GODS BELO^TË VAN VERHOOGDE HEERLIJKHEI Dj ËN ZIJNE tOEZSGGING van VREDE aan den tweeden, of laats te n TEMPEL.1 Vsorgefield in eene Leerrede, en toegepast op de nieuwgebouwde RÖOMSCH-CATHOLIJKE KERK, j genaamd HET VR Ë D E-DU IFJ È, te A ms te ld am. Ter gelegenheid van derzelver plechtige Inwijingè^ ép den 8 December 179Ó. door II. F, HÈKKINGH» Koomsch Priester en Pastoor in de Kerk de Liefde jhuiten de Raampoort te Amfteldam, AMSTELDA Èij P. van B ü U R E Nj Boekverkooper op 't Schaapenpleirti wdccscvi; PORT. M 8S/ 82   GODS BELOFTE van verhoogde ' HEERLIJKHEID, en zijne toezegging van VREDE aan den tweeden, of laatste» TEMPEL: Foorgefteld in eens Leerrede, en toegepast op de nieuwgebouwde roomsch-catholijke kerk , genaamd het vrede-duifje, te Amfleldam: ter gelegenheid van derzelver plechtige In* wijinge. Magna erit gloria domus istius novisfima; plusquam prima:, dicitDominusexercituum: et in loco isto dabo pacem, dicit Dominus exercituurh. — Agg^ei C. II vs. 10. De heerlijkheid van dit laatfii huis zal nog grooter zijn dan die van het eerfte, zegt de Heer der heüfchaaren: en in die plaatje zal ik Vrede gee» ven, zegt de Heer der hek' fchaaren. AGGéus, Hoofdft. II vs. io. ' VOORAFGAANDE VREDEWENSCH. Vrede zij deezen huize!' (*) Dit zij het eerfte i dit zij het heiluitftortende Woord , in en over dit Godshuis uitgefproken: dat de prachtige geweïfTels van - (*) Lucas X. vs. $. A a  C 4 ) vati deezen Tempel hetzelve over ons in daad eö waarheid doen wederklinken, en de God des vredes in zijne vaderlijke goedertierenheid oirée hartewenfchen verhoore 1 Vrede zij deezen huize! voor en over allen, die thans in dit huis des Heeren ftaan , en die 'er na ons tot het fpade nagedacht in verfchijnen zullen? dat de oogen des Heeren dag en nagt openft'aan9 en nederzien op de gebeden van allen die hier komen om hem den vrede hunner harten te vraagen,. dien balfemenden zielsvrede, Welken de waereld hun' niet geeven kan. Vrede zij deezen huize! Dat het gebed des vre» des, het geen wij thans voor de eerfte reis in deeze Kerk uitftorten , eènen dierbaaren , eenen lang»" gewenschten vrede verzekere, aan de algemëene Kerk , de Stad Gods, het uitverkooren Sion ; da£ alle Volken der aarde zig fchaaren onder de vrede» vaanen van Hem , die de harten gebiedt; dat de aanvallers der heilige geheimen , dat de beftrijders der geopenbaarde waarheden , den luifter zijner overwinningen door alle eeuwen van het Christendom heen ziende , Hunne zwakke wapenen bij den iegepraalenden (landaard van zijn kruis nederleggen, «n den Overwinnaar aanbidden. Vrede zij deezen huize! Dat die van hier afdaale over ons Vaderland en onze Vaderftad; dat dit de Tempel des vredes zij, waar in de broederliefde verbeden, en1 de verdeelde harten vereenigd worden; dat zij allen, die dit huis zullen ingaan,, hier aan arbeiden , om vrede te zoeken tusfchen den man en zijnen naasten, zender eenige andere grer>  ( * ) grenspaalen voor hunne ijverzugt te kennen, daa die van eendragt en liefde. Eindelijk, Vrede zij deezen huize! Dees wensen ftrekke zig uit over het land onzer inwoonige , en over alle volken der aarde; de God des vredes, in wiens naam dit huis gebouwd is, verhoore onze bede; hij fteeke eerlang in zijne aanbidlijke goedertierenheid het zwaard des oorlogs in de fcheedej hij vertrooste het lijdende , het zugtende mensendom met eene algemeene bevrediging der volken, en bevestige dan voor dit huis, tot een onverbroken denkteken voor de volgende gedachten , den olijftak des vredes in den mond der duive , met dit opfchrift : in die plaatfe zal ik vrede geevnu INLEIDING. Met deezen voorafgaanden vredewensen in het bart, feestvierende Gemeente, beklom ik heden deezen preüikftoel , om den dag der inwijing van dit nieuwe Godshuis groottemaaken, en door het woord Gods te heiligen. Wie uwer heeft niet met een Godsdienstig verlangen gereikhalsd den dag te zien, waar op het hem gebeuren mogte tot een vernieuwd Bedehuis optegaan , en in eene Gode veel betaamlijker plaats dan de voorgaande zijne hulde der Godheid aantebieden? Reeds federt lang liep het overoude en bouwvallige huis uwer Gods.dienstoeffening om verbetering ; de vervallen toe* #and van hetzelve vorderde al van over een' geruimen tijd eene kostbaare herftelling , of liever een' geheelen nieuwen aanbouw. Hierop was men nu A 3 eens  C 6 ) «en's meer dan eens minder bedagt, zonder een vast befluit te kunnen vormen, uit hoofde der kostbaare hand , die tot hetzelve vereischt wierdt. Dan, wie hadt voorzien , dat op deeze plaats een Tempel uit de asfche van eenen alles vernielenden brand, als een phenix, zoude opreizen, en uit de verwoesting van het gebouw, te vooren op deezen grondflag gevestigd, de gelegenheid gebooren worden om aan uwe Godsdienstige verlangens te voldoen ? Echter fchikte het de Voorzienigheid aldus; naardien een vermogend, teffens Godsdienftig Lid deezer Gemeente , niet langer, om dus te fpreeken, een cederen huis willende bewoonen, terwijl, des Heeren Ark agter gordijnen fchuilde , het befluit vormde, den grondflag tot dit Gebouw met eene edelmoedige milddaadigheid le fchenken, waar voor wij haar op deezen dag een plechtig ftandbéeld, der dankbaarheid gewijd , voor de nakomelingschap oprechten , hetwelk in onze, en in de harten van alle Godsdienstige Amftellaaren tot de volgende eeuwen moge ftaande blijven! Uw waakzaame en liefderijke Herder, wiens ijver als Jöjada , voor het welzijn van het huis des Heeren te groot was, om dit gunstig aanbod, afteflaan, zag zig genoodzaakt het gewigtige werk te onderneemen , en zijne fchouderen te bukken onder eenen last, onberekenbaar voor zijns ligchaams kragten, indien die niet gefchraagd geweest waren door zijne uitmuntende zielsvermogens, zijnen gadeloozen ijver voor God en zijn huis, en door de vaste hoop op uwe bekende godvrugt en edelmoedige milddaadig. Jieid. En  C 7 ) En nu is dit ondernomen werk tot zo verre voltooid , dat wij heden plechtig opgegaan zijn, om dit huis aan den allerhooglten God toetewijen, en zijne dierbaare zegeningen over hetzelve aftefmeeken. Dan , welk eene zielsverrukking ontwaar ik bij de befchouwing van deezen Tempel! is het verbeelding, of is het waarheid? Reist dit Godshuis als een cieraad van Amftels Stad boven de daken .van haare prachtige gebouwen? Is dit gevaarte, met al den luister van eenen opentlijken Tempel verrijkt, de plaats waar wij — wij zo lang vernederde Catholijken , onzen godsdienst mogen verrigten ? Ja, dit is alzo: hier is de hand der godlijke Voorzienigheid aanbidlijk, en zijn duistere weg onnafpeurlijk. Dat elks hart hier vreugde .ademe! elks boezem in dankbaare liefde tot onzen eeuwigen Weldoener ontbrande! en Hem de hulde eener verfchuldigde erkentenis toebrenge! Geloofd, gezegend zij de Heer, de God onzer vaderen, die alleen wonderen doet! Geloofd zij zijn aanbidlijke jiaam , die in zijne ondoorgrondlijke Voorzienigheid het dus befchikte, dat hij het licht uit de duisternisfe heeft doen opgaan, en ons door eenen .onbegrijplijken weg, na twee eeuwen van vernedering , hene leidde tot deezen Tempel, als tot het ^erlooren erfdeel onzer vaderen; die ons , als de verftrooiden uit het huis van Juda , weder bijeen verzamelt in deeze woonplaatfe des vredes, die den naam van eenen Gods-tempel draagen mag, welks kruin zig op eenen verren afftand van onze Vaderftad vertoont, het geen noch aan onze Vaderen, noch aan ons, op den langduurigen dag der bezoeA 4 kin-  C 8 3 ikinge, gebeurd is. Ondankbaar als Juda aan de Godlijke vveldaaden , hadden onze Voorouders den, Heer'tot gramfchap verwekt, en nog fchuldiger dan dit wederfpannig volk, liet God hen, als de maat der misdaaden vervuld was, vlugtende, zwervende omdoolen, beroofd van hunne Altaaren, Uit het bezit gefield van hunne prachtige Tempelen , waar in zij eeuwen lang hunnen eerdienst, jnet ai den luister eener openbaare godsdienstoeffening, verrigt hadden ; maar nu verblijdt mijn hart zig met u allen, die , als het oveefchot uit het Babel der vernedering wedergekeerd, tot mij zeggen : Het huis des Heeren zullen wij ingaan , onze roeten zullen flaan in uwe voorzaalen , 6 Jerufaleml ■want derwaarts trekken de /lammen op , de /lammen des Heeren (a). Dit is de dag , dien de Heer gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zijn. (£) Of zijn 'er nog onder ons , die in de algemeene blijdfchap geen deel neemen? die op het befchouwen van dit'huis, met de oudften nit de Jooden, die den eerften Tempel gezien hadden, weeneu, om dat deeze in hunne oogen als niets is bij den luister en de heerlijkheid dier Tempelen, in welken onze Vaders aangebeden hebben : ó dat dezulken hunne te verre gaande ijverzugt bedwingen! dat zij niet langer, als de vleesch. lljke jooden, aan eenen zigtbaaren luister, aan de Ychors van eene verganklijke grootheid blijven hangen , maar, met verhevener uitzigten bezield, op, eené (a~) Pfal>n 121 vs. 7, 2, 4, jpjj Fj'a'm li" vs. 24.  