MAATSCH. DER NEDERL. LETTERS. TE LEIDEN. Catal. b!. Geschenk van Tormeelstukhen, 1841.  H o m k o ™ j im,lC T o o xjft k i., 3 p e f,, ^^#"*?^o Julia Icocii Romeo. r T~ ■—««i^ .6' **]^<-" /onfo/ic nop" eens oen.'... —- •'«o,. ft -"""'^ /r/fi-A-/>r/r/ evenae-r£ de 'fi/eeA-/>e/,/ ra?i de mae-n, Cr//// de mijne '_ . ö«4 Xïef.'Zaet mi/, //// /• moet derygri, .-////// !■//////■ ziel ?//,/,■ //h;- uitademen/ /Xfl~**~ ,./.,./,.,// en ster yen U Tfr/terdam.. J.AoAe/t. en '& Dert/rtcAt At/A/JAus,: en-Zoon   ROMÉO en JULIA» TOONEELSPEL.   HOMEO en JULIA, TO ONEEL SPEL; KAER D E ZN" . H E E R W E I S ZE. BO O 1 B . F1EME1IJ. TE BORDBECHT, Bij A.BLUS.SÉ en Zoon. MD C CE XXXVI.   VOORBERICHT. J[J}e Lezer, niet geheel onbedreven in dichtmatige kundigheden , zal wel willen toeftaen, dat de Samenfteller der volgende Berijming eene moeijelijke taek op zich genomen hebbe —• en dat hij vrijmoedig geweest zij, metze op zich te nemen. — Sluit het geene moeijelijkheid in, den tcederen, den verhevenen, den fierlijken weisze, en zijnen keurigen en uitmuntenden Tolk, op het voetfpoor te volgen? Behoort 'er niet een geest van onderneming toe, om het te durven doen ? — Is het zelf's geene fioiitheid, dat men zich zulks, met zwakke dichtbegaefdheden, veroorlove te doen? Indien men nu dit alles Jlechts geene vermetelheid noeme, nog meer — zoo men het met den vleijenden name van kunst gewij den moed vereer e, dan zal zich de Uitgever dezer Tooneeldichtproeve dubbel voldaen achten. Waerlijk bedoelde hij, met zijne poëzijet loon noch lof. Zangmin en de voortreffelijke fchoonheid van het Tooneelfpel, k. o m é o en julia, hebben hem uitgelokt, om hetzelve den vorm van rijm te geven. De /chroom, dat men fomtijds deze daed, hoe belangeloos en eenvouwig de oorzaek en het oogmerk derzelye geweest zijn} bij hare * 2 fa?  ït VOORBERICHT. bekendwordingi, gewaegd, een roekeloos beflaen zoude noemen, heeft hem, nevens meer hierna te meldene redenen, wederhouten, em zijn - Bearbeiding vroeger ter pcrfe te leggen, en, nadat dezelve reeds ter perfe was, veel toegebragt tof het lange verwijl van derzelver uitgave. En mogelijk ware de geneele Overzetting wel achterwege gebleven, indien geene billijke verontwaerdiging over de mishandedit dit heerlijke Gewrocht van weis zes vernuft heeft moeten ondergqen, een Jlerkere fpoorflag ter vervaerdigmg van eene andere Berijming gepekt hadde. Wij doelen g hef wanfc!u;,en voortbrtngftl van een zoogenoemd Dicht'genootfchafr, onder de fpreuk, nosce te ipsum (*), een volmaakt Jlaehje van onbefchaemd - en cubefchaefdheid (j). Zijn Schrijver (dier is grond om te onderzeilen , (*) «es uzelyje$, (t) Tot een kleen bewijs daervan hebbe men, zonder, ten dien ei. eischt (hadd' hij nog verdient gefchreven ) een gelukkig gevolg, enz. Dan, zeggen wij hem, nevens zijnen Voor- gan- met de reden beftaenbaer kunne zijn, ook geencn grondflag zoude hebben in de handelwijze der Ouden, en van zeer nadeelige uitwerkingen op de hartstochtelijke en zedelijke gefteldheid der aenfchouweren wezen moeste, wanneer men in de treurfpelen de bedrijven der deugdzame perfoonaedjen altoos met gelukkige uitkomften bekroonde, en aen hunne rampen en wederwacrdighcden een heilrijk einde verleende. Welgegrond merken de beide Schrijvers aen, dat men de hoofdbedoelingen des treurfpels, het verwekken van fchrik en medelijden, in de gemoederen der tochooreren, zoude verijdelen, indien men de deugd en onnoozelheid, bij de ontknooping van het ftuk, bepaeld gelukkig deed worden; dewijl al het lijden van een vroom mensch, in hut voorname beloop des treurfpels, flechts een' geringen indruk op ons maken zoude, wanneer wij zeker wisten, dat hij, in het laetfte Bedrijf, het einde van zijne wenfchen en begeerten ftond te bereiken. Late ons vergund zijn dit weinige van den heer addisom hier nog bytevoegen , en daennede deze noot te eindigen: „ Om „ de-  sn VOORBERICHT. Vtoger, vaerwel; en laten wij hen beide over aen het lot, wder■toe zij befiemd zijn, namelijk, dat der vergetelheid.— ■ Om den Lezer der volgende Berijming eenige nadere kennis te doen hebben aen den oorfprong en inhoud van den XOMéo, ook, om hem verfcheiden, daerbij te pas komende, aenmerkingen te doen hoor en , en, eindelijk, ter wegneming van Jommige bedenkingen tegen het oorfprongkelijke Stuk, kan men het niet dan nuttig en dlenfig achten, dat wij het Bericht van den HoogduitSchen Dichter overnemen; vooral, iaer het niet lang is, gelijk wij het dan woordelijk hier laten volgen. pe „ deze reden behandelden (zegt hïj) de oude rreurfpeïdïcnrers „ de irienfchen in hunne [pelen, zoo als zij in de wereld behield „ worden, door de deugd fomtijds gelukkig en fomtijds elendig „, temaken. — Schrik en ontferming laten eene bebagelijke dróe£ „ geestigheid na in de ziel, en vestigen de toehoorers in zulk V ccne ernftl'Se bedaèrdheid van gedachten, welke veel duurzamer „ en gencugl.jker is, dan eenige geringe en kortftondige vlagen „ van vreugde en vrolijkheid ". ~ En: „ KpuiDgXwr'is een ver„ wonderlijk treurfpel van denzelfden aert (namelijk, dat eene „ ongelukkige uitkomst heeft), zoo ais shaKespear het ge» fchrcvcn heeft' M*er zo° het hervormd is, volgens de her„ fenfehim van Dict&mdige Regtvaerdigheid (den nieuwen regel „ dus genoemd, naer welken de rampfpoedige deugd, in het ein„ de van het fpel, altoos gelukkig behoort te worden), heeft het, „ naer mijn nederig gevoelen, wel de helft van zijne fchoonheid „ verloren". — Onze Oordeclaer kan, zoo hij wille, hieiüit mede zijne leering trekken.  VOORBERICHT. :mt 13e inhoud van dit Toonec'ftuk rust op eene gebeurtenis der veertiende eeuwe, door giralomo corte, in zijne historie van Vcrona, door bandello, in een zijner Vertelfelen, en door luigi da porto, ons verhaeld. shakespear, die de Natuur zoo. gelukkig kopieerde, of door wien zij veeleer, gelijk pof e zegt, zelve fprak, heeft haer voorlang reeds bear-r beid; en wie kent de ROïtéomjULiA van dezen Dichter niet ? Het ware derhalve wel eene groote vermetelheid, indien de Hoogduitfche Dichter het waegde, zich bij hem te vergelijken. Zij zou het, bij zulk een Hout oogmerk , geweest zijn. Maer , fchoon die Stuk vol is van oneindige fchoonheden, was het echter, nimmer het meesterfluk van shakespear. Hïj had/ gelijk in Shakespear illustrateci breedvoerig aengetoond wordt, zijne fabel niet uit de bovengenoemde origtneelen, maer uit eene zeer elendige Franfche overzetting»  xiv VOORBERICHT. tïng, of, 't geen nog waerfchijnlijker is, uit eene Engelfche overzetting van die Franfche, genomen (*). Verfcheiden der fchoonfte plaetfen zijn daer geheel weggelaten, andere zeer ongefchikte weder daerbij verdicht, en de hoofdgebeurtenis van Jidiaes ontwaking, terwijl Roméo nog leeft, vindt men 'er in 't geheel niet. shakespear heeft haer dus ook niet gebruikt. Integendeel heeft hij zijn Stuk met vele lage, overtollige, en niets ter zake doende, dingen overladen: het welig vernuft vloeit, op verfcheiden plaetfen, zoodanig over, dat het in het kinderachtige vervalt, 't Meenigvuldig rijmen, waervan hij gebruik maekt, verzwakt de watrfchijnlijkheid der natuurlijke famenfpreking, die in de tooneelgefprekken zoo onontbeerlijk is, vooral, wanneer de bedrijven uit het bur- ger- (*) De tijtel der Franfche is: Histohes Tttfggm evraiües des Oeuvres de Bandel, ft Paris, J57I. Eene woordelijke overzetting van de louéo «» jülu daerüit vindt men in het tweede Deeï van the Palace of Pleafure, London, i5:6. Dit is eene venanjelii» van Vertelfelen, die zekere willtam painter, uit verfchefc den Griekfche, Latijnfche, Spaemche en ItaüSenfche Schrijvexen, vertolkt heeft: doch fommigen zijn fiechts uit Franfche overzettingen genomen, van welken roméo en julia een is.  VOORBERICHT. xv gerlijke leven genomen zijn (*). Eindelijk is het , gelijk garrick daervan zegt, zoo vol Jingle en Quibble (f) gepropt, dat men het, in latere tijden,, zelf» niet op het Engelfche tooneel, zonder groote en gewigtige veranderingen, heeft durven vertoonen. Behoudens deze veranderingen zou eene bloote Overzetting op ons Hoogduitsch tooneel bezwaerlijk wél uitgevallen zijn. De Hoogduitfche Dichter heeft derhalve getracht een geheelnieuw Stuk daerüit famen te (lellen, en b iNüELLo en luici da porto tot Leidslieden aengenomen. Of zijne pooging hem wél gelukt zij, laet hij de Oordeelkundigen befüsfchen. Zijne gewone befchroomdheid heeft hem geraden eerst, door de openlijke vertooning, het oordeel van 't Publiek daerÖver afcewachten. Deze is zelfs herhaelde malen gefehied. Ware de fmaek van hetzelve reeds zoo gezuiverd, dat men deszelfs goedkeuring voor geheelönberispelijk houden konde, zoo zou de Dichter reden hebben, om 'er moedig op te zijn. Doch, moet hij niet (*) Dit is het oordeel des Schrijvers van the Companim to the ïlayhoufe. (t) Woord- en klankfpalingen.  xvi VOORBERICHT. niet weder fchroomen, dat hij dén gelukkigen uitflag alleen hebbe te danken aen de voortreffelijke uitvoering der Tooneelfpeleren, welken hij hiermede openlijk zijne erkentenis betuigt? Hetzij zoo! De tranen der aenfchouvveren , r o m é o en julia toegevloeid, mogen zijne regtvaerdiging zijn. Het hoofdoogmerk is, ten minfte op het tooneel, bereikt, indien al de fijnere Oordeelkundige, bij eene koude onderzoeking, nog vele gebreken ontdekte. Alleen wegens eenige kleenigheden moet hij zich verdeedigen. Misfchien vindt men de fpraek der twee gelieven te welig. ■ Zij is het. Maer de Dichter heeftze hun met voordacht dus gegeven; omdat hij 'er den grond in de natuur en in de gefteldheid der jonge menfchen toe meende te vinden. De hartstocht der liefde , indien z'j een paer teedere harten geheel ingenomen hebbe, wordt meesttijds welig en geestverrukkende: zij fteekt de inbeeldingkragt aen; en deze is alsdan gewoon alles, wat haer voorkoomt, aentegrijpen, en op haren toeftand betrekkelijk te maken: zij kweekt eene teedere zwaermoedigheid , en deze vindt vermaek in tafereelen, die hare inbeelding ftreelen. Eene  VOORBERICHT. xvii Eene andere bedenking is, bij de* vertooning der twee laetfte Tooneelen des laetften Bedrijfs, in hem ontftaen. Deze fchijnen, na de treffende Tooneelen, die voorafgegaen zijn , te min onderhoudende te wezen. Evenwel behooren zij tot het geheel. Bij 't lezen van 't Stuk mist menze; maer bij de vertooning, waer zich het hart voor het verliefde paer alleen interesfeert, en, zoodra dit daera'en ontrukt is, verder niets zien of hooren wil, heeft men geoordeeld ze wel te kunnen misfen. Zij zijn daerom, bij de laetfte vertooningen , weggelaten; en men heeft ook hier met het vijfde Tooneel gefloten. Is het Publiek met deze verkorting te vreden geweest, waerom zou de Dichter zich dezelve niet laten welgevallen? IXog voegen wij hierbij het affchrift van eenen brief , onlangs door ons voor eenen onzer vrienden in Gelderland vervaerdigd. Wij vertrouwen, dat hij bij het Voorwerk van onze Berijming niet kwalijk geplaetst worde, en dezelve omBericht aen den Lezer behoorlijk zal kunnen fluiten. Dus luidt zijn inhoud: * • Ml:  xviii VOORBERICHT. Mjndelijk Jiaet mijn Roiéo op het punt van hst licht te zien, en zal dus, in dit opzigt, aen uw verlangen voldaen worden. Gij geliefde u voorheen te beklagen, dut ik hem zoo het ter perfe bejlelde; en gij hebt u, gedurende zijne vervaerdigir.g voor het Algemeen, zeo dikwerf be' . dat hij zUk eenen tragen voortgang maekte. Ik meei deswegens, in mijn Nabericht achter denzdven , en de daarbij gevoegde A ent ee kening en , enig verjlag gedoen,, en jonmige niet ongegronde redenen daervoor afgevoerd te hebben. Ik zou u dus, vriendelijk, kunnen dacrheen zenden. Dan verooiloof mij, u hier nog eenige mijner bedenkingen, ter ontmoeting van uw vünzaem bel ag, optegeren. Kan men wel te langzaem tc werk gaen in het openbaermaken van Dichtflukken, die, enkele berijmingen zijnde> hunnen Uitgeveren luttel hfs beloven? En behalen verhaeste uitgaven niet meenigwerven Jchande voor eer? - Vele gewrochten der kunst, ter ijl vervaerdigd, ontHerten in kunst gedrocht en; en de faelgrepen grimmelen in de meeste vee} zen , die, vlug ontworpen, ruw en onrijp ter perfe h De groot e abtswouder beftempelde de fchielijke rijmen met den mem van rasch en flecht. Nooit, mijn Vriend,  VOORBERICHT. xix Vriend, is het mijne liefhebberij geweest, om minen kunstarbeid met zulk een fnellen fpoed van de hand te leggen. Bet Ü mogelijk dat ligchaemsdrbeid fchielijk en goed gedaen wurde; die gefchiedt werktuigelijk : maer letterwerk , dat alleen de geest, die bijlang daertoe niet altoos dezelfde gefchiktheden heeft, ontwerpen, beginnen en voliooijen moet, kan onmogelijk fchielijk en goed verricht worden. — Voor wie ook neemt men dit onderhanden ? — Zeker voor kenncren. — Dezen zoekt, men te behagen.— Deze hebben de kunde, om het bearbeidde aen de regels te toetfen. — Deze zijn dus de wettige heöordeelaers van kunften en kunstgewrochten. — En deze, eindelijk, eifchen, dat het werk alle mogelijke volkomenheid hebbe. Veerzen, zegt der Dichteren Meester, wülen gaerne vriendelijk en zuiver zijn; want de Zanggodinnen zijn maegden, aen wie vriendelijkheid en zuiverheid betamen. En kan men kragtiger en fclwoner pleit hooren, voot eene langzame en welberaden wijze van vorderen, aen voonbrengfels van den geest, dan uit den mond van het zelfde Orakel? — Beveel het papier niet terftond al, wat u in' den zin fchiet; maer toets uwe inbeeldingen, vonde» en gedachten, ofze der penne en den dag waerdig zijn. Gij ziet hoe de hoenders, den kop in de lucht fteken* * * de,  xx VOORBERICHT. de, met fmaek en nafmaek drinken, en de gezonde fchapen het gras erkaeuwen. Zoo doende zuk gij de bladen niet met beuzelingen beflaen, of met dineen, die niets em het lijf hebben, noch den lezer mee den ijdelen dop zoeken te paeijen, maer hem met pit en eene keerne van goeden fmaek verzaden. - Worden deze gulden regels in acht genomen van hun, die zich zoo ff oeijen met fchrijytn en drukken ? Of zijn 'er zulke rijke en welige vernuften, die de heilzamt bedoelingen dier nuttige lesfen bereiken, en fchielijk voortvaren kunnen? Daer is 'er gelooven wij, die het zich zelfs verbeelden te zijn; maer datze 'er waerlijk zijn, gelooven wij geen van beiden. Mijne dichtader noch rijk mch welig zijnde, ben ik meesttijds gensodzaekt — en, eeniglijk bedoelende waren kennercn, zoo veel mogelijk, te behagen , ben ik altoos geneigd geweest, om langzaan te werken. Voor botmuilen en waenwijzen ( * ) ( hse- (*) Iloedanigen men zelfs vindt onder de zulken, die, niet om hunne klaerblijkelijke verdienden, maer door zijde!ingfche middelen, als die van kuiperij, indringing, enz., gefield worden aen het hoofd van dichtlievende IvJaetfcbappijen, waervan zij ter naeuwernood, zoo menze naer hunne zwaerte wilde doen gelden, bekwaem gekeurd zouden worden om aenkwcckelingen te zijn. 't Ware dezen, boven hunne waerde verheven, heeren ligtclijk t»  ■ VOORBERICHT. xxi (hoezeer deze laetjlen de jioutjïe vonnisvellers en eerjle kettermeester s---zijn) fmoor de ik liever, ten eeuwigen dage > de galmen mijner lier, dan dat ik f ogen zoude daermede hun dikhuidig en valsch gehoor te ftreelen. Een ruige en vuige Boksvoet moge zich in duizmd bog' ten wringen, en blazen en bulken, dat hij zwelle en hijge, om het woeste woud met een knerfend geluid te vervullen; hij bromt, op zijn hoogst, zijne ruwe en wanvoegelijke toonen voor te gunnen, dat zij, op eene alleen voor de oogcn van het gemeen zich luisterrijk vertoonende wijs, dus vereerd wierden, vermits'er toch. in alle rangen en kringen, naer 't fchijnt, wezens moeten zijn, die men over het paerd beurt; maer is het in hun, op gronden van billijkheid en reden, en zelfs van de uitgebreidftc toegevendheid, ook te dulden, dat zij, trotsch op hun geluk, hetzelve geheel toefchrijven aen hunne bekwaemheden, en zich daerdoor zoo ver vergeten, dat hunne hoovaerdij hun niet doet ontzien, de eerfte en geëerbiedigde Meesters der kunst, van eenen vreemden of ook hunnen eigen landaert, te berispen (*), en fomtijds, uit duistere fchuilhoeken, aenteranden, hoezeer zij dikwils, ten welverdienden loon hunner vermetelheid, erbarmelijk van de reize komen, en, genoegzaem in het hemd, aen de kaek gezet worden ( + )?— Dan, (*) Hekelt en veioordeelt een Uunner niet rjedurg den onftcifFelijken mil> ton (dien hij r.aer het weinige eigen, dat hij acn de Nederduitfche poëzij heeft, wil beoordeelen ), fchoon het den vtrwaenden Criticus nimmer gelukkei zal, opduwend lchreden na, te eindigen waer de groote muton begonnen is. (IJ Zie, onder anderen, de va de rl. i.ettero*F]?en.... 1779, !• 3 r  Kir VOORBERICHT. reor onvernuftige boeren en beesten. Regtfchapen Dichtbeminnaers zingen voor menfchen — voor gevoelige menfchen! foor zulken alleen heeft de zielaendoenende wei.sze den Jtartfneltenden r o m é o gefchreven. Hoedanig ik in de volging van dit onvolroembare Stuk geflaegd ben, zal ik ter bepsfehinge van u en allen, die met u, in oordeelrijkheid en iïclitmatige kundigheden, gelijk ft aen, over 'aten. Dan gun mij enkel u te belijden, als eene oprcgte waetheid, dat ik aen ieze eigen Overzetting de beste kragten mijner jc.igd bef eed fab (*). Ik heb dit mijnen vrienden meermalen beleden, 'f Bichtkundige gevoel, zoo weinig het zij , mij te beurte gevallen, is 'er, in zijne volle vce^kragt, bij werkzaem gefeest — gevoel, dat mij dikwerf, in eenzame wandelingen, door Ban, welk eene ten toónfèêlling vernedert het zwellende hart, van joemzuchtigen, die zich fchaemtdoos tot allen kunstarbeid laten gebreiken, en wacrlijk tot gecnen deugen, terwijl zij den zigtbaren wïnd, hun in den hoogen en uitgezeten krop riekende, niet kunBende binnenhouden, niets zoo gaerne doen als dien te fiaken, met telkens te fpuwen en te blazen tegen zangbeminnaers, die zij wanen vcorbijteftreven, fehoon dezelve hen met een oog van deernis wijd achter zich zien komen aenhinken? — De gelegenheid wil misfdrien geboren worden, dat wij den inhoud dezer acntcekening verder uitbreiden, enze, ter ilaving onzer gezegden, met levende voorbeelden bekragtigen. (*) Het zelfde is door mij, in mijn Bericht achter den kosiéo, bladz. 189, gezegd.  VOORBERICHT. xxni door de bekoorlijke landouwen der aengename Provintie, die gij bewoont, in wandelingen, hemehch door hetJieve gezelf chap van Romeo en JuJIa, tranen uit de oogen deed vlocijen! De Dichter zonder gevoel, zegt de Feniks det Franfche Wijsgeren (*), overfchrijdt altoos de Natuur + of blijft van dezelve verwijderd. De gevoelvolle weisze, vrij van deze gebreken, heeft de Natuur in allen haren luister, in alle hare fchoonheid, in alle hare volkomenheid getroffen. Dit getuigen zoo velen, als ovtr hem oor de ekn-mogen. De grootfte roem, naer welken ik fireef — de rijkfie loon, dien ik, voor mijnen arbeid, begeer, is, dat men mij geen ongelukkig Navolger van wei s ze noeme! rotterdam, 1785. (*) m. ci.akde - adbiis h2lvetius , in Zijn vernuftig Werk, over het vïksta n d. F E K-  PERSOONAEDJEN. De heer capellet, hoofd van een zeer voornam gejlacht in Verona. Mevrouw capellet. roméo, zoon van jiontecchio, hoofd van een teer voorwatm gejlacht in Verona, Julia, dochter van capellet. benvoglio, een geneesheer te Verona, LAURA, vertrouwde van julia. PIITROj bediende van RoMÉ o. eenige bedienden. R O- Het Tooneel verbeeldt., in de vier eerfte Bedrijven, eenezael'm 'tgaleis van CAPE l l e t , en , in het vijfde Bedrijf, de begraefplaets van dat gejlacht.  ROMÉO *n JULIA, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. j ü l I a , alken. 'tlfs nacht!... Hoe vlug genaekt het fterfüur mijner liefde!... 'k Wacht hier Roméo, die mijn' teedren boezem griefde: Mijn kwijnend oog zal hem befchouwen, om misfchien — Ach! — om hem wis voor 't laetst — het allerlaetst te zien! Of zou, in 't nijpende uur van *t hardfte en bangfte fcheiden, Het eensvermitrwde lot mij grooter heil bereiden, Dan toen 't mijn hoop nog ftreelde« — o Neen! zijn gunst is fcliijn ; 't Mengt in den zoetften drank het wrangfte zielvenijn!... o Liefde, liefde! dieme in kluistren houdt gefloten, Hoe diep hebt gij uw zaed in mijne borst gefchoten! Hoe fnel is 't opgegroeid — gerijpt -*- en nu... o druk! Belooft geen zonneftrael, dat ik 'er vrucht van plukk'! A 't Zijn  * ROMEO en JULIA, 't Zijn louter ftormen — louter wolken — louter dampen Van onvermijdbre ween en ondoorftrijdbre rampen!... De laetfte zielftorm is de felfte!... hoe verwoed Tast hij den wortel aen!... mijn berftend hart fchreit bloed!... Roméo! mogt het, in de vreeslijke oogenblikken Derjongfte omhelzing, aen zijn ftollend bloed verflikken!... Maer ftil... wie nadert? — zou't — ? neen, 't is Roméo niet: 't Gerucht koomt van de zael... Indien men ons verried'! Verfchenen tevens eens — verfchriklijk! — vader, moeder En minnaer!... Groote God! kon 'tnoodlot ooit verwoeder (De deur wordt geopend; en Laura treedt binnen.') Ha! Laura... TWEEDE TOONEEL. JULIA, LAURA. JULIA. J^Vch! wat wiltge, in 't holfte van den nacht? Zoudt gij den troost des flaeps, die 't knellendst leed verzacht, Mijn Laura! — zoudtge mij de rust wel weigren kunnen? L A U R A. Zoo deze u waerlijk ftreelde — ik zouze u niet misgunnen! JULIA. Hoe nu? — zoo 'kop liaer toeve?... Ik bidde u, laetme alleen! L A ü-  TOONEELSPEÏi. 3' LAURA. Uw moeder heeft mij dit verboón bij haer ontkleên: 'k Heb haer ter rust gebragt: zij heeft mij hier gezonden. Uw goede moeder ligt gij na aen 't hart gebonden. JULIA. 'k Behoeve, 0 Laura! geen getuigen van mijn' rouw: Mijn lieve moeder fpaer' heur zorg, en gij uw trouw. Hoort gij het woudgezang der fchelle nlomeien? Ei, laet haer zoet akkoord mijn luistrende ooren ftreelen. De fülte en eenzaemheid zijn fpeelnoots van 't verdriet; Wie deze aen mij ontrooft, waerdeert mijn vriendfchap niet. LAURA. Gij doolt, 0 Julia! Het moederlijk verlangen Wil, dat gij niet te zeer die fpeelnoots aen blijft hangen. De fmert verteert uw jeugd: uw bloeijend fchoon vergaet: De rozen kwijnen op uw minnelijk gelaet: Weleer waert gij de pronk en lust van gansch Verone j En nu treurt dag en nacht de jammerende fchoone I JULIA. Ach! hoe beminlijk was Tebaldo, dien ik mis! Vergeet gij dat hij thans een fpijs der wormen is? Ga tot zijn graf, en zeg, wat bleef 'er van hem over! LAURA. Maer, lieffte Julia! ik telde, op blad en lover, Ai De  4 K O M É O en JULIA/ De drupjes van den dauw, verzilverd door de zon, Zoo 'k all' de tranen uit uwe oogen tellen kon.., Gij liet 'er reeds te veel voor uw' Tebaldo leeken. JULIA. En nog kon ik den dood vermurwen noch verweeken • 'k Smeek vruchtloos dat hij ons dien waerden wedergeev*: LAURA. *k Herinnerme echter nier, datge uw' ontzielden neef9 Voor zijn yerfcheijen, met die vurigheid beminde? JULIA. Misfchien dat ik hem toen met minder drift bezinde: De ftarren glinfteren bij nacht met fchooner glans, Dan als de dagtoorts blinkt aen 's hemels blaeuwen trans; Dus zienwe ook dat verdiende in 't graf veel heldrer flonkert, Dan als het ftraelrijk licht des levens haer verdonkert. LAURA. Maer hoe gedroegtge n wel, zoo de onverbidbre doodEen' minnaer, bruidegom, of dierbren echtgenoot, Door zulk een' rampfpoed, uit uw klemmende armen fcheurde J.., JULIA. Wat zegtge, Onzalige! — Mijn God!... zoo dit gebeurdeï... Hoe ikme... ? ik rukte mij het hart ten boezem uit, En gaf het, druipende van bloed, aen 't graf ten buit.'