OP DEN VYF- EN-TWINTIG JAAHIGEN TROUWDAG van onzen waarden broeder en oom, zuster en tante r Den Heere COENRAAD FREDERIKvanBIPPEN? En Mejufvroüws MARIA HARTMAN, Op den ia van Grasmaand mdcclxxxvi.   OP DEN VYF° EN-TWINTIG JAAMGEN TROUWDAG VAN ONZEN WAARDEN BROEDER en OOM, ZUSTER en TANTE, Den Hebre COENRAAD FREDERIK van BTPPEN, En Mejdfvrouwe MARIA HARTMAN, JD)e Broederpligt, en die van 't drietal Broeder-Spruiten, My en myn Kroost gemeen, noopt ons gemoed tot vreugd, Die we, ö gelukkig Paar! om uwen Heilftand uiten j Terwyl deez' blyde dag ubeider hart verheugd, A 2 Met  Met welk een vrolyk oog ziet gy zyn glanfen draaien, Daar u zyn lieflyk licht een Tydmerk fchetfen mag Van vyf-en-twintig Jaar, finds u de Trouw deed praaien In't haar gewyde Choor: ö Heugelyke dag! Schoon wrange tegenfpoed al eens uw' Echt dee4knellen} Uw zuivre Huwlyksmin vond Welvaart aanhaar zy, Terwyl de zachte rust u duurzaam bleef verzeilen; De lienykc Eendraeht zette uwTrouwheil luister by, £n de achtbre deugd die zich aan reine Godvrucht heiligt, • Vervrolykte zich fteedsinuw gezegend lot. Dus zaagt ge uw blyden Echt voor ramp en leed beveiligd, Alzins genietende de dierbre Gunst van God: En fclioon ge uwTrouw niet vind met weêligKroost gezégend, Treur echter daarom niet! niets is volmaaaktop Aaard'. Geen Mensch ziet zich door al wat hy wel wenscht, bejégend, En 't geen wel wenschlykfchynr3nietaltyd voorfpocd baart. Ons levensheil beftaat in 't rustig vergenoegen, Gepaard met dankbaarheid, geduurig bly van zin. Ge erkent dit, enuwhart bevryd van angfeig wroegen , WeerftreeftGods fchikkingniet, Gy vind'er dankftoffeirt, Hoe onbekommert zyt ge opKoningsjlein gezéten,  Waar gy van ver deSrad aan 't Spaarne en haar gewoel, In een gewenschte Rust, Veréénden ! moogt vergeeten: Vergeeten! — neen gy houdt ze uw oogmerk wel ten doel} Maar uw verkiezing is op 't ftille land te leeven; Het fchoone Veld vermaak behaagt U 't allermeest, Een heil, dat waarlyk ftreek, aan weinigen gegeeven , En gy genieten moogt, naar wensch van uwen Geest. Gy ziet hier bly te moe, de morgenftralen glimmen j De Zon zich heften op den Oostelyken Troon } Gy ziet haar langs den Kring der Aardein 't Zuiden klimmen , Endaalenin het West; nublinkc zy flaauw danfchoon. De werken der Natuur, beftierddoor't Alvermogen, Befchouwt men allerbest daar 't oog niet wordt geftoord ; Zo leert men de Al mast in haar v/onderen verhoogen: Dus leeft gy vry en bly in een vermaaklykoord. U w Koningsfteln kan u een ander Eden ftrekken j Hier woont en wandelt gy, ö welgelukkig Paar! Door geene zorg gedrukt: Hier kan u alles trekken Wat ieder zintuig ooit ter ftreeling wordt gewaar: Hier klinkt de galm u toe der blyde Vederchooren. De fchelle Filomeel verrukkende van zang, A 3 Laat  Laatzichhierin'tGeboomt, vol dichte takken, hoorens. Na 't ondergaan der Zoon, fchier heele nachten lang. En fchoon de guure Herfst en barre Winterdagen, Noch Hof, noch veld aan 't oogbehaaglyk maaken kan,. De Winter heeft alom, maar minst op 'tLand zyn plaagen T De Stedeling gevoelt meêr ongemak daar van. Zo 't nimmer Winter waar zou men geen Zomer kennen, Thands deelt de lieve Lente u 't aangenaam genot Van haar vermogen meê; thans zweeft ze op zachte pennen Van Zephirs door uwHof, en kroont uw Huwlykslot. Het jeugdig Bloemgewas vermeerdert op uw treeden, En blinkt in 't liefiyk groen met keur van glanfenuir. Om elk op 't fchoonst den grond van 't Lustvcrbly f te kleeden Datiij lofwaardig Paar! in zynen kring befluit» De banden van het bloed doen ons in 't Heillot deelen, Datgy zo mild geniet, wy roemen 'r, blytemoê, En wyden, laar de taal van 't hart u niet vcrveelen! Schoon ons de Kunst ontbreekt, u onze wenfehen toe. De Algoedheid, die ge erkent als oorfprong van den zegen, Waarmee ze u heeft bedeeld, en kroont tot op dit uur, Onttrekk' haar Gunst u nooit, blyve altoos u genegen, En.  