MUZ 2/8 GEZANGEN VOOR DE GEREFORMEERDE KERK VAN NEDERLAND; DOOR JOHANNES WILHELMUS BUSSINGH, V. D. M. \ hanJpJinorpn. fl.h P.m hliik VfflM M2Z7KÊ Hef ie tOt U . r- . , 7 . -7 7 . TT J ter Uwer kennisje te brengen, mi ik. nez aen u war om uuer naer te onderzoeken, en, indien ge in mijne herftelling belang fieldt, daer toe, van Uwe zijde; ook die wegen in te Jlaen •welke voor een ieder Uwer, op eene bedaerde en betamelijke •wijs , nog open Jlaen, en, met gepaste befcheidenheid en voorzichtigheid, blijken te geven van Uwe liefde tot mij * op welke ik zq dikwils roemen durfde; — Ontvangt dan , in dat vertrouwen, ook dit mijn Werk, als een bewijs dat mijne liefde tot Ufteeds dezelfde blijft: •— gebruikt het tot Uwe ftichting : — God Zegene ook dezen mijnen arbeid aen Uwe harten! — jesus zorge voor Uwe lelangens, en die van Zijne Kerk in het algemeen! — En de gaven van Zijnen Geest werden, in eene ruime mate, over U uitgejlort! — Dit wordt U oprecht toegebeden van róttérdam Uwen heilwenfchenden Dienaerf den V" November 1796. J. W. BUSSINGH. GÉ*  VOORBEïaCHT aengaende eene WEKELIJKSCHË UITGAVE VAN g m z jut g m voor de GEREFORMEERDE KERK i n NEDERLAND; door D? JOHANNES WILHELMUS BUSSINGH. JUtindigde ik het voorüfgaend bericht wegens de Uitgave mijner memorie over mijne Remotie , en die van, nu vijlen, mijnen Ambtgenoot, metske, ais Predikanten van gouda, met de Verklaring: „ dat ik ge. „ negen was meer vruchten van mijnen letterarbeid , van onderfduiden' aert, het licht te doen zien, en met ds le* „ tuiging ; dat ik mij, zelfs aen den openbaren predikA 2 „ dienst s  i"v VOORBERICHT. „ dienst, in de Gereformeerde Kerk, en aen de hulp mijner „ Medebroederen, niet onttrekken wil, daer mij hier toe, uitgenomen binnen couda alleen, vrijheid gelaten, en „ hierin mijn lust en genoegen is" ; — ik was toen reeds bedacht op een plan om iets uit te geven, wazr doj00k van wezent lijken dienst kon zijn aen ons Gereformeerd Kerkgenooifchap in het bijzonder, tr.aer ook nuttig en aengsnaem voor de Bemimaren en Beminnaresfen van den Christelijken Godsdienst en derzclver Leeraren in het algemeen; tevens met dat oogmerk , om , daer ik mij , door ds ontzetting van mijnen post , van mijn hoofdbeftaen beroofd zie, in mijnen kring, werkzaem te wezen ook tot verzorging van het tijdelijk onderhoud voor mij en mijn huisgezin. — Sints langen tijd, vooral na de invoering van de Nieuwe, zo voortreflyke, Pfalmberijming in ons Kerkgenoctfchap, verlangden velen met mij, dat, even-als in de Gereformeerde Kerk van Kleefsland, en bij het*Kerkgenootfchap onzer Lutherfche Broederen, een g e z a n g b o ek , ook bij ons, wier da ingevoerd, en ik vond mij dikwils opgewekt om hiertoe mede de hand te lenen. — Mij-  VOORBERICHT. v Mijn zucht voor de Nederlandfche Dichtkunde, en de naem en roem dien ik onder Neêrlandsch Diclitrenrij verwerven mocht, gepaerd met mijne begeerte om te blijven voortwerken tot bevordering van Waerheid en Godsvrucht, in den dienst van ons Kerkgcaooifchap, doen mij vertrouwen, dat ik, indien God mij het leven en de nodige vermogens fpaert, geënt al te ftoute onderneming doe door mij tot het vervaerdigen van een zodanig gezangboek aen te bieden. — Thands in Rotterdam wonende, zie ik, met genoegen, hoe mijn ongelukkige Lutherfche Medebroeder, de Eerw. san Der, door de Uitgave van een ftichtelijk Weekblad, zijne Gemeente , en de Christen Kerk in 't gemeen , fticht, en daer voor, door de liefde, en verzorging, ook van zijne tijdelijke helangens , zo wel van zijne Gemeente, als van anderen luiten dezelve, die voor den Godsdienst en deszelfs Leeraren, bijzonder in deze Stad, zeer veel overhebben, acngenaem beloond wordt ; — en ik twijfel niet, te meer daer onze plannen grotendeels uit eikanderen lopen, en het mijne voor ons Kerkgcnootfchap door geheel ons Vaderland belangrijk is, of ook mijne poging zal, zonder a-en den groten A 3 «ƒ-  vï VOORBERICHT. aftrek van dat Weekblad eenig nadeel toe te brengen, de voor mij gewenschte gevolgen hebben, en ter bereiking van een zeer nuttig oogmerk dienftig wezen. — In vier onderfcheidene Gemeentens van Nederland, te vin- kivïen, monster, gorinchem, en gouda, ben ik als Leeraer cn Mensch, ik mag zeggen, algemeen geliefd geweest , en , het geen mij in gouda wedervaren is, heb ik niet aen de liefdeloosheid dier Gemeente, moer alleen aen verregaenie drift en partijfchap van eenige weinigen, te wijten, aen welke ik echter öck geen onverzoenlijk hart toedrage; ■— ik draeg derhalvcn de onderfieuning van deze mijne poging , mij , mijne belangen?,, en de belangens van mijn huisgezin, aen de liefde van deze, mijne nog zeer geliefde, Gemeentens allen, allerbijzonderst aen dit van gouda, bij dezen , op ; — ik verzoek , en vertrouw op de gunftige'^onderfieuning mijner onderneming van de Leden onzer Gereformeerde Kerk, en van alle Btminnaren en Beminnaresfen van Godsdienst en Deugd cn dcrzelver Leeraren, door geheell ons Vaderland, zo wel als van de Beoeffenaren en Liefhebberen der fchoone Nederlandfche Dichi- kun-  VOORBERICHT. vu kunde, aen welker bevordering ik tevens tracht dienstbaer te zijn. —■ Weeklijks , en wel des Saturdags, binnen Rotterdam, , en des Maendags, in de andere Steden dezer Provintie, zal een No. dezer gezangen, gelijk ook, den eerjlen dag in elke maend, in de andere Provintien, zullen de N»j der afgelopene maand, ieder voor den prijs van twee Stuivers, worden uit. gegeven, of, daer de Poëtifche geest niet wil gedwongen zijn, een of ander belangrijk Vertoog, in plaets van dezelve. —: De gezangen zullen, op de Zangwijze van een' of anderen Pfalm , bij ons Kerkgenootfchap in gebruik, kunnen gezongen worden, en papier en druk zal zeer zindelijk zijn, gelijk hiervan deze proeve gegeven wordt; zullende, voor dit gezangboek, wanneer hetzelve zal afgewerkt zijn, eene fraeije Tijtel en Vignet, in 't koper gefneden, geplaetst worden, en dan de Tijtelbladen voor elk Nemmer weggenomen kunnen worden. Zij , die dit Weekblad verkiezen te bezitten en weekiijks te vervolgen, worden, verzocht, tenfpoedigjlen, en wel uiterlijk voor den 1$ dezer maend Januarij, hunne namen op te A 4 Sf"  Viït VOORBERICHT. geven bij de Boekverkopers j. hofhout en zoon binnen deze Stad ; te Gouda bij Vander Klos; te Gorinchem lij Mevr. de Wede van Diépenbruggc, of de Wcd^ Cs Goetzee; — en voorts alomme bij alle Boekverkopers in Nederland. —• Tot eene eerfle proeve dient de volgende nieuwjaerszanGj zullende No. II. der gezangen, den eérjlèn Sa. turdag in de volgende maend Februarij, bij de Boekverkopers hofhout en zoon, uitgegeven, en dan de Uitgave Week. lijks, op den zelfden voet als het Weekblad van D\ sander , vervolgd worden, tegen contante betaling bij de aflevering. Voorts zij den Lezer alle heil! J. W. BUSSINGH. rotterdam den i Januarij 1796. NIEUW-  < ï > NI E ÜWJAEKS-ZANG. Zangwijze: Pfalm 24. of 95. ^^^^ ^B^ïuet U beginnen wij dit Jaer, Aen U, 6 groote Alzegenaer! Tot wien we, in diepen eerbied, treden, Aen U, die slier Veder zijt, Aen U zij onze dank gewijd, Bij 't plechtig reukwerk der gebeden. f Ja, Vader! eindloos goed en groot, Gij hebt,ons, reeds vap 's moeders fchoot, Van d'eepften Ucbtend onzer dagen, Tot op dit oogenblik bewaerd, Ons, hoe ook van Uw beeld ontaert, Hebt Ge, als Uw dierbaer kroosti gedragen. A 5 Moest,  r< 1 > Moest, onder knellend leed gebukt, Door ramp op ramp ter neêr gedrukt, Ons hart van weedom angftig zwoegen; Gij, die ons nooit geheel vergat, Gij ftrooidet, op ons doornigst pad, "Weêr frisfche rozen van genoegen. Bezef van fchuld, onwaerdi^heid, Moet, vlekloos reine Majesteit! Ons billijk voor Uw ftraf doen beven, Maer dank, barmhartig Opperheer! Gij hebt ons de Euangelie-leer, Uw eigen Zoon, ten borg, gegeven. 't Is, op het offer van dien Zoon, Dat we, op dees dag, Uw' Hemeltroon, Befchermend God van onze Vaed'ren! Daer 'c hart van zuiv'ren ijver brand, Voor 't heil van Kerk en Vaderland, Met onze oprechte asuchten naed'ren. # Blijf voor den grondzuil van den Staet, Voor Jefus Kerk een toeverlaet: Dat Bij- en On-geloof verftommen! Het licht van Kennis, Waerheid, Deugd, Van Troost, die 't kwijnend hart verheugd, Schijn' fteeds in onze Heiligdommen! Het  < .3 > Het vuur, dat onze Priefter-fchaer Ontfteekt, op Jefus zoenaltaer, Moog' zuiver, onuitbluschbaer, brandenI De Heilleer breek', met heldren gloor, Tot aen het eind' der aerde door, Men wijde alömme U de offerhanden! # Dat, voor Uw vloek, de zondaer beef, De hoop in 't moed'loos hart' herleef! 't Onwankelbaer gelooft;vertrouwen, Genade, die de ziel verblijd, Doe, in het hevigst van den ftrijd, Den Christen op Uw' bijftand bouwen! # Het vuur van Tweedracht werd' gebluscht, Dat Vrede, Vrijheid, Orde en Rust, Hier, tot aen 't eind' der eeuwen, wonen! Voorouderlijke Deugd en Trouw, Zij 't fteunzel van ons Staets-gebouw, Siere onze Dochteren en Zonen! # Regeer, befcherm onze Overheid! — Toon, dat gij, elk die U verbeid, Den besten zegen toe wilt voegen! Voorzie in armoê, leed en druk, Verwisfel al ons ongeluk, In Welvaert, Voorfpoed, blij Genoegenl De  r< 4 > De Grijsheid leve in U verheugd! Wil Gij de ligtverleide Jeugd, Op 't pad van zuiv're Deugd geleijen! —• Uw vinger droog' de tranen af, Die Weêuw en Wees, op 't fombre graf Van Echtvriend, öf van Oud'ren, fchreijen « Nu, Vader! dit ons fhem'lend Lied, Ons offer, 6 't mishage U niet! — Blijf, als Uw Kinders, ons beminnen! Vat Gij ons allen bij de hand, En leid ons 't Hemelsch Vaderland, Eens, vrolijk, juichend, zalig, binnen! —  GEZANGEN VAN Dl J. W. B U S S I N G H. N°. II. D E UITGANG van JESUS N A E R DEN OLIJFBERG. Matb. 06 fSt 30-35, Mare. 14 fs. 26-%r. Luc. 22 3*, 32, 33, 34 en 39. 18 #s. i* Zangwijze: Pfalm 36 en 68. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam $ Zangwijze : Pialm 2. Lied 40. G ij treedt dan 't bloedig ftrijdperk in, ö Gadeloze zondaersmin! Om mijnen ftnjd te flrijden, Mijn jesus! — en geen bange fchrik Vertzaegc Uw Ziel één oogenblik, Neen; zingend gaet Ge in 't lijden. — Geen Held, hoe groot zijn moed ook waer', Trotfeerde zo het doodsgevaer, Deedt ooit die fierheid blijken! — De gantfche legermacht "der Hel Staet tegen U, Emanuèl! En Gij zult nimmer wijken.- — ö Ver-  < 6 > Verfchrikkelijke ürakeltael! Bij 't laetst, denkwaerdigst, Vriendenraad, Door jesus mond gefproken: „ Mijn Vrienden' 6 bet uur fnek aen, „ Dat één van u Mij zal verraên, „ Maer, wee hem! 't wordt gewroken". — Die woord ontroere vrij het hart, Vervuil' de ziel met angst en fmart, Van je sus Volgelingen; Hun hart, door deze tael verfcheurd, Wordt in den angst weer opgebeurd, Bemoedigd door Zijn zingen. — Natuur! De fiuiër van den nacht Verberge vrij, uw fchoon, uw pracht, In Paleftinaes velden! Schoon 'c alles aek'lig donker is, Geen leeuwgebrul, geen wildernis, Verfcbrikt dit Puik der Helden. Neen; — vrolijk, fchoon het moordüur naekt, Schoon 'c vuur van 's Vaders gramfchap blaekt, Zal jesus 't fterven tarten, Vooruitziende op de zaligheid, Door Zijnen dood, Zijn volk bereid, Trotfeert Hij alle finarten. DenK-  < 7 > Denkwaerdig oord, ten ftrijd' beftemd, Het hart, door 's Zondaers leed beklemd, Mocht hier meer ademhalen; Het biddend offer van Gods Zoon, Steeg meer van hier tot 's Vaders troon: „ 'k Wil 's Zondaers fchuld betalen". Ja, fchone Olijfberg! van uw top, Vaert ftraks dees Held ten Hemel op, Omftuwd van Seraflnnen; Maer, dees triomf op Dood en Hel, Moest onze groote Emanu'èl Eerst aen uw voet verwinnen. —• % Geen zorg voor U, mijn jesus! neen; Neen; eed'le Menfchenmin alleen Kon dan Uw ziel ontroeren; En, 'c is dat liefd'rijk medelij, Dat, tot Uw zwakke Vriendenrij, U deze tael doet voeren: „ Mijn lieve, dierbre, Apostelfchaer! „ Het uur, 't verfchriklijk uur is daer, „ Gij moet uw' Herder derven, „ 't Voorzeggend Woord wordt ftraks vervuld, „ Straks treft mij 't zwaerd; en gij, gij zult „ Verftrooid, als fchspen, zwerven". — B 2 » ö Ja;  < 8 > „ ó Ja; in dezen zelfden nacht „ Word ik door u verraên, veracht, „ Verlochend en verftoten: „ Hoe groot uw' liefde t'Mijwaerts is, „ Hoe heilig de verbindtenis, Nog ftraks door ons gefloten, ,, Gij allen zult, hoe vreemd het ichijn', „ Aen Mij, uw Vriend, geërgerd zijn: „ Hoe ge ook uw trouw doet blijken, ,, Daer gij Me in 't aek'ligst uur verzeld, „ Zelfs, onder u de grootfte Held, Hij zal het eerst bezwijken". — Verwatë Petrus! ja; uw trots Wane uw geloof gelijk een rots, Doe u geen wanklen vrezen; — „ Ik nooit", dit zij uw ftoute tael, „ Mijn Meester! 'k zweer 't U duizendmael', „ Ik zal nooit ontrouw wezen. „ Al vond ik aen Uw zijê den dood, „ 'k Ga met U in den bangften nood, „ Ik zal Ü nooit begeven; „ Schoon hunner aller liefde zwicht', „ Voor mij geen nood: — neen; de eigen fchicht „ Zal U en mij doen fneven".  '< 9 > De Vriendfbhap, ongeveinsde Min Tot jesus, gaf dees tael u in; — Dan, Simonl hoor Hem fpreken: „ Schoon gij en nood en dood trotfeert, „ Het daglicht is niet wtê.gekeerd, „ Of uwe trouw bezweken. „ Pas kraeit de fchelle Haen, of gij, „ Tot driemael toe, verlochent Mij: — „ De Satan zou verwinnen, „ Had Ik Mijn Vader niet gebeên; — „ Verfterk uw Broed'ren dan, ga heên, s, Breng u dit woord te binnen". — Ontzachlijk woord! — met welk een fohrik Vervult gij, op dit oogenbük, Het jesus m'nnend harte! — Dit voelt die eed'le Menfchenvriend, En, 't troostwoord, door Hem toegediend, Verzacht terflond hunn' fmarte. — ö Zalige heloftenis: „ Uw Herder, die geflagen is, „ Zal in triomf verrijzen: ,, Vreest niet, in Galilea zal „ Hij u, ö fchapen Zijner Hal! „ Straks 't rechte fpoor weêr wijzen". B 3 ö ÜTroost»  ♦(£ iö ö Troostwoord! dat het Christen-hart, Beklemd door bange zondenfmart, Ook nu nog moet verkwikken. — Ja; jesus! de aenvang van Uw' ftrijd, Toont reeds, hoe Ge onze Heilvorst zijc, Voor wien de Hel moet fchrikken. Met onbezweken Heldenmoed, Tradt Gij den Vijand te gemoet', Om ons den weg te banen. — Grimt ons en Dood en Satan aen, Gij leert ons, hoe wij veilig gaen, Bij Uwe Zegevanen. — * Wat held're, fchone, ftralen fpreidt Uwe Onfchuld en Uw Lijdzaemheid Ten toon, voor ftervelingen! — , Zij doen U, hoe de ftorm ook loei', Hoe 't vuur van 's Vaders gramfchap gloei', Ten ftrijde gaen met zingen. — Dat Hallel, dat aen Israël Uw blijde komst, Emanuèll Voorfpellend kon herinn'ren, Dat Lied, zo onnavolgbaer fchoon, Was thands de rechtgepaste toon, Voor U, en Uw beminn'ren. Uw  < II > Uw geestlijk Isrel, uit de macht i Des Helfchen Pbarês weêrgebracht, Zou ftraks dat heil genieten, Waerbij geen heil der weereld haeld, Door Kaïians vruchtbaerheid gemaeld, Bij 't melk- en honig-vlieten. — Dus blijkt, ö groote Hei/profeet.' Uw Wijsheid, die het alles weet, Uw Godheid, zelfs in 't midden Des ftrijds, die U als Mensch verneêrd, En zo, zo worden wij geleerd Als God U aen te bidden. — Zo wierdt de Orakeltael voldaen, Zo zag men 't Beeld der fchaduw aen, In de oude roll' getekend; Zo nadert die gedenkbre ftond, Weleer, door der Profeten mond, Zo juist, zo klaer, berekend. Naer 't geen Jefaia heeft voorlpeld, Naer 't geen ons Zacharia meldt, Of Micba ons doet lezen, Naer 't fchildren van Ezeclnèl, Naer Davids zang en fnarenfpel, Moet hier Mesjia wezen.  '♦<£ 12 > Mesjia! — ja; ook onze toon Erkent U als gezalfde Zoon, Als Borg aen ons gegeven: — Aenvaerd dees Lofzang, U gewijd, Sterk ons Geloof! — en onze ftrijd Doet dan ook ons nooit beven. — Gewapend door Uw Heldenmoed, Gaen we ook den vijand te gemoet', JVlet blijde Lofgezangen: Tot eens ons oog U wederziet, En wij, vereend, het Zegelied, Voor 's Vaders troon vervangen. —• Deze gezangen worden weekl'jks , voor 2 duivers, uitgegeven TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT en ZOON, en aiömme ; Bij wien ook te bekomen zijn nog zeer weinige Exemplaren van de MEMORIE van Ds. bussingh, over zijnk Remotie, en die van, nu wijlen zijnen Ambtgenoot Metske, als Predikanten van gouda. MET B IJ L A G E N. Tweede Druk. Kunnende dit ftuk , wegends het gering getal der nog overig zijnde Exemplaren , mét in Commiifia worden verzonden, maer moec voor Rekening ontboden worden. De Prijs van bet zelve is : 24 Huivers.  GEZAIGES van Dl J. W. BÜSSINGH. N°. III. D E BENAEÜWBHEID van JESUS I n GETHSEMANÉ. Math. 26 #s. 36—38. Mare. 14 fs. 32—34. Luc. 11 fs. 39. jfob. 18 fs. ib , 2. Zangwijze: Pfalm 66. 98. 118. JD)e Lofzang zwijgt: — met fnelle fchreden, Genaekt het uur van 't fchtiklijkst wee. — Komt, Christ'nen! volgen wij de treden Van jesus, naer Getbfemané: Zien wij ook daer den Heihorst ftrijden; Bedroefd, door de angften van de Hel, Den vloek voor doemelingen lijden ï — Zien wij ook daer Emanuéil C Ver.  < 14 > Verzeld door Zijne Volgelingen, Gaet jesus over Kedrons vloed; Het Moordrot wet en dolk en klingen, 't Is kundig waer 't Hem vinden moet. Reeds meermael', het gewoel ontweken Van Pakstinaes trotfche Stad, Was 't, dat Hij deze ftille (treken Ten bidplaetf' Zich verkozen hadt. % Doorwandeld vrij de fchoonfte dreven, Waer 't lachend groen zijn fchaduw fpreidt, 't Tapeet, van bloemen zaemgeweven, U ftreelt, door geur en fierlijkheid: Oneindig meer bekoorlijkheden, Voor 't hart, beklemd door 't zondenwee, Meer zaligheid dan 't lustrijke Eden, Biedt, Christ'nen! ons Getbfemané. Hier  < is > Hier pronkt, aen d'opgang der Olijven, De Sar ons Roos, met frisfchen gloed, Met gloed, die onverwelkt zal blijven, En God en mensch verrukken moet. — De geur der Lelie van de dalen Verfpreidt zich langs den groenen grond, De Heilzon fchiet haer held're ftralen, Schoon *t nacht is, door dees Hof in 't rond. Hier, hier was jesus vaek, in 't midden i Van Zijn getrouwen Vriendenkring, Gewoon den Vader aen te bidden, Verëend in Godsdienscöeffening. — De fnoodfte van de Vloekgenoten, Gemaskerd in den vriendfchapsfchijn, Mocht ook welëer dien kring vergroten, Kon zely' hiervan getuige zijn. — C 2 Dus  < 16* > Dus vlucht dan jesus voor de boeljen, De pijlen van Zijn Moorders niet: — Maer voelt Zijn' boezem angftig gloeijen, Als Hij Zijn' zwakke Jong'ren ziet. — „ Toeft hier"; dus fpreekt Hij: „ zit hier nedêr; „ Ik.wil alken in 't ftrijdperk treên; „ Toeft hier; ftraks keer" Ik tot u weder, Wen 'k daer zal hebben aengebeên. X „ Maer, gij zult meer nabij befchouwen „ De folt'ring Mijner Zielefmart, „ Gij, die op eigen kracht durft bouwen, „ En, trots, 't gevaer van fterven tart. — „ Gij, Petrus! Zebedeüs Zonen!. „ Gij, drietal! volgt, het uur is daer! — „ Nu moet ge uw' heldenmoed betonen, „ Komt, volgt, trotfeerc nu 't doodsgevaer"! — Aen-  < 17 > Aenbidlijk wijs zijn alle Uw' daden; Ja, jesus! nimmer kan 't gemoed In die befchouwing zich verzaden, Daer 't overal bewond'ren moet. Dit drietal, door U uitgelezen, Hadt meer, bijzonder, U verzeld, 't Moet billijk dan getuige wezen, Hoe Ge ook Uw Ziel ten Off«r fteldt. 't Was Petrus, die, nog kort geleden, Ten blijk' van onbezweken' trouw, Bij plechtigfte en verdubbelde eeden, Zwoer dat hij met U fterven zou, Het waren Zebedeüs Telgen, Die waenden, op een trotfchen toon, Den bitt'ren vloekdrank in te zwelgen, Die U zou worden aengeboón. C 3 Maer,  < iS >" Maer, ook dit drietal kon getuigen, Hoe Hechts Uw woord: Wijk aekVig Graf! Den Scepter van den Dood deedt buigen, Jalrus Dochter 't leven gaf. Dit drietal Uwer Volgelingen Zag, op Panéa, ook Uw hoofd Met fchitterenden gloor omringen, Waerbij de gloed der Zon verdoofd. Dan, jesus! welk gewicht der fmarte. Drukt thands dat Helden-hoofd ter neêr? ~ Wat folt'ring prangt Uw zwoegend harte? —- Pas ftrijdt Ge, — en ach! — Gij kunt niet meer! — Een tranenvloed ontvloeid Uwe oogen: — Geraekt als door een blikfemfchicht, Zie 'k U ia 't flof ter neêrgebogen, De doods-angst verwt Uw aengezicht. Wat  < 10 > Wat zie ik! — en, wat hoor 'k U fprekenf Moet Ge Uwe zwakke Vriendenfchaer Om waekzaemheid en bijftand fmeken? Schrikt dan Uw Ziel voor 't doodsgevaer? — Wat tael! — „ Ach dierbre Volgelingen „ Geheel bedroefd, tot ftervens toe, „ Gevoelt Mijn Ziel de folteringen „ Van Satans ftrengfte geesfelroê". >: Mijn je sus! — ach! — dan neen; geen fchrikkeri3 Voor de angften van de Dood en Hel, Benaeuwd U in deze oogenblikken; Maer, onze fchuld, Emanu'èl! — ö Groote Borg! \ zijn onze zonden, Met al derzelver fchand'lijkheid, Die Uwe Ziel thands folt'ren, wonden, Waerora Gij tot Uw' Vader fchreit. Dê  20 De draf, die Gij voor ons moet dragen, De toorn van een rechtveerdig God, *t Vooruitzicht op de helfche plagen, Op ons rampzalig, ijslijk lot, Dit, wij gevoelen 't, Bron van 't leven'. Heeft U van allen troost ontbloot: — Uw Ziel, om 't leven ons te geven, Is dus bedroefd tot in den dood. —• Verlosfer! leer ons met U ftrijden, Uw voorbeeld fterke 't worst'lend hart, Zo wordt Uw bitter Zielenlijden Ten balzem onzer boezemfmart; Zo ftaren we op U, met verrukking, Zo is die troost ons hart bereid; Dat ook het einde der verdrukking Eens zijn zal onze Zaligheid 1 —  G E Z A.I G E I van Dl J. W. B U S S I N G H. N°. IV. d e WORSTELING en VERTROOSTING van JESUS I N G E T II S E M A N É. Math. 16 fs. 39—46. Mare. 14 fs. 35-42. Luc. 22 fs. 40-46. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk, te Rotterdam: Zangwijze: Lied 54. fefc m &r> Angstvol flaet Ge, Emanuël! De oogen heên en weder; AH' de ftraffen van de Hel Stormen op U neder. Heft Gij 't bang gezicht om hoog, Dringt Gij door de wolken, Blikfems ziet Ge in 's Vaders oog, Scherpgewette dolken. Ziet Ge nederwaerts op de aerd*, Welk een heir van plagen, Die 't bedrijf der Zonden baert! — Straffen, niet te dragen, Dood, Hel en Verdoemenis, Wroeging, Wanhoop, Kwalen! — Schuld, die onbetaelbaer is, Moet Ge, alleen, betalen. 'c Weer-  < 23 > 't Weerloos Elftal, moê van 't leed, Ligt in flaep gedoken; Simon denkt om hulp noch eed, Straks, zo duur, verfproken.- Werwaerts Ge ook Uwe oogen richt, Waer Ge Uw' voet moogt zetten, Donders van Gods ftrafgericht Dreigen te verpletten. Gij, tot Wiens verheven lof, De Engel 't fpeeltuig fnaerde, Kruipt thands hulpeloos in 't ftof Als een worm der aerde: Gij gevoelt Uw bang gemoed, Door den Hel-angst, prangen; Zweet, als groote druppels blced!, Druppelt van Uw wangen. D 2 Dan,  < 24 > Dan, wat ramp U ook omring', Op Uw hoofd vergader', Liefde tot Uw' Volgeling, Liefde tot Uw' Vader, Zondaersliefde, jesus, ja, Godd'lijk medelijden, Liefde, zonder wederga6 , Blijkt, in 'c felst van 't ftrijden, #0* Zelfs, hoe kort het poosje ook is t Dat, bij 't woên der fmarte, Een geringe laeffenis Geeft aen 't zwoegend harte, „ Abba"! zegt Gij, liefderijk, „ Vader! 