C 21   JOHANNA GR.AY, E N DOLSEY en AMELIA.   JOHANNA GRAY, TREURSPEL, door PETRONELLA MOENS. E N DOLSEY en AMELIA, TREURSPEL, door adriana van o vers tra ten. * * * Te HAARLEM, Bij a. L O O s J e S. mdcclxxxix.   aan de WEL EDELE HEEREN BESCHERMHEEREN en HOOFLEDEN van 't GENOOTSCHAP: STUDIUM SCIENTMRUM GENITRIX, te rotterdam. Doorluchte Dicbtrenrei, die, tot 's Lands eeuwige eer, Den tuin der vrijheid doet weergalmen. Dit offer leggen weop't altaar der vrt'endfchnp neêr, Befchaêuwd door frisfche Maagdengalmen. Gij zaagt de dichtlier naauw in onze teedre hand, Of vriendlijk ftemderge onze fimren:Gii ftrenaeldet voor 't oog van 't zangrijk Vaderland, Het eerfte kransje om lk haar dek weekller van zijn fmart. Vergeefsch driikr Gilfort haar al vleijeni aan zijn hart. Zij bliift ftandvastig; dan 't niogt gloriezucht gelukken , Dat zij de Schoune, in 't eind, voor liefde en dwang deed bukken. Men voert haa- in triumph naar Londens Vorstlijk Slot; Waar uit men 't weerloos Lam ftraks leidt naar 't moordr fchavot. penbroek. Hoe treft mij uw verhaal? ■ zardiner. 't Kan zelfs mijn ziel ontroeren. h a r d in g. O! kon 't gevoel u tot den rang eens Engels voeren. zardiner, terwijl hij in gedachten naar de deur van de Zaal gaat. Zoo ze eens geen fchuld hadd'; doch haar helfche leer eischt ftraf. harding, tegen Penbroek. 'kHoor uw Vorftin; maar'k wacht haar bijzijn hier niet af; 'k Begeer geen gunst; zou 'k ook een moorderes aan- fchouwen. Met eerbied c 4 pen-  Tegen amelia, terwijl zij af/laar. Ik haak naar de eenzaamheid. Graavin, 'k moet alles, 'k moest, kon 't zijn, mij zelve 03;. vlugten, Gefchokte heerfchappij! wat kostgeal boezemzuchtens Ach! hadd' mijn Broeder in zijns Vaders wi! berust.' zardiner, terwijl zij vertrekt* De kragt van 't bloed was door de Ketterij geblusdit.  50 J O H A N N A CRAY, VIERDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt de Kamer van Johanna. EERSTE TOONEEL. JOHANNA en CHARLOTTE. JOHANNA. Mijn Hartvriendin.' zoudt ge om mijn naadrend fterfuur treuren? Zij omhelst haar. Wat lijdt natuur ? ik voel de teerde banden fcheuren. Daar derft mijn Gilfort.'— welk een huivring?... 't Bon* zend hart Zwicht, moê gefolterd, nu voor de allerwreedde fmart... Zij valt in zwijm. CHARLOTTE. Zij fterft.' mijn Engel, ach.' ontfluit eens nog uwe oogen! Ontfangmijn'jongdenkusch . .Ontfermend AIvermoogen.' Befchouw mijn bittren angst; mijn dervende vriendin Zweeft, met haar' Echtgenoot, den ruimen hemel in... Hier derft mijn aardsch geluk.'... G TWEE-  TREURSPEL. [ f| TWEEDE T O O N E E L; De voorigeri. Juffer ellen en lucia. lucia. G God.' ze ontvlucht dit leeven H Tegen Charlotte. Gij zaagt haar in uw' arm den jongften thik dan geeven? De ontaarte wreedheid wacht'nu't fchuldlooze ofFer vrij> charlotte, Nog flaat haar breekend bart; ligt klopt het ook voor mij. Nog zweeft een ademtocht op haar verbleekte lippen, o Hemel !'k voel een zucht aan de enge borst ontglippen!.. Zij leeft nog; wel keen vreugd, en fmart!.. mijn Zielvrien. din! Haast wordt gij mij ontrukt.'... johanna, in bedwelming. o Reine onfchendbre min, 'k Zal eeuwig in uw' gloed, gelijk de Seraphs, blaaken' Mijn Gilfort! ja, gij wenkt! — kom, 'k zal uw heil volmaaken. Waar ben ik ? 't grievendst leed had 's leevensvuur verkoeld.'k Word aan een borst gedrukt, die 't grievendst Jijden voelt! Aeh, mijn Charlotte! ftaak, ach ftaak het vruchtloos fnikken i D 2 ft  52 JOHANNA GRAY, Ik voel geen lijden meêr: nog weinige oogenbükkeny En 'k ben onfterflijk!' CHARLOTTE. Ja, ge ontwijkt mijn fchreijend oog. Mijn dierbre! dat mijn' ziel met u deeze aarde ontvloog'! 'k Zal eenzaam zonder u, o vreugd mijns leevens! d waaien. Nooit zal de vreugde opnieuwmijn kwijnend oogbeftraalen. Juf er ELLEN. Mevrouw, Heer Teckingham treedt aanftonds in de Zaal: CHARLOTTE. Helaas; voor't laatst! gij fterft, daar ik nog.adem haal;. En voor altoos J.OHANNA. Niet lang zult ge om mijn afzijn kfaagen; Ik ken u, ach de fmart zal 't jeugdig leeven knaagen. 