80 / MAATSCII. DER NEDERL. LETTERK, 7 TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken t 1841.  ZA K-BIBLIOTHEEK vam VERNUFT en SMAAK. TWEEDE DEEL, met tlaaten. * m M , ^ •xz AMSTERDAM, bij johannes allart,  PERSOONEN. rob" RT van rastenberg. ~> ADüLLERT van hohenburg.^ Ridders. adelheide v.^n rastenberg , Robeit'i Echtgeno . te. ELIzabeth , vertrouwde van Adelheide. bertha , weduwe van den Graave van Wil * denau. FRancisca, voorheen minnaares van Rastenberg; in 't gewaad van een kluizenaar. FRANS) zoon van Rastenhprg pn Francisca, -wenzel, fchildknaap van Hohenburg. curt, in dienst van Rastenberg. Bedienden van Rastenberg ea Hohenburg; en gewapende lieden. Gevolg van Bertha. Het Huk fielt voor eene waare oudduitfche Familie - gefchiedenis, in Frankenland , ten tijde der kruistogten, voorgevallen. AflFX-  .%>■/.*>• r t vso, o '«» JX.astenbsTg ■ 'T is zeer vroeg in den imrgen. ADELBERT VAN HOHENBURG, IfENZEL. HOHENBURG. Hier zal zij komen ? \V E N Z E L. Ja Mijnheer ! Naar ik vernomen heb, is haar gewoonte , ieder morgen , wan* H DEEL, A  ö ADELHEIDE VAK RASTENBERG. neer haar gemaal op de jagt is, hier ia haarc eenzaamheid eenigen tijd doortebrengen: en waarlijk , dit plaatsjen is aantrekkelijk! Deeze pijnboomen fchijnen tot eene hcremitage opgewasfen te zijn ! Dit digt bewasfchen bosch (.Omziende.') Wat zie ik daar voorbij fluipen ? —— daar is zij, daar is zij! Verwijder u nu een weinig, mijn goede Heer! op dat zij, door mij te zien , ecnigzins voorbereid worde , om u te ontmoeten. 1 HOHENBURG. Hoe geweldig flaat mij het hart ! zo fioeg het niet , zelfs toen ik voor de eerfte keer mijnen geweldigften vijand onder de oogen trad. W E N Z E Lt Dat wil ik wel gelooven eene fchoone vrouw is ook de geraarlijklte vijand.  treurspel. | TWEEDE TOONEEL. adelheide, wenzel. adelheide: Zij komt langzaam opt ziet zwaarmoedig voor zig: Wenzel gaat haar te ge* moet. _ wenzel. Zijt gegroet «dele Vrouw! — Kent gij ■aij nog? adelheide, verfchrikt. Wat zie ik! Hoe, Wenzel! gi] hier? wenzel. Ja edele Viuu» , ycUjk gij ziet ■ ■ Maar waarom zoo treurig? gij waart voor» deezen zo vrolijk — Ik breng u een blijde tijding. adelheide, driftig. Van uw' Heer? — {Ter zijde.) O mijn hart, hoe verraad gij u ! wenzel: hij geeft haar een1 brief* Mijn Heer doet u groeten. adelheide 9s haastiger dan voorheen* Hij leeft dan nog ? waar is hij ? A a  4 ADELHEIDE VAN RASTENBERff. WENZEL. Veelligt nader dan gij denkt — Maar ik bid u lees toch! (Adelheide leest ftdderende den Brief; verbergt denzelyen , en zuM Wenzel vervolgt:) Nu fchoo- ne Vrouw! een zo lieve brief zult gij tog niet blootlijk met een zucht beantwoorden ? ADELHEIDE. Wat kan ik anders ? weet gij dan niet dat ik Rastenberg's vrouw ben? WENZEL, En evenwel ook Hohenburg's minnares ? ADELHEIDE. Wat zegt gij ? WENZEL, 'Het geen mijn Heer u zo aanftonds wel aader zeggen zal.  TREURSPEL. J DERDE TOONEEL. adelheide, hohenburg. hohenburg: hij ijlt haar tegen en omhelst haar. Ja Adelheide ! nog altoos zïjt gij de geliefdfte mijner ziele. adelheide , verlegen. Adelbert! ——. Ridder ! —— wat doet gij! — Ik ben niet meer vrij. hohenburg. Waarom niet, Adelheide? ff» Huwelijk*» banden konden uw hart niet kluisteren ; dit bleef zelfs in RJistcnberg's omarming het mijne of Iprak uw Broeder valsch tegen mij ? was uw brief, dien hij mij in 't heilige Land medebragt, bedrog? dwong een tyranniek Vader u niet, den rijkeren Rastenberg te neemen? —— of (met een'ige VuterluiJ,) was hij veelligt de man van uwe verkiezing ? adelheide. Hebt rij mijn' Broeder gefproken; mijnen brief gelezen ? zo misken mij , noch de waarheid -niet. Elf maanden wederftond ik de beden en bedreigingen A |  ê ADELHEIDE VAN RASTENBERG. mijns Vaders ; eindelijk fleepte hij zelf mij naar 't altaar: „ Verkies hier," zeide hij , en zijne oogen rolden verfchrikkelijk ——' „ Verkies hier Rastenberg, of mijnen „ vloek!" Ik wierp mij aan Rasfenberg's voeten; bad hem om mijne vrijheid; maar hij zeide , dat hij niet vrij , dat hij inmijne liefde verward was: hier drukten mijn Vader onze handen met geweld te zamen, en — (zuchtende,) zó werden wij verbonden. Mijn broeder werd toornig over 't gedrag van mijn' Vader, nam, zonder zijn weetcn , dienst onder 't heilige Kruis, en beloofde niet eer te zullen msten 7 voor hij u gevonden, en u mijnen brief overhandigd had. HOHENBURG. Hij heeft woord gehouden, de Edele» hij heeft woord gehouden ■ ja hij heeft nog meer gedaan, dan hij beloofd had; hij heeft mijne fmart gekoeld, het voornemen in mij aangevuurd, om terug te keeren, en u aan Rastenberg's arm te ontrukken, ADELHEIDE. hm. deeze trekken ken ik hem , keft  TREURSPEL. 7 ft het vuur zijner liefde voor mij; maar waar is hij ? kwam hij niet met u terug ? HOHENBURG. Keen mijn beste ! Maar deeze hanOr druk gaf hij mij voor u mede. ADELHEIDE. Hij leeft tog nog? HOHENBURG. Ta, geliefdfte Vrouw! — maar in eene betere wereld waar hij het loon zijner dapperheid ontvangt. ADELHEIDE. God j zo is nij dan dood ? Mijn Vader,'die het verlies zijns eenigen zoons „iet kon vergeeten , itierf grootendeels van verdriet — Gelukkig dat hij deezen flag niet overleefd heeft Zeg mij Adelbertl wanneerftierf mijn Broeder? — tn hoe ? HOHENBURG. Het is nu ruim een jaar geleden, dat hij aan mijne zijde als een held fneuvclde; terwijl hij viel, drukte hij mij de A4  9 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. band , en zeide: „ Deeze is voor Adel„ heide, en zij zij de uwe !" Dceze laatfie woorden drongen mij door de ziel: in 't gerumoer des üags , en in de ftilte van 't gebed , waakende en droomende, hoorde ik de woorden : „ Adelheide zij 0> de uwe." Mijn moed werd fterker; zegevierende floeg ik mij door de fchrikkelijkfte gcvaaren; en nu , Adelheide l zie hier den overwinnaar aan uwe voeten; 2ie liefdevol op hem neder, en wees het loon voor zijne dapperheid! ADELHEIDE. Sta op Hohenburg ! wat kan ik voor u doen? HOHENBURG. Met mij naar Thuringen vlugten. (Adelheide beeft van fchrik terug.) Verfchrik niet, mijne geliefdfte ! mijn zuster, eene zachtzinnige braave vrouw, die zelve ook een Uagtoffer der liefde is, wacht ons daar reeds ; zij zal ons in vriendfchap aanneemen} wij zullen.......  TREURSPEL. 9 ADELHEIDE. Houd op Adelbert! het zijn heden vier voile jaaren, dat ik aan Rastenberg huwelijkstrouw zweeren moest — ik ben leden zeer ongelukkig ; laat mij ook niet meineedig worden"! HOHENBURG. God verfoeit den gedwongen eed! zie dit teken des Hemels ! zie mij hier, duizenden gevaaren doorgeworsteld ; zie mij hier door wildernisfen, en onftuimige zeeën , door een onzichtbaare hand bewaard en tot u geleid, doof die hand, die onze harten verbond , eer nog een priester voor het altaar, door geld omgekocht, de befchikking der Godheid vertrad Hij die over ons, waakt, opent zelf u mijne armen en roept u toe ! „ Vlugf l vlugt naar Thuringen !" ADELHEIDE. j Laat af Adelbert! laat af! HOHENBURG- Neen mijn waardfte ! ik laat u niet Ioi —— Gij zijt, wanneer de ftemme des Hemels luider fpreekt, dan het geprevel de» A $  ÏÖ adelheide van rastenberg. Triesters , mijn vrouw, mijne geliefdfte; wanneer uw hart niet huichelt en gij vcrftaan wilt wat hier in 't mijne fpreekt, zijt gij volgens den laatften wil van uw' Broeder: „ Zij zij de uwe!" mijne ervenis ; en gij zoud zijne laatfte woorden , zijn last , waarmede hij van u tot mij kwam, en waarvoor hij duizend gevaaren, ja de dood heeft uitgeftaan, onteeren! — neen dat kunt, dat zult gij niet doen ! adelheide: zij wil zig losrukken. I»aat mij, om Gods wille! laat mij los! Wij zijn hier niet zckev. H O h e n b O «. <£t Bij den Eeuwigen , die onze liefde en ens lot woog ! ik verlaat u niet * zeg mij waar ik u kan we dervinden. adelheide : zeer verlegen. Nu — heden avond — hierover bij 4en kluizenaar. hohenburg. Adelheide 1 Adelheide ! bedrieg mij niet! adelheide. O Adelbert! o alle gij Heiligen ! ——i (Zj vertrekken beiden naar onderfcheidene  treurspel. tï zijden van het Tooneel; doch adelheide, vreesachtig en met overhaaste fchreden ) VIERDE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een zaal op den Burg van rastenberg» elizabeth: zij gaat onrustig op en neder. Waar of Adelheide zo ongewoon lang blijft! Hohenburg's flot ligt niet ver van hier — Wanneer het gerucht van zijne terugkomst eens gegrond; wanneer hij haar ontmoet ware acftl ilt ben zo be- angftigd! VIJFDE TOONEEL. adelheide , elizabeth, adelheide: zij komt met drift binnen9 en valt elizabeth in de armen. O mijne Elizabeth! —— ik heb hem gezien! —«•* den man mijner ziele heb ik «ezien 1  *S adelheide van rastenberg. elizabeth. Wie ! —- Hohcnburg ? adelheide. Ja, hem zeiven — en ik ben niet gelukkiger Menigmaalen, wanneer ik eenzaam door mijn klein bosjcn floop, dacht ik bij mijzelve: konde ik hier Hechts éénmaal zijn' geest ontmoeten ! en wanneer ik dan in mijne gedachten met hem fprak, hem duizend vraagéiï deed, werd het beter met mij ; werd ik geruster. Hemel! ik heb hem nu gezien; ik heb zijne ftem gehoord; maar helaas! zij fprak onrust in mijne ziel! — 0 mijne Elizabeth! wat ben ik eene ongelukkige vrouw! elizabeth. Goede Adelheide! gij zijt hevig aange» daan. adelheide. Dat ben ik! (Op haar h -rt wijzende.'} Hier woedt een geweldig oproer! Kelp mij bidden, meisjen! dat dit oproer rasch geftild worde, of ik zal het befterven 1 elizabeth, Waar troft gij hem aan? wat heéfchij u gezegd?  treurspel. adelheide. Stil, mij dunkt ik hoor mijn' man — Volg mij naar mijn kamer , daar zult gij alles kooren. ZESDE TOONEEL. rastenberg, frans: zij kotliett van de jcgt. RASTENBERG. W"eet gij het wél, dat Ridder Hohenburg reeds federt veertien dagen uit 't heilige Land terug is gekomen ? frans. Ja zeer wèl, V ader! ook heb ik gisteren avond, toen jk van de jagt kwam, Wen-' zei, niet ver van 't flot, gezien. rastenberg , met eenige onrust. . Kende hij u ? F K A N s. O zo goed als ik hem ken : maar zo al? hij mij zag, deed hij, als wilde hij mij niet zien, en liep zijlings van mij af — Ik raad u het oog op uwe gemalin te houden —- Hohenburg konde u gevaarlijk Worden.  7^. adelheide van rastenberg, rastenberg , met gedwongene koelheid. O ik vrees 'niets van hem — maar ik dank u evenwel voor uw' raad. frans, eenigzins achterhoudend vreesachtig. Ik behoef mijn'Vader niet te herinneren f dat Adelheide hem nooit recht bemind heeft, RASTENBERG. Dat is eene treurige waarheid voor mij , Frans! deeze vrouw, die ik zo buitenfpoorig bemin , ja die ik aanbid,' maakt mij onuitfpreekelijk ongelukkig. y r a n s , als voor en. Vergeef het mij , Vader! —— maar ik frees of gij dit niet aan mijn Moe- der eenigzins verdiend hebt. rastenberg , driftig. Aan uw Moeder ? —— Jongen! weet gij wat gij zegt? frans, meer vrijmoedig. Ik bid v. verfchoonïng , Vader ! was mijne Moeder niet van eene edele geboorte ? ben ik niet het levendige bewijs haarer hevige liefde voor u ? ■ (Zeer aangedaan.) en gij verffiet haar!  TREURSPEL, 35 RASTENBERG. Frans ! dit verwijt hebt gij mij menigmaaien in uwe ftille mienen doen leezen, en ik heb gezwegen; maar thands, daar gij vrijmoedig genoeg zijt uwe gedachten ronduit te zeggen , houde ik het mij ten pligt u de geheime gefchiedenis van uw Moeder te vernaaien ; ze is kprt, maar leerrijk voor u, en oordeel zelf, als gij inij uitgehoord hebt —- Uw Moeder ftamde af uit edel Fransch bloed ; was fchoon, maar arm; hierom wilde mijn Va* der niet in ons huwelijk bewilligen: ik beminde haar met het eerite vuur der jeugd, en kon het niet op mij verkrijgen naar te verlaaten; ook zij zwoer mij eeuwige trouw, «n ik verbond mij op 't plechtigst aan haar, met de belofte, dat, wanneer zij, tot na den dood van mijn' Vader, zig mijner waardig gedroeg, ik haar als dan voor het altaar voeren en voor de geheele wereld als mijn echte vrouw erkennen zou — thands waren wij, naar onze meening,plechtig aan elkander verbonden ; gij kwaamt ter wereld; twee jaaren hielden wij uwe geboorte verborgen 3 dan, ons geheim, werd ontdek:j»  l6 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. mijn Vader, die al de grimmigheid zijni toorns op mij deed nederftorten , dwong mij den dienst van 't heilige Kruis te volgen , om, zo hij zeide, mijn misdaad door dapperheid te gaan boeten — bij ons fcheiden verzorgde ik uw Moeder van geld, vermaande haar haaren eed indachtig te blijven; zij zwoer 't mij andermaal, en wij fcheidden zo teder, dat het herdenken daarvan mij heden nog de traanen uit de oogen perst ; en de Almagtige , die de geheimfte fchuilhoekcn van mijn hart doorziet , weet, dat, zo zij mij getrouw geblevpn ware, geen ander ooit mijn vrouw zou geweest zijn ■ maar wat gebeur¬ de 'er! een jaar na mijn vertrek drong zig een landsman van haar, een Fransch Ridder, bij haar in dctzc weekeling, den naam van Ridder onwaardig, bragt door fchoonfchijnende redenen,en het voorgeven van mijn dood, haar zo ver, dat zij met hem doorging, en mij, terwijl ik met gevaar en dood om roem en eer ftreed, in den fchoot der wellust vergat : mijn Vader ftierf, ik kwam na agt jaaren in "t Vaderland terug, vernam haarc misdaad; zij,  TREURSPEL. ar 2ij , door haar' verleider reeds verlaten, en in armoede gedompeld , was evenwel nog een voorwerp van mijn medelijden:: zij beleed haare fehuld en liefde; doch ik. kon ,.na. het gebeurde, niet befluïten mij weder aan haar ovcrtegeeven; ik verzorgde haar in een klooster, waaruit zij, naar ik vernomen heb, onlangs weder ontvlugt is > Vijf jaaren lang ontvlood ik het: gantfche vrouwlijkc geflacht 1 o ware ik het voor eeuwig ontvlugt! maar ik za<* Adelheide; haare fchoonheid en deugd boeiden mij onwederllandlijk aan haar; haarvader onderftcunde mijne liefdedrift op/ de krachtdaadigfte wijze . het overige weet gij — zeg mij, houd gij mij nu nog voor zo onrechtvaardig tegen uw Moeder?' frans, op een gedwongen , edelen toon. Ik moet bekennen, gij handeldet naar de ftriktfte regelen van rechtvaardigheid; ttiijas Moeder heeft zelve den band, die u te zamen verbonden had, verbroken - ■ ■ ■■■ zij werd evenwel verleid, bedrogen —..«*. doch ik beken, dit nam niet weg, dat zij 11 ontrouw was geworden; maar. mé B  %9 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. (jia eene kleene tusjchenpoozing,) waarom moest ik, onfchuldig aan haar vergrijp, tot hiertoe als medefchuldige boeten? waarom moest ik, tot hier toe , bij de wereld als bastaart doorgaan? rastenberg, aangedaan. Heb ik het ongeluk van uwe geboorte niet altoos door de- liefderijkfte zorgvuldigheid trachten goedtemaaken ? heb ik u niet op mijnen arm in deeze burg rond gedragen , en tv met alle mogelijke tederheid het verlies van uw Moeder zoeken te vergoeden ? zijt gij niet hier gebragt, onder mijn. oog opgewasfén , zonder ergens eenig gebrek aan te gevoelen ? doe ik niet sog dagelijks veel voor u i F E A J) Si Veel,, mijn Vader! maar niet alles. Berr ik niet bij alle uwe groote- weldaaden evenwel een bastaart ? O wanneer gij gevoelen kondet , hoe mijn ontwaakcndemoed zo' verfchrikkelijk wordt nedergedrukt., door de herinnering: „ Gij zijt „ bastaart!" Vader!' wanneer gij dit gevoelen kondet, gij erbarmdct u zekerlijk over mij.  T R E ü r S p e t. tty RASTenberg, zeer getroffen. Frans! mijn zoon l- —— gij door»- boort mijn hart. frans. Neen, dat wil ik niet! maarroerëfl Wii ik het; ik wil het vader-har-t doen- fpree-- ken het is getroffen —- wel aan! —• hfet fpreeke mijn vonnis uit — leven,, of' dood !- rastenberg. Gij overwint! wat vyilt gij meer van mi] ?' f r a n s + geknield'. Uw' naam, mijn Vader! uw edelen naai»! RASTENBkrg: hij heft hem op. Gij zult ze draagen ,rmjn zoon .' gij zult ze' draagen voor God en de gehee-le wereld. Ik zal u ridderlijk uitrusten, e-n geeft mijn vrouw, gelijk het fchijnt, mij geene kinderen , zo zult gij ook miün erfgenaam zijn van alles, waarover leenheeré'n , of mijne naastbeftaanden niet te gebieden hebben. f r a n s , vol vreugde'. Wilt gij dat, Vader! wilt gij dat t RAff-TENBERC- Bat wil ik , mij-a zoon! B * . .  &9 ADELHEIDE VAN RASTKNBHRGo frans. Uw ridderlijke rechte hand ? Rastenberg:. hij reikt hem de rechtehani toe. Weet Frans! dat nog nimmer een der Rastenbergen zijn woord gebroken heeft.. f r a n & Ha ! nu gevoel ik eerst dat uw bloed door mijne aderen vloeit: zegen over u, mijn Vader! zegen over mijne toekomende éaaden! rastenberg,. ter zjde.. Die vreugde werkt hevig op.hem. (TegenFrans) Ga nu mijn zoon.! gij zijt zeer getroffen y fchep een weinig lucht, en verzoek Adelheide dat zij bij mij kome. f r a n s: hij omarmt zijn1 Vader. Ik ga, en voldoe uw bevel» ZEVENDE TOONE.EL. rastenberg. jVIijn hart is nog niet zo geheel arm V nais ik de toegenegenheid van mijn vrouw, ik heb evenwel nog een' zoon die mij bemint, die zijn. geheel geluk fteit in  TtLEORSlPEtr Ü iran mij te behoorcn. O mogt de kinderliefde dit hart nu zo geheel vervullen, dat. het ongelukkig gevoel voor eene ondankbaare , daarin geen plaats meer tondel . • AGTSTE TOONEEL RASTENBERG, ADELHEIDE*. ADELHEIDE. Hier ben ik Rastenberg! gij hebt mij doen* roepen: wat hebt gij mij te zeggen ? RASTENBERG. Veel , zeer veel Leb ik u te zeggen» €Hij ziet kaar in de ooser.) Gij hebt weder geweend, kunt gij mij dan nooit met een; vrolijk gezicht aanzien? ADEtHEIDÏ, Ik fchijn niet voor de vreugde geboren. RASTENBERG* Spreek zo niet Adelheide! Ieder fchepföl, dat door Gods liefderijke zon befchenenwerdt,. is voor vreugde geboren ; maar gij, ftoot de vreugde van » af, even gelijk gij, mijne liefde voor u doet.. Adelheide ! Adclhei» B 3  *2 adelheide van rastenberg. de ! hoe veel heb ik reeds om uwen wille geleden! verkwik mij toch ten minIten door den fchijn! kimt gij mij dan geene de mhtffe tederheid betoorten ? kunt gij flechts dit niet doen? gij zijt evenwel mijn vrouw» Adelheide» Uwe* begrippen omtrent de vrouw, fchijnen door de moeder van Frans, eene verkeerde, eerie vernederende richting, gekregen te hebben. Qfrt waardigheid.) Maar weet, ik ben een Duitfche vrouw, en voor geene huichelaarij vatbaar. rastenberg, yerjloord. O! zeg liever eene ondankbaare vrouw t (Gemaatigder.) Maar geduld! ik zal niet' eeuwig de flaaf uwer fchoonheï-d zijn. Laat ons thands- van fet anders fpreeken. Gij weet dat ik morgen naar Wursburg reizen moet; na mijne terugkomst, wil ik mij eene huislijke vreugde bereiden ik wil Frans voor mijnen rechtmaatigen zoon doen verklanren — hier zult gij zeker niets tegen hebben?.  TREURSPEL. i% ADELHEIDE. O neen! gij zijt Heer, en kunt dóen wat u welgevalt. RASTENBERG. Ik vrees dar dit antwoord niet uit uw hart voordkomt; gij deed wel veel voor den jongen, maar gij mogt hem tog nooit recht lijden ; gij hield hem voor valsch ■ Tk heb zo even een zesr aandoenlijk onderhoud met hem gehad, waarbij hij zijn geheele hart voor mij bloot lag; hij is waarlijk goed en wordt door eene eerzucht bezield , die mijn'' naam tot eer verltrekken. kan. (Zuchtende.') Ik durf immers niet hoepen dat gij mij te eeniger rijd een7 bemin* lijker zoon fchenken zult? ADELHEIDE. Ik ben met alles te vreden — Rastenberg!' gij hebt zeker onrecht, wanneer gij aan mijn woord twijfelt.. R A S T E N B E R G. Ik wil dan niet meer twijfelen; heb dank Adelheide ! en denk eens, wanneer gij kunt aan mij ongelukkige man! (Adelhtide maaku itne buiging en ml vertfckken^  H ABELHEID! VAN RASTENBERG Nog één woord. Weet gij dat Hohenburg weder hier is ? adelheide, OnWSÜg* Ja —- '- ik weet het., Rastenberg, haare onrust bemerkende. Nu, ik denk niet dat gij gelegenheid: zult zoeken hem te zien ? adelheide. Ik zal mij zorgvuldiglijk hoeden, vooralles wat u en mij eenige fchande zou kun* nen aandoen. rastenberg. Dit vertrouw ik ook van u — Nu, tor wederziens, Thands wil ik toebereidfelen tot mijne reis maaken — Vaarwel , » (Adelheide reikt hem met aandoening de hand toe, die hij„ mt een uitvorfchend oog op haar gelaat gevestigd, kuscht, en daarna vertrekt.)  T5i.EUK.SPEL. %« NEGENDE TOONEEL. ADELHEIDE. „ ïk zal nöj zorgvuldiglijk hoeden, voor „ alles watu en mij eenige fchande zou kun„ nen aandoen:" dat is zo veel gezegd, als dat ik Adelbert niet opzoeken, noch met hem vlugten zal — maar ik moet evenwel mijn woord houden, en hem heden avond bij den kluizenaar fpreeken; want vond hij zig bedrogen, wat zou mij niet van zijne hevigheid te wachten ftaanl (Na eene kleene tusjcher.poozing ) O ik moet, ik moet hem nog eenmaal fpreeken (Naar den Hemel ziende.) Goeddoend wezendat over uwe arme zwakke fchepfelen waakt, geleid mijne fchrcden, en leer mij den grooten zegepraal over mij zelve bevechten» Ü DEEL.  26 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt het loschje. 9T is tegen den avond. EERSTE TOONEEL. frans: hij gaat onrustig op en neder. "Van waar toch deeze beangftigende onrust in mijn hart? Was ik deezen morgen niet nog zo vrolijk, zo opgeruimd? lachte mijn toekomend geluk mij niet vriendlijk toe?. en nu onverklaarbaar gevoel! zo het waar is dat voorgevoel op onzen geest werkt; dat het ons toekomende rampen kan voorfpellen , dan ftaat mij voorzeker een groot ongeluk voor de deur ■ (Na eenig peinzen) Maar hoe veele voorwerpen zijn 'er niet, die des morgens lachten en des avonds •weenden , zonder dat zulks juist invloed op hun toekomftig lot had! Beur het hoofd op Frans! gij zult voor God en de wereld geëerd worden —— (Hij gaat, nadenkende , op en neder-')  treurspel, 47 TWEEDE TOONEEL. bertha van wildenau, frans. bertha: zij heeft haar gezicht met eert fluier bedekt , en ziet eenige oogenblikken Frans onbemerkt aan. Aia! eindelijk tref ik u. frans. Wie fpreekt daar? — (Hij wordt haur gewaar.) Zijt gegroet edele Vrouw! duif ik vraagen . . . ? B E 5. T u A. Kent gij mijn ftem niet meer, Frans? frans. Zij klinkt lieflijk in mijn oor , en mij dunkt dezelve meer gehoord te hebben — maar ik kan mij niet te binnen brengen wiens zij is. bertha. Gij brengt u zeker dezelve te binnen r wanneer ik u herinner het gezang dat voor twee jaaren, op uws Vaders feest, u zo zeer bekoorde. . .• C 2  V.S ADELHEIDE VAN RASTENBERG. frans, met vuur. Het gezang va.11 de fchoone Bertha ! o het drong mij door de ziel! ——• Hemel! zijt gij het Bertha? bertha:^/ ligt haar9 JIuier op. Overtuig u ? frans, opgetogen. Ja waarlijk, de bekorelijke Bertha zelve! bertha. Ik heb u menigmaalen hier gezocht , maar te vergeefsch. frans. Gij mij gezocht , edele Graavin ! aan welk geluk heb ik dat te danken ? bertha. Spreek van geen geluk: de ongelukkigen zijn altoos na aan elkander vermaagfchaptj des wij beiden ook. frans. Dat ik tot hiertoe ongelukkig was , heb ik al te levendig ondervonden ; maar dat gij het ook waart, daarvan wist. ik tot heden niets.  he u'r spel. 29 bertha. Zo weet dan nu dat ik het met alle nadruk ben , en ik heb een' vriend nodig een' zo vertrouwden vriend als gij zijt. De edelfte , de dapperfte Ridders van Frankenland dongen te vergeefsch naar mijn bezit ; maar ons hart is een eigenzinnig ding; ik floeg hen af die mij zochten, en verkoos den geenen die mij ontvlood; eu deeze onwaardige was Hohenburg. frans, met verwondering* Hohenburg? bertha. Gelijk ik u zeg ik wilde mijn drift verbergen, en ook werkelijk begon ik over mij zelve te zegenvieren Mijn Oom, die, na den dood van mijne ouderen , mij als zijn eigen dochter beminde , bemerkte dat mijne ziekte eene ziekte der ziele was, en wist mij mijn geheim afteperfen; hij droeg Hohenburg een zeer voordeelige verbindenis met mij voor; maar . {met eene opgekropte woede,) deeze floeg Blij af, om Adelheide-s wille; mij die door allen gehuldigd werd! Deeze verachting bragt mij op eeniaal weder tot mij zelve, en ik C $  ADELHEIDE VAN RASTENBERG. dorstte naar wraak; maar Hohenburg ontging dezelve door zijne togt naar Palestina. Adelheide moest zig aan uw' Vader verbinden, en zo werd het weder ftil in mijne ziel. De oude Graaf Van Wildenau verzocht mij ten huwiijk; ik nam hem , Zonder ze1'.e te weeten waarom; kwelde mij eenige jaaren met hem, en dankte de dood dat hij ons weder fcheidde. In mi nen eenzaainen weduwe - ftaat wakkerde mi ne liefde voor den ondankbaaren weder op; hij kwam voor veertien dagen terug; ik liet hem van mijnen wege groeten ; maar hij beantwoordde dit naauwlijks: één mijner naastbeftaanden vernieuwde den voormaaligen voordragt mijns Ooms bij hem , en .... (zij [laat zig van fpijt voor 't hoofd.) O dat ik deeze, deeze vernedering belecven moest! — hij floeg mij ten tweedenmaale af —-— „ Zo lang eene Adelheide „ leeft," was zijn antwoord, „ kan mij », geene Bertha bekooren." FRANS. Ongehoord ! en hoe werkte dit bij u, Graavin ?  