ff O TT KR by ïJV-Coit. \ 'KL MDCCKCIII    Oliplant  € i > DE OLIPHANT. Afgebeeld naar eene Tekening van De Seve. De Oliphant behoort onder de Clasfe der zogenaamde Mamma/ia, of zogende Dieren; doch hy maakt, volgens het ftelfel van LinnJeus, op zich zeiven eene byzondcre &ort uit. Deszelfs kenmerken zyn : • ••« Twee zeer lange Hondstanden in .het bovenfie Kaakbeen. Vier Maaltanden in elk Kaakbetni Geen Snytanden. Een lange buigzaame Nens of Snuit» Twee Tepels tmfchen de voorfte pooi'en t efi Een byna kaale Huid. ■arara M r- * ooit heeft de heerfchappy over de beesten des veld* den mensch tot meer luifter verftrekt, dan de onderwerping aan zyn gezag van het grootfte dier dat op de aarde leeft; een dier, welk boven alle zyne mededieren uitmuit, zo wel in de grootte van zyn geftalte en de kragt van zyn lighaam, als in fchranderheid en kennis; hy bezit, zegt de doorluchtige Buffon, het vernuft van den bever, de behendigheid van den aap , en dc aandoenlykheid van den hond. Dus is het niet ten ènregt, dat men dit edel dier den naam van haifredenst» rende Oliphant heeft gegeeven. , lü; Dekj,. a ©4  De Oliphanten worden alleen in ^» en Afrika geteeld: zy worden noch in Europa, noch in Amerika in hunnen natuurlykén ftaat gevonden. Jn 4W*« onthouden zy zich meest tusfehen de Rivier Senegal en dc Kaap de Goede Hoop, en daar zy in deze uitgeftrekte landftrcek menigvuldiger zyn dan in andere landen, ayn zy ook minder bevreesd voor den mensen dan in ecnig ander gedeelte der waereld. De woefte bewooners dezer Landen, wel verre van dit vermogend dier onder hunne gehoorzaamheid te doen bukken, fchynen eerder zyne verblytplaatfen te myden en zyne woede te ontvlieden. De hoogte van den AFrikafche Oliphant is doorgaans twaalf voeten; dan men zegt, dat die van Afia, fchoori zo menigvuldig niet., veel grooter zyn, en zomtyds zes' ien voeten bereiken. Het wyfjen is kleiner dan hét mannetjen; ook worden haare flagtanden zo groet niet als die der mannen. Dc ooren van den Oliphant zyn verbaazend groot, en met diepe golven aan de randen getekend; wanneer het dier bedaard is, hangen de ooren neder; doch als het toornig is, trekt hy ze op, byna in de gedaante van eene geldbeurs, en fteekt ze voorwaards. Ik heb van goeder hand gehoord, dat het oor van eenen Oliphant, dien men aan de Kaap gefchoten had, Van de ffihoudèrs van eenen middenmaatigen Hottentot tot op den grond reikte. De oogen van dit dier zyn zeer klein in evenredigheid zyner grootte ; zy zyn egter zeer aahdotnlyk en vol uitdrukking. Doch van alle de werk-  < 3 > Werktuigen, die de natuur met eene zo milde hand aan haare begünstigdfte voortbrengfelen heeft gefchonken, is de Snuit of Tromp van den Oliphant mogelyk het volmaakfte en het verwonderenswaardigfte. Hy is te famengefteld ui: vliezen, zenuwen en ipicren , cn is beiden een zintuig van het gevoel en van de beweeging ; want het Dier kan hem niet alleen naar alle kanten bewcegen en buigen ; maar hy kan hem ook inkrimpen of uitrekken, naar goedvinden. Deze ftmit is, volgens Ray, in drie buizen verdeeld, waarvan twee èenè fchroefwyzige, en de ander eene regtlynige richting hebben. By eene Oliphant van veertien voeten hecg werd de fnuit agt voeten lang, en aan het begin, of by den kop, vyf voeten in den omtrek bevonden. Aan het ondereinde van den .ihuit, dat met eene fcprt van rand omboord is, zyn twee neusgaten, door welke hy het water, door eene fterke zuiging, in groote hoeveelheid kan opflorpen, het zy om zynen dorst te lesfchen,of om zich te wasfehen of te verkoelen. Wanneer hy zynen. dorst wil lesfehen, fteekt hy het einde van zynen fnuit diep in de keel, en door hei uitblaazen van zynen adem* ipuit hy het water daar in uit. Als hy zich verkoelen wil, fteekt hy zynen tromp om hoog, en fpuit het water daar uit over zyn gantfche lyf. Men zegt, dat hy twea emmeren waters in zynen fnuit kan laaden. Als hy lasten van twee of drie honderd ponden wil opligten, plaatst hy de randen aan het einde varf zynen fnuie 'er op, en zynen adem innaaiende, blyft het lighaarn daar aan hangen. Boven de neusgaten fteekt de rand A a ia  < a y <$i een punt uit, omtrent vyf duimen lang, in de gfe* daante van eenen vinger, het welke ook de gevoeligheid en behendigheid van dat nuttig lid in eenen ftcrken graad bezit. Deze vinger is ook buigzaam, en ftrekt het dier tot hetzelve gebruik als de vingers van eenen mensch. Hy kan daarmede het kleinfte ftuk geld van den grond opraapén; hy kipt daarmede kruiden en bloemen uit, en neemt dezclven een voor een op» hy kan daarmede de knoopen, in touwen gelegd, ontknoopen; feekkên openen en iluiten,een kurkuit eene Hes trekken, &c. De Oliphanten hebben in elk kaakbeen vier maaltanden •> die zo digt in eikanderen fiuiten, dat zy met het kaakbeen een hard ch vast lighaam uiimaaken. Een dezer maaltanden weegt zomwylen vier en een half pond, hebbende negen duim breedte ; doch deze zjn klein, in vergelyking van de twee flagtanden, die in 't bovenfte kaakbeen wasfen; want dezen wegen zomtyds honderd cn vyfrig of twee honderd ponden, en zyn het geene dat men yrcor noemt. Dc Huid van den Oliphant is vol knobbels, en diepe fpleeten, welke naar alle ftreekeu over dcszelfs oppervlakte- lbopen , welke haar eemgzins het voorkomen geeft van den bast van eenen ouden boom. In deze fpfeeten wasfen cenigc borftel-hairen, die ook hier en daar over het lighaam verfpreid zyn. De koleur van den Oliphant is doorgaans donker aschgraauw; men zegt dat 'er ook witten zyn; doch zy zyn zo fchaars, dat een van dc hoogftc titels der Oofterfchc Vorften is Bezitter van den Witten Oliphant: In Siam, zegt men, WOïd een dezer Oliphanten 'm een pragtig Paleis bewaard j  '<5> jfraard ; door honderd Aniptenaaren opgepast; uitgaf de vaten bediend, en als hy wandelt, word een zonne_ fcherm boven hem gedraagen. De achting der Indiaanea voor den witten Oliphant is gegrond op hun geloof vai» ziels-verwisfcling, zynde zy van begrip, dat de zielea der afgeftorvene Indifche Keizeren hun verblvf in dezo witte Oliphanten genomen hebben. — DePootenvaa dit dier gclyken haargroote pylaaren van vyftien of zestien duimen miduenlyns, en van vyf tot zes vexren hoogte; — de voet is kert, en in vyf tecnen verdeeld, doch zodanig met de huid bedekt, dat zy naauwlyks zigtbaar zyn : aan de punt van elke teen is een nagel, of hoef, van eene beenachtige zelfstandigheid. Wanneer deze dieren in eenen wilden ftaat zyn, leven zy gmcenlyk in maatfehappy, in de eenzaarnfte boschen en woeftynen ; zy verwyderen zich niet verre van eikanderen , om eikanderen by gevaar te kunneq onderfteunen, het zoude derhal ven zeer gevaariyk zyn, om eenen uit een troep, die zomtyds uit eeuige honderden bèftaat, aantetasten; want zo zy beledigd worden, zetten zy den perfoon, die hen beledigd heeft, na, en vervolgen hem zonder ophouden , tot dat zy zich gewroken hebben. Men heeft egter zomtyds eenen Oliphant of twee aaiigen-offen die van de troep afgedwaald waren, of denzelven verre agter na kwamen ;'op dezen worden dikwyls jagt gemaakt, en fchoonzygemeenlyk voor de overmagt moeten bukken , komt hunnen dood den Jageren zomtyds duur te ftaan. A 3 »e  KT 6 > Dc gewoonlyke tred van dei Oliphant is niet fneller dan de draf van een paard; maar wanneer hy aangejaagd word, loop: hy op eene'fooit van telgang, zo fnel als een paard galoppeeren kan; doch hy kan niet gemaklyk kceren of wenden. De Oliphant kan ook zeer goed en fnel zwemmen. Men ziet zomtyds een gaótfchcii troep, oud en jong, eene breede Rivier overtrekken; de ouden en fterkeri gaan dan vooruit, om den ftroom eerst te beproeven, en den grond aan dc óverzyde te onderzoeken : wanneer zy bevinden,, dat 'er geen gevaar is, begeeft zich de gantfche troep in het water; de ftcrkfte voor en agter ; de zwakfte en de wyfjens in het midden; zo de jongen niet goed zwemmen kunnen, worden zy door de ouden geholpen, die hen nut hunne fnuiten opbeuren. De gewoonlyke fpyzen van den Oliphant zyn wortelen, kruiden, bladeren en jonge boomtaklcen; de bloesfem van den Oranjeboom fchynt hem byzonderlyk aangenaam te zyn; want zo hy 'er een aantreft, maakt hv hem in eenige minuuten kaal; de Kokosnoot-boom, de Palm- en de Sago-boom, ftrekken herrt ook tot eene iekkerny; hy eet ook graanen en vrugteri; maar hy eet noch vleesch, noch visch; hoewel Thevenot verhaalt, dt't hy te Delhi de Oliphanten vleesch heeft zien ccten; dan zulks moet men als eene verbastering befchouwen, voortspruitende uit de flaverny. Wanneer een dezer dieren eene plaats gevonden heeft, daar ryklyk tc ccten is, roept hy de anderen om met (' . hern  4 7 > l-.ertt té deelen; en daar zy eenegnote hoeveelheid fpyze noodig hebben, vei huizen zy zeer dikwyis , en wanneer zy op bebouwde landen komen, rigten zy g:ootc fchade aan, vernielende met hunne groote ligha:.men, en breedé pooten, veel meer dan zy eeten. Een Oliphant kan honderd en vyftig ponden gras op eenen dag eeten;, gevolglyk kan een troep dezer dieren eene gantl cheftreek lands in zeer korten tyu geheel verwoeden; en daar zy met eenen gantfehen troep te gelyk komen, de oudfte en fterkfte vooruit; de zwakfte in het midden, en da tweede in kragten en cuderdommen, in de agterhoeee» is het onmogeïyk om hen tegen te gaan. De Indiaan, r» en Negers Hellen alle middelen aan het werk om hen aftefchrikken , door een groot geraas met trommelen als anderzins te maaken , en vuuren rondom hunne wooningen aan te fleeken; dan in weerwil van alle, deze voorzorgen, breeken de Oliphanten dikwyis door de heiningen; vernielen hun gancsch gewas, werpen hunne hut en omverre-, en vergasten zich op hunnen oogst; en wanneer zy zich verzadigd, of alles vernield hebben, nekken zy in dezelve order zo als zy gekomen zyn weder te rug. Dewyl de Oliphanten, wanneer zy pa'aren, zich in de eenzaamfte wildernisfen on houden, en men de tamme Oliphanten, ondanks alle pogingen , die men eeuwen lang heeft aangewend, nooit heefi kunnen doen teelen; als of zy hunnen vernederden ftaat bewust waren, ea geene flaaven wilden voortbrengen, weet men weinig van hun dragt of voortteeling. Arisïox£I-es zegt, A 4 dat \  < 8 y dat hy twee jaaren draagt; dat het wyfjen maar één jong te gelyk voortbrengt; en dat het jong drie jaaren lang zuigt; dan hy geeft ons geen verhaal, waaruit wy van de egtheid zyner befchryving kunnen oordeelen. Dit is egter zeker, dat alle dezer dieren, die tot den dienst van den mensch zyn onderworpen geweest, oorfprong"» lyk wild geweest zy", en op eene of andere wyze geVangen geworden; en fchoon men van begrip is, dat zy in hunnen natuurlyken ftaat twee honderd jaaren leven, moeten egter het getal der tamme Oliphanten door ziekte, toeval of ouderdom verminderen; weshalven de Oosterfche Volkeren genoodzaakt zyn , om dit verlies te vergoeden , door alle jaaren Jagtpartyen aan te richten ,• om wilde Oliphanten te bekomen. \' De wyze, waarop men deze dieren vangt of dood, Volgens de verfchillende vermogens, bekwaamheden, en oogmerken van de onderfcheideneVolkeren, die hem beoorlogen, is al te aanmerkenswaardig, en te veel aar* de natuurlykè Hiftorie vasi den Oliphant gehegt, om in deszelfs befchryvhig niet geboekftaafd te worden. De Afrikafche Negers, die veele kragten aan den ftacrt van den Oliphant toefchiyvcn, wanneer die levendig afgefneden is geweest, en denzelven zomtyds regens twee of drie Slaaven verkoopen, vervolgen den Oliphant zu lang, tot dat hy in eenen engen weg geraakt is, daar hy zich niet gemaklyk om kan draaien; een der Negers, die hem gejaagd heeft, volgt hem agter op, en hakt hem fchielyk den ftaaitaf; dit is zekerlyk eer» Itout beftaan; maar dewyl de Oliphant niet gemaklyk : " . ■ wende»  < 9 > «venden kan, komt hy gemeenlyk gelukkig af. De Hottentotten en de nabuurige Volkeren, hebben eene minder gevaarlyke wyze , om de Oliphanten , Rhinocerosfcn cn andere groote dieren van hun land te vangen; zy letten op, langs welken weg die dieren gaan drinken, het geen zy door het diepe fpoor hunner voeten gemaklyk kunnen nagaan, zo wel als doe de laanen, die zy in de bosfehen maaken; in deze laanen, of op het vlakkt? veld, daar fcat fpoor loopt, graven de Hottentotten eenen kuil, en'zetten daar in eenige fcheippuntige paaien regt overeinde; deze kuilen bedekken zy met takken van boomen, waarop zy blaêren en vervolgens zandi leggen; wanneer nu deze zwaare dieren langs hunne» gewoonen weg komen, en op de takken, die den kuil dekken, treden, ftorten dezelven in, en zy vallen op de puntige paaien in den kuil, en al worden zy van dezelven niet doorboord, worden zy door de Hottentotten met hunne asfagaajen of werpfpiefen afgemaakt. Doch de Kaffers zo wel als de Hottentotten, jagen deze dieren ook op eene andere wyze; zy bekruipen dezelven, wanneer zy in flaap zyn, en werpen hun dan hunne as/agaaien in het lyf, en zo zy het gewond hebben , l0open zy het zo lang op het fpoor na, tot dat het aan zyne wond Iterft, het welke zomtyds verfcheidene dagen gebeurd , na dat het de wonde bekomen heeft. - De Volkplanters aan de Kaap maaken ook zomtyds jagt op de afgedwaalde Oliphanten, en doordien zy zeer ervaren zyn in het fchieten, maaken zy dikwyis groote voordeel met dcrzelver ilagtanden, die zy, zegt men* A f voor  < iö > voor een gulden het porid aan de Kaap verkoopen kunnen, en daar de groote tanden honderd vyftig of twee honderd ponden weegen, kunnen zy met eenen enkelden fchoot wel drie of vier honderd guldens winnen. Het is de.halven niet te verwonderen, dat een zo voordeelig handel dit Volk aanlokt om op de jagt te gaan, fchoon zy dikwyis het leven 'er by inlchieten; want zo de Oliphant zynen vyand gewaar woid, loopt hy op hem af, en tragt hem te verpletteren. Een dezer Jaagers, genaamd Klaas Folk, op eene Hei zynde, meende, dat hy onder bedekking van eenige hier en daar verftrooide doomftruxken, eenen Oliphant, die op eenigen afïland van hem ftond , gemaklyk zoude kunnen bekruipen ; doch hy werd ongelukkiglyk door het dier befpied, vervolgd, en agterhaald; de Oliphant omvattede hem met zynen trernp, en verpletterde hem in een oogenblik. Zelfs is deze jagt met gevaar verzeld, al zit de jaager te paard, fchcon 'er onder de Kaapfche Boeren zyn , die op de jagt zo afgerigt zyn, dat zy, als zy op een goed, welk geoeffend jagtpaard zitten, alleen eenen troep Oliphatf ten duiven aantasten : hoewel zy gemeenlyk fan gez-lfchap gaan van twee of drie te famen, zittende elk op een paard , en elk voorzien van een zwaai- jagt geweer, met eenen grooten kogel gelaaden: als zy honderd en vyftig fchreeden van den Oliphant af zyn, ftygefi zy van hun paard, en öaan den toom om hunnen arm; zy plaatfeti hunnen laadftok regt op in den grond, om hun geweer daarop te laaten rusten, en op eene kme liggende, fclüeten zy op den Oliphant, die zich gewond  < Iï > gevoelende,op den gcenen die gefchoten heeft, afkomt, waarop hy lchrelyk weder te paard klimt en wegrent, liefst eenen berg op, om dat de Oliphant hem daar zo gemaklyk niet kan volgen; of hy ryd in de rondte, om dat het dier zich niet gemaklyk wenden kan; onder* rasfehen neemt een van zyne makkers de kans waar, cm op den Oliphant, onder het loopen, weder te fchieten, het zy op zyn paard zittende, of te voet, naar de gelegenheid zulks toelaat; de Oliphant zich weder gewond vindende, verlaat den voorigen en komt weder op dezen af, wanneer de ander, of een derde, hem wederom vervolgt, en op hem fchiet : dit doen zy zo lang tot dat het dier cindelyk , door verlies van bloed, oé «valt, erj riVtmaakt word. Men kan gemaklyk bcgrypeft, dat, fchcon de jagt te paard zo gevaarlyk ! w te VOBt, ;.y tgter met veel gevaar verzeld is. Ten val van zyn paard; het hard loopen van den Olip] " , en axden: t<:cv.illen, kunnen voor den jaager doodlyk worden. Ecnige Kaapfche Boeren , omtrent drie jsareu geleden, op eenen binnenlandfchen togt y: ■ zagen eenen grooten mannetjen Oliphant aankomen, dien zy te paard vervolgden en aantasteden; hy had reeds verfcheïdeue fchooten ontvangen, en was al twccraaalcn gevallen, wanneer hy in een kreupel bosch kroop. De Jaagers, denkende dat hy buiten ftaat was om kwaad te kunnen doen, naderden de plaats, daar hy zich verborgen had, wanneer hy onverwagt woedend uit het kreupclbosch ten voorfchyn kwam, en op eenen yan de jaagers, genaamd Lodewyk Prins, toeloopende, Ijgtta  ♦£ 12 > figtte hy hem met zynen fnuit van zyn paard, fmeet her op den grond, en vertrapte hem onder zyne pooteni toen ftak hy eenen zyner flagtanden door zyn lighaam, -cn vvicip hem in de lugt verre van zich af. De anderen liegen intusfchcn van hunne paarden, en verfcholen zich in het digst van het boschjeji de Oliphant een var» de paarden in het oog krygende, volgde hetzelve eenïgen tyd, keerde toen terug naar de plaats daar het lyk lag, en bekeek hetzelve; de jaagers fchooten nu allen te gelyk op hem, en , naeenige kogels ontvangen te hebben, week hy weder in het bpschje; meenende dat hy nu verjaagd was, kwamen zy uit hunne fchuilplaats, er» begonnen een graf voor hunnen ongelukkigen medegezel te graven, wanneer de Oliphant weder ten voorichyn Icwam en hen wegjoeg , doch eenige kogels op nieuw ontvangen hebbende, begon hy te wankelen; viel ein-delyk neêr, en wierd door eenige fchooten afgemaakt. In Abysfiniey alwaar zy de Oliphanten meest om hun Vleesch dooden, jaagen zy op eene gantsch andere wyze. Twee Jaagers klimmen te paard, na zich eerst van alle kleeding te hebben ontdaan, op dat zy in hunne vlugt van eenen Waakzaamen vyand niet aan de boomen of -flruiken zouden blyven haaken. Een dezer Jaagers, die het paard beftiert, zit voor op deszelfs rrg, zomtyds op eenen zadel, en zomwylen zonder, houdende in de eene hand den toom, en in de andere een karwas Of kort Hokje; de andere, die agterhem zit, is gewapend met eenen pallas, of breed zwaard, gelyk die, welke door de Sclavonié'rs gebruikt worden; het gevest 'houd  •C is > houd hy in de linker hand, en den kling, dat tot om*, trent veertien duimen lang van 't gevest af, met touw omwonden is, houd hy in de regter hand. Zo dra de voorryder den Oliphant gewaar word, rydi hy zo digt als mogelyk is voor hem heenen, en zo hy de vlugt neemt,ryd hygeduurig rondom hem, hem toefchreeuwende: „ Ik ben die en die; dit is myn paerd; „ het heet zo; darr en daar heb ik uw Vader, en uw „ Grootvader gedood; en nu kom ik u ook dooden; „ gy zyt immers maai] eenen ezel in vergelyking van „ hen". Dit fchelden gelooft hy ftellig dat de Oliphant verftaat, die, vergramd op het geraas, dat hy voor hem hoort, zoekt hem met zynen fnuit te grypen, en het paerd al draajende en keerende vervolgt, daar hy, zohy regt voorwaards liep, gemaklyk ontfnappen konde: na dat zy hem eenige reizen in. de rondte hebben doén loopen, ryd de jaager hem agter op, en laat zyn makker aan de buitenzyde afzakken, dje,terwy! hy de aandacht van den Oliphant met zyn paerd bezig houd, hem met zynen zwaerd eenen flag boven de hiel toebrengt, en als zyn kling goed, en de jaager onbefcluoomd is, hakt hy gemeenlyk de pees in eenen flag door, en al is zy niet doorgelheden, is zy zo diep gewond, dat zy door d* zwaarte van het dier vanzelve breekt, en het dus buiten ftaat fteld om eene voet te verzetten; zo dra de Agageer, of Oliphant-jaager, zynen flag gedaan heeft, keert de ruiter naar zynen makker te rug, die weder te paerd fpringt, om de andere Oliphanten, zo zy meer als een «pgedaan hebben, op gelyke wyze aamwaJlen, kunnende  < U > rende zomtyds een ervaren Agageer drie Oliphanten uit eenen troep dooden; de verminkte Oliphanten worgen naderhand door de jaagers zeiven, of door anderen, niet lanfen zo lang doorkoken, tot dat zy door verlies van bloed üederftorten en fterven; dan hoe ervaren de jaagers ook zyn mogen, gebeurt het zomwylen, dat de Oliphant hem met zynen fnuit grypt, of het paerd ter neer velt, en hem met zyne voeten verpletterd, of met zyne ilagtanden dcorfteekt. Wy hebben nu eene omftandige befchryvinge gegeeven van de verfchillende wyzen, waarop de Afrikaanen dit edele Dier, om hun vleasch, of om hunne tanden beoorlogen; wy zullen nu de middelen befchryven, die de Oosterlingen werkftellig maaken , om het te vangen en aan de flaverny te doen bukken. De eenvoudigÜe wyze is, om hen in kuilen te Isatenftortcn, gelyk reeds verhaald is. maar waarin geene-paaien ftaam Dan men verhaalt, dat, zo de Oliphanten de rninfte agterdocht hebben, zy een tak van eenen boom afplukken, en probeeren met denzelven of den grond vooruit veilig is. Als een Oliphant in zulk eenen kuil gevangen is, laat men hem dagelyks door Slaven eeten brengen, aan welken hy zich gewent, en langzamerhand tam word. Op het Eiland Ceylon vangt men eenen enkelden Oliphant levendig op eene andere wyze. De Jaagers neemen twee tamme Wyfiei-s-Oliphanten, die men daar toe houd, mede in deBoschen, en als zy eenen wilden MannetjenOliphant zien, laaten zy hunne wyfjens los, die daarop " afgericht zynde, hem ter wederzyde naderen, en hem ° tus-  < 15 > Cusfchen beiden gekregen hebbende, drukken zyhem» zo dat hy onmogelyk ontvlugten kan, en zich gemaklyk iaat overmeesteren. In andere Landen vangt men hen in groote hokken, die men in de Boschen maakt, en waarin men tamme wyfjens zet, om hen te lokken. Zo dra een mannetjen ingegaan is, word het l ok met eenen flagboom door een man, die bedekt in een boom zit, gefloten; als hy "er weder uitbreekt, doodt hy alle de menleken die hy krygen kan; en zo veel voorzichtigheid uit de ondervinding haalt, dat geene listen hem ooit weder in den val kan brengen. Zo hy in het hok bij ft, klimmen de Indiaanen cp het paalwerk of op de muuren, doch buiten zyn bereik, en werpen hem ftrikken cn ketenen om zyne tromp en pooten, waarmede zj hem zodanig beLmmeren, dat zy hem zonder gevaar kunnen naderen; hy word vervolgens onder het beleid van twee andere tamme Oliphanren gefteld,_dk hem den weg naar den ftal wyzen, en zo hy weerfpannig is, jaagen zy hem daar naar toe. Doordien de groote aantal dezer Dieren, die de Koning van Siamt en andere Oosteriche Vorflen, in hunnen dienst hebben, zo wel voor den arbeid, en den oorlog, als om de pragt van hunnen ftoet te vergrooten, eene geduurige aanvulling noodig maaken, richten dezeVorften dikwyis eene groote Oliphanten-Jagt aan, waartoe eenige duizende Indiaanen, en in Stam, zelfs een gantsch leger van dertig of veertig duizend mannen afgezonden worden. Hiertoe word in het dieplle van de Wildernisfen, daar de Oliphanten zich ophouden, een groot ftuk lands, ia  < 16 > & de gedaante van eene liggende < met een ftaketsei van zwaare paaien, doorvlochten tnet takken van hoornen, afgeperkt; en daar elke zyde van dit perk drie óf vier uuren gaans is, fluit hetzelve eene groote-uitgeitrektheid lands in; men doorkruist dan deBoschen, zomtyds tien óf twintig uuren in de rondte , met wyfjens-Oliphanten, welke de jaagers noodzaaken, om een zeker gefchreeuw te geèven, om de mannetjens naar zich te lokken; wanneer men op deze wyze troepen van Oliphanten gevonden hebben , word een kring van eenige duizende menfehen rondom dezelven geplaatst; zy fteeken op zekere afftanden groote vuuren aan, en maaken een geraas met trommelen, fchieten eii fchreeuwen, om de arme dieren vervaard te maaken, en naar het Oaketfel te doen wyken ; en zo 'er een door de keten van menfehen mogt ontfnappen, word hy dooide tamme Oliphanten, die eenen tweeden kring maaken, te keer gegaan, en te rug gejaagd ; de gantfche troep word dus langzamerhand tusfchen de twee vleugelen van het ftaketfel in gejaagd naar het middenIchot of dwars ftaketlcl, alwaar zy door valdeureu inde bhmenile afikeling ingelaaten word ; wordende de valdeuren, zo dra zy'er in zyn, dcor eenen Slaaf, die onder eeniggroen verfcholen zit, gefloten: eenige jaagers, die boven op de paaien geplaatst zyn , buiten het bereik van den Oliphant, jaagen hem met puntige yzere Hokken voort naar eenen naauwen gang, dien men verbeelden kan met den voet van een ; of men tragt hem jntelokken door wyfjens-Oliphanten, die men in den gang  < I? > gang laat wandelen, om hem te doen zien dat 'er geen gevaar in fteekt; zo dra hy 'er in is, laat men groote flagboomen voor en agter hem vallen, en hy vind zich gevangen. Men tragt hem dan van zyne gramfchap te doen bedaaren; men giet hem water over hef lyf om hem te verkoelen, en men laat een paar tamme wyfjens by hem komen, die men op Ceylon Zielverkoopers ■ noemt; deze plaatfen hem tusfchen zich in, en liefkoozen én ftreelen hem met hunne trompen, en zo hy weêrfpannig is, liaan zy hem daar mede, tot dat hy onderdanig word, en zich naar eenen boom laat geleiden, -alwaar zyne pooten met fterke riemen, gemaakt van •bereide elands- of herten-vellen , gebonden worden. De tamme Oliphanten worden vervolgens weder riaar het ftaketfel gebragt, om anderen op gelyke wyze in flaverny te brengen. Men laat den gevangen Oliphant eenige dagen aan den boom gebonden ftaan, en nu en dan wat eeten geeven, tot dat hy langfaan'ierhand gevoelig word van de vriendfehap van zynen oppasfer, en zich op laatst in eenen ftal laat brengen, alwaar hy dagelyks met de bladeren van den'Kokosboom gevoed word, en eens 'sdaags door de tamme Oliphanten naar het wedde geleid; daar na geeft men hem gemeenlyk raauwe of gekookte ryst met water gemengd, met fuiker en boter; hy moet honderd ponden ryst 's daags hebben, om zyne volle kragten te behouden : ook geeft men hem gras om zich te Verkoelen , en men brengt hem twee of drie maaien 7s daags naar het water om zich te baaden; dan word hy met Puimfteen en Nooten-Olie III Deel. S ge*  < *8 > gewreeven. Hy gewend zich langfaamerhand aan de ftem van zynen oppaifer ♦ en onderwerpt zich allengskens aan de Slaverny : zelfs verzekerd éen ooggetuigen , dat hy een Siatnmer op eenen Oliphant heeft zien rydeu die men maar een uur te vooren gevangen had , en die men des anderen daags met de andere tamme Oliphanten in den ftal zettede. Wy hebben den Oliphant tot noch toe in zynen na* tuurlykcu ftaat befchouwd ; wy zullen hem nu in een ander gezigtpunt vertoonen; beroofd van zyne vryheid , en aan de heerfchappye der menfehen onderworpen ; wy zullen die verwonderenswaardige hoedaanigheden die dit edele dier in zyne natuurlyke huishouding kenmerken, met verdubbelde luifter in eenen ftaat van dienftbaarheid zien uitblinken. Hy gevoelt wel ras eene genegenheid voor zynen oppalfer ; hy ftreelt hem met zynen fnuit; gehoorzaamt zyne bevelen; en fchynt zelfs zyne begeertens voortekomen : een enkeld woord is doorgaans genoeg om hem tot de grootfte in* fpanning zyner kragten aantefpooren. Wanneer zyn meefter hem iets beveelt, keert hy zyne oogen lang* faam en met zagtaaftigheid naar hem toe; aandacht en oplettenheid zyn dan duidelyk in zyn gezigt te Ieezen: hy fchynt zyne beveelens door eenen opflag van doordringenheid voortekomen; en wanneer hy hem verftaan heeft ftaat zyn begrip duidelyk in zyne oogen uitgedrukt : hy fchynt te overweegen , te raadplee- gen , te denken , en niet te befluiten voor dat hy ver* iéheidene maaien de tekenen, op welken hy gehoorzaa- men  <*9> men moet, by zich zeiven overwogen heeft , en da» volvoert hy zyne ontvangene bevelens met yver, doch Zonder drift of verhaaftiug. Alle zyne beweegingen zyti geregeld, bedaard, ftaatig en voorzigtig , en fchy* nen overeenen te komen met de waardigheid van zyn voorkomen. Hy knielt voor 't gemak der geeneh die hem beklimmen moeten, en zelfs gebruikt hy zynen tromp om hen te helpen. Hy laat zich gewillig tuigen, en fchynt zelfs vermaak te fcheppen in de pragt van zynen opfchik. Zyn fterk geheugen en vatbaarheid van geeft ftellen hem in ftaat om dingen te Ieeren die voor het bloote inftinér. byna onmogelyk fchynen ; meii leeft in de oude fchryvers, dat de Romeinen vermaak fchepten om dit dier allerlei kunstjens te leeren ; zy leerden het op de maat van de muziek danfenj want de Oliphant heeft een fyn gehoor , en fchept vermaak in welluidende toonen ; zelfs heeft men hem geleerd de trom en de trompet met zynen ftem te accompagneer ren. Aelian verhaalt dat hy een Oliphant heeft zien Ichryven : zyn oppaffèr wees hem ieder letter, en hy maakte die, met eene ftift die hy in zynen vinger hield, zeer naauwkeurig op eene plank naar; dewyl hy fchreef keek hy op het fchrift, met de grootfte oplettenheid en voorkomen van vernuft. Wanneer men dan de kragt, het vernuft, de ges hoorzaamheid, en de onderlcheidene dienfteh die de Oliphant tot nut van den mensch kan verrichten befchouwd, is het geen wonder,* dat meu van on= heuglyke tyden af, dit vermogend dier gebruikt heeft^ B a tot''  20 > tot den arbeid , in den Oorlog , of om den ydelen fioef van het trotfche menschdom te vermeerderen, de pragt der Oofterfche vorften te vergrooten , of het gezag der dwinglanden uittebreiden. Men heeft ze onderweezen deel te neemen in alle de yslykheden van den Oorlog, moord en verwóefting, en het verdelgen van het menschdom , zb wel als van hunne foort, te bevorderen. De Oofterlingen waren de ' eerden die deze dieren in troupenten ftryd voerden. De Koning Porus verdedigde den overtogt van de Rivier Hydaspes tegen Alexanderdengrooten,metvyfentagtigOliphanten; (*)-Dezen hadden elk een toorn op den rug gebonden, waarin zes of zeven gewapende krygsknegten gemaklyk ftaan konden ; dezen deeden de werpfpiesfen aan alle zyden :regenen , zelfs leerde men de Oliphanten deel te neemen in de flagting, zy verbraken de gelederen, verjoegen de paarden, en vertrapten de menfehen met hunne pooien, zelfs had men hen afgericht om de menfehen met hunne fnuiten op te vatten, en in dc toorens te werpen : Zomtyds imaktemsn een keten ofblootc zwaerd aan hunnen fnuit vast, waarvan zy zich zeer behendig tegen de vyanden 'wisten te bedienen. Zedert dc uitvinding van het fchietgeweer is de'Oliphant? van weinig nut geworden in het' befliffen van dc verfchillen der oor* (*) Buffon ia van gevoelen dat de Oliphanten door Phyr'nis naderhand in 't veld gebragt tegen de "Romeinen , een uren" Aan d!e wnren , welken door Alexandcr op Portis waren vervoerd geweeft.  € 21 > oorlogende Moogendheden , uitgenomen in de- binnenlandfche twifl en der Oofterfche Vorften; want door dien zy door het fchieten vervaard worden, raaken zy fchielyk in verwarring, en worden dan gevaarlyk zelfs voor minne meefters — Zy worden nu meed gebruikt voor den arbeid of voor den (toet. De Indiaanfche Vorften worden op hnnne reizen van eenige honderden dezer dieren verzeld. De Vorften zeiven , die dc grootfte en ftcrkftc Oliphanten tot hunnen dienft hebben , zo wel als de groote Heeren , ryden meestal op Oliphanten in plaats van paarden ; die van den Vorft is doorgaans pragtig uitge. doscht ;-men kleed hem met laken , met goud en paerlen geborduurd ; hunne llagtanden worden met gouden en filveren ringen vercierd; en hunne ooren en hoofden worden met koleuren gefchilderd ; op hunnen rug zet men eenen troon, waarop de Koning zich plaatst; agter hem zit een bediende, die hem eene zonnefcherm boven het hoofd houd : anderen dienen om de vrouwen van het Serail te draagcn ; dezen zirten dn eene foort van kooien of koctfen met koper draadwerk voorzien , op dat zy niet gezien zouden worden ;" anderen worden gebruikt om de baggaadje te draagen, die de Vorften van het Ooften op hunne reizen van de eene plaats naar de anderen altyd mede neemen. De Oliphanten worden ook gebruikt als de fchriklyka werktuigen om het doodvonnis, op misdaadigers uitgefproken, ter uitvoer tebrengen ; een werk dat zy met hunne gewoonlyke behendigheid vellichten; op bevel B 3 vaa  < 32 > yan hunpen geleider breeken zy met hunne fnuiten het «ene lid naar het anderen, als of zy geradbraakt waren ~, zomtyds verpletteren zy den misdadiger met hunne pooten * of doordeken hem met hunne flagtanden , volgens de bevelen die hun door hunnen wreeden meefter gegeven word, • De groote kragt van de Oliphanten is blykbaar uit de zwaare'lallen die zy draagen kunnen ; een fterke-Oliphant kan eenen laft van drie duizend ponden draagen; en wanneer zy aangefpoord worden kunnen zy, op eenen ' dag , zes dag reizen afleggen ; en daar zy eene gewiffe voet hebben , ftruikelen zy zelden of nooit. Hy word ook dikwyis gebruikt tot het overtrekken der rivieren; ihen belaad hejn zomtyds met een paar kanon (lukken, en met een groot deel reistuig ; als hy zo beladen is, zwemt hy onderwater, en fteekt flegts zynen tromp boven om adem te haaien. Men bedient zich ook van den Oliphant tot het vervoeren van het gefchut over het gebergte : terwyl de Oflen die voor het zeiven gefpannen zyn , het naar boven trekt, duuwt de Oliphant met zyn voorhoofd van agteren tegens het ftuk , en zo dikwyis hy het ftuk Voortduuwt, zet hy zyne knie tegens het wiel om het uederglyden te beletten. Een Ooggetuigen heeft een dezer dieren twee metaalen Kanonnen, weegende elk drie duizend ponden, met kabels aan eikanderen gebonden , vyf honderd fchreeden verre zien draagen. Men fpant hem voor rytuigen , voor wagens, voor aploegen, voor werktuigen, en hy trekt zonder ophouden 'en  < a3 > en zonder moedeloos te worden, als men hem maar niet Haat, en hem ftreelt voor het geene hy doet. Alle vaten, pakken, zakken en dergelyke goederen die vervoerd moeten worden, worden in Indien door Oliphanten gedraagen; op hunlyf, op hunnen hals, op hunne flagtanden, en zelfs met hunnen bek, als men hun een touw, waaraan zy hangen, tusichen de tanden geeft; 7y doen dit zo voorzig'ig dat zy niets'befchadigen: zy roüen de vaten of balen van de wal in de fchuiten , zot-der die nat te laten worden ; en fchikken die zo als men ze hebben wil; beproevende met hunnen fnuit of zy wel vaft liggen ; zo niet , dan haaien zy fteenen om 'er onder te leggen; om kort te gaan, men gebruikt hem tot alles waarin zyne groote ftcrkte en behendigheid te pas kan komen. De geleider of oppafTer van den Oliphant, dien men Cornac noemt, zit gemeenlyk op 'zynen hals , en beftiert hem met eenen yzeren ilok, die aan het eene einde puntig is , en aan het andere einde een haak heeft; als hy het dier wil aanfpooren pikt hy hem in het lioofd, in dc ooren ■> of in den muil: de haak gebruikt hy als eenen toom om hem te bellieren; doch eenenkeld woord van zynen geleider is doorgaans genoeg om dit verliandig dier zyne fchreeden te doen verhasten , of de hem opgelegde taak uit te voeren , vooral als hy volkomen kennis met hem gemaakt heeft; en zomtyds raakt hy aan denzei ven zo verknogt, dat hygeen anderen dulden wil, men heeft voorbeelden gezien dat een Oliphant van berouw geftorven is , om dat hy in eene haaftige foor* niglieid zynen geleider gedood had. B 4 Wat»  < 24 > Wanneer de tamme Oliphanten door de liefde verhit zyn, worden zy zomtyds woedend, het geen egter zelden gebeurt, doordien men zorg draagt om de rriannetjcns van dc wyf ens afgezonderd te houden, dcwyl da vereehiging fiegts onmagt en geene vrugt voortbrengt: dan zo het gebeurde dat het dier woedend geworden is, legt men hem' aan de ketens vair.', tot dat hy weder herfteld is geworden ; en zo hy niet herfteld, is men genoodzaakt hem te dooden , het geen gemaklyk gcfchied door htm eenen fpyker in het agterhcofd te Haan. "Van den Oliphant die in het jaar 1688 in de diergaarde des Konings van Frankryk te Verfailles is gefa. agt geweest, en aldaar veertien jaaren heeft geleefd, heeft men de volgende byzonderheden aangetekend. Dit dier was omtrend vier jaaren oud teen het 'er in gebragt werd; en had dc hoogte van zes-en ccne halve voet ; dan geduurende dc dertien jaaren die hy in Frankrj k leefde , groeide hy niet meer dan eene voet: hy at, h.atcn het geene hy van de menfehen kreeg die hem dagelyks kwamen zien, vier-en twintig ponden brood, twalf pinten wyn , en twee emmeren gekookte 'groentens , waarin vier of vyf ponden b ood was ; in plaats van deze gekookte groentens, gaf men hem, om den anderen dag, twee emmeren ryft in water gekookt. Hy kreeg ook dagelyks een fchoof koorn om zich te vermaaken ; want als hy de graanen uit de airen gegeten had, maakte hy wilTen van het ftroo, waarmede hy de vliegen verjaagde. (Dit  Hf £5 > £Dit doen de wilden , zegt men, met de takken dia zy van de boomen afbreeken) en als hy ging wandelen, het geène byna dagelyks gcichiedde, athy onder weg nog gras. Geduurende de laatste vyf jaaren die hy in de diergaarde geweest is, kon hy zich niet meer neder liggen om te flaapen, door dien zyne knieën zo ftyf ge? worden waren dat hy niet weder op konde liaan ; hy maakte, met zyne ilagtanden, twee gaaten in eene fl.eene pylaar van z\n hok , waarin hy dezelven ftak om zynen kop optebeurcn wanneer hy ging flaapen , het geene hy dan ftaande deed, ruftende met zyn lighaam tegen de muur: men zegt dat de wilde Oliphanten aan deze ftrammigheid der leden ook onderheevig zyn ; doch zo zulks waar zy, is het niet dan in hoogo jaaren. Dc Oliphant van Verfailles was zo behendig, dat hy gemaklyk eenen dubbelen lederen riem , die aan zyne beenen vast, los maakte , door denzelvén uit de gesp te haaien, en de tong van de gesp op te ligten, en toen men de gesp met een touwtje omwond , en met veele knoopen gelegd had, ontknoopte hy alle dc kneopen , zonder het touw te broeken ; ontdeed zich dus van zynen riem , en brak de deur van Z3 nen ftal zo behendig open , dat zyn cpzigter 'er niet wakker van werd : hy liep toen op de binneplaatscn van de diergaarde, brak de deuren die gefloten waren, open ; en zo de deuren te laag voor hem waren om 'er door te gaan, brak hy de muur af; liep in de hokB 5 ken  < «6 > ken der andere dieren, en verjoeg ze naar de afgelf * genfle deelen van het park. Een Schilder wilde hem eens in eene buitengewoone houding aftekenen, met den tromp in de hoogte en de bek open (zie het vignet voor dit deel geplaatst). de knegt van de Schilder wierp hem, om hem telkens in deze houding te brengen , vrugtcn in den bek ; doch dikwyis bedroog hy hem, en behield de vrugten in zyne handen. De Oliphant werd op het laatst daar over verftoord, en als of hy bemerkt had, dat de Schilder de oorzaak was waarom men hem zo plaagde, fpoot hy eejie groote hoeveelheid waters op zyn papier en bedorf dus zyne tekening. Een ander, die zich hield als ofhy hem iets in den bek wilde werpen, zonder het te doen , gaf hy eenen flag met zynen tromp, die hem tegen den grond deed vallen, en hem twee ribben brak ; en nog niet te vreede, trapte hy hem met zynen poot, en nog een been brak, en op zyne knieën gaande leggen, wilde hy hem zyne flaglanden in liet lyf Heken; doch gelukkig ftak hy mis p en flegts in den grond. Wanneer zyn oppafler hem beval iemand te verfchrikken, liep hy op hem af als ofhy hem verfchcuren wilde t, maar digt by hem gekomen zynde, bleef hy in eens liaan zonder hem iets kwaads te doen ; of hy Vulde zynen tromp met water of flyk en befpoot hem hi het aangezigt. In het jaar 1740 is 'er te Napels eenen Oliphant gebragt , die men zeide dat drie cn vyftig jaaren oud was.  was, er> die ruim veertien jaaren aldaar geleeft heeft, Hy at dagelyks twee hopderd en twindg ponden gedroogd garste ftoo , ook wel agt honderd of duizend ponden groene gerst, en drie en dertig ponden nieuwbakken brood, met anderhalf pond boter en even zo veel fuiker te famen gemengd en in twee brooden geflopt , die hem geheel gegeven werden (*) Na zy. nen dood woog zyne huid twee duizend, drie hónderd , vier en tagtig ponden. In Holland zyn ook zomtyds Oliphanten gebragt geweest; twintig jaaren geleden zyn 'er in de diergaarde van zyne Doorl. Hoogheid op het kleine Loo by Voorburg, twee jonge Oliphanten geweest; Ik heb ook over zestien jaaren een Oliphant op de Kermiflen gezien, die grooter was dan een Koe, en verfcheidene kunstjens deed ; als knoopen los maaken; een kurk uit een flesch wyn trekken', en het zelve in zynen keel uitledigen &c. Uit het geene wy reeds gefchreeven hebben, zullen onze Leezers, vertrouwen wy, een begrip kunnen vormen van den aart en de natuurlyke huishouding der Oliphanten; van de wyzen waarop men hen vangt, en van het gebruik dat men van dezelven maakt. Wy zullen nog eenige voorbeelden uit de voornaamfte Schriften en Reisverhaalen aanhaalen, ter ftaaving van het geene wy (" Zou dit niet wst groot opgegeven zyn ? ten minden Pieter De La Val, verhaalt in zyr.c reizen, dat een Oliphant daagelyks honderd ponden ryst eet.  < n > Wy gezegd hebben, wegens de zeden, de kragt, enhet vernuft der Oliphanten. Een Cornac had zynen Oliphant een flesch arak, waarop zy zeer verlekkerd zi'n, geweezen als eene belooning voor het verrichten van eenen lastigen arbeid, doch zyne beloften niet naar gekomen zynde, wreekte hy het bedrog met den dood van den Cornac. Zyne Vrouw -die een ooggetuigen was van het yslyk Schouwfpel, nam haare twee kinderen en wierp hen voor de voeten van het woedend dier, zeggende dewyl gy myn man gedood hebt, beneemt my en myne kinderen ook het leven P De Oliphant bleef liaan, bedaarde zich, en, als ofhy berouw gevoelde, nam hy de oudfte jongen met zynen fnuit op , en plaatfte hem op zynen hals, als of hy daardoor te kennen wilde geeven, dat hy hem voor Cornac , in plaats van zynen Vader, aannam, en wilde ook in 't vervolg geen anderen dulden, Een ooggetuigen verhaalt, dat hy op de Scheepstimmerwerven te Goa , eenen Oliphant alleen eenige balken aan een touw zag fleepen naar een Schip dat cp Stapel Hond, waartoe twintig menfehen zouden vereisclit geworden zyn; hy had het touw twee- tuaa>  •C 29 > maaien om zvnen tromp geflaagen, en hield het einde in zynen bek : 'wanneer hy tegens eeneri anderen balk, die in den weg lag, ftuittede, ligtede hy zynen balk op den anderen, met zyne voet, om dat hy 'er over zoude kunnen glyden. Een reiziger verhaalt, dat hy'twee Olirhantèn gezien heeft, die bezig waren om een muur,'op bevel van hunnen meester, aftebreeken, die hun vrugten en arak belcofd had, als zy hunne taak volbragt hadden; zy vereenigden hunne poogingen , en duuwden tegen den muur met het dïkcïnde Van hunne trompen , die zy omboogen , en die men met een ftuk leder omwonden had , op dat zy niet affchaaven zouden , zy maakten langfaamer hand den muur met aanhoudende ftooten los ; en eindelyk bemerkende dat hy heen en weder wiggelde, gaven zy beiden te gelyk eenen fterkeren floot, die hem deed omvallen; de Oliphanten deinsden ■ fchielyk agteruit om door het vallen van het puin niet bezeerd,te worden. j , .De Keizer..van Siam vertelde eenen Franfchen Officier , die zich,in zyn Land.bevond , de. volgende trek van eenen Oliphant, waarop de Keizer toen zat9 . teu Stalknegt, die hem paste , cntftal hem dage-.  < 3° > lyks de helft van zyne ryst , en liet hem dus honger lyden; het arme dier klaagde op zyne wyze, door telkens zo venchriklyk te fchreeuwen dat men hem door het gantfche Paleis konde hooren. De Keizer, kreeg agterdocht, en liet hem eenen anderen oppasfer geeven, die hem zyne behoorlyke maat ryst gaf; de Oliphant dit ziende , verdeelde met zynen fnuit de ryst in twee portiën, at de helft op, en begon toert op nieuw te fchreeuwen , als of hy wilde te kennen geeven, dat hy te vooren maar de helft gekreegen had; de oppasfer bekende toen zyn bedrog, en werd' ftrenglyk geftrafrj Een Soldaat te Pondicherry, die gewoon was, zo dikwyis hy zyne foldy ontvong, eenen zekeren Olyphant wat Arak té geeven, op eenen zekeren tyd te veel gedronken hebbende, werd door de wagt vervolgd die hem wilde vastzetten; hy vlugtte onder den Oliphant, en viel daar in flaap : de wagt wilde hem van daan haaien ; doch de Oliphant verdedigde hem met zynen fnuit: toen de Soldaat des anderen daags wakker werd, en zich onder het dier bevond, beefde hy van vrees ; doch de Oliphant, als of hy zulks bemerkte, ftreelde hem met zynen fnuit om hem gerust te Hellen, en liet hem gaan. ié  < 3i > Te Asmeer was een Oliphant, die 20 dikwyis hy over de markt gong, eene hand vol groente kreeg van eene Vrouw die met haare groente ftal daar zat. Deze Oliphant verviel op eenen zekeren tyd tot wildheid , brak los , liep over de markt en joeg de men-' fchen die er waren , op de vlugt; . de groenvrouw vlugtte mede, maar vergat haar klyn kind, dat zy" by zich had. Het dier, fchoon van zyne zinnen beroofd , erinnerde zich de plaats daar zy gewoon was te zitten, nam het kind voorzichtig met zynen fnuit op, droeg het aan eene zyde, en leide het pp het dak van eene kraam neder. Éen Oliphant die in eenefi veldflag zwaar gewond was , liep als razend over het veld : een Soldaat, dia bok gewond was, en niet had kunnen vlugten, lag in zynen weg : de Oliphant vreezende hem te vertrappen , nam hem met zynen fnuit op, zettede hena zagtjens ter zyde, en vervolgde zynen weg* Te Lacnaor, een der Hoofdlieden van-den Grooten Mogol , heerschte eene befmetlyke ziekte, oie veele menfehen wegfleepte — de voornaamfte toegang van hst  HT 3a > het Paleis van den Vorft was met zieken en ftervenden bedekt, die op den grond lagen te zieltoogen: de Vorft moest fcliielyk uitryden, de weg was als. het waare n et zieken toegeftopt, dan dewyl een Indiaarifche Vorft zich weinig bekreunt overliet leven van zyne oriderdaanen , beval hy zynen. Oliphant voort te gaan; maar .fchoon de' Vorft en zyne Slaaven doof waren voor da ftem der natuur , deed zy zich hcoren in het hart van een redeloos dier : de Oliphant wift zyne pootcn zo behoedzaam te zetten , en die in den weg waren met zvnen fnuit zo voorzichtiglyk te verleggen , dat niemand befchadigd of bezeerd werd. In den laatsten Franfchen Oorlog in Indie werd een Oliphant met een Kanon kogel gekwetst, zyn geleider bragt hem een paar reizen naar het HolpitaaL om verbonden te worden , waartoe hy zich op den grond "tiitftrektej daarna' ging hy dikwyis alleen naar het Hofpitaal, en fchoon de Heelmeester liet noodig vond om de wond met een . heet yzer te brr.nden , gaf hy 'nooit anders dan tekenen van 'dankbaarheid aan den Heelmeester , die fchoon met wat pyn , daar hy wel overklaagde , zyne geneezing tragtte te bewerken. Een Oliphant langs de ftra'at van Delhi gaande, 'ftak zynen fnuit door de vengfter van eenen Kleerma-  < 33 5» kei-, die hem met eene naaide in zynen tromp prikte, waarop hv keenen „ maar nm 7.1 rh tv» ïm-nni,^ o o * -— p*w** I.W vv iv_W\^li ? vulde ny, m eene andere ftraat., zynen tromp met vuil water, en toen hy weder voorby kwaam , ffak hy zynen fnuit weder door de vengfter, en befpoot den kleermaaker al het water over het lyf. Een Oliphant werd bevolen een Schip dat op ftapel lag in het water te duwen ; de Oliphant wendde zyne uitterfte poogingen aan om aan de bevelen zyns meefiets te gehoorzaamen \ dau de taak was boven zyne kragten ; zyne meester verweet .hem zyne onmagt, en riep met eene toornige ftemme, „neem deze Iuye Oliphant weg, en breng eenen anderen in zyne plaats," waar over het gevoelig dier zo aangedaan werd, dat hy zyn kop weder tegen het Schip plaatste, en met zo veel geweld tegen het zelve duwde dat hy zyne) herfenpan brak , en dood neder viel. . Zo wy alle de belangryke en verwonderenswaardige byzonderheden wilden aannaaien die men van dit edel dier geboekftaafd> vind, zouden wy eene wydloopige verhandeling moeten geeven. Dan wy vertrouwen, dat het geene wy reeds gezegt hebben voldoende, is om te' bewyzen , clat de Oliphant ingefchapene vermogens bezit boven alle andere fchepfelen. Wy moeten ten gelyken tyd verbaasd fraan over de wonderlyke fchikking dier godlyke uitdeeling, die zulke verbaazende kragten. HL Deel. C me*'  < 34 > met eene zo zsgrftarttge en birigzaame gefteldheid gepaard heeft. Welke verwoestingen waren niet te dugten van een dier, gelyk den Oliphant, die in ftaat is de hoornen met zynen fnuit uit den grond te rukken, en door een ftoot met zyn hoofd eene muur om verre te weipen , waren zyne onweerftaanbaare kragten met de roofzugt en wreedheid van den Tyger gepaard ! De Pryzen der Oliphanten is zeer verfchillend ; die van Ceilon , fchoon niet de grootsten , werden voor de beften gehouden, en voor de hoogfte pryzen verkogt 5 men betaalt voor eenen gewoonlykenOliphantduizcndGuldens ; en als hy goed van hoedanigheid is, heeft men hem in Indie zien verkoopen van vyf duizend tot agtien duizend guldens toe. Wy kunnen onze Befchryving niet fluiten zonder gewag te-maaken van de verfteende Oliphantstanden die in onderfcheidene deelen der v/aereld gevonden worden. Men heeft, eenige jaaren geleden , in eene loodmyn in de Provinde Hint (Hintslire) in Ehgland, twee flagtanden en een gedeelte van den fnuit van eenen Oliphant , ter diep'e van ïoo voeten, gevonden, liggende in eenen laag van keizand: de Slagtanden waren byna zo volmaakt, als of zy onlangs van het dier waven afgenomen geweest; doch de Snuit was veel' veïgaan , eö zeer week. - Men heeft ook dikwyis zeer groote tanden en Slagtanden , opgegraaven. naby de oevers van vecle rivieren in Siberien , die men toegekend hëèft aan zeker groot dier genaamd Mammouth ; dt-ch men geloofd | in het algemeen dat zy den Oliphant  < 35 > phant hebben toebehoord. De Molares , of Maaltanden , zyn volmaakt gelyk aan die der thans bekende . Oliphanten \ doch zy zyn, zo wel als de Slagtrndcn, grooter dan men die tegenwoordig vind: zommigen der laatsten hebben vierhonderd ponden gewoögen: ook heeft men dikwyis maaltanden gevonden die vier en twintig ponden woogen : 'Een dezer maaltanden werd gehaald uit het zelve bekkeneel waaruit men de ilagtanden gehaald heeft; dan daar het yvoor volmaakt hetzelfde was alsdat der Oliphanten , en tot het zelve gebruik gebezigd werd , moet men bekennen dat het zeer waarfchynlyk is, dat zy eertyds die dieren hebben toebehoord. Men heeft ook dikwyis flagtanden , en kaakbeenen van eene verbaazende grootte aan de zoomen van den Ohio in Amerika, vyf of zes voeten beneden dc oppervlakte der aarde, gevonden. Zommige dezer Slagtanden zyn byna zeven voeten lang, een voet negen duim omtrek aan het grootfta einde en een voet naby den punt. Zy verfchillen van die van den Oliphant, doordien zy eene fterkere flakkelyn aan het dunfte einde hebben. De Maaltanden verfchillen nog meer ; want dezen hebben de gedaante van die der vleescheetende dieren'; zynde voorzien van eene dubbele ry hooge en kegelachtige vereveningen ■ als ofzy gefchikt waren om de fpyze te kaauwen en niet te maaien ; daar de maaltanden der Oliphanten plat zyn , met dwars ribben aan derzelve oppervlakte. Veffcheidene voorbeelden dezer tanden en beenderen, worden bewaard in dé C 3 Bru  < 35 > British Mufeum , te London, en in de KoninglVké Sociëteit aldaar. Men vind deze verftecndc beenderen ook in Perou , en in de Braziljc — doch tot noch toe heeft het levendig dier de navorschingen dernatuurzoeker ontweeken: hoewel het niet onwaarlchynlykis, dat het noch beftaan heeft in die afgelegene gewesten van dat uitgeftrekte land, die daiEuropiaanen nog onbekend zyn. ——    DE GIRAFFE O F KAMEEL-LUIPAARD Naar eene Tekening van Saillant. geslagts kentekenen. Geene Tanden in de bovenkaak; Eene verhevene neus in de gedaante va* eenen omgekeerde kegel, Twee kraakbeenige uitwasfingen, gelyk hoornen , tusfchen de ooren, De Hals met korte Maanhairen bezet. De Voeten gefpleeten, eenhoevige» hoornig De geheele Romp met korte, gladde 'hairen bedekt en met onregelmaat ige groote zwarte vlakken getekend. Jje Kameel-Luipaard, die by de Latynen en SU> Grieken CameleopARDALIS genoemd werd om dat zy zich verbeelden dat hy van eene Kameel en van een Luipaard geteeld werd- en by de Oofter- vcSi anRA-F" ^ ZVMAPA - b ^ ^uglyke tyden afb efchouwd geweest als een voorwerp van nieuwsgierigheid en bewondering, en daar zy niet gevonden worden dan in de onbereisde woeftynen van Ethiopië , en andere binnenlandfche gewesten van Afii*a, heeft men niet alleen, over hunne gedaante veel getwist, maar heeft men htm beflaan m twyffel c 3 g^.  «€ 38 > getrokken, hoewel liet den Romeinen in vroegere tyden niet onbekend is geweest; zelfs hebben zy het m hunne Schouwfpellen vertoond ; men vind het ook m Cppian en andere romeinfche dichters zeer naauwiceurig bcfclneeven ; en fchoon dc gedroogde huiden die men in-laatere tyden in Europa heeftovergebragt, waarvan een opgevulde in het Kabinet van Z. D. Hoogheid den Heere Prinfe van Qranie en NalTau bewaard word , deszelfs begaanbaarheid buiten twyftel heeft gefteld, zyn egter de afbeeldingen, die men van dit dier in het licht heeft gegeven (uitgenomen die van den Heere Vosmacr, naar het bovengemeld opgevulde huid vervaardigd) zeer gebreklag : zomnugen derzelven hebben twee kromme hoornen op den kop i anderen twee fchruefsgcwyze hoornen , waarom de kundige Linnseus het zelve onder dc Herten gerangfehikt heeft, en de Heer Pennant , onder de Geiten : dan dewyl hy van alle andere viervoetige dieren zeer veel verfchilt, hebben wy het op zichzelven geftéld , als eene' byzondere foort uimiaakende , die onder geene clasfe kan gebragt werden. ' De onderneemende Vaiiknt is de eeifte geweest die eene egte afbeelding van dit dier (welke wy getrouwlyk gevolgt hebben) in het licht heeft gegeven: volgens de afmeetingen van dien Heer heeft het zelve dc hoogte van zeventien of agtien voeten, van den kop tot aan den grond; doch van het kruis tot aan den grond is het maar negen voeten ; de hals alleen ;s zeven voeten lang ; en van de punt van zyne ftaert tot aan het tip van de neus is het dier ruim twee en twin-  < 39 > twintig voeten: naar een naauwkeurige afmeeting van eene opgevulde huid, heb ik bev onden dat de kop eene voet agt duimen lengte had ; van de voorfte fchouder tot aan den grond was tien voeten; van de fchouder tot het bovenfle van den kop, zeven voeten; de hoogte \ an de agterite poot was agt voet vyf duimen , en Van het bovenfte gedeelte van den fchouder tot aan den wortel van den ftaert was zeven voeten: de voor en agterpooten zyn byna even lang; maar doordien de voorfchouder veel langer is dan de agter fchouder , loopt de rug fchuins af, gelyk het dak van een huis : ook zyn zyne voorfchouders aanmerklyk dik , daar zyn agter geitel zeer dun en weinig gevuld fchynt. Zyn kop heeft veel gelykenis naar dien van een hert; doch in plaats van hoornen heeft hy boven aan zynen kop twee beenachtige uitwalïïngen van het bekkeneel, omtrent agt of negen duimen lang, die boven aan het fpitse,' welke eene ronde verdieping heeft, met korte , harde, regtopfïande hairen bezet zyn ; in het voorhoofd heeft het een uitftek , omtrent twee duimen hoog : zyne ooren zyn lang ; zj ne oogan zyr groot en helder , en zyn hals is met korte maanhairen vercierd, De koleur der mannetjens is wit grauw met groote zwart bruine \ lakken , de w\ fjens hebben dezehe grond koleur met rusachtige bruine vlakken ; doch zyn doorgaans kleiner dan de mannetjens ; die welke de Heer Vaillant gemeeten heeft was maar derden voet en tien duimen hoog. De jonge mannetjens hebben eerst de koleur van de wyfjens; maar hunne C 4 vlak-  < 4» > vlakken worden bruiner naar maate dat zy ouder worden. ' De Kameel-Luipaard is vreesachtig en fchuW, doch' fchoon hy het gevaar ontvlied is hy wel in Haat om zich te verwceren ; hy kan zelfs met agter uit te Haan den Leeuw afmatten en van zyn lyf houden. Uit hoofden van de groote lengte van zyn voorgeftel is hy genoodzaakt, wanneer hy graast, zyne voorfte pooten wyd van eikanderen te zetten, het geen hem ongemaklyk fchynt ; waarom hy voornaamlyk cp de blaéren , en jonge takken der boometr aast; hy gaat ook dikwyis op zynen buik leggen ; het zy om te herkaauwen of om te flaapen , het geene eene groote eeltachtigheid aan de borstbeen veroorzaakt; ook zyn hunne knien, gelyk dié der Kameelen, met , hairen en eeltachtige knobbels bezet. Hunne ftaert is lang, en heeft aan de punt een bos fterke hairen. Hunne pooten gelyken veel naar die van den Os zy hebben in de bovenkaak geene tanden ; en behooren onder de herkaauwendc dieren. Hun draf is eene foort van gallop; doch zy verichiilen daarin van alle viervoetige dieren, doordien zy de twee pooten aan dezelve zyde te gelyk beweegen, daar andere dieren zulks kruislings doen.' Dit is alles wat wy onze Leezers tot nog toe, van' dit zonderling dier kunnen mcdedcelen ; uit de ver-' baazenele onevenredigheid zyner doelen, fchynt het niet gefchikt te zyn , om den 'mensen* tot nut te kunnen verftrekken; 'men kan het egter befchöuwen ais een nieuw voorbeeld van de wonderlyke voortbrengfelcn dier fcheppende magt die cle aarde met leven en wezens van eene onbepaalde verfcheidenheid van gedaartwas vervuld heeft. ' D E   rüiinoceros  < 4Ï > DE RHINOCEROS. De Rhinoceros, volgens de rangfchikking van Linnffius, behoort onder de order vart de bellus; in de Clasfe van de Mammalia, of zoogende Dieren : daar zyn van dit geflagt maar twee (*) verfcheidenheden bekend; naamlyk De Rhinoceros met een Hoorn, en de Rhinoceros met twee Hoornen. De eenhoornige RHINOCEROS Naar eene Tekening van de Seve. kentekenen. Eene lange harde Hoorn cp de Neus. Twee groote Snytanden, en twaalf maaltanden in ieder Kaakbeen. Drie \t eenen aan elke voet; en Het Lyf met eene onejfe kaale Huid bedekt. ^^"^^^^^^ Maast den Oliphant is de Rhinoceros het vermogendfte van alle viervoetige dieren ;■ zyne kragt is zelfs niet minder gedugt dan die van den Oliphant; en (*) Zommige Reizigers maaken gewag van eenen RHwerts met drie hoornen, doch zy zyn door geenen Natuur. Kenner tot nog toe waargenomen of befchreeven.  •C 42 > en hoewel hy aan het oog kleiner vertoont, is zulks alleen om dat hy laager op zyne pooten ftaat; maar in natuurlyke vermogens, leerzaamheid, en ingefchapen kennis, kan hy in geene vergel} king komen met den Oliphant. De Natuur heeft dc Rhinoceros met geene hoedanigheden begaafd, die hem boven den gemeenen rang der viervoetigen dieren kan verheffen. — Hy is zyne meerderheid boven zyne mededieren verfchuldigd aan zyne groote fterktè , en zyne gedugte wapenen. Dc lengte van de Rhinoceros, van de neus tot aan de ftaart, is doorgaans twaalf voeten; zyne hoogte zes of zeven voeten, en de omtrek van zyn lyf zo groot als zyne lengte. Hy is overal bedekt met eene zwartachtige huid, die zo hard en ondoordringbaar is, dat hy zelfs met geened kogel te doorfchieten is, uitgenomen aan den buik, daar zy zagter, en doordringbaarer is. — De gantfche, huid, zelfs die van de pooten niet uitgezonderd, is met knobbels bedekt, die óp eenen afftand naar fchobben gelyken, en als zodanigen door Veele reizigers zyn befclrreeven; doch zy zyn loutere verhardingen van de huid. Op den hals en rug zyn deze knobbels klem ; maai- op de zyden en vooral op de kruisfen zyn ze veel grootei : dewyl de huid van den Rhinoceros zich niet laat inkrimpen of uitrekken , zoude het dier byna eenen onbewceglyk klomp zyn, indien de natuur hem geene middelen ver. zorgd had om dc onrekbaarheid van zyne huid te vergoeden. Hiertoe, heeft zy hem eene ruimte van huidge-  < 43 > gegeeven, die met groote plooien van liet Iyf nederhangr. Rondom den hals, die zeer kort is, zyn 'er twee, aan de Schouders is weder eene ploei, die tot aan de voorfte pooten nederwaards loopt, en eene andere aan het agterfte gedeelte van den rug, die tot aan den fchenkels loopt; tusfchen deze plooien, is de huid zo zagt aan het gevoel als zyde, en, zo wel als die van den buik, van de koleur van menfehen vel: hier door word de beweeging van den kop en van alle de leden zodanig geholpen, dat het dier, fchoon log aan het oog, zich met eene groote fnelhcid kan beweegen, en voortloopen. De Kop van den Rhinoceros is zeer groot, en gelykent zeer veel naar uien van een Varken; de bovenfte lip is veel langer dan de onderfte, en hangt over dezelve heenen, byna als van een Paerd; deze lip, kan het dhr zes of zeven duimen verlengen of verkorten naar goedvinden; en daarmede zyne Ipyze by een zamelen, en alles omvatten dat hy in Zynen mond wil brengen. Dan het merkwaardigfte lid van dit dier, en waardoor hy van alle andere dieren verfchilt, is de hoorn die het op zyne neus heeft, en die zomtyds vier voeten lang word, en zes of zeven duim dikte van onderen; deze hoorn is gemccnlyk bruin van koleur; hoewel men die zomtyds gezien heeft van eene grys, en zelfs van eene witte koleur; en fchoon flegts met eene zoort van kraakbaan aan het been van den kop, en aan het vel van de neus vast, kan egter bet dier eene wonderbaarlyke kragt daarmede uitoefienen: zelfs mel«  < 44 > melden de Romeinfche Historie - Schryvers , dat een Rhinoceros, in een dier gevegt van wilde beesten, waarin dat vermaard vólk zo veel vermaak fcheptte, eenen Os met zynen hoorn opnam, en in de Iugt fmeet. Geen wild dier zal gaarne den Rhinoceros aantasten, de Tyger zelf, die den Leeuw en den Oliphant durft aanvallen, zal den Rhinoceros niet ligt aandoen; want als hy hem wil befpringen , ryt hy hem met zynen hoorn den buik op. De hoorn van den Rhinoceros word hooger gefchat by de Indiaanen dan het Yvoor van den Oliphant; niet om deszelfs wezendlyk nut; hoewel men 'er verfcheidène fnoesferyen van maakt; maar uit hoofden van zekere geneezende hoedanigheden die dc Indiaanen denzelven toefchryven. De witte hoorns, als zynde dezeldzaamfte, worden het hoogfte gefchat. Onder de gefchenken die den Koning van Siam aan Lodewyk den veertienden gezonden heeft, waren zes Rhinoceros tanden. Dc Rhinoceros heeft in elk Kaakbeen twee groote Snytanden, die zeer wyd van eikanderen ftaan, een in lederen hoek van het been , en behalven die, nog twaalf maaltanden in ieder kaakbeen. De Ooren van den Rhinoceros ftaan altoos regt over einde, en gëlyken zeer veel naar die van een Varken, uitgenomen dat zy naar evenredigheid kleiner zyn, en met borstel hairen bedekt. De oogen van' dit dier, gelyk van alle. groote dieren, zyn zeer klein in evenredigheid van den kop; zy ftaan .diep in het hoofd, cn maar halfgeopend, en bezitten geen de mkte levendigheid. Zy-  •C 45 > Zyne pooten zyn kort, rond en zeer Merk ; aan elke voet heeft hy drie vooruitfteekende teenen, met zwarte naagels bedekt. De ftaart is kort, reikende flegts tot aan de hakken; aan het einde is hy met eenige korte, dikke en harde hairen bezet. Het wyfjcn heeft twee prammen op den buik geplaatst, en brengt maar een jong te gelyk voort, en dat niet kort na eikanderen. De jonge Rhinoceros is in dé eerfte maand niet grooter dan eenen hond , en zonder hoorn ; hoewel de wortels daarvan, zelfs in de onvol wasfen vrugt, duidelyk te befpeuren zyn ; op zyn tweede jaar is de hoorn omtrent een duim lang; en op zyn zestiende jaar negen of tien duimen lang; groeiende dus Iangzaamerhand uit, tot dat hy de lengte van drie en eene halve of vier voeten bekomen heeft. Men zegt dat zy zevaitig of tagtig jaaren leeven. De Rhinoceros is in 't groot het geen het varken ouder de kleinere dieren is ; zonder wreed , of zelfs zonder zeer wild te zyn, is hy gantsch ontembaar ; bezittende noch vernuft', gevoeligheid of leerzaamheid : In zyne gewoontens heeft hy ook zeer veel overeenkomst met het varken : hy is zeer geneigd om in den grond te wroeten , en fchynt vermaak te fcheppen met zich' in de llyk en in moerasfig water te wentelen, het geen hy mogelyk doet om zyneh harden huid zagt te houden : want men heeft gezien dat de huid van de Rhinoceros die in de diergaarde te Verfailles gehouden word, zodanig berfte en affprong , wanneer hy in de zon ging, dat men het raawe vleesch door heeneu sag , en het bloed 'er uit liep; waarom men genoodzaakt  <4ó-> zaakt is geweest eenen diepen kuil te graaven, die men met v aïer vulde , waarin het dier byna den gantichen dag ging leggen , en daar door het berften van zyne huid belet! ede. Dc Rhinocerofien worden gevonden in Bengaaien, Siam, China, en andere Ooftcrfche Landen : Op het Eiland Java, Sumatra , en Ceylon ; in Abyfinie, en in de zuidlyke deelen van Afrika , tot aan dc Kaap de Goede Hoop : doch zy zyn zo meenigvuldig niet als de Oliphanten ; ook leeven zy niet gelyk die dieren in benden en troepen ; men vind zelden meer dan twee , cf op het hooglie , drie by eikanderen ; en meelt altyd op moerasfige of waterachtige plaatfen , of aan de Oevers der Rivieren. Hunne fpyze is grof -gras, ftekels, brandnetels, doornachtige heefters, en alle foorten van graanen , ook zyn zy zeer> verlekkerd op [het fuiker riet; wanneer zy op bebouwele landen komen rigtten zy zelfs grooter verwoefting aan dan -de Oliphanten ; want behalven het geene zy ccten en vertrappen , maaken zy onder het loopen groote vooren met hunnen hoorn , en ftooten daar mede alles wat hun 'in den weg ftaat om verre: fchoon deze dieren ontembaar, en aan vlaagcn van verwoedheid onelerhevig zyn, die niet te ftillen zyn, 'leeven zy in volmaakte vrcedc met hunne mede dieren , ook vallen zy den mensch niet aan , ten zy zy beledigd woreien ; maar dan zyn zy ten uiterfte wraakzugtig, en vervolgen hunnen belediger zo lang tot dat zy zich gewroken- hebben , .of het voorwerp hunner vervolging ont-  < 47 > ■fcapt is. De Feer Pennant verhald, dat een Engelsch Officier in Indie , eenen Rhenoceros beledigd hebbende , en zynen wraak niet kunnende ontkomen , trof het dier hem zo geweldig met zynen hoorn dat hy hem den buik oprydede. Eet; ander Heer, die met twee goede vrienden eene wandeling te paerd deed buiten eene Stad in Indie , ontmeetede in een bosch een wyfjen Rhenoceros met haar jong ; toen het de drie Heereri gewaar werd, joeg zy haar jong voor zich heenen in het bosch. Een der Heerén had de onvoorzichtigheid om de Rhinoceros te vervolgen en haar met zynen hartsvanger eenige hakken te geeven , zonder egter het dier te kwetfen. De Rhinoceros ver. droeg dit zeer gedtddig, tot dat zy haar jong in de ftruiken verborgen had; maar toen keerde zy aanftends terug, om zich over de gedaane belediging te wreeken ; zy vatte de katoene laers van den Heer die haar aangedaan had , en fcheurde die aan ftukken ; het paerd keerde zich om, en zette het op de vlugt, de Rhinoceros vervolgde het met een afgryflyk gebrul, de boomen, en alles wat haar in den weg was, niet een fchriklyk gedruis, om verre fmytende. Haar belediger uit h:t oog verlooren hebbende, tastte zy een der andere Heeren aan , die zich agter twee dikke boomen verfchool, die naauwlyks twee voeten van eikanderen afflonden : de Rhinoceros wilde tot hnn geluk, tusfchen die twee boomen indringen , en fchoon zy dezelven als een riet deed fiingeren, kondezy de trammen niet breeken, maar met haar kop 'er tus- iChCH  < 48 > fchen in bleef zitten, het geen de Heerén gelegenheid gaf om haar met hunne piftoolen in den kop té treffen , en met behulp van eenige flaaven, te overmeefteren en af te maaken. Dewyl de Rhinoceros, gelyk reeds gezegd is , niet te temmen is , kan hy den mensch geen nut toebrengen , en word derhalven zelden levendig gevangen; zyn vleesch word egter voor eene lekkerny gehouden by de Indiaanen en Negers ; van zyne huid word het befte leder gemaakt dat in de waereld bekend is. Van zynen hoorn maakt men drinkbekers , die door de bygeloovige Indiaanen hoog gefchat worden , als zyndc'zy van begrip dat zy van eenen zullen fply ten wanneer 'er vergiftig drank ingegooten word ; doch zulks is onwaar bevonden : zy fchryven ook de huid, het bloed , en zelfs de pis en den afgang van dit dier geneeskundige kragten toe, die mogelyk haar befiaan hebben alleen in de inbeelding van dat bygeloovig volk. De RMnocerosfen worden, gelyk de Oliphanten, in overgedekte kuilen, waarin puntige ftaaken ftaan ge-, vangen , en met knubbels en fpiesfen afgemaakt; of men fchiet hen met yzere ftaaven , of groote yzcre kogels in den onderbuik , of by de ooren in den kop; wanneer hy in flaap is , om dit met het minfte gevaar te kunnen doen , vervolgen hem de jaagers, die zomtyds twintig in getal zyn, eenige dagen agter eenen" van verre op zyn voetfpoor, eenigen van hunne makkers van tyd tot tyd uitzendende om hem te befpieden; eü  < 49 > en wanneer zy hem in flaap vinden, naderen zy hem in ftilte, en branden allen te gelyk op hem los. De Indiaanen, die geen ichietgeweer hebben, werpen hem dan met hunne werpfpiefen in het lyf, en loopen hem zo lang na tot dat hy aan zyne wond derft. Dan hoe zy hem ook naderen, draagen de jaagers altyd zorg "om niet aan de windzyde van hem te komen; want dit dier is zo fyn van reuk, dat hy van zeer verre ruiken kan, en zo hy zyne vervolger, ges vaar word, valt hy hem met verwoedheid aan; dan dewyl hy uit de byzondo;: re plaatfing van de oogen niet dan reg voor hem zien kan, en gevolgiyk altyd regt voorwaards' loopt, is het niet mócielyk hem te ontwyken. Irt het Jaar 1513 heeft Emanuel, Koning van Portugal, eenen levendigen Rhinoceios aan den Paus gezonden, die het Schip, waarin hy overgebragt werd, zodanig met zynen hoorn ftoottede, dat het te bersten ging, en verzonk met het dier daar in; en nog niet yecle jaaren gcleeden, is 'er op dezelve wyze nog een' verdronken, die van Vrankiy k naar Italië vervoerd werd. Ih het Jaar 1739 is 'er een levendig Rhinoce-. ros in London aangebragt, en nog een in het jaar 1741. De eérfte (waarvan de kundige.Dr. Paribus in het jaar 1743; eene naauwkeurige befchryving gegeevcn heeft) was van Bengalen gebragt, en fchoon maar twee jaaren oud, heeft zyne reis omtrent elf duizend guldens ge-, kost. Hy at dagelj ks zeven pi nelen ryst, met drie ponden, fuiker gemengd; men gaf hem ook hooi en gras, welk laatfte hy liever atte dan het hooi: hy„ III. Deel. D dronk  *c 5° y dronk niets dan water, en'ccne groote hoeveelheid te gejyk-. — Hy was ftil van aart, en liet toe dat men fiem over al aanraakte: doch als hy hongerig, of van iemand geflagen werd, werd hy toornig, en dan gaf hy eenen hocgen fprong voorwaards, en ftbottemet zynen kop tegen de muur, met zo veel fnelheid, dat het haast onmogelyk fcheen hem te kunnen ontwyken; en men kon hem niet tot bedaaren brengen, dan met hem eeten te geeven. Deze Rhinoceros was niet hoogcr dan eene jonge koe; maar zyn lyf was zeer lang en dik, en had veel overeenkomst met dat van eene koe, op het einde van haaren dragt. Zyn hoorn, die noch maar omtrent een duim lengte had, was zwart, cn aan de punt glad; doch laager was hy vol rimpels, die agterwaards naar deszelfs voet liepen; zyne tong was zeer zagt; zyne oogen waren zonder levendigheid, en nader by de neusgaten geplaatst dan in cenig ander viervoetig dier. Zo oplettend was hy op het geen 'er omging, dat als men een geraas maakte , tcnvyl hy Hiep of at, ligtte hy cogenbliklyk zynen kop op, en luisterde zo iang tot dat men ophield. Men heeft bemerkt dat dit dier zj n water agterwaards loosde, waarom men van gevoelen was dat het mannetjen het wyf jen niet befpringt, maar dat zy agterwaards met de kruisten tegen eikanderen koppelen. In het Jaar 1749 is 'er ook een Rhinoceros in Europa rondgevoerd geweest ; deze atte dagelyks zestig jOKden hooi, en twintig ponden brood, en dronk eiken dag  < 51 > dag veertien emmeren water: hy was zeer mak, en na» evenredigheid van zyne grootte en zyn log voorkomen, ook zeer gaauwi Men heeft hem gewoogen , en bevond dat hy vyf duizend ponden zwaar woog. Die welke in de diergaarde te Verfailles is, eet omtrent honderd en zestig ponden hooi op eenen dag. De meeste geleerden zyn van gevoelen , dat de Rhinoceros de Eenhoorn is van de heilige Schriften; dewyl hy alle die hoedanigheden bezit die men dat dier daarin heeft toegefchreeven - toornigheid - ontembaarheid - groote fnelheid, en eene verbaazendefterkte. Hy is den Romeinen in vroege tyden zeer wel bekend geweest; zelfs hebben zy hem in hunne diergevegten vertoond, gelyk by veelen hunner Schrv vers gemeld ftaat. Augustus heeft eenen Van dezelven in zynen triomf wegens zyne overwinning over Cleopam* vertoond. e l* D a t>l  < 52 > DE TWEEHOORNIGE RHINOCEROS Afgebeeld naar eene Tekening van Sp arm an, Deszelfs (van den Eenhoornigen Rhinoceros verfchfllende) kentekenen zyn. Twee kegelachtige hoornen op de Neus. Drie korte 7eenen aan elke voet. Eene effen gladde huid. ^/ erfcheidene Natuurkundigen hebben ons afbeeldingen van dit zonderling dier medegedeeld; doch de meesten, zelfs van de beroemdfte reizigers , hebben eenen eenhoornigen Rhinoceros gegeeven, enflegtstwee hoornen op de neus geplaatst; als of het eenigfte onderfcheid tusfchen de twee foortcn, in het getal der hoornen beftond. De.eenigftè egte tekening van; dit dia', die o;;s bekend is, is die van den kundigen Heer Spar-  De Twee Hoohnïge Ruinooeros.   < 53 > Sparman, die dezelve naar eenen door hem zeiven gefchoten Rhinoceros heeft vervaardigd; en daar die Heer eene naauwkeurige ontleedkundige befchryving van dit dier heeft gegeeven, en men alle reden heeft, om op deszelfs aftekening te vertrouwen, hebben wy die naauwkeurig gevolgd. Van de twee die hy geschoten heeft, was de grootfte zo zwaar, dat vyf menfehen niet in ftaat waren om hem te verplaatfen; doch hy heeft de afmeetingen van de kleinfte alleen opgegeeven; deze was elfen eene halve voet lang, zeven voeten hoog, en twaalf voeten in den omtrek. Hy had geene plooien op zyne huid, die van eene aschgraauwe koleur was; uitgenomen aan de flanken en aan den buik , daar hy de koleur had van menfehen vel: zy was egter knobbelagtig en zeer oneffen , en als zy droog was uittermaate hard. Deze huid had omtrent een en eene halve duim dikte; doch was op verre na zo ondoordringbaar niet als die van den eenhoorniger Rhinoceros ; men kon haar zelfs met fpiesfen en pylen gemaklyk doorbooren. De randen yan de ooren, en de punt van den ftaert waren met weinige donker koleurige hairen, yan omtrent een duim lang, bezet; het overige van het lighaam was zonder hair- Schoon de bovenfte lip van dit dier langer dan de onderfte is, en hetzelve tot eenen vinger dient, gelyk wy van den eenhoornigen Rhinoceros verhaald hebben; is zy egter veel korter dan die van dat dier; zo als in de afbeeldingen duidelyk te zien is. D 3 Bei-  < 54 > Beiden de mannetjens en de wyfjens hebben twee hoornen, die agter eikanderen ftaan, in eene lyn met de neus; de voorfte die doorgaans degrootfteis, heeft gemeenlyk agttien duimen lengte by eenen volwasfen Rhinoceros; hoewel 'er by den eenen Rhinoceros of den anderen verfchil kan zyn; gelyk in de hoornen van andere dieren plaats heeft. Deze hoornen zyn van een kegelachtige gedaante-, cenigzins naai- agteren gekromd ; van onderen zyn zy oneffen, als of zy uit hoornachtige peezen wasten te famen gefteld; doch boven aan zyn zy glad en effen, gelyk die van eenen os. Uit de plaatfing van de hoornen zoud men van begrip zyn, dat hy Van de agterfte hoorn weinig gebruik kondc hebben; dan het tegendeel is waar ; want de voorfte hoorn keert hy geheel op zyde; en gebruikt dc agterfte om de boomen op te fcheurcu; en de wortelen uit den grond te wroeten ; waarom dezelve by de oude Rhinocerosfen meest altyd afgefleeten of afgebroken zyn. De oogen zyn klein en ftaan diep in het hoofd; zyn gezigt is niet zeer fterk; maar dit word het dier vergoed door zyne reuk ra zyn gehoor; die uittermaate fcherp zyn. De ooren zyn gevormd byna gelyk die van den eenhoornigc' Rhinoceros. Zyne voeten zyn rond, en niet zeer breed ; zynde elk voorzien van drie hoeven of teenen, die egter maar weinig vooruitfteeken. Men heeft in het algemeen gezegd, dat de tong van dit dier zo hard was, dat hy daarmede het vel van iemand die ongelukkig dc llagtoffer van zyne woede \... ....... • • • was  < 55 > was geworden koude aflikken: de Heer Sparman getuigdegter, dat hy zyne hand in den muil van eenea pas gefchoten Pvhinoceros heeft geftoken, en de tong volmaakt glad en. zagt bevond. • De volgende byzonderheden getrokken int de befchryving door dien Heer medegedeelt; fchoon van dc kleinfte door hem gefchotenc Rhinocerosfen, zullen onze Leezers een klaar denkbeeld geeven van de ontzachlyke grootte dezer dieren. De maag was vief voeten lang, en twee voeten breed; waaraan eene pyp of buis , agt en twintig voeten lang, en zes duimen breed, vast was: de nieren waren een en eene halve voet breed; het hart was even zo lang, en byna van gelyke breedte; de lever, van de regter tot de linker zyde gemecten, werd bevonden drie en eene halve voet breedte te hebben, en twee en eene halve voet lengte, zo als die in het lyf hong, wanneer het dier op zyne pooten flond. Hy had geen galblaas, gclykende, m dit opzigt, naar het paerd; ook is hy niet herkaauwend. In de maag vond men wortelen en kleine takken van boomen gekaauwd; waarvan zommigen dé dikte van eenen vinger hadden : daar was ook eene groote hoeveelheid van fappige plantgewas, len, en daaronder eenige fcherpe en Hekelachtige heesters: de reuk die uit deze masfa voortkwam, was met onaangenaam, zy verfpreidde in het tegendeel eenen aangenaamen geur in de rondte ; het is derhal. ven niet zeer te verwonderen dat de Hottentotten zynen drek in plaats van tabak rooken. D * De  « 5ö > De holte van het bekkeneel waarin de herfenen Iagen , was van eene ovaale gedaante , en zeer klein; zynde naauwlyks zes duimen lang , en meterwetcn ge, vuld zynde, bevond men dat 'er maar twee pinten in konden gaan; daar het bekkeneel van eenen raensch* op dezelve tyd gemoeten, byna drie pinten inhield. ■ Met opzigt tot de gewoc ntens vérfchilt dit dier zeer weinig van den eenhoornigen Rhinoceros. Hy ü gelyk die, wild en ontembaar; hy leeft ook alleen, en niet in troepen', en fchynt dezelve redenloze driften te bezitten, dié den eenhoornigen Rhinocerosfen kenmerken: hy bezit, gelyk die, eene zeer fyne reuk, en op het minste gerucht, fteekt hy zyne ooien op, en luistert met diepe aandacht , en als hy iemand van naby ruikt, Ipringt hy hem aan met eene verj*azetxfe fnelheid, alles wat hem in den weg ftaat om verre ftootende , zelfs heeft men voorbeelden dat hy een wagen , die hem in den weg ftond, op zyne hoor en nam, en. een eind wegs verre droeg; men kan egter zyne woede ontkomen, als men zynen eerHen aanval behendig weet te ontwyken ; want doordien het dier maar regt voor hem hecnen kan zien, loopt het altyd regt voorwaards, zonder den geenen die hy heeft aangevallen te vervolgen, In het loepen flingert hy zynen kop heen en weder , en fchynt vermaak te fcheppen, om. den grond, onder het loopen, met zyne hoornen om te ploegen. Als hy vervolgd Word 'loopt hyop eenen korten draf, doch fterk opgejaagd wordende, loopt hy op een galop vcrlcheidene  < 57 > mylen verre, zonder uitterusten : hy loopt dan van het eene bosch in het anderen; dc boomen die hem in den weg liaan om verre ftootende als of zy om verre gefchoten werden; doch zo die te taai zyn, buigt hy ze als riet, en als de jaager dan digt agter hem is, kan hy door zo ccncn boom, als die weder opryst, verpletterd worden. Het wyf jen brengt maar een jong te gelyk voort. De tweehoomige Rhinocerosfen worden gevonden in Afrika, vooral in de zuidlyke deelen; en in Abysfinie, alwaar zy mcnigvuldiger 'fchynen te zyn dan de andere foort, en worden op dezelve wyze gejaagd. In Afrika vangt men ze in overdekte kuilen, of men bekruipt ze als zy in llaap zyn, gelyk wy van den eenhoornigen Rhinoceros verhaald hebben. Deze Dieren worden zeer zelden in Europa overgebragt: eenige jaaren geleden, is 'er een in Duitsch. land vertoond geweest; doch by Manheim over den Rhyn met hem willende vaaren, ftootte hy de Schuit waar hy in overgevoerd werd, te bersten, dat zy te gronde ging, en het dier verdronk. D 5 DE  <5»> DE KAMEEL E N DROMEDARIS. olgens de dierkundige rsmgfchikking van Linmeus maakt de Kameel een byzonder gellagt uit; want fcboon 'er veele andere diereu zyn, die, gelyk de Kameelen, in de onderkaaken alleen tanden hebben, en door dien Schryver Pecora, genoemd worden, verfchillen zy egter van de Kameelen, doordien zy allen met hoornen voorzien zyn, die de Kameel ontbreekt, wat het verfchil tusfchen de Kameelen en de Dromedarisfen aanbelangt, is zulks te gering om een verfchil in de fooït te maaken ; dewyl het alleen beltaat in het getal der bulten die zy op den rug hebben; hebbende de Kameel maar een; en de Dromedaris twee; ook is deze kleiner en bruiner van koleur, heeft lange •hairen, en bezit minder kragt dan de Kameel; doch in alle andere opzigteu komen zy volmaakt óveree* nen; ook vermengen zy, en brengen jongen voort, zelfs  < 59 > Klfs houd men de dieren die door deze gekruiste rasfèn voortgeteeld worden, voor de besten en fterkften. Deze bastaard foorten die van de Ka neel en den Dromedaris voortkomen , maaken 'eene derde ras uit; dat zich mede vermengt, en aanmerklykeverfcheidenheden te wege brengt; De Dromedaris is onvergelyklyker algemeener verfpreid dan de Kameel; deze laatfte vind men weinig elders dan tusfchen de Middenlandfche en Kaspifche Zeën: de Dromedaris, in het tegendeel, is veel algemeener dan eenig ander lastdier in Arabiën ; men vind ze ook in groot getal, in alle de noórdlyke deelen van Afrika ; van de Middenlandfche Zee af tot aan de Rivier de Nyger toe; als mede in Egypten, Perfien, in de zuidlyke deelen van Tartaryen, en in het noorden van Indien: dus blykthet, dat de Dromedarisfen onvrugtbaare en heete gewesten; en de Kameelen , vogtiger en gemaatigder landftreeken bewoonen: de geheele foort fchynt in eene lugtftreek van drie of vier honderd uuren breedte bepaald te zyn, en die zich van Mauritania, in Afrika, tot aan China lütitrekt. DE  < 6o > ' DE-KAMEEL? Naar eene Tekening van de Seve. KENMERKEN. Een hooge Bult op den rug. Zes Snytanden, in elk der Onderkaakbeenen. De bovenfte lip verdeeld, gelyk die der haazen. De hoeven klein en niet afvallend. Jl3e Kameel is het Paerd, de Koe, en dc Schaap van Arabié'u, en ftrekt den Arabier grootendèels tot het zelve nut, dat die dieren tot ons doen. Hy is gemeenlyk zeven of agt voeten hoog, behalven dep bult op den rug, en omtrent tien of elf voeten lang. De kop heeft eenigzins de gedaante van dien van eene Schaap; doch het geen merkwaardig is, en waarin hy van andere herkaauwende dieren verfchilt, is, dat.hy in de bovenkaak geene fnytanden heeft ; maar alleen twee groote tanden aan iedere zyde, waarvan de agterfte agterwaards geboogen zyn, gelyk de Slagtanden der wilde zwynen ; dezen worden zomtyds zo lang, dat    < 6i > dat men genoodzaakt is dezelven af te zaagen; in elk der onderkaakbeenen heeft hy zes fnytandeh: tusfchen de ooren, die zeer klein zyn, heeft hy een bos wolachtig hair : zyne oogen zyn groot en uitpuilende, zyn hals is zeer lang en tenger, en met fchoone maanhairen bezet; onder den hals heeft hy eene lange fik, die hem eene foort van ftaatigheid in zyn voorkomen geeft'. Op zynen rug heeft hy eenen grooten bult, cenigzins plat van boven, en ftrekkende van de voorfte tot de agterfte fchouders : zyne agterpooten zyn zeer lang en dun; de voorfte pooten zyn korter, en heeft zwaarer clboogen; en doordien zy altoos op den buik liggen, met de pooten onder het lighaam geboogen, veroorzaakt zulks eene" groote eeltachtigheid op dé voorfte knieën , die ook veel dikker zyn dan de agterften. De ftaert is redelyk lang, reikende tot aan de hakken , en is ook met lang, zagt hair bedekt. Hunne voeten zyn plat, breed, en van onderen met een zagt vel bedekt, dat weinig eeltachtigheid heeft, waarom zy op glibberige gronden, niet zeer vast kunnen ftaan , en doordien zy dc agterfte pooten w'yd van eikanderen zetten, zouden zy op zagte gronden dikwyis uitglyden, en de pooten breeken; dan dc natuur heeft hierin wyslyk voorzien door cerzelver ras te bepaalen aan eene landftreek , daar byna niet anders dan zandachtige gronden te vinden zyn. Men zegt dat de bronstyd by d;ze dieren om de twee jaaren gebeurt, en omtrent twee of drie maanden  < ös > den duurt; geduurehde dezen tyd looit het dier dikwyis als een verwoedend ftier; hy is dan ook zeer boosaartig, en dikwyis gevaarlyk voor die gcencn die hem leiden; hy erinnert zich dan het kwaad dat men hem gedaan heeft, en als hy zynen Vyand yerrasfehen kan, vat hy hem met de tanden op, wert t hem ter aarde, en trapt hem zo lang met de voeten tot dat hy geheel verpletterd is; geduurende dezen tyd verliest hy ook den eetlust, en word mager; zyn bult word flap, en het hair valt van het lyf af, en word zeer zorgvuldig verzameld. Zo dra de broustyd over is bekomt het dier zynen eetlust, kragt, en vetheid weder ; zyne hairen groeien weder uit, én zyn bult bekomt zyne voorigc hardheid: doch die geencn die goede last Kameelen willen hebben, lubben dezelven wanneer zy jong zyn; want fchoon zulks het dier veel van zyno kragten beroofd, vermyden zy egter daardoor de bronstyd , die hen ontzenuwt, en verwoed maakt, en maakt het dier altoos gedwee. De Wyfjens worden zelden voor zwaaren arbeid gebruikt, men laat ze in de weide loopen , en in vryheid teelen. Wanneer het wyfjen paaren wil gaat zy op haaren knieën liggen om het mannetjen te ontvangen: zy draagt haar jong twaalf maanden , en brengt gemeenlyk een te gelyk voort. De jonge Kameel word vroegtydig geleerd om neder te bukken, te gaan liggen, en om lasten te draagen : om hem hier toe afterichten, buigt men hem da pooten onder dsn buik, en bedekt hem met een kleed, in  < 63 > in welks flippen fteenen gebonden zyn, om hen te beletten op te ftaan; hy word vervolgens geleerd op deze wyze te gaan liggen, wanneer men hem met eene kleine roede aan de knieën raakt, om hem des te gemaklyker te kunnen beklimmen of belaaden, het geen men egter zelden doen voor dat zy vier jaaren oud zyn* men laat hem eenigen tyd wezen zonder te -zuigen , om hem vroegtydig te gewennen om zeldzaam te drinken, het is egter niet louterde gewoonte van zeldzaam te drenken dat dit dier zo onwaardeer maakt voor de bewooners der zandachtige woestyuen van Aratien ; zulks dient alleen om hem te leereu de voordeden die hy van de natuur genooten heeft te kennen, en de vermogens van zyn inwendig famenftcl zich ten nutte te maaken; hierdoor is hy in ftaat gefteld om water langer agter eenen te ontbeereo dan eenig ander dier; doordien de natuur hem, behalven de vier maagen die hy met andere herkaauwende dieren gemeen heeft, eenevyfde maag, of zak» heeft gegceven, die hem tot een waterzak dient, en waarin hy het water dat hy drinkt langen tyd kan bewaaren , zonder, dat het bederft of zich met het andere voedfel mengt. Wanneer het dier water noodig heeft om zyne fpyze te ontbinden terwyl het herkaauwt, kan het, enkeld door het te famentrekken van eenige fpieren, het water uit zyne waterzak in de maag overbrengen. Door dit verwonderenswaardige famcnftel kan ele kameel eene cnbcgryplyke hoeveelheid water* in eens opdrinken, ca als hy zyne water-zak gevuld heeft,  € H > heeft, kan hy verfcheidene dagen agter eenen loöpefi, zonder te drinken. Hunne reuk is zo fyn dat zy het water eene halve myl ver kunnen ruiken, en als zy grooten dorst hebben, fpoeden zy er zich naar toe, lang voor dat hunne voerlieden deszelfs ligging gewaar worden. In die landen alwaar de natuur alleen voorwerpen van gevaar en onvrug. baarheid ten toon ftelt, verfchaft dit nattig dier, byftand, fpyze en vryheid. Zoneier zynen Kaïr.eel werd de Arabier Van zyne mcdemenfehen afgefcheiden , door . uitge lekte en dorre woestynen, alwaar noch gras tot verkwikking, noch boomen tot belommering te vinden zyn; het bezit van. den Kameel ftelt hem egter niet alleen in ftaat om deze yslyke tusfchen - ruimtens der natuur te bcvoonen, maar doet hem zelf de woes ynen die hem omringen als de bolwerken zyner Vryheid befchouwen. Buiten zynen Kameel heeft hy niets te begeeren noch. niets te vreezeu, de melk die het hem geeft is vet en' voedfaam , en met water gdengd zynde , maakt zy. eenen heilzaam en verfrisfchenden drank. Het vleesch. van de jonge Kameelen is eene uitmuntende en gezonde fpyze. Hun hair , dat in den bron-tyd geheel afvalt, overtreft dat van alle andere dieren, en word. gebruikt tot ftoffen voor kleêren, dekfels, tenten, en. veele andere dingen. De Arabier befchouwt elen Kameel, derhal ven , als het kos;baarfte gefchenk van. den Hemel, 'die hem niet alleen fpyze en drank verfchaft; maar die hem, wanneer hy door vyanden aangevallen word , in eenen dag vyftig uuren verre, te mid-  °~5 > micldefl van zandige en dorre woestyneri daar hy vöoï zyiie vyanden veilig is, kan vervoeren. De voordeeïen van dit nuttig dier is egter aan den roofzugtigen Arabier niet alleen bepaald, — ln Turkyen, Perfien, Barbaryen fen Egypten, word den gantfchen Koophandel door Kameelen gedreeven , en daar het reizen in die landen onveilig is , uit hoofden van de zwervende Arabieren , vereenigen zich de Kooplieden en ■Reizigers, om die reizen gezamentlyk te doen. Een ■zodanig gezelfchap noemt men een Karavaan, en daar niet alleen de Koopmanfchappen, maar ook de fpyze en drank voor de reis , op Kameelen gevoerd worden, zyn die dieren veel talryker dan de menfehen, en beloopen zomtyds wel dertig duizend. Elk Kameel word bekaden evenredig aan zyne kragten. Wanneer hun zulks bevolen word, vallen zy op de knieën, met de pooten onder het lyf gevouwen, op dat men hen des te gemaklyker zoude kunnen belaaden; zo dra zy gelaaden zyn ftaan zy van zelf op, en willen geen grooter last dulden dan zy met gemak kunnen draagen; wanneer men hen overlaad, uitten zy een klaagend gekerm, dat zy zo lang aanhouden tot dat een gedeelte van hunne laading afgenomen word. De groote Kameelen kunnen gemeenlyk duizend of twaalf honderd ponden draagen ; en de kleinften, zes of zeven honderd ponden; deze last laad men op den rug van den Kameel, of meii hangt ■er korven over, die zo groot zyn dat een mensch 'er m zitten kan, met de beenen kruislings onder het III. Deel, e ,ig.  < 66 > lighaam, op de wyze der Oosterlingen: in deze korven worden ook de vrouwen en kinderen gedraagen. Naardien de reis die de Karavaan doet dikwyis zeven of agt honderd mylen verre is, zyn derzei ver dagreizen bepaald: zy gaan alleen maar voetftaps voort, en kunnen op die wyze tien of twaalf mylen 's daags afleggen. Zy worden iedere nagt outlaaden, en fpyzigen zich op de gewasfen die zy op de plaats aantreffen; gëmeenlyk geeven zy de voorkeur aan de distels , brandnetels, en andere harde en Hekelachtige gewasfen, die de zandrige woestynen van Arabien voortbrengen, boven fynerc gewasfen: hoewel zy ook hooi, ftroo, garst, en haver eeten. Men heeft veele poogingen aangewend om deze dieren in andere Landen voort te teelen; doch tot noch toe is men 'er niet in gedaagd, uitgenomen in een enkcld geval van eenen Dromedaris en een Kameel in Frankryk ; deze twee dieren, zynde een mantietjen Dromedaris, en een wyfjen Kameel, werden in de diergaarde te Verfailles bewaard; zy beminden en liefkoosden eikanderen, en waren zodanig aan eikanderen gewend, dat waaneer de Kameel haar medegezel niet zag, fchreeuwde zy geftadig, floeg geweldig met haare pooten, en weigerden eeten en drinken: uit de gemeenfehap tusfchen deze twee dieren, werd een jong Kameel in Parys voortgebragt, die egter niet lang leefde. Het fchynt als of de Natuur deze dieren gefchikt had voor landen die geene andere dieren voortbragten ora derzelver diensten onnut-  < 67 > nuttig te maaken; want fchoon men eenige derzelven in Spanje heeft ingevoerd , heeft men bevonden dat zy in weinige jaaren verbasteren ; zy verliezen die kragten en dat geduld, dewelke hen van zo veel waarde maaken, in hun eigen land, en in plaats van een rykdom te worden, (trekken zy hunnen eigenaar tot eenen last; en al bleeven zy in hunnen oorfpronglyken ftaat,'waren egter de kosten van hun onderhoud , en de ongemakken , ontftaande uit de onbeftendigheid van dc lugtftrcek, waarmede zy te worstelen hadden, zo groot, dat zy het oppasten, en de onkosten, niet vergelden zouden. De Kameel bekomt zyne voilé kragt op den ouderdom van zes jaaren, en leeft gemeenlyk veertig of vyftig jaaren. E 2 DÉ  <68> de DROMEDARIS. !Naar eene Tekening van De Seve. Twee Bulten op den Rug. ^^^•^^^^^ l^choon dc Dromedaris kleiner is, en minder kragt bezit dan de Kameel; loopt by egter veel fneller, en word meer gebruikt cm Ipoedigc reizen te doen dan de Kameel. In Arabicn houd men de Dromedarisfen voordeharddravery, en op veele plaat ën gebruikt men ze om cour iets ipoedig over te brengen, kunnende zy negen of tien dagen agter eenen dertig of veertig mylen op eenen dag afleggen, over brandende zandwoestynen daar geen ander Schepfel het leven konde behouden. Indien men hen met zagtheid behandelt loopen zygeftadig voort, zonder fpoor of zweep; en als zy door het zingen , of door het fluiten op eene pyp aangemoedigd worden, vervolgen zy hunnen weg met verlchcnmoed. De Dromedarisfen zyn ten allen tyden zagtaartig en gedwee; ui genomen in den bronstyd, wanneer zy niet minder verwoed zyn dan de Kameelen, en even gevaarlyk om te naderen. De  Drorned ans.   •C 69 > De Dromedarisfen eeten heoi, flro, garst en haver; waarvan zy gemeenlyk twintig of dertig ponden s' daags eeten; doch als zy die riet bekomen kunnen, vergasten zy zich, gelyk de Kameelen, op doornen en distelen. p De Dromedarisfen worden wild gevonden in de gemaatigde landftreeken van Afia ; vooral tusfchen China en Indien; en zyn veel grooter dan de tamjnen. E 3 DE  •C 7° > de LAMA- J[5it dier' SclY]c dc Kameel, is zeer zagtaimigcn gedwee, en kan gehouden worden voor den Kameel van Perou en Chili; want-voor de verovering dier landen door de Spanjaarden, was het her eeenigfte lastdier dat den Jndiaanen is bekend geweest. De Lamas verfchillen in koleur; zommigen zyn wit; anderen zwart, en snderen zyn bont met witte, gryze en roskoleurige vlakken. Hunne gedaante gelykt zeer veel naar die van den Kameel, uitgenomen dat zy geen bult op den rug hebben, en veel kleiner zyn; — De Lama heel', eenen welgemaakten kop , eenigzins gelykende naar die van een geit, en niet zeer groot; heldere zwarte oogen, en eenen. langen hals, die naby het lyf zeer gehete gen is, zyne ooren zyn vier duimen lang; zyne voeten zyn gefpeeteri gelyk die van den os, en van agteren met eenen fpoor gewapend, waardoor het in ftaat gefteld is om op oneffen en ongernaklyken gronden zeer vast te ftaan. De hoogte van dc Lama is omtrent vier voeten , en zyne lengte zes voeten. Voor dat men de muilezels in Amerika heeft ingevoerd, werden de Lamas gebruikt voor den ploegt; doch thans worden zy alleen gebruikt om lasten te draagen: zy gaan maar langfaam voort, en leggen zelden meer dan vier fcf vyf mylen op eenen dag af; dan het geene zy in 4>oed te kort fchictcn, vergoeden zy door hunne ny~ ' ver-  < 7i > vcrlicid en volharding. Zy doen verre reiz endoor landen die voor andere dieren ondoorganglyk zyn. Zy ftaan zeer. vast op hunne pooten, en worden veel gebruikt om dc ryke zilver erts, die men uit de mynen van Potoii. haalt; over de fteenachtige bergen en fmalle overtogten van de Andeè'n te voeren. Boliver verhaak, dat, 'er, in zynen tyd, drie honderd duizend dezer dieren aan dien arbeid gebruikt werden. Zy liggen neder, gelyk de Kameelen, om belaaden te worden , en als zy moede zyn, zyn zy door geene Hagen te dwingen, om hunnen tred te verhaasten , zy verweeren zich noch met hunne pooten], noch met hunne tanden; als zy vergramd zyn hebben zy geene andere wyze om hunne gramfchap te tconen, dan der geenen die hen beledigd heeft, te befpoegen. Zy kunnen hun fpcekfel wel tien treeden verre uitwerpen, en als het op de huid valt veroorzaakt het eene jeuking, verzeld van eanc ligte ontfteeking. Men zegt dat hun vleesch byna dezelve fmaak heeft als Schaapenvleesch. De Lamas kunnen *, gelyk de Kameelen, zeer lang (zomtyds vier of vyf dagen) loopen zonder drinken ; zy gebruiken ook, gelyk die dieren, het groffte en gemeenfte voedfel: men geeft ze noch koorn noch hooi; ay eeten zeer maatig en leeven alleen van gras en andere Veldgewasfen. De wilde Lamas, die men Gecanacos noemt, zyn fterker en werkzaamer dan de tamme. Zy leeven in troepen ; en onthouden zich op de hoogfte gewesten van de Cordeliere gebergten: zy loopen zeer fiielover £ 4 plaat-  < 72 > plaatfen, die zeer moeielyk te genaaken zyn, en daar zelfs de honden hun niet kunnen vervolgen. De gewoone manier om hen te dooden, is met een Schietgeweer ;' men jaagt ze om hun vleesch en om hun hair, waarvan de Indiaanen laken maaken: Ondanks alle onze poogingen, zyn wy niet in ftaat geweest eene afbeelding van de Lama te bekomen. HEI   Het Paerd.  < 73 > het PAERD* Afgebeeld naar eene Schildery van Potter. Linnaus noemt de Clasfe waaronder hy het Paerd gerangfehikt heeft, Bellus of Oorlogend; daaronder worden begreepen: Het Paerd. Dc Muilezee. De Ezel, en De Zebra. De Geflagts kentekenen van"het paerd zyn: Zes Vlortanden in elk Kaakbeen De Mannetjens of Hengfien, (f)vier Hondstanden die van de Tanden en Kiezen zyn afgefcheiden. Twaalf maaltanden in elk Kaakbeen. De Nek en de Staert, met enkelde lange hairen bezet. De voeten ongefpleeten, eenhoevig en hoornig, en Degeheele Romp met kot te, gladde hairen bedekt. 41*/'e verfcheidenheden van dit edel dier; degrootschheid zyner geftalte, de cierlykheid en evenredigheid zy- (*) De Merrien of Wyfjens, hebben eok wel zomtyds hondstanden; doch zulks is zeer zeldzaam: ook worde» He merrien niet zeer goed ter aanfokkinge geacht. A 5  < 74 > zyner leden; de fchoone gelykheid van zyne huid; de bevalligheid zyner beweegingen, en boven al zyne nuttigheid , geeven hem regt tot eenen aanzienlyken rang in de Historie der Dieren. „ Hebt gy," zegt Job (*) „ het Paerd den moed „ gegceven, en zynen hals met grarafchap bekleed ? „ Beveelt gy hem te fpririgen gelyk een Sprinkhaan? „ zyn pragtig gebriesch wekt verfchrikking; met den „ voet ftampt en graaft hy in den giond; hy verheugt „ zich over zyne kragt, en trekt uit den gewapendente „ gemoet. Hy belacht al wat vreeslyk uitziet, cnver„ fclrrikt niet; voor het zwaerd treed hy niet te rug. „ Boven hem klinkt de Pylkoker, de glinsterende fpiets „ en het wapentuig ; onder hem beeft de aarde, en naauwlyks roert hy ze aan. Hy gelooft niet dat hy „ het gefchal der Trompetten hoort. Wanneer het „ duidelykcr word; dan verheugt hy zich, en (huift „ van verre den ftryd, het geroep des Veldheers, en „ het Krygsgefchrei te gemoet." Daar zyn weinige declen van de bekende waereld, daar het Paerd niet voortgetecld word; maar willen wy het in het genot zyner natuurlyke Vryheid befchouwen, moeten wy het zoeken in de woeste en uitgeürektcvlaktens van Afia en Arabiën, alwaar het zonder bedwang omloopt in eenen ftaat van volmaakte onaf hanglykheid. In eenen tammen ftaat heeft de Natuur dit dier eene . ge- (*) De Vertaaling van MichaWs en Perponcher.  <7S> geneigdheid van liefde en vrees voor den mensch gegeeven, benevens een zeker gevoel der diensten die wy het weder bewyzen kunnen: het kent minder zyne flaverny, dan de behoefte van onze befcherming. In eenen wilden ftaat vergoeden zy het gemis dier befcherming door hunne aankleeviug aan eikanderen; weshalven men hen gemeenlyk in troepen van vier of vyf honderd te gelyk vinden graazen; een derzelven ftaat op Schildwagt, om den troep van het aannaderend gevaar te waarfchuwen, en zo dra het iets verneemt, geeft het eene foort van fnuivend geluid, waarop zy met eene verbaazende fnelheid de vlugt neemen. De wilde Paerden van Arabiën worden voor de fchoonfte in de waereld gehouden: zy zyn bruin van koleur; hunne maanen en ftaert zyn van zwart, dik hair, zeer kort: zy zyn zo groot niet als de tammen; doch zeer vuurig en fnclloopend. De gewoone wyze om ze te vangen is met voetangels die men in het zand verbergt, waarin zy verward geraaken, en gevangen worden. ■ Hetis waar- fchynlyk dat 'er eertyds wilde Paerden in Europa zyn geweest, die egter voor lang onder de heerfchappy van den mensch zyn gebragt geworden. Die welke in Amerika gevonden worden , waren oorfpronglyk van het Spaanfche ras, die men by de eerfte ontdekking van dat Land heeft ingebragt, en naderhand wild geworden zynde, zich over verlcheidene deelen van dat Land verfpreid hebben. Zy zyn doorgaans klein, zynde niet boven de drie voet zes duimen hoog, groot van gebeen-  beentc, en met dikke koppen. Hunne ooren en halzen zyn doorgaans langer dan dié van onze Paerden. Zy worden gemcenlyk gevangen in ftrikken van touwen, die men op de plaatfen (pant alwaar deze dieren in menigte komen; zo dra 'er een gevangen is, bind men het aan eenen boom, en men laat het daar twee dagen ftaan zonder eeten of drinken, alwaar het wel haast tam gemaakt word, en zo gedwee, dat al heeft het gelegenheid om zyne Vryheid te bekomen, word het niet weder wild; het vergeet zynen meester niet; maar laat zich gewillig door hern vangen. Plet Paerd, in zynen huislyken ftaat, is edelmoedig, leerzaam, vuurig, en egter gehoorzaam; gefchikt tot de verichillende oogmerken van vermaak en gemak; en is even nuttig voor den arbeid, voor de jagt, en voor den oorlog. By zommige Oosterfchc Volkeren gelyk by dc Tartaaren, en de Chineezcn, ftrekken zy hunne meester ook tot fpyze. Een Kalmukfche Ruiter legt een ftuk paerden vleesch onder zynen zadel; ryd het week, en doet 'er zyn maal mede; ook opent hy by gebrek van drank, het Paerd een ader, en zuigt het bloed af: de Arabier, in het tegendeel, hoe arm en gebrekkig hy ook leeven moet, befchouwt zyn Paerd als eene onwaardeerbaarc fchat; en daar hy geene andere wooning heeft dan eene tent, leeft hy met zyn Paerd in eene volkomen gelykheid: men ziet dikwyis zyne Vrouw en zyne Kinderen; zyne merrie en haai'veulen, zonder onderfcheid te famen liggende; terwyl de kleine kinderen het geduldrg dier al liggende beklimmen, en daar mede ftocicn. De  < 77 > De Arabieren liaan hunne paarden nsoit; zy fpreéken ze aan, en Ichyhen eene vriendelyke gemeenfchap daarmede te houden; ook gebruiken zy de fpoor niet dan in geval van nood; en zo zyn ryder by ongeluk afvalt, is het dier zo gedwee dat het in den volien loop plotslings ftil fraat. De Arabifche Paerden zyn in 't algemeen van een middenmaatige grootte; eenigzins kleiner dan de onzen , bevallig en ongedwongen in hunne beweegingen, en niet zeer vet. Het is aanmerkingswaardig dat dc Arabieren allemogelyke voorzorgen gebruiken om het ras hunner paerden zuiver te behouden; zy noemen de paerden van het oorfpronglyke ras Edelen van een oud en zuiver ge/lagt, zuiverer dan melki" daar die welke uit de vermenging van rasfèn zyn voortgeteeld, als verbasterd worden befchouwd, en voor veel laagere pryzen verkogt worden. Van Arabicn heeft het ras van Paerden zich waarfchynlyk over Barbaryen efi andere deelen van Afrika uitgebreid, dewyl dezen in fnelheid en fraaiheid de Arabifche Paerden zeer naby komen, hoewel zy wat kleiner vallen. De Spaanfche Genette word ook zeer hoog gefchat j dezen zyn zelfs nog kleiner dan die van Barbaryen, zynde zelden meer dan vier voet en negen of tien duimen hoog; doch zy zyn fraai van talie, en ^eer fnel in het loopen. De Paerden van fodiên, en veele gewesten van Cbi- pa,  < 78 > na, zyn zeer klein en kwaadaartig. Eenige jaaren geleden is 'er in England een overgebragt geweest, tot een gefchenk voor de Koninginne, die weinig grooter was dan eenen grooten Bulhond ; zynde maar negen palmen of zeven en twintig duimen hoog geweest.. De egte Hollandfche, en byzonderlyk de Vriefche Paerden, die eene naauwe verwantfchapmetelkandercn hebben, worden voor de fterkfte en zwaarfte in Europa gehouden : zy zyn doorgaans breeder van billen, grooter en zwaarer van lighaam, dan die van andere Europifche landen; ik heb 'er wel gezien die boven de zes voeten hoog waren, van den grond tot aan de fchoft: de Paerdekenners houden deze groote Paerden egter niet voor de besten; maar kiezen de harddravers, en beste koetspaerden uit de middenmaatigen , wordende de zwaare Paerden meestal gezocht door de Sleepers. Daar worden ook van elders veelerlei foorten van Paerden hier te lande ingebragt; vooral uit Holftein, Denemarken, Duitschland en Braband; ook worden 'er eene foort van kleine Paerden, die men Hitten '«oemt, uit Hitland en elders herwaards overgevoerd, en zomtyds onder ons voortgefokt; doch de beste en fraaifte Rypaerden worden uit England overgeb. agt. Schoon 'er een groot verfchil plaats heeft in de koleur van onze Paerden, is egter het zwart of donker bruin, de hoofdkoleur der Hollandfche Paerden. (*) Uit (*) Men heeft waargenomen dat de Paerden die in de fchraale duinzanden ter weide gaan vaaler van zwart zyn , dan  < 79 > Vit de vermenging van dezen met witte en andere ko« euren, word eene groote verfcheidenheid, zo wel van eenkoleurigc, als van gemengde koleurenvoortgebragtj gelyk vaal zwart, bonte of exter gevlakt, rosachtig bruin, kastanje bruin, bruin - grys, zilver - grys, appelgraauw, muisvaal, en andere koleuren; deze laatfte paerden hebben zwarte ftaerten, zwarte maanen, en eene zwarte ftreep over de rugftreng. De geheele witte Paerden zyn zo wel nu, als van ouds, zeer zeldzaam: de oude Batavieren befchouwden dezelven als heilig; zy voededen dezelven in hunne heilige bofchen op, en bedienden zich daarvan om hunne wichelaryen te bevorderen. De Brons- of Hengst-tyd van de Merrien duurt omtrent drie maanden in het Jaar; naamlyk van het eindo van Maart tot het einde van Juny: doch de tyd van de fterkite verhitting duurt niet langer dan veertien dagen of drie weeken; dezen tyd moet men dan waarneemen om de merrien te laaten befpringen; kunnende een goed hengst, in de drie maanden, vyftien of agtien merrie» dekken. De Merrien draagen gewoonlyk elf maanden en eenige dagen: zy werpen haar veulen ftaande, daar meest alle andere viervoetige dieren zich daartoe nederliggen. De Veulens komen, gelyk alle andere foorten van vier- voe> dan die welke in vette, waterachtige gronden graazer»; ook vcrtoonen de Paerden in Holland gemeenlyfcYeelawafc „ter in den Winter dan in den Zomer.  < 8© > voétige dieren, met het hoofd eerst ter waereld; men laat ze doorgaans agt of negen maanden zuigen; ook geeft men hun na de eerste maand twee maaien 's daags zemelen en een weinig hooi. Als zy drie of vier jaaren oud zyn begint men de jonge Paerden allengskens lot den zadel en toom te gewennen: zo zy mannetjens zyn, kipt men dan goede hengsten uit; doch wil men ze voor den arbeid, of voor de harddravery opleiden, worden zy gemind of gefneden, en fchoon dit hun veel van hunne kragt, moedigheid en trotschheid ontneemt, bekomen zy in plaats daarvan gerustheid, leerzaamheid tn gedweeheid. Deze gelubde Paerden noemt men Ruinen. Wanneer nu de Paerden, het zy Heng■ften, Ruinen' of Merrien, tot eene bekwaame ouderdom gekomen zyn^ worden zy in Holland tot verlchilJende oogmerken uitgekipt: de zwaarden , en min ichoonften, fchikt men tot boeren, of fleep - Paerden; die welke zwaar, en te gelyk fchoon van talie zyn, worden iot Koetspaerden opgeleid; de allerfraaisten, en vlugilen , houd men voor de Harddravery; vooral by de Friezen, die zich byzonderlyk daarop toeleggen. De Harddravery is een' regte Vaderlandfche «effening, en word in veelen onzer dorpen met menige .vreugde bedryven gehouden, doorgaans om eenen gouden of zilveren zweep, waarmede de Winnaar beloond -word; hoewel de meeste winst doorgaans in de beurs van den Kastelein, die de Harddravery heeft aangelegd,' gevonden word. "De beroemdfte Harddravers welke men in vyf-en- twiu-   Malle Jan.  •C 81 > twintig jaaren in Holland gevonden hééft, zyn gèwèes? Malle Jan (toebehoorende aan den Heer Hoppelty» te Rotterdam, met welks afbeelding, naar eene Te* kening van den kundigen Drazomva, wy ons werk verrykt hebben.) en Ruin van de Hoogelind ; deze twee paerden konden twee honderd roeden, of twee duizend vierhonderd voeten, binnen eene minuut afloopcn. De ccritc liep , in zynen belten tyd , zes voeten over ; dat is te zeggen , hy zettede zyn agterfte voet zes voeten verre over den ftap of tred, van den voorvoet , gevolglyk moet het voorbeen geheel ópgeligt zyn geweest, eer hy den agtervoet nederzette. Deze tred houd men voor den waafeh draf van, eenen zuiver en beitendigen Harddraver. V de plaat) ■ Deze Harddravers worden zorntyds by byzondere gelegenheden ook voor de Chaizen gebruikt 3 men draaft ook wel eens met de Chais tegen eikanderen , hoewel regtë liefhebbers zulks zelden waagen. Men' heeft my verzekerd, dat een zeker Stalhouder in Amfter-' dam , in eenen zomerfcheu dag, van Amfterdam naar Antwerpen , en te rug 6 gerecden is , met eene Chaise met twee paerden , zonder relais. Wy zullen met dit voorbeeld van de fnelheid onzer vaderlandfche Paerden, dalver Ref>hryving fluitenj en overgaan tot die van den niet minder beroemden ÜNGELSCHEN HARDLOOPER. Dezen zyn vry gelyk aan de Arabifchen en Barbaryfchen , van welken zy in de daad meestal zyn voortrein. Deel F  < §2 > komen. Zy zyn wel gemaakt, en veel tengerer Van pooten, en langer van hals, dan de Hollandfche Paerden. Zy zyn meestal geteeld door* Arabifche Hengften , die zy zelfs in veele opzigten overtreffen : door eene oordeelkundige vermenging van verfchillende raffen ; veel kundigheid in derzelver behandeling, gevoegd by de gelukkige verfcheidenhcid van den landsdouw , kunnen de Engclfchen roemen dit edele dier tot zyne uitterfle volmaaktheid tc hebben gebragt. De vermaarde Childers, bygenaamd de vliegende ChiJders , geteeld door eenen Arabifchen Hengst, en den Hertog van Devonshire toebehoorende , werd doof dc liefhebbers voor het fnelst loopend paerd in de waereld gehouden : hy heeft tegen de befte hardloopers van zynen tyd gcloopen, en is nooit overwonnen gewceft i hy kon vier duizend negen honderd voeten in eene minuut afloopen ; dat is omtrent een uur gaans in vierminuuten. Hy heeft het loopveld tc Newmarktt^ dat meer dan een uur gaans is, in zes minuten en veertig feconden rondgeloopen : men moet egter ds groote fnelheid van dit Paerd als iets zeldzaams befchouwen; want hoewel de Engelfchc Hardloopers in't algemeen die van andere landen overtreffen, zullen 'er egter weinig gevonden worden die zo verbaazend fnel kunnen loopen, als die waarvan wy gefprooken hebben.Aangezien de nanzienlykc lommen waarvoor jaarlyks op de onderfchcidene hardlooperyen gereden word, kunnen deze Hardloopers zeer veel geld winnen : ccn derzelven, genaamd Shark, heeft in zynen leeftyd da ver-  De HAE.DLOO PER.   De K / TC "D L OOP    HetÏAOT Paerd  < 83 > verbaazende fomme van vyfticn duizend, vyf honderd en zeven guineas (186.000 Guldens) met wedloopen gewonnen : en als zy te oud zyn om te loopen , worden zy gebruikt om een zeker getal merrien, (twintig of dertig) op contract, te dekken , voor 30. 35 , ja9 zelfs tot jo Guineas toe. (600 Guldens) HET ENGELSCHE JAGT PAERD. Dit ras van Paerden word voortgebragt door eene vermenging van den Hardlooper met fterkere taffen, en kan -voor het nuttigftc ras van gantfche Europa gehouden worden. Veele jonge ruinen van dit ras worden jaarlyks naar het vafte land overgevoerd , en aldaar tot hooge pryzen , voor Rypaerdcn , verkogt. Dezen zyn 20 fnel niet in het loopen als de Hardloopers ; doch zy zyn fterker en beftcudiger , en kunnen ook zeer goed op den draf loopen; eenige jaaren geleden heeft een derzei ven, in denabyheid van London, voor eene weddenfehap van dertig Guineas, dertig Engelfche mylen (byna negen uuren gaans) in een uur en twintig minuuten gedraafd. Zodanig zyn de kragten en de vermogens van het Paerd ; die het zelden tot nadeel van zynen meefter gebruikt : in het teegendeel helpt het hem in zyhèn arbeid , en fchynt deel tp neemen in zyn vermaak ; eri fchoon trotsch en onvertzaagd bedwingt hy egter de na. tuurlyke levendigheid en vuur van zynen aait; en gehoorzaamt niet alleen de hand van zynen ryder ; maar fchynt zelfs zynen wille te raadpleegen, F 2 L-h  < 84 > de MUIL-EZEL. Naar het leven afgebeeld. Byzondere Geslachts kentekenen. Een dikke Kop. Redelyke lange Ooren. Korte Maanhairen. Een lange Staart, met een bos hair aan het einde. T"*V* nuttig dier word door den Ezel en de Merrie*; «*-'•• of door den Hengft en de Ezellinne voortge teeld , het bezit de hoedanigheden en eigenfehappen van dc dieren van welken het voortgekomen is. Het heeft de kragt van het Paerd , en de hardheid van de Êzellinne : doch in het algemeen heeft liet den gang en ander^ hoedanigheden meer overeenkomftig met die van den vader, als met die van de moeder, Gevolglyk hebben de Muil-Ezels welke door eenen Ezel en eene Merrie zyn voortgetceld, en die voor de besten gehouden worden , veel overeenkom!! met de Ezels, zo wel in de gedaante van het lighaam , en de lengte van de ooren , als in de kortheid der maanhairen; hoewel zy in grootte meer naar de Merrie gelyken. De    < *5 > De befte Spring- Ezels ter dekking van dc Merrien, zyn die welke geheel zwart of zilverachtig grys zyn , of die welke met rood , dat op het heldere trekt , gevlakt zyn. Men laat de Merrien gcmeenlyk van half Maart tot half Juny belpringen, op dat het veulen het voedzaame lente gewas zoude kunne bekomen, door dien de Merrien, die door Ezels befprongen zyn geweest, haar veulen niet langer dan zes maanden kunnen zopgen. De Muil - Ezels zeiven teelen nooit voort; hoewel Ariftoteks zegt, dat 'er in zynen tyd Muil - Ezels in fiyrièh waren , die door hengften en ezellinnen werden voprtgebragt, en die allen hunne eigene foort voortteelden , men vind ook aangetekend dat 'er in het jaar 1703 •> te Palermo , in het Eiland Sicilièh , eene Muil-Ezellinne van drie jaaren oud, een veulen heeft voortgébragt, het welke zy met haarc melk , die zy in overvloed had , voedde : dan dewyl de Natuur, die door onfeilbaare wetten Beftierd word, zich in het algemeen, tegen ongélykflachtigë vereenigingen verzet, om de gedaante van elk dier onveranderd te bewaaren ; moeten wy deze voorbeelden, zo zy waar zyn , niet alleen als ongemeen , maar zelfs als onnatuurlyk befchouwen 5 want indien de natuur zulke wangedrochtige voortbrengfelen toeliet zouden de genachten in korten tyd met eikanderen verward geraaken ; en elk fchcpfel, zyne oorfpronglyke volmaaktheid verliezende, zoud wel dra verbafterd worden. F 3 De  < 86 > Pe Gemeene Muil-Ezel is zeer gezond en leeft omtrent dertig jaaren: men gebruikt ze in Spanje in plaats van Paerden, hebbende men daar weinig andere voorfpanningen , zelfs voor de koetfen , dan Muilezels : mentenen yan den eerften rang gebruiken dezelven voor dc zadel in plaats van Paerden : Men geeft daar voor eenen goeden Muil-ezel zes of zeven honderd guldens ; het geen niet te verwonderen is, wanneer men in aanmerking neemt dat zy vast op hunne pooten ftaan , en dus beter gefchikt zyn dan dc paerden om over ele bergachtige Itrceken van dat land te reken : de wyzen waarop zy de ftyltens van de Alpen, de Anelecn en ele andere rotsachtige bergen afgaan is al te verwonderenswaardig om in elcrzelver bcfchryving niet geboekftaafd tc worden: dc wegen over deze bergen zyn fmal, zynde aan den ecnc-ai kant bepaald door ftyle hoogtens , en aan den anderen kant door yslyke afgronden, die de richting van de bergen volgen; zo het dier hier kwam tc ftruikclen of uitte» glyden , zoud het gevaar loopen v an neder teftorten ; dan dit is het ecnigfte gevaar niet, want doordien de wegen zeiven veeltyds byna fteil alloopen, veele honderde voeten naar de laagte , is hpt dier genoceizaakt deze ftyltens af te glyden : wanneer de Muil - ezel aan den kant van eene dezer fteiltens komt blyft hy ftil liaan, als of hy het gevaar bewust was, en de middelen om die tc boven te komen wilde beraamen; hy befchouwd den weg met een aandachtig Oog , en bereid zich tot de  < 27 > de afdaaling ; daartoe zet hy zyne voorfte pooten vooruit, als ofhy zich wilden tegen houden , en trekt zyne agterfte pooten by eenen ; doch ook een weinig vooruit ; en den weg nog eens befchouwd hebbende, glyd hy de fteilte af, als een peil uit eenen boog : Zyne ryder heeft intusfehen niets te doen dan zich ftyf in den zaeiel te houden , en zyn Muil - ezel den vryen toom te geeven ; want zo hy hem inhaalt, of zich beweegt , zoude het dier zyn evenwigt verliezen , en beiden vonden eenen gewiften dood. De behendigheid van den Muil-ezel in deze fnclle nederdaaling is waarlyk verbaazend; want» in hunne fnelfte beweeging, wanner zy geen beftier meer over zich zeiven fehyneu ie nebben , volgen zy naauwkeu* rig de verfchillende bogtcn van den weg, als of zy vooraf by zich zeiven hadden bellooten den weg dien zy neemen moesten , en alle voorzorgen tot hunne vei* ligheid hadelen genomen. De Muil-Ezels die deze gevaarlyke reizen lange» jaaren gedaan hebben; verkrygen eenen lbort van eer* naam wegens hunne veiligheid en kundigheid , en worden naar gelange hunne verkregene eer gefchat. Schoon dit dier menigvuldiger is in warme landen » kan het egter de winter beter door ftaan dan de ezel. F 4 DE  KC SS > de EZEL Naar het leven afgebeeld. Byzondere Geelachts kentekenen. Lange Ooren. Korte Maanhairen. De Huid met ksrte , ruwe hairen bedekt. De Sta ,rt 'fchraal, en met een hos hairen aan het einde. TToewel de Ezel, ten aanzien van de boef, en het ■* * . gebit, onder het geflagt der Paerden gerangfchikt word, zal men egter, wanneer men denzelven «aauwkcurig befchouwt, een aanmerklyk verfchil gewaar worden : de ooren van den Ezel zyn veel langer en meer overhangend dan die van het Paerd; zyhè hairen zyn langer en ruiger; zynemaanen zyn veel korter; en zyne ftaert is' aan de punt alleen met harren bezet, by wyze van eene pluim : over den rugheelt de Ezel eene zwarte ftreep , die aan de fchoft door eene andere ftreep van dezelve koleur overkruist fd; zyne pooten zyn dikker, en zyne hoeven platter  De EZEL.   < «9 > ter dn» die van het Paerd , en fchoon hy gemeenlyk veel kleiner is, is hy egter veel fterker in evenredigheid zyner grootte dan het Paerd ; en minder met ongedierte geplaagd dan ecnig ander viervoetig dier ; het geen mogelyk toetefchryven is aan de uitermaate hardheid en droogte van zyne huid : deze is mogelyk ook de reden waarom hy zo ongevoelig is voor uitwendige belediging; hoewel men bekennen moet dat de ezel natuurlyk , dom, vadfig, ftug en koppig is; wanneer hy vermoeid is kan men hem door dé felite ftokflagen niet dwingen zyne flappen te verhaasten; in het tegendeel, zal hy, wanneer hy gelegenheid daartoe ziet, nedcrliggen, en zich op zynen rug wentelen of hy geladen is ui met. Wanneer zyne oogen geblind worden, ftaat hy oogenbliklyk ftil j Cn&zo hy op den grond gelegd word, zodanig dat zyn een oog in het gras verborgen is, en het andere met een ftccn of iets andprs bedekt word, blyft hy onbcweeglyk in dezelve ligging, zonder eenige poogingen te doen om op tc ftaan , of om zich te ontdoen van de hinderpaalen die hem het gezigt beneemen. Wanneer men den Ezel aan den anderen kant befchouwt, is hy gedwee, gemaatigd en geduldig; hy vergenoegt zich met de groffte en gemcenfte gewaffen; en eet van alles met maatigheid ; met opzigt tot het geene hy drinkt is hy egter meer naauwkeurig, drinkende alleen helder fchoon water; en zo bang is hy om zyne pooten nat te maaken, dat hoe zwaar hy ook F 5 be.  < 90 > beladen is, zal hy eenen omweg neemen om de plaflfen te myden. In weerwil van de harde behandeling die hy meest altyd ondervind , blyft hy zynen meester met onvoorbeeldlyken trouw aankleeven ; hy kan hem op eenen aanmerklyken afftand ruiken: hy onderfcheid hem van anderen onder een gedrang van menfehen, en fchynt den weg dien hy gewoon is te gaan , zo wel als zyne wooning , te kennen. De Ezel bereikt zynen volmaakten ftaat op den ouderdom van drie of vier jaaren , en leeft doorgaans vyf en twintig of dertig jaaren. De Ezellinne draagt elf maanden , en brengt zelden meer dan een te gelyk voort. Het mannetjen is zo heet dat 'er voorbeelden zyn dat hy onmidlyk na de dekking dood gevallen is. De melk van de Ezellinne is zeer gezond en voedzaam , en word door veelen aangemerkt als een geneesmiddel voor verfcheidene kwaaien ; hoewel anderen beweeren dat haare geneeskundige hoedaanigheden louter denkbeeldig zyn. De Ezel is waarfchynlyk uit Arabiën en andere Oofterfche landen voortkomftig; In dc woeftynen van Lybiën en Numidicn , en op verfcheidene eilanden in den Archipel, vind men groote troepen wilde Ezels, die zo vlug zyn dat zy door de hardloopers dier landen naauwlyks kunnen agterhaald worden : en hoewel het vleesch van den tammcnezel, by ons , drooger, taaier , en onaangenaaffier van fraaak is dan zelfs het paer den  •C 91 > den vleesch; en volgens Galen ook ongezonder; worden egter de wilde Ezels meestal gevangen om hun vleesch, het welke by de Oofterlingen voor eene lekkerny gehouden word ; en zo hoog zelfs word het vleesch van den wilden Ezel in Perfiën gefchat, dat de Koningen zeiven zich 'er op vergallen. Van de huid van den wilden Ezel , naamlyk van het kruis , word het zogenaamde Sagryn bereid, waarmede de Oofterlingen fterken handel dryven. Dc wilde Ezel is niet geftrccpt gelyk dc Zebra (waarmede hy dikwyis is verward geweest) '•> ook is hy zo fraai niet van gestel; hy gelykent veel meer naar den gemeenen ezel : zyne ooren, die altoos regt op ftaan, zyn fcherp puntig, en gevoerd met gekroest witachtig hair; de oogkringen zyn van eene bruinachtige lood koleur ; de lippen zyn dik, en zyne neus loopt zeer fchuins af naar de bovenfte lip , zyn bekkeneel is verbaazend dik cn fterk; de maanhairen zyn zagt en wollig, en omtrent drie of vier duimen lang, loopende tot aan de fchoft; de hairen aan de punt van dc ftaart zyn grof, en van dezelve lengte als de maanhairen. Zyne koleur in het algemeen is een fraai zilver wit; uitgenomen aan de zyden van den hals, van den buik, en de billen, die van eene vlas koleur zyn : tusfchen de flanken en den buik is eene witte ftreep die over het kruis loopt: — de buik en de pooten zyn ook wit ; en van de maanen tot aan de ftaart loopt eene ftreep van dik donker köleurig hair, die by de mannetjens door eene andere ftreep van  van dezelve koleur aan de fchoftcn gekruist werd ; Hy is grooter dan den tammen ezel, en zyne pooten zyn veel tengerer; In den winter word zyn hair fyn , en zagt als zyde, gelykende zeer veel naar dat van den Kameel de vlaskoleurige hairen worden dan ook veel heldèrer. De kop van den mannetjen koulan, of wilden ezel, is tweevoeten lang', en de ooren hebben orhtrent dc halve lengte van den kop : van den hals tot aan den ftaart is byna vyf voet; dc ftaart is omtrent twee en eene halve voet lang : de hoogte van de fchoft is ruim vier voeten , en het kruis vier en eene halue voet, van den grond afgerekend. Een warme lugtftreek fchynt het gunftigst te zyn voor den groei dezer dieren ; de Ezels die in de noordlyke landen van Europa geteeld worden zyn op verre naar zo fraai - noch zo groot niet als die van Spanje en andere warme landen : in Guinee zyn zy nog grooter en fraaier dan de Paerden. In Perften hebben zy twee rafien dezer dieren , het eene traag en log, dat alleen gebruikt word om kiften te draagen ; het andere vlug , en ftaatig; dezen worden getneenlyk voor den zadel gebruikt ; en op dezelve wyze gcdreflèed als de paerden; men fpleet hen doorgaans de neusgaten open om hen eene vrycr ademhaaling te geeven. Zy worden zomtyds verkogtvoor vier of vyf honderd, guldens» De Ezel, zo wel als het Paerd, is oorfpronglyk door de Spanjaarden in Amerika ingevoerd geweest; en daar de lugtftreek zeer gunftig voor hem is, heeft hy fierk voortgeteeld, en zich zodanig in eenen wilden  ♦C 93 # den ftaat vermenigvuldigd , dat hy als een eigenaart% dier van dit land kan befchouwd werden. . Deze wilde Ezels loopeu wel zo hard als de Paerden , en daar zy veel vaster op hunne pooten zyn, kunnen zy over rotsen en fteiltens loopen, daar zy door dc paerden niet kunnen agtervolgd worden. Gevolglyk zyn zy zeer mocilyk om te vangen,; en zelfs gevaarlyk ; want als zy aangevallen worden , verwce; ren zy zich , onder het loopen , zo behendig met hunne pooten en tanden, dat zy dikwyis hunne vervolgers kwetfen. In het Koningryk Quito worden zy, volgens Ulloa , op de volgende wyze gejaagd : — Een aantal menfehen te paerd, verzeld van Indiaanen te voet, maaken eenen grooten kring , rondom eenen troep wilde Ezels, die vervaard wordende, naar het middenpunt van den kring wyken , wanneer zy in een klein beftek gejaagd zyn, ryden de Ruiters op een vol galop op hen af, en werpen hen een ftrik-touw over den kop ; zo dra zy in den ftrik gevangen zyn , werpt men ze op den grond , en bind hen de pooten vast , men laat ze dan liggen tot dat de jagt over is , die dikwyis verfcheidene dagen agter eenen duurt ; zo dra deze dieren , die in hunnen wilden ftaat vlug, fier, en zelfs geducht zyn, hunne vryheid verkoren hebben , verliezen zy ook alle hunne voorige hoedaanigheden , en worden dc geduldigfte en de gedweeste van alle huishoudlyke dieren. Schoon de Ezel, in het algemeen , met zo veel verachting belchouwd word ; zoude hy egter , wanneer  < 94 > ftëer hy ordentlyk gevoed en behoorlyk behandeld wierd , een allernuttigst huishoudlyk dief kunnen worden , en het gemis van het Paerd, in veele opzigten vergoeden , doch zo lang hy aan de nooddruftigheden en ongelukken van de armoede verbonden is , zal hy natuurlyk deel hebben in de verfmaading die haar fcerzelt, en zyne aangetygde domheid blyven behouden, tm    > Z E B R A* O F KAAPS EZEL. Naar eene Tekening van de Seve. Byzondere Geslachts Kentekenen, j Lange Ooren. Korte Maanen. Lange ftaart met een bos hair^ean het einde* Met ganfche lyf regelmaatig en beurtlings ge* ftresfti met bruine en witte Jtreepen by de Mannetjens, en zwarten en witten by die Wyfjens. JÖ^e Zebra, zegt BufFon, is mogelyk het bevalligfte gevormd, en het fchoonfte gekleed van alle dieren : hy heeft de gedaante en de bevalligheid van het Paerd , en de vlugheid van liet Hert : hy is teffens het wildfïe „ het fchuwfte, en het ontembaarfte dier dat in de natuur bekend is: hy is eenigzins kleiner dan het Paerd, ca  < 96 > en fchynt met dat dier zeer veel overeenkomst te hebben , zo wel in de uitterlyke vertooning als in het inwendige famenftel; het volgende verhaal fchynt egter aan te duiden, dat hy in tien rang der Ezels behoorde geplaatst te worden. My Lord Clive heeft een wyfjen Zebra van de Kaap in England mede gebragt. Na dat hy het zelve cenigen tyd in zyne diergaarde had bewaart , liet hy eenen Ezel 'er by brengen , om te zien of deeze Dieren zich met eikanderen zouden vermengen en voortteelen. De Zebra weigerde flandvastig zich van den Ezel te hiaten naderen. Men werd te raade geworden den Ezel als een rnannè'tjen Zebra te fchilderen : het wyfjen , daar door bedroogen , onderging de liefkoozingen des Ezels en bragt een Veulen voort volmaakt aan haare zeiven gelyk. Hoe zonderling dit geval ook zy, is zulks egter, dwtk* - wn;è welke by de Mannetjens helder wit en bruin, en by de Wyfjens vvit en zwart zyn: deze koleuren zyn gefchikt in ftreepen die bcurtlings om het lyf loopen , en alle de omtrekken van hun lichaam volgen , met zoo veel fmaak en regelmaatigheid , dat men met den eersten opflag van het oog zich verbeelden zoud, dat zy gefchilderd waren; en hoewel elk byzonder dier van het andere verfchilt, met opzigt tot defchikking en breedte der ftreepen, zyn zy egter allen even duidelyk, glad en fchoon. Zyn kop is niet minder fraai getekend dan zyn lichaam, met bruine of zwarte ftreepen, die op het voorhoofd een middenpart maaken fade gedaante vaneen ruit: de hals is met gelykc ftreepen vercierd, die om den zeiven loopen: van de fchoft loopt eene ftreep over den geheelen rug, het kruis, en over het bovenfte gedeelte yan den ftaart, alwaar dezelve maai- twee lynen breed is: uit deze ftreep komen aan weder zyde verfcheidene ftreepen, dan eene zwarte of bruine, en dan eene witte , beurtlings, die gelykwydig, zeernaauwkeurig, en zoregclmaatig gefchikt zyn, dat het dier, van verre gezien zynde , overal met gordels fchynt omgord te weezen. De armen , de dyen, de pooten , de ooren, en zelfs de maanen en de ftaart, zyn alle op gelyke wyze met beurtlingfche ftreepen gefchakeerd. Zoda, mg is de fchoonheid van dit dier , dat het door de natuur fchynt gefchikt te zyn om den mensch te dienen , en zyne trotschheid te voeden , en mogelyk mankeert het alleen aan den tyd en de gelegenheid om het tot onderwerping te brengen; want doordien het, gelyk UI. DEEI. g reed  < 98 > reeds gezegd is, veel overeenkomst heeft met het Paerd en den Ezel, zo wel in zyne gedaante als levenswyze, bezit het ook waarfchynlyk eene oyereenkomftige geaartheid, en vereischt alleen de pogingen van een werkzaam en kundig volk , om onder het getal van onze nuttige land-dieren gerangfehiktte worden- Thans worden zy alleen gevonden in de zuidlyke deelen van Afrika , alwaar men dikwyis gantsche troepen by elkanderen ziet graazen ; zy zyn egter zo waakzaam dat het byna onmogclyk is om ze te naderen, en zo vïug dat *v niet te agterhaalen zyn: dan fchoon dit dier een inboorling van Afrika is , fchynt het egter in alle landftrceken , die niet buiten maate koud zyn, te kunnen leeven : men heeft verfcheidenen in Europa overgebragt, die lange jaaren geleefd hebben, en zeer gemaklyk te voeden waren, zich vergenoegende met enkèld hooi: die welke in het jaar 1786 in England is vertoond geweest, at ook wel brood , vleesch , tabak &c. Hct^ geluid van den Zebra gelykent noch naar het gebriesch van het Paerd , noch het grinncken van. den Ezel: maar heeft veele overeenkomst met het verward geblaf van den Bulhond. Van dc voortteeling en huishouding van den Zebra, heeft men weinig kennis; want hoewel de volk planters aan de Kaap veel moeite gedaan hebben om dit dier te temmen; heeft men egter zynenatuurlyke vryheid niet kunnen bedwingen; en tot nog toe heeft zy' nc aangeborene fierheid alle pogingen om hem te temmen  < 99 > •men vcrydeld. De meesten welke men in Europa heeft overgebragt waren zo kwaadaaitig dat men ze niet veilig konde naderen : 't is waar, men heeft het met eenen die te Verfailles bewaard werd , zo verre gebragt, dat hy zig wel liet beryden ; doch men moest hem met twee menfehen laaten geleiden ; en zeer op zyne hoede zyn; want als men hem maar aan de ooren aanraakte, floeg hy zo geweldig dat het gevaarlyk was om hem te houden : hy was zo koppig •als eenen Muil-Ezel, en zo ftug als een kwaad Paerd. Die welke men in de Menagerie van de Koninginne van England bewaart, heeft dezelve hoedaanigheden. Men heeft ze ook in de Brazilien ingevoerd , en alle moeite aangewend om ze tam te maaken; doch zonder daarin te hebben gedaagd; men is genoodzaakt geweest om ze kort te binden , en met alle mogclyke zorg te bewaaren , uit vrecze dat zy los zouden breeken ; gelyk eens met eenen gebeurd is , die zynen oppasfer zodanig gebeeten heeft dat hy op de plaats dood gebieeven is. Men moet egter niet hier uit befluiten dat de Zebras geheel en al ontembaar zyn. De elendige bewooners van de landen alwaar deeze dieren zich onthou. den , bcoogen meer eenen kostelyken maal, dan cier. lykheid van koleur, of fraaiheid van geitel; zy hebben geen ander denkbeeld van de voordcelen die dc dieren kunnen verfchaffen, dan dezelven tot hunne fpyze te doen dienen; en daar het bezit van den ZeG 2 bra,  ♦C I0O > bra, hun geluk niet konde bevorderen, noch deszeïfs diensten bun eenig gemak toebrengen , is het niet te verwonderen dat zy dezelven in het ongeftoord genot hunner vryheid hebben gelaaten; of dat hunne zwakke pogingen om ze te bedwingen vrugtlcos afgeloopen zyn. De Zebra's zyn zomtyds verkogt geweest voor twee duizend dukaaten. In Tartaryen heeft men een foort van Muil-Ezels, die hunne fooit voortteelen , en zeer veel overeenkomst hebben met den Zebra (waar onder de Heer Buffon meent dat zy behooren gerangfehikt te worden> zynde het eenigfte verfchil het ondcrlcheid van koleur , deze dieren die Czigithai genaamt worden , zyn van eene heldere kaftanje bruin koleur, met lange ooren, en eenen ftaart byna als eene koe. Gorbilhn verhaalt dat deze dieren zeer gemeen zyn in de landen der Mongoux en Hakas; dat zy veel verfchillen van den tammen Muil-Ezel , én dat zy zich tot het draagen van lasten niet willen hiaten opleiden. Mulhr en Gmelin verzekeren dat zy zeer talryk zyn in het land van Tongu, alwaar zy , gelyk andere wilde dieren, gejaagd woreien; dat men ze in drooge jaargetyden ook in Siberiën naar dtn kant van Börsja , aantreft, ook voegt hy 'er by , dat zy zeer veel naar een Paerd gelyken , uitgenomen aan de ooren en aan den ftaart. In het Kabinet te Petersburg is eene opgevukle huid, beiden van den Czigithai en van den Zebra, waaruit biy-  Dc Czigithai   < ioi > blyken zoude , dat fchoon deze dieren in koleur verfchillen , zy egter ontwyfelbaar een en het zelve geflacht toebehooren : dan of de Czigithai eene ver" fchcidenheid van het ras der Zebras is , of wel van den wilden Ezel, zal de tyd en nadere ontdekkingen moeten leeren. G 3 van  < 102 > VAN DE HERKAAUWENDE DIEREN. y an alle dieren zyn eüe welke herkaauwen de gedweeste , en de gemaklykfte te beteugelen : het nut dat zy ons toebrengen maakt hen var. zeer veel aangelegenheid , en hunne gedweeheid en zagtaartigheid vereischen van ons die befchenning die hunne natuur fchynt benoodigt te zyn , en waar voor zy ons met dc nooddruftigheden , en zelfs de aangenaamheden des levens veVgelden. Dc dieren die herkaauwen, of twcemaalen kaauwen, hebben vier maagen , waar van de eerste de eigenlyke pens is: in deze worden de kruiden die het dier gegecten heeft , en welke weinig gekaauwd en naauwlyks gekapt zyn * ingeflokt; dezelve daar door uitgezet , en door dc gisting van de kruiden fterk gelpannen zynde, worden de kruiden daar door weder in den flokdarm tc rug gedreevenj en nogmaals door het dier gekaauwd , waardoor zy tot eene pap gemaakt worden,  < i°3 > den , en vervolgens in dc tweede maag, die een gedeelte van de eersten is , gevoerd ; uit deze maag loopt eene naauwe geleibuis , door welke de gekapte fpyze in de derde maag geleid word ; hier word dezelve neg meer verdund , en ten laatften in de vierde maag gevoerd, alwaar de ontbinding voltooid word, en tot eene chyl fcheiding gebragt : gevolglyk vereifchen dezeelieren eenemaalbaare fpyze, gelyk gras, hooi &e. om deze herkaauwing te kunnen verrichten; want zo zy met melk of andere vloeibaare vochten gevoerd worden , kan ,'er geene herkaauwing plaats hebben. Onder de Clasfe der herkaauwende Dieren , telt men Vier onderfcheidene Gejiachten. Eerste Geflaeht. De Runderen. Tweede • Dé Schaapen. Derde De Bokken. Vierde Be Herten. >c Algemeenê Geslaciitskentekenen van deze Clasfe zyn Twee of meer Hoornen, q) die boven uit den kop groeien, en Gehoornde en gefpleeten Hoeven. G 4 de (f) Van zommige dezer Genachten hebben de mannetjens alleen Hoornen.  € 194 > D E RUNDEREN Dit Geflaclit bevat zeven Rasfcn, dewelke zyrj 1. De Os. 2. De Urus of wilde Stier. 3. De Bonasus. 4. De Bison. 5. Dc Zebu. 6. De Buffel, en 7. De Gnoe of Herte-Buffel, Algemeene Geslachtskentekenen, Agt Snytanden in de onderkaak en geenen in de bovenkaak. Twee Hoornen, doorgaans zydewaards gekeerd. Ge/pleeten en gehoornde Hoeven, en Eene lange Staart met eene kwast of pluim aan derzelver punt. DE   dcStierch Koe  < 105 > D E STIER, E N KOE., Be eerste afgebeeld naar het beroemde Schildery van Potter ; in het Kabinet van Z. D. Hoogheid ; En de laatfle naar eene Teekenig van denzelven Schilder. Byzondere Geslachts kentekenen. Twee Hoornen zydewaards gebogen, en Eene Kwabbe onder aan den hals. 3£n dc bcfchouwing van dc werken der Scheppinge moeten wy als opgetogen ftaan over die milde cn wyze fchikking der Voorzienigheid , die het Gedacht dcr nüttigc huisdieren , welks gemis door geene andere dieren kunnen vergoed worden, zodanig heeft uitgebreid dat zy tot nut van het gantiche menschdom kunnen ftrekken. De Osfen in het byzonder fchynen oude burgers te zyn , van alle tvaereld - deelen : want fchoon de onderfcheidene rasfen dezer dieren zodanig van elkandcren verfchillen , dat men dezelven als onderfcheidene foorten heeft befchouwd, behooren zy G 5 eg-  ♦C IOÖ > egter allen tot een en het zelve geflacht ; en hoewel de Urus veel grooter is dan onze Stier , en dc Bifon een bult op den rug heeft, dewelke onze runderen ontbrcekcn, maakt zulks egter geene verandering in de foort ; want zo wel dc natuur aan zommige van onze Runderen , gelyk die , welke in de Provintie LancaIhire in England , gevonden worden (zie de nevensgaande Plaat) zeer lange hoornen heeft gegeven ; aan anderen zeer korten, en aan anderen in het geheel geefien, kan zy ook in haarc fpceling den Bifon eenen bult, en de Urus een grooter lighaam hebben gegeven ; 't is waar, deze dieren verfchillen meer van onze runderen dan het Paerd van den Ezel, en egter zyn dezen kkiarblj klyk van vcrlchiilende foortcn ; want, hun jong teelt niet voort ; de Bifon , in het tegendeel, vermengt zich met onze koeien, en teelt jongen voort, die niet minder vrugtbaar zyn dan de ouden, en verder voortteelende den bult in het tweede of derde Geflacht geheel en al verliezen : en door dien het de Runderen eigen fchynt te zyn, zich te fchikken naar de landftreek daar zy in zyn , zo wel in de bcvroozene gewesten van het noorden , als in dc bran dende landen van den evenaar , kunnen wy met reden bcfluiton, dat de uitwendige verfchillen die onder dezelven gevonden worden , louter plaatslyk. en toevallig zyn. Onder ele Elutfche Tartaaren, wier lanelsdouw byzontier vet is , en dc gewasfen derhalvcn zeer voedzaam zyn, vind men gemeenc runelcrcn zo groot dat een lang man hunne Ichoft naauwlyks kan bereiken. Tn  < 10? > In Frankryk, in het tegendeel, alwaar deze dieren een fchraal voedfel genieten , en uit de beste weilanden gehouden worden , zyn zy veel kleiner dan by ons , (f) en in de fchraale hooglanden van Schotland, zyn zy niet grooter dan de Ezel. Daar zyn geene dieren die voor ons nuttiger zyn dan onze Runderen ; ook zyn 'er geenen die eenen nedriger en buigzaamer geaartheid bezitten; en hoewel zy niet in ftaat zyn om veel verknogtheid aan hunne weldoener te hewyzen, zyn zy egter gevoelig van hunne vriendfehap , en . dankbaar voor hunne weldaa- den : Zy voeden ons met hunne melk : hun vleesch ftrekt ons tot fpyze , en wy bedienen ons van hunne huiden om onze voeten te dekken en te verwarmen. Zonder den Os zoude de aarde mineier vrugtbaar zyn ; zonder koe mest zouden onze tuinen uitdïöögen en weinig voortbrengen. In veele landen draagt de Os zelfs de last van den landbouw ; hy is de nuttigde huisgenoot van de landhoeve; de fteun van de landwooning , en maakt het vermogen van den land bouwer uit : voormaals was hy zelfs de geheele rykdom van de menfehen, de fchatten der Bruiden en de offerhanden voor de Goden. Zyn gantsch geftel; de dikte van zynen hals; en de breedte van zyne fchoude- ren, . (f) De beste Osfen van ons Vaderland wegen door* caans "gt honderd of duizend ponden; hoewel 'er voorbeelden zyn dat een gemeste Os, wel drie duizend pon. den heeft gewoogen.  < 108 > reu, duiden genoeg aan , dat hy beter gefchikt is om te trekken, en het juk te draagen, dan het Paerd, de Ezel, de Kameel, of eenig «mdcr dier; de zwaarte van zyn lichaam ; de langzaamheid zyner beweeginge; de geringe hoogte van zyne beenen , en zelfs zyne vreedzaamheid en geduldigheid in den arbeid , fchynen famen te loopen om hem tot den akkerbouw bekwaam te maaken , en waar toe hy in veele landen, meer gebruikt word dan het Paerd. Men heeft bemerkt dat het Paerd en het Schaap het land daar zy op graazen met den tyd vermageren; daar de weilanden waarin de Runderen ter weide gaan eene fchoone oppervlakte bekomen, en elk jaar gelyker en fraaier vertoonen; want het Paerd kipt alren het zagt en malsch gras uit, en daar het van voortanden in elk kaakbeen voorzien is ,' byt het ele fj-nftc grasfeheutjens digt af, cn zelfs haalt het dikwyis de gras wortelen mede urt den grond , \vaar door derzelver voortteeling en verderen groei belet worden : en hoewel het Schaap en de Bok, geene voortanden in de bovenkaak hebben , byten zy egter alleen de fappige declen van het gras af; gevolglyk fcheeren zy den grond al te kaal, en laaten intusfeheu het weeldrig gras cn het onkruid voort groeien , en het land bezaaien. De ouderdom van de Runderen word door hunne hoornen en tanden bekend ; als zy tien jaaren oud zyn verwisfelcn zy dc vier eerste voortanden , voor anderen die minder wit cn veel breeder zyn -, op den nu-  *C 109 > derdom van dertien jaaren vervvisfelcn zy , op gelyke wyze, de overige fnytanden : als zy drie jaaren oud zyn vallen ook de hoornen af, zo wel van de Koeien en Osfen als van dc Stieren , en worden door anderen vervangen , die gelyk dc tweede tanden niet meer verwisfeld worden :■ op den ouderdom van vier jaaren vertoont zieh eenen wrong aan den "wortel van de nieuwe hoornen ; dewelke door een anderen wrong ieder navolgend jaar vermeerderd word : wanneer men derhal ven vier jaaren rekent voor den eersten wrong tot aan den punt, en het getal der wrongen voor zo veele jaaren telt, kan men gemaklyk den ouderdom van het dier weeten. Zommige Natuurkundigen houden het voor eene algemeene grondftelling , dat noch de dieren , noch de deelen der dieren, oorfpronglyk fchynen beftemd geweest te zyn tot Ipyze voor den mensch ; dan het komt my voor, dat de eigenfehap van de Koe om haare melk , die voor den mensch zo heilzaam en voedzaam is , in eene zo groote hoeveelheid te geeven , een fterk bewys oplevert dat dezelve oorfpronglyk vooï den mensch is beftemd geweest, en om deze eigenfehap van de Koe te bevorderen heeft de natuur haar ook eenen grooter en ruimer uyer, en langer en dikker fpeenen gegeven dan aan eenig ander dier : daarby heeft de Koe vier fpeenen, die overtollig zouden zyn , indien zy alleen voor haar jong beftemd waren geweest; want de natuur heeft by alle andere dieren eene evenedigheid beoogd tusfchen het getal der fpeenen en dat  < rio > dat der jongen die zy in eens werpen ; waar van dc teef, de kar, de zog &c. tot voorbeeld ftrekken. De Koe geeft haar melk als zo vry, en al zo lang, zonder behulp van het kalf, als of het geduurig zoog : dit heeft by dc Ezellinne geene plaats ; want deze zal in korten tyd opdroegen indien men haar Veulen niet dagelyks wat laat zuigen. De hoeveelheid van melk die elk Koe geeft is zeer verfchillend: In de vette weiden van Holland cn Friesland geeft eene gewoone Koe, in het voorjaar, den eenen dag door den anderen gerekend, tien pinten; zelfs zyn 'cr voorbeelden dat eene Koe, kort na het kalven, twintig pinten melk 's daags heeft gegeeven ; deze melk is egter zelden zo vet als die welke van de koeien gemolken word die minder geeven ; want van de koeien die tien of twaalf pinten melk geeven bekomt men meer boter dan van die welke twintjg pinten geeven: de beste koeien geeven zelden meer dan zeven of agt ponden boter 's weeks, en dat in de yoordeeligfte jaargetyden. (*) De Stier dient voornaamlyk tot voortplanting van de foort; en fchoon men hem mede tot den arbeid dwingen kan , is men egter van zyne gehoorzaamheid niet zeker. Hy is uit de natuur trotsch en onhandelbaar , en wanneer hy door dc driften der liefde verhit is, (*) In Noordholland alleen , rekent men dat 'er daaglyks honderdduizend ponden boter gemaakt ; en dat "et 's jaars vyftien Milliosnen ponden uitgevoerd worden.  < III > ' is , word hy onbedwingbaar * en 'zomtyds Verwoed. Hy ftryd edelmoedig voor zyne kudde, en trekt vry■ willig aan derzclve hoofd vooruit; zo 'er twee kudden in het zelvcr veld komen, vallen de beide ftieren eikanderen aan \ zy ftooten eikanderen als verwoed , en het gevegt eindigt niet voor dat men hen van eenen fcheid, of dat dc zwakften het llagveld voor den fterkften moet over laaten ; dan wykt de overwonnenen treurig en met fchaamte terug ; de overwinnaar, in het tegendeel, keert naar zyne kudde terug , met den kop opgeheven; zegepralende, en vol moed over zyne overwinning. Deze onftuimige driften worden egter door de lubbing vernietigd zonder dat zyne kragten daar door verminderd worden; hy word zelfs hier door grooter, zwaar er, cn beter tot den arbeid bekwaam: hy word ook teffèns handelbaarer, geduldiger , leerzaamer en minder lastig voor de anderen. De beste tyd om jonge ftieren te lubben , is doorgaans op den ouderdom van agtien maanden of twee jaaren. Deze gelubde Stieren noemt men Ossen. De Koeien zyn gewoonlyk tochtig van het begin van April tot aan het einde van July; doch men weet dezen tyd door kunst te verlengen. Zo dra de Koe ontvangen heeft houd gemeenlyk dc drift op , en zy weigert zelfs de nadering van den Stier: De gewoone dragt van de Koe is negen maanden , en zy brengt zelden meer dan een te gelyk voort. De Runderen verfchillen onderling van koleur gelyk alle tamme dieren; men vind in onz» weilanden rosach- ti-  KT 112 > tigen of rooden, zwarten, witten, bruinen, vaalen en bonten; doch in bet algemeen vind men meer zwarte dan andere koletirigen , ook houd men die voor de besten. Hetx vleesch van den Stier bevat in zich eene groote hoeveelheid vlug zout en oly ; maar doordien het gemeftnlyk hard , taai en droog is , word het zelden gegeeten. Het Osfen vieesch is zeer voedzaam en verfterkend ; en men heeft aangemerkt dat die geenen die voornaamlyk daar van leeven in het algemeen fterk, wakker en gezond zyn : dan men dient in acht te neemen dat het malsch en wel gevoed moet zyn , want anders is het zwaar mn te verteeren ; en ook dat het be-. ter gefchikt is voor den arbeider, en lieden die zwaar werken, dan voor die welke een zittend leeven leiden. Het vleesch van de Koe is minder dan dat var den Os ; doch wanneer zy wel gevoerd is geweest, is 'er weinig onderfchcid tc proeven- Het Kalfs vleesch is voedzaam, lekker van fmaab. en gemaklyk te verteeren , en is derhaïven zeer gefchikt voor zwakke geltellen, of voor die welke niet veel beweeging hebben. Dan het is niet alleen om hun vleesch dat de runderen van aanbelang zyn, daar is naauwlyks eenigdeel van deze dieren dat niet gebruikt kan worden; van de huid maakt men verfcheidene foorten van leer : voor fchoenen , laarzen &c. van de kalfs huiden maakt men pergament: van hunne darmen word het zogenaamde goudvlies gemaakt : hun hair word met kalk gemengd tot het pleisteren ; de beenderen vergoeden het gemis van ivoor tot het maa-  maaken van verfcheidene fnoesferyen; en gebrand zyn. de worden zy dikwyis gebruikt door den fcheikundigen als een opflurpend middel, bm zilver &c. van het alloi te zuiveren : — van de hoornen maakt men kammen , doozen, knoopen en veele andere dingen: van de hoeven en de afschrapfels van de huiden maakt men het gemeene lym, Hurt bloed is eene uitmuntende mest voor vrugtboomen, en wanneer het met kalk gemengd word, maakt het een cement dat ondoordringbaar is: het Osfen - bloed is ook het voornaarhste inmengfel van het fraai Berlyn-blaauw. Hun fmeer verfchaft ons kaarsen, en uit hunne pooten haalt men een oli die zeer dienstig is om leder te bereiden en te verzagten : ook heeft hunne gal, hunne lever en hunne pis , haar byzonder gebruik in de Fabrieken en in de artfenykunde; III. DeeL; H DË  < 114 > D E URUS, O F WILDE STIER. Naar eene Tekening van T. Bewkk. Byzondere Geslachts kentekenen. Korte dikke Hoornen. Op het voorhoofd, aan den Hals, en op de Kin , heeft hy lang, zwart, gekronkeld Hair, en het gantfche lyf is met dik^ zwart, Hair bedekt. ^/eigens de geleerde navorfchingen van den kundigenBuffon, is de Urus of Wilde Stier, onzen rammen Stier in zynen natuurlyken en wilden ftaat ; gevolglyk moet men hem aanmerken als het eerste en oorfpronglyke ras van de runderen, die dooide verfcheidenheid der lugtftreeken en voedfel, en door hunnen ftaat van tamheid, ontaard en verbasterd zyn. De Urus is dan het oorfpronglyke dier waarvan alle andere dieren van het zelve geflacht, gelyk dc Bona- fus  De V v u s   < H5 > fits, de Bifon, dcZebu, en alle de verfchillende foorten van Osfen, zo wel in Afia , en Afrika , als iii Amerika, hunnen oorfprong hebben , en die hunne verfcheidenheden alleen verfchuldigd zyn aan uitwendige oorzaaken. De eigenlyke Urus word gevonden in de groote boschen van Polen ; in Litthauwcn, en in de nabyheid van den berg Caucafus in Afia ; en volgens de verhaalcn der geloofwaardigfte Schryvers is hy niet veel kleiner dan een middenmaatigen Oliphant. Zyn gantfche lyf is met dik zwart hair bedekt: zyne oogen zyn rood en vuurig; zyne hoornen dik en kort, en zyn voorhoofd en hals zyn met dik, lang, zwart, gekronkeld hair bezet: De hals van dit dier is kort en fterk; en de huid heeft eene foort van muskusachtige reuk. De Koe is eenigzins kleiner dan de Stier; doch egter veel grooter dan onze grootste Osfen; en aanmerkensWaardig wegens haar klein uyer. H a DE  <.nrS > D E B O N A S U S, O F WILDE OS, JC^it dier is ten minsten zo groot als onze Stiero en fchynt zeer veel overeenkomst te hebben met den Urus. Zyn hals is van de fchouders af tot boven de oogen, met lange hairen bedekt, die veel zagter zyn dan de maanen der paerden; zyne ftem komt met die van den Os overeenen ; zyne hoornen zyn krom , en nederwaards om de oogen geboogen : zyne becnen zyn met lange hairen bedekt, die zo zagt z\n als wol; en zyne ftaart is viy kort in evenredigheid van zyn geftalte. Zyn huid is hard , en zyn vleesch is malsch, en goed om te eeten. DE  < H7 > D E BULT-OSSEN, JL/vze dieren worden door de geleerdtte Natuurkundigen gehouden voor afstamlingen van den Urus ; en hoewel 'er veel verfchil onder dezelven plaats heeft, zo wel in grootte als anderzins , is zulks egter af te leiden van de verfcheidenheden der lugtftrceken die zy bewoonen , en het verfchil lende voedfel dat zy genieten ; want in het voornaamste geflachts - kenteken vau de foort, het welke in eenen bult op den rug bellaar, komen zy allen overeenen. Deze Bult-Osfen worden gevonden in de Indien, cn in Afrika, van den berg Atlas af tot aan de Kaap de Goede Hoop toe; als mede op de zuidlyke Eilanden van Afrika en Indien. Men rekent doorgaans zes onderfcheidene rasfen dezer dieren , welke zyn Dc groote Indische Os , of Bison. De kleine Indische Os, of Zebu. De Abyssixisciie Bison. De Siberische Bison, of Knor-os De Afrikaschk Zebu. of Bakkeley en De Amerikasche Bison. H 3 DE  •C ii8 > D E GROOTE INDISCHE BISON. Afgebeeld naar eene Tekening van T. Bewik. Byzondere Geseachts kentekenen. JC^..- dier word voornaamlyk gevonden op dc kust van Malabar, en op het Eiland Madagascar, cn verfchilt van onze Runderen daarin dat hy lange gekronkelde maanen heeft, die als een baard onder de ,kin ncderhangen , en eenen hoogen bult tusfchen de fchouders. Het hoofd is klein ; de oogen zyn rood en vuurig ; 'zyn voorhoofd is breed , en zyne hoornen zyn digt aan den hals geboogen. De koleur van de huid is zwartachtig , behalven op den rug daar zy byna de koleur van yzerroest heeft. Dit Een Bult op den rug tusfchen de fchouder en. Lange gekronkelde Maanhairen, en Eene lange Baard.  Kc n B L\So \ mt MadtVgascar ■   < "9 > Tit dier is zeer woest, en ge\ aarlyk om te naderen ; men vangt liet gemeenlyk in kuilen die men met boomtakken en gras heeft bedekt: — wanneer men een Bhon in de nabyheid van de kuilen gewaar word vertoonen zich de javgers, en tarten hem uit om hen te vervolgen ; het dier daar door verwoed geworden zynde, loopt op de jaagers af, die agter de kuilen vlugtei , en door het drifige dier vervolgd wordende, ftort hy 'er in, en word aldaar overmeesterd en gcllagt. Zyn vleesch heeft eene zeer goede finaak, vooral de bidt, die voor eene lekkerny gehouden word. H 4 DE  120 J» D E KLEINE INDISCHE BISON,, O F ZEBU. Afgebeeld naar eene Tekening van de Seve. Byzondere Geslachts kentekenen. Een Bult op den rug. Kot te, by?;a regtopftaande, Hoornen, De huid met korte bonte hairen, bruin, wit en aschgraauw., bedekt, en de Maanen zeer kort. JC^e/.c dieren worden gevonden in Indien, en in het fteenachtige Arabiën. Zy verfchillen van de groote Indifche Bifons; in de koleur van hunne huiden, in de rich ing van hunne hoornen; en in de lengte van hunne maan - en lyfhairen; zynde deze dieren met Zeer fyn , zagt en glanfig, bruin, wit en aschgraauw hair bedekt; ook zyn zy veel buigzaamer van aart dan de Bifons, waarom zy ook veel meer gezogt worden , zo wel om te temmen ? als om voort tc teclen, het welke zy allen met de ge-  Do Zebu   < 121 > gemeene Koeien gewillig doen: De grootte van den bult dien zy op den rug hebben , is zear verfchillend in onderlcheidene dieren : zommige derzelven weegen van veertig tot vyfdg ponden , doch anderen zyn veel kleiner, dezelve word voor eene byzondere lekkerny gehouden, en wanneer hy klaar gemaakt is, heeft hy veel het voorkomen en de Imaak van onzen gemeenen koe-uyer. Wanneer deze dieren getemd zyn , WQixlen zy zeer leerzaam en gedwee, en daar zy vlugger in het loopen zyn, en veel meer vernuft bezitten dan onze Osfen, en teffens eenen zeer zagten gang hebben, worden zy in Indien, in het algemeen gebruikt in plaats van paerden ; en als zy aangefpoord worden kunnen zy vry hard loopen ; in plaats van eene toom fteekt men een koordtje door de peezen van de neusgaaten , en men hecht daaraan een dik touw, waarmede men hem zeer gemaklyk kan bellieren: men fpant ze ook voor wagens en andere rytuigen in een lang juk het welke men over twee dezer Osfen legt, en met zo een gefpan kan men vyftig of zestig dagen agter eenen, vyftien uuren op eenen dag afleggen , als men ze maar op dc helft van de reize ieder twee of drie kleine balletjes van tarwen meel, met boter en zwarte zuiker gekneed geeft, en 't zelfde's avonds, als de reis afgedaan is. Men vind ook geheel witte Bult-osfen, die voor de grooteHeeren opgekogt worden, en voor hunne Stoetwagens gefpannen ? deze vind men in grooter getal H 5 in  •in Perfiën , alwaar zy voor den arbeid gebruikt worden ; en daar zy zeer fterk zyn kunnen zy zwaare lasten draagen. Wanneer men deze dieren laaden wil, vallen zy op de knieën, gelyk de Kameelen, en ftaan weder op zo dia men hunnen last behourlyk heeft vast gemaakt. D E ABYSSINISCHE BISON. Des zelfs Geslachts kentekenen zyn Een Bult op den rug, en Hangende Hoornen. JO^it zonderling ras word meestal gevonden in Abysfiniën. Zy hebben gelyk de andere verfcheidenheden van bet zelfde ras, een bult op den rug : maar hunne hoornen zyn alleen aan de huid vast, en hangen geheel en al neer. DE   De B ON A.s' US  < 123 > D E SARLUK, KNOR-OS, O F SIBERISCHE BISON. Byzondere Geslachts kentekenen. Een Bult op den rug. Lange zwarte hairen op het lyf, met eene witte ftreep op den rug, en Een witte Staart. U it de overeenkomst tusfchen dit dier met den Bifon , kan het zeer eigenlyk onder het zelve ras gerangfchikt worden — het heeft een bult op den rug, en is over het gantfche lyf bedekt met lange, zwarte hairen, uitgenomen op den ruggeftreng , daar het wit is ; de hairen van het lyf hangen beneden de knieën, waarom zyne beenen zeer kort vertoonen. Zyn ftaart is wit, en gelykent naar die van het Paerd. Hyis zeer wild , en ftoot met het hoofd gelyk de bokken. Zyne kenfehetfende byzonderheid beftaat hierin , dat hy een knorrend geluid geeft gelyk de zwynen , in plaats van te loeien gelyk den Os, waarmede hy in alle andere opzigten zeer veel overeenkomst fchynt te hebben. DE  K[ 124 > D E AFRIKASCHE ZEBU, O F BAK KELEY. jO^eze kleine Bult-Osfen, die de Hottentotten Bakkeleys noemen, worden door dit volk hooggefchat, en behandeld met de grootste zorg en oplettenheid, en teffens met zo veele zagtaartigheid dat zy liefdraagénd en aandoenlyk worden , cn eene verwonderenswaardige vernuftigheid bekomen; zy verrichten dat geene uit genegenheid, dat onze Osfen alleen uit vrees verrichten. De trotschfte cn edelmoedigfte dezer Osfen worden door dc Hottentotten tot den krygsdienst opgeleid, en zy bedienen zich 'er van even als de Indiaanen zich van dc Oliphanten bedienen. Ieder leger is van eenen troep dezer dieren voorzien, die zich gemaklyk laatcn bellieren, cn alzo gehoorzaam zyn aan de ftem hunner leidslieden als onze honden: op het gegceven teken vallen zy den vyand met verwoedheid aan ; werpen zich in het midden der gelederen, en llooten en fchoppen op eene geweldige wyze; dan N hoe  hoe verwoed zy ook zyn, gehoorzaamen zy ncgthans aan de ftem van hunnen geleider ; zy maatigen hunne drift, en keeien op zyn bevel weder terug. Anderen dezer Bult-Osfen worden opgeleid om de vee-kudden te hoeden » hen terug te brengen , en tegen de verfcheurende dieren te befchutten. In ieder doip heeft men 'er verfcheidenen die hiertoe afgericht zyn : zy kennen alle de inwooners van het dorp of horde, mannen , vrouwen en kinderen, en voor welken zy dezelve eerbied hebben als een hond voor die geenen heeft die in het huis van zynen meester woonen; maar zo een vreemdeling de vee-kudden wilde naderen zouden zy hem met verwoedheid aanvallen, en zo hy de gelegenheid niet had om hen te ontwyken, of door den eigenaar niet onzet wierd, zoude hy naauwlyks met het leven atkomcn. DE  < 126 > D B AMERIKASCHE BISON. De Bvzondere Kentekenen van dit Ras. Een hooge Bult voor op den rug, met lang rood~ achtig hair bedekt. Laage, korte, zwarte Hoornen. Dikke, Lange, Maanhairen. De Huid; uitgenomen op den Bult, met zwart, wolachtig Hair bedekt. J[3eze dieren worden in menigte gevonden in dé noordlyke deelen van Amerika; vooral aan de oevers van de Rivier Misfisftpi, alwaaar zy in groote troepen van een of twee honderden te faamen gaan , de inwooners maaken 'er jagt op , om hun vleesch , dat by hun voor eene lekkerny gehouden word. Deze dieren verfchillen veel van die van de oude waereld; zy zyn grooter dan onze gemeene Stier: hunne hoornen zyn kort, laag op het hoofd , en zwart van koleur ; De maanen zyn lang en dik , en hangen als een baard onder de kin : de toupet, of de hairen die tusfchen  fchen de hoornen wasfen, valt voorover, en bedekt hetgai< fel e bovendeel van den kop, bet welke het dier een verlchriklyk voorkomen geeft. Het heeft ook een bult op den rug, die aan dc fchoft eenen aanvang neemt, cn zich tot aan de fchouders uitftrekt; deze bult is niet louter eenen aanwas van vleesch of vet ; maar word gedeeltelyk veroorzaakt door de groote van den voorsten rib , die ruim eene voet grooter is dan die van den rug, en wel drie duimen breed; deze gantfche bult is bedekt met lang, roodachtig hair, en het overige van het lighaam met eene foort van zwarte wol, die by de Indiaanen in groote waarde is: de borst is breed; de dyen zynfmal; de hals en ftaert zeer kort, en de kop uittermaate groot. Deze dieren bezitten eene zo fynë reuk, dat het zeer moeielyk is om hen onbemerkt te naderen ; en zo vreesachtig zyn zy dat een enkelde hond eenen gantfehen troep op de vlugt kan jaagen : doch als zy gekwetst zyn worden zy woedend, en vallen de jaagers aan. Wanneer men deze dieren jaagen wil fteekt men het gras, dat gemeenlyk in den jagttyd lang en droog is, aan brand , waardoor de dieren vervaard geraakende, in eenen troep vergaderen , en worden dan door de jaagers aangevallen en afgemaakt. In Carolina heeft men zeer vecle tamme Bifons, die egter dikwyis los breeken , en veel kwaad aan d» plantagien verrichten. DE  < 128 > D E B U F F E L. Afgebeeld naar eene Tekening van de Seve DcByzondere Geslachts kentekenen van dit dier zyn Breeds • platte Ooren. Breede , kromme , oneffene, en ter zyde uitfle- kende Hoornen , en De Huid met korte , fchraale , bruine hairen bedekt. 