'k Zag, zintsgij kwijnde en treurde om mijnen tegenfpoed, Uw kragt verteeren door een' beimelijken gloed. Voor mij verbergt ge uw fmart; denk lieve! ons vlugtig leeven Heeft de Opperwijsheid ons tot hooger heil gegeeven, Ik heb mijn taak voltooid, 'k Wacht u in de eeuwigheid. CHARLOTTE. Denkdaar,datuwv.iendinop aarde uw'dood befchreit... D E R-  TREURSPEL. DERDE TDONEEL. 53 &e voorigcn. teckingham. teckingham, bij *t inkomen. -o God! kon ik haar nog van eeuwig leed bevrijden» Tegen Johanna. Mevrouw, uw rampftaat wekt ontfermend medelijden. Ach! uw beklaagüjk lot treft mijn gevoelig harU Helaas! ii) 's leevens bloei!... johanna. 'k Weet dat mijn dood u fmart. Maar hoe verfchriklijk ook die dood voor u moog' fchijnen, Mij wenkt hij met den lach der blijde Seraphijnen. teckingham. Bedrieg u niet; omhels, om Gods wil, nog die leer, Die waaren troost belooft; kniel voor dit kruisbeeld neêr. Geloof. — johanna* ■Gij weet het, Teckingham, 'k haat alle Godsdienst* twisten. 'k Belijd' al ftervend nog de leer der Calvinisten. De zuivre waarheid ftreelde al vroeg miju teedre ziel. D 3 Ach!  SU J O H A»N NA G R A Y, Ach! dat uw zorg, uw trouw, mij niet meer lastig viel. Mijn troost, mijn blijdfchap is Gods eeuwge menfchenliefde, Die aan 't bebloede kruis mijn' Goëls boezem griefde. Reeds voert de blijde hoop mijn' geest in 't Vaderland Der hemel, vriendfchap, waar geen baat de rust verbant. teckingham. p Jefus! zoudtge een ziel, die ftervend u blijft roemen, Die in uwe armen vliegt, zoudt gij die eeuwig doemen? Dit duldt uw goedheid niet! Uw zaligheid,. Mevrouw! Wacht ik, offchoon gij dwaalt, van 's Heillands liefdeen trouw. Heer Gilfort is gerust ook in die hoop geftorven. p! Dat die hoop niet feil'! charlotte. Hij heeft reeds 't heil verworven. Hij wacht zijn dierbre Gaê. johanna, tegen Teckingham. Zaagt gij mijn' Echtgenoot? teckingham. Hij groette me als zijn* vriend, 'k zag hem, vol moeds, den dood Verwachten; in'zijn oog blonk rust,en'tgrootst vertrou. wen, yerteederddoor de drift, om u voor H laatst te aanfchouwen. ! ■ . Jp-  TREURSPEL. m> johanna. 'k Zag dien geliefden; 'k las op 't edel, 't fier gelaat, Die liefde, alleen gefchikt voor een' volmaakter' ftaat! Die liev'ling, die inii blij naar 't huwlijksöuter leidde, Trad naar het moordfchavot, terwijl ik fnikkend fchreide; Mijn ziel is nog vervuld met dit ontroerend leed. o Ijsfelijk gevoel! charlotte. Toen ge op mijn' boezem gleedt, De blaauwe doodskleur op uw zagte wangen kleefde, Was 't reine min, die in elk kwijnend trekje zweefde. johanna. Deze aarde waar voor mij een fombre treurwoestijn, Zoo ik nog lang van hem te wreed gefcheurd moestzijn. Ik roem het moordbefluit, dat ons dra wil verëenen. Neen, 't is geen wreedheid meer. teckingham. Vergifnis te verleenen Is groot, is edel; maar uit Staatzucht zulk een' moord.... Ach! had de Koningin naar -uwe ftem gehoord, o Smeekende Natuur! hoe zal 't berouw haar knaagen; Gij fterft, daarEnglands Raad u dwong de kroon'te draagen. Gij ftondt die willig af! johanna. 'k Eerbiedig *t hoog gezag, D 4 AI  50* JOHANNA GRAY, Al ftervend; llierfmet mij de tweedragt deezen dag! Mogt'.doormijn'dood, de rust in 't Vaderland herleeven ƒ 'k Pleit voor Gods gunst: hij will'Maria's haat vergeevtn. Haar heil, haar voorfpoed bloei'. Mij fcbonk het rijksgebied , Schoon kort mij toevertrouwd, niets dan het wreedst verdriet. charlotte. Mijn dierbre, uw vreugd verwelkte als afgevallen bloezem. johanna. Charlotte, ik heb in uw vertrouwelijke boezem , Vaak 't zwoegend hart ontlast, toen ik, op 't wentlend rond, Geen troost dan in den arm der teed're vriendfchap vond. 