MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. *f XE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  D E TWEEJAAGËRS EN HET MELKMEISJE.   MTffiE JAAGEUS ET* HET MEEKMEISJE.   ; I dé TWEE JA A G E R S en he t MELKMEISJE^ KLUCHTSPEL; met Zang. b f. v o l g d naar het fransche, door P. F. L YNS LAG ER. Te A M S TE L D A M, ly J. HELDERS en A. MARS, in de Nes. 1783. Met Privilegie.   De Gecommitteerden tot de zaaken van den Schouw burg, hebben, volgens Oclroy door de Heeren Staaten van Holland en West vriesland, den sden November, 1772. aan hen verleend, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk van DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, Klucht/pel, vergund aan jan helders en abraham maes. dmfleldam , den 6. January, 1783. Geene Exemplaaren zullen voor echt erkend worden, dan die door één' der heeren Gecommitteerden ondertekend zyn.  V E R T O O N E R S. CUILLOT. COLAS. PERRETTE. Het tooneel verbeeld een bosch. Aan de eer.! K ,. zyde Jlaat eene bogfenwponing.  D E TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE/ KL U C H T S P E L. EERSTE T O O N E E L. colas, alleen. ARIA. '1; Ren tot op myn hemd toe nat; 'k Slaap des nachts als op een rad, Blootgefteld aan wind en regen: 'k Ben bevroren en heel ftyf, En verkoud door al myn lyf. Ach! helaas ! wie kan 'er tegen? 'k Ben bevroren en heel ftyf, En verkoud door al myn lyf. £al ik dan geen' troost verwerven In de finart die ik verduur? 'k Zal van koö en honger derven; 't Leven valt niy bitter zuur, Om een' beer, dien ik wil vangen, Ly' ik zulk een' bangen nood ; Maar hy zal zyn loon erlangen: Zo hy komt , fchiet ik hem dood. A 4 Hei!  8 DE TWEE JAAGERS ENT HET MELKMEISJE, Hel! "Gjillot! Guillat! Hy komt nogniet; die luije rekel ! Hy had my beloofd , vóór 't krieken van den dag, hier re zullen zyn. Wat zie ik'er deerlyk uit! — Hei! Guiilot! — Ik wil wedden dat hy nog flaapt; ik wil ook gaan — maar onze beer —neen,, Iaat ons liever wachten — hy komt hier gemeenelyk voorby: indien hy nou reis kwam — de droes! wat zou ik hem (Hy legt aan ') Maar, met dat all', Guil- lot — ö! Guiilot zal niet komen; ik zal hem moeten haaien. TWEEDE T O O N E E L. COLAS, GDILLOT, COL AS, Guiilot gewaarwordende. H a! benje daar elridelyk! Je komt evenwel nog reis? GUILLOT. Jy bent wel haastig! COLAS. En jy wel langzaam! 't Is nou wel tyd om uit jaagcn te gaan, niet waar? . ■ GUILLOT. 6! Het is nog vroeg genoeg. CO AS. Ja, om niemendal te krygen. GUILLOT. Nog al die oude vrees? je bent een rechte onweêrs/ vogel! co-  KLUCHTSPEL. $ COLAS. - ]y praat makkelyk; maar als je ook reis, zo als ik, den gcheelen nacht onder den blooten hemel, in regen en wind... GUILLOT. [ Ho! dat is niets! dat zei wel weêr droogen. C ÖLAS. Nou, kom an, laaten we nou op den beer losgaan. GUILLOT. Dat kenje doen, asje wilt, ik voor my zalje hier weêr verwachten. {Hy gait op den grond zitten, m haalt uit zyn' knapzak eenig eeten en drinken. Colas, dit ziende, fielt zyn fnaphaan tegen een' boom, en gaat mede zitten.) Benje nog niet weg? Toe, ga dan heen. COLAS. Ja, ftrakjes, ftrakjes. GUILLOT. Je waart zo haastig. COLAS. Ja, maar, ik wist niet, dat we nog zo veel tyd hadden. (Hy netmt de vies.) Wat hebje hierin? rs het cc» jajompje? GÜTLLOT. Neen, 't is wyn. Ik heb 