VERZAMELING VAN VERHANDELINGEN, over verschillende NATUURKUNDIGE ONDERWERPEN, DOOR JOHAN INGENHOUSZ, M. D. Hofraad en Lyfarts van Zyne Keizer lyke en Koninglyke Majefteit, Medelid van de Koninglyke Sociëteit te Londen, van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelyke Wysbegterte te Kotter dam , en van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Konsten en Weetenfchappen, enz. VERTAALD DOOR j., van BREDA, M. D. Raad in de Froedfchap, en Regeerend Schepen te Delft, Lid van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam , en van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Konsten en """"n, Weetenfchappen. EERSTE DEEL. in 's G RAFENHAGE, by ISAAC van CLEEF, MDCCLXXXV.   VOORBERICHT VAN DEN VERTAAL ER. D eeZe Verzameling van Verhandelingen beflaat voor een gedeelte uit ftukken, welke door den beroemden Heer-ingenhousz aan de Genootfchappen der Geleerden in Europa, aangeboden , en iii hunne Werken zyn geplaatst j gedeeltelyk uit Verhandelingen , welke tot hier toe niet uitgegeevtn , en dus geheel nieuw zyn ; en alle, welke in deezen bundel voorkoomen zullen, die in de Engelfche of Franfche taal, ïn de genoemde Werken, het licht zagen, zyn op nieuw door den geleerden Aufteur, die met aanhoudenden yver zynen vlyt ten nutte der weetenfchappen hefteed^" overzien 3 met zeer veele gewigti* 2 ' ge  4 VOORBERICHT van ge byvoegfelen vermeerderd, en bevatten verfcheide nieuwe ontdekkingen en zaaken, welke over fommige takken der Natuurkunde een geheel nieuw licht verfpreiden, en' ruime ItofFe tot aangenaime en nuttige ïiafpeuringen en proeven zullen opleeveren. Alle de Verhandelingen , welke deeze Verzameling bevat, zyn naar de eigenhandige Schriften van den Auóleur vertaald ; en de meeste geen onderling verband met elkander hebbende, heb ik in de fchikking van derzelver rang my aan geene bepaalde orde behoeven te binden, maar dezelve vertaald, en ter drukpersfe gefchikt, naar maate zy my wierden toegezonden ; het welk dan ook veroorzaakt he :ft, dat mtn niet altyd die Verhandelingen, tot welke de eerfte Piaaten behooren , de eerfte in rang heeft kunnen plaatfen. Het is myn oogmerk niet, in dit Voorbericht den inhoud di-'r Verhandelingen den Liefhebberen der Natuurkunde met veele Woorden aan te pryzen : de Naam van den Aucïeur is in de geleerde Waereld met te veel roem bekend, dan dat zyn Werk rnyne aanbeveeüng zoude behoeven. En wat de Vertaaling betreft, d^ ftyl ':n taal van dezelve zullen niet zonder gebreken zyn, wel-  din VERTAALER. S welke de Leezer gunstig gelieve te verfchoonen; doch ik ben verzeekerd, in 't algemeen den zin van den Auéteur getroffen te hebben. — Het tweede Deel van deezen Bundel is op de pers, en ftaat binnen weinige weeken het licht te zien, waarmeede deeze Verzameling compleet zal zyn. Echter, wordt dezelve gunftig ontfangen, zal ik, by vervolg, zodanige Hukken en ontdekkingen, als myn Vriend, de werkzaame ingenhousz , my zal toefchikken, op deezen Bundel laaten volgen. Dit Eerfte Deel bevat eene groote verfcheidenheid van ftoffen , en veele proeven , welke te recht onder de aangenaamfte en gewigtigfte, die de Natuurkunde opleevert, te tellen zyn. Men vindt, in de Ifte en lilde Verhandeling , de wyze voorgefteld om in gedéphlogifteerde lucht Campher en Phosphorus te doen branden, en om door middel van een mengzel van die lucht met brandbaare lucht, enkel in Zeep-blaazen befloten , flagen van eene allergeweldig'e kragt te verwekken. —- De Vde Verhandeling leert hoe de Metaalen , inzonderheid het Yzer, in die zelfde lucht ont> ftooken kunnen worden, en met eene * 3 voort»  6 VOORBERICHT van voortduurende vlam, éven als een kaars, ir et den allerhelderften glans vertecren , v/elke proeven, die ik meermaalen met genoegen herhaald heb, niet alleen op zich zelve zeer vermaaklyk zyn ; maar ook den Natuurkundigen ftoffe en aanleiding verfchaffen , tot onderzoek omtrend de hoeveelheid van het phlogiston in verichillende ïighaamen bevat, gelyk ook nooperis de wyze, en omftandigheeden, by welke het zelve, de Metaalen en andere Ïighaamen verlaatende, in de lucht ontfangen wordt; welk . nderzoek van zeer uitgebreide nuttigheid en vrugtbaar in nieuwe ontdekkingen zoude kunnen worden, Waartoe de Vide Verhandeling eene handleiding opgeeft, Zy, die deeze proeven willen in het werk ftellen , zullen zich vry veel zeer zuivere gedéphlogisteerde lucht moeten verfchaffen; en om deeze in genoeg■zaame hoeveelheid te bekoomen, is noodig, dezelve uit gezuiverd Salpéter in glaze retorten, door middel van vuur, voorttebrengen : de wyze, op welke dit gefchiedt, en de voorzorgen, welke daarby in acht te neemen zyn, zullen in het Tweede Deel deezer Verzameling opgegeeven ■worden. Intusfen kan men hier over zien de  den VERTAALER, f de vertaalde Verhandeling van denAu&eur, geplaatst in het Vide Deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap der Pr oef'ëndervindelyke Wysbegeerte te Rotterdam. De 11de en lilde Verhandeling, inhoudende eene geheel sieuwe en zeer duidelyke verklaaring, zo van de werking van het Buskruid, als van die van het Donderend poeder, gegrond op de nieuwfte ont dekkingen , welke zeedert weinige Jaaren in de Lucht-kunde gedaan zyn, verfchaffen een allerklaarst denkbeeld, niet alleen van de wyze van ontvlamming deezer zelffhandigheeden ; maar ook van het geen gefchiedt by het branden der Lighaamen in 't gemeen ; een onderwerp , het welk tot hier toe met veel duisterheid omgeeven was. Misfchïen zouden fommigen de IVde Verhandeling, handelende over het gefchil, of men de Geleiders , ter afleiding van den Blixem op gebouwen opgericht, welke aan derzeiver boveneinde in een punt eindigen, den voorkeur boven zulke, welke in een bol uitkopen , behoort te geeven, als overtollig befchouwen; dewyl het thans genoegzaam als beflist kan worden aangemerkt, dat de fpkzen-te verkiezen zyn. Deeze overwee* 4 SinS  t ■ VOORBERICHT van ging heeft my echter niet te rug gehouden tiezelve te plaatien; niet alleen, om dat in deeze Verhandeling, de nuttigheid der Afleiders door onbetwistbaare proeven, uit de Natuur zelve genoomen, wordt beweezen; maar ook, om dat dezelve, met oplettenheid nagegaan, zeer gefchikt is ter wegneeming van vooröordeeien en ongegronde vrees, welke by veelen nog plaats hebben. — Het ware te wenfchen, dat deeze, omtrent dit onderwerp, eenmaal verbannen zynde, van dit zo heilzaam behoedmiddel tegen de verfchriklyke uitwerkingen van de gedugtfte Verheeveling , meer gebruik in ons Vaderland wierd gemaakt. Echter kan men niet genoeg aanraaden, nimmer Afleiders te doen ftellen, dan door, of onder het opzigt van lieden, die' van derzei ver aart en eigenfchappen Volkoomene kundigheeden hebben: Ik heb afbeeldingen en opgaaven van 'Afleiders gezien , welke , indien zy waren uitgevoerd , de gebouwen aan veel meer gevaar zouden hebben blootgefteld, dan wanneer deeze van geen Afleider waren voorzien geworden. De Vilde Verhandeling geeft een Voorbeeld van proeven op, om de verfchillende - ' fhel.  Pen VERTAALER, 9 fnelheid, met welke de hitte door de Me* taaien voortgeleid wordt, te bepaalen, volgens eene nieuwe en zeer eenvouwige ma? nier, door den beroemden Heer franklih uitgedagt; welke proeven , verder voortgezet wordende, niet Hechts enkel den weetlust voldoen , maar ook , zo in hef Huishoudelyke, als in fommige Trafyken van zeer vee] nut kunnen zyn. In de VIMfte, IXde, Xde, Xlde, Xllde en XlIIde Verhandelingen zal men de befchryvingen van eenige» door den Aucteur uïtgedagte , of veel verbeeterde weiktuigen vinden , tot Eleftrifche en Luchtkundiga proeven gefchiki ; welke zich, door hun eenvouwig en min kostbaar famenftel, den Seoeffenaar dier takken der Natuurkunde aanpryzen^ terwyl de eerfte opgaave van eene nieuwe machine , welke door middel •van gloeyende en daarna uitgebluschte Kooien, de werking van een luchtpomp voortbrengt, geleegenheid kan geeven dat dezelve verder tot volkomenheid gebragt worde. De XIVde Verhandeling betreft de Magr neet-kragt, en leert veele weetenswaardir ge zaaken, zo omtrend die kragt in 't gemeen, als noopens het famenftel van een * 5 Mag-  ïo VOORBERICHT van Magneetisch Deeg, gefchikt om buigzaame Magneeten van verfchillende gedaante te vormen, welke van veel dienst kunnen zyn , om de nog niet genoeg bekende eigenfchappen van de Pool-kragt der Mag- neeten nader te ontdekken. Ook lee- vert deeze Verhandeling een kort verflag op van Proeven, door den Au&eur te Londen met den Beef - ofZidder-Aal (Gymnotus Ekèiricus ) genoomen, welke duidelyk aantoonen, dat de Heer schilling, Geneesheer te Surinaame, mistaste, wanneer hy fchreef, dat deeze verwonderlyke vis voor de Magneet - kragt zeer aandoenlyk is. De XVde Verhandeling bevat eenïge Proeven, genoomen ter ontdekking van de Magneet-kragt van het nog weinig bekende Wit-goud of Platina del pinto, welke dit onderwerp veel ophelderen. Eindclyk wordt door den Aufteur in de XVIde Verhandeling, welke in dit Deel de laatfte plaats beflaat, door nieuwe en onbetwistbaare proeven beweezen, dat de lucht, welke Planten, in putwater in de zonnefchyn gezet, uitgeeven, waarlyk lucht is • welke door de Plant bewerkt wordt, en niet lucht, welke zich uit het water los maakt. Ook-  ben VERTAALER. n Ook verdeedigt de Heer ingenhousz In deeze zelfde Verhandeling, op een zeer befcheiden wyze zyn recht op de gewigtige ontdekking , dat de planten niet dan des daagsch , en in de Zonnefclryn, eenen heilZaamen invloed op den Dampkring hebben, en dat zy, wel verre van de gemeene tucht in het duister te verbeet eren , dezelve in tegendeel Jlegter, en voor de ademing onbekwaam maaken. • Het werk van den Aufteur getyteld Experiment s upon Vegetables in den Jaare 1779 te Londen uitgegeeven, en in 1780 door my vertaald, had niet lange het licht gezien, of men vond beroemde Natuurkundigen, wier fchriften duidelyke kenmerken opleeverden, dat zy eenig deel aan die fchoone ontdekking begeerden of dezelve zich geheel wilden toeëigenen; en wat wonder ? — Het is reeds van» vroegere tyden bekend, dat, wanneer ontdekkingen van belang in de Natuurkunde gedaan waren , altyd lieden gevonden wierden, die, meteenfoort van jalouzie bezet, met weerzi" zagen, dat anderen eenen ftap deeden, welken zy meenden zelve te hebben kunnen doen; Natuurkundigen , die onverzaadelyk naar Eer dorftende , fcheenen te denken , dat hunne ach-  12 VOORBERICHT van achting by de geleerde Waereld als 't ware verminderde, naar maate die van een hunner Tydgenooten toenam. — Hierom gefchiedde byna nooit eene ontdekking van gewigt, welke niet verfcheide te gelyker tyd zich zogten te doen toekennen; of ( zo dit al met geen goed gevolg gefchieden konde,) welke niet door veelen wierd te>gengcfprooken. Men zou byna de grootheid en het gewicht van eene ontdekking kunnen fchatten naar het getal en de vermaardheid der geenen, die op een? of andere wyze in de eere, die dezelve konde aanbrengen, tragteden te deelen, of dezelve tegenfpraaken. Ondertusfen heeft ook de ondervinding geleerd, dat, daar men ter bereiking van zodanig oogmerk veelal pogingen aanwendde, welke de afgunst ten bron hadden, deeze meer nadeel aan de achting van hen die ze in -het werk fielden , hebben toegebragt, dan aan dien geenen, tegen welken zy gericht waren: de Tyd heeft dezelve der vergeetelheidovergegeeven, en haare gevolgen fchynen veel te hebben toegebragt, om den Naam van hun, die eenige ontdekking waarlyk hadden gedaan, met meer luister tot de nako'melingfchap over te brengen. — Veele voorbeelden zouden dit  den VËRTAALÈË. ï3 dit kunnen ftaaven: men denke flechts aan de ontdekkingen van dengrooten harVêy, van den onfterfelyken newton, en van den beroemden frank li n, die hunne rneededingers of teegenftreevers vonden „ wier naamen naauwlyks meer genoemd Worden. Om zich de ontdekking van den Heer jf(ngenhousz te doen toefchryvèn, floeg men verfchillende wegen in: In ons Vaderland zag eene Verhandeling het licht a waarin verfiag gegeeVen wordt van proeven met planten genoomen, welke het vermoogen om de lucht in de Zonnefchyn te zuiveren, aantoonen; en de Au&eur doet dezelve zó voorkoomen , als had hy die proeven reeds vroeger genoomen dan de Heer ingenhousz in 1779, terwyl hy zig echter niet ontziet, zeer veele plaatfen van het Werk van den Heer 1 ng Exil ousz byna woordelyk uit te fchryven; zich intusfen gelaatende , als had hy dat Werk nimmer onder het oog gehad. Anderen gaven voor, foortgelyke denkbeelden , als in het werk van den Heer 1 nCenhousz gevonden worden , vóór hem gehad te hebben; en men ging zelfs zo ver, dat men, om te meer die gelykfoor. \ • ti-  24 VOORBERICHT van tigc denkbeelden, als vóór die van de-n Heer ingenhoüsz bellaar) hebbende, te doen gelden, verzeekerde, dat die Heer vóór het jaar 1779 in 't geheel geene denk-" .beelden omtrent deeze fhofie konde gehad hebben, even als of men, boven het men* fchelyke verheeven, wist, welkegedagten iemand gehad had, zonder h'em ooit gezien of gefprooken te hebben. — Had men zyn Werk met genoegzaamen aandagt doorleezen, men zou gezien hebben, dat hy op \'eele plaatfen in zyne Voorreeden vry duidelyk te kennen geeft, dat hy} wel verre van omtrend dit onderwerp geene denkbeelden te voeden, voor den tyd dat hy zyne proevenjiam, reeds zedert het jaar 1773 'erzich aanhoudend meede beezig hield, en dat hy vuurig verlangde naar bekwaame geleegenheid, om door daadelyke proeven zyne gedagten, die hy wegens dea invloed der Planten op de lucht had, meer te ontwikkelen cn te bevestigen : en indedaad, de fnelle voortgang, die hy in deezen loopbaan maakte, toen hem de bekwaame geleegenheid om proeven te neemen voorkwam, is een genoegzaame waarborg , dat zyn hand door lang vooraf beredeneerde overweegingen beftierd wierd; en dewyl hy niet nodig had, met  »en VERTAALER. 15 met een winderig voorftel van voorgaande denkbeelden te pronken, waaraan den Leezer weinig geleegen ligt, en die altyd in twyffel getrokken kunnen worden, hield hy zich te vreeden met te doen zien, dat zyne denkbeelden ryp genoeg geworden waren , om de hand aan 't werk te flaan: hy zou de duistere fchuilhoeken der Natuur niet doorzogt hebben, zonder vooraf te verwagten, dat hy iets ondekken zoude. De Heer senebi er, Predikant teGenéve en zeer beroemd Natuurkundige, heeft in meer dan één gefchrift openlyk gezegd, denkbeelden, gelykfoortig aan de ontdekking van den Heer ingenhousz, vóór hem gehad te hebben (zie Nouvelles de Li Republique des Lettres & des JrtsNo.XllL Jan. 1780. en Journal' de Phyfique de l'abbe ros ier Tom. XVII. Part. I. 1781. pag. 209. gelyk ook zyn Werk 'n 1782. uitgegeeven Memoires phyfico - chymiques fur ïinfluence de la lumiere folaire Sc. Tom. I. p. zfeqq.). — Het zoude weinig moeite kosten verfcheide aanmerkingen te maaken ' zo met opzicht tot de wyze, opwelkezich de Heer se neb ier op voorige denkbeelden beroept, als omtrend het geen hy ia zyn genoemd Werk zegt,namelyk, dat het v zei-  ie VOORBERICHT van j&elve minder dè vrügt is van hét geen hy door het Werk van ingenhöusz, (in 1779. üitgegeeven,) geleerd had, dan we! van denkbeelden, die hy vóór dien Hen gehad had, fchoon hem dat Werk van vee:'nut w'.is geweest; doch ik zal my hier niet verder in'aaten; eensdeels dewyl ik méene, dat l der di; de werken van die beide Natimfkundk eri, voor zo ver dezelve over het ver. oogen der planten 011 lucht voorttebrengen, en de wyze op welke dit gefc'hiedt, han 'elen, met aandagt geleezen heeft, gereedelyk zal toeftemmen, dat men, uit hoofde Van de zonderlinge overeenkomst , welke tusfen de manier van het doen der proeven dóór defi Heer senebier en door den' Heer ingenhousz, en' de treffendegelykvormigheid der werktuigen , waar van beide zich bedienden, niet zoude vermoeden, dat de Heer senebier gewerkt had,volgens gedagten , gevormd vóór de uitgaaf van het Werk van incenhousz; zo hy het niet zelve gezegd had: en ten anderen, om dat het fchynt, dat tot hier toe , noch het voorgeeven van gelykfbofïigê gedagten omtrend den invloed der Planten op het DierenRyk vóór den Heer ingenhousz gehad te hebben, noch het uitfehryven van zyn Werk,  den VERTAALER. 17 Werk, eenig vermoogen gehad heeftt om lieden, welke zo wel het Werk van dien Heer, als die van zyne meededingers geleezen hebben, te overreeden, dat hem niet indedaad de uitvinding moest worden toegekend : en dit moest natuurlyker wyze zo zyn; dewyl ieder weldenkend mensch daadelyk begrypt, dat eene beroep op denkbeelden van geen gewigt altoos is. Het is zeeker , dat niemand vóór den Heer incenhousz, door middel van de Drukpers, uitgewerkte proeven heeft bekend gemaakt, welke aantoonden, dat de planten in de zonnefchyn rontom zich eene zuivere lucht verfpreiden, eene lucht veel zuiverer als de Dampkring-lucht; en dat Zy in het duister, en by nacht, een luchtagtig uitvloeifel uitgeeven,dat nadeelig voor her. Dierlyk leeven is; dat de invloed der planten in de zonnefchyn voor de Dieren heilzaam, maar fchadelyk is by nagt en in het duister ; of, met andere woorden , nie-* mand heeft voor ingenhousz in het openbaar gezegd, dat de planten in de zonnefchyn door de lucht, die hen omringt, een beginzel verfpreiden, dat die lucht heil' zaamer en zuiverer maakt, en dat die zelve planten by nacht, en in de fchaduw, een x deel. ** be»  sS VOORBERICHT van beginzel uitgeeven , dat de hoedanigheid der lucht flegter maakt, en doodelyk kan doen worden voor Dieren , die ze ademen. Van die geenen nu, die over dit onderwerp na den Heer incenhousz gefchreeven hebben , houdt de een een diep flilzwygen van dit gedeelte der ontdekking; terwyl fommige andere het geheel ontkennen. Enditbewyst, dat zy vóór hem van deeze byzondere eigenfchap der planten in het duister, geen kennis hadden; maar Zo zy deeze byzondere eigenfchap der planter in het duister, niet kenden, hoe kan men dan gelooven, dat zy den voordeeligen invloed der planten in de zonnefchyn verftonden? Want hoe konden zy weeten, dat het vermoogen der planten om de lucht te zuiveren afhing van de werking der zonne alléén, en niet van de groeying of het leeven der planten als zodanig, zonder ook te gelyk te hebben Waargenoomen, dat dit geen plaats heeft in de duisternis? Immers, om zeeker te zyn, dat het alleen de invloed der zonne was, die de planten dus voordeelig deed werken, moest men de hoedanigheid der lucht, by nacht aan den invloed der planten blootgefteld, onderzogt hebben, of met de vlam, of met den Eudiometer , en  den VERTAALER, i$ en men zou dan ongetwyffeld bevonden hebben, dat die lucht flegter was geworden. Dewyl men dan vóór den Heer ingen* housz niet het minfle vermoeden gehad heeft, dat de plar : en eenen anderen invloed op de lucht hebben in het duister, als zy hebben in het licht; en men zederthy deeze verborgene werking der planten ontdekt heeft % dezelve heeft ontkend, of 'er van gezweegen; zal men niet veele redeneeringen nodig hebben, om ieder weldenkend menschte overreeden, dat zy ook vóór den Heer i ngenhousz geene kundigheid gehad hebben van de wyze, op welke de planten haaren heilzaamen invloed in de zonnefchyn uitö effenen. Van die geenen, welken de Eer der ont* dekking, door den Heer ingenhoüsZ gedaan , zich op eene of andere wyze tragteden te doen toekennen, kon niemand dit met meerder hoop op goed gevolg doen, dan de beroemde priestley: een met recht verkreegen en gevestigde roem , door zyne menigvuldige ontaekkingen omtrend verfcheide luchtagtige vloeiftotTen , eenige proeven met planten zelve vóór den Heer ingenhousz genoomen, die de lucht, in welke zy groeiden,verbeeterden, ** 2 kon«  èo VOORBERICHT van konden kragtdaadiglyk moedewerken, om veelen te doen gelooven, dat eene ontdekking , zo na met proeven , door hem gedaan, verknogt, ook aan hem toebehoorde. Naauwiyks zag ook het Vyfde Deel van het Werk van den Heer priestle y, over verfchillende Luchten, het licht, in het welk hy zich op eene zeer ingewikkelde wyze de ontdekking, dat de Planten in de Zonnefchyn gedéphlogisteerde lucht uitgeeven , tragt te doen toekennen, en waarin hy geheel-en-al ontkent, dat de lucht uit planten , in water gefield, voortkomende, lucht uit de plant is; of veelen ( byzonder in Engeland,) lieten zich, het zy door het groot vertrouwen, dat zy in den Naam van Priestley fielden, of door zyne ingewikkelde manier van voorflellen, vervoeren, om te gelooven, dat de ontdekking, in het Werk van ingenhoüsz vervat, niet anders dan eene groove dwaaling was. Ja, dit ging zelfs zo verre, dat, daar de Engehche uitgaave van het Werk van incenhousz in zeer korten tyd geheel uitverkogt was geworden, men nu vreesde, dat een tweede druk met minachting zoude ontfangen worden; en dat een Geleerde van den  den VERTAALER. 2Ï den eerften rang denHeere ingenhousz met den volgenden brief, my door dien Heer meedegedeeld, over het ongenoegen dat hy deswegens moest gevoelen, trag» tede te troosten. „ Ik verheuge my, ( dus „ fchreef hy,) dat gy eene goede gezond„ heid geniet, en tyd vind om uwe Wys„ geerige onderzoekingen t? agtervolgen: ik „ wensch, dat gy beftendig dat goed gevolg „ moogt ondervinden, 't welk zoveelvlyt, „ vernuft en naauwkeurigheid in het nee„ m.n van proeven recht geeven te ver„ wagten. Geniet onmiddelyk by het wel „ flagen uwer proeven veel vermaak, en „ by vervolg van tyd mogen zy u eenen ,, grooten naam verwerven; doch voor te„ genwoordig zal men u geen grooten roem „ fchenken, zy zal niet zonder kwelling „ zyn. — Men zoude denken, dat een „ man, zo belangeloos ten nutte zyner mee„ de-menfchen werkende, zich daardoor „ onmooglyk vyanden kon maaken; doch 'er zyn gemoederen, die niet lyden kun„ nen, dat anderen zich zouden onderfcheï < den door nuttiger te zyn, en niets tot „ belooning of wedervergelding te vorde„ ren, dan de toegeneegenheid van hen, „ wien^ ten dienste Haan; zy ondernee** 3 „ men  'n VOORBERICHT van „ men dan zulk eenen daarvan te berooven, „ eerst door hem de waarheid zyner proe„ ven te betwisten, dan door derzelver „ nuttigheid verdagt te maaken, en wan„ neer zy hierin niet Dagen, richten zy hun„ nen aanval regelrecht op hem, en willen „ liever pogingen aanwenden, om zyne „ achting over te brengen op iemand, die veele jaaren te voren leefde, of in een ver „ afgeleegen land, dan die toetekennen „ aan hunnen nabuur, of zelf aan hunnen „ vriend. Ga echter voort, en laat den „ moed niet vallen; anderen hebben vóór ,, u dezelfde behandeling ondervonden, en „ het zal na u even eens gefchieden; en „ wat ook fommigen mogen denken of zeg« geni dit is zeeker, dat de aangenaame „ nagedagtenis, van zyne meedemenfchen ,, wel gedaan te hebben, altyd eene waar3, dige belooning blyft van de moeite, die „ men 'er toe hefteed heeft. " Ik heb in de Voorreeden van myne Vertaaling van het Werk van den Heer incenhousz, en dus lange voor my bekend was, dat de Heer p & i e s t l ey op de ontdekking, daarin vervat, eenigen aanfpraak maakte, zo ik meen vry duidelyk de grenzen aangeweezen, waar de ontdekkingen van  den VERTAALER. 23 van den Heer priestley, betreffende dat onderwerp, eindigden , en waar die van den Heer ingeNhousz begonnen; en ik meen nog toen niet te hebben misgetast. — „ priestley (zeide ik,) nam wel proeven met planten in bedorve en vervuilde Z lucht groevende;,en hy bevond, dat zy „ die fomtyds verbeeterden, en wederom '„ bekwaam maakten, om geademd te kunnen worden; doch niet onderfcheidenlyk ", hebbende opgemerkt, dat zy dit dan al„ leen deeden, wanneer zy den invloed van het Licht genooten; dat zy dan eene al" lerzuivertte lucht uitgaven, en by nacht ,', veeleer eene tegenflrydige uitwerking te. " weeg bragten, zag hy zich in zommi„ ge gevallen te leur gefteld, en was " ten laatften onzeeker wat te befluiten; ", en, fchoonhy evenwel overhelde om te gelooven, dat weelig groeyende planten eenen gimlligen invloed op de adembaare lucht hebben, het welk hy uit fommi, U ge van zyne eerstgenoomene proeven " meende te moeten befluiten , kon hy echter hieromtrent niets met zeekerheid vast•s ftellen y en was wel verre van-d$ wyze- te ontdekken, op welke, en de omftandig« heeden in welke, de plantgewasfen dit ver-, ** 4 „ moo-  H VOORBERICHT tan „ moogcn uitöeffenen; het geen door den Heer incenhousz ontdekt en door „ proeven betoogd is." Deeze bepaalingen waren het gevolg van eene naauwkeurige vergelyking van het I Vde Deel van het Werk van priestley met dat van den Heer ingenhousz, en een ieder, die flegts de moeite wtf neemen, de S3fte afdeeling van dat IVde Deel in te zien, zal, twyffel ik niet, gereedelyk toeftemmen , dat ik den Heer priestley niet te weinig, noch den Heer incenhousz te veel heb toegekend. Maar de Heer priestley had ook toe* valtig by het doen zyner proeven gezien, dat zekere groene Jloffé, welke van zelve in het water, waarmeede hy zyne proeven deed, voortkwam, gedéphlogisteerde lucht uit' gaf: hy zag dit, toen hyeenigefpruirenvan Munte zodanig onder glazen met water gefield had, dat de lucht, die uit de Wortelen mogt voortkomen, in de glazen konde verzameld worden; én hy bevond, dat/er. vel een weinig lucht wierd voortgebragt, doch dat ook die voortbrenging bleef duuren, na dat deeze planten uit het water waren genoomen , en de groene ftoffe voortgebragt was: en het is deeze waarneeming waar-  den VERTAALER. 25 waarop hy in zyn Vde Deel, in het jaar 17 81 uitgegeeven, en dus na de uitgaaf van het Werk van ingenhousz, op eene vry ingewikkelde wyze zyn recht op de ontdekking , dat planten zuivere lucht in de zonnefchyn uitgeeven, tragt te gronden. — Men behoeft flegts het begin der Voorreeden van dat Vde Deel in te zien om te bemerken , dat de Heer p rt e s r l e y niet zon* der vreeze is geweest, dat men hem de Eer der ontdekking, op welke hy aanfpraak maakt, zoude betwisten ; dewyl hy zich van eene foort van list bedient, die zelfs een mensen, van doorzicht zoude kunnen verrasfen, Het fchynt, dat Jiy ten oogmerk beeft zynen Leezer voorinteneemen, en op zyn zyde te trekken, zonder dat hy het bemerkewant zonder zelfs den minften fchyn te geeven, dat hy dagt, dat men hem niet als den uitvinder erkennen zoude, zegt hy, dat hy zyne proeven op de groene ftoffe, van welke hy in zyn vorig IVde Deel fprak, met een byzonder goed gevolg had voortgezet en dat hem , toen hy dat Deel uitgaf, niets- ontbrak, om- eenen aanmerklyken ftap voorwaards te doen, en te kunnen aanwyzen de manier, op welke deeze ftoffe, en andere planten de lucht zuiveren door de ** 5 wer-  26 VOORBERICHT van werking van het licht, danflegtsverzeekerd te zyn, dat de groen*.- ftoffe een plant was. — Maar zo ontbrak ook aan sonnet(') en hales de kennis van de lucht, die zy in de zonnefchyn uit de planten zagen voortkomen , om dien zeiven grooten flap te doen ; zy wisten niet, dat die lucht eene gezuiverde of gedéphlogisteerde lucht was, évengelyk priestley niet wist, dat de groene ftoffe een plant was. Men kan echter zeggen, dat hales en bonnet nader by de ontdekking waren als priestley; want zy ontkenden niet , dat die lucht eene gezuiverde lucht was, daar integendeel priestley, in plaatfe van op het punt te zyn van de ontdekking te doen , werkelyk te rug trad, beft uitende, dewyl hy de groene ftoffe voor geen plant kende , zeer natuurlyk , uit de bovengemelde proef, dat de planten niet, gelyk hy zich verbeeld had, iets toebragten tot de voortbrenging van die zuivere lucht, (zie Vol IV. pag. 338.) Hy zeide ook (*) Men ric Kecherchts fur l'Ufage itsfiuüles dans lts Plantes. far c. BONNET. 17 54. en KAL ES Wtegknnd;{e Pretvtn.  den VERTAALER. 27 ook Heilig, dat diefioffe geen plant was, noch zelfs konde zyn ,maar Jlechts een bezinkfel uit het water, een ens sui generis, waarvoor hy geen naam wist, (Ziepag.%4-2.) Terwyl nu priestley, in plaatze van de ontdekking te naderen, zich van dezelve meer en meer verwyderde, deed de Heer ingenhousz den flap, die nog te doen was, en bewees in zyn Werk over de planten, door beflisfende proeven, dat de planten des daags en in de zonnefchyn eene levenvoedende lucht inden Atmospheerverfpreiden , maar in de duisternis een tegenflrydïgen invloed op de lucht uitoeffenen, die dezelve bederft, Laat ons, om de zaak meer licht by te zetten, onderftellen , dat deeze vraag was voorgefleld: Kan men door beflisfende proeven betoogen, dat de heilzaame invloed, dien de planten op de gefieldheid des dampkrings fchynen te hebben, afhangt van den groei der planten als zodanig, van het zonnelicht, of van eenige nog onbekende omjiandigheid ? of kan men met voldoende proeven aantoonen, dat die invloed in 't geheel niet befiaatl en dat de Heer priesley dezelve beantwoord had, met het geen men, betrekkelyk dit onderwerp, in zyn I Vde Deel vindt, dan zoude hy gezegd heb-  s8 VOORBERICHT van hebben : dat hy toevallig zekere groene ftoffe gevonden had , die de zonderlinge eigenfchap bezat, van eene gezuiverde, lucht alleen in de zonnefchyn uit te geeven ; dat hy, die ftoffe meermaals met een goed microfcoop bezien hebbende, overreed was, dat zy in 't geheel niet tot het Planten - ryk behoorde ; en dat hy zelfs van gedagten was, dat zy noch plantaartig, noch dierlyk zyn kon; maar dat zy een flymig bezinkzel uit het water zynde, van alle werktuiglykheid beroofd is: dat deeze ftoffe dus geene betrekking tot het Plantenryk hebbende, men van dezelve niet tot de wyze,op welke de heilzaame invloed der planten op de lucht uitgewerkt wordt, kan befluiten: dat die zelfde proef, wel verre van hem te bevestigen in zyn vorig ftelzel omtrend dien heilzaamen invloed der plantgewasfen, hem in onzeekerheid bragt, met opzicht tot dat ftelzel zelve, en hem deed twyfelen, of het geen hy gemeend had een uitwerkzel van de planten te zyn, niet veel meer een uitwerkzel van die groene ftoffe was, en in 't geheel niet van de planten, gelyk hy geloofd had. Laat onswydersonderftellen, dat de Heer ingenhousz de vraag beantwoord had met  denVERTAALER. 29 met den inhoud van zyn Werk over de planten , waarin hy met de allerövertuigendfte proeven aantoont dat alle de planten in de zonnefchyn een heilzaamen invloed op den Dampkring hebben, en eene geheel tegenftrydige uitwerking in de duisternis, en dat hy hierüit gegist had, dat de groene ftoffe, door priestley voor een onbewerktuigd bezinkzel uit het water gehouden, zelve een plant was: zal dan niet elk onzydig Leezer moeten oordeelen, dat de vraag door den Heer ingenhousz volleedig was beantwoord, en dat priestley dezelve niet had kunnen oplosfen ? Deeze nieuweLeer nu met duidelyke woorden , op het tytelblad zelve van het Werk van den Heer ingenhousz gevonden word nde, is het ten hoogften te verwonderen, dat de Heer priestley in zyn Vde Deel geen het minfte gewag van dezelve maakt, even als of'er geen enkel woord van gevonden wierd in dat ganfche Werk. Men zoude byna moeten denken, dat hy 'er niets zyrier aandagt waardig in gevonden had; dewyl hy, het Werk verfcheide maaien aanhaalende , en van den Aucreur als van zyn vriend fpreekende, het zó doet voorkomen, als had hy 'er geene andere kundig-  30 VOORBERICHT vak digheeden uit verkreegen, dan die hy uit dezelfde bron als de Heer ingenhousz zelve , namenlyk het Werk van den Heer bonnet, konde geput hebben; te weeten , dat de bladeren der planten eenigen tyd in het water kunnen blyven leeven, (zie ingenhousz pag. <5, 7, en ïriestley V?/. V. pag. 29,) — De reeden van dit gemaakt ftilzwygen zoude zeekerlykmoeilykte gisfen zyn, zo men niet in aanmerking nam, dat, wanneer priestley zyn Vriend ingenhousz in het begin van zyn Werk had genoemd, hy onmoogelyk van zyne ontdekkingen, die hy zich zelf zonder weerhoudenheid wilde toeè'igenen, had kunnen zwygen: Nu zwygt hy van dezelve, zo 't fchynt om zynen Leezer, die het Werk van ingenhousz niet gezien heeft , als 't ware te noodzaaken, om hem alleen voor den uitvinder te houden van eene ontdekking, die ingenhousz toebehoort. De Heer priestley fpyt gevoelende, dat hy de groene ftoffe niet voor eene plant gekend had, doet echter pogingen om te doen denken, dat hy onderfield had, dat het eene plant was. Vol. V. pag. 16, zegt hy: ,, ik had by myn laatst voorgaand boekdeel „ den invloed van het lichtopdevoortbren- „ ging  den VERTAALER. 31 ïi ging van gedéphlogisteerde lucht in water, door middel van de groenefioffe, ten }) volle bevestigd, welke ftoffe ik in den „ eerften opflag voor eene plant hield; „ doch, niet in ftaat zynde derzelver „ gedaante te ontdekken, hield ik my te „ vreeden, die eenvoudig groene Jioffe te „ noemen; " en hy voegt er by: „datver„ fcheiden van zyne vrienden, meer in de „ Kruidkunde dan hy zelve ervaaren, niet „ twyfelden of het was een plant; dat hy naderhand daarvan volkoomenlyk over„ reed wierd, en dat de Heer bewly on„ langs haare regelmaatige gedaante had „ waargenoomen; doch dat zyn eigen ge„ zicht te zwak was, om het Microscoop „ te gebruiken. " — Men vindt ondertusfen in het ganfche IVde Deel van zyn Werk geen fchaduw, dat hy dezelve , toen hy dat fchreef, voor een plant hield. En om deeze groene ftoffe althans nu voor eene plant te doen doorgaan, brengt hy, fag. 33. Vol. V. het getuigenis van ingenhousz zelve by, als wilde hy zeggen: de Heer ingenhousz, de eenige die my de eer der ontdekking zoude kunnen betwisten, Jiaat my dezelve af, door te erkennen, dathy de groene Jioffe voor een plant houdt, welkers eigenfchap 3  32 VOORBERICHT van fchap, van zuivere lucht in de zonnefchyn te geeven, ik vóór hem heb gezien. — Maar vindt de Hee r p r i e s t l e v goed, hier het getuigenis van den Heer ingenhousz aan te haaien, om zyne gedagten omtrent de groene ftoffe, of liever die van den Heer Bewly te bevestigen ; waarom heeft hy ook niet in het begin van zyn Werk de proeven van dien Heer aangehaald, om te bewyzen, dat het het zonnelicht is, dat de planten een heilzaam beginzel in de lucht doet verfpreiden? Die aanhaaling zoude daar oneindig' beter geplaatst geweest zyn , om dat het Werk van den Heer ing enhousz byna niets anders dan beflisfendeproeven, betrekkelyk tot deeze leer, behelst, en hy Hechts van de groene Jioffe, als van eenplant, zeer in 't voorbygaan fpreekt, zonder eenige proef by te brengen dat deeze ftoffe waarlyk een plant is. — Men behoeft dan goen groote maat van fchranderheid om te begrypen , waarom de Heer priestley zich wel zorgvuldig gewagt heeft van het Werk van den Heer ingenho sz te fpreeken, aldaar, waar hy den geest van den Leezer op zich zelve * als den A':6teur der ontdekking, dat planten in de zonnefchyn gedéphlogisteerde lucht uitgeeven, wilde vestigen j want het zoude  den VERTAALER. 33 de dan van zelve in het oog hebben geloo» pen, dat hy er geen recht toe had, dewyl men dan zoude gezien hebben, dat die ganfehe Leer reeds in dat Werk van ingenhousz, te voren üitgegeeven, te vinden was. Hoe was het mogelyk, zo de Heer priestley flechts het minfte vermoeden had gehad s dat deeze groene ftoffe een plant Was ^ dat Zyne proeven, met dezelve genoomen , hem in onzeekerheid hadden kunnen brengen, omtrent den uitflag van zyne proeven met andere planten genoomen? vooral a daar hy die planten in de open lucht en in de zonnefchyn gezet had (zie Vol IV. SeetIL pag. 369.) Hy had veeleer moeten befluiten, dat zyne waarneemingen, op deeze groene ftoffe gedaan ( zo hy gedagt had dat het een plant was,) alle onzeekerheid wegnamen, welke hem omtrent de proeven met planten was overgebleeven, en dat zy aantoonden a dat het verfchil en de onbeftendigheid inden uitflag van zyne proeven metsp!anten, veroorzaakt Was, door dat zy nu eens in de fchaduw, en dan wederom in de zonnefchyn warert geplaatst geweeste Maar indien eens wordt aangetoond, dat deeze groene ftoffe geen plant is, noch tot het planten ■ryk behoort ? — Lan zal de i. deel. *»• po-  VOORÊERïCHT van poging, welke de Heer priestley in Zyn meermaals genoemd Vde Deel heeft in 't werk gefield, om zich de ontdekking van ingenhousz te doen toekennen , geheel vrugteloos uitloopen; want zyne ganfche ingewikkelde redeneering in de eerfte afdeelingen van- dat Deel komt hierop neer: ik heb gezien vóór ingenhousz, dat de groene Jioffe in de zonnefchyn gezuiverde lucht vit het water deed voortkoomen ; deeze Jloff t dagt ik dat een plant was, en ik ben 'er nu van verzeekerd; derhalve heb ik vóór hem ontdekt, dat planten de lucht zuiveren: is nu deeze ftoffe geen plant, zo is zyn befluit onwettig: maar de Heer ingenhousz, deeze groene ftoffe geduiirende drie Jaaren naauwkeurig onderzogt hebbende , heeft bevonden, dat dezelve tot hetRyk derDieren behoort.—Hy heeft my zyne waarneemingen meedegedeeld, welke in het tweede Deel deezer Verzameling geplaatst zullen worden ; en na dat ik deeze ftoffe met oplettenheid heb nagegaan f ben ik ten vollen verzeekerd , dat «y geheel-en-al Dierlyk is. Dat de lucht, welke planten, in water ge-, field, uitgeeven, geen lucht uit de planten zelve, maar flechts eene gezuiverde lucht uit het water is, gelykdeHeer priestley in de /  den VERTAAL ER. 35 de 2 de Afdeeling van zyn Vde Deel fielt, zal hier niet behoeven weerlegd te worden: in de laatfle verhandeling van dit Deel is dit door den Heer Ingenhousz zelve door beflisfende proeven gefchied. Ik kon dan, zo ik meen met recht, in myne Voorreeden voor het vertaalde Werk van den Heer ingenhousz over de Planten zeggen, dat de Eer der ontdekking in hetzelve vervat, en door proeven beweezen,hem alleen toebehoort, en ik kan 'er nu met éven zo veel recht by voegen, dat niemand der geenen, die na de uitgaave van dat Werk gefchreeven , en zich van die ontdekking nayverig getoond hebben, iets hebben voortgebragt , het welk een weldenkend mensen zou kunnen overhaalen , om hen die Eer toe te kennen.  INHOUD DER VERHANDELINGEN VAN HET EERSTE DEEL. bladz, /. Manier, om door middel van Gedéphlogisteerde Lucht, een alltrfchitrendst Licht voort te brengen i II, Proeve van eene nieuwe Verklaa- ring van de werking des Buskruids. . . 7 |II. Vuklaaring van de Werking van het Donderend Poeder aK XV. Overweegingen , betreffende het gefclnl, of fcherpgepunte Afleiders te verkiezen zyn boven zulke, die in eenen bol eindigen V. Over de Brandbaarheid der Metaaien, ?«.,.v.¥....... 10^ VI. Eenige Overweegingen betreffende de manier om de hoeveelheid van hep fhlogiston der Met aaien en van an-r 4ere Lighaamtn te bepaalen, , . , . 138 VIL  ÏNHOUD DE» VERHANDELINGEN, 3^ VII. Over de verfchillende fnelheid, inet welke de Hitte door onderscheidene Metaalen heengaat. . , . 15$ VIII- Befchryving van eene Nieuwe Electrizeer - Machine , welke niet zeer gemaklyk befchaadigd kan worden, en tevens van veel nut kan &yn, om zich , ten allen tyde, licht te verschaffen. . . 165" IX. Befchryving van een Kleine Zak Electrizeer - Machine, gefchikt om ten Pistool, met Br andb aar e Lucht gelaaden, aftefchieten. 1^7 X. Proeve over eene Nieuwe Manier om het Ydel voorttebrengen, , . , . x$2 XI. Befchryving van een Lamp voor Brandbaare lucht, tot Huislyk gebruik kunnende dienen, 20Ö XII. Befchryving van eenPistoolóm met Brandbaare lucht, verfcheidemaaien in een minuut te fchieten 224 XIII. Gemaklyk middel om Brandbaare lucht uit Stiljlaande Wateren en Modderige Gronden te verzamelen. 237 3 XIV.  38 INHOUD DER VERHANDELINGEN, XIV. Eenige overwetgingen betreffende de Magneet - kragt, . , . . 243, XV. Over de Magneet - kragt van de Platina , 266 XVI. Eenige nadere overweegingen 0ver deninvloedvanhetPlanten -Ryk cp de Dierlyke Schepping, . . , . 275 S J. IN GEN-  J. INGENHOUSZ, VERZAMELING VAN NATUURKUNDIGE VERHANDELINGEN. I. VERHANDELING. manier om, door middel van Gedéphlogisteer» de Lucht, een allerfchitt er endst Licfa voort te brengen. D e Natuurkundigen, die zich op het zo nuttig als vermakelyk onderzoek der elgenfchappen van de Natuurlyke, of door kunst voortgebragte, Luchten toeleggen, weeten thans, dat, wanneer eene Kaars in een Fles, met gedéphlogisteerde lucht gevuld , gedompeld wordt, de vlam een aïïerfchitterendften luister verkrygt; en dat zy zeer aanmerkelyk in uitgebreidheid toeneemt, i, deel, A ter-»  2, Schitterend Licht voortgebragt terwyl de kaars zeer fpoedig verteerd wordt ; verteerende naar evenreedigheid ook de gedéphlogisteerde Lucht, die in de Fles bevat is. — Verfchillende Itoffen heb ik in die Lucht doen branden, doch van alle de zelfïïandigheeden, die ik beproefd heb, zyn 'er geene, die eene voor het oog aangenaamer"" uitwerking voortbrengen , als de Campher, de Phosphorus van Kunkel, en verfcheidene Metaalen , inzonderheid het Yzer. Een {tukje Campher „ ter grootte van een kleine Erwt in het kleine lepeltje A. plaat II. fig. io., hetwelk aan een koperdraat gehegt is, gelegt zynde, en to dra het is aangeftooken, in eene Fles Van zeer helder glas» xo of 30 cubicq duimen gedéphlogisteerde lucht, van eene Uitmuntende zuiverheid bevattende, gedompeld zynde , vcrkrygt de vlam den aUerfchitterendflen luister, gelykenAe eene helder flonkerende fter , bekwaam om alleen eene zeer uitgebreide ïuimte te verlichten. — De vlam vermeerdert niet, of althans zeer weinig* ge-  in Gedéphlogisteerde Lucht. 