... Weg, Wreede! — ontwijkme! — L A U-  T'QONEELSPEL. $ laura. Hoe! zou 'k dus mijn' pligt verzaken!... Koom, Jongkvrouw! legu neer; 'k zal bij uw fponde waken , En,. alsge in uwen droom door fchrik wordt aengerand , Uw vrees verdrijven, door het drukken van uw hand. julia. o Neen! mijn droomen doenme in zoete weelde baden; 'k Verfchijn mij zelve meest in bieeke lijkgewaden 5 Dees zijn mij eigener dan blijde bruiloftkleên ... Mijn goede Laura! 'k bidd' nog eens, laet mij alleen: Gun uw vriendin dit heil! voldoe aen haer begeren. laura. 'k Moet immers 't hoog bevel van uwe moeder eeren ? •Zij zei mij, meer dan eens, met nadruk: Laura! ga, Vlieg naer mijn dierbaer kind! blijf bij mijn Julia: Verlaet haer niet; ik beef voor mijne welbeminde! Zorg, dat ik, morgen vroeg, u in haer kamer vinde. — Gij wilt niet, Julia, dat ik haer ftreng gebod... julia, de handen wringende, en , in diep gepeins, alleen met zichzelve [prekende , heen en weder over het tooneel gaende. © Hemel!.., weêr een trek van 't onverbidlijk lot!... Hij moet haesf komen!... Zoo 'k het venfter durfde ontfluiten, En zien of hij hae$tkwara'; jrr maer Laura zal mij fluiten..., A 3 V«.  ö ROMÉO en JULI A:, Verdrukte Julia! alöm vervolgd!... ook in .Uw laetfte omhelzing zelf, door teedre moedermin! — Gij zult dan nooit meer aen den hals uws minnaers hangen , Noch van zijn' heeten mond het jongde kuschje ontvangen... Roméo!'— Banneling! — Roméo! Laura, ter zijde. „ Hoe? — zij noemt Haer' wreedflen vijand, dien zij haet en billijk doemt, Tebaldoos moordenaer, gevloekt van haren vader!..." Mijn Julia; vergeet dien booswicht, dien verrader!... julia. Vermeetle! — (Verfchrokken ter zijde.) „ Wee mij! — Wat verluidde ik!... " Laura! (til! Men mogt' u hooren — zwijg, o! zwijg, om 's Hemels wil! laura. Waertoe?... Indien mij ook Roméo zelf al hoorde! Is hij 't niet, die uw vreugd en uwen vrede Hoorde ? Verbande hij niet gansch de rust uit uw geflacht ? En heeft zijn woede uw' neef niet moordziek omgebragt? julia, zeer achterhoudend. Neen, Laura! — hoor: mijn hart wil u 't geheim vertrouwen; Maer wil het eeuwig in uw hart verborgen houên... Hij rukte niet het eerst den degen uit de fcheê: Hij  T O O N E E L S P E L. 7 Hij bad Tebaldo zelf om 't (luiten van den vreê, Maer kon hiertoe 't gemoed zijns vijands niet bewegen: Tot tweemael toe ontwrong Roméo hem den degen, En gaf hem dien terug: — vergeefsch ! Tebaldo fchoot Gedurig toe, en bragt Roméo floot op ftoot; Tot hij, in 't eind', te duur zijn wraekzucht moest bekoopen, Met zelf' dolzinnig in Roméoos kling te loopen.... Maer ik bezweere u — bij mijn rust — verraed mij niet! LAURA. ! En gij verdeedigt hem , de bron van uw verdriet? ... JULIA. Hoe! wilt gij dat mijn ziel de ftem der reden doove? Roméoos deugd verdient dat elk haer achte en love : Hij is een waerdig —- een beminlijk jongeling: Geloofme... LAURA, Uw vreemde tael baert mij verwondering. Doch waerom weenen dan uw holgekreten oogen Aenhoudend om uw' neef? JULIA. Opdat zij weenen mogen. Zoo 'k(leeds geen tranen Hortte, om zijn vergoten bloed, Hoe durfde ik fchreijen — daer ik eeuwig fchreijen moet! Wen ik dien ring verloor', A 4 (Zij  -« ROMÉO en JULIA; QZij toont haer de hand.) 'k zou zijn verlies beweenen; Niet om de waerde van zijn fchitterende freenen, Maer om den gever van dit edele gefchenk.,. En — zoo 'kmi dien verloor'... o! Laura! — o! Bedenk! — LAURA. 'k Verfta u niet... Maer - welk een fchrikkelijk vermoeden!... JULIA. Gij noemt dat fchrikkelijk?... Wat vrees kan 't in u voeden? Voor wie zou'tfchriklijk zijn?—voor mij? _ Helaes!— nog ligt Mij iets verfchriklijks bij: men trad, voor mijn gezigt, Een' doffer aen de zij' van zijne gaê te mortel: Zij kirde: — ai mij! — Dit was wel fchriklijk voor de tortel? Acht gij het ook niet zoo? LAURA. 'k Herhael het andermael; 'k Verfta, o Julia! niets van die vreemde tael. Zou een noodlottig vuur — Hoe nu? uwfchoonheid griefde Den graef Paride van Lodrona?... JULIA. Zwijg! — zijn liefde Is fchrikkelijk voor mij! — Den graef Paride!... Ha! — Meêdoogenlooze! -»  TOONEELSPEL. 9 LAURA. Ik zie, bedrukte Julia! U pijnt een heimlijk wee, in uw gemoed geflopen. Wij zijn geheel alleen: koom, fluitme uw' boezem open: 'k Bemin u teêr; misfchien kan ik u troosten.... JULIA. Gij? — Och, arme Troosteres! in 't graf is troost voor mij! Gij zijt wel heusch en goed; maer mint gij ook mijn' vader, Mintge ook mijn moeder niet? LAURA. 'k Min hen en u te gader: Maer eer ik daerom ooit mijn Julia verried'... Mijn Waerdfte! ik zweer bij Hem, die alles hoort en zieL.i JULIA. Gij wilt mij niet verraên? Nu zult ge ook alles weten —• Maer — uw gevoelig hart wierd' wis vanéén gereten, Zoo 't, uit het mijne, dit geducht geheim verftond.... o! Keer terug, en graef niet dieper in de wond! Mijn Laura! fpaer een rust, die 't vriendlijk medelijden Van uwe ziel te gul aen mijn verdriet zou wijden. LAURA. "k Heb reeds te veel verftaen: uwe eer, 0 Julia! Eischt dat ik alles van uw lotgeheim verfta} A 5  io ROMÉO ik JULI A, ■kZou mooglijk erger ramp, gevreesder kwaed vermoeden,... julia. En is 'er erger dan mijn wrange tegenfpoeden! Ik bidde u, noem het mij, tot mindring van mijn fmart.. Maer ja; 'tis waer: mijn fchroom heeft reeds te lang gemard, Ik moet u opning van mijn hooploos treurlot geven.... Zou een noodlottig vuur - dus luidde uw tael daer even;... Dan, Laura, laet mij 'teerst naer 'tvenfter gaen, en zien,... (Zij treedt naer het venj?er.) laura, ter zijde. Tot welk een einde of toch die voorbereiding dien'? tGevoelme aireede mijn nieuwsgierigheid berouwen! Julia, aen het venfler. Nog mag mijn teeder oog mijn' lievling niet aenfchouwen.... Hoe lonkt de kuifche maen-mij toe, uit haren trans!... Zooge ooit uw' loop vertraegde, o! - doe het, doe het thans, Getrouwe gezellin der treurigheid en liefde !... ( Zij keert terug. ) Ja, Laura! nog vertoeft de minnaer, die mij griefde. laura. Wie, mijne Julia? julia. En raedt gij 'tniet, Vriendin?... Zoo u mijn mond belijdt dat ik een' man bemin;... Mag  T'OÖN. EELSPE L. ï* Mag u uw jongkvrouw dit belijden — zonder vreezen?... Welk dierbaer ftervling zou 't— op 't aerdrijk -e kunnen wezen. Dan„ dan — Roméo! - Ach! gij deinst terug... Hoe nu? Uw gansoh gelaet verbleekt ?... (Zij houdt de hand voor de oogen.) o! — Wat ontdekte ik u! laura. Help, Hemel!... Julia! wat doet uw mond mij hoorenl julia, peinzende. Ja, 'kheb het u beleên: hij kon mijn jeugd bekoren!... Gij wilt mij niet verraên?... o Neen! dit kunt gij niet!.. Roméo! Lieffte! dieme uw wederliefde biedt.... Voel, Laura! — 'k mag, ik wil niets meer voor u verbloemen Voel, hoe de borst mij klopt, als ik zijn' naem mag noemen. laura. Ik fta verbaesd! Mijn geest wordt gansch door fchrik beheerscht* Hoe kent gij dezen man? Waer zaegt gij hem het eerst? jul ia. Hebt gij hem ooit gezien? — Ach! zagen hem uwe oogen! Gij ftondt — ver van verbaesd — verwondrend opgetogen! Geheugt u nog het bael, (mij heugt het tot mijn ftraf!) 't Welk korts mijn vader op mijn jeugdig jaerfeest gaf? — Waer' met dien avondftond mijn uchtendüur verloopen! — Gemaskerd is hij toen de danszael ingeflopen! L A U«  12 .ROMÉO en JULIA, LAURA. Ja, 'kheb 'er van gehoord; hij kwam 'er heimlijk in. JULIA. o! Hadt gij hem gezien! ik zeg gezien! Vriendin ... Geloof mij, Laura! hem te zien en hem te aenbidden Is eet, en de eigen zaek: hier blijft geen weg in 't midden. Ik zag hem, en mijn hart volgde inderijl mijn oog; Daer 't willig onder 'tjuk der vlugfte liefde boog! 'kMogt ook den zoeten klank van zijne lippen hooren: Hier bij„was 't feestgeluid Hechts wanklank in mijne ooren. Mercutio hadme eerst, om mij ten dans te noón, Zijne onbegeerde, ijskoude en harde hand geboón; ©och toen hijme, eindlijk, moê, wéér naer mijn zitplaets leidde, Bood mij Roméo, naer wiens komst ik duldloos beidde, Zijn zijdezachte, warme en wellekome hand! — Tóen vlóóg het vuur, dat in mij fmeulde, in vollen brand! Hij drukte mij, met eiken vinger, die mij raekte, Een' pijl der liefde in 'thart, dat hemelblijdfchap fmaekte! Hoe zweefde, met de ziel vol weelde, en 'toog vol glans, Het blakend meisje, in een' verrukkelijken dans, De breede feestzael door! Hoe dreef zij op heur voeten! Met welk een' zwier wist zij haer' dansgenoot te groeten! ~ Doch.destijds kende ik nog geen' naem, veel min den aert Des dwiuglands, wiens triümf elk, hier bijéénvergaerd, Niet  TOONEELSPEL. r$ Niet dan te duidelijk in mijn gedrag ontdekte: ]k weet niet wat hiervan tot meer bewijs verftrekte, Of een ftilzwijgendheid, vol van het diepfte ontzag, Of't faemgemengd geluid van 't mompelend gewag; Althans, ik, arme maegd, aen 'sminnaers boei geklonken, Ik lag, tot over 'thoofd, in liefde weggezonken, Hoe zeer ik, voor het oog der feestrij, om mij heen, Op eene zoldering van wolken fcheen te treên — Maer ach! Roméo kon niet lang verborgen blijven. Hij werd ontdekt,.. De rest behoeve ik niet te omfchrijven. LAURA. En kon alleen zijn naem dien fnelontvlamden gloed Niet dooven in uw jong en ligtverleid gemoed? Nooit zal het edel huis der fiere Capelletten Omtrent Montecchio zijn' ouden wrok verzetten. De naem Montecchio!... JULIA. Ach! klinkt die naem niet fchoon? Noem mij 'er eenen van een' lieffelijker toon. De haet — ? o Zwakke haet! — al, wat hij in mij prentte, Smolt als de fneeuwvlok, voor de zwoele lucht der lente; 't Bevruchtte 'tzaed der liefde in 't binnenst van mijn hart» LAURA. ? En voedde gij die drift gerust en onbenard ?  I* ROMEO en JULIA,' Wat gaf uhoop op 'theil van uwer beider wonden? JULIA. Ach, Laura! 'tzaed dier hoop groeit in de fchraelde gronden, Als flechts het liefdevuur het koestere en verwarm'. Onze onderlinge min, dus redende ik, ocharm! Kan mooglijk de oude wond in haren grond genezen , En 't dierbaer middel tot een' nieuwen vrede wezen. Zien wij twee vorflen in den hellen oorlogsbrand Niet dikwerf rasch hereend door eenen huwlijksband ? Een heimelijke vriend, ons trouw, werkte ook aireede Aen'twaerd vernieuwen van dien wenfchelijken vrede: Gij zelve weet, hoe gaern, tot vreugd der ganfche ftad, Veronaes adelftand dien twist bevredigd hadd'. LAURA. Waer zag uw oog dien man , na uw verjaergetijde ? % Mij dunkt dat ligtlijk uw verwijdring van weêrzijde Het eerde vonkje van die liefde dooven kon. JULIA. o! Dien de zuivre liefde, als mij, eens regt verwon, Dees, Laura, dees alleen kan hare kragt befeffen. Gelijk gedachten zich ter hoogde dar verheffen, In 'tpunt ééns oogenbliks, zoo fnel verfpreidt de gloed Der minne een vliegend vuur door 't jong en kisfend bloed. De jeugd verlangt dat zij voor 't beeld dier godheid kniele. Ro-  TOONEEL SPEL. ft* Roméo was gelijk de fchaduw mijner ziele. Verfcheen ik even aen 'tbalkon, ik zag metéén Mijn' hemelfchen Adoon, verrukt, voorbij mij treên. Gluurde ik aen 'tvenfter, 'k voelde aenftonds het zoet getoover Van zijne lonkjes, uit het venfter, tegenme over. Was ik in 'theilig koor, 'khoorde, aen de zoete klem En lieve melody, terfiond zijne englenftem.... Eens, dat ik, 'snachts, hier aen deze eigen hofdeur, waekte, I En in de koele lucht mijn heete zuchten flaekte, Stond hij daer ginsch, en leunde aen dien oranjeboom.... Ach! daer ontdekten wij elkandren, zonder fchroom, Voor 't eerst de teedre drift, die onze boezems griefde ; Daer zwoeren wij elkaSr eene onvergangbre liefde. O! Welke aertszaligheên! — De menfcheLijke fpraek Heeft geene woorden voor de fchets van dit vermaek 3 Daer 't minnegodendom ons met zijn wieken ftreelde, Zwom de opgetogen ziel van Julia in weelde! Een milde balfem vloeide uit mijn' Roméoos mond! 't Gebloemt' verfpreidde een lucht van geuren in het rond. Het was een nacht als dees, behalve dat ons 't maenlichc Destijds belonkte met een vriendfchapvoller aenzigt: Het lachte ons toe, gelijk een kind zijn moeder doet, Die haren zuigling weêr met de eigen lachjes groet.  ft* ROMÉO en JULIA, LAURA. Is 'tmogelijk?... Nu moet al mijn verwondring wijken! JULIA. Hoor, Laura! onze min zal u nog klarer blijken. Wij werden 'teens (dit heil wilde ons de liefde bien) Elkaêr fomwijlen bij Benvoglio te zien. LAURA. .Uw' arts? JULIA. Ja; wel een' arts voor onze bloênde harten! Den eenigen, die ons nog troostte in onze fmarten. Geruster haddenwe ons aen dezen vriend verklaerd, Als hij, aen beider ftam gehecht en even waerd, In onzer ouderen weêrzijdsch vertrouwen deelde, En vriendlijk onze hoop op hun verzoening ftreelde: Hij drong, met ijver, op die vreêverbindtnis aen, En had ook reeds daertoe een' grooten ftap gedaen, Toen.... Hemel! mij doorfteekt de fchrikkelijke degen, Waermeê Tebaldo zoo noodlottig wierd doorregen, Gedurig, als ik denk aen 'tijslijk rampgeval, Dat al mijn hoop verflond, enme eeuwig drukken zal. Ach, Laura! u geheugt de treuriglte aller dagen, Die 'tbloeifel dezer hoop geheel heeft afgeflagen. L A tl»  TOONEELSPELJ i? L A U R Aé Een droevig paeschfeest! o mijn Julia! gewis! En nog veel droeviger door uw gebeurtenis! JULIA. Maer de echte waerheid is voor u bedekt gebleven: Mijn magen wisten die een' vallenen keer te geven...; Nabij 't flot Vecchio verzaemde een groote drang Van koetfen. — Hevig woedt de haet bij liên van rang. — Een meenigte onzer naeste en driftigfte aenverwanten Geraekte 'er handgemeen: bloed vloeide aen beide kanten: Toen kwam mijn engel, mijn Roméo, vol van 't vuur Dier teedre vriendlchap, die den levenslangen duur Vao onze liefde en trouwe onwrikbaer moest verzekren: Hij zocht den bittren toorn dier woeste en gramme wrekren Te (lillen, door zijn heufche en honigzoete tael; Maer ach! Tebaldoos woede— Ik deed u reeds 'tverhael. Men bande, om dezen moord, Roméo uit Verone... Gij weet wat droefheid ik betoonde, en nog betoone... 'kSleet alle dagen in gejammer en geween: Gij waende dat ik om Tebaldo treurde... o neen! Zelfs geene fehaduw van een traen gold dien ontzinden: Zij golden allen mijn' Roméo, mijn' beminden! LAURA. Nog weentge: — (lilt dan niets uw' mateloozen rouw? li D*  r8 ' :R h M É O en JULI A, De tijd des afzijns moest, ondanks dc hechtite trouw, Ten minfte een weinig uwe ontelbre tranen droogen. 'tlswaer, ik ken 'tgerucht, ter ijl in 't rond gevlogen, X>at zich Roméo hier nog heimelijk verborg; Maer wie geloofde zulks? Hadd' de onvermoeibre zorg — 't Scherpló'erénde oog der felverbolgen Capelletten Hem niet voorlang ontdekt?... JULIA. Dit kanme alleen ontzetten! Hierin, o Laura! ligt de angstbarende akligheid Eens nachts, die mij ontroert, doch tevens ftreelt en vleit... Uenvoglio verftak zijn' halsvriend in een klooster. Roméoos fchrift was mijn — mijn fchrrft Roméoos trooster, o Dierbre brieven van mijns minnaers dierbre hand, Wat Itrektge aen Julia een onwaerdeerlijk pand! — Doch nu begint de geest der wraek, nooit moê van waren, De nevels van mijn liefs verb'.ijfpkets cptcklaren: Of hij moet vlugtcn — of — *t is zeker dat hij fneev'!... Is 't mogelijk dat ik zijn fchêtdifig oveikev'! — Neen,Laura! neen! — neen, mijn Roméo! neen, mijnWaerde! Ik derve in u mijn heil, mijn' hoogficn fetet op aerde!... En, wreede Laura! ge eisih; dfll nog Biijn hart niet fleen', En dat mijn ziel niet zuchtc, cn dat mijn oog niet ween'! En dit is tuur, dat mij vau mijn' gemael zal fcheiden!... Neen,  T O O N E £ L S P, £ L. 19 Jileen, goede Laura! neen! 'k zou mij vergeefsch bereiden Tot dien geduchten flag!... Roméo! 0 mijn Gaê ! Roméo! 0 mijn Lief! — LAURA. Wat zegtge, o Julia!... Gij wacht hem hier? — JULIA. Hij moet— door deze hofdeur-komen!... (Zij nadert Laura.) Stil! Laura, hebtge daer geen zacht gedruisch vernomen? Hoort gij dat ritflen niet? — Ik beef! — och! ftrekme. een flut!... 't Granaetboomloof, beneên mijn venfter, wordt gefchud... Hij is 't! — 0 Laüra! 'k fmeek, wil mij het heil vergunnen — Zoudt gij uw jongkvrouw — die u mint— verraden kunnen?... (Zij vertoont haer een* dolk.) Maer zie... welk middel mij van rampen kan ontflaen... Durfc eene dochter van Antonio beftaen Heur hand Montecchioos verwezen Zoon te fchenken, Zoo durftze ook fterven J — LAURA. Ach! kunt gij mijn trouw verdenken?... Mijn dierbre Julia! ontdoe u van dit fiael! JULIA. Vriendin, verfchoon mijn vrees en onbezonnen tael... B 2 Maer  50 ROMÉO en JULIA; Maer rasch, verlaetme! — ik moet mijn' liefften zien en hoorén. Één oogenblik is thans eene eeuw voor mij verloren!... Ach! hoe begint mijn hart te ftnelten! — Laura! 'kfmeek, Vertrek, opdat ik mijn' Roméo zie en fpreek'... (Zij treedt zachtjes naer eene achterdeur.) laura. Goed, Jongkvrouw, goed; ik zal in ginfxhe zael vertoeven... (In 't heengaen.) Geduchte ontdekking!... God!—hoe wil ons 't eind' bedroeven!... - DERDE TOONEEL. julia, roméo. julia. ^rijt gij* 'i? r o m È o, in 't uitkomen. Ik ben 't. julia. Ach! roméo)i Ach! julia, hem om den hals vallende. Roméo»! R O»  TOONEELSPEL. «t roméo. Julia! julia. Mijn Bruidegom! / r o m é o. Mijn Bruid! julia. Mijn Echtgenoot! roméo. Mijn Gaê! (Zij zien eikanderen aen, fidderen en weenen.) julia, na een tamelijk lang fiilzwijgen» Gij kunt Roméo zijn — en Julia verlaten! r o m é o. Ach! zoo Roméo toev' — kan 't Julia iets baten ?... Mijn dood is immers uw gemoedsbegeerte niet? Zoorasch het morgenlicht zijn vroegfte ftralen fchiet, (Nu zich de maer van mijn verblijf alhier deed hooren) Zal mij het ftreng gerigt voorzeker naer doen fporen: En denk-— mijn Julia! — indien men mij eens vond'!... julia. Afgrijslijk denkbeeld!... neen, fpreek van geen' morgenftond, Dien ik te droevig zal bezuchten en bezuren! Beminnelijke nacht, mogtge eeuwig — eeuwig duren! B 3 Ja,  2a ROMÉO én JULIA, Ja, Lieffte, uw bijzijn geeft der diepfte duisternis Een licht, dat fchooner dan de ontluikende uchtend is! ... Maer gij ontvlugtme, en laetme in 'tfombereeenzaem kwijnen! — Wanneer zal eens voor mij een nieuwe dag verfchijnen! r o m é o. Gelooft gij dat mijn hart, van zoo veel ramps beftreên, Min lijdt, min bloedt dan 't uwe ? ... Ach! kost gij 't zien! maer neen. Mogt gij de zwaerte van mijn' weedom nooit befeffen... 'k Moet Julia — dit is al 'tleed, dat mij kan treffen, 'k Moet Julia ontvlithi!... julia. Maer nooit gedoogt mijn min .., ( Peinzende.) Romdo!... o! de God der liefde geeftme iets in... Ik wil u volgen! — roméo. Neen, o neen! dit kan niet wezen! julia. Hoe! ftaet mij iets zoo zwaer als uw verlies te vreezen? Kan 'tmooglijk zijn dat gijme in zulk een opzet fruit? Voert niet de liefde nog veel grooter wondren uit? Ik wil mijn zwakke kunne in mansgewaed verlteken. De rouw deed lang den blos van mijn gelaet verbleeken. Bit golvend hair, dat mij langs hals en fchouders zwiert, Snij-  T O ONE E L S 8:| L. 43 Snijde ik wilvaerdig af, hoe fchoon 't mijn hoofd verfiert. o! 'k Wil u volgen, waer u 't noodlot zal geleiden: Niets dan de dood kan mij van mijn' Roméo fcheiden! Mijn teedre zorg zal hem, terwijl wij famen vliên , Den aengenaemften troost en trouwftcn bijftand biên. Zoo vaek de ftralen van de zon zijn voorhoofd zengen, Zal hem mijn hand een' drank tot zijn verkoeling mengen. En als de kaudte van den nacht hem huivrig maekt, Zal zijne Julia, die voor zijn welzijn waekt, Hem, vol van liefde, vol van vreugde, in bet hare armen , Aen haren boezem — aen heur hijgend hart verwarmen. De ruwfte weg — het barftc woud — een zandwoestijn Zal haer, aen 's minnaers zijde, een lustwarande zijn. En (leekt een fcherpe doorn al eens haer tengre voeten , Één lonkje van haer lief zal deze pijn verzoeten. Die zulk een' zielarts volgt, vergeet zijn boezemkwael!... o Mijn Beminde! mijn Roméo! mijn Gemael! Kan Julia bij u wel ongelukkig wezen, En ftaet haer — van u af— niet wis dit lot te vreezen? r o m é o. Ja! bij mij zult — met mij moetge ongelukkig zijn — Smeek dies zoo vurig niet: uw beê vergroot mijn pijn. 'k Weet hoege mij bemint; en zoudtgij, o mijn Waerde! Niet ongelukkig zijn, zoo gij mij onheil baerde! B 4 ju-  H ROMÉO en JULIA, JULIA. Bare ik u onheil, als ik vriend en maeg verlaet, Om n, door lief en leed, te volgen, waer gij gact? ROMÉO. Bedenk, o Julia! uw' toeftand en den mijnen! Een jeugdig meisje, in die vermomming- zou 't niet fchijnen.. JULIA. o! Foei, Roméo! bloos! — Is een beproefde trouw Niet de edelfle waerdij van een verliefde vrouw? R O M É O. Maer onze neiging, die 't geweld des doods zal tarten, Heeft geen getuigen meer dan God en onze harten . .. Doch, dierbre Julia! 'k zwijg van den (bind: bedenk — Bedenk alléén 't gevacr!... JULIA. 't Gcvaer? — daeg, met één wenk, Het grimmig noodlot uit! roep, dat het a!l' zijn pijlen Op u beproeve , en zie , of ik niet vóór u ijlen — Hun dezen boezem biên — u als een fteile wal Befchutten — en mij nog blijmoedig toonea zal! R ö M É O. o ! 'k Vrees geen doodsgevaer! 'k wil duizend - duizend werven, Met een vernoegd gemoed, voor u mijn engel flerven; Maer dat ons uwe vlugt miifclüen voor eeuwig fcheidt... Dit  TOONEELSPEL. 25 Dit baertme, 0 Julia! de wreedfte angstvalligheid! JULIA. o Hemel'. — Wie zou ons dien rampfpoed uit doen wisfen? ROMÉO. Gelooft gij niet, mijn Lief, zoodra men u zal misfen, (En oordeel zelve hoe gezwind dit moet gefehien) Dat gansch Verona zich zoude opontboden zien, Om ons, elendigen, door bittren angst verzwolgen, Onzeker waer te vliên, alöm op 't fpoor te volgen; En wierdenwe achterhaeld, poog dan eens naertegaen, Wat de onverbidlijkheid uws vaders zou beftaen! JULIA. Verfchrikkelijk! ROMÉO. Men fchonk' aen u, mijne Uitverkoren, Het lieve leven, maer wat lot waer' mij befchoren!... Wat zou 'er worden van Tebaldoos moordenaer, Den roover, fchender van de bloem der julFrenfchaer, Een reeks van namen, die 't meewarig mededoogen Verwerven, noch mijn drift, bij menfchen, in wier oogen Niets edel is dan laffe en fchandlijke eigenmin, Verfchoonen zouden!'— 0! Mijn teedre Zielvriendin! Men zou Romdo op een moordfchavot doen fneven! En zou .zijn Julia dien ramp wel overleven? B 5 J t>  %6 ROMÉO in JULI A, julia. Houd op, Roméo!... zwijg!... Wat fchrikkelijk tooneel Ontfluit gij voor mijn oog! Ik ijs van dit tafreel! — o! Ik moet blijven, om uw leven niet te wagen... Maer uwe afwezendheid — hoe zal ik die verdragen? r o m e o. Door hoop en lijdzaemheid, vriendinnen in den nood. julia. De droefheid over u heeft beide reeds gedood! Tebaldoos kille vuist verwrong haer teeder bloeifel; Sints kromp het faem, en dorde, als weggeworpen fnoeifel; En beide neigen 't hoofd gansch moedeloos ter aerd'. roméo. Dit doenze, door 't gewigt van drukkend leed bezwaerd; Maer nog behoeven zij niet gansch den geest te geven. De fcheiding tusfchen ons, dit doe uw hoop herleven! Zal flechts het dor faizoen van onze liefde zijn. De heuchlijke aenblik van een' lentezonnefchijn Wil haer, misfchien weldra, veel fchooner doen ontluiken. julia. Ofze in der eeuwigheid geheel zien onderduiken! roméo. Verban die fchrikgedachte uit uw' te ontroerden geest! —. Hoor eens! mijn vader is onlangs te hoof geweest; En  T O O N" E E L S P E L. 2? En toen deed hem de prins vertrouwelijk bemerken, Dat hij den tijd van mijn verbanning zou beperken. Nog meer; de vorst wil zelf een heufche pooging doen, En zien, of zijne vlijt onze ouders weêr verzoen'. Denk, welk een rijkdom van onfebacbre zielegoedren, Zoowe, onder 'tzeegnende oog van vaderen en moedren, Voor elk, in 't openbaer, onze ongeveinsde min Gerust belijden! — 0! Mijn lieve Lotvriendin! Denk, welk een hemel van uitftekende genugten! — JULIA. Ja, mijn Roméo, ja! bekoorlijkfchoone vruchten! Dan ach! wat batenze ons? zij hangen veel te hoog: Kon haer de hand zoo wel bereiken als het oog! Helaes! eer 't immer ons gebeur' haer afteplukken, Zal een verwoede orkaen haer van heur ftelen rukken. ROMÉO. Mijn Julia! wanneer 't dan al verloren zij, Staet ons het volgen van uw eerst ontwerp nog vrij. 