'er een klein voorraadje v*t; opgedaan, voor den gantfehen dag. COLAS. Daar hebje wel aan gedaan. AS GÜIL-  » DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, guillot. ARIA. Hoe 't lot moog' woeden, ' Ik acht geen fmart: Zo lang ik hoop kan voeden, Bezwykt nooit myn hart. Altyd rustig, Altyd lustig, Leef ik, in den flechtften tyd3 Wel te vreden en verblyd. Ik ben vry van alle zorgen : Kwelling, kommer of verdriet r Gevoel ik niet; En dus zie ik, ieder' morgen, Nïets dan blydfchnp in 't vcrfcliict. COLAS. De droes! ik had zulks ook wel noodig! guillot. Wel nu! benje nog boos ? colas, zyn' nap ophoudende. Ja, geef me maar war te drinken. guillot. . Seldretaent! Jy hebt ook wel een' duïvclfehcn haj/larrigen kop! {Colas drinkt.) Hei! hei! hou reis opi Asje nou alles uitdrinkt, wat zeilen, we dan voor van middag houden ? colas, zyn? mond afveegendc. Dat komt dat de wyn me, by men ziel, goed (maakt. Waar hebje dien vond gedaan ? GUI ti.  K L U C H T S P E L. tZ GUILLOT. Dikke Piet heeft 'er me een vaatje van bezorgd. COLAS. Hoe! hebje dan geld ontvangen ? GUILLOT. .Van wien ? COLAS. Wel, van dien koopman, die ons honderd guldens WÜ betaalen, voor de huid van den beer, welken wy fehieten zullen. GUILLOT. Neen; maar dikke Piet heeft me geborgd. COLAS. Heeft hy nog meer van die foort ? GUILLOT. Of hy 'er nog meer van heeft? Twaalf vaten vol, dio de pyne waard' zyn om te zien. COLAS. Dat 's genoeg. Je weet dat me vyftig guldens, voor myn aandeel, in debeerenhuid toekomen? GUILLOT. Zo is 't. COLAS. Wel nou, dikke Piet zal 'er een gedeelte van heb-, ben, en daarvoor zal ik een vat opdoen. — Ai! ai 1 Hier verfchynt de beer. GUILLOT. Wat fchortje? co-  ia DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE , colas. Weg is men vat. — Ai.' ai ! guillot. Wat fchortje dan? Colas, beevende. Ik ftort men' wyo; hou vast. Ai!ai! kyk c.ch reis om. , guillot. Hoe beefje zo ? wel nou , 't is de beer. colas. Wis en zeker is hy 't. guillot. Kom, nu met lusten, ons fortuin is gemaakt. colas. Hy heeft een lelyke grins voor zen oogen. guillot. 6! Hy ziet 'er wél uit. Zie hem reis. Zie hem toch reis. colas. -Ja, ja, ik zie hem wel, ik zie hem wcr. cl'illo t. Waarom beefje zo? ■ colas. Omdat ik zo koud ben : fcr-yg/e (haphaan. g u illo t. Hy is niet gelaaden en de jouwe wel; Teniet. colas, aanleggende. Daar is hy\ wacht. O U I L-  KLUCHTSPEL. i3 guillot, zyn geweer landende. Loop 'er naar toe. COLAS* Loop jy 'er zelf naar toe. GUILLOT. Houje hand toch flik COLAS. Myn vingers zyn 's morgens zo fiyE GUILLOT. Schiet dan. COLAS. Myn kruid is te vochtig. GUILLOT. Doe 'er ander op. COLAS. Je hebt een hoopen babbels; maar je voert zelf niemendal uit. t. , GUILLOT, zyn geweer gelaaden hebbende. Uit den weg , ik ben 'er, laat me maar reis begaan. De beer is vertrokken. COLAS. Ja, jy zelt de bot vergallen. GUILLOT, aanleggende. Waar duivel is hy dan ? COLAS. Zwyg ftil, zeg ik, zwyg ftil. GUILLOT, hem naloopends. Zwyg jy zelf ftüj ik zie hem; maar hy is te ver: ik kes  H DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE fe» ben, nietmeer «aken: foefl wat rPyt me dat. ö L7 O. GUILLOT. iv , ^ , „ COLAS. , Welnu, Guiilot? l»J Haat, als zot! r, ,- i Was .' hoe nu? ... r- n , «--uillotj hoe nu? Cy ftaat, als zot! r, r , V»y Haat, als