treurspel. 31 bertha. Gelijk het werken moest. Op mijne liefde volgde eene vergiftigende helfchc woede , en deeze werd een haat, een gloejende haat, die naar wraak dorst. (Opeen vettrouweï'jken toon.) Frans! zoudt gij ter mijner gunfle het werktuig deezer wraak willen zijn? frans: hij treedt eenige fchreden terug. Hoe verftaat gij dat, Graavin ? bertha. Bat gij, (evenwel zonder mij te verraaöen,) uw' Vader bericht gaaft, dat Hohenburg zijn vrouw zoekt te vervoeren, cn zij, ten dien einde, deezen avond, eene zamenkomst bij gindfchen kluizenaar zuilen hebben. frans: door toom vervoerd. Ha! zijn dat haare heilige gangen ! ——" (Na eenig peinzens.) Maar, waardfte Graavin ! wie verzekerde u dat dit de waarheid is? bertha. Het verliefde paar zelf. Ik heb mi) federt eenigen tijd omtrent dit boschC 4  f»Ü adelheide van rastenberg. jen nu en dan opgehouden , en bevond er mij juist heden m rgen , toen zij deeze affprarak maakten , en heb dus alies uit hunnen eigen mond vernomen» e r a n s. Ik dank u , ichoone Graavin! Arme bedrogen Vader ! gij fchijnt door 't lot beftemd om de fpeelbal van valfche vrouwen te zijn — Mijn Moeder misleidde u , en gij verftiet haar, veeliigt om nog duizendmaal erger bedrogen te worden — bij den Hemel! ik beklaag u; maar ik wil toonen dat ik waardig ben uw zoon te zijn ; ik zal uwe eer wrceken; ik zal. . .. bertha. Laat u door geen drift vervoeren, goede jongen ! ga en doe : doch vooraf »w hand tot een verbond onzer wraake. frans. Hier Graavin! bertha* Ga nu uw' Vader zoeken ; maar gij moet uw drift betoomen en u vriendlijk aanftellen , zo gij Adelheide nog vóór hunne zamenkomst ontmoet — gij  TREÜRStEL, 53 moet ook, (hem tederlijk aanziende wanneer gij wèl wilt doen , niet mede naar den kluizenaar gaan , wanneer uw Vader aldaar zijn vrouw verraslchen wil, • f r a n s. Waarom niet? b e r t ii a , als vooren. Om dat ik dat niet begeer —— maar morgen , na den middag, kunt gij mij hier wedervinden; verzuim dien tijd niets (zuchtenaef) want [ik heb nog veel op mijn hart om u te zeggen! (Zij wil vertrekken.) frans: hij houd haar tegen. Nog één woord, fchooue Graavinf Binnen kort zal ik openlijk als Rastcnberg's rechtmaatige zoon verfchijnen; dan ben ik niet meer die ongelukkige naamlooze, die eenmaal, fchuw en vreesachtig, naar uwe zoete ftem luisterde dan ben ik moedig genoeg om aanfpraak op uw hand te maaken ; zult gij mij die vergunnen ? bertha. Deeze hand zal ik niet zonder dit hart wegfehenken, en, (met een veel beduidend C 5  34 adelheide van rastenberg. cog op Frans gevestigd,) beidan behooren aan hem , die mij op Hohenburg wreekt. frans, in vervoering. Nu, bij alle Heiligen! dan zijt gij geheel de mijne ! want , (0p «>« zwaard [laande ,) ik zal u voorzeker wreeken! bertha. Braaf, Frans ! braaf! houd u wél.» Tot wederziens. (Zij werpt hem een kusch toe9 en vertrekt ppo dig ) DERDE TOONEEL, Frans, haar naziende. "Wat was dat ! eene betoverende verfchijning , of waarheid ? was zij het zelve! (Hij /laat een geruimen tijd in diep nadenken,) Schoone, beminnelijke vrouw! gij zoudt dan de mijne kunnen worden? Gij, met alle uwe bevalligheden en rijkdommen ? — maar , tot welk een prijs ? (Na eenige tusfchenpoozing.) Maar wanneer ik u wreek, wreek ik ook mijn bedrogen, ongelukkigen Vader, en dit is mijn fchuldige pligt.  TREURSPEL. 35 VIERDE TOONEEL, Hel Tooneel verbeeldt een bosch ; op de echter grond (laat eene heremitage, uit welke Hohenburg en de Kluizenaar ten voorjchijn komen 1 T '* duister. HOHENBURG, DE KLUIZENAAR» KLUIZENAAR. Bfedenk wèl, Ridder! wat gij doet. De wetten der kerk zij. heilig, en hier boven is derzelver Lci'chermer. HOHENBURG. Zijt rechtvaardig, eerwaardige oude ! Wie is de grootfte misdaadige ? hij die de wetten der kerk misbruikt, om eene onzinnige drift te bevredigen; of hij , die deeze wetten overtreedt, dewijl hij geen ander middel ziet om het ongelukkige flagtoffer dezer onzinnige drift te redden? KLUIZENAAR. Zij zijn beiden ftrafbaar,  56 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. HOHENBURG. Gij zijt te geftreng, vader ! de Hemel is lïefdragender. KLUI2ENAAR. Maar is het nier volftrekt ftrijdig tegen zijn gebod , des naastens vrouw te rooven ? HOHENBURG. Ik roof niet , ik neem flechts ïn Adelheide terug, een goed dat Rastenberg, geduurende mijne afwezigheid, mij met geweld ontroofd heeft. KLUIZENAAR. Dat de mensen tog altoos zo vinding, rijk is om zijne misdaaden te verfchoonen ! Ridder I nog éénmaal vermaan ik u; bedenk wat gij doet : 'er kan rasch een tijd komen, dat uwe overijlde onderneeming u te laat zou berouwen. HOHENBURG. Mijne onderneming is niet overijld ; ik heb dezelve reeds langen tijd overlegd. KLUIZENAAR, L>es te flimmer. HOHENBURG. Ik merk gij doed uitfpraak met een koud  treurspel. 3; ongevoelig hart, in het welke de gefolterde liefde geene toevlugt vinden kan. kluizenaar, zeer aangedaan. Met een koud hart, zegt gij? wilde God, dat gij de waarheid fpraket! ook ik was jong; ook ik was zwak door overijling; ik weet hoe de ongelukkigfte aller hartstochten den mensen vervoeren; hoe haare zoetigheid in het vervolg allerbitterst worden kan. hohenburg: hij m-dert hem met eerlied. Indedaad , weet gij dat ? zo hebt dan medelijden, en vergeef mij. . , . (De Kluizenaar zucht zeer droefgeestig.') VIJFDE TOONEEL. De voorigen, adelheide , elizabeth. hohenb urg. pja ! gij houdt woord mijn waardftc ! ade lheide, op een verzekerden toon. Ja , Adelbert! ik kom u zeggen, dat ik u boven alles bemin; dat mijn hart  adelheide van rastenberg. eeuwig het uwe blijft ; maar dat ik ook rein zal blijven van een misdaad, die ons beiden onteeren en berouwen zou; dat ik mij aan Rastenberg niet bezondigen; dat ik mijn lot gelaaten verdragen, en mijne droevige dagen in ellende bij hem voordileep«n zal , tot dat de Godlijke hand ons door den dood van elkander neemt. kluizenaar. Zijt gezegend, mijn Dochter! om der deugd wille, die dcor uwen mond tot ons fpreekt! hohenburg. Gij wilt een ellendig leven bij" hem blijven voordQeepen? gij wilt het leven verzoeten van een' tyran , die dat van ons beiden verbittert ? —- Adelheide ! _ dit kan u onmogelijk ernst zijn. adelheide. Het is tog zo, Ridder! hohenburg, met veel aandoening ■■ Zo hebt gij mij dan nimmer bemind? zo bedroogt gij mij met uwen brief? zo loog uw Broeder? en ik — was een dwaas u te gelooven.  TREURSPEL. 30 adelheide. Ik bezweer u bij de asch van mijnen Broeder, misken mij niet! Mijn laatfle aardfche gedachte zal aan u, en in eene betere wereld zult gij eeuwig de mijne zijn ; maar, (met een afgewend gezicht ,) in deeze moeten wij fcheiden. hohenburg: hij ziet haar met groots ontroerbg aan. Scheiden ! fcheiden ! en dit fchriklijke woord ; dit vonnis van mijn' dood , kan, Adelheide zo gelaaten uitfpreeken! adelheide, ter zijde. O Hemel! fterk mij ! (Tegen Hohertf burg. Ik moet Adelbert! mijn pligt gebiedt het mij. hohenburg. O ijs koude pligt! volg, volg de warme infpraak der liefde! adelheide. Haar geroep is zoet ; maar ik kan, ik mag haar niet volgen. h o 11 e n b v r G. Ik eer uwe edelmoedigheid; maar Rastenberg verdient dezelve niet: gelooft gij dat gij, door hem te verlaaten en mij te  4» ADELHEIDE VAN RASTENBERG, volgen , u tegen de wet bezondigt ? wel aan ! ik neem die zonde geheel op mij: gij zijt 'er onfchuldig aan. adelheide. Adelbert! gij foltert mij ; ik mocc blijven. hohenburg. Dat zult gij niet! (Hij wil haar voorttrekken.) Kom laat ons oyer ons noodlot zegevieren! adelheide, die zig aan hem ontwrongen heeft. Het is edeler den flag des donders te ontwijken , dan ons aan de gevaaren van denzelven blootteftellen. Leef wel, Adelbert ! betoon u man ! (Zij wil vertrekken.) hohenburg: hij houdt haar terug. Adelheide ! ik bezweer u bij God l verlaat mij niet! kluizenaar. Ridder ! laat af! gij bezondigt u zeer zwaar: moet een vrouw dan den man in ftandvastigheid overtreffen ?  treurspel. 41 hohenburg, met eene yerfchrik» kelijken lach. Standvastigheid! waardige Vader ! weet gij wat de ftandvastigheid van eene vrouw is? —— ftijfhoofdig eenen korten tijd in haar opzet te volharden; van laugzaamerhand wordt zij week; lijdt, verdraagt en verkwijnt onder het ongeluk : maar de ftandvastigheid|van een' man, is moed en kracht om in zijn befluit te volharden, cn het ongeluk , hoe lang en fterk het ook moge woeden, te overwinnen — met die ftandvastigheid ruk ik Adelheidc's ketenen af, en bevrijd haar voor een ondraagelijk juk , waaronder zij anders bezwijken moet — Kom mijn geliefdfte ! (Haar willende voordrukken.) Mijne knaapen wach-» ten ons reeds met de paarden; wij vliegen naar Thuringen! adelheide, dis zig met moeite tegenhoudt* O Adelbert! ik bezwijk ! neen , neen gij zult mij tot geene meineedige maaken. D  42 adelheide van rastenberg. elizabeth: zot hier toe in eene anglïige houding geftaan hebbende ziet vreesachtig om. Ach! ik hoor gerucht : wij zijn vermeien ! adelheide, onmagtig in Hohen» burg's arm zinkende. Ik ben verloren! ZESDE TOONEEL. De voerigen. rastenberg: eenige gewapenden, en een fakkeldraager. rastenberg. H a! boeleerfter ! vind ik u hier? hohenburg, met waardigheid. Ja hier , in de armen des mans, die oudere aanfpraaken op haar heeft dan gij. rastenberg, in de heyigfte woede. Vermetele ! bewijs uwe aanfpraaken, (Hij trekt zijn zwaard.) Verdedig u!  treurspel. 45 adelheide: eetigermaate bekomen. de, vliegt zij uit den arm van Hohenburg , in dien van Elizabeth. Groote God! el izabeth. Hemel! fta haar bij! (Hohenburg en Rastenberg , beginnen het tweegevecht.) kluizenaar, zig tusfchen beiden werpende. Vrede ! in den naame des Allerhoog, (ten! vrede ! (Beiden gaan eenige treden terug ) Ik bezweer u, Adelheide is onfchuldig! rastenberg. Maar wie zijt gij, die hier den vrede gebiedt? Een koppelaar, in een heilig gewaad! kluizenaar. Mijn pligt is lijden en verdraagen; ik doe nog meer, ik beklaag u beiden. (Met een beeyende ftem.) Ridders ! Ridders ! uw lot treft mij gevoeliger dan gij gelooft, D a  44 adelheide. van rastenberg. rastenberg, getroffen* Welk een toon ! —hij roert mij tot in de ziel —- (Tegen de gewapende lieden.) Brengt deeze vrouw weg. hohenburg, op een dreigenden toon. Maar dat haar geen leed gefchiede t .snet uw leven zult gij voor haar boeten! rastenberg, trotsch. Ik alleen heb over haar te gebieden. (Adelheide wordt , onderfieund , weggevoerd.) elizabeth. O dat wij op deeze plaats niet gekomen waren ! mijn vrees voorfpelde haar reeds een ongeluk —— Hemel! fta de ▼erdrukte onfchuld bij! (Zij vertrekt, en de Kluizenaar gaat te gelijk zeer weemoedig in zijn hut.) ZEVENDE TOO NE E L. hohenburg, rastenberg hohenburg, op een gematigden toon» Laat ons eerbied voor deeze gewijde hut, en deszelfs bewooncr hebben. Mor-  TREURSPEL. 45 gen, bij het aanbreeken van den dag , voleinden wij in [het elzenboschjen ons gefchil; maar ik bezweer u , verfchoon uwe lijdende vrouw, zij is on« ichuldig. RASTENBERG. Dat zal blijken «—— Tot morgen. H O H E N BURG. Bij het aanbreeken van deu dag, op de beftemde plaats. (Zij jïeeken kunne zwaarden in de jcheden en vertrekken.) D 3  46 adelheide van rastenberg. DERDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt de zaal op den Burg van Rastenberg —— 'T is zeer vroeg in den morgen. EERSTE TOONEEL. 'Rans : daarna rastenberg. Frans: hij zit aan een tafel en leunt met het hoofd op zijn hand. Ik ben in hoop en vrees over dit tweegevecht ! zo mijn Vader viele ! die ongelukkige man! met hem verloor ik alle hulp en fteun mijn naam, rang en alle uitzicht op geluk in deeze wereld *— Goede Hemel! behoed hem! rastenberg, in zijne volle wapenrusting. Hebt gij mij gewacht, Frans? prans, hem te gemoet gaande. Met heet verlangen, mijn Vader ! hebt gij overwonnen ? rastenberg. Geen van ons beiden.  TREURSPEL. 47 frans. Hoe zo, mijn Vader? rastenberg. Het was in der waarheid de zonderlingfte ftrijd dien ik ooit gezien of ondervonden heb ! — wij ftreeden ongewoon lang , en met eene hevigheid , die onze krachten fcheen te verdubbelen; doch geen van ons beiden konde den anderen genoegzaam eenig leed doen; wij zagen dit eindelijk aan, voor een wenk der Voor* zienigheid ; wij verzoenden met elkander, en Hohenburg bezwoer mij heiliglijk Adel- heide's onfchuld hij betuigde alle mogelijke moeite gedaan te hebben, om haar te vervoeren ; zij was alleenlijk naar den kluizenaar gegaan, om hem van zija voornemen aftebrengen. frans,!» verwarring/ Is zij dan in de daad onfchuldig? rastenberg. Ja lieve Frans ! verheug u met mij: daar Adelheide mij, ter liefde van Hohenburg , niet verlaaten wil, durf ik hoopen , dat haar hart zig met den tijd voor mij, verklaaren zal. Ik wilde mij  4$ adelheide van rastenberg. oogenbliklijk.bij haar begceven, om mijne verdenking en hardheid voor haare voeten te boeten; maar de torenwachter zeide mij , zij had de geheele nacht door geweend, en was zo even van vermoejenis een weinig ingeüapcn ; en Elizabeth had gebeden , dat baar toch niemand mogte komen ftooren. Gij weet ik kan niet langer vertoeven ; mijn paarden en reisgenooten ftaan mij reeds te wachten; ik bid u derhalven , begeef u, zo rasch zij ontwaakt, bij haar, en doe haar den gelukkigen uitflag van ons tweegevecht vernecmen; zeg haar , dat ik haar niet uit haat, maar tot haare eigene zekerheid, tot mijne wederkomst, op den toren heb gelaten , en dat ik mijn geheele leven aanwenden zal, om mijne hardheid omtrent haar weder goedtemaaken —— en op dat zij uwe woorden geloove, breng haar deezen ring tot een teken van mijn berouw en verzoening — zult gij dat alles doen , Frans ? hebt gij alles wél verdaan ? frans: nog al in geduurige yerflrooijing.Ja , Vader ik heb u. wél vcrflaan. r a S-  treurspel. 4') rastenberg» Spreek haar toe met alle mogelijke tetederheid , en verzekering van mijne achting — ik zal u deezen dienst dubbeld vergelden — Verzei mij een eind wegs , op dat ik u nog het een en ander herinner, (Hij vertrekt.) frans, in 't heen gaan. Dat geeft een flecht vooruitzicht voor mijne liefde en ervenis. TWEEDE TOOKEEL Het Tooneel verbeeldt het btschjen nalij Rastenbcrg's Burg. bertha. Voor zulk een driftig minnaar vertoeft Frans vrij lang — zou hij mij veelligt ontrouw zijn? — maar — waarom zou ik daar voor vreezen , daar ik zelve hem misleid, en het voorkomen van tederheid aanneem , die ik waarlijk niet voor hem gevtsel? die arme jongen! zo het mij mogelijk ware ik zou hem wel willen beminnen ; hij is 't waard'; maar dit luiII deel. E  50 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. mige hart, is flechts voor ééne liefde vatbaar ■ (jmet nadruk') flechts voor ééne, en deeze is in een verteerenden haat verkeerd. Ongelukkige Bertha ! de waare vrede is voor eeuwig uit uw hart verbannen : er is geen vreugde voor u in dit leven meer over — Ik heb nog maar ééne daad te volvoeren en die is wraak ——- (met woede) wraak ! die mij met mijn offer in een verfchriklijken afgrond ftorten zal doch ftil, afgefolterd hart! in deeze aandoening moet Frans mij niet vinden. (Zij gaat, als zoekende* op in neder.) DERDE TOONEEL BERTHA, FRANS. FRANS. W.t deert u, fchoone Graavin ? gij fchijnt ongerust? BERTHA. Kunt gij daar na vraagen, daar gij mij •tier zo lang naar u laat wachten?  TREURSPEL. 51 frans: hij kusc'it haare hand. Ik bid verfchooning, mijn waardfte ! ik Bloest mijn' Vader een eind wegs^ bege? leiden. BERTHA. Is hij weg ? — Het tweegevecht, heeft, gelijk ik vernomen heb, een zeer gelukkig einde gehad? FRANS. Dat wilde ik u juist zeggen : vanwaar weet gij dit, mijn fchooue ? B E R T II a. Coede Frans ! ik heb overal. mijne fpious. Intusfchen blijft u nog iet overig mij te vernaaien. Hoe gedroeg uw Vader Zig bij zijne terugkomst? FRANS. Hij verheugde zig over de onfchukl van zijne vrouw , waarvan Adelbert hem met eeden verzekerd had ; hij heeft mij opgedragen , haar om vergeeving te bidden , en te zeggen, dat hij haar flechtsom haare eigene zekerheids wille, tot zijnen wederkomst op den toren laaten wilde, E %  c% adelheide van rastenberg. bertha: op' een fpottenden toon. En gij zult zekerlijk dien last gaan volbrengen f frans: met angst. Dat zal de fchoone Bertha beflisfen. bertha. Gij fpreckt als de man fpreeken moet, wien Bcrtha's hand loonen zal Hoor, Frans ! ik ben doorgaands fpoedig in mijn beüuit. Gij moet het bevel uws Vaders ftiptlijk volvoeren; maar Adelheide ongemerkt ook deeze verfterkende artfenij, als een middel ter haarer herftellinge, toedienen. (Zij geeft hem een fleschjen met eenige weinige druppelen.) frans: hij neemt het fleschjen aan, gaat eenige treden terug, en ziet haar opmerkzaam aan. Graavin ! ' dat is vergif. bertha: zeer yriendlijk. ■ Dat is zo niet Frans, het zijn eenige. weinige verfterkende druppelen ; zij zal 'er geheel door herftellen. frans. Waardfte.Graavin! gij fpreekt met geen kind. -  TREURSPEL. 53 BERT ft A. Zo gij geen kind zijt, handel dan als man, en dood haar met deeze zachtwerkende druppelen. FRANS. Zo'moordt geen man: (op zijn zwaard wijzende O hier is zijn werktuiS- BERTHA. Dat is ook het waare werktuig, wanneer mannen met mannen te doen heb« ben; maar voor een zwakke vrouw is het bedekte middel best gefchikt : zou het niet zinneloos zijn , Adelheide met uw zwaard te dooden ? welk eene opfchudding zou dat vcroorzaaken ! en wat lot ftond u, na haar dood, van uw* Vader te wachten'. Het gif werkt heimelijk en het zal waarfchijnelijk voorkomen , als of zij het in den voorgaanden angstvollen nacht zelve genomen heeft — deeze fchijn dekt ons ; uw Vader zal de ondankbaars yérgéeten, zal zig alleenlijk op uw geluk en welzijn toeleggen—Hohenburg zal om Adelheide's dood in razernij, in vertwijfeling vervallen r ik zal gewroken, E 3  54 adelheide van rastenberg. (Jiem tederlijk bij de hand vattende,) en wij beiden zullen gelukkig zijn. frans, met verbaazing, \ Welk een grouwlijk ontwerp! bertha. Wat zegt gij ? hebt gij u niet aan mij Verbonden, om het middel mijner wraake te zijn , en uw geluk daardoor te bevorderen ? frans. Ik heb mij wel aan u verbonden om u te wreeken,» maar niet om een verraderlijke moordenaar te worden. bertha, in vervoering. Elendige ! en gij durft dit tegen mij zeggen? maar mij géfchiedt recht? Waarom verkoos ik mij Qop een verachtelijker toon) zulk een vertrouwde? f r a n s. Laat u niet door toorn vervoeren! —— Ik houde noch wat ik beloofde ; maar het geen gij thans van mij vordert, beloofde ik u niet — waarom zal Adelheide fterven, wanneer zij onfchuldig is? gebied mij u op Hohenburg te wrceken; binnen kort treed ik, als echt edelman,  treurspel. 55 ten voorfchijn ; ik vorder genoegdoening voor de belediging uwer eere , u door hem aangedaan ; de liefde zal mijnen arm verfterken, en hij zal vallen. bertha. Weet gij dat zeker? (JVeenende.) Kan het u ook treffen? ben ik niet reeds genoeg bedroefd ? moet uw verlies mij dan nog elendiger maaken? frans. Graavin! Graavin! tast mij dus niet aaft mijne zwakke zijde aan! bertha. O gij zijt niet zwak; gij kunt mij zonder aandoening zien weencn. frans. God vergeeve het mij ! dat kan ik niet —■ (Hij \rischt een traan uit zijne oogen.) Zie, dit vermoogt gij op mij. bertha. Laat mij deezen traan wegkusfehen! f rans, aangedaan. Bertha! Bertha! ik gele of uw wreeker te moeten worden, maar ook zelf uw offer te zullen zijn ! Gij zijt eene betoverende vrouw ! (Hij omarmt haar.') E 4  56 adelheide van rastenberq. bertha, nog weenende. Ik heb evenwel weinig invloed op u — want gij ontzegt mij nog fteeds het geen ik van u begeer. frans. Uwe alles verwinnende fchoonheid en tederheid, hebben mijne zinnen vervoerd; maar van mijn geweten zijt gij nog geene meesteres. QTederJyk) Lieffte , lieflte Bertha ! laat dit niet ftrafwaardig worden ! bertha. Het is dan wel; Adelheide lecve , en deeze artfenij zij dan voor mij. Frans ! voor wien alleen ik wenseh te leeven , gij begeert mijn dood ? wel aan ! (Zij ontrukt hem hst fleschjen met gif, en wil fchielijk yertrekken.') frans, vervaard. Vertoef, Graavin! Wat wilt gij doen? maak mij niet onzinnig! bertha. Die nog zo koelzinnig redenkavelcn kan , wordt zo ligt niet onzinnig; die kan mij ook rasch vergeeten. QMet alle mogelijke tederheid.) Frans ! Frans ! gij  treurspel. 57 zegt mijn traanen niet te kunnen zien, en gij kunt mij zien fterven? frans, meer en meer in verwarring. Neen gij zult niet fterven ! eer zal de geheele wereld vergaan — geef mij het gif. bertha. Neen, het is voor mij ■ Vaar wel! frans, hei, jlachje haar uit de hand rukkende. Neen het is voor .... (Hij houd op eens ftil, en ziet Benha fterk aan.) bertha» Voor Adelheide? frans, zeer ontroerd. Nu wel aan ! zeg mij wanneer ik u wederzie. bertha, verheugd. Morgen vroeg op mijn Burg — Haast u in het beloofde te volbrengen, (tederlijk,) de liefde zal u geleiden. frans. O vrouwen ! o vrouwen ! wat kunt gij niet van ons maaken! wij zijn edel of kwaad, naarmaate uwe hartstochten onze zielen ftemmeu. E S,  5& adelheide vrn rastenberg. bertha, Nu , niet lang getoefd, mijn waardfte ! houd gij woord , zo ben ik de uwe ; maar misleidt gij mij, zo weet, 'er zijn meer zulke artfenijen. (Zij omarmt hem , en vertrekt met een heimelijken, bedritgelijken lach ) VIERDE TOONEEL. frans, in diep nadenken. Ook ik fchijn een fpeelbal van het vervoerende vrouwlijke geflacht te worden. Bertha! Bertha! hoe is 't mogelijk, zo aanminnig en zo wreed te zijn! Nu vcrfta ik mijne aandoening die ik gevoelde aleer ik u zag ; dat angstvol gevoel in mijn hart , was reeds de aankondiging mijner liefde, en van mijnen waarfchijneJijken ondergang. Thands fta ik op den rand des afgronds, en in gevaar een affchuwelijk booswicht te worden; maar ik ben het, God dank! nog niet — De vreezelijke ftorm in Bertha's ziel kan bedaaren — ze zal bedaaren, want zij bemint mij — Neen , Adelheide zal niet fter-  T R E U Tv S P E L. 59 ven — ik kan aan haar Bertha evenwel ook ïf et opofferen —- list , list is de eenige weg van ontkoming; zij is wel eene vernederende toevlugt —— maar, in mijne omftandigheid eene noodzaaklijke —• O dat ik nu een vertrouwden vriend hadde , die mij de hand wilde bicden ! dat mijn Vader hier ware ! (Terwijl hij vertrekt , komt Curt hem te gemoet.) Ha Curt ! gij komt als of gij geroepen waart. VIJFDE TOONEEL. FRANS, CURT. CURT. Hoe ! gij hier, Jonker ? FRANS. Gelijk gij ziet, Curt! maar gij waart mij altoos genegen , gij wilt het immers verder zijn? CURT. Kunt gij daaraan twijfelen, Jonker? FRANS. Beloof mij dan te doen het geen ik n zal verzoeken.  Co adelheide van rastenberg. curt. Zo ik kan. frans. Gij kunt, beloof het mij maar. curt: hij geeft hem de hand. Ik beloof het u. frans. Gij hebt keden nacht de wacht aan den toren ; om twaalf uuren zullen Adelheide en Elizabeth de vlugt neemen , en gij zult zulks niet verhinderen. curt. Wat reden hebt gij om die vlugt te begumtigen ? frans. De gewigtigfte reden van de werJd ; gij zult ze wel verneemen; ik heb thands geen tijd. curt. Maar wat zal dan van mij worden , wanneer uw Vader terug komt? frans. Gij moet u voor eerst ook eenigen tijd onzichtbaar maaken; neem deeze beurs; mijn Vader gaf ze mij heden morgen; gij zult daarin genoeg vinden,  TREURSPEL. 