Tytel plaat  . 1. J TUUM KU.^TD I G-E BESCHO lTWÏI G EI: OW Be spie geiiigei. Over de Werken der lATUUt; Door (ixéftft&J i Deel. iêÊSÊË' ^NT: C ornel.   JfrjVHEER.' —2$c f/anvri/>rs//yf/ty ds>ar lrWE jtoog Eü. GEST. r e '//ff rtjzw ^ee^ó^y^r^n*€^;e^?? Aeó ?tic£ r/fff U4t*e /'/■.•e/r/>>>//!/?//■/ /r//n r/r f/'c/rr///w/foepedreufa rcj-H-ftrf/i '//,>/?/•/ /vy/ >//■ fr/■/■ r<■/<■// //i r/r /'/■/■rwr/r'////fjrr r/rw //r/f j/,tr//1?^/^//c/1, r, /{///////*■/ s/ty 'jO /■/•//•c^r/////, /orr/r.i/,/a//,o?r> V&xè /OeJcAffUU tnp&n aan l 'mi HoogEd. Ckst. n/i /rf/teut//rv,/om /<• /'r/,u,/f/t, f/f f'j// -irr/r/r (^T'/tfden/ï&uvete. Hoor; EU. GEST. TTeEr/   EERSTE NAAMLYST DER INTEKEN A AREN. De Hoog Ed. Gest. Heer Mr. Willem van cltters, ontvanger generaal der Unie, £ Exempl. groot papier. A. J^eyelts CC.) Predikant te Hem, in Zeeland. Asperen CL. van^j Koopman te Amfterdam. Asperen ( van ) te Vlisfingen. A. J. V. C., te Middelburg. Adams (M.) Kost Schoolhouder te 'sHage. Andriesfen (P. J.) te 'sHage. Arnemuyden (Willem Jan ) te Amfterdam. Abrahams (de Wed. J.) Böekhandelaresfe te Middelburg, 14 Exempl. d'Agé ( F. J.) Boekhandelaar te 's Hage, 6 Exempl. Abrahams (de Wed. W. | Böekhandelaresfe, te Middelburg, 13 Exempl, B. Boetfelaar (Freule C. D. J. van) te 'sHage. A Bec  < * > Bedaarts ( Mr. Pieter ) Vryheeer van Blokland, oud Burgemeester der Stad Dordrecht &c. Brungrie du Buisfon (Mr. Ifaac) Kiezer te Middelburg. Boom ( G ) Schepen van den Ed. Hoogen Vierfchaar van Schieland, te Rotterdam. Bleuland (].) Profèsfor te Hardcrvvyk, groot papier. Bles (J. 's) Secretaris tc Tilburg. Boejenk (J. W ) Commis van 'c Cabinet van Z. D: Hoogheid. Burger (Dyonys) Cargadoor te Rotterdam, groot papier. Boudewyns (Corn.) Koopman te Amfterdam. Bosch (G. Jod. van den) te Rotterdam. Bibliotheque du Reg. Suisfes de Stoker. * Bredt (}.) te Heusden. Briët ( P. E.) Bockhandelaar te Amfterdam , • Exempl. groot papier. Breguet (Jaques) te Amfterdam. Bakhuifen (G.) Boekhandelaar te 'sHage. Baaien (Jacob van) te Rotterdam, Bifaiiorheque van de Zwitfers van den Heere Cololonel Gumoëns. Bregman Joris Z. (Roeland) te Hillegersberg. Bazendyk CL.) Gerechtsbode en Gaarder van 'sLands Collec Jve middelen te Schiebroek. Bergen (C.) te 's Hage. Boone (M,) voor de Lees Sociëteit te Sluis in Vlaanderen. Ber.  < 3 > Boer f'Willem den) Stads Chirurgyn te Goes. Beeldfnyder, Gerrits Z. (F.) te Amfterdam. Buys (Jan Arnol Preesman; te Gouda, groot papier. Bmynisfe (J.) te Middelburg. Besten (P. de) te Nuuren. Bulüng (Jan Anthoni) te Edam. Bergen (W.) Boekhandelaar te Breda, 20Exempl. Breebaart (W.) Boekhandelaar te Hoorn, 2 Exempl. Bemmelen ( A. van ) te 's Hage. Burman (Willem) te Groningen. Busfingh CA.) te Utrecht. Burgh (J. van) en Zoon, Boekhandelaars te Amsterdam, a Kxempl. Blusfé (P ) en Zoon, Boekhandelaars te Dordrecht, 3 Exempl. C. Citters, (Mr. van) Gedeputeerd van wegens Zeeland in de Vergadering van hunne Hoog Mogende de HeerenStaaten Generaal der Vereenigde iNederlanden, groot papier Citters ( Mr W. van ) te Middelburg, Craufurd, (James) Agent des Konings van Enge» land te Rotterdam, groot papier. Carré (J. A. J.) J. U. S. re Leiden. Coeverden ( Ifaacus van) Capitein in deEd: Manh: Schuttery, der Stad Leiden. Crienfen (—) te Middelburg. Cornel (N.) Boekhandelaar te Rotterdam, 25 Exempl. A 2 Cor-  < 4 > Corael (Francois) te Gomichetn, 2 Exempl. Cornel (Pieter) te Schoonhoven. Cornel (Jan Dirk) te Surinaamen. Campen (P. van) Leermeester in de MatheGs, te Leiden. Cornebal (J. P.) Rentenier te Leiden. Cosfem (P. van) Koopman te Nymcgen. Cramer ( Wiliebrord; te Embden, 2 Exempl. D. Drevon Geb. Dutry, (Mevrouw Joh. Maria de) te 's Hage. Dyk Wed. Wyngaart, (Comeüa Maria van) te Utrecht. Dam (W. van) Koopman te Rotterdam , best Papier. Deventer (C. A.) Raad in de Vroedfchap te Amersfoort Drosfaards (J.) Bergen op Zoom. Driebeek fAdrianus) Rentenier te Rotterdam. Daar Natuur da weetlust is. Daar groeit 'sMenfchen ervarenis/'' Dyk (Jan van) te Amsterdam. Dam ( Ysbrand van ) te Leiden. Dykshoorn ( \.) te Edam. Dyk (Adrianus van ) te Edam,' Dykman (F.) te Rotterdam. Dancan . C. A.) Kostlèhoolhouder te 's Hage. Dommels ( G. TV) te s' Hercogenbosch. Duirehck ^Lodewyk) Negctha: ie Amsterdam.  < 5 > E. L'Espaul rMr. D. de)R.aad in de Vroedfchap der Srad Leiden L'Espaul (Mr. A. G. de) te Leiden. Eyfferts (J: F:) Luitenant en Secretaris van de Artillerie te s' Hage, 2 Exempl. Esdré (Jan) te Heusden. Ewald) G. Jan) te Breda. Exrik (Francois) te Middelburg. Enters (J. F.) Commis van s' Lands Magazynen . te Islcndyke Eldik (A. van) Boekhandelaar te Zutphen. Einde (J. L. vanj Koopman te Rotterdam, Elgin CJ.) Koopman te Rotterdam. Ellinckhuizen (P.) Koopman te Rotterdam. Ellinckhuizen (J.) Koopman te Rotterdam. Esters (Mr. J. P.) te Amfterdam Ewald ( Pieter) te Maastricht. F. Fortman (J.") Con Re&or der Latynfche Schooien te Hoorn. Frouw, JansZ. (Willem de; Secretaris te Crabbendyke. Francfce (Christ. Lod.) te Breda. Feitcma ( Jacob ) te Amsterdam. Fprtmeijcr (J H.) voor het Ho'iandsch Leesgezellchap te Utrecht. A 3 Fa-  < 6 > Faro ( Abraham ) in de Groede. Focke ( A.) Boekhandelaar te Amsterdam. Fercemans (Arnoldus) te Amsterdam. Franken (Ab.) te Leiden. Fosfé (Christ.) te's Hage. Friendt (Pieter) te Delft. Faoullee ( Francois) te Amsterdam. Franken (Jacobus) te s'Hage. G. Ghyfelinle Sage (Mr. J. D.) Oud Burgemeester van Middelburg. 's Graeuwen ( Sibertus Carohis) Oud Schepen, en oud Penfionaris honorair te Ziriczee, voor het Lees Collegie. Geeje ( P. de j Raad van den Doorluchtigen Huize van Bergen op Zoom. Goonoviul (Mr J.) te Leiden. s' Gravenweert (A. J van ) Audt. Militair c« pract. Advocaat te Venlo. Gooi Junior (P. van ) te Breda. G. (J. A.) te Heusden. Greeve (Jan) Procureur te Westzaandam. Graaf (CM. van de) Stads Drukker te Veere. Gernemans (Johan Pieter) Rentenier te Delft. Gastmans Jansz. (Paulus) te Amsterdam. Gautier (N.) Dansmeester van het Hof van Zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe van Oranje en Nasfau. Grut-  < 7 > Grutter (Jan den) te Leiden. Gelder ( Jacob de ) Fransch en Duirsch Kost • Schoolhouder en Mathematicus te Rotterdam. Gautier (L.) Boekhandelaar te 'sHage, 4Exemp. Groot (G. de) Boekhandelaar te Delft, 4Exemp. Gulik CJ. van) Boekhandelaar te Amsterdam. Geldeman (L ) te Amsterdam. Graav (P. de) te Haarlem. H Heyns Geb. Vosmaer (Mevrouw S. E.) te 'sHage. Hoeven (' Mr. J. van der * Oud Burgemeester vaa Rotterdam, en Dykgraaf van Schieland. Havart ( Mr. Ad; ) Schepen der Stad Rotterdam. Houte ( Mr. J. van der) Secretaris van de Reken, kamer van Zeeland. Hellingman (Willem Nicholaas Crab) Oud Schepen der Stad Hoorn. Hartman ( ) Capitein ter Zee, in Dienst der Vereenigde Nederlanden. Hoeven (Abram van der_) Koopman te Rotterdam. Hoeven (Cornelis van der) Koopman te Rotter» dam. 4 Hoeven (Jan van der) Koopmam te Rotterdam. Hoeven (Dirk Jean van der) Koopman te Rotter* dam. Haastert (Izaak van) Mr. Konstfchilder te Delft, 't Hoofd (D.) te Leiden. A 4 , Hac-  < 8 > Hackenberg (A. H. Z.) Haan (P J. de) te Breda. Huisman (Pieter) Stads Chirugyn te Goes. Hiel je (Adriaan) Landman in Zuid Beveland. Hennequin (—) onder Luitenant van de Artillerie te Breda. Harten (Johannis van) te Gouda. Hevel | Cornelis) te Middelburg. Huisman, (J ) Boekhandelaar te Goes, 7 Exemp. Hulst N. van der) Apotheker te Rotterdam. Hoogwerf Ad. z. (J) te Rotterdam. Harthals ( ) Mr. Timmerman te Rotterdam. Harmans Corns. z. ( P. te Amsterdam. Hoedng (Jan) Beflelmeester op Hamburg, Brc men en Altona te Rotterdam, 2 Exempl. Hake (C. R.} Boekhandelaar te Rotterdam. ■—. I. Idllnga (Mr. Johan vsn) Raad Ordinaris in den Move van Friesland, te Alkmaar, Jeune le (J O.^ Postmeester van Steenbergen, Oud Schepen en Raad &c. &c. te Bergen op Zoom, a Exempl. J. L. by Onnekink, Boekbandelaar te Breda. 1, B. A. by van Bergen Boekhandelaar te Breda. Istra (Willem van) te AmfterdamK. Kun (A. van der) Koopman te Rotterdam. Kun  < 9 > Kun (P. van der) Koopman te Rotterdam. Kiein ( ) Koopman te Amfterdam. Klopper (Mr. Felix de) te Leiden. Kemenaar ( Mr. P.) te Rotterdam, best papier. Kuiper (J. H.) te Makkum. Koek (F. de) te Rotterdam. Knaack (B.) Boekhouder te Rotterdam. Koudzyn ( C.) te Middelburg. Koebergen (Egiedeus) Apotheker te Rotterdam. Kroe ( A, van der) Boekhandelaar te Amfteidam, 3 Exempl. best papier. Kool ( Jan ) Boekhandelaar te Westzaandam. Knoops (H. G. j Apotheker te Arnhem. Klcy (G.) Apotheker re Alkmaar. Kolf A. Q. z. (G.) te Rotterdam. Kerneman (W. de; Emden. L. Leonfnus (Mr. Jan) Regeerend Burgemeester der Stad Edam. Ligny (A. D. de) Student té Utrecht. Lamberts (D. J. C) Onder Luitenant van de Ar. tellerie te Breda. Lubeek (Matthys van) te Amfterdm. Lcckhorst (B. van) te Rotterdam. Lintner (W.) Behanger te Rotterdam. LeliaartCj. A.) te Middelburg. Liebert (Johannes; te Middelburg. A 5 Lu-  < io > Lulius (Benjamin") Stads Med. Dr» te Alkmaar. Laar ( Hendrik van) Mr, Ziiverfmit te Rotterdam. Limburg (M. W. P.; te Amfterdam. Lompers ( Corneiis) te Demerary. Lemmers ( Bart.) te Amfterdam. Lees Gezelfchap Moderata Durant te Leeuwaarden Lees Gezelfchap in den Briel. Lees Gezelfchap te Helvoetfluis. L?es Gezelfchap Eensgezindheid, te Rotterdam. . Houd aan in'tLe^en, te Rotterdam. ■ ■ Volmaakter door den tyd, te Rotterdam, Hoe langer hoe Volmaakter te Rotterdam. Tot Nut en Vermaak, te Utrecht. — Disce Legendo , te Utrecht. i- van Dirk Poldermans, te Viaardinge. ■ De oude Constitutie, te Hoorn, ;— Confïant'ta, te Hoorn. ■ ■■ Concordia, te Hoorn. • ■ Otium fine Litterus mors est,t& Middelburg. M. Macquet Q.) Schepen qn Raad te Ziriczee. Marinnisfen (Mr. J. ) Provinciaal Rekenmeester van Zeeland, te Veere. Mohr, (J. L D. de) Vaandrig in het Regiment van den Heer Generaal Dopff. Mes-  < i: > Mesfchert f Willem ïngen) Koopman te Rotterdam, best pap. Marle ( M. va$) Notaris te Rotterdam. Martveldt Com. Z. (J.) te Rotterdam. Mari ( P. G., S. S. Th. Stud. te Leyden. Mansveld, te .Bergen op Zoom. Molenmaaker ( G: J:) te Delft. Maan (C. W.) te Rotterdam. Meertenfen (J. ) te Middelburg. Meyer (Theodorus) Bójfckverkooper te Bodegra. ven, 2 Exempl. Mulder f Matthys) Chirurgyn en Vroedmeester te Borfelen. Moll ( W. J.) te Amfterdam. Mark (Cornelis van der) te Westznandam. Moelman (J.) Boekhandelaar te Arnhem, 4 Exempl. Mensz ( A. ) Boekhandelaar te Amfterdam. Morks (A.) Boekhandelaar te Dort. Molen (W. van) te Delft. Mortman W. Z. (Pieter Jan) te Amfterdam. N. Noort (Mr. M. van) te Leiden. Noort C Mr. W. T. van) te Leiden. Neve (A. S. de Bruin de) Med. Dr. ie Rotterdam. Nooten ( W. L. van ) Drosfaart van Boxtel. ïseufville (P. de) te Rotterdam. Y.  < 12 > N. N, te Rotterdam, 4 Exempl. Nellmann (G, N.) Commisfionair, te Rotterdam. Nederdyk ( M.) Mr. Timmerman en Molenmaaker te . ot erdam. Noome (Jan) te Westzaandam, best papier, Nagtglas (Lodewyk) te Amfterdam. N. N. by de J. de Wey, te Rotterdam. Noteman (J: van) te Amfterdam. ISormans (J: W:) te Amfterdam. O. Oosterbaan CMr E. J. W. de) te Harlingen. Oostenbergh ( Mr Adnanüs van) te Breda. Gort ('J: W. van) Koopman te Rotterdam. Ozy (Jan) Heer van Siegwaard, te Rotterdam. Ova (Cornelis) te Middelburg. Overftraten ( A. van ) te Breda. Overbroek ( M. G ^ te Middelburg, Ofch (M. van) Bokhandelaar te Middelburg, O. M. te Amfteidam, 2 Exempl. Os (Pieter van ) te Leiden. Ortmeyer (Jan ) te Amfterdam. Oosterman (Cornelis) te 'sHertogenbofch. Oudemans (Pieter) te Leiden. Oldenbeig (Gerritvan) te Groningen. P. Pe:crfen (Mevrouw de Wed. Jan de) te Amfterd. Perre (Jonkvrouw van de) te Middelburg. Plaat  C 13 > Plaat CE. G van der) Kapitein Ingeneur, in dienst der Vereenigde Nederlanden, te HulstPluim (Ar. van der) Med. Dr. te Breda, best papier. Pauw (M J.) J. U. S te Leiden. PoJman (R ) Cappelaan in de Noort KetheL Pril . Abram de) Koopman te RotterdamPieterszen B ;ekhandelaar te Zirickzee, * Exempl, Peeremans (Cornelis) te Haarlem. Plesfier ( Pierre de ) te 's Hage. Pinot ( Willem de) te Dort. Pliesfer (Gerrit W, } te Amfterdam, Q Quarles (W, D.) te Leiden. R Radcrmacher (Mr. D ) Heer van Nieuwerkerk s te Middelburg Rimmers ( Mr Zacharias Maximiliaan > te Goes. Ry (P. van ) Oudfchepen der Stad Briele. Roslum (G. van) Koopman te Rotterdam. Roos (Philippus.) te Haarlem, best papier. Riemsdyk en van Bronkhorsc, Boekhandelaaren te Bergen op Zoom, jo Exempl Reitsma Joma) Schoolmeester in de Bedykte Scher- meer. Robertfon (James) te RotterJam. Ryksman ( G. van ) te Amfterdam. Rictema, Jans Z ( Pieter ) Haarlem. Richelaar - Thomas) te Amfterdam. Richter ( Gerrit de ) te Leiden. Rotenmutler (J. W. J ) te Amfterdam. Rouppe (H:) Med, Dr, te Rotterdam, S. Sluis CA.van der) Raad enBurgemeester derStadBriele. Sanders (Mr. C C.) Advocaat te s'Hage, Reits  KC 14 > Se!CD de^ J U.S. Utraj a-lRben. Schuttrup (A. C ) Koopman te Amfterdam. Spall (Abraham van) te Amfterdam. Saeket CC. G )Mr Chirurgynte Arnemuiden. S yders (J ) te Middelburg Schansman (Cornelis Dirk) te Middelburg. Seheltus (j ) te s' Hage* best papier. Scheltus Jun. (J.) s' Hage Siedcnburg (C ) Predikant in de Luterfche Ge- meinte te Middelburg Scheltema (Taco) Ponrait Schilder te Rotterdam , 'nest papier. Sampfon(A.) Apotheker te Rotterdam Schmidt Q-~) Portrait Schilder te Amfterdam. Snyders ( Hendrik ) te Am rerdarn. Sant ( Gerard ) te Lisfabon, Shalekamp (P ) Boekhandelaar te Amfterdam. Sh'ch C J. van) Boekhandelaar te Leeuwaarden, i Exemp. Schor ( W. van) te Amfterdam. Sleidmans (A. J.) re \Hage. T. Torcest (Jonkh. Cornelis van) Heer van Schoorl en Kamp. Tour, fjonkhr. Mr. J. N.) J. U. Dr. &c. &c. te Leeuwaarden. Taree Mr Gerbnrd Johan) te Breda. Teengs (jacob) Regeerend Burgeraeefter der Stad Edam. Thornbury (Willem) 'sHage. Tolienaar Wunsch (Hendrik) te Amfterdam. Tabaksplant (Tobiajs) ie Westzaandam. Tuliingen (J. ) Chirurgyn te Ponegaal. Thysfèns (J J.) Boekhandelaar tc Leiden, 3 Exemp. Tak ( Abram ) te Middelburg. Ter-  < 15 > Terveen (Wed. J. van en Zoon) Boekhandelaars re Utrecht, 3 Exempl. Tourlemans ( Willem ; te Amfterdam. Twik . Pieter ; te VHage. Terelingen ( Abram van j te Nymegen. U. Upftal (A. van") Ontvanger te Breda. Upftal ( Hendrik van) re Breda. Uiten walde ( J. J ) te Amfterdam.' Ukermeer (Gemt van) te Delft. V. Visvliet, Ceb, van Goens (Mevrouw van) te Middelburg. Visvliet Oonky. Anna Henrieta ) te Middelburg. Visvliet (Mr. £, P. Van) Kiesheer en Med. ijr. te Middelburg. Verbrugge (W.) Koopman te Rotterdam. Verkamer ( ) te Rotterdam. Veer (Pieter de! Preceptor van de Pages van zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heeie Prinfe van Oranje en i\asfau. Visfcher (D.) Med. Dr. te Dokkum. Visfer (P.) Latinist té Rotterdam. Vereyck (G) te Bergen op Zoom, Verboom (P ) te Leiden. Velde (M. van der) Chirurg. Stud. te Rotterdam VisfD.; Boekhandelaar te Rotterdam, 8Exemp. Vasfy (Jacob Johan) te Middelburg. Visfer (J Jans z ) te Utrecht. View/eg (Wed CA.) Bcekhandelaaresfe te'sBosch 7 t xemplaren. Voorhout ( F ) Koopman te Alkmaar. Vermande L Boekhandelaar te Hoorn. Veerman (J.) Boekverkooper te Heusden' 4 Exemp Vlug (de; Boekhandelaar te Dordrecht, 3 Exemp'. VilL  KC i6 > Villaneuf ' A) Dans - Moester te 'sHage. Verkuyl (Andries) te Rotterdam, i Exemp. best pap. Vesrer ( Cornelis) te Harlingen. Vlietman (Abraham van i te Haarlem. Veerlak ( J. L.) te Rotterdam. W. Wydenbruck (P. B. Baron van) Ritmeester van een Compagnie Hufaaren in Hol'andxhen dienst. Wapperon J. J ) Notaris nn Klerk ten Comptoire Generaal van Holland, te 'sHage. Westerkappcl Jr, (Ifaac van) te Haarlem. Wiks ( J.) te Rotterdam. Waedftedt (Johan) te Middelburg Wesfels O ) te Utrecht a Exemp. Werven ( J. van ) Boekhandelaar te Amfterdam , best papier. ' Wit Corneiisz. (Jan de) te Hoorn. Walré (J V.) en Lomp. Boekhandelaars re Haarlem. Wetters < T. L.) Boekhandelaar te Middelburg, 5 Exemp. WesGng Willemsz. ( J ) Roekhandelaar te Amfterdam. Wageningcn (Jan van) te Rotterdam. Walker (William) te Rotterdam, i Exemp. Willinger (P. J ) re Amfterdam. Wemsder ( N. te Arnhem Walrade (Jeremias) te 's Hertogenbosch. Wilkens ( F. J.) Koopman te Rotterdam. Wemsterman < J. van) te Brusfel. Z Zvvemer ( Abraham ) Rentmeester der Domeinen van zyne D. H. den Heere Prinfe van Oranje in Noord Beveland. Zwalm (J:) Boekhandelaar te Amfterdam 2 Exemp. Zweem. ( P. V.) te Amfterdam. Zwartman ; Cornelis) te Delft.  < I > Inleiding. Toen de almogende Schepper den menfcri het gebied opdroeg over de Vischen der Zee, en over het Gevogelte, en over het Vee , en over de geheele Aarde, en over al het kruipende Gedierte dat op de Aarde kruipt, gaf hy hem een Godlyk verftand, en een redeneerend vermogen om de werken zyner wysheid te befchouwen en te onderzoeken; en hunne aangelegenheid en inrichting te onderfcheiden; tot wat einde anders heeft de groote Schepper der Natuur de werken zyner handen verfchilknd gemaakt; dezelven zomtyds; afmeetende met de fchaal van onmeetbaare grootheid; zomryds leven ademende in de byna ontzigtbaare ftofkens ; geevende aan het eene wezen, de verwonderlykfte vermogens; aan het andere, louter beftaan? Waartoe deze verfchei- denheid, dan tot verwekking onzer aandacht, eerbied, dankbaarheid en liefde! Daar is niets dat meer toebrengt tot ons geluk en welvaaren, dan eene bewustheid onzer aangeboorene grootheid; doch dit is met te verkrygen zonder nadenking, zonder ons te beroepen ep de hoedanigheden der fchepjelen die zo verre bene* déri  < 4 > den ons gefield zyn, of zoader onze aandacht te Iaaten gaan over de prachtige uitwerk'elen der natuur, daar onze denkbeelden in verwondering verdwvnen : beichouwen wy onze minderen alleen, worden wy tot Goden verhoogt; gaan w.y de onrzachlyke vertooningen van bet alvermogen na, zyn wy minder dan een niet! Het is de uitbreiding van het verftand door de befchouwinge der natuur , dat het befchaafde leven van de wilde woestheid kenmerkt • de ftudie der natuur geeft ons cenen vryen loop door de gantlche ftcflyke waereld : door haar ftygsn wy boven de kruipende verblyfpla.itlèn der aardfche bewooners , onderzoeken het geflikker van den Sterren hemel; volgen de zwervende komeeten door het wyd onmeetbaare vak, en krygen eenig befef van de wetten die de fpheeren aandringen tot volbrenging hunner piigtcn, met de fchoonste orde, en de volmaakfte eenftemmigheid. Ieder levensvonk , ieder ftof ken, verkondigt de grootheid des Scheppers, en de onbepaaldheid zyner Voorzienigheid, die alles naar hunnen ftaat gefchikt heeft en hunnen ftaat naar hun; die dezelven behoud en onderfchraagt, door tallooze omwentelingen , zonder opfchorcing , vernietiging of verbetering. Is 'er iemand die uit onkunde of dartele kwaad. wil-  < 3 > willigheid , de voordeelen der Natuurkunde verlochent; moet hy egter bekennen , dat hy aan derzei ver kennisfe veel te danken heeft. Wie onderricht den menfch van den gefchikten tyd tot rust en flaap? — Wie bepaalt het wederkeerend gety? wie meet den verval des tyds af? — 't is waar, de landman kan de uitwerkfelen der natuur genieten zonder de oorzaak te weeten: de zeeman kan de rivier met het gety afzakken, zonder den oorfprong van den vloed te weeten ; maar zelf* aan deze kan eene kennis der grondbeginfelen waar uit dezen veranderirgen ontftaan, geen nadeel toebrengen ; zy zoude hem mogelyk van nut kunnen zyn; zy zal hem ten minsten vermaak verfchaffen. Wanneer wy ons erinneren die dagen van duisternisfe en onkunde, toen de ligtgeloovigheid door be« guichelende vertooningen misleid werd: toen de uitwerkfelen der natuur de menfchlyke kundigheid fcheenen te boven te gaan; moeten wy ons gelukkig achten dat de duistere nevels der onkunde uit onzen oord verdreeven zyn. In plaats dat wy nu den Nyl , om deszelfs overftroomingen als eene Godheid zouden aanbidden, flaan wy onze oogen naar de wolken die beftemd zyn om zyne Wateren te vermeerderen: —< wy beeven niet meer voor de verlengde dampftoffen der komeeten ftaart; noch befchouwen dezelven als noodlottig: wy nee* 2 men  < 4 > wen gerust onze verrekykers en onderzoeken haare verroonmge. Wie zal dan zeggen dat de kennis der natüur van geen nut is ? — of is het ons geen voordeel dat wy van het juk der voorbeduid:èlent en wondertekens verlost zyn? • Dat de uitbreiding van het verftand eene uitbreiding van vermogens te wege brengt * word myns denkens , in geen geval duidelyker aangetoond dan in het gedrag der Indiaanen by de ontdekking van Anieriea. In eene der eerile reizen van Columbus, had hy veel geleden door eenen florm , zyn fchip was zwaar-beicbadigd, zyn vicluaiie uitgeput, en zyne gtMréldhëid en vooruitzigt ckndig; want de Indiaanen bragten hem geene fpyze v maar Columbu-> wist dat zy onkundig waren , en gevolglyfc bygeloovig: hierop dreigde hy hen met wraak en verderf, met niets minder dan eene volmaakte vernietiging hunner maan , e» dat binnen weinige vuren. De maan was eene haarer voornaamite Godbeden; zy twyffclden geenzins aan haare magt om zyne bezweeringen te weerllaan, en vertrouwden op haaien aanhoudenden glans; maar toer» de eklips begon,, en het maane licht verminderde , vei toonde zich de fehak op hunne aangezeten ; de vrees bevong hunne harten ; zy verzochten Golumbus haare planeet in deszelfs voo- rigen I  < 5 > figen luifter te willen hérfïcllen, en kogten de vryv heid hunner Godheid met ruime gefchenken. Deze gebeurtenis 'vei èischt eenige bedenking: — hadden de Indiaanen nooit te vooren eene eklipi gezien ? — dit zal men zich bewzaarlyk kunnen verbeelden. De trapsgewyze vermeerdering der duisterheid , en de toeneemende herltelling des lichts moeten niet vreemd geweest zyn. Waarom waren zy dan zo fchriklyk met vrees bevangen , daar een weinig geduld ha»ren fchroom zoude verdreven hebben ? Om dat derzelver grondbeginfels hen onbekend waren ; zy zagen niet uit hunne eógen ; zy bedachten zich niet; zy overpeinsde niet; zy rekende niet; en egter moeten zy in den gewoonen loop des levens veele gelegenheden daar toe hebben gehad, Ik kan hun hunne vreeze verfchoonen voor den dónderen den bhkfem, beftierd door 'smer.fchcn handen ;. dit was iets dat zy nooit te vooren gezien hadden. Ik vergeef hun dat zy een paerd aanichouwdcn als eene fnelle Godheid; dat zy deszelfs gunst daarom sftmeekten, en zyn vriendfchap zochten te verwerven met gefchenken van brood en vleefch ; met aanbiddingen en kniebuigingen: hun land bragc g^en gelyke dieren voort; maar dat zy zich konden inbeelden dat een menfch, die , gelyk zy wel haast moeten gezien hebben , onderhevig was aan dezelve na uuriyke gebreken met hunce zeiven , dat zpdarJ^e de ver. * 3, mo*  < * > öiogens bezat om de hemelfche Lichaamen te beteugelen , is een aanmerkenswaardig voorbeeld van menfchlyke onkunde en onbedachtzaamheid: men ziet zelfs dat de eenvoudigste hoofdHoffen, wanneer zy van haaren gewoonlyken loop afwyken, eene bron van verwondering voor de onkundigen zyn : Water is niet vatbaar voor hitte " dacht de arme Otaheitiaan toen hy zyne hand vol fchonk uit den kcokende theeketel; " Het water kan geen vaste lighaam worden," zeide d^ gezengde West-Indiaan, hoe onwaar is het verhaal der Europeaanen, dat zy 'er op wandelen." Hemel t roept de onlangs in Europa aangekomen Afrikaan op het zien van den vallenden fneeuw ** het regent witte regen, " geen wonder dat de menfchen wit zyn. Op eenen tyd dat de Conclave te Romen was vergadered om eenen Faus te verkiezen , barite de pest in die Stad uit : veele der Kardinaalen kwamen om het leven; veelen verlieten de Stad; een alleen bleef gerust in zyn paleis , vervolgde zyne voorige levenswyze , en behield zyne wooning van de befmetting: dit werd aangezien voor eene wonderlyke uitzonderinge ; voor eene hemelfche v-rkiezinge; en hy werd diens volgen tot Paus verkooren. Wat was zyn geheim? eenvoudiglyk. dit: hy bemerkte dat de ziekte veroorzaakt werd door  < 7 > door de bedurve lugc; hy wist gevolglyk dat eene circulatie van de Iugt, dezelve zoude voorko. men, en hy wist dat die circulatie door het vuut bevorderd werd ; de onkosten van eenige vuuren om den loop der lugt te vernieuwen, behielden hem en zyn huisgezin in het leven. Is het my geoorlooft te zeggen dat wy verre bo*en onze voorgangers uitmunten, beiden in de kennis zelve , en in de gelegenheden om die te verkrygen. Wy zouden nu niet, gelyk Alexctnder, de ebbe en den vloed van den Indus , met opgetogenheid aanzien, of dezelve befchouwen als de ui werkingen van den godlyken toorn: wat zoude men nu denken van eenen Vlootgebieder, gelyk Cezar , die verzuimen zoude voor eenen fpringvloed by volle maan te zorgen; welke nalatigheid hy met vcele zyner fcheepen heeft geboet, en zelfs gevaar liep van zyne onderneeming op Brittanje verydeld te zien. Slaan wy onze oogen op het burgerlyk leven zullen wy moeten bekennen, dat niet alleen veele ftoffen tot alle foorten van fabrieken; maar ook de grcndbeginfelen van konst en pragc ; haaren oorfprong hebben in de ftudie der natuur. In een handelJryvend land gelyk het Nederland, is men veele onzer nooddruftigheden aan andere landen vexfchuldigd; maar hoe zouden wynuet dèr* 4 zei-  KT 8 > zeiver gebruik kunnen bevoordeeld worden, waren wy onkundig gebleven van derzelvehoedanigheden? wy voeren in ons land katoen en zyde voor onze Weeding; veele foorten van eetwaaren, en onnoemlyke andere dingen, die, fchopn zy onder de overr lolligheden des levens kunnen gerekend worden, egter veel toebrengen tot het veraangenaamen onzes beflaans. In de mat et ia medka zal de nuttigheid, ja, zelfs, de noodzaaklykheid van eene gemeenzaame kennisfe der natuur, onbetwist zyn; hier in \ byzonder is eene vrye handel door de gant>? fche waereld van groot en onderling nut. 't Is waar, de geestige Voltaire beklaagde zich dat de Kina in een lucht fit eek gevest groeide, dewyl de koorts de kwaal was van een ander ; maar had de kundige franfehman zich bedacht , dai de noodzaaklykheid van gemeenfehap en vriendfchap onder alle menfehen ten fterkuen word aangedrongen, door aan het een gewest te geven het geen een ander benoodigd is; zoude hy eerder het menfehdom geluk hebben gewenfcht, dat wy de deugd van de Kina met ondervinding konden be. yes.igcn, dan gemurmureerd te hebben tegen de plaatflyke, befchikkingen der Voorzienigheid. Ik durf zelfs zeggen , dat hoe meer deze algerr.eene be chikkingen der natuur ons bekend worden , te minder zullen wy onvergenoegd zyn over der.  KT 9 > derzelver bevestiging: 't Is waar, de liefgeurige ipeceryen zouden mogelyk in de koudere lugtftreeken van het noorden hebben kunnen groeien; maar konden zy daar die kragt bekomen hebben die een toppuirige zonne haar geeft ? of ware de hitte, der zonne om haarent wille vermeerdert, wat zouden onze maatige vruchten niet geleden hebben! Onder de befchaafde ftudien der menfehen , moet ik die der Natuur en d:rzelver voortbrengfelen , den voorrang geeven, ah de wezentlyke grondlegging van alle ckrlykheid : zy ftelt ons een foorc van aardfeh paradys voor oogen; waarin wy (gelyk onze eerfte vader) de oneindige verfchei* denheid van fchepfelen en voor wei pen kunnen befchouwen; eenige kennisfe bekomen van haare ei. genfehippen , manieren sn geftelcheden , en door eene verftandig en naauwkeurig onderzoek, de natuur en getal van onze onderdaanen leeren ken. nen, want God heeft ons " heerfchappy gegeven over de vilchen der Zee , en over de vogelen, en over ieder levendig fchepfel dat op de aarde kruypt " en hoe gemaklyk kunnen wy eene kennisfe van de fchepfelen over wien de Groote Jehovah ons het gebied heeft opgedraageu, niet bekomen ; wy behoeven niet te reizen over pnberbergfaame witöeroisfen j door padelooze woe* 5 lty-  < 10 > ftynen; over bergen verheven boven den opftygendc fneeuw , over brandend zand , of over velden van ys. Voor ons ontbloot zich de natuur ; voor om beklimmen de nieuwsgierige reizigers de met walken bekroonde Andeën, van wier kruinen wy befchouwen met hen^di beneden rollende wolken, de flikkering van beneden draaiende blikfemen; wy zien om laag op den ratelenden donder, die, uit de zwangere wolken barstende, " tusfehen ons en de waereld eene groote kloove fchynt gevestigd te hebben " — hoe gemaklyk, hoe fnel in onze verbeelding is de overgang van de Andeën tot de Alpen ! hoe verfchillend is de vertooning ! aan den eenen kant verfrüchend lente groen, aan den anderen ondoorgangbaare ysyaleien. Hoe verrukkend het eene; hoe verbazend het andere i de bytende koude verftyft het lighaam ; de gekrampte leden weigeren hunne dienden ; de verdunde lugt belet de vrye ademhaling: fnel vlieg i!c met den nedcrglydenden muilezel den berg af, uursn agter een op zyne byeengetrokke pooten nederdalende; zonder leidsman; zonder pad; zonder toom; zonder mogelykheid van te keeren; omringd aan alle kanten met yslyke holtens; hoe klopt het hart niet voor het gevaar! 't is egter maar een denkbeeldige fchroom. Ik beklim met Hamilton den vuurbraa» kenden Etna; ik hoor zynen inwendigen oikaan;  < ei > ik zie zynen blikfem fchitceren; ik hoor zynsn doü-der ratelen : yslyke verwoestingen volgen zyne uitbrakingen; de aarde zelve beeft voor zyne woede, en fchynt tot haar middenpunt te fchudden — ik hoor de verbryzeling der paleizen ; de val der toorens; het geklag van Sicilien ; het geiteen van Calabria; ik keer my weemoedig van het gekreun der Itervenden, en dank mynen God, die my het Nederland ter woon gegeeven heeft; — blaast de Samisl haare vergiftige adem uit; onmidlyk dood! hoe verblyd ik my dat ik my niet behoefd ternedertewerpen om dezelve te myden, of de gewrichten myner reisgenooten te onderzoeken of dezelve nog leven genoeg bezitten om te knakken. In myn vertrek vrees ik niet het vuurig geflikker der noordfche lugtverfchynfelen; noch de drukkende ftraalen eener toppuntige zonne; noch de fchadelyke dampen van diep gegraven mynen. In myn vertrek trotfeer ik den fnuic des Olifants. het gebrul van den Leeuw; de fnelheid van den Tyger; of de vergiftige tanden van de Ratelflang: de roofziek Arend verwekt geene vreeze; de vreetzuchtige Condour geen fchrik ; ik befchouw zonder fchroom den ontzachlyken walvifch; en den verfcheurenden haai — en, hoewel niet bekwaam ©m, gelyk At>am, alles na derzelver hoedanigheden se noemen; maak ik egter, gelyk hy, eenige kennisfe  € ia > riste 'er mede , en geniet daar door eene foort van heerfehappy over iederen bewooner van den aardkloot. Zouden wy een denkbeeld mogen vormen van de natuui kundige kennisfe van Adam? ltaroojrde hy op de zonne, onkundig van haare uitwerkin. gen? liet hy de zilvere maan onaangemërkt doorfchynen ? Neen — laat ons eerder denken dat hem de aangelegenheid e:i heerljkheid der zonne , de zagtheid , verkoelendheid , en heerlykheid der hemelfche Koninginne niet onbekend waren: ook was hy mogelyk niet onkuadig van de verre afgelegener , egter buur-waerelden, de planeesen ; noch ongevoelig van het geflikker van den ftarren hemel; wy kunnen , voorzeker, zyne naauvvkeurige kennisfe van ;;ich zeiven , en de gewesten zyner onmidlyke regeeringe , niet betwisten : De lugt, het licht, het water, de aarde, waren ais zo veele verdelingen zyns ryks, en trok beurtlings zyne aandacht naar zich, Hy zag zich zelven het eenigfle redelyk fchepfel op aarde; begaafd met vermogens bekwaam tot naauwkeürige en verre uitgebreidere bevattingen ; hy zag zich omringd van dieren van verfchillende grootens en hoedanigheden , in welken de moed en dapperheid; de fchmnderheid en list; dëkragten volharding , die aan zyne lbort eigen was, uitblonken j deze hoedanigheden ,  < ï3 > den, bezaten zy egter, niet wisfèlvallig , maar in eene juiste evenmaatigbeid ; niet in een geflachc vereenigd, tot verfteeking van anderen, maar zo gefchikt dat 'er noch Ichaarsheid, noch alleenbezitting plaats greep : Het gevogelte bekoorde hem met hunne fchranderheid in het famenlrellen hunner wooningen; met hun gezang onder het groene loof, en met hunne gefchilderde en veelverwige pluimaadje. De Gekurvene Diertjes verwekten zyne naauwkeurige navorfchlng, en toonden, in 't klein, de levendigheid der prachtigfte vercierfelen: zelfs bezat de (thans) kruipende flange, haare bekoorlykheden; haare levendige vlekken ; haare veelverwige fchobben, en eene byzondere listigheid boven alle gedierten des velds: ook was het plant gewas hem van geen mindere aangelegenheid; de boomen die zyne wconing omvangden; die van welken hy zyn voedfel plukte : de aanloklyke vertoor.ing, en de veifrifchende fmaak der verschillende vrugten , kunnen zyne opmerking niet ontglipt zyn : de bloemen die met haar geur zyne geesten vervrolyk. ten , en met haare veelverwige fchoonheden zyn gezigt bekoorden , zuüen zekerlyk zyne aandacht naar zich getrokken hebben. Wat ook zyne kennisje van de bewooneren der wa-  < 14 > wateren, moge geweest zyn , weeten wy niet : Wy bevinden die onze aandacht over waardig. W8É belet ons dat wy trachten zo wys te zyn als Adam? De vermaaken der natuurkunde kunnen verminderd zyn, maar geenzins vernietigd: zy zyn neg , de natuurlykfte, zo wel als de aanmerkh'kfte geneugtens der menfehen; zy zyn onze zuiverfte vermaaken ; en met opzigt tot de nuttigheid dier ftudie , hebben wy n u fterke redenen om dezelve aantevangen,' die geene plaats hadden in de ftaat der onnozelheid; want nu zyn verfcheidene beesten en dieren fchadelyk geworden ; dezen moeten wy leeren te myden , te overwinnen, ofte temmen; veele boom en zyn vergiftig-, veele vrugren doodlyk; veele planten fchadelyk; dezen moeten wy leeren kennen, op dat onze fpyze niet doodlyk worde, en, op dat wy de gezondheid niet opofferen voor een betoverend voorkomen, of voor eene begaichelende reuk. Wy moeten nu het irifeft vermyden, ten zy wy verzekerd zyn dat hetzelve geen angel heeft; wy moeten de bloem fchuwen, ten zy wy overtuigd zyn dat haare geur niet fchadelyk is; en niet alleen desen , maar zelfs zyn de lugtverhevelingen die onze aarde omringen niet gelyk zy oorfpronglyk geweest zyn. De droevige ondervinding heeft ons de gevolgen der ftormen en orkaanen ; van den donder en den blikfem ; van  < «5 > van de rollende golven, en bergachtige baaren , leeren kennen ; maar die is niet genoeg, wy moeten ook van derzelver ooriaaken en eigenfehappen weeten, willen wy de gevaaren die 'er mede gepaard gaan, myden. Door de proefondervindingen onzer voorgangeren; door den arbeidt van veele verftandige mannen, worden wy inflaat gefield, om eene genoeg, faame kennisfe van de werkingen der natuur te bekomen;niet, dat wy ons eene bekwaamheid zou. den kunnen aanmatigen om reden te geven voor alle de verwisfelingen der natuur, of derzelver geheimen te openbaaren; wy moeten in 't tegendeel bekennen, dat 'er nog veel verborgen blyft; en veel dat nimmer ontdekt zal worden : wy zulegter, in weerwil dezer onoverkomenlyke onweetenheid, genoegfaame gelegenheden vinden, om ons te verwonderen over de wysheid des Scheppers, in de fchikking zyner werken, en in de uitdeeling zyner voorzienigheid. Om deze voorzienigheid te verhoogen; en de heerlykheid des Scheppers te verkondigen, zal de gantfche natuur haaren ruimflen fchoot, haare verborgenfte geheimen aanbieden. Veilig voor het woeden van krygvoerende hoofdftoffen, zullen wy haare oorzaaken onderzoeken; voor ons zullen d orkaanen raazen, de donder ratelen, de blikfem fchit- teren_;  4 ï teen; '-oor ons zullen de golven bruischen ; de gsapende afgrondi zal fchuimen , de vuurbraakende berg zal zyncn zwavelachtigen rook , en belfcbe vlamn en uitftorten de aarde zelve zal beeven, dewyl wy haare fchudüingen in veiligheid aanzien. en der waerelds verbryzeling onbefchroomd aanfchouwen ! • Vinden wy ons geneg-n tot bet belachlyke ; kunnen wy ons onderhouden met de listigheid van den vos , met het grynzen van den baviaan, ol met de grillen van aap; wy zullen haaren diefftallen bywo .nen, en deelen in de vreugde eener fruitroovende onderneeminge. Voor het leerzaame in 't burgerlyke leven, zullen wy de naarstigheid van den bever . of de angstvalligheid van de henne over haar vederlooze broedfèl bewonderen; wy zullen de weikzaame bye bezoeken , en fmaaken het zoet van eerbaare naariligheid; wy zullen de kleurige rooze plukken, de liefgeurige kamperfoelie, en iedere bloem die de lente ons verfchaft; wy zullen de fmaaklyke besfen drukken , en ons hart vervrolyken met het purpere druiven bloed; zonder walging, zonder overzadiging, zonder dronken fchap. Wy kunnen dikwyls van de onredelyke fchepfelen, redelyke onderrichtinge bekomen; de vogegelen, die, om hunne nesten te beveiligen, dezel. ven  < *? > ve aan de büitenfte takken der boomen hangen; of die we'ke, de rots hunne kouw maaken, zal onze verwondering verwekken. Hier mede niet voldaan, zullen wy oflze aandacht naar binnen wenden » en wanneer wy daar grondbeginfelen en hoedanigheden ontdekken, die wy nergens anders vinden , zal het onze wenfchen, onze befluiten en onze betrachtnigen aanmoedigen , ter verkryging eener overeenkomftige verhevenheid van gedachten en gedrag. De beroemdde Schryvers in alle taaien zulle» ons de hand bieden; de ontdekkingen van Newton, LlNNEUS , BüFFON , STRUIK, MaRTINET , Herschel, Lavoisier, van Troostwyk en anderen, wier werken van allen hun verdiende lof ontvangen, zullen onze Befchouwingen verryken; de plaaten, die 'er bygevoegd zyn , en die in een dergelyk werk, mogelyk, nooit overtroffen zyn geweest , zullen deze ontdekkingen in het klaarfte daglicht (tellen , en onze Befpiegelingen voor de geringfle bevatting duidelyk maaken ; om welke reden wy ook alle wiskonflige berekeningen hebben agter gelaaten; derzelver oplosfingen van onze geleerde voorgangeren overneemende. In korc te gaan , ons doelwit is om aangenaame tydverkoning, met nuttige onderrichting en * • ze-  C 18 > zedelyke verbetering te vereenigen : Om den Menfch wyzer, verftandiger , en deugzaamer te maaken— om het verstand te beschaa» ▼ en, en het HART te verbeteren.  NATUURKUNDIGE BESCHOUWINGEN; O F HISTORISCHE, ZEDELYKE en AANGENAAME BESPIEGELINGEN over de WERKEN der NATUUR: in alle haare deelen. EERSTE LES. Heeren en Dames. -tp^e oneindige verfcheidenheid, en de fchoone JJ? pragt zo blykbaar in de werken der natuur, hebben ftoffe verfchaft tot aangenaatne befpiegelingen in alle eeuwen , en by alle volkeren. Wysgeeren en Dichters hebben haaren luifter ten toon gefpreid met de weelde van verrukkinge , en de enthufiasmus van aanbiddinge. I. Deel. A De  < 2 > De Hemelfche Lighaamen in 't byzonder , als zynde de zichtbaarfte, de belangrykfte , en de fchoonlle voorwerpen die hen omringden , trokken natuurlyk hunne vcornaamfte aandacht, en de beweegingen die zy onder dezelven befpeurden , lokten hen uit om de regels en de wetten die hen beheerfchten te onderzoeken hunne ontdekkingen overtuigden hen van het bedrog der' zinnen , en leerden hen het zelve te zuiveren door het licht der waarheid. Deze wetenfchap is door dén roeft van jaaren niet befmet, nieuwe ontdekkingen , in 't tegendeel, hebben haare aangelegenheid vermeerderd het hedendaagfch vernuft heeft de geheimen der natuur geopenbaard, en de proefondervindelyke wysbegeerte heeft deszelfs ontdekkingen met den ilempel van overtuiging bekragtigd. De oorfprong der Sterrekunde moeten wy zoeken by de Egyptifche en Babylonifche Schaapherders,- deze, uit tydverdryf, of om hunne zwervingen door de vruchtbaare vlakten daar zy hunne Schaapcn weidden, te rigten, bemerkten met aandacht de ftanden en verwisfelingen der Hemelfche Lighaamen , en daar zy doorgaans eene levendige verbeeldingskragt bezaten , meenden zy dat veele kluften of verzamelingen van fterren , die zy in het uitfpanfel gewaar werden , eenig- zints  < 3 > zints geleken naar voorwerpen die hen op aarde gemeen waren: deze Kluften noemden zy dan Hemeltekens; aan welken zy de naamen gaven vande voorwerpen waarop zy meenden dezelven naar geleken; en fchoon laatere Sterrekundigen het getal der Sterren, en zelfs ook dat van de Hemeltekens hebben vermeerderd , hebben zy egter de oude benaamingen blyven behouden. De menfchlyke kundigheid fcheen voor veele Jaaren haar toppunt hier bereikt te hebben ; uitterlyk fchyn was de bepaaling van 'smenfchen onderzoek , waarin veelen, zelfs verlichte en verftandige mannen der oudheid, gefterkt waren , door de letterlyke uitlegging van de Mofaifche befchryvinge der Schepping,- dewelke niet gefchikt was om hen een befef in te prenten , dat de Waereld die zy bewoonden eene planeet was, en aan dezelve beweeging en wetten onderhevig, gelyk die zwervende lichtjes waarmede het uitfpanfei bezaaid was, en die zy befchouwden louter als tot een cieraad voor de aarde gefchikt te zyn. Thales de Milefer was de eerfte die de Sterrekunde in Europa onderwees, en hy bragt het zelfs zo verre , dat hy eene eklips aan de Zon heeft berekend; maar verder ging zyne kunde niet; en de oude leerftellingen van den middenpuntigen ftand der aarde bleeven in haare volle kragt. A 2 Om.  < 4 > Omtrent vyftig Jaaren na 7 holes verfcheen de Griekfche Fiiofoor" Pithagoras: deze bezat al te veel kunde om zich door de boeiens des vooroordeels te laaten kluisteren ; hy drong door de nevels der onkunde heenen, en geflerkt door uitgebreide waarneemingen , bemerkte ras, dat men de Zon van haaren Rykszerel verdreeven hadt, om plaats te maaken voor de aarde; hy Helde de Zon weder op haaren middenpuntigen Troon , en vernederde de aarde tot haaren gefchikten rang onder de zwervende Zonnewagters. Dit was het eenigire middel om de verfchymèlen der natuur over een te brengen met de hemelfche vertooningen, maar hoe gegrond deze itefling ook was , fcheen zy egter voor het benevelde verfland der menfchen te verheven, en met het vooroordeel van het gesneen begrip te ftrydig, om grooten opgang te maaken; en de opvolgende Filofoofen der oudheid, wanhcopende v,n ooit de onwetenheid door de k'ragt der redenen te kunnen overwinnen , bedachten zich op middelen om den eenen naar den anderen te fchikken , en de phififche waarheden over een te brengen met het gemeen begrip: des hield Ptolomeus, een Egyptisch Filofoof, omtrent 138 Jaaren voor den Zaligmaker , met het gemeen Maande, dat de aarde onbevveeglyk bleef in het middenpunt van het heel-  < 5 > heelal, omringd vrn de loopkringen der Zonne , en PJaneeten ; boven die plaaule hy de vaste Sterren , daar aan liet hy volgen de Primum Mobile , of beweegende oorzaak „ en boven alle (telde hy de Ctslum Empyrium , of hoogflen He. mei : deze alle wilde hy dat eens in de vier en twintig uuren om de aarde wentelden , en om de. ze buitenfpoorige denkbeelden te bekragtigen, om de verbazende fnelle beweeging der Sterren te ver. klaaren, en om reden te geeven voor de verwisfeling der Jaargetyden, vond hy uit verfcheidene cirkels , die eikanderen op eene wonderlyke wyze overdwars liepen en doorfneeden. Deze Helling, weid door de gantfche waereld verfpreid. Prol»? meus fchreef voor het geheele menlchdom , de peripatetifche Filofoofen predikten over al zyne leere , en zyne gefchrifeen werden niet alleen in 't Arabifch , maar ook in byna alle bekende taaien overgebragt, en zyne (tellingen zyn eeuwen lang voor heilige en onbetwistbaare waarheden aange. nomen geweest. De tydftip fcheen egter ten laat (ten gebooren te zyn , wanneer de gezonde wetenfehap moest zegepraalen over de verblinde bygeloovigheid ; wanneer de Schepper moest verheerlykt worden, niet alleen in de grootheid zyner werken, maar A 3 ook  ook in de eenvoudige geregeldheid waar mede hy dezelven bcllierr. Na dar de zuivere Sterrekunde zo lang in ver» getcübeid was begraaven geweest, en met de roef! van zo veele eeuwen was bedekt , vond de (3 ib :*e Wysbeid goed het verblinde menfchdom uit de duifternisfe te geleiden , door middel van Cüpernicus , een Monnik van Thorn, in Polen , die de leere van Pithagoras uit de kluifters der bygeloovigheid rukte , en dezelve in eenen zo helderen glans vertoonde , dat fchoon zy niet oogenbliklyk zegepraalde, zy egter met der tyd in 't algemeen werd aangenomen, en dewyl weinig wisten aan wien de eerfle uitvinding moell toegefchreeven worden, werd deze eer den hertïeller toegeweezen, en de Filofoofifche krans van Pithagoras , werd op het hoofd van Copcrnicus gezet. In 't Jaar 1530. maakte by zyne leerlteilingen bekend; maar daar de menfchen gewoon waren de aarde ais een vlak te befchouwen , en deze dwaaling door eeuwen was bevestigd , vond de zuivere Natuurkundige Wysgeerte van Copernicus veele tegenfixeevers. De Europeaanen waren nog niet bevryd van Gottifche woeftheid , en de verhevene bewyzen van de Sterrekunde niet kunnende begrypen, maakten die by hen geen grootcn indruk ; de groote ge.  < 7 > geleerdheid en de j uitte denkbeelden van Copernicus , moeiten zwichten voor de ruwe befeffingen van Tycho Brahe, een Deenfeh Edelman, en een van degrootile natuurkundigen vanzynentyd, die overtuigd zynde van de gebreken in her Waereldftelfel van Ptolomeus, meende het zelve omver te werpen door een ander van zyne eigen uitvinding , dat neg buiten fpooriger en verwarder was dan dat van Ptolomeus, Hy begreep dat de Zon en Maan om de aarde wentelden , en dat de andere Planeeten om de Zonne draaiden : hoe ftrydig deze Hellingen ook waren met de reden en de waare natuurkunde, vonden zy egter veele voorftanders; onder anderen , den vermaarden wiskonstenaar Longomontanus, die 'er de dagelykfche beweeging der aarde byvoegde * fchoon hy haaren jaarlykfchen loop ten fterkften ontkende. Maar het licht der geleerdheid begon zich door gantsch Europa allengskens te verfpreiden , en de nevels van dwaalinge en vooroordeel verdweenen voor de opkomende zonne. De reis van Magellaan, rondom de waereld, in den Jaare 1521. zonder oogfchynlyk zynen koers veranderd te hebben , bewees ten duidelyklt de klootrondheid der aarde, en baande den weg tot de ontdekking baarer beweeginge. Door deze en andere reizen, werd de gedaante der aarde in korten tyd met genoegfaame naauwkeurigA 4 hcid  ] bepaald , en de ontdekkingen die men dagerree maakte bewees ten vollen de nood! van de fterrekunde , dewyl de zeevaarc daar op rust. Geleerde mannen kwamen in laödétl ten voorfchym Retius, Kcplcrus , R 6 Uiman en vcrfcheidene anderen, bragtcn veel toe tot 1 vordering der wetenfchappcn , en byzonder tov dé fteirekunde. In den Jaare iöo6 werden de Teleskoopen eerft uitgevonden door Zacharias Jansfen , te Middel, burg, en door den kundigen Italiaan Galileus verbeterd , die zelfs de eer der uitvinding daar door verkreegen heeft. Deze uitvinding was voor de fterrekunde van de uiterfte aangelegenheid; de be-wyzen van de aardfche beweeging werden daar door verfterkt , en de leere van Copernicus genocgfaam'bevestigd; mnsr de bygeloovigheid bleef nog hecrfchen; de navorfching werd door de Kerklyke magt gefluitde itclling van tegenvoeters-, en de beweeging der aarde, werden als zonden tegen de ieere van het Evangelium befchouwd , en Galileo, die deze leere omtrent het Jaar 1609 had bekend gemaakt, werd van Kettery befchuldigd en ter dood veroordeeld 'er was maar één mieldel over om zyn gryzc hoofd voor het fchavot te beveiligen; het leven was nog zoet, en Galileo, . fchoon 70 jaaren oud, herriep zyne Hellingen , om het te behouden. De    < 9 > De banieren der bygeloovigrieid moeiten egter. niet voor altyd zwaaien: de Reformatie bevrydde Europa grootendeels van haare khiiilers, en leerde de menfchen dat het Evangelie ons niet is gegeven om ons in de Sterrekunde te onder., wyzen; maar om ons naar de eeuwige Gelukzaligheid te leiden; gevolglyk hebben de gewyde Schryvers zich altoos uitgedrukt in bewoordiging gefchikt voor de vatbaarheid hunner kortzichtige tydgenooten. In het begin dezer eeuwe vërfcheen de onflerflyke Newton', begaafd met meer dan.menfchlyk verftand,- hy openbaarde de werken der natuur, en vertoonde de almagt des Scheppers, met eenen luider,' waar van de menfchen te vooren geen befef hadden. Zyne onderzoekingen ontblootten de gantfche ftoflyke wacreld, hy verklaarde op wiskundige en natuurkundige gronden , niet alleen de beweegingen der hemelfche lighaamen, maar ook de algemeene wetten der natuur , waar door zy bewoogen en beilierd worden. Verfcheidene anderen hebben hunnen arbeid be* fteed in het behartigen dezer Godlyke wetenfchappe, waar door zy het ftelfel van Coperni. cus op zulken onwrikbaaren grond hebben vaftgezet, dat de vooroordeelen der onweetenheid en A 5 de  < io > de verblinden yver der bygeloovigheid, bet zelve te vergeefs zullen trsgten omver te werpen; maar hoe hoog de kennisfe der natuur ook geklom. men is, verfchaft zy (toffe voor eeuwige ontdekkinge, Wy hebben nu, Heer en en Dames, de Sterrekunde van haar begin nagefpoord; wy heb. ben haar eerde licht door de nevels van onkunde tot aan haaren thans luiderryken glans gevolgd; en om de fchets te voltooien, zullen wy 'er eene korte befchryving byvoegen van de thans aangenomene leerdellingen , welke gegfond zyn op de uitmuntenheid van hei menfchlyk vernuft, op de orde , geregeldheid, en harmonie der Scheppinge, en op de heerlykheid , grootheid en almagt des Scheppers. BE-  < ii > BEKNOPTE BESCHRYVING van de WERKEN der NATUUR. ,^~^Js de waereld mee den fluyer des nachts bedekt is , vertoont ons het uitfpanfel zyne heerlykheid en rykdommen. De flikkerende lichtjes waarmede het bezaaid is, zyn alle Zonnen, door den Almagtigen Schepper in dat onmeetbaare vak gehangen , om licht en hette te geeven aan de waerelden die om haar wentelende de Eere Gods vertellen, en zyner handen werk verkondigen! Deze groote lighaamen zyn verdeeld in verfchillende ftelfels,- hun getal gaat mogelyk het getal der zandkorrels, die de Zee op haar ftrand werpt, te boven. Iedere fter is een Zon; iedere zon is het middenpunt eens Stelfels, die door haar oorfpronglyk licht verfcheidene om haar wentelende duiilere lig. haamen beflraalt; deze lighaamen weerkaatfèn het licht dat zy van de zon ontvangen, en vertoonen zich daar door aan andere waerelden. De lichtjes die wy onder het hemelfche geflernte zien zwerven, zyn de Planeêten of Dwaalster-  ♦C 12 > steuren van ons SjtelfeL Zeven daar van zyn Hoohdplanekten, die onze zon voor het gemtene • i Uenpunt haarer omwentelingen hebben, g te» de middenpunten zyn van de loop- kricgen dér anderen , die men O m l o o p e r' s* , Maaken of ^atelliten noemt. De zeven Hoofd Plaueeten van ons Stelle! zyn, JVIercurius, Venus, de Aarde, Mars, Jupiter , Saturnus en Urakus of de Geosgiu s- Terwyl deze om de zonne loopen wentelen zy ook om haare eige as . waar door zy de betirtlingfche vewis!elingen van dag en nacht verkryg-en. Venus heeft ééne maan - de Aarde ééne , Jupiter vier, Saturnus zeven, en Uranus twee maanen. ' ' ' Onze Z m is de koefbrende moeder van alle dezé waerelden ; door haare draaien worden zy vruchtbaar, en door haaren invloed worden zy behouden. De Komeeten ook, die eertyds om haaren flaart, om haaren baard , om haare bedrieglyke vertooninge , onverwagte verfchyning en fehielyke verdwyninge, zyn aangezien geweest voor noodlottige vuur verfchynfelen , aungeftookt door eene vergramde Godheid; maar nu door 'smenfchen kundig* heid  < 13 > heid Planeeten bevonden zyn , wier lóóp door Struyk, en anderen, naauwkdurig bepaald is, erkennen het gebied van onze zonne ; hoewei fommige derzelven veele eeuwen vereifchen om haaren loop te volbiengen. De grootte der Zonne is evenreedig aan het gebied dat zy moet voeren , en ware dit haare eenigtte aanfpraak op eene zo uitgeltrekte heerfchappy, zouden millioenen waerelden gelyk de onze , haar die heerlyke uitmunrenheid niet kunnen betwisten ; en egter zouden , mogelyk , verfeheidene van die duizende lovertjes die in t glinsterende uitfpanfel flikkeren, haar die, by ons onbetwiflbaare , meerderheid ontrooven. Slaa hemelwaards uw oog, trotfcb' en onkundige flcrveling ! aanfchouw met verwondering het flikkerend' geflernte vraag Uw zeiven of het gemis van eenen dezer gloeiende flippen Uw oog verduifleren zoud ? neen, het verlies van honderden zoudt gy mogelyk niet bemerken : zeg dan niet dat de flerren hemel, voor U, met fchoon geflikker ftraalc. — Gy waart , ó menfch ! het voor. naamfte voorwerp niet van de milde giften des Scheppers , toen hy Syrius , de naafte der vaste flerren , byna negen honderd duizend millioenen uuren van U af plaatfle, en hem met waerelden omringde. De  < 14 > De Maan is onze nabuurige waereld, en van haar hebben wy ook de meefte kennis: zy ver ■ toont ons akyd het zelfde gedeelte haarer fchyf, gevolglyk moet zy by iedere omwenteling om de aarde, eens om haar zelve draaien ; deze beweeging moet natuurlyk eene verwisfeling in haare verlichte en verduiiterde deelen te wege brengen; haar licht neemt ook geregeld toe en af, volgens den iland waarin zy zich bevind met opzicht tot de zon , van welke zy haar licht ontvangt , en tot de aarde, waarop zy haar ontvangen licht weerkaatlt. De maane fchyf is verdeelt in heldere en duiftere vlekken; de eerflen fchynen over een te ko. men met onze bergen en hoogten, dewyl hunne kruinen, by de kwartier maanen , het eerlle door de opkomende zonne beftraald worden; de laatften houdt men voor kuilen en laagten, dewyl zy nooit eenen verlichten kruin vertoonen; en zo zy eenige fchaduw maaken valt die altoos binnenwaards. Onder de verlichte deelen hebben Herfchel en anderen gemeend verfcheidene vuurbrakende ber. gen ontdekt te hebben ,• maar heeft de Schepper goedgevonden de geringtfte ftofkens zyner aardfche fcheppinge verfchillend te maaken, hoe groot , moet  € 15 > moet dan het verfchil niet zyn tusfchen de famenvoegende deelen der byzondere waerelden» Venus heeft, gelyk de maan, haare fchyngeftalten, vlakken en bergen : men heeft dezelven ook in Mars en Jupiter ontdekt: die van Jupiter fchy nen hem geheel te omvangen , gelyk gordels of banden. Mercurius, Saturnus en de Georgius of Uranus, zyn weinig bekend; de eerfte, om dat hy zo digt aan de zon is , en de twee laatflen, om dat zy zo verre van haar af zyn. De Omloopers of Maanen , van alle de pk. neeten, behalven die van de aarde, zyn voor het bloote oog onzigtbaar, en alleen te genaakeq door middel van een Teleskoop. De omtrek der aarde is omtrent agt duizend hollandfche mylen; eene ontzaglyke grootte in de oogen der mieren die haar bewoonen! en egter is zy duizendmaal kleiner dan Jupiter, die zich als een flikkerend vonkje aan het oog vertoont. Deze groote lighaamen heeft God in 't ydele vak aan een niet gehangen ; hy heeft hen eene aanhoudende beweeging ingeprent , zy blyven door zyne magt in een wonderlyk evenwigt; en door de inblaazinge zyns geefls vervrolyken zy zich het pad te loopen. De Zwaarte of Aantrekkingskragt. is  < J6 > is de groote oorzaak der hemelfche beweeginge ; kaar magcige invloed bewerkt de gantfche floflyke waereld; behoud de zeën binnen haare paaien; de planeeten binnen haare loopkringen; en bewaard het gantfche gebouw der natuur in volmaakte eenftemmigheid en orde. Door deze kragt weegen zy op eikanderen evenreedig aan haare grootte; dus weegen de planeeten op het middenpunt des ftelfels, daar zy ook wel dra naar toe zouden getrokken worden, indien de Schepper, toen hy ze lchiep , haar niet eene regtlynige of afwykende kragt gegeeven had, waar door zy aityd eenen gefchikten affhnd van de zon blyven behouden: door de ftrydende werkinge der zwaarte , die alles naar het middenpunt trekt, en van de afwykings kragt, die alles regt. lynig voortdringt, worden de planeeten om de Zonne gevoerd in ellipfen of ovaalen , wier middenpunten, volgens de faraenvoeging der werkende kragten, meer of min verwyderd zyn van de zon, die in een derzelver brandpunten geplaatft is. Des ziet men dat dezelfde kragt die den val eens fteens bepaalt, het beflierend grondbeginfel is der hemel, fche beweegingen. Wonderlyke Kunft! wier eenvoudigheid en kragt ons onophoudelyke tekens leveren van de God lyke wysheid des Scheppers! Tot  € 17 > Tot op eene zekere hoogte is de aarde , en mogelyk ook de andere planeeten omringt van eene yle, doorzichtige en veerkragrige doffe: Deze doffe noemt men de Dampkring, de fchuilplaats der winden, en de verzamelplaats der dampen, dewelke tot wolken verdikt, vermaaken ons door hunne wonderlyke gedaanten, en bekooren onze oogen door den gloed hunner verwen: zomtyds verbaatr ons de kletterende Donder, die door den gantfchen hemel fchynt te weergalmen; zomtyds bard de flikkerende Blikfem uit den elektrie. ken wolken boezem, en vertoont ons eene flaauwe ftraal der godlyke heerlykheid, maakende het duister, licht; en den nacht, dag! Zomwyls worden de dampen door den wind verdreeven ; zomtyds vergaderen zy zich tot druppels, en vallen als regen neder; zomwyls dollen zy zich tot ys, en komen op de aarde in de gedaante van fneeuw of hagel; de nooddruftigheden der aarde dus vergoedende door de overtolligheid des hemels. Onze waereld is oppervlakkig verdeeld in land en zee. Inwendig is zy te famengedeld ( ten minsten tot eene zekere diepte ) uit laagen van verfchillende doffen;.; deze laagen zyn byna evendreekig, en op gelyke hoogten; doch zy verfchillen zeer ln haare dikte en famenweefzelen. I. Deel B De  De oppervlakte der aarde is seer ongelyk ; in ééne ftreek vind men uitgedrekte vlakten, doormengt met heuvels en valeyen; in andere, lange ketens van bergen en rotfen, wier kruinen zich in de wolken verliezen. Uit den fchoot dezer bergen ontdaan rivieren, die, na verfchillende lan. den befpoeld te hebben, en meiren en poelen te hebben doen ontdaan, zich in de zee ontlasten; dezelven dus wedergevende het geen zy door nitdamping verboren had. De Zee vertoont ons zandbanken, ftroomen en baayen; maar in zonder beid word onze aandacht getrokken door die geregelde en wonderlyke beeweeginge, waar door haare wateren ryzen en allen tweemaal in de vier en twintig uuren. Planten en gewasfen bedekken de Aarde, ver-' fchaffende voedfel aan tallooze gedierten; de Zee» zyn bewoond door visfchen, wier verfchillende gedachten hunne behoorlyke verblyfplaatfen, engefchikte onderhoud daarin, genieten. De menfchen, verdeeld in volkeren en huisgezinnen, bedekken de oppervlakte der aarde ;'zy bevormen en verryken dezelve door hunne verfchillende arbeiden; zy bouwen zich huizen of woonplaatfen, overeenkomdig hunne manieren, finaak en luchtsgefteldheid Het gantfche gefchapene i» eene regelmastige fa-  < 19 > famenfchakeling; want God heeft 'er met een fpan de maat van genomen. De geflachten en hunne byzondere deelen, heb ■ ben betrekking op de grootte der aarde. De grootte der aarde heeft betrekking op de plaats die zy in het zonneftelfel beflaat. De zwaarte kragt der zonne werkt op de planeeten; die der planeeten op de zon, en op el* kanderen: deze te fam^n werken op de aangrenzende ftelfels; die weder op verre afgelegen en; maar de balans van het heelal blyfe fteeds in evenwigtin de handen des grooten Bouwmeesters. Uit de overeenkomft die tusfehen alle deelen van de waereld plaats heeft, en waar door zy alle tot het zelfde algemeene einde ftrekken, ontftrat de haimonie der waereld, en uit de betrekkingen die alle waerelden vereenigen, ontftaat de harmonie van het heelal. De fchoonbeid der waereld is gegrond op de eenftemmende verfcheidenheid van de wezens die dezelve uitmaaken; op het getal, op de grootte, en op de hoedanigheden hunner uitwerkfelen, en op het geluk dat zy 'er door genieten. Eeuwig! — heerlyk alvermogen,* Waar ons oog een wenk opipreidt, Alles toont Uwe wysheid — orde — Alles is volkomenheid! B 2 VER-  < aó > VERKLAARING van de PLAAT, van db EERSTE LES. Fig: i. Het Stelfel van Ptolomeus verbeeldende 0. De Aarde in het midden, omringt van Luchten Vuur\ en om haar loopende 3). De Maan. $ Merkurius. O Venus. 0. De Zon. cf Mars. %. Jupiter. h Saturnus. welke volgens zyne Stelling, eens in de vieren» twintig uuren om de Aarde wentelden. / Fig. s. Het Stelfel venTycuo Brahe , verbeeldende ©. De Zon in het middenpunt van de beweeging der Planeeten, en 0. De Aarde, in het middenpunt van den Zonnen loop. Fig. 3 Het Stelfel van Copernicus, verbeeldende O De Zon in hei midden, rondom welke de Planeeten ioopen in de volgende rangfchikking: g Merkurius Venus. 0 De Aarde, met haare Maan. (f Mars. % Jupittr, en Ji Saturnus. WEE-    < ai > TWEEDE LES. JO^ewyl de waereld, als het ware, met eenen floers bedekt is, zullen wy onze befpiegdingen richten naar die flikkerende lovertjes die het azuur gewelf verderennaar die milloenen zonnen die de almagtige Schepper in dat onmeetbaare ruim gehangen heeft, om, gelyk de onze, licht en hette te verfchaffcn aan tallooze waerelden die om dezelven wentelen, en die, gelyk de onze, bewoond zyn door redelyke fchepfelen, allen, mogelyk, tot hetzelfde groote einde gefchapen, om den Hemel met menfchen te bevolken. Waren de vast2 fterren ons van geen ander nut dan alleen om door haar getal en tintelend' gloed ,de nachten helder en vermaaklyk te maaken, die anders donker en akelig zouden zyn t zouden egter haaren pragt en levendigheid onze verwondering verwekken, en trekken hemelwaards onze aandacht, onze bedenkingen en onze begeerten; maar bebalven de voordeden die zy ons by verfchillende geB 3 lefien-  < 22 > legenheden verfchafFen in 'c oplosfen van veele Éwaarig heden, ftre.cken zy ons toe byzonder nut in onze zwervingen door de padelooze zee; de luindige Stuurman houd haaren ftand in 't oog, en meet naauwkeurig af haare afwyking van zynen top-jumigen ftand: de gelukkige uitvinding van den Zeilfieen , of de -nagnetifche kragt, die het Kompas naar de noordpool trekt, heeft h.are nuttigheid veel vermeerderd. Dat !? vaste iiejtrerj > p eenen, voer ons, cnbegryplykcn afftand zyn. is d or dc kundigheden van veele wiskonstenaais f eii g bcwec/.en; en als wy de oogfchynlyke grootte ven voorwerpen op verfchillende affcanden vergelyken, zullen wy overtuigd zyn, dat indien onze zon zo verre van ons af ware als de vaste fterren, zy zich a's eene fter aan ons zoude vertooncn; natuurlyk heeft men dan reden om te gelooven dat de vaste fterren zo groot zyn als onze zon : en als men Huygens gelooft, die den afftand van de fter Syrius, eene van de naastgelegene der vaste fterren, beplaad heeft op .negenmaal honderd duizend millioenen mylen^ zal men, in plaats van ons te verwonderen dat de fterren, indien zy zonnen zyn, zo klein in ons oog vertoonen, eerder verbaast ftaan, dat zy op eenen zo verren afftand in 't geheel kunnen worden gezien; maar hoe &l die verwondering vergroo- ten,  ten, wanneer ons van Halley gezegd word, dat hy eene van de kleine fterren in den Draak bevonden heeft 12, 880, coo, 000, 00c, uuren of mylen van ons af te zyn. Een getal, dat bet menfchlyk bezef oneindig verre te boven gaat. — Een afftand, zo groot, dat als' een kogel uit eenkanon van deze fter naar de aaide g:fchooten wierde hy tien millioenen jaaren noodig zoude hebben om ons te bereiken; en fchoon het licht der zonw in omtrent agt minuuten tot de aarde komt, hëeftf het wel zes jaaren noodig om ons van de naaste1 der vaste fterren te bereiken ï zo het den Schepper daarom behaagde om een van deze hemelfche lich»1 ten te vernietigen, zouden wy zes jaaren daarna zynen ftraalen nog blyven genieten; zelfs meenen Struik en anderen, dat 'er fterren zo verre van ons af zyn, dat haar licht, het welke in één PclsJlag twintig duizend mylen aflegt, fints de fchep. ping ons nog nier heeft bereikt. De afftand der vaste fterren is een genoegzaam bewys dat zy eigen licht bezitten: het licht van de Georgius ofUranus, die 600 maal digter by ons ftaat dan de naaste der vaste flerren, is -io flaauwy dat hy naauwlyks met het bloot oog kan gëzrenworden; het is daarom volfterkt oomogelyk-fe wy de vaste fterren door het weergekaatfte licht van onze zonne zouden kunnen zien. Wy  < 24 > Wy hebben van de fterren gefproken als groot en klein; doch dit is alleen eene oogfchynlyke onderfcheiding: de grootfte fterrenkundigen bewee • ren, dat de voorkomende verfchillen in de groorte der fterren, onftaan uit haare wezendlyke verfchillende afftanden; en wy weeten door de ondervinding dat zo 'er geene tusfchenkomende voorwerpen zyn die ons tot rigtfnoer ftrekken, onze zwakke gezichtvermogens niet in ftaat zyn om de verfchiliende afftanden van verre afgelegene voorwerpen te .bepaalen; want buiten ons gewoon gezichtpunt vervallen, die grondbeginfelen daar wy ons oordeel naar richten moeten, en wy kunnen alleen bepaalen welk het verfte of het naaste aan ons gelegen is, door onze eigen bcweeging, of door die der voorwerpen zei ven. . De maan en eenige der dwaalfterren zien wy wsfchen ons en de zcnne komen, gevolglyk weeten wy dat zy nader by ons zyn dan de zon. Dit is met eene zeer gemaklyke proeve te bewyzen, waar toe de tegenwoordige duisterheid ons eene gunstige gelegenheid verfchaft; Ik heb agter op de plaats een aantal lichten op verfchillende afllaanden laaten plaatfcn,- om die des te beter te kunnen zien zullen wy de iaam openfchuiven. De lichten fchynen allen op eene ry te ftaan; het is egter maarin fcbyn, en als men een dompertje op eene van de  ae kaarfen doet, zal men hét fchielyk gewaar worden. — Het dompertje beneemt nu het licht van eene andere kaars , gevolgiyk moet de kaars die met den domper bedekt is, nader by ons zyn, dan die van wélke zy ons het licht beneemt. Hoe grooter de afftand, en hoe volmaakter de duifterheidzy, hoe meer onze zinnen bedrogen worden. Het onmeetlyk vak dat des Scheppers hand verkondigt, waarin de hemelfche lighaamen wentelen, komt ons voor een helder blaauw verwelf te zyn, waarvan ons oog het middenpunt is; het zy dat wy hetzelve befchouwen van de zon, van de aar. de, of van de verre afgelegene Uranus , zal de plaa-s onzer befchouwinge ons altoos voorkomen het middenpunt van het heelal te zyn ,• als zynde het middenpunt van dien grooten kring , waarin alle de hemellche lighaamen fchynen geplaatst te zyn. In dezen kring, by ons, het Uitspansel genaamd, zien wy een onnoemlyk getal fterren flikkeren ; als men die voor eenen korten tyd befchouwt, zal men bemerken dat veelen haarer altoos eenen tintelenden gloed uitfchieten ; deze noemt men Vaste Sterren ; aan de anderen , die mee een dof, van de zon weergekaatst licht fchynen, heeft men den naam gegeeven van Planeeten: de eersten vindt men beftendig in alle ftreeken des I. Deel, C uit-  < 26 > uitfpanfels; de laatster) zal men nooit in 't noorden of zuiden zien ; de eersten blyven altoos op denzelven aflland met opzicht tot eikanderen ; maar de Planeeten ziet men met eene oogfchynlyke verwarring, en ongelyke fnelh'eid, onder de vaste fterren dwaalen; waarom men haar ook Dwaalsterren noemt. Naardien de vaste fterren hunnen op eikanderen betreklyken ftand altoos blyven behouden, is men inftaat gefteld geweeft om eene volmaakte aftekening van dezelven te maaken, en door herbaalde waarneemingen , haaren Hand en grootte naauwkeurig te bepaalen; naauwkeuriger zelfs dan de ligging van veele fteden op den aardkloot , die van de reizigers dagelyks bezocht worden, maar dewyl het onmogelyk was, om , zonder verwarring , iedere fter in 't by zonder met eenen verfchiilenden naam te onderfcheiden, heeft men , zelfs in de kindsheid der fterrekunde , uitgevon' den om ze in hoopen of kluften te verdeelen, en aan iedere kluft eene gedaante toe te Ichryven van voorwerpen die ons op aarde gewoon waren; deze kluften of vergelykenisfen , heeft men Hemeltekens of Gesternte, genoemd. Eene kluft fterren , by voorbeeld, naby de noordpool , word de Groote Beer genoemd, om dat de fterren die dezelve uitmaaken binnen den om.  < 2? > omtrek der gedaante van dat beeft begreepen zyn, Eene andere kluft word een Schip genaamd, om dat dezelve bevat is in de gedaante van een fchip» andere verzamelingen heeft men den naam gegegven van Herkules, Perfeus . en anderen der hei' denfche Helden, dewelke volgens hunne fabelen, na hunnen dood 'vergood waren, en aan den hemel geplaatst i de Herfchepping van OvidiuS is daarom de fleutel der hedendaagfche fterrekun* de. Dewyl de vaste fterren, gelvk reeds gezegd is, van veifchillende grootten fchynen, heeft men haar verdeeld in fes foorten: die welke ons voorkomen de grootste en de helderste te zyn , noemt men, fterren van de eerste grootte; de kleinsten die men met bet bloote oog kan zien, noemt men fterren van de zesde grootte ; en de tusfchenkomenden. worden volgens haare grootte genoemd, fterren van de tweede derde, vierde en vyfde grootte ; en die welke men niet zonder teleskoopen kan zien , noemt men teleskoopijche flerren , dewyl zy niet onder de voornoemde foorten kunnen gebragt worden. Om onze natuurkundige vrienden een volko men denkbeeld te geeven van de verdeelinge der fterren , heb ik hier bygevoegd eene afbeelding van de gefternten in onze noordelyke halfrond of C a uit-  < 28 > uitfpanfel; waarin de flerren die dczelven uitmaa» ken , naar haare oogfchynlyke verfchillende groot» ten nnauwkeurig zyn afgebeeld, en haaren op elkanderen betreklyken ftand met ftrecpen zyn aangetoond. Het grootste getal fterren dat men met het bloote oog kan zien , is in de winter avonden , ais de lucht helder is , en de maan niet fcbynt ; maar hoe helder de lucht dan ook zy, kan men, zegt de Heer Keil, zelden meer dan duizend te gelyk zien. De zeer kundige Heer Marünet zegt "duizend , agt honderd, agt en tagtig , en met een fcherp gezicht twee duizend" - maar de Heer Flamftead , die de volkomenste lyst der vaste .fterren gemaakt heeft , die immer in *t licht is gekomen, en waarin 3000 fterren gefield zyn , zegt , dat van de drie cu;z:nd, niet meer dan 384 met het bloote oog kunnen gezien worden in eenen allerheldersten nagr in beide de halve ronden; "ris waar haar getal fchynt onnoemlyk ; het is egter maar een bedrog van onze zinnen ; want als men maar een klein gedeelte van den hemel met aandacht te gelyk befchouwt , en den ftand der voornaamste fterren in dat gedeelte alleen in acht neeme, zal men verwonderd ftaan dat het getal zo klein is \ en dat zy zo gemaklyk te tellen zyn. Omtrent honderd twintig jaaren voor de geboorte van  < ?o > *an Christus, werd het getal der flerren bepaald op duizend, twee en twintig, en de hemeltekens op agt en veertig; maar zedert dien tyd heeft men de laatften vermeerderd tót drie en tagtig, waarvan 'er zes en dertig in het noorder halfrond des hemels zyn , en vyf en dertig in het zuider halfrond, en de overige twaalf omvangen, ' als het ware, het gantfche midden van den fterren hemel; deze beftaan meest uit dieren gelykenisfcn, en worden daarom de tekens van den Dieren riem genoemd, daar wy by eene andere gelegenheid nader van fpreeken zullen. De uitvinding van dt Teleskoopen omtrent den jaare i6o<5, heeft aanleiding gegeeven tot de ontdekkinge van een onnoemlyk getal fterren die eertyds onbekend waren. Met eene gewoone teleskoop kan men op verfcheidene pkatfen des hemels tien maal meer fterren zien , dan met het bloot oog; en hoe langer de teleskoopen zyn, hoe meer fterren men ontdekken kan. Struik heeft met eene verrekyker van zeven voet, meer dan zeventig fterren in het zeven gefternte gezien. Hook, heeft met eene van twaalf voet, agt en zeventig in het zelfde teken gezien; en egter zyn deze ontdekkingen gering by die van den vermaarden Herschel, die den ftrykftok voor de teleskeop verwisfeld heb. bende, dezelve verder gebragt heeft dan iemand C 3 ooit  < Sö > OOic vóór hem gedaan had. Hy had, zegt La Lande , zyne verrekyker ter waarneeminge niet gefield, of het heelal fcheen voor zyn gezigt te vermeerderen : hy zag in de wydte van eenige weinige graaden vier en veertig duizend flerren ; waaruit hy met reden opmaakte dat 'er in het Uitfpanfel vyf en zeventig millioenen teleskoopifche fterren waren , en hoe groot dit getal de Hecien en Dames ook mogt voorkomen, maakt het egter maar een klein gedeelte uit van die onnoemiyke zonnen die in het gantfche " maatloos ydel zweeven." Het denkbeeld is verwarring! — De wysheid zelve, zegt " aan de hoogte des hemels is geene doorgronding;" wie zal dan de grenzen van het onmeetbaare uitfpanfel bepaalen? — wie zal zeggen waar de Schepper de wielen zyns wagens ophield.? — of waar hy den gouden pasfer gezet heeft ? — Hy alken kan het getal der fterren tellen, en ze alle by naamen noemen. Deze fterren , die wy vaste flerren noemen , blyven by aanhoudenheid in het hemelfche ydel nikkeren, ten zy dat aardfche dampen haar voor ons gezigt verbergen ; maar buiten die zyn n g anderen , aan welken men den naam van nieuwe flerren gegeeveh heeft: deze vertoonen zich meest in den Melkweg, blinkende eerst met eene ongemeens  < 21 > meene helderheid uit, en dan weder tripsgewyze verminderende, geheel en al verdwynen, of blyven als byna onzichtbaare flerren: anderen komen op gezette tyden ten voorfchyn,* anderen weder door haare toe en afneemende helderheid de aandacht der fterrekundigen voor een jaar of twee naar zich getrokken te hebben, ontwyken hunne befchouwingen , en komen nooit meer ten voorfchyn. —■ Zouden dit zonnen zyn ontflooken door de almogende hand des Scheppers ter vergoedinge der geenen die uitgebluscht of door haar vuur verteerd zyn? — Zoude deze vertooning met opzicht tot onze zonne ook geene plaats hebben gehad by de bewooners van afgelegene waerelden, toen het almogend fiat, volgens Mofes , fprak ,, dat alles, zy." — Zouden fommigen onzer flaartllerren, wanneer zy op haaren versten afftand van de zonne zyn, ook dergelyke vertooning niet kunnen maaken aan de bewooners der naastgelegene ftelfels ? en als zy de zonne naderen weder voor hun onzichtbaar worden? Heeft dit plaats by onze ftaartflerren, kunnen niet op gelyke wyze de ftaartflerren van andere ftelfels, wanneer zy op het uitterfte van haaren loop zyn, voor ons zichtbaar worden, en als zy te rug keeren weder verdwynen ? of zyn deze fterren zwervende zonneftelfels, die geduurig heen en weder zweeven, ter vervullinge van de C 4 Ie-  < 3» > ledige ruimten veroorzaakt door de algemeene beweeging van het heelal; want Herfchel is van gedachte, dat 'er, ftrikt genomen geen eene vaste ft r in den hemel is; maar dai 'er eene aïgemecne beweeging is van het fterren geftel ( gevolglyk van bet onzen ook) die de gantfche ftoflyke fchepping aan eer hecht. H> tracht ook te bewyzcn uit waarneemingen en onderftellingen, eerst, dat de fterren hemel vervuld is met nevels of fterren ftelfels van verfchillende gedaanten, waarvan fommigen zich aan >ns vertooneu gelyk verlichte, nevelachtige plekken, zo als wy op verfchillende plaatfen in het uitlpanfel hier en daar zien verflrooid; doch met behulp van eene teleskoop heeft men ontdekt dar deze helderheid veroorzaakt word door het faarrgemengeld licht van tallooze teleskoopifche fterren; en dat de LVielkweg, die van de kleinere nevels niet verfchilt, dan alleen in zynen aaneengefchakelden loop door het gantfche hemelrond, die by rondere nevel is, waarin onze zon geplaatst is: ten tweede; dat iedere nevel te famengefteld is uit een onnoemlyk geial zonnen, of lighaamen die eigen licht bezitten; ten derde; dat iedere zon in 't by zonder is aangefteld om licht en warmte te g-even aan de waerelden die om haar wentelen; doch cic wy om haaren afiland zo min kunnen zien, als de planeeten van ons ftelfel van de vaste fterren kun-  < 33 > kunnen gezien worden; en het is niet gezegd dat de planeeten in deze onbedekte wydte zo groot zyn als die van ons ftelfel; ook zoude het niet on. mogelyk zyn dat 'er planeeten waren onder de twee, drie, en meervoudige fterren, waarvan Herfchel meer dan vier honderd heeft aangetekend. Indien de fterren dan zo verre van ons algeplaatst zyn; en zelfs, op verre na, het grootfte, gedeelte buiten het bereik onzes gezigts gefteld, kan de bekron pfte ziel zich naauwlyks verbeelden , dat zy een gedeelte van ons ftelfel uirtraaken , of dat zy gefchapen zyn om deze waereld eene flaauwe fchemerlicht toe te kaatfen, daar nog ééne maan ons meer licht zoude verfchaffen dan alle de fterren te famen; de reden duld geen zo wanheblyk gevoelen, zo onevenreedig aan onze befe Hingen van de Godheid ; het zou ook eene ongerymdheid zyn zich te verbeelden, dar de Schepper der natuur zo veele zonnen gefchapen heeft, zonder haar waerelden toetevoegen, die zy met haare ftraalen kunnen verlichten, en met haare levengevende warmte bevrugten; en nog grooter zoude de ongerymdheid zyn, om te denken , dat zo veele bewoonbaare waerelden onbevolkt zyn : des moet men gelooven dat de zonnen de middelen van beftaan zyn aan tallooze waerelden, en aan de C 5 wee-  < 34 > weezens die dezelven bewoonen, alle tot het zelfde groote oogmerk gefchapen, den Hemel met menfchen te bevolken, ter genietinge van eene eeuwige , en eindelooze gelukzaligheid met hunnen God. Iedere fter is dan het middenpunt van een prach. tig ftelfel, verzeld van eenen Heep van waerelden, die door haare ftraalen worden verlicht, en door haaren kragtdadigen invloed in eene geduurige wenteling om haar getrokken worden. Aldus word de Grootheid des Scheppers verhoogd, en de Pracht zyns Ryks verkondigd. Hy word niet op ééne aarde, of in ééne waereld alleen eeheiligd; maar tien duizendmaal tien duizend waerelden door de wyd uftgeftrekte geweien van het Heelal verfpreid, offeren hem den wierook van liefde, lof, en dankzeggingen. Konden wy ons met de vleugelen der Serafynen tot aan de hoogfte zichtbaare fterre verheffen, zouden wy van daar een ander LHtfpaniel zien gefpannen ; andere zonnen zien ftraalen; andere fterren de verwisfelmg van den nagt zien verderen , en andere , mogelyk edeler ftelfels, in eene onbegryplyke veelheid door het gantfche on. meetlyke wydte zien gevestigd; zelfs hier, was het gebied des algemeen Beheerfchers niet geëindigd;  < 35 > digd; na eene zo uitgeitrekte vlugt zouden wy maar toe aan de grenzen der Scheppinge genaderd zyn,- tot aan de voorhoven van den groocen Jehovah's Ryk! " Daar ftygr de lof der zonnen op" " Tot voor Gods Troon ik hoor de galmen" " Van Engel en van Serafyn *' ö God! wat moet uw Hemel zyn." DER-  < 36 > DERDE LES. God maakte de Zon tot heerfchappyi des ,, daags -r en God zag dat het gad was? Hf JZ^j '!ks, Heeren en Dames, is de taii waarmede do gewydé Schryver de goedkeuring van den AImagtigen Schepper over or,s glansryk Hemellicht heeft ukgearukt; dac de fterveüng dan'met dankzeggende verwondering aanfchouwe, het geen zyn Schepper heeft goedgekeurd. Zo de Afgodery eenigfints te verfchoonen ware, heeft de aanbidding der zonne de fehynlykfte reden gehad tot haare verdediging: zonder haare verlichtende ftraalen was de kloot die wy bewoonen een fpelonk van verwarring; zonder haare levengeevende warmte was hy eene dorre heide. Wat zoude het ons niet eene droefheid baaren als wy wisten dat haare luister binnen eenen bepaalden tyd zou opfchorten, of dat zy onderging om nooit weder op te komen! Zelfs nu, van deze bekommering bevryd, zien wy haar met leed van ons vertrekken , en klaagen over haar kort verblyf; ware het niet dat haare aftveezigheid de tyd was van rust, en dat de rust noodig was tot verkwikking  < 37 > king van ons vermoeid geitel, zouden wy het zonne licht nooit gewillig afilaan: regtmaatig is dan haare aanfpraak op den voorrang in onze achting en gedachten ; wy zullen daarom, de befchouwing van ons ftelfel aanvangen met eenige aanmerkingen over onze heerlyke Zonne. Het voornaamfte kenmerk der zonne, en waar door zy zich van alle andere voorwerpen onderfcheidt, is haar licht; dit maakt den eersten indruk op onze zinnen, en is voor ons zo noodzaaklyk en aangenaam , en dit hemelfche lighaam zo byzonder eigen, dat wy die oogen moeten beklaagen die het zonnelicht nooit aanfchouwd hebben. Zommigen ontkennen dat het licht de zon alleen eigen is, en dit willen zy ftaaven met de getuigenisfe van Mofes, "God fprak dat 'er licht zy, en 'er werd licht, —- en 'er was avond geweest, en 'er was morgen geweest, de eerste dag" —■ en egter zegt Mofes dat de zón op den vierden dag gefchapen werd; hieruit befluiten zy dat „ of het licht eenen anderen oorfprong moet hebben, of dat de Mofaifche befchryving der Schepping niet echt is;" maar als men de zaak een weinig bedenkt zal men mogelyk overtuigd wezen dat zy beiden waar zyr. : Ik onderftel dat de fcheppende invloed eer hy de  < $8 > de magtige hemelkloocen gevormd had, de deelen waaruic zy te famengefteld zyn in 't wezen heeft gebragt het zy gefchapen of gefcheiden ) op die piaatien alwaar zy gevormd moesten worden , en in eene genoegfaame hoeveelheid voor ieder byzonder ligbaam , laatende de overige deelen der ruimte leeg. Toen de Schepper deze, famenvoegende deelen der toekomende waerelden by eenen vergaderd had, kunnen wy onderftellen dat hy haar eene omwentelende kragt gegeeven heeft, waardoor de aangrenzende deelen te famen werden getrokken , en zich vcreenigden in die verfchillende klootachtige lighaamen die ons ftelfel uitmaaken: om groote waken by kleinen te 'vergelyken, weet ik niets dat de Heerenen Dames een klaarder befef van de eerste fermeerende beweeging der planeeten kan leveren, dan de fneeuwbal der Alpen, welke door een wervel wind , of door eene andere oorzaak voortgedreven zynde, van de kruin des bergs neder rolt, en de fneeuw in zyne afdaaling vergaderende, in weivig tyd zo ontzac.hlyk groot word, dat niets des/elfs woede kan weerftaan. Dit erfchynfel fchynt door eenen wervel wind veroorzaakt te wezen; en volgens verfcheidene geleer .e uitleggers van den Bybel moesten de woorden "Geest Gods," Gen. I vs 2. vertaald worden een geweldig wind, of een magtig wind; deze  < 39 > deze vertaaling beneemt geenzints het beftierend vermogen van den Schepper; ook is dezelve niec tegenftrydig met de gewoone uitlegging, dewelke de oorzaak voordraagt, daar de andere de middel aanwyst; eene wind fchynt ook de gewoonlyke • middel geweest te zyn waardoor de Godheid zyne tegenwoordigheid heeft gelieven te openbaaren. Adam " kende de ftemme des Heere in den wind des dags, Gen. 3: vs 8. de zending van den Heiligen Geest op de Apostelen is ook verzeld geweest door *« eenen geweldigen gedreeven wind." Hand. 2 : vs 2. Hier tegen brengen zommigen in dat de wind eerder verftrooit dan vergadert; wy zien egter zeer dikwyls, dat de afgevallene bladeren der boomen door eene foort van wervel wind in de rondte gedreeven zynde, eene foort van draaikolk maaken, waardoor alle de omleggende bladeren na deszelf' middenpunt getrokken worden. Van Mozes leeren wy dat de Aarde haare bolronde gedaante heeft gekreegen vier dagen voor dat de zon een kloot geworden is; als men de ontzachlyke grootte der zonne nagaat is die niet'on. waarfchynlyk ; maar fchoon de deelen der zonne niet volkomen vereenigd waren voor den vierden dag, gaven zy echter niet minder licht en warmte in hunnen verdeelden ftaat, dan wanneer zy nader. hand  < 4° > hand vereenigd waren; het licht moet daarom zyn beilaan gehad hebben eer de aarde, of eenige andere planeet van ons ftelfel volkomen gevormd was, en zo dra de aarde door de omwenteling ha-rer middelpuntige deden, haare klootronde gedaante gekregen had , moet natuurlyk de beurte- . lingfche verwisfeling van dag en nagt over de gantfche aardryk ook plaats hebben gehad, en dewyl de voortgaande beweeging der planeeten, een evenwjgt verfchaft aan de .zwaarte kragt der zonne, weike in haaren verdeelden ftaat niet minder kragt bezat, dan toen zy volkomen gevormd was, kunnen wy opmaaicen, dat de voortgaande of jaarlykicbe beweeging der aarde met de dagelykfche te gelyk bevestigd is geweest, en gevolglyk, dat de dag, de week,, en het jaar hunnen aanvang te gelyk genomen hebben. 