zot.' TE SA AMEN. Foei! welk ten fcfaÜe ! GUILLOT. , , , COLA Sé Is hy kapot ? ,,, , Wel neen hy, zot! TE SAAMEN. By gintfche boomen Had ik alreeds hein in 't gezijj . Nooit zullen wy een tvdsgewriebt Zo gunstig weer bekomen. Is byfaVOtff Wel neen by,zot! II weet het wd. Ik zag hem daar. TE SAAMEN. Ach ! welk een fpyt! We zyn hem kwyt! Foei! welk een fchade! GUILLOT. Watdekfel- verliesje den moed? co-  KLUCHTSPEL. ïS colas. Neen, voor den droes 1 ik word 'er nu eerst recht vuurig op. Ik zal hem achternaloopen , maak jy je maar niet verlegen. Hy gaat eert anderen weg in, dan dien, welken de beer ingegaan is., guillot. Waar wil je naar toe? hy is den andren weg ingegaan. colas. Ik wil hem aan zyn hol opwachten. guillot. Weetje dan waar het is ? c o las. Wel ja, ik heb het gisteren nog van verregezien, toen hy 'er inkroop. guillot. Loop 'er dan,fchielyk naar toe, ik zal hier op de brandwacht bly ven Haan, of hy fomtyds terug kwam. c olas. En ik wil hem aan 't dwaalen brengen, terwyl de wegen goed zyn. guillot. Asje me noodig hebt, moetje maar reis fluiten, dan zal ik by je komen. colas. Dat is goed. (Hy gaat en keert wéér terug.) Luister', Guiilot: wanneer je den beer ziet', moetje hem zolang aan de praat houden tot ik weêr hier ben: ik zelf wil de  16 DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, de eer hebben van hem dood te fchïeten. GUILLOT. Ja, ja; ik zal hem zelfs naar je toezenden, asje wilt. DERDE TO O N Ë EL. GUILLOT, alken. Ja, brui maar heen, en vang hem , hv zal je wel op wachten. Die Colas is toch een rechte bloed ! zonder hem was de beer ons. — Wat zal ik hier nou uitvoeren ?— Ik loop maar gevaar om te verkouên M?ar zo de beer echter eens kwam. Ja haten we terwyi een pypje rooken, dat zei me verwarmen. Hy fielt zyn fnaphaan tegen een' boom, neemt zyn tintel, en Jleekt zyn pyp aan. ARIA. Komt liet ftaal de kei te raaken, 't Vuur fpringt aanftond.s uit den fteen, En de tintel brand metéén, 't Zyn byna dezelfde zaaken, Als wanneer liet minnewiclit 't Meisje treft met zynen fcliicht. 't Hart zoekt liem te wederftreeven; Maar hoe bard het weezei! mag, Liefde maakt, met d'eersten flag. Dat het zich moet overgeeven. Vuur te (laan, wanneer men wil, Is voor Liefde maar een gril. Wanneer ik aan dien Colas denk, kan ik my van Iagchen niet weerhouden. QHy rookt zyn pyp, en fpuwt by ieder  KLÜCHTSPËL: r? ieder rusting.) Hy beefde, als een blad. De beer ziet 'er toch, Jan ftraf me! wél uit! Hy is zeshonderd guldens waard' zo goed als een duit, en we hebben hem voor honderd verkocht! Ze hebben ons by den neus gehad; maar, geduld ! we zeilen het op een' ander' weêr winnen. —— Maar, daar zie ik een meisje door 't bosch wandelen-— ze komt hier naar toe. Wel de droes! kon ik reis twee vogels in eehe fchoot treffen! Hy klopt zyne pyp uit , en bergt ze in zynttabaksdoos. VIERDE T O O N E EL, GUILLOT, PERRETTE. PERRETTE, met een' melkpot in haare armtn, komt al zingende op het tooneel. ARIA. Ik kom, ik kom bier melk verkoopen:, Zeg, wie blieft 'er van gediend! Op gistten zat ik aan het flrand Met Koridon; wy plukten bloemen: Hy nam my teder by de hand, En fprak : ó fchoone, waard' te roemen I Gy, dia myn hart op 't felst doorgrieft, Geef my deez' ruiker — als 't je blieft. Jk kom, ik kom, enz. Ik gaf den