C 9 ) eene veel duurzaamer heerlijkheid ftaaroogen, dié den beltendigen en waaren luister van deezen Temn pel moet uitmaaken. Hier aan wil ik heden arbei-» den , en wel met dat zelfde woord tot u te fpreeken, waar mede God , bij de terugkomst uit Babels gevangenis, de Jooden vertroostte door den mond van Aggéus: De heerlijkheid van dit laat/Is huis zal nog grooter zijn dan die van het eerfte, zegt de Meer der heirfchaar&n, en in die plaatje zal ik vrede geeven, zegt de lieer der heirfchaaren (tf).. Ik heb mij van dit propheetisch woord willen bedienen,"om de taak, heden op mij genomen, te volvoeren ; deels om dat het tweede lid van hetzelve tot een opfchrift ter eeuwige gedagtenisfe voor dit huis gefield is, en 'er dus u allen aan gelegen legt ', de kragt en den waaren zin 'er van te verftaan ; deels, om dat de omftandigheden , waar in hetzelve gefproken is , zo veel overeenflemming hebben met de troostrijke en heuchlijke gebeurtenis van deezen altoos gedenkwaardigen dag; en eindelijk , om dat wij in den geest van dit woord zullen leeren , welke de waare en weezendlijke heerlijkheid is , die wij bij deeze tempelvreugd moeten beoogen , en welke de vrede is , dien wij daar in moeten zoeken. Gave de Hemel, dat wij dit woord met dien nadruk en hemelfche zalving des godlijken Geests tot u fpreeken mogtea, dat het in flaat ware eenen vasten grondflag te leggen in uwe harten, om daar op het geestlijk gebouw uwer zedelijke volmaaktheid binnen deezen Tempel te, vel-, 00 dggiw 2. H. vs, 10,  froltre\ken! Dit zal ik onder het geleide cn den invloed des Godlijken bijftands beproeven. i». Met u den waaren zin van deeze voorzegging te verklaaren , na vooraf de perfoonen tot welken, en de omfrandigheden waar in dezelve gefproken is, te doen kennen. • aQ. Met het verhandelde op ons, en op deomftandigheden die deeze tempelvreugd verzeilen, toetepasfen , en 'er het zedelijke ter onzer ftichtinge uit afteleiden. ó Gij alleen aanbidlijke , die het begin zïjt van alles wat 'er is , met U wil ik de bediening van het godlijk woord in dit nieuwe Godshuis aanvangen. Zegen hetzelve met den invloed uws godlijken geests, ftort dien in eene volle maate over ons , en over allen die ons hooren ; zuiver onze lippen als die van Ifaïas met eene vuurige kool; maak, onze ftamelende tong verftaanbaar en doordringende in leerzaame harten'; ontfteek het vuur van reine liefde voor den Godsdienst in de zielen mijner hoorderen; open hunne oogen voor het licht van die hemelfche heerlijkheid , welke den luister van dit huis moet uitmaaken, en voor het verbond des vredes, dat gij met hun in deezen Tempel fluiten " wilt: alzo zullen zij U als den Heere der heerlijkheid, en als den Vorst des vredes aanbidden , en mij, die de verkondiger van beide zijn gal, goedgunstig aauhooren. EERSTE  EERSTE DEEL. Men moet de bedorvenheid van den gevallen mensch ten vollen kennen, of de gefchiedenis der Jooden fchijnt eene ongelooflijke gebeurtenis , en hunne ondankbaarheid aan de godlijke weldaaden een onoploslijk raadfel. Volgt men den leidraad van zo veele eeuwen, die den wonderkring hunner gefchiedenis omvatten, overal is God groot, overal wonderbaar, overal liefde en vaderlijke goedheid voor zijn uitverkooren Volk. Abraham, hun Stamvader, ontving de eerfte blijken dier gadelooze liefde in die wonderbaare roeping uit het afgodisch Chaldéen naar Canaan, om voor eene wijletijds met eige oogen dat land der zegeninge te befchouwen, hetwelk eenmaal zijnen zaade ter bezittinge zoude gegeeven worden; van daar wenkte de Voorzienigheid hem en zijn huis naar Egijpte, alwaar zij onder de befcherming van uien grooten Jofeph, naar Gods beloften, vermenigvuldigden, en tot een groot Volk aanwasten. Ondernam de Egijptifche TroonVorst hen onder eene harde flaavernij te brengen, God hadt reeds gezorgd voor hunne redding; de •zelfde hand, die hen drukte, hadt het wonderkind hunner behoudenis opgevoed, en Moifes wierdt de verlosfer tefFens en de leidsman van Israël, door dorre wildernisfen, naar het toegezegde Canaan. Welk een famenloop van verbaazende gebeurtenisfen volgde hen op deezen reistogt! Ginds vertoont zig de Verderf-Engel, en Hort de plaagen van Gods gramfchap over de Egijptenaaren, en hunnen verharden Koning, die den uittogt verhinderden; daar klieft  C ia > klieft Moifes hand de wateren der zee doormidden^ en Gods Volk gaat droogsvoets door een zeepad in de diepte; eene Wonderwolk daalt nederwaarts om hunnen afcogt voor den naderenden vijand te dekken bij den dag, en wordt voorgegaan door een hemellicht om hun het voetfpoor bjj de duisternis des nagts aantevvijzen; Pharao en de zijnen vervolgen Israël, maar vergaan tot den laatften man toe in de neêrgeftorte wateren, terwijl Gods Volk, op het drooge land voet zettende, met nieuwe wonde? ren verheerlijkt wordt: hier regende de hemel brood , de wind bragt kwab kelen aan, de rotfen gaven wa* ter, de Voorzienigheid onbederflijke kleederen, en de kragt Gods flerkte om nieuwe vijanden ten onder te brengen. Hoe veele zigtbaare tekenen van Gods gadelooze liefde! liefdetekenen, die nog on? eindig vermenigvuldigden toen zij in het bezit van het beloofde Canaan gefield waren, God in het midden van hun woonde, en hen met zijne Godfpraak verheerlijkte: deeze allen waren echter niet inftaat, om dit weifelende Volk aan God hunnen Weldoener, en aan den eerdienst, dien zijHemverfchuldigd waren, te verbinden: op het zelfde oogenblik dat hij hun de fchoonfte wet, door zijnen vinger op de tafelen der getuigenis gefchreeven, van den top des bergs, met majefteit, en door een hemelvuur omringd , verkondigde, aanbaden zij op de Egijptifche wijze het gouden kalf, en noodzaakten Gods getrouwen dienstknegt om de tafelen der Wet voor hunne oogen te verbreizelen: overal ftaan hunne Jaarboeken bevlekt met de affchuwlijk•fte onreinheden van gepleegde afgoderijen, vaa god*  C is 5 * gödhóofiende famenfpanningen met vreemde Volleen, van openbaaren opftand tegens hunnen godlijken Weldoener: niet te vrede het gelukkigfte Volk van den aardbodem te zijn, dat met eene Godsrcgeering bevoorrecht was, verwierpen zij den Heer des hemels met verfmaading, en vraagden in zijne plaatfe gekroonde Opperhoofden naar de wijze der heidenfche Volken; het meerendeel van deezen boos zijnde, deelden zij in de boosheden van hunne nieuwe meesters. Weldra wierdt de verdeeldheid het geVolg van hunne dwaaze verkiezing; de ftammen fcheidden zig van een, Israël en Juda wierden tweeonderling ftrijdige Volken , die malkander beurtelings vernielden: maar het geen de maat hunner boosheden vervulde, was de ontreiniging van het huis des Heeren, van dat huis aan David beloofd, en door Salomon opgebouwd, van dat Heiligdom door God zeiven verordend, uit het keurigfte Ce-, derhout van den Libanon toegefteld , met al het goud van Ophir verrijkt, bij allen Volken als een proefftuk van kunst en kostbaarheid erkend, waar God met zijn Volk woonde, en tot den Hoogenpriester fprak in het heilig der heiligen; in dat Heiligdom deeden zij hunne godlooze overtreedingen volgens alle de gruwelen der heidenen , en z j verontreinigden het huis des Heeren, het welk hij voor zig te Jerufalem geheiligd hadt. Nu deedt de Heer, de God hunner Vaderen, hun bezending door den dienst zijner bodens, bij nagt opftaande, en hen alle dagen vermaanende; want hij zogt zijn Volk en zijne Woonftede te fpaaren: maar zij lachten met Gods gezanten 3 verfmaadden hunne aan- ipraa-  C 14 ) fpraaken, en befpotteden de Propheeten, tot dat de toorn des Heeren tegens zijn volk gaande wierdt, en 'er geen helpen meer aan was. Nabuchodonofor was de geesfel in de hand van den Almagtige om zijne rechtvaardige oordeelen üittevoeren; de God der legerfchaaren zondt hem af naar Jerufalem, waar hij Joachim den Koning, het geheele koninglijk huis, alle de Vorsten Van Juda, en tien duizend ftrijdbaare mannen gevangen met zig voerde naar Babel. Elf Jaarcn daarna viel het zelfde ]Ot te beurt aan Sedecias, den laatften hunner Koningen: alle de fchatten van 'sKonings huis, en van den Tempel, met de gouden en zilveren vaten behoorende aan