Myn fpraaklidftamelt fchier m zo veelfnpods te ontvouwen} r> Naauw bluscht men by de maagd den eereloozen brand , * 0f 'f ftaal WOfdt voor haar oog in 's vaders hart geplant. « Toen vloeg zy woedende uit de klaauwen der Baibaaren, * Ze ömhelst haars Vaders lyk: 'k wil meê ten Hemel vaaren, r> Dus fmeektze , o dicrbre fchim! verlaat uw dochter met * Die vruchteloos dc kragt der Tygers wcêrftand biedt. :■> Welaan! roept één van hun, die pas hun dartlc lusten,Uit wreede oeesilykhcid j met deezc fehoonhcid bhifchtci:; i ,v "Ja!  : C 43 7 « Ja! vaar ten Hemel met een laffen moordenaar, -.1 En klaag, het geen gy leedt, der heilige Englenfclmr. « Gy .moogtuw fchending daar beklaagcn en beweencn. ■■■> Dus fpreckeud jaagt hy'tftaal haar door den boezem hecnen, T> Haar bloecl, door raazemy om zo vcel koons verhit, *> Springt uit haar hartaar in het aanfehya van den Brit. n Maar niets kan zulk een hart ontroeren of bewcegen, Ti Hy vaagde zelf het bloed van zyn bevlekten degen , :■> Op haar geffonken borst en losfe haairen af, En 't huis tot afch verteerd verftrektc haar ten'graf. » Maar,ging hy voort, ik zie de Britfche wimpels zwierea -.-> Myn vrees fteunt ligt op grond, en beeft dan, Batavieren l w Ik meldde u Hechts een proef van hun vervloekten aart, n En 'k weet dat kwaadp trouw haar wreedheid evenaart, n Elk tuurde na de vloot, maar wie durft kwaad vermoeden, r> Argdenkcndheid is juist geen eigenfehap der goeden, » Doch liefde tot geluk verblindt zo fterk den geest , » Dat hy niet ligt gelooft, het geen waar voor hy vreest, t. M «De  C 44 ) r> De Graaf, die, indennaam der Nederlandfche Vadren, n 't Gezag als Landvoogd voert, deedt ras zyn raad vergadren, u. En ftelde op deeze wys hen't vreemd verfchynzel voor: ti Uw kwam, zo wel als my , de wondre maar ter oor. « En 'k deed u uit dien hoofde alhier te zaam vergaaren , « 't Moet zonder twyfcl u, als ray, verwondring baaren , n Dat zich een Britfche vloot na deeze kusten wendt, » De reden van haar komst is ieder onbekend! n En fchoon ik zelf de vrees des volks zocht in te toornen, * 'k Beken aanu rond uit, heurnadringdoet myfehroomen. « Hoe best, indien de Brit vyandlykhcen begon, « Het hoofd gebooden aan de magt van Albion. " De Brit betoonde zich reeds dikwerf onrechtvaardig, •■> En wierdt bykans den naam van Bondgenoot onwaardig. v> De Gryfaart Runnels vat bedaard aldus het woord: r» Een vreemd verfchynzel brengt fteeds harzenfehimmen voort. t> Tk vind als nog geen reên voor zulk een zaak te vreezen, w Zou Albidn zo dwaas, 'kdurf zeggen, raazend weezen! 4 Dat  C 4S ) t» Dat het, ten fpyt en trotsch van recht en goede trouw, t> Zo fnood een aanval op dees kusten waagen zou. ti Laat door geen ydle vrees vergeefsch uw hart vertfaagen. n Een andre reden zal hun zeker hcrwaards jaagen. t> Elk Raadsheer gist en raamt, doch ieder ducht fchier kwaad, t. Dus fleet men vast den tyd met gisfen in den raad. n Doch 't oogenblik was daar, dat alles zou beflisfen, n Een Britfche Luitenant zet perk aan al dit gisfen, « Men geeft hem , als gezant eens vlootvoogds, hulde en eer, n Hy zet zich in den kring der vrye raaden neêr, En zegt: De vriendfchapsband met England is verbroken , ti Door Neêrlands ontrouw is de toorts des krygs ontftooken. « Het fchynt dat deeze maar uw hart verwondring baart: ti Zie, 't geen u deeze brief myns Admiraals verklaard. « Gy kunt op lyfs gcnaê van mynen meester hoopen. n De Graaf breekt beevende den wreeden lastbrief «pen. n De Raad, geheel ontzet op 't woord van lyfsgenaê, « Slaat met een kloppend hart deez' doodlyk inhoud gac.' r> Ik  C 46 ) I n Ik RodjnEY cisch uit naam van GroóT^ittanjes Koning,. , / * * Dit Eiland , en met één gehoorzaamtó^-betooning, «1 « En trouw aan zyne kroon: een weigerend bcfclicid, » n Dat my een teken geeft van uw wecrfpannighcid , n -.1 Zal ik met ftrengc ftraf door wapenen betaalcn." " n Wie is in ftaat den fchrik der Raaden af te maaien ? ti De gryze Runnels hadt den lastbrief naauw gehoord, u Of vat met cedlcn moed en Heldenvuur het woord: n Wat wonderzinnigheid heeft England ingenomen, v> Tot welk een uiterftc zien wy zyn trotsch gekomen, ii Is 't denkbeeld uitgedoofd van Volksrecht en van Eer , « Of kent de Brit de trouw van Nederland niet meer ? ti Myn Heer! door welk een drift wordt thans uw Volk gedrecven, r> Wy zouden uwen Vorst dit Eiland overgeeven, n Iktwyfel, of deez' eifch aan eenen Bondgenoot. ti Niet meer den Naam verdient van dwaas, dan dien van fuood. 11 Nooit immers heeft ons volk Brittanjcs vlag beleedigd, » Het hieldt zich aan 't verbond van wederzy beëedigd. « De  C 47 5 », De Britfche Luitenant byt dit den Gryfaart toe: „ Hou op met deeze taal, ik ben dit marren moé, j, En doe dit oogenblik alleen uw trotschheid weeten, „ Dat Neêrland reeds voor lang zyn plichten heeft vergecten. », Verlïondt het dat verdrag naar 't inzien van ons hof? „ 't Vergreep zich tegens ons in deezen opzigt grof. „ Wy leeden deezen hoon een langen tyd geduldig, '5 Maar 'k ben aan uwen trotfeh niet meerder antwoord fchuldig, „ De brief verklaart myn last. Beraamt u antwoord nu, „ Beraadt u in één uur , dit uitftel geef ik u. „ Maar zo uw dwaaze waan tot zulk een toppunt fteigert, 3, Dat gy ons de overgaaf van dit uw Eiland weigert, „ Dan zal Eustatius gevoelen, dat de Brit „ Meer moeds en grooter magt, dan Neêrlands volk, bezit. „ Zo 't antwoord op den brief meer dan één uur mogt toeven , „ Zal ons gefchut zyn kragt op dit kafteel beproeven. „ Held Rodney leidt de vloot, en Generaal Vaughan „ Zal landen aan de reê met dertienduizend man. „ Doch  ( 4« ) ,, Doch kiest gy de overgaaf, ftrykt dan de vlag der Staaten, Hier wordt door d'afgezant de Raad alleen gelaaten. „ Eerst ziet die agtbre fchaar elkander treurig aan; „ De Graaf barst eindlyk uit: 'Er dient een keus gedaan; „ Aan Rodney zynen eifch, hoe redeloos, te ontzeggen, „ Zou Hechts een vasten grond tot 's Eilands rampfpoed leggen. „ Zo my de minste blik der zegehoop befcheen, Fluks bragt ik klein en groot kloekmoedig op de been. „ Wierdt dertienduizend man door vyftig ooit verwonnen P „ Een onuitvoerlyk ftuk is 't heilzaamst niet begonnen. „ Elk Raadsheer geeft de Mem tot 's Eilands overgaaf. ,, En Runnels voegt'er by: 'k regtvaardig , ode Graaf „ De redenen door u voor de overgaaf gegeeven , Maar 'k zie, dunkt my, het eind reeds nadren van myn leeven, s, Want wordt myn grysheid door der Britten trotsch gehoond, ,, Geen Rodney,geen VAUGHANblyft voor myn moed verschoond , „ 'k Zal toonen dat dit hart nog nooit in trouw bezweeken, „ Voor 't onderdrukte recht van Nederland durft fpreeken. „ Het  ( 49 ) v Het Neêrlands krygs volk legt met traanen het geweer, „ Op 's Landvoogds droef gebod der overgaaf, ter neêr. •nMynkindrcn,zegt d eG r a a f, 't waar hier vcrgccffchgefirceden Ik had u vruchteloos in wisfen dood ooen treeden. ,, Hy die uit Eerzucht flechts zyn volk ter flagtbank leidt, „ Heeft de infpraak uitgedoofd van deugd en menfchlykheid. 3, Uw hart zy niet te zeer om deezen ramp verflagen , „ Uw kruin kan in 't vervolg nog Eerlaurieren draagèn. „ Bukt nu, daar nood het eifcht, voor Engelands gezag, ,, En ftrykt op royn bevel de Nederlandfchc vlag. „Vergeeft myn hart deez1 zugt, myn oogen deeze traanen, „ ö Neerland! "k zie de zon van uwe grootheid taancn. ,, Een wolk der dwinglandy van 't trouwloos Albion, „ Bczwalkt op 't onverwagst uw heldre glorie zon. Ach! mogt haar glans op nieuw Eustatius bcfiraalen! „ Doch laat ik u 't gedrag der overwinnaars maaien. „ Vaughan en Rodney trotsch op hunne zegepraal, „ Bejegenen terftond met laage en fchampre taal. D Het  C 50 ) Het ongelukkig land nu in hun klaauw gevallen. „ Dees rots is ryk voorzien van volk en fterk van wallen ^ ,, Dus fpottènd vangt Vaughan zyn laagc fmaadrecn aan j 'k Verzeker u 't kafteel kon ons wel tegenftaah , „ Gelukkig dut wy dus door de overgaaf vcrniydcn , ,, Met zulk een talryk hek zo fterk befehut te ftryden. ,, o Koppryke Amftalftad! Veragt nu vry den Brit, „ Nu hy uw haudelthropn Eustatius bezit. „ o Ja! valt Rüdkey hem glimlachend in de reder», „ De ryke Britfche roof vergeldt de moeilykheden Van ecnen reistocht na dit vreemde luchtgewest. ,, Myn oog was t'aller uur op zulk een prooi gevest. „ Want met gevaar zich zelf om de eer des lands te wangen, „ Moog aan een jongeling vol dwaaze drift behangen. ,, Ik agt, wat my betreft, een enkle goudftaaf meer, „ Dan duizend lauwerblaan van Britfche Heldeneer. „ Zy, die door hoop op roem na de overwinning haaken, 5, Zyn kinders, die zich zelf met hunne fchaêuw vermaaken. j> Zy  C 51 ) „ Zy necmcti dra 't bezit van 't Eiland en het Fort $ „ T.erwyl der Staaten vlag weer opgeheezen word. „ De wind zelf weigerde zyn' invloed meé te dcclcn , „ Om met zyn1 ademtocht dit fnood verraad te fireelen. „ Zy hong ouuitgefpreid aan 't opperfl. deel van 't flot. >, Hoe wordt die Heldenvlag door 't Britfche fchuim befpot, „ Hoe yslyk któhk de galm van Albions viéloric; „ Doch zwaarder viel aan ons 't gcfnocf op zyne glorie. „ Baidaadighcid, die vaak vermecsteraars vcrzeldt, „ Treedt fluks de fchreden na van 't Britfche krygsgcwcld. Geen kunne wordt verfchoond door hunne fpoorlooshcden , „ Defnoode roofzucht volgt de wreedheid op haar fchreden. „ Men rooft, cn welk eenfpyt.'een deel van 't roof gebroed, Vernielt als zintieloos het ongebruikte goed. , Slechts roof te zoeken, cn die fchending te vernielen, „ Is 't duidelykft bewys van woeltc en wilde zielen. „ Het is een Tygers aart, die, flechtsdoor roof bekoord,. „ Zyn tanden niet wil ftaan , aan't geen hy heeft vermoord. Da Dó  I j, De gryze Runnels ziet, hoe roofzucht, uitgelaatën* „ Gelyk een hollend ros, geweld pleegt op de ftraaten. „ Foei, zegt hy, Britten! foei! Bepaalt uw woesten aart. „ Als Edelmoedigheid zich met vermecstaars paart, „ Zal d'overwcldigdc dat wanbedryf Vcrgectcn^ „ En met getroostcr hart hem overwinnaar hecten. Zet aan uw rooflust perk. Neen fchrceuwt 'er een hem toe, j, Wy worden niet zo ligt van buit behaalen moe. ,, Zo moet men Amfterdani cn Hollands (leden leereri, <)•> Om voor de Britfche vlag haar trotfehheid te vcrncêreil. Denkt, riep de Gryiaart, die van ccdlc gramfchap beeft, ,, Denkt dat Rechtvaardigheid om hoog haar zetel heeft. „ Dees ziet uw woest beilaan ert uw mishandelingen, „ Ons krytend noodgefchrei zal door de wolken dringen", „ Waar die Rechtvaardigheid ten hoogen zetel zit. >, Beef, als die Godheid ftraft, dan valt uw trotfeh, 6 Brit! „ Die magt is door geen vloot of legers 't hoofd te bieden, „ Zo God het ftraffen lust, kan niemand Hem ontvlieden. « En.  