6l om 'er eenigen tijd wél van te kunnen loeven — binnen kort vallen 'er groote veranderingen met mij voor, dan neem ik u in mijn eigen dienst , waarin het u altijd wélgaan zal ; maar maak dat gij weg zijt, eer het twaalf uuren Haat. CURT. O ik zal de wacht in 't geheel niet houden! ik zal, wanneer ik |op de post gebrast ben, mij maar aanftonds wegpakken. FRANS. Des te beter. (Met nadruk,) Ik zal mijn woord houden als een eerlijk man; maar bevind ik u een fchurk te zijn, die mij verraadt, zo beef ! CURT. Gij moogt op mij vertrouwen, Jonker.' Heb ik u ooit verraaden ? Leef wé!. FRANS. 'T ga u wél, Curt! denk aan 'tjgceo ik u gezegd heb.  62 ADELHEIDE VAN RASTENBER5. ZESDE TOONEEL, CURT. Bevind ik u een fchurk te zijn, die mij verraadt, zo beef! — Wel, wel Jonker! dat is vrij hart —— maar de Graavin dient 'er tog een enkel woordjen van te weeten. Cffij vertrekt naar dien kant, waar Bertha af ging: deeze komt hem te gemoet.) ZEVENDE TOONEEL. BERTHA, CURT. C U R T. Graavin ! ik wilde u juist in de jagers hut gaan zoeken. BERTHA. Gij kunt die moeite .wel fpaaren, Curt! ik heb alles gehoord. CURT. Alles gehoord, wat uw vertrouweling hier gefproken heeft? BERTHA. Ja, alles. Ha ! die verrader! Ik vermoedde reeds niet veel goeds van hem, daarom' floop ik achter de hegge , alwaar ik alles heb kunnen hooren.  TREURSPEL. 6*3 CURT. Waarfchouwde ik u niet, Graavin! dat het gevaarlijk was tiwe zaak aan zulk eenen zwakken medeftander toe te vertrouwen? —— Maar wat is nu uw befluit ? Hohenburg maakt zig gereed, zo als ik van ééif zijner knaapen vernam; mogelijk heeft hij reeds lucht van de zaak, en gaat zonder tcgcnftand met Adelheide op de vlagt. BERTHA. Hohenburg maakt zig gereed tot de vlugt, zegt gij! — (Met een helfchen lach.) Laat hem komen; ik heb nog één vriend , en die mij getrouwer is dan gij allen: (zij haalt een kleinen dolk uit haar borst:) zie, hier fluimen hij; maar hij zal ontwaaken ——• grimmig zal hij ontwaaken, en mij een Moedigen weg baanen, tot wreeking van de fmaad en het bedrog dat aan mij gepleegd is. CURT. Bij zulke manmoedige voorneemens hebt gij dan ook mijnen dienst niet meer nodig.  04 adelheide van rastenberg. bertha. Moed? Ja alle de raazernijen deMielIe doorgloejen mijne leden. (Zij werpt hem geld toe.) Vaar wel! (Met wilde gebaar» den.) Denk, ter middernacht aan mij , dan zal ik voor Adelheide eenen bruidzang huilen. AGTSTE TOONEEL. curt. Ga vrij, helfche furie! en maak de maate uwer zonden vol; wat raakt het mij; ik heb bij u uitgediend en mijn zak van uwen overvloed rijklijk gevuld. NEGENDE TOONEEL. , Het Tooneel verbeeldt een kamer op den tooren. adelheide, elizabeth. adelheide: zij zit op een rustbed. Rastenberg heeft begeerd mij te zien? eli-  treurspel. 6$ elizabeth. Zo zeide de torenwachter mij. adelheide. Waarom hebt gij mij zo lang laateu flaapen ? elizabeth. Arme Adelheide ! gij had den geheelen nacht rustloos doorgebragt; gij had verkwikking nodig. adelheide. Zou het Hohenburg gelukt zijn , mijn' man van mijne onfchuld te overtuigen? elizabeth. Ik hoop het .... 'Er komt iemand. (Zij gaat. naar de deur.) 'T i* Frans. TIENDE TOONEEL. De voorigen, frans, frans. Zijt gegroet, edele Vrouw ! adelheide. Ook gij, Frans! (Zij ziet hem treurig F  66 adelheide van rastenberg. aan.) Zijt gij een bode des vredes of des ongeiüks? frans. Van beiden. adelheide, angfH%. Spreek duidelijker bid ik u! frans. Zijt gerust moeder — veroorlof mij voor altoos deezen naam! — ik zal mij redelijk omtrent u gedragen. adelheide. Wel aan ! de reden van uwe komst ?. . ï r a n s : hij drukt haar met medelijden de hand. Liefde en wraak vervolgen u; beiden bereiden u een graf; maar gij zult 'er niet in zinken ik zal u redden. adelheide, verbaasd. Gij zult mij redden ! gij ? frans. Ja ik, fcboon gij mij nimmer fcheent te vertrouwen. adelheide. Vergeet dat, lieve Frans.! en zeg [mij alles.  TREURSPEL* $7 FRANS. Zijt gij bereid ? ADELHEIDE. Ik ben bereid tot alles. FRANS. Mijn Vader kwam gelukkig van het tweegevecht terug; maar hoe vuuriglijk Ridder Hohenburg hem hadde bezworen, hij heeft hem evenwel van uwe onfchukl niet kunnen overtuigen ; gij moest fter* ven zeide hij, en verliet hem in koelen bloede. Hij zelf wilde u het oordeel des doods aanzeggen \ maar vond u flaapende. In het Slot terug komende , droeg hij mij den last op , u deezen gifdrank te geeven. (Geduurende deeze reden laat Frans eene zichtbaar e verlegenheid blijken, die Adelheide niet merkt. Elizabeth weent bitterlijk.') ADELHEIDE. En gij naamt deeze last, zonder tegenfpraak, op u? F RANS. Ogenbliklijk , op dat hij ze aan geen' Fe  68 adelheide van rastenberg. ander' zoude geeven, die mij konde verhinderen u te redden. elizabeth. God! welk een man ! adelhêide, nadenkende. 'T is mij onbegrijplijk. Tot hier toe had hij Zo veel geduld j ZQ yeel ' fchll-kelijkheid , en op éénmaal nu zo wreed! Robert! 'er moet eene verfchrikluke ommekeer in uw ziel plaats hebben 1 p rans. Zte,Moedevl(hijopent het tëthjen, giet Ut buiten H yenfter ledig , en werpt het w*0 weg is de dood! (Opgeruimder.) m, maak u gereed om deezen nacht ten twaalf uuren, met Elizabeth, van hier te vertrekken; gij zult de deuren uwer gevangenisfe geopend vinden; de torenwachter zal ik een' flaapdrank ingeeven , cn de fchildwacht is reeds op de vlugt. adelheide. De vreugd waarmede gij mij mijne redding aanbiedt, doet mij gelooven dat gij tofc wél meent , cn eene goede daad  treurspel. (" alles beftormt mijn hart. Ik kan ni«t langer vertoeven. God zij met F 3  ?0 adelheide van rastenberg. u ! (Hij kusckt met de grootfle aandoening haar hand , en vertrekt met drift.) ELFDE TOONEEL. adelheide, elizabeth. adelheide. Heil en geluk volgen u , edel jongeling! die ik tot hier toe zo miskende! — (Zij weent; doch niet luidruchtig^ Elizabeth! ik mor niet konde ik in het fchuld- bock des Eeuwigen zien , mogelijk vonde ik , dat deeze harde flag mij niet onverdiend treft. Wilt gij bij mij blijven, goed meisjen ! en uwe ongelukkige vriendin overal, waar het vertoornde lot haar heen drijft, volgen? ELIZABETH. Mijn pligt en hart bevelen mij dit. Maar zullen wij ons niet onder Hohenburg's befcherming begeeven? adelheide. Ach , mijn lieve ! ik weet nog niet wat ik doen zal. (Nadenkende.) Maar  TREURSPEL. 71 ware het mogelijk niet beter dat ik bleef, en mijn lot afwachtte ? —— Mijn hart en hoofd zijn afgeftreden; laat mij nog een weinig rusten ! daarna zal ik mogelijk beter gevat zijn op 't geen ik doen moet.  f% adelheide van rastenleug, VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een groene plaats en bosch; men ziet een gedeelte van de . muur van het /lot, aan welks einde een toren met eene kleine deur; door twee kleine yengftertjens fchijnt ea,n flaauw licht. hohenburg, wenzel. wenzel, fl/f een ppeelman verkleed > met een citer in de hand: hij ziet overal in 't rond. De nachtwacht fchijnt vertrokken — een goed teken. Ik heb het u immers wel gezegd, Ridder! dat we op een gelukkig avantuur uit gingen? ho h e n b u r g. Wanneer het lot 't wilde ! — Zie hoe -treurig fchijnt dat flaauwe lamplicht door die kleine vengftertjens! Arme gevangene! gij kunt niet vermoeden dat uw Adelbert hier onder uwen kerker ftaat, cn be«  treurspel. 7$ befloten heeft aües voor uwe bevrijding te waagen. wenzel. Zullen wij ons niet op onze post plaatzen ? (Hohenburg gaat, aan de zijds van èm toren, heen.") TWEEDE TOONEEL. wenzel: hij plaatst zig bij de deur , fpeelt en zingt. Een dappre Ridder minden eens Een meisjen fchoon en zacht, Hij trok te veld, en fpoedig gaf Men haar een' ander' man: Zij weende om hem fchicr nacht en dag, 'T geweld had de overmagt; De Ridder hoorde 't, kwam met fpoed Ter vrying van zijn fchat. De liefde dringt door grendel, flot En dikke muuren heen : Hij zet haar op zijn witte ros En vlugt naar vrijer oord. II deel. G  74 adelbeide van rastemverg. DERDE TOONEEL. (De deur wordt opengedaan; Adelheide ei Elizabeth treeden zachtkens te voor» fchijn.) adelheide , elizaeeth , wenzel. wenzel. j\f irakel! daar komen ze al van zelve n ! (II'j haalt zijn" hoed diep in de oogen.) Ik moet mij een weinig vermommen. adelheide, /lil. Wie zong hier? wenzel? hij verandert zijn flem. Een arme fpeelman. adelheide. 'T is tog een eerlijk man ? w e n z e l. Zo eerlijk als 'er een leeft. adelheide. Zovtdt gij wel voor eene goede belooning een eind wegs met ons willen gaan ? wenzel. Waarheen gij wilt, maar een oogenblik geduld ; ik heb hier digt bij een' ca-  treurspel. 75 «eraad die mij wacht, deezen moet ik eersc roepen. adelheide. Kan men dien ook vertrouwen? wenzel. Zo goed als mij. Hoort edele vrouwen ! Gij kondet in geene betere handen vallen; want wij gingen beiden uit om u te bevrijden. (Hij rukt zijti" hoed uit de oogen , en neemt zijne natuurlijke Jïem weder aan.) Ridder Adelbert is ook hier nabij. adelheide en elizabeth, t6 ge/ijk. Hoe, Wenzel! zijt gij 't? wenzel. O ja; ik ben overal te vinden. VIERDE TOONEEL. De voorigen, h o h e n b u r cv, hohenburg. Welk gelukkig toeval brengt OBS êu fpoedig bij elkander? G 8  ADELHEIDE VAN RAS 1ENBERG» WENZEL. Ik geloof fchier een Orpheus - ftukjen gemaakt te hebben ; want de deur is onder mijn gezang van zelf opengegaan. HOHENBURG. 'T is geen tijd van fchertzen , Wenzel ! (Tcgsn Adelheide.) Ik kwam hier om uw kerker met list of geweld te openen , en gij zelve volvoert dit wonderwerk j ik bid u los mij dat raad- zei op! ADELHEIDE. Rastenberg gebood Frans , mij in zijn afwezen, met vergif omtebrengen. HOHENBURG. Die vciusaart! ik heb hem van uwe onfchuld overtuigd, en hij heeft zig tegen mij gelaten als of hij u onfchuldig hieldt. ADELHEIDE. De eerlijke Frans heeft mij alles ontdekt, en mij deeze gelegenheid gegeven om te ontvlugten. HOHENBURG. Gelukkig voor ons, mijn waarde! Gij Volgt mij immers nu met een gewillig hart?  treurspel. 7? adelheide: zij reikt, doch angfliglijk , hem de hand. ■ Daar het lot zelf u tot mijnen geleider verkozen fchijnt te hebben , zal het mij, hoop ik, tot geene misdaad gerekend worden, u te volgen. hohenburg. Haast u , Wenzel ! breng de paarden nader bij. (Wenzel vertrekt.') Kom mijn lieffte ! adelheide: zij gaat eenige jchreden voord; doch blijft daarna , op éénmaal ftaan. Ach ! Hohenburg ! de vrees beftormt mijn hart; ik ben zo wonderlijk ; ik kan niet verder gaan; Iaat mij hier een wei« nig nederzitten tot uw volk komt. hohenburg: hij zet haar op een afgehouwen boom, . Adelheide ! gij zijt onder mijne befcherming, en gij beeft? adelheide. Mij dunkt ik hoor beweeging.  78 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. hohenburg. Vrees niet, het is de wind in de boo« men. adelheide. 2ie eens in 't rond, of wij zeker zijn; »ijn vrees vermeerdert van oogenblik tot ©ogenblik. hohenburg. Ik heb reeds overal gezien ; zag , of hoorde niets — Luister zelve; 't is over4 in rust. adelheide. Ach 1 Hohenburg ! gij ook , Elizabeth i ik bid u , ziet nog eens in 't rond. hohenburg. Welaan ! om u gerust te ftellen. (Hij gaat naar de eene, en Elizabeth naar de andere zijde van het Tóoneei; intusfchen komt Bertha, in een' mantel gewonden, ten voorfchijn ; tot digt achter Adelheide genaderd zijnde , ftoot zij haar' een dolk in de borst , en vlugt fchielijk weder heen.) adelheide: zij geeft een gil, en zijgt op den boom neder. Heip ! help ! moord!  treurspel» n hohenburg. Ach! wat is u overgekomen ? elizabeth. Welk een ongeluk! hohenburg: hij richt Adelheide op : zij laat het hoofd op Zijn horst zinken: Elizabeth knielt naast kaar. Hemell — bloed! (Hij h&udt de wonde digt.-) Vanwaar werd deeze duodlijke wonde u toegebraj? adelheide, verzwakt. Ik weet het niet — Ik geloof wij zijn Verraden; maar Robert is onfchuldig , verzoen u met hem , lieve Adelbert! en zeg hem, dat het dit bloedende hart wee deed, dat het geene liefde *— voor hem heeft kunnen voeden zult gij dit doen? hohenburg. Dierbaare ongelukkige ! ik wil alles wat gij wilt. (Met hevige fmart ) O 1 konde ik uw leven met het mijne koopen! G4  80 adelheide van RASTRNBEUc. VIJFDE TOONEEL. De voorigcn, wenzel: hij komt buitenten adem aanluopen \ en kort na hem de kluizenaar. wenzel. i\lles wacht .u voor gintfchen laan ; maak ■a toch gereed, Ridder! QferJcariAt.) Wat is hier gebeurd? elizabeth. Een moord! een affchuwelijke moord! kluizenaar, Adelheide naderende. O heilige Moeder ! erbarm u over dit onfchuldige flagtoffer! hohenburg, tegen Wenzel. Loop! vliegI roep alles te hulp! adelheide, met een verzwakte Jtem. Blijf ! — Hohenburg. laat mij fterven ! — ik heb genoeg geleden. Wij waanden voor elkander beftemd te zijn — maar zo als ik u gisteren zeide ——. is eene ah-  treurspel» SI dere wereld. (Zij vervalt in eene doodlijks jlaauwte.) hohenburg. Adelheide ! open uwe lieve oogen nog éénmaal! — Adelheide j (Hij kuicht haar met vervoering.) Adelheide! —— Te vergcefschl —— De onfchuldige ziel ïs haare kerker ontvlooden *—«- in betere gewesten zweeft zij reeds —- rasch zal zij het loon haarer oabezweekene deugd erlangen. elizabeth: zij weent fchier uitgelaten- . O mijn geliefde, ongelukkige vriendin! . hohenburg. Noem haar niet ongelukkig; misgun haar de zaligheid niet — maar heb medelijden met mij ik ben beklagenswaardiger dan zij. wenzel. Goede Heer! hoe diep treft mij uw fmart! (Hohenburg legt Adelheide in den arm van Elizabeth, en rijst op ; && G 6  tl AIIELHEIDE VAN RASTENBERG. Kluizenaar neemt fchidijk dt plaats van Hohenburg in , en houdt zig, geduw rende de volgende Tooneelen, met Adelheide bezighet geen Elizabeth, te veel door de droefheid aangedaan , niet opmerkt.) HOHENBURG. Recht zo, eerwaardige oude! Gij waart mede getuige van haar onfchuld — Haddc ik uwe, hadde ik haare waarfchouwingen gehoor gegeven , mijne Adelheide ware mogelijk nog in 't leven — Ik betrouw aan u en haar vriendin het dierbaarst pnnd dat ik op deeze wereld had; vervul aan haar de pligten die men doodèn vérfchuldigd is; maar met alle mogelijke plechtigheid, want zij was eene heilige — Zij moet in mijn Capel rusten; op haar graf zal ik dagelijks mijne knieën buigen, en troost van den Hemel afbidden . (Oyerjlelpt van droef heid.) Rust zacht, dierbaare martelaresfe der hartlijkfte liefde ! in dit leven werdt gij mij ontroofd ; in de dood zal u niets van mij fcheiden. (Hij blijft een geruimen tijd in vertwijfel  TREURSPEL» 83 Ung {laan , terwijl Wenzel zig met hem pezig houdt ■ De Kluizenaar , nu aan Adelheide* s pols/lag noch leeven lefpeurende , verheugt zig heimelijk daar* over; hij haalt een fleschjen met verfterkende droppelen van tusfchen zifn kleed; houdt het haar onder den neus; en befïrijkt aanhoudend haare polfen met dezelven; zo echter, dat het door niemand gemerkt wordt —— Hohenburg, intusfchen van zijne vertwijfeling eenigzins bekomen zijnde, vervolgt:) Kom, Wenzel! WENZEL. Waarheen, waarde Heer? H OHENBVRG. Onzen pligt vervuilen, en den moordenaar van mijne Adelheide zoeken.  ?4 adelheide van rastenberg. ZESDE TOONEEL. De voorigen , bertha. bertha: zij treedt woedende uit hei bosch ten voorschijn , en, werpt haar'' mantel af. M ijne wraak ware flechts half vervuld, zo ik niet zelve aan u zeide : „ Bertha ,, van Wildenau is de moorderes van „ uwe geliefde Adelheide." hohenburg, zijn zwaard trekkende. Vermetele! ontvang dan uwe verdiende ftraf ! bertha, terug wijkende. Gij komt te laat; hier woelt reeds de dood «— vergif. . . wenzel. Verfchrikkelijk fchepfel! hohenburg. Zo vaar dan ter helle , vervloekte zondares ! en geniet daar den loon van uwe zwarte daaden maar zeg mij eerst, wat deed deeze onfchuldige u , dat gij haar zo wreedlijk kondet vermoorden?  treurspel. S5 bertha. Veel, zeer veel! zij floot mij den weg; naar "uw hart. —— Oordeel uit de grootheid mijner wraake, over de hevigheid mijner voorgaande liefde. hohenburg. Onmensen! (Hij knerst op de tanden.} O dat gij mij door uw' zelfmoord zijt voorgekomen ! bertha, met eene helfchen lach. Ha! (Op Adelheide wijzende.) Die zig zó wreeken kan , heeft ook moeds genoeg om zig zelve van kant te brengen. WENZEL: Zij is raazend! bertha. Geloof dat niet, flechthoofd ! (Naar haar hoofd wijzende.) 'T is hier wel brandend heet; maar ik weet nogthans zeer wèl wat ik gedaan heb.  86 adelheide van rastenberg» ZEVENDE TOONEEL» De voorigen, frans. frans, met verbaasdheid. Welke een fchrikkelijk voorval! (Hij gaat naar Bertha) Bertha, mijn Bertha! bertha; zij jloot hem terug. Verrader ! ik ontfla u van den eed dien gij mij hebt gezworen, om mij te wreeken; zie hier wat ik zelve vermogt. hohenburg, met afgrijzen. Bezoedel u niet met haar; zij vermoordde Adelheide , en nam zelve vergif, om haar eige leven te verkorten. frans, met huivering* Ongelukkige! wat hebt gedaan? bertha. Het wee kome over ul door uwe lafheid ben ik een dubbelde moorderes geworden. frans. Geene lafheid , maar menfehen - liefde wederhield mij uw bevel ter uitvoer te brengen! ikmmeende u tc doen gelooven,  TREURSPEL. J>7 •dat Adelheide mij door haar vlugt was voorgekomen ; hoe zijt gij dir gewaar geworden ? BERTHA. Door uw getrouwen Curt , die reedi tang mijn geheime fpion is geweest. frans, woedende. Die verrader! WENZEL. Graavin! gij zijt in uwe laatfte oogen"blikken —— wilt gij u niet met uwen vertoornden rechter verzoenen ? . frans, met medelijden, Bertha , ik bid u ! B E*R t ii A. Zwijg, lafaart! HOHENB URG.' Verwijder u, elcndige ! gij zijt niet waardig te fterven waar mijne Adelheide ftierf. bertha. Dat wil ik ook niet —— maar ik moet nog eenmaal een verlustigend oog flaan op haar , om wier wille gij mij zo ftous verfmaad hebt (Zij beft houwt  38 adelheide van rastenberg. Adelheide met eene helfche vervoering.} Ha! hoe zij daar ligt! zo regt bloedig! wenzel. Terug ,£urie ! (Hohenburg [laat andermaal, in woede, de hand aan z'jn zwaard.) bertha. Hebt gij dan reeds vergceten , dat ik vergif genomen heb? of wilt gij met den dood in een wedftrijd treeden ? —Ha! daar is mija volk! AGTSTE TOONEEL» De voorigen. De bedienden van Bertha 9 met fakkels. een kamenier. O m 's Hemels wille, Graavin ! vinden wij u hier ? wij misten u op deezen ongewoonen tijd, en hebben u overal ge« zocht. bertha. f Ik had iet te verrichten , waartoe ik u niet nodig had. HO-  treurspel.. 89 bohenburg , tegen de bedienden. Voert deeze moorderes van hier. de kamenier. Moorderes! — Ach! zij was deezen jeheelcn avond zo woedende , dat wij wel voor iet verfchrikkelijks vreesden;, maar. . . bertha, wet hevige fmart en Woede, i O wee! o wee! brengt mij weg, eer de dood mij hier overvalt! Verwilderd rondziende.) Welk eene donkerheid voor mijne oogen ! —— het is de nacht der verdoemenisfe ï ——. Ik kom! ik kom! De kamenier. Hemel! ontferm u over haar ! wij hebben geen fchuld aan dit ongeluk. (Bertha wordt door de bedienden weg-gedragen*)  £0 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. NEGENDE TOONEEL. ADELHEFDE, ELIZABETH, H 0,H E.N-BURG, FRANS, DE KLUIZENAAR, W EjN Z EXk FRANS» I/dele, braave Ridder ! hebt medelijden met mij ; ik verviel wel in de ftrikken der ondeugd ; maar ben, den Hemel zij dank! in dezelve, niet omgekomen. (Hij knielt naast Adelheide en kuscht haar hand.) Goede, vroome lijderes ! vergeef het mij l H (T H E N B U R G. Frans! ik kan de zeldzaame zamenloop deezer verfchrikkelijke omftandigheden niet bevroeden: ——- Volg mij naar mijn' Burg , daar zullen wij onze gemeenfchaplijke fmart. deelen, en zamen weenem FRANS., Ridder! ik volg u gaarne in onzen Burg,. kan: ik in deeze angst niet vernachten. Ach,, mijn Vader ! mijn beledigde Vader ! ik vrees hij zal het mij nooit vergeeven.  treurspel» 91 h O h E n B" u r «? . Hij zal u hooren en het u ook vergeeven. Zo rasch het dag wordt zal ik mijne bedienden naar hem zenden — Welaan , miine vrienden ! die zo veel deels aan de rampen van dit beminnenswaardige voorwerp hebt genomen, ik beveel haar dierbaar lijk ook aan uwe zorg. (Tegen Wenzel.) Voer het met alls omzichtigheid in den wagen , waarmede ik met haar meende te vlugtcn, naar mijn*' Burg. (Wenzel vertrekt Hohenburg vervolgt tegen den Kluizenaar.) Eerwaardige Vader! aan u beveel ik alle de pleg« tigheden, overeenkomftig haare waarde, te verrichten — Elizabeth , haare getrouwe vriendin, zal u in dien treurigerr pligt gaarne alle hulp bewijzen. (Wenzel komt met eenige bedienden van Hohenburg terug # •welken Adelheide wegdraagen: de Kluizenaar deelt daarin met groote zorgvuldigheid.) kluizenaar')- ter zijde. Het zal mij hoop ik gelukken: dé te> Itens van leven wakkeren meer en meer' aan: de wond fchijnt des niet doodlijk te" weezen. ft a  adelheide van rastenberg» hohenburg: hij ziet hen treurig na. Zij heeft dart uitgeftreden — bevrijd vaa 'alle aardfche fmarten, zal zij zachtkens rusten, rot wij aan de andere zijde vaa het graf onaffcheidelijk weder vereenigd zullen worden» (Hij wendt zig naar Frans» ■en heiden vertrekken met veel aandoeë&tg.ï  treurspel» 55 V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een kamer in den Burg van Hohenburg. hohenburg: hij zit in eene peinzende houding , en legt de hand op zijn hart. W elk eene groote verandering hier f -— geene van die ftermende bewegingen eener hartstocht, die iedere hindernis nederwerpen, alles met zig voordrukken wilde. Na eenige tusjchenpoozing.') De du zende fchemeringen mijner verhitte verbeelding, zijn als fchaduwen verdweenen , en alles neemt voor mijne oogen de kleur der waarheid aan. Daar mij 't lot door zo menigvuldige gevaaren weder herwaards voerde , Adelheide mij nog «ven zeer was toegedaan , en zo veeleomftandighcden mijne hoop vleiden, geloofde ik, ik verblinde I dat de Hemel «elf fcen wélgevallen aan mijne onftuimige H 3  04 /IDEL-HEfllE VAN RASTEN3ERG. hartstocht had ; maar Hij wilde mij lbe~ proeven ; ik had die beproeving moeten doorftaan als een man, en — ik bezweek, als een magtloos kind —— Adelheide !' Adelheide! gij waart fterker; gij waart wijzer dan ik; ik had uwe zachte, uwe liefdevolle waarfchouwfngen moeten hooren ; mijne liefde als een. heiligdom in mijn harte opfluiten, en Bertha, omzichtiger , ftaatkundiger behandelen moeten ; veelligt was zij dan op deeze verfchrikkelijke wraak niet gevallen .... dan, waar toe deeze vergeeffche kwelling?' vergeef mij, o Eeuwige! mijne dwaalingen! ik zal trachten uwe kaftijding met geduld te draagen TWEEDE TOONEEL.. hohenburg. frans , dit zeer treurtig., binnentreedt^ hohenburg. Heht gij nog wat gerust,. Frans ? f r a n s. Een ongelukkige kan niet rusten; zijn  TREURSPEL. 95 leger zijn doornen , en zijn flaapdronfc traanen.. hohenburg. Mijn arme Frans ! neem ten minnen een geruste houding aan ! uw Vader zat fpoedig hier zijn. frans,. Ach ! mijn Vader r hohenburg. Vrees niet, wij beiden zijn ftrafwaardiger dan gij: gij werd verleid, maar - ■ wij, DERDE TOONEEL. De voorigen. Een van Hohenburg?sbedienden: daarna rastenberg, met zijn gevolg , en wenzeu de bediende. Ridder Rastenberg is met eijn gevolg terug gekomen , en zal op 't oogenblik hier zijn- hohenburg» Ik zal hem verwachten. (De Bediendt vertrekt.) Hij komt fpoediger dan ik  ADELHEIDE VAN RASTENBERG. dacht. Zie, Frans! hoe het ongeluk ons rasch veranderen kan. Ik zal voortaan in hem niet meer dien gehaaun medeminnaar zien, door wien te aanfchouwen, al mijn bloed in beweging geraakte hij zal thans veeleer mijn reisgenoot op den weg des kommers zijn. rastenberg: hij treedt met zijn gevolg , en Wenzel , binnen. Zijt gegroet, Ridder! hohenburg. Zijt welkom in de woning eens Vriends! ■—— Heeft ons gemeenfchaplijk treurig lot u ook mijn vriend gemaakt? rastenberg. Hohenburg l gij ziet in mij niet meer den onftiümigen , trotfehen man voor u —— De fmart heeft mij nedergedrwkt mij in uw' vriend veranderd. hohenburg. 