En voede in vrede en rust uw Huwlyksliefdevuur, Dat nooit verdooven moet, hoe hoog uw jaaren ftygen: Zo ziet ge op uwen Echt het goudc merk gedrukt Door de eigen hand, die thans u't ziivren deed vérkrygen: Zo worde uw welftand u door rampfpoed nooit ontrukt} Zo moet geen wreede kwaal u ooit aan'tKrankbed boeijen Zo leeft gy lang, gezond, gelukkig, ongeftoord Van kwelling, of verdriet, terwyl uw dagen vloeijen, Gelyk een zachre Beek langs haar begraasden boord} Zo loope uw Levensdraad, als 't waar', langs gouden fpillen En nooit met treurig zwart doorvlogten,langzaam af, Zo ziet ge uw'Ouderdom ten hoogfren toppunt tillen; Zo fmaakt ge een zalig lot aan de andre zy van 't graf. EENEDICT ANTHONY van BTPPEN, GEORGE FREDRIK van BIPPLN, FREDRIK CASPER van BIPPEN, CORNJELÏA van B1FPEN.  TER ZILVERE BRUILOFTE VAN MYNEN WAARDEN OOM en TANTE,. Den Heer COENRAAD FREDERIK van BIPPEN , En Mejuffrouw MARIA HARTMAN» ]Qit niets, mynblyde vreugd, op deezen ftondbetoom Nu ik het Zilv're Feest van myn beminden Oom , En zeer geliefde Tante, naar wensch mag helpen vieren* Daar elk aan deezen disch, Zoo opgetoogen vrolyk is. Wü ik hun hoofden met een letterkransje eieren. Myn;  Myn Oom en Tante, dat ik myn duuren pb'gt, En deel van myne fchuld, uit dankbaarheid verrigtf Ontfangt d'Erkentenis, door my uw opgedraagen, Gy hebt, ó dank en blyde vreugd , My in myn teerfte jeugd. Als uwen eigen zoon, fteeds gunftig ga geflaagen. Toen ik in deeze ftad myn fchreeden kwam te voegen , Om hier in 't land myn welvaard te beproeven , Woud gy voor myn belang, en dat myn 's Ouders waaken* Gy naamt m' uit teed'remin , By u ter wooning in, Bezorgende al, wat m'ooit kon gelukkig maaken. Myn Oom uw Eerb're vlyt, ging my in alles voor5 Om op het reeds door u gebaand en eerlyk fpoor, Tot zelfs en anderen nut, een ruim beftaan t'erlangen. - Dus zorgend', werkc' uwvlytj Voor een Iangduurend ryd, Gy bleeft als veelen doen, niet aan het heeden hangen„ B Ont>  Ontfang d'Erkentenis, voor beider liefde' en Zorg, Dczugt voor myn belang, en welvaart, zyeen borg, Van my neDankbaarheid, die'k nimmer zal vergeeten, Ik deel in uw geluk, Nu gy bevryd van druk, Met uwe vrienden zytter Zilv'rendifehgezeeten. Leeft zaam,noglangentyd,door'SHemelsehgunstbeftraald, Nooit wordt uw beider Heil ,door teegenhéénbepaald, Menboor'geenjammerklagt, nog rouw in uwe wooning, Alwatdenftervüng deert, Zy vanuafgekeert, Door 't gunftig Albeftier, vand'Allerhoogfte Koning. Dees' wentcüelyke dag, waarnaar myn blydcn hoop, Reikhalfend heeft verlangd, legt nu de züv'ren knoop, üm uwen Huwelyksband ,en mag mynwenfchgelukken, Zien. w' op uw gouden feest, Met eeven bleiden geest, DeeoudenHuwclyks-kroon,u opdeSchedels drukken. ö En  En gy myn Oom, toe wien ik my fteeds heeden wendt; Die m' in dit Land , de Vry heidszugt hebt ingeprent, Bly v' u en my, met eedelen moed bezielen, Braveer dien vuilen floet, Die op uw y ver woedt, Wiens heilloos doel het is, de vryheid te vernielen. Uw fïaat zy meer en meer gezeegend door Gods hand, Tot dat gy afgeleeft, in dit beneeden land, T'verwisflen moogt, met glorieryker dreeven, En door de jaaren, Verfiert met zilvren hairen, Moogt overgaan byGod, in't eeuwig zaligleeven. G. F. van BIPPEN. ZANG.  ZANG- Stem: Als 't begint. jcz^eedert vyf en ■ twintig Jaaren Smaakt gy V zoet, van 't wettig Pa ar en , t Heil daar aller hart naar haakt, V Zoetfte heil der Stervelingen, *t Heil dat alle Dichters zingen, Schoon V word door weinige ge/maakt. 2. Geen vroege of onverwagte dood, Ontrukte aan uw een' Echtgenoot Met wien gy lief en leed moog deelen. Tante fmaakt nog langen tydt De vrugten van uw zorg en vlyd y En zie zig door 'f vernoegen flreelen. 3- En ik uw Neef, dien g' als een zoon befchm^ Het flrekt my meer en inner tot nut, Ik volg" uw /poor, met frhfe jchrceden, 'k Wenscb, na een tal Zonnekringen, Dat Gy het Gouden Feest moogt zingenj En dan de Hemel gaan betreeden.