1 e eerste vraag die zich aanbied is naar de oorzaak des lichts. Hierop zal men antwoorden; eerst, dat wy niets op aarde hebben dat eedgfints 'er by te vergelyken is, om daardoor deszclfs eigenfchap by vergeïyking te kunnen bepaalcn \ want onze aarde een duister lighaam zynde, zonder eigen licht, verfchaft geen vootbeeld daarop volmaakt toepasfelyk. Ten tweede, dat het geen wy vuur, of licht noemen, gelyk wy op aarde hebben, niet hoofdftoflyk is, maar zwaar}  < 41 > Zwaar, aardsch, en onzuiver; zelfs na dat wy alles hebben toegegecven voor het onderfcheid tusichen brandfbf en vuur; dat wy daarom, ten derde, op gisfingen moeten fteunen, en die gisfingen tragtea te bevestigen, met de overeenkomst der zelfftandigheden en eigenfchappen die binnen het bereik van ons onderzoek komen, Alle lighaamen zyn vast of vloeibaar. Vastheid is, gelyk de Heeren en Dames weeten, eene zodanige verknogtheid van deelen, die niet toelaat dat één deel afzondcrlyk van het andere beweegt: men kan geen gedeelte van een vast lighaam beweegen of verplaatfen, zonder het geheele lighaam zelf ie be weegen; men kan , in 't tt gendcel, dc deelen van een vloeibaar lighaam beweegen of verplaatfen hoe men wil; het water, by voorbeeld, kan men op de ééne plaats roeren, zonderde andere te flooren; men kan het bovenfte ploegen zonder het onderfle te beweegen; maar hoewel het water ons hier tot voorbeeld itrekt, moet men zich egter erinneren, dat 'er vloeibaare ftolïcn zyn, die veel zwaarder en dikker, (zal ik zeggen vaster) zyn dan waïer; als olie, kwikzilver &c. het laatfle is wel veertien-maal zwaarder dan water, en dit vervolgende kunnen wy ons verbeelden eene vloeibaare . itoffe uittermaate vast en verdikt, en egter bezitten- . de alle de hoedanigheden van vloeibaare lighaamen t I Deel, D waar  < 4- > waar door zy een allen tyden van vaste lighamén re onderfcheiden is. Van eene zodaanige vloeibaare doffe onderdeld men dan de Zon te zyn; een digt, aankleed vend, vloeiend licht; eene vaste vloeibaarheid is, ik beken , eene oneigenlyke uitdrukking, het kan egter dienen om een denkbeeld te geeven van een vloeibaar lighaam, zo verdikt, zo vereenigd, dat 'er naauwelyks eenige ruimte tusfehen zyne famenvoegende deelen plaats heeft; gevolglyk kan zyn bedek veel meer zodanige deelen in zich bevatten, dan of zy los, uitgerekt, of eenigermaate van eikanderen gefcheiden waren; wy zullen zeggen maar tienmaal zo veel; en als men onderdek dat deze ingelyfde verzameling, binnen eenen bepaalden tyd, zich van eene zekere hoeveelheid dezer deelen ontlast, dan volgt, dat een zodanig te famengedrukt lighaam, tienmaal zo veel tyd vereischt om zich van het zelfde bedek te ondasten. Een vloeibaar lighaam fchynt veel vatbaarder te zyn voor eene fcheiding, dan een vaste; en gefcheiden zynde, meer verfpreidbaar. Water, by voorbeeld, word ligt gefcheiden; zelfs neemt de lucht in haare zweeving over deszclfs oppervlakte veele zyner deelen mede: zyne dampen verfpreiden zich overal; veel verder dan dof, of eenige dergelyke zelfdandigheid van een vast lighaam. De vloeibaarheid waarvan de zon is te famengefteld, is  < 43 > is dan gefchikt om haare deelen aftegeeven; maar deze afgcevënde neiging vereischt een medewerkende kragt, om die deelen te ver dry ven uit hun oorfpronglyk verblyf, waartoe zy natuuilyk .getrokken worden: deze medewerkende kragt vindt men in de wenteling der Zonne om haare as. Is het my geoorloofd Heeren en Dames, u te erinneren, dat hoe ook onze gezicht vermogens gefchikt mogen zyn voor de waereld die wy bewoonen, wy egter niet moeten verwagten dezel ven voldoende te bevinden tot de befchouwinge van afgelegene waerelden,- in 't tegendeel, zy bedriegen ons dikwils, en fchieten gemeenlyk, mogelyk altyd, in haare onderrichtingen te kort. De zon, 't is waar, vertoont rond te zyn, haar omtrek is zekerlyk rond,- maar dit bewyst niet dat zy kloot rond is; de zyde die naar ons gekeerd is kon plat zyn, gelyk een op zyne kant ftaande kaas of fchotel, zonder eenige omwentelende beweeging; dan ware dit zo, zouden wy myns dun* kens, weinig aan de zonne te danken hebben, voor haare glans en helderheid; wy zouden haar mogelyk naauwlyks kunnen zien ; maar zo wy onderftellen dat zy een kloot is, die om zyne as Wentelt, dan onderftellen wy eene medewerkende kragt, die eene geduurige beweeging en fchudding in haare uitwendige deelen veroorzaakt; waar door zy D 2 aan  < 44 > ' aan'gèdVongcn word orn/haara ftraalen aan alle kan^ 'ten- in de onmeecbaare wydte uittejckieten. •' Van alle1, de tor nog toe bekende ondeelbaars ftoflen, zyri de Licht déelen;de fynfte; cn van alle de tot nog toe nagefpoorde lighaamen is de Zon de groofftè; zy heeft eene .ramre van omtrent, twee ■■honderd en zestig duizend mylen, puddenlyny haar oppervlakkig i'ihoud is meer óan duizendmaal groa~ 'ter dan die der aarde", en byna vyfhonderd en veertig maal grootcr dan -aHe de planeeten te famen : men behoeft zich maar een oogenblik te bedenken om overtuigd te wezen,. dat de fneile om ■ wenteling van een zo groot lighaam kragtige uitwerkingen moet doen op deelen die zo fyn zyn; 'het- móetze werpen door de onmectlykc wydte hee> nen, en niets kan haaren voortgang ftuiren, dan 'duistere cn vaste lighaamen, die hen den doortogt 'teléften',1 zelfs door dezen willen zy riet bepaald Wezen,-maar weerkaatfen, en zich óveral verfprei- "den: het is door dit weergekaatfte licht dat de maan en de, planeten van ons ftelfel zich laaten zien; dewyl zy den doortogt van eene zo groote hoeveelheid lichts beletten, dat hetzelve, fchoonaan alle kanten weèrgekaaüst, ons op eenen zo grooten afftand toe- ;komt.■'- ■ «a^iov-^jtsi '.-.t.-:- vw <:..'. . De verbaazende groote der zonne, en het geen V naauw- mede verbonden is, haar Stand in S Cl het  < 45 > het zonnefteifel, vereifchcn ook voor een oogen* blik onze aandacht. J)e hedendaagfchen munten zeer veel boven dè ouden uit in natuurkundige kennisfe , niet om dat de ouden in.hunne grondftellingen dwaalden; maar,om dat zy de werktuigkundige middelen ontbeerden , welke aangekweekte wetenfehap, en aanhoudende proefnemingen aan de -hedendaagfchen verfchaft hebben: door gebrek aan deze voordeden hebben de ouden de zonne berekend maar zes honderd duizendmaal grooter te zyn dan de.aarde; doch dooc eene naaukeurige berekening gedaan in den jaare 17Ó9, van den loop van Venus over de zonnefehyf, werd zy bevonden ruim twaalf honderd duizend maal grooter van inhoud te zyn dan de aarde; en meer dan tienduizend maal meer oppervlakte te hebben; .haare middenlyn word berekend op byna, tweehonderd zestig duizend mylen — Welk ce:iq yerbaazende groote ! hoe waardig onzer be wonde ring! met den.eerften opflag; fdiynt hier eene nuttelooze verkwisting plaats te hebben; en men zoude haast bewoogen zyn om te vraagen, of deze geweldige grootte, wezentlyk noodig ware? — of dat eene kleinere zon niet voldoende zoude geweest .zyn aan de oogmerken waartoe de Schepper die gefchaapen heeft?. 'T is waar, ware de zon zo groot niet, zoude .zy egter licht en hette hebben D 3 'kun-  < 4«5 > verfchaffen; maar zy zoud'niet beantwoord hebben aan de menfchlyke afmeeting van de werken des grooten Bouwmeesters, Herinnert u, Heeren en Dames, het geen zo even gezegd is wegens de aandryving des lichts; eene verminderde grootte brengt natuurlyk te wege eene vermindering van kragte: daarby verleent de hedendaagfche ontdekkingen 'een volleedig antwoord op deze vraag, dewyl het daar door bewezen word, dat alle kleinere lighaamen naar de grootere getrokken worden, en dat hoe grooter de inhoud vas het aantrekkende lighaam is, dat is, hoe meer zyne deelen in eenen getrokken, geflooten of verdikt zyn, hoe fterker is zyne aantrekkings kragt-, hier uit volgt, dat eene zon van verminderde groote eene eevenreedig verminderde kragt op haare omringende lighaamen zoude hebben: om dit duide. lyk te maaken, zullen wy onderflellen, dat de zon eensklaps tot de grootte der aarde verminderd was; het ftelfel zoude dan geheel in verwarring raaken; de Zon zou' uit haare plaast getrrokken worden, naar de grootere lighaam die haar omringen. Zullen wy de onderftelling volgen, en onze aarde eensklaps uitdygen tot op de groote der zonne, zy zoude dan het middenpunt onzes ftelfels worden, en louter door haare grootte, ieder der omzwervende planeeten naar zich trekken. Het  < 47 > Het befef van de aantrekkings kragt is zeer eenvoudig. Onderftelt dat twee lighaamen op elkander trekken of weegen; het eene beftaande uit tien deeltjes, en het andere uit honderd; dan zal dat van honderd deelen, het andere, met tien maal zo veel kragt naar zich trekken, als hetzelve door dat van tien getrokken word; dit kan men bewyzen met twee fchuiten, de eene van honderd pond zwaar, leggende aan den eenen kant van eene rivier, en de andere, weegende met een man 'er in, duizend pond, aan den anderen kant, met een touw aan eikanderen vast; zo de man aan het touw trekt, zullen zy beiden beweegen, maar die van honderd pond zal tienmaal fnelder voortgaan dan die van duizend pond; dat is te zeggen, als de groote tien voet gevorderd is, zal de kleinfte honderd voet gevorderd zyn. In dezer voegen werkt de zwaarte kragt op de zon, en op de planeeten; en dewyl de zon het middenpunt ons ftelfels is, en gevolglyk ook het middenpunt der zwaarte kragt, zo is haare ge. weldige grootte volftrekt noodzaaklyk om haare aantrekkings kragt, zelfs tot aan de buitenfte grenzen haars ftelfels, voor eeuwig onbetwistbaar te maaken, en de planeeten allen fchyn van mededingery voor altoos te ontneemen. Dat de zon het middenpunt des ftelfels is, is myns  < 4« > niyrts dankcns zeer gemaklyk te begrypen; dawyl de natuur ons inboezemt dat het grootfte aantrekkende lighaam in rt midden moet zyn, en dat het redelyker is dat de kleinere lighaamen om hes: groote loopen , dan dat het groote om de kleinen loopt: het middenpunt fchynr. ook den gefchiküen Hand te wezen van waar de fontein des lichts haare ftraalen aan alle kanten kan uitdeelen, aan do cm haar loopende planeeten (waar onder onze aarde en maan ook begreepen zyn) die zy allen met haaren invloed beftraalt, en door haare aantrekkings kragt-, op ongelyke tyden, doch op zulke geregelde afftanden van haar en van elkander , om zich voert, dat haare tusfchenwydte een evenwigt geeft aan de aantrekkings kragt der zonne, dewelke verzwakt naar maate de aiftand toeneemt. De oorzaak der aantrekkings kragt gaat het mcnfchlyk verftand te boven; zy is niet te verklaaren noch door eenige bekende hoedanigheden in de lighaamen zeiven» noch door de wetten der werktuigkunde : zy is de onmidlyke indruk van den eerftcn Beweeger — de godlyke invloed werkende op eie fchepfelen. _ Newton is van gedachte dat de aantiekkings kragt der zonne beftaat in haare lichtftraalen _ wy zullen dien grooten man niet tegenfprceken - de aarde, de maan, en alle de planeetcn hebben haare aantrekkings kragt; en egter  < 4£ > ter hebben zy geene ftraalen. Zullen de Hee- ren en Dames ons van vermetelheid vry fpreeken, wanneer wy ome gisfingen over dit duiftere voorwerp mededeelen. Wy hebben onderfteld dat toen de fchepper de famenvoegende deelen der byzon« dere waerelden by eenen vergaderd had, hy hen eene omwentelende kragt heeft gegeeven, waardoor de aangrenzende deelen te famen getrokken werden, en zich vereenigden in die klootachtige lighaamen die ons ftelfel uitmaaken. Deze omwentelende beweeging, waardoor alle de planeeten tot klooten geworden zyn, is myns dunkens de oorzaak van de byzondere werking die in alle hemelfche lighaamen plaats heeft, en welke wy in de grootere of aantrekkende lighaamen de Aantrekkings kragt noemen, en in de kleinere of aangetrokkene lighaamen de zwaarte kragt. Wanneer wy van de komeeten handelen zullen wy wat breedvoeriger over deze zaak fpreeken. Ik heb dus getragt myne leezers de waarfchynlykste gisfingen mede te deelen wegens dealgemeene wetten der beweeging, de grootte, den ftand, en den aart der zonne, waarin zy van alle andere be • kende lighaamen verfchilt: wy gaan nu over tot de befchouwinge haarer gedaante, en wenteling, waarin wy meer overeenkomst met de andere hemelfche lighaamen zullen befpeuren. I Deel. E Wy  < 5° > Wy hebben in den beginne dezer lesfe gezegd, dat de omtrek van de zon rond is, de getuigenis onzer zinnen beveiligt zulks; maar voor de uitvinding der Teleskoopen hadden wy zo min bewyzen dat zy klootrond was, als dat zy eene omwentelende beweeging had; maar de ontdekkhg der vlakken die zich dikwyls op de zonne fchyf vertoonen, heeft aanleiding gegeeven om het eenen en anderen te kunnen bewyzen. Ik herinner my dat een bakkers knegteens aan zyn' meefter riep "Meefter , Meefter, kom 'er eens kyken, daar is een gat in de zon" "Ik kom Jan", antwoordde de Meefter, " maar wat zie je aan den anderen kant"? De vlak die oorzaak gaf .tot zyne verwondering, was aanmerkenswaardig — ik zag ze duidelyk door een berookt glas; zy was wel vyfmaal grooter dan onze aarde; zy zyn egter zelden zo groot als deze is geweest: en zyn zeer veranderlyk beiden in grootte en gedaante ; zelfs terwyl men haar befciiouwt kan men haare verwi.s feling gemaklyk befpeuren : De Heer JVolaston, zag eens, terwyl hy de zonne met eene kyker van twaalf voet waarnam, eene dezer vlakken en ftuk ken fpringen; het geleek naar een ftuk ys dat op het glad ys geworpen word, in ftukken breekt, en op verfchillende ftreeken wech glydt. In de meeste der vlakken ziet men een donker zwart pit of kern, omringd van eene duiftere wolk of  <[ 5i > of nevel, waarvan de binnekant, naast het zwart, helderder is dan de buitenkant; zy veranderen van .gedaante eenigfints gelyk onze wolken, maar zy neemen'er langer tyd toe, zomtyds uuren en dagen; zomtyds verdeelt zich ééne vlak in twee of drie ; dan vereenigen zich twee of. drie in ééne; zomtyds ziet men 'er veelen te gelyk; dan worden zy weer voor eenen langen tyd onzichtbaar, als of zy geheel waren wechgefmolten. Het is uit de beweeging dezer vlakken dat men -ontdekt heeft dat de zon eene omwentelende beweeging om haare as heeft; want dewyl deze vlakken zich altoos eerst vertoonen aan den oosterlyken rand.der zonne, en haare geheeleoppervlakte trapsgewyze doorloopende, verdwynen agter de zonne, aan haaren westerlyken rand ,• en daar 'er zomtyds «wintig of dertig dezer vlakken zich ten gelyken tyd aan de zonne te zien zyn, die allen den zelfden weg loopen van het oosten naar het wellen, levert het een fterk bewys dat zoodanig is ook de beweeging der zonne. Het is ook uit de beweeging punt befchouwd worden, zo kan men natuurlyk befluiten, dac de fchyf waarop deze vlakken zich vertoonen ook bolrond is; dit word genoegfaam bevestigd door de vlakken zeiven; want waare de zon plat, zoude de beweeging der vlakken overal even fnel zyn: om het een' en het andere met een voorbeeld te bewyzen, zal ik myn horologie met eene gelyke gezwindheid over dezen ronden tafel haaien. - Men befpeurd geen verfchil in zyne beweeging - en de reep of loop waar ik het langs ge. haald heb blyft altoos regt; maar zo ik het horologie in gelyker voegen om den rand beweeg, en deze beweeging van een fchuins gezichtpunt befchouwd word, zal zyn loop deel neemen in den boog of kromte die door de rondheid van de tafel veroorzaakt word : het fchynt ook fneller voort te gaan m 't midden (het welk men zyn uitflek zoude kunnen noemen) dat vlak voor het gezicht is, dan aan de kanten of afdeinzende deelen; juist zo vertoonen ook de vlakken aan de zonne; zy komen langfaamop, neemen in haare ihelheid toe, en het midden der zonnefchyf doorgeloopen hebbende, verminderen op dezelve wyze in haaren loop naar der zonne buiteniten rand. Op het vlak van de tafel behoudt de wyzerplaat haare rondheid, en de uuren hunne tusfchenwydte; maar op den rand , of op eene globe, kunnen die alleen duidelyk gezien wor-  < 53 > w orden als het horologie op zyn uitftek vlak f voor het aangezicht komt,* aan beide zyden vertoonen de uuren verward, en de wyzerplaat ovaal; byna gelyke verwisfeling ondergaan ook de vlakken der zonne, zich fmaller en digter aan elkander verwonende , naarmaate zy den zonnen rand naderen, alwaar zy zich als eene fmalie flreep laaten zien, en eindelyk verdwynen. Deze Heeren en Dames zyn de bewyzen, waarop de beweeging, en bolrondige gedaante der zonne , Hennen ,• en ik vertrouw dat zy beiden 'er door bevestigd zyn. De beweeging der zonne kan niet dan regdynig met haare as zyn; en dewyl die niet volkomen horizontaal is, zo kan men daarop uitmaaken, dat de zonne as niet loodregt is, maar dat zy eene helling heeft van omtrent zeven en eene halve graad naar het vlak van den dieren riem of aarden weg. Dit verfchynfel kan ook verklaard worden door de globe zelve, als men eenige zwarte moesjes 'er op plakt, en de pool zeven en een halve graad naar het vlak van den dieren riem field, zal men, als men de globe om haare as draait, de juiste vestooning van de beweeging der zonne vlakken zien. De geleerden verfchillen veel over de natuur en oorzaak der zonne vlakken; de Helling van Descartes, is, myns dunkens, niet zo ongegrond als zommigen E 3 mee-  •C 54 > meenen, dat het vloeibaare vuur der zonne in geduurige bevveeging zynde, de grof'fle deelen in verfchillende gedaanten naar boven ligt f gelyk het fchuini van gefmolten metaalen) en dat deze als duistere vlakken die men maculce of vlakken noemt, aan de zonne vertoonen," en dat deze gröffe deelen door de zonne weder ingezwelgd of verbrand wordende, als heldere plekken vertoonen die men facula (fakkels) noemt. Deze Helling, welke de Heer Colonne eene wonderlyke inbeelding noemt, fchynt ook plaats te geeven voor die fchakeering van heldere lichtvlekken die de Heer Schroter, van de Gottingfche Akademie, op de zuivere zonne fchyf befpeurd heeft; hoewel die Heer daar uit verheveningen op de zonnelchyf meent ontdekt te hebben; fchoon het niet uit de fchaduwe, gelyk op de maan, te bewyzen is dat zy inderdaad bergen zyn, gelyk femmigen, als Casfini, Scheinerus, Kirchius en anderen , (taande houden, dewelke zich verbeelden dat de zon eene inwendige kern heeft, die even gelyk de aarde, duifter, bergachtig, en ongelyk is,* dat deze kern bedekt is met een' helder vloeibaar vuur aan dezelve veranderingen onderhevig als onze zeen, en dat de kruir.en der aangrenzende bergen door haare ebbe blootgelegd wordende, zich als zwarte vlakken vertoonen. Sommïgen willen ook dat 'cr in de zon, vuurbergen  < 55 > bergen zyn, die van tyd tot tyd, rook, dampen zwavelachtige doffen uitbraakende, de zuivere zonnefchyf met duistere plekken bedekken , tot dat zy door het vloeibaare vuur der zonne aangeftooken wordende, eene branding of vlam veroorzaaken, die veel helderer vertoont dan de overige zonnefchyf; ik twyfel egter óf „deze Facula iets anders zyn dan de tusfchen ruimte der donkere deelen, welke even helder als de overige verlichte deelen der zonne zich laat zien. Men heeft zeer veele reden om te gelooven dat de zon omringd is van eenen Dampkring; maar van deszelfs aart kan men geen denkbeeld vormen; mogelyk is het de lucht die haar onmiddelyk omvangt zodanig verhit dat het zelfs helder word: mogelyk is het vuurige deelen die zy uitfchiet en door haare aantrekkings kragt naby zich behoudt; want men kan natuurlyk begrypen dat 'er in de nabyheid van de zon, eene groote hoeveelheid van deze deelen of ftraalen moet zyn, vóór dat zy in het ruime vak worden uïtgekaatst: dezen ftraalen zien wy in 't verkort, gevolglyk vertoonen zy dikker en fterker naar maate zy digter by de zonne zyn. Als men dé zon door een berookt of gekoleurd glas ziet, of doör de dampen van de kim, wanneer de zon opkomt, of ondergaat, kan men haar licht redelyk wel verdraagen, dewyl het de eigenfchap E 4 is  <. 56 > is belden van het glas en van de dampen, om de glans haarer ftraalen te verdooven, zy fchynt dan, als zy vry van vlakken is, overal even helder; maar door eene Teleskoop gezien, vertoont haar midden, van waar het licht ons regtlynig word toegekaatst, wel eene halve tint helderder dan de buitenkanten, gelyk natuurlyk van een bol of kloot te wagten is; hier door komen de faculce, die zich naby de zonnen rand bevinden, veel helderder voor, dan die welke op haare helderde deelen vertoonen. Zal men nu niet vraagen of de zon geduurig licht in 't rond verfchaft? Of zy by aanhou- denbeid haare leven geevende vuurdeelen uitdraait, zonder wedergeeving ? — Zonder verteering, vermindering of verflyting? De lichtdeelen zyn zo verbazend fyn, dat het grootfte menfchlyke vernuft nooit heeft kunnen berekenen hoe veele millioenen van dezelven in éénen duim vaste licht bevat zyn; hoe ontzachlyk moet dan de inhoud zyn van een zo ingedrongen lighaam als de zon? <—■ in vergelyking van deze grootte, hoe gering moet de vermindering zyn van één myl, of van tien mylen in een jaar. of in een reeks van jaaren? zo gering, dat de naauwkeurigfle waarneeming dezelven nooit zal kunnen ontdekken. Mogelyk word ook geenen haarer deelen we- zend-  < 57 > zendlyk vernietigd of verlooren; 'er kan eene omlooping van dezelven plaats hebben ; zy kunnen mogelyk, na haaren pligt in de onmeetbaare wydte volbragt te hebben, tot haaren glansryken oorIpr ng wederkeeren ; (*) mogelyk word haar verlies vergoed door verre afgelegene zonnen; mogelyk door de omzwervende komeeten, en zo niet, zal egter eene zo geringe vermindering der zonne baar beftaan voor eeuwen van eeuwen niet beletten. Dit, Heeren en Dames, is alles wat wy van de zonne weeten; de God der Grootheid heeft haar met ondoordringbaaren glans bedekt; en onze oogen fchemeren van haare glorie; de bepaaling onzer zintuigen beletten egter niet de vryheid onzer gedachten; deze zwerven onbelemmerd door het gantfche heelal, en wy hebben niemand dan onze zeiven te danken zo zy niet weder tot ons keeren bevragt met fchatten van wysheid. De Zon die wy nu befchouwd hebben is onze vaste vriendinne. zy legt geene toevallige bezoeken by ons af, maar blyft ons eeuwig getrouw (*) Dit zullen wy tragten te bewyzen, als wy van de oorzaak der zonne wenteling fpreeken. E5  < 58 > trouw; haare vifiten zyn niet, gelyk die der waereld, uit loutere wellevenheid; wezendlyke vöordeelen wagten op haare tegenwoordigheid ; vreugde en vrolykheid volgen haare verfchyning; de gantfche fchepping wagt op haare aannadering en verwelkomt dagelyks haare terug komst; haare gunden worden met eene onweerhoudene goedheid, en zonder de minde partydigheid aan ieder levens dofken uitgedeeld: het geringde grasje dat de vruchtbaare fchoot der aarde levert, kan haare invloed niet ontbeeren : de byna onzichtbaare wormpjes die op het zelve kriewelen, worden niet van haare milde gunden uitgeflooten," is zy ten eenigen tyd voor ons bedekt, geïfehièdl het door onze eigene wolken; is haar luister voor om verborgen, is het door aardfche dampen; de fchuld ligt niet aan haar, maar aan onze zeiven, en behooren daarom onze dankbaarheid geenfints te doen verflaauwen. Dankbaarheid is eene regtmaatige bewustheid van genootene gcrnStén; zo wy die minachten, zyn wy ondankbaar en berispclyk ; zo wy die te hoog achten, vervallen wy in de afgodcry. Zo wy de wezendlyke bronnen onzer weldaaden niet onderfcheiden, is ona? dankbaarheid misplaatst,- dit onderwerp zelve is een bewys van de gevaaren die uit eene zo ongelukkige dwaa- Iing  < 59 > ling kunnen ontflaaan: want de zon is maar een dienstmaagd, en niet de Heer; een fchepfel en niet de fchepper; en egter is de erkentenis voor genooten gunften, fchoon dwaalend in haaren oorfprong, beminlyker dan eene ondankbaarc ongevoeligheid: aanminniger is het karakter van den onkundigen Perfiaan, die de opkomende zonne met eenen voetval begroet, dan dat van den verlichten Europiaan, die de giften des hemels zonder eert befef van dankbaarheid geniet; de onkunde van den eenen verwekt ons médelyden; de ongevoeligheid van den anderen verdient onze verfoeiüng; en hoe gaarne wy ook zagen de vernietiging van afgodifche bygeloovigheid moeten wy die egter de voorkeur geijven boven godverzaakendc ongevoeligheid. Wy hebben in den beginne dezer lesfe gezegt " dat zo de afgodery te verfchoonen ware, moet het in de aanbiddinge der zonne zyn"; Dit glansryke licht fchynt aan de fchemerende oogen der ftervelingen, zo niet godlyk, ten minsten in veele opzichten, een gefchikt voorbeeld van de godheid ; maar zo wy de vergelyking toetfen, hoe gering die ook zy, zullen wy die grootlyks ten haare nadeel bevinden. De zon heeft haare vlakken; maar God is licht, en " in hem en is geenb duisternisse": — Kunnen wy het zonnelicht  < 6o > licht niet verdraagen; fchemeren onze oogen met den glans haarer ftraalen; geen wonder dat de fterveling zyn gezicht niet kan aanfchouwen , die zich in heerlykheid, en ongenaakbaar licht onthoud. De Zon heeft ook haaren bepaalden ftand, en haare wentelingen; dan met den Vader des lichts is geene verandering; geene verwisfeiing; maar eeuwig, en alomtegenwoordig. De grootre der zonne is zekerlyk geweldig; aan den loop haarer ftraalen weeten wy geene bepaaling te zetten; maar haare kragt en uitwerkingen verminderen door den afftand : de Godlyke magt blyft, in tegendeel, voor altoos beftendig; en deszelfs invloed fteeds almagtig: Laat de Zon haare duurzaamheid ook niet roemen; 'er is een tyd geweest wanneer zy geene ftraalen fchoot, noch licht verfchafte aan eenige verblyde waereld ; en 'er zal weder een tyd komen wanneer zy niet meer zal zyn; wanneer haare diensten zullen af bedankt worden, en haare lampe zyn uitgedooft: fchoon "van dien dag en dat uur en weet niemand, noch de Engelen die in den Hemel zyn, noeh de Zoone, dan de Vader "; maar wanneer tien duizend maal tien duizend zonnen die haar hebben opgevolgd, gelyk baar, in de duifternisfe zullen vervallen wezen, zal de Godheid niet nader by deszelfs einde zyn; voor altoos, gelyk voorheen, eeuwigdiiurend; het eenig-  < 6i > eenïglre gefchikte voorwerp onzer aanbiddinge, eer. bied en liefde! Wanneer uw adem 't woest getal, Der zonne als een vonk zal doven, Door eenen fchok 't verbaast heelal, Van orde, en evenwigt beroven, 6 God! als alles zal vergaan, • 1 Mist gy geen ftip van uw beftaan! AAN-  < 62 > AANMERKINGEN over de PLAATEN behoorende tot de DERDE LES. PLAAT i. De f guur en in deze Plaat vertoonen de verfchillende en ongeregelde gedaanten der zonne vlak. ken, met haare verandering en verwisfelingen. Fig. i. Een vlak gezien aan de zon, op den 27 Juny 1/03, tusfchen pen 10 uuren'smor. geus, zynde (a) een driekantige vlak, verzeld van twee kleinere - b ) en ( c ) Fig. 2, De zelfde vlakken gezien te vier uurcn in den namiddag van den zelfden dag, (a) fchynt in tweé'n verdeelB te zyn, en zyne driekantige gedaante daar door verlooren te hebben, fb) is fmaller geworden, en (c ; grooter. Fig. 3. Dezelfde vlakken ten half zes uuren: het brok dat van (a) afgelcheiden was is zelf verdeeld in tweën ; de vlak (b) is zeer fmal en byna onzichtbaar geworden. Fig. 4. Ten half zeven uuren; de vlak (tf) weder verdeeld; (c) veel grooter geworden. Fig. 5 De vlakken gezien den volgenden morgen om-  Zonne vlakken   < 63 > omtrent zeven uuren; veel in gedaante veranderd, en eene nieuwe vlak beneden dezelven ( b). Fig. 6. Dezelve te tien uuren ; de vlak (b) vergroot, en nog een kleine vlak 'er by gekomen. fig» 7 > 8* Vlakken omringd van een geelachtige nevel, van welke ftraalen uitfchieten, die haar eenigfrms de gedaante geeven van fpïnnekoppen. Fig. 9, io. Dezelve vlakken nog meer veranderd. Fig. i i. Vlakken omringd van nevel: de vlak (b) was zomwyls donker, en dan weer lichter: ( c) en (f) hadden het voorkomen van rook, dikwyls verdwynende en weder ten voorfchyn komende; (b) verdween eerst: (a) bleef eenigen tyd langer, doch veranderde geduurig van gedaante en kragt. PLAAT II. > i Fig 1, 2- Vertoonen den genieenen loop der zonne vlakken; waaruit bjykt dat dezelven zich meest onthouden omtrent he: midden der zonnefchyf, zich zelden aan den noorder of zuider rand laatende zien; en hoewei  < 64 > wel ongeregeld in haare beweeging, hou den doorgaans den zelfden loop. Fig. i. Toont den klimmenden loop dezer vlakken geduurende de maanden Jajiuary, Febmary, Maart, April, Mey, Juny, als de Zonne as van de waereld gekeerd is, of dat de loop der aarde, uit de zon befchouwd, van het westen naar het oosten is, Fig, 2. De afdaalende loop der vlakken geduurende de maanden July, Augustus, September, Oéïober, November, December wanneer de zonne as naar de aarde gekeerd is; of dat haar loop, uit de zon gezien, van het oosten naar het westen is. Fig. 3.4.5. Verbeelden den loop van eene kluft kleine vlakken, en de verwisfelingen die zy ondergaan; het blykt zeer duidelyk dat zy onbepaald zyn in haare beweeging ,• zwervende vry in haare loopitreek volgens de aandryving die zy ontmoeten ,• het welk, dunkt my, ten klaarden bewyst dat zy in eene vloeibaarheid dryven, en niet bepaald zyn aan een vast lighaam, gelyk de Heer Casfini, en anderen meenen. Haare duurzaamheid, zo wel als haare gedaante, is zeer verfchillend: men heeft ze nooit langer gezien dan zeventig dagen, doch zomtyds    < 65 > tyds blyven zy maar vier en twintig uuren, Fig. 6. O) Verbeeld drie ronde vlakken gezien te Rotterdam in de maand Juny, in den jarre 1781: de overige vlakken in dit figuur vertoonen dezelven in de vervolging haaren loop, overeenkomftig de grondbeginfelen in deze lesfe voorgedraagen: de tusfchen wydte der vlakken vermindert naar maate zy den zonnen rand naderen; dus vertoonen zich de drie laatften veel digter aan elkanderen, dan de [drie eerlten, gelyk natuurlyk op eenen kloot gefchiedt. NB. Daar moest tusfchen de twee laatfle vlakken mg een geweest 'zyn, die door eene mis/lelling in d& Plaat is uitgelaaten* J. Deel VIERDE  < 9} > De zilv're Maan verlicht den r.agc met zuivï© ftraalen, En geeft na 't vuur des daags, Natuur de kalmte weer,' Hoe lieflyk lonkt haar glans op heuvelen en dalen! Zy zend een zagte koelte .op 't fluimerende aardryk neer. VIERDE LES. J^\Js onze glinfterende dagtoorts ten westen nederdazlt om hetr beneden halve waereldrond uit de magt des zorgeloozen flaaps te redden, brengt de lieflyke avondftond eene kalmte over het aardryk, en wiegt het heelal, als het ware, in de rust De zilveremaan, als Koningin dis nachts , neemt nu de heerfchappy in handen, en fpreidt eenen zagten glans over den nevelverwigen fluijer des nachts. — Verruklyke verwisfelingen! — hoe aangenaam, hoe lieflyk, zyn niet uwe verkoelende luchtjes na de branding eenen zomerfchen dag ! Maar fchoon onze cierlyke wagter nu fchynt met vollen glans, deelt zy egter in de wisfelvalligheid der ondermaan fche< dingen. De Heeren en Dames zullen uit ondervinding bewust zyn dat haa. re  < <7 > re luister van geenen langen duur zal wezen; maar dat zy dagelyks in haaren loopkring van gedaante verandert, Het is de oorzaak dezer veiwisfelingen die onze aandacht nu befpreeken zal. Wy zouden uit de betrekking die de maan heeft beiden op de aarde , en op de zon, de/ oorzaaken haarer tegenwoordige volheid kunnen befchryven; maar dewyl -~y onze wagter is zal haare betrekking tot ons, het eerlTe onderwerp van ons gefprek zyn. De afftand der rnaane van de aaide is niet zeer groot, in vergelyking van die welke onder de hemelfche lighaamen plaats hebben; zy blyft fteeds in onze nabyheid om ons haare diensten te bewyzen, loopende om de aarde in omtrent zeven en twintig dagen, op eenen afitand van omtrent dertig diameters van de aarde, of zeventig duizend maei,; Deze loop is de oorzaak van de verfchillende gedaanten of fchyngeftalten, waarin zy zich aan ons vertoont. Bezat de maan eigen licht zouden wy nooit eenige verandering in haar befpeuren; maar dewyl zy geen ander licht heeft dan het geene dat zy van de zon ontleend, en door dit licht te wcerkaatfen zich aan ons vertoont; volgt, dat hoe meer haare verlichte deelen naar den aanfehouwer op aarde gekeerd worden, temeer by haare weergekaatfte ftraalen 2al kunnen zien j want 'er kan maar eene helft van eenen bol of kloot te gelyk verlicht of gezien worden. F 2 Dic  < 68 > Dit kan men met eene zeer eenvoudige en gemakJyke proeve ophelderen. Ik zal de kaars in her midden van de tafel zetten, om de zon te verheel, den; deze oranje appel zal ik op eenen kleinen afftand van de kaars piaaefen , om de aarde te vertoonen , en voor dc maan zal ik myn horologie neemen, welk ik tusfchen het licht en den oranje appel plaats; dit noemt men in de hemelfche lighaamen een zamenftand van de zon en maan: de wyzerplaat van het horologie is nu naar de zonne gekeerd, en verbeeld eene nieuwe maan; of de maan is nu in zodanigen ftand dat haare verlichte zyde van de aarde gekeerd is; en dewyl de zonne ftraalen geen doortogt in de maan vinden, moet de zyde die naar ons is gekeerd natuurlyk duifter zyn; maar als ik myn horologie, of dc maan, wat ter flinker zyde fchuive, komt de wyzerplaat een weinig in 'tgezigt, en hoe meer ik het naar de linker hand fchuive' zonder van deszelfs kringsgewyze beweeging aftewyken, hoe meer men van de wyzerplaat zien kan tot dat het zelve regt tegen over onze onderftelde zonne komt, en haare gantfche verlichte fchyf of rondte, aan de aarde vertoont. Toen wy deze ftelling begonnen, was de maan tusfchen de zon en de aarde, dat is te zeggen, zy was in eene Conjunme of zamenftand met de zon, maar nu is de maan buiten de andere twee, gevolg.  < 6o > volglyk is de aarde tusfchen de zon en de maan ; dit noemt men een oppofitie_ van de zon en maan. Het is dezen avond volle maan, waar moet de zon zich nu bevinden, en in welke gedeelte des hemels zouden wy haar moeten zoeken? — regt tegen over de maane. Wy hebben maar den Joop dien 'wy om de aarde begonnen hebben te volgen , om de omwenteling te voltooien , en het horologie, dat de maan verheelt, weder op de plaats te brengen daar wy den loop begonnen hebben. Stond de aarde ftil zou dit eene juiste vertooning van deze planeeten zyn, en de maan ieder minuut agt mylen voortrollende zoude in 27 dagen 7 uuren en 43 minuuten, haaren gantfchen loop van vier honderd een en dertig duizend, zeven honderd drie en zeventig mylen, om de aarden volbrengen ; doch dewyl de aarde geen traage aanfchouwer is van de werkzaamheid haarer buurwaereld, maar haaren jaarlykfchen loop om de zonne fleeds vervolg:, van welken zy omtrent eene dertiende gedeelte iflegt, terwyl de maan eens om haar wentelt, zo moet de maan natuurlyk haaren loop verleojen, wil zy haare voorige conjunctie met de zon veder bereiken, van waar zy op nieuw haaren loop moet beginnen. Deze verlenging van haaren loo> ver. meerdert denzelven omtrent twee dagen «n vyf uuren, zo dat haare geheele omwenteling, tan de F 2 eene  < 7° > eene conjunctie tot de andere, dat wy eene maand noemen, is negen en twintig dagen, twaalf uuren en vier en veertig minuuren. De maan nu weder in eenen zamenftand met de zon zynde, zullen wy deze gelegenheid waarneemen om de naccur der E klip-jen te onderzoeken, dewyl die haaren oorfprong vinden in de beweeging der maane. Ik heb hier boven gezegd elat de aarde zelve eenen loop heefc, er dewyl zy de hoofd planeet is komt haaren loop natuurlyk in de eerfte aanmerki .g. De loop der aarde is niet altyd op het ''elfde vlak met die van de maan, dan is hy hooger, dan L acer, denzelven in de meeste haarer omwenteling doorlhyder.de.; welke doorfnydingen men de knoopen noemt. Is de maan in haaren zamenftand met de zon hooger dan het vhk van den lardkloots weg, kan zy de ftraalen der zonne tot ie aarde komende niet onderfcheppen v waar door eme zon Eklips veroorzaakt word ; zy kan, zeg ik, de aarde niet ontrooven van het gezigt der zonne, devyl die onder haar heenen ziet; of is de maan in haaien zamenftand met de zon beneden het vlak van den (aardkloots weg, ontrooft zy ons evenmin van let gezigt der zonne, dewyl wy dan over haar heenei zien; maar als zy in eene regte lyn komt met dt aarde en de zon, dat is te zeggen, in 't vlak van d« aardkloots weg, dan onderfchept zy we- zend'  < 7% > zendlyk de ftraalen die voor de aarde waren gefchikt, en daar door eene eklips of taaning van de zon te wege brengt; of met andere woorden, valt de fchadtiw van de maan op de aarde. Men zal ligt kunnen begrypen dat eene eklips aan de maan nooit in haaren zamenftand met de zon kan voorvallen, want dan kan de aarde haar het zonnelicht niet ontneemen, dewyl de aarde dan buiten de maan is; ook kan dit niet gebeuren wanneer de maan in haare kwartieren is, want dan is zy niet in eene regte lyn met de zon en de aarde, gevo^lyk moet men haare taaning zoeken wanneer zy haare gantfche verlichte fchyf aan ons vertoont, dewyl zy dan alleen aan eenige verduisteringen door de tusfchenkomende aarde onderhevig is. Door dien de maans loop niet in 't vlak van den aardkloots weg valt, zo geniet zy in haare oppoiltie of tegenüand, dezelve voordeden die de aarde in haaren zamenftand geniet. Is haar loop laager dan die der aarde, ziet zy onder de aarde heenen; is hy hooger, ziet zy over dezelven heenen; maar als zy in het zelve vlak komt worden de ftraalen die voor de maan waren gefchikt, door de aarde ondcrfchept-, en de maan geen eigen licht bezittende moet zy haare natuurlyke duisterheid weder aanneemen, naar maate zy door dé "fdïaduw van de aarde word bedekt. De-  < 7n~ > Deze, zyn de grondbeginfelen dezer verfchynfekn, welke voor eeuwen lang als nood• lottig zyn befchouwd geweest, en zo veel fchrik en vreeze gebaard hebben, zo wel by de dapperfte helden, als by de bygeloovige onkundigen ; deze vrees heeft egter meer dan eens de gelukkigfte gevolgen gehad ; De vermaarde eklips aan dc ..zonne voorzegd in de kindsheid der fterrekunde, door Thales de Milefer, 581 jaaren voor de geboorte van Christus, voorvallende geduurende eenen ftryd tusfchen de legermagten van Alyattes, Koning van Lydien, en Cyaxares' of Darius , Koning der Meden, verwekte zo veel fchi ik in beide legers, dat zy het gevegt opfchortteden, zich verzoenden, en hunne vriendfchap bevestigden door het huwelyk van Darius, den zoon van Cyaxares, met Ariane, de dogter van Alyattes. Dit eertyds, en byde onkundigen, nog gevreesd, verfchynfel, zal ons dezen avond eene leerzaame onderhoud verfchaffen; zulks is het onderfcheid tusfchen kunde en onwetenheid; wy zien met vermaak haare verduistering te gemoet, en wagten met ongeduld naar het oogenblik haarer taaning, daar de ongeleerde Indiaanen voor de fchriklyke vertooning beeven, en tragten door een yslyk geklets de maane uit haaren flaap te wekken. De  < 73 > De Heidenen van ouds waren gewoon toortfen aan te iteeken, op bazuinen of hoorens te blaa« zen, en op yzere ofmetaale vaten te trommelen, óm de moede der raaane op te beuren; en zo dra was zy niet uit haare verduistering gekomen of zy vierden haare vérlosfing met proc'esfien en offeringen. Zulks was de verblindheid der ménfchen, dat alfchoon zy ooggetuigen waren van de onmagt hunner Goden, riepen zy dezelven aan om byftand, en zochten befcherming van Magten die zy zich verbeeldden hunne eigen hulp benoodigd te zyn. Dé voordeden die wy door de hedéndaagfche kennis genieten, kunnen uwe gedachten bezig houden terwyl wy het aannaderende verfchynfel afwagten. — De maan vertoont nu' voi; — nu fchynt haar oostelyke rand een weinig ingeboogen te zyn - de bogt neemt toe, - nu loopt zy boe langer hoe meer in de fchaduwe der aarde , die reeds het gróotfle gedeelte haarer fchyf bedekt heeft;- maar de fchadüw is bepaald, en (trekt niet verder dan de evenredigheid van het lighaam waardoor zy veroorzaakt word ; en zdfs nu begint de maan weder uit dezelven te komen ; haare oostelyke rand is van de fchaduwe reeds bevryd ; de zohneftraalen verfprdden zich I. Deel.  < . ?4 > overal gelyk de duiftemisfe voor weinige minuuten gedaan heeft; — de fchaduw is al verdreeven naar haaren westelyken rand, die een weinig ingeboo» gen fchynt, gelyk de oostelyke rand in den feeginne is geweest — nu bekomt zy haare voorige rondheid weder, en fchynt met vollen glans. Zulks Heeren en Dames , is de vertooning der Eklipfen , welke groot of klein zyn naar maate dat de maan in de fchaduw der aarde of in die van haaren dampkring valt. Het allerlangst dat eene gantfche verduiftering van de maan op aarde kan gezien worden , is 3 uuren en 57 minuuten , maar dezelve kan ook wel twintig minuu. ten korter zyn, volgens den afftand der maane van de aarde; en het allerlangst dat de zon voor de aarde geheel kan verduifterd worden, is, volgens Struik zeven of agt minuuten, doch de Engelfche ftarrekundigen bepaalen de totaale verduiftering der zonne op 4 minuten; de langfte tyd die de maan kan befteeden , in haaren verften ftand van de aarde, om de zon oogfchynlyk over te gaan ; dat is , van het begin tot het einde van de zon eklips, omtrent twee uuren en drie kwartiers. In eene totaale verduiftering van de maan , is zy op zommige plaatfen eenigfints helderder dan op anderen, volgens de gefteldheid van onze lucht; doch gemeenlyk vertoont zich de maan van eene rood-  < 75 > rood- of koperachtige koleur, byzönderiyk aan de randen ,• deze koleur word veroorzaakt doof de ftraalbreeking van den dampkring der aarde , wiens deelen niet genoeg verdikt zynde om den doorgang van alle de ftraalen te beletten, en de roode ftraalen, volgens den Ridder Newton, min. der gebroken zynde dan de andere koleuren waaruit de lichtftraalen beftaan , vallen dezelven in grootere hoeveelheid op de maan, welke daar door verlicht wordende , eene rood of koperachtige koleur aanneemt. Wy hebben, van de zonne fpreekende, getragt haare klootrondheid te bewyzen , niettegenftaande zy door haaren afftand zich als een vlak vertoont. De Maan heeft ook dezelve vertooning, fchoon zy ongetwyffeld niet minder eene klootrondige gedaante heeft dan de zon; de Maanefchyf vertoont zich aan het bloote oog vol duiftere plekken; maar door eene teleskoop kunnen wy zeer duidelyk zien dat de fcheiding tusfchen haare verlichte en duiftere deelen in de kwartieren , vol bergen en valeijen is, dewyl de toppen haarer bergen ert hoogtens, in de nog duiftere deelen, door de zonnellraalen verlicht zyn; en men kan zelfs duidelyk zien dat die grooter en helderder worden naar maate dat het klimmend' licht zich over dezelven uitfpreidt. Men kan in een uur of twee deze G 2 ver-  < ?6 > fefwisfeling in haare verlichte en duiftere deelen* bemerken. De Maan vertoont altoos de zelfde zyde aan de aarde, om dat zy in haaren gantfchen loop ortï dezelve maar eens om haare as wentelt, gevolglyk heeft zy in die gantfche omwenteling' maar eenen dag, en eenen nagt. De bergen in de maan zyn hooger, 2 egt'men, dan die op de aarde , en de kuilen evenredig dieper; deze, zo de maan bewoond is, en wie wil daar aan twyffelen ? zouden zeer wel kunnen' dienen , naar de gedachten van fommigen , tot fbhuilplaatfcn voor haare inwooners tegen de brandende hette der zonne, welke hen twee van onze weeken by aanhoudendheid beftraalt; wy zyn het egter met die Heerén niet eens over deze% onderfteld'e groote hette op dé maane, dewyl de dagelykfche ondervinding , erf de waameemingert dér grootfte natuurkundigen , bevestigen , dat de ftraalen of va ürdeelen der zonne, zich aan de deeièn van den damkring hechtende , de hette veröörzaaken; en de maan eene zeer ylé dampkring bezittende, kurtnen weinige dier deelen zich daa;» aUtt hegten, gevolglyk zullen zy in hed ydel verfprdden • en: hunne kragt op*dé maart verliezen'; wy zullen die nader onderzoeken als wy over'dé femeeterr handelen ^ ook' is dè ftélïing: over de hoog>   Gedeelte van jhoogte der bergen in de maane , niet zonder te» genftrevers; onder anderen is de vermaarde Herfchel yan gevoelen dat die veel laager zyn dan de bergen op de aarde; en zelfs, zyn 'er, die de beftaanbaarheid van de bergen in de maan geheel in twyffel trekken, om dat zy geene ongelykheid aan haaren verlichten rand kunnen bpfpeuren; deze tegenwerping zoud' mogelyk van gewigt zyn, als men onderftellen konde dat 'er maar ééne reeks van bergen op de maan ware, en die juist op haaren verlichten rand want dan moeiten dezelven vertoonen gelyk de tanden van een rad; maar dewyl 'er waarfchyn,. lyk agter dezen nog bergen ten voorfchyn komen, wier kruinen de tusfchenwydten der voorftaande bergen opvullen, en dus als een vlak vertoonen; even gelyk de baaren der zee, welke fchoon verheven en gehold, zich egter aan den gezigteinder als eene regte lyn vertoonen,- zo vervalt de gantfche tegenwerping. Deze ongelykheid in de maans oppervlakte is ons yan groote nut, want een duifter lighaam volmaakt effen en glad, is gantfch niet gefchikt om het licht in eene aanmerklyke hoeveelheid te weerkaatfen, de ftraalen zouden als in een fpiegel of geflepen ftaal, zich in een punt vergaderen, en de overige deelen zouden geene of weinige ftraalen te rug kaatfen; daar eene ongelyke oppervlakte, in het tegendeel, het licht naar alle ftreeken weerkaatst, G 3 CI*  < ?8 > en de firaalen op ,onnoemlyke punten vallende worden aan alle kanten overvloedig verfpreid. Sommige deelen der maane zyn beter gefchikt om het licht te weerkaatfen dan anderen ; deze laatften vertoonen zich als duiftere plekken, welke door zommige gehouden zyn voor zeeën en wateren; en men heeft bemerkt dat de fcheiding tusfchen de verlichte en duiflere deelen vlakker zyn dan op andere plaatfen ; anderen , daar tegen, ontkennen de beftaanbaarheid van zeën in de «--aan, meenende dat zy, zelfs in haare duiftere plekken, kuilen en putten ontdekt hebben; deze kunnen egter rotfen, of holen in rotzen zyn , in het midden van de zee, die nog donkerder vertoonen dan de omringende wateren. In de verlichte deelen der maane befpeurt men ook duiftere plekken ; deze kunnen niet anders zyn dan holen of kuilen : dewyl men bemerkt heeft dat hunne fchaduw op verfchillende punten vallen volgens den ftand der zonne, en dat wanneer zy regtlynig boven dezelven is, zy in 't geheel geene fchaduw geeven. De fterrekundigen hebben veel getwist over den Dampkring der maane; zommige bewee. ren dat zo zy van eenen dampkring omringd ware zou het licht van de fterren, die de maan in haaren Ipop nadert, daar door verflaauwd worden; of  (rfdee/te rati de Maan, m /iet eerste Iwar/ier.   < 79 > of derzelver draaien zouden ten minden gebroken worden , eer zy agter de maan verdweenen; en dit niet kunnende befpeuren , befluiten zy dat zy geenen dampkring heeft. Struik betuigt egter dat dit verfchynfël meer dan eens gebeurd is, waarvan hy de getuigenis aanhaalt van P. FueiL le, die op den /den Maart des Jaars 1699 eene fter van de Hyades de lichte rand van de maan Zag raaken , doch in plaats van eensklaps agter dezelven te verfchuilen, zy zich eenige feconden op haare verlichte vlakte vertoonde ; dit heeft la Hire ook bemerkt op den I9den Auguftus van het zelfde jaar; als ook Casftni in de totaale verduiftering van de maan in 't Jaar 1718, Vasfenius heeft zelfs duidelyk in de eklips van het jaar 1733 wolken in den dampkring van de maan ontdekt : als men geloof fielt in de getuigenis van deze Heeren, moet men befluiten, dat de maan eenen dampkring heeft; de reeden dat dit verfchynfël zo weinig gebeurt, moet veroorzaakt wezen door de hooge bergen , en de ylheid van, den damp. kring , welk boven de bergen te zwak is om de ftraalen der zonne te breeken, en men daarom het zelve niet kan gewaar worden, ten zy het licht van de fter ons toekomt langs een vallei of effen vlakte, gelyk by deze gebeurtenisfen waarfchynlyk heeft plaats gehad. g 4 wy  KT 80 > Wy hebben de maan nu befchouwd als betrekking hebbende tot de aarde; wy gaan nu voort eenige byzonderheden te melden in de betrekking die zy heeft tot haare eigen bewooners , (zo zy bewoond is) dewyl die in veele opzigten het tegenovergeflelde zyn van het geen wy uit onze waarneemingen hier op aarde ontdekken. (i) Dewyl de maan byna de zelfde zyde altpos aan ons vertoont, kunnen die menfchen alleen de aarde zien die deze zyde van de maan bewoonen; en zo die van de andere zyde de aarde willen zien, moeten zy eene reize daar voor doen; maar de vertooning moet hen dubbeld beloonen voor de moeite die zy gedaan hebben, dewyl de aarde, vyftigmaal grooter aan haar vertoont dan de maan aan ons. (a; Aan de bewooners van de maan fchynt de aarde geene andere voortloopende beweeging te hebben dan die welke veroorzaakt word door de klimming of daaling van de maan boven of beneden de vlakte van den aarde weg; welke wy de waggeling der maane noemen. (3) Den geenen die het midden van de maans zigtbaare half rond bewoonen , fchynt de aarde toppuntig te wezen, pf regt boven hup hoofd , zo als de zon zich des middags aan de bewooners van onze gezengde luchtftreeken vertoont. Den  < 8i > C4) Den geenen die de kanten van deze htlfjond bewoonen , fchynt de aarde in hun gezigteinder te zyn , en eens in de maand om hen te wentelen, gelyk de zon in éénen dag en nagt om ons fchynt te wentelen. ( 5 ) De aarde (trekt de maan tot eene maane, en vertoont iedere maand aan haare bewooneren de zelfde Fhafen of fchyngeftalten die de maan aan ons vertoont: als het by ons volle maan is, vertoonen wy aan de bewooners van de maan , nieuwe aarde of nieuwe maan , dewyl wy dan tusfchen de zon en de maan zyn , en onze verlichte deelen van de maane gekeerd zyn ; naarrnaate dat de maan de zon nadert , en tusfchen de zon en de aarde komt; krygen zy allengskens de verlichte deelen der aarde in 't gezigt, en als zy in conjunflie met de zon komt, dat is te zeggen, als zy eene nieuwe maan aan ons vertoont, ?ien haare bewooners de gantfche halfrond der aarde als eene volle maan verlicht. Het licht dat door de aarde op de maan gekaatst word zoud' voor ons zigtbaar wezen , als de maan nieuw is, ware zulks niet belet door de heldere glans der zonne, die de kragt van de weerkaatfing beneemt; maar het vertoont zich duidelyk weinig dagen voor en na de nieuwe G 5 maan,  < 82 > maan , verlichtende de gantfche fchyf, en zelfg haare anders duiftere deelen. (6) De vaste landen , eilanden, zeen en wateren der aarde, vertoonen aan de bewooneren van de maan, als verlichte en duiftere plekken , waar door zy haare beweeging kunnen bepaalen , gelyk wy de wenteling der zonne bepaalen door de beweeging haarer vlakken. fa eene eklips aan de zon (by ons) zien v, j de (chaduwi van de maan op de aarde vallen , en dezelve trapsgewyze doorloopen ,• maar nooit zien de Maanmanen de aarde geheel verduifterd, om dat de fchaduw der maane niet uit. geftrekt genoeg is om het gantfche halfrond der aarde te bedekken; de zon kan in t tegendeel, door de tusfchenkomende aarde, geheel voor de maane verduisterd weezen; dat is te zeggen, de fchaduw der aarde grooter zynde dan de maanefchyf, kan haare fchaduw het gantfche halfrond van de maan bedekken. De Eklipien op de maan zyn het tegenovergeftelde van die op aaide,- eene zon eklips by ons is eene aarde eklips by de maaniaanen; en eene maan eklips by ons is eene zon eklips by hen. De ondervinding leert ons dat de zon voor ons alleen niet gefc'iapen is; de duisternis daar wy dagelyks in gedompeld zyn verfchaft ons een ge- noeg-  < 83 > iioegfaam bewys; en fchoon deze duisternis het middel is door welk anderen licht verkrygen,- is zy, niettemin, ongezellig, ja, zelfs hachlyk; hoe groot is dan onze verplichting niet aan de zilvere maan, dat zy geduurende de afwezigheid der zonne haare plaats bekleed; zy verlengt den dag, en maakt den nagt aangenaam, en fchoon maar een klein duister lighaam van omtrent 630 mylen middenlyn, verfchaft zy door haare nabybeid, meer licht dan alle de fterren te faamen; hoewel die, mogelyk, ontzachlyke vuurklooten zyn; deze prachtige weerkaatfer, 't is waar, verandert dikwyls van plaats; en haar loop klimt of daalt met eene oogfchynlyke ongeregeldheid,- maar zelfs is deze ongeregeldheid voor ons nuttig, dewyl de maan daar door voorgekomen word van in eene geduurige juiste Qppofïtie en conjunÜie te vallen. De invloed van de maan op de wateren (waar van wy nader zullen fpreeken) is wel bekend, door haare aantrekkings kragt verzamelen zy als het ware boven hunne oppervlakte, dit zoude waarlyk bekommering baaren had de alwyze Schepper geene verfcheidenheid gegeven aan hunne richting, waar door zy dan naar eene, dan naar de andere ftreek beftierd worden, zonder gelegenheid te hebben om fchade te verrichten door de aanhoudenheid hunner kragten; want als deze maar voor eenen kor-  € 84 > korten tyd door den wind tot eene ftreek bepaald word, leeren wy door overftroomingen de magt hunner woede kennen, waarvan de Nederlandfche Gefchiedenis ons de treurigfte bewyzen oplevert. Zo dra lehiet de maan haare weergekaatfre ftraalen niet uit, of de Reiziger, die met den nacht was overvallen, zet met vreugde zyne reize voort, — De Zeeman ziet verblyd zyne hangende zeilen met het avond windtje fpannen; — en fchiet zy by aanhoudenheid den gantfchen nacht haare ftraalen pit, hoe verheugd moeten die niet zyn, die door de brandende hette des dags gezengd, de zacht1 verfrisfchende lucht inademen. De Arabier vervolgt zyne reize, en de kameel ademt de verkwikkende koelte in; de zandige woeflynen zei ven, die voor weinige uuren brandden, zyn nu , als het ware , van het zonne vuur verlost, en door de ontbeering haarer ftraalen, verdraaglyk geworden. Waarom zal men vraagen, verfchaft het maane licht geene warmte? (i) Om dat het de vereischte fnelheid niet bezit •om kragtdaadige weerftuitingen te maaken van de lighaamen daar het op flaat, hebbende reeds het zonne licht te veele verdeelingen en wederkaatfingen op de maan geleeden-, om eenige beweeging in onzen dampkring te kunnen veroorzaaken , gelyk een bal die tegen den muur geworpen zynde, weer-  < 85 > weérftuit, en weder op den grond valt, doch mei veel mindere kragt dan wanneer hy eerft tegen den1 muur geworpen werd. (2) Om dat door de klootfche gedaante der maane de ftraalen aan alle kanten worden verfpreid, gevolglyk vallen minder Van dezelven op een bepaald bellek; en dit verzwakt de ftraalen van dé maane der maate, dat zy mogelyk op eenen kleinen afftand voorby de aftrdé naauwlyks zigtbaar is. Dit is zeker — dat de fterkfte brandglaazen, niet ia ftaat zyn om door de vereeniging van de maane 'ftraalen, voelbaare hette te verwekken, noch aan de hand , noch aan den Thermomeeter. Vraagt iemand, waarom dat de maan de gantfche nacht niet geftadig d'oorfchynt, en ook niet geftadig alle nachten? Antwoord ik, dat andere rhenfchen haar'zo Wel noodig hebben als lwy; en dewyl wy eene gémaatigde luchtftreek bewoonen, laat ons geene wenfch huisvesten, om anderen, die haar licht minder kunnen" ohtbeëren dan wy, hunne nachttoorts te willen berooven; noch eenen akeligen Poolfchen winter nog akeliger te willen maaken, doof hun het nöodige nachtlicht te beneemen. Maar waarom moet de maari geduurig verande • ren? — Om dat zy zonder die verandering haaren ópgelegden last niet konde volbrengen; ware het niet  < 86 > niet om deze verwisfeling, hoe kon zy de gezette tyden bepaalen die voor de menfchen van zo veel aanbelang zyn, in de fchikking hunner burgerlyke en godsdienstige pligten, waar mede zy klaarblyklyk belast is. üe eerffe menfchen overtuigd van de dubbele dienflen die zy van de maan genooten, door hen des nachts te verlichten, en hunne voornaamite tyd verdeelingen te bepaalen, richtten eene feest aan rer inwydinge haarer veranderingen; en deze feest vierden . zy op iederen tyd dat de maan haare fchyngeftalte vernieuwde. < De Neomenia of Nieuwe Maan , diende om hunne godsdienftige oeffeningen op eene gemaklyke en eenvoudige wyze te bepaalen; maar fchoon zy op dien tyd vergaderden om hunne offerhanden te offeren, en elkander by iedere vernieuwing van de maan vriendelyk te bezoeken, waren egter die aanbiddingen , en die feesten , niet betreklyk tot de maan zelve -GOD was het voorwerp, en de maart had 'er geen ander deel in, dan de eer van de menfchen hunne godsdienflige pligten te erinneren. Dewyl de fterren haare nu bekende naamen nog niet hadden ontvangen, gaven de menfchen weinig acht op de verfchillende gefternten die de maan in haare maandlykfche wenteling doorliep ,* zy vergenoegde zich met haaren loop te bepaalen door de ver-  < 3? > verfcheidenheid haarer fchyngeftalten, en in plaats van het juiste oogenblik te berekenen, gelyk men zedert gedaan heeft, wanneer zy, met opzigt tot de zon, den zeiven ftand zoude bereiken, die zy negen en twintig dagen te vooren verlaaten had, hielden de fterrekundigen van dien tyd zich te vreeden met de getuigenis des gezigts, en rekende de nieuwe Maan van den tyd af dat zy zigtbaar werd. Om dit des te beter te kunnen doen; en haare eerfte vertooning onbelemmerd te kunnen zien, zochten zy eenen ruimen gezigt einder, het zy op hoogtens of op eenzaamen heiden; en zo dra was het Crescent niet gezien, of zy vierden de Neomenia , of de Offerhande van de Nieuwe Maan; deze werd gevolgd van eenen foberen maaltyd, die alle de huisgezinnen met blygeestigheid by woonden, en de fpyzen aten die Gode was opgeofferd geweest, en door het gebed geheiligd. Wanneer zy ter gedachtenisfe van eenige byzondere gebeurtenisfe eene feest wilde inrichten, vierden zy die dikwyls op de Neomenia, welke de dag was van de algemeene vergadering. De nieuwe maanen die overeenkwamen met de hernieuwing der jaargetyden , waren de heiligde van allen. De gewoonte van op hooge of eenzaame plaatfen te vergaderen , om de nieuwe fchyngeftalte der maane te vieren, en de Neomenia door eene offer-  •4 h > ófferhande en gebeden te verheerlyken, huonderheid die van de nieuwe maan, die overeenkwam met het zaaijen; of op den oogst volgde; en eindelyk de maaltyden en de gezangen die de ófferhande verzei den, waren gewoonten die allen menfchen van hunne voorvaderen by overlevering gekregen hebben'. Hoe is het te beklaagen dat de heilige inrichtinge dier feesten niet zuiver bewaard werden; maar de menfchen zagen ongelukkiglyk niet verder dati de viering hunner byeenkomften; en befchouwderi de gelegenheid hunner ófferhande als hét voorwerp hunner aahbiddinge. Ik behoef u de kostbaare offerhande, de pragtige giften, de heilige proces', fien gedaan ter eere van Diana, Luna" óf Hecate, en veele andere benaamingen onder welke de maari is bekend geweest, ten toon te Hellen; noch dè duizende verfchillende plechtigheden die 'ér mede gepaard gingen, aftemaalen. Ondankbaar zyn de menfchen die ongevoelig blyven van de goedgunftigheid der voorzienigheid, in het bepaalen van verfchillende planeeten tót verfchillende plichten; zy génieten haare gunsten; maar fluiten hunne oogen voor de orde, fchooriheid en aangelegenheid die 'er zo duidelyk in praaien: zy kwynen over een huishouden die zy niet kunnen verbeteren, en ontkennen een beflieT dat  < 8p > dat de God der wysheid zelve in handen heeft. Ongelukkig, aan den anderen kant, zyn degeenen die tweede óorzaaken te hoog achten; die het gefchapene voor den fchepper aanzien; die de Zonne aanroepen '» ö Baal hoor ons"; aan de Maan ** wy mieeken uwen invloed". Ongelukkigenl die zich verlaaten.op gefchapene voorwerpen, en hmp verwagten zelfs van eene planeet! — Juigt Nederlanders' Juigt! datgy van deze bygeloovigheid bevryd zyt —■ Moogt gy nooit verflaafd zyn aan, of misleid door, voorwerpen van wisfelvalligheid en veranderlykheid! I Deel, H AAN-'  < 9 > AANMERKINGEN over de PLAATEN^ eehogrende tot de VIERDE LES, PLAAT I. V ertoonc dé Pitasen of Schyngestalten van de Maan die zy in ééne omwenteling aan de aarde vertoont. De ware afftanden van de hemelfche lighaamen van elkander zyn veel te groot om in dergelyke afbeeldingen in acht genomen te worden; want als men deze afbeelding vergelykt by die van het fterren ftelfel, blykt het duidelyk, dat, ware de zon zo groot als zy hier vertoond is; de aarde byna onzichtbaar zouden moeten wezen ,• of ware de aar. de zo grooc als zy hier verbeeld is, zoude de zon veel grooter moeren zyn dan den loopkring die de aarde hier gegeeven is, In dit Figuur word de aarde A. onderfteld ftil ïe zyn, terwyl de maan om haar wentelt, volgens de orde van de letters» De   I  < 9i > De agt kleine letters a, b, c, d, C, D,"E, F, G, H, I, toonen de hoeveelheid van de maan welke van ons verlicht gezien word, als wy haar van de aarde befchouwen. Wy kunnen hier aanmerken dat het licht met eene fmalle ftreep aan den regter of westelyken rand begint, welke te C. tot eene halve maan vermeerderd is, en te F. tot eene volkomen volle maan; van waar het weder begint te verminderen, en de linker, of oostelyke zyde der maane beilaat, tot dat het als eene fmalle ftreep vertoont te I. Als men eenen byzonderen ftip aan de maans oppervlakte gade flaat, gelyk op 0, zal men bevinden, dat zy in haaren gantfchen loop maar eens om haare as wentelt — dat zy maar eenen dag en eenen nacht heeft — te verheelt 0 den middernacht,- te is 0 de dageraad; te C, de vroegenmorgenftond, te ƒ, de middag, te h, de namiddag, en te i, de nacht» Hier uit blykt ook, dat dezelfde zyde van de maan altyd naar de aarde gekeerd is; het welke door de dagelykfche ondervinding ook bevesügd word. H 2 Wy  < 92 > PLAAT 2 Wy hebben reeds de verfchillende afuanden der fterren, in weerwil van het bedrog des gezigts , trachten te bevestigen; overeenkomftig deze fteliing vertoont de Zon te Z i, Z j, Z 3, Z 4, hoe groot haar afftand ook wezen mogt, digt by de maan ; de ftand der zonne is daarom hier verzet, ais of zy om de aarde wentelde, die men gevolglyk moet onde*ftelIen in 't middenpunt te rusten: uit dit middenpunt moeten wy den loop der Maane, met betrekking tot de zon, en tot de aarde, be. fchouwen; in deze befchouwing bemerken wy,eerst, dat de fchynbaare loopkringen van de zon en maan CM 1, M 2.) niet gelyk hoog zyn; maar dat de loopkring der Maane (M 1, M 2.) onderfteld word de eene helft boven dien der zonne te zyn, en de andere helft beneden; denzelven op twee plaatfen te (M i,M 7.) doorfnydende; welke fnydingen men de Knoopen noemt: deze fteliing kan beweezen worden door twee hoepels van gelyke grootte, die men den een in den anderen fteekt, en als men de hoepels aan de eene zyde een weinig open maaken, zullen zy den natuurlyken loop van de maan en van de aarde vertoonen; de twee plaatfen alwaar zy aan eikanderen vast zyn, ver-    < 93 > verbeelden de Kneopen ; de hoogfte helft noemt men de klimmende, en de laagfte, de nederdaa. lende knoop. Dewyl 'er geen opfchortande lighaam is tusfchen de zon (Z §») en de aarde (A) geniet de aarde het gantfche licht dat van de zen (te Z i.) komt; maar de knoopen der maane loop komende tusfchen'(Z 2.j de zon, en (A) de aarde, begint de maan (M i.) zo dra zy dezen knoop genaderd is, het licht der zonne (Z 2.) te onderfcheppen, en een gedeelte van haar lighaam voor de aarde (A) te bedekken, gelyk zy by aanhoudenheid doet zo lang de zon (Z 2.) de maan (Mi.) en de aarde (A.) in eene volmaakte regte lyn zyn; dit kan, gelyk reeds in de lesfe gezegd is, alleen by nieuwe maan plaats hebben: een totaal eklips aan de zon kan alleen gebeuren wanneer de maan vol in haaren knoop is: want als wy onderftellen dat de maan op eenen kleinen afftand van haaren knoop is, gelyk te (M 2.) Z£d zy maar een gedeelte van de zon (Z j.) kunnen taanen , evenreed'g aan haaren afftand van den knoop; ook zal zy in haaren nederdaalenden loop het onderfte gedeelte van de zon (Z 3.) bedekken zo zy verbeeld word op (M 4.) nieuw te zyn, zal zy de zon (Z 4.) even raaken; maar te (M 4.) ZYn de loopen te veel verwyderd om eenige taaning te ktmnen veroorzaaken. H 3 Op  < 94 > Op dezelve grondbeginfelcn kunnen ook de andere afbeeldingen op deze plaat uitgelegt worden. Als men onderftelle dac de maan in eene andere omwenteling vol is te (M 5.); is zy dan zo wyd van haaren knoop af, dat zy naauwlyks door de fchaduwe van de aarde q A.) kan geraakt worden. Als zy by eene andere omwenteling te (M 6) vol is, valt zy gedeeltelykin de fchaduwe der aarde, die haar veel van haar licht ontneemt; en als zy te (^M 7.) vol is, word zy geheel door de aarde bedekt, niet alleen juist in haaren knoop, maar zelfs den gantfchen tyd die zy bedeed om de fchaduwe der aarde door te loopen; geduurende welken tyd zyn de Maniaanen van het zonnelicht beroofd. Deze eklipfen voorvallende in ele klimmende knoop der maane worden gevolglyk haare hovende gedeelten getaand. De Maaneknoopen fM 1,) veranderen geduurig van plaats in den dieren riem, wykende ieder jaar omtrent negentien graaden te rug; dat is te zeggen, zy komen de zon ieder jaar negentien dagen vroeger te gemoet, dan 's jaars te vooren; gevolglyk zullen zy niet weder op deze plaats komen voor byna negentien jaaren. PLAAT    < 95 > PLAAT 3. Fig. 1. Het Verschilzigt — De onkundigfte menfch zal wel bemerkt hebben, dat als hy iets met het eene oog ziet, en dat oog dan fluitende, het zelfde voorwerp fi&t het andere oog befchouwt, den ftand van het voorwerp, met opzigt tot de voorwerpen die 'er agter zyn, veranderd is; en dit verfchil zal grooter zyn naar maate dat het voorwerp digt aan het gezigt is, en den agter grond ver af. Deze uitwerking heeft ook plaats in het verfchilzigt der zonne en fterren, en byzon* derlyk in dat van de maan, als zynde nader by ons. Indien de aarde doorfchynend ware, en men onderftelde eenen waarneemer in het midden der aarde te A. geplaatss te zyn, zoude hy D en e. in eene regte lyn zien, of zohy naarM.zag, zouden M. en Z. zich ook als één voerwerp vertoonen; maar op de oppervlakte der aarde, zoude dit maar op zekere plaatfen kunnen gebeuren, naaraelyk op die plaatfen der aarde die in eene regte lyn waren met het voorwerp. By voorbeeld, aan A, ver» toonen z. en Z. in den zeiven ftand te zyn, maar als A. naar M. ziet, komt die niet overeenen met den ftand van Z. C. dewelke zich dan te m vertoont; dit verfchil is in den gezigteinder nog grooter; H 4 want  < p6 > want daar word D, door A, niet gezien te e, maar te d; dus zal het voorwerp Z. voor den aanfchouwer^. door het voorwerp M. bedekt wezen, zonder dat de aanfchouwcr A. daar iets van bemerken kan. De toepasfmg van deze fteliing op de eklipfen, is zeer duidelyk; want als men onderftelt dat Z. C. de zon is, en M. de maan, zal de maan voor eenen aanfchouwer te B. getaand wezen, maarniet voor eenen, die zynen ftand te A. genomen heeft — Het verfchilzigt aan den 'gezigt einder vernedert het voorwerp eene graad van den cirkel, gelyk van* tot d, maar deze vernedering vermindert geftadig naar maate dat het voorwerp den toppunt nadert; te B is het naauwlyks eene halve graad, en te A is het niets. - •> 3 ■> 4» Toonen breedvoeriger aan de voorbeelden in plaat 2. voorgefteld. In de verfchillende omwentelingen hier afgebeeld, die men ieder op zich zeiven moet bcfchouwen als de fchaduw der maane by verfchillende nieuwe maanen, verbeeld A. de aarde, en M, S. de maane fchaduw, in alle de figuuren. Fig. 2. Verbeeld de nieuwe maan, maar zo hoog boven de aarde, uit de zonne gezien, dat haare fchaduw over de aarde heenen gaat. Fig. 3. De fchaduw der nieuwe maane raa- kende  < 97 > kende even aan de aarde; doch niet genoeg om eene taaning te veroorzaaken. Fig. 4. De fchaduw van de nieuwe maan vallende vlak op de aardemen kan ligt befpeuren dat de eklips het langile zal duuren daar de fchaduw het breedite is,- maar boven en onder zal zy naauw lyks zichtbaar wezen. Wy kunnen bemerken dat de eklips tótaal zal wezen in het midden der fchaduwe; dewyl, de gantfche zonnefchyf bedekt zal wezen voor eenen aanfchouwer die geplaatst is aan het zwarte ftippeltje, het welke overeenkomt met A, B, fig. 1. op de Plaat van de Eklipfcn. In Fig. 5. komt de knoop over eenen met het middenpunt der aarde, dus zal 'er aan den evenaar, daar de zon toppuntig is, eene totaale eklips zyn; maar op veele plaatfen der aarde zal men in het geheel geen eklips gewaar worden. De zon Eklipfen bepaalen zich tot. zeventien graaden van de Maaneknoopen af; binnen dit bellek kan de zon getaand zyn; buiten het zelve is de maan of te laag of te hoog, om haare fchaduw op de aarde te laaten vallen, gelyk te fig.3. Wanneer de zon meer dan twaalf graaden van den Knoop af is, is de maan gemeenlyk te hoog of te laag om in de fchaduw der aarde te vallen , en dus orn eene taaning te ondergaan; als te fig. 7. ïig- ö> 7, 8, 9. Verbeelden verfchillende H 5 ver-  < 9* > vertooningen van de fchaduwe der Aarde by volle maan. M. de maan. A. S. de fchaduw der aarde. Fig 6. De volle maan zo hoog boven de fchaduw der aarde dat zy 'er over heenen gaat. Fig. 7. De maan raakende even aan de fchaduwe der aarde; maar geen eklips. Fig. 8. De volle maan, nader aan haaren knoop, geheel verduisterd; doch het bovenfte gedeelte maar voor eenen korten tyd. Fig. 9. Volle maan aan den knoop; de eklips gevolglyk, totaal, voor zo lang als de maan befteed in het doorloopen van de fchaduwe der aarde. PLAAT 4 Fig. 1. Vertoont eene Zon eklips. Z, de zon. M, de maan. A de aarde. Hier dienen wy aantemerken, dat de zon oneindig grooter zynde dan de maan, maakt deze in haare zonne taaning twee foortcn van fchaduwen, de eene, eene wezendlyke en gantfche berooving des lichts, en de andere eene gebrekkige opfchort ing der zonne ftraalen: de eerlte is aan de maan zeiven (a. b.) van gelyke grootte met haaren omtrek; dat is te zeggen, de diameter van de fchaduwe, is gelyk aan die der maane zelve; maar de fchaduw vermindert naar maate    < 99 > maate zy van de fchaduwe verwyderd is, gevö'glyk, heeft zy, eer zy te A komt, veel van haare grootte verlooren, gelyk te A. B. vertoont word. De tweede of gebrekkige fchaduw, word veroorzaakt door het verfchil tusfchen de grootte der zonne en maane, want de maan M. maar een klein gedeelte van de zonne Z. kunnende dekken, blyft de zon het licht uit haare overige deelen voortfchie-; ten; maakende eene flaauwe fchaduw die men Pefiumbra noemt, als te c. d. Uit dit figuur, blykt duidelyk dat overal waar de totaale .fchaduw A. B. haaren loopt meemt , de eklips ook totaal zal wezen. Dit komt over een met den zwarten ftip in de plaat van het verfchilzigt fig. 4. 5. Fig. 2. Afbeelding van de fchaduwe der aarde geduurende eene eklips aan de maan. Wy kunnen hier bemerken, niet alleen, dat de fchaduw fmaller word op eenen geringen afftand van de aarde A\ maar ook, dat veel van de fchaduwe, die werklyk op den maane loop e valt, de fchaduw is van den dampkring die A omvangt, dewelke tot aan c ftrekt; want de fchaduw der aarde zelve gaat niet verder danC: de middenlyn A B, word door den dampkring tot aan a b uitgebreid, waar door de fchaduw vergroot word,- maar in tegenoverftelling is de breekende kragt van den dampkring zo kragtig; en hy buigt de zonne ftraalen zo  zo fterk naar zich, dat de zuivere aarde fchaduw niet verder ftrekt dan tot omtrent veertig halve middenlynen der aarde, of 90.000 mylen; gevolglyk is zy veel verdund eer zy de maan bereikt, doordien 'er veele zonneftraalen zich onder mengen. In dit figuur is de aarde meer dan de helft verlicht, zyndë A. B. veel beneden het middenpunt A. PLAAT 5. Dit figuur verklaart de Hellingen voorgedraagen in de lesfe, pag. 81 door de uitbreiding der lichtflraalen te toonen , na dat zy van de maane gekaatst zyn. Z, verbeeld de zon, A, de aarde, M, de maan, die in haaren loop AB, onderfteld word , regt tegen over de zonne te zyn , (verbeeldende volle maan) van waar de ftraalen het regtlynigst naar ons gekaatst worden, a\ b\ verbeelden eene ftraal uit de zonne gefchooten, en voorby de aarde naar de maan loopende ,• dan dewyl evenwydige ftraalen uit eenen kloot gekaatst niet te berekenen zyn aan haaren toppunt, maar op eenen halven middellyns afftand van het lighaam; in plaats dan van te M te beginnen, maaken' wy eenen  WERAVYDEKING der LlCHTSTRAALEN   lor 5» eenen aanvang m^r onze berekening te ƒ: de lynen die van , uoor d en e getrokken zyn ( alwaarde ftraalen eerst op de maan vallen) worden uitgedyd tot h en en geduurig zwakker en dunner wordende naar maate zy verfpreid worden, beilaan zy hier het beftek h >i; hoewel zy te M bevat waren in het bellek d, e, waaruit men heeft berekend dat de lichtftraalen door de maan gekaast 187, 000 maal zwakker zyn dan de zuivere zonneftraalen; gevolglyk moeten de maaneftraalen even zo veel verdikt worden om haare oorfpronglyke kragt] weder te krygen. Ware de maan een volmaakt vlak, en effen lighaam, zouden wy mogelyk weinig meer van haar zien dan eenen glinfterende ftip, gelyk te d, e: maar bergachtig en oneffen zynde, word het licht door die ongelyscheden aan alle kanten gekaatst, waar door zy zich aan ons laat zien ; de fchuinfe richting dezer kaatfing en herkaatfing, moet de kragt des lichts zeer veel verzwakken, en zelfs moeten veele der zonneftraalen daar door verloeren gaan ,• — zo veelen, dat zommige menfchen meenen uit de proefneeming te kunnen opmaaken, dat de ftraalen der maane drifMillioenen maal zwakker zyn, aan de aarde, dan de ooripronglyke zonneftraalen. VYFDE  < 102 > V Y F D E LES. VV y hebben reeds de zon, zoveel onze zwak» ke vermogens toelaaten, van deze waereld befchouwd, wy hebben haar Voorgedragen als een ontzachiyk kloot van vloeibaar vuur, die door zyne geduurigc beweeginge llroomen van lichtllraalen in de ruimte uitfchiet Is de nieuwsgierigheid myner lezeren hier mede voldaan ? — heeft de verbaasdheid over de wonderwerken des Scheppers de leerfase pal gezet? - Of, zal de Heeren en Dames my vergezel fchappen naar die bron van licht en hette, wier rollende vuurgolven geene {randplaats verfchaffen: wier omvangende vuurfpiesfen dc aannadering van aardfche ftervelingen belet, <— Vreest niet de ongemakken van de reis — laat de gloeiende zetel u niet rffchrikken, de fchoone V r a n i a , beuierfter des planeet geftels, zal uit den hemel nederdaaJen, en voeren ons onbelemmerd naar dat glansryke licht wiens kragt geen fterveling kan weerilaan; onder het geleid onzer fchoone zanggodinne, zullen wy daar onze obfer. vatorium voor een oogenblik oprigten. Onze  < ïo3 > Onze zaak hier is niet om den helderen kloot 2elven te onderzoeken, zynen glans te bewonderen, zyne hoedanigheden na te vorfchen, of met zyne bewooners (zo hy bewoond is) in gemeenfchap te treeden; wy begeeren, als reizigers, maar eene plaats op zyne oppervlakte, om van daar deonmeetlyke wydte in het rond te befchouwen. Om de verfchillende Planeeten in haare loopkringen na te gaan moeten wy ons verbeelden zonne kragten te bezitten; onze gezicht vermogens door haaren glans niet verblind, maar verfterkt; niet vernederd, maar verhoogd. Slaat eerst die kleine heldere fterre gade, die, als de naaste zynde, de grootfle kragt der zonne ftraalen geniet, en dezelven met levendigen glans weerkaatst. De aardfche ftervelingen noemeu haar Merkurtus,- wy zullen den Bode der Goden zynen fnel wentelenden zetel niet ontneemen. Venus volgt dan met zachten glans; gefchikre vertooning voor de Godinne der Schoonheid, Dan komt de Aarde," wat verder vertoont zich de bloeddorftige God des Oorlogs Mars.