C 53 ) „ En wordt gy thans verfehoont, Hy kent de plaats en tyd . »ï „ Ivog eens, betoont voor 't minst ons, dat gy nicnfchcn zyt. „ Ecu dartel bootsgezel (wien zou zyn moedwil vrcczen) „ Klinkt met een volle hand hem in het achtbaar weczen. }, Hoe , roept hy , welk bcdryf my in het aanfchyn liaan,. „ Een woeste bende fchoot op deeze wraaldcus aan. « DeGrysaart wordtbarbaarschdoor wrcedaarts aangcgrecpen. n Zy trachten hem na 't boord van d'Admiraal te fleepen; T. Zyn dochter vliegt ontroert die beulen te gemoet, r, En valt, dus fineekendc, het Britfche graauw te voet; < * Ik bid u in God's naam, wil deezen grysaart fpaareu, t ti Ontziet den ouderdom van meer dan tachtig jaarm; » ti Die braave gryshcid fchendt, zy ecuwiglyk vervloekt, n Doch zo uw wreede drift ligt na een voorwerp zoekt r n Om 't vuur der woede door mishandeling te koelen, n Dat voorwerp biedt zich aan,. doet my uw fmaad gevoelen, * Zo gy door 't ftraffen van de fierheid wordt bekoord , * Zendt my in 's vaders plaats, ik bid het u, na boord, D 3 D&  C 54 > De moed myns vaders , u tot uwe fchand gcblceken, r> Zal ook uit mynen mond by uwen vlootvoogd fpreeken. n Zocht ge een vyandig hart, dat vind gy ook in my, T) Ik haat, jaa ik vervloek de Britfche dwinglandy. „ Li laat 1113 n vader los, ik zal gerust uw volgen. t b Ik was reeds jaaren op uw trotfehen aart verbolgen. n Myn moed zal wasfehen, naar uw boosheid feller grimt. t> Roept al uw wreedheid t' zaam, die zulk een top beklimt 11 Om die weerfpannigheid aan Englands kroon te wreeken, n Laat ik den wrccdfien dood van uwe handen fmeeken, n Hy zal me een weldaad zyn, zo gy dien grysaartfpaart... n Een ongevoelige ziet lachend nederwaard, « Daar zy den grysaart, in de omhelzing haarer armen, t> Voor 't woeste rooversrot der Britten wil befchermea , »i En eindlyk barst hy uit: Sleept weg den onverlaat « Na 't boord van d'Admiraal, men fleur hem langs defiraatj * En 'k zal zyn dochters bcê met één voldoening geeven. " L'c doo.Tuef waar te kleen, zy moet dees hoon bcleeven, 55 M)"n  C 55 ) «i Myn kind! roept Runnels, in zyn giicvendst ongeluk, 11 Beperk, in *s Hemels naam , op n'ij ne bede, uw druk , , Gy kunt door moed noch trouw my van dees fmaad uevryucn , n 'k Venüsfel immers ras dit ongelukkig lydcn, 11 (Dat God myn tyd verhaast!) met een volmaakte* lot. ii 'k Beveel, myn dierbaar kind'. u aan de zorg van God ', „ Hier wilde hy zyn kroost voor 't laast aan't harte drukken, i- Maar zag door 't Briisch geweld haar uit zyn armen rukken, oi En 't laatst vaarwel verfmoord door een brooddronken vuist^ » Die met een harde ftomp zyn tederheid verguist. ,i O ongelukkig volk! wat ftraf kan evenaaren, ;i Aan deeze ontheiliging der braafheid cn der jaaren. }, De wreedheid van den Brit klom nog tot hooger top , ; En rukte het gordyn voor 't yflykst trciufpel op. , De Joodcn , die het merk der ftrcugc Godsftraf draageu, „ Zien altoos zich verdrukt door de allerfelfte plaagcn, „ En t fchynt de blocdvloek, door hun vaders ukgeftorr^ ,vj Tot op dit oogenblik aan hun vergolden wordt! D 4 w Zy  C 56* ) „ Zy dry ven, in geen gild of handwerk toegelaaten, „ Een groeten handel in de Nederlandfche ftaaten. „ Op Sint Eustatius bevondt zich een geflacht » DerJoo'dea, naar het feheen, tot rampfpoed voortgebragt. „ Rechtfehapen Christenen! betreurt het lot der Jooden. - Dit yverige volk wierdt door den Brit gebooden, ,, AI zyn bezittingen te zaaraleQ by clkaêr. « 't Gebod wierdt ras volvoerd , hoe vlytig woelt de fchaar, n Misfchien door hoop gevleid, om hunnen fchat te hoeden, " Maar flot'S ^ Brit baldaadig aan het woeden. » Dees Jooden met hun fchat na * Tolhuis uitgeleid, * Geeft hy hetfehreeuwendst blyk van zyn onmenschlykhcid, " Hier bIeekh™ euvelmoed en drift het klaarst van allen, n Met woeste plondcrzucht den Jood op 't lyfgevallen, 1 Ontrukten zy op 't wreedst dat lydend volk een fchat, " Dien 'ü mct dcn grootflen vlyt en zorg vergaderd hadt. « Geengocdrcn zyn het hart der ftcrvelingen waardcr, n Dan door hun vlyt vergaard , en geen verlies valt zwaarder. „ Maar  C 57 > ti Maar met dees wreedheid was de Brit noch niet vernoegd, ■n 'Er moest nog feller fmavt by zulk een finart gevoegd. « Dc Brit, zelfs lachende met hun regtmaatig treuren, t) Moest nog den armen Jood van vrouw en kinders fcheuren» ti Hoe fterk de band ook bind van eigendom en goed, ti Nog naamver fluit de band van huwlyksmin en bloed. ti Men kiest een dertigtal om 't na Sint Kits te voeren. ti Wat hart zou dit tooneel der wreedheid niet ontroeren ? „ Dus fmeekend knielt 'er een uit deeze dertig neêr, Ach Britten! hoort dc ftem van godsdienst en van eer, „ Wy Jooden zien, helaas! door u ons arm gcplonderd, „ Wy ons byzondcr nog ten reistocht afgezonderd, ■n Wy zien reeds op Sint Kits de boei voor ons gefmeed, „ Maar gunt ons flechts een troost in dit onlraaglyk leed, „ Een gunst aan llaaven zelf in hunne ftaat beweezen, En ach! een voorgevoel doet ons voor kluisters vreezen, „ Gunt ons, wy fmeeken 't u met traanen, te onzer troost, „ Dat we ons niet zien beroofd van echtgenoot en kroost. ! D 5 » Een  C 55 ) ',i Een echtgenoot kan best zyn egacs ramp vèrzagten, >, Dc troost eens vaders heeft op kinders fterke kragten, n Ach zagen wy de vlam vair uwe wraak verflaauwd I „ Gy Jooden! is dc taal hen fchamper toegefhaauwd; ' fi Gy rmeckt ons om genaê , vcragtlykst volk' der aarde ! „ Dat onze Britfche magt het grootRe nadeel baarde ; „ Voor uw ontrouw beftaan ontvangt gy thans uw loon , „ En uw vervloekt geflacht is toch aan druk gewoon. n Woi'dt, zegt dc Jood vergramd, u hart dan niet vertederd, j, God heeft om euveldaên het Jooafehe volk vernederd, „ Dc wreedheid, zegt de leer der Christncn, die verwoed „ Elkaêrna 't leevcn ftaan, gepleegd aan 't heiligst bloed, ?» Is de oorzaak van den val van Jüdaas heerfchappye, " Maar dit> dit zegt een Jood, God haat de dwinglandye. " °m 0112 er Vaderen befchreylyke cuvcldacn, r> Is onze ftad verwoest en onze roem vergaan. " Docb Britten! neen! gy moet, eer ik vertrek , dit hooren, n Ligt is uw fbd dat let, ons lot uw volk befehooron. i , : » Sier  C 59 ) « Kier vulde een jamraerklagt het wydc vak der lucht. » Nu.greep verwarring plaats, dees gade kermt en zugt. « Dees gilt van fpyt en vloekt de wreedheid der fyarbaarên 3 m E Het leeven is een ftraf, dus raazend werpt haar woede a }, Den tedrcn zuigeling wanhoopig op den grond, „ Daar zy haar boezem klopt, die zy met nagels wondt, » Doch yllings keert in 't hart de moederliefde weder, t» Zy buigt zich na het wicht, maar zygt half dood ter neder. n Ik fchreide en riep: myn God! waar wil dit alles heen, q Beftaat 'er nog één Brit, en hoort Gy dit geween, n 'k Ontrok my dat Tooneel; Geheel bedwelmd van zinnen, „ Trad ik myn handclfchuur by myne wooning binnen. „ De werking myner ziel, gefchokt door zo veel fchrik, » Verzaamelde al 't gebeurde, als in één oogenblik. „ 't Her-  C 60 ) 't Herdenken flechts alleen dier gruwelyke boosheid , * Wekte in myn tedre ziel een vlaag van zinneloosheid. •» Maar naauwlyk weck die vlaag op \ nadren van den Brit, " Ook °P de plundering van myuen fchat verhit, n Of 'k ftoof ten pakhuize uit, en riep verbaasd: Genade? r> Genade fmeek ik u voor my en myne gade ! * Ik lieP» ó «een} ik vloog na myne wooning toe. ti Hoe was ik op 't gemis van myne gaê te. moé. * Wat heil! zy had zich lang aan 't Britfch geweld onttoogen, ti Daar ik, getroffen doorliet hulploos mededoogen, " Gcfchokt door zo veel druk, myn grootst' en waardftcn fchat, t. Myn dierbre wederhelft geheel vergecten had." u Nooit, zegt zy Adelaart, zal dit myn liefde krenken, "In rampfpoeddenkt men tl&atft, aan 't geen men 't eerft moest denken. SINT  s i ar t 33 ü S T A T ï U S GENOMEN e n II E R NOMEN. jd e jïl d e boek. ÜBouillÉ, voor dit verhaal aan Adelaart verplicht, Betuigt hem zynen dank met traanen in 't gezigt. 1 * 'kBeklaag, dit is zyn taal, het ongeluk derStaatcn, n Wie kan den trotfehen Brit, naar zyn verdiensten, haaten, « Die zonder grond van reen zyn ouden Bondgenoot t> Aan eed en plicht getrouw op 't onverwachtst verftoot, r> De Brit fchynt in den kryg noch menfeh noch God te vreezen. De fchrik en gramfchap was in elks gelaat teleezen.  Zy floegen menigwerf by t yfelyk verhaal, Hun opgeheven hand vergramd aan 't Heldcnftaal,' De felftc woede fcheen hen de oogen uit te fchittreri, Één , die het wreed vcrflag het hcvigft kon verbittren, En ook aan zyn gevest de hand gcflagen hieldt, Rukt die terftond daar af en zegt, geheel bezield Door feilen gramfchap! Neen, dit ftaalzyt gy onwaardig, „ ó Rodney ! ö Vaughan ! zo trouwloos als wrecdaartig. Uw wreedheid velde flechts onnozclen ter neêr, „ Gy zyt dc dood onwaard op 't heerlyk bed van Eer. „ Maar moest , ó waardig aas van raaven cn van gieren.' Als roovers laag van ziel een fcbandlyk dwarshout eieren. Naauw hadt Bouillé de drift van zynen vriend gefruit, üf ftraks rukt één zyn fiaal vol cdlcn yver uit. ;,, Waar zyt gy trotfche Brit! waar fchuilt gy laage zieieri l Myn vrienden! volgt myn fpoor, laat ons dat rot vernielen » „ Dat wreed cn zonder trouw, meer roofziek dan de Algiers, „ Zyn fnoodheid heeft betoond aan de edle Batavicrs; 9» En  C 63 3 \, 'k Zweer met dit Helden fiaal voor Neêrlands volk te ftryden, „ En hun van de overmagt der Britten te bevryden. t, Of zo my dit ontwerp, zo vast bepaald, mislukt, j, Zy dit gevreesde punt in deezen borst gedrukt." Zo diep kan laage trotfeh eens Krygsmans ziel verwonden. Een boö van Guadeloupe aan den Marquis gezonden , Verzocht op 't onverwachtst om toegang by Bouïllé, En bragt, naar zyn berigt, een droeve tyding meê. „ Hy kome, zegt Bouillé, doe hem hierbinnen treedeiK „ Ons oor is thans gewoon aan zo veel yslykheden. 'k Verwacht dat hy de maar van Neêrlands ongeval ? Ons allen reeds bewust, als nieuw , verhaalen zal." Dc boó treedt langzaam in, en uit zyn wezenstrekkan, Is klaar de treurigheid van zyn gemoed te ontdekken. „ Ik kom, dus vangt hy aan, van Guadeloupes ftrand, En u ons droef verlies en dat van Nederland, 5, Uit naam des Opperhoofds van Guadeloupe melden. i, Want Ncêrland is beroofd van een der grootftc Helden. « De  ( 64 ) „ De Britfche trotfchheid trof op 't fnoodft zyn Bondgenoot, 5, En overweldigde ons de Guadeloupfche vloot. „ Doch daar dees tydingen u mooglyk dienen konden, „ Ben ik als Bode na dit Eiland afgezonden. „ Neem plaats, hervat Bouïllé en geef ons een verflag, „ Van 't droevig ongeluk der Franfche en Staatfche Vlag. „ Welaan, luidt zyn verhaal,?k zal u 't verflag doen hooren. „ Aan Neêrlands vrye vlag was 't grootfte leed befchooren. „ Een paar Matroozcn bragt, ontworsteld aan 't gevaar, „ Van water cn van vuur deez' aakehge maar. „ Zy waren Hollandsch vloot door't zwemmen fiout ontkomen» „ En door een Franfche hulk gelukkig ingenomen. „ Daar Kaapzucht, die 't belang alleen voor meester kent, „ Door Britfche trotfeh verblind, zelfs vrye vlaggen fehendt. „ Hadt Neêrlands wyze Staat door'trouwe zorg gedrceven, „ Tot 's Handels veiligheid een fcheeps gelei gegeeven. ,» Een Hollandsch oorlogfchip verzelt de onweerbre vloot, „ Maar wie is veilig voor een' fchelmfchen bondgenoot? v De  C 65 ) „ De braave Crul , beroemd door Vaderlandfche zeden, Moest daar als Schout by Nacht het hoofdbewind bekleeden * En zwoer, indien 't gerucht ons waarheid hooren deedt, , Nog op Eustatius deez' edlen krygsmans eed. „ Ik zweer, daar 'k met dit fchip een kust der vrye Staaten , ,, In rang van opperhoofd, gereed fta te verhaten, „ Dat ik myn plicht, getrouw en fier op myn gezag, „ Geen fchending dulden zal der Vaderlandfche vla"-. „ Laat Field ing zich op last des Britfchen Vorst verkloeken „ Om fchepen, aan myn zorg bevolen, te onderzoeken. >■> Ik zweef' dat eer ik dit den Britten toe zal ftaan, „ Myn fchip cn al myn volk roemruchtig zul vergaan. Althans ik zal geen Brit ccn enklcn voctftap wyken, „ Deez mond geef nimmer last om Neêrlands vlag te ftryken. „ Zo lang 'k my zelf bewust den vryen adem haal, „ Zal dit myn ftrydleus zyn, verga of zegepraal. Zyn fchip was ook bemand met onverfchrokken zielen. „ Deez braave held geleidt een aantal handelkiekn, E Van  C 66 > , Van Sint Eustatius na 't lieve Vaderland.- j, Een flyvc koelte fnort door zeilen raas en wand. Dan hoe verbaasd Raat elk: drie oorlogfchcpen nadreni „ TerRond doet Crull den raad in zyn kajuit vcrgadrcn. „ Drie kielen daagcn op, cn zo gy merken kunt, Dus vangt hy moedig aan, het is op ons gemunt, ■ 't Zyn Britten, naar ik denk, maar 'k zal myn eed niet brecke n - „ Ik lyd geen onderzoek, 'tgefchut zal voor my fpreeken. „ Indien de fnoodc Brit, ten fpyt van myn gezag, Een ccrlooze argwaan toont omtrent der Staaten vlag. , Ontwyken kan men niet, door 't fcheepsgelei verhinderd. •, Dc koopvloot wende op zy — hier dient 'er zeil-geminderd. Verwachten wy hun komst en d'ultflag dèezer zaak, Die Neêrlands wimpel hoont, gcvocle Neêrlands wraakt „ De Brittcii vlammen op den fchat der Batavieren, „ 't Gezigt der vloot verhaast de vlucht der wreedcgieren. ,3 Men eischt van Crull het fchip uit naam des Kontngs op, „ Nu Rcigt de woede van den Held in vollen top.  c n j 5, Hy antwoordt op een'toon , die Engeland doet boeven, „ De glorie , zegt dc Held , is waarder dan het lecveuj „ Elk Nederlander fta getrouw zyn post te roer. „ Hy, die den lande dient, cn deezen dienst bezwoer, „ Is, tot zyn jongften fnik, verplicht voor 't land te ftryden. „ Uw kroost en 't naageflacht zal u zyn traanen wyden. „ Vreest van het Britfch gefchut geen dood zelfs in dit uur, „ De blikzem van 't kartouw ontvonk het heldenvuur. „ Hoort 't balderend kanon op onze zyde dondren. ,, Der vadren Heldenmoed verrichtte wel eens wondren, „ Uw hart zy door den moed dier braavcn aangefpoord, —ai Dees laag, door ons gelost, treft heerlyk. Vaart dus voort.