1087 G5   D Ê ËELACHCHÊLYKE JONKER. KLUCHTSPEL. T AMSTERDAM, B* JAN HELDERS, Boekdrukker, in da Nes. Met Privilegie,   De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg hebben , volgens Odtroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den 5den November, 1772. aan hen verleend, hetrecht van deze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk van De BEL ACHCHELYKE JONKER; 'üuchifpdy vergund aan Jan Helders. Amjleldam, den ioJanuary\ 1781. Geene Exemplaren zullen voor echt erkend woren, dan die, door een' der heeren Gecommitteerd ■ten, onderteekend zyn.  VERTOONERS. Nbbltjb, Moeder van Jphanna. Johanna, Vryfter van Eduard en Karei. Joris, Broeder van Neeltje. Ka rel, Vreijer van Johanni. Eduard, Vreijer van Johanna. Katryn, Meid van Neeltje. Krüeijer. Twee Swartea.  Pas 7. DE BELACHCHELYKE JONKER. KLUCHTSPEL. EERSTE TOONEEL. Edüard, Johanna. MEp u a rd. Adame, laat u toch beweegen, Hou myn bonheur niet langer tegen, Of zeg my, wat'er noch obfteert. Wat is 't, dat gy defiderecrt? [ Johanna. Heer Eduard, ik zal u zeggen, Waar aan de ganfche zaak zal leggen. Eduard. Ik hoor met aandacht. Johanna. Myn Mama Heeft maar een Broêr, gy weet 'et? Eduard. Ja. johanna. Die Broeder is voor dartig Jaaren, Van hier, na Indien gevaaren: Van daar vertrok 'hy na Japon, Wierd Tolk, wyl hy die Taal wel kon; Hy heeft laatft aau Mama gefchreeven, Dat hy zich zou op reys begeeven Met d'eerfte Schecpen, want hy was. A 4 Reeds  g De BELACHCHELYKE JONKER, Reeds op Batavia dat pas. Die Schccpen, hoor ik, zyn nu binnen. 'k Verwacht hem, zo gy hem kond winnen 't Zou zeer veel helpen, myn geval Staat ia zyn hand. Mamatje zal, Zo ras hy komt, om raad hem vraagen, Daar zy haar blind'ling na zal draagen, Het zy hy goed vind, dat ik vrouw Van Karei werd, of met u trouw. Eduard, Hy zal zich daadlyk declareeren Jn myn faveur, ik durf het zweeren, Heeft hy met vreemde geverfeert, 't Gaat vast dan, dat hy eftimeert Welleevendheid, en noch byzonder, Dewyl de Japaneezers wonder Kourtoisjes ieeven, en Galjaart. Johanna. Myn Heer, zo veel ik van haar' aard Uit haare kleederen kan giffen, Geloof ik, dat gy zeer zult mifien. Haar Rokken zyn niet heel bekwaam. Tot Complimenten, en voornaam Haar groote, en flodderige Mouwen. Dit doedt my 't tegendeel vertrouwen, Eduard. Mejuffer ik zal dit difpuet Uitftellen, en om tot myn buet Te komen , eens gaan pourmeneeren, Of ik uw Oom mogt rencontreeren, Aan 't Ykant, of't Ooft-Indifch Huis, Of by de nieuw gemaakte Sluis, ïk zal myn dienlt hem offereeren , Om aan uw huis te conduifeeren. Johanna. Gv kend hem niet; Edu-  KLUCHTSPEL. 9 DeOoft-I„dirch-VaSrs%teSHeSa;" een, die in Japan voordezen Is Tolk geweeft, ei wil niet vreezen Ik twyfel niet, of door myn konft Jniinueer ik me in zyn gonft Adieu. TWEEDE TOONE E..L.' Neeltje, Johanna. WJohanna. Aar mag Ka.tryn nu blyvcn' T Neeltje, van binnen. l Johanna. Mamatje roept, hoe zalze kyven' Mama ik heb haar in de'bJurt*' Cplaagen. Maar, om een boodfchapje gefhiurt. t,, Neeltje. , Je hebtwelcen irebooHfrinn ,.,,.1. j- Cncn? ik wed, dat je eenplatte meid' h?? t wesr vcrzo"- Waar nou weêr heen ! de h?elc"Jg zoud gaande T' (houden konneu Johanna. R„ v. , ' . Mama, s' is maar By Klaas de Sneijer, myn Samaar... Dat gefheijer duurt riiet lanS^ls den mM, °"or2's"-  ÏQ DE BELACHCHELYKE JONKER. , u„n v'ipnfprs bezie, met KrullemaakDC gamSrs l&SinÏsTrvolk ft. d^ergelyke flag, Teoverle^^ „ . tïb wef'o'f d'ander ftaat ai weêr over de d'Een is nauM lyksj eg Franfchekraamers aan je Ik wed ]e hebt meer ais, ut . (ZOblyven, fn°^' was 't noch maakte je iet, en liet het dan 5n noch eensjes om kyve"" ^„ietSnTeuVe Mode komt 'erop, of'tmoetweer JTïtVader, en ik, het geld hebben getaakt? He"nikee^l!iv- wy'hebben 't met onze naerihgcui- Tnvff op noemen konnen , Johanna. Mama, voor dceze was de Waercld Heel anders, nu gaat elk gepaercld, Gcdiamant, gefteent, geflpttr Toen eing men zedig opgefchikt. Wik gy , dat ik me alleen zal kleedeii Gelyk een Klopje. Slechte reden. Johanna'Hoe kan een Juffrouw vari fatfoen, in klccdcrcn iets minder doen. Ik bidje, let eens op de Meiden, Zoud gy ze konnen onderfcheiden Van Burgers