MAATSCH, DER NEDERL. LETTERK* TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841      ZAK-BIBLIOTHEEK VAN VERNUFT en SMAAK.   ZAK-BIBLIOTHEEK van VERNUFT en SMAAK. eerste deel, met VLA aten. te amsterdam, bij JOHANNES ALL ART, MDCCXCYIÏ.   VOORBERICHT. Een mengelwerk]en van deezen aart, bcftaande , in goede Tooneelftukken, leerzaame Romans , zede/yke Ferhaaien en andere vernuftige voord' brengfelen van den menschlyken geest, fraai Uitgevoerd en in een formaatjen gedrukt , dat men het gemaklik overal kan mededraagen , moet bij ieder mensch van gevoel en fmaak welkom zijn l aar tot hiertoe zulk een Zak bi* bliotheekjen in onze moedertaal ontbrak , zag men op reis, of daar, waar men geene omflagtige boeken kan mede voeren, de zodanige, in*vreemde taaien gefchreven , veelal gebruiken. De Uftgever "Vertrouwt daarom zy~ 11e Landgenooten met de uitgave van * 3  vi VOORBERICHT. dit en eenige volgende deeltjeni 'van denzelfden aart geen ondienst te doen ; en het eigenaartige hij zulk een werkjen, naarnlijk , zo wel het oog ah het verfland te veraangenaamen, door deszelfs keurige uitvoering ge trof en te zullen hebben. Fan den inhoud der /lukken in dit deelt jen voorkomende, heeft derzelver ver taaier fechts te berichten, dat zijne veranderingen in het Too» neelfpel , hoofdzaaklijk het gemaklijker vertoonen van het zelve ten oogmerke hadden ; en die in V Ver» haal van den Ring alleen dienen, om de zedelyke leering en gevolgtrekking te bevorderen.  M E N S C H E N» K N MENSCHEN-CHARAKTER, *0 'F I) E FAMILIE VAN GRUNAÜ, TOONEELSPEL. NAAR HET HOOGDUITSCH VAN CARL STEINBERG,  PERSOONEN. CRt'NAu, Commercie - raad. henriette ") , „ . ( Dochters van Grunaij. s1phta $ karel ? FREDRIK J Z°°nS GrUnaU' De Baronnes van dahlen. eduard , haar Zoon. Generaal noordstar, Chef van een Regiment Cavallerie. van der twiel, Oost-Indisch Koopman. mendel isaac , Hollandsch Koopman. josephine, zijn Dochter. muller, Schoenmaker rudolph , oude Huisbezorger van Grunau. christina , kamenier van Sophia. Regiments-Doétor. willman , oude bediende van den Generaal.Een Onderofficier, Bedienden. MEN-    MENSCHEP!, e n MENSCHEN-CHARAKTER, of de FAMILIE VAN GRUNAÜ. TOONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een zaal in 't huis van den Comtnei cis-raad Grunau. grunau, sophia, karel. G r u n a u : hoed en flok neder leggende. Daar zijn vrij weder t'huis — 't is eeisc agt uuren — de Coracdie heeft heden niec lang geduurd — maar ik heb u nog niet gevraagd, hoe het ftuk en ballet u beval* len hebben? A  2 DE FAMILIE VAN GRUNAÜ. K A R E L. O! mij heeft alles wél bevallen; maar Sophie heeft zig fchrikkelijk geërgerd. G R U N A U. Waar over? S 0 P II I Ai Goede Hemel! wie, mijn lieve Vader ! kan zo iet zonder ergernis , zonder zig te bezondigen aanzien ? ik ga in mijn leven miet weder naar den Schouwburg, G R. U N A U. Waarom niet, Sophia? S O P H I A. Hoe, beste Vader ! is dat zedeknnde ? — is dat ziele-voedfel? KAREL. Ziele-voedfel! (JUj lacht. ~) Ziele-vocdfcir wel lieve Zuster,hoe vindt ge de woorden? S O 1» H I A. Ja, ja, er wordt gelagchcn — Mijnheer Broeder befpotte vrij zijne vroome Zuster; maar hij zal wel eens uit gelagchen hebben: de doorbrenger raakt ook eindelijk in 't naauw en Hemïette foei! ik fchaam er mij nog over, zij had, vit de loge , geen oog van 't parterre-; 't is  ÏOOMEELSÏEL $ fchande , zo als de jonge Heertjens haar allen toelachten. KAREL Zwijg flangetong ! —- Vader! had gij *t «ens gezien, hoe de vroome Sophia beften-» dig den Lieutenant Gusler begluurde; maar ik dacht 'er niet om, dat het fchande was. Ja, lieve Zuster! het vroomfte mensth is zo min van hout of fteen, als de grootfte zondaar. G R U N A U. Zwijg Karei! uw fpotten verveelt mij _ Ik moet bekennen , het ftuk voldeed mij ook niet. KAREL. Ja Vader, het was een recht verleidelijk fpel. Ik kan het wel begrijpen , welke zondige opwellingen het kusfchen, in een zedig gemoed, veroorzaakt moet hebbenen toenWerther voorCharlotte knielde,niet waar? o! dat was onverdragelijk! ik heb het wel opgemerkt, de goede Sophia werd er bleek en rood van; zulk een zondig ziele» roedfel viel haar moejelijk te verteeren. S O P H i A Spot vrij, godloos mensen ! —• ik ga nim> A %  4 DE FAMILIE VAN GRUNAU. nier weder naar dat booze fpel — foei» 't is fchande, op klaar lichten dag in zulk een huis te gaan — ik dorst mijne oogen niet bpflaan — en wat moeten onze buuren wel van ons denken? IC A R E L. Ja, gij en uwe buuren zijn nachtuilen , die gaarne in het donker rondvliegen. SOPHIA- Ik zie wel, dat ik maar gaan moet; ik erger mij te zeer over zijne ligtzinnigheid . Goede nacht lieffte Vader! G R U N A U. Komt gij niet aan tafel? S O P H I A. Neen Vader, ik heb hoofdpijn ook moet ik mij tegen morgen voorbereiden. KAREL Goede nacht, teder fchepfeltje ! — Ik verzoek mijn oriderdaamgst compliment aan uwen waarden kater. SOPHIA. Wacht losbol! ik zal er aan gedenken, als gij weder bij mij om geld komt. Mijnheer de doorbrenger weet wel dat hij mij nog een ducaat fchuldig is. (Zij rif trekt.")  toöneelspel, s KAREL. Ha! die Joodinne! op een zilveren doos y die vijf ducaaten waardig is, heeft zij, voor weinige dagen, en dat wel tegen hoogc interest, één geleend, 'en werpt mij' dit in dien tijd reeds honderdmaaien voor het hoofd. G R ON A ü. Ik heb het u meermaalen gezegd, Karei! dat gij er mij verdriet mede doet, haar te kwellen; gij kent haar ftille en zachte inborst. k a r e i.. O! dat fdl en teder fchepfeltje ! — lieve Vader! haar geheele vroomheid is niet dau huichelarij : zij maakt , tot uwe fchande, van uw huis ecne lombart: zij woekert erger dan een Jood; zij neemt panden aan van behoeftige menfehen , fchiet er geld op, en als die arme lieden na den gezetten tijd komen, om hun pand aftelosfen , is het vervallen. G R ü N A U. Gij tracht Sophia te vergeefsch zwartbij mij te maaken. Ik weet het, geen van u allen moogt haar lijden, om dat zij ftilen ingetogen leeft* A 3  de familie van grünaü. TWEEDE TOONEEL. «run au, henr1ette, karel. henriette, lagchende. Lieve Vader! (Zij lacht nogmaals.) g r u n a u. Wat is 't? waarom-lacht zij zo uitzinnig? hen r i b t t e. O ik moet eerst uitfagchen. (Zij lacht weder?) Karei gij had u ziek gelagchcn. gr u n a u. Waarover dan toch, fpreek! henriette. Mijn Zuster (Zij lacht nog.) K a r e l. ïs haar kater dood? henrïette. ^ neen! . hoor, ik kom Juist de trap af, toen Sophia in haar kamer gaan wilde ; naauwlijks had zij mij gezien , of zij brandde op mij los , hoe ik alle dagen dat guichelfpel zien konde > niet een oog van het parterre wendde, erf ik weet niet wat al meer ! Terwijl zij mij lievig beknorde , komt Christine met den  T O O N E E L S P E 1» 3 taalmeester, uit haar kamer, en neemt op de hartlijkfte wijze affcheid : aanftonds vergeet zij haar tcxt, en, als een furie op Christine los; flap en nog eens flap, geeft zij haar twee gezonde oorvijgen hoe ! godloos en eervergeten meisjen « wat onderneemt gij ? en gij , heer Candidaat ! fchaamt gij u niet , in mijn afwezen met zulk een jong meisjen ... en dat op mijn kamer! — intusfchen vliegt haar kater op een gallop de deur van haar kamer uit, en vervolgt onze oude huiskat — flink, vergeet .zij Christine en den Candidaat , en roept : „ Ach! mijn kater! ach ! mijn Martin! ach ! „ mijn Martini* zij loopt , zo-hard zij kan, Martin na; Christine achterhaar; de Candidaat achter Christine, en onze oude mops met zijn billetjens, floot liet hek, zo dat ik dacht, dat zij allen hals en beenen zouden breeken. K A R. E L. O daar moest ik bij geweest zijn! ik zon Martin hebben helpen vangen , dat verzeker ik u! ik moet eens gaan zien of deeze jagt. sceds geëindigd is, A 4  3 DE F AM II. 5E VAN GRt'NA U. DERDE TOONEEL GRUNAU, HSNRIETTE. . O R U N A T\ j£cg mij eens Henriette , handelt gij billijk, uwe oudere Zuster in zulk een belagchelijk licht voortcftellcn ? hoe kunt gij om zulke bagatellen zo uitgelaten zijn ? H E N R I E T T E. Beste Vader ! wie moet daarover riet lagchen ? zij maakt zig alle dagen befpottclijker ; de gantfche frad fpreekt reeds van haar. O R Ü N A W» En gij wordt van dag tot dag uitgelatener; ccn zwerm van jonge heeren omringt u, en volgt uwe fchreden; ook daarvan fpreekt de geheele ftad, en ik vrees .... HEN R I E T T E« Wat noemt gij uitgelaten , lieve Papa? wat hebt gij te vrcezen ? dat ik mij met iedere vogel verheuge, huppel en fpring, zing, lustig en vrolijk ben, dat is de fchuld van mijn temperament ; mijn bloed vliegt mij als kwikzilver door mijne aderen, daar dat van mine Zuster den flakkengang kruipt:  TOONEELSPIt. f kan ik het helpen dat mij een zwerm van jonge lieden omringt? het zou immers tegen ons grondbeginfel ftrijden, hen wegtcjagen ik moet in mijn hart om de lieve mannen lagchen , dat zij, daar zij tog geftrenge heeren van het gefchapene willen zijn,zig van ons,ons zwakke fchepfeltjcns, zo als zij ons gelieven te noemen, aan een zijden draadjen laaten rondleiden: lagchen wij, zo lagchen zij ook; wecnen wij, dan bijten zij op hunne lippen om ook een traantjen te laaten. In ernst gefproken , ik vermaak mij met die lieve wezentjens zo lang, tot ik den man zal ontdekken, dien ik mij als man gaarne zoude vei kiezen ; is dat zonde, lieve Papa? ach de Lente vertoeft niet lang in ons kortftondige leven; rasch komt de ftormachtigc herfst, de ruwe winter; daarom, lieve Vader! laat mij in mijne Lente toch zingen , fpringen, lustig eu vrolijk zijn! C R U N A U. De zomer, mijne lieve Henriette! begochelt zelden Jongelingen, en de herfst nooit, Gij moet uwe ligtzinnigheid afleggen , bedaarder, ernftiger worden: geloof mij, thaas A 5  K> DE FAMILIE VAN GRUNAü. ■behaagt uwe levendigheid zij lokt cm menigte aadbidders rondom u: maar niet den man, die u tot zijne echtgenoote verkiezen wil — uw gedrag moet hem affchrikken: en zijt gij vrouw , dan vervallen alle die beuzelarijen : de man wil wel vervrolijkt zijn ; maar hij kan niet uuren lang met u beuzelen; hij verlangt in u eene goede moeder, eene braave huishoudfter, eene ftandvastige vriendin, aan welke hij zig en zijne zaaken toevertrouwen kan: dan hebt gij gewigtiger pligten te vervullen dan nu , en daar komt men niet gernaklijk toe, wanneer Jfcén gewoon is, zig aan beuzelarijen te verïïaaven. tïENRIETTE. O wee! o wee! lieve Vader! wat noemt gij mij daar zwaarmoedige naamen; huishoudfter, braave moeder ! ik ben immers ook nog niet getrouwd? o ! het zal beter met mij gaan dan gij denkt, wanneer die tijd eens ddar is: 'k zal van mijn' Heer en Gemaal vroeg genoeg hooren — vrouw doe dat! zó wil ik het hebben! heden moet gij t'huis fclij ven'! gij kun s van avond niet naar de redoutegaan ! — „ Waarom niet, lieve man ?" — Ons  TOONEELSPEL. Iï dat ik verkies , dat gij er niet gaan zult! dan moet het arme vrouwtjen hem zo lang over den baard u-rijken zo lang ftree- len, tot hij eindelijk zegt, nu ga dan. En vervalt zij in kinderen, -o dan is de comedie op zijn fraaist — zit ftil Kareltje \ — Jetje ge» zult vallen! — ga niet aan de deur! Jetje loopt de deur uit en valt — o lieve papa ! voel eens hoe mijn hart klopt, daar ik er nu Hechts aan denk: geloof mij, heeft eens die goede man met zijn zwarte rok den zegen over ons arme meisjens uitgefproken; o ! dan wrecken die booze mannen zig dubbel d voor dat weinige kwaad dat wij hun gedaan hebben. g R u w a u. Zijt bedaarder, mijn dochter! reeds lang heb ik op eene ernftige wijze met u willen fprecken: gij weet, ik was federt de dood van mijne vrouw, meer uw vriend, dan uw vader — Ik heb u geene geoorloofde vermaaken onthouden; ik waarfchouwde u alleenlijk, wanneer gij dwaaldet: uwe levendigheid veraangenaamde mij menig droevig uur ; maar , die levendigheid doet mij ook alles van u vreezen : harten , geüjk  12. DE FAfcfILIE VAN" QftOfAV. aan het uwe, zijn al te ligt aan verleiding onderhevig — 't is daarom mijn vuurigfte wensch, u, vóór mijn einde, in de armen van een braaf man te zien. O Henriette! gij zoudt mijne laatfte fchrede naar 't graf, 1,5 afwezigheid heb ik eerst recht gevoeld hoe zeer ik u bemin: ja, lieffte Eduard! hoe hebben wij deezen waardigen griisaart misleid ! . . maar zal hij wel , wanneer hij hoort .o mijn geliefde Eduard! zo ik u verliezen moest; wat zou er dan varj mij worden? e d u a r o. Zijt gerust; nimmer , nimmer zal ik u verlaaten : gij zijt het eenige meisjen voor mijn hart; ik moet u bezitten, of ik kart niet leeven. Alleenlijk, zijt ftandvastig; ga met onverfJu-okken moed de flormen tegen; uw Eduard zal fteeds aan uwe zijde ftaan -— O meisje l meisje ! ik heb om uwent wil reeds eene harden ftrijd gehad..» mijn Moeder! henriette. Uw Moeder! is zij hier? eduard. Ja, zij is met mij in de Stad gekomen % reeds op ons buiten -gced zeide zij , zij wilde mij uittrouwen, aan zekere Baroaesfe van Linden. henriette: zij zijgt cp een Jtod neder? O Hemel!  ï5 DE FAMILIE VAN GRUNAW. EDUARD. Wat deert u Henriette ! zoudt gij aam mijne ftandvastigheid twijfelen? H E N RIETTE. Neen Eduard ! maar mij beheerscht een verfchrikkelijk voorgevoel ... zo gij terug treden moest .... zo men u dwonge, .. . EDUARD. Ha! wie zal mij dwingen mijn woord van eer te breeken ? wie op de gantfche wereld is daartoe in ftaat? dat gaat boven den pligt des Zoons : laat mijn Moeder en haare geheele adel komen ; luid zal ik hen toeroepen, dat gij de mijne zijt! Hoor mij meisje ! ik bezweer u hier voor het aangezicht des Alweetenden , eene eeuwige trouw ; Hij hoore mijnen eed , en richte tusfchen "Hem en ons : zo ik u , geliefde mijner ziele ! verlaat , zo kome nimmer over mij den zegen die mijn ftervende Vader in zijne laatfte oogenblikken over mij uitfprak; zij verandere voor mij in vloek! Deeze mijne hand moeten te rug beeven aan het altaar , zo ik ze immer in eene andere, dan in de uwe legge;  TOONEELSPEL. 17 fïel u gerust engel mijns levens! uw Eduard zal nooit onedel handelen. HENRIET1E. Ook ik zweer u, nimmer de echtgenocte van eenen anderen man te zullen worden; u, u alleen behoort dit vrolijke, maar ook gevoelige hart; het is eeuwig 't uwe : word ik eenmaal uwe echtgcnoote, o dan zal ik met dubbele woeker uwe liefde vergelden; alleen voor uleeven; met iederen dag mijne hartlijkheid vergrooten. . . EDUARD. Genoeg, genoeg Henriette! de eed is gezworen voor Hem , die het geheeia'1 vervult , en wie van ons dezelve breekt, die richte Hij : neem deeze ring, thans zijt gij mijn vrouw voor God , en voor de geheeie wereld. HENRIETTE. Ontvang ook mijn' ring. Voor eeuwig zijt gij de mijne. EDUARD. Vaarwel! ——— ik moet naar mijn Moeder. Morgen morgen is veeiligt allts voldongen* (Hij omarmt haar yuurigiijkj, B  s8 de familie van GRONAl'. vertrekt We'jk, ? Rudo p '.i , die juist binnen treedt, omver.) ZESDE TOONEEL. henriette, rudolph. RUDülph: langzaam opgejïaan te zijn. fit retro Statdnds Jpage te ! mi Det's! wat ben ik vérfchrikt ! de verliefden moeten hunne fpiriium famïliarem hebben — Voor een quartier uurs nog fhtris enthans reeds hier! — Dat was de Ritmeester niet — wanneer het eens een boözc geest ware, die de gedaante van den Ritmeester had aangenomen.-. . Ach bok hier, fautrix mea l (Hy maakt met veel deftigheid eenige V reerade buigir.gt n,) henriette. Nu, hebt gy uwe verhandeling over het rpiritum famuir.rem geëindigd? —- Wat niéuws brengt gy my? rudolph. Een' brief van den zoon van Mars ■ maar ik zie, de Heer Ritmeester heeft zo ^ang Biet kunnen wachten : hij is een wel-  TOONEEÏ. S P E t, . V} leevende , een genadige Bemint: s —— een waare Mecenas J er zulk» eerezuilen voor hem opgericht worden: — voor het heftenen van één' brief gaf hij mij een ducaat. De content a moeten zeer gewigtig zijn. H E N R ï E T T E. Mijn lieve Rudolph! ik geloof, geld is bij u de eenige leus. R U D O L P H. Mijn morgen- en avond-gebed: wat is ei in dit Jammerdal ook beier dan geld? Cicero zegt: deficiënts pecu, deficit önlrie nld. Geld —- geld roept de gantfche wereld: dat bedroefde geld is 't fac totum —— de neryus rerum gerendarum. Heeft men geld, zo is men wijs, eerlijk, fehrander, een .gelukkig man : ik ben eigenlijk niets minder dan geldgierig , maar het geld heeft voor mij zo eene magnetifche kracht, zo een fljmpatie, zo . . . o 't lacht wanneer 't mij ziet. HENRIETTE. Nu goed! Hebt gij reeds de nodige toebereidfelen voor ons feest .gemaakt? ——r Ik verlaat mij op u — 't zal u geen fchade zijn.' B 2  £c de familie van g run au. r u d o l p h. Gij zult altoos aan mij den man van orde vinden. Alles is bezorgd , mijne genadige Gebiedfter! — Domino gratiofifma: de rollen zijn volgends uw Jujfu aan de kinderen verdeeld; zij leeren reeds vlijtig. henriette. Goed: mijn Vader weet immers niets van ons feest? r u d o l p h. De Hemel bewaare mij ! Ik voer alles uit Jub rofetm henriette. Na den eeten verwacht ik u op mijnk imer: maar nergens van te fnappen. ZEVENDE TOONEEL. r u d O l P h. Dat zal een feest zijn ! een groot feest! een prachtig feest! zo is er nog nooit op een geboortedag een gevierd ; en alle de toebereidfelen van mij, de redevoering van mij, de Comedia van mij!.... hoe zuilen de Speiïatores elkander influisteren: van wien is dit alles tog uitgevonden? Quts inyenit? „_ Dominus Rudolphus Rettigius, zal men  TOOUEEHPEli a* antwoorden. Een groot man! zal een derde zeggen — Est maxime efvditus; zegt een vierde: de Heer Grunau zal fchreien als een kind, als hij mijne Oratie hoort ... en dan de Comedie . . . door mij zeiven gemaakt! O . O . o...! AGTSTE TOONEEL. KAREL, R U D O L P H. KAREL W at drommel! praat hij met zig zei ven? — Nu, zijt gij er geweest Rudolph? hebt gij den brief overgegeven? wat zeide zij? was haar Vader er bij ? hoe maakt het die oude vos? RUDOLPH. Festina lente — haast u langzaam — het gaat alles goed — het zal alles goed gaan het meet alles gced gaan, als ik er bij ben — Ik kwam bij den ouden Lederverkoper; tref hem aan tusfehen twee geweldig groote baaien leder, en een menigte nieuwspapieren en landkaarten : ik zeide , dat ik een Armenisch koopman was , die door den oorlog alles verloren had, dat ik B 3  m DE FAMILIE VAN GRUNAU. mij benevens mijn' neef hier bevond , e* daar ik gehoord had , dat hij een groot Mecenas der Turken en Armeniërs was, zo bad ik hem ootmoedigüjk , mij een paar oude ftevels, en eenen afgelegden rok te fchenken, dat hij mij ook beloofde. KAREL. Nu verder! zaagt gij Lotje ook? R V D O L P H. Patientidm Dommel dceze Van der Werf is een zonderling hpmo toen ik her* zeide, dat ik uit Turkijeu was, werd hij geheel geest en leven —- riep zijne dochter — eene filiela amoena , quam maxime jucunda ! en zeide —— o Stupidum ! o JJtnum cum puneto! Lotje, hebt gij van uw leven wel een' Turk gezien? daar ftaat er een: Qagchjenf gij zijt een kind des doods! mendel, zonder z'g te ontzetten s h9udt hem van zig af. Mensch! wat geeft u recht, mij, die u Liet beledigt, dus aantevailen?, muller. Het recht des fterkeren, over den zwakkeren : dat recht , dat ik arm ben , niets heb, en gij zeker meêr hebt,, m e n d h l., Offchoon gij arm zijt, behoefdet gij tog niet te moorden. Gij zoudt kunnen arbeiden. muller. Ik kan niet werken, ik heb niets —»ff C S  34 »E FAMILIE VAN GRUNAL'. Gij hebt u zat gegeten en ik in twee dagen genoegzaam geen brood geproefd. Geef daarom op , of ik moet u van 't leven berooven. (Hij dringt woedende op hem aan, maar zijn hand beeft.) M E N D E L : hij keert hem af. Vriend! vertwijfeling fpreekt uit u. Het rooven fehijnt uw handwerk niet te zijn... Hebt gij een vrouw? hebt gij kinderen? MULLER. Ja! M E N D E L. Wie zijt gij ? MULLER. Houd mij niet op door uw vragen; de tijd gaat verloren : mijn kinderen fchreien om brood, of zijn veelligt reeds van honger geftorven ... geef mij geld, of ik ftoot h neder! M E N D E L. Kom tot u zelf mensch! of ik roep om hulp en dan zijt gij verloren. Ik vraag U nog éénmaal , wie zijt gij? m o L L e R, Ik ben een Schoenmaaker, en zat in goede •mftandigheden : een ongelukkig bankroet  T00NEELSPEL. % bragt mij om mijn gering vermogen: ik werd door eenige van mijne kennisfen misleid : een ongevoelig fchuldèifcher , van wien ik leer gekocht had, ontnam mij mijn huisjen en alles wat ik had, zelfs tot mijn gereedfchap toe : nu leggen wij op ftro, ik heb geen brood —— mijn kinderen fchreien van den honger; mijn mceder ligt krank. Zo aanftonds kom ik van den onmensch, ik heb aan zijne voeten gelegen, heb hem om Gods wille gebeden, mij mijn gereedfchap wedertegeeven ■ te vergeefs eh ! hij ftiet mij zijn deur uit « veertig jaaren heb ik als een eerlijk man geleefd, maar al kwame ik aan de galg, ik kan mijne kinderen van honger niet zien fterven. M E N D E L. O Menfchen! Menfchea! (Hij geeft hem haastig zijn beurs, en nog eenig geld uit z'jn zak.) Daar, daar — loop fpoedig heen — koop brood — los uw gereedfchap weder in, en blijf een eerlijk man. (Hj wil vertrekken.) M U L L E R. Blijf! redder van mijn huisgezin en van  $<5 de familie van fcRÜ^AU. mijn éérlijken naam! Ik kan u niet dan ken, mijn hart verflikt ... maar kom mét mij ~ zie, of ik gelogen heb, en neem de- eenvoudi^en dank van mijn vrouw ea kinderen, en den laafeflen zegen van mijne fterveude Moeder aan! m !•. n d f l Hoe is de naam van uwen harden fehul<|•eifclier ? muller. Van der Werf. m e n d e l. En hoe heet gij? muller. Ga met mij en zie maar vrasfc mij niet naar den naam van mijnen eerlijken Vader; het noemen van zijn' naam, door een' Zoon die op het punt ftond om moordenaar te worden, zou hem in zijn graf ontrusten .... maar hoe heet gij? waar woont gij ? m e n d e l. Ik ben een vreemdeling , reis morgen vroeg weder weg — Genoeg mijn vriend! gij zijt gered, leef well  ïooneelspel. $f- Muller: hij houd hem vast. Ede], belangloos mensen ! lees- in mijn heat — ten geenen dage zien wij elkander voor onzen Rechter weder; ik zal Hem toefchreien , dees man heeft mij. voor den dood — mijn huisgezin voor ondergang en fchande behoed; mijne Moeder , mijne ftervende Moeder den angst des coods verligt . . . maar wat zegge ik! ... God heeft dit reeds alles aangefchreven — Nu nog écnen kusch op uwe weldaadige hand. men del: hij drukt hem aan zijn horst. Neen hier , hier braave rechtfehapene man! Nu — goeden nacht — Uw vrouw, uw kinderen roepen u, muller. Jk vlieg — God loore u deeze daad! DERTIENDE TOONEEL. men del: nadenkende. Hebt gij ook met overijlig gehandeld? «Hij kon een bedrieger zijn . . . Maar wat bekommer ik mij daar over ? ik heb het met een gced oogmerk, tot een goed einCq verricht; ik heb mijn' pligt gedaana  38 DE FAMILIE VAN GRUNAtf. en veelligt eenige menfehen gelukkig gemaakt — wat gaat het den mensch aan, of het een Jood of een Christen zij! wij zijn toch alle kinderen vai denzelf. den Vader.  tootveelspel. 