I I Men vind se te Koop , U | By G. BANNING, | Boekverkoper | ë A c h t e r h c t S t a d h u i s, 8 k Te Utrecht. • 0 l. , _____ J    WAPENHUIS DER. GELOOVIGEN, O F LEERREDENEN. EERSTE DBEU   WAPENHUIS DER GELOOVIGEN, t M È Rk R E & È NM N TEGEN DE «EDENfiAAGSCHE DWAALINGEN DER GEENEN, WELKE GE ENE Gt>DDELYKE OpENBAAR.13STG AANVAARDEN. Zeer dienstig voor Geestelyke en Weïe'dlyke van alle'Staat. door F. FIR MUS van St. TRUI DEN Capuckti LeEtar der Gods geleerdheid. EERSTE DEEL. Doet u zei ven aan de Wapenen Gods* op dat gy ftaan 'mcogt tegen de listige laageh des Duivels, Eph. vr. f. 11 en ia. Ü te MJESTR ÏCHf, By de Weduwe Gysbertus Van Gulpen* Boekrirukfter en Boekverkooplier-, woonènde bp de Munt. Num. 43. Men vïndze te koojt te . . St. T R U I ï> E iv% By J. J. Van Horen , Notaris omtréaï de Botermarkt. M D L L X G.   OPDRAGT Aan den hoogwaardigen he ere, heere EUCHERIUS KNAPEN door de gratie Gods, en des H. Jlpostelyken Stoel van Roomen lxvii Prelaat^x vry Keizerlyk Munfler van St. Trudo, en Heere der Rykjiad St. Ttuiden, Heere van Alem, Aalborg, Seny, Webbekom, As~ fent, Hehhteren, Borlo, Halmaal, Buvingen, Douck, Curjpt 9 ére. t$c. &c. Hoegw. Heer HEt is van otids een gebruik geweest, dat men de vrugten des verftands , eer zy in 't licht kwamen, aan eenen perfoon vangroot gezag opdroeg , om ze tegen liet geblaf van Zoilus en Momus te befchutten : aldus heeft Virgilius den Prins der Poëten een deel van zyne Digten aan Moecenas, en Pol* lio.  O P D R A G T. lio, en een deel aan den Keizer Augustus toegeweid. Deze voetHappen intreedende, liet ik myne oogen vallen op ul. Hoogw. wytberoerade Abdye, by deze, zogt ik de befcherming van myn Wapenhuis, ja ik gevoelde my door de kragtigiie redenen verpligt, en als aangedreven., om de eerftelingen van mynen arbeid aan haar aan te bieden; want hetzyikmy overwoog als borger van St. Truiden , het zy als Minderbroeder Capucien, defchuldige dankbaarheid verpligtte my daar toe van beide zyden. Als borger van St. Truiden zag ik my in myne voorouders verpligt aan den H. Tr-udo den ftigter van ul. Abdye, én Patroon der Stad St. Truiden. Zoo meenigmaal als ik myne oogen floeg op 'den voorgevel van ul. Abdye, .kwam my deze pligt te vooren j ik las aldaar dit opfchriit in goude létteren : Templtim Deo TRUDO fanttus puer wöèJér 'M, typttm jece-  O P D R A G T, rat, Sacerdos Mud condidit ann& DCLVIL Templi froludium evertens muiter petulans ccecitate pleRitur. „ Den H. Trüdo een kind zynde ,, had God eenen tempel belooft, „ hy had 'er het model van geleid, ., Priefter zynde heeft hy hem ge„ bouwt in het jaar DCLVIL Eene „ dartele vrouw den voorgevel des tempels omverwerpende, „ word met blindheid geltraft." Deze woorden maakten my van eenen kant indagtig de weldaaden van dezen H. Stigter aan myne geboorteplaats bewezen met 'er den Standaart des Geloofs te planten, en den H. Godsdienst in te voeren : van den anderen kant deeden zy my in die ftoorftersfe van den Godsdienst zien afgebeeld de rechtvaardige ftraf van haare navolgers de gewaande Philofophen van dezen tyd en hunne aanhangers, de welke het licht der waarheid haatende, met blindheid des verftands worden gellagen ( ad Efhef. 4. f. * 2 18. >  O P D R A G T. 18.) als de verdiende itraf van de duisternisfen , die zy beminnen, ïk erkende dus als borger fm St. Truiden myne pligt van dankbaarheid ten opzigt van den H.Trudo; want aan wie moet deze itad haar meefre geluk, aan wie moet ze haaren luister toelchryven ? Is het niet aan haaren H. Patroon? Dezen heeft immers de inwoonders van 't Hafpegouw, die nog eensdeels in de duisternisfen des Heidendoms en in de fchaduwe des doods zaten , door de fakkel des Geloofs verlicht, en gebragt tot den genen, die den weg, de waarheid en het leven is; ja hy onderfteuïït nog geduurig hunne afstammelingen door zyne befèherrning. Overweege ik my als Capucien, my komen aanftonts te vooren de milde aalmoesfen, daar ul Abdye ons klooster van St# Truiden mede onderfteunt; ja, Hoogw. Heer, ul. genegenheid tot dit klooster, en de mildaadigheid , die *er de vrugt van  O P D R A G T. van is, zyn zoo overtuigende, dat, ingeval ik ililzweeg, de muuren des kloosters zouden tegen my fchïèeuweh; het hout en iteenen zouden my als een wanfchepfel van ondankbaarneid uitroepen. Dit alles heeft my beweegt om de opdragt aan de Religieufen van ul. Hoogw. Abdye aan te bieden : dog hunnen welberaaden keus van den 7 December des jaars 1789 heeft my de gewenste gunst in ul.Hoogw. doen zoeken, en vinden. Deze talen deugdryke Religieufe Schaare heeft door eene fchikking van Gods allerwysfte voorzienigheid goedgevonden , ul. Hoogw., in wie God de deugd met het verfland , de Staaxkunde met de geleerdheid, het goed oordeel met de voorzigtigheid, en de goede voorbeelden met de onderwyzingen te famen heeft gevoegt, tot hunnen Abt te verkiezen : door dezen keus hebben de braave borgers van St. Truiden ul. Hoogw. tot hun algemein ge-  O P D R A G T. genoegen en welvaart tot Heer bekomen : dezen keus heeft my zeiver gelegenheid gegeven, om ul. Hoogw. tot befchermer van myn werk te bekomen. Veel geluks dan Hoogw. Heer, duizendmaal veel geluks p want deze verheffing komt ul. van den Hemel als eenen waardigen loon van ul. verdienden: zy is ook aan ul. Hoogw. getrouwe onderdaanen eene onfchatbare gifte van den Heere; want zoo den wyfen man Sap. 6. f. 26. zegt: een wys Koning (vervolgens ook allen wyfen Opperheer ) is de vastigheid des volks. Gelukkige volkeren dan , die ul. Hoogw. getrouwe onderdaanen zyn! Wat een geluk ook voor myne kleinheid in ul. Hoogw. eenen magtigen befchermer te vinden ? Ziet dan, Hoogw. Heer, deze twee toomjensworden met de diepfte nedrigheid #an ul. opgedragen : neemt ze onder ul. befcherming : en al zyn ze klein in zig zelve gelyk die twee pen-  Ö P D R A G T. ■pénningskens, die de weduwe van liet Evangelie Luc. it, f. 2. aan God opdroeg, nogtans gelyk, zoo den Oudvader Cyprianus bemerkt, God niet zoo zeer agt nam op de •grootheid van de fomme als van •de liefde, die dryfveer van de gifte was, aldus Hoogw. Heer, gelieft niet zoo zeer agt te neemen op deze toomjens, als op de regtzinnigfte genegenheid , waar door ik ze ul. aanbiede. Ik ben dus verzekert, dat ze ul. Hoogw. zullen aangenaam zyn, voornaamentlvk' om.dat ze aan de wereld niet alleen onder de oogen brengen de wapenen, met de welke den H. Trudo de ketenen der ongeloovigheid, door de welke eertyds iiet Heiden-sdi Sarchïnium nu St. Truïden genaamd onder de flavernye der helfche magten gekluistert kig, heeft vetbreïzelt; maar ook aanbieden de genenoodigzyn, om in deze ongelukkige tyden den H. Godsdienst, die den band des ge-  O P D 11 A G T. genoodfchaps, en den gronditeen van het geluk der volkeren is, tegen de aanvallen vanhaare vyanden te befchermen. Door deze verzekering onderfteunt kan ik niet naarlaaten ul. in de blyfchap myns harte veele gezonde jaaren toe te wenfchen : den Hemel zegene ul. regeering ; hy beftiere ul. onderneemingen , en doe de zelve tot ul. genoegen, en welzyn uwer onderdaanen voorfpoediglyk uitvallen: dit is de begeerte myns harte : dit zal voortaan den voorwerp wezen van myne gebeden, die de eer hebbe van my te noemen Van Zyn Hoogw. Den nedérigften en verpligtften Dienaar F. Firmus Capucien ( alias Vanhoren ) Lettor der H. Godsgeleerdheid tot Velp. VOOR-REDEN  VOORREDE NL ZEER fVAARDE LEEZER. |!^^(£let hier het Wapenhuis der 3.* /"Z *f Geloovigen! in dit, zoo ij * *' £ wy vertrouwen , zal een 3I^f\'*-*^,s' ieder de. Wapenen vinden tot verdeedinge van 't waar Geloof: ziet een Wapenhuis , aan 't welk toegepast mogen worden Salomons woorden in zyn Hooglied Cant. iv. Ür, 4. Geljk Davids Thoorn » . . „duidend Schilden hangen 'er aan , aller~ hande JVapenen der Jterke. Den H. Gregorius van dezen Thoorn fchryvende , zegt aldus : " den hals der * H. Kerk word zeer wel by den y> Thoorn van David vergeleeken; v> om dat de H. Predikers de Vyan^ *> den van verre koomende befpieden , n.en ingeval zy de Kerk op eenigs » wyze willen benadeelcn, hun krag« tiglyk wederftaan; cn om dat zy d? A j » aard-  ij VOOR R EDE N. ». aardfche dingen vryelyk verfmaa» dende, hunne oogen ten Hémel « heffen. Zy worden dan eenen hals v>. geheeten ter oorzaak der verfpiew dinge der Vy anden, en eenen Thoorn }•> om de fterkte cn verhecve befchou» wing der Hemelfche vermaakcn.-. " Dezen fterke» Thoorn , dit Wapenhuis ïlel ik u lkden open \ om 'er de Wapenen uit te haaien ; Wapenen * die ons de vroomfte Helden der H. Kerk, de H. Vaderen hebben, agtergelaaten,. zoo, om de Waarheden, of" Geloofsleeringen der algemecne Kerk te ftaavcn, als om een- zuivere Zedeleer aan een ieder in te drukken-. Hoort dan. zeer waarde Leezer-, hoort de vermaaningen ,. welke- den Apostel Paulus ( Eph. vi, f. ïï- en i(2. ) aan die van Ëphefen voorhiel:. Doet ul, can de Wapenen Gods , op dat gy fiaatt nzoogt tegen de listige laagen des Dui-. ?els ': en met deze Wapenen toegerust- zynde, Jtryd dé Jiryden des Heere. i Reg. xviii- Ut. 1.7. 't- is wel wa*ar ~r dat in deze tyden in Christi Kerk geene v'roome Helden ontbreeken , dieop hunne;wyze di ze Wapenen aan uk ' - " ' £ » zeer  VOORREDE N. ü) zeer voordeeliglyk ter hand hebben geftelt: niet te min ik hebbe by raad van fommige ieverige Geestelyke Perfoonen goed gevonden, dit Werk 'in de TSederlandiche Taal op form van Leerredenen te maaken , om aldus niet alleenelyk de geene te begunstigen , die in andere Taaien niet crvaaren zyn; maar ook om de Predikers , dewelke door al te veel Geestelyke arbeid belet zyn, en dus geencn genoegzaamen tyd hebben , behulpzaam te zyn. Wilt nogtans in myne Leerredenen de pragt, en opgepronkheid der hoogdraavendc woorden , de fchoonheid van ftyl, of menfèhelyke welfpreckentheid niet zoeken, welke de valfche Leeraars der zoogenaamde verlichte eeuw gewoon zyn tc gebruiken, om hunne Leezers te verlokken : neen zeer waarden Leezer ; want myn oogwit is niet vil. zig te doen verwonderen, of myne Toehoorders hunne oorente ketelen:. maar de dwaalende weder te brengen , de onweetende te onderwyzen, de zwakke te onderfteunen, en de herten van ieder in de liefde van hunnen God te ontfteeA 4 kenv  iv voorreden; ken. Ik bekenne gaarne dat ik geenen Taalkundigen ben ï niet te min, de eenvoudigheid van woorden, en ftyl zal de kragt der redenen niet verminderen, en zy zullen niet te min onze Leerredenen zoo aan Geleerde als Ongeleerde dus te meer verftaanbaar maakeft. De eenvoudigheid in 't voorftellen van Gelykcnisfenheb ik noodig geöordeelt, om den zamenhang van 't geheel beter vatbaar te maaken, en onder het bereik van min kundigen te Hellen ; is 't zaaken nogtans dat aan iemand dunkt, dat hy tegen dien eenvoudigen opftel, of tegen de Taal redenen van klaagen heeft, wy verzoeken hem de woorden van den grooten Aug. Lib. 4. De doft. Christ. Cap. 81. te overweegen: 't Is eenen voortreffelyken aard van goede verftanden d'e waarheid in de woorden lief te hebben, en niet de woorden &t\ Voorders, mits ik voor geenen roover wil gehouden worden, hebbe ik de Autheurs, waar ik iets merkelyks uit genomen hebbe, bygebragt, en hunne Texten naar deletter, of in wezentlykheid van den zin vertaalt, in Italiaanfche Letters, of andere teekenen uitgedrukt, Wilt nog- tans  VOOR R E D E N. tans niet denken, dat alle de rest, van eige uitvinding is, neen; ik heb behalven de aangehaalde Autheurs verfcheide Philofophen, Predikanten en Godsgeleerden geleezen, dewelke aan my een deel der itoffe geleverd hebben, welke ik verbreid, en met die van eigen uitvinding vervoegt, en volgens dezen eenvoudigen ftyl opgeftelt hebbe. Gelieft ook te bemerken , dat als ik in onze Leerredenen onze tegenpartye doen fpreeken, de Opwerpzels en Antwoorden gemeenelyk in verfcheide foort van Letteren heb uitgedrukt: niet als of die altyd hunne eige woorden waaren , maar om de Opwerpzels des te ligter van de Antwoorden te konnen onderfcheiden. Ook zy een ieder verzeekert, dat, al is 't zaaken ik alle de bygebragte Textenderïïeidenfche Philofophen, en eenige andere door een volftrekt gebrek der zelve, in hunne eige bronader niet heb konnen leezen , ik dezelve uit zeer geleerde , en geenzints' verdagte Schryvers1 genomen hebbe, gelyk ik dezelve in wezentlykheid van den zin gelykformig vertaalt bybrenge. Eindelyk ik verklaure voor 't aanfehyn van A 5 heel  Tj VOORREDE N: heel de Weereld, dat ik deze Schriften * en alle volgende aan 't oordeel van den Apoftolyken'Stoel met de diepfte ncdrighcid , en onderdaanigheid onderwerpe, in wiens gemeenfchap ik altyd begeere te leven, en eens te fterves,. A M E N.. EER-v  (a) i Tim. 4« f ♦ i. EERSTE LEERREDEN. DAT NIEMAND OMTRENT HET ERKENNEN VAN EENEN GOD ONVERSCHILLIGMAG ZYN. Utinam faperent, & intelligerent ac npvisfima providcrcnt. Och of 7Ky vys waaren , en verfionden, en hun uiterfie voorrangen. Deut. xxxii. Hf. 2-9.. te^^lfn H. Geest , die de toeko^|S*n^'F mcn^e dingen zoo klaar gj*^ ziet als de tegenwoordige, 3^4^11 fehynt onze eeuw beoogt te hebben, wanneer hy door zynen Apostel Paulusgezeid heeft ( a ) dat in de laatfte tyden eenige , die het Geloof omhelst hadden , het zelve zoude verlaaten, luisterende na Dwaalgeesten, en na Duii  2 Wapenhuis der Gelóovigen Duivelfche Leeringen; want A. A. indien 'er ooit eenen tyd geweest is, zedert dat Gods Zoon zyne Kerk geftigt heeft, voor den welken dien zeiven Apostel ons zoo ernftig vermaant , ( f>) dat wy zouden waaken, eenen tyd, wanneer de menfchen de waare Leering niet zullen verdraagen; maar zig vleiende Leeraars zullen verkiezen, welke om te voldoen aan hunne kwaade genegentheid , hun gelykformig aan hunne driften zullen onderwyzen, en 't gehoor van de Waarheid afkeeren, zig tot Fabelen of Verdigzels zullen keeren; indien 'er ooit zulken tyd geweest is, dan is het deze ongelukkige eeuw, die wy beléven; een eeuw, in dewelke wy byna dagelyks nieuwe Apostels der ongeloovighcid zien opllaan , die alle de voetftappen intreedende van Epicurus, Lucretius, Cclfus , Porphyrius , Julianus den Apostaat, en andere Ongeloovige , door hunne bedrieglyke fluitredenen , door hunne lasteringen, en befchimpingen van alle H. Zaaken de gronden des Geloofs tragten om te keeren, en heel den Christelyken bouw om verre te wer- pen: Qb) a Tim. 4. fTJ, ™ ~  of Leerredenen, 5 pen: 't is deze eeuw, in dewelke wy byna geheel de Weereld als door eenen algemeenen Watervloed van Ongeloovigheid , en bedorventheid der zeden overftroomt zien: eene eeuw ; in dewelke door een al te groote vryheid der drukpers de Hel, de werken der duisternisfe in eene groote menigte uitftort: ik wil zeggen, de Boeken der Ongodisten, Vrygeesten, en dergelyke, in dewelke zy onder de fchoonfchynende Opfchl'iften van Godsdienst der verjiandige , van een eerlyk man, van de JVatuurlyke Regtsgeleerdheid, van de Philofophie, van gerond Oordeel, en diergelyke, onder den valfchen glans van eene ydele welfpreekendheid , onder de aanlokzels van vermaakelyke Fabels, Gefchiedenisfcn, en Gedigten, het fenyn hunner Dwaaling als met honing beftreeken aan de nieuwsgierigen ingeven. Eilaas deze rampzaalige eeuw word nogtans de verlichte eeuw genaamt; dog verdient meer den naam van verduisterde eeuw, in welke den Prins der Duisternisfen meer dan ooit de fakkels des Geloofs zoekt uit te dooven. Dién Vader der Leugentaal maakde eertyds door middel van een  ■jf. Wapenhuis der Geloovigen een Slang den eersten menfch wys, dat hy door 't eeten der verbode vrugt boven den rang der menfchen verhceven* aan God in de kennis van goed s en kwaad zoude gelyk zyn: nu daar en tegen tragt dezen Aardsbedrieger dooi* ■zommige valfche Philofophen aan de aframmelingen van Adam wys te maakcn, dat 'er geenen God is ; dat goed en kwaad maar verdigtzels zyn ï verre van nu den menfch boven zynen rang te willen verheffen, zoekt hy hem' onder de redelooze dieren te ftellen , kerende, dat hy naar zyn voornaamfte deel aan huil gelyk is : hy zoekt iil hun het Geloof te verdooven, en de zalige vrees der eeuwige ftraffen , met het Geloof en de troostelykc hoop der eeuwige goederen: deeze en meer andere wangevoelens , dewelke onzè gewaande Philofophen van den Prins der Duisternisfen geleert hebben, zub len wy tragten te wederleggen { de tegenovergeftelde Waarheden tragten te handhaven, en ul, die tastelyk vóór oogen te ftellen: dog het dunkt my nuttig te zyn, eerst uk te bewyzen, dat niemand als menfch befchouwt zynde , zoo hy verflandig wilt voortgaan » op-  of Leerredenen. $ onverfchillig mag zyn omtrent het erkennen van eenen God, of Opperwezen: dit ul. voor te houden-, en te doen zien, zal de Stof zyn van myn Leerreden, en het voorwerp van ul. aandagtigheid. Daar is niemand , of hy moet bekennen , dat hem eene onoverwinnelyke begeerte is ingebooren tot zyn goed cn voldoening , en deeze natuur* lyke begeerte laat hem ten dien opzigt niet onverfchillig zyn. Ondervraagt het de Afgodisten zelve, zy zullen 't bekennen; want wie is 'er ondef hun, die in Proces zynde over een groote fomme gelds, van wiens verlies of winst zyn armoede, of rykdom afhangt, onverfchillig is , of dit Proces hem voor of tegen word gewezen? Wie is 'er, die met een gevaarlyke Ziekte geflagen onverfchillig is , of hem door eenen ervaaren, of onkundigen Geneesmeester de geneesmiddelen worden voorgefchreeven, en vervolgens onverfchillig is , of hy van zyne ziekte lterve , of geneezen worde ? niemand voorwaar is hier onverfchillig in, en dit zoo veel te minder , als het goed, of kwaad grooter, of het gevaar meerder is: dus kan  ■6 Wapenhuis der Gelöovigen kan men ook omtrent de aanneeming •van eenen God geenzints onverfchillig zyn; mits 'er het allergrootfte goed of kwaad, het aldermeeste geluk of ongeluk van af hangt, want indien'er eenen God is, zoo is hy looner van 't goed, cn ftraftér van 't kwaad : en by gevolg zal hy de geenen , die in hem hebben gelooft, hem opregtelyk hebben liefgehad, en zyne Geboden getrouwelyk onderhouden , eenen aldergrootften loon geven : dog in tegendeel aan de geenen, die in hem niet hebben willen gelooven , die hem de fchuldige liefde, eerbiedigheid, en gehoorzaamheid niet hebben beweezen , •die zyne geboden verfmaad hebben, de alderzwaarfte ftraffen overzenden : Den geene dan, welke zyn eigen geluk en goed regtzinnig wilt betragten , mag zig in gevaar van zoo een groot ■ongeluk niet ftellen: zoo hy dan verftandig wilt voortgaan, mag hy ten cpzigt van de aanneeming van een Opperweezen, en zynen dienst niet onverfchillig zyn, en wat zoude hem immers konnen beweegen, om dit niet tegenftaande nog onverfchillig te blyven? zoude het de vrees zyn, pf be-  'of Leeireclenén' % Dekommering ■, dat indien 'ër eens geenen God was,hy hier of hier naar-maals veel goeds konde verliezen , of veel onheil op zig trekken ? neen A. -A. het tegenovergeftelde is juist waar als het Ongodistendom waar was, of ingeval 'er geenen God was $ dan was 'er. naar dit leven niets goeds te verliezen , of niets kwaads te vreezen ; ïnits 'er in die onderftelling geen ander leven is: dog in dit leven heeft men alsdan bynaar niets te verliezen: want wat geniet den 'Ongodist in dit leven , dan wat ydele en haast verdwynendè vermaak en? wat anders als de voldoening ■zyncr geile wellusten, die meestendeer met vcele bitterheden gemengt zyn, of 'er in eindigen ? wat anders 'als wat ydele glorie ^ wat tydelykê yykdommen, die zeer zelden, en dan nog maar door grooten arbeid bekomen, met angst bewaart, en niet dan tegen dank veriaeten worden ? goederen , welke zomfyds door de middels , die men- gebruikt omze te bekomen , en te bewaaren, .of in de wyze van ze te gebruiken, gelegendheid geven, oni andere, die meerder zyn, gelyk die dér eer , der faam , der gezondheid i L Deeh B Of  5 Wapenhuis der Geloovigen of van 't leven te verliezen, deze goe* deren zyn dan ydel, en weinig te agten; eindelyk in 't geloof, of 't erkennen van eenen God (% zy dit, 'tzy het Athcisffius,ofOngodistendom beftaat ) ontmoet men in dit leven meer goed, en minder'kwaad, dan in dc_ ontkenning van eenen God ; want in dit te gëloöVen, en ons leven 'daar naar 'te ' i'chikken, vind men in dit leven eene groote 'gerustheid des gemoeds-, en eene zoete hoop der eeuwige goederen I en wat kwaad öf onheil heeft men daar uit te vreezen ? niet ten minsten; ten zy de Ongodisten 'de 'geduurige oeSfeningen der deugden onder de waare ongemakken, en onheilen willen Hellen. Zego-en zy dat de hoop der toekomende goederen misfehien een aart* cenaam"bedrog is ? onderfteld, dat het zoo was, ( alhoewel wy het tegendeel nader zullen bewyzen ) dan zou dit nogtans een gelukkig bedrog zyn; mits her ons van de ondeugden aftrekt, tot het goed aanleid, en onze Ziel met eeft waar vermaak vervuld door de hoop der toekomende goederen. In tegendeel zal men in 't Ongodistendom den knaagenden worm der -confeientie niet D . ont-  'of Leerredeitë/i. g ontgaan: dezen zal tegen wil en dank Van tyd tot tyd ten minsten met echige twyftelihg 'de vfeesfelyké eeuwigheid voor oogën ftellen: deze hardroe'pehdè ïiehv, deze Onloochenbaare 'getuige^ deze onvermydelyke. befchuldiger r* welke altyd in ons midden is , 'zal den bngelo'ovigen overtuigen van 't gevaar j, waar in hy zig zoo vrywillig als 'ohredelyk begeeft: ja in 't midden der Vermaakten zal zy hem zümtyds ontrusten -, .en met benauwdheden overladen. Het Óhgodis'tendom dan, 't zy het zelve beftaat, 'of niet, geeft, of belooft niets goeds haar de dqöd, eh bynaar niets goeds'; maar wel ongerustheid-, of benauwdheid der confeientie in dit leven. Dog zöo het Atheismus valfch is-, is 'er naar dit léven zeer Veel te vreezeh , zeer veel te verliezen; want, zoo 'er eenen 'God is * zal 'er voor den geenen -, die zyn beftaan geloochend hebben, of niet hebben willen gélooven , niets anders dan de alderzwaarft'e ftrafferi-, en 'eéuwigduurehde pynen over zyn. In tegendeel zoo het geloof in Gods beftaan waar is, zoo is 'cr veel ha dë dood te hoopen voor die gelooft zullen B a heb-  IQ Wapenhuis der Geloovigen hebben, en naar dit geloof bun leven hebben geföhïkt, te weetcn ongemcete goederen, die nimmermeer zullen eindigen : maar zoo dit geloof in God valfch was , gelyk 'er dan naar dit leven ïiïe'ts te hoopen was, zoo was 'er ook miets te vréezcn. Gy zult misfchicn zeggen, dat het gevaar van te winnen en°te verhezen niet gelyk ftaat; mits liet onzeker is ( zoo gy 'zegt ) -of men hier naarmaals iets zal winnen met het erkennen van eenen God , en het zeker ïs, dat men met zig te verfterven, de vermaaken dezer Weereld, en de yoldoeningen zyncr zinnen reeds verliest. Dog gy bedriegt u zelve: een ieder immers,'die in de 'Loterye inzet,'zet iets zekers voor iets onzeker; ja hy verliest reeds -de ingelegde penningen, en heeft boven dien meer gevaar van jnicts , dan hoop van iets" zekers te znllen trekken ; nogtaus' befchuldigt gy hem niet van vermetentheid: en -waarom ? om dat dit zeker verlies zeer klein is in tegcnoverftelling der hoop van eenen grooten prys. Zie ö kwalyk "bedagten Menfch! 't is hier de zelve zaakl de ydele vermaaken, en vergankelyke goederen, welke gy hier om  of Leerredenen, i-lQin God-verliest zyn klein/, en kort , en de toekomende, die men door het geloot'in God, en een leven gelykfor-] , mig aan dit geloof hoopt, en vcr.wagt zyn groot, en eeuwigduurende :. vereifcht dan de regtc rede nietdat men die hoop zonder ecnige hapering voorli: clle aan deze.vrecze? Wie ziet vervolgens niet,. dat niemand, zoo hy verftandiger wys wilt voortgaan, ontrent het aanneemen, of-erkennen, vanGods beflaan onverfchillig kan zyn ? . Ondetfteld eeiis , dat iemand in *t midden van een Wildernis zynde , en zig haastende tot het einde twee wegenvond , van- welke het onzeker was ,. welken den.regtcn daar-van was ten einde, van- hem voorgenomen;,. dat deneenen ter regter, en den anderen ter, linker zy de heen liep; -den. eenen rouw , en ongcmakkclyk , en den anderen effen, en aangenaam; dat het zeker was , dat me» op dien ter regter zyde geen gevaar.liep ; maar wel-gegronde? hoop had een aangenaam verblyf tev ontmoeten-, en- onfehatbaare goederente zuilen-bekomen; dat het in tegen-* deel ook zeker was, dat men met den anderen, zoo. aanlokkende «weg in tej B 3 flaan ,..y  %% Wapenhuis- der Geloovigen fiaan, geen zoo aangenaam verblyf , nog goederen te zullen vinden : maar gegronde redenen had van vrees van; in, de handen der Moordenaarcn te zullen, vallen, van hun gekwetst, geketend , en in eenen duisteren Kerker gefmceten te zullen worden. Dit onderstelt zynde, welken, van die twee wegen zou een verftandig man moeten inüaan ? welken zoude de Ongodis^en zelve verkiezen ? is 't niet ter regterzyde ? Ziet dan A. A. de Wereld , die wy bewoonen is eeven gelyk deeze. Wildernis ;. ieder oogenblik by elke' ademhaaling doen wy eenen, ftap naar het einde toe : men gaat daar heencn door- eenen van deeze twee wegen, of wel in 't geloof van eenen God , óf wel in den zeiven niet geloovende: geloof men in eenen God, en leeft men gelykformig aan dit geloof, zoo; betreed men eenen -weg,, die wel wat^ rouw en moeijelyk aan de bedorve natuur-is : dog men. is zeker, dat men op- 't- einde, te weeten naar- de dood;, niets te_ Vreezen;; maar- wel onfehatbaare. eeuwige goederen, te hoopen heeft:. dog ontkent, en verwerpt men Gods befUan ,. men gaat wel eenen effen  of Leerredenen. 13 elfen cn aangcnaamcn weg in; mits men alsdan aan zyne driften den vollen toom geelt in de voldoening zyner zinnelykhedcn; dog het zy dien weg regt is, of niet, 't is zeker, dat men op 't einde niets goeds te hoopen heeft, maar wel veel kwaads te vreefcn heeft, te weeten zoo hy onregt is, in de klauwen der Helfehc Moordenaars te vallen, en. van de zelve in alle eeuwigheid gepynigt te worden. Wie kan nu , vraag ik , in 't verkicfen des geloofs, of't erkennen van eenen God nog onverfchillig zyn. Wel aan dan, doet voor uw Ziel, 't ge ene gy in diergelyk geval voor uw Lichaam zoud doen: doet voor het eeuwig , 't welk de regte reden u voor het tydelyk zoude ingeevenr doet voor de andere Wereld, 't geene gy voor uw belang in deefe niet zoud ïigterlaatcn: en wilt in een zaak van zoo groot gewigt niet langer wagten ; 'er hangt te veel af : zyt gy van 't geloof van Gods beftaan afgeweeken , keert haastelyk weder, terwyl het nog tyd is; verlaat dien gevaarlyken , ja zekeren weg des verderfs; keert zonder uitflel weder, eer u de dood ncB 4 der-  1-4 Wapenkuis der G.eloovigen. dei-véld-.; want zy vertraagt niet, zytreed icderen, oogenblik eenen ftap, nader.: was 't nu gecne dwaasheid,, geenc groote vermctentheid- aan zulk een gevaar zig. te willen blood ftellen ? Ja zekerlyk myne allerlieffte, neemt eens, dat 'er eenen, gevangen was.* die naar een uur tyds dg doodftraf * waar toe hy veroordeelt was., moesf: enderftaan; dat hem de middelen, wierr. den ter hand geftelt, om dit vonnis kragteloos te maaken, of dq ftraf té. pntwyken, dat hy dit niet tcgenftaanT. de den tyd met onnutte, en kinderr. agtige beuzelryen, met jokken en fpeelen liet voprby gaan , en dus het leven, verloor: wat zoud gy van zulk eenen denken- ? zoud gy hem niet eenen dwaafen noemen , en, hem met- reden zyn misverftand; ver wy ten P ■ en nogtans, ö Ongeloovige! gy handelt overftanr. diger als deefen : gy weet nog dag noguur-, dat u de dood zal uyt deefe Wereld-rukken: daar word-niet gehandelt van een-cllendig., en vergankelyk leven maar van eene gelukkige of ongeluk-, kige. eeuwigheid^: gy hebt de middelen om het eeuwig ongeluk te ontwykcn , en nogtans trekt gy u.'de zelve , te weetcn  of Leerredenen. . wccten God, en zynen H. Dienst niet aan; gy denkt 'er niet op, gy houd vi bezig met de beuzeleryen van deefe Wereld, gy blylt ondertusfehen. in 't gevaar van uw eeuwig verderf.. ö Ver-; blindheid! ö vcrfteendheid van 's Menfchen hert!. alleen te zorgen voor nietigheden, die tegenwoordig zyn, en zig de aanftaande, die eeuwig zyn , niet aan te trekken : God niet te. willen erkennen, om zyne driften des te geruster in te volgen, en aldus voor eeuwig van zyn Aanfchyn verftópten, te blyven. ó Vrc'esfelyk, ö rampzalig lot ! mag ik u '% ö, kwalyk bedagten Menfch! met de woorden van den. Koninglyken Pfalmfchryver niet aanfpreeken.: ( c ) Kinderen der Menfchen die tot nu toe God uwen Vader niet hebt willen erkennen, hoe lang zulc gy zwaar van herte blyven ? hoe lang met het hert vastgehegt aan de Aarde, zonder het ten Hemel te verheffen ? hoe lang aandagtig op het tegenwoordige zonder, op het toekomende tq denken ?. waar toe. bemind gy de jdel- he.id. CO Pf' 4- t 3-  l6 Wapenhuis der Geloovigeti heid ? de vergankelykc goederqp en wellusten, die u nooit zullen ycrzaaden ? waar toe zoekt gy de leugentaal van die bedriegers dewelke u arglistiglyk verleiden ? opent dog de oogen uws verftands, om de dwaasheid uwer onverfchilligheid te zien: legt alle vooroordeelen af, en onderzoekt de waarheid by wyfe en Godvreefendc Mannen : onderzoekt ze regtzinniglyk met een waare meening van ze te volgen : overweegt, en doorgrond hunne bcwyzen: en gcftelt dat gy volgens uw meening nog geenc genoegzaame zekerheid bekwam , de onzekerheid alleen , en deefe nog in een zaak van zoo groot gewigt, daar gy in gevaar zyt van "eeuwigduurende ellenden , deefe onzeekerheid alleen moet u genoeg zyrt tot overtuiging, dat, zoo gy redelykerwys als Menfch wilt voortgaan , alle onverfchilligheid moet afleggen , en 't geloof in God , en zynen H. Dienst aanftonds aanvaarden. Dit doende zult gy 't gevaar der eeuwige dood ontgaan, -en eens in u volbragt zien de zoete hoop der eeuwigduurende onfehatbaare goederen. AMEN, TWEEDE  of Leerredenen. I j ij»******.* ********* ******** ********** TWEEDE LEERREDEN. Dat niemand omtrent het erkennen van eenen Godt onverfchil-. lig mag zyn. Non potcst Arbor mala bonos Fructus facere.. Eenen kwaaden Boom kan geene goede Jfrugten voortbrengen. Matthcus VII. t. 18. M Yne opgenome Textwoorden A. T. behelzen eene waarheid , welke niet alleen, door de ondervinding bekragtigt ; maar op. de rede. zelve gegrond is :. want mits den Boom eene oorzaak is, door den. ftigter der natuur tot een zeker foort van uitwerking bepaalt, zoo. is 't ( buiten een mirakel ) hem' onmogelyk een ander foort van, Vrugten als overeenkomende, met des zelfs aart of natuur voort tebrengen. Dit dus zynde , kan zelfs, eenen goeden Boom gecne andere goede  %% Wapenhuis der Geloovigen de Vrugten.dan met des zelfs, bezonde-ren aart overeenkomende ten voor-fchyn brengen ; want, eenen- goeden Appelboom" kan geene goede Kastanien, en eenen- goeden Kastanieboom geene goede Appelen draagcn : wat wonder dan , dat eenen kwaaden Boom, eenen Boom van kwaaden aart geenerlci goede Vrugten kan voortbrengen ? Want. zoo den Zalige maaker ( a") ons leert: Vergaadert men wel Druiven van Doornen , of Vygen van Distekn f Op de zelve wy zemag ik in zekeren zin van den Menfch, dcnwclken eenen zedelyken Boom is, zeggen, dat eenen kwaaden Boomgeene goede Vrugten- kan» voortbrengen : maar dat eenen kwaaden Boom kwaade Vrugten draagt-. Den Menfch-, hy zy Overften of Onderzaat, is eenen kwaaden Boom, als hy het Atheifmus of Ongodistery voor wortel heeft, daarhy zyn zap uit trekt: dat is, als hys uit den invloed van die vergiftige wortel handelt of werkt; doch ditverschil is 'er tuffchen den natuurly-. ken O; M'att. 7. y. 16.  of' Leerredenên. 19 &én, én zedelyken boom, dat den eert^ten zyne uitwerkingen of vrugten uit noodzaakelykheid zyner natuur: maat dén zedelyken boohi of dén menfch de zyne uit de vryheid van zynen wil Voortbrengt. Den Godsloochenaar is wel- eenen kwaaden boom, voor zoo veel hy de ongodiftefy tot wortel heeft-, 'en naar haare grondregelen leeft: zyne vrugten zyn ooknoodzaakelykkwaad, voof $*oó veel zy uit dién kwaadaardigen wortel voortkomen: dog den ongodditl is niet te min vry, van eenen kwaaden boom eènen goeden, te wor•den-, en dus goede vrugten voort te brengen, ch in doezen Zin brengt hy zyne vrugten door zynen vryen wü "voort; en nogtans door zynen vryen wil eenen kwaaden boom blyvendes, dcUwelken door den invloed des kwaaden wortels van ongodiftery werkt, kan hy geerte goede vrugten van deug'dëii; maar alleen kwaade van allerlei ondeugden voortbrengen. Laat ons dien kwaaden boom in zyne kwaade wortel eens befchouwen, en zien-, wat al kwaad hy door den invloed aan de focieteit en zamenlcving kan veroorzaaken. De  ïö Wapenhuis der Geloovigen De focieteit of maatfchappy is eeriê vereening van veele perfoonen-, welke onder de zelve wetten te zamen leven : mits deeze niet kan beftaan ^ ten zy 'er eenen zy , welke de magt heeft over de andere -, om de noodige wetten te maakeh eii de zelve te doen onderhouden; zóó kan men den menfch als litmaat der focieteit Onder driederlei oplichten befchouwen, te weeten van die hem gelyk zyn •, van die meerder als hy zyn^ en van die minder zyn: het eerlte opzigt is dit van den eenen menfch tot den anderen, denwelken nog den overllen nog den onderdaan van dén anderen is : het tweede is het opzigtvan eenen onderdaan tot zynen overften: het derde is het geene van eenen overften tot zynen onderdaan. Onder welk opzigt wy nu den menfch befchouwen, de ongodiftery is hem altyd verderflyk: hierom zegt Plutarchus (6) zeer wêl: dat het gemakkclyker zoude wezen een Republiek in de locht te bouwen, als de zelve te grondvef- ten (bj Adv. Cólot.  of Leerredenen. 21 ten zonder Godsdienst en hierin komt hy met alle de wyfen der oudheid overeen. Maar waarom is het dog onmooelyk eene Republiek of Maatfchappy van volk onder de zelve wetten vereênigt te famen levende te grondvesten zonder Godsdienst? Hierom omdat den mensch in overweeging van zyne zwakheid, en genegenheid tot het kwaad, een toom of teugel noodig heeft, om zi*>te wederhouden niet alleen van de openbaare mifdryven , waar op de wetten waaken; maar ook van de bedekte en de geheime, die door den Godsdienst worden veroordeelt. Wie ziet nu niet, dat 'er eenen zulken toom ontbreekt aan eenen mensch, die met ongodiftery befmet is? Laat ons nu eens nafpeuren, wat eenen kwaaden boom dezen mensch is, en hoe jerderEyk aan de Maatfchappy hy is, als men hem onder het derde opzigt befpiegelt, te weeten ten opzigt van zyne onderdaanen. Wat is hun voordeeliger, ja noodzaakelvker, als naar rechtvaardige wetten en niet willekeurig beftiert te worden? Maat wie merkt niet, hoe moeilyk, om niet te zeggen onmogelyk zulk eene be- ftie-  33S Wapenhuis der Geloovigen ftiering in eenen boofcn Vorst, indien -hv met ongodiftery belinet was , zou-de gevonden worden ? Want wat zoude zoo eenen Vorst konnen tegenhouden, wat zoude hem konnen beletten een willekeurig gebied., ja eene voHtrektc dwinglandy over zyne onderdaanen ,-als hy 'er voordeel mede had, te oeffencn? Niets voorwaar: met den «re-heiligden eed, waar door hy'God tor. *ctaiccn heeft genomen, dat hy zyne Onderdaanen naar hunne voorrechten, ■en rechtvaardige wetten zoude beftieien; want, mtts hv loochent, dat 'er eenen 'God is, erkent hy uit kragt van den 'eed geene verbintenis. -Ue .vrees der ftraffen, of hoop van loon :kan hem "binnen de paaien van zyne «ligt-ook niet houden: niet de vrees voor tydclyke ftraffen-in deze wereld , want -hy erkent niemand boven zig : rniet die der eeuwige ftraffen want deze ziet hv aan als eenen herfchenfckim-, als een verdigtzel om de kinderen vrees aan te jarigen : ook niet •de hoop der eeuwige goederen ; want •hv aanmerkt die als een bedrog om 50» ongelukkige tetrooften, of de dwaafe •te vefbl-vdcn i even min de verwagtmg "* van  of Leerredenen. van tydelykén loon ; want fis zelfs om deeze dat hy van zyne' pligt zal afwyken, zoo haaft hy zig inbeeld er door een deel van zyn geluk te bekomen. Eindelyk zal het mogelyk de gloriezugt zyn, die hem het welvaaren zyner onderdaanan zal doen behertigen ? Ah neen ; want deeze niet zoo zeer tot de deugd , als tot de magt en rykdommen den fpoorflag geeft. Wat tog heeft er zoo veel menfchenbloed doen flroomenP zoo menige heden in vlam en vuur geftelt? zoo veele Landfchappen , ja llyken verdorven en ten onder gebragt? Is 't niet de ongetemde eerzugt en begeerte tot glorie? Dus is 'er niets, 't welk hem binnen de paaien van regt, en reden kan houden : niets dat hem kan beletten zyne onderdaanen te verdrukken , ja den eenen als eenen anderen Tvaboth (c) ter dood te doen brengen , zoo zyn geldzugt dit vereifchte : eenen anderen als eenen tweeden Urias(^) de Slagt-offer van zynen luft te maaken, wanneer hy deezen anderzins niet (c) 3 ! van den Heere gegeven, en die » kragt van den allerhoogftert, die 3» uwe werken zal ondervraagen, en » uwe gedagten onderzoeken: want y dienaars zynde van zyn Ryk hebt. » gy xaiet recht geoordeelt, nog de r, wet. der rechtvaardigheid bewaart, te nog naar Gods wille gewandelt » hy zal zig aan. u haaftelyk en verx, vaarlyk vertoonen; want daar zat » een alderhardfte oordeel gefchieden » over de gene, die overlten zyn; as want aan -den kleinen word barm-. » hartigheid' verleent: maar de mag-. » t-ige- zullen zwaare pynen- lyden; n want God zal' u-iemands perfoon. 3». uitneemen, nog zal* iemands grootss, heid ontzien ;■ want den kleinen, en 3s< grooten heeft hy gemaakt, en hy 3» 'draagt gelykelyk zprge voor hun, » alle: dog voor de fterkere is eene » fterkere pyning aanftaande. Hierom r, tot u ,. gy Koningen , zyn deeze a myne woorden, op dat gy wysheid j». zond leeren, en dat gy daar niet 3» buiten valt: want die de regtvaar-. * digheid bewaaren, zullen regtvaar-. * dïglyk geoordeelt worden, en die ». Segtvaardjge. dingen gelecrt zullen hebr.'  of Leerredenen. ig 9 hebben, zullen vinden, wat zy ant51 woorden mogen: daarom begeert: » myne woorden-, hebt ze lief, en gy » zult ondérwyzing hebben." Deeze zyn vermaaningen, welke het geloof van een Opperwezen aan de Öppervorften en Landbehierders_ voorfchryft: deeze zynde onderwyzingen,. welke den Godsdienft geeft aan Keizers en Koningen : wat kan 'er krag-tiger zyn,, orn hun ten opzigt vair hunne- onderdaanen. zorgvuldige vaders te maaken ? t'Is waar 'er zyn zoo onder de Opperheerfehers als on¬ derdaanen geweeüvdie een Upperwezen erkenden,, en uogtans in weerwil van hun geloor in zwaarc en openbaare fchelmftukken gevallen zyn: dog met regt mag men gelooven , dat zy zonder dit geloof in zwaardere en meerdere zoude gevallen zyn : daarenboven kan men, zoo zekeren fchryver (/z) wel bemerkt, met veel meer betrouwen beterrris verwagten van deeze , welkers mifdaden hun geloof af¬ keurt, dan van de andere, van welkers (b) Cuth, philof. liv. u chap. i, $ Ui. C 4  30 Wapenhuis der Getoovigen kers ongeloovigheid de mifdaaden eers gevolg zyn. Eindelyk de eerften hebben eenen verzekerden regel, om van goed en kwaad te oordeelen, welken regel het geweld hunner driften hun zomtyds in eenige merkelyke punten wel belet te volgen; dog men moet zig niet la aten voorftaan, dat zy 'er in alle andere zullen van afwyken: maar de ongeloovigheid kent geenen regel' dan de driften alleen: deeze hebben de ongeloovigheid eerft voortgebragt, en de ongeloovigheid van haaren kant bekragtigt en outfteekt de zelve : derhalven is dat zyne gangen na deeze grondregels nauwkeuriglyk zyn afgemeten , zoo zyn 'er geene buitenfpoorigheden, daar ze de ongeloovigen niet zullen doen in vervallen. Het geloof alleen heeft dit koftbaar voordeel, dat het de deugdzaamheid van de fchipbraak der Leden kan behoeden ? daar het aan de ongeloovigheid eigen is, naar het verlies der chriftelyke deugden geenen middel over te laaten om de zedclyke deugden te redden. Dit alles A. A. zoo ik vertrouwt, heeft ul. klaarlyk doen zien, hoe na- di e-  of Leerredenen. 31 dcelig dc ongodiftery, of Atheifmus aan de focieteit of zamenleving is : dit heeft ul, dan doen befluiten, dat het recht en billig is-, dat een ieder, zoo veel in hem is, van zyn zedelyk lichaam dit verderf tragte af te keeren : dog welken is den beften middel , die alle onderdaanen in 't gemein daar moeten gebruiken ? t'ls dien des gebeds. fis immer zeker, dat, zoo den wyzen man zegt: (ij Lenen wyren Koning is de vafiigheid des volks, en in tegendeel dat eenen duaaren Koning ryn volk verderven ral: dog wat Koning is 'er dwaazer, als die Godts Opperwezen, het welk alle Volkeren van alle tyden en plaatfen belyden, ja de ongevoelyke fchepzels zelfs op hunne wyze verkondigen , loochend ? En deezen zoo ul. klaarlyk betoont is, zal zyn volk verderven. Welken Vorft is er wyzcr, als den gene Godts beftaan erkent , en naar dit geloof zyne gangen ftiert? Deezen is de vaftigheid 'des volks : deezen zal door zyne wys- heid , (0 Sap. 6. f. 26. (k) Eccli, lo« f. 3,  5 2 Wapenhuis der Geloavigen beid , deugd en goed beftier zyne Itaaten doen bloeycn, hy zal' se als vaste pilaaren vestigen, en ondersteunen. Zulken Vosst is dan een kosibaar goed voor zyn volk, hy is voor hun een gift van den Hemel'; eene gift, die Godts voorzienigheid begeert, dat wy van hem vueriglyk zullen, afsmee-ken; ja die hy gelyk veele andere weldaaden ons niet van zin is te geven , ten zy wy de zelve ootmoedig van hem verzoeken. Wat is 'er dan natuurlyker , als dikwils vuerige gebeden ten Hemel te ftieren, op dat God,, in wiem hand\ zoo Salomon-(/) Zegt, het hart des Konings is, gelyk de deylingen der waateren, het zelve in't geloof van zyn godlyk Wezen altyd wil behouden , en om naar de wetten; van dit geloof' te leven hem kragtdaadig neigen? Wat is 'er noodigerals. God te fineeken , dat hy hem wysheid verleene, om klaar te kennen, en genade om kragtig te willen af het gene tot de goede beftiering zyner onderdaanen nuttig is ? Wat is 'er rede- (0 Ptov, at. % i».  of 'Leerredenen. 35 dclyker, als voor hem langduurige , en gezegende jaaren te verzoeken ? Wat eindelyk redelyker als dit alles af te fmeeken voor de doorlugtige opvolgers zyns Ryks ? Dit is het gene, waar toe den H. Apostel Paulus zynen leerling Timotheus (m) vermaant, zeggende ; Daarom bidde ik, dat men ten eersten %al dóen vuerige gebeden^ biddingen, begeèringen, en dankzeggingen voor alle menfvhen , voor Koningen, $n voor alle die in hoogheid zjyn, op dat wy een gerust en fiil leven mogen leiden. En dit niet zonder reden; want van de welvaart des Oppervorfts hangt de welvaart zyns volks af, van zyne wysheid den algemeinen vrede , en van zyn goed beftier het geluk zyner onderdaanen. Indien gy dan den zegen des Heere voor uwen Oppervorst verzoekt, gy vraagt hem voor u eige zelve : laat ons dan niet vertoeven ; laat ons zelfs niet ophouden den God des Hemels te fmeeken, dat hy onze hooge Overheid door zyne wysheid beftraale, en door zynen krng- (v'0 u T im, a, t, U  34 Wapenhuis der Gelowigen kragtigen arm tot zyn en ons eigen tydelyk, en eeuwig geluk in 't geloof van zyn Opperwezen onderfteune, en in zynen H. dienst altyd meer en meer vestige. A M E N. DERDE LEERREDEN. Dat niemand omtrent het erkennen van eenen Godt onverfchillig. mag zyn. niet minder nadeelig aan hunne medeborgeren en opperheeren. Wilt gy weeten, hoe naadeelig, hoe kwaad deze boomen zyn ? Geeft maar agt op de kwaadaardigheid hunner vruchten ; want , zeggen onze textwoorden : Aan hunne vruchten zult gy re kennen. t'Is dan niet uoodig, A. A. ul. dit wydloopig te doen zien; want wy zien het ^dagelvks door de ondervinding meer als genoeg. Het gedrag der ongodiften en hunne fchriften gecven ons  jé Wapenhuis der Geïoovigeü ons hier van overtuigende beWyzerï; dog op dat 'er niemand onkundig vaii zou weezen, zal ik niet alleen eenige dier vruchten ul. voor oogen hellen, welke men hun reeds over veele jaaren heeft zien voortbrengen : maar Ook de gene uit die kwaadaardige boomen door verlóóp van tydcn tot allergrootfte nadeel der focieteit ofzamenleeving noodzakelyk moeten voortvloeyen. En op dat ul. zoo veel liefde tot den waaren Godsdienft, als af keef en haat tegen de ongodiftery zoud. opvatten, zullen wy in tegenftelling de voordeelige vruchten des waaren Godsdienft hier uit aileidert. Gelyk wy in onze voorige Leerreden "de leden des gonoodfchaps oft maatfchappy befchouwt hebben met opzigt tot de gene minder zyn, zoo Zullen Wy de zelve nu befchouwen met opzigt tot de gene hun gelyk, of meerder zyn. Als men den menfch onder het eerïte opzigt aanmerkt, wat is hem noodiger ? wat troóftelyker als de menfchlievendheid zyns evennaasten tot hem ? ïs hy in droefheid, in ziekte, in lyden? hy vind in hem ee^ iaën zoeten troofter : drukt hem de armoe-  4 óf Leerredenen-, $ 7 ■moede? Hy krygt byftand, en verligting uit den overvloed der ryken: overvalt hem den ouderdom, en zwakheid ? -hy vind eenen ftcun in de behulpzaamheid der jongen: word hy van vyan de trouwloosheid zyner huisvrouw, ji de ondankbaarheid zyner kinderen, Jj >■> eene drift , die men niet voldoen l| y> kan, den fpyt, de droefgeeftighcid, I *> de wanhoop', deze allen zyn wet'r> tige redenen , om afftand te docii ~v> van zyn leven: een ftaal is den ee'»■> nigen vriend , den eemgerutrooftef in die aan den óngelukkigen overr ')•> blyft. Als 'er niets meer" de liefde 31 tot zyn wezen ónde'rfteunt, dan i>: » het leven het meefte kwaad, en „ het fterven een pligt voor den ger < h nen,welken'erzigvanwiltontdoen.,', E'enige andere lecren met Montef'guieu , dat de deugd in eene eenhoofdige regcering fiiet bekomen kan worden: weder andere met Mandeville, dat eene Republiek ongelukkig zou zyn,. daar de deugd alleen bloeide; dat de gebreken en ondeugden tot welvaart der Republiek zoo^noodig zyn, tUvt zonder de -zelve, de krygs-eer niet £> 2 bè~  4>a Wapenhuis der Geloovigeh. ■beftaan kan, veele koutten vergaan-, een groot gedeelte der menfehen gebrek lyden, en aan meeft alle een zeer ellendig leven zoude overblyven. ■Zy leeren dat de Republieken niet zoo zeer door deugd ftaan, en bloeien, dan door de onmatigheid der borgo ren; want men door de óndervinding weet, dat de gebreken der bezondere perfoonen algemeine weldaade zyn, en dat ze zeer veel toedoen tot de magt des Ryks, te weeten met den koophandel "naar zig ;te trekken,, en gelegentheid te geeven tot een rafscher vertier der waaren : 'dat dus r dat  of Leerredenen. 4^ dat zy by geval gelegentheid geeven tot eenige winft ? is dit waar, zoo zyn dan ook de ziektens, rechtsgedingen of procefsen, ontugtigheden, rooveryen, gevechten , doodflaagen, en vadersmoorden dienftig en voordeelig tot welftand van een Republiek; 'mits- ook ieder van deze aan zekere perfoonen B. V. aan Geneesheeren, Wondheelers, Rechtsgeleerden,Rechters, dogters van vuil vermaak, roovers, en vadermoorders eenige winfte bybrengt» O godlooze leering! Nogtans is dit de leering van veele der gewaande wysgeeren of philofophen: zoodanig is hun pratyck, zoo de ondervinding genoeg heeft doen zien : dufdanig is hunne kleinmoedigheid in dë verdrietlykheden, en quellingen; omdat zy door de troostende hope der toekomende goederen niet onderfteunt worden. Laat ons degevolgen van hunne leering nog wat dieper inzien ! ïs de armoede volgens: hun genoeg , om zig het leven te mogen beneemen, waarom zou deeze dan ook niet genoeg zyn, om een ander van zyn geld, en goed te berooven? Is eenen drift, welken .men nietvolr D 3 doen  *i Wapenhuis der Geloovigen doen kan, genoeg óm, zig 't befte,, dat wv bezitten, 't leven, te beneemen , waarom zou liet voldoen van dien drift dan ook niet genoeg zyn, om door moorden en branden alle beletzelen om zyn oogwit te bereiken,, uit'den weg te ruimen? Worden de trouwloosheid zyner vrienden, de oi>. getrouwigheid zyner huis.vrouwe, de, ondankbaarheid zyner kinderen, ge-, ïioegzaame redenen, geagt, om, zig de dood aan te. doen, hoe weinige ftap. pen zullen die philofophen. dan nog. maar te doen hebben., om te oprdeelen, dat ook deze genoegzaame redenen zyn, om de gene van kant te. helpen, welke zy zig laatenvooritaan,, dat zoodanige trouwloosheid, ongetrouwigheid of ondankbaarheid tegen hun 'bedreven hebben ? hoe weinige, happen zullen zv flegts te doen hebben , om die booie leeringen met de daad in 't werk te ftellen ? Zal dan eenen Oppervorst met reden met moeten- bedugt zyn, dat zyne hovelingen, met het Atheifmus bezielt, wanneer zy hun voordeel dnarbymemente, vinden, hem op een hcimelyke wyze door. vergift om 't leven zullen brcn- v..... o . gen p  of Jbeerredenert-, 4.5: gen? Zal hy niet gestaadig moeten vreezen voor zyne lyiwagt, die hem moet bewaaren ? Zal hy niet beangst moeten zyn zyne Staaten en Ryk te verliezen, wanneer zyne onderdaanen,. met ongodistery befmet, zig magtig genoeg rekenden het jok af te fchud-den? Eindelyk gelyk zy een Opperwezen en des zelfs voorzienigheid I00-? chencn, fehoon dit geloof door de.overcenftemming van alle eeuwen en volkeren bevestigt is, zullen zy, zoo haast zy er belang by hebben, ook niet loochenen, dat hunnen Vorst hunnen wettigen Oppervorst is? Zullen zy niet loochenen!, dat men verbonden is zyne wetten te gehoorzaamen ? Ztülen zy andere van deze gehoorzaamheid niet zoeken af' te trekken ? Ja A. A. zy zullen meer doen : zy zullen gene andere wet, geen ander recht der natuur erkennen als hunne macht alleen. De godsgeleerde en Staatkundige verhandelingen van Spinoza (a~) geven ons hier over-- (a) La nouvelle Philofophie devoilée &c.: Le Syfthêrne de la nature : La Conragion facrée , ou Hiltoire naturelle de la fopetltitte;. Le Ctófttóflilm&.devoilé.  