Dochters, draagen zy Niet van fyn goud, zowel als wy, W  KLUCHTSPEL. lt pe Strikken aan het Hoofd, en Ringen, En Kettingen, en alle dingen? .Zelfs Groentjes, die eerft voor een Jaar | Uit Mofland kwamen , en toen maar Een fehraal groen Rokje hadden, draagen Nou witte Kapers aile dagen. Als dan haar"Landslui hier in Had Eens komen, weetcn zy niet, dat Het Meiden zyn, 6 neen, zy vraagen Haar, Juffrouw zou 'f. uw Man behaagön Dat ik hem fpreek. zal ik dan gaan Gelyk een Meid? zoud gy verftaan, Dat ik alleen my na laat wyzen Met vingers, zou , (een goed exempel veur. Neen, neen, je zult het niet alleen doen, gaatze maarniet Johanna. paar is Katryn. DERDE TOONEEL. Neeltje, Johanna, Katryn. HKatryn. y zal voort komen. Zo ras hy heeft de maat genomen werd seklofit. Aan imand die hem wagte: daar " Is Karei, 'kzag hem. Johanna. Éi, zeg maar, Dat ik niet t'huis ben. Neeltje. Watte zaaken f • VIER-  t2 DE BELACHCHELYKE JONKER, VIERDE TOONEEL. Neeltje, Kakel, Katryn. K a r f. l. IK kom, om u bekent te maaken, Me-Juffrouw, dat gy zekerlyk Uw Broer haaft zien zult. Neeltje. Wel, wat blyk ? K a r e l. 'k Heb van Ooft-Indifch-Vaars vernoomen, Dat hy reeds is in ftad gekomen. Neeltje. Wel Karei, ik bedank jou voor die tyding, 'k verlang har* telyk om hem te zien, (tien Hy is uitgevaaren, laat ik me eens bedenken , 't is nou al Jaarcn, dat onze Peete Wybregje is overleeden, En toen hadhy twintig uit gewccft, dat 's dartig, 't is dan niet meer als reden, (lyke Zuftcr niet, Dat ik na hem verlang, ik wed ,hy kendzyn cige vlecfcheWant als me mekaar in dartig jaar niet eensjes en ziet, Vind men al veel verandering; maar ik zal 't wel merken Aan't kloppen van myn hart,'tbioed zal beginnen te wer't Zal kruipen daar 't niet gaan kan. (ken K a r e l. Is de jonge Juffrouw niet in? Neeltje. fa, maar ga nou niet by 'er, zo jy doen wilt na myn zin, Ik zou't 'er eerft efens luftigvan Joris Oom laaten zeggen, Hy zal der kapittelen , 'kmeen dathy 'er die Text uit zal weeten te leggen, (op je zy, Ik wilje wel verzeekeren, dat jy hem ftrakt zult hebben Jly houd niet van 't Sinjeurtje tefpeelen, maar van Jongmansals jy; (brieven, Hy houd veel van een ftyl, dat fchryfthy my in allezyne Zie jy maar toe, datje Oompje watweette believen, Ze  KLUCHTSPEL Ze zal veel om Oom doen. Loop alje beft na de NieJl Zie of jy hem vinden kond, zo niet kom DarWF°,U ^ ? ^ W-tik'heb weTgedaS ™:itTen 13 gGgaan' °m hGm ^-weelcnTte LooP al je beft als een man, maakt dat jy hem doSS af Ka rel. Met uw verlof, ik ga. Neeltje. 't Is gewonnen, zo jy hem 't eerfte fpreekt. VYFDE TOONEEL. TNeeltje, Johanna. nu T Neeltje. SSffiJ ï je'dï b t kleUt4 ~vat aan, p;^^ye?^^^£^ ™ ^-eken? I«hy een cironkebol 0f l'h^'J^res' noch Nou fpreek wat frhorVt, , V S'hyJe Wat te ftrai" ? Dat fchort 'ér ar> hv ï ? °f ^iljC 'l niet ze^e" ? van de zwierige7traft"1 Pr°nkepink ' ^noeg te vertellen; S 1 SPreukJes van 't rood Kousje En de heele dag Van de MnH» „ o , Ctelellen: Als'tpoftdagis,bzcid hv hiffrn' en,Saïmsn *™ de ooren Als de andere allemode nJnni * • terootsheidzaltreen. Als  *4 DE BELACHCHELYKE JONKER. Als Karei bezig is zyn dingen te doen, en met de Kooplui te handelen ; (kopje geradn ? Wat dunkje, weet ik 't niet? heb ik 't niet net op zyn Maar kan het huishouden van Wandelen , en Salet loopen beftaan? ((lillen? Kan mén daar de Kinderen , en de Vrouw de honger meê Meen je , dat de Huisheer dat voor de huur zou ontfangen willen? (bent noch jong, 'tGaat 'erzo niet toe in deWaereld,- myn lieve kind, jy Jy weet noch niet beter, 't Vogeltje, dat de heelc Zomer zong Storf Swinters van honger, daar andere, die fomtydj zongen, en fomtyds wat vergaarden, In de winter op aaten , 't geen ze in de zomer verfpaarden Jou Oom zal ltrak komen, denk eens wat een groot ver driet (ziet Zal 't voor hem wcezen, dat hy jou zo ongehoorzaam Johanna. Mama ik zal myn altyd draagen Gelyk 't betaamt, 'k zal Oom raad vraagen. 