— #, Zo zal der vadren lof voor uwen lof verftommen. „ Dc helden, in de mars met klein geweer geklommen, ■p Ontdekten , dat een fchoot den Britfchen vlootvoogd trofa 0, Hoezee, dus roepen zy, wy hebben juichens ftof. tf, Wy zagen, en 't gaat vast, wy zagen 't immers allen, „ Den Britfchen Admiraal op 't halfdek nedervallen , Es „ Mya  C 68 ) 5, Myn krygsvolk! zegt de Held, hou moed cn overwin, „ Zo zegent reeds Gods hand, óHelden! ons begin — „ Maar God, fchoon vyand van die aartsgcweldenaaren, r, Verkoos het Horten van het heldenbloed te fpaaren , „ Door 't fterfiot van den Held , die eer met fchip en volk , Zou weggezonken zyn in d'ongepeiiden kolk , Der zee, of hebben eer, door fierheid aangedrecven, „ Het fchip doen fpringen, dan den krygskans opgegeevcn. ,, Dan waarlyk,hy die ftrykt, als 1 zulk een nood gebiedt, „ Verdient den fchandnaam van een laffen vlootvoogd niet. „ Doch ligt laat de eerzucht hier den toom der rede glippen. „ Een kogel treft den Held, en op zyn vecge lippen ., BeftorF een bede voor 't verdrukte vaderland. », Toen viel den Schout by Nacht dc ftaf uit zyne hand, n En met dien fuif dc moed der Bataviers ter neder. « Waar vindt men , is hun klagt, zoo ftout een zeeheld weder, 11 Daar onze minderheid ons niets dan kwaad belooft, tj Niet anders valt een romp by 't knotten van het hoofd , - . ' • " 'u Dan  C 69 ) n Dan nu dc hoop van 't volk, daar zy hun leidsman derven, ' *> En hem, fchoon wel gemoed,op'tbed van eer zienftcrven. Verflagen geeft men 't fchip in handen van den Brit, „ Dccs neemt de handclvloot van Neerland in bezit, „ Ach! hoe veel fchriks zal dit den vrye Staaten baar en > „ En welke ontroering in het hart der Amftclaaren. ,, Hoe zal dc Britfche beurs weergalmen van de vreugd. „ Dc druk grieft dubbel, als hy anderen verheugt. „ Dc tWcc Matroozen, die aan ons dc tyding bragtcn, „ Zyn mannen grof gefpierd, en leeuwen in hun kragtcn. Zy fprengen van het boord, in drifts-vervocring af, ,', Toen zich het Hollandfch fchip den Britten overgaf. „ Zy zwommen ongemerkt en onvermoeid van leden. „ ó Wonderbaar geluk in zo veel tegenheden! Een fchecpje neemt hun in, van onze vloot gedwaald; „ Maar bykans hadt die hulk de vloot weer ingehaald, „ Toen ze uit de Britfche vlag, geplaatft op onze fchepen, „ Een nederlaag, zo droef voor Guadeloup , begreepen. E 3 „ Tcr>  C 70 > j, Tcrftond wierdt, opdicnblyk, de lieven omgewend, „ Dus zyn dc omflandigheên der nccming onbekend. „ Hoe wentelt zich het rad derwisflende oorlogskansfen, j, Betreurt uw droevig lot, oprechte en cdle Franfchen! ,> En ook met één het leed van uwen nagebuur, „ D.n braaven Batavier, uw Broeder door Natuur—" „ Welaan! roept Edelhart , laat ons de traanen mengen, Dc Hemel zal niet flecds ons ongeluk gehengen. „ 6 Franfchen! deeze hoop beurt myne droefheid op. „ Dc Trotsch beklimt, met fpocd, ecnficilte hoog van top, 5, Maar dartel; op die rots, uk losfe zorgeloosheid, „ Zy ftruikelt ras en ftort in d'afgrond haarer boosheid, , Dat droeve wankelmoed uit uwen boezem wyk' ? „ Min-ongelukkigcn zyt my in moed gelvk. „ Ja, zegt Bouïllé verrukt, de droefheid kan niet baaten^ „ Wy vinden ons befchermd door wallen cn zoldaatcn. „ En fchoon dc Britfche vloot ons volk korts heeft ontrust, „ Ik weet de veiligheid van Martiüiques kust. ■» En  C 7i ) „ En laaten.. wy, zo ver van onze hcfrcgccring, „ Slechts naarstig zorgen voor onze eigene verweering, „ Op dat geen Britfche magt, 't vermecstren nu gewoon, „ Dit Martipique hecht aan de Albicnfche krocn. „ Zo Img de waereld in haar' wandelkring zal draaijen , ?, Zo lang moog deeze vlag van 't Fort Sint Pierrc waaijen , „ En laat ons bidden , dat de Hemelmaicfteit, „ De Batavieren redt, door haar Rechtvaardigheid. „ Het is eens Christens plicht voor 's naasten heil, t.e fineeken., Schoon hem dc magt ter hulp en redding moogc ontbrceken." 't Gezelfchap fehc*idt van een , Bouïllé nog aaugedaan Door Adelaarts verhaal, wyfi hem een intrek aim, Om met zyn Eloïze cn Edelhart te woonen, Tot hy, in beter ftand, zyn braafheid kan bebonen, In een gelukkig oerd fiaat een beroemd gcfiicht, Een tempel, die ter eer der Deugd is opgericht, Het fiil Genoegen fiaat aan d'ingang van den Tempel, En aSHivre Hemelvreugd bewaakt den hoogen drempel, E 4 Nooit  C 7* ) Nooit wordt die ft cc bezocht door "Wanhoop of Verdriet, Ja zelfs, dc minde zweem der Droefheid woont 'er niet. Daar zit dc Maagd der Deugd, die cdle Hemèlfchöbne, Cmftuwd door eenen (loet van Zalighccn, ten throonc. Deez1 gceven onvermoeid op haare lesfen acht, Tot heil en zaliging van 't mcnfehelyk geflactit. Zy ziet Gods vrédebode, omringd met gulden ftraalen, In haar gewyd palcis, op 't ftaatigft, ncderdaalen, En buigt zich met de rei der Maagden minzaam neêr, Verfraaide uit zynen mond deez' last van d'Öpperheer. „ ó Godsmaagd! fchoone Deugd, die, in dit iuchtgeweste» Met uwe zalLhcên uw vasten zetel vestte. „ Ik Gabriel breng u een' nieuwen Godslast aan, „ Om, in cengrootfeh ontwerp Gods wil ten dienst te fean. „ Rechtvaardigheid zo wys en billyk in haar firaffen, „ Zal aan de Britten, voor hun fnoodheid, loon verfehaffen, ;, En 't volk van Nederland, zo trouwloos onderdrukt, „ Moet aan dc klaauwen van den trotfehen Brit ontrukt, «Zyn  X 73 ) , Zyn ongDluklug lót doorgrieft u wis met frnarte. „ Daar gy, die met tvfteffi, in 't menfchelyke harte, Door aagten invloed, of door dienaaresfen fpreek't, En Gods geboden volgt, 't zy dat Hy boosheid wreekt, „ Óf met Zyn milde gunst den fteryïing beweldaadigt, „ Der Franfchen teder hart zy door u begen idigd „ Met edelheid van ziel. Deel uwen invloed mee, „ Aan uwen boezemvriend den deugdzaamen Bouïllé, „ Op dat het Neêrlands volk, wiens naam nu ligt in 't duister, „ Het hoofd weer boven beur met zyn aêlouden luister," Naa dat haar Gaeiuel deez' Godsiast hadt verklaard, Booghy zich voor haar throon cn fteeg weêr hemehvaard. De Deugd fiaat haar gezigt op 't Christlyk Mcdedoogen, „ Gy, zegt ze, hebt het .hart der Godhccn dan bewoogen Door uwe tederheid. • Gy pleet voor Neêrlands recht „ Met traanen en gebeên, aan u zy dank gezegd, „ Voor uw volvoerden last, dien gy vanmy aanvaardde, Op dat dus , meer en meer, myn invloed blyke op aarde. E 5 „ Gy  C 74 ) ï, Gy Edelmoedigheid, die zo veel wond'ren werkt, „ En hun, die gy beheerfcht, door uw vermogen fterkt. „ Doe nu, ter fchaamte cn fehrik der Albionfche Ryken, „ Uw werking op het hart der braave Franfchen biyken , „ Zo word door 't waercldrond uw groole naam verbreid. „ En offers toegezwaaid aan dc Edelmoedigheid. „ Dc gunst van d'Opperhccr zal ftraalen op uw gangen, „ Ga heen, volvoer myn last, cn waak voor myn belangen.'\ De Godheid, die het lot des ftervclings befchikt, Sehynt langzaam inbedryf, fchoon niets zyn magt verwrikt, De weg, dien zy verkiest, is dikwerf wonderbaarlyk , En voor het zwak gezigt der menfehen onverklaarlyk. Zy fchenkt der deugd wel loon, en aan de boosheid ftraf\ Maar hcure Wysheid wacht der zaaken rypheid af, Dus kon de Held Bouïllé , niet fluks ter redding fpoederj, Om Sint Eustatius voor 't Britfch geweld te hoeden. Gods Wysheid, door wier zorg de ftervling wordt geredj Hadt aan Bouille's ontwerp cerf• vast bellek gezet Bouil-  ( 75 > Bouïllé zocht zins d'onvangst van zulk een droeve tyding, Door vlyt en hoop gefpoord , Eustatius bevryding. Wanneer dc duisternis op 't aardryk ligt gefpreid, Is nog Eustatius zyn zorg en bezigheid, Naauw gloeit dc morgenzon aan 's Hemels blaauwe boogen, Of Jt half voltooid ontwerp dry ft hem den fl'aap uit de oogen. Twee maanden fleet zyn geest in dit mcnfchlievcnd werk, „ Neen, zegt hy eindejyk, 'k zet myn ontwerpen perk. Het laatst door my gefmeed , zo vol bczwaarenisfen, Zou, zo ik 't recht bcfehouw, een goedenuiïflagmisfen» » En hy, die een ontwerp , hoe klein ook, niet doorziet, „ Waag, zo hy wys wil zyn , althans den uitvoer niet." Jn 't vrocgft van d'uchtendftond cn nog vervuld met kommer, Zet hy zich achtloos neêr, bcfehaduwd door den lommer Van eenen ouden Boom, door 't liefiykst jaarzaizoen, Zo heerlyk opgetooid met oogbetovrend groen. Hy peinst, cnhem genaakt een Maagd . die ia haar fchoonhcïd, Een fiere en cdle moed met hemelglans tentoon fpreidt, Bouil-  C 76 ) Bouïllé groet haar beleefd , en vraagt, wat beur behaagt, Wat reden haar zo vroeg cn haastig bofchwaards jaagt. " 'k Verliet om uwent wil, begint de Maagd te fprecken-, ** 't Geruster grondgebied der zaalgcr Hemcïstreeken. " Bouïllé! door myne kragt zyt gy reeds vaak bewerkt, " 'k Heb zins twee maanden tyds onzigtbaar u verfterkt " Doch daar gy afgemat van uwen geest te fchèrpen, *• Gereed ftond om uw plan, hoe edel, tc verwerpen. u Toog ik dit ftoflyk kleed van Maagdenfchoohheid aan. " 'k Ben de Edelmoedigheid, die u tui dien.: zai üaau, " En heb verzekciing vmhooger fiaoJ" ontvangen, " Dat uw gefmeed ontwerp Gods zegen zal erlangen. * Neem my tot uw vriendin, myn invloed blyft u by. " Maar 'k heb my dus vermomd in 't maagdelyk levry, " Om dat ik zelv een poos deez' oord ten woonplaats kieze. " Breng my in 't byzyn van de deugdzaame Eloïze, 4' Dat ik, als hooggeacht van haaren vriend Bouillê, <4 De plaats van haar vriendin» fchoon onbekend, bekleê." » Ach!  C 77 ) . n Ach! roept Bouïllé , cn knielt met diepen eerbied neder, n 'k Begin met nieuwen lust myn zielsgepeinzen weder, t> ó Edelmoedigheid! gelei my met uw raad, n Uw invloed komt een' Held leider eiken dag te baat: n Wie zonder u den kling van legerhoofd aanvaarde, ti Wierdt ligt, en was ook meest een wangedrocht op aarde." Bouïllé begeeft zich ftraks met dc Edelmoedigheid Na 't flot, waar hy dc komst van Adelaart verbeidt, Die met zyn Echtgenoot deez' morgen fcondt te hooren, Wat lot Eustatius denkbeeldig was befchooren , In 't fcherp geileepen brein van haarcn edlcn vrind. Nu de Edelmoedigheid, zich op het flot bevindt, Moet ze ieders aandacht cn bewondering verwekken, Zy kan beur Godiykheid niet gantfeh en al bedekken. Elk een, die d"oriT.tg van haar oog ten decle viel, Gevoelde op d'eigen ftond veradeüng van ziel. De deugdzaame Adelaart en Eloïze komen , —. •Naauw hadden zy hun plaats in 'sLandsvoogds zaal genomen, Of  C 78 ) Ofdaadlyk zegt Bouïllé: „Myn vriend cn myn vriendin^ • Die 'k om u cdlc ziel en ongeluk bemin. r> Vergunt my deeze maagd uw vriendfehap tc bevcelcn. « Haarbyzyn fchynt aan elk een geefldrift mee te deelen, « Die de onfehuld troost cn redt, terwyl zy traanen ftort, o En nergens dan in 't hart der deugd gevonden wordt. '*» 'k Beveel haar in uw gunst, en mag zy die ervaar en, t> 't Zalmy een vriendfehap zyn. Ik moet u voorts verklaareu » 't Ontwerp door my gefmeed: Den flout5 cn trotfchcnBrit, *> Door moed met magt vereend, uit zyn gerust bezit « Van Sint Eustatius, heldhaftig tc verjaagen, « Heb ik gclyk gy weet myn Raaden voorgefiaagen. » Dan cciie zwaarigheid van ongemecne kragt, * Wierdt door bedachtzaamheid befcheiden ingebragt. c Uw hart keurt dit ontwerp niet meerder goed dan 'tmyne, « Zo fprak zy,maar hoe fchoon de kans des oorlogs fchyne, n Hy is ftceds hachelyk , ten minftcn wankelbaar. « Hoe ftouter een bcdryf, hoe grootcr het gevaar ï ' is* *■  C 79 ) « 't Ontwerp, my voorgefteld, is uwer braafheid waardig,' ti Maar zonder last van hem, die edel en zagtaartig, « Den Franfchen ryskftaf zwaait, die landing te ondcrflaan, Hoe goed uw oogmerk zy, dunkt my te ver gegaan, n Zyn bloed te waagen voor den Koning is iets anders, n Maar zonder last, alleen ten dienst der Nederlanders, *> Zy, zo by u myn raad en de eer des Konings geldt, « Ons volk niet aan 't gevaar der landing blootgcfield. *> 'k Erkende in deeze taal de juistheid haarer reden, n En dat de rampfpoed door Eustatius geleeden, n Zo fterk myn teder hart verrukt hadt en ontroerd, n Dat dit my veel te ver in driften hadt vervoerd. „ Hoe ligtbezwalkt de drift de zuiverfte begrippen, „ Rampzalig, die den toom der wysheid eens laat glippen, „ Want die, in weldoen zelfs, alleen na driften hoort, „ Treft vaak zyn oogmerk niet, en brengt zyn fchade voort. „ ó Rede! Godlyk licht! beftraal met volle klaarheid „ Myn hart, enwysmy 'tfpoor dej onvervalfchte waarheid. „Nu  C 80 ) Nu 'k myn gevormd ontwerp der vriendfehnp mededeel. 