ruiker ann dien kwant, Daar, zei ik hem, hy 's u gefchonken. Laat ik, fprak hy, met eigen hand, » - Uw fchoone ieén daarmee doen pronken; B Staa  18 DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, Staa my toe, myn lieve Perrett'! D.u ik dien op uw borstje zet! Ik kom, ik kom, enz. Ik ftond het toe, uit malligheid, Wyl ik hem toch niet kon weêrflreeven ; Ach , fprak hy toen, myn lieve meid. Mag ik u ook een zoentje geeven? En eer ik eens had ja gezeid, Gaf hy me een' zoen — wat ftoutigheid! Ik kom, ik kom, enz. Geduurende'deeze aria, groet Guiilot', Perrette, welke hem eenigzins verachtend beantwoord. GUILLOT. Goeden dag, juffrouw Perrette. PERRETTE. Ha ! ha! goeden dag, monfieur Guiilot. Wat zoekje ? GUILLOT. Wat ik- zoek? Wilje hier niet wat rusten ? PERRETTE. Wel neen ik : ik heb 'er den tyd niet toe. GUILL OT. Ei, maar één oogenblikje. Je bent zo haastig. Waar Vilje zo vroeg naar toe ? PERRETTE. Naar de markt, om myn melk te verkoopen. (Zy zet haai melkpot op den grond.)  KLUCHTSPEL. ic2 GUILLOT. Om 'er melk te verkoopen ! die olyke meid! en is je melk goed ? mag ik ze wel reis proeven? PERRETTE. Wel neen je; toch niet. Dit is geen kost voor jouw' mond. GUILLOT. ö! Verfchoon me, juffrouw Perrette. Je ziet 'er zo fmaakiyk uit, dat je me trek geeft om van je melk te drinken. PERRETTE. Ja, toch? GUILLOT. In ernst. Je bent nog witter dan je melk; rmlar je bent zo zoet niet, dat fcheelt veel. (Ter zyde.) 't Is een verduivelde aartige meid! (Overluid.) Sakkerloot! baldien we op zulk een' beer joegen , we zouden hem met doodfehieten ; maar we zouden hem tam maaken en kunstjes leeren. PK RRETTE. Zo loer je dan op een' beer? Wel, je ziet 'er ook wel naar uit. GUILLOT. Ja, we loeren op een' beer, en we zeilen hem vangen, dat beloof ik je. De ontmoeting van zulk een lieve meid maakt de zaak zeker. 15 2 AR IJ.  so DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, ARIA. Zo ge op weg mogt tegenkomen (Zei my laatstmaal een finjeur,) Een oud wyf, of procureur, Dan moogt gy met reden febroomen : 't Onheil fiaat voor uwe deur. Waar ontmoet gy daarentegen Een lief bekje van een meid, Dat voorfpelt u heil en zegen, Vreugd en vergenoegzaamheid. 'k Heb hiervan de klaarfre bjyki Die finjeur heeft groot gelyk : Het geluk is u bereid, My de vergenoegzaamheid. PERRETTE. 't Geen je me daar zegt is zeer vleijend voor my. Ik wou je wel op dezelfde wyze antwoorden; maar ikl verftaa me, by ongeluk, op geen komplimente GUILLOT. Ik vraag ook naar geen komplimenten; maar naar liefde. ' PERRETTE. Naar liefde! en dat voor jou ? GUILLOT. Ja, voor my. PERRETTE. Ik ben je dienaaresfe, monfieur Guiilot; maar jé zelt voor deeze reis niet trekken. eoirj  KLUCHTSPEL. ar GUILLOT. Wel, jemenie peet jannetje! wees maar zo fpytig niet: je kent me nog niet; maar kyk me reis onder de oogen, dan zei je een' vogel zien, die 'er meer dan eene uit het nest heeft geligt. DUO. GUILLOT, Wanneer ik hier of claar een lieve meid mag vinden, Ben ik gclyk een vos, die hoenders wil verfijnden. Ik vel ze ras ter ncêr; Geen tegcnfland kan baaten: Zy moeten achterlaaten, Voor 't minst, een' poot of veér. PERRETTE. Gclyk 't patrysjc in 't wond den jaager kan bedriegen, Met op dces plaats te flaan en ginder, op te vliegen; Zo fnel ik op de vlucht Voor