ZILVEREN je jr. rrx x o tzjilwg-je ar.   W JE JE S T Z J3L W Gr JE 2St, OP DEN VIJF-en-TWINTIGJ AARIGEN TROUWD'AG vanden WELEERW AARDIG EN HE ERE WILLEM DE KONING, getrouw evangeliedienaar, in de hervormde gemeente van 's gr aa fen ha ace, en FR OUWE MARIA SCHUYLENBUK.G. GEsooREN VAN SUCHTELEN, aldaar PLEGTIG gevierd, den 21. der Grasmaand, MDCCLXXXXL É ï É P R E Z E N T EXEMPLAAR.   op m ij n e n VIJF-en - T WINTI GJA AR I GEN T JSi O V W JD JL ^Vch.' mogt mijn ftemdeez'dag door lucht en wolken dringen In 't ongenaakbaar Jicht, Mogt ik, met Gade en Kroost, des Hoogden goedheid zingen! 'k Voldeed dan aan mijn' pligt. :k Voldeed dan aan mijn pligt! neen! hadde ik duizend tongen Tot lof der Majefteit, 'k Had voor genooten gunst nog nooit genoeg gezongen; Dat eischt eene eeuwigheid. 'k Wil  'k Wil echter op deez' dag van 'sHeeren trouw gewaagen, Deez' zilvren bruiloftsdag: Daar 'kKinders met hun Zaad, met Broeder, Zuster ,Maagen, Vol vreugde, aanfcbouwen mag; Paart dan met mijne ftem uw dankbre hartenklanken, Tot 'sAHerhoogften lof; Helpt, Vrienden! al wat leeft! help mij Gods goedheid danken, 'k Heb daartoe ruime ftof. Waar ik mijne oogen flaa, zie ik den rijkfien zegen; Die was ons van rondom, Het vierde van eene eeuw, gelijk een milden regen: Ik ftaa verbaasd; 'k verftomm'J Cods gunst wilde op mijn beê me een lieve Gade fchenken Aan mijne rechtezij, Die helpt mij deezen dag aan 'sHeeren trouw gedenken, Geheel verrukt en blij. Haar beide Telgen, uit een* vroegren Echt gefprooten, Werde ik ten toeverlaat, En, 't was en blijft hun lust, datze ons geluk vergrooten, Met Wederhelft en Zaad. Hen  Hen be'den zagen wij in 't Echtgareel verbonden, Doch elk verloor zijn Gaê; Maar de Opperheer genas ook beider diepfte wonden, Tot roem van zijn Genaê. Thans zijnze in eenen ftaud, die hen al 't aardsch genoegen Zo mild ge rieten doet: Waar bij de Algoedheid wil den besten zegen voegen, Die voorig leed verzoet, 'k Zag uit mijn Dierbre mij een drietal Kindren geeven, Mijn Huuwlijksmin ten loon; En, uit dat drietal fpaart die Goedheid nog in 't leven, Tot onze vreugde, een' Zoon. Een Zoon, die door vernuft, blijft hij zijn' Schepper vreezen, Den dood eens weêrftand biên, En, met des Hoogden hulp, de ziektens zal geneezen, En zich gezegend zien. Aan 'sHeeren dienst gewijd, mogt ik nu zoveel jaaren, In dit gezegend oord, Zijn heilig Ziön doen, in dankbre hulde, ftaaren Op 't Evangeliewoord. Het  Het God!ijk Albeftuur deed ons hier alles vinden Tot kweeking van geneugt, En een genoegzaam tal van waare en trouwe Vrinden Vermeerdert onze vreugd. Deez' dag getuigt 'er van, waaröp ons blij genoegen Vergroot, verdubbeld is, Daar elk deelneemend harte ons vriendfchap toewilvoegen; Getuige ook zelv deez' Disch. 6 Wat ontbr k 'er dan aan 't ondermaanfche leeven? Wat heeft ons de Opperheer, Uit zijne milde hand, niet onverdiend gegeeven! Genoeg, genoeg, ja meer. Zo fchonk de Alzegenaar , nu vijf - en - twintig jaaren, Ons zijn Goedgunstigheid: Hij heeft voor bitter leed en rouw ons willen fpaaren En niets dan gunst bereid! •t Is waar, wij moesten ook op doornenpaden treeden Der wereldwoestenij, Gods tuchtigende roê wekte ons vaak tegenheden, Dan! honig was 'er bij. •t Is  't Is waar, Gods vrij beduur deed twee van onze Looten Vroeg zinken in het ftof; Maar dit moest dienen om het Godsrijk te vergrooten ; Zijn' naam zij eere en lof! 