3$ TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL, Het Tooneel verbeeldt een kamer van de Generaal Noordjlar. I) e generaal, hij zit aan een tafel, waarop eenige papieren , een flesch met wijn en een glas: daar na W'ülman, z'jn Be* diende, w i l l m a n. *t*o even kwam de Regiments - doctor in huis , liep zachtkens de trappen op, Haat thands voor de deur van de kamer, en vraagt ondcrdaaniglijk of Mijnheer de Generaal hem kan opwachten. De generaal. Niet zo langdraadig in uwe voordellen Wiiiman! laat hem binnen komen. w i l l m a n. Ik zal de eer hebben hem uw rapport te doen.  bs familie van grunau. TWEEDE TOONEEL, De generaal, De regimentsdoctor. De regime nts-doctor' Mag ik weeten, hoe Mijnheer de Generaal geflapen heeft? De generaal. Slecht, zeer flecht! Daar, daar zitten de muzikanten: (o? z'jn been wijzende;)]*, ja die zonden der jeugd, die zonden der jeugd! wees maar op uw hoede, dat ze u ook niet t'huis komen i uw medicijnen deugen niets. De regiments-doctor. De Generaal zal zeker weder wijn gedronken hebben ? De generaal: hij fchelt; TFillmau komt. £en glas —— UVUlman brengt het.) Schenk eens voor den Rcgimcnts-doctor in. Uwe gezondheid! (Hij fchenkt nog eens in.) uw vrouwtjes gezondheid! (Nogmaals in* fcheniende.) Alle liefhebbers van den wijn gegondheid! (Zijzien elkander aan en legden.)  TOONEELS'FEL. jffi Daar, zie eens Doctor, gij zelf drinkt: tog ook wijn. De REGIMENTS-DOCTOR» Maar ik ben ook niet ziek. De GENERAAL. Lieve man 1 gij moet mij altoos medicijnen voorfchrijven, waarbij ik eeten cn; drinken kan wat ik wil, en dan zult gij geen gehoorzaamcr patiënt vinden als mij • — Hoe ftaat het in 't Hospitaal ? Hes maaken het mijne kinderen? De REGIMENTS-DOCTOR. Zeer wél, de meesten zijn genezen. Wij hebben in lang zulk eene'gezonde lucht niet gehad. De GENERAAL. Zo een gezonde lucht voor uw beurs *~— niet waar, lieve Doctor? Ook goed, zo profkeeren wij beiden , gij kunt niet. gelooven , hoe ik mij verheug , als ik mijne kinderen zo friscK en vlug als harten mij voorbij zie marcheeren; maar ik ben. ook verzekerd , dat zij mij als hunnen Vader beminnen. De REGIMf'NTS-rOCTOE. Zonder vleierij moet ik bekennen, ik D  4Ê DE FAMILIE VAN GRUHAU. Weet geen Chef, die zo algemeen bemind wordt, als gij heer Generaal; maar ver» fchoon mij , ik denk dat uwe goedheid zomtijds wat ver gaat. De GENERAAL. Halt heer Doétor! niet te ver! Als ik denk dat het menfchen zijn , van dezelfde oorfprong en ftof als ik gij zoudt niet gelooven, met welk eene onverfchrokkenheid ik in 't vuur gaan kan , daar ik weet, ik voer geene elendige flaaven mijmer tucht , maar vrije lieden aan — lieden die meer zorg voor mij, dan voor zig zeiven hebben. Menig Officier blijft in" een bataille , niet door den vijand, maar door zijne eigen lieden: twee fpreekende voorbeelden komen mij daarvan te binnen. In den voorigen oorlog, toen ik nog Lieutenant was, had ik een' Major tot Chef, die geen mensch, maar een barbaar was: in eene heete rencontre, zag ik den Major voor mijne oogen vallen; een kaerel van mijn esquadron fchoot hem neder; het was infaam flecht van deezen gedaan, dat moet ik bekennen; maar de Major h#d het aan hem verdiend ; ik rende op  tooneelspel. 43 den kaerel los , hieuw naar hem , maar hij gaf zijn paard te fpooren, ftortte zig tusfchen den vijand , en bleef Ik. gaf eens een ouden foldaat , een ducaat voor zijn kranke Moeder : in een fchermutfeling viel mijn paard; hij fprong van het z:jne, zettede mij er met geweld op, en zeide : Heer! ik ben oud , gij kunt thands meer dienst doen dan ik, en op het oogenblik werd hij voor mijne oogen dood gefchooten. (Hij veegt een traan uit zijns oogen.) w i l l m a n. Generaal ! daar is de Heer Ritmeester van Dahlen. De generaal. Hij kome. DERDE TOONEEL, De voorigen, edoard. De generaal. Goede morgen lieve Ritmeester ! (Ter zijde tegen de Rigiments ■ doëtor.) Apropos , dat moest ik met vergeeten ; geef den Cornet Lari deeze vijftig ducaaten i D a  44 DE FAMILIE VAN GRUNAtT. zijn paard is gevallen, en hij is arm; gij verftaat mij ? houd u als of gij dit geld hem uit vriendfehap leendet, en breng mij de quitantie ; maar vooral niet te zeggen dat het van mij komt En deeze Zes ducaaten , geef die aan den onderofficier Schults; hij heeft een ouden Vader, van zeventig jaaren, die hij zeer lief heeft: gij weet, hij kan hem van zijn tractement Zó niet oppasfen als hij wel wenscht te doen — verzorg hem van medicijnen, en doe den ouden man wél : de goede jongen heeft mij zeker zijn' nood niet durven te kennen geven; de Ritmeester heeft het mij verhaald ——~- Nu Doctor,, van den middag zijt gij mijn gast; gij zult mij tog wel toeftaan mijn glas wijn te drinken? Nota bene , wanneer gij mede drinkt —~ Zeg nog eens, kan ik thands op de parade gaan ? De R E G [ M S N T c • D O C T O R. Zo de Generaal zig wél in acht neemt ... De GENERAAL. Zo ik een dikke fchaapenvacht aantrekfcan, mijn kachel en Grootvaders ftoej  T O O N E E L S P E L. 4§ mcdeneemen konde , niet waar? • Neen, zo als ik hier voor u fla Heeft mijn podegra grillen; ik heb de mijne ook Ik groet u. (De Rcgi'hents- doctor vertrekt.') Goede morgen lieve Dalen! Maar wat fcheelt 'er aau? Gij ziet et zo ontevreden uit. EDUARD* Niets, Generaal niets. De GENERAAL. Jonge Heer! maak dat ren ander wijs; gij weet ik mag geen zuur gezicht lijden-, . zeg het mij —— mankeert 'er geld?- EDUARD. Neen, Generaal — neen. De GENERAAL. Is er iemand van uw familie overleden f EDUARD. Neen, grootmoedig man! neen! De GENERAAL. Heb ik bij de laatfte manoeuvre u ook wat te veel te doen gegeven? zijt gij boos op mij? EDUARD. De goedheid van mijn' Generaal gaat verre boven mijne verdienften. D3  <$G DE FAMILIE VAN GRUNAV. De GENERAAL. Drommelfche trots-kop! zeg't mij dan! Wat moet ik van u denken ? het moet zeker een geheim zijn maar gij hebt mij ééns het leven gered, ik wenschte zo gaarne u ook eens weder een' dienst te doen Kan ik u helpen? eduard. Ik deed niets meer dan mijn' pligt — mijn Generaaal heeft mij reeds rijklijk beloond. De GENERAAL. Zijt gij dan verliefd ? Ontbreekt u een Vrouw? ik wil met urondloopeu, of zoek er u een uit, en ik wil vrij - werver zijn. Eduard: hij ziet hem met aandoening aan. Heer Generaal! De GENERAAL. Ha! daar heb ik't getroffen! (Hij lacht.) Bravo Jongman! bravo! Ja, ja, ik ben een politicus; ik kan het mijn volkje zo aan den neus zien , waar 't het fcheelt. (Hij lacht weder.) ó Gij zijt alzo verliefd! —— 3Nu, wilt ge mijn Zoon zijn? Zal ik, uw Vader, de oude Generaal Noordftar, voor u werven?  TööKEïLSFït; 47 EDöArd : hij wil hem de hand kusfchen. Grootmoedig, edel man! mijn andere Vader! De generaal, hem omhelzende. Neen, hier! Gij zult mijn Zoon zijn —i gij zult het zijn, brave jongman ! gij zult mijnen verlorenen ZÓon mij vergoeden mm lustig, jonge huwlijks-candidaat! het hoofd recht op, de oude Noordftar zal voor u werven daar gaat de grijze Generaal met zijn jongen Ritmeester huis aan huis, tot zij de zoete engel gevonden hebben; dat zal eens fraai zijn ! ik moet om den inval lagchen ik, daar mijn poda¬ greus been mij nafleept, en hij, zo fluks ter been' als een Croaat maar wat zal ik doen, ik moet immers wel? anders fchiet ge u nog wel dood ; dat is nu tog de mode, en dan verloor de Staat een braaf officier ... zie inmiddels maar eens rond; ik zal woord houden; maar geen zuure gezichten meer, geen zuure gezien» ten meer, hoort ge wel? e d u a r d j met veel aandoening. Voortreffelijk man! beminnen , eeren, da: is tc weinig, men moest u aanbiddenI  48 de familie van grunau. De generaal. Bid uwe aanfiaande fchoone aan ———Adieu! ga nu maar! Adieu! VIERDE TOONEEL. De generaal, daar na willmaNi De generaal. Dat 's weder iet nieuws; die goede Ritmeester ! Verheug u Oude! gij kunt mogelijk weder een' wereld-burger gelukkig maaken ; konde ik het toch alle mijn officieren doen , er zou dan menig een traan meer op mijn graf vallen Eoei, Oude! niet weekhartig , niet weekhartig! {Hij fchelt , Walman komt.) Er moet tegen elf uuren een paard gezadeld zijn, ik rijd naar de parade. w i l l m a n. God bewaare mij , genadige heer Generaal! zult gij u aan de lucht blootftcllcn ?. De generaal. Ja genadige heer Ceremoniemeester! —« Ik zal de genade hebben de vrije lucht inteademen: ik moet het podegra verdrijven. . will»  TOONEELSPEÜ 49 W I L L M A N. Dat elendige podegra maakt uwe genade veel te doen. De GENERAAL. Al genade genoeg , oude gek ! doe wat ik u gezegd heb. (de Generaal vertrekt, Willman , ruimt de kamer op, en vertrekt daarna mede.*) VIJFDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt de zaal in het huis van den Commercie-raad Gruifau JOSEPHINE, HENRIETTE. HENRIETTE. Vrolijk —— lustig, mijn lieve! danfen, fpringen moet gij als ik bij u ben. Wat fcheelt er toch aan! Zijt gij verliefd? J O S E P I N E. O Henriette! HENRIETTE. Nu, dat 's immers geen zonde ? dat Is de mcisjens eigen ; daarom behoeven wij niet treurig te zijn; ik ben ook verliefd, tot in de toppen van mi.'n vingers toe — Maar wie is de gelukkige? E  SS DE FAMILIE VAN GRUNAtl. JOSEPH INE. O vraag mij toch nk-t ! een die ik niet bemirmen mag, die . . . HENRIETTE. ' Nu verder — wie is hij dan ? JOSEPH INE. Uw Broeder. HENRIETTE. Mijn Broeder! . . Mijn Broeder? Karei? JOSEPHINE. Neen, Fredrik. HENRIETTE. Dat droefgeestige mensch ? die , als hem een mug fteekt, zig zelvcn en zijn lot verWenscht ? JOSEPHINE. Lieve Henriette! uw broeder is een edel Jongman; zijn voorkomen fchrikt mogelijk af; maar zijn hart, o dat is goed! terwijl hij bij ons in Holland was , werd hij van ieder bemind ; maar vriendin ! hoe onherftelbaar ongelukkig ben ik! ik bemin, word weder bemind, en mag op zijn bezit niet redenen ; ik maak een Jongeling ongelukkig , die mij waarder dan mijn leven is — ik verbreide treurigheid in een huis, waar  TOONEELSPEL. SI men niets dan vreugde kende — o Henriette ! laat mij aan uw hart, dat zo vatbaar voor de vriendfchap is , uitweenen ; voor lang wenschte ik naar dit oogenblik —*welk een afgrond ligt voor mij! . . . @ liefdevolle Geest ! toen gij liefde fchiept, was toen reeds Christen, of Jood bekend? Gij fchiept alle menfchen tot broeders ; waarom zouden zij zig dan niet onderling beminnen ? HENRIET^ E. Stel u gerust mijn beste ! Gij kunt mogelijk nog gelukkig worden -—- maar zeg mij, weet hij reeds, dat gij hem bemint? JOSEPHINE. Hij weet het — o hadde ik mijn fmarc in mijn hart alleen gefmoord! maae d:en braaven Jongeling in mijn ellenda medetefleepen — dat had ik niet mo^ ten doen ! . . HENRIETTE. Ja, dat is in de daad een vergrijp tegen de etiquette ; maar zo maaken wij droefgeestige meisjcns 't altoos —— zeg mij eens lief kind ! maar openhartig , hebt gij hem al eens een kusch gegeven? E a  52 BE FAMILIE VAN GRUNAtT. JOSEPHINE. Goedhartige vriendin ! gij zoekt mij te vervrolijken. . . HENRIETTE. Nu zeg het dan maar ho, ho ! gij wordt rood Nu dan, neen, ofja?—— wij zijn immers alleen. JOSEPHINE. En wanneer ik hem een gegeven hadde ? HENRIETTE. Dan zoudt gij de zaak bedenkelijk gemaakt, dan zoudt gij reeds olij in 't vuur geworpen hebben; want hebben wij arme meisjens de eerfte kusch toegelaten , de eerfte liefdesverklaring aangehoord —ja, dan is 't met ons gezach uit , dan denken die hceren reeds gewonnen fpel te hebben. ZESDE TOONEEL. De vorïgen, fredrh, JOSEPHINE. Daar is uw broeder —— Houd u met hem bezig ik moet hem ontvlugtcn. {zy wil vertrekken.')  lOONIELSUL 53 F R E D R I K. Jofephine! gij ontvlugt mij! — zij bemint mij niet meer! H E N R I E T T E. Ik zal mij weg maaken, dit onderhoud wordt mij te teder. ZEVENDE TOONEEL. JOSEPHINE, FREDRIK, JOSEPHINE. V order geen rekenfchap van mij , vraag u zei ven of ik u beminnen mag u voortaan zal mogen zien ? o Fre- drik ! hadden wij elkander nooit gezien! — Eeftrijd eene hartstocht , die u ongelukkig maaken zou ; zij is flechts in haare geboorte verflik haar in dien ftaat, en . . . F R E D R I K. Houd op Jofephine ! niets meer daar van: waant gij dat ik zoude kunnen ophouden u te beminnen ? eer zal ik ophouden te leeven : mijne liefde is geene pas ontluikende fpruit meer; zij heeft reeds diepe wortelen in dit hart gefchoten; zij is geen E S  54 DE FAMILIE VAN GRUNAU. vonkje meer , dat door een zacht geblaas is te verdooven; neen, haar hevige vlam doorgloeit mijn borst, heeft zig door alle mijne aderen verfpreid ; mijn hart neemt gcenen raad meer met het koele vernuft; mijne liefde overfchreeuwt het, en is onveranderlijk — neen liefst meisjen! laaten wij onze neiging volgen! waarom zouden wij niet een vooroordeel beftrijden , daar wij de overwinning in handen hebben? Vraagt liefde naar ftand of Godsdienst? is zij niet ieder fchepfel in 't hart gefchrevcn? o Jofephine ! volg de item der liefde. Laaten wij in eenen hoek der Aarde vlieden, daar wij onbekend beminnen mogen ; daar ons geen wreed vooroordeel ftoort; laaten wij daar, hand aan hand, in het zalig genot der liefde het pad des levens bewandelen; laaten wij ons niet ontrusten over een raadfelachtig toekomftige, zo lang wij meesier van het tegenwoordige kunnen zijn. JOSEPHINE. Fredrik! uw Vader heeft reeds grijze haiiÏCn — bukt reeds naar het graf — zulIpn wü 'tv hem inftortèa ? • •  T O O N.J5 E L S P E U 5S F R E D R I K. Ha! — wat zcidet gij daar? JOSEPHINE. Eerbiedig de grijze hairen uws Vaders — liefde kan ons .doen dwaalcn ; maar laat 2e ons tot gecne misdaadigen maaken. AGTSTE TOONEEL. F R E D R I K. \jw Vader heeft grijze hairen! — lukt reeds naar het graf! — welk eene huivering bevangt mijne gedachten! — Ha, ongelukkige! dit fomber gevoel roept u toe; „ Verblinde! blijf hier ftaan — hier, waar gij geboren en opgevoed werd; waar 5, uw goede Vader met it de plans voor „ uw toekomfrig leven vormde" . . . maar moet ik dan ook niet mijne Jofephine verliezen? haar, mijn alles op deeze wereld? o meisje ! ik gevoel hoe mijn hart aan u hangt — hadden wij elkander nooit gezien! voor mij rijpt geen geluk onder deeze zon; ongeluk, niets dan ongeluk; elende£ niets dan clende wast op mijnen weg —— zo was mijn jeugd , zo zai ook mijn ouderdom zijn. E 4  jö DE FAMILIE VAN GRUNAU. gr onau , nog achter aan het Tooneel, tegen Mendet. Nu zult gij mij niet weder ontkomen. f r e d r i k. Ha ! mijn Vader ! ik moet vlugten; jk vind mij in geenen toeiïand, om het vaderlijke oog te kunnen verdragen. NEGENDE TOONEEL. HENDEL, GRUNAU. GRUNAU. Waar zijt gij dan toch gisteren avond geweest? M E N d e L. Bij Salomons — en gij? GRUNAU. In de comedie — ik wilde mij vervrolijken ; maar vriend ! als het hier niet rlchtig is m E N D E L. O Grunan, Grunau! ik weet niet wat ik van u denken zal — Gij zijt tog niet verliefd ? GRUNAU. Nog al de oude fpotter ? denkt gij dan  TOONEELSPEL. 5? dat ik mijne Louife kan vergeeten ? o mijn vriend ! lang heb ik alleen mijn fmart in mijnen boezem verborgen; maar nu de vriend mijner jeugd bij mij is, zal ik mijn hart den vrijen teugel geeven ; ik zal het voor hem openleggen —— vooreerst verwekt mijn Fredrik mij veel kommer; hij gaat op en af, verbergt een heimelijk verdriet voor mij , ontvlied de plaats waar zijn Vader verfchijnt, en zucht: ook doet het charakter van mijne Sophia mij menig angftig oogenblik flijten Behalven deeze zwaarmoedige gedachten over mijne kinderen — knaagt nog de oude worm aan mijn hart. Vóór ik op mijn Vaders begeerte trouwen moest , beminde ik een meisjen, vol verdienden, doch van een gering vermogen: gij kendet mijn' Vader; een goed, maar een hard man; hij weigerde mij zijne toeftemming om met haar te trouwen: in een zwak oogenblik, toen hartstocht over vernuft en grondbeginfelen ze« gepraalde, vergaten wij ons zeiven « en ik was , na verloop van eenigen tijd, ligtzinnig genoeg, mij op bevel mijns Vaders met een ander te verbinden, en haar E 5  5$ de familie van grunau. te verhaten: maar rasch ontwaakte mijn geweeten; ik zocht in ftiite te verneemen, waar zij zig bevond ; dan te vergeefsch; niemand wist werwaards zij zig heen begeven had. O Louife ! verfchoon mij , wanneer gij reeds by den Rechter van ons allen zijt; gij zijt gewroken Vriend.» mijn halve vermogen hadde ik willen gee* ven, zo zij mij het pand onzer liefde had achter gelaten; maar zij hield mij niet waardig genoeg om daarvoor te mogen zorgen; ik verdiende ook haare verachting — Na den dood van mijn vrouw, deed ik eene lange reis, om, ware het mogelijk , haar optefpoore.ii ; doch te vergeefsch deeze worm draag ik i» mijn hart om; zij knaagt onophoudelijk aan mijne tevredenheid. m e n o e l : ter zijde. Mijn wensen is vervuld , het vervolg zal goed zijn.  t00neelspel. 59 TIENDE TOONEEL. De vorigen. vandertwiEL. van der twiel : in reisgewaad; htf dringt door , en floot d* Bediende van zig af. Wees maar gerust, mijn vriend! zal mij zeiven wel aandienen ■ ■ Wel hamers, Grunau! wat ben je een voornaam man geworden, dat men zo niet maar bij xx komen kan , of men moet eerst door een vifitekaartje belet laaten vraagen. GRUNAU. Wie zijt gij Mijnheer? van ij e r t w i E L. Zie den ouden zondaar nu eens Maan ! Hij kent mij niet meer! Geen duivel kent mij hier meer, als de oude Barbara, die ik dacht, dat van vreugde dol zou zijn geworden, toen zij mij zag; maar zij is ook mijne oude Barbara , die ik bij u in da kost befteedde, toen mijne fehuldeifchers mij de poort uitdreeven. grunau. Zie ik recht? droom, of waak ik? zijl gij het van der Twiel?  6b DE FAMILIE VAN GRUNAU» VAN DER TWiEL. Ja zekerlyk Hijronijraus van der Twiel, om u te dienen. grunau , hem omhelzende. Mijn oude fchoolcamaraad ! Zijt gij vaa den doode verrezen? VAN DER TWIEL. Ja, zo goed als van den dood — Maar zeg, hebben ze van me verteld dat ik dood was; en lieten mijn fchuldeifchers mij nog al zacht nisten? zij hadden waarchtig half gelijk, want toen die vervloekte zielverkoper mij naar Oost-Indiën inpakte , dacht ik zelf, nu is 't met u gedaan Monfieur van der Twiel! Maar zeg, wat is dat voor eea man? GRUNAU, Hij is één van mijne beste vrienden; de Heer Izaac Mendel, een banquier uit Holland. van der twiel, zachtjes tegen Grunau. Izaac Mendei! is dat geen Joodfche naam? GRUNAU, Ja, hij is een Jood.  t60neelspel. ;i ik had toen de gezichten dier knaapen wel eens willen zien, toen zy hoorden, dat van der Twiel met de noorder zon vertrokken was : (hij lacht) niet waar Grunau ? verduivelde misfelijke gezichten! GRUNAU. Verhaal mij dan! VAN DER TWIEL. Ik ging recht toe recht aan naar Holland? verdronk en \ erkv- istte nog het weinige dat ik had, tot ik zo arm was als een kerkrot——. Op zekeren tijd, dat ik met een hongerige maag en leege beurs aan den waterkant op en neder wandelde, fprak mij een kaercl aan; ik had het den gaauwdief aan oogen en klederen moeten aanzien, dat hij een vagebond was; hij zeide mij, hij was een koopman , had medelijden met mij, gaf mij geld, en nam mij mede naar zijn huis; en een paar dagen daarna, leverde de bedrieger mij op een Oost-Indisch fchip; daar hielp geen proteftccren ; Hijronijmus yan der Twiel moest mede. Een jaar of  &j. DE FAMILIE VAN GRÜNAÜ. wat moest ik dapper door 't kneukelbosch ; maar eindelijk landde ik bij een* kwaker als boekhouder aan —— Die oude pruik ftierf en zijn oude besje van een wijf verliefde op mij. Gij weet ik was altijd een knap kaerel, en door de ongemakken was ik een Hercules geworden; zij was zo lelijk als de nacht, had maar één oog, en een kromme rug; maar dat blinde oog bedekte zij met vijftig duizend rijksdaalders, en op haar kromme rug had zy ook nog wel zo veel geladen : ik was arm, wat zoude ik doen? ik trouwde haar, en wij leefden eenige jaaren zamen als engeltjens : eindelijk flierf zij en ik was univerfeele erfgenaam; de Hemel geve haar eene zachte rust! —— ik verwijlde niet lang, maar pakte mijn gereede meubeltjens fchielijk in , en begaf mij op reis naar mijn Vaderland, cn nu ben ik hier, en uit is mijne gefchiedenis. G R !J N A U. Nu, dat verheugt mij; wij waren altoos beste vrienden, en gij kunt er op aan, dat ik altoos aan uw geluk een oprecht deel heb genomen.  T O O N ï U S P E L, ÓS VAN DER TWIEL. Daar ben ik van verzekerd; maar vooreerst verzoek ik u, dat gij mij een kamer aanwijst, want ik ben op die verdoemde postwagen zo gekneusd en gefloten, dat ik mijn beenen niet voel —— Apropos! — die Jood woont tog niet hier bij u üi kuis? . . GRUNAU. Ja wel;maar gij moet hem leeren kennen, en ik ben verzekerd, dat gij hem lief zult krijgen ( Hij fchelt) Komt er niemand? Wacht een oogenblik, ik kom zo weder. (Hij vertrekt). VAN DER TWIEL. Nu ben ik weder hier ben God dank gezond — heb een zoet capitaaltje bij elkander, en kan als een cerclijk kae- rel ieder onder de oogen zien Maar wat zal ik nu met mijn geld aanvangen, zo ik mijne Charlotte niet kan opfpoo- ren ? zo zij maar niet dood is . . . en waar mag de jongen, dat fpruitje mijner jeugdige losheid, wel omzwerven ? met den ouden durf ik er niet over fpreeken , om dat ik mij altoos, als een duiveifche F  €0 DE FAMILIE VAN GRUNAU. vrouwenhaater heb aangefteld — ja hijntjepik mag het uithouden, als dat verleidelijke geflacht met haare zachte handjens ons zo allerliefst over den baard ftreelt, Ik had gaarne als een eerlijk kaerel gehandeld , en met mijne Charlotte hoogtijd gehouden ; maar dan hadden mijne Crediteuren zeker met mij het bal geopend , en met den bruidegom een menuet in de gijzeling gedanst — Konde ik dien hamerfche jongen nu maar uitvinden; ontdek ik hem niet, dan moet ik tog een' jongen hebben , al laat ik er mij een van hout fnijden. TWAALFDE TOONEEL. VAN DER TWIEL, GRUNAU, RUDOLPH.. T_ GRUNAU. j^licr breng ik u een oude bekende ; de fehoolmeester uit Leifewitz, bij wien wij menig een vergenoegd uur hebben doorgebragt: hij is opziener in mijn huis. RUDOLPH. Gratulor Domine gratiofisjime! ex toto cordc de reditu tuo»  tooneelspel. 6? van der twiel. Uw dienaar! uw dienaar! « • Leeft dien ouden uil nog? hij is, zo als ik hoor, nog dezelfde Latijnfehc gek. g r 'I n |a u- Nu kom vriend ! uw kamer is gereed, (Zij vertrekken beiden.) r u d o l p h. Lieve hemel! Cicero zegt wel te recht. Parturiunt manies, najeitur ridicülus mus. Bergen en daalcn ontmoeten elkander niet maar menfehen menfehen! DERTIENDE TO.ONEEL, karel, rudolph. k a r e l« 't T's goed dat ik u aantref — Zijt gij bij de Engel geweest? rudolph. ja mijn gunftige Mecenas ! en wat ik u hier breng .., k a r e l : hij fcheurt hem een'' brief uit de handen. Geef hjer J ■— (JJ>j leest.) „ Mijn lieffte. Ti" n * ■".  • BE FAMILIE van grunai. „ Karei! ..." Zie eens welk een fchoone hand zij fchrijft rudolph. Dat komt u, benevole Fautor! zo voor, om dat gij verliefd zijt, mij fchijnt het toe, ais of het een hoen met zijn poot gekrast fc hadde — geen grondftreek, geen linea gehouden! — Ik zeg altoos, wie niet gegeljjk fchrijveu kan , kan ook niet gelijk handelen! K a r E l. Zij verwacht mij nog heden — Wanneer zullen wij er gaan? RUDOLPH. Wij zullen op het oogenblik gaan, hij heeft mij verzocht, gij zijt mijn neef — Ik heet EfFendi, en gij heet Mustapha; verfpreek u niet, als wij bij hem zijn. Bezorg u een paruik, en een kleed zo arm, zalig als mogelijk is — Kom l maak u gereed. karel. Ik zal mij toeftellen , dat gij zelf bang voor mij zult worden — 6 mijn Pijlades! ik ben verrukt! Godinne Fortuin ! zijt mij ditmaal gunftig! (Hij mem Rudolph in zijn armen) ö mijn Pijlades I  t o o n e e l s p e l. '59 rudolph. Ik bid u, Domine Oreste! ik bid vu (Karei geefl hem de hand en zj vertrekken met eene deftige tred.) Ik volg u! ik volg ui VEERTIENDE TOONEEL, Het. Tooneel verbeeldt de kamer van de Baronesfe van Dahlen. De barones, eduard: zij treden gelijklijk binnen. NDe barones, u trotshoofd van een Zoon! heb ik n van de fchoonheid van Caroïina te veel gezegd? eduard. De minnaar zal haar veeiljgt nog fchooner vinden. De barones. Zij heeft verftand, is rijk, is van ouden adel; wat wilt gij meer ? eduard. Alle deeze voordeelen mogen toereikende zijn, om een' ander' man gelukkig te mat* ken, maar mij kunnen zij 't niet. F 3  ?Q DE FAMILIE VAN GRUNAU» De BARONES. En waarom u niet? EDUARD. Om dat ik een ander bemin. De BARONES. Eduard! voor de laatfte maal bid ik ü$i bezweer ik u , zie hoe uwe moeder zig voor u vernedert; Iaat af van uwe dwaaze hartstocht, befpot uwe aanzienlijke familie niet: heb eerbied voor de asch uws Vaders: ik wil u zo gelukkig maaken, als een fterveling zijn kan: ik wil alle uwe wenfchen voorkomen O mijn Zoon! mijn geliefde Zoon ! dikwijls dacht ik in ftilte: „ Uw Zoon zal al uw geluk uitmaa„ ken; gij zult trots op hem kunnen zijn.'* ïk maakte plans voor uw toekomftig leven, en deeze moederlijke, die liefdeyoilè. plans zoud gij willen verijdelen? EDUARD. Vergeet voor een oogenblik onze verhevene Voorvaders , beste Moeder! en gij zult eene verbindtenis met Henriette niet voor zo onteerende houden — Wat waren die Voorouders? menfehen! — Wat Zijn wij ? menfehen! — Begeert gij, dat  TOOKESLSPEli ?I ik de eenige tevredenheid mijns harte 9 mijn toekomend geluk, de rust mijns levens, zal opofferen aan een elendig vooroordeel? waardfte Moeder! leer Henriette kennen, en gij zult gunftiger over haar oordeelen — ik heb eerbied voor de asch mijns Vaders, alles wil ik voor u doen, maar Henriette afteftaan, kan ik niet — aan uwe voeten bezweere ik u, fchenk mij uwe bewilliging , uwen zegen! want niet dan me* Henriette kan ik gelukkig zijn. De BARONES. Gij wilt alzo den raad, de bede uwer Moeder niet hooren ? deeze hebben dan geen vermogen op uw hart? Gij zijt mijn Zoon niet meer;ontwijk mijne oogen, eer mijne Keen, blijf Eduard! blijf ... kunt gij , ik vraag 't u voor de laatlte maal, kunt gij die fchandeiijke ... EDUARD. Ga niet voord! neen, ik zie nimmer van Henriette af! De BARONES. Wilt gij dan de verfduikkelijke vloek van. uwe Moeder hooren?  72 DE FAMILIE van grunau. eduard. Die komt niet over mij. De barones. Het zij dan zo Ik had mijnen ze¬ gen voor u beftemd, maar ik neem die terug, eene onophoudelijke , eene onvermijdelijke ... eduard: hij valt haar in de armen. Houd op , Moeder ! houd op ! fpreek uw' vloek niet uit; het zou u zeker berouwen. De baron E ?. Gij wilt dan van Henriette afzien? eduard. Dat kan ik niet, dat mag ik niet. De barones. Neem haar dan als uw uitzet mede; trouw de elendige , maar noem mij nooit weêr Moeder ! Ik zal u uit mijn hart rukken, het kleinfte vonkjen van moederlijk gevoel voor u verfmooren , en mijn vloek en onterving zullen nog uwe kinderen vervolgen. (Zij vertrekt.") e ü u a r d. Vloek en onterving ! de vloek mijner Jtïoeder! — het woord is uitgefproken , maar  T O 'O N II L 5 P H, 73 maar de wind heeft het verftrooid, het is niet naar den Hemel opgeftegen ; de God der liefde veranderde het in zegen! .. Maar fpreekt een Moeder zo? — Noem mij niet meer Moeder — vergeet zij zo onmenschlijk Moeder te zijn , dan vergeet ik op mijne beurt Zoon te weezen: ik heb geen' Vader, geene Moeder meer, ik ben een verlaten Wees — Vader aller menfehen! gij zult mij niet verkaten; Gij kunt zo hard niet zijn; Gij zult onze liefde, onze zuivere liefde zegenen I  74 de familie van grunau. DERDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. liet Tooneel verbeeldt de kamer van den Generaal, De generaal, willman, een Onderofficier. De generaal: hit komt verfloord bin> nen: ÏVillman en de Onderofficier volgen hem. Zo gaat het als ik een paar dagen van de parade blijf. Onderofficier ! geeft den kaerel honderdvijftig ... ja , honderdvijftig Hagen ; ligt er me de hand niet mede. (De Onderofficier vertrekt «— er -wordt geftagen, dat men het kan hooren. De Generaal toont tekenen van medelijden , en roept met verbaasdheid.) Onderofficier! 't is genoeg, 't is genoeg ! hij zal me de kaerel te fchanden flaan. Willman! loop fchielijk bij hem , hij moet ophouden.  TOOffSELSPïL, 7S WILLMAN: hij gaat langzaam; de Generaal drijft hem voord: aan de deur roept hij: Onderofficier! Mijnheer de Generaal zegt, gij moet uitfcheiden. (De Onderofficier komt met Willman terug?) De generaal. Maar mijn lieve man ! ik bid u , hoe kunt gij ook zo onbarmhartig flaan ? Gij flaat me de kaerel krom en lam. De onderofficier. Mijnheer de Generaal heeft mij immers geboden ? De generaal. Dat deed ik ook ; maar niet dat gij zo driftig zoudt flaan, zonder eens te tellen. Gij flaat op vleesch en beenen; en hebt me de kaerel daar in der haast ten minHen vijftig flagen gegeevcn ; ga heen verzorg hem, en zeg hem uit mijn' naam9 dat hij zig moet beteren. (De Onderofficier vertrekt: Willman ge» leid hem naar de deur.) willman, terugkomende» De Ritmeester van Dahlen. G 9  76" DE-ÏAMIL IE VAN GUUNAÜ. De G E N E R A A L. Zeg dat hij kome. TWEEDE TOONEEL, De GENERA AL , EDUARD. EDUARD. Verfchoon mij , Mijnheer Generaal! ik ben in eene omftandighcid , die mij wanhoopende maakt. De GENERAAL. Wat fcheclt u? gij ziet er zo droefgeestig uit. EDUARD. Generaal! ik ben vader —- ik ben moederloos ! De GENERAAL. Is uw moeder geftorven ? EDUARD. Voor mij, zo goed als dood —— de moederlijke vioek rust op mij — vervolgt mij. De GENERAAL. Tongman ! zijt gij raazend ? Wat hebt gij toch gedaan? kom weder tot u zelvcn,  T 0 0 N £ E L S P E L. f7 EDUARD. Groot, edelmoedig man ! verfloot ook gij mij niet; ik bid u verftoot ook gij mij niet! want dan ben ik voor eeuwig verloren. De GENERAAL. Nu zeg mij dan toch wat u fcheelt? ik zal u niet verftooten; gij zult immers mijn Zoon zijn ? EDUARD. Ha! . . dat woord Zoon! . . brengt mij weder bij mij zeiven ■ Nu verdwijnt gij voor mij , moederlijke vloek ! gij kunt op mij niet hechten : ik heb eene Moeder verloren, maar een' Vader wedergevpnden ; een' Vader die mij gewis zijnen zegen geeven zal: ja zegen mij waardig grijsaart! op dat UW zegen dien verfchrikkelijken vloek verdringe. (Hij valt voor den Generaal neder, de Generaal veegt zig een traan uit de oogen.~) De GENERAAL. Nu ja, mijn goede Jongen! ik zegen u. (Hij legt hem met aandoening de hand op 't hoofd.') G 3  78 de familie van grunau. eduard: opjlaande. Ha! nu fchep ik weder adem , ik gevoel mij zo wél , zo ligt! ja mijn Vader f gij zult alles weeten —— Ik heb ceae vreeslijke Moeder. De generaal, Nu verder, verder! eduard. Mijn Vader, ik bemin. De generaal. Beminnen is immers geen misdaad , mijn Zoon ? eduard. Ik bemin een meisjen ... ó gij moest haar zien ! het beminnelijke féhepfel kennen; uit haar helder oog draalt mensch- IPevendheid ; haar gezicht is ontleend van de Graden ; zij is de vrolijke gezellin der fcherts, en haar hart flaat gevoelig en oprecht. De generaal. Nu, zeg mij dan, wie is zij? hoe heet zij ? eduard'. Henriette Grunau; zij is de Dochter van «ïcu Commercie-raad Grunau.  •T O O N E I L S P È L. 70 DC G E N E R A A L. En- met die wilt gij trouwen ? EDUARD. Ja mijrr Vader; met haar alleen kan ik gelukkig zijn , en zonder haar beu ik t»nherftelbaar elendig. De GENERAAL. Weet haar Vader er iet van ? EDUARD. Neen wij misleiden dien besten man : maar ik ben nogthans meest te be~ fchuldigen , dewijl ik mijn geboorte en mijn vermogen heb verzwegen. De GENERA A L. Foei, Zoon! daar deed gij Hecht aan: Maar hebt gij het meisjen uw woord van eer gegeven? E D U A R D. Mijn woord van eer , en de verfchrikkelijkfle eed bezegelde onze verbindtenis. De G E N E R A A E. Dan moet gij uw woord houden, en het meisjen trouwen. W I L L M A N. Mefvrduw de Barones van Dahlen .... G 4  S(S 15E familie V A N GRVNAV, eduard. Ha! mijn moeder! vind gij g0ed Gefceraal, dat ik haar oog pntwijke ? De generaal. Ja, ga in 't cabinet. (Eduard vertrekt, en de Generaal vervolgt tegen Walman:) Zeg dat ik de eer zal hebben haar optewachten, DERDE TOONEEL. De generaal, de Barones van dahlen. De öE Nbr a A l: hij, gaat tot aan de Ï„ deur de Barones te gemoef* i»i , ei ! mijn lieve Barones ! welk toeval verfchaft mij het geluk, dat gij den ouden kreupelen man eens weder komt bezoeken? ja, ja! zo gaat het met de Dames, zij vergeeten ons fpoedig , wanneer wij met baar zo niet meer over de heide kunnen. ( Tegen Willman die daarop vertrekt.) Geef Stoelen! nu kunt gij gaan. — Zet u Barones! — Wat is er van uw bevelen ? Gij wilt den ouden podagrist tog wel niet tot krijgsgevangene maaken ?  T00NEELSPEL. o* De BARONES. Mijnheer de Generaal! Gij zijt nog de oude vrolijke man. De reden van mijne komst, behelst voor deeze keer eene ernftige zaak, eene dringende bede — ik bevinde mij , met mijn' Zoon, in eene voor mijn hart onaangenaame ornfrandigheid — Verfchoon mij ; maar mag ik u vooraf vraagcn : Zijt gij met mijn* Zoon te vrede ? De G E N E R A A L. Volkomen — Uw Zoon is een braaf Jongman; een voorbeeld voor mijne Officieren ; zo dapper als verflandig: hij is menfchenvriend voor zijne onderhebbendc , en wordt van allen geacht en bemind — ook heb ik mijn leven aan hem te danken. De BARONES. Ik verheug mij, dit van mijn' Zoon te hooren, maar ik wenschte wel, dat hij met alle deeze verdienden, zig ook gehoorzaam omtrent mijne bevelen gedroeg' ■ Ik moet bekennen , hij was altoos mijn lieveling, een gehoorzaam kind, kwam mijne wenfchen voor; maar thands, het G 5  8'i DE FAMILIE VAN G R U N A V. fmart mij, dat ik het moet zeggen, doet hij mijne familie fchande aan; hij hoort niet meer naar mijnen welmeenenden moederlijken raad; heeft zig verflingerd aan een verachtelijk fchepfel , en vernietigt daardoor alle mijne glansrijke plans, die ik tot zijn geluk ontworpen had. Dé GENERAAL. Dar is niet goed van uw' Zoon — maar verder. De BARONES. Toen hij uit het veld terug kwam, Van ieder geacht en bemind , zo jong , zo fchoon, zo verre bevorderd, dacht ik, nu ontbreekt hem niets meer als eone aanzienlijke partij te doen; aan eene aanzienlijke familie te huwen, om zig nog meer en meer te doen bevorderen: uw nicht, de fchoone Caroïina bezocht mij op mijn landgoed: ik dacht, dat is het meisje voor mijn Zoon. Ik noemde mij reeds de gelukkigfte moeder; zij is van eene oude familie, heeft vermogen; maar, o fchande dat ik het zeggen moet! een burgerlijk fchepfel kwam mij vóór, ontftal mijn Zoon zijfi  toone el-spél» hart, verleidde hem om zig tot het gemeen te verlaagen; en deeze wil hij trouwen. De generaal: die bij de laat ft e woorden door gebaarden zijne ontevredenheid toonde. En wie is dat burgerlijk fchepfel? De barones. Zij is de dochter van zekeren Commercie-raad. Mijnheer de Generaal! ik heb alles ondernomen , gebeden , hem bezworen , gedreigd met vloek en onterving, werkelijk mijnen vloek over hem uitgefproken , maar alles te vergeefsch; hij wil niet terug keeren. De generaal. En wat denkt gij nu verder te doen? De barones. Hem te dwingen. Ha! Mijnheer de Generaal ! ik wil dit verachtelijke voorwerp uit zijn hart rukken, al ware het met vuur daar in geëtst; en, door die Henriette te bederven, een voorbeeld geven aan alle roekelooze tneisjens, dat zij het nimmer weder zullen wangen, tot ons op te zien; haar de ftouiheid verleeren , tot eene hoogte te willen opklimmen-, waartoe zij nies  S'4 DE FAMILIE VAN GRUNAU. geboren zijn: tn.jn ftand enmijne familie eifcb.en zulk eene wraak van mijne hand. C De Generaal drukt door zijne gebo arden hoe langer hoe meer zijne ontevredenheid uit de Barones vervolgt.) Doch vooraf kom ik bij u, om uw raad en gunftige medewerking, ren einde, ware het mogelijk, hem nog te doen terug keeren; gij hebt denkelijk meer invloeds op hem dan ik maar wil hij ook niet naar u hooren, dat hij dan met mij zijne fchande gevoele; gij zult dat verachtelijke fchepfel wel een plaats kunnen aanwijzen, waar zij voor haare dwaasheid boeten kan. De GENERAAL. Ja, mijn lieve Barones, ik moet u zeggen , dat gij weinig anderen raad van mij zult bekomen, als, daar toch nu de zaak met deeze Henriette Grunau zo verre ge • komen is, gelijk de Ritmeester mij verhaald heeft, dat gij uw' Zoon, dat meisjen geeven moest. De BARONES. Hoe, Mijnheer de Generaal! waarachtig , gij fchertst , alhoewel mijn toeftaud geen fcherts verdient*  ï O O N E E L S V E L. 8$ De GENERAAL, Ik ftherts in 't geheel niet. De BARONES. Generaal! weet gij hoe oud mijn familie is ? De GENERAAL. Zeker niet ouder dan de mijne. De BARONES. Mijn ftam zou in fchande verkwijnen ? Burgerlijk bloed zou zig met het mijne vermengen ? mijn afftammeling , die eens ridder zou kunnen worden, zou om deeze vlek in mijn familie , moeten worden voorbijgegaan ? neen nimmer, nim¬ mer zal ik dit gedogen. ( Zij fpringt yan haar' Jloel op.) De GENERAAL. Zonder drift, genadige Vrouw ! zonder drift! zet u weder, zet u. Veele zaaken komen ons in koelen bloede niet zo erg voor; zij veranderen veeltijds van gedaante, wanneer wij ze uit een ander gezichtpunt befchouwen : vcelligt worden wij 't nog ééns — Gij bckendet zelve, uw Zoon was uw lieveling, gij wilde t zi n geluk bevorderen^ wel, thands is het bcflisfende oo«  66 DE FAMILIE VAN GRUNAU. gcnblik daar, waarin hij een eerlijk, deugdzaam meisjen gevonden heeft, met wien hij denkt gelukkig te zijn, en zoudt gij nu uw woord willen breeken ? (Ds Barones tracht hem in de reden te vallen.) Laat mij uitfpreeken, ik weet wat gij zeg- gen wat . Een burgerlijk meisjen ? Ik denk , als wij een ftil gelukkig leven willen leiden, dat wij niet op de uiterlijke glans van ftand , of ridderlijke eeretijtelen acht moeten flaan; deeze niets beduidende bijwoorden des toevals , moeten als dan bij ons niet in aanmerking komen ; maar braafheid en onbefproken zeden Ik wil u toeftaan, uw Zoon heeft niet recht gehandeld; ik ben even min als gij een voorftander der tegenwoordig zo geliefde romanesque huwelijken; maar als men éénmaal zo verre gekomen is, is het de pligt van een eerlijk man, de bedorvene zaak weder goed te maaken ; en de eerlijke man, de man van zijn woord, gaat bij mij ver boven ftand en ridderorde. (De Barones toont zit; zeer ongeduldig en verontwaardigd) Barones! het fchijnt u wat heet in mijn kamer; ja, bij de podagristen gaat  T O O N E I L S P E li 8? het niet anders toe —— gelieft gij ook een glas water? De BARONES. Neen, ik bedanke u, ik wacht met verlangen naar het einde uwer redevoering. De GENERAAL. Ik heb fpoedig gedaan —— De ridderorde , de ridderorde Barones ! maakt u dit huwelijk zo haatelijk; maar laat ik u vraagen , wie waren onze voorvaderen, eer zij ridders werden ? wat gaf gelegenheid, dat zij tot ridder guflagen werden ? hunne verhevene deugden alleen; hunne zeldzaame verdienden verfchaften hun den adel; burgerlijke lieden bekwaamen in die roemvolle tijden, tot belooning hunner uitfteekende dapperheid , deeze onderfcheiding, en werden, om hunne verdienden voor het Vaderland, groote en edele daaden tot ridder geflagen. De BARONES. Maar Generaal! gij fchijnt van Adam af te beginnen • De GENERAAL. En zal bij uw over- over kleinzoon, die nog tot ridder zoude kunnen geflagen wor-  M »E FAMILIE VAN GRUNAU. den, daan blijven Zo als ik u ge¬ zegd heb, ontflonden de meeste adelijke familiën; en ik wil u gaarne toegeeven, dat die gelukkige tijden voorbij zijn, waarin verdienden alleen de menfehen van menfehen •onderfcheidden, en daar het nu zekere lieden aan verdienden ontbreekt, dat zij die van hunne voorvaders deelen moeten : maar, mijn lieve Barones ! neemen wij enze voorouderen ook mede , daar, waar alleen daaden ons zullen onderfcheiden? worden ook aan de andere zijde des grafs nog ridders geflagen? ik zelf, ik beken 't u, zo mijn Zoon zulk eene valfche ftap wilde begaan, ik zoude alles aanwenden om hem terug te brengen ; maar kwame er zijn toekomend wél of wee mede in 't fpel i kwame het op 't geluk van twee menfehen , op de rust van mijn familie aan, dan moest ik geen Vader zijn, zo ik mij als dan nog van mijn magt zou willen bedienen. De BARONES. Heer Generaal! gij wordt vreeslijk lang* WijHg. De  TOONEELSPEL, SO DC GENERAAL. Dit zijn de gevolgen van den ouderdom» mijn genadige Barones ! Ouderdom wordt altoos langwijlig, bijzonder bij de Dames — Ik zal 't kort maaken : dit weinige nog maar Gij hebt uwen oudften Zoon volmaakt naar uwe grondbcginfclen uitgehuwelijkt; gij hebt hem in eene Graaflijke familie gebragt, en leidt.. . (klopt hier uw hart niet een weinig? zegt uwe inwendige rechter u hier niets ? ) cn deeze Zoon leidt in eene ongelukkige echt het rampzaligst leven — volg mijn' raad! laat uw tweede Zoon naar zijn hart verkiezen, etl de geheele verihmdige wereld zal u gelijk geven: de Commereie-raad Grunau, is een eerlijk man , en zijn dochter ecu deugdzaam meisjen. De BARONES. Het verwondert mij, dat gij het voor die menfehen zo opneemt: de dochter van een kramer; de heer fchoonvadcr een kramer, eene fchoone familie! h0e ik nog van zulk volk fpreeken kan. , . j De GENERAAL. Barones! verfchoon mij, maar gij uk H  0Ü !>E FAMILIE VAN GRUNAU. een taal en wijze van denken, die verre beneden den adel is» Het past u niet, een' ftand te verachten , die gii niet weet te fchatten De boer, de burger en de krijgsman zijn de drie hoofdfteunen van den Staat; de boer voedt en kleedt den gantfehen Staat; de Koopman, die onder de burgers de eerfte clasfe uitmaakt, verhandelt binnen en buitenlandfche producten, tn verfpreidt overvloed en geld onder alle Jtanden der menfehen; de foldaat befchermt 1ien allen; de koophandel, de koophandel, is het groote rad , waardoor alles gaande gemaakt en in beweging gehouden wordt : onze adelijken, baronnen, graaven en ridders , kan de Staat des noods altoos ontheeren ; maar wij en de Staat kunnen den koopman, dien fteunpijlaar, dien arbeidzaamen man, die de verbindtenis tusfehen de vier wereiddeelen in ftand houdt, niet ontbeeren ; derhalven , Barones ! zie ik er nog geene de minfte vernedering in , als uw Zoon met. Henriette in 't huwelijk ttced..  tooneelspel. Jjr De barones: zij flaat op. Neen dat gaat te ver, ik heb- genoeg gehoord. De generaal. Nog hebt gij niet alles gehoord : de Ritmeester gaf zijn woord van eer ; het meisjen wordt tot een uitfluiting der gantfche Stad; haar goede naam loopt gevaar; de oude waardige Vader wordt befchimpt, en uw Zoon alleen zal oorzaak van dit alles weezen. De barones. Laat hij zijn woord van eer terug neemen; wat is er aan den naam van zulk een meisjen veel gelegen? De generaal: in volle drift, doch zo, dat de man van fatfoen en zeden in hem blijft dourflraaien. Wat zegd gij mevrouw! Zijn woord van eer terug necmen ? zijn gegeven woord van eer breeken ? een foldaat, en zijn woord te brecken ? Dat u de duivel haal' ! Denkt' gij , dat wij ons gegeven woord van eer zo maar terug neemen , er zo mede fpee!en, gelijk gij met uw fchoothondjen ?' Een foldaat zonder eer, is een elcndelinj, ee» II %  C,2 DE FAMILIE VAN GRUNAU. nietswaardige fchurk! Wanneer wij , wij rils den Staat befchermen, aan ieder achting en ontzaeh inboezemen moeten, met de eer fpeeleu als een kind met een toverkaart, v/ie duivel zullen wij dan eerbied inboezemen , daar wij zeiven gecne eer hebben? Om 's Hemels wille ! Barones ! wien ? Ik heb niets meer te zeggen , als : deeze rok wordt door geen fchurk gedragen, en een dubbelde, een gebrandmerkte fchurk ware uw Zoon, zo hij het meisjen zitten liet, de rust, de eens*. gezindheid eener gelukkige familie verftoorde, den ouden Vader met fchande in het eraf ftiet — Gij zoudt zo niet fpreeken, Barones! zo gij de pligten des foldaats in hunnen geheelcn omvang beter kendet; gij hebt uw' Zoon verflooten, nu hij zal mijn Zoon weezen. De bauones, vertrekkende. Goed, Heer Generaal! goed: de Koning Stal dit dan wel beflisfen; hij zal mij wel recht doen; want ik verzeker u, ik zal Hemel en Hel bewegen , om die fchande van mij afteweeren.  tooneelspel. De generaal. Verfchoon mij , ik kan u niet verder, als tot aan de deur... (Hij vo'gt haar, doch komt fchielijk terug. ) Mijnentwege , neem het vagevuur mede te hulp Foei! dat ik mij daar zo heb moeten er* geren ! een foldaat zijn woord van eer breeken , daar 't houden van 't zelve hem liever dan het leven zijn moet ! Ja had. een man 't mij gezegd , hij had piftolen met mij moeten wisfelen, of ik mogt wel duivels geweest zijn: zulk een impertinence is mij nog in mijn leven niet gezegd... Maar och! wat weet een wijf van den foldaatenftand ? VIERDE TOONEEL. De GENERAAL» EDUARD. Eduard : hij komt uit het Cablnet, nadert den Qimraul zet? bedeesd. Cjeneraaï! het fmart mij. . . De generaal. Ha zijt gij daar ? ik had n waarlijk haast vergeten ■■■■ Ritmeester! ik heb medeJijden met ua H 3  H »2 FAMIL IE VAN GRUNAU. EDUARD. Mijn Generaal heeft om mijnent wille veel verdriets geleden. De GENERAAL. En gij, arme Ritmeester ! gij zult nog veel verdriets moeten verdragen Zie daar Jongman is papier, pen en inkt, fchrijf gij zelf dit voorval aan den Vorst; ik zal ook fchrijven Nu , bedenkt gij u nog ? gij hebt tog fchrijven geleerd ? Schrijf wat u het gevoel van eer ingeeft; zo als uw hart denkt, kort en goed. . . (Eduard zet zig neder, en Jchrijft.) Foei!' ik kan niet weder op mijn verhaal komen.. C Hij Jchelt, Willman komt.') Breng mij een bouteille van dien ouden Rhijn-wijn cn een glas. WILLMAN. Mijn God! Heer Generaal ! wat zijt gij ontfteld! gij ziet er zeer bleek uit. {Hij vertrekt; doch keert ttrjlond ttrug.) De GENERAAL. Neen dat vergeet ik mijn leven niet. WILLMAN, Heer Generaal hier is de oude Rhijn-wijn' {Hij zet de flesch en het glas neder en yer~ trekt.)  t o o n E e L s t e L. 95 De generaal: hij fchenkt in en drinkt. Zijn woord van eer breeken ! een foldaat! de duivel mogt Chef zijn, als de officieren zo denken wilden! — de minfte kaerel moet zo niet denken r Zijt gij. gereed ? EDUARD. Hier, Heer Generaal! De g e n e r a a l : Na gelezen te hellen. Bravo, bravo Jongman! Ik zal uw' brief bezorgen. Gij zijt thands mijn Zoon, behoort mij eenig en alleen toe Ziedaar, drink eens uit mijn glas. ( Hij fchenkt in en zet het glas aan den mond.) De gezondheid van uwe Henriette ! ( Hij fchenkt tvcder in, en geeft Eduard het glas.) eduard. Uw welzijn mijn Vader! De generaal Goed zo , goed zo Ga nu, en zijt maar gerust. eduard. O mijn Vader! o mijn Weldoener! waarmede heb ik dit alles verdiend? Hoe diep kom ik bij u in fchuld ? (Hij ml vertrekker.)  «6 de familie van grunau. De generaal. Dat is wel, dat is wel — Maar hoor nog een:;: zo gij kunt, moet gij Henriette eens bij mij brengen , ik wilde haar ook gaarne leeren kennen. Zij heeft bij mij tog geen gevaar. (Eduard vertrekt.) De generaal. Wij zijn op weg, genadige vrouw Baro* nesi wij zijn op weg. Wij zullen zien wie bij den Vorst meer vermag, gij of ik. ( Na Ztg een "weinig bedacht te hebben.) O mijn Ritmeester ! kan geen fiecht meisjen beminnen ., Ik heb ook altoos veel goeds van haar' Vader gehoord; maar zou die wel? . .. Wanneer ik mij als zijn Vader bij hem aandien ■ Ja , ja Henriette , gij zult mijn dochter zijn ik wil uw Vader weezen. VIJFDE TOONEEL. Het Tooneel verheelt de kamer in het huis van Grunau. grunau; hj hetft cc;i' brief in de hand, cn Le-t. K Ik ben een geruïneerd man, zo gij mij  t o o n e e l s p e l. 97 „ geen uitftel geeft! " Een geruïneerd man! God bewaare mij ! dat zal de eerelijke man door mij niet worden. Ik heb ook kinderen heb ook mijn laatften avond nog niet beleefd Ja ik wil hem uitftel gecven. Hoe dikwijls zou een huis ftaande kunnen blijven, zo de Crediteuren niet door eenen verachtelijken naijver en nijd tot hardigheden gedreven wierden! Zó moet de ccrlijkfte man zonder zijn fchuld wel een bedrieger worden. ZESDE TOON E EL. grunau, henriette. henriette, vreesachtig opkomende. PToe zal ik aanvangen! —— en evenwel moet ik die goede Vader! — maar zo een ander. . . grunau , haar gewaar wordende. Wat wilt gij Henriette ? hoe zo reerflagdg? henriette, zuchtende. Ach Papa ! ik ben verliefd. 1  08 DE FAMILIE VAN GRt'NAl', grunau, hij zucht haar na. Ach papa ! ik ben verliefd! en dat met een zucht? Gij zijt verliefd? nu, dat verheugt mij; maar wie is dan nu die gelukkige fterveling, welke de vogel, in vrijheid rond zweevende , eindelijk heeft gevangen? HENRIETTE. Ach Papa! een rechte goede, lieve Jongen. GRUNAU. Nu dat wil ik wel gelooven ; want als gij- meisjens , de liefdeskoorts op 't lijf hebt , is uw Adonis , altoos een goede , lieve Jongen Maar hoe ging dat bij u toch in zijn werk? HENRIETTE. Ik weet het zelve zo niet Ik zag hem, en het werd mij zo eng om 't hart —— zo eng — het klopte zo geweldig, dat ik naauwlijks adem kon haaien en dat zal tog wel liefde zijn? GRUNAU. Zo , zo Henriette ! Maar hoe kan ik u zeggen, of de gewaarwording, die gij ondervond , flechts een voorbode van de  t o onekx.spzl. P9 iiefdeskoorts, dan wel de lief deskoom zelve is ? » Wie is de Jongeling ? hoe heet hij? henriette» Hij heet —— hij heet, (geduurig ang» fligcr'O van Dah . . . van Dahl. . . grunau. Durft gij hem niet noemen? ■■ Ia hij zo flecht? . . henriette. Neen, lieve Vader! van Dahlen, de Lieutenant . . . Neen, neen hij is. . . grunau: hij ziet haar met opmerk' zaamheid aan. Zo, zo! is dat de gelukkige Alcxanderl. Is 't reeds lange dat gij hem bemint? henriette. Beste Vader! grunau. Antwoord mij Henriette! bemint gij he«n reeds federt lange? henriette, ter zijde. Hemel! ik kan het niet doorftaan ——— ik gevoel mijne misdaad , en heb geen harts genoeg om dezelve te bekennen —— en ik moet evenwel ■ de goede man I 2  J.OO DE,ÏAM;IUI VAN GRUNAU. woei; reeds te veel om hem niet alles te zeggen. GRUNAU. Gij fpreekt met u zelve, en hebt het vertrouwen op uwen ouden vriend verloren — Henriette ! heeft hij dit aan u verdiend? henriette: zij werpt zig aan zijne voeten. Neen goedhartig man ! beste Vader! dat hebt gij niet aan mij verdiend! Het ongehoorzaam, het Uitzinnige meisje ligt aan uwe voeten ■ Ik wil u alles bekennen Hij is geen Lieutenant , hij is Ritmeester hij is een Baron • en ik bemin hem reeds fedsrt lang: wij hebben u misleid, alleenlijk om u geen verdriet te veroorzaaken. Daar ik uwen tegenzin tegen alle ongelyke huwelijken kende, dorst jk niet waagen , u mijne liefde te open'baaren ; menigmaalen nam ik voor, mij aan uwe voeten te werpen ; dan uwe goedheid , de befchuldiging van mijn gcweeten, van den besten Vader beledigd te hebben, fchrikte mij geduurig af Ver- geeving, beste Vader! vergeeving ! ik heb  T o o N £ E £ 5 P £ 1.. I©ï' uw' toorn verdiend — maar de gc.cdlr.irtigfte vader, die zijne dochter altoos ..o t,der bemind. ; die zo menigvuldige maaien haare zwakheden gunftig verfchoonde zal ook nu- haar niet verftooten. GRUNAU- Sta op, ligtzinnig , ontrouw meisje! dat in ftaat was haaren ouden vriend, zo fchandelijk te misleiden; dat mij leert een dochter te vergecten, welke ii; beven alles beminde. Wat zal nu van u worden , ongelukkige ? De familie van den Jongman zal uw huwelijk niet tbeftaan , en zij heeft gelijk ; hij is mogelijk de eenige zoon , zij heeft veclligt groote plans voor hem ontworpen , deeze worden door uwe ligtziiv* nigheid verftoord ... Gij moet terug treeden ; kom; in opfpraak door de gehtele ftad , een ander braaf jongman wordt afgefchrikt u zijne hand aante'cnedeu, en de gamfche fchuld valt op uwen ouden vader. Waarom , zullen mijne vijanden zeggen , heeft de oude dit toegeUaccn ? — fehoon de jonge lieden zig zo verre konden vergecten,. wist hij dan niet beter V Foei,. Hen-, roette ! uwen ouden vader zo veel fmarts 1 3  102 de familie van grunau. tc veroorzaaken <• Maar, onvoorzichtig, verblind meisje! kent gij zijn charakter nog wel eens recht ? Zal hij zelf zig niet fchaamen, wanneer de eerfte verbijitcring der liefde voorbij is , zulk een ftap gedaan te hebben ? Henriette ! gij had behooren intezien , dat lieden van adel in den waan ftaan , dat hun voorrechten boven den burgerlijken ftand toekomen — en genomen, de jongman verbeeldt zig nu in zijne bruifchende drift, boven die vooroordcelen verheven te zijn; 'er komt een tijd dat die hartstocht vervliegt, dat bitter berouw haare plaats vervangt, en wat zal 'er dan van u worden? hoe zal, hoe kan dit afioopen ? ZEVENDE TOONEEL De voorigen, f red rik. grunau. Wat wilt gij , Zoon ? f r e d r i k. Vader ! ik heb een bede , een bede, waarvan mijn geluk, mijn leven afhangt.  tooneelspel. io3 grunau. Ware ik aan uwe droefgeestigheid niet reeds gewoon, zo zou deeze bede mij doen yerfchrikken; maar nu . . . laat hooren! f r e d rik. Vader ! ik bemin een meisje , dat mij deeze wereld tot een hemel kan maaken \ Hechts uwe bewilliging, en ik ben gelukkig. grunau. En wie is dat meisje? ken ik haar? f R E d r l k. 't Is Jofephine , de dochter van uwen vriend. grunau. Hemel! dit heb ik vermoed —«• Weet gij van wat godsdienst zij is t f r e d r 1 k. Nu ja , eene Jcdinne. g r u n a u. Ik heb u des niets meer te zeggen. f r e d r i k Om 's Hemels wille, mijn Vader! hoor mij ! ik ben nabij de vertwijfeling ; red mij , ik fmeek het u, red mij ! De wereld had tot hiertoe voor mij niets bekoorends; I 4  1©4 DE FAMILIE VAN GRUNAU. menfche 1 en menschheid , hadden mij afkeer ingeboezemd; het ongeluk vervolgde alle mijne fchreden ; maar toen ik haar zag, rfehoot een frraal van licht, een ftraal van hoop in mijn afgefolterd hart; de wereld werd mij verdragelijk. . . Maar Vader! Vader! zo ik ook die vreugde verlicze; zo Jofephine niet de mijne wordt ,, breek ik met al 't gefchapene , geef ik de Natuur haare aalmoes terug, en fchud den last van mijne fchou.leren, waartoe ik te zwak ben om ze te dragen G.elijk een bedelaar, die Hechts eenige weinige ogenblikken van een gebedeld ftukv broods leefde , en van gebrek fterven moet. , verlaat ik ook een leven , waarin ik Hechts eenige minuten mij over mijn. aanzijn verheugen mogt.. G R U N AU Houd op ongelukkige ! Laster de Oorfprong. van uw aanzijn niet ! — Kinderen! kinderen! ziet deeze traanen, vallen ze u n.'et als lood; op uw hart? Grijst mijn hair niet zichtbaar voor uw oog? — Daar fta ik RU voor u , en geniet den loon , voor mijne met zorg doorwaakte nachten ;, den,  to oneelspel. 10$ loon vooral njijn' arbeid. Wie, die niet weet wat ik li.,de, zou niet jaloersch op mij zijn , en wenfehen in mijn lot te dee- lcn? Dwaaze verbeelding, dat mijne kinaeren eens mijn geluk zouden uitmaaken! — Ouders ! ouders ! brengt kinderen groet; arbeid, arbeid, bekommert u voor hen —- zij zullen u wel looucn! tl e n r i e t t e. Beste vader! houd op , deeze taal is verfchrikkelijk! wij zijn zo ongelukkig als gij; maar wij zullen lijden, wij zullen alles doen om uw verdriet te verligten; fpreek ' fpreek mag ik u bidden, niet meer zulke harde woorden. f r e d r i k. Vader ! eisch mijn leven, gij zult mij vaardig vinden. . .. .. AGTSTE TOONEEL De voorigen, kar el. karei.. Ik heb mijn' vader een gewigtig voorftel te doen. BS  2QÓ SB FAMILIE VAN GRUNAU, GRUNAU. Wilt gij óók trouwen ? — gij ontbreekt *er nog aan. KAREL, Ja lieve Vader; zo gij 't wilt toeftaan. GRUNAU. Z© waar ik leeve, hij wil ook trouwen, KAREL. Vader ! zijn deezen dan ooic huwlijkseandidaaten ? GRUNAU. Ik geloof waarlijk, dat gij 't zamen hebt afgefproken — Nu ontbreekt no^-Sophie, en de oude Cathrine, dan wil het geheele huis trouwen. (Hij lacht) In plaats van te fchreien , moet ik lagchen. —— En wie is Uwe Dulcinea ? KAREL. Zij heet Lotje — haar Vader is de leérkoper van der Werf. EEN BEDIENDE. Mijnheer ! de Barones van Dahlen verlangt u te fpreekcn. HENRIETTE. De Moeder van mijn' Eduard ?  TOONEELSPEL. 30? G R U N A U. De Barones van Dahlen ? (Ter zijde.) Wat heeft die mij te zeggen? —Verzoek haar binnen te komen — Karei en Fredrik! vertrekt — Fredrik , u moet ik ftraks alleen fpreeken. KAREL. Ik u ook mijn Vader! maar geheel in Stilte —— fub rofa, ut ita dicam. GRUNAU. O ja! fed ut ita dicam; uw verzoek zal Vl in genade afgeflagen worden. (Karei en Fredrik vertrekken —— Htnrjette wil ook heen gaan.) Blijf Henriette! dit bezoek zal mogelijk, u betreffen. NEGENDE TOONEEL. De BARONES , GRUNAU, HENRIETTE. De BARONES. Zijt gij de Commercie-raad Grunau? GRUNAU. Die ben ik, Barones.  10S DE FAMILIE TAN GRÜlfAV. De BARON K S. En dit meisje , jonge juffrouw, of de» moifdle . . . henriette. Ha! demoifelle. . , o r ■/ N A U. Zwijg — zij is mijn Dochter.. De barones. Zij heet ?' grunau. Henriette Grunau; dewijl haar rader Grunau heet. De b a r o n 3 s , ter zijd*. Dat ik die elendige nog voor mijn oog zien moet Zo, zo.- GRUNAU. Nu zal zeker onze examen geëindigd weezen? Vergun mij nu Mevrouw, ook te vraagen , met wie ik de. eer heb te fpreeken ? en wat 'er van uw bevelen is ? De BARONES. Heer Commcrcic-raad ! twee woorden, aan u, en één aan uwe docht :r. grunau: hij geef, haar enz' foei. Laat ons plaats necmen..  T O O N E E E S P E L. 109 De BARONES. •Xk ben de Barones van Dablen, uit het oude adelijk gedacht der Dahlens. 1 Mijn Grootvader was Generaal Veldmarfchalk ■*— mijn Vader Staatsminister; onder mijne voorouderen bevonden zig Ridders en mijn ftam was .dtoos in groote achting —— Een burgerlijk meis'e , zekere Henriette Grunau, heeft het gewaagd, mijn' zoon, die Ritmeester en verloofd bruidegom is, in haar net te lokken ; door verachtelijke kunstgreepen heeft zij zig van zijn hart wee ten meester te maaken; hem tot ongehoorzaamheid omtrent zijne Moeder verleid; zij zoekt des mijne glansrijke plans omverre te ftooten, en mijn ftam in fchande te brengen. Gij zijt de vader van dit laatdunkende fchepfel; gij had wijzer behooren te zijn , en hen gcenc gelegenheid of aanleiding gegeven te hebben, tot zulk ce-ie romanesque converfatie ; dewijl gij wel kondet begrijpen, dat ik nimmer zulk een fchandelijk gekoppeld huwelijk zoude toelaaten. Ik verwacht thans uw befluit; valt dit niet uit zo als ik hoop en wensch , fidder dan voor mijne wraak , die op uw  IÏO DE FAMILIE VAN GRUNAU. dochter en mijn' zoon zal nederdaalen — Ik fpoed mij naar den Vorst, fmeek hem om vergoeding voor mijne beledigde eer; hij zal mij hooren, en in uw dochter een éclatant voorbeeld ftatueeren voor alle zulke vermetele fchepfels dat zij dan in een klooster, tusfchen vier muuren opgeflotcn, boete voor ha:n* fchandelijk misdrijf, en haar leven in elende doorbrenge. Maar, dewijl ik vertrouwe dat het bij deeze gantfche Roman flechts op een.ig geld zal aankomen , zo bied ik , ten bewijze hoe gunftig ik nog omtrent u lieden denk, uw dochter , mits zij van mijn' zoon afzie , eene fom van vijfduizend rijksdaalders aan, ik twijfel des niet, zij zal dezelve aanneemen, en de geheele zaak voor algedaan houden. grunau, fchielijk op flaan de. Dat gaat te ver ! Is het geoorloofd een eerlijk man zulke beledigingen in zijn eigen huis te zeggen? Mevrouw ! gij biedt mijn dochter vijfduizend rijksdaalders aan, ea waar voor? waar voor? De BARONES. Voor de genotenc vreugde.  T o o n E I l s P I t. Hl henriette; zij geeft een gil en valt op den grond neder. Rechtvaardig God! grunau: hij beurt haar op. Mijne Henriette ! ik verheug mij over uw gevoel bij deeze belediging ; zijt getroost , uw vader zal u de fmart helpen draagen. — Mevrouw! ik moet u zeggen , gij fpeelt hier eene zo belagchelijke rol, dat ik hartlijk medelijden met u heb; maar tot inleiding van mijne verklaaring, zij u gezegd: Gij zijt de Barones van Dahlen, en gebiedende vrouw op uwe goederen; ik , de Commercie-raad Grunau , en heer in mijn huis , die u , den Veldmarfchalk, den Staatsminister en den duivel zelfs de deur toon, wanneer zij zig op eene Hechte wjjze bij mij gedragen .. . dan ik zal mij bedwingen, en u in koelen bloede zeggen , wat ik van de zaak denk — Vooreerst, behoud uwe vijfduizend rijksdaalders , ik wil 'er nog vijfduizend bijleggen, om een paar arme meisjens daarvoor uittetrouwen — Gij hebt mij van uwen ftamboom gefproken , hoor ook iet van den mijnen. A'Kjne voorvaderen , waren eerlijke , ar-  ÏV2. DE FAMILIE VAN GRUtfAU. beidzaame lieden, braave en nuttige leden van den Staat, en ik heb altoos getracht hen in deeze deugden natevolgen, dezeiven ook mijne kinderen, van hunne vrocgfte jeugd af, als vader en vriend ingeprent, en kan met fierheid zeggen : ik heb eene dochter in mijne He-nriette, die de deugd tot haar voornaamfte voorgangdcr ftelt. Daar gij mijnen ftand zo diep beneden den uwen befchouwt , kan ik u zonder fnorkerij verzekeren, dat ik in éénen dag den Staat, en honderd menfehen, meer voordeel aanbreng,-dan-gij-in een geheel jaar. Ik ben een dood vijand van voor de grooten deezcr Aarde te kruipen of hen te vleien , om daarvoor aanzien of rijkdom te verkrijgen ; die armzalige kunstgroepen , ïaate ik voor hen , welke nimmer geleerd hebben , met eige handen iet nuttigs te werken. Bij mij moet grootheid en adel in 't harte en in edele daaden gelegen zijn , en niet op perkament gefchreven ftaan : ik veracht niet, gelijk veele weetnieten, den adel, omdat ik niet van adel ben — omdat ik rijk ben; neen! ik heb groote achting voor hen , dewijl zij van voorouderen afnam-  T O O N E E L S P E I,. Hf flammen, die zig verdienstlijk bij het vadc rland gemaakt hebben; ik eere in hun de verdienften deezer groote mannen; maar daar naar mijn begrip, de adel der ziele aan die der uitwendige tijtels behoort verbonden te zijn , acht ik het voor domme hoogmoed , wanneer men zig flechts op de laatftc verhovaardigt , ja veracht zelfs zulke perfoonen uit den grond van mijn hart — Niet uit vrees voor uwe bedreigingen, Mevrouw ! zal mijne dochter van deeze partij afzien; neen waarlijk nietl onze Vorst is zo rechtvaardig als goed : de weg tot hem ftaat voor mij zo wel open, als voor u; en ik houde mij verzekerd, dat wanneer wij in zi;ne antichambre naast elkander Maan, de vorst mij eer zal zien dan u —— niet dat ik u iet wijs wil maaken, neen Mevrouw! gij zoudt dit zien gebeuren —— Gij bemerkt des, dat ik ook reden heb , om op mijn beurt trotsch te zijn. Ik houde het voor vernederend, mijn dochter in een familie uittetrouwen , aan welker fpitfe gij ftaat Uw zoon is vrij; nooit zal ik mijn toeftemming tot zulk een huwelijk K  314 db familie van" grunau. geeven dit zult gij van mijn dochter zelve hooren. henriette. Ja Vader ! De Ritmeester is vrij. Mevrouw! ik ben zulk een verachtelijk fchepfel niet, als gij mij noemdet: Deugd cn een onbefproken wandel, waren fteeds mijn hoogfte goed op deeze wereld : ik heb uw' zoon door geene verachtelijke kunstftreeken tot mij gelokt; ik heb lang geworfteld , lang geftreden , eer ik hem gehoor gaf; maar nu ware ook geen mensch in ftaat geweest, uw' zoon uit mijn hart te rukken ; alleenlijk uwe wijze van denken en handelen is daar toe in ftaat, cn bepaalt mijn befluit : ik ben te gevoelig voor mijne eer, dan dat ik mij zou willen indringen in eene familie die mijner niet "waardig is — Mevrouw ! zeg dit aan uw' zoon. 0(/ vertrekken.) grunau. Blijf, dochter! dat ik u harflijk kusfehc voor deeze edele wijze van handelen : deeze kusch, deeze vreugde - traan zegt u alles , belooft u alles. Ik heb altoos ge-  TOOffEELSPE L. 115 dacht, dat gij een braaf meisje waart; dat gij de vreugd en troost mijns ouderdom:, zoudt zijn : ik druk u thands met dat zelfde warme vaderlijke gevoel aan mijn borst, als ik deed toen ik u voor de cerfhi keer op mijnen arm nam — o, verfehoon mij Mevrouw! ik was in langen tijd zo vrolijk zo opgeruimd niet als nu ; de vadervreugde , moet in mijnen ouderdom gefmaakt, genooten worden, wanneer ze zig aanbiedt ; neem het daarom niet kwailjk, zo ik mij thands met mijne dochter alleen bezig houde. De barones, fpot ach tig. Ik wil dan deeze vreugde ook niet ftooren, maar u aan uw verfijnd gevoel overlaa- teu ik beveele mij intüsfchen aan u, Heer Commcrcic-raad ! cn aan u, popje van fortuin! (Zj lacht.') grunau. Mag ik mij voords in uw genadig aandenken bevelen Barones? Ik verheug mij dat gij den Burger cn zijn Dochter op deeze wijze hebt lecren kennen — zal ik het geluk hebben u tot aan uw rijtuig ïe vergezellen ? K a  Il6 de familie van gr vn au. (De Barones vertrekt , met een zichtbaar bewijs van verontwaardiging — Grunau volgt haar eenige treden buiten het vertrek ; en komt daarna met Eduard terug.) TIENDE TOONEEL. grunau, henriette, eduard. grunau. Foei jongman ! ik vinde het niet aartig, een' vader zo te bedriegen. eduard, ter zijde* Hij weet alles. grunau. 'T is niet redelijk uwen ouden vriend zo te befchimpen. . . (Eduard wil hem in de rede vallen ; doch hij vervult ) Niet braaf gehandeld , de rust en eensgezindheld in een huisgezin zo te verftooren. eduard. Mijnheer Commercie - raad! grunau. Niet naar grondbeginfelen van eer! een meisje van haar goeden naam te berooven;  TOONEELSFEL. II?' haar te verftrikken, uw charakter en ftand te verlochenen! Zijt gij edelman?— zijt gij foldaat? bekleed gij een' ftand , waar voor ik de hoogfte achting heb ? en gij kunt het van u verkrijgen deezen roemvollen ftand door eene onedele daad te bevlekken! Ja, jongman! door eene onedele daad! gij geeft u in mijn huis uit voor een Lieutenant, voor een arm edelman . .. EDUARD. Vergun mij flechts, mij door één woord bij u te verdedigen ! GRUNAU. Ik beminde u als mijn zoon , en gevoelde voor u waare hoogachting; ik zoude 'er ftout op geweest zijn, zo ik u mijn zoon had kunnen noemen, al waart gij ook geen fchelling rijk geweest. Menigmaaien dacht ik in ftilte, wanneer uwe aauwasfende liefde voor mijn dochter mij in 't oog viel: hij is een braaf jongman, een wakker officier, een goed foldaat, hij waagt zijn leven voor den Staat en u; hoe kunt gij hera beter beloonen, dan met uw dochter hem ten huwelijk te geven; gij maakt een nuttig wereldburger gelukkig : 't is waar , hij is K 3  HS BE FAMILIE VAN GRUNAU. arm, maar gij hebt immers genoeg voor u beiden? zo dacht ik;, en zegende mij reeds in ftilte Ja zo dacht ik Mijnheer! cn gij bcloondet mij op deeze wijze ! — wat wlldetgij toch van mijn dochter maaken? EDUARD. Mijnheer ! ik verdien die verwijtingen; inaar hoor mij. Ik kende uwen tegenzin tegen zulke huwelijken. De vrees van Henriette veel ligt voor altoos te zullen verliezen, deed mij deeze onteerende rol fpcelcn ; dan, ik wil alles weder goed maaken. Henriette is de mijne , zij zal de mijne zijn. Schenk mij, beste man! uwe bewilliging, uwen zegen! GRUNAU. Neen Mijnheer ! die geef ik u niet: ik heb eene dwaasheid begaan, toen ik u in mijn huis nam; ik zal geene tweede begaan. Gij kunt mijn dochter niet trouwen, gij zult haar niet trouwen ; zij moge klaagen , in vertwijfeling daar heen fterven; dit is de rechtvaardige ftraf voor haare ongehoorzaamheid , voor haare ligtzinnigheid. Henriette ! zeg deezen Heer, wie zijn moeder is.. Ik blijve u dienaar.  T00NEEI, SPEL. H<) ELFDE TOONEEL. HENRIETTE, EDUARD. HENRIETTE. iVLijnheer! gij waart de eerfte man, die mijn hart wcgflccpen konde. Ik beminde u boven alles , en bemin u nog; maar mijne gelukkige, dagen zijn voorbij gevloden gelijk een bedriegelijke droom : wij mogen niet meer aan elkander denken. Stand , vooioordeelen, affchuwelijke vooroordcelen , feheiden ons van elkander: gij zijt voor een gelukkiger voorwerp beftemd, niet voor de ongelukkige, de fchuldelooze Henriette , die , niet den ftand , niet de geboorte , maar den man beminde : uwe moeder wil haar, uwe fchandelijke vervoerfter , niet tot haar dochter hebben : de Alweetende , en gij Mijnheer oordcelen, of ik u verleid heb maar gij mijn geliefde vervoerder ! gij ontftal mij. het zorglooze hart, dat, voor ik u zag, de liefde niet kende. EDUARD. Gij eene verleidfter — gij , en dit zeide u die furie? Ja eene furie, geene moeder  ISO de familie van grunau. —- Booze geest! wijk van mij, blaas mij geene zwarte gedachten in! henriette. Zoek u gerust te ftelïen ; wij zijn niet Voor elkander geboren : ik betuig u ernftig en heilig van u te moeten afzien; ik bezweer u , ftel alle gedachten op mij, ook uit uwe zinnen. eduard. Neen , dat kan, dat zal ik nimmer doen, zo waar 'er een God leeft; zo lang 'er een droppel bloeds door mijne aderen rolt; zo lang eene ademhaaling mij 't leven verlengt; neen, nimmer! henriette. Nu, dan moet ik mij van u affcheideh. Neem uwen eed terug, ik ontfla u thans van alle verbindtenis aan mij : wij, geen van beiden , hebben dezelve verbroken ; de fchuld valle op de verftoorfter van ons geluk: neem gij uwen ring terug — en geef mij de mijne. e o u A r d. Henriette ! Gij verbreekt uw eed en trouw? li E N*  ÏOONEELSPEL» 1*3 henriette. Niet ik, maar uwe moeder; beklaag u ever haar. E 0 ü A R Vh Henriette ! Gij kunt -den God beledigen t' die meineed verschrikkelijk ïtraft, hen riette. Gehoorzaamheid is eene kinderlijke pligt; die kan God niet ftratfen. Hier hebt gij uwen ring , geeft gij de mijne. EDUARD. Meisje ! ik heb u bemind , gelijk geen fcerveling u beminnen kan , cu gij loont mij dus ? henriette. Daar voor fchonk ik u mijn hart, dat blijft het uwe, eeuwig het uwe, offehooü ik u niet bezitten kan. EDUARD. Henriette ! zal ik de oorzaak van mijn aanwezen vloeken ? henriette, verjchïikt. Vloek hem niet! zegen zijne asfehoj EDUARD* Wilt gij mijnen dood?. 4?  122 de familie van grunau, henriette. Geluk vergezelle uwe dagen ! Zaligheid in de armen van haar die gij ongeftoord moogt beminnen. Zie daar uwen ring. (Zij geeft hem den ring bevende, en mei een afgewend gezicht.) e duard, in vertwijfeling. Nu dan , de ftaf is gebroken het lot geworpen. (Hij geeft haar den ring van zijn hand.) Daar ik u deezen ring terug geeve, zo verdwijne de naam Henriette uit mijne ziel; zo zij eed en trouw verbroken. Uw Eduard heeft die niet gefchonden, zal dezelven ook niet fchenden tot zijnen dood toe : van nu aan vervolge u mijn aandenken: de naam van Eduard ftoore u onzacht in uwe zoete fluimcring; hij vervolge u in de armen van uwe toekomftige gade , cn verhittere u uwe dagen : op het voorhoofd tün hem die mijne plaats zal vervangen, Zij fteeds deeze verfchrikkelijke naam leesbaar voor u ingedrukt; als gij wellust ademend- op zijnen boezem ligt; als uw oog van zaligheid dronken aan het zijne hangt, zal mijn geest tusfehen u beiden treden, cn uwer beider rus; verftooren. —« ver-  TOONEEt. SPïL, j?