'k Beken , ik heb in Eduard Vry meer gevallen, maar myn hart Heb ik hem zo noch niet gegeeven» Dat ik met hem zou willen leeven In weêrwil van myn Oom en jou; Indienigy wild, dat ik hem trouw, 'k Zal myn gehoorzaamheid betooneil. Indien gy Kareis min wilt kroonen, Zal ik aanwenden alle vlyt, Dat gy en Oom te vreeden zyt, En, hoe hoog dat ik ook mag achten Gaianterien , ik zal trachten Om my te fchikken na zyn' raad. Neeltje. (gepraat Wel nou ken ikje voor myn kind, dat is eerft verftandij Hebje je Ooms kamer al te deeg opgefchjkt?2aldernoi niet met alle aan faalen? I a  KLUCHTSPEL. I5 Johanna.Belieft Mama het eens te zien ? Nee l t j ë:. Wel ja. Johanna Gy zult ondertuffchen heï Thé goed voor den dag haaien. ZESDE TOONEEL. JKatryn. A 'k zeg je bruft dat Thé goed wel, (zetten zei, ., Men heeft de dood op zen hals als. men 't krygen of weg" Brak 'er maar eens één Kopje, ik zou het verleppen, Zulk een leeven zou'er zyn, al wou ikweêr een ander koopen 't Zou niet helpen mogen. Nou, de Pot is aftyd noch heel Daar zyn de Kopjes, ik moet eens tellen, hoe veel * Werd gefcheld. Heb ik 'er hier? 6 Bloed! is dat verfchrikken, 't Is groot geluk, datze niet uit myn hand zyn gevallen aan duizend flikken. ZEVENDE TOONEEL. Krueijer, Katryn, Joris, met de Mantel om de ooren. WKrueijer. At hangt hier uit? is het niet een Baviaan? Katryn. Welja. Krueijer. Hier is het. J o r ï s. Nou gegaan Om 't goed, en de Zwanen. Krueijer, > 'kLoop al heeneiï, .■ toeld kryg ik ftrak dan wel met Eenen. ACHT-  75 DE BELACHCHELYKE JONKER; ACHTSTE TOO N E E L, Joris, Katryn'. IJoris. S Neeltje Jooften niet in huis? Katryn. Myn lieve man , je hebt abuis, De Vrouw, daar ik jou na hoor vraagen, En kende ik niet van al myn dagen. Je bent verkeert, die woond hier niet. Joris. (ziet* Is dat dan niet een Baviaan, die me booven op je Luyfel Ka t r y n. Ja't is een Baviaan, maar ik ken hier geen Neeltje Jooften. Vriendfchap, jy zeltje 't zoeken noch wat moeten trooJoris. fteii. Zy moet 'er woonen. Katryn. Wel hoe zal 't Hier lukken, kaerel, benje mal? Joris. Laatje Moeder, of je Vrouw eens vanbinnen komen: Ik zal 't 'er zelf vraagen. Wat benjer, de Dochter, of de Katryn. (Meid? "VWel! wie dukker of't langer zo zou droomenl Ik wilze nou niet roepen, zie daar! 'k Zou ergens woonen by de zeeven jaar, En den naam van 't Volk daar ik by diende niet kennen; Wat beelje jou in, dat we hier zo wat Doetjes bennen? NEGENDE TOONEEL. Joris, Neeltje, Katryn. KN e e l t j e , van binnen. Atryn, hoe duurt het daar zo lang? . i Katry n. Deez' Kaerel maakt het my zo bang,  KLU. CHTSPEL. l? Hy ftaat en teemt om my te plaagen. Neeltje, uitkomende* Wat is 't voor een, wat komt hy vragen? *i „ . Katryn. Na Neeltje Jooften. Neeltje. Dat ben ik. L T - Katryn. Jy Jufrouw.' Neeltje. ja ik ben het, fchik, Waar is de Man? wat 's jou begeeren' Of ben jy 't Joris Broer? ik begin zo te altemereeren Joris laat de Mantel hangen , tvaar door men zyn Indifche Kleedren ziet. TT. . Joris. Hiet jy Neeltje Jooften dan ben je myn Zufter. Neeltje. Wel welkom Broêr. Joris, Av n i ti j ,< Mvn hart is no« vry wat gerufter Als ftrak. Ik dankje zeer, maar waarom of je Meid Jou lochende, met zulk een dwars befcheid? Katryn. Myn Heer, 'k bid, wilt my dat vergeeven, Ik heb onze Juffrouw van myn leeven. Zo noch niet hooren noemen. Joris. Wat? Neeltje Jy zult zo veel in deeze Stad hvlf^l Vinten'datie verftomt zult ftaan kyken, (ten. t Zalje t zelfde Amftcrdam, noch het zelfde volk £fY. Diet'als alle de luyden ee° Van , (de Man ZoienLCr heell:an meê' ^ Mn kend"ie" ^gedr^venr1' ^ [ B Heb-  i8 DE BELACHCHELYKE JONKER. Hebben 'er zelf wytfe Naamen, en Wapens gegeeven. Al liepje de gantfche dag, de halve Stad in het rond, Ik wed', datje kwalyk één van je Vrienden, of van haar Kinderen vond. In 't opzoeken zou jy je vinden byfter verleegen, Zy hebben al meê andre namen gekreegen. Joris. Leeft onze Klaas Janfe noch? Neeltje. Wie? laat zien? 