I 1270 B 13  1270 B 13   D E REIS NAAR. UTRECHT.  Ridiculum aeri Fortius et me/ius magtias fkrumquc fecat m. H O K A T IU S.  15 K H E 1 . S ka Ah W T H % C H T, EENE NE BEU J, AN] 3 S CH E GESCHIEDENISN 1 E T V E RTA AT,». METER JOHANNES UYLEXJBllOEK .   V 2 • • /- oor eemge jaren, wierd ik, door Tiet lezen van Knigges vrolyke romans, opgewekt om mede iets in dien trant op het papier te hengen. Ik vatte ten dien einde, in ledige oogendlikken, daartoe de pen op; dan, gewigtiger bezigheden verhinderden my,in dien tyd, daarmede voort te varen, en het onvoltooide ftukje bleef dus liggen, en wierd byna geheel vergeten; doch, voor eenige m'aanden, hetzelve my eens weder in de hand komende, zo kreeg ik lust om het verder af te werken. Zo ah het dan is, word het den lezer aangeboden, en over het wel of kwalyk uitvallen myner onderneming moge hy zelf oordeelen. Het is eene kleinigheid, tot eigen uitfpanning ter nedergefteld. Niemant word 'er in het byzonder in bedoeld', en, over het algemeen, hebben foortgelyke ftukjes in het geheel geen bh * 2 doe»  doeling dan den lezer, in eert uur van zelfverreling, eens te doen lagchen. Een myner kunstvrinden zegt, in zyn voorbericht voor het geschenk, tooneelfpel: „ Het doen lagchen in tyden, waarin „ men het lagchen hoogstnoodig heeft, heelt, naar „ myn inzien , ten minste eenige verdiensten." En dit onderfchryven wy gewillig, al ware het ook dat deze Reis naar Utrecht op geen andere verdiensten kon aanfpraak maken. 1797' DE SCHRïVER, D E  DE s> REIS NAAR. UTRECHT. Dat je me wel op de honden past, en dat Lysje niet vergeet van daag den kanarievogel fchoon water te geven! riep mevrouw Van der Wouden tot het gedienstige Mietje, hare dienstmaagd, die, byna bezweken onder den last der reisëquipaadje van hare juffer, het eene trommeltje en mandje na het andere al zwoegende toereikte, 't welk alles door mynheer Van der Wouden, in den ftuurftoel van de Utrechtfche fchuit {taande, gedienstelyk ontfaugen, en aan zyne geliefde echtgenoote, die reeds eene gemakkelyke plaats in de roef had gevonden, wierd overgegeven. — Ik zou uwe mutzendoos maar op tafel zetten, fchatlief! riep mynheer Van der Wouden: gy weet A 3 dat  * DE REIS dat onze Joli toch overal opfpringt, en de hond is verbaasd jagts; wy zyn toch maar onder ons eigen, en niemant zal 'er door geincommodeerd worden. — Apropo, Mietje! hervatte mevrouw Van der Wouden, te gelyk haar hoofd buiten een der ramen van de roef ftekende, zorg me toch vooral op het fluiten, en dat me geen vreemd manvolk in huis komt. En Flip heb ik bevolen, wanneer 'er iets op het kantoor voorvalt, my terftond te fchryven, voegde 'er de heer Van der Wouden by. — Nu, haddi Mietje, riep een fyn ftemmetje van den anderen kant uit de roef, tegelyk achter mevrouw Van der Wouden heen reikende, en eene hand door het geopend glas naar Mietje uitziekende. — Vaar wel, jufvrouw Coosje ! antwoordde de vrindelyke dienst, maagd, de hand van hare jonge juffrouw hartelyk drukkende, en haar te gelyk een klein briefje toeduwende, hetgeen zy van een' kruijer aan de Beerenbyt had ontfangen. — Juf. frouw Jacoba was de eenige dochter van mynheer en mevrouw Van der Wouden, uit een wettig huvvelyk geteeld, met alle mogelyke zorg opgevoed, en , na alle de waarheden van den christelyken hervormden godsdiens-, onder het beduur van een' half eerwaarden zoon  NAAR UTRECHT. a zoon der kerke, van buiten te hebben geleerd, had zy eindelyk, in het laatstverloopen voorjaar, hare belydenis afgelegd. De meesten der buren getuigden, dat zy een vroom meisje was, alhoewel men in twee a drie koffy- en bierkelders daar omftreeks, en byzonder in den kommenyswinkel, over hare deur , niet zo voordeelig van haar fprak, doch, daar men weet, dat de vrouwen, in diergelyke kelders en winkels, gemeenelyk langtongen zyn, en zich dikwils niet ontzien , zelfs ten koste van een logentje, hare klanten met een praatje te onderhouden, zo moet men zich aan haar niet ftoren. ook dan niet, wanneer zy,met al de welfprekendheid, aan hare klasfe eigen, de cronique fcandaleufe , van alle huisgezinnen in de buurt, ten gevalle van hen , die liever het kwade dan het goede van hunn' me. demensch vernemen, oplezen. Nou , vaart wel, mynheer en mevrouw! veel gezondheid en plaizier, riep Mietje, zich van tyd tot tyd retirerende , om het jaaglyn te vermyden. — Insgelyks, Mietje, de groetenis te huis. — Vóórt! riep de fchipper, en daarmede, na veel handfchudden, en zoenen, en gebiedenisfen over en weêr , ftak de fchuit van den wal af. A 4 Het  S DE REIS Het was op Saturdag, den 19 July, des morgens ten zeven uur, en op een' der warmfle dagen van het jaargety', waarop mynheer en mevrouw Van der Wouden, na reeds meer dan zes weken, met elkander, zo des avonds na den eten, als wel achter de gordynen, wanneer het infolent geplaag der muggen hen den flaap uit de oogen dreef, met elkander over deze reis geconfereerd te hebben, eindelyk , na rype deliberatie, daartoe befloten, en zich op weg naar Utrecht begaven, om aldaar, niet hunne geliefde dochrer, het vermaak van de kermis by te wonen; hierby kwam noch, dat zy reeds , vóór jaar en dag, door een' correspondent aldaar, tot het vieren van deze vrolykheid waren uitgenoodigd, maar zulks telkens hadden afgeflagen, het eene jaar omdat mevrouw Van der Wouden groote reden had van te twyfelen, of zy zich niet in een' gezegenden ftaat bevond, en daarom deze reis niet dorst wagen; het vorige jaar, omdat hunne dochter , alstoen drok bezig met het leeren van hare geloofsbelydenis, door alle de ydelheid en bet lichtzinnig gewemel, waarmede niet zelden de kermisvrolykheid gepaard gaat, niet zoude verergerd, en dus hare heilzoekende gedachten niet van de hoofdzaak zou-  NAAR UTRECHT. 9 r" wouden afgebragt worden; doch daar men nu, na gedane belydeuis , oordeelde, dat, volgens leer en zeden , juffrouw Coosje vast genoeg in hare fchoenen ftond, zo wilde men de vernieuwde aanbieding van den Utrechtfchen vrind niet langer wederftaan, en men begaf zich , te weten, mevrouw, mynheer, en Coosje Van der Wouden, vergezeld van Joli, uit het getal van vier honden den meestgeliefden, op weg. Als een goed gefchiedfchryver, zou het nu hier de plaats zyn, om myne lezers met de reeds genoemde perfonaadjen een weinig nader bekend te maken , indien zy, uit het weinige reeds opgegevene, niet reeds vermoedden, met wat foort van lieden zy te doen hebben*, doch nadien daartoe de gaaf van oordeel en raenfchenkennis, welke een ieder niet is gegeven , vereischt word, met een meer of minder mate van nadenken gepaard, zo willen wy, om kundigen en onkundigen het lezen van dit werkje zo gemakkelyk te maken als in ons vermogen is, eene korte fchets der drie zich in de roef bevindende perfonen hier afmalen. Dit alles zal ftrekken tot beter verftand van het volgende; waarop wy ons echter niet willen beroemen, A 5 dat  io DE REIS dat het, over het geheel genomen, zeer diepzinnig zyn zal. Voor eerst valt dan ons oog op den heer Van der Wouden, die, na andermaal zyne pyp te hebben opgeftoken, zich niet het lezen van den Leydfchen courant van den vorigen dag verledigde, welken hem zyn buurman, waarmede hy dezen courant nahoud, reeds zeer laat, wanneer hy geheel met de bezigheden tot zyne reis bezet was, had toegezonden, weshalve hy dien des morgens in zyn' zak had geftoken, om zich dus in de fchuit eenige bezigheid te verfchaflen; hierby had hy teffens gevoegd eene laatstuitgekomen biddagspreêk, te meer, omdat het lezen in fchuiten, hoe langer hoe meer veld winnende, zelfs onder luiden , die te huis nimmer een boek inzien, altoos het aanzien geeft van een' weetgierig', ja zelfs , naarmate de wezenstrekken van den lezer eene ovale gedaante aannemen , van een' diepdenkend' man te zyn. — De heer Van der Wouden, dan, was een gerenommeerd koopman in thee, van ouder tot ouder een Amfteldammcr, en een man, van welken men zegt: hy heeft zyne fchaapjes op het drooge. In zyn' jongen tyd was hy, volgens de predestinatie van zyne vrouw moeder ,  NAAR UTRECHT. n der, reeds van de wieg af aan befehikt, om eenmaal een leeraar des volks te zullen worden , daar zyn ouder broeder, volgens dezelfde vóórbefchikking , reeds voorlang het groot boek was toegewyd, doch het fterfgeval van dezen broeder maakte weldra verandering in zyn lot, te meer, daar de tegenwoordige heer Van der Wouden, op geen vlugheid van het geheugen zich kunnende beroemen, iets waartoe eenige kleine troetelzonden der jeugd ook niet weinig het hare toegebragt hadden, dus geen vordering in het keren der eerftc gronden tot hooger wetenfehappen maakte, het geen zyn' heer vader niet zelden in bittere verwytingen tegen hem deed losbarsten , inzonderheid wanneer hy zyn' zoon, na het houden der halfjaars promotie , onder een' drom van met eerepryzen bekroonde jongelingen , telkens met ledige handen zag te huis komen ; weshalve de oude man befloot hem van de fchool af te nemen, en, als thans zyn eenigst kind zynde, in den handel op te voeden. Zyne moeder ftortte hierover wel menig bitteren traan, en befchouwde deze teleurftelling van hare hoop gelyk eene ftraffe ; doch niemant was blyder dan de jonge heer, die welras den boekenriem aan den fpy- ker  12 DE REIS ker hing , van zyne dictataas een vreugdevuur maakte, en Vosfius grammatica, te famen met Ciceronis epistolaa , naar zyne buurvrouw in de kommeny deed wandelen. Een' mannelyken ouderdom bereikt hebbende , trad de jonge heer, onder toeftemming van wederzydfche ouders, in den echt met zyne tegenwoordige gemalinne, welke niet naliet hem jarelyks een jeugdig pand hunner tedere huweiyksmiö op te dragen , die echter allen, uitgenomen mejuffrouw Jacoba van der Wouden, en een' zoon , eenige jaren ouder dan Jacoba, reeds vroegtyd% gehemeld zyn. Na de dood van de oude lui van weerskanten, bleef de heer Van der Wouden in -een ruim beftaan zitten , waarby de hemel hem van tyd tot tyd met noch grooter middelen zegende , zo dat zyne buren hem doorgaans voor een' fchatryk' man uitkreten. Naarmate zyn rykdom toenam, wiesch ook zyne vroomheid en rechtzinnigheid aan, iets , hetgeen men by vele waereldskinderen zo gewonelyk niet ziet gebeuren; ook was hy, ter belooning van dit voorbeeldig gedrag, noch onlangs tot diaken van de oude kerk verkoren , waardoor zyne pruik , te gelyk met zyne rechtzinnigheid , dagelyks een' nieuwen wasdom verkreeg. — Al-  NAAR UTRECHT. 13 Alle deze voorfpoed,' naar het geestelyke en ligchamelyke, liet niet na, zyn uiterlyk voorkomen een' zweem van gezondheid en zielsvergenoegen by te zetten; ook zag hy 'er, voor een' man van in de vyftig jaren, redelyk wel uit, zelfs wierd hy^ eenigszins zwaarlyviger, dan hy immer te voren geweest was, hetgeen velen aan de waardigheid van zyne nieuw verkregen bediening , en anderen wederom aan de klimmende jaren van zyne wederhelft toefchreven, die, als het ware, inkromp, naarmate het ligchaam van mynheer haar' gemaal zich uitzette ; en daar deze thans zyn hoofd in de wolken ftak, zo begon het hare, meer en meer, naar de aarde te neigen. Voeg nu by dit alles de fupra fyne blaauw lakenfche rok,het zwart fatynen kamifool,de veelkrullige en. wit gepoeijerde pruik , en gy hebt den heer Van der Wouden voor u , als naar het leven gefchilderd. Ook vertoonde hy in geheel zyn doen eene uiterlyke netheid en zindelykheid, welken men ook nu duidelyk in hem befpeurde, daar hy met de linkerhand, onder het lezen van voorgemelde Leydfche nieuwspapier , het welk vóór hem op tafel lag, zyne pyp onderfteunde, terwyl de duim en middelde vinger van de rechterhand gedurig in be- w$-  14 DE REIS weging waren, om de tabaksasch van zyne zware fïuweelen broek weg te knippen. Nu komen wy, volgens de orde des verbaals, aan nummero twee, te weten de zeer geliefde bedvrindin van den heer Van der Wouden, die, tegen over haren man gezeten zynde, door het wyd uitbreiden van haren groen zyden damasten zak, waarmede zy omkleed was, eene geheele bank voor zich alleen noodig had, dienende het noch geringe overfchot tot eene wyk- en rustplaats voor den beminnelyken Joli, die met zyne zilveren bellen, en rozenrooden ftrik, den graad van achting toonde , waarin hy zich by zyne meesteresfe geplaatst vond. Om ons niet lang met het befchryven van vele kleinigheden, in den levensloop van mevrouw Van der Wouden, wanneer zy noch vryster was, op te houden, zo zullen wy alleen zeggen , dat zy eene eenige dochter was van een' welgefteld' koopman te Amfteldam, die, vóór vele jaren , in een fmerig linnenpakje , uit verre landen, aldaar was aangekomen, en,geen dienst by een' boer kunnende krygen, by een' üager zich verhuurde*; vervolgens by een' tuinman,by een' makelaar, by een' {balmeester, by een' fchout in een van de veenen, en eindeJyk by een' fche- pen  NAAR UTRECHT. ,5 pen en raad van gemelde ftad, by wien hy op eene fcyzondere wyze zyne fortuin maakte wagedrager, beunhaas, en vervolgens koop! man wierd, die zich, door vlyt en zuinigheid, bnmen kort met aanzienelyke middelen verrykt zag, die hem ook ten laatfte de eer bezorgden van zyne dochter aan den jongen heer Van der Wouden te kunnen uithuwelyken, welken echt hy Hechts weinig jaren, nevens zyne gearde gade, voorheen gezelfchapsjuffer bv de vrouw van gemelden fchepen en raad overleefde. ~ Even ge]yk ^ ^ ^ van het eene pakhuis in het andere , zo ging ook de jonge juffrouw zy„e dochter in het huis en de familie van Van der Wouden over Hare gehoorzaamheid aan haren heer vaderen hare onderwerping aan den wille des he' mels, waarin alle huwelyken befloten zyn bragten veel toe om met volkomen toeitem' ming hare hand den heer Van der Wouden voor Hymens altaar , aan te bieden, te gelvk met ziel en ligchaam, en de geheele rornrndzoo van hare goede en kwade hoedanigheden de nutte fpaarzaamheid van haren papa mede' ten huwelyk brengende. Déze deugd vertoon de Zlch 10 alIe »« bedryven; en, behalve de zorg over fpyskast en kelder , ging die over de  16 DE REIS de linnenkast en kleederen haar wel het meest ter harte. Arme vrouw ! men zal u nimmer nageven dat gy uw brood in luiheid verteerde. Van den morgen tot den avond, door waschvrouwen en naaisters omringd, verfchanste gy uzelve dagelyks achter batteryen van vuil en verlieten linnengoed , van waar uwe ftem, gelyk een donderende kartouw, de verfchrokken dienstmaagd , wanneer ze om geld vroeg, niet zelden in de ooren klonk. Hare naauwgezetheid in dezen ging zo verre, dat, gelyk de buren getuigen, (doch, ik zeg het noch eens , daarop kan men geen Haat maken,) nu dan, gelyk de buren, en wel inzonderheid de bewuste komenysvrouw, die het echte befcheid deswegens van eene afgedankte ftrykfter had ontfangen, verhaalden, dat namentlyk mevrouw Van der Wouden, voor weinige jaren, over het verkeerd merken van een fervet , zich zo moeijelyk had gemaakt , dat zy weinig dagen daarna eene miskraam had gekregen. Maar, wie zou zulks geloven? ~ Thans was zy eene vrouw van vyftig a eencnvyftig jaar : het menigvuldig kinderbaren en de dagelykfche zorgen van het huishouden hadden hare fchoonheid merkelyk doen afnemen, dan echter, door eene kostbare en zinde-  naar utrecht. lt delyke kleeding, poogde zy een-germate dit, verhes te vergoeden. Een *vers* fleutehing bnnenshuis en een goud uitgedreven horo logie.met duo ketting, buitens hllis,.0p hare zyden pronkende, gaven aan mevrouwen der Wouden geheel het voorkomen van eene deftige en wdbemiddelde matrone , en een xykgeweven braaizak , dien Zy aiom , ook thans m de fchuit, medefleepte, was het ftandvastig gedenkteeken van hare voortdurende vlyt en werkzaamheid Thans treden wy tot de befchouwing van de jonge juffrouw Van der Wouden , .die aan het einde der roef, met haren rug tegen net ruim va„ de fchuit gezeten, reeds voorlang duidelyke Wyke« heeft gegeven, hoe handwerk van hare mama, (let wel, deze was bezig een paar onderkousTen van haar' gemaal weder aan te brei en,) en de aandacht van haren papa, onwrikbaar op het oorlogsnieuws gevestigd, haar mishaagden; hete» en ander verwekte eene doodelyke 4e onder -reizend drietal, alleen by LfchenpoTet, door een luiden kreet van verwondering, by de befchouwing van ieder welbeplantbul enplaats, afgebroken. - Recds ^ ^ minuten had juffrouw Coosje zich van de B «e-  18 DE REIS gemelde biddagspreêk, waarop de linkerarm van haar' papa rustte, uachten meester te maken, niet zo zeer om .de zondenlyst van Nederland na te ilaan, noch ook uit nieuwsgierigheid naar de ftraffen, waarmede, in dezelve preek, oud en jong bedreigd wierden , maar wel voornam enlyk om dus gelegenheid te hebben van, op eene bedekte wyze, den inhoud van het briefje, haar door de vertrouwde dienstmaagd, onder het affcheidnemen, in de hand geflopt, te kunnen ontdekken. Wy zullen haar eeuigen tyd in deze pogingen laten, en intusfchen hare perfoon een weinig nader opnemen. De jonge juffrouw Jacoba van der Wouden bereikte thans den ouderdom van byna agttien jaren. Zy was ryzig en welgevormd van ligchaam, alleen een weinig te zeer gezet voor hare jaren ; eenigszins langwerpig van aangezigt en bleek van kleur ; doch daarop kon men niet veel ftaat maken, want fomwyl was deze hoog rood, dan weder fiets en met vlakken geteekend: dit by elkander gevoegd, te gelyk met de blaauwe kringen om hare oogen , doet ons, als daaromtrent zeer kundig zynde, vermoeden, dat het werk van hermes Gefehkdettis voor fa jufferschap ook een goed handboek voor juf-  NAAR UTRECHT. r juffer Jacoba van der Wouden zou geweest zyn. Hare kleeding was toenmaals effen blaauwe zyde, een gepofde halsdoek, en op het hoofd een fyn geknepen kornetje, met een rood kruislintje, even gelyk het kapzel van hare mama, met dat onderfcheid, dat deze een korenblaauw lintje droeg. Als de hartlap van hare moeder, en daarby een kind van goede hoop, zo was Coosje, met alle zorgvuldigheid , gelyk het zulke brave ouders betaamt, opgevoed, en in alles, hetgeen een juffer van haren ftand tot fieraad kan vertrekken, onderwezen; te weten: in prompt lezen en fchryven, wollen en linnen naaijen, in welke laatfte bekwaamheid zy zich noch dagelyks, onder het- opzigt van hare mama, vlytig oefende. Ook kreeg zy noch aanhoudend een' meester in de muzyk, ten einde zy het klavier zoude leeren, met oog. merk om de ftichtelyke liederen, die van tyd tot tyd worden uitgegeven, tot zalving van hare ouders, nu en dan des avonds, hen te kunnen voorfpelen , waarby de zoetluidende ftemmen van mevrouw en mynheer Van der Wouden haar dan zouden accompagneren j dan, ongelukkig had juffer Coosje geen mu. zicaal gehoor, dus zy op gemelde inftrument B 2 wej«  ao 'BEREIS weinig vordering maakte. Met dansfen was haar volftrekt d or den wykpredikant en doctor, zo om' phyfifche als morecle reden, verboden. De Franfche taal was fteeds een gruwel in de ooren van mynheer en mevrouw Van der Wouden; doch by de laatfte invafie der Franfchen, en wel na de verovering van Breda, geliefde de heer Van der Wouden te begrypen, dat de kennis van deze taal toch hare nuttigheid konde hebben , inzonderheid wanneer eens, naar zyne zotte vrees, een heetbloedige en ftoutmoedige jeugdige Gauler zyn' theewinkel mogt komen beftormen, en, na het innemen van denzelven, een' aanval wagen op de deugd van mejuffrouw Jacoba, alsdan zou deze kennis haar vroegtydig het voornemen van den baldadigen vyand kunnen ontdekken, en zy zich in ftaat bevinden van hem, door kracht van rede, te kunnen betogen, dat zodanig eene vryheid met de rechten van den mensch, en alle andere rechten, flrydig ware. Ingevolge hiervan had een Franfche meester, nu ruim een jaar, by de jongejuffrouw zyne opwachting gemaakt , en zy was reeds zo verre gevorderd, dat zy het Onze Vader, in redelyk gebroken Fransch, kon opzeggen, en eenige gemeenzame vragen en ant-  NAAR UTRECHT. af antwoorden van buiten wist. — Haar geheugen was mede geoefend in de waarheden van den hervormden godsdienst; dan dit weten wy reeds uit het bovengemelde, en zullen het derhalve hier niet herhalen , te minder, daar wy volftrekte vyanden van het herhalen zyn, fchoon menig boek daarmede is opgevuld , gelyk wy zelve hiervan wel eens, onder het fchryven, gebruik gemaakt hebben, want de lezer gelieve te weten, dat wy noch andere boeken hebben uitgegeven , die, zonder roem .gefproken, allen zeer wel zyn ontfangen, en waarvan de uitgever dezes, binnen kort , een uitvoerig bericht in de waereld zal zenden, voor een' ieder gratis te verkrygen. — Nu dan, onder zulk eene ftichtelyke opvoeding was het juffrouw Coosje verboden in eenig foort van uitfpanningen deel te nemen , waarin gewonelyk andere Evaas kinderen, van dezelfde jaren en kunne, noch al hun vermaak vinden-: derhalve, geen fchouwburg , geen concert, geen bal , verftrooide immer hare heilzoekende gedachten, of bragten het jeugdig hart, door menig ziedende drift,, aan het woelen. — Niet? in het geheel niet? dunkt my dat ik menig fchoone juffrouw hoor uitroepen , terwyl zy van verB 3 wort-  I 22 DE REIS wondering de handen in één flaat. — ó Indien zy den vinger eens tusfchen de deur had, wat zou zy..! Voleind niet, lief kind, ik begryp u reeds, en het zal zeker iets meer dan bloote befpiegeling zyn, waaraan gy deze uwe menfchenkennis hebt re danken; maar wat begeert gy? zal ik, na te voren de bewuste kommenysvrouw, over hare praatzucht, te hebben doorgeftreken, u thans de geheimen van mejuffrouw Jacoba van der Wouden openbaren ? En echter , myn pligt als getrouw gefchiedfchryver noodzaakt my, u waarheden mede te deelen, die voor het geachte ouderenpaar, alsnoch, met een' dikken fluijer overdekt lagen.