R E ï Z Ê WAAR. &AMARANG, MACASSER, AMB01NA, SURATTE^ ENZ/!   R E I Z E VAN ZEELAND OVER DE KAAP de GOEDE HOOP en BAf AVIA j NAAR. SAMARANG, MACASSËR, AMBOltfA* S URATTE j enz; GEDAAN IN DE JAAREN MDCCLXXIV tot MDCCLXXVHI. DOOR. DEN HEER j. S. STAVORINUSj S'tSHOUT SIJ NACHT BIJ DE ADMIRALITEIT VAN ZEELAND. doormèngd met veele belangrijke AANMERKINGEN ÖVER DEN AART j GËWOONTEW , LEVENSWIJZE , ëÖDSDIENSTPLEtJTIGHEDEN, EN KOOPHANDEfc DER VOLKEREN IN DIE GEWESTEN» EERSTE DEEL. met kaarten. T È LEVDEN, S IJ A. i n ]• HONKOOPj fcDC CXCVIIé-   VOORREDEN. J$ij de uitgave der reize van den Heer stavorinus naar Batavia, Bantam , Bengalen enz,, gedrukt in den jaar e 1793. bij de Uitgeeyers dezes werks, beloofde ik, zoo dezelve door het publiek mei genoegen en goedkeuring wierd ontfangen, dat ik ook de uitgave van eene andere reize, van dienzelfden fchrijver, op mij zoude neemen. Daar nu dat werk niet flechts in ons Land met een algemeen genoegen is gelezen en herlezen ; maar zelfs ook in Duitschland, na dat de beroemde Hoogleeraar Lueder hetzelve in het Hoogduitsch had vertaald, zoo veel goedkeuring heeft verworven, vinde ik mij op eene aangenaame wijze als het ware genoodzaakt om aan mijme belofte te voldoen. — Al wie de voorige reize met nut en vermaak * 3 heeft  vi VOORREDEN. heeft gelezen, zal, zoo ik ptif verzekerd koude, bij het lezen van deze Reis geen minder genoe-i ■genfmaaken, en in een kortbeflek de bezittingen der Oost - Indifche Maatfchappij , den eerjlen corfprong derzelve, zoo groote gebreken, die van tijd tot tijd zijn ingeflopen, nuttige aanmerkingen tot heilzaame verbeteringen van die bron van welvaart van ons Gemeenebest, als medezoq veele Zeeën, Landen, en Volken leeren kennen^ De bewustheid van nuttig te kunnen zijn aan mijne Landsgenooten, heeft mij den arbeid, dien ik aan de uitgave van deze reize befleden moest 3 gering doen ach(enA Wie tcch kon te vooren flechts eenig fiaauw denkbeeld van de Oost-In-, diën krijgen, zoo hij niet al zijn tijd wilde opr offeren , am logge Folianten te doorbladeren? waarin hier en daar wel veel goeds, wordt gevonden , maar het welk in fabelachtige en langwijlige verhaalen is ingeweeven , af daar onder geheel bedolven ligt, dewijl een gebrek der eeuw, &ls ik het zoo eens noemen mag, vorderde5 dat een  VOORREDEN. m K-en boek in Folio moeit worden uitgegeven, om dat een ander Formaat toen ter tijd geenen aandagt werd waardig gekeurd. Ik vinde mij verpligt om esnige dingen, w-elke ik in de Voorrede der voorige reize heb gezegd, hier voor die lezers te herhaalen, -welke of dat hoek niet bezittencf die Voorreden niet met aandacht hebben gelezen. „ Voor eerst, dat de Heer Stavorinus „ deze reisbsfchrijvingen niet had opgefield om ^, dezelven in '/ licht te geven, maar alleen tot „ eigen .herdenking^ en tot genoegen van eenige „ bloedverwanten en vrienden. Vervolgens, ,j, dat iemand Bgielijk zou kunnen vragen, „ waarom deze reize gedaan is met een fchip „ der Oost-Indifcbe Compagnie, da.ar de Heer „ Stavorinus Capitein ter zee was bij de „ Admiraliteit van Zeeland? de rede is deze; „ Hst .lot der Zee - Officieren was gewoonlijk om ■■>, maanden, en fomtijds jaaren achter den wi^, deren aan Land door te brengen* zonder ge.„ ëmplojeerd te worden; de reislust van dien * 4 o, VfTr  ^iïï V O O R R EDEN/ n verdienftelijken mangedoogde niet- om den bes*. ^n tijd zijns levens in ledigheid doortebrenv gen; hij verzocht, om, behoudens'zijn rang v als Cap.itein ter Zee, als fcheepshoofd te wors, den. -aangefleld -, hetgeen Hem gun/lig werd toegeflaan. ... •■ • En eindelijk, dat het journaal der reize n op eenige plaatj'en een weinig had kunnen % worden verkort;. doch dat zulks met-opzet in j, zijn geheel' is gelaten om jonge Zeelieden zoo. s, veel'mogelijk van nut te zijn."' Om dit laatfle nog meer te bevoorderen , is. in dit Deel eene Kaart van het gevaarlijke, en zoo' beruchte Vaarwater van Batavia naar Arnbqina bijgevoegd. De hefcheide Lezer zal de weinige ingeflopen drukfeilen, zonder dat ik die opteekene , onder, hst lezen wel gelieven te verbeteren. BE UITGEVER,, Amfterdam November 1796'.  INHOUD van het EERSTE DEEL, EERSTE BOE K. I. Hoofdstuk. Vertrek van Zeeland naar Kaap, de Goede Heop. Het gezicht van het Eiland Madera. Bladz. 9 Het gezicht van het Eiland Sal, Bonavista en Mayo ....... KS> Befchrijving van 't Eiland St. Jago. . . 17 ------ der ftad Braja. . . «19, van het Gouvernement aldaar. 21. Pasfeeren de Eilanden Trinidad en Asfenjioen. 2<5[ Befchrijving der Kaapfche Duiven en Mantelmeeuwen. ..... .27 Landtekens. . . . . «30 Hevige Orkaan. . . . . . «3* Waarom een Gladdeks Schip veel beter is in nood dan een Kuilfphip. . . 33 Ankeren op de buiten Reede van de Simons- baai. 37 Korte befchrijving van de Baai Fah, de Buffelbaai, de Kalk-baai, Simons- baai enz. . 38 * het Hospitaal. % • 39 * I &  X INHOUD. II. Hoofdstuk. Befchrijving van een reisjen naar het Vlek. . 4S het zoogenaamde Wel-zand. ald. ------ Muizenburg, , , .45 Het getal der weerbaare mannen aan de Kaap de Goede Hoop. . . . . .- . 48 Befchrijving van een togtjen landwaards in. 4$ Pasfeeren de Zoute-Rivier, Tijger-Vallei en KeuL fche- Rivier. . . , , , . aldf Befchrijving van een groote en omflachtige wooning van een Kaapsch Laudman, melk genaamd Gefprek metdenzelven over het toenmalig project om Kaapfche Producten naar Nederland over te voeren, , . . . . 55 Vruchtbaarheid van den grond bij de Mos/el en '; Saldanha • Baai. , . . . .58 Befchrijving van een eenvouwig en gulhartig huisgezin. . ', . , , . 59 ------ het dorp Stellenbosch. . 60 ...... Hottentotsch Holland. . . 62 ...... het vriendelijk onthaal aldaar. 63 ...... van de Buitenplaats Vergelegen. . . . . . .67 Terug reize naar de Kaap. . . .71 Vertrek van daar naar Baai-Fals. , . 74 III. Hoofdstuk. Vertrek uit Baai- Fals naar Batavia, . , 75 Gezicht van twee onwefirsvuuren op de Nokken der Bram-raa. . . . . , 76 Relaas van eene hevige ziekte, welke zich op het fchip ontdekte. . . . .77 Ge»  INHOUD, *t Gezicht der Zuidkust van het Eiland Java. 85 Groote onnaauvvkeurigeid , die erin de Kaarten der Oost-Indifche Compagnie plaats heeft. 89 Gezicht van den Westhoek van Java. . 90 Ankeren op de Reede van Batavia. , .91 IV. Hoofdstuk, Vertrek van Batavia naar Samarang. , • 93 Pasfeeren het rif van Sedary. , • • ald, „„..---- Cheribon, , , «94 Gezicht der bergen de twee Gebroeders. . ald. Ankeren op de Reede van Samarang. , . ald. Befchrijving van het Gouvernement aldaar, . 9$ Ontftaane tweedragt tusfchen den Soefoehoenam en Manko Boeni. « . t ? • 9Ï Ongehoorde Wreedheid van Manko Boeni en zijn Zoon tegen de Europeaanen gepleegd, ald. Soere Cartagemeenlijk Jologenaamd, de Hoofdplaats van den Soefoehoenarn, , . . iqi & Jakje Carta de Hoofdplaats van den Sultan. 102 Korte Befchrijving der Refidentie Oelopampang. 103 ?. --------- - Sourabaya. . ald. „ _ _ - - Grisfe, . ald' „„---r-r?,f"^ - Samanap. . ald.. „„ - __-„---t - Rembang. . ald. JoMa. . . ald, r » -. -»•'»'"-"»- t - - Japara. . ald. r!-ï7, . 204 XIII. Hoofdstuk. Befchrijving van het Eiland Saleyer. . . 206 Geen Gouvernement is er dat moeilijker is om te beltieren dan dat van Macasfèr, . .211 Groot  xvi 13 Ü ; H O Ü DK Groot gebrek in de ord? dat nooit de Secunde ■ in de plaats van den Gouverneur optreedt. . aijj Werkzaamheid van den Secunde en verdere leden der Regeering. . 2Ij Handel der Compagnie aldaar. ... Onmogelijkheid om den fluikhandci op Macas fer te weeren. . . j i 2Ig Memorie van deii Heer van pleuren , ter vér-" betering van den Handel op Celebes. . . ai8 Bezetting öp Macasfèr. i . t .219; Befchrijving der Maleyers. „ . ; - - - - van een Chineesch Vaartuig, een Jonk genaamd. ..... 222 Vertrek van Macasfèr. ; ■ . , , 225 XIV. Hoofdstuk, Vertrek naar Ambolna. ; a2g Gezicht van het Eiland Saleyer en de Boeze- roens. . V'^rH . 7 . ■ . 227 ■ *• " Cabyne, Pasfanganê en Boetan. . . . . . . 230 Befchrijving van het Eiland Boeion. 1 ' ■;ald~. Gevaarlijke pasfagie tusfchen het Eiland Boe- ' ton en Toekan Bes fis. . 1 . ", ' . 23a Gezicht van het Eiland Boero. . . ftai Befchrijving van hetzelve. . * ~ al$. £ëzkht van het Eiland Amblauw. . - - - van zes Eilanden die onder het Am- boinifche Gouvernement behdorerï. . . ald) .Anderen op de Reede van Amboina. , . 23/ li**» .':-itaciiev 3f,f.. ithU uawu-jü tl. " TWEE-  I N II O U D. xvn TWEEDE BOEK. I. Hoofdstuk. Befchrijving van Amboina. '. . Bladz. 239 Bijgeloof der Amboineezen 341 Befchrijving van de Baai van Amboina. . . 242 Waarin de fterkte van het Eiland beltaat. . 245 Befchrijving der Schier-eilanden Leytimor en Hïtée. ....... 247 Ü. Hoofdstuk. Natuurlijke gelleldheid van Ambolna. . . £48 Mousfons. 249' Rivieren. ....... 250 Zwavelbergen. ...... ald. Plantgewasfen en Kruiden. . . . . 251 Verfcheidene foorten van hout. . . .' ald. Prod,ucT;en. ald. Exftirpaties van Nagelboomen. . . . 253' Een Amboiheesch Plant een Nagelboom , wanneer hem een kind wordt geborea. . „ 254 Indigo. ........ 255 Suiker-Cultuur. ...... 256 Coffijö » .257 III.  INHOUD. III. Hoofdstuk. Befchrijving van den Sago-boom. . Bladz. 258 Wijze op welke de Sago gepoekeld wordt. , 259 De Ela is een voedfel voor varkens enz. . 260 De Popeda eet men met Hokjes. . . . 261 Gabbe gabba. ...... 261 Atap. . , ald. Befchrijving der Boom- en Veldvruchten. . 263 - - - - van een drarik, Saguwèer genaamd, ald. Gediertens , . . 264 Het Varkenshart ald. Een Visch , Jacob Evertfen genaamd. . . 265 De bijgeloovige Macasfaren neemen een Haan, als eenen Befchermengel, aan Boord, wanneer zij ter zee gaan vaaren. . . . 266 Befchrijving van eenige Slangen. . . , ald» IV. Hoofdstuk» Invvooners van Amboina. .... 26! De Alfoeren of Alfoereezen ald. Verwonderlijke'fnelheid van die volken in 't loo- pen. ........ 20} Niemand mag onder hun eene Vrouw trouwen, of hij moet een afgeflagen hoofd van zijn vijand vertoonen ald. Onder hun vindt men eenige die met hun huis* gezin in Warinje en andere boomen woonen. 271 Lafhartigheid der Amboineezen. . . . 273 On»  I N H G U D. xnt Onkuisheid der Vrouwen. . . Bladz. 274 Godsdienst. 275 Ondeugden 276 Bijgeloof der Amboineefche Christenen. . . 277 Regeering, . , . . , . ald, Inkomften der Regenten. . ... 278 Chineezen 279 Plegtigbeid der Chineezen, bij het trouwen. . 280 ljun Bruidsbed is afgelcheiden door een nüddenfchotje , , 2S1 V. Hoofdstuk. Regeeringsvorm van Amboina. , . \. 284 De Inkomften van den Gouverneur. . . 285 De Secunde. . • . . . . • ald. Commandant der Militie. .... 286 Refident van Hila ald. Het Hoofd van Saparoua. , ald. Fiscaal 287 Het Hoofd van Haroeko. .... ald. • r - - - Laricque. ...» ald. Refidentan van Boero en Manipa. , . . 288 Raad van Juftitie • 290 Eerloos gedrag van een der Opperhoofden omtrent een meisjen van veertien jaaren. . . 291 Zijne wreedheid in 't ftraffen van zijn Slaaf. • 29a Landraad. . ...... 293 Predikanten. ald. Groot getal zoogenaamde Christenen. . . 295 VI.  Ï^HOUp. VI. Hoofdstuk. .Levenswijze der Europeaauen. . Bladz. 29a Vrouwen. . .... . . . 297 Kle-ding. . . 2Ö8 Draagltuelcn. ....... aïd.- Befchrijving der Stad. ..... 299 Kerken. ......... 300 Stadhuis. ' ..... ald'. Hospitaal. ....... ald.. Huizen. . . . . . , , . «Cl Bronnen. ....... ald. Rivieren. 302 Tuin van den Gouverneur. .... ald. Kasteel. . .... . . . „o4 Kleene Sterktgns op Ilila enz. , . .309 VIL Hoofdstuk, Producten. , . . \ , , , jIO Voordeden en Lasten van dit Gouvernement. 312 Groo'te voorraad van Nagelen.- . . . 314, Men tragt dcnzelven voortekomen , door de Nagelbo'omen te exftirpeeren. , . . ald. De Hongttogt, met de Corre Corre Vloot. . 315 Asmibeeviüg. ald. vnr.  JNHOUD. xx* VIII. Hoofdstuk, Vertrek van Amboina. . , . Bladz. 217 Gezicht van het Eiland Amblauw. . . ald. . - - - - de Si. Mattheus Eilanden, • ald. het Eiland de Cabyne, en het Ha- gedisfen Eiland. ...... 318 - "- - - - de Tonyns Eilanden en de Salines, ald. . . . - . Groot So/ombo 319 - - - - - Madura. ..... ald. Pasfeeren van Mandelique ald. Gezicht van den Hoek van Pamalang. . . ald. . - - - - de Boomtjens Eilanden. . . ald. Ankeren op de Reede van Batavia. . . 320 Befchrijving van het vaarwater naar Amboina. ald. Groote gebreken, welke in de Zeekaarten der Compagnie vóórkomen. . . . . 32* Reden, waarom het Oostersch vaarwater' zoo gevaarlijk is. •; • • • • 32" IX. Hoofdstuk. Vertrek van Batavia naar Suratte. . . . 323 Landteekens 326 Befchrijving van ■ eenige zonderlinge Zee- diertjens 3fl7 Waterflangen. , 329 De Piek Pifcadores. . • • • «330 . ** « X.  xxn I N H O U D. X. Hoofdstuk. Suratle. ...... Bladz. 33a Ligging dier Stad. . . . , 334 Heiligheid der Rivier de Tapt. . . . 335 Mousfons. ••««... 338 Stand van den 1 hermometer. , 330 Vruchtbaarheid des Lands 340 XI. Hoofdstuk. Producten, . . . . . . .341 Zeldzaame wijze van zaaijen. . . .342 Een boom waaruit de Tary getijfferd wordt. . 34.4 Capok of boomwol ald. Bosfchen. ....... ald. Groentens. ....... 34^ Runderen enz. , ..... ald. Wild Gedierte ald. Fraaije rijwegen rondom de Stad. . . . ald. Sterkte der Stad. ...... 347 Huizen enz. « , , . 349 XII. Hoofdstuk. Befchrijving van het Buitenverblijf van den Na* iab' 35o Zonderlinge Graftombe van een Bottelier. . 354 Be-  INHOUD; xxi n Befchrijving van het Kasteel. Het Paleis van den Nabab. De Munt. De Logies of Factorijen. Caravanzeras. Möskéen. * . • Bazaars. ... Bladz. 355 • 357 . ald. • • 358 • 359 . ald. . 369 XIII. Hoofdstuk. Inwoöflers van Stsratts. . ... .36! Benjaanen. • • ald. Mooren. . ...... 363 Karacler der Mooren. . * . . .36+ Pagoden ^ Het geloof aan de Zielsverhuizing, . . ald. Om deze reden dooden zij geene dieren. . 367 Een Heilige in de middeleeuw doet een boete van zes maanden omdat hij een mug had gedood • .368 Ongewoone wijza van begraaven der Heiligen, aldi XIV. Hoofdstuk. Befchrijving Van eert Hospitaal voor zieke , lamme of verminkte dieren, enz. . . . 369 i - - - van een Schildpad van eenen hoogen ouderdom. . < ..... 37a Fakiers alL Per-  itxty I N H O Ü D. Perziiranen. ..... Bladz. 37$ Perziaanfche Vrouwen. ; . . . . 375 Overfpel en hoererij wordt bij hun met den dood geftraft. . 376 Plegtigheid bij het trouwen. .... 377 - - - - bij de geboorte. .... 378 XV. HOOFDSTÜK. Befchrijving van de begraafplaatzen dér Perziaanen 379 Eeldzaame wijze van begraven, van welke Thennot gewag maakt. ..... 383 K.EIZB  REIZE over de KAAP de GOEDE HOOP, en BATAVIA, naar SAMARANG, MACASSER, AMBOINA, SURATTE, enz. EERSTE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. Vertrek van Zeeland. D en 9 Maart 1774, wanneer de wind naar hec o. n. o. was geloopen, vertrok is des morgens ten zeven uuren van Middelburg, met den Onder-koopman van der stengh, en den Onder -equipagiemeester duifvoet, naar Kam* mekes, alwaar 't fchip Quwerkerk geankerd lag. Zoo dra wij aan boord gekomen waren, dee» den wij den Loots en Schipper, van 's Compagnies Lootshoeker, bij ons komen; deze de gelegenA heid,  t REIZE naar SAMARANG, heid, om te vertrekken, gunstig vindende, Heten wij ten tien uuren de flippen los cn begaven ons onder zeil. Kort daarna verrichtte de Lootshoeker eene kwaade manoeuvre, waar door hij ons voor den boeg raakte, zoo dat ons fchip in groot gevaar werd gebragt van een ongeluk te krijgen en op de Kloot vast te raaken; doch wij kwamen gelukkig van elkander af, zonder dat ons fchip eenige fchade, van aanbelang, daarbij geleed-en had. Intusfchen werd mij bericht, dat de Oppermeester , die reeds eenige dagen had ziek gelegen, op fïerven lag, 't welk mij deed befluiten den Onder-equipagicmeester voor te flaan, om, in plaats van naar de Put, liever voor Vlisfingen te loopen, en aldaar te ankeren; te meer, daar hier nog beter gelegenheid zou zijn, om de bevelen van Heeren Bewindhebbers aftewachten , indien hun Ed. Achtb. zwaarigheid mogten maaken, om het fchip, met een flervendOppermeester , naar zee te zenden, daar er nog om de zeventig of tagtig zieken in de kooi Jagen. Hierop kreeg ik bevel van den Heer van burgt, door den gemelden Equipagiemeester, om den volgenden dag zee te kiezen, indien ik zelf daarin geen zwaarigheid Helde, en deze niet hebbende, deed ik fmorgens ten negen uuren het anker ligten, en begaf mij, met een Herken o. k. o. wind, onder zeil. Ten elf uuren vielen wij ia  MACASSER, AMBOINA, enz. $ in zee, en liepen met klein zeil, tot des avonds om agt uuren, wanneer wij van koers veranderden naar het z. w. t. z. Geduurende den nacht liepen wij zonder zeil, alleen voor top en takel, tot des anderen daags morgens, zijnde den n Maart, wanneer wij, even voor zonnen opgang, de Kusten van Frankrijk en Engeland in het gezicht kreegen. Wij maakten toen kracht van zeil, en pasfeerden ten agt uuren Doeyres, vervolgens de Singels, en liepen des middags kort om den hoek van Bevezier, om den Loots aan den Hoeker overtegeeven; welks Schipper mij liet weeten, dat hij met mij zoude zeilen tot bij Goud/laart, indien ik niet te verre uit den wal zeilde. Ik zond verfcheiden brieven met den Loots af, onder anderen ook eenen aan de Heeren Bewindhebbers van Zeeland, om kennis te geeven van mijne, tot dusverre, gelukkige reize, alsmede dat er bij de monflering zesMatroozen waren ab- fent bevonden. Des avonds kreegen wij Wight in het gezicht, en den volgenden dag, met zonnen opgang, Poort land. Kort daarna praaiden wij den Schip* per van den Hoeker, en berichtten hem, dat wij vijf - enzeventig zieken hadden, en voords dat alles aan boord nog wel was. Wij wenschterl elkander goede reize, en ftelden onzen koers voords naar Goudflaart. — A » Voot  4 REIZE naar SAMARANG, Voor den middag om tien uuren falueerde ons de Hoeker met zeven fchoten, die wij mefgelijk getal beantwoordden; waarna hij zijn koers wat nader naar den wal Helde; alzoo hij Falmouth moest binnen loopen, om een anker te haaien dat een Compagnies fchip aldaar had laaten liaan. Een uur voor zonnen ondergang, namen wij de laatfte peiling van het Land, zijnde den hoek van Goudflaart, en een weinig daarna verlooren wij dien hoek, en met denzelven Europa, voor eenen langen tijd, uit het gezicht, Hellende onzen koers z. w. t. w. Tot den 17 Maart is er niets merkwaardigs voorgekomen dan alleen dat wij twee dooden kreegen en verfcheiden fchepen zagen; waarna wij van een zwaaren ftorm werden beloopen, eerst uit het z. w. en daarna uit het w. n. w. en n. w. die tot den 19 dezer aanhield, met eene verbolgen en hooge zee , waar door het fchip zwaar werkte en overhaalde. Dit verwekte in die geenen welke nooit op zee geweest waren, bijzonder bij den Onder - koopman en Commandeur der foldaaten, eene vrees dat hun laatfte oogenblik aanflaande was, en vooral bij den laatHen , waarop het zulk een diepen indruk maakte , dat hij zich volkomen tot den dood bereidde , zoo. dat hij dikwijls biddende gevonden v/erd, hoe zeer hij anders niet zeer godsdienstig was. Zoo ziet men dat dikwijls de vrees en fchrik  MACASSER, AM301NA, enz. 5* fchrik uitwerken, 'r welk de fterkfte overtuiging niet kan te weeg brengen. Met den middag van den 19 Maart was hes weêr geheel tot bedaaren gekomen; wij namen dus die gelegenheid waar om de weinige fchade, die wij geieeden hadden, te herltellen. De gunstige wind die wij toen hadden, hield niet langer ftand dan tot den avond van den volgenden dag, wanneer wij weder ftilte en tegenwinden kreegen; echter waren wij nu gelukkig Kaap Finifterre, den n. w. hoek van Gallicie, te boven gekomen. De tegenwind bleef, fchoon met mooi weêr, tot den 23 Maart aanhouden, wanneer de zuidlijke wind naar het o. en n. o. trok, met goed weêr, dat hier, benoorden de Linie, al iets zeldfaams is ; vermits er den meesten tijd, als de wind tegen den loop der zonne indraait, zeer ongunftig weèr van regen en wind ontftaat, het welk niet verandert voor dat de wind, langs den zelfden weg, die hij gekomen is, weder naar het noorden terug keert, waar van wij, in derf voorigen florm, nog een levendig voorbeeld gezien hadden. Op den 24 Maart ftierf er een Matroos, die de vierde was , federt ons vertrek uit het Vaderland, voorzeker een gering getal, in tegenftelwas aldaar, door een der Wervers van de Volkhouders , gedebaucheerd om dienst naar OostIndie te neemen, en op deze wijze was hij, als Soldaat, aan boord van het fchip Ouwerkerk gekomen. Na dat wij het Eiland Madera uit het gezicht ver-  xo* REIZE naar SAMARANG, looren hadden, voerden ons de n. en n. o. winden, die lustig opbliezen, den i April binnen den Kreefts Keerkring, zonder dat ons iets merkwaardigs ontmoette; dan alleen, dat, op den gemelden i April, de zee, als 't ware fcheen te kooken, met zwaare ravelingen van Aroom; ook was de hitte niet zeer aanmerkelijk, vermits de Thermometer, op het warmfte van den dag, geen jo° had kunnen bereiken. De zieken namen dagelijk in beterfchap toe, en alles fcheen aanteduiden dat wij eerlang ge • zond fcheepsvolk zouden hebben. Den 4 April, fmorgens om negen uuren, zagen wij het Eiland Sal, 't Noordwestlijkfte der Zoute- of Kaap Verdifche Eilanden. Hier namen wij het befluit, om het Eiland St. Jago aan te doen, om te zien of wij er eenige ververfchingen voor onze zieken, en voor die geenen die reeds heriteld, doch zwak waren, en van het Schorbut gedreigd werden , konden bekomen; als mede eenig water. Kort voor den middag zagen wij het Eiland Bonavista, daar wij 's middags,, op twee mijlen afftands, beoosten langs zeilden, en met het val- * len van den avond weder uit het gezicht verlooren. Den volgenden morgen, met zonnen opgang, zagen wij het Eiland Mayo, langs welk wij, op den atfland van eene kleine mijl, beoosten heenen zeilden. Alle  MAC AS SER, AMBOINA, enz". i? Alle deze Eilanden zagen er zeer dor en verfchroeid ui:; men ontdekte noch geboomte noch groente, maar wel barre rotfen en van alle kanten brandingen, die echter, zoo het ons toefcheen, niet meer dan een vierde mijl van den wal afiiepen. - Dit Eiland gepasfeerd zijnde, Huurden wij tiaar dat van St. Jago, 't welk wij op den middag in 't gezicht kreegen, en digt aan boord liepen ; vervolgens op den hoek van Porto Praya, hetwelk zich mede dor en verfchroeid vertoonde , en welks bergen zelfs rood waren, door heï verzengende Klimaat. Even voor dat wij aan den hoek van Porto Praya kwamen, zagen wij een inham of baai, die clen naam van de Valfche Baai van Praya draagt. In het diepfte van deze baai ftond een bosch* jen van Kokosboomen en eenigë huizen; dóch overal liep er eene zWaare branding. Deze is ligt te onderfcheiden van de waare baai van Porto Praya, vermits de Oosthoek van de laatfte hoog, ftijl en zonder brandingen, daar die vart de eerfte zeer laag en met veel brandingen omringd is. Wij liepen digt langs den Oosthoek van Porto Praya heenen, omtrent den affland van een groote pifloolfchoot, en lieten ons dagelijks anker, digt agtér een groot Engelsch fchip vallen, op elf vademen zwarten zandgrond; doch daar hetB zei*  P5 18 REIZE naar SAMARANG, zelve niet wilde houden, lieten wij ons tui nog daarbij vallen, waar voor het fchip opdraaide. Intusfchen waren wij, door den harden wind, tot omtrent drie kabel lengte van den Westhoek, dat ntet anders dan eene reeks van klippen is, afgedreeven, zoo dat wij hier in het ukerfte gevaar lagen, en geen werp konden uitbrengen, om hooger optekorten , doordien de koelte te Ilerk was. Wij* vonden hier zes fchepen geankerd liggen, als een Engelfche Oostlndischvaarder, die voorneemens was naar Bengalen te vertrekken. Twee Franfche fcheepjens naar Mauritius , en drie Portugecfchen naar Brazil. Porto Praya ligt, volgens eene door mij aldaar gedaane obfervatie, op de n. b. van 140» 50', aan het zuidlijkite gedeelte van het Eiland St. Jago. Het is eene vrij diepe inham, die ten Oosten bepaald wordt door den reeds gemelden hoek, van waar het Land Noordwaards heen loopt, tot in het diepfle der baai. Deze Oostwal is zeer hoog en bergachtig: aan het einde der baai, een weinig naar het Westen, ligt, op een bergjen, eene Hechte Fortificatie, welke het Kasteel genoemd wordt, en van waar, zoo dra er fchepen aankomen , de Portugeefche vlag waait. Van daar loopt het Land met hoog gebergte zuidwaards op, en eindigt in eene reeks van rot- fen,  macasser, Amboina, mé ï§ fen, die niet hoog boven water liggen, hetwelk den Westhoek uitmaakt. Bijna in het midden, tusfchen den Westhoek en het Kasteel, omtrent twee kabel lengte van den Wcstwal, ligt een klein Eilaiidjen, dat 3 op het oog, omtrent dertig voeten fteil boven water uitfleekt, het welk vart boven plat is als eehë' tafel, en, naar gisfing, vijftig roeden in dêri omtrek heeft: dit wordt van de Fratifchcn Pïj/fê mix Cailles genoemd; op hetzelve moeten dê doode fchepelingen begraven worden. Tusfchen dit Eiland en den Westwal, kari wel met kleine vaartuigen, doch niet met fchcpéii gevaaren worden; zijnde het overal met onder' water liggende klippen bezet; De Put, alwaar het water gehaald wórdt j Üge aan den voet van het bergjen, daar het Kasteel op gebouwd is, welke, in een gewoon Saizberi des avonds leeg gefchept zijnde, des morgens weer vol water ftaat, fchoon het water zelve niei te zuiver en min of meer brak is; De zoogenoemde ftad Braja beftaat Uit eenr ge i hier en daar vérftrooide, hutten, van hout en leem gebouwd; men vindt er niet meer dart twee of drie fteenen gebouwen, die riaaüwlijks daar van den naam mogen draagen, en welke' döör* dert Gouverneur en Vice Gouverneur bewócfld worden, Het gezicht van dit alles levert niecs bekööre- B I ip§  REIZE naar SAMARANG, lijks op; alles ziet er even dor en verfchroeid Uit, en draagt duidlijke kenmerken van deszelfs ligging in het midden van eene verfchroeijende landftreek. Vermits ik, deels door ziekte, en deels door de gevaarlijke ligplaats van mijn fchip, mij niet van boord durfde begeeven, om alles zelf te bezien, heb ik alles aangeteekend, 't geen de Officieren van het fchip mij daar van bericht hebben. Zoo dra ik geankerd lag, en 's Konings vlag met zeven kanonfehoten had gefalucerd, en met een gelijk getal bedankt was, zond ik de Chaloup met gemelde Officieren, om mijne aankomst aan den Gouverneur bekend te maaken, en te verzoeken om mij van ververfching en water te voorzien. Deze bragten mij tot antwoord: dat er geene ververfching te krijgen was, vermits het op het Eiland in geen negen maanden had geregend; dat het gebrek aan levensmiddelen zoo groot was, dat de bewooners gevaar liepen om alle van honger te moeten vergaan, indien binnen korten tijd het fchip met leeftogt, waarom zij reeds over lang naar Portugal hadden gefchrevcn, niet fpoedig kwam opdagen; vervolgens dat er zeer weinig water was, nadien de fchepen die hier geankerd lagen, nacht en dag bezig waren, om het minne water dat er in den put kwam, uit te fcheppen; dat, zoo wij dagelijks op het hoogst  MACASSER, AMBOINA, enz. si hoogst daarvan twee leggers konden bekomen, wij ons dan zouden moeten gelukkig achten; 't welk juist de hoeveelheid was van het geen wij, tot ons dagelijks gebruik, nodig hadden. Zoo dra zij aan den wal waren gekomen, werden zij door den Schildwacht, die geen Hot aan zijn geweer had, naar het Gouvernement gebragt, (dat wegens zijn armoedige geftalte ten onrecht dien naam droeg.) alwaar zij moesten wachten tot dat de Gouverneur in gereedheid was om hun te ontvangen. Zij dachten dat hij nog eerst gekleed moest worden, vermits zij kleederen naar binnen hadden zien draagen. Eindelijk binnen geleid zijnde, werden zij door zijn Excellentie, in zijn kamizool gekleed, ontvangen : zijne hairen waren glad langs het hoofd geftreeken, het welk niet onaartig ftond. Zijn Ed. verhaalde onder andere, dat van den 22 Januarij tot 12 Fcbruarij, laatsleeden, aldaar geankerd hadden gelegen, de uitgaande Oost Indifèhe fchepen, Honkoop, de Veldhoen, Zuidbeyeland en Bothland', en dat dezelve veele zieken aangebragt, en veele dooden achtergelaaten hadden. De meubilen die in het vertrek waren, beftonden in twee ftoelen, een tafeltjen en twee prentjens tegen den muur; in het midden was het, door een mat, dwars afgefcaoten , waar B 3 van  22 REIZE naar SAMARANG, van de andere zijde rot een Combuis of Kookkeuken diende. Van daar werden zij naar den Secunde of VU ce Gouverneur gebragt, welke gekleed was in pen rood Iakcnfchen rok, met gouden pasfementen, hebbende een grooten bril op den neus. Zijn verblijf was ook iets beter gemeubileerd; aan den muur hongen drie Horologies, en een houten Klokjcn, bij ons onder den naam van Koekkoek bekend; 't welk hij zeide van een Hollandsch Capitein gekreegen te hebben. In een hoek van het vertrek lagen eenige Foliant ten , die er zeer gehavend uitzagen, Overal waar zij kwamen fmeekte het volk, dat zij hun toch wat eetwaaren wilden bijzetten; zelfs, was er een Portugeesch, die aan zijne kleeding een Officier geleek, welke den Onderftuurman tien fpaanfche Matten bood, indien hij hem, in ftilte, met de Chaloup wilde mede aan boord neemen; beloovcnde al het fchccpswcrk te zullen doen, zoo hij Hechts uit dit ongelukkig Land, daar hij eerlang van honger zou moeten fterven , verlost kon worden. Daar ik nu zag, dat hier noch water noch ververfching te krijgen was, befloot ik, om zoo fpoedig mogelijk, te vertrekken en mijne reize te vervorderen, Ik liet hier twee brieven achtt?* onder wejke er een was voor Heeren Bewind^  MACASSER, AMBOINA, enz. 23 Windhebberen, waarin ik kennis gaf van den toetend van mijn fchip en volk 5 en liet den Gouverneur twee of drie kaazen met wat ftokvisch aanbieden, om hem aantezetten tot naauwkeurige bezorging der brieven; welk gefchenk hij met de grootte dankbaarheid aannam; mij laatende verzekeren dat hij dezelve op de eene of andere wijze naar Europa zou verzenden. Den 7 April begonnen wij des morgens vroeg het anker te winden; doch het dagelijkfche kwam zonder armen boven; en wat moeite en kracht wij ook aanwendden om het tui - touw in te winden, niets kon baaten; dus namen wij het befluit om het touw te kappen, en het fchip van zijne gevaarlijke plaats in zee te brengen, en begaven ons, omtrent half agt, onderzeil. Den eerten dag dat wij St. Jago verbaten hadden, woei het terk uit het n. o. ; doch de volgende dagen verminderde de wind; echter bleven wij de n. o. pasfaat behouden tot den 14 April op de n. b. van 40; alwaar wij ftilte en veranderlijke winden kreegen, verzeld van donder, blikfem en ftortregen. Wij namen deze gelegenheid waar om versch water optevangen, waar van wij twee morgens achter den anderen, fchoon de zwaare regen, elke reis, maar twee uuren aanhield, telkens zeven of agt leggers vol kreegen, dit deed mij, met te meer gerustheid, het volk overvloed van B 4 drin-  24 REIZE naar SAMARANG, drinken geeven (*), waar door ik het geluk had, in dit heet en ongezond Klimaat, daar de Thermometer niet zeiden tot 82° rees, mijn fchip zonder één eenigen zieken te zien, uitgezonderd een Stuurman en een Kontepels maat, die reeds jaaren te vooren zieklijk waren geweest. Vooral liet ik zorgdraagen, dat tusfchen de dekken alles rein en zuiver gehouden wierd, dat er (*) Hieraan heb ik voornamelijk de gezondheid van het volk, in het vervolg der reize, toegefchreven, en ik heb bevonden, dat er, door met een open watervat te vaaren, geen meer water gebruikt wordt, dan wan. Keer het volk op een rantfoen van tien mutsjens daags gefteld wordt, indien men maar wel zorg draagt dat hef eclveniet nodeloos verfpild wordt, dat, door een Schildwacht bij het vat te zetten, kan worden voorgekomen. De reden dat zij meer nut hebben van het drinkwater op deze wijze te krijgen, is, dat zij nu, vier- cf vijfmaal over dezelfde hoeveelheid drinken, die zij anders des morgens, (de tijd wanneer het water wordt uitgedeeld.) op eens gebruiken, deels uit gulzigheid of doop den dorst, dien zij, geduurende den nacht, geleeden hebben, deels omdat zij alle geen gelegenheid hebben, om het overige van hun rantfoen te bergen: als zij dan des morgens alles in eens uitgedronken hebben, moeten gij het overige van de vier en twintig uuren gebrek lijden, en, in een heet Klimaat, den felften dorst uitftaan, die door de zoute en veeltijds drooge fpijzen niet weinig wordt aangezet.  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 25 er telkens kruit, geneverbesfen en wierook wierd gebrand en azijn gefprengd. Wanneer de ftilte en hitte groot was, liet ik in een legger drinkwater twee of drie kannen Limoenfap gieten, dat het volk tot groote verfrisfehing verftrekte, en in de zoopjens-balie werd Gentiaanwortel, Kina en Oranjefchillen gedaan, 't welk van eene heilzaame uitwerking was op de gezondheid van mijn volk. Stilte, veranderlijke en tegenwinden, en ftroomen, welke ik , bij twee waarneemingen, bevond fterk Noordwestwaards aan te loopen, hielden ons op tot den 25 April, eer wij de Linie pasfeerden, bevindende ons, op den middag, op o°5o' z. b. Dit was een dag van vrolijkheid, ik liet varkens en fchaapen llagten, waar van de Equipagie, des middags en 's avonds eene goede foup had , waarbij eene. genoegzaame kwantiteit Limoenfap , en daar te boven aan ieder man één en een halve pint Punsch werd uitgedeeld. Dit maakte het volk zoo lustig, dat er overal niets dan danfen , zingen en vrolijkheid befpeurd wierd; zoo dat het meer na eene boerenkermis dan na een vaarend fchip geleek. Mijne vergenoeging was des te grooter, omdat wij geen eenen zieken hadden, en al het volk er zoo gezond en frisch uitzag of zij zóó even eerst aan boord gekomen waren, B 5 Zoo  £6 REIZE naar SAMARANG, Zoo dra waren wij de Linie niet gepasfeerd, of de zee krielde van visch, als, Albicores, (bij onze Zeelieden verbasterd in Halve Koorden) Bonijt, Karet, vliegende Visch, en Haaijen (*), waar van wij eene groote menigte vongen, die' het fcheepsvolk tot eene aangenaame ververfching verftrekte. Den o Mey waren wij de droogtens de Abrolhos gepasfeerd, en den volgenden dag de Eilanden Trinidad en Asfenfióen , welk laatfte ik gaarne gezien had; doch ontwaarde er niets van, zelfs gcene vogels; dit deed mij denken, dat wij oostlijker waren dan wij gegist hadden. Twee dagen daarna op de z. b. van 231°, onder den Steenboks Keerkring, verliet ons de Oostpasfaat - wind, en wij kreegen veranderlijke winden, meest uit het z. w., waarmede wij z. o. aanftuurden, tot op 2810; van daar o. z. o. tot op 33% vervolgens o. t. z. tot op 34;% zijnde de breedte van den Westhoek van Baai Fals, en eindelijk o., regt op dezelve aan. Den 19 Mey zagen wij voor de eerftemaal Kaapfche Duiven. Deze vogels behooren tot het (*) Alle deze visfehen zijn door den Heer Stavobiwus naauwkeurig befchreven in zijne reize naar Batavia, Bantam en Bengalen, bladz. 14 en verv. Pe UlTGEEVJtK,  MACASSER, AMBOINA, enz. 27 geflacht der Meeuwen, en zijn van de grootte als onze Zee-meeuwen, doch zij hebben zulke fpigtige vleugels niet, en vliegen logger. De kop en het achterfte van den hals is git zwart , als mede de ftaert, en het einde der vleugels, die anders, zoo wel als de rug, met zwarte en witte vlakken gefchakeerd zijn; de borst en het achterlijf van onder is geheel wit. Men ziet deze vogels zoo wel beoosten als bewesten de Kaap de Goede Hoop bij groote troupen vliegen, en bijzonder in ftormachtig weêr. Behalven deze zagen wij ook menigte andere Vogels, die genoegzaam alle tot het geflacht der Meeuwen behooren: onder deze zijn de Mantelmeeuwen wel het fraailte; zij zijn omtrent de helft grooter, enfneeuwwit, met gitzwarte vleugels. Als mede nog eene foort van dezelfde grootte, die in het geheel zwart waren , met geele bekken. Ook zagen wij een dood kreng van een Noordkaper voorbij drijven, naar gisfing wel vijftig voeten lang, waarop eene groote menigte Kaapfche Duiven en andere Zee-vogels zaten te aazen. Tot den 23 Mey hadden wij genoegfaam altijd het aangenaamfte en fchoonfle weêr gehad, dat men immer op zee zou kunnen wenfehen, 't welk flechts nu en dan , doch zeldzaam, door eene kortftondige bui werd afgebroken. Maar nu begon het te veranderen; van dag tot dag  28 REIZE naar SAMARANG, dag werd de wind irerker; de zee begon zwaarer aan te loopen ; de zon verbergde zich fomtijds geheele dagen voor ons gezicht; de koude nam zoodanig toe, dat de Thermometer, nu en dan, tot 56° zakte, en wel op 't midden van den dag, zoo dat alles ons wel rasch deed ondervinden, dat de winter of de kwaade Mousfon in deze Gewesten al ruim zoo veele onaangenaame gevolgen met zich fleepte, dan in Europa in de maanden November en December ; uitgezonderd de vorst, doch in plaats van dezen hadden wij zeer zwaaren regen en hagelbuijen. Schoon de winden hevig doorwocijen, en zich al dikwijls, met hooge zeeën, tot een ftorm verhieven, echter verkorteden zij onzen weg, daar zij (leeds voordeelig waren. Den 29 Mey was de wind tot die hoogte geklommen, dat, niettegenltaande hij ons voordeelig was, wat deszelfs {treek aanging, wij echter genoodzaakt waren, het onder den wind te laaten draaijen, nadien de hemelhooge zee niet meer te ontloopen was, en ons telkens dreigde te overftclpcn; daar te boven was de vaart van het fchip zoo groot, dat wij het zelve, bijna, niet meer fluuren konden. Den volgenden dag was het weêr wat bedaarder, zoo dat wij weder afzeilen en onzen koers vervolgen konden. Wij hielden echter bij aanhoudendheid Iterke win-  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 29 winden, voornamelijk uit het n. w. , met regen en eene dikke lucht, die dan éénsklaps, met eene vliegende bui, uitfchoot naar het z. w.; doch gemeenlijk kwam het weêr alsdan tot bedaaren. Van den, 25 Mey tot den 3 Juny hadden wij een weg van driehonderd en veertig Duitfche mijlen afgelegd; doch met den middag, van den laatstgemelden dag, begon de wind weêr, hand overhand, uit het Westen, toe te neemen, die voor den avond reeds tot een ftorm was aangegroeid, en wel met dik regenachtig weêr, waardoor wij genoodzaakt waren, genoegfaam alle zeilen digt te maaken. Doch dit kwam nog in geen vergelijking met den volgenden dag, zijnde den 4 Juny, wanneer de wind, s'morgens ten agt uuren, zich tot een vliegenden ftorm verhief, met zulke hevige orkaan-buijcn dat het alle verbeelding te boven ging: de hemclhooge zeeën Hortten zoo geweldig tegen het fchip aan en fomtijds over het zelve, ■dat ik nietgeloove, zoo wij geen geflooten dek, of Driedekker, hadden gehad, dat wij één mast in het fchip zouden behouden hebben, om van geen grootcr ongelukken te fpreeken. Gelukkig begon tegen den avond wind en zee wat tc bedaaren, anders zouden wij een akcligen nacht te wachten hebben gehad. Na middernacht, wanneer de wind naar 't z. w. geloopen was, helderde de lucht wat op, waarna wij  30 REIZE naar SAMARANG» wij wederom de zeilen bijzettedeh > en onzer! koers vervolgden, zonder eenige merkelijke fcha- de geleedcn te hebben, De voordcelige westewinden, fchoon llerk en meestentijds met dik weêr doorwaaijende, bleven ons bij tot den 8 dier maand, wanneer dezelve, met de nieuwe maan, naar het z. o. trokken, en dus ons tegen wierden, juist één dag te vroeg, daar wij, volgens alle teekenen, namelijk: de miswijzingen der Compasfen, het zien van Zeerobben , Trompetten, Kokshennen en verandering van water, met grond verwachtenden, den volgenden dag het land te zullen zien. Deze z. o. en Oostewinden hielden aan tot den 15 Juny, wanneer het 1H1 werd; doch tegen den middag kreegen wij een luchtjen uit het z. w. waarmede wij trachtten wat Noord te winnen, nadien wij ons op de z. b. van 35!° bevohdeti, Wij kreegen hier den 17 weder een vliegend verloop van weêr uit het w. en n. w. Met dezen wind, verzeld van donder, blikfem, en hagel, durfden wij het 'snachts niet door laaten Haan, te meer, daar wij gisten zoo na bij land te zijn, waarom wij, tegen den avond, onder den wind draaiden , en genoodzaakt waren alle de zeilen digt te maaken, en voor het groot en bezaans Stag-zeil voord te drijven. De zee, door den zwaaren hagel opgezet, liep zoo verfchrikkelijk hoog aan, en viel met zulk een  MACASSER, AMBOINA, enz. 31 een geweld op de zijden van het fchip, dat het dikwerf met het Lijboord tot aan de roosters onder water viel , en de nokken der Raa's bijna door het water fleepten. Dit weêr hield aan tot den 19, wanneer de wind een weinig afnam, en ons toeliet om zeil te maaken: wij Huurden op den voormiddag n. o. aan, om het land op te zoeken. Na den middag zagen wij twee Zee - robben en één Noordkaper, om welke reden wij ons vleiden elk oogenblik het land te zullen ontdekken; doch daar de lucht weder een weinig deinzig wierd, en de avond begon te vallen, verlooren wij weder alle hoop. Om echter geen gevaar te loopen van voorbij te zeilen, oordeelden wij het raadfaam, bij te draaijen, en den dag af te wachten. Wij loodden toen met honderd vijftig vademen lijn, maar kreegen geen grond. Doch des avonds ten half tien uuren wierpen wij grond op negentig vadem. Dit gaf te kennen, dat wij met zonnen ondergang het land zouden gezien hebben, indien de lucht helder was geweest. Tot ons ongeluk was de wind uit het n. w., na zonnen ondergang, wederom zoo aangewasfen dat wij geen gebruik konden maaken van de nabijheid der haven onzer beitemming, daar dezelve nu, regt in den wind, van ons af lag: in tegendeel moesten wij nu zeil voeren, om walmeer op zee te geraaken, vermits het onbekend was,  3* REIZE naar SAMARANG, was, hoe verre wij van 't land af waren, en zoo de wind naar het z. w. uitfchoot zou dezelve ons in gevaar gebragt hebben, om fchip en volk te verliezen. Met dezen vliegenden ftorm , uit het n. w. , drceven wij op het rif van Anguilhas tot den ia Juny, wanneer het weér% op den voormiddag, in zoo verre bedaarde, dat wij de Onderzeilen, en groot Marszeil van drie reeven konden voeren; ondertusfehen vleiden wij ons met de hoop dat wij welhaast een voordeeligen wind zouden erlangen. Dit duurde echter flechts weinige uui'eli; want na den middag, om half drie uuren, nam de wind, uit het n. w. weder zoo fterk toe, dat de zeilen moesten worden vastgemaakt, en ten vier uuren was cle ftorm reeds veranderd in een Orkaan (*), die allerhevigst bleef aanhouden, ■ tot (*) Orkaan, wordt zulk een zwaar onweér genoemd waarin de wind, met een allerhevigst geweld waaijende.' geen vaste ftreek houdt; maar van het n. naar 'tw'. door 'tz. naar Jt Oosten loopende , met verdubbelde aanvallen, de zee van alle kanten zoo hevig tegen malkander opzet, vergezeld van zwaaren donder en blikfem, dat het fchijnt, of alle de Elementen onder een ver' mengd zijn. Dit alles had plaats in den Orkaan waar van hier gemeld wordt, dit alleen uitgezonderd, dat de wind, in agt uuren tijds, in plaats van het Compas rond te loopen, nu tusfchen het m. en z.z. o. geen ftreek hield.  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 33 rot omtrent middernacht, loopende de wind zonder ftreek te houden, van het n. tot z. z. o. met zwaaren hagel, donder en blikfem : de lucht en het water waren zoodanig onder een vermengd, dat de zee niet dan van nabij te onderkennen was. Wij lagen als in een dikken nevel befloten, welke men niet kon doorzien: de digt langs, en over het fchip fchietende blikfem maakte dit alles nog ijslijker en verblindde het gezicht: de door den hagel opgezette zee, viel van achtere en ter zijden, met zulk een vreeslijk geweld op het fchip aan, dat elke golf ons dreigde oogenbliklijk in den afgrond te begraven, en dikwijls de eene zijde van het fchip, tot aan de masten toe, onderhaalde, terwijl de wind fomtijds, ais 't ware, loodregt 't zelve onder water drukte, en eenige minuuten met de zijde onderhield. Daar nu niets, wat de kunst vermogt, meer te ftade kwam, moesten wij het fchip, op Gods genade, laaten drijven, werwaards wind en zee ons voerden. In dit alieraakligst tijdftip hadden wij onze behoudenis, naast God, te danken aan de conftruétie van het fchip; want fchoon het zelve, zonder beftuur, aan de woede der baaren was blootgcfteld, en dikwijls overftelpt werd, kon nogthans het water nergens doordringen; maar moest telkens, bij het rijzen, weder afloopen; daar in tegendeel , indien het een Kuilfchip C wa»  54 REIZE naar SAMARANG, ware geweest, wij nimmer zonder verlies van masten, zoo niet erger, er hadden kunnen afkomen. Het is moeilijk de reden te gisfen, waarom men alléén bij de kamer Zeeland deze manier van bouwen heeft aangenomen; daar het ontegenzeglijk is, dat een Gladdeks fchip meer weêrftand aan de woedende golven kan bieden dan een Kuilfchip. Na middernacht begon het weer iets te bedaaren; doch daar de wind nog te fterk was om eenig zeil bij te zetten, liet ik de itormfok in het groot wand, te locfwaard, fpannen, om het fchip, tegen het zwaare overhaalcn, wat fleurt te gceven. Den volgenden dag, 'smorgens om zes uuren, veranderde de harde wind éénsklaps in doodftilte, welke niet langer dan vier of vijf minuuten duurde, wanneer het wederom een vliegende ftorm, uit het z. z. o. begon te waaijen, vergezeld met hagel; doch voor den middag verminderde dezelve allcngskens, waar op wij, met fchoon weder en goeden wind, westwaards op, naar Baai Faïs onze reis vervorderden. Wij waren door dit zwaare weêr, dat eenige dagen aangehouden had, volgens onze gisfing, reeds eert groot eind weegs beoosten Kaap des Anguilhas gedrceven; doch den volgenden dag, zijnde den 24 juny, na den middag, omtrent  MACASSER, AMBOINA, enz. 35- één uur, het land van Africa ontdekkende, bevonden wij ons veel westlijker dan wij, federt onze eerfte grondgooijing, gegist hadden, dat:, alleen toe te fchrijven was aan de ftroomen, die nu voorwaards liepen: 't geen mij daarin te meer bevestigde, was, dat, volgens een Journaal van het fchip de Baarzande, gecommandeerd dooiden zeer kundigen en ervaaren Zeeman, den Hecre haringman, dat fchip, federt het eerfte gezicht van Africa's kust, bij Punto Primeiras, in vijftien dagen zich, honderd en agt mijlen westlijker bevond, dan zijn gisfing was. Maar onze gisfing van de laatfte peiling van het Eiland St. Jago, op den 7 April, tot nu toe, verfchilde meer; vermits wij gegist hadden honderd twee - endertig mijlen meer te hebben afgezeild, dan wij inderdaad bevonden. Den volgenden morgen trachtten wij Baai Fals te laveeren; doch werden eerst doorftilte, en den volgenden dag door een ftorm , uit het n. w., daarin belet, die ons weder zeewaards dreef, en niet voor den 28 toeliet de Baai weder aan te doen. Des anderen daags gelukte het ons echter even binnen de Baai, onder den Westwal, op de diepte van agt- endertig vademen, het anker te laaten vallen , omtrent één en een halve mijl van de Simonskaai, alwaar wij, wegens ftilte, niet konden komen. Op dezen tijd had ik drie honderd vijftig ge» C a zon'  39 REIZE naar SAMARANG, /onde manfchappen aan boord, en federt mijn vertrek uit het Vaderland, maar negen man verlooren. Den volgenden dag, zijnde den 30 Juny, woei de wind Merk uit het n. ; des niet tegenflaande zou ik poogingen gedaan hebben om derwaards op te laveeren, indien ik toen ter tijd geweeten had, dat de gewoone ankerplaats zóó na bij was; doch de Kaart der Compagnie, die ik in het vervolg bevond van geen nut te zijn, gevoegd bij het zeggen van een mijner Stuurlieden, die hier weleer als Dcks-officier geweest was, bragten mij in de gedachten, dat het niet mogelijk was, dit in éénen dag te verrichten, waarom ik verkoos hier geankerd te blijven liggen, tot dat de wind wat voordeelig wierd. Maar de tijd was nog niet geboren, om een einde van ons omzwerven te zien; want des avonds van den 30 Juny nam de wind, hand over hand, zoodanig toe, dat ten half tien uuren ons anker begon door te dreggen, en het fchip met den kop naar den wal te vallen, zoo dat wij maar even tijd hadden om de bijl in het touw te zetten,' voor den wind om te komen, en zee te kiezen, terwijl wij in het uiterite gevaar waren, om op de klippen van den Westhoek te vervallen. De ftorm, waarmede wij van ons anker geflagen werden, hield aan tot den 5 July, wanneer dezelve weder afnam , en wij 's namiddags de Afri-  MACASSER, AMBOINA, enz; 37 Africaanfche Kust, bij RioDulce, weder in het gezicht kreegen. Wij fukkelden dus, dan eens met ftorm, dan weder met tegenwinden tot den 11 July, wanneer wij ons, met het aanbreeken van den dag, digt onder den Oosthoek van Baai Fals, (de Hanglip genoemd.) bevonden. Schoon de wind toen aan het z. w. was, en fterk door woei, en de zee zeer verbolgen ftond, gelukte het ons echter om boven den hoek te komen , en 's namiddags ten twee uuren, op de buiten reede van Simons - baai te ankeren; maar konden, door de ftilte, niet verder komen; wij deeden echter alle poogingen om naar binnen te boegfeeren, doch vruchteloos. Dien zelfden namiddag kreeg ik den Posthouder van de Baai aan boord, aan wien ik 's Compagnies papieren overgaf. Thans had ik, federt mijn vertrek uit het Vaderland, tien dooden en vijf - entwin tig zieken, waar onder tien of twaalf aan uitwendige gebreken. Den volgenden dag, zijnde den 13 July, ligtten wij 's morgens vroeg het anker, en wierpen naar binnen, tusfchen de. Romans Klip en de Ark, het welk mede een boven water liggende klip is, en bleven vervolgens op twaalf vademen geankerd liggen. C 3 Baat  58 REIZE naar SAMARANG, Baai Fals, is een groote en diepe inham, zuidoostwaards van de Tafelbaai, daar het Vlek en 't Kasteel De Goede Hoop achter liggen. Zij wordt ten Westen geformeerd door een keten van bergen, die van den Leeuwenberg, zuidwaards, afloopen, en zeven mijlen van daar, met een langen hoek, ( waarop echter twee vrij hooge bergjens liggen, die ze kenbaar maakt.) in zee eindigt. Van de Simons-baai kromt zich deze keten noordoostwaards om , bijna anderhalf uur verre, en eindigt bij eene plaats, daar een post is van de Compagnie, Muizenburg genoemd. Van daar, omtrent drie uuren oostwaards, is het ftrand bezet met laage zandduinen, aan welker einde het, zuidoostwaards, een bogt maakt, omtrent twee uuren verre tot aan een hooge reeks bergen, aan het einde van Hottentotsch Holland, welke nog twee uuren verder, zuidwaards, met een zeer kenbaaren berg, de Hanglip genoemd, in zee eindigen. Van deze laatfte tot den Westhoek , die den mond der Baai uitmaaken, en omtrent oost en west van malkanderen liggen, is een affland van ruim vier Duitfche mijlen ; de diepte der Baai zal niet veel meer zijn. , Langs den Westwal, alwaar overal goede ankergrond is, alsmede in het midden der Baai, zijn, (fchoon op diep water) verfcheiden inhammen,  MAC AS SER, AMBOINA, enz. %f «en, mede Baaijen genoemd , re weeten : de Buffel'-baai, de Kalk -baai enz. waarin men overal ankeren kan; doch men is er niet befchuc tegen de zuidooste winden, uitgenomen in de Simons-baai, die wat verder landwaards inwijkt, en door twee klippen gedekt wordt, die aan het inkomen liggen, en waarop de Zuidooster zee breekt, achter welke de fchepen veilig en voor alle winden befchut, of (in Zeemans ftijl) de zee blind liggen. Er kunnen hier wel twintig fchepen gemakkelijk bij den anderen liggen, waterhaalen, en zich ververfchen. Aan deze Baai ftaan Hechts, ( behalven 's Compagnies Hospitaal, Magazijn, en Slagthuis) vijf of zes huizen, van welken er één door den Posthouder bewoond wordt, die te vooren den rang van Onderkoopman had, maar nu Boekhouder is. Het Hospitaal is een Gebouw, waarin gemakkelijk honderd zieken kunnen geborgen worden; het zelve is aan het hangen van een berg gebouwd. De voorzijde, naar de zee, heeft drie gevels; de vertrekken, die hoog zijn en zonder zolderingen, zijn zeer luchtig: tusfchen deze en het midden van 't Gebouw, ligt een groot vierkant plein; dus hebben de zieken hier altijd eene frisfche lucht, die veel tot hunne heritelling toe^ brengt, welk voordeel het Kaapfche Hospitaal C 4 niet  4° REIZE naar SAMARANG, niet heeft (*), waarin ook wel eens zoo veel zieken fterven dan hier. Voor dezen ftond het Hospitaal aan den zeekant , daar nu de Magazijnen en Werkplaatfen Haan, dat een lang Gebouw is, doch niet meer dan twintig voeten diepte heeft. Wij vonden hier twee Engelfche fchepen liggen , gedestineerd naar Madras en Bengalen.. Op hetzelve bevond zich de Luitenant Generaal clavering, derwaards gezonden, om in 's Konings naam, 't beüuur van 't Militaire Wezen, in laatstgemelde Rijk, op zich te neemen: deze was vergezeld van den Colonel monson, en andere Officieren; ook bevonden er zich eenige Raaden van Justitie bij, voor Bengalen, alwaar de Engelfche bezittingen op een anderen voet Honden gebragt te worden. Daar te boven lagen hier drie Franfche fchepen geankerd, waar van het grootte gecommandeerd werd door M&nfr. de sT. hilairl, en gedestineerd was om naar Suratte te vertrekken. Op (*) Eene volledige befchrijving van bet Kaapfche Hospitaal, en de ongelukkige gefteldheid van hetzelve, is te vinden in bet vierde Boek bladz. 128. van de Reize van den Heer stavosimds, naar Batavia, Bantam en Bengalen. De Uitgeeveh.  