't Is u, wie ik myn vriend en myn vriendin beveel, e, Daar ik thans overga om hun 't ontwerp te ontdekken, „ Om Sint Eustatius der Britfche Magt te onttrekken. „ Myn dierbaare Adelaart! gy weet, dit jaafgsty Is, naar 't gewoon beloop, van woeste ftormen vry. „ De zee , zo weinig in den v. i'nter te vertrouwen , t, Valt in den zomertyd veel veiliger te bouwen, „ En een gewapend fchip, zo vlug als wel bemand, „ Bereikt in weinig tyds het Europcïfch flrand. „ Zo gy het klein gevaar des overtochts dorst waagen,, „ Daar uit . zou ligt het heil van Neerland kunnen daagen." «« Ja,zegt hy, Edel vriend! zo 'kNcêrland dienst kan doen, « Ontzie ik zelfs geen florm, en vrees voor geen zaizoen. ** Ik evenmin als gy, hervat zyne Eeoïze, " Zo 'k u, myn Echtgenoot'. niet uit myn arm verliezeé " Vergun, ik fmeekhetu, alleen my dccze beê; „ Voer, waar gy reizen moogt uwe Eloïze mee. » Al  ( 8i ) „ Al moest ik d'aardbol rond met u,-myn weerhelft l' zwerven ,} Ik volgde u welgemoed, maar wilde liever flerven, „ Dan dat ik van uw hart gerukt, myn boezemvrind! „ U wreed zeg bloot gefield aan 't wócn van zee cnwind. ,., Een gaê , wier wederhelft met zeegevaar moet kampen , „ Hervormt zulks in haar geest tot wezcnlyke rampen. ,. Grootmoedig vriend! vaar voort, 'k verzeker u, dit paar „ Vreest om 't geluk des lands noch zee noch krygsgevaar. ,, Welaan dan! gaat hy voort, dc Godheid zy u beide , ,, Gelyk zy voormaals was, ten hoede cn ten geleide. „ Komt, ftevent op die hulp en uwe deugd gerust, ,, Van Martiniques ftrahd na d'Europccfche kuft, Tot dat ge een haven van de Franfchen in kunt loopen , „ En hebt gy die bereikt dan kunt gy voorfpoed hoopen. ,, Ons Frr.nkryk wordt beftuurd door eenen Lodowyk , „ Aan Titus door zyn deugd en minzaamheid gelyk, „ Hy is afkeerig van de zeden der tyranncn, „ Die burgerklagten ver van hof en throon verbannen. F » Ge-  C 81 ) S) Gelukkig is ons volk, dat dweepend en verblind Zyn vorsten liefde draagt, als 't znlk een koning mint. „ Hy ziet zich met vermaak, zo vuurig aangebeden , „ Daar hy, die min verdient, door edelheid van zeden: „ De roem van 't Franfche Ryk en't heil van d'onderzaat, „ Is 't, dat zyn Majcftcit het meefte aan 't harte gaat. „ Door deugd zo wel als bloed gerechtigd tot regceren, „ Ziet hy door Bondgenoot en nagebuur zich ccren. „ 't Welmccnend Nederland ziet zyn geluk met vreugd, ,, Daar zich de Koning in der Staaten heil verheugt. „ De vriendfehap heeft den haat verdoofd van vroeger dagen, Met eenig grond van recht zyn1 vader tocgedraagen. „ Een fehooue en frisfehc telg van d'Oostenrykfchcn ftasn, „ Baarde in het vorstlyk hart een edle liefdevlam. Dc jongftc dochter van de braaffte Kcizcrinnc , ., Aan onzen Vorst gehuwd, groet Fraukryk als Yorftinue. Dengrooten Joseph, die den naam van Keizer draagt. „ En van wiens edlen aart dc gantfche waereld waagt, Zo  C 83 5 „ Zo fchrander van vernuft, en deugdzaam als zyn moeder,. Geeft Frankryks Koningin den dierbren naam Broeder* „ Haar Burgcrlyke deugd en minzaamheid van aart i, Toont dat ze uit ccflen fchoot als Joseph is gebaard. (Op 't melden van deez naam was op het Godlyk wezen Der Edelmoedigheid ecu grootfche vreugd tc leezen. Zy zugtte tocri myn naam zo dankbaar wierdt genoemd, Wat heil! myn boezemvriend is door 't hcel-al beroemd.) ,7 Om dan zo ras gy kunt in myn ontwerp te flaagen, „ Moet gy om toegang tot den Franfchen Koning vraagen, „ Smeek met uw Echtgenoot by Lodowyk gehoor, Hy leent den vreemdeling altoos- een gunstig oor. 5, Stel hem de rampen van Eustatius voor oogen, En maak hein met het lot van Neêrlands ftaatbewoogen, 3. Meld hoe het Britfche volk zo laag als wreed van ziel, „ De vrye kusten van dat Eiland overviel. „ Schets hem ook Rodney af dien ouverzaadbren Rovers „ En geef, naa, dit verflag, hem deezen fmeekbrief over, F 2 Hoor  C 84 > -Hoor d'inhoud van 'tgefchrift, en hoe myn tederheid, „ By onzen braaven Vorst voor uw belangen pleit. « t> ó Koning! dat dees brief in welvaart u ontmoete, n t) Wordt ü van Martiniq gewenfeht riict deezen grocte. r) n Bouïllé die cenen vriendt in zynen Koning vindt, r> n Voert in dit fehoon gewest den ftaf van uw bewind. « n BouillÉ vertrouwende op uw vricadelyke zeden, ■n n Beftaat met deeze beè tot uwen throon te treeden. 11 ri Gy weet, niet min dan wy, het droeve wisfellot, Van Sint Eustatius door Englands Roversrot. „ Die tyding drong gewis ook door tot uwen zetel. „ De Brit op zyne magt door overmoed vermetel, „ „ Heeft, vol van nyd en wrok, door 's Eilands fchat bekoord, „ De ftem van volkrecht en verbonden wreed gefmoord. „ „ Niet anders ftoort een wolf de kalme ruft der fchaapen. „ „ De nood, en die alleen roept Neêrlands volk ten wapen. ,» „ Dus was 't een zekerheid voor 't roofziek Albion, ^, Dat Sint Eustatius geen weerftand bicden kon,  C 85 ) „ „ Wat kon (dit wift de Brit) een vyftigtal zoldaaten, Bv 't dertienduizcndtal van Britfche roovers baaten. 99 99 J „ „ Myn Vorst! uw hart is ook niet Neêrlands lot begaan, „ En ziet met leed den ramp van uwen nabuur aan. „ „ Ik bid u overzulks, u hoogftwcldaadig Koning! „ „ Geef aan myn bcê gehoor, mishaagt zy u, verfehooning. „ „ Het is eensKonings deugd ,die 't volk met heil bcftraalt, „ „ Als hy verfehooning fchenkt hem, die wclmccnend dwaalt, „ „ Ach ! laatmy met een deel van Fr.ankr.yks oorlogskielen, ., „ Der Entten hoop cn roof ten cencmaal vernielen, „ „ Dat ik met fchrandre list hun roofgoed overval, „ „ En uw mcnfchlievenheid betoon aan het Heelal. , „ Laat my Weftindjcs markt in uwen naam verovren, „ „ Dat Sint Eustatius den klaauw.derBritfche Roovren „ „ Ontweldigd door uw, magt een fprcekend blyk vertoon, Hoe dier het Neêrlandsch volk verplicht is aan uw kroon, „ „ Zo God uw volk bcftraalt met zegepraal en glorie, „ „ Begeer ik niets voor my dan de eer van die viftorie. F 3 >» ja Ik  C |8 ) 99 „ Ik Sta aan Neêrlands Staat, die zo veel blyken gaf 55 ,, Van liefde voor ons volk, met vreugd dit eiland af. ,,,, Doch 't zou in waarheid na te groot een ftoutheid z wcemen n 5j Die landing zonder laft myns Koniugs tc oiidernecnicn. ,, „ Op dat ge een echt bericht der plondcring hooren zoudt, 5, „ Heb ik deez' fmcckbrief aan een vluchteling vertrouwt. ,, ,, Komt uwe goedheid dus aan Neêrlands volk te (lade, „ :, Dan keere hy te rug vcrzcld van zyne gade. n 15 Hun deugd is myn bekend. Ik wacht op uw bevel , „ „ GöD zegen üwen throon, myn dierbaar Vorst.' vaarwel! 5, Stel met een vricudfehapsgroet den Vórst deez' briefin handen, Beveel hem mondeling het heil der Nederlanden." „ Grootmoedig vriend ik bid dat my uw gunst verfchoou , i, Ik ben de taal des Hofs ca Vorsten ongewoon." Deez bcé wordt Adelaart op deeze wys geweigerd, „ Gy zaagt, hoe hoog de trotfeh der Britten is gelleigcrd, „ Gy hebt hun wreedheid met uw eigen oog aanfehouwd, „ Door zulk een zy den Vorst dat ongeval ontvouwd. » Gy  C *7 ) „ Gy kunt daar u 't geweld der plondraars isgebleeken, • Met een gevoelig hart. van Rodneys boosheid fpreeken. , Elk draagt een zeekre gunst aan wclbefpraakte lièn , „ Indien ze ons melding doen van iets door hun gezien, „ Der zulkcr fpraakzaamh jid aan allen zo vermaaklyk, „ Geeft een geringe zaak de zweem zelf van noodzaaklyk, „ En uit dien hoofde wordt een tyding van gewigt, „ Best door de aanfchouwers der gebeurtenis verricht. Myn vriend .'wclfpreekenheid biyfwooncn op uw lippen, „ Men vormt van Vorften meest debyfterfte begrippen. „ Dc vrees voor Koningen was dc onfchuld vaak ten graf, „ Men meet der Vorsten aart naar hunne dienaars af. „ Deez' willen, ftceds gewoon in 's vorsten kring te zwceven, „ Zich by hun minderen een fchyn van grootheid geevcn. Die,uit den middenftand in ecnig vorllcndom, „ Door wenteling van ftaat den eere-troon beklom, , Laat om die zelfde reên zyn aanzien heller flonkren, „ En zoekt door weidfche praal zyn afkomst te verdonkren, E 4 » Maa  C 88 ) „ Maar die, als Lodowyk, uitbloed van vorsten fproot, ,, Vcragt dat klatergoud, reeds in zich zeiven groot. „ Hy is de zon gelyk in ongeleenden luister, -De trotfehheid maakt alleen den glans der grootheid duister, i» Dc Vbrft dckt' als d»t licht 3 ten diende van zyn volk, „ Zomtyds zyn heldrcn glans bevallig met een wolk „ Van tedre minzaamheid, als zy hem offers brengen. » Dc zon 7-0U mct tyn gloed gewis deeze aard verzengen, „ Maar, als dc nevel voor haar' glans in 't eind vcrdwynt, „ Is 't of haar hcerlyk licht met dubbïcn luister fehynt. Dc Godheid fchenke aan u den welverdienden zegen! Zofpreekt dc Hemelmaagd, die dus lang hadt gczwccgcn, 9* En gaflt niy, die wel vaak het'franfcfie Hof bezocht, ■>, Dat ik u dervvaards leidc cn byblyve op den tocht. „ 'kBen vaa een afkomd , hoogd ontzaggelyk en heilig, „ En altyd was myn weg door Gods befchikking veilig. j5 Hy, die op Hem vertrouwt, verdient de naam van groot, En voedt geea laffe vrees voor zee of oorlogsnood. » Mya  ( s9 3 „ Myn plicht, zegt Adelaart, myn dierbaare Eloïze! „ Dringt my dat ik myn reis na 't Hof van Frankryk fee. „ En daar zo fehoon een maagd,geteeld uitvorftlyk bloed, „ Ons tiaar gczelfchap biedt — dit geeft my fcragt en moed. „ Wie zou, door haar geleid, zich zyn geringheid fchaamen. „ Kom, roep'tot Neêrlands heil uw moed cn kragten z-aame^ „ Ik ben, is haare taal, terftond ter reis gereed, „ Gewis wordt Frankryks Vorst getroffen door ons leed." Hier volgt een affcheid met herhaalde zegenbeden, Maar de Edelmoedigheid verhaast hun traage fchreden , En zegt, wyl ze op het paar haar gunstige oogen doeg, Die volken dienstwil doen , maakt zelden fpoeds genoeg. F $ SINT  1 ü § T A T I ü § GENOMEN E N HE R NOMEN. VIERDE BOEK, Vcrfailles, zo beroemd door zynè lustplantaadjc, Befluit een doolhof in zyn liefelyk bofchaadje , Doch 't dooien op zich zelf vermaakt den wandlaar niet, Ten zy dat hy zyn oog geftaag verlustigd ziet Door fchoonheên, die Natuur of Kunit hervoort deedt komen, Door geen verveeling wordt zyn hart dan ingenomen, Het fcherpe Franfeh vernuft, dat zo veel wondren baart, Hteft hier het nut en fraai vennaaklyk zaamgepaard, , «a De  C 91 ) Dc hand des kunftenaars, zo onvermoeid in 't poogen, Vierde in dit doolhof bot aan 't fpeelcnd kunstvermogen. Op eiken dwarsweg heeft zyn hand een komgcllicht, Met cierlyk beeldhouwwerk ter ftreeling van 't gezigt. Toen 't menschdom nog een kind den glans der naakte waarheid Voormaals niet draagen kon in zyne volle klaarheid, Sloeg haar de ilaaf Efoop de uibel-nufjet om, Deez' fabels voor een deel zyn 't grotwerk eiker kom (*). Zo blyft het waare fraai zyn' invloed .lleeds behouden, 't Onöpgennukte fchoon kan door geen tyd vcrouden, Zyn ryk kent grens noch paal van eenig volk of land, Daar 't in 't gevoel berust van 't menfchclyk yerftand. Eén dier verdichtzelen vertoont een kraan, gedreevea Door zucht tot redding , die een' wolf behoudt in 't leeven, Daar (*) Van deeze grotwerken en . fonteinen kan men een naauw, keuriger verflag vinden in het Dolhof vm VerfaiHes uitgeseevea <&ü?r A. J. van der Guts 1722.  Daar zy haar fnavcl waagt aan d' opgefperden mond. Den wolf, die onbezuisd een wild gtóiert venlondt, Bleef door zyn drift een been m 't vtpatig keelgat ikeken. De kraan geneest den wolf op zyn afhoudend fmecken ,3 Maar naauulyks hadt de kraan bet been "er uit gehaald Of wordt ondankbaar door den fuooden wolf betaald. De Franfche Vorst, gewoon in deeze Lustprieckn 't Natuurlyk landvermaak met zyn Vorflin te deelen, Hadt zich, verzclfchapt van zyn vriendlyke A.vionet, Vermoeid van dwaalen aan deez kom ter neergezet, Zy ziet haar echtgenoot op 't fabclgrotwerk fiaaren, En zyne vrolykheid fchynt yllings heen gevaaren. Dc jeugdige Antonbt fpreekt met deez blyde taal Den Koning minzaam toe. „ Myn dierbaare gemaal! „ "Wat deert u? 