£ twijfeling zal uw lot zijn, gelijk die thands het mijne is. (Hij wil vertrekken.') HENRIETTE» Vertoef nog een oogenblik! en leer uwe; Henriette beter kennen. O Eduard l gij fpraakt vloek over mij uit; maar ik wil u zegenen; deeze affcheidskusch verzekere u van mijne liefde, van mijne achting; ei* kan het u eenige vertoosting geeven , dat iJc zweer u te zullen blijven beminnen, zo giete mijne welmeenende , mijne, in de tegenwoordigheid van Hem die onze harten kent, duur gezwoorene eed, troost in uwe gefolterde ziel. Ja ik zal u eeuwig beminnen f Dit moedige hart, kon flechts door één" man getroffen, door één' man vervuld wor* den, en die waart gij Geen fterveling behalven u zal het immer bezitten. Uwe Henriette zal er niet lange meer zijn, rasch zal het ongelukkige flagtoffer, in den arm des doods daar heen flaapen ; maar ook dan , zal mijn u beminnende geesc liefderijk om u heen zweeven cn, wel te vreden , getuigen zijn, dat een gelukkiger voorwerp dan ik, in uwe omarmingen zalig zij} ook daar zal ik aanhoudend L z  1*4 1)2 familie van grunau. zegen over uw hoofd afbidden. Vaarwel — G»«< *«w gebrokene flem) vaar eeuwig wel ! f»? de katetgeMaai ) Om 'sHemels wille! ik ben verloren — Inimicut meus — dat is mijn erfvijand ; een kater en een booze geest, zijn in mijn oog dezelfde; nog_Dnlangs heeft hij mij fchrikkelijk gekrabt Ik en hij hebben een vreezelijke antipathie tegen elkander. Ach: genadige Freule! doe dat kwaide dier eerst weg? SOPHIA. Hij is vastgebonden; vrees niets ■—— Ach! mijn lieve.Rudolph ! ach ! rOp haar hart wijzende.) Hier drukt en prangt het mij zo. RU DOLPH, tet zijde. *t Is recht, zo waar ik leef, het drast en prangt haai* reeds, zij is zeker op mij verliefd.  tooneelspel. 13$ sophia,- zij gelaat zig zeer befchaami te zijn. De Heer Muhlman, gij kent hem, het iseen vroom ordentlijk man : deeze zeide mij : ik ware geroepen, van den Hemel uitverkoren, om in den huwelijken Haat te treden , en met hem , hand aan hand door dit jammerdal tc wandelen; kruis eu lijden met hem te deelen : ik ben daarmede ook te vreden, maar mijn Vader zal het niet toeftaan; Muhlman heeft mij daarum voorgeflagen, met hem te vlugten. rudolph , die gedaurende deeze rede zijne ontevredenheid heeft laaten blijken, om dat hij zig in zijn hoop bedrogen vindt, zegt ter zijde. O die bedrieger! Ja mijne vrouw, gebiedfter! de Heer Muhlman heeft gelijk, de huwelijl en worden in den Hemel geilo- tcn uw Heer Vader zal wel in dei» beginne . . . doch het zal nogthands wel gaan . . . maar hoe zullen wij het werk aanvangen ? s o p ii i a. Bezorg deezen brief aan den Heers  134 DE FAMILIE VAN GRUNAU. Muhlman, en doe het geen hij u zal zeggen. (Christine klopt aan de deur.) sophia: zij doet open en zegt. Nu , hebt gij geld ? ch RlSTINA, Ja, hier zijn twee daalders. rudolph. Vale fautrix mea. Ik ga , en zal alles bezorgen, (ter zijde) en alles aan haaren Heer Vader bekend maaken. sophia. Doe zo als ik u gezegd heb , mijn lieve Heer Rudolph! (Rudolph vertrekt met veel Complimenten) fluit de deur weder digt Christine. (Christine doet zulks.) O mijn lieve Martinne, mijn zoete beest — geeft mij een ftukje witte brood -— daar mijn toetje, daar! DERDE TOONEEL. De vorigen, van der twiel, hij klopt op de deur. Js er iemand in; donder cn hagel! doe dan open!  tooneelspf. l. ï^J sophia, tegen Christine. Doe de deur open (zij zet zig weder aan haar tafel, en leest in kaar po stil.) van der twiel, binnen komende. Wordt hier een Staats - Conferentie geüouden, dat de deur zo digt gefloten is? of hebt gij een kaerel verdoken? sophia. Ik bid mij van zulke reden te verfchoonen, en mij in mijne aandacht niet te Hooren. Gij hebt veelligt den ganfchen dag niet anders te doen , als werken der duisternis te bedrijven; maar ik meet mijne uuren af, om mij tot het Hemclsch Paradijs voortebereiden; daarom ben ik gaarne alleen. van der twiel. Nu, wordt dan maar niet boos. Ik heb hier in huis bij allen de rondte gedaan, gij alleen waart mij nog over gebleeven. Maar gij moet wel zeer geleerd zijn, want gij zit tot uwe ooren tcc in de boeken — Wel duivclsch ! wat is dat voor een dier? 't is zo waar een kater als een kalf; allons heer rotten-vanger! als ik hier in de karner bei},, moet gij vertrekken — maar  Ïj5 DE FAMILIE VAN GRUNAU» hij fchijnt wel vast gebonden; nu, laat hem dan maar leggen — ik mag om de dood geen katten lijden, ze zijn zo valsch ai; de Duivel» SOPHIA* Gij vergist u Mijnheer van der Twiel! mijn kater is een goed beest, niet waar Martintje? hij is een zoet beebt. VAN DER T W I E L, Nog beter! hoe komt gij er toe , dat gij uw' kater zulk een christelijken naam geeft ? Op 't fchip daar ik mede 't huis gekomen ben, was een matroos , die heette ook Martintje. Ik kan het bij mijn ziel niet begrijpen, hoe gij vrouwen zo gaarne in *t gezelfchap van een kat zit. SOPHIA. Mijnheer van der Twiel , ik kan mij niet begrijpen , hoe gij zo los in den mond kunt zijn , gij Hoort door uwe ruwe taal mij in mijne Hille aandacht zelfs dit flomme beest kunt gij niet ongemoeid hiaten. VAN DEU TWIEL. Ja ik geloof gij hebt met uw' kater ai Vrij wat te philofopheereu. s o*  T Q O N E K L S P E Z. f$% SOPHIA. Zich! dat gij zo ij del kunt zijn, en dat reeds een man zo hoog in jaaren ! O ! fconde ik u nog van het verderf redden! VAN DER TWIEL. Neen, neen, laat dat maar blijven, daar zal ik zelf met Gods hulp wel middeltoe weeten maar wat hebt gij daarvoor eene groote postil? SOPHIA, Ach! Mijnheer van der Twiel J tiat: is een bock — ach! een boek aller boeken! dat bevat waarc ziele -fpijze voor mij dat waren nog geheel andere tij- den toen heerschte er waare zedil ■ Jteid en vroomheid; maar thands. . VANDER TWIEL. En wat zijn dat voor boekeu ? Qffu neemt een boek van de tafel en leest) „ De „ fchoone verliefde herderin." Een fraaje tijtel, bij mijn ziel! Jufferken! behoort dat boek ook tot uwe ftiile aandachts «efening ? dan haalt gij daar zeker veel waare ziele-fpijze voor u uit — 0 gi| huichelares! Bi  *38 de familie van cruhaü. sophia. Wat, ik een huichelares ? mijn godloozcbroeder Karei, heeft dat bock bier laaten liggen: zo iet zondigs lees ik niet — Ik ben eene geestlijke bruid — de wereld beeft voor mij niets bekoorelijks meer . n aar ik weet het wei,, gij zijt ook reeds van het wulpfche leven, dat hier in zwang gaat, aangeftoken Mijn zuster is ook zo een zonden-kind , dat haar ouden goeden vader nog in 't graf zal helpen. van der twiel. Spreek zo liefdeloos niet van uw zuster; Henriette is een lief, openhartig meisjen —- zonder valschheid, niet half zo fchijnheilig als gij zijt. sophia: zij gelaat zig , als of zij yijeni — met het uithaalen van haar'' zakdoek, ontvalt haar eer*; brief van Muhlman. Ik zal het mijn' Vader zeggen, Mijnheer van der Twiel , dat gij mij vroom meis-. jen zo lastig valt en belastert. ....  t o o n e els p E Lö ■ jg^-. Van b er twiel: den gemeiden brief opgenomen hebbende leest Hij: „ Eenigst voorwerp mijner Liefde....!" sophia. Wat betekent dat ? waar hebt gij dienbrief van daan ? van der. twiel. Zo onmiddeïijk uit uw' zak Ontftel w niet! liefde is geen zonde —— maar ik ben tog nieuwsgierig hoe zo een geestlijke broeder en zuster in den Heere elkander over liefde onderhouden ~~ Christine ga voor een oogenblik de kamer uit.. (Christine vertrekt.) s o p i| i a. Het is een brief aan Henriette, dien ik onderfchept heb. van dep twiel. Zeer zusterlijk! — maar des te beter.. Zo veel meer kunnen wij lagchen Ja, „ Eenigst voorwerp mijner liefde" , Een cierlijke üijl! „ n£ geioof niet mijn vroome Sophia." sophia. Dat is verkeerd gefchrevrn; M ux  140 B5 FAMILIE VAN GRUNAU, VAN DER TWIEL. Ja , ja ik begrijp het wel; dat is verkeerd gefehreven „ Vroome S ïphia! w ik geloof niet , dat uw Vader immer „. eene verbindenis met mij töeftaan zal , volg derhalven mijne raad en leiding;" , o die flechte hondsfot ! „ Wij zijn beiden van den Hemel voor eikan„ der beftemd ; gehoorzaam derhalven de „ hemelfche roepftcm i" O dien galgen - vogel ! „ Gij moet u niet „ ongerust maaken , noch u verbeelden , „ dat dit bedrog omtrent uw' Vader is : waarom ftelt dien grijzen zondaar zig „ tegen eenen geestlijken band, dien de en„ gelen zelf geknoopt hebben" —— (Hij geeft een fchreeuw.) Nu kan ik het niet langer uithouden, 't zweet breekt me aan alle kanten uit dat is een vagebond van een kaerel ! galg en rad is nog veel te genadig voor zo een verdoemelijke fchurk — dan, laat ik het einde leezen — ,, geknoopt hebben alzo volg mij „ waar ik u heen voer. Heden is de „ beste tijd ,. wij komen fpoedig te rug, w laaten dan een paar traantjens vallen .  t o o - n e e l s ? e L. 14* w ea de vader die zijne dooling inziet, „ vergeeft alles 'k verwacht nvt* antwoord ! — Muhlman." — Zq Mejuf* fer! daar in beftaat alzo uwe vroomheid t in uwen ouden waardigen Vader te bedriegen? met een' deugeniet van een kaerel weg te Ioopen ? hierin beftaat alzo uw geestelijk bruidfehap ? gij huichel are s ! foei ! wat duivelfche hijpocriet zijt gij l en dat alles met zo een fijn mutsje cn uitgeftreken tronie ! Juffer! had ïk magt over u, ik liet u , met al uw heilige postillen , uw kater , verliefde Herderin en al den fantenkraam in 't verbeterhuis plakken. Ja wel is 't waar , wagt je voor de fijnen —•— Hoor lchijnheilige Beatrix! ik zal zorgen , dat gij uwe vingers aan mijn geld niet blaauw zult tellen ; geen penning krijg je van mij, geen penning ! . . o tijden ! o zeden ! . . En dien fchobbejak van een kaerel , zal van duizend duivels droom cn , dat verzeker ik hem! (Hij vertrekt driftig.) sophia. Ach mij onnozele duif! zo triumpheeBcn de boozen ! — Ik moet hem volgen , M S  £4* »E FAMILIE VAN GRUNAU. op dat hij mijn vader niet te zeer tegea mij verhittere. VIERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt de Kamer van Grunau. fredr iKj,zwaarmoedig inkomende. 'Wat is de mensch.' hoe zijn begin, hoe zijn einde? Waarin beftaat dat hooggeprezene menfehen-leven ? Weenende komen wij in eene onbekende wereld; de omftanders verheugen zig ; hebben wij met kommer en elende den moejekjkcu levensweg afgelopen, en keeren wij in den fchoot onzer aller moeder terug, zo heffen onze beste vrienden klaagliederen aan. O, gij dwaazen! gij behoordet tc weenen als wij ons aanzijn bekomen , en u te verheugen , wanneer wij de rampvolle loopbaan doorgeworfteld hebben. Hoe toch hebben wij dezelve doorkroopen? Als kind verfluimerden wij eenen geruimen tijd van ons aanwezen ; als jongeling verdartelden wij geen gering gedeelte onzer jaaren, in 't opvoigen onser woelende driften; als man ? druk*  T O O NE EL S P ï li.. 14,$, ken ons lasten cn zorgen, die ons naauw» Ijjks adem doen haaien , wij bedriegen cn worden bedrogen Met den ouder¬ dom vergaan onze kragten , en den grijsaart worden zijne grijze hairen tot een last. Wij hebben zestig , zeventig , tagtig jaaren geleefd, en wanneer wij die overzien , fchemeren onze oogen.— Wij hebben geluk ,. vergenoegen nagejaagd, en als wij dachten het bereikt te hebben, was het eene glanzige waterbel die van één fcheide en verdween —— Ik zie er derhalven zo veel kwaads niet in , dat men zig van zo een elendig jok wil ontftaan. o Natuur! onzer aller moeder! zijn wij vrije fchepzels, geene marionetten? waarom zou het ons dan niet vrij-ftaan , uit dit land in een ander gewest overtegaan , wanneer wij hier niet meer werken kunnen? V Ij F D E T O O N E E L.. FREDRIK, GRUNAU. GRUNAU. Jtloe zo in gepeins 3 mijn zoon? — Fredrik!  144 de familie van grunau, gewigtige bezigheden vereifchen mijne tegenwoordigheid in Bourdeaux. Ik ben zwaklijk; de zaaken zijn van dien aart, dat ik ze aan niemand, dan aan mijn* zoon toevertrouwen kan, maak u derhalven nog heden reisvaardig; ieder uur uit • ftels zou mij tot fchade kunnen vertokken. fredrik, ter zijde. Ha ! dat heb ik vermoed! men wil mij van Jofephine verwijderen ; maar 't zal niet gefchieden ■— Zoudt gij Vader ! deeze verrichtingen aan geen' ander' kunnen toevertrouwen ? Gij kent mijne geringe bekwaamheid en kennis tot zulke bezigheden . Ik zal meer bederven dan goed maaken. grunau. Mijn lieve Fredrik ! ik kan ze evenwel geen ander toevertrouwen : mijn broeder zal u helpen ; deeze reis is voor u noodzaakelijk , zij zal mij veel kommers fpaaren. fredrik. Vader! beste Vader! eisch alles van mij, docji dit niet > Ik kan niet reizen. G R U"  TOONEELSPEL. I4S GRUNAU. Gij kunt niet reizen ? Ha ! ik kan de oorzaak vermoeden. Fredrik! Fredrik! Ik ben- fteeds een goed Vader omtrent u geweest , gij wilt mij immers niet als eeneu vertoornden Vader leeren kennen? o Jongeling ! ik moet weenen , als ik u aanzie. Wat zal er van u worden? Hoe veele gaaven heeft de Natuur aan u niet gefchonken, met welke bekwaamheden heeft zij u niet toegerust! en deeze fluimeren, Jiggen bij u werkeloos : gij zijt voor den Staat een nutloos burger , daar gij een nuttig zijn kondet; de menfehen haaten u, om dat gij hen haat; gij zijt ontevrede met God en de gehecle wereld; uwe verbeeldingskracht, fchildert u zwarte beelden , waar vreugde voor u bloeit; gij hebt nergens rust, ongeduurig zweift gij dag en nacht rond; uwe begeerten zijn even zo ongerijmd als uwe daaden; wij verdraai gen nog uwe zwakheden; maar ais gij eenmaal uit deezen cirkel uwer vrienden komt, als gij de zwakheden van anderen moet verdraagen , als ik niet meer zijn  I46 de familie van grunau zal 0 ik mag aan het toekomende niet denken. fredrik. Beste Vader ! geef mij Jofephine , en gij zult over mij niet meer klaagen ; zij zal mij tot alles goeds opleiden ; zij alleen kan mij tot werkzaamheid aanfpooren: o Vader! wist gij welk eene zaligheid voor mij in haar bezit gelegen is! Ik kan niet leeven zonder haar. grunau. Ik vraag u nogmaals: wie is Jofephine ? fredrik. Eene Jodin maar mensch! g r u n au Ik vraag u andermaal: zult gij reizen ? fredrik , aan de voeten van zijn* Vader. Hier ligt het olfer eencr woedende hartstocht , vertreed mij in uwen toorn! maar beste Vader ! ik kan niet reizen. grunau: hij floot hem van zich. Welaan zinnelooze ! ftort dan in uw bederf; maar weet, dat ik nimmer u mijne  t ooneelspel, Ï47 toeftemming geevcn zal: zo gij den cnzaligcn ftap waagt, zal de vloek uws Vaders u volgen ha! gij waart mijn zoon, maar eer zal deeze mijne hand den moed- willigen overtreder fredrik: hij fpringt op , en valt hem in de reden. Zo ben ik uw zoon niet meer! vader! verklaar u, ben ik uw zoon niet meer?—■ nu dit nog ; om Godswille ! ben ik uw zoon niet meer? gr u n a u j zeer aar gedaan. Ja ongelukkige ! gij zijt mijn zoon! daarom Fredrik ! bidt uw Vader u — bezweert hij u om uwer rust, om uws gcluks wille, zie af van uwe dwaaze hartstocht , eut vertrek — doch ik zal u niet dwingen ... maar gij weet Fredrik ,gij ber< idt uwen gooien , uwen ouden vader eenen vroegeren, dood; gij vertreedt zijn grrzc hoofd mee voeten; gij Hort hem met fchande beladen fa 't graf en dit zal mijn loon zijn, voor ai mijne liefde en zorg voor u — nu, doe nu wat uw geweeten u zegt, (Hij wil vertrekken.) N »  148 Bï familie van grunau. fredrik. Neen , goede, beste man! niet vader , maar vriend zijner kinderen ; neen , dat kan uw Fredrik niet. Neem uwe vèrfehrik» kelijke woorden terug ! ik zal reizen , ik zal reizen ! grunau. Gij vertrekt dan zekerlijk ? f r e d r 1 k 5 weenende. Ja, ik zal vertrekken. grunau, hem met verrukking aan zijne borst drukkende. Fredrik! gij zijt tog een goed kind — gij gelooft immers , dat ik het niet doe om u te kwellen , dat ik alleenlijk uw geluk bedoel? Gods zegen zij over u. (Hij yertrekt zeer aangedaan.) fredrik. Gij vertreedt zijn grijze hoofd met voeUnt . Neen, neen! liever lijden, liever ftervcn. ZESDE TOONEEL. . van der TWIEL, MENDEt. van DER TWIEL. Ha! verdoemde Hebreër! 't is goed dat  T O O N ï K t 1 p I [„ i0 ifc u hier aantref. Zeg heer IJzak , Abrarri, ©f wat naam gij fmoufen - kind moogt draagen; wat heeft u dien armen duivel van een Van der Werf gedaan, dat gij zo zeer op uw wisfelrecht bij hem aandringt? MENDEL. Mijnheer van der Twiel! tot inleiding va» ons gefprek , verzoek ik u , u van beledigende uitdrukkingen te onthouden ; eenige maaien heb ik die uit achting voor uwen en mijnen vriend verdragen ; doch dat doe ik Vóordaan niet meer — Ik heet Mendel , ben wat gij zijt, een koopman; of gij mij voor 't overige Jood , of Hebreër wilt noemen , is mij onverfchilüg, maar onbeschoftheden verdrage ik niet meer van u. VAN DER TWIEL. Wel duivels ! de patroon wordt boo*. Hoormousje! daar komt ge bij mij niet mede te recht Geef mij antwoord op het geen ik u vraag? MENDEL. Zo gij mij vooraf verzekert, uluufer omtrent mij te zullen gedragen want wat geeft u recht, om een' man te beledigen, die u nooit eenige reden daar toe gaf? wat  ïSO DE FAMILIE VAN GRUNAU. geeft u rechtjommij in een hui s affront aante? doen, waarin wij beide vreemdelingen zijn. VAN DER T W 1 E L. Wat mij daar recht toe geeft? alle duivels! wat mij daar recht toe geeft, en daar Vraagt gij na? MENDE L. Om dat ik geloof recht te hebben , achflng te vorderen , in een huis, in het welke ik de vriend ben ; om dat ik van jf.emand eenige onbefchoftheden verdraag1 , hij zij wie hij zij; om dat de Commercie-raad Grunau mij acht, en gij, als zijn vriend, voor den man , die hij gelooft zijne achting te verdienen, u ook heus behoort te gedraagen; daarom verzoek ik u •voordaan op eene andere toon tegen mij te fpreeken — anders VAN DE TWIEL. Wat anders? ■ zoudt gij misfchicH uwe vuisten aan mij willen beproeven ? MENDE L. God bewaare mij ! dit huis befchut u voor alles, hoe gaarne ik anders ook gelijk met gelijk vergelde Maar ik zou tegen mijn' vriend zeggen: vriend! gij hebt  T00NEELSPEL. ïst een ruwen gast in huis genomen, ik ruim het, zo lang hij daar in tegenwoordig is ; dan, ik weet , verkeerde begrip¬ pen omtrent mijne Natie , veroorzaaken deeze kleine twist tusfehen ons: zodra wij elkander nader kennen, zult gij anders omtrent mij denken — Nu dan , op uwe vraag moet ik u antwoorden : gij kent den man niet, waar aan gij zo veel deel neemt. Hij is wreed tegen zijn cvenmensch , en ik doe hem flechts in eene geringe maate gevoelen , wat'hij aan een vander deed. Hij kon van zig verkrijgen, een armen fchoenmaker , wien hij leer geleverd had, in de diepfte elende te Horten 5 zonder barmhartigheid , een eerlijk man en eene gehcele familie aan honger en gebrek bloot te Hellen , en aan de vertwijfeling overtelaaten -—- ik wil zijnen ondergang niet, maar ik wil door deeze aangenomene hard heid hem zoeken te verbeteren. VAN D E R T W I E L. Deed de fchurk dat ? nu , dan verdient hij die tuchtiging; ja Mijnheer Mendel J gij hebt gelijk. laat hij wederkomen, ik zal hem mores leeren. N 4  Ï54 DE FAMILIE VAN GRTJNAIT. M E N D R L. Nu tot u Mijnheer van der Twiel! wij sijn alleen, wij moeten vrienden worden. Zeg mij, waarom haat gij mij ? VAN DER TWIEL. Neen , neen, daar zijn wij nog niet aart toe , daar zou weêrgaês veel werk aan weezen — neen, neen, laat mij nu maai" gaan. (Hij wil vertrekken.) MENDEL. Blijf! de gelegenheid tot eene verzoen'ng is te fchoon zeg mij, waarom haat gij mij ? V \ N DER TWIEL. Nu Mijnheer ! neem het krom of recht \ ik mag geen Jooden lijden. MENDEL* Waarom ? VAN DER TWIEL. Om dat ze mij bedrogen. MENDEL» Bedrogen zij u allen ? VAN DER TWIEL. Neen! juist niet allen. MENDEL. Om dat nu eenige onwaardigen uw  TOONEELSPEt. tSJ goedhartigheid misbruikten, veracht gij een gcheele Natie. Mijnheer van der Twiel I ik had cok het zelfde recht, zo omtrent uwe Natie te denken ; maar ware dat gehandeld naar begrippen, den mensch, der menschheid en den Godsdienst waardig ? — Gij weet niet, wat gij mij antwoorden zult - gij kampt tusfehen vrijwillige en ge. dwongene achting. Leer in mij, eenen uwen omgang, uwe vriendfehap waardige Jood kennen, even gelijk gij vcele braave Christenen kent; een Christen is ook mijn eenigfte, oprechtfte vriend: ïk ben Jood, maar dat geeft mij geen recht , uwen Godsdienst te haatcn , menfehen te haaten , die met mij verfchillen.le denken : ik zie mijzelven voor niets meer en ook niets minder, als vooreen wereld - burger aan ; alle menfehen zijn mijn broeders: ik doe aan ieder goed zo veel ik kan ; veracht den flechtdenkenden Jood , en eer den braaven Christen. Het woord mensch, is mij een heilig woord, ik kan derhalven mijn medefchepfel niet haatcn. Ik volg het geloof mijner vaderen; maar ben vrij van N 5  Ï54 r»e FAMILIE v4n grunau, vooroordeelen , cn eer daarom ook uwea Godsdienst, dewijl hij, even als de mijne, eerbied en aanbidding van het hoogfte Wezen medebrengt: daar ik mij bevlijtig een eerlijk man te zijn , zo acht ik' ook ieder eerlijk man , zonder mij omtrent zijne gedachten te bekommeren. Een onfeilbaar Rechter , zal eens op de weegfchaal der gerechtigheid , iedere onzer handelingen wegen; en aan dien laate ik het over mijn evenmensen te rechten. Nu , veracht mij nu nog, zo gij kunt. VA N DER TWIEL Baar fta ik nu , als een kleine jongen, die zijn les niet kent gij hebt mij ftom gepraat en gij hebt waarachtig gelijk ook — Ik gevoel , Heer Mendel, dat ik achting voor u begin te krijgen , en tot een bewijs daarvan, geef ik , voor de eerftema&l van mijn leven, aan een' Jood de hand van vriendfehap, en als ik dat aan iemand doe , dan meen ik het goed ook. m e n r> e L. Ik dank u Mijnheer van der Twiel l dit gefchenk is mij aangenaam , ik zal het wee-  toon f, eiste I/. t 55 ten te fchatten maar kunt gij u niet tebinnenbrengen , of gij mij niet nog ergens elders gezien hebt ? van der twiel, hem flerk aanziende» Zo waar als ik leef, ik heb een flecht geheugen , om mij alle menfehen - aangezichten tc binnen te brengen, die ik zo wel in mijn leven gezien heb ; maar cén duivels bakhuis , dat zal ik nooit <*vergecten , dat naamlijk van dien zielVerkoper te Amfterdam, o dat zou ik wel kunnen uittekenen hm , hm ! Neen, dat kunt gij toch niet zijn ; ge hebt immers nooit in de Oost geweest? (Zig bedenkende») mendel. Te Batavia meent gij, niet waar ? van der twiel, Ja juist! ja te Batavia. mendel. Daar gij 't ongeluk had , van in 't water te vallen? van der twiel Wel God bewaare mij ! man! —• cn gij trokt er mij weder uit? m e n d e l. Zo ik eens die man ware ?  