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 41- Op hetzelve bevond zich Monfr. de breincourt, Franfche Conful aldaar. Dit fchip, le Duc iïArras genoemd, was eertijds een Konings, doch nu een particulier fchip* en gebouwd voor vier - enzeventig Hukken kanon. De Kapitein, fchoon niet in's Konings, maar Hechts in particulieren dienst zijnde , had hier, eenigen tijd gcleeden, zich ten uiterflen misnoegd getoond, omdat men hem niet gecontrafalueerd had, fchoon het Gouvernement alhier ordre gefield had, om hem, eer hij falueerde, te verwittigen , dat zij, volgens eene Refolutie van de hooge Indifche Regeering, geen contra falut konden doen aan eenig particulier Fransch fchip; maar wel aan'sKonings, of'sCompagnies fchepen. Dit nam deze Heer zeer euvel op, omdat hij meende, dat zijn perfoon op zich zelve, als zijnde onlangs door den Koning met een Ridder order begiftigd, eene voldoende qualiteit met zich bragt, om als 's Konings Officier aangemerkt te worden, en dreigde het O. I. C. fchip, Alkemade, dat hier ter reede lag, aan boord te leggen , en zich, met zijn gefchut, fatisfactie te bezorgen. Of nu het Gouvernement alhier bevreesd was , dat hij deze bedreiging werkfiellig zou maaken, en daardoor een Compagniesfchip in gevaar brengen, dan dat andere redenen hun van befiuit deeC .5 dca  '42 REIZE naar SAMARANG, denveranderen, weet ik niet; maar wel dat, om een einde dezer moeilijkheden te maaken, 't fchip Alkemade ordre kreeg, om 't reeds lang gedaan falut, met gelijke fchoten, te beantwoorden. Over het algemeen klaagden de Inwooners aan de Kaap zeer fterk, over de moedwillige handelingen der Franfchen, die (gelijk men zeide.) teveel, in tegenflelling van andere Natiën, door de Regeering voorgetrokken werden. TWEE-  MACASSER, AMBOINA, enz. 43 TWEEDE HOOFDSTUK. Befchrijving van een binnenlands Reisjen aan de Kaap de Goede Hoop. Na dat alles °p miin fcbip in order s^-Wagt was, en mijne tegenwoordigheid op het zelve niet meer noodzaakelijk vereischt werd, maakte ik den hJhIv met drie Heeren partij, ora naar de Kaap te rijden, en fteegen omtrent één uur te paerd. De weg leidde ons voor eerst langs het ftrand, 't welk wij ter regter, en een hoog Gebergte, dat wij ter {linkerhand hielden, en ons als 't ware over 't hoofd hing. Na omtrent één uur gereeden te hebben, kwamen wij aan eene plaats, het Wel-zand genoemd. Hier maakt het gebergte een grooten inham landwaards in, en formeert eene zandige Vallei tot digt aan het ftrand, welke van zulk een gevaarlijken aart is, dat het niet zelden gebeurt, als er menfehen, hiervan onkundig, in geraaken, dat zij gevaar loopen van daarin begraven te worden , zoo men niet fpoedig ter hunner hulpe toefchiet. Twee dagen voor dat ik aldaar pasfeerde, had een  44 REIZE naar SAMARANG, een Engelschman, welke toe een der hier liggende fchepen behoorde, het ongeluk van des avonds met zijn paerd hierin te geraaken, dat hij waarfchijnlijk met den dood zoude hebben moeten bekoopen, zoo hij niet oogenbliklijk, toen hij zijn paerd onder zich voelde neerzinken, daar van af gefprongen was, terwijl het dier fpoedig, onder het zand geweld zijnde, het leven verloor, zonder dat zijn Ruiter het te hulp kon komen. Dewijl ik geen liefhebber van een naauwkeurig onderzoek aan dezen uithoek gevonden heb, welke de reden van deze wonderbaare eigenfehap heeft kunnen opfpooren, en de tijd en omflandigheden mij niet toelieten om mijne gé-, ringe kundigheden daartoe in het werk te Hellen, ben ik ten eenemaal onbewust gebleven, waaraan dit toe te fchrijven zij. Hetzekerfte middel om zich langs dezen wen-, die omtrent een kwartier uurs lang is, voor dit gevaar te behoeden, beftaat hierin, dat men zeer digt langs de zee, of zelfs in zee rijdt, alwaar vaste grond is, fchoon dit middel ook met voorzichtigheid moet gebruikt worden; want als men te "diep in zee rijdt, loopt men gevaar van met de afloopende golven medegefleept te worden. Deze te verregaande vrees voor het Wel-zand-, zou bijna mijn Onderftuurman het leven gekost hebben, dewijl hij, te diep in zee gereeden zijn dej  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 45 4e, met zijn paerd van grond raakte, en het dier onder hem wegzwom; doch daar hij die kunst gelukkig ook verftond, redde hij daardoor zijn leven, en kwam te gelijk met zijn paerd gelukkig aan den oever. Behalven dit Wel-zand is er nog eene kleine pasfage, die om dezelfde reden gevaarlijk is, welke omtrent halfweg ligt, tusfchen deze en de Simons-Baai. In deze Zandvlakte groeit niets, dan op fommige plaatfen eenige boschjens groente, welke eenigzints naar onze Helm op de duinen gelijkt. Deze gevaarlijke plaats, welke wij op een volle galop afrenden, om te minder gevaar te loepen van ergens in te zakken, gepasfeerd zijnde, kwamen wij, een klein half uur daarna, aan eene plaats, Muizenburg genaamd, hetwelk een post van de Compagnie is, daar altijd twee of drie man zich ophouden, om, zoo dra er fchepen in of uit de Baai zeilen, aanltonds daarvan op de Kaap kennis te geeven. Hier heeft de Compagnie, in den jaare 1755 en I-75<5, een groote ftal laaten bouwen voor de Inlandfche Pvuiterij, die, bij het minfle alarm, wanneer de vijand in de hierbij liggende Kalkbaai, eenlandig mogt onderneemen, ten eerften met ligt gefchut derwaards moet trekken, om hem zulks te beletten; of, zoo zij hooger op in eenige andere Baaijen mogcen geland zijn, hun de  46 REIZE naar SAMARANG, de pasfagie hier langs te betwisten, die van zoo* danige natuur is, dat vijftig gerefolveerde mannen, een geruimcn tijd, meer dan duizend man kunne» ophouden; want de weg is zeer fmal, en heeft het zeer hooge gebergte aan de eene, en eene ftejpH te van veertig en meer voeten, daar de zee onder tegen aanfpoelt, aan de andere zijde. — Ook hier eindigt de keten bergen, die de Fa/s -baai half influit. Na ons wat ververscht te hebben, floegen wij den weg in, welke landwaards in naar het Noorden loopt, hatende de Tuinen van Conftantla, en eenige andere Buitenplaatfen, die hier als in een kom van bergen liggen, ter linkerzijde, en de Zand-duinen, in eene uitgeftrekte vlakte van verfchciden uuren, waarin niets dan wac kreupelboseh en kleine Struëllen groeiden, ter regte zijde. Alles zag er even dor en zandig uit; hier en daar vonden wij echter kleine beekjens, die van het gebergte vloeiden, en waar uit wij onze paerden lieten drinken. Des avonds om half zes uuren kwamen wij in het Vlek, gemeenlijk de Kaap genoemd. Ik fpoedde mij naar den Heer van. plettenburg, Gouverneur dezer Colonie, en den Heer hemmy, den Secunde, die ik mijne aankomst bekend maakte. , Den volgenden dag fprak ik den Heer Gouverneur, doch breedvoeriger dan den voorigen avond.  MACASSER, AMBOINA, enz. 4> avond, over den toeftandvan mijn fchip en volk. Ik verzogt zijn Ed. mij ten minften veertien dagen te laaten liggen, opdat de Equipagie, die door de langduurigheid der reize, en vooral federt de laatfte vijf weeken, veel geleeden had, gelegenheid mogt hebben door de ververfchingen nieuwe krachten te bekomen, eer dezelve opnieuw aan de onftuimigheid van het winter-weêr om de Zuid werd blootgefteld: vervolgens om dagelijks veertig of vijftig man aan land te mogen zenden , ten einde zich metloopen en fpringen in't gebergte te vcrmaaken, en door middel der land-lucht, en beweeging, de beginfclen van het Scorbut, die zij reeds onder de leden hadden, te kunnen tegen gaan; welke beide verzoeken mij gunftig werden toegeftaan. Den volgenden Zondag woonde ik den Godsdienst bij, onder het gehoor van Ds. serrurier, zijn text was uit het Euangelium van joannes, het VI. Hoofdftuk, het 66 en drie volgende verfen; de vooraffpraak was uit j o s u a XXIV: 15; en de inleiding uit ruthI: 16. De welbefpraakte tong van dezen Leeraar, ftelde het moedwillig verhaten, van het grootfte gedeelte van Christus Discipelen, om eene Redenvoering, die zij niet begreepen , in zoo een affchuuwelijk, en daar tegen de volharding der anderen, met de belijdenis, die petrus uit aller naam van Hem deed, in zulk een treffend licht  4* REIZE naar SAMARANG, licht voor, dat ieder als uitgelokt werd, om hun hierin naar te volgen, na dat hij te vooren de gemoederen, door eene korte opheldering van de betuigingen van josua en ruth reeds had getroffen en hier toe voorbereid. Des middags bij den Heer rönnekamp ter maaltijd zijnde, gaf het gefprek over tafel mij gelegenheid, om zijn Ed., als toegang tot de geheime zaaken van de Colonie hebbende, te vraagen, op hoe veel weerbaare mannen men de Colonie fchattede? Zijn Ed. zeide mij, dit niet juist te kunnen bcpaalen, maar wel, dat aan de Kaap ruim duizend, en van de buitenlieden wel tweemaal zoo veel weerbaare mannen geënrolleerd waren, om in tijd van nood de wapenen op te vatten (*); alsmede dat het getal der Coloristen niet bepaald kon worden; doch dat de Colonie zich reeds zoo verre had uitgebreid, dat de afgclegendiie Boeren veertig dagen (of liever nach- (*) Om in zulk een geval, alle de buitenlieden, die wijd en zijd verfpreid woonen, hiervan tijdig te verwittigen, zijn er, het geheele Land door, op zekere afftanden, hooge paaien opgerecht, daar bij nacht vuur aan opgeheist wordt, dat in weinig uuren het gebeele Land het naakend onheil bekend maakt: dit begint in het Kasteel, voords aan de Zoute Rivier, en zoo vervolgens landwaard» in, waarop ieder verpligt is, zich oogerjbliklijk, gewapend, naar het Kasteel te begeeven.  MACASSËR, AMBOINA, enz. ' 49 'nachten, vermits zij altijd bij nacht reizen ) irioesren rijden, eer zij aan de Kaap konden komen; doch dat deze, in hunne manieren en kleeding, eer naar Hottentotten dan naar Christenen geleeken. Vermits mijn verblijf aan de Kaap niet zeer lang zou Zijn, fchikte ik mijne zaaken zóó, dat ik voor vier óf vijf dagen een togtjen landwaards in konde doen , waartoe den 22 July bepaald werd ; ik maakte ten dien einde partij met deri Heer ernst, (die ik als Luitenant van de Cavallerij op Batavia gekend had, en zich niet zijne vrouw nu hier bevond, óm naar Europa terug te keeren) ook met de Heeren van wie* Lingen , en le sueur. Het nodig verlof van den Gouverneur daartoe verkreegen hebbende, vertrokken wij 's morgens om hegen uuren van de Kaap, en hadden een Slaaf bij ons om onze paerden onderweg op të pasfen. Wij reedert eerst naar de Zoute - Rivier, die wij ten half tien uuren pasfeerden, gaande onze paerden tot aan den buik in het water, dewijl die rivier zeer fterk ftroomde wegens den zwaaren regen, welke Veel water in dezelve gebragt had; Van daar reeden wij, omtrent o. n. o. waards óp, haar de Tijger-Vallei, daar wij teil elf üüren ftil hielden aan de plaats van Ekfleen, om wat te eeten, beftaande in een boterham en een goed glas wijn. D Onze  So REIZE naar SAMARANG, Onze weg liep tot hiertoe door eene zandige vlakte, daar niets dan kreupelhout groeide, en in deze Vallei was mede weinig anders te zien; doch van verre, aan de linkerhand, zagen wij veele bebouwde landen, in de Tijger-bergen. Na hier een half uur vertoefd te hebben, lteegen wij weder te paerd, neemende onzen weg een weinig meerder oostwaards, naar de plaats van van as, die in het hangen van de Boddelarij- Bergen lag, alwaar wij ten één uur aankwamen. De man en vrouw van het huis ontvingen ons vriendlijk, en verfrischten ons met een kopjen thee en een goed glas wijn (*), terwijl onze paerden wat gevoederd werden. Na (*) Ik heb opgemerkt, dat wij nooit wijn van een en denzelfden fataak op twee onderfcheiden plaatfen dronken; ieJer Land, dat wijn voordbrengt, geeft aan den« zei ven een onderfcheiden fmaak. De Wijnftokken (die afzonderlijk groeijen, even als bij ons de Aalbesfen) worden in rijen, drie voeten van den anderen, geplant, en gefnoeid zijnde niet hooger dan twee, of twee en een halve voet boven den grond' gelaaten. Men plantze in rijen, en niet in het verband, omdat men tusfchen dezelve des tc beter docr kan gaan, om den grond te zuiveren, zonder dezelve te befchadigen. Men reksnt dat duizend van deze Wijnftokken, een Legger wijn opleveren, en fomtijds meer.  MAC ASSER, AMBOINA, enz. .51 S Na een groot half uur vertoevens vervorderden wij weder onze reize, pasfeerden eenigen tijd daarna de Keulfche Rivier, die echter, zoo als meer andere in dit land, dien naam ten onrechte droeg, vermits het niet meer dan een beekjen was, dat men genoegfaam te voet doorwaaden kon; fchoon de Heer van wielingen mij verzekerde, dat dezelve fomtijds zoo hoog opgezet was, dat de osfen - wagens dikwerf eenige dagen daar voor moesten blijven ftaan, zonder dezelve te kunnen pasfceren C*j. Omtrent vier uuren na den middag kwamen wij' aan de plaats van melk, die van verre, en zelfs van nabij, een geheel 'Dorp geleek. Zij ligt in het gebergte in eene zagte afhelling van een hoo- albeetyn van de klapmuts, had een Wijnberg van vijftig duizend Hokken bij zijn huis liggen, dit jaarlijks zeventig Leggers wijn gaven. (*) De Heer van schoor verzekerde mij aan de Kaap, dat de grootfte rivieren, verfcheiden dagreizen landwaards in, in de goede Mousfon, in January en February, alle droog liepen, fchoon zij in de kwaade Mousfon hoog en fnelvlietende zijnde, niet te pasfeeren waren; en de wagens dikwerf genoodzaakt waren, om veertien dagen voor dezelve te blijven wachten; dat de Heer van imhof reeds een plan had gemaakt, om dezelve bevaarbaar te maaken; doch dat men had aangetoond, dat zulks ten eenenmaale onmogelijk was. D 2  5» REIZE naar SAMARANG?,' gen rug, langs eene altijd ftroomende beek, dit» hij, langs zijn plaats tusfchen muuren, even als een gragt, geleid heeft, en welke een watermolen aan den gang houdt, waarmede hij zijn meel laat maaien. Het woonhuis, dat van eene aanmerkelijke grootte is, was van vier of vijf roijaale vertrekken voorzien, die allen even zindelijk en kostbaar gemeubileerd waren, zoo dat het meer geleek naar een Buitenhuis van een rijk Rentenier, dan naar het woonhuis van een Boer of Landman. Vijf- entwintig of dertig pasfen van de hoeken van'thuis, had hij vier groote pakhuizen, ieder wel ter lengte van honderd vijftig voeten, waarin hij zijn koorn en wijn oplag: twee derzelve waren reeds ledig; in het derde lagen nog ruim honderd vijftig Leggers wijn, en in het vierde vijftien of zestien honderd mudden koorn, waarvan zeven- entwintig een Hollandsch, doch agttien een Kaapsch last uitmaaken; wordende ieder mud koorn op honderd tagtig of negentig pond Arafterdamsch gewigt gefchat , naar dat het graan zwaar of ligt is. Tusfchen dezelve in, had hij een Smits-, Timmermans-, en Wagenmaakers winkel; ook andere werklieden, die altijd bezig waren om alles te maaken, 't geen op zoo groote en omlkchtige wooning, en bedrijf nodig was. De minfte waren Europeërs; de meeste Oosterfche Slaaven, dia  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 53 'die hem zeer veel geld hadden gekost. Onder anderen toonde hij mij een Slaaf, die het fmeedei» en 'tbeflaan van wagens verftond, dien hij voor vijftien honderd Rijksdaalders, of zes- endertig honderd guldens gekocht had. Wat hoogër op ftonden een reeks van gebouwen, voor de Slaaven gefchikt, waarvan hij er ruim twee honderd ftuks had; want het juiste ge» tal betuigde hij mij zelf niet te weeten. Elk had hier zijn gemetfelde flaapplaats; de gehuuwden waren van de anderen afgefcheiden, en alles was er, tegen het ontftaan van brand, zorgvuldig beveiligd, Een weinig verder dan deze gebouwen, had hij twee Kraaien, of bewaarplaatfen voor het vee, met een fteenen muur, ter hoogte van agt of tien voeten, opgehaald, elk omtrent duizend roeden in het vierkant bellaande, waarin de fchaapen, paerden, en het hoornvee des nachts opgefloten werd, ter beveiliging tegen het wild gedierte, bijzonder voor de Wolven, en Tijgers, die niet zelden hier eene groote flachting onder het klein vee aanrechten: 't getal van het laatstgemelde rekende hij met duizenden, en van het hoornvee, dient dit tot een klein bewijs, dat hij mij verhaalde, even als of het niets om 't lijf had, dat hij federt weinig dagen henderd vijf-entwintig ftuks, aan de klaauw- en tongziekte veriaoren had. D 3 Be*  54 REIZË naar SAMARANG, Behalven deze waren er nog andere kleine ge-» bouwen, tot verfcheiden noodwendigheden gefchikt. Daar te boven had hij, buiten deze plaats, nog zeven of agt plaatlen, waarop hij zijne huurlingen ftelde, waarvan fommige Koorn, andere Wijn opleverden; ook eenige die enkele Veeposten waren. Met dit alles kon deze man noch leezen noch fehrijven; maar een goed geheugen hebbende, had hijgrootendcelsden inhoud van alle de boeken, die een ander, om dezen grootcn omflag wel te belluuren, nodig zou hebben, in zijn hoofd. Hij was in Pruisfen geboren, en reeds veele jaaren geleeden, in eene geringe kwaliteit aangekomen. Het kalkbranden , ftcenbakken , en iets van den landbouw verftaande, had hij zich voor Meefterknecht bij den voorigen Eigenaar dezer plaats in dienst begecven, doch welke ter dier tijd op verre na die uitgebreidheid niet had dan tegenwoordig. Toen deze man kwam te fterven, huuwde hij deszelfs weduwe; (dat hier mede niet zeldfaam is) en van tijd tot tijd meer onderneemende, geraakte hij aan de pacht van de Compagnie, waarmede hij op één jaar ruim honderd duizend guldens overwon, en wel door de aankomst der Franfche Vloot. Dit ftelde hem in ftaat, om nog grooter zaaken bij de hand te vatten, zoo dat hij ééns al den wijn opkocht die hes  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 55 het land opleverde, hetwelk eenige duizende Leggers bedroeg. Schoon dit juist niet tot voordeel van het algemeen was, doet het echter gcnoegfaam zien, met welk eehen onderneemenden geest die man bezield was. Twee bijzonderheden, die ik het meest in hem bewonderde, waren deze: vooreerst de liefde tot zijn Koning, van wien hij niet dan met den diepften eerbied, en genegenheid fprak; hij verfierde met deszelfs Wapen de fchoorfteenftukken, en andere plaatfen van zijn huis. De tweede was, de dankbaarheid aan zijne vrouw, door wie hij betuigde zoodanig een man te- zijn geworden 5 hij wilde ook niet gedoogen, dat zij zich met iets, hoe gering het ook zijn mogt, moeite gaf; maar dat zij op haar gemak leefde, en zich wel diverteerde ; zelfs droeg hij voor alles zorg, ook wat het huisgezin aanging, zoo dat zijne vrouw zich met niets bemoeide. Nadien ik bemerkte, dat hij met veel kundigheid omtrent de gelteldheid des Lands fprak, zoo als men mij te vooren ook reeds gezegd had, vroeg ik hem, wat hij van het tegenwoordig Project dacht, om de Kaapfche Producten naar Nederland over te voeren ? Hij zeide mij, dat dit door den tijd groot voordeel aan de Colonie zou aanbrengen, en waarfchijnlijk ook aan de Maatfchappij; doch dat er, om dit wel te doen gelukken, andere middelen moesten in het werk D 4 ge-  Jtf REIZE naar SAMARANG, gefield, en betere fchikkingen gemaakt worden; dan er tot nu toe hadden plaats gehad. Dat, in de eerfte plaats, de Compagnie op verfcheiden plaatfen pakhuizen moest doen bou* wen, waarin men van tijd tot tijd de Producten kon ontvangen, wanneer de Landlieden gelegenheid hadden die van hunne plaatfen derwaards te transporteeren in het goede Saizoen, of zoo dra de Oogst, in January of February, zou ingezar meld zijn, vermits als "dan de rivieren en wegen het best te pasfeeren waren, daar anderzints het transport bezwaarlijk viel, en dat als dan het koorn aan de Maatfchappij veel beterkoop zou te ftaan komen. Ten anderen, dat de Tiendens die de Compagnie zich van het koorn deed betaalen, in plaats van voordeel, nadeel aanbragten, vermits de Boeren, in plaats van vijf honderd mudden, die zij gewonnen hadden, Hechts honderd aangaven, die zij zich ten duurIten lieten betaalen, terwijl de andere vier honderd onder de hand, door indirecte wegen, om de Tienden daar van te fmokkelen, tot een veel minderen prijs, in ftilte, aan den man geholpen werden (*), Dat (*) van benen zeide mi], dat men de Tiendens, Van den wijn rekende teeen drie Rijksd. de Legger. . Pat voor het overige de.r  MAC AS SER, AMBOINA, enz. [ 6$ Hier hadden wij beftemd den nacht door te brengen; ook was deeze plaats de eerfle in deze landftreek, als men van den kant van Stellenbosch komt. Schoon het reeds donker was, en wij met ons vijven te gelijk aankwamen, zijnde ons gezclfchap door een zoon van de Weduwe groene n w a l d vermeerderd, om ons den weg te wij-i zen, waren wij echter bij dezen gulhartigen Landman van harten welkom, en weldra zoo eigen, of wij ons ganfche leven te lamen waren bekend geweest. Men zag er geen den minsten omflag, of de- ran-» der welken de Predikant S*** zich bevond, van wien mij, door oude lieden van deze plaats, die hem in hunne jeugd gekend hadden, verhaald werd, dat hij veel ijveriger was in de bevordering van zijn Wijn - en Koornoogst dan in dien, waartoe hij was uitgezonden. Op zekeren tijd aan de Kaap predikende, en hoorende dat er eenige wagens voorbij de kerk reeden, zweeg hij eensklaps ftil, en zeide tegen den Koster: Ei lieve! zit eens buiten, of dat ook mijn wijn is, die daar votrbij gevoerd wordt. Het oogmerk van den Heer van der S*** in dit alles -was, om door den tijd al het koorn en den wijn, die de Compagnie jaarlijks benodigd had, zelf, of door zijne afhangelingen, te leveren, en de Colonisten door dit middel wat te vermageren; zijnde hij niet vreemd van dezen llelregel: dat eene fchamele gemeente gemakkelijk te regeeren is.  % REIZË naar SAMARANG; rangement in het huishouden voor zoo veele öh< verwachte gasten. Een zindelijk avondmaal van negen fchotels, alle zeer fmaakelijk toebereid, en goede flaapplaatfen, voor ieder afzonderlijk, deeden zien, dat wij de eerfte niet waren, aan wien deze goede lieden hunne gastvrijheid betoonden. Daar mijn oogmerk in het doen van dit Landtogtjen alleen was, om eenige kundigheden te erlangen nopens de gefteldheid, en Producten des lands: alsmede om optefpooren, wat tot bevordering van het Project der Maatfchappij kon toegebragt worden, waar omtrent ik veel beter en onzijdiger berichten van de Landlieden kon bekomen dan van 's Compagnie's Dienaaren aan de Kaap, deed ik ook bij dezen de vos, die mij een man van gezond oordeel toefcheen, deswegen naauwkeurig onderzoek. Het geen melk mij den voorigen dag gezegd had, gaf mij gelegenheid, om met meer naauwkeurigheid alles te onderzoeken. Doch, zonder den naam van dezen man te noemen, zeide mij de vos, aangaande de Mos/el- en Saldanha-Baai, even het zelfde als deze, en mede volgens zijn eigen ondervinding, nadien hij aan die plaatfen verfcheiden maaien geweest was; voords dat er vooral aan de cerstgemclde Baai zulk een overvloed van goed koorenland was, dat men er velden vond, daar men achter den anderen honderd mudden koorn kon  MACASSER, AMBOINA, enz. 65 \xm zaaijen, zonder tusfchen beide door onvruchtbaar land verhinderd te worden. Hij meende insgelijks dat er iri die Baai eenè veilige legplaats voor de fchepen was, die er zelfs tegen een o.z.o. wind konden befchut liggen. In het herwaards rijden had ik ook waargenomen, dat er eene groote inham voor deze Land.ftreek van Hottentotsch Holland was, waarin mij toefcheen dat een fchip genoegfaam de zee blind zou kunnen liggen, en dus alhier de Producten; zoo wel van deze als van de landen over het gebergte gelegen, zou kunnen inneemen: Ten dien einde ondervroeg ik de vos, die dikwijls derwaards heen ging om te visfchcn, wat hij er van dacht? en kreeg tot antwoord, dat, wat de ligging van een fchip aanging, hij oordeelde , dat aldaar in de goede of z. o: mousfon, eene veilige legplaats was, op twintig en minder vademen waters, en goede zandgrond; doch dat het ftrand op de meeste plaatfen met eene reeks van onder water liggende klippen bezet was; echter zoo niet, of er waren, tusfchen deze, eenige plaatfen, daar de kleine vaartuigen aan ftrand konden komen, om laading inteneemen. Dit zelfde werd mij, toen ik aart de Kaap terug kwam, ook door den Ouden Heer' kersten gezegd, welke veele jaaren, als Posthouder, in Baai-Fals gefungeerd had, die daar ter plaatfe een groot Engelseh fchip veilig had zien ankeren. E Mis-  66 REIZE naar SAMARANG ^ ,Misfchicn zouden zelfs de zwaarigheden, we-> gens de landing, nog niet eens zoo groot bevonden worden, indien dit alles door kundige lieden opgenomen wierd: het is ten minften zeker, dac den Colonisten aan deze, en over het gebergte gelegen oorden, tegelijk ook aan de Maatfchappij, een aanmerkelijk voordeel zou kunnen worden tocgebragt, door het op deze wijze, gemakkelijk maaken van het transport der Producten, als men nagaat, dat, volgens het algemeen gezegde der bewooners dezer Landftreek, die ik zelf gefproken heb, ieder wagenvracht gerekend wordt op zes Rijksd. alleen voor het tranfport naar de Kaap, dat ruim twaalf uuren rijdens is, zoo dat de Boeren onmogelijk de tien mudden koorn, of de Legger wijn, die zulk een vracht uitmaakt, voor dien prijs leveren kunnen, waar voor een ander, die drie of vijf uuren van die plaats afligt, dezelve kan verkoopen (*). Wan- (*) Ieder wagen, nieuw gemaakt, komt op honderd! tagtig Rijksd. te ftaan, deze duurte wordt voornamelijk veroorzaakt door de fchaarsheid van het daar toe benodigde hout, het welk de Compagnie voor dezen met haar eigen fchepen uit het Vaderland (doch nu niet meer) liet overbrengen. Het geen men thans daar toe gebruikt, moet eenige dagreizens van do Kaap af, over het gebergte, met veel moei-  MACASSER, AMBOINA, Enz. 6> Wanneer men nu flechts drie Rijksd., of de helft daarvan, ten voordeele der Maatfchappij rekent, en de andere helft ten voordeele der Coloristen, zou dit alleen de weinige moeitens, die er aan vast zijn om dit naauwkeurig te onder-» zoeken, genoeg opweegen. Hoewel Hottentotsch Holland weinig koornmaar meest wijn-landen heeft, zou dit op iedef Legger wijn, evenwel nog drie Rijksd. verfchee* len, vermits ieder wagen maar één Legger tegelijk vervoeren kan: en de over het gebergte ge* legen landen, die meest alle meer koorn dan ■wijn opleveren, zouden dit weder op hunne graa 5 nen winnen. Doch dewijl dit ongelukkig niet ftrookt met de bclangcns van 's Compagnie's Dienaaren, zoo ge* loof ik niet, dat men ooit deze middelen, tot welzijn der Maatfchappij en Colonisten in het werk zal ftelleö. Den volgenden dag, zijnde Zondag den 24 Ju* jy, reedden wij 's voormiddags ten negen uuren van de vos af, naar Vergelegen, die vermaarde plaats , die weleer door den Gouverneur a. v. d. s*** tot zijn vermaak, doch ten kos^ ten moeite, en niet dan met een bijzonder verlof van het Gouvernement, uit een aldaar gelegen bosch, gehaald fcrorden. E a  6% REIZE naar SAMARANG, ten der Maatfchappij, in het begin dezer eeuw gebouwd werd, het welk vervolgens, om meer bijkomende omftandigheden, aan de Heeren Majores gelegenheid gaf, om hem naar het Vaderland op te ontbieden; welk geval men zeerwijdloopig in de Deductie van zijn Ed. leezen kan, en in een contra Deductie van de Colonisten, die hij onredelijk gehandeld had, en fommige als gevangenen naar Nederland had opgezonden, en de overgeblevenen meer en meer had getracht te onderdrukken. Hij had die plaats Vergelegen genoemd, omdat dezelve ruim twaalf of dertien uuren rijdens van de Kaap afligt, bijna in het diepfte der Vallei, welke door een keten van hooge bergen, die HettentotschHolland, halve maansgewijze, influiten, geformeerd Wórdt. — De voorzijde van het huis ligt tegen het Oosten: voor het zelve is een groote Tuin, die in een ringmuur befloten is, en een evenredig agtkant vertoont. De laan, welke op het huis aanloopt, is ter wederzijden met Oranjeen Citrocnboomen beplant; doch de buitendreef, die wel honderd roeden lang is, is met zwaare Eikenboomcn voorzien; echter zijn dezelve niet van die hoogte als in Europa: tusfchen deze flaan Amandelboomen, die toen door hun bloefem geen gering ficraad aan deze aangenaame wandelwegen tocbragtcn. Ten zuiden van het huis Hond een diergelijke lange,  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 6> ge, en breede laan van Castanjeboomen, waarvan de vrucht zeer goed is. Ten noorden lag een groot bosch van- zeer zwaare Eikenboomen, alsmede ten westen; doch waarvan de tegenswoordige Eigenaar vlok, een groot gedeelte had laaten omhakken, om een ruim gezicht over de nabij gelegen landen in de Baai-Fals te hebben, fluitende het gezicht tegen het hoog gebergte van de Simom - Baai en Westwal. Langs dezen achterkant van het huis flond een rij van zeer hooge zwaare Campherboomen, die, met hun altijd groenend blad, den zomer in den winter vertoonden (*). Het Woonhuis, om niet van de andere gebouwen te fpreeken, als Slaavenhuizen, Pakhuizen , Stallingen enz. is een redelijk fraai gebouw; doch Hechts van ééne verdieping, zoo als (*) Het blad van dezen boom, gelijkt wel wat naar dat der Oranje- en Lauwrierboomen, en heeft het zelfde glanzige groen; doch het is veel kleiner: wanneer men het zelve in den mond neemt, of tusfchen de tanden wrijft, geeft het een Campherachtige geur van zich. Het hout van dien boom wordt tot allerlei fchrijnwerk gebezigd, en heeft, gepolijst zijnde, een ligtbruine couleur met zwarte aders; doch het zelve wordt op hoögen prijs gehouden. E 3  pö REIZE naar SAMARANG, als alle de Landhuizen, en zelfs de meeste wooningen, op de Kaap gebouwd zijn, hebbende eene lange en breede gaanderij, die voor eene dagelijkfchc woonplaats gehouden wordt, en ter wederzijden verfcheiden ruime vertrekken. Zoo wel de tuin als gebouwen en bosfehen, droegen merkbaare teekenen van de grootheid die er de Aanlegger aan gegceven had, en waarmede hij veel geld had doorgebragt; doch alles is thans zeer in verval, dewijl de volgende bezitters de vermogens van den Heer v. d. s*** niet hadden , om alles naar vereisch te onderhouden. Even buiten de bosfehen loopt de Laurens Rivier, die de grootfte en fnclvlietendfte was welke wij op dit togtjen ontmoetten. Wij moesten dezelve tweemaal pasfeeren, en bij gebrek van bruggen, daar men hier te lande niet van weet, waadden wij dezelve met onze paerden door, die 8 REIZE naar SAMARANG, Dewijl dit een groot, wijduitgeftrekt en rijk Landfchap was, dat de Compagnie niet gaarne zag, dat onder dezelfde magt van den soesoehoenam kwam, of bleef, zoo fbokte dezelve, onder de hand, manko boeni aan, om dit Land van den soesoehoenam te eifchen De Maatfchappij deed zulks, volgens het geadopteerd fyftema, om, zoo veel mogelijk, het Keizerrijk te verzwakken, en des te geruster haare bezittingen op Java te bewaaren. Welk ongenoegen onder de hand werd aangevuurd, met belofte van manko boeni in zijn recht te ftaaven. Deze verwijderdezich daarop oogenbliklijk van het Hof, en vertrok naar zijne landen, alwaar hij zich terflond tegens den Keizer opwierp, en den oorlog begon. De Maatfchappij, om het welvoeglijke te bewaaren, wilde voor het uiterlijke zich als Mid- de- pnns, de gevangene Europeess, meer dan eens, in d rijstblokken. tot ftof hadden doen ftampen; de teeldeelen haten affmjden, en deze ongelukkige fa den mond hadden doen floppen; welke laatstgemelde zich een doodvijand van alle de Europeërs betoonde; zijnde wreed en bloedgierig van imborst, zoo dat de Compagnie, als deze eens aan de regeering komt, waarfchijnhjk niet IanE m rust zal blijven, indien de vreeze voor den.0£S0* hoekam hem zulks niet belet.  MACASSÈR, AMBOINA, enz. 99. delares tusfcheri deze twee Vorsten gedragen, wel voorziende, dat de soes oehoe Nam, die op zijn meerdere magt fteunde, verre van zich te laaten vinden, den oorlog met ge weld zoude voordzetten , en manko boeni ten eenemaal van het zijne trachten te berooven, om dus te béter voor de waereld haar gedrag te kunnen verdedigen, dan wanneer zij openlijk de partij van den laatften opnam. Even zoo gefchiedde het ook; de Keizer verwierp alle voorflagen van verdrag, en zettede den oorlog met kracht voord. Nu was het van de uiterfte noodzaaklijkheid voor de Maatfchappij, om zich met ernst de partij van manko boeni aantetrekken, deels om haar voorgefteld fyftema ten Uitvoer te brengen,, en deels om zich zeker te ftellen tegens den haat, welke de soesoehoenam, gevolglijk, en niet zonder reden, tegens Haar voedde, omdat het hem bekend werd, Welke middelen Zij gebruikt had om dit vuur aan te ftooken; en wanneer manko boeni ten onder gebragt was, zou des soesoehoen am's magt, daardoor zoo fterk zijn aangegroeid, dat de Maatfchappij waarfchijnlijk aÜe haare krachten zou nodig gehad hebben, om teg-n den aanval ftaande te blijven. 't Geluk verzelde haare wapenen, en fchoon onnoemelijke fommen daartoe verfpild werden, beG 2 re^"  m REIZE naak SAMARANG, reikte Zij echter haar oogmerk, $ hec fplkferi van het Rijk. Een aanmerkelijk gedeelte der Landfchappen van Java, waar onder de Mattaram een der vöornaamfte was, werd manko boeni toegelegd, en wel onder den tijtel van Sultan: de zeebranden langs Javjïs Noord o. kust werden aan de Maatfchappij afgeftaan, mits Zij daar voor een jaarlijkfche erkentenis van twintig duizend Rijksd. aan den soesoehoenam betaalde, die het overige onder zijnen voorigen tijtel behield. Nog heeft dit Gouvernement in grootte aangewonnen , door het inneemen van het Land van balemboÜng, aan het uiterfte einde van Java% oostwaards gelegen. Dit Landfchap, 't welk voor de Compagnie, wegens zijne Producten, nooit van Zoo veel waarde zal worden, als het menfehen en fchatten gekost heeft, zou ongetwijfeld nimmer het voorwerp van haare begeerten geworden zijn, indien de hebzucht van één haarcr Dienaaren die begeerte niet in Haar ontftoken had, dewelke geen paai of maat aan zijne fchraapzucht ftellende, liever, dewijl de gewoone middelen aan zijne begeerte niet konden voldoen, het belang van zijne Meesters wilde waagen, dan zijn gouddorst ongelesch: laaten. Het fchoonfehijnend voorwendfel, om de Hooge  MAC AS SER, AMBOINA, enz. ioi ge Regeering, en vervolgens de Heeren Majores, aantezetten, dit Landfchap te ontrusten, 't welk zij zoo veele jaaren met een onverfchillig oog hadden aangezien, was, het voorgeeven van met veel reden te moeten vreezen, dat de Engelfchen het zelve in bezitting zoüden willen neemen; ja zelfs door Straat Baly derwaards waren vertrokken , dat zij reeds voet aan land hadden gezet, en Zich dus door den tijd op Java zouden kunnen nestelen. Dit was wel ecnigzins waar, doch de Maatfchappij had om die reden, naar allen fchijn, dien verderflijken oorlog niet begonnen, omdat haare Competiteuren in den handel zich hier niet zoo gemakkelijk zouden hebben kunnen vestigen, zoo als men, met een grooten ophef, te Samarang ftaande hield. Dus' is dit eertijds zoo ontzachlijk Rijk in drie deelen gefplitst, en daardoor is het voor de Maatfchappij niet alleen gevaarlijker geworden, maar zelfs fchikt Zij, door de balans tusfchen de twee Vorsten te houden, alles naar haar zin. Zelfs de Prins, die het meeste recht op den Troon heeft, wordt niet dan met toeflemming der Maatfchappij tot Kroonprins verkooren , en de Rijksbeftuurders worden, door Haar, aan de Vorsten toegevoegd, i De Hoofdplaats van den s besoehoenam is, Soere Carta, gemeenlijk Joh genoemd, omtrent G 3 twee  102 REIZE naar SAMARANG, twee dagreizen meer oostlijker dan zuidwaards van Samarang, landwaards in gelegenDie van den Sultan heeft den naam van D'Jokje Carta, liggende meer westlijk dan zuidwaards van Samarang, omtrent vijf dagreizen (*), aan de zuidzijde van Java, in de Mattaram. En van de Compagnies bezittingen, is Samarang de Hoofdplaats. Onder dit Gouvernement behooren alle de Comptoiren, (gemeenlijk Reddennen genoemd) die de Compagnie hier heeft, van Oelopampang af tot aan het Cheribonfche toe, dac, even als Bantam, onmiddelijk onder het Bataviafche beduur behoort. De gemelde zeedranden, aan de Compagnie afgedaan, en onder het Gouvernement van Sa* tnarang behoorende, bedraagen ruim honderd Duitfche mijlen, van Oelopampang tot Tagal gerekend: de breedte, landwaards in, is verfchil- len- (*) De rustplaatfen op den weg van Samarang naar P'Jokje Carta zijn: van Samartng naar Onara 5 uuren. van Onara naar Jambou 7 van Jambou naar Sombou 7 van Sombou naar Surrigenent 6 van Surrigenent naar lyjokje Carta o Surrigenent 6 D'JokjeCarta o  MACASSER, AMBOINA, enz. 103 lende, fpringende op de eene plaats meer naar binnen dan op de andere. — Dit is verdeeld in negen Refidentien: van de Oost af beginnende, is Oelopampang de eerfte, alwaar een Onderkoopman 't gebied heeft; dit is eerst na den Balemboangfchen oorlog gevestigd, waar van in vervolg nader. Vervolgens Sourabaya, alwaar een Opperhoofd ligt, die den rang thans heeft van Opperkoopman, en den tijtel van Gezachhebber van den Oosthoek. Hierna volgt Grisfe, waar van de Refident Koopman in rang is. Samanap, dat op het Eiland Madura ligt, is de Refidentie van een Onder-koopman. Dan volgt Rembang, waar van voor dezen een Onder-koopman, doch tegenwoordig een Koopman , het Hoofd is. Niet verre van daar ligt Jo'dna, het welk door een Onder - koopman beftuurd wordt. Voords Japara, daar de Refident den rang van Koopman heeft. • Vervolgens Samarang, de Verblijfplaats van den Gouverneur van Java. Westwaards van deze plaats ligt Pacalonga, daar thans een Onder-koopman, en vervolgens Tagal, een Koopman, Refident is. De voornaamfte Producten, welke deze Comtoiren opleveren, zijn deze : G 4 Off-  io4 REIZE naar SAMARANG, Oelopampang moest rijst leveren, doch is te» genswoordig nog in geen ftaat om zulks te kunnen doen. Sourabaya mït meest rijst, alsmede Grisfe. Samanap levert niets, voor zoo veel mij be^ kend is, en dient alleen om een oog in 't zeil te houden over 't Eiland Madura. Rembang brengt zout en houtwerken aan, ook *3 dit de plaats, waai;de kleine vaartuigen voor de Compagnie gebouwd worden. Joana brengt rijst en houtwerken op, ook een weinig indigo, en catoene garens, als mede Japara. Samarang meest rijst, ook catoene garens Pacalonga fuiker en rijst: en 7V/^/rijst Behalven deze, die langs de ftranden liggen behooren ook nog: onder dit Gouvernement" de Refidenten aan de Hoven van den soesoeiloe. nam, en den Sultan, hebbende aan beide de Hoven de eerfte den rang van Opper-koopman, en de tweede dien van Koopman, alleen met dat onderfeheid, dat de eerfte op Soere Carta een Capitein Militair is, daar zij op de VJokje Carta beide Pennisten zijn. Tot hun dienst en lijfwacht, onderhoudt de ' Maatfchappij, bij.elk dezer Vorsten, eene beet«tig van honderd vijftig man, iehoon het waare doeleinde is, om eenwaakend oog te houden op al het geen Kn Hove omgaat.: echter is de bezet. ring  MACASSER, AMBOINA, enz. 105 cing thans zeer zwak, door gebrek aan manfchappen. ' Deze twee Tayafche Vorsten hebben een groot aantal kinderen, wegens de meenigte bijwijven, die zij neemen, zoo dat ieder kind geen groot erfdeel heeft, maar hier en daar flechts gemeene Regenten zijn: dus ontmoette ik er een, onder de Refidentie van Joana, die Tomagon of Regent was van het Landfchap Patti, en de Oom van den tegenwoordigen soesoehoenam. G 5 VIJF-  to6 REIZE naar SAMARANG, VIJFDE HOOFDSTUK. Gevechten met d* wilde dieren bij de Jav** fche Forsten enz. D e grootfte vermaaken van de reeds gemelde Vorsten zijn de gevechten, welke zij met wilde dieren doen houden. Wanneer een Tijger tegen een wilden Buffel zal vechten, worden deze beide dieren in groote hokken op het veldgebragt, 'twelk tot dit gevecht gefchikt is. Dit veld wordt rondom bezet met een vier dubbelde rij Javanen, met gevelde pieken, of de dieren fomtijds wilden doorbreeken, om dezelve als dan fpoedig te dooden, dat echter zoo gemakkelijk niet gefchieden kan, of veele van deze ongelukkigen worden door deze dieren verfcheurd of gewond. Alles in gereedheid zijnde wordt het hok van den Buffel van boven geopend, en zijn rug wordt met zekere bladeren beftreeken, die de zonderlinge eigenfchap hebben om eene onlijdelijke pijn te verwekken, wanneer men dezelve maar even aanraakt, en daarom door de onze Buffelbladen genoemd worden. Het dier hierdoor van pijn aan het woeden geraakt  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 107 raakt zijnde, wordt het hok geopend, cn de Buffel verlaat het zelve met een vreeslijk gehuil. . Ook dan Wordt het hok van den Tijger mede geopend, vervolgens fmijt men vuur daar m, om er hem uit te doen komen, wanneer hij gewoonlijk er achterwaards uitloopt. Zoo dra deze den Buffel in het oog krijgt, fchiet hij op hem toe, welke hem met de hoorns op den grond verwacht, om hem daarop te vatten , en in de lucht te werpen: gelukt hem dit, dan verliest de Tijger dikwijls den lust, indien hij van den val weder opftaat, om op nieuw te beginnen: zoo de Tijger het geluk heeft die pooging van den Buffel te ontwijken, grijpt hij hem in den nek, of op eene andere plaats aan, en fcheurt hem dan geheele ftukken vleesch uit het lijf; doch den meesten tijd behoudt de Buffel het veld.- De Javanen, die het gevaarlijk werk moeten verrichten, om die dieren uit hunne hokken te doen komen, mogen zich, wanneer zij dit volbragt hebben, niet van die plaatsbegeeven, (hoe veel gevaar zij ook loopen om van deze woedende dieren verfcheurd te worden) voor dat zij den Vorst eenige maaien gegroet hebben , en deze hun een teeken geeft om te vertrekken, als dan gaan zij langfaam (want hard loopen mogen zij niet) naar den kring, en verbergen zich onder de andere Javanen. Som-  'io8 REIZE naar SAMARANG, Somtijds laaten de Vorsten ook menfchen, die den dood verdiend hebben, tegen de Tijgers vechten. Zulk een ongelukkige wordt dan eerst met Bom Borri of Kurkuma befmeerd, een p-eel kleedjen om het lijf getoogen, en na een Kris in de hand gegeeven te hebben, dus op het llrijdveld gebragt. De Tijger, die men een langen tijd honger heeft laaten lijden, valt daarop"met eene groote woede, op den Javaan aan, en Baat hem den mcestcn tijd met écnen flag ter neder, doch gelukt het hem dit voor tb komen, en kwetst hij het dier zoodanig, dat het van hem afwijkt, dan gebiedt de Vorst dat hij op het zelve zal aanvallen; maar ook dan wordt hij doorgaans het flachtoffer van dit, daar door nog meer verwoedgeworden, dier; en al is hij zoo gelukkig van den Tijger te doodcn, moet hij evenwel, op bevel van' den Vorst, den dood ondergaan. Zeker Officier , die langen tijd aan het Mof der Javaanfche Vorsten had gediend, verhaalde mij eens gezien te hebben, dat een Javaan, welke veroordeeld was om door de .Tijgers verfcheurd te worden , en ten dien einde, van boven in een groot hok, waarin eenige Tijgers opge■ floten waren, - geworpen was, 't geluk had van boven -op den grootften Tijger te vallen, waarop hij fchrijelings ging zitten, zonder dat het dier hem eenig leed deed, maar zelfs benaauwd fcheen, ter^  MAC AS SER, AMBOINA, enz. tóf terwijl geen van de andere Tijgers hem durfde aanvallen 5 echter mogt hij den dood niet ontgaan, daar de Vorst last gaf om hem in het hol: dood te fchieten. — Volgens het beding, bij denlaatflen vrede, bepaalt de Compagnie, welke van de zoonen der Vorsten den Vader zal moeten opvolgen, en dege wordt als dan Kroonprins genoemd; ook fielt Zij den Pangorang, Rijksbefhiurder, aan, welke de eerfte Warm of Minister is. 's Compagnies bezittingen langs de ftranden,' zijn in Regentfchappen verdeeld; over ieder deraelver wordt een Javaan, van wat meer dan gemeene geboorte, door de Maatfchappij tot Regent, onder den naam van Tommagor, aangefteld, aan welken de kleine gefchillen tusfchen zijne onderhoorige Javanen ter beflisfing overgelaaten worden, zelfs mogen zij aan den lijve laaten ftraffen, doch niet ter dood, het geen aan den Landraad van Samarang alleen toekomt. Zij moeten'boven dien zorg draagen, dat de Javanen de Producten des lands aan de Compagnie leveren, of liever aan hun zelve, om het vervolgens aan de refpective Refidenten of Comptoiren te bezorgen. Het Contingent voor ieder van deze Regenten is bepaald, en zij moeten zorgdraagen dat dit prompt voldaan wordt, anders loopen zij gevaar yan afgezet te worden. De  Ho REIZE naar SAMARANG, De'Maatfchappij betaalt een permanente prijs voor ieder Product: dat van de rijst is, voor ieder Coyang van 3400 Pond gewigt, tien Rijksd. of vier- entwintig Hollandfche guldens; doch bij aanhoudende misgewasfen, betaalt Zij wel eens vijf Rijksd. meer: of wanneer het gebrek al te groot-is, zoo als indejaaren 1773, wanneer de fchaarsheid van dit graan op Batavia zeer groot was, door zeker voorval van den eerhen in het Graan-magazijn; of wanneer verfcheiden misgewasfen op elkander volgen, krijgen de Refidenten last om het zelf van den Inlander optekoopen, en als dan komt de Coyang wel op vijftig Rijksd. te Haan. ■ Samarang alleen heeft een Bepati, welke de naaste in rang, en een Prins van den bloede, of ■Pangorang is; evenwel heeft hij over de andere Regentfchappen niets te zeggen, dan alleen over die, welke onder het Diftrict van Samarang zelve gelegen zijn; ook is hij het Hoofd van den Landraad. Ik ben eens met dien Prins in gezelfchap geweest, aan het huis van den Samarangfchcn Gouverneur, alwaar des avonds, bij gelegenheid van den verjaardag van zijn Zoontjen, een groot festiviteit gehouden werd : hij werd naast den Gouverneur, aan zijne regtehand, geplaatst; het fcheen mij toe een man te zijn van ruim vijftig jaaren oud: een weinig meer dan de ge- woo  MACASSER, AMBOINA, enz. ut -«voone lengte: mager en bruin van aangezicht: had een kleinen baard, eene deftige houding, en was zeer bedaard in het fpreeken, zonder eenige gemaaktheid. Hij was gekleed in een kort bruin rokjen met zilveren knoopen en knoopsgaten; de mouwen floten digt om den beneden arm, tot op de handen. Hier onder een Citfche Saron, die tot op den grond hing: aan de voeten groote , en van vooren omgekrulde quarré muilen; zijn topjen of hoofddekfel was van wit linnen, dat fterk geklopt, en in eene pap van rijst bereid, zoo doorfchijnend als eene vischblaas was. Hij werd, door den Gouverneur Towangk Depate genoemd, en met veel eer behandeld. Zijn wooning of Daim, is aan de Pascébaan, digt bij het huis van den Gouverneur, dien hij ook genoodzaakt is te volgen, wanneer deze naar Boeyang, omtrent een groot half uur van daar gelegen, zijn verblijf gaat houden, alwaar hij dan ook digt bij zijne wooning heeft. Bij gelegenheid van dit Feest danften twee Ouderlingen van de Gemeente van Samarang, namelijk de Fiscaal en de Luitenant van de Artillerij, een Pluggedansjen, bekend onder den naam van het Haagfche Officiertjen, om het Gezelfchap wat te vermaaken. Ik teeken dit alleen aan, om te doen zien, dat men in deze Gewesten zoo naauwgezet niet is op het dan-  ïia REIZE maar SAMARANG , darifén der Ouderlingen, als te Groningen, fchoon de Predikant zich-onder de aanfchouwers bevond, en het ten uiterften toejuichte, niet bijvoeging, dat dit juist was volgens de fpreuk van s a l o m o n : dat er een tijd was om van vreugde optefpringen enz. — Welk een voorrecht heeft het eene Klimaat boven het andere! De Had Samarang ligt aan de oostzijde der rivier van dien naam, die omtrent drie uuren landwaards in zijn oorfprong neemt, en bijna twee honderd roeden beneden de plaats in zee valt, alwaar zij weinig meer dan twintig roeden breed is. Over dezelve ligt eene brug, die van de Had toegang geeft, naar de gewoone verblijfplaats van den Gouverneur, de Vrijheid genaamd, dewelke een fraai en ruim gebouw is, zoo als mede naar de Chineefche en Javaanfche Campons, of Voorlieden. Voor deze rivier ligt, zoo als voor alle andere rivieren op Java, een bank, die op fommige plaatfen een zagt modder, en op andere weêr een harden zandgrond heeft, daar met laag water weinig meer dan één voet water op blijft Haan. Zoo hier, als overal langs Java, heeft men maar eens in de vier- entwintig uuren kagen hoog water, behalven in de kwade mousfon , of wanneer de weste winden waaijen, des daags het hoogde en des nachts het laagde; het tegengedelde heeft in de goede of oostmoesfon plaats 5  MACASSER, AMBOINA, enz. i 13 plaats; en wanneer het laag water buiten is, zijn de rivieren op zijn hoogst, zonder dat de loop der maan hierin eenige verandering maakt. De vestingwerken van Samarang zijn in denzelfden ftaat, als alle die ik van de Compagnie gezien heb, ten uiterflen flecht: de muuren die het omringen , of de zoogenoemde punten aan malkanderen hechten, zijn als die van romulus .in den eerften aanleg. Het merkwaardigfte dat ik omftreeks Samarang gezien heb, is de Tempel der Chineezen, zijnde een redelijk groot gebouw met twee Voorhoven, van binnen met reusachtige beelden van hunne Heiligen verfierd, die fterk verguld zijn en eene fraaije vertooning maaken. Samarang heeft een fraai doch klein Kerkjen, nabij dezelve ftaat eene Graftombe van den Heer toüt le monde, weleer Hoofd Adminiftrateur en Secunde alhier. De Pakhuizen en Werkplaatfert ftaan in eene rij, alle onder één plat afdak, rustende, met eené overdekte Galderij, op pijlaaren, ruim drie honderd voeten lang, en liggende aan de z. w. zijde, digt bij de rivier. De nu onlangs gebouwde Hoofdwacht heeft, behalven de verblijfplaats voor de gemeencn, twee groote vertrekken, welke gefchikt zijn voor den Officier die de Wacht heeft. Het Gouvernement, alwaar voorheen deGouH ver-  114 REIZE naar SAMARANG, verncur zijn verblijf hield, en waar de onderfchei* den Pennisten der Comptoiren hun werk verrichten , heeft zijn uitzicht op de rivier , en is nabij dezelve gelegen. Hier zijn drie Campons of Voordeden: als de Chineefche, de Javaanfche en de Bougineefche, van welke de twee eerfte bewesten, en de laatfte beoosten de rivier liggen. De .bezetting van Samarang compleet zijnde, zal honderd vijftig man bedraagen, behalvcn eene Compagnie Dragonders, waar over een Capitein Luitenant het gebied heeft: alle de andere Militairen ftaan onder de ordres van den Capitein Commandant van Samarana. Den 16 December, wanneer ik hier honderd Coyang's rijst voor de Compagnie, en vijftig voor mij ingenomen had, ontving ik mijne depêches van den Heer van. der burg, met ordre om van hier naar Japara_ te zeilen. Des avonds aan boord van mijn fchip komende, liet ik terftond anker ligten, en begaf mij onder zeil, met een flappen landwind, koers ftellende om wat ruim op zee te loopen, om door den westlijken wind niet in de bogt van Japara bezet te raaken, en wanneer de wind aan het n. w. mogt loopen, zoo dat het te gevaarlijk was Japara aantedoen, alsdan altoos boven het Eiland Mandelique de ruimte te kunnen zoeken. Den volgenden morgen konden wij door de deinzige jucht geen land zien; doch 's middags kree.  macasser, amboina, enz» ïï$ kreegen wij het Visfchers Eiland in 't gezicht, in het z. o. omtrent drie en een halve mijl van. ons. Dit is een klein en laag Eilandjen, op *t welk twee of drie groote boomen Maan, waaraan het kennelijk is, liggende omtrent twee en een halve mijl in het z. w» van Japara. Op dezen dag de winden meest aan het N. oi blijvende, konden wij Japara niet bereiken, fchoon wij er reeds de vlag van zagen waaijen: maar des avonds om negen uuren kwamen wij ten anker op agttien vademen diepte, om, geduurende den nacht, niet door de ftroomen verleid te worden. Den 18 des morgens ten drie Uuren gingen wij weder onder zeil en met Zonnenopgang waren wij nog omtrent drie mijlen van de reede van Japara af, wij lieten voormiddags ten tien Uuren het anker vallen, digt aan de oostzijde van het Eiland de Nis; anders is de reede, in de goede of oost-mousfon, wat meer oostwaards onder den wal. Men kan zoo wel bezuiden als benoorden 't gemelde Eiland heen loopen; doch bezuiden is het? wegens de engheid, wat gevaarlijker. Achter dit Eilandx een weinig om de z. o., ligt nog een Eiland, dat rondöm zeer gevaarlijke droogtens heeft, en de Japarafche reede was klein maakt. Van het Eiland de Nis, tot aan den mond der Ha jfc  n6 REIZE naar SAMARANG, rivier van Japara, droogt het, van vijf tot twee en een halve vadem, langzaam op, en als dan is men het vuile Eiland op zijde; verder komende droogt het al meer tot zes voet, vooral wanneer men eene hoog boven water liggende klip ontmoet, de Wilvisch genoemd, op zijde liggende, alwaar het nog al meer opdroogt, met eenige blinde klippen, tot tweevoet en minder water in den mond van het riviertjen, 't welk hier flechts agt of tien roeden breed, en maar een klein uur landwaards in gelegen is, zijn oorfprong heeft. Aan de noordzijde, bij het inkomen van het riviertjen, ligt een plat bergjen, omtrent vijftigvoeten hoog, en op het westlijkfle van daar, ligt een driehoekig Fortresjen, waarvan de eene punt naar de zee, en de twee andere landwaards gekeerd zijn; in het midden der Gordijn, die deze twee laatfte aan elkander hecht, ftaat de poort; hetzelve is met eenige ftukken kanon, van onderfcheiden caliber, voorzien: alles is van fteen opgehaald , en zindelijk onderhouden: de bezetting beftond hier in één Sergeant, twee Corporaals, en zestien gemeene Soldaaten. Het overige van het bergjen wordt tot een Kerkhof gebruikt, waarop ook de Vlaggeftok ftaat. Aan de zuidzijde