't Verwarde oproerig Rijk deed mij voor onheil duchten. Hoe trof mij 't naar gegil, hoe griefde mij de zuchten Der droeve burg'ren, voor Mariaas magt verfchrikt. Dit hart, dat zoo beklemd, door rouw naar vrijheid fnikt, Heugt nog het tijdftip, dat mijn Gilfort, in mijne armen , Met heldenijver zwoer, mij eeuwig te befchermen. Toen fchitterde in zijn oog, en wraak, en liefde, en moed. Men hoort een wagen voorbij V Venster rijden. 'jVat 's dit? Zij vliegt na 't Venster. Juffer ellen, haar tegenhoudende. Ach niets Mevrouw!  TREURSPEL. 57 Johanna, zich los rukkende, en uit het Vinster ziende, daar zij"''t Lijk van Gilfort ontdekt. Kom; pleng nu ook mijn bloedt o God! mijn Gilforts lijk... Dit moet mijn ziel ontroeren.' Vertoef! gij moet uw Gaê ook meê aan de aarde ontvoeren. Is dit zijn dierbaar ftof? Tegen Cbarlotte. Zaagt gij zijn laatfte groet, Daar ftraks zoo minzaam ? 'k vlieg ontwaakt hem te gemoet Wen ik in zaalger oord het eeuwig licht zie glooren. charlotte, haar omhelzende. Hoe woedt de gramme wraak! VIERDE TOONEEL. De voorigen. hoflëi, teckingham, tegen Hoflei, die de Kamer intreedt. Doe ons het fterven hooren Van dien grootmoedigen: 'k verlang naar uw verhaal. johanna. Ach, HofleH zaagt ge, o vriendI het eind' van mijn* Ge> D 5 hof-  58 JOHANNA GRAY, HOFLEI. *k Zagdeeedle Christen-deugd, in deuiterfte oogenblikken, Den dood trotfeeren; niets — niets kon baar moed verwrikken. Pe Godvrucht zegevierde op 't doodlijk moordCcna-vot!. Hij knielde, en bood zijn ziel vol vrolijk aan zijn' God. Hij groette een talrijk volk; 't gevoelig mededoogen Dwong zijnen haatren zelfs een teedren traan uit de oogen. Hij drukte mij de hand. — Smart hield mijn tong geboeid. „Vaarwel! groet nog mijn Gaê, voor wie mijn boezem gloeit; „Laat haar, in'tuur des doods, mijn fterven niet bedroeven. ,,'k Wacht haar, die Engel zal niét- lang op aarde toeven;" Dit was zijn taal. Hij trad vol fierheids naar het blok, En boog zig moedig. TECKINGHAM. 'k Voel den ijsfelijken fchok Der lijdende Natuur, in 's leevens frisfche kragten... JOH ANN A. Mijn Gilfort! neen,niet lang zultge op mijn bijzijn wachten! Wti grenzen aan hst uur van't eeuwig huwlijks feest. Hoe 'itrèelt het voorgevoel reeds mijn' verrukten geest, 'k Ben los Van de aarde, o God! befcherm mijn lievelingen. Die'k ftervende achterlaat in ondermaanfche kringen, Mijn' trouwen Vader,... ach 'k voel, hoe zijn minnend hart, Om  TREURSPEL. 59., Om mij geknaagd wordt, door de folterende fmart. Maar voor zijnftaatzucht pleit de opregtfte kinderliefde, Hoe treft mij 't lijden, dat mijn' teedre Moeder griefde, Zints in de Vierfchaar eerst mijn fterflot wierd beitemd! Tegen Charlotte. En 't lot van mijn vriendin! CHARLOTTE, Hoe is mijn hart beklemd! Mijn dierbrel'k voel uw dood,mete!ken polsflag.naadren, Ik volg u naar 't fchavot. Stolde ook mijn bloed in de aadren, Bij 't laatfte omhelzen.' LUCIA. "Ji Hoor de ftem der Hertogin : TECKINGHAM. Uw Moeder! Hemel! CHARLOTTE. Dit 's te veel, mijn Hartvriendin! VIJF-  £s> JOHANNA GRAY, VIJFDE TOONEEL. De voort gen. de hertogin van su f folk. de hertogin. Ik moet mijn kind voor't laatst aan deeze boezem drukken, Of durfde wreedheid haar reeds uit dit leeven ruk ken? johanna, baar te gemoet vliegende. 'k Omhels mijn Moeder nog! Dit heil is niet gering. de hertogin. Helaas, hoe fmeekte gij, mijn dierbre Lieveling! Om, zo het moog'lijk ware, uw krooning te beletten, Daar ze in uw denkbeeld ftreed met Eng'lands Regt eu Wetten; Toen had de gloriezucht dit moederhart ontaart. Noem mü geen Moeder; *ü ben dien teedren naam niet waard. 'k Deed mijn onfchuldig kind eenheillaos offer (trekken, o Wreedheid! HO F LEI, tegen Teckingham. 'k Zie in haar verwarde wezenstrekken, De wreedfte foltring, die haar hijgend hart verflindt. DE  TREURSPEL. «i de hertogin, in de uiterfle droefheid. o ICnaagem! zelfverwijt! ik heb mijn dierbaar Kind Versnoord; elkmensch ontzegt mij troostend mededoogenl johanna, haar weder omhelzende. Ach 1 Iaat mijn hand voor 't laatst uw heetetraanen droogeni Verwijt u zelve niets; uw tederminnend hart Bedoelde mijn geluk: mijn Moeder! ach uw fmart Bewolkt de vreugd, die in mijn' fchreijende oogen fchittert. 