4> f£ €? % & luntie wyfjens afgezonderd heeft, en met gemeene •koeien alleen in weilanden of in ftalleu opgeflooten , weigeren zy-fteeds zich met de koeien te vereenigen; ook toont dé gemeene Koe' niet minder afkéerigheid voor den Buffel dan hy voor haar laat blyken ; zelfs weigeren de koeien van beidé foorten zich van elkanders kalveren te laaten zuigen. Een ander merkwaardig verfchil tusfchen den Buffel en de Koe, beftaat daarin, dat de Buffel - koe haar jong twaalf maanden draagt-, daar de gemeene Koe, gelyk wy in de befchryving der Runderen verhaald hebben, maar negen maanden draagt; hoewel zy beiden gemeenlyk een jong te gélyk voortbrengen. De Buffel is in het algemeen veel lomper van gèftél dan de gemeene Os i zyn hghaam is korter en dikker, en zyn kop is" veel kleiner, in evenredigheid van zyne grootte: zyne leden zyn zo wel met gevuld ; zyn ftaert is veel kaaler, en zyn huid is fchraaler, harder, en dikkèr dan die van den Os. Met opzigt tot hunne geaartheid verfchillen de Buffels ook zeer veel van de Osfen', zy zyn veel ftugger en onhandclbaarer; zy gehoorzaamen met meer weerzin ; zy zyn driftiger en géweldiger m hunne beweegingen , en hebben menigvuldiger eh woester eigenzinnigheden dan de Osfen. De wilde Buffels worden gevonden in de' zuidlyke deelen van Afrika , vooral in de landen die naby aan de Kaap hggen : van eenen dezer laatften heeft de Heer Sparman de volgende naauwkeurige befkhryving gegeeven „ De lengte van den Buffel, " ,egt die t ëHecr  < 13° > lieer, van den kop tot aan de ftaart gerekend, is agt voeten : - zyne hoogte vyf en eene halve voet: - de voorste pooten zyn twee en eene halve voet lang, en van zyne bovenfte lip tot aan zyne hoornen is twee en twintig duimen. In evenredigheid van zyne grootte is hy veel fterker gemaakt dan de Os. Zyne hoornen zyn aanmcrkenswaardig zo wel om derzelver gedaante als om haareplaatfmg : digt aan den kop zyn zy dertien duimen breed , en maai- een duim van eikanderen af, zynde tusfchen beiden eene fmalle voore of holte ; van deze holte loopen de hoornen in eenen bogt, ter zyde uit; derzelver oppervlakte tot op omtrent eene derde van de lengte, is zeer oneffen en vol fpleeten, die zomtyds een duim diepte hebben. De Ooren zyn omtrent eene voet lang , agterwaards hangende , en grootendeels bedekt en befchut door de hoornen , die aan wederzyde neèrgeboogen zyn , en met de punten naar boven gekromd, omtrent eene voet van eikanderen. Hunne Huid, die zeer hard en dik is, is met donker bruin hair bedekt, niet zeer dik, maar hard en ruw ; by dc mannetjens of Stieren , die oud zyn, is het hair zeer fchraal, vooral op zyde van den buik, het welke hen doet voorkomen als of zy met banden omgord waren. De Staart is kort, cn heeft een bos of pluim van hairen aan het einde. De Oogen zyn groot eu liaan eenigzins diep in het hoofd : de oogleden zyn uitpuilend, en gedeeltelyk bedekt met de hoornen ; het welke hem een wreed cn listig voorkomen geeft, dat nog vermeerderd / -.word  < i3r > word door zynen langen baard, die ter weder zyde vari denkopnederhangt, én ook door de byzondere houding Van zynen kop, die hy meest altyd fchcef houd en neêr laat hangen: En in de daad hy bezit, in zynen wilden ftaat, deze hoedanigheden in eene ruime graad % want hoewel zommige van onze fchryvers verzekeren dat zy niet fchadelyk zyn ten zy men hen beledigt, of 'er op fchiet, zyn 'er egter genoegzaame voorbeel.' den, dat zy zich agter de boomen hebben verfchoolen, om op de voorbygangers te loeren, en zo dra dezen hen naderden, hen met verwoedheid aan vielen, op den grond wierpen, hen met hunne pooten en knieën vertrapten, en re met hunne hoornen en tanden verfcheurden, en zelfs zegt men dat zy hunnen flagtoffer met hunne ruwe tong het vel van het lyf aflikt; wanneer zy zich gekwest gevoelen , of een rood kleed Zien, worden zy woedend; loeien veel harder en verfchrikkender dan de tamme ftier, flaan met hunne voorste pooten tegen den grond, cn vervolgen het' voorwerp hunner woede tot dat zy zich gewroken hebben. De Wilden , zo wel van Guinee als van de kust van Mafabar (alwaar veele wilde Buffels gevonden Worden) maaken dikwyis jagt op deze dieren ; doch zy durven dezelven nooit het hoofd bieden; maar klimmen in de boomen en fchieten 'er op tot dat zy geheel en al afgemat zyn ; het welk egter niet gemaklyk gefchied ; want hunne huid is zo hard dat men dezelve met eenen gewoonen musket-kogel niet kan' I a d«©r-  € is2 > doorbooren ; waarom men kogels gebruikt die van lood en tin te famen gemaakt zyn , en zelfs worden dezen dikwyis door den tegenflahd van de huid plat. gedrukt. De Leeuw zelve, die eene foort van hcerfchappy over zyne mede dieren voert, is niet hi ftaat om den 'Buffel. te overmeesteren , ten zy hy hem befpringen , en met zyne klaauwen wurgen kan , het geene hy zomtyds wel -onderneemt, doch ook meestal met zyn leven boeten moet: dan het is aanmerkenswaardig1, dat fchoon de Buffels met zulke vreeslyke hoornen gewapend zyn, zy egter hunne pooteh meer in het gevegt gebruiken dan hunne hoornen, en tragten eerder hunne vyanden te vertrappen dan te ftooten. Wanneer deze dieren getemd zyn , is 'er geen dier dat gedweé'r is, of dat den huislyken arbeid met meer geduld verricht. In Italië (alwaar zy omtrent het einde van de zestiende eeuw zyn ingevoerd geweest) zo wel als in Indien, worden zy gebruikt om lasten te draagen , en de akkers te beploegen ; in deze landen maaken zy de rykdommen van den armen uit; en hoewel hun vleesch grof, fterk en niet zeer fappig is, is het egeer niet onimaakl.yk ; hunne melk is ook in gecnen deel zo goed als die van de tamme Koe; dan daar de Buffel-koe haar melk in grooter overvloed geeft, (f) en dezelve gelyklyk -tot het maaken van kaas en bcoter dient , is de Buffel in dezen opzigte van (f) Men heeft Buffels in Petfiën die twee en twintig pinten melk 's daa^s geeven-  < i33> van meer nut voor den gemeenen man dan de runderen: ook is-'zyne huid niet "minder nuttig dan die van den Os; de ieêr dat 'er van gemaakt word is veel harder en dikker , dan 'dat'Van den Os , en word veel gebruikt tot het maaken van riemen, tuigen enz: De buitengewoone Merkte van den Buffel fchynt hem zeer gefchikt te maaken-tot zwaaren arbeid; een voorfpan van twee Buffels kan met meer kragt trekken dan vier fterke paerden : men heeft eens drie zwaare Osfen voor eenen jongen Buffel gefpanncn , doch hunne vereenigde kragten waren niet in ftaat om dit ftugge dier van zyne plaats te trekken, of i.elfs te doen beweegen.' In verfcheidene deelen van Italië laat men de tamme Buffels in de bofchen weiden , en wanneer de landbouwer tot zynen ploeg wederkeert, geeft hy een teken aan eene van zyne honden,, die van de grootfte foort zyn, dewelke in het bosch loopt en met de grootfte behendigheid eenen Buffel by het oor vat, en niet los Iaat voor dat hy hem by zynen meester heeft gebragt, die hem in het gareel fpant, terwyl de hond naar het bosch terug keert om eenen tweeden Buffel te haaien , die de landbouwer nevens den eersten voor zynen ploeg fpant. De landbouwer beftiert hen gemaklyk met eenen yzeren ring, die door de neusgaaten geftoken is : wanneer de Buffels hunnen arbeid verricht hebben , maakt men ze van den ploeg los , cn zy kceren weder naai- het bosch. I 3 Zom-  < 134 > Zomrnige dezer dieren zyn veel grooter dan wfjp hier boven opgegeeven hebben. In de verzameling van den Ridder Lever, in London , zyn een paar Buffel - Hoornen, die meer dan drie voeten lengte hebben, en van de eene punt tot de anderen eene voet zes duimen zyn.   De G N O E  < 135 > DE GNOE 0 F HERTE t BUFFEL. (*) Afgebeeld naai- eene Tekening van A. Schouwman gemaakt naar het levendig Dier, in de Diergaarde van Z. D. Hoogheid den Heere Pr in se van Orange &c &c. Byzo ndere Geslachts kentekene n. Zes Kiesen in elk der bovenfte Kaakheenen; maar geene Snytanden. Vyf Kiezen en agt Snytanden, in elk der onderfie Kaakheenen. De Oogen rondom met ftyve, uitfleekende witte Hairen bezet. De Hoeven gehoornd en gefpleeten. DeStaart met los fe,geelachtige witte Hairen bedekt. Lange , byna regtopftaande , Maanhairen. Eene ftreek lange zwarte Hairen onder aan den Hals, op de borst , tusfchen de beenen en op het voorfte gedeelte van den buik. Het gantfche lyf met kort, glad g bruinachtig graauw Hair bezet. jH3it zonderling dier, dat zich in de binnelanden van het zuidlyke gedeelte van Afrika onthoud, en door de Hottentotten Gnoe genaamd word, fchynt in (*) De Heer Vosmaer beeft dit Dier befchreeven onder 6eu naam van Bosch-BuFFel ; dan dswyl deze benaa- 1 4 ming  < X3iS > in zyn famenftel den Os', het Paerd, cn de Hert te vereenigen : zyn jVoorgeftel heeft veel overeenkomst met dat van den Os; zyn agtcrgeft'el, gelykent naar dat van het Paerd ; eii.. zyne pooten zyn byna zo fraai en tenger gevormd als die van een Hert. Dlg welke in de Vorstelyke' diergaarde is bewaard geweesteen, aldaar in het Jaar 177Ó geftorven, fchoon niet' vol wasfen , had de ■ laigte van ruim zes Rhynlandfche voeten, van de neus af tot, aan het invoegfel van den ftaart; zyne hoogte, van het k^iys af tot op den grond, was -drie voeten, zeven en eene halve duim. — De lengte van den kop, van agter de hoornen tot: aan de*neus, was'negentien duim: De lengte vair de hoornen, langs den uitwendigc-n bogt gemeeten , was een en twintig duim, en zyne ftaart had de leng:e van vyf en twintig duim. Zyn gantfche lyf, zo wel als de pooten, was. bedekt, met kort, glad'hair, van eene gfaauWachtige bruin koleur; doch onder aan den hals had hy'.eèh ftreek'lang zwart hair, die .zich.langs de borst, tusfchen de voorpootetj, tot op den buik uitftrekre: —--Boven op den hals, van de hoornen af tot a;.n het kruis., had hy. fterke, byna regtopftaande maanhairen , die van onderen grys - ' . wit ming op den eigenleken Buffel meer toepaslyk-is ,' en' dit byzondere dier geenzins kenmerkt, hebben wy het gewaagd het zelve eene andere benaaming te geeven, die wy vertrouwen meer overeenkomstig met degzelfs gedaante zal bevonden worden.  '< 13? > wit, en van boven zwart, omtrent drie enecnehalvi duim lang waaren. Zyn kop was groot in evenredigheid van zyn lighaam j de neus was met zwarte ópftaandchairen begroeid, vanvooren lang; doch op zyde wat korter. De oogen waren donker bruin, en rondom met ftyve uitfteekende witte hairen bezet, van omtrent ander halve duim lengte, die zich als de ftraalen van eene lier om het oog vertoonden. Het hair der oogleden was kort en donker bruin van koleur. De Neus was kaal en zwart: zyne ooren, die zeer veel overeenkomst hadden met die van den Os, waren zes duim lang, en met kort bruin hair bedekt. De hoornen waren aan haar begin breed en plat, en niet wyd van eikanderen, doch zy boogen zich onmidlyk naar beneden, en maakten , op omtrent een derde van derzelver lengte, eene kromme bogt, en verders byna regt opgaande eindigden zy met een fcher; pe punt; derzelver koleur Was, digt aan den kop, graauwachtig zwart; maar aan de punten gladder en zwarter. In de boven kaak had dit dier geene tanden ; maar ver agter in den muil had het aan wederzyde zes kiezen, waarvan de buitènfte' naar eene platachtige tand geleek; de vyf volgenden namen in grootte toe, zynde de drie laatften veel grooter dan de anderen. Onder in de mond hadhy agt breede, platte, icherpe fnytanden, waarvan de middeniïe de breedfte was. Zyne pooten waren wat dikker dan die van een hert; doch zo grof niet als die van eenen Os: en in het 15 al-  < 138 > algemeen fcheen zy met het eerstgenoemde dier de meeste overeenkomst te hebben. De Gnoe-Stier , welks voornaame kenmerken wy hier boven befchreeven hebben, was omtrent twee jaaren oud, en werd van de Kaap de goede Hoop in het jaar 1774 in de Vorstelyke Diergaarde overgebragt, en eenige weeken daarna door den Heer A. Schouwman getekend, welke tekening wy getroüwlyk hebben gevolgd. In het eerst was hy zeer gedwee, en liet zich overal aantasten; doch na de opftalhouding van eenige dagen, nevens eenige andere dier en in de weide losgclaaten zynde, werd hy veel wilder, en liet zich niet meer onbevreest naderen, zelfs, als men hem te veel behandelde, floeg hy met de voor en agterpooten, en tragtte ook met zyne hoornen te ftooten; hy jaagde ook dikwyis de herten en andere dieren, die mecde in de Diergaarde waren; voor zyne gewoone Oppasfers bleef hy egter nog zeer handelbaar. Men zettede hem eenige dagen op ftal met eene koe, om te ontdekken of hy eenige genegenheid voor dezelve zoude laaten blyken; dan men konde geene de minste overeenkomst in de geneigdheid dezer dieren befpeuren. Men liet hun beiden jn het land, doch als de koe hem.naderde, joeg hyhaar weg, en tragtede zelfs haar met zyne hoornen te ftooten; dan hoe langer hoe wilder wordende, is men genoodzaakt geweest hem in een, inde weide daartoe gemaakt, affchutfel alleen te zetten. Na dat hy omtrent twee jaaren in de diergaarde is geweest, bragt men eene koe van  < 139 > van zyne eigene foort, mede van de Kaap gekomen , binnen het ftaketfel by hem: op het gezigt van de koe, die zeer goedig en gedwee was, fcheen zyne oorfpronglyke wilde geaartheid geheel en al te herleeven; in plaats van eenige tekenen van genegenheid daarvoor te laa.en blyken, tragttede hy haar geduurig met zyne hoornen te ftooten, waarom men genoodzaakt werd gaten in de punten van zyne hoornen te maaken, en een dwarsftok daar aan vast te maaken, en hem meer vryheid te geeven; dan zyne kwaadaartigheid van dag tot dag toeneemende, en byzonderlyk tegen het wyfje, dat omtrent een jaar oud fcheen, en veel kleiner was dan hy, was men genoodzaakt hem aan een touw in de weide vast te leggen; doch hy vond middel om zich daarvan te ontdoen, liep met verwoedheid op het wyfje aan, het welke zich niet weetende te bergen, met den kop tegen een paal van het rooster-werk aanfloeg, met de latten van het zelve verwarde, en zich in de lendenen bezeerde, waarvan zy eenige dagen daarna ftierf. De Stier is met veel moeite opgevangen, en weder vastgelegd geweest; doch de punten van zyne hoornen mede in het paalwerk afgebroken, en zich anderzins bezeerd hebbende, ftierf hy ook eenige dagen daarna. Dan hoe kwaadaartig deze Buffel - Stier ook geweest zy, zegt men egter dat zy in het algemeen geenzins kwaadaartig zyn, ten zy zy daartoe getergd worden; en mogelyk is de onoplettenheid en zorgloosheid van den toenmaaligen Opzigters van de diergaarde grootendeels norzaak geweest van die woestheid, waartoe dit dier is overgegaan. Het  4 Het gewoons voedfel dezer dieren was gras, hooi, en haver, ook aten zy zeer gaarne brood, kool en faladeblaêren, diezy, gelyk de Runderen, herkaauwden. Hun geluid kwam zeer naby aan dat der Runderen, fchoon minder bulkend. De Buffel-Koe was zo wel gehoornd als de Stier, en fcheen van denzelven niet te verfchillen dan in grootte, het welke mogelyk aan het verfchil van ouderdom kan toegefchreeven worden. In hunnen oorfpronglyke wilden ftaat gaan zyby troepen van tien tot twintig weiden: wanneer zy door honden gejaagd worden, verweeren zy zich met hunne hoornen, waarmede zy geweldig aan wederzyde liaan, en de honden dikwyis van eenen ryten. Hun vleesch is zeer goed om te eeten. De tweee bovengemelde Buffels zyn, zo verre ons bekend is, de eenigften die ooitin Europa levendig zyn overgebragt geweest.  < 141 > HET SCHAAP. C3"der alle de dieren die dc mensch zich ten nutte heeft gemaakt, is 'er geen een dat zyne befcherming meer noodig heeft dan het Schaap; ook is 'er mogelyk geen dier dat zich fchielyker naar de geaartheid van het land alwaar het die befcherming geniet, enwelk het zyn onderhoud verfchaft dan dit dier ; het is derhalven niet te verwonderen dat elk landfehap zyn byzondere ras voortbrengt, het welke van de rasfen der aangrenzende Landfchappen verfchilt, of in hunne grootte, hun bekleedfel, hunne gedaante, of in hunne hoornen; het ware derhalven byna onmogelyk om alle de plaatslyke verfchillen die onder deze dieren plaats hebben te befchryven; wy zullen ons daarom vergenoegen met de befchryving van die foorten alleen, welken meest van eikanderen verfchillen, en daarom als byzondere rasfen kunnen aangemerkt worden: dezen zyn 1. Het gemeene of vlaamsche schaap, 2. Het Dunkie of kleine Schaap. 3. Het tartarysche Schaap. 4. Het yslandsche of veelhoornig Schaap. 5. Het Persische of breedstaart Schaap. 1 6. Het Wallachysche Schaap. 7. De Mouflon of het hajmg Schaap» HET  < 142 > HET Ö E M E E N E SCHAAP, O F RAM-SCHAAP. Afgebeeld naar Potter, en Bewkk. Deszelfs byzondere geslachts-kenteken zyn. De Mannetjens of Rammen alleen, hebben doorgaans twee naar agteren gekromde hoornen, van binnen hol, en van buiten gekronkeld. Agt Snytanden ([gelyk de Runderen,) in de onderkaak ; geenen in de bovenkaak; ook hebben zy geene hondstanden. Het Lyf en de Staart zyn met wol bedekt. T JLn zynen tegenwoordigen huishoudlyken ftaat fchyfïÜ het Schaap zo verre van deszelfs natuurlyken ftaat verwyderd te zyn, dat het byna onmogelyk is zynen ooriprong naar te fpooren. De lugtftreek, de fpyze, en boven al de onvermoeide kunsten, die de mensch van on-  € 143 > onheuglyke tyden af, heeft in het werk gefield, om deszelfs geaaitheid te veranderen, naar gelange zyne fmaak of zyn voordeel, fpannen allen te famcn om dit buigzaame dier te verbasteren. Het Schaap kan derhalven befchouwd worden als volmaakt aan den mensch overgelaaten; want op zich zelf (zegt Buffon) is het het domfte, het ongevoeligfte, en het bloohartigfte van alle dieren: het laat zich zyn lam ontvoeren, zonder het te verdeedigen, zonder vergramd te wezen, zonder wederftand te bieden, en zonder zyn leed door een ander geluid dan het gewoone geblaet te betoonen. Dan fchoon het Schaap van onheuglyke tyden af als het zinnebeeld van onfchuld en gedweeheid is befchouwd geweest , fchynt het egter geenzins dat domme en gevoelloos Schepfel te zyn gelyk Bulfen he,t befchreeven heeft;'zyne aangetygde domheid en bloohartigheid heeft hy alleen aan den mensch te danken; want by die talryke kudden die over wyd uitgelhekte bergen , alwaar zy zelden op de befcherming van den herder kunnen vertrouwen, zonder bedwang omzwerven, zal men bevinden dat het Schaap eene gantsch andere geaartheid bezit, en noch beleid noch moed ontbreekt om zich tegen zyne vyanden te verdedigen. Een Ram of Hamel is daar voor eenen enkelden hond niet befchroomd; hy durft hem zelfs aantasten, en behaalt ook dikwyis de overwinning; en wanneer het gevaar groot is, trekken zy gezamentlyk ten ftryd: de gantfche kudde vereenigt zich; de Lammeren en Schaapen Hellen zich in het midden, terwyl de Rammen, digt aanelkandereugeflooten», aan  < .144 > aan alle zyden een gewapend front vertóonen, het web ke niet dan met het uitterfte gevaar doortebreeken is; op deze wyze wagten zy den Vyandaf; ookverflaauwd hunne moed niet in het oogenblik van den aanval; zó dra hun vyand, op eenige voeten naar, de linie gena^ derd is, fchieten zy voorwaards met zo veel drift, dat zo hy den ftoot niet ontwykt, word hy in een oogenblik ter neêr geveld: wanneer zy aldus vereenigd zyn hebben ;zy den aanval van eenen enkelden hond of vos niet te duchten. — Een Ram durft zelfs, zomtyds, met eenen Stier in het gevegt treeden, en doordien zyn voorhoofd veel harder is dan dat van den Stier, die, wanneer hy ftooten wil, zynen kop byna op den grond houd, cn daardoor den ftoot van den Ram tusfchen zyne oogen ontvangt, dewelke hem gemeenlyk ter ne• dervelt, behaalt hy meest altyd de overwinning.' In de keuze hunner fpyze' zyn de Schaapen geenzinsonverfchillig ; zy kippen de fmaaklykfte en fappigfte gewasfen uit; en wanner de Herder hen aan eene ftreek wil bcpaalen , die voor hen. geene aangenaame Spyze oplevert, is 'er geen huis - dier dat meer listen behendigheid in het werk ftelt om zyne waakfaamheid te ontwyken, om die elders te zoeken. En fchoon het Schaap zyn jong laat vervoeren zonder het te verdedigen , is het egter geenzins ontbloot van ouderlyk inftinct; want daar de mensch geen onderfcheid kan befpeuren, weet egter iedere Ooi haar eigen Lam, enelkLara zyne eigene Ooi van anderen te- onderfcheiden, ook is hunne natuurlyke inftinch om de aannadering van éenen  < H7 > eenen ftorm vooruit te zien, niet minder aanmerkenswaardig; wanneer zy die gewaar worden, verfchuilen zy zich agter éenen berg of hoogte, alwaar zy, digt aan eikanderen opgellooten, de felheid van den ftorm afwagten: met hunne pogingen om zich voor het wedér te dekken, zyn gantfche kudden zomtyds onder de fneeuw bedolven geworden, en zonder merkwaardige fchade eenige dagen daarna 'er weder uitgehaald geweest. De mannetjens Schaapen of Rammen, zyn met hoornen gewapend, die doorgaans voor aan den kop met halve kringen gekronkeld zyn ; hoewel 'er veel verfchil hierin plaats heeft : zy zyn ook zomtyds flangsgewyze uitgehold en gerimpeld: uit deze hoornen kan men den ouderdom .van den Ram ontdekken; dezelven vertoonën zich reeds in het eerfte jaar; zomtyds zelfs by de geboorte, en groeien ieder jaar met eenen. ring aan zo lang het dier leeft, gevolglyk is het dier altyd zo veele jaaren oud als het ringen aan zyne hoornen heeft. Het Schaap ontbreekt, gelyk de andere herkaauwende dieren, de bovenfte voortanden: het heeft agt tanden in de beneden kaak, waarvan, het twee verliest op den ouderdom van twee' jaaren ; vier anderen worden op zyn derde jaar verwisfeld, en de overigen op den ouderdom van vier jaajen. . De paartyd van de Schaapen duurt van het begin van NovembertotaanhetbeginvanMey; doch wanneer men de Ooien en de Rammen verhittende fpyzen geeft; geïyK UI- Deel, k m%  < '48 > Zout water, hennip-koeken enz. ontvangen zy op ■alle tyden van liet jaar. De Ooien of wyfjens Schaapen, brengen een of* twee Lammeren te gelyk voort, en zomtyds, doch zelden, drie of vier: zy draagen haar jong vyf maanden , en werpen die gemeenlyk in het voorjaar of in den zomer; doch de misdragten onder dezelven zyn zeer menigvuldig. In de Nederlanden werpen zy gemeenlyk maai- eens 's jaars; doch in de zuidlyke landen, en ook in England, kunnen zy twee maaien in het jaar weri pen. In den zomer kah men de ooien tweemaalen, en in den winter eens 's daags melken; van deze melk maakt men uitmuntende kaas. De Ram leeft gemeenlyk omtrent vyftien jaaren, en begint te teelen als hy een jaar oud is: doch als men hem tot de voortfokkinge niet wil houden, lubt men hem als hy dien ouderdom heeft bereikt; deze gelubde Rammen of Hamels, worden dan fchielyker vet; en hun vleesch bekomt eene betere fmaak dan dat van de Ooien. Men fcheert de wol der Schaapen ieder jaar in dö maand van Mey, om dat de wol dan tyd heeft om weder aan te groeien voor dat de Winter aankomt. Irt warme landen alwaar men niet fchroomt de Schaapen geheel te ontblooten, fcheert men de wol niet, maar men plukt haar uit, en dat zomtyds tweemaalen'sjaars. De wol van den hals en den rug houd men voor de beste; ook geeft men de voorkeur aan de gladde witte wol boven de gekriüde of gekoleurde. Be-  € 149 > Behalveh de voordeden die men van den ongel, de melk en het vleesch der Schaapen trekt, is'ernaauwlyks een enkeld gedeelte dezer dieren dat den mensch niet ten nutte ftrekt: van de wol maakt mén lakens, die ons tot kleêren dienen; van hunne huiden worden leêr en zeem gemaakt, voorhandfchoenen, pérgament, banden voor boeken enz. men bedient zich van de ingewanden voor Ihaaren, voor vioólen en andere inflrumenten, als mede om zweepen en andere dingen te bekleeden: hun melk verfchaft ons daar boven boteren kaas; en hun vleesch is fmaaklyk en gezond. De wollige Schaapen worden alleen gevonden in Europa, en in de gemaatigde gewesten van Afia: wanneer dezelven in de warme landen worden overgebragt, verliezen z,y hun Wol, en worden hairig en ruw: zy worden dan ook minder vrugtbaar, en hun vleesch is op' verre naar, zo fmaaklyk niet als by ons. De Spaanfche Schaapen, die om hunne fyn'e wol zeer beroemd zyn, zyn oorfpronglyk uit Barbaryen in Spanje overgebragt, op bevel vanDonPedro, IV. Koning van Kastilien, en van dit ras komt de fchoone Kastihïche wol, welke jaarlyks dertig millioenen riaalen in de Korjihglyke Schatkist inbrengt. De nayyer om dit fchoone ■ras van Schaapen door de keus der Rammen te behouden, is aldaar zo groot, dat men tweehondeid dukaaten voor eenen Ram heeft zien betaaïen. Groot Brittanje is van onheuglyke ty'den af wegens' K a' haare'  < X5° > haare Schaapen vermaard geweest; hunne vachten-zyn groot en zeer gefchikt tot het maaken der fynfte lakens, welke zeer beroemd zyn. De Spaanfche is wel fyner; maar zy komt in geene vergelyking by de Engelfche voor zwaarte Cu deugd. Men rekent dat 'er in England jaarlyks voor twee millioenen ponden Sterling (twee en twintig millioenen Guldens) gefchooren word, en.bewerkt zynde, voor ruim zes millioenen ponden Sterling , (zes en zestig millioenen guldens) waarde.