hen, die, onbezonnen, My achten voor gewonnen s Wat zegje van die klucht ? TE S AAME N. ÊUILLOT. PERRETTE, De vos is loos van kop; 't Patrysje is fnel in '» vliegen; Zyn prooi kan 't niet ontfiiappen: Geen vos zal 't licht bedriegen; 't Patrysje is in den ftrop: Het voert de list in top; Hy zal het knappen, knappen, Het weet te vliegen, vliegen, En knappen 't gretig op. • En vliegt recht tydig op. m  £2 IDE TWEE JAAGERS EN HET MELKMESJE , P E KKETTE. Kyfc, Guiilot, ik geloof dat je meer Iogens, dan hoenders knapt. GUILLOT. Laat me maar begaan, wanneer ik je eens in myn net kryg... PERRETTE. 3! Ik Iaat me zo ligt niet vangen. GUILLOT. Het zou me toch drommels fpyten, wanneer me zulk een lieve prooi ontvloog. Luister, Perrette, laat ons ernftig fpreeken. Ik heb zin in je, en asje wilt... PERRETTE. Wel nu? GUILLOT. Wel nu! — dan kan je myn vrouw worden. PERRE TTE. Ha! ha! de vrouw van een' ftrooper! GUILLOT. Neen, van geen' ftrooper. PERRETTE. Wel nu dan, van een' jaager. Je bent ook een lief brokje om myn man te worden ! GUILLOT. Hoe dat? Wat fchort me dan? PERRETTE, hem beziende, en zyn kleit en ma verachting aanmakende. Wel — alles, naar 't my voorkomt, o u I L-  KLUCHTSPEL. as GUILLOT. Ö! Dat is men jaagers pak. PERRETTE. Ga je dan alle dagen op de jagt? GUILLOT. Bovendien, weet je alles nog niet. PERRETTE. Hoe dat? GUILLOT. Ik zal men fortuin maaken. PERRETTE. Op welk een wyze? GUILLOT. We hebben het vel van den beer, welken wy fchieten zullen, reeds verkocht, en by de levering komen my zowel vyftig guldens toe, als men' makker, Colas. PERRETTE. Vyftig guldens! 't is ook wat fchoons! GUILLOT. En wat heb jy dan, dat je zo fpytig bent? PERRETTE. Wat ik heb ? Wel! dat ik reeds bezit. (Haar1 mtlkpot vertoonende.) En dan dit. GUILLOT. Wel, dat 's een pot. PERRETTE. Ja, maar wat 'er in is ? B 4 GUIL-  54 DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, GUI LI, O T. Wel nu, dat 's melk. Wie weet of 'er wel voor vyf guldens aan waarde in is. PERRETTE. Neen; maar zy zal haar' interest weeten optebrengen. Ik zou haar voor al de beerenhuiden die 'erin de waerold zyn niet willen ruilen, zelfs niet voor de uwe. Luister. ARIA. De melk uit deeze kan Breng ik (Iraki aan den mans Dus kryg ik geld bv boopen. Wat zal ik daar mcê doen ? 'k Zal honderd eijers koöpen, Dat 's ieder ei een hoen. My dunkt,in waarheid, ja, Zy loopen my reeds na. Ha 1 ha ! ha! ha ! ha ! ha! Zy loopen my reeds na. Die hoenders brengen my Weêr grooter winlien by. Daarvoor koop ik een geit, Die my veel kleintjes lei(; Dus heb ik, in één jaar, Een koppel by eikair. ïüy dunkt, enz. En dan koop ik daarna,, Koe, paard, etcetera, Die ik dan zelf zal leiden 3 En brengen ir^ de weiden.  KLUCHTSPEL, 2f7 Zy fpringen dan eens hier, Pan daar, tot myn pleizier. My dunkt, enz. Dus kryg ik geld en goed, Eu vee in overvloed: Groot en klein, Is het myn. Och ! hoe bly zal ik zyn ! My dunkt, enz. GUILLOT, Ho! indien je 't zo begrypt, dan zeilen wy van onze beerenhuid... PERRETTE. Maar je beer! je beer! Je hebt hem vooréérst nog niet, broer lief! en ik , ik heb myn melk. (Zy neemt den melkpot in Hare armen.) Je weet het fpreekwoord wel: JEén vogel in de hand is beter 'dan tien in de lucht. Vaarwel, Guiilot. Zodra als je me gelyk op kunt bieden, zullen we malkander nader fpreeken. Vaarwel, jaag gelukkig; maar pas op, dat jy je kruid niet op de mosfen verfchiet. Zy vertrekt al zingende: My dunkt, in waarheid, ja, Zy loopcn my reeds na. lh\ ha', enz. B S fTfc  25 DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, VTF D E T O O NE EL. GUILLOT, alken. Die olyke meid fcheert den gek met me; maar ■ ze is zuinig en doorziende. Zulk een vrouw zou een fchat op de waereld zyn! 