6 de fmart heeft groote werkingen op 't menschlijke hart! laaten wij haaren invloed ons ten nutte maaken. rastenberg tegen zijn gevolg Neemt mij de rusting af, ik heb uitge-ftreeden. a0"  treurspel. 97 hohenburg. Gij Vergeeft mij dan , dat ik u Adelheide ontrooven wilde? dat ik haar door mijne hartstocht den dood berokkend heb ? rastenberg. Vergeeft gij mij , dat ik haar eerst u ontroofd heb ? hohenburg. Van harten. rastenberg. Nu , zo zijn wij voor eeuwig verzoend, hohenburg: h>j leidt Frans naar Rastenberg. Vergeeft gij ook uw' zoon? rastenberg. Gij ook hier , Frans ? Dit huis is dim de verzamelplaats der ongelukkigen! frans. Ach , mijn Vader ! fluit uw hart voor mij elendige niet? rastenberg, zeer aangedaan, Kom aan dat verbrijfelde hart ; beklaag mij, gelijk ik u beklaag; laat mijn voorbeeld , cn uwe korte treurige gefchiedenis met Bertha, u Ieeren, de verleidende bekooring der liefde en van den wellust te vlie- II DEEL, I  9?) ADELHEIDE VAN RASTENBERG. den! hun beker fchuimt over van zoetigheid ; maar in den nafmaak fchenkea zij vergif. (Hij drukt hem zeer fierk aan zijn borst.) Ik had niet gedacht dat wij elkander zo treurig wedergezien zouden hebben. frans. Goede, ongelukkige Vader ! fchenk mij uwe vergiffenis! rastenberg. Arme, vervoerde Jongeling! zo ik dit niet deede , hoe zoude ik dan bij den Rechter der wereld vergeeving kunnen hoopen? o ik ben de fchuldigfte van allen ! ik wil daarvoor in de geftrengfte orde boeten. hohenbur g. Meen Rastenberg ! uw moed kan voor de wereld nog nuttig zijn; gij hebt nog verfcheide andere pligten te vervullen. rastenberg. De wereld heeft mijn' moed en mijne zwakheid gezien ; de pligten die ik onafgedaan laat, leg ik Frans op 't hart, en ik hoop hij zal dezelyen wel vervul-  treurspel. 99 len; zijne vroegtijdige ondervinding zal hem mannenkennis geeven. f r A n s, op een plechtigen toon. Ik zweer bij alle Heiligen, dat gij u 'm uwe hoop niet zult bedriegen. Gij zult mij dan ook uw edelen naam geeven ? rastenberg. Dit zal mijne laatfte aardfche bezigheid zijn — Nu, Hohenburg! omhels uw'vriend. h o a e n b u r g. Adelheide's geest zwceve over deeze omarming , en zegene ons ! rastenberg. Zeg mij , dacht zij in haare laatfte oogenblikken nog aan mij ? Wenzel heeft mij van alles onderricht; maar dat wist hij niet. hohenburg. O ja ! „ Robert!" zeide zij, „ is on„ fchuldig; verzoen u met hem; zeg hem dat het dit bloedende hart wee deed, dat het geene liefde voor hem heeft kunnen voeden." rastenberg. O die edele ziel! ik heb dikwijls haar inwcndigen ftrijd gezien —— ik had haar I %  IOO ADELHEIDE VAN RASTENBERG. niet moeten gedwongen hebben mij een hart te fchenken, waarover zij-niet meer te gebieden had — o Hohenburg! hadde ik zo gedacht , toen haar vader en ik haar met geweld naar 't autaar flcepten! leefde zij op dit oogenblik nog, gij zoudt mij geheel anders zien handelen ; ik zou het mij tot een onvermijdelijken pligt rekenen , haar u afteftaan, om dat gij ouder aanfpraak op haar hebt dan ik. (Na eenig peinzens ) Ik hoop dat mijne Francisca nog mag leeven! die heb ik ook te hard behandeld —— zij was bedrogen; had gedwaald; maar toonde ook oprecht berouw en vuurige liefde en ik heb haar evenwel kunnen verftoten — o! zo mijn Rechter nu ook zo onbarmhartig omtrent mij ware! Frans! ik zal uw Moeder opzoeken ; ik zal u en haar verzorgen , en mij dan, tot eene oprechte boete ,van de wereld afzonderen. (Tegen de /bedienden.) Heb dank! mijne getrouwe vrienden, voor uwen dienst : ook gij Wenzel ! die als een vriend tot mij kwaamt; mij alles zo omzichtig en met zo veel declneeming zeidet, heb dank !  treurspel. ICI ik zal aan u allen, vóór mijn affcheid van deeze wereld, gedenken. (De bedienden vertrekken.) VIERDE TOONEEL. De voorigen. de kluizenaar, 4 kluizenaar. Vrede zij met u! hohenburg. Eerwaardige vriend! komt gij ons troosten? o dat ik uwe vroome vermaaningen, cn de waarfchouwingen om van mijne onderneeming aftezien, meer behartigd hadde ! de tijd is nu daar, dat mijn opzet mij] te laat berouwt. kluizenaar. Het oprecht berouw is 't beste en God* behagelijkfte offer; Hij ziet het genadig aan, en heelt het gewonde hart des boetelings. (Zuchtende.) Edele Ridders ! ik wenschte een oogenblik u beiden alleen te fpreeken. (Hohenburg- wenkt Frans, deeze vertrek» met groote aandoening: de Kluizenaar ziet hem met veel opmerkzaamheid na.) I ï  lOZ ADELHEIDE VAN RASTENBERG. VIJFDE TOONEEL. RASTENBERG, HOHENBURG, DE KL UI ZE NAAR, rastenberg , tegen den Kluizenaar. ( ■I-Je klank uwer ftcnune , trok gisteren mijne opmerkzaamheid op u , .en heden verlevendigt zij weder een aandenken in mijne ziel, dat mij fmart veroorzaakt; dan, ik heo reeds beloofd, en zal mijne belofte "nakomen; maar zeg mij ..... k i. u i z E N A ar. Konde deeze beevende ftem bij u eene herinnering doen geboren worden dat het gevoel thans uw hart zo mogte roe- fen dat gij ik kan , ik kan, ach! ik kan mij niet langer verbergen. ^Jij werpt baard en kap we; ; *t hair rolt langs zijne fchouders af; hij vélt voor Ranenherg's voeten neder.} Vergeeving , Rastenberg! vergeeving! ' rastenberg. Hoe ! Francisca! ongelukkige, verbannene! .—- ach! hoe komtgjj hier? hohenburg. Welk eene verfchijning!  TRÉURSPEL. 103 rastenberg. In het gewaad eens Kluizenaars J — de Moeder yan mijn' Frans! hohenburg. Onbegrijpelijk! rastenberg. Spreek , van waar , en waartoe naamt gij deeze kleding aan? francisca. Vergeeving, Rastenberg 1 vergeeving! rastenberg: hij richt haar op. Ik vergeef u {met hevige Mtnéoettog) de woedende fmart die mijne ziel verfcheurde - de heete traamen die gij mijn manlijk oog hebt doen weenen het gc- fchrei van ons verlaten kind —- alles , alles vergeef ik u (met een afgewend gezicht) ook dat gij mij eenmaal ontrouw zijt geweest. francisca. Ik zal niet trachten mi te verfdioonen; u niet zeggen hoe ik eenzaam en verlaten in een vreemd Land een roof der vervoe- ringe ben geweest maar u herinneren , dat ik het eerde voorwerp uwer warmfte liefde was ; dat ik u , met gevaat mijns I 4  ADELHEIDE VAN RASTENBERG. ^Z^vr-n; datik* en oh , S heb wilIen voI§en, en alle last en ongemak van de moejelijkfte rerze met u heb willen draagen —L HOHENBURG. Robertl eene goede daad moet niet half volvoerd blijven haar berouw is op. recht, en dat wisfehe alle onzalige nagedachten van voorgaande zonden uit uw geheugen , zie hoc dc HemeI ^ ^ verzoenmge, tot u zend. rastenberg. Francisca! — dit zij dan de* laatfte herïnnerjng aan uwe overijlde misftap geweest; gij zult nooit één woord meer daar van uit mijn' mond hooren - Francisca ! kom in mijne armen! — Moeder mijns zoons! omhels mij! FRANCISCA. Nu kan ik gerust fterven. RASTENBERG. Leef, arme vrouw! om uw voorgaand leed in dc armen der rust te vergeeten.  TREURSPEL. 105 FRANCISCA. Nu gevoel ik ook dat overmaat van vreugde *s menfchen krachten uitput —— Ik overleef dit o ogenblik niet lang —— Genoeg , ik heb mijnen Robert wederge* vonden! Met den Hemel ben ik door oprecht berouw en harde boete reeds lang verzoend; maar niet met u ; de bewustheid daarvan folterde mij onuitfpreekelijk r mijn natgeweende fluiër, en mijne tallooze zuchten, die de fombere kruisgangen van het klooster deeden weêrgalmen, verwekten medelijden bij ééne der nonnen ik vertrouwde haar mijne fmart om u ; mijne begeerte naar u, en zij was mij behulpzaam in mijn vlugt •— ik kom, ongemerkt» in dit oord terug, vond deeze heremitage, en den kluizenaar in zijne laatfte oogenblikken; hij gaf den geest onder mijn gebed en in mijne armen ; men begroef hem, liet mij, op mijn verzoek, zijne klederen voor mijne oppasfing ; want liet was mij ingevallen om mij in uwe nabijheid in zijn gewaad onkenbaar te doen zijn; hier leefde ik federt eenen geruimen tijd in heilige eenzaamheid : uwe Adelheide kwam I 5  ICÖ ADELHEIDE VAN RASTENBERG. met haare vriendin Elizabeth bij mij; haar toeftand roerde mijn hart; zij vattede vertrouwen voor mij op ; verhaalde mij haar lot, en kwam op iederen zwaarmoedigen dag weder, om troost bij mij te haaien , bij mij, die zelve zo zeer vertroosting nodig had — intusfchen genoot ik daar door het genoegen , van dikwijls van u en onzen zoon te hooren fpreeken, fchoon ik u in al dien tijd niet éénmaal heb mogen zien Eergisteren voerde verraaderij u naar mijne hut; maar ik durfde het niet waagen , in uwe grimmigheid , mij aan u te ontdekken. RASTENBERG. Uw berouw is oprecht en uw geftrenge boete heeft al uwe voorgaande zwakheid uitgewischt Verlangt gij nu ook niet uw' zoon te zien ? FRANCISCA. Mijn zoon 1 mijn zooa ! was het mogelijk die jongeling, die o;is verlaaten moest, toen ik hier binnen trad ? RASTENBERG. Die was het ~—• Hohenburg! zoudt gij mij het genoegen wel willen geeven,  TREURSPEL. Ï07 hem tot de ontmoeting van zijn Moeder voortebereiden? den jongen is gevoelig van hart; eene onverwachte ontmoeting zon hem mogelijk te zeer treffen, HOHENBURG. Dit wilde ik zelf u voorgefteld hebben. FRANCISCA. Mijn hart floeg bij het aanfchouwe* vaa den jongeling geweldig ~- maar zal hij mij wel voor zijne Moeder erkennen? — zal hij mij mogelijk verachten ? HOHENBURG. Vrees dat niet Een booswicht al¬ leen is in ftaat de banden der Natuur te verfcheuren. ZESDE TOONEEL. FRANCISCA. RASTENBERG, RASTENBERG. Schoon hij u nooit met kennis gezien hebbe , bemint hij u evenwel zeer. FRANCISCA. O dat ik hem reeds aan mijn hart konde drukken ! maar , Robert 1  *03 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. bemint gij ook de ongelukkige Francisca nog? RASTENBERG O ja! ik bemin u; ik gevoel h«; maar verfchoon mijne droefgeestigheid: de afwisfelende gebeurenisfen, en zo veele verlchillei.de gewaarwordingen, zullen mogelijk nog eenigen tijd op mijn' geest werken dan, ik zal u nimmer weder verten ik ^voel, dat de kracht onzer «erfte liefde door den tijd weder bij mij zal verlevendigen. FRANCISCA. Maar, Robert! zoudt gij mij ook kunnen beminnen zo Adelheide nog leefde ? RASTENBERG. Waartoe deeze vraag, Francisca? FRANCISCA. Jk wil van geene overijlde aandoening gebruik maaken; maar RASTENBERG. Zo Adelheide van den doode konde verrijzen , zoude ik mijne geloften voldoen , en haar aan HoheHburg afftaan. FRANCISCA. Maar, zo het evenwel mogelijk ware 3  treurspel. IOO. rastenberg. Ik zweer bij God, ik zou het doen. francisca. • Robert ! ik moet u van alle verdenking omtrent mij ontflaan —- gij zijt , na ik uitgefproken zal hebben , nog vrij ——« Adelheide is niet dood. rastenberg. Wat zegt gij! Adelheide is niet dood? — vervolg ! ik ben bereid alles te hooren. francisca. De wond, die Bertha haar heeft toegebragt is niet doodlijk : de drang der aandoeningen, en het verlies van zo veel bloeds, hadden haar zo bedwelmd en verflaauwd , dat zij ons allen als dood is voorgekomen ; zij is nog zeer zwak, maar 'er is echter hoop dat zij niet onherftelbaar is. rastenberg, peinzende. Weet Hohenburg dit reeds? francisca. Neen , niemand als Elizabeth, die haar oppast; ook heb ik het vertrek gefloten waarin zij z'g bevindt, en den fleutel heb  ho adelheide van rastenberg. ik bij mij. (Na eenige tusfehenpoozing.') Rastenberg! dit fchijnt u zeer te treffen ? rastenberg, na een kleine poos denkens* Mijn befluit is bepaald. * ZEVENDE TOONEEL. Dc voorigen. hohenburg. Ik heb Frans overal gezocht, doch hem in mijn Burg niet gevonden: Wenzel zal hem opfpooren ; hij heeft op zig genomen hem met omzichtigheid voortebereiden, en hier te zenden maar wat is 'er in mijne afwezigheid gebeurd ? wat deert u , Rastenberg ? vanwaar deeze ftille peinzing? rastenberg. Een onverwacht voorval, dat u zo wel als mij ontzetting zal baaren Ridder Adelbert ! de Hemel ftelt mijn hart deezen dag op zwaare beproevingen; doch de infpraak mijns geweetens, en de overtuiging van een onbegrijpelijk Albeftuur, hebben mij doen befluiten mijn pligt en eed te vervullen —— Ik zwoer bij God, zo Adelheide van den doode konde verrij-  TREURSPEL. III riizen , dat ik haar aan u zoude afftaan . - Adelheide leeft! —— gij zult haar van mijn hand ontvangen. HOHbNBURG. Welk een onoplosbaar raadzel 1 ■ Adelheide zou leeven ? —— vanwaar dit wonder ? —- Ik bid u laat mij niet langer in onzekerheid? FRANCISCA. Gij weet, toen gij meendet dat Adelheide in uwen arm den geest gegeven, en gij met aandoening haare zijde verlaten had, dat ik mij op uwe plaats nevens haar voeïde; aan haaren polsflag bemerkte ik weldra dat 'er nog leven in haar, en de wond niet doodlijk was ; doch ik durfde mijne blijdfehap daarover niet te kennen1 geeven, om haar aan geene nieuwe gevaaren blootteftellen; ik zorgde dan , en waarin de duisternis mij begunftigde, de wond digt te houden , en met eenig levendwekkend vocht, dat ik altoos bij mij draag, haare polferi te beftrijken; hierin flaagde ik zo gelukkig , dat haare levensgeesten , hoewel zeer langzaam , weder opwakkerden — Aandoeningen, en het  112 adelheide van rastenberg. verlies van zoo veel bloeds als haar, uit de wonde, ontvloden was, hadden haar in eene doodlijke bedwelming gedompeld _— Zodra wij haar op uwen Burg gebragt hadden , haalde ik uit mijn hut een' balfem, dien ik uit het klooster heb medegebragt; deed uw volk vertrekken, goot denzei ven in de wonde, en heb het, met hulp van Elizabeth, die haar thans nog oppast, zo verre gebragt , dat zij, fchoon nog zeer verzwakt, weder geheel bekomen is. hohenburg, die dit verhaal, onder het gevoel van yerfchillende hartstochten 9 heeft aangehoord. Zij zou dan nog leeven? rastenberg. Ja zij leeft — eu gij zult gelukkiger dan ik met haar weezen —— ik zal deeze mcrkbaare aanwijzing van de ongeziene hand des Eeuwigen niet wederftreeven; er zijn deezen dag te veel wonderen gebeurd, dan dat ik er ongevoelig bij zoude kunnen zijn. hohenburg. Rastenberg! wonderlijk man ! ras-  TREURSPEL. II3 RASTENBERG. Francisca ! zou Adelheide in ftaat zijn een bezoek van ons aftewachten ? FRAN CISCA. Sedert mijn afzijn zullen haare krachten zekerlijk vermeerderd weezen zij ligt ep een rustbed , waarmede men haar, zonder vermoejing, herwaards kan draagen: — laat het aan mijn' zorg toebetrouwd zijn, haar van het voorgevallene bericht te doen, en haar dan hier te doen brengen *——» Zend gij intusfchen, gerustheidshalven, naar een bekwaam heelmeester de ge¬ neesmiddelen, die ik uit het klooster medegebragt en haar toegediend heb, hebben , hiervan houde ik mij verzekerd, aanvanglijk eene goede uitwerking , maar voor verdere toevallen durf ik niet inftaan. RASTENBERG. Francisca !! uwe waarde klimt bij mij , door deeze trouwhartige daad, zeer hoog; want gij wist niet of gij, door Adelheide weder in 't leven te brengen, niet aan uw eigen ongeluk arbeiddet — volvoer het geen gij zeidet: zulke verrichtingen verdienen achting en erkentenis. K  114 adelheide van rastenberg» francisca. Die zal ik mij meer en meer bij u trachten waardig te maaken. AGTSTE TOONEEL. De voorigen. feans, wenzel. frans : hij komt Francisca, die vertrekt, tegen, en werpt zig in haare armen. Moeder! lieve Moeder! francisca , met eene verzwakte fietn. O mijn Zoon! hohenburg, haar onderkennende. Welk eene aaneenfchakeling van aandoenlijke tooneelea ! —«- Gij komt juist van pas, Frans! om uw Moeder naar een plaats te begeleiden, waar gij nog grooter wonderen ontdekken zult. frans. Mijn Vader! verfchoon de infpraak der Natuur! ... ik ben haar Zoon hebt gij mijn Moeder reeds ...? rastenberg. Frans! doe het geen de Ridder Hohenburg u gezegd heeft; begeleid uw Moeder van hier ~-p-> en wanneer gij met haar,  treurspel. ïi5 benevens nog eene u niet onverfchillige perloon, hier weder verfchijnt, zult gij mij» voorneemen verftaan. , frans. Ik zal gehoorzaamen. (Hij vertrekt met Francisca: Hohenburg, die geduureude dit Too„eel haar ondertleundheeft, [preekt zeer on« derhoudend met haar, gaat mede tot buiten het vertrek', doch komt [poedig terug.) NEGENDE TOONEEL. rastenberg, w e n z el ! dttaMA hohenburg. rastenberg. Wenzèl! zadel mijn paard, en rijd vliegend naarEberhard, mijn? arts; dring hem, dat hij in aller eil hier kome: ik zal uwe getrouwheid , deezen dag aan mij betoond, niet onvergolden laaten. •wenzel , terwijl Hohenburg weder binnen komt. Niet om vergelding, Ridder! maar om v te dienen, vlieg ik met uw' vos de geheele wereld rond. K *  IÏÖ ADELHElbS VAN RASTENHERG. TIENDE TOONEEL. RASTENBERG, HÖÜENBURGi RASTENBERG. ■Adelbert ! uw Wenzel is een braave Schildknaap Ik heb hem naar Eber- hard, mijn' arts , gezonden , om dat ik dit niemand mijner bedienden zo goed toebetrouwde. HO HENBURG* ;Uwe ^edelmoedige en zonderlinge wijze van handelen»; verbinden mij onafgebroken aan u. RA STENtfERG Genoeg; gij leert 'er mij nader door kennen —1—^ Wij inenfehen zijn door tegenstrijdige beteïigen veeltijds zo verre vin elkander verwijderd, dat wij blind voor elkanders hoedanigheden en deugden zijn; én er is dikwijls een zeer geweldige fchok, treffend toeval nodig, om dien fcheidsmuur wegteneemen. HOHENBURG! Ja, ik heb u miskend* ik heb u vooreen •Willekeurig tyran gehouden; u een bitteren  TREÜRS PEL. II7 haat toegedraagen ; ja zelfs zoude ik in ftaat geweest zijn, in drift, u van het leven te berooven zoudt gij mij dit alles kunnen vergeeven? RASTEN K ERG. Van harten. (Zij omhelzen elkander.) Ik vergeef u gaarne alles wat gij mij, ter oorzaake van Adelheide, gedaan hebt —— want er is tog maar ééne Adelheide. Men zie hier of daar het prachtigst kunstftuk, of 't overheerelijkst werktuig; men begeere een dergelijk ee bezitten ; men beftelle het den bekwaamen werkman, ca men wordt, voor een ftuk gelds , ook eigenaar van hec begeerde — maar met een voorwerp zo als de Almagt flechts één fchiep, is het geheel anders gelegen; daarvan kan flechts één fterveling eigenaar zijn ■ Hij fchiep flechts ééne Adelheide 1 E E ?} UBDIENDE, De kamenier van de Graavin. HOHENRURG. Zij kome. (Na de bediende vertrokken is.) Wie weet met welk een onaangenaam verhaal ons deeze zal lastig vallen. K 8  Ïl8 ADELHEIDE VAN RASTENBERG. ELFDE TOONEEL. De voorigen. De kamenier fan Berth*. DE KAMENIER. Zijt gegroet, edele Ridders! Onze ongelukkige Meesteresfe, de Graavin vanWildenau, heeft haar rampzalig leven in de hevigfte woede en onbegriipelijkfte pijnen geëindigd — niet dan vervloekingen over zig zelve, over u, en het ongelukkig flagtoffer van haaren onverzoenelijken haat, waren de Uitboezcmingen hanrer laatfte oogenblikken dan, op eens fchijnt zij verademing te fcheppen , en gelaat zig eene helfche vreugde over het doodlijk treffen van Adelheide te gevoelen - terwijl zij zig hierover met een kwaadaartig gelach verheugt, treedt eene oude dienstmaagd binóe» die zij altoos als haar vertrouwde fpion gebruikte: „ Is de fchoone Engel nu , ook reeds met zwarte aarde bedekt? - vraagt zij op een fchamperen toon deeze fchudt het hoofd, verhaalt haar het brengen van Adelheide naar den Burg van den Ridder Hohenburg, en dat zij bij het  TREURSPEL. II^ uitdraagen van Adelheide uit het rijtuig, haar, bij 't licht der flambouwen, recht in 't aangezicht had kunnen zien, maar dac zij niet geloofde dat zij dood was, en dat zij vervolgends den geheelen Burg was rond gewaard, doch nergens bewijs van haar dood of eenige aanftalte tot haare begraving had kunnen bemerken, zo dat zij geloofde dat Adelheide nog leefde . mijn Meesteres, die , vóór de komst deezer oude, eenigzins kalm van geest fcheen te zijn , werd, geduurende dit verhaal , zo verwoed,dat, toen het geëindigd was,zij op de dienstmaagd toeliep als wilde zij haar verfcheuren: „ Alles is gelogen , bedriegfl-er! alles is gelogen!" fchreeuwt zij haar toe : „ gij zijt omgekocht;" en hierop verviel zij in zulk eene vertwijfelende wanhoop , woede, en tot zulke vervloekingen , dat er haare afgematte krachten onder bezweeken, en haar afgefolterd ligchaam , onder verfchrikkelijke ftuiptrekkingen, in onze armen, den rampzaligen geest uitblies HOHENBURG. Tot vermeerdering Yan haar fmart, heeft  120 adelheide van ras'ienberg. ,zij dan het leven van Adelheide nog moeten weeten -De* Hemel -zij gedankt dat wij van haar ontflagen zijn! ik had haar echter een ander einde toegewenscht. (De kamenier vertrekt, zó, dat zij, bij *t heengaan, Adelheide nog ziet.) TWAALFDE TOONEEL. rastenberg, hohenburg, adelheide £ deeze wordt , door vier bedienden van Hohenburg , met veel omzichtigheids , op een rustbed, tot vooraan, midden op het Tooneel gedragen: francisca , elizabeth en frans onderfteunen haar, FKANCIsca, met loshangend hair, en een los, wit vrouwenkleed aan: tegen de bedienden. Zet haar hier zachtkens neder. (Zij geeft een wenk cn de bedienden vertrekken: intusfchen naderen Rastenberg en Hohenburg , ter wederzijde, met eerbied, het rustbed.) adel-  treurspel. lil adelheide. Edele, braave mannen! die ik beiden , mijns ondanks, verdriet en rampen berokkend heb ; twee braave vrienden hel» ik tot vijanden gemaakt; hun beider geluk voor deeze Aarde, zo lange zij leefden , vergiftigd, en de een tegen den ander' eert wrok in 't hart doen zetten, die niet dan met de dood vernietigd zou zijn geworden doch ik zelve werd ook , even zeer buiten mijn toedoen , het bloedig flagtoffer der menschlijke hartstocht; ik daalde , fchijnbaar, in 't Mof neder, op dat gij beiden gelegenheid zoudethebben,u,met alles wat u op deeze Aarde dierbaar was , weder te verzoenen — dit is gebeurd, en ik verfchijn, door de hand des Eeuwigen als opgewekt, ook met u verzoend, weder als een nieuw geborene onder u, die der Godheid eenigzins nader geweest, en thans niet meer voor dit aardfche leven gefchikt is — leeft nu beiden zo gelukkig als gij het kunt zijn mijne Elizabeth en ik, wij zullen m het ftille geestlijke leven onze vertroosting zoeken, en voor u allen bidden. II deel. L  122 adelheide van rastenberg. rastenberg , zig fchielijk oprichtende. Neen, Adelheide! dat verhoede de Hemel ! die heeft niet zo veele wonderen doen gebeuren, op dat gij nu weder leevende begraaven zoudet worden; de menschlijke zamenleving heeft te veel belang bij wezens als gij zijt, om er dezelve willens en weetens van te berooven —— ik heb , toen ik u vermoedde dood te zijn, een' eed bij God gedaan , dat, zo Adelheide van den doode konde verrijzen, ik aan mijn' pligt zoude voldoen, en haar aan Hohenburg afftaan gij zijt als van den doode verreezen; wel aan! ik zal dan jiu ook mijne gelofte voldoen —- maar, deugdzaame Adelheide! dat ik u alvoorens ontfla van den band die ons zo willekeurig , cn tegen den wil des Hemels, verbonden heeft ■■ . gij mijne geliefde Francisca! plaatst u hier aan mijn rechterhand —. gij, Frans! aan mijne linkerzijde. (Hij legt de rechterhand van Frans i* de linker~ 'hand van Francisca , en houdt die beiden met zijn eene hand vast, terwijl hij zijne andere naar Adelheide uitflrekt.j Zo breek ik hier, in de tegenwoordigheid des Al wee-  TREURSPEL. 125 tenden, vrij en ongedwongen, mijnen echt: met de deugdlievende Adelheide , en ftel haar den man ter hand, die ouder aanfpraak op haar heeft dan ik : (hij geleidt Hohenburg naar Adelheide, en plaatst zig daarna tusfchen Francisca en Frans, welken elkander nog op bovengezegde wijze vasthouden ; hij reikt Francisca de rechterhand toe, die de haare in de zijne legt;) cn verbindt mij met mijn gantfche hart, aan mijne verlorene Francisca: (hij omarmt en kuscht hen beiden daarna eene klee- ne aandoenlijke tusfchenpoozing.) Nu, mij. ne Francisca! ben ik weder de uwe; aan de welmeenendheid van mijn hart zal 't niet ontbreeken; het zal zig toeleggen om u uw geleden leed te doen vergeeten . Kom, Frans! omhels uw' Vader en uwe Moeder, op deezen zo zonderlingen dag - Nu nog den zegen des Priesters over deeze verbindenis, en heil en Gods zegea ruste op dezelve.  