't kan gefchieden, „ Dat dees bitt're kelk dan wijk'! — Dan, 'k wil niet ontvlieden: — „ Neen;  < 25 > „ Neen; —• reik aen, reik weder aen , „ Dat de vloekdrank nader'! — „ Aen Uw willen zij voldaen, „ Abba! lieve Vader"! -r Dus, mijn jesus! hebt Ge Uw' ftrijd Nimmer afgebeden; Neen; maer, Dood en Hel ten fpijt', Driemael doorgeftreden. — Ach; wat gaed'ioos medelij! — Hoe ook neêrgezonken, Gij voelt tot Uw' Vriendenrij 't Hart in liefde ontvonken: — Ieder woord, Uw mond ontgleên, Toont dat mededogen: — Ja; om 's Zondaers ramp alleen Was Uw hart bewogen. — D 3 je-  '*£ 20 > jesus! welk een zachte tael! „ Simon! Gij ook flapend? — „ Gij, nog ftraks met Heldenftael, „ Tot den Dood gewapend. — „ Arme Simon! kunt Gij niet „ Slechts één uurtje waken? — „ Komt, ftaet op, mijn Jong'ren! ziet „ Daer 't verraed genaken! — „ Dan, ö neen; — flaept voort en rust! — „ 'k Zie door 't aek'lig duiftcr: — „ 's Vaders toorn-vuur is gebluscht. — „ Welk een held're luister! — „ Ja; daer daelt een Troongeest neer; — „ V Is genoeg ! — Treed Bader, „ Seraf! — breng dees boodfchap weêr: „ 'k Zing Triomf; Mijn Vader"! — Dier-  < 27 > Dierb're jesus! — welk gevoel Moet ons hart ontroeren, Daer we U, zo veel leeds ten doel', Zulk een' ftrijd zien voeren! — Immers, 't is om onze fchuld, Dat gij 't heir dier plagen, Groote Borg! met taei geduld, Schuld'loos, hebt gedragen. Moest Gij, dierb're Emanuèl! Helfchen Ziels-angst lijden, 't Was, om ons van d'angst der Hel Eeuwig te bevrijden. Zouden wij den heten gloed Van Gods toorn ontkomen, 't Zweet, als groote druppels bloed, Moest langs de aeide Aromen. -* Cèri:-  < 28 > Cbrisfnen! door het Zondenwee, Angftig neêrgebogen, Komt, naer 't bang Getbfemanè: — Droogt uw' wenende oogen! „ 't Is genoeg"! — 6 Blijde toon! — Dood en Helvorst wijken: — En, 'k zie jesus Zegekroon Op uw fchedels prijken. — TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT en ZOON, en al'ömme , •worden deze gezangen weeklijks uitgegeven. De Prijs is : 1 ftuivers.  G E Z A 1 6 E van D% J. W. B U S S I N G H. N°. V. d e GEVANGENNEMING van JESUS I N GETHSEMANÉ. Matb. 26 fs. 47—50. M?rc. 14 >"?. 43 ~4Ö- Luc.11 ys.47, 4'3. >£. 18 ts. 3-9. Zangwijze, : Psalm 65 en 72. JtiLet fakkellicht wordt aengeftoken, Het Moordrot is gereed; De Macht der Hel is losgebroken , De Kluiflers zijn gefmeed: De Trouw is 't hart des Vriends ontweken, Voor fchand'lijke Eigenbaet, En, zelfs het heilig Vriendfchaps - teken, Is 'c fein van 't fnoodst Verraed. E D&  < 3° > De Bloedraed zelv' verzeld de benden Der Roomfcbe Legermacht, Terwijl de Priefter 'c wettenfchenden Geen honend misdrijf acht; En Schriftgeleerde, en Pbarifceuiven, 't Dorst all' naer fchuldloos bloed; Hier zijn Romeinen en Hebreeuwen Vereend in euvelmoed. Zij naed'ren! — En, die wrede boeijen Ontvlucht mijn jesus niet? — Neen; — blijdfchap doet Zijn' boezem gloeijen, Nu Hij Z'jn' Moorders ziet: Lanteernen, fakkels, ftokken, zwaerden, Geen moordtuig vreest dees Held; — Zijne Almacht fpreek' flechts, en, ter aerden Ligd al die Macht geveld. — Maer,  < 31 > Maer, neen; — onzinnige Verrader! Treed toe; — wat vreest gij nu? — Treed, heilloos Moordrot.' treed vrij nader! ■— „ Wien zoekt gij"? — vraegt Hij u. — Schoon Hij uw woede kan betomen, Hoe groot uw macht ook is; Hij weet, het moorduur is gekomen, De macht der duifternis. Dan, hoe? — Lafhartige Hebreër! Uw aengezicht verbleekt? — „ Gij immers zoekt den Nazareër"? — Hij is 't die tot u fpreekt. — Maer, welk gezicht! —Gij wendt uw fchreden? — „ Ik ben bet": fpreekt de Heer. — Daer ligd uw moed, uw trotsch vertreden, Daer zinkt ge in 't ftof ter neêr. — E 2 Zo  < 32 > Zo fchiet, wat Uw Verwinnaers wanen, Uwe Almacht nooit te kort; Zo zien we, 6 Heilzon! U niet tanen, Schoon 't alles duifter wordt: — Neen; jesus! 't blijkt, in 't moeilijkst ftrijden, Dat Gij als Heilvorst ftreedt; Neen; jesus! 't blijkt, in 't bitterst lijden, Dat Gij gewillig leedt, Dat de Oudheid, Marius! 't vermogen Roem' van Uw Majesteit ; Antonius! zij moge bogen Op Uw' IVelffrekenbeid! GO Een Tael, een Fierheid, van die waerde, Heeft de Oudheid nooit gekend; Uier valt een Heldendrom ter aerde, Op 't enk'le woord : „ Ik ben V"/ — Een (.y) De Oudheid heeft als iets zeldzaems aeogetekend: dat de Majes- j tcit in ca jus marius, cn de IVelfprekénbcii in marcus anton,ius , van dat ycnnogën waven , dat daerdoor de algehuurde Mocrdenaers cn macht en moed benomen wierdt, ora Uuuue cuveldacd aen deze tWce Doorluchtige Mannen uittevceren, j m\  < 33 > Een Engel ftopp' den muil der Leeuwen, Voor vromen Daniël! — Eén woord: en Romer, en Hebreeuwen, Vliên voor Emanuël. Dan, Moord'renrot! herroep uw krachten: De Leeuw uit Judaes Stam, Zal Zich, door uwe hand, doen flachten, Gelijk een fchuld'loos Lam. Maer, 't leed zij Hem alleen befchoren; — „ Laet Zijne jong'ren gaen"! — Zo wordt aen 't Woord, 't welk Hij deedt horen, 'c Profetiesch Woord, voldaen: „ Hoe ze ook voor 's Vijands woede beven, „ Als fchapen zijn verftrooid, „ Gij Vader! hebtze Mij gegeven, En Ik verliesze nooit". E 3 Wel-  < 34 > Welaen dan, Hoofd der Huichelaren! Vermomd in 't Vrienden - kleed, Geef fein. aen 'c roe der Moordenaren, 't Is op uw' wenk gereed. — En, jesus wacht u reeds, Verrader! Hij treedt u te gemoet': Geef Hem den Joiibs-kuscb; — kom, naderl Zeg: „ Rabbi, wees gegroet"! — ê Blijk van teed're Menfchenliefde, Die nergends weêrgaê vindt. •— Mijn jesus! hoe dees daed U griefde, Gij noemt hem nog: ,, Uw Vrind"? — Te rug nog, fnoodfte der Verraed'ren! Keer, Judas! wend uw treên! — Maer neen; — gij wenkt: — de Beulen naed'ren, — En flepen jesus heên. — 6 Trouwe  < 35 > 6 Trouwe Borg! om onzentwillen, Biedt Gij Uw' handen aen: — Ja, om des Vaders toorn te {tillen, Zien we U ter ilschting gaen, ö Schuld'loos Gods-Lam! — en Uw' banden, De ftrikken, U bereid, Zijn ons de fprekende onderpanden Van Vrij- en Zalig-beid. 6 Groote Zoom, van God gegeven, Toon ons Uw' gramfchap niet! • Daar U 't Geloof, met heilig beven, Den Kusch der Liefde biedt: Wij off'ren U, uit Sions woning, Het reukwerk der gebeên; Wij groeten U, als onzen Koning, Die ons hebt Fr ij geftreên. Die  < 3°* > Die Vrijheid, die door Uwe boeijen, Voor ons verworven is, Die Vrijheid doet ons harte gioeijen Van dankb're erkendtenis: — Die Vtijbeid, ja, door U bevochten, Op Helfche flavernij, Die Vrijheid, maekt Uw' Vrijgekochten, Triomf! — voor eeuivig Vrij! — TE ROTTERDAM, bij j. HOFHOUT en ZOON, en ai'ömme , worden deze gezangen weeklijks uitgegeven. De Prijs is : 2 ftuivers. Ook is bij denzelven j. hofhout en zoon, op de pers de derde druk van de . zt interesfante memorie van Ds. j. w. bussingh, over zijne Remotie en die van, nu wijlen, zijnen Ambtgenopt , Ds. d. j, metske, en zal binnen kort weder te bekomen zijn , h 24 ftuivers.  GEZAI&EI van Dl J. W. BUSSINGH. N°. VI. ZIET den MEHSCH1 Job. ro ts. 5. Zangwijze : Pfalm 42, Gezangboek voor de Luthcrfche Kerk, te Rotterdami Zangwijze : PfaJm 77. &c. of Lied 44. &c. Menscbl — Wat last van zonden, Torst dees eigen Zoon van God! — Zie den Menscbl — gehoond, gebonden, Wreed mishsndeld, bits befpor, — Kind van Adam! Zie den Menscbl Onze Hoop, der Vaed'ren Wensch, Vaek door Eng'len aengebeden, Hier, als worm der aerd', vertreden. — F Ziet  tt r < 33 > Zf'ft <&» Menscbl — ó Stervelingen! Die Zijn' wet en dienst verfmaed, Ziet, in Zijn' mishandelingen, 't Loon dat u te wachten ftaet. Zondaer! beef, op dit gezicht, Voor het Godlijk ftrafgericht! — Al dit leed, dien fmaed, die plagen, Moet Hij" om uw' zonden dragen. — Zie den Menscb! met fidd'rend ijzen, Ja, voor uw tockornftig lot, Zie in Hem uw vonnis wijzen, Zondaer! door een vreeslijk God. — God fpreidt, aen Zijn' eigen Zoon, Hier Zijn' heete wraek ten toon; Wraek, die, wilt gij Hem niet vrezen, Eindeloos uw deel zal wezen. — Ziet  < 39 > Ziet den Menscb! — Gelijk de Bende Woedend om Hem heên vergaêrd, 'c Heir van jammer en ellende Zich, van alle zijden, fchaerd; Smaders van Emanu'èl! Eenmael zal de Vorst der Hel-, Zijn gevloekte Legerfcharen Zo, ook tegen u, vergaêren. Ziet den Menscb! — ó Isrels Loten! Zie den Leeuw uit Judaes Stam, In dees Menscb, door u verftoten, Bast aert-Kroost van Abraham! Weipt, al bevend voor uw ftraf, Eind'lijk Mo/es dekzel af: Keert tot uwen Koning weder, Buigt u voor Mesjia neder! — F 2 Zie  < 4°- y Zie den Menscb! — Verblinde Heiden! Buk voor Salems Koning neêr. Volk'ren! nog van God gefcheiden, Eert dees Menscb als Opperheer, Kies, ö Zoon van Muhamed! Kies Zijne Euangeliewet: Zulk een' troost, in dood en leven, Kan u nooit uw Koran geven. Zie den Menscb! Bekommerd Christen! Zie in Hem de bron van troost: — )Nu, nu wijken Satans listen, Zie uw' Loirfer, Adams Kroost! Drukt de last der zonden zwaer, Ziet den Menscb! uw Middelaer ; —* Ja; verbant uw hooploos vrezen, Hij, Hij wil uw Voorfpraek wezen, Zit  < 41 > Zie den Menscb! — Belijd, vrijmoedig, Christen! wat uw' fchuld ook zij; Hij, in meêlij overvloedig, Maekt u, door genade, vrij. Zie Hem tot uw' hulp gereed; Hoe ook nu, zelfs 't prangendst leed, Hem op 't diepst ter neêr moog' drukken, Hij zal u aen 'c leed ontrukken. Ziet den Menscb! — Verlegen' Zielen! Droogt uw tranen, zucht niet meer! — Blijft ge in ootmoed voor Hem knielen, Eert gij Hem als Opperheer, Legt dan 't angftig vrezen af; Zie dees Menscb, uw' zondenftraf, Zonder morren, zonder klagen, In uw' plaets, vrijwillig dragen, m F 3  < 4i > Zie den Menscbl — En werp uw zuchten, AH' uw', angst, uw zorg, op -Hém; Veilig moogt gij tot Hem vluchten; Hoor Zijne Euangeïiè-ftem! — Wend u, Christen ï blij te moê, In VGeloof, naer jaaus toe; Die -op dezen Menscb betrouwden, " Zijn in eeuwigheid behouden, i' 09» Ziet den Menscb! — Ook gij, Verlosten, Door Zijn dierbaer offerbloed! ■— Welk een' prijs gij ook moogt kosten, Hij heeft al de fchuld geboet. Onder al dees fmaed' ^n fpot, Ziet ge, in dezen Menscb, uw' God, Eind'loos goed in mededogen, Eind'loos groot in alvermogen, rr*  < 43 > Zie den Menscb.' — En, volg Zijn' treden, In het bange iïrijdperk na, Christen! — kom, met moed geftreden, Sla Zijn.' heerlijk voorbeeld gaê. Al de folt'ring, al de fmaed, Al 't vervolgen, al de haet, Ooit om Zijnen Naem geleden, Wisfelt eens in Zaligheden. — 'Menfclen • Zoon.' — Maer, nu omgeven Met den gloor der Majesteit; Ja; op 's Vaders Troon verheven, In het Rijk der Heerlijkheid. Wij, aenbidlijk Opperheer 1 Knielen op Uw' voetbank neêr: Wil Gij, door dit dal van tranen, Ons den weg ten Hemel banen! — Dreï-  < 44 > Dreigen rampen of gevaren, Drukken heiren van verdriet, Leer ons op Uw voorbeeld ftaren, Dan verfiaeuwd ons hopen nier, Zael'ge troost, die 't hart verrukt, Eenmael, hoe gehoond, verdrukt, Zullen Uwe Volgelingen, Eeuwig, Hallelujab zingen! — TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT en ZOON en eitömme, worden deze gezangen weeklijks uitgegeven. De Prijs is : 2 ftuivers. Ook is , bij denzelven j. hofhout en zoon, op de pers , berde druk van de zo intercslante memorie van Ds j. w. bussingh, over zijne Refnotie en die van, nu wijlen, zijnen Ambtgenoot, Ds. d. j. metske , en zal binnen kort weder te bekomen zijn , & 24 ftuivers.  GEZANGEN VAN Dl J. W. B U S S I N G H. N°. VIL JESUS op G O E G O T H A. Math 17 fs. 33- en vervolg Mare. ig f'. is. en vervolg. Luc.ll ju 33- ™ vervolg. Job. .9 H & en vervolg. Zangwijze : gelijk het Ille Gezang. "W^daen, met Heilbefpiegelingen, Mijn Christen! nu naer Golgotba : Daer zien wij j tv sus ftrijd voldingen, Bij 't ftërven, zonder we4ergaé< — De Goiheid, op het hoogst beledigd, Door ons, als dicnaers van de Hel, Wordt daer, Triomf! met ons bevredigd, Door 't offer van limanuël. G Wel-  «t 46 > "Welaen, ten moordberge opgeklommen; Daer naekt bet vreeslijksc tijds-gewricht, En aerde, en Hemel zelv', verftomnien, En Seraf dekt Zijn aengezicht. Dat,'bij dit fmart'iijk bloedvergieten, Bij 'c plegen van het wreedst geweld, Ook onze dankb're tranen vlieten, 'c Is jesus dieze liefj'rijk telt. Daer treedt mijn Heiland, nu omgeven, En voorrgezweept, door 't beulenrot, Hij torst Zijn kruis, — Zijn kniën beven, Maer, met Zijn lijden, klimt hunn' fpot. Eén woord, daer laegt ge in 't ftof gezegen 6 Bende! op 't enk'le woord: ik wil! ■ Maer, Hij, voor wien de Donders zwegen, Zwijgt hier, voor u, Zijn moorders, ftil. — Ili;  r< 47 y Hij zwijgt, en, met vernieuwde krachten, ,t H'j, ten bekkeneelbergtopp', Daei Hem vernieuwde rampen wachten, Als onvenzaegde Strijder , op. — Uier, waer de Dood, in bloed en tranen, Zoo wreed, zijn treden heeft gedrukt, Hier worden , ftraks , de Zegevanen , Voor eeuwig, aen den Dood ontrukt. — Daer naed'ren weèr Zijn moordenaren, Eu bieden Hem den Zwijrnelwijn: Terwijl Hij, voor Zijn' lasteraren, Op nieuw, ten fmaed en fpot moet zijn. Hij hoort de Bloeddorst knarsfetanden , De Satan juichen om Zijn draf: En 't moordrot, met ontmenschte handen, Scheurt Hem Zijn kleed van 't Hchaem af. — G 2 Ew  '< 48 > En je sus zwijgt ? _ Dit (réffehd zwijgen Spreekt fterker dan de ftou:ftj tael; — Geen Onfchuld kan hier recht vei krijgen, En *t zwijgen dus is zegeprael. — .Ja , nimmer hebt Gij weêr gefcholden, Mijn jesus! tegen vloek of hoen, Nooit hebt Gij kwaed met kwaed vergolden, 6 Onfchuld! — Welk èefie eerfekroon! — Verfchriklijk fchoüwfpel j -- Stervelingen! Ziet dit toneel, met Ijfing , aen, Ziet hier de Bron van Zegeningen , Met vloek belaên , bij 't kruishout ftaen! — Dat hier zich 't ÉÜg'lenheir vergader', En nederdael' van 's Hemels- troon! — Geduchte Richter! — God en Vader! — Is deze niet Uw eigen Zoon? — Spreek  < 49 > Spreek, jesus ! — Zie de Hemelfcharen, Zij ftaen gereed op Uw gebod; — Maer neen ; — gevloekte Moordenaren l Sleept fpoedig Hem naer *t moordfchavot: -» Toeft niet Uw' Helfchen last te boeten, Weken , volvoert uw' wreden last; Doorgraefc Zijn' handen en Zijn' voeten, En klinkt Hem aen den kruispuel vast. — Zie hier, wat ramp Uw misdrijf baerde , Uw Losfer hangt aen 't kruis ten fpoti': En 't bloed drupt, langs dat kruis, op de aerde, Uit de aders van den Zoon van God. — Ja , Zondaer ! zie 't, met heilig beven, Zo duur wierdt uwe fcrmld betaeld, Ja , zo heeft, op den Vorst van 't leven, De Vorst der Hel gezegepraald.  r< 50 y De Zegezang der Vloekgenoten Gaet, van den bekkeneelbergtop, Daer z:j nog fteeds Zijn' fmart vergrooten, Nu blijde , aen alle kanten , op. — „ Zijt Gij de Zoon , van God geboren, „ De Hcerfcher over Dood en Graf"? — Dus laet hun bitfe tael zich horen; „ Welaen , kom van den kruispael af"! En , zwicht dan hier Uw Alvermogen ? — Befchaemd Gij deze fpotters niet? — ê Neen ; het is met mededogen, Dat Gij nog op Uw' beulen ziet. — „ Vergeef hen Vader"! dus, in 't midden Van al hun dreigend , fmadend , woên, Dus wilt Gij, voor Uw moorders, bidden; „ Zij zijn onkundig wat zij doen." -» ïïoe  '< 5i > Hoe fchoon, ö, volgden wij Uw treden, Hoe onnavolgbaer, Godlijk, fchoon, Spreidt Gij de Leer, door U beleden, Hier, zelfs in 't uur des doods, ten toon'! — Dat vrij Uw moord'renrot U fmade, En wellust ademe uic Uw' fmart, ö jesus ! ook voor hen genade, Smeekt, ftervend' nog, Uw edel hart. Leer, leer ons op Uw voorbeeld Haren, Vergeven hen die ons mis^eên, Nooit, ïn het fpoor der Lasteraren, Of van geweld of wraekzucht, trtên. — Zend, nu op 's Vaders troon verheven, Den geest van liefde en eendracht neêr, Zo keert bij 't menschdom, 't zout van 't leven, 'c Genoegen op deze aerde weêr* Zo,  '< 5* > Zo, Vader! in die oogenblikken, Waerin 't wraekzuchtïg harte beeft, Zal ons de zoete troost verkwikken, Du Gij ons onze fchuld vergeeft. Zj zien wij 't naed'rend uur van 't derven Gelaten, vrolijk, te gemoef; Zo zullen wij dien roem verwerven: Zij deên, zelfs aen bunn' Vijand, goed! ■ TE ROTTERDAM, BIJ J. HOFHOUT en ZOON, en ac'ómme , worden deze gezangen weeküjks uitgegeven. De Prijs is : 2 ftuivers. Ook zal , in de volgende week , bij denzei ven j. nor hout en zoon,'weder te bekomen zijn de derde druk van de zo interesfame memorie van Ds j. w. bussin gh, over zijne liemotie en die van , nu wijlen , zünen iwht^enoot, Ds. d. j. metske, als-Predikanten van gouda: a 24 ftuivers.  G 1 Z A I G E I van Dl J. W. ■ B U S S I N G H. N°. VIII. JESUS aen het KRUIS.-' Matb. 27 ys. 39. en vervolg. Mare. 15 ys. 29. en vervolg. Luc. 23 fi. 35. en vervolg. Job. 19 fs. 25. en vervolg. Zangwijze: gelijk het Ile Gezang. 6 jTasos'. — eigen Zoon van God! Wat zie ik? — U, aan 't kruis, — ten ïpott' Van vuige lasteraren ? — Men deeldt, bij loting, Uw gewaed? — Van 't raoordhout, dat ter zijde ftaet, Scheldt één der Moordenaren? — H Maer  < 54 > Maer , zelfs in 'c uiterst' van Uw' nood, Is Uwe zondaersliefde groot, Voor fnoodaerts , die U vrezen: — De Moorder fmeeke U : „ Denk aen mij"! En Ge antwoord : ,, Heden zult ook gij, „ Met Mij, gezaligd wezen"! — 6 Welk een blijde ftrael van vreugd, Heeft, dervend, toen Uw hart verheugd! — Gij moest voor zondaers lijden; —• En, zelfs Uw medekruifeling, • Die, door Uw dood , genaê ontving, Was de eerkroon voor Uw ftrijden. — ö Jesus! ja; geen hoon of pijn, Geen doornekroon , geen zwijmelwijn, Geen dolk , die U doorgriefde, Geen angften van de dood en hel, Vermind'ren ooit, EmanuUl Uw teed're zondaersliefde. — Die  < 55 > Die liefde , zonder wedergaê, ■ Blinkt, op het aek'lig Golgotba, Door al het donk're henen: — Die liefde , die U nooit begaf, Droogt Uwer Vrienden tranen af, Die ze, aen Uw kruispael, wenen. — 't Befchouwen van Uw wreede fmart, Verfcheure 't teeder Moederhart', Doe Vrienden - tranen vlieten : — Gij zult, in de opgereten wond, De honigzeem van Uwen mond, Ook nu, ter heeling gieten. — ó Troost-tael, nooit zo fchoon gehoord, ö Onuitfpreeklijk treffend woord, Des Zuons , tot Zijne Bloeder ! — „ Zie, lieve Moeder ! Zie uw' Zoon! — „ En , gij Johannes ! — Lieve Zoon! „ Zie, dierbre 1 Zie uw Moeder"! — H 2 Zo,  < 56 > ♦ Zo, jesus! wélk een leed Gij torst, Blijkt, dat de liefde, in Uwe borst, Toch nimmer kan verkoelen. — ■ 6, Welk een tael! — Wijk, menfchenkind, Uie hier niets groots, niets Godlijks, vindt, Uw hart kan nooit gevoelen. — %^ Dan , 't heir van jammer , angst en fchrik, Vermeerdert ieder oogenblik, Bij 't mind'ren Zijner krachten. — Nog is de bloeddorst niet geftild; — De Helvorst juicht! — en jesus gilt: Ik moet van dorst verfmachten"! — Zijn tong kleeft aen 't gehemelt* vast, Zijn hoofd zinkt, machtloos door den last, Op Zijne borst ter neder: — Daar heft Hij nog het kwijnend oog, Met weêr hervatten moed , omhoog, Maar 't hoofd zinkt ijlings weder* De  < 57 > De rotsfteen fcheurt, en de aerde beeft: Natuur verfchrikt, — 't ftaet, al wat leeft, Getroffen door den donder: — 't Wordt, van rondsomme, duifternis, De zon , fchoon 't op den middag is, Gaet, als in rouwfloers, onder. — De Jood verbleekt, en valt ter aerd'; — De nooitbezweken Heldenaert, Kan geen Romeinen baten. — Hoe knerfentand het Beulenrot! — En jesus fchreeuwt: „ Mijn God! Mijn God! „ Ach; waeröm Mij verlaten"! — Mijn jesus! ach, Gij kunt niet meer! — 'k Zink, fidd'rend, aen Uw Kruispael neêr: — Zoo heeft nooit mensen geftreden! — Hoe heet de toorn van God mocht zijn, Nooit heeft één zondaer van die pijn Het duizendit deel geleden. — H 3 En  < 58 > En Gij, Gij, 's Vaders eigen Zoon, Gij, fchuld'loos, hebt dit zondenloon, 't Gewicht van all* die plagen, ö Ja; mijn dierb're Emanuël! Gij hebt, voor dienaers van de Hel, De ftraf der Hel gedragen. — Nu is de bloeddorst dan voldaen? — ö Neen! — de fpotter rukt weêr aen, Op 't EU! Eli! fchreeuwen. — En, de edik wordt, op dezen toon, Hem weêr, ter laef'nis, aengeboon, Bij 't fmaden der Hebreeuwen. — Dan, ja; de kroon der zege wacht! — Triomf! — Triomf! — „ Het is volbracht"! — Wijk fchaduw ! — Offerbanden, Wijkt, — op dit grootst verzoening-feest! — Mijn jesus roept: „ 'k Beveel Mijn' geest, 6 Vader! — in Uw' handen"! — Daer  < 59 > Daer fterft "Hij'. Maer, Zijn donderftem Rolt, tot in 't trotsch Jerufalem. Doet berg en iïeenrots beven: — De Tempel-voorhang fcheurt in tweên; — De harde grafkuil fplijt van een; — De heil'ge doden leven. — Het Moordrot fiddert en verbleekt, Het ftarend oog der Vrienden, leekt Hier warme vriendfchaps-tranen. — De Hoofdman ijst; — en roept, verrukt: „Ja; — 't is Gods Zoon"! — de Helvorst bukt Voor jesus Zegevanen. — Triomf'. — Triomf! — Het is volbracht! — Het fchuld'loos Offer is geflachtl 'Er wordt geen been gebroken; — Neen; — maer de Krijgsknecht grijpt den fpeer, En heeft, — zo wierdt de Orakel-leer Vervuld, — Zijn' zijê doorftoken. — 't If  < Co > 't Is al volbracht! — Ja; twijfelt niet! — Het bloed en water, dat hier vliet, Is 't onbedrieglijk teken. — Ja; jesus ftierf! — ö Golgotha! — Het grootfte wonder van genaê, Is op uw' kruin gebleken. — Ja; jesus ftierf! — Mier jesus leeft! ■— Hij, die voor mij verwonnen heeft: — Triomf! — Ik zal niet fterven ! — Ja; — 'kzal! — maer, jesus! — welk een loon! — 'k Zal, door Uw' dood, de zegekroon, Bij mijn verrijf'nis , erven. — TE ROTTERDAM. bij J. HOFHOUT en, ZOON, en aïömms , worden deze gezangen weeklijks uitgegeven. De Prijs is : i ftuivers. Ook is, bij denzei ven j. hofhout en zoon, weder te bekomen^, de derde druk van de zo interesfante memorie van Ds. J. w. bussingh, over zijne'-kekioiie en A\q van, nu wijlen, zijnen Ambtgenoot , Ds. d. j. m e t s k e , met het Pourtrait van ! Ds. b u s s i n g u , in Silhouette , 4 24 ftuivers.  J E Z i ï & E I van Di J. W. B U S S I N G 11. N°. IX. D e 'PSTA^DIIG van JE SU Sé i Matb. q8 ys. 1—7. Mare. 16 fs. 1 — 7. Lue. 24 ys. 1-7. 20 fs. 1. Zangwijze : Dc Lofzang van Maria o/ van Simeon, en ook ft wee Coupletten zarnengenomen) Psalm 3. JL riömf! —-de Heiland leeft! — Laet, all' wat adem heeft, Dit blij Triomf herhalen. — Triomf! — Emanu'èl Mag, over Dood en Hel, Volkomen zegepralen. — I Tri- D e I ij» ^> 1 a\ \\ 1 1 r\ i_ tr » t\.t 1 n;» cc 1 r v r " w> ji. j.-a jij» ajj v n im 1 jr_^ C3 lij  '< 6*2 > Triomf'. — 'c Is all' volbracht! Wijk , akelige nacht, Voor 't vrolijk uchtend-krieken. Wijk , flaeuwe glans der maen: De dag des heils fuelt aen, Op Cherubijnen-wieken. — H0e \ — Dreigt de donder? — Neen; -~ Een Seraf komt beneên, Om 't grafgewelf te lachten ; — Zijn hagelwit gewaed , Zijn blikfemend gelaet, Bedwelmd de wapenknechten. Cajapbas, fidder vrij! — Herodes, beef ook gij! — Verbleekt van fchrik , ó Joden! — Vloek , Sanbedrin , uw leer ! Ken, dezen Nazareér, Nu als den God der Goden.  < H > Pilatus.' — ja; uw fpoc Met dezen Zoon van God, Moet thands uw hart doen ijzen; — Hij leeft! — en, wacht uw loon! — Stiaks zal Hij, van Zijn' troon, Rechtveerdig vonnis wijzen. t% tti - Wat wilt ge, ö Vrouwenfchaer! Uw' Heer, uw' Middelaer, Nog fpecerijen brengen ? — Spaer 't offer dat gij biedt, Gij moet den wijrook niet, ' Met- filte tranen, mengen. Neen; leg, bij 't juichend graf, Het fomb're rouwfloers af! — Hier voegt noch rouw, noch tranen: — Sa lomé! — Magdahen'. — Maria! — ftaek 't geween, Bij jesus Zegevanen. — 1 2 Tri-  < 64 > Triomf! — uw jesus leeft! — De fteenrots fcheurt., en beeft, Voor 'c tweetal Serafijnen, — Ziet toe, de vale nacht Wijkt, vroeger dan gij 't dacht, Reeds is de Zon aen 't fchijnen. $ $1 $ Ja; Jesus leeft! — de Vorst, Die 's Hemels rijks-kroon torst; — Voor de eeuwen zelf begonnen; — De Vorst, wien 't gantsch Heelal, Als Richter, eeren zal, Uw Heilvorst, heeft verwonnen. — «Ji ^> Vreest dan, ö Vrouwen! niet: —• Welaen, treed nader, ziet De grafdtur is ontfloten, Hij leeft! — uw Vriend, uw Heer! Hij leeft! — en fterft niet meer, — Dit moet uw vreugd vergroten. — Ver  '< °5 > Verruk'lijk oogenblik! — Veroand nu d'angsc en fchrik! —• Hoort, hoe de HemeHingen, ; 1 Nu 't graf verwonnen is, Bij Zijn verrijzenis, Zelf het Triomflied zingen. ^ Triomf, Triomf! — ó Ja; Om 't wonder van genaê: — De Satan ligt verflagen! — Emanuël, Gods Zoon, Heeft nu de Zegekroon, In 't ftrijdperk, weg gedragen. 