't Zal mij veel ligter zijn, en de angst mij minder deren, Hier, na een kort verwijl, in ffilte weêrtekeeren, Ooi u, ia uw ontwerp, gezwinde hulp te biên, En dan, met u, het ons vijandig lot te ontvlien. De liefde (beide aen heur getrouwe zorg bevolen) Zal onze leidsvrouw zijn — en kunnen wij dan dolen? J w-  SS ROMÉO ek JULIA, J U L I a. Waertoe, Roméo, zoume uw tong niet overreên! 'k Geloofde zelfs van haer volftrekte onmooglijkheêu. roméo. Ik ftreef naer Mantua, dén dagreis van Verone, Eene enkle dagreis HechtsJ o! hoe nabij, mijn Schoone! Voor eene opregte liefde! JULIA. o Neen! gij fpreekt niet wel; 'tls ganfche weerelden vanéén voor 'cmingekwel! ROMÉO. Maer kent de liefde, als zij een' wensch vervnlr, wel tengels? Dan kruiptze niet langs de aerd', maer fnelt op vlugge vleugels. Tt Laet hier mijn' Pietro, van ons mingeheim bewust, Een' jongling, op wiens trouw mijn hart volkomen rust. Ligt vindtge, in 't rijk getal van uw geleijbngkvrouwen, Wel één vriendin, waeraenge u veilig kunt vertrouwen; Van wie heeft Julia geen willig dienstgenot? JULIA. Dan moet het Laura zijn; haer is mijn droevig lot Reeds meest bekend. R O M É O. Wel nu: bij eiken nieuwen morgen Zal Pietro u van mij een' nieuwen brief bezorgen. Ik  TOONEELSPEL. Ik fchikke u, ijder uur, ter ijl een' bode toe, Met een getrouw verhael van 't geen ik denk en doe. Mijn heete borst zal niet zoo dikwerf ademhalen, Dat ook uw lieve naem niet tevens duizendmalen Zal vloeijen van mijn tong; elk luchtje, dat 'er blaest, En op den honig van uw kuifche lipjes aest, Zal u, van uwen vriend, iets zoets in de ooren fluistren. JULIA. Hoe fcherp, hoe gretig wil uw meisje hier naer luistren! Roméo! gij verkwiktme: uw troost verligt mijn fmart: Uwe englenfpraek fchuift mij een luttel zorgs van 't hart. o Mijn Beminde! om wien het mij nog lust te leven, Hoe diep ftaetge in de ziel van Julia gefchreven! Zoolang uw fmertelijke afwezigheid mij griev', Denke ik op niets dan op uw beeldtenis, mijn Lief! > En zoo 'k uw' naem, voor mij een bronaêr van genugten, Niet meer kan ftaemlen —a zal mijn adem dien nog zuchten! ROMÉO. Zie vaek Benvoglio: zijn raed koomt u te ftaé. 'k Zal hem gebiên, dat hij mijn zoete Julia Steeds teederlijk van haer' Roméo onderhoude... JULIA. En waent gij dat ik ooit met aendacht luistren zoude Naer eenig woord, dat mijn' Roméo niet betrof? R O-  go ROMÉO en JULIA, R O M É O. Benvoglio zal, met uw vriendelijk verlof, Dikwerf een pooging doen, om u te zien en fpreken... JULIA. o! Hiertoe zal hem nooit gelegenheid ontbreken. 't Is noodloos dat hij zich deswegens moeite verg': 't Van liefdekranke meisje is te erg, helaes! veel te erg, Om niet gedurig van haer' arts bezocht te wezen. Maer wie, wie zal haer kwael, heur hartkvvetfuur genezen? .Wie anders, dan alleen Roméo? — ROMÉO. i Brief bij brief Van onzen vriend zal mij berichten wat mijn lief Weêrvare, hoe zij zich in haren rampfpoed fchikke, En of de iuitziende hoop haer niet fomwijl verkwikke. Uw arts weet, voor elk uur, de plaets van mijn verblijf. Ik doe geene enkle fchreê, die *k hem niet tevens fchrijv'. Welk heil! zoo eens het.lot zich onzer wille erbarmen, En wij, zoo trouw, zoo teêr als ooit, ons weêr omarmen" Wanneer de blijdfehap ons weêrzijdsch de lippen fluit, Zoodat wij,.enkel met een ftameleud geluid, Elkandren de overmaet van onze vreugd betoogen, Daer echter uwe en'mijn van wellustkwijnende oogen, Met een veel treffender welfprekendheid, malkaêr Ver*  ,T 0 0 N E E L SP E tl. 31 -Vcrflag doen van 't geleèn en doorgeftreên gevaer! Hoe wille ik dan, gekleefd aen uw gebloosde wangen, De peerlecraentjes uit uw durvenöogjes vangen, En mengenze onder 't vocht, dat Uit mijrfe oogen vloeit! Hoe wil-het vuur, dat op uw warme kaekjes gloeit, Dan kragtrijk voedfel aen mijn heete liefde geven! Ja! dan, dan zullen wij., van allen druk ontheven, Volmaekt gélukkig zijn, en door den dood alleen... JULIA. Den dood! — wat baert zijn naem mij wreede angstvalligheên! Hoe moedöpbeurende uw troostvolle tael moog' wezen, Mijn hart voorzegt mij, ach! het doetme aenhoudend vreezen, Dat ons de dood eerst zal veréénen! — o! Verwierv' Uwe echtbloem Hechts het heil, datze op uw' boezem ftierv'! ROMÉO. Ai! fla mijn' buitendien gebogen geest, zoo teeder Aen uw behoud verknocht, niet ganschënal ter neder! Wil:mij ten minfte op weg die zielvertroosting biên, Dat u mijn oog eerlang verheugder weêr zal zien: Dit is het eenige, datme in mijn leed kan Herken: Dit zal de wanhoop in mijn droef gemoed beperken. Neen, mijne Julia! vertoon geen fchilderij Van ijslljkheden; — 'tuur vanaticheid is nabij... Hoort gij den lêeuwrik wel, den voorboö van den morgen?.*. 't Wordt  32 ."ROMÉO en JULIA; 't Wordt nu mijn tijd, Vriendin, 't wordt nu mijn tijd te zorgen.., 'k Moet heen, mijn Julia! — 'k moet oogenbliklijk heen! julia. Het is de nachtegael, en niet de leeuwrik, neen! — Neen, gij behoeft nog niet te gaen, mijn Uitgelezen! Gij kunt nog toeven— wis! roméo. • Och! of dit waer mogt wezen! Maer zietge, boven ginsch gebergte, vlak in 'toost, 'Geen fchemerlicht? julia. o! 't Is de maen, die, tot mijn' troost, N°g op die heuvels glimt, en in haer' loop blijft toevenI Nu! laet mij uw vertrek ook niet zoo vroeg bedroeven! 't Is ligt voor 't laetfte — dat mijn teeder oog u ziet! roméo. 'k Bidde u, mijn Julia! vergroot mijn' weedom niet! Dat wij ons leed, zoo veel wij kunnen, lijdzaem dragen: Schraeg uwen eigen moed, wilt gij den mijnen fchragen. Maer ziet gij, Waerdfte ! hoe de maen allengs verbleekt, Voor 't rijzend zonnelicht, dat door de kimmen breekt? Dw minvuur vindt nog kleur en frischheid in heur aenzigt... Nu, 't zij zoo! — ja, het is de flikkring van het maenlicht! Één uur bij u te zijn — dit ftreelend heilgenot  TOONEELSPEU $j Betaelt mij duizcndmael het wreedfie ftervenslot! julia. Watzegtge? — uw ftervenslot! — ik beef!— vlugthaestig henen! Vertoef geen oogenbük! — De dag is reeds verfchenen. Vlugt, dierbre Minnaer, vlugt! — o Hemel! wie genaekt...? VIERDE TOONEEL. julia, roméo, laura. laura* CjTeliefdlte Julia, uw moeder is ontwaekt; lk vrees, datze ijlings... julia. — Welk een ramp Haet ons te duchten! Ik ben elendig! — o Roméo! gij moet vlugten! — • Gelooft gij datvve eikair ooit weder zullen zien? a o m é o. Ik hoop Let! — God doe ons dit groote heil gefchiên! Hos wil dit rijk geluk ons minnend hart vernoegen! julia. Neen! nimmer,zal het lot ons weder f&rnenvoegent Neen, mijn Roméo! neen!... Nu, lonkme nog eens atn!... TTw bleekheid evenaart de bleekheid van de maen, C Ge*  34 ROMÉO en JULIA, Gelijk de mijne'! — Och, Lief! laet mij, nu 'k u moet derven, Mijn vlotte ziel in de uwe uitademen! — (Zij valt hem om den hals.) •— en fterven LAURA. (Tegen Julia.) (Tegen Roméo.') Mevrouw uw moeder fchelt... Mijnheer, ik bidde u, ga! ROMÉO. Ach! ongelukkige — bedrukte Julia! — Gevoelrijk, week gemoed, wat zijtge droef bewogen! (Julia is in onmagt gevallen.) Helaes! heur fpraek is weg! haer geesten zijn vervlogen! — 'k Moet mij bedienen van dit fchriklijke oogenblik!... ( Hij kuscht haer.) Mijn dierbre Levenshelft! mijn Bruid! mijn ander Ik! Vaerwel! — vaerwel! — dat u de liefdeëngel flerke, Uw' boezem ruimte geve, en uwen rouw beperke! — Niets, o mijn GaS! niets zal ons fcheiden — nood noch dood! En zoo de dood ons fcheidde, Aenminnige! — geen nood, Dan zal het vriendlijk graf ons beide op nieuw verée'nen... (Tegen Laura.) Treed toe, Vriendin, en wil uw jongkvroüw hulp verkenen. Vertroost haer! —■ zeg haer — o! bezweer haer, dat mijn hart Hier bij haer blijft; — dat tijd noch afzijn— ramp noch fmart, Haer  TOONEELSPEL. 35 Haer ooit dit pand, dat zij zoo hoogfchat, zal ontrooven. Gij moogt u, voor uw trouwe , een' rijken loon beloven. laura. Ga hu, om 'sHemels wil! roméo. 'k Moet, hoe 't mijn zielbeknell'... Vaerwel... mijn Julia!... ach! — duizendmael vaerwel! (Hij kuscht haer nogmaeh, en vlugt door de achterdeur.) VIJFDE TOONEEL. julia, laura. laura, hij zichzelve. Jkben in doodsangst!— Kwam' haer moeder! — enherkoomtze! Luidruchtig roeptze om haer' Roméo; — niets betoomtze! 't Rampfpoedig meisje ware ontdekt. — Beijvre ik mij Om haer nu rust te biön, indien dit mooglijk zij. julia, bijkomende, ziet ftarende in 't ronde. Roméo! koom, wil mij uw' troost en bijftand bieden! — Waer is hij, Laura?— kon de ontrouwe mij ontvlieden?... laura. Hij moest wel, Julia! — 't was een volftrekte dwang: De dag brak door: ook wachtte uw moeder mij reeds lang. Ca ju-  36 ii o m-é o ï n juli at JULIA. Ha, Wreedc! ftond mij dit verraed van u te duchten! Valschhartige! — gij hebt Roméo laten vlugten!... ( Zij roept overluid.) Roméo!... (Tegen Laura.) Pvoep met mij!... Roméo!... roep gezwind, Of hij 't nog hooren mogt! — Vliegj of gij hem nog vindt! L A ij R A. 'k Smeek om Roméo, die uw borst zoo teeder griefde, Om zijne jongde bede, en om uwe eigen liefde, Verzacht uw fmert — verberg uw leed — en finoor uw Item: Wis zoudtge uw' vriend veriaën: en — achterhaelt men hem.. Denk, wat 'er van hem wierd'!... JULIA. Gij hebt gelijk, mijn Waerde Hij moestme ontvlifin, hoezeer 't mijn' weedom ook verzweerde... Maer, Laura! dat ik Hechts kon weenen!. .. Ach! mijn hart Hier! hier! — 'tzal berllen, zoo geen tranenvloed mijn fnjart... Mijn wangen zijn nogthans met ziltig vocht begoten... (Zij betast haer aehgezigt.') Maer zijn 't ook tranen , uit Roméoos oog gevloten !... Zeg, Laura! zaegt gij hem ook weehen, toen hij ging? • L A U*  TOONEELSPEL, 3? LAURA. 0! Daer hij aen uw' hals gelijk bcfturven hing, Vloeide eene ganfche beek van tranen uit zijne oogen: Hij weeklaegde over u; en in de ziel bewogen, Met uw erbarmlijk lot, zag hij u treurig aen, En gaf u kuschjc op kuschjc. JULIA. — En heeft hij dat gedaen ? — (Zij neemt haren zakdoek, vangt 'er de traven mede op, hejehowst en kuschi dezelven.) De goede, teedere Roméo, mijn getrouwe!... o Ja ! het zijn gewis zijn tranen, die 'k befchouwe !... Zij zijn nog heet, gelijk zijn liefde! .. . o edel vocht! Datge aen kristallen (lolde, of nooit verdroogen mogt!' — Herhaelnje, o Laura! 'kbidd', herhael mij all' zijn woorden,/ De klanken zijner tong, zoo zoet als zangakkoorden! Herhael mij eiken blik van zijn verkwijnend oog, En eiken zucht, die zijn verfcheur'd gemoed ontvloog; AH' zijn bewegingen, geftalten en gebaren; Zijn taelweemoedigheid, zijn teèr, zijn brandend (laren!... Nog eens, lierhaelme ah wat hij zeide — al, wat hij deed— ' Ja zelfs — al, wat hij dacht! — cn — zoo gij iets vergeet, 0 Laura! moet g'j nooit een' trouwen minnaer vinden! L A U-  33 ROMÉO en JULIA, LAURA. *k Herhale u alles van uw' dierbren zielbeminden... (Daer wordt weder gefcheld.) Maer hoortge op'nieuw de fchcl?... Mijn Waerdfte, helpe ik u Dan dra te bed; misfchien verkwikt de rust u nu. JULIA. Wat zegtge? — rust! — helaes! ik, Droevige! ik, Bezwaerde! Vind nimmer rust voor mij — dan in den fchoot der aerde! LAURA. Voor 't minde, o Julia! is 't uw begeerte niet, Datge in dien droeven lïaet uw moeder bij u ziet: Waerfchijnlijk zultge thans liefst geen bezoek ontvangen? JULIA. Neen, Laura! de eenzaemheid is nu mijn hoogst verlangen!... Voorzeker hebt gij ook bemind, dat gij dit weet ?... LAURA. Koom dan, mijn Julia! maek u ter ijl gereed. Zoo 'k langer toev', zal wis uw goede moeder vreezen, Datge u zeer erg bevindt, en ijlings bij u wezen. JULIA. 'k Ben ook zeer erg: maer laet mijn moeder niet bevroén, Dat mij Roméoos min dien bittren druk doet voên. LAURA. 'k Zal zeggen, dat haer telg, nu pas tot rust gekomen, Op  TOONEELSPEL. 30 Op haure fponde zoet en lieflijk ligt te droomen... JULIA. Maer noem Romdo niet: — 0! 't waer' wel overzoet, Wel lieffelijk van hem te droomen, maer 't gemoed Is nu met rouw vervuld... 'k ben van mijn lief verlaten!... (Na êeri' diepen zucht.') Daer komen tranen — 0 Vriendin! dit wil mij baten (Na een korte rust.) Romdo.' Voorwerp van mijn teederheid en min, Iets prent mijn jonge ziel nog hoop en blijdfchap in: De zekerheid, datge aen uw Julia blijft denken, En niets, in eeuwigheid, uw zuivre trouw zal krenken: Zoo ongekreukt bewaert uw kuifche bruid, van nu Tot aen haer fterfüur toe, heur zuivre trouw voor u. o! Blijf intusfchen, waer gij immer om moogt dolen, Altoos der liefde en zorg des Hoogden aenbevolen: En, fchoonge als balling vlugt, fchep moed, mijn Bruidegom! Gij zwerft niet eenzaem; neen — mijn hart volgt u alöm. Einde van het eer ft e Bedrijf. C 4 TWEE  40 ROMÉO en JULIA, TWEEDE B E D R JJ F. EERSTE TOONEEL. Mevr. capellet, laura. Mevr. capellet. Den ganfchen nacht, zegt gij, hield zij riet op met weenen? 'tKoomtme onbegrijplijk voor! — Wie kan 't geloof verleenen Dat zulk een fterke liefde uit bloedverwant-Map fpruit? laura. 'tls waer, Mevrouw; nogthans bij alles, wat zij uit, Noemt zij Tebaldoos naem. Mevr. capellet. Hij was, moge ikme ontdekken, De man ook niet, om zulk een neiging optewekken; Vermetel, barsch, en gansch oploopend van natuur — 'k Durf niets verluiden — maer mijn hart zegtmq, op den duur, Dat hij den grondllag tot zijn eigen onheil leide. laura. 't Zou hoogst gcvaerlijk zijn, indien men alles zeide; *k Voeg-  T OONEEL SPEL. 4* *k Voegde anders hier nog bij, dat zijn partij gewis Een heel zachtmoedig, fchoon en dapper jongling is. Mevr. CAPELLET. Het laetfte is openlijk, tot zijnen roem, gebleken; J En beide 't eerfte kan 11 niemand tegenfpreken. I 't Is klaer, en 't ftrekt hem tot eene onüitwischbare eer, ( Dat zijn vreêlievendheid en vriendfehap niets zoo zeer 1 Verlangden als destijds onze ongeltookte magen ; Zieh edelmoedig met elkaór te doen verdragen. :, Docli die gedachte alléén wierd' bij 't vertoornd geflacht I Der Cappelletten 't merk van höogverraed geacht.' I Intusfchen. ben ik met mijn die'rbaer kind bewogen: . | Mijne arme Julia verteert.zich ziendèröogen; I En.ik veneerme om haer! — L A li RA. Wat pooging ik ook doe, ' :Niets beurt haer op, Mevrouw! haer fmertend leed neemt toe! I Gothirig fpeelt haer geest met graf en lijkgewaden, i Als met haer bruiloftbedde en heure trouwfieraden. I De bleeke doodkleur fchetst en fchihlev-tae af, gelijk i De fchoonfte pronkverf in .natuurs veelkleurig rijk. 3 Schijnt zij'tbedaerdst, dan zuchtze, als óf haer 't hart zou breken, Terwijl 'er tranen uit.haer duivenöogen'.'le'cken. C 5 Mevr.  *2 ROMÉO sN JULIA, Mevr. capellet. Mijn droefheid over haer is groot, en wordt gevoed, Naermate ik die al meer, uit dwang, verbergen moet. Die van mijn lieve telg vergroot ik, door mijn klagten. Helaesï daerze eertijds heur verholenfle gedachten Gerust en ongeveinsd voor mij heeft uitgeftort, Zie 'knu dat zijme ontwijkt, en achterhoudend wordt. Haers vaders gramfchap flaet, dit weetge, ligt aen 't blaken: Hij noemt ons fchepfels, die een fchandlijk misbaer maken. Ik houd zijn dochter Hechts zorgvuldig uit zijn oog: Wie weet waertoe de drift hem foms nog niet bewoog': Dan — bij dit al kan ik heur krankheid niet genezen! laura. Dat zal ook moeilijk — zoo niet gansch onmoaglijk wezen. De vlugöntfprongen bron van haer verborgen pijn Moet dieper dan in 't graf haers neefs verholen zijn; Wie weet, Mevrouw! — misfchien — wel in haer' boezem zeiven En zal men dien, met forsch heur kwael daer uittedelvenj Niet perfen dat hij fcheur'? Mevr. capellet. Hoe, Laura! twijffelt gij, Ofwel de dood haers neefs de bron haers weedoms zij? Wat grond hebt gij daervoor? — Ontdek het mij... L A U  T O O N E E L S P E L. 43 LAURA. Ik? — geenen.... Alleenlijk zoude ik dus niet jammeren en weenen , Al waer' Tebaldo zelfs mijn broeder ook geweest — i Waer' 't nog het fmertgevoel van een' drukvollen geest, < Onmidlijk na den fchok van eenig droef verfeheiên, 't Weemoedigst klagen, 't ftikkendsr zuchten ,'t nokkendst fchreijen Vond' niemand vreemd: maer, na twee maenden, zulk een' rouw, Die nergens weêrgaê vindt — Gelooft gij wel, Mevrouw, Datze eerst bij 't daglicht op heur flaepkoets is geftegen? Mevr. CAPELLET. ; Och' datge mij niet. rieptl ik hadd' misfchien verkregen, 3 Dat zij zich fpoediger ter rust begeven hadd'. LAURA. 1 Zij gafme ook hoop daertoe, doch vleide mij, en bad : Zoo zielïnnemende... o! Gij kent haer vriendlijkheden - l ) Gij kent de tooverkragt van hare fmeekgebeden! Mevr. CAPELLET. 't Ramph>edig kind.' — Hoe drukt haer toeftand mijn gemoed!... En wat heeft zij gedaen — zoo lang — ? LAURA. 't Geenze altoos doet! Geweend, gezucht, geklaegd, en van het graf gelproken, Tebaldoos lijk gezien, met duizend guigchelfpoken, Lang,  44 ROMÉO in JULIA, Lang, met het hoofd op zijde, en de bogen naer de lucht, Jöe onheuchlijke aenkomst van den dageraed bezucht En de onbewolkte maen, die door dit venfter lonkte, Bij 't heir der fhrren, in wier fchitterkring zij pronkte, Met tranen over 't fleil gebergte vergezeld. Mevr. CAPELLET. "t Is een bijzondre kwael, die haer inwendig kwelt JEn dus zal 't middel ook bijzonder moeten wezen, 'k Voed hoop mijn lieve fpruit in 't kort te zien genezen; De graef Paride van Lodrona eischt heur hand: Nog Hechts één maend, dan grijpt die echtverbindtnis ftand, En mogelijk' nog e Beminnelijker! — dees leert ons het lot verwinnen, En paert ons voor altoos met al, wat wij beminnen! Mevr. CAPELLET. Wat is 't, dat u toch in den dood zoo zeer bekoort? JULIA. Het denkbeeld— nooit den graef te hebben toebehoord! Mevr. CAPELLET. 't Is vreemd! — Gij moet nogthans die fterke afkeerigheden, Naer eisch der billijkheid, met redenen bekleeden; Waervoor wiltge anderszins dat ik u houden zal? JULIA. Voor uw mistroostige, uwe angstvofinde fprait, die al, Wat zij het dierbaerst heeft, tot zelfs haer jeugdig leven, Gaern voor hare oudren tot eene olFerand wil geven, Maer die zich kan noch mag veréénen met een' man, Wien zij geen liefde draegt, noch immer dragen kan! Mevr.  ■ *4 ROM E O- e n J U L I A," ' Mevr. CAPELLET. \ Welk een, en hoe dan toch, moet de edle minnaer wezen, Die 't hart van Julia tot weermin zal belezen ? JULIA, Hoe...?.Wie.,.? Mijn Moeder! ach! hoe noeme ik hem, diewié Ter geener plaetfe — althans niet in Verona is... Een engel... of een man, die naer een' engel zweme!... Mevr. CAPELLET. | Een loutre herfenfehim, mijn Kind, naer ik het neme; Een fchepfel, voortgebragt door uw verbeeldiugvuur. — Welk goed ontbreekt den graef? — Getuig zelf, fchicp Natuur [.Ooit een' bevalliger; maekte ooit Fortuin een' rijker? JULIA. Druk hem een kroon op 't hoofd — hij wordtme affchuwelijker! Mevr. CAPELLET. Hij is grootmoedig, van een' onverfchrokken aert... JULIA. De leeuw is 't ook; en toch is elk voor hem vervaerd! Mevr. CAPELLET. Hij mint u als zichzelf: hij hecht op u zijn zinnen, JULIA. Moet ik hem daerom ook, gelijk mij zelf, beminnen? Mevr. CAPELLET. ! Ja, liefde eischt wederliefde...  T O O N E E L S P E L. 65 JULIA. Ik moest' dan, kon 't gefchiên, Dat mij Roméo minde, ook hem mijn weermin biên! Mevr. CAPELLET. Dit kan niet zijn; beide onze huizen zijn vijandig: Doch, waer zich alles, in een keus, zoo regt verlïandig, Als de uwe wezen zoude omtrent den graef. veréént; De onfchatbre goedren, door het lot aen hem verleend, Zijne inborst, zijne jeugd, zijn aenzien, zijn vermogen, De teederfieid, die hem naer uw bezit doet pogen, En_ 'tgeen in 't huwelijk een heilig hoofdpunt is, 't Verlof der oudren tot de trouwverbindtenis; Daer moet een meisje bij uitftekendheid weêrftrevig, Warsch van haer' pligt, aen 't woên der driften onderhevig En gansch onreedlijk zijn, zoo reeds haer ligt gemoed Geen wufte neiging tot een ander voorwerp voed', Wanneer 't zich immer in weêrfpannigheid verloope; Al 't geen ik echter van mijn dochter geenszins hope. JULIA. Maer, liefde Moeder, daerge aen alles denkt, befeft Of wikt gij niet genoeg het geen ons zelfs betreft: Indien een hart, hoe zeer men 't zeedlijk overrede, Volftrekt niet kan ... mijn hart - ach ! heb 'er deernis mede!... Het heeft een' afkeer van den graef, dien kragt noch magt... E Mevr.  66 ROMÉO en JULIA, Mevr. capellet. Foei, Julia! 'k hadd' meer verftands in u verwacht! juli a. Beleed ik niet een ftóut, weêrhoorig kind te wezen? Verdootmc, haetme;... ik kan geen ftrafftr noodlot vreezen! Maer dat uw zorg mij van den wreeden grave ontfla!... Mevr. c a p ;, l l e t. Verdien ik dit aen u, onheufche Julia 1 Gij, 't dierbare eenige oir, uit mijnen echt gefproteiT, Wilt dat uw moeder u zal haten en verftooten, In fteê datge u, naer heur begeerte, blij verbindt Met een' gem&el, dien uw geheel gedacht bemint. julia. Verfchoon mijn wanhoop! — o! mijn hart zal zich verteren, Dewijl 't ü belgt;... maer 't kan — 't kan uw bevel niet eeren* Mevr. capellet. Zoo 'k nu nog minder kunne?... Om u te hoên voor 't leed, Dat zelf uw vader u dit harde voordel deed', Heb ik zijn grievendde verwijten reeds verdragen... Wat denktge, als hij mij draks van u bericht zal vragen, En 't antwoord, dat ik breng', zoo grootelijks verfchill'... julia. Zeg, dat ik derven — van zijn handen — derven wil! Dat ik de ftrenge vuist, die hij om hoog zal heffen, Om  TOONEELSPEL. 67 Om mij, zijne arme vrucht, op 't doodelijksr te treffen, Nog teeder kusfchen zal; dewijlze een ziel bevrijdt Van duizend jammeren en nooden, dieze lijdt — Ach! — 'k reikhals naer de grens van mijn moêzalig leven! Mevr. capellet. Wil zelve aen u bièröp zijn wederantwoord geven? Gij weet hoe min mijn tael op zijn gemoed vermag, 'k Bad hem om uitftel, maer verwierf, helaes! géén' dag! — Nog heden moet gij ons naer Villafranca volgen!... julia. Nog heden! — Hemel! zijt gij gansch op mij verbolgen! Onmogelijk! — volllrekt onmooglijk! — Groote God! Ontferm u over mij!... (Zij valt hare moeder te voet.) Keer mijn rampfpoedig lot, o Lieve Moeder!... Mevr. capellet, haer in de armen nemende. o Lief Kind! 0 Lust mijns levens! Gij kent mijn moederhart en kinderliefde tevens! Doch — waer ik ook voor u naer redding uit moog' zien, Ik kan u geenen — hoe geringen — bijftand biên !... Gij moet te vreden zijn, en uwe trouw voltrekken... 'k Wil enkel pogen, om den tijd daertoe te rekken... E 3 ju-  63 ROMÉO en JULI A; JULIA. Smeek, fmeek om uitftel! — flechts een vrij!