15Ó DE FA M I L I e VAN G r U N A V. van der tw t f l 2::? Toen ik mij eenigzïns herhaald had, en tot bedaaren gekomen was; want ik was al ver heen , vroeg ik naar mijnen redder, maar hij was weg — ik liep geheel Batavia , als verrukt , op en neder, vraagde naar den man die mij uit het O  %6i »K FAMILIE VAN GRUNAU water geholpen had, doch geen mensch leende hem; maar nu heb ik hem gevonden ; nu zal hij mij niet weder ontlopen — ik heb de hartlijkfte vriendfehap met hem gefloten — en zie daar, daar ftaat hij, levens groote, voor uwe oogen. (//// omarmt Mendel in vervoering.) Mijn broeder! mijn vriend! doe mij het vermaak, en val ook eens in 't water, op dat ik in ftaat kan zijn uw weldaad met gelijke munt te betaalen. (Mendel en Gru* xau lagchen?) GRUNAU» ïk ben er hartlijk over verheugd, dat f-ij vrienden geworden zijt. VAN DER TWIEL. Ja, en dat ik u ook nog wilde zeggen,, uwe hoog geprezene Sophia is een godloos , huichelachtig fchepfel. Ik heb haar beproefd behalven haare groote heilige postillen en dikke vette kater; ftudeert zij ook in. den gehoorenden Siegfried, de verliefde herderinne en. zulk tuig meer; dan, dat is *t nog niet al , maar daar ik nog 't meest de nijd op haar om kreeg was, dccze vervloekte brief, die zij uit kaas9  t o o n ê e l s h 1, zak liet vallen — zie daar lees cn over* tuig u zeiven. grunau: hij doorloopt den bri f vlugtig. Deeze is onmogelijk aan mijne Sophie;. daartoe is dat goede vroome fchepfel niet in ftaat — wie weet of onze Karei haai!' niet een pots heeft willen fpeelen. van der twiel. Wel d. . . . en bl . . .! halt 1 daar had" ik haast gevloekt; maar zijt ge dan blind! Geloof mij , ze is een fchijnheilige feeks —— haar hart deugt niets —— fté! haai* maar eens op de proef» grunau: na een wijl denhens. Goed. (Hij fchelt.) Gij zult er getuigen van zijn. (Een Bediende komt.) Roep mijne kinderen hier, zij moeten fpoe&ig allen bij mij komen. (De Bediende yertr-ekt,') Gij zult wel rasch anders fpreekcu, VAN D K li TWIEL. Wat hebt gij dan voor ? grunau» Heb flechts een oogenblik geduld, izj zult u verwonderen.  i&j. de familie van grunau. AGTSTE TOONEEL. De voorigen , fredrik, henriette, daar na sophia. grunau. Waar is Karei? henriette. i Hij is uitgereden. sophia: inkomende. Lieve vader! hebt gij mij waarlijk za ïn der haast bij u doen komen? Ik was in den gebede ... grunau. Hoort mijne kinderen ! Ik ben een engelukkig , een geruïneerd man. h e n r i I t t e. Hoe zo , lieffte vader? grunau. ó Mijne vrienden ! zo gij mij niet onderfteunt, ben ik verloren. van der twiel. Wat duivel Grunau! wat fcheelt li — fpreekt, is 't ernst? fredrik. Beste vader! wat is u overgekomen?  TOONKELSPIt, iöj grunau. Mijn goede kinderen! hoe zeer moet het uwen vader fmarten , u die hem altoos zo lief had , hem zo gehoorzaam waart, tot den bedelftaf gebragt te zien! henriette. God ! zijt gij dan arm, mijn lieve vader? sophia. 6 Lieve tijd! ons tot den bedelftaf gebragt ! van der twiel: driftig. Broeder! ik bid u. In Gods naam! is. *t ernst ? mendel. Het zal tog niet zo geheel grunau. Ja, ik ben geruïneerd. Een fchandelijk bankroet — mislukte ondernemingen drie verlorene fchepen, dit een en ander bewerkt mijnen ondergang — vi mijne kinderen moet ik dit verfchrikke- lijk geheim openbaaren 6 mijne vrienden! ik moet het u zeggen, en hoe zal ik de woorden uitbrengen ik kan niet meer betaalen. Binnen een uur O 3  t6"6 de familie van grunau. verzegelt men alles. Ledig cn als Bedelaars zult gij het huis moeten uitgaan. sophia. Lieve Hemel! wat moet een mensch niet al beleeveu ï henriette. Neen , neen niet ledig , niet als bedelaars , zo lang wij nog zulk een vader, en wij nog kracht en moed hebben om te arbeiden. fredrik. Ja, arbeiden willen wij voor onzen besten vader, om hem eene geringe belooïiïng te geeven voor 't geen hij voor ons deed. van der twiel: hem weg flootende Hoe duivel hebben we 't Grunau —— fpreek , is *t waar 't geen gij daar even zeidet ? zijt ge waarachtig zo ongelukkig „ — leg u zaaken voor Mendel en mij open ? gij weet, wat ik heb is ook 't uwe. grunau. Kinderen! gij kunt mij redden. henriette. ? Waarmede! waar door? fredrik, i  tOOSEELSPEL 1Ö> GRUNAU. Uw" oom, Sophie cn Henriette, maakte u een aanzienlijke fomme gelds, met de claufule, dat, wanneer gij tot uw reden gekomen waart, gij naar uw welgevallen daarover zoudt kunnen befcliikken. Tot uwe zekerheid legde ik dezelve in de Bank. Geeft mij ieder uw deel, tegen behooreïijke interest, dan kan ik betaalen en een eerlijk man blijven, HENRIETTE. Ja beste vader l ja met al mijn hart fchenk ik u mijn aandeel. VAN DER TWIEE. Spreek oude! wilt gij ook mijn vermogen hebben? neem het, neem het, zo gij mij de kost maar geeft tot mijn dood —— D ... en Beëlzebub ! fpreek tochf (Ten uiterften ongeduldig,,) He ! fpreek Grunau ! ge zult me waarachtig kwaad maaken Heer Mendel! wat zegt gij van, dit werk? M E N D E L. Ik begrijp het niet. — Is het fpot ©f ernst > vriend Grunau ?  168 be familie van grunau. van der twiel. Spot ? dan is 't een vervloekte grap 1 grunau, ernjiig. Nu Sophie, nu ontbreekt nog uwe bewilliging — gij zult uw grijzen Vader zeker ook uw aandeel geeven? sophia. Neen, beste Vader! ik ben zo dwaas niet als mijn Zuster ... Men moet ook op het toekomende denken. Zo verre hebben het eindelijk die hellewichten met hunne verkwisting , comedie - gaan , rijden en rosfen gebragt Ik beklaag u mijn arme Vader! maar van mijn aradeel kan ik niets geven. van der twiel. Wel verd.... Hoor zusje ! n» ftil, uw handen in uw' zak van der Twiel; in uw' zak, ge mogt ze anders uitfteeken. (Hij fteekt de handen in zijn* zak.) Schijnheilige hexl grunau. Sophie! Sophie! uw Vader , die ieder uwer wenfchen bevredigde, voor u in 't zweet zijns aangezichts arbeidde; die dikwijls bij zig zeiven dacht: uw goede Sophie  TODfTEILSJU, l6f pble, zal nog den fteun uws ouderdoms weezen. Deeze Vader bidt u thands cm uwe hulpe om uwe onderfteu- ning deeze Vader zoudt gij willen vcrlaaten? gij zoudt gelaaten kunnen aanzien, dat men hem vernederde , en als een fchandlijk bankroetier uit zijn goed verdreef? — Ik zou verfmachten en mijne Sophia zou nog een middel hebben om mij te fpijzen? SOPHIA. Ik beklaag u in mijn hart, beste vaderl —— maar wiens fehuld is het? als men op den weg van beproeving gebragt wordt, moet men zijn kruis geduldig leeren draa- gen Neem mij niet kwalijk, ik kan u niet helpen Ik zal eens met mijn' Voogd gaan fpreeken, om hem van het geval kennis te geveen. MENDEL. Mejuffrouw Sophia! bedenk u wij allen zullen het onze toebrengen. (S0. phia zoekt ongemerkt te vertrekken.) VAN DER TWIEL. Halt, Mejuffer kwczelia! halt.' neen ♦«iet naar uw' Voogd ; geen opfpraak van P  t?» DE PAMltïE VAN GRUNAU. 't geval te maaken. (Inwendig kwaad,} Duivels! dat het geen kaerel is; mijn handen jeuken me fatans houd ze in uw' zak-, van der Twiel! houd ze in uw* zak! GRUNAU. Ga! ga uit mijn oogen ! dat ik dit Van mijn kind moet beleeven, doet mij hartlijk wee ■ ■■ dit is bitter, zeer bitter. H E N 'R < I E T T E. Hier arme vader! daar neem mijn- ho•xologie . . . hier, deeze onnutte fteenen. {Zij rukt de yercierfelen uit haar hair.~) Uoven heb ik ook nog eenige Banknoo» ten, ik zal ze u geeven ; mijne klederen kunnen wij verkoopen en tot geld maaien Waar is pen en inkt , ik geef li al mijn geld dat van mij in de Bank Haat. . ik heb alles van u, lieve Vader ! ik heb niets; het is alles 't uwe —• ik en Fredrik} wij willen het u gaarne $eeven. F R E D R I K. Daar hebt gij mijn ring, mijn horoiofie, mijn doos wm hier., dit geld «- Neem  TOONEKLSPEL. 1?% het, goede beste Vader ! ik heb niets na* dig, als ik u flechts mag behouden. henriette. Neem het alles mijn vader! — maar als dit nog maar genoeg is! — Wij gaven u gaarne nog meer. »— Hoor, wij zullen voor u arbeiden ik kan een goed handwerk — u zal niets ontbreeken, zo lange ik een ftuksken broods heb: de verachting en befpotting der wereld zal mij een kroon zijn maar er zijn tog ook nog goede menfehen — Niet zo neêrflagtig , mijn goede Vader t niet zo neêrflagtig ! (Zij knielt.) Lieve God! onderfteun mijn ouden vader! fpaac hem! ik gevoel het, ik kan, fchoon arra4 ook nog gelukkig met hem weezen. van der twiel : hij heft Henriette. op , en drukt haar in zijne arn.end Tingel! voortreffelijk meisjen! zo waar ik van der Twiel heet , daarvoor zule ge van mij hebben een fnoer paerlen, die eene Indifche Koningin gedragen heeft Maar fpreek , Oude! maak van de Couicdie een einde, want ik kan bot  171 BS TAMILIE VAN GRUNAV. waarachtig niet langer uithouden: is 't waar, zijt gij in de daad ongelukkig? crunau: hij heejt de vertierfelen van zijn kinderen in beide handen, en befchouwt dezelven met aan* doening» Wie kan met zulke kinderen ongeluklog zijn? ö neen! ik ben het nog niet •— Zie daar , neem alles terug, (Hif geeft hun alles weder.) Henriette ! goed , lief Meisjen! (Hij kuscht haar.) En ook gij mijn Fredrik! (Hij omhelst Fredrik mede.) Kinderen! lik dank u! Gods zegen beloone honderdvoudig deeze uwe Vaderliefde ! Maar verfchoon mij , dat ik uwe harten op de proef ftelde : ik deed het om Sophia's wille: lof e» dank zij den goeden God ! ik heb uwe onderfteuning Biet nodig; ik ben niet bankroet: alles was verdicht. van der twiel. O ! dat 's een ftcen van mijn hart! foei gij hebt mij waarachtig verlegen gemaakt l grunau. Gij geloofdet dan indedaad ....?  VAN DER TWISL. De duivel mogt het niet geloofd heb. ben; gij maaktet het zo natuurlijk. GRUNAU. Ik dank u intusfchen hartlijk voor uwe deelnaming; u ook Mendel {Tegen Sophia.) Elendige! gij zijt ontmaskerd; ga nu naar uw' voogd; vertrek uit mijne ojgen. SOPHIA. Wel lieve tijd! waarom hebt gij mij zo ongerust gemaakt ? Bedrog is tog altoos kwaad wél is 't waar dat de Booze rond gaat als een brullende leeuw, om de vroomen te verftrikken. C %V ver trekt,') VAN DER TWIEL. O wee! ö wee! wat jeuken mij de handen, 't Is tijd dat ze gaat, die duivelfche Hipocrite! ■ Hoort goede kinderen ! gij zult mijn vermogen hebben; Nota bene , als ik dood ben ; maar mankeert er intusfchen zo hier of daar ie:, fpreek mij maar aan. Ik zal, zo lang ik leef, dit oogenblik niet vergeeten. p i  174 DE FAMILIE VAN CRUNAV* Een bediende. Mijnheer van der Twiel ! een vreemd Heer verlangt u te fpreeken. van der twiel. Laat hem binnen komen. De bediende. Hij zegt, u alleen te moeten fpreeken, van der twiel. De duivel haal' die vent! (Tegen de overigen.) Nu, tot wederzïcns. (Hij yerSrekt.) De bediende. Waar belieft de heer Grunau kofïïj te drinken ? in de tuin of hier ? grunau. Waar zullen wij drinken, lieve vriend? mendel. De dag is fchoon, in de tuin, zo gij 'c 50 e d vindt. grunau , tegen den Bediende. In de tuin. (De Bediende vertrek.'.) henriette. Gij veroorlooft mij immers naar dc Barones van Dahlen te rijden ? grunau. ja ——. neem uw affcheid, zo als wy  t 9 8 S E E l S ? E t; *7ï ^Ffpraken • Morgen vertrekt gij naar uwe Tante — Nu komt dan. C Mendel. Grunau en Fredrik vertrekken.') HENRIETTE. O God! ook uwe hulp tot deeze ver* fchrikkelijke ftap, die een langzaam werkende gifdrank zal zijn ! Genoeg, het is 't bevel mijns Vaders, waarom oolc niet dit voor hem, daar ik alles aan hem serl'chuldigd ben. NEGENDE TOONEEL. Hst Tooneel verbeeldt de kamer in 't huis van de Baronesfe. De n ar on es: tij zegt in "t opkomen tegen een'' Bediende.Gij kunt uitfparmen, ik zal niet weder uitrijden. ( Zij valt in eet? ft oei — na een. wijle overdenkens fpringt ze op.) Ha! vervloekt zij Henriette! vervloekt haar aandenken ! Zo blijve dan voor eeuwig nvjnen lieveling, van wicn ik mij alle mogelyke genoegens voorfpelde, uit dit hart gebannen, ö Woede ! beftuur mij , geef mij kracht! Alle mijne glansrijke plans ver» P 4  f?6 DE FAMILIE VAN CRtNAü, «ietigd! al mijne toekomftige vretïg< de verftoord.» Ik zal, ik moet hem in de armen eener burger-dochter zien! —■ ö Zoon ! Zoon! waarmede verdiende ik deeze .verfmaading ? Deeze armen wiegden u in ■de zoete flaap; aan deeze borst, verdreef ik u menig treurig oogenblik, en lachte uw vrolijk aangezichtje vreugde in mijn hart > en nu beloont gij mij zó? Ook mijne laatfte pooging was vruchtloos ! De Vorst! met welk een ernst zag hij op mij neder ! hoe doordrong zijn glansrijk oog mijn hart! hoe boeide het mijne tong: Hij zeide niets meer dan „ Mada- me! ik beklaag u en uwe voorouderen, m fflaar ik kan u niet helpen ; het ftaat „ niet in mijn magt uw' Zoon in deeze „ zaak te dwingen." TIENDE TOONEEL. De barones, eduard: die zo dra hij, bij het inkomen, de Barones ziet, met drift weder verlicht. , De barones. IMu , wat zal dat? ontvlugt gij uwe Moeder?  TOONKELSIILi Ï77 EDUARD. ö waart gij dat, 't geen de naam Moeder in zig behelst ! waart gij in de daad mijn Moeder ! zo zoude ik ieder oogenblik , dat ik bij u konde zijn, zegenen -— maar, gij zijt mijn Moeder niet Och ! jar ja gij zijt mijn Moeder! verheug u over uw' Zoon! verheug u met een helsch gelach ! gij hebt gezegevierd —— de Vader ontzegt mij zijn kind en veracht mij om u —■ de Dochter , dat burgerlijk Creatuur, wijst, ftout, mijn hand af, met eene grootheid d^e u kan doen befchaamen —■ Nu, lach nu! lach nu! — Maar neen, lach niet; gij hebt twee fchcpzels ongelukkig gemaakt , onuitfpreekelijk ongelukkig — gü fchijnt getroffen? Zou ik nog mogen hoopen? De barones. Gij hebt niets te hoopen nimmer zal ik in mijne fchande bewilligen, eduard. Gij wilt dan niet? De barones. Neen ■ - ' neen ■ - neen. P 5  378 DE FAMILIE VAN CRUNAW EDUARD. Moeder! Moeder! gij wilt dan niet? De BA R O N E So Neen! EDUARD. Na dan ■■*•<■» zo heb ik geen Móeder meer weet, dat ik niet te rug kan ■treeden. Ik zal, trotsch u , trotsch allen Henriette naar 't altaar leiden : ik ben man ! man van eer! cn geen kind meer,, dat gij aan uw' leiband voeren kunt •>- Gij hebt uws begrippen van eer, ik heb de: mijnen', gij bouwt op- adelijke voorouderen', op ingezogene vooroordeelen, uwe grootheid; ik bouw de mijne, op de heilige onderhouding van mijn déns gegeven woord Sèn eerlijk man te blijven is mijn eenigst doel ; mijn broeder' hebt" gij ongelukkig gemaakt; hoe veele jaarcn heeft een furie van een wijf, hem reeds het leven verbitterd! hoe ontelbaare keeren heeft hij niet over u reeds wee! uitgeroepen ! Moeder ! hoe zult gij eens voor uwen Rechter verfchijnen; zo gij, ook mij ongelukkig maakt?  ff O o N E E t S P E l,. 179 De barones. Jöngeling! gij raast; wat durft gij uw moeder verwijten ? Gij treedt uwen kinder- pligt met voeten, en hoopt fchande op fchan.le op uw hoofd — Hoor mijn laatfte antwoord Doe , wat u goed dunkt! voer het fchepfel naar 't altaar —• onteer u. Ik heb u uit mijn hart verban-nen ; reken niet op mijnen zegen, veel min-der op mijne bewilliging. Neembaar; maar' van het oogenblik af aan dat zij de uwe is hebt gij geen moeder meer. (Zij vertrekt.) Een bediende. Een jonge Juffrouw begeert u te fpreeken. eduard. Een jonge Juffrouw ? Iaat haar binnen komen. ELFDE TOONEE L. eduard, henriette. henriette: zij heeft haar gezicht met een jluiër bedekt. Kan ik zonder getuigen met u fprecke*-?  ife DE FAMILIE VAN GRUNAUi EDUARD. I Geef ons ftoelen! QDe Bediende zet flosten.) Nu kunt gij gaan. (De Bediende vertrekt, Henriette ligt haar (luiër af.) jjoe ! Henriette ! maar zo alleen? Veroorloofde uw Vader dit? henriette. Ja, mijn Vader heeft mij dit laatftc onderhoud met u veroorloofd, morgen vertrek ik; mijne uuren zijn geteld, hoor daarom de laatfte bede van uwe Henriette! eduard, aangedaan. Wat begeert mijne Henriette dan? henriette. U zeiven af te vraagen; of, na het geen er voorgevallen is, uw eige wélzijn, uw pligt, uwe deugd u niet gebieden, dat wij voor altoos fchciden? ■ Ik kom u voor't laatst vaarwel zeggen. eduard. Meisje! uwe handelwijze is een raadzel voor mij. henriette. Ja Eduard! Onze fcheiding is noodzaa- keiijk voor ons beiden kunt gij de verfchrikkelijke gedachten verdragen : bij  TOONÏELSÏI!,. I8l lederen gang naar mij volgt u de moederlijke vloek op de hielen iedere kusca wordt vergiftigd door een moederlijke traan tusfchen iedere omhelzing treedt de vertoornde moeder ten voorfchijn! Kunt gij deeze gedachten verdraagen ? eduard. Henriette ! Henriette! wat booze geest gaf u deeze gedachten in? henriette. Geen booze uw en mijn be- fchermgeest gaf mij deeze gedachten in. (_Hier treedt de Barones binnen, maar wijkt, Henriette ziende, in .haar Calinet.~) Ja Eduard! alles kan ik verdraagen; maar niet de gedachten: gij zijt de oorzaak van de twist , die de zoon met de moeder verdeelt; neen, men befchuldige mij zo men wille, mijn geweeten zij zuiver , al kost mij dit ook 't leven ! ■ vaarwel Eduard! eduard , haar bij de hand houdende. Schrikkelijk ! — Zo kan Henriette fpreeken ? dat meisje , dat mij eenmaal, vuor God, tot in de dood liefde en trouwe  iSl de FAMILIE VAN ÖRtTNAU. iZWOQvl . . maar gij fpreekt van fcheiden? Nimmer, nimmer — eer de dood! •Zie, zo zeker als ik u hier in mijne armen gefloten heb ., zal ik u houden : tot •den dag des algemeenen gerichts, wil ik u uwe eeden voorrekenen, tot gij mij belooft, te blijven, het geen gij waart. , henriette: zeer aangedaan. Ik kan niet, ik mag niet — uw Moe» t der. e d u a r d. Noem 'haar niet meer — ó ik kan om uw bezit een moeder derven •— ach! dat zij mij van het oogenblik van mijn aanzijn hadde verftooteu. . henriette : zij legt haar hand op zijn' mond. Houd op onzinninge ! — Gij zijt haaf' -2oon ! eduard. Maar zij mijne Moeder niet — Vooi'» •oordeelen, zijn haar liever dan mijn geluk; eigenzinnigheid haar dierbaarer dan mijne bede; haar oor is verftopt voor dc •ftemmc des bloeds, der liefde en van 't gezond verftand.  '•ON EEUÏ E L, l8$ £De Barones komt in , wil op Eduard toe gaan doch keert ander- snaai terug.) HENRIETTE. 'Foei Eduard! zij blijft tog uwe moeder; veelligt eene hartlijke, eene goede moeder. .Hoe zeer wordt zij niet reeds door haare dwaling geftraft! Tchaam u dat een meisje u zeggen moet, hoe een man behoort te handelen — Leer van een meisje, hoe men zijn offer brengen moet —— toen de woorden uwer vertoornde moeder , de naam van fchandlijk fchepfel, zig als een verteerend vuur in mijn ziel verfpreidde , zag ik haar als de veritoorfter mijns geluks,, als wreed en onrechtvaardig aan .maar -na bedaarde overweging na eenen fchrikkelijken -ftrijd, tusfchen reden en liefde., ftond de moederlijke toorn in .eene geheel andere ^gedaante voor mij ; toen zag ik in iede-ren tegenftand uws Moeders, niet dan eene geftrengheid tegen zig zelve < gerechtigheid voor haare voorvaderen, die niet veroruichtzaamcn mag.  l&f DE FAMILIE VAN GRUNAU. EDUARD. ^Gerechtigheid! gerechtigheid! (Hij lacht fchtmp.rlijkij voortreffelijk! voortreffelijk! HENRIETTE. Ja Eduard , gerechtigheid. Stel u eens in de plaats van uwe Moeder ; overweeg wat zij zich niet al van u heeft voorgefteld, wat zij nog hoopt. Gij zijt van eene hooge geboorte ; uwe familie is eene der eerften van den Staat i gij moet eenmaal een aanzienlijk vermogen erven . gij hebt uwen loopbaan glansrijk geopend, uwe verdienften belooven u de ftreclendfte eer en belooning ■ Welke droomen van toekomend geluk en eerep0Stcn , - van verbindtenis met de eerfte huizen, moesten niet het moederlijke hart wegüeepen, en deeze alle verijdelt haar zoon, die te vroegtijdig zelf verbiest deeze alle worden verijdeld door een burgerlijk meisje , dat niets tegen uwe voorouderen en haare verbeelding, kan ftellen, dan eenen onbefproken* naam, tamelijk vermogen en de welmcenendftc liefde — Eduard! Eduard ! wij beiden hebben de hoop ea vooruitzichten  T O O N- E E L S P F. L. te:i uwer Moeder grouwzaam vertreden , en heeft zij cecne reden om daarover vertoornd te weezen? E D U A R D. Neen! gij zult in uw voornemen nie* flaagen — zou een herfenfehim, een gewaand geluk ... ,- H E N R' I K T T E. Niet te driftig, jongman! uw Moeders denkbeelden zijn niet allen zo ongegrond als gij u wel ■ voorftelt — Cn geloof dat het burgerlijke meisje moeds genoeg zou bezitten, een' man te verwerpen die zig onverfchillig voor de eer betoonde 4. Eduard ! laaten wij rondom ons heen zien; laaten wij de fchrikrerwekkende voorbeelden van echtverbindtenisfen r die tegen den zin van ouders gefloten werden , overzien ? hoe v-erfehrikkelijk zijn niet veelal derzelver gevolgen! ■— Bedrogen mcisjens , berouw hebbende mannen rampzalige huwelijken EDUARD» Ik heb nimmer geweeten Henriette! dat jij zo koudot philofopheeren jammer is •ft maar dat de philofophie en de liefde Q.  3f!6 de familie van grunau. juist niet de beste gezellinnen zijn ——• Maar ga voord, ik hoor u met verbaarzing aan. henriette: zij flaat op. Gij wordt bitter — Ik zal vertrekken; maar vooraf zweerc ik nogmaals,, nooit de Eclitgenootc eens mans te zullen worden buiten u : gij zijt de eenige man voor mijn hart; dat hart zal zig nimmer aan meineed fchuldig maaken —- Maar ik zweer ook heilig, nooit zonder de vrijwillige toeftemming van uw Moeder de uwe te worden. Hier in deezen brief aan haar ftaat alles; zult gij haar die voor mij bezorgen? eduard. Wat behelst ze ? henriette. Mijne bekendtenis, dat ik haar toom waardig ben, zo ik door mijne liefde voor ■n denzelven verdiend heb — dat ik haar heiliglijk mijn woord geef, nimmer tegen haaren wil, haar dochter te zullen worden % dat ik mij allen verderen omgang met u ontzeg, alle kunstgreepen veracht, die xs3 veelligt, zelfs zonder haar&  TOONEEtJ P s r,.. ï8f bewilliging , dc uwe maaken konden —— dat ik, om haar geen verdriet aantcdoen, mijn' minnaar — mijn rust , mijn leven opofFer ■ ■ - dat ik de vrouw eer die uw Moeder is , die alleenlijk uit liefde voor u mij haat, en dit veclligt minder doei» -coudc , zo zij mij beter kende. {Hier treedt de Rirones weder te voorfc hij;z mm doch blijft hi 't verj'chiet (laan.) F, D ü AR O. G«h1 ! da* gaat te ver. Qffif vat Henriette verwilderd aan.) Henriette! is dit uwe liefde voor mij ? ■ Maar neen, ik moest in uw oog , in uw hart niec kunnen leezen, wanneer ik niet duidelijk zage , dat flechts uw mond deeze woorden fpreekt — Deeze harde ftrijd deeze doodsangst op uw gezicht! . O mijn Engel ! Engel van een meisje ! u zou ik verliezen ? — Neen-, neen! vlied,, ongelukkige ! vlied waar heen gij wilt, it zal ü als uwe fchaduw volgen; en zo ook werelden zig tegen mij verzetteden,. bergen tegen mij aandruisten, brak ik door werelden en bergen heen , al ftorteden- ae  •' JL-^" l8S RE FAMILIE VAN GRUNAU. ook om en bij mij neder Ik moei ti bezitten, of ophouden te beftaan. HENRIETTE. Eduard ! gij zijt te overdreven ! zi« mij zo verwilderd niet aan ! geef aan dc reden gehoor! — Ik fmeek u!, daar ik u voor de laatftemaal omhels , de laatfte •nfchuldige kusch op uwe lippen druk , ik fmeek, ik bezweere u ! eer uw Moeder — zie haare plans , fehoon ze u het hart breeken , voor moederlijke liefde aan — Geloof mij, zegen der, ouderen is een te noodige uitzet — noodzaaklijkcr dan geld — Om al 't goud van de wereld zou ik u niet , met den moederlijken vloek beladen , willen bezitten — daarom, handel als man — laat ons va» de toekomst het beste hoopen — Zijt verzekerd, is 't bij Hem , die de lotgevallen der menfehen befchikt, befloten,, dat mijn hand in de uwe gelegd zal worden , zo zal 't gewis gefchieden — Is een eeuwige fcheiding ons lot, zo (terw'tji zij, dit zeggende, Eduard cm den bals valt en went , treedt de Barones  ï O O N E E L S P ï li i8g plotsling tusfeiten hen lelde —— Hentieite en Eduard gaan verfchrlkt te rug.) De BARONES. Neen! dat zal 't niet zijn, ten.minfren door mij niet Uwe edele denkwijs heeft mijne trotsheid gebogen; wat mijn. Zoons gebeden niet erlangen mogten , hebt gij verkregen — Zijt mij als Dochter welkom ! Ik zou wel voornamer, maar zekerlijk niet beter kunnen verkiezen — Zie daar , trots - hoofd ! daar hebtgij uwe Henriette. E D O A R T)t Moeder ! Moeder ! g*j zelve geeft mij Henriette! (Aan de voeten van de Barones.) Ontvang mijnen vuurigften dank — Ver? geeving, vergeeving voor alle de harde woorden ..! HENRIETTE. Is 't dan geen droom?. — (zij knielt) God! —- zie deezen dankbaaren traan! Grootmoedige vrouw ! vergeef deeze aandoening ! (De Barones heft leiden op.) EDUARD. Maar hebt gij alles gehoord? Q3  ipo DE FAMILIE VAN GRUNAUV De BARONES. Alles, in dit Cabinet. Gij zoudt voor zeiter Henriette niet van mijn hand ontvangen hebben , had dit edele meisje mij niet zo zeer getroffen! Toomloos Jongeling! toen gij zo even op zulk eenen beJedigenden toon van mij fprnakr, ftond ik gereed toetetreden , om u de uiterfte grenzen van mijn' toorn te doen gevoelen; doch ik werd door de reden van Henriette ontwapend! —- Dit meisje , dat zelfs in mijne gramfchap mij bemint en eert; dat haare misftap befeheiden inziet, cn veracht; dat om mijnent wil den ommegang met u opofferen wil; dat ik voor uwe verlcidfter hield , en waarin ik niet alleen uwe vuurigfte minnares, maar ook uwe waare vriendin gevonden heb , iïreeft u verre in waarde te boven; zorg dat gij zo veel deugds verdient en waardig wordt. HRN RIETTE. O onverwacht geluk! «—- Barones, ik mag het dan waagen u mijn moeder te doemen 2 De BARONES. Nu en altoos Henriette! gij zei-  TO©NEËLSP>EL. ï*)! det wéL „ De zegen der ouderen is een j, noodzaaklijk uitzet" _ nu, gij zult dien ook van mij erlangen Eduard! ik neem mijn vloek terug. (Zij legt Henriette's hand in die van Eduard — beide knielen.) De zegen Gods, en mijn moederlijke zegen rusten op u mijne kinderen g henriette en eduard; le gelijk,Beste,, lieflte Moeder!  