't is ine by na ontgaan, 'Kweet wiejc meent, diehiet nou myn Heer Zwicrhaan. De tydt heugtme nict,datik hem Klaas Janfe hebhooren noemen, Zo is 't ook met Willem Adriaanze, en die durft dan noch op de oudheid van zyn geflacht roemen. Joris. Is jou dochter Johanna nog kloek, en gezond? Neeltje. (flond. Waar blyftze ? Katryn, zeg datze voor komt, en terTIENDE TOONEEL. Neeltje, Joris. MJ o r 1 s. Aar Zuftcr, hoe is 't gelegen met onze gemene zaaken? Heeft jou man voor zyn dood myn 'Rekening niet op laaten maaken? Cders gered, Je weet, hy heeft de Boeken, en Boedel van enze OuDefchulden ingevorderd, en 't geit weer op intreft gezet, Hoe veel komt myby flot van Rekening, je hebt me wel gefchrecven, (was geblceven; Dat 'er veel Bankroeten onderliepen zo datter weinig over Maar ik geloof, datje dat uit een argjezulthebben gedaan ; De Brieven mogten in handen raaken, en dan zoujezo veel te hooger in de fchattingenftaan ; (gulden, Altyd vanPieter Janfe kwam ons over denegen duyzcnd En van Dirk Cornelifz elf, behalven alle d' andere fchulDat is al twintig en... ^t (den. N e e l t-  KLUCHTSPEL. I0 Nee ltje. Die Boedels waaren beide heel Infolvent. Joris. Wat! die luy! Neeltje. Ja en noch wel tien tot haar, diegyalle, zowelals deeze, hebt gekent. , . Joris. Is 't moogelyk! Neeltje. Ik zalje de Briefjes van de Kamer haten kyken ■ Andere doen Ses, daar na leven zy als de Ryken Ze trekken na vreemde plaatfen , en fpeelen mooi' wéér Met t geen zy achter de hand houden. Joris. En naam dan niet kwyt f ^' ^ h™ eer» Neeltje. Tut, tut, meenje dat zulke luyden wat eeeven Om'tverhesvanhaareer.ennaam^lsze'maarmogeTho^ wen daarze lullig van leeven. Leed Pieter Janfe dan zl grootên fchaaden op Zee' Of brande zyn huis af, waar verloor hy het meê? _ Neeltje. O neen! tj • , Joris. Hoe is 't dan toegekomen' By myn tyd wierd hy al genoomen Voor een man van middelen. Neeltje. tt . , - . Wel wat je vraa°t' Hoe ras 1S dat goedje door het keelgat gejaagt Alle daag gallen, en braflen, dat kan wat verfllnden Daar is geen geldkiflzo diep, of zo doenaekan men de bóo. dem noch vinden, Ik meen dat, dat flempcn wat weet, elk fchaft om het heer* lykfteop, B3 m^  20 DE BEL VCIICHLYKE JONKER. Kalfs, cnSchaapen Vlcis fehynt te ftinken, men gooit het fchicr malkanderen na de kop , (neeken , Zy zullen aan Ertcn , en Boonen, de mond nauwlyks eens Wilje iemand onthaalen , daar moeten Haazen, Phyzianteu, Patryzen , en zulk goed zyn, of men zonder fchanden van fpreeken, Uui« De jonge Kuikentjes, Kalkoentjes, en Lamprytjcs mogen Niet grooter weczen , als een gemeene vuift, Of ze zyn te taay.enzomcn uit het Lams vlcifch niet meer melk, als bioed, voor zyn oogen ziet loopen, Men zou't niet door de hals konnen krygen, dan mogen't flechte luiden koopen. Joris. Wel dat loopt te hoog. Neeltje. (genood, Je zult het zelve zien, als je by de Vrienden werd Ze komen je voor den dag met fchootels, die zo groot En wyd zyn, datze niet op de Tafel konnen raaken, Of ze moeten dereerftin de deur een kerftoe hiaten maaken, 't Is dan niet genoeg, dat de fchotêlën zo zyn, Ze zouden de Neus tot de Oorcn toe op trekken, zo de wyn GeenDartig, Veertig Ryksdaalders op hetminftmoft gelden, Franfche Wyn komt op de maaltyden niet meer, altyd heel zelden, Die'svoor 'tKanaalje, medurfze nauwlyks fchenkenaan een fatfoenlyk Man, Joris. (kan Je fpreektvan de grootfte denk ik wel, als men 'tuit voeren 11 ls 't noch iet, dat een, die gezegent is met fchatten, :...\Vat meerder doet gaat heen, maar hy zou ook wel te ver uit konnen fpatten. Neeltje. (na, Wat noot was het dan ; maar de borgers doen het de grootfte Niemand wil de minftezyn, ze denken nieteens, hoe dra Men door zyn'middeltjes raakt, ze weeten niet te onderfcheiden, Dat een zak je en een yzere kift niet even veel porrens konnen lyden, En  KLUCHTSPEL. 2r En 't aldfidlirnft is, dat het dan noch eindelyk op dobbelen , en fpeeien loopt uit. Joris. Om tydkorting denk ikpfpeelen is zo kwaad niet, als men het hoog dobbelen maar ftüit. Of iemand al om een fchelling een vcrkcertje fpecld. Neeltje. Wat fchellingen ! men weet van geen fchellingen, ja van geen dukaaten, 't Gaat dikwils om een zakje dukatons, ja vier, ofvyf,wil jy van fchellingen praatcn ? Joris. Dat kan geen ftand houden, gaat dit zo voort, het land moet in de grond. By myn tyd ging 't heel anders, men verbrufte zo veel niet met de mond. Meteenfchoteltje Raapen , en een Schaapenbout, of op de Warme Keetel, dorft men de grootfte onthaalen, En dat was doen wel, dat koft men gemakkelyk betaalen , Men hoorde toen van zulk gaften, en braflen onder de burgeren niet, Zulk dobbelen