121 adelheide van rastenberg. hohenburg, die., (laande het voorgevallene , bewondering en opgetogenheid, gelijk Adelheide geduurige overpeinzing heeft doen blijken. Adelheide ! waak of droom ik? is alles wat ik hier gewaar word waarheid of fchijn? zou de Herael cenemaal mijne wenfehen willen voldoen ? maar hoe mijn engel ! in zulk een diep gepeins? —— zoudt gij nu adelheide. Ridder Adelbert! ik heb reeds, in mijBe vertwijfeling, daar ik niet konde voorgevoelen wat thans gebeurd is, mijne gelofte aan den Hemel gedaan. hohenburg. O! deeze gelofte kan den Hemel niet wélgevallen ; ook verbreekt de omftandigheid, waarin gij u thaas bevindt, dezelve geheel. Mijne geliefde Adelheide ! zoudet gij nu aarfelen , daar de edeimoedigfte opoffering, ja daar de Godheid zelve, zo zichtbaar tot onze vereeniging medewerkt? adelheide, na eenige overpeinzing met waardigheid. Ridders! thans beiden mij waardige man-  treurspel. 125 nen! Ik zal de zo merkbaare roepftem des Hemels opvolgen. (Zij reikt Hohenburg de hand, en richt zig tot Rastenberg.) Maar Rastenberg ! nooit zal ik vergeeten dat ik uwe Echtgertoote ben geweest Tedere vriendfcbap en erkentenis, zullen mij altijd aan u en uwe beminnelijke Francisca verbinden O gij twee bewonderens¬ waardige menfchen ! ontzegt mij den troost uwer vriendfchap niet! francisca, Adelheide omhelzende» Dierbaare Adelheide! hohenburg, tegen Adelheide. Gij zijt dan eindelijk de mijne! (Haar teder lijk omhelzende.) Dat niets dan de dood ons weder van elkander fcheide ! (Tegen Rastenberg) Edelmoedig man! die ik thans ook mijn vriend mag noemen; ik hoop door eene beftendige vriendfchap in ftaat te zijn, de verpligtingen, die gij deezen dag op mij gelegd hebt, te kunnen beantwoorden. rastenberg. Hohenburg! dat 'er tusfehen ons geene pligtplegingen plaats grijpen! wij zijn mannen ! Kom mijn© Francisca ! komt mijn L3  326 ADELHEIDE VAN RASTENBERG, frans! Adelheide en Hohenburg, komt! .-— gisteren was 'er geen Cellijn van fcet geen thans gebeurd is ; gisteren was alles dood , en nu is alles leven: welaan! dat wij dan ook deezen wonderbaaren dag vrolijk en plechtig vieren , en dat hij voor ons geheele leven een aangenaame gedenkdag zij!  D E ZEGEN D K » WELDAADIGHEID.   D E ZEGEN V e e, WELD AADIGHEID. Nog zeer jong zijnde verloor dalimeck haar beminnenswaardigen echtgenoot, fala.- mir door de droefheid als nederge- drukt, floot zij zig veertien dagen op , om den geliefden van haar hart ongeftoord te kunnen beweenen: traanen vloeiden op haar leger, waarop zij zig, in onrustige fluiuieringen rondwendde ; traanen bevochtigden de fpijzen die zij, flechts tot een maatig onderhoud van haar droefgeestig leven , gebruikte ; haare wangen verbleekten ; de glans haarer oogen verwelkte , en zij gevoelde niets als 't verlies van een' man« die de lust haars levens was geweest —— zij bcfloot Aleppo te verlaaten , en voortaan haar treurig leven te flijten in het vruchtbaar oord ICchnnafin, eene aangenaame ftreek die zig van den Tyger tot den L 5  130 be zegen Euphraat uitftrekt ; waarin bekoorende valeien, digt bewasfen bosfchen , en fchoone velden den bewooner tot een genoegelijk leven uitlokken —— zij wachtte nu flechts tot de dagen van haar treuren voorbij gegaan zouden weezen, om zig derwaards te begeeven langzaam verliepen deeze dagen van droefheid; doch ook zij eingden zo wel als de dagen Van vreugde —~— de tijd was verftreeken, waarin dalimeck , volgends 't gebruik, zig vau de zamcnleving moest verwijderen} zij mogt nu haare vrienden wederzien, en ook met vreemden fpreeken —— haar eerfte bevel was, dat men haar haare kinderen zoude brengen : in vervoering omarmt en kuscht zij hen , en weent , troostloos, een geruimen tijd in derzelver omhelzinge: daarna zegt zij : „ Lieve kinderen ! uw „ Vader leeft niet meer; hij is uit dit pa„ leis verdweencn ; uwe en mijne oogen zullen hem er nooit weder zien : zijne „ ambten, die op anderen zijn overge„ gaan, onderhielden de pracht, die ti ttog „ omgeeft; dan, zij fchikt zig niet meer voor uwe bedroefde Moeder, ook aiee  de r weld aadigheid. t$t „ meer voor u : wij zullen in het toekc„ mende op 'tland leeven; daar, zegt men, ,, heeft de deugd haare wooning; daar is ,, de vrijplaats der onfchuld en der ruste— „ mogtet gij daar gelukkig worden! —— „ gelukkiger dan uw Moeder is!" dalimeck verkocht alles wat zij bezat, haar fchoone huis , haare prachtige meubelen, haare zijden klederen, paarlen en edele gefteenten , kortom alles wat zij voor zig in haar treurigen ftaat niet meer nodig hield: zij had ook nog twee Karavanzeras omftreeks de ftad liggen: gaarne had zij die mede verkocht , om in 't geheel geene bezigheden meer in Aleppo te hebben ; zij waren voor tien jaaren aatt twee kooplieden, salem en mazuraback verhuurd: deezen beiden vol verlegenheid dat zij hunne wooningen zouden moeten verlaaten, komen bij dalimeck , welke zij wisten dat een hart had om wèl te doen ■ salbm fprak eerst, —— ,, dali„ meck ! hoor goedig naar uwen knecht ! ——> uwe Karavanzerij , welke ik be* „ woon, en waarin ik zo milden zegen ge„ niet, heb ik voor tien jaaren gehuurd»  •432 den zegen hierop luiden alle mijne verbintenisfcn; „ doch zo gij dezelve verkoopt kan ik aan die verbintenisfen niet voldoen; zou daft limeck verbreeken 't geen haar zalige Ga„ de mij verzekerde ? zou de weduwe van „ palamir een verdrag verfcheuren , dat „ zijne hand ondertekend heeft.?" — Daarop zeide mazuraback : „ Gij waart altoos 9, zo goed, geliefde dalimeck! ach! laat „ u ook nog deeze keer beweegen! *—— ,, De ongelukken in mijn huisgezin nood„ zaaken mij den handel te drijven; ach ! 9, verftoot mij niet van uwen grond! mij„ ne kinderen verfmachten voor mijne „ oogen , en mijn vrouw verteerde door „ langzaame fmart, toen de zalige pala„ mi de Hemel loone hem voor dat goede! — ons arme lieden opnam, en „ goedig in het huis plaatfte, dat gij nu verkoopen wilt; hij verhuurde het mij j, voor de helft van den gewoonen prijs: fe„ dert vier jaaren die ik hier woon, is mij „ alles geluktj laat het mij nog zes jaaren, „ en ik geef u koop en huurgeld tegelijk" Hierop antwoordde dalimeck hun: „ Het verdrag dat mijne Gade ondertekend  DER WELDAADlGHElD. 133 „ heeft, is mij heilig: vervult het geen gij „ beloofd hebt; ik verlaat mij in mijn „ afweezen op uwe eerlijkheid; deeze zal „ bij mij voor u borg. blijven" sa- lem en mazuiiaback zegenden haar, en dalimeck verheugde zig dat zij hunnen wensen en hun geluk had kunnen bevorderen. Hierop verzamelde zij alle haare flaaven, en zeide hen: „ Ik geef u uwe vrij„ heid weder : van heden af behoort gij u zclven . zulima! breng mij de „ dertig pakjens geld , die ik u toever- trouwde; risa , mulack en kasem zul„ Ien de drie eerften ontvangen; de ove„ rigen moet gij verdeden naar de orde „ die ik u gezegd heb Mijne vrien- „ den ! ik geef niet den een' zo veel als „ den ander'; want de jongeling heeft min„ der nodig dan den grijsaart, en ik ge„ loof ook den geenen het meeste fchuldig „ te zijn , bij wien ik de meeste goedwillig„ heid, ijver en deugd gevonden heb" —. Tot in de ziel geroerd, en fnikkende van aandoening, omvatten de goede flaaven de knieën van hunne grootmoedige meeste.  jg^ BE zegen resfe, en bidden haar, haar toch in haare eenzaamheid te mogen volgen; haar tot hunnen dood te mogen dienen! eenigen waren zeer oud, en anderen van geen nut voor haar; maar zij behield hen evenwel allen — „ Ik heb hen niet nodig/' zeide zij tegen haare dochter zulima — „ maar „ zij hebben mij nodig." zulima was eerst twaalf jaaren oud, maar haare ziel was evenwel reeds bekwaam om de wijze lesfen van haar Moeder met verftand aantencemen; en zij gaf van edel gevoel, zachtmoedigheid, en een goed hart, bij verfcheidene gelegenheden , reeds, de doorflaandfte blijken. Alles was thans tot de reis gereed: dalimeck begaf zig naar het eenzaame lfchemafm : haar zoon dilezim , het levendig beeld zijns Vaders; zulima, zo frisch en zacht als eene volle maan; alle haare getrouwe bedienden , begeleiden haar: een heilige pligt verwijderde haar van dc wereld; doch deeze allen verbonden haar nog aan 't aardfche leven. Voor zig verwachtte zij geen geluk meer, maar de zoete hoop om haare kinderen  der. weldaadigheid. 135 gelukkig te zullen maaken , onafhangelijk van de onvermijdelijke (lagen des noodlots , van de neigingen , bedriegerijen en grillen der menfchen, die zoete hoop deed haar wcnfchen , dat haare ziel nieuwe kracht mogte ontvangen, om dit groote werk gelukkig te volvoeren. dalimeck waakte onvermoeid in haare vreedzaame eenzaamheid met de tederfte zorg voor haare kinderen : ieder voorval # iedere ontmoeting wendde zij aan tot onderricht of vermaak haarer kweekelingen : wandelingen in het fchoone oord, en huislijke vlijt, arbeid en vermaaken, alles diende haar tot derzelver leering —. Ik gevoel mij naauwlijks in Haat de aangenaame bezigheden , de ftille reine vreugde deezer fchuldlooze familie te fchilderen : tuinarbeid, fchaapenfokkerij, wol fpinnen , vlas bereiden, veldarbeid, alles was met overleg onder de flaaven verdeeld , naar gelange van ieders krachten en bekwaamheden: zij arbeidden allen, maar niemand werd met werk overladen; niemand mogt van het geene hem opgelegd was een gedeelte laatenliggen, om iet anders te doen;  C36 d e zegen en nimmer mogt het werk van den cencn dag tot den anderen verfchoven worden: dalimeck maakte haar dochter opmerkzaam op deeze naauwgezeue orde : , Thans behoef ik," zeide zij , „ mij " niet meer te bemoejen met de algemeel] ne bezigheden ; alles gaat ordentlijk, " dewijl ieder weet wat hij te doen heeft, " en dit ontftaat uit de inrichting die ik • van den beginne aan heb ingevoerd ; leer hieruit, tnijn kind! dat orde alles regelt en doet wél gaan." " Op zekere dagen, maar bijzonderlijk bij volle maan, in iedere maand, verzamelde men zig, bij het naderen van den nacht, onder twee jonge palmboomen, reen heiligdom aan de weldaadigheid toegewijd,) waar dilezim cn zulima, ftout op dit fchoone amt, prijzen voor de deugd uit«ïeeldén — de vijf eerften waren voor Weldaadigheid beftemd : had een flaavin ijveriger, of met meer overlegs, gearbeid , dan haar gezellinne, of dezelve geholpen, of in kommer vertroost, zo bekwam zij daarvoor eene belooning, ovcreenkomftig haaren dienst. On  bkr weldaadigheid. 137 Op zekeren dag dat zulima geene prijzen meer uittedeelen had, werd zij in 't veJd eene vreemde flaavin gewaar, die naar den bron liep, welks wacer een heilzaame en verfterkende kracht bezat: zij zag die flaavin een kruik met dat water vullen , en dezelve met zorgvuldigheid aan eene bejaarde vrouw toereiken, die, midden op 't veld, van vermocjenis plotsfeling overvallen was ; zij zag verder , hoe zij de oude liefderijk ophielp, en haar langzaam tot onder eenen cederboom geleidde, wiens digtgewasfen loof eene lommerrijke fchaduw om zig heen verfpreidde — zulima ziet deeze fchoone daad, haalt fpoedig een verfterkenden wijn,en,fnel gelijk een pijl, vliegt zij ter hulpe; onderfteunt de oude kranke , laaft en verfterkt haar: de oude lag uitgeftrekt aan den voet des booms die haar befchaduwde ; zij flaat de oogen naar den Hemel, naar zulima, en naar de flaavin —— „ Zijt gij Engelen ," roept zij uit, vol bewondering over haare jeugd en fchoonheid , „ zo vliegt rasch weder naar den s, Hemel, tot] het genot uwer vreugde! — a of, is deeze Aarde uwe woonplaats ? o dan M  ï38 de zegen „ zij alles wat het geluk u geeven kan „ fteeds uwe belooning." Terwil zij nog fprak , zoekt de flaavin gedroogde bladen op, vult den fluier die zij om haar hoofd heeft met dezelven, en laat de oude het vermoeide hoofd daarop nederleggen: het verkwikkend water, de fchaduw des booms , de koelte van den grond, de verfterkende wijn, hernieuwen haare krachten, zo dat een zachte fluimering haare geheele geneezing volbrengt — Bekoord over dit alles, zegt zulima , tegen de jonge vreemde: „Zie daar gints naar 5, den oever van den grooten vloed; dat „ huis, welks witte gevel door de takken der palmen fchemert , behoort aan da* limeck , die de goede harten bemint „ en beloont: komt tot haar, wanneer de „ volle maan ons befchijnt, ik zal u daar n de prijzen voor de weldaadigheid too„ nen, en de eerfte zal voor u zijn" — Dit gezegd hebbende, maakt zij haaren met goud geftikten fluier los, en verciert daarmede het hoofd van de flaavinne , dié van vreugde en verbaasdheid als fpraakloos ftaat,  der welda adi göe i d. 139 Verheugd over deeze fchoone daad, fchuwt zulima de heete middagzon , die vijandin der fchoonheid niet , maar beklimt, met half loshangende hairen, wede» den heuvel, en vliegt de valei over in de armen van dalimeck, die reeds van vreeze voor haare geliefde dochter beefde: de gelukkige moeder , ontvangende den loon haarer zorgen, drukt haar met vervoering aan haar hart, en zoete traanen vallen op de roozen-wangen haarer 'dochter. Aan den voet van eenen hoogen berg, waar de Tyger ontfpringt , had dalimeck zig een huis laatcn bouwen : het was groot en vol gemakken , maar eenvouwig opgericht; niets dat naar pracht geleek was in 't zelve te vinden; fmaak en zindelijkheid maakten de geheele pracht uit, die het vercierde : twee lange laanen van jasmin linde- en oranje-boomen waren den weg naar den tuin; vóór het huis was een groot bordes, vanwaar het oog de gaven der Lente en de gefchenken van den Herfst konde overzien : beneden , op een hcuveltjen., waar de ftroom zig nog maar als eene kleene kom vertoonde , ftond een volmaakt M a  14» I» e zegen geboctfeerd menfchenbeeld; op het hangen des bergs weidde eene talrijke kudde fchaapen , waarmede dilezim eu zulima zig vermaakten, en alwaar dalimeck haare onfchuldige fpelen bijwoonde; hier verhaalde zij hen nu eene vertelling van sabi , of eene fabel van lokman, of deelden eenen prijs uit aan den geene die met loopen het eerst de beftemde plaats bereikt had : deeze oefening maakten hen vlug en fterk : regelmaatige arbeid, leerrijk en aangenaam leezen, volgde op deeze vermaaken; en de avonden bragten weder andere bezigheden met zig. Onder twee prachtige palmboomen, wier takken zig als eene loofhut hadden uitgefpreid, Hond een fteenen gedenteken, hard en glanzig als marmer ; het was een meesterlhik Van kunst; een beroemd bijtelkunftenaar had 'er tien jaaren over gearbeid, en 'er , even zo fchoon als fpreekende , niet dan voorbeelden van weldaadigheid op uitgehouwen : op de eene zijde zag men een' man in de bloejendfte jaaren des levens, die over een vloed zwemt, en eenen Kitgeteerdcn grijsaart op de fchouders mede-  der weldaadigheid. I45 fleept, wiens gezicht duidelijk doet blijken, de vreugde die hij gevoelt dat hij rasch den oever bereiken zal : daar nevens zag men een' flaaf, die met gevaar van zijn leven eenige kinderen uit den fterk vlietenden ftroom redt: wijders een' ander' man , met verbrande klederen , die eene jonge vrouw, op zijne fchouders , uit een woedende vlamme draagt; ook nog eenige vrouwenbeelden zeer belangrijk door hunne fchoonheid cn geftalte; de eene verbindt de wonden eens krijgsmans; een ander deelt klederen en brood uit aan nooddruftigen ; maar de fchoonfte group vond men in 'c midden, verbeeldende een treffend vrouwenbeeld , dat een kind van zes maanden zoogt; in moeder en kind had de kunftenaar zo veel leven en waarheid getroffen, dat men dezelven altoos met eene onverzadende voldoening bezien kon —- van alle de kostbaarheden die de Weduwe van palamir bezeten had , was deeze fteen de eenige welke zij had willen behouden; zij had dit gedenkteken aan den ingang van haar tuin op eenen cederen voet doen plaatfen; 't zelve ftond hier, op dat ieder M 3  144 DEZEGEN voorbijgarger'cr zig over verwonderen, en met eene heilige eerbied bij haar intreden zoude. Dagelijks kwamen zulima , dilezim en hunne moeder onder deeze palm* boomen, welken dit heilige gedenkteken overfchaduwden, om de verkoeling des avondftonds, en de geur der bloemen inteademen, en om den God der weldaadigheid te danken , die aan hun den lust en de middelen gefchonken had , om gelukkig te zijn en anderen gelukkig tc maakeu. Oo zulk eenen avond, daar zij nu eenen prachtigen bla.uiwcn, onbewolkten Hemel befchouwden, en dan weder, met een aangenaam gevoel, de groene velden overzagen , werden zij in de vlakte Rozakin , twee vermoeide afgematte wandelaars gewaar: dc nacht brak aan , en zij fpoedden zig met onzekere flappen om eene plaats der ruste te zoeken „ Ziet gij," zeide dalimeck tegen haare kinderen, „die beide w mannen, welken langs het enge pad naar „ Rozakin afkomen, het geen zij deezen „ avond nog fchijnen te willen bereiken? m zij moeten lang gegaan hebben; de zon  der weldaadigheid. 143 „ heeft hen uitgemergeld , en bij iedere ftap wankelen hunne voeten — heil „ ons! mijne kinderen! heil u ! dikke „ muuren hebben ons tegen de heete midj, dagzon bedekt , en thans overfchadu„ wen ons deeze palmen, door wier tak„ ken haare laatfte ftraalen heen brecken; „ wij zijn digt bij ons huis , waarin ons „ wel een gering, maar evenwel aangc„ naam avondmaal wacht, en na weikeu „ maaltijd ons een zacht bed ter ruste zal „ nodigen; zijn wij niet gelukkig, mijne „ kinderen ?" — — Zulima , die het met een vuurig, ja mijn lieve Moeder! beandwoordde, ziet met ongeduld langs den weg heen — dilezim was terftond opgeftaan; zijn rechter voet ftaat gereed om heen te loopen, terwijl zijne hand naar Rozakin was uitgeftrekt ; hij ziet zijn moeder aan, en iedere zijner gebaarden vertoont de beweeging zijner ziele — „ O mijne kin,, deren!" zegt dalimeck, „ hoe verheug „ ik mij, te zien dat gij bij 't aanfehou„ wen eens lijdenden met ongeroerd blijft! „ — ja, dilezim! bied de vreemdclin„ gen . . dilezim is reeds voord ; hij  144 D E ZEGEN loopt, hij vliegt, vol vreugde, om de blijde boodfchap aan de vreemdelingen te brengen —„ De vermoeide wandelaars hooren zijne ftem ; lieflijker dan den morgenzang des leeuwriks, die eeaen fchoonen dag aankondigt, klinkt dezelve in hunne ooren; vol vreugde volgen zij hem tot onder de palmboomen, waar zijn moeder hem verwacht- en hen liefderijk verwelkomt. öalimeck nam gaarne vreemden op, en liet hen ook nooit ledig weder van haar gaan ■ Rasch dischte zij hen vruchten, verfterkende dranken, rijs, gezouten vleesch, of wat hen behaagde, op; ook nam zij acht op de langte van den weg, de gefteldhcid der Landen die zij nog doorreizen moesten, en altoos was haare hulp met de nooddruft overeenkomftig Had een koopman een' kameel verloren , zij gaf hem één' van de haaren , zeggende: „ Zijt gij arm, zo fchenk ik u denzelven; „ maar zijt gij rijk genoeg, zo geef hem , ., wanneer gij t'huis gekomen zult wee. 9i zen, aan eenen behoeftigen, die des be„ noodigd is" — Somwijlen kwamen Wandelaars bij haar, die door roovers in de  der weldaadigheid. 145 de woestijnen aangevallen en uitgeplunderd waren ; bij derzelver vernaaien weenden dilezim en zulima ; doch de moeder weende niet; reeds lange vergoot zij gecne traanen meer , maar hoorde de ongevallen met deelneeming aan, en toonde zig ijveriger om te troosten , dan om te beklaagen; meer geneigd om de ongelukkigen te helpen, dan om met hun te zuchten Thans moest dilezim de beide wandelaars, die half naakt waren, kleeden, .zulima vereerde hun eenen gordel, dien zij met eigen handen vervaardigd hach Een bekoorend lachjen verzelde deeze daad, en een deelneemende traan ontrolde haar oog , terwijl vreugde haare wangen met een licht, onfchuldig rood bemaalde. Zulke gelukkige dagen beleefde dalimeck met haare familie , ver van het gedruis , ver van den naijver en de boosheid der wereld maar zou zij zig hier ook hebben kunnen behoeden voor de onvermijdelijke wederwaardigheden, waaraan alle menfehen, onder geheel den wijden hemel, zijn blootgefteld? o neen! hei II deel, N  145 DE 2EOU volgende tafereel, mijne vrienden! zal U doen beeven. Alle winden zwoegen ; eene doodlijke ftilte rustte op dc velden , op de gantfebe wijde vlakte van Jfchemafen i een verflikkende nevel, een dikke waafem, mei zwavelachtige dampen bezwangerd, drukte de ligchaamen , en ftoorde dezelven in den onrustigen flaap In dalimeck's huis was alles in diepe rust — plotsling verhief zig een fomber doordringend gedruis onder de aarde , en verfpreidde zig in de diepe valleien — vreeslijke dwarrelwinden rukken , met verbaazende onftuimigheid, tegen elkander in , welke aanbonzingen door verfchrikkelijke donderflagen als beantwoord worden i 1 de Aarde fchijnt zig fneller om zijn as te beweegen -. brandende zinkt haare oppervlakte neder, en fplijt met geweldige fcheuren vanéén; een afgrond van vuur braakt niet dan glas, zand en fteenen uit; gefmoltene metaalen vlieten, gelijk vloeden , door de geborftene velden heen; ftroomen van wvater ruisfehen van de bergen neder, en rukken huizen, boomen, men-  der weldaadigheid» 147 fchen en geheele kudden in hunnen vaart met zig; en wat hunne woede ontkomt, worde in de Aarde verzwolgen, of verteerd door 't vuur, dat zij uit haare ingewanden braakt —— verdweenen is de ftille wooning des vredes, waar ieder noodlijdende hulp en troost vond ; en met haar is het heilige gedenkteken der Weldaadigheid, dat even lang als deugd en kunst zoude duuren , verzonken; met haar vergingen ook die aangenaame lusrprieelenen vruchtbaare velden, waar de behoeftige naaleezer nimmer te vergeefsch zocht — dilezim! .. goede gevoelige zielen! beweent des braaven jongelings te vroege dood met heete traanen — die fchoone jongeling , het evenbeeld zijns Vaders , de lust zijner Moeder , werd een flagtoffer deezer algemeene verwoest tinge! zulima fliep in de kamer van haar moeder , waardoor zij behouden werd; beiden ontvlugtten de dood, die haar aan alle kanten aangrimde, door de vlugheid en 't beleid eens flaafs, kamtschatkar genaamd , en te Thibet geboren: hij had vrij kunnen zijn, maar hij had verkozen dalimeck te? N s  I48 DE ZEGEN dienen —— de eerfte donderdag had hem opgewekt; hij zag den hemel in vlam en gevoelde de aarde onder zig fchudden :~ ijlings vliegt hij naar de kamer van zijne Meesteresfe ; loopt met zijnen fterk gefpierden arm de geflotene deur op, windt dalimeck in de kleederen die hij 't eerst vond, en draagt haar ijlings op zijne fchouderen door de vlamme; zij is buiten zig zelve van verbaazing : „ Laat mij u rcd„ den! laat mij u redden!" roept de getrouwe flaaf; ,, gij zult alles weeten: „ maar, waar flaapt zulima ?" —. „ Daar ! „ daar!" roept zij, — nu neemt hij ook deeze op zijne armen, en draagt hen beiden weg; achter hem opende zig reeds de aarde; hij loopt, hij vliegt, en bereikt eindelijk vasten grond , „ Gij zijt gered! „ gij zijt gered! nu ben ik eerst blijde dat „ ik leef en u dien," roept hij haar toe —— dalimeck , ftaat als verdoofd, en weet nog niet waar zij is, en wie haar uit haar zinkend huis gered heeft —— plotsling valt haar in, dat haar zoon dilezim achter gebleven is; zij geeft eene vreeslijke gil; roept hem, maar te ver-  DER WELDAADIGHEID. I49 geefsch; hij is reeds iri de armen des doods nedergezonken De gedachte aan den dood verwekt tog bij ieder fterveling zekere verfchrikkelijke huivering; er is geen mensch die niet terug beeft, op het befchouwen van den weg -dien men niet ontwijken kan; zelfs begeert dc grijsaart, dat dat pad nog eenige krommingen moge hebben eer het hem van den tijd in de eeuwigheid heenvoert —— dilezim hoort haare ftem niet meer; te vergeefsch weêrkaatst de lucht haare klagten; zij wil blijven om nog haar' zoon te redden ; de Haaf, die haar het gevaar ontrukken wil, daar hij ziet, dat de redding van dilezim ónmogelijk is , doet poogingen om haar verder te brengen; maar, dalimeck, alle haare krachten verzamelende, gebiedt hem, op een vasten toon , haar haare vrijheid te laaten : „ Ik wilzeide zij, ,, mijn* „ zoon wedervinden «— kom mijne ge„ liefde zulima! laat ik u voor de laatfte „ maal omhelzen! veelligt hebt gij rasch ook „ geene Moeder meer" — de arme flaaf, gewoon te gehoorzaamen, waagt niet haar tegentefpreeken , niettegenftaande hij haar N 3  150 dezegen