- Mejuffrouw Jacoba had een' oudoom, een' jonger broeder van de verdienstvolle vrouw, die mevrouw Van der Wouden ter waereli bragt \ een' man van byna zeventig jaren, die , by den intrest van een matig kapitaal, weduwenaar en zonder kinderen, in eene gedrukte baaijen japon, gerust zyn levenseinde te gemoet zag. Daar toch ieder mensch zyn ftokpaardje heeft, zo als oom Tobias zegt, zo was de muzyk ook dat van dezen ouden heer; en daar hy in zyne jeugd het vioolfpelen geleerd had,en,nu en dan, in het Wapen, of wel by de  NAAR UTRECHT. ?3 de groote vergadering Tot nut van het algemeen, ook wel eens in de Roomfche kerken by plegtige feesten, zyne gaven had laten hooren, zo was hy, om zyne byzondere verdiensten , tot titulair lid van het muzykdeparteraent in Felix Meritis verkoren, en aldaar op de concertdagen een getrouw comparant. Nu gebeurde het wel eens dat juffrouw Coosje des faturdags , na het ftoffen van hare flaapkamer, en het uitleggen van fchoon linnen, voor den zondag, genadig verlof bekwam om haren oom, die men wist dat zeer op haar gefield was, te bezoeken, doch daar Pieteröom gewonelyk, veelal buiten kennis der familie, dien avond op concert doorbragt , en hy zyn lieve kleinnichtje gaarne wat uitfpanning gunde, daar hy toch wel wist hoe verbazend kon het zoete kind , door vader en moeder, wierd gehouden, zo viel het wel eens voor, dat hy, onder belofte van het diepst ffilzwygen, juffer Coosje, wanneer hy daartoe gelegenheid had, mede naar FeliK nam. - Dit was nu alles wel, en onder geleide van een' oud' man, die de waereld en hare gevaren kende, konde men dit dierbaar pand voor alle verleiding veilig rekenen; doch fatan, die 'er toch zyn eenigst genoegen B4 in  24 DE REIS in fielt, wanneer hy een onfchuldig wezen ten val kan brengen, trachtte, volgens zyne aangeboren listigheid, den ouden oom, in dezen , te verfchalken, en, daar hy den mensch, altoos, van zyne zwaklle zyde aanvalt, zo gebruikte hy daartoe den damon der muzyk, die den vromen Pieteröom, vertrouwelyk naast zyn nichtje gezeten , zo lang kwelde en plaagde, totdat hy de zyde van Coosje had verlaten, om zich nader by het orchest te voegen, alwaar de viool hem alle verdere zorg benam. --- Nu had de duivel goed fpel, en voer daarop terftond in het hart van eenige jonge knapen , die, min' om de edele kunst, dan wel om de jufferfchap, aldaar tegenwoordig waren. Dezen, de jonge juffrouw van haren geleider verlaten ziende, poogde ieder hunner, om het zeerst, door een aangenaam onderhoud, haar fchadeloos te ftellen, en de plaats van den ouden lyfwacht te vervullen. Onder hen was een jong heer van een zeer fatzoenelyk voorkomen, wiens redenen op het teder hartje van mejuffrouw Coosje ,, hetgeen even gefteld was als het hart van alle andere meisjes , wel den fterkften indruk maakten, en daar by , gemeenelyk, altoos een van de eersten was , die zich tot plaats-  NAAR UTRECHT. 25 plaatsbekleder van Pieteröom aanbood , zo gewende zy zich langzamerhand zo zeer'aan zyne zuikerzoete taal, dat zy voor het ydel gefnap van zyne mededingers ten laatfte de ooren floot, hetgeen dan ten gevolge had, dat de een na den anderen afdroop, en de plaats aan den gelukkigen verwinnaar overliet, die van deze vryheid zodanig gebruik wist te maken , dat, eer het faifoen was verloopen , hy zich van de beftendige liefde van juffrouw Jacoba kon zeker achten. Twee jaar bykans had deze verkeering geduurd, want, zo niet in Fdix, wisten zy zich echter by eene fciioonmaakfter van mevrouw Van der Wouden, van tyd tot tyd, byeenkomst te verfchaffen; doch nimmer had dezelve een' fterker vaart genomen, dan u'nts het lieve Coosje zich in de Franfche taal had beginnen te oefenen, en wel door middel van haren meester, die ook voorheen in het huis van den minnaar had verkeerd,en zich op eene verpligtende wyze met het bezorgen der briefjes over en weêr belast had. — Een ieder , gelyk wy hopen, zal thans nieuwsgierig zyn, om te weten wie eigenlyk de pretendent van de jonge juffrouw Van der Wouden zyn mag, en waarom hy, indien hy een deftig mans 2 5 kind  26 DE REIS kind is, zich niet aan,de oude lui heeft gedeclareerd. Zagt, lieve vrinden ! wy zyn noch zo verre niet. Het is zeker myne zaak uwe nieuwsgierigheid gaande te houden; dus, het wie en waarom zult gy eerst, wanneer ik bet noodig acht, vernemen. Dit kan ik u wel in voorraad zeggen: Hy is de zoon van een' zeer fatzoenelyk' man, en zyn naam is Hendrik Slot. Vader! ik word zo misfelyk! riep eindelyk mejuffrouw Jacoba van der Wouden, reeds ften hoogfte ongeduldig over de voortdurende ftilte, en het mislukken van hare oogmerken. — Dat komt van dat eeuwig tabaksdampen, vervolgde mevrouw, hare mama, te gedyk opfchikkende, om hare dochter een' vryen doortocht naar den ftuurfloel te verfchaffen. En warelyk het fcheen als of de heer Van der Wouden, door de dikke rookwolken, aanhoudend uit zyne pyp geblazen, onder het lezen van het oorlogsnieuws, eenigermate den kruidrook tusfehen twee vechtende legers, tot beter verftand van het voor zich liggende relaas, trachtte af te beelden, leder haal uit zyne pyp beteekende dus een fchot van het keizerlyk of vyandelyk kanon, en zyn famengetrokken mond, onder het uitblazen  NAAR UTRECHT. 2? zen van den damp, bootfte het geluid van een' afgaanden kogel na. — Naauvvelyks had Coosje nu het genot van de ruime lucht en te gelyk dat der ëcfcle vryheid, of zy ftak hare rechte hand in den zak, en... Ja, nu wil ik het geheele honorarium, met het fchryven van deze bladen verdiend, wel verwedden dat, van de honderd meisjes, negenennegentig zullen zeggen: Coosje van der Wouden grypt naar het bewuste briefje. — Lieve kinderen! gy zoud het verloren hebben: het was geen briefje , maar wel haar reukflesje, hetwelk juffer Jacoba uit hare rok haalde ; mogelyk om aan den fchipper en zyn' knecht te doen zien, dat zy eene juffer naar de ton was, en, niettegenftaande haar eenvouwdig en zedig voorkomen, echter van diergelyk fpeelgoed, als waarmede de jonge meisjes gewonelyk hare zakken Vullen, niet was misgedeeld; doch dit gebeurt wel meer , ook met oude meisjes en jonges 5 althans ik heb menfchen gezien, die in gezelfchap niet konden duren , vóórdat zy alle haar goud- en zilverkraam, ftuk voor ftuk, hadden laten rondgaan, om elks bewondering over haren goeden finaak af te persfen. Mogelyk had juffer Coosje vapeurs. Hoe het ook zy, nadat zy  28 DE REIS zy met het bewuste flesje haren lust geboet had, kwam eindelyk het briefje voor den dag, en dit was van... maar, behoef ik zulks te zeggen ? van wien zou het anders kunnen zyn, dan wel van den jongen heer Slot? In de fchuit was zy eindelyk de biddagspreêk magtig geworden , doch de oplettendheid van hare mama, die zich over den leeslust van hare dochter niet weinig verwonderde, en telkens haar over de fchouder in het boek keek, verhinderde geheelënal juffer Coosje hare nieuwsgierigheid te voldoen; nu had zy daartoe gelegenheid, doch hoe raadzelachtig was niet voor haar de volgende inhoud: LIEVE! Ik ben gisteren avond naar Utrecht vertrokken. Gy zult 'er my dus aantreffen, doch op eene voor u onverwachte ,wyze. Gy moet geen verwondering laten blyken, noch toonen dat gy eenige kennis aan my hebt. Gy moet niets vragen, maar in de lchikkingen berusten van uwen getrouwen s. Daar ftond nu het arme kind, en dacht, en  NAAR UTRECHT. 29 en herdacht den zin van deze woorden, zonder 'er iets uit te kunnen opmaken. Slot te Utrecht! riep zy uit, doch ftil genoeg dat de fchipper noch het roefgezelfchap zulks hoorde ; hetgeen hierop volgt, was dus een, ter zyde. Slot te Utrecht! och, ja! waarom niet zo wel als honderd anderen ? Zou hy te kermis gaan? en met wie? mogelyk met eene andere juffrouw. - Nu zuchtte zy, en nam weder hare toevlugt tot het reukflesje. — Maar ik zal hem aantreffen, en wel onverwachtst. Zou hy met eene andere vryster my durven onder de oogen komen ? als dat gebeur, de, ja, dan zou ik het ook wel weten. — Waar zal ik hem dan aantreffen ? By de vrinden Van Bergen ? Neen, dezen zyn niet by hem bekend. Niets vragen! Dat is zwaar voor my... Berusten in zyne fchikkingen ! Welke fchikkingen?... Het is my onbegrypelyk, riep zy- eindelyk iets luider, verfcheurde het briefje, wierp het in den Amfiel, en ftaarde de golvende fnippers, zo verre zy zien kon ,- Nu verledigde zich mevrouw Van der Wouden, om, met eene milde hand , den inhoud van het gemelde trommeltje , beftaande in eene reeks van met boter en dungefneden kalfsvleesch wel voorziene broodjes, genoegzaam om hen met hun driën tot aan de grenzen van ons vaderland voor hongersnood te bewaren, rond te deelen* wel-, ke van mynheer Van der Wouden en zyne?' dochv  34 DE REIS dochter even gretig ontfangen, en onder een diep ftilzvvygen, met alle de gewone en buitengewone gebaarmakingen van een' goeden eetlust, wierden naar binnen gezonden, waarin zy door de zorgvuldige huismoeder, met geen minder vlyt, wierden nagevolgd. Het gemeen ipreekwoord zegt: Terwyl de katjes muizen maauwen zy niet. En zulks wierd maar al te wel door het reizend drietal bevestigd, want niemant van hen lprak één éénig woord, hetgeen ons voorzeker leed doet j dewy! wy hoopten met hunne gehouden gefprekken noch wel een paar paginaas te zullen aanvullen; doch, over het algemeen, waren onze reizigers geen groote liefhebbers van praten; iets , het geen den uitgever dezes magtig zal uit de hand vallen, en zyn' vorigen raad weieens onnut konde maken. Hoe hetzy, opdat wy, noch onze boekverkooper, by deze ftilte eenige fchaden mogen lyden, zo laten wy , lieve lezer ! terwyl zy bezig zyn met eten, eens het oog over hunne verdere reisëquipaadje laten rondgaan. Hier ontmoeten wy dan: N°. I. De alreeds gemelde mutzendoos, waarin verfcheiden kornetjes met hun toebehooren, en eenige flaapmutjes, ook eene geke- per-  NAAR UTRECHT. 35 perde kapot, het gewoon nachthuizei van mevrouw Van der Wouden. Het mensch was verbazend met zinkings geplaagd! Ook een paar versfche hoofdpleisters, rykelyk met nageloly beftreken, wier zoete geur geheel de mutzendoos vervulde; — : N°. U. Eene noch al tamelyk groote fluitmand, waarin eene chitze japon voor de jonge juffrouw, eene dito dito voor de oude mevrouw ; wyders een paar flaapjakken , halsdoeken, kousfen, waaijers, voor elk een bybeltje , het eene met gouden, en het andere met vergulde zilveren floten; want immers de volgende dag was een zondag, en beiden de juffrouwen waren even begeerig alsdan de predikbeurt van profesfor Bonnet by te wonen; óf dit mede onder hunne kermis-uitfpanningen behoorde , is aan ons onbekend; doch dat, ook buiten de kermis , menig een 'er zich eene vrolykheid van maakt een' vreemd' predikant te gaan hooren , is eene waarheid, die maar al te wel, by ieder proef- en intreêpredikatie, word bevestigd; — N°. 1ÏI. Een' groenen reiszak , waarin eene ruime verfchooning van linnen voor den heer Van der Wouden ; gelyk mede een blaauw grynen overrok; nachtjak, muts en das; een C 2 paar  2,6 DE REIS paar genaaide muilen, en een half pond tabak ; een pond beste groene thee , tot een prefent, en verders eenige monsters; — JN°. IV. Een bruin verlakt trommeltje, met banket, voor de lieve kindertjes van den Urrechtfchen vrind, als ook een pond chocolade voor mejuffrouw zyne echtgenoote; — N°. V. Het reedsgemelde blaauvve trommeltje, voor de mondproviant, en waarin mevrouw Van der Wouden thans bezig is, het overfchot van het ontbyt, tegen een' nieuwen aanval van eetlust, weder in te pakken. Mynheer van der wouden. Zie zo! My dunkt wy kunnen het nu wel ftellen , tot Utrecht. En daarop greep hy wederom naar zyne pyp. Mev. van der. wouden. De vrinden hebben immers beloofd, ons met het middagmaal te wachten? Mynheer van der wouden. Ja wel, 'ja wel! maar ondertusfchen zullen wy aan, den Voet-Angel een' kop koffy gebruiken. Eene paufe. Mynheer van der wouden. Hoe zit die meid daar toch zo ftil? fchort 'er wat aan, dochter? Juf-  NAAR UTRECHT. 3? Juffrouw jacoba. Och, niemendal, vader! Ik heb wat hoofdpyn. : Mev. van der wouden. Dat komt er van, wanneer men zo ledig zit, en niets om de hand heeft, dan haalt men allerlei muizennesten in het hoofd , en die liggen dan zo te malen, dat de kop 'er zeer van doet. Heeft de juffrouw haar Franfche boek niet by zich? Mynheer van der wouden. Ja, myne dochter! gy moogt wel wat aanleeren, want de berichten in de Leidfche courant van gisteren zyn weder in lang niet voordeelig. Mev. van der wouden, hare handen famenleggende: Hemel! behoed ons! Eene lange paufc. de schipper. Welkom aan den VoetAngel! Blieft 'er ook iemant uit te gaan? Alvorens dit aangenaam verhaal te vervolgen, moet ik eene tegenwerping beantwoorden, welke zommige lezers, indien zy op. lettend genoeg geweest zyn, mogelyk by het optellen der verfchillende ftukken ,tot de reisequipaadje der Van der Woudens behoorende, reeds by zichzdven zullen gemaakt hebben, namentlyk, hoe het mogelyk zy, dat een zwak en tenger meisje, gelyk Mietje, in C 3 ftaat  38 DE REIS ftaat is geweest, deze geheele kraam naar de fchuit te kunnen (kepen? — Ja, hierin erken ik een' misflag begaan te hebben , en by den aanvang van dit verhaal niet naauwkeurig genoeg te zyn geweest. Immers, lieve lezer! Ik had u behooren te melden, hoe mynheer en mevrouw Van der Wouden, nevens hunne geliefde telg, in een toefleedje aan de Beerenbyt zyn gekomen, waarin te gelyk het fluitmandje en de reiszak, niet zonder groot ongemak voor den heer Van der Wouden, eene plaats vonden, terwyl het yverige dienstmeisje, met beide trommels aan de hand, en de mutzendoos onder den arm, zich in de achterhoede bevond. — Deze zwarigheid opgelost zynde, zo gaan wy verder. Het menfchelyk leven is eene afwisfeling van vreugde en van fmart. Eene fchoone fpreuk, doch niet van myne vinding. Men moet dè waarheid hulde doen. -Nu dan, het menfchelyk leven is eene &c. Wie hieraan mogt twyfelen, heeft voorzeker noch niet veel romans, niet veel tooneelfjrukken , waarin anders de menfehelyke bedryven zo naturelyk zich vinden afgefchetst, doorfnuffeld. Immers , daar zou hy vinden, hoe eene opftapeling van ram. |)en, niet zelden, op het onverwachtst, door * ' de  NAAR UTRECHT. 39 de vrolykfte tooneelen word vervangen, en hoe de fchitterendfte gelukzon dikwils door de zwaarfte onweêrbuijen van druk- en tegenfpoeden word beneveld. — Dit laatfte gebeurt echter het menigvuldigst, en indien men alle deze zogenaamde tafereelen van het menfchelyk leven eenigszins mag geloof geven, dan is deze waereld, volgens veler uitdrukking, maar al te regt, eene woestyn van rampen , eene wildernis van verdriet, waarin angst en kommer zo tierig groeijen, als het beste onkruid in een' ongehavenden tuin. — Hoe treurig echter vele dezer opgenoemde werken ons het levenspad ook mogen affchetzen zyn zy echter, fints eenige jaren, de lievelingen van oud en jong, en het handboek van menig onduikende jeugd. — Daar wy nu , zo om onze eer, als ons belang, mede gaarne dit werk onder den man zagen, en , zo het mogelyk waar', met een' tweeden en derden druk vereeren, zo vinden wy, na rype deliberatie met onzen boekverkooper, die een' verbazenden invloed heeft op al het geen onze pen voortbrengt , of zal voortbrengen, als ook met andere kunstvrinden, zo vinden wy, zeg ik, het geraden van de verfchillende gebeurtenisfen, welke zich, op deze reis, aan onze beC 4 fchou-  4o DE REIS fcbouvving zullen aanbieden, meest die geen aan te ftippen , die het akeligst en droevigst zyn, wetende dat thans het fpreekwoord geld: Hoe lelyker, hoe mooijer. — Verwacht derhal-; ve niets, geëerde lezer! dan yslykheden. En, warelyk! wy behoeven niet lang te wachten. Sla met ons Hechts het oog op het voorplein van de herberg, de Voet-Angel, en zie den verichrikkelyken aanval van een' onbefchaafden bulhond, en op wien? Helaas! de deugdzame echtgenoote van den heer Van der Wouden is het voorwerp van zyne woede! — Laat af, onmenfchelyk dier! Is dit het loon hetgeen gy de befcherming der onfchuld bereid? Is het niet genoeg dat gy uwe wraakzuchtige tanden in de achterbouten van den beminnelykften aller honden hebt durven liaan ? moet gy noch zyne vrome befchermster uwen haat doen gevoelen ? Reeds had de fchuit voor een groot gedeelte hare vracht gelost; reeds was de heer Van der Wouden, onder vele anderen, tot by het kantoortje genaderd , waar de fchoone hospita, met eene bevallige hand, als eene andere Hebe, geen nectar, maar wel tamelyk goede koffy , den reiziger toediende; terwyl mejuffrouw Jacoba zich dieper in huis had be-  NAAR UTRECHT. 4ï begeven, om aan een' pligt te voldoen, waarvan zelfs geen prinfes zich kan verfchoonen, wanneer mevrouw Van der Wouden, van haren lieveling vergezeld, mede kwam aantrippelen, doch, daar de Item der natuur zo wel by dit lieve beest als by zyne jonge meesteresfe zich liet hooren, zo was de oude mevrouw genoodzaakt hem op ftraat neder te zetten; en zie daar de bron van al het onheil het geen beiden bejegende! want, naauwelyks had de kleine Joli zyne petites affaires verricht, of hy kreeg de getrouwe huisbewaak. fter van den heer kastelein in het oog , en haar te zien en te beminnen, Was voor het gevoelig diertje het werk van één oogenbük. Aangedreven door dat inftinct, het geen de menfchen, in hunne taal, liefde noemen zo fpoedde zich Joli in alleryl naar zyne hartvnndin, die, bezyden de huisdeur, aan eene lange keten vast lag. Joli was van een verliefd temperament, blykens de aanmerking van den heer Van der Wouden, in het begin van dit verhaal; nu dan, alom waar hy een voor. deeltje zag, fchroomde hy ook geen gevaar en hoewel het beminde voorwerp ruim agtmaal grooter was, Hapte hy 'er echter rustig op af; helaas! myn arm dier, wat gaat gy G 5 doen !  4£ DE REIS doen! heeft uwe drift u dan zodanig verblind dat gy het lyfsge aar niet ziet, hetgeen u reeds met een' vvyden muil aangrynst ? Dan ach! hy wSjS de eenigfte minnaar niet, die, byna op h^t toppunt van zyn geluk, in een* afgrond- van wanhoop en elende wierd ter neder geliort. Hier waren wel geen fcherpwakende vaders, noch jaloerfche medeminnaars, maar alleen de wreedheid van zyne fchoone {telde alle zyne uitzigten te leur. ■— Gelyk eene coquette , gewoon niet dan eerde ambtenaren en ftaatsdienaren aan haar toilet te vinden , met trotschheid op een' jongen makelaar nederziet, zo deed ook het begeerde voorwerp van den verliefden Joli; want, naauwelyks was hy onder haar bereik, naauwelyks begon hy met kwispelftaarten en, het uiten van alle tederheden , die gewis het hart van ieder vrysterlyken hond, indien zy van zulk een grof maakzel niet geweest ware, zou vermurwd hebben, zyne genegenheid te betoonen , of de beleedigde minnares zette hare tanden in het achterkwartier van den ongelukkigen Joli , en deed, door herhaalde beten , de lucht van zyn jammerlyk gefchreeuw weêrgalmen. — Hem te hooren en ter zyner hulp te vliegen, was, by mevrouw Van  NAAR UTR.EGHT. 43 Van der Wouden, flechts ééne zaak, weshalve zy yllings toefchoot om haren geliefden Joli van tusfchen de tanden van zyne grimmige fchoone weg te rukken; dan, ongelukkig voor haar, want de hond, op hare nadering zynen prooi verlatende, fchoot mede toe, en vatte mevrouw Van der Wouden by een' flip van haren groenen zak, door alle zyne gebaren duidelyk toonende, dat hy wel iets anders dan deze onfchuldxge ftof bedoelde: al. Ie de pogingen van het verwoede dier waren echter hiertoe vergeefs , want de goede lezer gelieve te weten dat des honds verblyfplaats binnen een houten leuning was befloten, welke hem belette deze ongelukkige vrouw verder nadeel toe te brengen. Joli fchreeuwde, mevrouw Van der Wouden fchreeuwde , de fchipper fchreeuwde, de omftanders fchreeuwden: eindelyk, allen maakten zy een vry hevig misbaar, hetgeen het boze dier noch meerder aanhitste. Dit yslyk getier drong wel haast door tot in huis ën raakte mede het trommelvlies van den heer Van der Wouden, die, verre van te denken dat zyne geliefde bedvrindin zich in zulk een' nood bevond, nochtans met alle de ovengen, en met zyne koffyin de hand, naar bui-  44 B E » R E I S buiten {loof. — ö! Welk eene vertooning voor dien goedhartigen. en vredelievenden man ] welke eene beproeving voor eenen tederminnenden echtgenoot! Mevrouw Van der Wouden, worstelende met een' grooten bulhond; juffrouw Jacoba, met allen yver , waarmede de kinderlyke tederheid haar bezielde, al hare krachten inlpannende om hare lieve mama van dezen tweeden Cerberus te verlosfen , waarom zy haar ook zo hevig aan den arra trok, dat mevrouw Van der Wouden haar gillen en fchrceuwen verdubbelde ; de aan. fchouwers, drok bezig, om , met roepen en dreigen, den hond ras te doen los laten; ten laatlle, de heer kastelein van den huize, met een' dikken ftok gewapend, en gereed, om, met een' gewisfen (lag, zyne vierpootige fchildwacht tot reden te brengen. — Wat zou UU de heer Van der Wouden beginnen? Een' luiden alarmkreet aan te hiffen was alles wat hy vermogt; dan, weinig wist de hevig ontroerde man, wat nieuw ongeval hem nakende was; want, naauwelyks was hy buiten de deur getreden , of, ziet, een behoeftig reiziger , piet een orgel op den rug, die te voet zyn' weg naar Utrecht vervolgde, wendde zyne fchreden naar de herberg toe, om aldaar voor twee  NAAR UTRECHT. 45 twee duiten de vryheid te koopen van de voor zich liggende Huis , Hechts voor dezen eenen keer, te mogen pasieren, moetende hy, wanneer hy in het vervolg weder door lust of nood daartoe gedrongen wierd, andermaal hetzelfde geld betalen. - Doch, twee duiten, wat heeft dit te beduiden P - Zeker niet veel voor u, myn geëerde lezer, die gelds genoeg kunt vermallen aan laffe romans en eene reeks van geestelooze fchriften; maar, Hel u eens een' arm' man voor oogen, hongerig en vermoud, en die Hechts agt duiten in zyn' zak heeft, waarvoor hy zich , by den eerstkomenden bakker, een broodje wil koopen. — Nu laat ik u de rekening opmaken. Het zou hier eene fchoone gelegenheid zyn iets over de tollen 'er te laten invloeijen, al ware het Hechts om ons doorzigt en onze fchranderheid te vertoonen, doch wy durven mevrouw Van der Wonden, in dezen nood, niet verlaten. Paf! daar lag het kommetje , en met een al de koffy over het fatynen kamizool van den heer Van der Wouden. De ware oorzaak hiervan was dat de arme reiziger, na zyn tolgeld betaald te hebben, in het omkeeren met den linkerhoek van zyn orgel vry hevig tegen den  46 DE REIS den arm van den heer Van der Wouden fiiet 9 die , niet bedacht op zulk een' onverwachteii fchok , en onvermogend het vry hete kommetje langer vast t'e houden, zich daarop zö deerlyk toeftelde. Dit geval, hoe gering ook op zich zelf, vermeerderde de verwarring; ylKngs wendden aller oogen zich naar den heer Van der Wouden, die, geheel verflagen, zicfrzelven, van onderen tot boven, met droevige oogen bekeek, en zyn best deed, de uitgeftorte koffy, met zyn' zakdoek, af te vegen. — Dat deugt immers 'niemendal, riep mevrouw Van der Wouden, vry vinnig: zo doende zult gy uw kamizool geheel bederven. Ik zal een' doek. met fchoon water gaan vragen. Was Van der Wouden verbaasd over het ongeval hem gebeurd, niet minder was hy zulks, zyne vrouw dus dicht by hem te zien; en, warelyk, zy was het zelve. Het nieuw alarm onder de omitanders ontftaan bad hare aandacht derwaarts gelokt, en haren bedvrind dus deerlyk toegefteld ziende , zo fpande zy alle hare krachten in om hem te hulp te komen; dit verwekte tusfehen haar en haren onredelyken beftormer een vis centrifuges, waardoor zy einddyk van een gefcheiden wierden, doch niet zonder merkelyk verlies voor mevrouw Van  NAAR UTRECHT. 