het huis des Heeren; wierden weggeroofd, de zoonen van Sedecias gedood voor zijn aanfchijn, en hem daarna de oogen uitgeftoken, om tot een' fpotkoning binnen Babel rocdgevoerd te worden. Vreeslijke oordeelen inderdaad, maar ffegts de eerfte beginfelen van den algemeenen ondergang, die kort daarna door Nabuzardan ,. den Veldoverfte des Konings van Babel, voltooid wierdt; Jerufalem, Gods heilige Stad, verwoest ,• de Tempel zijner heerlijkheid verbrand , Sion tot eene fmaadheid gefteld voor de Volken, en bijna geheel Juda door den overwinnaar in Babels wreede ballingfchap zegepraalende weggevoerd. Hier. zaten zij zeventig volle Jaaren, béweenende hunne voorige zonden als zij Sion g-edagtig wierden , en verhieven in de bitterheid des harten hunne klagten tot God met den weenenden Propheet: (a) Alle de-, i 1 'küt jtoï. s ,; .hèefi (a) Klagl. H'. I. vs, 6. ■ fitf  C 15 ) Heerlijkheid van Sions dogter is van haar wegge* gaan; (/») jferufalem heeft grotelijks gezondigd, daarom is zij als eene verlaatene geworden; (Z>) de vijand heeft de hand aan alle haart dierhaare dingen geflaagen, want zij heeft volken in haar Hei* ligdom zien treeden, van welken gij, Cö God!) ge^ hooden hadt, dat zij onder uwe gemeente met komen mogten. Cf) De Heer heeft zijn altaar verworpen + hij heeft den vloek tegen zijn Heiligdom uitgefproken, de muuren van Sions- toren heeft hij geleverd in de handen des vijands. (V) Onze voorouderlijke bezitting is tot vreemden overgegaan. Qe) Onze Vaders hebben gezondigd, en zijn ,er niet meer, en wij hebben hunne ongerechtigheden gedraagen : zó klonk de klagftem van Juda rondsom de muuren van het trotfche B-abeJgj de plaats hunner vernedering, wanneer God het geween van zijn Volk hoorde, en met ontferming over deszelfs verdrukking nederzag: toen wekte hij den geest op van Cijrus, den Koning van Perfiën, en vervulde naar de letter zijne belofte te vooren door Jeremias voorzegd: (ƒ) alt die zeventig Jaar en om zullen zijn, zegt de Heer, zal ik den Koning van Babel en zijn Volk komen flraffen, Qj-) ik zal u verlosfen uit dat verre Land, en uw zaad uit het Land hunner gevangenisfè. Al het Volk juichde bij de vervulling deezer Godfpraak, liet huis van Juda trok op j vergaderde zig te Jerufa* lem, (a) Klagl. H. I. vs. 8. (i) Vs. 10. f» H. II. vs. 7. 00 H- V. vs. a. (0 Vs. 7. (ƒ) Ja-ere. H. XXV. vs. 12.' (g) H. XXX. vs. 10.  C i5 ) Jirri, lag den grondflag des Tempels, zettede liet Altaar op zijne ftandvoeten, ontftaken het brandoffer en loofde den Heer luidkeels, om dat het grondwerk van des Heeren Tempel gelegd was. Maar dé vijanden van Juda en Benjamin, hoorende dat de kinderen der gevangenisfe eenen Tempel voor den Heefe God van Israël bouwden, leverden fchriftelijk eene befchuldiging in tegen de iL-wooners van Jerufalem, kogten eenige leden uit den Raad om, en verijdelden hun votfrneernen alle de dagen van Cijrus tot aan de regeering van Darius, Koning van Perfiëri. Geduurende deezeri tijd gaf Israël zig over aan moedeloosheid en mistrouwen op de; godlijke beloften , in weêrwil van de plechtigfte verzekering , die God hün door den mond zijner Propheeten gegeeven hadt, en waar van zij reeds ten deele de troostlijke vervulling gezien hadden in die wonderbaare verlosfing uit de handen hunner' vijanden. Hun ijver tot den Godsdienst verminderde dag op dag, niemand flöeg meer handen aan het werk om het begonnen Heiligdom te voltrekken , ieder bezigde zijnen tijd, en de middelen, waar mede hij gezegend was, om zijne pracht te vergrooteri en den luister zijner eige woonftede te' verhoogen, terwijl des Heeren huis woest gelaaten' Wierdt, en 'er niemand was, wien de zorg voor den Godsdienst aan het harte lag. In dit tijdfh'p tradt de Propheet Aggéus te voor* fchijn, door Gods geest opgewekt om zijn Volk te beflrafFen over het fchartdelijk verzuim van hunnën Tempeldienst. Met alle de vrijmoedigheid van eeneii Godsgezant vertoonde hij hun, hoe beleedigend, hos  hoe ondankbaar hun gedrag voor zulk eenen god-lijken Weldoener geweest was, die hen door zijne magtige hand uit Babels gevangenisfe verlost hadt, (V) dit Folk (dus fprak hij tot Zorobabel, den Vorst van Juda ) dit Folk zegt: de tijd om het huis des Heeren te bouwen is nog niet gekomen: (£) is het voor u de tijd wel om in gewelfde huizen te woonen, terwijle dat dit huis verwoest ligt? laat uwe gedagteneens gaan over het geen u wedervaar en is, gij hebt veèl gezaaid, maar weinig in geoogst; gij hebt ge~ geeten, maar gij zijt niet verzadigd; gij hebt u gedekt , maar gij zijt niet verwarmd', dit zegt d» Heer der heirfchaaren : om dat mijn huis verwoest ligt, en dat een ieder van u naar zijn eige huis heent gaat ; (c) daarom is het aan den hemel verbooden over ulieden te daauwen, en aan de aarde haar veldgewas voorttebrtvgen; (_d) klimt dan op den berg, brengt hjut bij . en timmert het huis, ik zal 'er in verheerlijkt worden ? zegt de Heer. Al het Volk vreesde voor het aanfchijn des Heeren, en Hij, die in den hemel woont , zag met ontferming nederwaarts over de kinderen der verlosfing. Terflond wekte hij Aggéus ten tweedenmaale op, zeggende: fpreek tot Zorobabel. Salathiëls zoon, Vorst van Juda, entotjefus, Jol'edeks zoon, den Hoogenpriester , en tot de overgeblee venen van het Volk, en zeg hun :(Y> Weest kloek, gij Folk des Lands , weest altemaal kloek , werkt maar aan, want ik ben met u. Qf) De Ca) Agg. H. I. vs. 2. 4- (&) Vs. 5, 6„ Cf) Vs, 10. C*j Vs. 8. Ce) Agg. 2. vs. 5. (ƒ) Vs. 10,,  De heerlijkheid van dit laatfte huis zal nog groofêf zijn dan die van het eerfte, zegt de Heer der heirfchaaren, en in die plaatfe zal ik vrede geeven, zegt de Heer der heirfchaaren. Hoe zeer was dit vertroostende woord in itaat geweest de nedergeflaage» ne gemoederen op te beuren, en Gods beloften tot voorwerpen van eene hemelfche heerlijkheid uitte* ftrekken ; maar ongelukkig verftondt dit vleeschlijke, dit aardschgezinde Volk den geest deezer voorzegging niet, fchoon de Godfpraak zig hier zo helder ab het middaglicht vertoonde: fteeds met floflijke denkbeelden eener aardfche grootheid bezwangerd, vestigden hier de verdwaasde zoonen van Juda hef oog van hun verlangen op eene zigtbaare heerlijkheid, die deezen Tempel in luister en in pracht boven dien van Salonion zoude verheffen. Hadden' zij een aandagtig oor gekend aan de klaagfiem de? ouden, die in het midden van hun gehoord wierdt;, om den luister van Salomons Wondertempel re bewecnen; hadden zij het woord van Aggéus met opmerkzaamheid aangehoord, toen hij hun onmiddelijkte vooren deeze veel beduidende vraag voorftelde: C<0 wte van vlieden is 'er nog overgebleevon, dis. dit huis in zijnen eer ft en luister gezien heejt? en hoedanig ziet gij hetzelve nu? is het niet als nietmet'df in uwe oogen? die vraag aücen ware in Maat gewees?' om de nevelen hunner dwaaling te verdrijven, en hun een klaarder inzigt te geeven , in en omtrenr die heerlijkheid , welke God door den mond van zijnen Propheet aan hunnen Tempel beloofde; die vraag (a) Ag%, H. II. vs. 4.  C 19 ) Vraag alleen, ware genoeg geweest om in Gods beloften geene prachtige bouworde, geene kostbaare verlïering , geene uitmuntendheid van werk of gadelooze kunst te zoeken, waar door eertijds Salomons Tempel een luister, van de wacreld geworden was. Immers de geest der voorgeftelde vraag gaf allerduidelijkst te kemlen, dat dees tweede Tempel, in vergelijking van den eerften, omtrent de uitwendige pracht eene niets beduidende zaak in hunne bogen zijn zoude; dat God gevolglijk iets anders dan uiterlijke grootheid bedoelde, fclioon het hem anderszins aan geene magt ontbrak om ook dit huis met dezelfde, ja met nog veel grootere heerlijkbeid te bekleeden dan het eerfte: want dit gaf hij met nadruk te kennen eer hij de belofte Van verhoogde heerlijkheid aan dert tweeden tempel toezeide : («) het zilver is het mijne , en het goud is het mijne , zegt de lieer der heirfchaaren: dat is, alle de rijkdommen der aarde ftaan onder mijne magt; even dis in de dagen -van Salomön kan ik over dezelven befchikken, om dit huis met al deri luister van aardfche grootheid te doen fchitteren: dart, mijn oogmerk is niet, deezen Tempel met glans van goud of zilver te verheerlijken, ik wil uwe harten aftrekken van die uiterlijke praal en vergank lijke grootheid ; ik wil ze bereiden tót eene geestlijke, tot eene veel waardiger heerlijkheid: doch welke was die hemelfche heerlijkheid , welke God hier aan den tweeden Tempel beloofde? gee. ne andere dan die Aggéus even te vooren zo zigt- baar (a) Aggéus Hoofdft. II. vs.O. Ü2  ( *o ) baar hadt gekenfchetst, die het gantfche geheim ontwikkelde en het verborgen raadfel oploste: ( a ) dit zegt de Heer: nog een weinig tijds, en ik zal hemel en aarde, de zee en het drooge land beroeren: ja ik zal alle Volken beroeren ; want hij zal komen naar wien alle Volken verlangen , en ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Heer der heirkrachten. Wie ontdekte in deeze woorden de naderende komst des Verlosfers niet ? die de heerlijkheid van dit laatfte huis verboogen zoude boven die van het eerfte , wanneer hij als de Koning der eere daar zoude binnen treeden , met zijne godlijke tegenwoordigheid dien Tempel heiligen» en in den volften zin deeze zijne beloften bekragtigen : ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen. Geene pracht van cederhout, geen glans van fchitterend goud of zilver, geene kunst van kostbaare tempelfierfels, die het eerfte huis verhoogd hadden, konden evenaaren bij dat dierbaar Kleinnood, hetwelk de Hemel voor deezen Tempel hadt weggelegd; want haare heerlijkheid zoude zijn als die van den eenigen gebooren Zoon des Vaders, vol genade en waarheid (b). Salomons Tempel was wel met uitmuntende voorrechten van den Hemel verrijkt geweest: het heilig der heiligen praalde met deVerbondsArk , dat dierbaar gefchenk zo geliefkoosd bij het geloovig Israël; de Godheid vertoonde zig daar met majefteit tusfehen de Cherubs op den Genadezetel, het manna der woestijne , de wonderroede van Moifes, de fteenen tafelen der wet, berustten daar, om de (O Aggéus, Hoofdft. II. vs. 7. 8. (i) Jam Hoofdft. I, vs. 14,  ( £1 ) de gedagtenis van.Gods wonderen te vereeuwigen; de gouden kandelaar, het waschbad der reiniging, waren 'er de geheiligde voorwerpen van eenen wettifchen eerbied. Den Hoogenpriester wierdt het vergund de Godheid aldaar te raadpleegen, en den zoonen van Levie om (Iroomen bloeds der runderen te plengen, en de offeranden der verzoening op te draagen voor het Volk. De tweede Tempel, van veele deezer voorrechten beroofd, verloor niets bij dit alles: integendeel, zijne heerlijkheid wierdt eenmaal veel grooter dan die van het eerfte huis, wanneer hij zijne poorten opende en binnen zijne muuren ontving Hem , die de Heilige" der heiligen zelf is, die op den troon der Godheid van de Engelen wordt aangebeden, en voor wien de Cherubijnen hunne aangezigten bedekken met hunne vleugelen; die op het verzoendekzel des kruis tot en voor den menfche fprak, en de waereld met God bevredigde, die zelf het Brood des leevens was, oneindig waardiger , dierbaarder, dan het manna, dat de Vaders gegeeten hadden, die geene wonderroede behoefde om den verlosten den weg tot het hemelsch Canaan , het Land der eeuwige beloftenisfe , te baanen; die de wet van liefde en het Verbond der genade op geene fteenen tafelen fchreef, maar den harten der menfchen indrukte; die het woord der waarheid, die fakkel zijner godlijke openbaaringen, op den kandelaar ftelde, en zelf een licht was tot verlichting der Heidenen en tot heerlijkheid van het geestlijk Israël; die geene uitwendige, geene wettifche onreinigheden wegnam, maar in het waschbad van zijn dierbaar Zoenbloed zielen reinigde van B 3 de  ( M ) 9e hefmetting der zonde; die als Hoogepriester va^ het Heiligdom, als Bedienaar van bet waare Tabernakel verfcheen, het welkde Heer hadt opgericht en door geene mentenen-handen gemaakt vva.s; die (a) noch door bloed van bokken of kalveren, maar door zijn eige Bloed eenmaal is ingegaan in het Heiligdom , hebbende eene eeuwige verlosfing te wege gcbragt; die door den Heiligen Geest zigzelven onbevlekt opdroeg voor de zonden der waereld, om. in eeuwigheid %è volmaaken de geenen die geheiligd worden. Hoe hoog klimt.- bij zulk eene beichouwing, de heerlijkheid van dit laatfte huisin het oog van allen , die in de Godfpraak van Aggéus den zaligenden Verlosfer ontwaaren ! dan , de vaat* nevelen eener diepe onkunde bedekten de oogen van dit aardschgezinde Volk voor de hemelfche heerlijkheid, die God hier openbaar maakte, en die hij als een gelchenk zijner genaden aan deezen tweeden Tempel toezeide; het nakroost zelfs wierdt 'er den glans niet van ontwaar, wanneer alles naar de letter vervuld wierdt , wanneer de blinkende heilzon in het oosten opging, en de draaien zij. ner heerlijkheid binnen deezen Tempel vertoonde. Eeuigcn echter waren 'er, die de vertroosting van Israël erkenden en bij zijne komst met eerbied en geloof aanbaden: dit voorrecht gebeurde aan den rechtvaardigen , aan den godvreezenden Simeon, tlie , door den geest tempehvaarts gedreeven , de. heerlijkheid des Heeren in het aanzigt van het godfjjffc Kind erkende, die het met vervoering van blijd- fchap. (a^ Eelr. Hoofdft. IX, vs. 12.  C *3 ) féhap omarmde, vol geloof aan zijnen boefem drukte, terwijl zijn mond deeze zielsverrukking uitboezemde: («) Nu laat gij Heer uwen dienstknegt naar uw woord in vrede gaan , want mijne oogen hebben uwen Zaligmaaker gezien. En nog was dit flegts eene flaauwe flikkering van dat godlijk licht, hetwelk in deezen Tempel moest opgaan; de waare , de weezendlijke heerlijkheid, aan dit huis toegezegd, beftondt niet enkel in de tegenwoordigheid des gekomenen Verlosfers, waar door dit huis zoude geheiligd en bevoorrecht worden boven dat vanSalomon : het einde waarom hij komen zoude, het heilvverk, dat hij daar te verrigten hadt, die geestlijke Tempel, dat geheel nieuw heiligdom der genade, waar van hij de grondflagen binnen de muuren van Zorobabels Tempel leggen zoude; d^ar in was de heerlijkheid en godlijke luister gelegen, waar op de voorzegging doelde en de godlijke be4 loften zig grondvesteden. Zacharias, de tweede Propheet, dien God tot de wedergekeerde Jooden zondt, fprak van de opbouwinge van dien geestlijken Tempel in de allerduidelijkfte bewoording: ) zie daar eenen man, wient naam opgaande fpruit is; hij zal uit zijne plaatfe Qpfyruiten, den Heer' eenen Tempel bouwen , en met heerlijkheid bekleed worden ; zelfs die ver afgelegen zijn , zullen komen en aan den Tempel des Heeren arbeiden. Die ver afgelegenen waren de Heidenen, die,met verzaaking van den afgodendienst, den Hee- re ( der zevende eeuwe, den waaren en eeuwigen God niét kende, veel minder den Verlosfer Jefus Chris* tus. Het was een Volk, dat, in de blindheid van hunnen afgodendienst, alles aanbadt, behalven Henl alleen, die in geest ert waarheid moet aangebeden worden. Tien jaaren minder dan zeven volle eeuwen waren zij in de duisternis van deü afgoden* dienst verbleeven, na dat het licht des geloofs was opgegaan bij andere Volken, wanneer de Gpd der ontferming over hen nederzag, en, om hen tot zijn Volk te maaken, dezelfde middelen bezigde, Waar van hij zig zo veele eeuwen te vooren be* diend hadt in de roeping vart Abraham. Willebroidus, alom bekend als de Apostel deezet Landen, zonderling bij ulieden bekend als de Befchermheilig deezer Gemeente, en het toonbeeld Van geloof en godVrugt, dat gij u ter navolging Verkooren hety; Willebrordus Was de man, die in dat tijdftip der godlijke öntferminge, als een andere Abraham geroepen wierdt om de Stamvader des geloofs te zijn bij dit afgodifche Volk, ten einde het, door de prediking van het Evangelie, vopr Tefus Christus en den hemel te Winnen. In eep vreemd Gewest, in Northümberland , gebooren* gehoorzaamde hij, als Abraham, san de toepende ftem die in zijn binnenfte gehoord wierdt % (a) gaf uit uw land en uit uwe maagfchap, en uit het huis uws Vaders, en kom in het land dat ik t( tooneo zal: ik zal u maaken tot een groot Volk, en ik zal u zegenen en uwen naam groot maaken. Even als de («) Schipp. II, XII. vs. i. a  ( 34 ) de Stamvader van Israël kwam hij op de roepende ftem dit Canaan, dat God voor zijnen nazaaten des geloofs verkooren hadt, befchouwen ; maar Radbood, der Fri^fen Koning, ftelde zig tegens hem, en belette door de hand des gewelds de prediking van het Evangelie, het geea voor dit maal verijdeld wierdt. Dan, hoe aanbidlijk zijn de wegen der Voorzienigheid! Die zelfde man , die eerst als de Vader der geloovigen het beloofde land bezigtigde, keerde, door het kerklijk gezag bevestigd, met den herderftaf te rug, om, als een andere Moifes met zijne wonderroede, beftand te zijn tegens het geweld der Afgodendienaaren. Nu wierdt hij de leidsnan, die Gods Volk voorging, en uit de heidenfche flaavernij uitleidde; die hun , door het bad der wedergeooorte, door de roode Zee van 'het Bioed des Verlosfers, den weg naar het eeuwig Canaan veilig maakte; door wiens prediking