is 'er nooit by onze tyden gefchiet, Toen ginget het land wel, en deluyden zelfs die met niet, of weinig hadden begonnen, Wierden fchat ryk, zo hebben de oude Hollanders haar geld over gewonnen. ELFDE TOONEEL. Neeltje, Joris, Johanna. ZJ o h a n n a. Yt hartelyk welkom Oom. Neeltje. Dat is myn Dochter. Joris. Is dat jou Dochter? N e e l t te. Ja. B 3 Jo-  22 DE BELACHCHELYKE JONKER. Joris. Nicht, Heb dank. Neeltje. Wat dunkje Broêr? Joris. Wat me dunkt? ze kleet 'er veel te licht. Wat fatfoen is dat, dit geway daar voor altemaal oopen? Als men 't vleefch buiten de deur hangt, is 't een teeken ,dat men het graag zou vcrkoopen. Is't met jou ook zo gelegen? wathebjer toch meêveur? Of wouje wel, dat in 't verby gaan zo een Sinjeur Der de handen eens in floegjohanna je moet dat wat laaten. Johanna. Oom 't is de Mode zo. Joris. Wel dat mag hier niet aan baaten. 't Is wel een vuil gebruik, maar moet jy juift altyd De Mode volgen, ftel, wy leefden in een tyd, (lopen, Dat de Mode was, naakt, zo bloods hoofds met de billen te Zou jy 't daarom na doen ? hoe zyn de kwaade zeden hier in gekroopen! (dwaas, Maar zufter, ik wou jou wyzer hebben, zyn de Dochters zo De Ouders moeten beter weeten, en laaten de Kinderszo veel niet de baas. (ken, Wat een hoofd heeftze, men zouder kinders mee verfchrikHoorNicht, wiljeOom te vrind hebben, je zult je zediger op moeten fchikken. Wy zyn maar burgers dat je 't weet. Neeltje. Zo Broêr, zeg het haar ter deeg. Joris. Dat moftjy gedaan hebben , eer ze die kleercn kreeg. Neeltje. (baaten, Ik hebt 'er zo dikwils gezeid, maar het heeft niet moogen Zy lelde me zo lang aan het hoofd, tot dat ik het toe heb gelaaten. j o-  KLUCHTSPEL. 23 „r , . . ... J Joris. CKind? Wel wie is hier voogd in Amfterdam, de Moeder of't Zieditmogt ook verandert zyn, de wyl ik hier zo veel verandering vind. Johanna. (nomen. Mama is voogd, met haar volkomen believen is dit ftofge„>-,,, . Neeltje. (aari? Welfchaamje nietMeisje met je liegen? hoeftelde je jou Wat een gehuil, wat een gebalk het 'er geweeft, om dat ik het niet toe wilde ftaan? Zei je ftrak noch niet, dat ik hebben wou dat jy als een klopje zoud leeven. Johanna. Ja maar Joris. Hoor zufter, wil ik je 't uitfluitzel eens geeven' 't Gaat hier ma^Mortje, mal Kindje, in 't eerft hou je luy je zoVat kwaat, En daar na, als je lui ziet, dat het zowat zwierigjesftaat, Dan lachjer om in je vuift, en laat het kindje betyjen,' indien het anders de Ouders ernft was, ze zouden 't niet lyJohanna. (jen. Zo is 't. Joris. Maar Nicht, meenje dat datpronken jou voordelig zalzvn? (eenfchyn, Neen, de vreijcrs laaten haar niet bedriegen door zulk Zy weeten door de regel kos uit te rekenen, koftelyke Vryfters, zyn koftelyke Vrouwen, Die wel weten van opfchikken, maar weinig hoe men huis moet houwen. ^ TWAALFDE TOONEEL. Joris, Neeltje, Johanna, Katrti*. DKa tryn. Aar is het water. B 4 J«-  34 DE BELACHCHELYKE JONKER. Johanna. 't Smaakt geweldig na de rook, Katryn. Juffrouw, je beeld het jou in. Joh a'n n a. Ik bid Mama el proeft het ook. Neeltje. Wel wat of't dan zou zyn? wat zal ik daar aan proeven? 't Smaakt zo ais water. Katryn. Zulje ook iets anders behoeven. Johanna. (vier, Hetwateris noch niet gaar, hangt het noch wat over het Katryn. 't Heeft meer als een half uur gekookt. Johanna. Geef de Zoetemelk maar hier, En dan de Saffraan, daar zullen wy ze onderwyl meê drinken, (gint al te Hinken. / Geef de Confituuren, en neem het vuur meê achter, 'tbeBreng het Walvis beentje, en de goude Vorkjes meê. Oom, kan ik jou dienen, met een kopje Zoetemelk, en Joris. \ (Thé? Ja wtll'k verwonder me nu nietmeer, dat de luiden hier in zo korte jaaren (ren , Zo kaal worden. Wie of niet achter uit zou moeten vaaAls hy 't zo aanl jgt ? jy wilt al meê door de poort. (voort. Zie Zufter, wil jy 'tzobeginnen, je moet zekerlyk ook Ik wed, je hebt daar voor hondert Dukatons aan Thè Goed, wat hoeven de Potjcnszo koftelyk beflagen ? Zo een koftelyke Thé Tafel? zo veel Confituuren? kan jou Kapitaal dat verdraagen? En waartoe is't ook noodig? men kan wel Thé drinken al koft het gereedfehap zo veel honderden niet. Of zou de Thé hier niet fmaaken, ten