van het riviertjen ftaan eenige Javaanfche huizen en hutten, en omtrent zestig roeden van den mond ligt eene brug. Aan de noordzijde van de rivier ftaat het huis vaa  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 117 van den Refident, tegen over een groot plein, met lommerrijke boomen bezet, dat door een hek wordt afgefloten, 't zelve heeft verfcheiden fraaije vertrekken, die alle keurig, zindelijk, en in den Vaderlandfchen fmaak gemeubileerd zijn. Aan de linkerzijde is een fraaije Berceau van honderd twintig voeten lang, agttienvoeten breed,en tien voeten hoog, zoo digt met bloemdraagcnd geboomte in elkander gevlochten, dat men er voor eene kleine regenbui onder befchut is. Aan het einde is een Grotwerk, dat met de zijden van de Berceau des avonds met lampions geillumineerd zijnde, een verrukkelijk gezicht oplevert. Den laatften avond van mijn verblijf op Japara foupeerden wij in die Berceau, terwijl dezelve dus verlicht was. Een klein half uur hooger op, ftaat een watermolen, die jaarlijks wel vier of vijf duizend groote vbalken tot planken zaagt, welke onder den naam van molenplanken bekend zijn. Het water van de rivier, dat door een gemetfeld canaal naar den molen geleid wordt, brengt dezelve in beweeging, terwijl het andere water, door een overtoom , belet wordt nederwaards te vlieten, tot dat de molen water genoeg heeft. Een uur z. o. landwaards in, ligt de oude Javaanfche ftad Japara , oud Japara genoemd, eertijds de verblijfplaats des Keizers van het H 3 Rijk  li8 REIZE naar SAMARANG, Rijk van dien naam, alwaar nog de begraafplaats van een dier Vorflen te zien is, liggende met zij, ne geliefdfte vrouwe ter regter, en twee andere ter Imker zijde, alsmede verfcheiden van zijne kinderen. De gedaante dezer graven is langwerpig; men komt bij dezelve langs eene foort van voorhof, en een afgefloten hek, evenals in eene groote overdekte kamer. Over 't graf des Keizers, en zijne geliefdfte huisvrouw, is nog altijd een groot ftuk linnen gefpannen, het welk hun beide overdekt; en op eiken vrijdag worden hunne graven met verfche bloemen beftrooid. Niet verre van daar is een oud vervallen Moorfche fteenen Tempel, en met zulk fraai beeld - en bloemwerk, in fteen uitgehouwen, dat men zich over den arbeid der Javanen van dien tijd verwonderen moet, dezelve is ten minftcn drie honderd jaaren oud. I Am den ZCGkant> een halfuur van Japara, heeft de Refident een houten zomerhuis, en een fraai boschjen van Klapperboomen, uit welk men een aangenaam gezicht naar zee heeft, naar de Eilanden daaromftreeks gelegen: hier vongen wij eene vliegende Kat. De tegenwoordige Refident van Japara is de Heer willem van der beke, van Sluis in Vlaanderen geboortig, ruim veertig jaaren oud; een man die leeft om zijn cvenmensch wel te doen,  macasser, amboina, enz. ïï$ doen, die medelijdend is omtrent ongelukkigen, en ieder een door weldaaden aan zich tracht te. verpügten: zijn Ed. heeft hier federt den jaare 1765. het gebied gevoerd. Ik moest hier zeven honderd vijftig molenplanken laaden, en deze ingenomen hebbende, verliet ik dezen braaven Heer, met veel leedwezen, op den 21 December 1774. ïi 4 ZEs-  t*q REIZE naar SAMARANG, ZESDE HOOFDSTUK. Vertrek van Japara naar Joaita. Den 22December 1774 ligtten wij 's morgens vroeg bet anker, en zeilden naar zee, om de reize naar Joana voord te zetten, alwaar ik het overige der laading moest inneemen. Den volgenden dag met zonnen opgang, bevonden wij ons op zijde van het Eiland Mandehque, veeltijds de Duivelsklip genoemd, omdat de fchepen in de oost-mousfon hier langen tijd, door de tegenwinden en ftroomen kunnen opgehouden worden, eer zij het te boven kunnen komen. Dit Eiland is klein, doch redelijk hoog, en kan vijf of zes mijlen verre gezien worden; liggende omtrent een halve mijl van den Javafchen wal, tusfchen welken en het Eiland een pasfage is, langs drie en een halve of vier vademen, doch te gevaarlijk, door zijne engte, voor de fchepen, wordt het zelden be, zocht. Hier zetteden wij onzen derden dooden over boord, die wij federt ons. vertrek van tffi/avtagekreegen hadden. Het Eiland Mandelique gepasfeerd zijnde, ftuurden wij om het Rif, dat van den hoek van Fay^ (dis  MACASSER, AMBOINA, enz. m (die met den hoek van Lasfem de inbogt van Rembang en Joana maakt) meer dan één en een halve mijl aflleekt, naar de reede van Joana; doch de Vlag van dat Comptoir niet in het gezicht knnnende krijgen, ankerden wij met zonnen ondergang op de buiten reede. . Den volgenden dag, den 24 December, verder naar binnen zeilende, tot op drie en een halve vadem water, lieten wij het anker in den zagten modder vallen. Na het. fchip wel bezorgd te hebben; vertrok ik met 's Compagnies papieren naar de Refidcn•tie, alwaar ik 's namiddags om drie uuren aankwam. De Rivier van Joana neemt haar oorfprong van een groot meir, landwaards in gelegen, waarin zich verfcheiden kleine rivieren ontlasten. Het wordt de binnen zee genoemd, en ontlast haar overtollig water meest door deze rivier, die, na veele wendingen en bogten gemaakt te hebben, omtrent vier uuren bewesten Rembang, in zee valt. Het is eene der grootflc en'dc meest bevaarbaarde rivier van de geheele Noordkust van Java, hebbende, van den mond, een groot eind weegs opwaards, tot boven de Refidentie, twintig en meer voeten waters, en dezelve is omtrent twee honderd voeten breed. In de kwaade mousfon is de afwatering zeer fterk, doch in de goede mousfon zoo fterk niet ; het water is, gelijk in meest alle fnelloopende H 5 W  iaa REIZE naar SAMARANG, rivieren, wat troebel; doch wanneer het eetï korten tijd in potten of vaten heeft ltilgeftaan, wordt het zeer helder en klaar. Deze rivier met Permayangs opvaarende, tot in de binnen zee, komt men, langs verfcheiden andere rivieren, tot op Samarang, en voords binnen het land door, 't welk in twee of drie dagen gedaan wordt; bijzonder doet men het in de kwaade mousfon, wanneer de overtogt, buiten het Eiland Mwdelique om, te lang tegenhoudt, en veel te gevaarlijk is voor kleine vaartuigen. Voor den mond dier Rivier ligt eene breede modderbank, waarop fomtijds geen voet water blijft Haan; en van den mond tot aan de Refidentie, die ruim één uur van daar, aan de westzijde, gelegen is, loopt zij tusfchen laage en moerasfige landen door, die onbebouwd liggen, en niets dan kreupelhout en ftruiken voordbrengen, en hier en daar, wanneer de rivier, bij zwaare regenvlaagen, fterk opwelt, dikwijls onderloopen. Boven de Refidentie begint het Dorp Joana ^ beflaande uit twee rijen huizen, gebouwd langs de rivier, zijnde een klein kwartier uur lang; aan hetbovenfte gedeelte ligt de Pascébaan, en niet verre van daar ftaat de wooning van den Tommagong. Aan de overzijde vindt men de Chineefche Campon, op een Eilandjen, dat de rivier, een klein halfuur in den omtrek, hier formeert. Het  MACASSER, AMBOINA, enz; 123 Het Fort of de Logie vm Joana, is eeij Reduit met vier halve Bastions, waar binnen de Rijst-pakhuizen , de Barakken voor de Soldaaten, en de Keukengebouwen van den Refident ftaan. Ook hier ftond voor dezen het huis van den Refident, maar is nu afgebroken, en buiten, aan de oostzijde, geheel van hardileen herbouwd, en wordt zeer wel onderhouden. Deze wooning is volgens het plan en teekening van den Ingenieur HAAKgeflicht, hebbende ik'nergens in Indië een gebouw in dien grootfchen fmaak gezien. Het beflaat uit twee, tegen over elkander flaande, Hukken, die door een hooge Koepel van ruim vijf- entwintig voeten middellijn te famen gehecht zijn, rustende deze Dome op vier pijlaaren, naar de Toscaanfche orde; doch beide maar van ééne verdieping. Zij zijn beide binnen's werks zestig voeten lang, en vijf- entwintig breed: het eene is eene enkelde zaal van die zelfde lengte en breedte; het andere ftuk is in drieën verdeeld, waarvan het middelftuk regt over de deur van de groote zaal, en de groote Koepel ftaat, hebbende de diepte van vijf- entwintig en de breedte van omtrent zestien voeten, kapel's gewijs, de ingang is een fraaije boog of Portique. Ter Avederzijde zijn twee groote kamers van eene gelijke grootte, die met de Kapel dezelfde lengteas de tegenoverftaande zaal uitmaaken. De  124 REIZE naar SAMARANG, De wanden van alle deze vertrekken zijn met witte kalk, zeer na bij onze gyps komende, bepleisterd, en met fraai verguld lijstwerk, opgelegd, van boven koepel's gewijze met houtwerk befchoten, en met beeldwerk befchilderd. Hier achter ftaat een geheel van hout opgetimmerd Gebouw, met drie goede vertrekken voorzien : boven het zelve is nog een gropt vertrek, waarin de ongehuuwde flavinncn haar verblijf houden, en het Serrail zou kunnen genoemd worden. Uit dit houten huis heeft men van achter een alleraangenaamst gezicht over de Padi of Rijstvelden, dat hier en daar door kleine boschjens afgebroken, en in het verre afgelegene door het hoog gebergte van Japara bepaald wordt. Naar vooren ziet men hier op een fraai Salon, dat aan den rivierkant ftaat, en mede ten kosten van den tegenwoordigen Refident gebouwd is; zijnde van een langwerpige agthockige gedaante ' op zijde, en van boven met kalk, even als het andere Gebouw, bepleisterd, met onverguld lijstwerk. Voor het Salon ftaat een groot bordes over de rivier; doch het eenige onaangenaamc dat men aldaar heeft, is de oneindige menigte Mosquiten, die zich daar des avonds ophouden. De tegenwoordige Refident is de Heer phimp WIL-  MACASSER, AMBOINA, enz. iaj Willem neuwirth, een Vries van geboorte; agt - entwintig jaaren oud; beleefd en vriendlijk van omgang; voorheen van wegen de Admiraliteit van Amflerdam als Luitenant ter zee gediend hebbende, uit welker dienst hij nu, met den rang van Capitein, ontflagen is. — Hij kwam hier als Gebieder, en had het ongeluk, dat weinige maanden na zijne aankomst, in den vroegen morgen, de Logie overrompeld werd, waarbij verfcheiden Europeaanen vermoord, en eenige Pakhuizen verbrand werden; doch het gelukte hem nog dien zelfden dag dit gefpuis, door den bijHand van eenige getrouwe Javanen, Chineezen, en Mandhareezen , die hier met eenige vaartuigen lagen, te verdrijven, zoo dat zij de vlucht moesten neemen, met achterlaating van eenige dooden, en eenige gevangenen, welke, zonder form van Proces, oogenbliklijk gekrist werden. De voordeden op deze Refidentie zijn jaarlijks zestien duizend Rijksd. en meerder waardig, voordvloeiende uit de overwigt van rijst, die de Regenten aan de Compagnie moeten leveren, en den goedkoopen inflag, om niet te fpreeken van het geen hij voor zichzelve inkoopt, en voor de helft meerder geld weder aan particulieren verkoopt; als mede van de inzameling der menigvuldige balken, die jaarlijks aan de Compagnie, voor een  ïü6 reize naar samarang, een bepaalden prijs moeten geleverd worden, eft welke hem niets dan het arbeidsloon, het welk hier zeer gering is, kosten, zendende twee of drie honderd Javanen naar de bosfchen, om de boomen omver te werpen en tot balken te kappen. De Scheepsbouw brengt den tegenwoordigen Refident ook. goede winflenaan; want het houtwerk en de arbeid kosten hem weinig, omdat ieder Javaanfche Scheepstimmerman niet meer dan twee dubbeltjens, de Opzichters vier, en de Baas zes dubbeltjens daags verdient. Zijn Ed. heeft onlangs eene Snaauw gebouwd van honderd en ééne voet lengte, naar de malle van de oorlogs Snaauw de Zephir van Rotterdam , die van binnen zoo fraai gemaakt was als ik immer een foortgelijk Vaartuig gezien heb; welk vaartuig zijn Ed. te koop aanbood voor twintig duizend Rijksd., en heeft het naderhand voor agttien duizend Rijksd. verkocht. Er zijn nog andere voordeden van de Bhandhaary of pacht , die in naam voor de Chineezen, doch indedaad voor den Refident zijn. Eenige dagen voor nieuwejaar bragten alle de Javanen, die maar de minfte relatie tot zijne, of 's Compagnies dienst hadden , prefenten aan, meest beflaande in hoenderen, eijeren, fuiker, vruchten van 't land enz. die wat meerder waren ,  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 127 ren, zoo als de Capitein Chinees, bragten rolden fatijn. Den 1 Januarij 1775. werd er met zonnen opgang een falut gedaan van een - entwintig kanonfchoten, uit eenige kleine ftukjens, welke voor het Salon geplaatst waren, bij welke gelegenheid een Europeer, zijnde een fterk en zwaarlijvig man, die voor Conftapel ageerde, een groot ongeluk kreeg. Hij wilde voorbij één der ftukjens gaan v daar het kruit van heclaadgat, zonderde laading in brand te fteeken, was afgebrand; doch zoo dra hij er regt voor flond, ging het fchot af, waar door hij wel zes voeten verre werd weggefchoten; bij geluk was de laading zonder prop aangedreven, waardoor hij niet gekwetst, maar in de zijde, arm, en buik deerlijk gebrand werd, en bij mijn vertrek.nog niet hcrfteld was. Twee uuren daarna kwamen drie Javaanfche Regenten, of Tommagongs van onder het diItrict van dit Comptoir den Refident, met het aangevangen jaar, in dezer voegen, geluk wenfehen: Sallammat taon baro Touwang airli cajfi ou mour panjang: dat is: veel zegen in *t nieuwe jaar, God geeve u een lang leven ! De eerfte dezer Regenten, zijnde de Tomma■gong, over een gedeelte van het Landfchap Patti, fcheen mij toe een man te zijn van ruim vijftig.  ra8 REIZE naar SAMARANG, tig jaaren, met grijze hairen, en een kleenerr baard. De Heer neuwirth zeide mij , dat hij voor een der verftandigfle Javanen werd gehouden; zoo dat zelfs de soesoehoenam hem gaarne als zijn Rijksbeftuurder had willen verkiezen, 'tgeen hij geweigerd had, willende liever een gemeen Regent in 's Compagnies Landen zijn, dan een magtig Staatsdienaar onder een willekeurig Vorst; want niet alleen.kunnen zij bij die Vorsten fpoedig in ongenade vervallen, en van hunne bediening afgezet worden, maar zelfs worden zij dikwijls tot Battari (dat genoegzaam een (laaf is, die de zwaarfte en flechtfte werken moet verrichten) vernederd, tot welke excesfen de Compagnie zelden komt. Zijn kleeding belfond uit een kort rokjen; dat weinig laager dan de heupen kwam, van donker rood fluweel, hetwelk met kleine zilveren knoopjens om het lijf, onder de armen, en om de handen geknoopt was, veel gelijkende naar de Casfequynties die bij ons gedraagen worden. Het onderfte gedeelte van dit rokjen, beneden de knoopen, ftond in de rondte ftijf uitgefpannen: hier onder had hij, naar de inlandfehe wijze, een Saron, ofklecdjen om het lijf, het welk het onderlijf tot de voeten bedekte, zijnde van Javaansch gefchilderd lijnwaad gemaakt; onder dit rokjen ftak zijn Kris in een fraai gewerkte gouden fche- • de,  MACASSER, AMBOINA, enz. 120 de, zijnde de gesp van Cajou peilt gemaakt (*> Zijn Top jen was van purperfluweel , met fmalle zilveren pasfementen belegd. — Hij fprak , zoo als meest alle de Javanen van distinctie, weinig en met deftigheid. De volgende Regent was de Oom van den tegenwoordigen soesoehoenam, en mede Regent in het Landfchap Patti; doch zoo verftandig als de evengemelde Regent was, zoo on» nozel was deze, en om die reden was de Refident altijd meester van zijne voorgenomen fchikkingen in het Landfchap Patti, vermits de laatfte altijd gemakkelijk overtehaalen was. De derde Regent was de Tommagong van Joana , een groot zwaarlijvig en fraai mansperfoon; uit wiens gezicht de goedaartigheid men konde leezen; doch die mede in verfland bij den eerften niet te vergelijken was. De vierde was Regent van Caylam , en ook afkomftig van die volken. De andere Javanen willen noch hem, noch alle de Caylammers voor hun geflacht, of voor de regte Javanen erkennen , zeggende, dat zij hunnen oorfprong hebben (*) Dit wordt voor het kostbaarfte hout van bijna ge. heel Indië gehouden, en is zeer ztldfaam • het is grauwachtig wit van couleur, met zwarte fmalle banden er doOTi loopende, en zeer hatd en fiju Van draad, I  130 REIZE naar SAMARANG, ben uit de vermenging van eene vrouw met een hond. Ik heb ook den geheelen tijd, dat zij bij ons waren , niet gezien, dat een der andere Regenten met hun een woord gefproken heeft. Elk Regent had zijn Patti of Onderregent bij zich; doch daar de eerfte op een ftoel zat, moest de laatfte op den grond, op zijn hurken zitten; en wanneer zij geroepen werden , al bukkende langs den grond, naar hun toekomen , en zich aan hunne voeten neerzetten , en afwachten tot dat de Regenten zich verwaardigden met hun tc fpreekcn of iets te beveelen. Des avonds om zeven uuren kwamen die Regenten , en eene menigte Bedienden met Muziekinrtrumenten enz. weder bij den Prefident om te foupeeren. Voor het Soupé muficcerde en danfte men op de Europifche wijze; doch na den eeten werden eenige Javaanfche Dans - meisjens gehaald, waarmede ieder der Regenten, en na hen hunne Patik , op hunne wijze danften of Tandakten , op het geluid hunner eigen Muziekinftr urnen ten: als Gom gommen, Vioolen en Boudas, 'tgeen tot laat in den nacht duurde, waarna zij met hun gevolg vertrokken. Den 3 January ging ik met den Refident, 's namiddags eene vifite geeven aan den Tommagong van Joana. Dezelve ontving ons in ftatie gekleed , onder het geluid der Gommom- men*  MAC ASSER, AMBOINA, enz. 131 vten , en andere Inftrumenten. Zijne geliefdfte Vrouw en die van zijn Zoon, als mede zijne Moeder , kwamen ook bij ons, en dronken mee ons thee; eene groote zilveren fchotel, met klein fuikerwerk ftond op eene tafel bij ons, waarvan ieder, die lust had, gebruik maakte. Den 14 dier maand werden wij bij den zelfden Regent des avonds ten ecten gevraagd, dewijl eenigen tijd geleeden , zijne Dochter getrouwd was, en hij bij die gelegenheid zijne vrienden gaarne bij elkander wilde zien ; doch de Refident had op zijn verzoek het eeten op de Europifche wijze , door zijn eigen volk, laaten toebereiden , zoo dat er weinig of geene Javaanfche kost te zien was. Na den eeten werden er weder eenige Dans-meisjens gebragt, waarmede de Tommagon en zijne Zoonen Tandakten. De vrouwen waren hierbij niet tegenwoordig ; doch toen deze, kort voor dat wij vertrokken , eens voor een oogenblik bij ons kwamen , droeg men. zorg, dat de Dans-meisjens vertrokken waren , eer dat zij het vertrek intraden. Wij hadden, geduurende mijn verblijf op Joana, dagelijks ongunflig weêr van regen en wind, waardoor de laading van 't fchip vertraagd , en mij 't genoegen benomen werd , om een togtjen landwaards in , naar de binnen zee, en naar het Landfchap Patti, tot welke de Tommagon niij fierk aandrong, te doen, zoo dat ik niet verder I * Mi  132 REIZE naar SAMARANG, kon komen dan omtrent één en een half uur landwaards in , naar den tweeden Tuin van den Refident; want zijn Ed. heeft er wel vier. Eindelijk raakte het fchip vollaaden, hebbende zoo van hier, als van Rembang , behalven eene menigte balken en planken , honderd vijftig Coyangs rijst ingenomen. Den 21 January vertrok ik met 's Compagnies papieren naar boord; doch het was reeds den 24 des avonds eer ik de reede kon verlaaten , dewijl ik genoodzaakt was naar dertig leggers water te wachten , die door het ftormachtig weêr niet aan boord konden gebragt worden. Wij ligtten den 24 's avonds ten elf uuren het anker, en verlieten de reede van Joana, veel werk hebbende eer wij het fchip in vlot water hadden, vermits hetzelve ruirri twee voet in den modder zat. Den volgenden dag waren wij 's morgens met zonnen opgang bij den hoek van Lasfem , van waar wij onzen koers regt om de Oost aanftelden , om het Eiland Liibok, gemeenlijk de Baviaan genoemd, in het gezicht te loopen, doch wij hebben het niet kunnen zien , vermits wij het in den nacht pasfeerden (*). Den (*) 't Eiland Baviaan is niet groot, maar zoo mij be. richt is, fterk bevolkt, en wel zeventig of tagtig vaar- tui-  MACASSER, AMBOINA, enz. 133 Den 26 January zagen wij met zonnen opgang den berg Radiona , hoog , en verre landwaards in, op Java gelegen; als mede een gedeelte van het Eiland Madura , van waar wij ons beftek fielden, om het Eiland Solombo aan boord te loopen. Langs den Javafchen Wal van Joana af tot aan den hoek van Grisfe, (alwaar het land zich eerst zuidwaards naar Sourabaya en vervolgens achter het Eiland Madura om , weder oostwaards heen, tot aan Straat Baly uitflrekt, en van daar weder zuidwaards tot aan de Zuidzee,) is niets te vermijden: men kan dezen Wal gerust op één a twee mijlen langs loopen , als men flechts zorg draagt om de hoeken te vermijden. Verfcheiden hooge gebergtens liggen landwaards in ; het voorland is integendeel laag, kunnende echter op drie en een half a vier mijlen afftand gezien worden. Dat van Madura heb ik op agt a negen mijlen gezien; doch het oostlijkfte, zegt men, dat wel vijftien en meer mijlen verre kan gezien worden. Wij zeilden tot den 28 January oost - en noordwaards , tuigen vaaren van daar, zoo naar den Javafchen als Borneofchen Wal : zoo verre ik weet, hebben zij met de Compagnie niets uitftaande. I 3  j-34, REIZE naar SAMARANG, waards, zonder eenig land te ontdekken, wanneer wij 's morgens met zonnen opgang twee Eilanden van top zagen , in het n. n. w. gelegen , 't geen wij vermoedden dat de kleine Poeh Lattes of Water - Eilanden waren. Eerst dachten wij dat het de Noësfa Limas waren; doch welke het ook mogen geweest zijn , dit is zeker, dat deze geen van beide goed op de Kaart geplaatst zijn (*). o( tob w . mo * Den (*) Men maakt onder *s Compagnies Dienaaren een grooten ophef van de gevaarlijkheid van het vaarwater om de groote Oost , 't get-n mogelijk uit politique inzichtten, onder de hand, door de Eerfte in het beftuur wordt aangevuurd; doch ik heb 't zelve, ten minften tot bij Celebes, of Macasfèr indedaad zoo erg niet bevonden , als het voorgegeeven wordt; indien de Kaarten, die de Compagnie daarvan mede geeft , Hechts goed waren, maar deze maaken het gevaarlijk: geen van alle de Eilanden, die ik ontmoet hebbe, uitgenomen die, welke de Hen met zijn Kuikens genoemd worden , liggen goed op haare breedte, zoo als in mijn Scheeps Journaal, en ook in andere kan worden nagezien : tn deze fout maakt niet alleen alle Zeekaarten nutteloos, maar 2e!fs ten uiterften fchadelijk , vermits dit de eenigfte zekerheid van den Zee - man uitmaakt. Mogelijk gefchiedt dit mede al uit zekere inzichten, dat men liever eenige fchepen in gevaar wil ftellen, dan de fouten verbeteren, die den weg naar de Specerij Eilanden voor andere Natiën zouden gemaklik maaken; want men kan niet voorgeeven daarvan on- kun*  MACASSER, AMBOINA, enz. 135 Den volgenden dag zagen wij s'middags ten vier uuren, naar onze gisfing, het Eiland Rotterdam van fleng, in het n. o. van ons, omdat de breedte ons zulks aanwees. Wij hadden dezen morgen het ongeluk , dat een van de beste Matroozen op de voormarszeil raa , naar land uitziende , de vallende ziekte kreeg, en van daar op de regeling van 't Galjoen en vervolgens over boord viel; hij zonk terftond naar den grond, zonder dat wij hem konden redden. Wij kundig te zijn, vermits ieder fchip', bij zijn retour op Batavia een Journaal der reize, aan den expres daar toe aangeftelden Baas Kaartenmaaker, moet overgeeven, en ieder, die maar eenigzints den naam van Zeeman wil draagen, van zulke grove fouten aanteekening houdt: ik ten minften heb er verfcheiden gezien , en langen tijd onder mij gehad , waarin dezelve misflagen , waarvan ik hier boven gefproken heb, aangeteekend waren. Daarteboven geeft de Hooge Regeering een ftrikte ordre aan de fcheeps Overheden mede, om van foortgelijke zaaken eene naauwkeurige aanteekening, niet alleen in de Journaalen te houden, maar zelfs daarvan een bijzonder bericht aan den Heer Gouverneur • Generaal, of aan andere Hoofden van 's Compagnies buiten Comptoiren , overtegeeven , volgens het befluit van H. H. Ed. den den 10 December 1771 genomen; doch federt dien tijd zijn de Kaarten nog niet veranderd. I 4  \Z& REIZE naar SAMARANG, Wii zagen dit Eiland den volgenden morgen nog van Heng , vermits wij 's nachts weinig voordgang gemaakt hadden. Nadenmiddag om vier uuren kreegen wij weêr een Eiland in 't gezicht, dat wij op de diftantie van drie en een halve mijl aanliepen , en buiten allen twijfel voor Rotterdam verkenden: dus moeten de Eilanden van 's avonds te vooren de 'Noësfa Limas geweest zijn, fchoon dit wel vier a vijf mijlen ir^de breedte verfchilde. Den 31 dito kreegen wij, met zonnen opgang, vier a vijf Eilandjens in 't gezicht, de Hen met zijn Kuikens genoemd , en konden het Eiland Rotterdam , nog even van flreng , in het n. n. w. zien : wij fielden van hier onzen koers , om de Eilanden de Salines in het gezicht te loopen. Van deze Eilanden , zuidwaards aan , ffrekt zich een groot rif uit, wel vijf mijlen verre , waarop zeer ongelijke - klippige gronden zijn , op welke, op fommige plaatfen, maar zes, en op andere twaalf, twintig, en meer, vademen waters ftaan; dit wordt de Laars genoemd:: en alle de fchepen , die oostwaards aan willen , loopen hetzelve over, om den verren omweg , dien zij anders, wanneer zij bezuiden 't zelve omvaaren, neemen moeten, 's Namiddags ten vier uuren kreegen wij die Eilanden in het gezicht, in het Oosten van ons , het geen wel twee flreeken verfchilde, van het gecil>.  MACASSER, AMBOINA, enz. 137 geen, volgens de Kaart, werd opgegceven. Wij Huurden terftond z. o. aan, om wat verre van dezelve afteblijven , ten einde de Laars niet op al te droog water te pasfeeren : met het begin der eerfte wacht ftuurdcn wij o. z. o. en 's middernachts (denkende dezelve reeds gepasfeerd te zijn) regt Oost: wij hadden bij aanhoudenheid met veertig a vijftig vademen lip gelood , doch geen grond gevonden , derhalven waren wij dit bezuiden omgeloopen. Des anderen daags , den 1 February , zagen wij, kort voor zonnen opgang, de Tonyns Eilanden , welke drie in getal zijn, doch welke nu in elkander gezien werden op de ftreek van n. t. w. als mede de Eilanden de Salines , in het n. w. t. w. Van toen af ftuurden wij o. n. o. aan , naar de Eilanden , de drie Gebroeders , welke wij te gelijk, met het Eiland Tanakéke, 's voormiddags ten elf uuren , in het gezicht kreegen; het laatfte in het o. en het eerfte in het o. n. o. Bij onzen koers blijvende, ftuurden wij op de noordlijkfte der Gebroeders aan; kort daarna zagen wij het hoog gebergte van het Eiland Cele-< bes , en bevonden 's middags, aan een goede Oftants breedte, dat alle deze landen twintig minuten, of vijf mijlen, zuidlijker lagen dan in de Kaart bekend ftond. 's Namiddags ten half twee uuren wierpen wij grond met vijftien vademen lijn op het rif van I 5 Ta:  138 REIZE naar SAMARANG, Tanakéke , dwars over 't welke wij op veertien vademen pasfeerden, ftellende toen onzen koers tusfchen de noordlij kfte en de middelfle Gebroeders, doch liepen hét eerfte op een kabellengte langs om het rif, dat midden over het vaarwater van de middelfle affteekt, zonder fchade te pasfeeren , ftuurende vervolgens op het Eiland Galisfmg aan , en ankerden met zonnen ondergang op ééne mijl diftantie van 't zelve. Den 2 February, 's morgens met den dag, weêr anker geh'gt hebbende, gingen wij onder zeil, om oostwaards naar de reede van Macasfèr te laveeren , doch werden , door de flappe koelte en tegenftroomen belet om veel te vorderen. 's Namiddags ten vier uuren kwam de Equipagie-Opzichter xinsen , met ordre van het Macasfaarfche Gouvernement, om als Loots 't fchip opwaards te brengen ; doch een half uur naar zonnen ondergang kwamen wij weêr ten anker, zonder meer dan eene halve mijl, geduurende dezen dag, gewonnen te hebben. Den volgenden dag laveerden wij als vooren , zonder de reede te kunnen bereiken, fchoon wij evenwel iets gewonnen hadden. Echter gelukte het ons, den 4 February, om des nachts op de buiten reede te ankeren , evenwel niet zonder gevaar, vermits de Equipagie - opzichter , die hier zoo veel "als Loots is, de onvoorzichtigheid had , daar het reeds  MACASSER, AMBOINA, enz. .139 reeds donker was, om het fchip ter regte reede te willen brengen, en het daar door op het klippige rif, dat yan het Eiland Lij Lij zuidwaards een agtfte mrjl afffeckt, vast te zeilen , en wel tegen mijne waarfchuwing aan; doch na een.groot uur daarop gezeten te hebben, had ik het genoegen om Ouwerkerk weêr in vlotwater te brengen. Den 5 dito gingen wij met het aanbreeken van den dag weêr aan het werk, en bragten het zoo verre, dat wij 's middags voor het Kasteel Rotterdam het anker lieten vallen; wij falueerden het zelve met dertien fchoten, en werden met vijf bedankt. ZE-  140 REIZE naar SAMARANG, ZEVENDE HOOFDSTUK. Aankomst en befchrijving van Macasfèr. De Reede van Macasfèr is, in de goede of Zuidoost mousfon , een van de fraaifte die ik in Indië gezien heb, en is daar te boven zeer zeker. De Eilanden , groot en klein Lij Lij, met hunne reeven befchutten dezelve van het z. w. tot het n. , en ik' geloof, zoo men digt onder groot Lij Lij ankert, dat men er in de kwaade mousfon, wanneer de n. w. winden hevigdoorblaazen, zonder gevaar zou kunnen liggen. Het inkomen dezer reede, is tusfchen het reeds gemelde Eiland Lij Lij, en eene klip, die een groote kwart mijl , zuidwaards van de punt van 't rif van Lij Lij onder water ligt, welke men het naaste houdt, omdat er bij flecht water niets van de klip te zien is; doch als er wat zee ftaat, ziet men van verre, als men de Drie Gebroeders gepasfeerd, en tusfchen de middelfte en noordlijkfte is doorgezeild , de zee daar op rollen ; maar men houdt het laatfte voor het naafte, omdat van het middelfte een groot rif uitfteekt, en men ftuurt o. n. o. en n. o. t. o. op het Eiland Galisfmg aan, over ongelijke dieptens van zeventien  MACASSER, AMBOINA, ênz. 141 tien tot elf, zestien, negentien a twee - en - twintig vademen graauw zand met kleine fchulpjens , zoo als hier boven reeds gemeld is. Dit Eilandjen ligt een kwart mijl van den vasten wal, waaraan het met een rif vast" is , 't welk zich ook een kleine kwart mijl, ter wederzijden van daar uitftrekt: men verkent het al vroeg voor een Eilandjen. Zoo dra men het zelve op zijde heeft, ziet men om de Noord het groote Hertebeesten Eiland; vervolgens ftuurt men van hier met een open wind, om de n. n. o. ; als dan krijgt men meer kleine Eilanden noordwaards in het gezicht: als de zuidlijkfte en noordlijkfte Barrings ; het klein Hertebeesten Eiland; het Duivels Eiland, en voords het Eiland Lij Lij, waarop men, zoo als reeds gezegd is, aanfluurt en eindelijk op de Reede. De dieptens langs dit vaarwater zijn ongelijk, doch dezelve zijn tusfchen de tien en twee-entwintig vademen bepaald ; de grond is zand en zandig flek. De ftroomen, daar men wel acht op moet geeven, wanneer men het oplaveert, loopen om de n. o. en z. w.; ook moet men in het laveeren zorg draagen, dat men het niet te verre om de West laat loopen , omdat er fleenen liggen, waarop maar zestien a agtien voet water is: echter heeft men geen zwaarigheid, zoo men het groot Hertebeesten Eiland niet oostlijker brengt dan n. § 0. Met de landwinden laat men het  14» REIZE naar SAMARANG het om de West loopen , en men ankert aldaar zoo lang tot dat de.zeewind doorkomt; voords legt men het daarmede weêr naar den wal, mits men den ftroorh te baat heeft. Wanneer men het Eiland Galisfing gepasfeerd is ij kan men vrij nabij den vasten wal loopen , tot dat men het witte Graf nadert, als dan moet nien wat uitzien naar den fleen , die, het inkomen der reede ten Zuiden bepaalt; en geen branding of rolling daarop ziende , liever wat meer van den wal zeilen , tot dat groot Lij Lij , in het n. n. o. of n. o. t. n. ligt, nadien men daarvan buitenom vrij loopt; de z. b. is omtrent 50 40'. Na dat het fchip vertuit was, begaf ik mij 's namiddags ten vijf uuren met 's Compagnies papieren naar land, en vervolgens naar den Achtbaaren Heer, (Dit is de tijtel, dien men hier aan den Gouverneur geeft,) met naame, paulus godefridus van der voort. Van daar ging ik mijne opwachting maaken bij den Heer bernardus van pleuren, gewezen Secunde van dit Gouvernement, doch nu gcëligeerd Gouverneur van Ambon, om welken Heer naar zijn Gouvernement overtebrengen , mijn fchip Macasfèr had moeten aandoen. Ik verzocht beide deze Heercn , dat er toch alle mogelijke fpoed mogt worden gemaakt om te vertrekken, vermits er gegronde vrees was , dat de Oost mousfon fpoedig zou doorkomen, en er dus eene  MACASSER, AMBOINA, enz. 143 eene lange reize voor handen zoude zijn , 't welk beide die Heeren mij toezeiden. De plaatfen hier in den omtrek zijn zeer vermaakelijk, zij liggen in eene uitgeftrekte vlakte, die op zeven a agt uuren afftand ten Oosten tegen een hoog gebergte aanftoot, het welk dit gedeelte van Celebes, bewesten de Bogt van Boni , en bezuiden den Golf van Tomini in tweeën fcheidt: dit wordt de berg of 't gebergte van Bonthein. genoemd, omdat die Landftreek, in het afgaan van dezelve, om de Zuid ligt. In deze vlakte ziet men overal zoo verre het oog draagen kan, niets dan Rijstvelden, en Weilanden, die hier en daar door kleine boschfehadiën van vruchtdraagend of lommerrijk geboomte afgebroken , en door beekjens uit groote rivieren , die van het gebergte afvlieten , befproeid worden. De jaargetijden, hier bekend onder den naam van mousfons , zijn dezelfde als op Java , wordende de Zuidoost voor de goede, en de Noordwest voor de kwaade gerekend. De eerfte brengt altijd, ten minften op de landen bewesten het hier bovengemeld gebergte gelegen , een helderen hemel en droogte; de laatfte zwaare winden en felle aanhoudende regen mede; doch beoosten 't zelve heeft het tegengeftelde plaats; want daar hier de Zuidoost mousfon , het fchoone weder aanbrengt, heeft men op die plaats niet anders  144 REIZÈ naar SAMARANG, ders dan wind en regenbuijen; zoo dat de zomer en winter hier geen agt uuren van elkander verfchillen. Het voornaamfte Product, van dit Eiland Celebes is de rijst, die het meer oplevert dan genoegfaam is om zijne Inwooners, die zeer talrijk zijn, te voeden; doch zij is zoo goed niet als de Javafche rijst. Ook wordt er veel catoen gewonnen, waar van de Inwooners vrouwe kleedjens weeven , die voor de fijnfte van gantsch Indië gehouden worden. Ook vindt men goud in het Rijk van Loehoe , en ten Oosten, het welk gedeeltelijk voor de Maatfchappij op Gorontalo wordt ingebragt. De Slaavenhandel gaat hier ook al zeer in zwangwordende de meeste plaatfen om de Oost, op Batavia en Java daar mede van dit Eiland voorzien. De Slaaven worden voor het grootfle gedeelte geftolen , en in flilte aan de Europeërs verkocht, die dezelven met hunne vaartuigen vervoeren. Van de verfchillende volken die men Op Celebes vindt, zijn de Boniërs, of Bougineezen, en de Macasfaren het meest bekend, zijnde die laatfte wel de voornaamile , welke door 's Compagnies wapenen tot het bondgenootfehap gebragt zijn: derzelver landen liggen ook omftreeks die der Compagnie, dus zijn zij inde gefchiedenisfen meer bekend geworden dan de verder afgelegene Rijken en Volken. De  MACASSER, AMBOINA, enz. 145 De Boniërs, thans de magtigfte Natie op Cé» iebes , (fchoon zij ovei' honderd jaaren in geene vergelijking kwamen bij de Macasfaren , die toen ter tijd de magtigfte volken van Celebes waren,) zijn middelmatig van lengte , fterk gefpierd , ligt bruin van couleur, men vindt er zelfs, die zeernabij de blanken komen , bijzonder onder de vrouwen, die welgevormd zijn van aangezicht , Uitgenomen dat haare neuzen wat platachtig Zijrt. De Macasfaren integendeel zijn zoo fraai niet ; maar zien er manlijker en oorlogzuchtiger uit; zij hebben ook meer moed, en zijn grooter vijanden van verraad , daar de Boniërs hunne tegenpartij nooit voor de vuist zullen aanvallen, maar hen verraadelijk van kant trachten te maaken : zelfs die geene, die hun nooit iets misdaan hebben , zullen zij het leven beneemen , wanneer zij het flechts zonder ontdekt te worden kunnen verrichten , al ware het maar, zoo als zij voorgeeven, om hunne Kfisfen te beproeven, of die wel goed zijn, waarvan de Europeaanên op Macasfèr zeer dikwils, zelfs nog bij mijn kortftondig verblijf op die plaats, het ongelukkig flagtoffer geweest zijn. Hunne Krisfen en Asfagayen zijn meestal ver* giftigd, als mede hunne Spatten , waarmede zij kleine pijltjens, nog al op een verren afftand, wegblaazcn. Hunne kleeding beftaat uit een ftuk catoen >9 K rood  i46 REIZE naar SAMARANG, rood of blaauw , 't welk om het lijf gewonden , of tusfchen de boenen doorgehaald wordt. Zij gaan met het bovenlijf naakt: om het hoofd draagen zij mede een ftuk cacoen , even als onze zakdoeken, waarmede zij hun hoofdhair, dat zeer lang en git zwart is, bedekken. Op andere plaatfen van hun ligchaam , laaten mannen of vrouwen geen hair groeijen , maar plukken het met wortel en al uit, zoo dra het zich vertoont, zoo als ook alle de Mahomedaanen in Indië gewoon zijn. Hun vocdfel beflaat in rijst, visch en pifang, en hun drank is water, fchoon er ook Saguweer valt. De Bonifche vrouwen zijn over het algemeen fchooner dan die van eenige andere Indifche Natiën ; men vindt er zelfs onder , die in Europa voor fchoonheden zouden kunnen doorgaan, indien zij zoo blank en bloozend waren als de onze: zij zijn alle driftig naar het Phyfïque der liefde, en dat Inftinéï volgende , laaten zij niets onbeproeft om hetzelve te voldoen ; om deze reden worden de Bonifche meisjens door de Europeërs in Indië voor Bijzitten gezocht. Mij is door den Heer van pleuren , die hier agt jaaren heeft doorgebragt , en meer andere geloofwaardige menfehen verhaald, dat er onder de Bonifche en Macasfaarfche vrouwen veele gevonden worden, die het geheim bezitten , om dopr zekere kruiden,  MACASSER, AMBOINA, emz. 147 den, en andere middelen, de mannen , die eerst het met haar gehouden , doch daarna haar verlaa-» ten hebben, niet alleen onbekwaam te maaken om haar verder ontrouw te worden , ( zoo als et onder de Portugecfche vrouwen op Batavia ook gevonden worden,) maar daar te boven , die ongelukkigen daar voor zoo weeten te flraffen , dat het gezondigd hebbende deel ten eenenmaa- len verdwijnt, met dat gevolg, dat maar de eerbaarheid verbiedt mij zulks te vernaaien. De algemeen hier aangenomen Godsdienst is de Mahomedaanfche , welke hun vier wettige vrouwen toeflaat, wanneer zij dezelve onderhou* den kunnen, doch als zij malkander niet aanflaan fcheiden zij alzoo ligt van den anderen , als zij bijeen gekomen zijn. Hunne begravenisfen zijn Zonder veel omllag» het lijk wordt in een fluk wit linnen gewonden, en dus in het graf gelegd , Waarop eenige ruikende bloemen Worden geltrooid ; en voords aan het hoofd- en voeten einde twee fteenen öpge* richt. Dit is al het geen de kortheid van mijn verblijf mij heeft toegelaaten, omtrent deze volken1 te onderzoeken , die door het geheele Oosten vermaard zijn. Het Kasteel Rotterdam, het Welk door de Macasfaren , met hulp der Portugeezen gebouwd is, ligt Omtrent vijftig roeden van den oever icgen over dereede, alwaar een zee-hoofd uitK s Jleekt^  148 REIZE naar SAMARANG, fteekt, bij het welke vijfden a zestien voet water is, en voor de ontlaading der goederen dient. Het plan van deze Fortificatie, is te vinden in het leven van de Gouverneurs Generaals, en de fchikking der Gebouwen is nog even dezelfde. De Kerk is federt weinige jaaren zindelijk herbouwd , en kan omtrent twee honderd menfchen bevatten: de Gouverneur heeft zijne zitplaats onder een verhemelte, tegen over den predikftoel, op een geheel vergulden zetel. De muuren der vesting zijn hoog en fterk, van klipfteenen opgebouwd: wanneer men de Landpoort uitgaat, komt men op eene groote vlakte, aan welker noordzijde de Negerij Vlaardingen ligt, alwaar de meeste Europeërs woonen. De ftraaten kruisfen elkander met regte hoeken, naar de vier hoofdftreeken: de meeste zijn ruim , en met redelijk fraaije huizen bezet. Aan het einde van een derzelver ftaat het Weeshuis, dat een groot doch zeer vervallen Gebouw is. De Chineezen woonen hier alle bij eikanderen in ééne ftraat, die ook naar hun genoemd is. Het wordt de Negerij genoemd; doch verdient veel eer den naam van eene kleine ftad j dezelve is rondom met een hek afgefchut, en met poorten die des nachts gefloten , en bewaakt worden. Buiten de Negerij , ten zuiden, ftaat eene reeks Gebouwen , welke dezelve aan dien kant be-  MACASSER, AMBOINA, enz. 149 bepaalen, alwaar thans ook de wooning van den Gouverneur ftaat. (*) Ten zuiden van het Kasteel is het Campon Baro , alwaar meest Inlanders , en weinige Europeërs woonen; hier vindt men ook eenige weinige fteenen huizen. Tusfchen dit en het Kasteel ligt het Kerkhof, alwaar ieder Europeer, die flechts van eenig vermogen is, zijn eigen graf heeft, welke met tombes boven den grond zijn gemetfeld, en wit gepleifterd, waarop ook de naamen van die gecnen welke er in begraven zijn, of van hun die dezelve in eigendom bezitten, uitgehouwen zijn. De Godsdienst wordt er waargenomen door één Predikant, welke de graaf heette, een allerbraafst man, en een der beste, die ik in geheel Indië ontmoet heb: hij was een vijand van allen twist ; hij rustte niet, wanneer er onder zijne Gemeente waren , die in oneenigheid met elkander leefden , voor dat hij dezelve uit den weg geruimd had: voor het overige bemoeide hij zich nooit met eens anders zaaken : hij was geheel vrij van allen geestlijken hoogmoed, zoo eigen aan fommige der gewijde Priesterfchaar. Zijn 0111- (*) Niet verre van de Negerij Vlaardingen, ligt het Campon Bougis, en Campon Maleis. K 3  150; REIZE naar SAMARANG, omgang was vriendlijk en lieftallig, zónder mees. terachtig te zijn, of zijn evennaasten te veroordcélc-n. In gezelfchappen was hij aangenaam, en tevens leerzaam, en of fchoon toegeevend, hoorde men in zijne tegenwoordigheid nimmer iets onordenlijks voordbrengcn, of het geen de goede zéden kwetfen kon: eindelijk, hij was een man, die de gulden Icsfen, van Gód en zijnen naasten lief te hebben , zoo verre men uit zijne daaden eordeelen kon, volmaakt zocht te betrachten. —I Ik heb 's mans karakter wat breeder gefchetst, omdat zulke Euangelie - Dienaars zeldfaam in Indië gevonden worden. De post. van Gouverneur is hier zeer intricaat; de belangens der Compagnie , die. in alle andere plaatfen (behalven Tematen^ op den handel oitloopen , zijn hier van eene tegcnovcrgcflelde natuur.- Oppervlakkig: bcfchouwd:, is Macasfèr een fchadelijk Conquést geweest, vermits het een jaarliikfche Lastpost is van negentig duizend gulden;' doch als, men het van nader bij beziet, is het eene van die bezittingen , welke de Compagnie allcrnoodzaaklijkst nodig heeft, ter prsfervade van den privaciven Specerij handel. De ligging van Celebes , in de nabijheid dier Eilanden , welke dit kostelijk Próduft opleveren; de magtige volken, die het bewoonen; en hunïie bekwaamheid tot den zeevaart, en koophandel, hebben hun al vroeg genoopt, om aldaar han-  MACASSER, AMBOINA, enz. 151 handel te drijven , en zelfs langen tijd voor de komst der Europeërs in deze Gewesten; welke Specerijen zij van daar naar de, te dier tijd algemeene , marktplaatfen , Bantam en Malacca overvoerden, van waar zij door andere Kooplieden, uit het Weste van Indië, werden afgehaald, en langs de Roode - Zee , of te land, met de Carravanen naar Alexandris , Aleppo, en eindelijk ook naar onze Gewesten werden overgebragt. Behalven de vrees, welke de Maatfchappij natuurlijk voor deze Competiteuren, in haaren Specerij handel, moest hebben , kwam hier ook nog bij , dat de Portugeezcn , haare erfvijanden , zich hier trachtten vast te nestelen , waardoor haare bezittingen, in de Moluccos, en nabij gelegene Eilanden , geduurig in gevaar bleven, om bij de minfte afwisfeling der fortuin , Haar, of weder ontnomen, of ten minden in eene geduurige onrust gehouden te worden. Dit bragt dan ook eindelijk bij Haar een befluit te weeg , om dien doorn uit den voet te rukken , 't welk Haar , in den jaare 1667, onder den Heer Speelman als Veldoverde, bijzonder wel gelukte; waarbij onder anderen aan Haar het Fort Rotterdam ook werd afgedaan , het welk te vooren den naam voerde van Oedjonpandang, door de onze , bij verbastering Jonpandan genoemd; doch men moet in aanmerking necmen, dat die oorlog alleen tegen de MacasK 4 faren  15? REIZE naar SAMARANG, faren of het Rijk van Goack gevoerd werd, en dat de Vorften van Boni Soping enz. op dien tijd zeer gering in vermogen zijnde , en de grootheid van Goach met nijdige, oogen aanziende, zich te famen met de Compagnie, bij het Bonays contraél, tot het welk de Macasfaren naderhand ook gedwongen waren toe te treeden , en welk verbond op den 18 November 1667, gefloten is. Sedert dien tijd was het politiek fyftema der Maatfchappij , om Boni groot, en Goach klein te maaken , 't geen nog in laatere tijden eene bronwel geworden is van meerdere oorlogen. Doch om meerder licht aan de zaaken van Macasfèr te geeven , is het nodig de voornaamfte Rijken en Staaten van Celebes te lecren kennen, en eene fchets hunner gefchiedenis, tot op dezen tijd toe , te hebben. Hier omtrent is mij een Handfchrift ter hand gekomen , 't welk de Heer blok, wel eer Gouverneur van Macasfèr, uit echte gedenkfchriften heeft opgefteld, en tot op zijnen tijd toe, namelijk, tot het jaar 1759 vervolgt , om echter niet te herhaalen, het geen door valentyn reeds mogt befchrevenzijn, (Vermits ik Zijne Befchrijving van Macasfèr misfe,) zal ik het aanmerkcnswaardige, het welk federt het begin dezer eeuw is voorgevallen , kortlijk óp» geeven.. AGT-  MACASSER, AMBOINA, enz. 153 AGTSTE HOOFDSTUK. Korte befchrijving der voor naamfe Rijken en Staaten van Celebes» Irïet Rijk van Macasfèr, het welk met dat van Tello en Sandrabony, voor de verovering der Hollanders , zoo naauw met malkanderen verbonden was, dat het als 't ware maar één Rijk uitmaakte, ftrekte zich uit van Boekboek , in de bogt van Boni, tot den hoek van Lasfem, (in onze Kaarten Lasfaa genaamd,) en van daar westwaards op tot den hoek van Touratte of Tannakóke , vervolgens van daar langs de Westkust , noordwaards , tot aan Tanette of Aganondje, en te land tot aan het tegenwoordige Boni, en Soping, in welke landftreek dan ook de oorfpronglijke fpraak der Macasfaren gefproken wordt. De Koningen van Goach en Tello worden beide Koningen van Macasfèr genoemd , fchoon ieder een afzonderlijk Rijk is, en zij de naamen naar hunne Refidentie plaatfen Goach en Tello voeren. De oude Macasfaarfche overleveringen gewagen, volgens een bijzonder Handfchrift, het welk uit die taal is overgezet , en het welk ik geleezen I 5 heb,  1-54 REIZE naar SAMARANG, heb , van vier Koningen voor de komst van toemanoerong, 't geen zoo veel wil zeggen , als een die uit den Hemel is nedergedaald. Volgens deze overlevering dan, gebeurde het op zekeren tijd, na het overlijden dezer vier Behcerfchers, dat er eene fchoone vrouw, met een gouden keten omhangen, uit den Hemel nederdaalde, welke de Macasfaren voor hunne Koningin aannamen, en wel onder den naam van toe- manoerong. Op het hooren van het gerucht, dat er zulk eene fchoone vrouw uit den Hemel was nedergedaald, begaf de Koning van bantam zich derwaards , en verzocht om niet haar een huwelijk aan te gaan , fchoon hij reeds te Bonthcin gchuuwd was. Dit gelukte, en uit dit huwelijkwerd een zoon verwekt , van'welken t oe manoerong twee a drie jaaren zwanger ging, zoo dat het kind terftond na zijne geboorte kon gaan én fpreeken 5 doch was zeer mismaakt van gehalte , en zijn naam was toema-salincaiseRieng. Toen hij volwasfen was, brak de gouden keten, die zijne moeder uit den Hemel had mede gebragt, in twee Hukken, wrarna zij met de eene helft der keten , als mede haar man en deszelfs broeder op één oogenblik verdweenen, laatende het Rijk , met dc andere helft der keten , aan haaren zoon na. Deze keten, waarvan dé Macasfaren zeggen, dat dezelve fomtijds zwaar,  MACASSER, AMBOINA, enz. 155 zwaar, fomtijds ligt, nu eens donker, dan weêr helder van couleur was , is na dien tijd altoos een der voornaamfte Rijksfieraaden der Koningen van Goach geweest, doch dezelve zou, zoo mij bericht is, in de Revolutie van crain bontal a n c a s , benevens meer andere Rijksfieraaden, zijn verlooren geraakt. Van dezen Zoon , die met zijne drie opvolgers niet zoude zijn geftorven , maar na veele jaaren geregeerd te hebben, even.als hunne ouders zouden zijn verdweenen, rekent het Handfchrift den oorfprong der Goafche Vorften : en volgens hetzelve begon de xvni Koning zijne regeering, onderden naam van paducca si 111, sultan sjaha bad in ismacl. Deze heeft, fchoon korten tijd geregeerd hebbende , een hevigen oorlog gevoerd, tegen den Koning van Boni , welke met de wapenen der Compagnie verfterkt was. Hij werd den 30 Augustus 1712 door de negen Goafche Rijks Stenden afgezet, en in deszelfs plaats de toenmaalige Koning van Tello verkooren, die den naam droeg van mappa o r a n \ gie, doch als Koning van Goach den naam aannam van paducca siri sultan sira jou deen. In den jaare 1718 vluchtte de Macafaarfche Prins, de naderhand zoo vermaarde Rebel, ca- reinc, of crain bontalancas UÏt Goach, om-  ï56" reize naar samarang, omdat hij eene dochter van den voorigen Koning had dood gefchoten, en wel het eerst naar de onze, alwaar hij in het Campon Baro woonde , onder 's Compagnies befchenning. Naderhand is hij weêr van hier naar Sumbawa gevlucht, en woonde aldaar den oorlog bij , die tusfchen de Sumbawereezen en Baliërs gevoerd werd, waarin de Koning der «erstgemclde fneuvelde, met wiens dochter, naderhand Koningin van Sumbawa, hij gehuuwd is, terwijl haare moeder zich met den Koning van Goach in het huwelijk begaf, die daarna haare dochter aanzettede, om van crain bontalancas te fcheiden, en zich aan een Prins van Sumbawa te verbinden. In het jaar 1724 deed de Koning sira joude en aan zijn Zoon afltand van het Rijk van Tello , en zelfs het Rijksbeftuur van Goach in handen genomen hebbende , gaf hij een weinig daarna de Macasfaarfche Prinfen , en bijzonder bontalancas zóóveel ongenoegen, dat deze laatfte niet alleen hierdoor, maar ook door zijn gedwongen huwelijksfcheiding wanhoopig geworden zijnde, een voorneemen nam, om zich op den Koning te wreeken. Om nu zijn oogmerk te bereiken, haalde hij niet alleen verfcheiden misnoegde Macasfaarfche Prinfen, maar zelfs Boniërs van hoogen rang in zijn belangen over en verbond zich zelf naderhand op het allerplegügst, met de befaamde roovers aroe soenkang, en  MACASSER, AMBOINA, enz. 157 en zijn Capitein touassa, om niet alleen de Koningen van Goach en Boni te onttroonen, maar ook de Nederlanders geheel uit Celebes te verjaagen. Aldus begon hij in den jaare 1734 het oorlogsvuur op bont'hain te ontfleeken , 't welk zich wel haast overal verfpreidde. In dezen oorlog behaalde bontatanias, in den beginne, veel voordeden, en maakte het den Koning van Goach zoo benaauwd, dat hij op den 5 November 1735 uit Goach naar Tello vluchtte, waarop de Macasfaarfche Stenden terftond zijn kleinzoon , bijgenaamd malawangase abdul haerman sjoer tot xx Koning van Goach verkooren ; doch deze , al mede door het geluk der wapenen, der rebellen, genoodzaakt zijnde, zijn Rijkflad te verlaaten , welke terftond door crain bontalancas in bezit werd genomen , nam , met een goed gedeelte Macasfaren de vlucht , tot onder het Kasteel Rotterdam, alwaar hij zich in het jaar 1739 onder befcherming der Compagnie begaf. Crain bontalancas meester geworden zijnde van het land van Wadjo, en gedeeltelijk van het Bonifche Rijk , was kort te vooren naar 's Compagnies noordere Provintiën komen afzakken , en liet zich aldaar als Koning van Goach inhuldigen. Weinig tijds daarna liet hij het Kasteel Rotterdam,  *5$ REIZE naar SAMARANG, dam , uit naam der nu drie verëenigde Rijken van Boni Goach en Wadjo opeisfchen; doch dewijl het Miniflerie zoo fchielijk niet tot de overgave befluiten kon , zoo verfcheen al fpoedig de gchcele magt van Goach en JVadjo op de vlakte voer het Kasteel , welks bezetting op denzelfden dag, zijnde den 16 Mey 1739 den vijand te gemoet trok, verfterkt zijnde met een gedeelte Bo meers, die de Compagnie genegen waren, mitsgaders de onderdaanen van de Compagnie. Deze vielen met zoo veel moed op dezen vijand aan , dat zij weldra hem op de vlucht floegen, waarjpa de onze eene batterij van zestien Hukken kanon opwierpen, en , na deze onder een goed commando gelleld te hebben, zegevierend wederom naar het Kasteel terug keerden. De vijand verfchanlle zich tegen de onze 5 en dagelijks vielen er eenige fchermutfelingen voor rot op den 14 July het gefchut , wegens de' droogte des lands , kon overgevoerd worden , waarop onze bezetting wederom uittoog , ■ en na zich met de Bonifche en verdere opgekomen bondtgenooten , en onderdaanen , benevens de hier voorgemelde gevluchte Macasfaren veréénigd te hebhen, den vijand op den 17 July, des morgens vroeg, met eene ftille trom, op het lijf viel, cn na een hardnekkigen tegenfland , na den middag ten vier uuren, eene volkomen overwinning behaalde.  