R E I Z E NAAR SAMARANG, MACASSER, AMBOINAj SURATTË, enz.   R E I Z E van ZEELAND over de KAAP de GOEDE HOOP en BATAVIA , naar SAMARANG, MACASSER, AMBOINA, SURATTE, enz. gedaan in de jaaren MDCCLXXIV tot MDCCLXXVIII. door den heer J. S. STAVORINUS,, SCHOUT BIJ NACHT BIJ DE ADMIRALITEIT VAN ZEELAND. doormengd met veele belangrijke AANMERKINGEN over den aart , gewoonten , levensavijze , godsdienstplegtigheden , en koophandel der volkeren in die gewesten. TWEEDE DE EL. met eene kaar.t. te leyden, bij A. en J. HONROOP, md c cxcviii.   INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL. EERSTE BOEK. I. Hoofdstuk. Levenswijze en Godsdienst der Perziaanen. Bladz. i Feestdag bij het verwonen van het heilig vuur. 4 Groote verdraagzaamheid omtrent andere Gods- dienften. . . • • «5 Ziekten aan de Inwooners dier Landen eigen. . 6 II. Hoofdstuk. Munten, Maaien en Gewigten. . . . 7 Voor het kleinfte geld gebruikt men Amandelen, Badams genaamd 8 Jvalk- en Steen-Branderijen. . . . . ia III. Hoofdstuk. Rijdtuigen en Schepen, . . . . 13 Zij befchilderen het onderlijf de» osfen, en vergulden of verzilveren de hoornen. . . ald. Befchrijving van het oude of heilig Schip. . 14 Ongewoone wijze om fchepen te bouwen. . 16 * 3 IV-  vi INHOUD. IV. Hoofdstuk. Reden van het verval der Mogolfche Keizer^io Het bijgeloof is de grootfte fteun der despotieke Rtgeeringen. . „ Op welke wijze de Engelfchen meester zijn geworden van het Kasteel van Suratie. . . . 24 Translaat van een Perfiaansch contract, geflooten tusfehen de Engelfche Compagnie , en far1schan. . . , > „8 V. Hoofdstuk. De Engelfchen misbruiken hun gezag. . . 43 Rampzalig lot van den Inlander. . . .46 Oorlog tusfehen de Engelfchen, en den Vorst der Maretthas 47 Vernederingen , welke aan de Franfche natie door de Engelfchen werden aangedaan. . 52 VI. Hoo fdstuk. Dj Firmans door den Mogol aan de Compagnie verleend VII. Hoofdstuk. De voornaamfte Comptoiren, wel eer onder s u« ratte behoorende. ... 86 Perfië of Gamrott. ..... a/j Mocha. . . • , . . . .87 Wingurla A£ra' • • • • • • • ald. Amed- abaad. ald Brootchia aU\ Chir-  ï N II ö U D. vïi Chirgees én Brodera. • • • Bladz. 88 Cambait. aId' Redenen van het verval van Suratte. . - 90 VIII. Hoofdstuk. Befchrijving der Maretthas i°a Hun Radja of Vorst , wordt voor heilig gehouden io3 Kleeding dier Volken 105 Befchrijving der Pattans, of Agwans. . . 107 IX. Hoofdstuk. Befchrijving van het beftuur te Suratte. . 109 Militairen 110 Voornaamfte Koopwaaren 11$ Befchrijving der Werf. "7 X. Hoofdstuk. Befchrijving van eenige plaatfen rondom Suratte gelegen 120 - - - - van een tuin van den Nabab. . 123 - - - - van etn Fakir, welke in geen tien jaaren had gefproken. . . . . .124. - - - - van eene Jentyffche Pagood. . 126 - - - - van den Fakir babba saheb. . 128 - - . - van eene Godsdienst plegtigheid bij het Mangesboschjen. . . . .132 - - - - van een plegtigen optogt van den Nabab naar den Masjied of Mosqué. . .133 - - - - van Oud Suratte. . . . 135 - . - - van Briauw 136 * 4 Be.  via l N H O ü D, Befchrijving van eene foort van Hennip , Sanne genaamd Bladz. 137 » - - - van eenen Godsdienftigen optogt naar eene Pagood bij het dorp Oedanam. '. 139 XI. Hoofdstuk. Vertrek van Suratte naar Batavia. . . 142 Gezicht van Kaap Comoryn 145 - - - van \ Land van Sumatra. . . .146 - - - van het Keizers eiland, en den hoogen heuvel van Kraketouw 147 Aankomst te Batavia ,149 XII. Hoofdstuk. Vertrek van Batavia Gezicht van den Tepelberg op Ceylon. . . 157 Ankeren op de Reede van Cochim. . i5g XIII. Hoofdstuk. Befchrijving der Mallabaarfche Kust. . . 160 - - van Paponetty 16t Vruchtbaarheid van den grond. . . . 165 Producten ati% Wilde Caneel aldt Kayer l6? Inwooners Godsdienst « • ald. Nairos of Edelen jgg Volkplanting van Jooden , welke door de heidenfche Vorften met uitftekende voorrechten zijn begiftigd m, XIV,  INHOUD, ix XIV. Hoofdstuk. Befchrijving der ftad Cochim. . Bladz. 171 - - - - der Regeering 174 Buiten Forten aki. Militie ald. Oorlog tusfehen de Compagnie en den Samoryn. 178 Verdrag met den Koning van Trevancour. . 18a Oorlog tusfehen hyder ali, en de Compagnie. 102 Voornaamfte Koopwaaren. . , . . 206 XV. Hoofdstuk. Vertrek van Cochim 208 Zeldzaam verfchijnfel in de Couleur van 't Zeewater • • .210 f - - foort van Alikruikjens. . . .213 Gezicht van Kaap St. Jan 21Ó Ankeren ten tweeden maale op de Surattafche Reede. ....... 217 XVI. Hoofdstuk. Landreize over oud Sualy naar Suratte. . .2:0 Tooren van Sualy. . . ... ald. Vertrek van Suratte. . . . . . 224 Het Eiland Nas/au 226 Ankeren op de Reede van Batavia. . . 227 * 5 TWEE-  x INHOUD. TWEEDE BOE K. I. Hoofdstuk. Het Eiland Java Bladz. 232 Natuurlijke gefteldheid van Java. . . . 234 Rivieren 235 Vruchtbaarheid van den grond. . . . 