- Men heeft iiv England verfcheidene foorten Schaapen; die welke in de Provintie Lincolnshire geteeld worden, leveren dezwaarfle en langfte vachten uit; hoewel zy zo groot niet zyn als die welke in de Provintien York en Durham aangefokt worden, fchoon de wol van dezen korter cn ligter is. De Ooien van deze laatite foort brengen gemeenlyk twee Lammeren te gelyk voort, en zomtyds drie of vier, ja zelfs vyf. De Heer Young verhaalt, in zyne Reize door de Oosterlyke Provintien van Engeland, dat eene dezer Ooien op den ouderdom van twee jaaren, vier lammeren te gelyk heeft voortge* bragt, en den volgenden werptyd vyf, beiden binnen elf maanden. Het is eigenlyk deze foort welke vroege Zuig-Lammeren aan de Londonfche markt levert, wordende jaarlyks een groot aantal van deze vroege flagtoflers aan de verlekkerde fmaak van haare wellustige grootcn opgeofferd, die zomtyds vyf of zes Guldens voor het kwartier betaalcn. Dc wyze waarop deze Lammeren aldaar gevoed worden is riaumeikenswaardig: zy worden in kleine donkere hok-  hokken opgeflooten; alwaar de Ooien'die reet raap koeken, hooi, koorn, knollen, kool en andere fpyzen die liet jaargety levert, gevoed worden, nu en dan ingelaa-' ten worden om hen te zoogen: men draagt zorg deze hokken altoos rein en zindelyk te houden, en geduurig met verfche ftroö te ftroóien, dewyl het leven van deze ontydige voortbrengfelen zeer veel van dc warmte en de reinigheid afhangt: door dit middel is men aldaar in ftaat gefteld Zuig - Lammeren te Kersmes ter markt te brengen. Dc Schaapen welken in de Provintie van Leicestershire worden aangcfokt, worden ook hoog gefchat, uit höofelen dat zy byna op alle ouderdommest fchiclyk kunnen vet gemest worden, zelfs op eenen fchraalen grond ; en ook om dat zy meer vleesch hebben, en fyner van gebeente zyn dan eenige andere foort. Hun lighaam is rond , met zeer breede ruggen , en korte pooten; Uit dc volgende naauwkeurige befchryving van «en dezer Schaapen, door den mcergemelden Heer Yong gegeeven , zal onze lezercn een denkbeeld bekomen van de grootte dezer dieren. — Op zyn derde jaar had het vyf voeten tien duim, in den omtrek; zyne pooten waren vyf duimen lang; de breedte aan de Schouders , eene voet, elf en eene halve duim ; aan de ribben , eene voet tien en eene halve duim, en aan de dyen eene voet negen en eene halve duim: zyn vleesch was van eene heldere rood koleur, en zyn gebeente was uittermaate fyn. Dit ras word thans zo hoog gefchat , dat een zeker vetK .3 wei-  weider, in het jaar 1788 , Rammen voor eenen enkelden dek-tyd heeft verhuurd, voor vyftig guineas, tot vier honderd guineas toe, (byna vyf duizend guldens) elk. De onderfte afbeelding op de hierby gevoegde plaat is gemaakt naai- eene tekening van een am der Schaap van het zelve ras, kort na dat het gefchooren was. Naast de Spaanfche en Engelfche leveren de Nederlandlche Schaapen de beste wol in Europa. Het Eiland Texel in 't byzonder is wegens zyne Schaapen - fokkery zeer vermaard: op dit klein Eiland worden ruim dertig duizend Schaapen jaarlyks aangefokt, die ruim omtrent hondert veertig duizend ponden wol leveren, waaronder vachten zyn die van' tien 'tot zestien ponden lange, fyne, zydachtige wol uitleveren, welke onder den naam van Engelfche wol verkogt word, cn ruim negentig duizend guldens aan dat Eiland opbrengt: de Kaas welke uit de melk van deze nuttige dieren bereid word, is niet 'minder beroemd dan derzelver wol. zynde bekend onder den naam van Texelfche Kaas. Deze Kaas heeft eene groene koleur, en eene prikkelende fmaak, dewelke daar aan gegeven word doordien men verfchen Ichapen drek met water vermengt, dit aftrekfel doorkleinst, en met het Kaa^ftremzel vermengt: ook verwt men zommigen met uitgeperfte fap van peterfelie, die dan Peterfelie Kaazen genoemd» worden, en veel aangenaamer van fmaak zyn dan de anderen. '' Van deze Texelfche Kaazen worden in de maandea  < 153 > Juny, July en Augustus, byna 275,00* ponden uitgevoerd. Deze Schaapen zyn oorfpronglyk uit Oost-Indien in de Nederlanden overgebragt geweest, en van daar ook in Vlaanderen ingevoerd , alwaar men met derzelver aanfokkinge zo wel gellaagd is dat de geheele foort den naam van Vlaamfche Schaapen heeft gekregen; dan fchoon dezelven zo voordeclig zyn, en het Eiland Texel byzondergunltig is voorde Schaapen-teelt, gelyk blykt uit de fterke voortteeling derzclven; want meer dan een derde gedeelte van de aldaar zynde Schaapen, twee, cn omtrent een zesde van dezelven, drie lammeren te gelyk werpen, hebben zy egter het gebrek met dc meeste, Nederlanfche Schaapen gemeen, dat hun vleesch nog ongezonder is dan het varkens vleesch, het welke mogelyk toe te fchryven is aan de verhittende fpyze, naamlyk Paerdeboonen, waarmede zy in den lammeren, tyd gevoed, en dikwyis gemest werden. K 4 HET  «€ 154 ^ D E D U N K 1 E OF HET KLEINE LINCOLNSHIRE SCHAAP. Afgebeeld naar eene Tekening van T. Bewick. Byzondere Geslachts Kentekenen. ] Geene Hoornen. De Onderkaak buiten de bovenfle uitjieekende jK^it is een ander ras van Tiet gedacht der Schaapen, welke aanmerking verdient wegens de byzondere en zeldzaame gedaante van den Kop: het bovenfte gedeelte van denzelven tot aan de ooren toe, die regt op ftaan, is met zeer dik wol bedekt, dewelke het Dier doet voorkomen als of het een kapje op had. Zyn onderfte Kaakbeen fteekt verre buiten het bovenfte uit, waardoor de tanden geheel en al blootgefteld zyn, het welke gevoegd by zyne korte neus, die onder een hoog uitfteekend voorhoofd ftaat, het Dier ecu wonderlyk voor-  '< 155 > voorkomen van mismaaktheid geeft, De Ram waat haar de nevensgaande afbeelding, naar het leven gemaakt is, is in England, van buiten 'slands overgebragt; doch van waar is my onbekend; dan men zegt dat het zelve ras in de Provintie Lincolnshire gevonden word. Zy zyn zeer klein en de Rammen hebben geene jioornen. HET TARTARYSCHE SCHAAP. Naar het leven afgebeetd door T. Bewick. Byzondere Geslachts Kentekenen, Geene Hoornen. Lange neerhangende Ooren. Eene Vetzak of Kwabbe, in plaats van eene Staart. JC^e Schaapen welke op de hier by gevoegde Plaat naauwkeurig naar het leven afgebeeld zyn, fchynen van alle anderen van het zelve gellacht, die wy tot nog t?e hebben zien befchryven, te verfchillen. Twee derK 5 zei-  zeiven, een Mannetjen en een Wyfjen, zyn eenige jaaren geleden, van de grenzen van Tartaryen, over Rusland, in Engeland overgebragt geweest. Zy waren eenigzins grooter dan de gewoone Vlaamfche Schaapen. Het Mannetjen was van eene ligte bruine koleur met wit doormengd; het Wyfjen was zwart en wit. Hunne Ooren waren ueêrhangend, en in plaats van eene Staart, hadden zy agter aan de Stuit een groote Vetzak of Kwabbe, die de gantfche Stuit bedekte. Toen de Jjkier by gevoegde Tekening is gemaakt, waren zy onlangs gefchooren geweest, anders was hunne Wol zo lang en zwaar, dat men hunne gedaante niet wel konde onderfcheiden. De Afrikasche of Guineesche Schaapen. Dezen worden gevonden in de meeste landen die onder de Keerkringen gelegen zyn. Zy zyn groot, fterk en vlug, met grove hairachtige vachten, korte hoornen, en neêrhangende ooren; onder de Kin hebben zy eene foort van Kwabbe, en hoewel men ze tam kan naaaken, fchynen zy egter het naa«te by aan eenen natuurlyken ftaat te komen. Zommige derzelven, vooral aan de, K^ap, hebben zeer dikke Koppen, en geene hoornen, (zie de Plaat). HE.T  HET YSLANDSCHE O F VEELHOORNIG SCHAAP. Naar het leven afgebeeld door T. Bewick. Byzondere Geslachts Kentekenen. Verfcheidene Hoornen die fioven uit den Kop groeijin. Het lyf met hairachtige Wol bedekt. jjC^e Yslandfche Schaapen, zo wel als die van Moscovien en de koude lugtftreeken van het Noorden, zyn wat kleiner dan de onzen, doch anderzins zeer veel naar dezelven gelykende, uitgenomen in het getal der Hoornen, hebbende zy gemeenlyk drie, vier en zomtyds zes of agt Hoornen, die in verfchillende richtingen boven uit den Kop groeijen (*). Hnnne Wol is1 lang, grof, en (?) Het is zeer aanraerkenswaardig dat andere gehooru- dc  •C 158 > en wreed; doch onder deze buitenften hah-rok, die ieder jaar vernieuwd word, hebben zyeen ander bekleedfel, dat zeer veel naar bont gelykent, zynde fyn, kort en zagt. Van deze zagte Wol levert elk Schaap omtrent vier poiidep 's jaars. De Schaapen van Ysland hebben, zegt de Heer An„ derfon, het zelve lot als de Paerden van dit Eiland. — Geen van beiden wordenooit opgeitald.; maar verfchuüen zich in den winter onder de uitftekken der rotfen en in de holen der bergen; wanneer de Paerden hunne fpyzen gaan zoeken, worden zy door de Schaapen overal gevolgd, om zich op de weinige mosch, die in de holen welke de Paerden maaken, overblyft, te vergasten; zynde hunne tedere pooten te zwak om de meeuw op te krabben; en wanneer zy door den honger geperst zyn; knaagen zy het hair van de (taarten der Paarden af, het geen hen wel ras een Makbal in de maag veroorzaakt. Wanneer het meteen fterke wind fneeuwt, en de Schaapen zich op dc bergen bevinden, verlaaten zy de hoogtens,, en loopen in alleryl naar den zeekant toe, zelfs loopen zy zomtyds in Zee, waar door vcelen dikwyis omkomen; wanneer zy, in het tegendeel, door eenen onverwagten fneeuwbui overvallen worden, verzamelen zy zich by eikanderen, fteeken de koppen by eenen, en laaten zich dus in de fneeuw begraaven; zo men hun niet te hulpe komen kan, knaagen zy de wol van elkanders huid af, en vergaan door de koude. HET de Dieren, die uit vreemde landen in Ysland overgebragt worden, in korten tyd hunne Hoornen verliezen.  < 359 > Het Persisch of Breéd-Staart Schaap. Deze Schaapen, welke'in' Perfiéh, Barbaryen, Syriën en Egypte gevonden wórden, zyn aanmerklyk wegens hunne groote zwaare ftaarten, die, wanneer zyvolwasfen zyn, omtrent eene voet breedte hebben, en zo lang zyn dat men verpligt is om eene plank met wieltjens daar aan, 'er onder te leggen, om voor te komen dat zymet langs den grond tefleepen, niet gefchaafd Worden. Deze ftaarten zyn van boven met wol bedekt, doch van onderen zyn zy kaal, en wegen van twintig tot vyftig ponden, en daar derzelverzelfftandigheid tusfchen merg en vet is, worden zy voor eene lekkerny gehouden, en meestal met het maager van het fchaapenvleesch gegeeten. De Schaapen die op de Bergen van het Thibetiche Tartaryé'n aangelokt worden, leveren vachten van eene verbaazende langte en fynte, waar van de zogenaamde, en by de Dames bekende, Indiaanfche Shawl gemaakt word, die dikwyis voor vyf- of zeshonderd guldens ia Europa- verkogt wok?. HET  HC too > HET WALLACHYS CHE SCHAAP. Afgebeeld naar eene Tekening van T. Bewick. Byzondere Geslachts Kentekenpn. Twee lange regtopftaande, fchröeftwyze gedraaide Hoornen. Lange, ruige Vachten. JO^eze Schaapen verfchillen weinig van de onzen dan alleen in de gedaante van de Hoornen; welke by dezen zeer lang zyn, regt op ftaan, en op eeneflekkenvormige wyze zeer aartig geboogen zyn. Hunne vachten zyn lang en ruig. Zy worden ook gevonden op het .Eiland Candia, en op verfcheidene Eilanden in den Archipel. Men meent dat dit de Strepftchorös van de Ouden is. HET  < i6*i > D E M O U F L O N O F M U S M O N. Afgebeeld naar eene Tekening van Canon 9 naa* het leven vervaardigd. Byzondere Geslachts Kentekenen. Lange , naar agter en gekromde , driekantig! 9 geribde Hoornen. Korte Ooren, en Het gantfche lyf met kort hair bedekt. 7 «dommige Schryvers hebben dit Dier gejrangfchikt onuer de Schaapen, en anderen onder de Bokken. Het heeft indedaad veel overéénkomst met beiden, en kan befchouwd worden als de twee genachten vereenigende. De verfchillen die onder de Dieren plaats hebben gefchieden langzaam en met byna onzigtbaare trappen: . men vind dikwyis twee gedachten die door de natuur naauwlyks van eikanderen gefcheiden zyn, en egter in  < 102 > in vcele opzigten tvvcc volmaakt onderfcheidene foorten uitmaaken. In den overgang van de eene foort tot de anderen, vind men altoos eene midden foort, die deel aan beiden fchynt te hebben, en egter niet bepaaldlyk noch aan de eene noch aan de andere foort behoorende. De Mouflon is dan noch Schaap noch Bok; hoewel ZY? gelyk ïeeds gezegd is, met beiden overéénkomst heeft; en is eigenlyk de fchakel die deze twee foorten vereenigt; want hoewel zy met hair bedekt is gelyk de Bokken, ftaan egter de oogen veel digter aan de hoornen, ook zyn de ooren veel korter dan by die Dieren; hebbende zy in dit opzigt veel meer overéénkomst met de Schaapen; zy hebben ook geen baard; maar zeer lange haken onder aan den hals; ook gelyken haare hoornen zeer veel naar die van den Ram; zynde driekantig en geel van koleur; doch zy zyn naar agteren gekromd,, By zommigen bekomen deze hoornen eene verbaazende lengte, zynde zomtyds zes voeten lang, en weegende dertig of veertig ponden, '/y vegten dikwyis onder eikanderen, en met zo veel verwoedheid dat zy zomtyds hunne hoornen in den ftryd verliezen. De algenseene koleur van haare huid is roodachtig bruin: het binnenfte van de dyè'n, en de buik is geelachtig wit; de muil en het binnenfte van de ooren zyn van dezelve koleur, het overige van het gezigt is van eene bruinachtig grys koleur. De Mouflon word gevonden in de woeste en onbe' bouwde gewesten van Griekenland, Sardiniën, Corfika, en in de woeftynen van Tartaryën, alwaar zy zich doos  < *?3 > door lengt en vlugheid tegen de aanvallen der roofzttchtigfte dieren weeten te verdedigen. Detvyl 'er voorbeelden zyn dat de Muflon zich met het Schaap heeft vermengd, is de Heer de Buffon en anderen van gevoelen, dat de Mouflon het oorfpronglyke ras der Schaapen is. Het Wyfjen van de Mouflon is eenigzins kleiner dan het Mannetjen; en heeft ook kortere hoornen. Die van Kamfchatka zyn zo fterk dat tien menfehen naauwïyks in &aat zyn om een van dezelve te kunnen vasthouden; en de hoornen zyn zo groot dat de jonga Vosfen zich dikwyis verbergen in de holligheden dep geenen die by toeval afvallen. De Mouflons worden wel zo groot als eene jonge Hert ; zy werpen in den herfst, en brengen gemeenlyk een jong te gelyk voort; eh zomtyds, doch zelden, twee. Op dien tyd verwyderen zich de Geiten van da Bokken, en brengen haare Lammeren op; die wanneer zy eerst ter waereld komen met eene zagte gryze vacht bedekt zyn, die in den nazomer hairig word. Als zy twee maanden oud zyn komen de hoornen voor den dag; zynde breed en in de gedaante van een vyl, doch bekomen alleugskens eene verbaazende lengte, gelyk reeds gezegd is. Dc Mouflon waar naar de hier by gevoegde afbeelding gemaakt is, had de lengte van drie voeten, gerekend van de neus tot aan de ftaart; en van de fchoft tot aan den grond twee en eene halve voet. De Heer Pennant maakt gewag van een ander ras van Mouflon, die hy het gebaarde Schaap noemt, waar-van HL Deel, £ }  KT 1Ö4 > hy een opgevulde huid in Holland heeft gekogt, die in alle opzigten overéén kwam met de Afrikafche Bok, befchreeven doorDr.i?^, dewelke het Dieruit het noordlyke gedeelte van Afrika bekomen had; zo wel als met eene Plaat van een ander Dier van liet zelve ras, in het Kabinet des Konings van Frankryk bewaard, en naauwkeurig door Ondry naar het leven gefchilderd; het vóórnaamHe verfchil tusfchen dit Dier en de cigenlyken Mouflon, beftaat voornaamlyk hierin; dat het zelve lange hairen heeft op zyde van de kaakheenen, die als een dubbeld of verdeelde baard neerhangen, het geen dc Mouflon niet heeft; dus zoude men deze kunnen noemen de Gebaarde Mouflon (zie de Plaat). DE  D £ BOKKEN. Deze foort maakt een byzonder Geiïacht uit in het Dierkundig ftelfel van Linnzeus, .welker voornaamite Gcilachts-Kentekenen zyn. Holle geringde, naar boven gekromde Hoornen. Agt Snytanden in de Boven. Kaak, en Geene in dc Beneden- Kaak. Het Mannetjen doorgaans Gebaard. Ti OL^aar zyn geene Dieren, uitgenomen de Honden en de Schaapen, die aan meer veranderingen fchynen onderhevig te zyn dan de Bokken; en daar ons bcttck het niet toelaat om alle die veranderingen naar te gaan, zullen wy alleen de zonderlingfte en aanmerkenswaardiglte dier Dieren befchryven, wier uitwendige verfchillen eene verfcheidenhcid van ras ten duidelykst aantoonen: deze zyn 1. De Gemeene Bok, 2. De Ibex of Steen-Bok. 3- De Gems-Bok. 4» De Angorasche, en 5. De Syrische Bok. L^ DE  < \66 > D e GEMEENE BOK en GEIT. Afgebeeld naar eene Tekening van Berchem. Byzondere Geslaciits kentekenen. Twee lange , gekromde , naar agter gebogen Hoornen. Een lange, neerhangende Baard (by de Mannetjens).- Een korte Staart, en Het gantfche Lyf met ruw, lang Hair bedekt. JQ^iv. levendig, fpeelsch en wispelturig Dier bekleed den volgenden trap in dc groote fchaal der Natuur, en hoewel van minder waarde dan het Schaap, byzonderlyk met opzigt tot zyn bcklcedfel, heeft het egter, in veele opzigtcn, veel overeenkomst, met dat nuttig Dier. De Bok en het Schaap tcelen zamen voort; de Ooi laat zich zo wel befpringen door den Bok, als de Geit door den Ram; en het jong van beiden is vrugt, ,jjaar«  De Bok, als het mannetjen van de Geit befchouwd, Verfchilt van den Ram hier in, dat hy met hair, en niet met wol bedekt is, en dat zyne hoornen minder gekromd zyn. Hy heeft behalven dit eene lange baard aan de kin, en geeft eene fterke reuk van zich: da Bok is ook in het algemeen veel fterker van aart dan het Schaap; en daar hy uit de natuur veel meer wezendlykhcid en middelen heeft om zich te verdedigen cn te redden dan het Schaap; fchynt hy in alle opzigten beter tot een viy en onaf hanglyk leven gefchikt te zyn, dan dat Dier. Hy laat zich niet gemaklyk tot eene kudde beperken; hy verkiest in het tegendeel zyne eigene fpyze, en zwerft daar zyne eetlust of zyne neiging hem heerien lokken. Ily fchynt vermaak te fcheppen in woeste en bergachtige oorden: hy beklimt de hoogde rotferi, en ftaat veilig op den kant van ontoeganglyke en gevaarlykc ftciltcns, hoewel men zich naauwlyks zoude kunnen verbeelden dat hunne pooten tot zulke gevaarlykc verrichtingen gefchikt waren; doch wanneer men derzelver gedaante naauwkeurig gadellaat, zal men bevinden, dat de natuur hen met hoeven heeft voorzien, die tot het klauteren zeer gefclrikt zyn; want zy zyn van onderen hol, met fcherpe randen, gelyk het binnenfte van eenen lepel, het welke belet dat zy van die rotsachtige fteiltens niet afglyden. De Bok is zeer gemaklyk te onderhouden, en is byzonderlyk de eigendom der geenen die woeste en onbebouwde oorden bewoonen, alwaar hy een genoegfaam Voedfel bekomt uit de vrywillige voortbrengfelen dei L 3 Na-  •C 16S > Natuur, op plaatfen, die voor andere Dieren ontoeganglyk zyn; hy fchynt eerder de voorkeur te geeven aan heiachtige bergen, dan aan bebouwde landen: zyne geliefde fpyze is de jonge takken, of de zagte basten van boomen. Hy kan eene warme lugtftreek beter verdraagen dan de Schaapen, en dikwyis flaapt hy in de heetfte zöhhefchyn, De Geitenmelk is zoet, voedzaam engeneezend, en word zeer heilzaam geacht in üitteerende kwaaien: zy koppelt zo ligt niet in de maag als Koeiéhmeïk, endoordien de Geiten meest op botten van eikeboomen, heesters, en hei fpyst, bekomt haar melk eene geur en fmaak zeer verfchülcnd van die van de Koe of van het Schaap, en voor die geenen die dezelve gewend zyn, is zy zeer aangenaam: — men maakt van dezelve ook zeer lekkere Kaas. In de meeste bergachtige landen van Europa, maaken de Bokken de voornaamfte Rykdommen der landlieden uit, cn verfchaflèn dezelven veelen van dc noodwendigheden des levens; van hunne vellen maaken zy bedden, die te gelyk zagt, rein, cn gezond zyn: van de Geitenmelk maaken zy beiden boter en kaas; en "de jonge Geiten, wier vleesch zy zich niet veroorloven te fmaaken, worden door de wellustige ftedelingcn die dezelven als eene lekkerny befchouwen, tot aanzienlyke pryzen opgekogt. De Geiten worden gemeenlyk tochtig in de maanden Och.bcr, November en December; zy draagen vyf .maanden, cn werpen in het begin van de zesde, brengen-  < i6p > gende gemeenlyk twee te gelyk voort, zomtyds drie; doch zelden vier. In warme landen zyn zy vrugtbaarer, werpende zomtyds vier of vyf te gelyk. De Gei!' aoogt haar jong eene maand of vyf weeken. De Bok is tot de voortteeling bekwaam als hy zeven maanden oud is; doch de vrugten van een zo vroegtydig voortbrengfel, zyn gemeenlyk zwak en gebrekkig. Dc beste tyd tot de voortzetting hunner foort is op den ouderdom van twee jaaren, of ten minften agttien maanden. De Bok is zo geil, dat één genoeg is voor honderd cn vyftig Geiten; doch deze verhitting, die hem als het ware verteert, duurt niet langer dan drie df vier jaaren, en hem zodanig ontzenuuwt, dat hy in den ouderdom van zes of zeven jaaren, geheel en al uitgeleefd is. Men vind wel Bokken die geene hoornen hebben, en daar dezen, volgens het gemeen gevoelen, zo geil, noch zo gevaarlyk onder eene kudde zyn, als de gehoornden, en teffens even 'goed tot de voortteeling, hebben dezelven de voorkeur boven dc anderen verkreegén. >?V "f? L 4 DE  D E IBEX of STEENBOK, Afgebeeld naar eene Tekening van T. Bewik. Byzondere Geslachts kentekenen. Zeer lange, geringde, naar agt er en gskromde Hoornen. Het Lyf met kort taankoleurig hair bedekt. Het Mannetje gebaard. JfcJPe overéénkomst die tusfchen dit Dier en onzen gemeenen Bok plaats heeft, is oorzaak geweest dat de geleerde Bujfon, en anderen, denzclven heeft befchouwd als de ftam waarvan onze gemeene Bokken afkomftig zyn; dan hoewel de Ibex veel overéénkomst daarmede heeft, met opzigt tot zyne lighaams gedaante; verfchilt hy, egter, zeer veel in de grootte van zy31e hoornen, die by dit Dier zomtyds drievoeten lang zyn, naar agteren gekromd en vol ringen, evenredig aan het getal zyner jaaren; groeiende ieder jaar, zo men «egt, eenen nieuwen ring aan. De Kop van den Steen-Bok is klein, en vercierd tEet een redelyk lang, donkerkoleurigenbaard; het hair van,  *C m > van zyne Luid is dik en »w, en van eene donkerbruin koleur, met aschgraauw doormengd: langs den rug loopt eene zwarte ftreep; de buik en de dyen zyn van eene ligte taankoleur; endebeencn zwart en wit. Ce Wyfjens of Geiten van den Ibex, zyn kleiner dan de> Mannetjens, ook zyn hunne hoornen veel korter, en. met minder knobbels bezet. De Ibex onthoud zich op de hoogfte Alpen van het Graauwbunderland, eu de Valais; op de Carpathifche en Pyreneèfche gebergten: zy worden ook gevonden, op het eiland Candia; op het gebergte Tauris, en in hét grootfte gedeelte van Tartaryen: zy zyn zeer wild, cn dewyl zy altoos op de hoogfte Uitfteekfels van de rotfen blyven, zyn zy zeer moeielyk om te fcliieten: en doordien zy zeer fterk zyn is derzelver jagt met veel gevaar Verzeldj want zy vallen dikwyis den örivoqrzichtigen jaager aan, en ftooten hem van defteiltens af, ten zy hy den tyd heeft om zich neder te leggen, cn het Dier over hem heenen laat fpringen; als zy in 't naauw zyn, en anders niet ontkomen kunnen, ftorten zy zich van de fteiltens af, en komen op hunne hoornen te lande, zonder zich in het minfte te bezeeren. Geduurende den bronstyd briefchen de Bokken op eene verfcliriklyke wyze. Wanneer de Wyfjens of Geiten, werpen moeten, verïaaten zy de Mannetjens en begeeven zich naar den kant van een of ander beekje, alwaar zy haar jong voortbrengen. Zy brengen een, en op het hoogfte twee te gelyk vootf; zy zyn niet lang leevend. L 5 Pro-  Profesfor Guildenfiadt heeft eene foort van Ibex op bet Caucafanfche Gebergte in Afia aangetroffen, die eenigzins van de hier befchreevene verfchilt; vooral in de hoornen, welke, hoeweleenigerniaateoneffen, egter zonder ringen zyn: langs den rug hebben zy eene zwarte ftreep; hunne ftaart is van dezelve koleur. De Geit heeft geene of zeer korte hoornen, en is ook zonder baard. Monardus verhaalt dat hy een dezer Dieren van eene hooge tooren heeft zien fpringen, op zyne hoornen te lande komen, en van den grond op zyne pooten fpringen zonder zich te bezecren. De Ibex is een dier Dieren die den certyds hooggefchatte Bezoardfteen leverde. De Heeren Pallas en Pennant, zyn van gevoelen dat onze tamme Bokken van deze twee foorten oorfpronglyk af komftig zyn; dewyl men verzekerd dat dc Ibex (die uit hoofden van zyne hoornen het meeste van de tamme Bokken verfchilt) zich met de gemeene Geiten'vercenigt, en ccn vrugtbaar ras voortteelt. D E  D E GEMS-BOK. Afgebeeld naar eene Tekening van T. Bewick. Byzondere Geslachts kentekenen. Twee zeer korte, laag op het Foor hoofd ftavnde, en ecnigzins vooruhfleekende Hoornen, met de punten hoogsgewyze naar agteten gekromd. De Huid met zeer kort Hair bedekt. jK3e Gems-Bok, fchoon een wild Dier, is egter zeer leerzaam en gemaklyk tc temmen, en word alleen gevonden op rots- cn bergachtige plaatfcn. Hy heeft omtrent dc grootte van den gemeencn Bok, waarmede hy in vecJe opzichten zeer veel overéénkomst heeft, Het is een zeer levendig cn vrolyk Dier: zyn hair, dat zeer kort is, gelyk dat der Herten, is in de lente, van eene aschgraauw koleur, in den herfst is liet donkerbruin , zweemende naar- het zwart, cn in den winter word het byna zwart. Zyne oogen zyn rond en helder, en kerifchetst ten düidëlykst de drift van zyne gefield-  •C 174 > fteldhékh Zeer laag op zyn voorhoofd heeft hy twee kleine hoornen, omtrent zes duimen lang, van eene heldere zwarte koleur, die,, in plaats van naar agteren, of ter zyde geboogen te zyn, gelyk by de meeste andere Dieren, ecnigzins vooruit ftaan , met de punten boogsgewyze naar agteren gekromd ; dezen zyn za fcherp dat de mwooners dezelven zomtyds gebruiken voor Vlymen om het Vee daarmede bloed te laaten: — de ooren ftaan naby de hoornen — aan de zyde van het gezigt heeft het Dier twee zwarte ftreepen; het overige van het gezigt is witachtig geel, het welke nooit verandert. De hoornen van dc Geit zyn korter dan die van den Bok, en minder geboogen. Deze Dieren fchyncn de hitte niet te kunne verdraagen; want men vind ze in den zomer alleen in de ho-« len van de rotfen, tusfchen de ontdooide ysklompen, ondet den lommer van digt bewasfen boomen, of van ruwe overhellende rotfen die tegen het noorden gelegen zyn, cn de zonncftraalen geheel en al afweeren. Zy gaan 's morgens en 's avonds uit om te graazen; doch zelden in dc hitte van den dag. Zy loopen over de rotfen met de grootfte onverfchilligheid, cn fpringen van dc eene ftcilten op den anderen met zo veclc vlugheid dat geen Hond zc volgen kan. Daar is niets venvonderlykcr dan deze Dieren tegen ftetlten te zien opklauteren, die voor andere Dieren ren ongenaakbaar zyn; doch nog vcrwonderlyker is het om ze van dezelven te zien affpiïngcn, het geen zy altoos zydlings doen; op deze wyze fpringen zy van rotfen  «f 375 > ïèn dertig voeten hoog, en komen veilig te land op een oi ander uitftcckfel van de rots, dat even groot genoeg is om hunne pooten 'er op te zetten; in het nederdaalen liaan zy egter met hunne pooten drie of viermaalen tegen dc rots aan, om hunne vaart tc fluiten, en warv neer zy tc land gekomen zyn, fchynen zy vast en veilig te ftaan: men zoude in de daad zeggen dat zy eerder vleugelen dan pooten hadden: dit is zeker dat hunne pooten zeer gefchikt zyn tot deze moeielyke taak , zynde de agterpooten ecnigzins langer dan de voorften, en op zodanige wyze geboogen dat wanneer zy op dezelven te lande komen, zy de kragt van den val breeken. De Gems-Bok flaapt geduurende de ftrenghcid van den winter in de digtst bewasfene bosfehen, en fpyzigt zich met heefters en knoppen van den pynboom: zomtyds krabt hy de fneeuw op met zyne pooten, om gewas te zoeken, en als het groen is verfchaft het hem eene lekkere maaltyd. Hoe ongelyker en rotsachtige! dat het bosch is, hoe meer dit Dier met zyn verblyf te vreede is. De Gems Bok jagt is zeer arbeidzaam, en üitermaate moeielyk. Gewooniyk verbergen zich, de jaagers in de klooven van de rotfen, en fchieten op de Bokken. Zomtyds worden deze Dieren op dezelve wyze gejaagd als de Herten; naamlyk alle de toegangen van het bosch te -bezetten, cn menfehen 'er in te zenden om het wild op te jaagen: Honden zyn in deze jagt van geen nut, detvyl zy de Dieren eerder verjaagen dan agterhaalen; de-  < 176 >'< deze jagt is voor den jaager ook niet zonder gevaar; want het gebeurt dikwyis, dat het Dier zich in 'tnaauw bevindende, op den jaager aanloopt, en hem van de naby liggende fteilten affloot. Dit Dier kan op het gladde ys niet loopen; maar als hetongelykis, vliegt het, als het ware, 'eroverhee«en, en ontwykt zyne vervolgers met gemak. De Huid van den Gems-Bok was eertyds zeer beroemd wegens de zagtheid en warmte van derzelver leêr; doch zedert dat de kunst van het Leertouwen •zo verre gebragt is, maakt men het Kamuisleêr ook van de huiden van den gemecnen Bok, van het Schaap en van de Hert. D E