3 geduurende het fchoonfte der vertooning, wanneer men de Camp her in het kleine lepeltje heeft in één gedrukt, eer men ze aanftak,en de vertooning duurt eenen vry aanmerkelyken tyd, — Het is nodig dat de kurk niet al te nauwkeurig den hals van de Fles iluite, Zo, • om een weinig uitgang aan de door de vlam verdunde lucht te geeven* als om gemaklyk het koperdraat met het lepeltje uit de Fles te kunnen neemen, wanneer de vertooning ten einde loopt, op dat de Fles niet fcheure, wanneer de vlam te veel in uitgebreidheid toeneemt; Hoe fchoon de vertooning ook zyn moge, welke de Campher voortbrengti die echter welke een klein {tukje van den Phosphorus van Kunkel doet zien, overtreft dezelve, naar myne gedagten, oneindig ver; en om deeze proef (welke ik nooit, zedert ik die voor de eerftemaal in het jaar 1780 deed, dan met het grootfte genoegen herhaale,) wel té doen gelukken, moet men ornzigtiger als met de Campher zyn ; deeze toch kan zonder vrees behandeld worden, A ü daar  4 Schitterend Licht voortgebragt daar men in tegendeel by de behandeling van den Phosporus oplettende zyn moet. — Men fnydt onder water een ftukje van den Phosphorus, omtrent ter grootte van eene Erwt, en neemt het afgefneeden ftukje niet uit het water vóór het oogenbiik,dat men 'ergebruik van wil maaken. Men legt het dan eerst op een ftukje vloei-papier, om het van de vogtigheid te ontdoen, doch zonder het te vryven, op dat het niet van zelve vuur vatte; vervolgens legt men dit ftukje, met een tangetje , in het zelve lepeltje, dat tot het branden van de Campher gebezigd wordt; en, dewyl de duisterheid de fchoonheid van deeze indedaad verwonderlyke vertooning vermeerdert, moet men in de kamer niet meer dan één licht hebben, om den Phosphorus aan te kunnen lteeken. Men doet dit naby de Fles met gedéphlogisteerde lucht , en dompelt 'er het lepeltje oogenbliklyk tot beneeden het midden in, zonder het koperdraat los te laaten, ten einde het zelve uit de Fles te kunnen neemen, zo dra de  in Gedéphlogisteerde Lucht. f de fterkfte glans vermindert, om dus voor te koomen, dat de vlam het glas •breeke. De aangeffoke Phosphorus 3 in de gedéphlogisteerde lucht komende , verfpreidt zulk eenen glans, dat geen mensck dien lange verdraagen kan, doch het verwonderlykfte is, dat de Fles wel dra met eenen dikken rook vervuld wordt, die de vlam zelve geheel en al omringt, en dat deeze rook, indien men die zo noemen mag, den glans van de vlam. zelve nog fchynt te overtreffen; zo dat, indien men zich dwingt om 'er de oogen op gevestigd te houden, men eenigen tyd als verblind blyft; en het by aanhoudenheid toeneemen der helderheid van deezen rook, die ten laatften volftrekt verblindende wordt, vermeerdert de fraaiheid van deeze proefneeming niet weinig. Ik zal niet behoeven te zeggen, dat deeze fraaije proeve by dag veel zoude verliezen, en best na zonnen ondergang wordt gedaan, omdat onze oogen by dag te veel aan een fterk licht gewoon A 3 zyn,  6 Schitterend Licht voortgebragt &c. zyn, om door de gemelde proeve zo itcrk te worden getroffen. Over de manier, om de Metaalen door middel van de gedéphlogisteerde Lucht te branden, zal ik in eene af~ zonderlyke Verhandeling, handelende over de Brandbaarheid der Metaalen j fpreeken. II. VER-  II. VERHANDELING. PROEVE van eene nieuwe Verklaaring van de werking des Buskruids, E/ene der grootfte ontdekkingen; welke de kunst des oorlogs aan d#be~ oeffening der weetenfchappen verfchuldigd is, is buiten twyfel de uitvinding van het Buskruid. Dan,men moet zich ten hoogften verwonderen, dat de nafpeuringen der Natuurkundigen, inzonderheid van hen, die de Scheikunde voornamelyk beöeffenden , zo weinig hebben toegebragt,om den waaren aart yan dit zo geducht mengzel te leeren kennen, hetwelk, den Wysgeeren eene zo ruime ftoffe van verwondering en befpiegeling verfchaffende, zedert ver■fcheidene Eeuwen, door deszelfs ge* A 4 bruik', EERSTE AFDEELING. Voorafgaande Aanmerkingen.  $ Nieuwe Verklaartng v en Belidor gemaakt hebban; en hy bevestigt dezeve op nieuw, in de Wysgeerige en Wiskundige Mengelfchriften van de Koninglyke Sociëteit van (/z) Zie Miscellanea phiiojophico- mathematica focietatis private Taurinenfis pag. 125. C B  38 Nieuwe Verklaaring van van Turin, (welk werk een vervolg van het aangehaalde is,) enhybefchouwt die lucht, even als de Heer Halesj als eene veerkragtige vloeiitof, van dezelve natuur als de gemeene lucht, fchryvende de kragt van het Buspoeder aan de werkjng des vuurs op de geheele masfa van deeze lucht toe, welke dus tot dén rioogften trap van hitte gebragt wordende, al het geweld van haare veerkragt oeffent (i). Men moet aanmerken, dat noch Benjamin Robins, noch de Graaf de Sa- luce* (O Sommige hebben zich van de verbaazende menigte der veerkragtige en beftendige vloeiftof, •welke by de branding van het Buskruid voorkomt, op eene vry zonderlinge wyze willen bedienen. De beroemde Heer de la Condamlne befchryft een foort vanXVindroeu, door zeekeren Mathi te Turin uitgedagt, het welk gelaaden wierd , door 4 on^en Buskruid in de kamer, ofluchtkas, van dat wapentuig te doen ontbranden. De lucht, avelke zich ontwikkelde, fterk in de enge ruimte der kamer verdikt zynde, diende om iS maal, tot op den afftand van 60 treeden , te fchieten; de kragt van de fcheut verminderde by trappen; ge-  de Werking des Buskruids. 39 lucej de veraiindering, welke de masfa van luchtagtige vloeiitof door de branding zelve ondergaat, in berekening gebragt hebben; en echter fchynt my de volgende proef aan te toonen, dat die vermindering van uitgebreidheid vry aanmerkelyk moet zyn. — Een Lucht-Pistool (zeer fterk uit koper door den Heer Nairn te Londen gemaakt ,) gelaaden hebbende met gelyke deelen gemeene en brandbaare lucht, uit lyk in de gewoone Windroers (1). Men vindt eene afbeelding en breedvoerige befchryving van een dergelyk Schietgeweer, in een werk van den Heer Antoni: hy laadt het zelve met een once Buskruid, in de luchtkamer geplaatst, welke zo veel ruimte heeft, dat het Buskruid 'er Hechts een tiende deel van beflaat. Met de lucht, uit dit Buskruid voortgebragt, kan men 16 of 18 maal fchieten, en op den afftand van 40 treeden den kogel door een plank van drie Ivnen dikte d'-yven (2). (1) Zie, Extrait zoude hy zich waarfchynlyk genoopt gevonden hebben, om een gevoelen te omhelzen, juist tegenover gefield met dat, het welk alle deCommisfarisfen, door de Koninglyke Sociëteit benoemd om deeze zaak te onderzoeken , eenparig hebben aangenoomen. Echter moet men erkennen, dat een weinig meer liefde voor eigene begrippen fomtyds van veel nuttigheid is, dewyl de verfchillen der Natuurkundigen hen opwekken, om zorgvuldiger de grondüagen van hun fysthéma te onderzoeken , en dus dikwyls dienflig zyn om nieuwe weegen, die tot de waarheid leiden, te ontdekken. Het,  betreffende de Afleiders. 57 Het gefchil, of men den voorrang aan gepunte of aan ftomp-eindigende Afleiders behoort te geeven, was byna vergeeten , toen het ongeval aan een der Gebouwen te Purfleet, door eenen donderflag gebeurd, waar door, in den jaare 1777, de hoeklteen van een muur gefcheurd wierd, de aandagt der Natuurkundigen wederom opwekte, en geleegenheid verfchafte , dat van de een en andere kant nieuwe en zeer leerryke proeven wierdén uitgedagt, van welke men verflag kan vinden, voornamelyk, in het 68. Deel der Philofophical Transactions. Intüsfen , daar de eenpaarige beflisfmg der door de Koninglyke Sociëteit benoemde agt Commisfarisfen voornamelyk gegrond was op den uitflag van proeven, met Electrifeer Machines genoomen , kon 'er by de zodaanige, die in de Electrifche weetenfchap niet geöeffend zyn , eenigen twyfel overblyven, omtrent de wettigheid der toepasfmg van dat befluit op de uitwerkingen van die gedugte Electrifche Werktuigen, D4 de  5$ Overweegingen van het gefchil de Donder - wolken, 't Is waar, zy die van de Electriciteit hunne geliefde ftudie rnaaken, zyn genoeg overreed, dat de Electrifche uitwerkingen, wek l;e de Natuur in het groot' voortbrengt, zo verwonderlyk met de door kunst vooitgebragte verfchynzelen overéén* ftemmen, dat men onmiddelyk, zonder fchroomof vrecze van zich te zullen bedriegen , van de eene tot de andere befluiten kan. Dan dewyl de meeste menfehen, die enkel om zich te vermaaken proeven willen zien, deweetenfchap der Electriciteit niet grondig kennen, is het van belang, ten nutte van het algemeen, hun door proeven in het groot, door de verfchynzelen, zo als die in dc Natuur zelve gebeuren, te overtuigen ; en dit foort van proeven moet ook voor den Elcctrizeerder zeiven allerbedisfendst zyn. De eenige moeiiykheid, die zich hier opdoet, is, om een genoegzaam aantal natuurjyk voortgebragte gebeurtenisfen tp kunnen verzaamelen, uit welke men een vast befluit zoude moogen trekken, '- j om  betreffende de Afleiders. 57 om dat het niet zo gemaklyk is, de Natuur in het groot verfchynzelen te doen voortbrengen, als wel om haar op ons gemak in het klein te kunnen navolgen: men zou echter, binnen korten tyd, het verëischte onderzoek kunnen doen, wanneer men beurtlings fcherpgepunte, en in een bol eindigende Afleiders, op gebouwen plaatste, die zon-, deiiing aan den blixem blootgefteld zyn. • Zeeven of agt jaaren geleeden, Helde ik zyne Majesteit den Keizer voor, één metaalen Afleider op den Tooren van de St. Stefanus Kerk te Weenen te doen oprigten. Myn oogmerkwas, om voor den tyd van één of twee jaaren aldaar eenen gepunten Afleider te Hellen, en vervolgens deszelfs punt met eenen bol te dekken; om te zien, welke van beide meest door den blixem zoude getroffen worden; doch ik zag van dit ontwerp af, toen ik vernam, dat dat gebouw niet aan het Hof toebehoorde. — ïk hoop dat eenig ander Natuurkundige, die vryheid vindt om D 5 'LQ-  S2 Ovërweegingen van het gefchil todaanige proeve te neemen, dat denfc beeld zal volgen; het Is, zo 't my toefchynt, het gefchiklte middel om te beflisfen of een gepunte Afleider méér onderworpen is , om de uitbarsting des blixems re ontfangen, als eene andere, wiens uiterïte in eenen bol eindigt, alle andere dingen voor 't overige gelyk Zynde. ■ 'Er zyn weinige gebouwen in Europa, die meer blootgefteld zyn om door den blixem getroffen te worden , als dat waar van ik fpreek; waarfchynlyk ter oorzaake Van deszelfs zeer aanmerkelyke hoogte, en misfchien ook door zommige byzondere omftandigheeden: 'tzy dat de plaatfmg van dit gebouw \ welke niet verre van den Donauw is, bier toe meedewerkt, of dat deszelfs faamenlteï hier van de oorzaak is, bevattende deeze Tooren eene ongeloofiyke meenigte van yzere ftaaven, welke, den blixem ten geleider dienende, bet gebouw zouden beveiligen, by ft! dien zy van den top tot aan de aarde onargebrooken voortliepen. Die  betreffende de Afleiders. ^\ Die Tooren is 434'i Weenfche voeten hoog de Spits, die byna de helft van de tioogte uitmaakt, is een doorlugtige Kegel, -gebouwd van gehouwen Iteenen , van eene buitengewoone hardheid, maar zo dun, dat men zich ten hoogden moet verwonderen, dat dit gebouw , guJuurende 4 eeuwen, de lucht, de aardbeevingcn, en meenigvuldige uitbarstingen van den blixem, die op hetzelve gevallen zyn, heeft kunnen weêrftaan. — Men heeft, geduurende den loop van deeze Eeuw, de wyze voorzorg gebruikt, het zelve te veriterken, met verfcheidene laagen van zwaare yzcre S aaven, die elkander dn den as van de ipitskruisfen. - De iteenen, uit wTelke deeze fpits beitaat, ryn door een foort van fpykers of yzere krammen aan elkander gehegt, welke in de Iteenen met lood zyn vastge*» gooten. Deeze fpykers ftrekken den blixem tot een geleider, doch zy zyn meer (£) 43Ü Rhynl.  r5o Overweegingen van hetgefch'd meer of minder van elkander verwyderd in het midden van eiken fteen. — In het bovenfte gedeelte van den fpits is in des. zelfs As een zwaare yzere ftaaf geplaast, 42 Franfche voeten lang, door dwars, ftaaven wél vastgemaakt, welke fterkte aan de geheele punt van den fpits geeyende, ook dient om het dubbele kruis en den dubbelen arend, uit verguld me, faal gemaakt, die den top van dit prag- tig gebouw vercieren , te draagen. Peeze Tooren .is zeedert deszelfs volbouwing, byna ieder jaar, door den blixem getroffen, en zeer dikwyls befchadigd geworden, doch alleen in dat gedeelte van den kégel, het welk cmder de zwaare middelpuntige yzere ftaafis. —De blixem is daar veele honderde maaien gevallen, veröorzaakende in 't gemeen geene andere verwoesting, dan dat hier en daar een fteen van den fpits gefcheurd of verbreizeld wierd, om dat alleen op deeze plaats.de metaa-, kn niet aanëengefchakeld zyn. — Van onder den fpits tot aan den. grond vindt de blixem meer dan eenen Afleider in de  betreffende de Afleiders. 6% de yzer-draaden, en andere metaale geleidingen ; doch in dat gedeelte vanden fpits, daar het metaal byna overal is afgebrooken, ziet men, dat de fteenen op zo veele plaatzen herfteld zyn, dat zeer weinige van dezelve van het treffen des blixems fchynen bevryd gebleeven te zyn; en het is zeeker, dat de fterkte van hét gebouw 'er door verminderd is, en dat het meer dan tyd is, om voor de gevolgen te voorzien, door middel van eenen goeden Afleider. — In de laatste n jaaren is deeze Tooren ten minften zeeven maal getroffen. In het jaar 1776 den 21 July wierd dezelve twee maal binnen een quartier uurs geweldig getroffen; en in 1772 wierd een fteen van den fpits uitgeworpen, en de Tooren was in gevaar van in brand te geraaken, want de blixem trof eenen der oppasfers, die by het uurwerk was , en ftak zyne kleederert aan, zonder hem echter te dooden: hy had de teegenwoordigheid van geest zich oogenbliklyk in een vat met water te dompelen, 't welk hy naby zich vond. Schoon  6% Ovérweegïngen van het gefchil Schoon ik dan op dit gebouw de proef niet genoomen heb , kan echter de zeldzaamheid van het geval, zodanig als het is, licht byzetten aan het onderwerp, dat ik voorgenoomen heb hier te behandelen. Laat ons, aleer wy ceir'ge gevolgen •uit het verhaalde of uit andere gebeurtenisfen trekken, den ftaat des gefchils overweegen, waaromtrent zommige nog zwarigheeden meenen te vinden. — Ik meen, dat men, de vier volgende vraagen beantwoord hebbende, alle tegenwerpingen zal hebben opgelost, betrekkelyk tot den twist, of men den voorkeur behoore te geeven aan gepunte Afleiders , of aan zulke, die in eenen bol eindigen. i. Is een Gebouw van eenen gepunten, doch voor het overige weh'ngerigten Afleider voorzien, méér beveiligd voor het gevaar van befchadigd te worden , dan of het zelve voorzien waare van eenen Afleider,, die ia «.enen bol eindigde,  betreffende de Afleiders. 6$ de, doch voor het overige wel ingerigt was ? a, Is zulk een gepunte Afleider zelve méér blootgefteld, om door den blixem getrofiën te worden, als een die in eenen bol eindigt ? — Deeze vraag onderftelt, dat de beide Afleiders het Gebouw even zeer beveiligen van befchadigd te worden. 3. Is een gepunte Afleider , op een Gebouw gefteld, méér blootgefteld om getrofiën te woorden, als het gebouw zelve zoude geweest zyn, indien 'er geheel geen Afleider op geplaatst ware geweest ? 4.Is een ftompe Afleider, op een Gebouw gefteld, méér onderworpen om door den blixem getroffen te worden, als het gebouw zelve zoude geweest zyn, indien 'er geheel, geen Afleider op geplaatst ware geweest? De  64 Overweegingetï van het gefihïi De twee eerfte vraagen zyn het onderwerp van dert twist geweest, die het geval, te Purfleet gebeurd, vernieuwd heeft (c). — Het fchynt my toe* (O Dat toeval gebeurde den 15 Mey 17774 aan een huis, behoorende tot de groote BuskruidMagazynen, en niet verre van die bewaarplaatzen ftaande. Dat huis, een vierkant gebouw zynde, had op' deszelfs top eenen gepunteri Afleider, in 1772 opgerigt. De blixem trof een yzer houwvast, het welk diende om den hoekfteen aan dc Noordwestzyde van den muur, welke als eene borstweering' rontöm het dak gaat, vasttehouden, en ging van dit houwvast, door den hockftccn over tot de looden goot , welke onder dien fteen was, en met den gepunten Afleider gemeenfchap had; de fteen was gebrooken, en eenige mctzelftccncn ter zyde van dezelve waren een weinig verplaatst. De afftand van het houwvast tot aan het lood van de goot was 7 duim, en de afftand van dat zelve houwvast tot aan de punt van den Afleider was 40 voeten. 'Er was in het geheel geen blyk, dat de punt ook getroffen was geweest door den blixem, die, na het lood van de goot bereikt te hebben, het metaal tot in de vogtige öarde gevolgd was, zonder eenige fchade verder itan het gebouw toetebrengen. Laat  betreffende de Afleiders. 6j Éde, dat rrien van dé een en aridere kant dit onderwerp genoeg heeft uitgeput, öm alle twyfelingen noopens den voorkeur, die gepunte Afleiders verdienen * te doen ophouden. De Leezer, die i^ne' nieuwsgierigheid ten deezen opzichte begeert te voldoen , leeze inzonderheid het 68. Deel der Philof. Tranfact. - Ik zoude een geheel boekdeel moeten fchryvcn, zo ik verflag wilde geeven van dë verfchcidene proeven, tot wélke dit geLaat ik hier in 't voorby gaan zeggen, dat het my ten uiterften verbaast, dat eene zo verlichte natie' als de Èngclfche is, deeze zo verregaande' onvoorzigtigheid heeft kunnen begaan , van 5 Buskruid Ma'gazyrfen, ieder van welk misichieri het grootffe Magazyn, dat in Europ'a is, overtreft , zo na by elkander te plaatzen , dat indien één van de 5 fpringt, natuurlyker wyze alle de andere ïh het zefvc lot moeten deelen; en het geen my nog onbègryplyker Voorkomt, is, dat men zich als verhardt, om een'zo gedugt gevaar te doen blyven beftaan, het welk zo hoogst riadeelig voor de natie zelve zoude kunnen worden , indien het verlies dier Magazynen in tyden: vair oorlog voorviel. Ii C E E L. Er  66 Overweegingen van het gefchil gefchil aanleiding heeft gegeeven ; en van de gevolgen, die men 'er uit heeft afgeleid: liever bepaale ik my alleen tot het voorltellen van. eenige verdere overweegingen dit onderwerp betreffende, die ik voornamelyk zal afleiden uit wezenlyk gebeurde gevallen, dat is te zeggen , zulke, die door onweêrsbuijen zelve zyn veroorzaakt. Deeze toch verfchaffcn de fterkfte bewyzen, byzonder voor de zulke, die van de Electriciteit hunne geliefde oerfening niet maakten. Voorts is my niet bekend, dat de twee laatfte vraagftukken, tot hier toe, het onderwerp van de ernstige overweegingen der Natuurkundigen zyn geweest ; wan? naauwlyks had men de eerfte tyding van die verbaazende ontdekking van den beroemden Americaan vernoomen, of men begon al aanftonds iveuug acht te liaan op het niet zeer te dugten gekraak van den donder; en men overreede zich, dat door middel van de Afleiders (waar van het voornaamfte, om niet te- zeggen het eenige bedoelde oogmerk is, het gevaar voor noot-  betreffende de Afleiders. 67 nootlottige gevallen te verwyderen) de gebouwen beveiligd waren teegen alle fchaade, die hun in dit opzicht zoude kunnen drygen. - Gaerne ftaa ik toe, dat, wanneer men zich teegen de verwoestingen, die door dat Hemelsch vuur dikwyls worden aangericht, veilig reekent, men zich wegens het geluid van eenen donderllag op zich zelve, juist niet veel zal bekommeren; maar ik ben niet minder overreed, dat debewooners van een huis, voorzien van eenen Afleider, in 't gemeen een byzonder vergenoegen zullen genieten , wanneer zy overtuigd zullen zyn, dat dit behoedmiddel, boven en behalve de veiligheid, die het aan het gebouw verfchaft, ter zeiver tyd den fchrik vermindert, welken een flag des blixems , den Afleider zeiven treffende , niet kan nalaaten by den allerftoutiten mensch te verwekken, hoe verzeekerd hy ook moge zyn, dat hy niet befchadigt kan worden. E x ii. AF.  68 Overweegingen van het gefchil II. AFDEELING, Aanmerkingen over de Eerfte en Tweede Vraage. -Alle Electrïzeerders koomen hierïn overeen, dat de gepunte geleiders het vermoogen hebben, om, zelfs op eenen zekeren afftand , de Electrike vloeiftofweg te ncemen, uit Ïighaamen, die met dezelve overlaaden zyn; en het is ook deeze zelfde hoedanigheid, welke, kwalyk begrecpen zynde, voornamelyk oorzaak is geweest, dat zommige de Afleiders, als trokken of lokten zy den blixem aan, fchadelyk geacht hebben.Zich op deeze wyze uittende , flaat men geen acht genoeg op het groot verfchil, dat 'er is, tusfen het Electriek ruur aan te trekken, dat een wolk bevat , welke, naar maate dat zy nadert dreigt haare ganfche lading uittéfchicten, en de uitbarsting zelve des blixems aan te trekken ; want een gepunte Afleider, het Electriek vuur van eene  betreffende de Afleiders. 69 ne wolk aantrekkende, en in de aarde wegleidende, ontneemt dezelve, in ftilte, een gedeelte van deszelfs vuur, en maakt dien van oogenblik tot oogenblik minder gedugt, dewyl in gevalle zelfs de blixem uitbarste, noch het gebouw , noch de Afleider 'er zo fterk door zouden geflaagen worden. Wanneer men naar een geleider van een Electrizeer Machine een zeer fyne Metaale punt richt, bevindt men, dat de lading van den geleider van trap tot trap verzwakt, naar maate dat de punt,den geleider nadert, zodanig, dat de geleider, hoe gelaaden die ook moge zyn, deszelfs vermoogen, om een Iterke vonk op de punt te doen afflaan, verloorcn heeft wanneer deeze 'er naby komt. — Maar wanneer men een rond metaal naar denzelven gelaadenen geleider richt, ontneemt dat metaal, al naderende, den geleider weinig of geen. Electriek vuur, en 'er naby genoeg gekoomen zynde, ontfangt hetzelve een vonk, of wél de geheele lading. Deeze proef, die een van de gemeenE 3 fte  70 Overweegingen van het gefchil fle der Electriciteit is, is ter zeiver tyd eene van de meest beflisfende (d) en moest alléén voldoende zyn om aan te toonen, dat in alle gevallen, in welke een zeer fyn gepunte metaale Afleider, die (d) De Heer Bar bier de Tinant, een zeer ervaaren Natuurkundige, en in de geleerde Waereld zeer beroemd, geeft verflag van eenige proeven door hem gedaan , uit welke blykt, dat, fchoon ronde metaalen eene Electrieke uitbarsting op eenen veel grooter afftand ontfangen als ?ulke die gepunt zyn, een gepunt metaal echter, wanneer het gemeenfchap heeft met het pofitive gedeelte van eene Leidfche fles, eene uitbarsting op eenen afftand toelaat, die meer dan tweemaal zo groot is, als die afftand, op weifee het die uitbarsting zoude kunnen ontfangen, wanneer het gemeenfchap heeft met een negatif geftel. —r— Dit komt my voor eene nieuwe en zeer gewigtige proef voor de theorie der Electriciteit te zyn. , Men kan de befchryving dee- zer proeven vinden in de aanmerkingen over de Afleiders in 't algemeen, welke de Heer Bar, bier de Tinant heeft in het licht gegeeven, op het einde van zyne Franfche Vertaaling van eenige Verhandelingen van den Abt Toaldo, gedrukt te Straatsburg, Anno 1779, pag. aió.  betreffende de Afleiders. 71 die ook voor'toverige wel ingericht is, den tyd heeft, om op een naderende wolk, of een, die door haare nabyheid het gebouw of den Afleider dreigt te treffen, te werken, natuurlyker wf-ze den wolk een groot deel van derzelver Electrieke lading moet ontneemen, en by gevolg denzelven in ftilte uitputten, met des te grooter kragt, naar maate de wolk meer nadert; en deeze zelfde proef moest ieder onbevooroordeeld en weldenkend mensch overtuigen, dat een (lompe Afleider, of die in een bol ein. digt, eene geheel tegengeftelde uitwerking moet hebben; dat is, dat deeze veel eer bloot moet {laan, om de geheele lading. van een dreigende wolk te ontfangen , van welke dezelve tot op zeekeren afftand verwyderd is, en' dat wel op eenen afftand, op welken een gepunte Afleider de wolk zoude ontleedigd hebben ; en dat, by gevolge, een ftompe Afleider de uitbarsting' moet aantrekken en als uitlokken, dewyl dezelve eenen natuurlyken weg yerfchaft, welke dat vuur tragt te vin$ 4 den,  72, Overweegïngpi Van het gefchil den , en waar dqor hetzelve zich in de aarde tragt overtebrengen, de plaats, wervvaards het zich mtuurlyker wyze zoekt te begeeven. Een blixemitraal treft een gebouw, om dat het vuur aldaar eenen doorgang naar de aarde vindt, en richt daar geene verwoesting aan, dan wanneer het zelve in zynen weg ftoffen vindt, die, onvolmaakte geleiders zynde, wederftand aan deszelfs beweeging bieden, endoor u-elke dit fnelbewecgend vuur niet kan doorgaan, zonder die te verbreeken of te doen ontbranden; wanneer dan dit vuur eenen gebaanden weg , zonder wederitand, vindt, is het natuurlyk, dat het dien by voorkeur volge. 'tls waar, de Heer Wilson heeft proeven uitgedagt, by welke een gepunte geleider waarlyk door eene Eléctrieke uitbarsting wierd getroffen, op eenen afftand, op welken een itampe geleider niet wierd getroffen; maar als dan bevond zich de punt in , eene omflandigheid, welke nimmer, of ten uitterfte zeldzaam, plaats kan grypen by wel-  betreffende de Afleiders, jy wclïngerigtg Afleiders op een gebouw geplaatst: dus is, by voorbeeld, het geval, in het welk de punt den tyd niet heeft om op den geladenen geleider te werken, 't zy dat de punt en de geladene geleider elkander met eene zo fnelle beweeging ontmoeten, dat de punt geen tyd heeft om op den geladenen geleider te werken, voor dat zy reeds digt by dcnzelven is; of dat de geleider, naar welke de punt gericht is, opéenóogenblik eene volle lading van eenen anderen geladenen geleider ontfmgt; of dat de geleider onvolmaakt of afgebrooken is, op een of meer plaatzen •, of door eenige andere, oorzaak, die by de gewoone omftandighecden,- «air in de op gebouwTen opgerichte Afleiders zyn, geen plaats vindt. — De proeven, die de Heer Nairn voor een ieder, die ze begeerde te zien , gedaan heeft, toonden ten klaarden, dat in alle gevallen, in welke een gepunte en een ftompe geleider door een konftige wolk getroffen wierden , die , welke Homp wgs, op een veel grooter afftand als do  74 Overweegingen van het gefchil gepunte getroffen wierd. Ik ben dikwyls ooggetuige van deeze proeven geweest, welke men zien kan in het 68. Deel der Philof. Tranfact. • De Abt Nollet had al waargenoomen, dat een fnetaale punt, in een open glaazen buis verborgen, een vonk, of Electrifche uitbarsting, ontfangt, op een veel grooter afftand als een ftomp envry metaal, maar dat geval kan geen plaats hebben by de gewoone Afleiders, welke men op de gebouwen opricht. Zeer zonderling is het, dat men, na het ongeval tePurfleet gebeurd, fchynt te hebben willen te kennen geeven, dat de gepunte Afleiders, op gebouwen gefteld, het overige van het gebouw Uoot ftelden- om door den blixem ge-troffen en befchadigd te worden ; endat men fcheen te onderftellen, dat zy fret vermoogen hadden om een blixem-' ftraal, na dat die reeds in den Afleider was gekoomen, te doen te rug gaan; om zich op eenig 'ander gedeelte van' het gebouw te werpen, liever dan den weg te volgen, dien hy reeds gevonden  betreffende de Afleiders. ff den en gedeeltelyk doorloopen had : (e) althans op deeze wyze wilde men het ongeval te Purfleet gebeurd verklaaren, en men zeide openlyk, dat dit geval toonde , hoe zeer het voortretlvk Hoofd van Zyne Britfche Majesteit blootgefteld was voor het zelve ongeval , als aan den hoekfteen van dat gebouw was gebeurd (ƒ): maar indien de ge- (e) De Heer Nair n heeft zeer klaar aangetoond, dat eene zydelingfche uitbarfting geen plaats kon gehad hebben in het geval te Purfleet. ([ Phil. Tranfact. ï. c.) Het is ook in 't geheel niet beweezen, dat eene zydelingfche uitbarsting kan plaats hebben , als de Afleider wel gefteld . én nauwkeurig tot in het water verlengd is. ff) Te Purfleet was een hoekfteen verbryzelri, en eenige metzelfteenen ter zyde van denzelven waren verplaatst , en zulks door geene andere oorzaak, dan dat het metaal, het welk door den blixem geraakt was, met den Afleider niet vereenigd was. — Het heeft veele Natuurkundigen toegefcheenen , dat door de punten van de Afleiders , die zeedert verfcheidene jaaren gefteld waren op het Paleis van den Koning in het Park van St. James , ('t welk men gemeenlyk het Paleis der Koninginne, of met deszelfs ouden nzamBiicking' ham  y6 Overweegingen van het gefchil gepunte Geleiders waarlyk den blixem aantrokken, zouden zy dien natuurlyker wyze op zich zelve trekken, en zouden ham - hous noemt,) in bollen te veranderen, men als 't waere, op een zeekere wyze de gefteldheid, vnn de getroffen plaats aan het gebouw te Pürficct heeft willen navolgen; want éven gelyk de* hoekfteen den Afleider van het gemelde gebouwi bedekte, zo zyn ook hier de metaale bollen verborgen onder de muuren der fchoorfteenen, die het verheeyenfte gedeelte van het Paleis uitmaa- ken. Ingevalle dan eene uitbarsting van den blixem op het Koninglyk Paleis viel, en de bollen den dienst deeden , waar toe men ze gefchikt heeft, te weeten: om de uitbarsting te ontfangen en naar de Aarde afteleiden , konde de blixem. évenë'ens zynen weg neemeii door dat gedeelte van den fchoorftcen, het welk hooger als de bollen is, en dat om zo te fpeeken dezelve bedekt, eer hy de bollen zelve bereikte; en zou 'er dan , vraag ik, indien dit geval gebeurde, geen reeden zyn om te 'vreezen , dat de Koninglyke familie aelve in eenig gevaar kwam, door de puin van* eene verbryzeldc fchoorfteen ? Indien 'er yzere houwvasten boovcn aan die fchoorfteenenzyn, om de ftecnen, waar mede zy gedekt zyn , vasttehouden' (en zeer veele fchoorfteenen zynvan zulke houwvasten voorzien, om hun meerder fterkte te geeven,) zoude de■ overeenkomst vry nauw*  betreffende de Afleiders. \ 77 den dan, door denzelven dus tot zich te trekken, om dezelfde reden, die van alle nauwkeurig zyn met de gefieldheid van het gebouw te Purfleet: maar zelfs indien 'er zodanige houwvasten niet zyn , is de fchoorfteen in het minst niet beveiligd, van door eeii flag des blixems befchaadigd te worden ,. dewyl dergelyke gevallen geheel niet zeldzaam zyn. — De Iteenen ^ door den reegen nat geworden zynde, verfchafferi. dikwyls eénen doorgang aan het vuur, maar zy worden daar door niet zó goede geleiders , dat zy 'er niet door befchaadigd zouden worden: hieröna, zyn veele beroemde Natuurkundigen van gedagten geweest, dat de punten, die zeer hoog boo'ven de fchoorfteenen verheeveh waren , weggenoomen zynde, om in derzelve plaatze bollen , veel laager als de fchoorfteenen, te ftellen, men, indedaad een wezenlyk gevaar heeft teweeggebragt, dat te vooren niet beflond; een grooter gevaar, dan wanneer 'er in 't geheel geen Afleiders waren, want de Afleiders, die 'er nu zyn, eenen vryën doorgang aan den blixem verfchaffende, fehynen de uitbarsting als uittelokken, maar deeze , de Afleiders niet kunnende bereiken, ten zy hy door, of zeer digt langs de fchoorfteenen ga, is het waarfchynlyk , dat hy eer zynen weg door de zelfltandigheid van den fchoorfteen zelve zoude neemen, welke een beeter geleider voor het Electrleke vuur is als de lucht.  j% Overweegingen van het gefchil le andere voorwerpen aftrekken; en zouden daardoor meer zeekerheid aan het gebouw zelve, en aan de nabuurige gebouwen bezorgen. — Eene kwaade zaak konde niet dan door kwalyk famenhangende redeneeringen worden verdedigt. Niets komt my gemaklyker voor, dan reden te geeven, hoe de hoek van dat gebouw door den blixem heeft kunnen getroffen worden, zonder dat de Afleider, op het midden van dat zelfde gebouw ftaande, en 46 voeten van de getroffene plaats verwyderd, 'er door geraakt was (g). — Het komt my voor, dat (g) By jildicn men het metaal , het welk het vervolg van den gepunten Afleider uitmaakte, had doen gemeenfchap hebben met het yzeren bouwvast, het welk geraakt wierd, zoude de blixem den fteen niet gefcheurd hebben, om by den Afleider te koomen, en de fchaade, die eenige Huivers bedroeg, en waar van men zo veel geruchts heeft gemaakt, niet voorgevallen zyn: men zou ook waarfchyulyk zelfs niet geweeten hebben, of het de punt, of eenig ander gedeelte van den Afleider geweest was , dat geraakt was geworden. ' •' -i  betreffende de Afleiders. 79 dat men in 't algemeen de fpheer der werking van eenen gepünten Afleider veel uitgebreider onderftelt, dan zy waarlyk is. Daar een zeer fyne punt eenen eerften geleider zyne lading niet ontneemen kan op een afftand van 30 voeten, zie ik geene reeden, waarom een punt aan deezen volkoomen gelyk in de opene lucht geplaatst zynde, een wolk van deszelfs Electriek vuur zoude kunnen berooven, op een oneindig grooten afftand. - De werking van den Electrieken Atmospheer van een Donderwolk ftrekt zich indedaad wel uit tot aan de Aarde, fchoon het lighaam van de wolk op de hoogte van- veele duizende voeten is; maar het Electriek vuur, dat men uit een vryftaand lighaam, het welk door zodanige Atmospheer aangedaan wordt, trekken kan, b. v. uit eenen gepunten Afleider, in de lucht opgericht en vryftaande, moet niet altyd geacht worden, Electriek vuur te zyn, dat uit de wolk zelve is nedergedaald; want de ongemeetene Electrieke Atmospheer van de wolk ver-  So Overweegingen vdn het gefbhit verplaatst, door deszelfs ter'ugdryverï* de kragt , de natuurlyke Electrieke vloeiftof van de lucht; gelyk ook van alle andere Ïighaamen, die aan deszelfs invloed zyn blootgefteld; en het is, by gevolg , rn veele gevallen veeleer het Electriek vuur van den Afleider zelve * 't welk wy 'er uit trekken, in beween ging gebragt , of verplaatst zynde door den Electrieken Atmospheer van de wolk, dan wel het Electriek vuur der wolk zelve (/z). - Dus, fchoon zulk een (K) Een lighaam , dat de Electrieke vloeiftof kan doorlaaten, geeft, vrygcfteld zynde, duidéïyke blyken dat Het geclec'trizcerd'is, wanneer' 'f zich Jop'een afftand van een geëlectrizeerd lighaam bevindt, die' zo groot is, dat het gcëléctrizeerde lighaam aan het zelve niets van zyne eigene Electriciteit kan overgeeven; want wanneer men het gcëléctrizeerde lighaam wegneemt, houdt het doorlaatencl lighaam op blykcn van Electriciteit te geeven'. D'e reede vaii dit verfchynzel is , dat de Electrieke Atmospheer van het opgewekt lighaam niets anders deed, dart de natuurlyke Electrieke vloeiftof van het doorlaaiend lighaam te verplaatzen ; dwingende, door zytie terugdry vcnde kragt, dezelve om te rug te gaan, 'en zich op te hoopen naar het einde , dat het verste van  betreffende de Afleiders; ti een Afleider duidelyke blyken geeft dat hy geëleetrizeerd is, trekt hy niet altyd van het geëleetrizeerd lighaam aÏÏlaat. Wanneer men dart een vonk uit hét einde van het dooflaatend vrygefteld lighaam trekt, te weeten uit het einde werwaarts de Electrieke vloeiftof van dat zelve lighaam , door verplaatzing,• was opgehoopt, en men in het zelfde oogenblik het geëleetrizeerd lighaam wegtrekt, zal men bevinden , datdatdoorlaatend lighaam in een ftaat van Electriciteit is ,■ ftrydig met die Electriciteit, welke in het geëleetrizeerd lighaam is. Deeze proef gelukt altyd , wanneer het doorlaatend vrygefteld lighaam van eene zelfftandigheid is , door welke de Electrieke vloeiftof niet dan langzaam doorgaat, hoedanige b. v. het Hout is. —• Door deeze proef blykt ten klaar' fïen, dat de vonk, uit een dus vrygcfteld lighaam getrokken,- niet was het Electriek vuur van het opgewekte lighaam; want indien dit opgewekt lighaam waarlyk een gedeelte van zyne Electrieke vloeiftof aan het vryftaand doorlaatend lighaam had meedegedceld, zou dit laatfte het zelve behouden hebben , na dat het opgewekt lighaam 'er van verwy» derd was.- Wanneer dan een Afleider , op' een gebouw gefteld,. door eene naderende wolk, of die boven denzelven dryft, zich geëleetrizeerd bevindt, is het niet altyd zeeker , dat de Electriciteit vari dien Afleider waarlyk het Electriek vuur, uit de li DEEL. F WQ&  8i Overweegingen van het gefchil tyd dat zelve vuur, 't welk wy 'er uittrekken, uit de wolk; en de wolk kan bygevolg in dat geval deszelfs geheele lading behouden, hoe veel Electriek vuur wy ook uit den Afleider trekken. — Maar, indien de wolk zelve nagenoeg by den punt van den Afleider komt, of wanneer 'er kleine wolkjes, met het Hg- wolk zelve afgeleid, is. Het is nogtans waar, dat een zeer fyn gepunte Afleider waarlyk het Electriek vuur van de wolk zelve zal trekken, op eenen afftand, op welken een ftompe Afleider nauwlyks., of geheel niet blykbaar, aangedaan zal zyn door de drukking of terugdryvende kragt van den Atmospheer der wolk. Ik heb deeze theorie breedvoeriger uitgelegd in myne verhandeling over de theorie der verfchynzelen van de Electrophore, gedrukt in het tweede ftuk van het 68. Deel der Philof. Tranfact. Ik heb naderhand deeze Verhandeling in het Fransch vertaald enaanmerklykvermeerderd,zonder nogtans die Vertaaling, ten tyde dat ik 'deeze Verhandelingfchryve, (in de maand January 1782.) nog te hebben uitgegceven, fchoon eene Hoogduitfche overzetting, na myn handfchrift vertaald door den Heer Molitoh, reeds te Weenei, by Wapplcr gedrukt is in de maand April i7SU  betreffende de Afleiders. 83 lighaam van de groote wolk verbonden, digt genoeg by zodanigen punt dryven, en dus dreigen op denzelvende ganfche lading van de wolk uittefchieten, alsdan ontneemt de punt, in den Atmofpheer der wolk gedompeld zynde, indedaad dezelve het Electriek vuur, en zoude alleen die kunnen uitputten, in zo verre dat 'er -geen kragts genoeg inbleef, om op den Afleider zyn vuur, in de gedaante van eene uitbarsting, uittefchieten.' Het lighaam van eene Donderwolk is in 't gemeen te ver van de aarde verwyderd, om zyne Electrieke lading op dezelve te kunnen uitfchieten, zonder dat de ftroom van dat vuur zich eenen weg baant, het zy door die {tukken van wolken, welke men dikwyls op eenen kleinen afftand van de aarde ziet hangen, of door eene dikke colom reegen, Indien zulk een' colom reegen, of eene lange aanëenfchakelingvan zodanige {lukken van wolken, die den blixem ten geleider verftrekken, door den wind naar een gedeelte van een geF i bouw  84 Overweegingen van het gefchil bouw gedreeven worden , op eenigen afftand van den punt des Afleiders geleegen, zal dat gedeelte geraakt worden, en kon 'er door befchaadigd worden , indien die vuurftroom 'er geene leiding vindt, bekwaam om denzelvente ontfangen, en verder in de vogtige aarde wegteleiden; en het is zeer natuurlyk, dat zulke gevallen van tyd tot tyd moeten gebeuren (i). III. AF- (0 Hier uit blykt, dat wanneer een gebouw van eene aanmerkelyke uitgeftrektheid is, men voorzigtig doet, 'er van afftand tot afftand punten op te ftellen, b. v. van 50 tot 50 voeten, of daar omtrend; indien de gedaante van het gebouw daar toe gefchikt is. Men begrypt ook, dat het om dezelve reeden noodig is, alle die Afleiders aan elkander te verbinden door metaale roeden, en deeze roeden te leiden langs het bovenfte gedeelte cn langs alle de uitfpringende hoeken van het dak. Het ware te wenfehen, dat men met lood of koper de daken van alle gebouwen dekte, welke ter bewaring van verzaamelingen gefchikt zyn , die kostbaar, of van veel belang zyn , b. v. van Handvesten , Bibliötheeken , Buskruid, &c. Indien men yzere roeden, of looden recpen aan de hoeken van zodanige me- taale  betreffende de Afleiders. 8j III. AFDEELING. Aanmerkingen over de Derde en Vierde Vraage. D e Electrifche proeven, bekend by alle Natuurkundigen, gelyk ook de waarneemingen op de Natuur zelve gedaan, hebben ons reeds lichts genoeg verfchaft om te kunnen befluiten, dat eenig gebouw van eenen Afleider, die in eenen bol eindigt, voorzien, vooral indien die boven het hoogfte gedeelte van het gebouw verheeven is, en dat dezelve voor het overige tot aan de natte aarde wél is aanëengefchaakeld, meer blootgefteld moet zyn, om door den blixem taaie daken liet afgaan tot in de natte aarde, zoude men zeeker genoeg kunnen zyn, dat die gebouwen buiten gevaar waren, om fchaade door den blixem te lyden, 't zy die dan voorzien waren met een metaale fpits of niet, want wanneer het eenig oogmerk flechts is om het gebouw voor alle gevaar des blixems te beveiligen, zal het 'er weinig op aankoomen, of het metaal tot dat einde F 3  %6 Qverweegmgen van het gefchil blixem getroffen te worden, dan wanneer 'er in het geheel geen Afleider op waare geweest (i). 't Is nogtans waar gefchikt fcherp of ftornp zy. Hierom hebben zich zommige zeer verwonderd, dat men in Engeland met zo veel drifts, waar in zelfs een zoort van bitterheid te bemerken was, over deeze zaak getwist heeft. De Abt Toaldo gist , in het byvoegzel van zyne Verhandelingen over de Afleiders , dat de afkeer, die de Hofparty uatuurlyker wyze voor den Heer Franklin, in de gefteldheid der publique zaaken van dien tyd, met opzicht tot de omwenteling in America, moest gevoelen, van eenigen invloed heeft kunnen zyn op den geest van zommige in den laatflen twist over de Afleiders. Het is waar dat 'er lie¬ den waren (en zommige publique gefchriften zeiden het opcnlyk) die vermoeden dat zeekere perfoonen een zoort van vermaak konden gevoelen , en eenen kleinen troost genieten, in den beroemden uitvinder der Afleiders te verneederen , voor zo veel dit in hun magt was , en dat zommige andere daarin een zeeker belang ffelden, en dat aanmerkten als een zoort van patriottifchen en verdienfteïyken yver. (P) Het is vry moeilyk te begrypen, waarom zommige 'begunftigers der ffompe Afleiders hebben kunnen goedvinden, dezelve laager als het hoog-  betreffende de Afleiders. 87 waar dat 'er aan het gebouw geheel geene fchaade zal veroorzaakt worden, dewyl de Afleider, de uitbarsting ontfangende, en in de natte aarde wegleidende, het zelve voor gevaar zal beveiligen. — Het Electriek vuur, zich eenen weg baanende om van de wolk tot de aarde, of van de aarde tot de wolk te koomen, kiest tot zynen overtogt lig- haa- hoogfte gedeelté van het gebouw te plaatzen; men zou zeggen, dat zy, zelve overreed zynde , dat die Afleiders waarlyk den.blixem uitlokten, uit vrceze dat deeze 'er te dikwils door zouden getroffen worden, hen een fo.ort vanborstweering , om zich agter te verfchuilen , hebben willen overlaaten: zy die de ftompe Afleiders in de ruime lucht, boven het hoogde gedeelte der gebouwen , plaatzcn, toonen ten minften, dat zy in deeze behoedmiddelen een volkoomen vertrouwen Hellen ; maar zy, die dezelve agter fchoorfteenen of muuren doen fchuilen, fchynen zelve deeze Afleiders, niet te betrouwen, hun verbergende agter eene borstweering (fchoen die indedaad weinig veiligheid verfchaft,) als was het om, hun in zeekerheid te ftellen, teegen de aanvallen van eenen vyand, om welken openlyk aftewagten zy gefchikt zyn. F4  88 Overweegingen van het gefihil haamen, welke, volgens hunnen aait, deszelfs beweeging niet kunnen verhinderen; zodanige zyn de metaalen, indien het die kan bereiken. Het fchynt dan buiten twyfel te zyn, dat hoe meer een gebouw overeenkomfBg is met eenen volmaakten Afleider,..hoe meer hetzelve blootftaat om door den blixem geraakt te worden. De Tooren van de Kerk, die op den berg, Lusciari-berggenoemd (van welken ik hier na breeder fpreeken zal,) ligt, is door den blixem veel meermaalen getroffen geworden , zeedert men dien in 't jaar 1730 met blik heeft gedekt ; en zeedert dien tyd verliep 'er geen jaar , in het welk dezelve niet meenigmaal getroffen,en zeer dikwyls befchaadigd wierd: waarvan de recden is, dat dat gebouw byna een Afleider geworden zynde, volmaakter als te voorenden blixem een zo veel vryër doorgang verfchafte , zeedert men het met dat ftetaaJ had gedekt. ! & xicn dan > dat zeer hooge, en op zien zelve taande, gebouwen veel, meer. maa-  betreffende de Afleiders. 