'k Verwis fel flegts deeze aard', waar leed al't hei! verbittert,. Voor 't eeuwig juichende oord. Js u mijn zaligheid' Niet dierbaar? DE he rtog i n. "k Heb vergeefsch uw aaklig lot befcbreid; Zints Ln dit fom-ber fiot uw lieve jeugd moest kwijnen, Zag ik, met eiken dag, mijn flaauwe hoop verdwijnen. Uw Vaderwacht zijn ft-raf'- o God waar vind ik troost? Ginsch dreigt de dood mijn'Gaê, hier fterft mijn dierbaar Kroost. teckingham. ó.' Wilde Gods genaê haar droeve ziel ontvonkenho f lei, tegen de Hertogin* 't Wordt juist ons kortziend oog op aarde nog niet gefchonken, Het heilrijk eind' te zien van 't eeuwig wijs beftuur-, Dal  62 JOHANNA G R A Y, Dat niets dan 's menfehen nut bewerkt. J o li a n n A. Geen vlugtig uur Zal 't fterrlijk leeven meer in deeze boezem woonen.' Dan dank ik juichende op weergalmende englentoonen, Den Heilbeftuurder van ons best, ons zaligst lot. Neen, wees niet moed'ioos — neen! DE HERTOGIN. Geef mij geduld, mijn God} Verfterk mijn zwakke kragt' in 't al te grievend lijden! johanna, terwijl Cbarlotte haar in de armen valt, tegen de Hertogin. Charlotte zal aan u haar teerde liefde wijden: In haare omhelzing wordt uw wreedfte fmart verzoet. Tegen Charlotte. Gij mint haar? CHARLOTTE. > Heeft zij mij niet vriend'lijk opgevoed? Toen ik in't vreemd gewest was zonder vriend en hoeder, Vond ik, een jonge wees, in haar een teedre Moeder. JOHANNA, tegen de Hertogin. Zij zal u troosten.' TyE  TREURSPEL. <*3 de hertogin. 'k Heb die dankbre, als mijn kind, De lieve fpeelnoot van Johanna, teêr bemind: Zij is mij dierbaar; maar 'k zal fteeds uw dood betreuren. ZESDE TOONEEL. De voorigen. De jonge penbroek en gage. teckingham, tegen Gage, die zachtjes de deur opent. Helaas! penbroek, tegen Gage. Ach! kunt gij zèuit haar Moeders armen fcheuren? o Hemel! welk gezigt! gage. Verfterk me, o groote God! Mijn pügt noopt mij; de wacht toeft voor depoort van't ilot. johanna Gage ziende, en zich uit 'de armen der Hertogin rukkende. Heer Gage, *k ben bereid. Zij ziet Penbroek, en omhelst hem. Mijn Broeder! pen-  $4 JOHANNA G R A Y, penbroek. Dierbre Zuster! Johanna, op de Hertogin tu ij zendt. Eeloof aan haar uw liefde; Ik fterf dan veel geruster, Denk, dat een veege u thans om haar befcherming vleit. penbroek. 'k Heb haar zoo lang ik leev* mijn liefde toegezeid. De Moeder van mijn gaê zou die mijn' bijftand derven? gage, naar Johanna toetreedende. Mevrouw, ik moet! de hertogin. Sleep mij ter ilrafplaats; ik moe t fterven! In eene zoort van raazemij. Nooit heeft de Koningin Johanna's dood bedoeld. CHARLOITE, overflelpt van droefheid , op een ft oei vallende. Mijn Zielvriendin! dit hart—dat hevig klopten woelt, Bezwijkt—ja ,'t breekt, o God! 't wordt alles aklig duister!. Naa eenig (Htztvijgeh gaat zij voort, terwgl ze op Johanna s boezem rust. Waar ben ik ? reeds in't graf?., .welk fomber dof gefluister? Zij fïierf op 't moordfchavot... 'k fterf ook —'k omhels haar wtêr! J0-  TREURSPEL. {< johanna, in vervoering. Charlotte.' Zielvriendin —! Lucia en Juffr. Ellen vliegen beide ter hulp. Juffr. ellen. o GodS zij leeft niet neer! johanna. Zij geeft den jongden fnik— ik voel mijn'moed bezwijken! Ach! geeft uw Vriendfchap mij dees folterende blijken? «Zagt —■ gevoelig hart' penbroek, Charlottes hand\ vattende. Haar fiaauwe levenskragt Bezwijkt; men biê haar hulp, johanna, al [nikkend. Neen, de ijslijk koude nacht Des doods bedekt haar jeugd. — Ik kusch uw koude wangen! 