ÏQ1 DE FAMILIE VAN- grunau. VIJFDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt de kamer van Sophia. *0f»iArzy zit bij haare boeken. dol^h komt im r u d g l p Hi Heil1 eeuwig heil zij deeze wooning V Hier. Fautrix pia 1 breng ik u een'■ brief, Tan den heiligen Man, • Ach! ik heb* ftechts een hoekjen van zijn kleed aangeraakt , en alle de Engeltjens in den hem©l lagchten mij reeds toe. SOPHIA. Hi' mijn lieve Man! brengt gij een'" Brief? Wat fehrijft hij? Zal hij komen? O mijn lieve vriend Rudolph! het wordt mij zo eng om.'t hart, zo eng! De verzoekingen, in dit jammerdal zijn waarlijk „root Hij zal dan komen ? Hij betoonde zig immers niet boos om het'aatfte voorval?- ru?  TOJKEILSÏIt» I9J RUDOLPH. -In 't geheel niet hij hief zijne oogen naar den Hemel en zeide : 4i Ik „ vergeef het haar." Est pius homo — maxime pius. Daar zullen vroome kin- dertjens van te voorfchijn komen waare lumina mundi. S OP H I A. Ach aardworm 1 fpreek toch niet z» godloos ! Waar zullen kinderwens van te voorfchijn komen ? onze vereeni- ging is eene geestlijke vereeniging onze zielen zullen zig door eene Hemel-* fche - roeping vereenigen. Rudolph. Ook is de wagen reeds befteld , zij zal u. aan de achterdeur van den tuin wachten. SOPHIA. Ook de wagen reeds ! mijn lieve heer Rudolph ! daar hebt gij 't geen ik tl beloofde. (Zij geeft hem een verz** geld papiertje.) Zo nu alles maar goed gaa: — Daar wordt geklopt — Ach daar zal hij zijn, die lieve Man! — Maak toch epen! — Ach! ach! ik word zo duizelig, R  RE FAMILIE VAN GRUNAU, RUDOLPH. M quant pejfime I o " lieve hemelfche Hemel! wat zal ik aanvangen , om haai' weder in 't leven te brengen! (Hij is in de uiterjïe verwarring en bezightid.) Die daar klopt kom' maar binnen , als hij verftand heeft om dooden optewekken; anders blijvehij maar buiten. (Christina- komt binnen.) SOPHIA. . Ach lieve heer Muhlman! zijt gij ... \ (Christina ziende.) Waar ftcekt gij dan altoos? Gij zoudt uw Juffrouw maar laaten fterven , zonder u daar eens om te bekreunen. RUDOLPH. Ja, optime dixijli — de bleeke, geletterde dood lag de genadige freule al op 't aangezicht. SOPHIA. Ach! lieve Rudolph ï hij komt nog niet! RUDOLPH. Ik zal eens gaan zien. (Hij vertrekt, ioch komt terjlond daarna weder.)  T O i) N E li C S !> ï t. ftJJ sophia; tegen Christina. Geef mij mijn Peiiife ik moet eens de vrije lucht inademen — Ik zal in de tuin gaan. RUDOLPH, Fautrix mea l de wagen . . . f'tegen Christina.') Gij Juffer wijsneus, kunt wel voor een oogenblik vertrekken. (Christina vertrekt ) De wagen ftaat reeds v.oor de achterdeur. De Heer Muhlman laat u zeggen , dat hij zig niet in huis vertrouwt : hij wacht u reeds met fmart; zet u daarom maar getroost in de wagen , terwijl de Dominus paterculus alu fens is. SOPHIA. Ach ! hij wacht mij reeds, zegt gij? RUDOLPH. Zeer zeker kom toch maar! SOPHIA, Nu dan , in 's Hemels naam ! (Zamen tot nabij de deur genaderd zijnde.) Acfii mijn lieve Heer Rudolph ! daar had *i!c bijna het noodzaakelijkfte vergecten ——» Ik arm meisje!  IP* DB rAMtWS VAST ORUNA«. RUDOLPH. Wat dan? SOPHIA. Wel goede Hemel! mijn getrouwen kater ! mijn Martintje ! hij moet met mij vlugten! Kom mijn Martintje! Wat zou er van u worden zo ik u achter lieti RUDOLPH. Ach ja, de arme kater! ze zouden het goede dier dood geuagen hebben. SOPHIA. Nu kom dan. (Zij geeft Rudolph den Kater, die haar denzelven nadraagt: de Wyze om dit belagchelyk te verrichten , wordt aan den acteur overgelaten.) TWEEDE T O O N E E L, CHRISTINA. Wat of dit inheeft ? Waar Rudolph in 't fpel is, daar fteekt niet veel goeds achter. (Zij ziet den brief van Muhlman op de 'tafel liggen, die u Sophia door de haast yer_geeten heeft.) Wat is dat voor een bricf? -—. Van den Heer Muhlman? CZij leest.) Zo, SOj dat was dan baa*  T O O N E E L s P E ti ïj>/ iïaatiWte ! ——• Ik ongelukkige meisje ! Art* dermaal in mijne hoop bedrogen! ■ ■ Neen, er is geen trouw meer in de wereld. (Zij jlampt met de voeten,) Die godlooze mannen! zij verdienen niet dac mea hun eenige liefde toedraage. Iic arm , onnozel meisje 1 — Maar ik moet dit aan den Heer Cominercieraad bekeiifl*maaken. (Zij vertrekt, doch wordt door 'Rudolph, die inkomt, tegengehouden.) DERDE TOONEEL, rudolph, christina» Rudolph, lagekende. Wie H-rcule .' dat is een grap ! Hoe} fchreit gij ? c h r i S t i n A. Ach ! ik kan van boosheid niet fpreeken —- Die trouwlooze Muhlman ! hij beloofde over twee jaaren met mij te zullen trouwen , en nu gaat hij met onze Mademoifelle dóór — Maar ik zal hem navliegen , en beide de oogen oj» zijn wangen krabben. (Zij vertrekt*) R 3  4»« DE FAMILIE VAN GRUüAü. RUDOLPH. Ja, ja , beide de oogcn. Mademoifel Sophie, zal Domino Rudelplius ook wel heide de oogcn uit willen krabben, als zij verneemt , hoe allerliefst hij haar bedrogen heeft, (m f**cHO ZiJ denkt mct haar' Candidaat, ongeligord over berg en dal de gecstlijke yrijftad te zullen bereiken ; maar de paarden van haar heer Vader zullen, denk ik , de wedloop winnen ; wat zal dan den Cavalier zuinig zien, en Monfieur Martinus ! 0,0! ik verzag er nog een moojen drinkpenning aan. — Op de pieias der Dames is tog^ ook weinig ftaat te maaken; zulks althans had ik van de vroome Juffrouw- Sophie nooit gedacht — Nu moet ik evenwel ook eens zien Wat ze mij gegeven heeft — Rudolph! daar hebt gij wcêr een fchoone buitenkans gemaakt; uw Capitaaltje begint zoet te vermeerderen ; als dat' zo voordgaat, zult ge fpocdig een welgefteid man worden. CJisi verzegelde pap:ertje,n nu open gemaakt lubbende , vindt hy er een aantal koperen louizen in, die hy van fehrik laat vallen.) Mc Hercuïe l 0 me  TOONEELSÏEt, ïyj> miferum ! o mij elendige ! — houd u coirftant — dat gaat mij aan dc ziel — Schrikkelijk , fchrikkelijk bedrogen! — niet dan puure , klaare koperen louizen, in plaats van gouden ducaaten! een fchoone buitenkans die ik daar gemaakt heb ! — fchoone capitalia — Maar dat ik het ook niet aaiiïïonds nazag , toen zij 't mij gaf oDominus Radolphus l wat zijt gij voor een afinus . een afinus cum pun£io, dat is in goed duitsch, een groot ezel —• Ja wel een afinus aller afinusfen. (Hij vet trekt zeer mistroostig.) VIERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt de kamer van Grunau, MENDEL, JOSEPHINE: Zij komen zamen fpreekende op. MENDEL, Plet geen gij mij daar zo even gezegd hebt, mijn lieve Jofephine! heb ik reeds lang gewenscht. Ik begrijp nu zeer wel de reden, waarom gij zo op onze afreize aan* II 4  £00 D E FAMILIE VAN GFvÜNAtf. dringt; maar vergun mij nog eenig vilt' ftel —— Ik wenschte u gaarne gelukkig te zien maar ik kan niet. Het lot der ftervelingen is veel tijds donker en verward; 't uwe is zulks mogelijk meer dan gij gelooft — Heden ftaat u iet gewig1tigs te gebeuren —— Vorsch voor als nog niet te zeer ... O dat ik dit dio baar pand verliezen moet! V IJ F D E TOONEEL, f MENDEL, JOSEPHINE, FREDRIK. FREDRIK. Jk heb u lang gezocht, Mijnheer Mandei ! Is 't niet zo; zijt gij niet mijn Vaders heste vriend ? MENDEL. Wie twijfelt daar aan? FREDRIK. Zijt gij ook niet mijn vriend? MENDEL. Zeer zeker! FREDRIK. Wilt gij mijn' Vader, mijn' redder zijn?  ff O 6 N e e t S P E feOT. MENDEL, o Ja! zo ik kan. e r e d r i k; Geef mij dan uw dochter. mendel, met een gezelten en vasten' toon. Neen jongmnn! alles wil ik voor u doen, maar dat moet gij mij niet vergen. fredrik. O! herhaal niet dit vreeslijke, dit ver-fchrikkelijke neen l Gij zijt nog mijn eenige fteun , zo ook gij mij verlaat, danben ik onuitfprcckeli.;k ongelukkig. mende l. Ik beklaag u , dat- is alles, wat ik voer U kan doen.- f r e d r i k. Beklaagen ? indedaad? Ach wat zijt gij edele fchepfels ! Mijn Vader , gij, de geheele wereld beklaagt mij. Mijn Vader, die van vooroordaelen waant vrij tc zijn , gelooft met een menigte ijdele woorden, eene hartstogt te vernietigen , welke reeds zulke diepe wortelen gefchoten heeft — maar, zo gij kunt, verftoor dan dit hevige vuur, dat in mijnen boexem.  ttö$ DE FAMILIE VAN GR-UfAW. brandt; keer dan dit hart geheel om —ruk er de naam en becidtenis va i' JjK'ephine geheel uit, doe dit en ik zal u als ■een fchcpper prijzen Gij zijt voor- treifelijke Lieden! gij ziet den ongel ukkigcn in een ftroomende rivier verdrinken gij beklaagt hem, maar hem redden, dat wilt gij niet — waardige Ouden! ik wende mij nogmaals tot u! ik bezweer u bij uwe grijze hairen ! geef mij Jofephine ! ik bemin haar boven alles. MENDEL. Ongelukkig jongeling! Ik gevoel dubbel uw lijden , om dat ik u niet helpen kan; maar ik bezweere u bij uw waardi* gen 'Vader: z:>ek u gerust te Hellen. Ik zie welke diepe wortelen deeze ongelukkige hartstogt in uw hart gcfehoten heeft, maar beftrijd haar , 't is nog tijd ; Jofephine kan de uwe niet worden : het zou, waaneer .... (hij breekt fchielijk af. j Zi} is eene Jmdin. F R S D R I K. Dat heet — mensch, gelijk ik — gelijk gij. MEN DEL. i Ja%.mensch —— Ik gevoel deeze waar-  r O O N E E L S P E L. aC$ .t'fe in ieder, gelijk gij; maar gij zijt een ■Chnstcn. • Godsdienst — de wet — eer,bied voor deeze beide, moeten u verbieden verder aan Jofephine tc denken, FREDRIK. Ha ! was dan Jood cn Christen eerder dan mensch ? zijn niet beiden uit ééne -aarde gevormt ? Draagen niet beide het beeld huns grooten Scheppers , en heeft die in hun beide niet een hart gelegd* dat voor onderlinge liefde vatbaar is? MENDEL. Jongman! redentwist niet, wijze Wet.ten en Godsdienst hebben eenen tot nu toe ondoordringbaaren fcheidsmuur tus» fchen beide Natiën gezet vereer deeze wijze Wetten vereer uwen Godsdienst . —— Hoor jongeling ! verachting omtrent den Godsdienst onzer Vaderen; eene uitlegging dcszelven naar ons goeddunken, - is verachting omtrent God , en dat kan ik van mijn' Fredrik niet denken. FREDRIK. Voortreffelijk! . daar ftaat nu de groote man — de man vrij van,vooroordeelen ~redenkavelen, dat kan hij, maar hande-  s®4 *AMIÉIE VAN grunau.' Icn niet — en gij weet, de man van eêü vast charaktcr handelt, maar praat niet u— Gij, gij zoudt vrij zijn van vooroor1- ileelen i O gij zijt niet meer dan een . . . mendel, hem haastig Mf 't woord vattende. Een jood! —— Dat heb ik lang geWcèten; vcelligt wildot gij er nog bijvoegen : een gemeene Jood — Jongeling! gij wilt mij daar over gevoelig maaken, maar dat zult gij niet. Weet, dat deeze man, deeze gemeene Jood , niet vrij is van vooroordeelen omtrent zijnen Godsdienst", omtrent algemeen aangenomene wetten , zo lang wettige reden en gezonde ftaatkunde gebieden de zei ven optevolgen —— Ik zeg-u daarom nogmaals , dat gij- mijne bewilliging niet verkrijgen znhv FREDRIK. Staat mij dan toe dat ik met Jofephine vlugte vlugte naar een eenzaam oord, waar gij en mijn Vader niets van ons verneemt; daar zullen wij eenzaam en in ftilte gelukkig leeven.  MENDEL: met al de kracht en waarde der vaderlijke liefde. Jofephine ! wilt gij ook vlugten ? wilt gij uwen ouden Vader verlaaten? JOSEPHINE. Neen ! nooit verlaat ik u — Fredrik! gij ziet mij thands voor de laatfte maal. Laat pligt over onze hartstocht heerfchen. ■ (Zij drukt hem met aandoening de hand.0 God vergeeve ons het verdriet dat wij onze waardige Vaders hebben aangedaan ! {Zij vertrekt fchielijk.) MENDEL. Verblinde jongeling! gij wilt vlugten? maar kunt gij den inwendigen Rechter ontvlugten, die u zeer fpoedig uw vergrijp verwijten zou ? Kunt gij de klagten, den vloek uws Vaders ontvlugten, die u op de hielen zou volgen? zouden de vuuriglle omarmingen u kunnen vrijwaaren voor de ftemme des bloeds die op uw hoofd zou nederdaalcn ? hoe zoudt gij de gedachten kunnen verdraagen: jk heb den besten Vader eene vroegere dood bereid j ïn zijne laatfte o ogenblikken zegende hij jille zijne kinderen ; maar zijn. laatöe  Zt>6 DE FAMILIE VAN G R U i?A W. ademtocht was 'vloek tegen zijnen ontaarten Zoon ! —— ongelukkig jongeling 1 wat denkt gij van dit beeld ? wilt gij nog vlugten? FREDRIK. O houd op ! van welke zijde treft gij daar mijn hart het beeld is ver- fchrikkelijk ! —— Ik zou een vadermoorder worden ? (Hij valt hem te voet.) Zeg mij, vriend mijns Vaders ! Zeg mij wat ik doen moet, om niet te vertwijfelen? MENDEL. Hoor de ftera der reden! volg het bevel uws Vaders; ga reizen, waar hij u heen zendt; afweezenheid zal u lijden verzachten. FREDRIK. Of eindigen, niet waar? Nu goed hartvochtig man ! Maar nog eenmaal, eer ik die verfchrikkelijke reize onderneem — Zult gij mij uwe toeftemming geeven? MENDEL. Ik zeg niet gaarne éeue zaak ander»' maal. FREDRIK. Onder geen UtUIiig?  T O O NEE L SP EL. Zöf MENDEL. Onder geen beding ! F R E D R I K. Mijn lot is bepaald! Welaan onverbiddelijk man! hoor mij: ik zal reizen; maar naar een onbekend Land. Gij brengt mij tot wanhoop, doch ik weet, uwe hartvochtigheid zal u berouwen; rasch zult gij van mij verneemen een bericht, waarvan het hair u zal te bergen rijzen — gij Zllit in vertwijfeling uitroepen : ik had deeze onzalige daad kunnen verhinderen! - maar 't zal te laat zijn Voord Voord uit dit huis der elende ! daar heen' daar heen waar uw lot u roept! u reeds lang geroepen heeft! (hij vertrekt.) .mendel, die geduurende deeze woorden eenigzins in verwarring heeft ge flaan. • Hij zal toch niet Jongman! .... Hij hoort mij niet — hij is weg — God! ik kan hem evenwel niet laaten gaan _» O jeugd! o jeugd!  sos de familie van gritnak. ZESDE T O O N E E L. Het tooneel verbeeldt een tuin achter 't huis van Grunau. fredrik: hij treedt diep nadenken* de op. Zo ben ik dan verloren , onherftelbaar verlaren! zo is geen ftraal van hoop voor mij meer over! O God! fchiept Gij dan uw fchepfel alleen om te lijden 1 — waarom moest ik de beminnelijkfte engel Ieeren kennen! zij zo geheel, zo alleen voor mijne behoefte gefchikt : één opflag van haar oog, ééne vriendlijke toefpraak van haar lieven mond, kon al mijne zwaarmoedigheid , mijne al te gevoelige ziel., tot bedaaren brengen. Gij dan ook voor mij verloren, wicn de gulle Moeder der menschheid met zo veel bekoorends voor mij bedeelde.! waarom moet ik u ontbeeren? waarom langzaam daar heen fter- ven? — langzaam ! — waarom dat ? ïs er dan geen middel om fpoedig aan mijne rampen een einde te maaken I CNadenkende heeft hy terug.) Waarom beef  T O O N E E L s p E L> ^ beef ik bij deeze gedachten terug? . Is dan de overgang van deeze naar geene zijde des oevers zo verfchrikkeHjkf| * verfchrikkel^ker dan een martelend* leven te leiden ? ~ dan dagelijks te nerven * ' neen, mijn vonnis is geveld- mi in ""re Haat; het moet zijn, fL TallT O Moeder Natuur! zijt niet vertoo nd om dat uw Zoon eenige tijd vroeger' den emdnaal , dien Gij , ^ zoekt te bereiken _ Wat J£ dc?..éen oogenblik, en ik ben daar—! ZEVENDE TOONEEL. FREDRIK, J0SEPHINE. I0SEPHIO: »rmm phtslhg uh T l"«n ien voorrijn, en rukt hem hét pjftooi uit de w> JJaar, van waar men „ie£ wedcr t kreren kan - «„♦ „,i, •• 5 w,u wil£ SU doen? . *-> heb ik bemind ? 1111110 • ~ een' zelf. vadermoorder ! . r, • 3 1 • Kleinmoedige ! in  4IO »E FAMILIE VAK GRUNAV. €ene wereld, waar alles veranderlijk is, alles zo zeer aan verwisseling » bloot" gefteld; waar in het voor den nacht hgt anders worden kan , als het bij den vroeg.» morgen was; waar in ons Somtijds mt den donkerften hoek, het weldaadigfte hgt te voorschijn komt, zo als geen fterveling het had kunnen vermoeden - « het in zulk eene wereld geene dwaasneid , 2ijn leven door zelfmoord te willen emd-gen? Verdriet in 't leven verraadt kleinmoedigheid, en een hart dat niet geSchikt is om het ongeluk 't hoofd te bieden foei! dat een meisje u dit zeggen moet,. AGTSTE TOONEEL. 10SEFHINIÏ, FREDRIK, srftNAÖj .«Ktr»FRTWIEL:oe MENDEL , V AN D ER 1 w drie laatstgemelde komen fchiehjk op. MENDEL. Jf ier . hier liep hij heen.. GRUNAU. TÜi zal tog evenwel niet ..... Ha! daar * 11 Iredrik! is dit uwe belofte hou-  T O O N E F. L S t E m den? Wat wilde gij doen? Mijne vermaaningen , mijne beden hebben dan geen' ingan* bij u gehad! Tot welk een interne laat gij u door eene onberedeneerde harts - tocht vervoeren? Dan f ik 2aI u ^ over geene verwijtingen doen ; maar u aan uw eigen geweeten overlaaten ; dit zal u genoeg iiraffen, zo gij tot nadenken komt. , i FREDRIK, Vergeving mijn Vader ! vergeving ! ifc zweer u een oprecht berouw, en ijverige pooging om mijnen misftap te herftellen * ik zal mijn leven vol kwelling in een ander oord langzaam voordfleepen , « geen linart meer veroorzaaken \at mij nog heden reizen, GRUNAU. Beloof mij dan ook, ongelukkige ! dit rerfchrikkelijke voornemen uit uwe ziel te verdelgen , en dat gij uwcn schepper om vergeving zult bidden, (dien hebt gij het meest beledigd,) zo wil ik weder uw vader zijn, u alles vergeevcn. Gij zult immers- nog niet afreizen ? (Ter »!fde.)  512 de familie van grunau. want ik meen u op het oogenblik aan nw eigen Vader wedertegeèven. NEGENDE TOONEEL. I)e vorïgen, hïnkiette, eduard, de generaal. henriette: zij vliegt haar' vader in de armen. Uw Henriette is gelukkig! — Ik heb mijnen Eduard! Ik heb haare be¬ williging, en haar' zegen. eduard. Ja beste man ! wij hebben die beiden. Nu zijt gij mijn vader. grunau: hij flaat verwonderd. Kind ! zijt gij gek? De generaal. Gaat wat aan een zijde. Ik moet het den goeden man zeggen , ik. — Ja Grunau wij hebben haare bewilliging, wij hebben . . • grunau. Ik bid verfchooning Heer Generaal! ik had u zo Schielijk niet gezien ...  TO0NEELSPEL. £BJ De GENERAAL. Geen complimenten Vader Grunau ! Ik verheug er mij over in u een' braaf man meer te hebben leeren kennen. Wie zijn deeze Heercn? GRUNAU. Het zijn mijn beste vrienden. De GENERAAL. Bravo ! ——— dan zijn wij zamen Z9> als wij bij elkander bchooren. Weet dan mijn waarde Grunau ! dat uwe Dochter de. bruid is. GRUNAU. De bruid? De GENERAAL. Ja de bruid — en hier, mijn Ritmeester is haar Bruidegom. De Barones heeft ongedwongen haare bewilliging gegeven -T ook heeft de Vorst zijne toeftemming daar bij gevoegd. Deeze brief zal er u van overtuigen, (llf geeft Grunau de brief) Lieve oude! om u de waarheid te zeggen , zo ben ik even zeer als gij tegen ongelijke huwelijken Zij Hooren veelal de eendragt in familiën en de order in de zameuleving; maar is een jongman eeu> S S  »I4 DE F A MI L I E VAN GRÜNAÜ. maal met het meisje zo verre gekomen, dat haar eer, haar goede naam en de rust eener familie daar mede gemoeid is ; heeft hij het meisje zijn woord gegeven , dan moet hij het houden, waarachtig hij moet het houden , of hij is bij mij geen eerlijk kaerel. Ik geloofde mijn Ritmeester kon geen flechte keuze doen \ hij redde mij eens het leven. Ik wierp mij alzo tot vader van het meisje op, fchreef aan den Vorst, zij verdiende mijn Dochter te zijn. Ik heb mij ook niet bedrogen. Daarom mijn waarde Grunau! daar alles in haare keuze en liefde bewilligt , bidde ik u, ook in het geluk der beide luidjens inteftemmen. HENRIETTE en EDUARD , te gelijk. Mijn Vader ! GRUNAU. Heer Generaal! Wat zijt gij een zonderling man ! Gij verrascht mij op een wonderlijke wijze, ik blijve u altoos vcrpligt voor het deel dat gij in mijn Dochter neemt; maar ik verzeker u, hadde de Moeder haare bewilliging niet gegeven , noch de Vorst , noch cij , noch  Too-Ninsin, 2.