47 Van der Wouden, want, even trotsch gelyk een krygsheld, die eenvyandelyk vaandel heeft veroverd, zo flapte de getrouwe huisbewaakfter haar hok binnen, een aanzienelyk ftuk uit den groen damasten zak van mevrouw Van der Wouden in triomf met zich voerende; dan, wisfelvallig is het lot des oorlogs, en hoe weinig veilig is dikwerf de duur behaalde buit in de handen van den overwinnaar! Ook zo ging het hier toe; want de waakzame kastelein, ziende de bres in het opperkleed van mevrouw Van der Wouden, nam yllings zyne toevlugt tot een' langen tang, en ontrukte den zegepralenden hond het teeken zyner overwinning. t'Scheep! riep de fchipper, die geen liefhebber van avanturen was, en reeds voor lang, met de vuurpot in de hand, zyn onge duld had laten blyken. Nu was goede raad duur: mevrouw en juffrouw Van der Wou den hadden beiden als noch geen koffy genooten; de heer Van der Wouden had ongelukkig de zyne, langs zyn best onderpak, zkn nedervloeijen , weshalve men, na eene korte rugfpraak,befloot, een kannetje van dat edele nat met zich in de roef te nemen. Zo gezegd,  4fi DE REIS zegd, zo gedaan ; en met een ging de fchoflC weder haar' gang. Wanneer de eene hemelhooge golf na de andere het byna reddelooze fehip met eer.j wisfen ondergang dreigt; wanneer den ftoutften zeeman de moed ontzinkt, en hy zichzelven verloren acht; wanneer de anders onbevreesde bootsgezel, midden onder zyne uitgekiptfle vloeken , de fchietgebeden zyner jeugd uit zyn' mond laat vloeijen, en de van angst zich heftruiveb.de cathechifeermeester , voor den grooten mast, het noodgebed, met eene fidderende ftera begint op te dreunen; dan is het dat de benaauwde reiziger, onder alle andere beloften, zich ook deze laat ontflippen , van nimmer in het vervolg zyne existentie weder aan Nepthunus genade of ongenade over te geven ; doch naauwelyks voelt hy het vaste land onder zyne voeten ; naauwelyks zit hy, op zyn gemak, de voordeden van zyne reis te berekenen, of het uitgedane gevaar is als een droom weder voor hem verdwenen. — Zo bedaard, zo geduldig zat ook ons reizend drietal onder het binnenflurpen van hunKe koffy, en dacht niet langer noch aan den bulhond , noch aan den orgeldraaijer;de vlakken op het kleed van mynheer begonnen naar . wensch  NAAR UTRECHT. 4? wensch op te droogen, en mevrouw getroostte zich, dat de kwetzuur van haar' groen damasten zak noch aï niet zeer bemerkbaar was, en lichtelyk kon bedekt worden. De fehrik was dus het meest. ó! Alle gy fchikgoden en godinnen! gy, geniën der oudheid, die, volgens de ons overgeleverde vertellingen , u bemoeit om den mensch langs het doornig levenspad te geleiden! befchermt nu myne reizigers, en laten zy gelukkig de haven hunner begeerte binnen getrokken worden! Dit is een recht vrome wensch, en waardoor wy hopen by ieder, die dit zal lezen, voor zeer menschlievend te zullen doorgaan; doch , gelyk het met vele andere vromé wenfchen gaat, dat is, dat derzelver vervulling wel eens achter blyft, zo ging het ooic met dezen; want in het boek des noodlots ftond duidelyk gefchreven, dat ons reizend huisgezin, alvorens hunne haardftede weêr te zien, alvorens hunne huisgoden ter eere een' beker wyn te plengen, noch vele plagen zou moeten verduren. En, warelyk, wanneer wy een ernstig oog op het beloop dezer gcichiedenis laten vallen, zo zullen wy zien, hoe de rampen van dit vrome drietal, van D tyd  $o DE REIS tyd tot tyd, aangroeijen, totdat zy een toppunt bereiken, een toppunt zo hoog..! doch ik wil hier niet vooruit loopen: een ieder, die dit onderhoudend werkje koopt, zal zulks, voor zyn geld, in het vervolg kunnen lezen. Eén woord noch: tot dus verre hebben wy noch geen gepasten .tyrel voor dit boekje kunnen vinden, doch thans komt het ons in de gedachten, of wy het niet wel het Lyden der Van der Woudens zullen noemen, even gelyk het Lyden van den jongen Werther, het Lyden der Ortenbergfche familie, en meer andere Lydens - gefchiedenisfen. •— Wat dunkt u, lieve lezer? Ik wilde het ook niet gaarne Eene Reis noemen, hoe zeer ook gepast , uit vrees dat deze reis, onder het groot getal van nieuwe reisbefchryvingen, mogt verdrongen worden; en dat, eer dit werkje zal afgedrukt zyn, de grootfte menigte lezers, van al die reizende fchryvers, reeds hunn' buik zullen vol hebben, en geeuwende mogten uitroepen: Al weer eene Reis! En dan zo fobertjes: Eene Reis naar Utrecht. Goön! welk eene magere verwachting zou reeds deze tytel niet inboezemen ? Ware het noch eene reis naar Otaheita, de Pelew-eilanden, of Hechts naar  Naar utrecht. 51 fer Schilda. - ik zal 'er nryn genie eens óver raadplegen, en dan basta. Laten wy nu Wederom eens in de roef gluren: het is daar zo ftil, en geen wonder; de oude heer, het zy door de warmte, het zy door de vermoeijing van de reis, of wel door hevige gemoedsaandoeningen, want ook dezen zyn dikwerf llaapverwekkende, althans hy genoot eene diepe rust. Zyne dierbare wederhelft had haar braaiwerk weder opgevat, en Kaar telg, haar dierbre telg, die zy haar telg mag noemen, Die telg... maar,»*t is genoeg. Ik wil my niec beroemen... Waarop ? zullen eenige lezers misfchien vragen. Antwoord : op het vaerzenmaken. Ik zie wel dat zulks myn werk niet is, even zo min als van den grooten Malebranche: deze man had ook, ééns in zyn leven, twee regels berymd, die noch telkens, als een bewys, dat hy , die van Apollo niet word aangeblazen, zich daarmede niet moet bemoeijen, wil hy geen wartaal voortbrengen, worden aangehaald. — Vergeef dezen uitflap. Nu dan', om duidelyk in profa te fpreken, de jonge juffrouw Jacoba had tot tydverdryf hare toevlugt tot de reeds bekende mutzendoos ge£ 2 ntf-  52 DE REIS nomen, en was bezig een harcr kornetjes met een rood lintje te verfieren. Dat menig gezelfchap aan 't kwynen raakt, is by gebrek van genoegzaam belangryk onderhoud. Ik heb ergens gelezen, waar, dit is .my op dit oogenblik onbewust, mogelyk in wendeborn, doch ik wil het niet voor zeker opgeven; nu dan, ik heb ergens gelezen , dat in Engeland, in het midden vaa het drokfte discours, eensflags eene algemeene ftilte kan ontftaan, hetgeen men daar, zonder zich te verwonderen , of 'er zich over te belgen, noemt: An englisch cónverfation. Zodanig is men daaraan gewoon. Maar dit is eene uitzondering op den regel, want het is bekend, dat de Engclfclien groote denkers zyn, en dikwerf gebeurt het, dat de gedachten de woorden vooruit loopen, en zich zodanig vermenigvuldigen, dat men als in verwarring raakt, om zyne denkbeelden genoegzaam uit te drukken, en dus liever de party van het ftilzwygen verkiest; dan dit doet hier niets ter zaak, althans ik geloof niet, dat zulks het geval was der Van der Woudenfche familie : want immers de oude heer zat te 11apen, en mevrouw en hare dochter, gelyk menfehen, die elkander dagelyks zien, hadden  NAAR UTRECHT. 53 den elkander dus weinig te zeggen , te meer daar hare kundigheden zich niet verder dan hare huishoudelyke bezigheden uitflrekten. Indien juffrouw Van der Wouden iets dacht, zo was het voorzeker aan haar' minnaar, aan zyn briefje, en aan hunne toekomende ontmoeting; maar immers hierover kon zy niet gevoegelyk met mevrouw hare mama in redcwisfeling treden ? In eenige romans en zogenaamde zedelyke verhalen en tooneelfpellen, doen zich de vaders en de moeders wel eens voor als vertrouwden, en wel in de minnarycn hunner kinderen, maar het zyn Hechts romans en tooneelftukken, dus weet men wel ras, wat 'er van te geloven, en dat deze verregaande vertrouvvelykheid geen ander beftaan vind, dan in de hersfens van den fchrv. ver. *' Een auteur., die ieder kleine omfiandigheid door hem te boek gefield, van zyne eigen aanmerkingen, hoe weinig ook beduidende laat vergezeld gaan, is het dikwerf meer om zyn eigen voordeel of byzonderen roem, dan wel het vermaak van zyue lezers te doen Dit ia eene waarheid, die, met een weinig oplettendheid, wel zal begrepen worden, en opdat deze niet mede op ons door kvyaadD 3 wil-  54 DE REIS willigen mogt worden toegepast, zo zullen wy zo dadelyk den draad der gefchiedenis vervolgen. Op het vooreinde der fchuit dan, bevond zich mede, par faveur, een gezelfchap van apen en honden, die, in de grootfte vertrouwelykheid by elkander gezeten, onder het geleide van hunne meesters en vrouwen, mede naar Utrecht togen, om voor zich en voor hen, op eene eerlyke wyze, een duitje te verdienen, en de kermisgasten te vermaken. Hoe het nu bykwam, hiervan kunnen wy geen behoorelyk verflag geven, maar althans een van deze apen had het middel gevpnden a zich onbemerkt van zyne kameraden te verwyderen, en wandelde, in het begin, zeer bedaard over het dek heen en weder; doch daar deze beesten, hoe zeer zy ook onder de menfchen eene befchaafde opvoeding hebben genoten, nimmer hunne kuren kunnen vergeten, en, ondanks alle onderrichting, een aap toch altoos een aap blyft, zo gebeurde het weldra, dat onze Kees , vrolyk in zyne vryheid, zich vermaakte, met, van tyd tot tyd, de lui;en,die beneden in de fchuit zaten, dezen by de pruik, en genen by de muts te trekken , hetgeen hem gcmakkelyk te doen was , het  NAAR UTRECHT. SS het dek van rondom opgeflagen zynde. Deze apenkurer, verwekten weldra een' algemeenen ïagch onder het volkje; doch de patroon van onzen Kees, mogelyk voor ernstiger gevolgen beducht, en die wel ten zynen nadeele zouden kunnen afloopen, ftelde zich weldra in postuur van, door roepen en dreigen, Kees tot zich te lokken, ten einde hem meerder befchaafdheid in te boezemen ; dan het vrye dier, wel verre van de despotieke magt zyns overheerfchers te gehoorzamen, nam zyne vlugt naar den ftuurftoel; doch de fchipper, voorheen ftalbok by een' Utrechtfchen burgervader, by wien hy de aristocratie, te gelyk met de opgewarmde klieken uit de keuken, had binnen gezogen, had volftrekt geen denkbeeld der edele vryheid, weshalve hy zich ook, met alle magt, 'er tegen verzette, en, door middel van den opgeheven dwyl' den vervolgden aap deed begrypen, dat hy geenszins van mening was, hem in zyne befcherming te nemen, of hem, tegen zynen vertoornden meester, ten fauvegarde te dienen. Wat nu gedaan? Als tusfchen twee vuren ftaande, het despotismus van zynen baas, en de aristocratie van den fchipper, zo zag Kees alom naar eene veilige wykplaats D 4 uit,  56 BEREIS Uit, en meende zulks niet beter dan in den fchoot van eene der juffrouwen , wier goedhartig uitzigt zyn vertrouwen niet weinig verfterkte, gevonden te hebben. — Zo gedacht, zo gedaan; en , met één fprong, bevond zich Kees op den fchoot van mevrouw Van der Wouden. Mev. van der wouden, latende haar hraaiwerk vallen. Hemel ! wat is dat nou weer ? Juffrouw jacoba, hare handen om hoog flaande. Dat boze dier! die lelyke aap! — (M':t een angstig geluid.) Papa! papa! word toch wakker. Mynheer van der wouden, zyne oogen vryvende. Ik was daar haast in flaap gevallen. (Opkykende en verfchrikt.) Wat! wat! dat is niet gepermitteerd. — (Vervolgens in den toon van een man , die de roef alleen voor zich en de zynen heeft afgehuurd, en dus meester denkt te zyn in zyn eigen vertrek.') ■— Schipper 1 Wat heeft dat te beduiden ? bchivper. Neem niet kwalyk, mynheer! het is dat... kees, den fchipper aanziende en lagchende. de patroon van kees en zyne makkers. Weest niet vcrbgcn , mevrouwen?  NAAR UTRECHT. 5? wen! het beest is heel mak, en als hy by Zyn volk is, doet hy niemant kwaad. Mev. van der wouden, eene kous opnemende, en daarmede het vrindelyk beest, eerst dreigende, daarna toe/laande. Voort, voort, jou lelyk dier ! zal je gaan ? kees, haar met een fmeekend gelaat: aan* ziende, terwyl zyn poot zich m de kornetmuts van de jonge jufrouw, die zy voor zich op tafel had nedergetoorpen, verwaAl vind. de gouverneur van het reizend beestengezelschap. Weest maar ftil, mevrouwen! Ik zal hem wel pakken. Met een daalde hy, tot dat oogmerk, langs de roef neder; doch naauwelyks vernam Kees zyn' despoot, of, verfchrikt over deze verfchyning, zocht hy zich andermaal, door de vlugt, te' redden, en nam zyn' weg langs den anderen kant, van waar hy was binnen gekomen, en dus over de kniën van mynheer Van der. Wouden, en zo tot op het dek. Zich daar echter niet veilig achtende, vervolgde hy zyne vlugt tot in den top van den jaagftok, van waar hy, met'een' trotfchen blik, op zyne vervolgers nederzag; gedurig de kornetmuts noch in zyn' poot houdende. schipper. Dat je de fatan haal', jou ■D 5 wcêr-  58 DE REIS weêiiichtfche aap! Is my dat een fpel maken, hier in myne fchuit 1 Had ik het geweten- .! Juffrouw jacoba. Myne muts, myne muts! — Mev. van der wouden. Watte? ben je je' muts kwyt? Juffrouw jacoba. Ja, weet je, die met die kantenboom. Mev. van der wouden. Wel zo warelyk! Dat ziet 'er mooi met je uit. Hoe kan je toch zo onvoorzigtig wezen? Mynheer van der wouden, met een' veclbeduidenden blik. Dochter! dochter! Mev. van der wouden, eenigszins knorrig. Wel nou , zie jy maar naar je onderpak. Ondertusfchen zat Kees, noch even gerust, in den top van den jaagftok, terwyl het volk uit de fchuit gedeeltelyk op het dek kwam ftuiven, gedeeltelyk met lang uitgerekte halzen , van beneden , deze apenkomedie met veel gejuigch, aanzag. De reizende gouverneur eindelyk het fpel moede, en vreezende eensdeels voor de bedreiging van den fchipper, dat hy namentlyk hem, en al zyn beestengcfnor, aan den wal zou fmyten , anderdeels  NAAR UTRECHT. 59 deels verlegen over het gekerm der Van der Woudenfche familie, by het havenen van juffrouw Jacobaas kornetmuts, die Kees, noch al grynzende, tusfchen zyne poten hield nam eindelyk, zeg ik, een' der boomen, die' op de fchuit lagen, en bragt het verduldig dier zulk een' gevoeligen flag daarmede op zyn achterkwartier toe, dat Kees genoodzaakt was, zich, op genade en ongenade, over te geven, en dus, even gezwind, zich weder naar beneden liet glyên, waar hy, met een onnoozel gezigt, by zyn reisgezelfchap gin» neerzuten, even als of 'er niets gebeurd Kykl kyk! riep het volk uit de tweede fchuit, een' vryheidsboom 1 Een' vryheidsboom, en dat in den jare een duizend zeven honderd vier- en- negentig ? waarin deze reis voorviel. Wie was dan die vermetele , die, tot ergernis van ieder weldenkenden pasfagier, zulk een contrabande teeken dorst oprichten? Vreesde hy dan niet dat duizend handen zich weldra zouden uitftrekken, om hem zyne Franfche ziel , aan den voet van denzelfden boom, te doen uitbraken, en daarna eene Hollandfche carmagnole op zyn lyk te dansfen? Ach! reeds zien wy zyn  6o DE REIS zyn droevig maar wel verdiend lot in 't verfchiet. Met verminkte, ja met verfcheurde leden, en in zyn bloed badende, noch erger gehavend dan Cefar , door Brutus en zyne ecdgenooten, op het kapitool, vermoord; onkcnnelyker dan De Witten, uit loutere vaderlandsliefde, in Ncêrlands hofftad, weleer van een gereten. — Hierby valt ons de pen, die wy tot dus verre niet dan al fidderende voerden, geheel uit de hand. 'Er is een Latynsch vacrsje, of fpreckwoord, beginnende met: Parttiriunt, maar het wil ons nu niet by vallen, anders hadden wy hetzelve hier gaarne gebezigd, al ware het flechts om den lezer te doen zien, dat wy ook Latyn geleerd hebben. Nu, 'er zal mogelyk wel meer gelegenheid komen, om onze taalkundige bekwaamheden aan den dag te leggen. Ik wil dan maar zeggen, dat het geroep van het volk uit de tweede fchuit, hetgeen ons en den eerzamen lezer zo veel fchrik op het lyf joeg , by nader onderzoek niets te beduiden had; want, wat was het? niet anders dan de meergemelde kornetmuts van juffrouw Jacoba, die boven op den jaagftok was blyven hangen; dit was een kwade trek van Kees. -—■ Ja, lieve lezer 5 dit was het 5  NAAR UTRECHT. 6i het; en anders niet. Nu kan men zien, hoe veel 'er op de volksgeruchten ftaat is te maken, en hoe veel men 'er van moet geloven, wanneer de faam ons, bloedige gevechten' totale neerlagen, complete overwinningen' verwoestende omwentelingen, in de ooren ba', zumt. Volksgeruchten ! men moet zeker in dien tyd veel van vryheidsboomen gefproken hebben , om op dat misfelyk denkbeeld te komen. Want, waar het hart vol van is, loopt de mond dikwils van over, zegt het oude fpreekwoord. - De fchipperskneeht nam nu een' haak, en lichte de kornetmuts van den ftok af, die aan de jonge juffrouw eerbiedig weder ter hand ftellende. Nou zal je me eens zeggen, weêr en windfche vent! waar je, de zilveren beugeltasch van myne moeder zaliger hebt gelaten? Het was een matroos, die, onder de apenkuren van Kees, mede op het dek was gekomen, en die den heer Van der Wouden, in den ituurftoel ftaande, en geen kwaad vermoedende , dus onbefchoft toegraauwde. Niemant echter wist, in den beginne, tegen wien deze onverlaat dus uitvoer, totdat hy eindelyk een' van zyne makkers , die halverlyf buiten de fchuit zat, en zich vermaakte met zyne bee-  62 D E R E 1 S beenen in het water te kletfen, tot geeri groot genoegen van de meisjes en vrouwtjes die binnen zateii, en gedurig de hand aan de muts bragten, dus toeriep: eerste matroos. Koö! kyk reis, ken je dien kaerel niet, die daar in den ftuurftoel ftaat, met zyn' dominéés hoed ? tweede matroos. Wel weêr en wind! Willem! dat is immers je voogd , Van der Wouden ? Was de heer Van der Wouden verbaasd over deze lompe aanfpraak van den matroos, het volk, dat in de fchuit zat, was niet minder verwonderd; en allen ftaarden zy, met lang uitgerekte halzen, op het voorwerp van deze onbefchofte uitroeping. Eindelyk opende de heer Van der Wouden , na een' zwaren tweeftryd , of hy zich met dezen brutalen kaerel zou inlaten, zyn' mond, en uit zyn antwoord wierd de volgende famenfpraak geboren. Mynheer van der wouden. Heb je het tegen my, vrindje ? willem. Ja, ja, teugen jou. Je' naam is ommers Van der Wouden ? Mynheer van der wouden. Dat is zo.  NAAR UTRECHT. 63 zo. Maar ik weet niet, dat ik eenige kennis aan je heb. willem. Zo! nou by weêr en wind noch mooijer. Ken je dan den zeun niet meer van icheele Ant, de groenvrouw? Kan je het ontkennen, dat myn moêr, toen zy, op haar ziekbed, de fynigheid op het lyf kreeg, jou m heur testament tot ekfekuteur en Voogd over my aanftelde? En dat je my, omtrent een jaar na de dood van die goeije vrouw, omdat ik toen zo wat grappig iecfde, op' een' Oostïndischvaarder deed fmyten?.. Zeg, durf je dat met je beniste tronie heten liegen? Maar, by kris en kras! ik heb gezworen, als ik weêr in het vaderland kwam, dat ik je zou nazitten. Mynheer van der wouden. Ik wil niet ontveinzen, jongkman! dat uw perfoon by my bekend is, doch ik had niet verwacht dat gy de weldaden, die ik u heb bewezen' dus zoud beloonen, en voor al het goed' dat ik u heb gedaan, my op zulk eene bvutale manier, in het byzyn van de menfehen, op het lyf vallen. Gy behoorde u te fchamen !... willem. Wat zeg je? fchamenf fchaam jy je maar, zo met een weeskind te handelen,  64 DE REIS kn, als je met my gedaan hebt. Doch ïls ben nou mondig, en je zult my reis precies rekening doen, waar het boeltje van myne moeder is gebleven. Ik weet wel, dat 'er niet veul is overgefchoten , maai evenwel, je hebt al haar goud en zilver noch in je' klaauwen, en dat zal je me opdokken, al zou ik je dominéés pruik he-c achterfte voor zetten , hoor je! Mynheer van der wouden. Wat meer ordentelyk, als het je belieft. U is geen onrecht gelchied, dit durf ik heilig verklaren, voor alle menfchen; en het meeste leed hebt gy uzelven, door uw Hecht gedrag, aangedaan , doch ik wil daar nu niet van fpreken, om u niet verder voor deze lui ten toon te flellen. Wat u toekomt, zal u rechtvaardig geworden; wees daar gerust op. willem. Ei, was myne levenswys zo flecht! nou , dan vind ik jou' wys van iemant te beteren al fatans raar. Het was dan zeker tot myne beterfchap, dat je me zo teugen wil en dank hebt doen dienst nemen , jou olyke zielverkooper! Wel wie hoort 'er niet van! Ben ik zoo'n Hechte knaap ? Ik was wel noch goed genoeg om de Compagnie te dienen , of je moest denken dat de Cora- pag-- /  NAAR UTRECHT. cS pagnie niet dan van fchurken wil gediend zyn. Mynheer van der woudev. Kom, kom; al lang genoeg! je weet, jongkman! waar je my te Amfteldam kunt vinden, en daar zal ik u ten antwoord ftaan. Had ik niet op zulk eene vaderlyke wyze voor u gezorgd, dan waart ge zeker noch aan de galg of op het rad gekomen. willem. Daar zal je wis ook bang voor geweest hebben, toen je, voor eenige jaren, je' zeun, quafi noch met een baantje', ook naar de warme landen hebt gezonden. Maar kom maar reis in de ftad, daar zal een pot voor jou te vuur ftaan. Je' zenn is ook weêr te huis gekomen, met hetzelfde fchip; en hy heeft zyne vrouw meêgebrag*, en zyn' kleinen jongen ook. Hy is daar getrouwd, of mogelyk niet getrouwd, dat bruid my niet, met eene prinfes, of zo iets, van de kust van Mallabaar, en zy hebben' geki genoeg, om jou wat te laten hoepelen. Ik heb ze, by myn vertrek uit Amfteldam, in de Doelen gelaten, want zy willen jou niet zien noch fpreken, ze».vergiftig kwaad is hy noch, en daar heeft hy gelyk in. Mynheer van der wouoen. Wat zes  66 DE REIS je, jongkman! is myti zoon gerepatrieerd, en dat wel met eene vrouw ? Daar ontftel ik van. willem. Ja, dat raakt my niet. Mynheer van der. wouden. Maar, zeg my toch, in 's hemels naam, hoe dat myn zoon... willem. Loop, malle vent! Ik heb nou ook geen praat meer voor je over. (Weder in de fchuit klimmende.') Koó! waar zit je in een gat? Is 'er noch wat in de fles? — Wie ooit een ouderlyk hart voelde in zyn' boezem kloppen, zal thans het best ontwaren hoedanig de aandoeningen van mevrouw en den heer Van der Wouden moeten geweest zyn, by het verhaal van dezen losfen kwant. Mevrouw en hare dochter waren, in den beginne, zodra zy hoorden dat haar gemaal en vader, op zulk eene ruwe wyze , wierd aangerand, in den ftuurftoel gekomen, en Honden van ontfïeltenis op hare beenen te trillen; doch, zo ras zy het bovengemelde uit den mond van den matroos, betrekkelyk haren zoon en broeder,hoorden , zeeg mevrouw Van der Wouden op de bank naast den fchipper neder, terwyl Coosje een paar groote oo. gen opzette, en geheel aandacht wierd. De zus-  NAAR UTRECHT. 