't Is waar, myn uiterlyk voor komen is niet aantrekkelyk; maar wanneer de beer reis dood is, zal ze wel wat bykomen. Zulke wolfjes worden op zekeren tyd fchaapjes. ARIA. Jonge meisjes, op haar jaaren, Zyn nog ftuursch c-n onervaaren; Zo men haar flechts aan wil ra.-kcn, Zullen zy in gramfchap blaaken : „ Wel foei! wel foei! mynheer, „ Gy kwetst my in myn eer; „ Gy maakt my heel befchaamd; ,, Weet dat dit niet betaamt." Maar treft het minnewicht Haar met zyn' licfdefchicht, Dan laaten zy zich vlcijen, En als de kindren leien. Zy zyn als jonge katjes, Die we altyd dartlen zien, En , fpeelt men met die fchatjes, 't Fluweelen pootje ons bien. ZES-  KLUCHTSPEL: *7 ZESDE T O O N E E L. guillot, colas. colas, achter de fcherrnen. fjelp! help! bergje! Guiilot! bergje. De beer veiv volgt me ! GUILLOT. Ach! nu zyn we verloren. Hy klimt op eert boom. colas, op het tooneel komende, en ook op eert boom willende klimmen. Hemel! waar verberg ik my! GUILLOT. Hy zal ons verfcheurcn ! De beer, die Colas vervolgt, verfchynt. COLAS, zich op den grond werpende. Ach ! ik ben dood! GUILLOT, op den boom. Help ! help ! Pieter! Klaas ! Willem ! help ! help i ach! arme Colas! De beer , naar Colas kopende , beruikt hem , cn draait hem eenige reizen om; verlaat hem ver* volgens, en klimt tegen den boom; eindelyk weder naur Colas gaande, vertrekt hy, zyn' kop fchuddende. Verroer je toch niet. Hou je aesfem binnen. Hou jé alsof je dood waart. Daar komt hy naar me toe. Do vraat !■  38 DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, vraat! hy zal ons te gelyk opdokken! . Colas' Co las! Daar gaat hy weêr naar jou toe j hou je toch ftil. ~1 Komt 'er dan niemant om ons te helpen! (De beer vertrekt.) Wacht — hy gaat heen - hy is al weg (Hy klimt tot op de helft des booms naar beneden, maar klimt fchielyk weêr omhoog.) Wanneer hy reis weêr kwam. Neen, neen, hy gaat het groote bosch in (Hy kimt naar beneden.) Colas! Colas! fta op! de beer is weg. colas, zyn hoofd opheffende. Oef! Zy zien elkander, met een droevig gelaat, fin. zwygende aan , geduurig achter zich omziende. guillot. Sta dan op. colas, Ik kan niet meer. guillot. Wel nu, goede makker ! colas. ' Ja, makkers in ongeluk; ik geloof dat 'er de du, vel meê fpeult: komt hy daar niet weêr? Ik beef. cuil lot. Neen; hy zal niet weêr komen; hy is te vei. c olas. Zo;ver niet, zo ver niet. tr u guillot. Hoe) dat ? co-  KLUCHTSPEL. 