'k Sluit uw gebroken oog, —hoe zal uw ziel verlangen Naar mij, welaan ik volg.' r— floflei geleidt haar naar eene andere zij van de Kamer, terwijl Charlotte door Penbroek, Juffr. Ellen en Lucia weggebragt wordt. E  *4 JOHANNA G R A Y, teckingham. Ziet ge eeuwig Menfchen • vriend ■ oHeilland! al dit leed? Heeft dit de deugd verdiend? hof lei, tegen Johanna. Troost u: zij lijdt niet meer, hoe grieft me uw hikkend fchreijen! Haast groet ze u welkom in de zaalige englenreijen. teckingham. Helaas.' bezwijkt uw hoop? johanna. Neen, in de felfle fmart, Is Goël de eeuwge vreugd van mijn gevoelig hart; Dat mijn Charlotte zagt den ftillen doodflaap fluimer'; Zij voelt geen' bangen angst: dit maakt mijn' boezem ruimer. Nu plengt haar vriendlijk oog geen traaaen ontmijn dood. Tegen de Herttgin, die uit eene zoort van bedzvelming op/laat en Johanna aan haar hart drukt. Mijn Moeder! gage, tegen Johanna. Ach! 't wordt tijd. de hertogin. o God! die uitkomst boodt Aan  TREURSPEL. — ^ Aan mijn Charlotte, die door heiige Vriendfchap gloeide, Dat ook uw gunst mijn ziel van 't zwoegend lijf ont^ boeide. johanna. Leef, dierbre Moeder.' de hertogin. Ach! h dit nu de eer, de roem; Mij van uw Kroon beloofd? o fchoon ontlooken bloemI Hadtge in uw vroegfte jeugd, o wellust van mijn leeven! Hadtge in uw wiegje reeds den jongden fnik gegeeven. Waartge aan deez' boezem in de moeder-melk verfmoord', Ik had mijn dervend kind befchreid maar niet vermoord} Ach! kan"eene eedle ziel, gemaald in zagte trekken, Kan jeugd of onfchuld dan geen medelijden wekken? Penbroek, Juffer Ellen en Lucia verfchijnen weder op het Tooneel. Johanna, Lucia ziende, fchijnt met hare oogen naar Charlotte te vragen. lucia, flamelende. Zij — flaapt — johanna. o Ja! zij viel hier aan mijn hart in rust' 'k Heb van haar b.eeke wang den laatden traan gekuscht! de hertogin Johanna kusfcbende. Mijn Lievling! E 2 J Qm  1i JOHANNA G R A Y, johanna. Wees getroost, haast ziet ge uw leed verzagtea. de hertogin. Ja, door uw' Vader ook rampzalig te zien flagtenf teckingham, ïigèn de Hertogin. Schik u naar *s Hemels wil' gage, tegen Johanna-, Ik bidu, kom, Mevrouwr johanna, tegen Lucia, die haar /nikkend omhelst. Vaarwel, mijn Lucia.' Gods liefde loone uw trouw. de hertogin, terwijl zij Johanna in haare armen fluit. De dood grimt u welaan, maar'k durf zijn woede tergen! Hier, aan mijn' boezem, kuntge u voor zijn fchichs verbergen! Hier zijtge in veiligheid.' — ( Penbroek rukt haar los.) Ach; wie ontrukt haar mij» johanna, tegen Penbroek. Ze is aan uw zorg vertrouwd. Th  TREURSPEL. fS v ■ Lucia, <#c de fc}'^ zinnelooze Hertogin onderfteunt. o.' Sta mijn Moeder bij! — TE C KINGH AM. Haar lot blijft in de hand van 't eeuwige Alvermogen. Houd moed. Hij ziet haar leed met Godlijk mededoogen. JOHANNA, Tegen Penbroek, terwijl zij hem een Griehch Tettament, met een Brief voor haar Zuster, en eenen voor Harding aanbiedt. ■Omhels voor mij uw Gaê. 'k Bied' haar dit heilig pand, Mijn' iongften wellust; zeg, dat haar mijn zwakke hand De Iaatfte liefdegroet blijmoedig heeft gefchreeven. *k Zocht ook inHardings ziel den moed te doen herleevenJ Hij lees dit blad , en fla weer 't veilig heilfpoor in. tegen Gage, Welaan, Mijn Heer.' Zij /laat het oog of hare Moeder, treedt naar haar toe, en kuscht haar. Verhoorme, o God vol menfchenmin! — 'k Smeek om haar heil, zoo lang mijn borst kan adem" haaien.' ~ e 3 j»e  il JOHANNA GRAT, de hertogin. Nooit zal dan meer het licht haar vriendiijk ooe bsdraaien! —; b Ik druk mijn kind voor 't laatst aan 't breekend moederhart! Geef mij den jongden kusch — johanna, zig losrukkende. Mijn Goël, zie haar fmart —! de hertogin. yerlaat gij mij.' 'k Bezwijk — teckingham. Gods oog blijft haar bewaaken. Penbroek, tegen Johanna. De rust blinkt in uw oog. - johanna. 'k Voel reeds mijn banden flaakenl {Heel de aarde ontzinkt mijn' voet! teckingham. •; « Nu nadert de Eeuwigheid!  TREURSPEL. 