MACASSER, AMBOINA, enz. 159 Deze overwinning was van des te meer aanbelang , omdat daardoor de hoop van de zoogenaamde wclgeïntentioneerdc Macasfaren, die zich bij de onze hadden gevoegd, verijdeld werd; want deze waren meest alle den rebel toegedaan, en met hem afgefproken om, zoo dra de balans maar cenigzints tot zijn voordeel overfloeg , hunne wapenen tegen de Onze te zullen keeren, en hem toe te vallen. Wanneer de vijanden , drie dagen daarna, de kans nog eens wilden waagen, werden zij op nieuw door de onzen geflagen en op de vlucht ge.dreven , met achterlaating van veele dooden en gekwctflcn, onder welke laatfle crain bontalancas, die met al zijne troupen zich binnen Goach geworpen had, zich bevond. De onzen volgden hen, en kwamen 's namiddags ten drie uuren voor de ftad , en wierpen terftond eenige batterijen op , welke des avonds nog in gereedheid waren , waarop de Artillerie des nachts nog zoo veel uitwerkte, dat des anderen daags morgens ten vier uuren den Admiraal en Veldoverften smout bericht werd, dat de vijand de ftad had verlaatcn, en naar het gebergte gevlucht was; waarmede de oorlog,, aan deze zijde van Celebes eindigde. Terftond daarop werden de Rijksfieraaden opgezocht, en te famen met het Koningrijk van Macasfèr aan den te vooren gevluchtten Koning abdul haermaH stoer,  ïó*ö REIZE maar SAMARANG, sjoer , en aan den Rijksbeftuurder overgegeevcn. Voords kwam de meeste aanhang van crain bontalancas ootmoedig om genade bidden , onder welke zich een man van over de honderd jaaren bevond, genaamd crain a l amanpang, zijnde een jonger broeder van den in de voorige eeuw gevluchtten crain pomliaan, die bij het ovcrgeeven van zijn Kris aldus fprak : „ Ik heb deze ftad Goach in haar allergroot„ ften luister gezien, toen zij nog over het ge,, heel Eiland Celebes heerfchappij voerde; daar„ na in haare eerfte vernedering, toen wij door '„ de Compagnie overwonnen werden ; echter „ bleef zij, bchalven het verlies van haargroot„ ften luister, nog bewoonbaar, en in achting; „ doch nu fchijnt dezelve als in een puinhoop „ te zijn veranderd. — De eerflemaal heb ik „ mijn Kris op Samboepo , de tweedemaal op „ Sourabaja, en nu, voor de derdemaal, aan de „ overwinnende wapenen der Compagnie over„ gegeeven; nu blijft er flechts voor mij over, „ dat ik, na het verkrijgen van pardon, in vrede „ fterve. " Dit pardon werd hem gulhartig toegcflaan , ook werd hem zijn Kris weder terug gegeeven. Weinig tijds daarna vernam men , dat crain bontalancas aan zijne wonden was overlecden. De  MACASSER, AMBOINA, enzv x6\ ■ ' De Koning abdul hairman sjoer , den &7 July 174 a , in den ouderdom van zeventien jaaren overleeden zijnde , werd zijn broeder tot opvolger van het Goachfche Rijk verkooren , zijnde genaamd mappa babassa, een kind van agt jaaren oud , onder de voogdij ftaande van den Rijksbelhiurder crainmadjennang. Onder de regeering van dezen viel niets van aanbelang voor. Hij overleed den 21 December 1753, en werd opgevolgd door zijn zoon amas madina, bijgenaamd pattema t har ie den xxii Koning van Goach , en werd in den jaare 1758 door den Rijksbeftuurder, die te gelijk zijn grootvader was, hernoemd met den naam van battara goach. Tot hiertoe gaat het handfchrift van den Heer blok. — Voords is mij nog het volgende verhaald. Dat na het overlijden van dezen Grootvader, het Rijksbeftuur in handen kwam van dén Oom van den Koning battara , welke door eene verregaande eerzucht om zelf de kroon te draagen, gedreven zijnde , zijn wettigen Vorst zoo veel leeds berokkende, dat hij zijn Rijk en geheel Celebes verliet, en westwaards aan , onbekend waar heen, de vlucht nam. Doch de Rijksbeftuurder ziende , dat de zaaken met de Rijks Grooten nog tot geene genoegfaame rijpheid gebragt waren, om zelf de kroon L te » I  !6a REIZE naar SAMARANG, te aanvaarden , bragt re weeg, dat een jonger broeder des Konings tot den troon van Goach verheven werd , en wist zijn zaaken ondertusfchen zoo wel te beleggen, dat deze Vorst, tot wanhoop gebragt zijnde, mede de vlucht nam, waarna hij zich tot Koning liet inhuldigen., en den post van Rijksbeftuurder zelf waarnam , om geene gelegenheid te geeven dat hem dezelfde rol gefpeeld wierd, die hij te vooren gefpeeld had. Deze regeerde nog bij mijn verblijf op Macasfèr , in het jaar 1775. Hij werd mij befchreven als een zeer verftandig Vorst, die zijne onderdaanen recht deed wedervaaren, en op al het geen buiten zijn Rijk omging naauwkeurig acht gaf: bijzonder op het Bonifche Rijk, 't welk hij, zoo als alle voorige Koningen van Goach, een altijdduurenden haat toedroeg, omdat deszelfs grootheid op den ondergang van het Macasfaarfche Rijk gebouwd is. Die zelfde haat heeft ook te Boni diepe wortelen gefchooten, en laat niets onbeproefd , om door middel van de Compagnie Macasfèr meer en meer te vernederen en het zelve door allerlei laagen bij dezelve verdacht te •maaken. Hier omtrent gebeurden er in den jaare 1770 , bij de aankomst van den tegenwoordigen Gouverneur paulus godefredus van der voort, het navolgende : De Koning van Boni bericht ontvangen hebbende, dat er een  MACASSER, AMBOINA, zm. 16*3 een nieuw Gouverneur van Batavia itond over re komen , liec den Koning van Goach door de de derde of vierde hand waarfchouwen , dat met hem één der gevluchte Vorften zou overkomen, welken men op den Rijkszetel van Goach zou herftellen, hem gevangen neemen, en in ballingfchap zenden. Om dit laatfte oogmerk te bereiken, zou men trachten gebruik te maaken van de gelegenheid , wanneer hij als Koning van Goach, volgens het oud gebruik, den eed aan de Compagnie kwam vernieuwen , en de nieuwe Gouverneur het beftuur zou hebben aanvaard (*). Die (*) De eed van trouwe eri bondgenootfchap aan do Compagnie, wordt door dezen en door den Koning van Boni, met de volgende plegtigheden afgelegd: De Koning, in een goud lakens kleed uitgedost, ea omhangen met de keten, welke de Compagnie hem, ten teeken van bondgenootfchap , gefchonken heefc, waarvan elke fchakel een bloem verbeeldt, en van louter goud gemaakt is, waaraan een op de borst hangende gouden medaille is vast gehecht, met de eerfte letteren der veréénigde O. I. Compagnie daarop gegraveerd, vertoont zich met zijn hofftoet en lijfwacht in en voor het Gouvernemenf op het Kasteel Rotterdam. Zijn Gevolg danst daar alvoorens den oorlogs dans , met Krisfen en AlTagayen, vervolgens wordt den Koning een capittel uit den Coran, op het eedzweeren toepas felijk, in het Arabisch , voorgeleezen, waarna de Koning , met diepen eerbied bezield, zijne beide handen te famen vouwt, en h 2 ériP-  i6"4 REIZE naar SAMARANG, Die Vorst hier door misleid, vervoegde zich op den bepaalden tijd voor het Kasteel Rotterdam, niet met zijn gewoon gevolg, maar met vijf a zes duizend welgewapende mannen , enwilde zonder deze in het Kasteel niet komen , tevens reden geevende, waarom hij zich dus gewapend vertoonde; doch toen het Miniflerie hem de ongegrondheid , en Waarblijkende logentaal1 hiervan aantoonde, liet hij zich gezeggen, en alles liep zonder verdere7moeilijkheden af; zoo dat de Boniërs in hun oogmerk werden te leur gefield. Echter was de Koning op het Gastmaal, 't welk de Gouverneur dien dag en nacht aan de inlandfche Vorfien en Hoffloet gaf, zoo ingetoogen en op zijn hoede , dat noch hij , noch de zijne , niet alleen geen wijn , maar zelfs geene van de fpijzen , die hun aangeboden werden , gebruiken wilden. Ik heb dien Vorst tweemaal gezien , hij is lijvig van geflalte , deftig in zijne houding en ge- baar- driemaal op dat boek legt, en vervolgens aanzijn hoofd' breng-; daarop neemt hij zijn Rijkskris, fteekt den zeiven met de punt in eene zilveren, hoorn met water , roert hetzelve daarmede om , en-laat eenige droppelen, die aa» de punt der Kris zijn blijven hangen, op zijne tong vajlen; en hier mede is de eed, op de plegtigfte wijze af. gelegd.  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 165 "baarden; doch hij fchijnt mij toe opmerkzaam en achterhoudend te zijn in zijn voorkomen. De Koning van Goach kan niet willekeurig regeeren, hij is onderworpen aan de wetten van het land, en kan niets, dan met goedvinden en toeftemming der Rijksgrooten, verrichten. De misdaaden worden naar die wetten en niet naar willekeur geftraft; zijne geheime Raaden worden Tomani lalangs genoemd. Elke Negerij heeft een Hoofd, die den naam draagt van Galarang: dit is reeds door den VIII. Koning, in het begin der zestiende eeuw, dus ingefteld, misfchien door aandrang der Portugeezen, die onder de regeering van dezen Koning, in het jaar 1512, alhier het eerst zijn aangekomen, en eene plaats tot verblijf hebben gekreegen. De opvolger van dezen heeft de maaten en gewigten tot een algemeen gebruik verordend, de prijzen op de handel - waaren gefield, buskruid gemaakt en het eerfte grof gefchut op de wallen van Goach gebragt: daarna heeft hij de Maleijers niet alleen toegelaaten, zich in zijne Staaten neêrtezetten, maar hun, onder meer andere voorrechten, toegeftaan, om een Tempel te bouwen en openlijk den Mahomedaanfchen Godsdienst te verrichten, welke hier zoo veel velds won, dat de Macasfaren, omtrent het jaar 1588, met behulp der Maleijers, een Cezandfchap naar Mecca jL 3 zen»  i66 REIZE naar SAMARANG, zonden, om van daar een Stadja, of Priester te haaien, die hun in dien bedrieglijken Godsdienst kon onderwijzen, welke eindelijk onder den XIII. Koning, sultan allah oudien, inden jaare 1603 , door het geheele Macasfaarfche Rijk is aangenomen, en dwongen de Boniërs, drie jaaren daarna, om denzelven insgelijks aanteneemen. Het toppunt der hoogde Macasfaarfche grootheid, was omtrent op het midden der voorleedene eeuw, wanneer derzelver Vorsten niet alleen genoegfaam geheel Celebes de wet hebben voorgefchreven, maar zelfs Lorna, Mandelly, Bima, Tambora, Dompo en Sangar aan hun cijnsbaar hebben gemaakt; als mede Boitton, Bongay, Gapi, de Xallafche - Eilanden en Sumbawa veroverd. Voords hebben zij Saleye, dat door den Ternaatfchen Koning baab ullach aan Macasfèr was gefchonken, onder hun beduur gehad; een vast verbond met die Baliërs gemaakt, en de eerde geldfpeciën doen munten, 't geen waarfchijnlijk de gouden Maazen zullen zijn geweest, welke de waarde hadden van zestig duivers Hollandsch. Ook werd op dien tijd het verbond tusfchen Goach en Tello vernieuwd , en deze twee Rijken zoo vast met malkander verbonden, dat men gewoon was te zeggen: Twee Heeren maar één Volk. Hierbij werd ook bedoten, dat alle fchat- tin-  MAC AS SER, AMBOINA, enz. i6> ringen en contributiën uit de veroverde landen enz. in vijf deelen gedeeld zouden worden: dat Goach en Tello daarvan ieder twee deelen zouden hebben, en het vijfde gedeelte den oudften der beide Koningen zou te beurt vallen ; als mede dat voordaan deze oudfle Koning bij den minderjaarigen of jongften het ampt van Rijksbeftuurder zoude waarneemen, en dat zij beide in waardigheid malkander gelijk zouden zijn, en eindelijk beide sambanco zouden worden genaamd, hec welk zoo veel als Keizer beteekent. Thans is dit Macasfaarfche Rijk zoo verre, door de wapenen en Politie der Maatfchappij vervallen, dat de Vorst van Boni nu veel grooter is5 ten opzichte van land, en menigte van volk, dan Goach; fchoon één Macasfaar beter is dan drie Boniërs, wegens hunne oorlogzuchtige geaartheid, en moed, die door alle de tegenfpoeden, welke deze volken nu, lèdert eene eeuw ondergaan hebben, niet heeft kunnen worden uitgebluscht. Het is opmerkelijk, dat de Macasfaarfche Koningen , na hun overlijden, met een nieuwen naam genoemd worden, en dat de nieuwe Koning reeds voor hunne begraving moQt verkoorew zijn. Het Koningrijk van Tello, bepaalde zich, in den jaare 1667, tot aan de Coerys, twee Eilan? den, even bezuiden de rivier van Maros, en ten Zuiden tot bij, en bezuiden 't Kasteel Rotter* L 4 éam%  ïf58 REIZÊ naar SAMARANG, dam. De naauwe verbindtenis tusfchen het zelve en het Goachfche Rijk is hier boven gemeld, en heeft daardoor ook in dezelfde lotgevallen gedeeld. De IX. Koning, abdal carie, overleed in January 1709, en werd opgevolgd door zijn zoon mappa orangie: deze werd in 't jaar 1712. tot Koning van Goach verkoorem, en regeerde over die beide Rijken tot het jaar 1724, wanneer hij het Rijk van Tello afflond aan zijn zoon, man radja, of radja moedien. Deze werd, volgens 's Compagnies Register, opgevolgd, (doch in wat jaar is niet aangeteekend} door zijn broeder mapaö-nga, of jappie oedien; deze, bekend onder den naam van crain tello, was de Grootvader, en Rijksbeftuurder van den Koning van Goach; in't jaar 1759, een erfvijand van de Compagnie: na zijn dood volgde hem zijne dochter op, de tegenwoordige regeerende Koningin. Het Koningrijk van Sandra Boni, gelegen binnen het Rijk van Macasfèr, aan den wester oever van Celebes, tusfchen 's Compagnies landen Galisfong en Poelonbanheen, is klein, echter onafhanglijk van Goach, hebbende deszelfs Koningin zich, ten tijde van den Macasfaarfchen Koning, toena parie, in het begin der zestiende eeuw, onverminderd deszelfs vrijheid en voorrechten , met de Macasfaren verbonden en even  MACASSER, AMBOINA, enz. 169 even als tello dezelfde lotgevallen ondergaan. Mappa doe lang, naderhand Koning van Goach, regeerde over dit Rijkjen, ten tijde dat de oorlog door speelman gevoerd werd, en heeft, met zijne Rijks-grooten, in het jaar 1667. en 1669. de Verbindtenisfen met de Compagnie aangenomen en bezworen. Deszelfs Koningen zijn meest uit het Koninglijk huis van Goach voordgeiprooten. De Stad ligt een weinig landwaards in, aan den oever eener rivier, waar naar het Rijk genoemd is, en dezelve is te gelijk met Samboupo en Tello gebouwd, — voords vind ik niets meer van dit Rijk aangeteekend. L 5 NE-  t7& REIZE haar SAMARANG ^ NEGENDE HOOFDSTUK, Befchrijving van het Koningrijk Boni. Het Koningrijk van Boni ftrekte zich bij hec fluiten van 't Bonisch verbond uit langs den Wester oever van dien Golf, die nog den naam draagt van de Bogt van Boni, van de rivier Tsjinrana tot de rivier Saleniko, eene tusfchenwijdte va» omtrent twintig mijlen ; landwaards in grensde het aan Soping, Lamoere, Macasfèr, en Boekboek. Dit Rijk is mede van oudsher vrij, en aan niemand verbonden geweest, zijnde deszelfs eerfte Koning, volgens hunne overleveringen, mede uit den Hemel nedergedaald. Deze had toen nog geen naam, maar werd naderhand door het volk matta salompo genaamd, 't welk zoo veel als Alziende beteekent. Hij huuwde met eene Princes van Toro, die ook van een hemelfchen oorfprong was, bij welke hij één zoon en vijf dochters verwekte, uit welke alle de volgende Koningen van Boni, tot heden toe afkomftig zijn, en van welkers nakomelingen uit Koninglijke Princesfen geboren, ( en dus in alle opzichten tot de kroon gewettigd) volgens de opgaaf van den He'er blok, in 't jaar 1759, alleen in le-  MACASSÈR, AMBOINA, enz. 171 leven was aroe palacca, zijnde de Grootmoeder van den toen ter tijd regeerenden Koning van Goa. Deze leefde nog bij mijn verblijf aldaar, in den jaare 1775, en heerschte als Koningin van Tannetta. Deze eerfte Koning heeft Landswetten, die tegenwoordig nog onderhouden worden, ingefleld , en den Rijksflandert gemaakt, die worong po rong genoemd wordt; ook heeft hij zeven Kiesheeren onder den naam van Matoua's Petoes aangefteld. Deze zijn erflijk uit zeven genachten, of huizen , fchoon het wel gebeurd is dat er twee en zelfs drie Petoes uit één huis af komltig waren. Deze hooge bediening daalt zoo wel op vrouwen als op mannen. Alle gewigtige zaaken die het Rijk betreffen, moeten door dezelve beflist worden: inzonderheid gaat hun gezach over de verkiezing, en het weder afzetten van een Koning, als mede over het maaken van oorlog of vrede. — Men verhaalt dat deze Koning, na veertig jaaren geregeerd te hebben met zijne vrouw, weder naar den Hemel is gevaaren. In het begin der zeventiende eeuw werden de Boniërs, en de Koningin tarre toeppoe, die toen het Rijk regeerde, door de Macasfaren gedwongen, om het Mahomedaansch geloof aanteneemen, en daar te boven bedongen, dat de vijanden van Macasfar ook de vijanden van Boni zou-  t7% REIZE naar SAMARANG, zouden zijn; maar dat de vijanden van Boni echter geen vijanden van Macasfèr zouden wezen. Dit was de eerfte krak die de Bonifche grootheid kreeg, fchoon dit Rijk ter dier tijd zeventig duizend weerbaare mannen in het veld kon brengen. De haat, die de Boniërs hierdoor tegen de Macasfaren opvatteden, heeft veel toegebragt om de wapenen der Maatfchappij tegen Macasfèr een gelukkigen uitflag te doen krijgen, waartoe radja palacca, een Bonisch Prins, het zijne bijzonder wel heeft toegebragt , die naderhand door de Kiesheeren tot Koning van Boni verkooren zijnde, zich zoo groot wist te maaken, en het Rijk zoo verre uittebreiden, dat hij door de zijnen toeny sombaija bijgenaamd werd, dat zoo veel wil zeggen, als een Koning voor wien alle andere zich moeten vernederen; zelfs werd zijne magt op het laatst zeer geducht voor de Compagnie. Deze overleed den 6 April 1696. en werd opgevolgd door zijn lap atoea, als XV Koning van Boni, welke, na de Compagnie veel onrust te hebben berokkend, in het jaar 1713 overleed; wordende door zijne dochter battara todja, Ook aroetoemoe- Rang genaamd, aks XVI. Koningin van Boni opgevolgd. Deze deed, na eene korte regeering, in den jaare 1715 afftand van het Rijk, ten behoeve van haaren halven Broeder lap ad anv sac-  MACASSÊR, AMBOINA, enz. 173 ï a d j a t 1 bijgenaamd , toapannara aroé pallacca; doch wanneer deze met zijne zus* ter, en haar man in onmin geraakt was, en hun had laaten rampasfeeren, of met Hokken ffaan, en naar Boni vervoeren, zonder eenige form van Rechtspleeging, gaf dit aan de Rijksgrooten zoo veel ongenoegen, dat hij kort daarna, op den 2.0 January 1720, niet alleen werd afgezet, maar zelfs, benevens zijne vrouw, in de gevangenis geworpen , waarna de Boniërs het Rijk weder aan battara todja gaven. Deze gaf het zelve terftond weêr over aan haaren oudften halven broeder, den onttroonden Koning van Goach, sappualie, toen bijgenaamd madanrang; doch deze werd om zijne Hechte levenswijze, en na in veel onrust geregeerd te hebben, in het jaar 1724, afgezet, en in zijne plaats deszelfs jongften broeder verkooren , topawanoi, of aroe mano, naderhand crain bessei genoemd. Deze werd den vierden dag na zijne voorftelling insgelijks afgezet en in zijne plaats, ten derden maal, tot Koningin verkooren, battara todja, die teffens datoua, of Koningin van Lochoe, en niet lang daarna ook Koningin van Soping geworden is; terwijl haar man tot mede Regent van het Rijk benoemd werd, welke in het jaar 1725 overleeden is; waarna zij voor de vierdenmaal met aroe kayoe, trouwde, welke al mede kort na dit huwelijk tot mede  174 REIZE naar SAMARANG, de Regent van het Rijk benoemd werd; doch deze Koningin, in moeilijkheid geraakt zijnde met haar broeders, van welken zij er één had laaten om het leven brengen, en ongenoegen tegen den Heer goubius (op dien tijd Gouverneur van wegen de Compagnie op Macasfèr) opgevat hebbende, vertrok zij naar Soping, alwaar zij zich als Koningin liet inhuldigen. Haar man, de Regent aroe kayoe, zich zelve nu Koning van Boni achtende, befloot zijne Koningin en Echtgenoote den voet te ligten en zijne geliefde Vrouw crain bonto majene, die hij verlaaten had om met de Koningin te trouwen, weder tot zich te neemen; maar als dit, in het jaar 1728 ontdekt werd, verklaarde men hem terftond tot het Regentfchap onwaardig, en men deed met zoo veel ernst aanflag op zijn leven, dat hij bij nacht de vlucht naar Tello moest neemen, alwaar hij befcherming verkreeg. Naderhand heeft hij zich met crain bontalancas ingelaaten, bij welke gelegenheid hij in die muiterij, met dien rebel is omgekomen. In den jaare 1730 kwamen de drie nog overig zijnde broeders der Koninginne van Boni, van Bouton, werwaards zij uit vrees voor hunne zuster gevlucht waren, en begaven zich onder de befcherming der Maatfchappij, die hun toeftond in het Campon Baro te woonen. In-  MACASSER, AMBOINA, enz. 175 Intusfchen bleef de Koningin nog al onvergenoegd op de Compagnie, omdat haar het Landfchap Bonthaln onthouden werd, terwijl haar madanrang, of Opperveldheer en Tomarilalangs, of geheime Raad, alles in Boni naar hun welgevallen beftuurden, en met de opgekomen vijanden, aroe seenkang met zijn aanhang, en den Rebel bontalancas heulende, den weg baanden tot den ondergang van het Bonisch Rijk, 'twelk zich op deze wijs toedroeg: Aroe seebkang, een misnoegd wadjo's Prins, had, nevens zijn Capitein laut , (of Admiraal.) toüssa, al eenigen tijd ter zeeroof gevaaren, en fntusfchen Pasfir en Coeti veroverd , en zelfs 's Compagnies vaartuigen aangerand. Deze dus in den jaare 1735 en 1736 omtrent de Mandhar en Cajelie hunne roofgierigheid den ruimen teugel vierende, werden wel door de kruisfende vaartuigen der Maatfchappij bevochten, doch te vergeefsch: daarop gingen zij, in het begin van den jaare 1736, in het gezicht van .het Kasteel Rotterdam, op de omliggende Eilanden, welke aan de Compagnie behooren, ilroopen: Haken voor het grootite gedeelte aldaar de huizen in den brand. Hierop rustte ons Minifterie wel eenige vaartuigen uit op Macasfèr , die ook met den vijand flaags raakten; doch dit gevecht werd door den vallenden avond af-  V*> REIZE naar SAMARANG, afgebroken en de vijand ontvluchtte des nachts op eene listige wijze naar Wadjo, zonder eenige fchade van aanbelang te hebben geleeden. De Wadjoreezen, die op ernftige aanmaaningen van 's Compagnies Ministers, bleven weige* ren om aroe seenkang overtegeeven, werden daarop door het Bonifche Rijk den oorlog aangedaan ; doch deze werd met weinig ernst voordgezet, vermits de Veldheer , en geheime Raad, zoo als hier boven,gemeld is, met den vijand heulden, om welke reden deze oorlog ook een ongelukkigen uitflag had. De Koningin van Boni te laat merkende, dat er verraad gepleegd werd, ontbood de Prinfen haare broeders, die van Bonton naar de Compagnie overgegaan waren, en gaf aan den oudften het gebied over het leger; doch de zaaken hadden reeds zulk een kwaaden keer genomen, dat er genoegfaam geen herltellen meer aan was; dus werd zij genoodzaakt om vrede met Wadjo te maaken. Even te vooren hadden de onze, op verzoek van de Sopingfche Rijksgrooten, aroe tankte, bijgenaamd, de dolle hertog, naar Soping laaten vertrekken, om dat land tegen de Wadjoreezen te befchermen (*); maar dewijl deze (*) Men verhaalt van dezen aroetanete, dat bij, even als de Celebicrs in de oude tijden, zoo een groot  MACASSER, AMBOINA, enz. \77 deze zich weinig met die van Wadjo bemoeide bewerkte hij, dat de Sopihgers de Koningin afzetteden, en hem tot hunnen Datoua , of Koning verkoozen, waarna hij ook wist te bewerken , dat de Boniërs hem ook tot hunnen Koning verkoozen; van welke verkiezing zij aan 's Compagnies Min iflers, op 't Kasteel Rotterdam kennisgaven; maar zulks vond weinig goedkeuring, en toen de Koningin zelf afgekomen was, moest hij met de vlucht voor haar plaats maaken. De Wadjoreezen maakten zich hierop meester van Boni : fielden eene andere Koningin aan : erkenden den Rebel bontalancas voor Koning van Goach , en verklaarden zich, op deze wijze als drie veréénigde Rijken, tot vijanden der Compagnie. •Zij kwamen hierop in de maand April van het jaar 1739 afzakken , namen bezit van Goach, en eischten het Kasteel Rotterdam op. Het geen vervolgens gebeurd is, heb ik hier vooren, in dö befchrijving van Goach aangeteekend. Wanneer de Compagnie, door het geluk haa- rer groot liefhebber van menfchenvleeseh was, dat hy verfcheiden zijner gevangenen liet vet mesten, en vervol, geris hun hart leevend uit hét lijf haaien, om het raauw, met pepfer en zrmt opteeetén ; hét geeri hij vdör zijn Jelskérfte maaltijd hield. M  i7§ REIZE naar SAMARANG,' -rer wapenen zich gered had, moest Boni ook gè-holpen worden; doch dit gefchiedde , om welke reden weet men niet, ten halven; want toen de Wadjoreezen tweemaal geflagen waren, verzuimde men naar Tosfora, de hoofdplaats van JVadjo, optetrekken, en men liet die volken , welke de verbindtenisfen met de Compagnie niet wilden vernieuwen, naar bun eigen goeddunken handelen , terwijl de verfchülen met Wadjo, zoo wel tusfchen de Compagnie, als tusfchen Boni, op den huidigen dag, (zijnde het jaar 1759.) nog niet zijn afgedaan. Intusfchcn werd , in naam om de algemeene rust te bevorderen, de Koningin van Boni belet, om haar wettig recht, en prctenlie op aroe tanete, of den dollen hertog, voordte zetten, en tot haar meerder fmarten, de Leenbrief van bonthein, welk Landfchap de hooge Indifche Regeering aan die Vorllen, even als aan haare voorzaatcn, uit erkentenis van voorige dienden , gefchonken had , ingetrokken. —— Zij overleed in het jaar 1749 , en in haare plaats . werd haar halve broeder lama o s s o n g tot opvolger in het Bonisch Rijk verkooren , onder den naam van abdul zadsjab d'jalaloedien, die bij mijn verblijf aldaar, in 't jaar 1775, nog als Koning van Boni regeerde. Hij was toen reeds een man van ruim tagtig jaaren, en woonde in het Campon Bougis , niet verre van onze Ne-  MAC AS SER, AMBOINA, enz. t?9 gerij Vlaardingen , dac, evert als de meeste in* landfche plaatfen, niet veel aanzien heeft. Hij betoonde weinig achting voor Edropeèïs: hij regeerde zijne onderdaanen op eene willekeurige wijze , met geftrcngheid , en liet zich aan >s lands wetten weinig gelegen liggen , die hij altijd naar zijn eigen welgevallen uitleide. Wanneer er misdaaden gepleegd zijn, wordt de daader bij den Koning aangeklaagd, die zijn Rijksbeftuurder, en nog één of twee Rijksgrooten last geeft om de zaak te onderzoeken; zoo dra hier van verflag gedaan is, geeft de Vorst, wanneer hij den misdaadiger des doods waardig oordeelt > een wenk met de öogen, die daarop oogenbliklijk naar buiten wordt gebragt, en gekrist; doch wanneer er verzwaarende omftandigheden bijkomen , geeft de Koning bevel, om hem aan een boom te binden , en met krisfen , over het gehcele ligchaam, even door de huid te prikken* 't welk vervolgens met fuiker of fyroop befmeerd Wordt: weldra zit het ganfehc ligchaam met mie^ ren , en de ongelukkige vindt den dood niet eerder , dan na dat hij de hevigfte folteringen heeft doorgeftaan. Maar een Rijksgroote , of een man van adelijke geboorte , wordt genadiger behandeld, daar men dezen flechts de kris van bo* ven in de borst floot. — De Heer van pleuren, verhaalde mij eert voorbeeld vari des Konings wreedheid, het welk  i8o REIZE naar SAMARANG; omtrent twee jaaren geleeden , had plaats gehad; Twee Prinfen, kleinzoonen des Konings, verliefden beide op één voorwerp, zijnde eene jonge Primes, die nog naauwlijks den ouderdom van twaalf jaaren bereikte: zij was eene uitmuntende Schoonheid, begaafd met fraaije hoedanigheden, en welke mede aan het Hof des Konings werd opgevoed. De beide minnaars , na langen tijd bij haar aangehouden te hebben om eene verkiezing te doen, wie van hun beide de begunftigde minnaar zijn zoude, konden haar niet wel tot het neemen van een bcfluit overhaalen, maar eindelijk drongen zij hun verzoek zoo fterk aan, dat zij ten laatften zich voor den jongften verklaarde. Dit, zoo als gemeenlijk gaat, verwekte tusfchen de twee Prinfen een onverzoenlijken haat, welke zoo hoog gedreven werd, dat zij op eene afgelegene plaats, de Krisfen met zulk een woede tegen elkander trokken , dat zij waarfchijnlijk het leven daarbij zouden verlooren hebben , indien zij niet in tijds gelukkig door tusfchenkomende lieden in hun woede waren geftuit geworden. Zoo dra dit geval ter ooren Van den Koning gekomen was, liet hij de beide Prinfen tot zich roepen, en beftrafte hun zeer ernftig, dat zij hem zoo roekeloos , om een vrouwsperfoon, bijna van twee zijner kinderen beroofd hadden; vervolgens gelaste hij hun,daadlijk allen haat en vijand fchap afteleggen, en met elkander in broederlijke Triendfchap te leeven, Hier-  MAC AS SER, AMBOINA, enz. i8t Hierna liet hij het jonge Prinfesjen tot zich brengen, en vroeg haar, hoe zij de ftoutheid had durven hebben om eene verkiezing tusfchen twee zijner kleinzoonen te doen ? Het meisjen , in traanen weg fmeltende, wist niet'anders hierop te antwoorden, dan, dat zij dit niet gedaan had, dan na zij met geweld daartoe genoodzaakt, en beducht voor de gevolgen was geworden, indien zij in haare weigering bleef volharden. Deze verontfchuldiging kon bij den Koning niets baaten; hij zeide, dat hij wel middel wist om zijne kinderen daar tegen te bewaaren, en dat het ongehoord zou zijn , dat een zijner zoonen, het leven om een meisjen zou verliezen ; hierop gaf hij een wenk, en het ongelukkig voorwerp der hevige liefde en twist der twee Prinfen werd naar buiten gebragt, en een Kris in 't hart gefloken, zonder dat iemand zich voor haar in de bresfe durfde nellen, of dat haare tedere jeugd en fchoonheid de minne aandoening verwekte op het gevoelloos hart van den Koning. M 3 TIEN-  t8i REIZE naar SAMARANG, TIENDE HOOFDSTUK. Befchrijving van de Koningrijken Soping, Loc* boe, Tancte , Mand'naar, en Toddjo. liet Koningrijk Soping is van ouds een der vermogendfte Rijken van Celebes geweest; het ligt in 't midden langs de wester Stranden , en den oever van Boni, op , en langs de bergen en valeijen :• ten Noorden bepaalt het zich aan het groote meir,- of Tamparang laba : ten zuiden grenst het aan Lamoeroe , 't welk oudtijds benevens verfcheiden kleine Rijkjcnstot hetzelve behoorde; doch welke naderhand een afzonderlijk Rijk zijn geworden , of zich bij Boni gevoegd hebben. Het levert niets op dan Pady. Hetzelve is, in 't jaar i66\, na de vlucht van badja valacca aan de Macasfaren dienstbaar gewerden ; doch door de Compagnie, in 'tjaar 1667, wederom in vrijheid herfleld. De Koningen van dat Rijk zijn door huwelijken , met die van Boni, reeds van oude tijden af, verbonden geweest: hun eerfte Koning is, volgens voorgeeven der Sopingers, al mede, «.yen als die van Boni en Macas/er , uit den Hemel  MACASSER, AMBOINA, enz. 183 mel nedergedaald. Na dezen hebben zij nog twee-entwintig zoo Koningen als Koninginnen gehad, van welken de thans regeercnde Koning van Boni de laatfte is, die het Rijk, met toeftemming der Sopingfche Rijksvorflen , door eenen Stedehouder iaat beftuuren; thans, namelijk in 't jaar 1775, werd het wederom door zijn eigen Koning geregeerd, die gchuuwd is met de dochter van den Koning van Boni. Deze is een getrouw Bondgenoot van de Compagnie , die zich in alles fchikt, naar den raad , welken de Gouverneur van Macasfèr hem geeft, fchoon hij door den moed van zijn volk (want één Sopingcr in den oorlog is beter dan drie Boniërs,) veel meer dan de Bonifche Vorst kan uitvoeren. Zijn zoon wordt aan het Hof van zijnen grootvader, van moeders zijde, opgevoed. Het deel, 't welk dit Rijk in de troebelen met crain bontalancas, en den dollen hertog heeft gehad, is hier boven reeds befchreven. Het Koningrijk Loeboe, of Loehoe, was, voor dat het Macasfaarfche en Bonifche Rijk zoo toenam in grootheid, het geweldigfte en grootite Rijk op geheel Celebes ; deszelfs grenzen ftrekken zich tegenswoordig uit van Pelopa, de hoofdplaats van het Rijk, langs den wester oever van de bogt van Boni tot Larompo, zijnde omtrent twintig mijlen • en van de andere zijde van die Refidentie ftad, over het geheele zuidoofter ge-. M 4 deeke  ,g4 REIZE naar SAMARANG, deelte van Celebes, tusfchen de golf of b0£rt> van Bom, en de oostlijke ftranden van Celebes, zoo, verre de Alphoereezen hun landwaards in willen dulden ; ten Westen grenst het aan JVadjo, en ten Noorden aan Toradja, Het land is vruchtbaar-in Pady ;-oo\ vindt men er goed yzer, en goudrijke rivieren. Van hunne Koningen, en aloude gefchiedemV fen heeft de Heer blok niets vernomen ; de eerfte Koning, waarvan iets bij »8 Compagnies papieren was aangetekend, wordt crain hLs' genoemd, die , nevens de Macasfaren , in 't jaar1666, door 's Compagnies wapenen, op bouton is overwonnen. De toenmaalige Vorftin werd tanrelele ook a-sja genoemd; deze is te gelijk ook Ko! nmg» van Tanete- doch is naderhand , door de Itep* van den Koning van Bom, op voorwending van haar Hecht- gedrag (*), van den troon gezet, en een kleinzoon des Konings van Bom, hi haare plaats, tot Koning aangefteld. _ Dit Krjk behoorde onder 's Compagnies Bouclé nooten, b Het (*) Schooi, deze Koningin reeds eenQn zesr h ***** bereikte, hieidzij echter dogeijks met fchooL ^pe.fbonen eene fchandelhke verkeering; doch'di. JE?* J* ha" «* * behaagen,. werd t rfto £ *fJst' e" ^ rivier geworpen,  MACASSER, AMBOINA, enz. 185 Het Koningrijk Tanete of Aga nonsja, ( beteekencnde eene brug of overgang,) ligt halfwege het Kasteel Rotterdam , en de bogt van Sorian; het heeft ten Oosten het Vorftendom Mariovi-wawo; ten Noorden Barroe ; ten Zuiden Sagerie ; en ten Westen de zee : eertijds heeft het met Macasfèr in vriendfchap geleefd; naderhand is het, fchoon daarvan overwonnen zijnde, echter bij zijne vrijheid gebleven , en erkend voor Bondgenoot van Macasfèr; doch toen de Koning zich allengskens wat meer gezach over dit Vorftendom aanmatigde , is het eindelijk , wel befchouwd zijnde, als af hanglijk van het Macasferfche Rijk verklaard , gelijk hetzelve in de conferentie van Macasfèr , van den 7 September 1668 , als zoodanig benoemd ftaat. Ten tijde van den Heer speelman, regeerde de Koning ebrahim over dit Rijkjen, 'twclk, {taande den vrede van Bonaijë, tot de Compagnie is overgekomen , en als Bondgenoot erkend, na gemelde verbindtenis aangenomen en beccdigd te hebben, waarbij zijn opvolgers ook gebleven zijn. De tegenwoordige Koningin , tanrelele, Vorftin van Loehoe geworden zijnde , droeg , bij haar vertrek derwaards, het bewind van Ta* néte aan den Koning van Boni en de Compagnie op; doch eenige jaaren daarna van den troon van Loehoe geworpen zijnde , heeft zij zelf het beftuur van dit Rijk weer in handen genomen. M 5 Het  1B6 REIZE naar SAMARANG, Het Landfchap Mandhaar ligt ten Westen aan de zee; ten Noorden heeft het Cajelie; ten Zuiden Bknangh ; en ten Oosten woeste gebergtens , welke de Inwooners tot eene verzekerde wijkplaats dienen , wanneer hun een vijand overvalt die hun te magtig is, laaiende denzelven als dan de ledige ftrand - negerijen ten prooi. De regeering van dit Landfchap , beftond in voorige tijden uit tien Stenden, die alle met de Compagnie een verbond hadden aangegaan ; drie van dezelve zijn vrijwillig daar toe gekomen; de andere zeven worden in het gemeen Vorjlen van de zeven rivieren genoemd. Deze hebben alle voorheen de Macasfaren onderdaanigheid beweezen, en ten bewijze daarvan jaarlijks eenige lange Schilden moeten opbrengen; en zelfs van Macasfèr een Gouverneur moeten aanneemen , dien zij, in het jaar 1658, hebben verworpen, fchoon zij aan dat volk getrouw zijn gebleven. Bij het Bonisch Verbond hebben de Macasfaren van alle heerfchappjj , over Mandhaar , afftand gedaan ; waarna hunne Vorften of Stenden verfcheiden maaien werden opgeëischt, om met de Compagnie een verdrag aantegaan ; doch zij bleven, uitgenomen één, zulks hardnekkig weigeren. Om deze reden zijn zij door de Compagnie en de Boniërs wel beoorloogd , maar niet overwonnen , door dien zij naar de gebergtens vluchncn ; doch vreezende dat zij door radja pa-  MACASSER, AMBOINA, enz. 187 palacca aangetast zouden worden,hebben zij zich voor de Compagnie vernederd , en in 't jaar 1674 de verbindtenisfen geteekend en beëcdigd; echter hebben zij zich nooit veel daaraan gehouden, in het bijzonder niet aan die artikelen, die hun verbinden, om met pasfen van de Compagnie te vaaren , en die hun verbieden het admitteeren van alle zoodanige vaartuigen , welk daarmede niet voorzien zijn, Bchalven dit , zijn zij, om het ontzach dat zij in andere gevallen voor de Compagnie en Boni hebben, als mede om hunne betoonde bereidwilligheid , ter hurpe van de Compagnie, in den laatften oorlog, waardig om in eere en aanzien, gehouden te worden. Toadja , na de .MacasfLarfch.e, en Wadjo na de Bonifche uitfpraak , is gelegen , benoorden de rivier van Tsjinnanfe boni, welke dit Landfchap van het Bonifche Rijk affcheidt, ftrekkendc zich uit tot aan Panéke, 't welk als een vrij Vorftendom, onder Wadjo behoort, en aan Cotenga, grenst, achter het welk, en Kera, het. Zich meer noordlijk uitftrekt, tot aan Larompo, of Loehoe ; ten Westen ftoot het tegen de grenzen van Ad ja Tamparang of Sedeenring. —■ Het wordt beftierd door veertig Vorften of Regenten , onder welke ook vrouwen toegelaatcn warden. Deze Regenten moeten zich alle binnen Wadjo ophouden; echter mogen zij, als het vereischt wordt,  188 REIZE naar SAMARANG, wordt, naar hun land gaan, om aldaar het nodige te verrichten , doch moeten daarna ogenbliklijk weder terug keeren naar Wadjo. De veertig Vorften worden verdeeld in drie gedeeltens, hebbende elk een hoofdvaandel, waar onder zij behooren. - Uit elk dezer drie gedeelten worden weder drie hoofden verkooren • een voor den oorlog, welke Patara, en een ander voor de Politie, welke Padenrang genoemd wordt, die tot hunnen Prefident hebben den Mattoua , of verkoozen Hoofd - Koning welke onder geen der drie partijen behoort, en de veertigfte Vorst uitmaakt; zoo dat ieder gedeelte uit dertien leden beftaat. Deze laatfte zeven Vorften, waar onder geene vrouwen toegelaaten worden, maaken te famen een Collegie uit, en voeren, uit naam van de veertig van Wadjo, het hoogfte gebied over alles, uitgezonderd het maaken van oorlog of vrede, waaromtrent de groote Raad der Veertigen vergaderd wordt, en in welken de Mattoua, des noods, twee ftemmen heeft. Bij affterven van dit eminente Hoofd, worden al mede de drie partijen, of de als dan negenen-dertig Regenten bij een geroepen, die uit hun midden een ander kiezen, zonder op het geflacht van den voorigen acht te geeven; doch de openftaande Regentfchappen worden uit het naafte bloed van den overleedenen verkoozen, indien  MACASSER, AMBOINA, enz. i8? zij van geene dienstbaare moeder geboren zijn. In de uitbreiding der Macasfaarfche magt, hebben deze volken mede hun aandeel in de verdrukkingen gehad; doch zij hebben voor honderd Cattees, (honderd vijf-en-twintig ponden gouds> hunne vrijheid weder bekomen. Dit volk leeft op zich zelf vreedfaam onder elkander, en zetten hunnen handel met ijver voord; zij zijn de grootfle Negotianten van Celebes, en tegenwoordig ook de rijkfle en geduchtfte volken van dit Eiland : zij bekreunen zich niet aan verbindtenisfen , zoo met de Compagnie als met Boni aangegaan, voorgeevende, dat ze door den laatften oorlog vervallen zijn ; dewijl na dien tijd Wadjo in magt toegenomen , en Boni in aanzien verminderd is. ELF-  rpo REIZE naar SAMARANG, ELFDE HOOFDSTUK. Befchrijving van de Koningrijken Tourattea, Linques , Touradja, Erekan , Letha , Cajeli, Tourongan, enz. enz. Tourattea ftrekt zich uit, van de rivier Tjih, langs de ftranden- zuid- en oostwaards,'rot aan de rivier Tino , welker oostoever aan Bonthein behoort; ten Noorden grenst het aan Macasfèr; en ten Westen en Zuiden aan de zee. i In oude tijden is dit een vrij volk geweest, zijnde verdeeld onder vcrfcheiden onafhankelijke Koningen ; de voornaamfle dcrzelven waren die van Binano en Bankale. , Het Landfchap Linques ligt tusfchen deze beide laatst genoemde grenzen in , niet verre van de bogt van Tourattea : zij hebben, bij het Bonisch Verbond, hunne vrijheid van de Compagnie verkreegen , fchoon de Koning van Boni hun voor zijn onderdaanen houdt, zonder te willen toeMaan , dat zij insgelijks bondgenooten der Compagnie zijn zouden. Touradja is een groot Landfchap binnen in het land gelegen , grenzende ten Noorden aan het Alphoereefche gebergte , \ welk hetzelve van  JVJACASSER, AMBOINA, enz. 191 «de bogt van Tomine affcheidt; ten Oosten heeft het Loehoe en PFadjo; ten Zuiden Sedeenving; en ten Westen de Mandhareefche gebergtens. Een groot gedeelte der Toeradjereezcn zijn Bergvolken en Heidenen: een ander gedeelte leeven op het water, in hunne vaartuigen , zwervende rondom Celebes, 't land van Ende en Sumbawa ; zij onderhouden zich met het visfchen, het kooken van Tripangs en het vangen van Schildpadden, om de Caret; deze laatfte volken worden ook Bodjos genoemd, en voor ilaaven van Boni of Goach gehouden. De Koningen van Erekan en Letha , twee Rijkjens, in het westen van dit Landfchap gelegen, ftaan mede met de Compagnie in verbond. Cajelie, ligt aan de westlij ke ftranden van Celebes, in het Noorden, tusfchen de Mandhaar Mamoedje en Sinlenfa, zijnde de zuidlijkfte plaats die onder Ternaten behoort. Dit Landfchap werd bij het Bonisch Verbond aan den Koning van Ternaten afgeftaan; doch de hooge Regeering heeft naderhand gelast, dat het onder het Gouvernement van Macasfèr zou gerekend worden. Dit land plagt te vooren zeer veel Klapperolie opteleveren, en de Compagnie daar van te voorzien ; doch federt den jaare 1730 is het, eersc door onecnigheden der Vorften onder eikanderen, en daarna door de Mandhareezen zoodanig gefolterd,  loa REIZE naar SAMARANG, terd, dat alle de KJappus boomen , tot het maaken van Behtings, zijn omgekapt:'het land ligt thans als verwoest, en is voor een groot gedeelte aan de Mandhareezen onderworpen. De Koningjens van dit land hebben over eenige jaaren aan de' Compagnie hulp verzocht om tegen de Mandhareezen optetrekkeö; waarop dezelve eenige vaartuigen derwaards gezonden heeft, maar deze hebben zich zoo Hecht gedragen, dat' die Koningjens zich zeer beklaagden dat zij de Compagnie om hulp verzocht hadden. Uit het rapport van Gecommitteerden , door het Minilterie van Macasfèr derwaards gezonden, blijkt, dat dit land, toen ter tijd, zeer vruchtbaar in Pady was • als mede, dat hetzelve zeer veel goud oplevert, en dat men, omtrent Pavigi, aan de golf, of bogt van Tomini gelegen, flechts vier voeten onder den grond had te graven, om hetzelve te bekomen. Toerongan ligt binnen 's lands aan de rivier Boekboek; deze Negerij , met nog agt andere, die daarbij behooren, worden Wauwo-woele, of het klein gebergte genoemd. Te vooren waren deze alle vrij, en van niemand afhanglijk; naderhandzijn, na de verovering van Samboupo, zes van deze, op haar ernflig verzoek, tot 's Compagnies bondgenootfchap toegelaaten ; en niet lang daarna zijn de volkeren van Touraaijo, gelegen achter Goach , aan den voet van het gebergte,  MACASSER, AMBOINA, enz. 193 te , en nog eenige andere van dien omtrek, in het Bonisch contract, op hun verzoek, aangenomen. In tijden van oorlog zijn deze plaatfen van veel aanbelang; doch thans zijn dezelve het meeste aan Boni verknocht : gelijk ook Boekboek , met het geene daar toe behoort, het welk in de bogt van Boni ligt, aan, en omtrent de rivier van dien naam. Het heeft ten Westen Wauwowoele ,• ten Zuiden de rivier Casfa; ten Noorden de rivier Tanka; ten Oosten den Oever van de bogt. Dit Landfchap wordt ook Tello - limpo - e genaamd , het heeft drie Hoofd-negerijen: ah Boekboek , Lamante , en Radja , welke van elkander onafhankelijk zijn. Deze volken hebben voor, en geduurende den oorlog van 't jaar 1667, de Macasfaren getrouw bijgedaan , welke laatfte, bij het Bonisch contract , van dit land en volk afftand gedaan hebben; hetzelve is, na den oorlog, door radja palacca, tot vrede gebragt, en in den naam der Compagnie als onderdaanige bondgenoóten beftuurd; maar na deszelfs overlijden, is het onder de heerfchappij van Boni gebleven, welk Rijk het thans voor het zijne houdt en erkent. Dit is het voornaamfte dat ik in meergemelde handfchrift van de Rijken en Landfchappen van Cekbes heb aangeteekend gevonden. Nu zal ik ten flotte nog iets van de meer afgeN le-  104 RËLZE »aa«. SAMARANG, legene Landen meiden, die wel niet onder Celebes behooren, maar waarop echter 's Compagnies Minifterie op Macasfèr veel betrekking heeft. Boeton is een vrij groot Eiland, liggende ten Oosten van Celebes, waarvan ik , in 't verhaal mijner reize van Macasfèr , nader fpreeken zal. De Koningen van dit Rijk zijn insgelijks tot het Bonisch contraét toegetreeden, fchoon zij hetzelve niet behendig onderhouden hebben; want in 't jaar 1752 hebben zij toegelaaten, dat 's Compagnies fchip, Rust en Werk, werd afgeloopen, waarover de Boetonners, in 'tjaar 1755, eene gevoelige correftie van de Maatfchappij ontvangen en waarop zij hulp en troost bij Bont, en Ternaten gezocht hebben ; maar zulks niet kunnende erlangen, begonnen zij langfaamerhand tot vrede over te hellen, en toonden eene genegenheid om de contracïen met de Compagnie in acht te neemen , zonder dezelven echter te willen vernieuwen , of de boete , die hun door de Maatfchappij, wegens hunne begaane trouwloosheid, was opgelegd, te betaalen. DeRijkjens, die aan de overzijde liggen, op het Eiland Sumbawa, als Bima Dompo, Tambora, Sangar, Papékat en Sumbawa, zijn van elkander onafhanglijk; doch zijn te famen, door eene definhve alliantie, zoo verre hunne bezitting n op het Eiland Sumbawa aanbelangt, aan den anderen verbonden ; voords zijn zij alle bijzon-  MACASSËR, ArvlBOI^rA * emz, . 45$ gondere Bondgenoocen van de Compagnie* welke zij tot hunnen Schutsheer hebben aangenomen. Bima ligt aan het oosteinde van Sumbawa ): omtrent Zuiden » vijf - enveertig mijlen van dea z. w. hoek van Celebes,, en.kan met een goed vaartuigy het ganfche jaar door, over en weder bevaaren worden. — Het is een vrijland, waar onder Straat Sappy , de geheeJe, Maagarj op den Westhoek van het Eiland Ende , en het Ei» land Goenong api mede behoort, zijnde even be* noorden Bima gelegen. De Vorften van Bima , Dompo , Tambora » Sangar, en Papékat, hebben zich naar den inhoud der contraéten al vrij wel gedragen , fchoort die van Sumbawa. er zich weinig aangeftoord heeft, door ophitfing der Macasfaren en Wadjoreezen, die zich veeltijds aldaar ophouden , en welke laatstgenoemde van daar eert fterke vaart en handel hebben, die zich zoo verre uitftrekt, als zij zich met hunne inlandfche vaartuigen in zee betrouwen durven ; zelfs begeeven zij zich , zoo men zegt, tot naar de Engelfche handelplaats Ben Coelen, op Sumatra's Westkust. Pasfir en Coeti, twee Rijkjens of handelplaatfen , gelegen aan de oostzijde van het Eiland Borneo, zijn in voorige tijden door de Macasfa* ren overwonnen* Derzelver Vorften bezochten te vooren deZ<* plaatfen , of alleen, of met hunne bloedverwant N s Sertj  ig6 REIZE naar SAMARANG, ten, zonder dat dezelve aan iemand anders, zoo bondgenooten als onderdaanen, toeftonden om derwaards te vaaren. — Doch deze Rijkjens werden in het jaar 1686 als bondgenooten van de Compagnie aangenomen. In den jaare 1726 zijn dezelve door den uitgeweekenen Wadjoreefchen Prins , en beruchten Zeeroover aroe seenkang ingenomen, aan Wien zij, federt dien tijd, jaarlijkfche fchatting betaald hebben. TWAALF»  MACASSER, AMBOINA, enz. 197 TWAALFDE HOOFDSTUK. Befchrijving van het Kasteel Rotterdam , de Landen van Maros, of Siang, Labaccan, Sageri, enz. enz. J~[et voornaamfte aangaande de Bondgenooten der Compagnie medegedeeld hebbende , zal ik overgaan om haar eigen landen , die onder hef Gouvernement van Macasfèr behooren , te befchrijven. Onder 's Compagnies bezettingen op Celebes ? behoort in de eerfte plaats het Kasteel Rotterdam ; 't zelve ligt in het Rijk van Macasfèr, het welk te vooren onder de Jurisdictie van Tello behoorde, aan de Westkust van Celebes, op de zuider Polus hoogte van 5S 7', en is de hoofd Reddende van de Compagnie alhier: bij 't Bonisch contraft werd het Oedjong pandang genaamd, en op dien tijd benevens het daaronder behoorende land overgegeeven: hoe verre de Limieten zich buiten het Kasteel uitftrekken, wordt bij g ene der comraéten aangewezen, waarom de Macasfaren dezelve tot op den huidigen dag zoeken te bepaal en tot even buiten de ftad of Negerij Viaar dingen, met zijne buiten - buurten ten N 3 Noot-  W reize naar samarang, ^°°.rden 5 ten Zuiden even buiten het Campon Baroe ; en ten Oosten tot Bontualacq. Het verfchil in dit, én in veele andere opzichten , tusfchen de Macasfaren en de Compagnie , js ontfhan , doordien het Bonisch contract, na de verovering van Samboupo, in zijn volle kracht fchijnt gebleven te zijn , of liever omdat hetzelve, na de verandering van zaaken niet verbeterd en vermeerderd , of ten minnen opgehelderd is, fchoon de Compagnie na die tijden wel driemaal den oorlog tegen de Macasfaren gevoerd heeft, en telkens met dien uitflag , dat zij hun haare rechtmatige begeertens maar hadden voortefchrij* ven; doch het fchijnt dat er op deze noodzaakJijke verbetering niet gedacht is. 