4 Hij leeft! — de Orakeltael, Is, door Zijn' Zegeprael, Volkomen waer bevonden; — Dat niets den moed verdoof: — Nu rust het Heil-geloof Op eeuwig vaste gronden. — I 3 Zoekt,  < 66 > Zoekt, Vrouwen! zoekt niet meer; Hij is hier niet; — keert weêr! — Uw jesus is verrezen. — Vliegt heên, met deze maer', 't Zal voor Zijn Vriendenfchaer, De blijdfte boodfchap wezen. Ja; fpoed u ijlings heên, Gij zult, in Galikên, Den besten uwer Vrinden, Uw Hoop, uw Zaligheid, Om Wiens gemis gij fchreit, Verrezen wedervinden. ^, Triomf! — Ja; jesus leeft! Laet all' wat adem heeft, Dit blij Triomf vervangen! — Triomf! — 6 Christenfchaer! Dat onze toon zich paer', ' Met dees Triomfgezangen. —  ♦C 6"7 > Ja ; dierb're Emanu'èl! De Zege , op Dood en Hel, Door uw Triomf bevochten, Die Zege neemt van 't graf, Den vloek, het fombere af, Voor ons, Uw vrijgekochten! ffy ify r^i Triomf! — Hallelujah! — Wij volgen de Eng'len na, Op dezen dag der dagen: Nu Gij Verwinnaer zijt: — Triomf! — van dezen ftrijd Zul 't gantsch Heelal gewagen. — «^t Triomf! — Wat zaligheid, Die mij, zoo ftraks, verbeid! —» 'k Val, met aenbidding, neder. — Haest is mijn ftrijd volftreên. — 6 Dood! — ik vrees niet! — Neen; Gij brengt mij 'c leven weder. — Tri-  '< 68 > Triomf! — Wijk, droefheid, wijk! •— Triomf! ons vreugd-muzijk Klink' door de Tempelzalen : Tot wij, voor jesus troon, Op onnavolgb'ren toon, Dit Zegelied herhalen! — TE ROTTERDAM, b ij J. HOFHOUT en ZOON,, en aio mme , worden deze gezangen weeklijks uitgegeven. De Prijs is : 2 ftuivers. Ook is lieden , bij denzelven j. hofhout en zoon , van de Pers gekomen , en wordt in Commisfie verzonden , de derde druk van de zo interesfante memorie van Ds. j. w. bussin gh, over zijne Remotie , en die van , nu wijlen , zijnen Ambtgenoot , Ds. d. j. metske, als Predikanten van gouda, a 24 ftuivers.  GEZAIGEI van Di J. W. B U S S I N G IL N°. X. v D E TRIOMF van ii e t GELOOF, DOOR DE OPSTANDING van JESUS. Zangwijze : Het berijmde Gebed des Hoeren, of (zonder de twee laetfte regels in ieder Couplet) Psalm 100. 131. 142. De Morgen- en Avondzang. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk, te Rotterdam. Zangwijze: Psalm ii.4. of (zonder de twee laetfte regels) Psalm 44. 80. 86. 96. en Gezang 3. JL ïiömf! — 6 Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — Ja, onze Heer, de fterke Held, Heeft Satan eeuwig neêrgeveld. Triomf! — 6 Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — K ö Ja?  < 7° > 6 Ja ; — Triomf ! — Emanu'èl Verwint nu Zonde en Dood en Hel. Aen al het leed, wat dreigt, of drukt, Heeft jksus arm ons nu ontrukt. Triomf! —- 6 Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — i 0 0 Triomf! — 6 Blijde morgenftond! —• Gij ftaefc het zalig vreêverbond. — Nu, nu het alles is volbracht, Nu wijkt de duift're fchaduwnachf. Triomf! —■ ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — $ $ & • o Ja; Hij leeft! — Mijn jesus leeft! — Die alles dus bewaerheid heeft, Wat immer der Profetentael Ons fchetfte van dees zegeprael. — Triomf! — ö Wonder van genaè! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — Hij,  '< ft > Hij , als de fterke Held beloofd, Heeft nu den Dood zijn' roof ontroofd: En 't heil voor Adams nageflacht, Dus, zegevierend, aengebracht. Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 0 Verlost uit der Tyrannen hand, Gaen wij nu uit Egyptenland; En, thands ten tempel ingeleid, Zien we ons het Paeschlam toebereid. Triomf* — 6 Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 0 Daer, bij 't gebruik van Wijn en Brood, Vermelden wij Mes/tas Dood: En juichen , aen dien bcil'gen disch, Met één om Zijn' verrijzi-nis. Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — K 2 Wees  < 72 > Wees welkom, — dubb'le feestdag! — Wij, Triomf! — Wij zijn voor eeuwig vrij! —Dit leert Uw Dood en Zegeprael, 6 jesus! ons, bij 't Avondmael. — Triomf! ö V/onder van genaê! —■ Triomf! — Triomf! — Hallelujah! —. $ $ $ Nu juicht Natuur: nu huppelt de aerd': «# Nu zijn de nevels opgeklaerd: — Nu huwen we ons Hallelujah, Aen 't Vredelied van Efrata. — Triomf! — ó Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 3£ Nu is 'er geen verdoemenis, Voor ieder die in christus is. Neen; — op dees -dag van vreugde, en vreê, Juicht nu het zuchtend fchepfel meê. Triomf! — ó Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — Nu  "♦d 73 > Nu wijkt de bange zondennacht, Daer Licht en Heil wordt aengebracht: En Vrede, en Zaligheid, en Eer, Daelt juichend nu op aerde neêr. — Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 0 6 Eed'le ftrijd! — ö Sterke Held! — Nu ligt het Ongeloof geveld. — Hij leeft! 't Is alles Amen, — waer, — Hij leeft! — dus juicht de Apostelfchaer. — Triomf! — 6 Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 0 Een Engel daelde; — en rolt van graf, d'Ontiïbaer zwaren grafzerk af. — De fteenrots fplijt, — en de aerde beeft. — Triomf! — Triomf! — Ja, jesus leeft! — Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — K 3 Mcc  < 74 > Maria kendt Zijne Eng'lenftein: — Zijn Jong ren zien, zij horen Hem: En, bij Zijn' teed'ren Vriendengroer, Rijst hunn' vertzaegde heldenmoed. — Triomf! — ö Wonder van gensê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 0 Ja; jesus leeft! — Wijk angst en leed! — Hij is tot onze hulp gereed, — Nu, nu verwisfeit ramp en druk, Met blij genoegen, waer geluk. Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 0 o Beste troost in 't jammerdal! Hij leeft, die nooit weêr fterven zal. En, door dees dorre rampwoeftijn, Zal fteeds Zijn Geest mijn leidsman zijn. Triomf! — 6 Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — Oni>  < 75 > Ontzinkt mij alles, — alles, — hier: Geen nood, — geen nood, — ik zegevier! .— Mijn Paeschlam is voor mij gedacht! Is zing Triomf, door jasos kracht! — Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — 0 0 0 Ja; 't eeuwig Euangelie leeft, i Dat mij dees troost verzekerd heeft: Hij heeft mij met Zijn heil bezocht, En 'k ben voor eeuwig vrijgekocht. Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! - Hallelujah! — 0 0 0 Nu wordt, door Zijnen Geest geleid, Mijn proefftaet hier zelfs Zaligheid: — En, loop ik ras mijn' loopbaen af, 'k Juich dan nog op den rand van 't graf. Triomf! — 6 Wonder van genaê! «— Triomf» - Triomf! — Hallelujahl - Ja;  < 7 Ja; 'k zing: — Triomf! — Hallelujah! — Op 't-eeuwig Oifer van genaê! — 6 Welkom, welkom, blijde ftond! Ik Iterf op 't zalig Vreê verbond. Triomf! — ö Wonder van genaê! — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — TE ROTTERDAM, bij j. HOFHOUT en ZOON, en alömme , worden deze gezangen weeklijks uitgegeven. De Prijs is: 2 ftuivers. Ook is heden, bij denzelven ]. hofhout en zoon, weder I bekomen, en wordt in Commisfie verzonden, de derde druk van de zo interes/ante memorie van Ds. J. w. bussingh, over zijne Remotie , en die van , nu wijlen , z.jnen Ambtgenoot, Ds. d. J. metske, als Predikanten van gouda, met het §ilhouette yen Ds. bussingh, d 24 ft invers.  GEZAIGEI VAN D% J. W. B U S S I N G H. N°. XI. D li HEMELVAEILT van JESUS, Zangwijze: Psalm 36 cn 68. Gezangboek voor de Luthcrfche Kérk, te Rotterdam. Zangwijze : Psalm 2. Lied 40. W eken , verheugde Christenfchaer, ® Ver; enig vrolijk ftem en fuaer, Op dezen dag der dagen. M'ïft.t , Gods gezalfde Zoon, Be klimt des Vaders glorietroon, De Hclvorst ligt verflagen. — Ja; welkom blijde Feestdag! — Wij, Triomf! — Wij zijn voor eeuwig vrij, De Heilvorst mogt verwinnen. — Welaen ; dat niets de vreugie ftoor', Het vrolijk juichend Serafs • choor Leidt Hem ten Hemel binnen, L Ge*  < 78 > "üs? "ü** «Hg rf8* /Ti jrCi^ Gedenkbaar oord, waer, kort geleên, Den bangen ftrijd wierd doorgeftreên, Befproeid met bloed en tranen; ■ Nu gaet de Feestrij vrolijk op, En plant, op den Olijfberg-top. De fchoonfie Zegevanen. Nu , daer de Vorst der duifternis, En dood , en graf, verwonnen is, Wijkt al het angftig vrezen: — En gij , toneel vatv-jesus ftrijd, Moet , aen Zijn zegeprael gewijd, 't Toneel van glorie wezen. X ¥, X \ Is  < 79 > X X X 't Is of 't gevederd choor, in 'c woud, Ook thands een blijden feestdag houdt, En, op hunn' fchelle tonen, In dit zo vrolijk morgenuur, Den Heer en Schepper der Natuur, Met lofgezang wil kronen. — Ja; alles ademt dankb're vreugd, Geheel de weereld is verheugd. De Zon fchiet blijde ftralen; En , de onnavolgb're melodij, Der reeds verloste geestenrij, Rolt door de Hemelzalen. "58° 1f M jfü\ ji->L jiïi. L 2 Het  < 8o > XXX Het laetfte troostlijk Vrienden-woord, Wordt thands nog uit Zijn' mond gehoord, Bij 't naed'rend uur van 't fcheiden. Zijn leer ontfteekt een heirgen gloed In 't hart van Zijner Vrienden-ftoet, Die , dankbaer, Hem geleiden. Ja; met wat achtb're Majesteit, En tevens zachte minzaemheid, Die ieders hart moet ftrelen, Spreekt Hij tot Zijnen volgeling, En wil, voor 't laetst, Zijn' Vriendenkring, &ijn lesfen mededelen, >&f ' X- X. X Daer  '< 8r > X X X Daer daelt, voor onzen God en Heer, Een held're wolk op aerde neêr, Als Zijne gloriewagen. — Op dit gezicht verftomd de fchaer', Daer wordt hun Heer, hun Middelaer, Door Serafs weggedragen. — Al zeeg'nend vaert Hij, van den top Des bergs, ten Hemel, ftatig op, Wijl zij aenbiddend ftaren: — En, daer zij, vol bewond'ring, ftnen, Vangt reeds het vrolijk feestlied aen, Der blijde Hemelfcharen. L 3 4 hi  < 82 > >: x x 6 Ja; het heerlijkst choormuzjk, "Wordt reeds, in 't zalig hemelrijk, Door de Eng'len aengeheven: De Koning komt, — die eeuwig leeft, — Die Dood en Hel verwonnen heeft, — Hij'komt, — de Vorst van 't leven. — De Seraf knielt, vol eerbied, neêr; Het Choor, dat, tot Mesjias eer, Het Hemelsch fpeeltuig fnaerde, Zingt: Nu is 't groote werk volbracht; — Zijn's is de wijsheid,-Zijn's de kracht, In Hemel en op Aerde! — XXX Tri-  < 83 > XXX T>:ömf! — ])aer treedt, vol Majesteit, Mijn jesus *t rijk der Heerlijkheid, Al zegepralend binnen. «— Hef aen, Hef aen, op grootfche wijs, Zing, Christen ! zing nii 't Lam ten prijs, Bij 't luistrijkst overwinnen. — De fterke God , des Menfchen Zoon, Beklimt nu 's Vaders glorietroon, Na 't angltig, bloedia, ftrijden; — Hoe vrolijk juicht de Serafsrij, Kom , volgen wij die melodij, Laet ons dees Feestdag wijden! >E? >»>f Vjf M. X X Ja5  '< 84 > X X X Ja; dierb're Heiland! — Amen! — ja; — Triomf! — Triomf! — Hallelujah! — Gij zijt ten Troon verheven; — Maer, van dien Zetel Uwer eer, ' , * I Ziet Ge, in genade, op mij ook neêr, Gij leeft, en ik zal leven. — Triomf! — ó Ja; EmanuUÏ — Triomf! — Geen macht van Dood of Hel, -. Doet mij angstvallig vrezen. — Neen; — nader levens-avondftond! Ik zal, naer jesus Vreêmbond, Als Hij , verheerlijkt wezen. TE ROTTERDAM, b ij J. HOFHOUT en ZOON, en alömme. De Prijs is: 2 ftuivers.  GEZAIGEI VAN BI J. W. B U S S I N G H. N°. XII. LOFZANG OP MET PINKSTERFEEST. Zangwijze: Psalm 117. 127. Het berijmde Gebed des Heeren , of (zonder de twee laetfte regels in ieder Couplet) Psalm 100. 131. 134. 1^2. de Morgen- en Avond-zang. Gezangboek voor de Ltttherfche Kerk, te Rotterdam. Zangwijze: Psalm 114. of (zonder de twee laetfte regels) Psalm 44. 80. 86. 96. en Gezang 3. * * % * * * * * % * % *; JEClIclujah ! — Hallelujah! — ó Feestdag, zonder wederg'ê! — Hij komt, Hij komt, des Vaders Geest, Ons, door den Zoon , beloofd geweest. — ö Feestdag, zonder wedergaê! — Hallelujah ! — Hallelujah! <- M Hij  < 86 > Hij komt, de Geest van 's Vaders Zoon s Hij daelt ter neêr, van 's Hemels troon, Met onbefmette Heiligheid, In fchitterende Majesteit. — 6 Feestdag , zonder wedergaê! — Hallelujah ! — Hallelujah! — # # Hij daelt, è zalig morgen-uur! Hij daelt ter neêr, in ftorm en vuur; En 't Nieuw Verbond, ó blijde tijd; Wordt heden ftatig ingewijd. — 6 Feestdag , zonder wedergaê! — Hallelujah ! — Hallelujah! — Hij komt, de Geest van heil en vreê, En deelt de beste gaven meê. — Nu is de ichaduw weggevaegd, Nu , daer de fchoonfte morgen daegd; De Feestdag, zonder wedergaê. — Hallelujah! — Hallelujah! — J.aet  r< 8? y Laet af, ö Kroost van Ahrabam! Dees Feestdag eischt geen Var of Ram: — Drieduizend Zielen , God' verpand, Zijn thands een betere offerhand'. — 6 Feestdag, zonder wedergaê! — Hallelujah ! — Hallelujah! — De geestlijke Oogst-tijd is nu daer. — Nu, nu wijkt Levi's feestgebaer, En 't Zang-choor galmt Gods glorie uit, In Euangeliesch maetgeluid. — ö Feestdag , zonder wedergaê! •— Hallelujah .' — Hallelujah! — Nu 't Nieuw Verbond is ingezet, Nu wijkt het Oude Feest der Wet: En, als op Sinat, weleer, Daelt nu de Geest op Siön neêr. ö Feestdag , zonder wedergaê! — Hallelujah! — Hallelujah! Ma Na  < 88 > Nu wijkt uw Tempel-heerlijkheid, 6 Salomo ! — De Majesteit, Die Strubbabels Huis vertoont, Is 't blijk dat daer de Geest nu woont. 6 Feestdag, zonder wedergaê! — Hallelujah! — Hallelujah! — De Feest-rij wordt hier toegerust, Met vuur, dat nooit worde üitgebluscht. — De Apostel zal een Serafijn, De weereld ter verlichting zijn. — 6 Feestdag, zonder wedergaê! — Hallelujah ! — Hallelujah! — • ff De niet befchaefde Galikér, Prtêkt jesus grootfche hemel-leer, En wordt, voor ieder land en volk, In ieders tael, een Bijbeltolk. 6 Feestdag, zonder wedergaê! Hallelujah ! — Hallelujah! —  < 89 y Zo wordt, in ieder weereld-oord, De zael'ge Leer des Heils gehoord; — En, beiden Jood en Vreemdeling, Aenbidden vol verwondering. — ó Feestdag, zonder wedergaê! — Hallelujah ! — Hallelujah! — Dat dit den fpotter dwaesheid fch'jn': — Hij fchreeuw': zij zijn vol zoeten ivijn! — Die Last'raer wordt de mond gefnoerd, Daer fchrand're Petrus redenvoercl. ó Feestdag , zonder wedergaê! — Hallelujah ! — Hallelujah! Hier wordt wat Joel heeft voorfpeld, In 't alle) helderst licht gefteld. God fchenkt aen alle vleesch Zijn Geest Op dit denkwaerdig Piirtjhrfeest; — 6 Feestdag, zonder wedergaê! — , Hallelujah! — Hallelujah! — M 3 Ja;  VC 90 j* Ja; eer Gods groote dag verfcheen, Moest, in den Hemel en beneên, Het wonder van Gods macht gefchiên, En elk Zijn' groote daden zien. ó Feestdag, zonder wedergaê! — Hallelujah! — Hallelujah! — Van Damp, en Vuur, en wreede Moord, Werd' dan op aerde , alóm , gehoord. Maer, 't Zonlicht taen', — de Maen werd' bloed 't Geloof leeft, dat vertrouwen voedt. — ó Feestdag , zonder "wedergaê ! — Hallelujah ! — Hallelujah! — # # Hallelujah ! — Hallelujah! — Dit zingt de Christen juichend na: Daer Hij, geleid door 's heeren Geest, Reeds oogt op 't Hemelsch Vreugdefeest, Op 't Hemelsch Feest! — ó Ja! — ó Ja! — Hallelujah ! — Hallelujah ! —  VAN Dl J. W. BUSSINGH. Nö. XIII. lOilGENLIEDEREN, GEZANG. Zangwijze: Psalm 77 en 86. f Gezangboek voor de Lutberfche Kerk, te Rotterdam, Zangwijze: Lied 51. JLof, mijn Schepper! — 'k Leef dan weder: —' 'k Lag gerust en veilig neder: >*»* Vader! door Uw hand bewaekt, Is mij ramp noch leed genaekt, — Sla, mijn Ziel! die liefde gade; God is mijn God, vroeg en fpade; Mij, van 't nuttig werken moê, Slooc Hij zachtkens de oögen toe, N Mee  < 92 > Met verfterkte lichaemileden, Prijxe ik Uw goedgunftigheden; 'k Juich, met heel de Schepping blij, Vader! — Hoe veel doedt Ge aen mij! — Nimmer, nimmer wordt Gij moede, Gij gedenkt mij fteeds ten goede; Vader! wraek toch 't ftaem'lend lied Van een worm der aerde niet! — ]S[een- _ met kinderlijke beden, Durve ik veilig tot U treden, Daer ik ook, op dezen dag, Niets, niets, zonder U, vermag. Gij wildt op mijn zuchten merken, Gij, Gij wildt mijn zwakheid fterken; Zo mijn beê gelovig is, Doen, naer Uw beloftenis. Met! P)M 1 **. li  < 93 > Met een ftroom van zegeningen, Wildt Ge mij geftaêg omringen, En, daer Gij mij bijftand biedt, Wankel ik in 't ftrijdperk niet; Wat mij immer moog' bejeeg'nen, Gij, Gij kunt en wildt mij zeeg'nen, Uw weldadig, wijs, beftel, Vader! maekt het alles wel. Mocht ik fteeds onftraflijk wand'len, En naer jesus voorbeeld hand'len! — Dat Zijn liefde mij verblij, Dat ik heilig zij als Hij! — Welk een voorrecht, welk eene eere, Zo ik door mijn voorbeeld lere, Hoe veel rust en zaligheid, jesus voor ons hart bereid! N 2 Laet  < 94 > Laet ik voor Uw Naem fteeds vrezen i Mond en hart eenftemmig wezen, Steeds vervuld met Uwen Lof; Maek mij los van 't nietig ftof! Ieder tijdftip van mijn leven, i Al mijn werken, al mijn ftreven, Heer, die tijd en ftonden meet, , Zij in Uwen dienst hefteed 5 * Doe me een voorbeeld zijn voor allen, Nimmer wank'len, nimmer vallen, Uwe liefde licht' mij voor, Leide mij op 't deugden-fpoor; Streeldt de weereld hart en zinnen, Leer mij ftrijden, overwinnen, Laet mijn hart, in vreugde en pijn, Dankbaer, onderworpen zijn! J.aet  '< 95 > Laet ik, met gevoel, bezefFen, Hoe de pijl des Doods kan treffen, Eer de Zon, die heden ftraelt, Weêr ter Westkimm' nederdaelt! Ja, de dunne draed van *t leven, Is veellicht reeds afgeweven: Maek me elk oogenblik bereid, Rijp, gefchikt voor de eeuwigheid.' Laet ik nooit voor 't fterven fchrikken, Maer 'c vooruitzicht mij verkwikken, Straks is al mijn leed voorbij: 6! Uw Zoon beloofde 't mij. — Hallelujah! — God en Vader! — Ja, dat vrij mijn fterfuur nader'; Dat en riart en vleesch bezwijk', "k Ben, Triomf! onfterfelijk! — N 3 Leer  < 96 > Leer mij dus mijn tijdvak meten; Laet ik nimmer toch vergeten, Zeker is mijn ftervensuur, En mijn proefftaet kort van duur! — Dat zich niemand hier vergisfc! Maer, helaes! in duifternisfe, Gaen nog duizenden daer heên, Die Uw heillicht nooit befcheen. Dat die dwazen wijzer worden! —Schenk de weereld Vrede en Orden! Geef der Waerheid nieuwe kracht! Maek bij elk de Trouw geacht! 't Godsrijk bloeije in Onderzaten! Ach, bekeer die jesus haten! Bij- en On-geloof verdwijn'! ; De aerd' moog' vol van kennis zijn! La-  < 97 > Laren dwalenden en blinden, Steeds getrouwe Leidsliên vinden: — Elk, wien ramp of onheil drukt, Werd' door U, aen 't leed ontrukt. Wees den treurigen van harte, Tot een troost, in angst en fmarte; Zegen, zonder onderfcheid, Vader der Barmhartigheid! — Geef mij wijsheid, lust en krachten, Om mijn plichten te betrachten: Schenk, daer mij die kracht ontbreekt, Bijftand, die mijn hart Uw fmeekt! 't Naberouw, die beul der bozen, Doe mij nooit om 't misdrijf blozen: Leer mij 't zael'ge van de vreugd, x Bij 't beoeff'nen van de Deugd! Ametl  9°" Amen! — Amen! — Vader! — Amen! — Ja, Gij zult mij niet befchamen! —* jesus zelve, Uw eigen Zoon, Voert mijn reukwerk voor Uw troon< +4* Heel de Schepping zingt te famen; Amen! — Hallelujah! — Amen! — (En Gij wraekt haer offer niet,) Amen, op mijn Morgenlied! — (.Het Hoogduit scb van j. c. lavater vrij nagevolgd.') TE ROTTERDAM, u ij J. HOFHOUT en ZOON, en alömme, Zullen deze gezangen wederom Weeklijks, naer kerken-orde worden uitgegeven en vervolgd , zullende de Autheur, gelijk bij de vorige Nommers, waervan nog eenige te bekomen zijn, zich, zo veel mogelijk, met betrekking tot de zangwijzen, blijven houden aen die der Psalmen en Liederen, bij de Gereformeerde en Luterfcbe Gemeenten in gebruik, zonder echter zich hieraen zo te binden, dat hij niet, tusfchen beiden eens, een gezang, nier eene andere, m e l o d ij e , geven zeude. —  GEZAIGEU VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. XIV. BIOS.GENLIEDE1.E N. Hg, GEZANG. Zangwijze : Psalm 146'. 'k ÜSiehet Zonlicht vrolijk rijzen, Vader! 'k Voel mijn aenzijn weêr, 'k Moet, met mond en hart, U prijzen, 't Morgenlied zij U ter eer": Want Uw macht heeft mij bewaekt, En den boei des flaeps geflaekt. O Eens,  ioo y Eens, wat ramp de weereld baerde, Vader! door Uw hand geleid, Rust ik dus ook zacht in de aerde, Als een zaed voor de eeuwigheid: En, in dien zo langen nacht, Houdt Ge ook bij mijn ftof de wacht- IÉ Maer, ook dan ontwaek ik weder, En ik breng U, blij te moê, Knielend' voor Uwe Almacht neder, • Dan weêr *t Morgen-offer toe: 'k Waek dan, altijd vrolijk, frisch, Wijl het eeuwig morgen is. Mae*  ior y Maek mijn hart ook, t'allen dage, Waekzaem, mee Uw vrees vervuld: Dat dat hart mij niet verklage, Wen Ge als Rjchter komen zult! Vader! Leer mij hier mijn plicht, *k Beef dan nooit voor dat gericht! — 'k Zal van ieder uur van 't leven, IVIijn geweten zegt het mij, Vader! rekenfehap U geven; Ieder' daed beoordeeld Gij: Leer mij waken, dat mij niet Nutteloos één uur ontvlied'! O a He^  102 > Heden leef ik; — dat dit heden Ook niet nutteloos verdwijn'! - Heb ik dan den ftrijd volftreden, Sterfüur, gij zult zalig zijn! — Vader! maek mij hier bereid Voor den dag der eeuwigheid! GE-  IIIl GEZANG. Zangwijze: schutte, ftichtelijke Gezangen: IIli Deel; Bladz. 33. Dael blinkend Serafijnendom ! enz. LENTEMORGENZANG. oe heerlijk, met wat grootfche pracht, Zie 'k thands de Zon verrijzen! —Eu berg, en dal, en weide lacht, En wil, om ftrijd, U prijzen, ê Vader! — En mijn ftaem'lend Lied, Mijn Morgen.offer klinkt nog niet? — Ja; Hoorder der gebeden! 'k Zal juichend tot U treden. — O 3 Waec-  ♦c 104 y Waerheen het turend oog zich wendt, Bij de eerfte Zonneftralen, 't Heelal maekt ons Uw Macht bekend, 't Wil ons Uw Trouw verhalen: Het fchildert ons Uw Majesteit, *t Verheft Uw Goedertierenheid, Daer kruiden, planten, bloemen, 6 God! Uw Grootheid roemen. — X Hoe fchoon, hoe ongekunfteld fchoon, Rolt, langs de lustwaranden, Des Landmans dankb're morgentoon! — Hij biedt U de offerhanden Van rund en lam, en melk en graen, Met vrolijk vergenoegen aen; Daer hij, met frisfche leden, Weer uit zijn ftulp mag treden. Ho»  r< 105 y Hoe voelt ons hart, en 't luift'rend oor, Zich door het feestlied ftrelen, Van 't onnavoigbaer zingend choor, Der fchelle filomelen! — Hoe blij, hoe hupp'lend fpringt het vee! — Hoe zacht, hoe ftatig ruischt de zee! — Het fchubbig vischje fparteld: — En alles, alles darteld. — U zij dan ook ons Lied gewijd, In dezen Lentemorgen, 6 Gij, die aller Schepper zïjt, En Vaderlijk blijft zorgen. — Met heel de Schepping blij te moê, Juicht U vooral het menschdom toe, Bijzonder begenadigd, Voor alles beweldadigd, Ja,  «C ÏOCJ > , Ja, Vader, Zoon, en Heil'ge GeestI De mensch,'ZO hoog verheven In h Schepping-rijk, moet, op dit feest, 't Verhevenfte offer geven. — "Wij knielen dan, 6 Hemelheer! Aen 't hoofd der Schepping juichend'neêr: — . 't Heelal verëend zich famen: — 't Zingt: Vader 1 — Amen! — Amen! — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDEj en te bekomen TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT en ZOON, en alomme , a 2 stuivers.  fiEZAIGEI VA N . .* D% J. W. B U S S I 'N G H. N°. XV. A.VOND3L' IEDER.' EN. Is, GEZANG. Zangwijze : Psalm 6. Gezangboek voor de Luthcrfche Kerk, te Rotterdam, Zangwijze: Psalm 6. ' JOe zon is weggezonken; Wij zien, in hemelvonken, De Majesteit en Pracht Des Scheppers, dien wij prijzen, Weêr met de maen verrijzen'. — Hoe ftatig' naekt de nacht!  *C 108 > Ja, ook in 't aek'lig duifter, Woont, met een grootfchen luifter, De Heer van 't gantsch Heelal; Hij, die gewis mijn zaken, Schoon 'k flapen moge of waken, Als Vader richten zal. Mijn God van groote trouwe, Dien ik, als kind, aenfchouwe, Is in den nacht mijn lied: lk leg blijmoedig weder, In jesus naem, mij neder, Mijn hart ontrust zich niet. Ge-  «C 109 y Gedenk niet aen mijn zonden, Die Uwe hoogheid fchonden, In de onberaden jeugd. Mijn hart verfoeije 't kwade, Leid mij, door Uw genade, 6 God! op 't pad der deugd. Dat mij Uw Geest toch heilig', Mij leide en mij beveilig' Voor 't lichtbetoov'rend kwaed: Laet Hij in 't harte fchrijven: Geloof en Liefde blijven, En Hoop op God beftaet. P 2 En,  ♦c Ho y En, heb ik voor mijn' zonden, Verzoening dus gevonden, Door jesus dierbaer bloed: In 's weerelds duiftefnisfe, Spreekt altijd mijn gewisfe: Wat is .mijn Vader goed! Zal mij de flaep, ten leven, Vernieuwde krachten geven, Ik flaep dan vrolijk in; Of, zal 'c mijn dpodflaep wezen; — Door Christus, C'k zal niet vrezen) Is 't fterven mij gewin. (.Het Hoogduitse!} van j. c; eberwein vrij gevolgd.") IIL GE-  Ut GEZANG. Zangwijze: Gelijk het vorige Gezang. "Van moeite en zorg ontheven, Zal zich ter rust' begeven Dit deel der zwoegende aerd. Mijn ziel! met dankb're klanken, Moet gij dien Vader danken, Die 't gantsch Heelal bewaekt. V 3 De  ♦{[ 112 D© zon, die wij zien dalen, Verkwikke door haer ftralen , Het and're weereldóord: Al dekt ons 't aek'lig donker, "Wij zien, in 't ftargeflonker, Hem, die ons Loflied hoort. Zijn Majesteit, Zijn Luider, Blinkt in het zwartfte duifter: — De glans der bleke maen, De gloor der hemellichten, Geeft van Zijn Macht berichten, Wijst ons Zijn Grootheid aen. Hem  < H3 > Hem, onze God en Vader, Die milde Zegenader, Zij heel ons hart gewijd: Zijn hand heeft ons gedragen, Voor duizenden van plagen, Beveiligd en bevrijd. Getrouwe God, wij geven Ons goed, ons huis, ons leven, Vertrouwend in Uw hand. Gedenk 't Heelal ten goede, Neem in Uw trouwe hoede Vooral ons Vaderland. mi  r< 114 > Wij leggen ons dan weder, Op U gerust ter neder, Behoeder van 't Heelal! Geen kwaed zal ons genaken, Wen ons Uw oog bewaken, Uw arm befchermen zal. —■ UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, jj ij J. HOFHOUT en ZOON, en alömme , a 2 stuivejrs.  GEZAIGEI van T)% J. W. BUSSINGH, N°. XVI. AVONDLIEDEREN. III*, GEZANG. Zangwijze; (de derde regel tweemacl gezongen wordende) schutte, Stichtelijke Gezangen: IV!, Deel; Bladz. 84. Wees welkom, liefelijke-lenf! enz» Xn Uwe hoede leg ik mij, Gerust en vrolijk neêr; Mijn dankbaer avond -offer zij, & Vader! U ter eer'. Q ÜVf  < n6 y Uw Zegen volgde, op al mijn paên, Mï) dezen dag weêr na; Neem, Vader! 't need'rig ofFer aen, En fla mijn bede gaê. Gij zijt een onuitputb're well', Voor elk ter laefFenis, Bijzonder voor Uw Israël, Dat rein van harten is. Schep ook in mij dat reine hart, 'i Zij U geheel gewijd: 'k Voel, Vader! hoe Uw toorn mij fmart; — Scheld mij mijn zonden kwijt. Öp  De boosheid kleeft mij daeglijks aen, Ik ben van 'c deugden -fpoor, Ook dezen dag, vaek afgegaen, Daer 'k U uit 't oog verloor. Bezwarend denkbeeld! — 't Boek van fchuld, Is, groote Richter! weêr Met menig wanbedrijf vervuld; Ik fchond te fnood Uwe eer. Geen recht! — Maer, ach! — Genaê, genaê, Door jïsus dierbaer bloed! — Dat bloed, geplengd op Golgotna, Make al mijn misdrijf goed. Q 2 Mijn  < n8 > Mijn hart, door die genaê bewerkt, Is dan in ü verblijd; En, daer Uw Geest 'c Geloof verftcrkt* Verwin ik in den ftrijd. Dat, fchoon ik wake, of flapen moog', Uw licht mijn hart befchijn'; Al fluit zich dan 't lichaemlijk oog, Mijn geest zal wakker zijn, Daer 't matte lichaem rusten gaet, Bare ook geen euvelmoed, Geen afgunst, gramfchap, nijd of haet, Meer onrust in 't gemoed, H Be-  < "9 >" »k Beveel, 6 Vader! in Uw hand, Mijn huis, mijn goed, mijn hart: Uw vleugel dekke 't Vaderland, Heel gij der kranken fmart. 'Ik flaep dan vrolijk, onbevreesd, Daer mij Uw hand bewaekt, En 'c hart den invloed van Uw Geest, En Uw genade fmaektv *k Slaep, Vader! op Uw woord gerust: — 'k Ben ook dees nacht bereid: — Al wordt mijn levenslamp gebluscht, 'k Ontwaek in heerlijkheid. (Het Hoogcluitscb van h. j. tode vrij gevolgd.) Q 3 IVL GE.  IVf, GEZANG. Zangwijze: Gelijk het vorige Gezang. AVONDBEPROEVING. öfcJTa; mijn God! Gij kent mijn daên, Gij ziet mijn werken na. — Mijn hart beproeve zich, — welaen! Eer 'k weêr ter ruste ga. — Heb ik, bij mijn bedrijf, aen God, En niet aen 't kwaed gedacht? — Heb ik, met eerbied, Zijn gebod Gehoorzaemd en betracht? — Heb  '«" Heb ik, in mijnen plicht getrouw, Als Christen niet gemist? — Kweld u, mijn hart', geen naberouw, Om luiheid, onrecht, list? — Wat goeds heb ik dees dag gedaen, Geleeraerd en geleerd? — Trok ik mij 't leed mijn's naesten aen, Die troost van mij begeerd'? — Trof niemand leed, door mijne fchuld? — Heeft zucht voor elks geluk, Heeft broedermin mijn hart vervuld? — Verwekte ik fmart noch druk? — Heb ik, met ijver, God gebeên Om bijftand in mijn ftrijd: — De driften van mijn hart beftreên. En 't zonden-fpoor genjijd?  «C 122 > Was ik te vrede met mijn lot; Standvastig in 1 Geloof; Verbonden aen den dienst van God En voor verleiding doof? — Doet mijn geweten mij verwijt? Dekt fchaemt' mijn aengezicht? — Of zal ik, om dees dag verblijd, Nog juichen in 't gericht? — Ja; zal 'k niet fidd'ren voor de macht Van Gods verheven Zoon, Wanneer mij God, in dezen nacht, Eens opeischt voor zijn troon? — (Het Hoogduitscb van j. c. lavater vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, cn te bekomen TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT en ZOON, en alomme , a a stuivers.  GEZ AI&EI VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. XVII. B IJ E E • N O N W E D E R. Zangwijze : Gelijk het vorige Gezang. KOCet dondert! — Mensch! — Wie dondert? — Wie Schiet Zijne blikfems neêr? — è Zondaer! — Wie? — jshova! — Zie, En beef voor 'sweerelds fleer! Hij wenkti — 'c gehoorzaemd aen Zijn hand: *m \ Is ftil. — Natuur verbleekt: — En aerde en hemel ftaen in brand, Vergaen, wanneer Hij fpreekt. —*  < i24 y Het dondert! — God! — Hoe klimt de nood! — De held're dag wordt nacht. — Het dondert! — 't Blikfemt! — God! — Hoe groot, Hoe vreeslijk is Uw macht! Schiet God, van Zijnen wolkentroon, Zijn blikfems op ons af; Dan opent zich, op Zijn gebo6n, Voor onzen voet het graf. " Wen 't bosch de donders wederkaetst En God de ceders velt, Daer Hij Zich op de wolken plaetst, Dan beeft de fierfte Held. God  < 125 > God donder: in des zondaers oor, De zondaer hoort, — verbleekt, — Blikt fidd'rend op het zondenfpoor, — Daer zijn gewisfe fpreekt: „ Hij, die uw fchiep, en draegt, en fpaert, „ Uw Vaderlijke Vrind, „ Die dond'rend op de wolken vaert, „ Dien hebt gij niet bemind. # # „ God kent uw hart, Hij weet uw daên: — „ Die in den blikfem blinkt, Hij kan u met dien blikfem flaen, „ Dat ge in het ftof verzinkt. R 2 Ja,  *C 126 > „ Ja, 't wraekzwaerd door Zijn hand gewet,; „ Is vreeslijk; — mensch bezef! — ,, Eer 't valle, en u den kop verplett', „ Eer u het onweêr treff'." — Wen God op donderwolken treedt, Of blikfemflitfen fchiet, — Hce hoog met Majesteit bekleed: 'mé De Christen fiddert niet. — Neen, hij, hoe 't raet'lend onweêr woed', En 't fchuldig hart vervaert, Wordt, voor den felften blikfemgloed, Door de Almacht zelv' bevvaerd, — Ds  < ia7 > De blikfem flingert wonderbaer, Van voor jkhovaks troon, Treft wien hij wil, — en kwetst geen hair, — "Wen de Almacht roept: Perfcboonl — # # En treft ook eens die fcherpe fchicht Den Christen: — „Vader wil: — „ Gerechtigheid is Zijn gericht 1" Dus ft>reckt hij: — en zwijgt ftü. — i # # „ Hij, die daer dondert, is mijn Vrind, „ Die mij aen 't leed ontrukt, „ Mijn Vader, die mij, als Zijn Kind, „ Straks aen Zijn boezem drukt!" R 3 De  «C 128 > De Christen, wen de hemel lacht, Wijd Gode 'c vrolijk lied; — En, fpreekt de donder van Gods macht, De booswicht vlucht', — hij niet. — Ja, waer ook 's zondaers wijkplaets is, Hem treft Gods donderftem: — God vindt hem in de duifternis, Daar doodt Zijn blikfem hem. Zoek, zondaer! vrij fpelonk of kluis, Vlied naer de bergen heen; — Gods blikfem treft, — maelt U tot gruis, En zengt en merg en been. —  Ja, weerloos zondaer! vlucht niet meer, Gods raed zal fteeds beftaen; Het alziend oog van 's weerelds Heer, Doorwandelt alle uw paên. • i Dan, wen de Heer in vuur verfchijnt, Knielt gij verbijsterd neêr; — Maer ftraks, wanneer die ftorm verdwijnt, Dan kiest gij 't dwaelfpoor weêr — # # Treft, zondaer! Gods geduchte ftem Uw diep bedorven hart, Dank Zijn genade, en denk aen Hem, En fpot niet met die fmart. —  r< 130 > God is barmhartig, — Hij verfchoont, Maar legt Zijn toorn niet af; —» Hij is rechtveerdig, Hij beloont Eens met geduchte ftraf. Hoe vreeslijk thans de donder kraekt, Hoe 't aerdrijk zuchte en kwijn', *t Kan flechts van 't onweêr, dat genaekt, Een flaeuwe fchaduw zijn. Beef, zondaer! voor dat blikfem vuur, "Waer door 't Heelal vergaer.— Juich, Christen! 't is dan 't zaligfte uur, Dat u te wachten ftaet. — (Het Hoogduitsch van j. c. lavater vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE.  VAN J. W. BUSSINGR Ns. XVIII. OP DEN AG BES H E E 3L E N#' Zangwijze : Pfalm 66. 98. 118. M tja jesus! — roet de blijde fcharea Verëenigd, voor Uw aengezicbt, Bij 't roken van de dankaltaren, Wijd U mijn hart dit maetgedichr, Ja, daer de Heiligen verzaem'len, Op Uwen dag, ter Uwer eer', Daer zal 'k Uw' lof aenbiddend ftaem'lerï, Daer kniel ik op Uw' voetbank nefr,  < ig* > Ja, Dag des Heeren! gij zult heilig, Een Feestdag wezen voor mijn geest, Reeds d'eerften Christ'nen ziit gij heilig, Een dag der rust' gewijd geweest. Aen 't weereldfche gewoel onttogen, Leg ik de zorg voor 't ijdele af, 'k Staer vrolijk naer de Hemelbogen, 'k Vier 'c Zegefeest op hel en graf. Gij, mijn Geloof! moogt zegepralen, 'c Is waerheid : jesus mocht het hoofd, Op dezen dag, weêr boven halen, Hij heeft den dood zijn' prooij ontroofd. — 6 Spotter! uw triomf moet zwichten; Mijn jesus, hoe gehoond, befpot, (Ja, waerheid zijn de heilberichten,) Is Christus, de eigen Zoon van God. Ij Di  < 133 > 'Ie Durf mijn gebed Hem vrolijk wijden, Zijn dood is eind'loos in waerdij, Zijn fmart was meer dan menschlijk lijden, En al dat lijden was voor mij: Hij heeft het leven mij verworven: De gantfche weereld geef Hem eer! Geen fteiflijk mensch, Hij is geftorven, Hij opgeftaen, mijn God en Heer. Welaen, om 't fterven, en om 't leven Van dezen Heer der Heerlijkheid, Zij dan het Loflied aengeheven! — Hoe heerlijk blonk Zijn Majesteit, Toen Hij, op zulk een dag, den kluifter, Des doods, de macht der hel vertrad, En 't Eng'len-paer, met grootfchen luifter, Hem eerend, op Zijn grafzerk zat. — Sa 'k Be*  < 134 > 'k Betreed, met eerbied, uwen drempel, 6 Statig, Godgewijd gebouw! Mijn jksus! hier, in Uwen tempel, Wordt Uw genade, Uw hulp, Uw trouw, Uw dierb're heilleer mij verkondigd. Hier, wijl 't gezicht van fchaemte bloost, Het hart belijd: ik beb gezondigdl Hier wordt mijn kwijnend hart vertroost. Met aendacht hier Uw Woord te kzen, Is en mijn voorrecht, en mijn plichtj Hier fchenkt, alwetend Opperwezen! Uw Geest mij wijsheid, invloed, licht, Hier wordt mij, uit Uw wijze Wetten, 't Beötff'nen van de deugd geleerd; 'k Voel hier Uw tael mijn hart ontzetten 5 G'j forft., indien ge u niet bekeerd i  < 135 > Hier raed men: dat ik 't hart beproeve, En vraeg': berust dat harte ftil, Of klaegt het dat ik God bedroeve, Door 't morren tegen '» Vaders wil? Zoek ik het voorbeeld, mij gegeevea Door jesus, in Zijn woord en daén, Met heil'gen ijver, na te ftreven, En fteeds in 'sHeilands fpoor te gaen? Hier hoor ik God, als Vriend en Vader, Als Heer en Schepper van 't Heelal, Als onuitputb're Zegenader, Als Schikker van elks lotgeval, Als Goed, Barmhartig zonder palen, Als God, die duizendmael vergeeft, Maer ook als vreeslijk Richter malen, Voor hem, die vpor Zijn woord niet beeft. S 3 Hieï  < 136 > Hier wordt het ijd'le van 't verlaten Op menfchelijke rede en kracht, 't Naruurgebrek om 't goed te haten, Met ernst, mij onder 'c oog gebracht: Hier leert men mij de ftrikken mijden, Die Satan, Vleesch en Weereld fpant, En, door 't Geloof, naer de eerkroon ftrijden, Die wacht in 't Hemelsch Vaderland. Hier wordt mij 't weldoen aengeprezen, Aen elk van mijn' Natuurgenoot, Weldadigheid aen Weéuw en Weezen, Hulpvaerdigheid in nood en dood: Hier hoor ik onderweiping leren, Geduld in ramp en tegenfpoed, Hoe 'k me, onder 't hard of zacht regeren, Als Mensch, als Christen, dragen moet, — Schenk  r< 137 > Schenk hen, die * Woord des Heils verklaren, ö Heer! den invloed van Uw' Geest, Leer mij dat Woord getrouw bewaren, », Bekeere hem, die U niet vreest, Het zij ten fchrik der goddelozen, Ten troost voor 1 kwijnende gemoed, •t Bevestig hen, die 't heilfpoor kozen, In 't uitzicht op het hoogfte goed. 6 Zalig uitzicht! - Straks, ontheven Van alle moeite, en zorg, en pijn, Wordt mij dat hoogde goed gegeven: Wat zal mijn fterfüur vrolijk zijn! Ja, zalig uitzicht! - Dag de: Heer en ï Op U is mij dat goed bereid, s Op U mocht jesus triomferen, En die triomf fchenkt Zaligheid. Mijn  < 13» > Mijn jseds! — met de blijde fcharerj Verëenigd, voor Uw aengezicht, Bij 't roken van de dankaltaren, Wijd U mijn hart dit maergedicht. Ja, daer de Heiligen verzaem'Ien, Op dezen dag, ter Uwer eer', Daer zal 'k Uw' lof aenbiddend ftaem'len, Daer kniel ik op Uw' voetbank neêr. — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, * U J. HOFHOUT ÏN ZOON, en ajjmme , a 2 stuivers.  GEZAIGEI VAN VI J. W. BUSSINGH. N°. XIX. HET VERSTANDIG GEBRUIK DER WEEMLDSCHE GOEDEREN-' Zangwijze: Psalm 65 en 72. Ü^Tog in de Lente van de Jaren, Welaen, verheugen we ons! — Nog niet bedekt met zilv'ren hairen, "Welaen verheugen we ons! — Laet ons, in Sipns blijde choren, Bezield met reine vreugd, Een vrolijk maetgezang doen horen, In onzen God verheugd. — T Dat  '< 14° > Dat wij ons hart den Schepper wijden, Die ons als Vader mint, Hij wil zich in ons heil verblijden, Hij handelt ons als VrinM. "t Toekomftige is voor ons verborgen, Het aerdfche zal vergaen, Onzeker is de dag van morgen, Maer 't hemelsch' zal beftaen. Dat wij 't geluk der aerd' waerderen, Doch op den juiften prijs, En nooit verganklijk goed begeren, Dan op de rechte wijs. Dat Rede en Openbaring beiden, Op 't rechte fpoor ons leid*, Daer kunnen wij, met vreugd, verbeiden Den fchat de'r eeuwigheid.  < I4i > 't Is dwaes de goed'ren te verachten, Die ons de weereld biedt: Naer wettig eigendom te trachten Verbiedt de Godheid niet. Oneindig groot is 't goed in waerde Van 't Hemelsch Vaderland, . Maer ook de fchatten dezer aerde Zijn gaven van Gods hand. God fchiep de weereld tot genieten, Zo lang m'op aerde leeft, Hij wil den fterfling niet verdrieten, Schoon dees Hem vaek weêrftreeft: Dat w'j flechts bij 't genot bedenken, Hij die genieten laet, Die ons het goede ruim wil fchenken, Is 't ook die 't misbruik haet. T a Dsu  Dat wij dan fteeds ons hart beproeven, Bij 't fmaken van het goed', 0f we ook door 't misbruik Hem bedroeven , Die zo veel weldaên doet. Ja, dat wij Hem als kinders vrezen, Zijn zorg is Vaderlijk, Kooit moete ons hart weêrftrevig wezen, Wij zijn dan arm of rijk. Zo fmaken wij 't genot van 't leven, Met zuiv're dankbaerheid, Zo zal ons nooit de hoop begeven, Schoon 't pad door doornen leid, Zoo ftreelt, in 't tijdflip van ons fterven, 't Vootuïtzicht ons gemoed, Wij zullen 't goed der aerde derven, Maer erven 't zaligst goed. G O 0  GOD IS GOED» Zangwijze: Pfalm 66. 98. 118. «ÜÖe ifter ff gflfii. — Juicht Hemelchoren! — Vervangt mijn toon: Z)e « gw*»'/ — De weereld doe dees Lofzang horen: Pe Heer is goed' — Be Heer is goed! 'k Riep tot den Heer, in angst, gevaren, Jn 't nijpendst prangen van den nood; Toen wilde mij Zijn hand bewaren, Wanneer geen mensch mij bijftand boodr» T 3 Il£  < H4 y Ik zag de bozen zamenrotten, En naer mijn goed en leven ftaen, Mijn vijand met mijn rampfpoed ipotten,- Maer. 't Godsoog zag mij vriendelijk aen, 'k Wierd door den vloed van ramp bedolven Maer 's Vaders band heeft, in dien nacht, Mij, door het midden van de golven, Aen een geruste reê gebracht. De Heer i« met mij, 'k zal niet beven, Wat kan mij ftof en asfche doen? —• Ik flaap gerust, van zorg ontheven, Gods hand zal mij altijd behoên. Ja,  < 145 > Ja, vaste Rots tan mijn vertrouwen! 'k Durf, in de naerfte duifternis, Gerust op Uwe redding bouwen, 'k Weet dat Uw proefweg nuttig is. W Gij veert mij wel op donk're wegen, Maer daer ook ftraelt het lieflijk licht, Daer ftraelt de held're glants mij tegen, Van Uw vertroostend aengezicht. Ja, dat, in de uiterfte oogenblikken, 6 God 1 mijn fterflijk deel bezwijk', •k Voel dan dien troost mijn hart verkwikken: 'k Ben zalig, 'k ben onfterfelijk, — ö Blij-  < 146" y d Blijde ftond, kom fpoedig nader, 'k Zie u verlangend te gemoet', jehovah is mijn God, mijn Vader, Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. De Heer is goed. — Juicht Hemelchoren.' — Vervangt mijn toon: De Heer is goed! — De weereld doe dees Lofzang horen: De Heer is goed! — De Heer is goed.' —. UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bij j. Hofhout en zoon, en alomme , a 2 stuivers.  GE2AIGEI VAN T)% J. W. BUSSINGH. N°. XX. JDE GROOTMOEDIGE CHRISTEN- Zangwijze: Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam : Lied 17. J3e mensch, van menfchenvrees ontheven, Die aen de Godheid hulde biedt, Zie zich van aerdfche hulp begeven, Maer wantrouwd aen Gods bijftand niet, Neen, is, in 't nijpendst van den nood, Als Mensch, als Held, als Christen groot. y Dc  < 148 > De donder brull', — de ftormen ruifchen, — De blikfem treffe, op Gods gebod, Het aerdrijk beev', — de golven bruifchen, De Christen is gerust in God; Hij weet, wanneer hes God gebiedt, Dan roert zich 'c zwakke fchepfel niet. — De wenk der Almacht te weêrftreven, Te morren onder tegenheên, Zich zeiven 'c misdrijf te vergeven, Dit vreest hij, maer ook dit alleen. De zondaer kniele als flaef ter neêr , De Christen vreest, als kind, den Heer. De  < 149 > De toorn of gunst der aordfche Goden, Is eenerlei voor 's Christens hart; God is zijn toevlucht in zijn noden, Zijn Zon, zijn Schild, zijn Troost in fmart. Hij, die op nietig vleesch vertrouwd, Heeft op een wank'lend riet gebouwd. Vervolgt de,vijand 's Christens leven, Treft hem zijn's haters hoon of pijn; — Wat is des Christens doel? — Vergeven, Beminnen, — God gelijk te zijn, — Hoe wreed het doel zijn's haters is, Te bidden om vergiffenis. Va Wil  < 150 > Wil hem de weereld dweper heten, Hij draegt en hij veracht dien fpor. m Wat-is zijn troost? Een kalm geweten! — Wat is zijn roem? — 'k Ben kind van God! — De tranen, die de Christen fchreitj Zijn tekens van erkent'lijkheid. Ja, {leeds gemoedigd, wel te vreden, Verflijt hij zijnen levenstijd, Niet hopeloos in tcgenheden, In heil niet al te zeer verblijd: Hij toont, in vreugd en droefenis, Hoe groot, hoe fterk de Godsvriend is, — öjesus!  6 jbsü»! — Steun van 't zuchtend harte, Beziel mij met Uw' heldenmoed, pat ik bet leed der weereld tarte, Gelovig ftreev' naer 't hoogfte goed! — Triomf! — 'k Geloof! — Mijn vrees verdwijn'! m 'k Zal ftrijder en verwinnaer aijn* y3 jesus  JESUS E E E -F T. Zangwijze: schutte^ ftichtelijke Gezangen: 1% Deel; Bladz. 8. 50. 58. en , twee Coupletten zaemgenomen , 1% Deel; Bladz. 19. 42. 140. \\\%Deel; Bladz.-76. 143. IVl Deel; Bladz. 24." «^t 1^ ^ ^ j^» ^ 1^ '^^'aerom toch zo ontevreden, 6 Mijn ziel! — Waervoor gebeeft? —* Kom, welaen, in tegenheden Onvertzaegd, — uw jesus leeft! — Hij, die ieders lot en wegen Eeuwig wijs geregeld heeft, Hij, de Bron vtn allen zegen, Hij, uw Vriend, uw jesus leeft! — Die, 1  < 15-3 > Die, in fmart, in angst, in lijden, Troost, en hulp, en redding geeft, »t Zwoegend harte wil verblijden, Hij, uw God, uw jksüs keft! — X Ja, hoe diep ter neêr gebogen, Zijt ge aen Zijnen dienst verkleeft, ö! Hij zal uw tranen drogen: — Rust, mijn ziel! — Uw jesus leeft! — X Durft gij op geen uitkomst hopen, Schijnt, daer 't alles u begeeft, U geen weg van redding open, 6 Geduld! — Uw jesus leeft! — X Wen, door 't angftig, zwoegend hijgen, 't Spraeklid aen 't gehemelt' kleeft, En gij macht'loos neêr moet zijgen, Nog geen nood! — Uw jssus heftl m Wen  r< 154 > Wen u, afgemat van zorgen, 't Doodsgevaer voor de oogen zweeft, 't Uitzicht op den blijdften morgen Streelt dan 't hart; — want jesus heft! — Wen, in de uiterfte oogenblikken, 't Afgefolterd lichaem fneeft, Zal dit woord de ziel verkwikken: Sterf gerust, — Uw jesus leeft! — Ja; triomf! — En ik zal leven! Hoop, die 't al te boven ftreeft! — Troost, mij door 't geloof gegeven, Ja, triomf! — Mijn jesus leeft! — UITGEGEVEN NAER KERKEN-QRDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, M J. HOFHOUT en ZOON, en alömmt, a 2 stuivers. *  GEZ AIGEI van J. W. BUSSINGH. N°. XXI. het VERLANGEN naèr den DOOD- Zangwijze: Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam : Lied 51. aet mij heengaen, Heer! in vrede, En bij jesus christus zijn: Dat ik vrolijk grafwaerts trede, Daer is 't eind van al mijn pijn! christus is en blijft mijn leven: Zou me in 't fterven troost begeven? — Neen; de Dood is mij gewin, 'k Ga, door 't graf, ten Hemel in. — X Als  < 156 > Als een hert naer koele bronnen, Zo verlangt mijn ziel naer God, 'k Heb de weereld overwonnen, 6! Mij wacht het zaligst lot: Ja; het onverganklijk leven, Wordt mij, uit genaê, gegeven: — Hallelujah! — 'k Ben bereid: — Kader, dag der eeuwigheid! Waet'reri vloeijen; — donders kraken; — Maer het Godsbevel: Ik wil! Kan de golven effen maken, Daer voor zwijgt de donder ftil. — Zo wijkt, uit de bange harten, Op Gods troostwoord, angst en fmarten: — Schoon vervolgd tot aen het graf, Eens wischt God de tranen af. — Vro-  < 157 > Vrolijk dan'. — Geen last van zonden Drukk', mijn angftig hart, u neêr! Zie op de angften, ftriemen, wonden, Zie op 't flerven van uw' Heer. — 6! Die Dood heeft heil verworven. — Kom, welaen, vol moeds, geftorven! Die in christus jksus is, Vreest voor geen verdoemenis. Houdt zich foratijds God verborgen; — Door het duifter' heengeleid, Smaek ik weêr, bij held'ren morgen, Hemelfche tevredenheid. — 6, Mijn ziel! verban dan 't klagen; — 'k Zie mijn' fterfdag vrolijk dagen; Ja; mijn heilftaet is gewis, Wijl mijn God mijn Vader is. X * Tr0U  ♦C 158 > Trouwe Vader! — Ik bevele Mijnen geest in Uwe hand; Dit ik rasch in de erf'nis dele Van het beste Vaderland. — Ja; na droefheid, angst en lijden, Hallelujah! komt verblijden. Eenmael zal geen druk of pijn, Eenmael zal geen dood meer zijn, y Nader, dierbre jesus! nnder! — Liefde is fterk gelijk de Dood! Uw voldoening aen Uw' Vader, Maekt mij ftraks Uw' throongenoor. Haest is al de ftrijd volftreden: Onnadenkb're zaligheden ' Heeft Uw liefde mij bereid. — Nader, dag der eeuwigheid! —  < 159 > Nader, biterfte oogenblikken! Nimmer vrezelijk voor mij. — Neen; bij de allerjongfte (hikken, Swer, mijn jksus aen mijn zijê. — Daer *t Geloof mag zegepralen, Kan men blij ten grave dalen. — Kom! — Mijn jksos! — Amen! — Ja, Kom! — Ik fterf! — Hallelujah! — Xi BOET-  BOETZANG. Zangwijze: Gezangboek voor de Lutberfche Kerk te Rotterdam: Lied 17. ier zink ik reder aen Uw voeren, ó Groote Richter van 't Heelal! — Helaes! wie zal mijn ichulden boeten? — Mijn fchulden, zonder mate of tal. — Ach, Vader! treed. Wee mij! — Hoe diep ben ik bedorven! — Waer is mijn roem, mijn heil, mijn eer? Voorheen in Uwen dienst verworven, Maer nu verguist, vertrapt, 6 Heer! — Ja; was ik niet Uw Vriend, Uw Zoon? — Was niet de Hemel zelf' mijn loon? Wat ben ik nu? — Ontelb're kwalen, Een heir van boosheid en ellend, Belet mij U mijn ftaet te malen; — Maer, *t is, ó God! aen U bekend: Ik, Vader! Uw begunftigd kind, Wierd vijand van mijn' besten vrind. —■ 6 God, en Vader, vol erbarmen! — Verberg Uw toornig aengezicht! — Nog eens: — ai; ga niet met Uw' armen Weêrftrevig' dienaer in 't gericht'! Verbrijzeld legge ik voor Uw' throon, En fmeek genade in Uwen Zoon. Ge.  