zy men het Goud aan de Trekpotjes ziet? Heb jy't, die een Borgers vrouw zyt, en je noch zegt needrig te houv/en ,Z»  KLUCHTSPEL. Zo wyts, wat zal men van de grooten vertrouwen? Johanna. Gelieft Oom niet een kopje? Joris. ti i , . Neen, drink jy 't maar od Ik kan zo veel viezevazen, niet verdragen in myn kon" Je hebt hier zo veel nooten op je zang, zulke fratfen in ^ ichenken. Dan fmaakt het water te raauw, ofnade rook, en duizend rw /Ulfe d"lge?' daar wy ^ Indien niet om denken ^"MeterSalTar^ 'k Geloof zo 't uit d' Apteek kwam, dat het jetegen zou Je zoud zeggen, ik kan dat goed niet innemen. Ik zal flusI jes eens brouwen "-^mus- En maken™ myn mond, je meugt jou Melk wel hou- Terwyl dat zy zit en (Waïtm^t ik je met een woord Vernaaien, datze twee Vreijers heeft, die zo vóon 4 Hier zullen komen, omjou wellekom te heeten Eer jy ze fpreekt dienje voor af wel te weeten ' Ss kalr PCeIt' geen^,heeft' enna'auwelyk, d'Ander heeft en ftyl, is de Zoon van een Burgerlyk Man De Jonker is trots, en gaat koftelyk in de klieren ' b^eerS^' Z°alsme™ ee» Borgers zoon zo» MzlrZn 'tiS b°rft d3arZe meê behouwen zou konnen Maai deDogters vergaapen haar gerrTeenlyk aandefXu Ze zullen jou alle beide hier over konftn fpreeken ' La^wmaaAk/°,me11' ik zal **ï* beueeken. Werd gefcheld. Neeltie Dat is de Jonker. - B5 ©ER-  a6 DE BELACHCHELYKE JONKER. DERTIENDE TOONEEL. Neeltje, Joris, Johanna, Eduard, Katryn. EE d u a rd. xcufecr my Mejuffrouw... is dit nu myn Heer uw Freer ? Neeltje. Ia Eduard, hy is 't. J Eduard. Myn Heer, ikbengef^fcheert, en beklaag my zeer, Dat ik zo malheureus geween ben van u nergens te rencontreeren, (offereeren. 'k Heb alle devoiren aangewend, om u myn fervices te Ik eftimeer my echter noch heureus, nu ik d' eer heb dat ik u hier congratulcer, Tevous baife les mains myn Heer, en ik conteiteer, Datik nooit mariquerén zal, maar ftecds alle devoiren em- i ■■ (nueeren. planeren, ^ . . Omin't Cabinetvan uwe goede gratie my te mogen inliJoris. Spreekt deeze Jongman tegen my? N b e ltj e. Ja Broêr, hy maakt de vreijery Wat by myn Dochter. Joris. Hy haar vrcijen? Johanna. Ik zie wel, dat hy 't niet zal leijen. Eduard. Ta Heer, ik bid, dat my ft faveur Geconfenteert werd, haar mon coeur En myn fervices te offereeren, 't Zou my ten hoogften honoreeren. Madame.... ' J0^" - Ik kan de helft pas verftaant Waar I  KLUCHTSPEL. 2 Waar is deeze Jonker toch van daan? Wat Landsman is hy ? Neeltje. Hier gebooren, Een Amsterdammer, van haver tot garft. Joris. ,tI , , Ik kan dat niet hooren tlsaltydgeen Amfterdamfch dathy fpreekt, ik weet niet wat hy zegt. , ^^tveritajyhemnietbeeter.zovryjcluialsdeftommên i hoe maak je 't ? ten zy dan dathy je met gevoelige re^ den onderrecht. 'k Geloof myn Heer geUeft^tmy te raljeeren, Ikfpreek goed Hollandfch, maar die taal is wat plat daarom Met Franfcï Z°™ entreIarder^ (woord Met i-ranfch, tis doucer, en aangenamer, als men een BÓ ÏÏSf Taal°nder de Nederland^ hbo?d! B0t^cÏÏ^ten:rVOOr'tKanaalje' Cn,t V°lkjeinde Men hoort nu geen luiden van refped 20 praaten. Nou jy 't me zo uitlegt zullen de zaken wel gaan T , Eduard. Ja toch myn Heer, zelfs- al uw rede k Verwagt maar een favorabel antwoord op myn bede. Heel wel, ik antwoord dan, myn Heer. k Bedank jou hartelyk voor de eer Die wy1 myn Nicht met uw farandi' Bakkofy, allabor, negandf, Zo ik 't geweetén had, vertrouw My zeker toe, dat ik u zou Wat hebben ingewacht, Parari Progredi, alaftorf venaui, fn-  at DE BELACHCHELYKE JONKER. Indien gy wilt, dat ik u voort Buglodi, 't koftje maar een woord. Eduard. Myn Heer 'kbid, wil my excufeeren, .Dat ik niet prompt kan refpondeoren , 'k Verfta u niet, wat Taal is dat? Joris. Heb iy myn meening niet gevat? 't Is Nederlanfch met vreemde woorden. DcSvyl wy aanftonds van u hoorden, Dat onze Taal meer zoetheid heeft, Als daar een vreemde onder zweeft. Heb ik, om die wat op te fieren, Gebruikt zo wat Japanfche zwieren. Eduard Dat 's wel, maar ik kan geen Japanfch. Joris, En ik, myn Heer, verfta geen Franfch. Beel jy jou in, dat alle menfehen Franfch'konnen? Eduard. 