's Compagnies tegenwoordige jurisdictie, welke naar vermogen gehandhaafd wordt, ftrekt Zich uit van Sambong Java , tot de zoogenaamde Kraal; voords om de Noord, langs de Zoutpoelen , achter Bontu alacq , tot aan de rivier Pat inga hang, niet verre van Oedjong tana. De Noordlijke Provintiën bevatten in zich de tanden van Maros, met het halve Sodian, en Barras, of Cabbe Siang, Labbaccan met Bongero en Sagerie , zijnde dit de vlaktens, tusfchen Tello en Tanete gelegen , de eigenlijke koornfehuuren van geheel Celebes; vervolgens de plaatfen, tusfchen deze vlaktens en het gebergte; en eindelijk da Berg-negerijen. Deze  MACASSER, AMBOINA, tui. 199 Deze Landen, die aan eikanderen grenzen, hebben ten Westen de zee ten Noorden lanetc en Maros ; ten Oosten Lamoeroe ; en ten Zuiden het Koningrijk Macasfèr.. Dezelve Landen zijn alle onder de regeering van den MacasfaarfchenKoning allah oedien overwonnen , dienstbaar gemaakt, en onder de Macasfaarfche Grooten , bij dorpen en perceelen uitgedeeld , die daarvan , als uit hunne eigendommen , de Tiendens van het gewas, en de gewoone Heerendienften van de bewooners genooten, tot in Oftober van 't jaar 1668 , toen Maros, bij de bondbreuk der Macasfaren, door de Compagnie en haare bondgenooten werd ingenomen ; doch 't zelve ging den 20 November daaraan volgende weder aan den vijand over ; maar bij de verovering van Samboupo, werd dit Land fchap door de onze weder ten ondergebragt. In den jaare 1736 of 1737, toen den Rebel, crain bontalancas, de noordlijke Provinticn overweldigde, vielen alle de Landfchappen , zoo door dwang, als vrijwillig , van de Compagnie af, en vatteden de wapenen tegen haar op ; doch als Maros , in Augustus yan 't jaar 1737» door den Gouverneur smout heswonnen werd , keerden de meeste hoofden weder tot hunnen voorrgen Heer, terwijl andere de vlucht namen, die echter naderhand, achterhaald zijnde, hunne welverdiende ftraf omvangen Ütebbea, N 4 Co  aoo REIZE naar SAMARANG, De tot hunnen pligt wedergekeerde en andere op nieuw aangeftelde hoofden, werden injanuarij van 't jaar 1738, op het Kasteel ontboden, alwaar de fchuldigen, die uit zich zelve wedergekeerd waren, pardon ontvingen, en benevens alle de anderen , uitgezonderd Labaccan , de Macasfaarfche heerfchappij voor eeuwig afzwoeren , en dus als getrouwe onderdaanen der Compagnie weder aangenomen werden. Over alle deze Provintiën heeft een Onderkoopman het opzicht, die zijn reddende houdt in de Provintie van Maros, tusfchen de gepallifadeerde fchans Valkenburg, en de Negerij Soeryjerang , aan welken Reddent de Paggerbuuren, in 't Rijk van Tanete, aan de rivier Pantjana, al mede ondergefchikt zijn. — Het getal der Negerijen, die 's Compagnies jurisdictie en deszelfs Refident op Maros onderworpen zijn, bedraagen een getal van drie honderd en zeventig. Maros heeft tot het beftuur der Inwooners onder den Refident nog vijf inlandfche Regenten, welke door de oudfle des volks, uit het naaste bloed van den Decesfeur,gekoozen worden, en aan den Gouverneur en Raad van Macasfèr worden voorgedraagen, die de electie doen op approbatie 'echter van de hooge Indifche Regeering. Siang heeft één Regent, welke loma genoemd wordt. La*  MACASSER, AMBOINA, enz. *oï Labgccan heeft ook eenen tot beftuurder, die crain. genoemd wordt. Sagerie heeft vijf Regenten, van welken het hoofd is crain mangalong. Hetgrootfte gedeelte der bewooners dezer vlaktens, zijn de Boniërs, die vrij ijverig zijn,in den landbouw: deze hebben weder hunne bijzondere hoofden, die door den Koning van jBoo/aange-' fteld zijn; doch deze zijn, benevens de onderdaanender Compagnie, aan de heffing der tiendens van het rijstgewas onderworpen. De verdere Landfchappen, gelegen tusfchen deze vlaktens en 't gebergte, hebben mede hunne eigen Regenten, van 's Compagnies wege aangefteld, meest alle onder den tijtel van crain, met den toenaam der Negerij , waarover zij het gezach voeren. Deze laatfte leveren de nodige houtwerken en Bamboezen voor 's Compagnies post Soeryjerang, en paaien voor het zeehoofd van 't Kasteel Rotterdam. Behalven deze Regenten hebben zij nog verfcheiden Dorps-hoofden onder zich, die Galarangs genoemd worden; zij leeven gerust onder hunne eigene Wetten en Godsdienst, doen de verfchuldigde.Heerendienften aan de Compagnie, als hunne wettige Beheerfcheresfe. Bezuiden het Kasteel Rotterdam, aan de Westerftranden, bezit de Compagnie de Landfchapjens Poelem bankeeng en Galisfong, gelegen binN 5 «ei*  202 REIZE naar SAMARANG, nen her eigenlijke Rijk van Macasfèr, tusfchen de Vischpoelen van Aing en de rivier Tjikoa; doch het Rijkjen Sandraboni ligt tusfchen beide. Deze plaatfen heeft de Maatfchappij in den oorlog van 't jaar 1667. veroverd. De bewooners dezer twee Regentfchappen zijn goede foldaaten, en de Galisfongers worden alhier voor de beste zeelieden gehouden ; als de Compagnie op Macasfèr zeevolk nodig heeft zijn zij verpligt voor dé kost te dienen. Onder Gallsfbng behoort het Eiland Tanakeke én de Eilandjes De drie Gebroeders , zijnde , door het récht van overwinning, 's Compagnies onderdaanen en eigendommen, gelijk ook alle de verdere Eilanden , die langs de Westerftranden van Celebes liggen, van den hoek van Tourattea tot Tanéte: op het Eiland groot Barnang hebben de Macasfaren een Colonie van Touradjeners, doch veele dezer F ilanden zijn onbewoond; eenige worden door 's Compagnies onderdaanen, en weinige door Boniërs bebouwd. Aan de Zuid- en Oostoever van de Bonifche bogt, bezit de Compagnie de Koningrijken van Bonthain, Boele Comba, en Bera, met het geen daaronder behoort. Bonthain heeft ten Westen de rivier Tino, die dit Rijk van Tourattea fcheidt; ten Noorden heeft 't zelve het gebergte, dat den naam van dit Rijk draagt; ten Oosten de rivier Kalekongang; en ten Zuiden de zee. Van  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 203 Van oudsher is het onder, de bondgenooten van Macasfèr gerekend, en door zijn Koningen beftuurd geworden, maar zijn door de Compagnie en haare bondgenoten, tot tweemaal toe, door het zwaard overwonnen , en volgens het Bonisch contract hun als een eigendom bijgebleven. Het heeft eene zeer vermaakelijke landftreek, die vruchtbaar is in rijst; er is eene goede groote Baai voor vaartuigen en fchepen , en de volkeren van dat land zijn , benevens die van Boek Comba en Bera, de best gezindfte en vreedfaamfte onderdaanen , die de Compagnie op Celebes heeft: Dit Rijk, eerst dopr de Maatfchappij aan radja palacca opgedraagen, tot belooning der groote dienften aan Haar bewezen; doch bij gebrek van manlijk Oir weder aan Haar vervallen zijnde, is het zelve van te veel aanbelang gerekend, om zonder de hoogfte noodzaaklijkheid, van 's Compagnies bewind afgezonderd te worden. Het wordt beftuurd door twee inlandfche Regenten, die den tijtel van crain voeren, als één over Bonthain, en één over Tompoboek, onder welke verfcheiden Galarangs of Dorps-hoofden ftaan. Deze alle , benevens den Sergeant, die 's Compagnies gepallifadeerde Bagger bewaakt, ftaan onder den Refident, die ook het gezach voert over Boek Comba, 't welk al mede van oude tijden af een Koningrijk geweest is; doch door de Macasfaren , in Iaateren tijd , dienstbaar is gemaakt. Het  ao4 REIZE naar SAMARANG; Het ftrekt zich uit van de rivier Kalekongang, die het van Bonthain affcheidt, tot aan Bera, of de rivier Banpang, die tusfchen beide doorloopt; het heeft ten Noorden het gebergte Kyndang, dat het van Boni , of liever van de berg-volken van Touraayo afzondert; ten Zuiden ligt de zee. Dit Landfchap behoort mede onder 's Compagnies overwonnen eigendommen , en dus zijn de Inwooners Haare wettige onderdaanen, welke benevens die van Bonthain een en dezelfde verPligting en voorrechten hebben, als die, welke 's Compagnies noordelijke Provintiën bewoonen. Over dit Landfchap zijn mede twee Hoofdregenten gefield, als crain gantara.no en crain oedjonglowe, die verfcheiden Ga* iarangs onder zich hebben. Het Land is vruchtbaar in rijst, heeft een goede jagt, en groote bosfehen; fchoon het hout niet gefchikt is om tot het bouwen van huizen gebruikt te worden. De reede voor Boele Comba is in de WestMousfon voor de fchepen gevaarlijk; kleine vaartuigen echter kunnen, met hoog water, zich in de rivier Kalekongang of Kaelkonkong , bergen. Aan , of omtrent de uitwatering van die rivier, ligt 's Compagnies gepallifadeerde Schans Caroll •na, waarin de Onder-koopman, en Refident zijn verblijf houdt, en aan welken ook het opzicht over Bira is toevertrouwd, welk Landfchap zich uit-  MAC AS SER, AMBOINA, ênz. 205 uitftrekt van de rivier Bampang , oostwaards , langs den zeeoever, tot den hoek vanLasfem (*), en van daar noordwaards tot aan den hoek van Cadjang; landwaards grenst het aan Boek Comba, Tourang, tnKadjang, onder Boekboek behoorende. Dit geheele Landfchap is, bij het Bonisch contract, aan de Compagnie afgeftaan. Het is een dor en rotfig land, en levert zijn bewooners niets anders dan Ocby , in plaats van rijst of brood ; moetende hunne behoeften van rijst en Pady uit Boek Comba en van Bima ontvangen. Het heeft eenige bosfchen, die hun , benevens Boek Comba, redelijk goed hout verfchaffen, tot het maaken van Prauwen; zijnde voorheen alhier geweest de voornaamfte Timmerwerven der Macasfaren. De Birafche volken zijn in het gemeen goede foldaaten, zoo te water als te land; de rijkfte onder hun zijn Kooplieden; de overigen geneeren zich met het timmeren van vaartuigen, en het maaken van grove witte kleederen van cattoen, 't welk aldaar nog al weelig groeit, en waarvan zij jaarlijks een gering tribut aan de Compagnie opbrengen. Dit Landfchap heeft tien Regenten, van welken crain bira de voornaamfte is. Deze komen éénmaal 's jaars op 't Kasteel om hun tribut te leveren, (*) In oase kuiten Latjan genoemd.  «etf REIZE haar SAMARANG; DERTIENDE HOOFDSTUK. Over het Eiland Saleijer. Het Eiland Saleijer ligt omtrent in het Zuiden van den hoek van Lasfem, ruim twee mh> len van daar; tusfchen beide liggen de Bougeroeftes, (bij de zeelieden Boeferoens genoemd.) zijnde drie kleine onbewoonde Eilandjens. Rondom Saleijer liggen nog verfcheiden Eilanden die daar onder behooren, van welken er echter maar twee bewoond zijn., namelijk Bone* ratta en Calauwe. De Macasfaren die Saleijer in bezit hebben gehad, hebben van het zelve, bij 't Bonisch con* tract, aan den Koning van Ternaten afftand gedaan; doch in vervolg van tijd langzaamerhand de Ternatanen afhandig gemaakt, ten voordeele der Maatfchappij. Saleijer is zeer bergachtig, met groote bosfchen voorzien, waarin zich veele Herten ophouden: het brengt; Ocby en Batta voord; dit laatfte is eene foort van gierst, waarmede de inwooners zich voeden: er worden ook veele blaauwe en wit geftreepte grove kleeden gemaakt, van de aldaar groeijende Kapas of cattoen, Dit  MACASSER, AMBOINA, ene. Dit land wordt beftuurd door veertien Regenten, welke éénmaal des jaars, in de maand Oétober, op het Kasteel Rotterdam komen, met twee honderd vijftig of drie honderd hunner landmaten , om de verfchuldigde heerendiensten te doen, en de verfchillen der Regenten , die zij onder elkander hebben, voortedraagen, en daaromtrent uitfpraak te erlangen. De Natie is laaghartig en flaafachtig, ook zeer twistziek en hoofdig, en wel zoodanig, dat zij, wanneer zij hun zin niet kunnen krijgen, terftond met hunne geheele familie naar een ander land opbreeken. Hier ligt, van wegen de Compagnie een Onderkoopman als Refident, die zijn verblijf houdt bij, of in een gepallifadeerde Pagger, Defenfie genoemd, gelegen, volgens opgaaf, op de Z. B. van 53-o'. De hier voorengemelde Eilanden Boneratta en Calauw, zijn aan den ouden radja palacca ter leen afgeftaan: op het eerstgemelde liet die Vorst zijne Dansferesfen opvoeden en leeren; 't welk zijne opvolgers in het Rijk van Boni nagevolgd hebben, waar door deze Eilanden meest door Boniërs en weinig door Saleijers bewoond zijn. Uit deze korte fchets van de befchrijving der volken, die het groote Eiland Celebes bewoonen, is zeer gemakkelijk optemaaken, de betrekkingen die  2o8 REIZE naar SAMARANG, die zij zelve, en tot hunne nabuuren en hunne regeeringsvorm, enz. hebben; als mede,hoe intrïcaat de post van Gouverneur is, om de voorkomende zaaken zoo te beftuuren, dat zij het best met 'de belangens zijner Committenten overeenkomen. Het Bonisch contraét, waar van wij hier vooren meermaaJen gewag maakten, was de grondflag, waarop de Compagnie haare magt, nu ruim eene eeuw geleeden, op Celebes vestigde. Boni, de eerfte welke dit verbond aanging, en om die reden voor de oudfte en eerfte bondgenoot van de Maatfchappij gerekend wordt, was op dien tijd in gevaar van door de Macasfaren overheerd te worden, en geene genoegfaame magt hebbende, om zulk een geducht vijand het hoofd te bieden, is het ligt te begrijpen , dat zij de gelegenheid fpoedig aangreepen, om zich met de Compagnie op het allernaauwst te verbinden, welker magt, geheel Indië door, zoo geducht was, dat zij haare bondgenooten voor allen vrees van overheerd te worden, bevrijden kon, gelijk ook bij de uitkomst bleek. Macasfèr werd overwonnen, en Boni van dien erfvijand verlost zijnde, nam meer en meer in grootheid toe, voornamelijk geduurende de regeering van radja palacca; zelfs werd het een politiek fystema, om Macasfèr klein te houden, en dit heeft men langen tijd, en zelfs tot den dag van heden, in acht genomen, tot dat men Boni zoo groot heeft gemaakt, dat men nu  MACASSER, AMBOINA, enz. aop nu niet meer durft denken óm die Rijk paal en perk te Hellen \ fchöon mén den riiisflag nu ten duidelijkfteh ontwaar wordt: hier en daar zelfs worden er nog jaarlijks (tukken lands , die de Compagnie, volgens het recht van overwinning, roebehooren, door Boni, onder het een of ander fchoonfchijnend' voorwendfel j door de toegeevendheid der aldaar regeerendc Gouverneurs, afhandig gemaakt; terwijl zulks , in vervolg van tijd; door de hooge Regecring bekrachtigd wordt. De tegenwoordige Bonifche Vorst heeft het reeds zoo verre gebragt, dat een zijner klcinzoóften, den troon van het magtig Rijk van Loehoe beklommen heeft, en dit heeft de Compagnie al mede moeten aanzien; misfchieil Zal dé zwaarigheid die er in lag, door haare Ministers niet genoeg voor odgert gefield zijn , of Welligt als voordeelig zijn voorgedraagen. Hier door, en door meer andere zaakert; is het aanzien der Maatfchappij zoodanig verminderd ; dat haare bezittingen op dat Eiland als zeer ondergefchikt moeten aangemerkt worden. —- Het Bonisch contract, waarop mert voof dezen bouwde, wördt thans" van weinig aanbelang gerekend; zelfs durft de Koning van Boni tegenwoordig aanfpraak maaken op het Campon Baro , nabij het Kastéél gelegen; en Zulks omdat hij eenigen tijd daarin gewoond heeft, bij gelegenheid dat hij 's Comö pagnie*  aio REIZE naar SAMARANG, pagnies befcherming cegen zijne zuster , ar os palacca, had ingeroepen. Misfchien- zullen er, als deze Vorst overleeden is, op het-onvoorzienst nog donkerer wolken opkomen; want dit is zeker, dat alle inlandfche Vorsten 's Compagnies bezittingen ,- en tegenwoordigheid , op hun Eiland, met.nijdige oogen zullen aanzien, en geene gelegenheid laaten voorbijgaan, om alles aantegrijpen wat hun van dezelve kan verlosfen ; indien zij voor het overige het onder malkandcren maar eens kunnen blijven: en dit maakt het mbeijelijkftc erf voornaamfte point uit van ons Minifterie op Macasfèr , om namelijk de voornaamfte Natiën een wantrouwen tegen elkander inteboezemen , en echter alle daadlijkheid, zoo veel mogelijk voor te komen, om niet genoodzaakt te zijn partij te kiezen. Niet alleen wordt de Compagnie van dezen kant gedreigd , maar haare Erf - competiteuren , de Engelfchen namelijk, zoeken zich hieromftreeks ook te nestelen, 't geen zij, eenige jaaren geleeden , bijna in het werk gefield hebben , omtrent de rivier van San* drabont. De Bougincczen , Wadjoreezen , en de Mandhareezen, zijn hun zeer genegen , era helpen hun in 't opkoopen der Specerijen van Ceram , en andere Eilanden : hun nieuw Etablisfement op Balembankang geeft hun gelegenheid om met die volken, die op Pafjïr, en Coeti af en aan vaaren, of zich aldaar neergezet hebben»  MACASSER, AMBOINA, enz. hé geduurig om te gaan , en dezelven tot hunne belangen overtehaalen : en wanneer het eens recht ernst ware , zóu het hun moeilijk belet kunnen worden om voet op Celebes te krijgen , indien men het aldaar voorgevallene met het Engelsch oorlogfcheepjen de Zwaluw , in het jaar 1768 in acht neemt, het welk ik in mijne voorige reize vermeld heb, en 't geen mij nu, op Macasfèr zijnde, wel is tegengefproken , doch op zulk eene wijze, dat het mij minder geloofwaardig voorkwam dan het verhaal van den Capitein carteret : was men nu beducht voor een oorlogsfcheepjen Van twaalf Hukken en eene zieke equipage , wat Zal men dan niet zijn voor eene grootere magt?—< Is er dan ergens een Gouvernement onder 's Compagnies bezittingen , alwaar eert Chef vereischt wordt, die een man van kunde en gezond oordeel is, voords waakfaain en ijverig, om alles uittevor* fchen, 't geen in de omliggende Rijken en Landfchappen berokkend wordt, zoo is 't het Gouvernement van Macasfèr , en vermits deze hoedanigheden zelden gevonden worden bij die geene, welke zoo maar van de fchrijftafel, of eenigen anderen dienst, die van de kundigheid om te regeeren zoo hemels breed verfchïllen, worden Opgeroepen , en aan het hoofd van zaaken gefield, die in alle opzichten moeilijk zijn, zoo is het blijkbaar , dat uit het beftuur van zulke eenen niet anders dan allerlei fchadelijke gevolgen kunO a neri  2i2 REIZE naar SAMARANG', nen vöordfpruiten , en ik- nvijfele voor mij zef^ ven niet, of er zijn van Batavia of elders wel eens Beftuurders derwaards gezonden, die zelfs de naanien der Volken" en Rijken, waarmede zij ftonden te handelen, ten growtften deele nog niet? kenden; ik zwijge van de betrekkingen, in welke de Compagnie tot alle dezen ftond. ïk houde het voor een groot gebrek in de conftitutic , dat genocgfaam nooit de Secunde, of tweede perfoon als Chef in zijn Gouvernement, of directie optreedt, die ontegenzeglijk■ eene betere kennis bezit, dan iemand die de plaats flechts bij naam kent , en de deliberatiè'n van zoodanig een Minifteric nimmer heeft bijgewoond; en echter heeft dit hier zoo algemeen -plaats , dat het zelfs als een - ordre van hoogerhand fchijnt aangemerkt te moeten worden, waar van het niet mogelijk is het oogmerk te doorgronden. Intusfchen het Incrative van Macasfers Gou-> vernement niet zeer groot zijnde, zoeken de Heeren Gouverneurs aldaar zelden lang te blijven, erj om die reden leggen zij zich weinig toe om diep in de kennis der zaaken in te dringen , van gedachten zijnde, dat het hun tijd ligt zal uithouden. Behalven 't geen de Compagnie aan den Gouverneur toelegt, uit de winnen van handel, en inkomften der landen, zoo zijn er nog andere , ftille voordeden, die hem , in het anderzints geringe inkomen , bchulpfaam zijn ; als vooreerst, de  MACASSER, AMBOINA, enz. 213 j&e tiendens van het veldgewas, waarbij de Gouverneur , om het ander jaar , in perlbon tegenwoordig is, dan eens in de noordlijke, dan weder in de zuidlijke Provintiën. Ten tweeden , de jaarlijkfche verpachtingen van hetxcnfumabeJe, waar voor twee of drie duizend Pkfas., tot eea gefchenk worden gegeeven , om de voorkeur te hebben. Tenderden, bij vacatuure'\t.m Koningjens in de Overwalfche Rijkjens, waar voor de Postulaat aan den Gouverneur eenige gcfchenken vereert, om zijne gunst te verwerven. Ten vierden, worden er, bij zijne komst tot de regeering,, zekere gefchenken , door anderen gedaan , ais door die van Bera , welke hem een nieuw fchip, Prauw genaamd, moeten vereeren , waar van men de grootte en maakfcl opgeeft , zoo dat het zelve naar Bima en Sumbawa gezonden wordende , fomtijds vijftien honderd Pefos kan bedraagen. Behalven 'nog andere van minderwaarde, waarvan de wijze, op welke ze gefchiedem, mij onbekend zijn. De verdere gequalificeerde Dicnaaren van dit Gouvernement zijn : De Secunde, of tweede perfoon , welke den tijtel en rang heeft van Opper - koopman : de handel die er is, gaat dezen voornamelijk aan : Jbij is te gelijk Negotie - boekhouder, en heeft een Negotie - overdraager bij zich, die de pesten sin het groot boek overdraagt. Deze Secunde, O 3 200  V4 REIZE naar, SAMARANG, zoo als overal op 's Compagnies- Comptoiren in gebruik is, is Prefidenr van den Raad van JufHtie en van nog eenige andere Collcgiën ; doch dit alles brengt weinig op. De Heer van pleuren , die agt jaaren in deze bediening geweest is, heeft mij meer dan eens verhaald, (en ik heb geen reden om aan de oprechtheid van dien braaven man in dit opzicht te twijfelen, vermits het mij door onpartijdige en kundige menfchen is bevestigd geworden) dat hij het eene jaar door het ander nog geen vijf honderd Rijksdaalders of twaalf honderd guldens aan inkomen had genooren , en wel zoo lang als hij in dien post geweest was ; offchoon door ongeoorloofde middelen, die fbmme zeer ligt viermaal verdubbeld zou kunnen worden; zoo door gefchenken te ontvangen, ?n qualiteit van Prefident van den Juftitie - Raad, als in het verhandelen van 's Compagnies lijnwaaten, bij preferentie aan Chineezen of aan andere, om mpnipoliën te ftijven , en meer andere flechte middelen meer, die al te bekend zijn om hier aanteteekenen. De Capitein Militair en Commandant der Militie is de derde m rang; hierop volgt de Scha, bandaar of Licentmeester , en de Fifcaal, die beide den rang van Koopman hebben, daar de voorige den tijtel en den rang heeft van OpperKoopman. De Secretaris van Politie en Casfier, teffens de  MACASSER, AMBOINA*, enz. 215 de Winkelier, de Refident van Boek combe, en Bonthain, van Maros , en de Soldij-boekhouder , hebbenden tijtel en rang van Onder - kooplieden , en uk deze wordt de Polirike-Raad geformeerd. De Refident op 't Eiland Saleijer, heeft den rang van Boekhouder ; als mede de Opper - tolk, in de Macasfaarfche en Bougmecfchc taal, het welk op dien tijd eene goede bediening was; dezc heeft nog twee Onder - tolken onder zich. Tot de Militie behoorden nog twee Luitenants, en zes Vaandrigs ; van welke laatiten er één Commandant op Bima is. De Luitenant van de Artillerij, is te gelijk Fabriek, of Opzichter der Fortificatiën en Gebouwen, en zou, in zekere .opzichten, alhier als Ingenieur kunnen aangemerkt worden. De uitrusting der vaartuigen , welke uit tien a twaalf, zoo Pantjallings., als Chaleupen beflaan, en gebruikt worden , om hier en daar langs de kusten te kruisfen, en den fmokkelhandel te beletten , Haan onder den Equipagie - opzichter , die den rang heeft van Opperftuurman,. 's Compagnies handel alhier, beftaat voornamelijk in lijnwaaten, bijzonder in eene grove foort, die ook daarom aan particulieren verboden zijn om in te voeren. Ten tijde van den Gouverneur mossel, en wel in 1752, bi het begin zijner regeering, rekende zijn Ed. dat er O 4 jaar-  Sió" REIZE naar SAMARANG. jaarlijks daar van voor honderd duizend guldens verkocht werd, en dat de winst daar van op veertig duizend guldens werd begroot; maar dewijl de fmokkelhandel met de Engelfcheu federt dien tijd merkelijk is toegenomen, en de eifchen van Batavia niet naar bchooren voldaan worden; en er voords nog andere zaaken bijkomen, is dit debit, en dus ook de winften merkelijk verminderd. „ De fluikerijè'n , " zegt de Heer mossel, in zijn Staat van Indmi , „ zijn op Macasfèr, „ door de menigvuldige Sluiphavens, die Cele„ bes heeft, zoo onmogelijk te wceren , dat ik „ noodzaakelijk oordeele, dat alle burgervaart, „ uit de Specerij - eüanden derwaards, verboden „ diende te worden. " Die burgervaart echter gaat nog zijn gang, ten minnen op Amboina en terug. De vrije, of burgervaarr wordt voornamelijk van Macasfèr naar Ambon en Batavia gedreeven met rijst, ilaaven, Tripangs en kleedjens , die aldaar geweeven worden; van Ambon terug' beftaat de handel meest in geld; en van Batavia beftaat hij in 't Confumabele en in lijnwaaten, ' die niet uitgezonderd zijn. Het geringe dat de Compagnie van Macasfe* en het onderhoorige trekt, beftaat in fappanhout van Bima en wat Cadjang; jaarlijks wordt er thans één fchip derwaards gezonden , het welk de goederen van Batavia, in de maand Maart of  MACASSER, AMBOINA, enz. *i? «f April, derwaards overbrengt, en van daar over Bima , en Sumbawa naar de hoofdplaats .terug keert. De Heer mossel was van gedachten , dat men deze onkosten wel konde fpaarcn , dewijl de noodwendigheden met het Bandafche fchip, dat om rijst derwaards gezonden wordt, zoude kunnen overgevoerd worden , en dat het Bimafche fappanhout met het fchip dat van Termten terug keert, naar Batavia kon worden overgebragt ; terwijl de flaaven , die de Compagnie jaarlijks, van daar nodig heeft, door de burgervaart naar Batavia zouden kunnen worden overgezonden, waar voor zij, volgens contract met die lieden aangegaan , zestig Rijksdaalders of honderd vier- cnvecrtig guldens per hoofd betaalt. Voords bepaalde die Heer 's Compagnies zuivere inkomften, ter dier tijd, op tagtig duizend guldens, waaronder de pachten , in en uitgaande rechten , en de inkomften der Domeinen behooren, die op veertig duizend guldens gerekend Worden. Of er federt dien tijd, zijnde het jaar 1752, «enige vermindering in de laatfte gekomen is, 2,qu ik niet wel kunnen bepaalen; doch de veertig duizend guldens winst, die er op dien tijd van den lijnwaat - handel, en 't geen er verder yan Amphioen dranken , en van 's Compagnies O 5 wege  Ïï8 REIZE naar SAMARANG, wege aangebragt, getrokken werd, heeft merkelijke verandering ten nadeele ondergaan , nadien Celebes tegenwoordig, door den fmokkelhandel met de Engelfchen, van de twee eerfte artikels niet weinig voorzien wordt, en de vrees is niet ongegrond, dat die onderneemeade Natie, dit meer en meer zal zoeken voordtezetten, daar zij nu genoegfaam alleen meestres is van den lijnwaat-handel, en haar doelwit fchijnt te zijn 2ich om de Oost te vestigen. Echter verminderen 's Compagnies lasten niet naar maate haare winften afheemen: 't is waar, door goede zorg, welke de Heer van pleuren, in het beftuur der zaaken aan hem toevertrouwd, gedraagcn heeft, zijn de lasten , geduurendc den tijd van agt jaaren , tot drie- endertig duizend guldens verminderd ; en in het laatfte jaar heeft hij het zelfs tot drie duizend guldens, beneden de jongfte memorie van menagie gebragt; maar wat kan dirbaaten, als men berekent, dat door gemelde oorzaaken, de winften tot op de helft, en mogelijk meer, verminderd zijn, en Macasfèr jaarlijks nog wel tagtig duizend guldens inteert: ook zullen alle de Secunde's nimmer een van pleuren evenaaren , en edelmoedigheid genoeg bezitten om hun eigen belang, voor dat van hunne Meesters, te verzaaken. De memorie, door gemelden Heer van pleuren opgefteld , ter verbetering yan 's Compagnie?  MAC ASSER, AMBOINA, enz. «i| nies handel op Celebes, en de ovcrwalfche Rijr ken , kwam mij voor op goede gronden te ftcunen, en zeer wel gefield te zijn; voornamelijk pm den Engelfchen fmokkelhandcl tegen te gaan , en Salemparre, een Rijk dat nabij het Baltifche gelegen is , aan de Compagnie te brengen, wellis Koning met de Engelfchen heult, en zich nooit met de Compagnie in bondgenootfchap heeft willen begeeven; want hier door zou hij zich hebben moeten verbinden , dat geene vreemde Natiën in zijn gebied zich zouden neerzetten, waar hij fterk tegen was, voorwendende, dat zijn Rijk voor alle vreemdelingen open ftond , die flechts ftil en braaf van gedrag waren, en hem zijne tollen betaalden. "Wanneer alles voltallig is, rekent men de bezetting op Macasfèr op agt honderd koppen, alle de Europeërs er onder gerekend ; doch dit getal is gansch niet compleet, wegens de groote fterfte op 's Compagnies uitgaande fchepen, waar door weinig volk op Batavia aangebragt wordt, en die plaats, cloor haare ongezondheid met Bantam veel volks vcrflindt, waardoor niet alleen Macasfèr, maar meest alle 's Compagnies bezittingen, in het zelfde, gebrek deelen. Behalven de Europeaancn heeft de Compagnie een groot getal Maleijers, in tijden van oorlog, in haaren dienst. Deze volken, die reeds in de zestiende eeuw van Djohor Patani en meer andere  fao REIZE naar SAMARANG; dere plaatfen , op de Maleidfche kust gelegen ; zijn overwonnen, en zich alhier hebben ter neer gezet, woonen in eene foort van ftad , afgefchei? den van .de Bougineezen, welke naar hun naam Campo Maleyo genoemd wordt: zij ftaan onder één Capitein of hoofd, die door 's Compagnies Minifters verkooren wordt, waaraan zij zich altijd onaffcheidenlijk verbonden gehouden , en , zoo wel te water als te land , groote di'e«ften hebben toegebragt. Hun Capitein heeft het Eiland Tanakeke van de Compagnie tot zijn gebruik gekregen. Hij iwam bij mij aan boord, om met zijn broeder, den Heer van pleuren, uitgeleide te doen tot bij den hoek van Tourattea: hij fcheen mij toe een bijzonder vriendlijk en openhartig man te zijn , en beide waren zij zoo teerhartig, dat «oen zij dien Heer voor 't laatst vaarwel zeiden,* hun de rraanen langs de wangen biggelden: afzonderlijk gaven zij mij te kennen, dat zij in hem hunnen grootften vriend en weldoener verlooren: dit zelfde heb ik , weinig dagen voor zijn vertrek van Macasfèr, van veele , zoo bilanders als Europeaancn gehoord, die zich mede over zijn vertrek hartlijk beklaagden, nadien die Heer zich door zijn bijzondere vriendlijkheid en edelmoedig hart bij elk had bemind gemaakt. Sedert veele jaaren heeft de hooge Regeering toegedaan, dat hier jaarlijks eene Chineefche jxonk9  MAC AS SER, AMBOINA, enz. S£fi ficnk, direct uit China, die goederen zoude mo^ gen aanbrengen , welke dat Rijk oplevert, en welke anderzints, wegens de moeilijkheid van za te kunnen weeren , door die intrigante Natie, ter fluik zouden worden mgcbragt, daar nu 's Compagnies licenten er wel varï vaaren, nadien, zoo ik wel onderricht ben, ieder Jenk drie duizend Spaanfche Matten daar aan betaalt: de Pasferi worden door H. H. Edelen verleend, en doo* den Capitein Chinees op Batavia verzocht, en hun overgezonden , waarvoor deze wel agttiers duizend Rijksdaalders zou trekken. Zoo dra deze goederen aan landgebragt zijn ftelt ieder Koopman (want er komen verfcheideri van deze Kooplieden met zulk een Jonk) hee zijne in een groot huis ten toon, het welk bijzonder daartoe gefchikt is: dit huis is- dagelijks vol van menfehen , bijzonder van Macasfaren, Bougineezen en Wadjoreezen , zoo dat de aangc-* bragtte goederen fpoedig verkocht zijn. Deze Kooplieden neemen , bij hun vertrek j weder Tripangs , en Spaanfche Matten mede * welke beide hun en China nog rijkelijk voordeel aanbrengen, daar zij. op hunne aangebragtte goederen wel veertig duizend Spaanfche Matten kunnen medeneemen , zoo als de Heer Gouverneur Van der v*** mij alhier verzekerde. Bij mijne voorige reize op Batavia zijnde, was ik reeds nieuwsgierig om een Chineefcbe Jonkf  WissÈ REIZE naar SAMARANG; Jonk, (het welk hier Wankon genoemd wordt,) van binnen te bezichtigen, en daar er nu een bij mij op de reede lag , nam ik die gelegenheid waar. Zoo dra wij aan boord waren, werd mij en mijn gezelfchap , door de Hooiden van het zelve alle beleefdheid bewcezen , en ons werd thee , confituren en vruchten voorgezet, alvoo* rens wij alles gingen bezien. Deze vaartuigen voeren drie masten , waarvan de grootfle of middelfte genoegzaam dezelfde dikte had, als de gröotlte mast van mijn fchip Oimerkerk (*) en uit één ftuk gemaakt: de lengte van het vaartuig, van het uiterffe achter, tot het buitenfte voorwerk , was, naar mijne gisfing, ruim honderd veertig voeten. De romp van binnen was verdeeld in zoo veele verfcheidene vakken, als er Kooplieden aan boord Waren % hebbende ieder de zijne , en van de andere afgezonderd , om zijne goederen te bergen. Het water was mede in verfcheiden bakken verdeeld, die op het dek met luiken geopend en met emmers daar uit geput werden % de Combuis was op zijde van de groote mast, aan bakboord op het dek, (want deze vaartuigen hebben maar één dek) daar het ee- tea (*) Zijnde de mast van een fchip van honderd vijftig yoeten.  MACASSER, AMBOINA, enz. 22$ ten op eene vrij zindelijker wijze in ons bij zijn werd gereed gemaakt, dan in die van onze Europeefche fchepen. Achterop waren verfcheiden verdiepingen van kamertjens of hutten van Bamboezen , zoo voor de Hoofden van 't vaartuig als voor de Kooplieden, regt in het midden, tusfchen deze in , ter plaatfe daar geduurd wordt, was eene foort van kapel, waarin hun Djofie of Afgod was geplaatst,, waar van zij er alle jaaren een nieuwe uit China overbrengen , die vervolgens in hunnen Tempel wordt gezet, terwijl die van het voorige jaar weder naar China wordt vervoerd , en zij zullen eerder dit Afgodsbeeldjen, dat van goud, en omtrent vier duimen hoog is , aan land zetten dan de goederen uit de Jonk losfen. Zoo wel hier als aan den wal branden er altijd eenige lichten en reukwerken, en des avonds wordt er eenig verzilverd papier voor den Afgod verbrand. Het roer is met geene haaken , of vingerlingen aan het vaartuig vast, maar hangt in touwen van rotting, en het is ook geheel anders van fatfoen dan het onze. Hunne ankers zijn kromme Hukken hout, waarop zwaa,re fteenen gebonden zijn, om te doen zinken: al hun touwwerk en zeilen zijn van rotting gemaakt, ; Den 15 February werd mijn fchip door den Fiskaal en Gecommitteerdens uit den Raad van Juftitie van Macasfèr gemonfterd, vervolgens lieten zij hier van de Equipagie van het fchip eent en-  ?,24 REIZE naar SAMARANG, en-dertig kóppen in het Hospitaal, dié meest allé aan zwaare ulccfatie aan de beenen laboreerden , èn , zoo als de Chirurgijn der plaats tè kennen gaf, door den Oppermeester niet naaf behooren ,J aan boord , behandeld waren , in plaats van dezen kreegen Wij zesenzeventig andere Europeefche Matroozeh. Den volgenden dag, 's morgens' ten half ag? itüreil , kwam de Heer b. van pleuren, benevens zijne Echtgenoote en twee kinderen aarï boord , zijnde vólgens befluit van de hoo'gé Indifche Regèering , van den 7 November 1774 » tot Gouverneur van de Provincie Amboina aangelleld , daar hij te vooren de hoofd-adminillratie , als Secunde van 't Macasfaarfche Gouvernement had waargenomen. Het ceremonieele , 't welk bij zijn vertrek, zoo wel aan land , als bij zijne komst aan boord , plaats had, belfond hierin : ten half zéven uuren kwam de Macasfaarfche Gouverneur de Heer p. g. van der v***,- benevens alle de Leden van den Politiken Raad , ( de gehuuWde met hunne vróuwen) aan het huis van den Heer van pleuren, om hem naar het Zeehoofd te geleiden, terwijl hef Guarnizoen onder de wapenen ftond, en de mars geflagen werd: na hier eenige verfrisfingen gebruikt te hebben', ging eerstgenoemde met de vrouw van den Heer van pleuren, en deze met die van den Heer YASf  MACASSËR, AMBOINA, enz. saj van der v***, gevolgd van de Leden des Raads, uit het Kasteel naar het hoofd, daar eene landfehuit gereedlag, om den Heer van pleuren deszelfs Gemalin, Kinderen en Gecommitteerden naar boord' te brengen. Zoo dfa de fchuit met het gezelfchap van 't hoofd ftak, deed men van het Kasteel een falut van een - entwintig fchoten, het welk door 's Compagnies Bark , de Mosfel, (die mede naar Amboina was aangelegd) met negentien , en door de andere , zoo Compagnies als particuliere vaartuigen met mindere fchoten gevolgd werd: De Heer Gouverneur met zijn gezelfchap aagt boord gekomen zijnde, werd er van Ouw'erkerk een falut van een - entwintig fchoten gedaan, en met de laatfte de vlag van dèn grooten top geheist. Kort daarna ligtten wij het anker $ en ftelden onzen koers tusfchen door het Rif van groot Lyly , en den Steen , falueerende het Kasteel Rotterdam wederom met een - entwintig fcho«n , en werden met gelijk getal bedankt: een half uur daarna , toen: wij in de ruimte gekomen waren, keerden de Gétommicterden naar land terug , waarop wij dczelven met negen fchoten f»'keerden.' - > P VEER-  *a5 REIZE naar SAMARANGV VEERTIENDE HOOFDSTUK. Na den middag ten drie uuren kwamen wij „ door tegenwind en droom , bij het Eiland Gaüsfong ten anker, alwaar wij des nachts bleven .liggen» Den volgenden dag, zijnde den 17 February, ligtten wij 's morgens met het aanbreeken van den dag het anker, en gingen onder zeil, delJende onzen koers langs den Celebesfchen wal r naar het gat van Tanakéke: ten tien uuren bereikten wij dien döortogt, en omtrent elf uuren waren wij het naauwde en gevaarlijkde daar van gepasfeerd. De tusfchenruimte-,. welke tusfchen dit Eiland en dat van Celebes ligt, is op zich zelve 'wijd genoeg, maar wordt meer dan de helft naauwer gemaakt door een Rif r dat van Tanakéke naar Celebes- afdeekt , en door eene klip onder water, die omtrent eene halve mijl in her z. w. van den hoek van Sandra boni aüigt: dediepte in dit vaarwater is van twaalf tot tien vademen; Met zonnen- ondergang waren wij dèn 2» westhoek van Celebes reeds gepasfeerd. De! Vertrek naar Amboina*  MAC AS SER, AMBOINA, knz. aa? Den volgenden morgen waren wij met den opgang der zonne op zijde van Bonthain , het welk kennelijk is door het zeer hooge gebergte , dat Celebes van het Noorden naar het Zuiden doorloopt, ert hier eindigt. Tert zeiven tijde kreegen wij het Eiland Saleyer in 't gezicht, vervolgens zettedett wij van hier onzen koers op den hoek van Lafoa, den zuidlijkften hoek van Cele* bes. Na den middag zagen wij de Boezeroens in het Oosten van ons liggen. Dit zijn drie kleine Eilanden , die omtrent ir» ééne lijn op de ftreek van n. w. en z. o. van den anderen liggen : zij vervullen genoegfaam de ruimte , die er tusfchen het zuidelijkfte van Crlebes , en het noordlijkfte van Saleyer is ,• welke omtrent anderhalve mijl zijn zal : de noordelijkfte en de zuidelijkfte van deze Eilanden, liggen zoo nabij den hoek van Lafoa, in het Noordeinde van Saleyer, dat tusfchen denzei ven, en die beide landen geen doortogt voor fchepen is, en gelfs niet voor kleine vaartuigen , of het is met gevaar vergezeld, diensvolgens pasfeeren zij deze engte, tusfchen de middelfte en zuidlijkfte of noordlijkfte, door. Beide deze doortogteh fcheenen mij op het oog drie agtfte mijl breed te zijn i 't middelfte Eiland is rondom zuiver, en zoo fteil diep, dat er met geene lijn van honderd vademen grond te vinden is. Dit is eene der gevaarlijkfte pasfagies voor d« P a feh(m  sfit* REIZE naar SAMARANG, fchepen, die naar of van de Moluccos , of Specerij Eilanden vaaren , en men moet volftrekr Van dezelve gebruik maaken , wil mèn'aièc bezuiden Saleyer omlbopcn , welk vaarwater nog oneindig gevaarlijker is, door de menigte Reeven eir onderwater Bggende Klippen , die , of nier in de Kaarten bekend ftaan , of ten uiterfte onmamvkeurig daarin geplaatst zijn ; fchoon er onlangs eea voorbeeld is geweest van een Compagnies fchip , het welk genoodzaakt was dia route te neemen, nadien het door de ftroomeo daar beneden vervallen was. Om die reden verwondert het mij , dat ds Maatfchappij op het' middelfte dier Eilanden ; niet eenige goede, en met zwaar gefchut voor' ziene Batterijen heeft aangelegd, om dien door^ togt aan fchepen van vreemde Natiën te beletter/, die in het pasfeeren langs dit Eiland heen, én dus onder het gefchut van 'r zelve moeten loopen , terwijl zij als dan genoeg te doen hebben , om met de zeilen te manreuvreeren , zonder zich met fchieten te kunnen ophouden. De zwaarigheid , die men daar tegen zoude kunnen inbrak» gen, namelijk, dat dit Eiland niets tot fubfistentio, en mogelijk zelfo geen drinkwater oplevert , is ligt uit den weg te ruimen, vermits ï Compagnies Refidentie van Boele Comba , en Saleyer, de aldaar posthoudende , geduurig van ailes, met kleine vaartuigen, zoude kunnen voorzien i  MAC AS SER, AMBOINA, enz. #icn ; daarteboven behoefden aldaar niet veele manfchappen >te Zijn , nadien reen geen gevaar loopt van ooit met den vijand handgemeen te zul* !en worden , dewijl er geen fchip kan aankomen. Zoo dra wij het middelfte Eiland, tot op twee kabellengte, genaderd waren , om tusfchen het zelve , en de Noordlijke Boezeroens door -te zeilen , kreegen wij zulk een zwaaren uitval van ftroom, die regt west kwam aanloopen, dat het fchip , niet meer met het roer alleen, -maar met de zeilenv moest geftuurd worden : dezelve liep zoo fterk, dat, -niettegenftaande de koelte redcrlijk fterk en genoegfaam van achteren was, en het fchip, op het oog, ruim vijf mijlen over water voordging , wij weinig of niets aan het Eiland doorfchoten. Na verloop echter van een half uur verminderde de Aroom, en Wij waren ten agt uufen des avonds deze gevaarlijke pasfagie geflipt, Hellende onzen koers naar het Eiland Cabyne. Intusfchen was er een klein vaartuig, do«r den Refident van Bonthain., en Boele Comba , met ververfchingen voor den Heer van pleuren afgezonden , en, aan boord gekomen , juist op het oogenblik toen wij dien zwaaren aanval van ftroom hadden - de zwaare 'kabbeling zou zonder twijfel veroorzaakt hebben, dat het zelve tegen het fchip aan ftukken zou zijn geftooten, dus lieten de Inlanders, die er Sn waren, b$t touw flippen , waarmede wij een Matroos verlooren, die P 3 *  Ï33 REIZE naar SAMARANG» er in gezonden was om de goederen te losfen. Zoo dra het vaartuig achter het fchip was , zettede het koers naar Saleyer , waarop wij het kort daarna uit het gezicht verlooren. Den volgenden dag des morgens, met zonnen opgang, zagen wij het Eiland Cabyne in het o, n. o. en o. ten n. op agt a tien mijlen afftands: insgelijks zagen wij nog de Celebesfche kust, en het Eiland Saleyer. Wij zetteden onzen koers om bezuiden eerstgemelde heen te houden ; doch de ftilte belettede ons om het voor den 21 February op zijde te krijgen, wanneer wij teffcns het Eiland Pasfangane en Boeton in het gezicht hadden , welke twee laatfte Eilanden de Straat Boeton uitmaaken. Boeton is een groot, en redelijk hoog, boself rijk Eiland; hetzelve is een Koningrijk , dat op zich zeiven beftaat, waar onder ook de nabuurige eilanden behooren. De Vorst ftaat in bondgenootfchap met de Maatfchappij, welke hem jaarlijks honderd en vijftig Rijksdaalders in nieuwe Nedcrlandfche munt betaalt , omdat hij niet alleen zou toelaaten , maar zelfs de Maatfchappij behulpfaam zijn, om de Nagelboomen, die op. dit, en de nabuurige eilanden gevonden worden, uitteroeijen , waartoe jaarlijks van de Compagnie een Sergeant, onder den naam van Exjlirpateur, die bosfehen en eilanden doorkruist, en alle de Nagel- of Musfchaatfaoomen , die hij vindt.  MACASSER, AMBOINA, enz. 23S ,vindt, doet omhakken. De Koning van Boston is verpligt, hem Gidfen en Tolken mede .te geven ., als mede vaartuigen , zoo hij die .nodig heeft. Doch^ nadien hij federd eenige jaaren zeer nalaatig is geweest, in het .voldoen aan dit contraft , en.denJZxftirpateur , onder .verfcheiden voorwandfels, in ,het opzoeken dier ,Specerijbooraen, heeft te leur gefield, heeft de Jndifche Regeering goedgevonden, 'het gemelde douceur dit jaar intehouden, om daar door te beproeven,, of dit middel zou kunnen ftrekken (want honderd en vijftig Rijksdaalders of drie honderd zestig guldens Hollandsen , is waarlijk eene aanmerkelijke fom voor dien Vorst,) om hem tot beter beantwoording aan "het contraéc. aantefpeoren „ en de-Compagnie in het vervolg jnet meer,ijver de hand te bieden, om in zijn land dit rijk gewas., ten besten van Jmboina en Ban* .ia, uitteroeijen. Door de aanhoudende ftilte, die van Cabyne tot buiten de Toekan besfis bleef voordduuren, \ welk gewoonlijk in één of anderhalf etmaal kan ■afgezeild worden , waren wij daarmede tot den 26 February bezig: .zwaare.frroomen, voor, of .tegen , hadden \vij niet, fchoon zij zich echter altoos opdeeden,, doch -zij hielden geenen geregelden loop, veel min, dat de maan .er eenigen invloed op fcheen te hebben. De pasfagie tusfchen het Eiland Beetan , en P 4  & REIZE naar SAMARANG, de Toekan besfis , is de tweede gevaarlijke doortogt voor de fchepen , die naar de Moluccos- of Specerij-eilanden vertrekken : de tusfchenruimte is wel wijder dan de Boezeroens , (want dezelve is , van den naasten hoek van Boeton , en de westlij kfte Toekan bes fis , naar mijne gisfing , omtrent vier mijlen wijd,) doch het gevaar duurt langer, door de menigte eilandjens, die tot de eerfte behooren , welke alle met klippige reeven naast elkander liggen, over welke de fhelle, om de Oost vallende, ftroomen dwars over, en tusfchen door trekken: eene groote en gevaarlijke droogte , het Hoefyzer genaamd , ligt er anderhalve a twee mijlen , om de Zuid, van af, waarop de Compagnie verfcheidcn vaartuigen verlooren heeft. Langs den Boetonfchen wal , heeft men, wel is waar, niets te mijden , als den wal zelve ; maar op het naauwflen van den doortogc, begint eene groote inham, die West- en Noordwaards in 't land invalt, waarin men gevaar loopt om door den ftroom naar binnen getrokken te worden , wanneer men met ftilte te nabij den hoek komt,' die tegen over de Toekan bes fis ligt, en wanneer men eens daarin gekomen is, kan'men er niet weêr uitkomen, voor dat de Westmousfon wéér doorbreekt, en dan is men nog gelukkig zoo. men er daarmede uitraakt: fommige van 's Compagnies fchepen, die daarin vervallen zijn , hebben  MACASSER, AMBOINA, enz. ! «3^ ■ben er vijf a zes maanden in rond gezworven; orr* der andere heefc de Heer de k.lerk , toen Hij ais Gouverneur naar Banda ging , een rond jaar; daar in doorgebragt, eer hij daar uit kon komen : om deze redenen wordt dit bij de zeelieden de Dwaalbaai genoemd. De Toekan besfis, (namelijk de twee voornaamfte) liggen op het oog omtrent een halve mijl n. n. o. en z. z. w. van elkander de noordlij kfte , welke het hoogfte is, heb ik op negen mijlen afftands gezien : zij worden door een volk bewoond , dat geene vreemdelingen en vooral geene Europeërs duldt. Den 1 Maart ontdekten wij des avonds met nonnen ondergang het Eiland Boero in 't o. n. o. wij gisten , dat wij ruim dertien a veertien mijlen van hetzelve af. waren. Dit Eiland heeft de gedaante van een ovaal rond , waar van de langfte diameter zich o. en w. uitfteekt: een gedeelte van de noordlijke ftranden wordt door een volk bewoond , dat aan de Maatfchappij onderworpen is , en door hunne Orang kaylias , die ieder een Dap onder zich hebben ^. geregeerd wordt. In de binnenlanden , welke uit een zeer hoog gebergte beftaan , houden zich de Alfoereezen, of Berglieden op : de Zuidkusten zijn thans, door de geduurige invallen der Papoezen, verhaten. De Compagnie heeft er eene kleine Vesting in ? 5 d?  S34 REIZE naar SAMARANG, de bogt van Cagely , aan het Noord-oost einde van 't Eiland: een Boekhouder, die onder het Gouvernement van Amboina hehoort, heeft her beltuur daar over in handen. Den 4 dier maand , zagen wij het Eiland AmMauw , dat omtrent twee mijlen , zuidlijk, van den Oosthoek van Boero ligt; het is flecht bevolkt : voor dezen lag hier één Corporaal met srier man ., om de Inwooners tegen de Papoezen te beveiligen ; doch thans zijn er geen Europeaaaien meer : het behoort nu onder Lorike op Ambon, daar het te vooren onder Boero behoorde. Den 6 raakten wij dit Eiland te boven , en fereegen van verre Amboina in 't gezicht, liggen de in het o* n. o. van ons. Den volgenden dag, met zonnen opgang , za~ gen wij zes eilanden , die onder het Ambonsch Gouvernement hehooren , als Amboina, Ceram , Kelau, Manipe , Boero en Amblauw 9 ■en een uur daarna ook het Eiland Bonoa ; wij Huurden op den hoek van Alang , den westlijkïflen hoek van Amboina, aan. Omtrent drie uuren na den middag, kree» gen wij de vlag van het Comptoir Larique , liggende op de Westkust van Hitoe, C't geen het noorder halfdeel van Ambon uitmaakt,) in 't gezicht, en, tot op eene halve mijl genaderd zijnde, werd er een falut van het Fort met deract  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 23$ tien fchoten gedaan , het geen wij met vijf be'ant^ woordden. Wij zeilden van hier op een kabellengte affland van den wal, naar den hoek van Alang , van welken wij omtrent vijf uuren de Verkenvlag hadden in 't gezicht gekreegen , zijnde rood van boven en wit onder, waarsegen wij , volgens den aan mij, op Batavia overhandigden feereeten feinbrief, eene roode, witte en roode vlag moesten laaten waaijen ; doch men had op dc hoofdplaats niet eens gedacht, om een zoodanige feinvlag aan bóord te bezorgen : dit zelfde is mij, toen ik in den jaare 1769 naar Bengalen voer , nog eens wedervaaren; welk nut heeft men dus van de Verkenfeinen, indien men niet in de gelegenheid is dezelve te beantwoordden , dewijl een Scheepshoofd daar voor niet kan zorgen, omdat hij niet weet welke feinvlaggen hij nodig heeft, vermits de order van die fecreete feinen niet dan op eene zekere hoogte mogen geopend Worden, gelijk met mij bij Boero plaats had? Op een agtfte mijl van Alang genaderd zijnde, kwam de Bootsman van Ambon aan boord, met een gefchreven orde van den Gouverneur dier Provintie om het fchip de Baai in te lootfen. Deze Baai, die geformeerd wordt door twee groote Schier-eilanden, Hitoe en Leytimor, welke met eene zeer fmalle landengte , in het Oosge» (de pas Baguewala genaamd,) aan elkander  n& REIZE naar SAMARANG, der zijn .gehecht, -en het Eiland Amboina UfcJ maaken, heeft aan het inkomen, tusfchen de hoeken van Alang , op het Hitoefche , en Rofanipe op het Leytimorfchc , en welk Oost en West van den anderen liggen , omtrent de wijdte van naauwlijks twee zee-mijlen, en allengskcns vernaauwt [zich meer en meer. Men vindt er geen anker grond, dan op fommige plaatfen, -en dat nog maar eene kabellengte van den wal af, op dertigen meer vademen, anderfins heeft men op de meeste plaatfen geen grond, zelfs met geen honderd vademen lijn : men heeft er ook een geduurige ftroom, die de eene zijde in en langs de andere weder uitloopt: dit maakt het inkomen zeer moeielijk , vooral zoo men geen gezeilden wind heeft: treft men ftilte, (dat niet zelden onder hoog gebergte gebeurt,) en raakt men in den uitvallenden ftroom, dan is men wel rasch de 'baai uit, fomtijds met gevaar , van beneden het Eiland te drijven , en van de reis verftoken te zijn. De plaats alwaar de fchepen ankeren, " is digt aan den Leytimorfchen wal, onder 't Kasteel ViMoria , op vijf - entwintig vademen , dan ïigt men drie vierde kabellengte van het hoofd af} een fcheepslengte verder peilt men geen grond. Wij laveerden den volgenden nacht, om verder de baai intekomen , vermits de wind aan her **• o. en ons dus tegen was. > Morgens den 8 Maart, met het aanbreeken van  MACASSÊR, AMBOINA, en*. Van den dag bevonden wij ons omtrent een halve mijl van dien hsek van Alang, zóó dat wij weinig gevorderd waren : de kleine vaartuigen, onder den naara van Cort'ecorreit, en Orembays , waarvan wij er tien Ö? twaalf des nachts bij 'c fchip hadden gekreegen, om' te boegfeëren, had)den ons niets geholpen, vermits 't fchip met het minne wihdjen fterker veordging dan zij konden roeijen of fcheppen.: Des middags Waren wij bij de Laha, zijndi een uithoek van het Hitoefche, een uur van het Kasteel Vicloria af: om twee uuren kwamen de Gecommitteerden aan boord, zijnde de Opper1koopman en Secunde van het Ambonfche Gou* veraement, de Heer vil eene uve en dè' Fistaal schilling, benevens deszelfs Echtgenoot te , en die van den Capitein Militair, en hoofd der Militie, van der brinke, om' den Gou*» Verneur en Raad van Amboina , over zijn Behouden aankomst tot dus verre geluk te wenfehen , en hem , benevens deszelfs Echtgenoote , naaf 3ajrid te geleiden. Kort daarna kreegen wij eene frisfche koelte uit het n. w. , die ons ren drie uuren ter Reede bragt, alwaar wij het anker op vijf - entwintig vademen zandgrond lieten vallen. Wij falueerden het Kasteel met een- entwintig fchoten , en werden door hetzelve bedankt; ten vier uuren vertrok de Heer van pleuren met jsijn httisgezin, en de Gecommitteerden, mee de.  «38 REIZE naar SAMARANG* de Landfchuic * naar Jand, die eene vlag , met den wimpel daar onder, van den mast liet waaijen, daarop falueerden wij hem met een- entwintig fchorem Zoo dra zijn Ed. aan land (lapte, werd hij door den Gouverneur , van der v***, benevens de verdere leden van den politiken Raad, en derzelver vrouwen , op het zee - hoofd afgewacht, en gerecipieerd , pasfeerende door een dubbeld ranker van inlandfche Bugers of Mandijkers, die voor de poort van het Kasteel gefchaard Honden; vervolgens ging hij de JandpooTt uit , daar het geheel Guarnizoen onder de wapenen flond, en waar de Chineezen met hunne vlaggetjens mede in orde Honden , naar het huis van den Gouverneur van der v ***. Zoo dra hij gezeten was , deed het Guarnizoen drie deeharges ; het geen telkens met een Kanonfchoot van hec Kasteel werd beantwoord, gelijk mede bij de drie deeharges der Burgerij plaats had , waarna nog eenige kanonfehoten van het Kasteel gedaan werden , waarmede de plegtigheid voor dien dag Werd beflooten. TWEE-  M4CASSER, AMBOINA, zta. a& TWEEDE BOEK, EERSTE HOOFDSTUK. Amboina. dlmboina, de eerfte Provintie onder de Winge^ westen der Maatfchappij in Indië, dewijl dit Eiland het eerfte door haare wapenen is veroverd ^ beftaat uit elf, zoo groote als kleine eilanden, en zoo men het kleine Eiland Molina er onder wil rekenen , uit twaalf, namelijk : Amboina , Ceram , Boero, Amblauw, Manipa , Kelang f Bonoa, Ceram Laut, Nousfa Laut. t ,•-:-«-« rr c o ^ C ook wel de Utli Hommoo of Sapporoa. > OmaoiHarocha. > ^"genaamd. Dan, daar valentyn bijzonder zijn werk gemaakt heeft om deze Provintie te befchrijven f waartoe hij ook de gefchiktfte gelegenheid had „' nadien hij zich verfcheiden jaaren aldaar heeft opgehouden , zal ik , dewijl zijn werk in de meeste boekverzamelingen te vinden is, mij flechts tot eenige weinige bijzonderheden bepaalen , die ik , in den korten tijd van mijn verblijf aldaar, heb .