- dan komt, bedekt met faffieren glans, de groote Koning ]vvu ter; en daar aan volgt de traage Tyd Saturnus; en ten laatften Herfchels roem, de flaauwe Georgius, (a) door fommigen tot eene ver- blyf-  4[ 104 })♦ Blyfblaacs gefchikt voor onze fchoone geleidfter, de bemralyke Urania. Bezaten wy de kragten van profetifche gezigten; of deelden wy in de vermogens der Engelen, zouden wy ons verbeelden een bcfef te kunnen geeven van de ontzaehiyke ruimten die tusfchen deze lighaamen plaats hebben; maar fchoon onze denkbeelden de af Handen tusfchen de zon en de planeten niet kunnen bevatten, zullen wy egter zeggen., dat Merkurius maar omtrent tien en eene halve millioenen myien van de zonne af is; dat Venls niet veel meer dan negentien en eene halve millioenen mylen ver is; en de Aarde omtrent zeven en twintig millioenen mylen. De hepaaling van zulke ontzaehiyke afftanden door maar en niet meer veel, zullen wat ongevoeglyk voorkomen; maar in vergelyking van dien van Mars zyn zy waarlyk maar gering; want deze is wel ruim een en veertig millioenen mylen van de zon af; en nog geringer, in vergelyking van den afftand van Jupiter, de naast volgende planeet, die eenen afftand heeft van byna Honderd twee en veertig millioenen mylen; een afftand die het menschlyke be. (a) Deze planeet is door Herfchcl ontdekt in den jaare 1781 , en ter eere des Konings van Engeland G e o r o e 3, g15rg/üs genaamd; doch door anderen Uramus en Herschel.  < »5 > begrip oneindig verre te boven gaat, en al kon men dit befeffen, zouden egter onze gedachten pal ftaan wanneer wy de ftand van Saturnus naging. Weike fterveling kan zich verbeelden eene wydte van twee honderd negen en vyftig millioenen mylen!— En ware dit niet genoeg, verdubbelt deze wydte voor den verafgelegene Georgius; — vyf honderd drie en veertig millioenen mylen 1 — gaat verder, befchouwt de afftanden der Komeeten, fommigen welker vyf honderd jaaren befteeden in iedere omwenteling, en zegt dan met den Godlyken Wysgeer, " Hoe groot zyn uwe werken o Heere! « Gy hebt ze alle met wysbeid gemaakt," Wanneer wy de grootheid der Zonne in acht neemen, waardoor zy gefchikt is om het middenpunt onzes ftelsels te zyn; en door welke haare aantrekkende kragt tot in de onmeetbaare wydte uitftrekt; moeten wy toeftemmen dat andere, mogelyk veele andere planeeten, op grootere afftanden om haar wentelen: en dit fchynt des te waarfchynlyker als wy in aanmerking neemen de uitgestrektheid van de loopkringen der komeeten; want ais de aantrekking^kragt der zonne op die lighaamen werkt , zelfs in haaren versten afftand; waarom zoude zy anderen, in kringsgewyze loopbaanen ook niet kunnen bedvyirigati; maar zelfs in I Deel, 1 het  < t'66 > hetbeflek van ons bekende planeetgeflel, meenen zoffi. ffiigen, dat 'er tusfchen Jupiter en Mars, nog eene planeet zoude kunnen zyn , fchoon voor ons onzigtbaar. De planeeten vertoonen hier op de zonne; zo wel als op aarde.-onder de vaste Sterren geplaast ■ te zyn : deze vertooning zal de grondflag zyn van onze verdere aanmerkingen over haare beweeginge. ( i ) Van de zonne gezien vertoonen all de planeeten met eene geregelde ftelheid, van de regter naar de linkerhand te beweegen, zonder opfchorting of vertraaging t ) Als de Pianeeten zigtbaare loopkringen hadden,* zou 'en dezelven van hier befchouwd, allen in bet zelfde vlak fchynen te zyn; zy zyn het egter niet; en daar door gebeurd het zelden dac de eene de andere bedekt, zy zyn, of hooier of laager, en dus zullen zy zeiden of ooit voor den waarnenner verborgen zyn. 3 ) Onderflellende dat Zy allen, uit de zonne gezien , in eene regte lyn waren , zoude deze regtlyrigheid egter van korten duur zyn; want de kleinere loopkringen van zommigen , en defchynbaare verlchillende fnelheden daaruit voortvloeiende, zouden in korten tyd de lyn geheel verwarren; de eene zoude mogelyk eene vierde deel van zynen kring rond geloopen hebben, in den zeiven tyd dat eene andere een agfle gedeelte, en eene derde  < 107 > derde een tiende was voorgefpoed — verders, wanneer de (helften haaren loop half volbragt had, zoude de waarneemer, wilde hy haare verdere beweeging gade flaan, zich moeten omkeeren, waar door hy de traag loopers, die de helft hunner loopkringen nog niet voltooid hadden j uit het oog verliezen zoude. ( 4) Terwyl de planeeten blinken met het van de zonne ontleende licht, zullen zy haare gegeheele verlichte fchyf altoos aan den aanfchouwer op de zonne vertoonen, gelyk de volle maan zich aan ons laat zien. Alle c'e planeetcn fchynen Wit of helder, om dat zy het licht weerkaatfen gelyk zy het van de zon ontvangen, uitgenomen de verandering veroorzaakt door de ftraalbuiging van de ong dykheden in de oppervlakte der planeeten (waarvan wy reeds gefproken hebben in onze verhandeling over de maane) waar door zy zich aan ons laaten zien. Daar is egter eenige weinige onderfcheid in de holeuren der planeeten, veroorzaakt door de verfchillende ftoffen waar van zy te famen zyn gefield, of door de verfchillende koleuren haarer dampkringen; Venus, heeft een zweem naar het geele; Mars is wat roodachtig, Jupiter, is helder wit; Saturnus heeft wat van het blaauwe, en de Geor. gius heeft byua de koleur van de maan. 1 i 0&  Uit het geenChier gezegd is, blykr, dat zo wy onderftelden dat zy allen met dezelfde meiheid voorliepen, zouden de planeeten, die de kleinfte loopkringen hebben, het eerfie om de zonne komen; want zo zy allen te gelyk haaren loop begonnen en voltooiden, wat moesten debuitenften met eene verbaazende fnelheid loopen! of de binncnflen moestin zich naauwlyks beweegen; en dat zandereemgnut. De periodifche tyden der planeeten zyn genoegfaam naby uittedrukken in volle getallen ; Merkurius wentelt om de zonne in 3 maanden; Venus, in 7 maanden,- de Aarde, in 12 maanden; Mars in a jaaren; Jupiter, in 12 jaaren; Saturnus in ;p jaaren, en de Georgnis in 82 jaaren, Wy zouden hier ook kunnen zeggen dat 'er eene geregelde evenredigheid is tusfchen de tyden die de planeeten befleeden in haare omwentelingen, en haare afftanden van de zonne; dus heeft Mercurius, die 'omtrent 10 \ millioenen mylen van de zonne af is, maar drie maanden nocdig om dezelve om te loopen; daar Venus, die êè'tVeh loop heeft van 19ï millioenen mylen, zeven maanden tóegelegt zyn. De Aarde, vereifcht twaalf mtanden om de zonne rond te wentelen, maar zy is ook 27 millioenen mylen van de zonne af: twee maal dien tyd word Mars toege. ft aan, om dat zynen loop byna eens zo groot is als die der aarde » zynde 41 Millioenen mylen van de zonne.  ne. Jupiter en Saturnus vereifchen veele jaaren, om dat de eertte 142 millioenen mylen; en de laatlte, 295 millioenen mylen, van de zonne af is; waartoe twaalf, en twee en dertig jaaren, niet meer dan genoeg zyn. De aftand van Georgius word gerekend op 543 millioenen mylen , in twee en tagtig jaaren. Uit gemaks hal ven zouden wy deze afllanden, dje zo veelcn millioenen mylen bevat, tot minde re verdeelingen kunnen brengen; en den afftand der aarde van de zonne, op tien gedeelten bepaalende; is de afftand van Merkurius vier van die gedeelten; Venus zeven; de Aarde, gelyk reeds gezegd is, tien; Mars vyfiien; dat is omtrent de helft verder als de Aarde; Jupiter kan men bepaalen op twee en vyftig dier gedeelten; dat is meer dan vyf maal verder van de zonne dan wy; Saturnus vyf en negentig gedeelten; of meer dan negenmaal verder dan de aarde , en de Georgius twee honderd en dertig van die gedeelten, dar is drie en twintig maal onzen afftand van de zonne. Hoewel ik hier de afftanden der planeeten van de zonne bepaald heb, moeten egter deze bepaaling gehouden worden voor haare midden afitan-. den; want in één gedeelte van haaren loop zyn zy wat digter by, en in het tegenovergeflelde gedeelte, wat verder van de zonne af. Dit noemt I 3 men  < 110 > men haare uitmiddenpuntigheid. Ah ik één woord in dc HoIIandfche taaie wist dat nader by de -zonne, en verder van de zonne, te kennen gaf, zoude ik het zelve bezigen,- maar dewyl my geen voldoende woord in onze taal bewust is, ben ik uit noodshalve verpligt gebruik te maaken van het Griekfch. Helios, betekent in die taaie, dc zon; peri, naby; voegt dezen aan elkandcren; Peri-htlios. is naby de zonne; de naaftc ftand eener planeet aan de zonne, word daarom genaamd haare terihelion, het tegcnovergeftelde moeten wy ook verklaaren, aph -helios betekend verre van de zonne; de grootfte afftand eener planeet van de zonne, word derhalven haare aphelion<, genaamd. Deze twee punten zyn altyd regt tegen over eikanderen in den loop der planeetcn ; doch alle .de planeeten hebben dezelven niet op eene plsats. Men begrypt zeer ligt dat de lighaamen die het naaflen aan de zonne zyn, de nieefle haarer ftraalen zullen ontvangen, en dat het licht evenree dige grootere uitwerkingen daarop moet doen; maar is de kragte der zonne fterker op de naby zynde pianeeten, zyn deze, in het tegendeel, voorzien van eene grootere digtheid, of denpteit in haare zamenweeffelen, om de uitwerkfelen dier kragt te kunnen weerftaan: Merkurius, die het naas:e aan de zonne is, is ook de digfle en ingedron- genfte  < III > genftc van alle de planeeten Saturnus, die zover, re af is, is veel losfer, en minder ingedrongen; de Aarde, die tusfchen dïze twee planeeten inkomt, bezit ook eene middéimaatige digtheid. Het onderfcheid is niet zeer groot; maar dewyl het eene voorziening fchynt van de Godlyke wysheid, is het onze aandacht niet onwaardig Wy zullen nog maar eene aanmerking doen, en dat is deze, dat de inhoud van alle de planeeten te föamen , maar omtrent eene zes honderd en vyftigfte gedeelte van den inhoud der zonne uitmaaken ; en nu zullen wy onze befpiegelingen vervolgen met een nader en geregelder onderzoek naar deze hemelfche lighaamen. Engelen zouden mogelyk het gantfche ftelfel in een oogenbhk doorkruifen; wy zullen ons vergenoegen met kortere reizen, en neemen iedere planeet voor eene rustplaats aan. Merkurius, is de eerfte planeet die wy zullen aan doen; zyne uitmiddenpuntigheid is gioot, zynde één millioen agt honderd en zeftig duizend mylen, zo veel is ook het verfchil tusfchen zyne aphelion en perihelion. Van inhoud is deze dekleinfte van alle de planeeten,- doch zyne ftand zelden gefchikt zynde tot waarneemingen; ismen over deszelfs grootte het niet eens; de eene geeft hemieen middenlyn van 618 mylen; dus dertienmaal kleiner dan de aarde 1 anderen fchiyven hem eene middenlyn I 4 toe  < r12 > toe van 742 mylen. Zyn licht is helderen .levendig dat mogelyk toetefchryven is aan zyne nabyheidaan de zonne. Hy wentelt om de zonne in 87 Sagen^ 23 uurenen 16 minuuten. Hy heeft geenemaa'n, dewvl zyne nabyheid aan de zonr.e derzelver noodza; . Mi oeid beneemt, Venus volgt aan Merkurius: zy wenteltin eene byna volkomen kring 'in de zonne. zynde haare iritmiddenpuntigheid niet meer dan 120,000 myien: haare as is eenigfints gericht naar het vlak van haaren loopkring: In haare grootte is z byna gelyk de aar de,zynde 2257 mylen middenlyn: haar licht is., zo helder, dat zy éertyds voor eene komeet is aargezien geweesf. De fterrekundigen betwisten de beftaan. baarheid haarer maane, hoewel de geleerde Heer Martinet verfcheidene flerrekundigen opnoemt, die de zelve meenen gezien te hebben ; doch de meeste fchynen ongewillig haar dezelve toetedaan. Zy wentelt om de zonne in jj 24 dagen, 16 uuren, 49 min. Uit de vlakken die de Heer Casfini aan haare oppervlakte befpeurd heeft, meent hy dat zy om haare as wentelt in 23 uuren, 20 min. het welke met de beweeging der andere planeeten meer overeen fchynt te komen, dan 24 dagen, 8 uuren; gelyk de Heer Blanclüni voorgeeft. Deze planeet wentelt niet gelyk de aarde, oost cn west; dat is, byna horizontaal, maar eerder noord  113 > noord en zuid, zynde haare bevvee ging maar j graaden van het lood' regte af. Dé>Aarde, wentelt om de zonne in een byna kringronden baan, zynde haare uitmiddenpuntigheid maar 7 86,000 mylen; en zo veel nader is zy by de zon in den winter, dan in den zomer; de omtrek van haaren loopkring is omtrent 170 millioenen mylen, diezy in twaalf maanden aflegt,- gevoiglyfc loopt zy omtrent 19 duizend vierhonderd mylen ieder uur, of 323 mylen in ieder minuut voort; haare as, rondom welke zy in 24 uuren wentelt, heefteen groote hellingnaar het vlak van haaren loopkring, niet minder dan 23; graad. Zy is omtrent 2,270 mylen middenlyn; heeft ééne ■ Maan, die haar in 29 dagen, 12 uuren , 44 min. omloopt, en ten gelyken tyd om haare as wentelt * zo als door de beweeging haarer vlakken, beweezen word. Mars, dc volgende planeet, wykt van de evenreedige vergroting af, die zo blykbaar is in de andere planeeten; hy is omtrent zesmaal kleiner dan de aarde; en is ook deeenigïle planeet boven Venus, die zonder lyftrawanten zynen weg in eeuwige eenzaamheid doorwandelt. Zyne uitmiddenpuntigheid is omtrent 3 ,283 ,000 mylen ; men kan niet bespeuren dat zyne as eenige helling heeft naar het vlak van zynen loopkring; zyne lugt is zeer zwaar en \ 5 ver"  KT 114 > verdikt, vergoedende mogelyk het gemis van eenen wagter. Uit de beweeging zyner vlakken meent Huigens, dat hy in ?4 uuren, 48 min, om zyne as wentelt. Jupiters uitmiddenpuntigheid is omtrent vyf millioenen, negen honderd, en tienmaal duizend mylen; zyne as is weinig ,of niet, geboogennaar het vlak van zynen loopkring; zyne diameter is byna 22,000 nrylen, dus negenmaal grooter in z-ne middenlyn dan onze-aarde, en beflaande ruim elf honderd maal meer plaats dan zy 5 en zelfs meer plaats dan alle dc planeeten te famen. Hy heeft vier maanen, ieder grooter dan de onze, die hem als wagters ileeds verzeilen. De eerfte, is omtrent' 62,300 mylen van zyn middenpunt of, en volbrengt haaren loop om haare groote hoofdplaneet in eenen dag en agtien uuren. De tweede, is 09,00) mylen, en loopt hem in drie dagen en dertien uuren om. De derde, neemt zeven dagen en byna drie en een kwartier uurs orn hem rond te wentelen; hebbende eenen afstand van • sg ,200 mvlen. De vierde, heeft eenen afstand van 278,300 mylen, en brfteed in ha^n loop zifïien da~ gen, en zefiien en een half uuren De vlakken van Jupiter zyn zeer aanmerklyk, ei  < H5 > en fchynen zo veel van zyne oppervlakte te bcflaan, en van eene zo byzondere gedaante te zyn dat men baar den naam van gordels beeft gegeeven; doch zonder te kunnen bepaalen wat haare eigenfchap of natuur is: De Ridder Newton heeft gemeend , uit eenige veranderingen die hy daar in befpeurde, dat zy niet anders dan wolken zyn; anderen, mcenen dat het zeen zyn; en de zaak bi) ft nog onbeflist. Jupiter is niet volmaakt rond, maar wat platachtig aan zyne poolen, alwaar zyne middenlyn een deriiende gedeelte minder is dan aan zyne evennagts lyn. Door eene kleine plek meent men ontdekt te hebben, dat dezelve in 9 uuren , 56 min. om zyne as draair. Saturnus, heeft eene uitmiddenpuntigheid van twaalf millioenen, zevenhonderd, zeven en dertig duizend mylen ; zynde zyne diameter omtrent 19,000 mylen; dus byna drie duizendmaal kleinet dan Jupiter. Saturnus heeft zeven Maanen, waarvan de twee eer ff en, namentlyk die hem het naaften zyn, zyn door Herfchel ontdekt in den jaare 1788; doch door derzelver nabyheid aaa de planeet zyn haare afstanden en wenteling nog niet volkomen bepaald. De derde maan van Saturnus, is byna 52,200 my*  < U6 > mylen van hem af; en wentelt om haare hoofd planeet in eenen da? en een en twintig uuren. De vierde, is omtrent zes en zestig duizend, agthonderd mylen van de planeet af; en neemt twee dagen, zeventien uuren, en byna driekwartieren om dezelve rond te loopen. De vyfde, loopt om de planeet in vieren eenen halven dag op eenen afstand van byna 93,400 mylen De zes,de. die ontrent 210,500 mylen van haare planeet afis, wemelt, om dezelve in vyfiicn dagen, twee en tWi>jt\r uuren en drie kwartieren. De zevende, is omtrent 631 000 mylen van Saturnus af, en volbrengt haaren loop in negen en zeven . tig dagen, zeven uuren en drie kwartteren. behalven deze m lanen heft Saturnus eene wonderlyke ring, die hem op eenen afstand van 6000 mylen omvat; dezelve is helder en blinkend , en wenteld, zo men nicent, om de planeet zelve, wier dagelykfche bcweeging noch niet met zeKerheid is bepaald. De middenlyn van de ring is omtrent twee en eene derde maal de middenlyn van de planeet zelve. Georgius, de grenspaal, zoverre onze ontdekkingen ftrekken, van ons ftelsel, heeft eene middenyn van omtrent negen duizend, agt honderd mylen; dus meer dan tagtig maal grooter van inhoud dan  < Hf? > dan deze aarde; zyne uüniddenpuntigheid is, meen ik, onbekend, Georguis heeft twee maanen, welker ontdekking, men ook aan den onvermoeiden yver van Herfchel te danken heeft. De eer ft e dezer maane, wentelt om haare hoofdplaneet in agt dagen, zeventien uuren, en éene minuut. De tweede, wentelt óm Saturnus in dertien dagen ^ elf uuren en vyf minuuten. Beiden deze maanen loopen byna loodiegt om haare hoofdplaneet. Wy hebben nu de planeeten in haare betrekkingen tot de zonne befchouwd; haare nadere betrekkingen tor de aarde, zullen wy by eene andere gelegenheid ondetzoeken; voor het tegenwoordige, zullen wy deze lesse fluiten", met eenige bedenkingen over het geene wy hier reeds gezegd hebben. Is het my geoorloofd u te erinneren; hoe bezwaarlyk men een befef kan vormen van eene wydte zo groot als de afstanden der planeeten: wy kunnen ons gemaklyk voorflellen het beftek van eene voet, of zelfs van eene myl, om da,, die ons gemeen zyn, en iemand die eene reis naar t'arys , of naar Batavia, heeft gedaan, kan de afstanden dier piaatfèh eenigzints befeffen; maar wanneer men eenen afstand opgeeft van eene miliioen, of van honderde millioenen mylen, wie kan zich de wydte  < w > verbeelden? Wy neemen dezelve aan eerder als een voorbeeld van het vermogen der rekenkunde, dan als eene wezendlyke afmeeting. Wy gelyken wat op eenen inboorling van Sr, Kilda, (een eiland in de Atlantifche zee, op de kust van Schotland, bewoond door eenige weinige huisgezinnen, de kinderen der natuurlyke onnozelheid) de^e ongeletterde eilander was nooit van zynen erirots afgeweest; ook had hy nooit andere kuiten gezien dan die van het eiland waarop hy den cerüen adem fchepte: hy had wel van Schotland gelioord; maar dat was ook al: men bragt hem op het naaltleggende land; wat was dit voor hem eene ontzaehiyke reize! zyne verbeelding had zich nooit eene zo groote wydte kunnen voordellen. Toen hy eene kleine hoogte beklommen had, Hond hy verbaasd over de uitgeftrektheid van het gezigt dat zich voor zyne oogen opdeed. Met welke verwondering zoude hy niet eene aardglobe befchouwd hebben had hy dezelve kunr.en begrypen; of hoe zoude zyne aandoening niet verwekt zyn' geweest, op het verhaal van eene Oortindifche reize? de globe is egter niet verkleind om dat zyne denkbeelden bekrompen waren; en zouden wy hem van uyfhoofdigheid niet befchuldigen, als hy de bedaanbaarheid van eene of an- deie plaats in het andere halfrond, ontkende? Hy  < ii9 > Hy kon het werktuigkundige van een koetswiel niet begrypen; en egter weeten wy dat die om zyne as draait — De Planeeten zullen ook haaren bepaalden loop vervolgen, of wy denzelven begrypen kunnen of niet. VER-  < 120 > VERKLAARING van de PLAATEN behoorend e tot de V Y F D E LES. Het Zonne stelsel P^ac vertoont het ftelfel van Copernicus; en bevat (I) Een plan van de Loopkringen der planeetcn die ons ftelfel uitmaaken; derzelver uitmidden- puntigheid, perihelion en aphdïon. (II) De evenredige grootte der zonne en planeeten. (III) Eene verhooging van de loopkringen der planeeten, gelyk die onderileld worden van de zonne gezien te zyn. (IV) De plaatfen van de knoopen der planeeten loopkringen. (V) Een vorbeeld van de tegenftrydige loopkringen der Komeeten Na-    < iai > Nadere Verklaaring. (I) In het middenpunt word de Zou geplaatst; rondom welke wentelen (1) Merkurius, wiens loopkring op de eene plaats nader by de zonne fchynt te zyn dan op de anderen; de fyne ftreep toont aan eenen wezendlyken ronden kring; de zwarte ftreep, dewaare loop dezer Planeet. Zyne aphelion en perihetion zyn zeer duidelyk. (2) Venus, wier loopkring byna rond is; zynde haar verfte afftand daarom alleen getekend door eene grovere ftreep. (3} De Aarde, wier loopkring ook byna rond is; haare aphelion is gemerkte, haare perh heiion p. (4) Mars, wiens kring eene aanmerklyke uitmiddenpuntigheid heeft : zyn wezendlyk loop is door eene grovere ftreep aangetekend. C5) Jupiter; en (.6) Saturnus, wier^ loopkringen op gelyke wyze onderfcheiden zyn. [Rondom deze loopkringen zyn de tekens van den dieren riem geplaatst, met derzelver graaden; deze dienen gelyklyk voor alle de planeeten,- zo dat men zo wel van Merkurius, als van Saturnus kan zeggen, dat hyin een byzonder teken is, wanneer hy zich onder de fteiren vertoont die dat te- l Deel K ken  < lil > ken uicmaaken, NB. De graaden van de hemeltekens worden gerekend van het eene texen tot het andere , zynde 'er dertig graaden tusfchen ieder teken: en niet van eene bepaalde plaatst ] A'le de planeeten loopen den zeiven weg: en fchynen, van de zonne gezien, om de zelve te loopen van de regter naar de linker hand (zo als de zon zelve omwentelt) volgens de orde van de letters getekend op den loopkring van Jupiter, a, b, c, dy «, ƒ, g, h, i, k. De loopkring van den Georgius byna eens zo verre van de zon zynde ais de loopkring van Saturnus, kon mendenzelven hier niet inbrengen zonder die van Saturnus byna tot op de helft te verminderen, waardoor de loopkringen der andere planeten fchier zigtbaar zouden geworden zyn ; ik heb daarom het beter gedacht dezen kring buiten zyne plaats te ftellen, dan de kringen der andere planeeten te verwarren. (II) De evenredige grootte der planeeten met opzigt tot de zon, blykt uit de vergelyking van dezelven met de ftreep Z, Z; welke de middenlyn van de zonnefchyf aantoont — De wezend.' lyke grootte der planeeten zyn reeds in de lesfeep* gegeeven. (1SI) De verhooging van de loopkringen der planeeten , uit de zonne gezien: deze ayn berekend' op  < 123 > op eene vergelyking met den loopkring der Aarde, met welke die van Merkurius meer verfchilc dan van eenige andere planeet; zyn loopkring, fchoon dekleinfte van allen, is derhalven de ongeregeldfte, zynde beiden zyne uitmiddenpuntigheid en zyne daaling, grooter dan die der andere planee.en De loopkring van Jupiter verfchilt zeer weinig van die der Aarde. (IV) Dewyl men uit de voorgaande afbeelding moet onderftellen, dat de loopkringen der planeeten eikanderen overdwars loopen (dat is te zeggen knoopen maaken) in het midden der verhooging, (het welke geene wezendlyke plaats heeft) dienen de fyne ftreepen, getekend met de naamen der planeeten, om derzelver wezendlyke knoopen aan te toonen ; dus valt de knoop gr. min. fee. van Merkurius in 'd (De Stier) 14 - 42 - o van Venus in TI (Tweelingen) 14-25-54 van Mars in (De Stier) 18 - 29 * 54 van Jupiter in S (De Kreeft) 7 - 19-54 van Saturnus in S (De Kreeft) 21 - 49 - 54 De daalende knoopen zyn natuurlyke wyze regt tegen over de klimmende, en zyn op de plaat getekend met de naamen der planeeten vol uit. (V) Deze plaat vertoont ook de loopbaanen van K s drie  »C 124 > drie Komeeten; als (trekkende maar tot voorbeeld van de onbepaaldheid derzelver beweegingen: naderende de zon van alle kanten; zomtyds van de regterhand, zomtyds van de linker. Maar dewyl wy eene byzondere plaat zullen geeven van alle de loopkringen der tot nog toe ondekte Komeeten, zullen wy hier maar by voegen, dat de rondfte loopkringen, de kortfte zyn,- en de fmalfte, de langlle. PLAAT 2 Van de Evenredige Beweeging der Planeeten. Deze Plaat verklaart het geene in de lesfe pag. 106 is voorgedrsagen , wegens de evenredige voortfpoeding der planeeten, van de zonne gezien dus als Merkurius zynen gantfchen loop j — £ heeft volbragt, heeft Venus den boog 2—9 befchreeven; de Aarde den boog 3 —• Q. Mars ,4—0?. Jupiter, 5 — %. Saturnus 6" — h. en dè Georgius 7 — % ZES.    < 125 3> ZESDE LES. ^^T^elke is de mngt die de planeeten aandringt tot volbrenging haaren loop? — Zy volgen de wetten die ha;,r gegeeven zyn toen de Schepper het almogende fiat fprak, en alles voltooid werd. Haare loopbaanen zyn gelegd door oneindige wysheid, beftierd door onfeilbaare kunst, en uitgevoerd door godlyke kragt. De hand die de hemelen met de palme heeft afgemeeten bezat alleen het vermogen om haar te geleiden. — De magt die haar gefchapen heeft was alleen bekwaam om derzelver heerfchappye te heitellen! — Maar dewyl ons onderzoek naar de ordinantiën des hemels, hoe groot het onderwerp ook zy, niet dan tot eere van den Schepper kan {trekken ,• zullen wy onze denkbeelden over deze godlyke huishouding niet weerhouden; en al zouden wy, in dit duistere onderzoek, van eenige aangenomene leerftellïngen afwyken, vertrouwen wy dat onze leezers onze poogingen zullen verfchoonen; en onze {lellingen, zonder vooroordeel, op den grond van waarfchynlykheid ter toetfè brengen. Om onze gevoelens dan over de oorzaaken van de beweeging, en wenteling der planeeten, des te K 3 dui-  KT ia6 > duidelyker voor te draagen, zullen wy eenige weinige grondbeginfelert ter neer Hellen, waarop onze gantfche fteliing rusten moet. Eerst. Alle lighaamen verkryge-n eene (helheid door de vaart: dat is ce zeggen, wanneer zy zich beginnen te beweegen, is de beweeging traager, danwapneei zy eenige vaart gekreegen hebben: een fcfaip", by voorbeeld velks zeilen geiuannen zvn, zal fcellei voortgaan als het eene vaart bekomen rfi jao roen her tersr btgon voort te gaan , niet tegÉ kwade dat de wind en de zeilen de-zelfde zyn. 'J n *\ . .de. Dat de voortdryvende of Md. denj «^huwende kragt, (heller toe- en afneemt, met opzigt tot de lighaamen die naar de zonne komen, of van dezelve afgaan, dan de aantrekkingskragt. Dit word door de grootfte Filofoofen toegedaan. Ten derden. Dat de LugtftofTe een zeer zwaar lighaam moet zyn , dewyl de zeiven ons van de verre afgelegenfte teleskoopifche fterren toekomt; Want anders zouden wy dezelven niet kunnen zien. Ten vierde. Dat de licht of vuurdeelen, ons toekomende , eene vloeibaare hoedanigheid hebben. Ten vyfde. Dat bet zonne lighaam de oorzaak is van de voortdry ving des lichts. Ten zesde. Dat de Aantrekkingskragt in eene regte lyn werkt van het middenpunt der zonne , op  < 127 > op het middenpunt der aarde; en hoewel alle deelen der zonne en aarde eikanderen aantrekken, is egter de aantrekkingskragt der zonne fterker op de oppervlakte der aarde dat regt tegen haar over is, dan op eenige andere plaats. Ten zevende. Dat de Aantrekkende kragt der lighaamen evenredig is aan de hoeveelheid der ftoffe, en de nabyheid der lighaamen. Ten agfte. Dat het de licht en lugt deelen eigen is, zich met eïkanderen te vermengen. Dit ziet men in heete landen, alwaar de verdikte lugt der valeien, de vuur- of licht deelen inlyvende, zeer heet word, terwyl de aangrenzende bergen met meeuw bedekt zyn: onze groote Natuurkenner Boerhaave, leert ook, dat de lugt vol licht of vuurdeelen is, overeenkomftig derzelver ver. diktheid. Om nu tot ons onderzoek te komen, wegens de oorzaak der planeeten wenteling, zullen wy onze redeneeringen bepaalen tot de beweeging en omwenteling der Aarde, welke, myns dunkens , gefchied door de Voort.dryving des lichts, tegenwerkt door de aantrekkende kragt der zonne: want de lichtdeelen zeer zwaar zynde (volgens de derde Helling) moet de groote hoeveelheid derzelven die op meer dan de helft van de oppervlakte der aarde geftadig valt, eenen K 4 groo*  grooten invloed op dezelve hebben, om haar van de zonne aftedryven, genoeg zelfs, om de kragt der aantrekking te keer te gaan; hoewel deze fterk genoeg is m te belettrn dat de aarde niet te verre afgedreeven word; maar tusfchen de licht en zwaarte k'-ngten in evenwigt blyft hangen : maar ware de liehdlraalen uit het middenpunt der zonne regtlynig. en evenredig aan beide zyden van de lyn der aai jekkinq; volgens de 6*' fteliing) gefchooten, zoude de aarde nooit beweegen; maar dewyl de lichtftranlen , door de ftieüe beweeging der zonne om haare as, in dwars lynen afgeworpen worden, vallen dezelven in eene grootere hoeveelheid op de eene zyde van de zwaarte kregts lyn dan op de anderen : ik twyfel niet of myne leezers zal wel een zonne vuurwerk gezien hebben,- en bemerkt hebben, dat de ftraalen die zy in het draaien uitfehieten de beweeging altoos vooruitgaan; hetzelve gebeurt ook in het draaien van eenen ftokdweil; en men kan in beiden de dwarfe richting van de lynen zeer gemaklyk bemerken; op deze wyze, dan, werpt de zonne, door haare Tchielyke omwenteling, de Jichtftraalen in dwars-lynen van haar af, op de aarde en alle de andere planeeten en komeeten van ons ftelfel, welke daar door in beweeginggebragtwordende, haaren beftemden loop om de zonne volbrengen; het zal egter zeer moeielyk, zo niet on. mo-  < 129 > mogelyk zyn, om een werktuig te maaken, om de proefondervinding van deze fteliing te bewyzen; want als men eenen houten bal of kloot, op eene fpil zet, binnen bet bereik van het water; zal het zelve wel op den bal drukken, maar denzelven geene omwentelende beweeging geeven; om dat de tegenftand van den bal aan beiden zyden van zyne ipil even fterk is, en het water in gelyke hoeveelheid, op beiden zyden van dezelve flaande, blyft de bal daar door onbeweeglyk ,• maar met opzigt tot de zon en de aarde is dit geheel anders; want de tegenftand aan de ftootende kragt, grooter zynde aan de oppervlakte der aarde naast aan de zonne, alwaar ook de aantrekkende kragt het fterkfté is, dan aan de tegenovergeftelde zyde (volgens de zesde (lelling) en de middenlyn [der aftlooting verfchiilend zynde van die der aantrekking; word de aarde door deze ftrydigheid in beweeging gebragt, en om de zonne gevoerd. Men kan, dunkt my, op deze wyze de oorzaak van de Aphelion en Perihelion, der aarde zeer gemaklyk verklaaren; door middel ven haaren dampkring; want had de aarde geenen dampkring zouden zy altoos dezelve afftand van de zonne behouden, dewyl 'er dan niets zoude zyn, om haare wenteling te verhaasten of te vertraagen. Om dit duidelyk te maaken, heb ik drie kogels K 5 van  < 13© > van gelyke grootte laaten maaken; dezelve aan flingers gehangen van gelyke lengte, eenen dezer kogels heb ik met dik wol omwonden ,• eenen anderen, met dun wol; en de derde heb ik bloot gelaaten: als men nu ieder dezer kogels een blaas geeft met eenen blaasbalg,* zal men zien dat die welke met dik wol omwonden is, verder zal {fingeren dan die met dun wol; en dsze, verder dan die welke bloot is; dit toont de kragt welke eene fyne (toffe heeft op een lighaam dat van eenen dampkring omringd is: en als men de wol wat uithaalt in de gedaante van eenen (taart, zal men bevinden dat de kogel verder en (heller zal (lingeren, dan wanneer de wol vaster en digter om denzclven gewonden was: dit bewyst duidelyk, dat hoe losfer en meer uitgebreid eenen dampkring zy, hoe meer invloed de vooitduwende kragt op denzelven zal hebben: dus kan men onderzeilen dat de dampkring der aarde, wanneer zy in haare perihetion is, door de licht ftraalen afgedreeven zynde , zich als een (taart vertoont; en deze (taart aan de voortduwende kragt der zonne tegenftand biedende, word de aarde daar door van de zonne wechgefleept, en naar haare aphelion of versten (tand, gevoerd, alwaar ,de voortduwende kragt der zonne, door de verzwakking haarer ftraalen, verftaauwende, bekomt de aantrekkende kragt de  < i3i > de overhand, en fleept de aarde weder naar het middenpunt der zonne toe; gelyk wy zullen aantoonen wanneer wy van de komeeten fpreeken. De werktuiglyke oorzaak van de jaarlykfche beweeging der planeeten om de zonne; zo wel als die der dagelykfche omwenteling om haaren as, zo duidelyk als mogelyk voorgefteld hebbende; zullen wy eenige woorden byvoegen over de ooizaak van de verfchillende afftanden der planeeten; welke waarfchynlyk, moet toegefchreeven worden aan haare onderfcheidene denfïteit of digtheid; cm dit te bevestigen behoeven wy maar eene vergelyking te maaken tusfchen de Georgius en de Aarde; en wy zullen bevinden dat de eerfte volgens den opgaat van Herfchel, maar "z gedeelten van de denfïteit der laatfie heeft; hoe wel die veel grooter is dan de aarde, en gevolglyk des te meer aan de kragt der zonne ftraalen bloot gefteld; dus worden zy beiden door de werking der aantrekkingskrag-r, op de hoeveelheid haarer ftoffe, naar de zonne getrokken , tot dat zy in het middenpunt der evenwigt komt, tusfchen de aantrekking en voortduwende of middenpuntfehuwende kragten, alwaar zy aan beiden dezer kragten gehoorzaamende, haaren jaarlykfchen loop volbrengt. Hier uit blykt, dat zo alle de planeecen in den loopkring der aarde waren vergaderd, zouden dezelven, door haare onder- ichei-  fcheidene denfiteiten, naar de plaats gedreeven worden die zy nu bekleeden, en aldaar haare omwentelende beweeging aanvangen. Mars, Jupiter, Saturnus en Geo; gius, zouden van de zonne wyken; M.;rkurins en Venus, zouden, in het tegendeel, onmidiyk raar de wam vliegen, tot dat zy haare behoorlyke Handen hadden bereikt; en daar Zouden zy, door de middenpuntfehuwende kragt, in haare tegenwo-t ige loopbaanen, om de zonne gevoerd worden. De geleerde Heer Durham, zegt, pn zyne Aflro. Theology, dat de zon zich niet veel grooter aan Saturnus vertoent dan Venus aan ons; dir is egter, dunkt my, eene misftellLig; want de vermindering van voorwerpen is niet evenredig aan de toeneemmg van den afftand ; en hoe verder een voorwerp van ons afgaat, hoe, geringer is de fchynbaare vermindering van deszelfs grootte ,• men kan dasrom met reden onderftelien, dat de fchynbaare grootte der zonne op Saturnus, mogelyk, ruim de helft zo groot, (zo niet grooter) is , als op de aarde; gevolglyk hebben zyne bewooners (zo hy bewoond is) licht genoeg, niet alleen om het leven verdraaglyk te maaken; maar zelfs aangenaam en geneuglyk. Dezelve tnagt die de afftanden der Planeeten heeft bepaald; heeft ook dc richting haarer loop- baanen  < 123 > baanen beftierd , cn dezelven byna tot .één vlak bepaald; het konde anders geweest zyn; zommigen der loopkringen konden horizon.aal geweest- zyn , en anderen lynregt; maar oneindige wysheid heeft haare baanen bepaald, en de Planeeten gehoorzaamen aan de godlyke inrichtinge — Verfchaft dit geen les aan aardfche ftervelingen welke de bepaalingen van hunnen ftaat verachten ; en de inblaazirrge huns harten zonder beteugling blindiings willen involgen? — Welke eene verwarring moe. ten zodanige grondbeginfelen, of liever, gemis van grondbeginfelen , zelfs in het Waereldftelfel, niet te wege brengen — bewyst niet de geregelde harmonie der Piaueeten de nuttigheid van het bedwang ? — kmmen wy niet daar uit leeren dat de orde en de onde'gefchiktheid alzo noodzaaklyk zyn als het bcftaan ?— hoe kan dan de mensch, wiens geluk vereischt dat zyn genegenheden bepaal zyn-hoe kan die vry zyn?— Is niet eene volftrekte vryheid eene verderftyke losbandigheid? — Laat ons liever tragten onzen toegefchik-ten loop ber hoorlyk te volbrengen, en eene gefchikrc gehoorzaamheid te bewyzen aan de aantrekking^kragtrdejf deugd; en bemerken wy in den levensloop onzer vrienden , eenige uitmiddenpuntigheden of afwy? kingen van dat middenpunt onzes heils; laat ons hoopen, dat zy zich met den tyd zullen herfteilen.; en  < '34 > en het pad waarvan zy zyn afgedwaald weder zullen bekomen! Onze gisfingen over de oorzaak der omwentelende beweeging, door welke de Planeeten om de zonne worden gevoerd, zo duidelyk voorgedraagen hebbende , als ons mogelyk was; gaan wy nu over tot de bcfchouwinge van de andere lyftrawanten van ons groote hemel licht (namentlyk de Komeeten of Staartsterren) in derzelver aart en beweeging. De Komeeten heeft men eertyds gehouden voor voorboden van yslyke gebeurtenisfen, bloedflortingen, oorlog, verwoesting, en zelfs voor de voortekenen van de gantfche ontbinding van het heel. al — maar de geleerdheid befchouwd deze fchrikbaarende vreemdelingen als onderworpen aan dezelve wetten gelyk de Planeeten , en gelyk die, eenen bepaalden en gefchikten loop om onze zonne hebbende: Vis waar, de afiland der Planeeten is geregeld en beflendig, daar de loopbaanen der komeeten zyn zo langwerpig, dat zy de zonne zomtyds in eene regte lyn fchynen te naderen ; Dok zyn haare uitmiddenpuntigheden zo verbazend groot, dat zy, in haare perihelion,de zonne zomtyds fchynen te raaken, dewyl haare aphelion verre buiten den loopkring van eenige bekende Planeet flrekt — het verfchil in de omlooptyden der Pia-  < 135 > Planeeten is ook gering, in vergelyking van $ie >>r komeeten ; zommige van welken vyf honderd jaat ren in iederen loop 'beneeden; anderen komen meinader by de zonne dan den loopkring van Merkurius, en volbrengen haare omwenteling in vyf-en-, zeventig jaaren: ook is de richting haarer loopbaanen zeer ongeregeld; zommigen vliegen ter regter hand af; zommigen ter linker; zommigen boven het vlak der Planeeten beweeging; anderen beneden ; doch het is niet zeer waarfchynlyk dat derzelver loop, gelyk zommigen meenen , byna noord en zuid ligt, hoewel zulks uit de ligging der aarde kon vertoonen; want als de aarde in de hoogde noordelyke gedeelte van haaien loop was, ,en de komeeten in haare zuidelykde -deel, zoude zy byna eene zuidelyke richting fchynen te hebben ,• en het blykt ook uit de naauwkeurigfte waarneemingen, dat de komeeten nooit, dwars over de poolen der zonne loopen; ook beweegen zy allen , gelyk de Planeeten , van het oosten naar het westen. | < , Veele Natuurkenners hebben zich verledigd om te onderzoeken tot wat einde de komeeten zouden kunnen gefchapen zyn, en welk nut zy aan de fcheppmg zouden kunnen toebrengen. De Ridder Newton was van gedachte, dat komeeten, door middel van haaren (taart of dampkring, gefchikt konden zyn,  < 136 > zyn, om de planeeten van tyd tot tyd nieuwe vogc toetebrengen;en ook, dat zy met den tyd zelfs in de zonne konden vallen, om het gemis der uitgekaatfte lichtdeelen te vergoeden. Zulks is het gevoelen van dien grooten Filofoof; die egter Heilig be. weerde, dat de planeeten bevolkt waren; hieraan word weinig meer getwyleld, maar dewyl men zich heeft verbeeld, dat de komeeten eene verwisfeling van hette en koude ondergaan, die allen fchyn van bewooninge onmogelyk maakt, is men ongenegen geweest om dezelven bewooners toe te voegen. Ik twyfel egter, of'er wel zo veel verfchil, met opzigt tot de hette en koude van de Komeeten , plaats heeft, als men zich heeft voorgefteld; en dat om deze redenen; Het is zeker dat de voomaamfte0 oorzaak der hette ontftaat uit de digtheid van de lugt, en de vuiardeelen die dezelve inlyft. Dit blykt uit de koude lugt die men op de toppen der hooge bergen gewaar word, dewyl de valleien beneden door de hette gezengd zyn.-'De reden hier van is, dat de lugt op de toppen der bergen, te fyn zynde om devuurÖeelen aan zich te houden , worden de ftraalen gebroken en verftrooid, zonder dat men derzelver kragt gevoelt; of tenminften, zo fterk als in de valeien beneden, daar de lugt veel dikker is: dit word door de dagelykfehe ondervinding bevestigd. • • De  < w > De dampkring van de komeet, wanneer dezelve in de nabyheid van de zonne is, afgedreven zynde, word haar kloot daar door bloot gelaaten , gevolglyk hebben de zonne ftraalen niets waaraan zy zich kunnen hegten om eene buitenmaate hette te veroorzaaken.. Behield de komeet in haare perihelion, den zeiven verdikten dampkring die haar, in haare aphelion omvat, zoude zy, ongetwyfeld, ontzachlyk verhit worden; mogelyk zo veel als zommige fterrekundigen zich hebben verbeeld; welke meenen dat de groote komeet van het jaar 1688 , zo verhit is geweest in haare nabyheid-aan de zonne , dat zy 2000 maal heeter was dan gloeiend yzer, en dat zy 50,000 jaaren noodig had om weder koud te worden. Dit , komt my egter. voor eene al te groote overtreeding van de natuur.te zyn, want ware dit zo, zoude deze komeet, al kwam zy maar eens in de vyfhonderd jaaren aan de zonne, in weinige omwentelingen gefmolten, en op het laatft vernietigd worden. Maar de dampkring van de komeet, in de gedaante van eene ftaart, afgedreeven zynde, en zich om de komeet vergaderende wanneer zy de zonne verlaat, blyft dezelve eene behoorlykegemaatigdheid van hette en koude genieten, die, mogelyk, zeer weinig verfchillend is in haare aphelion ofperihelion. Eene andere reden waarom de kome-ten, zo -.men meent, niet bewoond zouden worden, is de L. Deel. L uit'  *< J3§ > tütterffen van licht en duifterheid, die de komeeten , zo men voorgeeft, fn haare perihelion en aphelion moeten ondergaan 5 te zal egter tragten te bewyzen, dat 'er ten dezen opzichte, een zo groöt verfchil, als men gemeenlyk meent, geene plaats heeft — 't is waar , oppervlakkig zoud men kunnen denken , dat als men zo naby de zonne ware als de komeeten zomtyds zyn , dezelve ontzachlyk groot zoude vertoonen; en wan. neer men zo verre van haar af ware als de aphelion der komeeten, de zon zo verkleind zoude wezen, dat zy naauwlyks Jicht gaf. — Beiden deze (tellingen verdwynen nochtans, als wy in aanmerking neemen, dat het de hoeveelheid van de lugt is, die de fchynbaare vertooning der zonne vergroot of verkleind: wanneer de zon, by voorbeeld, op eenen helderen winters morgen, als de lugt digt en •zwaar is, in het gezigteinder by ons opkomt, fchynt • haare middenlyn viermaal zo groot als op den middag, m den zomer, wanneer zy door eene dunne en fyne lugt fchynt. De reden hier van is, dat de lugt zig met de zonneftraalen mengt, en dezelven uitbreidt voor dat zy onze oogen bereiken. Dit heeft ook plaats, met opzigt tot de komeeten; • want als die in haare perihelion zyn, en de lugt of dampkring, door de zonneftraalen afgedreeven is, kunnen die geen vat hebben op de oppervlakte; maar  < i39 y maar verfpreiden zich overal; gevolglyk zal de zon» nefchyf in haare perihelion weinig of niet grooter vertoonen, dan wanneer de komeet in haare aphe. lion is, alleen zal de kouleur, die in haare perihelion vit was, in haare aphelion, mogelyk, roodachtig zyn. • De oorzaak van de langwerpige loopbaanen der komeeten, en derzelver verbaazende uitmiddenpuntigheden, kan toegefchreeven worden aan den aart haarer dampkringen, welke denzelven dienst aan de komeeten verrichten, als het zeil aan een fchip in 't water; hoe zwaarder en grooter het zeil is, hoe fheller is de beweeging van het fchip, wanneer nu het zeil droog en lugtig is, heeft het zo veel kragt niet om de wind te weerdaan, als wanneer het nat en zwaar is; want de lugtgaten dan verdopt zynde, bekomt her vaartuig daar door eene grootere fnelheid; de dampkring der Komeeten met de lugtdeelen bezwaard wordende, gelyk het zeil met de waterdeelen, hebben de draaien der zoxme zo veel kragt op dezelven, dat de Komeeten daar door van de zonne afgedreeven worden, in byna regtlynige loopbaanen, welke lang of kort zyn, naar maate dat de daarten groot of klein zyn. Om deze delling verder te onderzoeken, zullen wy onderdellen eene Komeet aan haare aphelion geplaatst- te zyn ,van waar zy door de aan«ekkingskragt L a der  *C 140 > der zonne naar derzelver middenpunt getrokken word; en deze aantrekkings kragt toeneemende naar maate zy de zonne nadert; word zy door de • voortduwende kragt des lichts, die, volgens de 'tweede grondftelling, fterker toeneemt dan die der-aar* trekking, kragtig weerdaan; en door de dwarslynèn der afdryvïng rondom de zonne gevoerd: haar dampkring, door de ingelyfde lichtdeelcn, zwaar geworden zynde, belet dat zy niet te digt aan de zonne komt; maar zo dra zy haare perihelion voorby is, haar weder naar de aphelion fleept, en de lichtdeelen die hy in de nabyheid van de zonne heeft ingelyfd, en welke door de koude geftold zynde, niet anders zyn dan eene fyne fulferachtige doffe,. hunne werking, en gevolglyk hunne vloeibaare hoedanigheid verliezende, beginnen zich van haaren dampkring te ontbinden, en vallen op de komeet neèr, om, mogelyk, haar gron. den te bevrugten, of om andere onbekende oog. merken. De komeet, uit kragte van de groote vaart die zy in de nabyheid van de zonne heeft bekomen, loopt bedendig voort naar haare aphelion, maar de kragt der aandryving trapsgewyze verminderende, word haar beweeging hoe langer hoe traager, en de aantrekking langfaamerhand toeneemende, begint zy, wanneer zy haare aphe. lion heeft bereikt, weder naar de zonne te kee- ren  < Hl > .ren, doch zeer langfaam ; neemende haare bewee.ging in fnelheid toe naarmaate zy de zonne nadert, gelyk dezelve trapsgewyze verminderde wanjjeer zy van dezelve afging. , De reden waarom de komeeten zo korten tyd in de naby van de zonne blyven , is, mogelyk., om dat 'er zo veelen zyn dat 'er voor allen geene plaats zoude wezen, om in kringsgewy^e baanen te loopen., gelyk de Planeeten, zonder elkan„deren in den, weg te zyn,' het is derhal ven noodzaaklyk, dat zy in de ruimte uitloo:ien -— Uit dit aljes, kan. men met waaifchynlyke reden befluiten» dat de komeeten niet geichapen zyn om de zonne toevoer aan te brengen; of, om het gemis haarer ftraalen te vergoeden ; noch, dat zy, om door eene fchielyke overgang van hette tot koude, gefchikt zyn tot eene ftrafplaats voor aardfche zondaaren; want waarom zonde de komeeten, indien zy alle de hoedanigheden bez'tten die het leven geneuglyk kan maaken , niet zo wel bewoond zyn als de Planeeten; zy genieten, gelyk die, de verwisfeling van zomer en winter; ook mogelyk van dag en nagt, — haare dampkringen verzorgen haar licht, warmte, en vrugtbaarheid; en wie zal den Alwyzen Schepper van eene nutlooze befchikking befchuldigen. Q Wy hebben nu getragt de geheimen, dier godL 3 lvk  < I4a > lyke werktuigkunde te openbaaren, die de aarde, en de andere lyftrawanten onzer zonne, eène genadige en onophoudelyke beweeging om bet middenpuns onzes ftelfels geeft; het gantfche méchd. nisme van deze flellingen fleunt, t is waar, op de omwenteling der zonne om haare as ; maar dit is zo duidelyk beweezen door de beweeging haarer vlakken, dat ait, ten minden, voor onbetwist, baar kan gehouden worden; doch de oorzaak dezer beweeging is niet zo zeker; en de fterkfte-bewyzen die men kan bybrengen, is loutere gisfing; en dewyl onze gisfingen hier omtrent, eene vervolg zyn van de ftelhngen die wy hebben voorgedraageh mer opzigt tot de beweeging der planeeten en komeeten , zullen wy dezelven onze leezers wel mededeelen , maar niet opdringén ; dewyl wy nogma 's herhaalen, dat het loutere gisfingen zyn; en gi ener anderen grond kunnen hebben dan waar* fchyri.ykhtid, fhin Wy onderltellen dan dat de lichtdeelen, die fyne floffe zyn we]ke de Ridder Newton zegt, dat door het heelal verfpreid is , en door de zonnen of vaste fterren met geweld in de ruimte word uitgekaatst,- deze .floffe of lichtdeelen, buiten het bereik van de voortduwende kragt des lighaains waaruit zy gefchooten waren, gekomen "ynde, beginnen dezelven te verkoelen , en zich tot eene fyne  fyne fulfer té zetten: — cn dus vatbaar te" worden voor den . heerfchenden invloed van de aantrekkingskragt der naastliggende lighaamen ; en onze zon een ontzachlyk lighaam zynde, trekt zy gantichc ftroomen van deze fulferachtige deelen geduurignaar zich; maar derzelver regtlynige richting naar de zonne fchyf, eenigermaate gebrooken zynde door de uitgekaatfte lichtftraalen , vallen, zy op de middenlyn der zonne in geboogen .dwarslynen; en doen dezelve om haare as draaien. De reden waarom deze aangetrokkene ftofiê den mleé(len" invloed heeft op het midden der zonne, en niet aan de poolen; is, om dat de Itreeken na. by de poolen weinig omwenteling hebbende de lichtueelen van daar met zo veel geweld niet worden uitgeworpen, als van haare middenfte deelen; maar vliegen byna regtlynig van dezelven af; - gevolglyk worden de aangetrokkene fulferdeelen weinig of niet daar door afgekeerd, dewyl zy byna dezelve richting hebben. - Zouden nu deze fyne lulférachtige ftoffe, welke zich aan de oppervlakte 'der zonne hecht, en met dezelve omdraait, de oorzaak niet kunnen zyn van die zwarte vlakken, die men op haare fchyf gewaar word; en door het vloeibaare vuur der zonne aan 'brand geftoken zynde, zich als verlichte plekken laaten zien ? zoude dit ook niet de ƒ! IV L 4 oor.  •C 144 > oorzaak kunnen zyn van die fchakeering van licht op de zonne fchyf, waarvan wy in de derde lesfe, pag. 54, gefproken hebben? — Het is myns dunkens niet onwaarfchynlyk, Wy kunnen dan hieruit befluiten , dat de Aantrekkings of Zwane kragt, de eerfle grondwet der natuur is, en dat alle andere daar van afhangen. Maar wat deze zwaarte kragt wezendlyk is, heeft nog geen fterveling ooit ontdekt — Dat 'er eene dergelyke kragt is, toont alles ten duidelykst aan: en vond de Almachtige Schepper goed, dezelve m ons Haneetgeftel optefchorten, zouden de Zon de Planeeten , cn Staartflerren , onmidlyk vernietigd worden ; de fchynbaare hemel zoude wegvlieden, en niet meer worden gevonden! VER-    ■< '45 > VERKLAARING van de PLAATEN behoorende tot de f»!('.-M vi la sn33 , fnoiw nobuorifigliwigM 391a ZESDE L E S S E. >«fi f* ;',Ba fmo ,0! .tv oLyx T>jgsi ob r?é« oïb •lov 9j firiht93Wad tóvfrixiab • - iobl onso WW ion Plaat i. van de Planeeten Beweeging. Jn deze Plaat verbeeld Z, de Zon, haare ftraalen, L. S. volgens den bop haarer wenteling , van het ooften naar het westen uitfchietende, gelyk uit de beweeging haarer vlakken beweezen word. A. verbeeld de Aarde, in haaren loopkring, F. De Middenlyn der Aantrekking , ftrekkende van het mid. denpunt der zonne tot aan het middenpunt der aarde, gevolglyk heeft dezelve den meeften invloed op de oppervlakte der aarde te B, en de lichtftraal. en in grootere hoeveelheid vallende aan de linker, of oofterlyke zyde dezer lyn, word de aarde L 5 daar  daar door omgedraaid van B. tot C, en deze beweeging vervolgende naar E. 1). B. wentelt zy geheel om haare as, in vier-en twintig uuren , gelyk door de tegenovergeftelde beweeging der zonne en fterren beweezen word; maar dewyl de groo. te hoeveelheid der lichtflraalen die op de linker zyde der aantrekkings lyn valt , de aarde, zo zy niet tegengehouden wierd , eene al te ihelle beweeging zoude geeven , zo dienen de ftraalen die aan de regter zyde vallen, om, gelyk de flinger van eene klok , derzelver beweeging te vertraagen. Deze ftrydige werking der aantrekking- en voortduwende kragten, is ook de oorzaak der jaarlykfche beweeging; want ware 'er geene voortduwende kragt , zoude ,de aarde naar het middenpunt der zonne getrokken worden ; en ware 'er geene aantrekkende kragt, zoude de aarde door de kragt der lichtfixaalen uit haare plaats gedreèven worden, naar H, en nimmer weder tot de zonne komen. Maar de aantrekking der zonne evenreedig zynde aan de kragt der voortdry ving , en deze fterker zynde aan de linker zyde van de lyn F, dan aan de regter zyde, word de aarde voortgedreeven van E. naar K.en L. En dus volbrengt 2y haare dageJykfche en jaarlykfche beweeging. PLAAT    < 347 > .'. rad i Bsft»» rw» i rl icirl si i^I^Icvs^ » biow Jtuft, PLAAT 2. •:: r;n doibritjfi 9TCEd'oi arb , gniidqniüb ufidr.rwq De Komeeten Beweegint,, In deze Plaat verbeelt Z. de Zon. K i. de Komeet in haare perihelion; haar dampkring geheel en al van de zonne afgedreeven 't en zich als eenen ilaart vertoonende. K. 2. de komeet, in haare wenteling, van de zonne verwyderd, en haaren dampkring gedeeltelyk om haar vergaderd, waardoor haar Haart verminderd is. K. verbeeld dé komeet nog verder van de zonne verwyderd , en de voortdryveride kragt zo verzwakt dat de dampkring , door de aantrekking der komeet, geheel en al om dezelve vergadert is maar door de vaart die zy in de nabyheid der zonne bekomen heeft, fteeds blyft voortwentefen, doch met verminderde fnelheid ; en te K. 4. is de voortdry vende kragt zo zwak geworden , dat de aantrekking de overhand begint te krygen, en den dampkring der komeet werklyk naar de zonne trekt; zy is egter niet fterk genoeg om den loop der komeet geheel en al te fluiten, en dezelve loopt met eene traage beweeging nog voort naar K. 5. doch hier bekomt de aantrekkende kragt der zonne zo veel de overhand, dat de verdere loop der komeet gefluit  < 148 ' > fluit word, gevolglyk is hier haaren verflen afiTand, van waar zy weder naar de zonne begint te loopen: haar dampkring, die in haare aphelion naar de zonne was uitgeftrekt, begint haar Weder te omvatten; zy loopt dus naar K. 6. alwaar zy dezelve vertooaing m takt als te K, 4. ware .'er,nu geene afdryvende kragt, zoude de komeet naar het midj.rplK-.t der zonne getrokken worden, doch door de.iichtltraalen afgehouden zynde, ..loopt zy naar K. 7. alwaar haar dampkring geheel o.m haar vergadert |$', en den loop vervolgende, vertoont zy zich te K. 8. met eenen ftaart van de zonne afgekeert, doch veel kleine) dan te K 2. dewyl haar dampkring zo bezwaard met is door de lichttlraalen als te K 2. Op deze wyze dan worden de komeeten (zo het ons voorkomt) om de zonne gevoerd, in die langwerpige kegelfneeden, die dezelve , volgens de algemeene flellingen, byzonder eigen zyn. De verlenging derzelver dampkringen wanneer zy haare aphelion naderen , fchynen gefchikt 2 zyn., om eene des te grootere hoeveelheid, van"de'licht-' ftraalen intelyven , zo wel om de warmte als om het licht re vermeerderen; gelyk wy in de lesfe hebben aangetoond, 191a-öOQn - ... . t noov ; i^Aswed o^tan 3 PLAAT    PLAAT 3. Van de Zonne Beweeging. Hier vertoont Z de Zon, de flreepen verbeelden de Üchtitraalen d;,e zy uitfchiet, en de Hippels de fulferachtige deelen die zy naar zich trekt. fVerklaard op pag. 143.) ZE-  < 15© > ZEVENDE LES. ]K3e prachtige voorwerpen die wy in de voorïgc lesfen hebben befchouwd, zyn zo verre van ons afgelegen; dar wy zeer eigentlyk zouden kunnen vraagen, wat nut zy ons toebrengen? — en hoe zy zich vertoonen wanneer zy van deze waereld befchouwd worden? Als ik iemand vraagde, waar hy woonde? en hy my onbepaaldlyk antwoordde, op de aarde; zoude het noodig zyn om te vraagen in welk gedeelte? Maar indien hy my antwoordde in zodanige Stad, was ik in ftaat gefield, als ik derzelver lengte en breedte wist, om die Stad, op eene globe, of in eene kaart , te vinden. (De breedte van eene plaats is, gelyk ieder weet, eene berekening van de middenlyn der aarde af, naar het noorden of zuiden : gelyk de lengte, eene berekening is, naar het ooften of westen, van eene lyn.af, getrokken over eene of andere merkwaardige plaats) Dc waereld zelve is groot, maar als wy dezelven verdeelcn in kleine gereg:lde bellekken , kunnen wy  < 151 > wy ieder dier beftekken gemaklyk vinden, en het. zelve naauwkeurig onderzoeken. Op gelyke wyze is ook de zigtbaare hemel ver, deeld ; want daar dezelve al te uitgeftrekt -was om, op eenen onbepaalden opgaaf, een bepaald denkbeeld te kunnen vormen, is men genoodzaakt geweest denzclven in kleinere, beftekken te verdeelen. De zwervende planeeten verfchaften hiertoe geenen vasten bepaalden regel; en de zon , hoewel onbeweeglyk, kon daar weinig toe helpen , om dat zy eene fchynbaare beweeging heeft. Mèïi heeft daarom toevlugt genomen tot die oneindig verre afgelegene fterren, wier onbeweeglyke iland eenige vaste punten ter bepaalinge verfchafte,' want fchoon deze zeer verfchillend zyn in hunne afftanden, weet egter het menfehlyke oog zulke ontzaehiyke ruimten niet te bepaalen; maar befchouwt alle de hemelfche lighaamen als op eenen gelyken aftland, De eerfte toepasfïng dier ftellingen, fchynt natuurlyk ingericht te zyn, om den. fchynbaaren loop der zonne.te bepaalen; naarmaate daarom dat dit hemellicht van plaats tot plaats, trapsgewyze, onder de fterren fcheen voort te loopen, werden.die fterren van des te meer belang, en gevolglyk meer in acht genomen dan anderen. Of nu de zon (gelyk het ons voorkomt) rondom  < ï52 > dom de aarde wemelt, of dat de aarde rondom de zonne loopt, is de fchynbaare beweeging der zonne aan den fterren hemel de zelve ,• om dan te kunnen aan toonen de plaats alwaar de zon op eenen bepaalden tyd zich moest bevinden; was het noodig den ichynbaaren loop der zonne te verdeelen, en dewyl de maanden van het jaar eene overeenkomtlige verdeeiing aanweezen , nam men derzelver getal over, en verdeelden den gantfchen kring in twaalf afdeelingen; en daar de fterren die naby dezen fchynbaaren loop der zonne gelegen zyn , eenige betrekking fcheenen te hebben, in de vindingryke denkbeelden der aanfchouwers, op verfchillende dieren die hen bekend waren; noemden zy het gantfche rond, de Dieren Riem. Deze Dieren Riem heeft niet altyd dezelve fchynbaare hoogte aan den hemel, want de as der aarde (gelyk wy te vooren hebben gezegd) niet loodregt zynde met het vlak van haaren loopweg; maar naar het zelve overhelt; fchynt de zon op den eenen tyd boven haaren regten ftand , en op andere tyden beneden denzelven. De mentenen waren oorfpronglyk landbouwers; zy fokten het vee , of beploegden en bezaaiden het land; deze bezigheden dfeeven , gevolglyk , •in hunne gedachten , altoos boven , en dezelven gaar-  < 153 > gaarne willen vernieuwen en onderhouden, plaatHen zy zelfs hun vee aan den hemel; of, mogelyk, bemerkt hebbende dat hunne beesten op zekere tyden van het jaar byzonderlyk vrugtbaar waren, gaven zy de naamen van de beesten die dan jong wierpen, aan die verdeeling van den zonnen weg , waar in de zon zich op dien tyd bevond: en met de anderen bedoelden zy fteeds den loop hunner naarfligheid. Wy moeten ons erinneren dat de eerde uitvinders dezer hemeltekens Egyptenaaren zyn geweest; gevolglyk zyn dezelven gefchikt naar de jaargetyden en lugtftreek van hun eigen land, die in veele opzigten zeer van de onzen verfchillen. De hemeltekens die de Lente zyn toegevoegd, zyn de Ram, de Stier, en de Tweelingen, (eigentlyk de Geitjes) De Ram wyst dufdelyk aan, den tyd van de vermenigvuldiging der fehiapen; gelyk de Stier, dien van het groote vee aantoont ; en als wy toedaan dat de tweelingen op Geiten bedoelen, en niet op het menschlyke geflagt , zo als gemeenlyk word verdaan, dan toonen de hemeltekens van de lente, in de maanden Maart, April en Mey, aan, de drie voornaamde voorwerpen van den herders zorg. De zomer Hemeltekens , de Kreeft, de Leeuw, en de Maagd, (Juny, July en Au1 Deel. M gum»  < '54 )> gustus) worden dus uitgelegd: de Kreeft, een dier zynde dat agterwaards kruipt, verbeeld, zegt men, den terug wykende loop der zonne; welke na dat zy haar hoogfte toppunt in den dieren riem heeft beklommen, weder begint te daalen, of te rug te gaan. Het teken van den Leeuw, fchynt te kennen te geeven , of, dat dit dier verhit door de brandende zonne, waar door zyne natuurlyke koorts verheft word, op dien tyd buitengewoon verwoed is, en gevolglyk meer gevaarlyk; of, dat de ftraalen der zonne, door haare hevigheid, niet minder gevaarlyk zyn dan de leeuw. De Maagd, welke op der.Leeuw volgt, moetzekerlyk zien op het koorn maaien, terwyl zy afgebeeld word met drie koornairen in de hand. De Tekens van den Herfst, zyn, de Weegschaal, welke ten duidelykst fchynt aante toonen de geiykheid van dag en nagt, in de maand September. De Slange, eenen vergiftigen en fchadelyken angel hebbende , fchynt re kennen te geeven, dat alwaar deze hemeltekens eerst zyn aangenomen geweest, de zonne, in Oclober, ziekten en fterfte na zich liet De Boogschutt2r, of Jaager , wyst duidelyk op de Jagt (in November; na dat de oogden over zyn. De Wilde Geit, het eerde der Winter tekens, betekent zo men meent, de klimming der zonne, na denkortften dag, in de Maand December; omdat dit dier de hoo-  < 155 > ge en fleile rotfèn geduurig b klimt. Hooge vloeden, verbeeld door den Waterman, zyn het kenmerk van January ,• en de Vis chen fchynen toepaslyk te zyn op de maand February, wanneer dezelven het meeste worden gevangen De plaats welke deze tekens aan den hemel beflaan, ftrekt tien graaden aan ieder zyde van den zonnen weg, gevolglyk maaken dezelven eenen riem of gordel uit. twintig graaden breed, welke naar deze afbeeldfels, gelyk reeds gezegd is, de Dieren Riem genaamd word Het land alwaar deze Hemeltekens eerst zyn ingevoerd , is onzeker: zommige, en wel de meeste fchryvers. houdende Egyptenaren voor de uitvinders ; anderen fchryven dezelven toe aan de Indiaanen; maar dit is zeker, dat zy zeer oud zyn; zelfs, 10 oud, dat 'er reden is om te gelooven, dat zy door den loop des tyds min of meer veranderingen hebben ondergaan. Op deze wyze dan heeft het menschlyke vernuft het middel uitgevonden om den fchynbaaren zonnen, weg van alle andere ftreeken des hemels te onderfcheiden; en dewyl de loopbaanen der planeeten maar weinige graaden van den zonnen weg afwyken > is deze bepaaling op beiden toepaslyk gemaakt, Wy zullen nu eenige woorden zeggen over ieder der hemelfche lighamen, gelyü die zich aan de M % aar-  < i5rK > aarde vertoonen, Eerst van de Zon. Dit hemellicht, fchoon zo ontzachiyk groot, fchynt, van de aarde befchouwd, te klein om ons een denkbeeld van haare waaregrootte te geeven: de middenmaat van haare fchynbaare diameter is maar twee en dertig minuuten; ik zeg, middenmaat, want de aarde, gelyk de andere planeeten, haare aphelion en perihelion hebbende ; moet natuurlyk de fchynbaare middenlyn der zonne verlchillend zyn; wanneer de aarde in haare perihelion, of naasten ftand is, heeft ook de zon eene middenlyn van twee en dertig minuuten , zeven en dertig feconden ; en by haare aphelion, maar een en dertig minuuten, twee en dertig feconden> Men zoude uit de verfchillende trappen van hctt© en koude, die men in den zomer en winter gewaar worden, zich kunnen verbeelden, dat de zon in de zomer nader by ons was dan in den winter: de perihelion der aarde is egter in den winter; gevolgr lyk zyn onze jaargetyden niet afhanglyk van de perihelion of aphelion der aarde ; maar van de fchynbaare klimming of daaling, van den zonnen loop.- Toen wy over de aarde hebben gefproken, hebben wy gezegd dat haare as drie en twintig en eena halve graad naar het vlak van-haaren loop weg gebooge» is; dus zal zy op den eenen tyd drie en twintig-  < 157 > tig en eese halve graad meer van haare noordelyke of zuidelyke oppervlakte, naar de zonne keeren, dan op eenen anderen tyd,* en hoe meer dat eenige gedeelte van haare oppervlakte naar de zonne gekeerd ia, te langer is dat gedeelte, in haare dagelykfche beweeging, aan de zonneftraalen bloot gefteld; ge. volglyk, in plaats van twaalf uuren dag, en twaalf uuren nagt, gelyk wy altoos zouden hebben zo haare as loodregt met haaren weg ware, hebben wy zomtyds naauwlyks zes uuren dag, en op anderen tyd zestien uuren ,• en aan de poolen zien zy in twee maanden, in den winter, geene zon ; en in den zomer hebben zy in tegendeel, twee maanden daglicht. Van het begin van July, tot het einde van September, komt de maan, kort na de vol, verfcheidcne avonden agter eenen, weinig na zonnen onder gang op; zo dat de fchemeravond naauwlyks be» gonnen is, of de maan begint tc fchynen, tot groote nut der geenen die aan den oogst arbeiden, om welke reden men dezelve den naam van Herfst-Maan heeft gegeeven: deze vertooning hangt af van den loop der maane, zo wel als van haaren, töt den aarde betreklyken ftand; en is eene van de gevolgen dier fchoone ongeregeldheid, die in het gantlche beftier der hemelfche lighaamen plaats heeft. ( Dit word in de plaaten duidelyk verklaard.) M 3 Bei.  < 15S > Beiden de Zon en de Maan , vertoonen veel grooter war.neer zy naby den gezigteinder zyn , dan wanneer zy hoog aan den hemel zyn; 'er is veel over de oorzaak dezer veitooning getwist; maar dewyl 'er aan geen van beiden dezer lighaamen eenige verandering te befpeuren is, als zy door eene teleskoop gezien worden , moet de oorzaak zekerlyk naby onze zeiven rusten; mogelyk word dezelve veroorzaakt door de dampen van onze lugt,- of door de evenreedige kleinte der aardfche voorwerpen die men dan om hunne nabyheid aan de zon en maan, met dezelven in vergelyking trekken. De diameter der maane, op haaren midden afftand is een en dertig minuuten, zestien feconden; haare kleinfte fchynbaare middenlyn, een en dertig minuuten, drie ieconden; haare grootfte, een en dercig minuuten agt en derrig feconden. Wy zullen nu onze oogen van de zonne naar de planeeten wenden: wy hebben die reeds van de zonne beschouwd : maar nu is onze ftand op de aarde, gevolglyk nullen onze aanmerking nu meer overeenen komen met de dagelykfche ondervinding. De planeeten die nader by de zonne zyn dan de noemt men gemeérilyfei, birmenfïe. laag/ie of onder/Ie planeeten; en die welke verder zyn dan de  < 159 > de aarde, buitenjle, hoogde, of bovenfte planeeten. De onderfee planeeten zyn Merkurius en Venus. Deze hebben in haare vertooning zo veele overeenkomst met eikanderen, dat als men een klaar denkbeeld heeft van de eene , 'er weinig over de anderen te zeggen valt. Wy zullen daarom beginnen (i) met den loop haarer beweeging, welke aan beiden gemeen is ; zynde, met opzigt tot de zonne, binnen den loop onzer aarde, gevolglyk komen zy zomtyds tuslchea de zon en de aarde; deze moet dan haaren naasten ftand aan de aarde zyn, welke men haare perigee noemt; zynde ge, de griekfche naam voor de aarde, enperi, gelyk reeds gezegd is, de naaste ftand. —en niet alleen kunnen de planeeten op deze wyze in conjunBie of zamenftand zyn, met de zon; maar zo de conjunctie volmaakt is, zal eene lyn van de zon naar de aarde getrokken, regt door het midden der planeet gaan, die dan als een zwart vlakje op de zonnefchyf zal vertoonen; gevolglyk, moet zy zo veelen van de zonneftraalen onderfcheppen, als evenredig is aan haare grootte; en de zon, voor ons eeniger maate verduifteren. Dit doorloopen van eene planeet over de zonnefchyf, kan alleen by de onderfte planeeten plaats hebben. Venus kan het doorloopen van Merkurius zien; de Aarde , van Venus en Merkurius; M 4 Mars,  Mars, van de Aarde, Venus en Merkurius : en zo verders, 'naar nooit ziet Merkurius het doorloopen van Venus; om dat haar loopxrrng akyd buiten dien van Merkurius is. De doorloopingen komen Zeer zeker, oor ( 2) Wy hebben onderfleld dat de onderfle planeet tusfchen de zon en de aarde was; dit noemt men h are laagere conjunctie; maar men begrype zeer ügc. dat dewlve planeet, in het volbrengen van haaren loop, zomtyd aan d^ andere zyde van de zon moet zyn, met opzigt tot de aarde; gevolglyk., is de zon dan tusfchen de planeet en ons, het welke men eene hoogere conjuhtJie noemt; in deze ftand kan de zon zo wel de planeet doorloopen, als de planeet, tr vooren, de zonne heeft gedaan; en de planeet voor ons bedekken; m beiden de conjurctien zyn derhalven deze planeeren voor ons onzigtbaar; want in de hoogere conjunctie, al zyn zy niet in eene volkomen regte lyn met de zon en de aarde, belet ons egter het fterke zonnelicht, de planeet te zien; en in de laagere conjunctie, is de verlichte helft van de planeet van de aarde afgekeerd ; dus voor ons gelyklyk on igtbaar. Dewyl deze planeeten in haare laagere zamen. (rand geheel verduisterd zyn, en in haare hoogere zamenftand. geheel verlicht j moeten zy natuurlyk , byna dezelve phafen of fchyngeftalten hebben als  < ï6i > als onze maan; nieuw, kwartier, half, vol, en zo voorts. Stond de aarde (Hl, zoude deze conjunftien of zamenftanden, by iedere omwenteling dezer planeeten om de zonne, voorvallen; maar terwyl de Aarde zo wel voortloopt als Venus en Merkurius, kunnen de zamenftanden alleen gebeuren, wanneer de aarde en de planeeten , uit de zonne gezien , in het zelfde gedeelte van den hemel zyn ; wy zullen egter, voor een oogenblik, onderflellen, dac de aarde onbeweeglyk is; en in deze onderfteliing den loop van Venus gadeflaan. Wy zien haar eerst redelyk fnel voortgaan, overeenkomftig de order der hemeltekens; doch haaren loop be> gint wel haast te venraagen; zy fchynt zelfs, voor korten tyd, byna onbeweeglyk, en dan bekomt zy weder haare voorige fnelheid : welke de natuurlyke gevolgen zyn van haaren krings gewyze wenteling. Om deze vertooning duideiyker te maaken, heb ik hier een klein wiel of ronde fchyf, die isc plat ©p de tafel leg; in dezelve, op eene zyde, is een regt opftaande yzerdraad, en op het zelve een klein rond bal; naast de fchyf zet ik eene kaars, en als ik de fchyf langfaam omdraai, zal de beweeging van den bal eene overeenkomftige beweeging van deszelfs fchaduwe op de muur geeven. M 5 De  < 162 > De fchaduw loopteerst na de linkerhand; dan fchynt dezelve voor een korten tyd onbeweeglyk: dan loopt zy weder te rug naar de regter hand; dan fchynt zy weder byna ftil te liaan , en dan weder van de regter naar de linker hand te beweegen; deze vertooning maakt de planeet by iedere omwenteling. De onderfte planeeten kunnen nooit van de zonne veel verwyderd zyn, om dat haare grootlte afftanden altoos evenredig moeten zyn aan de uitgeftrektheid haarer loopkringen : Meikurius, by voorbeeld, blyft altyd zo digt aan de zonne, dat hy, aan de oude fterrekündigen, langen tyd onbe« kend is geweest. Men kan hem maar voor eenen korten tyd zien , na zonnen ondergang, of kort voor derzelver cpkomst; en altyd aan dat gedeelte des hemels alwaar de zon zich bevind; en zelfs word hy in het grootfte gedeelte van zynen loop door de zonne ftraalen zo verduifterd, dat hy zeer zelden te zien is. Venus, fchoon zy zich laater in den avond laat zien dan Merkurius, (uit hoofden van haaren grootere loopkring) gaat egter altoos voor middernagt onder. Zo deze byzonderheden niet voldoende zyn om de omwenteling der planeeten om de zonne te bevestigen; kunaen zy ejrer, myns dunkens, niet overeenen gebragt worden, met de fteliing van den mid.  < *5j > middenpuntigen ftand der aarde,- ook kan men op dien voet, in het geheel, geene verklaaring geeven van de verfchillende fchynbaare grootte der planeeten, in haare pfffigee en apogee; (naasten en verften ftand van de aarde) zynde Venus, wanneer zy het digfte by de aarde is, byna zesmaal grooter dan wanneer zy het verfte van baar af is; en Merkurius byna twee en een half maaien grooter. Wy zullen nu fpreeken van de planeeten die bui' ten onzen loopkring zyn; dezen hebben, gelyk den voorgaanden, eene fchynbaare voort- en- terug, gaande beweeging, zo wel als eenen ftilftand. Zy zyn ook, dan nader by de aarde, en dan verder van haar af; maar hier in verfchillen zy, dat wy haar nooit, gelyk de anderen, de zonnefchyf zien doorloopen; dewyl haare kringen buiten die der aarde zyn: een zamenftand of conjunctie, van eene planeet, is, gelyk wy reeds hebben gezegd, wanneer de zon, de planeet, en de aarde, in eene regte lyn zyn; maar, om eene zodanige lyn na te gaan, moeten wy, als wy de bovenfte planeet willen zien, den rug naar de zonne keeren; maar dezen ftand noemt men eenen tegenoverftand. of oppofitie; zynde de eigenlyke conjunctie van eene boven planeet, alleen, wanneer zy agter de zonne is. Wy  Wy hebben, (over den loop der onderfte planeeten fpreekende) onderfteld, dat de aarde ffil ftond; wy zullen nu deze onderftelling veranderen, en ons verbeelden, dat eene boven planeet (by voorbeeld Mars) onbeweeglyk is, dewyl de aarde omloopt; wanneer nu de aarde in haaren versten af. ftand van de planeet is, zal de planeet fchynen voort te loopen, volgens de order der hemeltekenen; en wanreer de aarde om de bogt (als wy het zo mogen noemen; loopt, zal de planeet fchynen ftil te ftaan; en wanneer zy in haaren naasten halven kring is, zal dc planeet eene teruggaande beweeging fchynen te hebben; maar terwyl beiden de aarde en de planeet beweegen, zal de vertooning haarer fchynbaare beweeging overeenkomftig zyn met haaren wezendlyken loop. Wy hebben reeds aangetoond dat de omloopstyden der planeeten evehreedig zyn aan de grootte haarer loopkringen. Venus, die haaren loop in zeven maanden volbrengt, (daar de aarde twaalf aan hefteed) zal vyf maanden m eene andere wenteling gevorderd zyn, in den tyd dat de aarde haare eerfte heeft volbragt; gelyk de aarde ééne geheele omwenteling, en byna eene anderen, zal voltooid hebben, dewyl Mars eens om de zonne wentelt. Het onderfeheid tusfchen de fchynbaare fnelheid van twee planeeten,] word gemcenlyk be- re-  < ió*5 > rekend, door te onderftellcn, dat een waarheemer haaren loop, uit de zonne, gadcflaat, en het dagelykfche verfchil van haare bewceging tekent; de dagelykfche middenbevveeging der aarde , zouden den waarneemer voorkomen negen en vyftig minuuten, en agt feconden, (*) te zyn,- de dagelykfche middenbevveeging van Venus eene graad, zes en dertig minuuten, en agt feconden; het verfchil, zeven en dertig minuuten: als men nu den gantfchen kring van drie honderd en zestig graaden ,• door deze zeven en dertig minuuten verdeeld, is de uitkomst vyf honderd, en byna vier en tagtig;, zo veele dagen heeft dan de aarde noodig om haaren betreklyken ftand tot Venus, weder te bereiken. De dagelvkfche midden beweeging van Mars, is een en dertig minuuten, zeven en twintig feconden ; dus zoude de aarde, volgens de voorige berekening, twee jaaren en vyftig dagen noodig hebben, om de betreklyken ftand met Mars, weder te bereiken. De midden beweeging van Jupiter is, dagelyks, vier minuuten en negen en vyftig fecon. den; de tusfchen tyd van eenen zamenfiand met de aarde, (,*) Door minuuten word verftaan de zestigfte gedeelten eener graad, en eene graad het driehonderd en zestig, fte gedeelte van den kring waar v*n gefprooken word.  KT 166 > aarde, is, één jaar , dne en dertig dagen. De fnidden bewa ging van Saturnus is, dageiyks, .wee minuuten; de tusfchentyd, één jaar, dertien dagen. De beweeging der Georgius planeetis zo langfaam, dat haar loop met de veertien dagen te gelyk word berekend, en zelfs, in dien tyd, is haare beweegihg byna onbemerklyk. Wy hebben van de onderfte planeeten gezegd, dat zy dezelve verwisfelingen van het ligt en duiiterheid ondergaan als de maan; de hooge planeeten toonen nooit deze veranderingen ; maar Ichynen altoos vol; behalven Mars, die in zyne kwartieren veel verduisterd is. Merkurius is zo klein, en zo digt aan de zonne , dat 'er weinig meer over te zeggen is, dan het geene wy reeds hebben voorgedraagen. De Eerw: l ieer miïiams, te Newburg, in Amerika, zag Merkurius op den ptw November, des jaars 1769, dwars door de zonne loopen; hy vertoonde eensklaps, als eene volk-men zwarte vlak, zonder eenige waggeling aan den zonnen rand; of eenig ander bewys van eenen dampkring. Venus zien wy veel langer dan wy Merkurius zien; zomtyds is zy alleen by den avond te zien, en word dan de Avond Ster genaamd,- zomtyds is zy 's morgens alleen zigtbaar, en dan draagt zy den naam van Morgen Ster; dat is te zeggen , voor haare laagere zamenftand met de zonne, gaat  < i6> > gaat zy na dezelve onder; na den zamenftand komc zy voor haar op; neemende de tyd van haare verfchyning beven den gezigteinder, tdè'; evenredig aan haaren fchynbaaren aftland van de zon. De glans dezer planeet is zo helder, dat zy op zekere tyd van haaren loop , zelfs op den klaaren dag, zigtbaar is: en haar licht is dikwyls helderder dan een gelyk bellek aan de oppervlakte der lichte maane. Dezelfde Heer Williams, zag, te Newburg, op den 3d.en Juny 1769, het doorloopen van Venus over de zonnefchyf; de eerftè dekking, zegt die Heer, fcheen niet gelyk een volkomen ronde vlak, zo als Merkurius zich heeft vertoond; maar als eene gebroken fchaduw, met eene kleine beeving op den zonnen rand. Zy fcheen den gantfehen tyd geheel van een glimmend licht omringd te zyn, fchoon niet duidclyk bepaald. Uit deze en anderen vertooningen van gelyken aart, kunnen wy opmaaken, dat Venus eenen dampkring heeft. Van Mars hebben wy by het geene reeds gezegd is, niets te voegen. Jupiter is zo groot en helder, en, uithoofden van zyn ftelfel, zo belangryk, dat wy hem niet kunnen voorbygaan. Het is eene zeer aangenaarae . vertoonrog om deze planeet door eene teleskoop waar te neemen, met alle zyne wagters, als kinderen  < i6i > Pen, hunne moeder geduurig omloopende. Deze maanen worden, gelyk de onze, getaand door de fchaduw haarer hoofdplaneet ; gelyk haare hoofdplaneet, op andere tyden, door de fchaduwen haarer maanen zelve getaand word. Deze eklipfen houd men voor de gereedfte middel om de lengte op de aarde re vinden,- wy zyn dezeiven ook verfchuldigd voor het eerste bewys van de fnelheid des lichts.(Di: word in de plaaten verklaard j liet ilelfei van S aturnus is eene dier verbaa. zende uitvindingen die de uuer'le pogingen van het menschlyke vernuft verydelt, het weimge wy van hem wecten, ren zyn afftand beneemt alle waarfchynlykheid van eene volkomene kennisfe ) ver. wekt onze bewondering. Van de aarde befchouwd, zyn zyne maanen zeer klein, en alleen te zien door de beste verrekykers; en zelfs, dan, moet onze dampkring ?eer gunstig zyn. Zyn Ring fchynt gp, duurig van gedaante te verwisfelen, naar maate dat deszelfs vlak min of meer naar de zon en de aarde gekeerd is; want zomtyds is zyn bovenfte . en zomtyds zyn beneden vlak verlicht; en op andere tyden vallen de zonne ftraalen op zyn rand, die te dun is om haar met eene genoegfaame kragt te weerkaatfen, om ons op eenen zo ontzachlyken afftand te bereiken; gevolglyk is hy dan on/ig het Koningïyke genootfchap te London, onlangs uitgekomen. geeft de uitmuntende fterrekundige Herfchel, verfcheidene belangryke proeven en aanmerkingen over deze planeet; met zyne 40 voeten Teleskoop ontdekte hy in het noorderlyke gedeelte van den ring, op omtrent eene derde van deszelfs breedte van den buitekant afgerekend: eene breede donkere ftreep of gordel; dan of deze ftreep eene fcheiding in den ring zelve is, heeft hy niet kunnen ontdekken; ook wist hy niet of de-elve geheel rond liep. Het licht van den ring is, ( zegt gemelde Heer,) gemeenlyk fterker dan dat der planeet; hy heeft ook door waarneemingen bevonden, dat de ring niet dikker is dan £3 gedeelte van de diameter van de planeet; hy voegt 'er egter by, dat de middenlyn van de wagter,-naar welke hy de ring heeft berekend, door de ftraalbuiging van denfynen dampkring op het vlak van den ring, op dien tyd zeer vergroot zouden kunnen geweest zyn. De zelve geleerde Heer heeft, by deze gelegenheid , de omloopStyden van de door hem ontdekte maanen van Saturnus, ook bepaald: de eerfte wentelt om haare Hoofdplaneet in eenen dag, en byna negen uuren; en de tweede, in twee en twintig uuren en veertig minuuten; deze wagters zyn zo klein, vooral de eerste, dat zy, door zyne 40 voet I Deeu. N ™.  