IfJi y Genade! — ö Vreeslijk God! — Genade! j*> Ach; alles wat ik fraeken mag, Is medelijden en genade; — Verlos mijn ziel, op haer geklag; Ja; zie op mijne wreede fmart, Verfmaed niet het verbrijzeld hart! Wij pleiten, Vader van ontferming! Alleen op jesus dierbaer bloed: Schenk mij, om Zijnentwille, erbarming, Hij heeft ook mijne fchuld geboet. Dat Zijn volwichtig offer mij Dan ook van fchuld en ftraf bevrij! UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT en ZOON, en alömme , a 2 stuivers.  VAN D* J. W. BUSSINGH. N°. XXII. HET VERTROUWEN OP DE GODLIJK.E VOORZIENIGHEID; Zangwijze : Pfelm 6. Gezangboek voor de Lutherfcbe Kerk te Rotterdam,' Zangwijze: Pfalm 6. W at zal ik angftig klagen, En bij het kruis vertzagen? Mijn Vader zorgt voor mij. Hij zorgt: — ja, op mijn beden, Reftuurt Hij" mijne fchreden. — , Dat dit mijn hart verblijê. — f W«7  '< 16*4 > Wat baten angst en zorgen? — Wat helpt ons, ied'ren morgen, Gemor, geween, gezucht? —• Mijn Vader kent mijn noden, Reeds wordt mij hulp geboden, Eer 'k biddend tot Hem vlucht. Op U als rots te bouwen, U alles te vertrouwen, ê God, die 't al gebied! — Dees edelHen der plichten, Leer Gij mij dien verrichten, Onttrek, me Uw' bijftand niet. Gij,  r< 165 > Gij, van wien bloem en velden, Den roem, de grootheid melden, Die 't vee zelfs fpijs bereid, Neen; Gij zult aen mij denken, Het beste deel mij fchenken, Voor tijd en eeuwigheid. Mijn ziel, met alle uw noden, Dan naer Gods throon gevloden, En daer dien nood geklaegd; Hij wil, in angst en lijden, Het moed'looi hart verblijden, Dat Hem om bijftand vraegt.  < m > Ja; met.mijn leed bewogen. Zal Hij mijn tranen drogen, Hij merJst pp ied'ren zucht. Die, aen 't Hem zoekend harte. Uit overmaet van fmarte, In 't prangend leed, ontvlucht» 6 Gaed'lops nwlerijden! — Qm zondaers 'te bevrijden, Schonk God Zijn' eigen .Znoai i En, zou Hij, voor dit leven, Dan 't mind're goed niet geveri. Gebeden van Zij'n tbroont *— w  Ja! — In de reine plasfchen Van jesus bloed gewastenen, Ben ik een kind van God: Hoe duifter 'c dan moog wezen, 'k Zal nopit wanhopend vrezen, Mijn Vader" fitfurt mijn ior. Mijn Vader doet dè "Zijnen Niet altijd treurig kwijnen: Eens wisfelt al de druk, Wanneer wij op Hem bouwen, En 't aen Zijn raed vertrouwen, In eindeloos geluk. y 3, jh  '< 168 > Ja; eenmael 't ftof onttogen, Kniel ik voor 't Alvermogen, Geheel bewond'ring, neêr: Daer zal ik fteeds ervaren, Hoe goed Gods wegen waren; Hem zij dan een wig eer! — ■ »9  BIJ HET G R A VAN DEN christen; Zangwijze: Pfalm 100. 131* 134- I4»« de Morgen- en Avond-Zang. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam, Zangwijze: Pfalm 44. 80. 86. 96. en Gezang 3. oe zacht, mijn Christen! is uw rust! —■ Üw levenslamp wierdt uitgebluscht, ö Ja; — maer jesus christus leeft, Die 't leven u eens wedergeeft. Dit zaed, door God op de aerd gezaeid, Wiesch op, wierdt door den Dood gemaeid, Maer rijpt, in de aerd door God bereid, Nu weder voor de onfterflijkheid. Slechts  < i?° > Slechts 't ftoflijk deel rust hier in 't ftof, De ziel vloog reeds naer 'c hemelhof. — 't' Geloof, dat vrolijk 'uitzicht gaf, Bezweek niet op den rand van 't graf. .«H> Recht heerlijk, zalig, grobrsch verfchiet! *k Treur om uw' dood, mijn Christen! nier.' Gij fpraekt, en daelde in 't ftof ter neêr, j, Straks zien we elkander zalig weêr!" 6 Graf! — Hoe ftreelt, gij mijn gemoed! — Ja; wat is mij dit denkbeeld zoet! Een poos flechts, 'k weet van angst noch pijny 'k Ben mensch, — dan zal ik Engel zijn! — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE en te bekomen TE ROTTERDAM, 8 5 j. HOFHOUT e n ZOON, en elimmt, & a stüivkki.-  (JEZAIGEI VAN V% J. W. BUSSINGH. N*. XXIV. DE STRIJD VAN DE DEUGD» Zangwijze: Pfalm 91. Gezangboek voor de Lutberfche Kerk te Rotterdam, Zangwijze: Pfalm 7. of Lied 12. 4g*$ ^ lOUoe dikwils wordt dees klacht gehoord: In 't elfen fpoor te wand'len, „ En fteeds, naer 's Hoogften wil en woord, „ Te denken en te hand'len, „ Is moeilijk L" — En gewis de Deugd Heeft eind'loos zwaer te ftrijden, Maer ook 'er is nooit reiner vreugd,Dan na voorwend lijden.  «C i8o ,> Of, is alleen de Zondaer vrij Van ramp en tegenheden? — Neen, 'c hart is in de flavernij Der zonde nooit te vreden. — 1 Ts waer, het lijden is wel 't meest liet lot der ware Vromen, Maer, hun door God gefterkte Geest Kan 't al te boven komen. Des zondaers weg moog' vrolijk zijn, Beftrooid met frisfche rozen; Maer, wroeging, wanhoop, eeuwig pijn^ Is 't eindlijk lot der bozen. — 't Begin van 't pad der Deugd zij fteil,. Bare angflen, zorgen,, vrezen, Maer, eeuwigonnadenkbaer heil, . Zal 't eind van 't ftrijdperk; wezent 6 Denk-  < i8i > 6 Denkbeeld, dat de reinheid hoont Van 't heiligst Opperwezen: 'k Heb voor een God, die billijk loont, Bij 't misdrijf niet te vrezen. Waen, Zondaer! u in alles vrij, Dreig, kwel Gods lievelingen; Uw loon is helfche flavernij, "Wijl zij 't triomflied zingen. # # God wil, bedoeld ons waer geluk, Hij gaf daer toe Zyn Wetten; Betrachten wij ze ; ö ! ramp of druk, Zal ons dan nooit verpletten. God fchonk ten leidsvrouwe ons 't verfland, 't Geweten wil ons leren, Wat best, als fchepfels Zijner hand, Te mijden of begeren. A a 2  ?t Is vrijheid, dienstbaer zijn aen God; 't Is wijsheid, Hem te vrezen. — Natuur! Het dier volge uw gebod, 1 De mensch is eed'ler wezen. — Wat is uw fieraed, ó mijn geest! Wat kan u 't meest verrijken? — De Deugd! — En, wat verheft u 't meest? — Gij kunt aen God gelijken! $ * Leer flechts om licht in 's Heeren Woord, En Zijn genade fmeken; Ga, bij dat licht, gedurig voarr, Om zonden af te breken. Hij, die uw zwakke poging ziet, Zal hulp, op 't bidden fchenken: Bouw maer op eigen waerde niet! Gehoorzaem aen Zijn wenken! Steun %  < 183 > Steun, fterfling! nooit op eigen kracht, Gods arm moet u verfterken, Hij werkt, in 't hart dat Hem verwacht, Het willen en het werken. — Geen Vader gaf zijn' Zoon een' fteen, Die brood van hem begeerde, — Bid flechts; — God zou geen God zijn, neen, Indien gij hulp'loos keerde. De feraphs, 't zalig Geesten rchoor, Die jesus zijê bekleden, Hij zelve is, op het deugdenfpoor, De Leidsman uwer fchreden. — En, nimmer zal u hoon of fpot Op uwe paden hind'ren: — De ware roem is roem bij God, En niet bij menfchen-kind'ren, A a 3 Wees  < i84' > Wees Welaen, mijn Geest 1 ruk vrolijk-aen, De lauwer blijft ons wachten; Beproeven we, op de gloriebaen Der Deugd, en moed en krachten. — 61. jesus zelve-ging, op 't fpoor, Doorweekt met bloed .en tranen, Blijgeestig, moedig, rustig voor, Om ons den weg te banen. Kom, volgen wij! — 't Is waerlijk groot „ _ „ _-,T (i v * ** •/ v a o a o t ru Den ftrijd met Hem te ftrijden, Zijn's was de Zege. op Hel en Dood, Aen d'eindpael van Zijn lijden. —i Welaen, hoe zwaer de 'ftrijd ook zij, Bij Zijne Kruisbanieren, Strijd zich de Christen zeker vrij: — Wij zullen zegevieren. — éja;  < i&6 > Ó Ja; hoe glansrijk, zuiver, fchoonj Blinkt, in het Hemelsch Eden, ö Reine Deugd, uw zegekroon! -ö Daer is de ftrijd volftreden. «at Neen; 'k vrees geen listen van de Hel! — *t Geloof zal zegepralen. — 'k Zal, door Uw bloed, Emanutll Dat eereloof behalen. — (Gedeeltelijk bet Hoogduitscb van gellert vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, b ij j. HOFHOUT en Z O O N, en alhnme , a a stuivers. NB. Daer met het volgende XXV. Na. deze gezangen een gefchikt Boekdeeltje zullen, uitmaken zal,-aen de gewone Lezers van dit Weekblad, bij dit N°., eeu Tijtel voor het /. Dtel van dit gezangboek, en een.[.ijst der gezangen, worden afgeleverd „• en voorts met N«. XXVI. b«t Tm/de Deel begonnen' korden terwijl van het Eerjle Deel nog eenige complete Exemplaren te . bekomen zijn.-  VAN Dl J. W. BUSSINGH, NV XXV. HET UITZICHT OP DEN HEMEL* Zangwijze! Gezangboek voor de Lutberfcbe Eerk te Rotterdam, Lied 23. JECier is mijn beproevingftand j Hier is niet mijn blijvende erve: Daer, daer is mijn Vaderland, Dat bereik ik, wen ik fterve. — Heerlijk, zalig, grootsch verfchiet,* jk Sebrik dan voor mijn fterven nietï — 9 fe .  71 3C ¥li88^/> v 3| , dat daer. boven zijt, . . Daer,_en God", eg de Eng'Jen wcthén, Daer mijn Heilvorst* in .den ftrijd, Mij, na 't ftriiderr. zal bekronen: — | Denkbeeld, lenigt al mijn pijn,. . Salem, 'k. zal uw Burger zijn» iliJA 0n0iT3l.-UJi Of) 100V ÏSOogfTfeSdO- : %S\VK . ». I Hij, uw Koning, wilde hier, Mij door 't ftrijdperk henenleiden, vbotfla&y* nüï l ti —' 1 En, daer 'k met Hem zegevier, In uw muren plaets bereiden. Blij vooruitzicht voor 't gemoed r 'k Heb ftraks deel aen al uw goed! Daeg-  < ^9 > Daeglijks roep ik tot den throon: Vader, hoor mijn ziels-verlangen! Wanneer zal ik de eerekroon, "t Loon van Uw genade, ontvangen? — Scheurt u, banden der natuur! — Nader, vrolijk ftervens-uur! — Ja, een wellust voor mijn hart, Zal me, 6 Dood! uw raed'ring wezen: — Dan is 't eind van al mijn fmart. 'k Juich, waer zondaers fidd'rend vrezen: Zachtkens rust mijn ftof in de aerd', Wijl mijn Geest ten Hemel vaert. — B b a Som-  «C 190 > Somber graf, aen uwen rand, Stroomt me een reine vreugd door de aed'renj 'k Oog van daer op 't Vaderland, Op de woonplaets mijner Vaed'ren, Die mij, op de gloriebaen , Door 't geloof, zijn voorgegaen. Kom dan, zalig tijdsgewricht, Dag der eeuwigheid, kom nader! —• Welk een blij vooruitgezicht! — God, mijn Richter, is mijn Vader. —1 jesus heeft mij plaets bereid. — Nader, dag der eeuwigheid! -s Einde van bet Eer ft e Deel. LIJST  DER G M %■ & G 3E W' N°. I, NIEUWJAERSZANO. - - ' BUiZ' *' II. DE UITGANG VAN JESUS NAER DEN OLIJFBERG. - - -5' — III.DE BENAEUWDHEID VAN JESUS IN GETHSEMANé. I3' IV. DE WORSTELING EN VERTROOSTING VAN JESUS IN GETHSEMANé. - 21. , V- DE GEVANGENNEMING VAN JESUS IN GETHSEMANé. 29° VI. ZIET DEN MENSCH. ------ 37' Eb, N°vir. ■  N°. VIL J£SUS OP .GOLGOTHA. . Bladz. 45. VIII. JESUS A EN HET KRUIS. - - - - 53. ~~ IX. DE OPSTANDING VAN JESUS. - . fjr. « - 69. ' XI. DE HEMELVAERT VAN JESUS. - 77, • XII. LOFZANG OP HET PINKSTERFEEST. 84. ' XIII. MORGENLIEDEREN. Is GEZANG. - 01, XIV m ' " GEZANG. - 90. GEZANG. , 103. XV. AVONDLIEDEREN. |e GEZANG. - 107. ' ' II? GEZANG. - III. * XVI. Jile GEZANG. - 115-. " IV; GEZANG. AVONDBEPROEVING. .... I20. Np XVII.  N°. XVII. BIJ EEN ONWEDÊR. - - - Bladz. ' XVIII. OP DEN DAG DES HEEREN. - - I3I. I XIX. HET VERSTANDIG GEBRUIK DER WEERELDSCHE GOEDEREN. - - 139. GOD IS GOED. - 143» p—" XX. DE GROOTMOEDIG-E CHRISTEN. - . I47. I JESUS LEEFT. - - - ■- •- - 152. f— XXL HET VERLANGEN NAER DEN DOOD. I55. BOETZANG. IÖO, XXII. HET VERTROUWEN OP DE GOD- LIJKE VOORZIENIGHEID. - - - 163.BIJ HET GRAF VAN DEN CHRISTEN 169. XXIII. GEDULD IN TEGENSPOEDEN. - tjl. j XXIV. DE STRIJD DER DEUGD. • - - j XXV. HET UITZICHT OP DEN HEMEL. 187. B E-  BERICHT. Bij het innaeijen of binden , moet de Tijtel voor N°< I< gelijk ook de Berichten, achter Bladz. 4. en achter Bladz. 90. wcggefneden worden. — Voorts zijn nog eenige complete Exemplaren van dit eerste deel 1 gelijk mede aparte Numero's te bekomen, en zal dit Werk weeklijkseh worden voortgezeti —  B U S S I N G ETS Ut. DEEL.  UITGEGEVEN NAER' KERKE N-ORDE, BI.  GE Z A I G E I VOOR DE GEREFORMEERDE KERK VAN NEDERLAND; D OOR ,. .. , JOHANNES WILHELMUS BUSSINGH, V. D. M. U% DEEL. -* TE ROTTERDAM, mi] j. HOFHOUT en ZOON. 1 7 9 7-  UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE.  AEN DEN X M Z JE XL. Zie daar, g e è*eroe lezer! het tweede deel mijner gezangen, voor de gereformeerde kerk van Nederland! — Het genoegen, waermede dezelve , door verfcheidene vrienden van Godsdienst cn be- minnaers der Nederlandfche Dichtkunde , weeklijksch , ont¬ vangen zijn, en de (lichting; welke veele Christenen mij letuigden daer uit te trekken, heeft mij voor mijne moeite^ eene aensename beloning verfchaft, en een en ander zoude mij « met dit Werk. weeKJHKSCtl, VQOniesam, indien, door een genoegzaem vertier, de kosten van het drukken en uitgeven wierden goedgemaekt; dan, het lot, hetwelk gewoonlijk alle Weekbladen treft, treft ook het mijne: in gen beginne worden dezelve doorgaends met graegte gelezen , maer die ijver verflaeuwd al rasch; vooral valt de moeite, om die losfe bladen bij elkander te bewaren, hoe gemaklijk ook , velen lastig , en men begeert liever een gefchikt toekdeeltje, het welk ook doorgaends voor m\ minderen prijs kan geleverd worden. — Dit is dus de rede , aat ik, met dit tweede deel, de weeklijkfche uitgave dezer ©ezangen Jlaken zal. * o Daer  * IV Daer ik echter, gedurende de bewerking dezer Liederen, vernomen heb , hoe , ■ bij de onderfdieidene- Synoden van ons Kerkgenootfchap in Nederland, voorftelkn gedaen zijn tot de-invoering van zodanige gezangen bij den openbaren Godsdienst ; en, daer ik onlangs , uit zeker Maendwerk, heb gezien, dat, bij de Synode van Noordholland, dit plan in werking fchijnt gebracht te worden , ben ik , zo god mij het leven en de vermogens fpaert, niet ongenegen, «ui deze mijne gezangen verder te vervolgen, of dezelve tot bereiking van dat oogmerk ook kenden medewerken! — Ten dien einde zal ik, van tijd tot tijd, met dezen mijnen letter' arbeid trachten voorttegaen, en, wanneer ik eenige gezangen , het zij oirfpronklijke, het zij vertalingen, bij eikanderen heb, zo dat die een gefchikt boekdeeltje uitmaken, dezelve in het licht geven , vertrouwende dat deze fchikking mijnen Lezeren aengenamer wezen , en het vertier meer be¬ vorderen zal; terwijl van de beide, nu complete, delen % van dit mijn Werk, bij de Boekhandelaers j. hofhout cn zoon, te Rotterdam, en verder alömme , nog eenige Exemplaren, gelijk ook eenige aparte Nls te bekomen zijn; zo wel als van de stichtelijke vertogen, | welke ik , in het voorleden jaer , tusfehen beiden, heb uitgegeven. — Mijne onverhoorde veroordeling , en ontzetting uit den dienst, als Leeraer in de Gereformeerde Gemeente van gouda, is vrij algemeen bekend; — ondengenaem , zeer tndengenaem, is daer door mijn lot, in meer dan één opzicht;  V ij zicht; en , lij de uitgave van het cerfte Deel dezer GE• {'Zangen , vleide ik mij nog , dat mijne i ernjiige pogingen,' •Mrepaerd met die der Hooge Kerkvergadering van ons Ge- ■ ].: refonneerd Genootfchap, bij het' Provintiael Beftuur-varr iJ Holland, ter mijner hcrfielling als Leeraer -iff de Gemeente 1, van gouda , van een gewenscht en gelukkig gevolg zouden :j %ewecst zijn ; dan , ook deze popfmen zijn , in zo verre , ii vruchtloos afgelopen , dat gemelde Provintiael Bef!uur ger. meend heeft in het befluit der Provintiale Reprtefentanten' si: van het Volk van Holland , in dato 4 November 1795:f. te moeten berusten; offd.oon nu, volgends de letter van .v. dat Befluit, ik alleen in den Predikdienst binnen de Jhd 'Gouda verhinderd worde, en , étvr hetzelve , mij dz i, Iwatrneming van den Predikdienst op andere plaetfen , zelfs ;\\binnen deze Provintie, niet wordt verloden, maer integendeel wordt vrijgelaten, heb ik echter, tot hier toe, van die ü]vrijheid geen gebruik gemaekt , of mij daertoe willen acn-:t wieden , thands echter gelegenheid hebbende om dat Decreet :j»ivan het Provintiael Beftuur bekend te maken, gevoel ik ;; mij niet ongenegen tevens te verklaren , daertoe , '-gelijk alS, I tijd , heerfdienden lust te hebben , en bereid' te wezen mij■Anen Medebroederen , lij voorkomende, gelegenheden , tot hulp a te zijn, en de Gemeentens door mijne opent lij ke RedevocrinI gen te Jlichten, terwijl ik intusfehen bez;g ben, het Verhael «"I van den gehelen afloop mijner zaek , lij wijze van Bi'ief•N wisfeling , te verzamelen, en dan door de drukpers gemeen 's\ te maken. Op  VI Op alle mogelijke wijzen medetewerken tot bevordering van het ware Christendom , en ter verdediging van den waren Gereformeerden Godsdienst, reken ik mijn plicht en genoegen ; van tijd tot tijd zoek ik daertoe door mijne pen dienstbaer te Wezen, en hiervan zal de uitgave van een uit het Hoogduitsch vertaeld Werkje, getijteld: Uitzichten in de Volgende Eeuw , het welk , binnen weinige dagen, het licht zien zal, al wederom ten bewijze verftrekken, gelijk ik mij ook gaerne verledigen wil , en gefchikt e gelegenheid heb, om Jongelingen , welke de lagere Scholen zijn doorgelopen , en zich tot de Godgeleerde Studiën , in ons Kerkgenootfchap , willen voorbereiden , door mijn onderwijs daertoe opteleiden , waertoe ik mij insgelijks, bij deze gelegenheid, aenbiede. Voor het overige bid mijn hart den besten Zegen af over Kerk en Vaderland, en het heil van beiden te bevorderen , zal fteeds mijne onbaetzuchtige bedoeling zijn. ROTTERDAM, ai November, 1797. J. W. BUSSINGH. C E.  Gr E Z Dl J. W. A ï G E I VAN BUSSINGH. N°. I. KERSLIEDEREN. IBe GEZANG. C-^ffert wijrook, — ftrooic nu palmen, Hij, Hij komt, Gods groote Zoon: Snaert het ïpeeltntg, — hëfc uw Pfalmen Vrolijk naer den Hemelthroon. — Nu Hofannal — 't Leed verdwijnt, Daer de Zon des Heils verfchijnt. II*, Deal, A a Vol- Zangwijze : Pfalm 146.  '< 4 y Volk'ren! — jïsus is geboren! — , Vrede en Zegen daelt beneên. Zondaer! — U is troost befchoren, Vlucht naer Hem, gelovend, heen. — Nu Ilofannal — 't Heil genaekt; Gods belofte is waer gemaekt. Volk'ren! — Treed vrijmoedig nader! — Hij wordt mensch, uw Opperheer: God ziet, als meelijdend Vader, In genade op zondaers neêr. — Nu Hofannal — blij te moê. — Vreugde ftroomt het menschdom toe. — Nee-  < 5 > Need'rig daelt messia neder, l Maer, met pracht en majesteit, Wordt Hij, als uw Koning, weder, Straks, ten Hemel ingeleid. — Nu Hofanna! — 't Eerelied Zwijg' dan bij zijn kribbe niet! — Aerdlche pracht moog' 't oog verblinden, 't Hart betoov'ren door den fchijn; Dien wij hier in windfels vinden, Hij kan Heer der weereld zijn. — Nu Hofanna! — Zaligheid Heeft Zijne .armoede ons bereid. A 3 Schoon  Schoon door 't ftoflljk kleed omwonden, 6, Zijn macht blijft eind'loos groot! — Hij verbreekt de boei der zonden, Zegevierd op Hel en Dood. — Nu Hofanna! — Vreugde en eer Biengt Zijn komst op aerde weêr. Nu Hofanna! «■» Wij veiëenen 't Vreugdelied, tot jesus Eer. God is in het vleesch verfchenen! ó, Wij knielen dankend neêr. —• Nu Hofanna! — Amen! — Ja, God wordt mensch! — Hallelujah! — Hf, G E.  112, G E Z A N G. Zangwijze: Gezangboek voor de Lutherfche Kerk welkom, met vrolijke tongen, Den Koning, door David bezongen, Door Mkba aen 't nakroost voorfpeld. De Thronen, de Serafs, de Choren, Doen juichende liederen horen, .Verzeilen den machtigden Held. te Rotterdam, Lied 36".  '< 8 > Hij komt, Hij wil fterveling worden Zijn komst geeft den Vrede, met de Orden, Aen 't menschdom de Zaligheid weêr. — En, fchoon met het Hofkleed omwonden, In fobere windfels gebonden, Hij blijft onze God, onze Heer. — Zijn komst doet den Satan vertzagen, Den Christen de Zegekroon dragen, Verwonnen op Zonden en Dood. — Waer volkeren de aerde bewonen, Daer zing' men, met dankbare tonen: ö Wat, is Gods menfchenmin groot! — TE ROTTER DAM, B ij J. HOFHOUT en ZOON, en alomme , a 2 stuivers.  GEZAIGEI VAN D! J. W. BUSSINGH. N°. II. KERSLIEDEREN.. III!, GEZANG. Zangwijze: Pfalm 36 en 68. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam; Zangwijze: Pfalm 2. Lied 40. Zing, Christen! zing op blijden toon! — messia is, van 's Vaders throon, Op aerde neêrgekomen: Hij, die den dood des Zondaers haet, Hij heeft den last van al ons kwaed, Met vreugd, op zich genomen. — 11» Deel. 3  < IO > Hoe groot is UWgocdgu'nfU-heid, ó God! ons was de vloek bereid, Wij lagen hulp'loos neder. — k LMaÜ na, — zwicht, vrees voor 'c fterven, zwicht! — Daer daelt een ftrael van 't zaligst licht, En geeft ons 't leven weder. — Wees vrolijk! — Onze God en Heer Zag, in genade, op 't menschdom neêr, In zonden diep gezonken: En Hij, de God der Liefde, Hij, Hij heefc, uit enkel medelijê, Ons Zijnen Zoon gefchonken. — Wee*  < y >" Wees vrolijkv Cinistcp!r,^'^,L,ecd yer4q$$! — Nu-onze God, ia, 't. vleesrii verfchijnt, 3fj - Nu voegt geen angftig vrezen.- —.. j Hij toont on-s % Vaders licp>jjk jurr, . t -t Hij heelt de felfic boezgmüairt,, - ^ f Wil onze Broeder wezen..r--r:c isoL nansfi nsol) Hadt ons de W/.dJ'laer niet/bezocht.,--- . 0Q Niet, doorjZjjn komst in. 'try&eseh,, gekocht, Wij, flaven van de zonden,. • j Afzwervers vaa-hec deugdenpad, uü Wij hadden300.it de Vrede-rAad,,... [ Den weg des Heils, gevonden.,'• , QttO B a Maer  r€ r2 y Maer nu is 'r duiftere opgeklaerd; De mensch leeft niet alleen voor de aerd', Neen; hij zal eeuwig leven. — 't Is uit met 's Satans heerfchappij; 't Geloof in jesus maekt ors vrij: Geen fterven doet ons beven. — De zuiv're Godsdienst, lang befpot,' Is, luift'rijk, met den Zoon van God, Op aerde neêrgeftegen. Straks predikt Geels eigen mond De leer van.'t zalig Vreêverbond, Genade, Heil en Zagen. Sm  Het nu ontfloten Testament Maekt ieder 's Hoogften wil bekend, Kan oog en hart verlichten; Het leert den fterfling: God regeert.' — Beef Zondaer! zo ge u niet bekeerd, Wen jesus eens'zal richten. Rampzalig hij, die naer dit Woord, Niet dankbaer, heilbegerig hoort; Die wel dien troost wil derven! — Hij, die dit Heillicht wederltreefc, Hardnekkig in zijn zonden leeft, Zal eeuwig, eeuwig fterven. — B 2 Maer  :< i4 y Maer zalig, driemael zalig, weêr 't Geloof .aen-de Euangelie-leer: ?t Betrachten van die plichten, Die wij, naer 't heilig, wijs Gebod, Tot 's naestens heil, tot eer van God, Met 's Geestes hulp, verrichten. è jesus, waren we U gelijk! — Gij waert bij. God, en..Godlijk rjikjOnëindig hoog verheven; En daeldet van den throon der -Eer, In armoede, op deze .ggrde neêr, Om ons Uw' fchat te,geven! — l | I En,  '< 15 > En, kwaemt Ge, 6 's Vaders eigen Zoon! 6 Vorst der Eng'len! van Uw' throon, Als Broeder, in ons midden: Hoe ligt moet onze moeite en pijn Ons dan voor onZe Broeders zijn, Die U, met ons, aenbidden. 6 jesus christus! maek ons nu Eén Lichaem en een Geest met U; Werd Gij in ons géborén! — Wij, onbekwaem tot eenig goed, Zó Ge ons niet reinigt door Uw bloed, Wij gaen gewis verloren! —  r< 16 > Ontfermer, — Midd'laer, lïefd'rijk God! — Leer ons, vertrouwend, weg en lot, In Uwe hand bevelen: Doe, door dit treurdal heengeleid, Ons eenmael in Uw' heerlijkheid, Bij Uwen Vader, deelen! — (Het Hoogduitscb van j. c. lavater vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT en ZOON, en aldmme , a 2 stuivers.  JEZAIGEI VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. III. LER.SEIEIDEK-EN* IVs, GEZANG. Zangwijze : Pfalm 66. 98. 