89 maaien door den blixem geraakt worden als andere: hunne hoogte zou 'er Op zig zelve niets aan toebrengen, zo haare zelfstandigheid niet een meer of min goeden geleider was, en dus aan het Electriek vuur een meer of minder gunffigen overtogt veifchafte tusfen de wolken en de aarde. Wylen de beroemde Vader Beccaria was van gedagten (ten minlte zo als hy my in het laatlte van zyn leeven fchreef,) dat het voörzigtig zyn zoude, tot de bouwftoffen van BuskruidMagazynen volftrekt geene metaalen te gebruiken: hy meende, dat, wanneer die gebouwen uit hout alleen wierden faamengefteld, zy zulke flegte geleiders voor het Electriek vuur zouden zyn, dat de blixem daar nooit zynen weg zoeken zoude ; en dat men dus niet zoude noodig hebben dezelve van metaalen Afleiders te voorzien ; dan die gedagte zoude misfehien vry goed zyn* indien men ter zeiver tyd het dak teegen den reegen kon befchutten; want fcout, nat wordende, wordt zelfs daar  oo Overweegingen van het gefchil door een geleider; daarenboven is het timmerhout nooit een zo volmaakte niet - geleider , dat het volftrekt allen doorgang voor het Electriek vuur zoude fluiten; de blixem gaat 'er zelfs dikwyls door, maar met zo veel moeilykheid, dat hy 'er doorgaande het zelve verbryzelt of in brand fteekt. Het fchynt dan genoeg beweezen te zyn, zo door de ondervinding, als door de gezonde reeden, dat de metaaie Afleiders, in bollen eindigende, waarlyk den blixem uitlokken , daar door, dat zy denzelven eenen openen weg aanbieden. De ondervinding en de befchouwing ftemmen te faamen, om te doen zien, dat de zeer hooggeftelde, zeer fcherppuntige, en voor 't overige welgeftelde Afleiders niet alleen een gebouw bewaaren van zelve befchaadigd te worden, maar ook dat zy in Haat zyn, om zeer dikwyls den flag des blixems afteweeren, welke zonder Afleider dat gebouw zoude getroffen hebben. Een zeer fcherpe en zeer hooggeftelde metaaie punt,  betreffende de Afleiders. 91 punt, die door geen ander by geleegen voorwerp in deszelfs werking gehinderd wordt, ontfteelt in ftilte de wolk, die naaderende haare ganfche la* ding op denzelven dreigt uittefchieten, een goed deel van zyn Electriek vuur, en bygevolg kan die Afleider niet dan zeldzaam door eene weezenlyke uitbarsting getroffen worden; te weeten: alleen in dat geval, waanneer de wolk, die over en nagenoeg by den punt heen gaat, zodanig met Electriek vuur overlaaden is , dat de punt hetzelve niet fchielyk genoeg kan opflurpen; of wanneer de wolk, die boven de punt dryft, en 'er nagenoeg by is, op dat oogenblik eene volle lading van eene nabuurige wolk ontfangt: in die gevallen, zeg ik, zal de Afleider getroffen worden ; maar de uitbarfting zal minder fterk zyn , dewyl de punt intusfen een gedeelte van de lading zal weggenoomen hebben ; ert in allen gevalle , het gebouw zal bewaard blyven, en de Afleider zal dan den voornaamen dienst, waartoe hy gefchikt was, gedaan hebben.  $x Overweegingen van het gefchil ben. Dan fchoon de reeden ons fchynt te leeren, dat die gevallen zeldzaam moeten zyn, moeten wy de Natuur zelve ondervraagen, en zien wat de ondervinding, by Donderbuijen zelve, ons ten deezen opzichte aantoont, en dit zal het onderwerp der volgende Afdeeling zyn. Schoon dan ondervinding en reeden verwonderlyk faamenftemmen om aantewyzen, dat in 't algemeen de gepunte Afleiders minder onderheevig zyn om eene uitbarsting des blixems te ontfangen , als de gebouwen zelve , die geene Afleiders hebben, komt het my echter voor, dat deeze reegel nier. zonder uitzondering is. — Onderfteld zynde, dat een Huis geleegen is op eenen verheeven en zeer droogen grond, en 'er geheel geen water nog vogtige aarde, als op eene zeer groote diepte, of grooten afftand, omtrend het zelve is, zoude zodanig Huis, uit zynenaart, weinig onderheevig zyn om door den blixem getroffen te worden, om dat deeze aldaar geenen gemaklyken doorgang  betreffende de Afleiders. 93 gang naar de vogtige aarde vindt, vooral by het begin van eene Donderbui, wanneer de reegen de aarde nog niet heeft natgemaakt, of als 'er weinig of geen reegen valt. — Wanneer men nu op zulk een gebouw eenen gepunten Afleider ftelt , wiens einde tot in de vogtige aarde reikt, opent men eenen weg voor den blixem, die 'er te vooren niet was; en het zoude, by gevolg , kunnen gebeuren, dat die Afleider, in gévalle hy zich niet in ftaat bevond , om de lading van eene dreigende wolk in ftilte wegteleiden , 'er door getroffen wierd, fchoon het Huis misfchien niet getroffen zoude geworden zyn, by'aldien 'er in 't geheel geen Afleider geweest ware. — Dan daar men nooit zeeker is, dat de omftandigheeden, die ik hier onderftel, waarlyk plaats grypen, zullen de bewooners van zulk een Huis, wanneer 'er een gepunte Afleider op gefteld wordt , dit voordeel hebben, dat zy altyd zeeker zullen z,yn teegen het gevaar. IV. AF-  f 4 Overweegingen van het gefchil IV. A F D E E L I N G. Overweegingen, van de uitwerkingen der Afleiders zelve afgeleid. D e Donderbuijen zyn in byna geheel Noord - America zeer veel menigvuldiger als in de meeste gedeeltens van Europa , en de door dezelve veroorzaakte ongelukken zyn in evenreèdigheid menigvuldiger. De dagelykfche voorbeelden der verwoestingen, aldaar veroorzaakt, zetten de InWooners des te meer aan, om het gébruik van gepunte Afleiders in te voeren, zo ras zy hun bekend wierden. — Men ziet ze op de meeste Lusthuizen, en byna overal in de Stad Philadelphia, gelyk ook in andere Steeden; en zeedert men zich van die behoedmiddelen bedient, gebeuren 'er oneindig minder ongelukken door Donderbuijen. - Niet een gebouw, het welk'er van voorzien is, is befchaadigd geworden; fchoon het 'er zeer ver af is, dat die Afleiders óveral die vol• maakt-  betreffende de Afleiders. maaktheid hebben, welke men hen zoude hebben kunnen geeven. De Heer Franklin heeft na veel onderzoeks niet kunnen ontdekken, dat 'er van een zeer groot aantal Afleiders meer dan 5- door den blixem zyn getroffen geworden (/), en door dit onbetwistbaar bewys alléén, moet men overreed worden, dat het 'er ver af is, dat dit behoedmiddel, het gebouw voor fchaade (/) Het is zeer waarfchynlyk dat ibmmige dier Afleiders, niet diep genoeg in de aarde gaande, niet tot in het water reikten. Dit gebrek fchynt de Afleider op het huis van den Heer West te Philadelphia gehad te hebben; deeze eindigde niet dieper dan 4 of 5 voeten in de aardde, en men zag, toen dezelve getroffen wierd, het Electriek vuur zich over de aarde verfpreiden , ten blyke dat het aldaar teegenftand vond, toen het zynen weg verder tragte doorteloopen. De Afleiders op het huis van den Heer Maine in Zuid - Carolina opgerigt, kan het zelfde gebrek gehad hebben, want gaande niet meer dan tot 3 voeten in de aarde, wierd het fondament van het huisbefchaadigt, toen de Afleider getroffen wierd. • Van deeze gevallen is een breedvoeriger verflag gegeeven in de werken van den Heer F RANKLIN.  96 Overwegingen van het gefchil fchaade beveiligende, de uitbarsting van den blixem zoude uitlokken. Eene Kerk by Charlestown in ZuidCarolina wierd gemeenlyk elke twee of drie jaaren getroffen; maar zeedert men 'er eenen gepunten Afleider op gefield heeft, is zy niet eene enkele maal in 14 jaaren geraakt geworden, en ik weet ook niet, dat dit gefchied zy, zeedert den tyd dat men dit bericht gaf, (Phij, Tranfact. Vol. LXIV.p. 139). Op het Landgoed Tarwis, in Carinthiè'n, Zyne Exellentie den Graave Francois Orsini de Rosenuerg, groot Kamerheer van Zyne Majesteit den Keizer, toebehoorende , is een Berg van eene aanmerkelyke hoogte, Lusciari-berg , en gemeenlyk Heilige-berg genoemd,ter oorzaak van den grooten toevloed van menfchen, welke derwaarts in Pelgrimatie gaan, om in de Kerk, op den top geieegen, hunne devotie te verrigten. — De Donderbuijen zyn op dien berg menigvuldig, en de Tooren van de Kerk, welke 85-voeten hoog is, wierd, na zeer dikmaals ge-  betreffende de Afleiders* 97 getroffen geweest te zyn , in het jaar 1730 door den blixem geheel vernield; dezelve wierd herbouwd, en met blik gedekt, en zeedert dien tyd ging 'er geen jaar voorby, of hy wierd ten minften vyf of zes maal getroffen • weinige jaaren geleeden gefchiedde dit, geduurende eene enkele omveêrsbui, meer dan tien maal. In het jaar 1778 wierd hy vier maal door den blixem geraakt, zonder'er aanmerklyk door befchaadigd te worden , maar eene vyfde uitbarsting bragt zo veel fchaade te weeg, dat de Tooren, gevaar loopende van inte- fforten, herbouwd moest worden. Dewyl 'er dikwyls fommige van die menfehen, welke geduurende de Donderbuijen zich in de Kerk bevonden, gedood waren, liet men, zeedert langen tyd, niemand toe, om geduurende de gevaarlykfte oogenblikken in de kerk te blyven; en het volk, door de herhaalde ongelukken bevreest geworden, bezogt die plaats van Godsdienst-öeffening niet meer, dan alleen tegen het einde van den zomer, wanneer de r. deel, G Don-  9 8 Overweegingen van het gefchil Donderbuijen niet meer te vreezen waren. De Tooren herbouwd zynde, deed de Graaf van Rqsenberg dien van eenen welïngerigten Afleider voorzien. — De voornaamfte ftaaf heeft \\ duim middenlyn: hetbovenfte gedeelte is aan een metaal kruis gehegt , wiens drie armen in zeer fcherpe en ilerk vergulde punten uitloopen: van het onderfle gedeelte van deezen Afleider heeft men een andere Haaf, een half duim in middenlyn, afgeleid tot in een beekje, dat het water, 't welk van het dak der kerk en van nabygeleegenehoogtens afvloeit, ontfangt. Deeze Afleider, in het begin desjaars 1780 opgerigt, is van zo veel nut geweest , dat de Tooren niet meer dan flechts éénmaal is getroffen geworden, zeedert de plaatzing van den Afleider, tot op het einde van den zomer in 1781, fchoon 'er, geduurende die twee zomerfaifoenen , lo veele Donderbuijen als gewoonlyk geweest zyn. - De Afleider de uitbarsting ontfangen hebbende, is de  betreffende de Afleiders. 99 -de Tooren 'er niet in 't allerminfte door befchaadigd geworden, en het fchynt -zelfs dat de llag niet fterk is geweest; want toen de punten van den Afleider onderzogt wierden, bevond men dat dié niet Homp geworden, noch gefmolten waren geweest. — Het is dan waarfchynlyk, dat de punten, voor dat maal, niet in ftaat zyn geweest om de geheele lading van de dreigende wolk in ftilte opteflurpen; maar dat zy nogtans haare kragt gebrooken hebben. De Graaf van Rosenberg zelve •heeft my dit bericht verfchaft; hebbende die Heer zich de moeite gegeeven in perfoon op de plaats zelve die lieden te ondervragen, aan wien hy de zorg om op alles te letten wat 'er zoude voorvallen toebetrouwd had, eh hy heeft de goedheid gehad zelve op dat alles onderzoek te doen , wat my van dienst kondezyn; het publiek is dus aan hem, niet minder dan ik zelve, dankbaarheid fchuldig, dat hy in een land, daar de nieuwigheeden in de weetenfchappen -niet dan langzaam en moeilyk doordrinG z gena  ioo Overweegingen van het gefchil gen, een voorbeeld ,• waardig dat het doo r een ieder gevolgd worde, heeft gegeeven. — De bewooners van de omliggende ftreek, welke eenvouwige lieden zyn, door de gelukkige uitwerking van dat behoedmiddel getroffen, zyn zo bemoedigd geweest, dat zy, geduurende het jaar 1781, met hoopen haare devotie, in de maanden mey en juhy,in welke maanden zyzich invoorige jaaren aldaar van weegens de Donderbuijen niet vertrouwden, zyn koomen verrichten. Dit geval bewyst, zo het my toefchynt, op eene bellisfende wyze, niet alléén de nuttigheid der gepunte Afleiders , om de gebouwen voor fchaade te beveiligen ; maar ook, dat zy terzelver tyd de flagen des blixems afwendenHet Kruis en de dubbele Arend uit verguld metaal op den top van den Too,ren te Weenen, die te faamen een verbaazend gewigt uitmaaken, geheel geene verlengde of fcherpe punten hebbende, moeten als een ftompe Afleider aangemerkt worden, die vry bekwaam is om den  betreffende de Afleiders. 101 den blixem eenen weg naar de aarde te verfchaflen , ongetwyfeld zeer veel beeter als de gemeene lucht; en daar deeze Afleider zo dikwyls door den blixem is getrofiën geworden in deszelfs tegenwoordigen on volmaakten ftaat, mag men niet twyfelen of dezelve zoude nog veel meermaalen getroffen worden, indien hy on'afgebrooken tot aan het water voortliep. Zo dra de Tooren op den Lusciaribergj, door middel van het blikken dak, een vry goede geleider voor den blixem wierd, wierd hy in byna alle Donderbuijen getrofiën, en zo dra dezelve met eenen gepunten Afleider wierd voorzien, behoorlyk tot in het 'water voortgeleid , wierd hy veel minder getroffen; hier uit dan kan men, zo het my voorkomt , by gevolgtrekking befluiten, dat indien de Tooren te Weenen evenëens vaneenen, in een punt behoorlyk uitloopenden Afleider voorzien ware, dezelve teegen gevaar by vervolg in veiligheid zoude zyn; en die punt zoude in {laat zyn, gemerkt de verbazende hoog-* G 3 te  ioi Overweegingen van het gefchil te van dien Tooren, om de geladene wolken zeer dikwyls te ontwapenen, en dus in veele gevallen de Stad en den omtrek te beveiligen voor de verwoestingen , die de blixem 'er veelmaalen veroorzaakt. Het Vuur-baaken aan de Haven van Genua gemeenlyk la Lont erna genoemd, bleef nauwlyks twee jaaren agterccn vry van het treffen des blixems, en zie daar reeds twee jaaren veiioopen , zeedert men het met eenen gepunten Afleider voorzien heeft, dat noch het gebouw, noch de Afleider zyn getroffen geworden ! — Dewyl de Kerk de Carignano te Genua zeer dikwyls door het Hemelsch vuur geraakt wierd, heeft men goedgevonden dit gebouw, zeedert drie jaaren, met eenen Afleider te voorzien, en zeedert dien tyd tot op dit oogenblik (January inli) is 'er geen blixemflag, noch op het gebouwzelve, noch op den Afleider gevallen. Ik heb dit bericht uit eene achtingwaardige hand. De Tooren van St. Marcus te Venetiè'n, die 310 Paryfche voeten hoog is, wierd  betreffende de Afleiders, 103 wierd 9 maal zeedert het jaar 1388 tot ij6% getroffen, en voor het grootfte gedeelte zeer befchaadigd: in het jaar 1776 wierd dezelve van eenen Afleider voorzien, onder het opzicht van den Abt Toudo, die zich vergenoegd heeft eene nauwkeurig aanééngefchakelde leiding te maaken, van het binnenfte van den koperen Engel, met welke de Tooren vercierd is, tot aan het water ; dewyl nogtans, volgens den Hec* Toaldo zelve, de verlcheide hoekige gedeeltens van de kroon en vleugels van dat beeld kunnen aangemerkt worden als zo veele punten, is het moeilyk te bepaalen, of die Afleider als gepunt of als ftomp moet worden aangemerkt. — De Heer Barbier de Tinant merkt met betrekking tot deezen Afleider aan, dat de punten, waar in dezelve eindigt, waarfchynlyk niet zeer fcherp zynde, in het geval zyn, van de regtllreekfche uitbarsting van eeneDonderwolk van verre af te moeten ontfangen, alhoewel deeze Afleider, met alle mogelyke zorgvuldigheid gemaakt zynG 4 de  IQ4 Overw: van het gefchil der Afleiders. de onder het oog van eenen Natuurkundigen van den eerften rang, zeer wel in ftaat is om voor het toekoomende den Tooren voor alle gevaar te beveiligen (m), V. VER- ,» Het werk dat ik elders meermaals heb aangehaald heeft ten tytel. Memoires fur les Conducteurs pour preferver les Edifices de la fmdre, par Mr. VAbbé Jofeph Toaldo , Prevot de la St. Trinité &C traduit de 1' /taliën, avec des nates et des additions par Mr. Barbier de Tinant, de l> Academie des fciences, arts et belles lettres de Dyön t avec des planches , a Strasbourg MDCCLXX/X. pag. 125. Aan het einde van dit boek vindt men zeer oordeelkundige overweegingen over de Afleiders in 't gemeen, door den Heer Barbier deTjnant zelve ,waarïn, onder andere zeer nuttige aanmerkingen, oo.k een kort verflagvoorkomt van de proeven door den Heer Wilson in de zaal het Pantheon te Londen gedaan, gelyk ook van die, welke door den Heer Nairn ge, daan zyn.  V. VERHANDELING. Qver de Brandbaarheid der Metaalen. Cjelyk de Adembaare of DampkringLucht het leven der ademende Dieren onderhoudt, zo is zy ook te gelyk het waare voedzel des Vuurs, en inzonderheid van de vlam ; dat is te zeggen: geene Ïighaamen, eenige weinigen Hechts uitgezonderd, kunnen branden of ontvlammen, ten zy zy met lucht, in welke ademende Dieren leven kunnen, in aanraaking zyn ; en, zo 'er al uitzonderingen op deezen algemeenen regel zyn, hebben die plaats in zulke Ïighaamen, welke zeiven door de hitte zodaanige lucht voortbrengen. Dus ontvlamt het Buskruid, hoe nauw het ook be^ flooten is, om dat door de hitte uit het Saipéter eene onmeetbaare veelheid van gedéphlogisteerde lucht (die een veel beeter voedzel voor de vlam als de geQ $ inee-  io6 Over de Brandbaarheid meene lucht is,) wordt voortgebragt, terwyl de Houtskool brandbaare lucht uitgeeft (a). De hedendaagfchè Natuurkundigen hebben aangetoond , dat een mengzel van brandbaare en gedéphlogisteerde lucht, met eene verbaazende uitbarsting, vlam vat; en het is zulk een mengzel, beflaande uit deeze twee luchten , welke zich in het oogenblik der verbranding van deeze zonderlinge ftoffe ontwikkelen, dat ontvlamt op het zelve oogenblik, dat het gebooren wordt; en dus kan men zeggen, dat het Buskruid, om te branden, geene gemeene lucht van nooden heeft, om dat het zich met zyne eigene lucht voedt. De reeden, waarom brandbaare Ho-— haamen niet branden of ontvlammen kunnen, ten zy zy met adembaare lucht in (a) Eene breedvoerige Verklaaring van de werking des Buskruids, is vervat in een myner Verhandelingen , geplaatst in de Phihfoph. Tranfact. en welke ook in deezen bundel vertaald gevonden wurdr. Zk dc Derde Verhandeling.  der Metaalen. 107 in 'aanraaking zyn , fchynt deeze te zyn: het brandbaar beginzel, waarmede zy overvloedig voorzien zyn, zich van dezelve losmaakende, terwyl zy branden, wordt greetig door de omringende adembaare lucht ontfangen; doch deeze we'haast daarmede vervuld of verzadigd wordende, en het Phlogiston dus niet meer kunnende opgeflurpt worden, bluscht zichhet vuur vau zelve uit, byaldien de reêds gephlogisteerde lucht verhinderd word. wegtewyken, en niet by aanhoudendheid door eene nieuwe veelheid van zuivere lucht vervangen wordt. En het is deeze bekende grondregel, dat eene aanhoudende vernieuwing van lucht plaats moet hebben, zullen brandbaare Ïighaamen kunnen branden 0% die het denkbeeld verfchaft heeft, om . (Z>) Geen gedeelte der Natuurkunde is misleiden onze nafpeuringen meerwaardig, als de Leer der Hitte, van het Vuur , en van de Verbranding; terwyl 'er ondertusfen geen onderwerp is, waar omtrent de poogingen , welke gefchikt waren om deszelfs waaren aart,te ontdekken, minder geluk-  io8 Over de Brandbaarheid om gebouwen onverbrandbaar te maa* ken, het welk reeds in Engeland met gewenscht gevolg is ter uitvoer ge, bragt (c ). De verbranding der Metaalen gefchiedt volgens dezelfde wetten, als die der andere brandbaare Ïighaamen; dat is te zeggen; dat zy niet branden, of ver- lukkig geweest zyn. Dr. Crauwford heeft deeze ftoffe in een zeer kundig werk getragt te ontwikkelen; het zelve heeft ten tytel: Experiment s and obfervations on animal heat , and the inflammation of comhustible bodies , London MDCCLXXJX: dan, hoe groot ook de verdienfte van dit werk zy, zyn wy echter nog zeer verre van duidelyke denkbeeld«n omtrent dit ingewikkeld ftuk te hebben. O) De Heer Hartley, Lid van het Parlement, bedient zich van dunne yzere plaaten, (om het roesten voortekoomen, met oly-verf geverwd,) welke hy onder de zolders van alle de verdiepingen van het gebouw plaatst. Lord Vi- comte Mahon heeft een andere min kostbaare manier uitgedagt, waar van men een verflag in het 68. Deel van de Philofophic. Tranfact. vindt, en waar van die Heer eerlang eene breedvoerige befchryving in een afzonderlyk werk zal uitgeeven,  der Metaalen. 109 verkalkt kunnen worden, zonder met lucht in aanraaking te zyn. — De Metaalen beftaan uit eeneMetallifche Aarde en Phlogiston; het brandbaar beginzel van het Metaal afgefcheiden zynde, hebben dezelve haare rekbaarheid of imeedbaarheid verlooren, gelyk ook alle uitterlyke gedaante van Metaal; en zyn in eene zelfstandigheid veranderd, die in 't algemeen een foort van aarde gelykt, welke de Scheikundigen Metaalkalk noemen. — De aanhoudende werking des vuurs alléén is in ftaat de Metaalen tot kalk te doen worden, uitgezonderd het Goud en Zilver, en misfchien ook de Platina, welke twee Edele Metaalen de werking van het fterkfte en aanhoudendfte vuur weêrftaan, zonder van aart te veranderen. — Het fchynt, dat het Goud en Zilver onder de Metaalen, en het Kwikzilver onder de halve Metaalen , nimmer beftaan in den ftaat vaneigenlyk gezegde kalk; want de hitte alléén is in ftaat hunne vermomming wegteneemen, en hun onder hunne natuurlyke gedaante van Metaal te voor-  ïio Over 'de Brandbaarheid voorfchyn te doen koomen; ten min"ften heeft men geen Phlogiston noodig, om ze de gedaante van Metaal weder te geeven, op w'elke wyze zy ook vermomd moogen zyn. - Het Yzer,Lood, Tin, en Koper , tot wezenlyke kalk gemaakt zynde, 't zy alleen door hitte, 't zy door de werking van zuuren, in welke zy ontbonden waren, kunnen niet wederom tot fmeedbaar Metaal gemaakt worden, zonder byvoeging van "het brandbaar beginzel; maar het Goud en Zilver, hoe ook vermomd, zyn nooit tot eene weezenlyke kalk gebragt. ■ Verkalkt Kwikzilver , of Kwikzilver , "dat door hitte,'welke men geduurende eenige maanden deed aanhouden , in eene roode zelfitandigheid , eenigzints naar Cinnaber gelykende, veranderd is, wordt wederom levendig en vloeibaar Kwikzilver, wanneer het aan eene hitte wordt blootgelteld, die veel grooter is, als die was, welke men gebruikte, om hetzelve vast te maken. — Het fchynt , dat dit vloeibaar Metaal zyne vloeibaarheid verliest door de onmeetbaare veelheid  der Metaalen. in heid van lucht, die het zelve influrpt, terwyl het vast of verkalkt wordt; en dat het tot zynen voorigen vloeibaaren ftaat wederkeert, wanneer die lucht door de kragt des vuurs uitgedreeven wordt; welke lucht dan in groote veelheid, maar zo zuiver verkreegen wordt, dat zy gedéphlo gisteer d is. — Indien men konde bewyzen, dat het Kwikzilver , terwyl het verkalkt, de Dampkring-lucht opflurpt, zo als zy is, dat is met het Phlogiston, waarmede zy altyd bekaden is , zonde men, om het gezegde verfchynzel te verklaaren, kunnen zeggen , dat het vuur de lucht dwingt uittegaan, terwyl de Kwik-kalk, meer verwantfohap met het Phlogiston als de lucht hebbende, hetzelve vasthoudt, en op nieuw onder de gedaante van Metaal te voorfchyn komt, na dat zy zich inniglyk met dat beginzel heeft verë'enigd. De Metaal Aardens of Kalken kunnen wederom op nieuw in fmeedbaar Metaal veranderd worden , wanneer men " haar wedergeeft het geen zy by de verkal-  ïiz Over de Brandbaarheid kalking verboren hadden, te weetert het Phlogiston of brandbaar beginzel. —■ En het is op deezen grondilag, dat ten grooten deele de kennis der Metaal zuivering, en inzonderheid de kundigheid om de Metaalen uit de Mynlloffen voorttebrengen , rust ; want behalven het Goud en Zilver worden de Metaalen niet dan zeldzaam in de Mynen onder de gedaante van Metaal gevonden, maar men vindt ze daar onder de gedaante van Aarde of Metaalkalk, die den uitterlyken fchyn van Metaal niet aanneemt, dan na dat men 'er Phlogiston heeft toegezet: dikwyls worden ze ook gevonden in den ftaat van Mineraalen, dat is, met vreemde Ïighaamen, die ze onkenbaar maaken, verbonden; en gemeenlyk is het de zwavel, welke 'er dus mede verëenigd is ; wanneer 'er meenigmaal niet anders verëischt wordt om dezelve de gedaante van Metaal te doen verkrygen , dan dat de Zwavel door het vuur uitgedreeven worde. De oude Scheikundigen vormden zich van het brandbaar beginzel een denkbeeld,  der Metaalen. if§ beeld, verf drillende van dat, het welk de hedendaagfche 'ér van hebben: huil Phlogiston, by voorbeeld de Zwavel, is veelëer eert lighaam, het wélk veel Phlogistón irt zich bevat, dan wel het zuiver brandbaar beginzel zelve. — Wy Zyn aan die twee gfoote mannen * Beccher en Stahl, en inzonderheid aan den laatftert , een meer bepaald denkbeeld Van dit zuiver beginzel j van alle andere zelfftandigheid afgefcheidert , verfchuldigd; dan fchoort zy orts een beter denkbeeld van dar. beginzel Verfchaft hebben, Waren Zy echter niet in ftaat, ofrt het zelve geheel zuiver te vertoonert; dat is, afgefcheidert van alle andere ftoffe. De beroemde Stahl leerde het Phlogistort, öf het Vuur, als een beftantdeel der Ïighaamen kennen, en de gewigtige ktindigheedert die hy we^ gens deeze ftoffe verfchafte, hebben de gedaante der Scheikunde veranderd. Het Phlogiston, eert beginzel van zo gröote fynheid, dat het van andere Ïighaamen afgefcheiden zynde j door onze zintuigen niet kan bemerkt worden * k  ri4 Over de Brandbaarheid in byna alle Ïighaamen tegenwoordig, en deelt haar zeer verfchillende eigenfchappen meede, naar maate van de hoeveelheid, en meerdere of mindere kragt, met welke het de Ïighaamen aankleéft: 'Kr zyn zelfftandigheeden, die het nimmer loslaaten: zodanige zyn de Edele Metaalen, en het Kwikzilver. Andere zyn 'er, die in hunnen natuurlyken ftaat dat beginzel bevatten , maar die het meer of min gemaklyk verlaaten; van alle de Metaalen fchynt het Yzer dat geen te zyn, met het welk dit beginzel met de minfte kragt verëenigt is; want alle de Zuuren, zelfs de allerzwakfte, ontneemen dat het yzer; de vogtige lucht alléén doet zulks, zynde het roest niets anders als Yzer tot een kalk gebragt, welke onder den naam van Oker bekend is. Het fchynt nogthans dat fchoon het brandbaar beginzel het Yzer gemaklyk verlaat , het echter weigert "er zich fchielyk van los te maaken door eenen graad van hitte, waar door het gemaklyk uit Lood en Tin gedreeven wordt, doch dit beginzel ontdoet zich met  der Metaalen, irc ölet eene verbaazende meiheid van het Yzer, wanneer dat een geweldiger graad Van hitte verkrygt, hoedamge men niet gemaklyk aan eene klomp Van eenige aanmerkelyke grootte van dat Metaal, zoude kunnen geeven, Het Yzer en vooral het Staal (het welk niet we- • zenlyk van het Yzer fchynt te Verfchillert, dan alleen hier in, dat het eene grootere hoeveelheid van Phlogiston bevat) éénmaal dien graad Van gloeijing Verkreegen hébbende, die Vérëist wordt om hetzelve met eert heldere' Vlam te doert branden , zoude, eVert als een kaars * blyvert branden tot het geheel èrt al verteerd, of tot kalk geworden was (d), by'aldienhet zich iri eene lucht bevond, die al het Phlogiston, het welke dat Metaal uitfloot, kortde oprtee- men. (J) Ik heb nog nooit het Yzer door de branding in gedéphlogisteerde lucht tot eene Wezenlyke kalk kunnen brengen ; maar deeze branding ontneemt hetzelve zo veel van zyn brandbaar beginzel , dat het de fmeedbaarheid geheel en al veilf lest, en breekbaar wordt als glas, H %  iifj Over de Brandbaarheid men. — De gemeene lucht, in haaren natuurlyken Haat reeds met eene zeekere hoeveelheid van Phlogiston beladen zynde, kan niet fchielyk al het Phlogiston, dat een Huk Yzer van zeekere dikte rondom zich verfpreidt, wanneer het dadelyk brandende is, tot zich neemen ; fchoon die lucht geduurende eenige oogenblïkken de vlam van een zeer dunne ltaale draad kan onderhouden. Het is verfcheide jaaren geleeden dat ik fommige myner vrienden eene by geval ontdekte proef vertoonde, welke waarfchynlyk ook door anderen zal zyn waargenoomen , te weeten: dat, een zeer dunne fraaie draad in de vlam van een kaars gehouden, en 'eruit genoomen zynde eer dezelve al te lang aan de werking der vlam was blootgefteld, ontvlamt. - Indien men in het oogenblik dat de draad rood-gloeijend wordt dezelve uit de vlam trekt, ziet men dat die roodheid' zich in de vfye lacht terftondf in eene allerhelderfte ontvlamming verandert, dat het Metaal fmclt, dat zich verfcheide deeltjes 'er van affcheiden en wyd  der Metaalen. 117 wyd cn zyd verfpreid worden door de omringende lucht, en dat _een aanmerkelyk gedeelte tot kalk wordt, ten minHe onvolmaaktelyk, want dat gefmolten Metaal wordt nog door den Magneet aangedaan,fchoon hetzelve zyne Smeedbaarheid geheel en al verboren heeft. — Wanneer men nu zulk eene ftaale draad in eene fles vol gedéphlogisteerde lucht dompelt, in het oogenblik wanneer die hoogfte graad van branding of gloeijing nog plaats heeft,wordt de vlam niet alleen niet uitgebluscht, maar zy doorloopt den Metaalen draad met eene viy groote fnelheid , en verteert dus denzelven geheel en al, hoe lang hy ook zyn moge, zo 'er Hechts gedéphlogisteerde lucht genoeg, en van genoeg-' zaame zuiverheid, in de fles is. Wanneer men in plaats van eene der allerdunfte flaaldraaden een draad neemt die veel dikker is, zal de proef op deeze wyze gedaan, niet gelukken, waarvan de reeden is, dat de hitte van de vlam der kaars niet groot genoeg is,om een zo dikke draad te doordringen, zoH 3 da-  $i8 Over de Brandbaarheid danig dat eene volkomene gloeijing of wezenlyke ontvlamming te weeg gebragt worde , die by aanhoudendheid zoude kunnen blyven voortduuren, en denge= heelen draad doörloopen. - Het is met dat Metaal in de gedéphlogisteerde lucht omtrent eveneens geleegen, als met ee= ne kaars in de gemeene lucht: een kaars 'zal niet voortgaan te branden , indien men, die ontfteekende, Hechts vuur aan het pit brengt, zonder aldaar eene brandende vlam te verwekken , maar zo dra Hechts een klein vezeltje van het pit ontvlamt, deelt zich de vlam aan het overige van het pit gereedelyk mee-. de, en dus by trappen aan de gehee^ le kaars , tot dat zy geheel en al ver-, teerd is. Eene dergelyke omftandigheid (zeg ik,) fchynt plaats te vinden by eene dikagtige flaale draad in de gedér phlogisteerde lucht; beflaande de moeiïykheid, om deeze proef te doen ge-= lukken, nipt hier in, dat eene dikkere draad niet zoude kunnen branden eveneens als een dunne, of dat de vlam zich niet door deszelfs zelfftandigheid zoude kun-  der Met a-alen. 119 kunnen voorplanten; maar de ganfche moeilykheid is hier in geleegen, dat de. vlam van een kaars zelve geene hitte genoeg bezit, om eene dikagtige ftaale draad te doen ontvlammen: en dat dit de waare reeden is, blykt hier uit, dat men om een dikagtigen draad te doen ontvlammen , Hechts deszelfs einde zeer fcherp puntig behoeft te maaken, en te omwinden met een allerdunften {taaidraad, welke, aangeftooken zynde, de vlam gemaklyk aan den dikkeren draad meede deelt, indien alles oogenbliklyk in gedéphlogisteerde lucht gedompeld wordt: zelfs] kan dus een gansch bosje of koord van omëlkander gedraaide flaaldraaden aangeftooken worden. — Ik kan niet bepaalen, hoe dik zulk een metaal koord genoomen zoude kunnen worden, zonder dat de proef mislukte; dan, dewyl ik reeds op die wyze een bosje of koord, uit 8 draaden beftaande, heb doen branden, meen ik te mogen denken, dat men veel verder zal kunnen gaan, zo Hechts het glas met gedéphlogisteerde lucht waarin het H 4 koord  ixo Over de Brandbaarheid . koord gedompeld wordt, groot ge-, nocg , en de gedéphlogisteerde lucht zelve zuiver genoeg is. De Heer Lichtenberger , zeer beroemd Hoogleeraar in de Natuurkunde te Gottiugen, heeft zich, na dat hy de Hoogduitfche uitgaave deezer Verhan-, delingen, (welke reeds in Maart i78x, naar myne Handfchriften vertaald, het licht heeft gezien,) geleezen had, met myn vriend, den Heer, Dr. Bic kei, zeer beyverd om deeze proef na te doen. Die Heeren hebben reeds ftaale Horologic-veeren, en ftaale draaden van byna één lyn in middenlyn gebrand ; ten dien einde hebben zy een klok gebruikt, die 900 cubicq duimen zuivere gedéphlogisteerde lucht bevatte. - Dr. Bickei heeft my gefchreeven, dat deeze proef eene der allerfchoonfte was, doch ook te gelyk zeer verfchriklyk. Dc Yzcrdraaden, welke tot deeze proeven best gefchikt zyn, zyn bekend onder den naam van Staaldraaden, welke tot Muziek-Inftrumcntcn gebruikt worden: men vindt 'er dertien onder- fehci-  der Metaalen. iiï fcheidene foorten van verfchillendc dikte, (althans in de winkels te Weenenf) geteekend met getallen op de houte rolletjes , op welke men ze in de Traffyk windt: (*) alleen de allerdunfte, metN°. 11 en ix geteekend, kunnen in een kaars, zonder mislukken, aangeftooken worden. Wil men een dikker, by voorbeeld, N°- i of 2., doen branden, men moet dan deszelfs einde omwinden met een ftukje draad van N° 11 of n, of het einde van den dikken draad zelve dun maaken, door het op een aanbeeld plat te Haan, en vervolgens dat platte gedeelte tot eene zeer fcherpe punt fchuin af te fnyden. Deeze punt wordt even gemaklyk, als het draad N°. ix, aan de kaars aangeftooken; en, fpoedig genoeg in een glas vol gedéphlogisteerde lucht gedompeld wordende, plant zich de vlam voort door de ganfche lengte van den draad, Men (*) Men vindt deeze foorten van Straaldraaden , of yzere Snaaren op houte rolletjes gewonden, e» met getallen van No, o tot iï, geteekend, ook 'm onze Nederlandfche Winkels. De Vcrtaaler. H s  liz Over de Brandbaarheid Men zal bevinden, dat de voortgang van het vuur door een Yzerdraad in de gedéphlogisteerde lucht, op de befchrevene wyze, eene der allerfchoonfte en treffendfte vertooningen uitleevert, die men zich zoude kunnen verbeelden. — De vlam van het yzer (want ik meen dat ik die blinkende gloeijing dus met regt noemen kan,) heeft eene zuiverheid en hellen glans, welke'het oog nauwlyks, zelfs op het midden van den dag, kan verdraagen; by de avond duifterheid echter, ziet men de proef in al haar fchoonheid; en de vlam van het dunfte yzerdraad alléén kan een groot vertrek verlichten. — Alle die deeze proef by my zagen, konden hunne verbaazing, wegens de treffende fchoonheid des lichts, niet genoeg uitdrukken. In plaatze van zulk een yzerdraad-aan de kaarsvlam te ontfteeken, onfteek ik het even gemaklyk door middel van een geladene Leidfche vies. — Men w^eet, dat het Electriek vuur een metaalen draad, en inzonderheid een yzerdraad kan fmelten, doch dat men om een draad s '  der Metaalen, nj draad, die niet van de fynfte is , te fmelten , eene vry groote Electrifche Battery nodig heeft (e). — De Cylindrifche fles, Plaat IV. vertoond, zal een denkbeeld van deeze proef kunnen geeven , A A. is een fles, van zeer helder glas, welkers bodem uitgefneeden is, en in wiens plaatze een kopere bodem E E gefteld is, welke zich in het midden verheft, gelyk by F gezien wordt. DD. is een koper dekzel door wiens middenpunt [ door een kurke ftopzel ] de metaaie roede , welke de knop B draagt, heen gaat. G. is een hol metaal kapje, het welk de affpringende vonken van het brandend metaal' belet den kurk te raaken en aantefteeken. C is de ftaale draad, welken men wil aanftee- ken; (Y) Yzere of Staale krulletjes, hoedanïge men bekomt wanneer Yzer op de Draaibank gedraait wordt, kunnen door eene kleine leidfche vies aangeftooken worden: zulk een krulletje in een met Buskruid gevulden zwermer doende , kan men dien affchieten , laatende 'er de antlaading van eene kleine leidfche vies doorgaan, wanneer dit krulletje of yzere draadje gefmolten wordende het Bus-  114 Over de Brandbaarheid ken; zy gaat door een buis of canaal, in de kopere roede gemaakt, en wordt door middel van de knop B, die men, naar begeeren, kan afneemen, vastgezet. Het yzerdraad is fchroefswy- ze gedraait,om de uitgebreidheid in eene kleine ruimte te vermeerderen, en het onderlte einde des draads is tot een zeer fynepunt gemaakt, ten einde eene Leidfche fles Hechts van middelmatige grootte dezelve zoude kunnen ontfleeken. Den draad zullende aanlïeeken, vult men de Cylindrifche fles met gedéphlogisteerde lucht; latende alleen zo veel water in dezelve blyven, dat het einde van de knobbel F, boven de oppervlakte zy. vervolgens maakt men,door middel van metaal, gemeenfchap tusfen den metaalen bodem van de fles en het buitenfte bekleedzel van eene Leidfche fles; welke men dan ontlaadt, richtende de vonk op de knop B. Het Electriek vuur nergens kunnende doorgaan, Buskruid aanftedtt. Zulke fyne krulletjes of' Staaldraadjes vind men by de Horologiemaakers.  der Metaalen. ixj gaan, dan alleen tusfen den knobbel F en de punt van den {taaien draad, {leekt deezen in brand, en de vlam, éénmaal ontfteeken zynde, gaat by vervolg door den geheelen draad voort, totdat die geheel verteerd is, of dat de gedéphlogisteerde lucht in dc fles met Phlogiston is beladen geworden, en daar door buiten ftaat raakt om de vlam van het yzer te onderhouden. — Doordien de vlam de llingeringenvan den draad volgt, wordt hier door de fchoonheid van de proef merkelyk vermeerderd , duurende die branding eenen vry aanmerkelyken tyd. Men moet wel in acht neemen, dat men de tafel niet fchudde, op welke de proef gedaan wordt, ten einde geene beweeging aan het yzerdraad worde medegedeeld, waar door het gefmolten en brandend knopje, of bolletje, zich van het overige des draads met een fprong, zoude affcheiden, door welke beweeging het geheele brandende gedeelte van den draad zou afgefcheiden, en het vuur uitgebluscht worden. — Wanneer het brandende bolletje te zwaar  ttó Over de Brandbaarheid zwaar geworden , door zyne eigene zwaarte afvalt, zonder trilling in den draad te veröorzaaken , blyft 'er gemeenlyk een brandend einde aan den draad, 't welk het vuur aanftonds verder voorplant. Ook is het noodzaaklyk, dat de geheele glaze bodem uit de fles weggenoomen zy; want, zo men in dezelve Hechts eene opening wilde maaken, en daar door een metaaie knop doen doorgaan , om door dezelve de ontlading van de Leidfche fles te geleiden, zoude de fles nauwlyks voor twee proeven beftand zyn; want terwyl de vlam het yzerdraad doorloopt, valt 'er van tyd tot tyd eene gefmolte ftoffe af, welke in de allerheevigfte gloeijing zynde, na een duim hoogte van koud water te zyn doorgevallen , nog in ftaat is het gedeelte van het glas zelve, daar het raakt, te fmelten, en 'er aanblyvende vast zitten , noodwendig de fles doet barsten. Zodanig een gefmolte en brandend bolletje, door koud water gevallen zynde, fmolt de tinne bodem van een my-  der Metaalen. lij ner flesfen en dezelve geheel en al doorboord hebbende., ging het nog door een tinne plaat, waar op die bodem Hond. — Een gioeijend metaal,in het midden van de zuiverite gedéphlogisteerde lucht, bezit misfchien den hoogftmogelyken trap van hitte (ƒ). Gelyk het. bekend is, dat de Metaalen in het algemeen brandbaare Ïighaamen (ƒ) De groote hitte, welke een ftroom van gedéphlogisteerde lucht, op een brandende kool gericht, verwekt, zoude zeer nuttig kunnen zyn, om Metaalen te fmelten, en de beste foudeerin- gen te doen. De Heer Achard, Lid van de Koninglyke Academie der Wetenfchappen, en fraaije Letteren te Berlyn , ftelt in de Verhandelingen van die Academie eene gèmaklyke wyze voor om dit in practyk te brengen ; door middel van een blaas, met die lucht gevuld, uit welke men een fprongof ftroom zoude doenvoortkoomen, gericht op het vuur of op de vlam welke het Metaal moet fmelten. Men zoude ook, zo ik denk, kunnen beproeven de gedéphlogisteerde lucht op zulk een vuur te richten, terwyl zy zich uit de roode geprascipeerde Kwik, of uit het Saipéter ontwikkelt; men moest, dan Hechts aaa den hals van de retort een glaze of metaaie Buis  itt Over de Brandbaarheid men zyn, zo weet men ook, dat de vlam van zommige Metaalen voor het oog meer zigtbaar is als van andere. — De Zinc ontvlamt in een kroes zo zigtbaar als vet, en wel met eene zeer heU dere vlam. — Het yzer toont door deszelfs glans, dat het, wanneer het den hoogften trap van gloeijing bereikt heeft, wezenlyk ontvlamt is, en de Vuurwerkers maaken 'er om die reeden ook gebruik van in de Vuurwerken. — De Graaf de Bujfon is van gedagten, dat alle Metaalen, (hy zondert' zelfs het Goud en Zilver niet uit,) wanneer zy gloeijen, met eene vlam omringd zyn, die zeer digt aan de oppervlakte van die Ïighaamen blyft, en daarom niet zo duidelyk gezien wordt (g), dan my is niet Buis hegten , welkers opening , naar het vuur gericht, zo nauw zoude moeten zyn als mogelyk was. (g) De Heer de Buffon denkt op die wyze , uit overweeging, dat de vlam, fchoon\minder hitte hebbende als een brandend vuur, echter veel Vaardiger andere Ïighaamen ontfteekt; brandend Stroo  der Metaaie». 1x9 niet bekend, dat het tot hier toe door iemand als mogelyk befchouwd is-j dat de Metaalen zouden kunnen branden en verteeren eveneens als een kaars, doör voortplanting van de vlam door hunne zelf- Stroo zal vael'Jigter andere brandbaare Ïighaamen aanftceken, die dc vlam bereikt, als een gloeijende kool, fchoon het vuur van de kool veelfterker is* «J—> Hieruit befluit de Heer de Buffon, dat de reeden , Waarom de gloeijende Metaalen alle brandbaare Ïighaamen, die zy aanraaken , doert ontvlammen, deeze zyn moet j dat zy met eene wezenlyke vlam omringd zyn (Supplement de VHist oiré Naturelle Tom. 1. pag. 91, edition in 8vo.) Maaf zoude men de wettigheid van dat befluit niet kunnen in twyfel trekken ? want alle Ïighaamen, zelfs die, welke niet brandbaar zyn * in het vuur zeer fterk gioeijend gemaakt zynde, ontfleeken door aanraaking alle brandbaare zelfftandigheeden. • De Heer de Buffon fchynt van het gevoelen vari den grooten Newton te zyn , die de Vlam houdt Voor rook, die in zo Verre verhit is, dat zy rood of gioeijend is, (men kan die gedagte van Newton aangehaald zien in myne Verhandeling overheÊ Buskruid') — My komt het waarfchynlyker voor, dat de vlam niets anders is als ontftookert brand*' baare lucht, gelyk de Heer Landriani het esirsf gezegd heeft* X< DEEL, I  I30 Over de Brandbaarheid zeliïtandigheid na dat men ze uit het vuur genoomen heeft. s*r De branding van een zeer dun yzerdraad, waar van ik hier voor gefproken heb, gaat, na dat men het yzerdraad uit de vlam van de kaars heeft getrokken, niet verder voort als de plaats, die reeds in de vlam ze've gioeijend was geworden , wanneer die proef in de gemeene lucht wordt gedaan. Aan*  der Metaalen. 