KC 170 > Refltetor (weerkaatfende Teleskoop ) maar als een verlicht flipje vertoonde, (zie pag. 115.) De Heer Herfchel heeft ook, by aanhoudenheid, verfcheidene gordels op de oppervlakte van Saturnus gezien, meestal omtrent deszelfs middenlyn, waaruit hy opmaakt, dat Saturnus eenen aanmerk lyken dampkring heeft, en dat zyne as loodregt is met zyne ring, dit gevoelen word bekiagtigd beiden door het verfchil tusfchen zyne loodregte en vlakregte middenlynen; zynde de laatfle grooter dan de eerfte, in de evenredigheid van 11 tot 10 (welk verfchil ook plaats heeft op de aarde, zo wel als op alle de andere planeeten) en ook door de be. weeging van aanmerklyke wolkachtige vertooningen, die hy op de planeete fchyf heeft waargenomen ,• en dezelve beweeging van het westen naar het oosten fcheen te hebben, gelyk alle de andere planeeten ; uit welke vertoonigen hy befluit, dat Saturnus in iets minder dan eenen halven dag om zyne as wentelt. De eerste Maan van den Georgius ftaat omtrent 87,000 mylen van haare hoofdpianeet af, en de tweede omtrent 116,400 mylen (zie pag. 117 ) Wie kan een zo prachtig zamenflel van verbaazende gebouwen , met gevoelloosheid aanfehouwen 1 — Wie kan de grondwetten haarer be. weeging zonder aandoening bemerken 1 —Wie kan de  < 17' > de verfcheidenheid, de order, de fchoonheid, de ftandvastigheid, de nuttigheid dezer dwaalende hemelbollen aanzien; zonder zyn har: te voelen blaaken met de diepfle eerbied, en erkenlyke bewondering van de almagt van hem die ze allen heeft gefchapen! Uit de heilige fchriften leeren wy alle menfchen als broederen teaanfchouwen; enfchoon deze god. lyke les weinig in acht word genomen kunnen wy niet te min, de bewooners dezer buurwaerelden zonder aanftoot, befchouwen, als eeniglints met ons in het groote keten der natuur vereenigd te zyn; — Ik twyfel geen oogenblik of alle onze planeeten en komeeten bewoond zyn — maar hoe na derzelver bewooners in natuur met ons vereenigd zyn; is geenen aardfchen bewooner bekend; de overeenkomst is egter, in zommige opzigten, onbetwistbaar : door de omwenteling van iedere planeet om haare as, genieten haare bewooners, gelyk wy. de verwisfeling van dag en nagt; waartoe anders dan om den tyd van arbeid en rust te bepaalen? — de wenteling van iedere planeet is ook zo welgefchikt, als die van de onze om haare bewooners den glans van den dag, en de verfrisfchende koelte van den nagt, te doen genieten -— willen zommigen zeggen dat haar licht te flaauw is, om de noodige zaaken des levens 'er by te 3N a ver-  < > lichten, en de koude, die zy door haare grootte aft tanden van de zonne , moeten ondergaan, te hevig, om h-?t leven geneuglyk te maaken; kunnen wy antwoorden , dat haare dampkringen alleen genoeg zyn om deze ongemakken voor te komen; maar buiten dezen, genieten zy voordeden, dóór haare talryke wagters, gordels en ringen, die ons, ten dezen opzigte, geene reden geeft om ons te roemen, op onze byzondere voordeden. Zy hebben ook ondei fcheidene jaargeryden : in Venus zyn ze zeer verfchil!end; in Jupker zyn die naauwlyks önderfcheiden met ópzigt tot zomer en winter; hoewel zeer verfchiilend mogelyk met opzigt tot wind, régen &c. De'planeeten hebben ook in alle waarfchynlykheki zee en land, gelyk uit haare vlakken eenig-. ïints te zien is; want men meent dat onze Atlanti. fchc zee, met de daar in liggende eilanden, byna dezelve veitooning aan Jupiter moet maaken; als deszelfs gordels aan ons doen. De Heer de tontenelle (zo ik het wel hety) geeft eene foort van fimenhang die tusfchen alle waerelden plaats kan hebben ; \ is ik beken, eene denkbeeldige famenhang ; maar dewyl de zelve zeer geestig is , zullen wy dien geleerden Heer daar in navolgen: Twee perfoonen die in dezelve ftraat woonen, fchoon geene byzondere kennisfe, zullen  € m > zullen, wanneer zy eikanderen aan het andere einde van de ftad aantreffen, eikanderen als buuren erkennen: fladslieden (by voorbeeld Hagenaars) eikanderen in eene andere Provintie ( als in Gronin. gen,) ontmoetende, befchouwen eikanderen als ftadsgenooten. In vreemde landen zyn twee Nederlanders, hoewel de eenen mogelyk van Zeeland, en de andere van Vriesland komt, gezellige landge^ cooten: In China, fchynt zelïs het verfchil rusfchenEuropiaanen geene plaats te hebben: dit vervolgende zouden wy ons kunnen verbeelden, dat als twee tegenorergeftelde bewooners dezer waereldkloot (een Rus en een Noord-Amerikaan, by voorbeeld) naar Saturnus of Georgius wierden gevoerd, en eikanderen daar aantroffen , zouden zy mogelyk het denkbeeld van hunnen oorfpronglyken afftand verliezen, en eikanderen als waereldgenooten befchouwen. Men zoude het denkbeeld nog verder kunnen uitftrekken, en verbeelden ons eene ontmoeting van eenen bewooner van Jupiter met eenen Merkuriaan, op eene ver afgelegene flerre, zouden het ongerymd zyn om te gelooven dat zy eikanderen zouden erkennen als bewooners van het zelfde ftelfel, en zeggen," hy behoort tot ons ftelfel". Hoe uitgeftrekt in de menschlyke verbeelding is het denkbeeld van zich zeiven! Ons ftelfel! De verfcheidenheid in de voorziening door den W 3 *  < m > algemeenen Schepper ingericht ter bevorileringe van het welzyn zyner verfchillende wetken, behooren niet alleen onze achting , maar oek ons vertrouwen te verwekken. Oneindige wysheid weerhoud noch venpilt haare pogingen. Of de onderlte planeeten maanen hebben is ons onbekend, het is egter zeer waarfchynlyk, fchoon zy voor ons onzigtbaar zyn; want hoewel Merkurius zo naby de zonne is, en zo veele haarer itraalen geniet, is hy egter, zo wel als de aarde , onderhevig aan de verwisseling van dag en nagt. Wy kunnen niet ontkennen de diensten die wy van onze nagttooits geni< ten — Mars is verder van de zonne dan wv, en ichynt uit zyne omwenteling (in 24 uuren eene wagrer zo noodig te hebben als wy; hy heeft ook mogdyk eene; maar dewyl hy zelve ruim zesmaal kleiner is dan de aarde, is het geen wonder dat zyne wagter . zo hy 'er een heeft) voor ons onzigtbaar is dewyl die natuurlyk eene grootte heeft evenredig aan haare hooftplaneet; en al heeft hy gene naan zoude derzelver gemis kunnen vergoed worden door den zwaaren dampkring die hem omvat. De planeeten die verder van de zonne zyn, gelyk Jupiter , genieten grootere hulpen ; vier maanen in plaats van eene; en om eene afgelegener planeet, gelyk saturnus, haar behoorlyk aandeel der god-  < |75 > godlyke voorrechten te doen genieten, word hydoor zeven wagters bediend, en met eenen ontzachlyken lichtkring omvangen. ^ Welke fterveling zal de wysheid dier godlyke fchikking betwisten? Wie zal de ordonnantiën des hemels willen verplaatfen? Befchouwt gy, O aardfche fterveling , het alwys beltier der voorzienigheid als een onregt U aangedaan, beneemt dan Jupiter, zo gy kunt, zyne wagters, en geelt dezelven aan de aarde; berooft Saturnus van zyne lyftrawanten, en verlicht Merkurius met den gordel des tyds; — vraagt nu Uw zei ven of uw geluk, uw gemak, of uwe te vredenheid er door vermeerderd is. Gy hebt Saturnus , 't is waar, eene duistere kerker gemaakt, en de nagten van Jupiter met eene akelige duisterheid vervuld gy hebt de Aarde , in het tegendeel, om dat gy haar bewoont, een licht gegeeven dat haar onnuttig is; en Merkurius met voorrechten voorzien, die voor zynen glansryken ftand overtollig zyn, Deze planeeten hadden by de oude volkeren verfchillende benaamingen. De Zon, het glansrykfte der hemelfche lighamen zynde, werd door de Phenecienfers genaamd Beelfamen, « de-Heeredes Hemels', en is ongetwyfeld de Baal der heilige fchriften: zyn gewoonlyk griekfeh naam Helois, word door veelen gehouden als afkomftig van het N 4 lw-  Hebreeuwfchewoord Al, eene der naamen Gods: haar oudfle hebreeuwfche naam is Shemesh, « eene dienstbode", dat is te zeggen, eene dienstbode — van den fchepper — voor de fchep^'ng. De Maan word in het Griekfch gensamd Selene\ in het Latynfch Luna\ beiden deze woorden betekenen het licht: waarop de Hebreeuwche naam Lebanah, witheid, ook betrekking fchynt te hebben. Merkurius word, om zynen levendigen glans, Stilbon, blinkend, genaamd; Venus, Eosphorus, de morgen fter; of, Phosphorus, de voorganger des lichts • wanneer zy 'smorgens voor de zonne opkomt. Hisperos, wanneer zy 's avonds, na zonnen ondergang word gezien. Mars word, om zyne roodachtige koleur, Pyrois, vuurig, genaamd; Jupiter heeft den naam van fhaeton, glansryk, gekreegenr zyn oud hebreeuwfche naam is, meent men, Gad , geweest»: Saturnus is in het Griekfch Cronos, te tyd; zinfpeelde op zyne lange omwenteling In het Hebrecuwfch is zyn naam Khuln. Deze benaamingen geeven duidelyk te kennen dat dc planeeten niet oudstyds voor Goden zyn aangezien geweest; of gehouden voor de verblyfplaatfen van bovennatuurlyke magten; maar na verloop van tyd. wanneer de afgodery algemeen was geworden, werd de gedachtenis van groote vorsten of  € *77 > of vermaarde mannen, aan dezelven toevertrouwd; en aan die werden de fterren toegewyd. Het is niet onaangenaam den voortgang der afgodery te volgen; van welke de aanbidding der hemellèbe lichten, is zekerlyk de oudfle. Wy hebhsn reeds van derzelver algemeene heerfchina: gefproken, met opzigt tot de zonne, wier levengeevende invloed eenigen fteun aan deze gewoonte fchynt gegeeven te hebben, te meer, daar wy onderftellen kunnen, dat dezelve is ingevoerd geweest by wyze van groeting, zonder eenig verband te hebben ec de gevolgen die daaruit zyn voorrgefprooten. De Maan fchynt in het vervolg de bygeloovigheid der menfchen zeer natuurlyk verwekt te hebben; gelyk wy reeds in de befchryving dier licht breedvoerig hebben aangetoond. Wy kunnen, zonder de ongerymde cngodvrugtigheid der oude eeuwen in het minsten voorteftaan, den waartchynlyken loop dezer dwaaling, met opzigt tot de planeeten, onderzoeken. De fterrekunde fchynt eer-;t in de oosteriyke landen bekend te zyn geweest; daar heeft ook de afgodery haaren oorfprong gehad; de verandering in de vertooning der hemelfche lighamen werd door de zuivere en heldere lugt aldaar fchielyk bemerkt; voegt hier by, dat de geweldige hette des daags bynaonverdraaglyk was, den morgen- en avondbonden N 5 wer-  < ' i/8 > werden derhalven de tyden van verlustiging. Aan de» geenen, daarom, die naar de verfrisfchende ademhaaling in de koelte van den avond, vooruit zagen, konde niets aangenaamer zyn dan de opkomst dier fterren die der/elver aannadering verkondigden ; ook konde niets een voorwerp van algemeener verlangen verfchaffen: de bewooners dezer landen fliepen in de open lugt, op de toppen der huizen 5 gevolglyk hadden zy gelegenheid, om den ftand en de verwisfeling der fterren des te beter na te gian; door dit aanhoudende gemeenfchap met de hemelfche lighaamen, is het niet te verwonderen dat zy hunne favoriten onder dezelven hadden; en mogelyk bemerkt hebbende, dat het hunne zaaken wel ging wanneer zodanige fter verfcheen, verbeelden zy zich dat die fterre op hunnen ftaat of geluk eenigen invloed had, en geraakten daar door, langfaamerhand in de —* Afgoderye. Het begin dezer dwaaling fcheen niet verbonden te zyn met de gevolgen die daaruit zyn voortgefprooren; want het is niet te begrypen, dat de menfchen eensklaps in eene zo yslyke ongerymdheid konden vallen; de ondeugd moet trapsgewyze inkomen ; eerst eene fraaije vertooning maaken; haar fchoonfte gewaad aantrekken; een Engel des lichts vertoonen; en dan by trappen, langfaamerhand in derzelver eigenaartig»n loop vervallen: en als zy door de gewoonte gemeen-  < 179 > gemeenzaam is geworden, wie zal haare buiten, fpoorigheden bepaalen? — Wie zal aan de dwaaline, zeggen, " tot hier toe zult gy gaan en niet verder?" — Het is dan onze pligt de begaafdheden die ons gegeeven zyn te gebruiken gelyk redelyke en on. fterflyke wezens, die voor hunne daaden. zeiven, moeten verantwoordelyk zyn, geene vertooningen der hemelfche lighaamen kunnen on/e wanbedryven verfchoonen; —geen ftand der dwaalende lichtbollen kunnen ons de verdiensten onzer goede daaden ontneemen de fterren hebben wezendlyk genoeg te doen met haare eigene zaaken; en of zy heet of koud; droog of vogtig zyn (dat ons onbekend is) belteeden zy haaren invloed ten nutte h'aa ■ rer eigene bewooners. De natuurlyke invloed der zonne is, ik beken het', zeer groot: die der maane aanzienlyk en onbetwistbaar, maar de planeeten en vaste fterre, zyn ofte klein, of te verre van ons af, om eenigen invloed te hebben op het noodlot der aardfche bewooners ; of om de byzondere deelen van den mensch te regeeren — De wysheid zal haare belooning niet verliezen, al verbeelden wy dat de fterren haar gelukkig zyn geweest; de dwaaze zal zyne dwaasheid boeten, al geloft hy dat zyn lot onvermydlyk was, en dat zyn ongeluk door het aspeB der fterren was be-  bepaald geweest. — Dat hydan zyne onachtzaamheid herouwe, en niet de apeGten der hemelen; zyne onweetenheid, zyne bygeloovigheid, zyn verftrooidheid van gedachten ; deze zyn zyne wezendlyke maar niet zyne onvermydiyke ongelukken] " Geen rekenkundig ib?r getal; Geen faam' of tegenoverlland, Kan ons behoeden voor een val, Of ftrek' ons tot een noodlors pand. Betragt de deugd ; erkent uw zelf, God houd uw noodlot in zyn' hand; Geen dwaalend Jicht, aan 't fter-gewelf Is tegen zynen wil beffend. AAN-    < i8i > AANMERKINGEN over de PLAATEN, behoorende tot de ZEVENDE LESSE, De Oogst of Herfst Maan. Fig. i. Ü3- looP der Maane verfchillend zynde van dien der Zonne (vyf graaden) en die der zonne eene afwyking hebbende van 239 30'. (drie cn twintig graaden en dertig minuuten ) aan iedere zyde van den evenaar, kan men ligt begrypen dac dit verfchil eene evenredigen invloed moet hebben op de vertooninge der maane. Dit figuur verbeeld het oosterlyke halfrond des hemels, in welke de maan, door de omwenteling der aarde, aan den Horizont of Gezigteinder £Hj van den waarneemer evenwyding aan zodaanige wenteling opkomt; naar dat de maanen loop nu min of meer ichuins is, zal zy vroeger of laater aan den gezigteinder komen; als  < 182 > als haar Jo*p, hy voorbeeld, inde richting fs A en ƒ, en men onderilcld dat de maan gisteren avond te 6 uuren, te V is opgekomen ( aan den Evenaar ) dan zal zy van avond, zich te g eerst laaten zien; dus weinig laater dan gisteren avond, om dat g niet ver van f verwyderd is, maar indien haar loop van A naar a ware, is het duidelyk, dat hoewel zy gisteren avond te 6 uuren te V opgekomen is, zal het van avond veel laater wezen, voordat zy aan den gezigteinder te h komt. De Maan komt iedere avond, in haaren gewoon, lyken loop om de aarde, 13' kater op dan den voorigen avond. Dewyl deze vertooning ieder jaar min of meer plaats heeft, en niet algemeen bekend is, zullen wy dezelve met meer voorbeelden ophelderen In alle deze figuuren verbeelden H, H. de lyn van den Horizont of Gezigteinder E. Q, de Evennagts lyn. P ƒ>, evenwydige lynen van de Evennagts lyn.N, dc Noord Pool aan den Heavi, enS, de Zuid Pool. Onderitellcnde dat de maan wezendlyk in den zonnen weg of TaanroHd is, zullen wy eerst de verfchillende gefteldheden van den Evennagts lyn zelve, in de verfchillende jaargetyden, onderzoeken; en dan zullen wy de afwvking der maane van denzelvén, volgens haaren wezendly ken loop, befchouwen. Fig.  < 183 > Fig. 2. Het Taanrond of de zonne weg ( £3. ■y^j.) in deszelfs mogelyken hoogften ftand: de loop der maane A. B. C. D. gevolglyk loopt zy dagelyks verre onder den gezigteinder; en vercischt eiken avond eenen veel langer tyd om tot de lyn H te komen. Als zy gisteren avond, te B is opgekomen, dan zal zy van avond op het zelfde uur te C zyn, gevolglyk moet zy de wyde C. ƒ. door-' gaan, eer zy zich aan den gezigteinder vei toont: daarby, zal het ieder nagt laater worden naar maate zy naar het zuiden afwykt, eer zy zich aan de noorder helft van de aarde laat zien. Deze is gevolglyk, voor ons, de min voordeelligfte ftand van den taanweg voor eene herfstmaan. Fig. 3. Is het regenovergeftelde van fig, 2. De Taanweg (T Vfi.) zeer laag, en de loop der maane A. B. C. D. naar het Noorden ftrekkende; gevolglyk is de tusfchen wydte van C en f, op deeven. wydige lynP ƒ>, zeer klein; zo de maan nu gisteren avond te 6 uuren te B. is opgekomen, zal zy van avond, kort na dien tyd, te ƒ opkomen. Fig, 4. Vertoont eene Noorderlyke breedte van 66° 30' dus hooger dan de Nederlanden, en is een der fterkfte bewyzen van liet nut dat uit de afwykende beweeging der maane voortfpruit; in de* ze onderftelde breedte, komt de gezigteinder over- eenen  < !?4 > eenen met het taanrond, gevolglyk zal de maan ver.fcheidene avonden agter eenen te A li C D, aan den gezigteinder opkomen, zo niet onmidlyk na zonnen ondergang, ten minsten lang voor dat het fchemerlicht gedaan is. Wy hebben nu maar te onderzeilen dat de maan vol is, om van het nut van haaren vroegen opkomst overtuigd te wezen. vooral als her in dat jaargety is, by voorbeeld in de Herfst, wanneer haar licht het meeste noodig is,- uit hoofde van de verkorting der dagen, en de behngryke zaaken die de landbouwer dan re verrichten heeft. De onderflelling eener volie maan geeft natuurlyk eene oppofttie te kennen , gevolglyk Haat dc maan op te komen, wanneer de zon in het tegenovergeftelde gedeelte des hemels ondcrgaar. Deze is de voordecligfte ftand van het Taanrond omtrent het einde van Augustus, en het begin van September. Fig. 5. In fig. 2 en 3 hebben wy den loop der maane befchouwd als overeenkomende met het Taanrond; maar naardien haar loop wezendiyk 50 van het zeiven afwykt, moeten wy dezen 5 graaden 'er by doen, om een juist denkbeeld vati haare afwyking te vormen. Uit dit figuur blykt, dat haare afwyking naar het zuiden 5 0 grooter is dan in fig. 2. gevolglyk is eene bepaalde plaats (als te C. D.) aan    Zoopki-ing van, Saturnwr   KT '85 > «ar» haaren loop , do->r deze vermeerdering ver. der van eenen vroegen opkomst aan den Ëvei aar (in het No rden) verwyderd, dan het Taanrond (\6>, zelf. In fig. 6. ziet men, dat de 5c? die in het voorige figuur nadeelig waren voor het roorderlyke halfrond, en vootdeelig voor het zuiderlyke, alwaar men ze op dezen tyd het metften noodig heeft) nu veel toebrengen tot de vroege verfchyning der maane by ons; C en D zyn nu weinig beneden den gezigteinder; gevolglyk beeft de maan, indezen ftand, weinig voort te loopen voor dat wy haaren glans ontdekken. De tusfchenwydten van de letters A B C D , &c. zyn in deze figuuren grooter afgebeeld dan zy wezendlyk zyn. om de verklaaring der Hellingen hier voorgediaagen > des te duidelyker te maaken. Loopkringen öfeft binnen of onderste Planbeten. In de?e afbeelding der binnenfte Planeeten word de Aarde t A t ) onderfteld ftil te ftaan , terwyl de Planeeten Venus t^V) en Merkurius (M) haare omwentelingen voltooien. De aftand der 2onne CZj van de Aarde ( A I j is in tien afJ. Deel, O des.  < i86 > deelingen verdeeld (ziet pag. 108.) De vierde afdeeling toont aan den ftand van Merkurius ,• de zevende , dien van Venus. Wy zullen met Merkurius beginnen. M. i , toont aan de Planeet in conjunctie of zamenftand , met de Zonne Z, van waar hy met eene fnelle beweeging naar M 2, loopt; alwaar hy buiten den tusfchenkotnst der zonneftraalen is; tot hiertoe fchynt zyn loop regt te zyn; naar maate dat hy a nadert fchynt zyne beweeging traager; en van a tot b, hoewel hy wezendlyk voortloopt , fchynt hy zich in het geheel niet te beweegen ; van b tot M. 3 , vertoont hy, aan A 1, eene teruggaande beweeging te hebben van O naar , en tm: dat is te zeggen, tegen de order der Hemeltekens in; te M 3, is hy weder in zamenftand met Z, en behoud zynen teruggaanden loop tot dat hy te d komt ; hier fchynt hy weder ftil te ftaan, hoewel hy van d naar e voortloopt; hier bekomt hy weder zynen regten loop naar M 4; en voltooid op deze wyze zynen verderen loop naar M 1. Op gelyke wyze heeft Venus van V 1, tot V 2, V 3 en V 4, eenen regten loop; te V 4, fchynt zy ftil te ftaan (in *v> onder de Hemeltekens) van V 4 tot V 6, heeft zy eenen fchynbaaren te rug loop - te V 6 ftaat zy weder ftil, en dan bekomt zy weder eenen regten loop. Meï  < -87 > Met onzigt tot de min of meer verlichte vertoningen dezer Plineet; is het duidelvk, dat de gantfche verlichte fchyf van V i , naar de aarde ( A i ) is gekeerd; d» ch uit hoofde van het fterke zonnelicht is zy voor dezelve onzigtbaar. Te V 2, is zy wat van de z< nne verwyderd; maar niet gen >eg om haare ftraalen eenen vryen doortogt toi de aarde te geeven; en daarby, is zy veel verder van de Aarde (A 1 af, dan te V 3, of te V 4, voegt hier by, dat zy (.van de aarde gezien ; te V 4 , vérder van de zonne vertoont dan op eenige andere plaats van haaren loop; (gelyk men zien kan uit de lynen Ai — A 7 en A 1 — \ö>, zynde de eerfte lyn veel nader by de zonne dan de laatfte) te V 4, dan, (of wat nader by V 5) is haar licht het fterksten in dezen ftand is Venus eene fchoone fter; haar licht is zelfs. fterk genoeg om zomtyds op den klaaren dag gezien te worden. Uit het figuur blykt, dat haare duiftere zyde te V 5, naar de aarde is gekeerd ,• gevolglyk kan zy nu voor A 1 niet zigtbaar wezen. Te V 6, gelyk te V 4, is zy zeer helder, fchoon naauwlyks de helft haarer verlichte (chvf te A 1 , zigtbaar is , gelyk blykt uit de lyn Z A. Te V 7, vertoont zy drie vierden var» haare verlichte fchyf aan de aarde; maar zy (chy zo helder niet als te V 6, uit hoofde van *a" O a feH  < i8* > ren afftand van de aarde, en haare fchynbaaire nadering tot de zonne. Dit figunr bewysc ook, dat Mars dezelve verwisfelingen moet ondergaan •, fchoon niet zo duidelyk te bemerken, als Venus. Hieruit zien wy, dat Venus te V 5 , duister is: te V 6, half verlicht; te V 7, nog meer verlicht; te V 8, naby vol; en te V 1, vol; minder verlicht te V 2, en te V 3 : en te V 4 half verlicht ; neemende dus haat licht af naar maate zy V 5 nadert, alwaar zy weder geheel duister is; vertoonende in haaren loop dezelve phafen of fchyngeftalten, als de maan. Het is de aanmerking wel waardig om den verfcbiilenden ftand eener planeet na te gaan , wanneer die uit de zonne word gezien (dat is te zeggen, haare Heliocentrieke plaats) en wanneer zy van de aarde word gezien (dat is» haare geoccntrieke plaats.) De Heliocentrieke plaats van Venus te V 6 , by voorbeeld , zal men vinden te A ; de Geocentrieke plaats te 13. De Heliocentrieke plaats van Mars 4 is B ; zyne Geocentrieke plaats naby C ; en zo ook van de anderen. Tot een bewys van de egtheid dezer ftellingen* •n men nog nagaan de fchynbaare grootte de2e'fterren, gelyk zy van de aarde worden gezien,*   YKRTOOXIXGEN van MERKURIUS  < 1&9 > zien; hei is zeer klaar dat V i , z» groot niet .moet vertoonen als V 5,, dewyl zy in dien ftand veel verder van de Aarde (Ai) af is, dan te V 1 ; zy vertoont zo groot ook niet, zynde te V 5 , het grootfte van allen , en te V 1 , het kleinfte. Deze fteliing kan men omkeeren ; zo zy te V 1, zo veel kleiner vertoont dan te V 5, blykt daar uit dat zy dan verder af moet wezen; Zo zy dan verder af, kleiner, en in zamerftand met de zonne is; moet haar loop gevolglyk rondotri de zonne wezen; en niet mogelyk rondom de aarde. Deze Plaat bevat ook eene kleine lchets van eene gelyke verrooning met opzigt tot Mars. fW) Wanneer de Aarde te A 1 is , zien wy Mars dwars over het ftelfel: voor den Mensch een groot beftek.' men kan daaruit verwagten dat hy niet zeer groot zal vertoonen ; maar als de aarde in haare wenteling te A s komt, vertoont Mars ( W") veel grooter en helderder. Dé reeds gemaakte gevolgtrekkingen kan men hier op ook toepaslyk maaken , en dan bewyzen zy , dat Mars om de aonne moet wentelen; en gevolglyk de andere Planeeten ook. Dewyl deze ftellingen door het oogtuiglyk be» wys worden bevestigd; hebben wy de plaaten van de vertooningen van Merkurius en Venus overgekomen uit dw Sterrekunde van He vel jus, die O .3 de-  < 19° > dezelven na de wezendlyke vertooningen der Planeten zeiven, in haaren loop, heeft afgetekend. Vertooninoïn van Merkurius. A. Verbeeld deze Planeet ' M) eenigermaate van VI 3, p de voori^e plaat, verwyderd B ea C omtrent M 4; D E F (de verlichte zyde omgekeerd, omtrent M 2. Vertooningen van Venus. Deze twaalf afbeeldingen vertoonen eene volmaakte omwenteling dezer Planeet. ABC, haaren loop tusfchen V 5 en V 6 , op de voorige plaat; D, haare vertoomng te V 6, E F, tusfchen V 6 en V 7; G, te V 7; H, te V 8; I, te V 1; K, omtrent V 4; L en M , nader by V 5 ,• dé lichte zyde is op de drie laatfle letters omgekeerd, tig 6 kan befchouwd worden als de phalè ot fchyiigefralte, van Venus, wanneer haar licht, van de aarde gezien, het aller fttrkst is. NB. Deze afbeeldingen zyn allen van gelyke grootte ; wy hebben het niet noodig geacht dezelven naar de fchynbaare grootte der Planeeten te  Vertooningen van Vetstus.     < iq1 > te veranderen ; dewyl 'er geen bewys noodig is dat zy door den afftand oogfcaynlyk verkleind worden. Fig. i. Ongefchaduwd zynde,hebben wy de omwentelende beweeging dezer Planeet daarin aangetoond: a b toont het regtlynige; ï. a. 3. 4, een vlak die haare oppervlakte doorloopt ; 1 en 2 de vlak die gezien is door Casfinï en anderen, op denzelven morgen; 3 en 4 , zyn 'er bygevoegd om de omwenteling te voltooien, welke omtrent zeven graaden van het lynregt fchynt af te zyn. Loopkringen der buiten of bovenste Planeeten. Fig. u Verbeeld de vertooningen van de Planeet Mars (M) die men onderftellen moet ftil te ftaan, terwyl de aarde (A) ééne omwenteling voltooit, overeenkomftig het geene in de lesfe is voorgedraagen püg. 164 Mars vertoont aan de Aarde (A i) onder de vaste Sterren te a geplaatst te zyn; naar maate dat A voortloopt naar A 2 , heeft 'Mars eene fchynbaare beweeging naar b; en van A 3, gezien vertoont hy te c, alwaar hy zo lang fchynt ftil te ftaan, als de loop der aarde met eene regte lyn overeenftemt (voor zy te A 3 , komt, en na dat zy A 6, voorby O 4 »")  < 19* > is 5 maaf naar maate dat A, voortloopr naar A 4, Jooot VI van e tot *, te rug tusfchen A 4 en A 5 , word M ce a gezien , gaande geduuiig c« rug te A 5, is hy tot aan d voortgelopen ; te A 6. tot aan ** van A 6 tot A 7, febynt hy weder eenen regren lo. p te hebben loopende tot d vooit; en van daar weder naar a. De uirerften van den Joopkring der aarde «yn de plaatfen alwaar de Planeet Mars fchynt ft,| te ftaan . terwyl A in haaren verften halven kring is ichynt hy regt voort te loopen. en wanneer A in haaren naaften haiven kring is , heeft M eenen fchynbaaren terug loon. Fig. 2 In de voorbande afbeeHing hebben wy onderfteld dat de Planeet Mars ftil ftond; D maanden doorloopt, zynde ieder deel eene maand, Verdeelt nu den loopbaan der aarde ook in twaalf deelen (abcdefghiklmn) overcenkomftig met de twaalf maanden van het jaar; en als men onderftelt dat Jupiter gezien word, (gelyk hy we/.endlyk word gezien ) onder de vaste Sterren, te A. B. C D. Ü. F G.; dan is de geftippelde lyn a, de eerlle ftand van Jupiter, b 2 B, de tweede ftand; c 3 C, dc derde ftand , en zo voorts tot g 7 G . tot tier toe fchynt zyn loop regt geweest te zyn ,• maar dewyl de tusfchenwydte van iedere maand geftadig vermindert, moet gevolglyk de .beweeging dtr Planeet hr>e langer hoe t aasjer worden; te j G, fchynt zy eerst wat ftil te ftaan; en daarna eene terugwykende beweeging te hebben, gelyk blykt uit de. zwarte ftreepen h 8 H ; / 9 I, en k 10 K; te / n L, fchynt zy weder eene voortgaande beweeging gehad te hebben , die te m 12 M , fchynt toa* genomen te wezen; en dezelve richting ABC &c. te volgen, geiyk zy te vooren heeft gehad. Om het derde figuur te verklaaren , hebben wy maar alleen aan te merken, dat terwyl de aar. de. in het eerfte gedeelte van haaren loop, van Jupiter wezendlyk afwykt, fchynt Jupiter van de aarde af te gaan ; en te meer de afftand der aarde toeneemt, te grooter word de fchynbaare O 5 af-  < *94 > afwyking van Jupiter; maar wanneer de aarde aaa Jupiter nadert, fchynt hy de aarde te naderen , dus vertoont zyn loop , van de aarde gezien , vol bogten , of halve cirkels ; en twaalf dier bogten voltooien zyne omwenteling om de zonne. Vertooningen van Jupiter. Deze afbeeldingen vertoonen de vlakken of gordels op de fchyf van Jupiter, gelyk die door eene teleskoop worden gezien: zomtyds vertoonen zich dezelven in de breedte vereenigd; zomwyls fchynen zy door andere vlakken in de lengte ook aan eikanderen gehegt; zomtyds vertoonen zy zich in afgezonderde flreepen , met heldere vlakken doorfchooten ; en zomwyls, doch zeer zelden, fchynen zy geheel en al verdreeven te wezen. Of deze vlakken s zeer zwaare wolken zyn , en de heldere vlakken de kruinen van bergen en hoogten, die boven de wolken uitfleeken; of dat zy wateren zyn, die door de fchielyke omwenteling der Planeet, fterk aangedreeven , of door den invloed zyner maanen in vloeden vergadert worden, is ligter te onderftellen dan te bewyzen. Maa-  Noord Maane jte&el van Jitpitei     < ï°5 > Maane stelsel van Jupiter* Dezen zyn afgebeeld volgens de afftanden op<. gegeeven op pag 114, en zyn getekend zo als zy grmeenlyk worden genoemd , beginnende met die welke het naast aan de Planeet is. Taaning van Jupiters Maanen, en de snelheid van het LlCHT. In dit figuur verbeeld Z de Zon, A 1, A 2. A 3, A 4, de loopkring der aarde; A B, de loopkring van Jupiter; a, de eerfte wagte/ van Jupiter, werpende eene fchaduw b. cd, op haare hoofdplaneet; ƒg, dezelve wagter door Jupiter getaand. Uit A 1 gezien , vertoont de ichaduw van de wagter a , op Jupiter, de wagter zelve vooruit te gaan , zodanig , dat de fchaduw byna half de Planeetefchyf is doorgelo pen eer de wagter zelve den rand van Jupiter fchynt aameraaken; en eer de wagter het midden der Planeetefchyf heeft bereikt, is de fchaduw geheel daar van afgeloopen, te d; maar als a van A 3 word gezien , zal de wagter zyne fchaduw vooruit fchynen te loopen; en van de Planeetefchyf afgaan te d, terwyl de fchaduw zich noch te c laat zien. Op hetzelve grondbeginfel word de ingang van ƒ, in  < > m de fchaduw van Jupiter te A I gezien ; maar derzelver uitgang uit de ichaduw, kan niet gezien werden, dewyl die door de Planeet bedent is. te A 3, in het tegendeel, word haar uitgang gezien , maar niet haar ingang. Deze is de geregelde verrooning van de eerfte Wagter; en ook gemeenlyk van de tweede ; maar de derde toont dikwvls beiden haaren in- en uitgang gelyk te i h; de ingang is hier zigtbaar zo wel te A x , als te A 3 : gelyk ook de uitgang. Wat de vierde maan aan belangt, die is zo verre van Jupiter af, dat zyne fchaduw veel verminderd is eer zy tot de Wagter komt; waar door, zo wel als door de helling van derzelver loopkring naar dien van de Planeet zelve , zy zelden word getaand ; maar loopt boven de fchaduw voorby; of word maar gedeekelyk getaand , gelyk te fig. 3. zo als zy door Casüni is gezien geweest Uit het geene hier ge egd is, zal blyken, dat de Wagters zich verfchiilend laaten zien , zomtyds vertoonen iy als zwarte vlakken de Planeetefchyf doorloopende ; op andeie tyuen blinken zy uit met eene helderheid gelyk aan die van Jupiter zelve; men zoude hieruit moeten denken, dat de maanen eene omwentelende beweeging om haare as hebben, waar door dat gedeelte van de Wagter dat het minfte gefchikt is om het licht te  •C -97 > te Weerkaatfen'als holen, en wateren, mogelyk) naar de aarde is gekeerd; en op andere tyden die gedeelten die het licht fterk weerkaatfen , (als bergen en hooge landen:) dit maakt ook zomtyds een groot verfchil in de fchynbaare grootte der Wagters; de vierden , die gemeenlyk de kleinfl* is, vertoont zomtyds de grootfte vafï allen te zyn; de derden , die doorgaans de grootfle is; is zomtyds de kleinflen; en zo ook van de anderen. De [wezendlyke grootte der Wagters is omtrent de halve middenlyn der aarde; uitgenomen de derde, die wat grooter is. Cassini was van gevoelen dat de eerfte Wagter eenen dampkring had ,• om dat derzelver fchaduw niet konde gezien worden op eenen tyd, wanneer hy verzekerd was dat die op de fchyf van Jupiter moest vallen , ware zy niet verkort geweest (gelyk de fchaduw der aarde) door eenen dampkring. Wy zyn het eerfte bewys dat de doortogt van het licht niet oogenbliklyk is, aan deze Wagters verfchuldigd ; dat al fchooh het zelve zeer fnel Vöortvliegt, het egter eenigen tyd noodig heeft om van de eene plaats naar de anderen o^er te gaan ; dus, terwyl A 4 naar A 1 , voorloopt (naar Jupiter toe) gaan de immersien of ingangen , hoe langer hoe meer haaren waaren tyd vooruit, volgens de berekening haarer wezend- ly-  < ioS > lyke beweeging; daartegen vertoonen de uitgan« gen uit de fchaduwe, geduurende den loop der Aarde van A 3 tot A 4, geduurig laater dan den waaren tyd. De wydte is nog grooter tusfchen A 4, en A 2, en maakt een verfchil van zestien minuuten laater te A 4 , en vtoeger te A 2. Waaraan kan men dit verfchil toefchryven? — Waas kan deze estien minuuten verlooren gaan? de beweeging dezer lighaamen zyn zonder twyffel geregeld : de reden is eenvoudig te vinden in bet verfchil van de middenlyn van den loopkring der aarde; deze meer dan zes en veertig millioenen mylen zynde , heeft het licht eengen tyd noodig om dezelve door te vliegen: en daar aan bevinden wy, dat zy zestien minuuten hefteed. De. eerlle lichtflraal van eene uit de fchaduw komende Wagter, is gelyk eenen bode afgezonden om de tyding te verkondigen ; gaan wy hem te gemoet verkorten wy natuurlyk den tyde van zynen aankomst, en gaan wy van hem af, word zyne reis verlengt. Wanneer men dit begrypt, zal het niet vreemd voorkomen, dat de hemelfche lighaamen zich niet wezendlyk op die plaatfen bevinden, daar wy dezelven zien want in den tyd dat het licht, door welk zy zich aan ons laaten zien, onderweg is om tot ons te komen, loopt het lighaam zelve*  < w > ve by aanboudenheid voort ; gevolglyk kan het op dezelve plaats niet wezen wanneer wy het licht ontvangen, als wanneer het zelve is uitgefchooten geweest, dus is de zon, mogelyk, die maar de halve middenlyn van den loopkring der aarde van ons af is, zes of agt minuuten meer in haare dagelykfcbe wenteling gevorderd dan zy ons voorkomt te zyn : en een vaste Ster heeft, mogelyk, die ftraalen , waar door wy haar zien, niet alleen maanden, maar zelfs jaaren geleden uitgefchooten; welk tyd verloopen is in derzelver doortogt door eene zo onmeetlyke wydte. Het middel dat men aan het werk ftelt om de lengte te vinden door de ftanden van Jupiters maanen , is door tafels voor alle de byzondere middaglynen berekend , (als van Amfterdam} van den bepaalden ftand van Jupiters maanen op ieder uur van den dag: Als men uit deze tafels, by voorbeeld, den juiften tyd leert kennen wanneer deze maanen in eenen byzonderen ftand zyn, te Batavia gezien, als te Amfterdam gezien; kan men het verfchil in den tyd, en gevolglyk ook het verfchil in de lengte, gemaklyk vinden; zynde ieder uur tyds, vyftien graaden lengte. Loop»  LOOPKRING van SATURNUS. De byzönderheden in de vertooning dezer Pfé' fceet, ontftaan voornaamlyk uit de veranderende gedaante van zynen r>ng welke, fchoon niet veranderlyk in zich zeiven, maar altoos derzelven plaatslyken ftand behoud, vertoont egrer, aan ons. eene g fl gelde verwisféling van gedaante. In dit afbeeldftl verbeelden de kleine letters a b c d &c. de Planeet en zynen ring , gelyk die zich jnoeten vertoonen aan eenen perfoon regt boven dezelven verheven. De groote letters A B C D &c. vertoonen de gedaante dezer Planeet en derzelver ring, gelyk die uit de aarde worden gezien op overetnkomftige tydftippen. De loopkring der aarde is zo klein in evenredigheid van dien van Jupi. ter, dat het weinig venchil kan maaken of men die uit de zonne-, of uit de aarde ziet. Wanneer Saturnus in zynen klimmenden knoop is, te a, dan is de rand van den ring naar de aarde gekeerd, gevolglyk zien wy niets dan eene fchaduw op de Planeetefchyf, gelyk te A; te b word de ring zigtbaar. en in deze gedaante word hy. fzeer oneigenaartig, genaamd Anfa f handvatfels; ) om dat de ring deze gedaante had wanneer Galileo denzelven met zyne nieuwe uitgevondene verrekyker eerst waarnam; en die Natuurkundige onkundig zynde van des-  ooi > deszelfs voortgaande verandering; vprb?eldde zich dar hy eenige gelyjienisfe daarop had; mnr men heeft naderhand bevonden dac deze gelykenisfe geere wezendlyke plaats had dan in de inbeelding van den waarneemer. Te c, ontvouwd zich de ring, en word geduurig breeder tot dat de Planeet te e komt, van waar hy weêr trap-.gewyze vermindert door ƒ, gt h, tot i. alwaar de Planeet eene halve wenteling volbragt hebbende, alweder in haaren knoop kon:: , (' de nederdaalende ;) en gelyk te vooren, onzigtbaar word. Het is zeer klaar dat her de bovenlte (ofnoorderlyke)oppervlakte des rings is die tot hier toe naar de aarde is gekeerd geweekt, zo wel als naar de zonne; gevolglyk is dar gedeelte alleen door de zonneftraalen verlicht geweest; maar van i af, geduurende het overige van den loop, i9 het onderfte (of zuiderf ker) ge !ee,re zigtbaar en aan de zonneftraalen uitfluitlyk bloo- gefield. De voortgaande toeneeming van den ring tot aan «, en deszelfs volgende vermindering, het tegenovergetelde zynde van de voorige halve wenteling, behoeven geene verklaarhg. Da Heer Clarke, zig eens eon*? vasre Ster, in de ruimte tusfchen den ring en de Planeet. 1. Deel MAA-  < 202 > MAANE STELSEL van SATURNUS. Deze zyn afgebeeld volgens de aflbnden opgegeven op pag. 115 (a en £, verbeelden de door Herschel nieuwe ontdekte wagters) doch wy weeten weinig meer daar van dan haare omioopstyden. De loopkringen der Wagters konen over eenen met het vlak van den ring ( omtrent 310 van dat der Pianeetj uitgenomen de vyfden, wier loopbaan maar alleen eene helling heeft van 130 g De loopkring van den vierden is middenpuntig. VERTOON IN GEN van SATURNUS Fig- I. Is een gezigt van Saturnus met zynen ring, uit een gezigt punt regt boven de Planeet befchouwd. Wy kunnen dezelven nooit uit dit gezigrpunt zien; wy zien egter genoeg, om deze. ai beelding te billyken. tig. 2 Is, in het tegendeel, het geene men eeren verhooging van de Planeet kan noemen, gelyk die uit de aarde word gezien; maar in eenen knoop zynde, is de ring onzigtbaar , en louter door eene fchaduwe op de Planeete Schyf te onder fcheiden. Fig, 3. Toont den ring zeer duidelyk, zyne be-    4 203 > Beneden vlakte door de zonneftraalen verlicht , en eene Schaduw naar boven geevende. Fig. 4. Is, in het tegendeel eene duidelyke vertooning van de verlichte bovenvlakte des rings. Fig. 5. Gezigt van den ring wanneer hy Anscs genaamd word; de noorderlyke of bovenvlakte Verlicht; en eene Schaduwe naar beneden werpende ( als te B, in de voorige plaat) na dat de Planeet haaren klimmenden loop voorby is. Fig, 6. Verbeeld ook de Anm\ de zuiderlyke vlakte verlicht; en eene Schaduwe naar boven werpende ('gelyk te K, in de voorige plaat) nadat de Planeet haaren daalenden knoop voorby is. Fig. 7. Gezigt van den ring in deszelfs grootfle verhooging, vertoonende zyne beneden vlakte, (gelvk te N, in de voorige plaat.) De verdeelingen of duistere banden aan den ring, in deze Figuuren afgebeeld, zyn zo als dezelven in dezen ftand wezendiyk zyn gezien geweest; men meent daar uit te kunnen opmaaken dat de ring dubbeid is ; (ziet pag. 116) ook heeft men onderfteld dat de ring eenen omwenteling heeft; doch dit is. niet beweezen; en mogelyk is het niet te bewyzen, al was het zo. Fig. 9 en 10. Zyn hier bygevoegd, om te toonen dat de Planeet eene foort van gordels of vlaiken op derzelver oopeivlakte heeft; maar zy P * zyn  < 204 > zyn niet duidelyk genoeg om de beweeging' daar uit te kunnen bepaalen. De HEMEL TEKENS Deze plaat toont aan de <;e!ykenisle van de oorspronglyke afbeeldingen der Hemeltekens, op de Dieren wier naamen zy draagen: zy toont ook aan de verbastering der thans in gebruik zynde tekens, door de onverzichtige of onkundige natekening. De Hemel'- tekens worden altoos ge. noemd volgens dc rangfchikking die zy hier heb» ben. (ziet pag. 153 ) ( I ) Ar ie s. de Rams hoorns, nu getekend Y*. ( Iï j Ta mus, de Jonge Stieren kop; nu getekend tf. ( III ) Gemini, of de Tweelingen. Men meent dat dit teken oorfpronglyk, de twee Geitjes, heeft bedoeld; en dikwyls afgebeeld werd, door een teken dat op het flooten van twee Geiten koppen zag; maar naardien de gewoonte om het zelven op het Menfchlyke geflagt toe te pasfen, zeer oud is ( mogelyk by de vergoding van Castor en pollux ingevoerd ) hebben - wy het zelven hier behouden. Het teken n is genomen uit de Griekfche gelykenisfe dier goden. De    < 205 > De helmen op de hoofden der Jongelingen, zyn Cascor en Pollux ook eigen. ( IV ) Cancer, de Kreeft (£py is hier te faroengefield uit de ftaart eens Kreefts ( of een gelykfoonig Visch) en den kop van de Egyptische Ibis. Doctor Long is van gevoelen dat de twee tegenftrydige flreepen van dit teken oorfpronglyk is gebezigd geweest, louter, om de verandering in de afwyking der zonne van het noorden naai het zuiden, aan te toonen. C V ) Leo, de Leeuwe ftaart, (ST) volgt zynen oorfprong redeiyk wel na. (VI) Zyn de Sterrckundigen zulke flegte tekenaars geweest om de voorige Hemeltekens te mismnaken, is het geen wonder dat zy het aibeeidfel vanViRGo, de Maagd, hebben uitgelaaren , en de drie Koornairs die zy in de hand hield, in de plaats gefield; het ware egter te wenfehen, dat het gewoone afbeeldfel van dit gedeelte des tékens, meer gelykenis had op het geene 'er mede bedoeld word. (VII) c£b Lirra, verbeeld zeer duidelyk het Balans, of de Schaal . (VIII) Scori'Io. word getekend Ifl.; verbeel- P 3 dende  < 206' > de klaauwen en den ftaart van dit dier; de angel m den ftaart geeft duidelyk genoeg eenen Schorpioen te kennen. ( IX ) Sagittarius, de Schutter f+>); deSchurt.r zeiv^n is, mogelyk om gemuks hab-e, uit ge'aaten; dewyl de j,yl (en zomtyds ook de boog, of een gedeelte van den zelven ) zeer wel den oorlprong des tekens aantoont. ( X ) C a p r i c o r n u s, de Steenbok, of liever de Wilde Geit, verichilt nog al veel van de wezendlyke gedaante van een Geit, hebbende de agter gedeelte als eenen Visch: deze verèëniging kan mogelyk zeer toepaslyk zyn geweest op de bezigheden der oude volkeren, in deze maand (naamlylc het Jaagen en het Vischen.) Het eerfte figuur is klaarblyklvk van de:e afbeelding afk-mftig : het tweede ( ^) heeft zo veele gelykenis niet, en word zo algemeen niet gebezigd. {XI)Aquarius, £S reeft duidelyk genoeg de kabbeling van het Water te kennen; het zy v«m vloeden of van den regen. (XII) Pis ces, ()() ziet kenbaarhk op twee v;schen, rug tegen rug aan elkandereu ge- boriik-n. De  < :">°7 > De tekens £> en C zier men dikwyl? op de Egyprifche naalden of pylaaren, te Romen; z mmige der areeëftlfHgëa' van ^ fchvnen bedekking te hebben op' den kop en de v >orfte poocer van eenen Stier, zo als die gemeenlyk op de riemel Globen worden afgebeeld. AFBEELDINGEN der PLANEETEN ( I ) De Zon, word verbeeld door etnen cirkel ( O) zommigen voegen een klein flipje er by, in het midden van den cirkel, om een Schild te veroeelden; de enkelde cirkel komt my, egter, voor, eene veel eenvoudiger en eigcnaartiger afbeelding van dien grooten .lichtbol te zyn. ( II ) J, de afbeelding der Maane, kenschetst haare natuurlyke vertooning wanneer zy gedeehelyk veriicht is; en behoeft daarom geene Nverklaaring. (• III JMerkuriu», word aangetoond door den caduce of flang.tok £ het gewoonlyke kenmerk van de Heidenlche. godheid van dien naam (IV) Venus, word afgebeeld dooi () een P 4 Spie-  < 208 > Spiegel met een handvttfel; zinfpeelende, mfr zeer veei eiger fchap op de Godinne der Schoonheid. De Spiegels der ouden ware van gepolyst koper. ( V )Mars, er7, eene Spies en Schild, den C d des oo»]q;;s eigen. ( VI ) j v p 1 t l r , % ) de eerfte letter van den naam van dien Góa ii he griekse'h (Zeus) met een •• erl-orring? teken. C VII ) S a x ik n p s h, eei/e Sikkel; oorfpionglyk eéne-Sfeys; zinfpeelehde op zynen GiiekIche»: naam Crorm ( de cyci die alles zbbdef tnedeiyd.'n ter neê'. maait. (Vil) Do Aakivp,, word verbeeld dooreenen cirkel rpet e nen ftreep 'er door. "( iX Hel fcteeM voqr den Georgius gebezigd, is een H, met efne Globe asn hc midden der dwars ftreep neer hangende. de KOMEETEN Fig. T. Vertoont de beroemde komeet van het :Jp;>r '1680 welke gedeeltelyk om derzelver aan■me klvkh-id, en gedeeltlyk om dat zy door de grooile iterrekun Itgda en rekenaars is gezien geweest, eene van de bekendfte die* verichynfelen is, en kan belchouwd worden als uen ^rond gelegd te heb-    < > hebben voe>r eene juifte theorie, of beicbouwJng, van haare grondb - ginfelen en beweegingen. Deze fter .kkxam zo na aan de zonne, dr.r haare perihelion niet. meer dan een zesde gedefcltg »an de middenlyn van dat Hemeliicht, van de-elfs op» pervlakte af was. Halley zegt, dat deze komeet,, wanneer zy haaren, zuiderlyk-ü knoop voorby ging, binnen de wydte van de halve middenlyn der zonne van de loopkring der aarde af was; had de aarde toen in dat gedeelte van haaren baan geweest zou.de.de aantrekkings kragt , v-.-randerd geweest zyn;-zo wel ais het vhk van haaren loop, en de lengte van het jaar: maar ware zy befchik> .geweeft om ons een floot te geeven;, wat zouden de gevolgen daar van niet geweeft zyn! De loopkring dezer Planeet word berekend op vierticnm.ial den afftand van Sarurnus. Deze afbeelding toont aan den loop, der komeet zo lang zy voor ons zigtbaar is geweeft; nadorende de zonne in de maand November .1680 ; en van haar, -te rug wyken le yan December tot Maart 1681 ; neemende de fchynbaare lengte van -haaren Staart toe overeenkomftig den ftand van de plaats daar zy gezien werd. Zyne wezendlyke lengte is verfcheidene millioenen mylen geweest. Fig. 20 De komeet gezien in het jaar 1744, P => Ka  < »-o > na eene tekening gemaakt te Cambridgev in Engeland. Fig 3, De Staart eener komeet zodanig verkort dat hy eenigzins na:r eenen batrd g lykenu Fig. 4 en 5, Komeeten wier flaarten men naat een vl mimend zwaard Kan vergelyktn,; de algemeone fcnrik die eertyds dóór de/.e ftusrtfbrreri is verwekt geweesr, verf'chafte aan de be< reesde denkbeelden der menfchen , eene ontuirputhaare bron van tchi; k baafènde bèrtóamirïgën. e lengte der IComee.en Staarten neefr men be rekend up vyitien, twintig, tot vyi en twintig, millioenen rny'en De KoT.eeten hebbers zo lang men haaren loop Uit de aarde kan z'en, de zelve fchynhaa'e ongeregeldheid als de Planeeten,- zynde haare bewee» ging voortgaande, fnel, langfaam, lhlfiaande en teruggaande. Het KOMEETE STELSEL. P LA AT a. Deze plaat ( welke wy uit de verhandeling over de komeeten van i\. Struvtk. hebben overgenomen vertoont den loop van de mees-en, tot nog toe bekende, komeeten, volgens de nevensgaande irangfchikking. No. 1    < 211 > Omloopst Zal verfchynen! Omloopst Zal vërfchynen in jaaren. Anno. i i jaaren. Anno. N°. N°. 1 — 117 — 1803 ^3 ■ — 20-0 2 — 250 — 1B15 10 — 2050 3-235-1815 5 ~ 2D55 4 - 75 ~ -832 4 2°>7 5*- 94; — 1866 6 — 2-57 6 —204 — 186$ 2 — 2115 7— 294 -1890 4 —— -113a 8— 321 — 1906 5 — — — 2150 4 — — — 1907 1 — — - 2154 9 - 129 — 1919* y - — - 2177 1 — 11,20 7 - — —. 2T84 10 — 138 — 1928 io •*» *— — 2188 5 — — — 1960 4 - —- — 2207 2 I0tf Georgius, en de HemeJ wtec hoe veel meer, op de beweeginge der komeeten kunnen hebben , want zo die groote lighaamen pan dat gedeelte desiHemgls zyn die de komeet moet doorloopen wanneer zy de zonne nadert, of van dezelve afgaat, kunnen zy veel toebrengen tot de vertraaging ot verhaak mg van haaren loop , en dus den tyd haarer verfchyning verlengen of verkorten. Dat dit verfchil m de vorfcLymng der ko.j-ee-.en plaats heelt, w .d duidelyk aangetoond in de Inleiding tot de kennisfe der koaieeten, inhet eerfte deel van N. Struyck Algemecne Geographie pag- 263, 264, 266 en 2'7, alwaar de yerjchillpnde tyden zyn aangetekend wanneer drie der hekendfte komeeten, namentlyk die van den Jaare jó>i, van het jaar 1664, cv van het jaar 1665, ZicH hebben iaaten zien; waar uit blykt. dat de eerfte, die ook in het jaar 1790 moeft yerfcheenen rebben, dab, om de 127 jaaren, en dan om de 131 jaaren, zich hoeft vertoond: dat de tweede , wier ofnloopstyd op 204 jaaren is berekend , zomtyds 205 , en op andere tyden 203 jaaren daar toe heef: genomen ) en dat de derde , zomtyds wel 151 jaaren, en op andere tyden maar 148 jaaren., in haare. omwenteling heeft bedeed.- ook komen alle de' fterrekundigen daarin overeenen, dat als de aarde zich in het tegenovergefielde gedeelte van haaren loop bevind, wanneer  neer de komeet in de nabyheid van de zonne is, wy bezwaarlyk daar iets van zullen kunnen bemerken, uit hoofden van derzelver geringe afwyde» ring van de zonne. De korte gehippelde ftreepen aan den kant van den dieren riem, toonen aan, de plaats aan den hemel alwaar men komeeten op die tyden heeft waargenomen; doch wier verderen loop onbekend is. Ook zyn de geltippelde loopkringen zo ze« ker niet als die welke met ftreepen zyn aangetoond. AGT-  < 2 54 > AGTSTE LES. CjP*elyk de Arend, die zyne Vlerken naar het azuur gewelf uiifpreit, en zich boven het menfchlyke gezigt verheft, — gevoelt dat zyne woonplaats; zynverblyf, verre beneden is, en met eene fnelle vlugt naar de voorwerpen zyner zorge, zyner tederheid, zyner bekommering, nederdaalt; zo keeren wy ook van den luider der glinilerende Hemelbollen; van de lichtzaalen der hemelen die wy hebben door gewandeld , naar de globe die wy bewoonen,- naar de verblyfplaats die de natuur voor ons gefchikt heeft. De befchouwing der anderen Hemelbollen kan ons verwonderen en vermaaken; zy kunnen ons egter weinig betrekken; onze verwondering is alleen die, welke de grootheid der voorwerpen ons afdwingt; maar niet de harttreffende verrukking van een aanhoudend genot: doch wanneer wy onze aarde, onze woonplaats befchouwen; — wanneer wy derzelver eigenfehappen onderzoeken; haare zamenweefsel navorfchen, of haare voortbrengfelen gadeflaan, worden de fy nere gevoelen van het hart daar door levendig gemaakt; waaruit eene naauwe verbinteniflè, een per-  < = *5 > perfoonlyk belang gebooren word, die de tederfte driften der menfehlykhcid aan eenen fnoer. De Aarde, is eene Planeet onder de Planeeten; en loopt gelyk de andere hemelbollen, geduurig om het middenpunt des ftelfels, wier levengeevende ftraalen ieder gedeelte derzelve bezoekt , maar niet alyd in eenen gelyke evenredigheid: de oorzaak dezer ongelykheid , waarin de verfchillende jaargetyden hunnen oorfp ong hebben, zullen wy tragten onze leezers zo duidelyk mogelyk is te verklaaren. Ware de aarde dat is te zeggen haare as) regt op en neêr, of lynregt met het vlak van haaren weg; zoude de Zon naiuurlyk in het vlak zyn van de middenlyn der aarde, en evenwydg van ieder haare poolen; ware dit zo, zoude 'er geen verfchil in de jaargetyden kunnen plaats hebben ; het licht; de bette en de koude, zouden altoos dezelve zyn, en overal behendig; de aar. de zoude, 't is waar, op haare as draaijen, en de verwüTelmg van den dag en ragt ondergaan: deze zoude, egter, de eenigfte verandering zyn die haare bewooners zouden gewaar worden. Zoude deze ook den oorfpronglyKen ftand eer aarde geweeft Zyn ? Ik denk zomwylen haaft van ja — de inbeelding omhelft het denkbeeld, ftelt zich voor oogen het levendige landfehap; maalt de eeuwigduurende lente af —• de fteeds bloeiende bloemen; de  < 216 > Wigten a'toos geurig; de zelve boom vertoonende te gelyk den bloesfem en de rypheid, en ontvouwende voor ons gezigt de fraaifte tinten van dc verruklykfte Schoonheidi verfchaffende aan d«n bekoorden fmaak de godlyke nekt ar, en de geurige ambrosia i de inbeelding ziet rond op het nimmer verwelkende groen; op de ryzigë boomen; op den met beffen bekroonden flruik; op de dik bewasfene prieelen, omringt van myrt en vioolen; de krokus en de leli; de Ineeuwbellen en de roos, omblootende te gelyk haare Schoonheid voor den dag: terwyl het bruifchende water dat zich van de fteenrotst nederftort, en mcc eenen kronkelend' ftföom door de heemden vloeit, het omliggende land met een doorfchynend daauw bedekt. Dezen zyn de vermaaken van de inbeelding; maar wanneer men het wezendlyke befchouwd, is het als of men uit eenen droom ontwaakte; en al blyft 'er eene fchémërihg van zommigen der voorwerpen over, is égtèr het verband en de duurzaamheid, geheel vernietigd. Maar dewyl de richting der aarde niet regtflandig, maar fchuins is, en dat wel drie en twintig en eene halve graad, is het voorkomen der na uur zeer verfchülend van dat welke wy van eene regtftandige richting te wagten hadden; de aarde Jyd nu  4. 21/ > nu op het eene gedeelte haarer oppervlakte eene brandende hette; op het roderen, eene onerdraaglyKe koude: hier blvft de giinfterende Hemel nol de verlichte luchtstreek fteeds betehyr.en, daar weigert de groote dagtoorts eene eukei.ie ftraal te fchieten, ttr rerbhding van den verllytden ftiiKand oer bevroozene natuur. Had de a$ 8 geene jaavlyk-. fehe beweeging maar altyd op dezelve plaats lv.-.:f, konde er vniftrekt geene verandering in de jaargetyden plaats hebben: maar als het in het noorder halfrond zomer was, zoude het daar al-oos vomer blyven; en het zuider halfrond zoude, in het tegendeel, met eenen eeuwigduurenden winter gekild worden. De oorzaaken daar van komen voornaamlyk hier op uit ( i ) Dat het noorderlykë gedeelte der aarde, in dezen fland, veci langer, aan de werking der zonneftraalen zoude worden biootgefield - gevolglyk, zoude 'er daar door eene oven enkömftigè fteikere hette worde te wege gebragt, en den groei dus ailezins bevorderep ; s > Dar . e noorderlykë deelen der aarde, in zodanlgen ftand, des te moer aan de regtlynige ftraalen der zonne zoude worden blootgefteld, waar door de hette g'ootelyks vermeerderd zouden worden,- zo wei , om dat 'er eene grootere hoeveelheid ftraalen op een bepaald beftek zoude vallen, als, om dat. wanneer zy gevallen waren, zy mineer geboogen zoude we^en; I. Deel q om  € 2i8 > om Jlt duilelyk te maaken kan nun onderftellen s d.t. ais men eenen bal regt tegen een mum Daat, hv in eene byna regte lyn zal terugknatfen ; maar als men dien (chuin« tegen dtnzelve" (laat, zal hv den muur maar even raaken, en weder voom'lregen. Let tegenovergeflelde van dit aües zoude in de zuiderlyke deelen der aa^de plaars hebben; de zon zoude daar maar zeer korten tyd ag-cr eenen worden ge/den, en gedtiurende dien tyd z< uden de ftraalen daar zeer fchuins vallen, en gevolglyk, door den dampkrin. zo geboogen worlen , dat zy z nder veele . uitwerking weder van de aarde zouden afvliegen. Als wy nu onderftellen dat 'er twaalf zodanige aarden als de onzen , in eene lyn ftaan, en allen in den ftand dien wy zo befchreeven hebben, zullen zy allen volftrekt gelyk zyn, n aar als wy onderftel. len dat dezelven in eenen kring ftaan, waar van de Z n het middei punt is, worden wv een merklvk verft bil gewaar, wanneer het by de eene zomer was in het noorden, :■ ouden het bv de tegen overgehelde globe zomer zyn en het zuiden; als het by de eene lente was in het noorden, zoude derzelver tetreroveroettelde globe de lente hebben in het zuiden. < n de her^t in h: t no >rden. Wy hebben maar eene enkelde glo e in die verfchi'ler.de (landen van de twaalr ondericheiuene gioben, beurtelings  € 2IQ > lings te plaatfen, om de gegrondheid dezer onderftelling duideh k te maaken; zodanig zyn de gevol» gen van de helling der aarde naar het vlak van haaren loopweg. Maar hoewel Je aarde altoos dezelve richting blvft behouden, heeft haare oppervlakte egter eene aanhoudende beweegirg, waaruit e.Tige andere verwisfelingen gebooren worden die geene betrekking hebben tot de jaargetyden. Deze beweeging is de dagelykfche om ven teling der aarde om haare as; en hoewel niet bemerk'yk* is niet te min echt. Door deze omwenteling der aarde fchynen de voorwerpen die al te verre af zyn im daar aan deel te neemen, eene togenflrydige beweeging te hebben; naamentlyk, van het oosten naar het westen. Vraagt iemand hoe het komt dat wy deze beweeging niet gewaar worden ? antwoorde ik, dat wy te klein zyn; te gering, in de evenredigheid der aarde, om zulks te kunnen bemerken: — welke evenredigheid kan 'er plaats hebben tusfchen eenen man zes voeten lang, en de halve middenlyn der aarde (elf honderd IVlylen?) deze fteliing feilbaar oordeel, daar over zouden kunnen vellen? —• Men heeft immers geene andere redenen tot bewys van den ftilftand der aarde, en de omwenteling der andere hemelfche lighaamen, dan de getuigenis onzer zintuigen; en deze zyn geenzins bevoegde rechters in voorvallen die tot het menfehlyke leven niet volfirekt benoodigt zyn; zelfs worden wy dikwyls daar door misleid in zaaken, die eene naauwe becrek,king hebben tot het leven, wanneer die ons anders voorkomen dan wy gewoon zyn dezelven te zien ; want dewyl ons oordeel van zo veele verfchill.'nde omftandigheden afhangt, kan eene verandering in eene dier omftandigheden, eene dwaaling in ons oordeel te wege brengen. Een boer verbeeld zich dat eene ftraat in de Stad geheel anders van lengte is, dari zy wezendlyk i^,- daar een ftedeling zich verheeld dat een uur gaans buiten de Stad eene ontzaehiyke wydte is, hoewel hy mog lyk zes maal zo verré op eenen dag binnen de Stad afloopt zonder vermoeid te wezen. Moe verfchiliend is ook niet het denkbeeld dat wy van den tyd vormen ! wanneer wy door pyn of ziekte gekweld zyn, hoe traag is zyne beweeging! elk oogenblik is een uur! maar wanneer de geesten door den levendigen dans ver* vrolykt worden, is een uur een oogenbiik; en de ochtend overvalt ons eer wy aan den nagt denken. Wy oordeelen van alles by vergelyking: de reiziger " die  van den bevroozen kruin eens Bergs afkomt , gevoelt eene aangenname warm e in de wateren die zich in eenen kom aan de zyde des Bergs verga Jerd hebben: daar hy, die uit de gezeng ie vlakten beneden den Berg opklimt door de koude van het zejve water byna verflyfd word. Wanneer men op een Schip is, kan men deszelfs beweeging niet bemerken, hoe wel het mogelyk zeer fnel voort eik; wanneer men in het gezigt van het land is, Man men, wel is waar , eene terwjsfeling van ftand be fpeuren; maar deze verwisfeling fchynt veroorzaakt te wezen door de terugwyking van r.et land, en niet door den voortgang van het Schip. Maar waarom zouden wy dit met voorbeelden r.ragten te ftaaven, daar het niet te lochenen is? ook hebben wy de bedrieglykheid iu het voorkomen van verre aigelegene voorwerpen, in de eweeging der Plane ren, ren duidelykst. verklaard; dezen loopen altoos voort, en egter fchynen zy zomtyds te rug te gaars: fcaare beweeging is altoos beftendig, en nochtans fchynen zy zomtyds ftil ftaan: moeten wy dan niet bekennen , dat het zoude kunpeti zyn, dat de Zon nier om de aarde wentelde,- maar dat de aarde op haare eigen as om de Zonne draait , en dus i der eel beurtelings naar de Zonna keert? du toegeftaar zynde moeten wy ons a!tyd erinneren, dat de fchynbaare beweeging altoos het tegenovergeftelde moet Q 3 zyn,  zyn van de waare beweeging; dat de plaats alwaar wy ons nu bevinden, naar bet oosten draaid, of ( onderflellende dat wy naar het zuiden zien ; van de regter naar de linkerhand: w\ jouden dit kun ■ nen normen naar de zonne toe, ol naar dat gewest alwaar de zon zich bevind: wy wentelen dus voort naar het oosten tot den middag toe, wanneer wy reg; tegen over de zo; ne zyn,- en nader by dezelve, op de middenlyn der aarde naar, dan wy te rriddernagt zyn geweest na den middag gaan wy van de zonne af, ioopende nog oostwaards voort; daar de zon wesrwaards fchynt voort te rollen,- tot dat zy op hé laatst ons gezigt geheel en al ontnomen word, door de bolrondheid van dat gedeelte der aarde dat onze voorigé plaats nu beflaat; maar door der/.elve aanhoudende beweeging komt zy weder ten voorfchvn aan de tegenoVergeftddé plaats aan den HeHiei, afatftf wy haar uit het gezigt hebben verlof itn Had de sarde geene dagelykïche omwentelingj Sbudt zy | in du bpzigt, aan haare buurwaereiden niet gelyk zyn,- want d:e lubben, gelyk door de waameerrarig woid beweezen, eene zodanige beweeging; n aar ia men wilde ftaande houden dat de aarde flfl fond, dan moet natuurlyk de hemelfche lighaamen om de aarde wentelen; n aar met welke Ine/had motten die groote cn verafgelegene lig-  < S23 > lighaamen riet door de lugt vliegen. om de aarde in vier en twintig uuren om te loopen? eene fnclheid, die, zo het my voorkomt, genoeg zoude wezen om de zamenhang, die onder dezeiven plaats heeft, te verbreeken, en de aantrek kïp^s kragt, die hunnen loop bepaald, te niet te d- er ; en lot welk nutf voor om geen. Welk.. Verveling zal zich durven waanen , dat alle die glinftörende hemelbollen om ons wentelen? — dat zo veele ontzachlvke klöotén , ten dienfte van onze kleine waereld alleen 'trekken? De gedachten is eenen verftandiien mensch onwaardig. Wy dellen dan vast ( \) dat de aarde om de zonne wentelt, en ( 2") ^at zy om haare as draait,- uit de overeenkomst dezer twee grondbeginselen, worden veele omftandigheden gebooren, daar wy nu van fpreeken zdlen. Men begrypt zeer duidelyk, dat de Zon, aan de eene of andere plaats toppumig, of regt boven is: op die plaats is het middag ; maar dewyl ie aarde, in den loop haarer wenteling, dan haare zul* derlyke, en dan haare noorderlykë deelen naar de zonne keert, moet de pla&tt. alwaar de Zon toppuntïg is, ook veranderen. Onderftellen wy eens dat de Zon toppumig is aan de raiddemyn, of middenfte ftreek der aarde,- van hier heeft zv eenen fchynbaaren loop naar het noorden; fèvqlglyk zal haar to-t puntige ftand op de aarde denzelven loop hebq 4 be^  < °24 > ben; mnar dewyl de helling van de aarde, waar door de i.hyóo-iurc afwyking der zor.ne van de n< re word veroorzaakt, drie en twintig en: eene halve graad is ,• zal de zon wanneer zy dezen af and van de linie heek bereikt, wedL-r naar dezelve te rug Wvken ; en /.o verre naat het zuiden loopen., als zy te voo!en naar het noorden heef; gedaan, naamenrlyk drie er; twintig en een halve graad; en zo de helling van & aarde g.-..u:ei wa-e, zoude ook de a'wyking der zonne van de linie yiootcr zyn. De,;e ftreek der aarde, die dus aan cie rcgrlynige raa en der zonne word bl orgefl ld. heeft men, zeereig Ddyfe, de Gezengde Lugtstrbtk ge. naamd.. De uiterffe grenzen ccrcr ftreek, al waarde zon te rug keert, noemt men deKüERK ringen; .de >io(»r,.erlvke noemt men de Keerkring van den Kreeft; de zuid-.rlyke, dien van den Steenbok: orti dat de zon üch in die tekens verte-ont wanneer zy aan de ui.terflen van haaren fchynbaaren loep is. Men dient nog aantemei ken, dat de zonnefland, wa :ecr zy aan der; keerkring is, voor eenige dagen onveranderjyk fchynt; en al fchoon zy vvezend:yk voort, ol ïc-rug'loopt, is haare beweeging, egter, zo traag, dat die zonder naauwkcurige waarneeming, niet te bemerken is; dit, te famen met haare bepaalin; ,üa- deze kringen, heef -.anleiding geg-even um audvc Zonne > tanden, re noemen: zyn.  € 225 > zynde de noorderlykë zr.ntie ftand wanneer dat hemd - licht zich het hoogde aan den hemei by ^ns vertoont; en daarom, zomer zonne ftand by .ns genaamd, en de zuiderlyke, of winter zonne ftand, wanneer zy het taagfte is: de midden'tand word genaamd E vtNN agt ; om dat de nagt even larg is over de gantfche aarde In den zomer zonne ifand hebben vy lange dagen en korte nagren; in den evermagt-ftand , is de dag en nagt ieder twaalf uuren lang; en in den winter zont,e ftand zyn ae dagen kort en de nagten lang. De keerkringen fluiten in zich eene wydte van tweemaal drie en twintig en eene halve graad her hebben de bewooners de zon regt boven het hoofd; zy itort haare ftraalen,onmidlyk neer, met de meefte kragt, den mceiten mvioed, en de grootfte hoeveelheid; de hette is hier byna onverdraaglyk; geen wonder dat deze ftreek de Gezengde Lugtstreek word genaamd. In de ltreeken der poolen is de koude alzo ftreng, als de hette in de gezengde lugtftreek zwaar is; wanr niet alleen, is de zon hier nooit toppuntig, maar zelfs is zy voor eenen langen tyd in der. winter onzigtbaar; en hoe-, wel zy in den zomer veertien dagen agter eenen niet ondergaat, worden haare draaien door de ichuinte haarer richting, te veel gtboogen om groote uit-, werkingen te kunnen doen. De breedte dezer ftrcer Q 5 ken,  •C 226 > ken, die men de Po l str ekew noemt, is ook even gelyk de helling der aarde, van depooleft af ge ekend, de Voord Pool kring is dus d ie ei twintig en een halve graad van de noord pool af, en de Zuid Pool- kring even zo wyd van de zui\f ooi af. De gewalgde en pool ffreeken, bevaiten dus te famen, een bedek van zeven en veer» tig graaden rondom de aarde; de overige drie en veertig graaden moeten natuurlvk liggen tusfchen de poo'- en de keerkringen en dus, gelyk bevryd van de bra dende herre Her gezengde lugtffreek en van de ••rengheid des poolfchen winters; verdienende met regt den naam duT non dezelven heeft gegeeven. de G fM*aT1gd« Lügi streeke \. Zoudi. men niet zomtyds eene foort van medelyden gevoelen voor de bewooners der uitterlle f treeken des aardkloots? — Zoude men niet kunnen vraagen hoe het mogelyk is dat de bewooners ier gezengde Jugi.ltreok eene zo brandende here kunnen doorltaan; of hoe de bewooners der pool'che landen zich in het leven kurnen houden ged urende de yslykheden van den wintei ? — de v:ar.g is i iet zonder giond; noch bet medenlyden zonder reder: én hoewel het menfehlyke vernuft de middelen ïuu^en o;. tbecren om deze ongemakken te Ho^en ce komen is egter zulks gering geweest, irs i' ^rhikkmg der voor'lenigheid ; door de buigzaamheid van 's menfchen aart,  aart, weet hy zich nüar zynen Haat en gefteldheid te fchikken; anderen fchepfelen, hoewel zy de koude kunnen uitftaan, worden door de hette vernieid; en fchoon anderen , ongevoelig zyn voor de hette , kunnen zy egter de koude niet verdraaien ; de mensen alleen blyft zichzelven in alle dreeken gelyk. Uit de oorzaken die wy zo even gemeld hebben, fchynt een gebrek, of eene overmatigheid, van licht of hette plaats te hebben; een weinig nadenking zal ons egter overtuigen, dat dir gebrek geen wezendlyken grond heeft: de poolfche ftreeken, zo langen tyd van de zonne beroofd zynde, fchynen, t'is waar, haar aandeel van licht te rmsfen; dit is egter maar in fchyn; want hoewel zy in den winter geene zon zien, genieten zy in den zomer het daglicht zo lang agtereenen, dat deszelfs gemis in den wintet 'er door vergoed word. Ten tweede, Door de afwyking der maane van den dierenrieir, hebben de poolfche landen deze wagter dikwyls in het gezigt; cn ze lis in den winter, wanneer hy het helderst fchynt, gaat hy voor veertien dagen niet onder ï voegt hier by , dat zy , door de ftraalbuigende kragt des dampkring* (waarvan wy nader zullen fpreeken, ) eene lange, zo niet eene geitadige fchemering hebben; zonder te lpreeken van den Aurora borealis , of noot- der  •C 228 > der licht," van welks heldeiheid en luider, in die ftre ken, wy geen det kbeeld hebben. iMen moet du^ toeUemmen, dat de bewooners dei poolfchelanden, het gant che jaar door gerekend ruim zo veel licht hebben alswy, het eenirj^e verfchii is, oat zy het meer te gelyk , en in eens hebbenWat de hette aanbelangt, weeten zv daar 00 geen gebrek aan ; en waarlyk, zo de groei een oew vs daar yan is., is dezelve grootelyks tot haai voordeel; het zaad word gezaaid," word ry , en a/ge/neeeden, in weinige veeken: de grond die ordang^ met bevroozen fheeuw is bedekt ge 'veest- vertoom nu den gelen oogil; het da daar ysrotfen zich onlangs vertoonden, is nu verci rJ nier befchiiderde bl emen; het gewas.fchynt zelf., als her wara, onder de voeten op te 'chieten, Ik zal niet fpreeken van de dieren die men des winter vangt wier bont en vleesch zo nuttig zyn voor de bewooners der pool* fche landen; fchoon de- dterijrs, dia zekeriykniet ve-gitten, wanneer zv den Czar Pieter dtn Gro,.ren ver ekerden , da; hun land het Para ws was geweeft! . Wenden wy nu onze aandagr naar de keerkringen -— hoe duidelyk blykt hier de wyzezorg der voorzienigheid. De ouden hebaen zich verbeeld dat de p oifche landen te koud waren om te bewoonen; en de gezengde lugtltreek te heet laarere onderriah ing hcift ons mt deze dwaaiing, en bewyft de zorg en goed-  goedheid van den algcmeenen Schepper. De hette der gezengde lugtftreeken word d< or verfcheidene oorzaaken gemaatigd; want hoewel de zon t ppuntig is, is zy nooit langer dan twaalf uuren te gelyk boven den gezigteinder govolglyk is de nagt byna twaalf uuren lang. Deze is dan de tyd om zich te verlustigen,- hier heeft eene dagelykfche, in plaats van eene jaarlykfche, evenredigheid plaats; de avondiugten verkoelen den dampkring; de zwaare re gens, die den toppuntigen (land der zonne verzeilen, veifri'-chen het land, en maaken hetzelve vrugtbaar; en al is de hette in de valeien zomtyds onverdraaglyk, blyven de bergen en hoogere landen ( en waar vind men zulke hooge bergen als in de gezengde lugtftreeken ?) eene maatige warmte genieten dus al hadden wy geene vei haaien van reizigers die de^e landen hebben bezocht; zouden wy niet kunnen twyffelen of dezelve volkryk zyn. Onze verdteiing van zomer en winter, is nog een bewys van de algemeene onpartydigheid des Scheppers. I 'oor de omwenteling der aarde om de zonne. genieten wy, in ons noorderlykë halt rond, ten minften agr dagen meer zomer dan h.t zuiderlyke halfrond, en egter word dat aandeel des waareldkloots daar door geen onregt aangedaan; want oe aphelion of verften ftand der aarde, in onzen (noorleriyken zomer zynde, wanneer de beweeging der aarde eenigzms traager is dan  HT 230 > dan wanneer zy in den winter ("by ons ) haaren ceriheü oh of naasten ftand doorloopt, geniet dan het zuideriyke halfrond, dat naar de zonne gekeerd is, veel meer hette in eenen korteren tyd dan het noorderlykë halfrond, dus verfchaft de grootere hette van het zuiden. een evenwigt aan den verleng :en zomer van het noorden. In onze gelukkige landftreek zyn de verfchillende jaargetyden wel duidelyk bepaald; maar niet met die ftreng'heid van koude, of overmaat van hette, die de jaargetyden van andere lugtftreeken kenfehetfen; onze jaargetyden vlieten zagtjens voort; elk brengt ons zyne vermaaklykheden mede;— onze vlaktens zyn nooit met fneeuwbergen bedekt; ook word onze weilanden nooit met brandende hette gezengd: 't is waar, onze hemel word dikwyls met nevel? en wolken betrokken; maar deze brengen toe tot een byna altoos duurend groen waar mede ons land verciert is:— wy genieten, t is waar, geene aanhoudende lente, gelyk te Quito; maar wy worden, in het tegendeel, ook met geene aardbeevingen gefchud; — wy hebben de weeldrige vrugtbaarheid r.iet die onder de linie plaats heeft; maar wy hebben ook niet die gevaarlyke ftroomen; die draaiwinden, en orkaanen, die het zoet daarvan verbitteren: onze dagen rollen voort in rust en gemak; en onze nag. *en in ftilte en veiligheid. 01    < *> I > Of het de vergelyking met de onlang gevoelde guurh'id des winters is, of, dat de Lente op zich zelve, her bekoorlykfte jaargety is, is zy altoos welkom ; en met verlangen tc gemoet gezien: wy zien vooruit naar derzelver bekoorlyk groen; — naar het veel beloovend voor komen der algemeene naruir, g( urige bloem-kra'-fen flreelen ons gezigt ; de uitbottende boomen vervullen ons met hoop het aangenaamfte gevoel des harten. Elk fcheut des booms hoopen wy dat eene tak zal worden; op elken b'oeslem hoopen wy dat eene vrugt zal volgen ; dat eiken uitfpruitenden halm, met het goudverwige koorn bevrujrr. is— hoe aangenaam i.-> nu de met geur bezwangerde lugt. hoe vervrischend zyn de broeizaame regenbuien ! De beemden zvn mer bl >esfem bedekt ,* het pluim gedierte heft zyn zang aan •p eiken rak; het leven vermenigvuldigt onder alle fchepf len ; beesten, kruipende en bloedloze dieren , erkennen, te famen met het gantfche plant en boom gewas, den invloed der lenre , en betuigen, elk op zyne by rondere wyze hoe gevoelig zy voor derzelver vermaaken y,\n. De jeugdige lente nadert ons met een ftreel.nd voo'komen; zy hkd ons geurige bloemkranfen aan; de liefde fchernt zyn pd; en de lief kooien Je to-telduiven geeven duidelyke bf ken dat zy niet ongevoeli■> zyn van de algemeene aanfpooring tot ue lielde vziet de plaat ) Be-  < *32 > Bekroond roet bladeren, en met eene fchoof van vroege koorn belaaden, fchynt de vrugtbaare Zomer onzen hoop te rebSen ver u!d. ( ziet de plaat) Al is het oog nu minder bekoord dan in de lente, vind onze (maak daar tegen meer voldoening. De maatige warmte der lente word nu zomer hette; maar de zo ner verfchaft ook bet belommerend boschaadje; al is de middag zon te lierk; met welk vermaak genieten wy niet de verkoelende windtjes van den avond ftond; na dat de gloedende dagtoorts der Hemelen in glorie neergedaald is! en wil men dit tooneel nog verrttklyker maaken, voegt er dan by, het aangenaam' gefprek; het gezellige onderhoud ~ wat kunnen de Elyfische velden meer varfchafien! Laat de luije Oosterlingen cp hunnen rustbanken {luimeren:, of de brandende hette hunner luchtftreek ifl eene ledige nietigheid tragten te vergeetcn — alles ronnom hen word gezengd dc hette verbied de werkzaamheid von het lijhaam; eri de daar itvoordprui* tende verwyfdheid hunner levenswyze , beneemt hun de kragt der ziele, en berooft hun van alie die vei maaken die uit derzelver werkzaamheid voort vlpeien. De natuur heeft haaren las: tot onderhoud haaref Schepfelen nu voltooid; de zomer hette heeft eenen blos over de vrugien verfpreid, en de vol belaaden takken hangen vermoeid neder. De Herfst Maagd  ZOMER.     < *33 > Maagd bied ons uit haaren opgepropten hoorn van overvloed een druif tros aan; en Mcnfch en Dier geniet elk zyn aandeel van haare ruime Ichatten. ( ziet de plaat) De Nederlandfche bouwer tast nu raet blyde hart gynen fikkei aan; hy ziet verheugd zyne lente arbeid beloond. en verzamelt met een vergenoegt en dankoaar hare, de geele fchatten van den oogst in. Hy behoeft den wynoogst van anderen hen niet te benyden; zyne eigene wynftokken verfchaffen hem vrugt, die , fchoon minder overvloedig , overtreffen egter in geur en (maak, de beroemde druiven van Portugal. De verfrischende appel; de volfappige peer; de geurige perzik, met veele andere vrugten die hy in overvloed geniet, toonen hem duidelyk aan zynen begunlligdeh rang onder de kinderen der natuur. Zy deze uwe giften Herfst; uwe mildaadigheid worden wy in alle gedaanten gewaar; oneindigiyk ve:fchillend; oneindig! yk lchatbaar. De natuur heeft nu ververfching noodig ; de morgenflond van het jaar, koel en zagt , baant den weg voor de brandende middag zon; de Herfst levert de vrugt der rypheid , en de natuur van haaren last bevryd, fchikt zich nu tot den winters rusr — Rust van uwe arbeid gy Aarde; gy hebt onze fchuuren gevuld; laat nu andere Volkeren de ftraalen uwer gunst genieten. O Zon! gy hebt onze 1 Deej, R zoU  • zolders met de gaaven van uwen invloed verrykt— dat de wierook van dankbaarheid aan hem worde opgeofferd, die uwe gangen heeft bepeikt, en ons door het leven, gelyk door de jaargetyden, geleid! Gelukkig is het gryze hoofd dat meteeninner- lyk genoegen op zyn verfleeten leven kan terugzien; en fchoon de oudeidom van het leven, gelyk de ouderdom van het jaar, de. tyd, hem overvalt; fchoon hy door kunst zyn verkoude bloed moet warmen, om het gemis zyner levens zon te vergoeden , is hy egter gelukkig, zo hy aan zyne omringende nakomelingfchap kan zeggen "volgt myne voetdappen "! Zodanig is het leven : zodanig is de tyd: de waereld wentelt (leeds voort, en de tyd vliegt fnel voor by: alles is verandeilyk, niers is duurzaam noch beftendig! en egter is de^e veranderlykheid en onbeftendigheid de bron- van uitgebreide , belangryke en veeltallige voofdeelen. Wy zuilen nu tragten aan te toonen, dat de waere'd die wy bewoonen een kloot is; dit zal ons zeer hervallen, als men geloofd dat de aarde om haare as dinnit en dit word van zeer weinigen tegengefproken.- cm de klootrondheid der aarde dan te bewyzen zuilen wy voordragen I 1 ) dat de fchaduw van alle ronde lighaanun rona moet zyn -— de fchaduw der aarde, die in de maan ekliptfQ op de maan valt, is'    "I 335 > is altoos rond; dus moet de aarde ook rond zyn; deze fchaduw der aarde op de oppervlakte der maane is het grootfte uitwerkfel van de rondheid dei aarde die zich aan onze zinnen vertoont; want de omtrek van deze ronde fchaduw, komt overeenen met eenige duizende mylen lengte aan de oppervlakte der aarde. (a ) Dat het deze bolrondheid der aarde is die verre afgelegene voorwerpen voor ons bedekt, wanneer 'er geen ander beletfel is; als men by voorbeeld aan ftrand ftaat, enzeewaards ziet, dan word ons gezkt bepaald door de kimme ; welke met opzigt tot ons gezigt. het hoogde gedeelte van den aartklootis; agter dezelve daalt de oppervlakte, volgens de natuurlyke eigenfchappen van eenen kloot; dit kan men zeer duidelyk zien wanneer een Schip zich aan de kimme vertoont; iemand die op de hooge duinen ftaat zal het Schip eerder zien dan' iemand die op ftrand ftaat; aan beiden vertoonen zich eerst de toppen der masten; daaina het, wand ? en ten laatften de romp van het Schip: als een Schip van het ftrand afvaart word men het tegenovergeftelde gewaar; men veiliest eerst de romp uit het gezigt; fchoon de masten nog eenigen tyd in het gezigt blyven, als of zy uit de zee opftaken; doch op het laatst verdwynen dezen ook als of zy in de zee waren weggezonken. De bolrondheid der aarde is öiet alleen zigtbaar aan de zee; maar zelfs ook aan de R s revie-  < > revieren: als men regt op ftaat en dezelven langs ziet zal men eene ichuit of bo t, die zeer verre af is, kunnen zien; maar als men plat op den grond legt, za! de boot uit ons gezigt raaken , dewyl dezelve door de tusfchenknme'ïde bolligheid der aa'-de voor ons tedekt is: zelfs verhaalt ons de Baron DuTott, dat het land in den Krim zo vlak is, dat hy de hoofden van menfchen even boven de kimme zag uitkomen en lansrs deze] ve beweegen, hoewel het gantfche Kf daar agter verborgen was; dit zal altyd plaa.s hebben wanneer het land vlak is; doch uit hoofden van deszelf doorgaande ongelykheid neemt men gemeenlyk 'e zee rot voerheeld. ( 3 ) Tot een verder bewys van de bolrondheid der aarde heef men dezelve kruis. Jings omgevaaren, en ware de aarde anders dan rond geweest, Joge bergen die men omtrent de evennagts lyn aantreft,; uit de berekende hoogte der zee, en uit de groote fnelheii der zeebaaren , welke allen tot bewvs rtresken , dat de oppervlakte der aarde aan de evennagts lyn, hooger is dan aan dc poolen , het ve^fèrfil is egtef gering; zynde de evenredigheid maar 176 :or i7y. Eene der fterkfte bewyzen van de fnelle o1 wenteling van Jupiter (behaf en de wezendlyke afmeering ) is zyne gedaante; zynde de middenlyn van zyne poolen jj gedeelte minder dan die van zyne evennagtslyn. Als de aarde rond is moeten 'er teg n v o e t e r s zyn,- dat is te zeggen, Menfchen wiens voeten regt tegen over de omen ftaan,- want dewvl alle plaatfen op eene globe tegenoveigeftelde plaatfen moeten hebben; en de Menfchen overal regt op. aan , moeten de voeten uier Menfchen die regt over ons .yn, R 3 tegja  < 93^ > tegen de onzen aanfiaan; en als wy belden tot aan het middenpunt der aarde konden komen, zonden beiden onzer voeten tegen eikanderen ftaan : deze tegenovergeftelde plaatfen moeten natuurlyk tegenovergeflelde jaargetyden en dagftonden heboen gevolglvk als het by ons zomer dag is; moet het by onze tegenvoeters winter nagt zyn; onze winter is hun zomer en onze nagt, is hun dag. &c. Wy hebben nu de voornnamfte byzonderheden der aarde, als eene planeet befchouwd , kortlings befchreeven. Het verband en de uitgeftrektheid van haare algemeene byzonderheden kunnen niet dan tot vermaak ftrekken van den opmerkzaamen waarnee' mer; de overtuiging dat de algemeene verwisfeling van dag en nagt; van hette en koude, van zonnefchyn en wolken, aan elk in evenredigheid word uitgedeeld, wat zyn geloof, zvn ftaat, of zynelugtftieek ook zy; moet hem die gevoelen van liefde en menschlievenheid inboezemen , die zynen ftaat van mede mensch, en zyne hoedanigheid van mede fchepfèl, van hem vorderen! Aam-    < 239 > AANMERKINGEN OVER DE PL/VATiLS ö FAl )ORE N D B TOT Oii AGIVf E LES SE. Gedaante dér Aar e. i en ï, zvn voorheelden van de toepasfing ■op de grondhegirft'len voorgedraagen pafe. 2,5. A./% 1; y erbeddeen Schip van den tooren 0 gc.itn. Het blvkr zeer duidelyk dat de Uagfte gedeelten, beiden van het Schip, en van den tooren, door de bolligheid van den kring, het eerfte uit het gezigt raaken, cie mas/en v?n het Schip, en de kameelin• gen van den tooren, blyven nog fcig baar. Het Schip fel is voor den waameemer C geheel ztgtbaar; daar hy van het Sfihtg D alleenlvk de masten ziet, om dat dit verder van hem af is; en gevolglyk de bolligheid der aarde grooter. Fi>. 