nog niet geheel buiten gevaar hield —— hij zucht» ftaat ftil, en zet hen beiden op -de aarde neder, die nog geduurig onder hunne voeten beeft — nu eerst ontdekken zij dat zulima het koude zweet op *t aangezicht ftaat, en dat zij onbeweegelijk in eene verdoovende fibaüwte ligt. 3, O dilezim ! o zulima ! mijne kinderen !" roept dalimeck uit, drukt haar dochter aan haar hart, verwarmt haar met kusfehen , windt haar in haare klederen , cn poogt , in vertwijfeling, haar in 't leven terug te roepen de goedé flaaf 'be- fchouwt beiden met medelijden; wcenen kan hij niet, maar roept menfehen, Goden, en de geheele Natuur te hulp; dan te vergeefsch; in dit vreczelijke öogenMik is alles doof; want die nög het gevaar ontkomen zijn , haasten- zig om met dc vlugt in zekerheid te geraaken, en de Na■tuur, nog in geweldige beweging , volgt zonder wederftand het raadsbefluit des Eeuwigen eindelijk heft zulima haar verftramden arm in de hoogte; haare dus lang geflotene oogen openen zig weder , ftaaren op haar Moeder, op den flaaf  j} F Pv WELDAADIGHEID. I5X en zweeven rondom heen —— Ik zie „ dilezim niet ! is mijn broeder „ dood ?" was haare eerfte vraag men zeide het haar, en haare oogen fluiten zig weder, en haare armen zinken op den beangftigden boezem van haar Moeder neder t die haar met heete traanen beweent —— zeer droefgeestig zegt de getrouwe flaaf tegen dalimeck : „ Gif „ zijt nog niet volkomen zeker , en ik „ wilde u zo gaarne redden -, waarom „ veroorloft gij mij dit niet? ... wel aan; „ blijf hier een oogenblik, en ik kom „ rasch, tot uwe redding, weder; ik ga „ alleen, blijf bij zulima." — Het verlangen dat dalimeck heeft om haar' zoon te redden, en de vrees om haare dochter te verlaaten , beftrijden haare ziel; zij ftaat op , zet zig weder neder; ftaat weder op, ert weet niet wat te befluiten ' „ Volg „ mij niet!" zegt de flaaf, „vertrouw op „ mijn' ijver; ik zal naar 't huis te rug „ keeren .... maar ach ! het is niet „ meer —> ik zal in de puinhoopen zoe„ ken , en zal uw' zoon medebrengen; „ zonder hem kom ik niet jWeder" ~ N 4  x#j. de zegen hij ijlt heen, vliegt als een gejaagd wild dier, dat van het eene veld op het andere , ja over afgronden heen fnelt, zonder iet te fchuwen of zig te ontzien: hij is aan den voet van den hoogen berg, aan de plaats waar de vlam zig eene wijde fleuf geopend heeft, genaderd; hij zoekt overal zijn jongen meester; loopt over de nog brandende puinhoopen; dringt door de vlam heen; bij iedere flap ontdekt hij verflikte dieren, verbrande menfchen; overal dooden en ftervenden mm het gejammer, gehuil, en de vertwijfeling der half dooden ; het brullen van het ftervende vee, mengt zig met het geruis der ftroomen die van den berg nederftorten; nog rukken felle donderwagen en blikfemfchichten hoog bejaarde hoornen uit den grond —— onder het gedruis der verwoestinge klinkt zijn geroep : „ dilezim ! dilezim ! waar zijt „ gij ?" naar den Hemel ziende, Iaat hij een zucht: „ Ach!" zegt hij, ,, hij „ is niet meer ! hij is uit het boek des ,9 levens uitgewischt!" —— het overIchot des edelen jongeliogs lag op 't zand  DKR WELDAADIGHEID. £55 «nder een grooten mastboom, die hem in deszelfs val tegen den grond geworpen had. Bij het aanfchouwen van dit treurig tooneel, geeft de getrouwe flaaf een, vreezelijke gil, en weent op het verpletterde ligchaam ; hij neemt het op zijne fehouders , en vliegt ijlings, met het zelve , van deeze plaats van fchrik en, verwoesting i, naar dalimeck , die reeds 9 vol ongedulds, op hem wachtte; zij werd hem , bij het lichten des blikfems, vaa verre gewaar, en vliegt hem te ge moet — „ Brengt gij mij mijn' zoon 2" roept zij hem toe — hij vertoont haar het ligchaai» - „ Ja dat is hij! ja dat is dilezim 1 „ mijn zoon .. . maar hij hoort de ftem „ zijner Moeder niet; hij blijft oageroerd „ bij haare traanen zó ook lag zijn „ Vader, koud gelijk hij; ik kuschte zijn „ bleeken mond, maar hij kuschte mij „ niet weder dilezim !.." hier zinkt zij , door fmart overmeesterd , op het doode ligchaam neder. De zorgvuldige ijver van haar' flaaf, brengt haar weder tot zig zelve, en n\\ N 5  ïi>4 DE ZEGEN was zij eenigzins bedaarder; zij zegt tot zulima , die wanhoopende van vertwijfeling is; „ Schrei niet meer als eene „ uitzinnige ; gij verfcheurt mijn hart ; zult gij uwe;Moeder op die wijze ver„ troosten? *—u. Hoor, zulima! hoor de 3) leere der wijsheid; zij is u niet vreerad: „ zullen wij tot den Heer des Hemels ss zeggen: waarom geeft Gij ons het leven, s, en waarem ontneimt Gij het ons weder? was Hij uw* broeder meer dagen fchuïdig ?" — zo troostte dalimeck haare dochter , en wendde haar hoofd om , om haare traanen te verbergen : verder zeide zij : Ik kan nog meer lijden, ik ... maar „ zulima kan nog ongelukkiger werden'* —— Hoe , mijne Moeder ! kunnen wij „ nog ongelukkiger worden?" *— ,, Kind #, van fmartenr" antwoordde dalimeck, en drukte de hand van zulima in de haare.: „ Weet dat ook de dood den draad van uw mij zo dierbaar leven, „ in een oogenbrik kan affnijden; en is „ 't mijne zekerder dan het uwe? zuli„ ma ! wanneer ik u zag fterven, of „ wanneer gij uwe Moeder verloort, wie  dek. weldaadigheid. Ï5S „ zou u dan beminnen gelijk ik u bemin?" zulima gaf eene luide kreet, en uit haare oogen, die niet meer weenen konden, ftraaldcn angst en ontzetting. kamschatkar wordt al geduurig onrmtiger , cn dringt zijne Meesteres om het gevaar te ontvlugten, „ Laat ons voord„ maaken," zegt hij, „ op dat wij aan „ de andere zijde des bergs komen; hier „ zijt gij nog niet zeker; aan geene zij„ de, kunt gij gerust zijn; daar wooneti „ herders, goede menfehen, die zullen ons wel inneemen, ik ken hen i ik zal u „ bij fatime brengen ; zij is wel arm , „ maar zij geeft tog ook gaarne van 't „ geen zij heeft: ik heb haar verfcheidc „ né' maaien gezegd, hoe goed gij zijt', ~ en dan weende zij ; hoe zal zij na „ aangedaan weezen wanneer zij uw „ ongeluk höort! kom, zonder ver- „ toeven , ik zal u in haar hut bren„ gen." Zij wandelden lang in het duister t eindelijk rees de zon weder, en befcheen hunnen weg — het was tegen den middag toen zij aan fatime's hut kwamen •  150 be zegen die weduwe nam hen met deelneeming In, beklaagde hen, en deed alles wat in haar vermogen was om hen te helpen en te verkwikken. Zij had twee zoons , nurschivan en barhem , wél opgewasfene fchoone jongelingen , die in 't gebergte de fchaapea weidden: zij liet hen haaien, en gaf dalimeck een grof kleed van haar aan : „ Neem gij dat," zeide zij , „ en geef „ uwe dochter het dunne kleed dat gij „ aan hebt; maar fpoedig, eer mijne zoons „ komen j Iaat ons voor hunne fchuld„ Iooze oogen, zo veel fchoonheid en bekoorelijkheid verbergen." —— Rascn kwamen deeze beiden , en zulima , opmerkzaam op fatime's reden , bloosde , toen de jongelingen naderden —— „ Mijn zoons!" zeide fatime , „ de „ Propheet, die ons genadig is, zendt „ ons hier gasten toe, welken van het „ ongeluk vervolgd worden; laaten wij „ hen aanneenaen en hen vertroosten , op „ dat wij zijner genade waardig blijven:" met deeze woorden Jegde zij een kleed van biezen op den grond , en barhei  der weldaadigheid. t$7 liep drooge bladeren zoeken, bragtze, en fpr'eidde dezelven over het kleed heen : op dit ruwe leger lag dalimeck zig, met haar dochrer, neder, en fatime dekte haar met geiten - vellen : barhem , befchouwde de weenende zulima , en .weende ook ; hij ftaat onbeweegelijk, zonder een woord te fpreeken ——» nurschivan , loopt naar zijn kudde , vult eene fchaal met warme melk, cn haast zig om ze zulima aantebieden ; haar met dezelve naderende, blijft hij plotslings ftaan» bloost, ftaat zijn oogen neder , en biedt dezelve haar Moeder aan : deeze neemt ze met eene vriendlijken lach uit zijne hand , drinkt, welftaanshalven , en reikt de fchaal aan haar dochter ©ver ; zulima geeft ze den jongeling terug, zonder hem aantezien en zonder te drinke«; dit bedroefde hem —- thans ontwaakt barhem uit zijn diep nadenken ; hij knielt voor de fchoonheid neder, die hij reeds bemint; hij bidt, fmeekt, dringt haar een verfrisfehenderi dronk te neemen , en zulima neemt de fchaal, en drinkt dezelve uit tot 't laatfte dropjen;  s53 DE ZEGEN dc verliefde herder lacht, en op zijne frisfche roode wangen is de vreugde ge. maald , ■ nu verzoekt fatime haare gasten zig ter ruste te begeeven , en wenkt haare zoons haar te volgen : barhem gaat langzaam zijnen broeder na, en loopt met het hoofd tegen de post^, van de deur, van welke hij nog verre meende af te zijn : „ Lieve moeder!" zeide hij tegen fatime , „ hoe fchoon is ,, zulima ! hoe roert mij de traan die in „ haar oog glinftert" „ Maai- het •j is geen herderin andwoordde nursciiivan — Neen," zeide barhem in vervoering, „ het is een engel in „ vrouwen gedaante o mijne Moe- der ! toen gij mij riept , konde ik u „ bijna niet volgen ; het viel mij hard fi zulima te verlaaten" — „ Gij moet „ haar vermeiden," zeide zijn broeder , wien zijne laatfte woorden droefgeestig maakte , „ zij is eene gevaarlijke tove„ res; want ik heb het ook gevoeld; als „ men haar aanziet, wordt men zo won„ derlijk , als of men betoverd ware —— .» Moeder l ik vrees voor hem; gij  dek. weldaadigheid. 159 „ moet zulima, zo veel mogelijk, voor 5, hem verbergen." fatime kon zig naauwlijks van lagchea onthouden ; zij wendde haar hoofd om , zeide bij zig zelve: „ Wat zal ik doen? „ zal ik tegen de mensehlijkheid zon- digen? zal ik zulima mijn hut ontzeg„ gen , daar zij geene andere heeft ? neen ! maar zij is fchoon ! en „ mijn zoons ... zal ik ... neen ik „ zal haar bij mij houden , mijn' pligt doen en al 't „ overige van 't lot af, „ wachten." — zij gaat met haar zoonen achter haar hut , onder een afdak , dat zig kamschatkar tot zijn verblijf roebereid had ; zij fpreidt zelve hem een leger van biezen en bladeren, en haare zoons brengen hem melk en vruchten na deeze maaltijd bergen zij het ligchaam van dilezim in een hol , en de goede ftaaf begeeft zig tot de rust , die hij zo zeer nodig had: intusfehen verzamelen fatime's zoonen kruiden tot dilezim's begraavenis. dalimeck fliep tot tegen den avond; ïaiaar haare flaap was zeer onrustig  JÖO DE ZEGEN zulima koude niet rusten; geduurig zweefde haar het verfchrikkelijke fchouwfpel van den voorgaande» nacht voor de oogen , en wanneer haare oogen even befchooten waren , riep zij haaren broeder : de nacht hoorde haar zuchten, cn de morgen vond haar nog in dezelfde grenzelooze fmart — Het treurige oogenblik verfchijnt, waarin het ontzielde .ligchaam haars broeders, gezalfd , en met kruiden, die het voor bederf zouden bewaaren, omwonden wordt — ■■■ dalimeck begeert dat haar dochter geen getuige van deeze plechtigheid zal zijn; zij voert haar buiten de hut en zoekt haar te vertroosten, terwijl zij zig zelve geweld aandoet , om haare inwendige fmart te verbergen, fatime , die haar gadeflaat, en niet veinzen kan, zegt, vol verwondering, tegen haar: „ Hoe kan zig de Natuur zo „ verwislelen? moet ik gelooven, dat zij „ fterker tot de zuster, dan tot de Moeder van dilezim fpreekt ? Wie meer „ dan de Moeder behoort een kind te be„ weenen ?" ... „ Ach fatime ," antwoordde dalimeck, „ ik ben niet ongevoelig; „ maar  der weldaadigheid. l6l , maar wanneer het gevoel mijne dochter traanen afperst, droogt de reden ' de mijne wel af, maar zij verflikken * en zinken mij op 't hart ■ kan ik „ begeeren dat de Heer der wereld de wetten der Natuur om mijnen wille " omkeere ? kan ik begeeren wat Hij „ niet wi, en om 't onmogelijke bid„ den? " zulima hoorde de redenen haarer Moeder; waagde het niet meer te klaagen; onderdrukte zuchten, verborgene traanen die zij in 't geheim in haaren fluiër weende, dorst zij zig flechts veroorloven. fatime, befehouwt en bewondert dalimeck meer en meer, ja zij was zelfs voor haar met eene foort van eerbied als doordrongen: „ Ik bewonder u zo wel „ als ik u beklaag," zeide zij; „ zeg mij, „ is het den measch dan verboden te „ weenen? want ik zie dat gij uwe traa- nen verbergt en onderdrukt"— „ Mijne „ goede fatime ! ik ben reeds lange aan *>, de fmart gewoon; aan mijn lijden zelfs „ heb ik deeze terughouding, deeze beO  162 de zegen „ heerfching van mij zelve te danken — „ zestien jaaren zijn 'er verflreeken dat >3 dilezim het licht genoot; zijn Vader nam hem in zijne armen ... beiden zal „ ik hier niet weder zien ... twaalf jaaren 3, lang was hij de vreugde zijns Vaders s, . . . fatime ! twaalf jaaren van geluk j, zijn die dan als niets te rekenen? had ,, Hij, wiens goedheid mij die gaf, meer j, beloofd ? vier jaaren na zijn Vaders a, dood was hij ook nog de vreugd en lust mijns levens —— zijn dood, die ons thans bedroeft, zou zijn' Vader on„ troostbaar gemaakt hebben — ik dank ,, den Hemel, dat hij den gevoeligen, den „ deelneemenden palamir deeze ramp „ niet heeft laaten beleeven! —— hij „ ftierf jong ; maar telt men in 't graf 9, de jaaren die men op Aarde leefde ? „ hij heeft de zonne aanfehouwd, de ,, wonderen der Natuur gekend, geweeten hoe zoet het is wél te doen en goed te zijn ; hij heeft zonder twijfel lang genoeg geleefd — Gij vraagt mij, fatime! of't den mensen verboden i* «, te weenea, traanen te ftorten? o neenl  fcÉR wel d a a dï3 h-éid".- f4$ w Hij die den mensch zo zwak, zo ge-„ voelig fchiep, zal niet toornen wanneer hij weent , wanner hij wenschc „ minder ongelukkig te zijn".,. „ Maar „ gij bezat evenwel zo veel vermo* „ gen, waart zo rijk, en nu zijt gij arm „ en hebt niets; gij woondet in een pa„ leis, en verbergt u thans in een hut; „ wat ik en mijne kinderen hebben, wil „ ik gaarne met u deelen , maar wij zijn „ reeds lange aan de behoeftigheid ge,, woon : wilde vruchten,, grove groenten „ zijn onze fpijzen, en daarmede zijn „ wij vergenoegd : zes fchaapen is mijn „ geheele rijkdom, doch ook deeze voeden „ ons met haare melk, en van hunne vellen „ bereiden wij ons kleederen ; maar welk ,, eene voeding, welke eene kleeding is „ dit voor dalimeck en haare dochter, „ die aan pracht en heerelijke gerechten „ gewoon zijn?" „ Ha, weldaadige fatime ! wij zullen bij u al dat nodi„ ge vinden, dat de Natuur nimmer aan ^den arbeidzaamen ontzegt; wat ligt ons „ aan 't overige gelegen ? uw hut is groot „ genoeg voor ons allsm kamschatkar* O 2  I64 be zegen ,, heeft moed en bekwaamheid; hij kan „ mij eene wooning maaken die van de uwe afgezonderd is niet verre ., van den anderen verwijderd, zullen j, wij elkander telkens «iet nieuw genoe„ gen wederzien hij verftaat den akkerbouw; zijn vlijt zal verfcheidene vruchten om onze hutten doen voordkomen —— zulima kan fpinnen en weeven; wij zullen netten bereiden, #, en vogelen en visch in overvloed op 3, onzen disch hebben; wat vreest]gij goe3, de fatime ? de Voorzienigheid waakt 3, voor ons: Hij liet mij in Jleppo, tegen 3, mijnen' wil, nog twee karavanferijen 5, over, die voor zesduizend fekijnen ver3, huurd zijn : ik wilde ze verkoopen , maar werd door de bewooners gebeden het niet te doen; zij hielden mij voor grootmoedig , toen ik hunne bede 3, opvolgde , en thans is ons die weldaad 5, des Hemels van eene onwaardeerbaare waarde : federt vier jaaren dat ik in „ eenzaamheid leefde , heb ik niets van 3, hun gehoord ; doch ik verwonder mij daar niet over; wij zijn zeer verre van  DER WELDAADIGHEID. l6$ „ Aleppo verwijderd'; maar ik hoop dat „ wij een' brief naar hun toe zullen kun- nen krijgen; ik zal hun zeggen; Ik „ was rijk, en nu ben ik arm; geeft mij „ het mijne —— dan , lieve fatime , zullen wij overvloed van kudde heb* „ ben, en ook onze gebuuren van onzen „ melk kunnen medegeeven; laat ons ,, hoopen ! gelooft mij, lieve zulima ! „ goede fatime ! en gij die ik thans ook „ mijne zoonen noemen wil, gelooft mij: „ arbeid , weldoen en vriendfchap zul„ len ons nog gelukkige dagen doen be„ leeven." Zo fprak dalimeck , en alle hoorden haar ftilzwijgende aan; overtuiging vloeide vau haare lippen, en had den gewensch» ten invloed op de harten van hun die haar hoorden, zulima fcheen getroost „ fatime vol van vertrouwen , en kamschatkar , benevens de beide jongelingen, nog ijveriger dan voorheen, om voor allen van nut te zijn -— Nog op dien zelfden dag werd de arbeid verdeeld. nurschivan hielp kamsciitakar en hij liet zig gaarne van hem onderrichten: In. O 3  206" de z E G E W den tijd die hij overig had ging hij Of de jagt, uit visfehen of hout hakken , en om dat hij fterker was dan zijn broeder barhem , liet men aan denzelven het verzorgen der fchaapen en den minder moejelijken arbeid over; doch wanneer hij zig van zulima moet verwijderen ftort hij traanen ; hij is reeds een offer der liefde en van den minijver — o zulima ! gij hebt gelagchen, en nurschivan ondervindt in den morgen zijner jaaren reeds , dat het leven een last is ; maar barhem ondervindt, dat voor hem het fchoonfte tijdftip zijns levens eenen aanvang neemt: des morgens is hij het eerst in 't veld, plukt bloemen in een korf, en vliegt naar de hut, waar zulima nog rust; hij leunt aan •ie deur, waagt het naauwlijks zijn' adem te haaien , luistert, en verbeidt zwijgende het oogenblik van haar ontwaaken ; het geringfte geruis maakt hem verlegen; hij vreest, wenscht, hoopt, en geniet reeds vooruit het geluk dat hem wacht; hij legt nog éénmaal zijne bloemen in orde; fchroomachtig gaat hij voord, met een i kloppend hart en eene beevende hand ver»  der welda abusiieid. 1&J ciert hij zijn beminde met zijne bloemen ; zo veel bloemen, zo veel kusfchen. zulima wijst hem niet af, maar bloost en durft het niet waagen hem aantezien; hij is befchroomd zijn oog op haar te vestigen ; te gelijk ontmoeten zig hunne oogen, en te gelijk loozen zij eene fchuldelooze zucht; in den morgenftond huns levens fmaaken zij ongeftoord, zonder zelfverwijtingen, de zoetigheden eener rïjne liefde — o hoe aangenaam is het eerfte oogenblik waarin men zegt: ik bemin u ! maar hoe veel hemelfcher het oogen" blik, waarin men ziet, waarin men gevoelt , waarin men hoort zeggen : ik bemin u weder l —— dalimeck verheugde zig; fatime maakt 'er zig ongerust overj nurschivan gevoelt zig dagelijks ongelukkiger. „ Ik weet zelf niet wat ik wil zeide hij bij zig zeiven , wanneer hij eenzaam aan den boord eener beeke, of in de fchaduw^ van 't bosch wandelde ; 3, ik ken mij zeiven niet meer; de tegen„ woordigheid van mijn' broeder is mij „ tot last! gelach,zweeft op zijne lippen,,  DE ZEGEN , vreugde glinftert in zijne oogen die alleen op zulima zieu, en zij ziet barhem weder vrolijk aan — ik heb het " juist geraaden toen ik haar eene toveres "heb genoemd; alles heeft zij betoverd, " mij , hem , ja zelfs het leevenlooze ' dat ons omringt . is dat geen tove- t> rij , dat ik thans, het dorre riet, de verdroogde bladeren, die zulima's hut bedekken , veel liever zie , dan de , bloejende Akazia, die ik voorheen met * zo veel genoegen befchouwde ? welk " eene onbekende kracht is in iedere ' deur verborgen, die mijn hand van tak" ken en bladeren heeft zamengevloch" ten, en die thans die zelfde hand niet " anders dan beevende aanroeren kan ? nog is zij wat zij te vooren was; ■' wanneer ik des morgens naar het bosch of veld uitgaan moet , en mijn voet haaren drempel betreedt, dan is 't, als werkte zij met toverkracht op mijn 'j hart; als ©f een fijn vergif van haar „uitgaat en mijne zinnen bedwelmt; en des avonds wanneer ik weder fneller . naar huis wandel; wanneer ik van oi-  der WELBAABiaiIEID. I<£ Ik zal barhem's kudde oppasfen , hij zal met u reizen , gij beiden zult de kooplieden , hunne toezegging herinneren, cn gij a, zult, als engelen des vredes, overvloed 2a terug brengen."  DER weldaadigheid. 173 barhem werd bij zijn moeder geroepen ; zulima volgt hem; beiden verbleeken, ridderen, doch hooren naa het bevel van den pligt, en ftemmen het gevraagde toe : nurschivan ziet hunne fmart, maakt de Moeders, onopmerkzaam daar op, bidt en overreedt hun eindelijk ■ ■ ■ Vol aandoening omarmt hem zijn' broeder en weent —— nurschivan weent niet ■ ■« zulima nadert hem in vervoering en zegt: „ Edele vriend ! u dank ik alles ; de rust, de vreugde mijns levens ; o dat », §jj ook gelukkig waart;" hierop omarmt en kuscht zij hem met vervoering. O mijne vrienden! gij die den hevigenftrijd in deeze jeugdige harten ziet; harten die even fterk voor de deugd als voor de liefde gloejen; gij die het laatst vaarwel van fatim.-ï gelooft te hooren , verpoost u een weinig! gij zult u nog over fchoone daaden kunnen verheugen — salem en mazuraback zijn niet ondankbaar: het was hen niet alleen genoeg, te betaalen wat zij fchuldig waren; zij wilden de arm gewordene dalimeck, dalimeck's weldaadigheid en het geluk dat zij haar te danken hadden vergoeden.' P %  274 D E ZEGEN ■ - Zo valt dc vruchtbaarmaakende daauw, die eerst van de aarde was opgeheven, weder op den. uitgcdroogdcn grond neder: zo ftroonten: de: vloeden en rivieren weder terug in den grooten Oceaan — musamTbIvck.. toont eene. hevige begeerte om de wooning te bezitten, in de welke 't geluk het eerst bij hem had beginnen te huisvesten: — „ Ik verbeug mij," zeide hij tegen nurschivan , ,, nu beftendig ,, dit huis te kunnen blijven bewoonen, „ dat dalimeck fomwijlen bezocht ; het „ zal mij een zoet genoegen veroorzaa„ ken, hetzelve aan mijnen zoon te kun„ nen nalaaten en. dat 'er mijn kleenkin„ deren bezitters van zullen kunnen blij* „ ven" Hij geeft nurschivan drie „ beurzen met goud; —- „. De weldaa- digheid van dalimeck ," voer hij lagcliende voord , „ legde den grond van „ mijn geluk, het komt der dankbaar* heid toe mijne erkentenis te regelen : „ drie duizend fekijnen betaal ik u voor „ de huur, en negen duizend voor de „ wooning ; dit is ailes wat ik geeven „ kan, en ik twijfel niet of dalimeck zal  der weldaadigheid. 175 „ tfe vreden zijn" salem , rijker dan mazuraback , overtrof hem in grootmoedigheid : bij eene gelijke fom, voegt deeze nog rijke gefchenken ; geeft kameelen 5 die dczelven draagen , en flaaven die ze zullen heenen voeren. nurschivan zucht toen dezelve naar IJchemafw vertrekken: zijn oog, zijne geheele ziel volgt ze na ; doch hij blijft bij de goede grijze salem, die reeds den jongeling niet misfen kan : hij verhaalt hem van zulima , die hij ontvlugt, die hij vergeeten wil, cu die hij nog geduurig bemint. dalimeck had de flaaven en gefchenken reeds ontvangen , maar zij deelt aan fatime , de behoeftige gebuuren en den broeder van nurschivan daarvan mede : nurschivan verheugt zig met de gedachte dat hij hen allen vrolijk gemaakt had: „ Ik heb hen aan de elenden onttrok„ ken," zegt hij bij zig zclvcn, en de zoete loon der deugd verkwikt zijne ziel _ „. nurschivan's gefchiktheid en deugdzaam charakter hadden salem zeer voor hem ingenomen : hij ftelt hem aan P 4  3?6 de zegen zijne flaaven als hunnen tweeden Meester voor, dien zij gehoorzaamen en beminnen moeten : hij zoekt hem verftroojing cn genoegens te doen fmaaken ; voert hem dagelijks naar de baden, en alle openbaaxe plaatfen van Aleppo; vertoont hem de pracht cn grootte der ftad; onderricht hem in de zeden en gewoonten der in•wooneren; maakt hem opmerkzaam op hun vlijt in künften en weetenfehappen; op de. uitgebreidheid van hunnen handel —. één der "rijkfle takken van dien handel is in handen van salëm, die van meening was dezelve aan zijnen jongen vriend afteftaan: 93 Wien dalimeck's vertrouwen en vriend- fchap heeft weeten te winnen ," zegt hij bij zig zeiven , ,, moet deugdzaam 3> zijn ; hij zal bij mij blijven, door den 3, zachten band der weldaadigheid zal ik „ hem aan mij verbinden." Van d'.t oogenblik af liet hij den rijken handel in purper over aan den zoon van fatime. Van dankbaarheid doordrongen, betoont nurschivan zig arbeidzaam en vlijtig; door zijn fchrander overleg groeit, met iederen dag, het vermogen van zijn' Heer aan, met  der weldaadigheid. ï?7 wien Bij den grooten winst deelt; doek na drie jaaren ontwaakt in hem de begeerte om zijn Vaderland wedertezien ; hij befchouwt zig in den fchoot van den overvloed , en wenscht zijne Moeder in het verinogen te doen dcclen, met het welke de Hemel zijnen vlijt zegende — maar zulima — bemint hij haar niet meer? — hij bemint haar nog , maar als de uitverkorene zijns broeders ; als zijn zuster ; want met deezen naam pleeg hij haar gaarne te noemen hoe gelukkig is hij thans! hij zal zijn Moeder, zijn'" Broeder en zulima genoegen doen fmaakent —— Vol van deeze vleiënde gedachten, komt hij op zekeren morgen bij salem : „ Mijn „ Vader!" ftamclde hij, vreesachtig, wans lnj wist dat salem hem zeer lief had, en dat zijn voorftel den grijsaart zoude bedroeven: „ Mijn Vader! de oogsttijd is „ voorbij ; fpoedig zullen de karavaancn „ opbreekeu; ik wilde gaarne met dezel„ ven naar Ameniên reizen, waar fatime „ woont; waar mij voor de ecritcmaal het „ zonlicht heeft befcheenen: ik wil mijne ,a Moeder helpen ; ik wil haar geeven, P 5  J?8 Tl e zegen 3i wat uw milde hand mij fchonk —— edele Man! het geluk van mijn MoeJS der, mijn' Broeder cn van zulima, zal ,-, het werk van uwe handen zijn" —— dit zeide hij, en traanen van dankbaarheid vloeiden uit zijne oogen op de handen des ouden —— „ Verlaat mij niet 1" antwoordde hem salem "; ,, Ik noem u J5 zoon, gij zult het worden; ik heb maar ééne dochter; zij is goed, zachtzinnig „ en fchoon; erfgenaame van mijnen rijk„ dom ; ik zal haar aan: u ter vrouwe „ geeven ..... . y maar gij, antwoordt mij „ niet.' ik bied haar u aaneen uw hart klopt niét voor haar!'