a6 Wapenhuis der Geloovigen. tuisende bewvzen van :. dog zal de Republiek dan andera zyn als eenen algemeinen. zarneuhang. van verwar-.. ting en ongeregeldheden'. ■ Zyn dit de leeringen ? Zyn dit de Zedélesfen? Zyn dit de gevolgen van de valfche Philofophie ?. ö. Durftere eeuw, die den prince der duisternisfe door- zvnen aanhang reeds al te ver* maar-d "gemaakt- heeft! Ah! dat men u voor onze naarkomelingen in de dikfte. duisternisfc der vergetenheid ge. dompelt zag ! Maar. laat ons, alle de grouwelen- daar- laaten:, die uit deze rampzaalige bronader voortvloeijen: laat ons nu in plaats eens overweegen ^ hoe. voordeelig het geloof van een Op-t perwezen in eenen onderdaan aan zynen Overstenis: dezen,begeert niets zoo zeer van zyne onderdaanen, als eerbiedigheid,'gehoorzaamheid en her. hulpzaamheid: dog deze zynpligten, die Godts wet aan de onderdaanen, ten opzigte. hunner. Oversten oplegt , en. welke gligten zy,. die een godlyk wezen met de daad aannemen, wecten, 4at zy moeten, volbrengen : hier. toe. dwingt, hun de vrees der, eeuwige ftraffen v hier toe'lokt hun de hope der. ■ **" ecu-.  of Leerredenen. 47 eeuwige goederen. Den Godtsdienst leert hun, dat de Oppervorstenm hunnen rang Gods Stadhouders op deiaarde zyn , dat hunne magt van God, door wie de Koningen heerfchen en wetgevers ftellen 't gene fegt is, voortkomt : zv leert vervolgens de onderdaanen aan hunne Overften eer bewvzen, zy leert bun in de geoorloide zaaken onderdaanig zyn, niet alleen uit vrees der ftraffen; maar ook door verbintenis der confeientie of gewetens: met een woord den Godtsdienst doet; de onderdaanen hunne Overften hei hebben; zv brengt hun hier door zoo veel behulpzaamheid, en goed aan, als hun de ongeloovigheid nadeel, en gevaar veroorzaakt. Gyl. hebt- nu aangemerkt A. A., dat 'nog de hope der eeuwige goederen, nog de vrecze der altydduerende ftraffen; mits zv die niet engelooven, geenzins bekwaam kan zyn de Godts loochenaars hunne pligt ten opzigt van hunne Overften te doen kwyten. t'is klaarblvkelvk, dat ook de vrees voor tvdelvke ftraffen, of beloften, van tydelyken loon daar toe niet genoeg, zyn: eren min een ieders eige belang of voor-..  48 Wapenhuis der Geloovigen voordeel; mits deze d'oorzaak van ak len kwaad is, en de rede waarom ee-. nen dief, of roover de wetten overtreed. Ten is qok het algemein welzyn des Ryks, of Republiek niet,'t welk hun, binnen hunne pligt kan houden; wanthet gemeine best zoude voor 't bezonder moeten wyken, zo haast zig de ongodisten magtig genoeg vonden het zelve te onderftcunen. Eindelyk is de regte rede of Godts wet ook niet bekwaam hunne wederfpannige nekken onder 't jok der gehoorzaamheid te doen buigen; want deze laatfte erkennen zy niet, en de regte rede is by hun het volgen hunner voldoeninge: daar is dan niets meer ten zy den Godtsdienst , welke getrouwe onderdaanen. kan maaken. Wie kan vervolgens 't zy Overften, 't zy onderdaan nu nog onverfchillig zyn ten opzigt van 't geloof in een Opperwezen , en zynen H. dienst? Wie kan 'er onverfchillig zyn omtrent het nadeel, 't welk deongodistery aan de zamenleving veroorzaakt ? Wat blyft er dan nog over, ten zy dat ieder lid der maatfchappy pf focieteyt deze aanfteekende pest, zoo veel in hem is, tragt te Hutten, en  of- Leerredenen. 49. en uit te roeyen ? de gezonde rede. leert ons dit, en ons eige belang vereifcht het. Wy alle zyn leden van een en hetzelve zedelyk lichaam, 't welk Christi Kerk, en ook den borgerlyken Staat is, even gelyk ons hoofd, handen, voeten, en zoo voorts leden, van ons, natuurlyk lichaam zyn. Ziet nu eens , zegt den Apostel Paulus (£) hoe die leden voor malkanderen zorgvuldig zyn : als het een lyd, alle de andere hebben 'er medelyden mede, en als het een verheerlykt word, alle de overige zyn 'er over verheugt, ja zy zyn zorgvuldig, om. het een d'andcr van allen onheil te bevryden, als of het gene aan 't een gefchiede, het ander ook gefchiede : en waarlyk als men de zaak wel inziet, men zal bevinden dat, als een eenig merkelyk kwaad het een lid overkomt, alle de andere daar door min of meer nadeel lyden. Even eens is het geftelt met het zedelyk lichaam, waar van wy leden zyn, is er een na met ongocusiery bennet, dien kanker gaat over tot meer anr Q>) 1 Cor. ia.  50 i Wapenhuis der (jeioovigen anderen , en dit befniet lid itrekt vroeg of laat tot nadeel van meelt allen de andere : befluit dan, welk een. zorg ieder lid moet aanwenden, om dit kwaad te beletten. De onderdaanen konnen dit doen ten opzigten van huns gelyken door goeden raad, zalige vermaaningen, en vuurige gebeden tot bekeering der dwaalende. De ouders moeten dit betragten ten opzigte hunner kinderen, met hun de gezelfchappen, en byeenkomlten der ongodisten, en vrygeesten kragtdaadig te verbieden, met de godlooze boeken, van hun te verwyderen, met hun de Godsdienstigheid, en goede zeden, den afkeer der bedorvene wereld, en fmaak de? eeuwige goederen in te printen. Ten laatsten de Oversten zoo veel hunne bediening toelaat, moeten alle hun vermogen aanwenden, om diehelfche werken den ingang in hunne ftaaten te weigeren, die uit de Landen, welkers zorg hun is toebetrouwt te verbannen, den vryen koophandel der zelve op zwaare.üraffen te beletten, en de gene zy ergens bevinden, ten vuure te doemen ; want is men gemeinelyk gewoon zulke groote voorzorgen' te ge-  of Leerredenen, gt gebruiken, om de lichaamelyke pest 'den ingang in een land te beletten, boe veel te meer moet men dan bezorgt zyn, om die geestelyke pest, die de ziel dood, te keer te gaan ? Word het niet gedoogt zekere werktuigen alleen tot kwaad dienende te maaken , of te koop te ftellen, hoe veel 'te min mag het toegelaaten worden die vergiftigde boeken, welke tot niets nuttig zyn ; maar alleen tot vernieting des geloofs, verderf der zeden, en ftöoring der öpenbaaré rust dienen, te drukken , te verkoöpen, of zelf by 'zig te behouden? Ah, myne Beminde, ïnag ik hier de wóórden van Paulus tot Timótheus (c) over Hymenasus, en Philétus tot ul. niet uitboezemen, en -op de ongodisten toepasfen : fchouwt de wereld/the en ydele klappernyen; ivarit 7Ky voorderen zeer tot dé goddeloos' heid, en hunne 'fpraak kruipt voort fels ■eenen kanker. Ja allerlieffte, gy hebt ' 'het reeds gehoort, hoe zeer hunne 'fchriften ydel zynde van alle redelykheid, en fchyn Van gezond verhand tot (O 2 Tim, a f, 16 & 17,  .ij'il JVape.nJiu.is der Ge/oai igen tot dc goddeloosheid voorderen : zy kruipen nog dagelyks als eenen kanker voort: zy neemen allerlei foorten van maskers aan, om hunne goddeloosheid te bedekken, en hier of daar eenen nieuwsgierigen in hunne dwaaling te "trekken : zy dringen zig van 't een landfehap in 't ander : zy gaan over van had tot had, van huis tot huis, van den eenen menfch tot den anderen, en zoo den almagtigen 'er nietby tyds in voorziet, zal 4e ongodistcry, onder welk masker het ook wezen mag ten laatftcn den gehcclen aardbodem overftroomen. Laat ons van hunne ongodlyke zamenfpraaken , en 't lezen hunner boeken als op 't aanfehóuwen ccner flang dc vlugt neemen: laat ons elk-, zoo veel in ons .is, deze Baiilicus eyeren verdelgen : dus zullen wy als nutte leden, zoo veel in ons is, een allcrCtootfte kwaad van ons zedelyk lighaam afweeren, het geloof helpen bewaaren , de zeden befchudden, en deh vrede bevestigen : dit doende, en naar dit geloof levende zullen wy hier na den eeuwigen vrede fmaaken. 'a 3yi e n. Vierde  of Leerredenen. 't&i' 31A\JU \SLJ. \XJ, IXJ \JZJ Ut^ UtJ UHJ \XJ \SH UTL/ lj VIERDE LEERREDEN, lïewyzende dat 'er eenen God is. ï)i'xit mfipiehs in corde fuó hon cft Deus. -Den dwaazen /zeeft in z^yn hart gezeid': er is geenen God. Pf. xiiï. y-. 1. De n algemeinen vyand van 't raentchelyk geiïagt A. A., die door trotsheid , en hoovaardy uit het hoogde der Hemelen in 't diepfte der helle is gezonken, de héerlykheid van zynen Schepper benydendc., heeft eer'tyds Asfyrien , daar naar Ègypten, Griekenland, 't Roomfch ryk,,en air ïcngskcns heel de wereld aan. den afgodendienst onderworpen. Hy déede de eer,.welke aan den Schepper alleen 'toekwam aan de fchcpzels bewyzen, om dus den öpregten Godsdienst teencmaal te vernietigen: ja zyne fchalkheid ging zoo verre, dat, om met den Godsdienst ook de zeden van den menfch  £4 Wapenhuis der 'Geloovigen menfch te verderven, hy hun goderi heeft doen vertieren, dewelke aan den overdaad, onkuisheden en andere zwaarc gebreken waren 'onderworpen, Op dat zy.de zelve als hunne driften begunstigende naarvolgen, en dus zonder knaging hunner geweetens of confcientie in alle foorten van ongeregeithedéh zouden vervallen. Maar lof zy aan Gods barmhartigheid ; er is een licht vérfchenen; een godlyk licht is 'er van den hemel op de aarde gedaalt, om de gene te verlichten, die in de duisternisfen, 'en de fchaduwe des doods zaten : eenen menfchgeworden Gód heeft den duisteren nagt des heidendoms in eenen klaarfchynenden dag verandert : dc afgoden zytt Verbreizelt-, hunne tempels ómvcrgefmeten, of geZuivert, hunne grouweldienstcn afgefchaft, en den God des Hemels» in zyne regten herftclt : die 'zelve volkeren, welke alsdan aan valfche goden wierook opdroegen, erkennen nu den waaren God, en zy zyri te verligt, om tot zulke gruWéldaate rug te keeren. Dog test den alge-ineinen vyand nu ? houd hy zig beflooten binnen zyne paaien ? Geenzints: .:i • hy  of Leerredenen. by heeft zyne batteryen verandert, hy •gebruikt tegenftrydige kfygslisten i in plaats van den dienst van veele goderi sian te raaden-, wilt hy nu den menfch doen gelooven, dat 'er geenen God is : eenen list A. A. een bedrog, dewelke al zyn ze tegenftrydig aan de «er-fte-, eventwel de zelve, ja nog veel nadeeliger uitwerkzels hebben, als de eerfte. Door den eerften list heeft hy gemaakt, dat, hoe wel den menfch eene Godheid erkende, hy nogtails de '«elve , en des Zelfs dicnften aan fchepiels , ja aan vergierde dingen toefchreef, aan welke de zelve niet konden toebchooren: dog door den tweeden list belet hy eenige Godheid te erkennen : door den eerhen list deede hy de misdry ven der afgoden naarvolgen, dogdoor den anderen doet hy in gevolg van die ongeloovigheid alle zonden en fchelmftukken, zoo die ÏÏegts'me't de bedorvene driften overeenkomen, 'be* dryven. Al is 't zaaken men de waar* heid van Gods beftaan aan èeneri menfch van gezond verhand -, en o[> rekten wil niet behoeft te bewyzen > öm nogtans de waanwyzè van onze L Deek Ê eeuw  56 Wapenhuis der Geloovigett eeuw te befchaamen, ca de kranke te onderfteunen, zal ik ul. Gods beftaan uit het befchouwen der fchepzeis zeer klaarlyk doen zien. Weest •aandagtig. DenKoninglyken Propheet David (a) heeft reeds ten zynen tyde de dwaasheid der Godsloochenaaren erkent, als hy zeide: den dwaazen heeft in zyn hart gereid: er is geenen God. Maar nu, beleven wy eenen tyd , wanneer zy niet alleen in hun hart -, maar met vollen mond, en openbaare fchriften zeggen en houden, fta^fn, dat 'er geenen God is, Wy konnen niet te min aiiet gelooven, dat 'er iemand van hun hier van door redenen overtuigt is4 neen; dit fchynt ons onmogelyk te wezen. Zy zeggen V, om dat zy of door lompe onwetentheid, ofdoor de kwaade driften vrywillig verblind zynde, niet willen weeten, dat 'er eenen God is, of om dat ze, om hunne zinnelykheden des te vryer in te volgen, niets zoo zeer wenfehen, als dat'er geenen God waar. David noemt ze met rede dwaa» (aj Pf, 13, v. 1.  of Leerredenen ^7 dwanzen; omdat zy niet weeten nog willen wieeten, ja loochenen daar hun alle fchepzelen van overtuigen: Hemel en Aarde roepen eenitemmiglyk.£r is eene/i God, welken ons gemaakt Jieeft: hunne eige ziel, hun eige ligfeaaai getuigen deze waarheid. Dat «y hunne oogen naar dèn Hemel hef-' fen-, zy zullen er eene'Zon zien, die als eene vuurige Zee óns het licht en de warmte mededeelt: zy zullen er' eene Maan zien, en ontelbaare Sterren , die den duisteren nagt verlichten. Wat fchoonder vertooning in den dag als de aarde met haare cicraaden, die ons de Zon doet zien? Wat fchoonder gezigt in den nagt als den Hemel verligt door dc Maan, en eene overgroote menigte Sterren ? Wat is 'er aangenaamcr om te aanfehouwen, als i die hemelfche lighaamen zoo wonderllyfc door hunne grootheid, zoo fchoon i door hunne klaarheid, zoo fnel in hunme beweeging, zoo wel gefchikt in ! hunnen omloop, zoo geftadig in de zelve op malkanderen volgende veranderingen, zoo dienstig en voordeethg in hunne uitwcrkfels ? deze alle (dienen tot voorteckenen van de veranE 2 ' de-  g§ Wapenhuis der Geloovigen dering des lochts, en des weders, voor zoo veel uit de verfcheide hoedanigheden, en invloeden der .zelve op verfcheide tydcn, dagen en jaaren, dehitte en koude, het fchoon weder, den regen-, den fneeuw, de winden , den zomer en andere gctyden des jaars voortkomen : -deze eindelyk doen ons den tyd kennen van de fcheepsvaart, den tyd van fayen, planten en zoo voorts. Maar wie heeft dit alles ge-^ maakt ? De Hemelen vertellen de keer* iykheid Gods , en het vast gewelf des Memels verkondigt de werken xjyner handen. (V) Dat.zy hunne oogen tiaar de aardekeeren: wat eene groote menigte fchat-ten beiluit zy in haar ingewand ? Eenige dienen tot den brand, eenige tot den bouw, andere tot cieraaden,en veelerlei andere foorten van gebruiken. Wat eene menigte planten komen uit haar voort? Zy levert kruiden, zommige tot Ip'yzc voor menfehen en beesten ; andere tot geneesmiddels voor ziekten en wonden : zy brengt boomen C*) Pt 18. v, 1,  of Leerredenen. 59 men voort tot den braad, tot timmerwerk, tot geneesmiddels, tot fpys en drank, ja fommige tot des menfchcri kleeding toe. Belchouwt de akkers eri velden 5 zy lachen ons toe door fchoonr hcid, overvloedigheid, en verlcheidentheid hunner vrugten. De aarde is nóóit uitgeput van kragtën; zy is eene vrugtbaare moeder, die nooit fchynt te verouderen, die al tyd even jeugdig blyvcnde, ons uit haaren fchoot alle jaaren eene groote menigte vrugten levert. Men werpt 'er veele graantjens of zaaden in, en zy geeft'ze ons met woeker wederom; men bekomt 'er 30* 60, ja roo vooreen: zy heeft nauwelyks hettarwegraart ontfangen, of zy drukt,, en voed "het in haaren moederlyken fchoöt: er fchiet kruid uit, 't welk allengskens gelyk hooi opwast, totdat het zig in halmen oprcgt: dog alswanneer het nu knoopen hebbende ,. zig genoegzaam opgeheven heeft, ziet men windels ten voorfchyn koincn,waar in de ayercn zeer wönderlyk in ryen gefchikt, beflooten zyn, op dat nog de hitte, nog de koude, nog dë winden haaren teeren oorfprong zouden befchaadigen. Eindelyk laaten de ayere» E 3  öo Wapenhuis der Geloovlgen zig zien*, waar in bet kooren verborgen is , rontora voorzien met een bolwerk van hairtjens om ze tegen de aanvallen der infectcn, en andere ongevallen te bevryden. De tarwe word eindelyk ryp, den 'zayer bekomt van een koretje verfcheide fpierenmetaeyeren, ieder aeyer levert hem verlcheide graantjens, en dus krygt hy van een hand vol eenen geheclen hoop tarwe. Wat is 'er bekwaamer ? Wat tasteïyker om Gods beltaan, zyne magt, cn voorzienigheid te doen blyken ? Gaat eens in eenen wel gefehikten hof? Wat eenen aangenaamen en lieflyken geur komt u tegen ? Zoo gy uwe oogen naar de aarde keert, wat eenfehoon tapyt verbeeld de zelve ? Hier ziet men purpere violcttcn; daar fueeuw witte klien, bloozende roozen : op eene andere plaats goudverwige narcisfen, eii jonquïilcn, veelkouleurige angelieren, welke alie in reuk en fchoonheid tegen eikanderen om prys fchyne» te ftryden : gy vind 'er ook eene menigte moeskruid, van allerlei fmaak, gedaante. Keert uwe oogen een wyle tyds van dc aarde af: gy zult neffens de wegen verfcheide latwerken • zien  of -Leerredenen. 61 zien, die alle met fraitboomen bekleed zyn, en deze met fmaakelyk fruit zoo eierlyk behangen , dat men 'er nauwelyks zonder bekoort te worden, kan; voorbygaan, Bcfchouwt de muuren; gy treft "weder een nieuw voorw erp van verwondering aan , een voorwerp van verrukking in 't aanfchouWen der wyngaarden i beziet ze in de Lenten ; gy zult ze zoo veele traanen als botten zien uitwerpen : beziet ze eenigen tyd daar naar, gy zult ze bloemtjens zien draagen zoeter als den balzem t aanmerkt ze in den Zomer, gy zult aan de knobbels van zyn rys bittere Vrugten zien hangen: keert weder in den Herft, en gy zult bevinden, dat ze zoo zoet als zuikcr zyn -. wat is'er aangenaamer als eenen wyngaard bekleed te zien met breede groene bladeren , om de druiven tegen den wind cn hitte te befchudden? Wat genoeglyker , dan de trosfen als juwcelen te zien hangen ? Wat zoeter als eene geele óf purperc druive ? 't fchynt eèn raadzei te wezen, welk van twee, of den fmaak, of bet gczigt der zelve malkandcren overtreft, Ik zwyge van de Cierlykheid der pyranüden, van de E 4, wel-  Wapen/mis der -Geloovigeii W-elgefehiktheid der bloemperken.,; m. zoo voorts.. Dit alles maakt een pa* radys of eenen hof der wellusten op de aarde.. I Wilt gy de wonderheden der natuurwat dieper nafpeuren; de beesten leveren u overvloedige hofzoo door hunne verfcheideutheid van aart, als van maakfek Ik wil hier niet fpree-ken van. 't vee der weilanden, ik. gaa yoorby het wild der bofchen, i.k laate daar eene menigte vogelen des lochts zoo wonderlyk van kouleu-r, alslieftyk van. geluit. Befchouwt maar de trotfe Pauw of goude Faifant? Wat Appelles heeft zoo: een konstig penfeel,. oinhunne kouleuren aftemaalen? Luistert naaiden Nagtegaal; welken ■ Muhkant is by dit vogeltje in Ideflykheid van geluid,, en geftaadigheid "m \ zingen te vergelyken? Overweegt de kleinftegediertens B.V. een veel kouleurigc Pepd::watwonderbaareverfcheidentheid inde zelve ? Aanhoort de Krikcb wat fchet-terend; geklit in zoo een klein diertje? Let op de Miere :• wat neerstigheid, wat- zorgvuldigheid ,t wat werkzaamheid befpeuren wy 'erin? Zy is altyd bezig , zy draagt lasten zoo groot als  of Leerredenen. 53 zy zeiver is, zy vergadert in den zomer, om 'er in den winter af te leven. Aanmerkt de Bie ; welken Konstmecster is 'er bekwaam, om naar 't voorbeeld" van dit beestje in den duister eene zoo welgefchikte huizing te maken ? Befchouwt eindelyk de fpinnc; hoe fubtiel zy is in haare netten te bryen, om 'er eene onvoorzigtige vlieg in tevangcn ? Welken' mensch kent zig bekwaam om door de konst te maakcn 't gene deze diertjens door de natuur doen? Maar wie heeft dit alles gemaakt ?' Ondervraagt het de beesten, zegt Job (r) zjr gullen ,t u leeren; en vraagt het de vogelen des Hemels, en zy rallen 't u te kennen geven : fpreekt tot de aarde, én \Cf \al u antwoorden : en de visfehen der Zee tidlen >t 11 vertellen : wie weet met, dat des Heere hand alle deze dingen gemaakt heeft, t'is dus alleen den dwaazen , die met den mond loochent 't gene dat de ftomme dieren , ja zelvcr dc ongevoelyke fchepfels op hunne wyze verkondigen; wat kan 'er immers dwaazer wezen, dan te ontkennen CO Job. 11. f, 7.8.2,  é>4 Wapenhuis der Geloovlgen nen 't gene, van wiens waarheid men overtuigt is ? Wat" een gevoelen zou men van ie* inandhebben, die, omdat zyne zwakke oogen geen helder licht konnen dulden, 5;yne hand voor 't aanzigt hiel, om de Zonneftraalen aftekeeren, en niet te min loochende, dat 'er eene Zon is ? Wat zoud gy peyfen van eenen, die van fchrik voor 't gcrugt van den fchetterenden donder zyne ooren toeftopte, en nogtans itaande hiel, dat 'er geenen donder in de logt is? Wat zoud gy zeggen van eenen anderen, die door onweder in de Zee gefmeeten, met alle zyne kragten aan boord fwemde , en middelcrtyd niet anders riep ais dat 'er geen water in Zee is ? Zoud gy niet van gevoelen zyn, dat deze een plaats in 't zothuis verdienen? Zondertwyfel. Diergelyke dwaazen zyn nogtans de Godsloochenaaren : zy zien God blinken door de fchepzels, dewelke als de ftraalen van zyn godlyk Wezen zyn : zy merken wel, dat hunne boosheid voor hem niet verborgen, of in 't duister bedreven is ; hierom wcnfchen zy^ dat 'er die klaarziende oog van God niet  of Leerredenen. £5 niet was, opdat hunne misdryven in de fchuilhoeken der duisternisfe zouden verborgen blyven : daarom valt dit licht aan de oogen huns verhand» lastig, 't pynigt hun; hierom houden zy 'er de handen voor, zy wenfehen, dat het niet Avaare: zy roepen : er is geenen God. Zy zyn in 't midden van God veel inniger als ecnefpongie in't midden der breede Zee : zy leven in hem; bewecgen zig in hem, en hebben hun wezen in hem; want zonder God en zyn ze niet , zonder hem blyven ze niet, zonder hem zyn ze niet magtig eenen vinger te roeren , en in weerwil van dit zeggen zy: *er is geenen God. Alle fchepfelen van 't höogfte der Hemelen tot het diepfte der Zee, van de meeste tot de minste loven op hunne wyze hunnen fchepper, Zy roepen als door eenen mond (d) Weet dat den Heere onzen God is ; hy heeft ons gemaakt, en wy niet ons zelve. ISiog-» tans die waanwyze hooren dit niet, zeggen zy : maar waarom dog niet ? Om dat zy hunne ooren voor 't gewilder 00 Pf. 99* 7< *■ 3.  66 Wapenkuis der Gelóovigm der waarheid toeftoppen. De fchepzels zeggen, dat zy hun zeiven niet gemaakt hebben : en hoe zouden zy dog hun zelve hebben konnen maaken; vermits , eer zy gemaakt waren, zy nog niet waren, en dus zig zelve niet konden maaken ; want al het gene iet maakt, moet noodzakelyk alreeds in e eniger wyze zeiver zyn voor het gene dat 'er van gemaakt word. Hebben dan Hemel en aarde zig zelve niet gemaakt, zoo zyn ze eindelyk gemaakt van iet, 't gene voor hun alle was, en 't welk vervolgens van niemand gemaakt is , en dus de oorzaak is aller dingen, die gemaakt zyn, en deze is God , een noodzaakelyk, en allervolmaakfte Wezen, een Wezen oneindig in magt, in wysheid, in goedheid , in rechtvaardigheid , en alle andere volmaaktheden. Oneindig, zegge ik; want vermits dit Opperwezen van niemand gemaakt is, kan 'er ook niemand aan zyne volmaaktheden paaien geftelt hebben: hy zeiver niet; want 'hy heeft zig zelve niet gemaakt, nog iemand zal zig zelve kwaad willen : een ander heeft zyne volmaaktheden, of godlvk Wezen niet bepaalt; mits 'er  of Leerredenen» 67 >«t niets voor hem wierd gevonden. De fchepzels zeggen dan wel met reden : Jry heeft ons gemaakt, en wy niet ons zelve ; want Hemel- en aarde, alle de fchepzels zyn van natuurwegen onnoodzaakelyke en gevallige wezens ; dat is, wezens, die zoo wel tot niet te zyn, als tot het zyn onverfchillig waren, wezens , die in plaats van te zyn , ook konden niet zyn: dus moet hun die onverfchilligheid afgenomen worden , dat is zy moesten bepaalt worden, om 'er te zyn in plaats van niet te zyn : maar wie heeft hun daar toe bepaalt? Niet zy of een ander onverfchillig wezen, zoo nu uit het gezeide genoeg blykt. Vervolgens heeft dit een noodzaakelyk wezen moeten zyn, te weten God, die 'er is uit kragt zyner natuur, en aan wie het onmogelyk was niet te zyn: zie dan het beftaan van God uit de fchepzels handtastelyk bewezen. Wel aan dan, gyl. die tot nu dit Opperwezen niet hebt willen erken-: nen, word ten laatften eens wys, erkent uwen God uit het befchouwen van Hemel en aarde, ja uit de overweeging van u eige zelve: dog wat zal  öo Wapenhuis der tielooviu.cn jjsai het- ons baaten, dat wy eenen God, en fchepper uit de fchepzels bcilooten. hebben , ten zy wy hem als zoodanig zullen verheerlykt hebben? » Dit geheel huis des werelds, 't welk a gyziet, zegt den H. Chryfologus (e) » is voor u gemaakt, "t is voor u, dat. ?> dit licht de duisternisfen, die overal » verfpreid waren, verdryft: t'is voor ■>•> u dat den nagt gemaatigt, en den 3» dag afgemeeten is : t'is voor u dat » den hemel der Zonne door den ver51 fcheiden glans der Maane verlicht is: >■> t'is voor vi dat de aarde met bloe3' men, bofcheu, en vrugten verciert »» is : t'is voor u, dat in de locht, in si de velden, en in het wyt uitge33 ftrekt water zoo eene wonderlyke 33 menigte gedierten gefchapen is; op « dat de blydfchap der nieuwe we>i reld door de droeve eenzaamheid m niet zoude geftoort worden: en nog33 tans heeft hy u, die aardsch zyt, 33 aan de aardfche dingen zoo niet ge33 lyk gemaakt, dat hy u ook aan "de si hemelfche niet zoude gelyk maaken; 33 op C«; Serm. 145.  of Leerredenen. 6(j y> op dat gy met God een gemcin redelyk r> wezen hebben zoud." Hoe komt het dan, vraagt den H. Vader Chrylbstomus (f) dat gy uwen evenmensen, zyn huur zoo nauwkeurig doende betaalen, als gy hem eenig klein huis verhuurt hebt, nogtans zeiver zoo onagtzaam zyt aan God voor 't gebruik van 't groot huis dezer Wereld de fchatting van dankzegging te betaalen? Is 't niet even bynaar zoo groote ondankbaarheid God voor 't gebruik dezer Wereld niet te danken, en met de Godsloochenaars te zeggen , dat'er het fchoon en groot huis dezer wereld by geval is, en dat het van God niet is gemaakt, om van ons gebruikt te worden ? Zie, 6 mensch, en overweegt het wel: God doet het hout in de bofchen groeven om u te verwarmen, het graan op 't veld om u te fpyzen, de druiven op de wyngaarden om u te verheugen; hy doet het water uit de bronaders vloeijen om u te Iaaven$ hy doet de wol op defchaapen groeijen om u te kleeden : in een woord ., uwen f,0 Hom. li. ad K.om.  70 Wapenhuis der Geloovigen uwen Schepper heeft het alles tot uw gebruik gefchikt. Maar waar. is nwe dankbaarheid ? Waar uwe erkentenis P hy heeft u zoo veele goederen gelaaten , maar geweerdigt gy u wel een klein deeltjen uwer inkomsten aan God te geven? Aan God, die in den perfoon dor armen hier en daar groot ge* brek lyd; want Christus (g) getuigt ons : 't geene gy aan de minste van de myne gedaan hebt, dit hebt gy aan my gedaan: ah ; hoe menigmaal misbruikt men de fchepfels, !die van God aan dc menfehen gegeven zyn tot Zyne glorie, en als middels tot hunne zaligheid ? hoe menigmaal misbruikt men deze tot hoevaardy, tot gierigheid, tot wulpsheid, pragt en overdaad , tot verfmaading van den Schepper, en verdoemenis van hun eige zelve ? O kwalyk bedagte mensch ! Zie 'er is geen fchepzel zoo gering, of het looft de grootheid van den Schepper, geen zoo pragtig of het boogt zig onder zyne magt : geen zoo liegt, of het verheft zyne majefteit; geen zoo verheven, of (g) Matt. 25. f, 40.  of 'Leerredenen. of het vernedert zig in zyne oppermagt te'erkennen-: zult gy dan, gy die alleen op deze aarde met verhand begaaft zyt, aan hem uw onderdaanigheid, en dank zegging weigeren ? Neen: laat ons dan voortaan de fchepfelen niet gebruiken, ten zy als middelen om door de oeffening van deugden Ónze zaligheid te bewerken-, en den Schepper te verheerlyken -: dat dan aan den genen Hemel en aarde gefchapen heeft , aan den Koning van alle eeuwen-, aan den onjïerfelyken en onzienbaaren *eer en glorie ry in alle eeuwen der et-u* wigheden A M E N, l Deel F WF-  VYFDE LEERREDEN. Bewyzende dat 'er eenen God is. Peto nate, 'ut afpicias ad ceelum, & terram, & ad omnia, quae in eis funt, & intclligas, quia ex nihilo fecit üla Deus. Ik bidde u zone-, dal gy uwe oogen wilt Jlaan naar den Hemel in aarde, en al wat 'er in is, en dat gy ver/iaat, dat God die dingen uit niet gemaakt heeft. 2. Mach. vii. y. a8. _/VLs men den oorfprong van twee gevoelens, dewelke zoo aan malkanderen, als aan 't geloof van eenen God tegenflrydig zyn, onderzoekt: als men de beweegreden naafpeurt, die aan 't ongodistendom, en aan het gevoelen van de veelheid der goden aanleiding heeft gegeven, zoo ondervind men ze zeer verfcheide, ja aan malkanderen zeer tegenftrydig te zyn. Het betrachten van een goed overeenkomende met de  'of Leerredenen. «ag» •dc teden hcéit gelegenheid tot het een, en een kwaad tcgenftrydig aan de reden , heeft aanleiding gegeven tot het 'ander. De liefde, welke den vader had „ tot zyn kind, en de eerbiedigheid van den onderzaat tót zynen Koning hebben allcngskens door hun misbruik dc afgodery gebaart, en dc ongeregelde liefde tot de wellusten der beesten heeft het ongodistendom in de wereld gcbragt. Den zone van Syrach'(ö) geeft ons het eerlte 'te kennen door deze woorden : den'vader door bitteren rouw rouwig zynde , heeft haastelyk een beeld gemaakt van zynen -zone , die hem fchielyk ontnomen was , en den genen -, die doen als eenen mensch gc^ftorvcn was, heeft hy beginnen te eeren tüs eenen God,en heeft onder zyne kneg>ten geftelt heilige diensten en facrilieien. Daar naar die booze gewoonte tusfehen beide ftetker wordende, is deze dooling als een wet onderhóuden , en dooi" 't gebod der dwinglanden wierden die gemaakte beelden geëert en degene de menfehen in't openbaar niet mog- Cs} Sap. 14  74 Wapenhuis der Geloovigen mogten eeren, om dat zy ver af waren, hebbende dezer verbeeldinge van verre gehaalt, zoo hebben zy een openbaar beeld des Konings, die zy eeren Avilden, gemaakt, op dat zy hem, die afwezig was, door hunne zorgvuldigheid als tegenwoordig zouden eeren. Ook heeft de uitnemende naarstigheid der konstenaars de onwetende tot den dienst der afgoden gebragt; want hy willende behaagen aan, den genen hem aangenomen hadde, arbeide zonderlinge door zyne konste, dat hy die gelykenis op het allerbeste zoude verbeelden : en de menigte der menfchen verleid door de fchoonheid des werks, hebben den genen, die eertyds als eenen mensch ge-eert was, nu als eenen God geacht. Het tweede geeft ons Epicurus het»hoofd van een deel menfchen, die Horatius vcrkens uit de kudde van Epicurus noemt, door woorden, en werken genoeg te kennen, kerende , dat het oppcrftc goed van den mensch in de wellusten beilaat, en" zyne zeden voll omentlyk gelykmaakcnde aan deze leering, Hoe menige leerlingen en navolgers vind men hedendaags weerdig zoo eenen mees-  of Leerredenen. 7 5 meester ! Leerlingen die het meestendeel om hunne ongetemde driften den vollen toom te geven, onbefchaamdelyk loochenen, dat 'er eenen God is : dog deze dwaaling zullen wy wederleggen, en uit de onnoodzaakelykheid der fchepzels de noodzaakelykheid van een eerste wezen, en uit de beweging der fchepzels eenen eersten beweger , die God is , bewyzen. Aangezien wy in ons voorgaande Sermoon de zigtbaare wereld (den mensch alleen uitgenomen ) hebbenbefchouwt, om 'er bewyzen voor Gods beftaan uit te trekken, zoo is het oorbaar, dat wy den mensch dit kort begryp van de" wereld , ja die kleine wereld ook een weinig aanmerken : dat dan den Godsloochenaar in zy zelve gaa : dat hy by zig zelve overweege, hoe hy gemaakt is, en hy zal 'er de almogendheid en wysheid van eenen Schepper gemakkelyk uit begrypen. Hy beftaat uit eèn geestelyk en ftoüclyk deel, dat is, uit ziel en lighaam, de ziel, die verhert is met drie wonderlyke kragten, verhand, memorie en wil* geeft het leven, en beweeging aan 't lighaam, zy ftrekt zig wit niet alleen F 3 tot  7 6 Wapenhuis der Geloovigen tot het gene tegenwoordig is, maar ooit tot het gene voorby, en aanftaandc is : niet alleen tot'tgeneop dc aarde is ,maar de Hemelen doordringende tot het gene 'er in gevonden word : zy overweegt: niet alleenelyk dc herren en planeten met hunnen invloed, en beweegingen, maar ook hunnen Schepper en zyn godlyke volmaaktheden. Zy is zoo wyt uitgebreijd, dat ze op deze wereld nog door wetenfehappen, nog door de aardfche goederen verfaad word; want eenicgelyk ondervind, dat hy nooit zoo veel en weet, of daar zyn nog al veele dingen, welkers wetenfehap hem ontbreekt , en hierom zoekt hy nog altyd meer en meer te weeten : hy bezit nooit zoo veel goed in deze wereld, nog heeft ooit in alles zoo veel voldoening, of'hy bevind dat hem nogal veel ontbreekt, 't welk hy verlangt:. De oog en word niet verzaadigc van zien , zegt den wyzen Salomon (6) nog. de oore van hooren :. een teeken vervolgens dat 'er een oneindig wezen zyn moet, wiens kennis en bezitting' alleen bekwaam is den mensch geheelyk te •verzaaden, 't welk de fchep- ________ zeis , (■0 Ecclef. 7 v §2  of Leerredenen. 77 zeis, mits zy kleinder zyn in wezen als de ziel in haar begryp, niet konnen doen : die begeerten dan der ziele geven eenen God te kennen , daar zy naar verlangt. Slaat ook de oogen eens op het fteffelyk deel van den mensch, op zyn lighaam : wat wonderftuk is het zelve? hoe nuttig, hoe noodzaakelyk, hoewel gefchikt zyn de leden van het zelve ? Bemerkt hoe konstiglyk het vleesch, en andere flappe deelen door de beenderen als door balken worden onderfteunt: hoe nauwkeuriglyk aan de regte en üinke zvde, de zelve maat is onderhouden ," op dat het regt been met het flink , den eenen arm met den anderen, zou overeenkomen. Hoe geboogzaam zyn de zenuwen, en muskels tot de beweeging ? Hoe wonderlyk worden de levende geesten door bedekte goten geheel het lighaam door verfpreid ?"Hoe verbaazende is den ftellen , en geregelden omloop des bloeds door de aderen ? hoe voorzigtiglyk zyn dc oogen als fchilwagten in het bbvenfte des lighaams geftelt ? Hoe wyzelvk zyn de vyf zinnen als befpieders van de ziel gemaakt, om haar  2'8 Wapenhuis der Gclóovigen alles- over te draagen , wat buiten haargefchied? Deze en meer andere wonderheden- van 't menfchelyk lighaam Z37n die niet welsprekende- tongen., die. nagt en. dag het wezen van hunnen Schepper en zynen lof verkondigen ? Zyn die- niet doordringende hemmen-, die met den koninglykcn Propheet (V) uitgalmen : Quant- magnificata fünt opera tua Domine :■ omnia in> fapientia fecifii. >v Hoe heerlyk zyn uwe werken 3' geworden, Hcere : gy hebt alles in v wysheid gemaakt." Zal dan eenen, mensch met verhand en reden begaaft, alleen zynen Schepper loochenen,, die zyn eigen lighaam erkent-haaren maaker te wezen ?Zal hy eenen God: weigeren- te erkennen-, aan. wie alle fehep'zels hun; wezen moeten toefchry\ :k 3 6 verblindheid! ö uitzinnigheid! Siet men konstryk uenverk, men zegt aanhonts : & wat fchoon uurwerk is dit ? Wie heeft dit uurwerk gemaakt- ? Ziet men een. prachtig pakijs koningfyk verkiert, men haat verbaast, men roept van verwondering uit ó hoe fchoon , CO Pt 1,03. f. 24,.  of Leerredenen, _ 79 fchoon, hoe kostelyk, hoepragiigis dkalles ? 'tfchjnt eenen kleinen Hemel te zjn op de 'aarde '1 wat grooten bouwmeester moet het geweest zjn, die het gebouwt heeft ? TVat groote konstenaars, die de ckraaden gemaakt hebben ? Zien zy eenige af beeldzeis in dc zaaien, men hoort hun zeggen : hoe konstiglyk is dit beeld naar het leven gefneden ? Hoe natuurlyk -tyn die fchildeiyen alles verbeeldende? De fpraak ontbreekt'er maar om te zeggen dat ze leven ; wie zou ook gedagt hebben % dat zulks door s' menfchen lianden kon gemaakt worden. Aldus gaat het A. % met de hedendaag: fche v/aanwyze, zy zyn behendig genoeg , om uit een konstwerk eenen konstcnaar, en uitdetreffelykheidvan >t konstwerk de grootheid van denkonstenaar te benutten: dog eenen mensch is een onbegrvpelyk grooter konstwerk, als, alle het gene \ daar zy zig zoo over verwonderen t hoe komt het dan, dat zy uithetaanfehouwenvan dit leende konstwerk God den maaker van het zelve niet en willen befluiten Want * hebben zy kennis gehad (d) om van de QO Sap. 13. *■ 9»  8 o Wapen/wis der Geloovigen * de wereld te oordeelen, hoe komt y> het dan, dat zy den Heere van de 31 wereld niet gemakkelyker gevon33 den hebben, (e) Immers het gene van 33 hem onzienelyk is, als zyne eeuwige 33 magt en Godheid, worden van de 33 fchepping der wereld af uit de fchep33 zeis verftaan en bcfchouwt: zoo dat 33 zy niet te verontfchuldigen zyn, 33 dat zy God gek ent hebbende, hem 33 niet als God verhcerlykt en gedankt 33 hebben I maar zyn vereideltin hunne 33 redenen, en hun onverftandig hart 33 is verduistert geworden : want zig 33 uitgevende voor wyze, zynzy dwaa33 fe geworden." Hoe hebben zy dan uit dit edel fchepzel uit hun cigezclven, tn alle de andere te faamen, die zy dagelyks voor hun oogen zien, hunnen Schepper en dus verder hunnen God niet erkent ? Zy konden immers Aveten, dat de wereld en alle de fchepzels een onnoodzakelyk en gevallig wezen zyn: een Avezen,'t Avelk had konnen niet zyn : niemand zal immers konnen toonen, dat, als deze Avereld niet en was , fiiér £e) Rom, i, f, 20,  of' Leerredenen. 8-tv iucr uit eenige tegenftrydigheid zoude volgen, gelyk die niet en volgt, daar zoo veele andere mogelyke werelden niet -en zyn. Beziet voorders alle haare deelen zoo kleine als groote, beziet de gedaantens der zelve, gy en zult geen een teeken van noodzakelykhcid vinden. Den Hemel konde dan zonder Zon of Maan, of Sterren, de aarde konde zonder menfehen, beesten, en planten zyn', den Hemel konde zonder aarde", en de aarde zonder Hemel zyn : haare deelen konden minder oft meerder, grooter oft kleinder, nader by een oft verder van malkanderen zyn, zv konden van deze of eene andere gedaante zyn : dit geven ons genoeg te kennen de veranderingen, die wy' dagelyks gewaar worden. Dc wereld een onnoodzakelyk ofgevallig wezen zynde , was dan gemaakt van een noodzakelyk'wezen, mits zy nog haar zclvctv, nog een ander onnoodzaakclyk wezen haar koude maaken; aangezien een onnoodzakelyk wezen onverfchillig is om te zyn, en niet te zyn: don- een noodzakelyk wezen is een oneindig volmaakt wezen, en een oïieindig volmaakt wezen is Godver1-. ö vob  82 Wapen/mis der Getoavigen volgens moesten zy beluiken, dat de wereld van God is gefchapen, en by gevolg befluiten, dat 'er eenen God is. r Den Engélfchen Leeraar den H. Thomas van Aquincn bewyst ons het beftaan van Gods wezen uit de fchepzels op nog een ander wyze. Daar is in de wereld, gelyk wy zien, een beweging : dog niets kan'er de oorzaak van zyn, als God : vervolgens is 'er eenen God. Niets kan 'er de eerfte oorzaak van zyn, of men moet met Spinofa zeggen, dat het een lighaam, of de eene fiof de andere beweegt, en deze weder een ander zonder einde: of met Joannes Tolandus naar Epicurus en Democritus , dat de beweging aan de ftof ingeboren is, 't welk alle twee ongerymt is. Het eerfte is ongerymt, want daar en zoude nu geen een lighaam beroert worden, ingeval tot zyn beweging noodig was de beweging van oneindige lighaamen; want het oneindig cn kan men nooit voorbygaan, anderzins zou het eindens hebben, en dus niet oneindig zyn. Daarenboven de beweeging van ieder lighaam zou een oorzaak hebben, daar zy van voortskwam, en nogtans en zou  of Leerredenen. 83 * zou de beweeging van alle de lighaaïnen van geen oorzaak afhangen, 't welk ook ongerymt is. Eindelyk is't ook.tegenftrydig een beweging te verlieren, die aan de ftofingeboren, en aan haar wezentlyk is : want ten eerften men kan een volmaakt denkbeeld vormen van de ftof, zonder 'er de beweging in te begrypen : ten tweeden, of wel die bewéeging, of de pooging tot de beweging, die aan de ftof wezentlyk is, word tot een zeker rigting geftiert, of niet: is 't eerfte waar ? Welk is dan de reden, waarom de beweging meer die beftiering heeft als een ander ? Voorwaar daar en kan in de ftof geen rede gevonden worden, mits zy uit haaren natuur onverfchillig is, om naar allerlei beftiering beweegt te worden. Maar zegt men, dat de ingeboore beweging der ftof tot alle befticringen is, dan is't niet te begrypen , hoe dc ftof van plaats verandert; mits wy zien , dat de lighaamen of ftoffen, die van tcgenftrydige en gelyke kragten gedrukt worden, onberoerlyk blyven ftaan. Op dat de eenvoudige en ongeleerde dit ook mogen begrypen, laat ons dit be*  o 4 Wapenhuis der Geïooyigen bcwys ophelderen door twee eenvou* digc gelykenisfen. Onderftelt, dat 'er tw ee perfoonen een poppefpeel of ma* rionette gaan zien , den eenen geloo* vig, en den anderen ongodist zynde i den geïooyigen de gelegentheid zoekende , om den ongodist te overtuigen , ziet dit fpel eenigen tyd aan, ten laaften veinzende eene onnoozele eenvoudigheid, fpreekt den ongodist aldus aan : wel myn heer, wat dunkt u van dit poppenfpel V- Is dit niet ver* makelyk ? Boe behendiglyk /peelt ieder pop zyn rol ? Die kleine mannekens moeten dog geen klein verfiand hebben, •Tv7 fehynen ook van memorie niet verlegen te \yn\ mits z^y zoo eene groote menigte van fchoone verf en weeten van ■buiten op te zeggen : zy zouden dé groote menfehen wel befchaatnt maaken. 6 On- nozelcn bloed \ het zyn hóute postuur* kens, die nog verhand nog memorie hebben, ja zy en leven zelf niet. Wat Zouden zy niet leven ? Ik hoor ze immers fprek en : ik zien %& zig roeren, en hondert verfcheide bewegingen maaken. Het zyn de postuurkens niet welkers taal gy hoort, t'is die van den konstenaar, die hun de beweging geeft: t'is hv  of Leerredenen. 85 hy die onder het tooneel verborgen is, die alles doet wat gy ziet of hoort. El ! dat is dog geestig : ik had zulks nooit geweeten. Dog dii uurwerk 'twelk daar hangt, dit beweegt tig eventwel zeiver zonder menfchen hulpe. Ik ben reeds over drie uuren hier geweest, en ik heb de flinger van dan tot nu toe geduurig van de eene zyyde naar de andere zien flingeren ; de klauw flaat geduurig dan van den eenen dan van den anderen kant in eenen tand van het fchakelrad ; als ik inkwam , wees den wyzer op het getal zeven, een half uur daarnaar wees' hy een fchreef voorder, daar naar het getal acht en nu het getal negen : ik heb ook verfcheide maal het klokje hoo~ ren flaan, nogtans weet ik zeker, dat 'er niemand, zedert dat ik hier ben, hand of vinger heeft aangefteken , ja. zelfs niet ontrent is geweest: dit beweegt zig dan zeiver zonder de beweging van een ander te krygen, of het moet toovery ivezen. Neen, myn vriend, dit alles, het welk gy gezien hebt, gefchied door de konst van den maaker, en door de werking van den bellierder van dit uurwerk» Den konstenaar heeft 'er de geftcltenis aan gegeven, i om  -85 Wapenhuls der Gelvbvigen om dusdanigefetów^cgiog te konnen oni- fangen, en Qggyfffl i | i > de beweging {>,„\\ j i flinger, en < dc welke de bi-W-cn^ maatigt die van het gewigt kosiVr^ niet overvallen :; vreest hem dan , nog en fcherpt nooit meer tegen den aUcrhoogftcn : want is dat gy uwen Vorst in \ aanhooren van andere vreest te lasteren , hoe en vreest gy den. God des Hemels in zyn eige tegenwoordigheid niet te vervloeken ? Laat ons dan, ó allerlicfhe,die ontzaglyke Majefteit voor alle de oneere hem van Kyne fchepzels aangedaan, zonder-ophouden, dienen , laat ons hem met de hemelfchc geesten in ncdrighcid des harten aanbidden, loven- en danken, tot dat wy het geluk hebben, van hem met hun in alle eeuwigheid te aanfehouwen A M E N. *, *. * * * * 2ÈSDE  of'Leerredenen. * **.*** * *.* *?* * * ******* ********** * ******** ZESDE LEERREDEN. Bewyzende; dat'er eenen God is* Sapientiam omnium antiquorum exqufc ret. Sapiens, De wysheid van alle de oude zal een wys man onderzoeken. Eccl. xxxix, *. 1. X^En i zone ■ van Syrach ons opentivk befchryvende het gedrag, van een wys ■ man,, befchry ft ons genoeg bedcktelvk het gedrag van eenen dwaazen. Éen wys man zak de wysheid van alle de. oude onderzoeken , dat is hv zal hunne boeken doorbladeren, hunne gevoelens doorgronden, hunne redenen overwegen. Hy en houd zig niet te vreden met dc listige fluitredens en lasteringen der vrygeesten, hy en bepaalt de. dingen, die.alleen door de redenen begrepen konnen worden , niet af met het oordeel ofbcgryp der zinnen of driften, nog de gene dere-. Q ^ de-  94, M'apenauis der Gelouvigc.u (lenen te boven gaan, en van Gpd geopenbaart zyn, en ftelt hy in de vi(eegfchaal. der enkele redenen niet, om, dat hy de waarheid lief heelt. Dufdanig is het gedrag van. een wys man, maar den genen zig yermetêntlyk tegenftek aan het (gevoelen van, alle de oudheid , van alle de wyzén van allen tyd , van alle plaatfui en alle conditiën, en dit in ècne zaak, dichy gcmakkelyk kan weten, en daac hy klaariyk van. overtuigt is;-in eene zaak van, een allergrootfte gewigt, zal men dien onder het getal der wyzen hellen, of zal men hem onder de dwaafe een plaats moeten geven ? Zeker êar] der de dwaafe. Dat nu de gcAvaande wysgeeren van dezen tyd- met te loochenen dat 'er eenen God-is, zig ft eb ien tegen het eenftemmig gevoelen van jgehèel'de oudheid, en vervolgens -gene' wyze, maar dAvaafe , gene fterkc gecslcn,_ maar lafhartige.moeten genocmt worden, dit te tqonen is de ftof van myn, eerste, deel-: dat. zy tot den hoog-! hen- trap. der. dwaasheid zyn gekomen ,■ mits zy een klaarblinken.de waarheid loochenen , om dat- zy een alleri'ehuidigfte pïigt' niet willen volbrengen*  of Leerredenen-. 95gen, te bewyzen , zal myn tweede deel maaken. Gelyk het begin der wysheid is, God te vreezen en hem te beminnen, en eene volmaakte wysheid God te leeren kennen, en alles te willen weeten , om hem des te meer te vreezen , des te volkomer te beminnen, en zyne geboden des te nauwkeuriger te onderhouden : zoo is 't eene waare dwaasheid Gods geboden niet te willen onderhouden, en eene volkome dwaasheid hem niet te witten kennen, ja hem te loochenen, om zyne geboden des te vryer-te overtreden. Dusdanig nogtans is dc dwaasheid' der ongodisten : zy loochenen God, daar zy genoeg van overtuigt zyn, om niet te doen, daar zy wecten dat zy toe verbonden zyn : zy loochenen een godlyk wezen , 't welk geheel de oudheid erkent heelt. Mercurius Tremegistus, die ten tvdc van Moyfes geleeft heeft, en heeft niet alleenelyk een Opperwezen erkent, maar heeft zoo nauwkeurig geheel- de fchepping des werelds befchrevcn, dat men hem onder de Egyptenaars meer gelyk eenen anderen Movfes, als- ge- iyk:  96 Wapenhuis der Geïooyigen lyk eenen Heidenfchen Schryver mag aanzien. Dezen (d) naar de ichepping des werelds , en Gods voorzienigheid zeer wonderlyk te hebben verklaart, zegt aldus : •>•> Wie heelt ider ding gev> maakt ? Heeft ze den onzicnelyken « God alleen niet alle gemaakt door 33 zyn eigen willen ? En mits 'er nicy mand derft zeggen, dat een ftaande s» beeld of fchildery zonder beeldhou» wer of fchilder gemaakt word,, zul» len wy ons laaten voorftaan, dat de v vvonderlyke geftelteniffe van deze r> wereld zonder maaker geftaan heeft ? n O verblinden ! (roept hy uit tegen; 3' den ongodist) ö zeer godloozen ! ó. 3» alleronwetenften! " ( en ten laasten naar veel gehandelt te hebben van. den gefchapen mensch, fluit hy aldus) 33 wagt u wel, wagt u wel, myncn »•> zone Tatius, dat gy het konstwerk y> nooit en berooft van zynen konste« naar." Naar Mercurius is niet lang daar naar gevolgt Orpheus den vader der Griekfche Godsgeleerdheid, naar hem Tha- les, Cd) Dialogo 5.  of L eerredenen 9 tes » Milefius eenen der zeven wyzen van. Griekenland, als ook Pythagoras, Anaxagoras , Socrates, Plato, Cicero, Plutarchus en andere, dewelke eenftemmiglyk een Opperwezen erkent hebben V alle natiën des werelds kernen, hier in over een, de Chaldeen, Ho* breeuwen, Affyricrs, PeriianenEgyptenaars, Grieken, Romeinen, Turken, die van China en Japonien, en van 't een deel des, werelds tot het ander. Plutarchus fchryft aldus : r is dat gy M de wereld omgaat, gy kont heden si vinden zonder mueren, zonder we» tenfehappen, zonder Koningen, zoi> h der huilen, zonder rykdommen, zonr> der munte. . , Dog niemand en « heeft, ooit eene ftad gezien zonder 31 tempels en goden, nooit een ftad, >3 die geene gebeden, nog eeden, nog 3» Gocüpraaken en gebruikt, die geen r> offerhanden en doet om 't goed te >3 bekomen, nog dc onheilen door hei13 ligc offers of gebeden tragt af te koo» 33 pen." Het zelve leert ons den Prince der Roomfche welfprekentheid door deze woorden : daar is geen volk zoo wild, niemand zoo wreed, wiens gemoed .zig niet; laat voor/taan , dat 'er eenen God  98 Wapenhuis der Geïooyigen God is : veele hebben een kwaad^denk beeld aangaande de goden , 7xy laaien \ig nogtans alle voor/taan, dat 'er- eengodlyk wezen is, (b) nog de- faamenfpraak of ovcrocnkoming der menfchen heeft dit gedaan, vervolgt- Cicero, nog dit goeddunken is door inftellingen bi wetten bevestigt. Doe de overeenftemmmg van alle volkeren moet in alles een wet der natuur- gehouden worden. Op een ander plaats verhandelt hy die bewyzen geheel kragtig , is 't zaaken wy, zegt hy (c)-dit in ons-gemoed niet, tvel bekent en begrepen hadden, dit goeddunken en zou zoo ltandvastig niet blyven, nog ten zou door langheid van tyd niet bevestig worden, nog ten zou met den'ouderdom der menfchen niet konnen veroudert zyn : want avv zien, dat, de andere veriierde, en ydele gocddunkens met de- langduurigheid vergaan zyn : want de veriierde goeddunkehs verdwynen met den tyd, dog de oordeelen der natuur worden door den tyd gevestigt. Ziet hier in deze plaat- () Q.uasft. Tufcuk lib. i, cap. 13. fc) Lib. 2. de tfeur, Deor. cap, 2V  x>f Leerredenen. 99 plaatfen van Cicero bynaar alle de opwerpfels der ydele hedendaagfehe philofophie vernietigt. Laat ons hunne opwérpfels nóg wat meer vereidelen : dit algemein oordeel van alle volkeren aangaande een Opperwezen en kan door bedrog niet ingevoerd zyn ; want van dit bedrog en is 'er geen het minste vermoeden, men kan geenen tyd aamvyzen-, wanneer dit gevoelen van een Opperwezen niet en is geweest, zoo dat het zoo oud is, als het menfchelyk geüagt en de regte 'reden : daar en boven is dat dit gevoelen door bedrog der menfchen is ingevoert-, hoe heeft liet dan konnen gcfchicden, dat alle volkeren tot een toé zig aan dit verdigtzclondcrworpen hebben ? Hoe hebben 'er zig de wyze en Philofophen van alle volkeren aan onderworpen ? hoe komt het dan, dat zy hunnc dwaaling of niet hebben erkent, oft niet hebben willen afleggen? Wy zien immers gelyk Cicero boven bemerkt heeft, dat' veele oude goeddunkens, die door s'menfchcn orkunde, of bedrog waaren fterk geworden, door dert tyd., als de wctcnfchappcn meer zyn gëocffentgeworden,metverfmaad- heid  loo Wapenhuis der Gelobvigen feeid zyn verworpen; dog 't goeddunken van een Opperwezen, in plaats 'van met den tyd te vcrtlyten, Word altyd' ft erker. Ten is ook de ftudie of lctterkonst niet, die het goeddunken van een Opperwezen gebaart heelt-, mits zelfs de onwetentheid in dit punt niet en wykt aan de befchaafthcid en Wetenfekapi Ik vraage niet, zeide Tertulliaiius tot voordeel van dit geloof, de getuigenis van iemand, die de fcholen gevormt, de boekzaalen gevoet, en de hoogfcholen opgekweekt hebben ■: ik roepe een eenvoudige en onbefchaafde ziele tot getuige, ik roepe alleen tot ge*tuige een ziel dusdanig als &jr uit de handen van haeren.8chepper gekomen is. Ten is ook de vrees niet, die het geloof van een Opperwezen heeft uitgevonden ; Want de vrees en heeft ze* kerlyk alle het licht de regte reden niet konnen uitblusfchcn, nog de 'ah lerklaarfte bewyzen verduisteren, om zig. alleen te doen aanhooren : daarenboven is 't niet meer mogelyk van re* delyker wyZe een zaak te vreezen, als van die te beminnen oftehaatcn, eer men gelooft dat zy 'er is: ten Iaa* hen is dat alleen het gemein volk* of  of Leerredenen. lol «of het vrcesagtig vrouwgeflag dit Opperwezen erkent hadden, misfehien zou dit aan iemand vermoeden hebben konnen doen geven : maar nu het kloek mansgeflagt, de wy ze en geleerde, en de gene de menfehelyke ellenden, ja de dood seïve gewillig en ftandvastig onderftaan hebben, dit gevoelen hebben omhelst ? Wat fchyn van waarheid ? Wat fchaduwe Van waarfchynlykheid, dat dit gevoelen zynen oorftprong uit de vrees zou hebben genomen? 