't Is waar, 'k moest uit mijn huis mijne Oudren grafwaard leiden, Bedrukt, bedroefd, bedeest. Doch 'k zag hen , oud en grijs, een hooger heil verbeiden; Beval aan God hunn' Geest, 't Is waar, 'k werd meer dan eens op 't ziekbed neêrgeflaagen, Maar God verbrak 't geweld Der krankheid, Hij genas en maatigde die plaagen, En heeft mij fteeds herfteld. Iets nog, ontbrak ons maar, dit moeten wij belijden Met een' verflaagen Geest, t Is.dankbaarheid aan God, die ons ten allen tijden Zo gunstig is geweest, 't Is dankbaarheid aan God, wiens Goedheid, ons beweezen. Van ons, met blijden mond, In al ons doen, moest zijn beleeden en gepreezen Uit 'sharten diepften grond: B Maar,  Maar, ach! hier vinden wij ons op het hoogfte fchuldig, Dit wordt met fchaamte erkend; Was niet de Aartsgoedheid en ftandvastig en geduldig; Ons heil had lang een end! Hij, die genadig is en fchulden wil vergeeven la 't bloed van zijnen Zoon, Delge onze misdaên uit, doe ons geloovig ftreeven Naar dien Genadeloon. Des Heilands reine Geest wasfche ons van zondenfmetten En zuivere ons gemoed: Hij doe ons onzen gang op 't fpoor der Godvrucht zetten, Met eenen vasten voett Die Geest verzelle ons voords, opdat wij de eerkroon draagen Der zilvren grijzigheid, En fchenke ons al wat ons, door 't Godlijk welbehaagen, Ten zegen is bereid! Opdat, wanneer de dood ons van elkaêr zal fcheiden En 't ligchaam zinkt in 't graf, Wij ons door Goël zien ten Hemel binnen leiden, Wiens liefde ons alles gaf. Zé  Zo wil de Algoedheid ons met heil en zegen lieren» Naar Ligchaam en naar Geest, Tot dat wij, voor den Throon verheerlijkt, eeuwig vieren Het zalig Bruiloftfeest. Leeft lang, mijn Kinders! en geniet, door alle uw jaaren, De grootde en rijkfte ftof, Om in het Godspaleis, met de eeuwigblijde fchaaren, Te zingen 's Hoogden lof. En gij, mijn Zoon! ontvlie der zonden dwaaze paden, En hou het voor gewis, Dat 'sHeeren vreeze alléén, in woorden en in daaden, 't Begin der Wijsheid is! En, wordt mijn wensch vervuld dan zult gij, mijne Vrinden! (Wat is dit uitzicht fchoon!) De hoogde welvaard hier en 't blijdst genoegen vinden, Hier namaals voor Gods Throon. WILLEM de KONING. TEN  ten VIJF - EN-TWINTIG JAARIGEN T JU O V W JD JL & JE van den WELEER WA AR DlGEN HEERE WILLEM DE KONING, e n VROUWE MARIA S CHU YLEIBU1G gebooren VAN SUCHTELEN. JPas lei mijn hand de omkranfte Speelftift neer, Ca) Of Vriendfchap wenkt mij weêr, Om, op denzclfdcn toon, een feestlied aan te vangen: Daar rijst de Dageraad, Eerwaarde koning! 't doel van dankbre Lofgezangen, Met roozen op 't gelaat! De c*) Bij gelegenheid der zilveren Bruüofte van den Heere johan van HOOGSTRATEN, eil McjuffrO'lWC SAl'.A elizareth van VtUj plegtig gevierd, iii 'sGraavenhwjc, den 20 vu Lentemaand 1791.  De Godvrucht zelf heft juichende aan, Bij 't plengen van een Vreugdetraan; Het zaligend Genoegen Straalt uit Uw he'der oog op deez' gewenschten Dag — Doet Uw aandoenlijk hart van heilgenieting zwoegen, Die U omringen mag. Maar, hoe? — een traan ontglipt Uw oog! — Twee Telgjes toch, die U de Dood onttoog, Zijn Paarlen aan de Kroon van jesu s in den Hemel: De Schelpjes rusten Hechts in 't graf: De Heiland was 't, die hen, verr' boven 't ftofgewemel, Uwe Oudren wedergaf! Die ja: — vijf-en-twintig Jaar gelêen Mogt Gij, met uwe Gaê, naar 'c Huuwlijksöuter tveên: Door Deugd, Eenftemmigheid, door Godsdienst faam'verbonden En — waar de Algoedheid uw opmerkende aandacht leidt? Gij juicht mij vrolijk toe: „ Gewis watwe ondervonden, 't Was zaligheid!"  