13% Aanmerkingen betreffende het Branden va»verfchilknde Metaalen. Schoon ik in de voorgaande Afdeeling alleen de wyze befchreeven heb, om Yzer en Staal te doen ontvlammen, liet ik echter niet na te beproeven, of alle de andere Metaalen dus insgelyks konden in brand geftooken worden. — Onder alle de Metaalen en halve Metaalen , is 'er geen dat zo gemaklyk fchynt vlam te vatten , als het Zinc; dit wordt Hgtelyk in de vlam van een kaars aangeftooken, en blyft geduurende eenigen tyd branden na dat het uit de kaarsvlam is getrokken , doch het dus brandend Zinc, dat evenwel al vry fpoedig wederom uitgaat, heeft niets dat het oog aangenaam treft. — Het Tin en Lood fchynen op deeze wyze in de gemeene lucht niet te kunnen aangeftooken worden, doch in gedéphlogisteerde lucht ontbranden deeze gemaklyk, hoewel de vlam, wanneer men ze in die lucht, zonder 'er Staal by te I x voe-  Over de Brandbaarheid voegen, ontlleekt, niet kng duurt. — Het gedeelte dat vlam gevat had ,fcheidt zich wel haast van het overige af, en het vuur gaat uit. Het Electriek vuur ontlleekt ze niet, ten.minfte heb ik hier in nog niet kunnen flaagen. Doch om ze op zich zelve in de gedéphlogisteerde lucht te doen branden, moet men fl echts aan het einde van zulk een Metaaie draad een klein ftukje Kurk , Zwam, of van eenige andere brandbaare zelfftandigheid hegten. Dit ftukje in brand geftooken hebbende, dompelt men het Metaal in de gedéphlogisteerde lucht, en weldra ziet men het zeive inde volkoomenftegloeijing, fchoon de vlam, gelyk ik zeide, zich zeldzaam door deeze Metaalen voortplant. — Het is my niet gelukt meer dan een vierde van een duim lengte van eenig Metaal, het Yzer uitgezonderd , te doen verteeren. Er is echter een zeer gemaklyk middel, om ze eveneens als Staal te doen branden; en ten dien einde moet men 'er Hechts Staal by voegen. - Zie hier op  der Metaalen. 133 op welke wyze dit verrigt kan worden. - Men winde een draad, of zeer fmal gemeeden ftrooije van het Metaal, dat' men wil branden, om een Yzerdraad, en men ontiieeke deeze Staaldraad , of aan de vlam van eene kaars, gelyk hier voor gezegd is, of dat beter is, door middel van de Electriciteit op de wyze Plaat IV. vertoond, wanneer het Metaal door het Yzerdraad zal worden aangeftooken, en, zich van het zelve niet kunnende affcheiden, zal het te gelyk met de Staaldraad verteerd worden. Men kan op deeze wyze waarneemen, welk foort van vlam ieder Metaal geeft. - Het Yzer, en inzonderheid het Staal, brandt met eenen zeer hellen, zeer witten en zeer fchitterenden glans, byna zonder eenigen rook, en werpt in allerley richtingen de allerfchoonfte en fterkstglinsterenfte vonken van zich; het vuur zet zich door dat Metaal voort, met meer of minder fnelheid, naar maate het Yzer dunner of dikker, en de gedéphlogisteerde I 3 lucht,  Ï34 Over de Brandbaarheid lucht, in welke het brand, meer of minder zuiver is. — Het Tin, by het Yzer of Staal gevoegd, fchynt den glans die het Yzer zelve geeft nog te vermeerderen; het verfoeit den gang van het vuur door het Yzer, geeft weinig meer rook a1s dat Metaal, en verhindert de affpringing der vonken niet. -— Het Lood, door het yzer ontftooken, vertraagt den voortgang van de vlam, en verwekt zelve een bleeke v'am, wek kers boovenfte in een witagtigen en dikken rook eindigt het vermindert de vonking van het Yzer. — Het Koper doet de vlam een weinig verfnellen, doch niet zo veel als het Tin; het verduistert den glans van de vlam des Yzers eenigfints, en geeft een maatige veelheid rook, zonder dat het de vonking van het Yzer vermindert (h). — Het Zinc ver- (h) Wanneer men een dik Yzerdraad of Horologie-Veer in eene groote hoeveelheid van gedéphlogisteerde lucht brandt , wordt 'er vry veel rook voortgebragt; echter veel minder, dan wanneer 'er Koper of Lood, te gelyk met het Yzer brandt.  der Metaalen. 135" vertraagt de fhelheld van de voortplanting der vlam een weinig, verhindert eenigfmts de vonkverfpreiding van het Yzer, en geeft veel rook, hoewel minder als het Lood; doch wanneer de hoeveelheid van het Zinc zeer gering iss Vergroot het zelve op zeekere wyze de fehoonheid der proeve, door de vonking te vermeerderen, en de voortzetting der verbranding te verfnellen, verminderende echter aan den anderen kant de verblindende helderheid van de vlam, door de veelheid van rook, die het uitgeeft. Om deeze laatstgemelde proef te doen, Windt men om een Yzerdraad een zeer dunne Geel-koper draad, in plaatze van een reepje enkele Zinc (i). Het (/) Om dit voor hun , die in de Scheikunde ongeöeffend zyn, bevatbaar te maaken, merke ik aan, dat geel Koper niets anders-is als rood Koper met Zinc vermengd, het welk omtrent een vierde van deszelfs ge-wigt uitmaakt, en de gouda'gtige geele couleur veroorzaakt. Misfcbicn zullen fommige niet begrypen hoe ik een half Metaal, het Zinc, dat zo weinig fmeedbaar is, tot kleine buigzaame plaatjes heb kun-. I 4 nen-  13 6 Over de Brandbaarheid Het Goud en Zilver by het Staal gevoegd , fcheenen my de helderheid van de vlam van het Staal niet te vermeerderen , noch te verminderen; zy geeven geen rook, en verhinderen de vonking niet ; ook . ichynen zy den voortgang van het vuur door het Staal niet te verfnellen noch te vertraagen; zy fmelten met het Staal, en fchynen fomtyds zich daarmeede te vermengen, en inniglyk te verëenigen, fchoon ik echter meest het Goud en Zilver afzonder- lyk nen ür den j dan , de Zinc laat zich zeer gemaklyk tot dunne buigzaamc plaatjes brengen,. wanneer men ze plet tusfen twee ftaale Rollen , die op elkander draaijen,■ hoedaanigc in de Munten gevonden worden. (*) — De Heef k Sage ,\M van de Kon: Academ: der Weetenfeh: teParys, heeft my deeze manier om het Zinc rekbaar te maaken getoond, ... u. '' „,„,■ ,., ; "' i (*) Dc Plet-Móolcns, welke de Goud- en Zilver-Smon den gebruiken, zyn ook zee:- gefchikt om het Zinc te Pletten , dan, dewyl dit Metaal niet gelyk andere, door den. Kanier rot die dunte kan gebragt worden, dat het tusfen dc Hollen kan Zoomen , moet het vooraf in een Smelt-' Kroes of Yzel g Lepe' 'gclnoJtcn, en op een Yzere P'aat uitgegojten worder.. wanneer- de dunst ukge'loópenc 'gedeeld ms bekwaam zul enjzya om geplet te worden. De Vertaaler..  der Metaalen. 137 lyk van het Yzer vond, zonder dat zy zich met het zelve verèenigd hadden: men zal zich niet verwonderen dat deeze twee Edele Metaalen in deeze. proef flechts fmelten zonder te verteeren , als men overweegt , dat zy uit haaren aart onverdelgbaar zyn. Alle de Metaalen, uitgezonderd het Goud en Zilver, worden by deeze proef meer of min verkalkt, en vooral het Yzer. - Het Lood, Tin, Koper enhet Zinc, worden geheel en al tot MetaalKalk gebragt, indien zy dun genoeg , of zeer fyne draaden geweest zyn. Het komt my voor, dat de reeden, waarom de vlam zich gemaklyker door het Yzer dan door een der andere Metaalen voortplant, is, dat het Phlo-. giston met dit Metaal minst flerk verèenigd is; want het fcheidt zich (gelyk ik reeds aanmerkte) 'er zo gemaklyk af, dat men zeer veel moeite heeft, om het voor verteeren of roesten te. beveiligen. I s VI. VER-  VI. VERHANDELING. Eenige 'Qverweegingen betreffende de manier om de hoeveelheid van het Phlogiston der Metaalen en van andere Lighaamen te bef)aaien. TT JLxet fchynt gansch geene gemaklyke zaak' te zyn, te bepaalen hoeveel Phlogfsfón ieder lighaam bevat; en h'eröm hebben flegts weinige Scheikundigen pogingen gedaan om dit vraagftuk optekrcfen. — De Heer Bergman, zeer berttértid Profesfor in de Scheikunde te Vpzal, heeft eene wyze, ■ zo nieUw als vèrriufrig ,uit^edagt om te bepaalen hoeteel'brandbaar beginzel ieder Metaal bevat ; hy meent, dat men door zyne wyze van doen ten minfte by vergelykïng Zoude kunnen beflisfen welk Metaal 'meer of minder "Phlogiston dan eënig ander bevat, zonder zich echter te vermeeten, de volitrekte hoeveelheid nauwkeurig, te kunnen bepaalen in ieder  Over de hoeveelk. van 't Phlogist: &c. 13 ^ der Metaal. — Hy denkt, dat het zoude kunnen bepaald worden door de ver-» gelyking van het gewigt van eenig Metaal, benoodigt, om eene zeekere bekende hoeveelheid van eenig ander Metaal te praecipiteeren uit een zuur fcheivogt, waarin het ontbonden is. — Hy onderftelt, dat het Zilver het gefchikfte zyn zoude, om door de andere Metaalen geprsecipiteert te worden, dewyl het zich door byna alle Metaalen, uitgenomen het Goud en de Platina, uit het Saipéter-zuur laat praecipiteeren. Ten grondflag van zyne Leer fielt, hy, dat de Metaalen in de zuure fcheivogten niet kunnen ontbonden worden r dan na dat zy hun Phlogiston verboren hebben, althans voor een gedeelte; en dat dit door het zuur ingeflurpt zynde, het gedeelte van het Metaal, dat dus van deszelfs. brandbaar beginzel beroofd is., daar in ontbonden wordt gehouden. — De Metaalen dan, in een zuur ontbonden zynde, beftaan daarin, volgens zyne gedagten, in eenen ftaat van Metaal-Kalk, zynde het Phlogiston 'er uit- ge-  t4© Over de hoeveelheid van het getrokken en opgeflurpt, door dat zelve zuur, éér de ontbinding kondeplaats grypen. — Wanneer men nu by zulk eene ontbinding een ander Metaal doet, het welk, meer verwantfchap met dat zuur a's het daar in ontbonden Metaal hebbende, dat ontbonden Metaal precipiteert, en in deszelfs plaats ontbonden wordt, laat dat tweede Metaal ook zyn Phlogiston los, het welk, zich verëenigende met het eerst ontbonden Metaal, daar aan weedergeeft het geen dit by de ontbinding verboren had, en het dus precipiteert onder de gedaante van weezenlyk Metaal. - Dewyl dan het gepraecipiteeerde Metaal, volgens den Heer Bergman, niet weederöm onder de gedaante van Metaal konde te voorfchyn kóomen, zonder het Phlogiston hernoomen te hebben, dat het verboren had, toen het ontbonden wierd; en hetzelve dat niet, dan alléén van het pracipiteercnd Metaal konde ontfangen , volgt hier uit, dat, wanneer men bereekent hoeveel praecipiteerend metaal 'ernoodig is om de bekende hoeveelheid van ont- bon-  Phlogiston der Metaalen &c. 14/ bonden Metaal te praecipiteeren, men de betrekkelyke hoeveelheid van Phlogiston vindt, welke in de beide Metaalen bevat is. - By voorb: indien om vyf honderd ponden Zilvers uit deszelfs zuur fcheivogt te praecipiteeren , meer dan vyf honderd ponden Kwik-Zilver vereist worden, bevat, volgens deeze Leer, het Kwik - zilver zo veel Phlogiston niet als een gelyk gewigt Zilvers. - ZeekerJyk zullen de Scheikundigen niets tegen deeze vernuftige wyze om de hoeveelheid van Phlogiston in ieder metaal te bereekenen inbrengen, zo Hechts de Heer Bergman verflag der proeven geeft, op welke hy deeze onderflelling doet rusten , dat de Metaalen in de ontbindingen beftaan als Metaal-kalk, dat is beroofd van hun brandbaar beginzel; en inzonderheid dat dit ten opzicht van het Goud en de Platina ook plaats heeft. (k), — De Heer Bergman heeft reeds °P ik) Üiwy; het kleine Werk, nat deeze nieuwe Leer bevat, zeldzaam is , zal ik buiten twyffel «ulke van myne Leezers, die de Scheikunde bemin-  Ï4i Over de hoeveelheid van het Op de gezegde wyze de hoeveelheid van Phlogiston, welke de vyftien tans bekende Metaalen opzichtelyk bevatten, bereekend. — Volgens zyne reekening heeft de Platina het meest van allen, minnen, dienst doen , door één of twee voorbeelden, betrekkelyk tot deeze nieuwe Leer, hier uit hetzelve optegeeven. „ Argenti centenario foluto in acido nitri et „ aquai destillata? duplo diluto, fuccesfive indi„ tas fuerunt hydrargyri portiones , quaj fimul „ fumptse 490 libras efficiebant. Singulaï gene„ rabant arbores, qu£e a Diana nomen mutuan,, tur, fed variïs praditas formis, pro diverfa „ argenti foluti et hydrargyri immisfi mutua pro„ portione. Quo uberius immitütur quavis vice liquidum metallum respectu prmcipitandi, e» plerumque fegnius enascuntur, fed pulchrio„ res, nitidiores et crasfiores, nee non interdum „ crystallinx et prismaticas. Hydrargyrum im„ misfum primo fegnitiem contrahit, rigescens, „ fuperficies dein inasqualites monffrat tandemi? que rami excrescunt, qui fenfim augentur et „ multiplicantur. Arbusculse collccta:, lotaj et „ ficcata? 455 libras exhibuerunt, in quibus 455 „ — 100 — 355 , hydrargyrum iïïas ingrediens et „ 490 — 355 = 135, quod menltruo acido inhav „ ret, produnt. Liquor clarus, immisfo postea s, hydrargyro, 10 diebus nihil demifit, quamvis ,, etiam  Phlogiston der Metaalen &c. 14; allen, en de overige volgen de Platina in deeze orde: Goud, Koper, Cobalt, Yzer, Magnejia , Zinc, Nickel, Antimonium, Tin, Arfenicum , Zilver j, Kwik - Zilver, Bismuth, Lood. Ik heb getragt het zelve einde te be« reiken, door te bereekenen, hoeveel van ieder Metaal' in eene bekende hoeveelheid gedéphlog*steerde lucht van bepaalde goedheid, verteerd wierd ; en indien alle de Metaalen zo gemaklyk als het Yzer in die lucht brandeden, zoude men, zo het my voorkomt, door ' n«v b ' « re ■ dit „ etiam digestionis calor adhiberetur. Itaque J35 ,, hydrargyri fao Phlogisto 100 argenti libras fo,, lutas, ideoque calcinatas, in formam metallrj, cam completam reduxerunt, qure quadraplo fe9, re hydrargyro unita?, amalgama formaverunt j, crystallifando vegetans. „ Plumbum, 190 argenti foluti libris pracipi„ tandis necesfarium, 134 libras efficit. Disfertatio chemica de diverfa Phlegisti quantitate in metaïïis, quam venia ampl: Facult: Philos: prafide Mag: Torb: Bergman. Chemie Prof: Reg: et ordin: nee non Equite aur: Regii ordinis de Wafa , pubüce ventilandam fistit Atfdreas Nic; funborg, 1780. Upfallx.  *44 Over de hoeveelheid van het dit middel vry gemaklyk het.-vraagftuk .kunnen oplosfen; dan, dit zo niet zynde, zoude, men eerst. nauwkeurig- moeten kunnen bepaalen, hoeveel Yzer of Staal verteerd wierd in eene bekende -hoeveelheid van gedéphlogisteerde lucht, welke van zeekere bepaalde,goedheid, en in alle de proeven van één en dezelfde goedheid was. — Dit gevonden zynde, zoude men by eene. juist gelyke hoeveelheid Staal, eene bekende hoeveelheid van eenig ander Metaal moeten voegen , en vervolgens de .beide .Metaalen in éven zo veel van dezelve •gedéphlogisteerde lucht doen verteeren.-Wanneer het tweede Metaal , deszelfs Phlogiston aan de gedéphlogisteerde lucht meededeelende, veröorzaaken zoude, dat 'er zo veel minder Yzer in de proef verteerd Wierd. — By voorb: indien om 10 cubicq duimen gedéphlogisteerde lucht te phlogisteeren 10 greinen Yzer verëischt wierden, en 'er Hechts 5- greinen verteerd wierden, wanneer men 'cr één grein van eenig ander Metaal had bygevoegd , zoude men  Phlogiston der 'Metaalen t4f men moogen beiluiten, dat één grein tan dat laatfte Metaal zo veel Phlogiston bevatte als 5- greinen Staal. Veel tyd en oplettenheid heb ik reeds aart dit onderzoek belteed , döeh ik moet bekennen j tot hier toe niets dat my voldoet omtrent deeze ftofle te künnen vastftellen; ik heb echtef het toorneemen om dit onderzoek zelf te hervatten j niet toör altyd vaarwel gezegd- geenzints was het gebrek aan moed ,- dat ftïy 'er vari deedt afzien, maar teëlëér gebrek aart tyd* dien ik genoodzaakt ben aan onderwerpen" vart eenert gêheei anderen aart te befteeden j daar-en-bóvert houdt my het Verder onderzoek, noopens de onderlinge betrekking van het Dieren- en Planten-ryk, en vart den weerkéerigen in> vloed, dien deeze Ryken op elkander hebben, vart welken arbeid ik hoope eerlang vërflag te zullen kunnen doen, te Zeerbeezig.- Intusfchen achtte ik,- dat dit onderwerp ook anderen gëwigtig genoeg zoude voorkoomen, om 'er zich meede beezig te houden; en zy, di^ 1, ttitu & dit  Ï4Ó Over de hoeveelheid van het dit onderzoek willen onderneemen,moeten zich met geduld waapenen, hatende zich niet aanitonds door de moeilykheeden, die zy ontmoeten , affchrikken. — Een der groote moeilykheeden is, fnyzels van de Metaalen, die men by de Yzerdraaden wil voegen, te hebben , dun genoeg om zeeker të zyn dat zy geheel en al verkalkt worden; want neemt men ze wat te dik, zo vindt men Ze nog ten grooten deele als metaal, na dat zy ontftooken zyn geweest. — Ook is het noodig dat men , eer de proeven begonnen worden, eene klok vol gedéphlogisteerde lucht hebbe , welkers goedheid door de proef gebleeken en bepaald is, en welke groot genoeg is om tot alle de proeven te kunnen dienen, die men voorneemt te doen; want men zoude bezwaarlyk twee glaazen met gedéphlogisteerde lucht vinden , die nauwkeurig van eene en dezelfde goedheid waren, op wat wyze die lucht ook mogt voortgebragt worden. In de maand Mey 1781, ontfing ik eenen.brief van Dr. Priestley, by welke  Phlogiston der Metaalen 147 ke hy my eene nieuwe en zeer wel uh> gedagte manier, om de hoeveelheid van het Phlogiston in elk metaal te bepaalen , meededeelde ; deeze verfch'lt geheel en al van de wyze, waarvan ik gefprooken heb; doch dewyl het my niet vryitaat, zonder uitdruklyk verlof, den inhoud van eene briefwisfeling aan het publiek meede te deelen, kan W thans Hechts de nieuwsgierigheid van den Leezer hieromtrent opwekken, en met hem wenfchen, dat die beroemde Wysgeer niet zal uitftellen de Natuurkunde, die hem reeds zo veel verfchuldigd is , met deeze nieuwe ontdekking te verryken. Het zal niet te onpas zyn hier aantemerken, dat zy, die deezen taak zouden willen opneemen, 't zy dat zy de hoeveelheid van Phlogiston, in de metaalen bevat, zoeken willen, door de metaal - kalken wederom tot fmeedbaar metaal te maaken , hun het brandbaar beginzel, dat zy verboren hadden, we-, dergeevende; het zy volgens de wyze, die ik befchreeven heb; of door K % ee*.  $4$ Over de hoeveelheid van het eenige andere, door welke de metaalen tot kalk gebragt, en van hun Phlogiston beroofd worden; dat zy, zegik, vooral niet uit het oog moeten verliezen, dat de metaal - kalken onderling zeer veel verfchiilen, naar maate zy aan een meer of min heevig vuur zyn bloot gefteld geweest ,toen zy verkalkt wierden. Ik heb ook willen beproeven, of het niet mogelyk zyn zoude, om door middel van de gedéphlogisteerde lucht de hoeveelheid van Phlogiston , in ieder brandbaar lighaam bevat, te bepaalen. Ten dien einde plaatste ik, in zeekere hoeveelheid van die lucht, ftukjes Zwam, Houtskool &c. Na dat ze aangeftooken waren, en zo dra zy in de gedéphlogisteerde lucht gefteld waren, floot ik de opening van het glas nauwkeurig met een kurk, ten einde te zien hoeveel 'er van elke brandbaare zelfftandigheid verèischt zoude worden , om eene gegeevene hoeveelheid Iuchts te phlogisteeren; dan deeze onvoorzigti* ge proef deedt my weldra berouw hebben  Phlogiston der Metaalen &c. 149 ben dezelve ondernoomen te hebben, brengende my in groot gevaar: juist was ik alléén, anderzintshadligtelykccn ander het ongeval kunnen treffen, waaraan ik by geluk ontfnapte; want eene zeer fterke fles , van eene ronde gedaante, die ik tot deeze proef gebruikte , floeg onder myne handen, met eenen allèrysfelykften flag van één; gelukkig wierd ik door niet meer als ééne glas fplinter aan de wenkbrauw getroffen, welke echter tot in het been doorgedrongen zynde, zeer vast bleef zitten. . Alhoewel dus deeze proef, om de hoeveelheid van Phlogiston in Ïighaamen , die in de gemeene lucht branden kunnen, te ontdekken mislukte, en zelfs, ik erken het, onnuttig, gevaarlyk en kwaalyk bedagt was; (want ik had zonder het minfte gevaar gemeene irt plaatze van gedéphlogisteerde lucht kunnen ncemen ,) en dus niet verdient * dat 'er de Leezer zyn en aandagt op vestige, heb ik evenwel dezelve niet willen geheel en al met ililzwygen voorbyK 3 ga***  tffö 'Over de hoeveelheid van het gaan, al was het dan Hechts om vóortekoomen , dat iemand dergelyke proeven onderneeme , die hem duur zouden kunnen te flaan koomen. ■ De oorzaak des gevaars in deeze proeven is, dat de meeste, en misfchien alle brandbaare Ïighaamen , wanneer zy zeer heet zyn, zeer veel brandbaare lucht rondom zich verfpreiden, die zich met de gedéphlogisteerde lucht vermengende eene lucht daar Helt, die een zeer geweldige uitbars'ende kragt bezit, en die gewis in brand Haat, wanneer het brandbaar lighaam zelve in die lucht begint te ontvlammen. — Door het gezegde zal men gereedelyk begrypen, waarom 'er geen het isimfië gevaar is, wanneer een daadelyk ontvlamt lighaam, of zulk een, 't welk men zeeker weet, dat by de eerfte aanraaking der gedéphlogisteerde lucht ontvlammen zal, in dezelve gedompeld wordt, zelfs al fluit men het glas, om dat de vlam zelve de brandbaare lucht verteert, naar maate zy uit zodaanig lighaam vportkomt» -—- Men kan dan zonder eenig gevaar in een ge-  Phlogiston der Metaalen &c. 15-1 geflooten glas, vol gedéphlogisteerde lucht, Metaalen, de Phosphorus van Kunkel, Campher &c. branden, om dat die Ïighaamen van het eerfte oogenblik af, dat zy'erinkoomen, weezenlyk ontvlamt zyn, en dat derhalve de brandbaare lucht, die zy uitgeeven, verteert wordt oogenbüklyk als zy wordt voortgebragt ; zo dat de vlam in die lucht' Hechts grooter en helderer wordt, zonder eenige de allerminfte uitbarsting te veröorzaaken. K 4 VIT. VER-  VIL VERHANDELING. Over de verfchillende fnelheid , met welke de Hitte door onderfcheiilene Metaalen heen gaat% jg ^ r-lLLSSÉS TT X-let is by de Natuurkundigen in ak gemeen gebruik, Geleiders te noemen zulke Ïighaamen, welke het Electriek vuur door haare zelfflandigheid doorlaaten; zoodaanige namelyk, welke dat vuur, aan één eind aangebragt zynde, door haare geheele uitgebreidheid tot aan het ander einde, hoe lang zy ook zyn moogen, en wel in een ondeelbaar oogenblik voortleiden: het zyn dan alle die Ïighaamen, welke den loop der Electrieke vloeiftoffe door haare zelfflandigheid in het geheel niet fluiten. Men noemt niet Geleiders zulke lighaar men , door welken het Electriek vuur geheel niet door gaat, of welke deszelfs. ^oorgang geheel en al fluiten. — 'Er zyn.  Over de verfchill: fnelh: derHHte &ct%5% zyn Ïighaamen van eene middelflag» tige natuur, dat is, door welke dat vuur wel indedaad doorgaat, maar langzaam ; men noemt ze onvolmaakte Get> leiders. Het zelve onderfcheid, ten minfte ir* eenen zeekeren trap, heeft plaats in verfchillende zelfftandigheeden,met betrekking tot de hitte; dus laaten fommige Ïighaamen de hitte veel gemaklyker door dan andere, en kunnen meer of min volmaakte Geleiders. der hitte genoemd worden; men moet echter aanmerken, dat 'er geene volmaakteGe^ leiders met betrekking tot de hitte zyn, noch ook geene eigenlyk gezegde niet Geleiders, dat is te zeggen, dat 'er in de Natuur geen lighaam is, door het welk de hitte in één oogenblik van het ééne tot het andere einde doorgaat, noch ook eenig lighaam, het welk voor hitte onvatbaar zoude zyn, of dezelve niet door zyne zelfftandighcid zoude door? laaten. De voortgang der hitte is door alle bekende Ïighaamen langzaam; echter k s fc^ynt  XS4 Over de verfchillende fchynt 'er ook, in zeeker opzicht, eenige overeenkomst tusfen de fnelheid van den voortgang van het Electriek vuur, en van het gewoone vuur, of de hitte, in een groot aantal Ïighaamen plaats te hebben; by voorbeeld: de Metaalen, in 't algemeen, de beste Geleiders van het Electriekvuur zynde, zyn ook onder alle Ïighaamen die, weike de hitte met de meeste fnelheid doorlaaten. — De Metaalen zyn onder alle Ïighaamen die geene, welke de Electrieke vloeiftof gemaklykst ontfangen, en ook ligst loslaaten, dezelve door haare zelfsftandigheid hatende overgaan in alle andere Ïighaamen, die hen naderen of aanraaken, zo ftechts deeze uit haaren aart gefchikt zyn om die vloeiftof ovcrteneemen; even zo zyn ook de Metaalen. die Ïighaamen, welke de hitte gemaklykst ontfangen en loslaaten, 't zy door dezelve aan de omringende lucht meedetedeelen, 't zy door die aan andere Ïighaamen, met welke zy in aanraaking komen , overtegeeven; by voorbeeld: een maslive Metaaie Bal zal, heet gemaakt zyn-  fnelheid der Hitte &c. 15-ƒ zynde, in weinige oogenblikken zyne ganfche hitte verliezen, wanneer men dezelve in water dompelt; maar eea heet gemaakte houte bal zal in het water alle zyne hitte zo fchielyk niet verliezen : men zoude het middenpunt va» den Metaalen bal reeds geheel en al koud bevinden te zyn, wanneer het middenpunt van den houten bal nog eene aanmerkelyke hitte zoude hebben. — De Steenagtige Ïighaamen behouder» de hitte ook veel langer als de Metaalen. De meeste Ïighaamen, welke de hitte met eene zcekere moeilykheid aanneemen, behouden ook dezelve met den meesten weerftand, of verliezen die) minst gemaklyk ; zodaanige zyn in 't algemeen de Steenen , het Glas , het Porcelein, de gebakkene Aardens, als Aarde Potten, &c. Even zo ontdoen zich die Ïighaamen min gemaklyk van het Electriek vuur , welke het zelve' jmet een foort van moeilykheid aanneemen , of houden het vast , als met een foort van weêrzin om het lostelaa- ten;  t$6 Over de verfchillende ten (a): zoodaanige zyn het Glas, de Harstagtige Ïighaamen, de Zyde, zeer droog Hout, &c. Eene nauwkeurige kennis van de zelfftandigheeden welke de hitte gemaklykst doorlaaten, gelyk ook van dezulke welke den meesten teegenitand aan de hitte bieden, is geen voorwerp der befpiegelende Natuurkunde alléén , of van eene nieuwsgierigheid zonder nut; maar zy kan ook van zeer veel dienst zyn, zo in het Huishoudelyke, als inzonderheid in fommige Fabryken, in welke veel brandftoffen gebruikt worden, van welke een goed deel uitgewonnen kan worden,wanneer men verhindert , dat de hitte niet Verfpreid worde, of zich verlieze door naby geleegey-u c ïtiD Ürf 'er tusfen te L % nien>  ï&f Over de verfchïllende tèc. mengen. welke echter veel meer in ge* tal waren; en ik heb geen befluit opgemaakt , dan na een groot aantal proeven genoomen , en eene meerderheid van gelykvormige uitkomften verkreegen te hebben. Eene voldoende reeden der verfchillen, welke de Leezer in de onderfcheidene proeven zal vinden * kan ik niet geeven: ligtelyk zal men begrypen< dat het groot onderfcheid in de hoogte , tot welke de fmelting in de twaalf proeven kwam, daaraan moet wordeh toege^kent , dat ik de einden der Metaaie draaden niet by ieder proef even langen tyd in den heeten oly hield, of dat de oly niet altyd denzelven graad van hitte had. Men zal uit het gezegde verder begrypen, waarom Zilvere Vaten, in dewelke men heete vogten doet, ge^ lyk Koffy- Kannen, Thee-Ketels enz., moeilyk te behandelen zyn , wanneer hunne hantvatzels niet uit Hout zyn gemaakt, of niet met eenige ftofFè omwonden zyn , welke de hitte niet gemaklyk dqoriaat. VIII. VERrf  VIII. VERHANDELING. Beschryving van eene Nieuwi; Electrizeer-Machine. Welke niet zeer gemakkelyk befchaadigd kan worden, en tevens van veel nut kan zyn, om zich, ten allen ty~ de, licht te verfchaffen. N aar maate men meer en meer middel zal vinden om het Electriek vuur tot Huishoudelyk of Geneeskundig gebruik aantewenden, en dus deeze ver'moogende kragt der Natuur ten nutte van de Maatfchappy te doen werken, zal men ook, om. ten allen tyde , en overal , dat verborgen vuur te kunnen opwekken , de beste middelen, en die gemaklykst uitteöeffenen zyn, met des te meer zorgvuldigheid nafpeuren, Niemand is 'er, die. de. Machines, L 3 wel*  i66 Befchryving van eene Nieuwe welke door middel van Glaze Bollen, Cyfnders of Schyven (a) de Electriciteit verwekken, niet reeds genoegzaam kent, en deeze zyn misfchien de gefchikrite, welke men tot hier toe heeft uitgevonden, om zich ten allen tyde eene groote Electrieke - kragt te verfcharfen; dan, dewyl deeze Machines zeer omflagtig, en het gevaar onderheevig zyn, van by de mlnlte onöplettenheid gebrooken te worden, mag men eene minder groote, en dus min om- flag- '-- ■■ - ;1 (V) Jk heb reeds voor langen tyd, in plaatze van Boilen en Cylinders, Glaze Schyven gefteld, welker kragt zeer groot is, inzonderheid wanneer men op een en dezelfde Machine twee Schyven, in plaatze van één gebruikt. Zee-' dert heb ik,in plaatze van Glaze Schyven, Schyven van Carton-Papier, met oly vernis doortrokken , gebruikt. De kragt van zulk eene enkele Schyf, van vier voeten middenlyn, was zo groot, dat ik uit de Schyf zelve, op twee plaatzen door twee kusfens, met Katten- of Haazenvel bekleed , gevreeven wordende, vonken van twee voeten lengte trok. Men kan de Be¬ fchryving van die Machine zien in het LXIX Deel der ffólof: Tranfact. '•' '¥  Electrizeer Machine. 167 fiagtige Electrizeer Machine, welke diensvolgens minder aan ongevallen onderworpen is, van weezenlyk belang achten. De Electrizeer Machine van den Heer Volta, welke hyElectrophorus perpetuus noemde , is eene aanwinst van waardy voor de Electrizeerders, niet alléén qm dat men met dezelve zich ten allen tyde zo veel Electriek vuur kan verwekken , als tot de meestgewoone proeven genoeg is , maar ook om dat deeze Machine, gemaklyk verplaatst kunnende worden» veel minder als de andere gevaar loopt van befchaadigd te worden; dan, daar men telkens de bovenfte Metaaie Plaat op den Harstkoek moet zetten , zo dikwyls men eene vonk wil trekken, heeft men vry veel tyds noodig om eene fles, van eenige grootte , te laaden; en wil men eene aanmerkelyke kragt verkrygen, moet ook deeze Machine naar evenredigheid grooter, en dus min gemaklyk om te behandelen zyn. - Deeze en andere reedenen deeden my zeedert eenen geruimen tyd op verfchillent 4 &  t68 B/fchryving van eene Nieuwe de middelen bedagt zyn, om my door behulp van Machines van onderfcheiden faamenftel, en die niet kostbaar waren, noch ligtelyk gebroken konden worden, een goede hoeveelheid Electriek Vuur tè verichaffen: ik vertoonde ze, omtrend, zestien jaaren geleeden, aan den beroemden Heer Franklin, die , dezelve met zyne goedkeuring verëerende, my aanmoedigde om myn onderzoek omtrent deeze onderwerpen verder voqrttezetten, en ik befchreef 'er eenige, welke in het aangehaalde Deel derPhilofoph. Tranfact. te vinden zyn; dan myn teegenwoordig oogmerk niet zynde , die onderfcheidene Machines , of liever die verfchillende manieren om Electriek vuur te verwekken, breedvoerig te befchryven, zal, ik my thans alleen bepaalen tot de befchryving van een vry eenvouwig Werktuig, het welk ik in den jaare 1780 heb uitgedagt, dat niet zeer breekbaar is, en, droog zynde, altyd in itaat is, Electriek vuur genoeg te geeven, om zeerfpoedig licht fè maaken, • De  Electrizeer Machine. 169. De Machine zelve, wanneer zy wei gemaakt is, voor alle gevaar van breeken, om zo te fpreeken, beveiligd zynde, heeft men fl echts alleen voor de. Leidfche fles te, zorgen , welke., dienende om dë Electriciteit te verzaanieien, te gelyk een Doos is, die alles wat. verëischt wordt om licht te maken bevat; te weeten: een Kaars, Catoen, een Metaaie Draad, een ilukje Goudof Zilver - draad en Harst - poeder. . De oppervlakte, op. welke het Electriek vuur door Vryving verwekt wordt, is een ftuk fterke Zyde-ftofTe, of ƒ of 6 Zydelinten naast elkander geplaatst. — DeVryveris een dubbele Koperen-reep, bekleed met zeer zagt Harten- of Kat-, ten-vel, of met beide op elkander. —Dewyl de Zyde zeer ligt vuil wordt, is het nuttig dezelve te vernisfen: Lynöly, zo als die om meede te fchilderen bereid wordt, is alléén voldoende; myne Zyde echter 'heb ik gevernist met eene ontbinding van Gomlak in Wyngeest , waarby ik een weinig Balfem Peru gedaan hebbe, ten einL ï de  ï 70 Befchryving van \ eene Nieuwe de de ftoffe , droog zynde, een weinig buigzaam zoude zyn. — Wanneer men zich -van een ftuk Zydeftoffen bedient, moet het niet in de lengte genoomen worden, fchoon het ook zelfs fmal genoeg was ; beeter is het dat in de breedte te neemen , en de- randen te faamen te naaijen, op zoodaanige wyze dat 'er geen verheeven naad zy, die by het vryven zoude kunnen hinderen. —. De Zydeftoffen- fcheuren alle ligtelyk in de breedte , zo dra zy in die rigting een klein fcheurtje hebben, maar in de lengte fcheuren zy niet zo gemaklyk, en dewyl 'er alleen dan gevaar is, om in' deeze Machine by de vryving zulk een ftuk Zyde te fcheuren, wanneer men de Leidfche fles, by de bewerking, niet regt, dat is niet parallel met de lengte van ftoffe houdt; en men de ftof • teegen de randen van de fleuf GG, Fig. 1, Plaat ï. ftoot, blykt het, dat men de ftoffe in de breedte moet neemen, en twee of drie ftukken te faamen naaijen. — Gewaschte Taf zoude eene van de beste ftoffen zyn, indien zy  Electrizeer Machine. xy% zy fterk genoeg ware; dan, dit zo niet zynde, is het beeter, fterke Zydenftoffen te neemen, gelyk Gros du Tour, of zeer dikke Linten. — Deeze Machine veroorzaakt geen omflag in een Kamer, men hangt ze aan een haakje teegen den muur, alwaar zy zelfs blyven kan wanneer zy gebruikt wordt. By het verklaaren van de manier, hoe dit Werktuig gebruikt moet worden, om licht te maaken, zal ik te gelyk deszelfs onderfcheidene deelen in Plaat li afgebeeld befchryven. Fig. i. vertoont de Machine in 't geheel , en de wyze om dezelve te gebruiken. - AA. is een ftuk zeer fterke Zydeftoffe, 8. of 9. duim breed, en ai, of 3. voeten lang. - De twee einden van het zelve zyn vastgeklemt tusfen twee Metaaie roeden, welkers uiteinden indeKopere Bollen BB. vastgefchroeft worden. — De fleuf, welke de twee Koperen roeden, te faamen gevoegd zynde, maaken , moet niet veel langer als de breedte van de ftoffe zyn. CC. Zyn twee Koperen plaatjes, omtrent  172- Befchryving van eene Nieuwe trent één en een half duim breed, zy zyn met Kattenvel bekleed, en moeten ten minfte tweemaal zo lang zyn als de ftoffe breed is, op dat de Zyde niet fcheure door het vryven van het Metaal teegen dezelve, wanneer men by de bewerking de beweeging niet volkoomen langs de lengte van de Zyde rigtede. DD. Zyn Schroeven, door welke de twee Koperen plaatjes nader by één gebragt worden, ten einde de Zydeftoffe fterk genoeg te klemmen om haar de noodige vryving te geeven. — De twee plaaten CC. zyn zonder bekleedzel afgebeeld, om derzelvër gedaante te beeter te doen zien: zy moeten met een zagt vel, by voorb: een Hartevel, omwonden zyn, en zo men eene fterkere Electriciteit verlangt, bekleedt men ze nog niet een Haazevel,of, dat nogbeeter is, met vel van eene wilde Kat. — In plaatze van deeze vellen zoude men kusfentjes, met zwarte Zyde bedekt, kunnen gebruiken, neemende dan witte. Zyde ftoffe , of witte Zyde linten, in  Electrizeer Machine. 173 in plaatze van geverniste Zyde. •— De Vryver konde ook met floers bekleed zyn; EE. Zyn twee ftiftenj gemaakt uit Glas, of uit Hout, dat in den oven gedroogt, en inLynöly gekookt is,om het niet leidende te doen zyn; het Glas verdient echter den voorkeur: zy zyn met Lak in Koperen ringen ingekast, welker eene , te weeten de onderfle, ineenvaarfchroef eindigt, welke in eene moerfchroef FF. gaat, vastgehegt aan de bovenfte Plaat C. de Kasfen of boveneinden der twee ftiften EE. eindigen met platte hoofden, gaande in holligheden , welke in de twee Koperen roeden GG. zyn. ■ Men ziet de helft van zulk eene holligheid by Fig. 7- AA. GG. Zyn twee Koperen roeden, die door middel van de bolronde fchroeven HH. faamen gevoegd zynde, tusfen zich eene ruimte overkaten, door welke de Zyde ftoffe gemaklyk heeften glydt: de kanten van deeze ruimf e moeten zeer glad gepolyst zyn, om voor-  174 Befchryving van eené Nieuwe voortekoomen dat de Zyde , door eene te ruwe vryving, niét flyte; — Deeze twee roeden doen in deeze Machine den dienst vah Geleider. De bollen BBBB. hebben ieder een gat, ruim genoeg om het fterke Zyde köort II. gemaklyk doortelaaten , het welk, gefpannen zynde, dient om de geheele Machine vast te zetten; zy hebben ook ieder eene andere opening, om twee andere fterke koorden of linten doortelaaten : het boovenfte dient om de Machine aan een haak vast te maaken, en het onderfte om, in de linkehand gehouden wordende, den geheelen toeftel uitgeftrekt te houdert. L. Is de Leidfche fles , in de gedaante van een cylinder: ik zal dezelve by Fig. x. en 3. befchryven. MM. Zyn openingen, gaande door de bollen HH. zy dienen Hechts by geleegenheid, wanneer rnen de Electriciteit uit het binnenfte van de fles op eenig ander lighaam, een vr'yftaand Mensch of Geleider, by voorbeeld, wil doen overgaan; ten dien einde, heg? men  Electrizeer Machine. 175- men aan een der bollen HH. een ketting, metaaie draad, of pasfement-draad, dat.met den vryftaanden Geleider, of met de Perfoon, die men wil Electrizeeren, gemeenfchap heeft; doch het is in dat geval beeter de fles niet te gebruiken , en de vryving zonder dezelve te verrichten. Wanneer men zich van deezen toeftel bedienen wil, fpant men de Machine, gelyk in de Figuur vertoond wordt, met de linkehand , en met de regte voegd men 'er de Leidfche fles aan, op zoodaanige wyze, dat derzelver hovende gedeelte, dat de plaats van den gewoonen knop bekleedt, aan den Geleider GG. gehegt worde, door middel van een pennetje , flaande op de voorzyde van dien Geleider; en dat het buitenfte bekleedzel van die fles gehaakt worde aan de voorfte plaat C, het welk gefchiedt door middel van een zwaluwftaart op dat bekleedzel vastgezet , welke in een fleuf, gemaakt in een {tuk Koper, op dien plaat gezoudeerd ©f gefchroefd, gaat. — Voorts fchroeft men  "*7$ 'Eïectrtzeèr Machiné, men de fchroeven £>D aan, tèh einde de Zyde tusfen de twee met vellen bekleede Vryvers genoeg geklemd worde, en men fchuift de fles, met alles wat 'er aan vast is naar boven, en trekt vervolgens alles terftond weder na zich toe, houdende dus met deeze vryving aan, tot dat de fles gelaaden is. . Door deeze beweeging wordt de Zyde ftoffe gevreeven tusfen de plaat en CC., welke met vellen bekleed zyn, doch die hier niet afgeteekend zyn, en het Electriek vuur ,. dat de Vryvers agter zich laaten op de beide oppervlakten der ftoffe, wordt door den Geleider GG. opgeflurpt, en in de fles gebragt, die dus iri weinig tyds gelaaden wordt, indien de Zyde wel droog is. De Electriciteit, welke op de Zyde ftoffe verwekt wordt, wanneer de fles naar boven fchuift, wordt wel indedaad verlooren, om dat 'er niets is dat dezelve ontfangt, térwyl alléén die, welke verwekt wordt by de teruggaande beweeging van de fles , nergens kunnende ontfnappen, in de fles gaat, en het  Electrizeer Machine. 177 het zoude niet moeilyk zyn dié verlooren gaande Electriciteit op te vangen % dan, behalven dat men de Machine daar door te omflagtig zoude maaken, is zy ook nietteegenltaande dit gemis fterk genoeg tot het oogmerk waartoe ze gefchikt is, en hierom verkoos ik de¬ zelve zó te gebruiken als ze hier is afgebeeld. Wanneer de fles gelaaden is , het Welk, als alles wel droog is, in den tyd Van een halve minuut gefchiedt, of zelfs in minder tyd, maakt men ze van de Machine los, door dezelve eene cirkel¬ vormige beweeging naar de regtehand te geeven , van welke beweeging het pennetje van den Geleider (vertoond by A. Fig.8.) het middenpunt is.. Men neemt de gelaadene fles m de linkehand, eii houdt een eind van het Goud of Zilverdraad, (vertoond Fig. 4.) aan het buitenst bekleedzel, en het ander einde drukkende teegen de Metaaie roede (Fig. £.), welkers einde met een vlokje catoen, met fyn Harstpoeder béftrooit, omwonden is > brengc j. dèel, M m%  178 Befchryving van eene Nieuwe men dat met catoen omwonden einde, door eene fchielyke beweeging, aan het bovenite gedeelte of den knop van de fles; wanneer, de fles zich ontlaadende, de Harst vuur vat, en het catoen ontlleekt, en die beide branden te faamen lang genoeg om eene kaars aan te iteeken. Fig. z. is de Leidfche fles, te zien van dien kant, waarmeede dezelve aan de Machine vastgehegt wordt. ■ Men ziet in het dekzel, dat ten knop dient, het gat A., het welk het pennetje A. (Fig. 8.) van den Geleider ontfangt. — Op het buitenst bekleedzel by B. ziet men ook de zwaluwftaart, welke in een halfronde fleuf op de kopere Plaat C. (Fig. 1.) vast gemaakt, fchuift, en welke fleuf beeter by A. (Fig. 10.) gezien wordt. Fig. 3. is de regtftandige doorfneede van de Leidfche fles, welke een cylindriesch glas, 7. of 8. duim lang, en 1. of %i duim in middenlyn wyd, is; van binnen is zy met blat-tin bekleed, het welk overal zeer digt teegen het glas aan-  Electrizeer Machine. ij$ aanlegt: van buiten is de fles ook met ■ blat-tin bekleed , doch Hechts tot ofj twee derde van haare hoogte, 20 dat van den bovenrand tot aan het bekleedzel omtrent één derde van het glas onbekleed en vry blyft, • De fles van binnen wél bekleed zynde, fluit men 'er een koperen doos in, die nauwkeurig in dezelve past; men zet deeze doos door middel van Gomlak, of wel eenig ander cement, in de fles vast , zorg draagende dat het Metaal van deezé doos, op de een of andereplaats, onmiddelyk het binnenfte tinne bekleedzel raake. De opening van deeze doos heeft een moerfchroef, welke dient om den vaarfchroef, gemaakt aan dat gedeelte van het dekzel A.,het welk in de doos gaat, te ontfangen; dit dekzel, de plaats van den knop bekleedende, dient terzelver tyd tot een doos om het fyne Harstpoeder {b) in te doen, waarmeede het vlokje ■ • " ' ■ "1 (b) Men kan zich ook van het Pulvis Lycopodii C'twelk het zaad van de Lycopodium Clavatutn M 1 fciH*  i8o Befchryving van eene Nieuwe je catoen, om de kopere pen Fig. 5-. gewonden , bepoedert wordt wanneer men licht wil maaken. — De groote kopere doos, welke in het glas gellooten is, dient om een voorraad catoen te bergen, gelyk ook eenige Metaaie draaden, dik genoeg, en gefchikt, om tot pitten te dienen, en met catoen omwonden te worden: die doos bevat ook een eind zilver- of goud-pasfement-draad (Fig. 4.) en eene kaars. — B. Is een buisje 4. of 5. lynen diep, dienende om het pennetje A. van den Geleider Fig. 8, intelaa- «;en, als men de Machine gebruikt. C. Is de zwaluwftaart gaande in de fleuf A. Fig. 10., en befchryvende een klein gedeelte van eenen cirkel, wiens middenpunt het buisje B. is. D. Is het buitenfte koper bekleedzel, dik genoeg om 'er de zwaluwftaart C. aan te kunnen fchroeven of foudeeren: dit bekleedzel, of deeze koker, kan t van de hoogte L 1 n n /e r is) bedienen, doch ik geeve den Harst den voorkeur, om dat zy ligter vlam vat, e*' hngei blyft branden.  Electrizeer Machine. ioi te der fles beftaan, maar niet meer; het moet de hoogte van het tinne bekleedzel niet te boven gaan. De kopere doos, welke de fles van binnen bekleedt, gelyk ook de kopere koker van buiten, op welke de zwaluwftaart is vastgemaakt, zouden wel tot Metaaie bekleedzels van de fles kunnen verftrekken, indien men die nauwkeurig genoeg aan het glas konde aanvoegen, doch dewyl dit zeer moeilyk uittevoéren zoude zyn, heb ik verkoozen het glas afzonderlyk met blat-tin, van binnen en buiten, op de gewoone wyze te bekleeden; want het is een noodzaaklyk verëischte dat de bekleedzeis van eene Leidfche fles overal zeéj digt teegen het glas leggen. Fig. 4. Is een goud- of zilver - draad, of zo men wil een ftuk plat pasfementdraad, waarmeede men kleederen omboort; het welk,buigzaam zynde, zeer gefchikt is om de gemeenfchap tusfen het binnenfte en buitenfte bekleedzel van de fles te volmaaken, wanneer de fles ontlaaden wordt, om het vlokje caM 3 toen  ï8i Befchryving van eene Nieuwe toen aantefteeken. — Men houdt dan het eene einde van dit draad met de linkehand teegen het buitenfte bekleedzel, en het ander drukt men teegen de Metaaie roede, om welke het catoen gewonden is,en die in deregtehand wordt gehouden; men brengt dan fchielykhet catoen aan het boovenfte gedeelte van de fles, en oogenbiiklyk vat het zelve .vuur. Fig. 5-, Is die Metaaie roede met catoen omwonden; men kan een groote fpelde, welkers punt is ftomp gemaakt, gebruiken. Het omgewonden catoen maakt men eenigfints pluizig, en wentelt het om in de doos A., ten einde het Hartspoeder aan het zelve te doen kleeven. Fig. 6. Vertoont de twee koperen roeden, tusfen welke de twee einden der Zyde ftoften geklemt worden, gelyk by Fig. i. te zien is; zy zyn in deeze Figuur zoodaanig geplaatst, dat men den fleuf, dien zy te faamen maaken, Ziet; en deeze fleuf moet niet langer zyn, als de breedte van de ftoffe, Fig. 7,  Electrizeer Machine. 