't Is eindelyk ook de ftaatkunde niet, die het geloof van een Opperwezen irt •de wereld heeft gebragt ; want het was 'er al, eer'er de ftaatkunde Was, ja zy is 't, die het meesten tot het be* fehaaven der volkeren heeft toegebragt. En hoe zouden dog zoo menige regeringen zoo tegenftrydig aan malkanderen, zoo verfcheiden in manieren hiet in zoo gemakkelyk hebben overeengekomen ? Hoe zou dien list der wetgevers niet zyn ontdekt geworden van de wyze, die onder de onderdaanen ook gevonden wierden? Hoe zouden de volkeren den zwaaren last, die hun het geloof van een Opperwezen oplegt,  ï 02 Wapenhuis "der Gelóovigeh zig zoo getliakkelyk hebben laaten'opdringen? Een jegelyk weet 1, dat'eionder de menfchen niets zoo zeer en geld, als de begeerte tot een vry leven, en de vrye magt , om hunne bcgeerlykheden te voldoen : een ieder weet, dat door bet aannemen van eenen God ftralfer. van het kwaad, die begcerlykheden worden beftrikt en vast geboeit. Zouden dan de menfchen te famen hebben gefpannen om dit Opperwezen te aanvaarden , ten zy dat ze het beftaan van het zelve klaarlyk hadden begrepen ? Deze algemeine overeenftemming komt dan oórfprongclyk voorts van 't klaar licht der redenen. Onze waanwyze, ingeval zy nog zoo hartnekkiglyk het tcgcnfuydig derven ftaan houden, dat zy bid ik hun, ons den .tyd eens aanwyzen, Avannecr het licht .der reden in 't mcnfchlyk geilagt (is ■dat het ooit is overtuigt geweest dat 'er geenen God en is ) eenen zoo duisteren Eklips heeft onderfbian, dat zy ons den uitvinder van 't geloof eens .Opperwezen eens aantoonen : dat zy .ons den tyd en plaats eens noemen , wanneer dit geloof in de wereld verfchenen is; want zoo een hclderblin- keu-  'óf Leerredenen. ï kendè waarheid van zoo een groot gewigt en kan niet tnisfen van met dc aftergrootfte naukcurigheid aangeteekent te zyn. Zullen misfchien onze wysgecren zeggen, dat de eenpaarige meining van alle volkeren hier in kan dwaalen v gelyk zy gedwaalt heeft in de aanneming van veele goden? Ik antwooïde ten i, dat het oordeel of meining van de veelheid der goden niet is algemein geweest van alle tyden, natiën -, en plaatfen, en bezonderlyk der geleerde^ gelyk het oordcel van een' Opperwezen is; want het oordeel van de veelheid der goden en heeft voor den Babylonifchcn thorèn zyn begin niet genomen : vervolgens is het twee duizend jaaren onbekent geweest: daar naar is de dwaaling niet algemein geweest, want de nakomelingen Van Sem, Abraham, ett Jacob hebben den eemgen waaren God erkent: het oordcel dan van veele goden is van de Hebreeuwen en ook Chincefen voör een groot deel ftandvastig verworpen geweest. Veele der wryze als Trimegistus, Socrates, Pkitö en andeirè /. Deel H heb'-  ïo4 Wapenhuis der Geloovige'n hebben maar eenen God erkent , 'e'a andere wyze , al vierden zy in '-'t openbaar uit vreeze des volks veéle goden, nogtans in't geheim lachten zy die uit : 't was alleen het gemein volk, 't welk veele . goden erkende : cn wie is'er die niet en "weet , hoe veele eeuwen den dienst van veèlc goden in Europa, en andere wereldsdeelen is afgefchaft ' geworden ? Ten-2. zy en kwamen overal aangaande die goden niet overeen : het een volk,Ja zomtyds den eenen mensch diende die goden, en een' ander volk of mensch diende 'er andere, op de ' eene : plaats diende men den geenen, die op een ander plaats tot fpöt diende. Ten 3. dit oordeel was ; zoo' ten 'opzigte van 't getal , als van de hoedaanigheid der goden op geen reden . gegrond :1 daar en ' tegen 't "was zeer dwaas en-ongerymt ; mits het eene openbaarc tcgenftryding is,dat 'er veele allervolmaakt fte opperwezens zouden zyn : en"wat is 'er ongerymder, als aan eenen over* fpeeligen 'Jupiter , aan - eene ontugtige Venus, en andere desgelyke afgoden goddclyke eer te bewyzen? Aan goden, zeg ik3 die, waar 't zaaken zy hor- gers  of Leerredenen. ïbïj 'ger's waren van welgemanierde Heden', tot 'een geesfeling en brandmark veroordeelt zouden worden: ten 4; alwaar 't dat dit oordeel ook dit der geleerde was geweest : al was het ook gem einder geweest onder de volkeren-,'t'was niet toe 'te fehryven geweest aan gezonde redens-, maar aan de -zinnclykheid en driften-, die het begunstigde ; want de Heidenen hadden tempers toegeweid aan Venus-, Bacchus-, Jupiter en andere; ja daar en was nauwelyks een fout % of het Heidendom had 'er eenen befchermer van onder dc goden-, om aldus op yoorwendzel van godsdienst hunne driften vryclyk . te volbrengen. Wat wonder dan, dat men bezonderlyk onder 't gemein volk dit •ï>ordèel en geloof aanvaarde, cn hartnekkiglyk verdeedigdc ? EihdeLyk(daar men wel moet agt op nemen ) al is dat hun geloof van veele godenvalsch was, het was nogtans een gevolg van èeneh bntegenfprekclykc'n grondregel, te weten dat'er een Opperwezen of Goddelykhcid was : al is 't dat zy dwaalden in dit aan veele toe te fehryven. Onderlid t , dat 'er iemand een. fchildery yan Rubens gefchildert, oordeelde van H 2 ee-  ÏO.6 //'apen/mis der Gèhovlgen ccncn anderen Ichilder gemaakt te zyn \ al dwaalde de/cn in 't werk toe te fc&yyen aan wie het niet toekomt-, hy zou daarom niet te min oordcclcn cn gelooven , dat het eenen Ichilder voor" meester heeft gehad : 't is hier A. T. een de zelve zaakc : D-e düs jy'mva fenüunt, zegt Cicero, omnes te min ejc vim & naturamdivindm cenfènti -i Zy maken wel een kwaad denkbeeld si van de goden, dog zy gelooven nog33 tans alle, dat 'er een goddclyk wc33 zen is." Daar en tegen het geloof van een Opperwezen is op de allcr*klaarfte bewyzen gegrond, en deze zyn het die magtig zyn geweest, om alle volkeren van alle tyden cn -plaatlen te overtuigen van deze waarheid, alhoewel die aan hunne begeerlykhetlen zoo tcgenftryde-nde was. Dit algemein gevoelen van alle natiën van alle tyden cn plaatzen, is de fpraak der .natuur, en vervolgens een.onwcderk'ggelyk bewys vaneen Opperwezen : onze wysgecren zyn dan van dwaasbeid overtuigt, als zy tegen die algcmcine getuigenis het Opperwezen blyven loochenen : zy zyn nog van grooter dwaasheid overtuigt, om dat zy hunne  of Leerredenen. 107 hunne eige confeientie tcgenfprelcen : want'Tct 'er maar eens op, als zy in ecnig groot gevaar geftclt zyn, hoe hurfde eige Confeientie verraad : komt hun B. V. 'een1 groot tempeest voor , zoo dat het fchip, daar zy op zyn in, 't naahc gevaar is van te zinken öft in hukken geftagen te. worden, hoe heffen zy hunne oogen en handen naar den Hemel? hoè vuuriglyk roepen zy tot God om hulpe ? Laat ze maar door vrèesfelykcn blixcm, cn fchettcrenden dónder ,'die op hun dreigt te vallen, verfchrikt worden : laat ze in eenige zwaare ziekte dc dood. zien naderen, met wat eene vree.ze, met wat eene b'enouwdheid, mét wat .een agterdenken worden zy overvallen ? Hoe fchielyk zyn zy bekeert van hunne ongeloovigheid? o Sterke geesten! die alsdan l gelyk in 't Orakel der Philofophen gebleken heeft , door 'de Sacramenten der dooden, die' zy te voren onder de beuzeling der gecstdryvery gerekent hadden, willen verft er kt zyn. Maar hoe mag het dog komen, dat zy het gevaar nauwelyks oiitfnapt zvnde, Tri dc zelve ongeloovigheid ervallen? dit is, A, T. het gene H 3 *  4o8 Wapenhuis der. Geloovlgen ik ul. voor 't tweede deel in 't kort gaan bewyzen, en dit bewezen zynde zult cry zien, dat ze geen fterke geesten, gelyk zy zig opgeven, maar in tegendeel lafhartige zyn. Deze reden, waarom zy zoo haastelyk ervallcn, is de. zelve, die hun eerst het geloof heeft doen verlaaten, te weten ofwel eene ongetemde hoovaardy, een dulle eerzucht, om dat zy zig laaten voorhaan, dat het heerlyk voor hun is, anders als. de andere te denken, cn ©m dat zy meincn tot den hoogftcn trap van wysheid geklommen te zyn , als;'zy geheel de wereld tegenlprckcn. Oft wei deze is de reden van hunne -ongeloovigheid, of wei( gelyk het gemeinelyk gefchied.) Het is, om dat de waarheid van een Opperwezen met hunne driften en begeerlykheden niet overeen en komt, daarom doen zy zig geweld aan, om in weerwil van dc tegenfpraak hunner confeientie die waarheden te verwerpen. Waar't dat men hunne gepcizen zien konde, men zou hun met, hunnen meester Epicurus (d) hoo-_ (d) Cicero iib, i, de Nat, Deor.  of'Leerredenen, ioj-. hoorcn klaagcn ea zeggen : Impofuijhs i/icervicibus nofirïs fempiternum Domiaiium , quem dies noctesque timeremus, » Gyl.„hebt ons op onzen hals geleid v eenen eeuwigen Heerc, die wy.nagt r, en dag zouden,moeten .vreezen ; " want het denkbeeld van eenen God leert ons een.Opperwezen, 't welk om eindelyk rechtvaardig en voorzienig is , een Opperwezen •, 't - welk vervolgens al wetende,, alles .ziende, alles beftierende is: een Opperwezen, 't welk nog dê fchelmftukken. ongehraft, nog de goede werken, ongeloont zal laaten : dit denkbeeld ! is fchrikkelyk voor de vrygeesten,, dit valt hun uit'er harten ' lastig, om dat zy het jok der wetten, die den Godsdienst oplegt, hebben afgefchud , om dat zy.hun hebben overgelcvert aan hunne kwaade driften : zy zoeken in 't kwaad'zonder vrees te leven , en alle vermaaken deswerelds gcrustelyk te genieten, .daarom tragten - zy de ■ knaaging hunner confeientie te verdooven, daarom doen zy zig alle geweld aan, om. zig te laaten voorftaan-niet te zyn, 't gene zy wenfehen dat 'er niet was; want inderdaad het gedagt van eenen alzienH 4 «ten-  xio Wapenhuis der Geloovigen den God , die het kwaad zal ftraffen, is eenen herken toom tegen het zelve : wat dief zou immers derven fteclcn in de- tegenwoordigheid van getuigen? Wat moordenaar zou zig vermeten dood te flaau in 1t aanzien van zynen rechter ? Wat booswigt zou zynen Koning, durven lasteren in zyn aanhooren ? Dit zoo zynde, zoo. en is 'er aan die gewaande fterkc geesten niet over ,; als dit gedagt al ver uit hunne ziel te bannen': en om dat zy- zig zelvewel gaarne zoude* overtuigen, tragten. zy een ieder in hunne- gevoelens te trekken; al of het getal der gene, die -zy verleiden hun konde-gerust-en buiten gevaar ftellen. Maar te vergeefs zoeken zy den vrede des gemoeds , (e vergeefs tragten zy de gerustheid der confeientie : Non eft pax impiis, zegt Ifaias c. 48. » Daar is geenen 53 vrede voor den goddelbozen." Laat ze zoo veel als zy willen om -den vrede te genieten, van' hun af keeren de gedagten van de dood, van den ftrengen rechter van de ongefukldge eeuwigheid : laat ze, om het licht der nattinr' uit te dooven, zig dompelen in. eene Zee van wellusten :- Iaat ze Q0»  of Leerredenen 111 om den prikkel der confeientie niet te voelen, zig dronke drinken in de genocgte der fchepzels, laat ze zig in ilaap wiegen door de betoovering der aardfehc goederen : nok eji pax impiis daar is voor de godlooze geenen vrede. Het licht der natuur tusfehen de wolken maar verborgen , zal zig aan hun weder vertooneh : de dronkenfehap en zal niet lang duuren, dc hardrocpendc {tem der confeientie zal hun weder wel haast wakker maaken, zy zal hun weder door \ vertoon en van een Opperwezen pyriigen. Deze zoo genoemde fterke geesten- volgen dan de onnó'zelc kiriders naar, dewelke om'van 'een ander niet gezien te worden hunne handen voor hunne oogen houden, mcinende, dat, gelyk zy "een ander niet zien, zy ook niet gezien konnen worden : 'dit Is ook het gedrag der fterke geesten van onze tyden , Zy houden hunne handen voor dc oogen des verftands , met die door 't vermaak der fchepzels te verblinden, om geenen God te kennen, al of zyhicr door kónden maaken, dat'er •geerien' God was, of den alzienden God hun niet en konde kennen, 5 Verblind en.  II- 2 Wapenhuis der Geïooyigen en kindcragüg gedrag van die fterke geesten ! het valt hun te lastig hunne kwaade driften te bedwingen, te raoey elyk hunne begeerlykheden te verfter- ven, en hierom moeten zy, om zig eenigüns gerust te ftellen, tot de zwakheid der onnozele kinders zig begeven, O waarlyk fterke geesten , die. misfchicn nog metter tyd gelyk de Reuzen dc bergen op malkanderen zullen werpen, oia God uit zynen Hemel te dry ven , 'en zig van zyne heerfchappy te ontmaaken. Zyn deze de daaden van fterke geesten, zig door hunne vcroordcclcn te laaten vervoeren ? Is dit het gedrag van fterke geesten, zig te ftellen tegen de ftem van geheel dc natuur ? Is dit hun gedrag de getuigenis van geheel de oudheid te. verwerpen ? zig met bcdriegelyke redeneringen, lasteringen cn befchimpingen tegen de waarheid te bedienen, hunne ziel door haar flaavinne het vlccsch te laatenoverheerfchen? Waarlyk wy zien in hun volbragt het gene aan Nabuchodonofor overkomen is. De* zen trotfen Koning, die uithoovaardy God niet wilde erkennen, ja zig boven hem verhief, cn zyn beeld als God  of Leerredenen. \ i % God deedc aanbidden, naar dat hy eenigen tyd zyne oogen voor het licht der reden had gefloten, wierd eindelyk naar den eisch van zyn misdaad van God geftraft , hy wiérd van het gebruik der redenen berooft, hy wierd tot den rang der beesten vernedert, die zig boven dien der menfchen had willen verheffen. Ziet, dit gefchied ook op zeker wyze in de ongodisten : want in zig verdoovende het licht der reden, vervallen zy tot den rang der onredclyke dieren, met een leven der beesten volgens het vermaak der zinnen te leiden, en aldus zoo den Apostel (e) zegt, hebben zyy den loon, die daar toe behoorde, van hunne dwaaling in zig- zeiven ontfangen. Ah ellendige \ die voor 't licht der reden tot nog toe uwe oogen hebt gefloten, voor "de ftem van alle volkeren uwe ooren geflopt, voor den prikkelder confeientie uw gemoed hebt verAecnt, terwyl het licht der reden u vandaag- uw dobbelc dwaasheid en dwaaling heeft laaten zien, terwyl gy weder- (e), Rom. i. % at,.  II 4 Wapen/mis der Getoovigen weder de Item des Heere aanhoort door mynen mond, en wilt uwe harten niet voorders verfteenen : heft met Nabuchodonofor uwe oogen naar den Hemel, en erkent den Koning des Hemels : gelooft' in hem, looit, en verheerlykt hem, eh uw verhand zaldl. wedergegeven' worden. Ah S hoe lang zult g'yl. als Jonas voor het aanzicht des Heerert blyven'vluchten? Hoelang zult gyl. in 't broos fchipken uws lighaams op deonhuimige Zee dezer wereld blyven üaapen, dien diepen flaap van een werelds en'wulps leven ? Ziet > daar is - een zwaar onweder van Gods gramfchap op handen : gyl. zyt in gevaar van eeuwiglyk te 1 vergaan ï fnel op dan, aanroept uwen God, op dat hy ul. behoede. O ongelukkige ! wat vertraagt gyl. nog? Overweegt maar eens den oorfprong van uwe ongeloovigheid, bemerkt waar die op gegrond' is. Is 't niet op eenige dwaalredenen, op eenige boosaardige tw'yffelingcn', ilouwefpotternyen, buitenlpoorige vcrtelfels, en klugtige históriekens van' eenen godloozen? Hoe? Zal dan een uitdrukking van Lucrctius, een dwaalrede van Epicurus,eenefehoonefpreuk van  of Leerredenen» 115 van eenen vermeten Autheur, die geenen Godsdienst heeft, eenen geest ontoegankelyk maaken aan dc waarheid? Zal de overeenftemming van alle eeuwen, van alle natiën, van alle hoogfchoolen, van alle leeraars daar voor moeten Wykcn ? Neen zekeriyk • de duisternis "en kan immers tegen het licht, noch.de moeder der bedörventheid tegen ,de meestersfe der deugden in de wccgfchaal zelfs niet geleid worden. Wel aan dan, legt uwe hartnekkige ongeloovigheid van flonden aan af, geeft luister aan de waarheid, die u overtuigt, erkent uwen God'door het geloof, eert hem door de goede werken, aanvaard gewilliglyk zyn jok, 't welk zoet is, en zynen last die ligt is, op dat gy hier naarmaals niet gedwongen word den vollen last van zyne ftralfende hand in alle eeuwigheid te gevoelen : maar daar en tegen met den oetrouwen dienaar door een volhardig geloof levende door de werken, moogt gaan in de eeuwige blydfchap uws Heeren. A M E Mi t ZE-  116 Wapenhuis der Geloovigen ZEVENDE LEERREDEN, Bewyzende dat 'er eenen G'od i§ tut de öplosfmg des opwerpfelS. Parati femper ad fatisfacbionem ömni pofccnti vos rationem de ea-, quaï in vobis eft;, fpc. Altyd bereid om reden te geven aan alle de 'gene van u reden eifchen van die hope -, de welke inul. is. i. Pet. Hü jp\ Lhocwei wy van gevoelen zyn $ dat het beftaan van Gods wezen op zöö klaarfchynende bewyzen, op zoo tastbaare redens gegrond, dat 'er geenen menfch is, die het volkomen gebruik der redehen heeft , die van 't gene d'ongodisten haan houden, kan overtuigt zyn : nogtans dunkt het ons •, dat wy in de klaare middagfche zohnefchyn geen lanterne ontfteken, ik wil zeggen, geenen verloof en arbeid doch met de gene die van ons voldoening vraagen ■, hunne opwerpingen te beant- ! woor-  of L eerredenen. nf "woorden, cn hunne listige fluitredenen op te loffen: neen, 't is geenen verloren •arbeid het beftaan van God , 't welk reeds genoeg betoont is, nog nieer te hcWyzen, 't zy om die reeds van de waarheid betuigt zyn, maar door de dwaalredenen , en "door 't bedrog der ongodiften zouden konnen wankelbaar worden, te vcrlterken, 't zy Om de fchynende twyffelagtighcden, die zy om de zwakke te verleyden ophoopen, zoo veel mogclyk is, te voorkomen , oft te doen verdwyrten; want wie zou met reden konnen zeggen, dat men dc licffclykheid der deugden, en de grouwlykheld der zonden te vergeefs voorftelt aan de gene, die reeds eenen afkeer en haat tegen deze , en eehe liefde tot de andere hebben opgevat? hoe zoude het dart te vergeefs wezen de ongodiftery , daar niemand van overtuigt is, of zyn kan, te beftryden cn onbeftaanbaar te bewyzen ? hoe zoude het onnut zyn Gods noodzaaklyk beftaan , daar niemand onverwinnelyk onwetende van zyn kan, met meerdere bewyzen vast te ftellen ? wy zyn niet alleenelyk volgens verzoek van den H. Petrus be-T'eid reden te geven van onze hope, en  118 Wapenkuis der Geloovigen cn eene gehccle voldoening aan de opwerpzels van de hedendaagfche dwaalgceften, maar ook de zelve •, dat het ook de ongeleerde en eenvoudige met handen zullen tasten, te wederleggen. Laat ons hun dan eens hooren Ipreken: er is geenen Godz^eggen , ket z_yn maar de ligtgeloovige , de gemeine menfchen , de ambachtslieden , die zpo dwaas \yn van du ie gelooven, zoo zjvak van God te willen dienen die zyy nooit gezien hebben : dit bedrog kan goed zyn om 't gemein volk in toom te houden ■: maar wy zKyn daar toe te zeer verlicht, wy zyyn geen lafhartige, geen zwakke maar fterke geefien , die met allen dien kinderpraat fpotten, die geenen God gelooven , die wy niet • gemakkelyk konnen begrypen. Alles komt uit de natuur voorts , en niet door de fchepping, want het fchynt ons onmogelyk, dat iemand de wereld uit niet zxou hebben konnen maken; ïvant hoe kan iet gemaakt worden daar.nog deelen van 7Kyn, nog fioffe van is : dog zoo God dewereld-gemaakt had, wai werktuigen had hy gebruikt, om zoo een groot konstwerk^ te maaken ? welke k.negten heeft hy gebriiïï.t ? waarom en heeft Jiy hem niet voortgebracht voor ontelbaare eeuwen? waar  of Leerredenen. irt) waar was hy alsdan P was hy ledig ? voor wie zou hy de wereld gemaakt hebben P voor de dwaaze ? dog wat konde hy van hun verwagten P is 't miffchien geweeft. voor de ivyze en -goede ? zoo is dan God grootelyks bedrogen , mits 'er 7oo weinige goede en wyze gevonden worden. Tot wat einde heeft hy -zKe gefchaajpen, aangezien God niets noodig heejt P en waarom , ingeval God de wereld gefchaapen liad, heeft hy zoo veele onnoodige, onnutte en fcliadelyke dingen gefchapen P waarom is de wereld zoo vol onvolmaaktheden'P waar toe alle die wilde beefien P aderflangen en ferpenten ? ■waar toe alle die infetten , vliegen, rispen , kevers, alle die heuvels en bergen, en wddernijfen daar niets in groeit P kan dit het werk van eenen ahnogenden en alderwysten God 7Kyn P ■ konde hy die misfchien niet beter fcheppen P zoo is' hy dan niet almogende. Konde hy die beter fchepp en P waarom heeft hy het niet gedaan. P een alderbeste wezen moet immers niets voortbrengen, als het gene 't allervolmaakte is ; want de onvolmaaktheid van een werk geeft de onerv aar entheid en onagtzaamheidvan den werkman te kennen : aldus B. V. als wy een uurwerk plomp I. Deel ' I ge-  120 Wapenhuis der Geloövigéïi gemaakt, en dikw'ds zjen kwalyk gaan-, bejluiten wy aanjionts, dat den konfienaar van 't zelve onagizaam is geweest, en z^yne konstuiet wel ver/taan heeft : dog de wereld is niet oneyudelyk volmaakt, zKy is zeer bepaalt in volmaaktheden, en zal men er ons een'Oneindig volmaakt Opperwezen doenuit bèfluiten ? neen, wy en konnen uit een bepaalt-<èn. ■eindig uitwerkzeel niet als een bepaalde en eindige ■iOorzfiak bejluiten-, ingeval nogtans de wereld van een ander gemaakt is. Ziet A. T. deze zyn die fterke bewyzen , die vaste gronden , vaar op de gewaande fterke geeften hunne ongodistcry bouwen. Zy onderftellcn ftoutelyk veele dingen zonder die te bewyzen oi' te konnen bewyzen-, uit die valfche onderftellingen als zoo veele beweze waarheden, en op andere desgelyke wyzen , trekken zy onver■nuftelvk hunne bedriegiykc bclluiten. Alles fehynt aan de eenvoudige cn ongeleerde opregte bewyzen te zyn: 't fehynt op *t eerfte gezigt, dat alles zuiver goud is, dog t'is alles maar kla~ -tergoud, 't welk in dc oogen blinkt, •en in de ooren fcheddert, t'is maar eenen valfchen ic-hyn en enkel bedrog: l - -dit  <êf> ■Leerredenen-.1 ï 21 " dit ut. te bewyzen zal de ftof maken van deze Leerreden, De valfche Philofophen van dezen tyd meincn verftandigef, voorzigtiger cn wyzer te zyn als het gemein volk met geenen God te aanvaarden, en zig van zyn jokte onttrekken : maar waarom ? Laat ons hunne redenen eens hoorcn. Zy gelooven geenen God te zyn, om dat zy hem niet konnen begrypen*. ó Selialke 'reden ! al oft zy -zeiden ; ïvy gelooven geen Zon ie wezen-, omdat ivy -kaar met ons rKwak gezigt niet konnen fkrreoogen : wy gelooven geene Zee te zyn , om dat wy die in een klein vaatjen niet konnen bejliiiien. ó Waar* lyk fterke redenen van fterke geesten! Wel hoe ? Wilt gy dan een oneindig en onbepaalt 'Wezen door en van uv klein en bepaaltbeg'ryp afmeten? Het is immers te groot en gy te klein : hoe zou het dog God konnen zyn , indien gy 't godlyk Wezen, óf God volmaak tel yk begreep ? Hoe zoud gy menfchen blyven, als gy een oneindig en onbepaald WeZcn met u verftand volkomentlyk konde vatten ? Maar ter=wyl gy niet wilt gelooven, ais daar gy een klaar cn volmaakt denkbeeld ï & Van.  Z22 Wapenhuis da- Geloövigen van hebt : zegt my dan eens of gy een dufdanig denkbeeld, hebt van uw ziel, van uwe gepcizen, van de kragt deibeweging, van de wyze op de welke de ziel met het lighaam vereenigt is, en hoe de werktuigen van uwe zinnen cpdc ziel werken, of de ziel doen werken ? Hebt gy daar een klaar cn volmaakt denkbeeld van ? Zekerlyk neen, en nogtans kont gy niet twyffelen of dit alles is 'cr : t'is dan om Gods beItaan te gelooven niet noodig een klaar denkbeeld te hebben van zyn Wezen, of kiaarlyk' te kennen al wat hy is, maar t'is genoeg door dc klaarfte redenen -en bewyzen,. die wry inderdaad Rebben , overtuigt te zyn, dat 'er dit Opperwezen is. , Wat de fchepping aangaat: dat het hun onmogelyk fehynt, dat iemand de wereld uit niet zou hebben konnen maaken, om dat zy niet en begrypen-, jjqe die uit niet gemaakt is : dit ftaan wry gcerne toe: dog om dat het hun aldus onmogelyk fehynt, hier uit volgt met, dat het onmogelyk is-,' zy zyn immers met alle hun verftand niet bekwaam ons eenige tegenftrydigheidaan te wyz.cn ki deze woorden ; de. wereld  of Lee/redenen.. i afêj is 'er, die te voren niet is geweest, nog in zig zelve, nog in haaren onderwerp. In tegendeel wy bewyzen, dat de fchcpping niet alleen mogelyk, maar, naar dat 'er de wereld word onderftelt té zyn , zelfs zoo noodzakelyk is-, dat de wereld, of iet daar de wereld uitgemaakt zoude konnen worden, zonder fchepping niet en konde zyn : want zoo wy elders bewezen hebben, de wereld is iets gevallig, dat is, iet het Welk niet noodzaakclyk is', of iet het welk had konnen niet zyn, gelyk meer andere mogelyke werelden 'er niet zyn r de wereld is vervolgens geen noodzakelyk wezen, nog meer bepaald om te wezen als niet te wezen : vervolgens heeft zig de wereld niet zeiver'konnen maaken, de wereld heeft dan van iemand anders moeten gemaakt worden niet uit eenige voorgaande {toffe , mits wy onderftcllen, dat zy de eerfte ftof is geweest (of zoo gy nog een voorgaande onderftclt, van deze loopt dc zelve moeitykheid : want men moet eindelyk tot een eerfte komen, daar alsdan het bewys pp past, vervolgens moet noodzakelyk dc wereld uit niet gemaakt zyn. Dat $u de gewaande fter1 3 ke  t2 4c Wapenkuis der Geïooyigen ke geesten, die zoo .Scherpzinnig willen zyn, niet en begrypen ,. hoe de wereld uit niet gemaakt is,, en verwonderen wy ons niet, nog dit gebrek van begryp geeft, rede genoeg om de fchepping te verwerpen:. maar wy verwonderen ons grootelyks,, dat zy' hierom de fchepping niet willen ge-, 'oovcn, daar nogtans, riet. kort begryp van, hun. geloof is :: ik gehore alle onmogelj.ke, alle onbegrypelyke alle ongelooveljke dingen: maar laat. ons- hun voor derhooren:. uit niet word niets gemaakt, zeggen zy^t'is waar dat'er uit nie.t niets word gemaak door verandering van het een wezen in het ander, 't welk aan de menfchen eigen is : dog uit niet word wei iets gemaakt door een werking, die aan God alleen eigen is , mits. die. zyne magt niet te bovengaat, nog eer.ige tegenhrydigheden in zig befltiit. Slaat uwe oogen op een fchilder of beeldhouwer, den eenen kan van een weinig water , en een weinig verwe cn den- anderen van. ee.nen rouwen heen of blok , die geen afbeelding ievers. van zyn door een zeer-bepaalde magt de afbeelding maaken van een fchoon ptiard, van een. pragdg gebouw -, van ec-«-  of Leerredenen. i srg eenen levenden mensch, die 'er te vooren in af beelding niet en waren. Waarom zou dan God door zyne oneindige en onbepaalde magt zonder eenige voorgaande ftof de wereld niet hebben konnen maaken ? Dat onze tcgenftrevers eens peizen, dat 'er een veef grooter tusfch&nruimtc is van den mensch tot God, als van de beesten tot den mensch: nogtans doet de menfehelyke vernuftheid veele dingen, die met het vermogen.; der beesten vergeleken zynde, onmogelyk fchyncn-: dat zy vervolgons befluite», dat de fchepping, al fehynt zy onmogelyk, als men ze met het vermogen der menfchen vergelykt, nogtans nog in haar zelve, nog ten opzigt van God dufdanig is. Zyn zy nu hier mede te vreden? Neen: Zy vraagen wat werktuigen en dienaars Göd; daar toe gebruikt heeft ? belacchclyke vraagen ! al of God gelyk den mensch eens anders hulp noodig had , al1 of hy niet zonder werktuigen of arbeid doen konde : ipfe dixit & faSta funt =, ipfé mandavit & creata fint, r> hy heeft het gezeid, en zy w zyn: gemaakt, hy heeft het geboI 4 » den-.'  12,6 /l'apenhui.i der Geïooyigen « den en zy zyn gefchapen." (V) Maar waarom heeft God de wereld van alle eeuwigheid niet gemaakt, vraagen zy? om dat hy de zelve alsdan niet en heeft willen maaken, om te toonen dat hy ze niet uit noodzakelykheid maar uit zynen vryen wil gemaakt heeft, om te toonen dat hy de fchepfels niet noodig heeft. Hy was alsdan in zyn eigen zelvcn niet ledig, maar van alle eeuwigheid bezig en zalig in 't aanfchouwen, cn beminnen van zyne oneindelyk volmaakte eigendommen, gelyk dan eenen mensch niet kan gezeid worden ledig te zyn, die bezig is met de volmaaktheden van zynen Schepper te overwegen en lief te hebben, welke bezigheid de allercdellle en weerdigfte is onder alle andere, zoo kan ■ook God niet gezcid worden ledig geweest te zyn in de alleredelite en volmaakfte bezigheden. Maar waarom heeft ■hy de wereld gefchapen ? Om zyne volmaaktheden aan de fchepfels kenbaar te maaken tot zyne glorie en tot geluk der fchepfels : vervolgens nog tot gunst ia) Pf. 148. f. 5.  of Leerredenen. gunst der dwaaze of kwaade, nog der wyze of goede. God heeft niet met allen noodig, vervolgens en doet hy niets tot eenig einde, zeggen zy. Als God in zyne werkingen zyne glorie voor oogen heeft, doet hy dit niet uit eenig gebrek of om 'er meer volmaaktheid of geluk door te bekomen: maar om dat zyne wysheid en andere oneindige volmaaktheden dit verzoeken, want mits hy een oneindig goed is, zoo moet hy zyn zeiven noodfakelyk boven alle andere goederen beminnen, cn die alle tot zig hieren, op dat, gelyk hy 'er het beginfel van is, hy 'er ook het einde van zy. Waarom is de wereld zoo vol onvolmaaktheden , vraagen zy, waarom zyn 'er zoo vcclc onnoodige en fchadclyke dingen ? Hier op komen tot antwoord zeer wel te pas twee zeer fchoonc , leerzaame en vatbaare gelykenisfen van den H. Augustinus. Onderftelt eens, dat 'er een Mierkcn menfchelyk verhand had, ofwel dat 'er eenen mensch was niet grooter als een Mierken , en dat dit Micrke of menschtje op ons aanzigt wandelde, en den neus en oogen ontmoetende knor-  12 8 Wapen/tuis der Gelooi igen knorde tegen den genen het aanzigtsgemaakt heeft,zeggende waarom fieektden neus too wy t buiten het aanzfgt uit ? waarom zyn de wangen zoo leeg, tn 't voorhoofd zoo hoog, en de oogen zoo. diep in 't aauzigt ? Zou het niet beter zyn, dat alles effen was ? Ik zon alsdan de moeite niet moeten doen van op te klimmen en dan weder nederte daaicn. Wat zoud gyl. van dit Mierken denken? Zou die knorring niet onredelyk zyn ? Zou dit Mierken niet onver» ftandiglyk fpreeken? Zonder, twyffel, want alle die verfcheide deelen en geit el tenisfen der deelen aan de mensch tot cieraad en gemak dienen. Onder-ftelt voorders dat dit dierke over een konstryke fchildery loopende, en de eene koulcur voor en de andere naar ontmoetende, tot den fchilder zeide : Zyt gy niet wel by uw verftand'? waar toe dienen alle deze kouleuren ? waar toe alle dat wit, zwart, blouw, rood&c. Aangezfen het rood zpo een fchoon kouleur is ? was het niet beter geweest, dat gy het rood voor geheel de fchildery gebruikt had ? Wat dunkt uk? Zoude dit dierken geen groot ongelyk hebben? Ja : want al& 'er maar een kou. . leur-  of Leerredenen, 129 leur was, zou 'er geen fchildery zyn, gelyk het aanzigt geen aanzigt zyn zoude , als 'er maar een deel van het zelve was. Nogtans wy zyn nu ten uiterften verwondert over die verfcheidentheid der kouleuren, en over de goede tefamenvoegingof fchikking der zelve ; wy worden nu mm* tyds. aangedaan door de fchoonheid der aanzigten. Welk zyn dan de redenen van - de knorring van dufdanig Mierken ? 't Zyn de zelve, waarom onze fterke geesten knorren tegen de geiteltenis der wereld en haare deelen ; de rede van dit dierken is om dat het de oogen te klein heeft, om alle de deelen van ons aanzigt te gelyk, of alle de kouleuren der fchildery te famen te zien : 't is om dat het ieder in het bezonder aanmerkt zonder betrekking op het geheel, wiens deel het is, en aldus nooit het geheel, ofte alle deelen ic zamen ziende, en ziet het ook de fchoonheid en bevalligheid niet, die in dit aanzigt of fchildery e uit de byeenvoeging en vcrzaameling van alle die deelen, en uit de verfcheidentheid van alle die kouleuren voortkomt, 't Is ook aldus met onze tegenfpreekers, hun-  ï $o Wapenhuis der Geloovigen hunne oogen zyn kleinder ten opzigt van de wereld als die van het Mierke ten opzigt van ons aanzigt of eene fchildery : zy klaagen, over de bergen cn daalen, over de wildernisfen, over de wreede dieren, over de infcclen en zoovoorts, om dat zy die ieder in 't bezonder aanzien : waar 't zaaken dat hunne oogen groot genoeg waren, en hun verhand genoeg verligt was, om geheel de wereld mét alle haare deelen te zaamen te zien en te aanmerken, dat alles hoeonnoodig, hoefehadelyk oft flcgt zy dit meinen te zyn, dienstig is gelyk de donkere fchaduwe tusfehen de helderfte, kouleuren van een fchilderye tot het algemein cieraad en fchoonheid van de geheelc wereld, en vervolgens om de glorie van den fchepp er te verkondigen. Dit zoude genoeg moeten zyn om aan onze tegenfprekers den mond te hoppen : dog mits den wyzen man (li) zegt : Ref- ponde fiulto fecundum fiultitiam fuam , ne fapiens fibi videatur, » Antwoord *> aan den zot volgens zyne dwaasheid, op (b) Prov, 25. f. 5.  of Leerredenen. jgi *> op dat hy in' zyne oogen niet wys si fchyne," laat ons aan hunne klagten meer in 't bezondcr voldoen. Wie heeft hun gezeid, oft waar van wecten zy~, dat de wilde dieren, infeéten, en andere diergelyke dingen onnutte of fchadelylee dingen zyn? Het gras der weide, 't welk onder dc planten' de zelve plaats verdient, die de infectcn hebben onder de beesten, zeggen zy niet onnut te zyn, al is dat zy dit niet eten, ja al is dat dit menigmaal tegen hunnen dank zig indringt in hunne hoven : maar waarom zeggen zy niet dat het onnut is ? Öm diefwil dat het tot fpys dient aan het: vee. Al is dat den dorenhruik, en hulst-hout heken en kwetfen, zy en zeggen niet dat het fchadclyk is, om dat het dient tot cieraad en befchudding van hunne hoven, al is dat den berkenboom geene vrugten draagt gelyk de fruitboomen, zv en zeggen niet dat hy fchadelyk of onnut is, om dat het berkenhout dienstig is om te branden, dienstig om het huis uit te keeren, ja dienstig om de kinderen vrees aan te jaagen, en 'hun daar door in hunne pligt te houden. Wat zou dan eenen vader aan zyn  Ï32 Wapenhuis der Gelovvlgert zyn kind antwoorden, als het vroeg £ Vader waar toe Jieekt die roede aan de fchomv f ten zy het gene wy konnen antwoorden aandv ons vraagen, waar toe den blixe/n en donder, waar toe de wilde dieren, waar toe de rifpen, kevers' enrK. dienen. De infecten dienen daarenboven, om menigvuldige vogels die tot ons vermaak en lekkerny dienen, mede te Voeden : want als hunne jonge zyn uitgeftoteit, mits alfdan dc vrugten en zaaden ontbreeken, hoe zouden de ouden alfdan hun aas konnen bezorgen, waar 't zaken 'er alfdan gene infecten genoeg waren? De infecten zyn nog dienstig om dc locht te zuiveren, cn ze gezond te houden, zy dienen gelyk het mecstendeel der kruiden bynaar alle tot eenig gebruik in de ge* neefmiddels, gebyk de aderhangon tot den kostelyken triakel. De wilde dieren geven hun-vel cn meer andere dingen tot den dienst der menfchen : ■ zy dienen om hun als met roeden te ftraffen, en de gene uit liefde niet cn willen, uit vrees Gods geboden te doen onderhouden : daarenboven heeft God 'er genoeg in voorzien, dat de wilde die*  of Leerredenen, ■ ,:iéren niet te zeer vcnneenigvuldigen: ten laalten de dieren, cn -andere fchepfels , die aan. den mensch zoo fdhadclyk en lastig zyn, dienen om van * hem de ledigheid uit te fluiten, om •zyn vernuttheid op te wekken, om hem te doen werkzaam Zyn , om de ge'legentheid te hebben tot de verdub digheid, en op dat hy door de kwel* lingen< van die fcheplels zou gedwon^ gen zyn zyn hart niet vast te hegten aan zyn ballmgfchap, maar tot zyn henrelsch Vaderland te tragten, daar alleen dc waare rust en de ver* zaameling van alle goed te vinden is. Zy knorren ook tegen dc bergen en wüdernisfcn, zy maaken die voor on• nut uit, - maar hoe ? zyn de bergen onnut ? zyn'er niet zommige bergen, die het hout leveren tot den timmer van huizen, fchepen, wagens en andere noodige werktuigen ? zyn'er niet veele van hun, die den brand geven, om zig tegens dc ftrengigheid des winters te bevrydert ? zyn'er niet zommige die ons van ftcenen voorzien tot den boüw ? andere van lekkere wynen totVreugd van den mensch, andere van mirefaalc bronaders tot zvnc gezond- ■ ' beid?  Ij4 Wapenhuis der Geloovigen heid ? Zullen zy dan nog zeggen, dat de bergen onnoodig zyn ? Dat men hun dan zende naar dc pleinen van Lybien, of Bcoticn, of naar dc wildernis van Campanien, op dat zy daar de waarheid leeren : zy zullen 'er wenfehen , dat de geheele wereld met bergen vervult waar. Eindelyk de rouwfte bergen , fteenrotfen , en wildernisfen dienen niet alleen , om de andere fchoondere deelen des werelds te verheffen , en meer luifter te geven , gelyk de fchaduwen op de fchilderyen , maar om ons , die door dc geduurige gewoonte van altyd dc zelve , alhoewel aangenaamfte dingen te zien , ten opzigt van de zelve ongevoelyk. worden , op te wekken tot verwondering, en dankzegging van den fchepper der zelve. Maar genomen dat men 't bezonder einde van ieder fchepfel niet weet aan te wyzen , zoude hier uit volgen, dat zy geen hebben ? Neen : eenen lompen boeren jong en weet ook het einde niet van ieder rad van 't uurwerk , nog van de flinger , nog van 't gewigt: laaten ze daarom ieder hun einde in 't uurwerk te hebben ? Aldus van  'óf Leerredenen. ■ %%3j Vah 't grootfte fchcpfel tot het kleinfte , van 't kohelykfte tót het llegte ■zyn zy alle gelyk; radcrs ■, oft -des* gelyke noodige deelen van 't groot uurwerk dezer wereld , van welk iéder zyn bezonder einde heeft-,, 't welk aan God dien grooten konftenaar bekent is , al is dat de menfchen dit niet eü kennen. Laat ons den H. Auguftinus (c) tegen deze tegenftrevers {prekende eens hooren : >•> Als zy dit zég'sj> gen, en weten zy niethoé alles ¥> fchoon is aan den Schepper .. . Want 51 is 'dat 'er eenen onwetenden in deiï r> winkel vah, eenen Werkman komts, ft hy ziet aldaar veele werktuigen, 33 welkers cindens hem onbekent zyn, j3 is dat hy al te wys wilt zyir,.meint j3 hy dat zé overtollig zyn : dog, is 33 dat hy ónvoorzigtiglyk in een fbr33 neis valt-, of met ecnig fcherp yzer33 werk kwaalyk te handelen zig kwetst;, 33 zoo agt hy 'cr ook veele dingen nasi deelig te zyn, welkers gebruik nogj3 tans den 'werkman kennende, met « zyne onwyshéid fpot, en nogtans 33» dc Cc) Lib. i, de Gen. c, 16. i. Deel: £  136 Wapenhuis der Gelvovigcn !•> de menfchen zyn zoo dwaas, dat, si daar zy by eenen menfchelykenkon33 ftenaar niet durven lasteren't gene j3 zy niet kennen, maar het gelooven * »3 noodig te zyn, als zy ?* daar zien.. 33 Nogtans in deze wereld, wiens be33 hierder men hun zegt, dat God is, 33 die dingen durven berifpen, welkers »3 eindens of redenen zy niet en ken33 nen." Dat nu God de wereld niet beter en heeft gefchapen, is om dieswille dat het hem alzoo belieft heeft, gelyk het hem belieft heeft die niet eerder te fcheppen, en geene meerdere te fcheppen : hy heeft die niet beter gefchapen, om dat ze-volmaakt en goed genoeg was tot het einde, om het welk hy die gefchapen heeft, te weten om zyne volmaaktheden op deze wyze, en in zulken graad kenbaar te maken, ja al is dat deze wereld in haarv zelve overweegt zynde, niet alle mogelyke volmaaktheden heeft, zy en konde nogtans nog beter, nog vohnaakter zyn tot het einde, om het welk God dc wereld heeft gefchapen. Ta», zeggen dan, dat eenen fchepper, in wie geen onvolmaaktheid is,-maar alleen oneindige volmaaktheden ook duf-  of Leerredenen r«~dufdajaige wereld moest fcheppen, i$ anders niet gezeid, als dat God eenen anderen God moest fcheppen , of iet onmogelyks maaken. Wat aangaat de gelykenis van eenen uurwerkma^ ker, uit wiens werk, 't welk onvolmaaktheden heeft, men zyne onervaa^ rentheid en onagtzaamheid kan beftuiten , dit is waar alswannecr dien konflenaar gene verffandige redens of eindens heeft om eenige gebreken in zyn werk te laaten : want eenen uurwerkmaker , aangezien dien in zyn werk niet voor heeft als zyn gewin en den dienst, die de koopers van zyn werk hebben, indien men zyn werk naar waarde wilde betaalen, en niet te min de uurwerken, die hy maakde, vol gebreken waren, men zou moeten befluiten, dat hy ze niet beter konde maaken, of dat hy dit verzuimde te doen : maar den Schepper als hy iet maakt (behalven dat het aan de natuur van een fchepzel tegenfbrydig js zonder eenige gebreken, en met alle volmaaktheden te zyn ) heeft altyd de allerwysftc eindens, en vervolgens als hy eenige onvolmaaktheden in zyn werk, zoo onderftelt word, gelaaten K 2 heeft,  $3■> Eli y> is dit niet 't groot Babyion, dat ik » gethnmert heb tot een, huis myns » ryks-, in de, magt myner flerkheid » cn in den klister myner cicrlykhcid.,,> En, wilt aldus niet zeggen, wilt by u, zeiven- niet perzen, dit huis heb ik gebouwt door de kragt van mynen arm , deze fchatten hebbe ik gewonnen doormyne vernuftheid, dezen goeden naam, deze eer , deze waardigheid of bediening heb, ik bekomen door de fcherpzinnigheid van mynen geest : ik moet het aan. niemand dank weten als aan myn verftand en bekwaamheid. Wilt zpo> niet fpreken 6 mensch, Quid habes quod, non accepifii\ vraagt den.Apostel (0 Dan. 4. f, ij".  of Leerredenen. 143 tel Paulus 1. Cor. 4. r> Wat hebt gy, 55 dat gy niet bekomen hebt ?" Immers niet het minste : God heeft het u gegeven , het hangt nog van hem af", en hy kan het u alle oogenblikken Ontnemen: roemt dan op u zeiven niet, $ls of gy het niet ontfangen had, maar zoo wie wilt roemen, dat hy in den Heere roeme, daar hy het van ontfangen heeft, dat hy 'er hem over dankbaar- zy, en 'er het gebruik van tot zyn eer en glorie ftiere. Dog gyl. A. T. is dat 'er iemand van ul. is-, die van God met groot verftand, gezondheid, fterktc , fchoonheid , rykdommen en. andere gaven der natuur gelyk andereniet begaaft zyt, wilt daarom niet kleinmoedig zyn , wilt 'er niet over knorren, peist dat gy, zoo Jeremias (ƒ') zegt, in de hand Gods zyt als de klei in de handen van.den potbakker, die ze een form geeft zoo het hem belieft. Gelyk de kley, waar 't dat ze konde fpreken, met reden niet zoude zeggen; waarom hebt gy my zoo of zoo gemaakt? Om dat den potbakker 'er Cf) C>p. M.-  144 Wapenhuis der Getoovigen 'er de volle magt over heeft om 'er eenen pot tot eere of fchande van te maaken : aldus kont gyl. ook niet klaagen ., dat God uk anders heeft gemaakt als andere menfchen , mits hy over uk eene opperfte heerfchappye en onbepaalde magt heeft : maar weest wel te vreden, dankt God over de gaven, die gy hebt ontfangen, en hefteed ze geheelyk tot zynen dienst: peist dat gy geen rekening zult moeten geven van de gene, die gy niet hebt ontfangen. Eindelyk overweegt dikwils de goedheid van dien mildaadigen God, daar gy alles van hebt ontfangen, aan wie nog alles toebehoort, en van wienog alles geheelyk blyft afhangen; en is 't zaaken de weldaaden van eenen vriend ontfangen ons konnen onthouden van die tot verfmaading van dien vriend te misbruiken, hoe veel te meer moeten de weldaaden, die God aan ons gedaan heeft, en nog geduurig blyft doen, ons bcweegen om ons van zonden te onthouden ? Word gy dan zomtyds door de gaaven des verftands aangelokt tot hoevaardy, door de rykdommen tot pragt en y dclheid,door de eeren en waardigheden tot verfmaadheid van uwen even-  of Leerredenen. 145 evenmensen en zoo voorts ?* Peist aanJ lïonts met Jofeph op de milddadigheid van uwen Heer, die u dit alles heeft gefchonken, en zegt met hem, (g) hoe kan ik dit kwaad doen, en zondigen tegen mynen Heere, die my dit alles heeft gegeven, neen ik zal niet zondigen , maar getrouw blyven aan mynen Heer, en aldus dankbaar aan mynen weldoender zyn. Dit doende, en aldus de talenten, die uwen Heer en Godu gegeven heeft wel gebruikende, zult gy het geluk eens hebben van als eenen goeden en getrouwen dienaar binnen geroepen te worden in de eeuwige vreugd uws Heeren. AMEN. (£) Gen. 39. f, 9. AGT-  146 Wapenhuis der Getoovigeti, AGTSÏE LEERREDEN. Bewyzende eene godlyke voorzienigheid, Attingit a fine ad finem fortiter, Se difponit omnia fuaviter. Zy (de wysheid^) jtrekt zig van het eert einde tot het ander fier-kelyk, en befchikt alles zpetelyk. Sap. viii. y. 1. Deu Prince der Apoftelen A. T. wel ondervindende, dat getyk het geloof in den gekruisten Christus een verergernis was voor de Joden, aldus een dwaasheid was voor de heidenen, en vervolgens wel wetende , dat de heidenen niet zouden naarlaaten de geloovige door dwaalrcdenen en liftige besluiten, lasteringenenbefchimpingen te verleiden en van 't Geloof af te trekken, vermaant hun , van altyd bereid te zyn, om aan een ieder van die ongeloovigen rekening te geven van den grond van hunne hope , die het geloof is, en niet zonder reden: want d'onge-  of Leeiredenêri ï^y loovige vroegen hun, waarom gelooft gy in eenen gekruisten menfch ? waarom aanveerd gy zyne wet die zoo itreng is, waarom onderftaat gy voör de zelve zoo veele pyneii ? Hier op wilde den H. Petrus, dat zy zouden antwoorden, dat zy in den gekruystcn Christum geloofden, op dat hy hunne zonden zoude uitwiffen, endathy daarom den derden dag van de dood tot een glorieus leven verrezen was, dat zy daarom in hem als vetdoffer des werelds geloofden, dat zy ter liefde van hem zoo veel leden, onl dat zy vastetelyk geloofden en hoopden met hem eens tot een eeuwigduurende glorie te verryfeii. Aldus hebben eertyds veele martelaars, alsblykt uitdebefchryving' hunner daaden , aan de ongeloovige geantwoord, Deze zelve lcffe van Pe* trus A. T. komt nog hedendaags wel te pas , mits wy eene eeuw beleven, de welke de oude ongeloovigheid Zoekt te vernieuwen : eene eeuw, de welke alle de voorgaande eeuwen in ongeloovigheid zoekt te overtreffen, Men wik de ten tyde van Petrus niet gelooven in eenen gekruyftcn God : neen, dit fcheen eene dwaasheid, om dat het tegen  148 Wapenhuis der Geloovigen tegen de reden fcheen te ftryden; maar in deze eeuw worden er gevonden, die in geenen God willen gelooven, alhoewel zy door de reden cn confeientie overtuigt zyn, men vind er, die door de reden overtuigt zynde, wel bclyden dat zy in eenen God gelooven, dog tragten hem van de eigendommen, die van zyne Godheid niet konnen afgefchciden worden, te berooven : zy loochenen zyne voorzienigheid, of zy zeggen : er is geenen God, ofzy zeggen God is niet voorzienig, hy is veel te groot om zig met de beuzelingen der menfchen te bemoyen de wolken zyn Zj'ne fchuiling, nog hy en aanmerkt onze dingen niet : komt dan, laat ons het genot nemen van de tegenwoordige goeder-en , laat ons de fchepz^elen by tyds gebruiken , terwyl wy nog jong zyn: laat ons ons zalven vol opgeven van kójielyken wyn, ..En laat ons onzen besten tyd niet laaten heen loopen : laat er niemand onder ons Z^yn , die niet deelagtig \y van onze wulpsheid, laat ons overal teekenen van onze vrolykheid laten , want dit is ons deel en lot. (a) Al- ^a) Job. .2 3. % 14.  of Leerredenen. 