236 Producten 237 Suikermolens 2aó II. Hoofdstuk. Vcrdecling van Java £^ Bevolking. . a^ Bantam. . . . . ' . m z^ Jacatra , . . 253 Producten van Jacatra. .... 257 Cheribon. ald. Producten 259 Landen aan den Soefoehoenam, en aan den Sultan behoorende a;d. Zonderlinge eertijtels, welke de Soefoehoenam, en de Sultan hebben aangenoomen. . . 262 III. Hoofdstuk. Aanbelang van het Eiland Java , voor de O. I. Maatfchappij 264 IV.  INHOUD. xi IV. Hoofdstuk. Aart der Javaanen. . • • Bladz. 268 Voedfel. ' 269 Wooningen Ziektens. , .270 Godsdienst > ald- Begrafenisfen. . • • • • .271 Wetten. . • • \ • • • • aldKleeding 272 V. Hoofdstuk. Batavia. "74 Het Kasteel 27 Gebouwen. 277 Getal der Inwooners • ald. Zwaarmoedige gefteldheid der menfchen. . 279 Ongelukkige Huwelijken 280 Slaaven. 281 Ongezondheid der ftad 283 VI. Hoofdstuk. Oorzaaken der ongezondheid van Batavia» . 284 Buitengewoone fterfte. ..... 292 VIL Hoofdstuk. Vervallen (laat der O. I. Compagnie. . . 297 VIII. Hoofdstuk. Vertrek van Batavia naar Kaap de Goede Hoop. 301 IX.  xn I N H O U Dr IX. Hoofdstuk. De Kaap de Goede Hoop. . . Bladz. 307 Charafter der Inwooners. . . , . ' Vrouwen. • • • 311 Slegte opvoeding der kinderen. . . . oïs Landlieden. .... „.„ 3*3 X. Hoofdstuk, Uitgeftrektheid der Colonie. . . . . j,j Producten. ^ Redenen , waarom de cultuur van Graan en Wijnen zoo fterk is verwaarloosd. . . 3I?. Hoe of de Vrijheidgezinde Inwooners van den Uithoek van Afrika moeten worden geregeerd. 320 Ontdekking van eene groote bevaarbaare rivier. ' 321 Wilde dieren die zich bij die rivier ophouden. * 323 XI. Hoofdstuk. Handel der O. I. [Compagnie. Middel om deze Colonie tot geen lastpost té doen zijn XII. Hoofdstuk. Vertrek van Kaap de Goede Hoop. . , ,27 Het Eiland Asfenftoen. . , o Waarom Vreemdelingen, aan geene Zeilagie or- 32 dre gebonden, korter reizen doen. . . ,2g Vuurklomp '9 Ankeren op de Reede van Flisfingen. '. [ lf5 KE1ZE  R E I Z E over de - KAAP de GOEDE HOOP, en BATAVIA, NAAR SAMARANG, MACASSER, AMBOINA, SURATTE, enz. ; EERSTE BOEK. ÉÉRSTE HOOFDSTUK. Levenswijze en Godsdienst der Perzi'danen. De Perziaanen keven fober : in tegenfielling echter van de Jentyven eeten zij allerlei vleesch \ uitgezonderd dat van Runderen en Haazerï, om die Natie geen aanftoot te geven; doch het moet door hun- zelf geflacht en gereed gemaakt wöïden. Twee hunner, van welken de een ,- Mantchergi genaamd., Makelaar is der Holiandfche) en de andere der Engelfche Compagnie, zijn dè % Deèi.. A höoi*  a REIZE naar SAMARANG, hoofden van dat volk, dat zich in en rondom S"«ratte bevindt; deze zijn te gelijk hunne voornaamfte Geestlijken of Priesters: ook vereffenen zij de verfchillen die er mogten ontlïaan, of doen uitfpraak, waar naar de partijen zich moeten gedragen: moord, doodflag en andere misdaaden, die de algemeene rust ftooren, worden door den Nabab of Gouverneur der ftad geftraft; deze gaat echter zeer omzichtig daarmede te weck, omdat hij dit volk, meer dan de Mooren of Jentyven, ontziet, wegens hun groot aantal en meerderen moed, waardoor zij als eeniglins onafhanglijk worden gelaaten ; ook hoorc men onder hun, zoo mij gezegd werd, weinig van dierglijke grove misdaaden: en vermits zij alJe in verfcheiden wijken, waarin zij niemand toeftaan tewoonen, zich ophouden, kunnen er onder hun veele dingen verborgen blijven, die anders, indien zij verfpreid waren, wel rasch bekend zouden zijn. De Godsdienst der aloude Perzen, door soroaster ingevoerd (*) , en welke deze Natie tot den huidigen dag behouden heeft, is al te bekend, dan dat ik daarvan iets zoude aanteekenen; behalven dit, om een regt denkbeeld var* de (*) De Perzen op Suratte geven voor een echt affchrift «e hebben van soeoaster's Wetboek.  MACASSER, AMBOINA, enz. $ de Godsdienften dezer volken te vormen, moet men hunne taal volkomen verftaan, vooral wanneer dezelven in afgetrokken befpiegelingen, of op eene allegorifche wijze worden voorgefteld; want de beste tolk is zelfs van geenen dienst, hoe veel minder die geenen, welken men hier vindt, en naauwlijks iets meer, dan 't geen in de dagelijkfche verkeering voorkomt, uk de eene taal iri de andere kunnen overbrengen. Dit doet mij befluiten, dat wij in Europa nimmer een regt denkbeeld van de verfchillende Godsdienften der Aziatifche volken (de Mahomedaanfche uitgezonderd) zullen kunnen krijgen, voor dat de een of ander Geleerde de moeite neeint, om de taal dezer volken, en bijzonder die der heiligen , die alleen aan den Godsdienst zijn toegewijd, in den grond te leeren, en tevens zelf vatbaar is voor bovennatuurkundige redeneeringen. Ik zal echter in 't voorbijgaan iets van hunnen Godsdienst melden. Zij geven voor, dat het heilig vuur, door hun medegebragt, ten tijde van hunne