2, Vertoont dezelve uitwerkingen in het naderen van een Schip aan het Land. A, Kan nog niets van den berg C zien, om dat die door de bolligheid der aarde bedekt is; daar Li denzelven volkomen in het gezigt heeft; gaande de gezigtlyn vry over den omtrek der aarde heenen. fig. 3, Pe Gezigteinder of Hortzont. Uit dit Figuur blykt, dat de zi^tbaar Horizont { of dat gedeelte der-aarde waar door ons gezigt bepaald R 4 wordj  word") met den waaren Horizont H. O. overeen komt; want hoewel 'er voor eenen waarneemer te A, een groot onderfcheid is in de vertooning van een voorwerp te 1, aan den waaren Horizont, gegeplaast; cf van een voorwerp aan den zigtbaaren Horizont te a of b; verrmndm egier dit verfchil na.timaate dat de afiiand der voorwerpen toeneemt; *ynde de gezigt lyn , uit het middenpunt der aarde, op het voorwen» C, op den af land 2, veel nader by 1, dan die op het voorwerp a. De gezigt lyn op D, is nog nader; en die op h, en 0 . neg nader dan die; cn als men verdere afihmden byvoegde, zouden op het laatst de ge.?igtiynen byna op 1, aan den waaren 1 ionzont vallen; ten minften, zoud het verschil onbemerkel/k zyn. en a, zoude dus, met opzig: tot verre afgelegene voorwerpen, volmaakt denzelven gezigteinue* hebben. ■...eZenith of het tappunt van A ts hier te Z; cn gevolglyk is de Nadir te N Dewyl de aiitanden der Hemelfche lighaamen zo ontzacldyk groot zyn; word derzelver verrooning, overeenkoniilig de grondbeginlelen hier voorga draagen, berekend, als of zy uit het middenpunt der aarde wierden befchouwd; en dat de aarde geenen onx«sk had ( dat is te zeggen, als of de aarde maar een flipje ware ); want hoewel de aarde een groot be. lick is m de cpgen haarer bewooners, ia zy egter eca   Tegenvoeters er/ Gezigteikdkb.  een niet in vergelyking van het onmeetbaare ruimte die haar omringt; wanneer de zon, daarom, gezegd word, in een of anderen ftand te zyn, moeten wy daar door verftaan dat zy zich in dien ftand vertoond als zy uit het middenpunt der aarde word gezien; dit heeft in de berekening der Plaaneeoen , ook plaats; doch wanneer men dcber. kei ingzeen aauwkeurig wil hebben, word de middenlyn der aarde niet verworpen; dewyl die ons de middelen aan de hand geeft, om de af)tan en r ; ■ ceder; Hemelfche lighaamen,(byz,mdfl|yfc de rrmn ) dooi deregels van het verfchiizigt te berekenen. PLAAT* Tegenvoeters en Gezigteinder Wanneer men het vlak van onzen gezigteinder tot aan de Hemelen toe verlengt, worden die daar door verdeeld in twee Halveronden; het eene zigtbaar; het andere onzigtbaar; zynde door de tusfchen komende aaide voor ons verborgen. In deze plaat verbeelden abc d het halfrond van den perfoon A; d e, deszelfs gezigteinder, en d g h fe, zyn onzigtbaar gezigt einder; en zo ook van de andere fïguuren. A en H hebben hier tegenovergcftelde halfronden; zynde het geene dat voor den eenen R 5 zigt.  •C 24a > zigrhtnr is, vo^r den anderen onzigtMir; wanneer wy, derhalven, zegoen, dat een voorwerp bnvrn of beneden den ge , ibnd in eenen betreklyken zin verdam; dat i.v.te zeggen, met opzigr tot on-z !ven,- 'want her geene dat voor d«ri eenen boven den gezigteinder is, is voo» eenen an.'eren-, op eene andere plaats, beneden denzel; ven; dus is b de gezigteinder van C, boven den ge igteinder van A; doch be eden dien van E. Dn ft-uur verklaart en be wyst, de wezendlykheid der T e g e n v o e t r r s; want hiei uit zien wy duidelyk dat de vcetcn van de bewooners der aarde onderling naar de voeren der regr tegenovergedelde bewooners gekterl zyn; daar is ako min vrees dat onze tegenvoeters naar beneden gouden vallen, als dat wy naar boven z .udén vallei ; zvnde daar voor behoed door de aam.ekkings kragt der aarde, welke over alle h are deelen werrziam zynde, den invloed van ha .re kragt , over haare gantfche oppervlakte'uitbreid; cn over.;! dez-!ve se volgen te wege brengt. A behoeft, daaróm , voor zvne tegenvoeters niet bekommerd te wee?en, voor dat hv zich zelven van de aarde'bevryd ziet, en bovenwaards naar de Hemelen voelt vallen. PLAAT  < *43 > P LA A T 3. ■De Jaargetyden Fig. t.. Verbeeld, volgens pag. 195, twaalf globen rondbm 'de zonne geplaatst met de as van eke loodregt met haaren loopkring; als wy ons nu voorstellen dat deze globen eene beweeging hebben, dan moet die 'beweeging overeenkomflig Zyn met het vlak van haaren loopweg; gevolglyk zal ieder derzelven alle haaren deelen beuttlings naar de zonne keeren, en eene gelykbeid" van licht en duifterheid over al genieten ; de tenigfte verandering waaraan eene globe, in zodanigen Hand , onderhevig zoude wezen, zoude zyn de verwisf-ling van den dag en nagt; maar in alle andere opzigten zoude 'er geen verfchil plaats hebben. Fig 2. In de voorige afbeelding hebben wy onderfteld, het geene buiten de waarheid is, dat de as der aarde loodregt was met haaren loopweg. Dit Figuur verbeeld de globe of aarde, volgers haare waare gefteldheid, met de as naar het vlak van haaren loopweg geboogen; en de ondcrftelling van twaalf ónderfcheidene globen behoudende; zullen de tegenovergeftelde globen zeer verfchillcnd zyn; uitgezonderd N°ien j ; die geen verfchil hébben dan alleen in den dag en nagt; zynde dat ge-  < 244 > dH» welk by de eene middag is, by de andere middernagt. IS0, i. -\ verbreid de Nèerdpaot; Zk Zuidpool, i 2. de Noordpool Cirkel ; 3. 4. de keerkring van den Kreeft G?. ^. de evennagts lyn 5.6 de keerknn;van den reeën ok-, 7. 8. de Zui dpool Cirkel: ( ie lynen op de andere globe;; komen hie: mede overeenen ) m dit figuur fchynt de zon toppuntig te wezen aan den EVena r . dus gelyk dag en nagt over le gantfche aarde. De joop der aarde gefchied volgens de genilen 1 , 2 . 3 . &c N°. 2 toppuntige dan ! der zonne tusfchen de keerkring van den Steenbok en de Evennag.s lyr.,- das verliest de i\o .rdpooï ftrèeken haar dagelyksch aandeel van het liclr. N°. 3' De topouuige ftand der Zonne nog nader by den keerkr g. N°. 4. In deze gl Lx> is de Noordpool geheel en al van het zonnelicht ber>ofj, geen gedeelte "an de Noordpool Ciikel door de omwenrehng der aarde in het licht gebragt zynde i daar de zuidpool ilrceken het zelve onophoudelyk genieten. K?. 5. De toppuntige Hand der zonne naby den Ever aar ?\Tv\ 6. Do Zon nog nader by den Evenaar. i\« 8.    € > N°. 7. De Zon aan den I- venaar (Evernngtftand) IS0. 8. De Zn boven de Evenragtslyn naar het noorden gaande. Nq. 9. De afuyking der zonne van den Evenaar nog grooter. N*. 10 De Zon aan den keerkring van den Kreeft: de Noordpool geduurende de gantfche omwenteling verlicht: de Zuid» pool is nu geheel verduilterd , gelyk de Noordpool te N". 4 is geweest: di heeft plaats aan alle deelen der beiden halfronden, volgens der.elver afftanden van de poolen. N°. 1 i.DcZon weder naar de Everinagslynw}kende, N°. 12. De Zon naby den Evenaar. Men heeft hier ook aan cmer'ren de cppofiticn of tegenovcrftanden der globen; N°. I en7, zyn gelyk ; uitgenomen dat het by de eene middag is, en by de andere middernagt; te N°. 2 is de zon beneden de Evennagtslyn, te 8 boven deze'ven; te Nü 4 is de Noordpool duifter; gevolglyk is het daar winter; en in het zuiden zomer; te N*. 10 is het tegenovergeftelde, zynde aan de noordpool zomer en aan de zuidpool winter, Dezelve ondeifcheidene jaargetyden zouden op eene g'obe plaats hebben , als die in de onderlcheidene Handen gemerkt 1.2. 3. 4- &c- geplaatst wierd. lig. 3. Eene afbeelding der beweeging van den toppun-  % 24Ó > toonnnrigen ftand der z ,nne, op de aarde, van en naar den ernaar, i de zon te y, aan den evenaar; 2. 3 de zon naar het noorden geweeken; 4 de zomer zonne-ftand; 5. 6. de zon naar het zuiden gaande; 7. de zon we !er aan den eve aar, naar her zuiden gaande. 8. 9 JO, de zuider zon' ne ftand; M. 21 de zon naar den evenaar. 1 Y. re rugkeerende. De letters beneden het figuur ver.' beelden de maanden van het jaar. Wy hebben in,eene der voorige Lesièn gfeegd, dat de helling van de as der aarde akvd dezelve' Wyfr; er is agter eene kleine verandering, veroor. zaakt door de werking van de aantrekkings kragt der zon en maan, in den zonnen ftilftand; waardoor de poolen der aarden eenigzins fchynen te bmken, als het ware; doch zy komen na omtrent agtien jaaren weder op de voorige plaats; 'er heeft ook eene beweeging plaats die invloed heeft op de helling der aarde, dezelve traproe wyze doende vcrmir.deren; zodanig dar zy thans niet meer dan 2-3% 28', is, hoewel die eer veis 230, 30' is geweest. De Evennagts ftanden vallen ook niet alle jaar-n juist op denzel.cn tyd voor; maar omtrent 50" vroeger ieder jaar, welke terug vvykmg veroorzaakt word door de aantrekking der hemel che lighaamen, en waardoor de vaste fter: en tere fchy-haare jnrlykfche beweeging hebben , cue m omtrent 2^00 jaa- ren    ren eene gantfche omwenteling derzelven, waar fchynlyk , zal te wegebicngen. PLAAT 4. Lengte van den Dag en Nagt Deze drie figuuren toonen naauwkeuriger aan de voornaamfte gevolgen die üic de veranderingen in den toppuntigen ftand der zonnen», aan eene byzondere plaats voort'pruit, gelyk te Leiden f L ) De dagelykfche omwenteling de: aatde word onderfteld van 1 naar 2. 3 4 &c. te zyn. De betekenis der letters is in aUe de figuuren dezelve. N de Noordpool. Z de Zudp >ol 1. 2. de Noordpool Cirkel; 3. 4, de Keerkring van den Kieeft, (§. de Evenüagrslyn, 5 (. de Keerkring van den Steenbok; 7. 8 de .Zuidpool Cirkel. De Zon in den hoogften noordei lvken ftand Cde Keerkring van den Kreeft); de Noordpool geheel verlicht. Leiden ( L) geriet, in dezen ftand der zonne, het zonnelicht gedüurende het grootfte gedeelte der vier en twinrig uuren; en wanneer die ftad door de omwenteling der aarde, in den duifter word gebragt; komt zv 'er weder fchielyk uit; zynde de halve dag boog 3 — a . agt uuren zeftien minuuten; en de halve n. gt-boog<« — 4, drie u iren vier en veertig minuuten. Fig. 1  < s48 > Fig. s. De zon aan de Evennagts Lyn; de hal. ve dag-boog (f. C, gelyk aan den halve nagt-boog C. gevolglyk is deze de Evennagtftand Fig. 3. Het tegenovergeitelde van fig. r. De zon hoog zuid. L. geniet nu maar kort daglicht; zynde de dag nu zo lang als de nagt in fig j, is geweest ( t6 uuren 32 minuuten ) Wanneer de zon aan de lyn N Z, in haare dagel ykfche beweeging, komt; is het zes uuren; welke in fig u lang gefchied voor dat de fchaduw begint; in fig. 2, valt het juist met den aanvang van de fchaduw voor; en in fig 3. is de fchaduw reeds veel gevorderd. PLAAT 5. Omwenteling der Aarde Deze plaat vertoont den loop van eenen evennagts dag , De beweeging der aarde is van het westen naar het oosten, volgens de order der cyffers, 1, 2 3, 4, &c. of als men onderffelt dat de lyn 11 in een uur tyds, de plaats van de lyn i% vervangt; de lyn 10 die van 11, en zo voorts; dan komt 1 te 2; 2 te 3; 3 komr te 4, &c als men nu verder onderflelt dat 'er eene irilftaande voorwerp aan den hemel, of buiten het bereik van de  Omwenteling der Aarde    Jaargetyden  < 249 > de omwenteling der aarde is , gelyk aan de lyn E. Q. zal het zelve aan de bewooners der p.arde eene tegenltrydige beweeging fchynen te hebben, volgens de order der letters; a, b, c &c. Op alle plaatfen alwaar de zon toppuntig is, is het middag. Onderzeilen wy dan dat zy te Q toppuntig is; dan is het voormiddag te a. b, e, d, e; uchtent te/; en verders te g, h, &c is het nagt. Wanneer nu ƒ, docr de omwenteling der aarde te Q komt, dan is het te ƒ middag; te g, h, i, k, h voormiddag ; te m , dageraad ; en voorby die letter is het nagt; te ey d, c, b , is het namiddag; te a, avond, en verder is het nagt Door de (leeds omwentelende beweeging der aarde fchynt de zon naar e te rug tewyken; en dan is het te E middag; te m, l, k, i, h, g, namiddag; te ƒ, avond, en voorby die letter is het nagt. PLAAT 6. De Jaargetyden PL 2. . Fig 1. Toont aan hft verfchil in de fchaduw van een voorwerp, volgens de onderscheidene franden der zonne aan den dieren riem. Z. i, de winter ?onneftand, de fchaduw van het voorwerp in het middenpunt des krings, tot aan 3 HrekKende: 1 Deel S Z. 2.  < =5© > Z i. de Evennagts lyn ; de fchaduw korrer •, gaande niet verder dan tot >: Z 3. de zomf r zonne ftand ; de fchaduw (1) naby het regdynige van haar voorwerp : a b , c verbeelden de fchaduw van het zelfde voorwerp op eene muur vallende. Fig t Toont dat de wydte minder is tusfchen de lichrdraalen die onmidlyk lynregt vallen, als te 3. 2. dan «uslchen die welke fchums vallen, gelyk te 3, j : gevolglyk vallen de lichiftraalen in eene mindere hoeveelheid, en met minder kragt, op een benaaldbeftek, op deonderfte lyn, dan op de bovenften; dit verfchil zal grooter zyn, naarmaate dat de ftraalen fchuins vallen, gelyk blykt uit de lyn 2, 3. lig. 3. Toont, dat zo de lichcftraalen byna regt. lynig vallen te 1, 2, en in den zelven hoek geboogen worden, gelyk te 2, 3. van u-aar zy weder naar 3 , 4 gekaatst worden , zal eene grootere hoeveelheid derzelven op een bepaald beftek vallen, en eene grootere uitwerking te wege brengen, dan, wanneer de ftraalen. gelyk in fig 4, eene grooteren hoek maakten; ars te r, 2; dewyl de afvlieging naar q, en de rerugkaatfihg 4 evenredig moeten zyn aan den eerftcn hoek. 1. 2. Deze plaat verklaart de Hellingen voorgedraagen, op pag, 217. en si8. N E-  •c 251 > NEGENDE LESSE. tot XX l-è-Qn WY mindere gelegenheid om de bslangryke byzonderheden die ons ge'uurig voorkomen te zien, zoade onze nieuwsgierigheid verwekt, en onze aan acht levendig duinen gemaakt worden; niet om dat de voorvallen zelven dun belangryker of nuttiger zouden wezen, maar om dat zy dan zeldzaamer zouden zyn. Het is dikwyls eene zwak in de imnfchlyke natuur om alles te minachten dat gemeen is; en bet wezendlyke nut aan de bekooring van de nieuwigheid op te offeren. Dit heeft byzonderlyk plaats met opzigt tot de voordeelen die wy van den Dampkring genieten, en waar van 'alle cie vermaaken */an het gezigt, en mogelyk ook van de andere zintuigen, afhangen, Wat zoude onze ftaat zyn ware de aarde niet met eenen dampkring omwonden ? Een Woeftyn ! — een Hei! — de zon zoade naar eenen brand in den nagt gelyken , — een zwaar en gl edend' vuurklomp; niet, gelyk nu, aan een cierlyk a^uur gewelf pronkende maar te midden van een akelig, awart en lombre vak! de fterren die in haare nabyR 2 heid  € 252 > heid waren, zonden wei verduiirerd worden; maar ook g-ene anderen; de dag en de nagt zouden, als het war-, vereerigd wezen , en de overgang van d.n eenen in den anderen, ?oude oogenbüklyk zyn, Zodanig wude de verrooning van de hemelen zyn! Op aarde zouden wy duizelig worden van den glans van dar gering aandeel dat onmidlyk naby ons was; op een kleinen afdand zouden , de duisterheid en de nagt aan beide zyden heerfchen: In plaats van die zsgte fmeltirg eener oneindige veiwisfeiing van fcoleuren: — in plaats van die bekoorlyke verfcheidenheid van glansiyke harmonie , die ons nu zo bekoort, ragen wy een licht , onverdraaglyk heider! — eene duisterheid, de fchaduw des doods! Geen ftreelende toonen van het godlyke muziek, — geen zoet gekwinkeleer der vogelen, door de boschaadjen weergalmende, zouden onze ooreta ftreelen : geen weerkaarfend' echo zoud ons meer verbaazen; zelfs zeulen wy, mogelyk, het zoet ge» not van het levendige onderhoud moeren misfen; de maatige warmte, en de verfrifchende koelte; In de befchouwing van den Dampkring zullen wy onp bepaalen alleen tot deszelfs zigtbaare uitwerkfelen op de aarde. De dampkring is eene yle, doorzigtige, en veerkragtige ftoffe ; gevolglyk is dezelve digt aan de aarde zvaarder, en meer ingedrongen, dan verder van haar  < 255' > haar af; en hoe honger dat mpn k^mt, hoe fyner en meer vercund dat hy i< ; tot dat dezelfs ltoffe op het laatst , zich ongevoelig in de fypere floffe van den -ether verliest; en zelfs op dc h >ogte van twee of drie mylen zoud mogelyk geen fch.pfél het leven kunnen oehouden: het nut dat wy uit den dam; kring trekken, is, egter, tot deze hoogte niet U; laldi wy kunnen derz.lven wel twaalf of dertien mylen hoog zien door de uitwerking van het licht; en tot deze hoogte zullen wy ons onderzoek bepaalen. De f ampknng is dwrfchynepdïi want ware hy het niet, zouden wy 'er niets door kunnen zen; hy is, egter, in vergelykhg van den omvangende ather, z er digt en ingedrongen'; toonende , als het ware , eene nadering tot een vast lighaam ; door deze digtheid trekt hy de lichtllraalen die hem naarby komen, naar zich , en doet dezelven naar de aarde buigen, voor dat zy Let anders doen zou p den. Dit zullen wy wat duidelyker tragten te verklaaren. Alle fhaaien vliegen, in ee'.e gelyke middel, in regte lynen voort : ('de tcther is eene gelyke middel) wanneer nu de ltoffe of middel , door welke de ftraalen vliegen, gelyk is , zullen dezelven in regte lynen voortvliegen; maar wanneer zy uit de eene flofre of middel in eene anderen overgaan., worden derzelver richting , volgexis den aart der S 3 twee-  { M > tweede ftoffe veranderd ; zo die fvner is dan de He ffe daar zy ui; Komen , zullen zy n ar boven vlieden; zo die meer verdikt is, worden de (Traalen daar door aangetrokken en neer geboogen; als men eenen ftecn werpt, zal d;e in eene byna regte lyn voortgaan , overeenkomftig de kragt waarmede hy geworpen word : maar als men dien flhuins in bet wnter werpt; zal zyne richting zodanig naar de laagte geboogen worden, door den tegenftand van het water, dat hy op laatst regt neèr zal zinken. Zodanig is ook de aart van den dampkring; by trekt de voorbvgaande zonneftraalen naar zich ^ buigt dezelven naar de aarden lang voor dat zy daar aan zouden raaken, ware haare richting op deze wyze niet veranderd. Wanneer de zon meer dan arrtien graaden beneden den horizont is, vliegen haare ftraalen in de ruimte af; maar op die hoogte ftaan zy op den dampkring, en worden doo~ denzelven naar de aar • de gebocgen — dit is het eerfte begin van de fchemering, welke door de verdere klmming der zorne, en de daar uit voorspruitende toeneeming haarer ftraalen, in den uchtentftond overgaat De fchemering, gelyk elk bekend is, verfchilr volgens den ftaat van den dampkring; in diervoegen, dat de zorr.e fraaier, zemtyds geboogen worden wanneer zy meer can agtien graaden beneden den horizont  < 255 > rkont is: want zo de dampkring door de hette Uitgezet is, klimt hy hooger dan wanneer hy ingedrongen is: daarom zal hy eerder de zonne draaien vatten , dan wanneer hy door de koude ingekrompen is , en gevolglvk vernedert. Hier van hangt de lengte van het schemerlicht af,* en dit is de oorzaak waarom dezelve langer duurt in den avondftond dan in den morgenftond ; dewyl de dampkring door de hette van den dag uitgezet is, en gevolglyk hoi gcr ftygt: dezelve uitwerking heeft ook plaats in de z^mer en winter fchemering. Is het ons van nut , die de zon maar weinige uuren agter eenen misfen, van haare aankomst ver. wittigd te worden; welke aandoening moet dan de aangenaame voorbode, het eerfte fchemerlicht, by die niet verwekken, die lang van hec hemellicht beroofd zyn geweest! — die weeken agter eenen met duisterheid zyn bedekt geweest, zonder eene enkelde lichtftraal gezien te hebben ; — voor de zulk en moet de fchemering een hernieuwing van het leven zyn! De voorzienigheid heeft daaroni wyslyk gezorgd dat die eene lange fchemering zouden genieën; in de maand Fe'crurry, wanneer het ichemerlicht by ons omtrent twee uuren lang is, is het by de noordere volkeren, omtrent eens zo lang — en dus wysiyk gefchikt om hen aan he« R. 4 rade.»  KT 256 > naderende daglicht, daar zy eenigen tyd van beroofd zyn geweest, te gewen >en. Men begrype zeer ligt dat de avond fchemering het tegenovergeftelde is van de m rgen fchemering. Naarmaate dat de zon ondergaat, vermindert haare glans; niet lchielyk, maar trcpsgewyze; ons dus bereidende voor haare gantfche verdwyning, en ons waarfchuwende van de naderende duisternisfe. Dit is dan een voordeel dat wy van den dampkring genieten , door zyne hoedanigheid om de lichdhualer te buigen. Wy zullen nu deszelfs hoedanigheid om die te weêrkaa-fen onderzoeken; want wy moeten ons niet verbeelden, dat alle de licbtltraalén die aan den dampkring komen , onze oogen bereiken juist zo als die in den dampkring gekomen zyn, geenzins; want de dampkring verdeelt de ftraalen die hy van de zon ontvangt : zommige deizeb/en worden te rug gekaatst,- anderen geelt hy eenen vryen doortogt naar de aarde. Hier uit ontllaat alle die verfcheidcnheid .van koleuren waarmede de lugt vercierd is; de eerfte fchemering is een fkauw licht in het oosten; - dit word langlaamer hard met eene purpere tint doormengd; — en deze word op laatst in oranje veranderd; vervolgens in geel, en voor dat de zon twee graaden geree-  < 25.7 > reezen is, veranderd het geel in het wit — als men de/e verwisfelingen van kóleurèn omkeert, zullen dezelven den overgang van den dag tot den nagt aantoonen. De grond dezer verfcfe'denheid in de kcieuren, is deze; op eenen zekeren hoek , die gemaakt word door de zon, en den dampkring die ons omhangt, worden de purpere lichtrtraalen door denzelven weerkaatst ; doch den antieren geeft hy eenen vr'en doortogt: op eenen minderen hoek , weerkaatst hy het oranje , en dan her geel ,• wel veiftaande dat hy altoos de overige koleuren doorlaat ; maar wanneer de lichtftraalen onmrdïyk tot ons komen, zyn deztlve wie. Dit zuilen wy nader onderzoeken. Wy onderftellen dat de dampkring nu vol licht of licht-deelen is; vertoonende door de ftraalen die hy ons toebrengt, het overheerlykfte blaauw! het hemelsch azuur' Want de.~e koleur word niet veroorzaakt door verre , van ons, afgelegene voorwerpen — zy word niet voorgebragt door een etherisch niet; (niets brengt niets voort) maar is eenvoudig het voortbrengfel van onzen eigen dampkring, en de gevolgen van oorzaaken die naby de aarde gelegen zyn. Onze dampkring vertoont blaauw te zyn; die van Mars , meent men , dat rood is, en dut hy als zodanige aan desZeïfs bewooners vertoont,' en is dit zj , dan is het zeer waarfchynlyk r flac S 5 die  KT 258 > die koleur voor zvne bewooners de aargenaamlte is; hoewel wy zekerlyk de voorkeur aan het blaauw zuilen geeven. De dampkring is, gelyk wy reeds gezegd hebben, voi licht; doch "oor :>ich zelven is hem dezen fchar niet toevertrouwd, maar voor ons ; hy deeit hetzelve yjry en overvloedig in alle richtingen uit; en door de he-kaatfing. nu hier, dan daar, maakt hy elk voorwerp voer ons zigtbaar, Wy hebben de hoogte van den dampkring op twaalf of dertien mylen genomen; wy zullen, gemaks halven , döze hoogte in zeven afdeelingen verdcelen. —• De hoogfte is zeer lyn en dun; de tweed? war meer verdikt; de derde nog meer; nee. mende dus in digtheid toe tot de laatlle verdeeling tce, naby de aarde, die in vergelyking van de anderen, zeer grof en ingepakt is, zynde door de boven lugr neergedrukt, en met grove dampen uit de aarde bezwangerd Een hooiberg kan ons van de gegrondheid dezer Helling tot een bewys (hokken,* het bovenfte hooi is veel ligter, en minder ingedrongen dan het onderde, om dat hetzelven door de zwaarte van het geene dat 'er boven is, neergedrukt word. Dit beweezen zynde, zal volgen, dat eene lichttfraal, die in de fynfte boven lugt ingaat , door dezelve neêrgeboogen wordende, en geduur.g in eene dik. kere  < 259 > kere zelfltardigheid komende, zal de bogc haarer richting dermaate toeneemen, dat zy eene aanmerk lyke kromte befchryven zal voor dat zy ons toekomen: gevolglyk zyn de verlichte lighaamen, die wy alleen door zodanige (traalen zien, niet wezendlyk het geene zy ons voorkomen te zyn ; dewyl de itraalbüiging des lichts, daarin eenige verandering zouden kunnen maaken. Deze Itraaibuiging , die het (lerkfte is aan den horizont, en het minste, (mogelyk niets) san her, toppunt, is ons van aanmerkiyk nut; want zo de hemelfche lighaamen door deze hoedanigheid des dampkrings aan den gezigteinder vei heven worden, moet de gezigteinder zelve ook daar door verhe ven worden ; gevolglyk vertoonen de voorwerpen aan den gezigteinder groorer, en hooger, dan zy anders doen zouden; zodanig, dat wy in itaat ge. lteld zyn, om eenen afftand te befchouwen , die zeer onevenredig is aan onze meetkundige hoogte boven de oppervlakte van den grond daar wy op ftaan. Hier uit genieten wy onteibaare aa: genaamhedea ,* fchoon 'er weinige menföfeen zyn die dezelven onderzoeken of gadefiaam — en onnoemelyke diensten . die de meeste menfchen genieten zonder zich te bedenken waar zy uit voortvloeien. De evenredigheid waar in de voorwerpen , in een klein beftek, door den dampkring verheven-worden  den, is. door de waarreeming bepaald,- hiertoe b?efc dc Heer Hawksbee, op aanfteiiin<: van het I\oninglyke Guiootfchap te London, een w riuuig ve. vaarcigd, döor welke hy bevond, dat een voor1 erp, ir yamo of log lenigheid, op eenen afstand Van twee duizend, agt handen en tagrig voeren, tien en eene v erde voet laager ifond, dan in de op ne lugt', doch wanneer hy eene dubbelde hoe. ve< hëid lugt 'er in bragt, rees het voorwerp tweemaal tien en eene vierde voeten; en wanneer hy zo v -] lugt uitliet dat dezelve gelyk ftond met den dnni kring, daalde het voorwerp tot aan deszelfs waare hoogte, gelyk het met het bloote oog werd gezien. ïrj dc berekening van deze proef, moet men de dikte var het glas , door welk hy het voorwerp heeft ge/icn , in acht neemen : ook kon dezelve door a.ide-e omftandigheden verneerderd of verminderd geweer,:. zyn; het is egter zeer klaarblyk]}k 'er door beweezen , dat de dampkring eene zeer fterke ftraalbuigende kragt bezit, waardoor hy de voorwerpen op eenen afftand merklyk verhoogd ; vooral wanneer die door deszelfs groffte deelen worden gezien. Wy hebben den dampkring tot nog toe befchouwd, als een gelykfoortig middel ; men zoude egier, mogelyk, een klaarder befef van de-zelfs ksag-  < 2ÖI > kragren kunnen vormen , als men in aanmerking nam, de groote hoeveelheid van waterachtige deelen die altyd in denzelven omdryven, en die m,n of" meer 'er mede vereenigd zyn ,• zodanig zyn de dampen uit rivieren , golven meeren en and.>-e fiaande wateren; uit de aarde zeivcn, de uitwaasfeming der deren, planten &c. en dewyl hét water veel flcrker weerkaatst dan de lugt, worderj de uitwerkingen van den dampkring ever-re i,, daar door vergroot Men vind hiervan eene .ronacrihge proeve in de Fhilofophkal TranfaBionS N°. 212, alwaar verhaald word, dat als men by laag water te Greenwich (beneden London ) f":aat, en over het punt van Dogs Eiland ziet , men dat veld alleen kan zien,- maar als het warer hoog is, kan men niet alleen het veld aan de overzyde van de rivier zien, maar zelfs ook het vee dat 'er in graast: dit word toegefchreeven aan de weerkaatfing van de waterachtige lugt die dan over ee rivier hangt, De damok"ing is ook de oorzaak van de warmte; dat is te zegden, de h;tre word. daar door, verzameld, gedrooid, en werklyk gemaakt; ^ hier zullen wy nader over fpreeket'.) Spreekcn wv nu een woord over de eenvoudigheid dier grondbeginfelen uit welke zodanige, en zo veele veibaazende uüvverkfeten, gebooren zyn : ue  «C 262 > de menfchen moeten zich bechenen van veele grondbeginselen , raderen , en voeren , om een enkeld uirwerkfèl te wege te brengen , en dat hoe gebrekkig 1 Oneindige wysheid br_ngr uit eén grondbeginfel veele uitwerkingen voort, elk, oogichynhk van de andere af hanglyk , en eg:er allen van dezelve groote inrich ing afkomffig. — Aanichouvvt het azuur geweif; het fchynt de boog van den ftenen hemel te zyn ; het is egter, m \ar in fchyn ; de Perren hemel is — zwart (dat is te zeggen, zonder koleur. ) Het geene wy voor den fterren hemel aanzien, is in waarheid niets anders dan het bekleediei van de aarde, of ten minsten , het verwelf da: boven dezelve hangt. Hoe gering op zich zelven is een klein aantal waterblaasjes ! maar hoe groorsch , hoe nu'tig , hoe fraai, wanneer zy door godlyke kunst beftierd worden! — Zy bereiden ons trapsgewyze voor het Jicht; zy ftuiten den voortgang van deszelfs ftraalen, om die in de rondte uittefpreiden; en fchildert onze verhemelte met de fraaifte koleuren, en de verruklyfte tinten ,• in zo verre de eenigheid grootschheid voortbrengt , zyn zy eenig — wanneer ons de verlcheidenheid vermaak aan kan doen, zyn zy yerfcheiden — geen doffe geel , — geen fombre zwart, geen verfchnklyk rood, of triestig bruin,  < 2*3 > bruin, vertoonen zich onder die hemelfche tin:cn die ons uitfpanfel vet eieren! Befchouwt de onderfcheidene diensten van den dampkring , in de verschillende gedeelten van den dag; eers: voert hy het licht zachtjes in • dan ïpreidt hy hetzelve in de rondte, en ten laatfte floept hy de lichrilraalen langiaamerhand van ons weg, op dat de duisternis ons niet eensklaps overvalle ; niet minder zyn zyne dienften wanneer hy onshet zachte maanlicht toekaatst, of ons den fiillea glans van het ftergéwelf ten toon fpreidt. Ook L de Dampkring ons van niet weinig nut in de verfchillende jaargetyden: in de lente worden onze geesten vervrolykt door het verlengde licht — hoe verruklyk f niet dc zomer feberae* ring ; wanneer de hette van den dog voorby is, boezemt zy ons in de lust om ons door eene aangenaame wandeling te verfrifchen. De landbouwer weet haare dieaften in den herfst; zy verlengt wel zynen arbeid, doe:) zy verminder zyne zorge. —— En wanneer de bleeke winter zynen meeuw witten mamel uitfpréidt; en de mensch zyne" toevlugt tot z.ne haardirede neemt; van vrat nut «are dan eer.e verlengde fchemering ? De diensten van den dampkring in de verfchillende lugtftreeken, zyn onze aandacht ook niet onwaardig; in de gelengde lugtftreek verwekt de brandende hette vi i den  ♦(f 264 > den dag, eene begeerte naar de verkoelende avond» Honden hier is de fchemering een uur lang — aan do poolen , alwaar de konheid van den dag eer.!!: vergoeding fchynt te vereifchen , duurt de fchemering uuren lang: het flaauwite licht is hier van waarde; elke geboogen iichtiliaal is hier on« ontbeeriyk! Wy zullen nu onderzoeken in hoe vei re de dampkring kan toebrengen rot het genot dt.r andere zintuigen van het rrienfchlyke lighaam : deszo1 is uitwerkingen (chvnen , 't is waar, niet zeer kragdg te zyn in de fmaak of in het gevoel,- ten minsten, zyn de w, zen op welke hy tot deze ge* voelen o>e^rengr niet zeer duidelyk; maar rner opopzigt tot het gehoor , is de dampkring het uit» fluitlyke middel waar door het zelve wcrklyk word gemaakt; ontbeerden wyzo eene omvangende vloeibaarheid, zouden wy nooit de verruklyke toonen van het muziek gewaar worden; — het leerzaam gefprek , — het ge eliige onderhoud zouden ons gelyklyk onbekend zyn; — geen aangenaam geluid van vreugde, geen aandoenlyke toon van medelyden. zouden ooit in 't lu storende oor wee-galmen; noch de tedere klanken der lippende kindsheid; noch dc edele uitdrukkingen van het manlyke verftand. Het geluid is eene aandoening die in de ziel ver-  < 265 > verwekt word door de gehoor zenuwen, welke door de uitwendige lugt aangedaan zynde, overeenkomftige indrukfelen op de herfens maaken. In de lugt zelve word het geluid van de eene plaats naar de andere overgebragr, duor middel van zekere trillingen die haaren oorfprong hebben in het klank geevende lighaam. Wanneer men eene groote klok met eenen hamer, of met den klepel flaat, kan men deze trillingen zeer duidelyk gewaar worden , en dezen overeenkomllige golven in de omvangende lugt maakende, word het geluid hier door overgebragt in de lugt die deze omvangt , en door deze weder in de afgelegener lugt; en zo verders; nemende altyd in kragt af, naarmaate dat de afftand toeneemt, byna op dezelve wyze als de kronkelende golfjes zich op de oppervlakte van een flilftaande water uLfpreiden, wanneer men eenen fleen 'er in werpt; deze zyn eerst flerk en duidelyk; maar verflaauwen naarmaate dat zy zich uitbreiden, tot dat zy op het laatst de kragt verliezen om het ftiile vloeifloffe verder te beweegen. De overeenkomst tusfchen het water en de lugt is in meer opzigten blykbaar; het water kan den indruk van andere lighaamen, ten gelyken tyd, op verfchillende plaatfen ontvangen ; en dan zullen de golven, in weerwil van haaren wederzydfehen tegenftand, I Deel T el.  < 265 > eïksndertn kruisfen en overdwars loopen ; op dezelve wyzc kan het geluid ons van verfchillende oorden te gelyk toekomen, en ons door de kragt waarmede zy op het oor vallen , een denkbeeld doen vormen van den ajftand van waar het geluid gekomen is; zo wel als van deszelfs richting, of, van de plaats van waar hetzelve ons is toegekomen. Om dit tot de proeve te brengen, kan men eene kleine klok, onder den lugtledigen ontvanger van een lugtpomp do?n, en hoewel de klepel dan tegen da klok geflagen word, en dezelve doet trillen, zal 'er egier geen geluid van komen, om dat de ruimte rondom de Klok de lugt ontbreekt, waardoor het geluid ontvangen en overgebragt moet worden. In verdikte lugt is het geluid evenredig fterker; maar dewyl wy gelegenheid zullen hebben, wanneer wy over het gehoor handelen, om dit onderwerp nader te onderzoeken, zullen wy hier alleen by voegen, dat de dampkring het geluid van zeer groote afftanden overbrengt ,• maar wanneer het geluid door een of ander hinderpaal gefluit word, kaatfen de lugt golven, die met hetzelve bezwangerd zyn, te rug, en maaken daar door eenen Ecao. Men kan zeer ligt begrypen dat de wydte op welke het geluid door den dempkring word overgebragc, evenredig moet wezen aan de grootte yaa  < *6> > Van het geluid-geevende lighaam; aan de kragt die op zodanig lighaam werkt, en aan den ftaat van den dampkring zelven, het zy dat die klaar en zuiver, of met dampen bezwangerd is; hier by moet men voegen, den lo.,p en de kragt des winds; dewyl die zeer veel invloed heeft op de geluid golven, om ^ezelven te verhaasten of te vertraagen. Wanneer de wind guhftig is geweest, heeft men dikwyls het geluid agtien of twintig uuren verre gehoord; en zelfs verhaalt ons Doétor Hearn, Lyf Medicus des Konings' van Zweden, dat men het geluid van het grof gefehut, by het bombardeeren van Holmia, in den jaare 1658, wel vyftig mylen ver konde hooren; ook meenen zommigen, het geluid der kanonnen in her gevegt voor la Hogue, in het jaar 1692, wel zestig mylen ver gehoord te hebben. De ontzaehiyke verfcheidenheid van werkingen die in den dampkring geduurig plaats hebben ; de onnoemlyke voorwerpen die zich opdoen om het geluid te keeren, en deszelfs voortgang te fluiten, kunnen zeer veel toebrengen om zyne kragt te verminderen; het geen blykbaar is uit de kragt van het geluid in holen en gewelven, alwaar de lugt ftil is; en door den afftand op welken men een ftem op het ftille water kan hooren — ik erin. fier my eens geleezen te hebben van eenen boer, T 2 die  < 268 > die aan her graaven van eenen diepen put zynde , afgefchrikt werd, door een yslyk geraas, dat (ge lyk men naderhand bevond ) veroorzaakt werd door de treeden van eenen hoop fehaapen , die omtrent drie kwartier uurs gaans van hem af was; en door een of ander onderaardsch riooi werd overgebragt, De grondbeginfelen van den Ecno zyn niet ongelvk dien van het weerkaarten des lichts; de Echo is eene wecrkaatflng of weergalming van het geluid, dopi een of ander bghaam tegen welk de geluid golven gellaagen hebben ; deze terugkaatfing kan veroorzaakt worden door veelerlei voor. werpen; gelyk door eenen berg; door eene muur; door hooge boomen, en zo 'er geen ander beletlei is, worden de geluid golven door de wolken dikwyls gefluit, en zo het geluid (lork is, maaken zy zelfs eenen echo. Men vind in verfcheidene fchryvers verhaalen van zeldzaame en wonderbaare wecrklan. ken; zommigen daarvan door de natuur gevormd, gelyk ik meer dan eens, tot myne groote verwondering, ondervonden heb, in het inzeilen van den Ysfel. boven Ysfelmonde, veroorzaakt mogelyk door de hooge boomen van de zogenaamde Capelfche Laan: anderen zyn hunnen weerklank aan de kunst verschuldigd, gelyk die welk door den zeer geleerden Heer Martinet, niet minder naauwkeurig dan fraai  < 2^9 > fraai befchreeven is (ziet Karechismus der Natuur, 4 deel. pag. 374 ): zommigen d^zer berhaa'en het geluid twintig, derig , ja zelfs wftigmanlen , en dat niet Alleen een enkeld geluid, maar ook lyllaben, woorden en korte ziripreuken: dit is ligt te verklaaren op de grondbeginfelen die wy hier boven hebben voorgedraagen. Wy zullen ons nu voor een oogenblik ontledigen met het onderzoek naar de diensten die wy van den dampkring genieten , als betrekking hebbende tot de Reuk. Eene bloem, of ander reukgeevende lighaam, kunnen wy onderftellen het middenpunt te zyn, van waar duizende kragdge, werkende ftofkens zich uitfpreiden; wanneer deze aan de reuk zenuwen komen veroorzaaken zy eenen reuk, die aangenaam is of niet, overeenkomstig de ftofdeelen die dezelve veroorzaaken. Deze ftofkens, of reukgeevende deeltjes, worden in den dampkring ontvangen, dry ven in denzelven om, en worden dus wyd en zyde verfprcid:, juist op dezelve wyze; doch op eene grootere fchaal, als wanneer men eenige druppels roode wyn in een glas fchoon water laat vallen; de wyn mengt zich ondmidlyk onder het water, en word door de kleine golfjes, die door het vallen van de druppels daar in gemaakt worden , verfpreidt; doch door de uitbreiding verflaauwt de koleur zoT 3 danig  <£ 17° > danig, dat men de fcheiding niet wel bemerken kan. Dit heeft, met opzigt tot de reuk, ook plaats; en is nog een bewys van de Godlyke voorzorg, want waren de meeste reuken niet door den dampkring gezuiverd en verfrrooid, zouden dezelven zeer nadeelig zyn: de gevaarlyke gevolgen van zommige, niet onaangenaame reuken, zyn zeer wel bekend, en zelfs zyn de minst fchadelyke, nadeelig, wanneer zy in overmaat worden gebruikt. Het onophoudelyk gebruik van reukwateren, onder de vrouwen van Chiii , veroorzaakt eene inwendige Ziekte, die alzo yslyk als ongeneesbaar is; ook is het geduurig gebruik van thee te ruiken zeer nadeelig , dewyl de meeste thee makelaars zeer aan de beroerte onderhevig zyn; en hoe aangenaam de reuk van bloemen in onze vertrekken zy, kan dezelve niet dan nadeelig zyn, wanneer de kamer klein, en de'omvloeiing van de lugt belet of belemmerd is; maar wanneer eene vrye circulatie de geuren mlyft j of wanneer de geuren op zichzelven maatig zyn , word de gezondheid en de blymoedigheid er door bevorderd; de zintuigen worden verfrischt, en de gewaarwordingen verlevendigd : zodanig is de aarigenaame geur der gewasfen in den .mcrgen en avondilonden ; zodanig is de geur van het  € 2/1 > het onlangs afgemaaide hooi, en veele anderen die ons niet onbekend zyn. Hier uit kunnen wy zien hoe veele diensten aan de Kinderen der menfchen vergund zyn door het eenvoudige bekleedfel dat onze woonplaats omvangt, en hoeveel meer zyn 'er niet die ons onbekend zyn! cn al konden wy de vetzamelplaatfen der fneeuw onderzoeken; de fchatkamers van den hagel, of de vergaderplaacfen van den daauw ontleden; al konden wy de oorzaakenen omvloeiingen van het elektrieke vuur nagaan; of de verborgenheid der magnetifche vloeiftoffe ontdekken; al werd de geheime werking der natuur, waardoor de groei bevorderd word de vrugtbaarheid vermeerderd , het leven door de uitwaasieming verlengd, en veele andere nuttige diensten te wegen worden gehragt, voor ons opengelegd, zouden wy de vingers op de lippen zetten, en met eene ftil. zwygende aanbidding, den lof bepeinzen, dien de fpraak niet konde uitten. " Geen ftcrvlings laage zang kan ooit Gods kragt verheffen. Geen' flaauw penceel kan ooit naar eisch zyn' luister treffen. T 4 Wyl  € *72 > Wyl zelfs het Eng'len Koor by 's aardryks uchtenftcnd, Zyn Hemelkunst hier toe nog veel te zwak bevond. " * * 4c • De God die met een wenk de eeuwigheid doorziet, Behoeft den fchraalen roem van 't ftaamlend menschdom niet. " AAN-.   DAMPKRING en Schemering  < 273 > AANMERKINGEN ovbr de P L A A T E N, beu 0 0 rende tot de NEGENDE LESSE, PLAAT i. Van den Dampkring en de Schemering. Fig. i, Be1 at in zich een algemeen denkbeeld van de voordeelen die de aarde geniet, door den tusfchenkomst van eenen dampkring. Dit word onderfteld het noorderlykë halfrond te zyn : de Noordpool in het midden der al beelding; de zon aan de middenlyn; en dus Evcnnagt. Uit deze figuuren blykt het dat die deelen diedoor de dagelykfche omwentelinge der aarde van de zonne afgaan (j naamentlyk die weke getekend zyn Avcndftond) haare ftraalen door de buiging des dampkrings nog blyven genieten ; want ware 'er geen dampkring, zoude het te. a al.nagt zyn, daar T 5 nu  < 274 > nu de nagt eerst eenen aanvang neemt te d\ ge. volglyk geniet de wydte tusfchen dezeltwee letters nu de fchemering, en bereid zich trapsgewyze voor de totaale verduistering. Te Middag worden de licbtfïraalcn door den dampkring inde rondte verfprcid, eene gcJyke, en algemeene helderheid te wcge brengende. In den morgenftond komt het licht langzamerhand aan, naarmaate dat de deelen der aarde, gemerkt b, c, naar de zonne gekeerd worden, zodanig, dat haare ftraalen zich tot aan c uitflrekken , en de plaatfen aldaar gelegen , voor den volkomen dag bereiden ; hoewel het licht, volgens den regtlynigen loop der ftraalen , niet verder moest ftrekken dan tot aan b. Hieruit blykt, dat, hoewel de lyn a, b, de natuurlyke grens van het licht moest zyn, word het-' zelve, egter, door deze onwaardeerbaare uitvinding, verre buiten die lyn zlgcfoar, zynde c, d, de wezendlyke fcheiding rustenen den duifter en het licht; zelfs hebben de poolen thans geen nagt; hoewel alle andere deelen des aardkloots even dag en nagt hebben. In dit figuur heeft men onderftekl dat de zonneftraalen evenwydig op de aarde vallen ; dit is eg. ter zo niet, gelyk wy reeds hebben aangetoont, dewyl 'er meer dan de helft van de globe geftad'g 'er door verlicht word ; gevolglyk hebben de be-  € 275 > bewooners der aarde meer licht en minder duisterheid dan zy anders zouden hebben. Dit figuur is een foort van wederga van het afbeeldfel in de plaat van de «* omwenteling der aarde " in de voorige • lesfe verklaard. De cirkel waarin de zon onderfleld word zich te beweegen, komt overeenen met dien gemerkt E. Q. de uitwerking der zonne is, gelyk plaats zoude hebben, wanneer zy in oen ftand ƒ 7 ware. Uit de vereeniging dezer figuuren, in de onder» fcheidene fchyngeftaken gezien; kan men een zeer klaar denkbce'd bekomen van de omwenteling der aarde, en van de gevolgen die daar uit voortfpruitenv Fig. 2. Is eene duidelyker afbeelding van de fchemering dan men in het bovenfte figuur konde geeven : hier uit ziet men dat de licht ftraalen die uit de zonne naar 1 gefchooten worden, regt voort naar a moesten vliegen , maar op den dampkring te 1 vallende, daar door naar 2 worden geboogen , zodanig, dat A dezelven in het gezigt krygt, en gevolglyk de zonne ook, hoewel zy wezendlyfc beneden zynen gesigteinder te 1. 1 is. Deze ftraal word verders van 2 naar 3 geboogen, alwaar de nagt eenen aanvang neemt, zyr.de de zon ruim agtien graaden beneden den gezig;cmder van eenen waarneemer te 3. Van A tot 3 neemt de ver- dui-  < *76 > duiftering toe, zynde het licht te 3 volmaakt opgefchort. PLAAT 2. Van den Dampkring. Fig. 1. In dit afbeeldfel is de Dampkring in zeven afdedingen verdeeld, volgens de iesfe pug. '58; wordendede zwaarfte of verdikfte verdeelingen onderfteld het naaste aan de aarde te zyn, en de fynere of verdundste ftofre het verfte van haar af. Als men nu verder ondcrftelt dat eene ftraal uit eene fier gefchooten , regt door tot aan de eerfle afdeelirig loopt, zal die daar door den dampkring een weinig geboogen worden ; de tweede verdeeling doorloopcnde word zy nog meer geboogen; in de derde wykt zy nog meer van het regtlynige af- tn dus in haare afwyking toenee. merïdc, naarmaate zy de aarde nadert , befchryft haar loop, wanneer zy te A komt, eene aanmerklyke kromte ; en dewyl deze fter zich door haar licht a;n A vertoont, in dezelve richting die haare ftraalen in den dampkring hebben gehad , zal zy gevolglyk zich te a vertoonen, hoewel haar waare ftand veel laager is. Als men onderftelt dat de waarneemer te A naar het voorwerp h ziet, het welke in zynen na. tuur-    < *77 > tuurlyken gezigteinder is, dan ziet hy door de mo. gelyke grootfte hoeveelheid van dat gèdeeire des dampkrings dat met de zwaarfte dampen bezwangerd is; zynde de afftand van A tot B . grooter dan van A tot b} en de vergelykende afftand van A tot de eerfte lyn , veel laager op de lyn A^, dan op de lyn A fe? gevolglyk -zal de ftraal. buiging hier veel fterker zyn, en hoewel nooit zoo groot als hier afgebeeld ftaat (van de lyn a op *.) het welke wy gedaan hebben om de fteliing des te duidelyker te maaken, worden egter, de voorwerpen, aan den horizont, wel eene halve graad 'er door verhoogd. Indien de ftraalbuiging volgens den ftaat des dampk'ings vermeerderd of verminderd word, is het zeker dat deze verandering overeenkomftige uitwerkingen aan den horizont zal te wege brengen. Onderftelt dat een waarneemer te A ftaat , en dat gedeelte der aarde dat met eene geftippelde lyn van i tot 2 gemerkt is, kan befchouwen, zal hetzelve hem voorkomen een vlak te zyn op de lyn h 0, alwaar die door de lyn A word doorgefneeden ; maar wanneer hy van den dampkring omringd word zullen de ftraalen die hem van een veel wyder beftek toekomen, zodanig worden geboogen, dat hy tot aan de tweede geftippelde lyn zal kunnen zien , welke zich als een vlak aan de lyn  lyn h, taaie middenlyn onveranderlyk blyft, als een langwerpig: rond vertoonen. Onze landgenooten die in den jaare 1596 te Nova Zembla, op 76a Noor. der breedte, overwinterden, zagen de zon, door de ftraalbuiging des dampkrings , zeventien dagen vroeger dan zy, volgens de berekening, moest verfcheenen hebben. Kepler heeft berekend dat de zon, toen zy haar zagen, 50. beneden den gezigteinder was, en de ftraalbuiging negenmaal grooter dan by ons. P L A A T 3. De Dampkring en het Geluid. Fig. 1 en 2, zyn afgeleid van de proefneemingen van den Heere Hawksbee, ter beiooging van de ftraalbuigende kragt des Dampkrings. Fig. 1. De prisma met eene dubbelde hoeveelheid lugt belaaden , waardoor dezelve tweemaal meer verdikt is dan de vrye lugt; door deze verdikte lugt gezien, vertoont het verwerp te A: naar maate dat de bygevoegde lugt word uitgelaaten , daalt het voorwerp tot op deszelfs waaren ftand in de openc lugt, dót is te zeggen van A tot 1 en 2 ; maakende eene daaling van tien en eene vierde voeten. Fig. 2. De lugt die in de prisma was uitge. laatenzynde, daalt het voorwerp beneden b, deszelfs waar-  < 2go > Waaren ftand in de open lugt , tot op a en A ( tien en eene vierde voeten ) en als de lugt in de prisma weder word ingelaaten, klimt het voorwerp weder van A, tot a en £, louter door de Straalbuigende kragt van de ingelaten^- lugt. fig. 3, Het GELUID. Dit figuur verheelt de golven der bewoogene lugt, die het geluid van het lighaam A weg voeren. Eerst zyn zy (lerk , als te !• 2 3-4; maar zy worden fliauwer naarmaace dat zy van A naar B wyken , alwaar zy door dezelve gefluit worden, uitgenomen aan de opening B, door welke zy, als het ware, op nieuw, weder voortdry ven naar a. b. c. cl, e. vei flaau wende, naarmaa-e dat zy voortgaan, tot dat zy eindelyk weg fmeken (dat is te zeggen , tot dat het geluid niet meer word gehoord ) De golven die door de muur B gefluit worden , keeren te rug, en maaken eenen echo, welke verflaauwt overeenkomflig deszelfs afftand van het tcrugkaatlènde lighaam, als te 1.2. 3. 4. 5. 6, en worden op het laatst geheel ftil; Volgens den ftand van den waarneemcr, zal hy het Ocrfpronglyke geluiden den echo, min of meer onderfcheiden hooren; te echo 1, zullen zy byna vereenigd zyn; maar te echo 6", zullen zy onderfcheiden zyn. TIEN.  < a8i > in famenmengfel van goed en kwaad is het kenmerk van onzen tegenwoordigen ftaat; onze aangenaamheden worden door het kwaad dat 'er mede gepaard gaat verzuurd; de ftreelendfte verzagtingen worden door rampen verzeld, het vermaak en het genot des levens zyn naauw aan den dood , de fmart en de elende verbonden. Hoe onbeftendig is alles niet op aarde! op het eene oogenblik vertoont het bekleedfel dat onze woonplaats omvangt eene konioglyke pragt; op het anderen, be. fchouwen wy eene akelige duisternisfe: het v .mimend' vuur verteerd het land; de ratelende donder doet de aarde beeven ; vreeslyke wolkbreuken Horten ftroomen neder; yslyke hagelbuien dreigen alles te zullen vernielen ; of de fnel vliegende orkaanen fpreiden verwoesting over ome landen. — Is de vloed voorby — het tegenovergestelde is Biet minder akelig: — de hemelen weerhouden hunne traanen; geen zagte daauw; geene verkoelende buien , verkwikken de aarde; de kwynende ftem der natuur kermt aan alle zyden: — het ve© I Deel. V ver- TIENDE LES.  € 282 > verhar het veld alwaar zy hun jor>g geworpen hebben : — de landman ziet zyne kp verydeld; — de waterbronnen verfebaffen niet meer het verkwikkend' nat. Zodanig is de toef-and van ons land geweest in den Jaa:e 1557; wanneer 'er geen regen viel van April af tot in Augustus toe. — Of is de lugt met vergif bezwangerd ; waar vinden wy eene fchuilplaars ? —- de befmetting vervolgt ons — vlugten is ydel hulpmiddelen zyn te vergeefs —- wy haaien met eiken adem de pest in ! ons bekleedfel is dan de vergiftige mantel die ons ingewand verteert ! Gelukkig INederland! aan U zyn deze onheilen thans alleen door gerucht bekend —- de droefheid die zy by U verwekken , is alleen de droefheid van het medelyden —— aan U is zodamge verwoesting onbekend! Ons oogmerk is thans den dampkring te befchouwen met opzigt tot die werkingen die daarin geduurig plaats hebben; en welke byzonderlyk daartoe behooren. Eerst zullen wy over de winden handelen; en dezen zullen wy verdeelen in beftendige en verander! yke. Wanneer ik den wind behendigheid toeichryf, is het my wel bewust, dat de dagelykfcheondervinding zulks lochent: wy moeten egter zo vtel, zelfs niet op de ondervinding, vercrouwen, om het dadelyke dat het tegendeel bevvyst, uictefluiten: want hoewel het vaa:it«  < 283 > vaantje by ons geen zinnebeeld der beftendigheid is, waait egter de wind, in byzondere lugtftree'ken, niet dezelve aanhoudende kragt; de zeeman haalt zyne zeilen op, en verlaat zich byna op dc goedgunstigheid des winds; eene labbere koelte brengt hem veilig naar zyne beftemde Haven; geene fluimerende baaren verheffen zich om zynen weg te fluiten , of om zyne gangen te bezetten : zodanig is de ftille Oceaan , die, hoe wyd en uitgeftrekt hy ook zy, in zes of zeven weeken, met behulp van dezen béftendigen wind, over te zeilen is ; maar als men tegen deszelfs loop in moet zeilen, is men genoodzaakt denzelven boven te zeilen, en eene reis van zes of zeven maanden te doen. Deze winden waaien onophoudlyk in de Adantifche en Ethiopilche Oceaanen. Baar zyn ook winden die uic eenen regenovergeftelden bock waaien. Ik meen, die voor een gedeelte des jaars geregeld en bepaald uit eenen hoek waaien; en voor het andere gedeelte met dezelve geregeldheid uit eenen tegen overgeflelden hoek. Dezen noemt men Blousfons of beurthoudende pasfaat Winden : de verwisfeling derzelven gefchied met yslyke ftormen en orkaanen, en word het opbreeken der Mousfons genaamd. Deze winden hebben hunne bepaalde ftreeken, V s en  < 284 > en worden dikwyls door een voorgebergte of uithoek des Jands bepaald ; gelyk den uithoek van Oost indie; aan de eene zyde van denzelven worden de kusten door ftormwinden geteisterd, daar zy aan de andere zyde onbekend zyn. Dewyl de aanzienlykste gedeelten der aarde aan den invloed dezer winden onderhevig zyn; zullen wy tragren derzelver oorzaaken te verklaaren. De paslaat winden heerfchen het meest daar de groorfte hette is ; namentlyk aan, en digt by, den Evenaar (wy hebben reeds gefproken van de groote hette in deze gedeelten der aarde) alwaar de lugt door de zonneftraalen verdund en uitgeoreid zynde , eene foort van aanhoudende lugtledigheid in die ftreeken veroorzaakt, naar welke de naastliggende zwaare lugt, overeenkomflig de algemeene eigenfehap van vloeibaare lighaamen, met evenredige fnelheid geduuri^' word bewoogen , om het evenwigt te bewaaren. Wy zullen dit wat naauwkerriger onderzoeken, en vooreen oogenblik on. derftellen dat wy aan den evenaar zyn; op den middag is de zon hier toppuntig ; fchietende haare ftraalen met hevigheid op ons neder; de omliggende lugt gevoelt de kragt dezer regtlynige ftraalen, en breid zich diens volgens uit, wykende, als het ware, van de byna onver draaglyke hette ; — zo lang de zon toppuntig is zal deze uitbreiding der lugt plaats  < 285 > plaats hebben; maar zo dra de zon afgaat , zal de uitbreiding ook verminderen; en daar door zal de lugt, die door haare verdunning onlangs een zo groote ruimte befloeg, zich intrekken, en ge volg lyk eene ruimte nalaaten ,• deze ruimte word by aanhoudenheid gevuld door de lugt uit de aangrenzende ftreeken, die dezelve het best kunnen rnisfenen dewyl de dagelykfche beweeging der zonne van het oosten naar het westen is, zal deze toevoer van lugt denzelven loop hebben ; dat is te zeggen, hy zal van het oosten mar het westen waaien : en waren 'er geene beletfelen zoude deze ooste wind, die den zonnen loop volgt, zeer geweldig zyn ; maar wy m eten als één beletfel befchouwen, de hete die, na den aftrek der zonne, in de aarde blyft; want de aarde een digt lighaam zynde, behoud zy by zich veel hette, die zy geduurig blyft ungeeven naarmaate dat de dampkring tot verkoeling geneigd is. Dus blykt het dal deze gedeelten des dampkrings eene aanhoudende warmte heeft •, want hoewel hy by den nagt minder verhit is dan op den middag, is hy egter dan, verre van maatig te zyn. Men zoude hierby kunnen voegen, als eene andere oorzaak van dezen oosten wind. dat de loop der zonne , voorgegaan word door eene vei dmv ping of uitbreiding van de lugtlk zeg dat de V 3 loop  •C 286 > loop van do uitbreidende lugt de zon vooruitgaat; en gevolglyk, de lugt, als het ware voortduuwt, om voor de agtervolgende uitzettenden of uitgezetten dampkring plaats te maaken • dus word de lugt vóór de zonne voortgeduwd, en na dezelve getrokken, over het grootste gedeelte des aardkloots ; en zelfs wanneer de zon beneden de kimme is, is de nagt niet koud genoeg om eene vastzetting van den dampkring toetelaaten, voor dat de invloed der zonne weder hernieuwd word. Dit belet dat geen wind naar deze ftreek uit het westen kan komen; welke, te famen met den aanloop van lugt om de ruimte te vergoeden , oorzaak is, dat de wind dag en nagt uit het oosten waait; Wy zouden 'er kunnen byvoegen, dat de tyd van de groorfte hette ; welke zonder twyffel is wanneer de grootfte uitbreiding van de lugt plaats heeft, is, na dat de zon de middag lyn van de plaats voorby is; gevolglyk blyft de hette die zy heeft nagelaaten, de lugt van die plaatfen af. trekken , die de zon in haaren loop vroeger heeft verhaten ; want daar zy toppuntig is , kan geen lugt gemist worden. Men moet zich erinneren, dat de kragt der zonne verminderd , naarmaate men noord of zuid van den Evenaar afgaat; dat zy in de hooge of noorderlykë of zuiderlykc breedten, weinig invlued heeft,  < > heeft , in vergelyking van dien welke naby den evenaar plaats heeft ., dus is het zeer gemakiyk te begrypen, dat de winden van deze koudere lugtftreeken den dagelykfehen toevoer moet ver chaffen ter vergoedinge van de lugt ledigheid aan den evenaar De winden is deze ftreeken hebben twee onderfcheidene richtingen; de eene naar de ftreek daar zy het meest benoodig^ zyn; do andere, die van den lugtftroom waarmede zy zich largfaamer hand mengen < dus zal de vcreeaigde loop des winds, ren noorden der zonne, eene noordoosten richting hebben; gelyk die ten zuiden van dezelve eene zuidoosten richting hebben ; dit komt met de waarneeming ook overeenen ; want men heeft bevonden, dat de wind ten noorden van den evenaar tot op omtrent de hoogte van 270 of 30% hoe langer hoe meer van het het oosten naar het noordoosten afwvkt; en ten zuiden den evenaar, naar het zuidoosten; de verhitte lugt loopt mogelyk over den lugtftroom, waar van wy gefpicken hebben, heenen; naar de hooge breed;en, alwaar zy zich in den ongeregeldcn loop ces dampkrings verliest. Indien de zon de voornaamste oorzaak is van deze beftendige winden, kunnen wy met zeer veel grond onderftellen , dat haar invloed 001 zaak is van de beurthoudende paslaat winden; dezen zyn hun» V 4 ner  < 288 > nen oorfprong ook verfchuldigd aan d n jaar'yfcfchen Joop der zonne; deze is, gelyk meermaalen gezegd is, de eene helft van het jaar ten noorden van den evenaar , en de andere helft ten zuiden. Wanneer zy door de noorderlykë hemeltekens loopt is zy toppuntig boven de landen die te vooren aan haare regtlynige ftraalen niet zo zeer waren blöbtgefteld; gevolglyk is Arabien , Perfien , Indien en China, in dien ftand der zonne, zeer verhit; daar regen heeft de dampkring ten zuiden van den Evenaar, den tyd om zich te verkoelen; en docr deze verkoeling zwaarder geworden zynde , zal hy, natuurlyke wyze , voortdringen naar die fireeken alwaar de invloed der zonne zo fterk is: gevolglyk zal de lugt in de ftreeken, naby den toppuntigen ftand der zjnne , eenen loop aanneemen eerigzins overeenkomstig de grootere evenredigheid van wind uit het zuiden: wanneer de zon in het tegendeel, den Evenaar overloopt, en de zuiderlyke landen weder bezoekt, zullen de noorder winden heerfchen, en dus eene veiandering in de Mcusfons te wege brengen. Dezen zyn de algemeene oorzaaken d:r beurthoudende pasfaatwinden ; maar dat 'er veele winden zyn, die men met regt plaatslyk kan noemen, is ongecwvfeld; en het kan zyn dat veele plaatsly- ke  < 289 > ke oorzaaken invloed kunnen hebben op de Mousfons zelven, beiden in haare kragt en richting. Het is allen zeelieden bekend, dat hoe beften J;g de wind ook zy die op de groote zee waait, hy deze beitendigheid verliest, in de nabyheid van het land; zelfs in het raidden der beftendige pasfaatwinden, is de loop des winds op de kusten van Afrika en Amerika, dikwyls ftrydig met dien der paslaat winden, welker richting d3ar door veran. derd word. De oorzaak hiervan is zeer gemaklyk afteleiden van de reeds opgegevene grondbeginfelen; de hette door deze Landen ingetrokken, wanneer de zon toppuntig was; de groote hoogten, en aanzienlyke uithoeken die hier plaats hebben, werken te famen, om de pasfaat winden eeniger maate te fluiten, en dezelven uit hunnen loop te trekken ; hier moeten wy ook in aanmerking neemen, zo wel den loop der rivieren, en de weelde van den groei, als de hette des gronds. In Afrika -heeft men veele uitgeftrekte zandWoestynen , die weinig door tusfchenkomende hoogten verdeeld; of door beplantingen vercierd zyn. Hier worden , derhalven , de zonneftraalen met groote hevigheid weerkaatft, en eene overeenkomstige uitwerking op den dampkring ie w?ge ge. bragt. Dat eene zodanige weerkaatfing door hec zand plaats heeft, zelfs in onze gemaatigde lu^tV 5 flree-  ftreek, hebben de meeste menfchen die by de Manoeuvres te Waasdorp in her jaar ] 791 tegenwoordig zyn geweest, zeer gevoelig en fmertelyke bewyzen gehad: weike moet dan de hette ifet zyn eener Afrifaanfche woestwne; nan alle zyden brandend zand! beven het hoofd eene toppuntige zon! Om deze reden waait de wind, op de kust van Guinee, altoos op her land , om dat de lugt boven de aangrenzende zee minder verhit is dan op het land,* de verhitte lugt door den aanvoer van een meer verdikt ligf tam uit haare plaats gedrongen zynde, ftygt waar. fehynlyk hoog m den dampkring, om andere itrceken, mogelyk,, te bezoeken. Aan dc grenzen dezer winden „ of eenige graaden beneden den Evenaar, daar zy elkanderen te ge» moet komen, is alles tegenftrydigheid Stilte en O r k a a \'e n ! -—■ Zyn de beiden winden even gelyk fterfc, is alles ftil; geen lugtje beweegt het flaapende warer ; —■' maar wanneer de eene de andere wil te boven gaan, worden de hemelen tot woedende ftormen aangehi st ; de winden waaien verfchriklyk uit alle horken, elk als het ware naar de overhand tragtende , terwyl de opzwellende baaren met akelige draaikolken voort wentelen. Ongelukkig is het Schip dat 'er door wil vaaren! de ftilte zelve is doo dyk ! doodlyk is de woedende ftorm! — te vergeefs verwagt dejhulplooze zeeman naar  ♦C 291 > naar eene zagte koelte om hem uit deze verwis, felende elende te verlosfen! — verwagting is vrugteloos — hoop is ydel! De winden, waarvan wy gefproken hebben , duuren eenigen ryd. Daar zyn anderen, die men ge* meenlyk land winden noemt; deze vind men meestal in hcete kndcn, waaiende gedeelte van den dag uit zee, en het andere gedeelte van het land. De zeewind begint, volgens Dampier, gemeenlyk 's ochtends, vertoonehde zich als eene fyne, kleine krulling aan de oppervlakte van het water, die naar het land toe dryft; deze wind is in het begin zeer flaauw, doch hy neemt tot den middag toe; na den middag neemt hy trapsgewyze weder af; en voor den avond is hy geheel gedaan : na eene kleine msfchenpoozing, neemt de land wind eenen aanvang, met dezelve trapsgewyze verwisfeling als de zee wind,to: op den vroegen morgenftond, wanneer die weder begint te waaien. Of men deze winden lugt tyen zouden kunnen noemen, is niet wel te bepaalen; want befchouwt men deze verwisfeling als eene geregelde eb en vloed, afhanglyk van de dagelykfche omwenteling der aarde; is het moeielyk om te begrypen, dat de omvloeing eener zo verdunde vloeibaarheid , welke door veele oorzaaken kan verward worden, zo beflendig kan zyn als die van het water. De minst twyffelachtige wyze om de zwaarigheid op  op :e losten, is de reeds bygebragte grondbeginfelen namentiyl" do >r de uitzetting en ir.rrekking van denverbitten dampkring; hoewel alle voorbeelden hier door niet kunnen verklaard worden; want op zommige plaatfen is de tyd van deze winden tegenflrydig met dien "an andere plaatfen; beginnende de zeewind op zommige plaatfen 'smorgens, en op anderen 's avonds. Laat ons, in de befchouwing der gevolgen, de eerste groote oorzaak niet uit het oog verliezen, Hoe zorgvuldig is de Voorzienighied niet geweest over de nooddruftigheden haarer fchepfelen ! hoe blykt de goedertierenheid des Scheppeis in deze beurdingfche verfrsching van vevvisfelende koekens niet! Am de meeste dezer kusten zoude de hette onverdraaglyk zyn ware haare hevigheid door de zee koelten niet gemaatigd, Aan den anderen kan.; worden de zee- en andere dampen, die voor de gezondheid der menfchen nadeelig zouden zyn, door de landkoelte gezuiverd, en heilzaam gemaaüt. Dus hlykt het dat deze winden een voordeel verfchaflèn, het welke de bewooners van andere landen op gciyke hoogten , of van verder binvien'slands, met nyd zouden kunnen befchouwen. Daar zyn veele ooivaaken die de lugt kunnen verdunnen of verdikken — zulks kan door de wolken geschieden ; waarom de zeelieden met regt zeggen «* elke wolk brengt haaren wind mede."  De uchtenftond heeft zynen wind; op den middag is mogelyk alles ftil.,' naar maate dat de zon nederdaalt, brengt de koelte van den avond haaren wind mede; ook kunnen de bergen , al brengen zy geene wind voort, veel toebrengen tot de iluiting van zynen loop, en daar door eenen wind doen ontdaan daar hy anders niet wezen zoude : ook veroorzaa> ken rivieren en watervlieten , overeenkomstige lugtflroomen; dit is de lugtreizigers niet onbekend geweest; dewyl zy zeer bekommerd waren wanneer zy eene rivier, naby derzelver ontlasting in de zee, moesten overdryven, uit vreeze dat de lugt die de bal voortdreef, door den loop des water tegen, gewerkt zouden worden. De Heer Blanchard heeft my verzekerd, dat zyne bal, op eener zyner lugtreizen, eenige mylen ver is vooivgedrecven.. volgens den loop eener Üroomende rivier; hoewel de wind op de plaats daar hy was opgegaan , onveran. derlyk was gebleeven. Op het land is de wind zelden zo beflendig als op zee; het welke men mogelyk kan toelchryven aan de ftuiting der bergen, valleien &c. zelfs kunnen gebouwen en boomen zulks te wege brengen; want men moet niet denken, dat de droom des lugts die over den grond zweeft, altyd zo hoog is dat de gebouwen geene evenredigheid daartoe knnnen hebben; in het tegendeel, al is de wind redelyk fterk  < -94 > fterk zier) wy dikwyls wolken die op het oog niet zeer hoog zyn , tegen den wind in dryven ; en waarlyk, ik twyffel geenzins of de wolken zyn op verfchillende hoogcen; en wanneer zy , elk met haaren wind, eenen tegenftrydigen loop hebben , kunnen 'er tusfchen dezelven eene aanmerklykeruimte zyn, al waar de winden in evenwigt zynde, eene ftilte te wege brengen. Zo zulks waar is, zyn de poogingen ter befHeringe van de lugtbollen vrugteioos. De uitgeitrektheid der winden die niet beften dig zyn , is niet gemaklyk te bepaalen : a!s wy oordeelen mogen naar de ftormwinden die zich door hunne gevolgen aanmerkensmaardig hebben gemaakt, dan (trekken zy «eer verre uit. De gevolgen van eenen ftorm, welk, zomen meent, zynen oorfprong over de Adantifche Zee heeft ge. had Cin Odlober 1781 ) heeft men te Barbadoes gevoeld , als uit het noordwesten komende ; te, London werd men een gedeelte van denzelven ftorm gewaar als of die uit het zuiden kwam; hy is Engeland over gewaaid, en heeft zich, zo men rreent, noord waards, to: Zweden toe, uitgeftrekt. Deze wydte is hy, zo veel ik my erinner, in omttent drie dagen ove;gewaaid; wy kunnen egter, ne fnelheid v?n den wind door zodanige voor- •!den niet bepaalen; dewyl, behalven de onderftelde woede, waarmede zodanige ftormwinden - rden voortgejaagd , deszelfs beweeging in het  < 295 > begin, waarfcbynlyk, veel fneller is geweest, dan na dat hy eenen aanmerklyken ;:fftand had bereikt. De gcwoone frelheid des winds, word, door de zeelede?-, zq ik meen, gemeenlyk, op een en eene halve myi in her uur gerekend. In ltonnwnden waair het zomtyds vyf of zes myiea ver in het uur; en in zwaare ftormen , heeft men gerekend dat de wind niet minder dan vyfben of twintig mylen in een uur afdoet. , Een man te paard kan gemeenlyk den wind gemaklyk voorby ryden ,- maar als men deszelfs fnelheid wil berekenen naar de beweeging van die kleine wolk die eenen ftorm aankondigt, dan moet die zeer groot zyn ; dewyl deze kleine woik de wydte tusfchen den zigtbaaren horizont en den toppunt , in omtrent een uur tyds doorloopt: hoe nadrukklyk is dan niet het denkbeeld van den Koninglyken Dichter " Hy (God) vliegt op de vleugelen des winds." De winden worden doorgaans verzeld van Wolken en Dampen; welker ooriprong en hoedanigheden wy nu onderzoeken zullen. Ik begryp dat de dampkring een ontzachlyk ftookhuis is, waarin alle loorten van fcheidkundige werkingen gefchieden; de groote hoofdzaak dezer uitwerking is, zo het my voorkomt, eene geiykheid of eyenwigt. Is cr iets te heet, het word door de omvangende lugt ve. koeid; is 'er iets te koud, het word der de om • vloei-  < 2o6 > vloeiende lugt verwarmd; is 'er iets te vogrig, het word door de bigt gedroogd; of is het te droog, het word door de dampen die in de lugt dryven, vogtig gemaakt. Dus fchynt het dat de overtolligheden door de lugt worden weggenomen ; en het gebrek , daar het voorkomt, vergoed. D'n al* gemeene nut dat wy van den dampkring genieten, verrchaft ons menige nut:;ge bedenkingen. De dampkring is eene groote hoofdzaak, die zich in duizende nuttige takken uitbreid, die ren hoogsten nood.aaklyk zyn voor de fchepfelen die in den denzelven 'eeven; deszelfs werking gefchied zonder onzen invloed of befliering; en hield die maar voor eenen korten tyd op, zouden elende en verwoesting de gevolgen er van zyn. Hoe veele ongelukken gebeuren 'er niet door eene belemmering in de omvloeiing van de lugt ? — hoe veele bewyzen heeft men niet voor handen, van de doodlyke gevolgen eener opgeflooten lugt; gelyk in kelders en onderaardfche holen in mynen en fpelonken ? zelfs zyn veele fabrieken, en andere gebouwen, in dit opzigt, nadeelig; door dien den vryen omloop van de lugt 'er in belemmerd of verhinderd word. Deze flrekken ailtn tot bewys van de noodzaaklykheid dier werkende hoedanigheden, welken de Godlyke wysheid aan den dampkring heeft gegeeven. Wolken  < 297 > Wolken zyn uitwaasfemingen of dampen, die rn den dampkring zyn opgetrokken, en van denzelven aart ala de geene die wy dikwyls op het. land zien dry ven; en dewyl dezen gemaklyker te onderzoeken zyn, kunnen zy tot voorbeeld dienen van den aart der wolken in het algemeen. Daar zullen weinig myncr leezers zyn, die niet, op den eenen of anderen tyd, in eenen nevel zyn geweest; welke waarfchynlyk zynen oorfprcng heeft gehad, uit eenige moerasfige gronden; of uit eene rivier die -door zodam'gcn grond vloeide. Deze nevel, dan, bevatte in zich eenige waterachtige dampen,die bezwangerd waren met uitwasemingen uit de. aarde die lang in het water heeft, geweekt; — uit gewasfen die in zodanigen moeiasfigen grond groeiden — en, uit alles, zelfs de fleenen niet urgezonderd, dat tot de uitwaasfeming bekwaam was: hier uit volgt, dat men uit eene zoda! ige vermenging van dampen eenen byna lighaamlyken ftroom van ftinkende misten te wagten heeft, welke naaide landsgeffeldheid, en andere omftandigheden , vermeerderd of verminderd kan worden. Het gebeurt zeer zelden dat er op de bergen eerige misten of nevels ontftaan, dewyl het water door de fchuinte zeer fchielyk daarvan af loopt : doch hier vind men dikwyls nevels dat is te zeggen dampen, die uit de aarde, de planten &c. zyn opI Deel. X ge.  gefteegen; wanneer deze op eenen kleinen afïïand gezien worden, zelfs, dewyl zy nog op den grond zyn, vertoonen zy als wolken, en wanneer zyredelvk hoog zyn, kunnen zy van de wolken niet onderfcheiden worden. Eene der lugtreizigers, (zo ik meen de Heer Lunardi) verhaalt, dat "zekere wolken zich vertoonden als nevels ; en dewyl hy 'er door heenen dreef, fcheenen dezelven hem te ontwyken , en ontzigtbaar te worden; verwonende als of zy voor eene halve myl vóór hem zich openden; dat is te zeggen, zy waren zo verdund dat hy ze niet konde zien, ten zy , dat zy in eene aanmerklyke hoeveelheid waren. Het is my niet onbewust, dat men veel kunst aan 't werk heeft geiteld , om de oi.ftyging der dampen en uitwaasfemingen te verklaaren ; verfcheidene geleerden zyn al lang van meening geweest , dat 'er in de waterdeelen eene zekere hoe veelheid lugrs was ingeflooten , en dat deze lugt door de hette uitgezet zynde, naar boven neeg, en de waterdeelen mede voerde Doftor Ha* milt on, een vermaard Fngelfch Schryver, is over lang van gevoelen geweest, dat het water door de lugt ontbonden word en zich daarmede mengt , waarin hy fterk is onder"eund geweest door den geleerden Watson, Bislchop van I.an- daff,  daff; en zelfs hebben laatere natuurkundigen buiten tegen fpraak beweezen, dat de lugt en bet water maar eene hoofJlloffe is, gelyk wy zullen aantoonen wanneer wy over het water handelen. Deze vermenging van het water met de lugt, heeft men vergeleken by de fmelting van zout in water, welk zodanig 'er mede vereenigd wr>rd , dat het niet meer te onderfcheiden is; cok word het zout fchielyker in warm, dan in koud water ontbonden; op gelyke wyze worden de uitwaasfemingen der aarde, wanneer zy door de hette van de middag zon Verdund zyn, geheel onzigtbaar, dewyl zy dan geheel en al met de lugtdeelen gemengd zyn; doch gelyk het zout zich eenigermaatefcheidt, en nederzakr, wanneer het water koud geworden is; zo worden ook de dampen zigtbaarder wanneer zy door de koelte van den morgen of avondflond gedold en verdikt worden. Als men een fles wyn uit eene koude kelder brengt, en dezelve op eene warme plaats zet, zal de lugt om dezelve, oogenbliklyk ftollen ; en de dampen die 'er in opgeflooten waaren niet langer kunnende draagen, zullen die zich tot water zetten, en als druppelen , op de oppervlakte van de fles vertoonen : naarmaate dat de water deelen met zuur bezwangerd zyn; zullen derzelver uitwerkingen 3 op de lighaamen die daar aan zyn blootgefteld , min of meer kragtig zyn, X a even-  evenredig a°.n den aart der doffen daar zv op werken yzer , koper en andere metaalen. worden "«eer ligt er door bennet,' en wanneer de doorlïnaling van bet w:ue' hel mmeri iï' word zelfs het deen en hourwerk door de opdygeode dampen, die derge. lyke wateren in wve vloed Bcrfcfeffen zodanir be* finet, dat 'er geene mogerykheid is om hetzelve rein te houden.