'k Zoud ten minnen wenfehen. Joris. (terny. Wel wenfeh zo veel iy wilt, maar laat ondertuffchen die zot- Want ik verzeker je, dat ik, zo dikmaalen als je my Iets vraagt in 'tFranfch,in 't japanfch je antwoord zal geven. Wil je Franfch fpreeken , fpreek Franfch, maar met volk dat in die Taal is bedreeven, ; C*f8- Maar als je Hollandfchfpreekt, laat die wisjes wasjes dan le meugjer na fchikken, want ik zal doen gelyk ik zeg. Ik wift niet, hoe ik met leezen , en met landsluiden te fpreeken myn Taal genoeg zou onderhouwen, Weinig dacht ik, dat zy ze hier zo rabraaken zouwen. En jy lui lonkkerties meent, dat ditwonderlyk gaat. Ik hou dat juiftnietvöor een teeken, datiemand de Taaien verftaat, Geenfins, ik geloof, dat je h een zo net kond, als het ander.  KLUCHTSPEL. 20 Jou Franfch , en jou Duitsch, geloof ik, ontloopen niet zeer _ malkander. (zyne Taal, Zo joului eens een rechtfchaape Franfchman aanfprakin Je z.oud verlegen ftaan kyken, en onder 't verhaal Een deel Hollandfche woorden mengen, en hem dan noch wys willen maaken, Dat het Franfch zo meer aartigheid heeft, dat men zo de zin beter kan raaken, T (o-eert Doch ik zal daar eenjpeltje by fteeken, zeg jy maar wati'e beMaar in jou Moeders Taal. Eduard. Myn Heer confidereert. Joris. 'k Heb Pitzelowitsky... Eduard. Ik bid, dat gy my uit wilt leggen. Dewyl ik 't niet verftaa, wat gy hier meê wild zeggen Joris. Wat is confidereert? Eduard. 'k Heb ongelyk, 'k beken 't, tWasweg, eer ikhetwift, zo ben ik 'tFranfch gewendi Joris. En zo ben ik 't Japanfch gewend. Eduard. Ik bid, wilt me excufeereir Joris. Al weêr? Eduard. Vergeef het my, ik zai 't zien af te leeren; Joris. Ik weet bykans watje zeggen wild, Dus is onnodig tyd gefpild, Ik moft jou Mrift eens zien en leezen, Eer jy Johannaas Man zoud weczcn. Want ziet, men ftaat dat zo niet toe, Eerft moet men zien ,waar meê, en hoe J7  3o DE BELACHCHELYKE JONKER.' Jy aan de koft, en kleeren zoud geraaken. Te trouwen zeker, 't zyn geen zaaken Om zonder raad, en ryp beleid Te doen, wat 's jou gelegentheid? Maar eer wy hier in verder treeden Dat jy eens iet fchreeft, het heeft zyn reden. Eduard. Ik ben bereid. Neeltje. Katryn, breng hier Een Pen, en Inkt, met wat Papier. Katryn. Zul jy de Huwelyks voorwaard fchryven? Neeltje. Zet jy 't maar neêr. Katryn. Ik hoor noch kyven. Eduard fchryfi. Neeltje. Zie hy eens vribbelen, hoe ftaat hem dat ter hand? Van't Jonkertje te fpeelen, entrantrirum gaan, geloof ik, heeft hy beter verftand. Eduard geeft het fchrift aan jorU. Joris. 'k Zal u myn' meening openbaaren , "Wilt al jou moeiten verder fpaaren , Je zult myn Nicht niet krygen, want 'k Heb geen gevallen in jou hand, Befchouw hier zelfs eens, welke grooten En oubefchofte Haane pooten? Gy zyt uw Meefter veel te vroeg Ontloopen, had gy uit de kroeg Gebleeven , en wat fchryven leeren, In plaats van Troeven, en Verkeeren. Die, O Maat immers veel te plat, Zie eens, hoe dat die A zyn gat Na achteren uitfteekt, foei, 't is fchanden, Dat  K L U, C H T S P E L. 3r Dat jy zulk fchrift my geeft in handen. In dit woord zyn wel drie Spelfouten, hy moet weêrop 't fpelde bankje. Eduard. 't Is of gy u Coufine woud Zien aan een Mecfter uitgetrout, Is 't niet genoeg dat gy 't kond leezen? Ik zoek geen Pedagoog te weezen. Maar wie heeft ooit of ooit geboord, Dat een Mariagie daai-om niet voort Gegaan is, wyl men vond gebreeken -In 't letter maaken ? Joris. Neen maat, daar biyft het niet om achter, maar dit flesrt fchryven is een teeken, 6 Dat jy meer vlyt hebt aangewend , Te leeren, hoe men fchermt, en rend. En Kaatft, en Danft, ja al de zaaken, Die dienen konnen tot vermaaken, Als tot de konflen, daar men door, Na volgend 't loflyk Oudren fpoor, De kolt wind, en wat op kan gaaren, Tot onderftand van hooge jaaren. Dit is de reden, dat ik u Johanna weiger, weet j'et nu? VEERTIENDE TOONEEL. Joris, Neeltje, Johanna,-Eduard, Kakel, Katryn. ï"\ Neeltje. L/Aar 's d' ander. Joris. Wel in die heb ik duizendmaal meer genoegen Jie zou hem noch zo wat na de burgerlyke trant willen s dat uw Broeder? 1 0'oeScn- Neeltje, ja- Ka-  32 DE BELACHCKELYKE JONKER. Kar el. Zyt wellkom myn Heer, Joris. Wel jongman, ik bedankje hartelyk zeer. Eduard. Mort bleu! Johanna, Zo Oom... Joris. 