— hoe luttel 't zij' Misfchien erbarmt zich God inmiddels over mij, En eindigt, op mijn bede, een te overdrnkkig leven! — Mevr. capellet. Wilt gij uw moeder dan den laetften doodfteek geven, Onbillijk Kind! — Gij fmoort de reden van uw' haet In 'l tiiepfte van uw ziel; gij weigert en verfmaedt Een' waerdig' echtgenoot, weérftreeft de lievendfte ouders-, En laedt u ftout den toorn eens vaders op de fchouders, Eens vaders, wiens geftrenge en onvermurwlijke aert U dubbel bjeek, en mij met dubble vrees bezvvaert! Hoe kunt, hne dutft gij, bij de angstwekkende bewustheid Van zijne woede en wraek, met eenige gerustheid Hem zulk een' wefirftand bicn ? — En wat toch is 't verfchii Van uw' verborgen wensch en zijn' verklaerden wil? Is '-tgecn gelijke wond, die beide uw boezems griefde? — Uw hart voedt liefde en haet — zijn hart voedt haet en liefde — Beide uit een' zelfden trek tot uw' verdorven neef, Die, fchoon zijne asch ook in uw zilte tranen dreev', Gewis nooit weèr zijn hoofd ten grafzerke uit zal beuren!... Vergeefsch laetge uw gemoed door 't foltrendst wee verfcheuren; En daer mea 't vriendlijk, door de fireelendc artfenij Der min, genezen wil, daer zelfs verandert gij Uw  T.'OONEELSPEL. 6 't wreed verdriet«  TOONEELSPEL. 113 I Dat u gefolterd heeft j den weedom, die u griefde, j Vergeten,.*t volle heil der teederheid en liefde I In zijne omhelzingen genieten, en geen fchaêuw... JULIA. I Uw woorden zijn gelijk een frisfehe morgendaeuw Voor mijn verfmachtend hart! als vcrfche zomerdroppen De drooge kruiden, op de hooge heuveltoppen, Nieuw leven biên, zoo doet uw troosttael mijn gemoed! BENVOGLIO. Uw engel fla u bij in alles, wat gij doet! Dra zie 'k u weder!... na twaelf uren... JULIA. Na twaelf uren! o Mijn Benvoglio! 't zal toch niet langer duren ? Tel de oogenblikken, tel de minderingen na! BENVOGLIO. 'k Tel eiken polsflag, mijne onfchatbre Julia! Nog eens, wil met den drank een korte poos verwijlen; Ligt mogt 'er iemand, op mijn tijding, herwaerds ijlen... O Korte vreugd! hoe fnel wordt dit rampfpoedig huis Vervuld met rouwgeklag, in plaets van feestgedruisch!... Dan 't moet zoo zijn... vaerwel, Vriendin! — niets doe u fehroomen! JULIA. 'i En gij, vergeet toch niet om midnacht weêrtekomsn! H Be-  ii4 ROMÉO en JULIA,' Bezorg dat Laura mij een glas met water breag*, Opdat ik ftraks daermeê den zwijmeldrank vermeng'. ( Benvoglio vertrekt.") ZESDE TOONEEL, julia, alken, Tc 2üral dan om middernacht mijn' lievlingweêraenfchouwen!..« Zou 't waer zijn?... Moge ik op die heilbelofte bouwen!... Helaes! nog voel ik mij van bittren angst beftreên! 't Zweeft alles in mijn hoofd, en in mijn hart, dooréén... De vreugd en fmert— de hoop en vrees— de dood en 't leven — Roméo en Paride... o God! wat eind' zal 't geven!... ZEVENDE TOONEEL. julia, laura, met een glas water, laura. jtïier is 'I verlangde glas met water... julia. Geef mij dra; 'kEen  TOONEELSPEL. 115 Tc Ben dorftig! (Zij drinkt ten paer druppels.) Daer, zet neêr. LAURA. Nu, liefde Julia, Schept gij wat adem, in de barning uwer nooden, En heeft uw arts u nu een weinig troost geboden? JULIA. Troost, vraegtge? — Ik aeide u reeds waer ik dien halen kan! Mijn arts Benvoglio is een verfchriklijk man! LAURA. Wat zegtge? uw halsvriend, uw vertrouweling, uw rader! JULIA. Hij wilde dat ik mijn' ontzagchelijken vader Naer 't landgoed volgen zoude, en hoopte dan... LAURA. Denk vrij, Indien 'er ergens nog voor u eene uitkomst zij, Ddér zult gij best een' weg tot uwe ontkoming vinden. JULIA. o Ligtgeloovige! ook laetge u door waen verblinden! — Ik denk gedurig eer 't gebeur', dat mij de dood... Doch, Laura, moet ik niet?... mij dringt en dwingt de nood. Nogthans, zoo 'timmer tot het uiterst komen moge, H a Nooit  116* ROMÉO en JULI A, Nooit zal mijn beste vriend, men poge ook wat men poge, Bevinden dat zijn lief in trouw tot hem bezwijk'. laura. Wis nooit! zoo hij u flechts in geen getrouwheid wijk'. julia. Zwijg!... kan'teen hart, gelijk het zijne, aen trouw ontbreken?... 'k Ben doodlijk afgemat van worftelen en fpreken: Ga, Waerde, ontfchuldig uw droefmoedige vriendin, Dat zij zich, dezen keer, bij 't ovrig huisgezin, Niet meê ter tafel voege... ai mij! (Zij ziet haer teederlijk aen.) Vaerwel, mijn Goede! God loone mild uw liefde, en neme u in zijn hoede ! laura. Mevrouw uw moeder koomt... julia, ter zijde. ,, o Hemel! welk een ramp! — ,, Algoedheid! onderfleuume, in dezen nieuwen kamp "!... (Tegen Laura.) Ga... (Laura vertrekt.) (Julia is-zeer verbaesd, en vertoont zich in eene vertwijffelde houding.) A G T-  T O O N E E L S P E L. ii AGTSTE TOONEEL. Mevr. CAPELLET, JULIA. Mevr. CAPELLET. 'k IVÏoet u, Julia! van vreugde in de armen drukken, Daerge uwer oudren wensch dan eindlijk doet gelukken! Heb dank, beminlijk Kind, datme een nieuw leven fchenkt, Nu gij gehoorzaem zijt! JULIA. : ' ' . [ «l| '. ■; 'k Ben 't minder dan gij' denkt, Geliefdfte Moeder! Mevr. CAPELLET. Hoe! 'k wil evenwelniet vreezen, Mijn dierbre Dochter, dat de zaek verdicht zal wezen, Die ons uw troostende arts terftond geboodfchapt heeft? JULIA. Helaes!— indien men zich gedwongen overgeeft, Indien men eindlijk, met een wrokkend wanbehagen, Zich regelt naer den wil en 't voorfchrift zijner.magen, Is dit niet eigenlijk eene ongehoorzaemheid ? H 3 Men  n8 ROMÉO en JULIA; Mevr. CAPELLET. 'tIs eene deugd, die zich verdienden loon bereidt. JULIA. 'k Zou niet gehoorzaem zijn, indien ik... anders konde!. .„ o! 't Is nog tijd! mijn beste Moeder, ftelp de wonde I Voorkoom, zoo'tmooglijkzij... aüpoogeen'rampteontgaen... Mevr. CAPELLET. Gij hebt uws vaders wil zelve uit zijn' mond verftaen... "Wordt ons die blijdfchap dan zoo ijlings weêr benomen! Ons gansch gezin waer', met uw' bruigom, hier gekomen, Om u te zeegnen voor uw loffelijk befluit, J-Jadde ons Benvoglio niet vriendelijk gefluit. Uw moeder flechts kon zieh onmogelijk beletten, Öw 't, overkropt van vreugd, ter ijl naer hier te zetten ï JULIA. Gij overflroomt uw telg met goedertierenhedn! 'k Verdienze niet! gewis! 'k verdienze niet, oneen' "k Bedrieg u trouweloos! de liefde doet mij dolen! Paer ligt eene adder aen den voet der roos verfcholen! Mevr. CAPELLET. 'kBidd', fpreek zoo ijslijk niet; gij pijnigt mij te veel, En ftortme op nieuw in rouw, door zulk een fchriktafreel. JULIA. Liefst zoude ik... maer, hela.es! hoe kan ik zulks vermijden? Of  TOONEELSPEL. 119 Of wiltge dat ik zegg': uw ziel moet' zich verblijden "l Terwijl ik toedoe tot haer droefheid en verdriet? Mevr. capellet, Dit kan mijn Julia, dit kan mijn engel niet! julia. Betrouw haer niet te veel! heur hart is aengeftoken! Het heeft den breidel van de reden woest verbroken! Mevr. capellet. Uw flerk verbeeldingvuur moge aengeftoken zijn; Maer, zoetfte Onnoozele, in uw hart fchuilt geen venijn; Dat kan geen neigingen dan liefde en goedheid kweeken, julia, ftiikkende. Ach! wil veel liever — op den toon mijns vaders fpreken!..• En noemme, in grammen moede, onbuigzaem, zinneloos, Weêrbarftig van natuur, verraderlijk en boos! Mevr. capellet, Hoe kan ik dit! wel ver van dat ik mij verwonder » Om uwen weörzin, vind ik niets in hem bijzonder, 'k Weet dat ons hart, of koel van aert, of reeds bekoord, Niet altijd naer den raed der wijze reden hoort, En dat de paring van gemoedsgenegenheden Niet rust op iluitreên, die den geest wel overreden, Maer niet bewerken dat de ziel een neiging voê. De zeilfteen trekt alleen het ijzer naer zich toes 11 4 Hot'  120 R OM ÉO en JULIA, Hoezeer dit grof raetael, in dierbacrheid en vvaerde, Bij andere ertfen, die de fchatbewarende aerde In zich befluit, niet hael'. Stond' dus de zaek aen mij, Gij bleeft zoo wel van 't juk, als in uw keuze, vrij. julia, zich aen de neten harer moeder werpende. o Weêrgaélooze , onvergelijkelijke Moeder! Vind uwen liefdeloon bij God, uw' Liefdevoeder! Hoe overlaedtge mij met goedheên!... o! ik vloei, Ik vloei van weemoed weg! dat ik uw knien befproeij' Met zilte tranen, die de erkentnis mij doet ftorten! Ik fmeek, wil over mij uw' moederarm verkorten! 'k Bezwijk voor 't overwigt van uw weldadigheên!... Mevr. capellet. Rijs op, mijn Julia, en ftaek uw droef geween!... Grijp moed, mijn Kind— weliien! 'kzal nog één pooging wagen, En zien of ik ten minfte uw' echt niet kan vertragen, 'k Zal zelfs den graef, indien hij anders vatbaer zij Voor teederheden, door de frerkfte fchilderij Van uwe krankheid, tot meêdoogendheid bewegen» julia. Houd op, houd op met zoo veel vriendlijkheên te plegen! Dood uwe dochter, gansch vervreemd van pligt en trouw, Ja, doodze, opdat u eens uw goedheid niet berouw'! Mevr.  T O O N E E L S P E L. aai Mevr. capellet. Spreek toch zoo wreed niet! wen het fchriklijke al moet' volgen , En is uw noodlot zoo verbitterd en verbolgen, Dat gij het u zoo zwaer- en vreeslijkfchijnend juk Volftrektlijk dragen moet, wen nog, tot grooter druk, De graef, door teederheid, de ftriktfle pligtbetrachting En onderwerplijkheid, ten minde uw waerdige achting, 'k Zwijg van uw liefde, niet verwerven moog', welnu, Mijn hooggefchatte Teig, dan zal ik, nevens u, Gemoedigd deelen in uw jammeren en nooden, En bión u bijftand, die mij bijfland hebt geboden! Geloof mij dat het nog, o mijn geliefde Spruit! Een zoete weelde en iets vertroostends in zich fluit, Verborgen ween, die toch de ziel het meest bezwaren, Aen eene moeder, als vertrouwde, te openbaren. julia. Ik kan niet meer! —ontwijkme!— ik zoude — ikkonde... ( Snikkende.) — ach!.ga!.... Mevr. capellet. Stel uw gemoed gerust, weevolle Julia! 'k vVeet reeds dat-gij u niet ter tafel kunt vervoegen: Vergeet, op uwe fponde, een wij! uw ongenoegen, En fluimer zachtelijk: dat God u rust verleen'!... H 5 'k Zal  *2s roméo en julia; *k Zal Laura zenden... julia. Neen, beleefde Moeder! neen! Ik bidde u, laet haer voor dit oogenblik afwezig; Ze is, uit dienstvaerdigheid, voor mijne rust te bezig... Mevr. capellet. Het is ook waer, mijn Kind: liefst bleve ik zelf bij u. Helaes! mijn hart was nooit zoo naer beklemd als nu! Ik weet niet... ik gevoel... ik ducht voor ongelukken!... Ik kan mij niet... dan ach! — ik moetme aen u ontrukken! julia. Gahene, om Gods wil!... nog één kusch, flechts nog één kuschj Mevr. capellet. Nog tien, nog duizend, Lief!... (Zij omhelst haer.) Maer waerom weent gij dus? julia. De hooge — Almagtige verflrekke u een üefchermer! o! Allen goeden— is hij toch — een goede Ontfermer! — ([MeVr. Capellet vertrekt; zij ziet nog eenige malen om ; Julia wenkt haer gedurig, met wringende handen, achterna, en valt haer, bij V uitgaen, nog eens om den hals.) N  TOONEELSPE L. ïag NEGENDE TOONEEL. julia, alken, geheel bulten ztchzthe» "^|7"at angst heeft daer mij'n ziel geleên!... IVlen moog' den hangen doodltrijd vreezen, Mij dunkt, hij kan zoo bang niet wezen, Als dien ik nu heb doorgeftreên!... o Mijne Moeder! goedfte en beste Van alle moedren, die 'er zijn, Wat onderging uw kind een pijn, Toen gij 't zoo hartedringend prestel Hadd' nog uw mond één woord geüit, Wat hadtge een vreeslijk nieuws vernomen! 't Waer' zeker met mij omgekomen; Verloren ware uwe arme fpruit!.,. Maer zoo 'k u eens — wee mij! — voor 't laetfte Gezien mogt' hebben!... groote God! Hoe ijslijk waer' mijn kinderlot, Van aller kindren lot het kwaedfte! Mijn hart bruischt in mij op, gelijk De omhooggezwollen pekelvloeden, Wan.  Ï24 R O M É O e m JULIA; Wanneer de dolle winden woeden, En huilen over 't waterrijk!... O Deerniswaerdigfte aller vrouwen, Wat wilt gij lijden, wenge uw kind, Datge als uw' oogenappel mint, Voor dood — geheel voor dood zult houcn !... Wat drang van fmerten! welk een zwerm Van angftige gemoedsgedachten! Wat ftomme rouw! wat luide klagten! Wat droef gefchrei! wat naer gekerm!... ( Peinzende.) Maer moet... maer moet ik niet!... Paride! — Romdo! — naem, mijn ziel zoo waerd, Daer de eerfte in mij een iiddnng baert... Ja, teedre liefde! uw wil gefchiede! — Waer is het zoete toovergif, Datme in mijns minnaers arm zal voeren? Hier!... Laet geen vrees ons nu ontroeren! Verwandlenwe in een levend rif! — (Zij haeït het fleschje voor den dag, neemt het glas water, giet de druppels half daerin, en houdt op.) Maer... zoo mijn fluimring lang mogt' duren!... Welnu ? wat nooc ? zoo loopt in 't graf, En niet reeds hier, mijn rustuur af: Hoe  T O Ö N E E L S P E L. 1*5 Hoe fnel zijn ook de flapende uren! ( Zij'giet 'er het overige in. — Peinzende, en na eenig flihwijgen.) Dan ach! waer brengt die drank mij heen, Na mijn vermeende geestverhuizing?... Naer 't moordhof der natuurvergruizing! Naer 't praeltooneel der doodstrofeen! Bij holdoorknaegde bekkeneelen En molmige asfehen!... Hemel! tot Tebaldoos lijk! — Genadig God! Wat ijsfelijke fchriktafreelen!... Zie, hoe zijn wond nog gaept en bloedt!... Hij houdt zijn vuist omhooggetogen... Nog fchitteren zijn toornige oogen Van eenen blikfemenden gloed!... (Zij zet het glas fchielijk neder.) Hij grijpt mij aen!... laet los, Ontzinde!... Laet los, verwoede Neef!... ik gruw!... Barbaer! 'k behoor nog niet tot u... Laet los, tot mij de lijkkoord binde!... Ai! Hangen kleven aen mijn lijf! Daer kruipen wormen langs mijn voeten! Ik voel hunn' fnuit mijn vleesch doorwroeten! Ik ijs! ik fidder! ik verftijf:'... Stond mij, bangmoedigs! eens te vreezen, Dat  jaS ROMÉO en JULLA; Dat van mijn twee verlosren géén In mijn gefloten graf verfcheen'! Dat zou, dat zou verfehriklijk wezen! Maer — zou Roméo — zulk een pand Vergeten uit den kuil te deiven? Neen, eer begroef mijn lief zich zeiven In 'saerdrijks binnenst ingewand!... Koom, liefdenektar, fap des levens, Geneesdrank, heilvocht, zielewijn, Troostdruppels, mindauw, ftilt mijn pijn! Schenkt mij den dood en 't leven tevens! Uw vlugge geesten zullen mij Op nieuw met mijn' Roméo paren... (Zij begint te drinken.) Met mijn' Roméo! — (Zij drinkt verder.) Neen, wij fparen — (Zij drinkt het laetfte uit.) Geen' drop van zulk eene artfenij!..; Het is gedaen!... zij fmaekte bitter; Maer mijn gemael verzoette haer: Niets fmaekt ons wrang, niets valt ons zwaer, Voor zulk een' lieven gunstbezitter!... Nu vlug de rest der taek verricht, u  ÏOONEÊLSPÏL, ia7 En in het pluimendons gedoken, Opdat ik dus, onafgebroken, De plaets, waer mijn verliefd gezigt Mijn' levenslust het laetst befchouwde, Tot aen mijn diepe fluimring toe, In 't ooge — en, ben ik 't ftaren moê, Dan nog in mijn gedachten boude!... Gevoele ik niet alreê... ? mijn geest Wordt loomer, en mijn ligchaem zwakker..; De vrees maekt weêr 't vermoeden wakker: Waer' 't eens — waer' 't eens vergift geweest! Al fchenen doel en woorden heiligst J Wat kan ons de angst niet doen beftaen, Om fchuldverwijt en ftraf te ontgaen!... Mijn dood waer' voor den arts het veiligst..* Weg! weg!... Almogend God! ik kniel Voor uwen troon! — o Rampverhoeder! Heb deernis met mijne arme moeder, En berg mijn dobberende ziel! —> (Zij gaet, op deze woorden, naer het in '/ verfchietftaendt rustbed: de gordijn valt.) Einde van het derde Bedrijf% VIER-  128 ROMÉO ïh JULIA, VIERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Laura, pietro, julia, die, op het rustbed, in eene doodgeiijkende fluimering ligt, en van de eerst, . genoemden niet tcrfiond gezien wordt. laura. CjTij waegt hier veel, mijn Vriend! kwatne iemand u te ontdekken, Het zou gevacihjk zijn, en konde u leed verwekken. pietro. Geen fterfling kent mij hier: en kuntge, bijaldien Mij deze of geene van het huisgezin mogt zien, En, uit nieuwsgierigheid, naer mij beftond te vragen, Mij dan niet door. doen gaen voor een van uwe magen ?... Mijn droeve heer is thans in een bekommernis, Omtrent zijn Julia, die zonder voorbeeld is. De doodsbenaeuwdheid doet hem bloed en etter zweeten! Met flerke drift verlangt zijn gloeijend hart te weten, Hoe de edle jongkvrouw, wie zijn ziel zoo teer bemint, Zich na het oogenblik van zijn vertrek bevindt. L A U«  TOONEELSPEL. 129 LAURA. Hoe kon 't u mooglijk zijn zoo fchielijk hier té komen? Of door wat weg hebt gij bericht van hem vernomen ? Want dat hij hier omltreeksch nog toeve heeft geen' fchijn: Mij dunkt, hij moet reeds ver van hier verwijderd zijn; P I E T R O. Ja, hadde ons 't noodlot met geene onfpoên willen kwellen* 'k Zou hem, tot op de helft van zijnen togc, verzeilen, Om zijner minnares, na 't vlijtig herwaerdsfpoön, Het aengenaem verflag van zijne reis te doen... Gij immers weet met wélke eenparigheid van zinnen Die teedre jonge liên elkanderen beminnen; En hoe de zachtfte drift hen beide op 't fterkfte ontgloeit.;. Wij waren naeuwelijks drie uren voortgefpoeid; Wanneer mijn meester, op zijn' weg, een graft ontmoette; 't Is waer, hij had een paerd, dat nimmer frrompëlvoette; Doch door zijn fnel beraed neemt hij den fprong zoo kortj Dat dd arme hengst, dien hij befchrijdt, vooroverftort; En eenen voorvoet breekt: doch door Gods goeden zegen... LAURA. Üw waerde heer heeft toch geen ongemak gekregen? 'kBezweer u anderszins bij al, wat dierbaer zij... PIETRO, Neen, nietsj tot ons geluk bevondenwe ons nabij i Een  igo ROMÉO en JULIA, Een klooster, werwaerds heen wij ons terftond begaven. Hier fchreef mijn blijde heer, nu in behouden haven, Ter vlugt, dit brief ken aen de jongkvrouw C-appellet. Ik heb het aenftonds op een' ren naer hier gezet, Om tevens voor mijnheer een ander paerd te halen. Och! wilde en kon zich nu zijn Julia bepalen, Terwijl ik, voor een poos, mij ftadvvaerds in begeev', Dat zij haer' boezemvriend een briefje in antwoord fchreev'. Ik weet, gij zijt alszins hem en zijn zaek genegen: Beproef of gij hiertoe uw juffer kunt bewegen; Want zonder dat ik hem heur troostfchrift aen kan bien, Wil hijme, 't is zijn tael, volftrckt niet wederzien. LAURA. Hij hadd' nogthans 't gevaer wel overdenken mogen. PIETRO. Maer laet de liefde ooit af van ijveren en pogen ?... En eigenlijk moest uw mejongkvrouw dezen brief Door haer' getrouwen arts, den halsvriend van haer lief, Gelijk alle andren, in vervolg 'van tijd, bekomen. *k Heb driemael aen zijn huis vergeefsch naer hem vernomen. Bijna ten einde raed, fchoot. mij gelukkig in, Dat gij als Juliaes vertrouwde en zielvriendin .; Aen mij befchreven waert: 'k dacht toen, dat ik het wacgde, En zelf, met kloeken moede, eens naer die Laura vraegde: 't Ge-  T O O N E E L S P E, h. 131 't Gezin zit thans ten disch: 't geheele huis is vrij: De dienstboon pasfen op; en niemand kent 'er mij., ., „;,,_ 'k Vloog bervvaerds hene, als hadde ik wieken aen mijn voeten; Men wees mij hier: ik mogt terftond uzelve ontmoeten. 'k Acht dat Roméo wis van harteblijdfchap ftierv', Vernam' hij, dat ik de eer en 't wenschlijk heil verwierv' Van zelf zijn Julia te zien en te onderhouden! ... Och! dat zijne oogen voor de mijnen haer befchouwden! LAURA. 'k Moet zien of 't goede meisje ook iluimer': gaerne bragt' Ikzelve aen haer een nieuws, 't welk zij zoo weinig wacht. | ;r Zal haer vérkwikken in haer droeve omüandigheden. Wat heeft zij dezen dag een' bittren angst geleden! Kende eens Roméo al haer doorgegane pijn!... Doch zoo zij fiapen moog' zult gij te vreden zijn Met haer te zien, en .zulks aen uwen heer te ontdekken: 'k Zou haer, indien zij rustte, onmooglijk durven .wekken, PIETRO. 0! Wacht van mijnen heere een milde erkentenis! Gij weet dat hij zoo rijk als edelmoedig is. LAURA. Voorzigtigheid beveelt ons beiden optepasfen: Vrees echter niet, zoo ons al iemand mogt yerrasfchen; Noem u, zoo dit gebeurde, een' vriend van mijn geilacht: I 3 Zeg,  r 13S ROMÉO en JULIA, Zeg, datge, uit Brefcia, mij brieven overbragt. .. Nu, flechts een wijl geduld... ( Zij wil naer Juliaes kamer gaen, maer wordt hare jongkvroutf gewaer, liggende op het rustbed, dat in 't verfchiet /laet.) PIETRO. — 't Gaet naer mijn zielverlangen! LAURA. Wat zie ik, Hemel!... heeft de flaep haer hier bevangen!... o Ja! zoo hevig flreed haer neergedrukte ziel, Dat hier 't aêmëchtig meisje een duizling overviel.». 'k Moet echter haer gelaet van naderbij begluren... ( Zij Jluipt naer haer toe.) Wat fchrik ontroertme! ik kan mijn fchreden naeuw beduren!... Heur handen hangen van weêrzijde flap om neer... 0 Julia! ik bidd', bekoom, bekoom toch weêr!... (Zij neemt haer hij de hand.) Ijskoud!... Almagtig God! weerhoud haer vlugtend leven?... Ze is dood! ze is dood! help! help!... (Zij werpt zich op het ligchaem van Julia.) PIETRO. — 'k Moet mij van hier begeven j *k Ware anderszins verraên. — 0! Welk een jammermaer, Voor mijn' bedorven heer!... (Hij vertrekt.) l a w-  TOONEELSPEL. 133 Laura, die alles aengewend heeft, om haer weder te doen bekomen. 't Is niet dan al te waer! Te waer! te waer! ai mij! de dood trof haer te zeker! oGod! wat drenkt gij ons uit eenen bittren beker! Aeh, lieve Julia! wat gaet, wat gaet ons aen! 0 Ongélukkig Kind! wat hebt gij uitgeftaen, Datge eindlijk voor 't geweld des wreeden doods moest bukken!... Ontmenschte Vader! zie, zie hier uw gruwelftukken! o Teedre Moeder, hoe beklaeglijk is uw lot! Roméo! treur! uw roos ligt van haer' Ifeel geknot! Vervloekte Graef! uw drift heeft ons dit leed befchóren! (Zij weent en fnikt.~) TWEEDE TOONEEL. Laura, De heer capellet. De heer capellet, in 't uitkomen, U^at wil het woest gedruisch, dat zich door 't huis laet hooren? Men wenkt mij van den disch: mijn dienstvolk maekt misbaer; Het fchoolt bijéén, en ileekt de hoofden bij elkaêr, laura, weenende. Ziedaer uwe arme telg! _ helaes! zij }s om »t ievenj I 3 Da  i34 R' OM ÉO en JULIA, De heer capellet, op eene trotftehe wijs. 'k Befpeur, men poogt opnieuw mijn' wil te wederftreveni Maer koom; wij zullen haer weldra ontwaken doen!... ( Hij treedt toe.) laura, [nikkende. Zultge ook nog in den dood uwe oude ontmenschtheid voên, En tegen eigen bloed bar'oaerfche wreedheid plegen! — Befchouw!— kan dit tooneel uw hart nog niet bewegen?... — Wat zegt gij?... De heer capellet. Julia!... mijn Julia!... mijn Kind!... (Terwijl hij dit zegt, neemt hij haer bij de hand, doch laet die terftond weder los, en roept uit:) Jk ben een man des doods!... (Hij begint te jidderen.) (Tegen Laura.) — Roep mijnen arts gezwind! Hij eet met ons... maer uwe omzigtigheid verhoede, Dat mijne gemalin u hoore of iets vermoede!... laura, in 't heenga en. Vergeefsch! vergeefsch! geloofme, uw dochter is niet meer! o Dierbre Julia! niets geeft u 't leven weêr! —'< (Zij vertrekt.) DER-  T O O N E E L S P E L. 135 DERDE TOONEEL. ee mij5 gcweldenaer!... wat ftuk heb ik bedreven!... Wee mij!... Mijne eenige, mijn teergeliefde fpruit!... Ik fmeek u, keer terug, ai! keer terug in 't leven, 0 Mijne Julia! en vaer zoo droef niet uit!... Nooit zal de graef Paride u, als zijn gade, omarmen — Nooit! nooit!... dat flechts die flaep, die doodflaep, van u wijk'! ... Och wil u over mij, uw' vader, toch erbarmen !... Staet dan mijufchuld, hoe groot, met uwe wraek gelijk?... Ik wilde, 0! 'k wilde niets dan 8 gelukkig maken... Ha! fnoodmisbruikt gezag! woeste eigenzinnigheid!... 'k Verfcheurde een teeder hart, dat mijne keus moest wraken. Vergeefsch wordt nu door mij mijn zielloos kind befchreid!... Wat aklig denkbeeld doet mij 't hair ten berge rijzen!... Zwolgzeook misfchien vergift?... oSchrikgedachtc!... ik beef!... Meöwarig God! vocrkoom een' flag, die mij doet ijzen! Gun dat mijn Julia, door uw genai, Üerieev'!... ï 4 VIE Rp De heer capellet, alleen.  ,36* ROMÉO en JULIA, VIERDE TOONEEL. De heer capellet, benvoglio. De heer capellet. K oom, o Benvoglio! help, redme! ik ben te gader De heillooste echtgenoot en hopelooste vader! benvoglio. Ik kan 'er naeuwelijks geloof aen flaen, Mijnheer; Haer pols was wel zeer flaeuw... De heer capellet. Ach! datge mij niet eer Haer' toefland hebt ontdekt! 'k hadd' liever toegegeven! benvoglio. Verfchoonme; ik heb u klaer haer' zwakken ftaet befchreven, Gij hieldt het louter voor bedrog en veinzerij, 'k Dacht midlerwijl datze een verwerkende artfenij Voor heure krankheid in een' zachten flaep zou vinden: En mooglijk... (Hij treedt naer haer toe, voelt haer den pols, wrijft haer de flapen, enz.) De heer capellet. — Laet mij toch de wanhoop niet verflindenl Zeg»  TOONEELSPEL. 137 Zegme, allerlieffte Vriend, o! zeg mij, tot mijn' troost, Dat nog mijn dochter leeft! — denk ze is mijn eenig kroost! eknvoglio. Wat zou 't u baten, zoo 'k u vruchteloos deed' hopen 1 De heer capellet. 'k Smeek, roep uw kunst te hulp... maek haer eene ader open..« benvoglio. 't Ware al vergeefsch; gij ziet, zij geeft niet eenig blijk Van leven meer! ... De heer capellet, zijne handen ten hemel heffende. — Verfchrikkelijk! — verfchrikkelijk!... p Wreede! datge mij dien rampfpoed niet voorfpelde! benvoglio. Hoe? daer ik u haer' ftaet zoo juist-voor oogen ftelde: 'k Herhaelde u: „ dring haer niet: ftortze in geen' dieper nood: „ Ze is krank : verwijl haer' echt; heur zwakheid is te groot"!.,. Zoudt gij... De heer capellet. Zwijg! 't is genoeg! — 'k hadd' mij flechts meer bezondigd, . Waer' mij haer droeve dood vooraf door u verkondigd.., Vervloekt zij de euvle graef! — benvoglio. Dees heeft geen fchuld, Mijnheer; ; ' ' ■ Was 't uwe afhangling niet? — ■ ■" ... ï 5 De  138 ROMÉO en JULIA, De heer capellet. Ach! geen verwijten meer!... Hier is 'er reeds genoeg, die mij de borst doorkerven... Gij ftierft, mijn Julia!— o Jammerznlig derven!... Wie biedt mij heul en rust — mij, woesten aertsbarbaer, Mijns eigen lieven kinds gevloekten moordenaer! Hoe wil nu, om me opnieuw een' dolk in 't hart te wringen, Montecchioos gedacht triümfgezangen zingen!... 't Heeft eenen erfgenaem — ik geene, aen wie 'k mijn' haet Tot üien verfoeiden fiam ten dierbren erfdeel laet'! benvoglio. Moest u dit voorwerp niet bedaerder leeren denken? De heer capellet. Waertoe ?... indien 't mij toch mijn telg niet weêrkan fchenken? o Arts! wat is uw kunst, die 't eêlfte en beste deel Der menfchen derven laet! een dochter, die geheel... benvoglio. Gij noemdeze echter korts nog trotsch en wederfpannig... De heer capellet. Zij was het niet, oneen' maer ik, ik was tirannig'... Mijne Echtfpruit! noemde gij uw' vader ook niet zoo, Eer gij den doodfaik gaeft?».. Zie, o Benvoglio! Zie, hoe zij lacht, uit fchimp! dewijl zij triümfeerde, En mijn hooghartigheid zoo fchrikiijk diep verneêrde!... Zeg,  TOONEELSPEL. 139 Zeg, heeft zij tegen mij, toen gij haer 't laetfte fpraekt, Geen vreesfelijk getal van vloeken uitgebraekt? benvoglio. Hiertoe was haer gemoed te zacht en te ingetogen: Alleen beklaegde zij haer zwak natuurvermogen, In u, naer haren pligt, gehoorzaemheid te biêns Ook wenschte en bad zij flechts heur trouw vertraegd te zien. De heer capellet. En ik, hardnekkige, moest haer die bede ontzeggen'. 'k Zocht haer het voordeel van haer huwlijk uitteleggen..» De heer capellet. Eeklaeglijk voordeel — 0 Benvoglio! waerdoor Ik, ongelukkige, mijn eenig kind verloor:... V IJ F D E TOONEEL. De heer capellet, benvoclio, lauRA. IVÏevrouw wil zich volftrekt ter ijl naer hier begeven: 'k Ben, met mijnheer den graef, tot nu bij haer gebleven. Och ! noodloos heeftze hem nog uitfteltijd verzocht... Uw lang vertoef gaf haer inmiddels achterdocht: 't Ge- benvoglio. laura, fchielijk komende aenloopen.  140 ROMÉO en JULIA,1 't Gefluister van het volk vergrootte hare ontroering: Zij vliegt van tafel op, en vraegt, met driftvervoering, Naer hare telg — helaes! al 't antwoord, dat zij krijgt, Beflaet in traen bij traen, die elk langs 't aenzigt zijgt. De graef weêrhoudtze — maer zijn moeite is wis verloren! benvoglio. Eens moet zij 't weten... De heer capellet. Wat verwijten zal ik hooren 1... Ga, Laura, zorg dat hier Paride niet verfchijn'j 'k Zoude, in mijn woede en drift, mij zelf' geen meester zijn — Zeg... wat u goeddunkt... zoo 'k den graef flechts niet befchouwe... 'k Hoor reeds het gillende gejammer mijner vrouwe!.., (Laura vertrekt.) ZESDE TOONEEL. De heer capellet, Mevr. capellet, benvoglio. Mevr. capellet, vol angst de kamer indringende, 'W'aeris mijn kind, mijn pand, mijn hoop, mijn heil, mijn troost? Waer is mijn Ifcf, mijn lam, mijn fchat, mijn vrucht, mijn kroost?.., Hoe?..,  TOONEELSPEL, 14* Hoe?... hier?... (Benvoglio treedt een weinig voor haer, om haer van Julia af* tehouden: de heer Capellet ftaet ter zijde, in diepe vrees, en houdt de handen voor de oogen.) benvoglio. — Om 'sHemelswil, Mevrouw, gebruik'tvermogen..* Mevr. capellet. Weg! weg!... laet door!... (Zij ft ree ft zijnen arm voorbij, en ftaet de handen famen.) — 0 God!... wat zien, wat zien mijne oogen! —• Mijn Julia! — (Zij valt op haer neder, en kuscht haer.) — Ze is dood! dood! dood!... mijn Julia! —■• Mijn Hart, mijn Ziel, ontwaek!... Genaê, oGod! genaê! Ha! Dochterflagter! ha! Ontmenschte! Vloek der mannen! Zie hier uw wreed bedrijf, o WreedUe der tirannen!... 0 Lieve Lenteroos! ontluik toch weêr!... ai! derf, Mijn Al! ai! derf ik u!... och! och! ik fterf! — ik fterf! — ( Zij valt in onmagt: Benvoglio ondervangt haer, en brengt haer in eenen armftoel.) De heer capellet. Kuntge, 0 Benvoglio! dit zien — en ons niet helpen!... benvoglio. Ware ik almagtig — 'k zoude uw diepe bloedwond ftelpen! De  i42 ROMÉO en JULIA, De heer capellet. Maer waerom trof de dood mij... mij... ontiierten, niet! 'k Waer' dan geene oorzaek van dit folterend verdriet! Die fchoone bloem lloeg' zoo ontijdig niet ter neder! Ik ftond' hier niet als een rampzalige overtreder! 'k Zag' dan de fchuld, die mijn beklemd gemoed bezwaert, Niet voor mij rijzen, als een fchriklijk berggevaert'! 'k Deed' dan geen trouwe gade in tranenvloên verdrinken, Of mooglijk met haer fpruit in 't zelfde graf verzinken J Geen dag, die zwarter dan de affchuwelijkfte nacht... benvoglio. Uw waerde Julia rust lieffelijk en zacht! Zij zal tot blijdfcbap van haer' zuivren geest ontwaken, En, in dat heucnüjke uur, den hoogden wellust fmaken! De heer capellet. Zij zal gelukkig zijn! — zij is 't ontwijlFelbaer! Veel — veel gelukkiger dan ik, haer moordenaer!... benvoglio. Dit zijt gij niet! uw doel was goed: hadtge uw beöoging Alleen bevorderd met een weinig zachter pooging. Doch konden wij vooraf der dingen uifflag raên, Wij lieten meenigwerf 't geen wij nu dwaes bellaen! De heer capellet. o! Konde ik nog, gewis ik zou dien gruwel laten!... Maer  TOONEELSPEL. i4j Maer'tisteipaê... 't berouw... het wee ...niets kan meer baten?..V. Helaes! is dit een telg, van die bekoorlijkheên, Is dit een eenig kind ten huwlijk uitbelteên! benvoglio. Mevrouw uw gemalin bekoomt van hare flaeuwte... (Mevrouw Capellet ftaet, na eenige fterke ademhalingen, de oogen op, doch fluit hen metéén weder toe.) De heer capellet. Maer ftort weêr, even rasch, in heure hartbenaeuwte. Mevr. capellet, opnieuw de oogen openende. Mijn Dochter!... Capellet!... De heer capellet. Zie mij niet aen, Mevrouw; Ik ben genoeg geitraft met eigen ramp en rouw! Mevr. capellet. Mijn Dochter!... (Zij valt weder in onmagt.) De heer capellet. — God! dat ons uwe engelen verlosten De elendige!... o! het wil haer wis het leven kosten! 'k Pleeg dus een' dubblen moord aen kroost en echtgenoot!... Genade, o Hemel! — uw bezoeking is te groot! benvoglio, tegen de bedienden, die zich, aen den ingang der zdel, verzameld hebben. Mijn  *44 ROMÉO en JULIA; Mijn Vrienden, draegt mevrouw gezwind in hare kamer* (Tegen den heer Capellet.) Daer is het alszins tot haer redding veel bekwamer. (Men wil haer wegbrengen: aen den uitgang des tooneels bekoomt zij weder.) Mevr. capellet. Waer fleeptge mij naertoe! Ontmenschteu ! ftaekt uw doel! Of fiddert voor mijn woede, en vreest uw ftrafgevoel! ( Zij loopt naer Julia, valt op haer neder, en kuscht hae'rt ) Neen, lieve Julia, o Leven van mijn leven! Wees niet beducht dat u uw moeder zal begeven! Mijn Waerde, al ligt gij hier affchuwelijk vermoord, 'k Voel nog dat mij uw beeld, wat fchrik het baer', bekoort. Nog ftreelt mij de aenblik van uW rotsvermurWend wezen. Onfchuldige, daer was een engel uittelezen. De hand der Godheid had 'er fchoonheén op gemaeld^ Zoo heerlijk, als waermeö ooit aenfchijn heeft gepraeld! Maer, teêre Bloem, moest gij, zoo elfen na 't ontluiken, Uw lieflijkblozend hoofd geknakt zien onderduiken? Het leven vonkelde op uw ongezwicht gelaet, Waer de eeuwigbleeke dood nu uitgefchilderd ftaet!... Wee mij! o Julia! zijtge aen mijn liefde onttogen ! Bewolkt de nacht des doods het daglicht van uwe oogen! Snijdt een te wreede hand uw jonge dagen af, En  T O; O N E E L S P E L. 145 En ziukt gij niet van zelf, maer fleept men u naer 't graf! Mogt gijjgeen kuschje van den mond eens miranaers leppen, Noch u een kuifche gadè op 't eerbre bruidbed reppen! Is dit het eiflot van uw pasontloken jeugd, De prijs voor uw vernuft, de heilloon voor uw deugd! Is dit de pronklaurier voor uw bevalligheden, De krans voor uw verdiende, en de eerkroon voor uw zeden! Ünnoozle, gij verdwijnt, gelijk een dunne damp! 't Ontijdig derflot bluscht uw heldre levenslamp! 'k Voel meer en meer mijn hart van weedomme overdelpen: Ik klaeg het uit; — maer 't is met geen geklag te helpen. Gij zijt niet meer!... een itorrn vernielde u, o mijn Roos! Hij fmeet u woest daerheen!... nu treur ik kinderloos!... o Banden van natuur! zoo hemelsch zoet in 'tdreelen, Bij 't lonken van 't geluk, wat wordt gij harde zelen, Wen 't forfche doodsgevveld dus aen uvve einden rukt! Ik voel te deerlijk hoe gij fnerpt, en knelt, en drukt, Wen gij — taei uitgerekt, noch berden kunt — noch breken. Bezweek uw kragt, mijn Telg! mijn kragt is ook bezwekenI. 't Verkondigt, dat mijn ziel u volgen wil en zal... 'k Verlaet met u getroost dit ramprijk jammerdal. Koom, drukke ik nog een' kusch op uw bedorven wangen: Ik hoop dien draks van u tiendubbel weêr te ontvangen... K (Het  140* ROMÉO e n JULI A9 (Het volgende uit zij met veel moeite.) Mijn eind' genaekt... ik voel... m ijn bloed wordt koud en loom... Hoe fchemert... ach 1... ik zwijm!... (Zij zijgt opnieuw ter aerde.) benvoglio, tegen de bedienden. — Rasch, eerze opnieuw bekoom*? (Men brengt haer weg.) De heer capellet, de handen wringende. Helaes! Benvoglio! — benvoglio. Beperk uw leedgepeinzen: De reden leert ons met beleid den ftorm te ontdeinzen, Wanneer de wanhoop ons gemoed vermeestren wil. Het Halen noodlot draeit om eene onwrikbre fpil: Zijn hoog beduit ftaet vast, en is zoo min te ontvlieden, Als 't ons onmooglijk zij om 't wederfbmd te bieden! De heer capellet. Maer weet gij welk een zw?er en droef verlies ik lij', Door 't fchriklijk woeden van mijne eigen tirannij? Wistge ook wat fchatten dees lieftalige verbleekte In haren zachten geest en zuivren boezem kweekte? benvoglio. 'k Heb haer voortref lijkheên gekend, en haer bemind, Niet als uw kind, uw bloed, maer als mijn bloed, mijn kind: , Doch  T OONEELSP E L. 147 Doch beur u op"; eens zietge uw lieve dochter weder! De heer capellet. Verfpil dien zoeten troost aen geen' natuurvertreder! Haer moeder eigen' zich dit heil der hope toe! benvoglio. Vergunme, dat ik u een noodig voorftel doe: Dit aklig voorwerp moet zoo daedlijk uit uwe oogen... De heer capellet. Neen, onmeêvvarige Arts, nooit zal ik dit gedoogen! Gij icheurt mij nimmer van de vrucht mijns huwlijks af! Zij moet herleven, of — ik plof met haer in 't graf! benvoglio. En heet gij dit uw vrucht beminnen en waerdéren, Om, na den dood, haer lijk de rust te doen omberen? De heer capellet. De rust?... Benvoglio!... 0 ja! gij hebt gelijk! Zij moet verlangen naer de Itille vredewijk! 'k Misgunde haer de rust in haer noodlottig leven: 'k Wensch nu, zoo veel ik kan, die aen heure asch te geven. Voorzeker zal zij, in der dooden vrije kluis, Geruster wonen dan in 'svaders heilloos huis; In deze heeft zij geen vervolging meer te vreezen... Maer zal, op mijne beê, haer arts zoo vriendlijk wezen, Dat hij 't vereischte ter bcgraelfenis befchikk' ?... K 4 !k  i48 ROMÉO en JULIA, Ik draeg 't hem op; hij was haer vader meer dan ik! benvoglio. Och, waer'de Heer, bewees' mijn teedre vriendenliéfde U eenen dienst, die u zoo fmertelijk niet griefde! De heer capellet. Beitel mijn dochters lijk met alle pracht ter aerd': Laet duizend misfen doen voor hare zielcvaert: Haer worde, door de hand der grootlte kunltenaren, In onze grafkerk, bij de rij der hooge altaren, Ter nagedachtenisfe, eene eertombe opgericht, Zoo trotsch en rijk, als ooit de bouwkunst heeft gedicht! 'k Wil, op de Itrenglte wijs, mijn gruwlijke ondaed boeten! Helaes! — ik zalze, tot mijn' dood, bezuehten moéten! 't Rif worde intusfchen ftraks met ftilte in 't graf gebragt: De weereld, en vooral Montccchioos geflacht, Zou grievend fpotten met mijn leed en bitter lijden, 'k Wensch vurig, kan het zijn, hun bitsch verwijt te mijden , Hoezeer de regter in mijn hart mij fchuldig noem', En mijn gedrag, gelijk 't gevloektfte misdrijf, doem'... o Julia! 'k moet mij voor eeuwig van u rukken! — 't Gebeurde uw moeder nog u aen heur borst te drukken!... Verheerlijkte!... Engel!... die Gods glorie nu ontvouwt, Bid voor uw' vader, wien zijn gruweldaed berouwt!... (Hij vertrekt haestig.) 7. E-  T O O N E E L S P_ E L. 149 ZEVENDE TOONEEL. benvoglio, alken. t^l/iedaer liet menschlijk hart in zijn natuurlijk wezen! 't Zinkt dieper, naer gelang zijn waen en hoogmoed rezen... Bedroefde Moeder, die u zelve aen tranen fchreit, Hoe gacrne troostte ik u, in uw weemoedigheid! Maer 't tnededoogen zou het groot geheim verraden: Gij moet u, hoe 't mij prame, een wijl in tranen baden! Doch blijftge een' korten tijd uw bittre droefheid voên., Eens zal de zoetfte vreugd de wrangfte fmert vergoên! ikzelf, hoe vaek bedriegt het wuft beloop der dingen 't Gegrondst voorüitgezigt der blinde flervelingen! Ikzelf voelme, op dees' ftond, door zulk een vrees bekneld, Gejaegd door zulk een' angst, wiens zeldzaemheid me ontfrelt, Dat mijn ontwerp, misfchien te roekloos ondernomen, Mij reeds berouwt, eer 't nog zijn' uitflag hebb' bekomen!... (Hij ontdekt Laura.) Ha! Laura!,., K 3 AGT«  150 ROMÉO en JULIA, AGTSTE TOONEEL. benvoglio, laura. benvoglio. CjToede, ik weet, gij hebt uw Julia Met hartlijkheid bemind! laura. 'k Deed dit, Mijnheer, o ja! benvoglio. Mij is de zorg voor haer begraefnis opgedragen: Moge ik in dezen post uw' heufchen bijltand vragen? laura. Doe dit! gebied mij! God en mijn opregt gemoed Zijn overtuigd met welk een' onüitbluschbren gloed Ik 't lieve meisje altoos beminde, en met wat fmarte Ik nu haer' dood beween! benvoglio. Wien gaet die niet ter harte ?... Doch, Laura, hoor: zeer gaerne ontdekte ik in den grond Den aert der kwael, waeruit haer vroege dood ontftond: Dies wilde ik, heimlijk, in de graffteê, tegen morgen, Haer ligchaem opnen — dan, dit blijft bij u verborgen?... l a u«  T O O N E E L S P E» L, 151 laura. Voorzeker, vriendlijk Heer!... ga onbcfchroomd uw' gang! 't fs iets, waernaer ikzelve op 't allerhoogst verlang. Wis zultge in heur gemoed een' naem gefchreven vinden... Die... geen' Paride — neen... een' edler zielbemiuden... benvoglio, een weinig ontfteld. Hoe! zouze een' andren... laura. — 0! Spreek ongeveinsd en vrij: Ik woonde dezen nacht het treurige affcheid bij. benvoglio. Is 'twaer?... 0 Laura! laet, om Gods wil, uwer lippen Dan nooit een enkel woord van deze zaek ontglippen! laura. Hangt van 't geheim niet zelf mijn ganfche welvaert af? — Stel u gerust, Mijnheer; ik draeg het meê in 't graf! benvoglio. Beveel den dienstboon van de kist niet toetefchroeven... 'k Vertrouw dit aen uw zorg \... Datvve ook niet langer toeven; Gij weet, de tijd is kort... laura. Voleindigen wij dra!... Mijn Julia, wat dienst! — wat dienst, mijn Julia!... Einde van het vierde Bedrijf. . K 4 V IJ F-  X52 ROMÉO en JULIA, V IJ F D E B E D R IJ F. ( Het tooneel verbeeldt een'' kerkhof. Jen de eene zijde ziet men den muur, met de poort, door welke men 'er opkoomt. Het muurwerk , aaest de poort, is half ingevallen, zoodat men daerover klimmen kan. In 't verfchiet ziet men een grafgewelf.) EERSTE TOONEEL. roméo, pietro, met een blinde lantaern en een breekijzer. pietro. M ijn lieve, beste Heer, wat wiltge u onderwinden? Waentge in dit hooploos werk den kleenlTen troost te vinden? 'k Ontdekte u haren dood en haer begraefFenis Te ontijdig, tot mijn leed: ik hoopte, en dacht gewis, Datge, op die tijding, ver uit dit gewest zoudt ilreven. roméo. Wat zegtge?... o Pietro! neen! hier eindige ik mijn leven, Hier— bij mijn Julia!... Och! hadde ik haer voorlang, , Ce-  'T O O N E E L S P E 1. 153 Gelijk ik kbnde, ontrukt aen 'svaders woede en dwang! Ik moest dien ilag voorzien! — Wat wenschte meenigwerven ' Die duif de wieken van haer' gade natezwerven! Maer ik, ontrouwe, ikzelf ontvlood mijn halsvriendin!... Wee mij, onzaligen!— zwelgt, graven! zwelgt mij in!... (Hij flaet -zich woedende op de bont.) PIETRQ. Ik bidd', mijn waerdlle Heer!... R O SI É O. — Ach! hebt gijme om die reden Met zulk een teederheid geliefkoosd en gebeden, Om nog niet heentegaen? — Gij wilde in 's vaders huis Niet toeven zonder mij!... dit fcheen u 't drukkendst kruis! — Al te Edelmoedige, gij hebt uw woord gehouden! Doolde ik nu flechts met u door nare en doodfche wouden , Gelijk gij dikwerf wenschte , in 't knellende uur des noods!.., Waer toeft, waer woont gij nu? — in 't woest paleis des doodsS In 't aklige oord, vanwaer gij nimmer wcêr zult keeren!... 0 Julia! — 0 Pand! zoo hard voor mij te ontbéren, o Mijn beminde GaS! — o zachtgeüerte Ziel! Vergeef, vergeef 't vergrijp, waertoe uw gaê verviel! Ik, ik alléén, verdiende uw treurlot te ondervinden! |£n, kan 't gevoel mijns leeds mijn leven niet verflinden!... K 5 pik  * 154 ROMEO en JULIA, pietro. Och! hoor mijn fmeeken, zie mijn tranen, dierbre Heer!... Bedenk! een' eenig' zoon, dien 's vaders hart zoo teêr, Met.zulk een drift, bemint!... roméo, ontroerd. Ach!.— doe mij dit niet hooren!... Ja, Pietro, ja! — maer denk! was ook mijne uitverkoren Niet de eenige echtfpruit van een' vader, die, hoe woest En wreed van aert, haer meer— veel meer, beminnen moest? En ltierf zij niet! — helaes! voor wien toch zoude ik leven, Nu de edle Julia den doodfnik heeft gegeven! pietro. Verfchriklijk! — "wilt gij... ? r o m é o. Och!... wat vraegt gij?... niets van u, Niets, dan alleen... pietro. — Verg mij geen daed, waervan ik gruw!... 'k Zou... r o m é o. Wat?... pietro. — Terftond de wacht, hierbij, mijn Item doen hooren, Om u, in uw bedrijf, met forsch geweld te ftoren. r o* II  TOONEELSPEL. 155 rome 0. Zoudt gij dat doen ? — pietro. Zoude ik u zien ... ? Ik ijze 'er van!... 't Is een ftraffchuldige, die 't kwaed verhindren kan, En dit niet doet... denk eens, wat gruwel zoudt gij plegen?... Laet u een' dienaer, die u liefheeft, toch bewegen!... r o m é 0. Vrees niets, mijn trouwe Vriend! ik geef mij in uw magt. pietro. Keer dan met mij terug: 't is aenftonds middernacht. Wien kan 't verblijf op zulk een nare plaets gelusten? Men moet de dooden iu hun graven laten rusten! (Roméo ftaet, al dezen tijd, onbeweeglijk ftil, en met de oogen op den grond gevestigd.) Laet de arme Julia, mijn beste, lieve Heer, Ook zachtkens (luimeren; — nooit toch ontwaekt zij weêr! roméo. Voorzeker niet!... 0! dit — dit is het fchrikkelijke! — pietro. Nu, koom dan... roméo, die eene geveinsde gerustheid vertoont. Dat mij eerst nog ééns uw vriendfehap blijke! r 1 e-  156 ROMEO en JULI A, pietro. Waerin?... wat eischtge? ■— roméo. Ik wil mijn fchoone en kuifchc gaê, Mijne in der eeuwigheid geliefde Julia, Nog eenmael zien, nog eens een teeder kuschje geven, En dan onmidlijk, met mijn' Pietro, henelïreven Naer Mantua — zoover mijn zwakke voeten mij Slechts dragen kunnen! — God! — zoover 'er aerde zij! pietro. Wat zietge aen witverbleekte, ijskoude, ontzielde leden ? — Hebtge ooit een lijk gezien?— 't Heeft niets dan akligheden! Uw jongkvrouw is niet meer dat bloeijend, glansrijk beeld, Dat u, dees' lichtend, nog zoo vriendlijk heeft geftreelu! Ik bidde u, laet het vuur dier dwaze drift bekoelen; Uw Julia kan u meer hooren, zien noch voelen... r o m É o. 't Is alles waerheid! doch ik moet haer — voor mijn' dood — Nog eens befchouwen!... die aenbidlijke echtgenoot!. .. Zij was de huisvrouw van mijn jeugd, de hoop mijns levens! *k Verlies in dezen fchat alle aerdfche fchattcn tevens!... Zoo gij 't begeert, ga heen; gij mint mij toch niet meer!...- pietro. o! Ik bemin u niet! mijn onwaerdeerbre Heer!.., Wat li  T 'O' Ö NT E E L( S P E L. 157 Wat zal, wat moetik doen?— wil uw begeerten uiten. roméo. Dien lieven kerker * dat beminlijk graf ontfluiten! pietro. : ' Belooftge mij dan ook*.. roméo, fchielijk. Ja, alles!... pietro. Geefme uw kling. roméo.' Daer!... (Hij geeft hem den 'degen.) — Rasch nu... pietro. Dit verligt mijn zielbekommering!..« Vergun mij eebter... roméo, met drift'. Zwijg, of wil mijn gramfchap*duchtenl p i e t r o. In waerheid, gij verzwaert uw fmertlijke öngenugten!... roméo. Geen uitftel meer! Terftond!... pietro. Ik vol ge uw' wil — mijn' pligt? (Zij  158 ROM É O/; en JULI A, (Zij' treden naer het gewelf. ~) Weliien! vat gij de deur,. en houdze in evenwigt: Ik zal 'er, met gew'èld, den hefboom tusfehen dringen, Omze uit het grendelflot of van haer' duim te wringen. (Roméo houdt de deur ; Pietro wringt die, met het breekijzer, open.) 't Gaet ligter dan ik dacht [«'«.» ROME o. De liefde bood ons hulp! Zij opende voor mij den mond dier waerde flulp!... Nu, Pietro, geef mij 't licht; en waek gij trouw daer buiten, Opdat mij niemand ftoof', nochme in mijn klagt koom'fluiten. pietro, ter zijde. 