'k merk in u een zekre driftvervoering, „ Baart dit verdichtsel aan uw vrolyk hart ontroering ,j Voorwaar het is u ernst, ik zie gy hebt verdriet, „ Ontveins dit voor het oog van Antonetta niet. * „Ja."  C 93 ) „ Ja!" zegt hy „ 'k ben ontroerd', en dat u vreemd zal fchynen \ ., 'tVerdichtzel, dat gy ziet, deedt myne vreugd vcrdwynen. „ Gy leest het onderfchvift (*) Zie daar de ondankbaarheid, „ In deezen wolf en kraan op 't klaarst ten toon gefpreid, „ Zo ziet een trouwe dienst hulpvaardig aangebooden. Zich meeftentyds beloond door Godvergeeten fnooden. „ Gy haat de ondankbaarheid van dit roofzuchtig dier, Maar erger handelt nog de Brit den Batavier. „ De Brit heeft Neêrlands hulp zynRyksftaat dank te weetcn Hoe fnood heeft hy die gunst des Bataviers vergceten, _ Öndankbre! die hy is, die eer noch Godsdienst kent. , En naar zyn willekeur verbonden kreukt, en fchendt." Ter- (*) Die byfehrift is by het genoemde beeldhouwwerk geplaatst door den Heer Benferade. La gruë ayant tiré de ia gorge du Loup Un os de Jon long bec, oui le prejfoit heaucoup. II na tenu, qua moy de vous manger, emmer tl Lui dit le Loup ingrat £? c'eft vojire fakirs.  C 94 ) Terwyl de braave Vorst in 't doolhof ommewandelt Wordt Engeland fnood befïaan in hun gefprck verhandeld, Hoe is het Vorstlyk Paar met Neêrlands leed begaan ! Intusfchen kont de Gids des doolhofs hygend aan, En fehynt met vreemden last aan zynen vorst belaaden: „ O Koning! is zyn taal, 'k heb alle wandelpaden „ Doorzocht en in het eind, wat blydfchap! u ontmoet, „ Ik ken de minzaamheid van 't Vorftelyk gemoed, „ En des verftout ik my om u gehoor te fmecken, „ Voor vreemdelingen, hoogst begeerig u te fpreeken. 't Zyn Franfchen naar hun fpraak en hun verzoek luidt dus. >, Twee vluchtelingen van 't verdrukt Eustatius „ Vcrzeld van een vriendin verzoeken aan den Koning „ Gehoor en voor dees beê zyn Majesteit verfehooning. „ Zy komen uit den naam van den Marquis Bouïllé. „ Vergun, fmeekt Antonet den Koning, hen dees beê „ Myn Vorst! dat wy hun hart door geen verwyl bedroeven „ Nooit moet een Koning met verhoorverleening toeven, n Als  C 95 ) ,t> Als hy den boog der zorg gcflaakt heeft, daarveelligt n 5t Verhoor een tyding brengt van 't uiterfte gewigt. « Wil my,zegt Lodowyk, fluks uit dit doolhof leiden', •- En 'k zal met myn Vorstin op 't flot hun komst verbeiden." De Leidsvrouw van het paar treedt eerst ten hofzaal in En buigt zich voor den Vorst en voor zyn Gemaalin: « 'k Verzoek, begint de Maagd voor onze komst verfehooning, « Ik heb dit deugdzaam paar uw Vorstclyke wooning n Vrymocdig ingeleid, daar Jk fteunde op uwe deugd r, Waarin zich ieder Volk en Frankryk meest verheugt. „ O Braavcn! zegt de Vorst, houdt op voor my te fchroomen, „ Meldt my dc reden Hechts, die u doet herwaards komen. « 't Ontzag voor onze kroon is zeker wel een plicht, r> Maar vrees geeft menig werf ons een verkeerd bericht, v> Gewoon by ieder woord te ftaamlenen te faalen; * En dit doet vaak aan 't hof de ftoutheid zegepraalen « O Koning! is het woord van Adelaart, gy weet, t> Wat hoon de Staatfche vlag van Englands trotschheid leedt, n Hoe  (oö) • „ I-Ioe Sint Eustatius op 't onverwachst befprongen *> Der magt van Nederland baldaadig is ontwrongen, " Ja! zcgt de Vorst, ik ken zyn wreedc onmenschlykheid, n En heb nog deezen dag der Staaten lot befchreid. » Uv'" Volk, in 't algemeen, is trouw en edelmoedig, *» Ik zie met deerenis die braavcn tegenfpocdig , rf En d'onvcrdienden hoon van hun beroemde vlag n Doch eer gy verder gaat, geef my een kort verflag " Van al de rampen door dc Britfche onmenfehlykheden « Op Sint Eustatius naa de overgaaf geleeden. Wel ras meldt Adelaart, die 's Konings vriendfehap merkt, Het droevig noodlot, door de wreedheid hen bewerkt. 't Verflag, door hem Bouïllé in vroegren tyd gegeeven, Herhaalt hy by den Vorst. Door gramfchap aangedr eevcn Befluit hy 't op dees wys. „ Zie hier, grootmoedig Vorst! r> Hoe onbefchoft dc Brit ons Volk behandlcn dorst. n Zie hier dc kragt der woede in haare volle grootheid, « En gierigheid, gefpoord door onverfchoonbre fnoodheid, n Dit  c 9i y m Dit is dc bondgenoot, op wien 1 gemeenebefi, ti Reeds meer dan honderd jaar, rt vertrouwen hadtgeveft. n 't Vertrouwen , dat met fchrik het naageflacht zal blyken, n Als zy hun oogen Haan in Nederlands Chronykcn. ti 't Vertrouwen, dat de Brit voor de oogen van 't heelal, « Als 't ongetrouwft en 't fnoodft der volken teknen zal. t, Hoe teder treurde gy, om Neêrlands bittre fmartc, n Hoe zeer ging onze ramp, ö Koning! u ter harte, r. Gy deelde gautfeh ontroerd in 't Nederandfeh verlies, ti Ontvang uit myne hand den fincekbrief des Marquis. ti En deez zal aan uw oog de trouw en braafheid tooncn, -,i Die in het edel hart van uwen Landvoogd woonen." De Vorft , nog aangedaan door teder medely , Week daadlyk met den brief in diep gepeins ter zy. De deugdzaam Eloïze op nieuws door fmart bewoogen , Had zich voor Antonette iutusfehen ncêrgeboogcn. r> Vorftin! dus vong zy aan, vergeef myn tederheid, t> Dat zy op nieuws ontvonkt, in 't vorftlyk byzyn fchreit, G t. Maar  C o3 ) r> Maar 'k zie dat zagte vuur ook ia uwe oogen blaaker) r, Wat heil! ik zie een traan afbigglen langs uw kaaken. v> De traanen, uit het oog van een Vorftin geftort, « Zyn paarlen, door wier glans haar kroon verheerlykt wordt. n Zie hier een zwakke vrouw, uit huis en land verdrceven, « Door 't onverdiend geweld der dwinglandy omgéeven , « Door zeegevaar gefchokt, aan Martiniques ftrand, * Door 's Hemels hulp bewaakt, gelukkig aangeland, ti Eu cindelyk na de kust van dit uw ryk gewecken, « Om met haar Echtgenoot voor Neêrlands heil te fmeeken, ti Geef van uw minzaamheid, waarom u 't Franfche Ryk. ti Zyn liefde cn eerbied wydt, den Nederlanden blyk. ti Hierop fpreekt Antonet, uw deugd maakt u beminlyk. ti Wat hart bleef voor uw beê verftokt of onverwinlyk, m Al waar het zelf gevormd uit harden marmerfleen , n Uw teerheid zou dat hart tot buigzaam wafch verkneén. n 'k Beloof u, zo myn bede iets by den Vorst kan baaten, n Dan zal ik pleiten voor 't geluk der vrye Staaten. tf De  C 99 > De Koning wendt het oog, verrukt uit 's LandsvoogdsbeC, En zegt, 11 Uw deugd krygloon, ö edele Bouïllé." " Wie zou die braafheid niet bekooren en verrukken, 11 Ik wenfeh dien menfehenvriend hier aan myn hart te drukken. « Ach! zag zich ieder land in myne hcerfchappy, n Bclluurd door zulk een hoofd, dan zou geen kneevlaary , « De zwaarftc ftraffen waard, in cenig oord regeeren , ,, En 't volks heil, dat ik wenfeh, in harden druk verkeeren. « Hy, die zo minzaam denkt omtrent myn nagebuur, ii Voedt zeker voor myn volk, niet minder liefdevuur, ii De deugd van myn Bouïllé zo edel en zagtaartig, ii Maakt zyne kruin een kroon, zyn hand een fcepter waardig. ii 'kVerftond, grootmoedig paar! met leed uvv ongeval, vi Vertrouw , dat myne hulp 's Lands nood vermindren zal. ii En op 't kragtdaadigfte zyn ongeluk verligten, « Indien 't beftaanbaar is met volksrecht en met plichten. » Eerft geldt by eenen Vorii, die deezen Naam verdient, r> Het heil zyns eigen volks , dan dat van zynen vriend. Q 2 .De  C ico ) De Gids van 't moedig paar weet door haar zagte Ionken, De Goddclyke vlam in '£ vorsten hart ontvonken , Die elk, uien haar gevoelt, veradelt van gemoed, En Vorften d'eereriaam van Goden draagen doet. Het drietul buigt zich neêr, voor 't aanfehyn van den Koning, En voor zyn Echtgenoot, vol hoop op gunftbctooning. „ Myn dierbaarè Gemaal! fmeek 's Hemels wraak cn ftraf, „ Zegt Frankryks Koningin , op Englands wreedheid af, „ En dat zyn trotfche waan in eens moog nederploffen, „ Nog wordt myn teder hart bewoogen en getrolfen, „ Als ik het fnood gedrag van England gadeflaê. „ Uw milde Goedheid kome Eustatius tc ftaê. „ Dc Hemel zal ons dies met zegeningen loonen, „ En onze Huvvlykskocts ligt met een Dauphyn kroonen. „ Ik draag voor Neêrlands volk, dus antwoordt haarde Vorst, „ Een hartclyke zucht cn liefde in deezen borft. „ Maar nimmer mag een Vorft zyn gnnft cn liefde neigen, „ Tot cenig ander vdlk met nadeel van zyn eigen,  C IQ* $ „ 'k Zal my in myn Kapel vernederen voor God , „ Den Opperheerfcher van het wifslend Oorlogslot. , Daar zal ik van den Throon der hoegfte Goedheid fmecken, „ Dat ik der Staatenlioon op Engeland moog wrecken." Dc Vorst begeeft alleen zich na het heilig Choor. Hoe grootsch is dit bcdryf ? hy buigt zich neder voor Het God gewyd altaar, — tot tweenreal ryft hy weder, En legt het vorftlyk merk aan zyne zy ter neder. Een Vorst, met hoe veel glans cn hcerlykheid b:klced, Is biddend, Hechts een menfeh, die tot zyn Schepper treedt. „ ó God ! luidt 's Vorsten bcó, der Menfchcn Vdrft en Vader! Vergun my , dat ik U en Uwen ryksthrocn nader. ., 'k Ben Hechts een fterveling, fchoon met een kroon vercierd, „ 'k Ben niets dan ftof cn afch, fchoon als een Vorfl gevierd. „ Gy, God ! wiens Ryksgcbied geen grenzen kent of paaien, „ Hoe zag ik door uw gunft myn Koningryk beftraaien. „ En fchoon thans de oorlogstoorts , helaas! ontftookenis, „ De kryg geeft van uw gunft my zelf getuigenis. G3 *  C 102 ) Ik bood Amerika, geprangd door dwinglandye, „ De trouwe en fterke hulp van Frankryks Heerfehappye; „ Hoe ras flueg 't vuur des krygs, door 't woedend Albion „ Ontfloken, over tot de Hoven van Bourbon. „ Intusfchcn bleef dc band der vriendfehap ongcfehonden , »» Die Meerland aan het hof van England hieldt verbonden , ïot dat hct Paratten*;, dat met ve-bonden fpeclt, .„ En hun fl echts klemmen laat, tot hen hun kragt verveelt, „ Dat heilige verdrag verbrak met Neêrlands Staaten. „ De Brit, als roofgediert, dat hongert, losgelaatcn, „ Viel Neêrlands eigendom op vreemde kusten aan. „ Geen wcerclooze fchaar kan roovers tegenftaau. „ En Gy, wcldaadig God! ten allen tyd regtvaardig, „ Gy keurde Neêrlands Staat dien bittren rampfpocd waardig. „ Hoe trof hun lot myn ziel, geef uitkomst aan hun fmart. „ Een volk, wiens naam in roem zelfs Koningrykcn tart, „ Zou dat uit zulk een top iu d'afgrond ueergeftooicn, „ Door 't trouweloost beftaan van zync bondgenooten, „ Daar  C Ï03 ) , Daar blyven overdekt met eenen nacht van fchaad , „ Verhoor myn bede voor het kwynend Nederland! , lk voel door dankbaarheid myn boezem aangedreevcn, ., Om hen het klaarfte blyk van myne gunst tc geevcn. „ Ecu zeekcre twyfeling ontrust my het gemoed, 9, Dat om de rampen van den Nederlander bloedt. „ ó Godheid! Hechts één ftraal van gunft uit uwe wolkeu, „ En 'k vlieg tot Neêrlands hulp voor 't aangezigt der volken." Hier trof een wondcr-klank het vorftclyk gehoor, De ftem eens Seraphs klonk de kerkgewelven door. „ Wiltgy aan Neêrlands volk ten trouwen vriend verftrekken, „ Door Sint Eustatius der Britfche magt te onttrekken. „ Verlaat Verfailles eerst, begeef u na Parys „ In 't roemryk hoogefchool, van daar na Sint DenyV Hier fcheen een heldre ftraal op't outcrkleed tc blikkren, En 't hoogeerwaardige van Hemelglans te flikkren. „ Dank, roept de Koning, want myn bidden is verhoord. Dit brengtvoor Neêrlands volk een bron van welvaart voort. G .4 jp  C io4 ) Hy fpoedt zich na Parys en zet zyn achtbre flappen, In 't ftille Boekvertrek der fehoone wcetenfchappcn. Naauw treedt hy in die zaal of met een hcufehen groet, Treedt ook Gefchiedkundc in, en valt voor hem te voet. Maar yllings beurt dc Vorst haar op met deeze reden, „ 6 Schoonc Weetenfchapldie 's meofehdoms aart en zeden, n En 't geen een Vorft in vrede of oorlogstyd bedryft, Met gouden lcttrcn op ontvouwde rollen fchryft. „ Uw byftand fmcckik thans, daar ik, ten ftraf der Britten. „ Die Sint Eustatius door hun geweld bezitten, „ Dat eiland redden wil uit Englands dwinglandyi „ Op dat dit een gcfchcnk aan Neêrlands Staaten zy. „ Dan is deez vreemde daad der Franfche glorie waardig." Van zulk een edelheid, dit antwoord gaf zy vaardig, " Gaf aan die zelfde plaats uw rykftaf meerder blyk , " En volg het voctfpoor van Grootvader Lobowyk. " Met hoe veel dankbaarheid zal Nederland uw helden, " En uw bemin!) k' aart in haar gefchiedboek melden. " My  ( i°5 * " My dunkt uw Braafheid pronkt op hun hiftorieblad-, cï Met gouden letteren in deeze taal vervat. Toen Neêrlands volk een fehhnp der volken fehcen te weezen, „ Is aan de Franfche kim een hcilftar opgcreezen. „ De braave Lodowyk, een edelmoedig Vorst, „ Die 't drukkend ftaatsgewigt des Franfchen ryksthroon torscht. „ Dcedt ons die morgenftar van onze welvaart dagen, „ Door van Eustatius de Britten te verjaagen. Zyn deugd zy ecuwig dank. Zo groot en uitgebreid,' „ Was zyn weldaadig hart in edelmoedigheid, „ DatiFrankryk viel te kleen voor zyne gunstbewyzen, " Zo zal dat dankbaar volk om deeze daad u pryzen. Groot is de glorienaam van hem, die ftaaten wint, „ Maar grooter nog zyn naam, dien ieder volk bemint. „ Wie hoort niet met vermaak, eens dwinglands verfcheijen, ,, Wyl allen om 't verlies eens braavcn Titus fchreijen. 