zij de Wet ontvingen, die van Sion, Gods heiligen Berg, was uitgegaan; die hen fpijsde met het Manna der nieuwe Wet, met het Vleesch en Bloed van hem, die gezegd heeft: (a) ik ben het leevend brood, dit van den hemel nedergedaald ben: zo iemand van dit brood eet, die zal leeven in der eeuw-'qheid. Was Neêrlands geestlijk Israël uk de flaavernij der afgoien geleid, liet wierdt dan tijd om ook voor hun eene woonplaats opterichten , waar zij den tfeeveudLen God en zijnen Zoon Jifus Christus konden aanbidden. Hij, die met Abraham de Stamvader der geloovigen , met Moifes de Leidsman • van (o) Jmn. H. VI. vs. 5« en 52*  ( 35 ) Van Gods Völk geweest was, wierdt nu met Ss* fomon de Stichter van zijnen heiligen Tempel* Het nabuurig Utrecht was de plaats, die God in zijne Voorzienigheid hadt verkooren; daar bouwde Willebrord de eerfte Christen-Kerk, na dat hij dia der afgoden omvergeworpen hadt. Welhaast wierdt het getal derzelven vermenigvuldigd s het vuur van dea Heiligen Geest ontftak de harten der nieuwbekeerde geloovigen; ons Vaderland wierdt een Wingewest voor den Christelijken Godsdienst, en de naam van Willebrord bleef in zegening bij de nakomelingfchap. Eeuwen lang ftortte God zijne goedertierenheden uit over NeMands Moeder-Kerk, nieuwe weldaaden van zijne vaderlijke hand volg. den de groote weldaad van de roeping des Geloofs, en menigmaal wierdt de voorouderlijke Godsdienst door zigtbaare tekens en wonderwerken van Gods alinagt bekragtigd; de Stad onzer inwooninge zelve is 'er een bewijs van, naardien zij haar eerfte, haar opkomende luister verfchutdigd is aan de herhaalde wonderen , die God binnen haave muuren gewrogt heeft, en die tot op de. dag vaa heden nog, door eene jaarlijkfche Feestvieringj ender ons vereeuwigd worden. Zo veele weldaaden in eene rijke, in eene overloopen ie maate over Neérlands Kerk uitgeftort, wierden echter van onze Vaderen met geene verfc!iuldigde dankbaarheid beantwoord; het heilig vuur, dat door den Godsdienst ontvlamd was, verdoolde bij ieder opkomend gedacht, het licht des geloofs, de liefde Gods,, de waare heiligheid, veranderde langzaam ineeneaigte duisternis van onweetendheid, ia eene zondige HefC 3 de  C 36 ) de voor de waereld, en in een volflagen bederf van de voorvaderlijke zeden. De Heer zondt zijne plaagen uic over dit verkeerde genacht, dat van de eerfte deugd was afgeweeken: binnènlandfche verdeeldheden, verwoestende oorlogen, doodlijkepestziekten, fchrikverwekkende watervloeden, fchaarslieid en nijpende behoeften van leevensmiddeien„ die eenen naderenden hongersnood dreigden , ftaan in de Vaderlandfche gefciiiedenis diar tijden geboekftaafd als zo veele geesfels in de hand van den A1-* magtigen, om de overtreedingen van zijn Volk te ftraffen; maar het verhardde onder de flaande hand van eenen getergden God; het zedenbederf won dag aan dag ruimer veld, de ongodsdienftigheid nam de overhand, men verfcheen zonder eerbied voor de Godheid in het Heiligdom, vreemde gevoelens van vreemde Volken bragten het geloof aan het wankelen , en voerden de weiffelende menigte op den rand van die gevaarlijke diepte, waar inhetnaderhandnederftortte. Nog eenmaal beproefde des Heeren goedheid, zijn Volk en zyn Heiligdom te fpaaren: hij zondt zijne heirlegers van verre , kastijdde het land met een' tachtigiaarigen oorlog, de verwoesting en het bloedtooneel wierdt algemeen , en de bloei der jonge» lingfchap wierdt als het akkerkoorn door de fikkei des doods afgemaaid: de menschheid zag het, zij ijsde bij de befchouwing der godlijke wraak,, maar zij wierdt niet verbeterd. Toen leverde God het verbasterde Volk over aan de ijsiijkfte plaagv die ooit het menschiom treffen kunne: helaasï vervolgzugt in den Godsdienst. Wie fchrikt nies op . die woord ? Vervolgzugt in den Godsdienst wierdt;  " ( 3? ) wierdt het deel onzer Vaderen, en de bittere kelk , dien zij drinken moesten, zij, die tot dat tijdftip geenen anderen dan den voorouderlijken Godsdienst gekend haddén , zagen zig ongelukkig vanêengefcheiden door de opkomst van een nieuw gevoelen , het geen reeds elders Gods Kerk ontrust hadt: Ephrahim ftondt op tegens Manasfes , en Israël gorde het wapentuig aan tegens Juda : zij die de zijde gekoozen hadden om het zwaard van geweld in plaats van het kerklijk gezag te {tellen , die door bloedige uitfpraaken zig verbeeldden godsdien. ftige waarheden te beflisfen, die den Godsdienst op eigen gezag buiten de Kerk meenden te hervormen, zonder bedagt te zijn of zij dien inderdaad niet misvormden, fcheidden zig af van de gemeenfchap hunner broederen , die aan den voorouderlijken Godsdienst, den Godsdienst de-r eeuwen, getrouw bleeven; de geestdrift klom op tot eene onberekenbaare hoogte; zij klom inzonderheid op in de harten van eenén famengerotten hoop onverlaaten , die den teugel van de reden en van den Godsdienst in den nek wierpen, het Heiligdom aanvielen , de Altaaren nedervelden, de bondzegelen van den Godsdienst ontheiligden, en het huis des Heeren in eene fpelonk van moordenaaren hervormden. Nu ltondt de gruwel der verwoestinge in de heilige PJautfe; de verborgene Godheid zag nederwaarts, en de verftoorde Üeftïel brak los over fchuldige zondaars; date!i;k ftörtte God zjine oordeelen uit over een-iegelijk naar de maat zijner misdaaien. De afgevaller-e menigte wierds meer en gie.er aan de dwaalhig, aan dè verblindheid hunner C 3 har-  c 33 ) harten overgfgeeven , naar het nog fteects voortduwende Babel van verwarringen verdeelde gevoelens weggeleid, en tot eene oordeelvolle ftraf, als eene Sfeesfelroede, gebezigd, om minder fcbuldigen te tuchtigen; deezen waren onze Vaders, door wier Hand vastigheid wij, onder Gods genade, nog in het bezit des geloofs gebleeven zijn; maar die zig op eens, en op eene wederrechtelijke wijze, door hunne afgevallene broeders, uit hun Erfdeel verdrongen, uithunne Tempelen verdreeven , en van alle defchatten des Tempels beroofd zagen , die, eeniglijk ter onderhouding van den voorouderlijken Godsdienst, der Kerke gefchonken waren. Hunne fchoone Tempels verwisfelden in wooningen der armoede, die geen het minfte kenteken van een opentlijk Godshuis draagen mogten ; ja de eerdienst , die ieder fterveling aan de Godheid verfchuldigd is , wierdt voor hun op prijs gefield. In dit ballingfchap van vernedering zaten zij twee vo'le eeuwen, beweenende de rampen die het geest lijk Sion a-inhoudend verdrukten; en wij, hunne kinkers, deelgenooten van hetzelfde lot geworden , klaagden met de gevangenen van Babel: (a) De lieer heeft zijn Altaar verworpen> hij heeft den vlcek tegens zijn Heiligdom uitgefproken ; de muuren van Sions toren heeft hij geleverd in de handen des Vijands: onze voorouderlijke bezitting is tot vreemden overgegaan onze vaders had-* den gezondigd en zijn 'er niet meer, en wij hebben hunne ongerechtigheden gedraagen, Maar de wegeti van God ziju niet als de wegen der (a) Kkgl, H. II. vs. 7> H« V. vs. 3 ea- jt  ( 39 ) der menfchen, en zijne gedagten niet als onze dagten. In eene eeuw, waar in de Godsdienst meer dan ooit de aanvallen van het Geloof ont* waarde; in een tijdftip, waar in de ongodsdienstig, heid de Kerk bedreigde , en het verteerend vuur van de oordeelen des Heeren ter kastijding van gantfche Volken ontbrandde, zag de Heer met ontferming nederwaarts over ons , het vaderlijk oog zijner goedertierenheid wenkte ons uit den ftaat der vernedering, en wij aanbaden de hand zijner kastijdingen , die voor .onzen Godsdienst op eene onbegrijplijke wijze eene hand van zegening geworden was: gij inzonderheid, feestvierende Gemeent», deelde in eene ruime maate in de algemeene bhjdfchap, en laagt den grondflag van deezen Tempel, die voor ons allen het teken van verhoogde heerlijkheid draagen moest. Nu (tonden 'er tegen ons, als eertijds tegens Juda en Benjamin, nieuwe vijanden op, die , fchoon niet in ftaat tegens een vreedfaam Volk befchuldigingen intebren*en, echter niet nalieten verachting en verfniaading tegens dit huis, dat gij den Heere uwen God bouwde, uittefpree'ken: maar twee eeuwen van vernedering hadden ons geleerd op Hem te betrouwen , die ook aan het geestlijk Israël zijne belofte houdt: (a) Ik Zal uwe kwetfing toehcekn , en u van uwe wonden Seneezen; om dat zij « genoemd hebben het verjïoctenSion, zeggende: dit is ze, die ya» niemand &c «cht wordt, en wij bleeven gedagtig der groote les, dicj O) Jeremhs Hoofdft. XXX, vs. 17. G 4  ! ^ ) diê hij deh gevangenen van Babel gegeevên hadt! Betracht ook den vrede van de Stad, tot wette ik u heb doen