vlucht uit hun vaderland, tot heden toe, zonder te zijn uitgegaan , brandende is gehouden, en Wel in hunnen grootften en voornaamften vuur-tempel, die nabij de Portugeefche ftad, Daman, ftaat. Hec dom gemeen gelooft dit blindelings, dewijl hunne Geestlijken, die bij hun, zoo wel als elders, A % on-  4 REIZE naar SAMARANG, onder foortgelijke volken hunne rol meesterlijk weeten te fpelen, hun dit wijsmaakem Zij draagen ook zorg, dat dit heilig vuur, niet meer dan eenmaal in 't jaar aan het volk vertoond wordt, dit is dan een feest-dag, welke in de maand October invalt, en waarmede hun jaar een aanvang neemt; zij verlustigen zich dan met eeten en drinken, en andere vermaaken. Behalven dezen feest-dag hebben zij er alle maanden één, die alleen aan den Godsdienst is toegewijd , en op welken zij plegtige gebeden tot de Godheid opzenden. y Morgens en 's avonds doet ieder Perziaan ook zijn gebed: des morgens keert hij zich naar de opgaande zon, en des avonds naar de maan,wanneer zij zichtbaar is. Het water is ook een voorwerp hunner eerbewijzinge; echter alleen, omdat zij geloovcn, dat de zon, het vuur en het water de zuiverfte afbeeldfels der Godheid zijn, aan welke zij zeggen dat zij alleen goddelijken eerbied bewijzen (*). Hun (*) Zij hebben zes of zeven huizen of kerken, zoo in als buiten de ftad, in welken dagelijks door hunne Geestlijken een gebed, predicatie of vermaaning wordt gedaan; alwaar mede een altoos brandend vuurtjen , van het zuiverst en kostbaarst hout dat er te bekomen is, geftoökt wordt, 't welk nimmer door den- mond van een on-  MAC ASSER, AMBOINA, enz. 5 Hun eerbied voor het vuur gaat zoo verre, dat zij geen vuur, hoe ook genaamd, zullen uitblusfchen, zelfs geen kaers of lamp. Wanneer er brand in de ftad ontftaat, zijn zij ijverig bezig , niet om denzelven met water te blusfchen, maar om de daarbij ftaande gebouwen omver te haaien, tot dat het vuur geen voedfel meer vindt. Deze drie onderfcheiden Natiën , Mooren , jentyven en Perziaanen , welkers Godsdienften hemelsbreed van den anderen verfchillen, oeffenen onder eikanderen, in dit ftuk, de grootfte verdraagzaamheid uit, zonder dat zij iemand, om deszelfs Godsdienst, benadeelen: men ziet hen te famen, in, en bij de rivier, hunne gebeden, elk voor dat Wezen 't welk hij eerbiedigt, uitftorten, zonder dat men van den eenen of anderen kant eenige befpotting ofverachtingbefpcurt: dit gaat zelfs zoo verre, 'dat die dagen, welke bij de eene gezindheid in groote heiligheid worden gehouden, ook eerbiedwaardig bij de andere fchijnen geacht te worden : wanneer het heilig vuur onzuiver fchepfel mag aangeblaazen worden, maar door de beweeging der lucht met een waaijer: niemand, dan een Perziaan mag in zulk een gebouw komen. Zij begeereri, in tegenftelling van andere GodsdienfteiJi geen prozelyten te maaken. A 3  6 REIZE naar SAMARANG, vuur der Perziaanen vertoond wordt, zal geen Heiden, even zoo min als deze, bij eenig vuur komen, of hetzelve aanroeren. De voornaamfte ziekten, aan de Inwooners dezer landen eigen, zijn de heete koortfen en de loop, die in een persloop verandert. De brandende hitte, die men hier in de maanden van Juny tot Augustus en September heeft, zegt men, dat de oorzaak der eerfte, en het flappe voedfel dat des laarften zijn zoude; 't geen ik voor deskundigen ter beilisfing overlaate. Men vindt er weinigen, die eenen hoogen ouderdom bereiken. Aurengzeeb leefde echter , volgens talent vn, honderd drie jaaren. TWEE.  MACASSER, AMBOINA, mz. % TWEEDE HOOFDSTUK. Munten, Maat en en Gewigten. Gouden , zilveren en koperen munten gaan hier ook in zwang. De gouden munt is de Moor, haar gehalte is van drieëntwintig Caraat, zij ga-at hier vöor vijftien zilveren Ropyen; doch deze waarde is niet beftendig en wordt bepaald naar mate het goüd hoog of laag in prijs is: andere vreemde gouden munten worden alleen naar de waarde van 't goud aangenomen. De Ducaaten, die er nu en dan nog gevonden worden, fchoon niemand tegen zijn wil dezelven in betaaling behoeft te ontvangen, worden in drie foorten onderfcheiden , als de Venetiaanfchen , die de waarde hebben van Rop. 4^4,^ of f6: 7 a 9 ft.: alle de andere Europeefche Ducaaten, die zij den naam van beelden geven, loopen tegen Rop. 4i a 4T'S of f 6: 3 a 5 ft. Hollandsch: en de derde of laatfte foort, de Conftantinopoolfche of Stambouli, waaronder ook alle andere Turkfche, Arabifche en Perziaanfche gerekend worden, tegen Rop. 3f a 3?