- Niemand die ooit in A.nderd'im is geweest zal dit in rwyffel trekken; en uit de overeenkomst die tusfchen de hit en het water plaats heeft, is het zeer waarfebynhyk, dat het water zo wel door de lugt aan beimet worden , als de iugt door het v.attr. Wanneer de dampen hoog in de lugt vei heven zyn, worden zy wolken; wanneet deze .volken te laraen worden vergaderd, er; in eenen gedro gen, befl.ian zy naruur'yk een veei k-einer be'ek dan warmeei zy meer verdund zyn; door deze famen* drukking vcreenigen zich de deelen dier fyne dampen, en maaken daar door druppels, welke doordc aangroeiing hoe langer hoe gr.ioter. wordende; op het laatst te zwaar worden om in de lugt te dryven , en vallen dus als Regen neder. Wanneer de wolk breekt gust het water als een droom uit, doch door de hoogte daar het van valt, en den tegendand die de lugt daaraan biedt, word de droom wel naast in beeken verdeeld, en dezen weder in  in regen, die zagt of -waar is. vo'gens de grootte en hoogte, van de wolk , daar het uitgetlort is; als mede de .gefteldheü van de lugt, en de kragt des wnds ; want als de wolken geweldig tegen eikanderen wórden gedreeven , zal de florting zwaar, der zyn, dan wanneer die elkandere zagtjens naderen. De oorfprong van den Daauw verfchil? niet zeer veel van dien des regens; wanneer de dampkring door het vertrekken der zonne verkoeld h gewor* den, vallen de dampen, die door de warmte der zonne zyn opgetrokken geweest, doch niet hoog genoeg om wolken te formeeren, weder zagtjens ned> r; hoewel zo onzigtbaar niet als toen zy opgetrokken waren. De daauw heeft eene zo naauwe betrekking tot den grond daar de dampen uit opgefteegen zyn ; dat het byna niet mogeiyk is dat de proeven door twee menfchen op denzelven tyd gedaan., gelyke uitkomst zullen hebben k. it zommige gronden, zyn de dampen, of de daauw, klaar helder en fmaakloos ; uit anderen zyn ze zo iïerk , en met zo .eel zout bezwangerd , dat de güazen waarmede de proeven worden gedaan, 'er door gebarsten worden, en zomtyds van, de fraaiste koleur en geverwd. Pewyl de dampen dan, waarvan de wolken geformeerd zyn, zo ver-, fchiilend zyn, zal natuurlyk volgen, da; de wolX 3 ken  ♦C 3°2 > ken ook verfchillend zyn; zommige dampen zullen gezond en vrugrbaar zyn: anderen weder zul. len beiden voor den menfch en het gewas nadeelig zyn; en bleeven zy altyd in de ftreek hangen daar zy eerst waren uitgewaasfemd , zouden zommige ftrceken des aardkloots al te vrugtbaar zyn ; en andeien vergiftig en onbewoonbaar ; maar de Albeflierder der natuur heeft de winden doen waaien , om de uitwaasfemingen, welke met zekere dampen bezwangerd zyn , vooral wanneer zv eerst uit de aarde opkomen, naar andere oorden over te waaien, alwaar zodanige dampen in minder overvloed worden uirgewaasfemd ; en waar door beide oorden vrugtbaar worden gemaakt. Men zoude de dampen kunnen verdeden in den avond en morgen daauw. Van den eersten hebben wy reeds eefproken; wat den kaatsten aanbe. largt, het komt my voor, dat die uit dampen beftaat, welke géduurendè den dag hooger opgeklommen zyn dan de voorigen, alwaar zy géduurendè de koelte van den nagt blyven hangen,* doch de lugt, door de toeneemende hette van den damp. kring, by dcaannaderiogder zonne, weder Jangfaam uitgezet wordende, veroorzaakt deze beweeging in de lugt een zagte wind, waar door de dampen in eikanderen gedrongen zynde, zich vereenigen, en daar door zwaar wordende, als daauw neder val¬ len;  < 3°3 > . len; dus heeft de morgen daauw meer van den aart van den regen dan de avond daauw; en gevolglyk is hy minder nadeelig voor de gezondheid; hoewel hy nooit wolken formeert, of zich in den dampkring laat zien. Het geene men den honigdaauw noemt, fchynt zynen oorfprong te hebben in" de uitgewaasfemde olieachtige deelen der boomen en planten, weke door de zonne verdund, en vlugtig geworden zynde, op het water, op of de aard- nedervallen, en zich daar in de gedaante van een vetachtig vogt vertoonen. De Kyp komt my voor een bevroozen daauw te zyn; en te beftaan uit die dampen, die in warm weder zich als eene zagte daauw zouden vertoonen, zodanig door de koude geftold, dat zy eene foort van witte korst maaken op de oppervlakte van alles daar zy op vallen. De dampen die hooger in de ftreek der wolken op ftygen, worden aan grootere uitwerkfelen van de koude blootgefteld; wanneer de regen druppels geftold zyn kort na dat zy uit de wolk vallen daar zy in vergaderd waren geweest, komen zy op de aarde in de gedaante van groote Ha gelsteen en, die dikwyls zeer veel kwaad toebrengen aan de boomen en gewasfen; maarzo de druppelen wat laager vallen eer zy zich tot ys zetten , X u , zyn  KC 304 > zyn de hagelfteenen klein, en veel zagter dan de grootere. Het Sneeuw is niet anders dan bevroozene dampen, die geftold worden dewyl zy nog hoog in de lugt verheven zyn ; en in het nedervallen zich aan eikanderen hechtende, de lneeuwvlokken maaken; die zo verfchlllend van gedaante zyn, dai het niet mogelyk is alle derzelver vertooningen na te gaan. De Heer Engelman heeft twee en zeventig onderfcheidene fneeuwvlokken afgebeeld ; de kundige Heer Martinet heeft, in zy11e Katechhmus der Natuur, 4'e deel pl. b, nog vier en twintig 'er bygevoegd, die hy in den winter van het jaar 1778, heefc waargenomen; en de zeer geleerde Heer L.Bicker, M. D te Rotterdam, heeft in den Winter van het Jaar 1788. nog verfcheidene anderen waargenomen, die Engelman, en Martinet beiden, ontfnapt zyn ; maar hoewel de gedaante der fneeuwvlokken zo verfchillend is, zyn egter derzelver deelen altyd van eene geregelde gedaante, met zes kleine punten, ftars gewyze, Oitfchietendè , die , waren zy flerk genoeg om hunne gedaante te blyven behouden, zeer gevoelig zouden ftceken wanneer zy op de hand vielen; doch door hnnne uittermaate fynheid , fmelten zy zo dra zy 'er op vallen. Het  *t S°5 > Het fneeuw is van zeer groot nut, dewyl het de planten en gewasfen bcft±ermt voor dc by. rende ftrengheid der winden cn vorst ; zonder , egter, dat het meer voedfel in zich bevat dan de regen; noch eenige zoutachtig , of ander grond* beginfel, waar uit een denkbeeld zoud kunnen ontliaan , dat het meeuw eene byzondere voedfaame hoedanigheid bezat- Capt. James verhaalt, in zyne reishefchryving naar de Noordpool, dat de dam» pen die uit het onderste gedeelte van de hut opfteegen, boven in dezelve hut, door de koude geftold werden, en in de gedaante van meeuw weder nedervielen ; in weerwil var. het vuur dat men in de hut geftadig brandde. De Bliksem en de Donder, worden ook in den dampkring voongebragr; in het algemeen houd men den laats;en voor de loutere weerkaatimg van den flog die door den eersten word veroorzaakt , en die min of meer hevig is , volgens den afftand en andere omftandigheden, Hoe groorfeh dit gebulder der ftrydende elementen ons ook mag voorkomen; behoort het, egter, ons geene vrees inteboezemen ; de zogenaamde dondet kloot, heeft geen beftaan in de natuur. Het gevaar is by den Blikfèm, dien men houden kan voor een dier onderwerpen wier corzaaken men in het algemeen kan begrypen , zonder alle derzelver byzonderheX 5 den  < 306" > den te kunnen oplosfen. Men heeft door de Electrkhett de meesten der verfchynfeien nagebootst; ook weet men, dat de electrieke vloeiftoffe over al, en in alles, huisvest; dat zommige lighaamen veel meer van deze noffe in zich hebben dan anderen; en dat wanneer dezen 'er al te fterk daarmede belaaden zyn, zy dezelve overdoen aan andere lighaamen die minder voorzien zyn dan zy draagen kunnen: zo, derhalven, eene wolk, of een gedeelte van den dampkring, met de electrieke ftoffe overlaaden is , en een andere naby zynde wolk, onderlaaden is , zal deze de ftoffe uit de andere trekken. Dat de dampen, die door de aarde worden uitgewaasfemd, meer dan anderen , met deze ftoffe bezwangerd zyn , is niet vreemd , dat deze byzonderlyk door de fterkere werking der zenne zouden opgetrokken worden , is zeer wel te begrypcn; en dar zy voor eenen tyd in de fugt dry ven. en zich alleen door haare gevolgen laaten zien, kan men gereedlyk toeftemmen ——• en verders is het byna loutere gisfing. De geleerde Meer van Ma rum, te Haarlem, heefteen zeer aartige proeve uitgevonden, om deze aantrekking en aanfteeking der met electrieke ftoffe bezwangerde lugt te bewyzen: hier toe heeft hy twee kalfsvliezen met onvlambaare lugt zoda. nig gevuld dat zy byna in evenwigr waren met de  ♦C 3°7 > de lugt van den dampkring ,• het eene bond hy met een touw van zyde en gmid-draad, aan de conduiïor van zyn elettriseer machine vast; het andüre maakte hy zodam'g vast , dat het gemeen, fchap had met de wryvers van zyn werktuig; wanneer hy dus de fchyven omdraaide, werd een der vliezen negative, en het andere pofitive, geëleic trifeerd; en beiden daar door dryvend geworden zynde, werd het negative, of onderbelaaden, door het pofitive of overbelaaden vlies , zodanig aange. trokken, dat zy op laatst in aanraaking kwamen, wanneer een vonk uit het pofitive gefchooten werd , dat met den blikfem volmaakt ovcreenen kwam; waardoor beiden de vliezen aangeftoken werdende, met een groot geluid barsten , dat den ratelenden donder in het miniatuur vertoonde. Maar vraagt men want deze electrieke ftoiTe js? Kan ik alleen 'er op antwoorden, dat zy my voorkomt een zekere modificatie of vorming •van het hoofdftoflyk vuur te zyn, zo niet het hoofdftoflyke vuur zelf, dat voor deze waereld gefchikt is ; zommige Natuurkundigen willen dezelve tóefchryven aan de vuurdeelen die uit de zonne gefchooten worden; en die door alle aardfche voorwerpen , min of meer worden ingelyfd ; zeker is het dat deze ftoffe overvloedig is voorzien van zoutachtige en zwavelachtinge dampen, waaruit het  . < 308 > her meeste phloghten ontftaat , dat men voor de ftoffe cf grondbeginfèl der warmte houd ; ook komt het my voor \ dat men de meeste lugtverIchynfelen , en byzondtrhk de A rora B realisoi IN o o roer Licht, en derzelver verfchillende vertoningen , hieraan zoude kunnen toeichryven. Het Genootfchap te Dvon, heeft eenige jaaren geleden eene premie op deze vraag uitgeloofd; en zo fterk waren de bygebragte bewyzen dat de electrieke ftoffe, het hoofdftofiyk vuur is ; dat men van de oude fteliing van Newton , dat de z wne ftraalen de eenige oorzaak van de warmte is, zouden afgezien hebben, had men in de nieuwe fteliing, middel kunnen vinden , om de ftraalbuiging te verklaaren. ( Men kan deze gantfche Helling zeer duidelyk verklaard vinden in het onlangs nitgekomen Verhandeling over de Oorzaak en Uirwcrufeien van het Licht en de warmee der zonne, " doordeel1.. re Cauttauj, Lid van het Kuninglvke iVlaatlUia, py der Wetenfchappen te Metz.) Deze onderwerpen behopren zekerlyk tot den Dampkring; maar daar is nog een vérfehynfel, waarover men zeer veel heeft getwist, of hetzelve .zynen oorfprong heeft in de lugt of in de zee . Ik meen de Hoozen ; waarvan men eene naauw- keunge  < 3^9 > keurige befchryving vind in de Reizen van Toufnefort; in de MUdenlandfche Zee; die wv onze kezers zullen mededeelen. " De eerfte die wy de eersten; kort daarna zagen wy ieder naar de wolkeu klimmen,* daar zy aanraakten fcheenen zy zich uittehreiden, vertoonende byna gelyk den mond van een trompet. Deze pypen waren wit, dat mogelyk toetefchryven was, aan het fchuimend water dat 'er in£eflooten was ; want te voeren vertoonden zy leeg te zyn ,• en van de koleur van doorfchynend glas. De pypen waren niet regt; maar op zommige plaatfen geboogen; ook liepen zy niet lynregt naar de wolken ; maar verheften zich met eene fchuinfe richting, doch het byzonderlykste was, dat een wolk, naar welke eene der pypen fcheenen getrokken te worden , door den wind voortgedreeven zynde, de pyp in eene fchuynfe richting mede trok, zonder dat dezelve gebro. ken werd ; maar agter eene andere pyp heenen gaande, vertoonde dezelven als een 'sAndries kruis. In het eerst, waren zy elke omtrent eene vinger dik, behalven aan den top, alwaar zy veel dikker vertoonden ; twee derzelven verdween; maar kort daarna werd de laatfle van de drie aaumerklyk grooter ; en zyne pyp, die in het eerst klein was , vertoonde wel haast zo dik als een mans arm, en op laatst bekwam zy de dikte van een middellyf. Wy zagen duidelyk, het water door dit doorfchynend lighaam naar de wolken klimmen, met eene foort van krulachtige draaiing : zomtyds  < 3ii > tyds flonk de pyp in, dan zettede zy zich we. der uit', zomwylen werd zv vanboven dikker,zorawylen beneden ; gelykende volmaakt naar eenen darm met water gevuld, dien men met de vingers toedrukt, om het water te doen ryzen en daalen. deze verandering in de hoos, bleek my duidelyk veroorzaakt te wezen door de drukking van den wind, waardoor de hoos genoodzaakt werd, zich van een gedeelte van haar water te ontlasten. Na eenigen tyd begon de hoos fmaller te worden, en dan weder dikker; neemende dus in dikte toe en af, tot dat zy op laatst zeer dun werd. Daarna, bemerkte ik dat de zee, die rondom de boos verhoogd was geweest, zyne voorige vlakte trapsgewyze weder bekwam, en het onderfte van de pyp, die aan het zelve raakte, werd zo dun als of zy met een touw was toegetrokken; dit bleef zo lang tot dat het licht door de wolk fchietende , ons het gezigt daarvan benam: ik bleef egter naar de plaats zien, verwagtende dat de deelen zich weder te famen zouden trekken, gelyk ik by eene anderen had waargenomen, welker pypen meer dan eens gebroken werden , en zich weder vereenigden ; doch ik werd daarin te leurgelteld, want de hoos vertoonde zich nier meer. De befchryving door Dr. Stuart geplaats in de Philofophical Tranfactions M", 277. komt met de  < pa > de voorgaande wel genoeg over eenen ,• dan hy merkt aan, dat de wolken zwart waren , en mei regen bezwangerd: dat de hoozen ook zwart vertoonden — glad — zommige daarvan lynregt — zommigen febuins, by tyden af- en toeneemende en dat het water voor de wolk getroebeld fcheen. Het twyffeiachtige in deze vertooning is, of dezelve eere opklimming van het water uit de zee is , of wel eene uitftorting van hetzelve uit de wolk. Dr. Stuart, Colonn?;, cn anderen, zyn van begiip , dat her eene opklimming is van het water; de eersten dezer febryvers. ipreei-tvan eene zuiging, als de oorzaak dezer klimming, zynde hy van begrip dat dezelve verklaard word d >or de uitwerkfelen van eenen laaskop: — anderen zeg« gen, dat zy veroorzaakt word door eene iugtledig. heid : — anderen fchryven dezelve toe aan een wervelwind -- mogelyk (pannen veele oor/aaken te famen om dit verfchynfël voort te brengen; maar het gebeurt zo zelden dat de natuurkundigen gelegenheid hebben om hetzelve waartememen, dat men op geene öeiling kan vertrouwen Men heeft eene , waarlchynlyk gelykfoortig, Hoos, ook op het land gezien, die, ware zy op zee geveest, het warer mogelyk opgetrokken zoude hebben ; dit verfchynfël word aldus befchreeven* " Het jaargety was zeer droog; het weêr uit- ter-  < 3^3 > termaate warm, en de lugt vol wolken. Na dat de wind eenigen tyd hard had gewaaid , en de zwaare wolken daar door op eenen gedreeven waren , zag ik eene geweldige draaiing in de lugt, en het middenpunt der wolken bytyden neêr fchieten, in de gedaante van eene lange, dikke, zwarte pyp, waarin men zeer duidelyk eene beweeging gewaar werd, die naar het draaien van eeneh kurketrekker geleek ; waar door alles, waar zy aanraakte, naar de hoogte getrokken werd. Deze pyp ging langfaam voort; en over een bofchje van jonge boomgn dryvende, werden dezelven in eene kiingsgewyze beweeging geboogen: voorts kwam de pyp boven eene fchuur, en in een oogenblik zag men het rietedak overal in de lugt vliegen. De pyp naderde my, en ik bemerkte dat haare zwarte koleur veroorzaakt werd door de omdraaiing van de wolken, die door de llooting van tegeniirydige winden, op een middenpunt te famen gedrongen werden, alwaar de grootfte kragt werd uit* geaeffend , en gelyk een Archhnedes fikreefnedeT' fchietende , om alles wat in den weg kwam intezwelgen. Eene andere die ik gezien heb, werd met nog yslyker gevolgen verzeld; zwaare eikeboomen werden 'er door uit den grond gerukt, of om verre gehaald; de vogelen die in haar draaipunt kwamen, werden opgerukt, en tegen den grond geI Deel. Y fmee.  < 3-4 > fmeeten. Op deze wy ze ging zv voort, met eene foort van bommend geluid , gelykj het geraas van een molen • tut du zy op het laatst, na vee) k vaad te hebben gedaas, ui; eenen dreef en verdween. Phüofophkal Tranfatliom '\!o 281. Een S'.lerwaaide ca z er geleerde Heer, met wien ik onlangs over dit onderwerp tprak , verzekerde my , dat hy byna gelyke vertooning , meer dan eens , hkr te lande had gezien : ook heeft hy waargenomen, dat deze wonderlyke draaikolk, over eene kleine rivier trekkende, het water op eene wonderiyke wyze heen m weder floeg^, en hetzelve met een Ikrk (chuim tegen den kant dreef; maiar mogelyk was 'er noch water, noch ruimte genoeg om eene hoos toetelaaten. Gelukkig is het voor het menschdorn , dat de voordeelen die de werkingen der natuur verhellen, ombepaalder zyn dan onze kennis; en fhndvastiger dan ome denkbeelden ; en h >e verfchrik'yk zommi ten dezelven 00, zyn. genieten wy, echter, daar door, aanhoudt- tde voordeelen en zoa-enin^en let onmidlyke nut dat vvv van de hoozen trekken is voor ons verborgen ; maar wy moeten niettemin es kennen dat het vooi her menschdorn' gelukkig is, dat zy sneer op de zee voorvallen dan op net land want ware derzelver kragt tegen onze fteuen of dorpen uitgeoefTend, wat zouden de gevol-  < 3»5 > volgen daarvan niet zyn! Maar wil men zich feeklaager over den Donder, den Bliksem, den Hagjïl en het Sneeuw, is het alleen om dat men derzelver belangryke diensten onkundig is, om dat men geen befef heeft van het nut dat zy ons toe^ brengen. De Donder en de Blikfem zuiveren de lugt van gedierten ; en verdryven die vergiftige dampen, die anders, mogelyk, de pest zouden veroorzaaken. De Koude en de Vorst zuiveren de lugt, en maaken haar bekwaam om het haaren toetebrengen tot de werkingen des levens: want in eene met damp bezwangerde, verhit en vertlapcè lugt, kan den mensch gezegd worden eerder te betfaan dan te loeven. Oneindige wysheid heeft den Dampkring ffleÉ veele vermogens voorzien, om zelven de verwarringen te herftellen waaraan hy onderhevig is: daar de lugt op den dag met dampen en uitwasemingen zwaar bezwangerd word, word die 'snagts door den regen daarvan ontlast; is de lugt met zwavelachtige dampen bezwangerd, worden die door den blikfem verteerd; maar is zy met zuivere electrieke vloeiftoffe vervuld , dan word zy verlichtend , en verfchaft aan de ftreeken van het anders zorntyds duistere noorden , het aangenaamste licht en de verwonderlykste luister Uit deze enkelde voorbeelden kunnen wy het Y s §roo:e  < St6 > groote nut dat wy uit den dampkring trekken , zeer duidelyk gewaar worden ; en egter zyn de diensten die hy voor ons verricht, hier by niet bepaald; hy ontvangt de dampen die de aarde, de planten, de dieren, de wateren en alle foorten van verrottende lighaamen uitwaasfemen; deze zyn, affcheidlyk, en op zich zeken, zeer nadeelig voor de gezondheid; maar wanneer zy vereenigd zyn, zuiveren zy eikanderen, en worden niet meer fchaüelyk. Merken wy ook aan het toevallige belang dier frerkere lugtftroomen die wy winden noemen; hoe zy de reuken van verre afgelegene ftreeken overwaaien, om die met anderen te mengen ,' en derzelver nadeelige Hoedanigheden tegen te werken; de winden zuiveren de lugt, en noodzaaken haar zich van alles te ontdoen waarmede zy belaaden is: zy beletten, gelyk de vloeden der zee, eenen frilfrand in de natuur, die niet anders dan doodlyk zoude zyn; zy brengen ook,gelyk de zee de voorthrengfelen van het eene land, in anderen over, zy zaaien duizend zaaden van duizende gewas-en , ©p Plaatfen daar zy anders niet zouden groeien ; en egter kunnen wy de winden vaa partydigheid niet befchuldigen; want al onfteelen zy ons eenige zaaden , brengen zy ons anderen daar voor in de Plaats; dus worden, zonder onzen voorzorg, en dikwyls tegen onzen wille, alle fooiten van gewas-  < 3*7 > wasfen behouden ; en mogelyk is 'er zedert de fchepping geen eene foorc verboren geraak:, Deze zyn de nuttige gevolgen van den damp. kring: maar in deze gelukkige land heek beichouwen wy de natuur in haar miid'te gewaad: — het geene wy ftortregen noemen, zond in andere knden voor eenen motsegen aargezien worden; — het geene wy wind noemen, zouden zy in andere ftreeken als een verkoelend lugtje aanfehouwen — Wat zyv onze zwaarste regens in vergelyking van die aan den evenaar? alwaar de beeken in eenen nagt rivieren worden , en rivieren zeën alwaar dc hoogfte boomen die beklommen kunnen worden, den eledigen reiziger naauwlyks boven den vloed die hem omringt verheft ; w;ens fnelle droom voortruischt om die ontzacï yke ivieren optezwellen, welkers ontlaste wateren, de zee zoet maakt. Wat is de allerverfchriklyste ftorm by ons , in vergelyking van de orkaanen, waarmede de Indien geteisterd worden? Deze Orkaanen worden, gemeenlyk, van eene kleine wolk voorgegaan, die zich als een zwart vlakje, aan d~n kimme vertoont, en waaraan de Portugeezen den naam van Os oog gegeeven hebben; deze wolk word grooter, naarmaate dat zy nadert, vertoonende wel haast zo groot als eene hand: alles is intuslchen ftil; en deele. menten fchynen in flaap gewiegd te zyn; wanneer Y 3 de  < 3i3 > de wolk wat genaderd is, komt 'er een hol ge. luid uit de holen der begen, als of zy voor den uitkomst bedugt waren ; of zich beklaagden over den ftryd , dien zy daan aantevangen; de beesten en dieren, zoeken zich voor het naderend gevaar te verbergen, en eene vreeslyke verwagring fchynt over de ganr!che landftreek te heerfchen; maarzo dra heeft de wolk het toppunt niet bereikt, of de duis*ernisfe en de verwarring, neemen eenen aanvang ; de zon, die, het oogenbük te vooren, met eenen middagsluister draalde, word nu, als het ware , uitgedoofd ; de duisterheid van den dag heerfcht nu overal * er al word zy voor een oogenblik verdreeven , is het maar om het zwerk met yslyke blikfèm draalen te verlichten ; de wind huilt aan alle kanten,* en de regen is geen regen meer, maar vreeslyke watervallen , die eenen onverdraaglyken flank na zich laaten. Deze Orkaanen duuren zelden lang; ook drekken zy zelden verre uit*, maar baanen in hunnen loop, eenen weg. die met verwoesting gekentekend is; doch buiten denzelven kan men geene blyken van de ge wezene orkaanen gewaar worden : zy gebeuren zelden buiten eene bepaalde hemel lengte en breed, te; en niet dikwyls op veele plaatfen in het zelfde jaar; zy vallen meesttyds in de maand Augustus Voor, kort voor of na. Ook is het aanmerkenswaar- dig,  dig, dat zo de zeelieden hunne natte kleeren voor eenen dag of twee afleggen, dezelven met kleine witte maaien kriewelen, die door den orkaan daar ter plaatfe gebiagt zyn. De eerste zeevaarders waren zeer verlegen met deze orkaanen, en do< 1 nch van hunne zeilen te willen bedienen, weden zy dikwyls verongelukt; doch nu neemen zy van de masien af alles dat wind kan vatten en wagtén, voor top en takel dryvende , de woede van den ftorm met geduld af. De Indiaanen hebben hun dit aangeraaden,en zelfs weeten dezen. do.i de vertooning van de lucht by zee kere fchyngeitajier der maane of 'er orkaanen te wagten zyn of niet; van zo veel aanbelang is de waarneemhg en de natuurkunde, zelfs onder ongeletterde wilden! Op de kusten in Guinee gebeuren deze orkaanen zeer dikwyls, drie of viermaalen op eenen dag; zomwylen duuren zy maar eenige minuuten , en zelden I vooral wanneer zy zo dikwyls voorvallen) langer dan een uur. Zo de orkaanen zo gevaarlyk zyn. wie zal dan de yslykheden van den Tornado kunnen befchryven; wanneer de orkaanen te gelyk uit alle hoeken waaien? — Wanneet de Donder en de Blikfem den jongsten dag fchynen aantetoonen ? — wanneer de woedende baaren, die nog ha: der loeien, dan de itorm zelven, het geteisterde fchip Y 4 uit  uit de hoogte fchynen re dreigen, en hem alleen gehoorzaamen die over de -zee en de wind beheerscht : te vergeefs poogd de byna wanhoop ïge zeeman, zyne woede te ontvlugten; de Tornado volgt hem met toeneemende fnelheid; en fpreidt in het rond verwarring en verwoesting • zodanig zyn de gevolgen van den by ons, (de hemel zy gedankt) onbekenden Tornado! Hoe verfchriklyk deze beroerten der natuur ons ook mogen voorkomen, is het niet te twyfelen of zy zyn van nut; en al ftrekren zy alleen om de lugt te zuiveren van die ontzaehiyke zwerm van infekten> die de Tornado mede voert uit de landen a(waar dezelven zo overloedig zyn, en in de zee verdelgt; is zulks voor de bewooners dier landen, (en gevolglyk voor het menschdorn, in het algemeen) een nooit voipreezen zegen; en wanneer wy eens nagaan de wonderlyke vrugtbaarheid dezer infekten; hoe veele eijeren dezelven leggen, hoe dikwyls, en hoe fchielyk zytze uitbroeien; kunnen wy zeer ligt begrypen, dat zo de ftormwinden en tornadoes, maar voor een jaar waren opgefchort, dat jaar aan den grootsten fampfpocd zoude biootgefleldzyn: — meteenen rampfpoed! — met de Pest! — De naam alleen is genoeg om yzing en fchrik inteboezemen; en egter heeft zy geene andere oorzaak dan eene bcdurve Lcht; te wege ge- bragc  ♦C 3*i > bragt, door eenen al te groeten overvloed van infek* ten. Alles wat de lugt befmet, en dezelve met bedurven lighaamen overlaad, brengt ziekten voort; en wanneer die gemengd is met een zeker iets, waarvan wy onkundig zyn , word de ziekte befmetlyk en algemeen. De lugt is.zonder tegenfpraak, de zetel van de Pest; maar of die haaren oorfprong heeft in de lugt of in de aarde, is niet wel te bepaalen. De ondervinding leert, dat hoewel deze kwaal in het eerst zeer gering is: neemt zy fchielyk toe; iedere befmetdng teelt de ziekte voort; iedere zieke bevorderd haare kwaadaartigheid; -— dus word het huisgezin verdelgd; de huizen worden geflooten; —— de ftraaten worden ver- laaten! Let wel op uwe fchreden gy die de flraaten doorwantelr; aan alle zyden ftaat gefchre. ven, „ O Heere zy ons genadig" en de lugt weer. galmt van het fchrikverwekkend bevel " brengt uwe dooden uit! Welke byzonder» gefteldheid van de lugt plaats moet hebben om de Pest aanrevoeren, is ons onbekend; maar dit is zeker dat geduurende de zwaare pest in Londen, in het jaar 1665, de lugt zo ftil was, als of wind en regen uit het ryk waren verbannen geweest. Een verhit dampkring bevordert deze ziekte; maar zy word gemeenlyk verdreeven door Y 5. eene  < 322 > eer-e fterke hette; ook word zy gemeenlyk verminderd door de koude; en zelfs wanneer de koude fei i? , h: ud de pest geheel op. Dus is de po-> &\ onbekend in de nuddenste deelen van Airca, en ie de !• oude Jugtftrtek var; het noorden. De vrUgtba*ftëlandftret ken van klem Afia, worde», in her tegendeel geduurig 'ermede geteisterd; en de verwoesting ^reid och g meenlyk uit langs de kusten der IVtfddenhrïrllc&ë 'ee. Oat de pest h«aren zetel hr ft in de iug , en nier in eenige geiteidheid vee den zje'ren ze-en, is duidelyk te zien, uit de vlakken waarmede de kal-' van demuuren. en andere deelen, der bumette huizen , getekend worden Hoe zuilen die atrhï zielen, die onder de pynen doodlyke, pestziekte kwynen, naar eenen ftorm — eenen orkaan; — eenen tornado. niet zuchten, om de oorzaak hunner verdelging te verdry. ven' d. zen zyn wel woedend , docö zy duuren kon; maar de ziekte is beftendig en duurzaam; — zy verwoesten m;iar een en» keide ftreek; — deze tart de afftand en de zorg •«-—■ zy verdelgen maar een dorp of eene ftad , deze or.tvolkt een ryk: — Dus, zullen wy, wanneer wy dc werkingen der natuur en der voorzienigheid , onderzoeken , zekere kwaaden ontdekken; maar wy zuut-n ook teffens gewaar worden, dat deze  < 3*3 > deze kwaaden tot geneesmiddelen (trekken voor kwaaden die nog grooterzyn; en dit is, zo het my voorkomt, in den algemeenen loop der natuur bepaald, door het byzondere voorrecht van onzen goedertieren Schepper, om het goede uit het kwaade te doen voorkomen; en wanneer wy zyne ver. borgenheden eenigzins kunnen ontwikkelen, zullen wy bevinden , dat een gering kwaad gebezigd word om een grootere voortekomen; en hoewel wy zyn bellier niet kunnen nagaan, kunnen wy egter verzekerd zyn, dat onze kortzigdgheid geeri hinderpaal is aan de uitoeflèninge zyner Godlyke voorregten ; dus bevoegt het ons, onze bekrompene denkbeelden aan zyne onbepaalde wysheid te onderwerpen. Indien dan de lugt door den florm gereinigd word; door de koude gezuiverd; en door den blikfem verbeterd word; kunnen wyze welkom bieden; al brengen zy eenige ongemakken mede; al fleept de pest, zelfs, die menfchen mede, die voor de Maatfchappy nog geduchter pesten zyn; zullen wy de verwoesting niet bejammeren: —— en wanneer wy eene vergelyking maaken tusfchen het geene plaats konde hebben , of zelfs het geene in andere landen wezendlyk plaats heef:, met de zegeningen die wy in onzen ftaat genieten , moeten de rampen en ongelukken die ons daadlyk s over-  KT 324 > overkomen, gering zyn, en eerder onze dankbaarheid verwekken , oin dat zy van die bittere in. mengfels bevryd zyn waarmede de rampen van andere landen bezuurd worden, dan ons wanhoop of te* onvredenheid inboezemen, om dat onze ftaat niet volmaakt is: het zy doch verre van ons, om dat wy van deze verfchriklyke waarfchuwingen bevryd zyn, dat wy de zegeningen uit het oog z:udcn verliezen , waardoor de voorzienigheid aanfpraak maakt op onze erkontenisfe; laar ons eerder met dankbaarheid erkermen, de vreede, de gerustheid en de mildadig. heid, die wy genieten; daar wy konden geplaagd worden, door de yslykheden van den itorm, of de verwoesting van de Pest! Aldus bleef de Propheet onaangedaan, toen de geweldige wind de bergen fcheurde, en de rotfen verbryzelden; en na den wind eene aardbeeving; en na de aardbeeving eene vlam: maar toen hy de fchelIe ftemme hoorde, dekte hy het aangezigt met zynen mantel. Noch de woedende wind ; noch de beevende aarde, noch de vernielende vlam , verwekte by hem die eerbied; of die Godsdienstigheid, weke de zagtzinnige en gcmeenzaame blvken der Godlyke tegenwoordigheid in zyne verrukte inbeelding deeden ontdaan. VER-    < 3*5 > VERKLAARING VAN D % P L A A T E N, BKHOORENDE TOT DE TIENDE LESSE. PLAAT i. Jl^,1 bovenfte afieeling verklaart de lesie pag: 284. 285. Zo de oppervlakte der aarde geheel uit water beftond; en dus van alle beletfelen bevryd , is het waarfchynlyk , dat de omvangende dampkring zodanig door de zonne zoude bewoogen worden, dat 'er noolr meer dan een wind op de aarde zoude plaats hebben; deze zoud natuurlyke wyze, van hét oosten naar het westen waaien, volgens de fchynbaare beweeging der zonne: —• Alwaar de zo? toppuntig (iaat is het middag ; «re, volglyk is de dampkring of lug-ftoffe, aldaar merk* lyk verdund en uugebreid ^ gelyk in het figuur ver-  vertoond w^rd: naarmaate dat de verdunde lugt (B) door de omdraaiing der aarde, naar de zonne word gekeerd,' worden die deelen van den dampkring die de zon nadert, voortgeduwd, en hoe langer hoe meer verhit, tot dat de zon eindelyk derzelver toppunt heeft bereikt: de lugtdeelen, in het tegendeel, die de zon verlaat (A) trapsgewyze verkoeldende, dringt deze verkoelde, en dus verzwaarde , lügt voort, om de voorafgaande lujtledigheid, die de uitbreiding des dampkrings onmidlyk agtervolgt, optevullen: deze af beelding zoude de' werking der zonne op den dampkring duidelyk aan toonen, ware de gantfche oppervlakte der aarde zonder land; maar dewyl 'er wezendlyk land is , zo woid de loop der winden daar door afgekeerd en veranderd, zodanig, dat zy beftendig waaien alleen in die uitgeilrekte oceaanen, alwaar het land geenen invloed kan hebben op den loop der win» den, gelyk te C C C, en E E. Wy merken ook aan , dat de richting van de pylen (die den loop des winds aanwyzen CCC) anders is dan die van A en B i ZY komen eSter trapsgewyze in dezelve richting; doch op den afftand I, word de lugt door deze beweeging weinig of niets aangedaan; maar is aan veele veranderingen onderhevig, door eene verfcheidenheid van plaats» lyke en tydlyke oorzaaken. NB.  < m > NB. De grootste uitbreiding van den dampkring is niet onmidlyk hnregt beneden de zon . maar eenigzins vèrck- r in den avondftond ,' of beoosten de zon; als te A ; dewvl de herte nog toei.eemt eem'gen tyd na dat de zon toppuntig is geweest. Het onderfte figuur is een gezig.- van den aardbol , vertoonende den loop der winden aan iedere zyde van den ever aar f H Q * A B vcibeelt een gedeelte van de groote Zuid Zee, en de wind beftendig waaiende, met etne gemengde richting, uit het noorden en oosten, naar den evenaar; doch door de tusfchenvallenue landen, eiknden &c. van C tot D , word hy zodanig uit zynen loop getrok. ken, dat hy eene gantfch andere richting aanneemt, volgens de ligging dier landen. Ten westen dezer landen waait de wind weder befiendig naar den evennaar; uit eenen hoek daar hy geen beletfelen aantreft- namendyk uit het zuiden ; dus is zyne richting hier eene vereeniging van het zuiden en oosten ; en dusdanig waait hy tot dat hy d< or het land weder word gefluit; gelyk te 1-G toont aan, dat de -ind, geduurende de eene helft van het jaar, uk don eenen hoek waait; en H, dat hy de anaere helft uit eenen tegenovergeffelden hoek waait Dit heeft plaats in die ftreeken alwaar de zee eeniger maate bepaald word door uitffeekende landen ; doch alwaar de Zee wyd en uit-  < $8 > uitgefïrckt is, is zulks onbekend: in de zuiderlyke deelen der waereld, zo wel als in de noorderlykë, word de lugt minder; verhit gevolglyk vind men daar geenen dier geregelde of tydlyke winden, die men in de ftreejten van den evenaar gewaar word. PLAAT 2. H O O Z EN. Deze plaat verbeeld den loop van eene Doos, volgens de afbeeldingen van Dr. Stuart (in de Philofoph: Tranfa&iom.y A. Het begin van eene hoos, een w einig uit de wolken nederfchierende , doch niet lynregt, maar een weiriigje fchuins; het water beneden', (te B.> zeer getroebeld; vertoonende als een " klein Kreupel bosch," of beweegenden boom van wateren fchuim, die de hoos verzelt, en 'er mede voortgaat. C. ïs een hoos regtlynig neêrfchietende ,• en geiyke uitwerkfelen op het water D te wege brengende. E. De fchuinfe hoos verlengd tot naby het water, dat zich nu als een ingepakre lighaam vertoont, F, beantwoordende aan de hoozen. G. De  HOOZEK   < gag > G. De regtlynige hoos verlengd; het klimmende lighaam warers H . fterk aantrekkende. I. Eene zeer dikkenederdaalende hoos, waarin trien het water k k k, met eene wentelende klim» ming naar de hoogte ziet ftygen, tot dat het in de wolken ontvangen word: L. is het lighaam waters , het welke grooter of dikker is dan de hoos zelve. M. Is eene hoos zeer veel geboogen, en dryvende met den wind, ;gevolgd van het water beneden. O. Toont het breeken, en de daaruit voortkomende vernietiging van dit verfchynfël; wordende het bovenfle gedeelte door de wolken ingezoogen, en het onderfte gedeelte met eere groote gedruis in de zee geftort. De breeking of fcbei* ding. begint gemeenlyk in het midden van de hoos, door eene trapsgewyze vermindering ia haare dikte. Deel. Z ÈLP-  < 33° > ELFDE LES. VV anneer wy die zaaken naauwkeurig onderzooien , die men, om haare fchynbaare eenvoudigheid, den naam van hoofdftoiïen heeft gegeeven, zullen wy be\ inden dat die weinig begreepen zyn, en dat 'er nog veel te' onderzoeken is: zy kunnen ons wel voorkomen, eenvoudig, eenvormig eneenflagtig tejzyn ; maar deze hoedanigheden zyn eerder de vrugten onzer onbekwaamheden , dan de eigenfchappen der natuurlyke boofdftoflykheid: ons tegenwoordig onderwerp, de Lugt, is hiervan een voorbeeld •. want hoewel men haar voor eene zuiver en ongemengde ftoffe heeft gehouden, word zy eg'er bevonden veele en aanmerklyke verfcheidenheden te bezitten; zy bevat ook in zich veele aanmerkenswaardige byzonderheden, wier uitwerkfelen niet minder verbaazend dan aangenaam kunnen gerekend worden. Had iemand in oude tyden gezegd dat de lugt zwaar was, zoude men hem befpot hebben; en egter word zulks hu buiten tegenfpraak beweezen; in    < 331 }• in zo verré, dat als men eene genoegzaame ophoo» ping der lügtdeelcn konde te wege brengen. men ift ftaat zoude wezen om iemand daar mede te verpletteren. Door de vecrkragtige hoedanigheid die de lugc bezit, kan zy in een veel kleiner bellek gebragt watden, dan zy gemeenlyk beflaat; ook kan zy meer uitgebreid worden, en dus eene grootere ruimte béflaan, dan zy natuurlyk doet; deze veerkragt is de oorzaak van de verfchillende zwaarte der lugt in onderfcheidene hoogten boven de oppervlakte der aarde. De lugt is eene vloeibaarheid, gelykende in zommige opzigten nanr het water; doch in anderen is zy zeer verfchille id; zv kan niet tot een vast lighaam gebragt worden , of tot ys ftollen; en egter weet men.daï de lugt deel heeft in het lamenftellen van alle vaste lighaamen, en moglyk brengt zy zeer veel toe tot derzelver vastigheid. De eikeboom is zyne hardheid aan de lugt veel verfchuldigd; — metaalen cn ffeenen beflaan gedeekelyk uit lugt en 'er is mogelyk geene zelfitandig- heid, van welke natuur d:e ook zy, of de lugt heeft deel in haar famenftel. Wy hebben in eene der voorige lesfen gezegd, dat wy door de zintuigen dikwyls misleid worden; want om dat wy de zwaarte van de lugt door de zin nigen niet gewaarworden, gelyk met het water, de aarde , en andere zelfïtandigheden plaats heeft, Z 2 " heeft  < 332 > heeft men beflooten, dat de lugt geene zwaarte had, en men zoude niet in ftaat geweest zyn om de lugt te weegen, had men het middel niet uitgevonden om het onderfeheid te kunnen bepaalen tusfchen de zwaarte van een lagtledig vat, en die van een lug-vol vat: dit heeft men onlangs tot volmaaktheid gebragt, en daaruit bevonden , dat eene cubique of teeriings voet lugts, iets meer dan een onc "Weegt. Hieruit blykt, dat de aarde overal omvangen is door eene zwaare vloeibaarheid, die zeer hoog boven de aarde reikt: onder aan in deze vloeibaarheid vind men heiren van lchepf.-len, wier beftaan daarvan afhangt; die geduurig in dezelve om beweegen , en die, fchoon zy aan alle kanten 'er door gehukt worden , zodanig voor hunnen ftaat gefchikt zyn, dat zy daar door geenzins belemmerd worden. Dit niet alleen , maar als men ze daar van berooft, lyden zy eene onverdraaglyke pyn ; en kunnen in hun natuuriyk genot niet herfteld worden „ dan door deze onontbeerlyke vl<">eiftoffe : ook is dit niet alle; " onder aan in deze vloeiftoffen *' hebben wy gezegd" is de eigentlyke plaats dezer wezens, en voor deze alleen zyn zy gefchikt; want door dien de lugt hoe hooger hoe fyner word, is zy o.-eral niet even gefchikt voor de ademhaaling; de levens-werkingen worden in hoogere lugtftreeken met  < 333 > met moeielykheid uitgeoeffend; en iedere ademhaaling is met pyn en loomheid vergeld,- als wy, in het tegendeel verre beneden de oppervlakte onzer gefchikte verblyfplaats konden indring, n, twyffel ik geenzins of wy zouden eene evengelyite loomigheid en benjauwdheid in de ademhaaling gewaar worden, door de zwaarte'van de lugt; en als wy zeer diep in de aarde konden indringen, zoude waarfchynlyk de lugt veel meer verdikt zyn dan het water,* en dus geene ademhaaling toelaaten. Het is zeker waar dat wy zo gelukkig geplaatst zyn dat wy door de geringe veranderingen in de lugt waar aan wy zyn blootgelteld, niet worden aangedaan *, en egter kan de geringe invloed die deze op ons geitel hebben, (en deze is onbetwistbaar,) tot een bewys {hekken van bet ongemak dat wy zouden lyden waren wy aan grootere veranderingen blootgelteld, De algemeene Zwaarte van de lugt word beweezen i j door het wegen. gelyk ik reeds gezegd heb , het welke op deeze wyze gefchied; men zet in eene fchaal een zeer dunne flesch j van eenen bekenden inhoud, het welk door de lugtpomp ledig is gepompt, dit weegt men zeer naauwkeurig met grein gewigten, en de lugt vervolgens in. laatende, kan m?n door de fles weder te wegen, de zwaarte der daar ingekomen lugt gemaklyk zien De. Z 3 zwaar»  < 334 > Zwaarte van de lugt kan ook beweezen worden fa) door eenen glaazen bokaal lugtledig te maaken (dat men zeer gcmaklyk kan doen door een ftuk papier 'er in te branden ) en die gezwind onderfte boven te keeren in eene kom met water; dan zal het water in den omgekeerden bokaal klimmen, en dien opvullen ; de reden hier van is , dat het water dat rondom den bokaal is, door de lugt geperst zynde, gedrorgen word naar de plaats alwaar het ingang kan vinden ; naamentlyk , onder het glas. Daar moet egter, eenige bepaaling in de zwaarte der lugt zyn; — ondcrilelt men eens dat zodanig bokaal verlengd wierd , en dat het water daarin opklom, moet'er eene bepaalde hoogte zyn, daar het water ophoud met klimmen ; en daar zal de zwaarte der perfende lugt, in evenwigt ftaan, met het irgedrongen water; deze plaats zal men bevinden twee en dertig voeten waters hoog te zyn: men zal dit mogelyk duidelyker begrypen, wanneer men gezegd word, dat eene Kolom van twee en dertig voeten waters, even zo zwaar weegt als eene gelykc kolom lug van de hoogte des gantfchen dampkrings. De evenredigheid in de zwaarte van het water en van de Jugr, bekend zynde, kan men de evenredige zwaarte van andere lighaamen in vergelyking van de lugt, zeer gemaklyk ontdekken. Kwikzilver heeft men bevonden dat viertien- maal  < 335 > maal zwaarder is dan water; gevolglyk zal eene kolom van lugt, eene dergelyke kolom van kwik maar een viertiende gedeelte van de hoogte van een kolom waters kunnen opbeuren-, dat is te zeggen, omtrent 28 of 29 duimen Op deze berekening worden de Barometers of Weèrglaazen, ingericht; en door dit werktuig kunnen wy zien, dat hoewel de lugt altoos zwaar blyft, en byna altoos gelyk, 'er egter dikwyls verandering in haare zwaarte te befpeuren is; doch zodanig, dat men door Iangduurige waarneemingen heeft bevonden, dat eene kolom van kwik, zelden hooger klimt dan 31 duimen; en zelden laager daalt dan 28 duimen; het midden is derhalven 19 en eene halve duim. De beweeging, of het ryzen en daalen van het kwik, toont dat de lugt min of meer met dampen bezwangerd is; want de dampen ligter zynde dan de lugt, en dus meer ruimte beflaande dan eene gelyke hoeveelheid van lugt, zal eene zeker bellek lugts, daar deze dampen zich in ophouden, zoo zwaar niet wegen als een gelyk bellek zuivere lugt; gevolglyk zal eene kortere kolom kwik tegen dezel. ve kunnen opweegen. Maar wanneer de lugt vry van dampen is, vereischt haare natuurlyke zwaarte eene hoogere kolom kwik, evenreedig aan de groo • tere perfing. Wy hebben te vooren gezegd, dat eene kolom Z 40 van  < 336" > van kwik van eene zekere hoogte eene gelyke zwaarte heeft als een kolom van den gantfchen dampkring van gtlyke dikte — als wy nu deze proef deeden, op eene aanmerklyke hoogte boven de oppervhkte der aarde, zoude een gedeelte van de kolom kwikzilver kunnen gemisr worden , evet redig aan de verkorte iugt kolom: hier door word dit werktuig een nuttig middel om de hoogte van bergen &c. aftemeeten, louter door de evenredige zwaarte der lugt op derzelver kruinen aan te wyzen want men heeft door waarneemingen bevonden, dat het kwik omtrent een tiende gedeelte van een duim zal zakken voor iedere honden voeten lynregte hoogte. Hier door hebben ook de lugt reizigers hunne hoogte boven de aarde zo naauwkeurig kunr.en bepaalen. De verwond^renswaardigIe toepasfing van de zwaarte der lugr, is in het werktuig dat men uitgevonden heeft om water uit groote diepten, mynen &C. op te haaien, gemeenlyk een Vuur of Stoom Iviach'me genaamd: — de menfchlyke kragt is rasch uitgeput. en vereischt geduurige ververfching; maar de werking dezer Machine heeft geene tus- fchenpoozing noodig; een cylinder word door een geringen Hoorn ledig gemaakt ; deze Hoorn wprddan door wat koud water geftold. en de lugt van den dampkring, die by zommige dezer machinen, vol-  < 337 > (volgens grondbeginfelen die wy reeds ter neêr hebben gefield) zes of zevenhonderd ponden zwaar is, brengt een uitwerking te wege , die door geen menschlyke of dierlyke kragt, kan uitgevoerd worden — deze lugt-zwaarte doet het werktuig vyftien of zestien flagen in een minuut geeven; welke gevolgen zouden een zodanig werktuig, door eene aanhoudende werking , op . onze veenen en plasten niet hebben! — en daar de proef, by de reeds lang opgerichte machine even buiten Rorteidam» zo voldoende is geweest, wat is het te bejammeren dat zy niet meer gebezigd worden. De oppervlakte der aarde is dan, over het geheel genomen. omringd van eene vloeibaarheid van eene gelyke zwaarte als twee en dertig voeten diepte waters: welk eene ontzaehiyke zwaai te moet dan de aarde niet dragen, als men den gamfchen damp-' kring berekent! Maar om zo verre in de zaak niet in te treeden, zullen wy alleen ter loops zeggen, dat de zwaarte van den dampkring die de mensch voor zyn aandeel moet draagen, veel grooter is dan men zich oppervlakkig zoude verbeelden; want doordien het de eigenschap is van de vloeibaarheden om aan alle kanten gelyklyk te drukken, is het gantfche lighaam aan deze drukking blootgelteld. Om water ter hoogte van twee en dertig voeten te ligten word eene zwaarte van vyftien ponZ 5 den  < 338 > den voor elke vierkante duim vereischt; dus hebben wy maar te berekenen hoe veele vierkante duimen onze lighaamen beQaan, dewelke door vyf. tien gemultipliceerd zynde, ons aan zai toonen, hoe veele ponden lugt ons gemeenlyk drukt; 'er zyn weinige menfchen die minder dan 2000 vierkante duimen beflaan; deze draagcn dan den onzachlyken last van dertig duizend ponden! dit gewigt verandert egrer, gelyk reeds gezegd is, met den ftaat des dampkringe, en door deze verandering word de drukking of den last, zomtyds-drie duizend ponden vermeerderd. Dit groot verfchil in de zwaarte der lugt, moet natuurlyke wyze veel invloed hebben óp ons lig. haamsgeftel,en gevolglyk ook op onze gezondheid. Aamborstige menfchen , by voorbeeld, kunnen geen al te fyne lugt verdraagen, om dat die min« der veerkragt bezittende dan de zuivere verdikte lugt, onbekwaam is om de long behoorlyk te bewerken. Om dat eene zuivere lugt voor ons geitel het beste gefchikt is, zyn veele-menfchen van begrip, dat de lugt het fynste is by helder weer, doch zy is dan inderdaad het zwaarste; en deze zwaare lugt is het eigentlyk dat onze zenuwen en peezen verfterkt, en ons gantsch geftel verlevendigt: dus dienen wy tot een weerglas voor onszelven ,• en al- fchoon  < 339 > fchoon wy de verfchillende trappen 4 der lugtveranderiigen, door het gevoel niet kunnen bepaalen, kunnen wy egter, de verande.ii gen in de om van- „ gende vloeiftoffe, zo wel gewaar worden als de beste baromeeter. Men zal mogelyk vraagen, hoe het mogelyk zy , dat wy zo veele duizende ponden kunnen draagen, — en met alleen draagen, maar dat zelfs zonder dat wy den last daarvan eens gewaar worden? Wy beweegen zonder verhindering, wyoeffenen onze kragt uit,* wy gebruiken onze leden; zonder dat eenige uitwendige oorzaak onze beweeging belet. Het antwoord is deze; de lugt bezit eene Veerkragt volmaakt evenredig aan haare zwaarte; gevolglyk helpt zy ons den last draagen evenredig aan den weerftand dien zy bied; en word daar door ongevoelig: haare zwaarte, zeg ik, word door deze hoedanigheid volmaakt tegengewerkt, en gevolglyk word haare kragt vernietigd. Het bewys is ge* maklyk: vult eene blaas met lugt; zy jweerflaat de peifing van de buiten lugt gelyklyk aan alle kanten; maar als men een gewrgt 'er op doet, geeft zy me-, de: haare veerkragt kan het gewigtniet verurargen, om dat die daar toe niet gefchikt is ; laat de blaas een weinig lugt ontlasten; de veerkragt word verminderd , en de blaas zakt evenredig in. Deze proef behoeft geen werktuig; maar men. kan de/  KT 340 > ve proeve met de lugrpomp doen, door de lugt uii een dunne vierkante flesch te pompen, wanneer , de drukking van de bmtenlugt de flesch zai doen fpringen. De vee kragt van de lugt word ook getoond door eene foortgelyk geflooren flesch, vol lugt, in den ontvanger van de lugrpomp te doen, en den ontvanger dan leeg te pompen, wanneer de in de flesch ingeilooten lugt, geen weerfhnd van buiten hebbende , haar gevangenis zal ontfhappen, en de flesch tor gruis flaan. De weerifand van de lugt is de. hal ven, evenredig aan haare drukking; en hier uit zien wy de reden waarom de lugt Dikker is naby de aarde, dan in den dampkring; o-n dat de onderste laagen van de lugt de bovenste moeten onderfchraagen , en dus minder ruimte hebben om' zich uittezetten. Schoon de lugt overal zodanig indringt, dat men zeggen mag, dat alles 'er vol van is, is her egter mogelyk om de hoeveelheid daarvan in eenen daartoegefchikten ontvanger te vermeerderen , hiertoe kan men eenen holle koperen bol, met een pyp, by wyzo var. hals , daar aan , laaten maaken ; in deen hals moet een kiep zyn, die met eene veer naar binnen open gaat, en eenen zuiger 'er in, om de lugt uit de hals in den bol te dryven ; door de bewerking van dezcn zuiger, kan men tweemaaJen zo veel lugt in d-n bol brengen, als J 'er  •C 34t > *er te vonren in is geveest; en zo de bol fterk genoeg is ; kan men de hoeveelheid der natuurlyke lugt wel twhtig of dertig maaien vermeer-' deren; tot dus verre heb ik zelve dit machine bewerkt ; maar in hoe verre men door meerdere kragt, de lugt zoude kunnen verdikken , is my niet bekend. Het klaarste bewys hiervan, dat my bekend is , kan men afleiden uit de hoeveelheid lugts die men uit zekere ftoffe kan haaien; een teerlings duim nhrum geeft vierhonderdmaal haar beftek in Jugt '; als men dan nicrs rekend voor haare aarde, beeft de lugt, die 'er in opgeflooten was, eene verbaazende famendrukking ondergaan, door eene wericmg in de natuur daar wy geen befef van hebben. Wy kunnen deze proeve tot haar uiterfte niet brengen ; de menichlyke kragt , of kunst, is bepaald ; eene vaste of folide lugt, is buiten ons vermogen om voort te brengen; dus zullen wy nu overgaan tot de befcbouwing van eene tegenovergeftelde hoedanigheid van de lugt, — De lugt is uitrekkend boven ons begrip. Wy hebben reeds gefproken van de uitze'ting of verdunning, der lugt , door de warmte der zonne , en hier moeten wy de algemeene oorzaak dezer uitrekking zoeken : aan dezelve is her buskruid deszelfs gantfche kragt verfchuidigd, alle de dcodlyke ge-  < S42 > gevolgen die deze uitvinding der menfchen verzeilen, zyn toetefchryven aan een weinig lugt dac in het nitrum , waaruit het buskruid gedeeltlyk beftaat, geflooten is; zelfs zoude men de uitzetting der lugt kunnen houden voor de oorzaak dier yslyke fchuddingen die den aardbol zo geweldig fchoKken. Wy hebben nu de algemeene en biykbaare eigenfehappen der tógt aangetekend; en waarvan men ten alle tyden eene proeve zoude kunnen neemen; zy is ook inkrimpenden veerkragtig; dit word beweezen doot dat eenvoudig werktuig, genaamd een klakkebos, waarin de lugt tot op eene zekere graad te famengedrukt zynde , de prop door de fterkere famendrukking 'er uitgedreeven word. Deze grondbeginfelen kunnen derhalven op de proeve gebragt worden , zonder veel arbeid, of een kostbaar toellel. De perióonlyke diensten die wy van deze vloeiftoffe ontvangen, zyn zo duidelyk, en onophoudlyk, dat 'er met aan getwjffeld kan worden; zo lang wy adem- haaien worden wy dezelven gewaar : de lugt is eene vriendin wier goede diensten ons ieder oogenblik onderfleunen : w.;rd zy van ons uitgeflooten , zal de dood 'er op volgen De zwaarte van de lugt word als noodzaiklyk befchouwd om onze fappen te doen omvloeien, waar-  < 343 > waartoe haar veerkragt mogelyk medewerkt. Ook is men van gedachte, dat zy een geest bezit, welke, door zich met ons bloed te mengen , ons tot werkzaamheid aanfpoort; 't is waar . wy kunnen niet bepaalen op welke wyze zy werkt; maar dat zy veel invloed op onze levensgeesten heeft, is zeer blykbaar: het bloed,, dat de werking van de lugt onmidlyk heeft genooten, verfchilt zeei veel in koleur van het geene dat de omvloeiing reeds gedaan heeft; zynde van een helder icharlaken rood; daar het geene da; van deszelfs omvloeiing te rug' komt, van een zwartachtig karmozyn rood is Dit onderfiheid word waarfchvnlyk veroorzaakt door dc iniaating en famenmenging van de lugt. maar hoe ? of waarom ? gaat onze kennisfe te b< ven. Veelen zyn van begrip dat het bloed door de lugt verkoeld word; doch Dr. Crawford befchouwt de lugt als het groote middel om het bloed te verwarmen; dit fchynt zeer toe. paslyk te zyn op warmbloedige dieren , die hun verblyf voornaamentlyk in de lugt hebben (, uitgezonderd de Walvifchen en eenige anderen ) of op koud bloedige dieren, of halfflachtig, of die zich geheel in het water ophouden, alwaar zy op eene byzondere wyze de lugt, m kleine hoeveelheden bekomen, en waar aan zy de geringe warmte die ay bezitten verfchuidigd zyn. Be.  < m > Behalven bet onderhoud van het dierlyk Jevefi) verfchaft de lugt veele andere voordeden : een vlam kan zonder lugt niet beftaan; want onder eenen lugtledigen ontvanger gaat eene kaar.; aanftonds uit: buskruid ontvlamd niet, — hout dat gloeiend geworden is houd geen brand; zonder lugt houd de voortteeling en den groei op; het zaad brengt geene planten voort ; noch eijeren jong: dus is het nier te veel gezegd, dat de werkingen der natuur, door het gemis van lugt, belemmerd, zo niet geheel opgefchort zoude worden. De fchepfelen die voor eene andere vloeibaarheid gefchapen zyn, en waarvoor hunne geaauheheden en manieren gefchikt zyn, en buiten welke zy niet kunnen beilaan ; kunnen zonder lugt niet leven ; zy zyn van lugtmagazynen voorzien, en wanneer hun voorraad op is, komen zy boven om zich weder daarvan te voorzien, want zonder lugt kunnen zy zo min in het leven blyven, als de fchepfelen die 'er geftadig in leven. Hoe dikwyls ziet men niet dat de vischen in de vyvers fterven, wanneer die geheel toegevroozen zyn ; en in leven blyven, wanneer 'er een byt gemaakt is, om de lugt in te laaten. Zo de dieren, die voor het water gefchikt zyn, de lugt niet kunnen ontbeeren, is het niet te verwonderen  < 345 -> Wonderen dat de fchepfelen , die gefchapen zyn. om de lugt te bewoonen , haar gemis niet kunnen verdraagen : ieder tak der natuurlyke fchep* ping is zyn onderhoud aan deze hoofdftoffe verfchuldigd. De planten , gelyk wy reeds gezegd hebben , " groeien nietj in eenen lugtledigen ontvanger." Alle planten hebben in -Ach eene zekere hoeveelheid lugts , die haare fappen voed eri in geduurige beweeging houd; zy zuigen geduurig nieuw voedfel uit de lugt in, om het geene zy door de uitwaasfemingen verliezen, te vei goeden, Vi anneer, derhalven, de uitwendige lugt door de lugtpomp word uitgetrokken, kunnen zy niet langer leven: zelfs kunnen zy de lugt die zy te vooren bezatten niet behouden; want dezelve gaat door haare lugtgaten iri den ledigen ontvanger over; en daar geduurig uitgepompt zynde, zullen de planten ver-" welken, en in korten tyd fhrven. Maar fchoon de plant of bloem, door het gemis der uitwendige lugt fterft; blyft die egter veel langer verfch dan zy gedaan zoude hebben, ware zy aan de lugt blootgefteld geweest. De lugt is voor het leven der dieren nog veel noodzaak^ lyker; 'er worden geenen gevonden , hoe verftyfd zy ons ook mogen voorkomen , of zy hebben eenen geftadigen toevoer van lugt noodig.' Duizende voorbeelden zoud men kunnen aanhits-J Deel, AU lë'%  < 34Ö > Jen, van deren, -'ie men in den 'ugde^igen ontvanger van ee lügtpomp epyni d heefr, om de wyze Van bun derven te zien; w-i zuilen ons met eene te vrecden hooden; en deze zullen wy reemen van den adder, als zynde een der levèndigde dieren, en welks pymngen weinig mt-delyden by ons zal verwekken. De Heer öoyle nam eenen pas gevangen adder, en dien in een klein ontvanger opfluirende, begm hy de lugt er uktepompen; onder het pompen begon het dier optezwellen; kort na dat hy gedaan bad met pompen, begon het te gaapen . en zyne kaakebcenen te openen; daarop werd het weder duik , en begon zich in bet glas om te beweegen, als of hy naar veifche lugt zocht', een poos daarna kwam 'er fchuim uit den bek , dat binnen aan het glas bleef zitten ; kort daaraan zweiden de hals en het Jyi ontzach. lyk op, en 'er kwam op den rug eene blaas ten V orfch-'n; na dat de ontvanger een en een haif uur was leeggepompt geweest, begon de'u'taerckten adde* zich te beweegen, en duidelyké tekens te geeven dat hy nog leefde, de kaaken biceven wyd open; en zyne zwarte tong kwam van order het drotren lap, voorby het zelve, als het ware, uitdeekende en nu fcheen het dier, uit zyne houding, geen leven meer te bezitten; de bek was ook van binnen zwart geworden ; en in dezen daat bleef hy drie en twintig  < 347 > tig uuren ; maar toen dc lugt weder ingelaaten werd , ging de bek toe , en kort daarna weder open; deze beweegingen bleeven eenigen tyd aanhouden ; en gaven duidelyk te kennen dat 'er nog leven in was Zuiks is het noodlot van het geringile Schepfel, wanneer het de lugt ontnomen word. Mytèn, vloeien, en zelfs de kleine aaltjes die men in den azyn vind zwemmen, nerven door gebrek aan lugt. Wy dienen in acht te neemen dat alle lugt niet eenerlei is : daar is ( i ) eene lugt die zuiverder is dan die waaruit de dampkring befiaat •, daar is ook (2)' eene lugt die ligt er is dan de lugt des dampskringsj en (3 ) eene andere foort die nog zwaarder is. Eaar zyn wel nog anderen , maar dewyl deze onderfcheidingen eenvoudig zyn , en gemaklyk te onthouden , kunnen zy voor het tegenwoordige voldoende zyn. Dat de dampkring minder zuiver is wanneer hy met dampen , ftoomen en üitwaasieminge» bezwangerd is, dan wanneer hy dezelven mist, is zeer ligt te begrypen ; maar het middel om eene lugt te bekomen , die van deze onzuiverheden bevryd was , werd lang gewenscht, en op laatst door toeval ontdekt. Deze foort van lugt, die dikwyls dephloghtieke lugt genaamd word , kan men in overvloed haaien uit nitrum , njiéhi; en een ge andere ftofièn; die een A a 2 , lugt  € 348 > lugt geeven die negen honde rd maaien zuiverder is dan de dampkrings lugt; en zoeken wy naar haar eigenfehappen en gebruik , zullen wy bevinden dat zy zeer vlambaar is; eene kaars die pas uitgedaan is, word weder aangeiloken als men die in zuivere lugt fteekt. Eene kaars brand veel helderder in zuivere lugt, ook word het licht in het algemeen, daar door veel glansryker ; maar hoewel eene kaars veel helderder brand , brand hy ook veel fchielykcr weg; en fchoon de zuivere lugt zomtyds in de Artfeny gebezigd word ("als in zekere gevallen van longziekten ) zoud egter ons leven, al ware het vervrolykt, noodzaaklyk 'er door verkort worden —- de geesten konden wel verblyd worden, maar zy zouden ook teffens fchielyk verteerd worden. Daar wy dus niet in Haat zyn om deze noodwendigheid des levens te verbeteren, moeten wy onze zelven geluk wenfehen met eenen Haat die voor onze nooddruften gefchikt is, zelfs door die middelen, die oppervlakkig befchouwd, ons als onzuferheden voorkomen. Als wy ons een weinig daarover bedenken, zullen wy bevinden. datde natuur arbeid om eenige onzuiverheden voorttebrengen. De beweeging der wateren veroorzaakt eene zekere foort van gisting; het ryzen en het vallen der dampen brengen daar ook  < 34? > «ok eenigzins toe.Een zekere graad van verrotting is voor den groei onontbeerlyk; en mogelyk ook voor alle levens beftaan ; maar om te beletten dat de verrot • ting niet te fterk worde, bezit de natuur in zich zelve, de middelen om die te verminderen De planten fpvzen als het ware, op de verrotte ftoffe die zy uit het ftaande water inzuigen; deze ftoffe blyft in de plan. over; want de lugt die zy weder uitwaasfemen is zuiver; ook zullen zy niet voort groeien, al blyven zy mogelyk in het leven, in eene vclmaaktzuivere lugt; wanneer deze mmengfel van onzuiverheden te fterk zoud worden, komen regen, daauw en andere zagte middelen, ons ter hulpe; worden 'er fterkere middelen vereischt om de lugt te zuiveren, " maakt (God) de blikfemen met den regen: hy brengt den wind uit zyne fchatkameren voort.''' Dus is het niet de onzuiverheid van de lugt die dezelve ongezond maakt; maar de overheerfching van et ne onzuiverheid boven de andere; want wanneer een evenwigt van onderfcheidene onzuiverheden in de lugt plaats heeft, word de gantfche natuur 'er mede bevoordeeld. Om deze en andere redenen, zyn de veranderingen in de lugt , niet alleen nuttig maar ten hoogsten noodzaaklyk; want daar door genieten wy eene verfcheidenheid van grondbeginfelen , die te famen fpanten om de vloeibaarheid te A a 3 ver-  < 35° > vcrbereren , waaruit wy ons onderhoud moeten trekken. Wy hebben van eene andere foort van lugt gewag gemaakt, die veel Ligter is dan de damp? krings lugt; deze word gehaald uit yzer vyifel, waarby gevoegd word water en geest van vitriool, om het yzer te bvten, en daar door de lugt die 'erin opgeflooten is, te ontbinden; deze lugt is tienmaal ligter dan de dampkrings lugt, en is gebezigd geweest om de lugtboüen te vullen, die dus ligter zynde dan de gewoone lugt, naar om boog fteegen, tot dat zy in eene Streek van de lugt kwamen , die evenredig z.vaar was,- gevolglyk bleeven zy in even«vigt dry ven, tot dat zy door de ontlasting der ingeflootene onvlambaare lugt, te zwaar werden, en dus weder neervielen. De kundige Heer DU; Ier, heeft eenige jaarén geleden , in verfcheidene orzer lieden, de verwonderlykile proeven gedaan met deze onvlambaare lugt ; die men ook kan haaien uit Iteenkolen, aardappelen , en verfcheidene andere ItoiTen; doch allen even nadeelig voor de gezondheid , 2ynde van denzelven aart als die welke men in de bovenfte gedeelten van putten, fpelonken,-mynen &c aantreft,- alwaar zy dikwyls van coodiyke gevolgen zyn; vooral wan* neer zy by een of ander toeval aanbrand raaken. Niet mindergevaarlyk is de tegeno/ergefteide lugt, wel-  « wel^e zwaarder zynde dan de damp'#ingj$ lugt, in de evenredigheid van 9 tot 3, aan en b. dem van mynen, &c gevonden word ,•• deze lugt , die men vaste lugt noemt, heeft plaats: in alle lighaamen, en woid voor eenen band hunner vereeniging gehouden:.zy word gehaald uit kalksleenen., potasch &c. uit alle löorten van gistende gewasfen ; — wyn, bier. en alle foorten van dranken, ontvangen hunne kragt en geest van deze lugt; want zo'dezelve, uitgeiaaten. word verfchaalen zy. Men heeft hevonden dat fui':er wanneer het aan wynachtige gisting word blootgesteld 57 deelen van het honderd vaste lugt levert.:.Het '^roito dsl Cane, naby Naples is wonderlyK.van deze !uj;t voorzien; zy klimt in eene groote hoeveelheid tat op de hoogte van omtrent vierden duimen boven den gtond. Buizende honden hebben de proeraecmingen in dit grot met he; leven moeten boeten : wanneer men de r,fus van een hond binnen het bereik van dezen damp (leekt raakt hy oogenblikiyk zyn gevoel kwyi; en als hy eenigen tyd 'er in gelaaten word, fterft hy maar zo men hem by tyds 'er uit haalt en e>p het gras uitgerekt legt, komt hy Jangfaamer hand weder by. — Wat is het voor den menfeh niet gelu'kig dat men deze lugc zelden in genoegfaame hoeveelheid aan« A a 4 treft  < !5a > treft om riet kwaad te kunnen doen daar zy toe bekwaam is S Maar hoewel het leven 'er door vernietigd word, word egter de verrotting 'er door belet; de vaste lugt is niet vatbaar voor het vriezen, want als het water bevriest ontdoe: het zich van alle de vaste lugt die 'er in opgeflooten was. Deze tugt heeft ook haar nut in de Artleny , en word met behoorlyke correiïors in de maag gevoerd —: men zegt dat zy heilzaam is ln de zeefehorhuut, welker oorzaak 'men aan het gemis daarvan toefchryft: dewyl de middelen die gebezigd worden om de Icheepsfpyze te bewaaren, de raste lugt verdryfr. Deae foort van lugt is dan alzo noodzaaklyk voor het leven en de gezondheid , als eenige andere lugt , en hoewel zy op zich zelve doodlyk is, is zv egter heilzaam en gezond , wanneer zy met andere gemengd word : dit kan men op alle foorten van lugt toepaslyk maaken: het nadeel dat zy ons toebrengen is niet geheel in de foort; maar in de hoeveelheid, overtreffende kragt, of onevenredigheid, van elk in het byzonder. Welk eene reeks van fchynbaare tegenftrydigheden hebben onze aandacht nu niet bezig gehouden ! de lugt is voor he t menfchlyke leven heilzaam en onontbecrlyk ; zy is ook nadeelig en doodlyk «v* zo doodlyk als het vergif zelf hier  hier brengt zv tot de geneuglykheid toe; daar be* neemt zy de beweeging: — hier klimt zy; daar daalt zy ; - hier is zy te ligt; daar is z j te zwaar; — hier voed zy de vlam , daar demp; zy ze ,• — hier is zy te zuiver; daar is zy verrot; en egter is dit alles noodzaaklyk! Door de vereeni. ging; door de menging, door de werking, word de gantfche klomp gemaatigd , en voor z ne diensten gefchikt gemaakt. — Welk eene godlyke vereeniging van grondbeginfelen fpannen niet te famen om de lugt die wy inademen voort te brengen ! Uit bet weinige dat wy kunnen zien, kunnen wy oordeelen met welke oneindige kunst de natuur beflierd word, — wy zien immers maar weinige van haare geheimen , wy kunnen maar een gering gedeelte haarer werkingen nagaan; maar dat weinige is voldoende om ons de duidelykfte bewyzen van het oabcgryplyk alvermogen des fcheppers te doen zien — het is niet noodig dat wy alles zouden weeten wat ons leven aanbelangt ; het noodzaaklyke van ons beftaan is ons geopenbaard ; en al konden wy de grootere, de prachtigere werken des fcheppers ontwikkelen, zoude deze ontwikkeling ons waarfchynlyk meer verwondering dan genot verfchaffen. Het wys beftier van het alvermogen blinkt genoegfaam in alles uit « die geheel onkundig 'er van is, ontH A a 5 ze?  < 354 > zet ziek van het genoegen het welke zyn hart zoud verbeteren, en met zagte afdoeningen vervuilen — en zo veel in zyn vermogen is, de eerbied, den lof, en de grootheid van dat op erwezen vermindert, « welks eer door de hemelen word verteld! en welks werken door het uitipanfei worden verkondigd! " TWAALF-    < 3:5 > T WAA L F,DE LES. VV y hebben in de voorige lesfe onderzocht den aart en de natuur van die vloeif.oiTe, die de aarde als eenen gordel omvangt — wy zullen ons nu verledigen met de befehouwinge van die vloeiftoiTe die een gedeelte van onzen aa'dbol uitmaakt , en die niet minder noodzaaklyk voor ons beftaan is dan dc lugr : de overvloed en algemeenheid van het water, heeft hetzelve opengelegd aan de naauwkeurigfte.. proeven van de kundige natuurkenners; en hoewcheenigen der hedendaagfche natuurkundigen vee'e byzonderheden daarin hebben ontdekt; weeten zy egter, weinig meer van deszelfs aart en tamenftel, dan de hudman, die zich, zonder bedenking, uit den ftroom laaft, Het geene wy met zekerheid van het water weeten, komt alleeri uit op eene erkentenisfe van deszelfs vermogens, nut, en algemeene ukdeeling onder alle deelen der natuur; 't is waar, onze zinnen worden de laatfte, namentlyk de algemeene ukdeeling , niet 'gewaar; en pgjjer beftaan de meeste vaste lighaamen die  < 356" > die ons bekend zyn, groorendeels uit water Het water is (mogelyk naast het vuur ) het vloeibaarfle lighaam in de natuur , — het dringt in daar de lugt niet kan komen , en fypert - niet door fcheuren, maar door de porten daar geene andere vloeibaarheid door kan komen; dit is door onderfcheideneproeven buiten twyffel gefield; want daar het water niet door kan dringtn zal geene andere vloeibaarheid 'er door komen ; wy bekennen we! dat het water nier altyd zo fchielyk uit barst als de lugt, het werkt wel langfaamer, doch met meer zekerheid; en vind op het laatst eeneu doortogt, daar andere vloeiftoffen niet door kunnen dringen. De vermaarde florentynfche proeve be.vyst, dat zelfs het goud niet digt genoeg is om den doortogt van het water te beletten — Deze proef werd op de voigende w> ze gedaan ; men liet eenen hollen kloot van goud met water vullen , en die digt toegeftopt zynde, heeft men hem met zwaare fchroeven zo fterk in eenen gedrukt, dar de ingeflootene h «öfdftoffe op het laatst door de porten van het goud h:enen drong , en zich als een damp of daauw op den kloot vertoonde. Dewyl het water door de ponen der digtfte lighaamen dus heen kan dringen, is het geene ongerymdheid te onderftellen dat het een gedeelte van hun famenftel uitmaakt : dit kan, zelfs met wel-  < 35? > weinig moeite, beweezen worden • want of de proefneemingxn gefchieden met gewasfen, met de beenderen van dieren, of met ftet-nen, leveren zy alien , wanneer zy in de Imeltkroes ontbonden worden , eene zekere hoeveelheid waters ; 't is waar, het vuur fchynt niet gelyken invloed op alle lighaamen te hebben; maar in het brandj uut van een brandg'as , toont zelfs de diamant waarvan hy te famen is gefield , en waasfemt geheel weg. — Deze kostelyke fteen welks vastheid den hamer weerlraat; die door zvn eigen poeder alleen kan gepolyst worden; — die fteen welks hardheid tot een fpreekwoord is geworden — welks glans en duurzaamheid hem van zo veel waarde maakt, en welks luister de kroonen der Koningen verciert, is maar — een druppel waters • — brengt hem op den proef en hy verdwynt in damp ! Moeten wy dan, den onfterflyken Newton, niet gelooven "dat alle vogelen, beesten, vifchen, infekten. boomen en gewasfen, met derzelver deelen, uit het water groeien, en door verrotting wederom in dezelve hootdftoffe overgaan" ? het water fchynt een fterk tn onontbeerlyk band van verteniging te zyn, en als de lighaamen 'er van beroofd worden, vertoonen zy niet anders dan vormlooze klompen van ftof en afch te zyn. De fteliing dat het water een ^voornaam inmeng-  4 353 > fifengYeJ is van alle lighaamen is niet nieuw. Thales (die een eklips het eerfte heeft berekend) was van het zelve gevoelen ; en men meent dat Mofes, ;n zyne befchryving van de fchepping, deze fteliing ook toegedaan is geweest; maar dewyl men eene fteliing niet om de oudheid , maar om de waarheid, moet aanneemen; hebben veele hedendaagfche natuurkundigen dezelven met proefonóervindihg trapten te.ftaaven; van Helmont, onder anderen , heeft eene hoeveelheid aarde van alle haare oliën en zouten gezuiverd , dezelve in een pot gedaan, daar niets anders als regen water in konde komen; in deze pot heeft hy eenen jongen willigen boom geplant; die louter door het regen1 vogt zeer weeldrig groeide ; want de aarde daar hy in ftond had geene merklyke vermindering ondergaan : hieruit bcfloot hy dat deze boom zyn gantfche voeifcl uit hét regen water getrokken had; en dewyl alle dieren op gewasfen aasden , was hy van gevoelen, dat alle zintülgiyke zelfrtandigheden, haar onderhoud en beftaan aan het water alleen verfcHuldigd waren. Woodward houd dit egter voor eenen misdag, want hy toont dan, dat het water bezwangerd zynde met aardachtige deelen , eerder dient om zodanige deeien in de poriën der gewasfen overtebrecgen, dan om dezelven door zyn eigen bellek te vergrOoteh'J als ook, dat  € 359 > dar men altoos bevonden heeft, dat het water des» te minder voedfel verfchafte naarmaate dat het door de overhaaling gezuiverd werd. Eene plant zal zo fchielyk niet groeien in gedistilleerd , als in ongedistiü' erd water, en als het wa:er drie of viermaal overgehaald is geweest , Waardoor het byna van alle aardachtige voedfel gezuiverd is , zal de plant in het geheel naauwlyks g oeien. Hiemit zoude blyken , dat water, als water, geen behoorlyk voedfel aan het gewas kan verfclrffen , maar alleen tot middel dient om net behoorlyke voedfel overtevoeren, en door alle deelen der planten te geleiden : zuiver water zeud wel kunnen ftrekken om de deelen van een plant te doen uitzetten ; maar het lever: weinig groeiftoffe op. In hoe verre het water door de overhaaling kan gezuiverd worden , is orzexer; zommigen beweeren dat 'er nog een zinkfel blyft na dat het verfcheidene maaien gedstilieerd is geweest; anderen zyn van begrip dat het wel door de overhaaling te zuiveren is; maar tot nog toe heeft men myns weetens) niets ui.gevonden, waaruit men met grond zoude kunnen onderftellen , dat wy zuiver water bezatten, en 't is mogelyk, dat wanneer men zulks heeft uitgevonden , men meer dan eene foort van water zal ontdekken: dit is zeker, dat gelyk veele foorten van  *€ %6o > Van lugt door de famenmenging gefchikt gemaakf: worden tot het onderhoud van den menfch , en dat de Jugt, zonder zodanige famenmenging , onnuttig of nadedig zoude zyn ; zo is ook het water in deszelfs natuurlyken ftaat het beste gefchikt voor het gebruik der menfchen Wy hebben reeds aangetoond dat een al te zuiver water voor de gewasfen nadeelig is , gevolglyk kan het, in eene aanmerklyke graad , niet dan fchadelyk zyn voor den menfch; dc ondervinding en de gewoonte , zyn hier egter de richtfnoeren van het beleid. Op veele plaatfen komt het water aan de vreemdelingen zeer onfmaaklyk voor; daar die geenen die het dagelyks drinken, zulks in het minfta niet kunnen bemerken. Men houd het doorgaans voor eenen regel $ dat als het water fchuimen wil, het dan hard is; en als het fchift dat het dan zagt is , maar het fcardfte water word zagt wanneer het aan de lugt word blootgefteld. Die wateren zyn in het algemeen de ligtfte daar men de minste ontbindingen in kan befpeuren ; doch men kan geen water vinden dat geheel en al 'er van bevryd is. Een zeer kundige vriend heeft meer dan eene proeve gedaan met water uit verfchillende bronnen in England, die allen zeer helder waren; doch zo dra hy 'er een weinig fuikerzout byvoegde , ontlasteden de wateren,,  < 36*1 > ren zich van een gedeelte dier deelen die zy in huit hen loop hadden ingelyfd; want het water van allé mineraale enmedicinaale baden, krygt zvné hoedanigheden uit de gronden daar het overloopt; gelyk rnetaalen, zwavel, rottekruid &e. welker deelert door de wrjving van het Water ontbonden wordende , in hetzelven worden ingelyft, en medegevoerd naar dé plaatse alwaar het uit den grond vloeit; dat deze wateren eenige hoedanigheden zouden bezitten, die Wy door kunst aan het eenvoudige rivier water niet kunnen geeven, is niet zeer te verwonderen, wanneer wy nagaan de onbekende en onbegryplyke famenmenging van mineraalen die in ééne bedding of laag, plaats heeft; zo wel als het oneindig verfchil in de onderfcheidene foorten van gronden daar het water overvloeit; het welke eene geduurigë verandering in de reeds ingelyfde deelen moet te wegë brengen, waardoor zommigen derzelven veilooreri moeten gaan, en anderen daar tegen bygewonnen; men heeft egter, binnen weinige jaaren , de hoedanigheden der meest beroemde mineraale wateren; zeer naauwkeurig nagebootst; voornaamentlyk doot de by voeging van onderfcheidene foorten vatt lugtf, Waardoor men aan het gemeene water dezelve fmaak, koleur, en (zommigen zeggen) uitwerkfe» len als de minéraale wateren weet te geeven 2 men is zelfs hier door in ftaat gefteld geweest, om het watet" i Deel. B b  < 3^ > fterker te maaken, (dat is te zeggen, eene grootere boeveelheid van mineraale grondbeginfelen in te brengen) dan het natuurlyke bron water zelf. De doorfchynenheid is eene zeer aangenaame hoedanigheid van het water; egter kan men hier op niet vertrouwen, als een-bewys van deszelfs heilzaamheid ; want het zout water is alzo doorfchynend als het zoete. Rivier water word over het geheel genomen, voor het ligtfte gehouden; en egter is dit, mogelyk meer dan eenig ander, met vuiligheid en onzuiverheden bezwangerd; vooral wanneer het over laage en moerasfige gronden loopt; du» zal het water der rivieren naby derzelver uitwateringeii in de zee, veel onzuiverder zyn dan hooger op in het land; uit hoofden van de groote hoeveelheid van planten, mineraalen, infekten &c, die het water medevoert ; gevolglyk is dit water doorgaans ongezond, gelyk blykt uit de veele ziektens waarmede diegeenen geplaagd worden, die de ureeken naby de uitwateringen der groote rivieren bewoonen, en derzelver wateren moeten drinken. Het is eenigzins aanmerkenswaardig, dat her water uit de rivier van London, dat met de vuiligheid van honderd duizend huishoudens besmet is, langer goed blyft op zee, dan eenig ander water; en zelfs word het water dat boven de brug gefchept word, fchoon zuiverder, voor zo goed niet gehouden als het  < 3<*3 > het geerie dat beneden de brug -opgeflaan wor^: mogelyk word het water cioor de daar ingelyfde vuilighcid gezuiverd; en de mfekten, die in alle Wateten gevonden worden, 'er door vernield. Dii is zeker, dat alle wateren door het lang beWaaren bedui ven worden; waarfchynlyk door hit verrot;en dier kleine inlokten, of zaadjes, die zich in overvloed 'er in opdoen wart wy moeten met onderzeilen dat het de hoofdstoffe zelve is, die bederft, en verrot word; maar de zelfltandigheden waarmede hetzelve bezwang-rd is; 't is waar men gebruikt de voorzorg om het waar, zo veel mogelyk, door het kooken te zuiveren, 'er blyft egter, altoos nog eenige infekten en gewas zaadjes overs behalven die geenen die onder het vullen "er by komen. De zeelieden zeggen, dat het water op eene lange reize, gemeenelyk twee of driemaal ftinkendl word; na dat het omtrent eene maand op zee is geweest, word de fponds uitgenomen, wanneer 'ec eene vuile damp uit vliegt, die aan brand zoude gaan als men eene brandende kaars 'er m bield: her. water is vol inlekten die door het zelve wem den ; doch deze flerven gemeenlyk binnen een paar dagen j waardoot het water nog meer bedorven word; dan met den tyd zakt de grovere vuiligheid naar den bodem, en de ligtere dry ven boven op het water; dit noemen de zeelieden het uitftinkm ym het water' j Bb 2 te  € 3H > het water is egter niet geheel gezuiverd- daar vertoonen zich eene andere foort van infekten. die, mogelyk, uit de overblyfselen der eerften ontflaan; doch wanneer deze vergaan, rekent men dat het water niet meer veranderen zai; hoewel men zomtyds in heete landen, nog infekten in het water gewaar word, die eene vreeflyke groote bekomen, en eene zo groote afkeerigheid voor het water inboezemen , dat de byna fmachtende zeeman het nat fchuwt dat hem voor den dood moet beveiligen. R gen- W 4 ; f. r is een vocht dat door de na.tuur zelve gediftilleerd word; de oorzaaken en werking, van dit na-uurlykeftookhuis, hebben wy reeds bei'chreeven ; dit water is voor het gewas veeï gunftiger en voedfaamer dan andere wateren; maar voor den menfch is deszelfs geftadig gebruik eerder nadeelig; dit is egter , mogelyk, niet de hoedanigheid van het water; maar is eerder toeteichryven aan het lang bewaaren, en aan de regenbakken daar het in bewaard word. Sneeuw-Water word gemeenlyk, zo niet altyd, gedronken door de menfchen die de voeten der Alpifche en andere gebergten bewoonen; in Groenland, en in een gedeelte van Duitfchland. Dit geftadig gebruik van regen water, zegt men, is de ooizaak dier groote, ik had haast gezegd^ verlchriklyke wennen, Waarmede vev.e menfchen„ in  < 365 > zommige dier landen, aan de keel en andere deelen gekweid worden: dit gevoelen fchynt egter ongegrond te zyn, dewyl de*e kwaal in Groenland onbekend is, daar het meeuw water geftadig gedronken word; en in het Liland Sumatra , alwaar 'er nooit fneeuw valt, dezelve vry algemeen is Dtbyzondere boedanigheid van het Zee Wat r, is dezelfs zoutachtigheid; over welker oorzaak men veel gefchreeven, en veel getwist heeft -— Zommige geleerden zyn van gevoelen, dat deze ziltigheid veroorzaakt word door de zoutachtige deelen die de rivieren in haaren ioop inlyven en in de zee uitftorten; dit komt my egter wat ongelooflyk voor, dewyl de hoeveelheid der zoutachtige deelen, die door de rivieren in de zee word gebragt, al te gering is, om eene zo groote uitwerking te kunnen te wege brengen. — anderen beweeren, in het re» gendeel, dat de groote toevloed van versch water uit de rivieren, de ziltigheid van het zeewater doet verminderen, en gevolglyk, dat het e rryds zomens geweest dan tegenwoordig; deze fteliing is diinKt my, al zo ongerymd als de eer ten; — anderen weder, fchryven deze hoedanigheid toe aan de zoutrotfen die aan dan bodem van de zee liggen (dat 'er zodanige zoutrotfen zyn is onbetwistbaar ) welker deelen door de wryving van het water afgespoeld; worden, en zich 'er mede mengen; dit kan a.ekerBb 3 lyk  < 3^ > Jyk iets toebrengen tot de ziltigheid van het water nrar da- deze de gantfche oorzaak daarvan zoude zyn, komt my wat on^eiooflvk voor; eerder zoud ik het met die Natuurkundigen eens zyn,die dezelve afleiden van de eerste fchepping; want hoewel zommigeioorren van vifchen voor het zoetwater gefchikt zyn, is egter het geta' derzei ven gering, in vergelyking van oie geentn die haar verblyf in zoutwater hebben, en die , buiten hetzelve, niet kunnen leven. Zo deze visfehen dan altyd dezelve natuur hebben gehad als nu moet het water daar zv in leven , altvu zout geweest ?yn — en mogelyk al zo zout als het tegenwoordig is, of ooit wezen za'. — en hier mede is de zaak afgedaan, zonder te onderzoeken ïn boe verre de zilngheid van het zeewater gefchikt is om het zelve voer verderf te bewaaren; — want het is hekerd, dat het zeewater in eene geringe hoeveelheid bederft, en zelfs hebben die geenendie in heete juchtftreeken lang bekalmd zyn geweest, zulks in den oceaan zelven waargenoomen — doch mogelyk !is dit niet toetefchryven aan eenige verdervende hoedanigheid van het waar zelf; maar aan die oneindige menig: e van dierlyke lïofkens, die in zo veele eeuwen den oceaan vervuld hebben. Met opzigt tot den trap van ziltigheid in de zee, is 'er op dezelve plaats een merklyk verfchil in de onderfcheidene jaargetyden; zomtyds ook op on«  < 3^7 > onderfcheidene diepten; maar in het algemeen vind men het zoutfte water daar de zon toppuntig is, en het water de grootfte hette lyd. By de proefneemingen gedaan in eene reize van England naar het Oost, heeft men bevonden, dat de zwaarte van het zeewater grooter was, daar de zon toppuntig was, dan aan den evenaar; en dus, gelyk ik reeds gezegd heb, daar het het hectfte was: de grootfte zwaarte van eene bepaalde boeveelheid Zee-waters , die men heeft waargenomen tusfchen 28 graaden noorderbreedte, en de Kaap de Goede Hoop , die omtrent op 37§ graaden zuiderbreedte ligt, in de maanden Mey, Juny en July, is geweest op het Eiland St. Jago, op 1$ graaden noorderbreedte; en de minste, op het Eiland Tenerif, op 28 graaden noorderbreedte. De evenredige zwaarte van het Theems water j vergeleken by het water te Tenerif en St. Jago, werd bevonden te zyn als volgt Theems water tooo, «—Tenerif water 1022, en St Jago water jiSi " - eene zekere hoeveelheid van het eersten woog 659 greinen — van het tweede 67 3 \ en van het laatste 780Ï: als men de eerst genoemde getallen vergelykt by de tafel geplaatst in de Philojophkal Ti anfablions, van de evenredige zwaarte van eene gelyke hoeveelheid zuiver water dat met onderfcheidene deelen van zee zout belaaden B b 4 was  •C 3ö8 > was, zal bïyken, dat het Tenerif watei omtrei n gedeelte zour in zich bevattede, en dat te St Jago | gedeelte; gevolglyk was het laatlte byna, zo niet geheel, tot in de hoogste graad met zout deelen bezwangerd, daar het voor vatbaar was. Üe groote hoeveelheid zout in het water te St. Jago. fchynt eenige tegenwerping te lyden; want het water uit de zoutputten in Engeland, het wel. ke door de zoutrotfen fypert, en voor volkomen zout gehouden word, levert niet meer dan « gedeelte zuiver zout op; bet is egter onmogelyk om te kunnen bepaalen, of de oorzaak van deze groote ziltigheid van het water, waarmede de bovengemelde proeven zyn gedaan geweest , naby was, of invloed daarop heeft gehad. In het algemeen bevat her zeewater in zich pmtrem i3 tot ^ gedeelte zout; en deze evenredigheid maakt hetzelve meer ingedrongen, of verdikt, dan zoet water; ook bekomt het daar door eene flerkere veerkragt, in zo verre, dat er, gelyk my -verzekerd is geweest, voorbeelden zyn, dat zwaar belaadenfchepen, die de gevaaren derzee ontkomen waren, in zoet water gezonken zyn, door dien hetzelve te dun was cm eenen zo zwaaren last te draagen. Men heeft getwyffeld of het water inkrimpend Was ,• zoaunigen meenen het water zodanig te heh- ben  < &9 > ben verdikt, dat het minder plaats befloeg dan te vooren; het algemeene gevoelen fchynt zulks egter tegentefpreeken ; maar wanneer wy van deszelfs veerkragt en verdunning fpreeken, kunnen wy door geene berekening noch denkbeelden , deszelfs vermogen bepaalen. Het water word door de hette uitgezet; maar het geen zeer bjzonderlykis, is, dat de koude denzelven invloed 'er op heeft ais de hette: geen werktuig kan uitgevonden worden; geene kragt kan met vrugt uitgeoeffend worden , om het water , terwyl het bevriest, te beteugelen. Men heeft dikwyls gezien dat volle fbschen, ftyf toegekurkd, door de flrenge koude barsten — de buizen van de pcmpen ondergaan het zelve lot; en al waren zy van yzer, en een duim dik, zouden zy te vergeeft togen (land bieden; zelfs zyn 'er voorbeelden , dat kanonnen door het bevriezen van het water gefprongen zyn — als wy nog fferkere bewyzen van deszelfs kragt willen zoeken, kunnen wy die vinden in die ontzaehiyke brokken die van tyd tot tyd van de hardfle rotien worden afgefcheurd, en neder geworpen —- en dat alleen door een weinig water dat door derzelver fcheuren gefyperd heeft, en in eene of andere holte van de rots verzameld zynde, zich aldaar tot ys flolt; endoor de uitzetting eene grootere ruimte moetende beB b 5 flaan,  *r 370 > flaan, moet de rots zelve , zo het anders geene plaats kan bekomen, 'er voor zwichten. De bewyzen van de fterke uitrekkende hoedanigheid van her water , worden gemeenlyk afgeleid van deszelfs ftoom ; waarvan wy reeds gefproken hebben in onze verhandeling over de lugt — Wy hebben daar gezegd, dat de zwaarte van de lugt die gebezigd wordtin her bewerken van zom. mige ftoom of vuur Machines, zes of zevenhonderd ponden was; deze zwaarte word zestien of zeventien mr.aien in een minuut met gemak opgeligt , door den ftoom die 'er onder gebragt word. Deze itoom verichilt weinig of niets van dien vaneenen kookenrfen theeketel; en eu ter bevinden wy dat een teerling voet waters, 2900 duimen ftoom geeft, en dewyl de ftoom, wanneer hy in evenwigt is me: de lugt, 3000 maa" len meer ruimte btflaat dan het water , en zyne veerkragt met de hette toeneemende , zoude hy mogelyk > vyf of zes maaien fterkere uitrekking kunnen lyden , en dus 15000 of 20000 maaien meer plaats kunnen beflaan dat het water — Dit is zelfs wat laag berekend. De kragt van den ftoom word gemeenlyk berekend op drie maaien de kragt van het buskruid — tot dus verre heeft de konst deze boofdftoffe tot nut gebezigd ; en tot dus verre kunnen wy op deszelfs kracht  < 371 > ï de lugt die het 'er in heeft geperst; namentlyk om. trent twee of drie en dertig voeten hoog. De drukking of perfing van het water, gefchiedt volgens deszelfs Jynregte hoogte; gevolglyk zal een kolom waters van drie voeten hoog en een duim middenlyn, veel flerker druk en, dan de. zelve hoeveelheid waters in een kolom dan een voet hoog en drie duimen middeniyn; en als het kolom msar eenen halven duim dikte heeft, en eene evenredige grootere lengte (zes voeten ^ zal het nog flerker perfen. — Op dit grondbeginfel zoud een pint water een oxhoofd kunnen doen barsten; want zo het oxhoofd vol is, en de pyp door welke men het water wil inbrengen, eene genoegfaame lengte heeft, zal het waten dat in de pyp is, door zyne zwaarte, in het oxhoofd in drukken, en het zelve doen barsten. Het water heeft eene zeer verwonderenswaardige by zonderheid waar door het zelve in eene fmalle glaaze pyp klimt zonder perfing, eH louter uit zich zelf — Als men water in eene gla e pyp doet dat twee kromme einden heeft, (naar boven geboogen) het eene maar eene vierde van de middenin of dikte, van het anderen , dan zal het water altyd hooger ftaan ir de imalle pyp dan in de groote; en zo de evenredigheid van de pypen grooter is, zal het ondeifcheid in de klimming van het water  < 373 > ie* ook hooger zyn. Men heeft dit op verfchilJende wy zen tragten te verkiaaren; doch de eenvoudigfte verklaaring is, dunkt my, dezelve afteleiden van de aantrekking van het glas op de waterdeelen , welke het fterkfte is, daar de grootfte hoeveelheid glas , en de minste hoeveelheid waters plaats heeft. Het water vertoont zich onder een ander voorkomen , en zeer onderfcheiden van alle die wy tot nog toe befchreeven hebben , en voor die geeneiï die het nooit gezien hebben, is het zelfs ongelooibaar. — Ik meen deszelfs vaste gedaante vati Ys. — In onze lugtftreek zyn 'er geene bewyzen noodig om deszelfs beftaanbaarheid aantetoonen j zelfs kan men door kunst overal, en in alle jaargetyden, ys maaken. Het Ys word, gelyk elk beltend is, door de koude voortgebragt; dan of de koude een volftrekt wezen is, dat zich dan by het water voegt, of dat het alleen de verwydering is van de warmte , is niet wel te bepaalen — of het water eene foort van metaal is, dat door eene maatige warmte in eenen vloeibaaren ftaat word gehouden, of dat het een natuurlyk vocht is dat zich gemaklyk laat ftol. len. Wy bezitten geene andere vloeibaarheid (welker grondbeginfelen geen vocht is) die zo ligt bevriest. In eenige, binnen weinige jaaren voorgevallene harde  êè winter*in Rusland, heeft meh bevonden', dat hef K-v; bevrodzeti was; men heeft dezelve proef in EngfaiirJ met kornt gedaan; en onlangs hebben dé ko-dige Heeren Hicker, e.: Cwhhertfbn, te Rotterdam , het kwik volkomen fmeedbaar gemaakt. Hier hebben wy dan een voorbeeld dat een metalliek lighaam eene veste hoedanigheid bekomt door een behoo.lyke trap van koude; en vloeibaar word, door de gewoone warmte van de lugt — deze ontdekkingwerd voor overeenkomstig gehouden, en geeft te kennen, dat de koude haar beftaan heeft gehad Voor de warmte, en dat alle dingen, mogelyk ook de lugt, door de warmte ontbonden zyn geweest, en in die orde en geregeldheid gebragt waarin wy dezelven nu genieten. Het, Zout wier bevriest zo wel als het zoete; maar het veref.cht eenen fterkeren graad van koude om tot ys te dollen; doch dit ys verliesr de ziltige hoedanigheid van het water, blyvende de zoutachtige deelen onbevroozen; dus zal het ontdooide zee ys, Wanneer deszelfs water eenigen tyd aan de Huge Word blootgelteld, goed zoet water worden» — (bet zoude de moeite waardig zyn om te beproeven of dit water ook bederven, en door het lang bewaaren ftinken zoude.) Het water verliest zyne vaste lugc door het bevriezen; en egter word des" zelfs  < 37$ > zelfs beftek vergroot; maar waar door, is ons onbekend. Wanneer het Water lano-faamerhartd verhit word, rekt het zich uit tot dat her aan het kooken raakt; maar Verder kan deszelfs bedek door geene konsc vergroot worden, Deze uitzetting des waters doof het kooken, word veroorzaakt, door de inlaating van de hette, en door de verdunning, zo wel van het water, als van de lugt die 'er in opgeflooten is» Dat het niet hooger klimt, kan toegefchreeven worden aan de zwaai te van de lugt die het drukt; want als men de lugt 'er uitpompt, zal men bevinden dat het water allen fchyn van kooken zal hebben , op eenen veel minderen graad van hette dan het in de open lugt vereischt. Ik heb zelve, door de fchielyke bewerking van de lugtp.smp, het water aan den kook gebragt, wanneer de hette , (gerekend naar den tyd dat het water onder dert ontvanger is geweest) zeer maatig moet geweest zyn. De hette van het kookend water is bepaald; geen vuur kan hetzelve heeter maaken; het vuur kan zyne uitwaasfemingen wel verhaasten; maar het kan zyne grootte, noch zyne hene vermeerderen. De zekerheid van deze bepaaling, dat over de gantfche waereld dezelve is; zo wel in de be« vroozene lugtflreek van Groenland, als in den ge« zengde  < 37 > Zengde .dampkring van Afrika, maakt dezelve vatt het grootfte aanbelang; het welke vergroot word, door het gemak waarmede men het zelve kan bekomen. Maar fchoon het water ons van zo veel nut is, en den mensch geftrekt heeft tot eene bepaalde fchaal van berekening, die de menschlyke kundigheid tot duizende dingen en omftandigheden heeft uitgebreid, heeft men lang te vergeefsch getragt deszelfs famenftel te ontwikkelen.