2P C OL AS. Hy kan niet meer loopen. GUILLOT. Wat duivel! heb je hem dan gekwetst? COLAS. Wis en zeker. Zag je dan niet dat hy op het ichdt liep? GUILLOT. Is het waar? Wel nou, dan is hy ons, dat verzeker ik je. - COLAS. Hy is voor jou, asje wilt, want ik wil 'ernïet meet meê te doen hebben. GUILLOT. Goed ; maar hy is ons, dat zeg ik je. — Je hebt hem dan gekwetst? COLAS. Ja, zeg ik ommers. GUILLOT. Goed , goed. Ik ga al de honden, uit het dorp, byéén zoeken, die zeilen hem wel gaauw knaauwenj, en ik beloofje, dat ik voor de honden niet zei onderdoen. COLAS. Loop jy maar heen, asje wilt. Ik voor my, ik meert hier te blyven. Guiilot vertrekt, en neemt zyn geweer mede. 2&  Zo de TWEE jaagers en het^melkmeisje, ZEVENDE TOONEEL. rT ' colas, alleen. V aarwei, «ot. Ifc kan hem gerust vaarwel^ gen, want als hy 'er van aftomt,Jk ben het toch ge ut *S ontfiiapt. Vervloekte beer- wanneer Je van mt hand moet fterven, zei je lang „0g leeven. -I- m J£ »iogt wel een veilige plaats zoeken. Wn ;k 0'" * boomlclh nme„? Ita.déW*^^ docnj ik ben zo moê as een hond, en as rrL k reis uitglipte, — weg was ik f T —en zaak. ^r^ie^" t ^j orenge.i. eetm m jri) k ■ * aan „,o vi,,*,, Cify H,„ „ ^ Is i ™ITc' wat ja. ^ £ ^ ^ Hy ^^^enfpreeH het volgende aU iemant, ^e, half dronken Zynde, in Jlaap valt. By men ziel! die Guillor , . . '-'"mot, . IS voorziende . U cr met meer n de vies ? u, ■ maar men fannn V • weetniet wat me fchort; men hoofd draait me. — Ach , dc ^ ^ Ver-  KLUCHTSPEL. 31 vermoeidheid ■ de wyn ja ik beklaag, Guiilot. Maar men vyftig guldens; — 't is toch wel afgefpro- j,en: we zeilen as broers deelen, — omdat, — in 't end — ja — dat 's recht. A G T S T E T O O N E E L. COLAS, Op de hut, PERRETTE. PERRETTE, wenende, en het oor van den gebroken pot in de hand houdende. "Wat ben ik ongelukkig! myn moeder, ach ! myn moeder! Wat zal ze zeggen ? Ik durf niet weêr t'huis komen. ARIA. Helaas! helaas! wat allerdroevigst lot 1 Ach! Perrette, ach ! arme Perrette ! Myn arme pot! Daar ik op v» al myn vertrouwen zette," Zyt gy, helaas! wat ongeluk ! Tot myn verdriet, geheel aan ftuk. Vergeeffche hoop! zie hier myn lot; Ik heb het oor flechts van myn' armen pot! i Vaarwel myn kalven en myn koeijen, Myn fchaapen, rammen, os, en paard: Vaarwel myn vee, my lief en waard'. 6 Kuikens! die ik uit wou broeijen, Onnozel vee, ach! welk een fpyt! Gy zyt reeds dood, eer gy geboren zyt. Daar ae ik GuiU°t fcomen; ik .heb aeru daareven uit-  Si DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, uitgelagchen. Wanneer hy me ziet, eal hy zich wree ken. Maar wat ziet hy ,er vermoeid uft ___ Hy fchynt geitoord te zyn. Ik wil my vérfchuilen, om te hooren wat hem fchort. Zy verbergt zich achter het geboomte. 'LAATSTE T O O N E E L. COL A s } op de hut, PERRETTE, verfcholen , GUILLOT. ^ GUILLOT. Ik ben bttitfiü men' aesfem ik fcnn niet meer' Ver vloekt handwerk: duivelfche beer! ik ben aan ffèhW men beenen en kleêren heb ik half in de ftruiken gelaa !!n',7,C0las! heH Co!as! W *»P den hoed liggen) Och1 de beer heeft hem opgeflokt; hy heit de hCden opgeflokt; hy daeht my op te dokken; hy ZOu den duivel opdokken. pet is met me gedaan! daar blyft, voor my, niets overig dan de dood. En wat doe ,k op de waereld. ft za, toch ;„ ,t km honger moeten fterven. — Van honger te fterven terEn ?i?ï W6'? * Had ik nou me" ft^Phaan by de hand. — Maar den riem heb ik nog behouden ~~d,e kan me van dienst zyn: — kom, met lusten; beter een korte, dan een lange dood Hy neemt een ftuk houts, waarmede hy een' Fpyker " denmiW erdoor de hut in/lort, en Colas op hem vak. TR ï O.  KLUCHTSPEL. 55 TRIO. COLAS. guillot. perrette. aar val ik. Steen en mnuren, Steen en minnen) Wat avontuuren! 't Valt all' op my. 