| of/5: 16 a 18 ft. Hollandsch : deze waarde vermindert of A 4 ver-  8 REIZE naar SAMARANG, vermeerdert, naar mate dat er veel of weinig goud wordt aangebragt. De zilveren Ropy is de Standpenning, en de eenigfte zilveren munt, die in het Hindoftanfche geflagen wordt, en overal gangbaar is: haar gehalte is van elf penn. twintig grein: zij weegt zeven engels , zeventien a agttien aazen : haar wezenlijke waarde, in Hollandsch geld, kan geen vierentwintig Huivers bedraagen; doch hier, onder de Europeaanen, worden dezelve op dertig Huivers gerekend; ieder Ropy doet zestien Anas, fchoon de rekening met Anas hier zoo niet in gebruik is als in Bengalen; men vereffent de gedeelten der Ropyen met peyzen , welke hier de eenigfte koperen munt is, van welken er meer of minder in een Ropy gaan naar mate het Koper hoog of laag in prijs is. Bij mijn verblijf op Suratte telde men er vierenzestig Peyzen voor. Men zegt, dat er ook looien Peyzen zijn, doch ik heb die niet gezien. Gelijk men in Bengalen van de Cauris gebruik -maakt, voor het kleinfte geld, zoo gebruikt men hier de Amandelen, die Badams genoemd worden, en waarvan de waarde, zoo als ligt te begrijpen is, nog meer verandering ondergaat, dan die der overige geldfpeciën. Alle andere munten gelden hier niet, en worden naar de waarde van het zilver en den toets gerekend; doch de Mexicanen of Reiialen van  MACASSER, AMBOINA, enz. $ agtten, bij den Inlander bekend onder den naam van Raai Lakria, moeten, wigtig zijnde, drieënzeventig Waaien houden: hunne waarde loopt op en af, van ƒ318-: - tot ƒ324 Holl. de honderd fluks en fomwijlen, echter zelden, nog ietshooger. De zoogenaamde Keizers Daalders worden hier ook veel van Mocha en Jedda aangebragt, zijt worden of door de Europeaanen tegens twee Ropyen of drie guldens ingewisfeld, of naar de munt: gezonden, en aldaar tot de gehalte der Ropyen gebragt en gemunt. Ook vindt men hier fomtijds oude Griekfche en Romeinfche koperen penningen, van welken ik er eenigen magtig ben geworden; naar gedachten zijn dezelve door de oorlogen dier volken, in Perzië , Parthie', Egypte , en rondom liggende landen achtergelaaten, en door de kooplieden, die van daar herwaards komen, onder andere munten, medegebragt. De gewigten zijn hier zeer verfchillende, naar mate de waaren zijn welke daarmede gewoogen worden. De Maon is, zoo hier als in Bengalen, het algemeene ftand-gewigt, waarbij de meeste foorten van goederen berekend worden; echter zijnzij in veele foorten^ondcrfcheiden; zoo ook deCeeren, welke Cecren inhouden. De Ceer Ketsja of èrikelde % pond AmfrerA 5 damsch,  to REIZE naar SAMARANG, damsch, de Ceer Pakka, die het dubbeld van deze is.ijjg pond. De Maon Ketsja houdt veertig enkelde Ceeren of 341 pond : hiermede weegt men aluin , areek, carret, elephantstanden, graanen, indigo , koper, lood, meny , metaal, kwikzilver, fandelhout, zout, fpiaulter, ftaal, vermilioen, yzer enz. Met de Maon van 40J enkelde Ceeren of 34?$ pond de faffraan. Die van 41 Ceer of 35=» pond poeijer fuiker. Met die van 42 Ceer of 36£ pond lampolie, amandelen, bloem van pistasjes, catchou, campher, caneel, cardamon, catoen, catoene gaarens, coffyboonen, comynzaad, coriander zaad, drooge gember, foely, haazen nooten, nagelen, ïiooten, zwarte pistasjes, falpeter, lappanhout, thee, wasch, zeep, enz. De Maon van 43^ Ceer, enkelde of 37/5 pond candy-fuiker. Die van 44 Ceer, enkelde of 3712 pond de arabifche gom , asfa foetida, bengaalfche peper, cauris, galnooten, gomlak op ftokjens, harpuis, Haart-peper, zwavel-aarde, enz. Eén Candyl is twintig Maon Kestja, (of tien Maon Pakka; maar Bengaalfche Maon's die tagtig enkelde of veertig dubbelde Ceeren doen) dus 690 pond Amfterdamsch, bij dit gewigt wordt de capok verkocht. Een  MACASSER, AMBOINA, tm. i r Eén Harra is zeven Maon Ketsja, dus t^.\ pond. 't Goud en zilver wprdt aldus gerekend: Eén Ceer Ketsja is vijfendertig Thola : één Thola tweeëndertig Waal, of twaalf Masfa: één Masfa is *j Waal of agt Rem; één itert* is vier MUI. ai 77?otó is één Once Hollandsch , dus één Ceer Ketsja veertien Oneen: één Waal is agt Aazen: één Masfa sif Aas: één Retti z\ Aas, en één Nilly § Aas. Thevenot zegt, dat één Thola zesenvijftig Caraaten bedraagt. De paerlen worden gewoogen bij Fangis één derzclve is vierentwintig Rettfs of sof Caraat, zijnde ieder Retti H Caraat. Eén Fangi is ook drie honderd dertig Chouw: één Chouw is |f| Grein. Eén Chouw is ook zestien Anna: één Anna -Jfc Grein. Het gewigt der diamanten zijn RettYs, honderd Rettïs doen vijfentwintig Caraat Hollandsch, dus één Retti ao Caraat of 105 Grein: één Was fa é'a Grein. Eén Jard, offchoon eene Engelfche maat, is echter bij den Inlander onder dien naam bekend, doet één Ges en agt Tesfoe of ij Ga, zijnde één Ges vierëntwintig Tesfoe. Eén Surattafche geëikte Ges, is lang 15! Hollandsch. Eén Surattafche Bazaars Ges, dat is zoodanig  ii REIZE naar SAMARANG, een als op de Bazaar en bij de winkeliers gebruikt wordt, is tjfc Hollandfche El. Een Brootchiafche geëikte Ges ff§ 7 Bazaars Ges jgi HolLEl. de eerfte is