118. t offer zullen we U betalen,6 Uwe liefde is eind'loos groot, Die liefde, Vader! kent geen palen; —• Uw groote Zoon, Uw throongenoot,Uw eigen Zoon, Uw eerstgeboren', Daelt neder, neemt den vloek van 't graf,Aen Zondaers, in zich zelf verloren, De kluifters Yan den Satan af. m Deel. G Sa  < 18 > En nu, nu ftroomt een bron van leven, Van Zaligheid, van troost, op aerd'. — Gods liefde is 't menschdom weêrgegeven! — Maria heeft een zoon gebaert! — Die blijmaer rolt door Bethhms velden: — En 't Serafs-choor zingt, blij te moe, Daer zij dit heil aen de aerde melden, Op aerd, hunn' Heirvorst welkom toe. Een reine maegd wordt 's Heilands Moeder, — God Mensch, — als Mensch aen ons gelijk, Gods groote Zoon wordt onze Broeder, En maekt ons, door Zijne armoê, rijk: Maekt dat wij weêr aen God behagen; Vergiet voor ons Zijn Godlijk bloed; Doet ons de kroon des Hemels dragen: — En 't is genade' al wat Hij doet. J*  < 19 > Ja , onnadenkbare genade, Bij kwam! — Gezegend zij die dag! — Hij floeg 't rampzalig menschdom gade, Dat in de fchuld verzonken lag: Hij wilde, door Zijn bloed en tranen, Van alle hemelvreugd beroofd, Ons weêr den weg ten Hemel banen. En heeft Gods toornvuur uitgedoofd, r En, jesos! de ellend hier gedragen, De fmart, den hoon U hier bereid, Het gantfche heir der wreedüe plagen, Voorzaegt Gij reeds van eeuwigheid: En echter daeldet Gij beneden, Gij koost deze aerd', dees iampwoeftijn, Voor 't zalig, vrolijk, Hemelsch Eden, Om redder van den mensch te zijn! Ca 6 Liefde!  < 20 > é Liefde! — Liefde, zonder palen! — Verftomd, knielt heel de fchepping neêr: — Geen fterfling kan die liefde malen, Hier zelfs, hier zwicht de Cherubs-veêr. -- En, deedt dit jesus voor Zijn vrienden? — Neen Zondaer, 't was voor U alleen^ Zijn haters, die den dood verdienden, Zijn beulen heeft Hij vrij geftreên. fe * ó Onze Ziel is diep bewogen: — Verbazend wonder van genaê! — Een dankbre traen ontrolt onze oogen. — Wat heil fchenkt Betbkm Efratal — Nog eens; ö wonder van genade! Te kiezen angst, en fmart, en hoon, Voor vreugde zonder wedergade, Pit kan alleen Gods eigen Zoori! — è Vader 1  r< 2i y] 6 Vader! die genaê te loven, "Wat fchoone keurftof voor ons lied! »— Dan, dit gaet onze kracht te boven, Dit kan, naer eisch, het fchepfel niet. Leer Gij ons zelf, naer waerde, U danken, En neem dees dankb're vreugde - traen, Neem deze ftamelende klanken, Als 't offer onzer harten aen. — ca GE-  V% GEZANG. BEURTZANG. Zangwijze: gelijk N° XVI van het li deel. jBLij komt: — Hij komt: — De fterke Held! — Ontzachlijk groot in machd — Nu wordt de Satan neêrgeveld, Nu derft de Dood zijn kracht. — TEGENZANG. Wie komt? — Wie komt? — Wie is die Held? — Zo vreeslijk groot in macht! — mes si a is 't! — Heel de aerde meld' Het heil haer aengebracht! — ZANG, ZANG.  < 23 > ZANG. Hij komt: — Hij komt: — Gods eigen Zooti: ~» De bron van vrede en troost! — Hij daelt ter neêr van *s Hemels throon, Tot heil van Adams kroost! — TEGENZANG. Wie is, — Wie is Gods eigen Zoon, De bron van vrede en troost? — mes si a is 't! - van 's Hemels throon, Daelt heil voor Adams kroost! — ZANG. Hij komt: - Hij komt: — Hij brengt genaê, Aen 't zondig Menschdom weêr l — In 't need'rig Bethlem Efrata, Verfchijnt des weerelds Heer! — TE.  < *4 > TEGENZANG. .Wie komt? - Wie komt? - Wie brengt genaê, Aen 't zondig menschdom weêr? — messia is 't! — In Efrata Daelt God in 't vleesch ter neêr! — SLOTZANG. Triomf! — Wij huwen onzen too» Aen 't Lied van Efrata! — Wees welkom, Gods gezalfde Zoon! — Triomf! — Hallelujah! — UITGEGEVEN NAER KÉRKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bu j- HOFHOUT en ZOON, en alömme , k a stüivkks.  VAN Ds j. W. BUSSINGH. N*. IV. KERSTLIEDEREN VU, G E Z A N G. Zangwijze: gelijk het vorige Gezang, &eeft, Christ'nen! geeft, op blijden toöhy Uw' God, uw' Schepper, eer: MeSsia, Zijn gezalfde Zoon, Daelt, tot ons heil, ter neêr. II* Deel. D  '< 26 > Hij, God van 'g weerelds eerst begin, De Vorst van 't Hemelrijk, Wordt mensch, uit enk'le menfchenmin, Uw Broeder, u gelijk. God is rechtveerdïg, Zijn gericht Was eeawig billijkheid, De zondaer fidderde, op 't gezicht Van zijne Majesteit. Sterf, fprak Hij, meer dan éénen dood! -— De zondaer viel ter aerd', Hief raed- en red-loos, in dien nood, Zijne oogen hernelwaerr. Gods  < %7 > Gods gramfchap weigerde genxé, En eischte ftraf naer fchuld: Zijn Zoon floeg 't zuchtend fchepfel gaê, I En heeft dien eisch vervuld. Die Zoon, van zonde en fchulden vrij, ö Wonder, nooit gehoord! Wierd mensch, wierd zonde zelf, voor mij, Wierd aen het kruis vermoord. Ja, in 't voorfpelde Vredejaer, Zondt God zijn' eigen Zoon: Hier, hier verftomd zelfs de Eng'lenfchaer, God zondt zijn' eigen Zoon! Da Dè  < i8 > De Heer van Hemel en van aerd', 1 De Vorst van 't Eng'lenheir, «a Lag, uit een maegdenrchoot gebaert, Hier, in een ftai, ter. neêr. De weereld kend' haer Heilvorst nisl, Gods Eng'len kenden Hem, En meldden, in 't verhevendst lied, Zijn komst aen ËetMchtm. t Palestijnfche Herd'renfchaer! Dat rasch uw vrees verdwijn'! U moest de grootfte vreugdemaer Het eerst geboodfchapt zijn. - ( | Ga«  ♦c 29 y Gaec heen,gaet heen Dus fpreekt der Eng'lenmond: Hij.wien eenkleene krib bevat, Is Heer van H wereldrond. No God in't vleesch verfchenen is, Nu daelt de Vrede op aerd', Nu is de nare duifternis Voor 't menschdom opgeklaerd. Daer fchittert in het Oost een Her, Aen 't flonk'rend firmament, En maekt dees blijmaer, heinde en verr', Op 't Godsbevel y bekend. P3 Straks  < $0 > Straks nadert, door haer voorgegaen, Der Wijzen grootfche ftoet, Biedt myrrhe, v goud, en wijr0Qk ^ En valt dit Kind re voet. mr i 6 Gaed'loos wonder Van genaê! En 't was voor mij alleen, Voor zondaers, dat in Efrata Gods Zoon in 't vleesch verfcheen. Wie toch is iu genade, 6 Heer» In liefde aan TJ gelijk? 'k Val dankend bij uw kribbe neêr, Deze armoê maekt.mij rijk, 'k Zal,  r< 31 > *k Zal, ftrijdende onder Uw banier, In deze proefwoestijn , Met blijdfchap arm, een vreemd'ling hier, Straks Hemelburger zijn* ^» Ja, jesus! door Uw Geest geleid, Bezield met Uwen moed, Is 't ftrijden om de zaligheid, Hoe heet, hoe zwaer, mij zoet. ^» ^ Veracht, gelijk een worm in 't ftof, Waert Gij ook hier beneên, Maer nu ook wordt Ge, in 't Hemelhof, Door de Eng'len aengebeén. Ja?  < 11 > Ja, hoe verfrriaed, hoe diep verneêrd, Eens komt Gij ten gericht'! — Beef, zondaer, roo Ge U niet bekeerd, — Schrik voor zijn aengezicht! — Kom fterfling, kusfchen wij den Zoon, Eer nog Zijn toorn ontbrand, En Hij ons eeuwig van Zijn throon, En uit Zijn gunst verband. UITGEGEVEN NAER KÉRKEN-ORDE; en te bekomen TE ROTTERDAM, bh j. HOFHOUT s n ZOÖN, en alómmt, & a stuivers*  GEZANGEN. VAN T)% J. \V. BUSSINGH. N°. V. K E B. $ JL J E B E TL E N. YllL GEZANG. DE ZANG DER ENGELEN. Zangwijze: de Vier eerftc regels vari Pfalm 25. en 146. tweemael gezongen. ■ 'en ' ■ " ^ schutte, ftichtelijkeGezangen: ï%Beel;Bladz. 19en42. God zal mij zijn aenzicht ionen , enz. en 1 Sombre fchaduw , ftille lommer , enz. Hit Dee^; T4& Gods genae sai '£ i-fl'w yer,fer?e$ > cnz-. £fe ^5 J^fe «SsMSfc ' nV Hemeltonen'. — Eng'lcntalen! — Luifter, zonder wedergaê'. — *t Serafs-lied rol: door de dalen Van het vruchtbare Efrata. ,, Eer zij God'! — De vreë zal dagen: — „ 't Heil der aerd'': — der Engelen wenscb: -— . „ God fchept in den menscb behagen: — „ Hallelujah! — God wordt menscb!" — Eer zij God*! — De mensch, vermetel, Spande met den Satan aen, Dong de Godheid naer den zetel, Durfde naer Gods kroon te ftaen. Jesus komt. — Wijk nacht van zonden! — Satan wordt nu neêrgeveld: — 's Hoogftens eer, hoe fnood gefchonden, Wordt nu, door Zijn' Zoon, herfteld. — Eet  r< 35 y Eer zij God'! — Zijn heilbeloften Worden heden waer gemaekt. — Jesus kemt. — Zijn vrijgekoften Zijn uit Satans boei .geflaekt. Gods onkreukb're trouw en waerheid, Daer de Schaduw|-tijd verdween, Blinkt, in onbewolkte klaerheid, Nu door all' de nevels heen. Eer zij God'! — Zijn alvermogen, (Eeuwig wonder van genaê! — ) Met ons aek'lig lot bewogen, Sloeg 't gevallen menschdom gaê, Voegde God- en mensch-heid zamen, Breidelde de macht der Hel, Wil het ongeloof befchamen: — God wordt mensch! — Emanu'èl! E a tot.  r< 36 y Eer zij God'! — Aenbiddend knielen, Voor hunn' GoU en hunn' Heer, Eng'len, en verloste zielen, Juichend bij Zijn kribbe neêr. — Wijsheid, Liefde, zonder palen, Blijdfchap over 't menschlijk lot, ; Doen de Serafs 't-lied herhalen: Hallelujah! — Eer zij God'! — X Fr ede op aerde! — Aen alle kanten, Zag men Satans helfche list, Zijne zegevanen planten, Trotsch op wraekzucht, moord en twist. — Jesus komt. — Zijn blced zal vloeijen: — Nu keert orde, en vrede, en rust, En, Gods gramfchap, hoe aen 't gloeijen, Wordt in jjsus bloed gebluscht. Vredt  '< 37 >' Vrede op aerde!, - 'c Heil, in Eden, In het Vrouwenzaed voorfpeld, „ H Zal den kop der flang vertreden!" Wordt in 't helderst licht gefteld. Satan, en zijne Onderdanen, Zonde, Weereld, Dood en Hel, Bukken, voor de Vredevanen, Van Gods Zoon, Ernanu'èh] m Vrede op aerde! — t'Zamen wanen Luipaerd, Wolf, en Geit, en Lam: — Nu verkeeren Japbets Zonen, Met het Kroost van Abraham. — Liefde zal de Tweedracht fmoren, Daer de Vriendfchap rozen baert: — Vrolijk juichen de Eng'len -choren: Hallelujah! — Vrede op aerd1! w» E 3 Coi  "< 38 p God fchept in den menscb bebagen ! -» Van geen vloed, die \ al verfmoord, Worde, gelijk in Noacbs dagen, Nu op aerde meer gehoord. Wijkt riu, fchaduw-offeraren! Var, en rund, en bok, en ram: Jesus komt. — Wijkt feestgebaren! — Offeraer en Offerlam. m God fchept in den menscb bebagen! — 't Godsvolk heet nu Cbepbfiba: 'i Heilkleed wordt alöm gedragen; Jesus komt in.Efrata! — Nu tot eer van God te leven, Is des Christens bede en wensch: 't Serafslied is aengeheven: Welbehagen in den menscb! —  r< 39 y Hemeltonen! — Eng'lentalen! — Luifter, zonder wedergaê! — *t Serafslied rolt door de dalen Van het vruchtbare Efrata. — „ Eer zij God'! — De vreè zal dagen: — „ 't Heil der aerd': — der Engten -menscb: — „ God fchept in den menscb behagen: — „ Hallelujah! — God -wordt menscb!'"f— Komt dan, mijn Natuurgenoten! Staem'len wij de Serafs na: Helpt jehova's roem vergroten, God verfchijnt in Efrata. — Hoort de blijde Hemellingen! (Komt vervangen wij dien toon;) Vrolijk Hallelujah zingen. Jesus komt; Gods groote Zoon. — I»  '< 4* > In uw grootfche hemelwoning, Zij U hulde en eer geboén, Gunstrijk Vader! — God en Koning! Om het fclienken van dien Zoon. — 't Loflied rolde in Betbkms velden: God bracht vrede op aerde wéér. — 't Gantsch Heelal zal 't eeuwig melden, 't Zingt dees Lofzang keer op keer. — Juich, op dezen dag der dagen, Seraf! — Sterfling! — Hemel! — Aerd'! — God fchept in den mensch behagen. — 't Donkere is nu opgeklaerd. — Gods belofte is waer bevonden, In het need'rige Efrata. Vrolijk juichen, harten, monden, Eindeloos Hallelujah! — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDÉ, en te bekomen TE ROTTERDAM, bij J. HOFHOUT e n ZOO N, en alömme , l a stuivers.  &EZANGE5T van \ Dl J. W. BUSSINGH. N°. VI. BIJ HET EINDE DES JAERS.' Zangwijze: schutte, ftichtelijke Gezangen; Uil Did ' Bladz' 33- iSnel, gelijk op arendsvlerken, Vliegen onze dagen heen, *t Sterfuur nadert, eer wij 't merken Is de ftrijd op aerd' geftredn. Ja, mijn geest, met rasfche fchreden, Pïaekt dat fterfuur, morgen, heden, Kan of zaligheid, of pijn, Reeds ons deel voor eeuwig zijn. l! Hy Deel. E * pat  < 42 > Dat wij ons dan ernftig vragen: Beven wij voor 't Godsgericht? Of hefteden we onze dagen , Trouw aen God, aen eed en plicht? Zijn we, bij 't gevoel van noden, In 't geloof naer God gevloden? Zijn we, op Gods bevel, bereid, Rijp, gelchikt voor de eeuwigheid? %# Zie, Monarchen wetten geven, Volken knielen voor hunn' ftaf, Maer ook zelfs Monarchen beven, Sidd'ren op den rand van 't graf. Crafas fchatten gaen verloren, Edelen, hoe hoog geboren , Storten, van den troon der eer, In het need'rig ftof ter neêr. — BOUWt:  '< 43 > Bouwt, ö Vorften! praelgcftichten, Sticht vrij op arduin uw huis; 'Donders raec'len: — blikfemfchichten Malen al dien pracht tot gruis. Schaduw is de gamfche weereld: Vorfcn • kroonen, hoe bepeereld, Al de fchat en prael vari 't- hdPj Is flechts fchaduw, nietig ftof. Schoonheid moge 't oog verrukken, Schoonheid is een teed're bloem; Helden mogen lauw'ren plukken, IJd'le waen is aö' hun roem. 't Lachend fraeij der bloempricelen, Moge en oog en zinnen ftrelen, Stormen rukken gonzend aen, Daer is al het fchoon vergaen. F 2 rp  '< 44 y Nimmer worde uw roem gefchonden, Wijzen van oud Griekenland! Maer dc Dood verfcbalkt de vonden, Van het fijnfte puikverftand. Hoe in wetenfchap verheven, Gij ook moest voor 't fterfbt beven; Kunde en Kruid of Artzenij, Stelde nooit voor 't fterven vrijY Menfchen, dieren, Hemel, aerde, Roept: 't is alles ijdelheid! Maer mijn ziel gevoelt haer waerde, Spreekt: mij wacht de onfterflijkheid! — Een van mijne levensjaren Is weêr ijlings heengevaren, Mooglijlc is mijn lot bepaeld, Eer de Zon nog nederdaelt. 0«,  r< 45 y Onbetaelb're fchuld en zonden Wijzen mij van 's Hemels troo», Heb ik geen genaê gevonden In het Zoenbloed van Gods Zoon; Alles, 't geen ik heb bedreven, Is in 't fchuldboek opgefchreven, Zelfs het geen ik heb gedacht, Alles is voor God gebracht. Durft ge u nu gelukkig heten? Is dit zalig voor uw hart? Toef niet, fterfling, dit te weten Is de bron van vreugde of fmarr. Ziet ge de uiterfte oogenblikken, Zonder angften, zonder fchrikken, In de hoop op 't hoogfte goed, Dankbaer, vrolijk te gemoet'9  r< 46" > Toef niet langer! — Niet geftreden' Dan om fchat of roem der aerd', Maer om Hemelzaligheden, 't Heetfte ftrijden dubbel waerd. Toef niet langer! — Gods ontferming Biedt genade, troost, befcherming, Door het bloed Zijn's Zoons voldaen, 't Naer Hem zoekend menschdom aen. Kom, dat wij op nieuw beginnen. Vangen wij dees dag nog aen, Dat wij God en mensch beminnen, Trachten 't heilfpoor in te flaen: Steeds geduldig in het lijden, Om de Kroon der Zege ftrijden, Over Satan, Dood en Hel, Steunende op EmanttïL Voot  < 47 > Voor al *t heil, aen ons bewezen, In het afgelopen Taer, Zij Uw groote Naem geprezen, Onuitputb're Zegenaêr! — Leer ons al de rampen, Hagen, Steeds in ftülen ootmoed dragen, Overtuigd, in leed en ftnjd, Dat Ge als Vader ons kastijd. Dierb're jesus! Uw genade, Uwe Liefde kent geen peil, Sla een zondig menschdom gade, En bezoek ons met Uw heil: ■ i Leer ons fterven, wijl wij leven, Dat we ons aen U overgeven, Dan, door Uwen Geest geleid, Is ons 'c fterven Zaligheid. Snel  «C 48 > Snel toch, als op arendsvlerken, Vliegen onze dagen heen, "i 't Srerfuur nadert, eer wij 't merken, Is de ftrijd op aerd geftreên. Ja, nv'jn geest, met rasfche fchreden, Naekt dat fterfuur, morgen , heden, Kan of zili^heid, of pijn, Reeds ons deel voor eeuwig zijn, — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT en ZOON, en alonme, a 2 stuivers.  BEZAIGEI VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. VII. Wen ben verlosser.1 Zangwijze: Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam, Lied 23. , die God der Goden zijt, Eeuwig God, uit God geboren; Gij, die, ter beftemder tijd, Menscb wierdt, ons ten Borg befchoren,En, als Middelaer beloond, Zijt, van God, met eer bekroond. m Deel. Q Zdëj  '< 5° > Zie, van Uwen Hemeltroon, Op ons, die Uw' Naem belijden, U, als Gods gezalfden Zoon, Als Verlosfer, de offers wijden: Wien ons hart, met eerbied, heet: Koning, Priefier en Profeet. In der beulen helfchen drom, Tradt Uw voet den moordhof binnen: — In het binnenst Heiligdom , Gingt Gij., met Uw bloed, verwinnen: — Als een fchuld'loos' Lam geflacht, Roept Ge aen 't Kruis: Het is volbracht! *£ Oog,  '< 5* > *t Oog, dat op dien Kruispael ziet, Scbreid, meelijdend, tranenbeken; — 't Hart zal, in het dankbaer lied, Van het heil Uw's lijdens fpreken. — Eindeloze zaligheid Heeft Uw Kruisdood ons bereid. Eer Gij aen dien Kruispael leedt, Met Uw bloed ons hebt ontzondigd, Hebt Ge, als Godlijk Heil-Profeet, Ons den weg des Heils verkondigd; Toen is 't Euangelie*woord, Uit Uw' eigen mond, gehoord, G 2 Nu>  < 5* > Nu, daer Gij Uw werk volbracht, Zijt Ge op 's Vaders troon verheven, Om, als Koning, groot in macht, Uw bevel aen de aerd' te geven, En wij zien, omftuwd met eer, U, van daer, als Richter weêr. — Leer ons, volgende Uwe fchreên , Steeds geduldig in het lijden, 't Pad van zuiv're deugd betreen, Door 't Geloof ons hart U wijden, Ja, zo wel in vreugde als pijn, Aen Uw woord gehoorzaem zijn. ^Het Hoogduhscb van j. h. röding vrij gevolgd.} PB  OP HET LIJDEN VAN JESUS. Zangwijze: Pfalm 130. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam, Zangwijze; Pfalm 28. 5?. 146. en Lied 77. ******* A Gcodslamy dat, geduldig, Den last der zonden draegt; è Godslam, dat, onfchuldig, Genaê voor 't misdrijf vraegt! *t Geloofs-oog, U befchouwend, Volgt U, naer Golgotha, 'c Geloof, op U betrouwend, Zingt blij: Halklujab! G s A«n  ♦C 54 > Aen 't fchand'lijk Kruis genaderd, Zie 'k 's Vaders toorn ontgloeid, Den Raed der Hel vergaderd, De Helfche Macht ontboeid: En zouden, bjj die fmarten, Bij al dien fmaed, die pijn, Ook dan'nog onze harten Der zonde dienstbaer zijn? — Neen, in dien last der plagen, Die angften van de Hel, Die we U aen 't Kruis zien dragen, ó Dierb're Emanuëll In al Uw bloed en wonden, In al Uw leed en hoon, Zien wij, voor onze zonden, *t Geducht, rechtveerdig loon. Out-  < 55 > Ontvloeid een traen onze oogen, Door 't ftaren op Uw' nood; Wordt onze ziel bewogen, Bij 't peinfen op Uw' dood; Dat ons üw Geest bewerke, En 't hart, zo ligt verleid, In 't Borg - geloof verfterke Aen Uw gerechcigheid. Da», in die oogenblikken, Wen ons de kracht ontbreekt, En, bij de laetfte fnikken, 'c Gebroken oog flechts fpreekt; Dan rollen deze klanken, Nog, op den rand van 't graf, Daer we U, als Zoenborg, danken, Van onze lippen af: „ 6 GtaHé  < S6 > „ 6 Goddam, dat, geftorven, „ Maer weêr verrezen zijt, „ Gij hebt ons heil verworven, „ Wij juichen om Uw' ftrijd. — j, Triomfl — 6 Borg! — wij ftaren „ Verrukt op Golgotha, „ Daer wij ten Hemel varen. — „ Triomf! — Hallelujah!" — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDEj en te bekomen TE ROTTERDAM, mi J. HOFHOUT en ZOON, en alömme , a 2 stuivers. (NB. De Uitgave dezer gezangen, door onpasfelijkheid van den Authettr, eenigén tijd geftremd zijnde, zal nu wederoa 's PPeeklijksck voortgang hebben.)  van: m j. w. b u s s i n g a n°. VIII. het geloof b ij _ IET KRUIS VAN JESUS. Zangwijze: Pfalm 3f5 cn 6'8. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam, b Zangwijze: Pfalm 2. Lied 40. **«>*=* Ja, boog-verheven Majesteit' De donder Uwer Mogenheid Klinkt vreeslijk in onze ooren: — 6, Treedt Gij met ons in 't gericht, Wij fidd'ren voor Uw aengezicht, Wij gaen gewis verloren! — ft Maer Ifc Deel. n  < 58 > Maer Vader! Vader! zie HeaJ aen, JT p t,t * p p- Ti n Die in den dood voor ons wil gaen: Eefchouw Zijn angftig ftrijden. — Is Hij niet Uw geliefde zoon? En Hij wilde al dien angst en hoon, Voor mij, Uw fchuld'naer lijden. ## Ja, 't is Uw zoon; — ik ben Uw knecht; — En, ter voldoening aen üw recht, Deedt Gij, voor mij, Hem doden. — ö God! wat is Uw liefde groot! Die zoon, door Zijn gevloekten dood, Redt mij uit al mijn noden. Ja,  < 59 > Ja, Hij zo groot als Gij in macht, Uw eeuw'ge zoon, Uw fterkte en kracht, Ons, uit genaê, gegeven, Hij, die, naer Uw beloftenis, Voor ons in 't vleesch verfchenen is, Geeft hier, voor ons, Zijn leven. •O* Daer, aen het Kruis, op Golgotba, Is 't Offer zonder wedergaê, D'at Ge, ons ten Zoen, laet flachten: Daer hangt Zijn Lichaem, gantsch doorwond, Daer verwt Zijn dierbaer Bloed den grond, Daer zwichten al Zijn krachten.' 11 3 'k Zie  < 6d _> 'k Zio daer die handen wreed doorboord. Die, wen de klaegftem Wierd gehoord, Gereed ter redding war«h; Men drijfc door'pees, en merg, en- béeq Der voeren, feberpe nagels hflêtfi Zo veerdig in gevaren. — n_ipr Hl-opat /.r,n noord een coorncn-Kro Langs 't aengezipatji zo Codlijk fchoon, Druipt blced eri ttfanen neder. De Last'raer zwijgt, verbleekt van fchrik Maer braekt, in S volgende oogenbiik, Zijn fchendtael das te wreeder.  < 6i y En jesüs, hoé Zijn beulen woên, Houdt nimmer op in wel te doen: — Daer horen we, in het midden Van al dien fmaed, die fmart, di§p hoon, Vergeving Hem, van 's Vaders troon, Voor Zijne Moorders -bidden. De Zon treurt om haer's Scheppers lot, En jesus fchreeuwt: Mijn God! Mijn God! Waerom mij zo verlaten? — Ja, zwoegend hijgt zijn matte borst: Zijn tong kleeft vast. - Wat lescht Zijn' dorst? — Een teug uit de edik-vaten. — H 3 Gs'  «( 02 > Geheel Zijn lichaera trilt van fmart, ■Als wasch verfoeit Zijn kloppend hart, Van 's Vaders troost verftoken} Nu zwijmde zegenende mond, En 't oog, dat zag door 't weereldrond, Dat oog is reeds gebroken. Daer roept Hij, met vernieuwde kracht, Triomf! — Triomf! — Het is volbracht! De kluifters zijn vertreden. — Geen nood! — Hoe Satan raest en tiert, 't Geloof, — de Christen zegevierd: — Nu is de ftrijd volftreden. Daer  < 63 > Daer buigt Hij 't hoofd, en geeft den geest. —« Nu viert de Hel een zegefeest; Zijn wrede Beulen danzen: — Maer, tempelkleed en fteenrots fcheurt, En Aerde en Hemel zucht en treurt, De Zon verliesc haer glanfen. mm Dan, de euvelmoed heeft nog geen keer. — De dolle Krijgsknecht grijpt den fpeer, Zijn Zijde wordt doorfteken: — Doch 't Heilgeloof, — trots de euvelmoed, Vindt, in dat water en dit bloed, Een blinkend Zegeteken. I»,  '< 6*4 > Ja, dat vrij 't fpotziek Ongeloof, De Jood, voor overreding doof, Dit dierbaar bloed verfraadel — 't Geloof, dat dankbre tranen fchreit 4 Smeekt, om dit bloed, barmhartigheid, Geen recht! — ó God! — Genade! UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDEj en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT en ZOON, en alömtse , a 2 stuivers.  VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. IX. HET IS VOIiBRAGHT. Zangwijze,: Pfalm 128 of 130. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam > Zangwijze: Pfalm 28. 59- lJt6 en Licd 77- iOe Zon verliest haer luister, De hekl're dag wordt nacht: En jesus heeft vciwonn;n, Hij roept: Het is volbracht! —" n» Dèei 1 ^*  < 66 > De harde rotfen fcheureny Het berggevaerte beeft, De graven fplijten open, Een heir van doden leeft. De Satan wordt verflagen, Nu wijkt zijn list en macht, En jesos heeft volftreden, Hij roept: Het is volbracht1. Vol-j  < 67 > Voldaen is nu volkomen Aen d'eisch van 't Gods - Verbond; Hij fterft; en heil en leven Stroomt neêr voor 't weereldrond. Nu wordt geen fchaduw-offer Voor 't Menschdom meer geflacht: Neen; — jesus heeft, voor Zondaers, In eeuwigheid volbracht. I » 6 Groote  < 68 > ó Groote Hogepriester, En ?s Weerelds Opperheer! Uw Offer brengt genade Voor 't zuchtend Schepfel weêr. Nu heerscht alom de vrede; Nu is het pleit beflecht, En Gij regeert de volken, Met waerheid en met recht, Gij  6g >] Gij komt, en voert Uw kinders In Uwes Vaders rijk: Gij maekt Uw gunstgenoten '' Den Engelen gelijk. ; ö jesus! Hoe verheven, Hoe eind'loos is Uw macht! Hoor heel de fchepping juichen: Gij hebt bet al volbracht! — 13 Dat  '< 7° >] Dat mij Uw bijftand fterke, Bevestig mijn geloof; Dat nooit de gloed der liefde In mijne borst verdoof! >»* Zou ik den dood nog vrezen? — Neen; Heer, mijn levenskracht! Ook ik zal zegepralen, Gij hebt voor mij volbracht.  ;< ?i > Nu zal ik moedig ftrijden Mer Weereld, Dood, en Hel; 'k Ben onder 't fchild beveiligd Van mijn Emanu'êl. En is mijn ftrijd volftreden, Mijn loopbaen afgegaen, Dan neemt in Zijne handen, Mij jesus Vader aen. 0 Doodl  :< 72 y 6 Dood! hoe kalm, hoe vrolijk, Wordt nu Uw komst verwacht? Ja; 't derven is mij zalig; Want jesus heeft volbracht UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te beltomen TE ROTTERD AM, biiJ. HOFHOUT en ZOONf en alómme , a a stuivers.  BEZAIGEI VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. X. |> e dood van jesus, EENE AEN MOEDIGING OM DER ZONDEN AF TESTERVEN. Zangwijze: Pfalm ico. 131. 134- 142. De Morgen- en Avond-Zang. Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam 3 Zangwijze: Piaim 44. 80. 86. 96. en Lied 3. ë * f 'ÜCiiörnf, het Offer is gefhcht! Ja jesus roept: het is volbracht! Hij buigt het hoofd, en geeft den geest," Zijn fterfdag is ons Zegefeest. J*t Deel, K MU  < 74 > Hij, die in ftorm en donder fpreekt, De Heer der heerlijkheid verbleekt: Wat wonder dat nu- de aerde beeft? Hij, fterft die haer gefchapen heeft. Het voorhang Van den Tempel fcheurf, De fteenrots fplijt, — de Hemel treurt, — Al 't fchepfel knielt met fidd'ring neêr, Om 't fterven van des weerelds Heer.- ö Sterft  >C 75 > 4 Sterfling, beeving grijpe u aen, Bij 't peinfen op die wonderdaên: Uw harde hart breke, op 't gezicht Van dit zo vreeslijk Gods-gericht» Gij zelf, hebt gij het ooit bedacht? Gij hebt dien Heer aen 't Kruis gebracht. Erken het, — door dat ftromend bloed, Heeft Hij voor uwe fchuld geboet. K a Be-  Befchouw die OfKir'vari Genaê; Dees losprijs heeft'geen wedergaê. Volg, Christen^,' Hem-die *t Ie mi gaf. En fterf ook gij der zoïïde'ri af. Welaen. mijn geest!" met dankbaerheid, Hem naer Zijn grafplaets begeleid: Nu is 'er geen verdoemenis, Voor ieder.die in christus is. Neen <  :< n >: Neen, al de ftraf, het vreeslijkst loon Der zonden droeg Gods eigen Zoon. De fchuldbrief is aen 't kruis gehecht, Hij heeft voldaen aen 't Godlijk recht. Welaen, ü aen den last ontrukt, Werp af het juk dat u nog drukt, Mijn Geest! — Dien nooit de zonde meer, Maer leef voortaen tot jesus eer. K 3 * jesus^  '< 7 .8 y ö jesus! *t vuur der booze lust Werde in mijn boezem uitgebluscht I Schenk;. Gij mij Uw genadekracht, Zo wordt mijn ftrijd met moed volbracht. Maek Gij mij voor verleiding doof! Verfterk, ö Heer, mijn zwak geloof! 'k Zet dan, blijmoedig, op Uw woord, Mijn reis door deze weereld voort. . <£>.*■<£>  '< 79 > Ja, dierbre Heiland! 'c Ga zo 't wil, Uw troost maekt mij in 't lijden ftil: Hoe heerlijk blinkt de gloriekroon , Die mij in 't eind wordt aengeboèn. Verrukkend, heerlijk, grootsch verfchiet! Neen, *fc wankel nu in 't ftrijdperk niet: Mijn jes-üs leidt, met eigen hand, Mij naer het beter Vaderland. Dank,'  ' »»» Dank, groote Heirvorat in den ftrijd! Dat Gij voor mij geftorven zijt. 'k Juich om Uw Zege op dood en graf En fterf ook nu der zonden af. (Gedeeltelijk naer b2t Hoogduitscb van j. A. sciïlegel vrij gevolgd*") UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDEj en te bekomen TE ROTTERDAM, b ij J. HOFHOUT en ZOON,en alömme, a 2 stuivers,  pEZAIGEI VAN m J. W. BUSSINGH. N°. XI. • HET KRUIS VAN JESUS,' I EENE AF-NMOEDIGING TOT GETROUWHEID IN ZIJNEN DIENST. Zangwijze: De Lofzang van Maria of van Simeon: en ook (twee Coupletten zamengenomen) Pfalm 3. Hier leert mijn jescs mij, Dat ik ftandvastig zij In d'eed aen, Hem gezworen: Gintsch, zegt Hij, blinkt de kroon1,' Ten zalig eereloon, U, voor die-trouw, befchoren, ili Deel. h Dsö'  •C 82 > Dan 'k eisch, dat .gij, met moed, Aen uwen plicht voldoet: — Wildt gij Mijrt dienst verlaten, Mij, die u heil verwierf, Die, voor uw misdrijf, ftierf, Dan moet ge uw zeiven haten. — Neen» jesusL neen; — ö neen! — Wij volgen Uwe fchreên.. Dat heil, die vreugd, dat leven, Dat ons Uw Kruisdood biedt, Kan ons de weereld niet, Met al haer fchatten, geven. On?|  r< 83 y Ons hart door de ijdelheid, fïelaes! te zeer verleid, Wil vaek Uw' dienst verfmaden; Maer wroeging, angst en fchrik, Is, ieder oogenblik, 't Gevolg dier euveldaden. Ach, dat dit hart, ö Heer! Uw naem, Uw liefde, Uwe eer, Niet langer meer verfraade! — Gij hebt, voor al die fchuld, Den eisch der Wet vervuld : — 6 Rijkdom van genade! — L a Gee0  < u > Geen vrees voor menfchenhaer, Geen zondige eigenbaet, Doe me in den ftrijd vertzagen! Verfterk mijn trouw, mijn moed' 5k Berust, hoe 't onheil woed'. Dan in Gods welbehagen. In 't nijpendst zidsverdiiet, Verlae* mij jesus niet; Neen; 'k blijf zijn hulp verbeiden. ~ Geen angst van Dood of Hel, -t Gaet vast, Emanuél! Zal me immer van U fcheiden.  < 85 y Ja, vren, in 't uiterst uur, De krachten der natuur, ö jesus! mij begeven: Triomf! dan juich ik, ja, Om 't heil van Golgotha, Nog in een beter leven. (Het Hoogduitsch van j. a. schlegel vrij gevolgd.") L 3 DANK-  DANK- OFFER KRUIS VAM JESUS* Zangwijze: Gezangboek voor de Lutherfche Kerk v te Rotterdam, Lied 23. W elk een offer zal ik nu, Dierbre Heiland! ü betalen ? — Alles, alles hoort aen U, Niets kan bij Uw liefde halen: — 'k Zal in vreugd, in ramp, in pijn, Levend, ftervend, de Uwe zijn. Groots » IJ HET  < «7 > Groote Zoenborg! Zoon van God! In de naerfte, bangfte ftonden, In bet aek'ligst van mijn lot, Staerde ik op Uw Kruis en Wonden; En, in 't beetfte van den ftrijd, Heeft Uw Kruis mijn hart verblijd.' ó, Neig verder ook mijn hart, Om getroost mijn kruis te dragen! — Nimmer halen, bij Uw fmart, Mijn verdrukking, lijden, plagen, Wat mij treffe, hoe 't ook ga, Tt Sla mijn oog naer Golgotha.  ' Dat gezicht doet me al den nood Vrolijk, juichend, overwinnen, En, bij 't naed'ren van den dood, Zingen, met verrukte zinnen: jesus heeft mijn ftrijd volftreên, 'k Ga verlost, gezaligd, heen. — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT en ZOON, en alómme , a 2 stuivers.  G E Z A I G E I VAN Di J, \V. B Ü S S I N G H. N°. XII. D E )OOHSTOKEN " ZIJDE VAN JESUS» Zangwijze: schutte, ffichtclijkc Gezangen: Hl* Deel; Bladz'. 33- Biel blinkend Serafijnendom < enz. ***** "'W aer vindt mijn bange ziel eens troost, In de uiterfte óogenblikken ? Mijn hart, dat om het misdrijf bloost, Doet mij voor 't derven fchrikken. — Mijn jesus, die aen 't kruishout {turft,' * Gij zijt het die dien troost verwerft; Ja, rust, en heil, en leven, Wordt mij door 't kruis gegeven.' It Deel. M ^  < 9° > Welaen, 'k vlucht dan naer Golgotba. —• Dan, ach, wat ijslijkheden, Wat ftraffen, zonder wedergaê, Heeft jesus daer geleden! -— Hoe beeft, hoe ijst, hoe weent mijn hart, Bij zo veel jammer, angst en fmart, Om mijne gruweldaden, Mijn Borg! op U geladen. — Ik  < 91 > Ik zweer, bij 't ftaren op Uw ftraf, Tot in de ziel bewogen, Met waer berouw, de zonden af. Uw Godlijk alvermogen Verfterk' mijn moed, vermeer' mijn kracht, Zo wordt de ftrijd met roem volbracht, En, onder Uw banieren, Zal 'k juichend zegevieren. M 2 Wat  *c 92 > Wat heil! — o Ja; Gij hoort mijn beê! — Ik zal Uw hulp genieten s ;k Zie daer een bron van troost en vreê, Uit Uwe zij-Je vlieten. — 6 Zael'ge bron van ?t hoogfte goed! Die ftroom van water en van bloed, Die afvloeit uit Uw wonden, Wascht m'j van al mijn zonden,  '< 93 > Aenbiddend zie 'k Uw fterven aeni Geen been wordt U gebroken, Maer aen de Orakeltael voldaen, En Uwe zijê doorftoken. 't Geloof juicht nu, op vasten grond; De Godlijkheid van 't Oud Verbond, (Dat bloed en water fprekenf) Is hier aen 't kruis gebleken. M 3 Hoe  < 94 > Hoe rein, hoe kostlijk is dat bloed! Wat heil, wat troost, wat zegen! Wat zaligheid wordt voor 't gemoed, Niet door Uw dood verkregen! — Ja, 'k vrees niet meer, Emanu'èll Gij zegeviert op Dood en Hel: En, door Uw fchuldbetalen, Zal ik ook zegepralen. Wijkt,  < 95 > Wijkt, wijkt dan, angften van den dood! Geen fterfuur doet mij fchrikken; Neen; nog in d'allerjongften nood, Zal mij dit bloed verkwikken. Dan zingt mijn hart dit dankbaer lied: Door 't bloed en water, dat hier vliet, Is mij het recht gegeven, Op 't zalig Hemelleven. #3*8* Dat  < 9 Dat bloed is eind'loos in waerdij; Nu wijkt het aek'lig duider: 'k Ben rein, van fchuld en zonden vrij: -a Daer blinkt, in vollen luifter, De lauwerkroon voor rhij bereid: — Ja, 'k zal in jesus heerlijkheid, Wijkt, weereldfche tonelen! Eens, eeuwig zalig, delen. UITGEGEVEN NAER KÉRKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT en ZOONj en alómme, a a stuivers.  6EZAIGEI VAN Dl X W. BUSSINGH» N°. XIII. E>E BEG1AVENIS VAN JESUS* Zangwijze : Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam, Lied 94. Ook kan dit gezongen worden, Op de Wijze van Pfalm 91. en in het Luthersdhf Gezangboek, Pialm 7 of Lied ïz; aCtlo fluimen Gij, Van 't leed nu vrij, Mijn jesus! die Uw leven,1 Hebt, uit genaê, Op Golgotba, Voor ons aen 't kruis gegeven; l£ Deel N Wtt  < 98 > Wat heil, wat troost, Wildt Ge Adams kroost,. 6 Groote Borg! verwerven. — Wat zaligheên! — Gij hebt volftreên. — 't Geloof juicht bij Uw fterven. Gij neemt van 't graf Het fombere af: — ïn de uiterfte oogenblikken, Is, Voor 't gemoed, Uw fterven zoetj Geen Helvorst doet meer fchrikken. Geec j  '< 99 ~ >' Geen Helvorst, neen; Hij ligt vertreên: 'k Zie reeds door 't nare dühter: — De Zon rijst blijê, Aen de overzijê Des grafs, met grootfchér lüifter. ó Vriendenpaer! Geen lijkmisbaer, Geen rouw werd' hier bedreven: Geloof dit woord, Van Hem gehoord, '£ Zal zeker weer herleven! N 2 Zij»  ioo y Zijn macht vei acht De fterke. wacht Der Roomfche Soudenieren. r Zwicht Dood en Hel! — Emanuel Zal ftraks weêr zegevieren. Beeft, Richters, beeft! — Als Hij herleeft, Waer, Sanhedrin der Joden!' Wen de Almacht fpreekt, En 't graf verbreekt, \Vaerheen dan Gij gevloden? Maer^  < w >. Maer, troost u vrij, 6 Vrienden rij! Getrouwe volgelingen! Legt 't rouwfloers af, Straks, op dit graf, Zult Gij 't triomflied zingen, Mijn Heer en God! * Wat zalig lot Mag ook mijn hart verbeiden? —» 'k Ga grafwaerts heen, Maer 'k vrees niet, neen; !k Herleef weêr na 't verfcheiden. N 3 6 Zoet  *C 10% 5* b Zoet verblijf! 't Ontzielde lijf Ligt hier in vrede neder; De ziel, bevrijd Van moeite en ftrijd, Keert tot haer Schepper wede?. 'k Wacht zo, mijn Heer En Go'èl weêr, Met Majesteit omfchenen: Wen 't grootsch geluid: Komt uïtl Komt uit'. Weêr beiden zal veiëenen. —< % l ■ J»3  < ros 3R Ja; niets verderft. — Zelfs dat, wat fterft, Zal weêr uit ftof verrijzen, En, na dien Hond, Zal hart en mond, Voor eeuwig, jesus prijzen. 'k Vrees Graf noch Dood, 6 Neen; geen nood'. — Ik word, van 't ftof ontheven, In Heerlijkheid Eens ingeleid, Om eeuwig daer te leven. hl  '< 104 > Ja, jesüs! 'k zal 't Bazuingefchal, Dat klinkt, door 's Hemels choren $ Op U gezicht, In 't jongst gericht, Ééns, met verrukking, horen. — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDÈj en te bekomen TE ROTTERDAM, biiJ. HOFHOUT en ZOO Ni en alomme , a 2 stuivers.  SEZAIGEI VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. XIV. >E OPSTANDING VAN JESUS, I Zangwijze: (meteen kleene verandering) schutte,' ftichtelijke Gezangen : IIIl Deel ; Bladz. 6. Hoe werd daar 't hart van God vergast, enz. C^ntzachlijk wonder! — De aerde beeft! — Hoe trillen daer de Cederkruinen! — Wat glants, die hier voor de oogen zweeft, Bij 'c rijzend licht, in Jofipbs tuinen! — Daer fchu i, daer kraekt, daer fcheurt het graf: — Daer daelt een vlugge Cherub af: —Daer barst, daer fpringt het zegel open. — Wat zie 'k? — Mijn jesus! — Hij ontwaekt! -S Hij heeft den band des Doods geflaekt! — Triomf! — Vervuiler van mijn hopen! — *■ %% Dee,L O' Triomf!'  Triomf! — Triomf! — Emanüel Mag d'eerften glorietrap beklimmen. — Triomf! — Nu zwicht en Dood en Hel! — ó Zegevierend uchtend-glimmen! Nog naeuwlijks fpreidt de Zon het fchoora Der eedele Natuur ten toon', En heeft het nachtfloers weggetogen; Of ziet, de groote Heilzon fchijnt, De nachc van zondenfchuld verdwijnt, De heilgloed flikkert ons in de oogen. — Wierdl  < 107 >. Wierdt Betblcms fchaem'le Herderswacht Verrukt, door 't licht der Serafs - choren, Toen zij het holfte van den nacht Zag in een held'ren dag herboren: Die luifter, zonder wedergaê, Die eer voor 't vruchtbare Efrata, Kan bij dees fchonen glants niet halen: — Hier rijst het heerlijkst morgenlicht, Hier blinkt een Zon, die 'c aengezicht Nooit weêr ter kimm' zal onderlulen. 0._a Ee»  Een -Troongeest dael' hier naer beneên? Qm 'c daev'rend grafgewelf te Hechten, Zijn blikfemgloed beroer' de leên Der forschgefpierde Wapenknechten; Men vall' Zijn Majesteit te voet'; — Doch rasch verdwijnt die Serafs - gloed: Met grootfcher prael herrijst dees morgen. — Nu jesus zelv' zijn glants verfpreid, Blijft rasch der Eng'len-heerlijkheid, De Cherubs r gloor voor 't oog verborgen. — God-  < i©9 > Godvruchte Vrouwen! — weent niet meer! «* Uw Vriend, uw Heiland is verrezen: Gaet, volgt uw' grooten Opperheer, Een dankb're traen vervange uw vrezen, Dat hier 't verguizend Jodendom Van fchaemte bloof', bezwijk', verftomm': Het ziet zijn' fleren trotsch verbroken. — Hij, wien 't geweld een poos verwon, Die Held, die 't al verwinnen kon, Heeft moedig 't hoofd om hoog geftoken. -• 0 3 Triomf;  '< urn > Triomf! — Triomf! — De Heilvorst leeft'. De Bloedraed fiddert, bij 't ontwaken. «— Herodes fchrïkt: — Cajapbas beeft: — Wat wroeging zal Pilatus fmaken! Na is 't voorzeggend woord vervuld; Nu w'jkt het wachtend ongeduld Van jesus trouwe Volgelingen. — De Heilvorst leeft! — Verëent uw ftem, Gij, die eens, in Jerufahm, Oprecht Hofanna wildet zingen! E»  1% III > En dat, zo dikwerf 't morgenlicht Van dezen grooten feestdag blinke, ö Chrhtenfcbaerl uw maetgedicht, Dit loflied door de Tempels klinke: ,, Dees jesus heeft voor ons geleên; „ Dees Held heeft onzen ftrijd geftreên: „ Triomf! Tiiömf! — Hij is verrezen! ■— „ 6 Zalige gedachtenis!' — „ Triomf! — Hij, die mijn Goïl is, „ Zal ftraks rechtvaerdig Richter wezen. » Ja*  4. ïï* > „ Ja, jesus heeft voor ons gelein: —* Triomf! — De ftrijd is nu voldongen! — „ De Heilhorg heeft ons vrijgeftreên! — $, Nu vrolijk uit de borst gezongen: „ Hallelujah! — Hallelujah! — „ Ja, jesus ftierf op Golgotha ; jj Maer, è Triomf! — Hij is verrezen! — „ 6 Zalige gedachtenis! — „ Triomf! — Hij, die mijn Goël is, Zal ftraks rechtvaerdig Richter wezen." —ï UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDEj en te bekomen TE ROTTERDAM, s ij J. HOFHOUT en Z O O N,en alömme, è. 2 stuivers.  i E Z A I G E N van Dl J. W. BUSSINGH» N°. XV. fcSUS STIEÜF maer JESUS EEEFT. ptflKgwzyge: Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam, Lied 17. * * * , Ontruk ü aen het ftof der zonden, Mijn Geest! — nu is den vasten grond Voor 't zaligend Geloof gevonden, Dat fteunde op 't eeuwig Vreêverbond; Ja, jbsus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. .D«l. E Hj  < H4 > Hij leeft, de rotfteen van ons harte, De bron van onze zaligheid; Hij, die den Dood en Satan tartte, Hij zegevierd met Majesteit. Ja, jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. Hij leeft; nu zijn wij vrijgeftreden, Nu fchrikt ons hart niet voor den dood: 6, Wat zijn Gods goedgunftigheden, De wond'ren Zijner Almacht groot! Ja, jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft.  r< 115 y Hij leeft, en ik zal met Hem leven: ö Zalige verrijzenis! (Dan, wen eens 's aerdrijks pijlers beven,) Voor 't fchepfel dat in christus is. Ja, jesus ftierf, maer jssus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. Dit kan 't Geloof alleen bezeffen ; Eens is de zege ook eeuwig mijn'; Mijn jesus zal me uit ftof verheffen, 'k Ben Mensch, dan zal ik Engel zijn. Ja, jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. P2 Vt  Ik zelf, Tc zal eens aen Hem gelijken, 'k Zie Hem, in 't onbeneveld licht, Wanneer de nacht des Doods zal wijken, Van aengezicht tot aengezicht. Ja, jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heefr. I De zondaer moog' van fchrik verbleken, Gedaegd voor Gods geduchten troon, Wij juichen bij dat vonnis fpreken, Verlost door 't bloed van 's Vaders Zoon: Want jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. Zij,  < "7 y Zij, die Zijn woord en wet verachten, Zij mogen fidd'rend voor Hem vliên; Wij blijven vrolijk Hem verwachten, Daer wij, als Borg, Hem hulde biên: Hij, jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heefr. Wij kunnen, op Zijn Borgvoldoening, Met witte kleed'ren aengedaen, Verzekerd van de fchuldverzoening, Vrijmoedig tot den Richter gaen: Want jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. * 3 Dt  r< 118 y De toorn des Lams doe fnoodaerts baven, Dat Lam is ons ten zoen genacht; *t Herleeft, en 't eeuwig zalig leven Is door dat fterven aengebracht. Ja jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. ft ft Eens wordt de rol des Boeks geopend, Schrik Zondaer voor Gods Majesteit! — Wacht, Christen! vrolijk, juichend, hopend, TJ is de Zegekroon bereid: Want jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. Da» e  < H9 y Dan zal men, in de Serafs-choren, Het onbevlekte Lam ten prijs', Dit maergezang voor eeuwig horen, Geftemd op altijd zuiv're wijs: ó jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. Ja dan, dan boven 't ftof verheven, Vervangt ons lied der Eng'Ien-toon, Dan zullen we eeuwige offers gev§n, Aen God en Zijn gezalfden Zoon. Want jesus ftierf, maer jesus leeft, Die ons verlost, gezaligd heeft. 6, Daer  Geef mij een heilbegerig hart, 't Gevoel van Uw gedragen fmart; Oprecht zij mijn belijdenis, Hoe 'k, buiten christus, alles misf'. „ Verkondig, Christen! hier mijn Dood"! Dit was de les, die Gij gebood; Leer zelve mij, door 's Geestes kracht, Hoe ik die les naer eisch betracht'. Gij wierdt gevloekt, befpot, veracht, Dit heeft mijn zonde op U gebracht: Leer mij, wat zegen Gij verwierfr, Wanneer Gij voor die zonde ftierfr. Q a Ik  ♦C 124 > Ik weet, ik heb het, door Uw woord, Als uk Uw eigen mond, gehoord, Wen wij gelovig tot U gaen, Dan neemt Ge ons in genade ook aen, Ik, ftof.en asch, ik ben niet waerd, Dat ooit dat heil mij wedervaerd, Maer Gij verfmaed den Zondaer niet, Die U zijn hart ten offer biedt. Zie daer dan, Zoenborg! neem dit hart, Ter neêrgedrukt door zonden-fmart; ö Groote Heiland! reinig Gij, En maek dat hart van zonden vrij.  < 125 > Gij zult. — 'k Voel hoe ik 't misdrijf fchuw% Gij blijft in mij, en ik in U: En, heb ik hier mijn loop volbracht, Dan wekt Gij me op, door Uwe krachr. 6, Welk een fchat van zegen geeft Ge aen 't hart, dat zuiver voor U leeft; Uw eigen lichaem en Uw bloed, Schenkt Ge ons, ten pand van *t hoogfte goed. Geen twijfel heeft op 't hart meer kracht: — Daer is verloting aengebracht; 'c Geloof rust nu op vasten grond, Bij 't zien der zegels van 't verbond. Q 3 Ja>  Ja, 'k fmaek nu, welk een rijke fchat Van liefde cn heil Uw dood bevat: De disch, hier voor tnij toebereid, Verfchaft mij hemelzaligheid. Ar Gij hebt mij lief: — Uwe offerhand Aen 't kruis is 't fprekend onderpand: — Mijn jesus niets, niets fcheid ons meer, Gij hebt mij lief: — 'k bemin U weêr. Ja, Heer! 'k bemin U, onverdeeld, 't Zij rampfpoed drukt, 't zij voorfpoed ftreelt: Ja, fchoon en vleesch en hart bezwijk', Die liefde is onveranderlijk. Dit  Dit Bondmael geeft vernieuwde kracht; Nu wordt mijn ftrijd met roem volbracht; Gefterkt door deze drank en fpijs, Behael ik vast den glorieprijs. A" Maer, hij die recht ten bond-disch* gaet, Bant uit zijn hart ook nijd en haet; En, ongeveinsde Broedermin Neemt daer haer vasten zetel in. Leid verder, Heer, mijn toeverlaet, Leid zo mij verder door Uw' raed, Zo word ik, door Uw hand geleid, Eens opgevoerd in heerlijkheid.  < 128 > Ja, wen mijn loop is afgedaens -Dan kan ik vrolijk henengaen: Dan vier ik, in de Hemekael, Eens met U eeuwig Avondmael. (Het Hoogduitscb van j. a. s ch leg el vrij gevolgd,") UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDEj en te bekomen TE ROTTERDAM, s „ J. HOFHOUT en ZOON, en alomme , a 2 stuivers*  ■G E Z A I G E I VAN Dl J. W. BUSSINGH, N°. XVIL ODE HEMELVAEM VAN JESUS* Zangwijze: Pfalm 36 en 68. 1 Gezangboek voor de Lutherfche Kerk te Rotterdam * Zangwijze: Pfalm 2. Lied 40. # * # elzen, weès nu verheugd mijn GeestI Vier juichend jesus Zegefeest! — Hij mocht den Dood verwinnen. Een held're wolk daelt néderwaerd,En voert den Heiland dezer aerd^ Met glants, ten Hemel binnen, iffi Deel. R Dtf  < 13° > Des Hemels Heer, des Menfchen Zoon, Wordt in triomf op zijnen troon, Met glorie, opgenomen. De Cherubim, het Serafs - heir, Zij knielen allen voor Hem neêr, Bij 't juichen aller vromen. Ja, hoort om ftrijd de Hemelrij: . „ Dat je sus eeuwig Koning zij!" Dus roepen al de Tronen: De Godmensch komt! — Wat Majesteit! — Hij komt in Zijne heerlijkheid, Bij Zijnen Vader, wonen. Hoe  < I3i > Hoe vrolijk klinkt der Eng'lentoon: „ Messia, Gods gezalfde Zoon, „ Geeft menfchen Eng'len-waerde! „ Hij heeft het grootfte werk volbracht, „ Zijn's is de wijsheid, Zijn's de kracht, „ In Hemel en op Aerde!" — Ja, Heer! wat heil is mij bereid! 'k Heb deel aen Uwe heerlijkheid: Gij voert voor mij ten Hemel! — 'k Volg U, mijn Wolk- en Vuur-kolom, Mijn Priefter, in dit heiligdom, 'k Ontruk me aen 't aerdsch gewemel. R a Gij,  '< 132 > Gij, die, door de onbeperktfte macht, Het gantsch Heelal hebt voortgebracht, Gij, Heer, door wien wij leven! Geheel mijn hart zij, tot Uw' lof, Zo lang ik omzwerve in het ftof, Ver boven 't ftof verheven. n De krachtige invloed van Uw' Geest Bemoedig' 't hart, dat angftig vreest, Geef troost in 't aerdfche lijden: Dat ik met moed, van Uwen troon, 6 Zoon van God, en 's Menfchen Zoon! Gefterkt werde in mijn ftrijden.  r«c 133 y Ja Gij, mijn Zaligheid, mijn Eer, Gij ziet in gunst op mij ter neêr, Schoon nu ten troon' gezeten: Mijn jesus! ja, Gij zult ook daer, (Uw zalig woord is eeuwig waer,) Ook mij toch niet vergeten. En heb ik hier mijn ftrijd volftreên, 'k Ga dan in vrede, juicherld, heen; 'k Blijf op Uw woord vertrouwen. Gij hebt den Hemel mij bereid, sk Zal U daer eens, in heerlijkheid, En eindeloos, aenfchouwen. R j Welaen, l  r< 134 > Welaen, wees dan verheugd mijn Geest! Vier juichend jesus Zegefeest! — Hij mocht den Dood verwinnen. Volg, fchoon van verre, de Englen-toont Mess ia, Gods gezalfde Zoon, Vaert grootsch ten Hemel binnen. — (.Het Hoogduitscb van j. c. lavater vrij gevolgd.) * * LOF-  LOFZANG, OP DEN DAG VAN ESUS HEMELVAER.T. alklujab! — 's Vaders Zoon, Is nu op den Hemeltroon, Glorierijk gezeten, 't Juichend Serafijnendom Wil Hem vrolijk wellekom, Als zijn Heirvorst, heten.  < i3°" > Hallelujah! — Christ'nen! ja, Volgen wij de Serafs na! — Onze God en Koning Voer om hoog met Majesteit, En heeft ons ook plaets bereid In Zijn Hemelwoning. Hallelujah! — Vorst en Heer! Ja, daer zien we U eenmael weêr, Van het ftof ontflagen! — Hallelujah! — Blijde troost, Voor 't gevallene Adams kroost, Op dees dag der dagen! — UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT en ZOON, en alomme , k 2 stuivers.  