'k Heb reeds vernomen, Waarom dat gy zyt hier gekomen, Maar ik diende eerft wat onderrecht, Uw Styi, en Vrinden? Neeltje. Wel gezegt. (den, Zyn Vrienden ken ik heel wel, ik ben met die luiden te vreEn over zyn Capitaal te klaagen was tegen alle reden. Eduard. Als de Mamaas van de Matreden, zulke getuigenis geeven, krygt een ferviteur groote efperans. Neeltje. Ja fperans jy wat, hykan niet een oogenblikftilftaan, kyk hy wou wel aan den dans. Eduard. \ Fatal... Johanna. Hoe Eduard? Joris. Maar wat is jou hantering? Ben jy een Koopman in 't gros, of doeje neering? K a r e l. Myn handel is meeft op Duitsland, en in de Üoft-Zee, En in de Redereijen doe ik zo een weinigje meê. Joris. Ik wenfte wel, datje eens een lettertje belief de te fchryven.. Neeltje. Hy fchryft zo fchoonen hand , datje verwondert zult blyn ven. K kA  KLUCHTSPEL. 33 Ka rel. 'k Heb wel een briefje by me. Joris. Maar Is dat jou eigen hand ? Karei. Voorwaar De Juffrouw kcndze wel. Neeltje. Wel zou ik ze niet kennen. Laat eenszien, ikzalje voortwei zeggen, of'tzyn letteren bennen, Maar ik heb myn bril binnen laaten leggen, loophaaltze. Hy is zo wys! O! 't is zulken fraeijen jongman.' denk vry, dat ik hem niet zonder reden zo prys. Bonje daar met de bril? jahyhet et zekerlyk ?efchreeven t Is zyn eigen' han d , 'kwilder wel een affertafy van geven Dat zinne lettertjes , by zulke haane-poótenl Eduard. , 7.T. , Ik kan Nie langer zwygen, metpermiffie Mejuffrouw1, weleltiNu langer niets, als fchryven, (meert gy dan Zal dat dan alleen, boven al de andere exercitiën dryven ? Behoeft men anders niet te doen . — Hebt gy geen eftimes voor fatfoen? Zal dan Rapaalje om 't fchrift meer voordeel Nu hebben, als een man van oordeel' Van educatie? Karel. Eduard, Zie wat jy zegt, gy loopt te hart. Schoon ik niet fteeds langs flraat ga ftryken, k Zal in fatfoen niet voor u wyken, Schoon ik my zoo niet flel ten fpot' Als die Meffieurtjes, die als zot pe ganfche dag langs ftraat gaan zingen, ba aLs de nuchtren kalvren fpringen, C Dat  34 DE BEL ACHCHELYKE JONKER. Dat 's geen bewys, dat wy daarom Die exercitiën niet konnen, kom, Ik tart"u uit in oefeningen, Wy konnen 't ook, maar onze dingen Die loopen daarom niet in 't wilt. Ik heb myn tyd nooit zo gefpilt, Des morgens, als gy ligt te ronken Of uit flaapt dat g' hebt in gedronken, Zit ik te fchryven op 't kantoor. Eduard. Mortbleu? wat komt my hier te voor? Gy ful, wilt gy u Compareren By my, waar zit dat, in uw kleeren? in uw klein befje, of in uw hoed? jy lykt hem wel, myn lieve bloedt 't Poftuur fbaat u na oeffeningen, Allon Meffieurs, die man kan fpringen. Karei,. Gy meent dat die 't alleenig weet, Die op zyn Schytvalks gaat gekleed, 'k Ben niet gewend veel op te fnoeven, Maar om uw konden te beproeven. Wat oeffeningen dat jy kond Kom voor den dag, ik zal terftond U als een babok toe doen kyken, De fnoeshaanen zyn juift altyd niet dieze gelyken. Eduard. flet is my niet de pyne waard, Dat ik u antwoord. Voila! Ka rel. Gy zyt vervaart? Gy vreeft 'er flechtjes af te komen. Nee lt je. Dat doet me goed, wie zou dat droomen ? Joris. De Jonker is in 't naauw, hy kan Niet af, hy heeft de rechte man. E d u-  KLUCHTSPEL. 3$ Eduard. MejufFer, 'k zal nier eens tenteeten Dit borftje te proftitueereu. Gy ziet aan al de zwier, dat hy De rechte man is, om met my Van zulk een poinct, te difputeeren. Johanna. Myn heer, 't is altyd aan de kleeren Juift niet te zien, waarom hem niet Befchaamt gemaakt, dat Oom het ziet? Die meent dat het waar is. Eduard. 'k Zou u blaffen En inportuniteit zo ftraffen, Affurement, dat gy niet licht Weêr komen zoud voor myn gezigt, Zo ik hier had een paar floretten. K a r b l. Dat dreigen zal my niet verzetten, Katryn kan ons wel met der haaft Floretten haaien, van hier naaft. Katryn, loop alje beft eens heenen. Bid buurman, dat hy ons twee floretten willcenen. Katryn. Ik ga ze haaien. VYFTIENDE TOONEE L. Neeltje, Joris, Johanna, Eduard, Karbl. Neeltje. Jk verfta Geen vechten in myn voorhuis, ga Op ftraat, indien dat jy wilt vechten, Zie Karei, je hoeft geen bloedbad in myn huis aan te kok men rechten, Ik dacht, datje van zingen, danffen, en fpeelen te zaamen fpraak. Ca Ka  3