't Schynt dat de Blydfchap nu uit 's Vorsten oogen draalt, Geen loftlrcelt meer ons hart, dan door dc deugd bchaakl. G 5 » Schynt  C '06 ) „ Schryft,zegt hy, ouvervalfcht, in 'sLands hiftoriebladcn. „ Zo wel myn zwakheen op als myn doorluchte daaden. H Maar dit is fl echts myn wenfeh, dat ik, wanneer ik flerl", j, Den eeretytel van Menfchlievenden verwerf. „ Hoe zeer de grootheid ook door andren wordt gepreezeü „ 't Voldoet aan Lodowyk door goedheid groot te weezen, De'ftaatelyke Nacht, gehuld met ftarrenglaos, Vertoonde 't bleeke licht der Maan aan 's Hemels trans, Dat fchoot beminnelyk by 't zwoele zomerweder, Op * Vorftlyk Sint Denys zyn flaauwe glansfen neder, Jt Geen Frankryks Vorst genaakt en hem ontroering baart, Wyl 't in zyn wallen de afch der Koningen bewaart. Hoe dit gezicht het hart des Kouings moog ontroeren, % Belet hem egter niet zyn oogmerk uit te Toeren. Een toorts verlicht zyn gang, in 't heilige gefficht, Waar 't nietig overfchot dêr Franfche grootheid ligt. Al zugtend treedt hy 't lyk van zynen voorzaat nader, En wydt een tedre traag aan zyn doorluchten vader, Dea  C x°7 ) Den Grootea Lodowyk. " 6 ftil en fomber oord'. Dus vat hy op 't gezigt der Vorsüyke afch het woord. , Uw duisterheid zal my ook eenmaal overdekken , ,, En my aan de oogen van myn onderdaan onttrekken > „ Grootvader! uwe fchim roep ik eerbiedig aan, „ Gy hebt aan Neêrlands volk derzelfde dienfr. gedaan, Die uwe naanecf hen grootmoedig wil doen blyken. „ óRoem der Franfche kroon! ontzag der Koningrykcn! „ Vervoeg u tot den throon der Hemelmajefteit, „ En fineek haar dat haar gunft, myn wapenen geleidt." Hier rees hy langzaam uit het ftille ryk der fchimmen, En naauw zag Lodowyk zyn tweeden voorzaat klimmen, Of Mekte een dankbaar oog op 't bleek gelaat g.weft, „ Myn naazaat! was zyn taal, 'k verlaat het ftil gcwcll Der ftaatlyke eenzaamheid, om udeez' last te ontvouwen „ „ Gy kunt u, op de hulp van 's Hemels magt, vertrouwen. Herwin Eustatius! uw grooten naam ter eer, En fchenk het, op myn fpoa>r, den vrye Staaten weer. „ Wau-  C 108 ) „ Wanneer Breda de hand der minnelyke Vrede, „ Het zwaard des dollen krygs zag ftecken in de fchede. ,, Schonk ik Eustatius te rug aan Nederland. t, Deez daad herleeve in u, myn braaven bloedverwant, „ Dat niets uw deugd cn roem in hunnen groei belette, „ Wel dra wordt 's Hemels gunst op u en Antonette , „ Ja op het gantfche ryk der Franfchen uitgefiort, „ Wanneer zy moeder van een fchoonen Dauphyn wordt. „ De goede Godheid fteeds in gunflbetoon rechtvaardig , „ Keurt u voor uwe deugd die groote weldaad waardig. „ Vaarwel! de voorfpoed woone in uw doorluchtig Ryk , „ En maak u waardig aan den naam van Lodowyk , „ De Godheid zal uw volk en uwen throon befchermen !" Hier wil de Franfche Vorst de dunne fchim omarmen, Maar deeze was terftond na zyn verblyf gevlucht, Hy vong in zynen arm alleen een dunne lucht. Nu keerde Lodowyk na 't fchoon Verfailles weder, En lag zich vergenoegd, in fijne ruft ter neder. Ho  ( 109 ) Hoe veilig kan een Vorst, als hy ter rustplaats gaan, Befchaduwd door de gunst van zynen onderdaan. Naauw hadt de zagte flaap den braaven Vorst verlaaten, Of daadlyk vest hy 't oog op 't heil der vrye Staaten, En meldt zyn gemaalin al 't geen hem overkwam, Zins hy Parys bezocht, en welk befluit hy nam. Naadat haar ieder zaak ten vollen is gebleeken, Drukt zy verrukt zyn hand cn vangt dus aan met fpreeken. „ God geeve, dat uw wenfeh voor Nederland geluk, „ En dat uw magt den Brit Eustatius ontruk! „ Kom laat ons nu 't geduld der braaven niet meer rekken, „ Maar hun uw milde gunst omtrent den Staat ontdekken. , -'k Voldoe aan u verzoek myn waarde Gemaalm !" Hervat haar Echtge noot ,, uw deugd verdient myn min. Uw deugd, die lof noch loon in eeuwigheid zal derven, „ En op de jonge fpritit van Frankryk overerven. „ Myn vrienden! zegt de Vorst, nu 't drietal binnentreedt, ■ „ 't Befluit is thans bepaald, maak u ten tocht gc: eed, „ Uw  C 1:0 } „ tTw nmpfpoed^eêrlan Js *ufc,de ontaartcDrjifehe fooodheic!, „ De Bede van Bouïllé, zo vol van edle grootheid, „ Myn liefde tot het heil van Neêrlands vryen fiaat, Het bidden myner gade en 't fpoor van zulk een daad, „ In vroeger tydcn aan Eustatius beweezen, „ Ten roem van Frankryks deugd in 's Lands Chronyk te leezen, „ 't Gebod der heiige fchim eens Konings van dit Ryk, „ Den dappren voorzaat van myn vader Lodowyk. „ Dit alles heeft myn hart ten fterkficn aangedrecven, Om cindlyk deezen last door u Bouïllé tc geeven, H Bouïllé! voldoe uw wenfeh, uw Verst begeert het dus, „ Herneem voor Nederland 't verdrukt Eustatius. Hier laat de Hcmelmaagd haar Goddelyke firaalcn, Met ongcmccncn glans, op allen nederdaalen, En openbaart ecuilags haar Hemclmajefteit. Zy fprak „ Grootmoedig Vorst! 'k ben de Edelmoedigheid. „ Ik kan myn majefleit cn grootheid niet bedwingen, „ Geplaatst in cencn kring van zulke ftcrvelingen, «i Zó  C m ) * Zo trof uw braaf beftuur myn hart, ó Lodowyk ! Dat ik my dacht verplaatft in 't zalig deugdenryk. „ Welaan! dat men de reis na Martinique kieze, ■ 1 En niet één oogenblik van 's Vorstengunst verlieze. „ Vaart wel ö Vorftlyk paar! uw deugd verrukte my, „ En de invloed van myn geeft blyve u geftadig by. Dank ftamelt Eloïze en Adelaart wil fpreeken, Doch geeft door traanen van zyn dankbaarheid een teken, Die eindlyk in deez taal verrukt zyn mond ontfluit, „ Nooit fterve het geflacht der Lodowyken uit. „ Zo 's Hemels gunft volhart in edle deugd te loonen. ,, Dan zal hy uwen echt met eenen Dauphyn kroonen. Hoe vaardig zeilt het fchip met zulk een laft belacn, Om 's Konings gunft en wil Bouieeé te doen verftaan. Bouïllé voedt in zyn hart het uitgeftrekt verlangen, Om van de Franfche kuft des Konings laft te ontvangen. Hy ziet geftadig uit na 't keeren van het fchip, In 't eind ziet hy van ver op zee een kleine ftip. Deez  C I 12 ) Deez groeit vaft meer en meer, niets kan zyn Vreugd béteugTefl, ' 't Is 't lang verlangde fchip, dc blydfchap geeft hem vleuglen. Hy vliegt zyn Adelaart half fni'kkerid te gemoed, „ Wees welkom, roept hy uit, waarom niet meer gefpoed? „ Wees welkom, Eloïze! aan Martiniques fïranden, „ Bevallige vriendin! kost gy niet rasfer landen. „ ó Edelmoedigheid! wees welkom aan dees kust, „ Ik was op uw gelei voor hun behoud gerust. ., Myn dierbaare Adelaart ! geef myne drift verfehooning, „ Maar, 'k bid u , welk een laft ontvingt gy van den Koning, „ Heeft hy hiyti beê vergend, myne beste vriend! voldoe „ Myn wenfehend ongeduld. Hy ftond u bede toe, Zegt Adelaart, verrukt om zo veel edle liefde, Hem door Bouilll betoond, daar Neêrlands lot hem griefde. Uw braafheid heeft zyn hart getroffen cn geraakt, „ Hy vondt zich door uw moed cn uw ontwerp vermaakt. 3, En Neêrlaud is gewis een beter lot befchooren , „ Zo luidt het kort bevel , dat hy aan ons deedt hooren. BouiL'  C "3 ) „ Bouïllé voldoe uw wenfeh, uw Vorst begeert het dus, „ Herneem voor 'Neêrlands volk 't verdrukt Eustatius.» By 't melden van deez1 last was Edelhart verfcheenen, 't Gerucht van hunne komst dreef hem ook ftrandwaard heeneu. Eerft hoorde hy bedaard den last des Franfchen Vorst, En drukt voorts fchreijende het drietal aan zyn borst. Bouïllé deedt nu de fchaar dier helden fzaam vergadren, Wien 't edel Franfche bloed zo driftig fpeelt door de adren. Die Helden, in wier hart 't verflag van Adelaart, Zo groot een zucht tot wraak als droefheid hadt gebaard. Bouïllé ryst op en zegt: „Nu ftaat ons vry te ftryden, „ En van het Britfch geweld verdrukten te bevryden , „ De Koning heeft myn beê , wat heil! my toegedaan. „ Nu is de tyd reeds daar om hand aan 't werkte flaan, „ Nu worde ons aller woord door ftout beftaan bekragtigd. . Maar hoe Eustatius 't gevoegelykft bemagtigd ? „ Hoe 't meefte volk gefpaard ? Het ftorten van 's volks bloed, „ Wordt in den oorlogskans door krygslift beft verhoed. H , ' » $ , A"  C 114 ) ti ó Adelaart ! gy zyt ervaaren in de ftranden, ri Van Sint Eustatius "Aan 's Eilands ree te landen, Spreekt hy vrymocdig " zou, althans naar allen fchyn, ** AI waar 1 Réchts om 't kaftecl, op 't hoogftgcvaarlykzyn. " 'Er ligt een zekre ftreék , ondiep en vol van klippen, (Deez zal veclligt het oog des trotfehen Brits ontglippen.) ** Zy is bevaarbaar voor een ligt bevrachten boot. „ De Brit, hervat Bouillii, geeft zich aan krygslift bloot. „ Want naar ik tusfehentyds tc wecten ben gekomen, ,. Door een verfpieder, die het ft/rand hadt opgenomen, „ Wierdt weinig' op de wacht rondom de kust gelet. „ De rede alleen was met een üerke wacht bezet. „ Dus kunnen wy hun ligt van agter overvallen " Dc raad van Held Bouillü wordt goedgekeurd van allen, Maar Edelhart ryst op en buigt zich voor Bouïllé, Hy zegt, „In uw ontwerp ftèrn ik volkomen mee, ,, Maar 'k moet, en uw verftand zal zeker dit gehengen, „ Een zekre zwaarigheid u onder de oogen brengen. „ Dees  ( "5 ) « Dccs tocht dient uitgcfteld (elk zag verwonderd op) « 'k Zie uw verwondering bereikt den hoogften top, 11 Maar egter waar het dwaas dees aanflag thans te waagen, « Hier dient het jaargety byzonder gaêgeflagen. ti De dagen zyn thans lang, in fchaduw van den nacht « Wordt menig ftout ontwerp met goed gevolg volbragt, r. 'Er zyn in deezen tyd des jaars bykans geen nachten, -,i Dus waar het zeker best den winter af te wachten , t) Dan is aan min gevaars dc landing blootgeftcld. „ Hoewel een wintertocht van ftormen gaat verzcld." De Franschman, uit den aart zo driftig, fronst hetweezen, Een zekre ongeneugt is op 't gelaat te leezen, Alleen vindt zich Bouïllé door Edelhart bekoord, En brengt geheel verrukt deez wyze reden voort. „ Bedachtzaam Batavier! uw raad is my behaaglyk. „ Men zegt het Neêrlandsch volk befluit in alles traaglyk, „ En zeker fpreekt uw hart, hoe vaderlandsch het zy, „ Uw volk in allen deel van dit gebrek niet vry. H 2 „ Dit  }, Dit ook belet hen vaak hun fiks verfland te fcherpen , „ Het vlugge Franfch vernuft, zo fchrander in ontwerpen, „ Heeft naauwlyks in zyn brein een nieuw ontwerp gefmeed, „ Of daadlyk is de hand ten uitvoer reeds gereed. „ Dees vlugheid is de bron der onbedachte daaden, „ Eu kan iets meer een lift, dan dwaaze haaft vertaalden. ,, Dat deeze Batavier u niet onwerkzaam fchyn , „ Myn vrienden! leert van hem, als ik , bedachtzaam zyn. En fcherpt zich ons vernuft op der Bataven oordeel, „ Dit baart ons wederzydsch een onbetaalbaar voordeel, ,, Ja dan befchietcn wy in eens 't beoogde doel, „ Ons bloed is vaak te heet cn 't Nederlandsch te koel. „ De Hemel maakt den weg der wyzen meelt voorfpoedig, Dus fpreekt de Hemelmaagd, „ gy handelt edelmoedig, n 6 Dierbaare Bouille! daar ge u, hoe ook gefcherpt, „ En vaardig van vernuft, zo minzaam onderwerpt „ Aan 't bondige verfland van deezen Nederlander, „ Hoe nut is vriendfehap niet voor d'een zo wel als d'ander. De  ( H7 5 De rasverwekte drift vcrlaut hun allen hier, En elk betuigt zyn dank den braaven Batavier. „ Welaan, herneemt Boim**, dat wy de winternachten, l Zo dienstig voor de list met taai geduld verwachte, \ En dat de raad van hem, die door zyn trouw bezield, ^Endoor zyn mesverftand ons van 't verderf behield, l ons braaf en grootfeh beftaan naar zyn bedaardheid regel, „ En dat ftilzwygenheid ons ftout ontwerp verzegel.  s 1 'N t eustatius GENOMEN EN HE R NOMEN. VïjFDE BOEL' Ik neem met diep ontzag myn fnaarentuig ter hand : 't Geldt hier der Franfchen roem, en 't Heil van Nederland. Hoe klopt myn jeudig hart door Vaderlandfehcn yver, Welaan! 