183 Fig. 7. Vertoont den Geleider of de twee Metaaie roeden ( GG. Fig. 1.) afzonderlyk, de twee kopere bollen CC, losgefchroefd zynde; AA. is de agterfte roede, vertoond in zulk een Hand, dat men de opening» door welke de Zyde ftoffe glydt, zien kan: men ziet hier ook de twee halve holligheeden, welke de kopere hoofden der pilaartjes, (EE. Fig. 1.) uit droog hout of glasbeftaande, ontfangen: de andere twee halve holligheeden zyn in de roede BB. en worden in de Figuur niet gezien. BB. Is de voorfte roede, op wiens midden het pennetje, dat in den knop van de Leidfche fles gaat, gezien wordt, CC. Zyn twee bollen, welke, op de einden der twee te faamgevoegde roeden gefchroefd zynde, den Geleider bevestigen, en wel vasthouden aan de t wee plaaten CC. Fig. 1. welke voor kusfens of vryvers verftrekken. Fig. 8. Vertoont den Geleider, gevoegd aan de twee kopere plaaten, die den dienst van vryver doen; men ziet aan ieder zyde het buisje of den ring B., M 4 door  10*4 Befchryving van eene Nieuwe door welke het Zyde koort (II. Fig. ï.) gemaklyk doorgaat. Fig. 9. Vertoont de twee vryrnaakende pilaartjes, die, den Geleider vasthoudende, ter zeiver tyd dienen om voortekoomen, dat de op de zyde verwekte Electriciteit niet weederöm naar den vryver te rug keere, en zy dus genoot- zaakt wordt in de fles te. gaan. Aan dcrzelver uiteinden ziet menvaarfchroeven, waarmeede zy aan den vryver worden vastgemaakt, en van boven hebben zy hallen, die platte hoofdjes draagen, waardoor de pilaartjes aan den Geleider worden vastgemaakt, wordende deeze hoofdjes ontfangen'in dc holligheeden AA. Fig. 7. aan de einden der Metaaie roeden, die den Geleider uitmaaken. ^ Fig. 10. Is de voorde plaat van den Vryver, afzonderlyk vertoond, om te bectex de fchikking der verfchillende deelen , die dcnzelven uitmaaken , te doen zien. — Men ziet hier de halfronde fleuf A., die de zwaluwflaart, weU kers doorfneede men by C Fig. 3. /iet pntfangd j de fleuf is aan de regte zyde' ppeny  Electrizeer Machine. open, maar aan de linke met een fchroef gellooten, om uittewerken dat de Leidfche Hes, als zy aangehaakt is, evenr wydig blyve met de richting van de Machine. Fig. ii. Vertoont de twee plaaten van den vryver, van elkander gefcheiden, A. is de agterfte plaat, wiens rand flegts by Fig. i. gezien wordt: men ziet hier aan ieder einde twee pennen, wekfce in dc gaten van den plaat B. gaan, en dienen om die twee plaaten ombeweeglyk aan elkander vast te maaken: de groote gaten welke men aan elk einde van den plaat, tusfen de twee andere kleinere, ziet, hebben moerfchroeven, en ontvangen de fchroeven DD. Fig. i Zy dienen om de twee plaaten van den vryver elkander te doen naderen, en dus meer of minder de Zyde ftoffe te klemmen, om de vryving naar willekeur te vermeerderen of te verminderen. Voorts zyn op die plaat de moerfchroeven niet vertoond, welke de vrymaakende pilaartjes ontfangen, noch ook de ringen, door welke het zyde. M $ ' koord  iB6 Befch: van eene Nieuwe E/ec: Mach: koort gaat; dit is een verzuim van den Plaatfnyder , dog zy zyn by Fig. i0. vertoond. Fig. ix. Vertoont het uiteinde der twee kopere plaaten , die den dienst van kusfens of vryvers doen, op den kant gezien; om een nauwkeurig denkbeeld te geeven van de wyze, op welke de twee pennen (op de plaat A.Fig. ti. vertoond) in de plaat B. ontfangen worden, en om de fchroeven DD. Fig. ï. in 't geheel te vertoonen. IX. VER-  IX. VERHANDELING. Beschryving van eene Kleins ZaK.-ElECTRIZEER-Ma chine. Gefchikt om een Pistool, met Brand-* baare Lucht gelaaden, aftefchieten- Dewyl de meeste van myne vrienden, die het kleine Werktuigje, thans te befchryven, zagen, 'er zo veel genoegen in namen, dat zy zich 'er terftond van voorzagen, denk ik myne Leezers geenen ondienst te zullen doen, wanneer ik van het zelve verflag geeve. Ik bekleede eene Cylindrifche glazen buis, aan het een einde Hermetisch geflooten, omtrent 6. duimen lang, en 3. lynen in diameter, van binnen en buiten met blat - tin, en Iaate omtrent een half duim lengte aan het open einde vry i ten einde deeze buis even als eene Leidfche fles te kunnen laaden; en inde-.  lS8 Befchryving van eene Kleine dedaat deeze dus gewaapende buis is niets anders als eene Leidfche fles. Met zeegellak zet ik een klein koper bolletje op de opening van de buis vast, het zelve gemeenfchap geevende met het binnenfle bekleedzel. — Het onbekleedde en vrye gedeelte van debui$, wordt met zeegellak gevernist, en dit gedeelte moet niet veel meer als een halve duim lang zyn, want wanneer men dit flesje overlaadt breekt het zeer ligt, indien de afftand van het buitenfte tot het binnenfte bekleedzel te groot is ; daar-en-boven, dewyl zulk eene ZakMachine flegts dienen moet om kleine ontlaadingen te maaken, heeft men niet meer als een half duim vry glas van nooden. Ik laade dit kleine flesje in minder dan een halve minuut, en zie hier hoe ik daar meede te werk ga. — Ik houde het buisje agter den wys- en kleine-vinger, en vóór de twee middenfte vingers van de regtehand, zoodaanig, dat de knop, of het kleine koperen bolletje, omtrent een duim of twee boven' den voor-  Zak - Electrizeer - Machine. 18^ voorften vinger is. — De buis dus tusfen de vingers wel vastgezet zynde, bedek ik den wys-vinger en duim met fcheeden, uit leêr met een ftuk van een vel van een wilde kat bekleed. — Deeze twee fcheeden worden gemaklyk gemaakt, wanneer men den vinger ert duim van een gewoonê leedere handfchoe affnydt, laatende het leeder dat tusfen beide is blyven. Tusfen den op deeze wyze bekleeden vinger en duim vryf ik een Zyde lint, gevernist met zeegellak, in wyngeest ontbonden, en wel gedroogd; het kattevel verwekt door de vryving op dit lint eene zeer fterke Electriciteit , die genoodzaakt wordt onmiddelyk in het kleine flesje te gaan, welkers knop men door de beweeging der twee midderifte vingers tegen het lint drukt. Met zulk een lint, twee voeten lang, laade ik het gewaapende buisje in weinige oogenblikken. Wanneer het lint dus een of tweemaai tusfen de vingers is doorgegaan, is het buisje in ftaat om een Pistool met brand-  r?o Befchryving van eene Kleine brandbaare lucht uit Metaalen gelaaden* iftefchieten ï want deeze lucht wordt door een allerkleinst Electriek vonkje aangeftooken: doch indien het Pistool met damp van /Ether, of van het pyn~ ftillend vogt van Hofman gelaaden is, moet men met de vryving aanhouden, tot het buisje byna ten volle gelaaden is, dewyl deeze damp een weinig fterker Electrike vonk verèïscht om ontftooken te worden. Deeze geheele toeftel beftaat, in een kokertje geflooten zynde, zeer weinig plaats, en kan veel gemaklyker in de zak gedraagen worden, als de kleinfte Electrophore. Dikwyls heb ik my van dit gewaapend buisje, en een Idein kusfentje met paarde-hair gevuld, en overdekt metgewaschte Taf, beftreeken met Amalgama, waarin een weinig vet en wat kryt was, bediend. - Ik hield het buisje tusfen de vingers, omtrent op die wyze als befchreeven is, en het kusfentje tusfen den duim en wys-vinger houdende, vreef: ik een glaze ruit, of eenig ftuk glas dat eerst  Zak - Electrizeer - Machine. 191 eerst voorhanden was, rigtende den knop van de gewaapende buis zoodaanig, dat dezelve op omtrent een half duim afftands het kusfen volgde: dus wierd al de Electriciteit, die het kusfen op de glaze ruit agter zich liet, aanftonds door de buis opgeflurpt, welke wel dra genoegzaam gelaaden wierdt, om de brandbaare lucht in een Pistool te ont~ fteeken. X. VER-  X. VERHANDELING. PROEVE over eene Nieuwe- Manier om het Ydel voorttebrengen. TToen het bewonderenswaardig Kunstwerktuig, de Luchtpomp, na de gewigtige ontdekkingen, door Galileus en zynen Leerling Toricelli betreffende de lucht gedaan, was uitgevonden; eerst door Otto de Guericke, vervolgens verbeeterd door Bqyle en Hook, en thans tot eene volmaaktheid gebragt, tot welke, zo 't fchynt , nauvvlyks iets meer zoude kunnen worden toegedaan, maakte de kennis van de Eigenfchappen van ons Element , de lucht, zeer fnellen voortgang; en het fchynt, dat de fpoedige vorderingen, die men zeedert in dit deel der Natuurkunde deedt, flechts dienden om de Natuurkundigen van onzen tyd aanteZetten, om dezelve maverdubbelden yver te agtervolgen. De  Nieuwe Man: om'tYdelvoort Ubr en: 193 De beroemde Abt Felix Fontana^h^ kend door zo veele nuttige ontdekkingen, met welke hy de Weetenfchappen verrykt heeft, deedt, weinige jaaren geleeden, eene nieuwe en zeer gewigtige ontdekking, betreffende de opflurp;ng van lucht; hyvondt, dat een gloeijende koolj koud wordende , eene hoeveelheid luchts omtrent 8 maal zo groot als zyne eigene uitgebreidheid opüurpt. Hy dompelde een wel doorgloeide kool onder Kwik-Zilver, en die daar in houdende tot ze geheel en al was koud geworden, liet hy dezelve vervolgens in een omgekeerd cylindrisch glas, vól lucht op kwik {laande , opklimmen; de kool met kwik vervuld flurpte aanflonds eene zeer groo-te hoeveelheid van de afgeflootene lucht op, en wanneer de kool groot genoeg was, wierdt al de lucht opgeflurpt, neemende de kwik derzelver plaatze in: het zelfde gebeurde, wanneer de kool op eenige andere wyze, welke die ook ware,wierdt uitgebluscht»zo hy flechtS Verhinderde, dat deeze by de. uitblus. ï, deel, N £ng  194 Nieuive Manier om het fing noch lucht, noch water, of eenige andere vloeiftof, de Kwik uitgezondert, konde inilurpen. Het was deeze ontdekking, die den weg fcheen te openen om een nieuwe foort van Luchtpomp uittevinden, en de Abt Fonta7ia zelve, gelyk ook veele andere Natuurkundigen , wien deeze ontdekking was bekend geworden, hebben verfchillende manieren uitgedagt, om zich tot het maaken van het Ydel van deeze eigenfchap der kooien te bedienen : dan tot hier toe is my niet bekend, dat men eene enkele Machine, tot dat einde gefchikt, vervaardigt heeft. In het jaar 1780. te Weenen van eene driejarige reize zynde te rug gekoomen, bedagt ik een vry eenvouwig middel, om van deeze ontdekking in het faamenftel van eene Lucht-Machine gebruik te maaken, en myn ongeduld geen uitftet lydende, deed ik aanftonds eene vervaardigen, welke ik thans wel in zo verre beproeft heb [fchoon ik nog gee« he proeven genoeg met dezelve gedaan heb-  Ydel voort te brengén. 395 hebbe om die als een nuttig Natuurkundig initrument van weezenlyke waardy optegeeven] dat ik mag onderftellen,dat eene befchryving aangenaam zal zyn aan zulke Natuurkundigen, die de bekwaamheid hebben om' nieuwe Uitvindingen meer waardy by te zetten , en die te Volmaaken. Fig, 5. Plaat Iï. Vertoont de Machine ui haar geheel, in een vat vol water gefteld» tërt einde, zo fpoedig mogelyk is, de kooien in den koperen Kétel te doert koud worden: het Vat A. is doorfchynend afgebeeld öm den geheelen toeftel te gelyk te doen iiert. - B Is eert zeer fterke gegooten koperen kétel, wiens rand breed, dik en plat, en Zo vlak als mogelyk is, Deeze kétel is gefchikt om een anderen doorgaaten kétel of pot Van koper, of dun geftaagen yzer» te ontfangen, welke, Fig. 7. afZonderlyk vertoond wordende , dient om de wel doorgloeide kooien te bevatten. — De gegooten koperen kétel hangt of rust met zyn rand op den ring Van den yzeren drievoet CC. ,en op den N * tand  ly6 Nieuwe Manier om liet rand van den kétel rust de gegooten koperen plaat D. De deugdzaamheid der geheele Machine hangt voornamelyk af van de juistheid, waarmede deeze beide opper vlakt ens op elkander pasfen, en om dezelve te béter te doen lluiten, is 'er aan ieder zyde een zeer fterke veer EE., welke beide onder den rand van den grooten kétel fchuiven, en, ingefchooven zynde, dien rand tegen de plaat D. drukken. Aan de plaat D. is een zeer dikke fchuin toeloopende rand, om, als 't ware van zelve, op den rand van den grooten kétel te kunnen fchuiven, zon der dat dit by den tast behoeve te gefchieden, of men een oogenblik tyds behoeve te verliezen, In het middenpunt van de plaat D. is een gat, gaande door de geheele colom, die de koperen plaat F., op welke de glaze klok rust, draagt, en die colom tusfen de twee koperen plaaten heeft twee kraanen, door welke men de gemeenfchap tusfen de glaze klok G. en den kétel B. kan openen en fluiten naar welgevallen; ook kan de klok G. van ■ den  Ydel voort te brengen. 197 den kétel B. afgefcheiden worden, als men het ftuk H. by I. losfchroeft, wanneer de plaat F. met de klok G. worden weggenomen, terwyl ter zeiver tyd de kraan K. geflooten zynde, de buitenlucht verhindert wordt in de klok tc dringen. • — Door middel van de kraan L. opent of fluit men den toegang van de buitenlucht tot den kétel B., wanneer de plaat F. van het overige is afgenoomen; maar de kraan L. heeft daaren booven nog een ander gebruik, dat van veel belang in deeze Machine is ^ te weeten: men kan door middel van dezelve de lucht eenen vryèn toegang tot den kétel B. geeven, terwyl de gemeenfchap tusfen den kétel en de klok G. nauwkeurig geilooten blyft. — De gezegde toegang der lucht tot den kétel wordt geopend, door de kraan L. een vierde van eene omwenteling te doen omdraijen, zoodanig dat het kleine gaatjeM.,het koper tot aan de kraan doorgaande , beantwoordt aan een gat in de kraan zelve, het welk de kraan alléén $an eene zyde tot op de helft doorboort , N 3 en  f9? Nieuwe Manier om het en dus de lucht toegang geeft, terwyl de ganiche .Machine in zyn geheel blyft, En deeze zydelingfche gemeenfchap dient,daar zy de buitenlucht in den tel toelaat, om de plaat D? van den ké^ tel te kunnen afligten, dewyl die, by het ontftaan van een foort van Ydel in den kétel B., door het gewigt van den dampkring gedrukt wordt. — De nuttigheid , welke deeze wyze van affcheiding heeft ? zal in het vervolg klaarder plyken. Fig. 6. Vertoont den kétel uit gegoo, ten koper beftaande, en inzonderheid des, zelfs breeden platten rand, die vry ver over den ring van den yzeren drievoet moet heen fteeken, ten einde de twee veerende fchuiven EE. Fig. 5. en 8. ver genoeg onder deezen rand zouden kun^ nen gefchooven worden , zonder dien yzeren ring te raaken. Fig. 7. Is een pot of conföor, uit geflaagen yzer of dun koper gemaakt, vol ' glimmende kooien, zynde overal doorr luchtig om de lucht vry door te laaten, en dus de kooien glimmende te houden: by  Ydel voort te brengen. 199 by den rand ziet men van binnen twee horizontaal vastgemaakte boutjes, met knopjes BB., gefchikt om het tot de gedaante van een hengel geboogen veerend yzerdraad, wiens beide einden omgeboogen zyn, gemaklyk in en uit te kunnen haaken. Fig. 8. Vertoont de koperen plaaten D. en F. van Fig. 5, te faamengevoegd door de colom, welke by Fig. 5. in het geheel gezien wordt: in deeze Figuur ziet men de plaaten van onder. • De plaat D. heefteen dikken rand, fchuin by gewerkt; dan deeze fchuin toelo opende rand is in deeze Figuur niet nauwkeurig genoeg afgebeeld. EE. Vertoonen de tweeveerende fchuiven, welke, ingefchooven zynde, de plaat, op den kétel B. rustende, (zie Fig. 5. cn 6.) tegen dien rand aandrukken. Dewyl de deugdzaamheid van deezen toeftel voornamenlyk afhangt van de nauwkeurigheid, met welke de rand van den koperen kétel tegen de onderfte oppervlakte van de plaat D. fluit, is het nootzaaklyk, dat deeze twee ftukN 4 ken  ioo Nieuwe Manier om het ken op elkander met de allerfynfte Amaril geüeepen zyn, en, om voortekoomen, dat in de oppervlakte van de plaat geene holligheid ontiia, wanneer deeze op den rand gefleepen wordt, zal het nattig zyn, dat het geheele middenfte gedeelte van die plaat, van de plaats af daar de plaat den rand raakt, een weinig hol zy; zoodanig, dat het ganfche gedeelte van de plaat, 't welk den rand van den kétel moet raaken, een weinig boven het middenfte gedeelte verheeven zy; de reeden hier van is klaarblyklyk» want de rand van den kétel moet aan geen gedeelte van de plaat kunnen raaken, hetwelk zou kunnen verhinderen, dat de twee oppervlakten zich onderling onmiddelyk raakten. Ma,  Ydel voort te brengen. xoi Manier om deeze Lucht Machine te gebruiken. kraanen K. en L. zorgvuldig geilooten zynde, en de klok G. op de plaat F. (Fig. 5-.) even gelyk men de klokken op de gewoone Luchtpompen zet, gefteld hebbende, befmeert men den rand van den kétel B., (Fig. 5. en 6.) gelyk ook het gedeelte van den plaat D. (Fig. 8.) 't welk op den rand van den kétel rusten moet, met een fmeerzel, faamengefteld uit Olyf-oly en Kryt tot een ontastbaar poeder gemaakt,welk fmeerzel de dikte van een fyroop hebben moet, hebbende het zelve deeze eigenfchap, dat het door de hitte noch dikker noch vloeibarer wordt. — Vervolgens vult men de pot (Fig. 7.) met glimmende kooien , en flingert dezelve, die aan het yzerdraad, dat ten handvatzei dient, houdende , heen en weer; ten einde de kooien des te beeter te doen glimmen, N 5" zor-  2,oz Nieuwe Manier om het zorge draagende, dat nergens een kool buiten de zydelingfche openingen uitfteeke; zo dra de kooien wel glimmende zyn, laat men de pot, die dezelve bevat, in den koperen kétel zakken, en bet yzerdraad weggenoomen hebbende, zet men terftont de plaat D. met al het overige van den toeftel op den kétel, of zo men het verkiest de plaat D. alleen, met den kraan L. voorzien. Zo dra men bemerkt dat de beide oppervlakten elkander raaken, fchuift men de beide fchuiven EE. zo veel men kan in, ten einde alles te faamen te fluiten; men vat vervolgens de geheele Machine by den drievoet, (het welk dan nog gemaklyk te doen is, dewyl de hitte alsdan nog niet tot den drievoet is doorgedrongen) en zet dezelve in het vat A. {Fig. 5-) het welk gereed moet zyn en koud water genoeg inhouden, dat de kétel B. (Fig. 5-.) 'er tot aan deszelfs rand kan ingedompeld worden, of zelfs tot booven de plaat D. — Wanneer de kétel koud genoeg is geworden, neemt men den geheelen toeftel uit het water, en  Ydel voort te brengen. aoj en de kraanen L. enK.draijende, opent men de gemeenfchap tusfen de glaze klok en den koperen kétel. — De uitgedoofde kooien flurpen greetig de lucht van de glaze klok in, en verwekken dus in dezelve een meer of min volkoomen Ydel, en door deeze eerfte bewerking wordt de klok vry fterk op de plaat gedrukt, zo dat ze met de hand'er niet gemaklyk kan worden afgenoomen. De kooien haare werking verrigt hebbende fluit men de kraan K. en draait de kraan L, een vierde van eene omwenteling om, totdat het gat M. het zydelingfche gat van de kraan L. ontmoet , het welk zich in het gat van gemeenfchap opent, maar Hechts door de helft der dikte van de kraan.gaat. De lucht dringt aanftonds in den koperen kétel, als wanneer de kopere plaat zonder moeite van den kétel kan worden afgenoomen ; men laat vervolgens de uitgedoofde kooien wederom glimmen, of men vult de doorgaate pot wederom met nieuwe glimmende kooien, en deZelve wederom, gelyk de eerfte maal, in  tof Nieuwe Manier om hiet in den koperen kétel gezet hebbende} zet men op nieuws het dekzel D. de kraan L. geflooten hebbende, 'er op; men fluit de fchuiven EE., en laat alles in het water koud worden. — Daar na zet men de boo ventte plaat met de klok,' zo men die heeft afgefchroeft, 'er wederom op, en de beide kraanen geopend hebbende, om de gemeenfchap tusfen de klok en den kétel te openen, flurpen die nieuwe kooien het overige der lucht uit de klok in, en maken het Ydel volkomener, welke bewerking dan vervolgens herhaald kan worden, zo dik, Wyls men het nodig oordeelt. Ik ben zeer verre van te denken, dat het befchreeven Werktuig het beste is dat uitgedagt zoude kunnen worden, om van de ontdekking van den Heer Fontana nut te trekken; ik geef het in tegendeel flechts op als een proef, gefchikt om vindingryke vernuften aantezetten, om iets beters uittevinden. Ik heb het zelve niet dan zeldzaam gebruikt, en alleenlyk om te beproeven, of een Werktuig, ingevolge van deeze grond-  Ydel voort te brengen. io£ grondbeginzelen met nauwkeurigheid gemaakt zynde, van nut zoude kunnen Het geen ik 'er van gezien hebbe doet my denken, dat men met zulk een Werktuig een Ydel zoude kunnen voortbrengen, volmaakt genoeg tot de proeven , die men gewoonlyk met de Luchtpompen doet: dan ik zoude niet durven bepaalen, of men daar meede een zo volmaakt Ydel zoude kunnen maa¬ ken , als door middel van eene goede Luchtpomp, hoedanige thans door de beste Kunstenaars worden gemaakt, ïk zal nogtans met het grootfte genoegen zien, dat andere, na de opgegeevene denkbeelden voortwerkende, ons Machines van een bete? faamenftel verfchaffen , ten einde de indedaad ge- wigtige ontdekking van den Abt Fan* tana van nut te doen zyn. XI. VER-  XI. VERHANDELING. Befchryving van eene Lamp voor» Brandbaare lucht > tot Huislyk gebruik kunnende dienen. ^^Tanneer de Natuurkunde van tyd tot tyd meer en meer op de dagelykfche gebruiken en benoodigtheeden van het leeven, zal worden toegepast, zal haare beöeffening van des te meer belang worden, en ik twyfele niet of het Werktuig, het welk ik thans befchryve, zal niet alleen de goedkeuring van Natuurkundigen wegdraagen , maar ook de zulken behaagen, die gewoon zyn de kennis der Natuur van gering belang te -achten, wanneer zy 'er geene klaarblyklyke en regelregte nuttigheeden irj zien. Ik maatige my geen de minfte verdienften aan, noch met betrekking tot de oorfpronglyke uitvinding van deeze lyamp, noch zelfs met opzicht tot het by-  Befchryving van eene Lamp fêc. 2.07 byvoegzel, dat echter alleen oorzaak was, dat ik dezelve in plaat deedt brengen. De Lampen om met brandbaare lucht te branden, zyn door den Heer Furstenberger. Burger van Bazel, eerst uitgedagt, zy hebben naderhand onder de handen der Liefhebbers, verfchillende veranderingen ondergaan, en men heeft 'er onderfcheidene byvoegzelen toegedaan. Ik zag, in den jaare 1780. door Straatsburg reizende , aldaar voor de eerfte maal by den Heer Barbier de Tinan, beroemd Natuurkundige, zoodaanige Lamp , dezelve namelyk, welke afgebeeld is in de 3. en 4. figiuir van de plaat, gevoegd by zeeker Werkje, ten tytel hebbende, Defcriptiott et ufage de quelques Lampes d air inflammable, par F. L. Ehrman, Licentier ês Lois} et demonftrateur de Phyfque experimentale d Strasbourg, avec une Planche. d Strasbourgj chez J: H: Heitz, ijKo. Ik bezorgde my te Straatsburg die, welke in de genoemde plaat by fig. 6. is  toS Befchryving van eenè Lamp is afgebeeld, die ik achte de eenvou.wigfte te zyn, en een van. die, welke genoegzaam nooit misfen een kaars aan te fteeken, op het oogenblik dat men de kraan omdraait, en de plaat van de .Electrophore opligt: aan deeze kan ook gevoegd worden het byvoegzel, dat ik zal befchryven, na kortelyk die welke ik te W eenen deed maaken te hebben befchreeven, welke Plaat II. Fig. 9. afgebeeld, en genoomen is uit de 3. en 4. figuur van de plaat, tot het aangehaalde ftukje van den Heer Ehrman behoorende, zynde uitgedagt door den Heer de Gabriël. _ Deeze Lamp beftaat uit twee Glazeklokken A. en B. op elkander ftaande* ieder vastgezet in een koperen band, tusfen welke de kraan C. is, doorboord met twee gaaten, welke met elkander evenwydig zyn, gelyk ook aan den as van de beide klokken; ieder deezer gaten beantwoordt aan een buis, welker eene F. gefchroefd, en wel vast gemaakt is in den bodem van den koperen band, welke aan de klok B. vast is. -5  voer Brandbaare Lucht &T. xoy is, — Deeze buis heeft ook gemeenfchap met eene andere opening in den bodem van den band, die aan de klok A. vast is, op zoodaanige wyze, dat die buis F. met de gezegde klok A., die de brandbaare lucht bevat , gemeenfchap heeft, doch op geenërlei wyze met de met water gevulden klok B. Die zelve buis gaat door het midden van de kopere plaat, die de Lamp dekt, en den toeftel tot het aanfteeken der kaars draagt: van boven heeft zy een ftuk koper met den kraan M. en het kleine buisje D., wiens einde met eene zeer kleine opening doorboord is, dienende om mtgang te geeven aan eenen fprong van brandbaare lucht, die uit de klok A. in de buis F* wordt gedreeven; terwyl de buis E., gefchroefd in den koperen band? welke aan de klok A. is vastgezet , het water uit de bovenfte klok B. geleidt in de onderfte klok A., hebbende deeze buis E., door middel van een der twee gaten in de kraan,gemeenfchap met de klok B. zo dat het water uit dë klok B., door de buis E. ï. deel, O neer-  aio Befchryving van eene Lamp neervloeit in de klok A., terwyl terzelver tyd de brandbaare lucht door de buis FD. uitgaat. — De bodem van de klok A. is in een koperen voet vastgezet , die de gedaante van een tregter heeft, wiens opening door een gat in den bodem van deeze klok gaat, en in de opening van dien tregter wordt een kurken ftopzel P. geftooken, het welk men weg neemt, wanneer men die klok met brandbaare lucht zal vullen (a). De toeftel, om de Electrieke vonk te geleiden, verfchilt in deeze Lamp eenigfmts van die, welke in de derde figuur van den Heer Ehrman vertoond wordt. In de figuur der Lamp, welke ik befchryve, ziet men eene Me- taa- Ca) Indien de bodem van bet vat A. de gedaante van een tregter heeft, gelyk de flesfen gewoonlyk hebben, is deeze koperen voet niet volftrekt noodig; het is dan voldoende, dat de bodem van het glas doorboord zy, en dat de kanten van de opening wel gelyk gefleepen zyn, om met een kurken ftopzel nauwkeurig te kunnen geflooteE worden.  voor Brandbaare Lucht &d ztï taaie roede G., door twee vrymaaken* de fteunzels N. O- gedraagen worden^ de, welke dient om de Electrieke vonk te brengen op het einde van de metaaie haak H., en deeze vonk, gaande door den fproilg der brandbaare lucht, welke uit de buis D. komt, fteekt dezelve aan, welke dan het pit van de kaars 1. doet ontvlammen. Het gat Q., -het welk gemeenfchap heeft met de klok B., dient , om dezelve met water te vullen. Om de kaars door middel van deeze Lamp aantefteeken, opent men den kraan C., óp dat de brandbaare lucht, in de klolT A., beflooten, genootzaakt zyh zoude door de buis FD. uittegaan, wordende gedrukt door het water, het welk terzelver tyd uit het Vat B. door de buis E. in het vat A. vloeit. — Terwyl de fprohg brandbaare lucht uit de opening D. Voortkomt, ligt men, in de Lamp door' den Heer Ehrman befchreeven , de Electrophore op, en de vonk niet anders als van de roede G. op de metaaie haak H- kunnende overgaan t moet noot* Ö ï zaak*  iix Befchryving van eene Lamp zaaklyk door den fprong der brandbaa-» re lucht gaan, die dan wordt aangeftoo^ ken, en welke oogenbliklyk de kaars I. doet branden ; doch de Heer Dr. Bickei heeft deeze Lamp eenvouwiger gemaakt, gelyk men in de afbeelding zien kan, doende de ketting, die aan de Electrophore vast is, gaan over het rolletje of fchyfje K. en hegtende de zyde kooit L. (welke dient, om de ketting , die 'er aan vast is , vry te maaken,) aan het rolletje C., dat met de kraan omdraait. Dus wanneer men die kraan omdraait , om den doorgang tusfen de klok B. en het vat A. te openen, ligt men te gelyk de Electrophore op, en de vonk gaat van de roede G. op den haak H. over , een oogenblik na dat de fprong brandbaare lucht heeft beginnen voorttekoomen; zo dat men flechts eene hand behoeft te gebruiken om altyd in een oogenblik licht te hebben: dat is, men behoeft, nadat men de metaaie plaat van de Electrophore, of alleen de ketting, heeft aangeraakt , niets anders te doen, dan de kraan  t voor Brandbaare Lucht &c. 2.13 kraan C. een vierde van eene omwenteling om te draaijen. De kraan M. is een klein toevoegzei, het welk meer zeekerheid geeft, dat de lucht, na een vierde van eene omwenteling van de kraan C., terftond vlam zal vatten; want, vóór dat deeze kraan aan de Machine was gevoegd, was ik dikwyls genootzaakt de omdraaijing van de kraan C. meermaalen teherhaalen,eer de brandbaare lucht vlam vatte; de reden hier van was, dat de brandbaare lucht, die in de buis F. gebleeven was, door de opening D. ontfnapte , welke, zonder de kraan M., atyd open bleef; en by gevolg, de eerfte lucht, die uitging, geene brandbaare zynde, moest men wagten tot deeze was uitgedreeven, door de brandbaare lucht uit het vat A. opklimmende (*). Brand- (£) Wanneer men deeze Lamp in eenigen tyd niet heeft doen werken , moet men de kraan C. geduurende eenige oogenblikken cpenlaaten, om tyd te geeven, dat een weinig water in het vat A* ' O 3 neêr-  ii4 Befchryving van eene Lamp Brandbaare lucht uit modderige watteren kan voor deeze Lamp van geen dienst zyn; deeze vat door eene kleine Electrieke vonk niet zo ligtefyk vuur, en zo dit al gebeurt, wordt de fprong teiilond weederöm uitgebluscht ; de brandbaare lucht uit Metaalen, 't zy door Zeezout - zuur of Vitriool - oly getrokken , kan hier toe alleen gebruikt worden : ten minfie heb ik met de modderlucht nog niet kunnen flaagen. Wanneer men de brandbaare lucht in deeze Lamp wil brengen, neemt men de kurk P. weg, die de opening in den bodem van het vat A. fluit; men neemt ook het einde van de buis D. weg (welkers opening zo nauw moet zyn als mo~ gelyk is, ten einde de lucht des te fnel- ler neêrvloeit , ten einde de brandbaare lucht eenigzints te faamen te drukken; waar na men de kraan G. wederom te rug draait, om de plaat van de Electrophore op den harstkoek te doen neederkoomen; dan raakt men die plaat aan, en opent de kraan M.; vervolgens de kraan C. openende, gaat het vry zeeker, dat de kaars met de eerfte of tweede Electrieke vonk wordt aangeftooken,  voor Brandbaare Lucht &c. %i$ Ier door deeze buis uit het glas A. te doen gaan;) men opent vervolgens den weg tusien de klok A. en de buis F. de kraan C. omdraaijende, door welke weg de lucht moet uitgaan, wanneer het water in het vat A. komt. Men dompelt de Lamp in een vat met water (gelyk by Fig. 3. wordt afgebeeld), tot aan de kraan C.; het water door de opening P. inkoomende, dryft de lucht door de buis F- uit, en wanneer het geheele vat tot aan de kraan C. is vol geworden, fluit men die kraan, en men plaatst de Lamp op de plank A. Fig. 3. (c) zonder dezelve geheel en al uit het water te ligten, om te verhinderen dat de gemeene lucht niet wederom door de opening P. inga. Men vult wy- ders een flesje, omtrent 5 of 6 oneen vogts houdende , tot op de helft met Yzer-vylzel, en men giet 'er by water, het (c) Deeze plank moet omtrend si duim beneeden den rand van de tobbe zyn vastgemaakt, en het water moet omtrend il of % duim booven de plank ftaan. O 4  zi5 Befchryving van eene Lamp het welk een vierde of vyfde gedeelte Vitriool - oly bevat; [indien de Vitrioololy zeer fterk is, kan 'er nog minder worden by gedaan,] men fluit het zelve aanftonds met een ftopzel, door het welk een geboogen glaze buis gaat, ten naasten by gelyk men by Fig. 4. ziet en men ftelt dit flesje op de plank van den waterbak , op zoodaanige wyze , dat de opening van de glaze buis onder den bodem van de klok geplaatst zy; indien men dan verzeekerd is, dat de kraanen M. en C, nauwkeurig fluiten, zal de brandbaare lucht, uit het Yzer-vylzel losgemaakt,in de fles van de Lamp opklimmen , terwyl het water zal uitvloeijen. Wanneer het glas met brandbaare lucht is vol geworden, fteekt men het kurken ftopzel wederom in de opening P., en de Lamp is dan gereed om gebruikt te kunnen worden, wanneer vooraf het vat B. door de opening Q. met water gevuld is, het welk door middel van een tregter, of dat beter is door middel van een hevel, eenvouwig gemaakt van een geboogen glaze buis, gefchiedt. Ik  voor Brandbaare Lucht &c. xxj Ik zoude hun, die dergelyke Lampen bezitten, nimmer aanraaden, de brandbaare lucht, wanneer ze uit her. Yzer voortkomt, onmiddelyk in de klok te laaten opklimmen ; beeter is het, die eerst in een andere klok of fles te ontfangen, en vervolgens op éénmaal in de klok van de Lamp te gieten, om dat men zelden geheel en al zeeker is, dat niet, terwyl de brandbaare lucht opklimt, te gelyker tyd eenige gemeene lucht door de twee kraanen influipt; is men echter ten volle zeeker, dat de kraanen volftrekt geene lucht doorlaat en, men kan dan zonder gevaar de brandbaare lucht, terwyl ze ontwikkeld wordt, onmiddelyk in de klok van de Lamp ontfangen; fchoon ik voor my, voorzigtigheids halve , liever verkieze de brandbaare lucht eerst in eenig ander glas te verzaamelen, waar toe de gewoone klokken der Luchtpompen zeer gefchikt zyn. Q ^ Am-  xiS Befchryving van eene Lamp Aanmerkingen over het gebruik deezer Lamp. Byaldien de klok A., welke de brandbaare lucht bevat, omtrend 100. cubicq duimen inhoud,zal men met deeze hoeveelheid lucht de kaars meer als hondert maal kunnen aanfteeken , en wanneer men 'er zich niet van bediende dan by nootzaaklykheid, zoude deeze hoeveelheid voor eenen geruimen tyd genoeg zyn, indien die lucht niet , door met water in aanraaking te zyn, bedierf; dan dewyl deeze lucht haare tot dit oogmerk benoodigde goedheid niet langer dan x. of 3. weeken behoud [in de groote hitte van den zoomer des jaars^781. was zy reeds in 8. of 10. dagen geheel en al bedorven] (d) is het noodig de- zel- (d) De brandbaare lucht behouut haare eerfte kragt nauwlyks geduurende eenen enkelen dag; doch, dewyl het niet noodig is dat zy allerflerkst zy, om in deeze Lamp gebruikt te kunnen worden.  mor Brandbaare Lucht &c. zelve van tyd tot tyd te vernieuwen, fret welk, gelyk wy .zagen, zeer gemaklyk te doen is; beeter is het dan de oude lucht geheel uit te laaten, eer men nieuwe in de klok doét, om niet een mengel van goede en kwaade lucht te maaken. j£y, die de Leer der luchten beöefienen , weeten , dat de brandbaare lucht geweldig flaande en uitbarstende wordt, wanneer zy met eene zekere hoeveelheid van Dampkring-lucht gemengd wordt, en hun behoeft men niet te waarfchuwen, dat men ten hoogfte zorge moet draagen, dat de gemeene lucht niet in de klok, die de brandbaare bevat, komt, om dat wanneer zulk een mengzel vuur vat- dcn, is het van weinig belang, ot' zy wat zwakker is, zo ze flegts fterkte genoeg heeft om de kaars aantefteeken; dan het is van meer belang, die lucht zeer fferk te hebben, wanneer men ze in het Pistool van den Hoer Volta wil gebruiken , men moet ze ten dien einde nieuw gemaakt hebben , byzonder indien men een mengzel van brandbaare en gedpéhlogisteerde lucht wil maaken, oiq saeede te fchieten.  %io Befchryving van eene Lamp vattede, het glas gewis met eenen verfchriklyKen flag .zoude van een geflaagen worden, en dus een of ander onheil kunnen worden veroorzaakt. Die zich van dit ioort van Lampen willen bedienen, zonder in deezen tak der Natuurkunde eenigermaate geöefïènd te zyn, moeten wel op hun hoede zyn. Men moet nooit toelaaten, dat lieden, in de behandeling van zulk een Werk-, tuig geheel en al onbedreeven, by voorbeeld dienstbooden, 'er meedeomgaan; vooral moet men 'er kinderen van af, houden, uit vreeze voor ongelukken. Andere foorten van Lampen zouden by onv jorzigtlgheid eer gevaar loopen om van een te barsten als deeze,en ik weet dat reeds zulke gevallen door enkele onoplettendheid gebeurd zyn; doch wanneer men nauwkeurig den aart deezer. Lampen kent, en die altyd zelve, behandelt, is 'er niets te vreezen. De Lamp echter, welke ik hier befchryf, fchynt my toe weinig, of wel geheel niet, voor zulk een ongeval bloot te ftaan, zelfs zo men al zoodaanige on* voor*  voor Brandbaare Lucht Öfc. aai vöorzigtigheid had begaan; uit hoofde van den langen en nauwen weg, welke de vlam van het nauwe mondje D. af, dat door de ganfche lengte van de buis F. tot aan de klok A. zoude moeten doorloopen {e); zy zoude eerder uitge^ bluscht worden, en zelfs niet beneeden het mondje D. koomen. Om echter ten volle zeeker te zyn, dat geen ongeluk kan gebeuren , zelfs byaldien iemand zo onvoorzigtig of baldaadig geweest waare, van gemeene lucht by de brandbaare in de klok A» te mengen, of zelfs (e) Men begrypt ligtelyk, dat, daar zoodaanig ongeluk niet geheel en al onmoogelyk is (fchoon het flegts dan kan gebeuren, wanneer men eene zeer groove onvoorzigtigheid heeft begaan,) het kleine buisje D- niet te nauw zyn kan; het moet flegts een hairbuisje zyn; en dus begrypt mert ook, dat, om dezelve reeden, de middenlyn der opening van de buis F. niet grooter moet zyn^ als noodig is, om de brandbaare lucht doortelaaten ; maar de buis E. kan wyder zyn, om in weinig tyds eene genoegzaame hoeveelheid waters te kunnen doorlaaten, om de brandbaare lucht faamen te drukken, en te nootzaaken met veelfnelte door de buis FD. heen te gaan.  tzz Èefchryving van eene Lamp zelfs, zo 'er gedéphlogisteerde lucht ware by gedaan, (welkers uitbarstende kragt oneindig meer te vreezen zyn zoude) heb ik dikwyls die foorten van uitbarstende luchten nauwkeurig in dezelfde omftandigheeden gebragt , als waar in zich zulk een gevaarlyk mengzel zoude bevinden, wanneer het in de klok A. was, zonder dat ik die ooit, door dezelve buis DF. van Figuur 9., heb kunnen aanfleeken; en zelfs niet door een glaze buis van dezelfde mid^ denlyn, doch die veel korter was; en zelfs ook dan niet, wanneer ik die verfchillende mengzels van uitbarstende luchten ontftak, terwyl zy in de gedaante van eenen fprong uit het mondje van de kleine buis D. kwaamen, eveneens gelyk de brandbaare lucht uit dat mondje uitgaat, wanneer men de kaars ontlleekt. Het is noodig , dat het water in de klok B. altyd ten minfte byna op de hoogte zo als in de figuur is afgebeeld gehouden worde , op dat deszelfs val door de buis E. in de klok A. kragt.s  voor Brandbaare Lucht Q>r. genoeg hebbe, om de brandbaare lucht naar boven te drukken, en dus te nootzaaken door de buis FD. uittegaan. Deeze Lampen zyn byzonder voor zulke lieden van nut, die zich alleen by voorzorg van een Nagt-lamp bedienen, om oogenbliklyk licht te kunnen maaken , wanneer iets onvoorziens dat vordert ; want behalven dat men de kosten van een op den duur brandend licht uithaalt, heeft men het genoegen daadelyk licht te hebben, wanneer men het noodig heeft, zonder dat de lucht van ■de kamer befmet wordt met hetPhlogiston van een altyd brandende vlam, en zonder dat men op den duur een licht heeft, het welk fommige Menfchen de gerustheid van den flaap belet. XU. VER«  XII. VERHANDELING. Befchryving van een Pistool om met Brandbaare lucht, verfcheide maaien in een minuut, te fchieten. De Pistoolen om met Brandbaare lucht te fchieten, welke men door middel van eene Electrieke vonk aanfteekti zyn door den Heer Volta, Edelman van Como, uitgevonden, die de Leer der lucht met een aantal vermaakelyke en nuttige uitvindingen verrykt heeft. Zulk een Werktuig moest alle Natuurkundigen behaagen, het wierd door hun, die het gebruikten, meer en meer volmaakt, en de Heer Volta zeïve was niet van de laatften, die het verbecter- den. De Electrophore, ook een Werktuig van zyne uitvinding , eene waardige ontdekking voor de Electrizeerders, liep vèrwonderlyk te faamen, om het gebruik van zyn Pistool gemaklyker te maaken, om dat men daardoor . ten  Befchryving van een Pistool &c. zif ten allen tyde Electriek vuur genoeg kan verwekken, om het Pistool afte- fchieten. Dr. IVatzon, Lid Van de Koninglyke Sociëteit,te Londen, was de eerfte die uitvond, dat brandbaare lucht door een Electrieke vonk kan worden aangeftooken : hy is een van de beste Schryvers over de Electriciteit, en heeft zeer veel toegebragt tot defpoedige voortgangen, die in deezen tak der Weetenfchappen gemaakt Zyn. Men kan het bericht van deeze proef zien in de Philof; Tranfact; vol 43. pag. 495"' Dewyl de Lucht - pistoolen van den Heer Volta in ieders handen zyn, zal ik ze hier niet befchryven, gelyk ook niet een Pistool van dit foort, het welk ik te Londen door den Heer Nairn voor eenige jaaren deed maaken , en waaf van men een figuur ziet in het 69» Deel der Philof: Tranfactiem « Dat, het welk ik nu zal befchry ven * is door den Heer Dr. Pickel, beroepen Profesfor in de Natuurkunde op de Urn-* Verfiteit te Wurtzberg in Frankenland ï, DEEL. P tót*  2.z6 Befchryving van een Pistool om uitgevonden. Die Heer was by my, my helpende, toen my voor de tweedemaal een ongeluk met myn Londens Pistool gebeurde , het welk met uitbarstende lucht van myne faamenfteiling (bellaande uit gedéphlogisteerde lucht van zeer goede hoedanigheid, en damp van /Ether) gelaaden, in myne hand aan Hukken lloeg , fchoon de mond van het Pistool open was. — De Heer Pickel met my begrypende , dat dat Pistool, het welk llerk genoeg fcheen om de kragt van allerhande uitbarstende lucht te weederftaan, ons weezeniyk in ge-vaar bragt, wanneer het met de gemelde lucht gelaaden wierd, liet een ander zeer veel vaster een flerker maaken, en voegde 'er ter zeiver tyd zo veel verbeeteringen by, dat het zelve het myne zo in deugd als in llerkte zeer verre overtrof: ik deed 'er een onder zyn opzigt maaken, het welk een ieder , die het zag, zoodaanig behaagde, dat ik niet twyfele, of de Liefhebbers van zoodaanige proeven zullen my dank weeten, het meedegedeeld te hebben.  met Brandbaare lucht te fchieten. 