^ Oudstyds was men van begrip dat het water een eenvoudig wezen was; gevolglyk werd het zelve gefteld onder de vier zogenaamde hoofdftoffen — dit ftelfel heeft lang plaats gevonden, tot dat eenige fcheidkundigen van de laatfte eeuw, in het vermoeden kwamen dat water in aarde konde overgaan, en bygevolg het uit den rang der eenvoudige wezens diende bannen te worden. Dit gevoelen , fchoon door veele geleerden opgenomen, is egter door dc proefondervindlyke fcheikunde geheel om verre geworpen , doch zonder het water weder in zynen hoofdftoflyken rang te herftellen 5 — het word nu door onwrikbaare proeven beweezen, dat het water të famengefleld is, uit de yereenïging van fyt, grondbeginfel der zuivere lugt, met het grondbeginfel van ontvldmbaare lugt. Dr. Cavendish te London, had het eerst waar*  < T7 > waargenomen , dat door het aanfteeken van deze twee lugtfoorten in eene beflooien klok , welke hy op kwik ficlde, eene aanmerklyke hoeveelheid waters verkreegen werd. De proeven egter, van de Heeren Lavoisier en La Place, hebben zulks nog flerker beweezen: — deze geleerden hebben deze twee lugtfoorten in eenen glazen bol, door de elektrieke vonk aangellooken , en den aanhoudenden toevoer derzelven zodanig onderh .uden hebben tot dat zy 145 pinten ontviambaare lugt, en 74 pinten zuivere lugt verbrand hadden waaruit zy 3 4 oneen zuiver water hebben verkreegen. De voorgemelde twee Heeren hebben het lanen» ftel van het water dus aangetoond; doch de Heer P van Troostwyk te Amfterdam, heeft de tegenoverfteide werking gebezigd, en het water in de twee gemelde lugrfoorten doen overgaan, alleen doi,rde elektrieke (chok 'er door relaaten gaan wordende als dan de beiden lugtfoorren in de buis, welke met water gevuld was, en waardoor de (chok ging, allengskens in het boveneinde derzei>e vergaderd i e eveiedigheid dezer twee lugtfoorten tot elkanderen om water voort te brengen, is 15 deelen ontviambaare lugt , en deelen zuivere lugt, welke te lamen 100 deelen water leveren . van deelen moet verffaan worden , geen maat, maar het gewigt der hooidftoffen. 1 i>Ei.L. C c Dan  < 3?S > Dan hoe beflisfend deze bewyzen ons mogen Voorkomen, moeten wy in het oog houden de algemeene fynheid èn doordn'ngenheid van het water, en deszelfs naauwe vereeniging met alle lighaamen ; dewyl het zoude kunnen zyn, dat het water, by de bovengemelde proeven, op eene of andere wyze met lugt deelen was vereenigd geweest, of in haar grondbeginfel deel had, en door de aanlteeking zigtbaar werdt ; dus dient men de grootfte voorzigtigheid te gebruiken in het aanneemen dezer Helling , dewyl wy door de proeven zelven zouden kunnen misleid worden. Dan wat het famenftel van het water ook zy, is deszelfs nuttigheid onbetwistbaar; als de natuurlyke en oorfpronglyke drank van den menfch befchouwd, bezit het veele voordeden die geen ander drank kan evenaaren ; want door de fynheid van deszelfs deelen kan het door die kleine kanaallen en buizen passeren, daar geen ander vogt 'er door kan komen ; en met al dat, is het ontbloot van alle aanfteekende hoedanigheden:" daar by, brengt het water veel toe tot de bevordering van onze gezondheid en vermaak , door ons het middel aan de hand te geeven om onze meubelen en huizen fchoon en zindelyk te houden; ook zal niemand ontkennen dat het water verkoelend en verfrifchend is ; dus zullen wy de turklche leer omhelzen , dat *' bloei-  < 379 > " bloeiende plantagien, vlietende waterftroomen, en gezellige (choonheid , het beste middel is om de droefgeestigheid ie verdryven. " Wy durven zelfs nog verder gaah, en zeggen dat wy niet alleen onze blymoedigheid aan deze hoofdftoffe gedeeltelik verfchuldigd zyn ; maar dat wy ons gantfch genot, vermaak, en gezondheid aan de» aelve te danken hebben! C c % DER*  < 38° > DERTIENDE LES. jffi^e veranderingen en de wisfelvallighedcn waaraan onze aardkloot is blootgefteld geweest, hebben deszelfs voorkomen zeer veel , zo niet geheellyk, veranderd , in zo verre, dat men deszelfs oorfpronglyk famenflel thans moet leeren kennen, en zomtyds onderftellen , uit de omftandigheden die maar zelden voorkomen ; uit voorvallen die men met oplettenheid heeft aangetekend, wanneer maar een enkelde fcheur zich aanbood om de natuur in haar naakt gewaad te openbaaren. Welke verandering gebeuren niet dagelyks op de oppervlakte der aarde ! elk dier, elk fchepfel, biengt toe'tot deze verandering-, want fchoon elk op zich zelf gering is; brengen egter de vereenigde of aanhoudende poogingen der dieren, geene geringe verandering in hunne eerste moeder te wege. Zommige dieren hebben hun verblyf in kuilen; zommigen booren de oppervlakte maar alleen; anderen hollen zelfs de rotfen uit; allen verteeren, geduurende hunne leeftyden, een gedeelte van  Jj)E AA RB JE.   van de voortbrengfelen der aarde ; en als zy lierven , laaten zy iets na , dat een nieuw voortbreng- fel voor hunne opvolgers verfchaft. Wat is de genadige bezigheid van d;n menfch (in het byzonder) geduurende^zoo veele eeuwen geweest? — den grond te bebouwen ; de edelfte foorten van gewasfen te vermeerderen, tot zyn eigen .nut of vermaak, of tot dat van de dieren die hy onder zyne heerfchappy heeft gebragt •. — hierom worden de dorre heiden met groen bedekt; hierom worden zelfs de zand vlakten bebouwd; hierom worden bofchen van onderfcheidene geaartbeden aangelegd ; rivieren bepaald , en vaarten gegraaven: — hierom worden de wateren op zommige plaatfen vergaderd, op anderen uitgedroogd ; hier heeft de menfch water plasfcn noodig, daar maakt hy de moerasfen droog: — hier laat hy eene haven uitdiepen ; daar legt hy eenen dyk aan om de zee te beteugelen. Welk eene verandering befpeurt men niet in het voorkomen der natuur in den omtrek van eene ryke en volkryke ftad; de ingewanden der aarde worden uitgeplondeid om cieraad te verfcharTen; en het geene dat in dc duisterheid verborgen lag, flikkert nu op den vellen dag — dit vereifcht zelserlyk geene bewyzen; de dagelykfche ondervinding maakt die onnoodig, Daar zyn nog kragtdaadiger grondbeginfelen, C c 3 die  € 38a > die met een' flag meer doen dan de aanhoudende po gingen van den mensen , en die, met onverminderde kragt, enonophoudelyke werkfaamheU , hmmen last füptelyk vervolgen: geene veran ering van voorwerpen ; geene verfchillende derkbeelden; geene verwarde gedachten, trekken dezelven van hunne gewoenlyke bezigheden af: zodanig zyn de hoofdlloffen die wy reeds behandeld hebben , namenlyk de Lugt en het water Ieder lugtftroom die over de aaide zweeft, neemt yeeie haarer deelen mede die de kragt niet hebben om wederrtand te bieden ; zy raaken egter niet verlooren ,• eene andere plaats word 'cr mede vermeerderd ; en hoe beuzelachtig zulke ver« anderingen ons mogen voorkomen , brengt egter de geduurige herhaaling daarvan zeer groote gevolgen te wege: de vrugtbttarneid word daardoor in onvrugtbaarheid veranderd; en de onvrugtbaarheid in vrugtbaarheid: ock is dit niet alles; want de lugt brengt door de geduurige werking der dampen, regenbuien, ftarmen en orkaanen, die veranderingen fchierlyk voor-, die de natuur, ware zy blootlyk aan haar zelve overgelaaren , zeer kr-g'aam zoude te wege, brergen. Wie heeft me: gezien , dat zelfs de oppervlakte der hooge gr nden, door zwaare regens r.aar de laagere gronden afgefpoeld word?— Wie heeft de blyken daar*  < 3«3 > daarvan niet ge2ien in onze modderige rivieren en flooten, na eenen zwaaren regen? de kruinen der bergen zelven, worden door herhaalde regens, af. gefpoeld en verminderd. Zo deze gebeurtenis'en, die naauwlyks onze aandacht trekken, zulke groote gevolgen door den tyd kunnen te wege brengen , welke moeten dan de vermogens der Oceaanen niet zyn! -— welke uitwerkfelen moet dan de onophoudlyke beweeging van dien grooten waterkolk, met deszelfs golven, baaien, havens en rivieren , niet te wege brengen? rivieren worden immers daardoor opgevult, anderen uirgediept —— hier, vind men eene ftreek lands die de zee ver- laaten heeft; daar, eene zee die eertyds door den landman is bebouwd geweest ; en wil men zeggen dat deze veranderingen door oppervlakkige oorzaaken zyn te wege gebragt wie zal eene plaats in de ingewanden der aarde aantoonen daar geen water te vinden is , of daar deszelfs kragt niet uitgeoeffend word ? vooral wanneer wy in bedenking neemen de gevolgen der aardbeevingen, onderaardfche vuuren, brandende bergen, en ver. fcheidene andere waarfchynlyke beginfelen, welker verborgenheid geen bewys is dat zy in de diepte der aarde geen beftaan , hebben daar zo veele veranderingen hebben plaats gehad, en nog dageljks plaats hebben , waar zullen wy dan de C c 4 ho*fl'  < 2>U > koofdfloflykë Aarde zoeken ? Ts 'er nu , of ooit geweest, eene eenvoudige aarde, waaruit de anderen zyn voortgekomen? waaruit die vericheidenheid van grondbeginielen is gebooren die nu overal plaats heeft : de rotfen zyn zo wel aa de als de klei, of het zand , hoewel de harde Granit Alpen weinig overeenkomst fchynen te hebben met het kruimelende (bof van den Zandberg —— Wie zal zich kunnen voordellen dat goud, zilver , lood, tin, en andere myndoffen, affcheidingen zyn van eene oorlpronglyke aarde? en welke, onder alle deze foorten, zal m n voor de eif aarde houden? het zoude, dunkt my, moeite te vergeelsch zyn , om dit te willen bepaalen ; en al konden wy die vraage oplos en zoude het ons van weinig nut zyn — de waarfchynlykheid is de uiterfte perk van onze onderzoekingen. Het komt my waarfchynlyk voor, dat de woonplaats van den menfch uit onderfcheidene foorten van aarde haar oorfpronglyk bedaan h. eft gehad ; maar dac de aarde waar aan hy al_ tyd de grootfte verpligting heeft gehad, en altoos hebben zal, is die, welke hem het plant gewas verfchaft; het toegerolde zaad ontvouwt; de tedere vrtigt verwarmt ; de oplchietende plant onderfchraagt, en haare vrugt op haaren tyd verrypt. De  •g 385 > De Scheikundigen , 't is waar , verdeden de aarde in onderfcheidene foorten, volgens de hoedanigheden die hun bekend zyn ; het is egter niet gemaklyk om te kunnen zeggen , welke van alle deze foorten de naruu.iyke , eenvoudige en zuivere aarde is; want wanneer zy op de proeve gebragt worden , leveren zv eene verfcheidenheid uit die duidelyk te kenner, geeft, dat zy te (amengefield zyn, niet alleen uit onderscheidene aarden; maar ook uit andere hooldirofTen , uit lugt, en water; en mogelyk ook uit vuur. De kenfchetfende eigenfchap van alle aarden is, dat zv tot gias kunnen gebragt worden; want als zy aan onderfcheidene graaden van hette worden blootgeiteid, gaan zy in een foort van glas over, dat min of meer doorlchyne; d is min of meer hard; van onder, cheidene koleuren, enzovoorts — ley, ticheifleen , fponsfleen . amanth, lood, tin, goud &c in het brandpunt van een tweevoet brandglas, gefield zynde, gingen in eenige fecon. den in glas van onderfcheidene koleuren over (ziet Natuurkundige Verhandelingen 1 deel, 2 ftuk pag. 9 ï.) Dit heeft z. mmige menfchen aan* leiding gegeeven om te denken , dat de gantfche aarde in den beginne eene vloeibaare brander.de ftoffe is geweest, eenigzins naar glas gelykende ; dewelke, naarmaate dat zy verkoelde, bekwaam is C c 5 ge  < 386 > geworden tot eene verblyfplaats voor den mensch, en voor alles wat leven heeft; 't is waar > zeggen zy, de aarde heeft veel tyd noodig gehad om te verkoelen ; en zy word nog fleeds kouder — als zy geheel koud geworden is, zal zekerlyk (volgens deze Helling j de algemeene verbranding moeten gefchieden. Dit kan tot een bewys flrekken van de fcheppende vermogens der menschlyke inbeelding : de Aarele kan tot glas veranderd worden, en derhalven moet zy glas geweest zyn ; — en toen zy glas geweest is zal' niemand twyffelen , zeggen zy, of zy is de zetel geweest van vuur en warmte — gevolglyk is zy eene komeet geweest, zegt een ander; want de komeeten zyn immers de zetels van hette en vuur: — en als dit toegedaan word ; dan moeten beiden de komeeten en de planeeten; maar vooral de planeeten ; eertyds gedeelten van het zonne vuur geweest zyn ; dewyl de zon de oorfprong is van de hette en de ■warmte! — Hoe uitgeftrekt is niet het mensch-1 lyke denkbeeld ! Wat is het te bejammeren dat 'er geen groot vernuft zich opdoet, om ons door berekening te kunnen aantoonen, wanneer de volgende komeet tegen de zon zal ftooten, om meer planeeten af te fcheuren ter vermeerdering van het omwentelende choor! _ Wie zoud niet wenfchen op  € 3S7 > •p dien tyd in leren te zyn, om die grootfche vertooning met eigen o°Sen te aanfehoawen! — maar helaas ! geen fterveling heeft dezelve immer gezien;— en, eer eene andere waereld van het zonnelicht zal afgefchcurd worden, zal het leven door de fteiflykhcid verflonden worden! Glas Aarde verfchaft ons veele nooddruftigheden en cierlykbeden van ons beftaan; was het maar alleen om de onderfcheidene foorten van glazen, die onder ons in gebruik zyn: hoewel 'er zommige foorten van aarde, zyn, die niet in glas overgaan door de hette ; maar veranderen in eene korrelachtige ftoffe; deze aarden noemt men Kalk Aarde. Onder deze foort telt men kryt, kalkfteen en zelfs marmer. Van de Gyps Aarde maakt menpkïjler\ deze heeft de byzondere hoedanigheid , dat wanneer zy tot een poeder gebrand is, bekomt zy weder, door de by voeging van water, eene harde, en fteenachtige hoedanigheid , zich uitdyende naarmaate dat zy opdroogt; waarom het pleifter gebezigd word om vormen en afgietfels te maaken van beelden , munten &c. Bn ter Zout Aarde is door onderfcheidene eigenfehappen gekenmerkt; deze aarde word zei.  < 3§3 > zelden (natuurlyke wyze) alleen gevonden, maar word uit het zogenaamde Eplom zout gemaakt. Kley Aarde fchynt meer overeenkomst te hebben met de aarde waaruit het plantgewas zyn voedfel trekt; en egter bezit de zuivere kley weinige frugtbaartnaakende beginfelen; want men bevind dat de kley putten , die opengelegd zyn , niets voortbrengen , tot dat zy door den tyd van hoedanigheden veranderd zyn , en iets bekomen dat hen te vooren ontbraken. Het is niet onmogelyk, dat de ganfche oppervlakte der aarde zo verre ons bekend is , op foortgelyke wyze iets verkreegen heeft, waarvan zy te vooren ontbloot is geweest; of "er voor den zondvlocdt eene oorfpronglyke en natuurlyke gewas-voortbrengende aarde, is geweest, zal nie* mand zich verfhouten om te beflisfèn; dan het komt my waarfchynlyk voor , dat do hoornen en planten , met hunne blaêren , na die fchriklyk verwarring der natuur, door verrotting tot eene pap gewerden zynde, langfaamer hand eene harde hoedanigheid hebben aangenomen, die veel heeft toegebragt tot de vrugtbaarmaaking der aarde; zonder dat wy ons behoeven voorteflellen dat de gantfche oppervlakte der aarde is vernield geweest, en alle haare voortbrengfelen uitgeroeid; maar wy kun  < S§9 > kunnen, zonder van de mogelykheid aftegaan, be. fluiten , uit het geerde wy ondervinden , dat de overblyilelen van het voorige plantgewas, zo wel toen, als nu, een nieuw gewas voortbragtte; en deze komt my voor de waare oorfprong te zyn van devrugcbaaifte landen; — de vrugtbaarste zonder menfchlyke kunst of byftand ; dusdanige landen treffen wy aan in die oorden , die zelden of ooit van de menfchen zyn bezocht geweest; alwaar het verganglyk gewas, geduurende eene lange reeks van jaren is aangegroeid, en de aarde die het gevoed had, door zyn verderf verrykt. Hier heerfcht eene woeste weeldrigheid , die de boomen aan eenen hecht, en den doortogt belet; de byl moet eenen weg baanen door het ondoordringbaare bofch —— en niet alleen ondoordringbaar, maar zelfs zo naauw zyn de takken in eenen gewrocht, dat zy het licht beneemen, en in weerwil der fla» gen van den byl beneden, blyven zy als een verwelf in de hoogte hangen. —- Deze grond is zo vet dat hy vermagering noodig heeft; want zo hy ontruimd en bebouwd wierd, zonder dat hy met zand gemengd werd, zoude het koorn gewas dat 'er opgezaaid werd , fchielyk opfchieten, en gyl worden ; die kragten , die zyne rykheid en zyne waarde moesten zyn, in de vertooning verkwistende. Het gras groeit hier ter hoogte van eenen  < 390 > hen manslengte , en moet dikwyls afgebrand worden om de weeldiigheid van den groei te verminde, ren. Uit het geene gezegd is, fchynt te voïgen , dat de hoofdftoflyke aarde niet meer te vinden is; daar zyn, 't is waar, onderfcheidene foorten van aarde; die allen van waarde zyn, en allen noodig tot eene volmaakte vereeniging en vermenging. — Zommige landen zyn uittermaate vet; anderen, in het tegendeel, zyn fchraal, hard en onbebouwbaar; zommigen, bellaan uit ontzaehiyke hard en zwaare klompen ; anderen komen ons voor als kleine korrels, zelfs byna als Hof ftof der aar* de! — zommigen bevinden wy vrugtbaar ; anderen onvrugtbaar, — zullen wy dan onderzoeken aan welke beginfelen de vrugtbaarheid afhangt; en in hoe verre de aarde die bevorderd? Oppervlakkig befchouwd, SOUdc men zeggen dat de taarde deel heeft aan de gewasfen die zy voortbrengt, om dat alle gewasfen min of meer aarde leveren wanneer zy in haare grondebginfelen weder overgebragt worden — de ondervinding fchynt zulks egter tegentefpreeken ; want men heeft bevonden, dat de aarde daar gewasfen in groeijen , in eene reeks van jaaren niet verminderd word ; noch in beftek, noch in zwaarte; blyvende fteeds dezelve, onaangezien het voedlel dat zy aan de plan-  < 39i > planten heeft verfchaft. Dit is blykbaar uit de Orar/je boomen en anderen , die in tobben groeijen; want zo de verrotting hunner blaêren tot de vermeerderinge der aarde toehragrte; of dat het voedfel hecwelke zy aan de boomen verfchafte , dezelve deed verminderen , Zoude men zulks zeer ligt kunnen gewaar worden. De Oranje boomen geplant door Vader Catts, op Zorgvliet, reeds 150 jaaren geleeden , bewyzen, dat dit geene plaats kan hebben ; dewyl de aarde daar zy in groeijen, in dien tyd ncch vermindesd noch vermeerderd is, als men het verlies rekend dat de aarde moet ondergaan hebben door de wegwaaiing van den wind. Indien de onophoudlyke toevoer van blaêren, bloemen, en zaad, waarmede de boomen jaarlyks vercierd worden, en die zy naderhand afwerpen; te gelyk met de aanhoudende uitwaasfeming vari het fap, welks verfrischende hoedanigheid wy ge. waar word:n , niet alleen in de bolchen , maar zelfs op de houtwerven, en dat lang na dat het zelve is afgehakt geweest, door de aarde zelve wierd toegebragt, zoude zy dóór zodanige verteeringen met den tyd uitgeput worden. Zo de fnoeifels van de bofchen en woudtcn eeuwen agter eenen opgehoopt wierden, zouden zy ftapels maaken zo hoog als de bergen zelven daar zy op groeiden, en  < 392 > en indien de bofchen door de aarde alleen wierden vBOTtgebragt, zouden dezen trap gewyze verteerd worden. Ue bergen n u.ien door het geftadig vertier aan een zo groot getal wortelen , aanmeikiyk verminderd worden; zy zouden van eeuw tot eeuw inzakken , en de mindere hoogten zouden, al over lang, gelyk met de vlakten zyn geworden. De zelfftandigheid der aarde die aan de boomen voedfel verfchaft, word daar door niet v-tteefd ; zy blyft onverminderd, gclyk dc aarde in de tobben eer Oranjeboomen: en egter is de Oranjeboom aanmerttlyk aangegroeid ; hy heeft by aanhoudenheid blaaren en vrugtcn voortgebragt, die eene zwaarte hebben evenredig aan haare zelfitandig< heden; van waar komt dan die zwaarte en die zelfftandigheid ? want de. aarde blyft fteeds zo zwaar als te vooren ; dus moeren de gröèiftoffen eenen anderen oorlpiong hebben dan in de aarde. Men heeft deze zaak naauwkeurig onderzocht; men heeft de aarde vooraf tot ( p eenen gtein toe gewoogen, en alle voorzorg aangewmd; doch de uitkomst is altoos dezelve gew eest dus b< fluiten wy, dat de aarde afteer noodig is om die he^infelen, die den groei bev f-derlyk zyn o> ertebr n . gen —- Wy zien dikwyls dat yeeiö foorten < an bioe-  bloemen van onderfcheidene koleuren ; vooral die welke uic bollen voortkomen, én in enkeld water groeien , zonder sarde : veele tuingewasfen, vooral uijen , lchieten uit als zy opgehangen worden , zonder eenig voedfel van water of aarde te genieten hoewel zy oorfpronglyk in de aarde hebben gegroeid, en dus eene natuurlyk ert noodzaaklyk gemeenfchap met die hoofdltoffe zonden fchynen te verèifchtn ; dan 'er zyn veele zeegewasfen, welker blaêren op de oppervlakte van het water dryven , die mogelyk nooit aan de aarde zyn gehecht geweest, maar door het water alleen zyn voortgebragt; 't is waar, men zoude kunnen zeggen, dat het zaad van zodanige gewasfen, op den grond zoude kunnen gevallen zyn, en aldaar uitgefchooten hebbende, hun oorfprong aan de aarde verfchuldigd zyn; maar door de fpoeling van het water afgebroken zyn geworden , en naar deszelfs oppervlakte Igevoerd ; die zoude kunnen zyn ; en egter, zo deze planten haare volmaaktheid bekomen hebben terwyl zy op het water dreeven, kunnen zy zo wel Voor voortbrengfelen des waters gehouden 'worden , als van de aarde —> nog eene proeve; — als men een takje kruismunt in het water zet, zal het niet alleen in leven blyven ; maar zelfs wortelen uitfchieten — doch zo het uit het water genomen, I. Deel. D d en  < 394 > en in de aarde gezet word , zal het zelden in leven blyven. Dus kunnen wy uit dit alles met gegrondheid qpmaaken , dat de aarde verfchaft (i) een behoorlyk bed of grond om de planten te ontvangen (2J eene behooriyke evenredigheid van warmte om het leven dat haar toevertrouwd is te onderhouden (3) een geregeld toevoer dier voedlaame lappen die zy van andere deelen ontvangt- (1) Het famenflel van de aarde waarin de groei plaats heeft, is niet zo hard en ingepakt , of de wortels, en derzelver kleinere vezels, 'er in kun' nen-dringen.,', noch zo los en ftofferig, dat zy door eenen zachten wind van dezelven zouden kunnen afgewaaid worden niet fteevig gelyk de klei ; noch kruimelend gelyk het zand ; maar van een behoorlyk famen.veeffel, en (als wy ons zo mogen uirdrukken) van een gefchikt temperemenr (a) Daar zyn gronden die op zich zelven zo koud zyn, dat het vergeeffche moeite zoude zyn om die te willen verzachten — dezen zyn derhal ven onvrugtbaar. Maar in eenen anderen zin genomen heeft de aarde altoos eene beften dige warmte ; doordien zy de .ftraalen die zy van de zon ontvangt eenigen tyd by zich behoud , en aan haare voprtbrengfelen uitdeelt, naar maate dat de nood vpreischt ,* geregeld ; onophoudlyk ,• en hoewel mo»  < 395 > mogelyk fpaarzaam , doch egter met vrugt. Zo eene plant de gant'che hette van de zon die rondom haar indringt , in eens inzoogde, zoude zy verwelken en (r°rven ; of zo zy in het leven bleeve, wat zoude zy niet moeten lyden wanneer haar ontvangen toevoer verteerd was geworden! Maar de aarde ontvangt de zonneftraalen en deelt dezelve langfaam uit aan de planten die zy verwarmen moet; en zdfs is haar voorraad van warm. te zo groot, dat de planten geen gebrek lyden door de afwezigheid der zonne : zodanig zyn de gunften die de aarde geduurig aan haare voortbrengfelen bewyst; tot dat de vrugten door haare zorg ryp geworden zynre, des landmans hoop met eenen ryken O igst bekroont '3) Op byna het zelve grordbeginfel word de groei bevorderd do >r de ukdeeling van het vocht dat de aarde door den regen ontvang: : eene zwaare regenbui is minder voordeelig dan een zachte regen , om dan het water dan fchielyk over de oppervlakte van den grond heeren vliet, cm weg loopt ; daar de zachte regen traesgewyze tot op eere behoorlyke diepte in den grond word ingezoogen, alwaar zy, als in eenen regenbak vergaderd, word om daaruit de gewasfen en hunne wortelen voor eenen langen tyd, eenen genoegfaamen toevoer van water te kunnen mededeelen. D d s Dat  < 396 > Dat de aarde noodzaaklyk is, blykt uit het geene reeds gezegd is ; voornaamentlyk daar zy een gefchikt middel en doortogt verfchaft aan de beginfelen van den groei, die zy van haar zelven maar in eene geringe hoeveelheid bezit ,• — alle de hoofddoffen hebben, mogelyk, deel aan het voortbrengen van een gewas; dc lugt doet 'er bepaald zeer veel toe, zo wel als het water, en zonder vuur of warmte , zoude geene plant tot rypheid kunnen komen. Wy bewonderen de voortbrengfelen der aarde; en wy breiden uit over derzelver eigenfcbappen en hoedanigheden ,• de ryzige boom en de fraaie bloem; de ftaatige eike, en de zoet riekende roos, ftrekken ons tot voorwerpen; maar wy bedenken zelden de naauwe overeenkomst die tusfchen die en onszelven plaats heeft — Ik heb elders gezegd'' dat demensch de grootSte verplichting had aan de aarde die hem het plantgewas verfchaft u maar zoude het niet met meer gefchiktheid kunnen gezegd worden — aan de aarde waaruit hy zelf gemaakt is ? — Iedere verfchillende uitmuntenheid ; iedere aandoetilyke fchoonheid die in hec oog glinftert, of op de wangen praalt , word in het menschlyke gedacht ten toon gefpreid; en ware de uiterlyke vertooning het eenigde kenmerk der fchoonheid , zou den mensch verre over-  • < 397 > overtreffen alles wat het plantgewas vertoonen kan ; maar wanneer deze verheve Haat vercierd word met gezellige manieren en beminlyke geneigdheden , wat heeft de aarde niet te roemen ! — Wanneer ftandvastigheid en moed; vernuft en kunde, geleerdheid en verftand, met een weinig aarde gemengd worden ; waar blyft dan de llaatige eikeboom ; fchoon hy de kruin dc-r ecuwen op zynen Stam draagt! Wy hebben aangetoond dat de aarde uit zich zelven geene plant kan voort, brengen ; noch zelfs een grasfeheutje doen ontftaan; zy is egter het middel waardoor alles wat leven heeft, voortgebragt en onderhouden word; en wanneer zy 'er toe belast is , word zy zelfs de verblyfplaats der reden en het verltand ; wat vermag niet Godlyke magt en onuirputbaare kunst! Maar hoewel het ons betaamt deze uitwerkfelen te bewonderen, kunnen wy egter met reden hoopen , oneindig grootere wonderwerken te aanfehouwen, wanneer wy dit aardsch bekleedfel zullen afgelegd hebben ; wanneer wy aan de aarde zuikn te lug gegeeven hebben dat geen, het welk wy voor eenen korten tyd van haar geleend hadden; wanneer de klei die ons nu tot middel flrekt om onze denkbeelden, onze gevoelens en onze bevattingen, bekend te maaken , niet langer waardig zal geacht worden om ons tot eene verblyfD d 3 plaats  < 398 > plaats te ftrekken — Hoe! zal dit menschlyke geitel, dat met zo veele kunst gewrocht is , ea dat d >or zo veele duizende veeren word bewerkt, ieder van welk den Godiyken uitvinder verkondigt , — zal dit aardfch kunstfluit van de Godheid verlooren gaan, en onwaardig geacht worden om by de grootere uitwerkingen haarer kunst te worden toegelaaten ? T een! het zal door vernietiging gezuiverd werden ,• en dan met glans vercierd, met glorie omringd , en met waardigheid verheerlykt worden , en dan — dan zult gy o aarde! geëerd worden onder de aanzienlyklte werken van den grooten j e n o v a rien uw; aankomst in zyn ryk zai gevierd worden met eengelukwenfchend vreugdgezang van het hemelfche choor! Daar zult gy dan o ftoftyk ftof! Daar zult gy eens onfterüyk zyn: Daar zult gy by uw' reine fnaaren, Uw" ftem met die der Eng'Ien paaren, En met het Hemelsch Serafyn, , Verkondigen des scheppers lof. — VEER-    < 399 > VEERTIENDE LES. J5aar zyn veele dingen die voor ons van het meerite belang zyn, fchoon hunne oorzaaken voer ons verborgen zyn : wy genieten veele gunden, zonder te wceten hoe, of op welke wyze , de werking gefchied waardoor zy ons die gunden kunnen bewyzen de menschlyke leeftyd zoude te kort zyn om eene gegronde kennisfe van veele dingen te bekomen , al ware onze poogingen met lust en vermaak verzeld — de navorfching van anderen is met zo veel gevaar gepaard, dat 'er weinig menfchen zyn die hun leven in de waagfchaal zouden willen dellen ter voldoeninge eener loutere nieuwsgierigheid ; ook worden tct zodanige onderneemingen grootere middelen vereischt, dan gemeenlyk gefchonken worden aan die geenen die zich door de gevaaren riet zouden laaten affchrikken ter ontdekkinge^ van ande- ren is de menschlyke natuur niet gefchikt wie, by voorbeeld, zoude zich kunnen verbeelden dat hy in daat zoude zyn , al was hy van alle D d 4 mensen  •C 400 > menschlyke middelen voorzien, om de diepte der zee te kunnen onderzoeken, en zich in de geheimpla tfen der wateren in te dringen hunne bewooners, en derzelver verblyiplantfen, gewoonten, en eigenfchappen, naauwkeurig te leeren kennende mensch moet eerst zyne natuur veranderen , eer hy zich met zodanige ontdekkingen zal kunnen vleien — De zwaarigheid die eene gegronde kennhfè van het Vuur verzeilen, zyn mogelyk, noch grooter dan die welke de kennisfe van het water beletten, 't is waar, het vuur omringt ons aan alle kanten, en is volrtrekt noodzaaklyk tot ons beftaan; waren wy 'er van beroofd zouden wy on« midlyk fterven ; en waren wy aan deszelfs vermeerderde kragt bloorgefteld, zouden wy in een oogenblik verbrand worden —- en egter is niemand in ftaat om den aart en de juifte eigenfchappen dezer hoofdftoffe te kunnen bepaalen, Dewyl het vuur dan, mogelyk, niet bekend is , of ooit bekend zal worden ; zal ik myne leezers eenige weinige eenvoudige aanmerkingen voordraageft, die uit eene oplettende befchouwing van de. ze' hoofdftcffe zyn gcbooien geworden. In het onderzoek raar den aart van het vuur moeten wy ons van alie denkbeelden ontdoen die geene betrekking daartoe hebben; want de brandfioffe is geen vuur; de turf die wy in or^e haar- den  den branden, verfchaft wel voedfel aan het vuur; maar men kan niet zeggen dat eene hoofdftoffe zichzelven kan onderhouden of verteeren. -—' Onze fpyze is ons lighaam niet , hoewel zy hen middel is waardoor het leven onderiteund en verlengd word. Ook is het licht, dat het vuur gemeenlyk verzeld, geen deel van 'sde hoofdftoffe zelve ; in het tegendeel , zyn zommigen van begrip, dat een fterk licht, gelyk men zich wel zoude kunnen verbeelden, maar niet verdraagen, het vunr eerder dempt dan aandookt — Wy zullen in het vervolg tragten aantetoonen, dat de eerde dezer fttlling;n op de reden gegrond is : voor het tegenwoordige zullen wy ons verledigen met de verklaaringe der laatde ; en als wy maar kunnen aantoonen dat licht geen vuur is; kunnen wy vertrouw ik, met grond befluiten, dat vuur geen licht i . Het eerde fevys dat wy zullen bybrengen van de afzonderlyke beftaanbaarheid van het licht , is het maan licht, by volle maan; dit licht is, gelyk elk bekend is, helder, en niet zonder werklykheid ; en egter geeft het geene warmte ; al werden deszelfs draalen duizendmaalen door het brandglas verdikt, is 'er geene de minde verwarming daarin te befpeuren. Deze proef is onze bedenking niet onwaardig — D d 5 het  < 402 > het gevoeliglte werktuig dat de menfchlyke kunde ooit heeft uitgevonden — een werktuig, dat door den adem word aangedaan ; dat door de aannadering van de hand, of door de fynfie dampen, in beweeging woid gebragt, blyft ongevoelig van de fterkïte verdikking der maane ftraalen , welke alleen de weerkaatfing van het zonne licht zyn; en dewyl de maan geene onderfielde hoedanigheden bezit waardoor zy den aart dier ftraalen zoude kunnen veranderen; is zy alleen bekwaam om dezelven door haare bolrondheid te verfpreiden — en dit brengt zy te wege door de ftraalen zodanig van eikanderen te fcheiden, dat 'er eene ruimte tusfchen dezelven plaats grypt — maar, cp zich zelve befchouwd, word geen eere ftraal hierdoor veranderd: dus volgt, dat de zonne ftraalen licht zyn, en niet vuur of hette. Als men vraagt of 'er op onzen aardkloot wel plaatfen te vinden zyn, in de koude landltreeken, die een overvloedig licht genieten ? zal ik antwo rden, dat de kruin van eiken boegen berg zulks dni lelyk aantoont: byzondcrlyk is zulks blykbaar op de Piek van Tenerif, een eiland in de Atlantifche Zee; op het vlakke land is de lugt daar onvcrdraaglyk warm; de arbeider bczwykt, en da igtfte kleeding is te zwaar; maar als men den i2c»v; beklimt, word de lugt eerst maacig, dan koel, ver  4 2o3 > vervolgens koud en guur — hier is alles wir.ter; hier heerfchr ecuwigduurend fneeuw; en egter hoe overvloedig is riet he: licht! Noch aanmerkenswaardiger zyn de kruinen der Andeën of der Cordilleras (in Zuid Amerika ; ) want deze bergen zyn zo uitgeftrekt dat de fchoór.fte vlaktens zich op hunne kruinen uitfpreiden — hitr is de lugt altoos ftil en helder; geen wJk ftygt tot deze hoogte om het glansryke azuur gewelf te bedekken , of om eene verzachting te brengen in de onverdraaglyke — hette? Och neen! de warmfte kleederen der noordfche landfaaten, baaten hier niets: de koude dringt rot in het gebeente toe; het al. gemeen bederf der natuur fchym hier epgefchore te zyn; de doode rompen zelven, gezalfd, als het ware, door ceuwigduurende koude, veranderen hier niet; — veelen die deze bergen overtrekken, al komen zy met het leven af, verliezen egrer dikwyls het gebruik hunner leden, vooral d:e w< lfce het verste van den zetel des levens verwyderd zyn, en dus het meeste aan de ongemakken van de koude zyn blootgelteld; gelyk de vingers, te toonen &c. De Etna, gelyk bekend is, is een vuurfpuwende berg, gevolglyk is hy vol v: urfroffcn; en egter is zyn kruin altoos met fneeuw bedekt — de Alpen, de Pjreneè'n en andere hooge gebergren, zyn,  < 4^4 > zyn, in dit opzigt, niet minder aanmerkenswaardig dan de Etna, Het is niet zonder befchroomdheid dat ik hier gewag maak van phosphorische lighaamen, die in den donker licht geeven: zommige dezer fchynen, uit hunne hoedanigheden. met vuur bezwangerd te zyn; doch 'er zyn anderen, die louter blinkend zyn, zonder eenige gevoelige eigenfchappen van het vuur tt bezitten; — zodanig is deBoulognifche fteen, en andere markanten; welke met hun eigen ftof bedekt zynde en in her. vuur gelegd, de hoedanigheid bekomt van naderhand blipkend te worden , en in den donker licht te geeven. Als men het ftof van dezen gebranden fteen op linnen of wolle ftrooit, blinken zy op eene aanige wyze , zonder egter dat zy daar door in het minst befchadigd wor. den. £n bet geen nog verwonderenswaardig. er is, dat als deze fteen zyne hoedanigheid, door het onvoorzichtig blootleggen , heeft verlooren , zal hy langen tyd daarna, wanneer hy aan de zon« neflraa'en word blootgellcld, in weinige uuren weder blinkend worden. Zullen wy zeggen dat hy eene hoeveelheid zonne ftiaaien inzuigt, die hy by zich behoud, cn zigthaarlyk uitgeeft wanneer hy in den doeker gezien word ? — dat is te zeg. gen, hy word in den donker blinkend door vergelyking; mogelyk blyft 'er altoos eene inzuigende en  € 4°5 > en ukgeevende werking in den fteen plaats hou* den; de eerfte kunnen wy niet gewaar worden,- noch de laatfte ook, tenzy dat al ander licht uitgeflootcnis. Daar zyn zeer veele natflurlyke phosphorifche lighaamen die in den donker licht geeven; zodanig zyn de glimwormen; verrot hout; veele zeevifchen, vooral bokking, fchelvisch &c. wanneer zy aan het bederven zyn; doch het verwonderlykfte van alle lichtgeevende lighaamen daar ik ooit van gehoord heb, en dat op zich zelve een voldoend bewys zoude zyn van de beftaanbaarheid van het licht in de natuur, is de zogenaam. de mineraal polype , waarvan de geleerde Heer Cnoffelius, Hof Medicus van den Koning van Polen, ons de volgende befchryving heeft gegeeven. '* Een vermaard Diamantflyper te Thorn in tolen , vertoonde my , " zegt onze Schry ver «£ eenen natuurlyken fteen , omtrent zo groot als eene groote erwet, en van eene asgraauwe koleur, volmaakt duister, zonder een eenig doorfchynend plekje ; na dat deze fteen omtrent zes minuuten in water was gelegd geweest, begon hy aan de kanten blinkend te worden , en het water een foort van blaauw licht te geeven, van de koleur, van geel amber , of barnfteen , daarna ging hy over in de koleur van een amethyst, (byna purper) en vervolgens in het zwart, wit, en wolk- ach-  4 4* > clfièrgt , als of hy rnet roo': omvangen was ,• tot dat hy op het laatst geheel en al helder weid , *en van eene zeer fraaie amber geel koleur. Wanneer men hem uit het water haaldj verloor hy zyne helderheid, en ging trapsgewyze over in zynen voorigen duifteren ftaat. Deze fteen is geen kunstftuk; hoewel de kunst veele dergelyke lighaamen heeft te iamengefteld; en waarlyk de phosphorifche beginfelen zyn in byna alle lighaamen te vinden; zo wel in de dieren als in de gewasfen; en zo algemeen is deze ft^fie uitgedeeld, dat mén haast van begrip zoude zvn , dat zy een noodwendig inmcrglel is van hun leven en beftaan. Het is nu tyd dat wy onderzoeken of het vuut ooit gevonden word affcheidlyk van het licht — het vuur word nooit alleen gevonden zodanig, dat men zoude kunnen zeggen , hier is een brok of een droppel vuurs; het is altoos met een ai dér lighaam vc-reer igd — gefmolte métaalen worden zolder twyffel do r het vuur vloeibaar geliGoden, doch zy blinken niet; dat is te zeggen, zy geeven geen licht; gevolglyk is het licht geene natuurlyke eigerfchap van het vuur ; en hoe vel het doorgaans'er mede gepaard gaat. heeft zulks egter hier geene plaats — het hardde ysfme't wanreer het aan de kragt van het vuur word blootgelteld; gevolg-; lyk moet het water, dat het ys op deze wjze levert,  < 4°7 > vert, vuurdeelen bezitten ; maar al vermeerdert men deze vuurdeelen door het water beet te maaken , of te doen kooken, zal het egter geen licht geeven; hier hebben wy nog een bewys, dat het vuur zonder licht kan beftaan: dewyl wy moeten bekennen dat'er meer vuur is in kookend dan in koudof bevroozen water* hetzelve zullen wy ook gewaar worden in de befchouwing van de lugt; want als deze niet altyd een zekeie hoeveelheid vuurdeelen by zich behield, zoude zy, gelyk het water, Hollen en bevriezen; fchoon deze vuurdeelen niet zo overvloedig zyn dat men dezelven kan befpeuren; en zelfs wanneer zy op den uiterHen graad zodanig verhit is, dat men door dé beweging der voorbygaarde lichtftraalen , eene werking daar in kan befpeuren , even gelyk het kooken van het water, is zy egter niet blinkend; het is genoeg bekend dat men eene kamer zo heet kan maaken dat men 'er in verflikken zoude ; en egter zal deze verhitte lugt geenen den minden fchyn van helderheid vertoonen , waaruit iemand, die dezelve door een glas of raam waarnam, zich zoude kunnen. voor* flellen dat zy met vuurdeelen bezwangerd was. Dewyl de dampkring met veel meer vuur kan belaaden worden op den eenen tyd dan op den anderen; of het vuur dat hy in zich bevat flerker kan bewoogen worden; kan op gelyke wyze zy. ne hette gevoeliger worden op den eenen tyd dan  Hf 4=8 > can op den anderen ; dat is te zeggen , hy kan ons Merker aandoen door eene gewaarwording die wy hette noemen — hette en koude zyn betrek, lyke gewaarwordingen, volgens de gefteldheid van den perioon die 'cr van aangedaan word, zodanig, dat wy ons zelven tot een thermometer (trekken, die ons de minste veranderingen in die gewaarworwordingen aantoont. Ware de lugt altoos fiü, zouden wy nooit kunnen bemerken dat 'er eene lugt was; wy zouden nooit weeten of wy van eene zodanige vloeibaarheid omringd waren of niet; mogelyk zouden wy zulks nooit vermoeden ; maar wanneer de lugt in beweeging word gebragt , hebben wy een klaar, blyklyk bewys van haar betlaan; of, wanneer het water in de lugt rondom ons gelyklyk verdeeld is, is deszelis ftaat ons geheel onbekend, tot dat het door de dampen, misten, of nevels, zigtbaar word, en daar door een bewys geeft dat het in de lugt hangt; dat wy deze beweeging in den damp kring zo weinig gewaar worden , zal ons niet vreemd voorkomen, wanneer wy ons erinneren den grooten toevloed waters die vereischt word om deszelfs eb en vloed zigtbaar te maaken; hadden wy alleen vlieten en rivieren , zoude het nooit in onze gedachten gekomen zyn , dat 'ei een zodanig aandrang op het water plaats had, waar-  < 4°9 > waardoor de getyen te wege worden gebragt i hieruit kunnen wy befluiten dat 'er eene vloeibaarheid kan zyn, waarvan wy geene kennisfe hebben, ten zy dat onze aanmerking door derzelver hoe. veelheid verwekt word; of dat eene kleinere hoeveelheid door eenige aandrang of kragt, eenè zekere eigenfchap bekomt, die ons in ftaat ftelt om daar over te kunnen oordeelen ; want hoe fyner en dunnèr dat zodanige vloeiftoffe zy, hoe onwaarfchynlyker het is dat wy dezelve zullen gewaar worden; 'en ik zou durven zeggen , dat wy de kennisfe der fynere vloeiftoffen, gelyk de elektrië* ke, magnetifche , ert anderen , aan éen Of ander toeval te danken hebben. De Lugt kunnen wy beiden gevoelen en hooren; maar wy kurtneri haar noch zien, noch fmaaken, noch ruiken. Het Water is aan de meeste onzer zintuigen onderworpen; aan de fmaak; aan het gevoel; aan de reuk, én aan het gezigt; maar het Vuur fchynt èene vloeibaarheid te zyn, die wy noch zien, fmaaken , ruiken óf hooren kunnen ; dus zyrt wy deszelfs kennis aan het gevoel verfchuldigd ; door dit énkeld zintuig , geflerkt door waarneeming en Opiettenheid , moeten wy in ons Onderzoek naar de eigenfchappen en gevolgen van het vuur; beftièrd worden.' Zo wy, in weerwil van den byftand van meest I Deel. E « ®è  < 4i° > alle de zintuigen, gefterkt door ontelbaare proeven, bekennen moeten, dat de geheimen der natuur ons ontvlieden; en dat de hoofd iioflyke lugt en water, in veele opzigten, boven ons begrip zyn, is het niet te verwonderen, dat wy met een enkeld zintuig alleen, buiten ftaat zyn om alle de geheimenvan het hoofdftofiyke vuur te ontwikkelen; dus is het geen wonder dat de natuurkundigen over dit onderwerp in verlchil zou Jen geraaken; of dat het geene dat den eenen duidelyk en byna zeker voorkomt; den anderen duister en onzeker zal fchynen; dat de gelukkige denkbeelden van den eenen, voor beuzelachtig by den anderen zullen gehouden worden , of dat elk zyne eige wyze van oplosfing voor de beste zal houden. Uit de 14de Hoofddeeling van de Principia van den Ridder Newton, leeren wy, dat de beweeging der kleine lighamen, wan» neer zy , volgens eenige wet, lynregt naar eene of andere oppervlakte worden getrokken , gelyk is aan de beweeging der lichtftraalen, met opzigt tot de grondige eigenfchappen van inbuiging weerkaatfing en breeking : hierom voornaamentlyk , zo wel als om andere redenen, word voor eene gevolgtrekking gehouden, dat de lichtftraalen kleine ftofdeelen zyn , die uit blinkende reaa::- ... . ... . ■ r r..,.'/.., . 0/  < 4" > of lichtgeevende lighaamen gefchooten worden, en mee evenredige fnelheid in gelyk zwaarige middelftofFen voortvliegen ; maar met verandêrlyke fnelheid, in middelftoffen van onderfcheidene zwaarten. Dit toegedaan zynde , zal volgen, dat hoe groot de hoeveelheid der lichtftraalen ook zy , die in eene geiykzwaarige middelftoffe beweegen, zy egter de ftofdeelen niet beweegen zullen, of eenige vermeerdering in de grootte van de middehtoffen te wege brengen. Indien de dampkring die de aarde omvangt twee mylen hoog was, en overal evengelyk zwaar, zouden deszelfs binne en buite vlakte alleen uitgerekt of verwarmd worden : de zonne ftraalen uit eene lugtledigheid in eene zwaardere middelftoffe overgaande , Zwuden door de deelen waaruit die middeltloffe beftond worden aangetrokken; en dewyl alle aantrekking wederzydfch is , zouden de zonne ftraalen eene beweeging , uitrekking en hette, aan de buitenfte oppervlakte daar zy ingingen te wege brengen : van hier zouden zy geregeld voortgaan, zonder eenige veranderinge te doen ontftaan, tot dat zy aan de binnen vlakte van den dampkring, naby de aarde kwamen , en daar zouden zy eene vermeerdering van fnelheid bekomen, en eenen anderen graad van beweeging, uitrekking en hette te wege brengen : de inwendige deelen E e 2 van  4 4I2 > van dén" dampkring zouden ondertusfchen gèehe beweeging ondergaan, dewyl de hette trapsgewyze van de oppervlakte af tot aan het midden zoude verminderen. Hier uit zullen wy ons eenigermaate kunnen voordellen op welke wyze de lighaamen, door de werking der lichtdeelen uitgerekt, verhet en vlugtbaar worden gemaakt. Deze lichtdeelen werken op de fynere deelen waaruit de lighaamen worden te famengefteld, niet door fterke aanraakende indryving; maar op eenen onbepaalden kleinen afftand j zy trekken aan , of worden aangetrokken ; en in de weerkaacfing of' breeking, veroorzaaken zy eene trillende beweeging tusfchen de deelen waaruit zodanig lighaairt te famen is gefield. Deze beweeging bréngt eene verd wydering tusfchen de deelen waaruit het lighaam beflaat, en gevolglyk eene vergrooting of uitrek* king van het lighaam zelf — dit is een der zekerste kenmerken van het vuur. Dewyl deze uitrekking, welke een begin is van de ontbinding der deelen, vermeerderd word door de toeneemende kragt der trillingen, veroorzaakt door de aanhoudende werking der lichtdeelen , is het niet moeielyk te begrypen, dat de ftofdeelen, op het laatst, buiten den kring der wederzydfche aantrekking zullen geraaken „ waardoor het fömenftel des lighaams veranderd of vernietigd zal worden i op deze wyze kan een vast lig-  KC 413 > lighaam in eene vloeibaarheid veranderd worden; gelyk men ziet dat by gefmolte metaalen plaats heeft: ook kan eene vloeibaarheid in waasfem overgaan, gelyk blykt uit kokend water. Overeenkomstig deze fteliing , kunnen wy befluiten, dat de deelen waarvan de lighaamen zyn te iamengefteld, in eene geduurige beweeging zyn. De gefteldheid van den dampkring verfchilt in onderfcheidene hemelbreedten, en zelfs verandert by ieder oogenbhk op dezelve plaats; en dewyl de gefteldheid der lighaamen altoos evenredig zal zyn aan die der omvangende lugt, zullen die natuurlyk ook veranderlyk zyn. Dus zal een lighiam op het eene oogenblik uitgezet zyn , en in het volgende ogenblik, door de vermindering der warmte, ingetrokken zyn: deze verandering van grootte kan niet te wege worden gebragt , zonder eene aanhoudende beweeging van de deelen waarvan de lighaamen zyn te famengefteld, Dewyl dan de zonneftraalen, zelfs in hunnen meest verdikten ftaat, gelyk in het brandpunt eens hollen fpiegel's, geene hette kunnen voortbrengen dan alleen door de mindere of meerdere beweeging die) zy onder de deelen, waaruit de lighaamen beftaan te. Wege brengen; en daar de gevolgen van onze haardvuuren; van het vuur dat door de wryving , of door de famenftooting van harde lighaamen word, E e 5 voort-  < 414 > ■ voortgebragt, van denzelven aart zyn als'het vuur dat door de werKing der zonneftraalen' word te wege gebragt. is hette denken, dat deze op gelyke wyze worden voortgebragt; en dewyl het vuur niet anders is, dan de deelen der lighaamen door onderfcheidene oorzaaken in beweeging gebragt'; gelyk door den aandrang van het licht, doör dè wryving, de ftooting, de aantrekking of de aankleeving &c. kan het gevolglvk in. alle lighaamen door kunst werden voortgebragt, veranderd of verdelgd worden, met min of meer gemak, naarmaa. ten dat de lighaamen vatbaar zyn voor de wryving. Deze gevolgtrekking fchynt overeen te komén met de acngenomene leerftellingen. Newton vraagt (in zyne Optica) of de lighaamen en her licht niet onderling op eikanderen werken ? — dat is te zeggen, of de lighaamen niet op het l cht werken . door hetzelve uittewerpen, te weerkaatfen , te breeken en te buigen; en het licht op de lighaamen , door die te verhitten , en hunne deelen in 'beweeging te brengen ? want dat de warmte door de beweeging of wryving werd voortgebragt, zal niemand lochenen ; niemand kan immers on. wèetend zyn van de aangenaame aandoening van warmte die door de wryving der handen word te wege gebragt.' De Esquimaux (Indiaanen van Koord Amerika) be-  < 415 > bedienen zich van dit grondbeginfel, om, niet alleen warmte, maar zelis eene vlam voorttebrengen, door een ftuk hout gezwind op een ander te draaien- (gelyk by ons drillen genoemd word) tot dat het hout op het laatst vuur vat, en aan brand raakt. Boerhaave was van gedachte , dat vuur eene vloeibaarheid was van eenen byzonderen aart; dat het gefchapen was zo als het is, en dat het niet voortgebragt of verdeeld konde worden, noch dat deszelfs aart of efgenfehap konde veranderd worden; dat het uit de natuur op alle plaatfen in gelyke hoeveelheid plaats vond; dat men het d?or de zintuigen niet konde gewaar worden, en dat het alleen te ontdekken was door de gevolgen die het te wege bragt, wanneer het, voor eenen tyd , door onderfcheidene oorzaaken , in een minder betrek wierd gebragt dan het anders zoude beflaan, ware het aan deszelfs neiging tot eene algemeene en gelyke verfpreiding overgelaaten. Alle de lighaamen die inhetontmeetbaare ruim geplaastzyn, zouden, volgens deze (telling, in vuur kunnen verdeeld worden, dat zich ondeï alle andere lichaamen, en in alle andere lichaamen, die zelven'geen vuur zyn, maar deszelfs werking wee'rftaan, kunnen verfpreiden. De (toffe van dit vuur word niet or.derlteld op eenige wyze van de zon afkomftig te zyn ; de zonneftraalen , het zy dat zy regtilreeks of weerE e 4 ge.  •C 416 > gekaatst zyn , zyn alleen van nut in zo verre zy. de vuurdeelen in evenwydige richtingen yoortduwen; en wanneer die evenwydige richtingen, door. het opfchorren der zonneftraalen , gebroken worden , bekomt het vuur onmidlyk zynen natuurlyken ftaat van gelyke ver'preiding weder. Overeenkomftig deze verklaaring, welke de hette afleidt yan de vuurftoffe, wanneer die in evenwydige richtingen word voortgedreeven, moet men eenen veel fterk eren graad van hette daaraan toefchryven wanneer die in een brandpunt gebragt worden; en egter breng: de verzameling dier deelen in den grootften brandfpiegel die ooit gemaakt is, geene verhitting in de lugt of middelftoffe, daar het brandpunt in gemaakt word, te wege, maar alleen in die lighaamen die van eene andere zwaarte of diktte zyn, dan de middelftoffe. De fchryver van de Lettres Phyftques meent dat de zonneftraalen de voornaamste oorzaak van de hette zyn; maar dat zy alleen zodanige lighaamen verhitten die hun den doortogt beletten: hierin ftemt hy met Newton over eenen; maar hy verfchilt hemelsbreed , zo wel van hem, als van Boerhaave, in zyne gevoelens over den aart der zonneftraalen. Hy ontkent dat de zon eenige lichtgeevende deelen, of andere uit zichzelven verlichtende zelfftandigheden, uitgeeft; maar is van ge-  < Si7 > gedachten, dat het gantfche ydel voorzien is vat een fterk veerkragtig ather, doch van geringe zwaarte; en dat het licht veroorzaakt word dooi de trillingen die daarin te wege worden gebragt; op dezelve gelyk wyze het geluid door de trillingen van de lugt word veroorzaakt: - de deelen van de eene middelftoffe verwekken, door hunne werkingen op onze gesigt zenuwen, die aandoening die wy licht noemen ; gelyk de anderen, door hunne werking op onze gehoor zenuwen, de aandoening doen ontftaan , die wy geluid noemen; maar dewyl eene klok die trillingen van zelve niet zal beginnen waardoor de lugt in beweeging word gebragt; noch de trillingen, wanneer zy verwekt zyn, met eene gelyke kragt blyven aanhouden, zonder de medewerking van een of andere werktuigkundige oorzaak; zo zal ook de zon haare trillingen noch beginnen noch aanhouden, om de onderftelde oether in beweeging te brengen, zonder eene dergelyke werktuigkundige medewerking. Wanneer wy dan van de gevolgen naar de oorzaaken opklimmen, moeten wy altoos, welke grondftel. ling wy ook volgen, aan eene eerste oorzaak komen, die op geene werktuigkundige grondbeginfelen te verkiaaren is. — Dit heeft hier klaar* blyklyk plaats. Volgens de fteliing van Newton, is de oorzaak, waardoor de lichtdeelen, en Ee s  < 418 > de deelen waarvan andere lighaamen zyn te famengefteld , onderling aangetrokken en afgedrceven worden, onzeker. De oorzaak van de gelyke verfprciding van het vuur, en van deszelfs trillingen en terugkaatfing, kan alzo min door de fteliing van Boerhaave verklaard worden; en zo wy onderftellen dat 'er een algemeen ather, plaats heeft, is, behalven andere zwaarigheden , de eerfte oorzaak van de trillingen der zonne gelyklyk onoplosbaar. Dus zien wy dat alle Hellingen met zwaarigheden gepaard gaan: — voor my, ik denk dat 'er voor de fteliing van onzen Boerhaave veel te zeggen valt; — egter zoude ik de uitgeftrektheid dezer vloeiftoffe, welke hy wil dat door het gant» fehe ydel verfpreid is, eenigzints willen intrekken , en tot onze aarde alleen bepaalen; en eene andere vioeiftofte voorftellen die derzelver plaats in de hemelfche gewesten vergoed. Men behoeft niet, dunkt my , de hoofdftoffe die onze aarde vrugtbaar maakt, buiten dezelve tc gaan zoeken; en zo wy onderftellen mogen dat zy, met eene enkelde uitzondering , op haar zelve volmaakt is, welke uitzondering haar door het zonne licht word vergoed , zullen wy, dunkt my , het naaste komen aan een juist denkbeeld van het plan het welke de fcheppende wysheid daartoe beraamd heeft: maar hoe-  < 3,l9 > hoewel wy hier onderftellen dat deze vloeiftoffe, in haaren tiatuurlyken ftaat, algemeenlyk , en ge. lyklyk is u.itgelpreid ; zal zv egter, wanneer een aantal h>haamen van onderfcheidene famenweeffe* len, 'er aan blootgefteld worden z'ch het meesten aan die hechten, daar zy het. meeste mede overeenkomt, en die het beste gefchikt zyn om haar aanteirekken, in te trekken, en te behouden, zom» mige dier lighaamen zu!len haar gereedlyk aanneemen , en zich alzo gereedlyk 'er weder van ontdoen (byna gelyk den fteen dien wy zo even befchreeven hebben;) anderen zullen haar niet alleen fterk blyven behouden; maar zy zullen ook eene veel grootere hoeveelheid naar zich trekken, en zich daar mede bezwangeren; en wanneer zy dus, als het ware , 'er in doorweekt zyn, zouden zy ze: r wel kunnen werken op de zonneftraalen die haar omvangen, en het vuur, door deszelfs uitwerkfelen op het licht, daar door zichbaar maaken; want het komt my niet Voor dat wy gevoeglyk kunnen zeggen dat het vuur fchynt, dewyl dit de byzondere ei* genfchap is van het iicht; maar wy kunnen niet alleen , maar wy moeten zeggen, dat de tegenwoordigheid van het vuur m veele gevallen door het licht geopenbaard word; of dat licht zodanig door het vuur word aangedaan, dat het ons de tegenwoordigheid van het vuur te kennen geeft. Op  •C 420 > Op deze beginfelen kunnen wy gereedlyk toe. ftaan, dat 'er lighaamen zyn die veel brandbaarder zyn dan anderen; die het vuur gemaklyker vatten; die voor een flerkere hette gevoelig zyn; de hette langer kunnen behouden, enz. Wy gaan nu over tot befchouwinge van eenige dier gevolgen die door het vuur worden te wege gebragt; en die door elk worden befchouwd als eene bevestiging van de byzondere Icerftelling die hy is toegedaan; en die zo duidelyk en aanhoudend zyn, dat niemand dezelven kan tegenfpreken of lochenen. Men zegt dat "er eene tyd is geweest wanneer de menfchen geen vuur hadden (waarover Vetruvius eene zeer wonderlyke historie heeft nagelaten) dit is zeker, dat het menschlyke geitel niet gefchikt is om eene al te grooten overvloed daar van te verdraagen. Ik heb hooren zeggen dat Boerhaave van gevoelen was, dat de helft van de ziekten onder de menfchen veroorzaakt wierd door eene al te groote warmte; en de ondervinding toont, dat die menfchen die aan de ftrengstc jaargetyden zyn blootgefteld, de ongezondste niet zyn, noch de kortfte leeftyden hebben: men ziet dat zy weinig door de koude al« leen lyden; maar hun grootfte onheil aan de verwisfeling van het weer te danken hebben. Wy hebben aangetoond, dat het vuur, gelyk de lugt, door de gantfche aarde zoude kunnen yer- fpreid  Ipreid zyn; ook is het waarfchynlyk dat het, gelyk de lugt, eene fterke veerkragt heeft, en zeer doordringend is. Dat het vuur eene veerkragt heeft, is dunkt my, blykbaar uit het geene wy gezegd hebben van de hoofdftoflyke lugt en water: deze zyn in zommige omftandigheden zeerveerkragtig; doch deze omftandigheden geeven altoos vuur te kennen; dus fchynt het; vuurde oorzaak haarer veerkragt te zyn — gevolglyk kan h?t op zich zelf niet onveerkragtig zyn. Wat deszelfs doordringende vermogens aanbelangt, die zyn flerker dan die van het water of van de lugt: — daar is geen fleen zo hard, geen metaal zo digt, of de vuurdeelen kunnen daar indringen; want het is door het indringen der vuurdeelen dat de lighaariien die 'er aan blootgefteld zyn verhit worden. Het is iets aanmerkingswaardig dat het vuur altyd naar boven werkt; dan of dit eene byzoridere' eigenfchap is van het vuur; of dat het hier toe aangedreeven word door de verdunde lugt die 'er' mede gaat is twyffelachtig. By het indringen moet men voegen , f gelyk zommige zeggen) eene inbytende hoedanigheid, waar door het vuur eene verreerende hoedanigheid bekomt; dóch anderen zyn van gevóelen dat eene riaauwe en algemeene indringing, eene nood wendige fcheiding van de deelen eens onderwerps moet te  te wege brengen. . Dus worden zommige foo-ten van kley, door het: indringen van het water, kruimelend en verrot; zouden wy niet kunnen zeggen dat hét water dezelve invloed heeft p hout? ten minsten, indien het laatfte niet geheel onder water gedompeldis ; en dewyl her vuur zo fchielyk is in zyne werking, zoude het immers gf ene ongerymdheid Zyn wanneer wyons vooi (leiden, dat het vuur zoon weerftaanbaar indringt, dat het cie uitwckfelen eensklaps kan te wege brengen , daar andere hoofdilonen ryd en herhaaling toe vereifehen? Maar hoewel, een overmaat van vuur onbekwaam is om alles te vernielen, worden egter deszelfs uitwerkfelen door de gematigd, heid zeer veranderd: zommige voorwerpen worden 'er door gefmoken; andere worden vet hard volgens de beginfelen die in het vooiwerp plaats hebben. Deze hoedanigheid van het vuur fchynt ingericht te zyn, om alles te ontbinden; alle vereeniging te breken, en de hoofdltoflyke beginfelen. tot derzelver behocrlyke hootdltofien te doen wederkeeren , door den band die ze te lamen hechte.» de te verbreeken. Dus verbaten de Metaalen hunne beginfelen; en worden door verkalking in aarde of glas veranderd; aarde gaat in (lof over, of loopt in eenen, vloeibaaren ftaat in eenen. De beginfelen van dieren, en gewasfen worden door  < 4^3 > door het vuur uitgedeeld; de aarde, de lugt en het water, hebben elk haar aandeel; in het algemeen word.alles daar het vuur volkomen, in kan dringen, tot in de moge.lyke kleinste deelen ontbonden en gefcheiden. - ■ - Het '.vuur dat on? gemeenzaam is, zal zonder lugt niet branden; wy hebben in eene. der voorige lesfen gezegd, " dat de zuivere lugt de vlam doét herleven"';, gevolglyk is het te denken, dat de zuivere lugt die in de dampkrings lugt bevat word, voedfel daaraan verfchaft. Eene aangeftooke kaars gaat fchielyk uit onder den ontvanger van eene lugtpomp, doordien zy dat aandeel van de zuivere lugt die haar tot. voedfel moet itrekken fchielyk verteert- Qelyke gevolgen worden altoos onveranderlyk te wege gebragt wanneer men. de lugt van het vuur uitfluit ; het tegenovergeftelde heeft altoos plaats wanneer het vuur eenen nieuwen toevoer van lugt word toegebragt, doordien het dan niet alleen de vuurdeelen ontvangt die de lugt medebrengt; maar ook de zuivere lugt die voor het zelve zo gunstig is: Dit blykt klaar uit de gevolgen van het blaazen. door eenen blaaspyp, maar noch klaarder word het beweezen door de werking van dat eenvoudig werktuig een blaasbalg. De uitzetting de welke het vuur geeft aan de lighaamen die 'er mede bezwangerd zyn, is eene by-  *C 424 > fcyzohderé eigenfchap van het vuur ; een yzere bout, by voorbeeld, is grooter wanneer hy gloeiend, dan wanneer hy koud is, de zogenaamde boutyzers , zyn hier vart een gemeenzaam en voldoend bewys; want eik die 'er op gelet heeft zal bemerkt hebben, dat de bout grooter was toen hy gloeiend in het yzer gedaan werd; dan toen hy koud geworden zynde, weder uitgenomen werd. Deze uitzetting van de deelen der lighaamen, die altoos plaats heeft, het zy dat een lighaam hard of zagt, ligt of zwaar is, kan mogelyk gehouden worden voor het fterkste bewys van dc tegenwoordigheid van het vuur, en dien: ter gélyker tyd om deszelfs veranderingen binnen zekere paaien aantctoonen; dit is zo wel een gevolg van de zonne. ftraalen, als van een gemeen vüur Dr. Long, meld dat hy een groot marmer blad geduurende de het. te van den dag aan de zonneftraalen heeft blootgefteld; en dan eensklaps eene groote hoeveelheid koud water 'er opgietende, bevond hy dat het blad, wanneer het verwarmd was, byi:a eenen halven duim grooter was dan toen het koud was geworden: deze uitwerkfelen van het vüur zyn ook genoeg bekend aan die geenen die aan de fyne raderen van horologien en klokken arbeiden, in zo verre, dat zy verpligt zyn om de al te fterke uitzetting van het eene metaal te keer te gaan door een ander 'er medé te  < 4^5 > Ee mengen dat minder va bair is voor den invloed van het vuur. Men heeft een zeer aartig werktuig uitgevonden , genaamd een Pyrometer, om de verfchillende trappen of graaden van het vuur aftemeeten 5 met behulp van welk men bevonden heeft, dat de digtste of meest ingedrorgene lighamen, gelyk metaalen &c. zich het meeste laaten uitzetten; en dat die lighamen welke de meeste poriën hebben, ge. lyk het hout > weinig door het vuur uitgezet wor. den: beiden houten en metaalen hebben, egter, hun aandeel van vuurdeelen, welke onderfteld worden in derzelver famenftel ingevoerd te worden, in eenen ingedrukten, verdik en en vasten ftaat; waar. door de meeste, zo niet alle , derzelver eigenfchappen voor ons verborgen worden; gevolglyk zouden wy deszelfs tegenwoordigheid zo min als die der lugt niet vermoeden, indien men het onderwerp tot aan deszelfs beginfelen niet had nagefpoord, en daar door gevolgen ontdekt, die buiten he£ vuur niet te verklaaren zouden zyn. Op zich zelf is het vuur, in deszelfs natuurlykert ftaat van orivereenigde uitbreiding , niet bekwaam om te fchynen, of te branden; wanneer het febeikundiger wyze met andere beginfelen van lighaamen vereenigd word, is het dat alleen welk die beweeI Deel F f gin-  < 4*6 > gingen aanneemt en'voortze!, die de lighaamen doeri fchynen, brandei of veneeren. Alle lighaamen zyn min of meer brandbaar, naar maate dat de kragt of hoeveelheid van dit beginfel min of meer daarin heerscht. In de werklyke branding , en mogelyk ook gedurende de broeiing , verrotting en fcheikundige ontbindinoe van onderfcheidene lighaamen, bekomt het weder zynen vloei, baaren ftaat, en word in de lugt verrtrooid, of weder op nieuw vereenigd met die zeifftandigheden die het naar zich trekken. De proeve met zwavel is de duidelykste die my bekend is — ik behoeve niet met voorbeelden te bewyzen , dat brandende zwavel eenen kragtigen vaasfem uitgeeft, die voor de reuk onaangenaam, en voor de long nadeelig is. Deze damp word, wanneer hy verzameld is, het vitriool zuur genaamd , maar dit zuur is op zich zelf niet brandbaar ; dewyl he; de branding in andere lighaamen eerder dempt dan bevordert: dus moet 'er iets anders wezen , dat de zwavel brandbaar maakt; maar wat?—- 'er blyft noch asch, noch roet over Het branden van de houtskool geeft eene onaangenaame reuk; maar het geeft noch damp, noch eeni-e roetachtige onzuiverheid; een weinig wit asch is al wat 'er van overblyftj; en die kan niet meer  € 4*7 > meer verbrand worden. Eenige bergfroflen branden helder: anderen vergaan in ftof, in plaats vari te verbranden; en wanneer zy in de open lugt, aan de werking van het vüur worden blootgefteld, verliezen de meesten het voorkomen van metaalen, en gaan in aarde over: dus moet 'er iets wezen dat Smet zodanige aarde was vermengd geweest, en die uitwerkfelen te wege bragte waardoor de metaalen geheel van voorkomen veranderd werden; dit iets is het ontviambaare beginfel dat men phlögistonnoemt, het welk op zich zelf nooit zigtbaar is, en egter , in zynen vereenigden ftaat, zeer veel kragt bezit; en wat meer is, van het eene lighaam in het andere kan overgebragt Jworden; en niet alleen kan men eene zelfstandigheid dit beginfel ontneemen, en die in aarde doen overgaan; maar men kan deze anrde, die niemand uit haar voorkomen Voor bergftoflyk zoude aanzien, weder op nieuw eene mineraale gedaante of hoedanigheid , doen aanneemen. Als men de aarde van het lood, te famen met een ander lighaam óf zelfftandigheid , die Vol phlögiston is, aan de werking van net vuur' blootfteld, zal zy dat lighaam van deszelfs phlögiston berooven, en alle de eigenfchappen en hoedahigheden van het lood weder bekomen: daartegen, zal het lighaam dat zyn phlögiston ontnomen is,zicH Sis verbrand vertoonen ; — en dit zal plaats hebben, F f * hel  ♦C 428 > bet zy dat zodanig lighaam aan het dieren of aan het plat ten ryjk behoort; of het houtskool of vet zy, of eenige andere brandbaare ftoiïé hoegenaamd. Op het zelve grondbeginfel , kan men uit de vcreeniging van het phlögiston met het zuur dat uit de zwavel gehaald word, eene wezendlyke zwavel bekomen. Deze voorbeelden zyn genoeg om het wezendlyke beftaan van zodanig beginfel aantetoonen, en ons een denkbeeld te geeven van deszelfs ontelbaare vereenigingen. Daar is niets oi het heeft min of Meer van dit beginfel in zieh; de metaalen, gelyk wy gezien hebben , zyn geene metaalen zonder phlögiston,- vleesch is geen vleesch; eene plant geene plant ; water is geen water ; noch lugt lugt. Daar fchynt egter eene vloeibaarheid te zyn die van het phlögiston onafhanglyk is, ik meen het Licht, het welke egter, eene zo naauwe betrekking heeft tot het vuur, of met hetzelve zo vereenigd is, dat het menschlyke oog geen onderfcheid 'er in kan befpeuren ; en alleen door toevallige ontdekkinge, door welke de oplettende natuurbefchouwer is aangefpoord geweest om dezelven onder eene verfcheidenheid van voorkomen te onderzoeken, en onder onderfcheidene vertooningen na te vorfchen, heeft men bevonden, dat zyeenmerklyk vr%  < 4'9 > verfchil hebben, en in veele opzigten, van ongelyken aarc zyn. Het is niet zelden dat men eene foort van nyd in het hart gewaar word, wanneer de kunst haaren arbeid ten toon fpreid; men verbeeld zich ligt, dat de konstenaar alle voorzorg heeft aangewend om zyne proeven te doen gelukken; en de gelukkige uitkomst fchryft men eerder toe, aan die of die byzondere omilandigheid, dan aan den byzonderen aart van het onderwerp zelf: wy zullen derhalven alle kunst nu ter zyde leggen; en hooren wat de eenvoudige natuur over het onderwerp van het vuur zegt. Het vuur word van zelf uit gewaslen voortgebragt : men heeft veele voorbeelden dat hooibergen aan brand raaken, wanneer het hooi opgedaan word voor dat het droog is; want als het volmaakt uitgedroogd is kan 'er geene broeiing in plaats hebben; dus fchynt 'er water noodig te zyn om vuur voorttebrengen; maar als 'er te veel water by komt word de brand 'er door geblufcht. Men heeft waargenomen dat dierlyke zelftlandigheden op hoopen gelegd, aan vuur raaken. M. Montet verhaaK in de Hiflorie van de Koninglyke Academie der Wetenfchappen 1776, dat zekere wollen doffen, genaamd imperiaal, in hoopen gelegd, van zelven aan brand raakten. Men heeft zeer veele voorbeelden voor handen, van eene vordering naar het branF f 3 de«  < 43° > den, gelyk door de hette word aangetoond, uit de gisting of broeiing van verrottende mesthoopen, en veeie andere dingen. In het algemeen kunnen wy aanmerken, dat 'er min of meer vocht (dat is te zeggen water) toe noodig is, en dat onderwerpen wier natuurJyke beginfelen meest waterachtig zyn, het ligue verhit worden. Wanneer men papier, dat, gelyk bekend is, van linnen word gemaakt, doornat maakt, en op eenen hoop legt, zal het zo heet worden, gelyk my van mynen koperen Plaatdrukker verzekerd word, dat men bezwaarlyk de hand 'er op kan houden. Wat de mineraale zelfftandigheden aanbelangt; waarvan veelen zwaar met vuurdeelen bezwangerd zyn; dezen zullen , wanneer zy met water gemengd zyn, niet alleen gisten; maar zelfs aan brand raaken; gelyk wy nader zullen aantoonen wanneer wy over de vuurbergen handelen. Ik heb elders geleezen van eenen Wilfon, te Ealand in de Provintie van Tork in England, die omtrent het Jaar 1664. eene meenigte wagens vol pyriten, of Koper- brokken, gelyk zy by de kool. werkers worden genaamd (zynde gemeenlyk van de kolen afgefcheiden) uit heimlyke inzigten, in eene fchuur had opgeffopeld, alwaar zy door het doorlekken van het dak nat geworden zynde, arn het broeien raakten, en in konen tyd vuur vatteden, en  < 431 > en als gloeiende kolen weg branddeden. In de Philofophical Tramatlions van het Jaar 1693, word verhaald, dat een gierig eigenaar van een koperrood Fabriek te Whitfïable, in de Provincie Kent in England, die, om zynen buurman, die een foortgelyk Fabriek ook had , te benadeelen, alle de pyriten, of koperrood fieenen, uit de omleggende plaatfen opkogtte, en vier of vyf honderd duizend ponden daarvan opgedaan hebbende, liethy ze met planken overdekken ; maar in den tyd van zes of zeven dagen, door regen en vochtig weer nat geworden zynde, vloog de gantfche masfa aan brand, welk agt dagen geduurd heeft. — Eene voorzienige teloonig zyner oneerlyke fchraapzugt! — De pyriten gingen gedeeltelyk in eene zelfltandigheid gelyk gefmolte metaal, over; een gedeelte had het voorkomen van gloeiend fteen; maar de bewooners der omleggende ftrecken waaien jamrnerlyk gekweld, door de zwavelachtige dampen die zich in delugtverfpreidden; doordien de zwavel waarme. de de fteenen bezwangerd waren, geheel verbrand was. Daar zyn zommige foor ten van aaide waarvan men aluin maakt, die zo opgepr.pt zyn met deze pyriten, dat men genoodzaakt is om ze by aanhoudenheid te begieten, om te beletten dat zy niét aan brand^raaken; *± maar het zoude onnuttig zyn om F f 4 biey  < 43* > hier over verder uittebreider; wy hebben genoegzaame bewyzen b' gebragt, en voorbeelden aangehaald , om te toonen, dat de natuur middelen verfchaft , welke, in zekere omftandigheden, de oorzaaken van onderaardfche vuuren kunnen zyn, gelyk wy nader zullen aantoonen. Zommige Wysgeeren zyn van begrip geweest, dat het vuur zynen voornaamften zetel heeft in het midden der aarde , van waar het van tyd tot tyd zyne werkende vermogens uitzend, om den arbeid van den mensch, door woedende vlammen te verdelgen; of, om eilanden uit den bodem der zee te doen ontftaan, tot verblyfplaatfen der menfchen, ter vergoedinge van de verwoesiinge die het op de oppervlakte der aarde aanricht. Deze zyn zwakke poogingen, in vergelyking van het geene deze hoofdftoffe kan te wege brengen; wanneer het geduchte bevel gegeeven word , zal het vuur, de boeiens die het zo lang gekluisterd heeft, verbreeken; zyne woede verheffen, en dit aardsch geftél verbryzelen! De grootheid, de pragt, de fchoonheid van de waereld, met alle die blyken van God. lyke wy heid en magt, die 'er zo duidehk in praalen, zullen in een oogenblik vergaan, en niet meer worden gevonden { No*  < 433 > M Natuur verdwyn ! %Er zal op Aard geen tyd meer zyn" l —» Op dit geduchr en groetsch bevel Zal 'saardryks fraai en fchoon geftel; Haar' Grootheid, Pragt en gantfch Beftaan, Door 't al vernielend vuur vergaan! VYF-  < 434 > VYFTIENDE LES y hebben nu die beginfelen verhandeld, welke, uit hoofden hunner vereeniging met, en formeering van, alle gevoelige onderwerpen dezer ondermaanfche waereld ., Hoofdstoffen of Elementen, genaamd worden. Lugt, Water, Aarde , Vuur, welker invloed uitgebreid, gemeenzaam , en noodzaaklyk is; wy kunnen dezelven in haare gevolgen met zekerheid nafpoeren, en hoe. wel de kennis van dewyze cp welke zy werken, en van de vederenen bêweegingen, door welken zodanige uitwerkfelen die wy dagelyks zien gebeuren, wor« den te wege gebrsgt , dcor veele zwaarigheden verhinderd word, kunnen wy egter haare vermogens niet in twyffel trekken. Daar blyft ons nu nog over de befchouv;L*g van eenige andere beginfelen , niet minder bekngryk , hoewel, minder de voorwerpen onzer aandacht. Wy hebben aangetoond, dat het zeer waarfchyn. lyk is dat drie dezer hoofdfloiTcn vloeibaarheden tyn'f en waailyk, de vloeibaarheden fchynen, uit hoof.  < 435 > hoofden van haare veranderlykheid, zeer wel gefchikc te zyn tot algemeene uicdeeling en nuttigheid ; want dewyl haar evenwigt, of Maat van rust, zonder moeite geftoord word, kan ook haar loop des te gemaklyker beftierd worden; en wanneer de aandrang, die haar bewerkt heeft, ophoud, kunnen zy des te gemaklyker tot dien rustenden ftaat, die haar eigen is, wederovergaan. Men moet egter toeftaan, dat zy zelfs hier door groot, lyks voor ons verborgen worden, gevolglyk is onze kennis, ten dezen opzigte , met zeer veele zwaarigheden verzcld. Behalven de vloeibaarheden reeds verhandeld, wilde ik eenige weinige woorden zeggen van die, welke men gemeenlyk de Magnetifche Vloeiftofe noemt, om dat zy zich het eerst heeft haten kennen door haare betrekking tot den magneet of zeilreen ; hoewel men nu ontdekt heeft, dat zy yzer en ftaal in het algemeen aandoen, en zich overal laat vinden zo verre onze nafpooringen ftrekken. De natuurlyke Zeil (leen , of Magreet, is eene zekere foort van yzer erts, welke in alle eeuwen is vermaard geweest om deszelfs kragt in het aantrekken van Hukken yzer op eenen kleinen afftand, en door zodanige aantrekking, eene evenredige zwaarte van die mynftoffe te draagen T hal es, Veritomd over eene zo genadige werking ver- beel-  < 436" > heelde zich, dat deze fteen eene ziel had. Deze kenbaarlykfte eigenfchap van den zeilfteen , die op zich/elve genoeg is om de denkbeelden te verbysteren, is egter maar het teken van eene magt die oneindig verwonderensvvaardiger is ; in de daad, dit onderwerp is een doorflaande bewys, dat de natuur veele geheimen bezit; en toont teffens, dat zo de Wysbegeerte zich te vrede wil houden met de befpiegeling der gewoone voorwerpen alleen, zy veele der on waardeerbaarste en belangrykste ontdekkingen in de natuur moet verliezen. Omtrent het einde van de elfde, of het begin der twaalfde eeuw , heeft men ontdekt, dat hoe men de richting van den zeilfleen ook veranderde, hy altyd dezelve richting weder bekwam, zo dra hy eene vrye beweeging had (gelyk wanneer hy op eene ftuk kurk lag dat in eene kom met water vry omdreef) en bet zelve punt geftadig naar het noorden keerde. Men heeft uit proefonder. Vinding ontdekt, dat de hoedanigheden van den natuurlyken zeilfteen aan het yzer in het algemeen konden medegedeeld worden; en dat wanneer men kleine ftaale bouten (naalden genaamd) 'er mede beftreek, zy de hoedanigheid van den natuurlyken magneet in eenen aanmerklyken graad bekwamen; welke ontdekking den weg heeft gebaand tot de uitvinding van het Kompas. Eene uitvinding, die do  < 437 > de gemeenfchap tusfchen de verafgelegenfte landen onbegryplyk heeft bevorderd ; en die meer heeft toegebragt om alle volkeren, als het ware, onder een huisgezin te brengen, dan de fterkfte poogingen der wysbegeerte en geleerdheid, in alle voorige eeuwen heeft kunnen doen. Als wy eens vroegen, door welke middelen wy den waereldklooc omvaaren ? -— hoe wy ons durven begeeven op onbekende Kusten ? en hoe wy onzen ftand kunnen ontdekken waar wy ons op den aard- kloot ook mogen bevinden ? dit alles, en duizende meer vraagen [van gelyken aart, worden door het kompas aangeweezen. Spreeken wy van nieuwe ontdekte landen — is zulks door het kompas gefchied — fpreeken wy van reizen van de noord tot de zuid pool — worden zy uitgevoerd door de aanwyzing van het kompas: het leven, de veiligheid, de volmaaktheid der zeevaartkunde , is het kompas. Toen de verbaazende nuttigheid van het kompas algemeen bekend werd, was het zeer natuurlyk dat men onderzoeken zoude op welke grondbeginfelen deze [beftendigheid van den zeilfteen fteunde ; en of het yzer dezelve hoedanigheden zo wel niet in andere gefteldheden zoude bezitten, als in den erts. De uitkomst van zodanig onderzoek heeft ons geleerd, dat het beginfel der mag- ne-  € 438 > ftetifche kragt zeer algemeen is uitgedeeld, ëri dat het yzer dezelve bezie of bekomt, lang na dac bet van den erts gefcheiden en bewerkt is. Daar is naauwlyks een pook, of eene tang te vinden, die niet geftadig gebruikt word, of zy bezitten magnetifche kragt men zal naauwlyks eeri pakje naainaalden openen, of men zal 'er verfchei. dene magnetifche naalden in vinden ; dit is zeer ligt te ontdekken ; wanc als men die ter toetfè brengt, zal men bevinden, dat eenige dier naalden de naastleggende niet alleen aantrekken, maar zelfs opligten; men zal zelfs nu en dan eene aantrefFen die kragt genoeg heeft om verfcheidenen aan eikanderen hangende opteligten. De tegenwoordigheid der magnetifche kragt kari men op eene gemaklyke wyze leeren kennen; als men eenige naalden voorzigdglyk op de oppervlakte van eene kom met water legt ( alwaar zy op dryven zullen ) en eene pook langzamerhand naby de dryvende naalden brengt, zal men wel haast min of meer beweeging daar onder befpeuren, het zy aantrekkend of terugftootend, o/ereenkomftig derzelver ligging en andere omftandigheden. Elke yzere ftaaf, of naald, in zo verre die magnetifche kragt bezit, heeft eene aanhoudende neiging om zich naar de beide poolen der aarde te richten , om welkereden men derzelver punten de noord ea  < 439 > eh zuid pool noemt. Deze poolen bezitten eeneaantrekkende en terugftootende kragt; de noordpool, byvoorbeeld, trekt naar zich alles wat yzer of ftaal is, dat binnen het bereik haarer aantrekking komt» maar als men twee magnetifche naalden in tegenoverfteliing (oppofitie) brengt, zodarjig dat de noordpool van de eene tegen over de noorpool van de andere ftaat, zullen zy zich van eikanderen verwyderen. Dezehoedanigheidword verklaard, door te onderftellen, dat'er eene algemeene vloeibaarheid in de natuur plaats heeft; en dat deze vloeibaarheid eene ftcrke neiging bezit cm zich aan het yzer te hegten, en langs de gemagnetifeerde naalden loopende, aan de zuid. pool ingaat, en aan de noordpool weder uitvliegt; gevolglyk moet de tegenwerking dezer afflroomitigen ( gelyk boven onderfteld word)eene terugdoetende kragt veroorzaaken. Deze vloeibaarheid is eene der fynfte die ons bekend is, doch of dezelve zo veel invloed heeft op het menschlyke geftel, als zommige waanen, zoude ik zeer aan twyflen; het wydberoemd en zo hoog opgevyfeld Dierlyk Magnetismus, waardoor zo veele wonderwerken in onze dagen zyn te wege gebiagt, moet zekerlyk afgeleid worden van de werking dezer vloei, baarheid; en hoewel ik dezelve niet wil tegenfpree» ken, kan ik egter zeggen, uit eige proefondervin* ding dat alles wat men aan dit dieiJyk Magnetismus toe.  < 44° > toefehryft , eerder toetewyzen zy aan de gevoeligheid , vooringenomenheid, en verhceldingskragt, der perfooonen die de werking hehben ondergaan; dan aan de kragt dezer vloeifroffe. In de Philofophkal Tranlaclions heeft men eene befchryving van de omkeering (reverfion) van de magnetifche naald. Een Schip van de WestIndien naar huiskomende , door een onweder overvallen zynde, ging de noordpool van het Kompas geheel tot het zuiden over ; en de ftuurman daar door misleid zynde, zettede zynen koers regelregt op de West Indien aan, tot groote verwondering van het volk van een Schip dat in gezelfchap zeilde, welk-; kompas onveranderd bleef: dan eene zo groote uitwerking gebeurd zelden; hoewel kleine afwykingen of ]miswyzingen, van het Kom' pas, door onweers buien, niet ongemeen zyn. Wanneer wy van de Afwyking van 'het Kompas fpreeken , verftaan wy altoos daardoor eene zekere geregelde omdraaiing, welke in eene reeks van jaaren, eene omwenteling voltooit ; want hoewel wy zeggen dat eene naald, behoorlyk geftreeken, naar het noorden wyst, is het egter zefden dat zy vlak naar het noorden gericht is; hebbende doorgaans eene kleine afwyking naar het oosten of wes* ten; doch niet meer dan twintig graaden op het verste; deze afwyking word met de volgende om* ftan-  < 441 > fbndigbederi verzeld (i) ZY is niet dezel*e twee jaaren agter eenen op dezelve plaats. maar loopt trapsgewyze naar het oosten of westen , volgens de richting haarer beweeging; en wanneer de af. wyking aan haare uittersten gekomen is, loopt zy trapsgewyze te rug (a) de groote der afwyking is niet dezelve over de gantfche aarde ; op de eene zyde van een eiland of land ergte, zal zy zomtyds anders zyn dan op de andere zyde, fchoon op dezelve hemelbreedte. (3) Men is van gevoelen, dat de zomer en de winter invloed hebben op de afwyking van het kompas; ook denken zommige menfchen (4) dal 'er eene zeer geringe verandering in deze afwyking plaats heeft, zelf* in den loop van eenen dag , en dat het kompas te middernagt niet volmaakt dezelve richting heeft ais op den middag. De afwyking van de naald is altyd horizontaal; maar zy heeft ook eene andere beweeging, waardoor het voorkomt als of haare noord pool de zwaarte ware, en naar de aarde zakte; gevolglyk vereischt haare zuid pool een evenwigt om een© volmaakte balanceering te behcuden. Deze zakking verfchilt ook in onderfcheidene hemelbreedten, en fchoon de kunst zich lang daar mede heeft bezig gehouden, twyffel ik zeer of men eenig beoffend nut daaruit getrokken heeft. Wilden wy I Deel. G g ens  < 442 > onze leezers de verfchillende leerftellingen ten de. aen opzigte mededeelen, zouden wy dit onderwerping zeer verre kunnen uitbreiden -—- dan tot wat nut ? — Ik zal by het geene ik reeds gezegd heb, maar alleen by voegen, dat zommigen zich verbeeld hebben, dat de aarde zelve, of, eene groote magneet is, of, dat zy eene los hangende magneet-globe in zich bevat, welker poolen, van die der aarde verfchillend zynde, eene overeenkomdige afwyking in de kompas naald te wege brengt; dan wy zouden mogelvk , met even zo veel gegrondheid , kunnen onderftellen , dat de magnetifche vloeifloffe eerder oppervlakkig is, dan diep in de aarde, en dat zy, of uir de aarde voortkomt, of eene geduurige omvloeiing over haare oppervlakte heeft, niet ongelyk de pasfaat winden, d./chin eene tegenovergeftelde richting Hoe veele andere vloeibaarheden 'er rondom ons zyn, is onbekend ; het kcmt my egter voor, dat 'er blyken zyn van meer dan men gemeenlyk onderftelt, en mogelyk zal de tyd ontdekken , dat derzelver invloed niet gering is. Wat de Electrieke vloeiltoffe aanbelangt, ben ik met r»y zelven niet eens, onder welke hoofdverdeelirg ik dezelve zal plaatfen ; of zy onderfcheiden is van andere hcofdltoffen, of alleen eene byzondere modificatie is van het hoofdftoflyke |ïnr,  < 443 > vuur, dat in een kleiner bellek gebragt zynde dan het geméërtlyk beflaat, invloed heeft op het licht, en zich door het fchynen zigtbaar maakt. Jk zal maar ter loops zeggen , dat dezelve algemeen is; dat haare tegenwoordigheid f gelyk door behoorlyke conductors word aangetoond) onophoudlyk is ; dat zy ors voorkomt in eene geduurige beweegmg te zyn , en naauwlyks eenen rustenden Haat lang agter een' te behouden* dat alle voorwerpen hun aandeel daarvan bezitten ; dat wanneer: een voorwerp "er te weinig van bezit, en daar door het evenwigt zoude verliezen , het gemis vergoed word door de voorwerpen die daarmede iTerker belaaden zyn; dat zy noodzaaklyk fchynt tot het leven; dat zy in groote hoeveelheden kan vergaderd worden, en dat zy dan bekwaam is om de meeste, zo niet alle, de uitwerkingen van het gemeen vuur te kinnen verrichten; en dat, wanneer zy dus vergaderd word, in hoeveelheden boven het menschlyke vermogen, zy die uitwerkzelen kan te wege brengen die het ftoutlte hart doet fidderen: gelyk blykt uit deft blikfem, de aardbee. vingen &c. In hoe verre deze byzonderheden over een komen met onze denkbeelden van het hoofdltoflyke vuur, laat ik-aan de opmerking myner lezeren over; alleen zal ik 'er by voegen, dat indien zy zo naauwlyks vereenigd is met eene Gg» der  if 444 > der hoofditoiTcn, die in ov.s famenftel plaatsheeft, is het niet te verwonderen, dat wanneer zy op eene geneeskundige wyze gebezigd woid, zy zulke groote en verbaazende uitwerkfelen zoude te wc ge brengen; wat kan de medcdeeling van den eleclrieken fchok niet vermogen! — de doode leden worden daar door weder levendig gemaakt; de gebrekkigen worden herftcld; de kromme worden regt gemaakt, en eene levensgevende warmte word door het gartsch geftel veripreid : — mag ik tot voorbeeld bybrengen di kuuren geda?.n , door de zo menscblievende als lofleke poogingen van den Heer Johanh Cornelis de Jongh, te Rot- terdam, en mynen zeer geachten Vriend den Heer II. IV. Roeppe M. D. te Rotterdam , door den laatften medegedeeld (zie Algemeen Komt en Letfjbode N°. 115 en 138.) Ik heb elders nog geleezen van eenen Jongeling die zich bezweet in het bad begeeven hebbende , de ft;raak verloor; — na dat hy eenige maanden fpraakloos was geweest, ontvong hy by geval, terwyl hy eenige elektrieke proefneemingen by woonde, eene hevige fchok van een zwaar gelaaden toeftel, die hem ter neer floeg, en voor eene poos tyd zyne zinnen ontnam; doch door behoorlyke oppasling, werdt hy niet alleen herfteld , maar zelfs bekwam hy den volgenden dag zyne fpraak weder -- zoude men hier nie,t kun-  <. 445 > kunnen vraagen, of het koud water, hem, toen hy bezweet was , van dat aandeel der eleétrieke vloeiftoffè niet heeft beroofd, dat noodzaaklyk was tot de werking der fpraakdeelen, en of het hem door de electriciteit niet weder gegeeven werd? —- De vloeiltoffen die wy tot nog toe verhandeld hebben, fchynen voor onzen aardkloot gefchikt te zyn ; deze waereld fchynt haare verblyfplaats te zyn; wy worden dezelven door haare wei king en invloed gewaar; en egter vinden wy reden cm te denken, dat zy eerder rustend dan werkend van aart zyn: dan zo dit waar zy, waar door bekomen zy dan haare weïklykheid? Is 'er een alge. meen werkende kragt die zy allen gehoorzaa. men, — eene eerfte werktuigkundige oorzaak welke haaren loop beftiert, en haar door derzelver tegenwoordigheid doet werken, en zonder welke zy in rus: zoude blyven? — Indien 'er eene zodanige werktuigkundige oorzaak zy, is zy mogelyk het licht, dit, zo het my voorkomt , beantwoord aan de vereischtens die tot zodanige oorzaak vereischt worden — deszelfs deelen zyn fyn, en hunne beweeging is verbaazend lnel — zy bezitten vermogens die onze verwondering te boven gaan; eenige derzelven hoedanigheden, gelyk die zich aan ons vertoonen, zullen wy nu onderzoeG g 3 ken;  < 446 > ken; dan of deze befchouwirg de algemeene werkende kragc van het licht zal bewyzen, laat ik aan het oordeel van des kundigen over. Wy hebben in onze laatfie lesfe , verfchillende gevoel lens angehaald , wegens den aart van het hoofditüflyke vuur, het wehe door de meeste natuurkundigen , zo het ray voorkomt, met het licht is verward geweest : eenige dezer geleerden onderftehen , dat het licht louter eene byzondere beweeging is die door de trillingen of fchokken in eenen fync-n sether word voortgebragt. Deze Helling had eens veele voorftanders; en derzelver overeenkomst met de beginfelen van het geluid , fcheen haar veel voor te ïpieeken ; maar de eigenfchappen van het licht, met betrekking tot de koleuren, de inbuiging, en de brceking; fchynen ten vollen te bewyzen, dat het licht eene ftofl/ke zelifhndigheid is, die uit lichtgeevende lighaamen gefchooten zynde , de doorfchynende middelftoffen vry doortrekt; doch door duistere middeiftoffen gefluit en te rug gekaatst word. Dus moeten wy de oorfprong en het beginfel van ons licht van de zon afleiden, die milioenen veerkragtige en fnelbeweegende fyne deeltjes.van haare oppervlakte geduurig uitgeeft. Dat de lichtdeelen fyn zyn, is zeer licht te bewyzen , 'zonder zich te beroepen op moeielyke ukcyf- fe-  feringen ter betooging dat een derzelven minder dan em twaalf millioende gedeelte van een grein weegt; en zelfs is bet merscblyke begrip niet bekwaam om deze kleinheid der deelen, noch met evenredige be- woordiging, noch afzonderlyk te bevatten. ■ Maar dit moeren wy in acht neemen, dat wy de voorwerpen alleen zien door het licht dat zy ons tockaatfen ; de lichtllraalen door de voorwerpen te rug gekaatst, en door de oogen ontvangen wordende , geeven ons de tegenwoordigheid der voorwer * pen te kennen, zo wel als hunne gedaante, koleuren , grootte &c. — dit zullen wy met een voorbeeld ophelderen: In deze 1 kamer waarin ik thans zit, zie ik myne fchryftafel voor my, en daarop de Copy myner Natuurkundige Beschouwingen: aan myne regterhand zie ik myne hemel globe; rondom my word ik een aantal voorwerpen gewaar, van onderfcheidene koleuren, en verfchillende gedaanten; dit alles zie ik met een opflag van het oog; dat is te zeggen, de ftraalen van elke dezer voorwerpen, met hunne verdeelingen, komen, zonder verwarring, in eene zo kleine opening als de appel van het oog: — dat ik de letters voor my kan onderfcheiden , is zeer wel te onderilellen, maar dat ik alzoo duidelyk elke plooi in de goïdyn; elke figuur op de globe, met de onderfcheidene hemeltekens die daarop afgebeeld zyn, en de verG g 4 fchii-  < 44$ > fchillende beelden in de plaacen die voor my aan den muur hangen, kan zien, geeft eene wonderlyke fynheid in de ftraalen die deze kleine voorwerpen my toekaa;fen te kennen. Zo wy op den dag langs de ftraat zien, ontvangen wy de ftraalen van onnoemlyke voorwerpen ; elk huis, elk voorbygmger, word op ons oog afgefchilderd; zelfs kunnen wy, wanneer onze ftand zulks toelaat, de uuren op de wyzerplaat van de toomklok; hoewel op eenen aanmerkiyken afftand , duidelyk onderfcheiden. — Onderftellen wy eens dat wy op de kruin yan eenen hoogen berg gezeten zyn: — beneden zyn vrugtbaare weilanden met boeren weoningen doormengt: — hier kunnen wy eiken boom en elk boschje onderfcheiden; elk huis, ja zelfs byna elke pan op deszelfs dak: wy ontdekken den loop eener rivier; en het land voorby dezelve, mylen agter eenen, tot dar. de zee of de kim, het toneel beperkt: deze voorwerpen kunnen wy met het bloote oog befchouwen; maar wanneer de verrekyker gericht is, zien wy niet alleen dezelve voorwerpen veel duidelyker, maar wy zien ;ook veele deelen die te klein waren om door het bloote oog te kunnen w-rJen onderfcheiden; niet alleen kunnen wy na de kimme duidelyk zien, maar zelfs ontdekken wy een top van eenen mast , met eenen wimpel die daarop zwaait; van dezen wimpel komen dan licht- ftraa-  < 449 > ftraalen welke op het glas van den verrekyker vallen , of anders zoude wy het voorwerp niet kunnen zien. — Dat wy ons een oogeüblik bier over bedenken — moet men niet bekennen dat deze ftraalen verbaazend fyn moeten zyn , die zoo veele voorwerpen in de grootte van eenen bal ven duim kan fchiideren: wat zal men dan zeggen wanneer wy tot de maan overgaan, en bevinden da: deftraalen van'" een voorwerp meer dan zes honderd mylen rriddenlyns, zonder verwarring in het oog entvangen worden; ennneren wy ons de millioenen mylen die de middenlyn der zonne bedaar; cn hoe veele zonnen 'er aan het azuur gewelf pronken — boven; -— aan de linkerhand aan de regter- hand welke ontzaehiyke lichtftroomen van deze wyduitgeftrekte voorwerpen worden door het oog niet ontvangen! Wanneer wy deze byzonderheden nagaan, zoude het, dunkt my, vermetelheid zyn, om de grootte der lichtdeelen te willen bepaalen; en egter twjffel ik geenzins of zy hebben beiden maat en gewigt; en in beiden opzigten, mogelyk, zeer veel invloed op ons geftel hebben; de oogen vooral , kunnen daarvoor niet ongevoelig zyn ; het net-vlies , word waaifchyn* lyk 'er door verteerd en verfteeten, al is het aan deszelfs kragt niet byzonderlyk blootgefteld ; hoe dikwyls hoort men die menichen niet van Zwakheid G g 5 van  < 450 > van gezigt khngen, welker bezigheden een fierk licht vercifchen! Ik heb ook gezegd dat het licht zeer veèrkragtig is ; dat wanneer het tegen een voorwerp geworpen word , het als een bal te rug vliegt; doch niet oneindig grooter fnelheid. Wanneer men dan naauwkeurig in acht neemt het geene wy reedes over dit onderwerp gezegd hebben , zal men gereedlyk moeten toeflemmen, dat de draaien die ons, op de kruin des bergs , de boomen en de wooningen doen zien; en die afgelegene voorwerpen zigtbaar maaken , uit de zonne komen — de zon werpt die met kragt op de aarde , en op haaTe voorwerpen , en dezen fpreiden dezelven door de weerkaatfing wyd en zyd verre in de rondte. Hoe verre kan men de glaze raamen van een hoogdaande huis, by het vallen van den avond, niet zien? maar wat is het dat zodanig flikkert? immers eene zeer kleine hoeveelheid dichtdraaien ; want het grootde gedeelte gaat door de glazen in de kamers van het huis. Niemand in huis wordt eenige vermindering van het licht gewaar ; en egter fpreid zich dat geringe gedeelte der ftraalen dat door de opoppervlakte der glazen weerkaatst word , wy'd en zyd, cn word, zelfs op klaaren dag, op eenige uuren afftand, zigtbaar; hoe verre dezelve ftrek- kena  < 45ï > ken , eer haaren loop gefluit wo; d , zoude wel eene vraag kunnen lyden; want wanneer zy voer het oog niet langer zigtbaar zyn, kunnen wy de. zelven nog lang door eene teleskoop zien flikkeren. Door de terugkaatfing van een aantal ftraalen, kunnen wy de maan en de planeeten zien: de wagters van Jupiter, 't is waar, zyn ai te verre van ons af om met het blootte oog te kunnen worden gezien, en egter zyn wy verzekerd dat zy ons licht toekaatfen; hoe zouden zy ander?, door eene teleskoop zigtbaar zyn? Het zeilde kunnen wy zeggen van die welke Saturnus omloopen, hoewel die niet dan door fterke kykers te genaken zyn. Het zonne licht valt op dezelven met zo veele kragt dat het door zyne veerkragt te rug flaat, en tot ons komt — de afftand heb ik myne lezers reeds opgrgeeven (pag: 104.) Behoeve ik meer te zeggen ? Is liet noodig dat ik my beroep op de Georgiaanfche planeet, of op haare wagters, die twintig maaien verder van ons verwyderd zyn dan de zon? Is het geene ik reeds gezegd hc-b niet genoeg om de veerkragt van het licht te bewyzen? — De fnelheid van het licht is, dunkt my, duidelyk te zien uit het geene reeds verhandeld is: — het is niet wel te befeffen dat eene zwaare , traag keweegende zelfilandigheid, zo veerkiagtig zoude we'  < 45* > wezen ; of dat een zo klein ftofdeei in deszelfs overrogt flaapen zou ie. In het tegendeel, moet een ftofjen, dat uit een zo groot lighaam, ge. lyk de zon. gefchooten word, door de kragt haarer omwenteling zo ftèrk geworpen worden , dat geen denkbeeld deszelfs fnelheid kan evenaaren. Het zal mynen lezers niet onbekend zyn , dat men het eerfte bewys van den doortogt des lichts, uit de verduistering van de wagters van Jupiter getrokken heeft, welke ontdekking den grond heeft gelegd tot veele anderen ; maar die welke men voor de wondeibaadykste houd, is de ontdekking die men heeft gedaan ten opzigte van de vaste fterren. Het licht van de Ster Syrius , ' by voorbeeld, heeft men , volgens naauwkeurige waarneeming, berekend dat zes jaaren noodig heeft om ons te bereiken , niettegenilaande herzelve tien duizend twee honderd en tien maaien fneller beweegt dan de aarde in haare jaarlykfche omwenteling; en evenredig aan vyf duizend mylen in eene feconde tyds of drie honderd duizend mylen in eere minuut. — Wat is het voor ons niet gelukkig dat de licht deelen zo fyn zyn ! want hadden zy de z > aarte van maar een millioende gedeelte van eenen gi t-in , welk onheil zouden zy ons niet kunnen  < 453 > nen toebrengen! Daar zy op vielen zouden zy ten minsten zo zwaar vallen als een grein gewigt dat van eene hoogte van drie honderd voeten viel, dac niet dan fchadelyk konde zyn op de gevoelige bekleedfels van onze oogen; en wat zouden wy niet moeten lyden wanneer deze fchadelykheid ons zonder ophouden wierd joegebragt! Het licht vliegt altoos in regte lynen voort; dat is te zeggen, in regte lynen van het lighaam daar het uit voort komt, het welke door fchaduw ligt te bewyzen is, door dien die altoos overeenkomt met de gedaante van het lighaam dat het licht onderfchept; maar hoewel het licht in regte lynen voortvliegt, is het niettemin zeer gevoelig voor de aantrekking, zo wel van meer verdikte middelftoffen, als van vaste lighamen. Wy hebben reeds gefproken van de kragt ces drampkrings , in het aantrekken en buigen der lichtftraalen, welke, gelyk wy reeds gezegd hebben, te meer geboogen worden naarmaate dat zy de aarde naderen, om dat de middelftoffe in verdikking geftadig toeneemt. Dit word gehouden voor een bewys dat het licht eene wezendlyke ftoffe is, dewyl alle ftoffen vatbaar zyn voor de aantrekking van andere ftoffen, en kunnen door dezelven bewerkt worden. Tot bewys: —- wy worden door de ondervinding gewaar, zat de invloed van een lighaam op het 'w licht  < 454 > licht, evenredig is aan de digcheid of zwaarte vin dat lighaam; hier door verfchik de hoek der kraal» buiging van water van dien van glas, en die van eene f :ort van glas van dien van anderen. Men behoeft zich niet te beroepen op wiskundige berekeningen om dit te bewyzen ( hoewel de wiskunde ons derzelver kragt en bepaalingen naauwkeuriger openbaart). Vult een' glazen beker met heet water, beziet dan eene brandende kaars door deszelfs waasfem , en men zal bevinden dat die het licht bezyden deszelfs wezendlyke plaats doet ver* toonen: beziet dan het licht docr het water zelf, cn men zal bevinden dat hetzelve geheel van plaats veranderd is; giet dan den beker leeg, en beziet het licht door het glas; van boven, op zyde, beneden ; beziet het doorzelfs hals; men zal bevinden dat de lichtflraalen door het glas zodanig uit haaren loop getrokken worden , dat men het wezehdlyk licht ten gelyken tyd met dat in het glas kan zien, eenige duimen van het zelve verwyderd, Hadden wy eene dikker doonchynendc ltoffe by de hand, zouden wy deze beginfelen noch kerker kunnen bevestigen. Het licht word, wel is waar, door zom« mige lighaamen ontvangen, en in gelaaten; doch zo oprervlakig, en met zo veele omwegen , dat het verzwakt en gedoofd word, eer het door kan komen; daar andere lighaamen hetzelve onmidlyk laas  < 455 > Jaaren doorgaan; zynde deze doorfchynend, en de anderen duister. Wy zouden de lighaamen ten dezen opzigte kunnen befchouwen, als te famengefteld zynde (i) uit gelykfoorrige deelen, maakende te famen een eenfoortige middelftoffe uit, van gelyke zwaarte, deelen en lugtgaten; zodanigzynwater, glas, diamanten &c. het licht gaat gemaklyk doof zodanige lighaamen, om dat het maar aan eene buiging onderhevig is , evenredig aan de zwaarte van de middelftoffe; en zich daar naar^ gefchikt hebbende, vervolgt het zynen loop door de middelftoffe, waar door dezelve doorfchynend word. (2) Maar als een lighaam uit verfchillende en ongelykfoortige deelen is te famengefteld; zodanig zyn de bergftoflyke lamina (fchilfers of blaadjes) zouten , aarden , aluin lea of blaasjes, zyn duister. Droog papier is duister; nat papier is, in het terendeel, doorfchy. nend , om dat het water tusfchen de deelen van het papier indringt, deszelfs lugtgaten opvult, en eenen regtftreekiger docrtcgt aan de lichtdeelen Verfchaft, De meeste duisteie lighaamen , gelyk hout, cn marmer, zyn doorfchynend als zy dun zyn, om datzy dan geene genoegfaame hoeveelheid van verwarde lugrgaten hebben, waar door de doortogt van het licht z ude kunnen verhinderd worden. De doorfchynet.dfle lighaamen brengen egter niet alle de lichtllraalen over die zy ontvangen , veelen derzei ven gaan verlooren, uit hoofde van het terrgkaatièn van veelen die 'er op vallen; het welke eene onoverwinlyke zwaarigheid maakt in het famennellen der Teleskoopen , die verlcheidene vergrootglazen vereifchende, een gedeelte licht aan elk verliezen , tot dat 'er op het laatste, indien 'er veele glazen ingebragt worden, naauwlyks licht genoeg overblyft om de befchouwde voorwerpen op het oog af te fchilderen , wordende die als het ware, door eenen witten nevel bedekt. Wy hebben aangetoond dat de lichtdeelen zeer fyn zyn ; wy zullen daar maar byvoegen dat zy waarfchynlyk van onderfcheidene grootte zyn ; want men heeft bevonden dat zy van verfchiilende koieuren zyn, en zekcrlyk worden de koleuren duo*  < 457 > r door het licht voortgebragt; doordien iedere zonne ftraal eene menging is van verfcheidene foorten van licht, verwekt die in onze oogen aandoeningen overeenkomftig de deelen waarvan zodanige menging is te famengefteld. Myne leezers zullen zich wel kunnen erinneren, de verfchillende glansryke koleuren die eikanderen opvolgen in de opgebkazen blaasjes van zeep fop, in de befchouwing van welken he: kinderlyk hart zo veel vermaak gefchept heeft : zy vertoonen zich als zo veele wezendlyke koleuren; doch zy zyn ongetwyfteld fcheidingen of verdeelirgen , van de lichtftraalen in haare oorfpronglyke beginfelen, die op de water blaasjes vallende , zo veele fraaie koleuren veroorzaaken. Wy worden dezelve koleuren gewaar in alle foorten van geileepen glas; ook zeer duidelyk in drink glazen, wanneer zy met water gevuld z)n; ziet welke koleuren zy op het tafel laken werpen; ziet welke koleuren zich in derzelven hals vertoo. nen, en in het licht dat door haare voet gaat &c. De vercierfelen der dames leveren genoegfaame bewyzen op van de verfchillende koleuren der lichtdeelen; - wiens oog word niet bekoord door de verfcheidenheid van koleuren die in eene juweele fpeld flikkeren - in fteenen gespen, in parelemoer , en veele foorten van kostelyke ftee1 Dêbu H h nen?  < 45§ > nen ? — Van waar bekomen zy zo veel luistert Op welke wyze vertoonen zy eene zo groote ver. fcheidenheid van de glansrykfte koleuren ? en waarom worden die door de minste beweeging veran. derd ? ■ is het niet een bewys dat de fteetf zelve geene byzondere koleur heeft? Zekerlyk ja — de lichtftraalen «velke op zodanigen fteen vallen, worden, door de ftraalbuigende hoedanigheden van dien fteen in derzelver oorfpronglyke ko« leuren verdeeld, en doordien zy verfchillende hoeken van ftraalbuiging maaken, vertoonen zy die byzondere koleuren die met den hoek waaruit zy gezien worden overeenkomen. Op gelyke grondbeginfelen worden de luisterryke koleuren verklaard , die men in de vederen van verfchillende vogelen gewaard word. De algemeene proef dezer fteliing, is de fcheiding of vei deeling, der ftraalen in een glaazeri prisma, die zeer gemaklyk , en thans algemeen bekend is Men heeft niet meer te doen dan een klein gat in het blind te laaten booren , en de kamer donker maakende , een prisma voor het gat te plaatfen , zodanig dat die de ftraalen ontvangt, en dezelven cp een vel wit papier, dat 7er voor gefpannen is, geleid. Men zal bevinden dat de afbeelding van het gat op het -papier niet gelykvormig is aan het gat zelf, maar langer en van  < 459 > van onderfcheidene koleuren, in de volgende rang* fchikking: rood, oranje , geel, groen, blaauw, indigo en violet, of eene foort van zwartachtig purper. Dezen worden de zeven hoofdkokuren genaamd ; om dat alle andere kolejren daaruit zyn te famengefteld. Deze koleuren vertoonen zich altoos in dezelve rangfehikking , en nooit met onderfcheidene tusfchen wydten. Hier hebben wy dan eene lichtftraal, die wy gemeenlyk voor wit houden, in zeven andere koleuren verdeeld, geen van welke wit is. Het is immers geene onnatuurlyke vraag , of deze koleuren, wanneer zy weder vereenigd worden , wit zullen zyn ? Wy antwoorden Ja ; als wy de gevolgen van de prisma, door een daartoe gefchikte bolrond glas, tegen werken , en de lichtitraalen van de plaats alwaar zy door de prisma geleid worden, afwenden, en naar de plaats brengen, daar zy opgevallen zouden zyn , waren zy door de prisma niet opgefchort geweest, zullen zy weder vereenigd worden, en wit zyn. Als men vraagt of zy niet witter zullen worden wanheer de roode ftraal uitgelaaten wierd? antwoorde ik, neen,* de overheerfching van het blaanw zoude zulks beletten: als het blaauw uitgelaaten wierd? — neen, het rood zoud dan te hard zyn ; de gantfche vermenging is volftrekt noodzaaklyk om éerï  < 46o > volmaakt wit te maaken, en men kan door geene byvoeging of vermindering, herelve verbeteren. Ouk is het niet mogelyk om de koleuren van eene dezer verdeelde ftraalen te veranderen; de roode ftraalen, by voorbeeld, die door een groen glas vallen , zullen geen zweem naar het groen hebben, maar blyven, wanneer zy op een wit papier ontvangen worden, fteeds rood; ook zal eene blaauwe ftraal, door een rood gLs niet veranderd worden. Als men vraagt hoe het komt dat het glas dezelven verdeelt?) het welke op eene reeds g daane vraag uitkomt) weeten wy geer.e andeie reden daar voor te geeven, dan te ondernellen, drt deze ftraalen uit deelen van verfchillende grootte beftaan, welke evenredig door het glas worden aargetrokken; het kleinste deeltje word het fteikfte aangetrokken , gevolglyk moet dit uit het glas komen in de grootfte afwyking van deszelfs natuurlyken loop: dit geeft eene violet koleur ; of, de deeltjens van deze grootte verwekken in ons gezigt eene aandoening die wy door eene violet koleur uitdrukken. Als wy onderftellen een aantal deelt, jens eenigzins grooter , zullen deze door de aantrekking van het glas minder aangedaan , en dus minder verfpreid worden, dan de eerften-, dezen zullen wy dan voor het geele houden , en eene ao*  < 46"i > andere foort veel grooter, zullen wy rood noemen. De roode ftraalen zullen altyd bet naaste aan derzelven loop blyven, en kunnen gevolglyk voor de derkfte koleur gehouden worden; daar het fkauwe violet de meeste kragt lyd, en het meeste uit deszelfs loop geboogen word. Wy zouden dit mogelyk nog duidelyker kunnen voordrasgen het licht beftaat dan uit drieërlei ftraalen, rood, geel ca blaauw (want de tusfchenkomende koleuren zyn zamenmengfels) welke vereenigd uit de zonne komen, of in haaren overtogt zodanig vereenigd worden, dat zy, wanneer zy tot ons komen, maar een lighaam maaken; deze vioeiftoffe bevat, derhalven, de beginfelen van alle koleuren , en kunnen in alle koleuren verdeeld worden, wanneer 'er lighaamen aan dezelven worden onderworpen, die behoorlyk gefchikt zyn om derzelver onderfcheidene vormingen en mengingen, te weerkaatfen. Het zwart is eene opfchorting van koleur; dus moeten wy niet verwagten dat dit van her licht afkomftig is. Het wit is de vereeniging van alle hoofdkoleuren, en hoe volmaakter dezer vereem'ging zy , hoe helderer dat het wit zyn zal. Het is nu tyd om te onderzoeken welke overeenkomst men befpcurcn kan tus'chen natuurlyke voorwerpen en deze befchouwing «— BeH h 3 ziet  < 4Ó2 > ziet de wolken ; zy breeken en weerkaatfen bet licht: merkt aan hoe derzelver koleuren , die na den middag wit zyn , in den avondilond trapsgewyze in het karmozyn overgaan , en hoe die allengskens in violet en graauw veranderd worden. Bemerkt den dampkring als de zon zonder wolken ondergaat: wanneer zy wat gedaald is, beziet dat gedeelte aan den hemel dat regt boven haar is, daar is het rood — wat nader by de zon is het violet; rondom haar is het geel; boven het hoofd is het blaauw ; — volgc den loop dezer koleuren na tot dat het hemellicht beneden de kimme is; eerst is het rood, dan oranje , dan geel, dan groenachtig (doch deze koleur is zeer flaauw) dan blaauw, en op het laatst graauw. De trapsgewyze invoering en opvolging dezer koleuren op, yerfchillerde hoeken van de nedergaande zonne, zyn niet alleen vermaaklyk om te zien, maar toonen tellens aan, dat de leerfiellingen hier op gegeeven, op de natuur gegrond zyn. Maar het groote natuurlyke bewys dezer {tellingen , vind men in den Regenboog; welke, alleen eene onderfcheidene tocpasfing dier grondbeginfelen is op eene uitgebreide fchaal. —— Wy zullen alweder een voorbeeld zien te trekken uit eene diamante fpeld; wy hebben gezegd, dat de2elve eene koleur aanneemt volgens den hoek waaruit  < 4^3 > uit zy gezien word. . Wy onderftellen dan dat een diamantfteen, uit eenen zekeren hoek befchouwd, rood zal vertoonen; een weinig hooger zal zy oranje vertoonen; wat meer verhoogd, geel , wat hooger, groen &c. In plaats dan van deze verfchillende ftanden vah éénen fteen , zuilen wy onderftellen, dat iedere koleur door eene.i byzonderen fteen weerkaatst word, en dan vertoonen deze verfchillende fteenen alle de hoofdkoleuren van den Regenboog, en zo wy dezelven voor re. gen druppelen verwisfeit, zullen wy ons het gantfche famenftel van den regenboog kunnen voorftellen. Wanneer de lichtftraalen op de nedervallende waterdruppels flaan, worden zy door dezel. ven gefcheiden, en zo zy uit eenen behooilyken hoek befchouwd worden, zullen deze fcheidingen of breekingen, zich aan den waarneemer vertoonen volgens derzelver verfchillende koleuren. De hoek, in welken de meest buigbaare ftraalen kun« nen gezien worden, is 40 gr. 17 min. De hoek in welken de minst buigbaare ftraalen gezien worden is 42 gr. 2 min. alle de waterdeelen binnen deze twee hoeken zullen de koleuren van de prisma vertoonen, en het inwendige van den regenboog uitmaaken. Om de reden te vinden waarom de£e koleuren zich in eenen boog vertoonen» hebben wy maar alleen in acht te neemen, da? H h 4 den  < 4*4 > den hoek haarer vertooning altyd beflendig is , en over al even wyd van deszelfs middenpunt , zo wel aan de regter en linker zyden, als in de hoogte; gevolglyk moet de (treek van dezen hoek, zo wel als van den boog zelveu, eenen kring befchryven: de beneden helft van den boog volgt dezelve wet; doch zy is, door den laagen (land des waarneemer, onzigtbaar ; maar wanneer men op eenen zeer hoogen berg ftond, en den boog uit den bepaalden hoek, zo wel benedenwaards, als naar boven , konde zien, zoude de regenboog eenen volmaak en ronden kring zyn; gelyk hy zich vertoond heeft aan de Heeren die door de Koningen van Vrankryk en Spanje zyn uitgezonden geweest, om eenen graad aan de middenlyn afcemeeten. De vertooning moet ongetwyffeld zeer fraai geweest zyn ; doch wanneer men gedenkt aan de gevaaren die zy hebben moeten uitftaan , en de moeilykheden die zy hebben moeten ondergaan, zal men hun het gezigt niet benyden. Men ziet zomwylen eenen tweeden Regenboog boven den anderen ; deszelfs koleuren zyn egter zeer flaauw, en het tegenovergf (telde van die vaa den eersten; het welke op de volgende wyze verklaard word. De regendruppels die eenen hoek maaken met het oog van den waarneemer, van 40 g. 17 min, en van 42 gr. 2 min. weerkaat- fen,  < 4*5 > fen, gelyk reeds gezegd is , de verfchillende koleuren van den gewoonen regenboog, - de ftraalen worden in het bovenile gedeelte van den drup. pel ontvangen, en naar dat gedeelte van denzelven dat het verste van de zon is, geboogen; hier worden zy naar het onderfte gedeelte dat aan den bant van de zon is, te rug gekaatst, en van daar naar het oog van den waarneemer geboogen : de ftraalen lyden hier maar eene terugkaatfing , gevolglyk zyn de koleuren helder en duidelyk; maar wanneer de zonneftraalen op de nedervallende waterdruppels liaan, op eenen hoek van 50 gr. 58 min en 54 gr. 10 min. worden de (braaien, die in het onderfte gedeelte van den druppel ontvangen worden, horizontaal naar deszelfs tegenovergeftelde zyde geboogen; van daar worden zy lynregt naar de hoogte gekaatst, en van daar weder raar den kant van de zon, en door eene tweede buiging naar het oog van den waarneemer geleid ; men merke aan dat de ftraalen hier twee rraaien ge. kaatst worden , gevolglyk 7ui!en zy , eer zy het oor des waarneemers bereiken , veel van haare kragt verlooren hebben, en daar door veel flrmv. er vertoonen; en door dien de ftraalen, door de tweede terugkaatfing, omgekeerd worden, zu en de koleuren geheel anders vertoonen dan in don onderften boog , zullende hier het rood de bo HI15 v'  «I 466 > venste koleur zyn , beneden die het oranje, vervolgens, geel, groen , blaauw, indigo, en het onderde van alle het violet. De Maanboogen worden op dezelve wyze verklaard, en verfchillen van de zonneboogen alleen daarin, dat zy door het weergekaatde maan. licht veroorzaakt zynde, natuurlyk zeer flaauw zyn, verwonende, mogelyk, maar eene of twee koleuren duidelyk, en de anderen onduidelyk. De Zeeboogen, fchoon van dezelve beginfelen afhangende, verfchillen egter merklyk van de Zon- en Maan- boogen; doordien die het onderde gedeelte van den boog vertoonen , en de anderen het bovende gedeelte. Ik heb eens, en maar eens, het genoegen gehad om eenen dezer zeeboogen te zien; want doordien dezelve veroor. zaakt word door de weerkaatfing van het licht door de verduiving van de zee, als de zon agter den waarneemer daat, kan zulks op onze dranden nooit gezien worden; en zelfs op zee, of op de engelfche dranden, zyn dezelven niet zeer gemeen, dewyl de zon zelden helder fchynt als de wind hoog is, en zulks noodzaakiyk vereischt word om deze boogen te maaken; maar wanneer zulks gefchied, ziet met twintig of dertig te gelyk , doordien iedere golf eenen byzonderen boog maakt. — De koleuren dezer boogen zyn helder, doch zo le-.  •C 4°> > levendig niet als in den gewoonen regenboog; de levendigflezyn het geele, hetnaaste aan de zn,n , en het groene naast aan de zee \ het (preekt van zelve, dat dergelyke boogen maar voor een oogenblik duuren, doordien de waterdruppels die ze veroorzaaken, niet ag.ervolgd worden, gelyk in den regenboog plaats heeft. De Aardboog is van denzelven aart gelyk de zeeboogen, en. word veroorzaakt door de breeking der zonneftraalen in de droppelen van den daauw op het gras; de Heer Languit zegt, dat de de koleuren in eenen aardboog, welken hy zag, byna zo fterk waren als die van den gemeenen regenboog. Hy veranderde geduurig van plaats met den aanfchouwer. Het bultige gedeelte was naast het oog, en de top zeer naby hem. De koleuren die hem hetnaaste by waren, befloegen de minste plaats, doch zy waren levendiger dan de anderen. Over* eenkomstigde hoogte der zonne, kan de gedaante van dezen boog zyn, of eene wasftnde fnee, eene middelkegelfnee , of eene kegelfnee. Zie Philofofhical Tranfatlions N°. 369, en de verklaaring der plaaten behoorende aan deze Lcsfe. In de voorgaande aanmerkingen heeft men fteeds onderfteld dat de waarneemer tuslchen het licht eri de waterdeelen ftond ; maar wanneer een wolk tusfchen het licht en den waarneemer hangt, zal de  < 468 > de wolk, indien zy zo zwaar niet zy dat zy den doortogr der lichtilraalen belet, kan men eenen Lichtkring verwagten. Deze is zomtyds .[van onderfcheidene koleuren, doch meestyds is hy een enkeld lichtkring, die de zon of de maan voor zyn middenpunt heeft De Maankring word zeer dikwyls gezien, doch altyd by koud of vriezend weer, wordende, gelyk men meent, veroorzaakt door de buiging van de lichtflraalen , (zonder eenige terugkaatfing) door de ysdeelen die in de lugt zweeven, op eenen afftand van omtrent 22gr. of Lt2 gr. 30 min. van alle kanten der zon af, maar zy worden allengskens flaauwer naar maate dat de afdand van de zon of maan kleiner is De ysdeelen die men voor de oorzaak dezer buiging houd, zyn, gelyk zommigen meenen , van eene platachtige gedaante, doorwelker midden de roode ftraalen alleen , als zynde de minst buigbaare, het meeste doorgaan , en de buiten kanten, alwaar de buigbaarfle ftraalen doorgaan,vertoonen zich diensvolgens blaauw achtig. Zomwylen heeft de maan eenen grooten witten lichtkring om zich; doch dit gebeurt niet dan by mistig weer, en word veroorzaakt door de weerkaatfing des lichts door de dampen waarmede de lugt bezwangerd is , vertoonende zich groot of klein naarmaate dat de dampen hooger of laager zyn. Wanneer men damp of waasfem in een glai  < 4°9 > glas ojfluit, en het zelven tusfchen het licht ziet, op het oogenblik dat de waasfem zich tot druppels zet, en voor dat die in het glas afloopen , zal men de beginfelen van den lichtkring gewaar worden. De oneindige menging yan de wolken in den dampkring , is oorzaak dat wy deze verfchynfelen zo zelden zien; ook komen de lichts ftraalen niet evenwydig uit de waterdruppelen , tot het oog des waarneemers; want zo dit plaats had, zouden wy veel helderer boogen om de zonzien dan ons nu bekend zyn. Indien het licht eene zo buitenmaate fyne vloei, baarheid zy , en door alle gevoelige onderwerpen zo fterk bewoogen word , overal, gins en herwaards, te rug ftootende; uit eiken hoekje ten voorfchyn komende, en nooit rustende , is het geen wonder, dat het overal indringt. Zo deszelfs regtftreekigen loop gefluit word, zal het door buiging, of terugkaatfing, door of tegen, een of ander voorwerp, het zy verre of naby, zoeken intedringen; en naardien deze vloeiftoffe, en derzelver uitwerkfelen , zo noodig en zo nuttig zyn voor den menfch, kunnen wy ons derzelver belangryke eigenfchappen niet erinneren, zonder dankbaarheid en erkentenisfe. De gewoonte heeft voor ons, die het licht ryklyk genieten, eene groote hoeveelheid noodzaaklyk gemaakt; maar wy moeten daaruit niet  < 4"o > niet befluiten , dat onze natuur eene zo groote hoeveelheid volflrekt bonoodigd is* want de menfchen die langen tyd in donkeie holen zyn opgeflooten geweest, hebben bevonden, dat zy, met het weinige licht dat zy genooten hebben , zelfs de kleinfte voorwerpen hebben kunnen onderfcheiden. Ik heb gelezen van eenen man, dié veele jaaren in een donker hol van het Chatelet te Parys is opgeflooten geweest, dat hy zeer duidelyk de rotten en muizen heeft kunnen zien, die rondom hem liepen orn op zyne kruimels te aa. zen : het kan derhalven met grond in bedenking komen, of wy ooit, zelfs in den donkerden nagt, of in de diepste fomberheid, geheel en al zonder licht zyn. Veele andere uitwerkingen, die ons bekend zyn, worden rondom ons te wege gebragt, door de werking van het licht; zy hebben meestal betrekking tot deszelfs koleurachtige werking. Planten die van het licht zyn uitgeflooten' verliezen haare koleuren , en worden witachtig; maar wanneer eene opening gelaaten woid , waardoor het licht in kan komen, zullen zy gelyklyk naartoe trekken; en de blaêren die aan den kant van het licht zyn, zullen haare groene koleuren behouden, of weder bekomen; daar die welke het verste van het licht zyn , wit zullen worden: de uitbottende planten, die  < 471 > die doof de aarde zyn bedekt, en dus van het licht uitgeflooten, zyn wit, dan zo dra komen de tedere blaadjes niet boven den grond, of zy wörderf groen. Het licht j of deszelfs werkingen, fchynt der* halven noodzaaklyk te zyn tot de rypwording der planten , of ten minsten, tot die haarer koleuren; Ik heb menigmaal de aan den boom hangende groene perziken met dun vloei papier omwonden , waarin letters, hartjes en andere figuuren Waren uitgefneden, om het licht dooi te laaten —* wanneer de perziken ryp geworden waren, ftonden de figuuren , die in het papier waren uitgefneden, met eene heldere roode koleur op de perziken afgebeeld, die anders overal groen waaren. Wanneer men hec licht van fchilderyen uitfluit zullen de koleuren veifchieten. Ook heb ik me* nigmaalen bemerkt dat de raamen cn vengfters van een huis, die naar het zuiden zien, de verw lan« ger behouden, dan die welke naar het noorden zien. In zommige omftandigheden * bevind men dat het licht eene inbytendc, hoedanigheid bezit; merf behoord egter zeer omzigtig te zyn in de bepaaling welke uitwerkingen men aan het licht zelf, en aan de andere middelen die door hst zelve bewerkt worden, moet toefchryven ; en daar he; licht ea het  < 47* > het vuur zo algemeen verward word, is het geen wonder dat men de uitwerkingen van het eenen,• aan het ar,d> ren heeft toegefchrecven ; of dat men de gevolgen die door beiden zyn te wege gebragt, van een alleen heeft afgekid. Het blykt als of de maa^efhaaien (die zekerlyk louter licht zyn) invloed hebben in het bederf van visch ; of ten minsten, om deszelfs verrotting te verhaasten ,• waarom de visfehers in de zuiderlvke landen hun visch voor den maanfchyn zorgvuldig bewaaren , dewyl bet niet verkoopbaar zoude zyn , indien bet maar weinige uuren agter eenen daaraan wierdt bloorgefield. Ook weet. men dat vleesch geen zout wil vatten wan • neer het aan de maarelhaalen word blootgefteld. Het is zeer waarfehynlyk, dat 'er uk deze vve;kzaame vloeibaarhe.d veele andere uitwerkfelen ont« flaan ; maar wy zyn genoodzaakt ons te erinneren dat onze kenris daarvan noodshalve onvoliraakt is. Het gezigt is het eenigfte zintuig dat over deszelfs tegenwoordigheid kan béflisfen , en het gezigt kan ligt bedroogen worden. Wy zullen een voorbeeld ol twee aannaaien om dit te bewyzen. Volgens de onderrichting van het gezigt zouden wy ons verheelden, dat de regenboog zyn be!han heeft in de wolken ; maar de wysbegeerte z<. gt art.  •C 4?3 > anders; dat de vallende regendruppels de lichtftraaien verdeden, en dezelven ons in de gedaante van eenen boog doet voorkomen. Eene Kaars in dcri donker heeft een' helderen kroon van ftraalen die haar omvangt: Neen, zy hebben hun beftaan alleen in onze denkbeelden, zynde te wege gebragt door den aandrang van het licht op het netvliefch van het oog. De fterren nikkeren ; neen zy worden beurtlings verborgen en ontbloot, door de ftofdeelen die in onzen dampkring omdryven. Itt de daad, men heeft getwyffeld of 'er wel eene wezendlyke hoedanigheid van koleur plaaf.s heeft; ©f dat de lichtflraalen , het zy gefcheiden of vereenigd ; regtftreekig of weerkaatst, niet louter verbeelding zyn, welken door byzondere werkingeri óp ons gezigt, óvereenkomftige koleuren in onzedenkbeelden doen ontflaan; in zo verre , dat meti zoude kunnen zeggen, dat het oog eerder de zetel van de koleuren is, in zo verre het de denk.' beelden aai.doet, dan gekoleurd licht of gekoleur-. de voorwerpen. Het is niet gemaklyk, om naauwkeüriglyk, eri tellens gemeenzaamlyk, te redeneeren over de gewaarwordingen der ziele: ook kunnen wy ons niet altyd op de overeenkomst betrouwen; wanneer die ons egter eene opening aan de hand geeft, nee«' men wy met vermaak aan, den arbeid die ons eene ï Dm%;. 1 | jfii  < 474 > gelukkige uitkomst fchynt te belóoven, De werking van het licht hebben wy met verfcheideri voorbeelden aangetoond : en egter zoude ik durven zeggen , dat deszelfs invloed nog veel uitgebreider is dan wy ons, moogelyk , zouden voorHellen. Het welke ik op deze wyze betoog — het licht is de fynste en kragtigfte aller vloeibaarheden ; zy dryft het vuur aan door de werking der zonneftraalen; het vuur brengt de lugt in beweeging , en word dus de oorfprong van den wind, de verheffing der dampen &c. Het vuur werkt op het water , hetzelven in eenen vloeibaaren ftaat* behoude &c. De lugt, door het vuur bewerkt, doet het water aan-, waaruit ontdaan ftormen &c. Water, lugt en vuur , door het ligt aangezet , werken op de aarde , door dezelve de grondbeginfelen van den groei te verfchaffen : heg fchynt, derhalven, als of wy het licht veilig zouden kunnen befchouwen , sis de eerde oorzaak, werkende door onderfcheidene hoofddonyke mid^ delen Wy kunnen dit asders voordraagen ; het leven word door de voortbrengfelen der aarde on« derhouden; — deze voortbrengfelen zyn te famengefteld uit aarde, wateren lugt; ieder dezer word door het vuur, en het vuur zelf, word door her f*;ht verwekt. Alle deze hoofddoffen zyn nootfzaaklyk tos het onderhoud des levens; zy moeten  < 475 > (egter bewerkt worden eer zy inftaat zyn om daar* toe te kunnen medewerken ; want op zichzelveh; zyn zy zonder beweeging. Ook zyn zy allen nood. zaaklyk; neemt de aarde weg, wat zoude de aandryving van de lugt, van het water of van het vuur, baaten , indien zy geen onderwerp hadden waatop zy werken konden ? Neemt het water weg; welk een gezengde woeftyne ware de aarde niét! Neemt de lugt weg ; hoe zullen wy dan ademhaalen? Neemt het vuur weg, ziet eene bevroozene waereld ! een yskloot ! —- Neemt zyne voomaamlte w-rking weg — welk eene tastbaare düisternisfe ! het vuur fchort zyne werking op ; lugt. Water en aarde worden gelyklyk vereenigd, gelyklyk verhard, en gelyklyk onbekwaam tot het onderhoud van den menfch, een naar en akelig kerker! en de verblyfplaats van waanhoop en yslykheden! — Wy hebbe onzen leezeren nu de voornaaröfte geheimen der Natuurlyke Wysbegeerte geopenbaard, en wy vertrouwen , Zo duidelyk voorgédraagen, als de nabuur dier onderwerpen wilde toelaatcn. Wy hebben alle de nieüwe ontdekkingen in elk vak der natuurlyke wysbegeerte, zo verre die tot onze kennisfe zyn gekomen , met getrouwheid overgebragt. Wy hebben de voornaamflé wysgee» ren, in meest alle taaien doorzocht, en daaruit I i 2 g««  < 4?6 > trokken al het geene wy oordeelden noodig te zya om onze Befchcuwigen zo volmaakt te maaken , als de volmaaktheid met de onvolmaaktheid der ondermaanfche kennisfe beftaanbaar is; wy hebben .egter geene fteliing blindlings gevolgd ; wy hebben de vryheid gebruikt om onze eigene gevoelens, zomtyds in weerwil der begunstigdde leerftellingen, voortedraagen; wy verwagten noch begeeren egtar, dat onze gevoelens roekloos zouden aar genomen worden ; wy laaten elk de vryheid over om dezelven te omhelzen of te verwerpen s de wetenfchappen, gelyk de Godsdienst, kennen geen dwang; en wy begeeren niet dat onze ftellingen z .uden aangenomen worden, voor dat men dezelven heeft onderzocht,ten minsten,waarfchyn. lyk bevonden. Eenige weinige toepasllngen op de Hoofdftoffen, zullen dit deel van onzen arbeid tot llot verft rek ken. jö^ Welke verbaazende vereeniging van wysheid, kunst, en uitvinding, word 'er niet aangewend, pin deze waereld eene gefchikte veiblyfplaats te maaken voor de kinderen der menfchen! Pragt «n cierlykl.eid; nut en vermaak , vereenigen zich om ons aanrebieden alles wat wy bekwaam zyn ie genieten ; alles wat voor onze natuur gefchikt hj alles wat onze wenfchen kunnen begeeren. Welk©  ■C 477 > Welke wyze inrichting vertoont zich niet in het famenftel, ende uitdeeling van de lugt ! Wat hebben wy aan deze nu:tige hoofdftoffe niet te danken , die het .leven door de ademhaaling onderhoud- die ons omvloeiend bloed bereid, en zo veel toebrengt tot ons genot vart het gezigt, en gehoor, en de daad van alle onze zintuigen. Daar de groei door de lugt bevorderd woid , en de fteunfels van het leven zelf duar door onderhouden worden, kunnen wy onze dankbetuiging voor her genot dezer hoofdftoffe, niet ontkennen, zonder 'ondankbaarheid,- zonder zinloosheid ! Dat wy ook het verkoelend nat , het zy van de ruifchende beek, of van den geweldigen ftroom, niet zonder erkentenisfe voorbygaan. Wat grooter ongeluk zoude ons kunnen overkomen dan dat wy van dit heilzaame vocht beroofd wierden? —» boven het hoofd — eene brandende lugt; onder de voeten — uitgedroogd zand; rondom —• eene dorre woeftyn: geen ftruik zoude zich vertoonen om het vermoeide oóg te verpoozen: geen groen om de akelige vertooning te verwisfelen, of, om de mogelyk heid van ververfching inteboezemen; zodanig is het voorkomen van een land zonder water ! Maar de fcheppcr zy gedankt; het water is ons in overvloed vergund; duizend middelen werken te famen om ons van dit heilzaame I i 3 vocht  < 478 > vocht te voorzien, en wanneer de hemelen hunne traanen weerhouden; komen ons de opborrelende fonteinen, de verkoelende bronnen, haaren by ftand bieden, om de ontzenuwde kragt te heiftellen, en het verwisfelende leven te herroepen. De voortbrengfelen der aarde zyn ons beftaan : — niet alleen ons onderhoud, maar zelfs onzen oorfprong , hebben wy aan deze moeder der natuur te danken ; en hoe wy ook begaafd mogm ;zyn met reden of met kunst; met fchranderheid van gedachten ; met doordringendheid van verftand, moeten wy onzen oorfprong van het ftof der aar* de belyden, en onze verwantfchap bekennen met den grond dien wy betreeden — eene gedachte te gelyk vernederend en verhoogend. — Hiertoe is de aarde bekwaam ! — Is dan deze aarde dit vermogen toegevoegd ? Is de aarde be¬ zield , verlevendigd, verhoogd, in den rang der wezens ? —- Is deze hoogheid, dit leven , deze bezieling louter met aarde vereenigd ? met aarde, die wel haast tot haare eerfte beginfelen; tot haare 'natuurlyke ongevoeligheid, zal wederkeeren? hoe verbaazend! Even noodzaaklyk zyn de diensten van het vuur, even ralryk , even verbaazend, en even onwaardeerbaar ; deszelfs beginfelen zyn, 't is waar, in duisterheid verborgen: wy ontvangen daarvan veele diens-  < A79 > diensten. en egter ontwyk: zyne werking onze naauwkeurigtre onderzoekingen, Het gevaar verbied onze navoifching; en onze pcogingen worden door desielfs fynheid verydeld. O heilig toom! — o held're bron! Verlichtend ftraal der eeuwig Zon! Welk naam zy voor u best gefchikt? Ontvangt myn hulde Gqdlyk Licht! Gy waart eer Ster, of Zon, of Maan Had by de Schepping haar beftaan. De Godheid drukte uwen troon! Uw Lüifter was zyn hemëlsch kroon! Wie zal dan uw' oorfprong noemen? —• Wat zal ik hier by voegen ? Het is ge- maklyk de eigenfchappen van het licht, gelyk die dea fterveling telend zvn , te hcrharden; — het is gemaklyk de diensten die den mensch, door het licht beweczen worden, te befchryven; —- het is gerr.aklyk de uitgeftrektheid van het licht te befchouwen , gelyk die door den fterveling gezien word, Dit is egter allé wat ik doen kan. Dat myne leezers dan hunne eigene kragten infpannen om deze heldere vloeibaarheid door afgelegen waerel* den te vervolgen; haaren voortgang te befpiegelen, en de grenzen van haaren loop te bepaalen; — Is dit ta- veel van de kragt en veimogens van den I i 4 w mensch  < 48° > Éienfch gevergd ; laacen wy ons dan beroemen m in het denkbeeld , dat de hemelfche lichrzaalen voor ons hierna zullen geopend worden; dat wy kinderen des lichts zullen worden; en onze bete hou vende vermogens van alle aardfche beletle. len bevryd worden! Voor het tegenwoordige zulleu wy met het gebed van den blinden Milton fluiten. Stort uwe ftraalen uit, o Godlyk Licht! En maakt onz' Ziel voor Uw verblyf gefchikt; Op dat zy die verborgenheén ontvouwt, Die 't Uerflyk oog nog nimmer heeft befchouwd;!• VER-    ♦C 481 > VERKLAARING van de P L A A T E N, behoorende tot de VYFTIENDE LESSE. P L A A T 1. De Straaleuigino. jjj^eze figuur toont aan de aantrekkende kragt der onderfcheidene middelfloffen op de lichtftraalen. Zo men onderlleld dat A B, eene lichtftraal zy, dieregtfireeksL.it de zonne gefchooten is, zal zy, wanneer zy aan B genaderd is, den invloed der middelttoffèn 3 B 4 gewaar worden, die dezelve zal trekken uit haaren reg'en loep, (ABC) die zy anders gevolgd zoude heb! en, ware zy door eene zodanige middel floffe niet gefloord geweest; waardoor zy meer naar het lynregt ( 1, 5, B, 8, 2.) zal geboogen worden; en de lyn B 7 D befchryven; fnaakende eene afwyking van deszelfs regtlynigen I i 5 loop  < 48* > loop van de wydte C, D. De reden hier van is dat de kragt der aantrekking van deze (en alle andere) middel doffe lynregt zynde met haare oppervlakte, zy de draalen zo digt aan die rigcirjg trekt als zy mogelyk doen kan; dat is te zeggen, naar het lynregte toe. Zo 'er om B, als om een middenpunt, eenen cirkel befchreeven wierd, gelyk f, a, 3, 4; en men van de plaats alwaar deze cirkel de invallende ftraal A B, en de geboogen draal B D fnydt evenwydige lynen trekt, gelyk 5 6> en 7 8, zal de evenredigheid deser lynen, me: opzigt tot eikanderen, de hoivcelhcid en kragt der verfchillende ftraalbuigende hoedanigheden der twee middeldoffen aantoonen. Zo de buiging uit de lugt in het water zy, zal de lyn 7 8 zyn tot de lyn 5 6, gelyk 3 tot 4 ( dat is te zeggen, eene vierde van derzelver lengte korter). Zo de buiging uit de lugt in glaszy, zal zy als ri tot 17 zyn; of ten naasten by als a tot 3 (een derde korter); en in diamanten heeft nog grooter verfchil plaats. Zo wy deze figuur omkeer en; en onderftellen dat een lichtftraal uit eene grovere, in eene fynere middeldolTe overgaat; alwaar, in plaats van naar het lynregt getrokken te worden, zy naar den gezigteinder afgewend word; zynde haare eerste richting D B, en laatste BA, zo dat in plaats van  .< 4B3 > van naar E, voorttegaan , word haar loop na afgewend van E tot A: dus het tegenovergefteide van de eerste onderfteiling: en zo iemand langs de lyn B D (onderftellende dat deze lyn een -ttok ware) meet zyn ocg niet zetten te E. maar te A. Het blykt ook duidelyk, dat dit gedeelte van zadanigen ftok, dat onder het water is, een vierde gedeelte van deszelfs lengte zal fchynen te verliezen", zodaidg jzynde de evenredigheid van de lyn 78, tot de lyn 5 6: ook zien wy de reden waarom dat A niet tot C ziet (gelyk hy in de lugt zoude doen ) maar veel pieper in het water, gelyk tot B 7 D. Doorsc hyn enhei 0. Indeze figuur vertoont Leen bondellichtftraalenop eene onderftelde oppervlakte vallende, van waar een gedeelte derzei ven te rug gekaatst word ,• waar door deze oppervlakte zigtbaar word voor een oog dat op eenen overéénkomenden hoek geplaatjt is. Deze is de eerste terugkaatfing R 1. Maar de overige dezer ftraalen, zich gefchikt hebbende naar de richting haar door de aantrekkende kragt dezes lighaams aangedrongen, gaan door hetzelve heenen en worden aan deszelfs tegenovergefteide oppervlakte weder verdeeld, gaande in de middelftoffe over die agter het lighaam zoude kunnen plaats hebben; waardoor de inwendige natuur van het lighaam zigtbaar werd aan een oog dat agter hetzelve geplaatst is; niaakende een gedeelte  < 4*4 > deelte derzelven eene tweede terugkaatfing Ra, waardoor hetzelve ook zigtbaar word, aan een oog dat ysor het lighaam geplaatst is: de tweede terugkaatfing is altoos flerker dan de eers ten. Duisterheid. De lugtgaaten in de voorige figuur worden onderfleld gelykaartig en eenfoor. tig te zyn, waar door het licht eene terugkaatfing ondergaan hebbende, geen beletfel had tegen deszelfs verderen voortgang: dan in deze fignur, worden dc poriën onderlield ongeregeld in haare plaatfmg, gedaante en grootte te zyn. Het licht zich gefchikt hebbende r.aar het geene het zelve aan de oppervlakte dezes lighaams heeft aangetrokken ( gelyk te R"^ moet het zyne richting veranderen, om een tweede flel poriën te vinden, en dan weder om een derde, en zoo voorts, tot dat het op het laatse verfmoord en veiflrooid is. PLAAT % Koleuren van de Prisma. Hoewel eene lichtftraal aan de aantrekking eener zwaardere middelftoffe dan die waarin zy beweegt, gehoorzaamt ; worden egter eenige derzelver deelen, doordien zy een mengfel van onderfcheidene deelen ii, meer aangetrokken dan de anderen; gelyk uit deze    < 4»5 > deze proefneeming blykt. L verbeeld een' bondei lichtitraalen die, door een gat of opening in het blind in eene doikere kamer word ingelaaten ( gelyk in de lesfe onderfteld word) alwaar ?y op eene prisma ar b, e, ontvangen worden , op dezelve vallende te f. De grootere zwaarte dezer middelftoffe doet de ftraalen onmidlyk van haaren waaren loop (naar S) afwyken, en het gekoleurde beeld R, O, G, B, I, V, maaken: hierop merken wy aan, dat die lichtdeelen die het rood (R) uitmaaken , altyd het naaste zyn aan het lynregt, of perpendiculaire (P) van die zyde der prisma (a, waaruit dezelven zyn voortgekomen, wat ook de middelftoffe zyn moge daar zy doorgaan. Naast aan het rood is het oranje (O,) dan het geel (G) dan volgt het groen (G) dan het blaauw (B) het indigo (1) en laatstlyk het violet (V;. Deze rangfchikking is zo vast, dat alwareo de letters weg, en de cyffers i 234567 op de lynen aangetekend, zouden iemand die eenigzins kennis daarvan had , zonder beraamen , zeggen , dat de ftraal 1 rood moet zyn, 2 oranje, 3 geel &c. volgens derzelver afftand van het perpendiculaire P. De Evenredigheid der Koleuren lyn niet alle evengelyk met opzigt tot de wydte die  < 486 > è'e zy beftaan; het kaftje is, gelyk door deze figuur word aangetoond , veel fmaller; dan het groen j blaauw en violet. Dubbele str aalbui ging. Uit deze proeve begreep dé Ridder Newton dat zyne fteliing van het licht en de koleuren volftrekt beweezen werd, waarom hy dezelve experimentum crticis noemde. L verbeeld een' bondel lichtftraalen, gaande gelyk te vooren door een gat in het blind , eri Vallende op de prisma 123, waardoor zy in haare oirferonflyke koleuren verdeeld worden; naby deze prisma plaatst men eene plartk (O; met een gat 'er in, zodanig dat 'er maar eene foort van ftraalen te gelyk door kan gaan j deze ftraal zal gevolglyk van O tot aan de andere zyde van dé kamer CR S) verlengd worden. Zo 'er in het befchot R S, een gat gemaakt word, derwyze dat 'er maar een klein gedeelte dier gekoleurde ftraa! ingelaaten word, zal dat gedeelte op eene prisma abc, agter her befchot, kunnen ontvangen worden. Indien de eerfte prisma ( 1 2 3) om haare as gedraaid word, volgens de cyffer, zal iedere ftraal, volgens derzelve rangfchikking , door O R S. gaan ; en ook verders door de opening iri het befchot tot de tweede prisma, a b c. Doof deze prisma zal iedere ftraal geboogen worden (alt  < 48? > (als gaande in eene zwaardere rniddelftoffe ovêr dan die welke zy verlaat,) en deze buiging zal (gelyk te vooren) minder invloed "hebben op de roode dan op de andere ftraalen; zodanig dat het violet tot aan M zal komen , daar het rood niet hooger zal komen dan tot N; blyvende tusfchen Vallende koleureu gelyk te vooren: waaruit fchynt beweezen te worden, dat zo deze ftraalen, wanneer zy gefcheiden waren, noch aangedaan worden door de aantrekking van het glas , in onderfcheidene evenredigheid van kragt,zy zekerewezend* lyke en aanhoudende verfchillen onder eikanderen moeten hebben: dat van grootte, en mogelyk ook van zwaarte, fchynt door de beginfelen der aantrekking bevestigd te worden. Naadien alle de ftraalen haare byzondere koleuren blyven behouden , en, fchoon voor de tweedemaal geboogen , fteeds rood, oranje &c. blyven, is'er, myns dun. kens, geene verdere verandering in derzelver eigenfchappen, als licht, te verwagten, PLAAT f. Wy hebben reeds voorgedraagen , dat eene licht, ftraal, uit de lugt in het water overgaande, door het water, als zynde eene zwaardere middelftoffei aangetrokken 9 §a van haaren loop afgedreeven word.  < 488 > word. (Zie Plaat i. fig. r.); Als ook dat dé fterkfte weerkaatfrig van het licht , van de verfte zyde (van het lichtgevende lighaam afgerekend) Van een doorfchvnend lighaan is f Zie Plaat i; Doorfchynendheid ); ook, dat eene lichtftraal door zekere mid delftoffen gaarde , by haare uitkomst * in eene f/nere middel loffe . in haare oorfprong» lyke koleuren v-rdecld word. (Zie Plaat 2. Ko' leuren van de Prisma"), Wanneer wy nu deze drie grondbeginfelen vereenigen , zullen wy den oorfprong en de formeering van den Regenboog zeer duidelyk gQwaar worden.- dewyl die niet anders [is dan eene natuurlyke verdeeiing van de prismatifche koleuren der lichtllraalen. SAMENSTEL van den REGENBOOG PLAAT 1. N°. I' L verheelt eene lichtftraal, welke op eenen regendruppel vallende, in plaats van haaren loop tot O te vervolgen, word zy door den druppel , als zynde eene zwaardere middelftoffe, naar 2 geboogen, alwaar een gedeelte derzelve vervliegt; doch het overige word van 2 naar 3 gekaatst, van waar zy in haare oorfpronglyke koleuren verdeeld uitkomt. Om nu te weeten welke koleur wy in een of ander onderfteld oogpunt te wag-    < 489 > wagten hebben , moeten wy ons winneren, dat de ftraal die het digtfte aan het lynregt of per* pendicuiair (C 3 P) is, rood is, en de verfte van het lynregt, violet; dezen maaken den Regenboog "uit. — Om alle verwarring zo veel als mogelyk was voortekomen, hebben wy alleen de letters r. g. b. gebezigd ; verbeeldende dezen de koleuren rocd, geel, en blaauw; ("want zo dezen regt uitkomen, moeten de anderen natuurlyk volgen.) Maar hoewel veel van het licht door deszelfs uitgang te 3 verlooren raakt, blyft 'er egter genoeg over om verder van 3 tot 4 weerkaatst te worden, alwaar het weder geboogen word, en in onderfcheidene koleuren uitkomt. Het blykt duidelyk hieruit, dat zo een waarneemer boven dezen druppel verheven ware, hy deze koleuren duidelyk en onderfcheiden zoude zien. Deze maaken dan de Zeeboog uit, ook toonen zy, in eenen omgekeerden ftand , den bovensten Regenboog aan. No. 2. Toont aan de werking, die wy zo befchreeven hebben, van eenen druppei uit de hoogte befchouwd. Om dit te verklaaren, onderftellen wy dat de lichtftraal,- die in het onderftè van den druppel ingaat, die geenen is dien wy nu zullen nafpooren, om dat de verfchillende ftand des waarneemers zulks vereischt. L is eene lichtftraal die I Deel. K k ój*  < 490 > op dén druppel vak te i j van daar word zy naaf 2 geboogen, en verders naar 3 teruggekaatst, alwaar het grootfte gedeelte dezelven in haare oorfpronglyke koleuren uitgaat $ het digtfte aan het perpendiculaire C3i>«, naar gewoonte rood (r. g. b.) doch het overige dezer ftraal woTd van hier naar 4 weergekaatst, alwaar zy, met opzigt tot derzelver koleuren, verdeeld uitgaat; zynde die welke het digtfte is aan het lynregt (C 4 J>) rood; dan het geel, en vervolgens het blaauw, (gelyk r s, g 2 b 2.) Men kan zich natuurlyk verbeelden, dat de ftraalen r 2, g 2 en b 2, veel zwakker zyn, dan die Welke zo dikwyls niet geboogen en teruggekaatst zvn■■geweest; het welke reden geeft voor de fchynbaare fiiauwheid die men altoos in den bovenften boog gewaar word. De tegenovergefteide. rangfchikking der koleuren" is zeer duidelyk nategaari, als -men deze twee figuuren- met eikanderen vergelykt. In No. 1, is de buiging van den Regenboog b, g, h In N°. -2 is de büiging van den bovenften boog r 2 g 2.' * 2 4 het tegenovergeftelde van de eeifte. No4 3. Verklaart de reden waarom die ftraalen welke met de richting van L invallen , of nabytoen, alleen deel hebben in het voortbrengen &f koleuren. Als men de ftraal L, Z-, tot aan  < 4S*i > L nagaat, fchynt zy op de overzyde van de druppelen te ftaan , op den racgelyken grootften afftand van deszelfs as A B (boven zyne as) en naar den mogelyken kleinften afflaid beneden zyne as weergekaatst te zyn ; dus word de gantfche bundel ftraalen by eenen gehouden , en zo veel als mogelyk vergaderd, waardoor zy kragts genoeg behouden om de koleuren aftemaalen. Daar tegen worden alle de ftraalen die boven of beneden L zyn , zo verdeeld en verfpreid als zy uit den druppel gaan, dat zy geheel en al verlooren gaan; wordende dus te zwak om eenige aandoening vaa koleuren te verwekken. De eerften noemt men kragtige, en de laatften kragtlooze ftraalen. Gaat, by voorbeeld , de ftraal na van a tot 1—2 en 3 , alwaar zy alleen uitkomt; want hoewel de ftraal b op den druppel valt niet verre van a, komt zy ,na, dat zy geboogen en weergekaatsr is te 4 weder uit, dat te verre van 3 af is, om eenige geVolgen te wege te brengen- Dezelve aanmerkingen zyn ook toepaslyk op de benedenfte ftraalen c d. & k a PLAAT  < 49* > PLAAT 4. SAMENSTEL van den REGENBOOG PLAAT 2. Dewyl het klaarblyklyk onmogelyk is, uk hoofden van de verwydering der licbtkraalen, dat één enkeld water druppel alle de koleuren van den .Regenboog, op gclyken tyd, aan het oog eens waarneercers zoude kunnen vertoonen; hebben wy in deze afbeelding verfcheidene druppels, ofryen van druppels, onderfteld, de eene boven de anderen; waaruit blyktdat , doordien de druppelen op onderfcheidene hoogten verfchillende koleuren vertoonen , en dewyl elke ry die byzondere- koleur vertoont die gefchikt is voor de kraaien die het oog van den waarneemer moet- toekomen;, zullen deze ryen te famen alle de koleuren van den regenboog vertoonen L L verbeelden de lichiftraalen vallende op sde druppelen naarby derzelver bovenke gedeelte; deze, komen, na dat zy geboogen en weergekaatst worden, verwyderd en afzonderlyk uit: die welke het naaste aan het lynregte of perpendiculaire, dat van het middenpunt van den den druppel getrok- ken    <€ 493 3> jken word., uickomc, is Rood (R) deze is de een-igfie die aan het oog van den waarneemer komt; wordende de anderen rondom het oog verftrooid (gelyk o, g, gy bf iy v) zonder aan hetzelve te raaken. De tweede druppel is zo gelegen, dat de draal die het naaste van het lynregt uitkomt, het oog . niet bereikt, maar wel de ftraal die naast dezelve is; gaande de overigen verlooren- Deze vertoont Oranje (O). De Geele ftraalen (G) zyn de naasten boven die, wordende de anderen niet gezien: het Groene (G) is de middenftraal: de Blaauwe (B) is de bovenfte ftraal op twee naa: de Indi. go d), de bovepfte op eene naa ; en de Violet ftraal (V) als zynde het meesten geboogen, is de verfte van het perpendiculair af; dewyl alle de overige ftraalen van dezen druppel beneden het oog vallen (gelyk f, b, g, gr, oy j>); gevolglyk zyn deze kragtloos. De voorgaande pïaaten wel begreepen zynde, voomamentlyk No. 2,pl. 3, zal deze geene andere verklaaring behoeven. A verheelt eene lichtftraal die door het oog eens waarneemers gaat evenwydig aan L D, de as, naar welke de hoeken van de ftraalbuiging &c. moeten gerekend worden: zynde de laagfte hoek A V, 40 gr. 17 min. de bovenfte hoek A R, 42 gr. a min. K k $ No<.  < 494 > Nn. s. is eene gelyke vertoonisg van de kolen-? Ten van den bovenften boog : maar de koleuren zyn het tegenovergefteide in haare rangfchikking; zynde de druppel welk bet rood vertoont (R) nu de laag/Ie^ de oranje komt boven die, en zo voorts, tot dat de violet koleur de bovenfte plaats neemt onder de druppelen. He: is zeer klaar dat de onderfle ftraal van den bovenften druppel, door dezelve werking die in Nö- i- plaats heeft, violet moet zyn; de naaste daar aan ndigo; en 10 voorts, gevolglyklyk moét de bovenfte ftraal van den laagftcn druppel rood zyn. - L L. verbeelden , gelyk te vooren , de licht? ftraalen. PLAAT 5. De Regenboog. Deze afbeelding is louter eene vereeniging van de beginfelen in de voorgaande plaaten voorgedraagen , gelyk zy in de natuur zich vertoonen, A verheelt eenen waarneemer ; L L lichtftraalenuit dc zon ; A B eene lyn evenwydig aan die ftraalen, dewelke door het oog van A gaande, de as word van welke de hoeken der boogen moeten. gerekend worden. B , is de afftand van de boa*  De REGENBOOG   KC 495 > boogen, verbeeldende derzelver middenpunt', doordien zy overal op eenen gelyken hoek van hetzelve vertoonen , moeten zy natuurlyk rond zyn. B C is de hoogte van de zon boven den gezigteinder ; want zo de zon aan de kimme ware, zouden de lynen AB en A C, in hetzelve oogpunt vallen; en gevolglyk zouden de boogen volmaakt halve cirkels zyn: wanneer de Zon beneden den horizont is, zyn de boogen evenredig verhoogd; en als zy hoog boven denzelven is , zyn zy evenre. dig vernederd. Wanneer zy hooger is dan het beloop der vaste hoeken die vereifcht worden om den boog te fbrmeeren, is de boog beneden de kimme des waarneemers, en dus onzigtbaar: deze is de-reden waarom men geenen boog kan zien op den middag van veele dagen in den zomer , dewyl de zon dan te hoog is om den vereifchten hoek met den waarneemer te maaken. De afiland van B tot aan D, is 40 gr. 17 min. van D tot aan E, dat is te zeggen, de breedte van den inwendigen boog, is 1 gr. 45 min. maakende te famen (B D E) 4a gr. 2 min. In de wydte tusfchen E en 5 kunnen geene geboogen ftraalen aan het oog des waarneemers komen; zynde dezelven te hoog voor die welke den onderften booguitmaaken, en te laag voor die welke den bovenften boog moeten fbrmeeren; waardoor alle de gevolK k 4 gen  < 496 > gen die uit de bréeking der lichtftraalen moeten voortkomen , voor den waarneemer A kragtloos zyn. De breedte van deze tusfchenwydte is 8 gr. 56 min. maakende B F 50 gr. 58 min. van E tot G beloopt 3 gr. ia min. gevolglyk is de bovenfte boog byna eens zo breed als de onderfte, en de afftand B G 54 gr. 10 min. boven welken hoek kan geene ftraalbuiging yan het licht aan A zigt. baar zyn. De afftand en uitgebreidheid der boogen, zyn tot hiertoe berekend geweest, als of zy veroorzaakt werden door eene enkelde lichtftraal, die op de druppelen valt; maar wanneer wy in aanmerking neemen, dat 'er ftraalen uit alle deelen der zonne op deze regendruppels vallen, moeten wy by onze berekening voegen, de fchynbaare uitgeftrektheid van dat lighaam , welke omtrent 30 min. of eene halve graad zynde, oorzaak is dat de boogen elk een halve graad breeder vertoonen, en de wydte tusfchen dezelven eene halve graad min. der; gevolglyk zal de underfte boog 2 gr. 15 min. zyn; de tusfchen wydte 8 gr. 26 min. en de bovenfte boog 3 gr. 42 min. Ook zal de grootfte halve middenlyn van den onderften boog (B E) 4> gr. 17 min. zyn; en de kleinften van den bovenften boog (B F) 50 gr. 43 min. PLAAT    PLAAT 6. De Lichtkringen. De oorzaak van de Lichtkringen is door Hu yge"ws verklaard, welke onderftelde dat 'er in den dampkring zekere bolletjes Qglobuli) zouden kunnen omdryven, wier uitwendig bekleedfel uit doorfchynend ys of water beftaat; doch welker inwendige deelen duifter zyn , zynde te famengefteld uit meeuw deelen , aan welken de omvangende dampen zich hechten. Waaruit volgt, dat men geene uitwerkfelen van ftraalbuiging te wag. ten heeft van de lichtftraalen die door het midden dezer bolletjes zouden willen heen dringen; .maar wel' van die welke door de yskorften gaan. i. a i 2 b d c, vertoonen een zodanig bolletje; L L verbeelden lichtftraalen op hetzelven fiaande: L i, L a, zyn ftraalen welke op het bolletje te i en 2 vallende, door de zwaardere middelftoffe, die zy daar aantreffen, geboogen worden, en te c en d uitkomende , worden zy daar weder geboogen, en eikanderen overkruisfen te e\ ivelks afftand van het bolletje eenigzins minder is dan de helft van deszelfs middenlyn: deze ftraalen K k s  < 493 > tot aan 3 en 4 verlengd zynde , verwyderen zich zodanig van eikanderen, dat zy daar niet meer te gelyk kunnen gezien worden. Wy merken hieraan , dat c en d de grootfte afftand van 1 is, waarin de ftraalen het oog e kunnen bereiken, want de ftraalen L a en L b, worden veel verder uit haaren oorfpronglyken loop gekeerd , en komen Uit het bolletje veel verder van eenen verfpreid dan 3 en 4 , gevo'g'yk kunnen zy door het oog * nier gezien worden. No. 2. Toont aan de gevolgen welken men uit eene vcreeniging van zodanige b,rietjes te wagten heeft. De ftraalen uit het middenfte bolletje, gelyk blykt uic het figuur, kunnen het oog I niet bereiken., zo min als die welken tusfchen de hoeken I 1 en I a vallen (overeenkomftig 3. 4. in No. 1) want de ftraalen uit A (a a) zo wel als die uit B(bb) zyn te veel verfpreid om door het oog I te kunnen worden gezien; maar de ftraalen uit C en D, (buiten 1 en 2 zynde) vallen op het oog te c en te d; en deze ftraalen die zynde welke het minften geboogen worden, door de ftraal buigende hoedanigheid van de middelftoffe daar zy door gegaan zyn, moe. ten zy na:yurlyk rood vertoonen. Het is duidelyk dat de hoeken 1 I 2 , eenen kegel maaken , tusfchen welken geen licht naar he?  ♦C '4/99 -> het oog I kan gehoogen worden ; doch tondorA dezelfs omtrek kan men natuurlyk de gevolgen der ftraalbuiging verwagtcn. De Magneet, Als men den magneet onder een ftuk fyn papapier legt, waarop eenige fyne ftaale vylfels dun geftrooid zyn, zullen de ftaaldeelen, wanneer men by aanhoudenheid zagtjes op het papier (laat, zich in de gedaante van de hier afgebeelde figuur fchikken. i s zyn de poolen van den magneet; 3 4 kunnen deszelfs middenlyn genaamd worden. Wanneer de ftaale vylfels regtlynig zyn met de as van den magneet ( 1 0; zyn zy regt , gelyk E F; maar aan wederzyde, van 1 tot I en G, en van 2 tot K en H , hebben zy eene aanmerklyke buiging ; en van I en K tot 3 , en van G en H tot 4 is de kromte haarer buiging nog grooter; waaruit men kan befluiten , dat de natuurlyke loop der magnetifche vloeiftoflë langs de as der poolen E F ftrekt, en gevolg^k te 3 en 4 zeer flaauw is. Wanneer men deze beginfelen op de aardglobe toepasfen , zal ons de poolfche wyzing der magnetifche naald niet vreemd voorkomen. De reden van de afwyking der naaide, moeten wy zoeken in  < Soo > in de onderftelling, dat die veroorzaakt word door eene overeenkomftige afwyking van de magneci. fche poolen der aardglobe. EINDE VAN HET EERSTE DEEL.  BERICHT VOOR DEN B I N D E R- De Tytelplaat te plaatfen voor den Tytel. De Opdragt voor de Inleiding. Het Pouttrait van Newton tegen over bladz. 9 De Zonneftelfels. . ; *° De Zonnevlakken. . —— 6% De loop der Zonnevlakken. 03 Gezigten van de Maan. 77 cn 78 Phafen van de Maan, . 9° Loopkring der Maane en Eklipfen. ■ 91 Verfchilzigt en Ekiipfen. 95 Eklipfen. . • ; ■ 9 8 Verwydering der lichtftraalen. ——— 10 Zonneftelfel. . • * 120 Evenredige Beweeging der Planeeten. . . " 121 Planeete Beweeging. • ■ — HS Komeete Beweeging. . 1 +7 Zonne Beweeging. . *-9 Oogst Maan. . . ' 181 Loopkring der Binnen Planeeten, J 8$ Vertooniag van Merkurius. < 189 Vertooning van Venus. . — - 19° Buiten Planeeten. . •■ ~ - 1>I Vertooning en Maaneftelfel van Jupiter. . . ~ 194 Taaning van Jupiters Maanen. - » 195 I. Deeï„ L 1 Doop-  * BERICHT voor mk BINDER, Loopkring en Maaneflelfel Tin Saturnus. bladz. 200 Venooning van Satumu^ *" '" ao1 Hemelteken?. . \ . - ao4 Komeeten- . '. —— aoS Komeeten ftelfel. . —— *»° De Lente. . . *34 Zomer. . . ■ 232 Herfst. . . ' 333 Winter . . 234 Gedaante der Aarde. . —— 239 Tegenvoeters en Gezigteinder. 241 Jaargetyden (met de Globen.'} . 443 Lengte van dag en nagt. 147 Omwenteiing der Aarde. — 248 Jaargetyden. . 249 Dampkring en fchemering. — »73 Dampkiirtg. . . 276 Dampkring en Geluid. . «79 De Winden . • 325 Hoozen. . . 3*8 De Lugt. . • 33° Het Water, . . 355 De Aarde. . . 3 8° Het Vuur. . . 399 Sti aalbuiging. . . 481 Koleuren van de Prisma. 48+ Saruenitcl van den Regenboog, pl. .. . 488 Do.. pk 2. 49» Regenboog ~— ——— — 4^4 Lichtkringen. . • 497 DRUK-  DRUK-FEILEN, Pag. 20 voor 8 —— lees —— § -— 44 reg. 2 van cn. voor groote lees groott» — 40 — 4 van on. voor groote — grootte — 50 — ö van on. en Hukken — in (tukken — 83 — 4 van ott. dan naar eene — dan naar de eene — 86 —- n en deze feestvier — en deze feest den zy, &c. vierden zy, — 87 — 17 die gode was — die gode waren. — 93 — 4 van cn. fM 4) — (M 3) — 16 Z Z C. — 96—2 Z Z. C. — 99 —■ 8 -■ loop e valt — loop d e valt — 102 — 13 belet beletten — 104 — 15-16 —- niet meer veel,— niet veel zullen meer, zal ^ 116 _ 16 heft >— ' ■■ heeft t- 117 h 9 Wenteltom Saturnus — Wenteltom de Georgius rm 122 — 6 van on. ZZ ■■ 1 1 S S — 197 !Ü 4 voorloopt voortloopt ~ »oa _ a a en b 6 en 7 — 209 •»■ 16 Planeet — Komeet. — _ ««, 2 van on. verfcheidene — eenige — 248 — 6 zynde de dag nu—zynde de nagt nu zo lang als de zo lang als de nagt dag -« 307 — 17 want ■ wat — 318 — van den dag ——— van den nagt -1 360 — 17 hard .... « zagt — —. _ 18 zagt ■■ hard — 37» — 7 dan een —— van een L 1 2 39S  4 DRUK-FEILEN. — 308 — 6 *an on. oftoflyk ftof--onftoflyk ftof. — 405 — 4 blaauw licht — fhauw licht. T 453 *"* laatfte regel zat dat Op zommige plaaten ftaat ftraalbinging voor ftraalbuiging Werwydering der-, yoor Verwydering dcc. Lichtftraalen J DRUKFEILEN in de LYST van INTEKENING. Aeyelta (C) Predikant te Hem in Zeeland: moet zyn Predikant te Hem in Noord-Holland. Citters (M. van) Gedeputeerd &c. moet zyn (Mr. Willem van) Citters (M. W. van) te Middelburg, moet zyn (Mr. Willem Jrnout van) NADERE LYST VAN INTEKENING. Aylva (Mevrouw van) 'sHage. CarteJ (Coromis; 'sHage. Heiden tot Rheineftein (Graaf van) Chambellan van Zyne D Hoogheid &c. te 'sHage. Meerten (van) Raadéeer te 'sHage. _ Sina (van • Stadhouder van den Briel en Lande van Vooren. . , TI ^ Maritz (}) 'sLands grof Gefchutgieter te sHage. Raads-Heer Eiiler, voor de Bibliotheek van Z. D H. den Heere Prinfe van Oranje &c.