-««pgeteekend. Vol"  Wfb REIZË naar SAMARANG; . Volgens eigen öbfervatie , ligt liet midden van het Eiland Amboina op 30 45' bezuiden den Evenaar, en 1450 beoosten TencrifJ'e; en beftaat uit twee eilanden , die met eene fmalle landengte van niet meer dan drie honderd zestig roeden aan malkanderen vast zijn , wordende dc Pas van. Baguewala genaamd, naar een Dorp of Negerij, daarbij liggende, op bet Schiereiland van Hitoe, tegenover de Negerij Hoetoemoeri , dië op het Leytfmorfche ligt , zijnde dit de naamen der twee Schiereilanden -, die te famen het Eiland 'Amboina fbrmeeren. Dewijl kleine vaartuigen, door deze Pas of landengte , zulk een omweg moeten neemen , of wel over dezelve moeten heen gedraagen worden, als zij van het Kasteel naar dé Uliasfers en ttrug moeten vaaren • zoo nam dc Heer padbrügge, Gouverneur dezeiProvintie, omtrent het jaar 1683 een Béflöfè» •om deze landengte geheel doortegraven: de Natuur had zelfs hiertoe als 't ware eene handleiding gegeeven , door een fprüitjen van een riviertjen, dat uit het Mitocfche voordkwam , het welk het 'oog van de Pas , of Malta pasfo bij den Inlah*• der genoemd wordt. Van daar zou men de doorgraving , dwars over de landengte , oostwaards Begonnen hebben , en het werk zou fpoedig met een gelukkigen uitflag bekroond zijn geworden , zoo niet twee ijdele herfenfehimmen 't zelve hadden doen ftaaken : de eerfte was, dat men zich ver:  MACASSER, AMBOINA, enz. H- Verbeeldde, dat, Zoö rasc'h deze doorgraving volbragt ware, de ftroomen zoo fterk in de baai van Amboina Zouden ihvailen , dat de Kaaimans' koek zoude wcgfpöclcn en dat er geen fchepen het Kasteel nieër zouden kunnen naderen* De andere was, dat de AmboiueezCn, die tot dit werk gebruikt werden, niet verder wilden voordgaan , omdat de een den ander wijsmaakte , dat men in het doorgraven bloed gevonden hadt, 'c , welk Zij als een onfeilbaar ongelukkig voorteeken aanmerkten : hoe belagchelijk dit laatfte ook wezen mogt, Waren zij echter met geene nioge-> lijkheid meer aart dat werk te krijgen. Het eerfte was niet minder ongerijmd , vermits het ome^ genzeglijk heden nog blijkt, dat de zee, beÖos^ ten de Pas , niets hooger is dan het water in de baai van Ambon , zoo als dc kundige Ingenieur von wagner, die de beide Zeeboezems met alle naauwkeurigheid , door het waterpas > om derzocht, en mij verzekerd heeft. Dus was er de minfte fchijn niet, dat de ftroomen hier door* vallen en die fchadelijkc uitwerking zouden ge* had hebben, die men malkanderen daar van wijs* maakte. Dit nuttige werk , voor het algemeen en (*) Zekere ver uitfteekende punt ran het IliSosfc-héji «natrent het midden dkx baai gelegen*  2S42 REIZE naar SAMARANG, en voor de Maatfchappij in het bijzonder , bleef dus iieeken, zonder dat iemand het na dien tijd meer ondernomen heeft; fchoon de Heer von wagner mij zelf gezegd heeft, dat hij meermaalen aangetoond had , hoe gemaklijk die doorgraving kon gefchicden, nadien er nu maar negentig roeden lands meer waren door te graven 5 doch alles was vruchteloos. Die arm der zee, die nu tusfchen deze twee Schier-eilanden befloten ligt, draagt den naam van de Baai van Ambon, welkers wedergade van Iterkte ik niet geloof, dat ergens gevonden wordt; zij is , van den hoek van Mang afgerekend tot aan de Pas Baguewala toe , omtrent vijf mijlen; doch van den hoek van Nousfanive, tot aan dezelfde plaats fchaars drie en een halve mijl diep : de breedte is ongelijk: zij is het naauwfte tusfchen den hoek van de Laha , en de daar tegen overliggende Galghoek, 't geen omtrent één uur zijn zal , en tusfchen den Kaai* manshoek , en den hoek, die beoosten 't land van klein Hative iritflcekt, alwaar met laag water (door een klippig rif, dat van het Leytimorfche , en een zandplaats , die van het Hitoefchc of de Kaahnansboek affteekt,) de doortogt zoo ftaanw is, dat waaghalzen denzelven meer dan eens te paard overgezwommen hebben, fchoon het water tusfchen beiden wel tachtig vademen diep is. De  MACASSÉR, AMBOiNA, tm. £43 Dc (trekking dezer baai is öp dë ftfeefe Vafi n. o. en t-. w. vólgens de plaatfing der tweë Schier-eilanden, die bij de Pa; naar malkande-» ren toe zich ömkrommen. De hoek van Alang , of de Westhoek , öp het Hitoefche, en de hoek van Nousfa Nivel, (bi] onze zeelieden $ door verbastering , Nofa* tiipe genaamd of de Oosthoek der baai, liggen omtrent twee mijlen o. \ z* en w* \ n. vari clkanderen af. Van den hoek van Alang, of vöorbij Lilli* hooi, tot aan den hoek der Laha, levert de kust geen ankergrond op , dan tegen dc klippen aan * waarmede de oever bezóomd is, en waar tegetf * vooral in de Oostmousfon i de branding hemel-4 hoog oprijst ; doch even binnen den hoek det Laha , is een inham $ ('t geert de naani Van Laha in het Amboneesch ook aanduidt,) waar* hi men met een vloot van vijf - entwintig fchepen , Vooral in de Westmousfon, veilig kan art-» keren , op vijf - entwintig en dertig vadëmeii goeden zandgrond , en wel op eert piftöolfchoot na aan den wal, alwaar men des noods de fclié* pen zou künnert kielen. Dit was ook de plaats! daar de Hollandfche-Vloot, onder bevel van dert Admiraal steVèn van dèr hageéJ* ankerde , toen zij den völgendeii dag dö baai overlfak « en liet Kasteel der PortugeeZcn veroverde-. Van dezen inham af tot aan den Kaaimanshoek Q fi heeft  *44 REIZE naar SAMARANG, heeft men weder geen ankergrond , uitgenomen bij het opgaan van de hier voorgemelde zandplaat; doch men zou, niet verre van de Pas af, digt bij de Matta Pas, des noods kunnen ankeren. Aan den overwal , langs het Leytimorfche, vindt men buiten de baai , omtrent een halvemijl buiten den hoek van Nousfa Nivel, een rif van omtrent ééne mijl lang , waarop men des noods ankeren kan , wanneer men bevreesd mogt zijn van door den ftroom de baai voorbij te drijven , op twintig ,- agttien en vijftien vademen zandgrond. Deze ankerplaats , welke voor de aankomende fchepen van zeer veel aangelegenheid is , is in 's Compagnies Zee- kaarten van deze Gewesten niet bekend, ( mogelijk om redenen, > maar wel in die , welke men in valentyn's werk vindt: ook heb ik dezelve gezien in de laatfte Kaart, die er van de baai van Ambon gemaakt is. Toen ik mij in de maand April van den jaara 1775 op Ambon bevond, heb ik er een Chineesch vaartuig ten anker zien liggen. Doch tusfchen dit rif, en het land, dat dien hoek uitmaakt , is het wederom grondeloos diep , en tegen hetzelve aan fteil en klippig. Wanneer men dit aan den binnenkant van het Leytimorfche gepasfeerd is, vindt men een kromte, in welkers diepftcn inham, bij de Oostmousfon, eene goede ankerplaats is, doch digt bij den wal;  MACASSER, AMBOINA, énz. 545 wal; dit wordt de Portugeefche baai genoemd , om wat reden is mij onbekend. Van daar , tot voorbij den Galghoek , heeft men weer geen genoegfamen ankergrond; doch dan vindt men, even binnen dien hoek, (waarvan een klein klipachtig rif afileekt,) de Vrijmans Reede ; maar men moet zich niet al te digt naar den hoek begeevcn, omdat de paal - of houtwurm aldaar in zulk eene groote menigte gevonden wordt, dat in minder dan eene maand tijds niet alleen de dubbel, maar zelfs de vaste huid wordt doorgevreeten. Vervolgens krijgt men de Reede van het Kasteel Nieuw Vi&oria , doch mede zeer nabij den wal, dewijl er regt voor het Kasteel , op den afftand van omtrent anderhalf kabeltouw lengte , geen grond zelfs met geen zeventig vademen lijn gevonden wordt. Van daar tot aan den hoek van klein Hativa liggen overal klippige recven even onderwater , waar door men den wal niet naderen kan , en van daar tot aan' de Pas vindt men mede geene opgaande -gronden , uitgenomen digt bij den wal; in het midden der baai kan men met geen tachtigof honderd vademen grond peilen. De gevleidheid dezer baai maakt de flerkte van het Eiland uit; want men vindt nergens ankergrond , als Hechts op weinige plaatfen , en zeer mabij den wal; dus „kan eene vijandelijke vloot Q 3 dc~  S46 REIZE naar SAMARANG, dezelve niet gemaklijk aandoen , en nog minder gefloten houden ; de Laha is de eenigfte plaats alwaar de fchepen zich kunnen verzamelen ; doch dit kan zoo fterk gemaakt worden , dat men daar voor geen vrees behoeft tc hebben , gelijk men thans beklaten heeft dit ter uitvoer te brengen „ waarvan ik beneden nader fprpeken zal. Men vindt in deze baai geene klippen of droogs tens, als die, waarvan wij hier boven melding gemaakt hebben, en welke nabij den wal liggen, Daar men nu niets van die natuur te mijden heeft, beftaat de geheeje weetenfchap , van dezelve in - of uittezeilen, of daar in te laveeren , hierin , dat men altoos den opperwal houdt, en denzelven niet verder dan tot het midden van het vaarwater verlaat, welke opperwal in de goede, of Westmousfon Hitoe , en in de kwaade , of Oosmousfon Leytimor is. De ftroomen houden hier geen bepaalden loop ; de maan heeft ook geenen gelijken invloed op hoog en laag water, dat fomtijds ééns en fomtijds twee maal in het etmaal voorvalt, en van zes tot negen voeten op en neder gaat: één of twee dagen na de volle maan, befpeurt men , dat het water hier het hoogfte rijst of valt. Het is een natuurlijk gevolg van deze diepe baai, C fchoon het op Ambon voor zeer bijzon* der gehouden wordt,) dat, wanneer de ftroom Hitoe naar binnen trekt, hij langs den Leytimorfche»  MACASSER, AMBOINA, enz. 247 fchen wal naar buiten loopt, en het tegendeel heeft op gelijke wijze plaats. Beide de Schier-eilanden , zoo wel het Leytimorfche als het land van Hitoe , zijn zeer bergachtig : op het eerfte verheffen zich de kruinen van Soya , en op het ander die van de Capaha wel het meeste boven de andere uit; bijna overal zijn zij met geboomte en kreupelbosch bewasfen, tusfchen welke hier en daar eenige Nagelboomen door de Amboineezen zijn geplant en voordgekweekt. Deze bergen, zoo als genoegfaam overal waar dezelve gevonden worden, zijn mees trotsachtig, vol klippen en met eene fchil aarde bedekt , waarvan de dikte zeer verfchillende is : op fommige plaatfen bevindt men dezelve flechts ter diepte van drie voeten of minder; doch op andere van tien tot twintig voeten en meer: deze aarde is meestal eene rotsachtige klaei ; en in de valeijen , daar geene rotzen gevonden worden , is dezelve wat zwartachtigcr , en met meer zand vermengd. Q 4 TWEE-  *48 REIZE naar SAMARANG, TWEEDE HOOFDSTUK. Natuurlijke gejïeldheid van Amboina, Da luchtflreek is , even als op alle de andere Compagnies bezittingen in de Moluccos de verzengde ; geduurende de drie maanden , dat ik er gelegen heb, was de middelbaare hoogte van den .Thermometer, tusfchen de 80 en 820 op de fchaai van farenheit : de grootfte hitte was pi° en de ftrengfte koude 72% een verfchil, dat in deze Gewesten zoo groot is, dat, zoo die veranderingen daaglijks voorvielen, zij, naar mijne gedachten, voor de ligchaamen zeer fchadelijk zouden zijn : dit wordt grootendeels veroorzaakt door het hoog gebergte van Soya, aan welks voet het Kasteel Nieuw Ficjoria, en de fad Amboina gelegen is , waardoor de zon omtrent drie vierde uurs boven den Gezichteinder moet verheven zijn , eer zij beide deze plaatfen kan befchijncn 5 daar tegen des middags , als de zon benoorden de Linie is , ( zoo als zulks bij mijn verblijf aldaar plaats had) en zij haare ftraalen tegen dit gebergte , dat als 't ware een kom formeert, uitfchiet, kan het niet misfen , of de hitte moet door de tcrugkaatfijig, veel vermeerderen , £ heb»  MACASSER, AMBOINA, enz. 549 Keb , ten minnen toen ik mij op de Laha (daar tegen over in eene vlakte gelegen) bevond, die bovenmatige hitte niet gevoeld , die men op 't Kasteel gewaar wordt. De veranderingen , die er in opzicht van de zwaarte in den dampkring plaats hebben, zijn zoo groot niet; geduurende mijn verblijf aldaar van drie maanden, kon die niet wel 1 lijnen of \ duim haaien; zelfs fcheen de regen, wind of fraai weêr daar op geen invloed te hebben. De Mousfons zijn hier het tegengeftelde van het geene zij zijn langs Java , Borneo, Baly, Lomlek , Sumbawa , de Westkust van Celebes enz.; want als op deze plaatfen de Zuidoost Mousfon doorwaait, heeft men fraai droog en handfaant Weêr : waarom deze tijd ook de goede Mousfon wordt genoemd ; daar tcgeu is het als dan op Ambon , Ceram, Banda,. de .Oostkust van Celebes, en de daar tusfchen gelegen Landen cn Zeeën , de kwaade tijd ; het regent als dan bijna onophoudelijk, het welk vergezeld gaat met zwaaren donder, blikfem en fchielijke rukwinden, waarvan ik op Ambon verfcheiden maaien getuid-ge ben geweest; doch • dir ai-les[ houdt op en verandert in het fraaifte weêr, wanneer men dc engte , die Saleyer van Cclebes affcheidt., gepasfeerd is. Veele rivieren ftorten hier van het gebergte neder , fchoon zij den naam van rivieren alleen q 5 maar  *5 REIZE naar SAMARANG, maar in de kwaade, of regen Mousfon verdie. nenj want in het goede Saifoen, zijn het flechts kleine beekjens, en veele loopen gcnoegfaanj droog. Het merkelijk onderfcheid zag ik daarvan in het begin van mijne aankomst, waneer de drooge tijd nog plaats had, aan de vier rivieren, die omftreeks de Stad, en bijgelegen Negerijen in zee Horten, namelijk de IVay Tomé, Way AU la, JVayNito, en de Bato Gadja, of Olifant* Rivier, die ter dier tijd niet meer dan beekjens waren, waarin naauwlijks twee of drie voeten water Hond; doch bij mijn vertrek hadden de aanhoudende zwaare ftortregens dezelve zoo doen opzwellen, dat zij de flerkfle en grootfte daar over liggende bruggen , van dertig en meer voeten lengte , in éénen nacht wegfpoelden of merkelijke fchade aan dezelven toebragten. Mijnfloffen worden er niet gevonden, fchoon fommige bergen in overvloed zeer goeden zwavel voordbrengen, die ais eene korst op de oppervlakte ligt; bijzonder is er een derzelver op het land vm Hitoe, die daarom Wawani , of Zwavelberg genoemd wordt, en daar door beroemd is. Ook begint het gebergte om de Noord van Soeli, zoo als men ten minnen verhaalt, ook zwavel opteleveren. Op fommige plaatfen vindt men een taaije Toodachtige klaei, waarvan mopfteenen gebakken worden, die zoo goed zijn als de vaderlandfche. Heil»  MACASSER, AMBOINA, enz. 251 Heilzaame kruiden en plantgewasfen ontbrecken hier niet, waarmede men , zoo mij gezegd js, veele ziekten en kwaaien geneest; onder anderen zegt men, dat de Boati eene zonderlinge kracht heeft tegen de koortfen. Voords de Kajou Boette-boom, uit wiens bladeren die heete en fterke Olie, door kooking getrokken wordt. De Sasfafras - boom , wiens bast die kostelijke Coelilawang, en dc wortelen de Sasfafras Olie opgeeft. Om nu niet te fpreeken van de Nagelen Nootenmuscaat-boomen, waardoor dit eiland en de Uiliasfers beroemd zijn. Het zoogenoemde Ambons-, of eigentlijk het Lingoa-hout, valt meest op Ceram; zoo ook het Salmoni-hoat, dat nog fraaijer, maar ook te gelijk in te geringe quantitcit is om het voor timmerhout te gebruiken , 't welk meest van Java komt ; fchoon men het Jati-hout hier ook met redelijk goed fucces aanplant; doch tot nog toe heeft; men daarvan zoo veel niet kunnen aanwinnen , dat de aanvoer van Java kon gemist worden. Behalven deze foorten van hout, heeft men nog zoo veele andere , dat de helft daarvan bij mij niet bekendis; zij worden bij vaeentyn • breedvoerig vermeld- De Produften des lands zijn in de eerfte plaats de Gariofehnagelen. De boom, waaraan dezelve groeijen, is al te wel en naauwkeurig door VAkENTYN befchreven , dun dat ik de moeite zou  »5*ü reize naar samarang, zou neemen zijne gezegdens hier te herhaalen. Twee groote Nagel -oogden volgen nooit op elkander ; is dezelve het eene jaar heel groot, zoo heeft het volgende jaar het tcgengeftelde plaats: het eerfte valt gemeenlijk voor bij groote droogte, wanneer er ook dan bcfmettclijke koonTen regeercn. Als de Nagelen gcnocgfaam rijp zijn,moeten dezelven fpoedig geplukt worden, of zij fchietcn binnen weinige dagen tot Moer-'nagelen uit. i De Nagelen, die, in plaats van in de zon, over t vuur gedroogd zijn, deugen niet ; men kent dezelven aan dc meer naar het zwart hellende couleur, en dat zij zich tusfchen dc vingeren laaten buigen ; daar de goedgedroogden integendeel niet buigfaam zijn ; maar als men met. den vinger tegen dezelven knipt, afbreeken : ook zijn deze .rosch van couleur. De Nagel - Oogst hangt veel af van het gematigd weêr , dat men in de maand Juny en September heeft. Op fommige jaaren heeft men een nagewas; doch he.t is onzeker wanneer, en zulks heeft ook niet dikwijls plaati. Schoon deze Specerij aan het land van Ambon niet eigen, maar eene vrucht der Moluccos is, vanwaar zij over weinige eeuwen herwaards is overgebragt, aardt zij echter hier bijzonder'wel, en voornamelijk op de Eilanden Honima , Oma en Kous fa lm, (gemeenlijk de Uiliasfersgt- noemd,)  MACASSER, AMBOINA, enz. «53 nöemd,) 't welk met Ambon, de eenigfte eilanden en plaatfen zijn , alwaar de Maatfchappij toelaat, dat die vrucht wordt voordgekweekt(*)„ laaiende dezelven op alle andere plaatfen bij aanhoudendheid uitroeijen , bijzonder op klein Ceram , of Hoewamoehil: behalvcn de uitroeiingen, die van tijd tot tijd, in de Specerij - eilanden zelfs plaats hebben, om de al te grooten overvloed , waarmede hunne pakhuizen , zoo op Batavia als in Nederland opgevuld zijn , te matigen. Dus bepaalde de Hooge Indifche Regeering £ in een brief van den 26 December 1769, dat het getal der Nagelboomen niet boven de vijf maal honderd duizend ftuks zouden mogen beloopen , en in den jaare 1773 werd er gelast nog vijftig duizend daarbij uitteroeijen , zoo dat thans , O775) na drie exftirpaties , het getal der Na- gel- (*) Ik geloof ook, dat, welke moeite de vreemde Natiën aanwenden, om deze Specerijen op andere plaatfen aan te kweeken, zulks hun nooit gelukken zal, dan omftreeks de Moluccos, ten ware zij gelijkfoortige landen, hadden , onder een en het zelfde Klimaat gelegen, dia even als deze, door onderaardfche vuuren gefloofd, eene genoegfaame hitte aan dien boom - vrucht geeven.en dien fcherpen fpeeerijachtigen finaak daaraan kunnen mededeelen.  £54 REIZE naar SAMARANG, gelboomen , Zoo veel men heeft kunnen nagaan, fceftaat in i Vruchtdraagende *—320491. Halfwasfene 1048^6'. Jonge aankomende — 87911* 513268. Behalven 22310. TataMmdngt, zijnde boomen , die onder de Nagel - bosfehen niet gerekend worden , maar hier eii daar chkeld bij de huizen ftaan. De Amboinces plant zulk een Nagelboom i wamreer hem een kind geboren wordt , om den ouderdom van hetzelve in het rauwe daar naar te berekenen. Schoon zij zonder dwangmiddelen dc voorgemelde Nagelboomen laaten üitroeijen , zou echter de Compagnie niet aan hunne Tatanamangs moeten komen , of er zon fchielijk een' opliand ontftaan j dit bleek bij een der laatfte Exftirpaties, wanneer de Exftirpateurs bij onweetendheid (zoo als zij ten minftcn voorgaven,) eenige Tatanamangs omvelden. Daadlijk was de geheele Negerij op de been, en atë de toenmalige Gouverneur vander v*** niec fpoedlg order gefteld had , zouden zij alle de andere Nagelboomen mede omgekapt hebben , en na hunne Negerijen in den brand te hebben geftoken, bergwaards gevlucht zijn , en zich dus de gehoorzaamheid der Compagnie onttrokken hebben. Mm  JWACASSER, AMBOINA, enz. ass Men heeft mij verzekerd, dat een Nagelboom tagtig jaaren vrucht draagt. Behalven de Nagel -, groeit hier ook de Noote-Muscaatboom vrij weelig ; doch zij worden meest alle, op hooge ordre, uitgeroeid. Naar mate men de Nagelboomen meer en meer begon uitteroeijen, is de hooge Regcering van tijd tot tijd op middelen bedacht geweest, om den Amboinees een equivalent voor de vermindering van dit Product toe te voegen, nadien de Nagel - oogst op zich zelve, naar het getal der Inwooners, weinig geld in de wandeling brengt, waarvan ik hier onder nader fpreeken zal : ten dien einde ftelde zijn Excellentie, mossel, in deszelfs fecrete bedenkingen over den Staat van Indien, aan de Heeren Majores opgedraagen, onder het artikel Ambon , voor : om de Culture van de Peper en Indigo aldaar , meer en meer voordtezettcn , en den Inlander aan een beter beftaan te helpen ; doch de weinige lust of aandacht , die de Gebieders van Ambon daaromtrenc betoond hebben, of, zoo als deze , ter hunner verontfchuldiging , bijbrengen , de luiheid van den Amboinees, hebben deze poogingen genoegfaam vruchteloos gemaakt. Men rekent dat de Indigo , die op het Leytimorfche gewonnen wordt, verre boven die van Boero te ftellen is , komende het pond van die eerstgemelde de Compagnie wel op zes guldens te liaan ;  iS6 REIZE maar SAMARANG,* Haan-; doch verfchilt ook weinig van 't Berlynfche Blaauw. Hunne Hoog Ed. vonden toen goed, om het bij wijze van aanbefteeding te krijgen , beloovende agt - cnvcertig Huivers voor de eerfte foort ; zes-endertig voor de tweede , en vier- entwintig ftuivers voor de derde of flechtfte; doch dit Wilde , door de luiheid van den Inlander , mede al niet opneemen. Volgens de Memorie van den Gouverneur rooZeboom, was de volgende leverantie gedaan t Van Hila. Van Boero. I743 185 fb .281 ib 385 1b 50651b 3*5_ In 't geheel 891J 1b Met de Peper Cultuur op Boero is het ook niet beter gegaan , fchoon men zegt, dat die vrucht daar wel voord wil, en groot van korl is, maar zij is zoo hard van fubltantie niet, ook niet zoo fterk als die van Bantam , öf de Mallebadr. Het verwondert mij zeer, dat de hooge Regeering tot nog toe geen moeite gedaan heeft, om de Suiker - Cultuur, op de Ambonfche Eilanden doortezetten, daar het riet al zoo weelig en goed fappig opgroeit als op Java en elders, 't welk ik op verfcheiden plaatfen, daar het de flaa«  MACASSER, AMBOINA, enz. 257 Üaaven voor zich zeiven geplant hadden, onderzocht heb. Dit zou niet alleen dén AihboMêes te gemoete komen, daar zijne Nagelboomen van jaar tot jaar al meer eh meer uitgeroéid worden; maar het zou aan de andere zijde de Compagnie niet minder vöordeelig Zijn, nadien zij van hiér, zonder* onkosten, met de Nagel - fchepen konden vervoerd worden, dié het, in plaats van ballast, tót een onderlaag konden inneemen,' maar het kan zijn dat het gelaaten wordt > om de Jaccatrafche Suiker - molens , waarbij misfchien de Heeren der directie belang hebben, geen nadeel toetebrengen. De Coffij groeit hier insgelijks weelig genoeg om den Amboinees tot de cultuur derzelve aantamoedigen , en zij is ruim zoo goed van fmaak 3 als die van Java* R DER-  t58 REIZE naar SAMARANG, DERDE HOOFDSTUK. Befchrijving van den Sago-boom. lievere de Nagel-boom het kostbaarfte Produft van dit Eiland op, de Sago-boom is echter vrij nuttiger voor den Amboinees. Deze Boom , die de wijze Voorzienigheid tot 'een algemeen voedfel der Inwooners van Amboina , Ceram, en de omliggende eilanden, beoosten Celebes , gegeeven heeft, (want op Celebes zelve groeit hij niet, maar wel op het Eiland Borneo, daar integendeel geen Rijst, als een eerfte voedfel, gevonden wordt,) zet zich voord door afzetfels, of fpruiten , die zich langen tijd niet anders dan een Heester vertoonen, die allen uit de wortels , of onder uit den Ham van ecnen reeds volwasfcn boom uitfehieten. Ik zal al het geene mij van dezen boom aanmerkenswaardig is voorgekomen niet befchrijven, vermits valentyn, in de befchrijving der boomen en gewasfen van Ambon , breedvoerig is ; alleen zal ik dat geene aanteekenen, 't welk door hem niet is gadegeflagen. De ftam , wanneer dezelve zich| uit de heester begint te vormen , loopt zoo regt als een pijl naar  MAC ASSER, AMBOINA, enz. ±S9 «aar boven, tusfchen de veercig en zestig voeten hoogte , zonder eenige zijtakken , even ala de Siri- en Klappas-boomen , tot welk geflacht hij ook behoort, maakende van boven eene fraaije kroon , die lommer geeft. De flam , die , volwasfen zijnde , niet anders is dan eene voosachtige , en meellige fubflantie, rondom met eene harde fchors , ter dikte van een. halven duim , omzet, geeft met deze kroon vanboven , een alleraangenaamst gezicht en fchaduw , wanneer zij boschgewijze bij den anderen ftaarr. Deze witte voosachtige en meellige fubflantie, is de eigentlijke Sago, die den Inlander tot brood verftrekt. Vermits de wijze, waarop ik de Sago heb zien poekelen , of tot meel maaken , eehigfints ver-fchilt met die , welke valentyn opgeeft, zal ik zulks hier kortelijk nederflellen. Eerst kiest men een boom uit, die men verzekerd is , dat zijn meel tot volkomen rijpheid gebragt heeft, 't welk men gewaar wordt, als hij' even onder de kroon begint geelachtig wit te worden ; vervolgens kapt men met eene bijl den flam zoo nabij den grond af als mogelijk zij, om dus weinig van de meelachtige fubflantie te verliezen. De boom dus geveld liggende, hakken zij den ïelven in het midden zijner lengte door , en fplijR 2, ten»  *6o REIZE naar SAMARANG, ten , met het inflaan van wiggen, den bast van. ieder dezer twee Hukken van een , waarin men dan de Sago , even als de voosachtige Hof in onze Vlier-boomen , bloot ziet liggen. Daarop maaken zij van eene der takken van den gevelden boom, een zeker inflrument, dat wel naar een disfel gelijkt, waarmede zij de Sago rondom van den bast los, en als 't ware tot zaagmul kloppen. Als de geheele boom dus uitgepoekeld is , wordt deze ruuwe Sago , bij gedeeltens , in een trog, of foort van Canoe gedaan, daar water opgegooten , en de Sago wel onder een gemengd wordt , waar door het meel en de vezelen zich daar van affcheiden. Deze vezelen, die men de zemelen der Sage noemen mag , geeft men den naam van Ela , en dienen tot voedfel van Hoenders, Varkens, enz. Dit water, met het Sago-meel bezwangerd ? eenigen tijd ftil gedaan hebbende, zakt het meel door zijne zwaarte naar beneden , vervolgens wordt het water daar afgegooten, en daarna nog eens op dezelfde wijze gekleinsd; daarop laat men het meel, in vlakke teenen korven > fchoon en droog uitlekken, waarna het door elkander en tot koekjens van drie duim lang, twee duim breed, en een halve vinger dik gekneed wordt; eindelijk wordt het in vormtjens van die gedaante gelegd, en over het vuur gebakken, totdatheï gaar, droog en hard wordt. D*  MACASSER, AMBOINA, enz. 26*1 De fmaak van dit Sago -brood verfchilt weinig van dien der Casfave , of Manioc, in de WestIndien; doch het is mij veel voedfaamer voorgekomen , en laat zich zeer wel eeten , wanneer men het eerst een weinig laat weeken , en vervolgens in de boter bakt; echter is het zeer zwaar om te verteeren. Het allerfijnfte meel wordt met water gemengd, en tot kleine ronde bolletjens, als kleine hagel gewreeven en gedroogd; hetzelve is niet onaangenaam in foepe , in plaats van de Macaroni der Italiaanen : de Sago, die op Borneo valt, wordt tot dat einde voor de beste foort gehouden. Ook maakt men van dit fijnfte meel iets gereed dat men Popeda noemt , het welk veel overeenkomst heeft met onze zoogenaamde Boekwcite-brei, doch het is veel lijmiger; men eet dit van ftokjens , die, irt de Popeda gefloken , een gedeelte , dat aan dezelven kleeven blijft, medeneemen, die voords in vischnat gedoopt zijnde , met een weinig visch en Sambal voor de beste fpijs der Amboincezen gehouden wordt ; ja zelfs voor die geenen , welke van Europeërs afkomftig zijn. Vijf- entwintig pond, of een Tont/2 van dit Sago-meel, geldt hier gemeenlijk zeven a agt Huivers , en een ordinaire boom, die gewoonlijk van zijn twaalfde tot zijn twintigfte jaar kan gepoekeld worden, levert vijf a zes honderd pond daarvan op. Behalven dit meel tot R 3 voed-  %6a. REIZE naar SAMARANG, voedfel, levert de Sago-boom nog meer op , dat tot gebruik dienftig is. De flam of fchorsch , na dat er het meel uitgepoekeld is, dient den Inlander tot bruggetjens over kleine flootjens of kreekjens. De zoogenoemde takken , die van boven hol als eene geut, en van onder rond zijn , worden daartoe ook wel gebruikt, maar het voornaamfte, waarin zij den Amboinees te pas komen, is om er wanden en zolderingen der huizen van te maaken , en kasfen om er iets in te pakken enz. dit heeft den naam van Gabbe Gabba. De bladeren , aan elkander gereegen, zijn de zoogenoemde Atap, en dienen in plaats van pannen om huizen te dekken, en voor den regen digt te houden; doch moeten om de zes a zeven jaaren vernieuwd worden. Schoon deze boom meest op alle eilanden dezer Provintie gevonden wordt, is het echter op Hoewa moehil, of klein Ceram , daar de grootfte bosfehen gevonden worden , die de Compagnie aan zich zelve behoudt, en jaarlijks ten haaren voordeele verkoopt (*), Men onderfcheidt de- zel- (*) De Bosfehen op Loehoe en Hanitello hebben aan da Compagnie in een jaar opgebragt 1067 tb volgens de M«»orie van den Gouverneur boozeboom.  MACASSER, AMBOINA, enz. 265 zclvcn in drieërlei foorten , welke de Compagnie tot de volgende prijzen heeft verkocht : DeMa/iapoetey, of beste foort a i Rijksd. 'c fe DeMajou Baroe of 2dc a \——-—,—. De Seri Boa of 3l,c i\ > In hoe verre nu deze Sago-bosfehen van klein Ceram een middel van beftaan voor den Gouverneur opleveren , zal ik hier niet onderzoeken. Boom- en Veldvruchten , tot fpijze of verfrisfehing zijn er weinig: dc Pompelmoes , die er in lang zoo goed niet is als op Batavia; weinige zoete of Oranje - appelen ; de Manges , Mangefianges , Blimbing , en Water - meloen , zijn genoegfaam de eenigfie , en dat maar in gering aantal : de groentens zijn mede weinig , en vereisfehen hier oneindig meer oppasfen dan op Batavia. De Saguweer is een drank, die uit een boom wordt getapt, die, naar mijne geringe kundigheden in de Botanie, tot een geflacht der Klapper, Sago, Siri, en Dadelboomen behoort, en dezelfde foort is als de Palm - Wijn. Wanneer hij eerst uit den boomt komt, is hij helder, en gelijkt veel naar water : zijn fmaak is zoet, doch verfrisfehend , maar wordt dagelijks meer en meer rinsch, en vervolgens zuur, 't geen men echter voorkomt, met denzelven , door middel van zeker bitter hout, dat er in gedaan wordt, te prepareeren, waarna hij lang kan goed R 4 blij-  »«4 REIZE naar SAMARANG, blijven ; offchoon hij als dan ook zijnen aangenaamen fmaak verliest, en eene couleur krijgt als ligte Amandelmelk , acht men dien voor gezonder , en krijgt eene dronkcnmaakende kracht; wordende vervolgens in welgeftopte flesfcJien bewaard. De boom , die dezen drank voordbrengt, ziet er altijd even dor en doodsch uit, met veele verflenfte , geelachtige bladeren, die veel naar die der Sago-boom gelijken; men fnijdt zulk een tak of blad af, waaruit de Saguw-eer, bij druppels, zijpelt, die, door een daar onder gehangen bamboes, opgevangen, en als zij vol is, wordt afgetapt : dit noemt men tijfferen. De Bosfehen zijn hier vol van Herten en wilde Varkens, *t geen ook genoegfaam het eenigfte vleesch is, 't welk hier gegeeten wordt, zoo versch als gezouten, en gedroogd : dit laatfte wordt Dingding genoemd; men roost het zelve een weinig over 't vuur, en eet het met wat rijst: het zelve dient tot voedfel voor den Europeer ea Amboinees, zoo hij zulks betaalen kan. Onder het Wild,"dat in de bosfehen omzwerft, wordt op het Eiland Boero een Dier gevonden, dat den naam draagt van Babi rousfa , of het Varhens Hert , het welk valentyn breedvoerig befchreven heeft, en in prent vertoond wordt, fchoon *t mij voorgekomen is, toen ik; een leevendig daar tegen vergeleek, dat zijn poo- ten  MAC AS SER , AMBOINA, knz. 265 ten wat hooger zijn dan het aldaar is afgebeeld. De Baai was voor dezen zeer vischrijk; doch nu maar middelmatig, wegens de zwaare aardbeeving van het jaar 1754 : de meeste visfchen zijn aan het land eigen. Ook houdt er zich omftreeks het Zee-hoofd een zeer groote visch op , Jacob Evertfen genoemd , die jaarlijks (zoo als verhaald wordt,) een enkcld mcnsch wegneemt. In hoe verre dit met de waarheid overeenkomt, is mij onbekend, offchoon zulks door geloofwaardige lieden verzekerd wordt; dit echter is zeker, dat den zelfden avond van mijne aankomst aldaar, des avonds om negen uuren , een Matroos van een der Chaloupen, die even achter mij lag , naar den wal is gezwommen , om zijn neusdoek, dien hij vergeeten had, te haaien, en zoo deerlijk door zulk een visch op het hoofd gebeetcn is , dat hij nog dienzelfden nacht overleed: en waarfchijnlijk zou hij met dien ongelukkigen naar den grond gedooken zijn , indien er op zijn vervaarlijk fchreeuwen niet terftond hulp, zoo van mijn fchip als van de andere vaartuigen ware toegefchoten. Meer andere, en nog meer verwonderlijke visfchen moeten er ten tijde van valentyn hier te vinden geweest zijn: en of dit nog niet genoeg ware , heeft her Bijgeloof nog veelen daarbij verjonnen ; onder anderen , eenen die de Amboilieezen, doeh wel voornamelijk de Macasfaren, R 5 £e'  %66 REIZE naar SAMARANG, ge'ooven dat zich in en omftreeks deze zeeën ophoudt , welke zij verdichten dat duizend pooten heeft, die van zulk eene grootte zijn, dat, zoo hij flechts één van dezelven op een vaartuig legt, het zelve terftond ten gronde moet gaan; echter zou dit monfler bevreesd zijn voor een haan ; waarom deze bijgeloovige menfchen , nooit naar zee zullen vertrekken , zonder dezen Befcherm-. engel aan boord mede te neemen. Van Leeuwen, Tygers, Wolven of ander verfcheurend gedierte, is Ambon bevrijd: 't gevaarlijkfte dier, dat zich in bosfehen en velden ophoudt , is de Slang , waarvan er verfcheidene foorten zijn, door valentyn breedvoerig befchreven. De Oelar bifa nepis, of de dunne Gifje Slang, vond ik op een morgen , toen ik in den tuin achter mijn huis wandelde , zoo digt bij mij, dat ik er waarfchijnlijk opgetrapt zou hebben, indien zij mij niet eerst ontwaard en aangeblaazen had , waardoor ik nog even den tijd had haar te ontwijken :een weinig daarna vong ik haar, en zette ze op Liquor. De zoo zeldfaame Slang met pooten , komt mij voor , eerder tot het geflacht der Leguwanen of Hagedisfen, dan tot dat der Slangen te behooren. De vliegende Hagedis wordt mede onder de zeldzaamheden geteld. Ik zal van het ander gedierte, als Krokodillen, of  MACASSER, AMBOINA, enz. t6? of Kaymans , Gekkos, Leguwanen, Schorpioenen, Duizendbeenen , noch ook van het zeldzaame Wandelend blad , niet fpreken, als zijnde duidlijk genoeg door valentyn befchreven. De tamme Dieren, waar onder men de Buffels, Koeijen, Paerden, Schaapen, Geiten, en Varkens rekent, zijn geen van allen , uitgezonderd de laatfte, aan het landeigen; maar hier, zoo door de Portugeezen, als onze Natie, van Java , Celebes , en de Zuidwester Eilanden gebragt. De Koeijen geeven hier nog veel minder melk en Hechter boter, dan op Java ; de prijs van de boter is nog even als over tagtig jaaren, ten tijde van valentyn, namelijk één Rijksdaalder het pond. VIER-  *68 REIZE naar SAMARANG, VIERDE HOOFDSTUK. De Inwooners van Amboina. De Inwooners van Amboina , en der omliggende Eilanden, die onder die Gouvernement behooren, kunnen gevoeglijk in vier clasfen onderfcheiden worden , als daar zijn Alphoereezen ï Amboineezen, Europeaancn en Chineezen. De Alfoeren of Alfoereezen, zijn, naar alle waarfchijnlijkheid, de eerfte en oudfte inwooners dezer landen geweest; zelfs zonderen zij zich nu nog van de andere bewooners af, en houden zich op in het gebergte van Boero en Ceram, alwaar zij naar hunne aloude gewoonte leeven, zonder met de bewooners der ftranden omgang te zoeken , uitgezonderd alleen wanneer zij iets benodigd hebben, hetgeen gewoonlijk beftaat in zout en ijzer : waartegen zij de voordbrcngfelen van hun gebergte verruilen. De weinigen die ik van deze Natie gezien heb, kwamen mij voor niet zoo zwart te zijn , en zelfs fchooner en fterkergefpierd dan de Amboineezen. Bij de befchrijving van Ambon, door rumPhi os opgefteld , en welke , op verbod van de .de hooge Regeering, nooit door den druk is gemeen  MACASSER, AMBOINA, enz. a6> meen gemaakt; doch waarvan eert affchrift ter 5ecretarij van Ambon word: bewaard , heb ik , omtrent die volken, dit volgende aangeteekend gevonden. ,, De meeste Alfoereezen bewoonen, de woes„ te gebergtens en binnenlanden van Ceram: het „ zijn groote, fterke en wilde menfchen , over ,, 't algemeen langer dan de ftrandlieden: zij gaan „ meest naakt, zoo we.1 mannen als vrouwen , „ alleenlijk draagen zij om hun middel een dik„ ken band, V Sjiaaca genaamd, welke gemaakc ;, wordt van de melkachtige fchorsch van een» „ boom, die den naam draagt van Sacka (zijn„ de de Ficomorus Albaj. Het hair binden zij „ op het hoofd , over een Klappusdop te (amen ; ;, waarin zij hun kam fleeken, en om den hals „ hangen zij een fnoer kraaien. " „ Hunne wapens zijn een zwaard van bamboes 9, gemaakt, als mede boog en pijl. " ,, Zij zijn fcherp van gezicht, en zoo fnel in „ het loopen, dat zij een wild Varken, in vol„ len ren, kunnen achterhaalen en neervellen. '* „ Onder hun heeft een oud verfoeilijk en mis- daadig gebruik plaats, volgens welk niemand „ eene vrouw mag neemen , of hij moet eersc„ een afgeflagen hoofd zijner vijanden vertoo„ nen : om dit te bekomen gaan zij met zes „ „ agt of tien in getal naar een vreemd gewest, „ om aldaar zoo lang te vertoeven, tot dat zij „ het  ö>o REIZE naar SAMARANG, •„ het een of ander mensch befpringen, 't welk & zij met veel behendigheid verrichten : zij loo„ pen even als de Tygers op de voorbijgaande „ aan , bedekken zich gemeenlijk met ruigte, „ zoo dat zij voor geen menfchcn maar veeleer „ voor flanken en boomen aangezien worden: in „ deze geftalte neénien zij de gelegenheid waar-, „ en werpen hun Toran of Sagoe (eene foort „ van werpfchicht) den voorbijgaanden van ach„ teren in het lijf, of hakken hem het hoöfd af; „ maakende zich voords door eene fnelle vlucht van daar. " „ Als zij een nieuw huis , of Baleeuw (eene „ foort van Raadhuis) bouwen willen, moeten „ zij ook eerst menfehen hoofden gaan haaien; „ en van deze gewoonte zijn zij niet aftebren,, gen, en zouden, zich zelfs in alles gaarn aan „ de christelijke wetten onderwerpen , zoo zij „ dit gebruik maar niet moesten laaten vaaren* „ want niemand behaalt grooter roem en adel, „ dan die de meeste koppen heeft.opgebragt: en „ tot een bewijs van zijne dapperheid,, moe-t hij . „ even zoo veel witte hoorntjens om den hals „ en armen draagen, als hij menfehen hoofden „ heeft aangebragt. " „ De afgekapte koppen , in de Negerij op» „ een zekeren fteen (daartoe gewijd) vertoond „ hebbende, fmijt men dezelven op de bergen „ en onder digte boomen, daar zij' hunne duivelt Ja-  ■ MACASSER, AMBOINA, énz. «171 „ larijën pleegen; want zij verrichten hun duï„ velsdienst in geene tempels, maar hier en daar .,, op eenzaame plaatfen , en in donkere bos„ fchen , alwaar de Duivel hun antwoord geeft; ,, die dikwijls menfehen, inzonderheid kinderen, „ drie of vier maanden wegvoert, en na verloop „ van dien tijd weder terug brengt, befchonken „ met gefchilderde rietftokken, waaraan eenige „ fnoertjens hangen , met Chincefche koperen .„ penningen. " „ Zij- leeven van het wild gedierte , 't welk „ zij in de bosfehen vangen; 'zelfs Hangen niet „ uitgezonderd. " ,, Hunne vrouwen zijn redelijk blank }' én nie'e „ onbevallig. " „ Onder deze Alfoereezen vindt men nog een wild foort van volk , die in geene huizen of „ hutten, maar op hooge JVarinje, en andere „ boomen , die hunne takken Wijd uitfpreiden , „ woonen; welke zij zoodanig weeten in den „ anderen te vlechten en te leiden , dat zij zich „ daarop gerust kunnen onthouden , draagende „ ieder boom een geheel huisgezin; dit doen „ zij, omdat zij hunne eigen Natie niet betrou„ wen, want zij overvallen malkander des nachts, ,, en die zij krijgen liaan zij dood. " .— Tot dus verre het verhaal van den Heer rumfhius,- die, 'als een man van ondervinding, in eenige opzichten geloof verdient» Ik  «72 REIZE naar SAMARANG, Ik heb van dit volk op Ambon geen meer be> richten kunnen bekomen, dewijl zij zeldfaam bezocht worden, en nog zeldfaamer door lieden , ,Pattïs, Hertogen of Graaven ; en in Orang Kaya's, dat zoo veel beteekent als rijke mannen ; doch deze §3  »78 REIZE naar SAMARANG, regeeren niet willekeurig: iedere Negerij heeft dat hoofd eene foort van Raad toegevoegd , beftaande uit de oudfte en voornaamfte van het Dorp , deze worden Orang toua's , zoo veel als oudfte , genaamd, met welken de Radja Patti, of Orang Kaya, op hun Baleeuw of Raadhuis over de zaaken der Negerij moet raadplegen. Nog heeft ieder Negerij haar MarinMs , die den Raad wel niet bijwoonen , doch echter boven het gemeen verheven zijn , en voor aandrijvers dienen, om het volk tot het algemeene werk aan te zetten. Behalven zekere kleine dienften, die het gemeen voor deze hoofden verpligt is te verrichten , hebben zij nog eenige inkomften , die van de Nagel-oogften voordvloeijen, en die de Compagnie hun heeft toegevoegd. Voor ieder Bhaar of 550 pond Nagelen, betaalt de Maatfchappij zes- envijftig Rijksd. of honderd vier - endertig guldens; doch bij de afbetaaling ontvangen de Leveranciers niet meer dan een- envijftig Rijksdaalders , de overige vijf worden onder de Dorps-hoofden verdeeld, waarvan de Radja Patti of Orang Kaya drie, de Orang Touas , of oudfte, één en één halve, en de Marinhd's één halve Rijksd. genieten. Om deze en meer andere redenen worden deze hoofdplaatfen ijverig gezocht, en niet dan voor zekere fomme gelds verkreegen , waarvan fommige  MACASSER, AMBOINA, enz. sr^ inige Gouverneurs, die hier van wegens de Maat» fchappij geregeerd hebben , zich hebben weeten te bedienen: ik zou er kunnen opnoemen , die hier mee weinig middelen gekomen zijn, en na verloop van weinige jaaren , door deze en andere middelen , zoo veel bij malkander hadden vergaêrd , dat zij , bij hun retour op Batavia, aan de hooge Regeering verlof vroegen , om eene zeer groote fomme geids naar Nederland over te maaken. Het verkoopen van die Regentfchappen is echter niet zonder voorbeelden; want van oude tijden afaan betaalde ieder Orang Kaya voor zijne elecïie. vijftig, een Patti honderd Rijksd. en de Radja's het hoogfte ; zoo dat die van Nousfanivel wel eens drie duizend Rijksd. heeft moeten ten offer brengen. De Chineezen, die zich hier, even als op alle andere eilanden om de Oost, alwaar de Compagnie haare bezittingen heeft , ophouden ; maaken echter geen aanmerkelijk getal uit (*), vermits er de Negotie gering , en er genoegfaam geen (*) Zoo men de rekening van hun getal uit het, hoofdgeld wilde optnaaken, zouden alle de Chineezen naauwlijks uit honderd hoofden beftaan; doch het be: drog dat er bij het opfchrijven plaats heeft, maakt dat. Ben dit voor geen juisten regel kan aanmerken. S 4  aSo REIZE naar SAMARANG, geen landbouw is : twee zaaken, waarop deze Nacie zich over het algemeen zeer toelegt. Zij bewoonen hier eene ftraat , welke naar hun genoemd wordt, alwaar zij hunne winkels hebben, en allerlei cetwaaren enz. te koop zetten. Zij ftaan onder één hoofd, die den naam van Capitein draagt, en thans een Lieutenant onder zich heeft, die er voor dezen niet plagt te zijn, maar door een der Gouverneurs, door middel van een gefchenk van vijf honderd Rijksdaalders, onder zijne regeering is aangefteld. Zij vermaagfehappen zich niet door het huwelijk met de Amboineezen , maar trouwen onder malkanderen, en zoo hun bijgeval vrouwen ontbreeken , neemen zij Macasfaarfche of Bougineefche meisjens tot hunne bijzitten. In de maand April, van 't jaar 1775, kwam een Chinees jongman opzettelijk van Batavia naar Ambon, om de dochter van een zijner landslieden, die hier woonde en wel gegoed was, te trouwen ; de plegtighcid bij dit huwelijk beftond voornamelijk in het over en weder werpen van een' ei in de wijde mouwen van den Bruidegom ,-en in die van de Bruid, ten minften zoo als mij gezegd werd; want ik kwam te laat om het begin van die plegtigheid te zien. Ik vond hun beiden in een zijvertrek naast malkanderen zitten, met de oogen 'nederwaards geflagen , en als in befpiegelihg over hergeene er" verricht was j,  MACASSER, AMBOINA, enz.; a8r was, zonder eikander een woord toetefpreeken of aancezicn : voor hun ftond een langwerpig tafeltjen, rondom mét roode zijde bekleed, waarop gouden bloemen geflikt waren ; op hetzelve ftond voor iéder een klein kopjen thee, en drie of vier porce'leine fchoteltjens, waarop eenig fuikerwerk , en gekookte vogelnestjens lagen : het bruidsbed was' in dezelfde kamer, mede met roode zijde omhangen; doch met een middenfchotjen afgefcheiden '\ en wel zoodanig dat er omtrent tweemaal zoo veel ruimte voor den Bruidegom als voor de Bruid was overgelaaten. De laatfte , die dik en vet, en gcnoegfaam blank was, en er redelijk wel uitzag , was meteen tabbaard van roode zijde , met lange wijde mouwen verfierd : eene gouden keten hong om haaren hals, die tot op haaren boezem afdaalde: op het hoofd had zij eene zwarte bonnet, puntsgewijze naar boven loopende, en met drie rijen juweelen omringd. De Bruidegom was met een gelijken tabbaard van blaauwe zijden grein gekleed : van wederzijden hielden zij hunne armen en handen altoos in de mouwen geftoken : als de Bruidegom opftond , gefchiedde dit zoo langfaam en voorzichtig, en zonder eenige beweeging met de oogen te maaken , dat hij volmaakt een wasfche beeld geleek , dat door een onzichtbaar werktuig bewoogen werd. Deze plegtigheid moest dus drie dagen achter S 5 de»  *8a REIZE naar. SAMARANG, den anderen , en altoos in het gezicht van hun bruidsbed , uitgehouden worden , alvoorens het wezenlijke van het huwelijk voltooid wordt. Men vindt hier nog verfcheiden aframmelingen der Portugeezen , die, toen hunne Natie door de onze genoodzaakt werd het gebied over te geeven , verkoozen hadden onder de Hollandfche regeering te blijven. De voornaamfte Christen Amboineezen draagen nog Portugeefche naamen , die hunne voorouders bij hunnen doop ontvangen hebben; echter wordt de Portugeefche fpraake hier minder dan op eene andere plaats van Indien gefproken, en het getal der Portugeefche afkomelingen is niet groot. Onze Natie, die zich hier, in den jaare 1605, wanneer zij, onder den Admiraal steven van der hagen, het Kasteel Vicloria , de voornaamfte bezitting der Portugeezen op dit eiland , veroverde , is thans hier volkomen meefter, zqo wel op het Hitoefche en Leytimorfche als de Uiliasfers, waar onder men de eilanden, Oma, ■Honimoa , Nousfa en Molana rekent; voords Manipa, Kelang , Bonoa, de Noordkust van Boero, klein Ceram, of Hoewamoehil, en eenige plaatfen op groot Ceram, fchoon al een groot gedeelte der voorige eeuw verloopen was, voor dat zij zich ten eenemaalen van de kust van Hitoe verzekerd had, als mede van klein Ceram, uit  MAC AS SER, AMBOINA, ewe. 183 uit hoofde der moeijelijkheden, die de Quimelahas, of-Ternataanfche Landvoogden (welkers Vorst een gedeelte dezer landen rekende tot zijn gebied te behooren,) hun verwekten, en de vier Hoofden , welke het land van Hitoe had , hunne voorrechten niet wilden laaten befnoeijen, en zich opentlijk mét de wapenen tegen de onzen verzetteden ; doch deze ten onder gebragt zijnde, heeft de Maatfchappij thans weinig meer te doen dan zich tegen het indringen van vreemde Natiën, en den fmokkelhandel met dezelve, te verzetten, waarvan ik onder nader fpreeken zal. VIJF*  REIZE naar SAMARANG, VIJFDE HOOFDSTUK, Regeeringsvorm van Ambon. 'Het algemeAn beduur over deze Provintie , wordt een Gouverneur aanbetrouwd , die door den Raad van Indien wordt verkooren, gemeenlik uit de Secretarisfen der hooge Regeering, of Dienaaren van de andere Buiten - comptoiren ; zelden is hier de Secunde of tweede pcrloon opgetreeden , om welke reden dit zij , is mij onbekend. Aan dezen is een Raad uit de eerlle gequalinceerde dienaaren toegevoegd , met welks overleg en toeflemming hij alle gewigtige zaaken moet beraadflagen , en vervolgens'de befluiten daarvan ter uitvoer brengen, zoo als op alleBuiten-comptoiren plaats heeft; doch in hoe verre dit de magt van den Gouverneur bepaalt, kan ligt opgemaakt worden, als men in aanmerking neemt , dat deze het vermogen bezit, om hen uit hunnen dienst te zetten , en naar Batavia optezenden, daar zeer zelden een hooger amptenaar in het ongelijk wordt gefield , en de beledigde weinig heul of troost vindt, tenzij vermogende vrienden zich voor hem in de bresfe Hellen. Behalven dat zulk een  MACASSER, AMBOINA, enz. een Gouverneur , door duizend middelen en in* directe wegen, de zoodanigen , welke in zijne ongenade vervallen zijn, zoo weet te behandelen , en hunne inkomften zoodanig te verminderen , dat zij den Hemel danken, van maar uit zijne handen ontflagen te zijn. Doch dit is, helaas ! reeds van oude tijden af aldus geweest, en zal altijd een dier invreetende kankers blijven, die het ligchaam der Maatfchappij zal uitteeren , en eindelijk ten verderve doen Horten. De inkomften van een Gouverneur alhier gering zijnde , uit hoofde van den weinigen handel , dien men hier heeft, en de verregaande af knevelingen , die er plaats hadden , deed de hooge Regeering, op approbatie der Heeren Majores in den jaare 1755 een befluit neemen om hierin te voorzien , en den Gouverneur, het eene jaar door het ander gerekend, zes duizend Rijksdaalders of ƒ 14400 : — : — toeteleggen. Dit gevoegd bij hunne andere , door den tijd gewettigde emolumenten , is genoegfaam , om den Gouverneur, overeenkomftig zijnen ftaat, te kunnen doen leeven , zonder zulke wegen inteflaan , als een der Gouverneurs , wiens naam ik hier verzwijgen zal , weleer gebruikte , om zijne inkomften te verdubbelen. De Secunde of tweede perfoon in rang, is Opper-Koopman, en tevens Hoofd-Adminiftra- teur,  >B6 REIZE naar SAMARANG, teur, waarbij hij (zoo als op alle de Buiten» Comptoiren in gebruik is) den dienst van Negotie - boekhouder waarneemt: hij is tevens ook Prefident van den Raad van Justitie en der WeeskamerDe derde in rang is de Commandant der Militie , die den rang, tijtel en gagie heeft van Capitein : hij is het hoofd der Militie , die in de geheele Provintie ligt : de bevordering der Onder-officieren gefchiedde voor dezen alleen op zijne voordragt ; doch deze post is door den Heer ***, (die zelfs de Corporaals en Sergeants plaatfen voor vijftig a honderd Rijksdaalders , zoo wel aan de Amboineezen als Europeaanen verkocht , zonder dat de Commandant daar iets tegen durfde zeggen ) merkelijk befnoeid , en levert flechts een gering beftaan op. Die op dezen volgt, is het hoofd of Refident van Hila ; deze heeft het grootfte gedeelte van de Noordkust van Hitoe en klein Ceram of Hoewamoehil onder zijn beduur , dat, na Saparoua , het grootfte Nagel-comptoir is: deze heeft een goed inkomen, en den rang van Koopman. De vijfde in rang is het hoofd van Saparouat dit Comptoir ligt op het eiland Honimoa : niet alleen dit eiland en Nousfa laut, maar ook een gedeelte van groot Ceram, behooren onder zijn beftuur : de eerstge melde eilanden zijn zeer vrucht-  MACASSER, AMBOINA, mz. 287 vruchtbaar, en leveren meer dan de helft der Nagelen op , die jaarlijks in de Provintie worden ingcöogst: de inkomften van dezen Refident worden gerekend te volgen op die van den Gouverneur. Hierop volgt de Fiscaal, die mede den rang van Koopman heeft, zijn werk is, gelijk overal , om zorg te draagen , dat de Compagnie niet benadeeld worde : deze heeft mede in den Raad van Politie eene concludeerende ftem. De zesde is het hoofd van Haroeko , op het eiland Oma , waartoe een gedeelte van Ceram ook behoort, en 'gemeenlijk door een Onderkoopman wordt waargenomen. De zevende is het hoofd van Laricque : dit Comptoir ligt op de Zuidwestkust van 't land van Hitoe, en heeft het eiland Amblauw onlangs mede onder zijn beftuur gekreegen, hetwelk voor dezen onder Boero behoorde. De agtfte is de Soldij- of Guarnizoen - boekhouder, die tevens Curator adlites is, en Prefident der Huwelijkszaaken. Deze agt maaken , met den Winkelier, die evenals de drie voorige een Onder-koopman is, de negen perfoonen uit, die als Raaden van Politie met den Gouverneur 's Compagnies belangen in deze Provincie behartigen. Hierbij is een Secretaris gevoegd, die mede den rang heeft van Onder-koopman. Na  283 REIZË naar SAMARANG, Na dezen volgen de Refidenten van Boero ers Manipa, de Casfier, de Secretaris vanjuflitie, die teven eerfte Clercq is ter Secretarij van Politie , de Negotie , en Soldij overdraager, welke alle Boekhouders in rang zijn ; en eindelijk de Equipagie-opzichter, die voor dezen flechts den rang had van Stuurman , doch nu van Schipper. Voords behooren tot deze Provintie vier Lieutenants Militair, cn elf Vaandrigs. Om alle deze Amptenaaren een beter beftaan te geeven , wordt er jaarlijks onder hun, overeenkomftig hunnen rang, eene uitdeeling gedaan, waaruit men te gelijk kan zien hoe veel de Nageloogst in 't jaar 1755, en wel bij ieder Comptoir , heeft opgeleverd. Zie hier de verdeeling, zoo als dezelve, volgens een reglement van dc hooge Regeering van den 31 Mey 1755 , heeft plaats gehad. De geheele Lever«atii-o Deaopld. Verdeeling ponden. Rijksd. liuiv. ponden. Rijnsd. fluiv. Aan 't Hoofd Kasteel Nüuw Vic toria. . . u3767 11787 8^'23153 f 2357 21 't Comptoir Saparoua. . 422407 43008 34^84480 f 8601 3o| — Hila. . 749606 15232 29^29 21 | 3046 25 — Haroeko. 39231 3994 20* 7846 \ 798 42! •—Laricque. 49114 500o 33^ 9826 | 1000 253 Summa. . . 776125 79023 30; 155228 15805 * Rijksd. Rijksd. Van  MACASSER, AMBOINA, enz. nSp Van de 100 Rijksd. De Gouverneur en Diiefteur. . 40 Rd. 6322 —- „ Opper - koopman, Secunde. . 12 -— 1896 .29 „ Capitein Commandant. ... 4 — 632 9f „ Koopman en Hoofd van Hila. . 7 — 1106 i6| M ■. . — 1 van Saparoua. 7 — 1106 i6| „ . Fifcaal. . . . 6 — 948 14! „ Onder • koopman en Hoofd van „ Haroucko. . . . « 3 — 474 7f » van „ Laricqui. , . • « 3 — 474 7| , Guarnizoen Boek- „ houder 2 — 3i6 4| „ Winkelier. ... 2 — 316 4£ Js . Secretaris van Politie. 2 — 31Ö 4§ „ Boekhouder Refident van Boero. 2 — 316 4| „ Casfier. . . . 2 — 316 4| n . — Refident van Manipa. 1 — 158 2| '. Secretaris van Juftitie. 1 — is8 2| M • Negotie Overdraager. 1 — 158 2» . Soldy Overdraager. . 