149 Aldus fpreeken veele ongeloovigen van onzen tyd, dewelke, op dat zy de kranke niet zouden verleiden , zal ik tegen hunne dwaalredenen door de alleiklaarfte bewyzen, ja door de bekentenis van geheel de natuur toonen , dat God een albeftierend, en voorzienig Opperwezen is. De voorzienigheid volgens den Engel der fcholen den H. Thomas en andere Godsgeleerde is een kennis van de befchikkins, der zaak en tot hun einde met den u il of bejluit van die uit te voeren, of zoo andere fpreeken, het is een bejluit van de kennis, die men van de befchikking der 7yaaken tot hun einde heeft, ten uitvoer te brengen. Deze befchryving voor onderftclt zynde , volgt 'er uit, dat God met voorzienigheid, ja met eene allervolmaakfte en allergemeinfte voorzienigheid begaaft is: want God niet alleenelyk de" zaaken, die hy gefchapen heeft, volmaaktelyk kent zoo volgens hun wezen als volgens 'de opzigten, die zy en ieder van hun hebben tot hun einde , en tot het algemein einde van de geheele wereld: maar ook de zelve door eene inwendige en uitwendige  150 Wapenhuis der Geïooyigen dige befchikking tot hun einde ftiert. Hy heeft alle dingen gefchapen, en hun fcheppcnde heeft hy hun ook gegeven de natuurlyke eigendommen, kragten, gefteltenisfcn en gedaantens, die aan hun wezen overeenkwamen: hy heeft aan hunne deelen eene wonderlyke evenredigheid tusfehen malkander gegeven : hy heeft hun alles gegeven , het gene tot bewaarnis, fchoonheid, gebruik en bediening der zaaken noodig was :' dit alles geeft de magt en de wysheid van hunnen Schepper te kennen, te faamen met de inwendige befchikking der zaaken tot hun einde. Om dit alles beter te begrypen, moet men weeten dat de voorzienigheid verfcheide werkingen of bedieningen heeft ontrent dc fchepfels , als is de fchepping der zelve cn de beftiering : aan deze hoort toe dc bchouding der fchepfels in hun wezen, zonder dc welke dc fchepfels in hunnen niet zouden vervallen, zynen invloed in hun werken , zonder dc welke de Zon geen licht zoude geven, het vuur gene warmte , den mensch zig niet beweegen : hy zoude zon-  •of Leerredenen. jri zonder dien invloed gelyk zyn na n de afgodebeelden, waarvan den Koninglyken harpllager zegt : (b) zjy hebben •eenen mond, en zy zullen niet fpreeken, zjr hebben -oogen , en 7xy zullen niet zjeny ~Ky hebben ooren , en r_y zullen niet hooren*i \J hebben neuzen en 7ky zullen niet rieken, 7xy hebben handen en 7yy zidlen niet tasten , 7Ky hebben voeten en 7yy Zullen niet wandelen. Zonder dezen invloed zou geen een fchepfel iets konnen doen of voertsbrcngen, met een woord gelyk de fchepfels niet noodzakelyk gefchapen zyn,, maar byvalliglyk, en gefchapen zynde 'er niet noodzakelyk , maar geval! iglyk blyven zyn, zoo zyn zy ook" in hunne werkingen of bewegingen van hunnen Schepper noodzakelyk afhangende; zonder dezen invloed" dan zouden zy werkeloös worden, of in hunnen niet vervallen. Aan de voorzienigheid hoort ook toe de toelaating van iet, dat 'er gefchied, in 't gene God konde beletten , maar om zeer heilige en rechtvaardige redens niet belet, ook de belet» (/>) Pt 113. /, Deel h  152 Wapenhuis der Geloovigen letting van veele kwaaien, cn ten opzigt van de redelykc fchepfels de vergelding van het goed cn ftrafling van het kwaad. Slaat nu uwe oogen op geheel de wereld , zult gy de fchepfels door hun wezen, door hun behouding, door hun bcwecging niethooren roepen, dat zy aan zig zelve het wezen niet hebbende gegeven, ook zig nog de bewaarnis in dit wezen, nog dc bewceging of werking konden geven ? Zult gy hun niet hooren bekennen door hun doen en laaten, dat zy van den Schepper afhangende in hun wezen, tot het welk zy onverfchillig waren, ook in hun doen en laaten, daar zy ook onverfchillig, cn onnoodzakelyk ten opzigt' van den Schepper in zyn, van den zeiven afhangende zyn. Maar laat ons dit alles wat ophelderen en verklaarcn. Alle de fchepfels hebben een einde, en zy zyn tot ditcindc van hunnen Schepper gefchikt: vervolgens heeft hy voorzienigheid over zyne fchepfels. Die voorafgaande helling kan niemand loochenen of hy moet ook loochenen dat een uurwerk geen einde heeft, daar het van den konstenaar toe befchikt is : dog wie en ziet niet :  of Leerredenen. i ^ niet, hoe ongerymt en tcgenftrydig aan de redenen dit loochenen zyn zoude. Een uurwerk beftaat uit verfcheide raders, groote cn kleine, en meer andere deelen van dit konstwerk, dewelke ieder van den uurwerkmaker tot een bczonder einde, en alle gelyk tot een algemein einde befchikt zyn. Men vind 'er raders in verfcheide orders, die onmiddclyk ofmiddelyk door de tusfehenkomste van andere" deelen des uurwerks aan malkander vastgefchakclt zyn, en malkander bewêegen, cn eindelyk alle de raders met hunnen aanhang hebben tot een algemein einde, de aanwyzing der uren. Aldus gaat het ook met de fchepzels, deze geheele wereld mogen wy aanzien als een groot konstig uurwerk, beftaande uit vier orders van raders, en andere deelen van dit groot uurwerk. Het eerfte order behelst de fchepfels, die alleen een wezen zonder leven hebben, B. V. het ftrmament, de Zon, Maan, fterren, de aarde, de wateren cn zoo voorts. In 't tweede order zyn de gene, die boven het wezen nog leven hebben, te weten de boomen , ftruiken cn kruiden. In het L 2 der-  154 Wapenhuis der Geloovigen derde order zyn dc gene daarenboven nog gevoelen hebben, te weeten de beesten. In 't vierde order is den mensch, die met verftand en rede begaaft is : deze fchepfels als zoo veele raders hebben ieder een bezonder einde van het een tot het ander, en zy alle hebben gelyk een algemein einde. De aarde brengt de kruiden voorts, de Zon, Maan, Planeeten doen ze door hunnen invloed groeijen cn ryp worden, zy trekken de dampen tot zig, om'er regens van te maken, deze bevogtigen de aarde tot voedzel der planten, de planten dienen tot fpyze aan de meest noodige beesten, deze dienen aan den mensch of wel tot zyn voedzel of tot zyn klecdzel, tot de landbouwing , tot het trekken der vaartuigen, tot hét dragen der lasten, tot zyn bewaarnisfe tot zyn vermaak, en meer andere gebruiken. Den mensch eindelyk s die onder hun alle met reden cn vryheid begaaft is , is gefchikt tot het beminnen van zynen Schepper : eindelyk alle deze raders komen in een algemein einde overeen , te weetcn om te dienen tot glorie van hunnen Schepper, denwelken geen ander laaste einde  of Leerredenen. i 55 de van zyn werk, als dit, konde hebben , mits aan eenen oneindigen God geen ander kiaste einde, als zyn eigen zeiven en zyne glorie, die uit de bekcntmaaking van zyne godlyke volmaaktheden is ipruitende, weerdigwas-, Waarlyk A. T. een allerkonstigfte uunverk van den grooten konstenaar van Hemel en aarde : van dit wonderlyk uurwerk is nogtans den mensch het bezonderfte rad, tot welker dienst alle de andere gefchikt zyn. Van den verheven Cederboom tot het kruid der weide, van den Oliphaut tot den Zydcworm, van den Walvisch tot de Mosfcl,. van het goud tot het yfer, ja tot het mest der ftraaten toe is gefchikt tot het gebruik van den mensch: hy voert over de zelve een zeker heerfchappy , hy fchryft wetten voor aan de dieren, want eenen jongen van twaalf jaaren leid een kudde fchaapen en doet ze hem gehoorzaamen , hy doet aan eenen hal paarden de kinketens aan, hy gebied aan eenen hoop jagthonden, hy temt de. wilde, beesten, hy leert zelfs dc Bccren op het getuit van een fluit dansien, hy leert de Papegayen, de Haven en Éxters fpreeken en anL 5 de-  156 Wapenhuis der Geloovigen dere vogels zingen : hy heeft de Zee aan zig onderworpen, en doet haar Zyn joh dragen : hy dwingt de winden , hoe tegenftry dig zy ook zyn, door zyne zeilen oxn het fchip tegen hun op te dry ven, niet een woord t'is hem alles onderworpen, alles tot zyn gebruik. ■>-, Den ajuin gevoelt die ver» maak in zyn wezen ? vraagt de Catèch. r. phiLy (c) De bloem juigt die zig *> toe om de fchoonheid der kouleu*> ren, die haar vertieren? Den Zyr> worm vind dien in zyn cattoen anm ders als zyn doodkist? Den diamant r> blyft zonder den mensch in 't zand p verborgen , de mctaalcn zonder hem 51 doen niet als de hoopen der bergen » vergrooten, en in deze menigte van 55 levende dingen en zouden 'er nog55 tans geene getuigen zyn van de 'r> fchoonheid des wrerelds, is dat den 5* mensch die zc gevoelt, zig 'er niet n over verwonderde. Wat gedierte in j5 het genot der zaaken is 'er meer 5» begunstigt als den mensch ? Wat ann der als hy verwondert zig over den * ft er- CO Catéchifme ph.il. Hv. 1. cbap. 2. sut, 8,  of Leerredenen. tgj >v fterrcnlicmel ? Wat ander onderj- fcheid de kouleuren, en de aangc» naame gedaante der lighaamen? »■> Wat ander riekt de bloemen en aany> genaame geuren, kent dc verfcheide 35 buigingen der item, ontroert zig op r> het geluid der zangkonst, is aange33 daan door de digtkonst, door de » welfprckenthcid, door de fchiider33 konst? Wat gedierte als den mensch >3 volgt de rekeningen van den Algebra, >3 kuit zig in de diepte van de meet33 konst?" Dog al ziet gy in dit groot uurwerk van den almogendcn zoo konfligc cn groote raders, gelyk zyn de menfchen, beesten, planeeten en andere ontelbaare, en wilt niet peizen dat de klcinfte fcheptclkens, een vlieg , een wormken, een graske cn diergelyke maar ftofkens zyn op de radersvan 't werktuig dezer wereld: 't zyrt zoo veele kleine raderkens, die tusfchen de andere ingevoegt zyn, cn die zoo wel als de andere hunne eige werkzaamheid hebben , cn hun eige einde, die alle nogtans op een het zelve algemein einde, zyn uitkomende. Die kleine dierkens, of infecten her halven andere gebruikelykheden dieL 4 nen  158 Wapenhuis der Geloovigtn nen voor een groot deel tot het maaken. van geneesmiddels , zy dienen ont grootcre dieren te voeden, cn deze ©m de visfehen, vogels en andere beesten, de welke tot nooddruft van den mensch dienen, te Ibyzcm Den mensch , zoo wy reeds hebben begonnen te aanmerken maakt in het groot uurwerk dezer wereld, het vierde order van raders. uit, en de plicht of het einde daar van is zynen. Schepper lief te hebben , zynen wille te doen , zyne geboden te onderhouden. Vanden trotilen Koning tot den armften bedelaar toe zyn zy alle tot dit zelve einde gefchikt, al is dat 'er in dit vierde, order van raders het een rad verheven is: boven het ander, al is. dat het een groot is , en het-ander klein, het een die y en een ander- eene- andere hoedaanigheid heeft, zy zyn nogtans alle ïtt een gefchaekeft, en moeten werken tot het-zelve einde .-.immers in een welgefchikt Koningryk worden ei niet. alleen edellieden gevonden-, maar ook kooplieden akkermans, ambagtsliedcn , ibMaaten en- zoo voorts-, niet alleen ryke maar- ook arme „ dewelke- nogtans alle tot het gemein best ieder vol4 gens  of Leerredenen. ï gens hunnen rang moeten dienen. Den armen word er verzocht om de ryke te helpen , die zonder deze hulp de waardigheid van hunnen haat niét gevoeglyk zouden konnen onderhouden , dog de ryke worden er verzocht om de arme te helpen, die zonder hun den kost niet zouden konnen winnen. De groote hebben de kleine noodig, en de kleine hebben de groote vandoen : God wilt dat de kleine van rang aan de groote hunne eerbiedigheid cn fchuldigc gehoorzaamheid bewyzen, en hy wilt dat de groote hun recht doen en liefde bctoonen : 't zyn' als kleine en groote raders, dewelke de een de ander de beweging geven : verre dan van daar dat de arme lieden, die als kleine raders zyn, en de gcmeine die als middclmaatige raders zyn van dit zedelyk uurwerk ten opzicht van de ryke en groote dezer wereld , verre van daar zeg ik, dat deze raders in hunnen rang wynig nut zouden zyn: zy zyn 'er zoo noodzaakelyk , dat zonder hun de fchoon e konhen hunnen luifter zouden verliezen, ja voor een- groot deel te niet gaan , zy zyn 'er zoo noodig , dat zdk de gpe«  160 wapenhuis der Geïooyigen goede zeden 't zy door de ledigheid, 't zy door den overvloed meer als ooit gevaar zoude lyden : want wie en begrypt niet, hoe ligtelyk de landbou-wing, de fchipvaart, de visfehery, den koophandel, en defgelyke noodigeoeffeningen zouden verzuimt worden ? Wie en ziet niet hoe grootelyks alle eerbiedigheid en gehoorzaamheid zouden gevaar lyden ? Wie heeft deze fchepfels als de raders van een uurwerk aldus in een gefchaakelt ? Van wie komt die fchoone evenredigheid, cn opklimming der zaaken voorts ? Van Avie die blinde onderwerping van zoo groote dingen aan zoo kleine en tecre ? Van wie kan zoo eene algcmcinc vereening, een zoo vast verbond tusfehen clkandercn voortskomen als van eenen almogendcn en allerwysten beftierder, die aan een ieder hun bezonder einde geftelt heeft, daar zy toe moesten ftrekken, en die hun alle, alhoewel zoo verfchillig in werking, in hoedaanighcid en wezen, nogtans tot een algemein einde doet dienen, en wie heeft hun tot dit einde gefchikt ? Is 't niet den genen, die hun het Vezen en kragten heeft gegeven? Ze-  of Leerredenen. \6l Zeker ja, want zoo ons den H. Thomas (d) door eene klaare gelykenis Seert, als men op eene openbaare plaats komt, daar men zig oetfent in 't fchieten met den boge, en in den doel rontom, en in het wit verfcheide pylen ziet fteken; al is dat men nog niemand en ziet, men laat zig aanftonts voorftaan, niet dat die pylen daar by geval geraakt zyn, maar dat zy van dc fchutters daar zyn gefchoten met meining van in 't wit te fchietcn; Avaar 't dat men 'cr maar eenen zag fteken, imand zou misfehien konnen meinen, dat hy daar by geval zonder 'er geftiert te zyn, geraakt is : dog 't is een ander zaak, als 'er zoo veele by of in het Avit fteken, Avant mits die pylen geen oog^n en hebben nog magt om 'er zig zelve te begeven, cn mits zy onverfchillig waren , om A'an de fchutters gefchoten of niet gefchoten te Avorden, onverfchillig om dufdanig of anders gefchoten te worden, cn vervolgens ook onverfchillig om op den doel, en in 't wit i. P. q. a. a. 3.  ï62 Wapenkuis der Geloovlgen wit of''er neffens gefchoten te worden, zoo moest dan die onverfchilligheid door den fchutter weggenomen worden , met die tot dit einde, te weten het wit, te willen fileren, en dit is de rede waarom men moet befluiten, dat de fchutters die pylen naar 't wit gefchoten hebben met den wil van dit einde te bereiken, 't Is ook aldus met de Schepfels ten opzigt van God A. T., de fchepfels waren onverfchillig om te zyn of niet te zyn , om dufdanig of anders te zyn , zy waren onverfchillig tot dit of een ander einde : vervolgens gelyk zy hun wezen en hoedaanigheid van den Schepper hebben bekomen, zoo ook dan de fchikking tot het einde van hun wezen. Wie kan dan verftandiger wyze loochenen , dat zy allo, zoo ieder tot hun eige, als tot een algemein einde van hunnen Schepper gefchikt zyn ? Wie kan dan loochenen, dat dezen een voorzienig Opperwezen is ? God beftiert dan alles in de wereld-, en leid dit alles tot de eindens hem bekent, dog niet alles op dc zelve wyze : want zommige doet hy door zig zelve, dog andere door zyne fchepfels, Die dingen  of Leerredenen, i£g gen dewelke alleenelyk van zyn goeddunken afhangen, wilt en begeert hy uitdrukkelyk, dog die dewelke gedaan worden van de fchepfels, die met reden en vryheid begaaft zyn, begeert en wilt hy, is dat zy goed zyn, dog begeert ze niet, maar laat ze alleenelyk gefchieden, is dat zy zonden zyn , alles beftiert hy nogtans tot zeer goede en wyze eindens. Gy zult zeggen, de fchepfels v.yken fomtyds van hun bezpnder einde af, voornaamentlyk den mensch, hoe worden 7uy dan van God beftiert ? Niets eenvoudiger als dit om te begrypen : Go.I begeert ook de afwykingen der fchepfels van hun bezonder einde als die gefchieden : hy begeert ze en wilt ze, niet. altyd door eenen uitdrukkelyken aft van zynen wille, maar(namentlyk als 'er van zonde gehandelt word ) door eenen toelaatenden aft van zynen wil, waar door hy die afwykingen wilt toelaaten : God heeft dan om goede en wyze eindens gewilt, dat eenige fchepfels, alhoewel tot een zeker bezonder einde gefchikt B. V. de oog om te zien, eenig gebrek zouden hebben B. V. blind zyn, waar door zy dit einde  l£>4 Wapenhuis der Geloovigen einde niet zouden bereiken : hy heeft het aldus gewilt, 't zy om te doen blyken, dat hy die vryelyk en niet genoodzaakt zynde, tot dit einde gefchikt heeft, 't zy om andere redens , die aan ons bepaalt verhand onbekent zyn, ja hier in zelfs blykt Gods wysheid cn voorzienigheid het allcrmceften uit, dat hy ook alsdan die afwykende fchepfels hun algemein einde doet bekomen. Wat zou men zeggen van eenen uurwerkmaaker, die het uurwerk zoo konstig wist te maaken, dat als 'er een rad bleef hu haan , of een verkeerde bewceging had, hy nogtans het algemein einde des uurwerks, te wecten het volmaakt aanwyzcn der uuren wist te bekomen? De zaak is met God aldus gelegen : Attingit a fine adfinem fortiter & dijponit omnia fuaviter: r> Zy« nc wysheid {trekt zig fterkelyk uit *> van het een einde tot het ander, en m zy befchikt alles loetelyk." De godlyke voorzienigheid laat haare fterkte zien niet alleenelyk hier in, dat zy alle belctzels ook van het bezonder einde der fchepfels weet te vereidelcn, cn inderdaad gcmcinelyk vcreidclt, als zy de fchepfels van dit bezonder einde ilict  of Leerredenen. 15 ^ niet cn wilt laaten afwyken : maar ook dat zy al het gene aan dit bezonder einde tegenftrydig fehynt, cn volgens den gemeincn loop der natuur 'er een bcletzel van zyn moet, tot dit einde weet te boogen, of ten minsten zonder dit bezonder einde het algemein einde van zyne glorie weet te bekomen. Laat ons dit in 't kort eens overwecgen. De H. Schriftuur ( die de ongeloovige ten minften als eene gemeine geloofbaare historie moeten aanzien) verhaalt ons, (e) dat de Israëlitcn uit de flaverny van Egypten getrokken zynde om te gaan naar een land, het welk hun van God belooft was, en gekomen zynde aan dc roode Zee, de waters tot beletfels vonden om hunne reize te vervoorderen mits zy geen fchepen of fchuitcn hadden om over te zetten, en dat God door zynen kragtigen arm dit bclctfel heeft weggenomen , fcheidende de waters Vah malkander , tot dat 'cr de Israëliten droog voets waren doorgetrokken : wy leezen (ƒ) dat Jofue met zyn volk droog voets O) Gen. 14, (ƒ) Jofue e. 3,  ï 66 Wapenhuis der Geloovlgen voets is door de Jordaan gegaan, blyvende de waters van de eene zyde ais eenen berg opzwillen, en loopende die van de andere zyde in de doode Zee. Wy lezen (g) dat, als Jofue Adonifedec Koning van Jerufalem, en vier andere Koningen zyne bondgenooteu vervolgde , mits de duisternisfen des nagts hun tot beletzei zouden dienen om hunne vyanden te vernielen, dat God op het verzoek van Jofue dit heeft weggenomen, en de Zon eenen geheelen dag in 't midden des Hemels heeft doen ftil {laan, tot dat Jofue zig over zyne vyanden had gevroken. Deze en meer andere gefchiedenisfen laaten ons zien, hoe kragtiglyk God de beletfels weet weg te neemen, die aan het bezonder einde van zyn fchepfels tegenftrydig zyn, als hy hun dit einde wilt doen bekomen. Laat ons nu eens zien, hoe hy zelfs die beletfels, of het gene aan dit einde volftrektelyk fehynt tegenftrydig, nogtans tot dit einde weet te gebruiken. God was van zin Jofeph den Heer van zyne broeders, en On- {g) Jofue c. 10.  'of Leerredenen. 167 Onderkoning te maaken van Egyptem, 'dog wat middels gebruikt hy ? Hy ïaat zyne broeders hem tot flaave verkoopen aan de Ifmaëliten, en van deze aan Putifar Prince dér legers van Pharao < hy laat hem van een leelyk fchelmftuk vahchelyk befchuldigt worden i, hy laat hem in den kerker ïinyten ctt in de boeijen ftellen. Wat w,as 'ér hét geïie hém meer van den throön konde ver wy deren ■, en nogtans dit heeft hem den "toegang gebaart: dit is de gelegeritheid geweest van zyné verheffing, hy word uit den kerker verlost-, en den eerften Prince verklaart van geheel Egyptcn: zyne böeijen worden gebroken , en hy 'word Vereiert met eeb goude keten, en die te voof én onder deaarde verdrukt was ^ word verheven boven de eerfte Vorften dés 'ryks. God was van zin Moyfes den wetgever en leidsman van zyn volk te maaken s, hy verkiest hem om Pharao door hein te dwingen van zyn Volk uit jEgypten te laaten vertrekken. Ondertuslchen hy laat Moyfes nauWelvks gebooren in een biezekorfken gefloten zynde op het gebod van Pharao in den" N iel werpen; hy laat L Deel. M dé  ï6o Wapenhuis der Geïooyigen de dogter van dezen Koning komen, en Moyfes uit de rivier trekken, en hem als haaren eigen zone doen opvoeden : en dezen Moyfes opgevoed In het Hof des Konings, heelt daar naar tegen des Konings dank, ja met verlies van hem en geheel zyn leger het volk van Israël uit iEgypten geleid, en door de roode Zee gebragt in het land van beloften. God wilde de kuisheid en getrouwigheid van Sufanna voor de geheele wereld doen blyken, en ziet wat hrydigfchynende middels ? Zy word van. twee ouderlingen befchuldigt van overfpcl, zy w.ord ter dood verwezen als pligtig van dit fchelmftuk : zy word reeds uitgeleid om gefteenigt te worden, en nogtans korts daar naar word zy door toedoen van eenen jongeling onnozel verklaart , los geiaatcn.cn haare betigters ter dood gebragt. Wie zou ooit hebben gedagt, dat eenen hinkenden kerker, en fchandelyke boeijen den middel hadden geweest, om Jofcph op den throon te hellen, en hemden haf van heerfchappy in handen te geven ? Wie. zou ooit gepeist hebben, dat het werpen van .iemand in de ri- VKTP  <■>ƒ Leerredenen. ï 6q viere de gelcgenthcid zou geweest zyn, om levend te blyven, en zelfs in het Hof des Konings als eenen Prins opgevoed te worden ? Wie had gepeist dat hy aldus ten haasten den Koning zelve zoude hebben konnen dwingen om 't Ifraéliets volk uit /Egypte* te laaten vertrekken? Wie zou einddvk hebben konnen gelooven, dat een onrechtvaardige befc hulding, die nogtans van jegclyk voor rechtvaardig wierd gehouden, en een vonnisto't eene ichandelyke dood, de onnuzéfbid van Sufanna zoude hebben dj!|itfr5rvr!cn? 't Is nogtans alles aldu^pefiieJ, Gnëi voorzienigheid heelt ^^s' LvrkJvk doen ftrekken tot zyn bezonder einde , 't gene aan het zelve fcheen ftrvdig te zyn. God befchikt alles zoetelyk, zegt den H, Thomas (/z) voor zoo veel zyne voorzienigheid aan iegelyk geeft het gene hem volgens zyne natuur toekomt: aan de dingen die geen gevoelen hebben, laat hy alle de voordeden van hun wezen : de beesten leid hy als blinde tot de werkingen eige (&) 22. q. söj. a. j. m 2  ~l~o Wapenhuis der Geïooyigen ■eige aan hun foort, daar zy hurtrïfc ■rust, hun genoegen , en behoudenis in vinden : dog de menfchen die -met het ■voorrecht van eenen vryen wil begaaft zyn, leid hy tot hun einde zonder dien 4e beledigen : hy laat hun in de kalmte van hunne driften het goed zien met alle haare fchoonheid en lieffelykheid , ■waar door zy aangelokt zynde ?en geholpen door de gratie, vryelyk hetgoed omhelzen. Ziét dan, A. T., hoe her» ■kel-yk en tezamen zoetelykGods voor-zienigheid alles befchikt tot hun einde. Is 'er nu nog iemand, die van Gods voorzienigheid eenig twyffel houd-, dat hy maar agt neme op hét gene onder de menfchen dagclyks gefchied, hunnen handel zal hem van 'deze waarheid-genoeg overtuigen. Men ziet hier jnanen vrouw met malkander in geduurig krakeel, men ziet elders twee gebuuren, ja zusters en broeders met malkander in proces, en eilaas, hoe ■moeijelykis het zomtyds(om niet te zeggen ohmogelyk ) hoe moeijelykis "ï hun tot een vergelyk, tot een goed verdrag, en onderhandeling te brengen ? Eenen rechter offcheidsmanmoet hun verfchU effenen en 't proces uit- yvyzen,  of Leerredenen. t-yV wyzen , en nogtans die tweedragtige zyn menfchen met verftand en reden begaaft, zy zyn borgcrs van een ftad, zy zyn gebueren, zy zyn bloedvrienden, zy zyn Christenen: zullen dan dé fchepfels- zonder leven, gevoelen oft reden zoo- verfchillig van elkander in foort, in- hoedaa-nigheid en beweegïngen geenen-beftierder noodig hebben om hun in eene zoo ftandvastige als goede overeenkomst te behouden? Zekerlykja, wy zyn dan verpligt te bekennen, dat Gods voorzienigheid de zelve tot hun einde ftiert, dog wy zyn niet min verpligt de- voorzienigheid te loven en te danken over de edele befchikking van den mensch : wy mogen met David wel uitroepen van verwondering: (i) Wat is den mensch dat gy zyns gedagtig zjrt ? of den zone des menfchen dat gy hem bezoekt ? Gy hebt hem mindér gemaakt een luttel beneden de Engelen^ met luister en eer hebt gy hem gekroont^ en hebt hem ge feit boven dè werken uwer handen, gy hebt alle dingen -aan zyne voeten onderworpen, fchaapen en os/en, en daar toe nog de dieren des velds de. M 3  172 Wapenhuis der Geloovigen de vogelen des Hemels en de visjehcn der Zee. Ja, A. T. dc voorzienigheid heeft alles geichikt tot gebruik en dienst van den mensch, en daarom heelt hy hem als het einde van de andere fchepfels'tlaaste van al gefchapen. 't Is voor u danó mensch ! dat dc Hemelen beweegt worden, 't is om u dat de Zon ,Maan en Sterren hun 1 icht geven, 't is om u dat de rivieren om de aarde vlocijcn, dat de aarde de planten voortsbrengt, dat de beehen leven cn werken. God houd alles voor u in beweeging als gy het minst op hem peist, als gy haapt, ja Zelfs, als gy zondigt cn houd hy nog niet op van allen den arbeid cn zweet van geheel de natuur tot uw voordeel te fchikken. Dog dit alles is nog weinig ten opzigt van het overig : hy heeft u buiten alle andere aardlche fchepfels met reden verciert, hy heeft u tot een verheven einde geichikt, en welk is dit einde ? Is het den borgcrlykcn.ftaat? Verre van daar, maar't is God zeiver het ecnigfte einde, het welk hem waardig is, tot dit einde, dat is, tot zyne glorie, om hem te kennen , te beminnen, te dienen en aldus eindelyk hem in alle eeuw igheid te  of Leerredenen. 1-3 tc aanfchouwen, zyn wy onmiddelyk gefchapen en geboorcn : 't is tot dit einde van zyn eigen zeiven, dat God, zoo den/ wy zen Salomon (k) getuigt, allés gemaakt heeft: daarom vermaant ons Christus ( / ) zeggende : Zoekt dan eerst het Ryk Gods en zjne rechtvaardigheid eh alle die (tydelykè en aardfche ) dingen zullen u toegeworpen worden, 't Is hierom zegt den Heidenfchen Poeët Ovidius (m) Pronaque cum fpe&ent animalia c&tera terram , Os hóminifublime dedit, calumque tueri Juljit, & erectos ad Jidera tollere vultus n Daar alle de andere gediertens naar y> de aarde zien, heelt God aan den r> menfch een verheven aanligt gegeid ven, en heeft hem den Hemel doen » aanfchouwen," op-dat hy, die buiten alle andere gedierten met rede' begaaft is , niet de aarde nog al wat aardsch en vergankelyk is, en zoude aanzien of betragten als het eerfte en onmiddelyk einde van'zyne fchepping , maar (*) Prov. 16. f. 4. CO 6 f. 33, im~) u Metam, M 4 v  ï,74 Wapenhuis der Geloovigen niaar dat hv alle zyne gepeifen, woonden en werken tot den Schepper des Hemels- zoude {lieren, en alles doen lot zyn eer en glorie, Den haat dan, en al- wat hem- toebehoort, kan voorzoo veel hy op rechtvaardige wetten is {leunende, alleenelyk dienen-als eenen middel om des-te gemakkelykeions laaste einde te bereiken : 't is dan de glorie Gods, die wy zoo veel als in ons is, met hem te kennen., te beminnen en te dienen, zullen bekomen , dewelke ons voornaamfte , ja ons eenig laaste einde is; een einde, 'twelk, waar 't zaaken het van ieder litmaat van den haat naar vermogen betragt wierd, van' een ryk of landfehap eenen aardfehen- Hemel zou maaken-, gelyk het ons hiernaarmaals een eeu-^. wig Koningryk zou voortsbrengen. O gelukkig "lot van Gods voorzienige hei d tot den mensch! Laat ons dan, 6 allerlichte, overweegende dat deredelooze fchepfels, ja die zonder leven en gevoelen, zoo vohtandelyk tot hun einde loopen, laat ons di'e met reden cn- verhand begaaft zyn, en aan wie 'er zoo grootcn en eeuwigen loon voorbelooft is, niet min vlytiglyk als zy tot  o f Jaeerr-eden en. ï 7 § tot ons laaste einde tragten: laat ons dit in alle onze gepcizen, woorden cn werken altyd beoogeu door de oeffcning der deugden , tot dat wy naar eenen konen arbeid van dit leven het zelve met aanzigt aan aanzigt eens ecuwiglyk mogen aanfchouwen. in de glorie, b AMEN, NEGENDE LEERREDEN. B-ewyzencle Gods voorzienigheid. Tua antem, Pater, providentia gubernat. Maar uwe voorzienigheid, Vader, beftiert : Sap. xiv. f. ,3. O^der alle de volmaaktheden of eigenfehappen van God, §h is 'er geen, dewelke van veele meer word tegengefproken als zyne voorzienigheid: deze word op een driederlei wyze tcgengefpro.ken, te weten door het verhand, door den mond en door de werken. Eenk  I j6 Wapenhuis der Geloovigen Eenige erkennen haar geenzins om gcrustclyk hunne driften te konnen volgen : anderebefchuldigendevoorzienigheid, en knorren tegen de zelve al of zy in 't uitdcilcn der goederen onrechtvaardig was, deze zyrt menfchen verblind door de eige liefde, dewelke alles tot hun voordeel, vermaak en gemak ftieren,wïllende dat God in 't beftier van de wereld zig naar hunnen wille zoude voegen : hierom als hunne zaaken kwalyk uitvallen c als hun eenig onverwagt ongeval overkomt, 't zy door hunne eige onvoorzigtigheid, 't zy door de trouwloosheid van eenen geveinfden vriend, 't zy door 't bedrog of geweld van hunne vyanden, 't zy door eenige andere onbekende oorzaak, zy klagen en knorren tegen God, al of hy hun niet zoo veel aan cn trok als andere die meer voorfpoed hebben : zy zien hem aan als eenen harden ftiefvadcr, als eenen uitnemer van perfoonen. Een derde foort, dié dc voorzienigheid met den mond bclydcn, draagen zig aldus in hunne werken al of 'er gene voorzienigheid en waar : deze opgeblaafert door hun 'fchcrpZinnig verftand,"verblind door hunne magt en-bekwaam- ■ beid,  ofLeerredenen. i 7 7 hcid, vlei jen zig van hunne ondernemingen door hunne vernufthcid alleen te doen wel gelukken, zonder van de voorzienigheid af te hangen daarom zig betrouwende op hun zclven, en bevelen hunne zaaken aan God niet, nog en bidden hem om zyne hulpe, die zy zig laaten voorftaan niet noodig te hebben. Eindelyk eenige gelooven Gods voorzienigheid, onthouden zig van knorringen tegen de zelve , verzoeken haar van hunne zaaken wel te doen gelukken : niet te min worden kleinmoedig, als de voorzienigheid aan de zelve den gewenfden uitval niet en doet hebben. De eerfte foort zullen wy hier bevegtcn , toonendc uit de fchepfels, dat 'er een voorzienig Opperwezen is, en tegen de drie laaste zullen wy uit dit Sermoon eenige zedelcsfen. tragten te trekken. : Het is eenen act van voorzienigheid de zaaken tot een zeker einde te bellieren, dog is datgy met uwe gedagten geheel de wereld doorloopt, en alle zyne voornaauifte deelen beziet, gy zult de klaarfte teekenen bevinden van een wezen tot zeker einde befchikt, en vervolgens de voorzienigheid Gods over-  I78 Wapenhuis der Geloovigen overal ontmoeten. Heft de oogen om hoog, beziet de Zon, de ooge des werelds, de fchoonheid des. Hemels, den vader der voortsteelingen en voedlier der vrugten, haaren loop is van den Oosten tot den Westen: door haare verfcheide bewegingen teekent zy da maanden, dagen en uren, door de. verfcheide afmetingen van haaren loop, onderfcheid zy de zaizoencn des jaars-, zy doet nu de Lentcn, dan den Zomer , en voorder den Herfst en Winter komen, en alle jaaren eens den zeiven loop zonder verwarring volbrengende, brengt alle jaaren dezelve zaifoenen op het zelve order wederom: deLenten waren noodig tothefrbloeijcn, den Zomer tot den oogst, den Herfst tot het ryp worden der vrugten, maar den Winter tot de rust en verligting der natuur. Overweegt eens haare kragt, wiens hraalende gezigt nu regter, nu meer van ter zyden dc aarde befchouwende, dufdanige verandering bybrengt als 'er tusfchen den Zomer en Winter is. Wat is 'er lastiger, wat rouw er, wat verdrietiger als den Winter ? Alles is dan oncierlyk, alles treurig en als dood, alles met vorst, ys, offneeuw be-  of Leerredenen. Ï79 licdekt. Wat is 'er aangenaamer als •den Zomer? Alles is dan fchoon, jeugdig en levende. In t naderen van den Winter verliezen de hoornen, ftruiken en kruiden hunne bladeren, in den Winter fchynen zy als dood te zyn, dog 'in de Lente begint alles te herleven-, alles bekomt een nieuw kleedfel-, de vrugtboömen bloei] en, de vrugten groeijen in den Zomer, en bekomen hunne rypigheid in den Herfst. Ziet, dit alles doet de Zon. Overweegt eens haare (heiligheid : zy doet Volgens de fterrekykers dagelyks alle uren eene teize van een milfioen en hondert duizent meilen, zy is in zoo een plaats geftelt, dat Zy haar licht cn warmte mededeilt aan de aarde, zy is 'er niet te digt by, om niet alles in rook en asfehen te ftellen, zy is 'er ook niet te ver af, op dat alles door ys en koude niet zou vergaan. Wie heeft ze aldus geplaatst? Wie heeft haar zoo regehnaatige en itandvaftige beweeging gegeven? Wie doet haar door ieder omloop, die zy doet, de zelve uitwerkfels doen op de fchepfels, die onder haar zyn? Wie belet haar dat zy de andere planeeten niet fom-  ï8o Wapenhuis der Geïooyigen fomtyds in den weg loopt, of uit hunnen kring fmyt ? Is het niet haaren behierder, die haar fchikt tot het einde in de fchepping haar voorgefchreven ? Aanfchouwt nog al voor der de Maan: wat geduurige verandering in de zelve, dan is zy -afgaande, dan groei]ende, dan vol, nu wit, nu bleek, dan rood, wat ai uitwerkzels van dc zelve ? Zy heeft haaren invloed op de kruiden, bloemen, en op meer andere fchepfels die onder haar zyn. Zy doet de Zee opzv,iilen, en van de eene zyde naar dc andere vloeijen en hervloeijen. Wat goed doen ons de herren ook niet ? Zy geven ons het licht in den nagt, zonder hun kan de fchipvaart niet be^ haan : wat dienst heeft zy niet van de poolfterre, ja het gefternte, de wagters van Jupiter genaamd, dient om de lengte te bepaalen. Ziet men hier niet oogblykelyk eene allerwyste voorzienigheid uitfehynen ? Eene voorzienigheid die alles fchikt tot zekere eindens zeer voordeelig aan den mensch: want waarom blyft de Maan in den Winter langer als in den Zomer op onzen gezigtkring ? Is- 't niet om te voldoen aan de lange afwezentheid der Zon ?  of Leerredenen. iOl Zon ? Waarom volgt'er altyd zonder feilen eenen nagt op den dag? Is het niet om de leden te rusten van vermoeidheid des arbeids door de zoetigheid van den llaap? Doet hier de voorzienigheid met ons niet gelyk eene goede moeder, die om haar kind beter te doen flapen een dekzel over de wieg hangt, op dat het licht zynen llaap niet en zoude ftooren ? Befchouwt de locht, hoe wonderlyk word 'er in den Zomer het water tot druppelen gezift, om de landen, bosfehen cn hoven zagtjens en zonder letzel te befproeijen ? Hoe wonderlyk word 'er in den winter het ys tot vlokskcns als witte dons gepluist? Waarom valt den regen 'niet met geheele beken ? Waarom het ys niet met geheele fchollen ? Is het niet om den mensch, de beesten , planten , en huilen niet te befehadigen ? Overweegt voorder, hoe noodig. dé locht is tot het leven van menfchen en beesten, zonder deze zouden zy de dood fterven : deze onderfteunt een meenigte wolken waters, al of het maar eenen rook was om de aarde te .bcfproeijen : uit haar komen de winden zoo noodig tot de fchip- vaart,  i§$ Wapenhuis der Geloövigen vaart, en om de aarde tegen de hitte der Zon te verkoelen, Wie ziet hier Gods voorzienigheid met ? Laat ons de oogen keeren haar de waters, wie heeft aan de Zee dc'ureh cn grendels geftelt om ze binnen haate paaien te houden ? Wie belet haar van de 'aarde te overftroomeh doof de ohgemetc menigte water dat 'er in loopt? Wie heeft de rivieren langs de aarde verdeilt om alles niet gemak van het een land in het ander over te Vaarett ? Wie heeft 'er de visfehen ihgeftelt tot fpyze der menfchen ? Is 't niet Gods voorzienigheid ? Is het niet deze , die jaarlyks den Niel doet oVerftroómen, oih by gebrek van regen Egypten te bc* fproeijen'?Is zy 'triiet die den Euphrates het Land van Mefopotamieii doet mesten ? Is 't zy hiet, die den Iridus de Indien doet bévogtigeh, en 'er zoo groote menigte lekkernyen doet voortskomen ? Beziet de aarde : ó wat een fchoon vertooning lévert zy ons in de Lentett en Zomer ? Wat een wonderlykè verfcheidentheid van kruiden en bboinen ? Wat eene meenigte bloemen en vrugven van verfcheide-kouleur , ver- fcheiden  of Leerredenen. ig^ tchéièéh reuk ftnaak , en kragten ? Ieder brengt ftandvastetyk alle jaaren zyn eige foort van bladers, van bloemen, envrugtcn Voorts. Men ziet nooit eenen Notenboom Appels, of eenen Appelboom N oten dragen, nooit ziet -men eenen Roozenftruik met Leliën!, of een Lèliek'Iyfter met Roozen vertiert. Werpt in eenen den zeiven 'hóf, in eene op de zelve \vyZc 'toebereide aarde , dié dooi- de zelve 'vogtigheid bcfpröeid en door de zelve zonneftraalen verwarmt word een hand vol verfcheide föorten van zaaden : gy zult 'er hier eenen bitteren alzem daar Cen zoete fuikerwortel, hier een welriekende majolein-, of bafilicum* daar een Hinkende gouw of melde , hier een rouwe kleefkruid, daar een zeer zagt wollè kruid, en op een ander plaats een fcherpftekende diftel of netel zien vöortskomert : gy zult 'er eindelyk eeïiig zien olieagtig, eenige heet", eenige koud, eenige droog van natuur, zommige met w'itté, andere met blauwe , geele oft roode bloemen VoorZien , eenige dienstig 'tot fpyze, eenige tot geneesmiddels, en andere' om uit te roeijen en in den mestphit te /* Deel. N weF  1^4 Wapen/mis der. Gelooulgen werpen. Wie heeft hun dog A. Tieder hunne bediening aangewezen ? Wie heeft hun ieder een bezonder einde geilek, en wie beftiert ze om 'er niet. af te wvken? Wie heeft ze met zoo wonderïyke kragten begaaft? Is 't niet de voorzienigheid van hunnen Schepper? Wie heeft aan de boomen en planten die uitgefpreide wortels gegeven om zig tegen het geweld van ftao-regens cn wind ftaande te houden ? Wie heeft hun die geheime wetenfchap geleerd van hun voedfel uit de aarde te trekken, en dit zoo evenrcdiglvk, cn naar behooren aan ieder -der takken , bladers, bloemen en vrug ten te verdeilen ? Wie heeft hun met fchorfen bedekt om zig tegen dc hitte en koude en andere ongemakken te bebefchudden ? Wie heeft hun met bladers bekleed, om de teere vrugten van dc hitte en overkomende regens te bevryden? Wie heeft hun alle eindelyk de voorzienigheid gegeven , om als" hun dood nadert, of als zy hunnen fterfdag voorzagen, zaad of fcheuten voorts te brengen, om aldus in hunne afftammelingen een nieuw leven te bekomen ? Wie heeft dit alles zoo  of Leerredenen. |$i '2öo wyzclyk gefchikt? Is het 'niet dé Voorzienigheid van hunnen Schepper? Laat ons overgaan tot de dieren : beziet de viervoetige dieren: beziet dé visfehen-, vogels en inlecien-, hóe menigvuldig zyn zy in getal ? hoe verfcheide de een 'van dc ahdéf ih kougedaante -, geluid cn aard? Hoè verfcheidentiyk heeft hun God vóórzien van kleedzei, de een heeft hy met 'wol bedekt-, andere niet hay'r-, andere met pluimen, zommige met fcubben , 'eh eenige in fchelpen 'be'flö'ten : 'aan -den mensch alleen heeft dó natuur geen dekfel gegeven-, om dat hy met verhand begaaft zynde-, zig zeiver 'er van voorzien kan. Hóe v'ernuftelyk weet ieder dier de fpyze te onderfcheiden die hem d'ie'nstigis-?Hoè behendig zyn zy in de noodigé mede'cynen te onderkennen? Hoe wonderlyk zyn hunne wapens ? Hoe verfchciden de een van de ander ? Éenige zyn met klauwen, andere mét horens, fchcrpe tanden, ftckende pinnen of angels voorzien: een méenigte zyn met meihcid begaaft -, o'p dat dé éehe zig tegen hunne vyanden met de wapenen zouden konnen verweeren, en dé anN a dere  SS6 Wapenhuis der Geloovigett dere door de vlugt zig beveiligenSlaat nu uwe oogen naar de Zee, wat een groote mcenigte fchclpcn van allerlei gedaante en kouleur, die alle een huiling geweest zyn van een verfcheide viskeu, levert zy uit voor de natuurlvke kabinetten ? Zyn de woonfteden der klcinfte een wonder der natuur? Hoe wonderlyk moeten hunne ïnwoonders zyn? Hoe wonderlyk zoo menige grootere«? Slaat uwe oogen' op de bosfehen cn velden, wat een zoet geluit hoort men 'er van vogelen, die ieder naar bezondcren _ aart eenen bezonderen zang zingen, ieder op eene bezondere wyze hunnen nest maaken, en zomtyds wel zoo konstig, dat 'er het menfchelyk verftand op verbaast haat. Men ziet hun die met hooi, -wol, pluimen en andere verwarmende ftoffen beleggen, wie heeft hun ■ dit geleerd ? Wie geeft hun die teere liefde tot hunne jongskens om ze zoo zorgvuldig op te voeden? Wie geeft hun bet verftand om hun aas te bezorgen, en hun van alle ongemak te bevryden, zoo dat zy zelfs eenige onagtzaame' ouders onder de menfchen beschaamt iiaaken ? Aanfchouwt de zorg- vub  of Leerredenen rd -r vuldigheid der Kloekhinne , hoe zy haare jongskens vergadert onder haare vleugels : de waakzaamheid der Kraane, die by beurte als de andere ftaapen, de wagt houd, om niet van den vyand overvallen te worden: overweegt de vernuftheid der Castoorcn in hunne huifin» te bouwen, de fehranderheid der viervoetige dieren,. in, zoo^ haast zy geworpen zyn, hun vocdzel te Vinden aan de borsten, der moeders, wie heeft hun die konst geleert ? Wie heelt hun dit verhand gegeven? De infecten zelfs als men ze wel beziet doen. ons verbaast haan over hun- cierlyk maakfel, over de verfcheidentheid, welgefchiktheid , en fubtielheid van hunne lidmaaten, zy doen ons hom ftaan over- de behendigheid van hunne werkingen. Let eens op de Miere, hoe zorgvuldig zy is, om in den Zomer haar aas te vergaderen, om 'er in den Winter af te leven. Zy maaken langs verfcheide omwegen hunnewoonplaats in. de aarde, daar zy hun. aas inbrengen, zy doorknaagen de zaa-den eerst op dat zy niet en zouden uitfchieten, en als zy door den regen, vogtig zyn geworden,, dragen zy ze> N 3 Lq  t S 8 Wapenhuis der Gehovigen, bi de Zon om te droegen., cn gcdroogt zynde dragen, zy ze weder binnen: eindelyk onder alle de dieren, den mensch uitgenomen, zyn zy 't alleen , die malkandercn begraven.. Slaat -uwe oogen op- de Bien , hoe konstig maaken zy hun gebouw van wafch? Zy on derft euncn het met pilaar en, 't zy toi vastigheid van het werk, 't zy orn: van, alle kanten- hunnen doorgangte hebben : hoe onvcrinoeijelyk zyn zv om den honing by te haaien,, en dien, op, te' keggen in* hunne kamerkeus, de welke zy met een. velleken of' liesken duiten als- zy vol Zyn,, op, dat de vogtighcid niet-zoude uitloopen? H'OC. wonderlyk is, hunne beftiering ? Zy werken gelykelyk en. rusten ge-, lykelyk , 'het- werk, is onder hun tegtmaatelyk verdeilt, dc. jonge werken • buiten,* en dc oude binnen, in den bie- korf: zommige van de eerfte brengen 't gene- zy van de bloemen hebben vastgemaakt- aan- hunne voeten, zomtnige brengen water in hunne monden* andere veelerlei druppelen, die aan.' haare rouwe fyvén blyven handen. : van de oude 'zyn 'er zommige dieQ bo«we», andere die a-lles reinigen, eciii,-  t>f Leerredenen.. ïoc> eenige ontladen de gene wat inbrengen, en zommige bereiden de fpyze van 't gene 'er ingebragt is, den Koning alleen is vry van den arbeid, cn gaat terwyl dc Bien werken den korf rontom, en beziet alles als of hy bun tot den arbeid wilde vermaanen. Aartfchouwt de Spinne, hoe vernuftehk breijen zy hvmne netten om 'er hun aas in te vangen? Zy fpreid eerst haare draaden kruisgewys uit, cn alsdan van 't midden beginnende te weven, voegt zy 'er den fchcerdraad rontom aan; zy weet de voctftrikken, die zy geleid heeft, loozelyk te bedekken, van buiten maakt zy "zig een fchüÜhöl orrt niet gezien te worden, maar zoo haast als 'er een vlieg in haar net geraakt is, loopt zy 'er aanftonds by, vat ze vast, wikkelt ze met haare vleugels in de web van haaren buik op dat zy niet zou konnen wegvliegen, zy dood ze en ilvpt ze weg tot den aankaanden honger, zouden die becstjens alles gefchikter cn beter tot hun einde konnen doen , ingeval zy met reden begaaft waren ? Overweegt eindelyk den verbaazenden aart der Zydewof• men in't maaken der allerfynfte ZydeN 4 gaa*  igo PVapenkuis der Geïooyigen gaarens, de welke zy in, klouwtjcns. als tot zerken , waar in zy fterven, ■ en. zig begraven, rontom zig weeten, op te rollen, en in de welke zy daar ■ naar herlevende, van hunne doodsr kist de plaats van hunne herbooring ma-aken, aldus. op: eene zekere wyze onze verryfenis verbeeldende. Wie. moet niet bekennen dat den. Schepper ,. die aan hun die natuurlyke ingeving en neiging tot dufdanige werkingen, heeft gegeven, een voorzienig wezen is, 't welk hun door eene ingedrukte kragt tot zeker cin.de van hem voorgeftek, is hicrende ? Wilt gy nog al dieper ingaan in de wonderheden der-natuur? Overweegt dan de kragt van het zaad-, zoo- der planten ais der dieren :, dezemet alle hunne deelen.,. verfcheide ge-, daantens en gcitehenisfen zyn in de kragt des zaads; verborgen : waar hetzaaken. gy de natuur - .van- het zaadi volmaaktelyk begreep^ gy zoud 'er ge-. heelt het maakzcL van-, dieren en plan-, ten, klaar in begrypen. Het zaad is, te- fubbief, en de^ oog te duister om 'er- die deelen in- te befchouwen .- m: de boonen-en defgelyke zaaden als zy beginnen te jjwiUen,. ja zelfs, in zom- • nuge *  of Leerredenen. 10? ïn.fge, eer zy volkome ryp zyn, cn kan de oog niet meer als, de trekken der eerfte bladers onderfcheiden : men ziet nogtans, als zy in de aarde- geleid zyn, allcngskens de twee bladeren, en voorts alle de andere deelen zig ontvouwen, en uitfpreijen, en tot een. volmaakte plant worden : 't gaat aldus, met alle. andere planten cn boomen, wie: moet zig bier in niet ten uiterften verwonderen over zoo eene groote magt en; wysheid, die zulke kragten heeft, konnen fcheppen , en, aan een ongevoelyk fchepfel indrukken P Wy mogen hier met den koninglyken Propheet Pf. 11 o. wel uitroepen :. IVlagna opera, Domini, exquifita, in, omp.es yoluntater ejus. » De werken des Heere zyn groot, y uitgezogt tot alle zyne begeerten." Ja A. T. zy zyn waarlyk groot, en volkomentlyk {trekkende tot het einde waar toe zy zyn gefchapen,, geven zy dan niet openbaarlyk de voorzienigheid van hunnen Schepper te kennen ? Als men een fchip in 't midden door de- zeegolven regt ziet op de- haave aankomen , zal men aanftonds niet peir zen, dat 'er eenen ervaaren fchipper op is die het beftiert ? Als men in èjoft  I92 Wapenhuis der Geloovlgtn een ftad komt, die met goede wetten* voorzien is , en alwaar de borgers , alhoewel van verfcheide natiën, van verfcheide bezigheden , van verfcheide wyze van leven , nogtans met malkander in"vrede leven, zal men niet zeggen , dat zy eenen Gouverneur heeft, dieze beftiert ? Als men in een koninglyk hof komt, cn aldaar een meenigte verfcheide ftemmeu, en verfcheide zoorten van^zangkonftige werktuigen hoort, die alhoewel onder malkander vermengt , nogtans door hun aangenaam geluit de ooren ftreelen, zal men konnen loochenen, dat 'er eenen vernufden zangmeefter dit alles beftiert ? Keert u, A. T. nu weder naar de natuur en aanmerkt, hoe alle de fchepfels tuflehen alle dc veranderingen, die men ziet, nogtans linie regt tot hun einde loopen , 't welk hun God geftelt heeft. Aanmerkt hoe alle die groote lighaamen in de groote ftad van deze wereld, alhoewel zoo tegenftrydig de een aan de ander, nogtans met malkander door den band van eendragt en vriendfehap vereenigt zyn : aanmerkt de vier Elementen, hoe zyn die tegenftrvdig aan malkander ? Kan men  of Leerreifentu, f 0^ men wel het water met het vuur doen overeenkomen? Veel minder als dat eenen onervaren iu de fpeetkonst twee verfcheide fnaaren met malkander wet zal doen overeenkomen : en nogtans alle vier de Elementen komen in veele fchepfels met malkander over een. Zal men dan niet moeten bekennen, dat zy eenen.atlermagtigilen, allerwysften, allervoorzienigftcu beftierder hebben? Men. ziet alle de minste dingen een einde hebben., waar toe zy dienen, men ziet ze tot dit einde beftiert worden, niet door hun eige zeiven, mits, zy met geen verftand begaaft zyn, ja van wegens hun wezen, die bewegingen , die werkingen cn veranderingen niet verzoeken, tot zulke eindens, als tonnende zonder die in hun wezen blyven, maar zyn daar toe onverfchillig : zy worden dan van een ander daar toe beweegt, en van wiedog , ten zy van hunnen Schepper ? Word ieder fchepfel van hem aldus beftiert tot haar einde , vervolgens ook geheel de natuur, cn 'alle de fchepfels te zamen, en vervolgens heeft den Schepper eene voorzienigheid over de zelve. Ï>czq  104 Wapenhuis der Gelbovigen Deze voorzienigheid van. 't albeftierend Opperwezen over- geheel de wereld hrekt zig van het een eind uit. tot het ander :■ zy is certyds gedaalt in het ingewand der aarde om Daniël te befchermen : zy heeft zig laaten vinden in de duisternisfe des, kerkers, om Jöfeph te verlosfen, in het vuur van den Babylonifchen oven, om de drie Jongelingen te bevryden, in den Walvisch om Jonas te behou den. Ik zoude geen einde vinden, waar 't dat ik alle haare wonderlyke uitwerkfels moest voor den dag brengen. Men onderbind ze en beproeft ze nog dagelyks, alle de fchepfels erkennen de zelve ; den boer erkent ze als hy zyn zaad op het veld werpt, de jonge raaven erkennen haar als zy om voedfel tot God roepen :■ de leliën des velds erkennen haar in 't fchoon kleedfel, daar God hun mede verciert heeft : ja de hairen van ons hoofd erkennen Gods voorzienigheid, die hun alle tor. een toe getelt heeft. Met een woord, geheel de wereld is als eenen grooten boek , in welken met groote letters , die aan geleerde en ongeleerde bekent zyn, Gods voorzienigheid te lezen is. Gyl.  of Leerredenen. lg£ Gyï. dan, ö ongeloovige, gyl. 6 verdoolde geesten^, die tot nu toe Gods voorzienigheid niet en hebt willen erkennen, ziet dezen boek Van tyd lot tyd in : overweegt het gene 'er gefchrcven ftaat, gy zult 'er de Voorzienigheid klaar in vinden. Ik heb'er uk . feeds eemge regelkeUs uit voorgelezen, begint gy de zelve niet reeds klaarlyk te vatten ? Ja ik derve het verzekeren , cn zoo gyk rechtzinnig wilt fpreeken, gy zult het moeten bekennen , gy zult met de woorden van den H. Ambroüus ( heeft op Zyn werk? Wie verlaat het r> gene hy wel heeft willen maken? v> Is dat het een ongelyk is de zaak *> niet te willen beftieten, en is het dan w nog geen groöter ongelyk die ge» maakt te hebben ? Want ten is geen >>> het minste onrecht iet niet gemaakt * te hebben., maar u niet aan te trek»_ken het gene gy gemaakt hebt, is « eene allergrootfte onbarmhartigheid." En inderdaad, als men den aart der fchep* Lib. i, de Offic c.13.  iqS Wapenhuis der Geioorigên fchepfels inziet die met leven cn gevoelen zyn begaaft, eenieder der zelve heeft een natuurlyke liefde tot het gene zy naar de gelykenis van haar' wezen heeft voortsgebragt. Waar vind men eene moeder -, die te vreden zynde met haar kind ter wereld gebragt te hebben, het zelve voorders niet nié'ér aan en trekt ? Wat vogel als hy zyne cijers heeft uitgebrocijt laat zyne jongskens vaaren ? Wat wild dier^ wat Tiger of Leeuw Verlaat zynejongen eer zy bekwaam zyn om voor zig zelvö te zorgen ? Is 'er onder andere eenen. Struisvogel, die zyne cijers olider het Brandende zand van Africaverbergt, en dc daar uit vöortskómendc jongskeus verlioot, de voorzienigheid heeft zc die natuur gegeven * óm zoohaast zy zyn uitgefloten, voor hun zelve te zorgen, cn nogtans word den StruisVogel hierom by den Propheet jeremias (b) een vreed dier genoemd. Word 'er zomtyds eehig ander dier, 13.V. eene Kloekhinne gevonden, die haare nieuw uitgebroeide jongskens verlaat, met (b) Thren. 4» f, 3.  