5k Verlang zeer noode bij dit onderhoud te zijn: Wkn, baert zulk hartewee geen bittre boezempiju? Ik kan mij klaer genoeg 't afgrijslijk denkbeeld vormen, Hoe 't hier wil davren van verwoede hartstochtflormen!... ' (Roméo toont een zigtbaer verlangen naer het vertrek van Pietro. Pietro klimt, over de ingevallen brokken tntiiirs, naer buiten.) T W E E-  T O Ó NEE L S P E L. 15? TWEEDE TOONEEL. r o m É o, eerst alleen; vervolgens pietro. (Men ziet, door de opening, in het ruim der begraefplaetsz rondom, aen de zijden, fiaen verfcheiden doodkisten, gedeeltelijk reeds zeer verouderd: in 'ï verfchiet ziet men echter een paer geheelnieuwe, waervan de eene de doodkist van Tebaldo, en de andere die van Julia verbeeldt.) roméo, binnen gegaen zijnde, en wild in 't ronde ziende D ees donkre kuil, zoo hol, zoo doodsch, zoo naer, Is dan het eng, 't gering verblijf van haer, Helaes! van haer, voor wie de ganfche weereld , . . Hoe ruirn van kring, hoe praebtrijk, hoe bepeereld, Mij nog een te^ènge, een te arme woonplaets fcheen! — Hier ligt zij nu, verwelkt en afgefneên, Die bloem, die pronk, die luister aller fchoonen! — i Eerlang zal ook haer minnaer bij haer wonen, In 't zelfde huis, in 't zelfde vredehuis, 't Verblijf der flilte, 0! de echte vriendenkluis!... Een  ?6o ft O MlÉ ;0 t-N." J U H A, Een vriendenkluis ?... voor welk gezelfchap, Hemel!... Ontzielde leén^ vo} levend wormgewemel! Och al, o Mensch!... mijn Julia, och al, Wat van u wordt! — wat van mij worden zal!... Waer zoeke ik u, mijn teedere Beminde! — Indien ik eens Tebaldoos doodkist vinde!... Tebaldo!... o! hoe fchriklijk wreektge u nu! Verdiende ik zulk een wreede iTraf aen u ?... Ik niet, o neen! gijzelf bragt u om 't leven! Nu doetge 'er twee, zoo naeuw veréenigd, iheven!... Doch fpare ik u dit bittere verwijt! Het minzaem graf verzoent ons voor altijd! Hier mengen wij, beneden één gefteente, Elk ons gebeent' met Juliaes gebeente! Dit fmeedt, zelf kil, het onze gloênde aenéén... Maer ach!.., waer leidt de ontroerde geest mij heen! Ik hoor mijn lief! zij roept: waertoe dit toeven?... Deze is heur kist... weg, hatelijke fchroeven! Weg, dekfel, weg! vertoon mij 't overfchot Der fchoonfte vrouw, der beste gaê!... (Hij' floot aen het del-fel; het valt neder f en vertoont Julia : hij fpringt een paer treden terug, en gilt: ) ~ Help,,God!.. (Ver  T O O N E E L S P E L. ito (Vervolgens werpt hij zich bij haer neder, kuscht haer de handen : huiten ftaet om een Woord te fpreken, drukt hij zijn' doodelijken angst, door alle gebaren der geweldigfte fmerte, uit: eindelijk breekt hij uit in tranen.) o! — ( Snikkende.) « 'k Voel een vocht mijn aengezigt befproeij'en!,.. Vloeit, tranen! vloeit, en houdt niet op van vloeij'en! Vloeide ook met u, als in een' {hellen Itroom, ÏV'lij"n leven weg! •— verdween', gelijk een droom, Dit weedomvulle en ramprijkfte aller levens! Waerom troff' ons e'én doodfchicht niet al tevens!... o Julia! mijn lieve Bruid en Gaê! Zoudt gij dit zijn, mijn lieve Julia? Zoudt gij dit zijn, o Wellust mijner oogen! En is dit lijf de levenskragt onttogen! Wis zijt gij dit! — o ja! gij zijt het zelf! Ik vind u weêr.. . maer och! — in 't grafgewelf! Is 't vreemd dat mij uw gfafwulf herwaerds troone!... Zie, hoe zij lacht, de vriendelijke fchoone! Zij lacht, alsof haer dood een fluimring waer'!... Slaeptge, o! ontwaek!— ontwijk dan nog 't gevaer, En volg mij, waer de liefde en 't lot ons leiden!... Verwijdring, tijd noch toeval zal cns feheiden!... L Hoor,  162 ROMEO e n JULI A, Hoor, Julia, hoe uw Roméo treurt! Zie, hoe de rouw hem martelt en verfcheurt! Befchouw hem aen uw voeten neergebogen! Voel, voel u toch met zijnen druk bewogen! Maer, Julia! gij hoort, gij hoort mij niet, Gij, anderszins begaen met elks verdriet!... *Geen dood viel u zoo bang als mij te derven; En kuntge nu gevoelloos mij zien derven?... Zien fterven? — neen! uw fterllot ging vooraf! 'k Ontrukteme u; — en dit rukte u in 't graf! Mijn fcheiding was de treurige bereiding Tot de uwe — o! een veel treuriger verfcheiding! Zij jaegde uw ziel 't bekoorlijk ligchaem uit, En gaf 't, zoo jong, 't verderf, 't gewormt' ten buit!... Verfchrikkelijk!... en ik zoude u ontwijken, In minne en trouw, in pligt en moed, bezwijken, U laten — u vergeten — u ontvliên? o! Vrees dit niet!— neen! nooit, nooit zal 'tgefchicn! Ik fmaekte eerst regt in uwe omhelzing 't leven — Nu wil ik ook in uwe omhelzing fneven!... Koom, dierbre drank! verbind het trouwde paer, Dat immer leefde, al dervende, aen elkaêr!... o Liefde! uw kragt help' mij den dood verwinnen!... Koom, heilrijk vocht! (Hij  T O O N E E L S ?: E L. itff (Hij krijgt een fleschje voor' den dag: ondertusfchen hoort hij Pietro, die zachtjes hierbij geflopen is, om te zien ) wat 'er gebeurt.") koom, met één teug naer binnen!... (Pietro wordt gewaer dat hij iets aen den mond heeft gezet, fpringt toe, en valt hem in de armen.) DERDE TOONEEL. roméo, pietro. roméo, het fleschje wegwerpende. Het is gedaen! — pietro, fidderende. Mijn God! wat doet gij, waerdfte Heer! roméo. Ha, fchoone Julia! dees drank veréént ons weêr! pietro. Gij zwolgt vergift!... wee u! — wat daed hebt gij bedreven!..* roméo. Indien 'teen misdaed zij, will' God ze mij vergeven! pietro. Ik waende datme uw ftael genoeg verzekring gaf... L a (Hij  i Hoe teêr ik u in de armen ftrengel, En hoe verliefd mijn mond u kuscht! Ik druk uw zachte hand voor 't laetfte, En breng haer nog, met zoet vermaek, Aen 't bleek gelaet, waer gijze vaek, Met zulk een zoet genoegen, plaetfte!... (Terwijl hij hare hand tegen zijne wang drukt, verfchrikt hij hevig.) Wat voel ik, Hemel!... wordt heur hand, hoe kil, nietlaeuw?... (Hij houdt hare hand /lijf vast.) Beweegt haer pols zich niet?... oja! hij (laet, fchoöh'flaeuw!... Één flag! twee! drie!... Of zou mijn liefde 't lijk verwarmen ?... (Zij ademt eenen diepen zucht: Roméo fpringt op, èh ziet haer ftijf aen: zij /laet de oogen op, en loost neg een' diepen zucht.) Help, God! zij opent bei hare oogen — en hare armen! —*■ julia. Roméo! —■ r 0 m É 0, Julia! — is 't mooglijk!... julia, terwijl zij uit de kist treedt, en Roméo om den hals valt. — Zijtge daer, Getrouwe Vriend in nood! Verlosfer uit gevaer! Gelukkig!.,. 0! wat heeft mijn ziel een' angst geleden! L 4 Uw  x6t ROMÉO e n J U L I A, Uw lieve beeldtenis, zoo vol bekoorlijkheden, Verfcheenme, afgrijslijk van gedaente, en met een verf, Zoo naer, dat ik 'er nog, dit tijdftip, van bederf! Doch zulk. een lust, na zulk een' last, heet fchaéverhalen! Dat heet, in eens, op ail' zijn rampen zegepralen! o Vreugd!.., dit oogenblik, zoo ftreelend voor mijn hart, Vergoedt my duizendmrcl mijn doorgedaue fmartt Wis hebt gij vliegende uwen togt naer hier genomen, Dat gij Cenvugko, in fpoed, zijt voorgekomen!,.. Dat is een vriend!... die ftaet in doodsgevaren bij!... (Roméo vertoont zich in eene bedwelming van angst en vreugde, die hij beurtelings uitdrukt.) Maer, lieffte Man! waertoe, waernaer vertoeven wij? Ei, bergme uit deze bange, afzigtelijke woning! — Tc Ril U <• 't ijzende oog ziet niets dan fchrik- bij fchrikvertooning !..t Waer ftaet het rijtuig? fpreek: dat we uit Verona vliên! Ver uit Verone! — Als de arts het graf ontruimd zal zien, Bevroedt hij wis 't gebeurde,.. roméo, haer omhelzende, o Leven van mijn leven! Celiefdfte Wederhelft! mijn geest fchijnt rond te zweven Dij God en de englen !... o Verrukkelijke vreugd ! Ze is onüitfprekelij'k! — 't ts hemelfche geneugt', Die 'k flechts gevoelen, maer onmoug'ijk kan ontvouwen!.., ik  TOONEELSPEL. 169 Tk (luit u in mijn' arm, Bekoorlijkfte aller vrouwen!... Gij zijt niet dood! 0 beste, acnminnigfte, eClfte Gaê! Gij keft nog! — Leeft gij nog? — Nog leeft gij — Julia!,.. (Terwijl hij deze regels uitfpreekt, ziet hij haer, beurtelings, met verbaesdheid en teederheid aen.) julia, verwonderd. Wat doet mijn' engel zoo verbaesd, vertwijffeid wezen? Ik hoop, mij (laet hieruit geen nieuwe ramp te vreezen!... Meldde u Benvoglio niets van den llaepdrank, dien...? r o m é o. Ik heb Benvoglio gefproken noch gezien... julia, Dus weetge ook niet dat mijn verbindtnis met Paride, Die's artfen fchrandre vond belet heeft, dat gefehiedde, Door 's vaders ftreng befluit op gistren was bepaeld; Doch, dank hebb' 's Hemels gunst! dit opzet heeft gefaeldi roméo. 'k Heb van dit alles niet het allerminst vernomen, julia, En door wat wonderwerk zijt gij dan hier gekomen? Doch vrage ik naer geen reên van 't heuchlijkst lotgeval: Genoeg dat ik u hebbe, en altoos houden zal! Ja, Waerdfte! ik zal u nooit — ik zal u nooit meer derven.»' • Wij blijven nu bijéén, in leven en in fterven! k 5 Breng  170 ROMÉO en JULIA, Breng mij flechts fchielijk weg: toef, toef geen oogenblik! *k Herhael 't: dees woeste plaets vervult mijn ziel met fchrik! Koom, vliênwe!—in 't rijtuig zal uw kout mijn' geest ontfpannen! — roméo, haer droefgeestig aenziende. Ach! Julia! — julia. — Gij zucht, Beminlijkfte aller mannen!... Wat baert mijn' lieven fchat dien heimelijken druk? Ontbreekt 'er iets aen zijn genoegen en geluk? roméo. Och! vraegmij — vraeg mij niets! — ga — ga, mijne Uitgelezen!... Ik moet hier blijven! — Daér — daér zal mijn woning wezen! julia. Hoe ! twijlfeltge of ik leve, en voor uwe oogen fta ?... roméo. o! Mijn herrezen Zon! cnfchatbre Julia! Zweemde ooit een vreugd, zweemde ooit een droefheid naer de mijne! Wat lijden lijf en ziel, in 't uur der ftervenspijne!... julia. { Zij floot, met haer1 voet, tegen het glaesje, ivaerüit Roméo het vergift ingezwolgen heeft, en neemt het op.) Wat zie 'k?... (Zif ziet het ftijfaen, begint te Jidderen, en ziet weder Roméo aen.") — Roméo!.,. k o-  TOONEELSPËL. 171 roméo. ■— Gij weet alles! — julia, gillende. — Wreedriert! ■ roméo. Neen! Noem mij dus niet! — Befchuldig 't lot — het lot alléén! Verwijt den Hemel all' de onöverkoombre rampen, Waermeê ik, droeve, kampe, en u, zoo droef, doe kampen! 't Bedriegelijk geluk fchenktme alles, in één keer; En in één keer, helaes! ontrooft hetme alles weêr! 0 Zoetst, o heilrijkst, o verrukkelijkst, maer tevens Rampzaligst, jammerlijkst, verfchriklijkst uur mijns levens!... Met u wilde ik den dood kloekmoedig ondergaen: Ik konde!... ge overleedt, naer mijn' misleiden waen... Nu leeftge!... och! konde ik nu ook leven — met u leven! Maerneen!— ditkanikniet!... 'kmoetfneven— ijlingsfneven! — De trouwe Pietro, dien ik heimlijk tot u zond, Bragt mij uw doodmaer, dieme op duizend dooden Itond!.., Ik ijlde herwaerds — om met u — met u — te (terven!... Nu eift gij 't leven weêr... doch ik — ik moet het derven!..» julia. Help, Almagt! help! — Wee mij, elendige! — 0 Mijn God! Erbarm u over mij — en mijn erbarmlijk lot! — Ach!  ij2 ROMÉO en JULIA, Ach! moest ik wederom den hekken dag zien blinken, Om dien mijns minnaers in zijn kim te zien verzinken! Zie ik mij, door natuur, 't herboren wezen biên, Om al, war ijslijk, wat afgrijslijk is, te zien! Wordt mij een fchat, zoo groot als 't leven, aengeboden, Niet minder dan ten prijs van duizend marteldooden! — Gramme elementen, rukt bijéén, met ruw gegons, Stort ratlende op ons néér! vergruist, verbrijzelt ons!.., Oumer.schlijke Arts, gij hebt ons fchaudeüjk bedrogen!... (Zij valt Roméo om den hals.) o Mijn Gemael, fluit gij den hemel van uwe oogen! Zultge uwer Juüa het zielverkwikkend licht Van uw vertroostend, van uw vriendhjk aengezigt, Niet voor een korte wijl, maer voor altoos, doen misfen, En ploilenze in een' nacht van diepe duisternisfeu! Blijfrze eenzaeai, als een duif, die in een fleenkloof treurt, Om haren gade, door een' haviksklaeuw veifcheurd! Neen! deed uw zoete min mijn borst u weder lieven, De bittre moordpijl zal uw borst alleen niet grieven! Daer is 'er, die5 met u, ver van den dood te ontzien, Een' open boezem aen zijn fchichtcn durven bién! Gij kunt voor Julia het dierbre leven derven; De teedre Julia kan voor Roméo flerven! Reeds kent zij 'e vreeslijk graf! — En o! mijn Echtgenoot!  T O O N E E L S P E h. 173 Het derven aen uw hart — geeft zoetheid aen den dood! ROME O. Neen, leef, 0 Julia! laet mij mijn misdaed boeten: Ik draeg alleen de fchuld; 'k hadd' meer betrouwen moeten Op Gods voorzienigheid, die 't al ten beste keert: 'k Hadd' van mijn' norfchen ramp dan wis getriümfeerd: Ons liefdeheil ware eens aen 't hoogde peil gerezen!... 0! Laet u mijn vergrijp een leerzaem voorbeeld wezen!..* 't Schrikke u van mijn bedrijf, den fnooden zelfmoord, af!... Koom!... duike ik in uw' arm, en uit uw' arm in 't graf!... God! welk een' wellust— op die borst den geest te geven, En dervende — aen den mond van Julia te kleven!... 0 Mijne ziel! welk een geneugte voor uw min! Straks vaertge bij mij uit, en bij mijn lief weêr in!..; Ja, Julia! gij zultze op uwe lippen vangen... Ze inademen!... digt met uw wangen aen mijn wangen!... Géén geestverheemiing kan meer troost- meer vreugderijk, Meer zoet, meer heerlijk zijn! — Hoe vreedzaem zal mijn lijk Dan hier de zachte rust van 't dille graf genieten!... Ei! laet geen tranen uit uw minlijke oogen vlieten! Ween niet, mijn Julia! ween niet!... mijn geest zal u, Onzigtbaer, overal verzeilen, en, als nu, Altoos nabij u zijn!... Schep moed, fchep moed, mijn Gade!... Ik .voel — 't vergift — begint... I ü"  i74 ROMEO e m J U h I A, julia. Genade! oGod! genade! r o m é o. Mijn kragt — bezwijkt... een wolk— verduistert — mijn gezigt! —'k Zie echter nog — als in — een helder — fchittrend licht —- Uw engel — achtig — beeld! o Julia! — ik nader — De grens..... (Hij zijgt ter aerde: Julia "werpt zich hij hem, op har6 knieën, neder, en onder/leunt hem.) V IJ F D E TOONEEL. roméo, julia, benvoglio, pietro. ( Benvoglio koomt, met Pietro, door eene zijdeur, op den kerk' hof: Pietro draegt eene lantaern.) pietro. jAkch! waer' 't nog tijd!... Julia, tegen Benvoglio, terwijl zij op Roméo en het vergiftglaesje wijst. Zie hier uw werk, Verrader! — BEN»  T O ONE E L S P E L. gsf benvoglio. 'k Bidde u, Mejongkvrouw, hoorme, en acht noch noem mij zoo!... Maer helpe ik eerst uw' vriend!... (Benvoglio haelt een fleschje met tegengif uit den zak, en biedt het Roméo aen.) roméo, weigerende het fleschje aentenemen. Vergeefsch, Benvoglio!... Vergeefsch!... haest is 't gedaen!... mijn hart is reeds gebroken!... Zorg flechts voor Julia!... zij blijft van hulp verdoken!,.. Ik fmeek... verlaet haer niet!... benvoglio. o Rampgebeurtenis! — 'k Zweer u, onfpoedig Heer! bij al, wat heilig is, 'k Heb, eerwe ons gistren nog aen 't middagmael begaven, Mijn' trouwften knecht, ter ijl, naer Mantua doen draven, Met eenen brief voor u; en zeer bevreemdt het mij Dat bij gekeerd, noch iets van hem vernomen zij. r o m é. o, zeer zwak, de oogen nog eens wederom opflaende , terwijl hij zijne laetfte kragten verzamelt. Ik zie 't... mij moest dit leed — door 't noodlot — overkomen! Een droevig misverfland — bedoeld — noch voorgenomen ... De val mijns paerds... het wreed— doch valfche doodsgerucht— Van Julia!... Ik vloog — als met — een vogelsvlugt — Naer hier — om— op haer lijk— den jongden fnik— te geven!... 'k Zwolg—  I7<5 R Ó M É O en JULI A; 'k Zwolg— ach! — te haestig— 't gif!... Zij leeft!... (Hij weent.) en zij moet— leven f.. S Benvoglio!... ik fterf!... (Hij zijgt neder.) Vaer — wel... mijn... Julia! JULIA. Hij fterft! — Mijn God! hij fterft!... Roméo! — o mijn Gaê! — Roméo!— o mijn Lief! — moet ik u eeuwig derven!... Gij fterft, o mijn Gemael! — Mijne oogen zien u fterven!... Roméo! toef! ei, toef! — Roméo! keer! ei, keer! — Gijfterft!— wee mij!— gij fterft!... Help, eeuwige Opperheer!... (Zij valt gevoelloos op het ligchaem van Roméo neder; en nadat Benvoglio alles aengewend heeft, om haer weder te doen hekomen, flaet zij de oogen op, en vervolgt: ) Waer ben ik?... kon de druk mij nog in 't leven laten?... Terug, Barbaer!... waertoe zou mij uw bijftand baten? Wat baet mij 't leven, nu 'k de ziel mijns levens mis! o! Buiten haer is mij de dag een duisternis! Roméo! buiten u is niets voor mij van waerde: Nu gij van de aerde fcheidt, gruwe ik van de aklige aerde! 'k Verlaetze nevens u: — 'k volge uwe onzigtbre fchreên , Door alle weerelden, door alle heemlen heen!... (Zij  TOÖNEELSPEL. '17? (Zij werpt zich weder op zijn ligchaem, en overftort het met hare tranen ) 0 lenigst Voorwerp van mijn zoetgeftreelde wenfchen! Beminlijkire Echtgenoot! Voortreflijkfte aller menfchen! Mijn N.iorivriend! Redder! Heil- en Troostbode in den druk! Voorheen al mijn geluk!;., thans!— al mijn ongeluk! Het is dnn waer; gij zijt der ramprijke aerde onttogen, En, uit mijn* arm — en voor mijn oog— daerheen gevlogen! Mij treft dan eindelijk de langgevreesde llag, Dien mijn benaeuwde ziel al trillende voorzag! En uwe — uwe edle ziel is uit heur kluis geweken, En zwerft en zweeft nu om, door onbekende ltreken. Ver vaïi mij af!... wie weet door welk een perkloos vak, M sfchien i^een kleener dan den kreits van 't ftarrendak!... Wat zeuue ik ,mijn Getrouwde ?— Ik raes - door rouw verwonnen! Gij — mij— ontvliên?— al flootge uw licht» mijn levenszonnen! Gij, die met mij één geest, één ligchaem waert9... 0 neeni Gij zwerft niet van mij af, maer zweeft nog om^mij heen! Mijn Waerdfle! ja, gij zijt nog brjnje, en hier aenwezig: Uw derkend deel houdt zich met mij alleen nog bezig. 0! Buiten mij kost gij— en kuntge onmöoglijk zijn! Dir ware wis voor u eene al te onlijdbre pijn! Gij zi|t nog lvjnie; — neg kunt gijme zien en hooren: Nog treft mijn veege klagt het zintuig van uwe ooren: M Ik  *7S ROMÉO in J U L I A, Ik zie... ik hoor u ook!... gij roept mij vriendlijk toe: „ Waer toeft gij, Engellief!... koom, onbefchroomd te moê, „ Bij uw' Roméo "!... Mijn Roméo! — zoude ik fchroomen Bij u te komen ? ... neen! 'k zal ijlings bij u komen! Wat ware een leven zonder u, mijn Mingenoot? Een wreede marteling! — een uitgerekte dood!... Koom, dat mijn vrije ziel, met de uwe faemverbonden, U volge, en met u zweve, in de aengename ronden, Waer 't ligchaemlooze heir zich lieffelijk vermeidt, En 't lot, de ramp, 't geweld, de tijd noch dood ons fcheidt!... o! Wie, wat of mijn' geest, tot dezen prijs, bevredige! Waerom lietge, in dit glaesie, o teedere... Meinëedige!... Voor uwe Julia, niet iets van 't doodlijk vocht, Opdat één dronk haer weêr met u veréénen mogt'!... (Zij loopt, in de uiterfle vertwijfeling, heen en weder over het tooneel, in de geflalte van een peinzend mensch.) BENVOGLIO. Ik bidde u, in den naem van 't eeuwige Alvermogen, Stel u den gruwel, dien gij plegen wilt, voor oogen! Mijn dierbre Julia!... mijn Hartvriendin!... ik fmeek, Dat niet de wanhoop, maer de reden, in u fpreek'! Poog edelmoedig op uw lot te triümféren; En wil die ijslijkheên uit uw gedachten weren! Volg mij! verlaet u op mijn zorg en mijn bewind; 'k Zal  T O O N E E L S P E L. 179 'k Zal u beminnen, u befchermen, als mijn kind: 'k Zal voor u waken als een vader, als een moeder!... 'k Heb uw' gemael, dit weetge, altoos gelijk een' broeder, Gelijk een' zoon, bemind, en, trouw en onvertfaegd, Niet flechts mijn welzijn, maer mijn leven zelf, gewaegd, Om, naer uw beider teêr en brandend zielverlangen, U 't heilig zegel van den echt te doen Ontvangen, En 't beste paer hierdoor het beste heil te biên! Gij hebt de opregtheid van mijn vriendenmin gezien: 'k Bezweer u dies bij 't koor der heiligen, hier boven, Wil uwen arts nu ook niet wreed van u berooven, Noch (lel hem, al te ontaert, voor eene droefheid bloot, Onlijdelijker dan de onlijdelijk(le dood!... 0 Mijne Julia! konde ik, met tranenplengen , Uvv' lieven echtgenoot weêr bij het leven brengen, 'k Zwomm' weg — ik fmolt', met u, in vloên van ziltig vocht; Of dat, op mijn geroep, uw lief herkomen mogt', Mijn fchelle treurgalm zou door 't fle^e luchtzwerk boren: Maer alle moeite, och! —■ alie moeite is gansch verloren! Geen middlen zijn 'er meer!... 't is met Romdo uit!.,. God heeft het zoo gewild!... Bedenk! — 't was Gods beOuit! Laet dit, zoo veel het kunne, uw boezemwonden flelpen; Hier kon geen menfchenkragt, geen menfchenwijsheid helpen! 'k Steunde op mijn overleg en mijne fchraudelheid:... M & Maer  i8o ROMÉO en JULIA, Maer zie... dus worden wij door 't blind geval misleid!... Ik bidd', bedrukte Vrouw, befluit, befluit te leven!... En wilt gij u niet weêr in 'svaders huis begeven, 'k Zal u geleiden waer gij wezen wilt — al waer' 't In 't verlte en vreemdfte land, aen de uirerften der aerd'!... Wij zullen vurig, met Gods heilgeest in ons midden, Voor de uitgevaren ziel van uw' Roméo bidden!... (Terwijl Benvoglio haer overal, gelijk biddende, volgt, doch zij alles, door hoofdfchudden en andere teekens der wanhoop , van zich wijst, floot zij haer'' voet tegen Rotnèoos degen, dien Pietro , te voren , op het gezigt van zijn' ftervenden meester, weggeworpen heeft.) julia, den degen fchielijk opgrijpender Ach! welkoom, dierbaer ftael!... benvoglio, haer willende tegenhouden. Wat bebtge?,.. ik bidd' het u? Geef hier! — om Gods wil, geef!... j u L i A, ziek uit zijn' arm wrlttgende, rukt de fcheede af, en ftort zich in den degen. — Terug!... daer! — grijp het nu!... benvoglio. Verfchrikkelijke ramp! — F I E-  TOONEELSPEL. igi f i £ t r o, mede, doch te vergeefsch, ter hulpe toege- ■ fchoten zijnde. Toosieel, vof ijslijkheden! — JULIA. Ha ! 'k voel 't!... getroffen ! — regt getroffen !... (Zij knerst een weinig op de tanden ) — Naer beneden!... Fluks naer beneden!... zwicht, weêiftrcvige natuur!. .. (Zij fpant hare laetfte kragt en in, om de volgende regels, met eene verhejftng van ftem, uitlefpjeken j Op, mijne ziel!... nu vol van moed — nu vol van vuur, Het lustpad in, waer uw Roméo om moog' dolen! — Ach! — God! — ontfermend God! — u zij mijn geest bevolen !... (Zij fterft.) benvoglio, in eene hevige vervoering van droefheid, vreeze en wanhoop. o Schrik en angften! datge, in 't woèn van uw geweld, Mij niet, nog fneller dan een blikfern, nedervelt!... M ijn Lievelmge !... ai mij!... en wie heeftze om doen komen ?... Vlugt, o Benvoglio!.„. welk leed ftaet U te fchroomen! Vlugt ijlings uit Verone, eer 't wraekgerigt verfchiju'!... Rampzalige Ouders!— welk een druk wil de uwe zijn! Ziet hier de erbarmelijke en bittere gevolgen Van eenen wrok, dien gij te diep hadt ingezwolgenl M 3 Hs-  i8* ROMÉO bk JULIA, enz. Helaes!— en dus wordt eens een hart, hoe hard verfteend, Vermurwd, en de oude haet, hoewel te laet, beweend!... Mogt gij den uwen, met uw hooggefchatte telgen, Nu ook, door 't gapend graf, voor eeuwig in zien zwelgen! EINDE. E E-  BEÖORDEELEND NABERICHT. ïs 'er, met de berijming van het voorgaende Tooneelfpel, ee» geruime tijd verloopen ( i ) , lang ook is hetzelve onder de pers geweest ( 2 ). Hiertoe gaven dc bezetheden van Drukker en Uitgever te eenerhand aenleiding. Ook verkoos de laetfte liever dea AENTEEKENINGEN. (1) In het jaer 1776 geraekteze onderhinden; en in April of ftlai van het jaer 1783 ging zij ter perfe. (2) Beide heeft zelfs fommiger fpotlust gaende gemaekt. Meer dan eens heeft men deswegens den draek met onzen arbeid geftoken , en boenende het vonnis geflreken , dat Roméo te laet zou komen. Doch hiervoor duchtte ik minder dan voor een tegenövergefleld uiterfte, dat hij te vroeg, namelijk, dat is te onrijp, onder het oog der kunstweereld komen zou: en men moet geene kennis hebben aen de les van horatius (*), of 'er, ten miafte, weinig be- (*) Den zonen des Romeinfchert Burgemeester! Pifo voorgefchreven, om, wanneer zij iets ontworpen hadden , zulks Metius, benevens hunnen vader en he.-n , ter beöordeeiinge, in handen te ftellen , en het negen jaren onder zich te behouden; dewijl men oniiirgegeven fchiiften dikwils veranderen en • verbeteren kan, maer een eensgefproken woord niet weder te ruggc wil. ItaUi, zegt de« «lfcïe Latijnfche Dichter, zendt nies magtigsr viordtn dier zijne dapperheid en te- M 4  184 BEOORDEEL END den druk tragelijk te zien voortrpoeijen, dan zijne dichtvrucht als eene misgeboorte, of, ten minde, met lamme ledematen in den dag te zien treden. Doch deze vertrnegdc uitgaef is dan ouk de oorzaek, dat het fiuk in zulk eenen ongunihgen tijd het licht AENTEEKENIN GEN. belang in Hellen, wanneer men zijne kunstbroeders zoo gcdun> met wporden en voorbeelden, als met prikkelen en fporen. fenijat te willen nopen, om flechts hoe eerder zoo beter, hunne ftuk ken (fomtijds nog onvoltooid ■ ter perfe te leggen, enzc aéh het , ' licht, hfktmde -wapens, dar. door zijnl wtlfpr k-ndkcid, indien der. poè-er. ie' vijlen e te/doven var. bun werk, en bet uachen va» uitgeven, niet verdr,,, ' w'e bil hl, «05 W|t; „ Gijlieden, zan P.