217 Fig. i. Plaat II. vertoont het Pistool %o als het gereed is om afgefchooten te worden. Fig. 2. vertoont de dooriheede in de lengte van het geheele Pistool. —• Het lighaam van het Pistool is een zeer fterke cylinder, uit metaal gegooten ( a ) , van vooren kégelagtig eindigende, en zeer ruim Van mond om 'er een groote kurk in te kunnen fteeken. - Wanneer men met een kogel fchieten wil, fchroeft men een nauwer buis aan, gelyk men afgebeeld ziet Voor de opening van het Pistool in Fig. i. De Stamper A. eindigt kégelswyze, om in het voorfte gedeelte van het Pistool in te kunnen gaan. — Het cylindrisch gedeelte vart den Stamper, die teegen het binnenftc Van het Pistool fluit, is met een ftuk goede kurk voorzien, nauwkeurig pas^ fende in de holligheid Van het Pistool, en het voorfte gedeelte van dien Stamper heeft een kleine holligheid, welke mert (a ) Myn Pistool is uit het zelve metaal, en eveneens gegooten, als een ftuk Canon» P %  2z8 Befchryving van een Pistool om men kan openen, het plaatje, dat de punt van den geknotten kégel uitmaakt, affchroevende. ——- Deeze holligheid dient om een fpongie , met /Ether of met Liquor miner: Hoftmanni doortrokken, te bevatten (£). De Stamper A. is vast aan de roede of het kopere handvatzei BB. door wiens midden een vry ruime buis gaat, die aan het einde van den Stamper open is in de holte van het Pistool; deeze buis heeft met die van de kraan C. gemeenfchap, wanneer deeze Haat, gelyk in de figuur gezien wordt, maar wanneer men die kraan een vierde van eene omwenteling omdraait, is die doorgang geflooten. Het (bj De holte aan het einde van den ftamper kan veel kleiner zyn als in de Figuur geteekent is, wanneer zy flegts dienen moet om een klein ftukje fpongie te bevatten tot her gemelde gebruik; doch zo men proeven met verfchillende ftoffen wil doen, door welke men de lucht wildoen doorgaan , en 'er het Pistool meede vullen, kan men de holligheid laaten, zo als ze bier is afgebeeld; én door middel van een ftuk kurk kan men deze!» ve zo veel verkleinen a's man wil.  ■metBrandbaare luchtte fchieten. Het kopere ftuk M. met de kraan E. voorzien, waaraan de blaas F. vast is, eindigt als een kégel, om aan de klok B. Fig. 3. gevoegd te kunnen worden, op die wyze zo als aldaar gezien wordt. —- Aan het onder einde van die kégelvormige buis is een fchroef, waarmeede men dezelve vast maakt aan de kopere buis Q. Fig. x-, zoodaanig dat de kraanen G. en E. open zynde , gelyk men in de figuur ziet, 'er eene vrye geT meenfchap is tusfen de holte van het Pistool en de blaas. — N. is een koperdraat, in een bol eindigende, vastgezet, door middel van lak, in een glaz* buis, om het zelve vry te ftellen; deeze glaze buis is met zegellak in het kopere ftukP. vastgezet, het welk, door middel van een fchroef, in het uitfteekend ftuk O. van het Pistool wordt vastgefchroefd; dit koperdraat dient om de Electrieke vonk naar binnen in het Pistool te geleiden; doch het zelve moet eindigen in de holte van het uitileekend ftuk O. omniet hinderlyk te zyn aan de beweeging van den Stamper. p 3 Wan- '  %}ö Befchryving van een Pt stool om Wanneer men dit Pistool wil affchieten , vult men de blaas F, met uitbarstende lycht, dezelve op de klok B, Fig. 3. vastmaakende, en men dwingt de iucht, die in de klok is, in de blaas optcklimmen, wanneer men de klok in het water indrukt, de kraanen van de Wok en blaas open zynde. De blaas gevuld, en de kraan E. geflooten zynde, neemt men dezelve van de klpk af, en zet die vast onder in het ftuk of buis Q. gelyk Fig. 2. gezien wordt. _ Dit verrigt zynde, ftoot men den Stamper voort , tot aan het einde van het Pistool, en men fluit de opening nauwkeurig met een kurken ftopzel, daarna opent men den weg tusfen de holte van het Pistool en de blaas, de beide kraanen C. en E. openende,' en men trekt den Stamper te rug, tot aan den bodem van het Pistool. — De gemeene lucht nu nergens kunnende inkoomen, moet de lucht, welke in de blaas is, door de twee kraanen C. enE.' en door het geheele kanaal, tot in de , fc^e van het Pistool koomen, en dat 8e-  met Brandbaare lucht te fchieten. 231 geheel vervullen, zonder dat 'er . eenige gemeene lucht by gemengd wordt, indien het kurken ftopzel wel in de mond van het Pistool fluit , en de Stamper nauwkeurig past in de holligheid. Zo dra de Stamper tot aan den boodem is te rug getrokken, geeft men de kraan C. een vierde van een omwenteling, om den weg naar de blaas te fluiten, en deeze voorzorg is zeer noodig.eer men het Pistool affchiet, dewyl anderfints de vlam door de opene doorgang, die vry ruim is, tot in de blaas zou voortgaan ; echter zou dit verzuim geen ander gevaar te weeg brengen, dan het verlies van de blaas, en van de lucht die 'er in is. — Indien de blaas met zuivere brandbaare lucht gevuld was» zoude dit verzuim geheel geen gevolg hebben,want de brandbaare lucht alleen vat geen vuur, zo zy niet met adernbaare lucht gemengd is. Om dit Pistool aftefchieten, brengt men de metaaie plaat van eene kleine Electrophore by den koperen knop N. Figuur 2. P 4 Myn  %1% Befchryving van een Pistool om Myn Pistool houdt 14. cubicq duimen lucht in, welke door even zo veele ly, nen op het handvat zyn afgeteekend, ge. lyk by Fig. 1, gezien wordt, en de blaas bevat omtrend 180 dergelyke duimen 5 ik kan dus het Pistool omtrend dertieiv maal aftefchieten, als de blaas met uit-, barstende lucht gevuld is, en als men 'er de handeling wat van heeft, kan men gemaklyk 8. of 10. maal in eene minuut fchieten. Wanneer men de blaas met eakele brandbaare lucht uit metaalen vult, kan men meermaalen agter elkander fchieten, dewyl een mengzel van om, trend gelyke deelen brandbaare en gemeene lucht eene fterke uitbarstende lucht uitmaakt : men trekt dan den Stamper zo veel té rug, tot dat het toeken van den zesden duim op het hand•vatzel buiten den kolf van het Pistool te voorfchyn komt, om dus de helft van het Pistool met gemeene lucht te vullen, eer men de kurk in den mond ..fteekt; de kurk 'er-dan opgezet zynde, trekt men den Stamper tot aai? den bodem  met Brandbaare lucht te fchieten. 233 dein te rug, en men is dan zeeker, dat men in de holligheid van het Pistool een mengzel van byna gelyke deelen gemeene en brandbaare lucht heeft; want terwyl men de Stamper tot aan den bodem te rug trekt, de opening geflooten Zynde, trekt men brandbaare lucht uit de blaas in het PistoolWanneer mende blaas met brandbaare lucht uit modderige wateren vult, zoude men meer als honderd maal agter den .anderen kunnen fchieten; want als die lucht zuiver is, heeft men Hechts één deel teegen 12, of 13. deelen gemeene lucht noodig, om eene fterke uitbarstende lucht te hebben; doch het is vry moeilyk om de nette hoeveelheid van die lucht, die men.tot de grootfte uitwerking noodig heeft, te bepaalen, om dat deeze lucht niet overal van een en dezelve hoedaanigheid gevonden wordt., daar men in teegendeel van de hoedaanigheid of kragt van brandbaare lucht uit metaalen zeeker kan zyn. By'aldien men een mengzel van brandbaare lucht uit metaalen en gedéphloP 5 Sis"  4-34 Befchryving van een Pistool om gisteerde lucht gebruikt ,moet men omtrend twee derde brandbaare en een derde gedéphlogisteerde neemen, als deeze laatstgenoemde van goede hoedanigheid is; dit mengzel geeft eenen zeer geweldigen ilag, en kan een. loden kogel zeer verre voortdry ven. Alle deeze mengzels vatten in het Pistool door de Electrieke vonk van de kleinfte Electrophore vuur, maar wanneer men het Pistool laadt met gemeene lucht en damp van /Ether, of van Li^quor Anod. van Hoffman, is het niet zeeker, dat het zelve vuur vat door de vonk van een Electrophore, ten zy die groot en fterk zy • maar eene allerkleinste gelaadene Leidfche fles is genoegzaam, om de ontileeking te veröorzaaken; ik bedien my gemeenlyk van een glazen buis, 6. duimen lang"en 3. lynen in middenlyn, aan het eene einde Hermetisch geflooten, en van binnen en buiten even als een Leidfche fles met Metaal bekleed. Om dit foort van Leids flesje te laaden, fteek ik deszelfs knop in de glaze buis van een gelaadene  ■ met Brandbaare lucht te fchieten. 235? ïie fles, ingericht naar de uitvinding van den Heer Cavallo, welke men behandelen en by zich draagen kan, zonder dat dezelve zich ontlaade; (c) met zulk eene, fles, by'aldien zy groot genoeg is, om voor 't minst een pint of twee tebevatten, kan men zeer dikwyls het kleine buisje laaden, om het Pistool aftefchieten. Wanneer men in de kleine holligheid, aan het einde van den Stamper van het Pistool, een klein ftukje fpongie, doortrokken met eenige druppen JEthev, of Liquor Mineralis doet, kan men verfcheidene maaien agter één fchieten zonder dat men dé blaas aan het Pistool behoeft te hegten, doch men moet dan den mond van het Pistool met de kurk wel geflooten hebben, eer men den Stamper (c) Ik heb dit fcort van Leidfche fles befchreeven in eene Verhandeling, over de wyze om zich door de ontlaading van een klein gewapend flesje licht aantefohaffen, welke gevoegd is in het twee de ftuk van het 68. Deel der Philof: Tranfacticn , welke Vertaald te vinden is, by de Verhandeling over de Electrophore door den Aucteur, gedrukt te Delft by E. vander Smout en J. de Groot,  Befchryving van een Pistool om &e. per te rug trekt, dewyl de Stamper te rug getrokken wordende, dc gemeene lucht door het canaal van het handvat inkomt, en deeze lucht, gaande door de kleine holligheid waar in de fpongie is, wordt vervuld met de brandbaare damp van de /Ether, en wordt dus uitbarstende. Men moet opmerken , dat de gemeene lucht, zo wel als gedéphlogisteerde , in het geheel niet flaat, of flechts zeer flauw, wanneer zy te veel met brandbaare damp overlaaden is, en hierom moet men zich een weinig oeffenen, eer men zeeker is, om op die wyze het Pistool wel te knnnen laaden. Wanneer men het Pistool met gedéphlogisteerde lucht van de beste hoedaanigheid, uitbarstende gemaakt met eene juiste hoeveelheid damp van /£ther, of Liquor Mineralis laadt, is de flag zo fterk, dat het geluid voor het gehoor byna ondraaglyk is,en men moet ten volle zeeker zyn van de vastheid en fterkte van het Pistool, eer men het waagt om met die lucht te fchieten. XIII. VER-  XIII. VERHANDELING. 'Gemaklyk middel om Brandbaare lucht uit Stilfiaande Wateren en Modderige Gronden te verzamelen. w anneer ik Brandbaare lucht, die de modderige gronden der ftilltaandé wateren verfchaffen, wilde verzamelen, vond ik my meenigmaal verleegen, niet weetende hoe ik dit, zonder myne kleederen vuil te maaken, zoude aanvangen ; dan, zie hier eene zeer eenvouwige manier vertoond op plaat I., waar van ik my thans bediene, zonder dat ik een Schuitje noodig hebbe , gevaar loope van my te befmetten, of noodig hebbe in het water in te gaan. Men maakt een groote Waas, die, door dezelve met vet te vry ven, wel zagt is gemaakt, aan een houten buis vast, die van een kraan voorzien is, Wiens handvatzei vierkant, en met twee ga-  2,38 Middel om Brandbaare gaten, die elkander kruisfen, doorboord is; waarvan het een dient om de kraan te openen, en het ander om dezelve te fluiten, en men draait deeze kraan, door middel van een ftok in een der ge- dagte gaten geftooken. De houte buis, in welke de kraan , en waar aan de blaas gebonden is, is aan een zeer grooten blikken of koperen tregter vastgemaakt , welke aan deszelfs buiten zyde eenen ring heeft, die fterk genoeg, en wel vast gezoudeerd is, om 'er het eind van een ftok in te kunnen Ileeken. De blaas van al de lucht ontleedigd. zynde, fluit men de kraan, en maakt de tregter aan een ftok vast, het welk gefchiedt door deeze in den ring 0f handvatzei, dat aan de tregter gezoudeerd is, te fteeken Men vult verVolgens de tregter met water, dezelve onder de oppervlakte Van het water omkeerende, om alle de dampkring - lucht te doen uitgaan; men brengt vervolgens de tregter wederom in den ftand, gelyk op de plaat gezien wordt, zorg draagcn- dc  lucht te verzamelen. 2,3 9 de dat dezelve niet meer dan 3. of 4. duim onder de oppervlakte van het water gedompeld worde. De ftok, aan welke de tregter vast is, in de linkehand houdende, draait men de kraan, om den weg tusfen den tregter en de blaas te openen door middel van eenen anderen ftok, die men in de regtehand houdt, vervolgens roert men met dien zeiven ftok den grond om de brandbaare lucht te doen opklimmen, tot dat de blaas met dezelve gevuld is; dan de kraan geflooten hebbende, op dezelve wyze als men ze geopend had, trekt men den geheelen toeftel uit het water. Men kan op deeze manier zo veel brandbaare lucht verzamelen, als men wil, want zich van groote flesfen voorzien" hebbende, vult men ze met'water , en keert ze, den mond onder water houdende , om; men maakt vervolgens de tregter los van de houte buis, en fteekt dezelve in den mond van den omgekeerden fles, wanneer de blaas, door die met de handen te drukken,' onder de tregter geleedigd kan worden, klim-  &40 Middel om Brandb; lucht te ver». klimmende de lucht in de fles op, terwyl het water 'er uitvloeit. De blaas léedig zynde, brengt men den toeftel wederom in den vooiïgen ftand , om de blaas op nieuws met brandbaare lucht te vullen, en dus kan men, in weinig tyds, zo veele flesfen vullen als men begeert. De Heer Pickel heeft deezen toefta* uitgedagt. XIV. VER-  xiv. Verhandeling. Eenige Qvèrweegingen betreffende dè Magneet - kragt: Het fchynt, dat men uit de verfchyri-» zelen , welke de Magneet (wiens verwonderlyke eigenfchappen ongetwyffeid onder dé aanmerkirigwaardlgfte byzonderheedeh dér Natuur te tellen zyn) vertoont of voortbrengt , mag befluiten t dat alle Lighaamen, dié door den Mag Ueetifchert invloed kunnen worden aangedaan , meer of minder yzer-deelen bevatten ; én dewyl dat Metaal byna overal gevonden wordt, ën in eerie oneindige meènigté van Ïighaamen voorhanden is, is hét niét te verwonderen, dat zo veele verfchillende zelfftandigheedenjiby nauwkeurige proeven , duidelyke blyken geeven, dat zy Voor den Magnèet gevoelig zyn.— Men vindt in hetvoortreffelyk Werk van den Heere Brugmans j Philof. & Mathef. Profesfor te ï, deel, Q Gro»  242 Overweegingen betreffende Groningen, getyteld Antonii Brmgmans Magnetismns, feu de affinitatibus Magneticis obferVationes Academica. Lugd. Batavor. apud Luzac et van Damme. MDCCLXXVIIL eene lange lystvan Lighaamen, die deeze eigenfchap bezitten. — By Schryversvan devroeglle tyden ontdekt men, dat de ken is an de Magneet - kragt eene der alleroudfte is. — Epicurus geeft 'er zelfs eene theorie van op. — Lucrctïns, die zo veele kundigheeden der oude Natuurkundigen verzaameld heeft , fchynt zelve waargenoomen te hebben, dat de Magneet niet altyd het yzer aantrekt, maar dat dezelve dat metaal ook in zeekere gevallen wegftoot: waar uit blykt, dat hy op den regten wegwas, om depool- kragt te ontdekken. Hy had ook waargenoomen, (a) dat Yzer-vylzelin een . ko- \a) Fit quoque uta lapide hoe ferrinamra recedat Jnterdum, fugere, atque fequi confueta vicisfim. Exultare etiam Samcthracia ferrea vidi: Et ramenta fimul ferri furere intus ahenis Infcaphiis, lapis hic Magnes cum fubditus esfet. Tui Lucretü Cari dererum natura L. 6. v. 104*,  de Magneet - kragt'. ztf kóper vat zich in zeekere orde ichiktè en opfprohg, wanneer men eenen Magneet onder zulk een vat bragt; dan de groote ontdekking, dat de Magneet zich naar de Poolen wendt, is, gelyk de meefte ontdekkingen van gewigt, toevallig gedaan in het begin van de veertiende Eeuw. — Volgens het gemeene gevoelen was jan Goa de uitvinder van het Compas; doch andere houden daar vóóf N zeekeren w^geboörtig van het oude Amalphis Mutiij eene Italiaanfche Stad. — Panormitanus zingt tereere van die Stad Prima de dit nobis ufum Magnetii Amalphis [b). De ontdekking, dat de Magneet zich naar de Poolen wendt, moest natuurfyker wyze de uitvinding van het Compas ten gevolge hebben,wiens uitneemendenuttigheid voor de Zeevaar d en Koophandel een ieder kent. Doch de ontdekking i om in gehard Staal eenê Magnee* tifche kragt te verwekken, de kragt der na-* (b) Nicolai Parthenii Giannettajii Neapolitani Soc. $efu, Nauticorum Libr. 3. pag. 06» Q *  244 Overwcegingen betreffende natuurlyke Magneeten verre overtreffende , heeft het Magnetismus eenen nieuwen luister bygezet, en een nieuw veld voor Natuurkundig onderzoek geopend; en die ontdekking is des te aanmerklyker , om dat men deeze kragt in het Staal door zeekere vry vingen, zonder behulp van eenen Natuurlykcn of door Kunst gemaakten Magueet kan verwekken, en dezelve eens opgewekt zynde, kan doen vermeerderen tot zulk eenen trap , dat zoodaanige Magneeten, uit verfcheidene te faamen gevoegd, eene ongelooflyke fterkte hebben , zo dat die meer dan honderd ponden gewigts draagen kunnen. Ik heb een door kunst gemaakten , doch kleinen Magneet gezien, die een gcwigt,dat meer dan honderd maal zwaarder als hy zelve was, droeg; en wylen Doctor Gowin Knight heeft my gezegd, dat men nog veel verder gaan konde. De manier, om de Magneetifche kragt zo verbaazend te vermeerderen, is eene uitvinding van den Heer Servington Savery en is tot den  de Magneet-kragt. 245- den hoogften trap van volmaaktheid gebragt door den genoemden Heer Knight, die het beste gedeelte van zyn leeven aan de beöeffening van deezen tak der Natuurkunde beiïeed heeft, en wel met zulk een goed gevolg, dat zyne nieuwe ontdekkingen, en de verbeetering van het Zee-Compas, hem eene zeer groote en wel verdiende achting hebben verworven ; bedienende zich alle de Konings - Scheepen in Engeland van Compasfen van zyne uitvinding. Het is eene zeer bekende zaak, dat een ftuk zagt Yzer een weezenlyke Magneet wordt, dat is te zeggen, dat het duidelyk doet blyken pool-kragt te bezitten, wanneer het niet verre van een Magneet geplaatst is , welke die kragt beftendig in zich heeft, maar dat het oogenbliklyk zyne poolen' verliest, en de beide poolen van een Compas zonder onderfcheid aantrekt, wanneer men het van den Magneet,by welken het geplaatst was, verwydert: dit verfch.ynzel kan wel niet in twyfel getrokken worden, doch ik heb bevonden,dat het Q 3 8een  %+6 Overweegingen betreffende geen plaats heeft, dan in ftukken Yzervan eene z ekere grootte , en geheel niet in kleine yzer - deeltjes, zo dat & nooit een enkel yzer-deeltje, hoe zagt het ook Ware, heb kunnen aantreffen, dat niet ten allerduidelykfte twee poolen deed zien, of niet vatbaar was beftendige poolen te verkrygen, door het aanraaken, of de nabyheid, van eenen Magneet. — Het zelve verfchynzel heb tk waargenoomen in Yzer-deeltjes, welke ik van zeer zagt yzer, door middel van een vnurfteen, had afgeflaagen : alle die yzer-deeltjes keeren, wanneer men ze op water laat dry ven, beftendig dezelfde zyde naar de pool van eenen Magneet, en zy keeren zig om, zo dra men hen de andere pool toekeert (c). De Heer Knight had een Magnee, tisch Deeg faamgefteld, het welk fteen-, hard wierdt, en waar aan hy eene kragt meededeelde, die de kragt van byna al. _ le CO Ik heb hier van gefprooken in een brief aan den Ridder Prmgle gefchreeven, welke ge* plaatst is m het Q Overweegingen betreffende Elba, tot een ontastbaar poeder, (d)etjt maakte 'er met het lymige gedeelte van kaas , gemengd met een weinig leevende en zeer fyne kalk, een Deeg van; ik gaf dit Deeg de gedaante van een hoofd, het zelve drukkende in een _ vorm 00 Tot het maaken van deeze Kunst-Magneeten, met poeder van den Natuurlyken Magneet, moet men de zwartfte en zwaarfte ftukken uitkiezen; want 'er zyn dikwerf in de M?~neet-ftukken , vooral in die van het eiland Elba, vreemde ftoffen, en men moet alle ftukken, die niet zeer zwart, zuiver, éénvormig en vast zyn verwerpen. Om van dezelve een ontastbaar poe- der te verkrygen, moet het op een fteen wel gevreeven en vervolgens met veel water gemengd worden, men roert dan het poeder in het water om, en na eenige feconden in rust gelaatente zyn,giet men het water, nog.troubel zynde af, en laat het eenige minuuten in rust, het fynfte poeder zal dan naar beneeden zakken Men ftarrpthet grovere poeder op nieuw, en men fcheidt'er,gelyk de eerfte maat, bet fynfte poeder wederom T Indien het water niet helder wordt, na dat het zwarte poeder gezonken is, is het'een blyk, dat 'er klySchtige of andere aarde met den Magneet gemengd was, men moet die dan door wasfen 'er van affcheide-n.  4e Magneet^kragt. 25$ yoi' m van glas achtige ftof, van het famenftel van den Heer Tasjy. — Ik maakte een goed getal van die hoofden, op dat alle de Magneeten nauwkeurig van dezelve grootte en afmeeting zouden zyn 9 want dit fcheen my noodzaaklyk toe, om heeter over haare kragten te kunnen oordeelen,in vergelyking met anderei Magneeten, die ik naderhand op dezelve wyze maakte, neemende, in plaatze van poeder van eenen natuurlyken Magneet, zeerfyn poeder van yzer {e).—* Ik ftelde een teeken op elk indrukzel* on> »» "-■■■»■. ■ 1» * (e) Ik maakte het yzer-poeder, of dit foort van Althiops Martialis, op de wyze door den Heer Croharé bekend gemaakt in de Verhandelingen van de Koninglyke Geneeskundige Sociëteit teParys, van het jaar 1776, pag, 326. in acht neemende, het zelve door herhaalde wasfingen in water af te zoeten, om al het Saipéter-zuur 'er af te fc-heiden. -* Die handelwys beftaat in zeer zuiver Yzer r-vylzei langzaam te ontbinden in Salpdterrzuur, met veel heet water verlengd. —i Op die manier ontbindt zich het Yzer, of liever verdeelt zich tot antastbaare deeltjes, die; hun Phlogiston behouden, en daarom zwart en bekwaam blyven om door den Magneet aangetrokken  Overweegingen betreffende om de hoofden, uit Magneet-poeder gemaakt, te kunnen onderfcheiden van die, welke uit Yzer-poeder gemaakt waaren. — Toen zy alle wel gedroogd waaren, leide ik ze aan de groote KunstMagneet van wylen den Heer Knight, die nog in het Mufeum van de Koninglyke Sociëteit bewaard wordt ,(ƒ) plaatzen¬ ken te kunnen worden. De manier van wel¬ ke de Heer Knïght zich bediende , volgens' de befchryving, welke de Heer JVufon, die de bewerking gezien heeft, 'er van geeft in zyne genoemde Verhandeling, is allermoeilykst, en misfchien minder goed C/) Deeze toeftel is de graotfte en fterkfte , die tot hier toe gemaakt is, het is een f®ort van'bewaarplaats van Magneetifche kragt, in welke de. Heer Knight by aanhoudenheid meer kragts ver- zaamelde. Een Compas - Naald, die&deezen toeftel had aangeraakt, verkreeg zo een fterke Bool-kragt, dat dezelve in ftaat was dePool-kragt der beste Compasfen, die men in Engeland maakte , te vernietigen, zonder zyne eigene Magneetifche kragt te verliezen. Deeze Machine bcftond uit twee Kunst-Magneeten van eene verbaazende grootte, weegendeelk omtrend500ponden. Ieder der zelve was uit 240 fterkMag- ' * . nee-  de Magneet -kragt. 25-3! zende alle de hoofden, geduurende even langen tyd, tusfen de ftaaven. De uitkomst was, dat alle de ftukken, die uit Magneet-poeder gemaakt waren, veel fterker Magneetifche kragt verkreegen, dan die, welke uit Yzer-poeder gemaakt waren. - Ik had 'er ook eenige gemaakt , doende in het mengzel geftampte kooien, maar deeze verkreegen minder kragt, misfchien had ik 'er te veel kooien ingemengd. Ik neetifche ftaale Staaven famengefteld, in vier bun-s dels gefchikt, en leggende de een teegen den an^ der: elke bundel beftond uit 60 Staaven, welkers gelyknaamige poolen, by één gevoegd, in aanraaking waaren met den teegenövergeffelden pool van den naastbyliggenden bundel. — De Heer Fothergill, aan wien wylen Dr. Knight deeze ftaaven had gelegateerd, heeft dezelve aan de Koninglyke Sociëteit van Londen aangebooden, en thans verderen zy deszelfs Mufeum; — Maar het is 'er ver af, dat deeze toedel de Magneetifche kragt zoude behouden hebben , die Dr. Knight daar in door eene byna onafgebrooken zorg en arbeid onderhield. Een van deeze ftaaven of bewaarplaatzen van Magneetifche kragt is zeer bedorven geworden by den brand, in het huis, alwaar zy na  Overweegingen betreffende Ik moet evenwel erkennen, dat de Kunst-Magneeten, welke ik by wyleit Dr. Knight zag, veel meer kragt hadden als de myne, en hier van kan dit de reden zyn, dat de kragt van den Maglieetifchen toeftel, zo als ik die in het Mufeum van de Koninglyke Sociëteit, in de jaaren 1778 en 1779 vond, veel verminderd was, by gebrek van genoegzaame zorg, hoedanige de Heer Knight zelve daar aan met alle mogelyke be- ftendigheid befteede. Kort daarna heeft m den dood van Dr. Knight geplaatst waren, en is daarna in een vry goeden ftaat herfteld, om te dienen ter meededeeling van de Magneetifche kragt aan Zee-Compasfen; doch de Magneetifche kragê van het een en ander deezer Magazynen is veel verminderd; evenwel tvvyfel ik niet, of de bekwaamheid van den Heer Nairn , die voor myrt vertrek uit Londen op zich heeft genoomen om ze te herftellen, zal hen die volmaaktheid hebben \vedergegeeven, welke gebrek aan zotg hen had doen verliezen. Men kan eene "uitvoerige befchryving en eene afbeelding van die twee merkwaardige Machines vinden in eene Verhandelin» van Dr. FothergiU, geplaatst in het 66. Deel dtt Philofoph. Tranfact.  de Magneet-kragt. 15-5 heeft men ze geheel en al uit elkander genoomen, om hen door den Heer Nairn hunne voorige kragt te doen Wedergeeven. Ik heb ook eenige van dit foort van Kunst-Magneeten gemaakt, mengende Magneet - poeder met Lyn-oly, zo als die door de Schilders gebruikt wordt. Evenééns heb ik 'er uit Yzer-poeder gemaakt, maar het Deeg was nog niet genoeg gedroogd, of hard geworden, toen men het gemelde groote Magneetifche Magazyn reeds uit één had genoomen. Een deezer Kunst- Magneeten aan dien toeftel,, eer dezelve was uitééngenoomen , aanleggende toen het Deeg tusfen de vingers nog een weinig buigzaam was, zynde de büitenfte korst alleen hard geworden; nam ik waar, dat dit Deeg gehouden aan een der poolen van dien grooten faamgeftelden Magneet, weldra de volkoomene ronde gedaante, die ik het gegeeven had, in een langwerpige veranderde. Welke verlenging , die eenige daar teegenwoordig zynde lieden verbaasde, wferd ver>  iyö' Overweegingen betreffende veroorzaakt door de aantrekking var! den teegenövergeltelden pool, van den nabuurigen Magneet. — En ik meene, dat om aan zoodaanig Deeg, door :zulke fterke Magneeten >< als die van den Heer Knight, de meeite kragt ié geeven, men het zelve moest aanleggen , wanneer het nog buigzaam ge^noeg was, dat de deeltjes , die hetzelve uitmaaken , nog onderling die fchikking konden neemen , welke het voordeeligltevoor deMagnéetifche kragt van de geheele masfa zoude zyn. Ik maakte, eenige jaaren geleeden, ver* fcheidene foorten van Deeg tot Kunst> Magneeten zo uitYzer- als Magneet-poeder, eenvouwig gemengd met gemeeri Wasch, fomtyds deed ik 'er een weinig Therpentyn by, om hetDeeg buigzaamer te maaken: (g) deeze ontfingen eene vry aanmerklykeMagneetifche kragt,zy lieten (g) ik heb van diergelyke buigzaame Magneeten in het Voorbygaan gefprooken in den reeds genoemden brief aan den Ridder Pringh gefchï* ven, en geplaatst in de Philof. Tranfdct,  4e Magneet -kragt, 257 ten zich verdeden, en wederom óp nieuw verëenigen-, zonder iets van haare kragt te verliezen. De zulke kanmen op allerlei wyzen, en tot allerlei gedaantens buigen; een Voordeel, het welk de natuurlyke en gewoone kunst Mag-* neeten , by voorb: ftaale Staaven, niet hebben. —'— Ên zoodaanige buigzaame Magneeten zyn Van zeer veel nut;, tot Veelerlei onderzoek, omtrend de poolkragt en de onderfcheidene verahdêrin*» gen, welke dat vernïoogen, dóór verfchillende beweegingen, verdeelihgën, en buigingen, óndergaat, voor welke deeze Magneeteh vatbaar zyn, Zonder dat men die zulke bewerkingen behoeft te doën ondergaan, welke de Magnee-tifchë kragt Vernietigen , gelyk, by Voorbeeld, door het Vuur gefchiedt. m> Deeze Magneeten zyn ook meer gefchikt öm Veéle poolen të ontfangen als de natuurlyke of ftaale. Ik gaf aan eene van dit foort, die vry groot Was, tien of twaalf poolen, en men kan dezelve zo yecle poolen, de een digt by den anderen, geeven als men wil, door het enkel i. drel, R, aan<  X5& Overwecgingen betreffende aanraaken met den pool van eene fterke Magneetifche ftaaf, of met den pool van eenen natümiyken Magneet, en zy zullen alle die poolen behouden. — Wanneer men een ftaaf van gehard ftaal doet raaken aan den Noordpool van eenen Magneet , verkrygt dezelve daar door denteegenövergeftelden, dat is te zeggen , den Zuidpool,die den Noordpool van eene Compas-naald zal aantrekken, terwyl het ander einde van de ftaaf den Zuidpool van de Compas-naald zal aantrekken, en het midden van de ftaaf zal de beide poolen van de Compasnaald weg ftooren; maar wanneer men de beide einden van de ftaale ftaaf met den Noordpool van eenen Magneet aanraakt, zullen zy beide den Zuidpool verkrygen, en beide zullen zy den Noordpool van de Compas-naald aantrekken, en 'als dan zal het midden van de ftaaf den Zuidpool van de Compasnaald aantrekken; maar deeze ftaaf zal geene,fterke Magneet - kragt kunnen verkrygen, m men niet aan elk einde eenen verfelrjllenden pool geeft. Geene proefis my bekend, op welke men  de Magneet - kragt. 25*9 men zoude kunnen betrouwen, die aantoont, dat de Magneet - kragt eenigen invloed op de dierlyke huishouding heeft. De proeven, die ik zelve gezien heb, die zo veel geruchts gemaakt hebben, en die aan fommige, anders zeer geleerde Lieden, het grootfte vertrouwen hadden ingeboezemd, hebben my,by een nauwkeurig onderzoek, zoodaanig vervreemd van 'er eenig geloof aan te geeven, dat het my zelfs byna geheel en al onmooglyk zyn zoude, om by vervolg op proeven van dien aart eenig vertrouwen te Hellen. De Heer Schilling, kundig Geneesheer in de Colonie Surinaame, had voor eenige jaaren, weegens de aandoenlykheid van den Gymnotus Electricus voor de Magneet-kragt, eenige gefchriftenuitgegeeven, (/?) in welke hy voorgeeft be- (7z) Die Vis, die zich in America tusfen de Keerkringen geleegen onthoudt, is eerst in de Rivier Surinaame waargenoomen. De Hollanders hebben hem Beef-aal, Zidcler-aal genoemd, fchoon hy niet tot de Clasfe der Aaien behoort. —— De R 2- Na-  x6o Overweegingen betreffende bevonden te hebben, dat deeze verwonderlyke Vis zo aandoenlyk voor de Magneet-kragt is, dat hy zyn vermoogenom een Electrieke vonk of fchok uit zyn Natuur heeft deezen Vis het vermoogen gegeeven om op eenen aanmerklyken afftand een Electrieke vlam uit zyn lighaam uittefchieten ; eenen we«enlyken blixem , met welken hy de Visfen treft , die in den kring zyner werking koomen, en van welke hy zyn prooi wil maaken. . De Electrieke fchok dien hy uitfchiet is zo fterk, dat de* zelve een mensch, die 'er doorgeraakt wordt, een gevoel geeft, als wierdt hydoor de ontlasting van eene groote Leidfche fles getroffen: men zegt zelfs en het komt my niet onvvaarfchynlyk voor, dat in het Natuurlyk Climaat van den Vis, eca Mensch 'er door getroffen wordende, fomtyds ter aarde wordt geworpen. — Een zo zonderling vermoogen in een Dier verëischtte, zoude men 'er geloof aan flaan , de fterkfte en geloofwaardigfte bewyzen ; de Heer Wahch heeft dezelve verfchaft, en dit Electriek vermoogen buiten allen twyfel .gefteld j hy zelve toonde ons alle de zeer vernuftige en beflisfende proeven, welke hy had uitgedagr, om dit verfchynzel met de uiterfle klaarblyklyk- heid aantetoonetl. Ik heb gezien, dat die Electrieke fchok verzeld was van een Electrieke vonk, zo zichtbaar als de ontlaading van eene gehndene Leidfche fles.  de Magneet-kragt. 161- zyn lighaam ulttefchieten verliest, wanneer een Magneet onder of naby hem geplaatst is: dat zyne Electrieke-kragt, omtrend welkers beftaan geen twyfel kan vallen, geheel en al uitgeput wordt door de teegenwoordigheid van eenen Magneet ,maar dat men dezelve aandien Vis kan weedergeeven door deszelfs lighaam met Yzer-vylzel te beftrooijen. Hy voegt 'er by, dat die Vis door zyne beweegingen toont, dat hy de teegenwoordigheid van eene Magneaifche ftaale ftaaf zeer welonderfcheidt van eene andere, die nietMagneetisch is, of van eenig ander Metaal; en dat een Compas geheel en al in wanorde gebragt wordt in de nabyheid van eenen Gymnotus. Geduurende myn verblyf te Londen in den jaare 1778. verzuimde ik niet te onderzoeken wat 'er van deeze zaak was, waar toe zich eene zeer gunftige geleegenheid opdeedt , bezittende de Hees Walsch, Lid van het Britsen Parlement en van de Koninglyke Sociëteit , toen deezen verwonderlyken Vis, welken hy, R 3 ^  ifJx Overweegingen betreffende iemand op eigen kosten naar Surinaame gezonden hebbende , zich had bezorgd. Ik begaf my naar de plaats daar de Vis was, in gezelfchap van Doctor Beerenbroekj voorzien van verfcheidene Compasfen, en fterk Magneetifche ftaaven, en na zeer veele proeven met alle moogelyke oplettendheid genoomen te hebben, moest ik gelyk ook de Heer Beerenbroek, beiluiten, dat die Vis op geenerlei wyze aangedaan wordt door de Magneet-kragt, en dat hy in 't geheel niet eene Magneetifche ftaale ftaaf van eenig ander metaal onderfcheidt. Eene groote Magneetifche ftaaf van wylen Dr. Knight onder den Vis geplaatst zynde, gaf hy eenen man, die op myn verzoek zyne beide handen in het water ftak , de eene naby het hoofd, en de andere by den ftaart van den Vis, eenen zeer fterken Electrieken fchok. — Geene der Compasfen wierdt in 't allerminfte in wanorde gebragt, by welke gedeeltens van den Vis ik dezelve plaatfte, die fchikkende rontöm den bak, in ï^elke de Gymnotm zwom, noch ook gee-  de Magneet - kragt. -ièy geene derzelvc wierdt op eenige wyze in wanorde gebragt, wanneer de Vis die naderde, of zich van dezelve verwy- derde. Zo dra ik my ten volle in dit opzicht voldaan had, ging ik, verzeld van den HeerBeerenbroek, den Heer Walsch zelve zien (die niet by de proeven was tcegenwoordig geweest, zynde de Gymnotus toen onder de bezorging van den geenen, die denzelven uit Surinaame had gebragt.) Na hem de proeven, die wy genoomen hadden, verhaald, en zyne gedagten over dezelve gevraagd te hebben, zeide hy ons; dat hy, na geleezen te hebben het geen men weegens de aandoenlykheid van den Gymnotus■ voor de Magneetifche-kragt had in het ligt gegeeven, terftond op het allernauwkeurigst de zaak onderxogt had, herhaalende niet alléén alle de proeven door Dr. Schilling, opgegeeven, maar die ook op allerlei wyzen veranderende, en dat hy ons kon verzeekeren, dat de Vis niet het minfte vermoogen had, om eene Magneetifche ftaaf van eenig ander metaal te kunnen R 4 on-  Overweegingen betreffende onderfcheiden, dat deszelfs tegenwoordigheid geen denm niten invloed op het Compas had, en dat de Magneeten op geenerlei wyze deszelfs Electriek vermoogen veranderden. Daar ik hier van de indedaad verwonderlyke eigenfchappen van deezen Vis fpreeke, kan ik met flilzwygen eene der merkwaardigste niet voorbygaan te weeten : deeze Vis is met een gewaarwordend vermoogen begaafd, dat zeer Veel verfchilt van alle wyzen van gewaarworden, waarmede de Natuur het Dieren-ryk begiftigd heeft 5 een gevoel of zintuig, waardoor hy befpeurt, of hy zonder te misfen de dieren,. of Ïighaamen, die in zynen fpheer van werking zyn, kan treffen; dat is te zeggen,, hy wordt, zonder zich; te bedriegen, gewaar of het geen men den Electrieken kring noemt, volkoomen is of niet, zonder dat hy het zien kan. - By voorb: tienperfoonen, elkander de hand geevende, plaatzen zich op zoodanige wys, dat de Vis alleen de twee laatlte zien kan, welker eene de vinger naby het hoofd van  de Magneet-kragt. 265- van den Vis in het water fteekt, terwyl de andere dit naby den Haart' doet; indien dan die tien perfoonen elkander de hand geeven, of om naar de wyze der Electrizeerders te fpreeken, den Electrieken kring fluiten, wordt dit de Vis gewaar, en fchiet eenElectrieken fchok uit, die door alle de perfoonen gaat; maar zo dra deeze lieden zich in twee verdeelen, ergens de handen loslaatende, wordt het de Vis oogenbliklyk gewaar, en laat af zynen blixem uittefchieten, weetende dat dezelve geene uitwerking zoude doen. De Heer Wal,sch heeft deeze zonderlinge eigenfchap ontdekt, R s XV. VER-  XV. VERHANDELING. Over de Magneet - kragt van de Platina. Dit nieuw Metaal, welks aart nog niet bekend genoeg is, is eene ontdekking van deeze Eeuw; men vindt het in Spaansch-America, (a) en men heeft het Wit - Goud, Platina del Pinto genoemd: het wordt in kleine, platte, blinkende korrels gevonden, van couleur tusfen het Zilver en Yzer, in zwaarte evenaart het Goud zelve, en vermengt zich met hetzelve gemaklyk,zelfs zoo- daa- (a) Men vindt de Platina in een Goud-myn, in het Rechtsgebied van Popaijan, naby de plaats Choco genoemd, in het Koningryk Nieuw Grenada. Zit Vlyage Historique de 1' Amerique Meridi* onale, fait par ordre du Roy, par Don Ge o rge Juan et par Dy- n Antoine d'Ulloa, & Amflerdam chez Arkftee et Merkus. MCCDLIL Tom. I. pag. 375.  Over de Magneet-kragt^c. iGf daanig, dat men in den beginne het 'er niet konde aficheiden, wanneer dat edel Metaal bedrieglyk met Platina vermengd was. Deezé gevaarlyke hoe- daanigheid van de Platina; dat zy met het Goud vermengd konde worden, zonder het zelve iets van zyne fpecifieke zwaarte te doen verliezen, en dat het door de gewoone middelen 'er niet van konde worden afgefcheiden, was oorzaak , dat de Spaanfche Regeering goedvond het verkoopen en gebruiken van dat metaal te verbieden; doch zeedert de Scheikundigen middelen gevonden hebben, die zeeker gaaft, om een van die metaalen van het ander af te fcheiden , zou men zonder eenig gevaar den uitvoer en het verkoopen kunnen toelaat'en: De betrekkelyke zwaarte en fommige eigenfchappen, die dat metaal met het Goud gemeen heeft, hebben fommigen het zelve doen befchouwcn als wezenlyk Goud, onkenbaar door de couleur-; en deeze gedagte vond des te meer ingang, om dat dit metaal niet dan in de goudmynen gevonden wordt, en altyd vry veel  %6Z Over de Magneet- kragÊ veel goud- deeltjes met zich vermengd heeft, welke men 'er gewoonlyk door middel van Kwik-zilver, dat met het Goud alléén een amalgama maakt, van affcheidt. Eenige voornaame Geleerden waarneemende, dat zeer veele deeltjes van de Platina door den Magneet kunnen worden aangetrokken, terwyl andere dergelyke aan deszelfs werking niet fcheenen te gehoorzaamen,hebben gemeend, dat dat nieuw metaal gedeeltelyk een foort van Yzer, en gedeeltelyk weezenlyk Goud is. — De geleerde Graaf de Buffon fchynt te denken , dat de Platina een faamenM is beltaande uit Goud en Yzer, zo naauw met elkander verbonden , dat de Scheikundigen nog geen middel, om ze van een te fcheiden, hebben kunnen vinden. —— Indien de aandoenlykheid voor den Magneet eert onderfcheidend kenmerk van de tegenwoordigheid des Yzers is, kan men niet ontkennen, dat de Platina 'er vry veel van bevat; maar indien het Goud in het faamenftel van dat metaal inkomt, waarom  van de Platina. 269 'om zoude dat edel Metaal 'er zich iiiet van affcheiden , wanneer men uit een mengzel van Goud en Platina, opzettelyk gemaakt, en in Konings-water ontbonden, het Goud precipiteert. Het Vitriolum martis precipiteert het Goud alléénlyk uit zulk eene ontbinding, en laat 'er al de Platina in overblyven. - Men is de zeer gewigtige ontdekking, dat de Platina zich door eene ontbinding van groene Vitriool niet uit Konings-water laat praecipiteeren, terwyl 'er het Goud geheel en al door geprecipiteerd wordt, aan den Heer Scheffer verfchuldigd,en deeze owtdekking doet de regtmaatige vrees voor vervalfching van het Goud met Platina geheel en al ophouden, (zie Commercium Philofophico-techuicum or the Philofophical commerce of arts , defigned as an attempt te 'improve , arts 3 trades and Manufact lires , by W. Lewis M. B. and F. R. S. London 1763.) — In dit nuttig Werk "vindt men eene geheele Verhandeling over de Platina, bevattende alle de ge-, wigtigfte proeven, welke tot op dien tyd,  %yo Over de Magneet - kragt tyd, om den aart van dat nieuw metaal te ontdekken, in Europa gedaan ^yn't /;i;;j/Jic{ ut? bwoD rrcy feaajnsfB hm - Eenige oneen ruwe Platina van zyne Exellentie den Graave s^^Dietrichftein, groot Stal-meester van Zyne Majeiteit den Keizer, ontfangen hebbende, nam ik 'er eene kleine hoeveelheid van, en had gedulds genoeg om elk deeltje afzonderlyk te beproeven: ik bevond dat alle de deeltjes, die Waarlyk- bleeken Platina te zyn, door den Magneet meer of min wierden aangedaan, en dat ieder van hun zelfs-een weezenlyke Magneet was, hebbende twee zeer onderIcheidene en beftendige poolen. - Sommige , fchoon zeer weinige, van die deeltjes toonden, wel is waar, geheel •geen blyk van aandoenlykheid voor de Magneet - kragt, by de gewoone proef, te weeten, wanneer een.Magneet by de deeltjes, leggende óp een papier of glas, gebragt wierdt, of onder het papier of glas gehouden wierdt; doch wanneer ik deeze zelfde deeltjes op. water deed dry* Ven, wierden zy alle door den Magneet aan-  van de Platina. 271 aangetrokken, en toonden twee onderfcheidene poolen te bezitten. Behalve deeze deeltjes,welke ontwyfelbaar voor de waarePlatina te kennen waren, beproefde ik ook de deeltjes, die geheel niet van den zeiven aart fcheenen te zyn; onder deeze waren goude deeltjes, die meer of minder geel waren ; die, welke men vry natuurlyk voor Goud moest houden, doch die te bleek waren , om niet te vermoeden dat zy uit een mengzel van Goud en Platina beitonden , gaven zonder uitzondering blyken van Magneet-kragt; maar ook vond ik Hechts zeer weinige van die deeltjes, die door haar couleur zuiver Goud gelykende, door den Magneet niet aangedaan wierden 5 want niet alleen wierden zy door den naderenden Magneet aangetrokken, wanneer zy op water dreeven, maar gaven zelfs blyken van onderfcheidene poolen, die zy bezaten, of verkreegen hadden, by het naderen van den Magneet. ■ Behalve de gesnelde deeltjes vond ik 'er ook eenige van een zwarte couleur, welke, met een Mi-  kyi Over de Magneet ■- kfagt Microskoop bezien zynde, byna de gedaante van een Meloen vertoonden 5 deeze weêrftonden de drukking van «senen fteen of ander hard lighaam niet, waarmede ik ze gemaklyk konde plat -drukken of verbryzelen, en deze lighaamtjes, welkers aart ik niet kende,."waïen ook Magneet-kragtig. —- Einde* lyk ik vond in het kleine ftuk Platina, van welk ik elk deeltje afzonderlyk on-derzogt, niet dan eenige dóorfchynende -ticeitjes, welke kleine cristallen of zand-korrels fcheenen te zyn, die geheel geen blyk van Magneet - kragt gaven, en ook ■eenige weinige deeltjes zeer zuiver Goud. • De goud-deeltjes, welke, hoe zuiver ■zy op het gezigt ook mogten fchynen, door den Magneet aangedaan wierden, -waren Waarfchynlyk met Platina ver•mengd,' want zeer zuiver Goud wordt -door den Magneet geheel niet aangedaan. Ik ben ook niet verzeekerd, dat de deeltjes van de Platina uit haaren aart ondenfcheidene poolen bezitten, want zy zouden ze hebben kunnen verkrygen by de eerfte nadering van eenen Magneet. De  van de Platina. 