71 JOHANNA. U02 vreedzaam wenkt ge,o dood! kom ,'t offer is bereid. Johanna treedt, door Juffer Ellen onderJletend, van Gage, Teckingham en Hoflei vergezeld, uit de kamer, terzuijl Penbroek en Lucia de half bezwijmde Hertogin naar het Rust kabinetje geleiden. VIJF?  n JOHANNA GRAV, V IJ F D E B E D R IJ F. In dezelfde Kamer als bei voorig Bedrijf. EERSTE TOONEEL. De jonge penbroek, alleen. Mijn Gade! Hoeveel fmart moest uwe zuster lijden? k Zag haar door foltrend leed in 't uur des doods beltrijden. Hoe droevig weende die bewoogen fterveling , Schoon zij met Englen-moed hét doodsbevel omring! Charlotte,toenge uit d'angst naar zaalger oorden fnelde, Toen uw Vriendin u aan haar beevend hart nog knelde, Toen in uw «ervend oog een vriendelijke lach, Door heete traanen blonk, toen waande ik ook deez'dag Den jongften van mijn ramp en jammerzalig leeven. o Fijn,ofterkgevoel! nogdeedtmij't denkbeeldbeeven: Deeze aard was in mijn oog een pijnbank van de deugd; Waar haat en wraakzucht woên, op onfchuld, liefde en Vreugd. ' TWEE-  TREURSPEL. 73 TWEEDE TOONEEL. fiNBRoEK, en de jonge penbroek. penbroek met aandoening de Ka Heeft mijn meêlijdend oog dit oud'ren paar zien (trijden. Hce tekende elke trek, wat hunne ziel moest lijden. Elk naadrend oogenblik vermeerderde hun fmart. 'k Ontroer óp 't denkbeeld, hoe hun afgefolterd hart, Straks in hun dochters arm de reinite vreugd zal fmaaken. Dan, achl daar liefde en hoop hun beider ziel doen blaa^ ken, Verflindt welligt die fchok de Iaatfte leevenskragt Van hunne telg, die reeds den jongden adem wacht. Hoe zal de wanhoop dan in hunne boezems gloeijen. Jaa! *k voel den band die ons aan 't kinderhart blijft boeijen. Mijn gaê i mijn kroost! 'k wijd u deez' heeten traanenvloed. Wel haast, ziet ge u door mij in ruimer lucht begroet. Einde van het Vierde Bedrijf* i VIJF-  130 DOLSEY es AMELIA, V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. amelia, zittende in een zwart kleed bij de kist van Dolfey, amelia, fchreijende. Dit is mijn Dolfey dan, die voor mijn welzijn leefde: Dit is de held, voor wien wel eer de vijand beefde, Verbleekt, van kragt beroofd, in doodlijk Üjk-gewaad. Waar is de roozen-gloed van 't manlijk-fcboon gelaat? Die fpreekende oogen , die zijn hartsgeheim ontdekten? Die lieve lippen, die zoo vaak mijn blijdfchap wekten ?Mijn Dolfey! ach! waar heeft de wanhoop u vervoerd? Uw fiere ziel, door fmart en woeste drift ontroerd, Bezweek voor 't lijden. TWEE-  TREURSPEL. TWEEDE TOONEEL; AMELIA etl SARA, SARA bij het inkomen. Ach! hoe grieven mij' haar klagten? Tegen Amelia. Moet dit tafreel des doods uw aaklig lot verzagten. AMELIA. Mijn Sara! kent gij hem. Zie, hoe op't bleek gelaat, Nog met de verw des doods, zijn min gefcbüderd ftaat. Welke eedle trekken, die zoo vaak mijn' ziel verrukten. 'k Zag, hoe mijn' fmarten lang zijn reine vreugd verdrukten. Waar zijn die dagen, toen mijn heil hem heeft bekoord. Hoe vaak heb ik een zucht in 't zwoegend hart verfmoord, Wijl hij mij fpraakloos aan zijn fleren borst bleef knellen. 'k Zag teedre traanen in zijn minzaame oogen zwellen. Mijn lijden was zijn fmart. SARA. Bekoort u't denkbeeld hiet^ Dat haast het eindperk naakt van al uw ziel verdriet. Mijn dierbre! zou de rouw uw teedre leevenskracbtera I a Ver-  ï32 DOLSEY en AMELIA, Verreeren : laat uw moed het knellend leed verzakten, 'k Bied, uit .vlozema's naam , u deez' verfterking aan. amelia. Neen, Sara! verg mij niets, 'k Voel 't hart reeds ftootend flaan. Haast doet de aood mijn bloed in de aadren bevriezen. Hij doet mij al de hoop op zagten troost verliezen. Neen ! 'k zal mijn oudren :n dit fterflijk oord niet zien. Dan 'k weet hun lievend hart zal mij vergifnis biên. Waar is hun dierbre brief. Ik moet met fcheemrende oogen Die troost taal leezen.... 'ii Beef. DERDE TOONEEL. amelia, sara 611 zami. zami met drift de deur inkomende. Ontfermend Alvermogen! Ziet thans uw' menfehenmin 't rampzalig lot der deugd. Mijn trouwe boezemvriend, de leidsman mijner jeugd, Voor eeuwig mij ontrukt... Verfchriklijke oogenblikken! Tegen Amelia. Vergeef mij, ach! Mevrouw! ik voel de koude fchrikken Des doods thans rillen door mijn angftig kloppend hart. 'k Vloog  TREURSPEL. 