„r,,L,ne,.f,b,n bluede, de vterze» „die niet la.g mier banden t veel verbeterd, Cn tiènmmtl nitw.frkL ■■ ' \ ' •* m ■^j'.ijTa 1 z'jl re- „ ïueeit . ( f- Hoe wc! fliir hiermee de zinrijke ue! van zijnen Nrderduitf. hen T.,tk„ Maer. om veiliger cn vaster te «aen . geef uwe duinen net in uwen eer „ ftcn ijver aen den dag. Laetze een goede wi(l onder u rasren; ga et da " „ eens en andfjw.-rf. ja, zevenwerf, met verfebe *inr>en over; WaWonio . .. deel is. naer de geft Itenis der belenen, goj* d< tucht, Vurm.jds helder" ,, fomtiids betrokken ", ' En hoe duidelijk blijkt het, hoe de ware dichtkundig? vernuften almoit tehifc fchoolieren en gel.jke meesters zijn, in de volgende, tevens in kuwi ca ire" dachten, zoo uitrekende regelen van j> o 1 L E A u : ö Travaillez a loilïr, quelque ordre qui vous prefièi, Et ne vous piquez poirit d'une folie viteffe. TJn ftite fi rapidc, Sj qui court cn iimant. Marqué rooins trop d'efprir, que peu de jugement, J'aime ruieux un ruiflcitt, qui fur >i molte aiène'. Dans an pre' plein de fl.-urs, lentenjen; ie promènq, Q/un tonear deboide', qui d'un co-.ns orageux Rou'e, plein de gravicr, fur un tecjain faneeux, Hatcz vous. leaicnieut , 3c lans pe.d;e couiage, Vin gr  NABERICHT. 185 Jicht ziet. Ons gefolterd Gemcenebest, gefchokt door inwendige felle beroerten, en gedre gd met geduchte aenvallen van buiten , terwijl verfcheiden landen grimmelen van tallooze legerbenden en onoverzienbare ruiterdronimen, uit allerlei woeste volken be- AENTEEKE N1NOEN. licht te geven, zelfs met bijvoeging van deze fracije drangredes wat het'er zoo juist op aenkome, al zijn de veerzen zoo kiesch „ en naeuwkeurig niet; dat weinig menfchen toch zijn kunnen — „ cn niemand het u, dank zal weten, dat gij 'er zoo veel moeite aen .» ge- Vingt fois Au- le me'tier remertez votre ouvïage. Polilicz le fans cefle , & le repoliflèz. Ajqutez qiielcjucfois, & fouvent eff.icez. abt poïtkj. vers 163. &c. Zijn Aenteekenaer getuigt van hem, dat hij zeer naeuwkeurig dit eigen voot(èlirift volgde. Niet alleen richtte hij zich, in zijnen letterarbeid, naer de, luim , waerin hij zich bevgnd, zander ooit zijnen dichtgeest te willen dwinpen: mser wanneer hij eenig wek voltooid had, gaf hij het niet uit, dan lang d.-er. «a ; om den tijd te hebben, van het behoorlijk te overzien en te verbeteren, volgens de les van horatjus ( hier boven aengehaeld ; , NmttniqUe trematur. in annum. Dichtk. v. jss. Z?ker vriend, hem nopen willende om zijne Iy^nn itr pilz'j uitregiven. gebruikte tot eenen fpooiflig, du 'er her P.ibliek niet ongeduld naer verlangde- Uet Publiek, antwooidde hij, zal zich r.iet iemieijtn met le vragen., hoe veel lijii ik aen mijn werk brz'g hen geweest. Het zelfde pisgt hij fbnrijds te z:rgen omtre.it de nakouiclingfchap. En zeker, "erligt het Publiek minder gelegen aen den korren of langen rijd. den men, met iets te ichrijvea, churgebragt hebbe, dm aea de deugd en waerde van bet werk , da i,en gefchreven beeft. Het vordert flechts goede en wclrfoorwiochre llykkenj met kwade is her alt >os genoeg geballast geweest; en onder middenm r;g- veizmkt her nop dagelijks. Dwaes zou het zijn 2ich re verheelden, dat uien het A'gemeen ver .ligren zou kunnen, met het herfenvruchten te Jevcien diz bijna even fchielijk op het touvy gezet en afgeweven zijn, en wel uier eenii ge M S  m BEÖORDEELEND beftaende, die, met grimmige blikken en uitgetogen zwaerden, tegen hetzelve aenrukken, en het, dag bij dag, nader komen; ons gefolterd Gemeenebest, zeg ik, verkeert thans in omitandigheden , die den fchrijveren, vooriil van verliefde tafereelen, weinig AENTEEKENINGEN. „ rgedaer hebt " enz. Even of men alleen veerzen fchreve, om, gelijk Vader vosdei. zegt, £W,st te winnen bij denJlcchten hoop, die *» mand Wtfom en gelijk naer hemeh-nl gaept. Anders dacht •r de groots a o i r p p ij a e & over; en wettiger lumstregters verkoor estige.of rchittprende trekken pronken , doch, voor 't overige , van allerlei teilen grimmelen. Geringen lof verdienen zulke voortbrengfels. Het zoude eed aicnoeólge lc' -ijver moeten v/ezen, in wiens werken, vooral, zo0ze van ien'töjgeji tdetfl zijn, hiei cn elders niet eenige fchoonheden veiipreid wa- C'esr pen irjB'en un onvrage, oh les fiutes fourmillent, Des uaits d'elprit leraez de rems en rerai férillent. ART POIT. v. «7J & 17*. In gewrochten van vernuft behoort, buiten liet fèhoone en verhevene, al het andere 'eenvouwig goed te zijn. Het fraeije veihelpt of verfchoont het gebrekItige niet. Kon het gedeeltelijkfchoone ons voor het misvormde de oogen doen fluiten, eene mtenigie van lamme rijmeren, die fomtijds, met Cheritui, bij toev.,1 ieis goeds voortbrengen, en fommige meisjes, die goelijk genoeg en niet onbevallig van aenzigt zijn, doch over beictè z.jden mank gaen, zouden 'er zeker hunne rekening bij vinden. Men achte intusfehen niet, dar wij den Di 'uteren veerzen, die van alle fielgtepen gezuiverd zijn, willen afvor. deren. Dit ware onmooglinkheden vergen. Natnwlijh , *egt VONDEL , vindt men in deze ianst (de poëzij) vtlkotnenbeid; tmdnt die de maet van, 's menfchenvermogen tvertreft. HOtiTWi laet 'er zich dus over uit! „ Nogthan» vindt „ men feilen, die men over het hoofd moet zien; want altijd klinkt de fnaer „ niet zoo als het hand en gehoor hebben willen: riikwls fchreeuwtze te fijn, •» menze grof wil nebben; cn men tiert niet altijd juist het wit, ., waer-  N 'A B E R I C H T. ï8? nig hoops op eenen goeden uitfiag van hunne werken fchijnen overtelaten; doordien toch de vonken van twist die der liefde niet zelden verdooven, en de gloed der minne kwijnen moet; waer men, heinde en veer, niets dan het vuur van oorlog ademt. Zeer ver, nogthans, is het 'er van daen, dat men zich A EN TEEKENIN GEN. koor hij zich: De laurier, zegt hij, wordt den Dichter niet van den gemeenen hoop gifihonken, maer van zulken', die met kennisje en zekérniut de krcon uitreiken, en het jmterbekken der aekjieren van zwanenz-jig onterjcheiden. \ . waernaer men met den boge mikt: doch, waer het meeste deel van een ge,, dicht uitftcekt, daer zal ik mij aan weinige fouten niet ftooten , die uit gten ,, verzuim /fruiten, of die men van nature niet verhoeden kon ". Het voorname vereischte is hier flechrs, dat men zich, uit flordigheid, of wanlust tot arbeid■ vrijwillig geene misflagen veroorlove, of 'er, 't geen nog erger is, halfterrig voor pleite, gelijk eenige vadzige, onvermogende of regelsverwerpende kunstkramers zich niet ontzien re doen. Feiltjes ontfnappen ons altoos. In een lang ■werk., zegt de Latijnfche Lierdichter, kan men zich ligtelijk vergrijpen, enz. riet fchijne niemand vreemd, dat wij, in deze noor, zoo wijdloopig zijn, enz^., door uitfehtijvingferi en vertalingen, dus ver doen uitdijgen. Aenkomelingen , onder onze lezers, zullen 'er mogelijk voordeel uit kunnen trekken: en misfchien vallen deze aenmerkingen onder de oogen van iemand, die de moeire niet willende nemen, om, ter zijner lecringc, de bronnen, waeniitze gefchept zijn, optefoeuren , maer liever verkiezende op zijnen ouden trant voortteneurié'n , zonder dat hij in tael of dichtregelen meikeiijke vorderingen makc, of, naer vereischte der kunst, allengskens befchaefdcr voor den dag kome ; dees n;i, zoo het met zijne geneigdheid overéenflemme , en hij het der moeire waerdig fchatte, zal daerven eenigzins een nuttig gebruik kunnen maken. Gebetire dit, en fiagen wij dus in onze gewenschte verwachting, dan zal ons welmeenend oogmeik bereikt wezen ; en anders zullen wij ons gerroosten met den bedoelden zanger en zijne zangkunst aen het lot, zelfs doot hem bij voorrang vetkaren, overtelaten.  188 BE O ORDE ELE ND zich hierover beklagen zoude: liet ftrekt den Uitgever dezer bladen , wiens hart (waarom zou hij het niet rondborilig belijr den?) voor het Vaderland en de Vrijheid klopt, tot het a'lerhooglte gennegen, dat hij, aiöm door de zeven Landen, hue zwaer dit den nijdigen verraderen te verduwen valle, en hoe hevig Batoos Basterdkroost, aengeblazen door vreemd gebroeifel, daartegen wroeten moge, zijne wakkere Medeburgers het aelöude harnas ziet aengespen, om de verdrukte en bijuaveilorengegane Vrijheid te herftellen, en de Alle'enlieprfchiiig en Dwinglanciij, twee menders van eenen griuveiijken oorfprong, rustig te keer te gaen, en haer, zoo mogelijk, zelfs jn keetens te kluisteren; en niets zal hem gevoeliger blijdfehap verfchafFert, dan te mogen zien, dat de herboren Celgen, ver van te flaeuwen in de heirbaen, die zij eens, met zulk eenen moed, gijn ingevlogen, veel minder dat zij daeröit terug zouden keeren. ijverig, ten dienfte en tot behoud van Vaderland cn Vrijheid, in hunnen lust tot do wapenöelTening volharden, en in het renperk der eeuwigfte cere voortdraven, fchoon dan ook, tot dezen piijs, zijne roméo en julia niet één leze; vende, Hoe donker, echter, de tegenwoordige tijden 'eruitzien, en hoezeer de Staetknnde, boven alle andere perfoonaedjen, hars rol fpele, en aller aendacht naer zich trekke, daer is 'er misfchien nog, binnen den omtrek van het oude Batavifche gewest, Wier aendoenüjke harten ik mijnen teedcren roméo, die. door ■ * . ■ . cn  NABERICHT. 189 en voor de liefde gefchreven is, veilig moge toewijden, en wier mededoogen, begnen met de rampen diens ongelukkigen minnaeis en zijner ongelukkige julia, dit edelaertige paer roch onvriendelijk bejegenen , noch het bij zich eene kleene wijkplaets ontzeggen zullen. — Zoo mt] dit evenwel ook mislukke, laet dan Hechts de, tot in den dood, trouwvoedende Roméo, laet dan flechts zijne, tot haren jongflen levensfnik, liefdeademende Julia, aen de nakomelitigfchap een bewijs overdragen, dat, welk eene algemeene oorlogsdrift het Volk van Nederland, tegen het naderende einde der agttiende eeinve, bezielde, 'er niettemin in dit tijdperk ook geweest zij, die al de kragt zijner beste jaren gebezigd heeft, om, met eenige eere, voor de minlijke Liefde de veder te voeren, terwijl zoo vele duizenden, met on-"fterffelïjken roem, voor den barfchen Krijg het heldenftael ge* wet, en aen de zijde gegord hebben. Na ons, vooraf, deze korte befpiegelingen veroorloofd te hebben, moeten wij, betrekkelijk den roméo zelf', eenige aen-merkingen maken , gedachten van anderen ten toetfe brengen, en een en ander aen het oordeel onzer lezeren voordragen. Men heeft aangemerkt dat dit Tooneelfpel te lang was: maer kan een ftuk, van het begin tot het einde met fchoonheden doorzaeid, te lang zijn? En heeft dit, van den heer weisze, ten  I9Q BEÖORDEELEND •ten tooneele gevoerd (3), naer aller getuigenis, tenminlle, waer het aen de uitvoering niet gehaperd hebbe, niet altoos den heerlijkften uitflag der wcereld gehad, en, door zijne largheid, wel immer verdroten? ten ware, dat men'er, onder de vertooning, gelijk meermalen gefchiedt (4) , brokken hadde uitgelaten , waeröver mij, die., om redenen, nog geene reprefentatit van roméo heb bijgewoond, niet te vonnisfen ftaet, Trouwens, vele aenfchouwers, die, gelijk zeker geacht Schrijver zich wel uitdrukt, meer met de oogen dan met de oorcn in den fchouwburg komen, mogen, enkel behagen icheppende in het werktuiglijke vaneen ftuk, en hunne nieuwsgierigheid bepalende bij het loutere gefehiedkundigc, dat 'er in voorkoomt, vervéling doen blijken bij plaetfen, die eenigzins in het befpiegelende vallen , terwijlze dikwils zelfs lafheid wanen te befpeuren in de fraeifte zedenleslèn en fijnfte leenfpreuken, gevoelige zielen zullen altoos Hof tot ftreeleude aen doeningen vinden in de teedere en aenteekeningen. (3) Men weet, dat liet, in proza, reeds vcrfcheidcnmalen, en in vcrfchillende iteden, ten Nederduitfchen febouwburge is gevoerd. (4) Van oude rijden lier, en nog, bij vele volken een gewoon hulpmiddel, om lange fpelen te bekorten. Ware het Hechts, bij zoo vele fpelers, in vertooningen van ftukken, die niet alleen geene bcfnoeijingen noo^ig hebben, maer waervan alles, wat 'er uitvalt, verlies is, geene natuurlijke hebbelijkheid geworden!  NABERICHT. 191 en verheven uitdrukkingen, waermede de Dichter (indien hij anders hierin niet los of onbedreven te werk ga) zijne tafereelen ftoffeert, en zijne onderwerpen verliert. En het is deze laetfte aenmerking, die mij belet heeft de tooneelen, zelfs de uitvoerigfte (5), te bekorten (6). Met al mijn vermogen (gaerne beken ik dit) heb ik 'er mij op toegelegd, om, zoover mijn geringe kunst mij daerin behulpzaem wilde wezen, de uitmuntende fchoonheden van het oorfprongkelijk niet in het rijm te verliezen (7). Hoe kon ik de tooneelen dus bekorten, daer genoegzaem alles in den roméo fchoon is?— Dan deze (hikte volging, omze zoo eens te noemen, moest het natuurlijkerwijze onvermijdelijk maken, dat de overzetting (buiten de uitbreidingen, hierna van te fpreken) nog breedvoeriger werd dan het g'ng* aenteekeningen. (5) Bij voorbeeld, dat tusfehen Julia en Benvoglio, in het derde Bedrijf, en meer andere. (6) Dit moet echter met eenige uitzondering verflaen worden, gelijk nader blijken zal. (7) Onvergeeflijk ook is het, en men moet de opgeblazenheid van eenen Frygiaenfchen Marfias bezitten, en zich dus zijne ftraf waerdig maken, indien men beftaen durve het heerlijkfte ondicht in zenuwloos en walgchelijk dicht te veranderen, en het dus, ver van hetzelve de geestigheden en fieraden der poëzije bijtezetten, zelfs beioove van zijnen eigen zwier en luister, op het elendige voetfpoor der twee brekebeenen, waervan in de voorrede gefproken is; vermits toch niemand, tot dichtkundigen arbeid onbe- kwaem,  ïö2 beöördeelend vobrfchrift, welke zwarigheid (die de moeire gnoter. en het uitzigt, om het belang gaende te houden, kleener deed worden} mij den moed om in mijne berijming te (lagen,- en hieruoor den lust om voorttewefken, zoude benomen heboen, indien ik niet altoos mijn (tuk, eigenlijk genomen, meer Voor de lezing dan voor het tooneel gefchikt en ingericht haddé. Het is waer; 'er komen, in het beloop van het Origineelt eenige, ducb weinige pasfaedjen voor, die, naer ons inzien, gevoegzamer weggebleven waren. Bij ons zijuze dit. Doch men kan niet zeggen, dat zulks het geheel merkelijk bekort hebbe. Het zal hier de platts wezen, om daervan, gelijk ook van vepfcheiden kleere gemaekte veranderingen , verllag te doen. Wij hebben, volgens de les van boileau, nadat de berijming voltooid was, bij lezingen en herlezingen, een aenzienlijk ge* aenteekeningen. kwaem , opgeroepen wordt, om tooneelftukken, of wat het zijn rroge, in rijm tc vervormen. — ,, Gelijk eene óntftelde muzijk , op „ groote niacltijdcn, dikke balfem, en mankop met Sardifchen ho„ nig, oria'erigenaem zijn: omdat men zonder die wel maeltijd hou„ den kan; zoo wordt ook de peëzij, die om het hait te veikvik,, ken opgekomen en gevonden is, indienze een weinig van de „ volmaektheid afwijke, gansch niet geacht — Die niet kan fpe„ len, onihoude zich van kampvechtcn. Die op den bal, worp ,, cn tolfpel niet afgericht is, boude ziji e rust, opdat ie meenigte t, der toezienderen hem niet met reden uitlagcne". uoüat. Dichts.  N , A ;. B ■ E R I C H T. 193 getal van veerzen', waervan fommigen den toets niet konden doorftaen, ook om, zoo veel mogelijk, de kortbondigheid te betrachten, doorgefchrapt en uitgeworpen. Tot een ftaeltje daervan verftrekken de volgenden, die ik hier met voordacht weder eene plaets geef; doordien een mijner geachtfte kunstvrienden mij zijn leedwezen betuigde, datze weggebleven waren, om den teederen trek, dien zij iu zich behelsden: de lezer, die zulks verkieze, kanze ter behoorlijker plaetfe inlasfchen. Nadat, in het eerde Bedrijf, derde Tooneel, Julia tot Ro~ mèo hare rede eindigt, met deze woorden (8), Kan Julia bij u wel ongelukkig wezen, En ftaet haer— van u af— niet wis dit lot te vreezen? laten wij Roméo. daerop (twee redewisfelingen van hem koppelende, en een van Julia weglatende) antwoorden: Ja! bij mij zult — met mij moetge ongelukkig zijn — Smeek dies zoo vurig niet: uw beê vergroot mijn pijn. 'k Weet hoege mij bemint; en zoudt gij, o mijn Waerde! Niet ongelukkig zijm-, zoo gij mij onheil baerde! Doch AENTEEKENINGEN. (8) Zie de Berijming, bladz. 23. N  1^4 B E ü Ó R D E É L E N D Doch de oorfprongkelijke berijming, naer het proze (o) ge» volgd, was dus: ROMÉO. Gij zult bij mij, met mij moetge ongelukkig zijn —. Ja, lieve Julia, de flikkerende fchijn Van mijne hoop verflaeuwt: maer och! mij wondt uw rede! Laet af, laet af, met die bewegelijke bede! Zij moordtme, omdat ik haer onmooglijk volgen kan. JULIA. En waerom niet?— wordt ook Roméo een tiran?... Nu zie 'k in u den zoon van zulk een' wreeden vader, Gelijk Montecchio! ROMÉO. Kende ik de zuivere ader Van die verwijting niet, gewis, thans hielde ik u Voor eene dochter van Antonio!... maer nu, Nu wete ik dat de liefde u deze tael doet fpreken!... Niet waer, uw hart bemintme?... o ja! 'r. is mij gebleken! Gebleken? — o' 'k ontvang daervan nog blijk op blijk! Uw hart, o Julia! mintme onüitfprekelijk, Ge- AENTEEKENINGEN. (9; Bladz. 224.  NABERICHT. 195 Gelijk het mijne 11 doet! en zoudt gij, 0 mijn Waerde! -Niet ongelukkig zijn, zoo gij mij onheil baerde! Wij zullen geene redenen, waerom deze regels uitgemonfterd zijn, bijbrengen; voor den kunstkundigen zou het niet dan een onnoodige arbeid wezen. Dus ftaet ons nu te fpreken van de vervormingen en uitwerpingen, die wij gewaegd hebben voor onze rekening te nemen. Al te fterk, of eer gansch buiten het natuurlijke, fcheen ons eene uitdrukking, die Julia tot Roméo doet, als hij haer, doör bemoedigende en troostbiedende redenen, gerustheid had pogen inteboezemen. Dus luidtze: ,, 0! Waertoe zou Roméo mij „ niet overreden! Ik zou u gelooven, zelfs, wanneer gij mij over„ reden wilde, dat ik u haten konde" (10)! Welk eene wreede tael voor julia! — Schoon zij nog zoo fterk de onmooglijkheid vati haer gezegde veronderftelde, moest het loutere denkbeeldige— van roméo — hoe oogenblikkelijk, als een voorwerp, dat zij haten konde, te befchouwen — de flaeuwfte vertegenwoordiging 'er van — hoe herfenfchimmig het haerzelve fchijnen mogt, haer doen fidderen en verftijven! De lief- de- aentee ken ingen. (10-) Zie het Proze, blad?. 227. N 2  io6" B E Ö O R D E E L E N D devolle julia zulke gedachten te laten vceden, te laten uiten — tot roméo, vernedert de gevoeligheid, beledigt de teederheid van beiden. Liever verkozen wij daervoor deze eenvouwige, minderbepalende, zegwijze: Waertoe, Roméo, zoume uw tong niet overreön! 'k Geloofde zelfs van haer volltrekte onmooglijkheün ( i r). In den aenvang van het vijfde Tooneel des derden Bedrijfs ( ia) zal men vinden, dat verfcheiden kleenheden zijn overgeilagen; deels, omdat zij ons minder gevvigtig (13) dan langwijlig, en, betrekkelijk de laetfte uitdrukking (14), niet zeer eigenaertig voorkwamen, vooral, indien men het eerbiedig karakter van Julia, jegens hare ouders, in aenmerking neme. Om der waerheid meer hulde te bewijzen, en zulk een ongeveinsd en opregt meisje, als de jongkvrouw van Laura, niet op- aenteekeningen. (n) De Berijm., bladz. 28. (12) Bladz. 272 — 275, in Proza. (13) 0'n dezelfde reden hebben wij, in het vierde Bedttjf, het geheele flot van het vierde Tooneel, bijna eene bladzijde lang, en eenige gedeelten uit het agtfte Tooneel, aen het einde, onberijmd gelaten, na vooraf de noodige veranderingen, in de woorden, gemaekt te hebben. Zie het Proza, bladz. 301 en 309. (14) Het gezegde van Julia, omtrent haren vader, bladz. 275.  N A B E R I C H T. 197 opzettelijk te doen huichelen, heeft toen de opéénllapeling van verzinningen, Julia, bladz. 285(15), in den mond gelegd,' (te meer, dewijl daeromtrent in 't vervolg zoo weinig voorvalt,' als 'er bevorens van ontworpen was) geheel ter zijde gelaten, als ook gemakkelijk kunnende gemist worden. Voor Laura. immers behoefde zij de geveinsde niet te fpelen? Zij had alleen' waerheden voor haer te verzwijgen, zonder die met onwaerheden te bemantelen. En hoe kon Julia zich zelve of anderen/ in haren bedrukten toeftand, denkbeelden voordragen, waertoe blijgeestigheid en verrukking vereischt werden, en die zoo regel regt ftredeu met hare, geheel de ziel vervuilende, droefheid?" Welk eene mate van dubbelhartigheid en huichlarij, tegenover-: gefielde uiterfien van haer karakter (16), hadde zij 'er, ten' minfte, niet toe noodig gehad (17)! ' ' t Den: AENTEEKENINGEN. (15) Bij ons, bladz. 115. (16) Lees, onder anderen, de Berijming, bladz. 111 en rit. (17) Allernoodzacklijkst heeft het ons ook gefchenen, om het, antwoord van Benvoglio aen den heer Capellet (*), Vergeefsch'. haer geest is ontvlugt'. hier haet geene hulp! zij ie dood!... van zinüiting te veranderen, cn daervoor enkel te fchrtjven: 't Ware al vergeefsch; gij ziet, zij geeft niet eenig blijk Van leven meer!... want immers hadde Benvoglio anderszins voorbedachte onwaerheden gezegd. (*) Zie het Proza, bladz ijj> , de lierijrtiing, bladz. 137. N 3  rj>3: BEÖORDEELEND Den Bedienden van bladz. 093, die, bladz. 296, een' halven regel zegt, en vervolgens geheel weg blijft, hebben wij achterwege gelaten, en de woorden van Laura, door hem afgebroken, ten dien einde aenééngekcppeld, en hiertoe eenigzins veranderd; gelijk wij den heer Capellet, bij het uitkomen, ook daerom drie veerzen doen fpreken, welke dus beginnen (18): Wat Wil het woest gedruisch, enz. Insgelijks is ons voorgekomen, dat het begin des derdeu Tooneels van 't laetfte Bedrijf (19), waer Roméo vergift heeft ingenomen, te veel onnatuurlijks behelze, en daerom hebben wij het niet overgenomen. Bij voorbeeld, Pietro, de waerheid vermoedende, of kunnende vermoeden, terwijl hij zelf Roméo (uitroepende: het is gedaen!) het flescbje zag wegwerpen, moest bij geene mooglijkheid met zijnen meester in befpiegelende redeneeringen treden, over verfcheiden punten, nog minder hem vragen doen, en antwoorden geven, die den tijd, om, ter redding van denzelven, eldersheentefpoeijen, onmiddelijk deden verloren gaen. Ook is de trek op den monnik te fterk, enfchijut verbitterdheid aenteekeni.ngen. (18) Zie de Berijming, bladz. 133. (19) Bladz. 318, in Proza.  NABERICHT. 199 held tegen de geestelijken intefluiten; ten ware, dat de oorfprongkelijke historie hiertoe aenleiding hadde gegeven. Kundigen merken aen, dat Roméo te lang blijft fpreken, na het innemen van het vergift; en fchoon dit gebrek, buiten al te aenzienlijke veranderingen, niet te verhelpen was, en bij ons, door eenige uitbreiding, nog grooter is geworden, dacht men echter het (hik, op deze plaets, niet te verergeren, met het uitlaten van bijna anderhalve bladzijden, die, bovendien, niet veel aengelegens behelsden , en zelfs nog met herhalingen aengevuld waren. Pieirq, die, bij het einde van dit zelfde Tooneel, voor Romés om hulp vliegt, laten wij weder, met Benvoglio, in het laetfte Tooneel, te voorfchijn komen. De volgende drie redenen gaven ons daertoe aenleiding. Vooreerst ftrijdt het ten hoogfte met de teedergeaertheid van dezen trouwen dienaer, die, ter redding van zijn' dierbaren heer, ter ijl henefnelt, dat hij in het geheel niet weder terug keere; daer hij, doordien het fpel nog zoo lang fpeelt, inmiddels de ftad bijna rondloopen, en opnieuw ter plaetfe, waer hij den ongelukkigen Roméo gelaten had, komen kon. 