vervoeren; en bidt voor haar tot deh Beer 3 want in haaren vrede zal uw vrede gelegen zijn. God , op wien wij gehoopt hadden, bleef getrouw aan zijn woord, hij heelde onze kwetfingj ligtte het fmaadkked van onze fchouderen, en leidde ons van daag door zijne vaderlijke hand binnen deezen Tempel , waar ik het voorrecht heb om u allen met de verhoogde heerlijkheid van Gods, huis geluk te Ivetifchëfti — Zal het nu noodig zijn,, dat ik u, met Aggéus, tot eene godsdienstige weldaadigheid voor hetzelve opwekke; dat ik u, als Bet moedeloos Israël, ter voltooijing van dit huiè met het woord des Propheets aanfpoore ? brengt het uwe toe , helpt het huis des Heeren volbouwen; hij, die in de hemelen woont, zal 'er in verheerlijkt worden. Wie onzer zoude niet met liefde zijne gif urn opdraagen om den Heer eene woonplaats te ilichten? eene woonplaats, waar hij zig voor ons vertoont, onze fmeekingen aanhoort, onze zielen heiligt , zig voor onze zonden flachtof» fert, tijdlijke eii eeuwige zegeningen over ons uitflort. Of zouden wij met het verdwaasde Israël Zeggen: ( b ) de tijd om het huis des Heeren te bouwen , is nog niet gekomen ? Neen, wij hebben geenen Godsgezant noodig, om ons oog te vestigen op het geen ons wedervaaren is, op de rampen die ons Vader^ (fl) Jeremias Hoofdft. XXIX. vs. fc, {.'$) Aggéus Hoofdft. f. vs. 3.  e li ) flerlanc! drukken, en reeds zo lang gedrukt hebben. Wie öhzèr heeft de flaaiide hand des Heeren niet gevoeld? Wie onzer is daardoor niet ontwaar geworden, dat de eenige burgt, waar naar wij onze toevlugt kunnen neemen , Gods Tempel zij; dat het eenige middêl om God te bévredigen moet gezogt worden iH den Godsdienst ? Vindt gij dan een welbehaagen aan deez-en Tempel, verlangt gij met deszelfs verhoogde heerlijkheid ook die van uw huis , varj uwe Vaderftad en van uvv Vaderland te zien, of> fert dan uwe giften aan dit huis* aan dit Altaar? brengt eerst uwe godsdienstige weidaadigheid aan het Heiligdom deS Heeren toe, en verfchijnt dan óp deeze plaats des vredes om u voor den Heer tè vernederen , zijne gramfchap te ontwapenen , en éenen vernieuwden zegen over Kerk en Vaderland aftefmeeken. Dit uitzigt moedigt mij aan om u allen uit Godè naam op deè^en plechtigen dag van zijnen zegea over dit huis te verzekeren, en de belofte van verhoogde heerlijkheid, die Aggéus den tweeden Tempel toezeide , op dit nieuwe Bedehuis toetepasfen: De heerlijkheid van dit laatfte huis zal groot'er zijn dan die van het eerfte, zegt de Heer der heirfchaaren. Misfchien Zullen terftond bij de uitfpraak deezer belofte twijfelmoedige gedagteft in de harten van veelen opreizen , die mij te gémoet zullen voeren : hoe zal dit Bedehuis immer evenaaren met die aloude Tempelen , die nog iti )iet midden van ons zijn, en Amftels fchoone Stad V^r- (a) Aggéus Hoofdft. 2. vs. i*. C 3  ( 42 ) verfieren ? Hoe ?al de enge omtrek van dit Godshuis eenen gruoteren luister bevatten dan dat eerfte huis, dan die prachtige gebouwen, alwaar weleer onze vaders aangebeden hebben? dit zij alzo, mijne Hoorderen : indien wij, met de Jooden, het oog vestigen op eene uitwendige, op eene verganklijke heerlijkheid , dan zal dit huis , hoe fchoon op zig zelf, bij die aloude Tempelen vergeleeken, eene niets beduidende zaak in onze oogen zijn: maar wij zijn Christenen, aan wie het bekend is, dat prachtige Tempels, met uitvvendigen luister en verruklijke kunst van bouworde verfierd, de heer-' Iijkheid niet uitmaaken, die wij in onzen Godsdienst moeten beoogen : de Jood , met aardsgezinde gedagten bezwangerd , mogte de waare fchoonheid van des Heeren huis miskennen , als. hij bij zijne befchouwing van Salomons Tempel uitriep: (a) dit is de Tempel des Heeren! dit is de Tempel des Heeren ! Het verwijt, waar mede God hem beantwoordde , moet ons voor altoos met vreeze vervullen , en van die ijdele praalzugt geneezen; (b) gij ft eelt, (zegt God) gij moordt, gij bedrijft overfpel, gij doet valfche eeden, gij doet offerande aan de Baals, gij loopt vreemde en onbekende goden na\ en dan komt gij voor mij [laan in dit huis, in 7( welke mijn naam aangeroepen is, en gij zegt: nu zijn wij vrij, fchoon wij alle die gruwelen bedreeven hebben. Het is waar, dat de luister van een Godshuis in onze zwakke oogen de majefteit der God- O) Jeremias Hoofdft. VIL vs. 4- (i) Jeremits Hoofdft, VII. vs. 9 en 10. aj  ( 43 * Gorlheid als verhoogt, dat eene trotfchsbouworde, dat een zigtbaar fchoon , hetwelk ons bij het intreeden van eenen Tempel verrukt , eenigerwijze in ftaat is onze harten met meerderen eerbied te vervullen voor Hem, dien wij daar aanbidden; dat het, even als alle uiterlijke plechtigheden van den Godsdienst , een middel is om in ons het heilig' vuur van geloof, van liefde en van godvrugt te ontfteeken.; maar het is niet minder waar, dat de Kerk die hulpmiddelen voor de menschlijke zwakheid uit geene andere reden daarftelde, dan om den verflaauwden ijver van kleingeloovigen optebeuren, en den geest van den aanbidder, langs dezelven, als langs eene geestrijks ladder , van de aarde te verheffen, en tót den Onzigtbaaren optevoeren: maar aan die uiterlijkheden te blijven hangen, zijnen Godsdienst in bloote uitwendigheden , in ijdele praal van verg.wklijke grootheid te (tellen, is eene misdaad , die de Catholijke Kerk fteeds heeft veroordeeld, en altoos zal blijven veroordeelen, in weêrwil van den laster , die behaagen (telt in de getrouwe Bruid van Christus te fmaaden. 'l oont dan dit Geloof uit de werken, mijne Hoorders: laat aan anderen de grootheid , de trotsheid dier prachtise gebouwen , die zig boven onze Bedehuizen verheff.n ; vergeet voor altoos dat deezen eenmaal het erfdeel onzer Vaderen geweest zijn, en windt uw gvloofsoog tot Christus, als de eenige, de waare grootheid onzer Tempelen; gelooft dat hj, en Hij alleen, de heerlijkheid van dit huis üiit nkel grc>oier , maar ook beftendiger maaken %i\ dan uie vnn het eerfte! )*, dat zal hij, die ge. trouw  C 44 ) trouw is, volbrengen, onder voorwaarde n"ogtans9 dat gij daar van een beter gebruik dan uwe en onze Voorouders maaken zult. ó Dat hun voorbeeld,, gepaard met dat van zo veele andere Volken , u leeren mogte wat het te zeggen is, in de handen van eenen getergden God te vallen, die geheele Volken aau de geftrengheid zijner oordeelen overlevert, hen vah Tempelen, van Altaaren berooft, hen vallen laat uit de weelde in het zedenbederf-9 uit het zedenbederf in ongodsdijiuftigheid, uit on> godsdienftigheid in dwaaling, in ongeloof, in altoosduurende verblindheid. Het beste, het eenige middel nu, om deèze oordeeien te ontvlieden, en de toegezegde beloften aan dit huis te verzekeren, is, God en zijnen Zoon Jefus Christus daar te zoeken, dië de groote, de beftendige heerlijkheid van deezen Tempel zijn moet. ö Laat mijn raad u welgevallen! komt ijverig» komt dikwerf tot dit Bedehuis 5 maar komt daar Vervuld met Godsdienstijver , komt daar met den vroomen Simeon om den Heere uwen God te offeren, en, eetende van de Offerfpijze des Altaars, omhelst daar vol geloof uwen Jefus , uwen Verlosfer, in de armen uwer liefde. Zit daar, met de Zuster van Martha, aan de voetim des Heeren om zijn woord te hooren ; blijft da.ïr aanhoudend ih het gebed met des Heeren leerliiugen, om met de kragt uit den hooge bekleed, met eten Heiligen Geest Vervuld te worden. Brengt daar uwe kinderen met den twaalfjaarigen Jefus in het midden der leeraaren; op dat zij aaawasfen in wijsheid en bevallig" Sieid bij God en bij de menfehen. Vernedert u daar9 en  C 45 ) en flaat op uwe borst met den Tollenaar, om ge- heiliï orn gerechtvaardigd naar uw huis te keeren; bouwt daar, als medearbeiders met Christus, aan den geestlijken Tempel, gevestigd op den hoekfteen des geloofs, en wordt geheiligd rot leevepdige fteenen voor het uitverkooren Sion. Buigt daan met Paulus uwe knièn (a) voor den Vader onzes Hecret» Jefus Christus, die het hoofd cn beginfel is van al dat huisgezin, het welk in den hemel en op de aar* de is; op dat hij u, naar de njkdommen zijnep heerlijkheid, geevè dat gij door zijnen Geett me» kragt moogt verflerkt wor'den in den inwendige» mensch, dat Christus door het Geloof in uwe harten woon;, en gij geworteld en gegrondvest in de liefde worden moogt, (d) tot .dat wij altefmnen komen in da eenigheid des Geloofs tot den ftaat van eenen voh maakten man, tot de maat van den volkomenen was-\ dom van Christus; en weest dan verzekerd, dat die Christus uwe heerlijkheid en die van dit huis aijn zal, dat hij tot zijnen 'fempel komen, en in het midden van u woonen zal, om de dankoffers, da verzoekoffers uwer lippen te omvangen en uwe» zielsfmeekingen te v-erhooren; om met het woord des leevens , met het manna zijner liefle , uwe hony gerige zielen te voeden, en eene fpijs te geeveq aan allen die hem vreezen; om uwe harten te reinigen van de befmettinge der zonden in het wasch* bad der boetvaard.gheid; om u een Offerlam op uwe Altaaren te zijn, dat de zonden der waereld weg* 00 Eph. H. II. vs. 14, 15 > I*5 ea J7' O) Eph. H- IV. vs. 13.  