2,73 De Magneet - kragt van de Platina met ge woon en met Electriek vuur beproevende, bevond ik ,dat redelyk fterke Electrieke ontlaadingcn derzelver Magneet-kragt Vermeerderden , en dat het gewoone vuur die veel verminderde, of geheel en al vernietigde; daar in tegendeel her gewoon vuur de Magneet - kragt van yzer - deeltjes geheel niet fchynt te Verminderen, zo lange het yzer 'er niet door verkalkt wordt. Het is bekend dat het fterkfte Vuur, 't welk alle andere metaalen doet fmelten, de Platina op zich zelve niet kan fmelten ; (b) ik heb echter bevonden, dat eene fterke Electrieke* ontlaading van eene Battery, de Platina in een glaze buis zoodaanig had gefmolten, dat de wanden van de buis geheel en al met een metaal couleur bekleed waren, en dat de (h) De Scheikundigen hebben thans het middel gevonden, om de Platina te fmelten zonder byvoegzel, na dezelve in Konings-water gefmolten, en vervolgens uit die ontbinding geprecipiteerd te hebben. - 1 DEEL, S  , 2/4 Over de Magneet - kragt dc deeltjes van de Platina zó aan elkander gehegt waren, dat men ze niet dan met geweld konde van één fcheiden: en d.e deeltjes, welke gefmolten waren geweest, waren op de plaatzen, daar zy elkander geraakt hadden, zo merklyk van gedaante veranderd, dat ik ze niet voor deeltjes van Platina zoude herkend hebben. XVI. VER-  XVI. VERHANDELING. Eenige nadere overweegingen over den invloed van het Planten-Ryk op de Dierlyke Schepping (*). T oen ik in het Jaar 1779, in Engeland zynde, den uitflag van meer dan 500 proeven in het licht gaf, welke'genoomen waren met oogmerk om eenig licht over den invloed der Planten op de gemeene lucht te verfpreiden, twyfelde ik in 't minst niet, of de befluiten, welke Q*) De Aucteur my een Copy van dee^e Verhandeling, in het Engelsch gefchreeven, toegezonden hebbende, zo als dezelve door hem aau den Prefident van de Koninglyke Sociëteit te Londen was gezonden, heb ik volgens deeze, en niet na de verhandeling in de Philof. Tranfactien geplaatst , vertaald; om rccden, dat dezelve aldaar niet alleen verkort voorkomt, maar men ook een voornaam ftuk op een verkeerde plaats heeft gefteld, waar door den famenhang verbrooken zynde nootiaaklyk eenige duisterheid veroorzaakt wordt, de Vertaaler. S z  X7'6 Invloed van het Planten Ryk welke ik uit zo veele proeven, met de grootfte en bcftendigfte oplettenheid genoomen, had afgeleid, waren wel en wettig uit dezelve opgemaakt; en ik was wel verre van zelfs te vermoeden, dat de Leer, welke ik op deeze proeven gebouivd had, immer door andere proe-» ven, met éven zo veel zorg en gezetten aandagt genoomen als ik had aangewend, zoude hebben kunnen worden omvergeworpen. Ik was echter niet verwaand genoeg om deeze nieuwe Leer onder het oog van het Publicq te brengen ■; vóór ik myn handfehrift aan verfcheide van de geleerdite mannen van myne kennis had doen zien: het was niet, dan na dat ik was aangemoedigd door hunne zo vereeren de goedkeuring, dat ik my verftoute, die waarneemingen het licht te doen zien; en dit deed ik met des te meer vertrouwen, dewyl alle deeze geleerden van den eeriten rang eenparig van gedagten waren, dat het waren nieuwe ontdekkingen; en van zo veel gewichts, dat door dezelve eene der verwon-  op de Dierlyke Schepping. 277 wonderlykfte werkingen van de Natuur veel nieuw licht zoude ontfangen. Ik moet bekennen, dat ik voor my zelve volkomen overreed was, gelyk ook alle myne geleerde vrienden waren, dat nimmer eenig mensch vóór my het groot vermoogen gekend had, het welk ik bevond dat het Zonnelicht op de Plantgewasien had, met betrekking tot hunnen invloed op de gemeene lucht; en dat nimmer eenig mensch vóór dien tyd zelfs vermoed had, dat dezelfde Plantgewasfen, die Hechte lucht verbeeteren en goede lucht voortbrengen in de Zonnefchyn, een geheel tegenovergeitelde uitwerking op ons Element hebben in de fchaduw, en by nacht. Door de gewigtige ontdekking van den Heer Priestley, dat gedéphlogisteerde lucht voortgebragt wordt door middel van de groene ftoftè, die van zelve in water voortkomt, alléén in de Zonnefchyn; wierd ik éven zo weinig geleid tot de ontdekking, dat de Planten diezelve eigenfchap hebben, als de Heer Priestley zelve daar door tot dat S 3 be».  178 Invloed van het Plant en-Ryk fluit gebragt wierd: indedaad, dewyl ik te dier tyd volftrekt geene andere kundigheid van die groene ftoffe had, dan die, welke ik aan de Heer Priestley verfchuldigd was, kon ik van derzelver aart geen ander denkbeeld vormen, dan het geen hy zelve na een oplettend onderzoek'er van had; te weeten: dat het was een foort vmbezinkzel, offetzel uit het water, het welk nog Dieriyk, nog Plantaart ig zynde „ met een by zonderen naam behoorde gekenmerkt te worden {a). — Het kon nauwlyks anders zyn; of hec denkbeeld van den Heer Priestley, dat deeze Stofte nog Dierlyk nog Plantaartig was, nog zelfs konde zyn, moest by hem zelve eenigen twyfel verwekken, en eenige duisterheid verfpreiden over zyne mderfielling, op vroegere proeven ge? bouwd, dat de Planten een vermoogen hebben om lucht te verbeeteren ; en hierom , wanneer hy waarnam, dat de voortbrenging van gedéphlogisteerde lucht, in glazen, in welke Planten met eenig water geplaatst waren (welke lucht hy meen- *- , («) Priestley Vol. IV pag. 342-347.  op de Dierlyke Schepping. 27c/ meende dat door 'deeze Planten wierd voortgebragt) bleef duuren, nog zelfs na dat deeze Planten uit de glazen genoomen waren, toen de groene Stoffe reeds was voortgebragt, befloothy, met die wysgeerige oprechtheid van geest, die hem onder de geleerden zo veréerend onderfcheid, dat deeze zelve proeven,' welke hy in het jaar 1778 herhaalde, met oogmerk om zyne voorige proeven te bevestigen, (zynde deeze toen tegengefprooken door den Heer Scheele en andere,) bleeken in 't algemeen ongunllig te zyn voor zyne voorige onderjfelling (b) Ja! Hy maakte zelfs geen zwarigheid openlyk te zeggen, (c) dat hy door deeze zelve proeven overreed was, dat de Planten niet , gelyk hy zich verbeeld had, iets deeden tot de voortbrenging va,n die zuivere lucht. Lo dra ik door herhaalde proeven, die beftendig denzelven uitflag hadden, ontdekte, dat Planten veel weezenlyk gedéphlogisteerde lucht gaven, alleen in' de" — — ~é O) Vol. tVl pag. 299. (c) pag. 338. S4  &8© 'Invloed van het Planten-Ryk de Zonneschyn , begon ik te vermoeden, dat de groene ftoffe, als hebbende dezelfde eigenfchap, misfchien ook wel een foort van Plantgewas mogt zyn. — ik begon ze toen met een goed Microscoop te onderzoeken, en'er niets in vindende als een ontelbaare menigte van zeer kleine lighaamtjes, van eene byna regelmatige figuur, meest rond of ovaal, en ten naasten by van een en dezelfde grootte (te weeten: in middenlyn geen Ts, van duim halende,) zonder den minften fchyn van plantaartige organifatie ; raadpleegde ik myn vriend den Abt Fontana hier over, die, na dit ook onderzogt te hebben, op dien tyd niet konde bepalen, of 'er eenige fchyn van plantaartige organifatie in gevonden wierd of niet. - Hoe meer ik evenwel de gelykheid tusfen derzei ver werking, en die der planten ondervond, hoe meer ik vermoedde, dat dezelve plantaartig ware, en het was op grond van deeze overè'enkomft alléén, dat ik niet fchroom* de in myn Boek over de Planten, fchoon 4it misfchien een dwaaiing geweeft is, te  op de Dierlyke Schepping. 281 te zeggen, dat zy een foort van plant was, zonder toen, zo min als nu, voor haar plant'aartig beftaan eenige voldoende proef te kunnen bybrengen. De onzeekerheid, welke de Heer Priestley zelve over de gegrondheid van zyn eigen fysthema verfpreide, wanneer hy zyne proeven dikwyls daar mede ftrydende bevond,* verminderde in 't minft myn vertrouwen op het zelve niet; zy zette my aan, om met alle mogelyke aanhoudenheid de werkingen der Planten te befpieden, in de zeekerfte verwagting, dat ik eenige verdere ontdekkingen zoude doen, die my zouden overreeden, dat zulk een fchoon ftelzel waarlyk op de Wetten der Natuur gegrond was. Evenwel zal een ieder, die myn Werk over de Planten met genoegzaame oplettenheid heeft doorleezen, my, zo ik meen, het regt doen te erkennen, dat ik niet nagelaaten heb een gefchikte en verëerende opgaave te doen van die bronnen, uit welke ik de eerfte kennis putte, welke my aanzette om verder doortedringen in een onderwerp, toen . S 5 met  %%z Invloed van het Planten-Ryk met "zo veel te grooter duisterheid omgeeven, als de proeven zelve, op welke het tót dus ver, fchoon zwakkelyk, gegrond was, elkander tegenfpraaken; en welke diensvolgens niet beflisfende genoeg waren, om het wezenlyk beftaan van een Natuur-wet te bewyzen, die nooit als zodanig erkend kan worden , voor dat dezelve op proeven rust, die door eenen beftendigen uitflag geen twyfel meer overlaten. Bewust dat ik nimmer iemands verdienften heb tragten te verminderen, zelfs niet door een gemaakt ftilzwygen, nog dat ik immer getragt heb eenig deel1 in de eer van ontdekkingen te verkrygen , welke ik wist dat aan andere toebehoorde, heb ik openlyk als myne eigene ontdekkingen opgegeeven, zulke, waar van ik in myn gemoed overreed was, dat ik ze zelf had uitgevonden, én van welke ik een kort verflag in de voorreeden van myn Werk over de Planten heb gegeeven. Na dit al'es kon het niet dan vry vreemd voorkomen, in het Vde Deef van  op de Dierlyke Schepping. 283 van het Werk van den Heer Priestley te vinden, dat hy ftelde, dat niet ik, maar hy, het was, die ontdekt had, dat de Planten alléén in de /Zonnefchyn een heilzaamen invloed op de lucht hebben; en dat hy my dus uitfluit, zonder evenwel, om zo te zeggen, in dit' opzicht myn naam te noemen, van alle verdienfte omtrent deeze ontdekking; grondende hy zyn recht alleen op zyne waarneeming, dat eene zeekere zelfftandigheid, de groene Stofte, deeze eigenfchap had; welke zelfftandigheid hy zo weinig voor eene Plant erkende, dat hy meende dezelve niets anders te zyn ails : flechts een enkel bezinkzel, een Witte Slymige Stofte uit het water neerzinkende , die groen wordt, na dat zy eenige weinige dagen aan de Zon is bloot~ gefteld geworden (d) j welke Stofte , dewyl zy zelfs in gefloten glazen wierd voortgebragt y hy dagt nog Dierlyk nog Plantaartig te zyn, of te kunnen zyn ; maar een op zich zelfs ftaande Weezen , dat daaróm met eenigen by zonderen naam be¬ id) Vol. IV. pag. 346.  2,84 Invloed van het Planten-Ryk behoorde gekenmerkt te worden; en hy voegt by dit alles, dat alle de waarneemingen , die hy met het Mieroscoop op deeze ftoffe deed, die onderftelling begunftigen (e). Schoon ik my ten hoogfte bevreemde over deeze manier van een recht op eene ontdekking te vestigen, gelyk ook myne vrienden, althans die welke ik in deeze landen hebbe, ben ik echter verre van te meenen, dat hier de gefchikte plaats is, om daar omtrent eenige verdere aanmerkingen te maken,- ook wil ik zelfs niet doen fchynen, dat ik zoude denken het recht te hebben, om het gefchil te beflisfen: ik ben geen bevoegd Rechter in myn eigen zaak, en verwagt de uitfpraak alleen van het Publicq ;. maar myn eenig oogmerk in dit papier is, onder het oog van dit achtingwaardig genootfchap van geleerden, eenige nadere overweegingen te brengen, uit proeven afgeleid, door welke myne Leer, weegens de wyze, op welke het Planten-Ryk aan de Dierlyke Schepping dienft- 00 Ibidem pag. 34a.  op de Dierlyke Schepping. 285" dienftbaar is, zo ik my niet bedriege, nader kan bevestigd en toegelicht worden. Dan vooraf zal het nodig zyn te herinneren , dat ik na een zeer groot getal proeven, alle met veel geduld en gezetten aandagt genoomen, oordeelde , dat de heilzaame invloed der Planten op het Dieren-ryk hoofdzaaklyk wierd uitgewerkt op tweërley wyze; te weeten: 1. dat .de bladeren der Planten de omringende lucht zuiverden, doordePhlogistique ftoffe uit dezelve, als hun voedzel intedrinken; en ten x. dat de bladeren een foort van ftroom van eene waarlyk levenvoedende of gedéphlogisteerde lucht uitgeeven of uitgieten; welke dus in de gemeene verzamelplaats, den Danmkring, verfpreid wordende, een der middelen is, welke de Opperfte Wysheid verordend heeft, om eenen behoorlyken trap van zuiverheid in de gemeene lucht te onderhouden; zulk een graad van zuiverheid namelyk, als nodig is, tot het beftaan of de ademing der Dieren; zonder echter voor de Planten zei-  Invloed van het Plant en-Ryk ye fchadelyk te zyn; welke alle onvermydelyk zouden omkopmen, in een lucht te veel van phlogiston ontbloot. — De Heer Priestley had lang vóór my waargenoomen, dat 'er in de'Planten een zeeker vermoogen was, waar door zy Hechte lucht konden verbeeteren, en goede lucht nog beeter maken; welk vermoogen hy meende, dat in het geheele lighaam van de Plant huisveste, dat afhing van de groeijing zelve, en dat dus onöphoudelyk werkzaam was; zonder dat hy echter in ftaat was geweeft, om deeze onder ft elling door zulke proeven te bevestigen, welker beftendige en gelykvormige uitflag hieromtrent geen twyfel overliet; want ongelukkiglyk waren dezelve niet alleen onzeeker van uitkomft; maar ook, dat meer is, zelfs tegenftrydig, zo wel toen hy ze zelve deed, als ook wanneer zy door den Heer Sckeele, en fommi ge andere gedaan wierden: en de Heer Priestley merkt ten deezen opzichte, buiten twyfel met alle recht, aan, dat indien Je zuivering van de lucht eene uit- wer-  op de Dierlyke Schepping. 1I7 werking was, eigen aan degroeijing , dezelve algemeen moest zyn, en niet behaald tot eenige weinige planten , (gelyk hy het ongenoegen had waarteneeraen) inzonderheid wanneer andere planten, van hetzelfde foort, zulk eene uitwerking niet te weeg bragten (f), ('t zyn zyne eigene woorden.) Ik heb het ongenoegen gehad te zien, dat de tweede manier, op welke ik geleerd heb, en nog denk, dat de Planten de gemeene lucht zuiveren (te weeten : door eene groote veelheid van gedéphlogisteerde lucht in den Dampkring uittegieten) door den Heer Priestley, en ook door den Heer Cavallo geheel en al wordt tegenfprooken, en dat deeze beide Heeren dezelve houden voor een groove dwaaling; zynde zy van gedagten , dat deeze gedéphlogisteerde lucht, welke in pomp-water aan de Zonnefchyn blootgeileld, door daar in gedompelde Planten voortgebragt wordt, in 't geheel geene lucht van de Plant is; maar alleen lucht, welke door middq van Xf) Vol. IV. pag. 338,  i88 Invloed van het Planten-Ryk Van de Zonnefchyn uit het water zelve wordt losgemaakt, en zich op de Plant zet in de gedaante van luchtbobbels, even gelyk gefchiedt op eenige andere zelfftandigheid in zulk water gedompeld , en aan de Zon bloot gefteld. Deeze fchielyke, onverwagte, en in fchyn volkomene omwerping van myne Leer, welke ik meende dat op den onwrikbaarften grond, op de onver'aflderlyke Natuur-wetten rustede, was indedaad meer dan genoeg om in eens zeer veel, zo niet het grootfte gedeelte, van die voor my zo ftreelende achting wegteneemen of te verdooven , welke myn Werk by het Publicq fit Groöt-Brittannien, zo wel als op het vaste Land, verworven had; en het verwonderde my om die reeden in 't minst niet, door verfcheide publicque en particuliere berichten teverneemen, dat myne Leer, op die wyze, geheel en al verworpenen veracht wierdt, en dat het daarom niet zoude misfen, of een tweede uitgaaf van myn Werk over de Planten, fchoon dat ook in 't licht kwam, met veel verbee- te-  Op de Dierlyke Schepping. 189 teringen en vermeerderingen, zond2 met even zo veel koelheid en minachting ontfangen worden, als de eerfte uitgaaf ongemeen gunftig ontfangen was geworden ; zynde die geheele uitgaaf in weinige maanden uitverkogt geworden; een geluk, 't welk Boeken van Natuurkundigen inhoud zelden te beurt valt. Ik ben 'er ver af van my door deeze volkomene ontkenning van het geen ik had vaftgefteld beleedigd te reekenen; zo ik had gedwaald, zoude die dwaaling zelve, dewyl zy van een Wysgeerigen aart was, my eenige verdiende gegeevcn hebben; als hebbende te vergeefsch zulk een onëindigen arbeid hefteed op een en het zelfde onderwerp, met een pryswaardig oogmerk; en ik zoude in dat geval my met het oude en eenigzints verneederend fpreekwoord getroost hebben : in magnis voluisfe fat est; ik zoude zelfs, in dat geval, réeden gehad hebben om verheugd te zyn, datikbeeter geleerd wierd, ziende myne dwaalingen verbeeterd. Doch alles wel ingezien zynde, Zal hetftraks misfchien I. deel. T bly-  zpo Invloed van het Planten-Ryk blyken, dat ik reeden heb met een gepast gevoel van dankbaarheid te erkennen, dat, terwyl de Heeren Priestley en Cavallo goedgevonden hebben te verbeeteren het geen zy voor een groove misflag van my hielden, zy dat gedaan hebben op eene duidelyke wyze, fpreekende (gelyk dit Wysgeeren betaamt) zonder de minfte verbloeming of dubbelzinnigheid ; zo dat het onmooglyk is hunne {telling kwalyk te verftaan, of'er naderhand eenigen anderen zin aan te geeven; dus, indien het blyken zal, dat ik voldoende kan bewyzcn, dat het recht volmaakt aan myne zyde is, mag ik met grond verwagten, dat hier na niemand onderneemen zal in de verdienfte der ontdekking te willen deelen. Wanneer men eenige nieuwe Leer wil ftaaven, kan niet altyd elke Proef zonder ondcrfcheid als geheel beflisfend en volkoomen voldoende voorkoomen aan zulke lieden, welke in hunnen geest nog veel twyfel omtrent de waarheid van die Leer voeden, en 'er nog teegen bevooroordeeld zyn; by voorbeeld: Eerdcon- fterf-  óp de Dierlyke Schepping. 2.91 fterflyke Harvey door de aüeröverreedeni'te proeven den om'oöp v£n het Bloed bevveezen had, zou het niet genoeg geWeeft zyn om aan iemand, teegen deeze Leer met vooroordeel bezet, teövèrtüio-en, wanneer men herti aantoonde dat de fiagaderert een polsflag hebben, en de aderen niet; om dat deeze beweegingen zouden kurtnen worden voortgebragt door eenig ander vermogen of wet der dierlyke huishouding; maar nu is het een bewys dat van die Leer óiïaffcheidbaaf is, en is zelfs een van de ffieeft ovërreedendë bewyzen van den omioop des blocds. Dus kan het wel zyn, dat elke proef, welke ik zelfs mag geacht hebben myne Leer buiten allen twyfel te Hellen, veelen niet als geheel Voldoende is Voörgekoomertj ten minfte niet zo vólkomen bellisfendej als misfchien eenige andere Proeven gefcheenen hebben , welke ik ook te boek gefteld, doch, door gebrek Van tyd, niet heb uitgemonfterd uit meer datt 5-00; Proeven j alle byna even zeer overreëdende. - - Indien men de voortbrenging Van gedephlogistcerT i de-  zgz _ Invloed van het Plant en-Ryk de lucht door middel van Wyngaardsbladeren, Linden-bladeren, Munte, en dergelyke, in pompwater gedompeld, en aan de Zonne blootgeiïeld, op zich zelfs befchouwt, kan dezelve indedaad alleen niet aangezien worden als een voldingend bewys, dat die lucht indezelfltandigheid dier bladeren is bewerkt, en uit haare oppervlakte is uitgedreeven geworden; want, dit water in de Zonne * fchyn geplaatst zynde, zet zich vryveel van deszelfs eigen lucht tegen den bodem en de wanden der flesfen, zo wel als op Ïighaamen, van welk foort deeze ook zyn mogen , die 'er in geplaatst worden, en dus ook op de bladeren der Planten, en deeze lucht kon indedaad aangezien worden als gezuiverd door de aanraaking van de Plant, 'er het phlogiston uit indrinkende. — Het was my niet onbekend, dat1 ér uit Pompwater lucht voortkwam: zelfs beproefde ik haaren aart, welke ik bevond byna dezelve te zyn als van gemeene lucht, gelyk in de IV. Afdeeling van myn Werk gezien kan worden. — Ja het was die zelfde proef» wel-  op de Dierlyke Schepping. 2,93 welke my een geruimen tyd in twyfel hield, of de lucht van bladeren inwater verkreegen, lucht was uit het water losgemaakt , of uit de bladeren voortgekomen (de evengenoemde Afdeeling van myn Werk geeft my getuigenis, dat ik hier over twyfelde); maar wanneer ik bevond, dat de lucht, uit het water in de Zonnefchyn losgemaakt, Hechts gemeene lucht was, en dat de lucht uit de Planten verkreegen gedéphlogisteerde lucht was, en toen ik waarnam, dat fom-r migePlanten lucht by onafgebroken ftroomen uitgaven, gelyk ik fomtyds in de W itte Plompen {Nymphaa albd) en eenige andere zag, beflootik, dat de gedéphlogisteerde lucht van Planten verkreegen in water, niets gemeens had met die lucht, welke ter zeiver tyd uit het water zelve wordt losgemaakt; ten minfte niet verder, dan dat beide deeze luchten met elkander vermengd worden in deeze proef. Deeze tegenwerping tegen myne Leer zal te meer fterkte fchynen te verkrygen , wanneer men met dadelyke Proeven aantoont, (gelyk gefchiedcn kan,) T 3 dati  2-94 Invloed van het Plant en-Ryk dat zulke bladeren in water gedompeld, het welk door koking van al deszelfs lucht is beroofd, in 't geheel geen lucht geeven, als zy geduurende eenen geheelen dag in de Zonnefchyn gefteld worden ; hierom komt het in den eerlten opfiag natuurlyk voor, dat het niet voortkopmen van lucht, in dit geval, moet toegefchreeven worden daar aan, dat het water, van deszelfs lucht beroofd zynde, gevolglyk niet in Itaat is eenige. lucht te verfcharfen. — Een andere Proef, even zeeker als de gemelde, fchynt myne Leer met nog meer kragt omvertewerpen; zy is deeze: wanneer de groene Stoffe, en zulke Planten die in 't water leeven , na eenige dagen ophouden meer gedéphlogisteerde lucht voorttebrengen* zal die lucht fpoedig op nieuw voortgebragt worden, wanneer het water vernieuwd wordt; en deeze ontwyfelbaare Proef fchynt, wanneer zy oppervlakkig befchouwd wordt, indedaad aantewyzen, dat de voortbrenging van. lucht ophield, om dat het water, al deszelfs lucht ten laatiten uitgeput zynde, geene  op de Dierlyke Schepping. zy? ne meer kon geeven. — Het waren deeze zelfde Proeven die my ook, geduurende een zeekeren tyd, in twyfel hielden, en onzeeker maakten, wat ik uit Proeven met andere Planten befluiten moest; gelyk gezien kan worden in de XXIII. Afdeeling Pag. 76. van myn Werk over de Planten, en Afdeel XV. Pag. xx5. van de Hollandfche uitgaaf. Doch hoe groot en gewigtig deeze tegenwerpingen fchynen te zyn, als zynde op dadelyke Proeven gegrond, zullen zy echter, zo ik my niet bedriege, zeer veel van haar gewigt verliezen, wanneer zy in haar waar licht befchouwd worden; ja! zy zullen zich ftraks misfchien als de befte bewyzen, en als zo veele ontegenfpreeklyké betoogen doen kennen, van die zelfde Leer, welke zy fcheenen geheel en al omvertewerpen. Weinige Planten zyn bekwaam om deeze verwonderenswaardige werking der Natuur in een waar en duidelyk licht te ftellen, om reeden, dat daar haare werking gefchied op eene wyze,. die nog door,het oog gezien, nog door T 4 ce-  296 Invloed van het Planten-Ryk eenig ander zintuig bemerkt kan worden, dezelve niet kan beweezen worden te gefchieden, dan alleen door byzondere middelen cn toeftellen; en dewyl de meeste Planten, wanneer zy in water gedompeld worden, in een Element zyn, dat ongeichikt is om haar langen tyd in volle kragt te doen blyven, welke verëischt wordt, zullen zy in ftaat zyn om den dienst te doen, waar toe haar de Natuur verordend heeft, verliezen zy hun lecven, wanneer zy in gekookt (en wederom koud geworden) water gedompeld zyn, eer zy dat water in zo verre met lucht verzadigen kunnen, dat het zelve niet meer in kan neemen: daarenboven moet men in aanmerking neemen, dat water, van deszelfs lucht beroofd, ook beroofd is van het grootfte gedeelte van deszelfs voedende kragt, en daarom zeer veel minder gefchikt is, als gemeen water, om de bladeren in het zelve gedompeld by hunne natuurlyke Cg) Plet is den bemmrtaafen der Tuin- en Plantkunde niet onbekend, dat gekookt water tot den was-  op de Dierlyke Schepping. 2.97 lyke kragt te bewaren, (g) Daarom kunnen de meeste Planten in gedestilleerd of gekookt water niet in haare natuurlyke kragt behouden worden, geduurende zo veel tyd, als verëischt word om de proef zo verre voort te zetten, dat zy ten volle overreedende zoude worden. — Water Planten, voornamelyk zulke, welke eenen geruimen tyd onder de oppervlakte van het water (dat haar eigen Element is) kun- wasdom der Planten gcenzints zo dienitig is als gemeen water, om dat de koking of destillcering het water van deszelfs Phlogistique en voedende deeltjes berooft, van welke voedende deelen de tucht, natuurlyk in alle waters bevat, misfchien het voornaamfte is. Het is eene algemeene waarneeming in laage landftreeken, byzonder naby Maastricht, Breda, Bergen op Zoom, 's Hertogenbosch &c., dat de overftrooming van die Rivieren, door den reegen veroorzaakt, welke door zeer groote ftreeken van dorre Heide en drooge Zandgronden gaan, het land verürmt; maar dat de overftrooming van de Maas en andere Wateren welke een flyk of bezjnkzel agterlaaten, dat naderhand, wanneer het voor de Zon bloot licht, verrot, het land verrykt en vrugtbaar maakt, om dat dit flyk een foort van Mest is; zynde vol van rottende en Phlogistique deeltjes. T s  %9$ Invloed van-het Plant en-Ryk kunnen leeven, zelfs zonder dat het vernieuwd word, zyn de gefchiktfte tot deeze proeven. — De Conferva rivularis, zo wel als de groene ftoffe zelve, van welkers werking men zich als de fterkfte Proef tegen myn Systhema bediend heeft, verfchaft, zo ik meen, een der aller overtuigenfte Proeven, om niet te zeggen een voldingend bewys, dat myn Systhema het Systhema der Natuur zelve is. Wanneer ik weinige maanden geleeden, zo wel door particuliere brieven, als uit de Critical Review vernam, dat myne Leer in het vyfde deel van het Werk van den Heer Priestley geheel en al wierd omvergeworpen, gelyk ook door een Proef, opgegeeven in het Werk van den Heer Cavallo over de lucht verzogt ik fommige van myne vrienden alhier eenige bellisfende Proeven te willen bywoonen, van wTelke ik hier een nauwkeurig verflag zal geeven. — Ik voorzeide hun te vooren den ganfchen uitflag, welke van deeze Proeven te verwagten was, indien myn Systhema op de Natuur gegrondveft was, verklaarende hen  ep de Dierlyke Schepping. X99 hen voor af deTheory deezer uitkomften; en ik beloofde te gelyker tyd, dat, indien de uitkomft aan die verwagting niet zoude beantwoorden, ik zelve de eerfte zyn zoude, die myne eigene Leer zoude tegenfpreeken. — Ik had het genoegen hen ten volle te overreeden, beantwoordende de uitflag ten volle aan myne verwagting en voorzegging. Deeze Proeven waren de volgende, alle gedaan in een trek-kas in den Hortus* Medicus, in den winter 1782. Ik zette zes bolvormige glaze ilesfen in de Zonnefchyn, houdende ieder omtrent 160. cubicq duimen, alle gevuld met pompwater, dat geduurende twee uuren gekookt was 5 dit water wierd zeer lieet in de glazen gedaan, met oogmerk om allen toegang van de lucht tot het water voortekomen. Eerfte Proef. In twee van deeze glazen deet ik zo veel Conferva rivularis (;>). (een Waterplant door Linnaus onderde (*) In het Nederduitsch Flap of Deeken-Fiag genoemd , en zeer overvloedig in de. Slooten gevonden wordende.  30o Invloed vm het Plant en-Ryk de Cryptogamia gerangfchikt,ó>^; Veg: izo7.No.i. Edit.XIII)a\s genoegwas,om de ruimte van een cubicq duim te beflaan. Tweede Proef. In de twee volgende glazen hing ik aan draaden gebonden ftukken kurk op, gelyk ook eenige ftukken van Wolle en Zyde Stofte van verfchillende couleuren, witte, roode, groene en bruine, na dat zy vooraf nat gemaakt en uitgedrukt waren in gekookt water, met oogmerk om dezelve van alle aanhangende lucht te zuiveren. Derde Proef In de overige glazen deed ik niets in het water. Vierde Proef. In een ander glas van dezelfde gedaante en grootte deed ik eenige Conferva rivularis, en vulde hetzelve met versch ongekookt pompwater. All e deeze glazen wierden omgekeerd, en met hunne monden in glazen vol kwikzilver gedompeld , ten einde alle gemeenfchap tusfen het geen in de glazen befloten was, en den dampkring volftrekt voortekoornen. Uitflag van de Eerfte Proef. De twee eerfte dagen was 'er in geen van beide de fles-  op de Dierlyke Schepping. $ot flesten eenige lucht, en zelfs de kleine hoeveelheid luchts, welke hier en daar, als blaasjes, aan de veezeis van de Plant nog was blyven hangen , toen dezelve in de glazen wierdt opgelloten, was geheel en al verdweenen. — Den derden dag des morgens begonnen eenige lucht-blaasjes over al uit de Conferva opteryzen, en des namiddags van dien zeiven dag rees eene groote hoeveelheid van lucht-bobbels onöphoudelyk uit dezelve op, in de beide glazen. — Ik nam toen de Plant uit een der twee glazen , en flak een éven te vooren uitgeblazen wasch-licht in den mond van dit glas, om te zien of de reeds ontwikkelde lucht uit de Conferva gedéphlogisteerd was of niet; het wasch-licht ontvlamde oogenbliklyk met een zeer fchoonen glans. — Hierna goot ik de helft van het water uit het ronde glas in een gewoone fles, en flopte dezelve met een kurk, vervolgens keerde ik deeze fles om in een aarden vat, dat met gekookt water gevuld was, en plaatste deezen toeftel by het vuur, tot dat het water in de  30z Invloed van het Planim-Ryk de omgekeerde fles begon te kooken % toen liet ik alles koud worden, en vond vry veel lucht in de omgekeerde fles verzameld , welke ik bevond gedéphlogisteerd te zyn. — Wanneer ik het Plantgewas uit het glas nam, nam ik wTaar, dat het water zaayde (*) byna als Selterwater, of water dat door konst met vaste lucht bezwangerd is. - Het Plantgewas, dat in de andere fles van de Eer Ae Proef gebleeven was, hield aan in de Zonnen fchyn lucht voorttebrengen tot den 7. of 8ften dag van dat hetwasopgefloten; toen hield het op meer lucht te geeven. - Wanneer geduurende dien tyd, en zelfs nog eenigen tyd naderhand, by dag, deeze ronde fles gefchud wierd, wierd het wa* ter vol van zeer kleine lucht-blaasjes," Welker meefte naar den omgekeerden bodem opreezen, en voor een groot ge-- deel^ (*) Het woord Zaaijen heb ik hier , en op andere plaatzen gebeczigt, om nittedrukken die fpeeling van zeer kleine luchtblaasjes, welke gezien wordt, wanneer men water, wyn , ofandervo£t„ dat met zeer vee! lucht bezwangerd is, in bewee-1 ging brengt, de Vertaakr. (  op de Dierlyke Schepping. 303 deelte zich zetteden op de Plant, welke 'er overal meede bedekt fcheen. - Deeze zaayende lucht, welke by hetfchuddenvan het glas zichtbaar wordt, kan oarfprongelyk niet anders dan door de Conferva zyn voortgebragt, en is met het water zo los verëenigd, dat zy by de beweeging van het . glas zich zelf voor een groot gedeelte 'er van affcheidt. — Na den ioden dag fcheen het dat de Plant begon te verwelken, zy wierdt geel en begon te fterven. — Ik vond omtrent 8. cubicq duimen gedéphlogisteerde lucht in de fles verzameld, welke ik van een uitfieekend goede hoedanigheid bevond te zyn, zynde derzelver goedheid van 3 £i. graden; dat j-s te zeggen, dat van een mengzel van ééne maat van deeze lucht, en zo veele maaten Niterlucht, als nodig waren om de volle verzadiging te verkrygen, drie geheele ma* ten, en sl. van eene maat vernietigd wa- 100 . . ren; zynde de Proef gedaan met den Eudiometer van Fontana op de wyze, befchreeven in myn Werk over de Plantgewasfen pag. feqq. van de Holland-  304 Invloed van het Planten-Ryk landfche uitgaaf. — Deeze graad van goedheid was grooter, als die van eenige lucht welke ik ooit te vooren uit deeze Plant verkreeg in gemeen water, hebbende ik derzelver goedheid gemeenlyk van ifjo. tot 330. graden bevonden, ten minfte geduurende den winter in de trek-kasfen. Ook heb ik nog nimmer zulke goede lucht uit deeze Plant in den zomer kunnen verkrygen (h), van welk (A) By aanhoudenheid geduurende den geheelen winter Proeven neemende in de Trek-Kasien van den Hortus Medicus, bevond ik, dat de Conferva rivularis gedéphlogisteerde lucht uitgaf, welke veel beter was als ik immer in den zomer, in de open lucht, uit deeze Plant had kunnen verkrygen; daar nogthans die Planten, welke in den zomer de befte lucht gaven, nauwlyks in den winter eenige lucht voortbragten; en die, welke nog voortkwam, was byna niet beter als gemeene lucht;' fchoon deeze Planten, namelyk de Agave Americana, de Cactus triangularis, en alle andere, die ik beproefde , naztt de Conferva geplaatst waren. De hoeveelheid luchts, welke ik in den winter van de Conferva verkreeg, was zo groot, dat omtrent zo veel van deeze Plant als een cubicq duim kon beflaan, gemeenlyk tuffende 12. en 16. cubicq duimen lucht uitgaf, in 3'. of 4. dagen, wanneer de Zon  op de Dierlyke Schef ping. 36-? welkverfchynzel ik elders de reeden zal verklaaren (*')• ^r . Ver* Zon fcheen \ zynde de Plant gefteld in bmtrend iCo. cubicq duim pompwater. De Groene Stop van den Heer Priestley van zelve in pompwater voortkomende, gaf in den winter ook matig veel gedéphlogisteerde lucht, welke vry goed, was; doch riiet zo goed, noch zo veel, als dezelve in den zomer gewoon is te geeven. — Het fcliynt een doorgaande Reegel te zyn, dat hoe -grooter de hoeveelheid van lucht is uit de Planten in de Zonnefchyn verkreegen, des te grooter ook derzelver graad van goedheid is: (/) De Conferva rivulavis is een zeer tee'der gewas, het welk Hechts eene matige warmte kan Verdragen j en in weinige uuren kwynende, wit en dervende wordt, wanneer het water, waar in het gehouden wordt, te warm is; nauwlyks kan het zelve de warmte van 90. graden op den Thermometer van Fahfenheit verduuren zonder te verwelken. —- Wanneer men dit gewas in dén zomer in-glazen aan de Zonnefchyn blootftelt, verkrygt het water byna te veei warmte, waardoor dan het gewas kwyht én zulke goede lucht niet meer uitgeeft. —- In den zomer ftoiid de Conferva, éven als andere Planten, niet langer dan een dag ih de Zonnefchyn, vóór dat de vodrtgebragte lucht wierdt afgegooten; doch In den winter ftohd zy verfcheide dagen agter een in een Trek-kas voor de  305 Invloed van het Planten Ryk V°rklaaring van de eerfte Proef. Gekookt water, al deszelfs lucht verboren hebbende, is zeer gefchikt om dezelve van alle Ïighaamen overteneemen en intedrin- ken, venster, alwaar dezelve byna zo veel licht van de Zon genoot als in de open lucht in den zomer, terwyl de warmte in de Trek-kas gematigd was, waar in dan ook de Conferva leevendig en groen bleef. De lucht, welke de Conferva in den winter voortbragt, moert dus veel zuiverer zyn, als die in den zomer wierd verzameld; voorëerft: om dat in den zomer de Plant door de warmte eenigzints kwynendc was, en dus zo goede lucht niet kon uitgeeven; ten tweeden: om dat de hoeveelheid van gedéphlogisteerde lucht eiken dag in den zomer verkreegen veel minder was, als die in verfcheide dagen in den winter uitgegeeven wierdt, en dus was de eerftgenoemde in eevenreedigheid met veel meer Hechtere lucht uit het water zelve vermengd; en eindelyk: ik had des zomers niét genoeg zorge gedragen , dat niet eenige veezeis van de Conferva den top van het omgekeerde glas bereikten , en dus in de voortgebragte gedéphlogisteerde lucht boven het water waren, waar door die lucht dan fchielyk in goedheid eenigfints verminderd wierd; maar zedert de Proeven in deeze verhandeling bevat begonnen zyn, is altyd gezorgd , dat de Coiferva niet boven het water tot in de ontwikkelde lucht konde komen,  bj> (té Dierlyke Schepping. 367 kérii die deeze vloeiftof inhouden; en daaróm flurpt dit water, geduurende dert eerften dag of twee dat het met de Plant in de Zonnefchyn ftaat, al de lucht op; welke de Plant uitgeeft, en zelfs al die lucht, welke tusfen de veezeis van de Plant was blyven hangen, of aan dezelve gekleëft was gebleeven, toen de Plant in het water gezet wierdt. Het water ^ ten laatften met deeze lucht verzadigd geworden zynde, kon niet meer inneemen, ert daaróm moeft al de lucht, die na deeze verzadiging uit de Plant voortkwam , naar den top van de fles opry■zeri. — De hoeveelheid van deeze gedéphlogisteerde lucht was minder, dan die, welke eeven zo veel van die zelfde Plant gemeenlyk in versch pompwater uitgeeft, orri dat vry veel van die tucht in 't eerft opgenomen eh irigeflurpt was door het gekoökt water; welke opflurping niet gefchied; óf ten minften niet zó groot is,* wanneer men versch pompwater gebruikt, om dat dit water altyd ten iiaaften by met lüeht verzadigd is. — De lucht dus in gekookt water verkreegen , V 2. was  308 Invloed van het Plant en-Ryk was van grooter goedheid, als die, welke gewoonlyk op dezelfde wys in pompwater verkreegen wordt, om dat deeze lucht geheel viy was van, en niet vermengd met lucht, die zich uit het verfche water los maakt, zy was dus enkele gedéphlogisteerde lucht. — Het water uit de eerfte fles genoomen zo dra de lucht-bobbels van de Plant begonden opteryzen, zaayde éven als Champagne Wyn, en gaf, doorhette, gedéphlogisteerde lucht, om dat het toen bereids met gedéphlogisteerde lucht, uit de Plant voortgekomen, verzadigd was. — Het water uit dit glas , gefchud wordende na dat de Plant had opgehouden meet lucht uit te geeven, hield nog aan te zaayen om dat, fchoon dc Plant, trapswyzc' zyne kragt verliezende, ten laatfte niet meer in ftaat was zichtbaare lucht-bobbels optegeeven, zy echter nog genoeg van haare leevenskragt had overgehouden , om het water (by dag) zd met gedéphlogisteerde lucht verzadigd te houden, dat het konde zaayen wanneer het gefchud wierd. — Deeze Plant in gekookt W9r  op dc Dierlyke Schepping, 309 tergeenè lucht vindende, met welke zy zich konde voeden, of haar leeven onderhouden , moeit ten laatften fterven; en wel des re eerder, dewyl de aanraking der gedéphlogisteerde lucht, met welke de Plant het water had bezwangerd , en aan welke de Plant al dien tyd (ten minfte geduurende de Zonnefchyn) was blootgefteld geweeft, deszelfs werktuiglyk geitel benadeeld'had; want het is bekend, dat een Plant in gedéphlogisteerde lucht fpoedig fterft. — De zaaying van het water kon niet geheelen-al ophouden vóór dat de Plant volkomen dood was: zo lang de Plant in volle kragt was, begon het water zeer fchielyk te zaayen (wanneer het glas gefchud wierd, na dat de Zon eenigen tyd op de fles gefcheenen had) en het hield op te zaayen eenigen tyd na 7x>nnen-ondergang, of na dat de fles, geduurende eenige uuren, uit de Zonnefchyn genoomen was geweeft. — Dereeden waarom het zelve telkens des nagts de hoedanigheid van te kunnen zaayen verloor, en telkens by dag weder verkreeg, is, V 3 dat  3 %o Invloed van het Plant en-Ryk dat deeze Plant, éven gelyk alle andere, geene gedéphlogisteerde lucht bewerkt , dan wanneer zy zich in de Zonnefchyn bevind; en om dat deeze lucht, niet fterk met het water verbonden, zichzelf daar van losmaakt des nagts, en in de fchaduw, en naar den bodem van de omgekeerde fles opryit. — Dit water, dusby nagt een groot gedeelte van de gedéphlogisteerde lucht verliezende , houdt dan op te zaayen; en kan niet wederom beginnen, voor dat de Plant, door het Zonnelicht verleevendigd, het zelve met een nieuwe hoeveelheid luchts voorzien heeft. Uitflag van de tweede Proef. 'Er was in 't geheel geen lucht voortgebragt in het glas, waar in de ftukken der Wolle en Zyde Stoffen waren, geduurende den, tyd van drie weeken, dat het aan de. Zonnefchyn was blootgefteld. V°r klaaring van de tweede Proef Gekookt water, al deszelfs lucht verboren hebbende, kon geen lucht uitgeeven; ten minfte niet, dan na dat, by verloop van een langen tyd, eenige trap van bederf in de dierlyke zelfstandigheid der ' Wol-  op de Dierlyke Schepping. 311 Wolle en Zyde Stofte begon plaats te grypen. Uitflag van de derde Proef. Niet een enkel lucht-deeltje verfcheen in deeze fles, fchoon dezelve omtrent twee maanden op dezelfde plaats ftond. Verklaaring van de derde Proef. Gekookt water geen lucht in zich hebbende, kon de Zon 'er ook geene uit losmaken. Uitflag van de vierde Proef De Conferva begon denzelfden dag lucht-bobbels uittegeeven, een weinig tyds na dat zy aan de Zon was blootgefteld: den volgenden dag gaf zy een zeer groote hoeveelheid lucht uit: den j-den dag begon zy minder uittegeeven, en hield den yden dag geheel en al op, wanneer 'er omtrend 14. Cubicq duimen gedéphlogisteerde lucht verzameld waren van uitmuntende zuiverheid, alhoewel minder in goedheid als de lucht van de eerfte Proef. — Het water zaayde by het fchudden van de fles als Selter-water. Het zelve in een omgekeerde fles: heet gemaakt zynde, gaf veel lucht uit, welV 4 ke  312 Invloed van het Plant en-Ryk ke in zo verre gedéphlogisteerd was, dat zy een uitgeblazen wasch-licht kon doen ontvlammen. — Na den tienden dag begon de Plant te {terven. Ver klaar'mg van de vierde Proef. De Plant deed zeer fchielyk lucht-bobbels opklimmen ; om dat dit water, in deszelfs natuurlyken ftaat , en dus met lucht' verzadigd zynde, niet veel van de lucht, die uit de Plant voortkwam , kon opflorpen \ welke lucht, zo dra zy was voortgebragt, dadelyk in ztchtbaare bobbels moest opryzen. — 'Er wierd vry meer lucht verzameld als in de eerfte Proef, om dat 'er minder lucht, uit $e Plant voortgekoomcn, door dit water wierd ingedronken. — De lucht was minder goed als die van de eerfte Proef, O.m dat deeze min of meer vermengd was met lucht van het water, welke niet beter als gemeene lucht is. Het water zaaide wanneer de fles gefchud wierdt , om dat dit water , offchoon het waarfchynlyk iets van zyn eigen lucht verboren had , echter vry veel lucht van de Plant had ■ aange^ noo-  êp de Dierlyke Schepping. 313 noomen (k), welke lucht zeer gemaklyk van het water losgemaakt wordt, éven eens.als vafte lucht, en wel des te ge^ reeder, wanneer het water, bewogenwordt. *8 Dit water gaf, heet gemaakt zynde, ware gedéphlogisteerde lucht uit, terwy' het zelve foort van water, wan» neer het niet aan de werking van Planten (k) Het fchynt dat gedéphlogisteerde lucht niet zulke fterke yerwantfchap met water heeft als gemeene lucht; zy fchynt maar los met deeze vloeiftof verëenigd te zyn, en verlaat dezelve gemaklyk wanneer het water gefchud wordt, of zelfs als het ftil ftaat. — Mag men deeze hoedanigheid niet voor een wyze fchikking van de Voorzienigheid houden, als door welke de gedéphlogisteerde lucht, die de Water-Planten voortbrengen, onöphoudelyk door het water wordt uitgegeeven en verfpreid door den Dampkring? — De reeden, waarom het .water, wanneer het, by dag, gefchud wordu altyd zaayt als Champagne Wyn, is, dat geduu' rende den dag, het water beftendig met gedéphlogisteerde lucht, uit de Plant voortkomende, verzadigd gehouden wordt; maar het houdt op te zaayen, na dat het, geduurende eenige uuren, buiten de Zonnefchyn is gehouden geworden, om dat de gedéphlogisteerde lucht , met welke het water, geduurende den dag, was verzadigd, (onV 5 der-  314 Invloed van het Planten-Ryk ten is blootgefteld geweest, door hette flechts gemeene lucht uitgeeft; waar van de reeden is, dat de lucht, door de Plant bewerkt, met welke dit water verzadigd was, wezenlyk gedéphlogisteerde lucht was. — De Plant verwelkte ten laatftc en begon te fterven, om dat het water met gedéphlogisteerde lucht bezwangerd was; welke, een uitwerpzel van de Plant zynde, voor deszelfs geftel fchadelyk is. — daarenboven had dit water ten laatften het grootfte gedeelte, of misfchien al deszelfs eigen voorraad van lucht ver- derftellende dat de fles in de Zonnefchyn is gehouden,) maar los met het water verëenigd geworden zynde, zich zelfs by trappen daar van los maakt, en naar den top van de fles opryst. Het water kan op nieuwzaaijen , na dat het glas op nieuw, geduurende eenigen tyd, aan de Zon heeft bloot gedaan; om dat de Plant, dan deszelfs daaglykfche werking hervattende, eenen nieuwen voorraad van gedéphlogisteerde lucht aan het water mededeelt; en dit vermogen des waters van te kunnen zaayen keert daaglyks weder, zolang 'er eenig leeven in de Plant is, waar na het water niet meer zaayen zal, offchoon het ook zeer Iterk gefchud wordt.  