of Leerredenen» Ï97 ïïiet wat een verontwaarding is men tegen haar ingenomen ? Men ziet haar aan als een "wanfchepfel der natuur. Hoe zou dan God, die aan dc onredclyke dieren die teere liefde en zorgvuldigheid voor hunne jongskens heeft ingefchapen, de redelyke fchepfels, die zyne zorg altyd noodig hebben, hoe zou hy die, zeg ik, de welke het mee» fterftuk zyn van zyne Almogentheid, het konstwerk van zyne wysheid, en den voorwerp van zyne goedheid konnen verftooten? Erkent dan, ó mensch, cn aanbid dc voorzienigheid Gods, die u bewaart, befuert en zoogvAvilt, tot uw eeuwig geluk u zal brengen. Maar hoe mag het komen, dat 'er vnder de gene belydenis doen van eéne godlyke voorzienigheid, eenige zyrt, die "zig in hunne werken aldus draa* een, al of 'ef geene voorzienigheid cn was : andere of 'er tegen knorren of kleinmoedig worden als de voorzienigheid hunne zaaken naarwertsch niet en beftiert : die onverfchilligheid der eerfte komt uit al te weinig geloof en te veel hoevaardy voorts, de knorring der tweede uit een al tc {legt gevoelen der voorzienigheid, het gebrek  ïo$ Wavenhuis der Geïoovieefi brck der derde door ongenoegzaam betrouwen op de voorzienigheid. Tegen dit driederlei gebrek, ftellcikuh A. ï. een driederlei plicht voor oogen , die éenjegelyk aan Gods voorzienigheid fchuldig is S tegen het eerfte helle ik de rechtvaardige vreezè van Gods voorzienigheid, tegen het tweede helle ik eene kinderlyke eerbiedigheid van de voorzienigheid, Tegen het derde helle ik ceh vast betroUwen Op de selve. Wy hebben reeds te voren het beftaan van Gods voorzienigheid zeer duidelyk bewezen , ee'né voorzienigheid aait wiens bedieningen toebehoort het goed der redelyke fchepfels te loonen, en het kwaad te ftraffen het gene aan den mensch overkomt, hem over te zenden oft te laaten overkomen Uit de allerwysfte eindens, niet alleen tot het algemein welzyn Van de wereld, maar ook vaii den mènsch zelve : eene voorzienigheid die dit alles fchikt tot haar eige eer eh glorie: dog hier uit kan inen die driederlei pligt gemakkclyk befluiten\ wantftraft de voorzienigheid het kwaad, zoó ert zal zy dan de vérmete hoevaardy der eerfte naar dit leven niet ongeftraft las-  of Leerredenen.. tg^ laaten : ziet vervolgens de reden van vreeze voor de eerfte ; doet de voorzienigheid nooit iet, of en 'laat zy nooit iet gefchieden ten zy om allerwysfte eindens , zoo cn hebben de tweede gene redens van tegen haar te knorren, maar wel eene hrenge verbintenis van ze te eeren, te aanbidden, en zig aan haar -ootmoediglyk te onderwerpen. Eindelyk is dat zy alles, wat dat aan den mensch overkomt ,hoe nadeclighem dit fehynt te wezen (is dat hy begeert) tot zyn eige voordeel fchikt, zoo moet men in alle voorvallen op haar een vast betrouwen hellen, en inderdaad wat is 'er vermetender, als te weten dat men in 'Gods handen is aks de kley in de hand van den potbakkcr, en nogtans, als of men hem niet noodig en had, in doen- en laaten óp zyne voorzienigheid geen agt nemen ? Deze moeten dan de ftraffen van hunne vermete onverfchilligheid vreezen, cn wiens noodzaakelykheid zy door hunne werken ontkent hebben, diers hrenge rechtvaardigheid verwagten. Wat is 'er redelyker als haaf te • eeren, die niets ( ik en zegge.niet uit kwaade ) maar- zelfs niets dan uïf de L Deel O aller-  tïoo Wapenhuis der Geloovigen allerbefte cn allerwyfte eindens kan doen of toelaatcn : 't is waar , wy en kennen gemeinelyk deze bezonderc eindens van God" niet, hy en geeft ons die niet te kennen , maar heeft hy 'er daarom geene ? Is hy ze verbonden ons kenbaar te maaken ? Neen. Wat zoud gy zeggen, waar 't zaaken ..uw kind u geduuriglyk taftig viel met te vraagen : vader waarom hebt gy dit proces aangefielt ? Waarom dit huys ver^ kogt ? Waarom dit land niet befaait ?. Waarom rKyt gy daar naar toe gereist ? Waarom dit of dat gedaan ? Zoud gy niet antwoorden, dat het dit niet noodig heeft te wecten , nog dat gy 'er verplicht zyt rekening van te geven, dat het genoeg is dat gy weet om wat redenen gy .zulks doet: en ingeval uw kind met die overtollige vraagen niet te vreden zynde, 'er nog knorringen 'byvoegde , zoud gy in plaats van ant* woord, 't niet zomtyds met de roede betaalen ? dat het ons dan A. T. ook genoeg zy, dat den allerwyften ah lcrwyfte eindens en redens heeft vai) zyn doen cn laaten; laat ons dit genoeg zyn om zyne voorzienigheid te eeren, "en haar in alle haare uitwerk..zels tc loven.' Eis-  • of Leerredenen. sol Eindelyk wat is 'er billiger , wnt verzekerdcr, als geheel ons betrouwen op de zelve te ftellen ? Want is dat zy ons van alles 't gene tot ons laaste einde noodig is , genoegzaam voorziet „ Wat redenen van mistrouwen zouden wy hebben ? Zouden wy misfehien moeten bcvreest zyn, dat niet tegenftaande onze bchoorlyke naarftigheidcn zorge, ons den kost of kleederen zullen ontbl'Ceken ? En zjyt niet zorgvuldig voor mve zjele, zegt de voorzienigheid, (c) wat gy eeten z_ult, nog voor uw lighaam wat gy zult aandoen : en is de ziele niet waardiger als de fpyze , en het lighaam waardiger als het kleed ? Aanzfet de vcgelen des Hemels , die niet en zaaijen„ nog en maaijen, nog in de fchuuren vergaderen , en uwen Hemelfchen Vader voed ze. En zyt gy niet waardiger alsdie ? En waarom zyt gy om de kleederen bezorgt ? Aanmerkt de Leliën des velds hoe zy wasfen, zy en arbeiden nog en fpinnen niet : dog ik zeg uL dat Salomon in allen zynen luister niet gekleed is geweest als eene van deze : want (e^ Mttth. 6. O 2  Ê02 Wapenhuis der Geïooyigen want- is dal God het gras des velds , het welk heden is, en morgen in den oren geworpen word, alzóo kleed, hoe veel, te meer ul. gy kleine rdn geloove, daarom wilt niet zorgvuldig zyyn, zeggende : wat zullen wy eeten of drinken, en waar mede zjdlen wy gedekt worden ? Hoort, myne allcrlicffte toehoorders, hoe de voorzienigheid tot ul. fpreckt: •yy verklaart aan uk, dat haare zorg < zig zelfs uitftrekt tot dc beesten, ja tot de hegtftefcheplelkenstoe , die zonder gevoelen zyn, hoe veel te min"zal %\ ul. nietvergceten, die zooveel waardiger zyt? Weest dan niet zorgvuldig voo'r eeten, drinken cn klccdcrcn, zegt zy , waar door zy de maatigc zorgvuldigheid, en naarftigherd niet wilt uitfluiten, want zy die eerder vcreischt: mits ook de vogels , welkers voorbeeld Zy bybrengt, hun voedfel cn nesten biet zonder cenigen arbeid bekomen : zy fluit dan alleenelyk uit dc overtollige zorgvuldigheid cn den al te grooten angst, die'geheel het hart van den mensch met het tydclyk bezig houd als met het voornaamfte goed, gelyk in de Heidenen, die gene godlyke voorzienigheid gelooven : daarom voegt Chris-  of Leerredenen. z 03 Christus 'er by : want alle deze dingen zoeken de Heidenen, want uwen Hemebfchen Vader weet wel, dat gy alle de7Ke dingen noodig hebt. Hy wilt dan dat onze-voornaamfte en meeste zorge zy voor liet ryk der Hemelen, en het gene ons daar toe noodig of dienstig is: daarom zegt hy, \oekt dan eerst het ryk Gods en zyyne rechtvaardigheid, en alle deze dingen zjillen u toe geworpen worden. En by Lucas aan het twaalfde zegt hy, en wilt niet vreezen gy kleine kudde (dat u het gene tot het leven noodig is , zal ontbreeken ) want het heeft uwen Vader behaagt u een Koningryk te geven, te weten in den Hemel * hoe veel te meer dan zal hy u van dicflegtc en tydelykè dingen voorzien, die u noodig zyn ? Niet te min als men den werelds handel befchouwt, men ziet hier eene weduwe- krytcn r en al zugtende roepen : ah my ellendige ! wat zal ik gaan aanvangen ? JVlynen man is overleden,, ik beu mynen brood-winder quyt ,. ik hebbe een huis vol kinderen : waar z_al ik vooihun den kost vinden ? Ja&a fuper Dominum curam tuam, & ipfe te enu0 3 trut*  s04 Wapenhuis der Geloovigen triet. (d) » Werpt uwe zorg op den 91 Heere, en hy zal u voeden met uwe j» kinderen," als gy nogtans doet van uwen kant het gene gy moet doen. Op een ander plaats hoort men eenen1 klaageö : eilaas ongelukkigen daar ik bén , ik was te vooren wel in /iaat, nu is my door dievery, door brand, doof proaesfen alles ontnomen, waar zal ik my nu keeren ? Qmnem follicitudinem in eum projicientes, quia ipfi e/i cura de ■vobis. (e) r> Werpt alle uwe zorgvulv. digheid op den Heere , want hy y> draagt zorg voor ulieden." In een derde plaats hoort men een huis met weezen vervult, die tusfchen Springaders van traanen de dood van hunne ouders bcklaagen : 't fehynt dat hun niet als den hongersnood, en de uiterfte elenden meer over zyn. Dog houd cp van zugten, maatigt uwe traarten, hoopt óp den Heere, want hy zal uk fpys geven op bekwaamen tyd, want hy doet zyne hand open, en vervult alle gedierte met zynen zegen: wilt niet vreezen, want den kleinen en den groo- m P&54 t. 33- ('Oi.Pet. 5-t. 7.  of Leerredenen. 2"c>5' grooten heeft den Heere gemaakt, en hy heeft voor hun alle gelykelyk zprge, (f) Aan den Koning en den boer, aan den Arend en de Vlieg, aan den Oliphant en de Muis bezorgt hy den kost i weest êm niet kleinmoedig, want hy zal ul. ook niet verlaatcn, is dat gyk hem niet eerst verlaat. Slaat gyl. bedrukte zielen uwe oogen op de wonderheden der voorzienigheid, en gyk zult 'er van overtuigt zyn. De Hf achten waren in eene dorre wildernis, de fpyze ontbrak hun, zy meinden anders niet, als dat den honger hun aan de dood zou geflagtoffcrt hebben: veele van hun knorden en zeiden; (g) Zal God ons een tafel konnen gereed' maaken in de wildernis ? En nogtans heeft God aan hun een menigte Quakkels en Manna tot fpyze gezonden. Job wierd op eenen dag van huis en meubele, vee en kinderen berooft: wie zou niet gezeid hebben, dat hy den armften bedelaar zou geworden hebben en kinderloos zou ten grave gedaalt zyn? En nogtans hy wierd'' ryker CO Sap. 6..(£) £.77. t. «. ü 4.  xo6. Wapenhuis der Geloovïgen ryker als te voren,, en zag zyne kinderen en kindskinderen tot het vierde lid (h) als d:en Koning van Syrien Samarlen belegerde ,, cn den hongersnood zoo. groot was , dat 'er een ezels-hoofd im deze ftad voor 80 Silverlingen verkogt wierd, ja dat eene moeder haar eige kind opat, wie en zou niet gezeid hebben, dat geheel die ftad van honger zou vergaan zyn, of zig aan deii vyand zou hebben moeten overgeven ? En nogtans is geen van twee gefchied, en als den honger op het hoogfte was, wierd de fpyze zoo overvloedig,, dat 'er twee mudden gerst, als ook een mudde meelbloem in de 'poort der ftad voor eenen zilverling verkogt vierden., (ij Hoopt dan in den Heere,. en onderhoud zyne geboden, en hy zal het alzoo befchikken, dat acr barmhartige zullen gevonden worden, die ul. van gebrek niet zullen laaten vergaan : neen zegt David Pf. 36. Ik ben jong geweest,, en nu ben Ik oud geworden, en ik heb den rechtvaardigen niet ver laaten gezien, nog rjn zaad brood me- (4 Job. 42. f. 1, CO 4» Reg- 6*7»  of Leerredenen. 207 riekende. Ziet dan A. ï. de allerkragtigfte beweegreden van betrouwen op Gods voorzienigheid, dieul. allen overtolligcn angst en zorgvuldigheid voor hettydclyk moeten doen afleggen. Dog de beweegredens van dit betrouwen-en zyn niet minder, om alle ongeregelde vrees voor de gevaarcn, en den tegenfpocd uit te fluiten; want mits zonder Gods wil of toelaating aan ons niets cn kan overkomen, wat vreezen wy zoo zeer de magt der boozc ? Wat fchuddcn wy voor hunne dreigementen ? Al wat God hun toelaat tegen ons te doen, dient tot ons goed, als avv het maar daar toe -willen gebruiken. TVy iveten, zegt Paulus, (£) dat de gene God lief hebben, alle dingen ten goede medewerken. Zyt gvl. dan in gevaar van voor de rechtvaardigheid, voor de deugd, voor den Godsdienst vervolging te lyden : en wilt ze niet vree^en, zegt Christus, ( / ) de gene het lighaam dooden , dog de ziele niet dooden konnen, maar vreest eerder dien , die zjel en lighaam kan verdoemen in de y >—— — (kfRom, 8. J. a8, (0 Matt. 10. f, 38.  2o8 Wapenhuis der Geloovigen de hel. Als wy wat moeten lyden, laat ons met de verftandige Judith peizen, dat die geesfels ons overkomen niet tot onze verderffenis, maar tot onze beternis. Laat ons met Pati"lus overwegen, dat het lyden van dezen tyd niet te vergelyken is met de toekomende glorie, die ons Veropenbaart zal worden, cn met Petrus (m) gy zult ul. verheugen, al is dat gy nu een luttel tyds bedroeft moet ryyn door verfcheide aanvegtingen, op dat de beproeving uws geloof.i veel kostelyker dan goud, 'f welk door het vuur beproeft word^ gevonden worde tot lof, glorie, en eerè in de veropenbaaringe Jesu Christï. Stelt ul. voor oogen de voorbeelden van beproeving, eenen Jofeph, eenen Daniël, eenen Tobias, eenen Eleafarus en meer andere. De twee eerfte worden voor de getrouwigheid aan Gods wet berooft van hunnè Vryheid, den derden van zyn tydelyk goed, en den vierden van zyn leven. Waar het zaaken Jofeph dezen tyd geleeft had, mogclyk zou men hem in den kerker zyn- i- Pet. i. f. 6.  of Leerredenen. 20^ zynde, verweten en gezeid hebben; waarom zyt gy zoo fcrupuleus geweest fen opzigt van uwe broeders ? Waarom zoo koppig in het weigeren van aan het verzoek van uwe meestersfe te voldoen ? Ziet dit komt 'er nu van :; eene flaverny, een ballingfchap, eenen kerker zyn de vrugten van uw ongevoegzaamheid. Dufdanig zou mislchien de verkeerde wereld gefprokén hebben, maar die verblinde wereld, gelyk zy naar dc ftemmc van eene godvreezende confeientie niet zou géluistert hebben, zoo en zou ze ook de fchatten, het purper en den throon niet gezien hebben, die de voorzienigheid door den middel van dit lyden en beproeving hem had tocgefchikt. Ik gaan andere voorbeelden zoo van het nieuw als vart hef oud verbond voorby. Het voorbeeld van onzen godlyken meester moet ons genoeg zyn. Gedenkt , zegt hy, (/z) hel gene ik u gezeid hebbe : den dienaar is niet meerder als zynen Heere , is dat 7yy my vervolgt hebben , zpo zullen 7Ky u ook vervolgen. Gg- (ff) joan, tgi f, 20,  zio Wapenhuis der Geïooyigen Gelukkig en duifentmaal gelukkig, die in den tyd van tegenfpocd en verdrukking zyn betrouwen helt in Gods voorzienigheid : deze zal hem zelfs ten tyde van lyden troosten, zy zal hemmocd geven, zy zal hem hier cn hiernaarmaals doen zegenpraalen. AMEN, TIENDE LEERREDEN. Bewyzende Gods voorzienigheid. Neque dicas coram Angclo, non efl providentia. En zegt voor den Engel niet, 'er is gene voorzienigheid. EcCLES. v. f. 5. T En is niet alleenelyk in deze laaste tyden dat 'er verleiders zyn opgedaan, die onder den fchoonen naam van Philofophen het Christendom hebben bevogten, maar zy zyn 'er reeds geweest ten tyde der beginnende Kerk; tegens deze den Apostel Paulus willende die van Colosfen voorhoeden, zegt aldus : liet  of Leerredenen. zit ^iet dat u niemand en bedriege door menfchelyke wysheid en ydel bedrog naar de overiereringe der menfchen, naar de elementen der werétd, en niet naar Christüm, want in hem woont alle volheid der Godheid lighaamclyk. Colosf. 1. t. 8. o. Dog dit verfchil is 'er tusfchen de ongeloovigcn van deze cn der voorige tyden, dat dc eerfte in getal, in boosheid, en in dc openbaarheid der ongodlykc fchriftcn de Philofophen der voorige tyden overtreffen. De ongeloovigheid gaat als eene aannaaiende ziekte geduurig voort, cn befmet de geesten naar maate, dat zy zig aan het bedrogvan eene hoevaardige Philofophie, cn aan dc bekooring van eene gevaarlykc nieuwsgierigheid hebben overgegeven: de ongodsüicnftigheid is als eenen watervloed, door den welken de genoodfchappen der geleerde overftroomt worden : de natuurkunde, de overnatuurkunde, dc Godsgeleerdheid, de ftudie van dc zeden, van den koophandel, van de ftaatkunde, van de hiftorie, van de digtkonst Ikc. zyn de prooi geweest van de valfche Philofophie: de tooneelen wedergalmen van debedorve zédéTésfen der ongeloovigheid : de gezel-  512 Wapenhuis der Geloovigen zclfchappen herhaalcn als zoo veele godfpraakcn. die dwaalingcn, dewelke zy uit de boeken der ongeloovige geleert hebben : en aldus fpreid zig het vergift der ongodistery en deistery van alle kanten uit, om welk, zoo veel ons mogelyk is, zyne kragt te beneemen, zullen wy uit de ovcrwceging van den mensch de voorzienigheid van Zynen Schepper tastelyk bewyzen. Het is eenen openbaaren aft van voorzienigheid iet tot zeker einde te doen, tot dit einde dc noodige en bekwaamc middels te gebruiken, de gene de bekwaamfle erkent zyn, tot dit einde altyd flandvaftiglyk te werk te ftellen de beletfels van dit einde te voorkomen of de zelve overeenkomende te verwinnen;ja zelfs 't gene uit zig zelve tegenftrydig is, door vernuftheid tot dit einde te dwingen : daar en tegen 't is een teeken van geval ( is dat ik aldus mag fpreeken, mits 'er ten opzigt van God geen geval kan wezen ) als iet tot geen zeekcr of bepaalt einde beftiert wort, als de bckwaame middels tot het zelve worden achtergelaaten : maar bekwaame en onbekwaame , noodige en onnutte, voor-  Leerredenen. 313 vGordeclige en fchadelykc onverfchilliglyk worden gebriukt; meteen woord, als alles 't gene het eerfte voorkomt, word aangegrepen, en zonder op eenige evenredigheid tufschen het einde en de middels agt te nemen, alles vermetcntlyk word onder een geftneten. Dog üaat nu uw oogen op den menfch, en ziet, welke teekens 'er worden gevonden , of die van een allerwyfte voorzienigheid, of die van een blind geval, 't Is immers bekent, uit wat eene kleine ftof, uit wat een vuil vogt het fchoon paleis der ziele , daar zy als eenen Koning hcerfcht, te weten het mcnfchelyk lighaam, gevormt is. Is het wel mogelyk, dat uit eenen hoop ilyk, of uit eenen rouwen berg zonder konftenaar, die de ftof bereid maakt, die deze volgens 't gemaakt denkbeeld van een paleis te zamen voegt, en die ftiert -tot het einde van hem voorgenomen,, meer een pragtig palcis als eenen puinhoop van allerlei fteenen zou voortskomen P 't Is nog niet min mogelyk, dat zoo eene fiegte en verwarde ftof zoo een fchoon lighaam zou voortsbrengen, ten zy den uitvinder der natuur dc zelve door zyne voorzienigheid  214 Wapenhuis der Geïooyigen heid daar toe {tierde. Onderftclt eens dat 'er door 's menfchen handen eenen berg vereffent wordende, men dezen allengskens in {tukken kapde 'zonder eenig ander einde, Avaar toe die hukken {teen zouden moeten dienen : laat men deze hukken op iooó verfcheide plaatfen- op hoopen vaaren, men zal 'er millioenen heencn van verfcheide gedaante, kleine cn groote, dikke cn dunne, ronde en vierkantige, en met een woord van allen flag onder malkander vermengelt zien , zonder deminhe gedaante van eenig gebouw, ja zelfs niet van eenen verkensftal: zoude dit zelve geen plaats hebben tusfeher* de deelen van het menfchelyk lighaam? Zouden die deelen, ingeval zy tot geen Zeker einde van dit konstig paleis der ziele gehiert wierden, niet onder elkander verwardelyk moeten vermengt zyn? Verre nogtans van uaar : het lighaam is in des moeders fchoot nauwelyks gevormt, of i ooo aderen , over de 200 beenderen, van de welke ieder, zoo Galenus getuigt, meer als 40 oogmerken of eindens, waar toe zy dienen, cn vervolgens te zamen meer als 8000 eindens heeft, meer als 200 kraakbec- ncn, *  of Leerredenen 215 ncn, meer als 400 fpiercn, in de welke, zoo den zelven Galenus getuigt, meer als 6000 oogwitten of eindens zyn, waar op in de vorming van het menfchelyk lighaam moet uitgenomen worden , behelst dit teer en klein lighaamtjc zonder de minste ongefchiktheid of verwarring. Uit die eenvoudige en gelykformige hof, waar van des menfchen lighaam gevormt is, verandert 'ef een deel in beenen, en tanden, in zenuwenen vezels, een deel in vel en vleesch, een deel in aderen en fpieren, een deel in oogen, ooren, neus, mond, handen en voeten, een deel in herfenen, hart, maag, lever, long en andere deelen van elkander in wezen en werkingen zoo verfchillig. Neemt wel agt op de oog van den mcnsch,hoe konstig is zy gemaakt ? Hoe noodig aan den mensch ? Hoe gelykt de eene aan de andere ? Hoe ftandvastigly k dient zy om't gene buiten haar zienelyk is te aanfchouwen ? Aanmerkt haare fnelheid : zy doet op eenen oogenblik tyds eene reize van 80 millioenen meilen met de vaste herren aan te zien ( want volgens dc fferrekykers zyn deze zoo verre af van de aarde) overweegt haare /. Deel. P be-  %l-6 Wapenhuis 'der Geïooyigen bekwaamheid: zy kan een vierde deel van den breeden 'Hemel feffens met eenen opflag bevatten : haare werking is zoo geheim, dat men dc zelve tot nu toe nog niet -zekcrlyk heelt konnen begrypen. En om dat zy een der teerfte is van alle deelen., heeft haar dc -natuur met oogfcheelen voorzien om ze tegen alle ongemak te bevryden : zy heeft aan haar de -oogbrouwen tot befcherming gegeven, die aan den uiterften rand der opperftc en onderfte oogfcheelen geftelt zynde, met harde en ftyve hairen voor uit haan , om alle kleine dingen, die in de oogen mogten komen daar mede af te weeren : daar zyn ook wynbrouwen met hairen gcvult, om alle afvallende, dingen, bezonder het zoudagtig zweed als door een fchanfc van de oogen af te keeren. Aanfchouwt de oore, gy zult ze van binnen op form van een trommel gemaakt zien om den ontfangen klank verder mede te deelen : gy .zult ze uitwendig met verfcheide kromme omgangen bezet vinden, 'tzyom het geweld van al te herken galm te beletten om de trommel te 'kwetzen, lts zy om veel geluidste-ontfangen cn lan-  of Leerredenen. 21 y langer te behouden. Aanmerkt de andere zinnen en deelen des lighaams .de neus dient om 'er den aasfem door uit en in te laaten, om de natuurlyke warmte des harte te verkoelen : zy is als de gote der herffenen, waar door haare fluimen gelost worden. Den fmaak dient om gefoute, bitter, zuer, zoet, fcherp, rouw, vet, en andere fmaakelyke hoedaanigheden te proeven. Door den tast voelt men dc koude ", hitte, nattigheid, droogte, hardigheid, weekheid, rouwigheid, zagtigheid cn andere gevoelyke hoedaanigheden. Dog den tast is door geheel het lighaam verfpreid, op dat den mensch zig des te beter tegen het gene hem fchadclyk is, zou konnen waarnemen. De tong verfcheidcntlyk geflagen tegen de tanden gelyk het hakkebeerds 'inftrument tegen de fnaaren brengt verfcheide geluk voort. Van de tanden dienen de voorfte om de fpyze van een te fnyden, de agterfte om ze als meule-fteenen van een te maaien, om des te gemakkelykcr in de maag gekookt te worden. De voeten van onder breed uitgefpreid zynde, dienen om als ■pedefiaalcn de b eenen op te P 2 rus-  £i8 Wapenhuis der Geloovigen rusten, die als colommen de zwaarte des menfchen lighaam onderfteunen. De handen zyn in verfcheide leden verdeelt tot dc bewecging, door de welke zoo mecnige konstwerken, die tegen de natuur om prys flryden, worden uitgeAverkt. Wie zal dan met ccnigen fchyn van waarheid konnen twyffelen of alle lidmaaten zyn ieder tot hunne verfcheide werkingen gemaakt ? Wie zal dan durven zeggen, ten zy eenen dwaazen Spinofa met zyne redelooze aanhangers, dat de vyf zinnen niet tot hun eige en bezonder einde befchikt zyn, dat nog de maag gefchikt is om de fpys te verteeren, nog de oog om te zien, nog de o^r om te hooren, nog de tong om te fpreeken, ©f te fmaaken, nog de neus om te rieken , nog de handen en andere leden om te tasten : als dit zoo was, waarom zou dan ieder zoo ftandvastig zyne eige bediening blyven doen ? Waarom zou men dan zomtyds door de neus niet zien, of hooren door de ©ogen? Hee is het mogelyk, dat de natuur in het maaken des menfchen lishaam altyd den zeiven weg ingaat? Hoe komt "het dat zy altyd de zelve wyze  of Leerredenen. 219 wyze van doen gebruikt? Altyd de zelve middelen in 't werk ftelt, die zoo ftandvastiglyk tot de zelve werkingen, en tot het zelve einden der' lidmaaten uitkomen ? Kan dit zoo ftandvastiglyk en regchnatiglyk gefchieden zonder de voorzienigheid van den uitvinder der natuur ? Kan dit alles door geval gefchieden? Neen, een negenmaandig fpraakeloos kindeken overtuigt en befchaamt onze waanwyze: want nauwelyks geboren zynde, weet het aanftonds de pligt van zyn nieuw leven, niet door gebruik, maar door de natuur, de welke welwetende dat te vergeefs de werktuigen gegeven worden aan die het gebruik 'er van niet en kent, aan het kind het vermogen, der wysheid door zig zelve geleerd, ingeboren heeft, op welke betrouwende, is dat 'er iemand, zegt Galenus, (c) den tepel der borfte in zynen mondfieekt, het ral Ke aanftonds met zyn lippen vast grypen, en alsdan met uitgefpreide kaaken het zaP tot 7M trekken , en daar naar met gekromde tong naar de keet jaa-- O) Lib. 15. cap. 7. P 3  2 20 Wapenhuis der Geloovigen jaagen als of het dit al over langen tyd geleert had. Gefchied dit niet door de ingeving der natuur om liet nieuw verkregen leven te bewaaren ? Dat onze waanwyze ons dan eens zeggen, hoe de natuur om dit einde te betragten en te bekomen, had moeten doen ? Dat zy ons eens tot dit einde bckwaanicre middels aanwyzcn om. v:m een magteloos kindehen gebruikt te worden. Aanmerkt, eindelyk dc ü'tootc verfcheidenheid van aanzigtcn en hemmen onder de menfchen : deze is zoo mcenigvuldig, dat men 'er onder veele duizendenauwclyks twee van hetzelve aanzigt cn hemme vinden kan : daar en tegen onder verfcheide foorten van dieren zyn die van dc zelve foort in alles zoo gelyk aan malkander, dat men 'er nauwclyks eenig onderfchcid tiisfchen vinden kan. Wie heeft dit alzoo geichikt, of het blind geval, of eene wyze voorzienigheid? Is 't het geval ? Waarom cn zyn dan alle de menfchen zelfs van. een land, van een had, van eene familie niet zomtyds aan malkander zoo gelyk in ftemme en gcheltenis des lighaams, dat men ze uit malkander niet en kan onder- fcheiden  of Leerredenen. zzt fcheidcn ? Waarom cn zyn dan dc dieren van de zelve foort niet alle van malkander zomtyds zoo onderfeheiden, dat men 'er in die foort geen twee gelyke kan vinden? 't Geval ( 't welk niet by God, maar allccnelyk°by de menfchen kan plaats grypen ) is immers niet ftandvastig : 't gene by geval gefchied , en gefchied niet altyd , maar zelden, 't Ts dan door eene wyze voorzienigheid , niet van eenig fchepfel, maar van den Schepper : op dat zoo in duisternisfen als in 't licht den eenen mensch van den anderen zou konnen onderfeheiden worden; want zonder dezen onderfcheid zoude geene welgefchikte Republiek, nog in haar de rechtvaardigheid konnen beftaan. De mans en zouden hunne vrouwen dikwils niet konnen onderfeheiden, (mits 'er veele het zeiven kleedfel konnen draagen) nog dc ouders hunne kinders, nog de fchuldeisfchers hunne fchuldenaars, nog de vrienden hunne vyanden, nog de Magistraat de kwaaddoenders, nog de onderdaanen hunne Vorsten : de gc~ meinc rust en vrede zoude vervolgens doör overfpeelen, verraderyen, doodHasen, bedrog en allerlei ichelmftukb P 4 ten  222 Wapenhuis der Geloovigen ken geduurig geftoort worden, 't welk in de onredelyke dieren geen plaats en heeft : ziet men hier niet opentlyk het einde van die voorzienigheid?" ; Als men dan zyn lighaam zoo konstiglyk gemaakt ziet, de lidmaaten zoo gefchiktelyk geplaatst, de leden de een aan de ander zoo gelykvonniglvk vastgemaakt, en zoo eigen aan dc bediening van zyn leven, moet men niet befluiten , dat zyn lighaam geen werk is van een onzeker en blind geval, maar van eenen allerwysten geest,van eene almogende hand," die zig tot een zeker einde van hem voorgeftelt, daartoe hefteed heeft? Zy zullen misfehien zeggen , is dat God" in 't maaken van dit geheel al eenige eindens gehad heeft, zoo is-dat ieder deel tot eenig einde gemaakt.: B.V. de oogen om te zien, de voeten om te wandelen, het verhand om te kennen en redeneren: dog dit kan niet wezen , want hoe menige oogen zien niet ? Hoe menige voeten door het fierecyn belet konnen niet wandelen ? Hoe meenige verftanden door eenige fout aan de herfenen zyn tot de redenering onbekwaam? Vervolgens de oogen, voeten, en verhanden  of Leerredenen. 2 2^ den zyn tot die eindens van God niet gemaakt, of God word in de zelve berooft van zyn einde. Ik antwoorde, dat, gelyk God de gezonde oogen, voeten, en verhanden, om te zien, wandelen en redeneren gemaakt heeft, hy ook om andere wyze redens, B. V. om zyne vryheid te toonen, of andere, die tot zyn algemein einde even zyn ftrekkende, aan eenige oogen, voeten en verhanden zommige fauten van h begin af, of by verloop van tyd heeft willen laaten overkomen, diehunvaii dit einde beroofden : vervolgens heeft hy die oogen, voeten en verhanden aldus willen maaken tot een ander genoegzaam einde, waar toe zy inderdaad zyn dienende. Wy hebben nu het ftoffelyk deel van den menfch aanmerkt : laat ons nu het onftoffelyk oft de ziel ook eens bemerken. Een ieder gevoelt in zig iet, het welk pcist, en dit is de ziel : deze hcerfcht als eenen Koning in de kleine wereld van haar lighaam : zy voorziet door bekwaame middelen aan de noodzaakelykheid van 't zelve, en in alle deelen onbewceglyk zynde , beweegt zy door haaren invloed, en beftiert door  224 Wapenhuis der Geloovigen door haar gebod alle de litmaaten des lighaams, B. V. iemand is op eenen gcmaakelyken ftoel fagtjens gezeten , de ziel word indagtig, dat het hoog tyd is om op zeker uur iet dringends in de ftad te verrigten: zy gebied het lighaam op te liaan en zig tot de ftad te fpoedigen : alle de leden zyn aanftons gehoorzaam , het lighaam .regt zig op, de hand grypt den reisftok aan, de beenen bcweegen zig om de reis fpoedig te volbrengen, de oogen zien voor uit om nievers tegen te loopen, de tong vraagt naar den kortften weg: De ziel bemerkende, dat haar den tyd zeer nauw begint te worden, doet de beenen den breeden open , en gemakkelyken weg verlaaten , om eenen kortoren in te gaan x de beenen zyn weder gehoorzaam, zy aanvaarden eenen min aangenaamen weg, zy fpringen over floöten en gragten, dringen met het lighaam door heggen en bosfehen, loopen over heuvels en daalcn. In den voet geraakt 'er by ongeluk eenen fcherpen doren, de beenen blyven ftaan, het lighaam boogt zig neder, de oogen zoeken naar de wonde, de hand reikt zig toe, en trekt den doren uit, zy ver-  of Leerredenen. 2 2$; verbind den voet, en dezen naar eenen korten ftifftand vervoordert veel fpoediger als te voren de reize naar de ftad : eindelyk naar het verrigten der zaaken keeren de beenen langs den min korten , dog open en gcmakkelyken weg ftillekens naar huis. Wie is 'er zoo blind, die niet cn ziet, of wie zoo hartnekkig in't fluiten zyner oogen, om niet te zien, dat de ziel de lidmaaten tot een zeker einde is befticrende ? Want waarom zouden de beenen zig meer fpoeden in 't gaan naar de ftad, als de verrigting der zaaken praamende is, dan in het wederkeeren, als die nu verrigt zyn ? Waarom zouden de oogen naar den kortften weg zoeken, en dc voeten dien ingaan reizende naar de ftad, al is dat dien niet zoo aangenaam 'of gemakkclyk is, meer als wel in het wederkecren ? Ten zy om een einde het welk den.mensch voorhad, en plaats greep in 't gaan, en niet in 't wederkeeren. Zal dan dien God, die dc ziel gefchapen heeft, die haar de heerfchappy over het lighaam heeft gegeven, die haar met verftand begaaft heeft om de lidmaatcn te bcftieren, zal dien de ziel zelf met geheel  226 JVrapenhuki der Geloovigen heel de wereld, die tot den dienst van den mensch gefchapen is, niet bellieren ? Wat zegt gy waanwyze ? Zoude de ziel, die gefchikt is tot het lighaam, dit meesterhuk van den almogenden en allerwysften, die meestersfe van de wereld tot niets gefchikt zyn? Wat zoude dan God hier toe ontbrccken ? Ontbreekt hem de wetenfchap ? Hy is immers alwetende , cn vervolgens is hem niet verborgen of onbekent. Ontbreekt hem de magt? Hy is immers almogende, vervolgens is hem niet moeiclyk. Ontbreekt hem misfchien den wil ? Hy isde goedheid zelve, die vervolgens geen minder zorg kan hebben over zyne fchepzels, als de beesten tot hunne jongen. De Heidenfche Philofophen hebben dit wel begrepen, want Trimegistus (£) zegt aldus: '» Het is eene moeielyke » zaak, ö zone , God te begrypen: m zoo meenigmaal als gy hem zult « willen zien, zoo let op de fchikking ff des werelds en het cieraad dezer ff fchikkinge. Let op de noodzakelyk- « heid (_b) Dialogo iz, in Primandro,  of Leerredenen. 227 r> hcid van die dingen, de welke Avy y door de zinnen begrypen, en op r> de voorzienigheid van alles, 't gene ,r> te voorcn gemaakt is, en nog dagey lyks gemaakt word ; uit deze vier 55 dingen, ó zone, zult gy God ken)•> nen en begrypen, te weten uit den j> fchik der zaaken, uit de natuurlyke n gehoorzaamheid der zelve, uit zyne y voorzienigheid, door de welke hy * voor alle en voor eenjeder bezorgt y is." En om voor te komen de dwaling der genen, die zouden zeggen,dat God maar zorg draagt voor de wereld in 't algemein, dog niet voor elk 1'chepfel in 't bezonder, zoo zegt hy : (c) r» God vergeet den mensch niet, maar « draagt 'er zorg voor, en wilt van » hem gekent worden." Dufdanig gevoelen van God hebben ook gehad Pythagoras, Socrates (d) die aldus fpreekt: y> Let 'er wel op dat uwe ziel ook als r> zy in het lighaam is, volgens haar « goeddunken het lighaam beftiert: » daarom moet men zig laaten voorst ftaan, dat de wysheid, die in dit heel . y al 07)~Dialogo IO« a(3 Afclepium. ld) Xenophon de dict: & fact, Sccrat,  S28 Wapenkuis der Geloovigen » al is, alles beftiert gelyk bet haar n aangenaam is. Kan uwe ooge veele * ftadicn bereiken, cn kan Gods oog r> niet alles te gelyk aanfchouwen ? n Kan uwe ziel peizen het zy op 't y> gene hier gebeurt, het zy op 't gene » in' /Egypten en Sicilien gefchied, * en kan Gods wysheid niet over alles y te zamen zorg draagen ?" Van het Zelve gevoelen zyn Plato, Plotinus en andere. Laat ons Proclus (e) van Plato eens hooren fpreeken : » Plato voln gende de aanhangers van Pythagon ras, zegt, dat, al wat'er gefchied, r> door eenige oorzaak gefchied, ftel- * lende de noodfehikking en God over 11 de dingen die 'er gefchieden I want » al is dat 'er veele en verfpreide dinr> gen zyn die gefchieden, en daarom n uit veele oorzaaken voortskomen, 3-. waar onder zommige deze, zommige ti eene andere uitwerking hebben : zoo ii is 'er nogtans eene oorzaak, die alle s» werkende oorzaaken verzamelt cn s» by een voegt, op dat 'er in het ge*> heel al niets te vergeefs of ingedron- ji gen O) i. in Tim.  •of Leerredenen. 2 2 q gen zy. Want men moet over de din-■>•> gen, die zyn, geen kwaade regeer>. rings wyze invoeren. Maar 'er moet eenen heerfcher, een beginfel vaii 3' alle dingen, eene voorzienigheid, een 33 vervolg en te zamenbinding der din33 gen zyn." Eindelyk Cicero (ƒ) bèwyst door zeer bondige redenen, dat de wereld door de godlyke voorzienigheid beftiert word. Maar zal nu dit alles aan de valfche wysgeeren genoeg zyn., om luiftcr te .geven aan de waarheid ? Ah ! ik vreeze van neen. Die fterke geeften en laaien zig door geene redenen overwinnen : alle de wysheid der oude, alle de redeneringen der geleerde en zvn niet bekwaam, om hun te doen bekennen , dat zy van de waarheid overtuigt zyn : neen, geheel de oudheid, die van hun gevoelen niet en is geweest, zyn door 't licht der waarheid niet beftraalt geweest. Alleen de wanfehepfels van. hun hocvaardig verftand zvn by hun de godforaaken , daar zy willen, dat geheel de wereld zig zal blin- Cf) Lib, 2. de Nat, Deor. cap. 30.  230 Wapenhuis der Geloovigen blindelings aan onderwerpen : de ongercgeltheden van hunnen bedorven wil, zyn de rigtfnocren daar zy begeeren , dut een ieder zyn gedrag zal naar voegen, ö Tyden! ö Zeden ! hoe verre heeft den geest van hoevaardy en vrygeeftery het menfchdom ontaard ? Dog gyl. ten minhen, myne allerlieffte toehoorders, die het woord Gods nog hebt behouden, en zynen naam niet hebt geloochent, weeft ftandvaftig in de uure der bekooring , die de geheele wereld overkomt : houd dat gy hebt, op dat niemand uw kroone en neme die den rechtvaardigen rechter bereid heeft voor de gene eenen goeden ftryd hebben geftreden , en 't geloof hebben behouden: dog wat is 'er noodig om eenen goeden ftryd te ftryden?T)aar is noodig voor de gene tot.de ondérwyzing van andere geftelt zyn , dat zy niet na en laaten van door woorden cn voorbeelden het geloof in de zelve te bcwaaren : 't is noodig dat zoo deze als die , op dat het ryk Gods , dat is , het geloof, aan hun niet worden ontnomen, (g) Apoc, 3. % 11»  of Leerredenen 2 *1 men* ay naar het zelve nauwkeuriglyk tragten te leven. Wat is nu het geloof van Gods voorzienigheid, die wy in den mensch hebben zien uitfchynen, van ons vereifchende ? Dit geloof vereischt van ons, dat wy Gods wille door .het nauwkeurig onderhouden van :zyne geboden , gctrouwelyk volbrengen, dat wy alle onze begeerten , gencgentheden en hartstogten in dc eer en de verfmaading, in voorfpoed en tegenfpoed, in gezondheid en ziekte , in het leven en de dood aan den wil van God onderwerpen, met een woord dat wy onzen wil altyd naar den zynen tragten te fchikken. Waar het zaaken wy dit wel behartigden , in wat eenen vasten vrede •zouden wy leven ? Hoe veele moeieïykheden en onrusten zouden wy fpaaren ? Deze gelykvormigheid aan den wil van God zoude onze kleinmoedigheid onderfteuncn, de ongeregelde vrees en bekommernis wegnemen, het lyden verzoeten, en ons met blydfchap vervullen. Wat Koning was 'er beter te vreden in zyn purper als den ootntoedigen Francifcus in zyne rouwe kap ? Wat hoveling meer te vreden in het /- DieL Q j»id-  £32 Wapenhuis der Geloovigen midden van een koninglyk hof, als Joannes den Dooper in de wildernis? Wat Princcsfe beter vergenoegt in 't midden der tocjuigingen en wereldfchc pragt, als eene Èsther of Judith onder een haircnkleed ? Wat mensch van vermaak beter te vreden als Job op Zynen mesthoop? Wat veldoverften beter te vreden tusfehen zyne -zegenpraaien , als Paulus in de vervolging, en Ignatius tusfehen de briesfehende keuwen? Wie heeft dit in hun konden uitwerken, ten zy eene geheele ©vergeeving van hunnen «wal in dien der voorzienigheid ? Laat ons dan A. T. «n-elyk de'lidmaaten van ons'lighaam Vlytiglyk aan 't gebod der ziele gehoorzaam zyn tot dit einde, waar toe zy aan de ziele zyn onderworpen, aldus aan God, die ons beftiert, ondcrdaanif zyn, en onzen wille aan den zvnen geheel gelykvormig maaken, aldus zullen wy hier eenen voorfmaak van den Hemel genieten , en hiernaarmaals dezen in eene eeuwigduurende gelukzaaligheid voltrokken zien, AMEN. ELFDE  of Leerredenen. ELFDE LEERREDEN. Bewyzende eene goddelyke voorzienigheid uit de o.plosfmg der opw. ■ ->fels. Refpondc ftulto juxta {tukitiam fuarn, ne hbi fapiens effe videatur. Antwoord den zot naar \yne dwaasheid^ op dat hy niet wys in zjyne oogen 7(y. Prov. xxvi. Ir. 5. I En is niet zonder reden A. T. dat den wyzen Man ons vermaant, leercnde hoe wy ons moeten dragen ten opzigt van de gewaande wyze, die opregte dwaazen zyn voor God, bezonderlyk als zy door hunne fchalke redenvoeringen, en vergiftige fchriften hunne naasten zoeken te verleiden, en in doolinge te brengen, te weeten dat men hun moet antwoorden volgens dat hunne dwaasheid ver• dient of vereischt, met hun leering te wederleggen, en hunne dwaasheid te ■ ontdekken, op dat zy niet wys en •fchynen in hunne eige oogen: maar Q 2 zien-  234 Wapenkuis der Geïooyigen zieiïie hunne dwaasheid befchaatnd worden. Dufdaanjge dwaazc zyn 'er hedendaags zeer veele te beantwoordende welke om zig eenen Godsdienst naar bunnen zin, eene zcdeleer naar hunnen iinaak, een Evangelie naar hunne driften te konnen maaken, God' willen berooven van zyne wezentlykc eigendommen , bezonderlyk van zyne voorzienigheid. Hoort hier eens eenige proefilukken van hunne dwaasheid: God, zeggen zy, en moeid zjg met de leuzelingen der menfchen niet, hy trekt ZÏg 7\Jne ftaepfe£s n^et aan-> hy laat Tye ieder hunne werkingen doen zonder 'er agt op te nemen; w-ant hy is 'er te groot toe, om zjg daar mede* bezag te kouden. Met zoude immers tegen de waardigkeid yan eenen aardfchen Koning zyn zjg met de verworpenfie zaaken des ryks bezig te houden : t'is immers tegcnjirydig aan de zedigheid van God zjg in zoo lastige zaaken in te wikkelen, als is den loop ■yan Zon, Maan , en Sterren, de verandering der tyden, en verfcheide fchikkingen der zaaken te bewaaren, de aarde en Zee rond te zjen, de menfchen en Jyeesten in het leven te houden : met een woord alle de fchepfels in hun wezen te be-  of Leerredenen. 235 behouden, en tot hunne wefkingen altyd Zjrnen invloed te geven. Zoude het niet tegenftrydig \yn aan de wetenfchap van eenen uurwerkmaaker ? Zoude het zyne onerv aar entheid niet te kennen geven, dat hy by het uurwerk vaii hem gemaakt altyd zou moeten blyven /taan om het in zynen gang te houden ? Hoe zoude het dan niet tegenftrydig zyn aan de erv aarentheid, die eenen God moet hebben, dat hy alle oogenblikken by zyne werken moest /taan, om die doorz^ynen invloed tot de werking te helpen ? Waarom doet God zKyne regens zoo onnuttelyk vallen op de fieenrotz^en en wildernisfen y ja zelfs in de rivieren en Zee ? kVïarom laat God aan zyne onderdaanen zoo veel kwaad overkomen ? Waarom doet hy hun niet allen goed, 't gene hy kan 7 Waarom laat hy de goede vervolgt worden , en laat de kwaade in voorfpoed. leven V Ziet men niet. dat meenige dingen by geval gefchieden? Ziet men niet dat de fchelm/iukken dikwils onge/iraft, en de deugden ongeloont blyven ? Een teeken vervolgens, dat God zxig de wereld niet aantrekt: maar dat hy aan de natuurlyke oorzaaken haaren vollen loop laat. Ziet A. T. zoo veel voorftcllinQ 3, gen*  5f§6 Wapenkuis der Geloovigen gen, zoo veele dwaalredencn , zoo yeele fchynende bewyzen, die den eenvoudigen, en gemeincn man zouden konnen doen wankelen , die de ongeleerde dikwils niet weeten te ontknoopen : dog ten zyn inderdaad Biet anders als listen en bedrog, niet anders als kinderlyke bewyzen, die wy in rook zullen doen verdwynen, met den dwaazen te antivoorden, gelyk zyne dwaasheid verdient, Als men wel. overweegt den hedendaagfehen handel van de wereld, men ondervind dat 'er geenen verftandigen cn naarftigen vader des huisgeiins eenige der minste dingen, die hy bezit, verzuimt. Geenen konstenaar, geenen ambagtsman verzuimt ook het minste, het welk hy door zyne konst of ver-> nuftheid heeft voortsgebragt, zoolang a-ls dit tot het einde, waar toe het gemaakt is, kan dienstig zyn : B. V. eenen verftandigen fmid. cn verzuimt de allerkleinfte nagelkcns die hy gemaakt heelt , nog- eenen landbouwer laat het kaf der uitgedorste graanen varen. Zal dan God de fchepfeltjens laaten vaaren, die hy.-gcmaftkt.heeft? Zal  tof Leerredenen. 237 Zat hy zig die, ja ook de allcrgcringlte van hun niet aantrekken? Zekerlyk trekt hy ze zig aan en beftiert ze: want die ze heeft willen maaken, waarom en zou hy ze niet willen bellieren ? « Laat ons dan, zegt Plato, (a)nooit » meinen, dat God flegter is als de r. ftcrvclyke werklieden, de welke, „ hoe beter zy zyn, hoe zy hunne r> werken, het zy kleine, het zy r> groote door de konst volmaakter » maaken en beter uitwerken." Nog het en is aan God niet onwaardig de kleinfte dingen zig aan te trekken , aan wie het niet onwaardig is geweest die te fcheppen : nog ten is niet tegenftrydig aan zyne zaaligheid aan eene ontelbaare meenigte vliegen, die door de logt zweven, aan zoo veele kleine viskeus, die in het water zwemmen, aan zoo groote meenigte mierkens, die langs de aarde loopen, ieder in het bezonder den kost te geven : want God is niet gelyk aan eenen mensch, den welken, mits zyn verftand en zinnen bepaalt zyn, niet wel (<0 Lib. 10. de Lege. Q 4  538 Wapenhuis der Geloovigen wel met veele diligente gelyk kan bezig zyn i daarom is dat bet tegen de waardigheid van eenen aardfchen Koning zou zyn , zig' door zig zeiven met de verworpenfte dingen bezig te houden, mits hy alsdan dW grootere naar beboette niet zoude konnen handelen. Maar God kan alles te gelyk doen zonder arbeid, zonder-bekommering, zonder verlegentheid, zonder drift,zonder belemmering, ja hy is zoo gerusten ftil in alle de fchepfels te zamen te beflieren als in een alleen, ja zoo. min bekommert al of hy niets deede. En laat ons dit niet verwonderen, iet desgelyks gefchied 'er in ons lighaam: onze ziel, dit beeld Gods volgt haaren Schqiper op zeker wyze naar , zy verandert de fpyze, die wy nutten in gyl in dc maag, in bloed inde lever, in zwarte gal in de milt, zy zuivert ze in het hart, zy maakt 'er de levende geesten van, zy trekt 'er de gevoelige geesten van in de herfenen, zy maakt van dit zelve bloed hier teer vleesch, daar harde beenderen, daar boogzaame pezen, daar fpieren, daar kaarsbeenen, zy deilt met eene allernauwkeurigfte evenredigheid het voed- zel  af Leefrecfenen. 239 zei uit aan alle de lidmaaten: zy voorziet zelfs tot aan de nagels der voeten en hairen des hoofds, en nogtans is onze ziel niet driftig in alle deze werkingen te doen, zy is 'er niet mede bekommert, want • zy doet het zonder 'er op te peizen en zonder arbeid: cn nogtans dit alles doende en laat ze niet van te wandelen op dc aarde,°zjg te verheffen tot in den Hemel, te peinzen op het voorlede, tegenwoordige en toekomende. Ziet liet gene uwe ziel zonder aandagtigheid doet in haare kleine wereld des lighaams, dit doet God in de groote wereld van het geheel al met aandagtigheid, dog zonder arbeid, zonder belemmering, zonder bezigheid, nog ten ftryd tegen zyne waardigheid, dat hy aan de flegtfte en vinkte fchepfels altyd zynen invloed geeft, mits God door die veel minder befmet kan worden als de Zon , die op den zeiven tyd fchynende op eenen mesthof van eenen basfekour, en op de goude en zilvere vaten van de koninglyke zaal, de eene opdroogt, en eenen damp van zig doet geven, en de andere verlichten doet blinken : gelyk de Zon van het hinkende mest niet en word befmet, ia  G40 Wapenhuis der Geloovigen ja gelyk zy niet min wonderl yk is, als zy het mest droogt, dan als zy de goude en zilvere vaten doet blinken, alzoo is God nietmin wonderlyk, niet min groot, niet min aanbiddelyk, als hy eenen aardworm fpyst, dan als hy eenen Koning voed: het een houd hem niet meer bezig, nog en verleegt hem meer als het ander. Wierd eertyds te Roomen den 'Wagen van Mirmccides, die met de vleugels van een vlieg konde bedekt worden, niet min verwondert, als den praalwagen van Casfar, die van vier leeuwen wierd getrokken, waarom zoude men God min verwonderen in zyne zorg voor de kleine fchepfels, als voor de groote? Maar vraagt gy, waarom heeft God de fchepfels aldus niet gemaakt, dat hy niet noodig had die geduuriglyk door rijnen invloed en byjiand te voorzien ? Wat zoude men $ggén van eenen uurwerkmaaker, die zyne uurwerken dufdaniglyk maakde, dat 'er altyd iemand moest by bijv en fiaan, om B.V. de flinger geduuriglyk in beweging te houden ? Het blykt wel dat de gewaande wyzen geen goed denkbeeld van God hebben, mits zy hetn altyd met den menfch wil-  of Leerredenen. 241 willen vergelyken, ja zy en konnen 'er geen goed denkbeeld van maaken, mits zy niet begrypen als liet gene aards is, om dat zy geenen fmaak vinden als in 't gene aards is. Wel onvcrftandige ; is 'er gelykcnis te vinden tusichen den Schepper en het fchepfe! „ gelyk tusfehen twee fchepfels is ? Den uurwerkmaaker is een fchepfel, gelyk ook is het uurwerk van hem gemaakt i is 'er eenige ongerymthcid hier in, dat het uurwerk eens volmaakt zynde , van den daadelyken invloed van den konflenaar, of van den beftierder van 't uurwerk niet alle oogenblikkcn meer af en hangt ? Neen : zoo was het dan noodig, dat het aldus gemaakt wierd , dat het gcmakkelyk en ftandvaftelyk de uur aanwees , zonder geduuriglyk daar by te moeten ffaan blyven om de flinger'tc beweegen, anderfints geeft het de onkunde van zynen meefter te kennen. Maar tusfehen God en de fchepfels zyn de zaaken anders gelegen als tusfehen het een en het ander fchepfel : een fchepfel van natuurwegen kan nooit onafhangeTyk zyn van zynen Schepper, mits hy op alle wyzen een alktvolmaakfte heerfchappy heeft over zyne  Ê42 Wapenhuis der Geïooyigen zyne fchepfels, cn deze altyd gevallige, of onnoodzaakelyke dingen zyn en blyven, en vervolgens altyd van een> noodzaakelyk wezen afhangen, en zonder haaren invloed in hunnen niet zouden vervallen. Dog zy gaan al voorts met Gods voorzienigheid te befchimpen en zyne fchikking te laftercn : waarom vraagen ZV weder , doet God zyyne regens zoo onnuttelyk op de jieenrotfen en wildernisfen, ja zelfs in de rivieren en Zee vallen y terwyl 'er op een ander plaats de bloemen en kruiden van de hitte verdroogen P Ingeval God de natuur niet liet geworden zonder zjg de wereld aan te trekken, %ou hy niet gelyk zyn aan eenen dwaa%en hovenier, die het water op de fieenen, voetpaden , ja in de putten uitgiet, terwyl de planten van rKynen hof grootelyks water noodig hebben P Waarom flaan de blixems de goede zoo wel als de kwaade P Waarom de kerken die hem zyn toegeweid P Waarom de bergen die niet konnen zondigen, als zy den moordenaar fpaaren, die God dagelyks vergramt P Wat het zenden van den regen aangaat, die zelfs in de rivieren en Zee valt: waar uit zullen zy bewyzen dat  of Leerredenen. 243 dat hy aldaar onnut is ? Dient hy niet om de rivieren te doen opfwillen tot meer gemak van de fchipvaart ? Waar het zaaken ?er nooit regenwater in de rivieren kwam, hoe meenigmaal zouden de Maas-fchippers moeten vast liggen? Hoe meenigerhande visfehen zyn 'er ook in de Zee, die naar den douw of zoet water tragten, en by gebrek van dit zig tot de rivieren begeven ? Maar laat het zoo zyri dat 'er ievers volgens ons begryp regen te veel, en elders te weinig is : God is eenen algemeinen bezorger van geheel de wereld, den welken mag toelaaten, dat het gene tot het welzyn van de geheele wereld in 't algemein dient, hier of daar aan eenig bezonder fchepfel onnut of nadeelig is : dog eenen hovenier, die eenen bczonderen bezorger is, aan wie den hof is aanbevolen, is verbonden van dit bezonder goed zoo veel hem mogelyk is , alle kwaad af te weeren, daar nogtans God zeer vcrftandiglyk iet doet of toelaat, het geene dienstig is tot bet algemein goed van de wereld, al is dat dit zelve aan eenig bezonder goed onnut of nadeelig is. Eenen Oppervorst doet immers wel, als hy zorgt voor  £44 Wapenhuis der Geloovïgen voor het algemein welwezen van zyne ftaatcn, al is dat'er hier of daar eenes bezondereu onderdaan eenig nadeel mede lyd: nog dezen heeft wettige reden van klagen, om dat het welzyn van eenen bezonderen'perfoon aan het algemein welzyn moet wyken. Zal misfehien God, om dat den regen aan dé kleedcren niet nuttig is, en de Zon aan haar kouleuren nadeelig is, zoo meenigmaal als de fterke geeften door den regen of zonnefchyn gaan, ieder hap die zy voortgaan, den regen boven hun hoofd moeten ophouden, of de zonneftraalen, die op hun aanfehieten, hunne kragt benemen? Of zal hy misfehien om hunne knorring voör te komen, eenen regen of zonnc-fcherm boven hun hoofd moeten houden ? Zal hy misfehien zoo meenigmaal als zy in de zonnefchyn ftil haan, een eerdvcle tot een fchaduwe over hun hoofd moeten doen groeijen, gelyk hy met Jonas gedaan heeft, (b) Wat den blixem aangaat, zegt den H. Augustinus, dezen flaat zomtyds de (Z>) Jonf Leerredenen. 