'k verban den fchroom en fpan myn fnaaren ftyver. 't Schynt dat een vonkje vuurs van Frankryks Heldenftoct, Myn ligt ontvonkbaar hart geheel ontvlammen doet. Dc wintertyd begon dc dagen tc verkorten, En grootc Zeeën op het pckelveld tc flórten; De  C H9 ) Dc blonde zomer liet geen voetftap bykans naa; Hoe vrolykflaat Bov^è deez tydvcnvisfling gaê. „ Nu cindlyk, vangt hy aan in 't midden ,yner vrinden, „ o Helden! is t dc tyd den aanflag te onderwinden , „ Verlaat met my dees kust, voleindigt uw befluit. „ Totdeezen'ftouten tocht kies ik vier kielen uit, „ En om de zegepraal volkomen* tc maaken , „ Zal ook een fmaldeel volks 't verkeerd Martxn genaken. „ Tcrwyl door anderen, zo ons beftaan gelukt, „ Het eiland Saba aan dc Batten wordt ontrukt. „ Myn vrinden deeze kling, deez hand zal u beftïeren , „ Ik wil dc Redder zyn der braave Batavieren. „ ó Adelaart! dien my ten leidsman op deez weg, „ Verzei, my Edelhart! met bondig overleg. „ En Eloïze! blyf aan deeze kusten fmceken, „ Dat aan ons ftout beltaan geen zegen mag ontbreeken. << Hoe zeer, dus barstzyuit, uw grootheid my verrukt, « Veelltgt, dat deeze tocht tot aller ramp mislukt. H 4 u Z°n  C Ho ) « Zou ik, myn Adelaart ! dien 'k altoos trouw verzelde, t hart van Cockburn hooren,. Hy neigt tot deezen raad wel fehielyk hart cn ooren , En doet door Trotsch beftuurd een zorgloos onderzoek. Ily neemt dc wachten weg van elke ftreck cn hoek, Waar 't hem , hoe weinig ook ervaaren in die tlranden, Voor 's vyands oorlogsmagt onmooglyk fehynt te landen. Hoe zwerft nu Held Bouïllé op 't ongeftuime zout, Maar zalig is de man , die op Gods hulp vertrouwt. Dat vry de baaren 't fchip verhellen tot dc wolken, Of'tncderdiiikcn doen in 's afgronds diepe kolken. liet  C i-3 ) [ïct hart van Held Bouïllé , ftaat wind en zee ten trotfeh, In 't batnen van 't gevaar, onwrikbaar als een rots. Al wie ter redding fpoed van onderdrukte braaven , Geleidt Gods Goedheid meest in een behouden haven. Een Cotter naakt het fchip des Landvoogd» met bericht, Dat Held db Grasses vloot voor Martiriique ligt, En binnen weinig tyds de haven in zal flreeven. Dees tyding doet het hart des braaven Vlootvoogds beevcn. Bouïllé fielt aan zyn raad de Grasses aankomst voor, „ Leent, zegt hy , leent uw hart aan Erankryks eifch gehoor. „ Zou ook de verdrc tocht na plichtverzuimnis zweemen, „ Ligt konmcnmctDEGn-AssE een aanflag ondernccmen, „ Veel meer voordeelig cn roemruchtiger voor 't ryk, „ En dus ook voor de kroon van Koning Lodowyk." Maar de Edelmoedigheid, die Wyshcid hadt gebeden, Om haar verlichting in deez duistre zwaarigheden. Vervangt des Landvoogds taal: „Ik prysuw braaf beleid, „ En liefde voor uw land. Hoor dc Edelmoedigheid, .. Wat  ( i24 ) „ Wier invloed binnen kort u dikwerf is gcbleeken, „ Hoor haar in uwen raad, bezield door Wysheid, fprcekcn, Hy, die ter heul en hulp van zyne vrienden fpoedt, ., Geeft aan de waereld blyk van een getrouw gemoed, „ Maar zoekt hy hun geluk, met nadeel van zyn eigen, ,, Tot welk een hoogen top zal dan zyn deugd niet ftcigen. „ Hoe na zyt ge aan het ftrand, waar uw doorluchtig hoofd „ De fchoone Laauwerkrans der glorie is beloofd. „, My dunkt ik hoor alreeds met blyde zegezangen, „ U op Eustatius, met volle vreugd, ontvangen, „ Volvoer uw ftout ontwerp en fteun op 's Hemels magt, „ De tocht, dien ge onderpaamt, is meer dan halfvolbragt. „ En zo, naar allen fehyn, uw Helden triumfeeren, „ Kunt ge immers binnen kort na Martiniquc keeren. „ Welaan, volvoer dit ft uk, den trotfehen Brit ten ftraf, <■■■ Ja! zegt Bouielé , myn keus hangt van uw lippen af. " Met hoe veel fpoeds zal ik my haasten na dc Grasse, <* Zo ik Eustatius naar mynen wenfeh verrasfehe. u Want  C i*5 ) £ Want hy die tot iets grootsch op goeden grond befluit, u Voert zonder twyflen best zyn ondernceming uit. BbuiLLÊ, op dat zyn doel zo ftout niet uit zou lekken, Verkoos een langen weg om zyn ontwerp te dekken. Tien dagen zwerft hy om, eer die beroemde klip Zich opdoet aan zyn oog: Wat vreugdkreet ryst van 't fchip, Hoe juicht men op het zien van 't doelwit hunner glorie, Zy zien reeds in 't verfchict de palmen der viftoric, Maar naauwlyks had BouiLti de rede klaar gekend, Of daadlyk wordt de kiel van 's vyands kust gewend. Om dathun nadring ligt den Brit bedacht zou maaken, En Uit dien fluimerflaap der trotfehheid doen ontwaaken. Zo fchuilteenvos5naa't ziender prooi,zich weg in't groen, Om op denjuisten tyd zyn aanval wis te doen. Het vaale Nachtgordyn was voor de zon gefchooven, Beneden brult de zee, geen ftarlicht blinkt 'er boven, De winden gieren door de donkre wolken heen, Intusfchen zamelt toch Bouïllé zyn vloot bycén. Wie  C 12<5 ) Wie keurt hier reeds dien man den naam van Held niet waardig ? Hy houdt op 't eiland aan cn 'tal tot landen vaardig. " Hlc:' woxdt ' zegt Adelaart op een verrukten trant, n Hier wordt, naar myn begrip, het veiligft aangeland. f> Welaan! herneemt Bouïllé , myn waarde tochtgenooten! " Dc Onding is naby; zet uit nu floep cn booten. « Maar wacht, tot ik verzeld van dit myn vrienden paar, -•> o Trouw en moedig volk! u voorga in 't gevaar. Hier drukt nu Adelaart zyne Eloïze aan 't harte, En zegt ten langen leste: " Al baart dit affchcid fmarte, « Merk deeze droefheid aan als de eenige offerhand, u Die wy verplicht zyn aan het kwyncnd Nederland, u Vertrouw op 's Hemels hand : Zyn hulp kan nimmer feilen, " De Markgraaf (*) zal met u na 't Eiland Saba zeilen. * Wys gy aan hem den weg en leidt hem land waards in, « Verwerf by al uw deugd den eernaam van Heldin. u De (*) Vicornte de Damas.  C 127 ) u De God'ieid zal ons wis met haare gunst beftraalen, u Beteugel uwen druk, dc tyd verbiedt het draalen." Hy drukt nog eens haar mond, bevcclend haar aan God. Inmiddels overtreedt een deel Bouillé's gebod, En fpringt vol moeds en vuurs, dat kenmerk van de Franfchen ( En brandende na de eer der eerfte Laauwerkransfen, Doldriftig in een boot, waarin 't zich naauw bevindt, Of yllings fiaat hy om, door 't woeden van den wind Op cenc blinde klip verbryzeld. In de golven Wordt ras het overfchot begraaven en bedolven. De manfehap worstelt in de baaren met den dood. Terftond begeeft Bouïllé zich in een tweeden boot, Vcrzcld van Adelaart en Edelhart. „ Myn vrinden! „ Laat ons, zegt Edelhart , het uiterst onderwinden. „ Tot rasfe redding van het ongelukkig volk. Een toorts verlicht den boot, gindsch zinkt 'er in den kolk Der zee een drenfcüug weg : één, dobbrend op de baaren, Vat nog het boord der floep en fleekt de natte haairen, Ge-  C 128 ) Gekleefd aan 't bleek gelaat by t fombcr toortslicht op. Bouïllé grypt zync hand. Zyn yver klimt in top: Hoe wordt zyn teder hart op dat-gezigt bewoogep, Maar een verwoede golf verydelt al zyn poogen , En fiaat dc blaauwe hand van 't boord des vaartuigs af. Help! roept hy fmorend uit, en 't zeenat wordt zyn graf, Men geeft het redden op cn tracht na 't land tc rocijen , De fehrik verbleekt de wang, 't verlangen doet haar gloeijen, Elk hygt na de eerlaurier, terwyl menschlievenheid , Het ongelukkig lot des drenkclings befchrcit. Wie vormt van dit beiraan regtmaatige begrippen? Zie 't branden van de zee op ongeziene klippen! Hoe yslyk loeit dc wind , en 't klettrend golfgeklots Geeft huilende geluid gebroken op de rots. Gindfch dreigt een Maalftroom boot en manfehap in te llorpen, Dus fchoktdeboot vast voort. Een touw wordt uitgeworpen, En Adelaart zo vlug fpringt op het rotzig flrand, En grypt met één het touw kloekmoedig in de hand. Niet  C 129 ) Niet lang toeft Edelhart hem moedig naa te fpringen, Welk een doorlucht beftian is dit voor ftervelingcn, Aan zulk een eindloos tal van rampen blootgeftcldi Hoe ftout tart hunne moed het dreigend zcegewcld, Nu tracht dit vriendenpaar den Landvoogd te bcfchermeiv, Die mede 't boord verlaat, cn vangt hem in hunne armen. Dc ftcilte van de rots klimt hy bezadigd op , Dc vlyt verwint het al, — Hy Haat reeds op den top , En zictby 't fakkellicht ccn aantal zyn er floepen. Hoe klimt de hoop zyns volks, het geen zich toe hoort roepen. » Myn kinders! houdt nu moed, ik baande aan u het fpoor, « 't Gevaar wykt voor den moed. Ik ging u allen voor. „ Wat kan den Franfchen naam in luister meer vergrooten, „ Dan uwe Heldendeugd: *t zyn oiizc bondgenooten, * En Broeders door Natuur, tot welker hulp wy fpoên , „ Laat ons aan nc edle drift van 't Franfche bloed voldoen. „ Komt volgt ons moedig naa,verlosfen we onze vrinden, „ Wy zullen 't Britfeh gefpuis nog op hun bedden vinden.5' I &  C 130 } N.u rêpt zich iedereen «1 't lauden even fterk , Maar hoop op oorlogsroem verligt dit mocilyk werk. Hier regt men ladders 00, die van de natte klippen Zomtyds den vluggen voet des klimmen.len ontglippen, Daar hy zich aan een punt der rots na boven beurt, En dus aan cle open keel van 't wendend graf entfeheurt. Een ander zich gewoon op 't klautrcn te vertrouwen, Wcrpt fluks de ladders weg, bedienend zich van touwen. Elk klautert onvermoeid, en die dcrots beklimt, Lacht zynen makker toe, die 't doodsgevaarbegrimt. Wat wonderbaure drift behcerfcht 'cr toch dc harten, Die met ccn bly gebaar hun ongelukken tarten. Doch fmaakt men grootcr heil dan redding uitgevaar? Welk ccn rechtfehapen vreugd wordt nu Bouïllé gewaar. Hy zegt, daar hy zyn volk den golven ziet onttoogen, t> Myn kinders ! uw beftaan perst traanen uit myn oogen, « 5k Wenfeh ü en my geluk met zulk ccn goed begin, n Myn ftoutc Hcldenftoct! vaar voort en overwin. „Uw  C Ï31 ) , Uw booten zyn alreeds aan fplinters ftuk geflagen, n 'Er is geen weg ter vlucht, wy moeten d'aaiiflag waagen. t, Dc Heldendeugd ontfluit het pad der glorie hier, « Verdient een lykciprcs of kraakende eerlaurier. „ Komt, gaan wy: 't Voegt geen Held voor lyfsgcvaar tc vreczen. Elk legerhoofd wordt fluks zyn last en weg, geweczen. Dc ervaaren Adelaart geleidt den Held Bouïllé, En Edelhart vérzclt de Fresne op zync beê. Met welk ccn edlen moed verhaasten zy hun fchreden, Daar zy met zulk een drift Bouïllé vooruit zien treeden; Wie zyn verlangen boet valt alle moeite ligt. Welk ccn genoegen blinkt op aller aangezigt.' Dc Manfchap van Bouïllé was dc ocffenplaats genaderd, Waar een gedeelte der bezetting was vergaderd, Alleen zich oefend in 't handlen van 't geweer. Bouïllé houdt yllings ftand. „Nu is dc weg ter eer „ En zegepraal gebaand. Zo laatdc Held zich hooren, « Myn volk! leg aan, geef vuur, de zege is u befchoqren, I 2 Jui§t  V3" 5 Juist zwenkte 't Britfche volk, dat geen gcyaar vernloedt, Zich Rechtsom, daar Bouille hun onverwacht bcgroe'. Verwondering cn fehrik bevangt het hart van allen , Bouïllé geeft daadlyklast hun fcherpcr aan te vallen. Jlet Franfche Legerdecl valt met den Bajonet, Op 't Brkfchi krygsvolk aan, door arjgft en fehrik belet Den minften tegenweer aan 's vyands magt tc bicden. Met welk een boczemvreugd ziet hy de Britten vlieden. Zy vluchten, maar wat fpyt! den vyand in den mond: Daar zich de Fresne reeds by 't hoofdkaftecl bevond ^ Zie hier den trotfeh verncerd, ó zorgloos Grootbrittanie ' Men tracht, door de ophaalbrug, 't verfterkte Fort Oranje Te ontrukken aan den roem van Frankryks legcrmagt, Maar "t is vergceffeh gepoogd, hier baat noch brug, noch waehs, Bouïllé trekt met zyn ftoet en uitgetoogen degen , Tot binnen in de poort. Geen vyand Raat hem tegen. Waar is uw glorie nu , verwaten Albion ! Beef voor den Held Bouïllé, hy kwam, hy zag, hy woa. Men  c i33 ) Men geeft daar op 't kaüeel en al de m.mfehap over. Hoe zal dcc/, maai" uw ziel doorgrieven, fnoode Röove»! ó Laffe Rodney! die uw laage wraak ten zoen, Die om dc tehulden van uw weelde te voldoen, Den braaven Batavier baldaadig hebt geplondcrd. Hoe beeft gy, als de maar u in uw ooren dondert, Die fehrik zal baaren aan 't Roofgierig Engeland: De fchat door u geroofd bezit een beter hand, De braave Held Bouieeé heeft Fraukryks oorlogsflanders , Te Eustatius geplant ten dienst der Nederlanders. Oconnor. met zyn volk, die ter verzekering Des Britfchen Opperhoofds by Aantocht last ontving, I Rukt met verhaaften ftap langs velden, ro'.s en wegen. Een Engclfch Legerhoofd, reeds vroeg tc paard gellcegcn, Vertoont zich aan hun oog. Wie hadt voor aanval fehroom? Oconnou. vat het paard kloekmoedig by den toom , En zegt: My ri Heer! hond Hand , gy zyt myn krygsgevangen , Een fchampre en ftugge lach vertoont zich op zyn wangen. I o 1fi  C 134 J Hy haalt zyn fchottders op, cn fcliudt vermetel 't hoofd , Hoe, zegt OrorsNon., „ 't Schynt dat gy my niet geloofd. », Welaan! om dan in eens mv lachen in te toornen , Wy Franfchen hebben reeds dit cilnnd ingenomen. Daar hy deez'tydipg zo onaangenaam ervaart» Geeft hy vervoerd door fpyt dc fpooren aan zyn paard. Oconnor! kan de kragt van 't ros geen wccrfland bieden, Maar 't vuur der Muskcttiers belet hem fluks het vlieden. De kogels fnorren langs zyn hoofd cn zyden heen, Hy roept, „Gcnaêmyn Heer ! Geen krygsraan vegt afecn." OcoNNOR. zegt terftond, „Genaê zy uw beweczen, ., Gy hebt geen hoon of fmaad van 't Franfche volk te vreczer. „ Op ccn.vcrwonlings bloed was nooit hun hart verhit, En tot een fpreckend Wjrk , dat ik een ziel bezit. 