op de Dierlyke Schepping. 3ïj verlooren, en met deeze al de voedende en phlogiftique deeltjes, die door de Plant waren opgenoomen, en was daarom minder bekwaam geworden om het groeijend leeven te onderhouden. .Alle deeze Proeven zyn dikwyls herhaald, en hebben altyd in 't algemeen denzelven uitflag gehad (/). Ik meen dat deeze Proeven aangezien zullen worden, als volkomen voldoende, om myne Leer voorts buiten allen verderen twyfel te ftellen. — Ik heb veel meer Proeven, misfchien éven Zo beflisfende als de nu befchreevene, maar dit gefchrift reeds te uitgebreid Zynde, zal ik deeze tot eene andere ge- lee- (/) Dat leevende Planten in de Zonnefchyn lucht uitgeeven is reeds door Hales waargenoomen, gelyk gezien kan werden in zyne Weegkundige Proeven Vol i. Pag. no. De toeftel, welke hy tot die Proeven gebruikte, wordt aldaar vertoond Plaat VIL Fig. XVII. Doch deeze achtingwaardige Wysgeer, zelfs niet vermoedende dat die lucht van een byzonderen aart was , verznmelde die niet. Boyle verkreeg veel lucht uit PJante.i onder de luchtpomp.  3i6 Invloed van het Planten-Ryk leegenheid bewaaren. Echter kan ik niet voorby nog eenige aanmerkingen hier by te voegen, welke de zaak in gefchil nog nader kunnen, ophelderen.. . Indien het water en niet de Plant de gedéphlogisteerde lucht voortbragt, en dat dus de reeden, waarom Water-Planten, en de Groene Stoffe ten laatlten ophouden lucht uit te geeven, (indien het water niet vernieuwt wordt) was, dat het water ten laatlten van deszelfs lucht beroofd zynde, geen lucht meer kon geeven ; zo moeft noodwendig volgen, dat het water, het welk dus onderfteld wordt van deszelfs lucht berooft te zyn, in dat opzicht gedestilleerd of gekookt water was gelyk geworden. — Maar volflrekt het tegendeel heeft plaats; dit zelve water , in plaatze van uitgeput van lucht te zyn, geeft de duidelykfte blyken, dat het met dezelve over-verzadigd is: het zaayt als Champagne Wyn, wanneer het by dag gefchud wordt, en het zal als dan, de Plant 'er uitgenomen zynde, in weinige uuren, in de Zonnefchyn, doch meer, wanneer het met vuur h^et ge«  op de Dierlyke Schepping. 317 gemaakt wordt, uit zich zelfs vry veel waare gedéphlogisteerde lucht uitgeegen> — De reeden waarom de Groene Stofferen-laatlten ophoud lucht uittegeeven, is, in 't geheel niet, dat het water van lucht beroofd is, maar in tegendeel om dat het met dezelve zo fterk verzadigd is; en dat wel met eene lucht, die fchadelyk is voor het Plant'aartig leeven; ■en om dat dit water eindelyk deszelfs eigen natuurlyke lucht, en met deeze te gelyk de voedende en phlogistique deeltjes verlooren heeft, welke noodzaaklyk zyn, om de Planten in volle kragt te houden. Indien het niet de Plant maar het water is, dat de gedéphlogisteerde lucht uitleeverd, waarom zetten zichdeluchtbobbels niet zonder onderfcheid op beide de oppervlaktens der Bladeren? welke reeden kan 'er, in die onderftelling,gegeeven worden van die verwonderlyke regelmatigheid, met welke alle de bladeren van een Wyngaard en Linden-boom eerft aan de onderfte oppervlakte met Lucht-bobbels bedekt worden, en alle de  318 Invloed van het Planien-Ryk de bladeren van den Ldüro-cèrafus, eerft aan de bovenfte oppervlakte, zonder dat het verfchil geeft of de bovertfte of oriderffè Oppervlakte van deeze bladeren naar deZonneftraalën gekeerd zy? - Höe kan zich dé lucht altyd op de meefte bladeren zettert in de gedaante van bobbels i en nooit op die wyze op de bladeren van het Tropaolum majus, althans gedüüreriv dë de eerfte dagert, maar altyd indegëd&ante van paarlen gehegt aan het opperëinde derzelve * zich losmakende} wanneer zy tot eene zeekere grootte zyrt aangegroeid; [m) het wëlknimmer gebéurt by Wyngaards- of Linden-bladeten, daar nogtans de groene Steelen vart dëeze Plant (het Tropaolum majus) ter zëiver tyd overal mét afzonderlyke luchtbellen bedekt zyn? — meer diergelykë merkwaardige vërfchynfelen in verfchiltende Plahten kunnen gezien worden in rhyrt (ni) Ik heb de reeden van deeze byzonderhéid in die Plant ih myn Werk over de Planten verklaard, alwaar deeze Plant Nssturtium indicum (Ooft-Indifche Kers) genoemd wordt-  op de Dierlyke Schepping. 319 myn Werk over de Planten, IVde Afd. ifte Boek. Hollandfche Uitg. Indien de gedéphlogisteerde lucht, door middel van Planten in water ver« kreegen, lucht was van het water afgefcheiden, en van het phlogiston gezuiverd , door een zekeren tyd met de Plant in aanraking te blyven, zo zoude moeten volgen, dat deeze lucht des te zuiverer zoude zyn, hoe zy langer met de Plant in aanraking bleef; Maar juift het tegen* overftaande gebeurt. -De lucht van Wyngaard-bladeren verkreegen, op welke de lucht-bobbels lang blyven zitten eer zy zich los maken en opryzen, is nooit op verre na zo gedéphlogisteerd, als de lucht, die van fommige Americaanfche Planten verkreegen wordt; uit welke de lucht gemeenlyk by onafgebroken ftroomen, als uit zo veele fpringbronnen, opryft, zonder een oogenblik op de bladeren teblyven. - Het verfchil dier beide luchten is zo groot, dat ik nimmer gedéphlogisteerde lucht uit Wyngaards-LindenBladeren of diergelyke verkreegen heb} melkers goedheid %6o. graden te boven ging*  '3 xo Invloed van het Planten-Ryk ging, (gemeenlyk is zy iets boven xoo*. graden) daar ik nogtans gemeenlyk uit de bóven gemelde Americaanfche Planten een lucht verkreeg, welkers goedheid van meer dan 300. graden was, enfomtyds zelfs, op een zeer helderen dagj van meer dan 350. graden; getoetst zynde op de wyze te vooren befchreeven (#). Indien niet de Plant, maar het waterde gedéphlogisteerde lucht uitgaf, zoude de hoeveelheid in het verkreegen lucht algemeen evenreedig zyn aan de hoeveelheid van het gebruikte water; maar dit ge- (k) Het Sempcrvivum tectorum, 't welk meeft overal op de daken der Huizen groeit, geeft ook zeer veel gedéphlogisteerde lucht van uitmuntende goedheid. Het fchynt, dat alle vleefige Planten inzonderheid uitmunten in het voortbrengen van zeer veel en zeer zuivere gedéphlogisteerde lucht. De Agave Amerkana geeft Zulk eene verbazende hoeveelheid gedéphlogisteerde lucht, dat ik dikwyls, iii weinige uuren, by een helderen dag, meer dan honderd en vyftig cubicq duimen van de grootfte zuiverheid uit één' blad verkreeg. —— De Cactus triangularis, Céreus, Semperviyum arbareum , en verfcheide andere geeven niet minder lucht.  op de Dierlyke Schepping. 311 gefchiedt in geenen deele: de hoeveelheid van lucht komt veel meer overeen met de uitgebreidheid van de Plant, of liever in 't algemeen meer met de oppervlakte van de Plant, die aan het licht is blootgefteld, dan met de hoeveelheid van het water: dit kan zeer gemaklyk waargenoomen worden met eenige der bovengemelde Americafche Planten. Men moet altyd gedagtig zyn, dat indien al te veel bladeren by een opgehoopt worden, zy elkander befchaduwen, en dat daarom, in dat geval, de hoeveelheid der verkreegen lucht in eevenreedigheid minder, en derzelver hoedanigheid Hegter is. Nog eens: indien de gedéphlogisteerde lucht, van de Planten in water verkreegen, lucht was uit het water losgemaakt, zo zoude moeten volgen; dat een Plant, in een doorlchynend glas opgeftoten zonder eenig water, in 't geheel geen lucht zoude geeven, noch de hoeveelheid luchts, met de Plant opgeftoten, zoude vermeerderen. — De volgende proef zal, zo ik meen, genoegzaam zyn om I. DEEL» X Clk  322 Invloed van het Plant en-Ryk elk een te overreeden, dat dit in geenen deelen plaats heeft, maar wel het tegendeel. — Ik zette in een glafe buis, aan 't eene eind hermetisch gefloten, een ftuk van de Americafche Plant, Cereus genoemt; het eind van dit ftuk, alwaar liet van de Plant was afgefneeden, wierd gedrukt in een klein flesje, zo dat het digt in den mond floot; in dit flesje was flechts zo veel water, als fcheen nodig te zyn om den Cereus in volle kragt te doen blyven. Rondom de plant en den mond van het flesje fmeerde ik zagte wasch, zo dat alle gemeenfchap tusfen de lucht in de buis, en het water in het kleine flesje, was afgefneeden: ik zette deeze buis in een glas met kwikzilver, en hield een colom, eenige duimen lang, in de buis, op dat de lucht in de buis zich door de Zonnewarmte zoude kunnen uitzetten, zonder dat zy uit dc buis ontfhapt. — Na dat deeze toeftel weinige uuren in een heldere Zonnefchyn had geftaan, verkoelde ik alles tot dien zelfden graad van warmte, dien dezelve had toen het in de Zon gezet wierdt , het welk  op de Dierlyke Schepping. 323 welk ik deed door alles in een buis te dompelen, gevuld met water, dat denzelven graad van warmte had, als de toeftel te vooren. — Ik bevond de hoeveelheid der lucht in de buis aanmerkelyk toegenoomen, en in zo verre gedéphlogisteerd, dat een vlam in dezelve met eene vermeerderde helderheid brandde , en dat ééne maat van dezelve, met ééne ;maat Niterlucht o. 64. graden befloeg , daar nogthans dezelve lucht, (te weeten: de gemeene lucht) eer zy met den Cereus was opgefloten, flechts van zodanige goedheid was, dat ééne maat met ééne maat Niterlucht, 1.06. graden befloeg. Door deeze Proef blykt ten volle, dat planten in de Zonnefchyn waarlyk lucht uitgeeven: Indien echter een andere Plant, welke niet zo veel lucht uitgeeft als de Cereus gewoonlyk doet, in eendergelyke buis werdt opgefloten, en in de Zonnefchyn gefteld, zou niet altyd denzelven uitflag verkreegen worden; waar van de reeden is, dat de Planten, ten tyde dat zy gedéphlogisteerde lucht X % «it-  324 Invloed van het Planten-Ryk uitgeeven, vry veel van de omringende lucht opflurpen, welke hen een gedeelte van hun voedzel vcrfchaft. — Deeze proef derhalve, op zich zelf befchouwd, kan niet zo beüisfende aangemerkt worden als de te vooren gemelde. — Deuitkomit van deeze proef kan afhangen van de meer of mindere leevenskragt van de Plant, die gebruikt wordt, van de meer of mindere helderheid van de Zon, van de meer of mindere hette die de plant verkyrgt &c. — De Cereus, een plant zynde, aan heete luchthreeken eigen, kan meer hette verdragen dan deEuropefche planten. — Alle deeze omftandighcedcn, zo wel als veele andere, maaken den uitflag van deeze proef onzeeker, maar de proef, zo als ik die heb opgegeeven, gevoegd by de bovengemelde proeven van Hales en Boyle, zal myne {telling, dat planten waarlyk in de Zonnefchyn lucht uitgeeven, bevestigen. Indien alles, wat ik tot hier toe gezegd heb, niet genoegzaam geacht wordt, om het vooroordeel, het welk door het V de Deel van Briestiejs Werk, en door dat  op de Dierlyke Schepping. 325* dat van Cavallo by fommige Natuurkundigen is ontdaan, wegteneemen, raade ik hen , ten minfte éénmaal , de fchoone proef te zien , welke een blad van de Agaie Americana verfchaft, wanneer het, in twee of drie ftukken gefneeden, in een omgekeerd glas vol pompwater, in de zonnnefchyn gezet wordt, op eenen helderen dag, in het midden van den zomer, wanneer deeze plant in volle kragt is: en wanneer zy die fchoone en aanhoudende ftroomen luchts, welke uit verfcheide gedeeltens dier plant, inzonderheid uit de binnenfte witte zelfftandigheid, opryzen, zien, zullen zy, ik durf 'er voor inftaan, allen verderen twyfel omtrent de waarheid van myne Leer laaten vaaren. Na op de duidelykfte wyze, zo ik meen, beweezen te hebben, dat de planten, in de zonnefchyn een aanhoudenden reegen van deeze heilzaame en waarlyk leevenvoedende lucht in onzen Dampkring uitgieten , en dat planten in water , wel verre van het zelve van alle lucht te berooven, dat geheel en al, in de ZonneX 3 fchyn,  3xf5 Invloed van het Plant en-Ryk fchyn, met eene betere en heilzaamer lucht vervullen, laaten wy nu van deeze verwonderlyke werking der Natuur, welke men tot hier toe naauwlyks vermoed had plaats te hebben, niet afftappcn, zonder de oogmerken van eene oneindige Wysheid te bewonderen, die zulke verborgene, zulke verbaazende, en ter zei ver tyd zulke heilzaame middelen heeft daargefteld, om de verdelging der leevende weezens, met welke hy het Aardryk bevolkt heeft, voor te komen. Laaten wy ook overweegen, of het niet der moeite waardig is, dat men van deeze nieuwe ontdekking eenig nut tragte te trekken, door gebruik te maaken van flesfen met water in welke eenige bladeren van planten aan de Zon zyn blootgefteld geweest; zulke flesfen in onze kamers plaatfende, het water roerende of het zelve op den vloer fprengende , in plaatfe van hier toe gemeen water te gebruiken: zettende in onze huizen,'in plaatfe van bloempotten, fchotels met Conferva , eene plant welke genoeg-  op de Dierlyke Schepping. 317 noegzaam overal te bekomen is, en met de grootite wee'idrigheid voortgroeit in meest alle waterbakken, of tobben, waarin water gehouden wordt. Is het mogelyk, na dit alles, niet te gelooven , dat de Schepper dit plant-gewas zo zeer vermenigvuldigd heeft, ten onzen nutte? Wy kunnen nu den dienst, waartoe het Opperweezen dit gewas verordend heeft, met eenige zeekerheid, tot ons eigen behoud aanwenden, vereerende deeze Planten met eene plaats in onze kamers, welke door de Zon befcheenen worden, onderhoudende derzei ver leeven een langen tyd, door Hechts dagelyks versch water op dezelve te gieten, en nu en dan zagtelyk de gedéphlogisteerde lucht uit te drukken, welke de geheele masfa doet opzwellen, meest al, zo dra er de Zon zyne flra'a-' ien op werpt. Ja, het water zelfs, in het welke deeze Plant is gehouden geweest, zal nu ook misfchien geacht worden te veel waardy te hebben, dan dat het als nutteloos zoude weggeworpen worden, dewyl het zelX 4 ve,  328 Invloed van het Planten-Ryk &c. ve, gelyk ik beweezen heb, geheel-enal vervuld is met een beginzel, zo uitneemend gefchikt ter onderhouding van het Dienyk leeven. Einde van het Eerfte Deel.  B Y V Ö Ë G Z E L S. Voeg by het Slot der Derde Verhandeling, over de werking van het Donderend Poeder , bladz. 49. het volgende. De verklaaring der werking van het Buskruid, en van het Donderend Poeder, is ook zeer toepasfelyk op de uitbarsting Van het Donderend Goud, wiens behandeling zo gevaarlyk is. — Éven als by het Buiskruid ën Donderend Poeder, gefchiedt ook hier eene vermenging van Gedéphlogisteerde en brandbaare lucht, welke ontvlammende dien Verfchriklyken flag veroorzaakt. — Het Donderend goud, is goud, dat door een vast Alkali gepraecipiteert wordt uit eene ontbinding Van goud in konings-water, gemaakt van Salpéter-zuur en Ammoniac-zout; of goud geprsecipiteert door een vlug Alkali uit eene ontbinding in konings - water, famengefteld uit Saipéter- en Zeezouts-zuur, of uit Salpéter-zuur en Zee-zout (ij. Men kan hier over ziert (t) Het is nodig, dat het uit de ontbinding gepraecipiteert goud een vlug Alkali by lich hebbe j om donderend te zyn. — Het konings-water, vart Salpeter - zuur en Ammoniac - zout gemaakt, bevat  33ö BYVOEGZEL S. zien het Werk van den Heer ïacquin, Profesfor in de Schei- en Kruidkunde te Weenen, in het Hoogduitsch, in 1784 gedrukt, onder den tytel: Anfangs grunden der Medicinisch-Practifchen Chyinie, §. 793 ,pag.445. feqq. alwaar verfcheidene gewigtige aanmer* kingen over deeze ftoffe gevonden worden, Geprsecipiteert niet - donderend goud geeft gedéphlogisteerde lucht, welke alle andere foorten van gedéphlogisteerde luchten , door andere handelwyzen verkreegen, in zuiverheid oneindig overtreft, gelyk in rnyn Werk over de Planten gezien kan worden (*)• In het donderend goud is, behal- ven uit zynen eigenen aart het vlug Alkali; want het Ammoniac-zout beftaat uit het zuur van Zee-zout en vlug Alkali; wanneer dan het konings-water gemaakt is uit Saipéter - zuur en Zeezouts - zuur, of uit Saipéter-zuur en Zeezout, wordt er vereischt, dat het goud, om donderend te kunnen zyn, door middel van een vlug Alkali, gepraecipiteert worde. (*) Het is zeer moeilyk, het oogenblik te treffen, dat deeze gedéphlogisteerde lucht allerzuiverst uit het niet-donderend goud voortkomt; ik heb reden om te denken, dat het laatfte gedeelte der lucht, die zich uit de ontbinding van goud , door vuur tot droog wordens toe uitgedampt, ontwikkelt, het zuiverfte is. Men moet deeze onvermengd tragten op te vangen, in het oogenblik, wanneer de-  B Y V O E G Z É L è. 33* ven die gedéphlogisteerde lucht > ook een Vlug Alkali, hetwelk, gelyk vry bekendis-, eene lucht opleevert, zo veel brandbaarer "als de brandbaare lucht der metaalen, datzy ënkel door warmte, zonder vuur, vlam vat: de 'uitbarstende lucht derhalve, die uitliet donderend goud Voorkomt , moet van eene ailergew-eldigfte kragt zyn, en vuur Vatten, alleen door warmte. * » k Voeg by de Noot (c) bladz. 65. Zy i die het gémeene welzyn ter harte ïieemen, kunnen niet dan met fmerte zien dat fommige lieden, weinig ervaaren iii dieri fchoonen en gewigtigeri tak der Natuurkunde 3 de Electriciteit, onderneemen Afleiders <%> openbaare Gebouwen ; eh zelfs op Buskruid - Magazynen te ftejleh , -die niet behoorlyk ingericht zyn. — In Engeland heeft men 'er gefteld, die niet in het water eindigden ; en men heeft my bericht, dat zelfs zodanige op Buskruid - Magazynen iri ver» dezelve & al haar zuiverheid uit het gepraccipiteert cemd voortkomt. Y 2  g32 BYVOEGZEL S. verfchillende Landen gefteld zyn. — Zy, die van wegens de Regeering belast zyn met de zorg, om eenige gebouwen voor het geweld des blixems te beveiligen, behoorden zo edelmoedig te zyn, dat zy, of wel zulk een last, van zo veel belang, niet op zich namen, indien zy zich zeiven niet genoeg geöeffend kenden in de Electrifche kundigheeden; of ten minften behoorden zy den raad van zodanige in te neemen, die zich op dezelve byzonder hebben toegelegd. — Uit zulk eene onvoorzichtigheid moet buiten twyffel een dubbel nadeel voor de Maatfchappy gebooren worden ; want behalve dat de gebouwen, van zulke Afleiders voorzien, aan ongelukken blootltaan, loopt ook daardoor het vertrouwen op het behoedmiddel zelve gevaar, van zeer verminderd te worden, en verboren te gaan; en wel te meer, dewyl men in 't algemeen niet kan onderftellen , dat zy , wien het opperbeftuur van zaaken is toebetrouwd, zich genoegzaam op een zo ingewikkeld ftuk der Natuurkunde hebben toegelegd, om te kunnen oordeelen over de gebreken , die in de inrichting van eenen Af leider kunnen plaats hebben; en dus ook, by gevolg, niet,, over de bekwaamheeden van hun, die zy te i werk  BYVOEGZEL S. 333 werk ftellen; zy zouden dus by gebrek van nodige kundigheeden omtrend dit onderwerp , misfchien by het eerfte ongeval, de Afleiders, in plaatfe van de onkunde des oprichters, ver»ordeelen; doch ik erken , dat het even moeilyk is, zulke ongelukken geheel - en - al voor te koomen, als het is, om ten allen tyde, tot het bekbeden van bedieningen , zodanige lieden te verkiezen , die de meeste bekwaamheeden hebben, om er zich op de beste wyze in te kwyten.. * * * Voeg agter regel 13. bladz. roo. De Graaf van rozënb erg heeft inde maand Augusty 1782. een nader bericht ontfangen , by het welk de Geestelyken vandie plaats hem melden, dat aldaar, geduurende dien Zomer tot den 23 Augusty, zes zwaare Donder - buyen, van veel blixemen vergezeld, hadden plaats gehad; doch dat niet één flag den Toren of de Kerk getroffen had; noch ook zelfs de huizen van het Dorp: dat, tot op den afftand van een vierde myl van het Dorp, door deze Donderbuyen geen ongeval was veroorzaakt, doch Y 3 dat  334 BYVOEGZEL S, dat op eengreoteren afftand, driefchaapeia waren doodgeflagen. In het jaar 1783 berichtte men dien Heer van daar, dat op den 21 Juny van dat jaar, de Afleider in een allerverfchriklykst Onwe-, der wederom was getroffen geworden, in het aanzien van een menigte van menfchen, die ter verrichting van hunnen godsdienst gekomen waren, en dat de Afleider, zonder befchadigd te worden, het Hemelsch vuur. geheel-en-al in de Aarde had afgeleid. % % * Voeg by de noot (a) bladz. 210. Doch het is dan nodig een kettingje van het metaal, waarin de twee glazen zyn vast gezet, te doen af hangen , op dat de Electriciteit naar de onderfte plaat van de Electrophore zoude kunnen te rug keeren, het welk niet zoude kunnen gefchieden s wanneer het vat A. zeer droog was, en als dan zou deboveafte plaat van de Electrophore, opgeligt wordende, zich niet kunnen ontlasten. » * * Voeg  BYVOEGZEL S. 335 Voeg by regel 24. bladz* 234. De uitbarfting zal zelden misfen, indien men de druppel Liquor anodims , geduurende een halve of geheele minuut, in her, pistool laat, eer men er de kurk opzet,om tyd te geeven, dat de druppel de lucht, in het pistool bevat, bezwangere. — Men behoeft niet te vreezen, dat de brandbaare lucht, in welke zich deeze druppel verandert , in dien tyd zal vervliegen en verlooren gaan ; om dat deeze brandbaare lucht zwaarder zynde dan de brandbaare lucht uit metaalen en modderige gronden , en zelfs zwaarder als de gemeene lucht, zo gemaklyk niet vervliegt. Ik heb deeze byzondere eigenfchap der brandbaare lucht uit' de Jether ( die dezelfde is, als die uit het Liquor anodims) breeder verklaard in eene verhandeling over dit onderwerp , in dePhil. Transaiï. geplaatst, - Indien men de proef wil. bekorten , behoeft men Hechts een druppel (en zelfs is een halve drup genoeg voor een pistool, dat niet meer dan 7 of 8 cubicq duimeri bevat) in het pistool te doen, hetzelve aanltonds met de kurk te fluiten, en het om te keeren: de damp van het Liquor , zwaarder dan de lucht, zal naar de Y 4 kurk  33Ö BYVOEGZEL S. kurk vallen , en by deszelfs doorgang de lucht met het brandbaar" beginfel bezwangeren: op deeze wyze kan men 5 of 6 maal in een minuut, en misfchien meermaals, fchieten. -— De beste en vaardigfte wyze is, een glaze buis, van 2 lynen diameter, in het Liquor te doopen, en den vinger op het boveneinde te houden; om te beletten, dat de druppel, in de buis gegaan, niet weder uitvalle; men brengt de-buis, dus met den druppel belaaden, boven den mond van het pistool, en de bovenfte vinger wegneemende, valt de druppel aanftonds in het zelve. — Indien het Liquor deszelfs kragt verloorenheeft, kan men die wederom opwekken, en zelfs vermeerderen., houdende het gedeelde van het pistool, daar men de druppel heeft haten vallen, over de vlam van een kaars; de druppel, dus door de hette tot damp gemaakt, geeft aan de lucht, in het pistool bevat, eene verbazende uitbarstende kragt. Het is goed, dat het metaal, het welk tot het geleiden van de Electriciteit dient, in plaats van met lak, met gewoon wasch bekleed zy; want de fpiritus ontbindt het lak. * • 1% Voeg  BYVOEGZEL S. 33? Voeg by de Noot (b) bïadz. 273. het volgende. Men begon de Platina, zedert den niet zeer gunstigen uitflag der menigvuldige pogingen van de kundigfte Scheikundigen van Europa, om dit metaal tot hand - werken , of werken van kunst, gefchikt te maaken, als een voorwerp van enkele weetlust, zonder dadelyke nuttigheid , te befchouwen ; doch zedert Zyne Excellentie, de Graaf Charles van Stekingen, door een groot aantal proeven getoond heeft, dat niet alleen de Platina even zo gefchikt is als het yzer , om alle bewerkingen der kunst te ondergaan ; maar dat zy ook verfcheide nuttige eigenfehappen van dit metaal met eenige van die van het goud vereenigt, fchiet er niets over, dan te wenfehen , dat het Spaanfche Hof moge kunnen goedvinden , dit kostelyk metaal in den koophandel te brengen. De Graaf van Sickingen heeft in twee Verhandelingen , aan de Koninglyke Academie der Weetenfchappen te Parys de manier medegedeeld, welke door hem is gebruikt,om de Platina fmeedbaar te maaken. -r- Die verhandelingen zyn in het Hoogduitsch vertaald, en te Manheim in het jaar 1782 gedrukt. Y 5 De  338 BYVOEGZELS. De Graaf merkt niet zonder reden aan» dat de wyze, waarvan hy zich bediend heeft , te kostbaar zyn zoude, om by groote hoeveelheeden gebruikt te worden , en hy fielt eene andere, min kostbaar, voor, van welke veele proeven hem eenig goed gevolg doen hoopen. Men kan in de ver¬ handelingen zelve het omftandig verflag zien, dat hy er van geeft; hier zal het genoeg zyn in't algemeen te zeggen, dat de manier, op welke hy de P torna fmeedbaar heeft kunnen maaken, beftaat in dezelve te ontbinden in konings-water, en in de ontbinding langzaamerhand een loog van gephlogisteerd Alkali te gieten, hoedahige men gewoonlyk tot het maaken van hetPruifisch blaauw gebruikt. Wanneer de twee vogten, te weten: het konings-water en de gephlo.gisteerde Alkaline loog, zeer fterk zyn, wordt er eenig Pruifisch - blaauw , van "eene vuile couleur, geprsecipiteert, en genoegzaam ter zeiver tyd cryftallifëert zich een min of meer rood zout, 't welk ook fomtyds zelfs geel is, en wiens crystallen gevormd worden door twee vierhoekige pyramiden, verë'enigd door hunne grondvlakten. Men feheidt dit zout door waslingen van het Pruifisch-blaauw af, men zygt  B, Y V O E G Z E L S. 33$ ^ygt het vogt door, en waasfemt hetzelve uit: geduurende deeze bewerking ziet men eene nieuwe crystallifatie te voor-: fchyn komen , en een weinig Pruifisch - blaauw. Men giet op nieuw gephlo- gisteerd Alkali in het vogt, om de vorming van het zout te verhaasten; men fcheidt de gevormde crystallen wederom van het overige af, men laat het wederom doorzygen, op nieuw uitwaasfemen, en men giet er wederom gephlogisteerd Alkali by, tot dat eindelyk het vogt weigert meer roode of geele crystallen voort te brengen. Alle de verkreegene crystallen worden voorts in een Hesfifche kroes aan een vry flerk vuur blootgefteld, 't welk de kroes doorfchynend gloeyend maakt, en men laat dezelve zo lang in dat vuur, tot dat al het zuur van het zout uitgedampt is, het welk men door den reuk gemaklyk gewaar wordt. Men vindt dan in de kroes een foort van fponsagtige metaal-ftoffe, van eene zilveragtige witheid, welke gioeijend gemaakt wordende, zich verëenigt, en zich onder den hamer laat fmeeden —— De Platina is in deezen ftaat volkoomen fmeedbaar, eri het dus verkreegen fmeedbaar ftuk heeft alle de bewerkingen der kunst ondergaan, en  340 BYVOEGZEL S. en fcheen niet merkbaar de compas-naald aan te doen. Met op deeze manier fmeedbaar gemaakte Platina heb ik, met den genoemden Graaf, de volgende proef gedaan. Een draad Platina, ter dikte van eene dikke brei - naaide, wierd omwonden met een ftaal - draad, wiens punt zeer fcherp wasj wy ontltaken, door middel van de Electriciteit , den Haaien draad in een glas, met zeer zuivere gedéphlogisteerde lucht gevuld, (welkers goedheid van 420 graden was) op de wyze in de Vde Verhandeling befchree- ven. ■ E e Haal - draad vatte vuur, en deelde de vlam aan de Platina mede (ten minfte naar allen fchyn) en de vlam had eene verblindende helderheid: een gedeelte van de Platina, by den ftaal-draad gevoegd, zich brandende van het overige affcheidende, viel door een laag van water op den tinnen bodem van het glas, en drong diep in denzelven, zich met dat metaal vermengende. — De Platina , welke, zonder zich van het overige aftefcheiden, gebrand had, wierd bevonden volkoomen gefmolten geweest te zyn : zy had niets van haare couleur noch fmeedbaarheid verloeren. Het blykt uit deeze proef, dat de Platina  BYVOEGZEL S. 341 na een waar metaal is, hebbende alle die hoedanigheeden, welke de andere metaalen nuttig tot de kunften en handwerken maaken : dat zy volkoomen gefmolten kan worden, dat de fmelting geene van haare nuttige eigenfchappen wegneemt, en dat er by gevolg niets meer vereischt wordt, om dezelve met nut te gebruiken, dan dat zy door den koophandel algemeener wordt, en een min kostbaar middel uitgedagt worde , om dezelve te fmelten. Deeze proef bewyst niet voHtrekt, dat de Platina weezenlyk ontvlamd is geweest, g elyk het yzer; dewyl noch de couleur, noch de fmeedbaarheid waren veranderd : het is zelfs vry waarfchynlyk, dat zy alleen gefmolten is geweest, zonder verkalkt te worden éyenè'éns als by het branden deredeleof vol- koomene Metaalen gefchiedt. Ikzalhier- omtrend echter niets beflisfen, ik zoude meer proeven hebben moeten doen , om Heilig te kunnen fpreeken; doch daartoe ontb rak my eene genoegzaame hoeveelheid van fmeedbaar gemaakte Platina. Het is my tweemaal gelukt, de vlam van den eenen ftaal-draad tot den anderen voort te planten, door de zelfftandigheid van de Platina heen, op eenen affland van twee Jy-  34* BYVÖEGZËLS. lyncn, doch ik heb de Platina nog nooit a!leeh kunnen doen ontvlammen, te weeten, zonder by yzer of flaal gevoegd te zyn; en wanneer men er yzer of flaal byvoegt j is hetnauwlyks mogelyk teonderfcheiden^ of niet Hechts het yzer alleen brandt; BE-  BESCHRYVïNG VAN EEN BLIXEM-AFLEIDER, Voor Moolens gefchikt , welke onafgebroken blyft, niet tegengenftaande de Roeden, en de Kap van den Moolen, in beweeging zyft. DOOR J. van BREDA. D e ondervinding fchynt te Ieeren, dat de Moolens in ons Vaderland over het algemeen meer door het verwoestend geweld des blixems worden aangetast, dan wel andere gebouwen, het zy dat de ftoffe, uit welke zy worden famengefteld, of, dat waarfchynlyker is, hunne hoogte en afgezon'derde plaatfing , daartoe meer geleegenheid geeven. In eiken Zomer immers worden verfcheide door den blixem getroffen, en lyden fchadevan meer of minder belang: van hoe veel nuttigheid welgeplaatfte Afleiders aan dezelve zouden zyn, behoeft den kundigen niet gezegd te worden; en het is radedaad te verwonderen, dat men tot hier toe  344 BËSCHRYVING van ëeN toe aan dit foort van gebouwen er zo zeld* zaam gebruik van ziet maaken; misfchien darde moeilykheid die er is, om eeh goeden Afleider behoorlyk aan eenMoolen te plaats fen, zó dat deeze de noodzaaklyke bèweegingen der roeden en van den kap niet hinderlyk zy, gedeeltelyk de oorzaak is. Men heeft afbeeldingen van Afleiders, aan Moolens te plaatzen, zien in 't licht komen , wier uitvoering , zo al niet onmooglyk, althans voor het woonhuis, dat veelal by de Moolens gevonden wordt, hoogst nadeelig zyn zoude. — Men wilde, namelyk, op den kap des Moolens een houte ribbe, het bovenlte gedeelte des Afleiders dragende, geplaatst hebben, welke hooger als de lengte der roeden moest zyn: van den kap brengt men den geleider tot het uiterlle van een der fpruiten van deri Moolen, en van. hier laat men een ketting afhangen, die tot aan den grond raakt, en wiens einde over den grond fleepende, de be* weeging van den kap, wanneer de Moolen naar den windftreek gekeerd wordt, volgt. Het blykt uit de opgaave van zulk een model van zelve, dat het van geen dienst kan zyn, wanneer er zich eenig gebouw ter zyde van den Moolen bevindt; be* hal-  BLIXEM-AFLEIDER. 34^ halve dat het, om van andere gewigtige zwaarigheeden, waaraan zulk een Afleider zoude onderheevig zyn, niet te gewaagen, zeer moeilyk, zo niet onmooglykis, een roede of ribbe, van de vereischtelengte, in den kap der meeste Moolens zodanig vast té zetten j dat dezelve tegen den wind beltand zy-. . .. Een betere opgaaf, van een Afleider voor Moolens, is door den zeer geleerden Heer m. van marüm in het Vide Deel der Verhandelingen van het Bataafsch Genootfchap voorgelleld; en men zou zich van die Inrichting ongetwyffeld met vrucht kunnen bedienen, was het niet, dat fomtyds by de behandeling van zulk eenen Afleider, het ieeven van een mensch in gevaar konde koomen; te weeten: het,zoude by deezen verèischt worden, dat de lieden, die den Moolen bewerken ,• telkens, wanneer dezelve wordt lïil gezet, 't zy by aannaderendé donder-buyen, of by het eindigen van den arbeid, de gemeenfchap, welke tusfen het bovenlle en onderlle gedeelte van den Afleider, geduurende dat de Moolen in beweeging is, was afgebrooken, herftelden en wederom volkoomen maakten. Doch hoe zoude men met eenige gerustheid dit werk,' j. deel. Z hoe  346 BESCHRYVING van een hoe weinig moeite er ook in zich zelve aan - vast is, op den duur kunnen toebetrouwen aan lieden, die zelden gaarne iets buiten den gewoonen loop van hun werk verrichten , die niets van de werking der Afleiders verfhan, noch het gevaar kennen, dat van een ergens afgebrooken Geleider te wagten zoude zyn: zoude men niet mogen vreezen, dat zy nu of dan nalaatig zouden zyn omtrend dit werk? ja, zoude het niet te duchten zyn, dat nu of dan, by fchielyk opkomende en aannaderende donder-buyen , of zelfs by het overdryven van ffcerk geladene wolken, welke te vooren nog geenen blixem hadden uitgegeeven; en dus, om zo tefpreeken, niet gewaarIchuwd hadden , het fluiten van den Afleider, den geenen, die het deed, doodlyk wierd ? Deeze zwarigheid, die my gewJgtig is voorgekomen, en welke ook den Heer van m irum niet ontfnapt is, heeft my den voorkeur doen geeven aan zulk eenen Afleider, welke, eenmaal aan den Moolen geplaatst zynde, altyd, even eens als aan eenig ander gebouw, van den punt af tot aan het water toe, onafgebrookenblyft; aan welken derhalve de lieden , die den Moolen bewerken, nimmer iets te verrichten hebben; dk  BLIXEM- AFLEIDER. 347 die noch de omwenteling der roeden, noch het wenden van dezelve naar den wiudftreek , eenigen hinder toebrengt, en welke aan de meeste foorten van Moolens, die eenen beweegbaaren kap hebben , kan geplaatst worden. Eenfchets van zulk een Afleider, welke ik by geleegenheid, dat men een der Moolens in deeze Stad van een Afleider wilde voorzien, uitgedagt heb , vertoont del Vde Plaat. A A A. Zyn drie vlakke yzere reepen, één duim breed en ruim een quart duim dik., gelegd tegen de voor of agtertle oppervlakte van drie roeden van den Moolen, en op het hout der roeden met fchroeven vastgemaakt. Elk deezer yzere reepen is, aan de einden der moolen - roeden , van twee kopere zeer fcherpe punten voorzien, welke aan de yzere ftaaven gefchroefd worden. — Men kan deeze punten op meer dan eene wyze ftellen, zich fchikkende naar deplaatslykeomftandigheeden : dus wanneer by voorbeeld , de roeden, omgaande, den grond, of den omloop van den Moolen te naby komen , om de vorkwyze gedaante te gebruiken , kunnen de punten zydelings heen gericht worden. De yzere reepen gaan, langs de roeden Z 2 tot  348 bESCHRVjVI]NG van een tot aan den kop van den As des Moolens en hebben, door middel van een kort ftuk yzer van dezelfde zwaarte, langs het uitfteekende gedeelte van den As leggende , gemeenfchap met een platten yzeren ring b. welke om den houten fchyf, of de kraag, die om den As, agter de roeden, gevonden wordt, is vastgemaakt, en dus met den As, en de roeden omwentelt: deeze ring heeft een i duim dikte, en zo veel breedte alsmogelyk is. C. is een yzere beugel, in de gedaante van een halfrond, den gemelden platten ring. om de fchyf gedeeltelyk omvangende: deszelfs einden hebben elkeen koperen rol,beweegbaar om een as, en deeze rollen raaken den platten ring b. over deszelfs geheele breedte. — De rol, welke aan het bovenfte einde van deezen beugel is, is van de meeste noodzaaklykheid , terwyl de onderfte des noods gemist zoude kunnen worden; de beugel , namenlyk , den ring b. vry ruim omvattende, en zelve door middel van een eenvouwig fchernier E. eenigzins beweegbaar zynde, legt de bovenfte rol, door zyne eigene zwaarte , en die van den beugel , nedergedrukt, altyd op den ring b. terwyl dezelve in 't geheel geen hinder aan de be-  B L I X E M - A F L E I D E R. 349, beweeging van den ring B. of van den As des Moolens, toebrengt; en by E. beweegbaar zynde, eenigzins opgeligt kan worden, of wyken kan, in gevalle de ring B. niet volkoomen rond ware, of de omwenteling van den Moolen-As eenigermaate ongelyk gefchiedde. E. F. H. Is een geboogen yzere ftaaf, gaande ter zyde langs den kap van den Moolen agterwaards, wordende by F. op een der fpruiten G. vast gemaakt: by E. is aan deeze ftaaf de beugel C. door middel van het gedagte fchernier vast, en aan het van den kap naar beneden geboogen einde, wordt by H. door middel van een dergelyk fchernier, het ftuk I. gehegt: dit ftuk, in de figuur afzonderlyk vertoond, draagt insgelyks een beweeglyken koperen rol: — het yzer van den ftaaf E. F. I. en van den beugel C is een duim vierkant. Om het lighaam of den romp van den Moolen, éven onder den kap, is een vlakke yzere ring L. L. op houte klosfen vastgemaakt, gaande rondom den Moolen :.op deezen ring, welke twee duimen breed en ruim een quart duim dik is, rust door zyne eigene zwaarte de rol I. welke in zyne geheele lengte de geheele breedte van den ring raakt, en Z 3 wan-.  350 BESCHR Y VING van een wanneer de kap omgevoerd, en naar den wind gericht wordt, altyd op denzelven blyft rusten; terwyl door het beweeg]yk fchernier H, voorgekomen wordt, dat de rol nimmer van den ring afgeligt wordt , fchoon de omwending van den kap niet in een horizontaal vlak gefchiedde, het welk, vooral by Moolens, welke niet nieuw zyn, meest plaats heeft. 1 e fchernieren E. en H. moeten zo gemaakt worden, dat zy ligt beweeglyk zynj entoelaaten, dat de ftukken C. en I. altyd door hunne eigene zwaarte naar beneden gedrukt worden; en om voor te komen , dat de rollen, welke aan deeze ftukken zyn, nimmer van het yzer , 't welk zy raaken moeten, afgezonderd zouden kunnen blyven, is aan het ftuk C. de arm, welke den ring B, van onder omvat , en aan het ftuk I. het omgebogen einde, gaande onder den ring L. L. gevoegd. Van den ring L. L. gaat, langs het Lighaam van den Moolen, een yzere ftaaf M. M. 4 duim vierkant, naar beneden, door den omloop v. N. en verkrygt by O. eene richting , gefchikt om de gebouwen, welke zich aan het onderfte gedeelte van den Moolen bevinden, te vermyden, ên loopt eindelyk tot  BLIXEM-AFLEIDER. 351 tot in het water voort, alwaar het einde aan een paal P. wordt vastgemaakt, of zo 'er -geen water naby den Moolen is, wordt het einde der ftaaf, in verfcheide punten verdeeld, tot in de natte aarde voortgeleid. De ftaaven, welke deezen Afleidér uitmaaken, moeten alle over hunne geheele lengte van behoorlyke dikte zyn, en het is nuttig dezelve niet te ligt te neemen. Echter meene ik, dat yzer van zodanige zwaarte, als ik heb opgegeeven, voldoende zyn zal. Het is van belang, dat de einden van eiken ftaaf, uit welke de Afleider wordt famengefteld, tot op de helft der dikte worden ingelipt, op dat dus twee zulke einden, op elkander leggende, en met een of twee fchroeven , wel aan elkander verbonden, te famen dezelfde dikte als het overige van den Itaaf hebben. Men zoude ook tot deezen Afleider gedeeltelyk looden reepen van genoegzaame breedte en dikte kunnen gebruiken; by voorbeeld: opderoeden, enlangs / het lighaam van den Moolen, zo men flechts zorge droeg, dat dit lood met het overige metaal behoorlyk verëenigd ware. Over den kap des Moolens ligt een looden reep R. met het metaal van den Afleider Z 4 ver-  3J2 BESCHRYVING van een verbonden j en het zou niet ondienftigzyn; dergelyke reepen ook over de fpruiten te leggen; ten einde den Blixem, indien dezelve door een colom reegen naar het agterfle gedeelte der Moolens, of naar de fpruiten geleid wierd , eenen gereeden weg naar den Afleider te verfchaffèn. Het zal uit de gegeevenbe "chry ving blyken , dat deeze Afleider, eenmaal behoorlyk aan den Moolen geplaatst zynde, niet alleen geene van deszelfs beweegingen hinderlyk is j maar ook in geenen deele vordert , dat de lieden, welke den Moolen bewerken , er zich mede bemoeyen: alleen zal het noodig zyn * dat, wanneer de Moolen wordt ftil gezet j men zorge,- dat de roede, die van geen yzere ftaaf voorzien is, naar beneden gezet worde; doch indien men mogt denken , dat ook dit zöu kunnen' verzuimd worden, zal er niets anders nodig zyn , dan ook deeze roede met een gepunten ftaaf te voorzien , wanneer het volftrekt onverfchillig zyn zal, in welken ftand de roeden gezet worden. Ik erken, dat deeze Afleider eenigzins meer famengefteld fchynt, en misfchien ook eenigzins fkostbaarer is, dan andere, welke te voren befchreeven zyn; doch indien dit-  BLIXEM -AF LEI DEP. 353 dit al indedaad plaats had , overweege men, dat deeze ook voordeden b zit, welke in andere niet gevonden worden, te weëten: dat deeze den Moolen ten allen tyden beveiligt, en den dienst doet, waartoe hy gefchikt is, 't zy de Moolen in beween ging of in rust is; dat men de Zorg nopens de onafgebrookenheid des Afleiders, welke eene der allergewigtigfle vereischtens van dit behoed-middel is, niet a?.n lieden , die van deszelfs werking geheel onkundig zyn, behoeft over te laaten; en eindelyk, dat by deeze inrichting het leeven van een mensch nimmer gevaar kin loopen , het welk by zulke Afleid rs, die telkens op de eene of andere plaats geöp. nd, en wederom vercenigd moeten woruen, niet onmooglyk is., Z s DRUK-  DRUKFOUTER Dus te verbeetere». BUdt. 2 reg. %6 ftaat vermeerdert ka vermindert 4 — 2 — phosporus — Phosphorus 24 — j.r iets — iets 45 —■ «3 omtren- — omtrend >. 50 — 5 — zulken — zulke Jt ,—, g.n preculfi t-pereuljt ' 51 — !3 r— haare j— hunnr • 54 — li, 13 ftaat om een gevoelen te omhelzen , juist tegenovergefteld met dat... ka : om een geheel tegenover geitel^ geyoelen te omhelzen, gelyk dat was, —T-- 7i —r ic — wedeiftand — weerftand : 7i — 16 —r wederftaud — weeritani -ar—- 76 — a.n —- 't waeie — 't ware 80 — 7.ni— want — maar 1 r- 95 — n.n Afleiders — Afleder * 103 — 13 z-elven. — zelve 141 ,— I7.i, . inaequalites — inaequaü- tates - 150 — 12 —uitbars ende —uitbarften- de ' 57 — 4 -—- Manifacturicr — Manufac- turier > 170 — 3 zyde Moffen _ zydefloffi? ~ '74 — 7 -— III. — Ij. . i94 .— - nieuwe — nieuw ' 241 —~ 3 an _ van Blgiz.  DRUKFOUTEN, Bladz. zji reg. 9 ftaat het kleine ftuk platina Uui het kleine hoopje platina «r—— 280 1 II t— XOq0 ^w Tooi 283 — 22 nog — noch - 298 — 3 — conferya — emfervé 309 — 1 ter — water r 313 — 6 —r- ware —> waarc n 320 11 r~rr zoude de hoeveelheid i* het verkreegeu lucht alge? meen : lies: zoude de hoeveelheid der verkreegen lacht in het algemee» !- 1 ■ 3*4 ~~ ——• verkyrgt verkrygt tm— 315 5 s«« A$aïe Afyvt