ïS een mensch in de wereld, zau mij hebben kunnen bewegen, mijne toeftcmming tc geeven. Heer Ritmeester ! gij hebt mij zeer veel verdriets veroorzaakt; doch zulk eene voorfpraak kan ik niet affiaan —* Ontvang mijn Dochter van mijn hand. henriette. Dank! duizendmaal dank, beste vaderï eduard. O braave man! liefde,, kinderlijke gehoorzaamheid voor mijn geheele leven, zal u fchadeloos fiellen voor het verdriet dat ik u heb aangedaaH. Heer Generaal! wat ben ik u niet al fchuldij ! Mijn geluk, mijn rust, mijn leven -r* O mijn andere Vader! De generaal. Nu goed, nu goed zo ! Ik moest immers wel, ik had het u beloofd — welaan! nu naar deeze zijde. (Hij leidt hem naar Henriette.') Boezem daar nu al uwe verrukkingen uit — Zie hoe teder hij haar aanziet! Waarlijk de lust bekruipt mij bijna om ook nog eens, zulk een bokken-fprong te maaken». Kinderen ! ik leef weder op; mijn podegra is verdweenen, Ritmeester! ik zal  ïió de familie van grunau. maar bij u zenden wanneer het wede. komt — Vergeef het mij , goede vrienden ! zo ik mij wat zot aanftel; maar is er wel een grooter genoegen, dan eene waardige familie gelukkig te zien? mendel, ter zijde. Nu is het gelukkig oogenblik verfchce» nen, om zijne inwendige kwelling voor altoos te doen eindigen. van der twiel, ter zijde. Wel drommels ! dat ik ook niet nog een jongen heb ! grunau , ter zijde. Ja thands is 't de tijd. . . Fredrik gij hebt. . . . TIENDE TOONEEL. De vorigen. rudolph. rudolph: komt met drift op. O me infelicem! o ik ongelukkige! Per' ditus fam ! o ik armzalige Oirettor ! o ik ongelukkige , driemaal ongelukkige Maitre des plaifirs! Verdweenen is mijn roem , verwelkt mijne laurieren! —— vervlogen mijne eer! VAN  TOONEELSPÈL. al? VAN DER TWIEL. Is de oude fchoolvos rauzende, wat is hem overgekomen? Wat praat hij van laurieren '! De GENERAAL. Wat fcheelt u man ? GRUNAU. Ik begrijp niet wat hem overgekomen is, fpreek oude ? RUDOLPH. Verbrijfeld zijn mijne eerzuilen! -, o die vervloekte pokken! VAN DER T W I E I» Aan een zijde wat kinderen ! hij heeft de pokken, en is misleiden befmettelijk. RUDOLPH. O gij plaag des menschdoms • Wan- neer zult gij uitgeroeid worden , om niet meer een geefel voor het menschlijk geflacht te zijn! GRUNAU. Houd ons niet langer op : fpreek! ben je nu geheel gek geworden of wat fcheelt 'ey anders aan? RUDOLPH. De zaak is wel van dat gewigt, dat zo T  de f a m i l i e v a n g ii u n a V. mij de berjTens zou kunnen krenken —— Wat vauge ik ongelukkige Directeur nu aan? Ik moet bankroet maaken. grunau, /Iaat hem op de fchouder. Oude gek! maak een einde van uwe grimasfen ■ Zeg wat u deert, of vertrek. rudolph. Ach lieve heer Commercie - raad! Ik heb geheele nagtcn opgezeten — geftudeerd en gewaakt, en nu is onze Comedie... henriette : zagtjes. Rudolph ! wat praat gij van onze Comedie ? rudolph , die z'-g de geheimhouding herinnert, fchreeuwt: Och zij is in 't water gevallen! ——- ik kan het u niet zéggen , ik heb er al meer E L. 033 GRUNAU. i Wat drommel zou ik doen? ik had den jongen eenmaal op mijn hals, de moeder was weg, ik kon hem evenwel niet op flxa E RING. 5, dank ik u, o God! de rust mijns ge* „ weetens, die innerlijke tevredenheid, die „ alle de fchatten des Kalifs van Bagdad „opweegt: de daauw-droppelen, welke ?, op deeze bloemen glinfteren , herinnej, ren mij gecne vergotcne traancn; geen „ weêrklank ééner zucht waart om mijn „ paleis; weldoen verwierf mij rijkdomM men, en edele liefde fchonk mij een j, wijf; mijne fchatten roesten niet door „ den adem van één écnige verwenfehing, „ en de pijlers mijns geluks rusten niet „ op de overblijffelen der grootheid van „ een ander."' Zo fprak hij, toen plotfeling een zacht windjen hem aanwaaide, gelijk eencii Sephïr, die in de hemclfci.e tuinen van ma< Iïomed , over de bloembedden als ongemerkt heen ftrijkt, cn met roozeü-waafems bezwangerd, om den beminnelijken boezem cencr Houri zweeft: hij zag op, en ontdekte een' jongeling, wiens gewaad van avond-rood geweven, en wiens bruine hair met ftarren - luister doorvlogten was; hij zweefde gelijk een wolkjen, dat de ondergaande zon als een goudenen zoom  EENE PERSIAANSCIIE VERTELLING. 23^ ondcrfchraagt; zijne oogcn waren gelijk aan de daauw-droppelen eens vroegen mor-' gens, cn zijn mond geleek de half geopende knop cencr rooze; toen hij naderde, vingen de fluimcrendc vogeltjens weder aan te kweelen, de bloemen openden hunne kelken, en de bloefcms der boo« men rijpten (hel tot zoete vruchten. Ali vouwde zijne handen kruiswijze over zijne borst, ftond gebukt, en floeg de oogcn neder: „ vreest niet," zo ademde de ftemme des Geestes, cn de toon geleek aan het zachte gemurmel van eenen waterfprong,. het zacht geruis der bladeren: „ vreest „ niet! ik ben een bode van den goeden 99 Orosmades" — „ Ga," fprak hij, „ en „ beteugel ali's overmoed; heft den fluiër „ van voor zijne oogen, dat hij klaar zie „ en verftomme." „ Heil mij! antwoordde ali met eene „ beevendc ftcm , dat ik eene gedachten „ der Godheid ben! fpreek, Bode des He„ mels! oor en hart ftaan open: verdelg. „ den ftouten overmoed, die mijn naauw* „ beperkt verftand edel bewustzijn noem» „ de."  22^0' © e rin g' de geest. Geen traan des kommers bedaauwt uwe tuinen ; geen weergalm ééns zuehts waart om uw paleis; fpreek, van waar deeze roem? AM. Dank zij het noodlot, dat mij een braaf man tot vader gaf! ik erfde het voorbeeld zijner deugden en was rijk: onder deeze fchoone ervcnis bevond zig ook deweldaadige begeerte tot gastvrijheid : de ftille hut, mijn klein eigendom, veranderde, van tijd tot tijd, door vlijt .cn menfehenlicfdc, in die Caravanferci, welke gij nog op. gintfehen heuvel ontdekt: daar was ieder "pelgrim mij welkom. Den armen verkwikte ik met rust, en den li denden met troost; de kranke werd mijn broeder en. hot verlaten wees'en mijn kind, Op zekeren dag zat ik aan de poort in de fchaduw der palmen , toen een man kwam aanwankclen, die mij met diep ingcvallenc ougen aanftaarde: ik leidde hem vriéndlijk binnen, om brj mij te overnachten, en bU volgde mij zwijgende: na 'ik zijne voeten gewasfehen, tapijten reuluw tot een gemak-lijk leger gefprcid had, het ik brood cn vruchten opbrengen , om den,  eeNe peksiaamsche vertelling. > hand, X 4  14 BERING. cn zag angftig opmerkende, nu op haar, en dan op mij; dit duurde een geruime tijd Eindelijk zeide het meisje, neen: zo mag ik dan hoopen? vraagde de Kalif qp eene aanminnige toon — ja antwoordde het meisje, met eene fidderende ftem, en vertrok fpoedig. Thands keerde hij zig tot mij, omarmde mij met vervoering, zag mij fterk in 't geziekt , en vraagde : kent gij mij niet meer? ik befchouwde hem met op- lettenhcid, en zag dat het die geheimvolle pelgrim was, die mij eens de gefchiedenis van den ring had afgevraagd. „ ali!" zeide hij; „ ik ben u nog dank„ baarheid voor uwe goede herberging „ fehuldig, en wat ik u nog boven dien „ te danken heb, kunt gij nietraaden, het „ is meer dan den Kalif van Bagdad u ,, vergelden kan: ik ken u, uwe wijze van „ leven en ha idelen ; ik biede u mijne ,, vriendfehap aan: zeg mij altoos de waarj, heid, cn deel mijne fchatten met mij." Ik ftond verbaasd, en vorschte te vergeefs naar het toeval, dat mij zo plotslijk tot de lieveling van dien vorst verhief -»  EENE PERSIAANSCHE VERTELLING. S% Nimmer neb ik kunnen ervaaren, wie dat meisje was, dat eerst neen en daarna ja gezegd had, en hoe dat neen en ja met inijn nootlot zamenhing Genoeg, de Kalif hield woord, hij hoorde de waarheid gaarne en overlaa.1de mij met rijkdommen :' dikwijls hier durf ik mij met waarheid op beroemen — dikwijls heb ik de onderdrukte armoede tegen geweld en rijkdom verdedigd; dikwijls het zwaard der geftrenge gerechtigheid den Kalif ontwrongen, en den hoorn zijner genade uitgefchud. Allen te helpen was mij niet mogelijk, maar ongehoord ging toch niemand van mij. Ongelukkig, dat de Kalif en ik bijna de eenige in geheet Bagdad waren, welke zulk eene handelwijze behaagden r de vleiers grijnsden ons vriendelijk toe in ' t gezicht, en jouwden ons uit achter den rug: gierige Rechters, trotfche Paapen en roofzuchtige hovelingen verbitterden mij' het leven: ik kon dit niet langer verdragen, haakte na mijne rust en bad den Kalifom mijn ontflag; hij bewilligde onga.irne in mijne bede, maar ftond ze mij evenwel toe : ran de rijke gefchenken zijner groot* X 5  J» D E RINS. moedigheid bouvvd: ik mij hier aan deaoever des /' g rs het gintfche prachtig landhuis, plantte ik deeze tuinen, en breidde ik mijne caravanférei uit.. Mier leef ik nu reeds agt jaaren-in eene benijdenswaardige' rust; weldoen en liefde verzoeten mijne dagen, en van de miliocnen menfche.i, van welke de pracht;ge Refidentie wemelt,, mis ik geen een, als den goeden Kalif en zijn neef een beminnenswaardig jongeling. Ia de eerfte jaaren na mijne vlugt uit het gedruis der groote Wereld, pleeg de Kalif mij fomtijds te bezoeken , maar nu is hot reeds eene gerui.ne tijd geleden, dat wij elkander niet: zagen : vermoedelijk hebben"; bezigheden, verftroojingen en duizend- aaneenfchakelingen van, omftandigheden , het beeld van zijnen ouden vriend , fchoou niet geheel uit zijn.hart uitgewischt, evenwel meer op den achtergrond- geplaatst. Gaarne verfchoon ik in hem deezen fchiju van veronachtzaamiug, en geniet, hem zegenende , de gaven zijner gunst. Nu fpreek vriendelijke Geet! was het overmoed in mij, te gcloovcn, dat geen traan van kommer deeze velden bedaauwt ? Gastvrij-  efne p7.rsiaansche vertelling. tf Meid, weldoen gerechtigheid en vriendfehap waren de bronnen mijner rijkdommen: ik verdubbel haar genot, terwijl ik die met mijnen armen broeder deele. Hier zweeg ali, en zag den Geest met eene befeheidene. verzekerdheid in 't aangezicht. Kortzichtig fterveling ! fprak de Geest, en eene hogere ernst omwolkte zijn voorhoofd: de genoemde ring, waar aan gij u geluk dankt, heeft twee beminnende zielen voor eeuwig van elkander gefcheiden cnherftelbaar ongelukkig gemaakt. Vijftien jaaren zijn verlopen , federt seum voor de ecrftemaal fatima zag en beminde. Zij was fchoon en goed; hij, arm cn vlijtig , eene vader- en moederlooze wees. fatima woog de waarde van zijn hart tegen de rijkdommen af, waarvan zij erfgenaame was, en fehaamde zig zo arm te zijn. Zij fchonk selim haare liefde, meer mogt zij niet wegfehenken, zonder bewilliging van een' voogd, die rijk, en gevolglijk ongevoelig was. Gij zijt beide jong, fprak hij tot de gelieven, en wat R05 veel erger is, selim is arm: laat hij  -* D R RING, io de wereld gaan, zijn geluk beproeven, doof vlijt en eerlijkheid zig een genoegzaara beftaan verwerven, en dus zijne aanfpraak op het fchoonfte en rijkfte meisje van B gdad rechtvaardigen ; dan keere hij terug in zijn Vaderland, cn hij zal mij als den bruidegom van fatima welkom zijn. Vrolijk, vol moed, en met het gevoel der kracht welke de liefde verleent, bewilligde selim gaarne ieder beding : hij bouwde paleizen op zijn' moed, en de onverwrikbaarite hoop op fatima's getrouwheid: op den dag van de fcheiding der gelieven, fchonk fatima hem eenen kostbaaren ring: bewaar dit kleinood heiliglijk, fprak zij tot hem: zes jaaren wil ik op u wachten met het verlangen eener bruid : komt gij in zes jaaren niet terug, en zendt gij mij ook den ring niet, ten bewijze dat gij nog leeft, en mij bemintr zo zal ik u dood of trouwloos achten Na deeze plechtige affpraak fcheidden de gelieven : selim ging naar Indiër,hij verkreeg in Bengalen den naam eens vlijtigen en getrouwen arbeiders, en hier door het vertrouwen van een'rijk' koopman „die hen» van  tam mxMAmvmz vertelling. -19 trap tot trap eindelijk tot deelgenoot zijner uitgebreide handel verhief. Onvermoeid arbeidde hij dag en nacht, jeugd en liefde maakten zijne krachten onuitputtelijk; met verrukking zag hii aan iederen avond hoe de vruchten zijns vlijts zig vermeerderden; reeds naderde het tijqftip dcr zoetfte veree n ,ing, FATima telde de uuren , en selim de minuten. Kort voor den afloop der zes jaaren, verfchafte een oorlog van den grooten Mjgol tegen eenige oproerige Nabobs, den onderneeraenden geest van selim gelegenheid, een zeer vjordeelige handel te Ondernemen, die, wanneer ze gelukte, hem op éénmaal tot een zeer vermogend man zou kunnen verheffen : dan, deeze onderneming moest hem ten miuften een half jaar lang doen vertoeven; maar om alle de fchatten des Grooten Mogols zou hij het niet hebben gewaagd, daar door zijne kostbaarfte fchat in de waagfchaal te ftellen: één middel was er overig, naamlijk, wanneer fatima zeker bericht van de reden van zijn langer .vertoeven konde bekomen,  BERIN G. en hij haar, ten bewijze dat hij nog leefde, en haar beminde, haar den ring toekenden konde. Juist als hij befluitenloos tusfchen be-geerte en vreeze wankelde, trad sangar, bij hem binnen , een jong mensch , die •selim door weldaaden uit het ftof verheven, en gelegenheid om zijn fortuin te maaken gegeeven had: federt etteli ke jaaren boezemvrienden, kende sanoar seLIm's vooruitzicht , en had racnigmaalcn ■met hem in de toekomst zig verheugd, wanneer zij in de ©ogenblikken van ontfpaiming zig aan den oever van den Ganges onder eenen palmboom nedcrlegden, -en selims gloe.ende v-rbeeldirghkracht h-m de fchoonheden van zi ne Bruid afmaalde. Ik kom thands, zeide b' , u nog éénmaal danken, voor de menigvuldige weldaaden, waar door gij mijn hart aan het uwe verbonden hebt: er bied zig heden een gelegenheid aan waardoor ik mijn geluk voor het toekomftige vestigen kan: ik reis om gewigtige bezigheden naar P rfiin , en fchoon Örmusd eigentlijk de plaats mijner  eene PER si A A'nsche vertelling. £ï 'beftemming zij, zo reize' ik nogthans over Bagdad:, wanneer ik u daar eenige dien&t mede doen kan. Bagdad! riep selim, cn pïotfeling fchoot hem de gedachten tc binnen : uw vriend zal fatima zien , hij zal haar den ring ■overhandigen, en haar van uw naderende terugkomst kennis geven. Woordlük verhaalde hij thands voor de twintigftemaaS aan zijnen vertrouweling de gcfchiedenïs van den ring, en hoe zijn geluk en zijn Ieven aan de getrouwe en zekere overlevering van dezelve verbonden waren. Gaarne nam sangar de bezorging van dezelve op zig, met eenen eerlijken handdruk zwoer hij plechtig, dat de dood alleen hem zou •verhinderen, den ring fatima zelve ter hand te ftellen: de beide vrienden fcheidden, en selim ging nu germt aan zijne onderncmene bezigheden voord. De eeden der menfehen, en het fpoor ■van een infect in de Lijbifche zandwoestijnen worden beiden door een windje verwaaid, Toen sangar na eene gelukkig volbragte reize reeds de toorens van Brgdad in 't verfchiet aanfehouwde, liet 2nj  K .BERIN©. zijn knechten cn kamcelen langzaam vooruitgaan, en koos een pad zijdvvaards van den weg af, om zig aan een bron, die door hooge boomen befchaduwd werd, tc verkwikken : zachtkens voordtredende , ontdekte hij een wonderfchoon meisje , met het hoofd nederhangende, op een rustbank van groene zooden; haare richting was half zittende en half liggende, zij fcheen met vochtige neêrgeflagene oogen, de bloemtjens in het gras te tellen: sangar bleef verrukt op de plaats liaan , en dorst naauwlijks adem haaien: hij had nog nimmer bemind, zijn oogenblik was gekomem de fchoonheid der onbekende, door haare droefgeestigheid nog bekoorender gemaakt, de traanen in haare groote zwarte oogen, de maagdlijke half ontfluiërde boezem, dat .alles verwekte en verlevendigde een gevoel in hem, dat voormaals onder den last der .armoede {luimcrde, en in 't vervolg door de last der bezigheden verflikt werd: sangar was zo verzonken in het befchouwen van dit beminnelijke meisje, dat hij knechts cn kameelen vergat, en de aanbreekende pacht zelfs vergeten zou hebben, zo de fchoo-  EENE PERSLAANSCHT; VERTELLING. 53 fchoone onbekende bij toeval haare oogen niet hemelvvaards geheven, en'bij deeze gelegenheid de fehaduw eener geila::: cnder de booracn ontdekt had. Met een gil fprong zij op , trok de fluiër over haar gezicht en boezem , cn ijlde zo fnel van de bron weg, dat haare voeten naauvviijks de toppen van het gras fcheenen aan te roeren. sangar ftond leevenloos , zonder iets an:'rm der liefde tot voor d-1 wooning van faiima , wilde hij aan haare voeten nederzinken, haar de dood van selim berichtten, en om haare wederliefde, als om het laatfte erfaoed van zijnen vriend bidden; in een ander o gen. blik vattede hij den ring, rende voord, om fatima de naderende wederkomst  EENE PEIvSïAANSCHE VER.TELUNG. Z7 baars bruidegoms te vermelden , en dan zijn elendig aauvvezen in den vloed des Tigcis tc begraven. Zo verftreek 'er langzaam een maand onder de verfchrikkelijkfte kwelling; zijne ziel leed naamlooze pijnen en zijn lichaam verteerde tot een geraamte. Menig dag cn nacht lag hij zonder fpijs of drank op de rustbank aan den bron, waar hij fatima voor de eerfte reize gezien had. Zonnegloed cn regen, honger en dorst, hartzeer en zielenangst veroorzaakten hem eindelijk eene fleepende koorts; dit merkte hij, en verheugde zig: des levens moede, verfmaadde hij iedere hulp, en dwaalde hij rusteloos onder den vrijen hemel in den omtrek van Bagdad rond : zo kwam hij op zekere avond voor de poort van uwe caravanferei, en daar zijne voeten hem riiet verder draagen konden , volgde hij uwe nodiginé. Het overige is u bewust, zijn uitgeput lichaam bezweek eindelijk, hij gevoelde zijnen naderenden dood;hij gevoelde dezelve, en verlangde naar u, om u zijn geheim mede tc declen, en u te verzoeken , den ring benerens den boodY 3  IS' de ring. féhap van selim aan fatima over W brengen. • Gij waart' des morgeus vroeg naar Bagdad gegaan : het fchijnt u ontfehooten te zijn, dat geene noodzaakelijke bezigheid, maar üechts het bezoek van een' vriend u derwaards riep.- Gij wist niet , hoe veel eléhde gij voorgekomen zoudet hebben, wanneer gij dat bezoek haddet uitgefteld: toen gij terug kwaamt, kon sangar niet meer fpreeken. Driemaalen poogde hij de naam van fatima te noemen, maar de naam ftierf op zijne lippen, en zijn geest ontvlood. Gij waande t , hij had u den ring uit dankbaarheid gefchonken, gij verheugde u zorgloos over een gef.henk, aan het welke .eene hoogere macht het lot van twee bemin lende zielen verbonden had: de zes jaaren waren voorbij gevloden , en nog wachtte de getrouwe fatima met onverfiaauwde liefde. Nieuwe minnaars meldden zlb aan , en werden afgewezen. Haar voogd behandelde haar hard, de wereld befpottede haar, maarte vergeefsch. selim trouwloos! ■ dat konde zij niet den-  EENE PERSIAANSCBE VERTELLING. 2' ken; selim dood ■ dat konde zij niet gelooven. Wie weet, dacht zij, welk toeval hem langer ophoud: de hitte in de daalen van Aku - Schakr, de koude op de vier bergen, ongebaande bosfchen cn bruifehcnde ftroomen ; dat alles heeft alleen zijn komst tot nu toe . verhinderd ; hij is veelligt krank, maar hij leeft, en wanneer hij leeft, zo bemind hij mij. nog zeker. Zo fprak het wachtende meisje zig moed e» hoop in, en wanneer haare zwaarmoed;:h:id formviji de overhand nam, ftecg zij op haar paard, reed naar den bron, v/aar sangar haar vor-i, zag uuren lang den weg op, die selim afkomen moest, cn haar hart klopte fneller bij ieder wolkjen ftofs", dat in de verte op de landftraat z'; verhief. Altoos vergat zij zig aan dit pl '.atsje, dat zij tot een heiligdom haarer vtiurige liefde verkozen had; altoos was zij doof en blind voor het geen haar hier otffcriagde , hier dacht zij wein'g aan haaren f iiër, wanneer die haar hinderde: zo gebeurde het ook eens dat de Kalif, wanneer hij van de jagt terug keerde , haar hier ook bij toeval za^: haare fchoonheid  verrukte hem op 't oogenblik : ter naau- a hereikte ZÜ, in der baast, even wernood bei^u^i, , 11 toen sangar baar voor de ecrftemaal zag, baar bedienden en paard ; maat de lw ««a haar illderi';1 een ,°de„n!' en voot den avond wist toj teeds alles, wat „ij weeten wilde, fat.ma s vte.ke vld.'werd in •< palcis van den Kald b=beiden, het glansrijk aanbod zi n pupd de b minde van den oppetften Beheer, flr der gcloovigen te knnncn verhenen, Iwcbte tem, rijke gefebenken, ve blindden ziine oogen, en Ui tf* vemiU ir. tab, het " deelen , dat haar wagtte. He getrouwe meisje verwierp den voorHet getro £ flag met afichnk. De \ uub i-i f»n dreigde haar met een dwaas kind, cn dieigox geweld in de armen van den RaUf te zul S leveren. Zij getroost rig al dien en zwoer haaren seu» onverbreekelijk getrouw te zullen bhjvcn r> D» S veelde zijne bedreiging en zij haare mTe vergeefsch wierp de Beheerfeher van A***, bezield door de vuurigfte befde.  EENE rÉKilAANSCIIE VERTELLING, 21' zig voor haare voeten; te vergeefsch ontving zij iedere dag nieuwe kostbaare gei'chenken, werden 'er ter ecre van haar feesten aangerecht ; beden en bedreigingen bleeven vruchteloos, en selims getrouwe bruid ongeroerd. Zij bekende zelfs, dat den . Kalif een goed en achtingwaardig man was;, wanneer nu en dan door het vuur zijner hartstocht hem een hard woord ontviel, kwam het evenwel nimmer bij hem tot de daad; altoos bedaarde den ftorm fpoedig, en eene hartelijke bede om verge-» ving, befloot alsdan zulk een tooneel. Zij had medelijden met hem ,van tijd tot tijd, veranderde zig dat medelijden in vriendfchap ; zij achtte hem haar vertrouwen waardig, en om hem het vermoeden te ontneemen , als of hij van haar gehaat werd, ontdekte zij aan hem den band, die haar langer dan zes jaaren aan een ander geliefd man verbonden had. Zij had zig in den Kalif niet bedrogen , hij treurde om deeze ontdekking , maar hij eerde ook de rechten der liefde , en bad om haare vriendfehap, die zij hem gewild hg cn hartlijk toeftond, De. eenige hoop. Z ,  » »E R1" °- . Mi zig nog veroorloofde, was op Wl ruiven gegrond, het geen hu 'TL^o do r de dood of ontrouw geloofde, dat, o wegens dIt VE1TSe graden fe doen gelden, die PU te vergeefsch reeds nitgepnt * V°°f" met e«n het zelfde hechte gehld, maar m tor „„a* volg als hu. , en dat *' ^"in -nde'hetaen SEUM ten ntaften d ^ ^ «mg gezonden , dew per. fl8n,crng hcerde , her» ^ ^ tód zonden ge8eeve ^op te l«ar hart fpr* eige ziel gcvocle alleen den loon uwer weldaadigheid , dus zult gij der Godheid •nader komen! — De verborgene drijfveêren en gevolgen der daaden , bhjvcv tot geluk voor 't fchepfel geheimen'; her zijn de zaadkorrels tot den groote i bouw en oogst des Werelds , wel' s pl i ■ d alléén omvat. — ©rosmades I rrit de goede menfehen, .'e beste vu;! hei , fc een edel, -maar zwak ftihepfel , dal dooi verdriet niet /. u hunnen teèv" n, zo her de uitwerking van rJle zi ne daaoen wist; het behóórt daarom óók te weeten , dat het niet zeker weet , dat het ee 1 afhahglifk weezen r , 'c-Welk de Goden in weldoen •moet navolgen en de Deugd, om der Deugd wille, beminnen. Kier  «ene persiaansche vhs.telling, Hier zweeg de Geest. Droefgeestigheid en verwarring ftonden op ali's voorhoofd te Ieezen. 'Er volgde een lange poos — Eindelijk hief ali , fchoon met vreeze , dus aan: * Gij hebt mijnen fchooncn droom, mijn ftout bewust-zijn, mijne ongegronde trots, gefloord; ook mijne tuinen zijn met traanen bedaauwd; ook om mijn paleis waaren de zuchten van ongelukkigen Vergeef mij o goede orosmades! het geen ik uit onkunde deed! de geest, orosmades is voldaan; ali gevoelt zig fchepfel Hij, die leeft in wel te doen, bemind hem, en blijft hem beminnen , om dat hij de Deugd en weldaadigheid lief heeft. ali Amen ! Hier verdween de Geest. Gevoelig aangedaan doop ali terug in zijn pa]eis , floot beevende zijn Vrouw in zijne armen , en zag weemoedig op zijne knaapen. Groote orosmades ! riep hij met gevouwen handen , hoe wijs zijt gij, dat gij eenen digten fluiër over het verledene en toekomftige  4a d e ring, heenwerpt: welk fchepfel op Aarde zau zig nog kunnen verheugen , wanneer het bij ieder opflag van het o«og gewaar werd, dat geen, waarvan hij veelal de fchuïde» looze oorzaak is — Ik zal voordgaan met wél te doen , en u natevolgen; uw Beftuur gaf mij alle deeze fchatten, ov$ »er ook weder uitdeeler van te zijn; maar, nimmer zal ik mij zeiven weder zó vergeeten — ik gevoele thands mijn kracht en mijne zwakte. Ik kan, maar niet onafhanglijk; ik mag, maar niet willekeurig; ik moet, maar met voorzigtigheid < Onder uw oog ben ik een vrij-werkend wezen en doe wat gij wilt; uw hand houd de oneindige keten, die zig in tallooze krommingen door elkander weeft; doch geen ftervelijk oog is in ftaat deeze krommingen na te fpooren. Om dat gij behrgen fchept in. goeddoen, om dat de Deugd zig zelve in mijn geweeten beloont, zal ik niet ophouden, te toonen dat ook een flaauw afdrukfel der Godheid in het redelijk wezen huisvest —— Komt mijn goed wijf; komt mijne Linde-  EENE PERSIAANSCHE VERTItLllfÖ. 41 «n , verheugt u met mij de Godheid dacht heden met onderfcheiding aan ons:; laaten wij onder de vrije lucht" Kaar daar voor looven en danken.    ■