't Is dus even of Pietro zijn' ftervenden meester eensklaps en geheel vergate. Ten tweede moest hij ontwijlfelbaer naer Benvoglio om bijftand ijlen. Waerfchijn'ijk moest hij dien, op z.ulk een' tijd, te - huis'vinden. En wat is zekerer, dan dat hij, met den arts fchie- N 4 lijk  jtoo BE00RDEELEND lijk naer den kerkhof fpoeijende, denzelven middelerwijl het voorgevallene met Roméo verhale, het geen onnoodig maekt dat Benvoglio, op het tooneel komende, eene onderrichting erlange , die flechts verwijlend , en voor den aenfchouwer of lezer, wien alle cmftandigheden bewust zijn, van geen belang ter weereld meer is? En, eindelijk, daer men de ledigheid van het tooneel, bij het afloopen van een (tuk, zoo al niet volftrekt ponder deszelfs gebreken, ten minde voor geene van zijne fraeiheden houdt, wordt deze, door de herfchijning van Pietro, ook nog eenigerihate verholpen. Doch dit alles maekte het onvermijdelijk, dat men tot de omHandigheden van het fpel iets af en iets bij moest doen, 't geen de onderzoekende lezer ligtelijk zal naeifporen, even als het hem niet moeijelijk zal vallen, zoo hij 'er zijne aendacht toe verleene, optemerken, dat wij crs, in dit laetfte Bedrijf, over het geheel, minder hebben toegelegd op eene, zoona mogelijk , letterlijke berijming, dan wel in de vorige Bedrijven. In de, hier meer dan elders, afgebroken zinüitingen moet men, groötendeels, de daertoe aenleideüjke oorzaek zoeken. Na het kort verflag der veranderingen, uitlatingen, enz. zal het niet wanvoegelijk zijn dat der bijvoegingen en uitbreidingen te laten volgen. Het eerfte Bedrijf, allerwegen zoo vol van teedare en zielroe- ren-  NABERICHT. 201 -rende trekken, en, in het fchoone en verhevene, alszins zoo meesterlijk uitmuntende , zal velen , nevens ons , zeker wat flaeuw fchijnen afteloopen; dewijl Julia, na het doorftaen van de hevig'te fchokken der droefheid, en vol gevoel van eenen rouw, die haer zulke fterke tafereelen van fmert en wanhoop doet fchilderen, ten flotte van het tooneel, alleenlijk tot Laura zegt: 0 Laura! thans komen 'er tranen — nu zal ik wee, wat beter, worden. Wij laten daerom, na de uiting van •dit veers, -Daer komen tranen — 0 Vriendin! dit wil mij baten..... ■Julia, na een korte rust, nog tien regels uitfpreken, dus beginnende: Roméo! Voorwerp van mijrt'teederheid en min, Iets prent mijn jonge ziel nog hoop en blijdfchap in: en eindigende: En, fchoonge als'balling vlugt, fchep moed, mijn Bruidegom! Gij zwerft niet eenzaem; nten — mijn hart volgt u alom. Waerdoor wij vertrouwen (buiten de bemoediging, die zij N 5 voor  *o2 BEÖORDEELEND yoor de troostbehoevende Julia zelve influiten), dat de fiaeuw beid, bij het einde van dit fchoone Bedrijf, weggenomen is (20). Grooter is de bijvoeging in het vierde Bedrijfs zesde Tooneel. De levendige verbeeldingkragt van den grooten weisze hadde het zeker luttel moeite behoeven te kosten, om hier de treffendlte fchilderij van weedom en wanhoop optehangen, en met kragt en gevoel de droefheid te doen fpreken, in eene rouwiiitboezeming van de weekmoedige en kinderlievende mevr. Capellet. Hetfchijnt dus min of meer vreemd, dat de Opfteller dit niet verkozen hebbe te doen; ter ftctïe kwalijk pasfende of oneigenaertig kon het hem niet voorkomen. Meer dan één voorbeeld vandeaendoenlijkfire fchilderhsgen, bij foortgelijke treurige lotömftandigheden, treft men bij beroemde en oorfprongkelijke dichters aen. Ik zal mij vergenoegen met daervan, uit onze tale, Hechts één bewijs bijtebrengen, 'tweik, in een geval, gelijk genoeg met het onze, bekwaem zal zijn, om mijn gevoelen van ongegrondheid vrijtepleiten. In het overheerlijke Treurfpel jeftha, of offerbelofte, een der meesterltukken van vondel, koomt de ontftelde Filopaie, Jefthaes gemalin, met geene mindere ontroering dan aenteekeningen. (20) Zie de Berijming, bladz. 39.  NABERICHT. 203 dan bij ons mevr. Capellet, op het tooneel, om te zien wat van hare rampzalige dochter Ifis geworden zij; en, nadat zij de waerheid van derzelver bejammeiiijk lot vermoed heeft, gelijk blijkt uit dezen aenhef, Beletge mij mijn eigen kind te fpreken? Geweld! geweld! wat's dit? och! och! ik reken De maegd om hals! waer fteekt de moordenaer? Laet los! laet los! enz. hooren wij dezelfde weemoedige moeder, in eene reeks van veerzen, de bitterde treurklagten uitftorten, bij het einde van welke zij, door het drukkende overwigt van rouw, en de pramende knellingen van weedom, in bezwijming valt. Bij hare bekoming brengt haer de Dichter voor het lijkbed harer dochter, en doet haer, door de maegden, die den rouwftoet uitmaken, de doodbus van' Ifis toereiken , bij het aenvaerden van welke zij, tot de asch harer dochter, de bewegelijke aenfpraek doet, die dus begint: Och! Ifis! och! ik fcheidde flus: Gij trokt ten berge, met uw reijen, En koomtme thuis in deze bus! Gij fcheidde, om eens voor al te fcheiên! Op  204 B E 'Ö O R: D :E E L E'N D Op het doorluchtige voetfpoor van dezen, zoo veilig te volgen, Voorganger, zou ik kunnen zeggen, doch zoo is het niet — eigenlijk, uit een begrip dat het wanvoegelijk, noch den onderwerpe ter omfieringe, wezen zoude, waegde en befloot ik, om mevr. Capellet, over den gewaenden dood van Julia, mede eenen lijkzang te doen kweelen. De enkele uitroeping, Ach! Julia! Julia 1 Julia! mijn Kind! mijn eenig geliefd Kind ( 21)! hoe nadrukkelijk, en zeker rijk van beteekenisfe in den mond eener moeder, fcheen ons nogthans niet volzinnig genoeg, om de moederlijke fmerten, bij het fchielijke verlies van een eenig en teederbernind huwlijkspand, uittedrukken; en daerom doeu wij, buiten eene reeds uitgebreidere berijming van het oorlprongkehjk, mevr. Capellet, wanneer zij zich, voor de tweedemael, op het vermeende lijk van hare dochter had nedergeworpen, eene wijdluftiger weeklagt uitboezemen (22), en nemen deze gelegenheid waer, omze in de verdienften, deugden en bekoorlijkheden van het ongelukkige meisje, ook eenigzins in de befpie- ge- AENTEEKENINGEN. (21) üit zijn de leste woorden, die de heer weisze mevr. Capellet doet fpreken, na de uiting van welke zij opnieuw in onrnagt nederzijgt, en, door eenige bedienden, van het tooneel wordt gedragen. Zie het oorfprongkelijke Stuk, bladz. 305, cn de Berijming, bladz. 146. (22) Zie dc Berijming, bladz. 144, 145 en 146, boven aen.  N A B E R I G i H T. *óf .gelingen van derze'lve'r betreürenswaerdige rampen, te dóen 'uh> weiden (23). In hoe verre nu dit de goedkeuring van DichtJen Tooneelkundigen verdiene, en of ik, in een aental van bijna veertig veerzen, het karakteristiek van weiszes liijl een-gei*:- -mate hebbe mogen behouden, zal men aen de billijke uitwijzing van bevoegde Beoordeelaren overlaten. In fommige alleenfpraken, vooral, zal men zien dat uitgeweid is.— Julia, de teedere Julia,, te doen fpreken, haer hëure -eigen, heure uit liefdellroomende tael in den mond teleggen , kan niet misfen voor den Steller de ftreelendïfe bekoorlijkheden inte- - (luiten.— Roméo, den getrouwen Roméo, bij het graf zijner minnaresfe , een klagelijk geluid te laten (laken , hem tot de fchhn van Julia, van zijne eeuwigbeminde Julia, zijne laetfte jammeytoonen te laten uiten, aen het ovcrfchot van dit geliefkoosde beeld hem de jongfte fuikken zijner liefde te laten toegalmen, moest natuurlijk eenen gevoeligen geest met zoete aendoeningen vervullen. Ziedaer de oorzaken, waeriien men de uitbreidingen vso AENTEEKENINGEN. (23) 'Er is zelfs, in dezen treurzang, iets overgenomen uit dien van vondel, echter, naer de eigen les des grijzen Vaders, zoodanig, dat het de boeren niet merken, noch het voor den geleerden al te fterk doorfchijne. De nieuwsgierigen kunnen het nazien, en mogen 'er hun oordeel over vellen. \  sofj BEOORDEEL END van beider gelieven alleenfpraken, in het derde en vijfde Bedrijf, te danken hebbe. — Hier zoude dit Nabericht kunnen eindigen; doch het was, lints lang, ons oogmerk, om over den aert fommiger veerzen, in de voorgaende Berijming, bij derzelver uitgaef, eenige vlugtige aenmerkingen te maken. In de Werken van de Maetfchappije der Nederlandfcfie Letterkunde te Leyden, eene Maetfchappij, die zoo loffelijk beantwoordt aen het edele oogmerk harer inrichting, dat is, om, buiten andere niet minder nuttige bedoelingen, de fraeije kunften en wetenfchappen, langs een' kunstmatigen en wijsgerigen weg, ijverig te helpen bevorderen, vindt men eenen fchat van belangrijke aenmerkingen (24), met voorbeelden bevestigd, ter ftavinge van den waren en noodzakelijken kunstregel, dat een Dichter zijne maet altijd, en zijne woorden zoo veel mogelijk, moet fchikken naer den aert zijner onderwerpen, en zich, als een volger der Natuur, die zelve deze middelen aenbiedt, moet bedienen van lange of korte, harde of rollende, grepen en woorden, vele of weinige klinkeren of medeklinkeren, naerdat de AENTEEKENINGEN. (24) Lees bladz. 194 tot 204, in het IV de Deel van de Werken dier Maetfchappije.  NABERICHT. 207 de aendoening, welke hij verwekken wil, vordere.' Hieruit ziet men, hoe het bijlang niet altoos toevallig is (gelijk men fommige'dichtbeoeffenaers hoort aenmerken), dat 'er bij vele dichters, waerönder vondel niet te vergeten zij (25), dik* werf veerzen worden aengetroffen, waervan de trant en het geluid eigenriertig den inhoud der beoogde zinüitingen uitdrukken". En gelijk dit fchoone vertoog van den taelrijken heer van engelen, even als vele andere vernuftige (lukken dezer waerdige Maetfchappije, zich ten doel (felle, om den beminnaren der roëzije en tale, tot nutte leering te (trekken, en hen, door juiste voorfchriften en zekere handleidingen, te bekwamen tot de beöelfening van deze wetenfchappen, zal het, vertrouwen wij, Voor niemand, die de kunst genegen zij, berispelijk fchijnen, dat ook wij uit deze heilzame lesfen nut gepuurd, en, naer gelang van ons vermogen, gebruik van dezelve gemaekt hebben. Laet aenteekeningen. (25) Duidelijk blijkt het dat vondel hiervan geweten hebbe, uit eene les, die hij zelf over dit onderwerp geeft, in zijne Aenleiding ter Nederduitfche Dichtkunde. „ Het fcherpt de zinnen „ (zegt hij), en maekt een goede pen, zich te gewennen een „ zelfde zaek en zin op verfcheiden manieren te bewoorden, en fierfijk uittedrukken. Voert men fomtijds eenige harde veerzen in, „ dat moet uit geen gebrek, maer uit de jioffe, geboren, en ter zak* vereischt worden ".  io8 BEOORDEEL E/.N D Laet het ons dus tot geene waenvvijsheid worden toegerekend , indien wij vrijmoedig wagen de volgende voorbeelden, als eenige weinige en geringe bewijsteekens daervan, bijtedragen. . Zoo poogden wij de kwijnende en hartbenaeuwende droefheid ,van Julia, door de, als wederhouden wordende, uitfpraek, in het verband dezer regelen, en bepaeldelijk door de fleping van den tweeden, uittedrukken (26): De hemel, boven mij, is zwart, en 't luchtgefpan Zoo drukkend, dat mijn borst — naeuw — ademhalen kan! — desgelijks de geweldige rekking, die de natuur ondergaet, wanneer zij hare banden vanéén voelt fcheuren, in de twee laetfte dezer vijf veerzen, van mevr. Capellet (27): 0 Banden van natuur! zoo hemelsch zoet in 'tllreelen, Bij 't lonken van 't geluk, wat wordt gij harde zelen , Wen 't forfche doodsgeweld dus aen uwe einden rukt! Ik AENTEEKENINGEN. (26) Op blads. 59, van de Berijming. (17) Bladz. 145'  NABERIC HT. 209 Ik voel te deerlijk hoe gij fnerpt, en knelt, en drukt, Wengij— taei uitgerekt, noch berden kunt— noch breken... (28) en, bij vóórbefpiegeling, de langzame en uruikelende treden van den afgeworlïekleri Roméo, daer hij Pietro beloven moet met hem naer Mantua te zullen vertrekken, en dus het eenige overfchot van zijn lief te verlaten, in het Hot van deze regelen (29): Ik wil mijn fchoone en kuifche gaö, Mijne in der eeuwigheid geliefde Julia, Nog eenmael zien, nog eens een teeder kuschje geven, En dan onmidlijk, met mijn' Pietro, heneftreven Naer Mantua — zoover mijn zwakke voeten mij Slechts dragen kunnen! — God! — zoover 'er aerde zij! Het AENTEEKENINGEN. (28) Wij twijffelen echter of de heer hieronymus vak alp hen niet wat al te fterk dien regel gevolgd hebbe, in zijne waerlijk gevoel- en drocfgeestigheidverwekkende Aendoeningen , bij het graf zijner Echtgenoote, waer hij, de laetfte pooging zijner ftervcnde vrouwe, om hem nog eenen liefdearm toetereiken» willende uitdrukken, zich dus laet hooren: Maer hier ook, ach, mijn God! hier lag zij fprakeloos, Zag ftarend om naer mij, maer met gebroken oogen, Strekte den arm!... en ftierf!... en is zoo voor altoos Op aerde mijn gezigt, doch niet mijn harte, ontvlogen! (29) Zie de Berijming, bladz. 156.  aio BEÖORDEELEND Het woord heneftreven duidt hier zekerlijk eene te vlugge, en dus met het ideael niet zeer overéénkomftige, beweging aen. Men hadde hencvlieden (in de beteekenisfe van ontwijken, dut fchielijk en minder fchielijk gefchieden kan) kunnen fchrijven; doch bieden, in den voorgaenden regel, ware een veel minder eigcnaertig flotwoord dan geven geweest. Meer voorbeelden van dezen , en anderen van een' tegenövergeftelden, aert moeten wij, om niet te wijdloopig te worden, voorbijgaen. Dan, zie 'er hier een, waermede men de verhaeste en gewelddadige heffing van de trillende Julia in het rijtuig, dat haer naer de noodlottige kerk van Villafranca, ter trouwe, voeren moest, heeft pogen uittebeelden (30): Nog meer; hij durft de hand aen uwe jongkvrouw daan, En tilt haer, daerze trilt, geweldig in den wagen: en een, met het welk men beproeft, om, in navolging van vondel, de (zoo mogelijk, de verfchillende doffe en fchelle) geluiden der klokte doen hooren (31): Het aenteekenin gen. (30) Bladz. 95. (31) Bladz. 96.  N A B E R ï C H T, tit Het hommlend klokgebrom Des doms is nu het dof, dan 't fchelle wellekom. De Auteur van l'encyclopédie élémentaire (32) haelt, betrekkelijk de Franfche Poëzij, gelijke klankfprakige voorbeelden aen, als door den heer c. van engelen, in zijn prijsvertoog van 1775, *ei1 gevalle der Nederduitfche, gedaen wordt. Vier veerzen van boileau , faime micux un ruijfeau&c, hiervoor, bladz. 184, bijgebragt, zijn 'er, onder velen, een van. Zonderling Hemmen de beide kunstbeöordeelaers overéén. Trouwens, ervaren meesters kunnen geene firijdige lesfen geven. De heer van engelen zegt, dat de voorzorg, om de ooren zoo wel als het hart te baet te nemen, zich (buiten het gebruik van langere of kortere woorden, en fylla~ ben van eene meerdere of mindere gemaklijke rolling) zelfs uitftrekt tot de beziging van veie of weinige klinkeren of medeklir> keren, ja, tot de keus der letteren toe. Hij heldert dit op, en bewijst het. De Franfche Schrijver drijft op gelijken grond. Laten wij uit beiden een klaer, doch in aert en wijze verfchillend, voorbeeld aenvoeren. Wit aenteekeningen, (32) Tome III. pag. 130 & fuiv. O *  412 BE'ÓORDEELEND Wie leest dit veers van vondel, en voelt niet, dat het, als van zelve, van de lippen vloeit: Men zagze naeuwlijks iet dan kuifche lippen reppen l de roeenigte der rokalen en de kunlb'ggekozen confonanten zijn de oorzaek der betooverende zachtheid van hetzelve ( 33 ). Hoe raeuw, hoe hard, integendeel, klinken deze regels van crebillon, in zijne Rhadamifïe & Zénobie: Traitre, envers ia nature, envers Vamour perfide, Ufurpateur, ingrat, parjure, parricide! ontwaert men niet duidelijk, dat men de wrangheid, de hardluidendheid derzelve geuoegzaem alleen aen de veelheid van -de daerin gebezigde rr toetefchrijven hebbe? In veerzen, die het ruwe, woeste, verfchrikkelijkeenz. uitdrukken moeten, wordt ons dus geleerd, dat men, met ecu' geluk* ki- aenteekeninoen. (33) De heer van engelen merkt aen, dat vondel zich hier juist bedient van die letteren, waermede wij beginnen te fpreken , en die wij nog gebruiken, wanneer wij niet meer fpreken kunnen.  NABERICHT. ±ÏJ kigen uitflag, de letter r vermeenigvuldigen kat?. Ziedaer dé reden, waeiöm wij Julia, in hare uiterfte woede en wanhoop, opzettelijk deze razende tael in den mond leggen (34): Gramme elementen, rukt bijéén, met ruw gegons, Stort radende op ons neer! vergruist, verbrijzelt ons! Men kan nogthans, naer de les en waeifchouwing van voorname meesteren, niet omzigtig genoeg, in zulke gevallen, te werk gaenj opdat men, bij het zoeken naer kunstmatige fchoonheden, de ware natuur, die de ziel en het fieraed der poëzije is, niet uit het oog verlieze. En zeker is het dan beter dat men fraeiheden van dezen en diergelijken aert varen late, dan dat men, bij hare plaetfing, gevaer loope van de rede en het rijm geweld aer.tedoen (35). De kunfligfle klank-, dc zwierigfte bloemfpraken, met een woord, alle ontleende dichtfieraden, bchooren voor de eenvou- wig- AENTEEKENINGKN. (34) Zie de Berijming, bladz. 172. (35) Heerlijke lesfcn hieromtrent kunnen de jonge Dichters aentreffen in den uitmuntende maetzang , de ware dichtkunst altijd eenvoudig, van den heer pieter van den doscr, aen het eindev des derden Deels Van de Werken der Leydiche Maetfchappije. O 3  £14 B E Ö O R D E E L E N D wigheid te wijken, wanneer het de eerften rhangele aen genoeg« zame natuurlijkheid, die zich zoo gaerne met de laetfte paert. Trouwens, zijn 'er wel ooit gevallen, waerin men zich te zorgvuldig wachten kunne voor valfche vindingen en zwieren; en kan zich een Dichter.daertegen wel immer te fterk binden aen de wijze regels, die de voorzigtige Natuur hem voorfchrijft? zeker waer het 'er op aenkome, om die voorfchriften al of niet naeuwkeurig te volgen, zal de Poëet wel doen met zich bij het eerfte te bepalen, en dan liever zijne veerzen iets, dat wezenlijk tot het fchoore zou behooren, te doen verliezen. Hoeveel fraeijer, op zich zelvcn, zoude, in de rol van Julia , waervan hier voor (36) gefproken is, de volgende regel luiden: Daer zitze, met den meed cn de oogen neêrgeflagen, dan dees, die 'er nu Hnet: Daer zitze, en het het hoofd van weedomme overdragen, echter verkozen wij den laetften; omdat hij nader bij de figuur blijft, en dus de natuur beter uitdrukt. En AENTEEKENINGEN. (36) Bladz. 210, Noot 30 en 31.  NABERICHT. 215 En fchoon, om 'er dit ten Hotte nog bijtevoegen, de twee veerzen, die Pietro tot Roméo fpreekt, bladz. 155, dus luidende : Laet de arme Julia, mijn beste, lieve Heer, Ook zachtkens iluimercn; — nooit toch ontwaékt zij weêr! zeker teederer, fierlijker, misfchien dichtkundiger ,1 waren uitgedrukt door deze twee: Laet uwe Julia ook rusten, waer zij ligt; Nooit toch ontfluit zij weer haer vriendelijk gezigt! verwierpen wij nogthans deze laetften, hoewel 'er die eerst geltaen hebben. Immers gevoelt de denkende lezer, dat in troostredenen, zullen zij waerlijk bemoedigende, rouwmatigende* troostbiedende wezen, geene aenleidingen tot nieuwe bedroevingen moeten opgeiloten liggen. De herinnering van het vriendelijke, nu, naer het vermoeden van Roméo, voor eeuwiggefloten gezigt der minzame Julia, der aen hem alleen toebehoordhebbende Julia, moest dien gevoelvollen, dien bittertreurigen minnaer het verlies, dat hij leed, fterker doen befeffen, en hem dus in nieuwe, in diepere droefheid dompelen.  Bij de Uitgevers dezes zijn, onder anderen, gedrukt en te bekomen. Xauwkrbt. aden yoor be zonen der i rijhei d r of I' erkroon op de Hoofden «Ier Doorluchtige Staatsmannen , Burgervaderen, Zeehelden cn andere Ptrloonaadjen, die het Nederlandlche Gemeeiiebest, door getrouwe dicnitcn en edele darten, aar. zich verpligten; doormengd met andere VadeHandiehe Dichtltnkk.cn , en r.elloten mee de Prijsveerzen rot lof van den nooitvolprczcn Ridder johan DerK Baron van der Capellen tot öen Pol; en verlïe.d met uulteKcnde konstpiaten en vjgaetten , geteckend. en gegraveerd dour de beroemde Meekers j. Bui)» , D. Kuipers, TL. Btasler, J Hulk , en anderen, li Deelen in groot Octavo. . . .4.6. t Dezelve op best mediaan (chrijfpapier. . . . 5 - 10 - De K» uif kerk , of fpiegel van gewetensdwang, in drie tafereelen , mitsgaders «enige Mengeldichten , door PlETtR Lmtl» , met een fraaije Titelplaat, gereckend <4oor G. van Nymegen , cn gegraveerd door L. Brasler. In l^uarto. . . 3 - - . Her zelve op best klein mediaan (chrijfpapier 4 - 10 - lis. Vi'innE in NedkriahD1, een Dichtltuk, met ophelderende aanteekenin%rn , nevens een hijvoegfel, bevattende de nagelaten papieren eens Franfchen Gou«ccneius van een' Mcc.a: dsch J iu^eÜng , er. liet leven en ltervcn van der. Ecrw. Voupouville. Deze geestige Criti'k van de dwaasheden onzei eeuw is zeer Zindelijk gedeukt, op fcejt gre^r Mednau fchrijfpapier. in groot Octavo. . . - 12. - Troeve van Zedepoezi) , door ConcoiDia Sc Laboxe In groot Cdtavo. 1 - 5 - De'besre opvoeding der ]ei.gd , ren nutte van dit Gemeenebcst, en belpicgelr.g hi; een onweder, door-.A iii esc- In groot Ofl.vo : 8 - Iets D'el-tmarigs van A. Bcusse, in groot Octavo op groot Mediaan fclirijfpa}>i;r. met fraaijc Konsrpla.cn . , 5 Deïc Bundel bevat de volgende Dichtftilkken: De Winden; dc Volken; Gmis Qvctlltcgcr.woQidig cn Nabijheid; het Graf; Jacobs allcmlpraak tot. * .Voze* Zegelied; de beste Vrouw; Petrus uil de Gevan^er.isle Verlost i dc icuwigl.cid; het tervend Kindje'j ce X 1 Geloofsartikelen ; mijne Ellende j mijne Venosiii.g ; mijne. Dankbaarheid; drie dagen in drie Zaagen; uiine Liefde; enz. Proeve over het lagchen en gelaihverwekkeude 1 in Spreken en fchriiven, door l Bsattik, L. I. D. Hoogleeraar in de Natuurlijke V/i.:, begeerte en Redeneerlnu.de , aan de I!oos.. Scboole van Abbtrdfen , enz. Uit het Engelsen in 't Keêrlandtch overgezet, en vt'ii Kt met eene Voorrede en eei.jgc voorbeelden uit NederduÏLfche Ichriften. In g.-oot Oct.vo 1 - iS - T.Uinikronijk van Melis Stokt, in rien boeken, met Historie Oudheid- en Taal. Iiun'. i°e Aar.ro: ikingen , ïu- op ■ 1 k e bladzijde als jn breder Aanttekeningen en Xijvorg'.els achter ieder boek: wijders een zeer naauwkcurige isrr engellelde tafel der Pa.ibchdagen , ter opheldering van het ti.drcke 1.kundige , vooral ii dc middeleeuw, tene toegifte wejens het woord Manjxs (Morgen Land»); een gezigt van «le verl.andeüng van Ph i- Lambc-cher wegens den tegi van den Keizer Aeibrecht I. naar Holland, In den jire i;co met een' bladwijzer va^ woorden, door Bai.Butii Ho vdecoper , Oud - Scht pen der iitad Amlteldam , tnZ. Drie deelen in groot Octavo. . .• »V - - • Dezelve in ordinaar Cuiarto. 10 * » • En weinige in groot Quarto, op best Mediaan fehnifpapier. , . ii - - Hakblupins tot de Pmisir.komiek chm ; in XV1I1 Hoofdftukken t bevatter.de eene volkomen opleiding tot de kei-is van deze nuttige en aangename wetentcbap ; verfierd met een rijk gt,ai konstj. iate-n en Vignetten. 1 Deelen groot Oftavo , op best Mediaan papier 8 — - Sïbocwtooni ex, der Natuur van Konfien Handwerken, Fabrieken, Godsdienst «■ ftaaije Vctenfthappeu. XVI deelen niet ruim 100 Platen. In Octavo. 5* - " ï