6? Klister te worden van eene prinfes , en wel Van eene Indiaanfche prinfes, is zekerlyk iets, dat het. hoogmoedig hart van elk jong meisje wel kon in beweging brengen, en een' vloed van denkbeelden in haar doen geboren worden, waarvan zeker dit niet het minste is, namentlyk, dat, in zulk een geval, niet minder dan een baron, of graaf, haar zyne hand zou durven aanbieden. — Goede Hendrik Slot! hoe wel komt het u niet, dat. de liefde reeds het hart van Coosje zo zeer voor u heeft ingenomen; dat uwe beeldtenis aldaar met zulke diepe trekken is ingeëtst, dat noch baron, noch graaf, noch eenig ander adelyk wezen, hoedanig hy ook moge genoemd worden, u immer kan doen vreezen! Mev. van der wouden. Kom aan, laten wy maar weêr naar binnen gaan. Ik ben 'er puur van ontfteld. Mynheer van der wouden. En ik niet minder. Is dat een brutale vlegel! zo ben ik noch nooit bejegend. Juffrouw jacoba. Myn broer Dirk weêr in Holland! daar hoor ik nieuw van op. Mynheer van der wouden. Ja, dat komt my ook onbegrypeJyk voor. Het is al veertien dagen geleden, dat 'er een OostinE 2 disch  6*8 DE REIS disch fchip is binnen gekomen, dus is hy al voorlang aan den wal, en evenwel noch geen taal noch teeken aan zyne ouders te laten toekomen... Waaraan hebben wy dit verdiend? Mev. van der wouden. Hy is een ondankbaar kind, dat heeft hy al van jongs af, door zyn wispelturig gedrag , laten blyken. Nooit deden zyne ouders iets naar zyn' zin, en altyd wilde hy zich boven zyn' ftaat verheffen. En, lieve deugd! wat is hy toch anders dan een burgermans kind? Mynheer van der wouden. En als zodanig heb ik hem ook laten opvoeden. Heb ik hem geen keur van meesters geseven ? Van de eene fchool liep hy naar de andere, van meester G... naar meester L... maar neen, nooit te vrede. De jonge heer moest by een' Franfchen monfieur gaan, zo als de ryke lui kinderen, en van dien tyd af was het glad en al met hem gedaan ; het bybellezen nam een einde; de pfalmen Davids wierden achter de bank gefmeten voor allerlei komedieliedjes; zyne krulpruik moest mee aan een' kant, en de jonge heer moest alle dagen zyn hair laten friferen van een' pruikenmaker; daar moesten Engelfche hembden wc-  NAAR UTRECHT. 69 wezen, geborduurde vestjes, en allerlei bonten rokken... Mev. van der wouden. En een' punthoed wou hy toen ook al niet meer dragen , maar het moest een' ronden wezen , zo hoog als een fuikerbrood; ook geen paerelkleurige noch zwarte kousfen meer... Mynheer van der wouden. Maar zyden kousfen, met witte en blaauwe ftrepen, net als onze Lys haar onderrok. Zo moest ik myne oude lui eens aan boord gekomen zyn. Ik weet niet naar wien de jonge aart. Mev. van der wouden. Naar my althans niet. Doch, ik zeg je noch eens die Franfche fchool heeft hem bedorven, en daarby dat wy hem in alles zyn' zin gegeven hebben. Mynheer van der wouden. Dat was alles noch niets, had hy maar verder willen oppasfen; maar, toen ik hem vervolgens op een kantoor beitelde, by zulke brave, ouderwetfche, Amfteldamfche burgers, 'toen brak de bommel eerst los: toen zag men eerst, wat de jong'e al in zyn fchild voerde. Mev. van der wouden. Die komedie en koffyhuizen hebben zyn bederf voltooit. E 3 Myn-  7° DE REIS Mynheer van der wouden. Entoen ik hem geen zakgeld genoeg gaf, en hy de kast van zyn' patroon... Mev. van der wouden. Spreek my daar niet meer van, want dien dag vergeet ik van myn leven niet; noch ben ik 'er van ontfteld, als ik 'er aan denk, hoe zyn patroon by ons kwam , en ons het geheele geval uitlei. Mynheer van der wouden. Ja, dat heeft my toen geld gekost, dat verzeker ik je. En wat al follicitatie heb ik voor hem moeten in het werk ftellen, om een baantje voor hem te krygen. Mev. van der wouden. Maar van dien bewinthebber was het toch recht kriste, lyk gedaan , dat hy hem zulke kostelyke brieven van recommandatie medegaf. Daar is hy zeker nou een man door geworden. Mynheer van der wouden. Dat denk ik ook, want de jonge heeft verftand genoeg. Mev. van der wouden. Dat heefc hy; een dronkiiart was hy ook niet. Mynheer van der wouden. Neen, en ook niet vrouwluiachtig, dat heb ik nooit aan hem befpeurd. Maar hoe of hy toch aan zoo'n  NAAR UTRECHT. 71 zoo'n huwelyk komt? eene Indiaanfche «fa. fes! denk eens! Zo moet hy het mv noch ' dank weten, dat ik hem die reis heb laten doen; want, wat zou by hier voor een portuur opgedaan hebben? ja , al had hy een' fchepens of burgemeesters dochter opgedaan! Mev. van der wouden. Dat zeg je wel. Maar, van wat voor religie of zyne vrouw wel mag wezen? Als zy maar niet paapsch is, of remonftrantsch. Mynheer van der wouden. Helaas vrouw! ik vrees dat zy noch eene ongedoopte heidinne zal wezen. Mev. van der wouden. Och, heer» wat zegje daar! ja, de godsdienst zat 'er by hem niet dik op; want dominé, die hem, op myn verzoek , eens onder handen heeft ge'nomen, zeide my toen al, wel een jaar vóórdat hy naar Oostindiën vertrok, dat 'er veel van de Socinianery by hem inzat , cn dat het noch te vreezen was, dat hy eens geheel tot de deïstery zou overloopen. Zo dat hy naar de religie van zijne vrouw niet veel zal gezien hebben. Juffrouw jacoba, (die tot dus verre /lilzagende de legende van haren broeder had hooren oplezen.) Och, vader! wat verlang ik E 4 om  72 DE REIS om broer Dirk eens weêr te zien, met zyne Oostindifche vrouw ! Ik heb noch nooit eene Oostindifche vrouw gezien. Mev. van der woud rn. Ja, kind ! ik verlang daar ook wel naar; want, al heeft je' broêr ons veel verdriet aangedaan, hy is en blyft toch evenwel ons kind, en een ouders hart is teêr. Mynheer van der wouden. Ja, als de jonge maar zo opgeblazen en fhfkoppig niet ware; doch ik vrees dat hy noch niets veranderd is; want, na zulk een lang afwezen, zyne ouders zo te verfmaden , dat is ongehoord. Ondertusfchen , wat zullen wy nou aanvangen, indien Willem eens de waarheid heeft gezegd? Mev. 1 an der wouden. Ja, daar wou ik je hebben... Nu ging men aan het overleggen, hoe zich in dit netelig geval te zullen gedragen, zonder het ouderlyk gezag te compromitteren. En om dit beter te doen, zette mevrouw Van der Wouden zich recht op haar gemak, met de armen, in haar' fchoot, over elkaêr geflagen, en den kop een weinig op zyde, neus en kin vooruit, terwyl mynheer Van der Wouden, met beide zyne ellebogen op ta-  NAAR UTRECHT. 73 tafel liggende, haar aanhoudend dikke rookwolken in het gezigt blies. - Wy zullen den geduldigen lezer, om hem niet al te veel af te vergen, geenszins op het vervolg dezer redewisfeling tusfchen het reizend drietal onthalen , maar alleen hunne laatfte uitroeping hier aanftippen, waaruit hy welras het ultimatum zal kunnen opmaken. Mynheer van der wouden. Ik wil wel, morgen ochtend, u tweeën, met een rytuig, naar Amfteldam vergezellen; maar laagheden doe ik niet. Mev. van der wouden. Noch ik. Zou ik kruipen voor een kind? Dat in eeuwigheid niet, al ware hy my noch zo lief, ja al ware hy met eene dochter van den keizer van Japoniën getrouwd. Daar wy, fehryver van dit werkje, nu geen kinderen hebben, en waarfchynelyk 'er, in het vervolg, ook geen zullen krygen, zo kan een ieder wel nagaan, dat wy ons, tot dus verre , zeer weinig met eenig opvoedingsplan hebben bezig gehouden, hoewel ik onlangs van eene zeer geleerde darne hoorde zeggen, dat zy, die van den hemel met geen kinderen bedeeld zyn, het best in ftaat zyn eene goede theorie van opvoeding te ontwerpen, E 5 ter-  74 DE REIS terwyl de genegenheid der ouders tot hun kroost hen veeltyds beier, daarin onbevooroordeeld te werk te gaan; doch, dit gevoelen voor rekening van die dame daarlatende, zo willen wy maar zeggen, dat wy, ten dien einde, nimmer, noch Rousieau, noch Campe hebben doorbladerd, en dus weinig, wat de opvoeding betreft, kunnen aanftippen, hoe zeer het ook hier, by het gedrag van den jongen heer Van der Wouden, te pas zou kómen, onze lezers en lezeresfen, die zich reeds papa en mama hooren noemen, eenige nuttige waarheden onder het oog te brengen. Wy zyn echter zo eenvouwdig niet, of befpeuren zeer wel, dat de gantfche Jeremiade van den ouden Van der Wouden en zyne gemalinne -haren oorfprong uit hun eigen verkeerd gedrag heeft genomen. Het is zo zorgelyk, 'er behoort zo veel menfehenkunde en vlyt toe, om den behooreiyken middenweg , tusfchen eene al te geftrenge en eene meer toegevende opvoeding, te kiezen. Veel hangt hier af van den aart des kinds ; zeer veel van de meer of min' verlichte begrippen des opvoeders. Hoe vele kinderen zyn 'er niet, die zichzelven, als het ware, hebben opgevoed, daar de bekwaamheden hunner ouders, in dit vak,  NAAR UTRECHT. ?5 vak, te kort fchoten ; wier geest zich verhief boven de bekrompen denkbeelden hunner ouders , en, by eene zagte, al te toegevende opvoeding, den regten weg wisten voor zich uit tc kiezen , of wel, onder eene onverflandige behandeling, echter niet bezweken zyn. Vandaar dat velen, uit den geringen burgerftand, zich tot eer en aanzien hebben weten te verhellen, waartoe hunne opvoeding hen voorzeker geen aanleiding heeft gegeven. — In welk eene mate dit nu op den jongen heer Van der Wouden is toe te pasfen, laten wy aan het oordeel van ieder nadenkend' lezer; dit fchynt ons althans zeker, dat, van zyn voorheen onbezonnen gedrag, veel op rekekening der verkeerde handehvyze van zynen hooggeëerden papa en doorfchrandere mama moet gefield worden. Gelyk ieder reiziger, vermoeid van omdolen, een' vrolyken blik om zich werpt, zo ras hy van verre Hechts de fpitze torentranslen van de Had zyner inwoning gewaar word, en, by dit gezigt, weldra alle uitgeftane moeijelykheden vergeet : even zo was het gefield met onze Van der Woudenfche familie , wanneer de trotfche Domtoren der Stichtfche hoofdftad zich aan hun Harend oog  76 DE REIS oog vertoonde; noch de tegenfpoeden aan den Voet-Angel, noch de avanturen met Kees , en den ruwen Oostindischvaarder , wierden langer door hen herdacht, en met een fmachtend verlangen zag men naar de plaats uit, waar de fchuit zou ftil liggen. — Geduld, lieve menfchen ! noch eene korte poos, en ziet daar u aan de Roöbrug genaderd. Ja, warelyk, zy zyn 'er! Ach! mogten nu myn held en myne beide heldinnen in de armen der vrindfchap een weinig rust voor hunnen gefchokten geest genieten, en aldaar voor eene poos hun vorig onheil vergeten! Wy zeggen voor eene poos, want het was nu eene uitgemaakte zaak, dat men den anderen dag de reis weder naar Amfteldam zoude ondernemen. de schipper. Welkom, mynheer! welkom, juffrouwen, te Utrecht! een jong heer, aan den wal flaande, en met alk opkuendneid in de' roef glurende. Is hier niet een mynheer Van der Wouden, met zyn gezelfchap? Mynheer van der wouden, met veel drift uit de roef [fuivende. Om u te dienen, mynheer! Hier ben ik. Mynheer, uw dienaar!... c de  NAAR UTRECHT. 77 de jonge heer. Van harte. welEoth mynheer! Ik breng u wel zeer de komplimen' ten van den heer Van Bergen en zyne familie, en myn oom laat u duizendmaal excus vragen , dat hy zelf u , met uwe beminde en de jonge juffrouw, niet is komen afhalen. Mynheer van der wouden. Hoe! is' het niet wél by de vrinden? Ik wil niet hopen, dat wy de vrinden belet zullen aandoen? de jonge heer. Integendeel. Myn oom heeft onverwacht dezen morgen eenig gezelfchap gekregen van Montfoórt, en, daar zy dezen avond weder heen trekken, zo is myn oom genoodzaakt geweest, hen dezen middag met de geheele familie naar Zeist te vergezellen. Dit berooft hem heden van het genoegen, u, mynheer, gelyk zyn voornemen was, te komen afhalen. Mev. van der wouden, ó! Dat is niets, dat is niets! De vrinden moeten zich om ons niet generen. Juffrouw jacoba, hare handen om hoog flaande, half zagt en half overluid. Hemel! wat zie ik! Slot! slot, haar op zyde fchietende, als om haar te helpen, het goed aan te nemen. Zwyg ftil, lieve meid! of alles is verloren. Juf-  78 DE REIS Juffrouw jacoba. Maar ik begryp niet... slot. Stil toch, bid ik u. (legen mynheer Van der Wouden.) Ik heb het my dus tot eene eer gerekend, den post van den heer Van Bergen over te nemen. Wees zo goed en maak van het rytuig gebruik dat ik medegebragt heb. Ik twyfel niet of de vrinden zullen weder vroegtydig te huis komen. Mynheer van der wouden, ö Mynheer! veel beleefdheid. Maar ik heb hier noch zo eenige pakaadje by me... slot. Dat is niets, wy zullen ons wel wat behelpen. En daarmede aan het losfen van al hunne trommels en manden , die zeker al een goed gedeelte van de koets befloegen ; zynde mevrouw en hare dochter noch genoodzaakt het een en ander op hunn' fchoot te nemen. Enfin, men raakte klaar, men was ingepakt, gezeten, en daarmede, vóórt! Tot dus verre noch heeft zich alles , in ons belangryk verhaal, zeer naturelyk toegedragen, uitgezonderd het bericht van den Oostindischvaêr, met betrekking tot den jongen heer Van der Wouden. Dit huwelyk met eene Indiaanfche prinfes moet een' iegelyk wat al te romanesk voorkomen, en het is ook  NAAR UTRECHT. 79 ook zo; doch de tyd zal alles ophelderen. Wat de ontmoeting van juffrouw Coosje en Slot aan de Roóbrug betreft, daarvan waren wy reeds verwittigd door het briefje, aan de Beerenbyt ontfangcn; en, dat Slot zich hier voordoet als een neef van den Utrechtfchen Correspondent, en door dezen gezonden om de Van'der Woudens met een rytuig af te halen, dit is mede zeer waarfchynelyk, althans voor u, lieve en geduldige lezer, die volftrekt geen nader kennis hebt aan den jongen heer Slot, dan die myne pen de eer heeft u te verfchaffen ; en voor den ouden Van der Wouden, aan dezen was hy ook geheel onbekend: dus, hoe mogelyk was het met dat hy een neef kon zyn van Van Bergen? De familiën zyn dikwerf zo uitgeftrekt en hoe velen worden 'er niet gevonden, die' zelfs hunne eigen nabeftaanden niet kennen ja, hen nimmer zouden onder de oogen krygen, ten zy een fterfgeval, en, noch beter een voordeelig testament hen daartoe geleeenheid gaf. Doch , daar Waarheid ons penfeel beftiert m het afmalen van deze tafereelen, en wy een' billyken afkeer hebben van alles wat naar hst of bedrog zweemt, zo vinden wy het ge-  8o DE REIS geraden , het een en ander , ten opzigte vaa den jongen heer Slot, hier wat nader aan te flippen. Ik heb hier boven reeds gezegd , dat hy de zoon, en, kunnen wy 'er thans byvoegen , wel de eenige zoon is van een' fatzoenclyk' man. Wat onder dezen naam verftaan word, daarin is het grootfte gros van het menschdom het noch niet eens. Twee der verfchillende gevoelens die het meest algemeen doorgang vinden zyn dezen : Sommigen verftaan onder dezen titel een' wel bemiddeld' en gegoed' man; een' man, die, in al zyn gedoente, gelyk de Franfchen zeggen , a jon aife is, die veel verteert en prompt betaalt. Anderen wederom geven dien naam aan een' man van een braaf zede. lyk karakter. en dezen zien meer op de gefteldheid van zyn hart. dan wel op die van zyne yzeren kist, wel te verftaan, indien hy 'er eene heeft. Indien wy nu het gevoelen der eerstgenoemden by vallen, zo fmart het ons te moeten zeggen dat onze jonge heelwel verre is van zich den naam van een' fatzoenelyk' mans kind te kunnen toeëigenen; dan, daar wy gaarne de.heldu, van deze gefchiedenis zo veel verheffen als in ons vermogen is, zo verkiezen wy, in hope van den  NAAR UTRECHT. gc den byval onzer lezers , de tweede definitie van een' fatzoenelyk' man, en in dezen zin was hy het wel degelyk. Het zal nu , hopen wy, niet verder noodig zyn een' ieder te beduiden, dat de oude Slot meer braafheid dan geld bezat. Hy was eigentlyk boekhouder op een voornaam kantoor , won een ordentelyk ftuivertje, en zou , volgens zyn doen, ryk geweest zyn , indien zyne huisvrouw Hechts de helft der rekenkundige bekwaamheden van haren man had bezeten ; voorwaar, een droevig verzuim in onze fchoolen, waar de meisjes zelden goed cyfferen leeren, zo dat, wanneer zy eindelyk tot huishoudfters worden verheven, zy, dikwerf, meer uitgeven dan het inkomen van hunne mannen bedraagt! De jonge heer Slot was insgelyks vroegtydig het grootboek tocgewyd , en verdiende reeds een aanzienelyk jaargeld ; overigens was hy een gefchikt jongkman; muzyk en lectuur wa. ren zyne geliefde uitfpanningen , fchoon hy in de keus van dit laatfte juist niet met die behoedzaamheid , die men hier en daar wel vind aangeprezen , was te werk gegaan: van daar dat hy wel een weinig naar het fentimenteele van onzen tyd overhelde, en dat eenige vonken der zogenaamde nieuwe verlichting al F ta-  8s DE REIS tamelyk zyn jeugdig brein ontftoken hadden. Wy Aveten hoe de jonge Slot, reeds vóór een jaar of wat , in de maatfchappy Felix Meritis, op de muzykavonden, kennis aan de jonge juffrouw Van der Wouden had gekregen , en daar de liefde naturelyk den wensch naar genot medebrengt, zo had de jonge heer ook al dien tyd niet ftil gezeten, maar van tyd tot tyd , door goede vrinden, den ouden Van der Wouden eens laten polsfen, in hoop van acces tot zyne beminnelyke dochter te zullen krygen ; dan dit was, tot dus verre , aan een' doven mans deur geklopt: want, voor eerst, het onderfcheid van middelen. en, ten anderen, de rechtzinnigheid van den heer Van der Wouden, ftonden hem hier beiden in den weg. Slot behoorde tot de gemeente der Remonftranten. De oude , brave Slot, voor wien zyn zoon geen geheim maakte van zyne genegenheid, had wel zyn best gedaan hem deze liefde uit het hoofd te praten, doch alles vruchteloos. Inmiddels vorderde men niets , en het was te duchten, daar juffrouw Coosje in jaren en bevalligheid toenam , dat 'er weldra eene menigte pretendenten zich voor haar zoude opdoen , wier grooter vermogen en meerder achting voor de  NAAR UTRECHT. 83 de Dortfche kerkvaderen hen wel ras ingang by den ouden Van der Wouden zouden bezorgen, en hem het meisje voor zyn' neus doen wegkapen : met Pieteroom dorst hy het niet aanleggen , uit vreeze dat deze alsdan zyn nichtje niet langer op het concert zou brengen. In het midden nu van alle die wanhopige ftuipen, welken eene gedwarsboomde liefde niet zelden by een' gevoeligen minnaar doet geboren worden, verfcheen , op her onverwachtst , de jonge Van der Wouden, met zyne Oostindifche gemalinne, weder in zyne geboorteftad. Met dezen ouden fchooïmakker raakte Slot , by geval , weder in kennis; weldra vernieuwden zy hun onderling vertrouwen ; en, ziet, de jonge Van der Wouden trok zich zyner aan , mogelyk uit fpyt om zyn' vader eene pots te fpelen; althans hy beloofde dezen in het huwelyk te doen toeftemmen , indien Slot Hechts zich van zyne zuster wist meester te maken. Dit nu was een zeer flechte en verfoeijelyke raad; dan, wat wil men al beters verwachten van een" losbandig' mensch, dien men , om zyne ondeugden, het vaderland heeft doen mimen? Wy willen niet hopen, dat Slot daaraan gehoor gaf, hoe fmachtend ook zyn verlangen moge geweest hebben ; F 2 doch  84. DE REIS doch het vervolg zal het ons doen zien. Dit kunnen wy hier provifioneel wel byvocgen , dat de jonge Slot geen de minfte betrekking had op den correspondent Van Bergen ; ja mogelyk van dezen niet eens gekend wierd. Slot. Ik heb de eer van de vrinden welkom te heeten. Maar, zo gezegd is, zy zullen niemant te huis vinden. Mynheer van der wouden. Wy zullen geduld hebben. Mev- v a n der wouden. Het komt my toch vreemd voor , want de vrinden zouden ons op het middagmaal verwachten, Deze aanmerking ontfnapte mevrouw Van der Wouden, toen zy een klein, doch zindelyk gemeubileerd zykamertje wierd binnen geleid, waar zy alles aantrof, behalve een' welvoorzienen disch , gelyk zy zich had voorgefteld. Wie ooit, na eene moeijelyke dagreize, met een verkleumd ligchaam, en een" hongerigcn maag, des avonds aan zyn verblyf is afgetreden, in het blyde vooruitzigt van een goed vuur en weltoebereide tafel te zullen vinden, en dan by zyne intrede integendeel een' kouden haard ontmoet, terwyl de hospes, op de vraag naar 't avondeten, zich wanhopend achter de oo-  NAAR UTRECHT. 85 ooren krabt, om daardoor den even zo wanhopenden ftaat van zyne keuken aan te duiden; wie dit, of iets foortgelyks, immer op zyne tochten heeft ondervonden , en zich kan herinneren , hoe hy als toen gefteld was, is ook bekwaam als nu het gelaat en de neêrgeflagen houding van de vrome echtgenoote van den heer Van der Wouden zich te kunnen voorftellen. In één woord, de vrouw keek danig op haar' neus. — Wel is waar, zy was noch verkleumd, noch uitgehongerd; maar, evenwel, zy vond het geheel anders, dan deze goede vrouw het, volgens haar begrip, wel had moeten vinden. Zeker , zy verwachtte niet minder, dan alle de lieve vrinden, met ongeduld , naar het Amfteldamsch gezelfchap , by elkander, te zullen ontmoeten, en gereed om haar met groot gejuigch te ontfangen en te verwellekomen, en daarna, na de eerfte vervoeringen van blydfchap, en gelukwenfching over elkanders welvaren, eene aanzienelyke plaats aan eene goede, welvoorziene tafel te zullen beflaan , als eene inleiding tot de overige kermisvermaken.- En nu, niemant te huis, niemant om haar met blydfchap in te halen , alles zo koel, tot zelfs de oude dienstmaagd, die de deur opende; zie daar , ik geef F 3 het  86 DE REIS het den allergeduldigften, om niet by zulk eene te leur Helling eenige ontevredenheid te laten blyken Ik moest het geweten hebben ! beet mevrouw Van der Wouden haren man in 't oor. Ik moest het geweten hebben ! herhaalde deze ; daar zitten wy nou. Coosje, die mede niet wist wat dit alles had te beduiden, keek ftrak voor haar, en fpeelde met den kleinen Joli, Hechts om hare verlegenheid te verbergen , want haar klein hartje klopte vreesfelyk. Zomwyl zag zy haren minnaar fteelsgewys aan , doch dadelyk floeg zy hare oogen met een klein blosje weêr neder, terwyl Slot, in eene niet min'verlegen houding, het vertrek doorwandelde, dan eens door de glazen keek, als verwachtte hy iemant, dan eens zyne aandacht vestigde op de printen , die aan den wand hingen , meest tafereelen van oproerige bewegingen , verbranden van fchepen, en overftroomingen , geheel niet gefchikt om in zyn oogfchynelyk ontfteld gemoed de kalmte te rug te brengen. Nu begon hy een gefprek, en dadelyk brak hy het weder af; eindelyk kon hy het niet langer uithouden. Slot. Kom aan , terwyl de vrinden het middagmaal noch niet hebben gehouden, zal ik  NAAR UTRECHT. 