even zoo veel korter als de Surattafche geëikte Ges langer is; en de laatfté zoo veel korter als de Surattafche Bazaars Ges langer is. De afftanden der plaatfen rekent men bij Cosfen, van welke ieder ruim een halfuur gaans is. Dit bovenftaandc is door Gecommitteerden van de Surattafche Directie, op ordre van de Bataviafche hooge Regeering, in denjaare 1758., door de Heeren zweers de landas, en david kelly opgenomen. ^ Het kalk- en fteenbranden is hier van weinig aanbelang, en van geringe waarde : het wordt in de Voorlieden verricht, hetwelk, bij ffil weeder de lucht aanfleekt en veel ftank'veroorzaakt. De ftoffe, die tot de ecrfte gebruikt wordt, is eene zekere foort van kraalfteenachtige aarde, die zij op een hoop neer werpen, met koemest vermengen, daarmede bedekken eri vervolgens in brand fteeken, welk vuur fomtijds veertien dagen lang duurt. De fteenftof is eene klaiachtige aarde, die zij op de plaats zelve, waar zij die uitnaaien, vormen, op hoopen zetten, en vervolgens met koemest bakken; doch de behandeling van beiden is zeer ruuw en flecht. DER-  MACASSER, AMBOINA, enz. ï3 DERDE HOOFDSTUK. Rijdtuigen en,Schepen. De rijd- of vaercuigen, waarmede de goederen landwaards in en door de ftad vervoerd worden, zijn eenvouwige karren met twee wielen, die, gelaaden zijnde , genoegfaam daar op in evenwigt liaan; zij worden door één of twee osfen getrokken, die hier gemeenlijk al vrij groot zijn. 'De rijdtuigen, die door de Inlanders gebruikt worden, om zich te laaten vervoeren, zijn insgelijks maar op twee wielen: midden op den as is de zoogenaamde bak van 't rijdtuig geplaatst, en maar even zoo groot, dat er twee menfchen, met de beenen kruislings, in kunnen zitten: van boven zijn dezelven met eene ronde kap gedekt, meest van wit linnen j en op de zijden open, wanneer er mans, maar rondom digt gemaakt als er vrouwen in zitten. Het onderlijf der osfen (want paerden worden hier niet als onder den man gebruikt) zijn veeltijds met eene appelbloefem couleur befchilderd, de hoornen wel eens verguld of verzilverd: om den hals hebben zij kleene fchelletjens, waardoor de voetganger dezelven kan  U REIZE naar SAMARANG, kan hooren aankomen: de voerman, die dezelven beftuurt, zit, even als bij ons, voor op hec rijdtuig: hij ment den os met een enkelden toom aan elke zijde, die aan den neus dezer dieren is vast gemaakt, en port dezelven met een ftok aan, waarmede hij hun op de huid floot. Die in groot aanzien of zeer rijk zijn , gebruiken de Palankyns of draagbedden, gelijk men in mijne Bengaalfche aanteekeningen breeder zien kan. Daar Suratte eene groote en oude koopfiad is, mangelt het ook aan geene verfchillendefoorten van vaartuigen, die er, of gebouwd of reeds voltimmerd aangebragt worden. Die fchepen, welken zij hier zeiven timmeren, komen, wel is waar, zeer duurteftaan; doch kunnen honderd jaaren achter den anderen deze zeeën bouwen. Er is hier een fchip in weezen, dat in den jaare 1770. nog eene reize naar Mocha en teruggedaan heeft , bevragt zijnde voor rekening van den Heer sluiskens, Secunde der Surattafche Regeering , van welk men den tijd niet weet wanneer het gebouwd is, maar wel, dat het in zekeren brief van den Heer zwaardekroom Cop dien tijd Diredeur van Suratte) aan de hooge Regeering in den jaare 1702. gefchreven, reeds het Oude fchip genoemd wordt, fchoonhet na dien tijd jaarlijks de reize naar de Roode-Zee heeft volbragt, tot in den jaare 1770. Dir  MAC ASSER, AMBOINA, enz. 15 Dit fchip is altoos bekend geweest, onder den naam van het Heilige fchip, omdat de bedevaartgangers naar Mekka en van daar terug komende, zich altoos daar in infcheepten; en om die reden had dat fchip op Mocha en Jedda een voorrecht boven anderen van een zeker aantal kisten en kasfen, tolvrij, te mogen inneemen, welk voorrecht door de eigenaars van zoo veel te meer aanbelang was, omdat de tollen op die plaatfen enbegrijplijk groot zijn. Tegenwoordig zit het, omtrent een half uur beneden Suratte, op het drooge (*) zijnde reeds zoo uit elkander gezet, dat ik niet denke dat de eigenaars de kosten meer doen zullen, om het te laaten vertimmeren. Het is, naar mijne gisfïng , honderd dertig a vijfendertig voeten over fleven lang, Fregatsgewijze gebouwd, met drie masten, van vooren wel zoo fcherp weggeveegd als onze fchepen: de fpiegel (zegt de overlevering) zou van een Engelsch fchip zijn, 't welk op deze rivier gebleven is, hij heeft ten minften veel gelijkenis met de afteekening der oude fchepen van over de honderd jaaren. Het heeft twee heele en een half dek, en bak; de Conftapels kamer is zeer groot; het tus- (*) Doch bij mijne tweede reize, in *t jaar 1777-» zoo als ik hier vooren reeds gemeld heb , was het, door de laatfle zwaare afwatering, geheel vernield»  