245 dc bergen, en niet den moordenaar, om dathy misfehien den moordenaar 'hier door wilt bekeeren: daarom Haat hy de bergen, die niet vreezen, op dat den moordenaar die zomtyds vreest, zig zou bekeeren : en ziet men niet zomtyds , dat eenen goeden vader, als zyn kind mifdaan heeft, en hy 'er tegen in gramfchap is , met de roede of hok de tafel of aarde haat, die onnozel zyn, om zyn pligtig kind doen te vreezen ? Dat God de goede zoo wel als de kwaade, jade kerken {laat, die hem zyn toegeweid, is om aan alle menfchen vrees in te jaagen, en hun af te fchrikken van zyne geboden te overtreden , cn om dat den Schepper tegen de gemeine wetten van hem geffelt, niet als zelden, en uit zekere bezondcre eindens doen wilt. Hierom laat hy aan de natuurlyke oorzaaken hunnen loop : en waarom zoude hy de winden, flagregens,blixems, hittens, vorst, en nevels geduurig moeten beletten ? Misfehien om dat zy aan dezen of dien mensch, deze of die plaats, deze of die zaak nadeefig fchynen te zyn, zy zyn ook voordeelig ten opzigt van een ander : het algemein order  246 Wapenkuis der Geloovigen der der zaaken moet dan om het nadeel van eene bezondere zaak niet gehoort, nog den algemeinen loop der natuur tegengehouden worden. Wat aangaat het goed, het welk God aan zyne onderdaanen niet doet, cn het kwaad, het welk hy hun laat overkomen, of van hun niet afkeert: word dit verhaan van een zedetyk goed öf kwaad, te weten de deugden en de zonden : mits God den mensch met eenen vryen wil heeft gefchapen, zoo hangt het van den mensch af', dat hy geen meer goed doet en van zig niet alle kwaad afweert : dog is de vraag van 't natiturlyk goed en kwaad ? God heeft de allerwysftc eindens om hun niet alle goed te doen, nog van hun alle kwaad af te weeren. 't Is wel waar dat eenen Koning geene genoegzaame zorge zou draagen voor zyne onderzaaten, ingeval hy, zoo veel in zyne magt is , niet alle kwaad van hun afkeerde, of hun niet alle goed bezorgde, mits dit zyn eenig einde is, en hy daar toe uit kragt van zyn ampt verbonden is. Maar onderhelt eens, dat eenen Koning met de tegenwoordige rampen van zyn volk weg te nemen, voor het zelve nog  of Leerredenen. 247 nog meer vreefde, of dat hy voorzag, dat met hun eenig goed te bezorgen , zy in gevaar van meerder kwaad Melen , hy zou ook alfdan zyn volk zeer wyzelyk in die tegenwoordige kwaaien laaten, en nalaaten hun die goederen te bezorgen, 't Gaat ook aldus met God, hy heeft niet cnkelyk een einde, maar kan 'er meenigvuldige hebben om die kwaaien of elenden toe te laaten, ja ook over te zenden, in hun die of die goederen niet te bezorgen : veele eindens, zeg ik, alsB.V. op dat zy, gelyk God misfehien voorziet, die goederen niet en zouden misbruiken , op dat zy 'er hun hart niet zouden aan vast hegten, op dat zy zouden peizen, dat zy hier in eenflagtveld, en niet een plaats van zegenpraal, in een dal der traanen, cn niet in een paradys van wellusten, in een ballingschap en niet in hun vaderland zyn. Hy keert ook niet alle kwaad van hun af, om aan hun gelegenheid en ftof te geven tot de verduldigheid, en aan hun te doen zien, dat, mits deze wereld hun verblyfplaats niet is, zy vervolgens hunne begeerten naar den Hemel moeten keeren, eindelyk om aan /. Deel. ' R. an-  248 Wapenhuis der Geloovigen andere ten opzigt van hun de ftof cn gelegenheid te geven, om hunne barmhartigheid en mildaadigheid te ocffencn, en om meer andere redenen. Dat de booze in deze wereld naar het tydclyk zomtyds gelukkig, gezond, ryk, fwemmende in wellusten, en hoog verheven zyn in cere cn waardigheden^, daar de goede zomtyds ongelukkig, ziek, arm, zugtende onder de elenden, en tot het flyk toe verworpen zyn : ziet dit is, het gene David eertyds overpeizende bynaar in het geloof van Gods voorzienigheid wankelbaar maakde: want (c) zegt hy : Myne voeten hebben bynaar gejiruikelt.Ik was nydig op de ondeugende als ik den j -rede der kw-aaddoenders zag : dog alshyzyne oogen op hun tikerfte hoeg, alsdan wierd hy gedwongen (d) uit te roepen : Heere gy zyt rechtvaardig, en recht is uw oordeel. Inderdaad als wy alles wel overwegen, wie is 'er zoo goed, of hy zondigt zomtyds wel ligtelyk ? Wie zoo boosaardig, of hy doet zomtyds wel eenig goed ? Waarom zou God dan (r) PC 7a, *. a. 3. (d$ Ff. 113. f. 137.  of Leerredenen. dan dc eerfte in deze wereld gene ongemakken, tegenfpoed of elenden mogen laaten overkomen? Waarom zou hy die als ftraffen der bcdreve zonden hun niet mogen overzenden, bczondcrlyk daar ze tot hun ecuwig goed dienen ? Waarom zou hy de laafte geenen voorfpoed mogen laaten genieten, en hun dien toezenden, mits zy dien in de andere wereld niet te vcrwagten hebben ? Daarenboven van waar heeft den Schepper de verbintenis van zyne fchepfels volgens hunne verdienften reeds in deze wereld te loonen of te ftraffen? Waarom mag hy zoo wel als eenen aardfehen Koning den verdienden loon of ftraf, volgens dat hem goeddunkt, niet uitftcllen? Hoort over deze ftof zeer fraai den H. Augusfmus. (e) >•> Het heeft aan Gods )■> voorzienigheid behaagt de goederen si voor dc rechtvaardige, de welke de » onrechtvaardige niet zullen genieten, n en de kwaaien voor de onrechtvaarn dige, waar mede de goeden niet zuly len gepynigt worden, in 't toekomende Ce) L, i. de Civ. Bei cap. 8. R a  y^O Wapenhuis der Geloovigen * mende te bereiden: dog by heeft ge■y> wilt dat deze tydelykè goederen en ff kwaaien aan alle beiden zouden gesi mcin zyn, op dat men die goederen 31 niet te greetig zou begeeren, die si men de kwaade ook ziet hebben, ai nog die kwaaien fchandelyker wyze y* fchouwen,daar ook de goede gemeine31 lyk mede overvallen worden, enf/J 3i zegt hy: is dat God nu alle de zonden *> openbaarlyk ftrafde, men zou zig laa3i. 'ten voorbaan, dat 'er niets tof liet: * laafteii oordeel wierd overgehouden, si Daarenboven ingeval God nu gene ai zonde opentlyk ftrafde , men 'zou31 de meinen dat 'ei' gene goddelyke si voorzienigheid was. Van 's gelyken v, in de voorfpoedigc dingen, is dat ai God die aan zommige, die ze verai zoeken, door -eene aflerzigtbaarfte 3i mildaadigheid -niettoeftond, wy zou3i den zeggen , dat hem die1 dingen si niet aangaan, en is dat hy deze aan ff al die ze vraagen, gaf, wy zouden ff ons laaten voorftaan, dat wy hem, ff niet als om dufdanige vergeldingen » moe- if) L. £. cap, io,  of Leerredenen. 251 ■v, moeten dienen: en dezen dienst zoude y> .ons niet godvrugtig, maar eerder be» geerig en gierig maaken." "Maar moest God, vervolgen zy, ten min/ten niet beletten, dat de goede van de kwaade vervolgt worden ? Moest hy de zonden, die hem zoo grooteljks mishaagen, niet beletten ? Moet men vervolgens niet befluiten, dat God zjg met *s menfehens handel niet en moeit ? Waar 't, zaaken dat uw kind u nooit hebbende zien wyn maaken, zcide : 0 vader, waarom perst gy die fchoonc druiven ? Gy hebt het geheel jaar zoo veel moeite gehad, om die op den Wyngaard te doen groeijen, waarom verplettert gy die dan nu ? En was het niet beter, dat gy die lekkere druiven aan den zolder hing, en die bewaarde om 'er liet geheel jaar van te eeten ? Wat zou u van die vraag dunken ? Gy zoud peizen.dat het. kindervraagen , en kindergedagten. waren, die niet verder peizen, als zy door hunne oogen zien, want zy en begrypen niet, dat die vrugten beter tot wyn geperst zyn, als in hunne eige gedaante aan den zolder rotten te blyven. 't Gaat ook aldus , met onze. tegenftryders :■ i : ' VL 3 zy  2j2 Wapenhuis der Gelöovigen zy pcizen niet, dut, waar het zaaken de goede menfchen niet zomtyds tuffche'n de pers van verdrukking en tegenfpocd wierden geftelt, zy zomtyds de deugd zouden verliezen, gelyk die druiven hunne goedheid : zy pcizen niet, dat de verdrukking enelendehun zomtyds behoud in de ootmoedigheid en andere deugden, dat zy hun, gelyk het vuur het goud zuivert : zy begrypen niet, dat ze door het verduldig lyden voldoen aan hunne fchulden/en tot de eeuwige blydfchap geraaken. Hoort hier den Heidenfchen Seneca eens fpreeken : » Daarom doet y God ook aan den allerbesten onpasv> felykheid, droefheid en ongemakr> ken overkomen : want in het leger ■si legt ook den veldoverlfen de gevaa3» ren op aan de vroomfle, hy zend de r, uitgelezenfte , om door nagtlaagcn 3 den vyand aan te vallen , of den *i weg te befpieden of het Garnifoen r> uit haar plaats te dryven, en nog3i tans niemand van die uitgaan zegt:' 33 den Keizer maakt het zeer kwaalyk ff met my. Wat zyt gy dan vcrwonr. dert, dat de goede menfchen aan'n ftooting lyden om gevcstigt te wor- si den?  of Leerredenen. 15 <| » den ? Ten is geenen vasten en ftcrw ken boom, ten zy daar den wind » dikwils tegenflaat, want hy word r> daar door vaster en fchiet zekerder » wortel (§')•" Den H. Gregorius lib. 3. Mor. cap. 5. leert het zelve door deze woorden : » Gelyk de welriekende * fpeceryen hunnen reuk geven, als » Zy in brand worden gefteken, aldus *. geven de heilige menfchen eenen *> goeden reuk der deugden van zig, * als zy in kwelling zyn." Wat "de zonden aangaat: God moest die niet beletten , al is dat zy hem zoo zeer mishaagen : want hy heeft geen de minfte verbintenis, gelyk de aardfche Vorftcn ten opzigt van hunne onderdaanen hebben, van de zonden te beletten, ja hy heeft meenigvuldige , en allerwysfte redenen van ze niet te beletten s ?t is genoeg dat hy aan den mensch den vrydom en magt heeft oegeven van 't goed te doen cn 't kwaad te laaten, en den mensch genoegzaam weet, dat hy het een verbonden is te doen, en het ander te laa~ f£0 Lib, de dvv. rrovid, cap. 4, R 4  254 Wapenhuis der Getoovigen laaten: 't is genoeg dat hy hem door goede ingevingen, en door belofte van eene eeuwige belooninge tot het goed aanwakkert, cn , door knaaging der confeientie en drygementen der eeuwige ftraffen van de zonden tragt af-te houden : daar en boven ( 't gene w;ei Lc bemerken is ) Gods wysfte voorzie nigheid fehynt nievers meer in uil., als in 't toelaaten der zonden , nievers meer in ,. als dat.zy 't gene tegen haaren wil begaan is, tot volbrengen van haaren wil, en tot voltrekking van haar voornemen doet dienen : dezen goddel'yken Alchimist, of fcheikonftenaar weet het goed uit het kwaad, den triaakel uit het venyn te trekken : daar is niets zoo klein, ofhy doet het tot zeer groote zaaken, dienen, niets zoo flegt ofhy doet het tot zyn glorie ftrekken ; niets aan hem zoo tegenftrydig , ofhy doet het tot zyn oogwit dienen ; en 't is hierom dat hy niet alleenelyk het natuurlyk , maar ook het zedelyk kwaad heeft, willen toelaaten ; want zoo den H. Auguftinus (h) zegt \ 5> L. Ench, c, af,  of Leerredenen. 255 Hy heeft geoordeelt dat het beter was goed,uit het kwaad te trekken, als geert kwaad te laaten gefchieden, en ZOO den H. Gregorius (i) fpreekt :. het gefchied Ojf een Wonderlyk e uyze, dat het gene tegen Gods wil gefchied, aan Gods wil. niet tegenftrydig is , om dieswil dat, als 't kwaad in 'f goed gek eert word , alsdan %elfs , het gene hem tegenfirydig is , tot zjyne raadsbefluiten dient. Kan Gods voorzienigheid klaarder als hier in uitfchynen ? Wanneer,laat eenen fticrman zyne vernuftheid zoo zeer blyken, ten zy als hy den wind ,• alhoewel hem tegenftrydig , tot zynen dienst weet te gebruiken , om zyne zeilen op te blaazen, en 't {chip , daar hy wilt, te geleiden ? Wanneer doet zig eenen veldheer het meest verwonderen, ten zy als hy den wind , de zon, het, ftof en andere dingen , die aan zyn leger naadcclig zyn, door zyn goed beleid, en bekwaamc plaatsneming tot voordeel van zyn leger doet dienen ? 't Is nogtans aldus dat God handelt : haat de H. boeken maar open , cn gy zult het op (0 6. Moral, cap. 11,  256 Wapenhuis der Geloovigen op meenigvuldigc plaatzen bevinden : dog mits onze fterke geeften geen Goddelyke openbaaring aanvaarden, dat zyhet H. Schrift maar aannemen a*lS eene gemeine hiftorie. Jofeph (k) word van zyne broeders tot flaave verkogt aan de Ismaeliten, om den droom van zyne verheffing ydcl te maaken : hy word van zyne meeftersfe valfchelyk befchuldigt. Hy word als misdaadig in den kerker gelieft, cn nogtans dit alles dient om zynen droom te voltrekken. Wie zoude ooit gepcist hebben, dat een verkooping, een wegvoering in een vremd land, een flaverny tot zyn geluk, zou dienen ? Wie zou hebben konnen gelooven, dat een valfche befchulding , een gevangenis , en yzerc boeien hem den weg zouden gebaant hebben tot den throon ? En nogtans 't is aldus gefchied. Pharao (7) doet alle de kleine kinders der Isracliten, die van het mannelyk geflagt waren in den Niel werpen om te verdrinken , op dat zy niet te magtig zouden worden, cn de voorzienigheid Gods doet des Konings (F) Gen, 37. 36. (/) Exodi x. a. ia.  of Leerredenen. 257 nings dogter komen, om 'er Moyzes uit te trekken, en hem m 't koninglyk hof op te voeden, en dezen Moyzes leid het volk van Ifrael ook tegen den dank des Konings uit /Egypten;. Waarlyk, zoo den Apostel {m) zegt: Is dat God voor ons is , wie vermag tegen ons f Wat fchecn 'er zoo tegenftrydig aan Gods voorncemen in zyne Kerk te ftigten, als de vervolging der Hcidenfche Vorften en de wreedheid der dwinglanden, die dit zogten te beletten ? ^En nogtans gelyk den H. Augustinus wel bemerkt, deze zyn aan Gods voornemen, en aan de Christene Kerk voordeelig geweest: het bloed der Martelaars is het zaad der Christenen geworden : de Heidenfche Vorften en dwinglanden hebben zonder bette voorzien , en zonder het te willen, het getal derbelyders vergroot, volgens dat zy het getal der Martelaars hebben vermeerdert. Waren dan de beulen niet onnut ten tyde der vervolging ? Waarom zouden nu ten tyde van vrede dc booze menfchen, de verdrukkers der (ni) Rom, 0, f. 31.  65$ Wapenhuis der Geloovigen der goede, met een woord de zondaars geheel onnut of nadeelig wezen? Eindelyk als eenen aardfchen Koning in een bezonder geval ook genoegzaam e redens had om de overtreding der wet in zynen onderdaan niet aanftonts te beletten, maar die een weinig tyds toe te laaten, het zy om hem tot een voorbeeld en fchrik van andere ftrengelyk te ftraffen, het zy om dat het beletten van die overtreding aan zyne onderdaanen gelegenheid van oproer zou geven, 't zy om dat 'er* eenig grooter goed zou door belet worden , zoo eenen Koning zoude de overtredingen van dien onderdaan ook niet moeten beletten, mits hem zyne pligt in dit geval daar toe niet zou verbinden. Dog den Opperkoning van alle fchepfels, die als eenen ervaren drogist uit het doodelyk venyn zeer heilzaame geneesmiddels, uit het kwaad zeer veel goed konstiglyk weet te trekken , heeft zeer veele gewigtige cn alïerwysfte redenen, die ons niet alle bekent zyn om het kwaad niet tc beletten, maar den mensch zyne vryheid te laaten oeffenen : want, waar het zaaken hy alle zonden beletde, waar  of Leerredenen. 259 waar in zou zyne barmhartigheid, zagtmoedigheid, en wraaknemende rechtvaardiheid uitfchynen? Hoe zou zyne mildaadigheid uitlchyncn in die te Iconen , de gene over dc zonden hebben gezegcnpraalt ? Zouden dan dc goede zoo veele deugden hebben geoeffent? Zouden zy zoo grooten fchat van verdienften konnen vergaderen? Zouden zy eindelyk zoo eenen heerlyken loon voor de goede werken verkrygen? Hier uit blykt, hoe elendig deze redenering van Epicurus is, die aan Voltaire zoo zeer behaagt en zoo kragtig fehynt: of God kan de wereld van 't kwaad niet verlosfen , of hy wilt het niet doen: kan hy het niet doen, hoe is hy almagtig ? Wilt hy het niet doen , hoe is hy goed en heilig ? Hier op is nu reeds in het lang geantwoord, dat hy het wel kan doen, maar niet wilt doen, en nogtans zonder eenig nadeel van zyne goedheid of heiligheid, om dat hy niet verbonden is dit te willen doen , ja de allerzwaarfte en allerwysfte redenen heeft van zulks niet te willen. Ziet hier dit fchynende-bewys, het welk de vrygeeften zoo zeer pryzen, tot ftof en asfehen verplettert. Daar  a6o Wapenhuis der Geloovigen Daar gefchieden eventwel veele din~gen by geval, zeggen zy. Dog verftaan zy dit "geval ten opzigte van God, of ten opzigte van den mensch ? Ten opzigte van God en is 'er geen geval: want wat verhaat men door het geval ? Eene onverwagde gefchiedenis, daar men den naafte oorzaak of redenen niet van weet, maar al zyn die aan de menfchen onbekent, God nogtans kent alle de naafte oorzaaken der gefchiedenisfen, en weet de redenen van alle dingen. Als 'er eenen geladen wagen breekt in 't midden der poorte van een had, zou men niet altyd zeggen, dat dit by geval gefchied? Nogtans is dit zomtyds gefchied door de fchalkheid van eenen vetdoverhen, om die had te overrompelen. Gefchied het niet zomtyds, dat develdoverftcnverfierde brieven doen draagen langs de wegen, alwaar zy voorzien, dat ze van den vyand zullen onderfchept worden? De briefdraagers meinen dat hun die by gevaf van den vyand worden ontnomen, en den vyand meint, dat zeby geval in zyne handen vallen, en is verblyd te kezen, het gene hy meint het geheim der tegenpartve te wezen:  of Leerredenen. ~ 26j> dog dit alles is geen geval by den veldoverflen, die deze brieven beeft gezonden ; neen 't is eenen krygslist, die hy met voordagt is gebruikende, 't Gaat ook -aldus met God en de menfchen: veele dingen fchynen aan de menfchen by geval te gefchieden; om dat zy 'er nog de naafte oorzaak, nog de redens van weetcn, maar by God is dit alles geen geval, mits hy van alle eeuwigheid heeft geweeten, van wie, wanneer, hoe, en waarom dit alles zou gefchieden. Laat ons hun nog al voorder hooren: men ziet eventwel dat aan ieder \jne zaaken gemeinlyk uitvallen naar maaten van hunne behendigheid. Die een kwaad proces heeft, wint het zomtyds door ztyri fcherpzjnnig verftand en voorrjgtigheid: eenen anderen die een rechtvaardig proces heeft, is dat hy onagtzaam en onvoorzigtig is, verliest het zomtyds. Eenen booz^en, maar naarfiigen koopman word gemeinelyk ryk , maar eenen goeden en eenvoudigen valt door zxyne zorgloosheid in armoede. Eene allerboofte natie , die vernuftig en fchrander is, die eenen waakz^amen Vorst, ervaare veldoverftens , en fterke legers heeft, groeit van alle kanten aan, en  aÖ2 Wapenhuis der Geloovigen en geniet eenen allergrootfien voorfpoed : dog daar en tegen een volk , 't welk zeer godvrugtig is , is dat haaren Vorst en zyyne bedienaars in de ftaatkunde niet genoeg ervaaren zKyn, rjr dat \y- zjg met de godvrugtigheid alleen wapent, zonder groote en wel geoefende krysmagt te hebben , verflapt, en gaat allengskens te niet. Dog wat zal men uit dit alles befluiten , ten zy dat God gemeinelyk geene mirakelen wilt doen, dat hy begeert, dat de menfchen in hunnen handel voorzigtig , neerftig en vernuftig zyn : dat hy wilt, dat ze ieder tot hun einde de bekwaame middels gebruiken , en dat hy anderzints ( uitgenomen eenige gevallen , die zyne voorzienigheid uitneemt ) aan de natuurlyke oorzaaken hunnen loop laat, die de noodzaakelyke oorzaaken noodzaakelyk, en die de vrye, of redelyke oorzaaken door hunnen vryen wil zyn volgende : dit is alles, wat hier uit befloten kan worden. Voorders ziet God alles, en laat het alles toe om redenen', die hem bekent zyn, dewelke , is dat wy niet konnen agterhaalen, laat ons peizen , dat ons verftand te zwak is, om de geheime raadsflaa- ■ gen  of Leerredenen. 263 gén Gods te bezigtigen, en alles te begrypen. Dit verklaart Fenelon (n) door een fclioone gelykenis : » Is 't ■n zaaken , zegt hy dat de letters van » een ongeincte grootheid waaren, een y ieder van die zoude het geheel gey zigt van den mensch beflaan, nog >■> wy zouden die niet konnen by een y brengen of lezen: 't zelve gefchied y in dc uitgangen der zaaken, dewely ke dc voorzienigheid in dit geheel y al in een lang vervolg van eeuwen * laat gefchieden. Alleen het geheel y is verftaanbaar, en dit geheel is te y groot om van ons geheel konnen « gezien te worden. Ieder bezonder ge~ y fchiedenis is als een letter, die van y de andere afgefcheiden zynde niet y en kan verftaan worden : dog haare y aankleving aan de andere kan van y ons klein verftand ook niet begrepen y worden. Als wy eens op het einde y der eeuwen geheel het vervolg der y menfehelyke gefchiedenisfen van de y eerfte beginfeten der zelve tot den y laaften dag toe, en haare overeen- y ko- («) He 1'cxiftence de Dieu §. 83. /. Deel. S  264 Wapenhuis der Geïooyigen r, koming met Gods raadsbefluiten in » het goddelvk licht zullen zien, als„ dan zullen wy van vcrbaastheid „ uitroepen : Heere : gy zyt alleen » rechtvaardig , gy zyt alleen wys." Eindelyk tot toemaat van hunne verblindheid" zeggen ZV , dat de fchelmftukken dikwds ongefiraft, en de deugden ongeloont bhven De zwakke oogen huns verftand» aanfchouwen niet, als 't gene aardsch is; zy {trekken zig niet verder uit, ais tot het gene tegenwoordig is. Waar.'t zaaken zy icherpziende waren, zy zonden ondervinden, dat 'er niets ongeftraft of ongeloont blyft. Is misfehien God meer . als eenen aardfehen Vorst verbonden zyne onderdaanen , die goed doen, aanftonts te loonen, of die zondigen zonder uitftcl te ftraffen ? Waar zou dan zyne zagtmoedigheid en verduldigheid blyven, die hy gebruikt in de zondaars te fpaaten,"en tot bcternis te verwagten ? Waar zyne barmhartigheid in de leedweezigë te vergeven ? Waar y.vnc milclaadighcid in de volhardmge in het goed eeuwiglyk te kroonen? Gods rechtvaardigheid, geeft dikwib wel ecnigen uitftcl aan de zondaars. / ' ' -op  of Leerredenen. 2-63 op dat zy zig zouden beteren; dog ingeval zy dit niet doen, zy zullen vroeg of'laat de ftraf van hunne Ichuld moeten draagen. Niet te min zend God zomtyds op eene wyze, die zyne voorzienigheid ten kkmrftc doet zien, aan den zondaar zyne ftraffen over tot fchrik van de andere : het heilig Schrift geeft 'er ons verbaazende voorbeelden van. Pharao, die(o)aanMoyzes en Aaron trotzelyk antwoorde: ' Wie is den Heere, dat ik \jne fiem. rpu aanhooren en Israël laaten gaan V Ik ken den Heere niet, en zal Ifrael niet laaten gaen, is met geheel zyn leger in de roode Zee verdronken, daar Moyzes met geheel Israël droogvoets was doorgetrokken. Sennacherib' Koning van Asfyrien, die met een magtig leger het Joodfchc land was ingevallen, liet door zyne gezanten aan den Koning Ezechias weeten, dat hy op Gods byftand te vergeefs zyn betrouwen ftelde, dat andere goden hunne dienaars tegen zyne maat niet hadden konnen bevrydcri; dat \ ervol, Co) Exodi 5. f, ,a. S 2  266 Wapenhuis der Geloovigen volgens den God van Israël dit ook niet zou konnen doen. En ziet om deze godslastering heeft Gods Engel den volgenden nagt 185 duizend man van zyn leger verflagen QO- 0zias door hoevaardy opgeblazen zynde, is in den tempel des Heercn gegaan, en heeft liet reukwerk willen ontfteeken op den reukoffers Autaar : en aanftonds naar hem binnenkomende den Priester Zacharias en met hem 80 Priesters des Heere zeer fterke mannen, hebbenden Koning wederftaan, en gezcid : (?) -Ten is uw ampt niet Ozia, dat gy den Heere reukwerk ontfieken zpud, maar dit komt de Priesters toe zponen van Aron , die tot Tulken dienst geheiligt ryn ? gaat uit de heilige plaatre, en verfmaad dat niet, want ten zal u tot geene glnrie gerekent worden van God den Heere. En Ozias gram wordende, cn in zyne het ^wierooksvat houdende om. reukwerk te ontfteeken, dreigde de Priesters, en aanftonts is de melaatsheid in^zvii voorhoofd gekomen. Ais IMthafar'op een avondmaal de goude en  of Leerredenen. 267 cn zilvere vaten, die zynen vader uit den Joodfchen tempel gerooft had, by had doen brengen, en hy 'er met zyne wyven en bywyven uit dronk, heeft hy aanftonds de goddelyVe wraak gevoelt : want (r) daar zyn vingers verfcheenen als van menfchen handen, die tegen over den kandelaar op het bovenhe van den muur van de koninglyke zaal fchreven deze woorden , Mane, Thecee, Phtares, welkers bediedzel dit was : Mane God heeft uw ryk opgetelt, en hy heeft het voleind: Thecee gy zyt in de weegfchaalgeftelt, en te ligt bevonden ; Phares uw ryk is gefcheiden , en 't is gegeven aan de Meden en Perfiaanen. En inderdaad den zeiven nagt is de ftad ingenomen , en den Koning Balthazar gedood. Hcliodorus op het gebod des Konings fchendende den vrydom des tempels, om de geheiligde fchatkamer te rooven, is van de Engels zoodanig gegeesfelt geweest, dat hy niet als door de gebeden van den opperften Priester zyn leven heeft behouden, en de ge- CO Dan, 5.  268 Wapenhuis der Geloovigen gezondheid wederom gekregen. (.*•) Worden de kwaaddoendersopzooeene gevoelige wyze geftraft op deze wereld, zy zullen daarom de verdiende ftral' niet ontgaan in de andere: neen zekerlyk, de bevcgters van Gods voorzienigheid vatten dit niet,'zy peizen niet eens, dat als God, gelyk hetgemeinelyk gefchied, zynen ftralfenden arm nog inhoud in deze wereld, dit gefchied, 't zy om aan den zondaar tyd te geven tot zyne bekeering, 't zy om te toonen dat hy iets tot het toekomende levenbewaart. Maar A. T. fehynt het niet wat onredelyk, dat God ( daar hy zyne vrienden, die hem weinig vergrammen, ook zomtyds over kleine fouten ftraft in deze wereld ) de zondaars die grootelyks zondigen, zoo lang verdraagt zonder hun te ftraffen : niet meer -als dat eenen heer zynen zone, die een klein fout bedryft, aanftonts met de roede haat, en zynen knegt , die grootelyks misdaan heeft tot let einde van zyn huur fpaart, om hem uit zynen dienst weg te zenden. (O P"d. 3,  of Leerredenen. \ z6g den. Daarenboven gedenkt, dat God zomtyds aan groote zondaars, die by voorziet, dat ze onboetvaardig zullen fterven, en die hy vervolgens in alle eeuwigheid zal ftraffen, voor eenige zedelykc deugden in dit leven nog eenige vergelding wilt geven, mits zy in het ander leven altyd van alle goed zullen berooft blyven. Vermits ik de opwerpzels der onge- , loovigcn nu genoeg vereidelt, en de waarheid van Gods voorzienigheid genoeg hebbe gehandhaaft, zoo laat ons niet alleenelyk met een vast geloof dezelve aannemen, maar ook de oogen van ons verftand ncderbuigen voor haare geheimen , en met oodmoedigheid en geduld verwagten wat ze van ons gefchikt heeft: laat ons haare fchikking, die ons bekent is, gewilliglyk volgen met Gods wet nauwkcuriglyk te onderhouden , cn 't lyden , het welk hy ons Iaat overkomen, naar zynen wil vcrduldiglyk , cn tot zyn glorie te verdraagen : want als wy dc eene fchikking van Gods voorzienigheid tragten te ontvlugten, vervallen Wy in dc andere : als wy ons aan de fchikking van Gods beftiering zouden onttrekken, S 4. zou-  270 Wapenhuis der Geloovigen zouden wv in de fchikking van zyne kaftyding "vallen, en als wy ons aan de goedgunftigheid van zyne beromertigheid onttrekken, loopen wy de ftrengheid in van zyne rechtvaardigheid , en als wy zyne voorzienigheid tragten te ontvlugten met het zoet jok van haare wet af te fchudden , ontmoeten wy de zelve, en worden gedwongen ons aan de zelve te onderwerpen in het onderftaan der atlerfwaarfte ftraffen : met een woord, getyk den H. Auguffinus (0 zeer wel zegt aanfprekende de voorzienigheid : die u laat vaaren waar gaat, of vlugt hy naar toe, ten 7vy van u als gy zagtmoedig zyt , tot u, die tot gramfchap word ontfteeken ? Laat ons dan'in alles de fchikking volgen van Gods voorzienigheid, met in alles haaren wil te volgen : en als ons zomtyds wat lyden, kwelling en droefheid overkomt, laat ons dit aanzien als een fchikking van Gods voorzienigheid, niet tot ons kwaad, maar tot ons goed en verbetering: want God doet gelyk eenen bouwmeefter , zegt den H. Thomas , die, om een groot paleis op te reg- (4 ) Lib. 4, Confcf, c 7.  of Leerredenen. 2 ■? x regten, zyne grondvefting diep in de aarde verbergt: 't fehynt dat het een zottigheid is, en 't is nogtans een uitwcrkzcl van zyne wetenfehap. 't Gaat op de zelve wyze met de voorzienigheid : als iemand in verdrukking en tcgenfpoed is, 't fehynt dat hem God verhaten heeft, dog 't is een foort van grondlegging, die verborgen is, op welke de voorzienigheid eenen hecrlvken en pragtigen bouw zal oprechten. Gelyk eenen beeldhouwer de ftatue met eenen hamer en yzeren bytel haande , de zelve niet vernietigt, maar volmaakt ; niet en berooft dan 0111 ze te verryken : aldus God zyne uitverkorene willende volmaakt maken , flaatze met de roede , neemt hun af 't gene zy te veel, of onvolmaakt hebben, en hier door zuivert en verciert hy ze om hun in 't palcis zyner glorie tot cieraaden te doen dienen. Nog flaat uw oogen niet op den voorfpoed der goddelozcn, die vergankelyk is, maar op den eeuwigen loon der rechtvaardige , die , naar door liet vuur van lyden als een zuiver goud beproeft te zyn, eens zullen geleid worden tot dc gelukzalige verkwikking. AMEN. TWAALF-  272 Wapenhuis der Geloovigen TWAALFDE LEERREDEN. Tegen het Svftheme van het Noodlot. ^ _u Ne diens corani Angelo, non eft providentia. En zegt voor den Engel niet, 'er is gene voorzienigheid. EcCLE. V. t. 5. "VAn de gene de voorzienigheid van den Schepper over zyne fchepfels en hunne werkingen bevegten , bevind men dat ze niet alle de zelve wapenen gebruiken, om het geloof der voorzienigheid in de harten der geloovigen te niet te doen. Eenige zig laatende voorhaan, dat het aan eenen gelukzaligen God onwaardig was, zig met den°handel der menfchen te moeien, zeggen dat alles door een blind geval gefchied ( deze hebben wy reeds te vooren wederleid, gelyk wy daar naar nog voordcr zullen^doen) andere daar en teecn houden haan, dat 'er mets hy geval gefchied, maar dat alles door een onwvkbaar noodlot is vastgeftelt, • ' • en  of Leerredenen. ~7'\ en dat alles 't gene 'er gefchied, door 't zelve zoodaniglyk is voortskomende, dat het onmogelyk was anders te zyn. By die dwaasheden voegden zommige Heidenen het Iterrekundig Noodlot: want zy meirieten, dat het toekomende lot der menfchen zoodanig was vastgehegt aan de gefteltenis van het gciternte, waar onder zy geboren wierden , dat men allen 't gene hun zoude overkomen, daar uit zekerlyk en zonder faalen konde voorzeggen, welke lompe dwaaling nog hedendaags by zommige plaats grypt, en die wy in het volgende Sermoon zullen bevegten. Alle deze en diergelyke wanlchepfels van dwaalingcn, alhoewel zeer vcrfcheiden onder malkander komen nogtans alle hier in over een, dat zy, zoo veel in hun is, God van zyne voorzienigheid en vervolgens van zyn wezen willen beroovcn, en dat zy den vryen wil van den mensch willen te niet doen : deze twee gevolgen van dien ongerymden opftel zyn zoo groot, dat zy genoeg zyn om eene Republiek cene verwarring van alle ongeregeldheden te maaken. Wy zullen in dit Sermoon dc tweede dwaaling, te we-  274 Wapenhuis der Geloovigen weten van het noodlot wederleggen, toonende de onmogclykheid en ongeryradheden van het zelve. . Daar wierd by de oude bynaar nievers meer van gefprooken als van het aoodtot : dog daar was ook bynaar niets by hun, dat duisterder was, als daar zy min in overeenkwamen. Eenige verhonden 'er door eene volfirekte en onwjkbaare noodzaake Ijkh eid, die niet uit Gods wil, maar uit de natuur haaren oorfprong had: vervolgens aan de Avelke God zoo wel als andere dingen verbonden was, en door de welke alle de gevallen van de wereld, het zy die van God, het zy die van de menfchen , het zy die van iets anders voortskwamen, van alle eeuwigheid waren vastgeftelt: waar door vervolgens zoo wel de vryheid van God, als die der menfchen was weggenomen. Andere verhonden door het noodlot eene geduurige en ondoorbrooke opvolging van oorzaaken en uitwerkzels , de welke God, alhoewel uit noodzaakelykheid, geftelt heeft, en uit welke alles, wat 'er gefchied volgt. Deze zyn de gevoelens van vele Hcidenfche Philofophen , en zamen een bewys van dc blind-  of Leerredenen. 27^ blindheid des Heidendoms : dog deze gevoelens met haare buitenfpoorighcden zyn van veele wyze, als Cicero, Scneca, Plutarchus, Anaxagoras cn andere als valsch cn ongerymt verworpen geweest. Laat ons dc ongcrymdheden van die dwaaze gevoelens, die van zommige waanwyze vernieuwt worden, ten toon ftellen. Zy zeggen voor eerst dat dc noodzaakelykheid, die zy het noodlot heeten, "niet uit God, maar uit de natuur voortskomt, dog wat verftaan zy door de natuur? want dit woordeken kan op vcelcrlei wyzen verftaan worden; verftaan zy 'er God zeiver door ? Neen: want het waar belachgelyk, en tegenftrydig te zeggen, dat eene noodzaakclvkheid niet uit Gods wil, maar uit God is voortskomende : verftaan zy 'er de geheele wereld door, of een algemein werkende beginfel van de wereld ? Hoe kan uit deze tegen den wil van God eenige noodzaakelykheid haaren oorfprong hebben ? mits God de wereld gelyk het hcnvbclieft heeft, uit zynen vryen wil gemaakt heeft, en hem"met zyne eigendommen en werkende beginfels heeft begaaft:'Verftaan zy d;;n door  a76 Wapenhuis der Geloovigen door dc natuur het beginiel cn oorfproa| van de beweeging en rust in ieder lighaam, of den aard en cigcnfchap van menfchen, dieren, planten, cn andere fchepiets? Dit begmfel, dien aard, die eigcnfchappen heeft den Schepper hun vrywilliglyk gegeven, ais hv aan dit of dat fchepfel het wezen heeft gegeven : vervolgens kan 'er geen noodzaakelykheid zyn, die uit de natuur, en niet uit Gods wil is voortskomende. Dat dan dc Fatalisten ons eens zeggen, wat zy door dit woord n&tuur verftaan, is 't zaken nogtans zy het zelfs weeten. Is de natuur iet wezentlyks,ofis zy niets wezentlvks? Is zy niet wezentlyks, zoo kan zv ook niet wezentlyks doen, nog van alk eeuwigheid iet vast ftellen: is zy iet wezentlyks, zoo is zy, ofwel een noodzaakelyk, of een onnoodzaakelyk, dat is een gevallig wezen : is zy'eén noodzaakelyk wezen, zoo is zy G-od :. want zoo te vooren klaar gëtoont is, een noodzaakelyk wezen B God : maar hoe word dan de natuur in dien zin genomen van God onderfeheiden? Hoe heeft dan die noodzaakelvkheid haaren oorfprong uit haar " -s ' en  of Leerredenen. lyj en niet uit God? Is misfehien de natuur een onnoodzaakelyk wezen ? zoo was zy dan onverichilhg tot het zyn cn niet zyn, en zoo was zy dan ook onverfchillig tot het vastltellen van iet,. en niet yastftenen •. wie heeft die onverfchilligheid van haar weggenomen, mits zy ook daar toe onverfchillig zynde, die niet cn konde wegnemen, nog. zig tot het vastltellen van iet bepaalen : hoe kan zy dan zonder den wil van God van alle eeuwigheid iet hebben vastgeftelt ? Eindelyk of die natuur is van een ander- afhangelyk of zy is onafhangelyk en van zig zelve:, was zy onafhangelyk en van zig zelve, hoe was God dan God, die tegen de matuur onderfeheiden word? Was hy afhangelyk cn van een ander, zoo was zy zekcrlyk van God afhangelyk, en van hem gefchapen : dog hoe kan dan alles, dat 'er gefchied, door haar alleen en niet door Gods wil zynen oorfprong hebben? Heeft misfehien God alle zyne magt aan eenig fchepfel overgegeven, om 'er eenen God van te maaken , daar. hy aan zoude onder-worpen zyn? Wea; met die beuzeliniren cn ongerymthedeR. Laat  zfo Wapenhuis der Geloovigen Laat ons nu het ander gevoelen , % welk men hedendaags zoekt te vernieuwen , en door redeneringen, voorbeelden en gezag tragt te onderltcunen, ook eens zien met zyne buitenfpoorigheden. Alles gefchied, zeggen zy, en komt voorts uit een geduurige, en nooit onderbroke opvolging van oorzaaken en uitwcrkzels , die God aldus noodzaakelyk geilek heeftdkvrage hun, ingeval God die aldus noodzaakelyk geilek heeft , dat is te zeggen, aldus geftelt heeft, dat 't hem van alle eeuwigheid onmogelyk is geweest die opvolging der dingen anders te ftcllcn,-wie heeft dan God daar toe genoodzaakt, om die aldus te Hellen ? Of hy zig zeiver, of een ander hem ? Of is misfehien dc natuur van de wereld dusdanig, dat zy die opvolging vercischt ? Een ander heeft God niet genoodzaakt, want daar is nooit iet geweest voor God, en 't is een allergrootfte onmogelykheid van iet voor hem te zyn, mits 'er niets voorde eeuwigheid zyn kan , en alles door hem gemaakt is. God heeft zig zeiver ook niet genoodzaakt : want dit zou gefchied zyn uit kragt van zyne natuur , die dit vereifchde, of door zyne eeu-  of Leerredenen ^yn eeuwige "befluiten van de wereld aldus te fcheppen : niet uit kragt van zyne natuur, want die oneindig volmaakt is , en vervolgens met vryheid , die in een verftandig wezen een allergrootftc goed, en een uitnemende volmaakdicid is, begaaft; zoo moest dan God vry zyn zoo wel in de opvolging der oorzaaken cn uitwerkzels te ftellen, te bepaalen en te befchikken, als in die voorts te brengen. Zal God misfehien genoodzaakt zyn geweest die opvolging aldus te ftellen uit kragt van zyn ecuwig bcfluit van ze aldus te ftellen ? 't Is de zelve vraag : wie heeft hem genoodzaakt ditbefluit te maaken?voorwaar onze verligte wyzen zyn niets bekwaam aan te wvzen, 't is vervolgens door zynen vryen wil, dat hy dit befluit hééft gemaakt, 't Is wel waar, dat alle het gene God van alle eeuwigbeid eens heeft belloten te doen dat dit zekerlyk alzoo zal gefchieden, gelyk bet van hem is bcflotcn , mits God dit bcfluit nooit meer zal veranderen, niet als of hy niet vry was, maar om dat Ihy onveranderlyk is, want mits God iniets heeft befloten, ten zy uit dc alüerwysfte eindens, die hem nooit meer * Deel, T kon-  a&o Wapenhuis der Geloovigen konnen mishaagen, zoo zou het tegen zvne volmaaktheid ftryden, die be: fluiten niet ten uitvoer te brengen, t is dan wel waar, dat God alles het gene hy bcfloten heeft, -zeer vryelyk cn zonder noodzaakelykheid heeft befloten cn dat dit alles in den tyd zekerIvk'zal overkomen : dog t is ook waaractie, dat God die geduunge opvolmaÊ vaii oorzaaken cn uitwerkzels volgens alles, of naar alle haare deelen, geIvk de Fatalisten dit verftaan, niet heeft vastgeftelt en bcfloten: want daar zvn immers veele dingen, die van den vryen wil van den mensch afhangen, die vervolgens van God niet zyn vastseftclt, maar die hy alleenelyk beflotcn heeft toe te laaten, als den mensch uit zynen vrven wil die zoude verkiezen. Wie kan immers van verftand zoo berooft zyn van te peizen, dat, gclvk God had vastgeftelt, dat de Zon licht zou geven , en het vuur zou branden, aldus hv ook had vastgeftelt, dat ïsfero de ftad Hoornen in brand zou fteeken, zvne moeder Agrippina, zyne vrouw Octavia, zynemceftcrsBurrhus en Scneca, cn eindelyk zyn eigen zeiven zoude vennoorden. God heeft dan in  of Leerredenen 2 g f in de lighaamelyke dingen, die van zynen wil alleen afhangen, gelyk als zyn de bewccgingen cn loop der Herren en planeeten en meer andere, door zynen vryen wil een zeker opvolging van oorzaaken vastgeftelt, uit welke de lighaamelyke uitwerkzels volgen : zoo nogtans dat, gelyk hy die opvolging der oorzaaken" vryèlyk geftelü heeft, hy ook die gevallen vryelyk heeft uitgenomen, die zyne voorzienigheid heeft goedgevonden uit te neemen , gelyk het gefchied in de mirakelen die hy doet. Eindelyk is het misfehien de wereld zeiver, die uit kragt van haar wezen zoo een opvolging vereischt ? neen: want het water der Zee en der Jordaane heeft niet tegenftaande zyn vloeibaarheid (a) op hoopen blyven haan. De Zon niet tegenftaande- haar natuurlyke beweeging , en andere eigendommen onder Jofue (£) ftil blyven ftaan, is onder Ezechias (e) agterwaarts gegaan, cn onder Herodes verduiftert. (d) h Vuur van (a) Exodi 14. y.'22. Jofue 3 f. 16, <7>) Jofue (O t. 13. (c) 4. Reg. ao, f. ir„ 00 Luc, 33. f. 45. Ta '  •aSs Wapenkuis der Geloovigen _ van den Babylonifchen oven heeft op den zeiven oogenblik de dienaars, die 'er ontrent kwamen, verbrand, en (e) de drie jongelingen , die 'er in 1 midden infaten, ongehindert gelaaten Men xiet het meeftendeel der fchepiels nu zulke , dan wederom andere bewegingen hebben , nu zoo eene, dan eene andere gedaante hebben, nu veele, dan weinige , en fomtyds geene uitwerkfels van die foorte voortsbrengen : dit is immers een klaar tceken, dat dit alles in hun onnoodzaakelyk en gevalbg is, en vervolgens dat ze dit uit kragt van hunne natuur of wezen niet ver cifchen, en dat by gevolg die bovengczeide opvolging hun uit kragt van hun wezen met noodzaakelyk gehclt is. Laat ons hun eens een vraag vóórhellen: konde God in plaats vah deze wereld wel een andere fcheppen, cn konde hy die eene geduurige opvolging van geheel andere oorzaaken en uitwerkleis doen behelfcn, of konde hy dit niet? ïs dit iattfte waar, hoe is hy dan mmagtig? Is het eerfte waar, zoo konde hy dit dan vrvelyk doen, zonder geJ nood- .(«) Dan, 3. f. aa. 34»  of Leerredenen. 2 S' 3 noodzaakt te zyn van die andere wereld te fcheppen, of hem eene opvolging , gelyk deze wereld, of eene geheel andere opvolging te geven : ofwel God konde dit niet doen ten zy noodzaakelyk : dit laalle kan niet waar zyn: want anderlints zou 'er de wereld van alle eeuwigheid geweest zyn: hy heeft ook de magt van in die tweede wereld vryclyk en niet noodzaakelyk eene geduurige opvolging van geheel andere oorzaaken en uitwcrkfels te hellen; want anderlints had hy de magt niet gehad van die tweede wereld met een derde foort van opvolging te voorzien, cn dus was hy Aveder niet almogende: 't volgt dan noodzaakelyk, dat het uit zynen vryen wil was, dat hy aan die tweede wereld naar zyne beliefte eene opvolging aan deze tegenftrydig, of een ander derde konde geven : vervolgens was het ook uit zynen vryen wil, dat hy deze wereld aldus en niet anders heeft gefchapen : 't is uit zynen vryen wil, dat hy 'er'dufdanige en niet eene andere (gelyk hy in eene tweede of derde wereld konde doen) opvolging in vastgeftelt heeft. En wat is 'er dog eenvoudiger, als dat den geT 3 nea  284 Wapenhuis der Geloovigen nen de wereld vryelyk heeft gefchapen, haar ook vryelyk met haare natuur begaaft heeft, en die ze vryelyk met haare natuur begaaft heeft, haar ook vryelyk de eigendommen, die tot die natuur noodig waren, en de bekwaamheid tot haare verfcheide uitwcrkfels heeft gegeven ? Wat is 'er dan eenvoudiger als dat God vryelyk deze wereld fcheppende , ook vryelyk de opvolging van de oorzaaken, en uitwerkfefs der zelve heeft vastgeftelt? Ten is dan anders niet als een listig misbruik der woorden, en een valsch befluit der Fatalisten, als zy zeggen, dat alles noodzaakelyk is, dat is te zeggen, zoodanig dat het niet anders Iconcle zyn, om dat God in de lighaamelyke dingen, die van zynen wille alleen afhangen, zekere vaste wetten gekeft heeft, daar zy buiten geval van mirakel niet afwyken i want hier uit kan ten hoogften volgen, dat alles noodzaakelyk is, het welk gefcHed naar onroerlyke wetten, welkers gebruik en toepasfing aan onzen wil niet onderworpen zyn : dog 't is een ander zaak als die van onzen wil afhangen. BV. Het vuur brand noodzakelyk: nog-  of Leerredenen. 2 35 nogtans ingeval iemand vrywilliglyk zyn hand in 't vuur ft'eekt, men kan niet zeggen dat hy zig noodzaakelyk gebrand "heeft, dat is zoo gebrand, dat hy dien brand niet konde vermyden. Men moet dan bemerken, dat 'er eene tweederlei noodzaakelykheid is, te weeten eene volftrekte en eene by voonvaarde, B. V. 't is eene volftrekte noodzaakelykheid ( het mirakeï buitcngeflooten ) dat de Zon licht geeft, dat de menfchen,beesten en planten eens ft erven, dat het gene zwaar is, zig naar zyn center neigt, dat het vier verwarmt, en het ys verkoelt, dat eenen kring rond is, eenen mensch een redelyk fchepfel is, dat eenen Peerenboom geen Amandels voortsbrengt, en ZOO voorts. Ik Zegge '■: het mirakel 'èuitenge/Iöten : want waarom zou eenen Peerenboom in dit geval zoo wet geen Amandels kofinen draagen als de ongeplante en dorre roede van Aaron op eenen nagt botten , bloemen en Amandels droeg ? Waarom zon eenen fteen niet zoo wel in de locht vliegen'als eenen vogel, als een yferebyl van een der Prophete kinderen op het water zwemmen ? Eene volftrekte nood-' T 4 zaa~  s86 Wapenhuis der Geloovigen zaakelykheid is dan eene noodzaakelykheid, door welke iet dufdaanig is, of gefchied, dat het onafhangelyk van eenige voorwaarde, niet anders zyn of gefchieden kan. 't Is eene noodzaakelykheid op voorwaarde, als iet zoodaanig is of gefchied, dat het in zig zelve overweegt, of onafhangelyk van eenige voorwaarde wel anders kan zyn of gefchieden, dog niet anders, als men dit onder zekere voorwaarde overweegt i door dufdaanige noodzaakelykheid is het, dat een huis afbrand, vJs 'er het vuur is ingekeken, en 'er niets is , om den brand te hutten: ?| is aldus noodzaakelyk, dat eenen mensch fterft, die induël het hart word doof fteken, door deze noodzaakelykheid breekt iemand de leden, die van eenen hoogen dieren afspringt,. door deze maakt iemand de figuur rond of vierkantig, als hy 'er eenen kring of vierhoek van maakt; want't isnietvolftrekt noodzaakelyk, dat een huis afbrand; want het koude blyven ftaan, en had blyven ftaan, ingeval 'er den brandftigter 't vuur niet had ingeftcken: 't isook niet volftrekt noodzaakelyk, dat den eenen van den fteek fterft, en den an>  of Lee;redenen. anderen dc leden breekt: want den eenen konde vry van {teek gebleven hebben, ingeval hy niet was in duel gegaan, of men hem niet en had geheken , en den anderen zou zyne gezonde leden gehouden hebben, is dat hy uit den thoren niet had gefprongen, gelyk hy konde en moest laaten. De eerfte noodzaakelykheid, die alleen eene noodzaakelykheid is tegenftrydig aan dc vryheid, komt toe aan de fchepfels die met gene redens begaaft zyn: dog de tweede, die met vryheid bcftaanbaar is, komt ook toe aan de redclyke fchepfels : vervolgens al is dat den brand, den fteek door het hart, het fpringen uit den thoren oorzaaken zyn, die door noodzaakelykheid by voorwaarde hunne werking doen, cn aldus de dood of kwetzing noodzaakelyk zyn ten opzigt van de voorzei de noodzaakelyke oorzaaken, die aldus van den mensch toegepast zynde geen ander uitwerkfel konden hebben, nogtans zyn zy gcenzints noodzaakelyk ten opzigt van den mensch, die deze naafte oorzaaken, het vuur tcwcctcn aan 't huis, het zwaard aan 't hart, en den fprong aan 't lighaam tocge- voegt  2.3a Wapenhuis der Geloovigen voegt heeft, mits het in zyne magt was die niet toe te voegen, en aldus dien brand, dien doodfteek, die kwetzing te vermyden. Dat zy zeggen dat eenen mensch niet als een zeker getal tanden, hairen, en denkbeelden kan hebben, dat is, dat het onmogclvk is , dat zy 'er meer of minder hebben, en dat 'er eenen tyd komt, dat hy noodzaakelyk zyne tanden, hairen en denkbeelden verliest, zvn niet als een deel eidclc woorden,, en belachgelyken praat : want onderhelt eens, dat 'er iemand eenen anderen, die bezig is met huderen, onvoorziens aanvalt, cn hemvaftgrypendecen hand vof hair uittrekt, of eenen tand of twee uitflaat, ja hem zoodanig mishandelt , dat hy' in onmagt valt. Zal dien perfoon geenen mensch meer blyven , om dat hy eenen tand, een weinig hair, of een denkbeeld quyt is, daar hy mede bezig was ? Zeker zal hy nog mensch blyven : maar moest dezen tyd noodzaakelyk komen, zoo dat het anders niet zyn konde ? Wel neen : den aanvaller heeft het immers vry willig, cn met opgefetden wille gedaan , en had het konnen laaten, zoo wel  of Leerredenen. 2.89 wel als hy het ten opzigt van andere gelaaten heeft. Nogtans de Fataliften zullen blyven zeggen dat dit zeker getal tanden &c. vöHtrekt noodzaakelyk is, om dat God niets onnut heeft gemaakt, al of God aan den mensch niets had konnen geven , 't welk aan zyn wezen voorneclig, alhoewel niet noodzaakelyk is? Als eenen mensch, zeggen zy , door den geneesmeefier van een doodeljke riekte B. V. , van 't pleuris genezen is , is 't; klaar, dat dien mensch op zpo eenen tyd Zulke piekte moest hebben, dat hy 'er Zonder niet konde : 't is ook klaar dat dien geneesmeefier alsdan nergens als in die ftad zjtn konde , en dien zieken konde niet als dien geneesmeefier roepen , en dezen de geneesmiddels voorfchryven, die dezen zieken noodzaakelyk geneezen hebben, de geneesmeefiers hebben hier in Zonder tegefvreggèn de fchikking der natuur gevolgt. Wel ? moest dien mensch op zoo eenen tyd noodzaakelyk zoo een ziekte hebben ? Waarom konde hy zig van verhitheid niet onthouden hebben gelyk zoo menige andere, cn gelyk by zeiver tot nog toe gedaan had ? Maar waarom konde hem geene andere  1 go Wapenhuis der Geloovigen dere ziekte overkomen hebben ? Waaiv om konde hy voor dien tyd niet geftorven zvn ?, Was hy tot dan toe onfterffelyk ? Maar wat beletde dien geneesmecfter, dat het hem meer onmogelyk was dien dag buiten ftad té gaan als op eenen anderen ? Wat noodzaakde den zieken van niet eenen anderen geneesmeefter te laaten roepen ? En als den genecsmcefter de middels yoorfchreei', waarom en konde hy gene andere voorfchryven, als die hem hebben genezen ? Daar is immers gemcinlyk meer als een foort van geneesmiddels , die tot de genezing voordeeliglyk konnen gebruikt worden. Als nu de geneesmiddels waren aangebragt, waarom konde den zieken die niet verzuimen ? Waarom de voorgefchreve dieet niet overtreden ? Wat is hun zeggen vervolgens anders als eenen hoop woorden , die van allen redelyken zin berooft zyn ? Is het niet fchoon, zeggen zy nog al voorts, dat een deel der wereld in order gefielt is , en de ander niet, dat een deel van 't gene gefchied, moest gefchieden , en de ander, niet ? ïkvraage daar en tegen : is het niet fchoon, dat het  of Leerredenen. 201 het in het een deel des werelds Zomer is , en in het ander niet? Dat het in het een fneeuwt, ën in 't ander regent ? Is 't niet fchoon dat onze Fatalilten zoo èlendiglyk redeneren , en andere menfchen niet ? Is dat deze verfcheidenheid nog het een, nog het ander deel des werels in diforder fielt, waarom zoude verfcheide uitwerkfels, waar van het een noodzaakelyk en het ander vry willig is, de wereld in diforder brengen ? Ik vraage weder : is het niet fchoon, dat 'er van de twee , die met malkander in een tweegevegt flryden, den eenen den anderen door het hart boord, en doodfteekt? Is het niet fchoon dathicr iet gefchied, het welk volflrektelyk moest gefchieden, te weeten de dood van eenen, iet het welk maar onder voorwaarde moest gefchieden, te weeten zulke dood, en iet het welk geenzins moest gefchieden, maar op groote verbintenis moest agtergelaaten worden, te weeten dit tweegevegt, en dé moord die 'er uit gevolgt is ? Om dat dit niet fchoon, nog wonderlyk is, volgt 'er daarom uit, dat alles noodzaakelyk gefchied, dat is, zoodaaniglyk, dat het niet konde agtergelaaten wor-  2(j 2 Wapenhuis der Geloovigen worden? Volgt 'er uit, dat 'er niets 's mcnfchens vryen wil gefchied ? Zyn dan de Fatalisten dwaas, ats zy aan hunne kinders iet beveelen of verbieden, als zy hun door beloften tragten aan te tokken om te gehoorzaam en, en met de roede dreigen om ze van het kwaad af te fchrikken ? Zyn ze dwaas , zeg ik, mits men te vergeefs iemand i gebied of verbied, het gene in zyne magt niet is te doen of te laaten: maar waarom gaan de Fatalisten in hunnen dagelykfehen handel niet blindelings voorts ? Waarom gebruiken zy zoo veel voorzigtigheid om alle onheilen en gevaaren te ontwykcn? Waarom gebruiken zy zoo veel vernuftheid om aan den kost te geraaken ? Waarom redeneeren zy zoo gekkclyk om een ander in hunne gevoelens te trekken, in geval 'er niet uit vryheid, maar alles uit eene onwykbaare noodzaakelykheid gefchied ? Voorwaar in gevolg van hunnen opftel was 't niet noodig van op eeten en drinken, geneesmiddels te neemen, op zaaijen en planten te peizen, mits alles wat 'er zal gefchieden uit een onvermydelyk noodlot voortkomt. Maar  of Leerredenen. 