8? ik de meid last geven de tafel te dekken ; doch de vrinden zullen het voor eerst met de koude keuken moeten voor lief nemen, ondertusfchen zullen wy het huis eens bezien. Daarmede wip naar achteren, als om orders te geven , en vervolgens zich aanbiedende als leidsman van het verwonderd drietal, het geen hem met opgefparde oogen navolgde , ieder nieuwmodifchen fpiegel bewonderde, ieder chitzen beddefprei betastte, en met een: ó Hoe keurelyk ! ö hoe netjes! en een : Warelyk, dat mag gezien worden ! ten laatfte in eene groote achterkamer belandde, waar zich dadelyk een nieuw verfchiet van voorwerpen aan hun nieuwsgierig oog opdeed. Mynheer van der wouden. Dit lykt wel eene fchildery van Sufanna met de boeven. Is het niet zo, mynheer? slot. Ik vraag wel excuus ; het is een Diana in het bad, eene copy van den beroemden Mynheer van der wouden. Zo, zo! dan is het zekerlyk geen bybelfche gefcbiedenis. Ik ben geen groot kenner van fchildery en , doch de weinigen, die ik heb, zyn alle historiën uit den bybel, dat is leerzaam voor de jeugd. Zo heb ik eene groote fchildery van F 4 Jo-  88 DE REIS Jofeph en de huisvrouw van Potiphar; ook noch eene , even groot, van Loth en zyne twee dochters, maar dat is dan een recht kunstftuk, zeggen de liefhebbers, en zo naturelyk gefchilderd , als of het alles leefde. Ik kan "er myne oogen dikwils niet van afhouden, zo behaagt het my. Mev. van der wouden. Kyk hier eens, vader! wat al kostelyk Japans porcelyn. Kou heb ik van myn leven zulk kurieust theegoed niet gezien. En dan die blaauwe fchalen , met ribbetjes... Mynheer van der wouden. Ja , ja ! dat heeft alles , in zyn' tyd , veel geld gekost , enz. slot, Jufrouw Coosje by de hand nemende, terwyl de oude lui drok bezig zyn de porcclynkaiP van de gemeende vrinden Van Bergen te bewonderen. Zie hier eens , mejuffrouw ! in dit portaal. Coosje, wel begrypende dat dit eene leus was om haar apart te kunnen fpreken, en hevig begeerig om de uitlegging van zo veel raadzels te vernemen, volgde hem , zonder te aarzelen. Slot deed voorzigtig de deur achter zich toe, waarna hy dus vervolgde. slot. Kom aan, lieve meid! zo het waar is  NAAR UTRECHT. 89 is dat gy my bemint, zo is het nu tyd, my daar eene proef van te geven. Volg my. Juffrouw jacoba. Maar, Hein, ik weet niet wat ik zeggen zal, zo vreemd komt my alles voor. Gy hebt my dan danig doen ontftellen , toen ik u daar aan de fchuit, zo onverwacht, aantrof. slot. Wy hebben nu geen tyd , beste ! om u dit raadzel uit te leggen. Volg my maar onbefchroomd , terwyl de oude lui, daar binnen , het noch zo drok hebben. Juffrouw jacoba. En waar heen dan? waar naar toe ? slot. Naar uw' broeder, die thans ook hier in de flad is, en hartelyk verlangt u te zien. Hy heeft my voor vast beloofd te maken dat ons huwelyk doorging ; op die voorwaarde alleen wil hy zich met zyn' vader verzoenen. Juffrouw jacoba. En is zyne Oostindifche vrouw ook by hem ? slot. Ja , myn engel ! kom maar voort. Broêr Dirk wil u volftrekt eerst zien en fpreken, eer hy iets onderneemt. Juffrouw jacoba. Maar wat zullen myn vader en moeder zeggen ? Zy zullen gewis verlegen worden \ en als zy hooren wie je bent.,. F 5 slot.  90 DE REIS slot Talm toch niet, indien gy en ik niet voor altoos willen ongelukkig zyn. De oude lui zullen denken dat wy eens naar de kramen zyn, ondertusfchen komen de vrinden van Zeist te rug , en dezen avond noch zyn wy allen weêr by elkander. Dan zal het een dubbele blydfchap wezen , en, in fteê van ééne dochter, zullen zy alsdan vier kinderen omhelzen. Juffrouw jacoba. Ik weet niet wat ik zeggen, of wat ik doen zal. Is het hier dicht by dat wy myn' bioêr zullen vinden ? slot. Ja, heel dicht by. Juffrouw jacoba. Maar dan moet je de meid toch zeggen waar wy heen zyn gegaan. slot. Ja , ja ! kom maar. En daarmede troonde deze flimme knaap het arme meisje de deur uit, terwyl de heer Van der Wouden en zyne huisvrouw zich ontledigden met de hoedanigheid en deugd van ieder ftuk porcelyn, aan elkander, op het breedst uit te meten. Ga vry, verdoold kieken! Het is voorzeker uwe fchuld niet, dat gy, in uwe onnoozelheid, de ftem des verleiders zo licht gehoor gaaft ; indien zy, die u hebben opgevoed, meer waereldkennis hadden bezeten, zy zouden u by tyds  NAAR UTRECHT. 9* tyds voor de ftrikken, waarin gy nu zyt vervallen , gewaarfchuwd hebben ; zy zouden u nuttige fchriften hei-ben in handen gegeven , waaruit gy de fyrenenzang des bedrogs vroegtydig had leeren kennen , waardoor uw verftand verlicht en uw hart gelouterd had'kunnen worden ; daar gy nu een buit zyt geworden van een fenthnenteel gekje , en het voorwerp van eene romaneske onderneming. „ Daarvoor zyn myne dochters wel bewaard, die zullen zich zo licht niet laten bedotten, dat verzeker ik je. Trouwens , zy hebben ook te veel liefdegevallen, fchakingen, en onverwachte ontvoeringen , gelezen, dan dat zy zich van den eersten den besten zo zouden laten bedriegen." — Ik geloof u wel,mevrouw! gy hebt uwe dochter al vroegtydig romans genoeg in de hand geftopt, dus zy van alle deze fraaijigheden niet onkundig kunnen zyn; maar wat bedoelde uwe edele daarmede ? — ,, De meisjes de waereld te leeren kennen, opdat zy zich in het vervolg voor het kwaad kunnen wachten." — Maar zo zy eens daardoor het kwaad hebben leeren beminnen , eens in het vervolg een roman op hunne eigen hand fpelen , uit fch el machtigheid dat zelfde doen, het geen wy onze Coosje van der Wouden, in  92 DE REIS in hare eenvouwdigheid , zien verrichten ?..; Gy ziet wel, mevrouw ! dat uwe dochters niet veiliger zyn , fchoon gy haar , op uwe wyze, waereldkennis hebt trachten in te prenten. Doch laten wy hiervan afftappen, wy zullen, in het vervolg, noch wel gelegenheid vinden, een paar woorden, hierover, te verhandelen. — Een ieder ziet hier thans niet onduidelyk, hoe gretig de jonge Slot den raad van zyn' vrind Van der Wouden heeft aangegrepen , en dat dit ftil wcgloopen wel eens eene formeelc fchaking kon worden. Stille waters, zegt een oud fprcekwoord , hebben diepe gronden, en oppervlakkig zou men zulks van den jongen heer Slot niet verwacht hebben. In Amfteldam had hy geen gelegenheid de eenvouwdigheid van zyne minnares te verrasfen ; en haar den voorilag te doen, met hem te vlugten , dorst hy , met eenig uitzigt van te zullen flagen, niet ondernemen; dan hoorende dat de reis naar Utrecht nu was vastgefteld, beraamde hy met zyn' vrind een onwerp, waarby dè oude Van der Wouden zelfs hem zyne dochter zou in handen leveren; haar eens in zyne magt hebbende , zo zou men naderhand wel verder zien. Ingevolge nu  NAAR UTRECHT. 03 nu van dit fchandelyk plan , was Slot, des morgens, zeer vroeg, met den jongen Van der Wouden en deszelfs bedgenoote en kind, en een' zwarten knecht , naar Utrecht gereden, en hadden hunn' intrek genomen buiten de wttte vrouwen poort, in het huis van den heer O, by wien men verder rytuig op Amersfoort kon bekomen. Slot was, ten bekwamen tyde, met eene huurkoets naar de fchuit gereden , nadat hy wel degelyk vernomen had , of 'er aldaar ook ieroant van Van Bergen was gezonden , om de Van der Woudenfchc familie af te halen; niemant vindende, zo was de baan klaar, en alles droeg zich toe, gelyk wy gehoord hebben, en de aandachtige lezer verder zal vernemen. Het gaat wel ! onze gefchiedenis begint meer en meer belangryk re worden; ook krygen wy de handen vol , en weten , op dit oogenblik, niet tot wien wy ons zullen keeren; dan de menschlievendheid wyst ons naar mynheer en mevrouw Van der Wouden , die zich in eene achterkamer vinden opgefloten, en mogelyk noch bezig zyn de verfchillende ornamenten, in de porcelynkast, aan te gapen en te bewonderen. Myn-  94 DE REIS Mynheer van der wouden. Ik hoor daar je' hond zo janken, buiten de deur. Mev. van der wouden. Wel, vader, laat het beest dan eens binnen. Ik moet eens even kyken wat daar, onder dat kleedje ,fchuilt. Mynheer van der wouden. Noch fchooner! de deur is op Hot. Waar of toch onze meid zit, met dien jongen heer ? Coos! Coos ! waar ben je ? Ik hoor niets. Mev. van der wouden, verdrietig. Dat ziet 'er fraai uit. Zy zullen naar beneden zyn gegaan. Mynheer van der wouden. Ik weet niet hoe fommige menfchen zoo'n plaifier kunnen vinden in het reizen. Wy zyn op zyn best een' halven dag van huis, en ontmoeten alle foort van ongemakken. Ik zeg altyd : oost west , t' huis best, en daar hou ik me by. Maar het is jouw' lui fchuld : jy hebt me die reis zo aangepraat.. . Mev. van der wouden. Zwyg maar ftil, want je waart immers even graag. Klop maar eens aan de deur, zy zullen ons beneden wel hooren. Zo gezegd, zo gedaan. Mynheer trommelde , mevrouw fchreeuwde, Joli gilde, en eindelyk kwam eene der meiden van het huis, op het  NAAR UTRECHT. 93 het geluid van deze zoete harmonie , naar boven. De meid. Heden, mynheer! ben ie opgefloten ? Ik docht dat je weêr in de zy. kamer zat. Mev. van der wouden. Ja, kind, «at zie je. Ma® , waar is de jonge heer met myne dochter ? ' De meid. Wel, mynheer, die zyn al vooreen kwartier uitgegaan. Zy zullen denkelyk eens naar de kramen wezen , en myne kameraad en ik dochten dat mynheer en mevrouw daar wel of wisten. Mynheer van der wouden. En dat zo ftü weg te fluipeu! Wie had dat van Coos gedacht ! Mev. van der wouden. En ik meende, meisje, dat wy hier wat zouden eten; en gaan zy nou op een pad , zonder iets te zeggen! De meid Dat weetik niet, mevrouw, my is niets belast; ook heeftmyhe juffrouw van uwe komst niet geweten, anders ware zy wel te huis gebleven. y Mynheer van der wouden. En ik heb deze week noch een' brief van uw' heer ontinngen, dat hy ons verwachtte. De  96 DE REIS De mei d. Van mynheer! van onzen mynheer ? Lieve tyd! die is al voor twee jaar geftorven. Mev. van der. wouden. Wat zeg je, kind ! al twee jaar dood ! Zyn wy dan hier niet by mynheer Van Bergen ? De meid. Heden, neen, mevrouw! dat weet je immers wel beter. Myne juffrouw hier. de weduwe Slingerlaan. Mynheer van der wouden. Wel ik fta verftomd. Zulke vreemde ontmoetingen heb ik myn leven noch niet gehad. Zeg my dan eens, meisje, wie is die jonge heer, die ons is komen afhalen? De meid. Wel, die zal mynheer immers wel kennen. Hy is een zusterszoon van myne juffrouw ; en hy kwam, dezen morgen , met rytuig van Amfterdam , waar zyne ouders wonen , hier aan , gelyk hy wel meer doet, en zeide aan myne kameraad en my, dat hy van middag hier zou komen, met een gezelfchap Amflerdammers, die goede vrinden waren van myne juffrouw, en van myne juffrouws zuster, en die myne juffrouw eens wilden verrasfen ; want, ik zeg noch, had zy het geweten , zy ware zeker wel te huis gebleven; maar nou is myne juffrouw naar Montfoort, om een paar nich-  NAAR UTRECHT. 9? nichtjes op de kermis te verzoeken , doch zy komt zeker en vast dezen avond weêr te huis. Mev.'van der wouden. Altemaal bedrog , man ! zeg dat ik het je gezeid heb, want immers by ons aan de fchuit gaf hy zich uit voor een' neef van onzen korrespondent , hoe zouden wy anders hier zyn gekomen in een vreemd huis ? Mynheer van der wouden. Daar fehuilt meer achter * dan wy wel denken. Maar hoe is de naam van dien jongen heer ? zeg, meisje. De meid. Wel, myne juffrouws zuster is getrouwd aan een' mynheer Slot , en daar is hy een zoon van. Mev. van der wouden. Daar hebben wy het al ! Dat is die zelfde fuppliant, die reis verkeering met onze Coos zocht te maken. Mynheer van der wouden. En nou is hy mee de meid gaan opduwen. Ik heb wel meer van zulke gevallen hooren fpreken, doch wie zou daar gedachten op hebben ? wie zou het verwachten van een kind, in alle eerbaarheid opgevoed! Mev. van der wouden, Wfflftó. Eli die nooit op gezelfchappen kwam , noch op G con-  93 de reis concerten of in komedies, waar al zulke ondeugendheid geleerd word. Maar denk je evenwel dat het zo is, Van der Wouden'? Mynheer van der wouden. Wel wis en waar! dat kan je immers uit alle de omftandigheden wel opmaken. Onze Coos fchuilt met hem onder een' deken. Daarom was zy dezen morgen zo ftil. De meid. Wel, mynheer , als ik het zo zeggen mag , dat zou ik nooit noch nimmer van den jongen heer gedocht hebben; en myne juffrouw zal wonder ophooren als zy van avond te huis komt. Maar misfchien is het maar een grapje , en mynheer en mevrouw moeten zich daar zo zeer niet over ontftellen. Komt toch beneden, en gebruikt wat voor de alteratie. Mev. van der wouden. Voor my een glaasje water en melk. Mynheer van der wouden. Ja, kind! je weet noch niet wat 'er al in de waereld te koop is , en wel in dezen bedorven tyd. De ouders zyn tegenwoordig wel ongelukkig! Dat ondervinde ik. Mev. van der wouden. Myne dochter , myn kind! Heb ik u zo voorgegaan, ondeugende meid ! Och, Van der Wouden 3  NAAR UTRECHT. 99 waren wy maar by de vrinden Van Bergen, dan kon men eens ter degen raadplegen. De MEiu. Wel nou, mevrouw, daar is wel occafie toe. Ik zal, als je het zo wilt, terftond iemant beftellen om je' goed over te brengen, en om je den weg te wyzen, enz. Dat de vrinden, namentlyk de echte vrinden Van Bergen , wonder opkeken, toen zy de Van der Woudens , met eene bedrukte troni, en zo laat, daar zagen aankomen, is zeer beprypelyk. De juffrouw Van Bergen was eene rechte goede fchomrael, luidruchtig , woelig, en fchielyk driftig; doch ook dra weder te vreden. Zy had reeds , mede uit naarri van haar' gemaal, eene meid met twee van hare kinderen naar de fchuit gezonden, toen zy dacht dat die weldra zoude aankomen ; of nu dezen langs den weg zich te veel hadden opgehouden , dit kon wel zyn; althans de heer Van der Wouden en de zynen waren reeds in het rytuig van den jongen Slot vertrokken. Dit maakte nu , noodzakelyk, veel opfchudding in het huis van Van Bergen , dewyl niemant wist wat men van de Van der Woudens zou denken ; want, volgens het bericht van den fchipper, waren zy wefdegelyk, volgens fchryven, in de ftad gearriveerd. — Juffrouw G 2 Van  ioo DE REIS Van Bergen liep al zwoegende en hygende van de deur naar de keuken , en van de keuken weêr naar de deur, geftadig jammerende: Het fpyt my maar van myne kostelyke kalfsrib. Eindelek, zie daar, na een uur wachtens en drentelens , daar zyn de vrinden. — Nu ging het hier , gelyk mevrouw Van der Wouden zich altoos had voorgefteld het te zullen ontmoeten. — Nu was het : Heden , tante ! waar heb je dan zo lang gezeten ? Is dat uit. blyveu ! de fchuit is meer dan een uur aan den wal, en ik heb je onze Pietje en Crisje noch gezonden , om je af te halen. Heb je die dan niet gezien ? Mynheer van der wouden. Hat gave de hemel! myne vrouw en ik zouden nu in zulk eene naarheid niet zitten. En hierop volgde nu een omilandig verhaal van al het geen de jonge juffrouw Van der Wouden betrof; een verhaal het geen begon met : De vrinden weten hoe ongelukkig ik eens met myn' zoon ben geweest! en befloten wierd met : Wie had zulks ooit van myne dochter kunnen denken! — Ondertusfchen wierd het eten opgedragen, fchoon reeds tamelyk laat om 'te middagmalen ; men zette zich aan tafel, redeneerde, weende, ovejjei , en  NAAR UTRECHT, ior en vergat inmiddels niet braaf toe te tasten, terwyl de gedienstige juffrouw Van Bergen geftadig klaagde dat haar vleesch te gaar was, en hare boonen aangebrand waren. Het desfert afgenomen zynde , zond de heer Van Bergen zyne kinderen uit de kamer , om des te vryer met de Amfterdamfche vrinden, over hunne avanturen, en inzonderheid het wegloopen van juffrouw Coosje , te kunnen fpreken , en met elkander , als lui van jaren en ondervinding, eens te beraadflagen , wat in zulk een geval te kunnen doen. Hierin deed de heer Van Bergen nu zeer wyslyk, namentlyk dat hy zyne dochters, by den aanvang van deze conferentie, buiten de kamer deed gaan ; iets , het geen wy wel wenschten dat vele ouders tot een voorbeeld namen : hoe vele kinderen zouden alsdan zulke kleine wysneusjes niet worden! inzonderheid wenschten wy dit wel, wanneer het vader en moeder in den zin komt van hunne geestelyke en waereldlyke overigheid kwaad te fpreken : de verachting, die eerst nederdaalt op de uitleggers der goddelyke en menfchelyke wetten, ftrekt zich weldra tot de wetten zelfs uit, en maakt vroegtydig van het aankomend kind G 3 een'  io2 DE REIS een' ongodsdienstig' christen en een' oproerig" burger. De heer Van Bergen bekende, met veel omflag van woorden , dat het geval hem geheel vreemd en wonderbaar voorkwam. Mejuffrouw zyne beminde , die weleer door de Amiteldamfche troep, in Utrecht, de Witkomtenaarï had zien vertoonen , ftelde het echter niet buiten de mogelykheid dat de jonge juffrouw zich door dien Slot had laten verleiden , en met hem was doorgegaan ; maar, lieve tante ! vervolgde zy , wat zullen wy u hierin raden ? het best is, zo het my voorkomt , dat mynheer uw man, met den mynen , eens zelf, aan alle herbergen en posthuizen, waar men rytuig verhuurt, gaat vernemen , of aldaar ook zulk eene jonge juffrouw en heer rytuig hebben genomen , en welk een' weg zy vertrokken zyn. Zie , dat is het eenigfte wat ik 'er op weet. van beugen. Ja , ja ! daar heeft myne vrouw gelyk in. Dat moeten wy doen,vrind Van der Wouden ! De wyfjes zyn toch flim. Allons! op goed fucces eens gedronken, en dan gaan wy. Wees maar gerust, mevrouw 1 wy zullen het wild wel opfporen. Binnen Utrecht zullen zy toch wel niet gebleven  NAAR UTRECHT. 103 zyn, maar dat is het zelfde; zo zy vertrokken zyn, dan ryden wy hen na, en met vragen komt men aan den man. Mev. van der wouden. Wie weet, lieve hemel 1 waar dat verdoolde fchaap nu omzwerft. van bergen. Ja , dat zeg je wel, mevrouw ! onze Had is het middelpunt van waar men byna de geheele waereld doorreist. Dat zou je niet geloven , wat al postwagens 'er ieder morgen van hier vertrekken. Hierop volgde nu een breedvoerig verflag der verfchillende reisroute van Utrecht door geheel Europa ; dan , daar de meeste almanakken hiervan ryk voorzien zyn, wyzen wy den lezer naar dezelven, indien hy in het relaas van den praatzuchtigen Van Bergën eenig belang Helt. Mynheer van der wouden. Kom aan, Van Bergen ! willen wy dan gaan ? van bergen. Niet noch een glaasje ? — Nu , zo als je het verkiest. Mevrouw! ik ben je' dienaar. — Marytje, je moet mevrouw wat opbeuren, en zien dat je ze eens de deur uit krygt, dat zal die muizennesren wel verdryven. Mev. van der wouden. Vergeet toch G 4 niet  ïo4 BE REIS niet my voort tydin g te brengen , Van der Wouden , wanneer dat je van de ondeugende meid iets verneemt. van heroën. Ja, maar hoor eens, mevrouw! daar moet ie me je parool op geven, dat, wanneer wy nu juffrouw Coosje eens te rug brengen , alles alsdan zal vergeven en vergeten zyn. Mev. van der wouden. Watte ! Ik zal ze de metten lezen , dat het haar heugen zal! Het is canailleus gedaan, zyne ouders ïo in de luijeren te leggen. van eer gen. Dat is het ook; maar mevrouw blieft te begrypen... Juffrouw van bergen. En ik begryp, finjeur! dat jy hier den kostelyken tyd Haat te verkallen , in plaats Mynheer van der wouden. Je' vrouw heeft gelyk, vrind ! Ik fta als op hecte kolen. van bergen. Nu, nu, wy zullen gaan, Adieu , mevrouw ! hou maar goeden moed. Allons, Van der Wouden ! eerst naar Vree-" burg, by Van der L. En nu raakte de praatzieke Van Bergen, met den bedrukten vader , de deur uit. — Wy zullen dezen hunn eigen weg laten be- wan-  NAAR UTRECHT. 105 wandelen , en zien of wy, mogelyk met be. ter fucces, het dolend paar kunnen wedervinden. Myn hemel ! waar brengt gy my naar toe, Hein ? riep juffrouw Jacoba van der Wouden , op het zien van de witte vrouwen poort. slot. ]k heb het u immers reeds gezegd, lieve meid ! Wy gaan uw' broêr Dirk vinden. Juffrouw jacoba. Ik weet het niet, maar ik ben zo onthutst. Als je het maar wel met my vóór hebt, Hein. Want ik vrees noch altyd dat 'er iets achter fteekt. slot. Waarom vreest gy zulks, myne beste? Gy kent immers uw' broêr Dirk wel, die je altoos zo lief had ? wel nu, die is thans uit Oostindiè'n weder onverwacht komen opdagen ... Juffrouw jacoba. Ja , ja , dat weet ik wel, en ook hoe hy daar met eene Indiaanfche prinfes getrouwd is. slot. Gy weet dit alles, en evenwel heeft uw broêr zich noch niet by zyne ouders aangediend? Maar, wat behoef ik dit te vragen ? Gy hebt my ftraks reeds doen blyken , dat gy het wist. Het komt my echter onbegrypelyk voor , daar hy het ffrengfte incognito houd. G 5 Juf-  io6 DE REIS Juffrouw-''ja coba, Wel, een matroos, die met hem op het zelfde fchip is te huis gekomen, heeft ons zulks in de fchuit verteld. slot. Zo! weten de oude lui het ook ? Juffrouw jacoba. Och ja ! en die zyn 'er wel degelyk bedroefd over, dat hy zich zo weinig aan zyne ouders laat gelegen liggen. En nu noch zulk een' flap van hunne dochter te beleven! Het is te veel , Slot 1 Gy hebt my misleid , en ik had wyzer behooren te zyn. — Toe , myn lieve Hein ! laten wy noch te rug keeren , zo zal alles weêr in den besten plooi komen : zy kennen u toch niet in perfoon, en zy zullen denken , dat wy eens zyn gaan wandelen. slot. Zy kennen my nu, naar ik gis, maar al te wel ; ook is het thans te laat , lieve Coos 1 Zie, wy zyn 'er reeds. Dit zeggende, flapte Slot met zyne beminde de floep op by den heer O, en dadelyk vroeg hy naar den Oostindifchen heer , met zyn' zwarten knecht en verder gezelfchap. Eerst gedaan en dan bedacht, heeft menig in 't verdriet gebragt. Een oud rympje , het geen wy van onze moeder en grootmoeder meermalen , tot berisping van anderen, en tot ons eigen nut en onze onderrichting, hebben hoo-  NAAR UTRECHT. 