—— zult gij mijn* j, wensch, mijne bede te'leur ftellen ?" — nurschivan fidderr op'- deezen; voorflag . en zwijgt ——. „ Wilt' gij mij in: mijnen ouderdom bedroeven ? andwoord mijV* m.„ ... . ,} O mijn Vader! wat zal ik u „ zeggen ? — ik acht uwe Dochter zeer; „ maar haar te beminnen... Nog zeer jong J} moest ik mijne liefde onderdrukken; veel, zeer veel heb ik van haare folte„ ring geleden , en federt heb ik mij voor„ genomen haar te ontvlieden" «- salem  DER. WELDAADI GHEI3. I/P die door de ondervinding geleerd was „ lachte zachtkens ,, Hoor mij nur- sciiivan ! zeg niet , ik wil niet weder „ beminnen ; want waar is de rechtfcha- pen man ,- die T wanneer hij in eene „ vrouw deugd en fchoonheid vereenigd „ vindt, voor haar ongevoelig kan blij „ ven ? Laat het aan den tijd , dien alles „ mogelijk is ; laat het aan mijn Dochter „ over, en bewillig" in uw geluk" —Met deeze woorden ftaat hij op, kuscht nur-schivan hartlijk , en zonder hem tijd te laaten van te kunnen andwoorden, geleidt hij hem bij zijn Dochter,-die. nurschivan reeds beminde ; hem met vreugde uit de handen van haaren Vader ontvangt, en als Echtgenoot omarmt — De goede grijsaart zegent hen , en fluit beiden, in vervoering, in zijne beevende armen: zijne zin» tuigen door den ouderdom verzwakt, leevcn weder op ; in zijne oogen glinftert het vergenoegen en een vuurige ftraal der jeugdige verrukking : zo liefderijke voorkomingen , achting en vriendfehap, in ftaat zijn harten te verbinden, oefende de Dochter van salem dezelve omtrent nur*  it& DE ZEGEN cm van, met alle mogelijke hartlijkheid ; hij vond van tijd tot tijd zijne verlorene rust weder; nu hield hij zig bezig met het geluk van zijn huisgezin, fehoon hem ook de lust om zijn maagfchap eens wedertezïen, nog wel nu en dan bekroop; maar salem fchuwde de eenzaam» heid, die voor den ouderdom onaangenaam is; hij bidt zijn' Zoon en zijne Dochter hem niet te verlaaten —— twee jaaren houdt hij hen bij zig terug; eindelijk geeft hij hunne bede gehoor, overlaadt hen met gefchenken voor dalimeck, en bezweert hen , met weenende oogen , fpocdig wedertekomen. Thands is het jonge paar op weg , tien kameelen gaan voor hen heen, die goud, prachtige klederen en andere kostbaarheden draagen —— zo rasch nurschivan den hoogen berg , wiens ftoute kruin zig in de wolken verliest , ontdekt, klopt zijn hart fneller; zijn geliefde gezellin bewondert de lagchende landftreek ; zij verlangt naar zulima; zij komen aan ; maar wie is in ftaat dc vervoering deezcr ontmoeting te befchrijven? dezelve duurde eenige dagen. Na eene  DER WELBA ADI CHEID, lg£ verwijdering van vijf jaaren, na zo meenig harden ftrijd , geloofde nurschivan de geliefde zijns Broeders zonder gevaar te kunnen wederzien ; maar toen zuuma's lippen zig zachtlijk op de zijnen drukten , gevoelde hij op nieuw eene onbefchrijfbaare gewaarwording, en waagde het niet, haar den kusch terug te geeven : hij vond zulima nog even fchoon; maar meende in haare engelachtige oogen eene kwijnende droefgeestigheid te ontdekken ; zij was minder levendig, minder frisch dan voorheen ; haar beeld was een fchoon gefternde zomernacht, nurschivan zeide haar : „ Ik breng mijn' Broeder fchatten mede ; zulima zal mijn „ zuster worden." Een vrolijk lach- jen was haar antwoord: op haar eenigzins opgeruimd gelaat blonk de glans der liefde , en eene zachte blos verwde haare tedere wangen nurschivan zeide nog dien zelfden avond tegen dalimeck.:" „ zulima bemint mijn' Broeder; hij is deugdzaam en word rijk; verfmaad hem „ niet ; geef hem uwe Dochter ! " —— 3i Dut wil ikantwoordde dalimeck :  £34 Dl ZEGEN „ dat zij gelukkig met hem zij ! zo blijve „ van mijn aaaeengcfchakcld lijden, mij niet meer dan flechts eene flaauwe 5, herinnering over" Vol van vreugd loopt nurschivan naar zijn Moeder, om haar alles te zeggen en ook haar bewilliging te verzoeken, fatime fluit hem jn haare armen, weent traanen van blijdfchap, en gaat met hem -naar dalimeck : de beide gelieven wórden geroepen: welk een o ogenblik voor hen ! de Moeders drukken hen beurtlings aan haare van vreugde fchier bezwijkende harten; vereen'.gen dc panden haarer hartlijkfte liefde , cn zegenen dezelven onder eenen vloed van blijde traanen de dagen des geluks zijn eindelijk verfcheenen — De houthakker , die , na eenen moejelijken dag, terwijl hij met langzaame fchreden voordwandelt, Zijn hut genaakt , werpt den last , onder welken zijn rug gekromd was, van zijne fchouders ; richt zig o ver-eind ; zet zig onder het lommer op de rustbank neder, en terwijl hij de koele avondlucht inademt , vergeet hij alle de moejeiijkheden 'Van den verlopencn  der weldaadigheid. i$3 dag: zo had ook dalimeck het aandenken aan alle geleeden leed achter zig geworpen , en fatime finaaktc een geluk dat zij voorheen nooit gekend had. kamschatkar , die nu andere flaaven tot zijn hulp , of veelëer tot navolgeren bij zijn werk bekwam, had thans geene andere bezigheid , dan het opzicht over dezelven , de uitdeeling van hun dagwerk , en de onervaarene te onderrich-. ;ten : hij werd vrij , cn de vriend van 't geheele huis. Bij het aanfehouwen van alle die gelukkigen , die hij het gemaakt had , gevoelt nurschivan, eene innerlijke te vredenheid die niet te befchrijven is — hij fmaakt al den wellust, die met de weldaadigheid is verbonden ; maar weet ook dat salem de dagen van zijne afwezigheid telt —— „ Kom ," zeide hij tegen zijne vrouw , ,, laat ons terug reizen —— het „ valt mij wel hard deeze bekoorelijke „ plaats te verlaaten; maar mij dunkt, ik hoor de ftera van uwen Vader, die zij?, ne kinderen roept; laat ons zijn treurig „ hart weder vervrolijken" »—- Dit voor-  jg^ de zegen Deernen kostte hem zeker wel hartlijkc traanen; maar de hoop om rasch wedertekomen, en salem medetebrengen , gaf hem moed , en verzoette hem en zijne troostelooze familie eenigzins de bitterheid der fcheiding. Na een afzijn van zes maanden kwam nurschivan en zijne beminnelijke cchtgenoote weder bij salem, die door hunne tegenwoordigheid weder opleefde — Ia eenen geruimen tijd durfde nurschivan het niet waagen hem den voorflag te doen van de ftad, waarin hij geboren was, het huis dat hij liefhad, de oude vrienden met welken hij zo gaarne van de dagen zijner jeugd fprak , te verlikten ; maar hij verhaalde hem zeer veel en dikwijls van barhem'* cn zulima's liefde; van dalimeck's weldaadigheid, van fatime's goedhartigheid , van kamsciiatkar's getrouwheid, en de grijsaart hoorde dit dan met welbehaagen aan: „ Jongman, zeide hij, „ uw verhaal gevalt mij; goe^ de zielen zijn mij lief en eerwaardig; ' de aanblik der fchoonheid is fomtijds nog in ftaat mijne door ouderdom ver** donkerde oogen te verlevendigen; wij " zul-  der. weldaadigheid. iSg" „ zullen der waards reizen, dat wilt gij tog „ gaarne , en mijne dochter is 'er ook ,, mede te vreden: komt! wij zullen gaan; „ zullen zulima beminnen, en haare Moe„ der , die u leerde weldaadig te zijn, si de kniën omvatten; want zo éénmaal de „ Deugd van den Hemel op Aarde neder „ fteeg, gewis zou zij de taal, de trek„ ken en geftalte aan deeze vrouw ont- „ leenen" Op deeze woorden vliegt nurschivan , verrukt, in salem's armen ; traanen van dankbaarheid fpatten hem uit de oogen ; op éénmaal verlaat hij den hals van den grijsaart, valt op zijne knieën, en ftamelt zijne erkentenis den Hemel toe «—— zo rasch de nachten langer , en de dagen koeler geworden waren, maakte salem , nu ongeduldig om Jleppo te verhaten , zig met zijne kinderen en flaaven op weg naar Armenië»; hij zag dalimeck en haare Dochter, fatime en barhem, en hij was verrukt —— bij hen , nader bij de Natuur, verliest hij, in de lagchende dreeven van Ifchemafin , het aandenken aan de ftad , waar hij veel rijkdommen verQ  l?y*) m 'iEGKN EER WEL.DAADIGHEII). zaraeld , maar ook veel veidricts geledenhad: een zelfde huis vereenigt hen allen; Liefde, Vriendfehap en Deugd wponen bij hen in ; rustig en vergenoegd vlieten hunne dagen, onder 't geluk der liefde en de uitoefening der weldaadigheid voord.  GOWANNAH en ROBERT; O F, DE ONGEKUNSTELDE LIEFDE; Naar *t Fr amen van d'arnaü»,     GOWANNAH eN ROBERT;, DE ONGEKUNSTELDE LIEFDE Onder de leerrijke en gewigtige fëhildei nngen, die wij in de Reize van den beroemden coock aantreffen, ontmoeten wij een, die ieder gevoelig hart aandoen en bevallen moet De eigendomlijke ham. tocht der menfehen is Liefde; de anderen fchijnen verkunfteld, en de gevolgen eener ©ntaarting te zijn; de liefde mogen wij de natuurlijke hartstocht noemen: wij zien haar gaarne, van de menigerleie vreemde verprofeten , waarmede de kunst van verfijning haar omgeeven en ontaart heeft, ontbloot, in haare eenvouwige gedaante.. De Dichters hebben de liefde bij een kind vergeleeken; en wat is ook aangenaamer dsm een naakt kind! het is de Natuur zeive , die men in haare jongvrouwlijke on, fchuld befchouwt Lait^n Wf; u . i^ateu wij ons het beeld , dat wij voor hebben te fchétfeu,,  sgo gowannah en rober t; in zijne geheele naïve fchoonheid voortellen, en de waarheid die het behelst te gelijk hulde doen. coock, wiens naam nevens eenen colombus, eenen magellan cn anderen verdient te ftaan , was zeer ijverig in zijne nutte en heerelijke ontdekkingen uittcbreiden : hij keert naar Nieuw Zeeland te rug: een grijsaart, die zijn fchip vernomen had, vertoont zig aan den oever; gaat op de aankomelingen toe , met een groene tak in de hand, die hij, tot een teken van vriendfchap , heen en weder zwaait: de Engelfchen, daar en tegen, fteeken eene witte vlag op ; en na het vetoonen van wederzijdfche vredes - tekenen , landen dezelvcn, en de inwooners, aan de Europeen gewoon, laaten alle wantrouwen vaaren, en neemen hunne nieuwe gasten in vriendfchap aan. Een fchoone jonge matroos, robert genaamd, maakt van dit wederzijds vertrouwen gebruik, en gaat dieper in 't Land .. in den beginne ontdekt hij niet dan boomen, boschadien en heerelijke uitzichten in vlakten, bezaaid met keur vaa  cf, ue ongekunstelde liefde. j$X bloemen; voords groote vloeden, bezoomd met kuustlooze welriekende heggen cn boschjens , waarin hij zig verliest, door het aanminnige gekweel van allerleie vogelen , al het welke hem opgetogen, en als betoverd doet ftaan. Maar zijne verrukking wordt nog onge. meen veel grooter , wanneer hij, onverwachts, een hemelsch fchoon meisjen, van omftreeks vijftien jaaren, voor zijne oogen, als uit de bloemen, ziet ten voorfchijn komen: zonder vleierij kon men dit fchoone Zeelandsch meisjen de dochter der eenvouwige Natuur noemen; deeze had haar opgetooid en alle haare bevalligheden ge- fehonken robert ftond verrukt, en gowannah , (dit wTas de naam van 't meisjen,) gevoelde bij het aanfehouwen des jongelings dezelfde onrust; haar fpraak konde hij niet verftaan, maar hij had een hart dat de taal der liefde verftond: robert viel het betoverende beeld te voet, zocht haar te doen begrijpen dat hij haar gelijk een Godlijk wezen vereerde , en wees haar naar den Hemel: het bekoore-. Ifcke atisjea reikt hem jagchende de hand*  rca gowannau en uobert*; fpeelt met zijne haircn , wijst hem haar' hut, op eenigen afftand; geleidt hem daar heen; ftelt hem, met zekere waardigheid, aan. haar familie-' voor en draagt voor hem, tot' fpijze', het frisfche ooft op, dat: zij nog korts geleden geplukt had. • robert vertoefde ettelijke dagen bij zijn geliefde, en bekreunde zig weinig aan den moejelijken arbeid welke hem, bij zijne makkers, op 'tfchip wachtte, zijn eenig werk , zijne eenige zaligheid 'beftond in gowannak te zien, en aan haare voeten te zitten zo nevens haar zittende , had hij met haar eenen aangenaamen ommegang ; hij zocht door eene menigte tekenen zig van haar te doen' verftaan, waarin gowannah, vau tijd tot tijd, groote vordering maakte: beiden verftonden zij te beminnen; door het zelfde gevoel bezield, begreepen zij de een den ander ligtlijk: de Engelschman lag zijn hand op zijn hart, en hief daarop zijn tiand naar den Hemel; en het was haar niet moejelijk hier ïfi* de. verzekering haars minnaars. f dat hij haar hartlijk beminde, cn dei? tfetacl tot getuige zijner welmeenendheid aan-  OF., DE ONGEKUNSTELDE LXEF.'E. IOS sanriep, te verdaan; raakte zij een blcem aan, zo plukte hij dezelve in der ijl, rook de geur weg, kuschce ze,, hield ze aan haar gezicht, en beduidde haar, dat de glans haarer fchoonheid die der bloem verdonkerde ; verdween de zon aan den horifont, zo deed robert , gowannaii begrijpen, dat hij zig bij haar te aanfehouwen ligtlijk over het afweezen van dit gefternte kon troosten , en hij haar met het weder verfchijnen van 't licht nog iterker beminnen zou •——— de tekenen van liet meisjen waren veelligt nog tederer en gevoeliger: om hem ,te zeggen , hoe lief zij hem had, wees zij hem op een nestjen, in 't welke de moeder haare jongen voedde ; zij reikte hem de hand., bragt die aan zijn' mond , vong zijnen .adem op, en beduidde hierdoor dat zij zonder hein niet leeven konde: wilde zij hem aantoonen hoe gaarne zij hem hoorde , zo maakte zij gebaarden als wilde zij de vogelen, de wind en de ftroome» het ftilzwijgen gebieden : zocht zij hem te toonen , hoe zeer en hoe dikwijls zij II DEEL. R  Jtf>4 'gowannah en robert?" van liefde; voor hem verrukt cn bekoorfl wiérd, zo droeg zij een menigte kleine keizelfteenen op een hoop; en wierp de. zeiven eindelijk verdrietig weg, legde haaf hand op haar borst, en zuchtte hoé hartlijk was zij bekommerd, wanneer haar minnaar haar nodigde een oog naar dén wijden Oceaan te richten ; haar oog waarde, droevig , over denzelven rond , èn zij beduidde y door de natuurlijkfte bewegingen, dat wanneer robert zig op dit ruim der zee begaf, zij hem niet meer zien , en ook niet meer leeven konde; dan legde zij zig op de aarde néder, weende en deed haare oogen digt toe. Welke eene heerelijke befchrijving voor de gevoeligheid ! hoe gaarne zullen tedere harten bij dit beeld vertoeven, dat Zo zeer affteekt bij de uitdrukkingen der Üefde, die zij in onze zaamenleving aantreffen '. welke vrouw zou niet gaarne flie hartlijke, die treffende gewaarwordingen gevoelen , die dit jonge lndiaanfchs ineisjen ondervond! i De liefde voedt de begeerte om te gés*  of;, be ongekunstelde liefde. 195. vallen: rasch doet zij gowannaii ontdekken dat ook deeze trek bij haar huisvest ; zij volgt de liefde op den voet, en verzuimt, niet zig naar haare wijze optefchikken : zij had zeer fchoon hair, dat zij met veel zorgvuldigheid , op eene bevallige wijze, langs haare fchouderen deed golven ; zij nam zig zeer voor den wind in acht, op dat die haaren arbeid niec mogte verftooren,-en beftak haar hair met verfchillende bloemen : de Engelschman brengt haar een kam mede, en wil haar, uit jok, naar de Europafche wijze kappen : doch eerst geeft zij hem te kennen dat deeze kunftig gemaakte krullen haar niet gevallen ; kort daarop bedenkt zij dat haar mimiaar mogelijk behaagen daar* in heeft, en aanftonds tracht zij hem door tedere liefkozingen te beweegen haar oj» nieuw krullen te maaken.. Zijn dragt.gef viel haar niet zeer; eenmaal verzoekt hem , ten blijke dat hij haar bemint, zig naar de wijze haars Laads te kleeden,j de volgzaame matroos , even gelijk jdte mare verliefden doen moeten , kleedt  106 GOWANNAH EN ROBERT:; ttaar alle de invallen zijner fehoone ; zij befmeert hem van het hoofd tot de voeten met bonte verwen , gelijk zig de meeste inborelingen deezes Lands befchildcren ; zij fpringt van vreugde, onder haar werk, rondom hem heen , en, vrolijk over haare bekwaamheid in het ftatuee^ ren , (zo noemen zij de kunst , om, met eene zekere naaide in de huid gemaakte Fneedjens , bont te verwen,) ftreelt en liefkoost zij robert zeer hartlijk. Wij hebben gezegd dat de zucht om te gevallen aan de liefde verbonden is > even onaffcheidelijk van dezelve is ook de jaloersheid : gowannah wendt haar uiterst vermogen aan om den Europeer haar de vrouwen zijns Lands ie vraagen, en te weeten, of hij deezen fchooner dan haar vindt: bij deeze gedachten werd zij eenigzins te onvreden; zij deed hem aanwijzingen op haar geheele gezicht; nam de hand haars minnaars, en drukte dezel*e met vervoering aan haar hart; dit zoude hem beduiden, dat de Europafche vrouwen mogelijk wel fchooner en beval?  öf , DE ONGEKUNSTELDE LÏEKDE. IQ? liger konden zijn dan zij, maar dat haare harten niet Yuuriger konden beminnen dan het haare.- Eindelijk verfchaffen zig de beide verliefden , die van begeerte branden om elkander hunne gedachten, hunne gevoelens , hunne verrukkingen, en alle de uit>Vloeizelen hunner zielen- duidelijker en onderfcheidener te-kennen te geeven, eene verftandigere en bepaaldere fpraak , beftaande in vraagen en antwoorden. gowannah, wier liefde van dag tot dag heviger Werd, vreesde zo zeer voor •t verlies van haar' minnaar, dat zij, om; hem bij haar te houden, nevens de liefde ook de zo zeer bekoorênde en verbindende eerzucht bij hem tracht te doen plaats grijpen i na zig herhaalde keeren een geruivnen tijd op de aarde uitgeftrekt, en zig als dood voorgefteld te hebben ; (wij hebben reeds aangemerkt, hoe zulks bij haar te kennen gaf dat zij fterven zou , Wanneer hij haar verliet,) neemt zij hem bij de hand, heft dezelve in de hoogte'; en wijst hem in een nabij gelegen boseh R 3  t9* GOWANNAH EN ROBERTy- naar een' boom , die zig door zijne hoof* te zeer van de andere boomen onder* fcheidde: robert begreep haare toezeg* ging, dat zij hem tot Kakikoo % of Opperhoofd , laaten benoemen , en hemde heerfciiappij over eene groote land- Areek bezorgen wilde met uitge- ftrekte armen toonde zij hem het onafzichtbaare Land, en dan ftrekte zij dezelven over haar ligchaam heen, als wilde zij daarmede zeggen , dat hii over die landftreek , even zo veel magt als over haare ziel hebben zoude de jongeling beijverde zig bij deeze aanbieding, on» haar van zijne liefde te verzekeren; hij wilde alleenlijk over zijn minnaares gebieden; hij ftelt ééne liefkoozing, één woord, één zucht, en één opflag van 't oog zijner gowannah , boven de heerfchappij over geheel Zeeland: hij toest haar, door te zeggen dat de vrouwen van het Eiland Tatara moorderesfen der mannen zijn , en dat zij, indien hij zig beweegen liet zijn leven bij haar doortebrengen, hem dooden zouden ——. de fchoone gowannah  of, de ongekunstelde liefde. icö. Bat robert niet uitfpreeken ; geeft eene vreezelijke gil , en beeft eenige fchreden terug , om den affchuw uittedrukken met welke zij , door zulk eene gedachte, vervuld was geworden; zij nadert eindelijk den Ene el chman weder, en fprcekt, door nadrukkelijke tekenen, dus tot hem . „ Gij zult mij dooden wanneer gij „ mij verfmaadt en u van mij verwij„ dert: ha! kunt gij denken aan een ,9 einde mijner liefde 2 wanneer men in .„ Europa bemint, bemint men daar dan ,, niet levenslang?" gowannah toonde aan den Hemel de punten , aan welken de zon op- en onder-gaat, en zij herhaalde deeze aanwijzing eenige maaien , om robert te verzekeren , dat zij hem eeuwig beminnen zoude Hieruit blijkt dat de groote racine deeze volgende waare en treffende verzen aan de Natuur ontleend heeft: Que le jour rècommence £? que le jour finisfe Sans que jamais Titus puijfe voir Bérénice. R 4  S°° GOWANNAH EN ROBERTf Het jonge mensch dat wel vuurig efc i:artl,,k beminde, Jiet zig door J ^ tmgmgen zijner minnaaresfe, ja ook niet door haare eedea, van zijne vreeze afbrengen; zij hadnn den grond van zijn gepeins verftaan; hij vreesde door de Zcelanifche vrouwen omgebragt te zullen worden ; doch zij gaf hem te verftaan dat indien hij geen Pow Pow, of Teniet! geweer, tegen hen gebruikte, hij van haar mets te vreezen had _ „ Maar,? zeide hij, „ 'cr zijn evenwel bij onze ,, voorgaande landing negen of tien mijner „ landslieden door haar gedood en opge. 5, geten geworden , niettegenftaande zij niet op haar gefchoten hadden." Beiden .kunnen zij het over deeze zaak niet ééns worden; robert dringt op de bekentenis, of 'er iemand van haar familie onder deeze moordenaaresfen geweest is. De Natuur dringt het arme meisje» baare bloedverwanten te verfchoonen, en evenwel kan zij zig van geene diepe zucht onthouden; die verraadt het geen  Oy , DE ONGEKUNSTELDE LIEFDE. ÖMl 'zij zo zéér trachtte te verbergen : zij zet zig op de aarde, ziet robert teder* lijk en bekommerd aan , flaat haar gezicht neder, als konde zij hem niet meer aanzien, en begint op een beklaagelijkfe wijze te weenen : gowannah kan niet liegen; zij zwijgt ;» haare beklemming neemt toe ; deeze terughouding maakt den Engelse liman dringender hij ftaat'er op, en begeert een voor hem en zijne meegezellen zo gewigtig geheim- te weeten; zij nam vervolgends een aanhoudend ftüzwijgen in' acht ;< weende fterker haar minnaar zegt haar: Zo bemin» „ men in Europa niet ; veor het voof„ werp zijner liefde heeft men aldaar gcene geheimen:" op-deeze woorden deed hij een ge waanden toorn volgen: robert toont aan gowannah de uitgeftrekte oceaan , beduidende dat hij haar verlaaten wilde : zij verfchrikt, valt hem met lid. dering te voet —— Tk begrijp niet van „ waar deeze traanen komen ? " -»» „ Gij wilt mij haaten !" zeide zij , in haare aanjenomene fpraake ? ,, wat aai R 5  #©2 COWANNAH EN ROBERT; 'er van mij worden , wanneer gij mij 3, niet meer bemint?" robert ver¬ dubbelde zijne bede , zijne liefkoozingen, en verzekert haar, haar nog «erker te zullen beminnen , wanner zij hem het begeerde ontdekt „ Het kost mijn leven," antwoordde het droefgeestige meisjen; „ doch gij begeert de waarheid te wee>!