1 — 158 2« „ Titulair Schipper en Equipagie- „ Opzichter. . • • 2 — 316 4, „ Aan vier Lieutenants en elf Vaan„ drigs , door malkanderen , „ doch te famen 2 — 316 4| Bedraagt 100 Rd. is8o5( £ Dit middel van een beter beftaan , geeft voorzeker aan de eerfte dienaaaren eene groote onderfteuning, en het is buiten kosten der Maatfchappij, want de Inlander betaalt zulks, en is, ge- T lijk  t£o REIZE naar SAMARANG, lijk men zegt, daarmede zeer wel te vreden ; want te vooren werden deze, bij het inweegen der Nagelen op zulk eene wijze door de Hoofden der Comptoiren te kort gedaan, dat het allen geloof te boven gong , zonder dat de Maatfchappij daar van eenig voordeel trok; waarom de hooge Regeering , geen beter middel weetcnde om de knevelarijen der dienaaren tegen te gaan , het op dezen voet heeft gebragt: dat van ieder honderd Bkaar Nagelen , die door den Inlander geleverd werden , maar tachtig zouden betaald worden , en de resteerende twintig , die zij voor het zelfde geld aannam , tot een middel van beter beftaan voor de dienaaren zou verftrekkcn : Zij beval, dat voordaan , het onrecht bij den ontvangst en inweeging gepleegd, ilreng zou gellraft worden, waartegen de Raad van Juftitie en Fiscaal gelast werden te waaken. Deze Raad van Juftitie beftaat uit den Secunde als Prefident, en zes leden , die gewoonlijk elke veertien dagen vergadering houden, ineen beneden vertrek, van het zoogenaamde Stadhuis: hier worden alle Civile en Crimineele zaaken beflist; doch van de eerstgemelde kan men in appèl komen voor den Raad van Juftitie op Batavia, en de vonnisfen der laatstgemelde, kunnen door den Gouverneur gefurcheerd worden ; doch als Hij dezelve approbeert, worden zij, 't zij zulks eene doodüralfe of andere corporeele flraffen betreft ,  MACASSE&, AMBOINA, enz. 29a treft, ter executie gebragt; uitgezonderd, wanneer de Delinquant den rang van Koopman heeft , als dan wordt hij met de ftukken , en het vonnis naar Batavia opgezonden, 't welk mede op alle andere buiten Comptoiren plaats heeft. Offchoon nu een Gouverneur zich alhier, op een uitdrukkelijk bevel der hooge Regeering, met geen Juftitie-zaaken bemoeijen mag , uitgezonderd het approbeeren of furcheeren der Crimineele Vonnisfen, matigen fommigen zich hieromtrent zoo veel recht aan , dat zij, even als in den Raad van Politie , alles naar hun zin doen uitvallen , of bij weigering de leden des Raads , op eene fchandelijke wijze ten toon ftellen. Hoe zeer de Juftitie hier een waakfaam oog houdt, is het echter te verfoeijen, dat men de hevigfte misdaaden van perfoonen van aanzien of gunftelingen ongeftraft laat blijven : ik zal hier van een voorbeeld bijbrengen, waaruit men, omtrent andere zaaken , kan oordeelen. Zeker hoofd van een der Comptoiren , op de nabij liggende eilanden , reeds ecnigen tijd her oog gehad hebbende op een meisjen dat nog geen veertien jaaren oud was , en er bevallig uitzag , 't welk door iemand op Ambon zelve in zijn huis was opgevoed , verzocht dezen man met zijn huisgezin om hem te komen bezoeken ; deze neemt dit gulhartig aan , vertrekt derwaards, met zijne vrouw en dochter, en dit meisjen» T a Des  4pa REIZE naar SAMARANG, Des avonds zich zullende ter rust begeeven < werd alles zoo gefchikt, dat dit meisjen haar verblijf in eene kamer alleen zou houden , vermits er, gelijk men voorgaf, geen eene fiaapplaats, in eene der andere kamers meer voor^ handen was. Zoo dra alles in diepe rust was, nam deze booswicht de gelegenheid waar, om dit onnozel kind tot zijn lang beraamd oogmerk te brengen. Des anderen daags vond men het meisjen als in traanen zwemmende , en zij verhaalde het ganfche geval zoo als het zich had toegedraagen. De daader ontkende dit ten fterkften ; doch gaf voor, zeer wel te wee ten , wie dit gruwelfhik had uitgevoerd , het was, zeide hij , een zijner bedienden, een Amboinees, die wel meermaalen zijn meefters naam had gebruikt, om zijne oogmerken te bereiken : het ontkennen van dezen ongelukkigen , en het zweeren van het meisjen, dat hij en niemand anders] deze daad had bedreeven, kon niet baaten; de onfchuldige flaaf werd voor den paal gezet, en zoo deerlijk en onophoudenlijk geflagen , dat hij, weinige oogenblikken daarna, den geest gaf. Vermits deze een Heer van rang, en een der bijzondere gunftelingen van den Gouverneur was, werd dit geval niet onderzocht, en op alle wijze bedekt gehouden. Nog heeft men hier een Land-raad, die voor •en  MACASSER, AMBOINA, enz. 493 een gedeelte uit 's Compagnies dienaaren, en de hoofden van •fommige Negerijen, beftaat; waarvan de Radja's van Nousfanivel, en Soya, de eerfte zijn, en in rang achter de leden van den Politieken-Raad volgen. ► ni Ook. belegt de Gouverneur van tijd tot tijd eene convocatie'van alle de ihlandfche hoofden, waarin hij zoodanige orders geeft , als .bij van de hooge Regeering heeft ontvangen , of die, hij zelve oordeelt dat nodig zijn , , en /gelast: hun , voor de uitvoering derzèlvë zorg te draagen; bij voorbeeld , wanneer -er zeker getal van Nagelboomen moet geplant, of uitgeroeid worden, of andere foortgelijke zaaken. , Behalven deze heeft men er een Weeskamer , Collegie van Boedelmeefters, Commisfarisfen van Huwelijks- en kleine..Gerechts■-zaaken. Het getal der Predikanten in. dit Gouvernement , als het voltallig is,,,meen ik dat in zes beftaat (*) , als vier,aan het Hoofd - kasteel, één, op Hila en één op Saparoua ; doch thans was. er maar één, zijnde de andere, tot de. kerken, vifi- (*) Bij het naleezen der Memorie van den Gouver_eeur mossel, over den generaalen ftaat van Indien, van den 30 November 1753, heb ik gezien, dat hun ge» tel reeds te dier tijd op drie bepaald was. T3;  *p4 REIZE naar SAMARANG, vifitatie , naar Banda, en de Zuidwester Eilanden,, onder dit Gouvernement behoorende , vertrokken., t)e overgeblevene was langen tijd een Cement werker in Gelderland geweest; doch daar dit ambacht niet wel opnam , was hij voor Krankbezoeker, in den jaare 1769, naar Indien vertrokken, en ,- benevens eenige anderen, op kosten van den Gouverneur van de parra, naar Nederland gezonden , om tot Predikant te ftudeeren , van waar hij in den voorleeden jaare gepromoveerd terug gekomen was , en kort daarna naar Ambon gezonden werd, alwaar, naar allen fchijn , zijn dienst met weinig vrucht ftond bekroond te worden. Vermits deze man geen Maleits kende, en ook weinig lust had om die taal te leeren, beftond de Godsdienst - oeffening der Maleitfche Gemeente flechts in het leezen van eene Predicatie in die taal gefchreven, hetwelk verricht werd door een Krankbezoeker,die het amptvan Voorleezer waarnam , en , volgens het'zeggen van gemelden Predikant , toen hij naauwlijks één of twee dagen op Ambon was geweest, de eenigfte vroome was, dien hij aldaar gevonden had ; en indedaad, heb ik hier ook weinig menfehen aangetroffen , die eene genoegfaame kennis van den gereformeerden Godsdienst hadden , of van de zeden pligten, die dezelve voórfchrijft. Van  MACASSER, AMBOINA,- %*zt- *95 Van zulken, die door den Doop den naam van Christenen draagen, zijn er nog al een aanmerkelijk getal, zoo wel op het Leytimorfche als op andere plaatfen ; volgens aanteekening , in de Refolutie van den Raad van Politie op Am» bon den i ï Maart 1774 bjeek het, dat Dominus van ei n brug, in een^gedeclte der plaatfen , onder dit Gouvernement behoorende , bij zijne kerke vifitatie , die hij echter door eenige beletfelen niét ten einde had kunnen brengen, wel 21124 zoogenaamde Christenen , doch flechts 843 ledemaaten had gevonden. De bijgeloovige eerbied, die deze zoogenaamde Christenen voor dc Predikanten hebben , en de geringe uitwendige tcekenen van onzen Godsdienst , zijn wel de wezenlijkfte kenmerken, die, hun van de overigen hunner natuurgenooten onderfcheiden. Behalven de Predikanten zijn er ook Krankbezoekers, als mede vaste en omloopende Schoolmeefters , die alle door de Compagnie betaald worden, en de kinderen der Amboineezen in het leezen , fchrijven en pfalmzingen onderwijzen , ten welken einde in elke Negerij eén fohool is opgericht, werwaards een ieder zijne kinderen, zonder eenige kosten, zendt. T 4 ^ES"  «9^ REIZE maai SAMARANG, < ZESDE HOOFDSTUK. föl Levenswijze der Europeaancn, ah mede eens befchrijving der Stad , en der openbaart Gebouwen. Het getal der Europeaanen , ten minften van die geenen, welken onder de gequalificeerdcn gerekend worden, is zoo gering, dat men, ten opzichte hunner levenswijze , niets in het algemeen kan zeggen ; dit alleen echter valt elk vreemdeling fpoedig in het oog, dat men er voor den middag, even als op Macasfèr , meer Herken drank, 't zij Arak of Genever, gebruikt, dan op Batavia, of om de West van Indien ; tien a twaalf glaasjens te drinken, is hier niet ongemeen ; zelfs zoo als men aan tafel zal gaan, wordt dit aan de gasten aangeboden, om den maag wat te prepareeren'. Weinig vermaak of gezelligheid heb ik hier gevonden , 't geen men mij zeide, dat door den laatften Gouverneur was veroorzaakt , die, wantrouwig van aart , alle vrolijke bijè'enkomften met nijdige oogen befchouwde , 't geen mij waarfchijnlijk voorkomt, vermits eenigen tijd voor zijn vertrek, toen men hem , zoo als te vooren, niet meer naar de oogen moest zien j  MACASSER, AMBOINA, enz. sof, rfen , de gezelligheid , en vrolijke verkeering merkelijk aanwies, het geen den even aangekomen Gouverneur veel genoegen verfchafte. De gemeene Europeaanen , zoo foldaaten als ambachtslieden, hebben hier weinig gelegenheid om iets te winnen , en kunnen van hun kost - en maandgeld weinig anders hebben dan Sago , op zijn best rijst met een weinig visch tot voedfel, en water , Saguweer of Arak tot hun drank. De foldaaten maaken eene Hechte vertooning ; hunne Monteeringen zijn van blaauw linnen, waar van de flenters bij het lijf neêrhangen, zonder kousfen of fchoenen; (uitgezonderd de lijfwacht van den Gouverneur,) zij komen blootvoets onder de wapenen , en zijn flecht geöeffcnd; hierbij komt nog een ongezond , waterzuchtig en krachteloos ligchaam , wegens het overmaatig gebruik van de Saguweer , waaraan ook worde toegefchreven, dat zij alle dikke en met acciden» ten bezette beenen hebben ; doch dit heeft zoo wel onder de zeevaarende - en ambachtslieden plaats, als onder de foldaaten, welk getal nooit voltallig is, wat aanvoer er ook van Batavia jaarlijks plaats heeft. Vrouwen , die van Europeefche vaders en moeders zijn voordgefprooten, vindt men er weinig ; veel meer van het gemengd geflacht,. vermits veelen het met bijzitten houden , waarvan T 5 de  io8^ REIZE naar SAMARANG, de kinderen, naderhand gewettigd, in de Europeefche Natie worden ingelijfd. De gehuuwde vrouwen leeven hier zeer ingetoogen, komen zelden in het gezelfchap der manen nog minder met hun in gefprck ; wanneer men haar iets zegt of vraagt, is het antwoord meest altijd , ja of neen. Men verhaalde mij , dat de gewoonte die zij hebben, óm altoos Maleitsch te fpreeken, heur bevreesd maakt dat zij zich niet wel in het Hollandsch zullen uitdrukken ; doch ik heb ondervonden, dat dit bij haar zoo wel plaats had , als men. haar in die taal, dan wel in het Hollandsch, aanfprak; dus'zijn hier de gezelfchappen verdeeld, hetgeen mij voorkomt dat dezelven altoos ftroef en onaangenaam maakt. Haare klecding is als die der Bataviafche vrouwen ; en die der mannen op de vaderlandfche wijze, met dit ondcrfcheid echter, dat men de couleurcn verkiest, die het fterkue affteeken , bij voorbeeld , blaauwe zijden broeken met roode kamizoolen , en bruine of zwarte rokken, en zoo weder het tegenovergeflelde. Men ziet hier geen rijtuigen , ook heeft men er geene wegen om die te gebruiken, zijnde het land overal berg - en rotsachtig , zoo dat dezelve naauwlijks te paard kunnen gebruikt worden. In plaats van rijtuigen heeft men eene foort van draagftoelen, waarmede de Amboineezen de gevaar-  MACASSER, AMBOINA, enz. ap$ vaarlijkfte wegen in het gebergte op- en afloopen, zonder dat er bijna een voorbeeld is, dat zij dezelven hebben laaten vallen, of om verre geworpen. De ftad, zoo een vlek zonder poorten of muuren dien naam mag draagen , ligt op het land van Leytimor , aan de Noordwestzijde, omtrent half weg den hoek van Nousfanivel en de Pas Baguewala , in eene afhellende vlakte, aan den voet van het gebergte van Soya, hetwelk haar van achteren omringt, en bij den rooden Berg , die in het o. n. o. twee honderd zeventig roeden van ket Kasteel afligt , eindigt. De eigentlijke ftad , zonder de Negerijen, die men als voorlieden zou kunnen aanmerken, maakt een langwerpig ongefchikt vierkant uit , tusfchen de Bato gadja, of de Olyphants Rivier , en de Way tomo befloten. Volgens den platten grond , zoo als dezelve in 'tjaar 1718 opgenomen en in eene kaart gebragt'is, (federt welken tijd geen aanmerkelijke verandering daarin is voorgevallen) zou zij de lengte van ruim drie honderd roeden hebben , van het N. o. naar het z. w., en de breedte van ruim honderd roeden van de' baai naar het Zuidoosten. Dé zoogenaamde ftraaten 'overkruisfen zich meest met regte hoeken , Veele zijn vrij wijd, doch niet beftraat. De openbaare Gebouwen zijn de Hollandfche  v$oo REIZE naar S AM ARA-N G, en Maleitfche kerken, beide door .de zwaare aardbeevingen in den jaare 1755 zoodanig bouwvallig geworden, dat men de eerstgemelde tot den grond toe heeft moeten af brccken, om dezelve van nieuw aan weder optebouwen , waarmede men' toen weinig gevorderd was, wordende de 'dienst federt dien tijd , ,in eene loos, van Gabbe gabbas opgefjagen, en met atap gedekt, verricht. De Maleitfche kerk is mede van onderen tot boven zoodanig gcfcheurd , dat men, federt verfcheiden jaaren , daarin geen godsdienst meer heeft kunnen houden, maar dezelve wordt des Zondags na den middag in de loots, voor de HolHndfche kerk gefchikt, door de Maleitfche Gemeente waargenomen. . liet Stadhuis is mede een oud vervallen Gebouw : achter hetzelve ligt eene groote vierkante plaats, rondom met kleine vertrekjens , welke tot bewaarplaatfen voor gevangenen dienen. i Het Hospitaal ftaat even buiten de ftad, aan de overzijde van de TVay tomo , en is federt eepige jaaren nieuw opgebouwd : nabij hetzelve /laat een huis , gefchikt voor den Opzichter van fietzelve : dit Hospitaal is een van de beste en gefchiktfte , welke ik van onze Compagnie in Indien gezien heb: het Gebouw is zeer goed, de zieken worden er wel. behandeld, en door de goede voorzorg van den tegenwoordigen Opzichter, hengeveld, zeer zuiver enzindelijkgehouden. Het,  MAC ASSER, AMBOINA, enz. 30* Het huis van den Gouverneur , dat voor dezen 's Compagnies Kleedenhuis was , en onder dien naam nog op de boeken bekend ftaat, heeft niet veel aanzien; ook zijn er zeer weinige , en dat nog Hechte vertrekken in. Over het algemeen zijn de huizen van ééne verdieping , verfcheiden zijn van hout gebouwd, en genoegfaam alle met atap gedekt voor de zwaare aardbeevingen , waaraan dit land zeer onderhevig is : zij zijn, naar 's lands gebruik,. nog al gemaklijk, doch niet fierlijk gebouwd : in plaats van glas gebruikt men gevlochten rottingraamen , voor de luchtigheid , en , zoo ik geloof, om onkosten te fpaaren : de meeste hébben tuintjens, of groote vierkante plaatfen achter dezelven , waarin gemeenlijk een waterput ftaat, die een zeer goed water opgeeft. Men vindt hier eene menigte bronnen; wanneer men langs de kust in de baai, waar flechts een weinig zee-ftrand is,een kuiltjen met de hand graaft, welt er terftond een zoet drinkwater uit op , en fomtijds op geen zes voeten afftand van het zout water ; waarfchijnlijk wegens den aart der gronden , die overal even poreus en gruizig zijn , en den regen bijna zoo fpoedig influrpefi als dezelve nedervalt : ik heb gezien, dat na een ftortregen , die drie dagen geduurd had , en het water door de ftad met geweld deed ftroomen, binnen den tijd van twee uuren, op de meeste plaat-  jüa REIZE naar SAMARANG, plaatfen daar van geene de minne overblijffels meer te zien waren : en men verzekerde mij, dat hetzelfde plaats had, wanneer de regenbuijen drie a vier weeken aanhielden , hetwelk dikwijls in de kwaade mousfon plaats had. De rivieren, die de ftad, of bijgelegen Negerijen langs of doorloopen, zijn de Bato-gadja, of Olyfants rivier; de Way tomo , die tusfchen de ftad ten z. w. en de Negerijen Soya en Mandhika ten n. o. doorloopt; de Way m'toe , die de Negerij van Italong van een fcheidt; en de Way alt at, die tusfchen deze en de Moorfche Negerij heen ftroomt. De drie eerfte hebben haaren oorfprong uit het gebergte van Soya, en de laatfte komt voor het grootfte gedeelte van den rooden Berg af. Ik heb boven reeds aangeteekend , dat deze rivieren in de goede mousfons , of droogen tijd, naauwlijks als beekjens kunnen aangemerkt worden , die maar een klein gedeelte van haar bed bevochtigen; maar in de kwaade of regen mousfon tot eene aanmerkelijke hoogte opzwellen, en met zulk een geweld, bij aanhoudenden regen, nederftroomen, dat zij alles , zelfs de bruggen , die er over liggen, met zich voeren. Even boven de ftad, aan de BatoGadja, heeft de Gouverneur van der stel, op kosten van de Compagnie, een tuin aangelegd, en een goed huis gebouwd, hetwelk zeer wel gelijkt naar dat,  2V1ACASSER, AMBOINA, enz. 30$ dat, hetwelk zijn broeder, als Gouverneur van Kaap de goede Hoop , in I lottentotsch Holland , mede op kosten der Compagnie, gedicht heeft, en den naam draagt van Vergelegen. Dit is de eenigfte tuin van aanbelang dien ik op Ambon gezien heb, fchoon men er hier en daar nog al eenigen vindt, die met dien naam beftempeld worden, maar niet anders zijn , dan Sagobosfchen en eene Plantagie van Kokos - of Klapperboomen, die van Hative echter uitgezonderd , welke thans den Ingenieur van wagner toebehoort , en welke men voor Ambon, nog al een fraai fluk goed kan noemen. Nadien de eerstgemelde tuin de Compagnie jaarlijks wat veel kostte, heeft de hooge Regeering, in den jaare 1769 , goedgevonden, denzelven voordaan aan den in functie zijnden Gouverneur, voor eene zekere fomme gelds , overtegeeven , waarvoor de opvolger dien ook moet overneemen: de Heer van der v*** heeft, zoo ik my niet vergisfe, daar voor aan de Compagnie twee duizend Rijksdaalders betaald. Bij denzelven ligt eene Diergaarde , waarift fiien zeer fraai gefprikkelde Herten vindt. De Gouverneurs houden hier gemeenlijk huft verblijf, wanneer er geen fchepen zijn. De voornaamfte , zoo niet de eenigfte fterkte, die de Maatfchappij op Ambon heeft, is het Kasteel , hetwelk, na dat hetzelve nieuw is opgebouwd,  304 REIZE naar SAMARANG, bouwd , Nieuw ViEloria genoemd wordt, zijnde het oude Vitloria , dat door de Portugeezen was gebouwd, en een langwerpig vierkant uitmaakte , met vier Bastions , door de aardbeeving, in 't jaar 1755 , zoo befchadigd geworden , dat men goed vond liever eene nieuwe vesting uit den grond op te bouwen , dan de oude te verbeteren. Hetzelve ligt even bewesten de uitwatering van de Way Nitoe, digt aan den waterkant, en regt tegen over de reede , daar de fchepen gemeenlijk ankeren. Ik heb veel moeite gedaan om een plan van hetzelve magtig te worden , doch de ftrikte eerlijkheid van den thans fungeerenden Ingenieur, h. e. von wagner , hoe zeer anders mijn vriend, en bereidwillig om mij, in alle andere gevallen , blijken van zijn gedienfligheid te toonen, kon ik niet overhaalen, om mij hetzelve voor eenen korten tijd te leenen, en er eene Copie van te neemen ; dus kan ik niets van de dimcnfie der werken opteekenen ; ik zal dus alleenlijk deszelfs gedaante befchrijven. Deze is zeer onregelmaatig; aan de landzijde heeft het drie heele en een halve Bastion, die met haare Courtines een gedeelte van eenen regulieren zeven hoek uitmaaken : aan den zee-kant zijn twee Bastions , in welkers Courtine de Waterpoort ligt, zoo als tusfchen de twee daarover gelegen Land - bastions ,. de Landpoort gebouwd is. De  MACASSER, AMBOINA, enz. 305 De Courrine , of Batterij, die van het oostlijkfte Bastion Noordwaards ftrekt, ontmoet een diergelijke, die van het oostlijkfte Zee-bastion afkomt, maakende met elkander een Hompen hoek van tusfchen de 900 en 1 oo°, zoo dat de Defenfie - linie van de face van het oostlijkfte Land-bastion op dezen hoek juist aanloopt; dus zijn de flanken van deze laatfte Bastions zonder defenfie , hetwelk eene onvergeeflijke fout is in den aanleg , dewijl de gelegenheid van de plaats hun hiertoe niet genoodzaakt heeft: de Heer von wagner , zou dit gebrek , zoo veel mogelijk, trachten te verhelpen , door voor dezen hoek , die de twee Batterijen uitmaaken , een gedetacheerd Bastion te leggen , waarmede deze twee flanken kunnen gedefendeerd worden. Van het halve Bastion ten Westen loopt eene Batterij naar het Noorden , die afkomende van het westlijkfte Zee-bastion , een infpringenden ftompen 'hoek uitmaakt. De Zee - bastions , die den zwaarften aanval moeten uitftaan , zijn iets grooter en hooger opgebouwd , en op de helft der faces, met bonnetten gehoofd , om des te beter voor een enfilade gedekt te zijn. Voor deze Zee-bastions ligt een Hoornwerk , dat de Courtine tusfchen dezelve dekt en met deszelfs vleugels het ftrand boven en beneden het Kasteel rafeert, waardoor het landen, in dezen V om-  Bo6 REIZE naar SAMARANG,' omtrek zeer bezwaarlijk , zoo niet onmogelijk wordt, gemaakt. Alle deze werken zijn van gebakken fteen opgehaald , waartoe men alhier verfcheiden Steenbakkerijen, die een zeer goeden mopneen opleveren, heeft opgericht. Thans was men bezig met een bedekten weg optewerpen, die van de defens- offtrijkhoek van het westlijk Zee - bastion zijn begin nam , en rondom de plaats tot aan de andere zijde van het oostlijke Zee-bastion loopen zoude. Rondom dit alles loopt eene natte graft, en Wel dezelfde die voor dezen om de ringm uuren heeft gelegen. Dit is voorzeker het beste vestingwerk van de Compagnie , 't welk ik in Indien gezien heb ; doch de ligging daarvan is gansch niet gunilig door de nabijheid van den rooden Berg, en de laagte daar het in ligt, waardoor het, naar mijne gedachten , geen langen tegenweer zou kunnen bieden , indien de vijand eerst geland zijnde, eene genoegzaame Artillerij kon ontfehepen en Batterijen op de omliggende hooge gronden opWerpen. Hetzelfde gebrek heeft ook plaats aan den zeekant, daar de fchepen, welgeplaatst zijnde, met hoog water (want hetzelve rijst en valt hier mer fpringtijden ruim tien voeten op en neer) de meeste defenfies enfilceren, en het Hoornwerk} dat  *£ACAS5ER, AMBOINA, en*. &f efat nog wel de helft laager is, loopt hier nog meer gevaar. Ik voeg er deze voorwaarden opzettelijk bij, dat namelijk de fchepen wel móeten geplaatst zijn; want hierin beftaat de grootfte fterkte der plaats 5 vermits er geen anker-grond is dan digt tegeii den wal aan , zijn de fchepen al lang te vooren onder het bereik van veertig a vijftig ftukken kanon eer zij het anker kunnen laaten vallen en fpringen uitbrengen , waarmede zij de fchepen om kunnen haaien; 't geen alles zoo gemakkelijk niet kan verricht wotden ; bij aldien de Artillerij der vestingwerken wel bediend wordt* Ook laat de gefteldheid der Baai, de géwoone winden, die hier waaijen, of ftilterts die er veelal plaats hebben , en de altoos ih - of uitloopende ftroomen niet tóe j dat de fchepert, zoo lang zij onder zeil zijn, hunne attaque fortneeren $ eri nog veel minder de landing aldaar onderneemen. Om welke reden dit op eene meer' géiégen plaats, die er mogelijk wel zoude te vinden zijn, het zij in de bogt bij Hamahoejè öf irt de Portugeefche baai zoude moeten gedaan worden. En niet tegenftaande het oude Fort Vitloria in geene vergelijking Van fterkte met het tegenwoordige kan komen , zoo geloof ik echter , dat het den onzen aan dezen kant* in 't jaar 1605$ nimmer zou gelukt zijn, om Ambon , of liever het Leytimorfche in bezit te krijgen ^ zoo de Porrus V I j§N  SÖ8 REIZÈ waar SAMARANG; geezen zich hiér , éven als in het verdedigen van andere bezettingen , dapper betoond, en zich niet als laThartigen gedragen hadden. Er is nog een aanmerkelijk gebrek, zoo het mij ten minften voorkwam , namelijk de grootte van dit Kasteel; zoo dat, wanneer men alles naar vereisch wilde bezetten , alle-de manfchappen , die men hier heeft, naauwlijks voor de helft zouden toereikende zijn : er worden niet minder dan honderd fhikken kanon vereischt, zoo alle de Batterijen behoorlijk zullen voorzien worden,, en in de geheele Provintie zijn niet meer dan vijftig a zestig busfchieters. Om de Baai nog béter te verfterken heeft de Ingenieur von wagner nog voorgèfteld twee Batterijen aanteleggen, het welk door de hooge Regeering is goedgekeurd , als ééne , een klein kwartier uurs ten zuidwesten van Vitloria, bij de uitwatering vart de Olyfants Rivier , om de zoogenaamde Vrijmans Reede te befchieten , en tevens de fchepen die bewesten het Kasteel liggen , van achteren of van vooren; en eene diergelijke op den hoek van de Laha , waarop de binnen komende fchepen regt aan moeten zeilen óm het opper te houden. Mogelijk zou eene Batterij bij of op den hoek van Alang, nog van grooter nut zijn, vermits de inkomende fchepen hier insgelijks regt op aan moeten iluuren , en zeer nabij langs zeilen, zoo zij  MACASSER, AMBOINA, enz. , 399 zij geen gevaar willen loopen om door de ftroomen beneden de Baai' tè wórden weggevoerd. De andere Fortjens, die de Maatfchappij zoo op Hila ', Sapa'roua, Èarohcko \ eri Laricque heeft , heb ik niet gezien ,. maar , zoo als mij bericht is, zijn zij van'wemig aanbelang , en op zijn best beftand tegen den inlander. De Gebouwen binnen n jeuw i Fitloria zijn nog niet alle voltooid; er ftaan echter reeds twee Kruidhuizen, de Rijst- Specerij- Equipage- en Proviand - pakhuizen , het woonhuis van den Equipagiemeestér, en de Wacht aan de Landpoort ; doch men heeft nog geen begin gemaakt met het bouwen van 't Gouvernement, en de wooningen voor den Opper - koopman , en Capitein Commandant der Militie; ook is de Waterpoort nog niet ten vollen voltooid. De Heer van der v *** zeide mij, dat de flichting van dit Kasteel de Compagnie reeds twee millioèneh guldens gekost had , welke fom echter door den Ingénieur von wagner aan» merkelijk verminderd werd. V 3 ZJSr  po REIZE naar SAMARANG, ZEVENDE HOOFDSTUK. Producten. voornaamfte, zoaniet het eenigfre, voordeel voor de Compagnie .r bij dit Gouvernement, ïs de inzameling der.Nagelen,. en, om- dezelven, met uitfluiting van alle andere Natiën , alleen tê bezitten , en den prijs , naar willekeur, of te verhoogen of te doen daalen. Dit gaf al vroeg , ha de verovering van dit eiland, Hof tot jalouzij en oneenighedert, tusfchen haar en de Engelfchen , welke twisten met het verdrijven der laatstgemelden niet eindigden jj maar nog veele jaaren daarna tot een voorwendM werden gebruikt om de Republiek zelve den oorlog aantedoen , al hetwelke niet eerder is vereffend geworden j dan met het fluiten van den Bredafchen vrede in dén jaare 1667. Nimmer echter ware het der Maatfchappij gelukt, om den privativen handel in deze Specerij© voor zich alleen te behouden (nadien deze boom zich op alle de omftreejts de Mcluccos liggende eilanden , als van zeiven voordplant, indien Zij de cultuur daar van , niet ten eenenmaal naar Ambon had getracht over te brengen ; ten deele doo$  ' MACASSER, AMBOINA, enz. 31 ï door de Vorften dier landen door de wapenen ten onder te brengen, en zoodanige vredes artikelen voortefchrijven als zij zelve goedvond, en waarvan de voornaamfte haare betrekking hadden op de Nagelen, bijzonder omtrent de Koningen van Ternate, Tidor, Matjan en Batjan, hen eerst verpligtende,om aan geene andere valken dan aan Haar dit Produél hunner landen te verkoopen ; en ten anderen , door hen , omtrent het midden der voorige eeuw re dwingen , om alle de Nagelboomen , onder hunne heerfchappij ftaande , uitteroeijen; waarvoor zij dan een équivalent in geld zouden genieten. Op dezelfde wijze heeft de Compagnie met den Koning van Bonton, onder welks gebied verfcheiden plaatfen behooren , die Specerijen opleveren , een Contraét gefloten , om de Extirpateurs , die zij jaarlijks derwaards zendt, niet alleen te dulden , maar zelfs ook de behulpfaame hand te bieden. En niet tegenftaande dit alles, zal Zij nooit ten eenemaale kunnen beletten, dat andere volken zich, buiten haare tusfehenkomst, daar van voorzien, hoe verre zij ook haare Extirpaties, in de nabij gelegen landen moge uitftrekken. Daar zijn er van deze landen nog te veel, die noch zij , noch haare Bondgenooten in bezit hebben , en onmogelijk kunnen hebben , zonder zich door oneindige fterktens geheel en al uitteputten , welken er echter verejscht worV 4  '3»ft REIZE naar SAMARANG, den , zoo men de vreemde Natiën daar uit weeren wil. •Dus hebben de Engelfchen zich reeds voor eenige jaaren op het eiland Xullok , benoorden de Moluccos gelegen, ter nedergezet; doch daar dit niet aan hun oogmerk beantwoordde om er een Etablisfement opterechten, wegens de fiechte gefteldheid dier plaats , hebben zij 't zelve verwisfeld voor Palembankan , een eiland ten Noordoosten van Borneo , om daar eene handel-plaats te flichten , werwaards de fmokkelaars in Specerijën dezelve konden aanbrengen , en hen dus meer en meer uitlokken , om die kostbaare Produften aan hun te bezorgen. 's Compagnies bezetting in dit Gouvernement is reeds in den jaare 175* bepaald op negen honderd man , waaronder de zeevaarenden en Pennisten gerekend zijn: zijn Excellentie mossel zegt in zijne nadere Memorie, in den jaare 1753 gefchreven, dat dit getal toereikend is, alzoo^;. bon niets te vreezen heeft dan eenen Europeefchen vijand. Bij de gemelde Memorie werden de voordeelen, die de Compagnie jaarlijks op het verkoopen der goederen behaalde, op veertig duizend guldens berekend, en het rendement van de inkomften der landen , pachten , twinrigften penning van den verkoop der vaste goederen , \ klein zegel, en 't verkenen van pasfen , met den  MACASSER, AMBOINA, enz. 313 den in- en uitvoer der particuliere goederen, naar gisfing dertig duizend guldens gefield , en alle de voordeden op zeventig duizend guldens ; welke fomme bij eene nadere Memorie van bezuiniging op zes en zestig duizend verminderd is: en deze worden er zelfs tegenwoordig niet meer van getrokken; zestig a zeventig pakken grove Lijnwaaten , die hier jaarlijks gedebiteerd worden , met zeventig a tagtig percent winst, dat nog van het wel- of kwalijk flagen van den Nagel - oogst afhangt, kunnen , met de andere inkomften , deze fom niet opbrengen. Volgens meermaalen aangehaalde Memorie van den Heer mossel, moesten de lasten van dit Gouvernement bepaald blijven op honderd vijf en tagtig duizend guldens , indien de vier Oosterfche Gouvernementen niet meer dan jaarlijks vier tonnen zouden inteeren; doch bij de jongfte Memorie is zulks op ƒ176518: — :— gefield; maar dezelven hebben, de vijf laatflen jaaren door elkander geflagen , 's jaarlijks ƒ 265549 : 10 : 11. bedraagen, en dus ƒ 89031 : 10 : 11. meer dan de laatstgemelde daar voorhielt. Deze, als mede de lasten van de Gouvernementen van Maccasfer en Ternate , moeten uit den koop der Nagelen, Nooten en Foelie gevonden worden, en bovendien de lasten van Batavia, benevens de onkosten in het Vaderland, helpen goedmaaken ; maar welk voordeelig uitzicht V 5 kan  3*4 REIZE naar! SAMARANG; kan men hebben , als men het verval in den verkoop van die eerstgemelde Specerijë in aanmerking neemt? nog drie millionen ponden, die er in de Bataviafche pakhuizen liggen, en waar van in Indien jaarlijks maar een vijftiende gedeelte wordt van de hand gezet, en de ruim ticnjaarige voorraad, die men daar van in het Vaderland heeft, en van tijd tot tijd aan het vuur moet worden opgeöfi'. rd , doen de verflapping van den handel dar.rm al te duidlijk opmerken , dan dat dezelve alhier meer opheldering zou nodig hebben (*). Men trachtte wel dien overvloed voor te komen , door van tijd tot tijd de Nagelboomen door Extirpaties te verminderen; maar hier door rui» ( + ) In den eerften opflag , wanneer men hoort dat ieder pond Nagelen de Compagnie maar op 4 ien 3 vierde ft. 't pond komt te ftaan ; de Foelie op 9 en 1 halve ftuiver, en de Nooten nog op de helft minder dan de Nagelen, fchijnt het, dat de Specerij - eilanden eene onuitputtelijke bron van rijkdommen opwellen , nadien de verkoopprijs zoo buitengemeen met den inkoop verfchilt; maar wanneer men in aanmerking neemt, dat deze drie foortert van Specerijen den geheelen last der vier Oosterfche Gouvernementen moeten draagen, waarbij de onkosten van zeven of agt fchepen nog moeten gevoegd worden , dan kosten deze Froduften indedaad zeer veel. — Zie de fetrete bedenkingen over den waaren ftaat der Nederlandfchf Compagnie, door J. mossel, J. 53 en 54.  MACASSER, AMBOINA, enz./ grg Ruïneert de Compagnie de Amboineezen, Haare onderdaanen , en wanneer het geluk haar wedfci* eens zoo gunftig ware als weieer, dat er een grööï vertier in dit Prodtiét'kwam , zou men'de S'pèce-' rij - eilanden, maar geen Nagelboomen bezitten , die meer jaaren nodig hebben om vrucht te draagen dart oogenblikkcn om die uitteróeijen. Nu zoude ik nog iets moeten melden van de Hongitogt, die de Gouverneur jaarlijks met de Corre Corre vloot, om Ceram en de omliggende eilanden verpligt is te doen , indien valentyn zulks niet zoo breedvoerig had aangeteekend, dat ik daar niets kan bijvoegen , dan alleen , dat dezelve, geduurende mijn verblijf op Ambon, geen plaats heeft gehad, dewijl zulks eerst in de maand Oétober gefchiedt. Tusfchen den 18 en 19 April , des nachts omtrent één uur, hadden wij hier eene aardbeeving, die ruim vijf minuuten duurde ; het dof geluid waarmeê dezelve vergezeld ging , en de golvende beweeging fcheen van het z. w. naar het n. o. te loopen : de weêrglazen ondergingen voor of na dezelve , en zoo lang zij duurde , geen verandering : de lucht was helder, en er heerschte eene doodfche ftilte ; zij ging ook vergezeld van eene hevige beroering in het water .van de baai: mijn fchip , dat op dien tijd aan het hoofd lag , weyd met geweld voor en achter uitgefchokt; {jSqor de ze aardbeving kreeg het nieuw gebouwd© Rijst»  $16 REIZE naar SAMARANG, Rijst-pakhuis in het Kasteel eene doorloopende fcheur in den voormuur, ten n. o., ter lengte van ruim veertig voeten, even onder de plaats daar de balken op rusten; ook werd er een zomerhuisjen, van Bamboezen opgebouwd, en digt met groente en loof bewasfen , het welk achter mijn huis Hond , omvergeworpen ; behalven dit had men nergens eenige fchade befpeurd. AGT,  MACASSER, AMBOÏNA, tnz. 31^ AGTSTE HOOFDSTUK. Vertrek van Amboina. Zoodra mijn fchip ontlaaden was, en nieuwe last had ingenomen , verlieten wij de Reede: wij laveerden dien geheelen dag, en den volgenden nacht door , om buiten de baai te komen, houdende altoos het opper van den Leytimorfchen wal, zoo als wij bij het binnen komen dien van Hitoe hadden gehouden. Den 9 Juny waren wij met zonnen ondergang voor de Portugeefche baai, en om tien uur voor den middag in zee. Met zonnen ondergang kreegen wij het eiland Amblauw in het gezicht, en den volgenden dag 's morgens, het eiland Boero dwars van ons af in het n. n. o. Den 11 des avonds zagen wij de St. Mattheus Eilanden van top , en maakten dien nacht een bijlegger voor de Toecan besfis. Des anderendaags 's morgens vervolgden wij weder onzen koers ; doch met kleine zeilen, vermits de lucht zeer dik was door den regen en wij dus geen zicht hadden, om niet onvoorziens op de Toecan besfis te vervallen: ten zeven uuren zst-  REIZE naar SAMARANG, zagen wij dezelve onverwachts vo^fuit, op een afftand van ééne mijl; wij wendden terftond daar van af, tot dat de lucht wat meer opklaarde, en wij om agt uuren weder onzen koers konden vervolgen; wij pasfeerden die gevaarlijke eilanden , en zagen ook het eiland Cadoepoiï, alwaar men zegt, dat veel Nagelen groeijen; ftuurende voords op den Oosthoek Van Boeton aan, welken wij ter middernacht omzeilden. Den 13 zagen wij met zonnen opgang het eiland de Cabyne cn het Hagedis/en Eiland; den Volgenden dag 's morgens het eiland Saleyer , en twee uuren daarna het eiland Celebes , met de tusfchen gelegen cilandjens de Boeferoenes, welken naauwen doortogt Wij voor den middag ten tien uuren gelukkig pasfeerden , loopende tusfchen het zuidlijkfte en middelfte van die eilandjens door een agtfte mijl van het eerfte af. Na den middag Wierpen wij voor het eerst grond, op vier en dertig vademen ftek , zijnde toen omtrent drie mijlen dwars van Boele Combe* Geduurende den nacht op het lood af, langs den Celebeefchen wal zeilende, waren wij des anderen daags morgens bij het eiland Tanakeke, Van waar wij koers ftelden, om de Laars , op een bekwaamen afftand, te pasfeeren. Des middags zagen wij de Tonyns Eilanden; ett met zonnen ondergang de eilanden de Salines, in het Noorden, vijf mijlen van-ons af, loodende on- op-  MACASSER, AMBOINA, enz. 3t| ophoudelijk met vijf en twintig vademen lijns, zonder grond op de Laars te werpen, Den 16 kreegen wij met het lood weder grond, welken wij vervolgens behielden. Den 17 kreegen wij het eiland Groot Solombo in het gezicht, 't geen wij bevonden van eene maatige hoogte , en dertien minuuten of drie en een vierde mijl te zuidlijk in de Kaart geplaatst ie zijn. Wij Helden van hier onzen koers, om het eiland Madura aan boord te loopen , 't geen wij den volgenden middag in het gezicht kreegen* Des nachts op het lood langs den Javafchen wal heen fluurende, kreegen wij des middags den hoek van Lasfem in het gezicht. Den 20 pasfeerden wij met zonnen opgang Mandelique, en 's namiddags om twee uuren ankerden wij op de Buiten-reede van Japara, werwaards wij onze fchuit zonden om eenige ververfchingen, welke wij den volgenden dag in overvloed kreegen van den gulhartigen Prefident, den Heer van der bekë; en ontvingen te gelijk de tijding, dat mijn fchip Ouwerkerk door de hooge Regeering naar Suratte was aangelegd. Na den middag zagen wij den hoek van Pamalang en den hoogen top van den berg van Tagal. Den 23 hadden wij den berg van Cheribou. dwars van ons af, en den hoek van Indramayc meest vooruit ; in den namiddag zagen wij de Boomtjens Eilanden , en 's avonds waren wij, vol-  gao REIZE naar SAMARANG, volgens onze gisfing de Klip gepasfeerd , waarop het fchip, het Kasteel van Woerden genaamd, gebleven is. Den volgenden dag, zagen wij 's morgens de hooge boomen van Sedary, en met zonnen ondergang kwamen wij ten anker bij den Moordenaarshoek , in het gezicht van het eiland Edam. Den 25, voor den middag ten elf uuren, gingen wij onder zeil, tusfchen de eilandjens Ley~ den en Enkhuizen door, en vervolgens Hevenden wij naar de Bataviafche Reede, alwaar wij na den middag ten drie uuren het anker lieten vallen. Eer ik tot iets anders overga , komt het mij noodzaaklijk voor , om iets , aangaande het vaarwater naar Amboina te melden , dewijl hetzelve veel opmerking verdient, en altoos voor zeer gevaarlijk is gehouden. Drie omftandigheden zijn er, en die dikwijls famen loopen , waar van de voornaamfte oorzaaken zijn : Eerst, de flechte onnaauwkeurige Kaarten, die s men van^ deze vaart heeft; niettegenftaande de Gouverneur-generaal mossel, in zijne nadere Memorie moge zeggen , dat dezelven , te dier tijd , zijnde het jaar 1753 , zoo verbeterd waren, dat federt twee of drie jaaren geene Oosterfche fchepen waren gebleven. Het verwondert mij dus geenfins, dat er te vooren alle jaaren fchepen bleven , zoo zij geene andere hulpmiddelen hadden  MACASSER, AMBOINA, enz. gas den dan die fchadelijke wegwijzers: zoo ik pordce? len moet uit die zoogenaamde verbeterde Kaarten, welke tegenwoordig aan de fchepen,worden mede gegeeven , moeten zij ongetwijfeld menig braaf Zeeman , die dit vaarwater nooit bezocht had , in de allergrootfte verlegenheid en gevaaren gebragt hebben. Het eerfte en voornaamst vereischte van eene goede Zee-kaart is, dat de eilanden en kusten haaüwkeurig op hunne breedte geplaatst zijn : en dit is een gebrek dat in alle de Kaarten van Jav4 af tot Ambon toe gevonden wordt: het eene eiland ligt te noordlijk , het ander te zuidlijk, eii dit wordt veroorzaakt, door dat de waarneemingen , waar naar de Kaarten gemaakt zijn , niet naauwkeurig zijn : en djt zou den.Kaartenmaakcr kunnen verontfchuldigen , indien 'de Zee-lieden van laateren tijd, dit gebrek niet telkens in hunne' Journaalen der Oosterfche reizen hadden opgeteekend en aangetoond. Met drie derzelven, die ik op mijne Ambonfche reize ter bezichtiging had medegenomen, kwamen mijne waarneemingen overeen: doch dit alles heeft niet kunnen baaten, om dat fchandelijk gebrek te doen verbeteren* Het tweede noodzaaklijk vereischte in eene Kaart is, dat er de rechte ftrekking der kusten, en de juiste plaatfing der eilanden , ten opzichte der naast bij gelegen landen , behoorlijk zij iii acht genomen. Dit gebrek wordt mede niet ver-  3aa REIZE naar SAMARANG, beterd, niettegenftaande ook hiervan reeds zeer veele berichten zijn ingekomen. En eindelijk , dat de onderlinge afftanden, zoo naauwkeurig mogelijk , zijn in acht genomen , *l geen in deze Kaarten fn 't geheel verwaarloosd is, van alle welke gebreken ik, in mijn Scheeps-journaal , nu en dan heb melding gemaakt. De tweede omftandigheid , die het Oostcrsch vaarwater' gevaarlijk maakt , zijn de ftroomen , welke hier met zulk een geweld tusfchen de eilanden en de kusten heen vallen, dat, zonder eigen ondervinding, het verhaal daarvan ongelooflijk moet toefchijnen : hierbij komt nog dat zij geen vaste ftreek houden, en fomtijds- tegen den wind, op onbepaalde tijden , inloopen. Wanneer hierbij de ftiltens , als eene derde omftandigheid , nog bijkomen , zoo drijven de fchepen op recven en klippen, zonder dat de geöefendfte Zee - man , den aan hem toevertrouwden bodem , in dien nood , kan behouden. Hierom heeft men federd verfcheiden jaaren befpeurd , dat die geene der Scheepshoofden , welke eenigen tijd de Oosterfche Gouvernementen bezocht hebben, daar ook op blijven vaaren, het geen voor de belangen der Maatfchappij wel niet onvoordeelig , maar voor die lieden ongelukkig is, alzoo er weinig bij die reizen gewonnen wordt, en zij, om die reden, ook niet fterk tot den dienst der Compagnie worden aangevuurd. NE-  MACASSER, AMBOINA, enz. .323 NEGENDE HOOFDSTUK. Vertrek van Batavia naar Suratte, Hier boven heb ik reeds gemeld, dat het fchip Ouwerkerk naar Suratte was aangelegd ; ook had de hooge Regeering goedgevonden , dit jaar twee fchepen derwaards te zenden, waartoe, benevens het mijne, het fchip Overhoud, gecommandeerd door den Capitein p ie ter angeloor s t , beftemd werd. Er werd alle mogelijke haast gemaakt, om de beide fchepen eene halve maand vroeger dan gewoonlijk te doen vertrekken, vermits in het voorJ leeden jaar het fchip de Vrouw Geertruida, dat den 28 Augustus eerst buiten Straat Sunda was gekomen, niet voor het begin van December de Reede van Suratte had bereikt. De Equipage belfond , voor elk fchip , hit agtenzeventig Europeefche zeevaarenden, vijfentwintig Mooren, en vijfentwintig Inlandfche , of Bougineefche Militairen , die ten naastenbij in ftaat waren om een fnaphaan aftefchieten. Nog had ik tien Bantamihers aan boord , die naar Mecca , als pasfagiers medegingen, öm eene bedevaart te doen. Dus geëquipeerd zijn \ X % de»  3H REIZE naar SAMARANG, de , verlieten wij den 4 Augustus de Reede vais Batavia, Hellende onzen koers tusfchen den vasten wal en het eiland Onrust, vervolgens langs de eilanden Middelburg, de Combuis en hetMenfcheneeters Eiland, en met zonnen oridergang kwamen wij in het gezicht der eilanden, die in de bogt van Bantam liggen, ten anker. Den 7 Iigttcn wij met het aanbrecken van den danhet anker, en Huurden op den hoek van Bantam aan, dien wij op den middag op zijde hadden. Een uur voor zonnen ondergang, riep de Capitein anceloorst mij toe, dat hij,met den Hijven Zuidwesten wind, dien wij toen hadden, niec langer zeil kon voeren , omdat zijn tuig te los was 5 wij ankerden daarom onder het Geertruida Eiland. Wij bevonden hier op dezen en volgende dagen, eenen geregelden ftroom, die tweemaal in het etmaal veranderde , Ioopende z. w. en n. o. aan, tegen vier a vijf mijlen in eene wacht; doch de Zuidwest aan Ioopende ftroom was de fterkfte. Den volgenden dag konden wij weder niet onder zeil gaan voor tegen den middag, dat de $ ©.■ftroom afgeloopen was: na den middag ten vier uuren waren wij de Eilanden Dwars in den weg en het Brabands hoedje gepasfeerd, en vermits wij befloten hadden om in de bogt voor Jeritte te loopen, deeden wij ons best om met laveeren , vermits de wind aan het Zuidwesten was, die an-  MACASSER, AMBOINA, enz. 325 ankerplaats té bereiken; doch daar dcwindal meer en meer toenam , maakte ik zwaarigheid om te ankeren, en hield het daarom 's nachts met kleine zeilen onder zeil. Des anderen daags laveerden wij verder voord naar Jeritte , en wierpen eene mijl van die plaats ons anker uit. Wij bleven hier geankerd liggen tot den 16 Augustus, wanneer wij met zonnen ondergang de laatfte peiling van het Prinfen Eiland namen, 't welk wij den volgenden dag , zoo wel als 't land van Java, uit het gezicht verlooren, koers houdende om de w. z. w., ingevolge 's Compagnies Zeilagie - ordre, tot den 24 , wanneer wij op omtrent io° z. b. gekomen waren , vervolgens ftuurden wij regt West aan. Den volgenden dag, na den middag, de lengte hebbende afgezeild van 820, en onze Compasfen 7° Noordwesterings miswijzing hebbende , beflotenwij, om vanhier, volgens de Zeilagie ordre, regt Noordlijk aanteftuuren. Den 8 September meenden wij het Eiland Gracia van top te zien, evenwel het zelve met geene zekerheid verkennende , vermits de lucht wat buijig ftond : uit voorzichtigheid leiden wij het des avonds daar van af, en 's nachts om twee «uren vervolgden wij weder onzen koers, en den volgenden morgen konden wij daarvan niets meer «ien. X 3 Wij  3*6* REIZE naar SAMARANG, Wij hadden den voorigen dag, en vooral des avonds veel vogels gezien , hetgeen ons in de gedachten bevestigde , dat wij niet zeer verre van het een of ander eiland af warén : onze Compasfen weezen toen ruim 7° Noordwesterings miswijzing aan , en wij bevonden ons op j\° Zuider Breedte. Den 14 verlieten ons de Oostlijke winden, die wij van het begin der reize af gehad hadden, en liepen naar het Westen, zijnde toen if bezuiden de Linie gevorderd, die wij den 14 pasfeerden , met een Noordwesterings miswijzing van omtrent 6% ftuurende n. ten w., om niet door de , in dezen tijd van 't jaar, om de Oost Ioopende ftroomen in de Maldivifche Eilanden gezet te worden, die wij in het Oosten van ons-hadden. Wij waren nu nog niet verder dan tot op 130 Noorder Breedte : aanhoudende ftiltens , die zeven dagen hadden geduurd , en te vooren tegenwinden , als mede zuidwaards Ioopende ftroomen , waren de hinderpaalen , die zich tegen he£ vervorderen onzer reize verzetteden. Den 13 Oétober zagen wij kroos drijven , en den volgenden dag vongen wij een Kwakkel, welke men zegt dat altoos onder den Arabifchen wal gevonden worden. Des anderen daags , bleven de landteckesis zich nog vertoonen , en behalven deze , zagen wij veel vyitte ronde zeediertjens, van ondcr- fchejo  MACASSER, AMBOINA, enz. 3*7 fcheiden grootte, hebbende fommigen de grootte van een gulde, andere waren een weinig grooter dan een dubbeltjen : ik liet er eenigcn van opvisfchea om dezelven van nabij te bezien : in het eerst fcheenen het niet anders te zijn dan levenlooze zee-gewasfen; doch eenigen tijd in kommen met water (lil geitaan hebbende., bleek het, dat zij tot het geflacht der dieren behoorden. Het geen zich, in zee drijvende , als een Huk.geld vertoonde , was eene ronde harde zelfftandigheid, ter dikte van omtrent een tiende duim ; doch min of meer buigzaam , van boven in drie kringen'verdeeld, van welke de buitenue eene fchoone paerelcouleur vertoonde : de twee anderen waren een weinig donkercr: uit het middenpunt liepen fijne ftreepjens naar den omtrek, als ftraalen digt bij een, die wederom door anderen , fiangswijze , doch de volmaakte gedaante van het rond volgende , gekruist werden , en iets witter waren dan de hier boven gemelde kringen: rondom den buitenfien rand (breidden zich eene ontallijke menigte diertjens uit, even als Polypusfen, van welke de langde geen vierde duim lengte had : fommige hadden op een tronk twee takken, die zich vorksgewijze van den anderen fpreidden , de meeste echter waren enkelvoudig. Ik had niet anders dan een kleen glas, waarmede ik dit gedierte kon waarneemen ; door hetzelve ontwaarde ik , dat ieder der evengemelde PolyX 4 pus-  328 REIZE naar SAMARANG, pusfeti met verfirheiden liemelsblaauwe ftipjens om, Zetwaren, en hunneligchaamenwaren in de lengte als een Prisma , doch waarvan de zijden , naar binnen uitgehold , zich vertoonden als doorfclrijnend blaauw. Aan den onderkant van dit beenachtig rond (want altijd vertoont zich dit gedierte met het reeds befchrevene naar boven drijvende) Was eene oneindige verzameling van digt door eU kanderen geftrengelde wormachtige gedaantens vuil wit van couleur, die niet van den anderen te trekken waren. In het midden was een klompjen ter grootte van eene lijn, van eene ongcfchikte gedaante , waarin zich fomtijds eene uitzetting en inkrimping deed zien, even als in hcc hart van een levendig dier ; en wanneer de Polypusfen zich ten vollen uitgcfpreid hadden, geleek alles zeer veel naar eene Pasfiebloem. Het gelukte mij niet om een van deze diertjens langer dah drie * vier uuren in het leven te houden ; gediiurcndc dien tijd waren er veele derzeiver van hunne algenleene moeder afgeraakt en op den bodem der kom gevallen, zonder dat' men eenige de minfle beweeging meer in dezelve kon befpeuren. Het zien van alle deze landteekens deed ons vermoeden, dat wij veel wcstlijker waren dan wij gegist hadden; zoo als eenige waarneemingen omtrent dc lengte , naar de wijze van den Heer la caille , aantoonden; ook vertoonde er zich  . MACAS5ER, AMBOINA, enz, 319 zich den 15 , des avonds , met zonnen ondergang , iets in het Noordwesten 3 dat veel naar land geleek ; doch met honderd vademen lijn geen grond hebbende , fchreven wij dit aan de lucht toe: daarna echter bleek het dat ons vermoeden gegrond was, en dat wij op dien tijd niet verre van de kust van Gelukkig Arabie af waren* Den 24 Octobcr zag. ik voor de eerftemaal het Zodiacale licht, en wel des morgens ten half vier liuren , twee en een half uur voor dat de zon moest opkomen: de kim was tot de hoogte van 30 a 40 met wolken bezet, en hetzelve vertoonde zich als daar boven kaande , met een breed voetftuk , van 15" a 20J : van daar naar boven uitfchietende , eindigde het puntsgewijze op |5C 3 400 boven den horifont : het licht was flaauw \ offchoon gemaklijk te zien , vermits het dien dag nieuwe en dus donkere maan was (j wij waren toen op de n. Breedte van ao°. De ftiltens en flappc koekens , die wij hier hadden , veroorzaakten dat wij weinig wegs afleidden, en het liep tot den 3 November aan, eer wij op vijftig vademen diepte grond wierpen, Dién dag hadden wij veel waterflahgen gezien ; doch geen de minfte verandering in de couleur van het water befpeurd , zoo min als den volgenden dag, offchoon wij toen vijftien a twintig mijlen nader aan den wal gekomen waren. 'Den $ November lieten wij het anker vallen X $ op  33° REIZE naar SAMARANG, op vier entwintig vademen water, omdat de ftroom en wind ons tegen waren, die des avonds in ons voordeel Leerden, 't welk ons weder gelegenheid gaf om onzen weg te vervolgen. Wij zag'n den volgenden dag 's morgens om half tien uuren het hooge land van Bazyn, en na den middag raakten wij verkend aan Kaap St. Jan, waarvan wij gisten dat wij zes a zeven mijlen af waren , als mede de Piek Piscadores, ook meenden wij dat wij het eiland Salfet zagen. De Piek Piscadores is hier, behalven de breedte , het beste, dat tot verkenning van Kaap St. Jan dient; doch dezelve is zeer verre landwaards in gelegen , en vertoont zich wegens den afftand wat al te klein, om die fpoedig in het gezicht te krijgen: zij draagt den naam van Piek, wegens haare fpitfche punt van boven op den berg; doch men kan hierin dwaalen , vermits er zich een berg, wat meer zuidlijk, bij het hooge land van Bazyn gelegen , mede met eene hooge kruia vertoont, echter ligt deze niet zoo verre landwaards in. De gronden zijn hier zeer vlak , want men werpt reeds grond op vijftig vademen, wanneer men nog veertig mijlen ten westen van Kaap St. Jan af is. Van die Kaap tot de Surattafche Reede is de koers omtrent n. n. o. tusfchen den vasten wal et  MACASSER, AMBOINA, enz. 331 - en de zeebankcn in, die omtrent zeven mijlen daar af liggen , houdende de diepte van zestien tot agtien vademen ftekgrond , tot dat men in zeker bergjen , dat een weinig benoorden de ftad Daman ligt, bezuiden het oosten krijgt, als dan kan de vaste wal gezocht worden, tot op tien of negen vademen, en vervolgens daar langs gezeild worden, op den afftand van één en een halve a twee mijlen. Het land is zeer laag, hier en daar met geboomte bezet: zoo dra men den toren van Sua* ly , zijnde eene hooge witte grafftede op den Noorderhoek van de Surattafche Rivier , in het gezicht krijgt, en denzelven in het n. of n. ten w. houdt , loopt men regt op de Reede aan : men ziet de fchepen , die daar geankerd liggen vroeg genoeg, om derwaards de koers te richten. Wij ankerden aldaar den 10 November , na den middag om half vier uuren, na dat wij voor den middag het fmal fchip, de jonge Petrus, met den Equipagie - meester hadden aan boord gekreegen , om 's Compagnies papieren aftehaalen,. TIEN*  33* REIZE naar SAMARANG, TIENDE HOOFDSTUK. Suratte. Guzuratte (*) , waarin de ftad Suratte ligt, was voor dezen een Koningrijk op zich zelf beftaande, fchoon van geene zeer groote uitgeftrektheid ; doch in den jaare 1565 (f) door den Keizer ekban overwonnen zijnde, maakt het thans een der westlijkfte Provin tien uit van het groote Mogolfche Rijk, waar van de tegenwoordige Vorst den naam heeft van alem ghien, zijnde de tweede van dien naam; doch hij heeft geen vermogen , vermits dit eertijds zoo ontzachlijk Rijk, waarin men eenentwintig groote Eandfchappen of Provintiën telde, die, volgens de opgave uit 's Konings boeken, twee honderd en vier fteden, vijf bergen, en vijf duizend zesenveertig Pergennas of Distriften met Dorpen be- (*) Volgens de Memorie van den Heer schreuder, zou de naam van Guzuratte eigentlijk beteekenen GoudSuratte, waar van Amei Abaad de Hoofd- en Suratte ö» voornaamfte Zee-ftad is. CO Volgens thbvbhot»  MACASSER, AMBOINA, enz. 333 bevatteden eri jaarlijks aan gewoone fchattingen , in 's Vorften kas opbragten 251,323,851^ üopyën of ƒ 376,985,772^, omtrent drie honderd zeven- cnzeventig miilioenen Hollands (*), thans zoodanig , door de inlandfche onlusten, van een is gefcheurd , dat de Keizer niet meer dan den blooten naam van heerfchappij heeft overgehouden. aureng zeeb, die in den jaare 1707 overleeden is, deed de Mogolfche magt ten toppunt van luister klimmen; doch zijne opvolgers, geene bekwaamheden genoeg bezittende om die te handhaven , en zijne kinderen en kindskinderen, door binnenlandfche oorlogen onder malkanderen, om het bezit van de oppermagt het land uitputtende, onderging dit magtig Rijk dien noodlottigen fchok, welke hetzelve door den Perfifchen shaja thamas kouLikak, in den jaare 1739 werd toegebragt, waarna het nooit meer tot den voorigen luister heeft kunnen geraaken : het bleef altoos blootgcfteld aan alle invallen der nabuurige volken; daarenboven, toen derzei ver Vorsten hoe langer hoe meer verwijfd wierden, en zich aan het beftuur des Rijks onttrokken , hebben de Nababs, Soubas (f), en andere grooten zich ge- (*) Memorie van den Heer schkeuder. (f) Dus deed ahmed asdalla, hoofd of Vors: raa  S34 REIZE naar SAMARANG, genoegfaam van alle die landfchappen meester gemaakt, waarvan het beduur aan hun was toeVertrouwd, en waarin zij zich tot heden toe hebben weeten te handhaven, uitgenomen de plaatfen daar de Engelfchen zich met geweld hebben ingedrongen, alwaar de aanftelling of het afdanken , naar goedvinden dezer Natie gefchiedt. Suratte ligt, volgens de Franfche waarneeming op de n. b. van 210 10', 't geen met onze, verfcheiden maaien herhaalde , en op de Reede genomen waarneemingen, omtrent 6' zou verfchillen. Zij ligt aan den linker of zuider oever der Rivier van de Pattans in den jaare 1757 een togt naar Delly, en nam den Mogolfchen Vorst abem ghien en al zijn Omrahs gevangen, en na deze plaats eenigen tijd in bezit gehouden te hebben, liet hij den Mogol uit zijne gevangenis haaien, en zettede hem weder op den Troon, na zich van zoo veele fchatten te hebben meestergemaakt, als hij had kunnenmagtig worden; doch deze ongelukkige Vorst overleefde zijn herftei op den Troon niet lang; want hij werd, in 't jaar 1759, op eene verraaderlijke wijze, op ordre van zijn Groot-Vifir , sHi abadi» chan, vermoord; doch de gemelde Vorst der Pattans, ongenoegen tegen dien verraader hebbende opgevat, floeg hem en zijne bondgenooten, en plaatfte zijn zoon timur, dien hij in zijn voorigen togt reeds Koning vais Lahor had gemaakt, op den Rijkszetel van Delly.  