107 hooren aanhalen, fchoon het zelve weinig indruk op ons gemaakt heeft, daar zy dikwyls zelfs de eerfte waren , deze onheil voorfpellende fpreuk door hun gedrag te bevestigen. Ook zo ging het met onze lieve juffrouw Jacoba van der Wouden. Deze gulde levensregel kon haar gewis mede niet onbekend zyn ; dan haar tegenwoordig gedrag bevestigde maar al te wel, hoe weinig oplettendheid zy omtrent denzelven gebruikte. Het nadenken kwam nu ook by haar te laat, en dus bekrachtigde zy een niet min' waarachtige fpreuk der oudheid : Men moet altoos wys worden door fchade of door fchande. Het voorbeeld niet alleen van juffrouw Jacoba , maar van duizenden anderen, zo heeren als juffrouwen, leert ons dagelyks, hoe weinig ook de beste opvoeding, de duidelykfte kennis van zyn' pligt, gegrond op de overtuiging die de voorfchriften van den godsdienst in ons verwekken, zelfs het ftandvastigfte voornemen, dikwerf in ftaat is ons voor een' misftap te bewaren , wanneer wy by dit alles geen zelfkennis voegen , dat is , de zwakheden en dwaasheid van ons eigen hart zorgvuldig nafporen, en deze verkregen kennis van eene nimmer afgebroken waakzaamheid  xo8 DE REIS heid laten vergezeld gaan. Het menfchelyk hart beeft zo vele plooijen, en tusfehen dezelven nestelt zich, in het verborgen , zo menig eene zinnelykhejd , zo menig eene drift, die Hechts naar de gelegenheid fchynt te wachten , om uit haar' fchuilhoek voor den dag te komen , en wier aan zyn wy niet ontwaar worden, dan wanneer het veeltyds reeds te laat is, om aan dezejve wederftand te bieden. De gevarelykfte onder dezen is de liefde,die, kwalyk beftierd , niet zelden den grond legt tot eene menigte dwaasheden, die het ongeluk van geheel ons leven voltooijen. Hy is 'er maar niet , riep de yvcrige kastelein, buiten de witte vrouwen poort; noch vóór noch achter Begryp eens, zeer geduldige lezer ! hoe zeer dit bericht den eerzamen Slot en zyne beminde ontftelde. — Ja , het is maar niet anders! Broêr Dirk en de zynen waren nergens te vinden , ondanks de verzekering die zy aan Slot hadden gedaan , van hem aldaar te zullen opwachten. Hun ïèndezvow was voornamelyk bepaald by den heer O, eensdeels om buiten het gewoel der menfehenkfnderen te blyven , die hun vermaak vonden , de ydelheden van de kermis na te jagen , ten an-  NAAR UTRECHT. io9 anderen, omdat men aldaar, des noodig zynde , gemakkelyk een rytuig kon bekomen, om naar elders te vertrekken , indien de omftandigheid zulks medebragt. — Eindelyk kwam een der voerlieden ten voorfchyn, die, op het woord van een' eerelyken paardenmcnner, verzekerde , dat de heer en mevrouw in quóEstie , met hun gevolg, een torntje waren gaan doen, aangezien hy hen, noch geen kwartier uurs geleden, niet verre van de domkerk,gevolgd van hunnen zwarten knecht, was ontmoet. Dat is niet volgens afipraak, riep Slot vry vinnig over deze te leur fteUiög. Maar, wat zullen wy doen ? wy moeten geduld hebben tot zyne wederkomst : ik denk toch niet dat hy lang zal uitblyvcn, daar hy weet hoe veel ons aan zyne tegenwoordigheid gelegen is. Maar wie zal ons de nu verfchillcnde gedachten en vermoedens afmalen, die onder het kornetmutsje van juffrouw Jacoba van der Wouden hun beftaan ontfingen ? Wy althans niet, lieve lezers en lezercsfen ! Immers , wie zal het zich vermeten den chaos daarvan te ontwarren ? Trouwens! verbeeld u een meisje , dat, noch door lectuur, noch door ondervinding, gecultifeerd is ; dat, voor het eerst, * « ge-  ïi° DE REIS gedurende haren leeftyd , zich zd verre varS huis bevind ; want eene reis naar Utrecht is , in zulk eene omftandigheid , by menig meisje, en menig' jongeling, die in hun leven niet verder dan Buiklloot, of fomwyl Zaandam, zyn geweest, van het zelfde gewigt als of zy de groote tour door Europa deden; die dus voor het eerst eene andere lucht, geheel verfchillende van de moerasfige uitwaasfemingen van hunne geboorteftad, inademen: eene fyner lucht, die het bloed fneller door de aderen doet omloopen, en alle hunne gedachten en gewaarwordingen eene ongewone levendigheid byzet, iets, waardoor juffrouw Jacoba, mogelyk voor het eerst, tot opmerking en nadenken wierd opgewekt; voegen wy hier noch by de geheel andere gelaatstrekken,klee. ding, en levenswyze, het geen alles, hoe gering het verfchil ook zyn moge, in zulk eene gelegenheid niet nalaat den aandacht gaande te houden, en by zulk een meisje verwondering te baren; eene verwondering, die zich tot de geringfte beuzeling uitftrekt; dan noch de groote gebeurtenis met Slot, de wederkomst van haren broeder,de plaats waar en de wyze hóe zy zich daar bevind , de te leur ftelling die zy onderging, de ongerustheid en toeftand waar-  NAAR UTRECHT, in waarin hare ouders zich mogten bevinden , het vooruitzigt in het toekomende, en wat de gevolgen van dezen overhaasten flap zouden kunnen zyn; dit alles woelde zodanig door het hoofd van onze jonge heldin, dat zy, als in een' maalflroom van gedachten verzonken, fprakeloos op haren ftoel bleef zitten , en geen het minfte bewys gaf, dat de tedere verzekeringen van haren minnaar, die alle zyne vlyt aanwendde om haar gerust te ftellen, iets op haar vermogten. Waar zyt gy toch ongerust over , lieve Coosje? vervolgde Slot, noch al geftadig zyn best doende om haar aan het praten te helpen. Juffrouw Jacoba zweeg. Gy hebt van daag niet veel gegeten, myne beste ! Gy zyt mogelyk flaauw ? Coosje zweeg andermaal. Qiti tacet , confentin videlur , zeggen de rechtsgeleerden ; doch Slot, die geen rechtsgeleerde was , en ook geen Latyn verftond zei by zichzelven, in het Nederduirsch : Ik kan wel gelyk hebben: het meisje heeft honger. Daar de honger nu een fcherp zwaard is, en menigmalen meer heeft uitgewerkt dan het ftrydbaarfle leger, den gefpierden held aan een zwak kind gelyk maakt, den leeuw temt, en den elefant de ftem en wenken zyns  ii2 DE REIS zyns beheerfchers doet volgen, terwyl hy het fchoothondje leert opzitten , zo kwam het ook aan' Slot yoor, dat deze felle geesfel van het menschdom vermogend genoeg was om een gul en vrolyk meisje in eene kribbige druiloor te veranderen. Even nu gelyk een transport met levensmiddelen, ondanks des vyands waakzaamheid i in eene belegerde, en door gebrek byna tot overgaaf gedwongen, Had , geworpen , den moed der burgery doet herleven , en wederom nieuwe kracht doet door hunne aderen ftroomen, waardoor ftad en burgery voor het vaderland behouden blyven , even dezelfde uitwerking fcheen de verfchyning van een , naar tydsomftandigheden , wel geordonneerd collation op tong en hart van juffrouw Jacoba van der Wouden te doen. Want, eindelyk, zy begon te eten , en , etende, begon zy te fpreken, en, al pratende, ontdekte Slot de oorzaak van hare ftilzwygendheid en onrust, en deze was, het niet verfchynen van haren broeder. Het algemeen recept in foortgelyke gevallen, namentlyk geduld, wierd ook door Slot, met de vleijendfte rede , aangeprezen. Dit gelukte wel in den beginne , doch eindelyk , naar-  NAAR UTRECHT. u3 naarmate de tyd verliep , (reeds hadden zy daar een uur doorgebragt,) begon juffrouw Coosje, door allerhande gebaarmakingen en uitroepingen, aan den jongen Slot te doen begrypen, dat hy, vergeefs , zyne welfprekendheid verfpilde, om haar deze deugd in te prenten; ja zelfs liet zy zich eenige uitdrukkingen ontvallen, die te kennen gaven, dat de famenkomst met broêr Dirk haar vry verdacht voorkwam , en het wel mogelyk zou kunnen zyn , dat daar, van den kant van Slot , bedrog onder fchuilde, en hy zich Hechts, onder dit voorwendfel, van hare perfoon had willen meester maken, en dat... Doch, genoeg hiervan: een ieder oplettende ziet hieruit , hoe het reizen het verftand fcherpt, en de ervarenis doet toenemen ; het geen wy willen dat in byzondere aandacht word genomen door hen, die mogelyk juffrouw Jacoba tot zulke verftandige aanmerkingen niet bekwaam oordeelen. Wat zou de goede jonge nu, met het verlegen meisje, aanvangen? Het geval lag 'er toe, en, men moest zich nu maar naar tydsomftandigheden trachten te fchikken. Eindelyk , hyzelf zou in perfoon eens gaan uitzien , of hy den Oostindifchen man, met zyH ne  ii4 DE REIS ne bedgenoote en zwarte lyfwacht nergens kon opiporen; hy vreesde echter zynen fchat en zyn alles zo geheel alleen te laten 5 dan deze liet niet af, hem zo lang te fmeeken, totdat hy zyn' hoed en badine van tafel op vatte, en, na veel omhelzens en de dierbaarfte verzekeringen van dadelyk te zullen wederkeeren, de deur uitftoof. Dat is hier ook al weêr mis, vrind Van der Wouden ! riep de luidruchtige Van Bergen, terwyl hy den beangsten vader by een' knoop van den rok greep, en vlak vóór hem ging ftaan, om hem te noodzaken, ftil te houden. van der wouden. Wy zyn ongelukkig in onze nafporingen, mynheer! wat zal myne arme vrouw zeggen! van bergen, ö Niets, niets! Je moet zo aanftonds den moed niet verliezen. Daar zyn noch zo veel ftalmeesters binnen Utrecht, en, als die ons niets weten te zeggen, wel nou ,• dan gaan wy naar buiten. — Kom voort maar! Nu gaf de zorgelooze leidsman aan Van der Wouden zyne vryheid weder, en beiden vervolgden zy hunnen weg, om , na twee of  NAAR UTRECHT. 115 of drie te leur ftellingen, weder nieuwen te ondergaan. Wy hebben dit bovenftaande hier flechts ter neêrgefteld, om den vlytigen lezer het lot van alle de perfonaadjen onzer gefchiedenis, als uit één oogpunt, te doen befchouwen , en ons daardoor van zyne deelneming te verzekeren. Immers, hier ziet men een troosteloozen vader, vergeefs, de Araten der aloude aartsbisfchoppelyke ftad doorkruisfen, om zyn verloren kind weder te vinden; daar eene bedrukte moeder, by de fragmenten van het nadesfert, aan het huis van Van Bergen, wanhopend het lot van hare geliefde dochter befchreijen ; gints wederom die zelfde dochter in eene radelooze verlegenheid gedompeld, van ouders en minnaar beroofd, in een vreemd huis, in een vreemd land, en noch geen volle agttien jaren bereikt hebbende ; wat verder , indien ons gezigt ons niet bedriegt, een' wanhopend' minnaar , met den hoed in de eene, en met de andere hand het zweet des angsts zich afva* gende, terwyl hy vol vertwyfeling zyn' vrind tracht op te fporen , daar zyn aandoenelyk hart tusfchen liefde en vrindfchap een' hevigen ftryd ontwaar word. En eindelyk deze zelfH 2 de  nS DE REIS de vrind... Doch waarom de aandoeningen te vermeerderen? Spaar, gevoelvolle lezer! fpaar eenigen uwer tranen: wy zyn noch niet aan het einde van onze reis, en ach! dat wy ons gezelfchap weder veilig in den fchoot van hun huisgezin zagen wedergekeerd! want, warelyk , wy worden met hen verlegen, en weten niet, hoe of wanneer wy hen uit alle de belemmeringen best zullen kunnen redden. Dat vry onze Nederlandfche Esculapen een' luiden alarmkreet aanheffen, tegen het , gelyk hun edelen het gelieven te noemen, onmatig gebruik van de koffy- en theedranken, en dezelven opgeven als de bron van zo vele fukkelingen , verzwakkingen , zenuwziekten, enz. die jarclyks een aantal inwoners van dit vry gemeencbest, ontydig, ten grave fleepen, onze eigen ondervinding, zo deze hier niet verdacht ware, zou hen ras het tegendeel bewyzen; wy zouden daar kunnen byvocgen de getuigenis van eene reeks niet min' geleerde en bekwame mannen ; wy zouden de ervarenis van den beroemden Engel, fchen reiziger howard kunnen te hulp roepen, die, zyn geheel leven geen anderen drank dan thee gebruikende , van dezelve veel  NAAR UTRECHT. veel byftand in zynen letterkundigen arbeid verwierf, en , waar' hy niet in Cherfon het flachtöffer zyner menschlievendheid geworden, waarfchynelyk noch zoude leven; dan , wy bepalen ons Hechts, om het nut van het zo zeer gelasterd theedrinken te bewyzen , tot het geval van mevrouw Van der Wouden. Immers, niets was tot noch toe in ftaat geweest, deze troostelooze vrouw te kunnen opbeuren, of het geringde van hare fmart te verzagten. Noch het minnelyk onthaal der vrinden Van Bergen, noch hun wel voorziene disch, noch de vloed van troostredenen, uit de beste bronnen geput, en waarmede zy, door hare gulhartige vrindin , als overftroomd wierd, uiers, zeg ik, was vermogend om hare grievende droefheid te ftillen. Voor u ö fmakelyk en geestverwekkend kruid! hetgeen de milde natuur ons voortbrengt in die landen , waar de wyze Confucius geëerd Word, en van waar u de vlytige Nederlander, over vele en diepe wateren, herwaarts voert, om zyne landgenooten aan de zelfverveiing te ontrukken, voor u was het bewaard , dit wonderwerk te verrichten ! En warelyk , geliefde lezer! naauwelyks was het theefervies op tafel gebragt; naauH 3 we-  ris d e reis welyks begon de geurige uitwaasfeming den dampkring te vervullen , of eene zagte°kalmte verfpreidde zich in het gemoed dezer bedrukte vrouw. Haar boezem, die te voren hevig zwoegde, rees en daalde nu langzamer en meer bedaard : gelyk de golven, na een' uitgeftanen ftorm, en even gelyk, na een fel onwcder , zich noch eenige Hagen in de verte laten hooren , min' hard en duidelyk, zo ook waren de verzuchtigingen , die uit hare geprangde ziel opkwamen. — In één woord, mevrouw Van der Wouden herftelde zigtbaar, naarmate zy het eene kopje thee, na het andere, genoegelyk opflurpte; ja zelfs in zo verre , dat zy gereedelyk hare toeftemming gaf, om met hare vrindin eene wandeling te doen. Vergeefs vloog Slot, als het ware, byna ademloos, nu gintsch , dan derwaarts, alom waar hy immer konde vermoeden zynen vrind Van der Wouden te zullen aantreffen. Vergeefs wierp hy nu dezen byna omvcrre^ terwyl menig ander eenen gevoeligen floot van hem ontfing, waardoor hy ook menig fcheld. woord tot belooning kreeg, terwyl hy, van zyn' kant, vast vloekte op den onvcrdragelyken flakkengang der meesten, die hem in zyn' fnel-  NAAR UTRECHT, i fnellen vaart verhinderden. Nergens deed zich broêr Dirk of iemant van de zynen aan zyn navorfchend oog op. Ten laatfte moedeloos en bezweet, en in duizend angsten wegens zyne beminde, beiloot hy naar de herberg buiten de witte vrouwen poort weder te keeren, in hoop van aldaar het geheele gezelfchap te zullen aantreffen. In dit vertrouwen flapte hy het huis in, opende de kamerdeur, liep weder te rug, fnelde naar achter, ylde van daar weder naar voren, keek de deur uit, liep nochmaals in de kamer, waar hy wel de overblyfzels van het collation vond ftaan, maar geen Jacoba Van der Wouden gewaar wierd. Yllings trok hy aan de fchel, en dadelyk op dit noodgeluid ftond de wakkere kastelein voor hem. slot. Waar is de juffrouw ? de kastelein. Die heeft het gelag betaald, en is vertrokken. slot. Vertrokken! met wien? waar heen? de kastelein. Met onzen Jacob in een fourgon. De juffrouw heeft belast haar tot rVlaarsfen te brengen, want het verveelde haar langer naar het gezelfchap te wachten, H 4 en  120 DE REIS en mynheer kwam ook niet weder opdagen. Verder wist hy 'er niets van. Eene fchaar', dronken boeren, die van den marktdag kwamen, en noch eens wilden opbreken , belette den heer O. zyn verhaal te vervolgen. Treurig en wanhopend ftond Slot nu daar, niet wetende wat te denken, noch van zyne beminde, noch van zyn' vrind: de vlugt van de eene, en het wegblyven van den anderen , verwonderde en verbaasde hem even zeer; van de eerfte zag hy zich verlaten, en van den anderen, naar het hem voorkwam, verraden. Wy zouden hier nu eene fchoonc alleenfpraak kunnen affchryven, doch, dewyl wy niet weten, of de ongelukkige Slot, by deze gelegenheid, veel met zichzelven gefproken heeft, en daar nu de aüeenfpraken uit de mode raken, zo zullen wy niet, wat hy gedacht of gefproken, maar flechts het geen hy gedaan heeft , voor den aandachtigen lezer afmalen. Slot fprong dan op, en vervoegde zich, in het voorhuis, weder by den kastelein, en eischte van hem een chais, om de juffrouw te achtervolgen; dan deze verzekerde, ja zwoer hem toe, dat hy by de tegenwoordige drok-  NAAR UTRECHT. 121 drokte niet één' knecht kon misfen, hy. wilde wel eens laten vernemen by een' ander' ftalmeester, doch het antwoord was, dat de meesten geen paarden, en anderen geen gelegenheid hadden. Slot befloot dus geduld te nemen, totdat de knecht, die juffrouw Coosje had weggebragt, zou te rug gekomen zyn, om, ware het mogelyk, alsdan nader inlichting van hem te bekomen. Is het mogelyk, of bedriegt my myn gezigt! Is deze dame met haar' groenen zak niet mevrouw Van der Wouden ? ö Ja, zy is het t Ik gevoel dat de natuur in my fpreekt, en fterker is dan myn haat. Ja , zy is het! ö myne moeder! Na deze uitroepingen, waarvan de laatste geheel overluid wierd uitgeboezemd, gevoelde mevrouw Van der Wouden , die al zagtjes, aan de zyde van juffrouw Van Bergen , door de kramen drentelde, zich , op het onverwachtst, door een' welgemaakt' jong' heer, zeer zindelyk uitgedoscht, omhelzen , onder het aanhoudend geroep: Ja, het is myne lieve moeder! Oordeelt nu eens, gy allen, die dit leest, of hoort lezen , welk eene verbaasdheid deze goede vrouw moest bevangen, wanneer zy, dus onverwacht , haren zoon in hare armen H 5 za§.  de reis zag. Welk eene ontroering, welk eene vreugd voor zulk eene tedere moeder! Neen, voor zulk een' fchok was haar zwak ligchaamsgeftcl met gehard: zy zou gewis bezweken zyn, maar zy had zulks in hare jeugd niet geleerd; zy wilde fpreken, maar ook dit kon zy met; zy begon dan overluid te weenen en maakte door haar gehuil zulk een gewelditf misbaar, dat juffrouw Van Bergen, en de heer Dirk Van der Wouden zeer wysfelyk de party namen, van haar, uit het gedrang der menfc'hen, in eene naby zynde heiberg te voeren, waar zy, in eene vrye kamer, op haar gemak, haar gefchrei kon vervolgen. Een ieder, zonder dat wy daar verder over behoeven uit te weiden, begrypt nu liehtelyk, dat het de moederlyke tederheid was, die mevrouw Van der Wouden zulk een' gewéldigen tranenvloed uit de oogen perste. Immers nu zag zy haren zoon weder, dien zoon, diè zy zo veie maanden onder haar hart gedragen en met zo veel zorg had opgevoed; wiens grill hge levenswys haar zo veel verdriet, en wiens afwezen haar zo menig flapelooze nacht had veroorzaakt. Dit blyk van zyne tederheid, zo weinig verwacht, wischte het aandenken uit aan alle zyne vorige misdaden: zy omarm-  NAAR UTRECHT. i23 armde hem dan insgelyks, met veel hevigheid uitroepende: Myn lieve zoon! myn lieve Dirk! moesten wy elkander zó op de Utrechtfche kermis wedervinden! dirk van der wouden. Ach ! lieve mama! indien gy wist hoe fchuldig uw zoon is; reeds verfcheiden dagen is hy in Amltcldam geweest, zonder... Mev. van der wouden. Zwyg daar maar van, jou olyke jonge! wy weten alles van een' varensgezel, van onzen Willem, die wy dezen morgen in de fchuit ontmoet hebben. dirk van der wouden. Dan weet gy ook, dat ik getrouwd ben. Mag .ik u myne vrouw aanbieden, zy is uwe liefde waardig, en zie hier myn kind. Mev. van der wouden. Heden! is dat nu je' vrouw! wat heb je daar, naar wy gehoord hebben, een kostelyk huwelyk gedaan , met eene prinfes uit Oostïndiën ! Dirk lagchte, en bood zyne vrouw zyne moeder aan, die haar welmenend omhelsde, hetgeen van de bedgenoote van den jongen Van der Wouden eerbiedig wierd aangenomen, die daarop hare fchoonmoeder een fraai kom-  124 BEREIS kompliment maakte, hetgeen de goede vrouw niet verftond, en wy ook niet verftaan. Gaarne zouden wy uit de berichten, die ons tot het famenftellen van deze gefchiedenis zyn ter hand-gefield, dit kompliment en de verdere aanfpraak overgenomen hebben, doch daar deze in eene vreemde en ons onbekende taal, en daarby zo gebrekkig in het oorfprongkelyke gefchreven waren, durfden wy dit niet wagen, uit vrees van ons, door onze gewaande taalkennis, belagchelyk te maken. Genoeg, mevrouw Van der Wouden was met het vrindelyk gezigt van hare fchoondochter te vreden , terwyl zy met eene ongeveinsde tederheid het kleine wicht in hare armen drukte. ^ Nadat nu de eerste verbaasdheid een weinig over was, befloot men gefamentlyk naar het huis van Van Bergen te rug te keeren. Aldaar begonnen de gelukwenfchingen en omhelzingen op nieuw, waaraan eenige glaasjes wyn en een zindelyk collation niet weinig kracht byzetten. Niemant, die met eenige oplettendheid onze aanmerking deswegens in dit voortreffelyk verhaal gelezen heeft, zal zich verwonderen, dat hier wederom van eten word gefproken. Nu dan, zy aten, dron.  NAAR UTRECHT. 125 dronken en onderhielden elkander op vele en verfcheidenerlei wyze, terwyl mevrouw Van der Wouden , op een' aandoenelyken toon, aan haren zoon het verhaal mededeelde van iets, hetgeen deze, zo niet met zekerheid wist, althans wel kon vermoeden, namentlyk het verraad van den jongen Slot, en de vlugt van zyne zuster. Wat dunkt u daarvan ? Dirk ! vervolgde mevrouw Van der Wouden , hare tranende oogen afwisfehende. Zou men wel gedacht hebben, dat 'er by dat nufje zo veel achter ftak? Was uw vader maar weêr te rug, met den heer Van Bergen, en konden wy maar iets te weten krygen, dan zou ik weêr geheel opmonteren; maar, nou begryp je wel, dat, hoe veel reden ik ook heb om my te verblyden, het droevig ongeluk van je' zuster my noch te na aan het harte gaat, om recht vrolyk te wezen. Lieve hemel! dat is eene kermis voor ons, die ons heugen zal. Juffrouw Van Bergen , wier man jarelyks een' ichoonen duit aan den ouden Van der Wouden verdiende, fchonk inmiddels noch eens de glaasjes vol. Broêr Dirk, die door de ontmoeting van zyne moeder, waarop hy niet was vóórbereid,  126" . D E REIS reid, en waarin de natuur, ondanks zyne los. feeid, en de laakbare onverfchilligheid, diehy, na zyne te rug komst in het vaderland, voor zyne ouders betoond had, hare rechten gelden deed, broêr Dirk, zeg ik , had, door dit onverwacht toeval, zynen vrind en hunne on. derhnge affpraak byna geheel vergeten; het verhaal echter van mevrouw Van der Wouden bragt hem hetzelve te binnen, en ftelde hem teffens de verlegenheid, waarin Slot en juffrouw Jacoba zich moesten bevinden, zeer levendig voor den geest. Hy poogde dah zyne moeder, zo veel doenelyk was, gerust te ftellen, zonder evenwel te laten blyken, hoe veel deel hy 'm dat bedrog had. Wat zyn' vrind en zuster betrof, voor dezen kon hy thans niet anders doen, dan, door een klein briefje , hen van het voorgevallene bericht te geven , hen vermanende van aldaar met geduld de ontknooping hunner intrigues af te wachten,' niet twyfelende of 'er zou zich, dien zelfden avond, by de oude M gelegenheid voordoen, om hen onderling te verzoenen, en het verliefde paar voor altoos gelukkig te maken: met dit briefje zond hy, onder eenig ander voorwendzel, zyn' zwarten fchildknaap, buiten de witte vrouwen poort. 1 Hoe  NAAR UTRECHT. iz? Hoe aangenaam ons nu het gezelfchap der Van der Woudens ook zyn mag, zullen wy hen gerust laten eten en drinken , en vast den kroeskoppigen courier voorüit fnellen, om te zien, hoe het de jonge heer Slot, in zyne eenzaamheid, al maakt. Ja, geliefde lezer! wat kunnen wy u deswegens veel byzonders mededeelen ? Het was met Slot noch al zo het oude en het zelfde, even wanhopend, en even verlangend naar de te rug komst van de fourgon, die hem zyne geliefde ontvoerde ; zonder dat hy zich noch eenig denkbeeld kon maken; wat of toch wel zynen vrind Van der Wouden mogt zyn overgekomen. Half weenende en half grommende Hond hy nu daar vóór het huis van den heer O, terwyl zyn ftarend oog zich verlangend op den weg gevestigd hield, van waar hy den voerman te rug verwachtte Yllings ontdekte hy , in het midden der menigte, die de poort in- en uitgingen, den knecht van zyn' vrind. Nu begon hy een weinig adem te halen, nu wierd het hem eenigszins luchtiger om het hart. Gretig opende hy het billet van Van der Wouden, las en herlas hetzelve, en deed menig eene vraag aan den bode, die hem  ia8 D E R E I S hem flechts weinig en noch zeer onverftaanbaar kon antwoorden. Een ftraal van hoop befcheen nu zyn hart, en hy verblydde zich in het genoegen van zyn' vrind; doch wat zou hy dezen nu antwoorden ? de vlugt van juffrouw Jacoba was tot noch toe een raadzei; was het uit vrees, was het uit afkeer dat zy hem verlaten had, en waar had zy zich naar toé begeven? naar Maarsfen; ja, wat zou het arme kind daar doen, waar zy zo weinig als te Rome bekend was. Slot befloot intusfchen zyn' vrind van al het voorgevallene een fchriftelyk bericht toe te zenden , gelyk hy deed en zulks den bode medegaf. Noch niet langen tyd was deze vertrokken , of zie daar den voerman met de ledige fourgon. Naauwelyks vergunde Slot hem den tyd om af te treden, hy moest echter al wederom geduld hebben, totdat Jacob zyne zwetende blesjes in ftal gebragt en verzorgd had. Eindelyk was mynheer Jacob te fpreken, en al het geen Slot kon uit hem krygen, was het volgende: De jonge juffrouw was, gezond naar het ligchaam, doch zeer droefgeestig, gelyk Jacob kon befpeuren , door dat zy den geheelen weg haar' zakdoek voor de oogen hield , als of zy kreet, tot Maar*.  