2g^ Maar halt la, zy werpen ons Gods eeuwig bcfluit op, het welk ook orivcranderlyk is : God, zeggen zy, heeft volgens ons ook van alle eeuwigheid vastgeftelt, dat wy van honger of dorst Zullen ft erven of niet, ronder geneesmiddels gezond worden of niet, zonder zaaijen. of planten op ons land zullen vrugten winnen of niet, waar toe dient dan ook dit eeten en drinken, de geneesmiddels neemen, en V zaaijen en planten f Ik bekenne dat de Fatalisten dog fterke geeftcn zyn , die zoo fterke opwerpingen doen. 't Is niet noodig een.leerling der redekonst die te laaten beantwoorden , den lompftcn boer zal ze beantwoorden. Ik bezaaije myn land, zegt hy, om dat dit den middel is om 'er vrugten op te winnen : al heeft God befloten, dat 'er op myn land zullen vrugten groeijen, nogtans en heeft hy dit niet befloten ten zy afhangelyk van het zaaijen, 't welk als eenen middel tot het einde van hem ook is befloten : gelyk hy afhangelyk van het neemen of verzuimen der geneesmiddels vast heeft geftelt, dat iemand van eene doodelyke ziekte zal ftervcn of gencczen. Ja den boer zal tien jaaren  id| Wapenhuis der Geloovigen ten lang met den Fatalist derven wedden , en hem iooo pistoolen tegen iod hellen, dat zyn land, het welk nu meer als hoiidert jaaren agtervolgende vrugten heeft voortsgcbragt, nogtans het volgende jaar geen zal draagen: daar en tegen dat hy een ftuk rauwe heide, die misfehien in 4000 jaaren geen vnigten gedraagen heeft, binnen vier jaaren Zal doen vrugten vöortsbrengen. Zal den Fatalist die wedding derven aannemen? Zy is hem nogtans ten uitterfteii gunflig, in geval zynen opftel waar is, ja 't is bynaar zeker, dat hy alsdan zal winnen; want is dat alles van het noodlot zoodanig voortskomt, dat het anders niet zyn kan, zoo heeft dien boer en zyne voorzaaten dit land nu 100 jaaren noodzaakelyk gebouwt en bezaait zonder dit agter te konnen laaten , en dit land heeft ook aldus noodzaakelyk vrugten voortsgebragt: daar en tegen die heide is reeds 4000 jaaren van eenieder noodzaakelyk ongebouwt en onbezaait gebleven, en dus ook noodzaakelyk zonder vrugten. "Wat is 'er nu waarfchynelyker, als dat het noodlot, het welk zoo ftandvastelyk dit land hondert jaaren lang heeft  of Leerredenen. 295 heeft doen vrugten draagen, en die heide 4000 jaaren zonder vrugten blvven , weder dit jaar het zelve doen zaï ? En nogtans die wyze knaapen zouden voor de aanbieding van dien boer moeten befchaamt haan: verre van de wedding durven aan te nemen , zy zouden zelfs gene redenen van hunne lafhartigheid konnen bybrengen -. met * een woord zy zouden zig in weerwil van alle hun fubtiel verhand aan den eenvoudigen boer met dc daad moeten ondergeven. Ziet dan: eenen ongeleerden boer cenvoudiglyk volgende het licht van zyn natuurlyk verhand, en van de ondervinding i"s fterker als die waanwyze met alle hunne vernuftheid : hy fmyt met eene enkele wedding om ver dien fchoonen opftel, daar ze de kragten van hunne herfenen hadden op uitgeput : ja A. T. de naakte waarheid door deii boer eenvoudiglyk voorgeftelt word kragtiger en fchoonder bevonden, als de valsheid van den opftel der Fatalisten, alhoewel door fchynredenen, gelykenisfen, en andere cieraaden zeer cierlyk opgepronkt. Laat ons dan deze heerlyke konin1 Deet° * V ginne  E o 6 Wapenhuis der Geloovigen ginne, ik zegge de waarheid volgen : laat ons aan de zelve ons geheelyk onderwerpen, want haar volgende zullen wy niet dwaalen, haar gehoor gevende , zullen wy de eeuwige onheilen niet te vreezen hebben. Ik heb ze ul. laaten zien, bewyzende dat de wereld niet door een onwykbaar, en onverbiddelyk noodlot, maar van dc allerwysfte voorzienigheid van haaren Schepper beftiert word: ik hebbe uk dc onmogelvkhcid en ongerymtheden van den opftel der gene, die het noodlot aanvaarden, laaten zien ; dit alleen was genoeg geweest, om dit ongerymt gevoelen te verfoeijen, dat het met dc vryheid van den mensch niet alleen alle zedelyk goed, en den loon der goede werken te niet doet, maar ook den mensch berooft van zyn eige wezen : want onderfielt eens, dat'er eenen mensch op dien «ogenblik als hy het eerfte gebruik der reden had moeten hebben, door het noodlot daar van voor altyd berooft word, zal zoo eenen mensch een redelyk fchepfel konnen geheetcn worden of niet ? Zullen •de voorftaanders van het noodlot misfehien antwoorden, dat, alhoewel zoo ee-  of L cerredenen. 2 q _ eenen mensch nooit de redens gebruikt heeft, hy nogtans dc magt heeft van ze te gebruiken cn te redeneeren, en hy vervolgens nog een redelyk fchepfel moet geheeten worden ? Wie ziet niet, dat ze hier iet onderfteüen, het gene nogtans in het gevoelen van het noodlot onwaaragtig is ? Zy onderftellen dat dien mensch de magt behoud tot het gebruik der reden tusfehen de volftrekte onmogelykheid, die het noodlot volgens hunbvbrengt, van de reden te gebruiken "De oorzaak waarom dien mensch de reden nooit heeft gebruikt, is om dat hv door het noodlot is belet geweest van ze te Gebruiken : dog het gene door het noodlot word belet te zyn, aan dit is het volgens hun gevoelen voïftrektelyk onmogelyk te zyn, ja 't is noodzaakelyk niet te zyn : vervolgens is 't aan dien mensch voïftrektelyk onmogelyk de redens te gebruiken, ja 't is volftrekt noodzaakelyk dat hy'gene gebruike. Hoe kan dan dien mensch een redcUyk fchepfel geheeten worden, aan wie >van het noodlot de magt van eenige rredenen te gebruiken, uit noodzaakeilykheid is .geweigert geweest ? Dog Va de  •£Q8 Wapenhuis Üer Geloovigen de zaak is geheel anders gelegen hy de gene die Gods voorzienigheid aanneeraen; want al is dat eenen mensch, die zinneloos géboren is, ook het gebruik der reden niet heeft, deze onmogelykheid is nogtans niet volftrékt, maar alleenelyk afhangende van zekere voorwaarden , die 'er niet konden zyn : die onmogelykhcid is gelyk aan de onmogelykhcid van te wandelen in -eenen gezonden mensch, die aan eene yfere keten vastligt, of in eenen, die met een zwaar flerecyn in de voeten geflaagen is : deze al konnen zv niet wandelen door de banden of flerecyn belet zynde, hebben nogtans in zig zelve de volftrekte magt van te wandelen, die naar beliefte haar vitwerkfel zal hebben, als die„beletzels, die konden niet zyn, zyn weggenomen : dog de onmogelykhcid van te redeneren, of de redenen te gebruiken in eenen zinneloozen volgens den opftel der Fatalisten, 'is voïftrektelyk noodzaakelvk : het is aan zoo eenen mensch niet alleen onmogelyk van 't gebruik der redenen te hebben by onderftelling van het noodlot, het welk zulks belet, maar dit noodlot, belet dit ook  of Leerredenen. 29^ ook zoo noodzaakelyk, dat het niet konde agterlaaten van dit te beletten: zoo dat die onmogelykheid gelyk is aan de onmogelykherd van te wandelen in eenen boom of heen. Willen wy dan het wezen van den mensch ftaande houden, willen wy redelyke menfchen blyven, wy moeten dit onredelyk gevoelen, dien ongegronden ophcl van een noodlot, dit eidel verdigtfel verwerpen, en Gods voorzienigheid, die alles wyzelyk beftiert door ons geloof en werken aanvaarden : ik zegge, door ons geloof en werken ; Avant ten is niet genoeg dit te gelooven : avv moeten 'er ons leven ook naar fchikken. Dit geloof leert ons, dat God' die onuitputtelyke bronader is, daar alle goed uit voortskomt, en tot wie wy vervolgens alle goed moeten wederom ftieren, dit geloof leert ons, dat gelyk hy ons heeft gefchapen, hy ons aldus geduuriglyk bewaart, beftiert, cn alle goed wilt. Wy moeten hem vervolgens uit geheel ons hart en ziele beminnen , en uit alle onze kragten dienen , niet al of hy onzen dienst noodig had : want mits hy van alle fchepfels onafhangelyk is, zoo V 3 heeft  300 Wapenhuis der Geloovigen heeft hy hunne werkingen niet vandoen. Als wy hem dan ootmoediglyk aanbeden hebben, vieriglyk gcdient, zyne geboden nauwkeuriglyk onderhouden , zyne wet getrouwclyk volbragt, laat ons niet peizen, dat wy hem eenig voordeel daar mede doen : neen ; hy heeft dit alles tot zyn welzyn niet van doen , maar 't is ons noodig tot ons eige voordcel. Als wy dan alles gedaan hebben , t gene hy geboden heeft, laat ons zeggen (ƒ) wj zjn onnutte knegten : wj hebben gedaan 't geene wy moejien doen : laat ons met 'den grooten Augufiinus zeggen : gj ?Kjt bannliartig en ik elendig, gj \jt den geneesmeefier en ik den zjeken 7gj zyt den 'allerrykjien , en ik eenen armen mensch. Want zoo den zeiven H. Vader {g) Zegt, men moet gelooven dat God niet alleenelyk het vee , of eenige andere bederf eljke en aardfche zaaken niet van doen heeft, maar zelfs niet de gerechtigheid der menfchen , en dat alles , waar mede men God godvrugdgljk dient, niet aan God , maar aan den mensch voordeelig is : want nie- (ƒ) Luc 17, t. xa (iO, 10. deCiv.  of Leerredenen, 301 niemand ral immers zeggen , dat hy voor* deelig is geweest aan de bronader , om dat hy 'er van gedronken heeft, of aan het licht, om dat het hem gedient heeft om 'er door te zien. 't Is wel waar , dat God onzen dienst aanfchouwt, dat hy hem aanvaard, dat dezen aan hem aangenaam is, en dat hy hem ook zal loonen : dog 't is door lautere goedheid , cn niet om dat hy hem vandoen heeft, of die hem voordeelig is. Laat ons dan hem vieriglyk beminnen, ootmoediglyk onderdaanig zyn-, en vlytiglyk dienen , op dat wy tot ons eeuwig" geluk, daar zyne voorzienigheid ons wilt toe {tieren, geruftelyk en zekerlyk mogen geraaken. AMEN. * * * * * * * V 4 DERTIEN-  30a Wapenhuis der Geloovigen DERTIENDE LEERREDEN. Tegen het gevoelen van het fterrekundig Noodlot. A fignis Cceli nolite metuere, quas timent gentes, quia leges populorum vanas funt, En wilt niet vreezen van de teekenen des Hemels, die de Heidenen vreezeen, want de wetten der volkeren z^jn jdeL Jerem. io. v. 2. 3- A Lhoewel de dwaaling van het fterrekundig noodlot niet zoo gemein is als het Syfthême van het geval, of van het noodlot, nogtans aangezien zy door deze dwaaling alle natuurlyke en vrye beweegingen, alle werkingen niet alleenelyk van de planten, beesten, en der onbezielde fchepfels, maar ook die der menfchen, en met een woord alle gevallige gefchiedenisfen der dingen aan de beweegingen, evenredigheid, famengefteltenisfe en invloed der henielfche lighaamenaldus toefchry ven, al  of Leerredenen. 303 al of zy door eene onvermydelyke noodzaakelykheid daar uit voortkwaamen, waar door zy de beftiering van de wereld aan Gods voorzienigheid onttrekken : aangezien fommige aan den invloed der fterren en planeeten akte veel vermogen toeftaan, en andere al te ligt geloovig zyn in het gene fommige vermetene fterrekykers aangaande fomtyds geheele ryken en provinciën hebben voorzeid, aan te neemen: zoo dunkt het my niet buitenfpoorig te wezen, om het bedrog van de eene te ontdekken, en de ligtvaardigheid van de andere tegen te houden, te bewyzen, dat nog de fterren, nog de planeeten , nog eenig hemelsch lighaam de kragt heeft om een mensch deugdzaam of ondeugdzaam te maaken, nog eenige gevallige gefchiedenis der zaaken op deze aarde vast te ftellen, bezonderlyk die van den vryen wil der menfchen afhangt. De waarzeggende fterrekonst, waar door men wilt voorzeggen , wat 'er aan iemand zal overkomen, is niet alleen fmaadelyk aan God, wiens voorzienigheid daar door beftrikt, of, om beter te zeggen, geheelyk uitgefloten word  304 Wapenhuis der Geloovigen word, niet allen verderffelyk aan da zeden door het buitenüuiten van den vryen wil, maar daar is ook, niets eidelder, niets belachgefyker, niets ongegronder , als dit fysthême : want is 't zaaken de hemelfche lighaamen op 't gene onder hun is dufdaaniglyk werken, zoo moeten ze dit zekerlyk doen door hunne eige, of door eens anders kragt : niet door hunne eige kragt, want volgens het gevoelen der fterrekykers bekomen zy de verfcheide kragt uit de wcdcrzydfche vereening of vancenfeheiding, uit de verfcheide beweeging en gefteltenis, het zy van hun zelve, het zy tusfehen malkander : vervolgens hebben de hemelfche lighaamen die kragt van hun zclven niet, maar van de beweeging der Hemelen, in de welke zy hunne beweeging en gefteltenis hebben. Is 't zaaken nu dat de kragt der zelve van de beweeging der loopkringen voortkomt, zoo is 't nog klaarblykelyker, dat zy de kragt van zig zelve niet hebben : want wie ziet niet, dat zelfs die loopkringen zig niet beweegen, mits zy door tegenftrydige beweegingen onder elkander gedreven worden, cn zoo wy nu reeds te  of Leerredenen. 305 te vooren bewezen hebben, alles, dat 'er beweegt word (God alleen uitgenomen ) door een ander eindelyk beweegt moet worden. Of zal misfehien iemand zeggen, dat die loopkringen bezielt zyn, en zig zelve onmiddelyk beweegen? Van wie worden zy dan beweegt ten zy van God, die aan die hemelfche lighaamen hunne kragt geeft? Maar verre van daar, dat hy ons hier door tegen onzen dank tot het goed, of tot het kwaad zoude aandouwen, anderlints had hy te vergeefs vergeldingen voorgeftelt aan de goede en ftraffen aan de kwaade. Maar is het zaaken die kragt, die alles zoo noodzaakelyk bepaalt, van die hemelfche lighaamen voortkwam, zoo zou die dan, of wel van den wil der zelve, of wel uit noodzaakelykheid^ van hun wezen voortkomen : ten is nogtans niet van hunnen eigen wil, mits zy niet bezielt zyn, ook niet van hun wezen, of uit noodzaakelykheid van het zelve; want allen fchepfel doende of voortbrengende uit noodzaakelykheid van zyn wezen, ftrekt altyd tot een het zelve : het vuur verwarmt altyd, en ten verkoelt nooit daar*  306 Wapenkuis der Geloovigen daarentegen den fneeuw verkoelt altyd, en hy verwarmt nooit, aldus die uk noodzaakelykheid van hun wezen doen, zyn tot een de zelve zaak bepaalt: vervolgens is dat die kragt van de hemelfche lighaamen, van de fterren en planeeten voortkwam, zy zouden op de zelve wyze ten opzigt van eenjegelyk handelen : zy zouden den eenen niet tot deugd, en den anderen tot de fouten en zonden noodzaaken. Van waar komt dan dit verfchil tusfehen de menfchen? Van waar komt het dat den eenen eerbaar en den anderen onkuisch is, dat den eenen rechtvaardig, en den anderen eenen dief is, den eenen Koning en den anderen eenen bedelaar , den eenen ryk en den anderen arm ? Waarom word den eenen ziek, daar den anderen gezond blyft? Hoe komt het dat Julius Casfar, die in de fterrekonst, daar hy zeer treffelyke boeken van heeft uitgegeven, zeer ervaaren is geweest, zynen eigen moord niet heeft konnen voorzien, nogontwyken ? Van waar komen de verfcheide genegentheden der menfchen voort ? Men ziet immers den eenenden geeftelyken en den anderen den houwelyken ftaat aan-  of L eenedenen. 3 o 7 aanvaarden, men ziet den eenen het kloosterlyk leven verkiezen en den anderen in de wereld blyven : men ziet den eenen den oorlog volgen, en den anderen zig tot de koopmanfchap begeven. Is 't zaaken de fterren en planceten door eene onvermydelyke noodzaakelykheid, en uit kragt van hunne natuur alles doen, hoe kan het zyn dat zy zonder verftand, zonder wil,* zonder gevoelen , zonder leven alle de willen der menfchen tot veele verfcheide dingen dwingen ? Zal men misfehien antwoorden dat de kragt van 't gefternte van een punt of tydftiptje afhangt, en vervolgens aangezien het meeftendeel op verfcheide tyden en oogenblikken geboren worden, dat 'er de ongelykheid der zeden en driften van voortkomen. Den H. Gregorius (a) wederlegt dit door de voorbeelden van Jacob en Efau, die op eenen tyd gebooren zynde, nogtans zeer verfcheide van malkander in zeden zyn geweest: » Zekerlyk als Ja» cob uit den fchoot zyns moeders ko- 00 Hum io in Evang.  ■ïoS Wapenhuis der Geloovigen n komende, het onderftc van den voet » zyns broeders vasthiel, en konde den r> eerften niet volkomentlyk uitkomen, jt ten zy den volgenden begonst had, » en nogtans al is dat de moeder hun « alle beide op den zeiven oogenblik » gebaart heelt, zoo waren zy eventn wel aan malkander geenzints gelyk." En inderdaad als men de zaak wel 'inziet, zal men bevinden, dat 'er in de wereld meenigmaal verfcheide menfchen op den zclven oogenblik onder de zelve planeet en gefternte geboren worden, van de welke 'er nogtans van hondert geen drie van den zeiven aart zyn, de zelve levens wyze aanvaarden, het zelve geluk of ongeluk aantreffen, den zelvcn ouderdom bereiken, of de zelve dood herven. Zal misfehien ieder ftiptje of allerkleinfte deeltje van ieder hemelsch lighaam van eenen verfchciden aard of natuur zyn, dat aldus aan de zelve her of planeet op eenen den zelvcn tydftip in verfcheide menfchen zoo zeer verfcheide uitwerkfels heeft? Maar hoe komt het dan, dat in eenen den zeiven mensch twee tegen elkander ftrydende driften gevonden worden ? Den mensch gevoelt  of Leerredenen. 309 voelt zig immers fomtyds door het wederfpannig vleesch tot iet ongercgeit aangelokt, aan het welk hy op den zeiven tydftip door zynen wil we* derftaat. Gefchied het eerften doorliet fterrekundig noodlot, vervolgens ook het tweede : maar hoe fpant den geest in den mensch te zamen met het fterrekundig noodlot, om het vleesch te famen met het fterrekundig noodlot, waar door het vleesch wierd tot ongeregeltheid aangedreven, te bevegten cn te overwinnen? Dat men ons eindelyk cens uitlegge, waarom aan de heeften zoo wel als aan de menfchen, die op den zelvcn tydftip geboren worden , niet alles het xclvc over komt gelyk aan de menfchen. Men zal immers zoo onbefchaamt niet zyn van te zeggen, dat alle de boomen en kruiden, alle de bceften en menfchen , die op den zeiven tydftip ter wereld zyn gekomen, alle de zelve uitvallen hebben. denH. Augtiftinus(£) bewyst dit aldus : r> zy willen hier niet r> op letten, dat 'er op eenen dag, die « tot (b) Lib. 5, «Je Civit, Dei. cap. 7,  gio Wapenhuis der Geloovigen „ tot het zaaien gekozen is zoo veele « zaaden gelyk in de aarde komen, „ dat ze te gelyk uitfpruiten, tot kruid „ worden en ryp worden , en dat nog„ fans van alle die aijeren, die even » oud zyn, en om zoo te fprcken , „ gelyk geboren zyn, eenige door den „ brand te niet gaan, eenige van de „ vogels opgeëten , en eenige van de *> menfchen afgeplukt worden. Hoezulv, len zy konnen zeggen, dat die an» dere gefterntens gehad hebben, die » zy zoo verfcheide eindens zien hcb„ ben ? » Zal misfehien ( mits het een leerhuk der bygeloovige herkundige waarzeggers is , dat die geboren word, als 't gehernte opkomt, 't welk in de hondsdagen fehynt, in de Zee niet zal herven.) Iemand, die onder dit gehernte geboren is, ingeval hy door fchipbraak in de zee gefmeten wierd , niet konnen verdrinken ? Wat kragt heeft dog dit gehernte om de zeegolven te beletten van zoo eenen mensch in te hokken ? Gelukkig zyn de zeevisfchen , die onder zoo een gehernte geteelt worden, mits zy nooit zullen derven, als zy zig binnen hunne paaien houden, ei\ de handen der visfehers wee-  of Leerredenen. » yf wectcn tc ontgaan? Den H, Gfegorius ïagt van'sgelyken met een dufdanioleciftuk, volgens het welk, die onder het teek en den waterman geheeten geboorcn worden, door het noodlot der herren tot de visfchery gefchikt worden, „ De wiskundigen, zegthy, * gewoon te zeggen, dat al wie 31 -in 't toeken van den waterman »#t » boren word, in dit leven de bedle*> ning van visfeher tot zvn lot ont- fangt. Dog Gethulien, zoó men zegt, * heeft gene visfehers. Zal 'er nu iey mand konnen zeggen, dat 'er aldaar y> niemand onder dit gehernte gebód* « ren word, om dat 'er aldaar 'genen y> den minden visfeher is?" Het is wel waar, dat de Zon, en volgens veele ook de Maan , op de lighaamen die onder hun zyn, eenigen invloed hebben , B. V, op de Zee , op dc planten, op de lighaamen der beehen en menfchen, voornaamentlyk als zy met eenige kwaal of ziekte befmet zyn: nogtans is het ook zeker, dat zy op de ziei van den mensch geenen invloed konnen hebben, want het gene lighaamelyk is, en kan (het lighaam van den mensch uitgenomen, : k Deel X. ' aft]  «l» Wapenhuis der Geloovigen mits 'er de ziel mede vervoegt is, om eenen den zeiven peribon te maaken) op eenen geest "niet werken, nog hem cenigen indruk geven : vervolgens konnen dc hemelfche lighaamen nog het verftand, nog den wil van den mensch levers toe noodzaaken, cn vervolgens zvn nog de vrye werkingen van den mensch, nog de gefchiedenisfen der zaaken , die van den vryen wil der menfchen afhangen aan het gewaand noodlot der fterren onderworpen. Wie ziet dan niet, dat het zoo belachgens vaardig als hvgeloovig is, uit de geit ettenisfen , cn verfcheide bewecginccn van het gefternte te willen voorzeggen, dat 'er in dit ryk of die provincie in zoo een jaar zulke, ot zoo eene Staats omkeering zal gefchieden , dat 'er dien of dezen Vorst op zulk eene wyze zyn leven zal eindigen, dat 'er "aan zulk een genootfehap, of aan zulkcn perfoon met verloop van jaaren zulken of zoo eenen voorfpoed of onheilen zullen overkomen? Gy zult misfehien zeggen, dat die bygeloovige fterrckvkcrs nogtans veele merkelvke dingen lang te vooren heb4>en voorzeid, die daar naar gefchied zyn:  of Leerredenen. g r n zyn : maar laat het zoo zvn, 't is ook waar dat ze nog dikwildcr valfche dingen voorzeid hebben als waaragtige , daar men zoo veel agt niet heen; opgenomen, als op de gene die uitgevallen zyn, gelyk ze voorzeid hadden : laat het ook dikwils waar zyn geweest het gene zy voorzeid hebben : den H. Augustinus (c) zegt, dat dit dikwils gefchied door eene bedekte ingeving des duivels, den welken hier ' door die lehadelyke konst tragt aan te pryzen, en die verdervelvke gevoelens van het noodlot der fterren in de gemoederen der menfchen in te printen; want die helfche geeften weeten zeer veel van de toekomende dingen, die waarfchynelyk zullen gefchieden en die aan den mensch geheel verholen zyn, om dat zy door hun feherp verftand, en de langduurige ondervinding dc kragt der natuurlykc oorzaaken volmaakter als de menfchen kennen , en beter als zy weeten, wat 'cr uit zulke oorzaaken ftaat te volgen in de vrye oorzaaken, mits hun hekent is, (c) Lib. 5. de Civ. Dei cap, 7. X 2  is 11 Wapenhuis- der Geloovigen is, waar toe den wil der menfchen gemeinelvk genegen is, en aldus redeneeren de uit het gene zy in desgelyke omftandigheden gememelyk hebben zien gefchieden, treffen zy zomtyds de waarheid in hunne voorzeggingen, gelyk eenjegelyk door desgelyke ondervindingen zonder het befchouwen der fterren zoude konnen doen : daarenboven zien zy de oorzaaken der dingen in ver afgelegene plaatfcn fomtvds reeds geftelt, en weeten de uitwerkfels, die 'er reeds begonst zyn door hunne fnclheid voor te komen, en aldus op andere afgelegene plaatfcn te voorzeggen: zy weeten ook fomtvds lang te vooren, wat Zy cn andere" duivels door Gods toelaating zullen doen , of zy draagen zorg, dat het sefchiede, het gene zy voorzeid hebben. B.V. als God aan den duivel de magt had gegeven over alle de goederen van job, konde den duivel aan Job, of aan Zyne vrienden, die in dit land, ja ook aan die in ver afgelegene landen waren, alle de onheilen , die hem daar naar zouden overkomen , aanftonts voorzeggen, als of zy door hét noodlot der fterren aldus nood-  of. Leerredenen. 31^ noodzaakelyk vastgeftelt waren. Als eenen bygeloovigen fterrekyker in dit geval van den duivel onderwezen, dit alles zeer lang te vooren, als 'er geen de minfte waarfchynclykheid van was , ja dit alles ongcloovefyk fchynde, zoo duidelyk voorzeid had, of wel dit alles, terwyl het gefrhiede, in een ander werelds deel voorzeide, en zouden .'er > niet eene groote mccnigte gevonden zyn geweest, die dit, gelyk hun voorzeid was, gefchied ziende , aan het noodlot der fterren zouden hebben toegefchreven ? En nogtans zouden zy grootelyks gedwaalt hebben: 't Is ook te bemerken, dat het fomty ds cnkelyk by geval gefchied,hctgene voorzeid is, en 't is fomtyds zoo duiker, of dobbelzinnig, dat men het bynaar tot alle zinnen trekken kan, en fomtvds bynaar aan alle gefchiedenisien ligtelyk toevoegen. Eindelyk de dwaasheid en ligtgeloovigheid van de gene die bygeloovige fterrekykers te maden gaan , is fomtyds zoo groot, dat zy alles aannemen het gene hun voorzeid word : aldus gefchied het fomcyds, dat ais hun eenig groot goed voorzeid word, zv door dc hoope van X 3 het  ■jló Wapenhui:; der Gelooid gen het zelvcn opgewekt zynde, geenen arbeid fpaaren, ja alles waagen om dit te bekomen, waar door zy als door natuurlyke en noodige middels ditgoed inderdaad bekomen. Daarentegen als hun eenig kwaad of tegenfpoed voorzeid word, laaten zy den moed zinken, vallen in wanhoop, cn laaten de middels aldus vaaren, die om dit kwaad .af te keeren noodig waren, en alzoo gefchied het, dat zy alle twee niet door het noodlot der fterren , maar .den eerlten door zynen arbeid het voorzeid goed bekomt, en den tweeden door zyne lafhartigheid in 't verzuimen der befchermmiddclcn in de voorzeide onheilen 'vervalt, die hy door zyne vernuftheid of arbeid had konnen ontwykcn. Aangezien dan A. T. dat gyk de cidelheid van het fterrekundig noodlot gezien hebt, en wilt uk in dufdaanige kinderagtigheden niet binnen laaten : verwyst de vergiftige boeken die 'er van handelen tot de vlammen, fchöuwt ze als nadeelig aan dc eer van den Schepper, cn aan het welwezen van den ftaat: daarom zoo den H.  of Leerredenen. 31^ H. Augustinus (d) zegt S » De gene 31 die zig laaten voorftaan, dat het geji iternte alle goed, het welk wy doen, n en het kwaad het gene wy lyden, « vastftelt, moeten ver afgekeert wor» den van het gehoor der menfchen, m niet alleen van de gene die den waar> ren Godsdienst belydcn, maar ook y> van de gene, die dienaars van de « valfche goden willen zyn. Want r> wat werkt dit gevoelen uit, ten zy >•> dat 'er geenen God meer geëcrt, •>■> of gebeden word."' Dit gevoelen is ook niet min fchadelyk aan eene Repub lick, mits het alle beftiering der zelve onnut en vrugteloos maakt. Ten is dan niet te verwonderen, dat eertyds dc wysfte der Philofophen met die fterrekundige waarzeggers gefpot hebben : Bion zeidc, dat de ftcrrekykers zeer belachgelyk waren, om dat daar zy de visfehen naast zig aan den oever niet zien zwemmen, nogtans zeggen, dat zy ze zien die in den Hemel zyn (e), daarom, als Thales, terwyl hy den Hemel befchouwde, in eert Cd) Lib. ~s,' deCiv. Dei cap. 1. (V) Stob, Serin. 78, X 4  318 Wapenhuis, der Geloovigen een kuil viel, zeide zyne dienstmeid', dat hy dit rechtvaardig leed,, om dat hy de hemelfche dingen befchouwde, terwyl hy zelfs niet cn wist wat aan zyne voeten was. Ten is niet te. verwonderen dat de Heilige Vaders de waarzeggende fterrekonst als- eidel en verdervelyk verre van den mensch wilden verwydert hebben.. Ten is niet te verwonderen, dat de oeffening der zelve , en hetleezen haarer boeken door de Kerkwetten op zoo zwaarc ftraffen zyn verboden. Eindelyk Phavorinus wederlegt de fterrekundige waarzeggers zeer fraai door deze redeneering : « Of zy » zeggen, dat 'er u voorfpoed, of dat 'er ?> u tcgenfpoed zal overkomen : is dat 3i zy zeggen dat 'er u voorfpoed zal *> overkomen, cn dat zy u bedriegen , vi zoo zult gy elendig worden met 'er H 'vrugteïoos naar te wagten : zeggen h zy, dat 'er u tegenfpoed zal overig komen, cn liegen zy,- zoo zult gy 55 elendig Avdrden met te vergeefs; te n vreczen :. dog is dat zy de waarheid » zeggen r en dat bet geenen. voorfpoed y> is," zoo: zult gy reeds door uwe in- * beelding elendig worden, eer gy het * word, door het noodlot, is datzy u 85 geluk  of 'Leerredenen^ fyfd * toezeggen, cn dit u ovcrko?» men zal, dan zult gy twee onge- makken te.onderftaan hebben : want " de verwagtjng der hoope, waar door * £Y word opgehouden , zal u afmat» ten, en de hoope zal reeds de toey komende vrugten der blydfchap ont 3? nomen hebben : vervolgens mag men » die menfchen , die de toekomende ■y dingen voorzeggen., geenüns gebruiy> ken (f)'".. En • wilt dan, zegt den Propheet Jeremias, (g) naar de wegen der Heidenet niet leeren i dat is , cn wilt de zeden en gebruiken der Heidenen niet aannemen , door de welke zy de Zon , Maan en fterren eer bewyzen, als oh zy dc ondermaanfche wereld beftierden, en van alle dingen, ja zelfs van de werkingen van den vryen wil der menfchen oorzaak waaren : nog wdt met vreezeen, van de teekenen des Hemels., die de Heidenen vreezen ,. want de we/ten der volkeren zjn eid&l: hunne waarncmingem zyn waarlyk op tweederlye wyze cidel, eidel omdat zy alle de (ƒ) A. Gellius lib» 14, car. 1. fg) [erem. IQ. ¥• a. j_  320 Wapenhuis der Geloovigen dc kragten der fterren niet kennen, nog de geftelteniffen der zelve, die geduurig veranderen, waarnemen : eidel om dat zy uit dc zelve eventwel niets konnen befluiten van 't.gcne van den vryen wil der menfchen is afhangende. Daarom wilt dc wegen der Heidenen niet bewandelen, nog door bygeloovige waarnemingen der fterren, nog door 'lichtvaardig geloof te geven aan de zefve : maar houd vaftelyk door het geloof, dat God den beftierder der wereld is, die de fchepfels volgens hunnen aart tot hun einde ftiert, die aan den mensch \ denwclken met reden cn vrvheid bceaaft is, 't goed cn 't kwaad laat verkiezen, daar hy zyne handen toe wilt uitryken, die den mensch nooit tot eenig zedelyk kwaad aandryft, ja zelfs hem nooit eenig natuurlyk kwaad laat overkomen, ten zy om allerwysfte eindens, en 't welk den mensch door zynen vryen vil, door 't goed gebruik van het zelve tot zyn eeuwig geluk kan doen dienen. Laat ons dan ons zelvcn gcruftclyk overlaaten in de handen der voorzienigheid, volbrengende ondertusfehen als ondcrdaanigc kinderen in alles zynen aanb bid-  of Leerredenen. 321 biddelyken wille, welk doende zuilen wy op deze wereld altyd te vreden, en in dc andere wereld eeuwiglyk gclukzaalig weezeii. AMEN. VIERTIENDE LEERREDEN. Bewyzende een Opperwezen tegen den opfteller van het Syfthëme de la nature. Tua autem, Pater, providentia gubernat. Maar uwe voorzienigheid, Vader, be* fiiert. Sap. xiv. ty, 3, A Ls ik wel overweeg e der) handel van de gewaande wyzen van deze wereld , die zig voor fterke geeften uitgeven, zoo dunkt het my dat ik dezen handel, met beter kan vergclyken als by dien van de bouwers van den vermaarden Babylonifchen thoren. Ge* heel de aarde , zoo Moyzes ons befchryft, was van eene en de zelve taaie en  322 Wapenhuis der Geloovigen en fpraak, als de nakomelingen van Noe tot malkanderen, zeiden : komt laat ons eene ltad maaken, en eenen thoren, wiens hoogte tot aan den Hemel raalcen mag, en laat ons onzen naam vermaart maaken, cn zy hebben eenen zeer hoogen thoren beginnen te bouwen, wanneer hunne fpraak zoo is verwart geworden, dat den eenen de ftemme van den anderen niet konde verftaan, en aldus is dit werk van hunnen hoogmoedgeftaakt geworden. Wie weet of deze kwalyk bedagte bouwers niet van zin zyn geweest, van hun door dien middel voortaan van allen anderen watervloed te bevryden ? War 'er van is of niet, de valfche Phi" lofophen van dezen tyd fchynen in 't bouwen van hunnen Babylonifchen thoren , ik wif zeggen in het Syfthêmc, welk zy maaken van geenen God of van eenen God, die blind is, en zig niets aantrekt, alle twee die eindens voor oogen gehad hebben, te weeten zig eenen grooten naam te maaken, met zig van alle andere te onderfeheiden , en zig van de ftrenge rechtvaardigheid van dien God te bevryden. Maar ziet, Gods voorzienigheid, die zy  of Leerredenen oja zy loochenen,* verwart zoodaaniglyk hunne hemmen, of gevoelens, dat den eenen den anderen, ja zy zig zeiven niet verhaan : maar houden zy daarom op? Neen; want verblinder als die nakomelingen van Noe gaan zv voort in hunnen dwaazen bouw, en trapten den zeiven zoo veel mogelyk is, te voltrekken. Wy hebben A. T. nu reeds te voren getoont, op wat losfe gronden dezen thoren, ik wil zeggen, hun ongerymt fyfthême, het welk zig door welfpreekcnde, maar redelooze woorden tot in de wolken toe fehynt te verheffen , gebouwt is, met te bewyzen de noodzaakelykheid van een Opperwezen en zyne voorzienigheid : dog laat ons nu, of zy mogelyk hunne irotfche nekken onder het jok van het waare geloof wilden buigen, ook geheel dien BabylonifchenJ thoren óm verre werpen, niet dat ik 'er iedcren ftcen wil van verbreifelen, mits dit hier toe onnoodig is : maar ik wil daar toe het grondwerk dufdaaniglyk ontlosfen , dat' 'er den eenen heen op den anderen niet blyve, vereidelende de ledencn daar den geheelen bouw op iteunt. . k On-  324 Wapenhuis der (Seloovigen Onder andere dwaazc bouwmeesters , die op de ongerymde gronden van Democritus, Epicurus en Lucretius zyn bouwende, is 'er onlangs eenen opgeftaan, die door eenige dwaalredenen en fwetzeryen den bouw der Gods loochenaars, die reeds over veele eeuwen ten gronde toe was omvergegefineten, heelt tragten te hcrftellen: wy zullen zyn fyfthême ul. voor oogen ftellen, en alsdan het zelve door klaare en onverwinnelyke bewyfen omverfmyten. Hy fielt ten ju: eene ongejhhaapc en eeuwige ffoffe, die uit oneindige deeltjens of allcrkleinfte {tofjens van verfeheiden aart, en natuur is beftaande, welke ftofjens van alle eeuwigheid in beweeging zyn geweest, cn door die beweeging van alle eeuwigheid tegen malkander aangellooten zynde, op oneindige wyzen aan malkander vervoegt zyn, tot dat eindelyk de tegenwoordige vervoeging der ltofjens gefchied is,'door welke dezefchoone wereld, cn in haar alle dingen zyn voortgebragt, en nog dagelyks voortgebragt worden : zoo dat 'er misfehien nog .nieuwe foorten van dingen, en nieuwe fqortcu van menfchen met ver• . loop  t>f Leerredenen. 33^ loop van tyd zullen voortgcbragt worden. Ten 2. hy ftclt dat 'er gene onftoffelyke zelfftandigheden zyn, en dat nogtans de natuur, al heeft ze geen verftand ,uit die ftolfe verftandige zelf ftandigheden kan voortbrengen, en dat vervolgens de ziel een deel van het lighaam is, of het lighaam zelfs is, overweegt ten opzigt van eenige bedieningen, daar het toe bekwaam is, cn dat vervolgens de ziel ftervelyk is gelyk het lighaam. Ten 3. dat alle verfchvnfels der natuur noodzaakelyk zyn, 'dat is, aldus zyn, dat ze niet anders konnen zyn, cn het hun onmogelyk is niet te zyn, mits geheel de" wereld niet anders is als eene ongemetene cn onvermydelykc kctiiig van oorzaaken en uitwcrkfels. Eindelyk dat de menfchen niet zyn als lydende werktuigen in dc hand der noodzaakelykheid, en dat het noodlot in alles heerscht: waar uit hy belluit dat het kwaad zoo wel als het goed voortkomt uit noodzaakelykheid der natuur, ja dat 'er tigentlyk geen kwaad is, maar dat alles in de natuur befchikt is : dufdaanig is het ongerymt fyhhème, het welk wy eenfdeds in dit, cn eenf- deels  Wapenhuis der Geloovigen deels in andere Sermooncn wederleg* gen. Ten i. zegt hy, dat de ftoffe eeuwig en van zig zelve is : dog wat bewys hier van ? Om dat die ftoffe in zig de rede of oorzaak van haare wezentlykheid bevat, en dat anderzins de holte door de fchepping uit niet zou moeten gemaakt zyn, 't welk hy niet begrypt, ja 't welk hem onmogelyk fehynt. Wat zyne eerfte reden aangaat, die is klaarlyk valsch : want geene holfc hoe genaamt bevat in zig eenige geuoegzaame oorzaak van haare wrezentlykheid, gelyk ik door de volgende redencering bewyze. Alle ftof is een onnoodzakelyk cn gevallig wezen, dog geen onnoodzaketyk en gevallig wezen bevat in zig genoegzaame reden of oorzaak van haare wezentlykheid : vervolgens bevat gene ftoffe hoe genaamt genoegzaame reden of oorzaak van haare wezentfykheid. Dat alle ftoffe een gevallig wezen, of eene gevallige zaak is blykt: want al is dat zy 'er is, zy is 'er nogtans niet noodzaakelyk, 't was haar mogelyk niet te zyn, mits 'er geene.de minsfte tegenftrydigheid was : als 'er dc Zon, of Maan, of fterren, plan-  of Leerredenen. 3-2planten of heeften niet waren, geivk geen tegenftrydigheid was , dat zy 'er niet eerder waren , en nu nog geene is, dat 'er niet meer Zonnen &c. zyn : vervolgens is de ftoffe geen noodzaakelyk , maar alleenelyk een gevallig wezen. Dat een gevallig wezen in zig geene genoegzaame rede of oorzaak bevat van 'er te zyn, volgt bier uit, om dat een gevallig wezen uit kragt van zyne natuur onverfchillig is om te zyn of niet te zyn, dat is-, dat eene gcvallige zaak uit kragt van haar wezen 'er zoo wel kan zyn als niet zyn : een gevallig wezen is 'er dan niet uit kragt van zyne natuur , en vervolgens kan het in zyne natuur gene genoegzaame reden of oorzaak bevatten vah te zyn meer als niet te zyn .: want als eenig wezen 'er is uit-kragt van zyne natuur, en niet uit kragt van iet anders daar het van voortkomt, dan is het aan dit wezen onmogelyk van niette zyn : maar 't is nu betoont, dat het aan de ftofFe mogelyk is niet te zyn , vervolgens is 't ook betoont , dat 'er de ftoffe uit kragt van haar wezen niet is, en dat zy vervolgens gene genoegzaame reden of oorzaak"vanger n L Deel V te  328 Wapenhuis der Geloovigen te zyn in zig beiïuit: en dus ligt dien waaren grondfteen van zyn fylthême om verre. Dog laat ons hem tot asfchen toe vermorfelcn. Het is eene volftrekte onmogelykhcid, dat eenige ftoffe van zig zelve of oneindig zou zyn, want anderzins zou ieder ftof je een noodzaakelyk wezen, cn vervolgens eenen God •wezen • want zoo wy reeds in een voorgaande Sermoon getoont hebben, al wat van zig zelve of oneindig is, is onbepaalt in volmaaktheden , en is vervolgens God : dog het is openbaar, dat nog ieder ftof je, nog al de ftofjens te famen onbepaalt in volmaaktheden zyn, mits zy zelfs de volmaaktheden van eenen mensch niet konnen bereiken, cn dat nog ieder in 't bezonder, nog zy alle te famen God zyn : vervolgens is 't ook openbaar, dat zynog van zig zelve, nog oneindig zyn yen hoe zouden zy dog van hun ^zelve konnen zyn, die onverfchillig waren •om te zyn of niet te 7,yn, en vervolgens iemand noodig hadden, die met hun voort te brengen, die onverfchilligheid wegnam ? Dat nu de ftoffe door de fchepping uit niet gefchapen moeten zvn, en inderdaad uit niet geicha- J pen  ■of Lterredenèn. ■ g_Q pen 'is, neemen wy aan als eefie vast gegronde , cn reeds beweeze waarheid .dog dat onze Philofophen^ die nogtans 'zoo wys willen zyn, dit niet begrypen , gelooven w.y wel, mits Zy niet het minhe zandeken begrypen, ja zelfs niet de dingen, die in hun zelve zyn, 'om dat het menfchelvk verhand te zeer bepaalt, de werken van God tè uitnemende £yn ■: maar dat hun dit onmogelyk fehynt, misfehien om dat zy 't door de zinnen niet konnen agterhaalen^ hier ovet zytt wy verwon^ dert, mits zy niet bekwaam zyn ons in 't denkbeeld der fchepping "of van eenett Schepper iets onmogelyks aan te toonen. Maar iaat ofls de aanhangers Van Epicurus eenige mildheid bewyzen • laat ons hun toehaan-, dat dc ftöfjens eeuwig zyn, zullen zv daarom Van hun zelve zyn ? Neen :"als Zy van alle eeuwigheid konden zyn, en ook inderdaad waren, zouden zy daarom laaten onnoodzaake'lyke ofgêVallige wezens te : zyn,die van een ander hunne wezèntlyb I heid ontvangen hebben ? Neen: laat ze :eeuwig wezen, zullen zy dan nog konmen bewyzen, dat zy van alle eeu- x » Wig-  géi Wapenhuis der Geloovigen wigheid zyn beweegt geweest? Neen A. T. zy konnen dit niet bewyzen , want deze bewceging zou aan die ftof^ens wezentlvk, óf maar byvallig zyn: as zy wezentiyk ? Hoe hebben dan die ftofjens, naar dat-zy deze wereld hadden' voortsgebragt,'konnen ophouden van zig onder elkander te bewegen^' mits het gene aan eenig ding wczentlyk is , van dit niet kan afgefcheiden worden zonder het zelve te vernietigen? Hoe blyft dan deze wereld de zelve, daar zy te voor en volgens de verfcheide bewecgingen en byeenvervoegingcfl der ftofjens zoo verfcheide ■waf; ? Hoe blyven dc Zon , Maan, fter Wapenhuis der Geloovigen ging maar by vallig aan die ftofjens ?> Hoe is 'er dan ten laaft en meer deze wereld uit voortgekomen als. eene andere ? Waarom blyft ze meer gelyk ze nu is, als dat zy eene geheel andere word? Is. die beweeging misfehien ongelyk cn wezentiyk ? Hoe worden 'er dan twee herren, twee zandekens, twee druppelen waters, twee planten,, twee menfchen of twee heeften van een foort gevonden ? Hoe veranderen die niet geduurig ? Is eindelyk die ongelyke. beweeging by vallig, zoo is het nog; meer onmogelyk, dat het gene wy zien , hooren , taften, rieken en fmaaken dusdaaaig zyn gelyk ze zyn , gelyk een ieder uit het gene. gezeid is wel kan. vatten, kaat ons eenen Rouffeau tegen zyne medephilöfophen eena hooren fpreeken : dezen Opzegt infubftantie aldus :. » geheel de ftoffe had « die eene gelykvormige- beweeging , » of had ieder ftofje zyne eige bewee» ging ? Volgens- het eerfte> denkbeeld m moest geheel de wereld', eenen vasten ia) Eaiiie tera, 2. r-ag*. 47-.  of Leerredenen. ggj j» ten r en ondeilbaare hoop of klomp » maaken, volgens het tweede denkn beeld moest geheel de wereld vloeiy» baar, verftroeid, en aan malkander » geenzints vasthangen : zoo dat het si nooit mogelyk was, dat 'er twee ftof» jensvereenigt wierden : maar waar toe *> zal die algemeine beweeging van alle r> de ftoffe zig keeren ? Zal het in een >i regte linie zyn om hoog of om laag , >» links- of 'regts. ? Is dat ieder ftof je 3i zyn bezonder rigting heeft, welke 31 zullen de oorzaaken van alle rigtinji gen en van alle die verfcheidenthej» den zyn ?' Is. dat ieder ftof je zig » maar op zyn eige middelpunt keer- de, zoo zou zig nooit iet uit zyn ji plaats beweegen, nog zyne beweeji ging aan een ander medcdeilen ; 31 daarenboven zoude die rond loopendc 3i beweeging in zekeren zin moeten 31 bepaalt wezen. Aan de ftoffe eene 31 beweeging geven door afzondering , m is woorden fpreeken, die niets be31 teekencn, en hun eene bepaalde be3i weeging geven, is eene oorzaak on3i derftellen die ze bepaalt." Eenieder ziet nu klaar genoeg, hoe onmogelvk die eeuwige beweeging der Y 4 ftof--  M4 Wapenhuis der Geloovigen itofjens ïs, het zy die gelyk o€ongelyk, wezcntlvk oï byvallig onderttek word :: dog mits onze Philofophen in den uitterlien nood zyn, laat ons hun eenen overdaad van mildheid doen, want niemand zal ons om. onze al te groote toegeving veroordeelen : laat ons hun voor "een weinig tyds die beweeging toeftaan die zy begceren: zon dan uit die gevallige bycenkomfte der ftofjens deze geheele wereld, waar in wv zoo groote verfcheidenheid, fchoonheid en zoo ftandvastige fchikking der zaaken zien, konnen voortkomen? Neen, A. T. alzoo luttel als die fchoone ryrndigten van Homerus of Virgilius uit een gevallige bycenkomst van letters heeft konnen voortfpruiten \ alzoo luttel als de konstryke fchilderyen van Raphael, van Urbinen, of van Rubens door eenige kouleuren, die by geval verzamelt zyn, zonder fchilder heeft konnen gefchitdert worden: alzoo luttel als de paarden van den berg Quirinaal: tot Hoornen zonder hamer of bytel zouden gckr.pt zvn.. Maarholla, ik zou my misfchïen"mifgrypen': onze. Philofophen sullen ons wel bewyzen, dat; dit alles door  of Leerredenen. 33^ door eene gevallige famenlooping der ftofjens gefchied is: neemt de twee letters A en R, zegt Premontval, légt ze in eene dooze, daar eene kleine fpleet in is, fchud ze onder een, en laat ze een voor een uitvallen, daar zal fomtyds wel eens de letter A, en dan de letter R uitvallen, en aldus hebt. gy reeds de eerfte Syllab van de gedigten van Virgilius : aldus de letters A. R. M. A. in die doos geleid hebbende, zullen, naar ze dikAvils uitgefchud te hebben, wel eens op hunnen rang uitkomen, en aldus hebt gy het eerfte woord van die gedigten. Men kan aldus doen, zegt hy, met zoo veel duizende letters, als 'er in de gedigten van Virgilius of Homerus zyn : naar die oneindige keeren (het weik wy onmogelyk getoont hebben, mits het oneindig nooit geeindigt kan zyn) gefchud te hebben, en een voor een 'te hebben laaten uitvallen, zullen eindelyk de gedigten van Virgilius en Homeais zekerlyk wel eens geheel op hun order uitkomen (ziet, hier worden de letters al onderftelt, maar van wie, van waar, en hoe zyn 'er die? Ziet hier de zelve vraag, en de zelve moeie-  336 Wapenhuis der Geloovigen mocielykheid.) ö Wat een kinderagtïg bewysl Moest hy hierom door alle dit rekenen en herrekenen den tyd zoo onnuttelyk verflyten? Hy bekent dat het njet volftrekt onmogelyk is, dat ook maar de twee eerfte letters A. cn R.. een geheel millioen keeren agtervolgens mifden van agter een uit te komen, maar is dat de fyllab AR. een geheel millioen keeren misten kan uit te komen, waarom kan ze dan geen twee, drie, ja hondert millioencnkeeren misfen uit te komen? Kan de eerfte fyllab voïftrektelyk gefproken, aldus misfen? Hoe konnen dan ontrent de thien duizend verfen van Virgilius misfen van juist agter een uit te komen ? Als den eerften vers niet zou misfen, en zouden dan den tweeden, derden, vierden en vyfden ook nievers in misfen ? En als "ook deze niet en mifden, zouden 'er dan van de honderd, van de duizend, ja van de thien duizend ook geenen eenen misfen? Zou 'er niet geduurig eene ongefchiktc mengeling van letters gevonden worden, van de welke meenigvuldige geen een fyllab zouden uitmaaken ? Wat zullen zy nu van de fchilde- ryen.  of Leerredenen. 05ryen en beelden zeggen ? Zy zullen waarfchynelyk ons willen wvsmaaken, dat ook het geval de kouleuren op die fchilderyen gefineten heeft , en dat 'er dusdaanig konftwerk van is voorto-ekomen ;■ als of zy wilden zeggen tdaar is in de fchilderkamer- van Raphael en Rubens by gevai eenen blinden gekomen, v elk en op den tast de penceelen in verfcheide kouleuren /tekende^ die op het doek blindelings gefireken heeft, en aldus die fchoone Jchilderyen heeft voortgebragt ■■ maar die fchoone beelden derpaarden wie heeft die gemaakt ? Hoe zyn die op den berg Quirinaal gekomen ?: Heeft Phidias. en Praxitiles die niet gemaakt ? Zyn ze van den grooten ConltantVB van Griekenland niet naar Roomen gebragt, en in zyne badftoven op den Quirinaalfchcn berg geftelt ? Zyn ze van daar niet door Sixtus den. V op. de Quirinaalfehe opene plaats gebragt, gelyk het opfehrift meld ? Neen, zullen zy moeten- zeggen, zy Zjn daar by geval gekomen. Wat* ? Zyn die fchoone beelden, die van geheel de wereld tot verwondering dienen , zonder hamer of bvtel, en zonder eenige menfchelykc vernuftheid ge.-  338 Wapenhuis der Geloovigen gemaakt ? Zouden die daar by geval gekomen zyn ? Ja : de winden en regens hebben in eene marmermyne dien marmer allengskens van den anderen af gefcheiden, en eenen grooten fiormwind heeft ze op deze pedefiaalen , die 'er ook by geval gekomen zyn, gejielt. Dat is dog een wonderlyke zaak , die ik nooit aldus heb hooren uitleggen ; maar het konhryk heenenbeeld van Moyfes, 't welk men voor zeker weet, dat den overtreffelyken beeldhouwer Michael Angelo voor meefter gehad heeft, en kan eventwel door den wind langs de venhers of deuren in de kerk van Sint Pieter in de banden niet ingevlogen zyn : hoe is het dan door een blind geval gemaakt, en daar in geraakt ? Daar zyn by geval aan de jieenmynen mannen gekomen, die by geval en zonder eenig einde de noodige werktiugen , eenen waagen of andere vaartuigen by de hand hebbende , een fiuk rauwen fieen hebben uitgegraven , dien geleid op hun vaartuig, en zonder te weeten waarom , en waar henen , dit in 't werkhuis van. JYlichael Angelo gebragt hebben : dezen heeft dan onvoorziens zpizder te peizen waarom , en wat 'er van komen zou, den ha-  of L eerredenen, g 3 ^ hamer -en bytels in de hand genomen, en aan dien rouwen fieen beginnen te kappen, tot dat 'er builen\yne gedagten meer dien fchoonen Moyfes, als een kalf is uit voortgekomen. Ziet A. T. op eene desgelykc wyze moeten ze antwoorden , die geheel de fchoone wereld aan eene gevallige en blinde byeenkornfte der ftofjens toefchryven. Maar wat de minfte fchaduwe van waarfchynelykheid is 'er dat een werk zoo koïiftig gemaakt, dc couleuren zoo wel toegepast, de evenredigheid zoo wel onderhouden, en de geften zoo wel naargemaakt, het uitwerkfel van een geval zouden zyn ? Moet 'er dan geenen uitnemenden fchilder, en overtreffelyken beeldhouwer geweest zvn , die deze konftwerken naar een denkbeeld, \ welk zy 'er van hadden gevormt, gemaakt hebben ? Hoe veel te meer dan, moet 'er eenen allcrüitnemenftcn konftenaar geweest zyn, die het geheel al naar het voorgeftelt denkbeeld heeft voortgebragt ? Om dan van hunne belachgelyke ongcrymtheden een einde te maaken , iaat ons aan onze philofophen nog eens vraagen ; is den blinden zaamen vloed der ■  g4ö Wapenhuis der Geloovigen der ftofjens de oorzaak van deze wereld, zoo zyn 'er dan millioenen en millioenen zamenvoegingen ï waarom ziet men dan geene ongefchiktheid en verwarring van alle dingen ? Hoe komt het dan dat 'er zomtyds geen ncufen zonder aanzigt, geen oogen zonder hoofd, of handen zonder armen 'te voorfchvn komen ? Waarom ziet men niets, dat half mensch en beest, of half beest en boom is ? Waarom geene menfchen zoo wel met ftaarten of vleugels als'er zonder ? Waarom niet zoo wel met twee hoofden, als met twee handen en zoo voorts ? Eindelyk gelyk Voltair zeiver zegt *> al is dat 'er geen ovei?i natuurkundig, of wiskundig bewys », was, dat de Eneide niet konde Voort» komen van een gevallige beweeging, * nogtans zal zig geen verftandig man si laaten voorftaan, dat dit gefchied >i is, nog dat dit zelfs in. de eeuwig3i beid gefchieden kan ; want alle de si ongerymde onderftellingen van onze si Academifche leden toeftaande , is het 31 alzoo weinig waarfchyne'lyk, dat de si wereld van hondert millioenen kee3i ren, duizend millioenen fchuddingen « der ftofjens zal voortkomen, als het v> waar-  of Leerredenen. J g^j -*> wnarfchynelyk is, dat eene ftoffeben ftaande uit verfcheide puinhoopen, y> en zaaden in een ton volftandelyk * beweegt, boomen, dieren, fchildey> ryen &c. zouden voortsbrengen." Verre van daar : geeft hun een" millioen letters van ieder foort even veel, dat ze die thien jaaren,, lang uit een ton wel omgefchud, een voor een laaten uitvallen, ik verbeure, dat 'er zelfs den eerften vers van Virgilius niet zal uitkomen. Geeft hun alle foorten van kouleuren, laat hun die vyftigjaaren lang blindelings op eenen doek ftryken , zy zullen alleenelyk geen een volmaakt menfchen gezigt vormen. Geeft hun alle de deeltjens van een zakhorologie, dat ze die in een doosje dagelyks wel onder een gefchud, tienmaal laaten uitvallen, zy zullen 'er op hondert jaaren nog geen zakhorologie zien uitvallen. Maar nog al genomen, dat de wereld uit die kleine ftofjens by geval was voortgekomen : hoe hebben zv, die geen verftand, nog vryheid hebben, aan den mensch den vryen wil en het verftand medegedeilt ? Niemand geeft immers aan een ander, het gene hy niet  342 Wapenhuis der Geloovigen niet heeft. Dit gefchied, zegt Epicurus, door eene afwykende beweeging van die ftofjens. Voorwaar eene fchoone wyze van redenkavelcn, zegt De Fenelon : zoo lang de ftofjens in eene regte linie afloopen, zyn ze zonder leven, en berooft van allen wil en kennis : maar zoo haast zy van de regte linie maar een weinig afwyken, zyn ze aanflonts bezielt, redelyk, en begaaft met het vermogen van te peizen : zy zyn zeiver verftaande zielen, die peizen, overweegen, raadflaan en vrycfyk handelen. Wat is dit dog voor eene vormverandering? Wat zouden de ongeloovige zeggen, is dat den Godsdienst op zoo belachgclyke en kinderfyke gronden fteunde ? Eindelyk om kort te maaken : is alles by geval voortgekomen, dat zy ons dan eens zeggen, hoe het menfchelyk gefproken kan zyn, dat 'er zoo eene fchoone gefteltenis word gevonden, eene fchikking zoo nauwkeurig volgens de regels der goede reden , van eene goede overeenkomst, van het voordeel cn gemak : dat zy ons dan eens zeggen, hoe die goede fchikking zoo ftandvastig is ? Al het gene.by geval gefchied, gefchied immers  'öf Leerredenen. 