133 'k Vloog in dit fierfvertrek. Wie kent al de angst en fmart Der teedre vriendfchap. Niets, niets kan dien band verbreeken. Hij treedt na de kist, i Grootmoedig vriend! ach waart ge op't bloedig veld bez weeken. Ik had, door rouw verfcheurd, uw hcldenroem aanfehouwd. 'kHad weenendde eernaald op uw praaiend graf gebouwd. Hij vat de hand van Dolfey. Maar ach! deez'koude hand heeft zelf uw bloed doen vloeijen. Ach! kon geen vriendfchap u aan'tfterfliik leeven boeijen. Uw Zami, door uw deugd, op 't fpoor des heils geleid, Ontvlucht gij. amelia. Elke traan, die de eedle jongling fchreit, Verrukt mij... Dolfey! kon uw deugd zijn hart gewennen Aan de eedle deugd; Gij deedt hem reeds de heilieer ken. nen Van 't Christendom. sar.a tegen Zami.. Bedwing uw rouw, uw boezem fmart. Spaar de echtgenoot uw's vriends. Zie haargevoelig hart Elk oogenblik verfcheurd. I 3 VIER-  Ï34 DOLSEY en AMELIA, VIERDE TOONEEL. AMELIA, SARA, ZAMI en MOZEMA. m O Z E M A. Duldt, o gercgte Goden! Dat nog de Iaatfte troost word door mijn zorg gebooden. Tegen Sara. Gaaft gij aan uw Meestres, de fteikende Artzenij. 'k Heb die. verzaameld uit de beste kruiderij. SARA. Zij weigert aües. AMELIA, Niets weerhoudt mijn vluchtend leeyeu. Mijn hijgend hart verlangt den jongften fuik te geeven. Zij biedt Mozema de hand. Eerwaardig grijsaart! 'k dank uw menfchenliefde en deugd. Op Zami wijzende*die voor Dolfey's kist legt geknield. Zorg voor mijn Dolfey's vriend. — Eefcberm zijne eedle jeugd. MO-  TREURSPEL. I3S mozema. Ik blijf hem, als mijn zoon, tot aan mijn dood beminnen. Maar kan geen flaauwe hoop dan 't lijdend hart verwinnen? Is u het naad'ren van uw ouders niet voorfpeld. amelia hem den brief toonende die zij van Sara heeft ontvangen, en die aan haar hart drukkende. Dit dierbaar blad heeft mij en Dolfey dit gemeld, Maar de avond fcheemring daalt: 'k voel al mijn hoop ontzinken. Geen nieuwe morgenftraal zal in mijne oogen blinken. Haast hijgt natuur ten rust. o Eeuw'ge menfchen min, Dan üuimer ik getroost den langen doodflaap in. mozema. Wis fpaart het wijs beftuur der Goden 't kwijnend leeven, Tot ge aan uw ouders nog den affcheidskus zult geeven.—* Reeds zijn ze in dit verblijf. amelia met drift. Mijne ouders? Hemel! mozema. Jaa. amelia. Mijn ouders! vliegt in de arm van uwe Amelia. 't Verlangen vormt alreeds van de oogenblikken uuren. I 4 MO-  HS DOLSEY en AMELIA, moze ma. Bedaar. Hou moed: niet lang zalmeer hun afzijn duuren. amelia. Getrouwe Sara i fnel die dierbre te gemoet. Mijn lot verfcheurt hun ziel. mozema. 'k Heb hun u tegenfpoed Gemeld. * am Elia met drift. Gij zaagt hun, en ik moet hun biizijn derven Mijn moeder! 'k zal vol vreugd op uwen boezem fterven. VIJFDE TOONEEL, bromton, Mev. bromton en de voorigen. Mev. bromton fchreijende intreeden de. Waar is de liefling van mijn angstig moeder.hart, Hoe ftrijdt de reinfte vreugd met bange boezem-fmarf.  TREURSPEL. m7 Amelia ontdekkende, vliegt zij tn haare armen. Mijn kim!!—, AMELIA, Mijn moeder! — bromton. Ach! Wat damp zweeft voor mijne oogen. Mijn hart bezwijkt door angst, door liefde en mededoo^en. Amelia omhelzende. 'k Vind dus mijn troost te rug. zoo lang door mij betreurd.... Dan ach ' voor eeuwig wordt ze uit mijnen arm gefcheurd. Mev. bromton, terwijl Amelia fpraakloos op haar boezem ligt. In welk een ftaat bezwijkt de wellust van mijn dagen, Mijn kind, mer zoo veel zorg eens onder 't hart gedraageq Met zoo veel teederheid aan deeze borst gevoed. Gtiqstriike Hemel! kon mijn bittre traanen vloed Uw magt beweegen. Doe haar aaklig ffèrfuur wijken. mozema. Voor deeze ontmoeting zal baar Iaatfte kragt bezwijken. 