Die Ouders, die zoo hoog bejaard, Uw dankbre Liefde hier, op Aard', Voorbeeldig, tot aan 't Graf ['k voel alles hier! ] genooten: Die U zijn voorgegaan; En, ligt, ligt zienze, om 't heil uit uwen Echt gefprooten, Van daar U, zeegnende, aanl Van 'thoogfte Goed, jehova God, Die U, in uw bekoorlijk Lot, Een' Zoon U overliet, wiens Deugd en braave Zeden, Daar U het blijdst voorÖitzicht ftreelt, Hem, in zijn prille Jeugd, Uw voetfpoor doen betreeden, Die in Uw' hcilftaat deelt. Een Hoe troostvol is 't U beiden niet, Wanneer Ge uw dagen overziet, Dat Ge ook dien Kinderpügt, zo waardig, mogt betrachten! Terwijl uw eigen Bloed, Uw Hemelmaagfchap, niets dan zegen doet verwachten Van 't hoogfte Goed.  Een Zoon, die met de beide Loten, Uit vroeger Huuwlijk voordgefprooten, d Weêrhelft van den besten Echtgenoot l Uw dankbaar harte ontgloeien En juichen doet, waar warme traanen vloeien» ,, Wat is Gods Goedheid groot"! Nog eens, getrouwe Bijbeltolk! Die uit jehova as Naam tot Goëls heerlijk Volk, Tot Ziön deeze taal laat hooren: „ Jehova God is ook uw God"! (*) Triumf! dit heil was U, was uwe Gaê befchooren, In uw gezegend Lot! Steeds (*) J'f- 5I« vs' IÖ' * Texl van ziln f^elSerw- Intreertie alhier, tien 7 Haart 1754. Daar weyland en de kuifche Gaê Van schüylenburg, de Bron van enkel heilgenaê, Met U mag danken; Twee wichtjes, uit dat Echtverbond, Hun lachjes menglen, door de oprechtfte Vreugdeklanken,. Op deez' gewijden ftond.  Steeds in Uw ambt getrouw Voor jesus Geestüjk Kerkgebouw, Dankt Gij voor zoveel Gunst het zeegnende Alvermogen (*J Waarop 't bekoorlijk Nichtevecht, 't Verruklijk .Overfchie en. Deventer nog boogen — De Haag hier Amen zegt. God is uw hulp geweest; Zijn Trouwe is 't, die Gij leest Op all' wat U omgeeft: de God uws heils te gader. Hij, hij begeeft U niet — ( * * y Betoont dit oogenblik zich ook uw God, uw Vader, Op wien Gij, heel aanbidding, ziet! Zijn Goedertierenheid, zijn Waarheid lichtte U voor; Zijn leiding gaaft Gij fteeds gehoor: En, niet uw Dienstwerk Hechts, maar huifelijk Genoegen Kroont Hij met zegening; Zijn Liefde, die uw hart van dankbre Vreugd doet zwoegen, Waakt voor haar' Gunsteling; Dat (*) i Timot. i. vs. 12. Bij gtleginheid van zijn IVelêenv. 25 jaatigen Predikdienst, op den 26 JVoylr. 1783. (**) Pf. 27. vs. 9. Uitgeluid door zijn Weleer», lij de lüjde herinnering van des zelfs 2j jaarigen Predikdienst alhier, op den 8 Maart 1789.  Dat dan decs blijde Dag Hiervan fteeds blijken draagen mag, ' En, jaar op jaar, voor U moog' zeegnend wederkeeren: Daar Ge in den Eeuwigen uw hoogst Geluk aanfehouwtGij hem blijft als Verbonds God eeren, Die eens dit zilver Feest hervorme in zeldzaam Goud! — Streef dus, met uw marië, in heilverrukking voord. [Uw Koning, koning! is 't die onze beê verhoort!] Tot Gij, Gij beiden, eens ten Hemel ingevaaren, De onwelkbre Zegekroon Uit jf-sos hand verwerft, omftuuwd van Englenfchaarcn, Van Ouders, Telgen, voor den Troon! T. fan LIMBUR O. Ziedaar de taal, die 't harte U biedt! Ontvang 't oprecht, deelneemend Lied Van hem, die uit Uw' dienst mogt zo veel leering trekken! Eens juicht, in hooger ftand, Dat harte U, dankbaar, toe, waarwe Englenaandacht wekken: „ 'k Ben, door U voorgelicht, triomf! hier aangeland!"  Was dankbaarheid aan Gode altijd uw hoogst bedoelen ? Voel dan, mijn KONING! 'tgeene ik onlangs mogt gevoelen , Toen Vrijmagt mij, van mijn geflooten trouwverbond , Gedachtnis vieren deed , na vijf-en-twintig jaaren; — («) Ook dit mag u ervaaren Op deez' gewijden Hond ! Op deez' gewijden ftond — 6 Ja: uw dierbre gade Herdenkt thans, nevens u, den rijkdom van genade, Waarmêe de Heilfontein uw' echt fteeds heeft befproeid; En elk erkent, om 't zeerst, den voorfpoed mild ontvangen, Terwijl langs beider wangen Een' Aroom van traanen vloeit. 