343 mets zelden op de -zelve wyze B. V. 't is by geval, als iemand een kaftje vol allerhande onder een gemengde letters draagende, en'er eenige vtÉVde een voor , en de ander naar verliezende , dat de uitgcvalle letters juist eenen volmaakten vers, ja ook maar zynen naam uitmaakcn, 't Is by geval , dat eenen fchaliedekker van 't dak vallende, 'er rcgt onder eenen waagen hooi voor by ryd, daar hy op valt, *t Is by geval dat iemand in "een tweegevegt eenen fteek krygende , van een inwendig gclwel, dat 'er door veroorzaakt ïs -, genezen word, dog van honderd verliezen van letters, van duizend vallen of ftceken zullen 'er geen tweemaal de «elve uitwerkfels voorkomen. Het is dan ook menfchelyker wyfe* onmogelyk, dat die wonderlyke fchikking der wereld zoude blyven voortgaan, ten zy hy door eene opperfte voorzienigheid beftiert wierd : het is dan vangelyken onmogelyk, dat de wereld met dufdaanige fchikking begonst zou konnen zyn, ten Zy°door de almogendheid van eenen allerWysften Schepper. Gyl. hebt nu gezien A, T. tot wat /- DeeL Z 'be.  344 Wapenhuis der Geloovigen hclachgelykc kinderagtighcden dc fterke geesten vervallen, naar dat zy van de waarheid zyn afgeweken-, de -Godheid, die zy aan een allervoknaakfte wezen weigeren, geven zy aan de allerftegtftc dingen, aan ftofjens daar zy zeggen dat alles van voortkomt: de allerwysftc beftiering van de wereld, die zy aan gene aïlcrwysfte voorzienigheid toeftaan, ftaan zy aan een blind geval toe. O grooten God, die deze wy t uitgeftrekde Hemelen, die ons omringen , hebt uitgefpanncn , die dit werk' tuig met zoodanigekonstbefchikthebt, en 'zvne bewecging zoo wel hebt gcregelt,dat 'er van over de fes duizend jaa-f ren nog niets ongefchikt, of te vergeefs is, ö almogenden arm, die dezen zwaaren aardklomp in 't midden der logt vasthoud, allerwysftcn Schepper, die den mensch hebt gemaakt, wiens wonderlyk maakfel tot allerhande beweegingen en werkingen zoo bekwaam is, die hem een ziel hebt gegeven en vermogens tot duizende bedieningen, van welke ieder genoeg is, om de verlichte geesten te befchaamen, is 't mogelyk dat 'er fchepfels zyn, die met reden -begaaft zvn, ja menfchen die boven an-  of Leerredenen. «U? andere verlicht wilden zyn , die uw wezen loochenen? Ik vindc u in de klcinfte diertjens, in de minfte bloemkens , in de geringftc zandekens, en zyn 'er menfchen die u loochenen ^ Zyn 'er die de wel gefchikte beftiering der Avereld aan geval toefchrvven» Men ziet geen ryk zonder Koning, geen Republiek zonder Magiftraat, ja nauwclyks een huis zonder" hoofd * dat het beftiert: hoe is het dan mogelyk, dat in de wereld, die uit zoo veele verfcheide deelen beftaat, tuskhen welke een veel wonderlvker cn ftandvastiger order heerscht, als in alle de ryken, landfchappen en gemeintens, geen Koning of raad zou zyn' die hem beftiert: maar dat alles door het geval zou gefchieden, cn dat dit geval alles doen zou, het gene een allerwysfte verftand zou konnen doen 3 Is 't mogelyk dat 'er zulke menfchen konnen gevonden worden, die dit loochenen het werk van eenen almoocnden God te zyn? Waar 't zaaken eenigen treffelyken perfoon hun van zyne komfto verwittigde, om bv hun te vernagten, en dat zv ten dien einde de beste flaapkamer van alles voorzien, * 3 cn  §#6 Wapenkuis der Geloovigen en op het pragtigfte vercierthadden, maar dien gast vertrekkende, haande hiel, dat dit alles niet voor hem, maar by geval gefchied v/as, /ouden zy-nict zeggen dat dezen gast raazende is ? Zouden zy hem voortaan-hunne herbergzaamheid niet onwaardig agten ? 'En ziet: God heeft hun dc heclewexeld, en aan hun ziel een.gcmakkclyk en cicrlyk lighaam tot woonplaatze gegeven, cn niet te min zeggen zy, dat God dit alles niet voor hun gemaakt heeft, inaar dat 'er dit by geval is gekomen. O dwaasheid zonder wecr.gaa-1 O overdaad van blindheid'. Laat ons, ó-allerliéffte-, ons van duf'daanigc ondankbaarheid niet pligtig maaken, laat ons den Schepper, van zyne fchepfels, :zoo veel in ons is, niet berooven met die aan iet anders toe te fehryven: laat ons door dc reden overtuigt zynde bekennen, dat God dit geheel -al tot zyne- glorie gefchapen, cn tot gebruik van den mensch gefchikt heeft : laat ons vervolgens van de fchepfels een goed gebruik maaken met die tot glorie van hunnen Schepper te "doen dienen : aldus zullen zy voor ons middels wezen om den Schepper,  of Leerredenen. 34pcr^ die Wy hier in hun verheerlykt hebben, hiernaarmaals in de eeuwige glorie te aanfchouwen, AMEN.. *. % % % * % VYFTIENDE LEERREDEN. Tegen het Syfthême. van. Spinofau Dicentes enim fe fapientes cffc, ftulti. facti funt. TVant zeggende dat 7Ky nys zyn, zjn Zy dwaafen geworden. RoM. l.f- 2 2. X^Enophanes en andere - Heidenfche Philofophen niet konnende vatten, dat: 'er iet uit niet konde gemaakt worden i, en hierom zig laatende vooi'ftaan , dat 'er uit niet niets gemaakt wierd, en dat vervolgens-ook de wereld niet was gefchapen, zyn zoo verre tot dwaalingen, vervallen-,, dat zy zeiden, dat 'er maar eene zelfftandigheid was, wiens deelen waren al wat *er is, en dat die zelfftandigheid ongefchapen, oneindig , de wereld , en" te famen. Z 3 Gód:  348 Wapenhuis der Geloovigen God was. Dit fyfthême is zoo ongerymt, dat het niet te begrypen is, hoe hun verhand zoo verdwelmt is geweest, hun oordeel zoo verblind, en de regte reden in hun zoo verkeert, dat zy in zulke buitenfpoorige gevoelens zyn gevallen. Niet te min daar is in de voorgaande eeuw eenen Spinofa opgedaan, die deze dwaalingen niet alleen aangenomen, maar ook opgcheldcrt, cn op eene wiskonhige wyfe heeft voorgeftelt. Deze zelfftandigheid, zegt hy, is met oneindige eigendommen en volmaaktheden begaaft, namentlyk met uitgeftrektheid en gepeifen, en alle lighaamen, die in de wereld zyn, zyn bepaalingen en vormingen van deze zelfftandigheid, voorzoo veel zy is uitgeftrekt, en alle de verftaande dingen zyn maatingen en vormingen van die zelfftandigheid voor zoo veel zy is peizende - deze zelfftandigheid is volgens hem anders niet, dan de wereld, die God zclver is, die niet vry is, maar van wie alles door eene blinde en volftrekte noodzaakelykheid zyner natuur voortskomt, gelyk de ftraalen van de Zon, cn'de vrugten van den boom voortskomen. Aan-  of Leerredenen* 349. Aangezien dit buitenfpoorig fyfthême. aan allen redelyk fehepfcl op het eerfte gezigt tegen het hoofd fpringt, en dus van de gene het licht beminnen, niet gemafckelyk zal aangenomen worden , nogtans aangezien de verblindheid van onze gewaande verlichte eeuw zoo groot is, dat ook de zinneloofte en buitenfpoorigfte ftellingeu, als zy wiskonftiglyk worden voorgedragen,. by fommige onverftandige plaats grypen, zoo wil ik de moeite wel doen van de dwaal'redenen,bedriegclykebewyfen, en ongehoorde gevolgen van het fvfthema van Spinofa ul. voor te ftellen, op dat een ieder merke, tot wat dwaasheden de valfche wyze van deze wereld vervallen, als zy hunne oogen voor het licht der waarheid fluiten. Spinofa om zynen opftel wiskonftiglyk te bewyzen, befchryft eerst de zelfftandigheid aldus. Het gene in zjg %.elve is. en door \igzeiven begrepenu ordr dat is,, wiens denkbeeld niet noodig heeft het denkbeeld van eene andere zaak, om 'er door gevormt te worden* God befchryft hy aldus : een volftrekt oneindig wezen, dat is eene zelfftandigheid, befiaande uit oneindige eigenj'chappen, van Z 4 ' wfc  o iVapenhuis der Geloovigen welke ieder een, eeuwig en oneindig wezenuitdrukt. Uit deze twee befchryvingen beftuit hy, dat 'er maar eene zeftftandigheid is, aangaden God een volftrekt oneindig wezen is, van welk geen. eigenfchap, het welk de natuur- des zelfjiandigheid uitdrukt, kan geloochent worden , en aangezjen hy 'er noodzaakelyk is, is dat 'er behalven God eenige zelffian-digheid was ,. zoo. zpude deze door eenigen eigenfiihap van God moeten uitgeleid worden , en. aldus, zouden 'er tweezelfjiandigheden van de zelve eigenfchapwezxen, 'twelk ongerymi is -:- vervolgens, kan. 'er buiten God gene zelfstandigheid z.yn, en vervolgens ook niet begrepen worden .* want: indien zyt konde begrepen worden, zoo zouden zjy noodzaake-^ lyk begrepen rvorden als 'er zyynde, dog dit is ongerymt :■ vervolgens kan 'er buiten God'gene zelfftandigheid zyyn nog begrepen worden. Ziet hier, A. T., het losfe dryfsandvan zyn omg et eert brein, waar op den bouw van zynen opftel getimmert is :. op eene valfchebefchry-ving van. de- zelfftandigheid , eene befchryving, die dobbel/innig zynde, wet in eenen goeden zin kan-, aangenomenworden, dog van hem ia eenen kwaaden  »f Leerredenen.. 3 5 r- dea zin gebruikt word. Het is waar : de zelfjiandigheid is iet, het gene in zig zelve is , en door zig zelve begrepen word.' is dat men mes de overnatuurkundige daar door verftaat, het gene. beüaat door zig zelve, of genen onderwerp, daar het aangehegt is, vereischt, gelyk de byvallen dufdaanigen onderwerp vereifchea a dog dit kan zyne zaak niet helpen : want al heeft de zelfftandigheid. geenen onderwerp noodig om 'er in te blyven, zy heeft nogtans qene oorzaak noodig, daar ze word van voortsgebragt. Spinofa verftaat dan door de. zelfftandigheid, het gene in TJg Zefae-> dat is, van zjg zelve is, alle oorzaak uitgeJloten,en dezen zin is valsch: want alle ftof, allen lighaam, de Zon, Maan, fterren, waters,planten,beesten , menfchen &c. zyn zelfftandigheden,, en nogtans zyn zy niet van zig zelve, maar van eenige oorzaak: want anderzints zouden zy oneindelyk volmaakt moeten zyn,. gelyk wy "in een. ander Sermoon zullen toonen: dogwie is. zoo, dwaas van te zeggen, dat het flegtfte. wormje, het verworpenfte grasje, het kleinfte druppelke, hetminfte zandeken oneindelyk volmaakt, ja ook  g52 Wapenhuis der Geloovigen ook maar zoo volmaakt als den menscft is? Niet valfcher dan, nog ongerymder, als dat den God van Spinofa, die hy de ftoffe zegt te zyn, een volftrekt oneindig, eeuwig, noodzaakelyk , en allervolmaakfte wezen is. Hoe wilt nu Spinofa uit zyne dobbelzinnige en bedriegelyke befchryving der zelfhandigheid bewyzen, dat 'er maar eene zelfftandigheid kan zyn ? Hy tragt ons dit aldus wys te maaken : is dat 'er meer als eene zelfftandigheid was, zoo zou die door eenige eigenfchap van God moeten uitgeleid worden, en aldus zouden 'er twee zeffftandigheden van de zelve eigenfchap zyn, het welk ongerymt is:"dog let 'erwel op : dit alles is waar, als dit van den waaren God verftaan wierd, dog mits hy dit verftaat van zyne ftofheid, dat is, van de ftoffe, die hy God noemt, Zoo zegge ik, dat, al is dat die tweede zelfftandigheid zou moeten uitgeleid worden door eenige eigenfchap der zeiven in 't gemein, of foort, nogtans gene twee zelfftandigheden van de zelve eigenfchap in 't bedonder zouden zyn, het welk onmogelyk is : al is dat 'er dan gene veele zelfftandigheden konnen  of'Leerredenen. o-g non zyn door -de zelve eigenfchap in't bezonder, daar kófcneri 'er evenwel veele zyn, die eene de zelve eigenfchap in foort, en eene verfcheide eigenfchap in 'tbezonder hebben, gelvkB.V. Petrus en Paulus twee zelfltandighedcn zyn, die beide de zelve foort van wezen, dat is, beide de menfehelyke natuur hebben, welke natuur in beide wezentiyk overeenkomt, maar in ieder byvalliglyk verfchillig is. Aldus valt die listige dwaalreden van Spinofa met al wat 'er op gegrond is , in duigen. Maar Spinofa zal zeggen ï God is eene oneindelyke zelfstandigheid: vervolgens fluit ze alle andere zelfsitandigheden uit, gelyk als 'er een oneindfg groot lighaam was, dit alle andere lighaamen zoude buitenfluitcn , cn vervolgens 'er geene andere meer zoude konnen zyn. Ziet hier het tweede bewys van Spinofa, dog hy faalt grootelyks hier in, dat hv zig van Gods éncindclykheid een kwaad denkbeeld vormt, want hy begrypt God aldus, al ol hy in zig een oneindig getal van daadelyhheden , ofwezentlyke zaaken behelsde, daar God nogtans om geene andere reden oneindelyk genoemt word,  • 354 Wapenhuis der Geloovigen word, als om. dat hy alle mogelyke volmaaktheden van een wezen in zig beiluit: diensvolgens valt ook het bewys uit de gelykenis van een oneindig lighaam genomen, om ver. Maar nog genomen, dat 'er zulk een lighaam mogelyk was, 't welk door zyne uitgeftrektheid alle plaatzen vervulde s genomen, dat 'er inderdaad ook zoo een was, zouden 'er alsdan geene andere dingen konnen zyn, 't zy zelfsftandigheden, 't zy by vallen ? Zeker ja dc geeften zouden 'er nog konnen zyn. met hunnen wil en begryp,. zonder dat hun dit lighaam zou konnen beletten * gelyk God door zyne ongemetenthcidalle ruimte vervult , cn nogtans niet belet, dat andere lyflooze en lighaamelyke dingen in die zelve ruimte zyn .. Laat ons nu wat meer tot verftandenis van den gemeinen man fpreken : de wereld die volgens Spinofa God is, is volgens hem eeuwig: dog hoe onmogelyk dit is , bewyst ons den autheur van de dwaalingen van Voltaire (ay aldus : » dit tegenwoordig jaar is aan « 't voorgaande opgevolgt, dit voor- gaande (a) Diftior. philof.. pag. ai*  "of Leerredenen. '•*> gaande was ook aan een ander op*> gevolgt: aldus geduurig-opklimmené dc tot laatcfe tyden kan men 't zelve r> altyd zeggen van die te vooren ver» loopen waaren. Eene oneindige op« volging zou dan een alleftaftclyküe ■» tegenftryding behelzen: zy zou", zoo * Spinofa ondcrftelt \ oneindig zyn , en » 'zou ten «elven tyde eindig zyn, om « dat zy een einde zou hebben. Het 3» tegenwoordig jaar heeft immers niet *> koïmen beginnen, voor dat het voor- * gaande geeindigt Was , de opvolging r> aan het einde van dit voorgaande y> jaar Was reeds oneindig , en nogtans >> was zy door een einde bepaalt. Het r> aanftaande jaar zal niet beginnen, ji voor dat dit geeindigt is, de öpvol» ging zal alsdan gelykelyk oneindig « zyn, en-nogtans bepaalt door een w einde : ziet dan op den zelvcn tvd 31 eindige en oneindige opvolgingen." DitbeWys breid de Catech. phil ƒ £>*oorder uit op eene zeer taftelyke wyze': r> Is dat die opvolging voor by is £ alle 33 de menfchen die haar uitmaaken, 33 zyn 'er geweest : 'ik onderhiel ze dan bv (l>) Catdchi, phïlüï pag, 73.  356. Wapenhuis der Geloovigen )■> by een vergadert : ziet hier een geji tal, 't welk nog grooter nog kleinr> der kan worden, mits het oneindig y> is, nogtans kan men 'er de menfchen » van 't tegenwoordig jaar by doen, » en hier dóór zal het zonder twyftel w wat grooter worden. Van eenen anv deren kant ieder mensch heeft twee r> oogen en twee armen, het oneindig m getal van oogen en armen zal grooter zyn, als het oneindig getal der 31 menfchen. 't Is het zelve van een li oneindige opvolging van jaaren , het 33 getal der maanden, daagen , cn uu33 ren zal het oneindig getal der jaaren si overtreffen, 't gene ongerymt en 33 verciert is... in die gewaande eeu33 wige opvolging der voorlede geflag3i ten , die ik vandaag onderftelle ver3i gaadert te zyn ( want al wat 'er is si geweest, mag men ondcrftcllen dat si 'er nog is ) heeft iederen mensch eeii ncn vader gehad , of niet, is dat ze si ieder eenen vader gehad hebben, si zoo moet 'er eenen van zig zelve si vader zyn, of'er moeten twee van si malkander, den eenen des andcrens si vader zyn. Is dat 'er eenen is, die si geenen vader heeft, zoo is 't klaar, » dat  af Leerredenen. 3^7 r> dat dien de opvolging begonst heeft : ■v> alwaar 'er een bepaalt beginfelis, n daar is geene eeuwigheid." Eindelyk is dat de wereld eeuwigis , hoe komt het dan dat alle de hiftorien , cn oude gedenkfehriften der Joodfche natie maar tot vyf of zes duizend, en die van andere volkeren maar tot drie of vier duizend jaaren komen ? Zou 'er misfehien tusfehen het verloop van die oneindige eeuwen niets merkwaardig zyn voorgevallen ? Zouden misfehien die oude volkeren zoo nieuwsgierig niet geweest zyn als wy, om de getehiedenisfen der voorlede tyden te wecten? Zyn misfehien alle de boeken en gedenkfehriften dooiden algemcinen zondvloed vergaan? Maar van waar weeten zy, dat 'er duldaanigen zondvloed geweest is ? Misfehien uit de heilige boeken, die Moyfes ons heeft agtergelaaten ? Zy verwerpen ze als verdigtfels, ja zy houden dien zondvloed als onmogelyk. Maar laat de wereld niet alleenelyk eens, maar ook meermaals zyn overfiroomt geweest : daar hebben evenwel altyd eenige menfchen dit ongeval ontkomen ; waarom hebben deze aan hunne  3'^8 Wapenhuis der 'Geloovigen hunne naarkomelingen de merfcwaardigfte gefchiedenisfen niet verder overgelaaten, alsons indeboeken van Mey» 'fes befchreven ftaanP W-aaroinhebbenze gewaag gemaakt van de uitvinding der kwiften, van de rcdekonst, dichtkonst, bouwkonst, fchilderkonst, dckonstdcr zcevaart, defchfyfkoust, drukkons't en andere, die aanhetmenschdom zoo noodig ofvoordeehg waren ? Zyn misfehien de menfchen der oude ty den zoo bot geweest, dat ze op detusfchenruimtevan •die gewaande oneindige eeuwen die wetenfchappcn niet zouden hebben konnen bekomen? Was alle menfchelyk verhand maar overgehouden voor hunne naarkomelingen "der laafte ecuwen? 'Dat ze dit gelooven, die niet als het gene ongeloovelyk is, gelooven, dat zy 't aanneem en, die niet als onmogclyke dingen aanvaarden. - Ma-ar, zullen ZV zeggen, de wereld is een nood-.[aakeljk wezen, het w-elk 'er moest zyn, of tjy, is geen noodzaakelyk wezen ? Is Zy geen noodzaakelyk wez^en, waarom is 'er de wereld dan ? Is zxy een noodzaakelyk werden ? waarom zye dan niet altyd geweest zyn ? Ziet hier wederom i« hunne oogen eene praamende rede- , ree-  ■cf'Leerredenen. o^g neerlng, die wy in 't kort beantwoorden en vercidelen. Het was niet noodzaakelyk, dat 'erde wereld was, A a hei o*  6o- Wapenhuis der Geloovigen heid tot verfcheide veranderingen tegen Gods natuur ftryd, word in andere Scrmoonen aangewezen. Nog dc ftoffe, (gelvk hv zegtj is niet begaaft met gepeifen -."want behalven dat dit tegenftrydig is aan het gevoelen der Philofophen, die de ftoffe eene Ijdendezelfjiandigheul befchryven, die vervolgens tuit haar zelvcn niets kan doen, of voortbrengen, zoo is het meer tegenftrydig aan de natuur der ftoffe de gepeifen •voort te brengen, als het tegenftrydig as aan de natuur van eenen Appelboom . Roofcn voort te brengen ? mits dat 'er meer evenredigheid is tusfehen eene ftof • felyke oorzaak en een ftoffetyk uitwerkfef.van verfcheiden aart, als tusfehen eene ftoffelvke oorzaak, en een ftoffelyk uitwerkfel. Dog de wereld is ftotfelyk en uitgeftrekt : maar de gepeifen zynonftoff'clvk cn onuitgeftrekt: de wereld beftaat uit deelen, dog de gepeifen zyn ondcilbaar : want wie heeft ooit de deelen van eene toeftemming, of die van eene loochening van elkander onderfeheiden ? Wie ' zal zeggen dat het begryp van eenige zaak, eene oplctting ievcts op , eene gelykenis van het een met het ander, dat dit atles deil-  of Leerredenen éMims. is, dat dit alles de uitwerking van eene ftoffe is? Wy gevoelen inwendig, dail wy iet peilen, dat wy iet begeeren: wy gevoelen ook, dat dit de beweeging van fommige deelen der ftoffe, die in ons zouden verandert zyn, of, het uitwerkfel van eenen omloop van zomniige vloeibaare dingen, die in ons zouden gefchieden niet zvn kan : want neemt zoo veele kleine ftofjens als gy wilt, geeft ze alle de bewceging, alle die gedaantens der deelen, alle die mengeling, alle die verfcheide fchikking onder malkander, die gy begeert, daar zal nooit iet van voortkomen, ik zegge niet, het welk peist gelyk eenen mensch , maar ook alleenelyk gevoelt, gelyk het ilegtfte wormke : vervolgens komen de gepeifen voort van iet, het welk van een :mder natuur is als de ftoffe, en vervolgens is het de ftoffe niet die peist of peifen kan, maar iet van eene verhevender natuur. De algcmeinheid der dingen dezer wereld, die wy zien, is volgens hem maar eene zelfftandigheid, deze is God van wie alle het gene ons- verdcilt5 bepaalt, vermeenïgvuldigt en veranAa 2 der"  502 Wapenhuis tier Geloovigen derlyk fehynt, niet anders is als de verfcheide vormingen van God x dog "hoe ongerymt dit is, blykt uit de belachgelyke gevolgen van dit gevoelen: te weetcn dat de lpyfe die wy ecten, het water dat wy drinken, deklceders -waar mede wy bedekt zyn, de werktuigen die wy gebruiken, ons°lighaam, ja ratten en muilen anders niet ;zyn, als zekere bepaalingen en vormingen van God, of God -op .zekere wyfe zig hebbende, en zekere vormingen hebbende. Daar volgt uit, dat God onkuisch is gew eest in of door Tiberius; eenen •moedermoorder in Nero, eenen eerloozen in Adrianus, eenen allcrbuitenfpoorigften in Caligula : want eene daad öf .i leiding word eigentiyk toegefchreven aan'hunne onderwerpen ^ en niet aan de vormingen der zelve. Daar volgt voerder, dat God zyn eigen zeiven geduurig eet en drinkt, dat hy beul is ; mifdaadig, en het zwaard of ftrop, waar mede hy zig zelve onthoofd of ophangt; daar uit vólgt, dat hy warm in 't vuur, en koud in 't ys;, hart in 't yfer, vloeibaar fn 't water, zonder leven in de fteenen, zondergevoelen kt de planten, zonder reden in  of Leerredenen. 363 in de beesten, en met alle drie begaaft in den mensch is. Voorwaar eenen fchoonen God, die zoo wonderlyk verfcheide partyen fpeelt! hy loochent eindelyk met Lucretius , dat 'er iet in de wereld is, het welk God tot eenig einde doet: maar dat alles door eene blinde noodzaakelykheid gefchied, dat de oogen niet gemaakt zyn om te zien , nog de tanden om te knauwen, nog de kruiden of dieren tot gebruik van den mensch, en dat die zulks gelooven, door de vooroordeelen der jonkheid worden weggedreven, en dat de gene zeggen, dat de natuur niets ter vergeefs doet, anders niet fchynen getoont te hebben, als dat God en de natuur zoo wet als de menfchen tuffen. Maar is dit alzoo ? Gefchied alles uit noodzaakelykheid ? Zoo zyn 'er dan gene deugden of fouten, geenen loon of ft-rafte : maar 't is het zelve wat men doet of laat. Wat is het dan te verwonderen , dat eenige der nieuwe philofophen de deugd als een vercierfel, de goede trouw voor eene eenvoudigheid , de rechtzinnigheid voor eene fchynheiïigheid, het vlugten der fouten voor een fcrupuel aanzien ? Dit te Aa 3 vet*  564 Jïaperdutis der Geloovigen \ ertellen A. % is het zelve genoeg' wederleggen. Als men dan de ongcrymrheden bemerkt , die de gene zig voor fakkels des verftands, en Godsfpraaken der geleertheid uitgeven, in hun dwaas fyfthêmc moeten verbinden ,, mag men met reden hun niet toepasfen de woorden Pauli (e) Obfcuratum eft in/ipiens tor eorum : dicentes enim fe ejfe fapientes , fialti facti funt : Hun onwys hart is verduiflert geworden , want zeggende dat zy wys zyn , zyn zy dwaafe geworden. Tegen deze dwaasheid dien Apoftel ons willende verhoeden, zcgt(tzT) Ziet dat u niemand en bedriege door Philofophie, en jdel bedrog naar de herin* der men fchen , naar de elementen der jrereld, en niet naar Chriftum. Is 't zaaken deze vermaaning van Paulus ooit is noodig geweest, zoo is 't op deze ongelukkige tyden, wanneer eene groote meenigte nieuwsgierige bedrogen worden door de valfche philofophie, cn door dwaalredenen , de welke voor de eenvoudige en maar halfgeleerde eenen fehyn van bewys hebben, en . ■ n£g- (c) Rom. 1.f. ai. (1!) Colosf, a.f. 8,  of Leerredenen. 365 nogtans in der daad niet als ydel bedrog zyn. Maar welke zyn het gemeinelyk , die zig het gemakkelykfle laaten verleiden , ten zy de gene van de welke den Apostel Paulus zegt •( laaten , 't welk zy met hunne werken niet doen overeenkomen , maar aldus volgens hunne kwaade driften leven al of er geenen God waar, die het kwaad had verboden : deze zyn het gemeinelyk , die 't geloof verlaaten als hun hert is bedorven : deze zyn 't, die gemeinelyk reeds lang te vooren gewenst hebben , dat er geenen God waar : maar gyl. nwne alderlieffte, die nog in 't geloof van eenen God zyt gevestigd , wilt gy in geen gevaar zyn van in 't zelve te wankelen , draagt u dusdaniglyk , dat gy altyd kont wenfehen , dat 'er eenen God zy , die het goed zal loonen cn 't kwaad ftraffen. Onderhoud uit geheel uw hart, en uit een blygemoed zyne geboden : want is 't zaaken- gyk CO Tit. 1. f. 16, Aa 4  366 Wapenhuis der Geloovigen gyk als eenen aardfehcn Koning een plakaart verkondigt op ilraf van zekere boete voor de gene het zullen overtreden is 't zaaken gyl., zeg ik , ditniet zoud durven overtreden , maar het in tegendeel zonder wederftand onderhond , al is dat 'er aan de onderhouders geen loon belooft is, hoe veel te meer moet gyl. gehoorzaamen , als den Koning der Koningen is gebiedende, die niet alleen d'oveitreeders dreigt met zwaare ftraffen, maar ook aan de onderhouders eenen eeuwigen loonbelooft 'heeft ? hoe veel te meer moet men de geboden van den Koning des Hemels onderhouden , die niet onmogelyk nog te fwaar zyn om te onderhouden , mits hy ons daar toe zyne helpende genaadé is toereikende ? Dog wat gebied God aan uk ? Hy gebied ul. door mynen mond het zelve , 't welk hy eertyds door den mond van David (f) gebood aan de llfaeliten: Audi populus meus — fi audieris ine , non erit in te Deus recens , neque adorabis Deum alienum. Hoort myn volk ... is dat gy my hoort, zoo zal cn w. so. t, 9,  of Leerredenen. 36^ zal 'er onder u geenen nieuwen God zyn, nog gy zult geenen vrcmden God aanbidden. Maar word dit gebod van de Chriftenen wel onderhouden ? Eylaas gelyk 'er onder de Jooden veel waren, die het naar den letterlyken zin overtraden, zoo zyn 'er ook veele onder de Chriftenen , die het naar den mystieken zin overtreden. Die Jooden hadden in hunne huizen of tempels goden van goud , zilver, houd offteen: maar veele Chriftenen hebben in hunne harte eene Venus van vleefchelyke welluften , of eenen Bacchus van overdaad , of eenen Mars van tweedragt en wraak, of andere afgoden van dusdaanige zoort ; ik wil zeggen, de fchepfels, daar zy den wierook van hunne ongeregelde driften aan opdraagen. Zou men aan deze met Elias "niet mogen zeggen : (g) Ufquequo claudicatïs in duas partes f Si Dominus e(t Deus , fequimini eum : fi autem Baal fequimini Mum , n Hoe lang gaat gy « mank aan twee zyden ? Is den Hee» re God, volgt hem, maar is het f> Baal, i§) S Reg» 18, f. ai.  368 Wapenhuis der Geloovigen vi Baal, volgt clan dien, Op de zelve wyze mag ik fpreeken tot veele Christenen , die wel God en de wereld , den Schepper en de fchepfels zaamen zou-' den willen dienen : gyl. beleid met de touge , dat den God des Hemels uweri God is, die u heeft gefchapen, dogmet uwe werken fehynt gy vremde goden te erkennen s waar toe gaat gy mank aan twee zyden ? Is den God des Hemels uwen" God, die u heeft gefchapen, volgt hem dan niet alleenelyk met den mond , maar ook metter hart en werken 5 geelt hem geheel de liefde van uw hart en ziele, nog wilt die tuffchen hem cn de fchepfels niet verdeden : neen allerlichte i want uwen Heer en God is ecnenjalourfchen God » 't is eenen God, die alleen geheel uw hart en ziel verdient: 't is eenen God , aan wie alleen geheel uw liefde toekomt , en buiten hem is 'er niets, 't gene de zelve zonder opzigt tot God verdient : hierom wilt nog kan hy niet lyden ,dat gy eenig fchepfel ongeregelt bemint : daarom gebied hy dat gy uwen Heer en God zult aanbidden, en .hem alleen dienen , dat is, zoo dienen, dat den dienst en liefde , die men aan de  of Leerredenen. 369 de fchepfels fomtyds bewyst, aan zyne liefde nog tegenltydig zyn, maar eindelyk ook tot dc zelve geftiert worde. Is dat wy in deze wereld onzen God aldus volftandelyk erkennen, zal hy ons hier naarmaals voor zyne Engelen erkennen in zyn Hemelfch Koningryk. AMEN. ZESTIENDE LEERREDEN. Bewyzende Gods eigenfehappen. Magnus Dominus & laudabilis hiiTOS; & magnitudinis cjus non eft hnis. Groot is den Heere, en loffehyk ooren maaten ,• en 'er is geen einde van \yne . grootheid. Ps. t&f^'J^g; Schoon men van God geen volmaakt denkbeeld kan vormen, waar doormen alle zyne eigenfehappen klaarlyk cn volmaaktelyk kan begrypen : ja alhoewel dit ons zoo min mogelyk is, als eene volle Zee in een klein vatje te befluiten; om dat zyne eigenfehappen on«  370 Wapenhuis der Geloovigen onbepaalt, en ons begryp zeer bepaalt ss, en dus zyn wezen al te groot, en ons verftand daar toe te klein is; zoo dat waar het zaaken men dit Opperwezen met zyn verftand volmaaktelyk konde vatten, men wettiglyk zou moeten befluiten, dat het geen goddelyk wezen is. Alhoewel, zeg ik , dat men aldus geen volmaakt denkbeeld van God hebben kan, nogtans kan men redelyker wyfe niet twyftelen, veel min loochenen, dat men 'er zelfs een onvolmaakt denkbeeld van vormen kan, het welk genoeg zy, om dit Opperwezen boven al te doen beminnen, eeren, en dienen. Menbegrypt immers in zig zelve, en in andere fchepfels meenigvuldige volmaaktheden , de welke, het zy met onvolmaaktheden vermengt, het zy zuiver van dc zelve, en met gene grootcre volmaaktheid onbeftaanbaar begrepen worden. Deze laafte, tè weetcn zyne magt, wysheid , vryheid, en diergelyke, van welke men een opregt denkbeeld heeft zonder 'er eenig gebrek, of onvolmaaktheid te moeten by begrypen, eigenen wy God toe, gelyk ze inderdaad in hem zyn, volgens hunne eige  of Leerredenen. g^i telge form, of gedaante : dog de eerfte foort, als is de magt van te redeneren, en diergelyke, eigenen wy aan God toe niet volgens eige gedaante; maar by uitnemendheid , dat is, in plaats van aan •God toe te eigenen de magt van het een uit het ander te befluiten, fehryven wy hem eene andere volmaaktheid toe, door de welke hy op eene veel verhevender wyze doet, het gene wy door de magt van redeneeren op eene onvolmaakte wyfe doen. Deze, en alle mogelyke volmaaktheden, eigenen wy aan God aldus toe, .door ons verftand wegneemende alle onvolmaaktheid, die 'er in zou gevonden konnen worden, en 'er aftrekkende de paaien, waar mede zy bepaalt zyn: de zelve dus volmaakt en zonder paaien begrepen zynde eigenen wy aan God toe, en dus begrypen wy God, zoo veel ons bepaalt verftand hem vatten kan, als een allervolmaakte, ja een oneindig volmaakt Opperwezen. Wie ziet vervolgens niet, dat men in deze wereld, .zoo veel het ons noodig is, van dit oneindig Opperwezen een denkbeeld kan maaken ? . Het zyn de «igenfehappen, die ons in dit denkbeeld van  «was Wapenhuis der Geloovigen van God uitfchynen, die wy tot eer, en luister van dit Opperwezen, cnbefchaamdheid der haaters van het zelve ul. in deze Leerreden voor oogen zullen hellen, handhaaven, en verdeedigen. Al is dat wy de goddelyke eigenfehappen van eikanderen onderfeheiden , nogtans is het zeker, dat de zelve het zy met het goddelyk wezen, het zy onder eikanderen eene de zellve zaak zyn. De almogentheid, de wysheid, de rechtvaardigheid, de goedheid, cn andere eigenfehappen of volmaaktheden zyn in God eene de zelve zaak, te weeten God zeiver: de almogendheid is God , cn God is de almogendheid , voor zoo veel hy de fchepfels uit niet maakt, cn bewaart : de wysheid is God, voor zoo veel hy de noodige middels kiest om ieder einde tc bekomen: dc vryheid is God, voor zoo veel hy de fchepfels niet uit noodzaakclykheidheeft voortsgebragt; maar zoodaaniglyk, dat hy ze had konnen niet voortbrengen: de voorzienigheid is God, voor zoo veel hy dc voorvallen van deze wereld tot goede en wyfe eindens beftiert : de rechtvaardigheid is God, voor zoo veel hy de zondaars- ftraft  of ' Leerredenen. 373 ftraft, en de dcugdzaarac loont : de 'barmhartigheid is God, voor zoo veel hy de zondaars fpaart: in een woord, alle zyne eigenfehappen en vermogens, die wy verfcheidendlykbegrypen,voor zoo veel hy verfcheide uitwerkingen heeft, de welke aan ons verftand of begryp redenen en grond geven, om ze van eikanderen, en van God als verfcheide te begrypen, zyn God zeiver. Om ul. Gods volmaaktheden nauwkeuriger te vcrklaaren, weest indagtig, dat God, zoo wy te vooren bewezen hebben, een noodzaakelyk wezen is, van wie alle andere dingen hun wezen hebben bekomen 5 vermits zy zoodaanig zyn , dat ze ook konden niet zyn , zoo wy zien in de menfchen , heeften , planten , die nu zoo gémakkelyk konden niet zyn , als zy over hondert jaaren niet waaren \ en mits die nog in 't bezonder, nog in 't gemein aan zig zeiven, of het een aan het ander het wezen konde geven, zoo moet men eindelyk aan iet komen, het welk zyn wezen niet van een ander, maar van zig zelve , te wectcn uit kragt van zynen natuur heeft, en het welk by gevolg een noodzaakelyk wezen is. Dit  3^4 Wapenhuis der Geloovigen Dit Opperwezen volftrekt noodzaakelyk-zynde, kan nog begin nog einde hebben; want mits't aan dit Opperwezen volftrekt onmogelyk was niet te zyn, zoo kan 'er geen begin geweest zyn, wanneer bet mogelyk was niet te zyn, nog een einde wezen, wanneer het mogelyk zyn zal niet te zyn : vervolgens is het noodzaakelyk wezen een ecuwig wezen. Dit noodzaakelyk, en eeuwig wezen is noodzaakelyk onbepaalt in alle foorten van volmaaktheden ; want mits het zyn wezen, en eigenfehappen , die 'er volgens ons begryp uit voortvloeien, niet van een ander \ maar van zig zclven heeft, zoo hangt het ook dies aangaande van een ander niet af, nog kan vervolgens van een ander dies aangaande bepaalt zyn. Het heeft zig zelve ook niet bepaalt: want het heeft zig zelve niet gemaakt, of voortgebragt ; maar is 'er door eene volftrekte noodzaakelykheid der natuur: 't is dan onbepaalt in alle foorten van volmaaktheden : 't is vervolgens ongemeeten, alweetende, almagtig, volmaaktelyk vry, oneindig goed, wys, voorzienig, rechtvaardig barmhartig, mildaadig, en zoo voorts. Laat  of L eerredenen, ^ 7 5 Laat ons dit nog voordcf zien. Het godlyk Weezen is een oneindig Weezen ; dus zyn alle eigenfehappen, die 'er volgens ons bcgryp uit noodzaakelykheid van dit Weezen uit voortskomen , ook oneindig, want, mits de reden, dat 'er de noodzaakelyke eigendommen van een Weezen zyn, dit Weezen zeifis, zoo moeten die eigendommen aan dit Weezen evenmaatig zyn. B. V. Als 'er een vuur is, komt'er warmte van voort evenmaatig of gelykformig aan dit vuur, zoo dat een klein vuur eene kleine warmte, en een groot vuur eene groote warmte voortbrengt, en een oneindig fterk vuur ( ingeval dit mogelyk was ) eene oneindige warmte zou voortbrengen. Aangezien nu , dat het godlyk Weezen oneindig is ( mits zyne volftrekte noodzaakelykheid van 'er te zyn iet oneindig is, als noch begin, noch einde, noch paaien hebbende, en 'er niets oneindigs aan een eindig Weezen kan toekomen ) zoo volgt 'er uit, dat alle zyne eigendommen oneindig zyn , en vervolgens geene paaien hebben noch van tyd, noch van plaats noch van getal, noch van eenige volmaaktheden : zy zyn /. Deel, Bb da»  «7-6 Wapenhuis der Geloovigen dan van alle eeuwigheid , oneindig, ongemeeten en zoo voorts. Het godlyk Weczen heeft dan alle volmaaktheden, die mogelyk zyn : het is bekwaam in alle moogelyke zaaken cn plaatfen tegenwoordig te zyn , en 't is inderdaad in alles, en over al tegenwoordig; anderzins zoude zyne tegenwoordigheid bepaalt, en dus niet oneindig zyn. Alle fchepfels zyn dan in God veel inniger als een fpongie fwemmende in "t midden der breede Zee ; want een fpongie kan zig in de oppervlakte bevinden, met zig naar boven te verheffen ; zy kan den grond ontdekken met neder te daalen; zy kan de zcepaalen bereiken met zig van den eenen kant naar den anderen te begeven : maar in de Zee van 't godlyk Weezen zoekt men te vergeefsch einde, of paaien ; want 'er zyn gene te vinden: waar men zig keert, of wend , men is altyd in 't midden van Gods Weezen. Daar ■en boven het water kan de holligheden of gaatjens der fpongie wel doordringen, en vervullen : dog vermits d'een zoo . wel als d'ander eene ftoftelyke zaak is, zoo kan het water de fpongie niet geheel, nog in .alle haare deelen door  of Leerredenen. o_7 doordringen : dog God , die eenen huiveren Geest is, doordringt alle fchepfelen in alle hunne deelen , ingeval zy uit deelen beftaan , eindelyk het godlyk Weezen is in eenigervvyze meer tegenwoordig aan die fchepfels, als zy aan zig zelve; want hy is geheel , en allerinnigst tegenwoordig aan ieder deeltje der zelve : dog die fchepfels zyn niet geheel tegenwoordig aan ieder van haare deeltjens , en het een deeltje is niet innig aan 't ander, noch eenig deeltje a;m 't geheel : vervolgens is Gods tegenwoordigheid over al in allerwyze de volmaakfte. Het godlyk Weezen beftaat ook uit gene deelen ; want die deelen zouden ieder eindig of oneindig zyn : niet eindig ; want zoo wy nu bewezen hebben , al wat in een oneindig wezen is moet oneindig zyn : daarenboven uit eindige deelen kan niets oneindig voortskomen; want het eindig aan een ander eindig gevoegt blyft eindig. Die deelen zouden ook niet oneindig kon; nen zyn; want alle geheel is grooter als ieder zyner deelen: vervolgens het oneindig, als het oneindige deelen zoude hebben, zou grooter zvn als de Bb 2 Z3i_  2^8 Wapenhuis der Geloovigen zelve, en dus zou het een oneindig grooter zyn als het ander, 't welk eene opcnbaare tegenftrydigheid behelst : het oneindig dan, of God beftaat uit gene deelen, en by gevolg heeft hy geen lighaam; maar is eenen geest, en al wat in hem is, is eene de zelve zaak, te weeten Zyn goddelyk Weczen. Da-ar volgt voorder uit, dat God onveranderlyk is ; want mits hy uit gene deelen beftaat, alles in hem de zelve zaak is , en zyn Weezèn een ïioodzaakelyk Weezen is, zoo zyn ook zyne eigenlchappcn noodzaakelyk dusdanig als zy zyn, en dus kan 'er in God niets zyn anders als het is, en by gevolg is hy onveranderlyk. Is hy onveranderlyk-., zoo is hy ook alweetcnde •, almagtig , ongemeeten &c. Want, behalven , dat iet niet te weeten , niet te konnen, ievcrs niet tegenwoordig te zyn &c. eene onvolmaaktheid is, die "in een allervolmaaktfte Weezen geen plaats beert, en eene bepaaldheid, die aan een onbepaald Wezen tegenftrydig is, zoo zou God van onwectendc weetend, van onvermoogende magtig , van ievers uitgefloten daar tegenwoordig &c. konnen wor-  of Leerredenen. 379 worden, cn dus van 't een tot 't ander konnen veranderen, 't welk met zyne onveranderlykheid niet beftaanbaar is. m Uit het gene gezeid is, volgt 'er eindelyk, dat God zoodaanig een is, dat 'er onmogelyk geen twee, of meer goden konnen zyii; want het is onmogelyk , dat 'er meer Opperwcezeus als een zoude zyn , die allervolmaakst ; en oneindig waaren ; want als 'er dusdaanige twee waaren , zoo zouden zy aan malkander ievers in verfchillen : dog het gene daar zy in zoude verfchillen , zoude of eene onvolmaaktheid zyn ('t welk onmogelyk is, mits in een allervolmaakfte Weezcn geene de minfte onvolmaaktheid kan wezen ) of het zou eene volmaaktheid zyn: dog dit is ook onmogelyk; anderzins zou 'er aan eenen die volmaaktheid ontbreeken, die den andere zoude hebben; en aldus zou hy niet oneindig volmaakt, nog God zyn. Daarenboven als 'er twee goden mogelyk waren, dan waren 'er ook twee tegenftrydigheden mogelyk, te weeten het zyn en niet zyn van de zelve zaak; die twee goden' zouden immers alle beide vry, en alBb 3 mo*  g8o Wapenhuis der Geloovigen mogende zyn : voor zoo veel zy vry zyn , zoude den eenen konnen willen, dat 'er nog eene tweede wereld was, cn den anderen zoude konnen willen, dat zy 'er niet was; en den eerftcn willende , dat zy 'er was, zoude hem door zyne almogendheid van nietvoortbrengen , dog den anderen niet willende, dat zy 'er was, zoude door zyne almogendheid beletten, dat 'er eene tweede wereld gemaakt wierd, en dus zou 'er die wereld zyn, en te faamen niet zyn, en vervolgens zouden 'er twee tegenftrydigheden te faamen mogelyk zyn. Eindelyk als 'er meer als eenen God konde zyn, dan konden 'er ook goden zonder getal zyn, en als 'er meer als eenen was, waren 'er ook zonder getal; want 'er zyn gene redenen, waarom, als 'er twee goden mogelyk waren,'er gene zonder getal mogelyk waren: ja als ':cr twee goden mogelyk zyn, zoo zyn 'er reeds zonder getal; want een noodzaakelyk wezen, het welk van zig zeiven is, kan niet enkelyk mogelyk zyn: maar zoo haast het mogelyk is, is het alreeds; want enkelyk mogelyk zynde, zoude het inderdaad niet zyn, en dus geen  of Leerredenen. g8f geen noodzaakelyk wezen zyn, ja inderdaad niet zynde, zou het onmogelyk zyn van te wezen; want het konde zig zelve niet voortsbrengen: cn mits een noodzaakelyk wezen een wezen van zig zelve is, zou het van een ander niet konnen voortgebragt worden. Ziet hier tegenftrydigheden, waar uit men rnoet befluiten, dat 'er maar eenen God mogelyk is : zoo dat het te verwonderen is, dat fommige oude philofophen tot het ongerymt gevoelen van de veelheid der goden hebben konnen overgaan. Laat ons de reeds bcweze waarheden nu wat ophelderen. God is almagtig: zyne magt {trekt zig uit tot al wat in zig gene tegenftrydigheid behelst : zy {trekt zig dan uit tot meer dingen, als alle gefchapen verftand begrypen kan. Hy heeft Hemel en Aarde, en al wat zy beh elfen, door eenen enkelen wil gemaakt : Hy heeft het gebeid, en 7Kj 7yjn gemaakt, hy heeft het geboden , en 7yy 7xyn gefchaapen ; ja hy konde nog meer als duizend millioenen werelden door eene enkelyke begeerte fcheppen : hy moet maar willen , en zy zullen 'er zvn. Overweegt de  38 a tFavenhuis der Geloovigen de magt der magtigfte fchepfels, en gy zult bevinden,, dat Gods magt uitfchynende in h gene reeds gefchapen is ,' onvcrgelykclyk grooter is. Men vind in de hiftorien eenen Alexander Koning van Griekenland om zynevroome daaden bygenaamd den grooten: dezen Alexander, die naar 't godendom als fcheen te dingen, waar door bekwam hy dezen eertitel ? Door zyne magt: maar waar in belfond de zelve? Hier ïn, dat hy duizende menfchen heeft verflagenverfcheide fteden vernielt, landfchappen verwoest, cn het Konïngryk van Perfien onder zyn gebied gebragt. Dog ziet de krankheid van deze magt: hy heeft zelfs het tnïnftc zandeken niet konnen vernietigen, gelyk hy ook geen uit niet konde maaken t zyne magt belfond dus alleen in iet te verderven : dog êencn Schorpioen kan ook eenen mensch doen herven : eene befmettelyke ziekte kan ook een geheet leger vernielen. Eindelyk als de magtige dezer wereld iets groots doen, ten gefchied niet onïniddelyk door hun zelve 5 maar zy doen het door andere. Salomon eenen der grootfte Koningen des werelds bouw-  of Leerredenen. 383 bouwde eenen tempel, een meefterituk van zyne magt, eenen tempel met reden gehouden voor een van de agt wonderheden van de wereld: dog hy bouwde hem zelfs niet; maar gebruikte 'er toe hondert en drie en tachentig duizend houdkappers, metfers, bouwmeefters en opzigters van het werk: maar wat was dien tempel in gelykenis van het geheel al? Nog minder als een Zwaluwe-nest by een koninglyk palcis vergeleken. Als de magtige dezer wereld iets groots doen door hun zelve, 't is niet als met moeite en arbeid, ja zy konnen niet eenwithairke huns hoofds zwart maaken, zy konnen zig niet eenen elleboog langer maaken , zy konnen hun leven met een uur verlengen. God heeft nogtans zonder hulp, zonder dienaars, zonder werktuigen , zonder toeflel, zonder arbeid, Hemel en Aarde door eenen enkelen wille uit niet gefchapen. Aanmerkt af wat het grootfte is op de Aarde : eenen Koning met den fcepter en purper verciert kan door zyne grootheid zig doen beminnen en vreezen 1 eenen Koning met zyne lyfwagt en foldaaten omringt, kan iemand fchrik aan- ja*  384 fVapcrihuis. der Geloovigen jaagen: eenen Koning op den throon gezeten is iet luisterlyks : maar eenen Koning van zyn geheel Hof vergezelfchapt, is iet pragtigs : dog het is aldus met God niet, A. A. neen, God alleen, en zonder zyne fchepfels is zoo magtig, zoo groot, zoo luisterlyk als met de zelve; want 't is zelfs door hem, dat ze zyn | * is door hein dat ze blyven; 't is van hem dat ze alles hebben. God is oneindig goed : de fchatten zyner goedheid zullen nooit uitgeput konnen worden : door deze doet hy goed aan alle fchepfels, aan ieder volgens hunnen aart, bekwaamheid, en vereisfehing : hy doet het voor niet: hy doet het gcérnc, en overvloediglyk. Hy doet het voor niet ; want hy heeft 'er voor van zyne fchepfels geenen den minften loon te verwagten, nog hy vereischt 'er eenige vergelding voor : want hy heeft hunne goederen niet van noode : hy is aan zig zelve genoeg, door zig zelve ryk genoeg, cn oneindig gelukkig in zig zelve. En hoe zoude dog God het goed der fchepfels noodig hebben , 't welk van hem voortskomt, aan hem altyd toe- be-  of Leerredenen. og^ behoort, en in hem oneindig meer, en volmaakter is ? God vereiicht wel de liefde der redelyke fchepfels ; dog eene liefde, die zy van natuurwegcn aan hem fchuldig "zyn \ eene liefde , die hy verdient, en die niet tot zvn, maar tot voordeel der fchepfelen ftrekt. Hy doet zyne fchepfelen ook gecrne goed : want hy, wiens natuur zclvcr goedheid is , doet het met vermaak. Hy doet het overvloediglyk , en zonder ophouden ; mits hy eene altydfpringende bronader, eene onuitputtelyke Zee, eenen afgrond van goedheid is"; ja hy doet het zelfs ook, als hy den zondaar tot zyne beternis kaftyd. Het natuurlyk" kwaad dan, dat God de fchepfels overzend, of laat overkomen, B. V. ziektens, tegenfpoed, verdrukkingen, &c. zyn zelfs uitwerkfels van zyne goedheid; want hy zend hun deze niet over, op dat zy 'er zouden kwalyk mede zyn: maar op dat ze hun tot hun goed zouden dienen, B. V. om hun van de zonden, die alleen een waar kwaad geheeten konnen worden, af te trekken, en hun hart tot de hemelfche dingen te verheffen, en meer andere goede eindens, die het gemeine best van het geheel al  386 Wapenhuis der Geloovigen al raaken, voor het welk een bezonder goed, of het afwezen van een bezonder natuurlyk kwaad moet wyken. God is oneindig barmhartig : door deze barmhartigheid is 't, dat hy vastftellende de menfchelyke natuur te fcheppen , die , al was zy verciert met de gaaven, dewelke aan haar toekwamen , nogtans aan zig zelve gclaatca aan veele gebreken , en onvolmaaktheden onderworpen was, ook heeft vastgefteld haar tot eenen bovennatuurlyken rang, en tot de gemeinfehap van zyne eeuwige goederen, door welke deze gebreken zoude wegvlieden , te verheffen : 't is door deze barmhartigheid , die boven alle Zjne werken is (.erd. IV. Clermont paft. te Bracht. IV. Gyfen landdeken en paft. te Echt. Maastricht en omliggende Plaatfen. P. L. Del Ruelle paft. te J-Vyk. Ant. Mels cap. te JVyk. J. A. Hoen priefi. te Maaftricht. M. D. TVynants priefi. &c. te tVyk. J. Bekkers priefier. M. H. J. De la Croix ....tot Schin op de Geul. C. P.F. De la Croix.... tot Oud Val* kenborg. Matt. Kevers.priefi. te Maastricht. N. fVdlems kruisheer te Maastricht. N. De Bruyn corretlor te Maastricht. IV. Rutten can. van S. Anna teMaastricht. Stasfens paftoor tot Rootem. Nelisfen defervitor tot Bun, Saint  Naamlyst. ■Salm pafioor tot Reekkeim. 'Tongeren en Venlo met de byüggende Plaatfen. J>. Jacobs recollet te Tongeren. Eufiachius Christiaans. J. A. jekkers boekverkooper te Venlo. 4 Exemplairen. J. J. Janfens landdeken en paft. te Neercruchten. 3 Exemplairen. J. Gerards Priefier, St. Truiden en omliggende Plaatfen. L,. Libens priefi, &c. te St. Truiden. JV. Coninx landdeken, paft. te Herk. A. J. Swennen priefi. te Herk. J. IVJ. Vanbergenprof. rhet. te St. 'Truiden. M, Van Vuckt prior der begaarden te Zepperen. E. Dekeufe oudborgemeesterteSt. Truiden, R. D. Yterteh fubprior in de abiiye te St. Trui den. J. F. Vanham prof poef. te St. Truiden. P. Plisfeniers leiïor begaardte Zepperen. R. P. T