16 REIZE naar SAMARANG, tusfehen dek is fchaarsch vijf voeten hoog; de kajuit is van binnen met lofwerk, en tot het minfie Huk hout gebeeldhouwd. Op het halfdek zijn, even als bij ons, kleine kamertjens of hutten, en voor dezelven eene vaste tent, die wij een •wafelkraam noemen. De kraanbalken zijn bijzondere zwaare ftukken hout, nog wél eens zoo groot als van een fchip van honderd vijftig voeten. De ankertouwen loopen over het buiten einde in eene groote keep, daar bij ons de portuurlijn ligt. De boegfpriet ligt niet op, maar aan de regte zijde der voorfteven. Dit fchip behoort tegenwoordig aan een Turksch Koopman tjillebe genaamd, die, behalvendit, nog verfcheiden fchepen heeft; hij is een der voornaamfte kooplieden van de Had, en bij den Nabab in groot aanzien. Zij bouwen hunne fchepen niet op dezelfde wijze als de Europeaanen ,' de meeste inhouten worden er eerst ingebragt als de huid reeds is op* gemaakt. Er werd er een gebouwd terwijl ik mij aldaar bevond, op de zoogenaamde Engelfche Werf, dat mij op 't oog een van honderd voeten kiels toeicheen : het ftond in eene foort van drooge dok (zoo men een groot gegraven gat, met een dam aan den rivier kant geflooten, zonder befchoeijing of iets dat daar na geleek, dien naam geven mag.) De huidplanken zetten zij niet, als bij ons, mee  MACASSER, AMBOINA, enz. ï f "met de vlakke kanten op den anderen, maar met fponden, die zij zoo gelijk maaken, dat alles zeer naauwkeurig op den anderen fluit, waaraan zij veel tijd en arbeid befteeden; ten dien einde wordt de kant van de reeds aangebragte planken, met roode menie beftreeken, en die planken, welken zij reeds in gereedheid hebben gebragt om daarop te fluiten, worden daarop gezet en neergedrukt om de oneffenheden te zien, die door de menie geverwd, en vervolgens weggenomen worden: dit doen zij zoo lang, tot dat alles volmaakt op elkander past en fluit; als dan, befmeeren zij de beide kanten met eene foortvan lijm , die door den tijd zoo hard wordt als ijzer, 'tgeen zij met een dun laagjen Capok beleggen,, waarna zij dezelven zoo naauw met keggen aaii elkander weeten te veréénigen, dat men genoegd noegzaam geen naad kan zien en het als 't ware, één ftuk fchijnt uittemaakeri. Om de inhouten en balken mede zoo juist als de huidplanken te doen pasfen, gaan zij er even zoo mede te werk als met deze; zoo dat een ftuk hout, alvoorens het wordt aangeflagen, fomtijds tien en meermaalen er wordt uitgenomen en weder ingezeti In plaats van bouten gebruiken zij Hukken ijzer, even als fpijkers gefrrieed , waar van de punt, dwars doorgelhgctt, van binnen wordt omgekromd, en deze wordt wederom in het II. Deel. B hout  i3 REIZE naar SAMARANG, hout gedreven; daarenboven weeten zij het ijzer, dat zij hier toe gebruiken, zeer taai te fmeeden. Dit maakt het bouwen hunner fchepen, te gelijk met de duurte van het bout, 't welk van zeer verre af hier moet aangebragt worden, wel zeer kostbaar, maar ook zeer duurzaam , naardien dezelven veele jaaren kunnen vaaren, zonder dat er iets aan den romp behoeft gedaan te •worden; men begrijpt ligtelijk, dat het calfateren der naaden hier niet te pas komt; want zoo deze zich eens begeven , is de geheele huid van weinig nut meer. Het fchip dat ik zag bouwen was aanbefteed voor 75,000 Ropycn of ƒ 112500 : o : o Hollandsch en moest duizend negen honderd kanasfers fuiker of honderd negentig last kunnen laaden. VIER»  MACASSÉR, AMBOINA, enz. ff VIERDE HOOFDSTUK. De reden van het verval der Mogolfche Keizers. Ik heb hier vooren reeds ter loops iets gezegd van het groot verval, waarin de magt der Mogolfche Keizers heden gebragt is, zoo dat zij zeiven over hunne eigen perfoonen weinig meer te zeggen hebben. De oorzaaken hiervan zijn geene andere, dan die genoegzaam in alle groote despotike Rijken plaats hebben. De Vorst, in het binnenfte van zijn Rijk, deszelfs zetel hebbende, kan op de verafgelegene Provintiën geen achtfiaan, maar moet dezelven door Stedehouders laaten befhmren, welker willekeurige regeering die van den Alleenheerfcher verre overtreft, voor wiens ongenade zij wel bevreesd zijn; doch zij zijn, op hun beurt, door met de nabuurige Vorsten famen te fpannen, wederom voor den troon gevaarlijk. Verfcheiden voorbeelden zoude ik hiervan uit de gefchiedenisfen kunnen bijbrengen, indien dezelven aan een ieder niet volkomen bekend waren, B % Drie  REIZE naar SAMARANQ, Drie middelen zijn er, naar mijn oordeel, waardoor de grooce en verre uitgeftrekte Rijken van deze foort worden in Hand gehouden. Het eerffe is de wetten, waar van de uitoeffening alleen aan den Vorst ftaat, en aan welken hij zelf en zijne Stedehouders onderworpen zijn, en binnen de paaien worden gehouden, om hunne onderdaanenniet te kunnen onderdrukken, en hen