'c Moet  't Moet u, eerwaardig paar! vooral de borst ontvonken, Daar 'sHoogften gunst u heeft een'wakkren Zoon(^gefchonken, Een' zoon, aan u gelijk in Godsvruchtmin.en deugd; Die haast van 't Leydsch Atheen, naar onderling begeeren, Met lof te rug zal keeren; Voltooiende al uw vreugd. En fchoonge uw geestig k o o s j e en nog een jonger wichtje, (c) In 't uchtendkrieken, reeds zaagt dooven 't leevenslichtje, Gij bleeft berusten in den wil der Majefteit; Dezelfde hand die floeg wilde ook uw' druk verzachten; 't Geloof fnelde, als op fchachten, Hen na, in de eeuwigheid. Ik zwijg, MARIA! van 't nog bloeïend tweetal looten (d) In eerder huuwlijk uit uw' schüylenburg gefprooten; Een tweetal, dat, toen gij aan KONING u verbond, In dien getrouwen gids, een edelaarten vader, Een toevlucht, hulp en raader, Een leidsman wedervond. 'k Zwijg  'k Zwijg liefst, MARIA! hoe dit tweetal had te kampen, Zinds uw verbindnis, met een heir der wrcedfte rampen ; • Daar fterft, in frisfche jeugd, aieida's lotgenoot; («) En alexander ziet chareotta (ƒ) zich ontrukken, Wenze in heur vaag moest bukken, Voor d' onverbidbren dood. Koom, trefliik Boetgezant! die, twee - en - dertig jaaren (k) Gods keurvolk, uit de rol der heiige Bijbelblaêren, Vermaand hebt en getroost, bemoedigd en gedicht; Dat wenschlijk voorregt roemt, ó flonkrend puikgeflecnte! Dc Haagfche kerkgemeente, Wier tempel gij verlicht. Koom, Dan' 't bloedend hart dier Twee zaagt gij dien fchok verduuren; — De braave wey la n d (g) heeft uw dochters zielkwetfuuren, En tedere anna (h) die van uwen zoon geheeld: Wat vreugd voor hem en u, uit dit gezegend trouwen, Bevallig kroost (i) te aanfehouwen, Waar 't ouderöog in fpeelt.  Koom, Heiltolk! 't voegd u thans, den Troonvorst toeterooken De geurigfte offerande, op 't hartaltaar ontftooken; Koom, lieve weêrhelft van zulkëen bemind gemaal! Vereen u, met 'smans bede! — en Gij, ó feestelingen! Die 't juichend paar omringen, Hoort ongeveinsde taal. En, als gij afgefloofd in 't priesterwerk, 6 KONING! MetuwvANSUCHTELEN, haakt naar v olmaakter wooning, Dat dan, op 's Almagts wenk, een zalige Englenrij, U ijlings derwaard voere! — en 'sMidlaars kruisvoldoening, Tot beider fchuldverzoening, Uw grond in 't fterven zij. JOHAN fjn HOOGSTRATEN. Zo waarlijk zietge lang, de gloed der heilzon draaien, Bedaagde twee! op huis, op echt, op fponde daalen, Met welvaarddruppen uit den hemel, malsch bedouwd! — Dat in uw kinders fteeds uw aardsch geluk vermeere, En 't zilver eens verkeere In glinstrend kroonengoud.  AANTEEKEN1NGEN. C<0 Den 16. der verleeden Lentemaand. CO Cornelis casparus; Student in de Medicijnen. (OJacoba willemina; gebooren tl. November 1767. overleeden 1 December 1770. en nog een Dochtertje ongedoopt geftorven. 00 Mejufvrouwe anna aleida en de Heer Mr. alexander schuylenburc , in huwelijk verwekt bij den Weledelen Heere joan schuylenburc, in leeven Lidt der gezwooren Gemeente enz. te Deventer. (O De Weledele Heer Commis pieter de waard, alhier overleeden. C/5 Jongkvrouw charlotta geertruy velsen , insgelijks alhier overleeden. (g-) De Weledele Heer petrus weyland enz. woonachtig te Leyden. (A) Jongkvi'ouw maria anna van reenen. (O Een Zoon: jan willem, en eene Dochter: rebecca lauren- tia henrietta. (i) Naamenlijk: in vier onderfcheiden Gemeenten, en daarvan reeds ruim 27 jaaren in deeze Hofplaatze.