5, Die fteeds ccn man van eer van fmaadheid zal verfchóonen, „ Verzoek ik dat gy my den Landvoogd aan zult toonen. 'f Myn Heer! hervat hy firaks: "de Landvoogd is naby, .. Is 't Cockburn, dien gy zoekt, zie deezen man in my. Dc  ( 135 ) DeTrotfch,diczich das lang op 't Eiland hadt bevonden , Wordt nu door Uriee ten afgrond neêr gezonden. Pc Brit, die fteeds zynooghieldt opbaar wenk gericht, Ziet haare vlucht nog naa met cenverichrikt gezigt. Doek dc Engel Uriee keert flraks ten hemel weder, En legt het vlammend zwaard der ftrenge Godsftraf neder, Voor 't Heilige gcftoclt der Gods Rechtvaardigheid, Daar hy op 't wenken past van haare Majeftcit. De Seraphs juichen om het oorlogslied der Franfchen, Dc fchim des dappren Cruels , gehuld met Hemelkransfen, En nu in betren fiaat verheerlykt, roept verrukt: „ Zo wordt de onnozelheid niet ftraffeloos verdrukt. „ Lof,' ó Rechtvaardigheid ! uw naam zy fteeds gepreezen, „ Een volk, dat u bemint, kan niet rampzalig weeztn, Maar wat al onheils dreigt een onrechtvaardig land. „ Ik zie myn wreeden dood gewroken door uw hand. " Hier wordt zyn dankbaarheid door 'tEnglcn Choor vervangen: Hoe heerlyk klinkt de galm van zo veel lofgezangen, 14 DC  i ' C 13G > De blydc lofgalm', die IIcch'.vaarc.ighlid bekoort , Brengt op Mar ftreng gelakt een waas van blydfeliap voort. BouillE nu in 't bezit v-n zo veel fohats geliohieri, Door Rodneys roöveibendc Eustatius ontnomen. Ziet met een vrolyk oog, nog trouwlyk bygcfïaan Door de Edelmoedigheid, het! Britfclie Roofgoed aan. " Zic hier> zegtidceze Maagd, dén fchat, den Batavieren tt Zo ureed ontweldigd, thans een buit van uw Binlerïh. <* Gy hebt naar biüyfcheid deez ryke prooi behaald , « En als een man'van eer cn deugd gezegepraald. " Hetftrengfte recht des krygs keürf uwe daad rechtvaardig. " Decz lèhattcn zyn voor u en uwe braafheid waardig, u Maar zo gy . . . Xecn.'hervat Bouileé, vol edel vuur, „ Zou ik deez goederen van Frankryks nagebaur „ En Neêrlands handelaars, voor myne krygsbuit reknen, „ En met dezelfde kool mj n naam als Rodney teknen, „ Dc kool dis Eigenbaats, helaas! zo men^mnl „ Een fchaudelyke fmet der ftoutlte zegepraal. „Neen!  C i37 ) Neen! edle llomelnmgd! zou ik my dus verlangen, „, En door dit vuig gedrag aan u myn gids mishaagen. , Verwacht een grooter blyk van myn verplichte ziel, „ Die zo veel gunst en eer van u tc beurtc viel „ Vaarwel, gy kent uw plicht, ia! meerder dan uw plichten, Dus fpreckend vaart zy op, „ Ik blyfuw hart verlichten. „ Myn invloed blyit u by, fchoon ik na 't zalig hof „ Der deugd myn gangen wend, daar meld ik uwen lof. „ Ik zal uw edlen naam in eeuwig marmer houwen , Eu voor uw braaf bcdryf een p; achüge Zerzuil bouwen. Bouïllé ilaat gantfeh verrukt haar fchieryk' opvaart gaê, „ Hoe , zegt hy, kwam uw hulp me in dit bedryf te ftae. „ ó Schoonc Hemelmaagd! uw gcefiddft blyf my ftreelcn , „ Nu is het in myn magt de wond des druks te heelcn " Hier tradt hem Cockburn met Cconnoe. te gemoet, Die hem, fchoon wrokkende van fpyt, als Landvoogd groet. „ Gy ziet, zegt held Bouïllé , myn magt thans zegevieren, „ M' ft volk plukt hier met vreugd de kraakeade Eerlaurieren 15 „ Doch  C 138 ) Doch wacht gy fmaad vanmy, dien ge overwinnaar ziet, „ ö Neen ! dan kent gy d'aart der Franfche grootheid niet, „ Die d'overwonneling verguift niet fmaadlykhedcn, „ Toont ccn onmenfchlyk hart , ontbloot van zagte zeden. 5, En, fchoon uw volk zo fnood cn laag ccn voorbeeld gaf, Gefnuikte trotschheid zy zich zclven tot een llraf. „ En leer, daargy Bouïllé op u ziet triumfeeren, ,, Den Christen plicht van hun die volken overhecren. „ Leer, hoe een Franfchman denkt. De braave Lodowyk , ., Verbant dc dwinglandy uit zyn roemruchtig Ryk, „ En lag de dwaaze drift der heerfchzucht aan de keten : ,, Zou ik het voorbeeld van myn Koning dan vcrgcctcn, „ Niet trecden op dat fpoor, zo vol van Majefteit, „ Wacht van den Franfchman niets dan Edelmoedigheid." De Britfche Cockburn zag met zekren flpyt te.i zydc , Daar hy den Held Bouïllé zyn edel hart bcnydde. En floeg een vlammend oog op zyn verlooren bidt. Nu lokt nicuwsgijrighei \ al 't vjlk ten huizen uit. Elk  C i39 ) Elk wenfcht Bouïllé tc zien, die met zyn tochtgcnooten, De Britfche dwinglandy heeft van den throon geftooten: Ily komt. — Met welk een roem woïdt nu zyn naam gemeld: Elk roept :„«ie hier Bouïllé! zie daar dien Franfchen Held! „ Leef lang, leef lang Bouïllé ! leeft lang ö edle Franfchen j „ Bcfchaduwd door den roem van uwe lauwerkransfin: „ Gy hebt ons uit den klaauw van 't Roofgedicrt gered , „ We eerbiedigen, gereed uws Konings wil en wet, „ Blyft ge ons Hechts voor den Brit cn zyn geweld bef^rm^'' De vader heft zyn kind vertederd op zyne armen, En wyst hem Held Bouïllé met zynen vinger aan. Hy zegt, „ Zie daar den Held! wyd aan zyn deugd een traan. ., Hoe zal zyn braaf beftaan verdienden loon verkrygen? Bouïllé geeft hen een wenk cn noopt hun dus tot zwygeu. „ Myn vrienden ! zyt gerust. Uw liefde bleek my klaar, „ En uw genegenheid weegt op dit hart ook zwaar. „ 'k Bemin u om den dank, zo minzaam my bewèezen , ,-, Doch wordt dit gantfeh bcdryf met recht van u geprcezen. ■ ' „De  C Ho ) Zo ik aan Frankryks kroon dccz zege heb gewyd , „ En gy van Meesters dus alleen veranderd Zyt. Maar *k zal eengrooter gunft, in naam myns Konings tooncn ' „ Aan 't braave Naagcflacht van Bato's dappre zoonen. M En u op 't klaarft doen zien, dat geen vervvaatcnBüt. s, Maar een welmcenend vriend Eustatius bezit. ,3 De feliat door Rodney op dit Eiland naagelaatcn, „ Geef ik ten krygsbuit aan myn moedige foklaaten. „ Hun lyfsgevaar, hun vlyt met zo veel trouw betoond, Wordt met de goedren van dien wreedaart best beloond. Maar om in geenen deel na dat gedrocht te zweemen, „ Zal ik geen enkel ftuk van 's Landzaats goedreh neeménl „ Al 't geen gy my , naar eisch van recht, bewyzen kunt, 5, Dat wettig u behoort, wordt u terfiond vergund. „ Zou ik my met den roof van anderen verryken , „ öNeen! maar Frankryks gunst moet u nog klaarer blyken. »•> Dit Eiland, dat de Brit door dwang ons overgaf, „ Sta ik tot ten gèfcueiik aan N*èrknJs Staaten af.  C ) Mm ftfykt dc Britfche vlag, beef nu, ó Groot Brittanje! Verheug u Neêrlands volk! Thans waait van 't Fort Oranje De vlag in vroeger eeuw aan elke kult beroemd „ En nimmer dan met fehrik door 's vyands mond genoemd, De korts verfmaade vlag der zeven vrye Staaten. Nu rolt de vreugdemaar langs rots en veld en ftraatcn. Dc traanen tintelen van blydfchap in 'X. gezigt Des daukbren Batavicrs aan Frankryks deugd verplicht. Eén tracht 'er uit de fchaar Bouille's gedrag te loven, Doch ftamelt: „ Neen! deez daad gaat allen lof te boven, 't Geluk van Nederland, de roem van 't Franfche Ryk, De moed van Held Bouïllé, de deugd van Lodowyk , Zyn klanken die elks tong op *i dankbaard uit wil drukken, En zelf het ftugft gemoed betovren en verrukken. Nu zwygt de treurftem van het jammerend geklag, En 't baidrend vreugdgefchut begroet de Staatfche vlag. De deugdzaame Edelhakt , met traanen in zyn oogen, Vangt aan: „ Grootmoedig Held! was ooit myn hart bewoogen, „Doot  C ) n Door zoveel gunftbewys my door uw trouw gefchied, » Nu klimt myn dankbaarheid , daar zy thans uitkomst ziet *> Van zulk een groot bcdryf kloekmoedig ondernomen. n De traanen, die geftaag my langs de kaaken ftroomen, n Zyn de offerhanden van dc tcèrfte erkentenis, -~ n En tekens van een vreugd, die onuitfpreekbaar is. r> Onmooglyk is het ons de deugd van uwe Helden, r> En uw getrouw beftaan volkomen tc vergelden, « Maar 'k bid u, edel Heer! grootmoedige Bouïllé, b Vergun een1 Batavier uw Edelhart één beê. » 't Gefchut fpreck ook tot lof van Frankryks zegevieren, « En laat de lelievlag van 't Fort Oranje zwieren. « Zo wordt uw zegepraal en onze dankbaarheid, r> Voor 't oor cn oog van elk op 't klaarst ten toon gefpreid." Fluks hyft men Frankryks vlag by 't baldrcu der kartouwen •> Die Neêrlands dankbaarheid aan Frankryks deugd ontvouwen. De kiel, die Saba's kust ook overrompeld hadt, Landde aan Eustatius 3 en Eloïze tradt Met  C 143 ) Met haar vriendinnenftoet cn uitgetoogen degen { Den dapprcu Bouïllé cn Frankryks Helden tegen. Zy legt voor zynen voet het glinftrend krygsgewcer, Voor 't oog van al zyn volk verrukt van blydfchap neer, En doet hem ccn bericht der zegepraal ontvangen, Waar is myn Adelaart! dus roept zy, vol verlangen, « H'icr ben ik, is zyn taal, nu eindigt onze fmart, n En 'kdruku onbefchroomd aan myn vertederd hart. " De fehoone Maagdenrci, op Saba's top gebooren, Begroet den Held Bouïllé cn doet een lofzang hooren. Door Eloïzes Item bevallig voorgegaan , Hief Sabas Jufferftoet met deeze woorden aan. , Lang leefde Held Bouïllé ! zyn roem zweef op elks tongen, „ Eu zy door 't naageflacht erkentlyk opgezongen. „ Lof zy die trouw en deugd aan Neêrlands volk betoond, „ Zy heeft hem met een krans van Laauweren bekroond. „ Strooi palmen voor zyn voet, fpreidt kledren op de velden, En elk verbrei den roem van de Eer der Franfche Helden. „Dat  C M4 ) , Dat onze lofgalm klink van daes verloste ree*, „ Tot aan Europa's ftfand. . Lang leef de Held Bouilll! ,, Lang leef Vorst Lodowyk , die braave Vorst der Franfchen 5, Zyn deugd, verheciïykt door de féhittrendfte ccrckrausfen, „ Hem door Mcnfchlievenhcii op 'tvortóyk hoofd gedrukt,, „ Heeft zyn doorluchten naam der ïierflykheid ontrukt. „ 't Was Henrik (*) die den Staat van Jt vrye Neerland veste, ,, Toen 'hy zyn fehatten leende aan 't arm Gemcenebeste. ,, Deez geeft Amerika van dc eigen goedheid blyk, „ Daar hy zyn vryheid grondt. Lang leef vorst Lodowyk! Hcib'oei ó Neêrlands Staat.' hoe fnood ook overrompeld, „ In welk ccn diepen poel van fchand en fmaad gedompeld, „ Ziet ge u, door Frankryks hulp , trouwhartig opgebeurd, „ Eustatius den klaauw des Britfchen trotfeh ontfehcurd. „ Hoe waait de vrye vlag van 't hoofdkaftëëï Oranje, „ Tot Frankryks eeuwige eer, ten fpyt van Groot-Brittanje. „ Betoon uw dankbaarheid aan zulk ecu cedlc daad, „ Door Vaderlandfche trouw, herbloei ó Neêrlands Staat! Ge- (*) Henrik de IVde. "  C 145 ) „ Geluk zy 't Franfche Ryk! dat vaste vriendfehaps panden , Dat ryk verbinden aan den Staat der Nederlanden. , Een volk, dat zo veel hulp alleen als vriend ons boodt, „ Verdient gewis den naam van Neêrlands bo ndgenoot.. „ Ach dat de Hemel fpoed aan die verbindtnis geeve , En dat de Britfche magt voor beider wapens beeve. „ Leef lang ö Held Bouïllé! LceflangVorstLoDOWYit! „ Herbloei ö Neêrlands Staat! Geluk zy 't Franfche ryk! K  DRUKFEILEN. Bladz. 16 reg. u fiaat zegen, lees zege I9 - - iö der Eer hooren, leefi der Eer te hooren - - - 26 - - 15 puper, leeft purper 28 - - 13 -' - - van leeft aan 43 - - 14 - - - haar ---hun 44-- 4-- - uw u 65 - - 1 Crül Cr.ull 65 - - 7 dat ik myn plicht, getrouw leeft dat ik myn plicht getrouw, 7£ % 8 - - - fiere en edle, leeft fier' en edlen 83-- 1 naam Broeder, leeft naam van Broeder 83-- 7 - - - myn, leeft zyn „ ;_ - 86- - 10-- - myn , my 94-" 4 kont komt