MACASSER, AMBOINA, enz. 335 vier Tapt of Tappi (*) , die, volgens thevets ot, tien mijlen van het fteedjen Bempoer, in 't Rijk en Gebergte van Decan zijn oorfprong en omtrent twee en een half uur beneden Suratte in zee valt. Deszelfs mond , die aldaar omtrent een klein half uur wijd is, heeft eene bank of baar, waarop , met laag water', niet meer dan drie voet water blijft ftaan ; nadien echter het water met fpringtijden ruim vijftien voeten op en neêr gaat; kunnen nog al vrij groote fchepen daar in- en uitgebragt worden : behalven deze liggen er nog verfcheiden in de Rivier , en hooger op , waar die, welke bij het Dorp Omrah, een half uur beneden Suratte ligt, wel de droogfte is , en met laag water, zelfs geen kleine vaartuigen pasfeeren laat : even boven de ftad , en 1 verder opwaards, wordt zij meer en meer droog, zoo dat men dezelve bij laag water, omtrent het Dorp Briauw , bijna een uur hooger op te voet kan doorwaaden. De Benjaanen en de Jentyven houden deze Rivier voor zeer heilig ; dezelve volgt op de Ganges , die naar hunne gedachten de oudfte der waereld is , en de plegtigheden, die omtrent deze laatfte rivier bij gemelde volken plaats hebben ( *; De Mooren noemen haar Chedder.  S3ö REIZE naar SAMARANG, hen (*), hebben voor een gedeelte omtrent de Tapi ook nog plaats. Zij kromt zich in veele bogten , doch haar loop is tot Oud Suratte, meest o. n. o. waards , en van daar ftroomt zij meer naar het z. Oosten. Men heeft zelfs boven de ftad ebbe en vloed; echter gocne afftroomingeri, uitgezonderd inden regen tijd, wanneer het Water zeer hoog klimmen , en groote fchade vcroorzaakeh kart , gelijk in jaar 1727 gebeurde, zijnde hetzelve toen zoo hoog , dat men met Horrys over de ftads muuren heen tot in de pont van Dherlaar zeilde (f)4 In de kwaade mousfon , in de maand van July van 't jaar ïf~6, rees het water in de rivier , in den tijd van een kwart uurs, wel tien voeten , en nam in korten tijd zoo fterk toe, dat het genoegfaam met den muur gelijk ftond , en de afftrooming was zoo geweldig , dat alle de vaartuigen daarmede weggeficept werden : 's Compagnies Smalfchip , de jonge Petrus , werd van voor de ftad (*) De plegtigheden bij het Feest, ter eere der Rivier de Ganges, heeft de Heer stavorinus breedvoerig befchreven, in zijne reize naar Batavia, Bantam en Bengalen enz. III. Boek, 2. Hoofdftuk, bladz. 27, gedrukt te Leyden, bij a. en j. hokkoop, 1793. - db uitgevo» (t) Memorie van den Heer schreödi*.  MACASSER, AMBOINA, ènz„ 337 flad bij Atnia, hoog op den wal gezet ij en dè Gqnjowwer , of het zoogenaamde Heilige Schip, werd in.{tukken verbrijsfeld , van daar gefleept ' en haar beneden de rivier gevoerd , alwaar nog een ftuk van de voortleven , tegen over de. zwar* te wacht , te zien was, toen ik , in February van 't jaar 1777, de Rivier opvoer* ■ Een mijl bezuiden de uitwatering dezer Rivier, ligt de Reede , die van Oétober tot April nooit zonder .fchepen is , welke hier, uit alle oorden van Indien, aankomen, en eene veilige legplaats vinden , 'dewijl als dan de ïloordlijke winden waaijen, die zich meest tusfchen het Ni o< en N» w. bepaalen. Na dien tijd wordt de plaats gevaarlijk, als hebbende geene befebuttmg tcgcfl de w. en -Z. wéstlijke winden 5 die van de maand Mey tot Auguftus, óp deze kusten Onophoudelijk woeden , en eene hooge zee maaken daar* en boven' gecven de banken i die een mijl of vier zecwaards liggen, geen het minfie opper ; bief door bleven er in de maand Mey dezes jaars verfchèiden fchepen, die van hunne ankers afgcflagen waren-, en hoog op den wal gezet, werden, waar van er flechts één of twee zijn behouden» ■ Men ankert daar op' zeven, agt of negen vademen water , naar men verre öf nabij den wal wil liggen; de Compagnies - fchepen .ankvfen gemeenlijk, op agt vademen, houdende den toren Van Su'aly in 't n. toe n.- ten Westen , . en dert Y "" hoelt  338 RElZE naar SAMARANG, hoek van Nasfa>y in *t z. o. of z. o. ï Zuid. Wij bevonden , na herhaalde waarneemingen , dat de legplaats gelegen was, op de n. Breedte van 2i° 57' de miswijzing van 't Compas i° 30' Noord Westering , en het hoog. water , met nieuwe - en volle Maan ten vier uuren 24', vallende hetzelve met de fpringtijden veertien a vijftien voeten op en neder, geevende de nafpringen hooger water dan de voorfpringen. De jaargetijden of Mousfons , zijn , zoo als Overal tusfchen de Keerkringen in Indiën, tweeërlei , de goede en kwaade; echter zijn er die hét jaar, even als bij onsv in vier gedeelten afdeelen, waarvan de maanden Maart, April en Mey de Lente of den gematigden tijd, Juny, July en Augustus den warmen tijd of kwaade Mousfon , wanneer hier zeer heete winden waaijen en het altijd reegent, September, Oclober en November den Herfst, en December, January en February den Kouden en wel den besten tijd uitmaaken. Dit' heb ik van anderen overgenomen, vermits ik mij hier alleen in de maanden van November en December heb opgehouden ; dus zal ik , wat de Warmte of koude van 't klimaat betreft, flechts mijne Waarneemingen mededeelen, welke ik, geduurende dien tijd, heb opgcteekend. Ik bevond van 18 November tot het einde die# maand, dat de middelbaare ftand van den Thertöotneeter was 830 de hoogte geduurende dien tijd,  MACASSER, AMBOINA, enz. 330} tijd, en wel op den middag ten drie uuren loö°; en de laagfte 's morgens een half uur voor zonnen opgang 63°, beide niet heldere lucht. Van den 1 tot den 25 December de middel* ifiatige Thermometer 740: de hoogde 92°: den eerden en 22 's namiddags met heldere lucht, eü de laagde 520. den 21 's morgens een half uur voor zonnen opgang, mede met heldere lucht (*)- De droogte der lucht, in den kouden tijd, is hier bok zeer aanmerkelijk. In December hing ik in eene fchaai in evenwigt de quantiteit van 600 grein Saï Tartart Vitr.: vier entwintig uuren daarna, was dit maar 9 grein in zwaarte toegenomen; de volgende 6* en den derden dag 3 grein, befpeüreiide vervolgens geen verandering meer. ïóeü (*) Schoor! ik geene dagelijkfche aanteekening heb kunnen' houden van de graaden der warmte , welke de Thermomeeters geduurende mijn tweede verblijf op Sm» 'ratte, van den 25 February tot den 7 April aanwees, Was echter de hittè tot half Maart draaglijk, gaande niet boven 960; doch in het laatst van Maart en begin van April ftond de Thermomeeter na den middag om half twee* tot half vier uuren zeldfa'am onder de 104° eh tweemaal tot 1080; de nóordüjkè winden bragten zulk eene versmachtende hitte aan, dat de Thermomeeter, fchoon iri dè fchdduwè en buiten eenige reflectie hangende' 70 a 8° daar doof rees. Y I  343 REIZE naar SAMARANG, Toen ik dezelfde proef narri op mijne, tweed* reize, nam de Sal Tartari niets in zwaarte toe; en de droogte was zoo fterk, dat het houtwerk, a'ls mede fnuifdoozen van Carct, met gouden banden bcflagen, en meer dergelijke dingen uit fnab kander vielen. De lucht is hier ook zoo fterk, dac 's morgens voor zonnen opgang verfcheiden plaatfen van de ftad, niet dan met moeite te pasfeeren zijn, wegens den vreeslijkeu flank van krengen , menfchendrek en wat iets meer zij ; bijzonder bij de binnen Mochafche poort; maar drie of vier uuren na den opgang der zon ontwaart men er genoegfaam niets meer van. Het land rondom Suratte- is zeer vruchtbaar^ en het volk arbeidfaamer dan wel op andere plaatfen , zoo dat men bijna geen ftuk lands ziet of het is bebouwd, en draagt de eene of andere vrucht: dc grond is een roodachtige klei, die zelden bemest wordt;' alleen worden hier en daalde drooge ftruiken der veldgewasfen in brand geftoken, welker asch dan eenigfins dit gebrek vervult*: de mest van het hoornvee en paerden ,■ wordt of tot brandftoffen of tot andere einder* gebruikt. ELF-  MACASSER, AMBOINA, enz.-' 341 ELFDE HOOFDSTUK. Pro dutten,. Dc voornaamfte veldvruchten zijn de Tarwe \ de - Nïlly ;en dc Rijst, als mede eene zekere ftruik, d'ie eene vrucht -voordbrengt,' waaruit lampolie geperst wordt, en welker fteng\ in het water gelegd zijnde om te rotten, zich, even als hij ons het vlas , in draadeir verdeelt, waarvan het-zeilgaaren gefponnen wordt : ook vertrouw ik dat -het 'gefchikt zou zijn om er touwêrk van te maaken*, indien men het flechts wilde beproeven. Tot de Producten behoort ook de Tabak, die aan de laage' oevers der rivier wordt geplant. De Tarwe, die er in geftoègfaame hoeveelheid •Wordt ingezameld, zelfs'om buiten 'slands verzonden te-worden , gelijk dezelve ook fointijds, wel eens naar Batavia v^ovAt vervoerd, is groot van korl, echter wat langwerpiger dan de Zcèuwfche , en levert een-'goed meel op , offchoon hetzelve niet zeer wit' is:pyetf\ of ruim-dertien tonnen gouds gekost hebben, i?: liet echtdr alles zeer vervallen, 't geen omtrent alle dc Moorfche gebouwen plaats heeft. < Dus is dc tuin van begum sa heb door dc zuster van AÜrèng ze eb aangelegd , mede op eene afzichtelijke wijze vervallen : deze ligt niet verre van dc Nüsfaryfché poort in de voorflad : t h e v e n o t die zich hier in den jaare i 666". bevond, en denzelven dén tuin der Prial fesfen noemt, befchrijft het gebouw zoo naauwkeurig, dat ik de weórga daarvan nog in geene Rcisbefchrijving gevonden heb: 't zelve ftaat nog' in zijn geheel, en ik heb het alles,- met zijne be- fchrij-  MACASSER, AMBOINA, uuè. 35^ fchrijving in de hand, hagégaart: het grootfte gedeelte van liet geboomte is reeds omgehakt, uitgenomen dat der vier hoofd- en één of twee andere laalleh , alle uit Tamaryhdè boomen beftaande. Bloemen vindt men er niet, al het land wordt tot veldvruchten aangelegd: rondom is het mede met een hoogen muur omringd, erl zal , haar mijne gisfing, zeven aagt morgen Iands beflaan• gemelde Reiziger zegt, dat hetzelve büiteri dé ftad ligt; doch te dier tijd wafeh de vcoriledeii nog met geen muur orageeveri^ Behalveri dezen zijn ér nog verfcheiden indeZe tuinen , zoo aart Inlanders als aan Europeërs toebehoorende. De Secunde sluIskens bewoont mede een fraaije tuin, door zekere price, eertijds Chef dér Engelfchen alhier , gebouwd: dé Dispencièr montÉ èh dé Onderkoopman zïmmerman , als ook verfcheideri Engelfchen, bewoonen insgelijks tuinen, die alle mede binnen dé muuren der voorlieden lig* gen (*). Birt- {*) Na het jaar 1775 èn 1776, in welken' tijd ik mij hier bevond , heeft de Nabab nog een nieuwer! tuin laaten aanleggen , bekend ondér dèn naam van 't Julmï bacH, öfd'e tuin' van gewéld', o'mddt dezelven doof ëeri Misbruik van zijn magt eene menigte huizen van aftfi  354 REIZE naar SAMARANG, Binnen de voordeden zijn ook de begraafplaatfen der Hollanders en Portugeezen gebouwd; die' der eerstgemelden verdienen de opmerking van den reiziger, omdat er genoegzaam geen graf is of het heeft eene tombe met fpkfen er op; de allergcringfte hebben eene zark, waarop een graffchrift ilaat uitgehouwen : dat van den Heer van rheede, Commisfaris Generaal van de Oost-Indifche Compagnie, over de Westerfche Comptoiren , munt in grootte , fierlijkheid van bouw- orde- en doffe boven allen uit, en wordt ten koste van de Compagnie onderhouden; ten welken einde , voor weinigen tijd, nog omtrent zes duizend Ropyen of negen duizend guldens Hollands aan dezelve is in rekening gebragt. Dc graftombe van een bottelier, die in zijn leven een liefhebber van den drank was , en op wiens uitdrukkelijke begeerte drie groote punsch- kom- inwooners, onder den voet heeft doen haaien, om de' plaats te bekomen, waar hij dien tuin wilde aanleggen, zonder aan de eigenaars eene genoegfaame voldoening voor hun verlies te geeven. Hij zal, naar mijne gisfing, drie a vier morgen grohds beflaan: dezelve is redelijk wel aangelegd, met een Salon, waar vooreen bloemperk met welriekende bloemen en eene Menagerie is aangelegd, waarin eene groote partij Ganzen, Eenden en Kalkoenen onderhouden woraen-.  MACASSER, AMBOINA; Enz. §|| kómmen op de hoeken en één boven op het fpirj van Heen warert gefield , is zeer vervallen ; eti flechts één der punschkommen is nog in wezen. Deze begraafplaatfen zijn door eenen hoogen muur omringd, en beflaan, naar mijne'gisfing | Omtrent honderd roeden lands. Die der Engelfchen zijn bakert de Voorflad'l ter regter zijdë van den Briaufchen weg. Wat moeite ik oók heb aangewend orri dé groote Tank, en Benjaan hoorn, daar thevènot ert valentyn van fpreekën, të vinden,' alles is vruchteloos gewéést, mógelijk zijn dë-" zelve federd die tijden verwoest; echter U mij verzekerd, dat er op Secuhure, eene plaats niét verre van Broos chia gelegen, een foortgelijke booni gevöndert wordt, als waar vafldeze Schrijvers gewag maaken. Offchoon de Had Suratte aan eene rivier ligt, zouden echter de Inwooners gebrek aan water hebben g oiridat het water der rivier , voóf de' ftad, den meesten tijd brak is, zoo hier niet iri voorzien ware dóór eene menigte van gemetfelde puttert, die zeer diep zijn, en waaruit het w?xer; In Iedere zakken, met osfen wordt aangebragt: Het voornaamfte gebouw der ftad is het Kasttéfil bij het veroveren van Giifuratte, doof dè' Mögöllers gebouwd i de gedaante is eefï ohgëfchikte vierhoek,1 waarvan de fmalftë , in eèrie' fchuinfehe zijde tegen het Westen' èfi Nó'ordwesZ t ffii  35» REIZE naar SAMARANG, ten,- door de rivier wordt befpoeld: het heeft op iederen hoek eenen ronden zwaaren toren , d^ie hetzelve voor een Bastion vcrflrekt : de muur of de gordijnen , die dezen famenvoegen, komen tot op de helft der dikte van den toren, en zijngenoegzaam van dezelfde hoogte als deze , die ik op ruim veertig voeten boven den grond gefchat heb; op de fmalfte zijde is er tusfchen de torens nog een Rondeel gemetfeld van- dezelfde hoogte als de torens.^ Aan de fchuinfche zijde langs de rivier is door de Engelfchen, na dat zij bezitters van het Kasteel geworden waren , een Ravelijn gebouwd , 't welk die zijde dekt: zoo- veel als men van buiten zien kan, (want binnen in' mag niemand komen, die niet tot de Engelfchen behoort) fchijnt het vrij fterk , en van gehouwen fteen gebouwdte zijn, en vrij wel met gefchut voorzien ; aan de landzijde is er eene gracht omgetrokken. Hetzelve heeft maar ééne poort, die aan de Zuidzijde , tegen- over den Meidan ftaat ; niet tegenftaande dit, zou het zich niet lang tegen eenbombardement kunnen verdedigen,- wegens eenemenigte van gebouwen die er van binnen inftaan, zoo als mi j verzekerd is door die geenen, welken er bij oogluiking der Engelfchen in geweest zijn, nadien in zulk een geval de bezetting geen plaats' heeft om zich tegen de verwoesting te bergen. Van den Zuidoostlijkften toren waait de Moor- fche-  MACASSER, AMBOINA, enz. 357 fche- en van den Zuidwestlijkften de Engelfche vlag. Het Hof of Paleis, daar de Nabab zijn verblijf houdt, wordt de Derbhaar genoemd ; hetzelve ligt ten Zuidwesten, omtrent twee honderd pasfen van het Kasteel af: men zegt, dat er van binnen weinig fraais te zien is: de poort daar men doorgaat, die door eene Wacht van Habfis of Arabieren , bewaakt wordt, en met twee oude Hukken Kanon verfierd is, gelijkt meer naar eene oude vervallen wooning dan naar een vorstlijk verblijf. Be Munt, waar het zilver , ?t welk hier van buiten wordt ingebragt, tot Ropyen wordt geflagen , met 's Konings naam en het jaartal zijner regeering, is een groot gevaarte, rondom mee een hoogen muur ingefloten , waar langs, als mede in het midden, afdaken zijn opgeilagen, waaronder de werklieden zitten : ter regter zijde is eene verheven zaal, alwaar de Opzichters en Oppasfers, als er gewerkt wordt, hun verblijf houden. In een der hoeken daar tegen over is eene vierkante plaats afgefchooten , daar het oud koperwerk gefmolten en in vormen tot ftaafjens gegoten wordt: als mede het zilver, dat den werklieden wordt toegewoogen, die het, zoo wel als het koper, in ftukjens kappen, ter juiste zwaarte van het geen de Munt vordert, ten welken einde ieder een fchaaltjen bij zich heeft, waarZ 3 mede  g§8 REIZE naar. SAMARANG, jncde (tuk voor fluit wordt afgewoogen : dez,$ werklieden liaan het rond en plar, offchoon het eene. wel wat dikker dan het andere uitvalt, waarop men juist zoo naauwkeurig geen acht flaat. Hierna gaat hft naar de Munters , die er toen pmtrent dertig in getal waren, welke ieder nog vién ter hulpe bij zich hebben , om de klaargemaakte flukjcns koper of zilver op de onderlte ftempej te leggen , terwijl de andere de bovenftc, die hij in de linker hand houdt, daar op zet, en met eenen zwaaren hamerflag de Munt daarin prent. De Logies of Factorijen der vreemde Natiën, als Portugeezen, Franfchen, Engelfchen en Hollanders Haan mede in de binneflad, offchoon de twee laatstgemelde ieder hunne zoogenaamde. Werf in de Voorhad Jenghi. bander hebben ; die der onze is een oud gebouw, genoegzaam midden in de Had geplaatst, alwaar niets aanmerkensY/aardig aan te zien , en ten uiterften vervallen is; 'het wordt thans alleen flechts gebruikt om de, Lijnwaaten te bazaren , dat is , dezelve, wanneer zij van de Leveranciers komen , natezien of zij wel aan het monltcr voldoen. De Compagnie, betaalt nog jaarlijks zekere huurpenningen, voor het gebruik van dat gebouw, aan een Inlander, dien het bij erfenis te beurt is gevallen, en behalven dit, moet het ook ten kosten der Maat-* {chappij onderhouden worde::. Eer-  MACASSER, AMBOINA, enz. 359 Eertijds, toen Suratte nog in bloei was, warren hier verfcheidcn Caravanzeras, die alle wél onderhouden werden, zoo door giften van godsdienftige Mooren, als uit zekere inkomften van hetgeen de reizigers, die er htm gebruik van maakten, betaalden: thans zijn er nog twee die ik gezien heb , als een bij de JYasfaryfcke poort, om deze reden bij ons de ïhébele poort genoemd, omdat het vierkant plein dev&sravanrzera, ter wederzijde eene groote poort heeft, die naar den weg van Nasfary loopt, en een die niet verre van de Munt af ftaat, beiden vierkant , met overdekte Gaanderijen aan de zijden 9 en met kleine vierkante kamertjens voorzien , waarin de reizigers overnachten , terwijl hunne bagagie en lastbeesten op het plein blijven vertoeven. De Moskéen, hier Masfieds genoemd, en die men van binnen mag bezien, mits men de fchoenen uittrekt, hebben niets dat eenige opmerking verdient: door de poort gaande, komt men op een open plein., dat omtrent dc helft der diepte van het gebouw bevat, de andere helft is overdekt ; men vindt er geene fieraaden, dan eene foort van Predikftoel en een kasjen in den muur gemetfeld, waarinde Koran bewaard wordt, en uit welken, op vrijdag, fbmtijds eenige Hoofdrukken worden voorgeleezen ; doch hun vocrjfiaamfte Godsdienst beftaat om op zekere tijden Z 4 van  $6o REIZE naar SAMARANG, van den dag alhier hunne gebeden te komen prevelen'. Hier zijn verfcheiden Bazaars of Marktplaat? fen, als de Lijnwaat- Wisfel- Groente - en Hout Bazaar , cn meer andere , daar het tegen den avond yaft menfehen krielt , bijzonder op de ècrstgemeldc , alvyaar ook de vergaderplaats is der Bènjaanfche en andere Aziatifche kooplieden, . even als in Europa op de Beurzen, Ook vindt men hier eene menigte winkels, waar de goederen in 't klein verkocht worden, Dc Meidan is eene groote opene vlakte ten Zuiden van het Kasteel, alwaar de Compagnie cn de Engelfchen groote tenten hebben , rondom met Bamboezen afgefchopten : hier onder worden de Lijnwaat -pakken geborgen, tot dat dezelven gefjapt cn afgefcheept worden. Niet verre van hier ftaat ook een Latty of pakhuis , van hout opgcflagen , en met kaaimatten, digt gemaakt, alwaar te vooren dc particuliere goederen werden ingebragt. DER-  MACASSER, AMBOINA, enz, 361 DER. TIEN DE HOOFDSTUK. De Inwooners van Suratte* ]VXen zegt, dat het getal der Inwooners van Suratte, ruim vijfmaal honderd duizend menfehen bedraagt, 't geen mij niet ten eenemaale onwaarfchijnlijk voorkomt, nadien de volkrijkheid dezer ftad zeer aanmerkelijk is. De Heer schreuder verdeelt hun in vier foorten: als, dc Mopren, Benjaanen , Jentyven en Perziaancn; doch naar mijn oordeel worden zij heter tot drie foorten gebragt, omdat de Benjaanen en Jentyven één volk zijn, dezelfde afkomst hebben, en één en denzelfden Godsdienst belijden, zijnde de Benjaanen hier wel in grooter menigte in de ftad, in tegenftelling der Jentyven ; doch alleen van deze in. opzicht der gedachten of Kasten van den anderen onderfcheiden, terwijl zij wederom, volgens den Heer schreuder, onder malkanderen in tweeënnegentig foortcn verdeeld worden. Zoo veel als ik door onderzoek bij verfcheiden, nog al eenigfins geleerde, Benjaanen heb kunnen te weeten komen, is de algemeene verdeeling van dat volk in vier deelen gerangfehikt: als, in Braminen, Oorlogslieden, Landbouwers. Z5 en  REIZE naar SAMARANG, en Handwerkslieden, dje alle wederom in een groot aantal Kasten onderdeeld worden, welke, naar mate zij zich van verbooden dingen , als vleesch, of iets dat leven ontvangen heeft, onthouden , als mede van fterke of dronkenmaakende dranken te drinken, overfpcl te pleegen, te liegen enz. naar die mate ook des te meer onder hun volk in eere worden gehouden. Om deze reden wordt ook het geflacht der Landbouwers, die hetminfte met deze ondeugden befmet zijn, het meest geacht, zelfs verre boven de Handwerkslieden , die de zuiverheid van zeden zoo flipt niet in acht neemen. Offchoon de Benjaanen een Hoofd-kaste uitmaaken, zoo vindt men echter dat er fommige onder hen oq'k in andere Kasten zijn ingelijfd, zoo als onder die der Benjaanen, zijnde 's Compagnie's tegenwoordige Maakelaar, go ven ram, een derzelven, welke ook altijd een fnoer gccle Amber of Barnfleencn koraalen in de hand heeft, even als de ongeletterde Roomschgezinden hunnen Paternoster tot de optelling hunner gebeden be? zigen. Onder alle de Kasten worden er ook Fakiers gevonden, als mede onder de Mooren, de Maretthas en 'Mallabaren , en hebben denzelfden Godsdienst als de Jentyven. De Europeaanen zijn hier te weinig in getal om als eene vierde foort aangemerkt te kupnen worden. De  MACASSER, AMBOINA, enz. 363 De Mooren , of Mungls , waar onder men, pmdat zij denzelfden Godsdienst belijden , de Arabieren, Turken en hedcndaagfche Perziiianen, kan rekepen , die zich om den koophandel hier ter neder gezet hebben, zijn de eigenaars des lands, door het recht der overwinning, waar door zij genoegzaam de helft van het Eiland, aan deze zijde der Ganges, onder hunne heerfchappij gebragt hebben , en welke zij waarfchijnlijk nog yerder zouden hebben uitgeftrekt, zoo de opvolgers van aureng zeeb even zoo wel zijne hoedanigheden cn dapperheid als zijn Rijk hadden overgeërfd. Zij hebben den naam van Mooren gemeen met verfcheiden volken% die dc leer van m a ho med belijden. De Inwooners van het Koningrijk Granada, in Spanje, werden om die reden van de Christenen van Castiliën en Arragon, voor hunne uit* drijving uit dat Rijk, met dezen naam onderfcheiden, zoo als nog die van het land Hitoe op Amboina van de Leytimorfche Christenen onderfcheiden worden, fchoon \ verfchil in couleur hiertoe geen aanleiding geeft. Deze volken , zoo wel als de heden daagfehet Perziaanen , zijn van de fectc der Chiais , die abubeker, omar en osman niet voor de rechte opvolgers van mahomed, maar als ufur» pateurs aanmerken, houdende aly, mahq< ttiiui) 's behiuiwd zoon voor dién geenen, die on- pnd-  36*4 REIZE naar SAMARANG, jniddelijk in zijn fchoonvadcrs plaats had moeten optreedcn, daar de Turken, met den naam van Sunnis beftempeld, het tegendeel gelooven. Dit geloofsverfchil veroorzaakt dat deze volken mal7 kander een eeuwigduurende haat toedraagen, welke weleer door wederzijdfchc Vorften werd aangehitst en gekoefterd. Schoon deze Mungls of Mooren in* het Mahomedaanfche geloof zijn ingelijfd en deszelfs plegtigheden onderhouden , zijn zij echter met het bijgeloof der Heidenen, welker land zij overmeesterd hebben, ten fterkftcn befmet geworden, waar onder hunne Salammas of groetingen tegen de Maan bijzonder in het oog vallen. Over het algemeen zijn de Mooren alhier, zoo als ook in Bengalen, zeer lui en hovaardig, het geen de meeste noodzaakt om als foldaat dienst te neemen, of te bedelen: men vindt er weinigen onder hen die een ambacht verftaan, en nog minder die koophandel drijven: zijn er echter die dit laatfte ter hand neemen, zoo drijven zij fterken handel zelfs ook ter zee. Eenigen die zich als Matroozen engagecren , van welken de Compagnie een aanmerkelijk getal in dienst heeft, het welk zelfs berekend wordt op agttien a negentien honderd, worden dikwijls zeer bekwaam , offchoon zij hunnen luijen aart zelden afleggen. Van hunne gedaante, kleeding en zeden, heh ik  MACASSER, AMBOINA, züz. p§ tk in mijne Bengaalfche aanteekeningen (*) breedvoerig gefproken, als mede van hün'ne vrouwen, enz. De Godsdienftige plegcigheden der Jentyven verdienen alhier zoo vècl opmerking niet als iri Bengalen: het fchijnt dat die groote feestvieringen, die er aan de Ganges plaats' hebben , hier niet gevonden worden, ten minden met zoo veel omflag niet vergezeld gaan, zoo zij er al nïogten plaats hebben. Zij bezoeken eens in hun léven de Pagoden van Jagemate, op de kust van Orixa, daar geen onderfcheid van Kasten plaats heeft, en zij dus alle, als volken van eenen oorfprong, met elkander eeten, drinken en vrolijk zijn, wordende het den oorlogslieden als dan toegedaan om vleesch en visch te eeten , als mede aan eenige andere Kasten. Het verbranden of levendig begraven' der vrouwen met haare overleedene mannen, is hier zeldfaam: böven Banca parra , aan den oever der Tapiy wordt eene foort van graftombe vertoond,' al- (*) Zie het derde Boek , tweede Hoofdfluk bladz. iff van de Reize van den Heer stavorinus, van Zeeland over de Kaap de goede Hoop, naar Batavia, Bantam en Bén* galen. Uitgegeeven te Leyden bij a. en j.honkoof, 1793»' Dl UITGEVER.  S&"5 REIZE naar SAMARANG? alwaar eene vrouw zich met haaren man heeft laaten verbranden; het geen een bewijs is der zeldzaamheid. De onderfcheiding van hunne gelukkige eh ongelukkige dagen, bemerkt men hier meer dan in Bengalen , wegens de menigte van Bènjaanfché kooplieden , daar men altoos min öf meer iets" mede te handelen heeft, die door hunne Priesters aangezegd eh geregeld worden. Deze laatstgemelden fcheehen mij toe hier ook in zoo groot eene achting niet te zijn als.in Bengalen, misfchien Wegens hun aantal, vermits zij zich voor Coclysr, die de goederen uit en in de pakhuizen draagen , laaten gebruiken, en daar van zelfs een uitfluitend voorrecht hebben. Eene andere foort, BhooyS genoemd, zijn alleen gerechtigd, om dezelve uit en in dë vaartuigen te hijsfen. De Pagoden zijn alhier ook zoo groot en zoo fraai niet als in Bengalen, en hunne Afgodsbeelden ook minder aanzienlijk dan daar. Het geloof aan de zielsverhuizing, dat meft zegt dat in 't algemeen onder de Hindus plaats heeft, (fchoon ik dit niet wel overeen kan brengen met de Verwachting, die hunne Priesters zoodanige vrouwen trachten inteboezemen , welke zich met hunne mannen levendig laaten verbranden of begraaven, dat zij namelijk met den overleedenen, in een ander leven, op nieuw verbonden; alle gelukzaligheden voor altoos zullen blijven  MACASSË&, AMËOINA, ven genieten) doet hén zeer bezorgd zijn voor het leven der dieren, zoowel fc hadelij ke als onfchadclijke; geen dier, welk het ook zijn moge,zal bij hun, met voorweeten, gedood, of derzeiver vleesch gcgeeten worden. Die geehen onder hen , die den hoögften trap van heiligheid zoeken te bereiken , en door hunne verdienften zich aangenaam bij de Godheid trachten te maaken, Hellen alle middelen in 't werk, om, ten opzicht van Infeéleu, geenen onvoorzienen doodslag te begaan. Ik zag er hier vcrfcheïden ,• die een' (tuk duri lijnwaat of gaas voor den mond droegen , om, door het inademen, geene diertjcns.om het leven, te brengen. Anderen hebben daar en boven nog een veeger of bezem in de hand, \vaar mede zij het flof van den grond ^ waarop zij gaan,, weg vaagen, om niet met hunne voeten eenig levend fchepfel te verpletteren. Andere daar tegen zoeken de plaatfen op, alwaar de mieren zich onthouden, op welke plaats zij dan meel Itrooijen^ om dezelve van eenig voedfel te verzorgen. Zoo zij het ongeluk hebben van het een of ander diertjeri onvoorziens te dooden, leggen zij zich; eene ftrenge boete op , die van veele wasfehinén zuiveringen vergezeld gaat. . Hoe belachlijk deze bijgeloovigheid der blinde Heidenen aan ons, Europeaanen, thans ook toefcbjjne, hebben wij echter in ons eigen waereld- deel  $68 RÈÏZE naar SAMARANG, deel flechts terug te keeren, en wel tot de middeleeuw, daar zullen wij ook een voornaamcri Heiligen vinden, die eerie boete van zes maanden deed, omdat hij eene mug of vlooi, die hem had geltoken, had gedood Wanneer deze Heiligen, die bij thevenot Vartias, en bij de Hollanders (om wat reden is mij onbekend) Potje Pis/erè genoemd werden ftervêri, wórden zij niet, even als de aiidere Jentyven , verbrand , maar begraaven : hunne begraafplaats , waar van ik hier boven reeds melding gemaakt heb, ligt buiten de Catergamfche poort, alwaar zij niet, zoo als'men in het algemeen plagt voortegeeven, met de voeten naar bovenin het graf gefield worden, maar even als of zij op hunne hurken zaten. Zij hebben ieder boven hun graf eene vierkante Tombe, omtrent vief voeten hoog én drie voeten breed, röirtdoni open, behalven de hoéken die het kocpeltjcn, 't welk daar over gemetfeld is, onderdennen: daar ónder , regt in 't midden , ligt een vierkante1 deen, zoo wit als marmer, op welken twee voetkanten naast malkanderen uitgehouwen zijn, met èen randfehrift daarom: hier aan betoohéh hunne Geloofsgenóoten alle eerbewijzingen, en beftrooijen hetzelve daaglijks met verfche bloemen; veer» (*) Phihfophie des'bons Sein, Chapitrö de ïlncirtttiidc it l'JBiftoirt, $. 8. .  MACASSER, AMBOINA, enz. $6$ VEËRTIENDË HOOFDSTUK. Befchrijving van ëen Hospitaal voor zieke, lattt' me, of verminkte dieren, enz. D e Benjaanen en jentyven, wiens dagelijkfche bezigheden niet toelaaten om de voetftappen de* zer Heiligen naar te volgen , kwijten zich echte? op eene andere wijze van den hun opgelegdett pligt, met voor 't welzijn der dieren te zorgem Ten dien einde' hebben zij zich voor honderd en meer jaaren verbonden, om jaarlijks een zeker gedeelte der winften, die zij door den handel behaalen, aan eene foort van Hospitaal toetewijden, 't geen door hun, toen ter tijd, buiten de ftad is opgericht: thans, door het bemuurert der Voorlieden ligt het in de ftad, in de Wijk, genaamd Sagarampoera, digt bij de Madjare* Jche poort. Het Hospitaal zelve wordt Panjeropof gênoemd, dat zoo veel beteekent als een Genootfchap , nadien de Benjaanen ert Jentyven beide het hunne tot inftandhouding van dit GeftichS toebrengen. De eerstgemelden brengen echter het meeste) We, omdat hunne winften groorer zijn dan dié Aa dff  37° REIZE naar SAMARANG, der laatften , de tax is, van ieder honderd R«pyen zuivere winst één Ana of een zestiende van een Ropy. Insgelijks zijn de geldboeten, waarin zij door hunne Brammen over het fpreeken van onwaarheden of andere zonden en misfrappen verweezen worden, ten voordeele van dit Hospitaal. Het opperbeftuur over hetzelve is aan het Hoofd der Benjaanen toevertrouwd, die de inkomften ontvangt , om dagelijks de onkosten daarvan te laaten betaalen. Deze inkomften bedraagen jaarlijks (fchoon dit Gcfticht, door het vervallen van den Surattafchen handel, daar mede in gedeeld heeft) nog ruim zes duizend Ropyen of negen duizend guldens Hollands. Hiervan worden veertig Oppasfers gehoudén , die het gedierte gadeflaan en eeten geeven: vijf maal honderd duizend bosfehen hooi in het jaar, cn dagelijks zestig Ceer graan en vijftig Ceer melk zijn er nodig om het zieke vee te onderhouden ; behalvcn dat, worden de koebeesten cn osfen nog buiten de ftad ter weide gezonden, ten minften zoo zij niet verlamd of door den ouderdom onbekwaam geworden' zijn, om hun voedfel zelve te plukken. HetganfcheGefticht beftaat in een groot plein, genoegfaam vierkant, beflaande omtrent vier honderd roeden gronds, met een hoogen muur omringd.  MACASSER, AMBOINA, enz. 371 rïngd , en op verfcheidcn plaatfen met afdaken voorzien, waaronder het vee zich onthoudt; ter linker zijde van den ingang (die met eene groote poort gefloten wordt) flaat een gebouw van fleer» opgehaald, en daarin een zolder van twaalf of dertien voeten boven den grond; hierop worde door de Benjaanen en Jentyven het bedorven graan gebragt, waarin zich reeds wormtjens bevinden ï als het daar eenigen tijd gelegen heeft, worde het door groote vierkante gaten, die in den zolder zijn, naar beneden geworpen , daar het ah in een pakhuis bewaard wordt, en liggen blijft, tot dat de wormen met het graan tot ftof vergaan zijn, waarna het buiten de ftad gebragt, en op de bouwlanden geftrooid wordt. Luizen en ander klein ongedierten Worden mede op deze plaats gevoed, hoewel ik er daarvan geene gezien heb. Het ziek of verminkt gevogelte is opgefloten in hokken; doch het grootst gedeelte van hee viervoetig gedierte liep los. Onder alle de dieren die hier gevoed worden , zag ik echter geene die onder de vleeschvreetende gerekend kunnen worden; maar wel eene menigte van Aapen, van allerhande foort ? die alle of ziek , of lam , of verminkt waren. Onder andere dieren zag ik aldaar ook eene Land - fchildpad , die, naar mijne gisfing, wel honderd vijftig ponden woeg; deze was , zoo Aa a mij  37* REIZE naar SAMARANG, mij verzekerd werd, door de Benjaanen reeds zeventig jaaren onderhouden geworden, en kon zich door ouderdom weinig meer beweegen : onder aan zijn paggels ftaken, aan ieder zijde, vier nagels uit, zijnde wit en als vingers, die afgefneeden waren : het dier was ook nu ten eenemaal blind, en werd met melk gevoed (*) Men vindt hier ook Fakiers, die uit de bovenlanden naar deze volkrijke plaats komen afzakken, om aanfchouwers van hunne boetdoeningen te hebben : in mijne Bengaalfche Aanteekeningen Cf) heb ik daarvan breedvoerig melding gemaakt ; ik zal er dus niets anders van zeggen, dan dat hunne leefwijze en ligchaams pijningen alhier dezelfde zijn als in Bengalen. Het derde volk of Natie, dat Suratte bewoont, zijn de Perziaanen. Deze afltammelingcn der oude Perziaanen, die bekende vijanden van Griekenland , en weldoeners van het Joodfehe volk, voor veele eeuwen onder den naam van Quebren of Gauren , ook wel van Atech per est y of Vuur-aanbidders bekend, (*) Toen ik ro-ij hier in den jaare 1777 voor de tweedemaal bevond, was dezelve reeds overlceden. (t) Zie het derde Roek , tweede Deel , bladz. 38 van de Reize van den Heer stavorihus hier bovsa gemeld.  MACASSER, AMBOINA, enz. 373 kend, verlieten hun land, na dat hetzelve door den Calif omar overwonnen en hunnen laatiten, Koning hormisdas hem in handen was ge-, vallen. Als nu de overwinnaar alle zijne nieuwe onderdaanen noodzaakte het Mahomedaansche geloof aanteneemen, en bij weigering hen te vuur en te zwaard vervolgde, namen eenigen van hun de vlucht naar de afgelegenfte deelen van de Provintie Kirman, in Perzië gelegen , daar het fchijnt, dat zij door de Mahomedaanfche Vorften, wat hun Godsdienst betrof, in rust gelaaten zijn : theveno t, die in den jaare 1665 zich in Perzië bevond, fchrijft,dat zij zich aldaar, ook nog in andere gedeelten van Perzië, ophielden en hunnen Godsdienst uitoeffenden. Een groot gedeelte echter verliet hun land in het jaar 1632, en nam de wijk naar het Hinduflanfche, en wel bijzonder naar den omtrek van Suratte, daar zij van de Hindus vrijheid kreegen om zich neer te zetten en hunnen Godsdienst vrij uitteöeffenen; echter alleen op die voorwaarde van nimmer eenig Rund te (lachten, 't geen zij ook voorgeeven tot heden toe nimmer gedaan te hebben. Hun getal tegenwoordig in en rondom Suratte wordt op honderd duizend zielen begroot, die meest alle hun beftaan in den landbouw en weeverijën vinden. Dewijl zij in naarftigheid die Aa 3 der  374 R'EIZÉ naar SAMARANG, der andere Ingezetenen vefré overtreffen , ziet men onder de bédelaars, waarvan Suratte kriek, geenen Perziaan ; gebeurt het eens dat de armoede hen drukt, dan draagen hunne hoofden genoegfaame zorg, dat zij deze verachtlijke kostwinning niet bij der hand behoeven te neemen. Een zeker aantal onder hen zijn in de huizen der Europeaanen , en aankomende fchepelingén; zij trekken vijf Rijksd. 's maands voor loon, doch moeten daar'van hun eigen kost doen. Zij breiden zich hoe langer zo'o meer uit, en hebben in de Voorlieden geheele Wijken aangebouwd. De meeste echter, zegt de HeerSciiREUJder, houdén zich op het land op , langs den zee-kant van Brbot chia, tot Bazyn en verder, alwaar zij groote een rijke dorpen hebben. Daar zijn er ook onderhen, fchoon weinig, die zich van hun volk, omflrecks Suratte , voor eenige jaaren verwijderen , en zich naar Cochini, Chormandel, of andere plaatfen in Indien begeevcn, om een beter beftaan te vinden ; zij laaten dan hunne vrouwen en kinderen achter, en trouwen op die plaatfen weder andere vrouwen ; doch deze zijn bij hun volk in groote verachting, vooral wanneer zij aldaar iterven, en men hen in de gewoone begraafplaatfen niet kan bijzetten , dewijl zij gelooven , dat zij als dan voor eeuwig ongelukkig zijn ; om deze reden ontzien hunne naastbeftaanden geene kostert, om het gebeente  MACASSER, AMBOINA, enz. 375 beente naar hunne putten overtcvoeren , zelfs geeven zij wel twintig duizend en meer Ropyen daar voor uit. Men vindt onder hen op Suratte , die rijk en pnder de voornaamfte Kooplieden mogen geteld worden. Zij zijn veel blanker dan de Mooren of Jentyven, en verfchillen met dc Spanjaarden weinig in couleur : gemeenlijk hebben zij groote oogen , Arends neuzen, en zijn voords welgemaakt. Hunne vrouwen, die nog blanker zijn dan de mannen, hebben gewoonlijk eene rijzige geftalte en groote gitzwarte oogen vol vuur; de wenkbraauwen zijn zwart en boogsgewijze gevormd, en verre genoeg boven de oogen geplaatst om fchoonheid bij te zetten: haar voorhoofd is hoog, haare neuzen, even als die der mannen een weinig omgekromd, haar kleine mond is verfierd met fneeuw witte tanden : de boezem is gevuld en haare beenen zijn fraai: haar gang is luchtig, en haare kleeding, naar de Moorfche wijze, los. Men verhaalt, dat die volken aan de zinnelijke vermaaken zeer zijn overgegeeven , en dat dit zelfs tot onnatuurlijke zonden zou overflaan ; 't geen onder de oude Perzen en Inwooners des lands, alwaar zij zich tegenwoordig ophouden, niet zeldfaam is. Zij trouwen echter niet meer dan ééne vrouw tegelijk, en nooit eenige andere dan van hun eiAa 4 gen  376" REIZE naar SAMARANG, gen Natie , zoo dat zij hunne gedachten, door zoo veele eeuwen heen, tot heden toe, zuiver en onvermengd met andere volken bewaard hebben. Overfpel en hoererij draden zij onder malkanderen, en wel met den dood; echter moeten zij de Moorfche Overheid daarin kennen; deze drafoeffening gefchiedt in dilte, 't zij met deenigen, of in de rivier te verdrinken, of haar met dokken dood te daan, fomtijds ook met vergif. Najaagers van ongeoorloofde vermaaken, door begeerte naar verandering aangefpoord, en die anderfins geen zwaarigheid maakten om hunne gevallen te vernaaien, betuigen eenpaarig, dat het hun nooit gelukt is, niettegendaande zij daartoe geen geld fpaarden , eene Perziaanfche vrouw tot hun wil te krijgen: zoo veel vermogen heeft de vrees op deze vrouwen, vermits zij verzekerd zijn, dat, zoo dra haar misdap dechts ontdekt wordt, niets haar van Oenen wisfcndood kan be-< vrijden. Intusfchen fchijnt het haar aan geen tempera-» ment te ontbreeken; men ziet haar dagelijks op flraat, om dikwijls, verre van haare wooningen, water te haaien; doch altoos in gezelfchap van Veele andere vrouwen hunner Natie: jonge meisjens ziet men zelden alleen. Wanneer een meisjen nog geen twaalf jaaren bereikt heeft, is zij huuwbaar, en fchoon het verlooven in de vroege kmdschheid gefchiedt, blijft de bijwooning ton dien. tijd uitgeileld, Zoo  MACASSER, AMBOINA, enz. 377. Zoo dra de trouwdag bepaald is, gaat eenige dagen te vooren dc Bruidegom met zijn vader aan alle de huizen van zijne naastbeltaanden en vrienden rond, om zijn huwelijk bekend te maaken; als dan is ieder een van hun vcrpligt, den Bruidegom eenig huisraad , geld, of kleederen te geeven, 't geen hij, op zijn beurt, getrouwd zijnde, wederom ook verpligt is aan anderen te doen. Wanneer de trouwplegtigheid zal verricht worden, plaatst de Bruidegom en Bruid zich met de beenen kruislings onder 't lijf, op eene vierkante plank, die met een kleed overdekt is, op den grond neder, de vaders zitten nevens hunne kinderen, wordende aan de eerstgemelden een klapperdop met een catoenen draad aangebooden, die zij daar omwinden , en onder malkandercn tot driemaal toe verwisfelen, waarop de Priefler hun met een weinig rijst beftrooit, hetgeen op de vruchtbaarheid zinfpeek: vervolgens, na het doen van een gebed, fchrijft hij op een briefjen, dat de vader, aldus genaamd, zijne dochter aan een jongman , van dien naam, ter vrouwe gegeeven heeft; zoodra dit briefjen opgerold is, wordt er een groene fnoer van koraalen om den hals der Bruid gehangen, dien zij zoo lang draagt tot het verfleeten is: het geeven van een Bruidfchat is in geen gebruik. Zoodra een kind geboren wordt, gaat dc vader . A a 5 naar  g7V. REIZE naar SAMARANG, naar een der Priefters om hem dit bekend te maaken, die opfchrijft, waar, en wanneer het kind ter waereld gekomen is. Vervolgens maakt de Priefter uit den geboorteftond drie naamen op, fchrijft dezelven op een plankjcn met asch befirooid, en zendt hetzelve den zesden dag daarna aan het huis der ouders plegtiglijk toe , om er één uitcekiezen. Wanneer het jongetjen (want omtrent de meisjens heeft dit geen plaats, als wordende die met haar huwelijk eerst gerekend in den Godsdienst te zijn ingelijfd) zeven jaaren oud is, wordt het in den Godsdienst ingewijd, als dan krijgt het een fmailen wollen band, die door de vrouwen der Priefters geweeven wordt, welke tem over het hembd driemaal om het lijf wordt geknoopt, en welken zij geduurende hun leven "draagen moeten ; zoodra dezelve verfleeten is, 'bezorgen de Priefters weder een anderen , mits betaalende den prijs die daartoe ftaat. v ij f-  MACASSER, AMBOINA, enz. 375 VIJFTIENDE' HOOFDSTUK. Befchrijving van de Begraafplaatfen dsr Perziaanen. anneer een Perziiian ftcrft , worde het lijk fchoon gewasfehen, en men doet het de oudflé kleederen aan, die de óverleedene gedraagen heeft; daarop komen er vier Lijkdraagers, die ook Perziaanen zijn, doch van de allerlaagfle foort, aariwien zelfs niet toegelaaten wordt om vuur aanteraaken, deze leggen het lijk op een ijzeren doodbaar, roostersgewijze gemaakt, en d'rtfagen het buiten de ftad naar een hunner putten of begraafplaatfen. Er zijn verfcheiden van deze putten buiten Suratte , doch de voornaamfte ligt omtrent een half uur buiten de Dubbele poort. Het 'ftuk lands , waarop die gebouwd is , en een groot kwartuur gaans in den omtrek heeft, behoort aan de Perzifche Natie: het ligt een weinig hooger dan het omliggend land ; de grond is een harde fteenachtige klai, die op verfcheiden plaatfen, door de droogte, met reeten , tot eene aanmerkelijke diepte is opgefcheurd ; 't geringe kreupelhout , en het hier en daar verfpreid ftaande dor  3&o REIZE naar SAMARANG, dor en doornachtig geboomte , draagen de zichtbaarfte teekenen van eenen vvoesten onvruchtbaaren grond, op welken zij eer fchijncn te kwijnen dan te groeijen. De doodfche ftilte en aakelige eenzaamheid, het krasfend gefchrceuw der Kraaijen en Raaven , die zich hier in menigte ophouden, en op de verrottende lijken aazen, maaken deze plaats cot een waar afbeeldfel van de verblijfplaats der afgefcheiden zielen , zoo als de ouden die affchetfen, vrij akeliger dan de boorden van den Avernus, daar de Romehrfche Dichters zoo hoog van opgeeven. Op dit Huk lanc s ftaan vier put. ten , van welken er twee ten eencmaale vervallen zijn, openliggen en van binnen mee gras en ruigte begroeid zijn. De put, die over drie of vier jaaren nieuw is gebouwd, is, zoo als alle de andere, rond; ik vond deszelfs omtrek omtrent drie honderd voeten , en zestien a zeventien voeten boven den grond , van boven met een rand omzet en alles met een harden gehouwen fteen opgemetfeld. De opening , waar door de lijken worden ingebragt, zoo van deze, als die der andere putten, zijn regt tegen het oosten geplaatst, opdat de opgaande zon dezelve befchijnen zou, en wel in het bovenfte gedeelte van den muur, even onder den rand, ruim vijf voeten hoog: deze opening wordt met twee dikke fteenen deuren, met een  MACASSER, AMBOINA, enz. 38I een groot flot vóórzien , zoo wel verzeekerd, dat men daar binnen niet komen kan. Om de lijken door deze deuren naar binnen te brengen , is er een fchuinfche opgang gemaakt, ik klom denzelven op, maar kon geen reet vinden waar door ik iets kon ontdekken. Op der» rand boven de deur ftaat een half ronde Frontefpies, waarin verfcheiden fpreuken, op de plaats betrekkelijk, met Perzifche letters, zijn gehouwen. Ten n. o. n. w. z. w. en z. 0. zijn , omtrent twaalf voeten van den grooten put, vier andere kleine, onder den grond gemetfeld, diemet een verwulf, drie a vier voeten daar boven uitfteeken, met verfcheiden gaten daar in: deze dienen om het water dat van de lijken afloopt, of met den regen daarin valt, door even zoo veel rioolen van onder uit den grooten put te ontvangen. De ftank, die hier in den omtrek was, door zoó eene menigte rottende lijken , is niet te befchrijvcn, en niets anders dan mijne groote nieuwsgierigheid deed mij hier een oogenblik vertoeven, die mij echter eene zwaare hoofdpijn veroorzaakte, welke mij langen tijd bij bleef. Op den afftand van veertig a vijftig roeden va dezen grooten put zijn nog drie andere van dezelfde gedaante cn hoogte; doch kleiner van omtrek;bij twee van dezelven, die te veel vervallen waren, was ruets aanmerkelijks te zien; doch bij de derde, die  382. REIZE naar SAMARANG, 4'è nog in zijn geheel Mond, had ik gelegenheid mijne nieuwsgierigheid te voldoen. Ik had mijn dienaars en Palcnkijndraagers verre van de plaats, daar de putten waren, achter* gelaaten , omdat mij gezegd was, dat eene te verregaande- nieuwsgierigheid, om van binnen in eenen der putten te zien, voor den broeder van het Franfche Opperhoofd , de briancourt, doodelijk zou zijn geweest, indien gemelde Opperhoofd hem niet tijdig door eenige foldaaten ware tc hulp gekomen: hij werd door een hoop Perziiianen, bij het inkomen der poort, aangerand, dewijl men hem befpied had, toen hij bij den muur opklom. Daar en boven was ik nog zoo gelukkig, dat de Oppasfer, die hier in den omtrek, bij een klein vuurtempeltjen, zijn verblijf houdt, juist naar de ftad was gegaan, zoo dat ik mij alleen in deze eenzaame plaatfen bevond. , Bij den muur, door middel van de gaten, opklóutcrende, geraakte ik ter hoogte van 't gat, dat tot het inbrengen der lijken diende, hier vond ik tusfchen de twee deuren eene reet, die genoegzaame opening gaf om te kunnen zien, waar en hoe de lijken aldaar gelegd waren; de fchikking was aldus: in eene hellende vlakte, (op dezelfde wijze als de Britfen in de Wachthuizen gemaakt zijn) die van den buitenmuur af, een voet of anderhalf beneden den dorpel der deuren begon, en in de rondte was gemetfeld, was in  MACASSER, AMBOINA, enz. 383 oh het midden eene groote opening of put, waar over een ijzeren rooster lag , welke diende ora het water der rottende lijken te ontvangen, waar van ik den bodem niet kon zien. Deze vlakte was in drie kringen verdeeld; de buitenfte of naaste aan den rand , was gefchikt voor de mannen, de tweede voor de vrouwen, en de derde, die de kleinfte was, voor de kinderen ; en wanneer deze lijken door de vogelen en de lucht verteerd zijn , was het gefchikt tot eene verzamelplaats voor het gebeente, dat daarin, door den tijd, nedervalt of daar ingeworpen wordt. Ieder lijk had een bijzonder vak daar het inlag, van boven, van onder en ter zijden met een rand van omtrent een duim hoogte voorzien, tusfchen welke cn het volgend vak eene fmalle fleuf was gemaakt, waar door het water zijne uitloozing naar den in het midden zijnde put had; en de openingen, waar door het water uitvloeide, waren zoo gefchikt, dat het water van het eene ligchaam niet bij het andere kon komen. Ik zag in de rij der vrouwen nog een half vergaan lijk, en op andere plaatfen veele geraamten Veer- (*) thevenot fchrijft, dat die geene, welke zich van deze Natie nog in Perzië en bijzonder in de Pro* yintie Kirman onthouden, hunne lijken regt op, in een bw*  384 REIZE naar. SAMARANG, Veertig roeden van deze putten af ftaat een vierkante waterbak, waarbij het lijk door de) bloedverwanten gewasfchen wordt, voor dat het in den put wordt gebragt, en geen Perziiian mag deze lijkplaatfcn meer naderen, veel minder daar in zien: wanneer door onachtzaamheid het eerfte wordt met muuren befloten plaats ftellen, die met eene foort van vork, onder de kin geplaatst, ftaande blijven; dat zij dezelven aldaar laaten tot dat de Kraaijen hun de oogen uitgepikt hebben ; en zoo deze met het rechter oog beginnen , gelooven zij, dat de overleedene welgelukzalig is, en ftellen hem dan weder regt op in eene bemuurde plaats , die zij hec Witte Graf noemen ; maar zoo de Kraaijen het linker oog eerst uitpikken , gelooven zij, dat de overleedene ongelukkig is, en ftellen hem in het Zwarte Graf. Deze graven, zegt hij, zijn putten, opgehoogd van eenige roeden aarde , waarin zij de lijken geheel naakend zetten , bedekkende alleen de fchaamdeelen mee een ftuk lijnwaat. De grootfte weldaad, die de Quebren vermeenen aan tenen dooden te kunnen bewijzen, is, om ter liefde van hem, eene menigte Kikvorfchen, Slangen en ander ongedierten te dood en. Zie Suite du Voyage de Levant. Tom. III. pag. 389 tot 399. Doch niets van dit alles heeft op Suratte bij dat volfc plaats, volgens het geen verfcheiden , die ifc er naai vroeg, mij verzekerd hebben.  MACASSBrx / a-rvióOir>'a , enz. 385 wordt overtreeden > dat échter zelden gebeurt, zoo moeten zijn kleederen verbrand, zijn ligchaani Zuiver gewasfchen , ert dóór de Priefters gereinigd Worden, en hij daar en boven eene ftrengé boete doen. Digt bij deze waschplaats is eert klein vief* kant Tempeltjen, van bóven als een koepel gedekt, waarbinnen nacht en dag een klein vuur* door een van hunne Natie , die ook tevens heè opzicht heeft over deze plaats, brandende of* fmeulend Wordt gehouden; De ligchaamen, die eens in dezen put gebragê zijn , mogen daar nooit weder uitkoomen * eri zoo'er bij toeval iemand, dié voor dood daarin gedraagen is, weêr mogt bekomen, en tekenen Van leven geeven, Zijn de Lijkdraagers, die daarna dagelijks moeten Zien, verpligt denzelven terftond dood te flaan; Waar Van nlen zegt, dat in Vroegere tijden voorbeelden zijn geweest» Zij gelooven, dat zoodra iemand den put Wé* derom uitkwam, God hier doof zoo vertoornd Zou worden, dat Hij het aardrijk zou verbieden vruchten voord te brengen, en dat Verfchrikkelijke plaagen de Inwooners des lands zoudert treffen. EÏNDE VAN MËf ÈËRSTË DËËfc» fib