1 5 brom-  138 DOLSEY ew AMELIA, bromton, terwijl hij haar hand met traanen befproeit. Is dit Ameha, wier lieve ontlooken jeugd Mij niets dan blijdfchap gaf. Zij was mijn hoop, mijn vreugd. Haar teedre kindschheidfchonk me alde aardfche zaligheden. Mijn dierbre Amelia. Ik heb uw rust beftreeden. Uw wreede vader heeft al uw geluk verfloord. Ik heb uw Dolfey's hart met grievend leed doorboord. amelia weenende. Mijn dierbre vader! ftaak uw teedre — boezem- klagten. Laat uw vergifnis thans al d'angst des doods verzagten. Ik voel mijn fchuld. Ik heb mijn ouders hart • bedroefd. Gun mij dien troost,— terwijl mijn Iaatfte tijdftip — toeft. b r o m t o n. Uw onbedachte daad, mijn telg! was lang vergeeven. Mev. bromton. Dat onze komst uw trooste, o liefling van mijn leeven! Kwel uw gefolterd hart, uw gadeloos verdriet, Beminlijke Engel! thans met onze wreedheid niet. brom-  T R E U R S P E :.. }}9 bromt »n. Mijn lieve Amelia! Ik dacht uw heil te (haven Op Linftons fchatten. 'k Heb uw liefdevoordenbraaven , Voor d'eedlen Dolfey vaak met woest geweld veracht. Neen! 't knaagend naaberouvv word door geen troost verzagt. Hoe pijnigt dit mijn ziel! amelia. De Algoedheid heeft mijn fineeken Verhoord. Zijn liefde en zorg, zoo dikwijls mij gebleeken, Biinkt in mijn dervend oog Ik vind mijne ouders weêr. Ban naare wanhoop; denk aan 't voorig leed niet meer. Uw liefde, uw tederheid bleef mijn geluk befchermen. Het eeuwig Wezen zal zig over u ontfermen. Ik fterf gerust. Niets boeit mijngeest aan't laag gewest. Mev. bromton bezwijkende. Zij fterft. Mijn leeven door het wreedst verdriet verpest Bezwijkt. ■—■ 'k Zal met mijn telg deez'treurige aarde ontvluchten. Ach! baat geen zorg, geen kunst ? Mijn kind! hoor 't angstig zuchten Uw's vaders, die u van den Hemel heeft gebeên. mozema doet Amelia door een;ze verflcrkcnde kruiden bij^ komen. De ftiijd der veege fchoone is nog niet afgeftreêu. Haar boezem hijgt na lucht. sa-  140 DOLSEY en AMELIA, sara Mev Bromton na een Jloel leidende. Wat wreede folteringen Baart deeze dag! -mozema, Kon ik 't verfchriklijk noodlot dwingen. Het blij genoegen keerde in deeze harten weêr. amelia een weinig tot zich zelf komende. Is dit het dal des doods? Neen,'k voel geen lijden meêr. Hoe is mijn borst verruimd. Zij jlaat het oog of de doodkist. o Sleepende oogenblikken! Hoe treed de dood te rug.... bromton houdt haar bij de hand. Helaas! kon 't fcbreiend fnikken Der teederfte oudermin, mijn lieve Amelia! Uw hart niet roeren? Mev. bromton opftaandc, haar met drift omhelzende. Ach! ik volg uw ftervend naa. ame-  treurspel; 141 amelia tegen Mozema. Vaarwel, grootmoedig vriend! Gij zult uw deugd zien loonen. Ach! blijf mijn'ouders thans uw zorg,uwvriendfchap toonen, Mijn Sara! Voedfter van mijn hulpelooze jeugd, Omhels mij! ach, gij deelde in al mijn leed en vreugd. Wat deedt u mijn bedui: om 't vaderland te ontvlieden, Niet lijden, 'k Dwong u.v zelfs om mij u hulp te bieden. Hoe fmeekt mijn dankbaar hart, mijn waarde! om uw geluk. Tegen Bromton. Haar liefde troostte mij in al mijn leed en druk. Vaarwel mijn vader. Zij kuscbt zijn hand. bromton iveenende. Ach! 'k Moet meêr dan doodsangst lijden. Rampzalig tijdftip! Hij omhelst haar. Mev. bromton. Ach! wat beeft dit hart te ftrijden. Natuur! 'k voel al uw kragt. amelia. Mijn moeder! ach uw fmart Treft nog dit oogenblik dit afgefolterd hart. Mev,  dolsey es Amelia, treurspel. M«V'. BROMTON. tVüt hei! genoot ik; toen dce?/ doodiijk koude lippen, De teedre moedernaam eerst ftaamlend mogt ontglippen. *k Druk d'eeuwi^'affcheidskusch op uw verbleekten mond. Mijn hart bezwijkt. Natuur! die mij aan 't fii.f nog bondt, Uw kluisters zijn verfcheurd, 'k voel 't Iaatfte tijdftip naadren. Een koude huiv'ring rilt voor 't laatst niij door mijne aadren. Hoe fchemert alles voor mijn oog? wat zwarte nagt? Zij flaat haarband aan de doodkist. Mijn Dolfey! jaa ik volg. Zij doet pooging om baar op het Lijk te werpen. Ik voel geen angst: hoe zagt Is 't Sterven. Liefdrijk God! —Vaarwel, vaarwel... mijn vader! Mijn moeder!... Dolfey wenkt. ..mijn vriend, mijn vriend ik nader.... MOZEMA. Zij fterft. Rampzaalge min! hoe fchriklijk is uw loon , Wacht u, naa d'aardfchen druk, geen Goddelijke kroon. Einde van het Vijfde en Laalfie Bedrijf.  JOHANNA CRAY. en DOLSE? E N AMELIA.