daardoor geen reden te geven, dat zij zich, of tegen zi;ne regeering aankanten, of tot oproer worden aangehitst, of zich in de magt van andere Vorsten overgeven. Het tweede is het bijgeloof, waardoor de onderdaanen, dooreenen godsdienfligen ijver aanhet geflacht hunner Vorsten verbonden , uit hoofde van derzelver meer dan menfchelijken oorfprong, gelooven, dat al hun geluk aan het geflacht van den Vorst verbonden is, 't welk den Iaatften (zoo lang dit geloof ftand houdt) met de willekeurigfte magt kan doen regeeren, zonder dat hij bevreesd behoeft te zijn, dat iemand hem ooit zal durven tegenftreeven. De voorbeelden daar van hebben wij gezien in de Peruviaanen, die zich zeiven wijsmaakten, dat hunne Koningen aframmelingen der zon waren, en. die de belofte met zich uit den hemel hadden medegebragt, dat het den volken altoos wel zou gaan, zoo lang deze over hun regeerden, waarom ook veelen dezer INatie met hunnen Iaatften Ko-  MAC AS SER, AMBOINA, enz. a i ning, atha balipa, liever den dood wilden ondergaan, dan onder eene andere regeering de bedreigde ongelukken afwachten (*). Het derde middel is de overwinningen, welke de vrees en eerbied voor den overwinnenden Vorst meer en meer in de onderdaanen doen toeneemen en welke zijne grootheid en magt altoos nog grooter doen voorftellen, dan die indedaad zijn, en dus zijn zij, bij het minfte vergrijp, beducht voor zijn toorn en wraak: 't welk die flaaffche vrees veroorzaakt, dieiwoNTESQUlEU tot den grondflag van eene willekeurige heer- fchap- (*) Thevenot zegt, dat de Perziïanen zich vol. komen verzekerd houden, dat niemand hun Vorst zijn kan, of het moet de afftamineling wezen van een def twaalf Mans, van welken aly de eerfte was; en zij gehoorzaamen zijnen wil blindelings , fchoon hij ten uiterllen willekeurig, ja zelfs dikwijls zoo wreed handelt, dat hij van de menfchelijkheid geheel ontaart, zon. der dat een hunner zich daar tegen durft verzetten. Suite du Voyage de Levant, T"m. III. pag. 375,. en 37Ö, Ook dat de Japitfaaren in hetTurkfche Rijk, offcbopn Bij in hunne oproerigheid fomtijds hunnen Vorst afzetten en dooden, echter het niet in hunne gedachten durven neemen, om de heerfcriappij in een ander huis, dan dat van den eerften Osman, over te brengen, voor wal* gedacht zij den diepft n eerbied betoonen. TtiKVj* jiOT Foyage 4e Levant Ti>m. I. pag, 443. B3 ' ^  It REIZE naar SAMARANG, fchappij nodig oordeek , en iWij vinden zulks zoo wel in de oude als nieuwe gefchiedenisfeg bewaarheid. ZoolzngCartAago tegen de Romeinen, met evengelijk geluk, oorlog voerde, hield zij de overwonnen landen en de Spaanfche onderdaanen in toom, niettegenftaande deze volken allerlei knevelarijen en afperfingen van geld en volk moesten ondergaan, die hun land uitputteden, en dat alleen door vrees voor de Carthaagfche wraak en magt; maar zoo dra zij zagen dat dit vermogen verminderde en dat hunne overwinningen een einde namen, verdween hunne vrees; zij koozen zich andere meesters, van welken zij beter verwachting hadden, of herftelden zich in hunnen ooripronklijken ftaat. Even zoo ging het met Rome zelfs, wanneer dit volk nog geene overwinningen buiten Italië had gemaakt, en zij in den eerften en tweeden Punifchen oorlog ingewikkeld waren; en voornamelijk in het begin des Iaatften oorlogs, wanneer het geluk der wapenen Carthago toelachte: terftond leiden hunne omliggende Bondgenooten of liever hunne onderdaanen, alle vreeze voor de Romeinfche wraak af, zij zagen die ftad, ontbloot van de camillussen, de quintiussen, de fabriciussen en andere groote Legerhoofden, die hun de magt van het Romeinfche volk hadden doen gevoelen. Na-  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 23 Naderhand, wanneer dit Rijk het toppunt van grootheid had bereikt, en reeds onder den last begon neêrtezinken, en de overwinningen een einde namen, vielen eerst de afgelegenfte en vervolgens de andere volken af, of zij werden van ongeachte volken overwonnen , die Rome geene de minfte fchaduw meer overlieten. En om van geene andere alleenheerfchappijën meer te gewagen, het Mogolfche Rijk, en het Hindoftanfche heeft hetzelfde lot ondergaan. Zoo lang de overwinningen onder deszelfs Vorsten plaats hadden, durfde niemand zich beweegen, of hij werd wederom fpoedig tot gehoorzaamheid gebragt; doch zoodra namen deze, met den dood van aureng ze ei?, geen einde, of de overwonnen Vorsten en Beftuurers der landfchappen, nu niet meer bevreesd voor 's Vorsten wraak, die geen oorlog, dan tegen zijn eigen bloedverwanten meer voerde, en zonder hunne hulp weinig konde verrichten, of ieder een eigende zich eene heerfchappij toe, maakte zich onafhamklijk van het Hof, en floeg zijne bevelen in den wind. Het Dag - register van den Heer ketelaar* die van