1 E Z A I G I I VAN Dl J. W. BUSSINGH. N6. xviil. Zangwijze« Gezangboek voor de Lutherfché Kerk te Rotterdam: Pfalm 18. XT, Vader! zingt mijn hart ter eer', Gij hebt Uw' Zoon gegeven: — Die Zoon bracht heil aen Zondaers weêr, En 't onverganklijk leven. — Ja, dank! — Den Geest van Uwen Zoon, 6 Vader! hebt Gij, van Uw' troon, Op aerde neêrgezonden: — Uw Knechten juichen, blij te moê, Dien Geest der Waerheid welkom toe, Uw woord is waer bevonden. — Ar II* Deel. s  is8 y De Apostelfchaer, vei eend van Geest, Door Broedertrouw verbonden, Wordt, op dit groot, doorluchtig Feest, Godsdienftig zaemgevonden: Daer komt, op 't plechtig offerüur, De Heil'ge Geest, in ftorm en vuur, En leert hen vreemde talen; Deeldt hen de wondergaven meê, En leert de maer' van heil en vreê Aen 't weereldrond verhalen. — Ar Ver.  < 139 > Vervuld met jesus wonderkracht, Gaen zij de weereld leren, En ieder Natie, elk Geflacht, Door 'sGeestes krachr, bekeeren. De blijmaer' der genadeleer Vervult hot aardrijk, heinde en veer; De waerheid wordt verheven : De blindheid en de laster vliedt, En, waer men 'sAlmachcs vinger ziet, Daer ziet men Satan beven. — S 3 Ver-  140 3* Ar Vergeefsch nog biedt hij tegenweer: — Hij moog' met woede twisten, Vergeefsch! — Mijn jesus, U zij de eer! —« Nu zegeviert de Christen. — De Geest der fterkte geeft hem kracht, Zoo wordt zijn ftrijd met roem volbracht, Hij beeft niet in gevaren: 't Geloof, dat van geen wank'len weet,' Wacht vrolijk, trouw aen plicht en eed, De kroon der Martelaren. Ar  r< u* >; Ja, Heil'ge Geest! door Uwen'arm Is 't Christendom beveiligd; Verftorven' harten maekt Gij warm, Gij leidt, Gij troost, Gij heiligt. — Millioenen menfchen zijn bekeerd. Zij laten zich, verlicht, geleerd% Door jesus hand regeren; Haest is de bange nacht voorbij, Uw Kerk, hoe aek'lig duifter 't zij Zal vrolijk triomferen. — A» S 3 Nog  rM£ 142 Nog ftroomt een rijkdom van genaê, 'Door U het menschdom tegen: Tot op dit oogenblik, 6 ja, Proeft onze ziel Uw' zegen: — In zondaers werkt Gij lust tot deugd; v i In vrome harten troost en vreugd, En moed, en kracht, in 'c lijden: —• 'k Vrees Weereld, Zonde, Dood noch Hel; ö Geest van Vorst Emanuèlï 'k Verwin door U in 't ftrijden. «I Ja,  '< y Ja, Geest van Vader en van Zoon! Gij, bron van vreugd en vrede, Dael ook op mij van Uwen troon, Deel mij Uw gaven mede! — Gij, je sus! wiens beloftenis, Voor eeuwig waer en zeker is, Wil Gij dien Geest mij geven: — Hij reinige en vernieuw* mijn hart, Werk* waer berouw en zonden-fmart, En zij mijn ziel ten leven. — 6 Geeit!  < H4 >' Ar 6 Geest'. Dael rijklijk op mij neêr, Op dezen dag der dagen; Keert dan eens jesus tot ons weêr, Op Zijne gloriewagen, Door 't heir der Eng'len begeleid, Als Richter, groot in Majesteit, 'k Zal dan Zijn komst niet vrezen: — è Neen! — 'k Gevoel uw hulp. — Geen nood! ■ Triomf! — 'k Zal, over Hel en Dood, Door U, verwinpaer wezen. — Ar (Het Hoogduitscb van j. c. lavater vrij gevolgd.) VITGEGEVEN NAER, KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, BijJ. HOFHOUT en ZOON, en alómme, a 2 stuivers.  GEZAIGEI VAN D* J. W. BUSSINGH. N°. XIX. B O E T Z A N G.: Zangwijze: Pfalm 66. 98. 118. HBCoe prangt mij 't knagende geweten! — »k Vind nergends troost of grond van hoop! — Mijn hart wordt als van een gereten, Bij 't peinfen op mijn levensloop; Niets., niets dan dwaesheid, en gebreken, En razernij, ontdekt het mij: 't Roept dreigend: God zal 't zeker wreken 1 Ja, godloos Zondaer, fidder vrij! — H« Deel. T Wat  < I4Ö > Wat fmaekte ik toch fints al die jaren Dat ik den dienst van God verliet? 'k Had niets dan fchrikken en gevaren, Pijn, zielenönrust en verdriet. — 6 Zonde, bron van al mijn fmarte, Hoe tomeloos jaegde ik u nal Nu loont gij mij met angst van 't harte, Nu komt licht mijn berouw te fpaê. # * Waei  < 147 > Waer zal ik nu die blfyifchap vinden, Die gij me ó wellust hebt beloofd? — 'k Zie al uw vreugd in rook verzwinden, En mij van allen troost beroofd. Gelijk met u, ö ijdelheden, Vliedt ook de rust mijn's levens heen, De wroeging volgt alöm mijn fchreden, Nooit is mijn lijden doorgeleên. T a Ach,  < >: Ach, alles ïs voor mij verloren, Gezondheid, naem, en goed, en eer, 'k Moet van den dwazen fmaedheid horen, De wijze heeft geen meêlij meer. •k Wensch niet te fterven, niet te leven, 't Is beiden vreeslijk voor mijn hart, 6 Zonde I 't loon dat g'j kunt geven, Is niet dan wtêJom, angst en fmart. •k Ge-  «C 149 > § * 'k Gevoel het, eeuwig zal ik leven, En eeuwig duurt der zonden pijn, Wat ik verdien zal God mij geven, En fchriklijk zal mijn oordeel zijn. Ik dorst Zijn liefde ftout verachten, 'k Trotfeerde Hem in 't aengezicht, »k Moet zeker 't ijslijkst vonnis wachten, Wen Hij naer 't ftrengfte recht mij ricat, « # H3 Hot  & « Hoe durve ik voor üw vierfchaer treden, Gij, die Uw ftraf gewis vervult? Hoe hopen dat Gij mijn gebeden, Mijn tranen, zien en horen zult? mm Gij zijt rechtvaerdig; dit bezeffen Doet fidd'ren voor Uw Majesteit: Maer Gij zijt liefd'rijk; — Wij verheffen Ons hart, daer 't op die liefde pleit. Wan-  Wanneer ik nog de zonde hare, Voor 't misdrijf fchrikke, als voor den dood. Mij nog.op Uw genaê verlate, Met ernst verricht' wat Gij gebood: Wanneer 'k, om jesus.bitter lijden, Nog fmeke: heb, ó God, geduld 1 ö Laat Zijn fterven mij bevrijden! Dan nog vergeeft Gij mijne fchuld. hé Wil,  ft # Wil, Hemel, Aerde, wil het horen 1 Getuig Gij tusfchen God en mij! 'k Heb trouw bij jesus dood gezworen, Help God dst ik ftandvastig zij! Ontferm U mijner, Eeuwig Wezen! Neem in genade en gunst mij aen! Zo waer Gij leeft, ik wil U vrezen , En 't pad van Uw geboden gaen. (Het Hoogduitscb van b. munter vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKE.N-ORDK, en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT en ZOON, en alomme , a 2 stuivers.  GEZAIGEI i VAN Dl J. W. BUSSINGH. N°. XX. B IJ HET AVONDMAEE. Zangwijze: Gezangboek voor de Luthcrfche Kerk te Rotterdam, Lied 23. «sa 5^3 esa sfo >yfc «sa süs Broeders zijt, Kinders van denzelfden Vader! AHen aen Zijn' dienst gewijd, Treed met heil'gen eerbied nader: Komt, vernieuwd, met hart en mond, Jvlet uw' Borg, het Heilverbond! — II*. DeeL V Neemt,  < 154 > . Neemt, welaen, en eet Zijn brood, jesus christus wierdt gegeven, Voor den Zondaer, in den dood: — Neemt, en drinkt, gij drinkt Zijn leven. — Ziet, hoe lief Hij Zondaers heeft, Daer Hij 't leven voor hen geeft. Ar Sla, ö Heer! in liefde gaê, Die zich in Uw heil verblijden; Schenk hen licht; — verleen genaé; — Dat ze aen U geheel zich wijden'. — Dat hun hart, van trotschheid vrij, Vol van Uwen ootmoed zij! — Troost  < 155 > Troost hen, die, in druk geleid, Over hunne Zielen waken; Sterk, ö Heer der Heerlijkheid! Hun Geloof, en richt hun zaken: — Immers 't neêrt>ebogen hart, Vindt vertroosting in zijn fmart. A* Gij, ö Hoogepriester! jn, Zijt in 't Heiligdom getreden, Ter verwerving van genaê, Hebt, als vloek, aen 't kruis geleden; Gingt, met offers en gebeên, Stervend, tot Uw' Vader heên. V s Groote  < 156" > Groote Hoogepriesrer! Gij Hebt de fchuld op TJ geladen; Spreek dan ook van zonden vrij, Die zich aen Uw' disch verzaden: Zo, zo juichen ze in hun lot: è Wij zijn verzoend met God.' — Ar jesus christus Marteldood Wordt door 'c Weereldrond verkondigd: Hij verlost uit allen nood, Hij heeft ons voor God ontzondigd; Hij, gekroond met eer en macht, He^ft verzoening aengebracht. — Onz»  < 157 > Onze ftamelende toon Klimt, ver boven 's Weerelds kringen, Heer! tot voor Uw' glorietroon, Daer de Serafs U omringen; Daer U onzer Vaed'ren lied, Om Uw fterven, hulde biedt. — Ar 't Godlijk wraekvuur moest gebluscht: — Dan, waer wierdt hier hulp gevonden? — Ja, Uw fmart verfchafte ons rust; Ëalzem vloeide 'er uit Uw wonden; En, Uw dierbaer Offerbloed Heeft voor 's Weerelds fchuld geboet. V 3 Smacht  < 158 > Smachtend van onleschb'ren dorst, Afgemat door fmart en plagen, Moest Ge, è Groote Levensvorst! Helfche Zielen - angften dragen; — Smekend riept Ge Uw* Vader aen, Dan, Hij bleef van verre ftaen. — Ar Gij, geheim'nisvolle nacht! Gij ontrukte ons aen 't verderven; — Sterren, nimmer zo gedacht, Gij, gij reddet ons van 't fterven: — Dood, hoe fchriklijk voor natuur, Gij bluscht 's Vaders gramfchaps-vuur. — JISSS  < 159 > jesus riep: Mijn God! Mijn God! Waer om bebt Gij Mij verlaten? — jesus dood bragt ons bij God, Wie kan jesus langer haten? — Nu zijn vloek en dood niet meer! — Geef den Overwinnaer eer! — Ar Neemt, welaen, en eet Zijn brood, jesus christus wierdt gegeven„ Voor den Zondaer, in den dood: — Neemt, en drinkt, gij drinkt Zijn leven. —• Ziet, hoe lief Hij Zondaers heeft, Daer Hij 't leven voor hen geeft, — Gij,  •C 160 > Gij, die jesus Broeders zijt, Kinders van denzelfden Vader! Allen aen Zijn' dienst gewijd, Treed met heü'gen eerbied nader: Komt, vernieuwd, met hart en mond, Met uw' Borg, het Heilverbond! — Ar (Het C07 Gezang, uit bet cleefsch Gezangboek, naer bet Hoogduitscb , vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT in ZOON, en alömme , a 2 stuivers.  G E Z A S" G E N van Dl J. W. BUSSINGH. N°. XXI. HEMNNEïONGr aen het STERVEN. Zangwijze: Pfalm 100. 131. 134- 142De Morgen- en Avond-Zang. Gezangboek voor de Luthcrfchc Kerk te Rotterdam, Zangwijze: Pfalm 44- 80. 86. 96. en Lied 3. *■*#* .^Lls voor den wind verftuivend kaf, Zo loopt des menfchen leefdraed af, En echter yleid hem fteeds de fchijn: Mijn fterfdag zal nog verre zijn. . II» Deel. X De  De Grijsheid is des Jong'lings hoop; De Man denkt aan geen tijdverloop; De Grijsaerd vleid zich jaer op jaer; En niemand neemt zijn dwaling waer. Zeg niet: in voorfpoed, en in nood, Gedenkt mijn hart vaek aen den Dood. — Hij, die 't gevaer des Doods belacht, Heeft nooit met ernst daer aen gedacht. ; WH  < i63 > Wij worden hier, voor de eeuwigheid, Door plichts-betrachting, voorbereid: En ieder oogenblik roept God: 6 Mensch, denk aen Uw eeuwig lot! — Eens voert de Dood ons voor 't gericht: — Daer brengt God alles aen het licht: En maekt, hoe 't ook verborgen waer', 't Geheim der harten openlag. X 3 Wees  < 164 > Wees dan fteeds waekzaem en bereid, ö Sterveling! voor de eeuwigheid: — Beproef^ als Christen, uw geloof, En blijf voor valfche vleijers doof. Een zuchtje in d'allerlaetlten nood, Een bede om, door Mespas dood, Dan vrij te zijn voor 't Godsgericht, Is niet genoeg, verzuimt ge uw plicht. — Het  < 105 > Het hart, dat let op 't Godlijk woord, God volgt, naer geen verleider hoort, Met liefde en met geloof vervuld, Spreekt God, door christus, vrij van fchuld. — Steun nooit, 6 mensch! op eigen kracht; Door God wordt in u 't werk volbracht: Maer echter, 't is u opgeleid, Strijd om de krooH der heerlijkheid! — x 3 Het  < i66 > Het oogmerk toch, waer toe gij leeft, Het hoogfte döel, waernaer gij ftreeft, Moet deugdsbetrachting, zonder fchijn, Maer enkel in geloofskracht zijn. Zo leven, in geluk en nood, Dat heet gedenken aen den Dood; En, vord'ren in de heiliging, Is de echte Doods-herinnering, Hoe  < 167 > Hoe vaek vergeet ik dezen plicht; — 6, Ga niet met mij in 't gericht, Mijn God! — neen, werk Gij zelve in mij, Het werk, dat U gevallig zij. — Leer mij, dat ik toch, ieder dag, Mijn hart, 6 God! beproeven mag: Of waer Geloof, Deugd, zonder fcbjjn, En Liefde, en Hoop, mij dierbaer zijn? — Leer  < i68 • > Leer mij te fmeken om genaê, Hoe 'k best mijn driften wederfta: — En,'door 't Geloof gefterkt in kracht, Een vrolijk roepen: 't is volbracht! — (Het 360 Gezang, uit het cleefsch Gezangboek, naer bet Hoogduitscb , vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, *ij J. HOFHOUT en ZOON, en alómme , a 2 stuivers.  GEZAIGEI van D% J. W. BUSSINGH. N°. XXII. X 1 O O S T bij den DOOD, — V noTSJJ qEtbll-i'-d . Lscn: rqoon i<«l Zangwijze: De agt eerfte regels van Pfalm 36. en 68. IMCijn God! — ó ja; 'k ben in Uw macht: — ' Gij hebt mij aen het licht gebracht, Gij zorgt ook voor mijn leven: — Gij fchiktet mijner jaren-tal, Gij weet, wanneer ik 't jammerdal Eens voeder zal begeven: — Ja, waer — en hoe — ik fterven zal, Gij, God des Levens! weet het al. — # ft ffe Deal. Y Maer»  *C 170 ft ft Maer, wie zal, in de laetfte pijn, Mij zondaer, toch ten trooster zijn; — Mij hoop, moed, blijdfchap geven? — Wie neemt zich mijner ziel' dan aen? Wen ik, van 't gene ik heb gedaen , God'~rekenfchap moet geven? — Wie is 't die dan mijn voorfpraek is, Zo ik Uw hulp, mijn jesus! misf'? — ft ft Mij  < i7i > • * Mij dunkt, daer leg ik 't leven af: — Daer fta ik aen den rand van 't graf. — Waer is mijn roem, mijn luider? — Mijn leven is een droom geweest: — De doods-angst prangt mijn matten geest: — 't Is ftil: — 't is aek'lig duider, 'k Bepeins mijn misdaen: — en ik zwicht, Al fidd'rend, voor het Godsgericht. *- # * Y s Reeds  < 172 > ft ft Reeds hoor ik het bazuingefchal. — 'k Hoor reeds den Richter van 'c Heelal Het laetfte vonnis vellen: —■ Ik zie reeds, voor Zijn aengezicht, Het misdrijf, dat ik heb verricht, In 't helderst daglicht ftellen. — En, derve ik jesus liefde dan, — Wie is 'er die mij redden kan? — # ft Neen,  < i?3 > ft ft Neen, dan bevrijd mij geld noch goed. — Vergeefsch is 't, wat een broeder doet Om d'and'ren te bevrijden. — Wanneer wij ftaen voor 's Richters throon, Krijgt ieder zijn rechtveerdig loon, Moet, naer zijn daden, lijden. — Hier — is God tot genaê bereid: — Daer — oeffent Hij rechtveerdigheid! — . ft ft y 3 p God!  < 174 > ft ft 4 Godi — hoe zal ik toch beftaen, Wen Gij eens in 't gericht zult gaen, Mij, naer verdienfte, lonen? — Hoe kan ik Uwe wraek ontvlién, Mij voor Uw toorn verborgen zien, Zo Gij niet wildt verfchonen? — De zondaer beeft voor Uw gezicht: — 6 Vader 1 — Ga niet in 't gericht! — ft ft Met  < 175 > ft ft Met rouwe en boete fmeek ik: — Heer! — Red! — Groote Heiland!.— red, — bekeer, — Delg uit, — verzoen mijn zonden! — Maek fteeds mij tot Uw' dienst bereid, Die dienst is enkel zaligheid, — Daerin wordt troost gevonden: Een troost, die zelfs ook dan niet wijkt, Wanneer en vleesch en hart bezwijkt. ft ft Neen;  < T?6 > ft ft Neen; — dierbre, groote Heiland! neen; Die troost geeft moed: — 'k ga vrolijk heen; Ik fchrik niet meer voor 't fterven. — Hoe ook de Helvorst raze en woed', De prijs, gekocht door jesus bloed, — !r:'. r;ox tij_;»n tï*»05"i7 «■- fiu hijvi Zal'k, uit genaê, verwerven. Zijn woord is mij ten 'onderpand':" 'k Ga heen naer 't beter Vaderland! — ft ft (Het 363 Gezang, uit het cleef'sch Gezangboek, gedeeltelijk, naer bet Hoogduitscb , vrij gevolgd.) 1 ' —■mmmmm—— UITGEGEVEN NAER -K E R K E N - ORDE-, en te bekomen TE ROTTERDAM, BH J. HOFHOUT en ZOON, en alömme , a2 stuivers.  GEZAIGEI VAN D% J. W. BUSSINGH. N°. XXIII. GEDACHTEN AEN HET E A E T S T E GERICHT. Zangwijze: De agt ecrfte regels van Pfalm 36. en 68. jGLij, die de Menschheid aen zich nam, Toen Hij, als Midd'laer, tot ons kwam, Komt eens, als Richter, weder: Reeds naekc die tijd, met fnelle fchreên: — Ja, heerlijk, groot in raogendheên , Daelt jesus dan weêr neder. — De weereld beef: — de zondaer zwicht": —> Voor 't naed'rend, vreeslijk, ftrafgericht! —» U* Deel. 7- Gij,  Gij, die met Dood en Oordeel fpot, Vraeg vrij: waer blijft een wrekend God? — Hoor, zondaer! hoor 't, met beven, Hij toeft, om u, die Hem weêrftreeft, En, in uw boosheid zorgloos leeft, Tot beet'ring tijd te geven. — Maer, beef! — ftraks is het uur vervuld, Dat gij Zijn wraek aenfchouwen zult. Straks  < 173 > Straks treft, voor eeuwig, u Zijn ftraf; — Reeds opent zich het vratig graf, En dreigt u te verflinden. — De ftetn van Gods gehoonden Zoon, Uw Richter, daegt u voor Zijn throon: — Waer zult gij fchuilplaets vinden? — Straks wreekt Hij Zijn gefchondene eer; — Straks is 'er geen genade meer. *•» Z » Ja  < 174 > Ja dan, wanneer 'c bazuingefchal, Eens vreeslijk, dond'rend, klinken zal: Staet op, ftaet ep, gij doden ! — Wen de aerde op hare pijlers beeft, Het graf zijn doden wedergeeft, Waerheên dan toch gevloden? — De fpotter zegg' dan vrij: 'k Geloof! *m Maer, dan is 't oor des Richters doof, Dai  < i?5 > #*# Dan komt het naberouw te laet; — Barmhartigheid, te lang verfmaed, Wordt dan niet meer gevonden. — 6 Zondaer! daer 't nog heden is, Heb met uw zeiven derenis, Gevoel den last der zónden! — Gewis, ftraks is de tijd vervuld, Dat ge eens uw zelf vervloeken zult. — #•# Z 3 6 Godl  < i/6 > *•* è God! mijn hart, het trilt van fchrik, Bij 'c denken aen dat oogenblik. — ó Ja; 'k heb zwaer misdreven! —• Wen Gij mij richt, naer 't ftrengfte recht, Dan is mij alle hoop ontzegd, Gij kunt mij niet vergeven; — Neen; — mij is 't ijslijkst lot bereid, Straft Gij mij naer rechtveerdi^h.id. — Dan,  < 177 > Dan, welk een ftrael van troostrijk licht Schiet, van Uw vriend'lijk aengezicht, Op mij, rampzael'ge, neder! — 6 God! — 'k val bevende U te voet'; — Gij toond mij jesus dierbaer bloed; — Gij roept mij toe: Keer weder! — 6! — 'k Neem dat bloed gelovig aen; — Ja; jesus hee_ft voor mij voldaen, — Breek  < 178 > Breek aen dan dag der eeuwigheid! — Mij is het zaligst lot bereid; — Neen; 'k vrees niet meer voor 't fterven. — Kom, Sterfling! fla Gods liefde gaê; •— Nog kunt ge, om jesus bloed, genaê, Nog kunt gij troost verwerven. — Ach! — fchriklijk zal des Zondaers pijn, Maer, zalig zal mijn vreugde zijn! — (Het 369 Gezang, uit het cleefsch Gezangboek, ge-, deeitelijk, naer bet Hoogduitscb , vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, »ij J. HOFHOUT en ZOON, en alömme , a 2 stuivers.  GEZAIGEI VAN D£ J. W. BUSSINGH. N°. XXIV. GEDACHTEN b ij het GIL AF van den CHRISTEN. Zangwijze: schutte, ftichtelijke Gezangen; III^ Deel ; Bladz. 33. * * M~d\\^ die, in de jongde Honden, Tot het derven voorbereid, Als verwinnaers juichen konden, Gaen gewis in Heerlijkheid. Ja, uw heil, rechtaerte Vromen' Heeft geen ftevflijk oor vernomen, 't Is te verr' voor 't menschlijk oog, 't Is voor 't fijnst vernuft te hoog. II« Deel. Aa EeH.  < i8o > Eeuwig, zalig, heerlijk leven, Zal de Heer aen uwen Geest, Ja, oneindig meer nog geven, Dan uw voorfoiaek is geweest. Nu zal al het leed verdwijnen, Nu de heilzon eeuwig fchijnen, Nu, hoe moeilijk, duifter 't waer', Nu wordt alles helder, klaer. — Hem,  < tti > Hem, wien duizend Serafs prijzen, Die, en menscb, en Engel, fchiep, Den Almachtigen, den Wijzen, Die 't Heelal in 'c wezen riep, Dien wij ftaem'iend Vader noemen, Kan die mensch, naer waerde, roemen, Die Hem ziet, bij 't eeuwig licht, Aengezicht tot aengez.chr. Aas Groot  < 182 > Groot verfchil is 't licht, en *c duifter., Van den dag, en van den nacht; — Hoe verdooft, bij 's Hemelsch luifter, Aerdfche heerlijkheid en pracht! Gioot verfchil! — 'k Gevoel 't, met beven, Tusfchen 't fterven en het leven; Maer, nog grooter onderfcheid, • Tusfchen tijd en eeuwigheid, «UK Hoe  < i83 > Hoe geheim, hoe ook verborgen, Dan ontdekt zich *t eeuwig lot; Hem ontzinken al de zorgen, Die ontflaept, gerust in God. Tranen wisPlen dan in zangen; En, het doel van zijn verlangen, Is de Groote Dag des Zoons, Der beftraffing en des loons. A a 3 We»  < 184 > Wen de laetfte donders rollen, Wen de dag geen nacht meer heeft, Zonnen, ftarren, hemelbollen, En de kreits der aerde beeft: Wen ook zij, aenbiddend, beven, Die dien laetften dag beleven, Rust de Christen zalig, zacht, Die, in 't graf, zijn' God verwacht. Hal-  < 185 > Hallelujah! — Amen! — Amen! — U, voor ons aen 't kruis geflacht, U, groot boven alle Namen, U zij de eere toegebracht. Dierb're Heiland! Uwe fmarten, Geven troost aen onze harten, En, Uw groote Midd'laer-dood, Is de fterkte in ftervens - nood. Ik  '< i86 > Ik omgorde mijne lenden'; 'k Maek mij tor den ftrijd bereid; 'k Zal, vol moeds, mijn loop volenden, En mijn loon is zaligheid. — 6! Gij hebt mijn angst geleden, Gij, Gij hebt mijn ftrijd volftreden, Gij zult, in de laetfte pijn, Ook mijn God en Redder zijn! — (Het Hoogduit sch, van eenen Ongenoemden, vrij gevolgd.) UITGEGEVEN NAER KERKEN-ORDE, en te bekomen TE ROTTERDAM, bijJ. HOFHOUT en ZOON, en alömme, a 2 stuivers.  VAN BI J. W. B U S S I N G H. N°. XXV. BEPROEVING, B IJ .BET NADEREND STERVEN. Zangwijze: (twee Coupletten zamengenomen) Pialra 66. 98. 118. Xrfigt, eer dees mek is afgeweven, Legt gij, mijn Geest! in 't fomb're graf, Met ftof, waermêe gij zij: omgeven, Uw rasch vergank'lijk dekkleed af. ile Deel. B b Kb  < 188 > En hoe, wanneer ik heden fterve, Mijn Geest! hoe zijt gij dan te moed'? Is God het deel dan uwer erve? Zijt ge in Zijne oogen rein en goed? Zult gij gerust tot God genaken? Een heilig, driemael heilig God. Of, zou 'c geweten niet ontwaken, Bij 't peinfen op ons eeuwig lot? — Gij moet tot fterven u bereiden! Dees ftem hoort gij, met blijdfchap, aen, Dees dag wildt gij van 't lichaem fcheiden, In 't duifter doodsrijk overgaen. Mijn  < i8o > Mijn Geest! wees toch niet onberaden! — Ach, vlei u niet met valfchen fchijn! —> Beproef den grond van uwe daden! — Toets, of uw hoop zal zeker zijn? — Toets! — Is uw Christendom geboren, Uit liefde tot uw' Cod en Heer? — Of, hebt gij 's Cnristens naem verkoren, Om menfcbenroem, — om weereldfche eei ? — Bij 't fterven, ó, mijn Gees-J bij 't fterven, Wat is dan 't loon voor deugd in fchijn? —• Dit woord: Gij kunt Mijn rijk niet erven! Zal dan eens jesus vonnis zijn. — B b a Toets  < 19° > Toets dus! — Poogt ge altijd God te vrezen? — Slaet gij 't bevel van jesus g~é? — Zoekt ge in Zijn' dienst getrouw te wezen? — Volgt gij Zijn heilig vöoibeeld na? —> #% Zoekt ge uwe driften te beftrijden? — Voelt gij tot de overwinning kracht? — Zijt gij geduldig in uw lijden? — Vertzaegt gij niet voor 's vijands macht? — 6 Neer ; — ik moet mij zelf verklagen; Ik ben geen heilig Christen! — neen; Wen God mij voor 't gericht zal dagen, Dan wacht ïk n!e:s dan ijslijkheên. — Ja,  < Ï91 > Ja, 'k moet vertzagen; — ik moet beven; — Wen Gij mij daegt voor Uw gericht, Mijn God! — Ach, laet mij dan nog leven! — Geef mij nog tijd tot boete en plicht! Leer, daeglijks, Vader! mij bereiden Tot mijnen laetften" levens -nacht! — Leer mij zulk heilig leven leiden, Dat ik den Dood met vreugd verwacht! — (Het Hoogduitsch van j. c. la vat eb. vrij gevolgd.) Einde van het Tweede Deel. Bb 3 L IJ S T  L IJ S T DER G JE Z JïL W G JE 2Va K*. I. KERSLIEDEREN Ie GEZANG. Bladz. 3. II« GEZANG. - - 7. II. Ille GEZANG. - - 9. III. iVe GEZANG. - - 17. * Ve GEZANG. - - 22. IV. ■ Vl^ GEZANG. - - 25. V. VTfe GEZANG. - . 33. ***"!■ VI. BIJ HET EINDE DES JAERS. - - - 41. N°. VII.  N°. VII. AÏN DEN VERLOSSER. - - Bladz. 4p. OP HET LIJDEN VAN JESUS. - -. - 53. VIII. HET GELOOF BIJ HET KRUIS VAN JESUS. 57. IX. HET IS VOLBRACHT 6$. X. DE DOOD VAN JESUS , EENE AEN- ,MOEDIGING OM DER ZONDEN AF- TESTERVEN. ------- 73. XI. HET KRUIS VAN JESUS , EENE AEN- MOEDIGING TOT GETROUWHEID IN ZIJNEN DIENST. 8l. DANKOFFER BIJ HET KRUIS VAN JESUS. 8£>. XII. DE DOORSTOKEN ZIJDE VAN JESUS. 89. XIII. DE BEGR AVENIS VAN JESUS. - - 97. XIV. DE OPSTANDING VAN JESUS. - - IO£. N°. XV.  N°. XV. JESUS STIERF MAER JESUS LEEFT. Biadz. H3. XVI. BIJ HET AVONDMAEL. - - - 121. XVII, DE HEMELVAERT VAN JESUS. - I2Q. XVIII. PINKSTERZANG. 137- XIX. BOETZANG 145- XX. BIJ HET AVONDMAEL. - - - - I53. XXI. HERINNERING AEN HET STERVEN. l6l. XXII. TROOST BIJ DEN DOOD. - - - I69. XXIII. GEDACHTEN AEN HET LAETSTE GERICHT. I7I. XXIV. GEDACHTEN BIJ HET GRAF VAN DEN CHRISTEN. T/JJ. ' XXV. BEPROEVING BIJ HET NADEREND STERVEN. l8~.