NAAR UTRECHT. 129 Maarsfen gearriveerd: déir had hy haar in de herberg afgezet; vervolgens had zy eene lange conferentie gehouden met de vrouw van den huize, waarvan hy alleen dit had verftaan , dat zy beloofde de jonge juffrouw in de nachtfchuit op Amfteldam te bezorgen; daarna had de juffrouw om papier en inkt gevraagd, en was gaan zitten fchryven... slot. Geef op, myn vrind ! geef op! Die brief is zeker aan my. jacob. Dat geloof ik niet, mynheer! want het adres is aan den heer Van der Wouden, ten huize van den heer Van Bergen , makelaar. En daar denk ik hem ook te gaan beftellen. Nu ftond Slot fraai op zyn' neus te kyken. Wat zou hy doen? Hy beiloot dan, na veel?overleg, mede in de nachtfchuit te gaan, niet twyfelende of hy zou zyne geliefde, het zy te Maarsfen, het zy in de fchuit, indien zy by haar voornemen bleef, wel weder ontmoeten , doch hier rekende hy andermaal buiten den waard; want, ziet, gemelde fchuit was reeds voorlang al vertrokken. Onze vrome minnaar was dus genoodzaakt, tegen wil en dank , die nacht in Utrecht te blyven, vast voornemens zynde, den volgenden morgen, I met  13° DE REIS met het krieken van den dag naar Amfteldam te ryden, niet twyfelende of Coosje Van der Wouden zou, by haren muzicalen oom, de wederkomst van hare ouders afwachten. De tyd zou leeren, wat hem verder te doen ftond • veel verhoopte hy van de pogingen van zyn'" vrind. Wat of nu eigentlyk de jonge juffrouw heelt bewogen, haren minnaar te ontvlugten zich zo geheel alleen aan het geleide van eenvreemden knecht te vertrouwen, ja zelfs met de Utrechtfche nachtfchuit, onverzeld , na alle de avanturen, welken zy dien dag in het gezelfchap van hare ouders ondervonden had, naar Amfteldam te rug te keeren, dit, gelief! de lezer, kan niet voortgekomen zyn dan uit eene geweldige vrees, die het jonge fchaap bevangen heeft, nadat haar minnaar was uitgegaan, om zyn' vrind op te zoeken. — En warelyk, het was alzo. Herinneren wy ons' Hechts welk een vermoeden 'er by juffrouw Jacoba oprees , wanneer broêr Dirk in de herberg buiten de witte vrouwen poort niet ten voorfchyn kwam. 't Is waar, Slot was, op hare bede, uitgegaan om naar hem te vernemen, doch deze kwam ook al niet weder te rug,en al gebeurde dit, en hy bragt broêr Dirk  NAAR UTRECHT. 131 Dirk niet mede, moest dit in haar het vermoeden niet doen aangroeijen, dat Slot haar Hechts maar iets had wj s gemaakt ? wat kon zulk een minnaar, van wiens vermetelheid zy dien dag een zo fterk bewys had ontfangen , niet al verder ondernemen ? waar zou by haar verder heenvoeren? wat zou de uitkomst van dit alles zyn ? Zie daar ten naasten by de gedachten, die in dit gevlugte juffertje opkwamen, en die noch levendiger wierden gaande gehouden , door de befchuldigingen van het ontwaakt geweten, hetgeen met eene niet onduidelyke Hem haar verweet, dat zy hare goede en eenvouwdige ouders had helpen bedriegen. Voegen wy hier nu noch by den overlast van twee dronken zonen van Mars, die, de jonge juffrouw, dus alleen, dus benepen, want de verlegenheid was met leesbare trekken op haar gelaat gefchilderd, in de deur vindende ftaan, en ras gewaar wordende dat zy aldaar niemant toebehoorde , in het denkbeeld kwamen, dat zy, hoe zedig ook uitgedoscht, het een of ander kermispopje voor hadden , en op dien grond haar eenige zoetigheden begonnen in te luisteren, die u eldra van meerder moedwil gevolgd wierden. Neen , dit alles was voor het meisje niet uit I 2 te  i33 de Reis te ftaarr: dus, by het aangroeijcn van haren angst, belloot zy manmoedig, het mogt dan gaan zo het wilde , alleen naar Amfteldam te trekken, en zich daar in de armen van Pieteroom te werpen, die wel vergiffenis voor haar by de oude lui zou verwerven, al ware het ook dat zy den jonker Slot nimmer tot man kreeg. Zo gedacht, zo uitgevoerd; dan , opdat Slot haar in dit loffelyk voorne-' men niet zou verhinderen, befloot zy zich naar het een of ander dorp te laten brengen, waar zy op haar gemak de fchuit kon afwachten. Voorzeker een ftout beftaan, doch waaraan wy den bflJykén lof niet kunnen onttrekken, en hetgeen wy hopen dat ieder, die dit leest, met ons zal goedkeuren. Ha! daar is myn man, riep mevrouw Van der Wouden. Ha! daar is myn man, riep gelyktydig juffrouw Van Bergen, en beide vrouwen vlogen teffens van hunne ftoelen op, om de langverwachte zwervers te verwelkomen. Wel nou! waar is myn kind ? Wel nou! wat heb je uitgevoerd? riepen, als uit cén' mond, de beide dames tegen hare echtgenooten ; dan de heer Van- Bergen trok zyne fchouders op, terwyl Van der Wouden ge-  NAAR UTRECHT. i33 geheel ter nedergellagen aan den boezem van zyne wederhelft nederzonk. van der wouden. Het is gedaan , lieve vrouw! 'er is geen hoop voor ons: wy zyn ons kind kwyt! van bergen. Begryp eens, mevrouw! dat wy daar de geheele ftad hebben doorgezworven f van den een' tot den ander', ja zelfs buiten de poort, waar ik maar kon bedenken dat rytuig verhuurd wierd , maar alles mis. Wy hebben buiten de Kathrynen poort noch een kopje thee gedronken. Juffrouw van bergen. En ben je ook buiten de witte vrouwen poort geweest? van bergen. De drommel, neen! daaralleen hebben wy vergeten te vragen Kom, Van der Wouden! da-ar kunnen wynoch gemakkelyk naar toe wandelen, eer het donker word. van der wouden. Ik ben reeds te zeer vermoeid. Ik kan niet verder gaan. Laat de ondeugende meid maar loopen: kan zy hare ouders zo verlaten , hare ouders kunnen haar ook wel misfen. Ach, lieve vrouw! nu zyn wy kinderloos. Mev. van der wouden. Troost u maar, vader! troost u maar. De hemel laat I 3 het  J34 BEREIS het water wel aan de lippen komen, maar met daarover. Je hebt noch een' zoon van D»R wouden, Ja, maar ^ een zoon, die zyne ouders miskent Mev. van der wouden. Neen, zeg ik n, een heven, gehoorzamen zoon. Dat Weten wy beter; niet waar, juffrouw Van Bergen? van oer wouden. Ach, dat het ZO ware ! Mev. van der wouden. Doe je' oogen dan maar open , ongeloovige Thomas! En kyk eens wie daar al in de zykamer zit De jonge heer Dirk van der Wouden, die he voorgaande tconeel, dat in het voorhuis voorviel „iet zonder eenige ontroering had ^gehoord, want , wy herhalen het noch ééns, hoe flecht hy W mogt gedacht en gehandeld hebben , de natuur Lt^ich nimmer verzaken ; nu dan, de jonker Dirk bereidde Zlch vast tot de ontmoeting met zynen vader, en daar hy, i„ zyn> ]edi * OP het fefaip veel tooneelftukken h'd gele! zen en ook fomwyl op Batavia de troep weker door den akteur Bouhon aldaar opge^ "cht,had zien fpelen,viel het hem niet moei'S^ht , in de tegenwoordige omihmdigheid Zyne rol uit te denken. Met weinige woorden ver-  NAAR UTRECHT. 135 verwittigde hy zyne bedgenoote van dezelve, die zich dadelyk gereed toonde , hem te onderfteunen. Het gezelfchap trad nu in het zyvertrck , voorgegaan door den ouden Van der Wouden , wiens nieuwsgierigheid, door het gezegde zyner vrouw , was gaande geworden. Welk een onverwacht tooneel opende zich daar aan zyn verbysterd gezigt! want naauwelyks trad hy het vertrek binnen, of zyn zoon Dirk wierp zich,in de deemoedigfte houding, aan zyne voeten neder, vergezeld van zyne vrouw , die haar kind op hare armen droeg. Zie hier uwe fchuldige kinderen , die de ouderliefde hebben durven verzaken, doch thans met een waar leedwezen aan uwe voeten vergiffenis affmeeken , riep de jonge Van deiWouden, terwyl hy al weenende de knieën van zynen vader omhelsde. Ach! voegde hy 'er by . mogt myn berouw ook de misdaden van myn' vroegeren leeftyd by u uitwisfchen , en my weder deel aan uwe vaderlyke liefde doen verkrygen! ten minste, laat uwe gramfchap zich niet over de vrouw van myn' hart en dit onnoozel kind uitftrekken ; laat uw billyke toorn alleen dit fchuldig hoofd treffen; met eerbied zal ik deszelfs llagen ontI 4 fan-  136 D E R £ i s fangen , en , in het midden van uwe gramïchap, noeh erkennen, dat gy een rechtvaardig vader zyt. Van der Wouden , die nimmerin den fchouwburg was geweest, ook nooit in zyn leven komedieboekjes had gelezen , Hond als aan den grond vastgenageld door deze onverwachte vertooning. Het was hem dus niet mogelyk de rol van een' verftoorden vader te fpelen , die eerst in verwytingen, daarna m tedere klagten uitbarst,vervolgens, als door zyne genegenheid tot. het misdadig voorwerp verwonnen, edelmoedig vergeeft, en' hem, van den grond opbeurende , met vervoering aan zyn vaderlyk hart drukt; van dit alles wist Van der Wouden niets, dus riep hy alleenlyk by herhaling uit: Wat ben ik ontfteld ! wat komt my van daag niet al over .' Juffrouw Van Bergen reikte hem daarop een glas wyn , hetgeen hy al bevende inHokte. De jonge Van der Wouden, ziende dat zyn vader zulk een Hecht akteur was, richtte zich, en ook zyne echtgenoote, van zeiven weder op, zonder het vaderlyk verlof af te wachten , en hy omhelsde den ouden man, die hen beiden, zonder tooneelgesteq, maar met eene wa  NAAR UTRECHT. 137 ware vaderlyke tederheid , weder omhelsde, en met vervoering tegen zyn zwart fatynen kamizool, ter plaatze waar hy begreep dat zyn hart zat, aandrukte. Nu raakte men aan het zitten, en nu volgde een verhaal van hetgeen elk der aanwezenden dien dag al was bejegend. Van deiWouden, onderfteund door Van Bergen, deed een' lang relaas van zyn onnut omzwerven door al de ftad , om de fchoone vlugteling op te zoeken. Mevrouw Van der Wouden bragt voor haren man en zyn' vrind een fuccinct rapport uit, op wat wyze, en waar dat zy haar' zoon had wedergevonden. Dirk verfchoonde zich nochmaals, zo goed hem doenlyk was, wegens zyn geheim verblyf in Amfteldam : hy wachtte zich wel voornamelyk iets van zyne vrindfchap met Slot te reppen, en het deel hetgeen hy had in het bedrog dien dag aan de oude lui gefpeeld: hy vreesde wel dat op de eene of andere wyze de bom zou uitbarsten, ook wilde hy hen niet gaarne langer in verlegenheid laten wegens zyne zuster, doch eerst verwachtte hy tyding van zynen vrind, buiten de witte vrouwen poort; alleen gaf hy te kennen, dat de begeerte van aan zyne vrouw eene der voorI 5 naam-  m DE REIS naamfte jaarmarkten van ons vaderland te Ia ten zien hem naar Utrecht had gedreven. Dit ahes wierd tusfchen beiden afgebroken Van der Wouden: Was nou onze Jacoba, jas nou ons arm verloren kind, maar hier dan zou onze vreugd volmaakt zyn' Dm temyl tranen noch klagten op dit "oogen-' blik haar verlies konden herflellen , was zy emdelyk genoodzaakt ftil te zwygen, te meer, omdat de oude Van der Wouden en zvn vrind jonker Dirk genadig aanporden om h n de gefchiedenis van zyne reis en zyn aan* zienelyk huwelyk mede te deelen. Eindelyk maakte Dirk zich gereed om aan de billyke nieuwsgierigheid zyner ouders te voldoen wanneer hy op den zelfden ftond zyn' zwarten knecht, die, na lang omdolen, ten hatfte het huis van Van Bergen had wedergevoncfcn, de ftoep zag optreden. Met verhaaste dooi welk een' donderflag wierd hy getroffen toen het bericht van zynen vrind Slot hem onder de oogen kwam! Duizendmaal verwenschte hy nu het oogenblik waarin hy Slot deze zogenaamde grap met juffrouw Coosje had ingeboezemd: Hy befchouwde zich nu als  NAAR UTRECHT. 139 als de oorzaak van het verderf zyner zuster; immers,aan welke gevaren ftond zy niet bloot, dus alleen omzwervende ? en dan zyne oude lui ! hoe durfde hy voor hen langer de oogen opllaan ? hunne liefdeblykcn beantwoorden ? in de vreugd deelen, die zy over zyne wederkomst gevoelden , na zulk eene wonde Jaan het ouderlyk hart te hebben toegebragt ? Bedeesd en verflagen nam hy weder plaats by het gezelfchap, hetgeen zich, in zyn afzyn, onledig had gehouden , met j zyne Indiaanfche fchoone van onder tot boven te bekyken , terwyl de Van der Woudens en Van Bergens el* * kander al heimclyk toeknikten, als of zy wilden vragen : Wat dunkt 'er u van ? De bedgenoote van jonker Dirk , die deze ftomme taal fcheen te verftaan, zette van haren kant een zo vrindelyk gezigt , als zy immer in haar land geleerd had, om de goede gedachten van het nieuwsgierig gezelfchap, wegens haar, te vermeerderen, terwyl zy aan Dirk, by het inkomen, eene van hare geele handen op het minnelykst toereikte. Naauwelyks was hy gezeten , of zie daar, eene nieuwe bron van zwarigheid opende zich voor hem, en zulks leerde hem , fchoon wat laat,  C4o D e R e I s Jaar, hoe het bedrog altoos zyn' meester loont. Wy zouden hier vele fchoone aanmerkingen kunnen maken, dan wy hebben te veel eerbied voor onze lezers, om hunne nieuws, gierigheid naar het einde van deze gefchiedetus langer op te houden. Zie daar de reden om 'er dit noch by te voegen, waarom dezelve m het Jaatfte gedeelte van dit belangryk verhaal minder voorkomen, waarom 'er minder uitweidingen in zyn te vinden, en alles zich korter en meer ineengedrongen vertoond. Wanneer de uitgever 'er zyne rekening by vind, zullen wy de aanmerkingen en zcdeles. len , welken wy, in weerwil van ons zeiven, thans in de pen houden, mogelyk in een tweede deeltje laten volgen. En nu , wat was het dan? Niemant anders dan de vrome knecht van den beer O die *~ jonge juffrouw Jacoba van der Wouden ^ar Maarsfen had gebragt, en die zich thans, nadat hy behoorelyk zyne paarden eevoederd en bezorgd had, van de hem opge. egde commisfie kwam kwyten,en den ouden Van der Wouden de misfive van zyne dochter ter hand ftelde, die, dadelyk de hand van Jacoba herkennende, den brenger vele vragen deed 3  NAAR UTRECHT. 141 deed, waarop hy ten naasten by antwoordde , als aan Slot. Zyn' gulden dus aangenomen hebbende, welke hem Van der Wouden, met eene bevende hand, en een' traan in het oog, toeduwde, zo vertrok hy weder- Veel geluk , moeder ! veel geluk ! riep de verheugde vader , tot zyne vrouw en het overige gezelfchap. Wy hebben ons kind wedergevonden, vervolgde hy : zie daar een' brief van haar, dien zy ons uit Maarsfen fchryft. Uit Maarsfen ! riep mevrouw Van der Wouden. Uit Maarsfen ! herhaalde juffrouw Van Bergen, terwyl zy beiden hare handen in een floegen, om hare verwondering uit te drukken. van der wouden. . Ik zal den brief maar overluid lezen, de vrinden kennen toch reeds onze omflandigheid. Geliefde vader en moeder! UEd. zult wel ongerust wezen waar dat ik gebleven ben, nadat ik UEd. zo fchandelyk heb verlaten, en met Hein Slot, die al lang myn vryjer was, ben doorgegaan, maar dat was myn fchuld niet, hy verleidde my daar-  142 D E R E ï s daartoe , en mankte my aUes Wys , aIs dat wy naar broêr Dirk zouden gaan, en ziet dat was zo met, want toen wy buiten de poort kwamen, was broêr Dirk nergens te vinden en zo begreep ik dat alles maar een leugen was, en toen ben ik van Hein Slot weêr af geloopen, en nou ben ik te Maarsfen, en daar wacht ik de fchuit af naar Amfteldam, en dan denk ik naar Pieteröom te gaan, wantik zou om heel de waereld niet onder UEd oogen durven komen, vóórdat UEd. het mv heeft vergeven. Geliefde vader en moeder! UEd. D. W. Dienaresfe en Dochter, jacoba van der wouden. Maarsfen, 19 July, ^94. P. S. Het is wel waar dat broêr Dirk weêr m Holland is, zo als Hein Slot mv verteld heeft. Nu verfpreidde zich eene algemeene vreugde onder alle de aanwezenden. De oude Van der  NAAR UTRECHT. 143 der Wouden en zyne beminde waren verblyd dat zy hunne geliefde Jacoba hadden wedergcvonden. De Van Bergens waren verblyd, omdat zy geloofden de vrinden nu langer by zich te zullen houden , en dat de reis , op morgen bepaald, nu geftaakt zou worden. Broêr Dirk was verblyd zich dus buiten gevaar te zien van andermaal de liefde en genegenheid zyner ouderen te verbeuren, en hy zegende inwendig de ongelovigheid en het wantrouwen zyner zuster. Zyne Indiaanfche bedgenoote, eindelyk, was verblyd , omdat zy het allen waren , zonder daar echter noch de reden van te kunnen begrypen. Ieder van het gezelfchap, naar gelang van zyne gemoedsgefteltenis,trachtte nu, door gebaarden en woorden, zyn inwendig genoegen aan den dag te leggen; dan, daar zy allen te gelyk fpraken, en veelal hunne woorden, wisfeling zonder eenigen famenhang was, is het ons onmogelyk daarvan een echt bericht aan den lezer mede te deelen; genoeg is het, dat, na lang over en weêr gebabbeld te hebben, zy het eindelyk daarin eens wierden , dat de jonge Van der Wouden hen nu een getrouw verflag van zyne gedane reis en zyn huwelyk zoude doen. — Dit kunnen wy hier noch  144 DE REIS noch byvoegen, dat de vrinden Van der Wouden hunne ernstige begeerte hadden te kennen gegeven, om des anderen dags morgens , zo vroeg mogelyk, met een rytuig weder naar Amfteldam te vertrekken, daar zy van de kermis reeds hunn' buik vol hadden: hierover wierd wel veel gekrakeeld, doch ten laatfte bleef het aldus, tot groot leedwezen van Van Bergen en zyne vrouw , befloten. Indien wy nu eene roman, en geen ware gefchiedenis fchreven, zouden wy eene fchoone gelegenheid hebben , om, door bet mededeelen van eene reeks zeldzame gevallen en wonderbare gebeurtenisfen, ons vernuft en onze belezenheid ten toon te fpreiden; doch wy hebben te groot een' afkeer om onze lezers te misleiden , te meer daar wy tot heden toe den naam van een' oirfprongkelyken fchryver fteeds hebben trachten ftaande te houden, en dezen niet gaarne thans zouden willen verliezen , om dus met roem onzen arbeid, in het famenftellen van deze en foortgelyke gefchiedenisfen , reeds voorheen uitgegeven, en die allen even zeer op echte berichten fteunen , te kunnen eindigen ; want het is niet waarfchynelyk dat wy in het vervolg ons lan-  NAAR UTRECHT. 145 langer daarmede zullen bezig houden. „ De natie zal daar niet veel by verliezen," beet my eens iemant in het oor , wanneer ik hem dit befluit te kennen gaf; doch het was een man die zelf zich veel in dit vak met fchryven bemoeide, en dus myn vrind niet was. — Figulus figulum odit. Verwacht dus geenszins een langdradig verhaal van ftormen, fchipbreuk , oproer, hongersnood , zeegevechten, noch iets dergelyks; geen fentimenteele minnaryen , Indiaanfche zeden , gebruiken , uitdrukkingen , hetgeen wy alles zeer gemakkelyk hadden kunnen verdichten , of wel uit anderen overnemen ; neen, niets van dit alles, hetgeen foortgelyke verhalen , zo niet waarfchynelyk, nochtans voor velen aangenaam maakt. Wy zullen, in tegendeel , eenvouwdig den inhoud van het verhaal , door den jongen Van der Wouden gedaan, hier opgeven. Op de reê van Texel was hy zeer zeeziek geweest; van gort en fnert was hy nimmer een groot liefhebber; dus beklaagde hy zich zeer over het gemis van zyne moeders keuken. Het gezigt van den kwartiermeester, die , met een eindje touw gewapend, dagelyks, links en rechts, met eene milde hand, K vele  14* D E REIS vele Hagen uitdeelde, was voor hem eene geheel ongewone en fchrikbarende vertooning, te meer daar hy niet te handig was op zyn' post , en, zich fteeds vleijende van weldra verlost te zullen woraen, waartoe hy vele brieven, met berouw en leedwezen over zyn vorig gedrag vervuld, hoewel vergeefs, aan zyne ouders ichreef, vry veel onachtzaamheid deed blyken. — In zee geftoken zynde, was hem niets byzonders ontmoet, alleen dit, hy was, door tegenfpoeden onderwezen, nu veel bedaarder,gefchikter, en werkzamer geworden. Zich troostende in zyn welverdiend lot, beoogde hy Hechts om, door een goed gedrag, onderfteund door zyne brieven van aanbeveling , n het land, waar hy ftond te komen , een goed fortuin te maken. Dit gelukte hem , en weldra zag hy zich op een der voornaamfle kantoren geplaatst. Een ftuivertje overgewonnen hebbende, legde hy het, onder begunstiging van zyne patronen, tot koophandel aan ; hy won, en won weder, en wierd weldra ryk. — Het gebeurde nu dat een bloedverwant van den Zamorin van Calicut, door de vervolging van dezen vorst, zich gedwongen zag by het gouvernement van Batavia eene veilige fchuilplaats te zoeken; wc-  NAAR UTRECHT. 147 weduwenaar zynde , had hy niet dan zyne eenige dochter by zich; deze was een meisje van ruim agttien jaren, redelyk bevallig, en zeer aan haren vader gehegt , wien zy, in alle zyne tegenfpoeden , nimmer had willen verlaten , en hem dus ook naar Batavia was gevolgd. De jonge heer Van der Wouden kreeg weldra kennis aan zyne Indiaanfche hoogheid, dewyl deze in het byzonder aan een' zyner patronen was aanbevolen ; dus vond hy zich in ftaat hem nu en dan eenigen dienst te doen , waardoor jonker Dirk zich zo zeer in zyne gunst wikkelde, dat hy ook toegang tot de jeugdige Gautami verkreeg, en 'er weldra eene naauwe vrindfehap onder hun drieën wierd opgericht, welke eindelyk op een' liefdehandel tusfehen onzen welgemaakten Hollander en de jonge Indiane uitliep. De oude prins van Calicut wierd weldra de genegenheid, welke zyne dochter voor den jongen Van der Wouden voedde, gewaar , doch hy Hoorde zich daar niet veel aan ; de verkeering onder de Europeanen had zyne godsdienstige denkbeelden zeer uitgebreid , ja zelfs hem omtrent den godsdienst en zeden van zyn land doen onverfchillig worden. Eindelyk geen uitzigt hebbende op K s. eene  X4& DE REIS eene verzoening met zyn' neef den Zamorin, en door het verdriet, van, als balling, in een vreemd land en onder een vreemd volk te moeten omzwerven, als verteerd, zo'verviel hy in eene kwynende ziekte, waarin de dood hem uit de liefdearmen van de tedere Gautami wegrukte , nadat hy deze zyne geliefde dochter aan den jongen Van der Wouden had tot echtgenoote gegeven , hem te gelyk al de fchatten fchenkende , welken hy uit de fchipbreuk zyner vorige grootheid had weten te redden. De jonge Van der Wouden, nu ryk genoeg zynde om in zyne geboorteftad een fchoon figuur te maken , en onafhangkelyk van zyne oude lui te kunnen beftaan, nam, by de eerste gelegenheid , de reis naar het vaderland weder aan, in het vooruitzigt van zich aldaar door banden, die het recht en de godsdienst heiligen , nader aan zyne fchoone en ryke wederhelft te verbinden. Zie daar, ten naasten by, den inhoud van het verhaal van den jongen Van der Wouden. De gelukwenfchingen en omhelzingen namen nu weder een' aanvang, terwyl het domme gevraag naar deze en gene omftandigheid byna geen einde had, en tot laat in de nacht voortduurde. Inmiddels begon men te den-  NAAR UTRECHT. 