^RUILOFT S-Z A N G, OP HET H U W E L IJ K VAN DEN HEERE JAN RINGELING CLAASZ., EN MEJUFFROUW JOHANNA MARIA ELZELINA VERSVELD. Èchtlijk Ver'èenigd in Amsteldam, den 13. Mat 1792.   OP HET h u w e l ij k VAN DEN HEERE JAN RINGELING Claasz., EN MEJUFFROUW JOHANNA MARIA ELZELINA VERSVELD. Zrfeg eens, Broeder! liefde Vriendje! 'k heb voor u een Bruiloftsdicht, Want geen HuwUijk word voltrokken, of men ziet naar Vriendenphgt. Wilt gij naar mijn zangitem hooren? fchoon ik juist geen Dichter ben; 'k Weet dit zal u nimmer belgen, wijl ik uwe Vriendfchap ken. Vriendfchap heeft mij dus bewogen, en daar hoord geen kunst-recht bij; Bruiloft houden baart genoegen, gulle Vriendfchap vrij en blij! Lieve Bruidje! nu mijn Zuster, door de reine Huwelijksband, Daar ge aan Ring ling hebt gefchonken, uw geliefde rechterhand, 'k Zal ook tot uw eeré zingen, van uw fchoonheid, van uw deugd. Dit behoord in Huw'lijks verszen, anders was 't geen Bruiloft* vreugd. Zou men van £een fchoonheid fpreeken, in een jeugdig Huw lijks-Dicht, Dan kreeg dra de Dichter flaagen, om 't verzuimen van zijn' pligt. 'k Zal mij dus voor norsheid wachten, wijl ik zuivre Vriendfchap mm, En van deugd en fchoonheid zingen, voor mijn s Broeders Hartvrindm. A 2  Welkom! noem ik al de Vrinden, Die te faarnen hier genood, Zich met mij aan Tafel vinden, Op een ftukje Vlees en Brood. Dan ik zou mijn' tijd verpraaten, Zingen voor de Vriendenfchaar; Wat zou dan mijn' heilwensen baaten, ' Dien ik heb voor 't Jonge-Paar ? Ja, het beurt niet alle dagen, Dat men faarnen Bruiloft houd, Schoon men meenig Mensch hoord klaagen, „ Ach! was ik maar niet getrouwd!" Hier is Spijs en Lekkernijen, Lek're Wijn, — en wat al meer? Dit is toch de vrucht van 't vrijen, Die men fmaakt een enkle keer. 't Is geen Bruiloft van Jan Rappen, Zoo als veeltijds wordt gezegt: „ Meer te zoenen dan te knappen; „ En op Jlroo ter neer gel egt l"  ]VIün nart vervuld met liefde en pligt, Schenkt u dit kleine Bruiloftsdicht, 6 Broeder Ringeling! en Versveld! faam verbonden; Wij zijn door deez' geliefden Echt, Veel naauwer aan elkaar gehecht; Uw Vriendfchap blijve altoos gulhartig ongefchonden. Mij dunkt ik zie onze Ouders hart',' Bevrijd van droefheid, ramp en fmart, Thands huppelen van vreugd', bij dit genoeglijk paaren; Zij zien uw fchoonheid, lieve Bruid! Uw deugd, en goedheid, reeds vooruit, En wenfchen zich geluk, met U, een reeks van jaaren. Zoo zal uw Moeder zich verheugd Bevinden, in mijn's Broeders deugd, Maar zacht! Hij is te naast voor mij, om Hem te prijzen; Ik fchenk Hem U, zoo als Hij is, Gij kent Hem dus, ö ja gewis, Zijn liefde zal voor U, in 't hoogfte toppunt rijzen, A 3  Dit is, ö deugd en liefdïijk Paar! Dc dag, dat gij voor 't Echt-Altaar, 1 Uw handen, lief en trouw, te faam in een mogt ftreng'Ien; Dit is de dag dat Febus fchicht, Uw beider Minnefmart verligt, En uwe harten zal, in 't Huwlijks-Bed, verënglen, Dat Welvaard uwen Echt befproei, Met Zegen, Voorfpoed, Bloei en Groei; En Telgen, die den roem van uw geflacht vermeeren, Die fteeds aan Amflels Kielrijk Y, Het heil van iedre Maatfchappij, En hun geboortengrond, hun Vaderland waardeeren. Omhels elkander lief en teer! Uw liefde groei nog daag'lijks meer, Zoo dat de Grijsheid zelfs, haar nimmer doe vermindren; Tot gij het Zilvre of Goude Feest, Moogt vieren, vergenoegt van geest, Aan een' gewenschten disch, met veel geliefde kindren.  ECH T-Z A NG. Wijze: De braave Batavier die roemt enz. N u lustig helder uit de borst» Een Liedje tot bejluit; Maar eerst een glaasje voor dén dorst, Op *t welzijn van de Bruid; Op dat wij nu eens drinken klaar, Van V edel druiven nat, Ter eere van het Jonge -Paar, Dat ons zoo mild befpat, Schenk nog eens in, de blijde nacht, Van Ring'ling en Versveld, Moet nu gedronken, zoo de kracht Der Min, hen fleeds verzeld! Ik wensch het jong geliefde Paar, In kort een lieve Zoon, (En dat wel binnen 't Huwlijks jaar) Veel fchooner dan Adoon,  7 Ts of %k al zie hoe V Bruidje prijkt, Met 't Wicht jen op haar fchoot, Dat naar de Vader juist gelijkt x En 's Moeders vreugd vergroot. Speelnootjens! past wel op uw' pligt, En danst de Bruid naar Bed, De Bruidegom bedroog u ligt, Hij reikhalst naar de pret. Dat Vriendfchap immer ons omringt, En allen Jleeds verzeld; Op dat men vaak van liefde zingt, En nimmer ramp ons kweld; Komt grijpt de Fles, laat die niet flaan Bij Bruidegom en Bruid! Uw aller Vriendfchap ! hef ik aan; Dus is mijn Lied jen uit!!— Uit ware Achting J4COB KOOT.