't Valt all'op my. Steen en mnuren. Ai- ai! ai! ai! Ai! ai! ai! ai! 't Valt all'ter neêr. Stamy by. Sta my by. Ha! ha! hal ha! Hy wenschte zyn dood, En kan niet een'floot, Hoe klein ook, verduurcn. •i; Heb me overal be- Myn arm is heel aan zecrd. ftukVervloekt zy de woo- Vervloekt zy dewoö^ ninal nillS! , , , Het doet my zeer. Het doet my zeer. Ha ! ha! ha! ha! Bi' hl1 Hi 1 hi! Hi! bi! hi! hi! Ach arme liên 1 Ik kan niet meer. Ik kan niet meer. 'k Beklaag u zeer. PERRETTE. Wel nu, Guiilot, heb je fortuin gemaakt? GUILLOT. Je ziet, Perrette, dat my alles mislukt, zelfs wanneer ik me verhangen wil. COLAS. Men arme Vyftig guldens! guilloT, tegen Perrette. Heb toch medelyden met een' armeiï. duivel] Trouw me uit barmhartigheid , al waar' ik je van geen' anderen dienst, dan om de fchaapen te hoeden, die je krygen Wilt. * Q PER-  34 DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, perrette. Myn fchaapen! die zvn ver te zoeken a u r, ., Wel nu? perrette, hem het oor van den pot ^zende. Daar zie je hem. guihot. Hy is gebroken. Nu zyn We fc - he niets. Gortelingewe JLi£ i e's ! =ikaer leggen of 'er misfchien nog een watje van^ COLAS. Men arme vyftig guldens! GUILLOT, tegen Colas. 'rmelgiïl' £ T reChte hUi'eba,k! Per. rette.) Zié, ,fc ben een goede ftumpert, neem myn' voor/Jag aan, het zal je niet rouwen. * perrette. ARIA. G> zegt, ik zal gelukkig weezen Z° ik u trouw ; — maar> iieve Gy ziet hoe ons de hoop verblind, Eu zulk een proef geeft ftof tot vreezen. Die op fortuin te zeker bouwt, Zoekt haar vergeefs ;Ze o.mvykt zyne oogen. Hy, die op 't wuft geluk vertrouwt, Word dikwyls In zyn hoop bedrogen. co.  KLUCHTSPEL. 3s COLAS. Ja, dat is wel waar. GUILLOT. Waar bemoei jy je toch meê ? laat ons met rust. COLAS. 't Is juist iets, dat me firaksdoor iemant gezeidwierd, die nooit gelogen heeft. O U ILLO T. En wie is die iemant ? Je bent toch een rechte uilskuiken ! COLAS. Wie hy was? GUILLOT. Ja- COLAS, De beer. GUILLOT. De beer! heeft de beer met je gefprooken? COLAS. Ja; hy heeft me iets in 't holletje van men oor goluisterd. PERRETTE. Wel nu , dat moet iets kluchtigs zyn! GUILLOT. En wat heeft hy je dan ingeluisterd ? COLAS. Ho! hy heeft my iets gezegd, dat ik al men'leven zal onthouden. Ca V E A Uf  35 DE TWEE JAAGERS EN HET MELKMEISJE, VEJ.UDEVILLE. COLAS. Ik lag, goiyk een blad, te becven , Op deeze plaats , waar ik thans fta: Sta op, fprak hy, ik fchenk u 't leven, En gun u deeze reis genae; Gy ziet, hoe zeer 't u heeft verdroten, Dat ydle hoop — niet v.'el beduid. Verkoop nooit weêr de bcerenhuid, Voor dat de beer is doodgefchoten. GUILLOT, tegen Perrette. De hoop, daar wy te veel op bouwden, Is nu, helaas 1 in rook vergaan. Ik hoop de les altyd te onthouden, Die ons de beer heeft doen ve, liaan. Perrette, ik ben genoeg gewroken : Gy lagchte [traks •—r om onze huid; En ik, ik lagch u heden uit, Omdat uw melkpot is gebroken. PERRETTE. Gy ziet hoe onze ontwerpen vlotten: Ik ben net even ryk als jy; , Laat ons clkaêr dus niet bolpotten; De ramp treft u, zowel als my. Wy zien het nut daaruit gelproreu, Dat ydle hoop niet veel beduid. Verkoop nooit weêr de beerenhuid, Voor dat de beer is doodgefchoren0 £11 OOR.  KLUCHTSPEL 3? C H O O R, 't Lot is een fpel: Dan is 't genegen; En dan weêr tegen. De beet' fprak wé!. E j u D E.