149 denken op de te rug reis, en dat, den anderen morgen , de wagen reeds vroeg voor de' deur zou ftaan ; derhalve begaf een ieder zich tot rust, de Van der Woudens voornamenlyk, om tot dezen togt nieuwe krachten te verzamelen. Wy wenfchen hen eene zeer goede nacht , en zullen mede Utrecht verlaten, waar het mogelyk vele onzer lezers, al zo zeer als de hoofdperfonaadjen van deze gefchiedenis, verveeld heeft. Nu naderen wy tot het laatfte bedryf van dit ons blyeindend treurfpel , en wenfchen onszelven en den geduldigen lezer hiermede van harten geluk; ook zullen wy dit zo kort als mogelyk is afhandelen. Welaan! Het tooneel verbeeld thans het voorhuis van Pieteröom , op den achterburgwal. De perfonaadje, die het eerst optreed, is de oude Machteld, zyne dienstmaagd, gewapend met den bybel en haren waaijer, om dus in de nieuwe kerk de vroegpredikatie by te wonen. Naauwelyks doet deze vrome ziel eenige fchreden naar de huisdeur, of een hevig gebel treft haar gehoor; zy verwondert zich niet weinig wat zulks had te beduiden? dan zy fchept moed, opent de deur, geeft een' luiden gil, laat haren bybel en waaijer ■ K 3 val-  ï5° DE REIS vallen , en vliegt, vol van verbazing , naar achter. Het tweede tooneel. De jonge juffrouw Jacoba van der Wouden, vry wat gehavend en ontdaan, door hare nachtreis. — 'Er waren haar, wel is waar , geen nieuwe avanturen bejegend; integendeel, door de zorgvuldigheid van de vrindelyke hospita te Maarsfen, had zy eene gemakkelyke plaats in de tweede roef gevonden, waar zy, in gezelfchap van noch twee juffrouwen, die zich, naby dat dorp, eenige dagen op een buitengoed hadden opgehouden, en die, om dringende redenen , weder naar huis moesten, eene tamelyk geruste nacht had doorgebragt; dan, evenwel, het reizen, en byzonder in nachtfchuiten, is voor eene jonge juffrouw, van een teder geitel, geenaange. name party; voegen wy hier noch by de verfchülende gemoedsbewegingen , waardoor, fints vier-en-twintig uur, haar zwak zieltje gefchokt wierd, en wy zullen ons niet verwonderen dat zy 'er zeer ontdaan uitzag. Was Machteld verwonderd , juffrouw Coosje was het niet minder over het gedrag van de meid, die het geheele huis door tierde: Sinjeur ! finjeur! daar is je' nichtje weerom 1 Sinjeur antwoordde niet, dan met eenige ftre-  NAAR UTREC H'T. 151 flreken op de viool, zynde de aanvang van een van Gellerts geestelyke liederen; eindelyk hield hy op, luisterde naar den fnydenden discant van zyne rimpelige dienstmaagd, en kwam van het achterkamertje, waarop hy zich bevond, naar beneden , de meid van boven toeroepende : Wat is het, Machteld J is 'er weêr een rot in het voorhuis? Derde tooneel , in de zykamcr. Juffrouw Jacoba van der Wouden , geheel mistroostig op een' ftoel nedergezegen , van tyd tot tyd een' traan afwisfchende, welken droefheid en fpyt deden vloeijen. Vervolgens Pieteröom, omdat het zondag was, in eene blaauwe damasten japon, de nachtmuts op het hoofd, en de bril noch op zynen neus. Pieteröom. Heden , nichtje ! ben jy daar, en dat zo alléén, in den vroegen morgen ! Is 'er iets gebeurd ? een ongeluk ? ... Jacoba van der wouden. Neen , oom ! de oude lui zyn, zo veel ik weet, noch beiden gezond in Utrecht gebleven. Pieteröom. Wel wat dekfel doe jy dan hier! Kom, kom ! dat maak je my niet wys: daar is vast en zeker wat gebeurd. Ja, het hooge woord moest 'er nu uit, en juffrouw Coosje deed aan den ouden man K 4 een  j52 de reis een getrouw verflag van al liet voorgevallene , hoe Slot haar van de 'zyde van hare ouders had weggetroond, onder voorwendfel van haar by broêr Dirk te brengen, die, naar het zeggen van Willem en van Slot zeiven, weder in het vaderland zou zyn, enz. De oude muzicale oom zat van verwondering als buiten zichzelven , en bezigde alle oude en hedendaagfche uitroepingen , om zyne verbaasdheid uit te drukken; dan niets trok fterker zyne aandacht naar zich dan de tyding dat de jonge Van der Wouden was gerepatrieerd , en in de warme landen zulk een aanzienelyk huwelyk had gedaan. Ik heb het altyd wel gedacht, nichtje .' riep hy uit, ik heb het altyd wel gedacht dat die jonge noch eens fortuin zou maken ; het was altoos een flimme vogel, een goed violonist ; hy fpeelde byna zo goed als ik; en was die jonge langer thuis gebleven, hy zou my den baas geworden zyn. Maar nou denk ik dat hy zyne oude liefhebbery wel weêr zal opvatten , en braaf muzyk voor zyn geld zal koopen. Wat zullen wy dan famen fpelen, en in den winter confert geven ! —- I». tusfehen, nadat de eerste vervoering, zo van verwondering als van vreugd, wat over was, kreeg  NAAR UTRECHT. 153 kreeg juffrouw Coosje braaf van de coteietten , wegens het verlaten van hare ouders, en dat met een' Remonftrantsch' jongeling. Indien Pieteröom geweten had, wat 'er al aan het huis van de weduwe Slingerlaan was voorgevallen , hy zou noch wel anders zyn uitgevaren; maar , zelfs zyn nichtje had van dit bedrog geen kennis, en geloofde noch dat zy de oude lui wezendlyk aan het huis van Van Bergen had verlaten. Pieteröom. Hy moet in een ondeugend vel fteken, dat zeg ik je, nichtje! daarom zie maar van hem af. Maar , apropo ! waar kreeg je toch kennis aan dien fupliant? Juffrouw jacoba van der wouden. Wel, oom! in Felix Meritis. Pieteröom. Wat zeg je daar ! en ik heb 'er niets van bemerkt ! dat vryen moet je lui me al ftil gebakken hebben. Is hy ook een liefhebber van de muzyk? JuffrOUW jacoba' van der wouden. Heden, ja , oom! Hy fpeclt op verfcheiden inftrumenten. Pieteröom. Op verfcheiden inftrumenten ! wel wat je zegt ! nu, ik ben toch nieuwsgierig om hem eens te zien, want hy zal het 'er niet by laten fteken ; hy zal je, K 5 wis  zs* D E REIS £" Waar! in Amfteldan, wel weêr komen opzoeken, en als hy het anders in eer en deugd met je meent , cn ^ ^ ^ hem hebt, welnu, dan zullen wy zicn Het » maar jammer dat hy niet va0 onze ^ Want Je is dan magtig tegen het Ar miaansch geloof. Op het ^ £££ «•et op aan, en nu dat je' broêr zowel verzorgd is,zullenje oude W •„ 0ok zo naamy met op zien. Met deze en foortgelyke redenen onderhielden oom en nichtje elkander , in de fchaduwe van eene dikbuikige koffykan , totdat einde! Jyk, na verloop van een paar uren, op het onverwachtst eene fourgon voor de deur Uil hield, en 'er te gelyk aan de fchel wierd vetrokken. 6 Dat zullen de oude lui zyn , vervo] dfi Pieteroom, want zy zullen, wis en waar ■ rust noch duur hebben , voordat zy weêr thuis zyn, zo om j0Uj nichtje5a]/om broer op te fporen. j Deze voorfpelling van Pieteröom was wel met onwaarfchynelyk, doch thans floeg hy den bal mis, want een jong heer, zeer bleek en aangedaan , trad alléén uit het rytuig en ue ftoep op. En wie was deze? wie anders dan  NAAR UTRECHT. 155 dan onze jonker Slot? immers, kon men minder van dezen geduldeloozen minnaar verwachten ? Met het aanbreken van den dog, was hy van Utrecht gereden , en , daar hy wél kon vermoeden dat de oude Van der Wouden met zyne gemalinne , zoon , en deszelfs bedgenoote , mede niet lang aldaar zouden vertoeven, zo zocht hy hen een' marsch af te winnen, om in dien tusfehentyd de hartsgefteltenis van zyne beminde op te nemen , en, ware het mogelyk , den ouden Pieteröom in zyn belang te trekken. Wat kan de ontfteltenis evenaren , waarin juffrouw Coosje zich bevond, toen zy haren minnaar wederzag ! Hare ontroering, die zy onmogelyk kon verbergen , deed den ouden man weldra de waarheid gisfen ; dus hy , by het inkomen van Slot, uitriep : Is dat nou je' bolletje, daar je mede bent doorgegaan ? Hy ziet 'er knap genoeg uit. Vervolgens zich naar Slot keerende, die bedeesd en verflagen daar ftond", niet wetende wien hy het eerst zou aanfpreken , en hoe te beginnen : Wel zo , jonge heer ! wel zo ! durf je noch onder de oogen van myn nichtje verfchynen? durf je noch in myn huis komen, daar je weet dat ik haar oom ben, en haar  156 DE REIS haar welzyn my zo na aan het hart ligt , als of ik haar eigen vader ware ? Wat zon 'er van je lui geworden zyn , indien het meisje niet wyzer ware geweest dan jy? Kwam je daarom zo vlytig in Felix Merilis , om orinoozele meisjes te verleiden! Foei ! het is fchande, en dat voor zo groot een'muzikant, die op zo veel inftrumenten fpeelt ! Foei! zeg ik noch ééns. Slot had onderwyl den tyd om zyne aanfpraak te overleggen ; deze deed hy dan ook met alle welfprekendheid en het vuur van een' oprecht' minnaar. Hy verfchoonde geenszins by den oom zyne vermetele onderneming, maar trachtte alleen zyn medelyden en ontferming op te wekken; en, ondanks den dwazen ftap, dien hy gedaan had , poogde hy de deugdelykheid van zyne inzigten in het helderfte licht te ftellen Tegen Coosje was hy geheel liefde en tederheid : hy beklaagde zich wel over hare vlugt, doch billykte dezelve ten hoogfte. Het was 'er verre van daan dat hy haar had trachten te misleiden, want broêr Dirk was warelyk by hem bekend en zyn vrind ; hy verhoopte zeker veel van zyne Voorfpraak , enz. — Hier ftaat aan te merken dat Slot flira genoeg was om overall' het*  NAAR UTRECHT. iST hetgeen broêr Dirk betrof maar zo losjes heen te loopen, en wel degelyk het deel te verzwygen dat dezelve den vorigen dag in zyne onderneming had gehad; want, daar hy wist dat deze nu weder met zyne ouders verzoend was , zo wilde hy zynen vrind niet op nieuw bezwaren ; ook meldde hy niets van die verzoening en hield zich verder als van alles onbewust. Pieteröom. Zo dat je myn neefje, die nu uit Oostindiê'u is weêrgekomen, ook kent ? Nu, dan zal je ook wel weten, hoe fchoon hy de viool fpeelt; je bent toch ook een liefhebber , jonge heer! Slot boog zich voor Pieteröom , en iloeg een fmeekend oog op zyne geliefde , die, over zyne verantwoording voldaan , hem niet minder vrindelyk aankeek. Pieteröom. Wel nu , nichtje! hoe zit je daar zo ftil ? Ja , ik zie het al: de oude liefde komt weêr boven. Ja, wat zal ik 'er veel van zeggen ? was het myne zaak , ik zou zeggen, trouw je lui maar met elkander, want anders loop je toch, den een' of anderen dag, weêr famen weg. Maar nu is het de zaak van de oude lui... Slot. Maar uwe voorfpraak, beste man! de-  153 D E REIS deze zou ons hierin veel kunnen helpen. Ach, weiger ons die niet, en wy'zullen u in het vervolg als een' tweeden vader eeren. Pieteröom. Zoet, zoet! ik zal zien wat ik voor je lui kan doen , want je hebt my warelyk bewogen. - Maar , apropo , jonge heer ! laat ik je eens op myne muzykkamer brengen ; dewyl je toch een kenner bent, zo moet je myne violen eens proberen ; het zyn wel geen Cremonefche, want die liepen my veeltyds te duur, hoewel ik 'er verfcheiden op verkoopingen heb gezien daar ik wel fmoel op had, zo als laatst noch op het heerenlogement... Slot. Indien ik 'er u mede dienst kan doen, ik heb eene zeer fraaije Cremonefche , die doe ik u prefent, Pieteröom. Wat dekfel zegje! eene Cremonefche viool ! en die doe° je my zo gulhartig prefent ? Jonge ! je fteelt hoe lan. ger hoe meer myn hart, en je bent myn nichtje waardig; ja, je zult haar hebben; ver. trouw 'er op, myn lieve jonge!... Maar, willen wy niet eens naar boven gaan ? Slot. Gaarne, om u genoegen te geven; doch ik vrees dat de heer Van der Wouden en zyne beminde weldra zullen hier zyn , want  NAAR UTRECHT. i59 want zeker zyn zy dezen morgen vertrokken, en ik zou hen niet gaarne zo aanftonds ontmoeten : zy zullen noch te zeer tegen my vooringenomen zyn. Pieteröom. Daar heb je gelyk in, het deugd ook niet, want daar zou maar rulle en geweld uit ontftaan. Zy moeten eerst wat tor bedaren gebragt worden, die oude luidjes. Weet je wat, ga zo lang hier op den hoek in het wynhuis , dan kan je ze zien aankomen , en, als de baan klaar is, dan zal ik je onze Machteld zenden. Dit befluit wierd van het jonge paar ten hoogfte goedgekeurd , weshalve Slot , na eene mondelinge verzekering van zyne beminde ontfangen te hebben dat zy hem alles had vergeven, met veel genoegen , onder wederzydfche dienstbetuigingen, van Pieteroom zyn affcheid nam, om in het naastgelegen wynhuis de uitkomst af te wachten. Overeenkomstig met het gevoelen van Slot en de voorfpelling van Pieteröom , gebeurde het ook; want volgens het befluit, den vorigen avond aan het huis van Van Bergen genomen , waren de Van der Woudens gezamentlyk , met al hunne reisëquipaadje , in een' wagen van zesfen , dien morgen, van Utrecht  i6b DE REIS Utrecht afgereden , hoewel niet zo vroeg als onze jonge heer Slot, zynde door het inpakken, het nemen van een hartelyk ontbyt, en van hun affcheid , daarin belet geworden. Eindelyk kwamen zy behouden , gezond, en met een tamelyk luchtig hart, weder in hunne geboorteftad , zynde hen langs den weg niets byzonders bejegend, even als of de fortuin thans moede was hen te vervolgen ; trouwens zy hadden, op deze korte reis , tegenfpoeden en ongevallen genoeg ondervonden, en van aller aangezigten zag men eene blyde vreugde afftralen , wanneer zy de Utrechtfche poort binnen reden. Dat is ééns! riep de oude heer Van der Wouden , zo dra hy den westertoren in het gezigt kreeg, maar het zal lang aanloopcn, vóórdat ik my weder zo verre van huis begeef. — Gy had wel gelyk, goede vrome man ! want reeds deze kleine togt doet ons genoeg zien dat uwe geboortefler u nimmer heeft voorbefchikt om de groote naamlyst onzer hedendaagfche reizigers te vermeerderen. — Terwyl men nu wist dat juffrouw Coosje zich onder de befchermende vleugels van den ouden Pieteröom had begeven, zo rolde het rytuig hen langs grachten en ftraten ook daar heen, waar zy dit ge»  NAAR UTRECHT. 161 geliefde pand voorzeker zouden wedervinden, en aan het verheugd ouderharte drukken. Pieteröom en juffrouw Coosje zaten noch in hun vorig postuur; de dikbuikige koffykan had reeds den geest gegeven, en dus plaats gemaakt voor het liqueurkistje van den ouden man, die , gelyk vele kunstenaars en virtuofen, een liefhebber was van geestryke dranken. Beiden zaten zy noch drok over al het gebeurde te redekavelen, wanneer Coosje onverwachts opfprong, eene kleur kreeg, en uitriep: Daar zyn zy! Wat, wie? vroeg Pieteröom , de oude lui ? en tegelyk keek hy door de glazen, doch hy kon van al hetgeen hy zag noch geen recht denkbeeld, overeenkomstig zyne heete verwachting, vormen: hy zag wel den wagen, doch de eerste, die, na den voerman, daar afdaalde, was de meergemelde zwarte knecht, vervolgens eene meid, een kind, een jong heer, en eene juffrouw, allen hem onbekende gezigten ; eindelyk floeg mevrouw Van der Wouden haren groen damasten zak by elkander, en daalde, gelyk de anderen, van den wagen af, gevolgd wordende door haren man, en den geheelen fleep van trommels en dozen, reeds voorheen befchreven. Nu was 'er aan den ouden Pieteröom geen L hou-  l6t DE REIS hou jen meer; nu vloog by, als het ware, naar de huisdeur, en riep hen een drievouwdig welkom toe, ja hielp zelfs met eigen handen de reisëquipaadje naar binnen fleepen, waarop de overigen volgden, en allen even gretig bet zykamertje binnen Ito ven. Daar zat nu onze juffrouw Coosje, onthutst en verlegen, en op het gezigt van hare ouders als in tra* ncn zwemmende; zy wilde fpreken, doch ha^ re woorden wierden docr hikken en fnikken afgebroken; dan, het ouderlyk hart vermogt met lang dezen angst van een zo teer geliefd kind, zonder zelf de hevigfte aandoening te gevoelen, te aanfehouwen. Mevrouw Van der Wouden vloog hare lieve dochter om den hals en vermengde hare tranen met die van Jacoba. De oude Van der Wouden, die voorgenomen had zich thans deftig te houden, en zyne dochter braaf de les te lezen, verloor insgelyks zyn? geheele houding, en Wierd even zeer als zyne vrouw bewogen. Uit de armen van hare ouders raakte juffrouw Coosje in die van haren broeder en zyne beminde, die zich, zo dra zy het woord konde krygen, by haar bekend maakte. Eindelyk, om kort te zyn, want de befchryvingen van fp.ortgelyke ontmoetingen gelyken ejkander Ha  NAAR UTRECHT. 163 ais het eene ei het andere : men was wedefzyds ontfteld, verbaasd, verwonderd, vertederd, enz. Men begon te vragen , te vertellen, te ontfclnildigen, te vergeven; en niemant was meer verheugd dan Pieteröom, wanneer hy zyn neefje uit de Oostïndiën wederzag, en hoorde dat hy noch aanhoudend op de viool fpeelde. — Onder dit alles verhaalden de oude lui mede het bedrog door jonker Slot aan hen gepleegd, door hen naar het huis van de weduwe Slingerlaan, in fteê Van naar dat van Van Bergen te voeren. Deze epi* fode was aan Coosje zo wel als aan Pieteröom noch onbekend, en zou aan Slot, indien de Cremonefche viool niet in zyn voordeel gepleit had, by den laatsten niet veel voordeel gedaan hebben: ook bemerkte de oude man, zo uit het verhaal van Van der Wouden en de ontmoeting van hunnen zoon in Utrecht als uit het briefje van Jacoba, in Maarsfen gefchreven, en haar eigen verhaal, dat zyn neefje meer deel in deze gevallen had, dan de oude lui wel vermoedden; doch hy vcr^ koos zeer wys hunne aandacht daaromtrent niet gaande te maken , en hy zweeg, zyn neefje van ter zyde met een' kleinen glimp. k <* lagen  ic4 DE REIS lagch aanziende, die zulks zeer wel begreep en beteuterd wierd. Nu was de vraag hoe zich omtrent Slot te gedragen, en Coosje voortaan voor alle foortgelyke listige aanflagen te beveiligen ? - Pieteröom, als de oudste, bragc het eerst zyn ad vis uit, en dit pleitte geheel ten voordeele van Hendrik Slot. Hy bekende dat deze dien morgen zyne beminde was nagevolgd, en aldaar was geweest; dat hy aan hem als een zeer gefchikt jongman voorkwam; dat zyne eenigfte misdaad was, indien het dus genoemd kon worden, dat hy fmoorlyk op juffrouw Coosje verliefd was ; en dat men aan deze drift moest wyten al hetgeen hy omtrent de oude lui en Coosje had aangevangen, enz. enz. — Coosje bekende mede, zeer openhartig, want het kwam 'er nu op aan, dat zy voor Slot veel inclinatie gevoelde. Broêr Dirk dorst, hoewel tegen zyn gegeven woord, 'er niet veel byvoegen, uit vrees van zich zei. ven te verraden. Eindelyk, nadat men noch veel over de godsdienstige gevoelens van Slot, en ook over zyne middelen van beftaan, over en weêr, had gefproken, befloot men eenparig dezen jongen heer eens zelf te fpreken, aan welk gunstig befluit het gezag van Pieteröom,  NAAR UTRECHT. 165 oom, dien men toch om zyn geld moest ontzien, niet weinig toebragt. Pieteröom openbaarde nu waar de verflagen minnaar de uitkomst van deze onderhandeling, die zyn geluk of ongeluk moest bepalen , met vreezen en beven zat af te wachten. Terftond wierd de oude Machteld binnen ge. roepen, doch Van der Wouden, de zoon, vloog deze bejaarde keukenmaagd reeds vooruit , om zynen vrind van alles te verwittigen, hem het ftilzwygen wegens het gebeurde op te leggen, en hem tot het fpelen van zyne rol vóór te bereiden. Slot trad dan binnen. Zedig en befchroomd, nochtans met bevalligheid, wierp hy zich voor de voeten van den ouden Van der Wouden neder, die met deze tooneelcoupen reeds begon gemeenzaam te worden, en dus, met meer bedaardheid dan toen hy zynen zoon ontmoette , eene deftige aanfpraak deed, die juist niet fierlyk was , waarin echter zeer veel waarheid ftak, fchoon op eene plompe wyze uitgebragt. — Slot hoorde dit alles deemoedig aan; dan ten laatfte verhief hy zyne item, en riep met alle vervoering van wanhoop uit: De dood, of Coosje! Deze woorden, in navolging van die uit een bekend tooneelftuk, waL 3 ren  ï66 D E R e I 5 ren hem door zyn' vrind ingeftoken, en hadden eene byzondere uitwerking op den vergramden vader, die bekende nimmer zulk eene hevige liefde gezien te hebben, en die dus den wanhopenden minnaar, met goedheid, gebood op te ftaan, naast hem te gaan zitten, om gezamentlyk, met goed overleg, de onderhanImg voort te zetten; want, voegde hy daarby, fchoon niet van ééne kerk,wy.zyn toch alle christenen, en moeten dus elkaêr vergeven; het geen al vry tolerant was in den ouden Van der Wouden, te meer daar hy, by de zynen, de waardigheid van diaken bekleedde. — Om kort te gaan, daar wierd een beftand getroffen, en de preliminairen wierden geteekend , waarvan de voornaamlfe inhoud was, dat Slot nimmer zou beproeven, juffrouw Coosje van de waarheden, door de Dortfche kerkvaderen vastgefteld, af te trekken, maar zelfs zo veel mogelyk aan zyne eigen verlichting en bekeering zou arbeiden ; dat alle de kinderen, zolang Slot in zyne dwaling bleef volharden, met de moeder naar de ware hervormde kerk zouden gaan, en eindelyk,dat, eer hy met de hand van de jonge juffrouw wierd gezegend, de oude Van der Wouden en Pieteröom noch een ftreng onderzoek naar zyn voor.  NAAR UTRECHT. 167 voorgaande gedrag en levensvvyze zouden doen: op deze voorwaarde dan, wierd, tot groot genoegen van het jonge paar, de finale vrede gefloten, ter welker eere door het gezelfchap verfcheiden glaasjes morgendrank, en eindelyk een groote ketel foep, wierden geledigd, dewyl Pieteröom 'er opgefteld was, dat de vrinden by hem zouden middagmalen, om vervolgens jonker Slot en zyn neefje noch eens zyne violen te laten proberen. Hier eindigen onze berichten, waaruit wy deze gefchiedenis hebben opgemaakt. Wy kunnen alleen het volgende, ons door den een' en ander' mondeling medegedeeld, hier noch byvoegen. Slot wierd, na eenige maanden, met zyne geliefde door het huwelyk vereenigd, en heeft reeds twee kinderen geteeld, die beiden in de gereformeerde kerk gedoopt zyn. De Indiaanfche fchoone van Calicut, nadat zy de landtaal een weinig magtig was, heeft: in dezelfde kerk hare belydenis afgelegd, en den doop ontfangen, waarna zy door een' wettigen band aan den jongen Van der Wouden wierd verbonden. De oude Van der Wouden heeft afftand gedaan van de waardigheid van diaken, om de fchirnp-  168 DE REIS NAAR UTRECHT. fchimpfchoten zyner eerwaarde medebroeders, op het huwel.k zyner beide kinderen, te ontgaan; en waardoor zy zyne rechtzinnigheid begonnen te verdenken. Pieteröom leefde noch één jaar, en fpeelde in dien tyd dagelyks op de Cremonefche viool, waarna hy, zat van dagen, in de armen van juffrouw, Slot en haren gemaal, overleed, latende de viool, by zyn overlyden, weder aan Slot over, die, zo dikwerf hy in het vervolg op dezelve fpeelt, zich de weduwe Slingerlaan en zyn avantuur in Utrecht te binnen brengt, waarover hy en zyne vrouw niet weinig lagchen. Dit geheele geval leert ons, dat gebrek aan genoegzame waereld- en menfchenkennis den eenvouwdigen dikwerf bloot ftelt aan bedrog en verleiding; en dat, wil men zich daarvoor wachten, men zich niet alleen op de pligten van godsdienst en beroep moet toeleggen, maar ook, buiten dezen, een wakend oog moet laten rondgaan, en by de eenvouwdigheid der duiven de voorzigtigheid der Hangen moet voegen.  1