C 46 ) wegneemt, en den mensch met zijnen God bevrsdigt; om de afgematten te verkwikken, de bedroefden te vertroosten, de afgedwaalden te rug te roepen, de geroepenen te bevestigen; metéén woord, om in den volften zin zijne belofte te bevestigen, de heerlijkheid van dit huis te verhoogen, en zijnen dierbaaren vrede aan deeze plaats te fchenken. Vrede, welk eene zielsverrukking word ik, wordt gij allen gewaar op het noemen van dit zaligende, dit vertroostende woord! Wie onzer rijkhalst niet om de boden des vredes te zien, die de rampen van ons Vaderland , de rampen van Europa, de rampen van het menschdom zal eindigsn ? Hoe hartelijk had ik gevvenscht op deezen plechtigen dag die uitgezonden bode te zijn , die in deeze Arka des Heeren den olijftak des vredes mogte aanbrengen , ten teken dat de toorn des Heeren voorbij Was. Helaas! die hoop is verijdeld, de Huizen der godlijke gramfchap (Taan nog open, de wraak des Heeren blijft aanhoudend regenen ove!* eene zondige Waereld met den aWerflindenden vuurvloed des oorlogs. Het is waar, de gerugten van eenen aannaderenden vrede hebben zig wederom verleevendigd; maar mogen wij 'er op hoopen? bedriegen wij ons niet met het zondig Israël, zoekende te vergeefs eenen vrede op de aarde, daar wij nog in oorlog zijn met den hemel? Och of wij nog erkenden op deezen onzen dag, het geen ons tot vrede dient ; maar het is verborgen voor onze oogen: wij roepen, wij vraagen met Jehu, den Koning van Israël, is het vrede? en wij luisteren nimmer naar de Item des hemels,die ons antwoordt: wat  C 4? 5 wat vrede! f» voor de godloozen is *er geen vrede. Maar genomen, wij erlangden eens den zo zeet gewenschten vrede, de voorfpoed herleefde, e de bloei van onzen handel wierd' weder eene rijke goudmijn voor ons Vaderland: zat de weelde, die uit den overvloed gebooren wordt , wel het middel zijn om ons godsdienftiger te maaken , en na.ier tot God te brengen, ons, die onder de tugtroede, zelfs onder de flaande hand van den Almagtigen verharden? Neen, «ie geesfel, waarmede Gods vaderlijke hand ons kastijdt, is zeker het bekwaamfte middel, om ons te vernederen, en de ft tn zijner gedugte oordeele ■ de eenige, die in ftaat is om ons uit den flaap der zonden optewekken. 6 Dat wij eenmaal naar die ftem hoerden, en onze harten niet meer verhardden! dat wij bedagt waren eerst het Vredeverbond te fluiten met God, diea vrede te zoeken , weiken jefus mis door z'jnen dood, door zijn Bloed gekogt heelt; dien fcheiÜMnuür te flechten, die de zonde tusfehen hem en ons heeft opgericht; want dan, en niet eerder, kunnen wij met betrouwen deeze woonplaats des vredes naderen, daar de wapenen nederbggen, die wij tegens God enj Christus, zijnen Gezalfde, hadden opgenomen, en den broederlijken vrede, den vrede des Vaderlands den vrede des menschdoms afbidden, in de zekere verwagting dat hij ons gebed verhooren, het zwaard des oorlcgs in de fcheede fteeken, en ons dat zaligende woord zijner beloften toeroe? pen zal: in die plaats zal ik vrede geeven. De Heer O) Ifaias H. XLVIH. vs. 22.  ( 45 ) Heer der heirfchaaren, de Magtige die op den troo» gezeten is , die over de heirlegers des hemels en der aarde het opperde gebied voert, verhoore on-< ze beden, en fchenke ons hier eenen tijdlijken en namaals eenen eeuwigen vrede. Nu wordt het tijd dat ik mij ten einde fpoede, na bevoorens den zegen des herr.els te hebben uitgefproken over deeze aanzienlijke Vergadering. Ën nu zij mij vergund het allereerst mijnen har-1 tewensch tot u te ric ten , wiens waardige hand dit huis voor den Godsdienst heeft ingewijd, door •wien het eerfte Zoenoffer des Lams den Allerhopgften God aan dir A'taar is opgedraagen. I-Jij, viens (Tempel gij inzegende, zegene u uit den hoogen ineÊ At besten zijner zegeningen; de God der vertroosting doe u den voorfpoed en het goede zien van jNeêrlands Catholijke Kerk, waar van gij onder ons de eerfte herder en beftierder zijt; de vrede der Kerk, de bloei des Godsdiensts, de aanwas der geloovigen , de verbetering der zeden, worden voor li een balfem van vertroosting, om de wonden te Jieelen waar aan uw hart zo menigmaal gebloed heeft: de Heer fchenke u vernieuwde kragten, om voor het heil van Neêrlands waare Sion en de belangen van onzen heiligen Godsdienst te arbeiden-j Hij zij uw groote Halper in het tors'en van dien last, die op uwe fchouderen ligt; hij fpaare u nog Jang tot heil van zijn Volk , tot blijdfc' ap uwer medeherderen , en vergelde eenmaal uwen arbeid met de eeuwige kroon der onfterflijkheid in de§ hemel. Nu keer ik mij tot U, die de herder deezerköd- de  ( 49 ) de en de (lichter van deezen Tempel zijt. Waardige vriend, in den volften zin mijn vriend, die in den eerden bloei des Prieterfchaps met mij de ark des Heeren cp gelijke fchouderen gedraagen hebt: vergun mij, dat ik op deezen plechtigen dag voor het oor uwer Gemeente u geluk wenfche met de Inwijing van dit nieuwe Godshuis , dat ik mijne hartelijke fmeedbeden ten hemel zende voor u en voor de kudde uwer weide; de Heer fchenke u en de uwen den zegen en het leeven; hij geeve u de noodige ligchaamskragten , om, naar den ijver die u bezielt, nog lang op Sions muuren de wagt waarteneemen; hij vertrooste u voor alle de zorg en moeilijken arbeid, dien gij aan dit huis verrigt hebt, met de liefde, met de dankbaarfte erkentenisfe uwer Gemeente , tot wier zieleheil dit huis is opgebouwd : de Heer des wijngaards zegene uwen arbeid met eenen vollen oogst op deezen nieuwen akkergrond: woeker hier voor den Heere eene menigte van zielen, volgens de gaven die u in eene volle maate zijn toegedeeld: ontwapen op deeze plaats des vredes de fterke geesten, de helden des ongeloofs, en doe hunne zwakke reden magteloos nedervallen voor het onverwinlijke bolwerk van de godlijke openbaaring: breng hier, op de (tem van den goeden Herder, veele verdoolde fchaapen op liefdefchouderen terug tot de eenheid des Geloofs, tot den waaren fchaapftal van Christus. Slaa hier de zondige Saulusfen ter neder, wanneer de (tem van den Almagtigen door uwen mond roepen zal, ten einde zij , uit de verbijstering der zonden te rug gcbragt, vraagen: Heer, wat wilt gij dat wij doen D zul»  C 50 ) zullen ? Sterk hier de zwakken, en bevestig de rechtvaardigen, door de kragt van het godlijkwoord, tegens de aanflagen van eene verleidende waereld, tegens de magten der duisternisfen, tegens de verzoeking van het bedorven vleesch ; en rust dan eenmaal , na den afgeloopen arbeid, in de plaatfe des vredes, tot dat de Heer kome om u als eenen zaligen herder, aan het hoofd van eene zalige kudde, heen te leiden naar de hemelfche, naar de eeuwigduurende weide der onfterflijkheid. Eerwaarde Priesterfchaar! medebedienaars van des Heeren Altaar , die mijne zwakke reden met uwe aandagt wel hebt willen vereeren; ó deelt met mij in de vreugde van deezen dag, in de vreugde van Neêrlands Kerk : de Heer maake u tot werktuigen in zijne rechterhand, om de heerlijkheid van zijnen geestlijken Tempel te voltooijen, èn leevendige fteenen aan te brengen tQt opbouwing van die Kerk, waar van Jefus Christus de eerfte hoekfteen is ; hij ftelle u tot lichten op den kandelaar zijns woords , tot vaste fteunpilaaren om het Heiligdom te fchraagen , onderftcune u in den geestlijken arbeid, maake uw werk voorfpoedig, befproeije met den daauw zijner genade het zaad, dat gij in zijnen Akker zaaijen zult , en doe u eenmaal volle fchooven en eenen rijken oogst inzamelen in de fcliuuren der eeuwigheid. Gemeensmaanen uit den Raad van Amftels burgerij, die met uwe tegenwoordigheid deeze plechtigheid vereerden, endaar door mij het vertrouwen inboezemden dat gij deel neemt in de verhoogde Heerljkheid van Neêrlands Cathoiijke Kerk, en den  C 5i ) den voorfpoed van mijnen dierbaaren Godsdienst s de Heer bevestige u en alle de uwen nog lang in dat edelmoedig befluit; bij verdrijve meer en meer uit het midden uwer Raadzaalen de nevelen der vooroordeelen, die Neêrlands Moederkerk zo lang verduisterden; Hij, wiens naam Raad is, verlichte u met