>ten; gij-zult ze weeten; want liever wil ik flerven, dan u de geringfte 9, fmart veroorzaaken; en dit zoude ge» fchieden, ik merk het, wanneer ik bij a, mijn ttilzwijgen volhardde." In een lang verhaal, doorweeven met hevige gemoedsbewegingen , berichtte zij rob, rt alles wat hij begeerde te weeten; Zij zeide dat 'er zeker flecht karei geweest was, goobao genaamd, die dikwijls op t fchip geweest was, en dien iren verfchei<3e keeren op diefftal betrapt had; toen dit booze mensen zag dat de vreemdelingen zig reisvaardig maakten, begaf hij zig op de Hippa, (dus is hunne vesting genaamd,) en deed aldaar aan het krijgsvolk, ter voldoeninge van zijnen rooflust-,  öp, DE ONGEKUNSTELDE LIEFDE. «0$ den voor-dag , de vreemdelingen omtc- breagen in den beginne toonden deezen geen' lust daar toe te hebben van wege derzelver overmagt en fchietgewéeren ; maar hij fprak hun moed in; zeide dat hij de plaats wist waar zij kwamen om gras voor hun vee te haaien, en dat Zij bij die gelegenheid hun fchietgeweeren aan boord lieten, of dezelven van zig aflegden : men antwoordde hem , zij ware» ..geene vijanden maar vrienden, en vrienden omtebrengen daartoe wilden zij zig • niet Iaaterc gebruiken goobao ant«. woordde , zij waren hunne vijanden, e» boven dien een flecht foort van volk 5 hij beklaagde zig , dat zij hem geflage» en in ketenen en banden geworpen hadden, hun aantooneade de geflagene ftriemen en builen, terwijl hij wel zorgvul" diglijk verzweeg dat dit hem om zij» fteelen en rooven was overgekomen: hij verzekerde hen, hun zonder eenig gevaar op de plaats te zullen brengen, alwaar zij hun gemaklijk konden overvallen ——1* de onderneeming werd befloten en h*|  *S>4 gowannah en röbeht5 Volvoerde zijn flecht beftaan ook zo gèfièim , dat terwijl de vreemden zonder iet te vermoeden, gras maaiden , zij door hen overvallen en met hunne Pow Pow nedergefchoten werden , waarop zij op hen aanvielen en hun vleesch onder elkander verdeelden : gowannah voegde 'er bij , dat 'er ook vrouwen bij dit flagttnaal tegenwoordig geweest waren, die Vuur aangemaakt hadden , terwijl de mannen de doode ligchaamen aan Hukken hakten . ... robert ondervroeg haar herhaalde maaien over dit voorval, doch gowannah ,. verhaalde hetzelve telkens genoegzaam woordlijk 't zelfde: hijr hield het niet raadzaam zijne vraagen verder üittebreiden T want hij bemerkte dat ook •éé aanhoorigen zijner beminde deel aan deezen moord gehad hadden; hij begeerde alleenlijk nog te weeten of de Wilden ook nu tegen de gelande fcheepeliugen , die dieper in 't land gezonden waren , iet in hun fchild voerden; doch vernam van haar, dat deezen geen gevaar liegen f maar dat de Wilden zeiven vreesden  OF, DE ONGEKUNSTELDE LIEFt>£. dat de Europeaanen gekomen waren onv zig te wreeken over den moord, bij hunne voorgaande lvnding aan hunne landslieden, gepleegd ; men had haar daarom gebo-, den niets daarvan hem te verhaalen, en zig onweetende daaromtrent aanteftellen, zo men haar desaangaande iet mogt vraa« gon — Zij zeide dat zij , ten tijde van dien moord, nog geen tien jaaren oud ge» weest was , maar zig echter de gevolgen dier triumph nog kon herinneren; men had, deezen zegepraal zelfs in eenige gezangen bezongen : zij verhaalde hem ook nog den inhoud der wetten, het charakter en veele gebruiken der Zeelanders na dit verhaal Helde hij zig eenig* zins gerust, te meer daar hij ontdekt had, dat de ouders van zijn beminde bij de Wilden in zeer groot aan2iei? waren. Eindelijk werd 'er in 't geheim asmftalte tot het vertrek van dit eiland gemaakt — deeze nieuwe renaud kon de gedachten van zig ten eenigen dage uit 4e armen zijner akmide - losterukke» ^  GOWANNAH EN ROBERT} niet dulden : robert ondervond, dat onder alle verleidingen, de liefde de aantrekkelijkfte is ; hij had Engeland , Europa , ja de geheele wereld vergeeten ; het Zeelandsch meisjen was zijn vaderland geworden; zijne uitzichten bepaalden zig alleenlijk tot zijne gowannah ; zij was het beweegrad zijns levens geWorden; hij fcheen met de liefde, de Openhartigheid , de oprechtheid en de Waarheid deezer landftreek ingeademd te hebben : fomwijlen viel hij zijne beminde om den hals , drukte baar in vervoering aan zijn hart, vergoot een' ftroom van traanen, en riep met luider ltemmej s, Neen, lieve gowannah ! nimmer, nim3, nier zal ik u verlaaten ! niets zal ons #, vanéén fcheiden ! gij zijt mijn leven ! ,5 fpreek mij niet van uW' &and , uwe „ voorrechten! fpreek mij van liefde i s, zeg mij dat uwe Oogen nimmer zullen 4}' ophouden zig in de mijnen te fpieges, len; uw hart fteeds tegen het mijne s> flaan zal!" robert had geen onderwijs in de welfpreekendheid nedigj»  -©F, Uï ONGEKUNSTELDE LIEFDE. M] beminde, en dé liefde grenst aan ctó genie. Onmogelijk kan men zig den graad der neiging verbéélden met welke gowannah aan den Europeaan verkleefd was ; de tederheid van haar gevoel overtrof alle Verbeelding: onvermoeid beftudeerde zij ."zijn gezicht , zijne mienen en zijne geringfte gebaarden: meende zij een' fchija • 'of fchaduw van treurigheid in hem te be» fpeuren, zo vlóóg zij op hem toe, en bevochtigde hem met liaare traanen: iederen dag overlegde zij wèik gefchenk zij hem zoude geeven : na waren het fchei* pen, wier fraaje kleuren haare aandacht tot zig trokken ; dan waren het nestjens met vogelen , die haar, of van wege der* zeiver bonte vederen , of fchoon gezang, bij uitftek gevielen : dikwijls bragt zij ■bloemen zamen, en legde die aaih zijne voeten neder; of ömvlogt hem met kranfen van dezelven ; of bouwde voor hem een zonnefcherm van allerlei boomloof, op dat hij zig door de hittfe der fcohtie niet zou branden; fomwijien fehieef  *<»d jGOWANNAH en roberts hij , op haar begeeren, zijn' naam in "c Zand , en daa kuschte zij de letteren, en «reende bitterlijk, wanneer de wind dezelven verftrooide: ,, Hoe zal ik," fprak robert , zo dikwijls hij alleen was 4 „ mij „ van dit heerelijke fchepfel verwijdesy ren 1 en evenwel moet ik eenmaal van 4, haar fcheiden : ach ! dat mijne lands„ lieden vrij , met de fchatten die zij ,,, hier verzameld hebben , mar Europa tc.,, rug keeren! dat zij mij maar hier laa„ ten ; hier bij mijne gowannah , mijn alles! met haar en voor haar alleen „ begeer ik te leevea." Deeze gedachten zullen , gelijk ik reeds meer gezegd heb, voor een' matroos veeljigt te verfijnd fchijnen; maar de liefde had hem dezelven ingegeeven: kortom, roèert beminde. coock had den bepaalden dag zijner afreize geheim gehouden ; hij was altoos voor dc Wilden op zijn hoede; want hij kon niet befluiten hun zijn gantsch ver* jürouwen te fchenken. JJet bericht dat »obert zijn bekoore- lijk  CF , BE ONGEKUNSTELDE LIEFDE. 160 lijk Zeelaadscb meisjen verlaaten , van 'e geliefdfte dat hij op de Aarde had fcheiden moest , trof hem gelijk een donder•(lag: het ongelukkige oogenjJik nadert : hij gcliet zig in den beginne zeer ziek te zijn, en in de daad was hij door dit bericht als met een doodfehrik bevangen: de doctor bezocht hem , en vond hem zeer aangedaan , onrustig en als bedwelmd, maar kon de oorzaak niet bevroeden. Dan , de arme matroos herftelt weder; .de liefde die hem als in 't ftof nedergedrukt had, gaf hem ook weder moed: robert overmant zig, loopt zijne beminde te gemoet , om haar zijn' toeftand te melden: zij overleggen zamen hoe zij de op hem pasfende manfehap misleiden zullen : de Engelschmau kleedt zig in de Lands dragt en begeeft zig onder de Zeelanders , die op het fchip van coock afen aan-liepen; de Wilden neemen eindelijk van de Europeers affcheid; de Ka jakken der eerften, op welken robert zig. ook bevond , voeren af, cn het fchip ftevent dc haai uit. S  1210 GOWANNAH EN ROBERT'; Aan welke eene uitgelatene en bijna uitzinnige vreugde geeven de twee gelieven zig over! „ Wij zullen dan elkan„ der blijven beminnen ! nu hebben wij 5, niets meer te vreezen ; nu zullen wij ons blootlijk met het geluk onzer liefde „ bezig houden ! Dierbaare gowannah ! „gij zult mijn vaderland, mijn familie, i , mijn alles; uwe gebroeders, uw fpraak, i, uwe ouders de mijnen zijn ! Ik ben 9, geen Engelschmau , geen Europeesch kind meer: ik ben uw Landsman, uw min„ naar,. uw tweede ik!" cn hoe ziel- eri vreugde-vol waren de antwoorden, van de fchoone gowannah ! hoe veel nadrukkelijker werden hunne pantomimen ! hoe ftroomden hunne zielen over van de vuurigfte 1 efde l Men zou bijna geloovcn, dat wanneer wij in ons geluk tot zekere maat geftegen zijn, de altoos nijdige duivel, zijn boksklaauw in onze aangenaame vooruitzichten flaan moet, zo wij niet overtuigd waren dat ons lot door eene ongeziene hand beftuurd wordt, wier onbegrijpelijke werking ons als toeroept,: Deeze Aar»  OP, DE ONGEKUNSTELDE LIEFDE. 2SÏ $e is voor geen onafgebroken geluk ge* fehikt! De flaapmakker van den gevlugtcn .matroos van zijn post afgelost zijnde, komt bij zijn kooi en meent robert te zullen vinden ; maar hoe verbaasd ftaat liij r dat hij hem niet gewaar wordt! hij denkt hem op het dek te vinden : hij roept en zoekt hem overal ; doch te vergeefsch : hij brengt dit bericht aan zijn' Onderofficier ; en 'er komt bevel den gevlugten te zoeken ; een boot met eenige matroozen en foldaaten wordt uitgezet om hem te gaan haaien ; deezen komen , ten twee uuren des nachts, bij 't fchijnen van de maan, aan den oever; een trouwlooze vriend van roeert, wien hij zijn liefdes geval ontdekt had, voerde de matroozen en foldaaten aan; de verrader brengt hen in de hut , alwaar de gelieven doorgaands hunne zamenkomst hielden: robert fliep zeer vast op een peuluw , dat van zooden zameugefteld , en door zijn lieve meisjen met allerleie bloemen omvlochten was;. vermoedelijk wa* %%  aiü GOWANNAH EN ROBERT; zijn ziel vervuld van het voorwerp dat hem dagelijks liever en waarder wierds, cowannah , welke de bedreiging van zulk een verfchrikkelijk lot niet vermoedde , had zig eenige oogenblikken vaa haaren Enqelschman verwijderd: men maakt zig meeester van den ongelukkigen , die zig veelligt de gelukkigfte der menfchen droomde te zijn : hij rijst plotsling op, denkt zijne minnaares- te omarmen, die" hem, zo hij waande, uit -jok" gewekt had; maar hij gevoelt zijne handen door touwen gekneveld : robert is gearrefteerd en men fpreekt hem van ftraf, en mogelijk nog erger —— „ Waar „ is mijne gowannah? waar is mijne go,, wannah ?" dit zijn de eenige woorden die hij uitdrukken kan —— hij kan wel vermoeden , ntt hij in de handen Zijner vijanden gevallen is , dat hem dc ftraf wacht; maar de fmart dat hij zijne dierbaare gowannah moest misfen, overtrof alle andere denkbeelden: Ach! zo gij menfchen zijt; zo uwe 9, harten voor eenig medelijden vatbaar  OF , DE ONGEKUNSTELDE LIEFDE» 2X3 zijn , heb dan, bid ik, een weinig ge» „ duld! flechts één oogenblik, op „ dat ik nog éénmaal dat heerelijke fchep- fel , mijne geliefde gowannah mag „ zien en omhelzen ! dan moogt gij mij „ wegvoeren, mij iu den boot flee^ ? pen . Ach ï waar vertoeft zij ï ik fterf; ik kan zonder haar niet lee„ ven." Hij flaat zijne oogen naar den grond, bevochtigt ze met zijne traanen , ziet onrustig in het rond of zij nog niet komt; .zonder medelijden fleept men hem voord; hij weende , en fchreeuwde zijn droefheid luidkeels uit; „ gowannah ! go.,, wannah! ik zie u dan nimmer weder.! n — Ach mijn vrienden! nog één oogen.„ blik ! om Gods wille! nog één oogen„ blik ! dat ik hechts nog affcheid van „ haar kan neemen!" Het meisjen komt weder: hoort de bekende ftem haarer geliefde robert ; fpringt toe, maar nimmer heeft de vertwijfeling zig beweegelijker en fterkes vertoon*: robert geeft een gil zo dm * S 3  2H GOWANNAH EN ROBERT* hij haar ziet; wil zig losrakken om haaf tegen te ijlen; men trekt zijne kluisters geweldiger en onmededogender digt - gowannah kan flechts een gebroken geluid voordbrengen ; zij gloeit van woede,, en doet de onbegrijpelijkfte poogingen om robert te bemagtigen , en uit- de armen der foldaaten te rukken ; maar wat vermag een zwak meisjen ? de onmagt van haar genacht moet het den Earopafche 'Wilden rasch gewonnen geeven : „ Neemt s, mij ook! neemt mij ook! laat mij ook i» uwe gevangene zijn ! bindt , kluistert sr, mij ook , op dat ik bij mijnen robert y, blijve; hem in uw Land volje; overal, „ overal zal ik mede gaan, en bij hem ü fterven!" Men hoort naar haar geween noch gevlei — bitterlijk féhreicnde werpt zij zig aan de voeten der foldaaten , richt haare handen naar den Hemel, cn fmeekt hen haar toch ook te willen medeneemen; maar men ftoot haar wreedaartigliik 'terug; robert wendt bovenmenselijke •poogingen aan om zig losterukken zij  ÓF, DE ONGEKUNSTELDE LIEFDE. &ï% loopt met haar' open' boezem op de blartke geweeren der foldaaten in; doet nog ettelijke flappen voor waards, fchreeuwt hen toe : ,, Ik wil met hem fterven !" en zinkt onmagtig in het zand neder —— rober.t, die men , in fpijt van zijne geweldige tegenfpartelingen, voordfleept, houdt beftendig zijn oog op dit aandoenlijke fehouwfpel , 't Welk zelfs de ruwfte barbaaren bewogen zoude hebben, ftaarende gevestigd ; hij ziet zijne gowannah door fmart overmeesterd , en bezwijmt zinloos in de armen dier wreeden , die hem eindelijk ia de boot fleepen. De ongelukkige robert komt wedér tot zig zeiven , met het vaste befluir, zig van een onverdraagelijk leven te ontflaan , zo rasch flechts de gelegenheid' zig daar toe aanbiedt: men gebruikt de voorzichtigheid van hem alles te omneemen wat hem hiertoe dienftig konde zi.'n , en men zet een' waaker bij hem : één d$r ©pperofficieren , genaamd clarck, vervoegt zig bij hem, fpree-kt hem op eene vriend-  it6 GOWANNAH EN RO BERT} lijke wijze toe, en verzekert hem dat hij geen ftraf zal ondergaan „ Ha! „ wat ftraf! ik ben beroofd van alles ., wat mij aan het leven verbond.} ,, breng mij ter dood , en gij zult mij „ eene weldaad bewijzen: ik weet dat ik „ als vlugteling geftraft moet worden ; „ maar , ik bid u ! folter mij niet met een leven, waar in ik duizend dooden „ uitftaan zal." Men konde zijn vlugt niet anders dan met het gewoone drosfen beftempelen , en uit dien hoofde moest hij de ftraf ondergaan , die de krijgstugt op zulk een misdaad bepaald had; maar zijne bevelhebbers , menschlijker dan de foldaaten , beklaagden hem, en gaven hem' pardon, om zijne zo zeldzaame liefde Naauwlijks was de zon verfcheenen, of men zag gowannah, (want de kust van Nieuw Zeeland was nog in 't gezicht,) aan den oever ronddwaalen: door vertwijfeling verwilderd, ftak zij haare armen naar het fchip uit, en toonde de aichtbaajifte tekenen van de diepfte droefheid  of, de ongekunstelde liefde» 21? •hzïü Volgends de gewoonte der Wilden had zij haare armen , becnen , en geheele ligchaam met fteerteu gekwetst en opgehaald; van verre kon men het bloed langs haare fchoone leden zien afloopen , en toen zij 't fchip uit het oog kwijt raakte, Hortte zij zig in de zee een jong Zee¬ lander , bij toeval daar voorbijgaande, fprong haar na, en flecpte haar , ia fpijt van haare tegenweer, en dat zij reeds verre in zee voordgcrukt was , weder op 't ftrand Toen men den oever niet meer konde zien , hoorde men nog haar gefchrei ; en robert, met dien oever zijne gowannah geheel uit het «oog verloren hebbende , zonk in onmagt neder. Van dien tijd af was zijne gezondheid als ondermijnd ; op de reis, en daarna in Engeland, fprak hij bijna geen woord, begeerde altoos alleen te zijn, en fprak hij nog eens, dan was zijn eenig woord: „ gowannah !" — daar hij van tijd tot tijd, nu door vertwijfeling woedende^ II peel. T  roofd, niet meer alleen vertrouwd was , heeft men hem in een dolhuis geplaatst , waarin hij zijn. ellendig leven als voordfleept, HET  HET GELUK der LIEFDE: ILt Hoogduit$ch van den Heere t FRANZ von KLEIST, vrij gevolgd,   HET GELUK DER LIEFDE. Streelend heil dat ik mag fmaaken, Wees gij 't voorwerp van mijn' zang! Laat een vorst naar kroonen.haaken, Drukt mij flechts geen ij die dwang. 'K voel mijn hart van blijdfchap zwoegen» Bij 't herdenken aan 't genoegen, Dat ik, aan uw zijde, vond, Dierbre vrouw 1 in 't echtverbond. Als een fchip door 't woên der baaren, Wordt een jongling, zonder vrouw, Steeds geflingerd door gevaaren; Onbekend met waare trouw, Snel, dooi diia oij u.rif* kwuscu, \ Ziet hij ras eijn jeugd vervlogen; Eindlijk, als de wellust zwicht, Wordt hij, doch te fpaê, verlicht. Ti  ft HET GELUK Maar wie, zijne drift verwinnend', Door geen dwazen fchijn verkloekt, Een getrouwe gade minnend', ' Zijn geluk in 't huwlijk zoekt, O'! dien gaat geen . dag verloren: Daar de deugd hem kan bekoren , Smaakt hij, door haar' glans geleid, . Zalige tevredenheid» ... Lagchend ijlen dan de 'ftonden; Altoos fnelt'de tijd te vlug; Thans, met Hijmen's krans omwonden, Wenscht hij eiken dag terug: AH' wa« ïcuoon u 0p ucze Aaiae, Heeft voor hem thans dubble waarde^ Vreugd volgt vreugd fteeds op den voet, Als de golfjens in den vloed.  DER LIEFDE. 5-3 Toen ik nog, ingindfche drecven, Bij idc roozen nederkig, Door verleiding fteeds omgeven, Niets dan broze weelde zag; Toen ik, flechts naar wéllust trachtend',' Kuifche huwlijkstrouw verachtend', .Steeds verkwijnde in minnefmart, 01 hoe dwaalde toen mijn harti Altoos dacht ik toen 't genoegen Zo nabij rnaar vond het niet; Dacht dat ik, bij 't rustloos zwoegen, Schuldloos deelde in 't bangst verdriet; Vaak dacht ik mc een god te weezen ;: Vaak deed mij de wroeging vreezen, En, door ij dien fchijn misleid, Zuchtte ik fteeds in eenzaamheid. T4  ~24 HET GELUK Altoos was ik ontevreden, Alles misfend', wenscht'e ik véélx Dacht gedunrig: „ Hier beneden „ Is de dwaaling 's menfchen deel «» Vaak wilde ik mijn kracht vergadren," ïn mijn doelwit moedig nadren; Doch mijn geest zonk, keer op keer, MagtJoos bij zijn pooging neir. Echter thans, 6 hcmelsch leven» Thans ben ik een heilrijk man i Mij is nu een vrouw gegeven Die mijn vreugd volmaaken kan- Nu, mijn zalig iot befeffend', Nu wil ik, mijn hoofd verheffend' Vraagcn wie, alsik,zo blij, ' Zo vernoegd cn zorgloos zij?  Bfijde nachten, blijde dagen, Maaken 't leven fchoon voor mij , Baar geen ramp mij kan vertfagen, ALBERTINE, aail UWC Zij'. En, reeds ftreelt de hoop mijn zinnes Dat ik, bij het tederst minnen, Bij mijn heil, ook nog in 't kor? Een gelukkig vader word. Als, bij de eerfïe morgenftraafen« Zilvren daauw nog 't roosjen dekt, En mij 't lied der nachtegaaien Uit den fchoot der liefde wekt, O ! dan fmaak ik meer verrukking , Dan de Frank, die de onderdrukking AH' de rampen die hij leed, Thans, in Vrijheid's arm , vergeet, T S  226" HET GELUK/ rK roep dcuij Zachtjes, mcnigmaaleni „Waakt ge, ödierbre ?"en't vriéndlijk oog Lonkt mij toe, met heldrer ftraalen Dan een fter van 's hemels boog; Doch, als Febus komst het duister Gantsch verdrijft, daar hij, met luister ^ Op zijn kar door 't luchtruim vaart, Dan ben ik benijdenswaard' 1 Dan, door kusch bij kusch mij ftreelendV Vo«rt zij mij, bedwelmd van zin, In de hoogfte wellust deelend', Edens zaalge dreeven in ——«i Hier, niets misfend', vrij van 1'marte, Overdenk ik, aan haar harte, Wat ik immer wenfchen kon, En gevoel wat ik reeds won.  DER LIEFDE. &2? Vrolijk, door geen zorg beftreden., Met te vreden ziclerust, Slijt ik ,- bij mijn bezigheden.-, Eiken dag met nieuwen lust: Kan de dichtkunst mij bekoren, O! veel vlugger dan te voren, Oefent thans mijn geest die kunst, Deelende in der Muzen gunst. Kunftig 't gouden fpeeltuïg dwingen , En, door woorden, vol van vuur, Grootsch de wonderen bezingen Van den Schepper der Natuur; Zelfs door .fchijn de waarheid fterken* En op 't menschlijk harte werken, Deeze kunst verftaan op de Aard', Is, bij: God, beminacnswaard' l  $og EET GELUK ©och, tvat kan de dichtkunst haaien Bij 't genoegen van den echt ? Streelende is 't met lauwren praaien, Daar men *s dwinglands zetel flecht; Maar, nog fchooner is 't verwinnen Van ecu vrouw, die ziel en zinnen Aa» de reinfte deugd verbindt, En haar' gade hartlijk mint. Ja, de dag zij me eeuwig heilig, Totn ik u, geliefde! vond —• Toen ik, voor verleiding veilig, Dierbre vrouw! mc aan U verbond: Welk een liefde} vat vermaaken, Deed gij, eiken dag, mij fmaaken, Die, firids mij uw arm omfloot, In den ftroom der tijden vlood!  » & R L I E F 13 JE. j(S$ Alles fchijnt zig nieuw te klceden, Wat wij, finds ons huwlijk, zien; Daar wij, rijk door tederheden, Ingebeelde grootheid vlión, Die 'tgemeen houdt opgetogen, Daar zij, door' geleend vermogen, Haare naaktheid flechts verbloemt, Deugd verdrukt, en ondeugd roemt. Groener fchijnt het loof der boomen,". Geurige* en bloem en kruid, Lieflijker 't geruis der flroomcH, Scheller filomecls geluid, Statiger fchijnt aan de kimmen Zelfs de gouden zon te klimmen, Als or.s, na een zagte rust, Een beminde Gade kuscht.  2,30 II ET GE LUK Vaak geniet ik ,'in mijn woning, Aan mijn' disch., die dubbel zoet, Waar het oog, voor prachtvertooning, 'T beeld der.Matigheid ontmoet; Waar geen fchuimende pok aaien, Of met goud vercierde zaaien, Maar'Natuur mijn ziel ontgloeit En. aan haareu luister boeit. Qfif O! dan wenschte ik mij 't vermogen Elk te fchenken zulk een lot —« Aller traanen aftcdroogen 1 En, bij 't ftreelèndst heilgenot, Duizend dankbre ftcrvelingcn Hun geluk te hooren zingen; O! waar' deeze zaligheid Op deez waereld mij bereid\  DER L 1 E F o E. £3i En, het is zo ligt voor 't harte Vergenoegd te zijn op de Aard», Als 't den moed behoudt in fmarte, En niet eiken ramp verzwaart; Niet benijd eens anders zegen, Morrende over 's Hemels wegen , Slechts bepeinzend' zijn verdriet, Balfemende Hoope ontvlied. Daarom is 't dat, in dit leven,, Aan den zwakken fterveling Liefde en vrijheid zijn gegeven Tot zijn gjbestbemoediging; Ja , gefchraagd door beider krachten, Durft hij ftout den ramp verachten Daar zijn geest, die nimmer zwicht, Grootc en edle daên verricht.  Liefde en vrijheid zijn op de Aarde 'T hoogst gefchenk van 'sHemels hand; Leeren aan den mensch zijn waarde; En, voor eiken dwingeland, Moet hij die zorgvuldig hoeden, Als een tuinman, die, bij 't woeden Van den ftorm, den bloefem dekt, Eu dus aan 't gevaar onttrekt. Dit gevoel verhoogt mij 't leven, Als, in 't lagchende avonduur, Duizend wezens om mij zweeven, Die, hoe kort hun aanzijn duur', Hun beftemming hier beneden, Als dc mensch, fteeds nader treeden, Daar mijn ziel, door Hoop geleid, Juicht in haare onftervhjkheid. Als  oer liefde. 233 Als wij 't ftatig kerkhof nadren, albertina's zachte hand 'T graf beftróoit met rozenbladren, Of een'kwijnend bloemtjen plant, O ! dan heerscht 'er , opgetogen Door de blikken van haare oogen, Geene. twijfling meer in mij, Wat eens mijn beftemming zij. Wellustvolle hartsvermaaken ■ • Bied ons nu de ftilïe.nacht; Vreugde, die geen cnglen- fin/aken; Waar één oogenblik'verzacht Al den ramp dien wij hier lijden; Waar antonjü-s- het ftrijden; abelari> zijn grievend leed,. ' josehi zijnen troon 'vergeee. V  H £ T GELUK O! wat zoude ik niet vergeeten, albertine ! in zulk een' ftond! Zoude ik mij niet zalig heeten, Rustende op uw zachten mond f Daar uw traanen mij befproejen, Die een zacht gevoel doet vloejen ———» Daar uw oog van wellust blinkt, En al 't aardfche mij ontzinkt 1 Klim, ó vorst! dan van uw' zetel, Bied mij, als een zeldzaam loon , Op uw trotsch gezach vermetel, Voor mijn vrouw uw gouden kroon, 'K zal, verachtende uw gefteente, Lagchende, op het kil gebeente Uwer vadren de oogen flaan: „ Zie, ook koningen vergaan!"  » E R L I E F D E. Diadeem en fcepter tevens Worden door den tijd vernield, En de heerlijkheid des levens Is, als ons de dood ontzielt, Als een fchaduw, rasch vervlogen; En van 't uitgeftrejkst vermogen, Is all' wat de vorst behoudt, Stof van blinkend klatergoud. Doch, wien weinig is gegeven, Aardfche grootheid niet verblind; Die, in ftille, zaalge dreeven, Een getrouwe gade mint; Daar hij, wat de tijd moog' floopen, Op een eeuwig heil blijft hoopen* Zulk een edlen fterveüng ?aart het graf geen liddering,  HET GELUK DEK LIEFDE, Vricndlijk lacht de dood hem tegen , Biedt hem ruste in 's aardrijks fchoot, Die, ook bij den hoogften zegen, Schaars dc mensch op de Aard' genoot, Wijl hij., in dit pclgrimslcven, ' I Reeds naar 't hoogfte doel wil itrccven; Dwaaslijk naar volmaaktheid tracht , Nooit bereikt door menfchenkracht. Nadert, in. den ftroom der tijden p Ook mijn jongfte levensuur Als ik met den dood moet ftrijden, Bij de ontbinding der Natuur —— Als eens 't laatst vaarwel mijn lippen, albeivtina'. zal ontglippen —— Druk &ij dan mij dc oogen. toe, O! dan flerf ik blij te .mot:! 1