zijnen raad uit den hoogen, tot heil van onze Vaderftad en welzijn uwer Medeburgeren; weest, onder des Heeren opzigt, de Bewaarers der wetten, de Voorftanders der gerechtigheid, de Beichermers der onfchuld , de Vergelders der verdienden; dat uwe huizen bevestigd en uwe naamen in zegening blijven tot het fpade nagedacht, en de God des hemels u nu en altoos een ruim aandeel geeve aan zijne vaderlijke goedertierenheid. Nu ftort ik mijnen hartewensch over u, feestvierende Gemeente , over u , bijzondere weldoeners van dit nieuwgebouwde Godshuis : wast-aan binnen deezen Tempel in de kennisfe Gods, in de weetenfchappen des Geloofs; bloeit hierop Gods heiligen berg als vrugtbaare olijfboomen in alle godlijke en zedelijke deugden; plant op den nieuwaangelegden Akker uwe kinderen als jeugdige looten van den palmboom, op dat zij regt ten hemel mogen opwapfen. En gij, edelmoedige weldoeners, die dit huis met uwe milde giften verrijkten: de Heer zegene uwe weldaadige harten met zijnen vaderlijken zegen ; hij ftorte over u en al.e de uwen den wenschlijkften voorfpoed; hij bevestige uwe huizen op de grondflagen van een duurzaam geluk ,% om dat gij het huis des Heeren gedagtig geweest zijt : dat uw voorbeeld met D a na-  C 52 ) nadruk werke op- de harten uwer broederen ; dat zij den voorfpoed uwer woonlteden zigtbaar mogen ontwaaren, en daar door aangefpoord worden om het welzijn van 's Heeren huis te helpen bevorderen: zó zegenen de kinders uwer kinderen, ja het fpade nagedacht, nog uwe naamen met blijdfchap, zo dikwerf zij dit huis zullen ingaan; en als de tempels uwer ligchaamen eenmaal, door den dood, in (torren, werden uwe zielen overgevoerd in eenen beteren Tempel, in den Tempel der heerlijkheid, waar God zelf uw loon en eeuwige Vergelder zijn zal. Nu is 'er ons niets meer overig dan met diep ontzag tot den troon der Godheid te naderen, dit Godshuis aan zijne vaderlijke, aan zijne magtige befcherming optedraagen, en zijne godlijke zegening over ons en over dit Bedehuis aftefmeeken. GEBED. Eenige, drieëenige, altoos aanbidlijke God! dit Heiligdom des vredes, dit Woonhuis uwer heerlijkheid , zij voor altoos aan uwe magtige befcherming aanbevolen ! Aan U , Vader der eeuwen , door wien de grondflagen van den eeuwigen Tempel gelegd zijn; aan u, godlijke Zoon des Vaders, die het Heiligdom der genade in uw Bloed grondvestte; aan u, heilige en heiligmaakende Geest, door wien wij ingewijd zijn tot leevendige tempels der Godheid: bevstig dit huis door'uwe magtige hand op eenen duurzaamen grondflag in langheid van dagen; laat nooit eenig onheil den drempel van  ( 53 ) van dit Heiligdom naderen, alwaar uw naam aangeroepen is; daal neder binnen deezen Tempel met de heerlijkheid uwer majefteit, met de giften uwer genaden, met het licht des Geloofs; bezegel aan deeze plaats het verbond des vredes, dat de kinders der verlosfmg op deezen dag met u geflooten hebben, zó dat het niet weder verbroken worde: heilig de Offeranden, die aan dit Altaar worden opgedraagen; dat het Zoenoffer des Lams hier fteeds een welbehaagen zij in uwe oogen, en het Bloed des verbonds om genade roepe voor fchuldigen zondaaren; heilig de zoonen van Levi, die hier den offerdienst waarneemen; bekleed uwe Priesters met gerechtigheid, en ftaa aan de rechterhand van uwen knegt, en van allen die na hem in dit huis zullen arbeiden; leg hun de woorden des leevens in den mond, en de waarheden des Geloofs in het hart: geef aan deeze Gemeente lust tot den Godsdienst, ijver voor het huis des Heeren, en een heilig verlangen om te hooren weiken de bevelen zijn, die gij hnn in dit huis geeven zult; ftort de volheid uwer genaden uit over deeze plaats, zó dat men van haar zeggen moge, hier worden veele zondaars bekeerd, verdwaalden te regt gebragt, neêrgeflagenen opgebeurd, zwakken verfterkt, rechtvaardigen bevestigd: doe bijzonderlijk ons allen, die thans in dit huis uwe eerfte aanbidders zijn, op deezen dag en ten allen tijde, uwe vaderlijke goedheden ontwaar worden, den invloed uwer genaden ondervinden , tot troost , tot blijdfchap van ons gemoed en heiligmaaking onzW dierbaare zielen: bevestig op deezen dag uwe vertroostende belofte D 3 aan  . C 54 ) aan dit Heiligdom, verhoog deszelfs geestlijke heerlijkheid boven die van het eerfte huis; doe ons hier den vrede zien van Sion, den waaren vrede des harten, en verhoor dan eerlang de bede uws Volks op deeze plaats des vredes; wees ons Jehova Sabaoth, de Heer der heirfchaaren; beveel de Helden der heirleegers , gebied de fterke ftrijders de wapenen nederteleggen ; vcreenig de magten der aarde, en vereffen de verdeeldheden der Volken, op dat wij weder als eensgezinde broeders tefamenwoonen , den zegen en de zoetigheden des leevens genieten, en uwen heiligen naame eene offerande van lof' en dankbaarheid opdraagen Heer der heirfchaaren.' aanbidlijke Vorst des vredes! bevestig dit over ons, verhoor onze (beekbeden, en heilig ook hier in uwe beloften aan dit huis toegezegd : in die plaatje zal ik vrede geeven, maar eenen duurzaamen vrede, die niet verbroken, niet verwisfeld zal worden, dan met eene zagte ftllte, met een zoete rust, in het hemelsch Sion, dat rijk van eeuwigen vrede en nimmer eindigende heerhjkheid. Amen.  Bij den Drukker deezes P. van BUUREN, zijn deezen en meer anderen Werken te bekomen. Een ROOMSCH Catholijk KERKBOEK, genaamt de waare Godsdienst , door den Eervv. Heer P, schouten , Roomsch Priester en Pastoor te Alkmaar, Dit Kerkboek zoo gewiglig en belangrijk voor de Liefhebberen van den waaren Godsdienst , is zeer zindelijk gedrukt in klein Octavo. Op best franscli papier en eenige op Schrijfpapier zijnde ruim 500 paginaas diK, en voorzien met zes fraaije plaatjes, tijtel-vignet en het pourtrait van den Auteur. Kost in fp. leere band - ƒ2:2:In franfche band - - f 2:10 :In rood of groen turks leere band - -3:16:En op Schrijfpapier elk 16 ftuiv. meerder. Dezelve zijn ook met fraaije afgezette plaaten te bekomen , doch motten belteld worden. HET HEILIG VERLANGEN NAAR DEN MESSIAS voorgefteld in vier Prcdieatien , op de vier Zondagen van den Advent, door den Eerw. Heer P. Schouten, Rioimch Priester en Pastoor te Alkmaar. Dit Werkje, vercierd met een extra fraaij Tijtel - vignet, zal zonder twijfel UEd. aandacht en leezing ten hoogden waardig zijn ; het zelve is gedr.ikt in sroot Octavo, op best Fransh Papier. De prijs is 16 Stuiv. en op best papier 24 Stuiv.' Uitbreiding wegens 't HEILIG SACRAMENT DES AUTAARS, en de HEILIGE OFFERHANDE DER MISSE, volgens de 32 en 33fte Les der Mechelfche Catechismus, door denzelfden Auteur. Kost 11 duivers. ANTWOORD op de Vraag: Welke Bewijzen leveren NATUUR en REDEN op voor het BESTAAN van GOD; in hoe verre kunnen wij dit WEZEN kennen, en welke Zedenkundige gevolgen kunnen daar uit afgeleid worden , door den zelfden Auteur, aan wien de Gonden Eerpenning is toegewezen- Kost 6 Huivers ONS VERLOST EN JUICHEND VADERLAND, naar aanleiding dezer woorden: Dit is door den Heer gefchied, ca  en 't is wonderlijk in onze ooien, Pfalm CXVII. vs. 23. VoorgclWd cp den eerften Zondag der BAÏAAFSCHE VRIJHEID, den 25 Januari} 1795, door den zelfden Auiheur, 2de druk, kost 6 ftuivers. De HEILIGE MAAXD, ten dienfle der Roomsch-Catholijke Nederlanders, of het leven van den //. ffilhbrordus met zijne Medegezellen, door h. g. eskes. Hier aster is bijgevoegd liet Leven en Martelie der H. Martelaars van Gorcum, benevens Morgen-, Avond-, en Misgebcden, Litanien, enz. Kost in fr. band - ƒ1: — : — Eenige op best papier met plaaten - ƒ 1: 10: — HET GODVRUCHTIG HANDBOEKJE, voor den Burger en Landman, door II. G. Eskes, Kanunnik te hees, kost op Schrijfpapier - - ƒ ■ : 4: - en op gemeender papier - - - . : 3: - Lecrreede over liet Geluk van eenen Vroomen en Ecnvouwdigen Christen; naar aanleiding dezer woorden, Jefus heeft gezegt: Ik dank u Fader, Heer van hemel en aarde, dat gij deeze_dingcn verborgen hebt voorde Wijzen en Verftandigen, en veropenbaard hebt aan -de kleinen. Matth. XI; 25. door H. G. Eskes, Kanunnik te Rees. f 5:8:- Mattheus Vogel, Roomsch - Catholijke CATECHISMUS, verklaarende de vijf Hoofddeelen van V. p. Petrus Canisius S. J. bekragtigende niet Schriftuurplaatfen de Roomsch Catholijke Leere, en wederleggende de Leere der Oncatholijken 2 deelen, in Octavo ingen. ƒ 1:16; ; Dit Werk, het welke ten allerhoogfte nutüg is , bijzonder in deeze dagen, vooralle oprechte Christenen, zal zonder twijfel met veel graagte gekogt en gelezen worden. Gezangen in den Vasten, in jjroot Otftavo. ƒ: - 6: -