wegen onze Compagnie in den jaare 1711 en 1712 als Ambasfadeur naar het Mogolfche Hof reisde, en dus maar vier of vijf jaaren na den dood van aureng zeeb, levert verfcheL B 4  *4 REIZE naar SAMARANG, den ftaaltjens op , hoe de Beftuurers der Jan. den de bevelen vari het Hof gehoorzaamden: en dit heeft éindelijk dit Rijk tot dien laagen ftand gebragt, dat het niet meer in ftaat is geweest, een kleen aantal Europeaanen te beletten, dat zij tot in het binnenfte van 't land zijn doorgedrongen, en de rijkfte Provintiën onder hunne magc hebben gebragt. Bengalen, Bahaar, Orixa, een gedeelte van Coromandel en Suratte, worden genoegzaam geheel door de Engelfchen beheerscht, en de fchatten, waarmede voor dezen die landen 's Vorsten fchatkist verrijkten , dienen hun thans, om zich in deszelfs landen te handhaven. Het is bekend, welke oorlogen deze Natie in de evengenoemde landen/ gevoerd heeft; doch vermits men geen regt denkbeeld van de tegenwoordige gefteldheid van Suratte kan vormen, zoo men niet weet hoe de Engelfchen hier meester zijn geworden, en tot hedenïn het bezit van *tKafteel, waarvan de ftad afhangt, zijn gebleven, .zal ik dit kortlijk, volgens hun eigen verhaal, mededeelen, en vervolgens, naar de berichten der onzen, wanneer zij daarvan mogten verfchillen. De Mogolfche Vorst, veel belang hebbende dat de vaart naar, en van Suratte onverhinderd gedreven, wierd, en zelve geen Oorlogsvloot wil-  MAC ASSER, AMBOINA, enz. 35 willende houden, ging een verdrag aan mee eenen siddee' (*), dien hij zijnen Admiraal noemde, waarbij deze jaarlijks een inkomen van drie Lak Ropyen, of vier en een halve ton gouds, zou trekken, om daar voor de kusten tegen de roovers te beveiligen; de betaaling dezer fomme werd gedeeltelijk gedaan uit de inkomften van eenigen hier omftreeks gelegen landen, ook voor een gedeelte uit de inkomften van Suratte zelve, 't geen hem door den Gouverneur dier plaats moest betaald Worden. Maar toen deze, omtrent den jaare 1750 of 1751, daarin nalaatig bleef, nam siddee' zijn flag waar, en, onder voorwendfel van zijne achterftallen incevorderen, zond hij eenige zijner Krüisfers op de rivier, en wel op eenen tijd dae de mousfon reeds gekenterd was , en zij dus, kwazie niet meèr terug kunnende keeren, aldaar moesten blijven liggen, waaromtrent het fchijnt, dat de Surattafche Gouverneur geen argwaan voedde; doch siddee', deze. achteloosheid cot zijn voordeel gebruikende, maakte zich onVerwaehts meester van het Kafteel, waarvan hij, \ . (*) Deze was een Arabier, die zich, fchoon van, geringe middelen opgekomen , magtig genoeg had gemaakt, om een kleen Vloótjen te onderhouden, waarcaede bij de rondomliggende kusten onveilig maakte.  .REIZE naar SAMARANG, tot aan zijnen dood, in het bezit bleef, die in den jaare 1756 voorviel, en liet zijn [zoon, als zijnen wettigen opvolger, in die vesting na. Siddee', niet vergenoegd met meester van het Kafteel te zijn, had boven dien zich ook fterk in het beftuur der ftadszaaken ingedrongen, en -zich van een derde van derzelver inkomften meester gemaakt. Een ander derde was federd lang aan de. Maretthas toegevoegd, bij wijze van uitkoop of fchatting; want fchoort de ftads muuren, met behulp der Europeaanen, die hunne Factorijen daar binnen hadden, tot eene genoegzaame verdediging tegen deze plunderaars verftrekten, waren zij echter ten allen tijde meesters van het platte land , tot voor de poorten van Suratte toe , waardoor zij deh i binnenlandfchen handel altoos moeilijk konden maaken, en dien zelfs ten eenemaal beletten: hun leger hield zich bij aanhoudenheid boven de ftad en daar omftreeks op, om een waakend oog te houden en bij der hand te zijn, wanneer zij door de verandering der regeering, zoo van de ftad als van het Kafteel, genodigd mogten worden om de, eene of andere partij te hulp te komen. Zekere me ah atchünd, zich beijverd hebbende, om hunne hulp te erlangen, om navas allee' chan uit het Gouvernement der ftad te ftooten, en zich in deszelfs plaats te Hellen, bragt het zoo verre dat hij door eene partij Ma-  MACASSER, AMBOINA, enz. Maretthas v&nPoona tot voor de ftads muuren werd gebragt, van waar hij hen weer vertrekken liet, omdat hij met siddee' (die hem nog liever had dan navas allee'.chan, welke hij dacht, dat nog naauwer met de Maretthas verbonden was) was .overeengekomen, dat deze hem in het bezit der ftad zou ftellen, onder voorwaarde, dat hij ten eenemaale van zijne verbindtenis met die volken zou afzien, a Wanneer dus het beftuur der ftad allengskens verzwakte, nadien de regeering van het Kafteel zich meer en meer in de ftads- zaaken indrong, zoo had men dagelijks te verwachten , dat de Maretthas zich van deze regeeringloosheid zouden bedienen, ©m er zich ïnêcster van te maaken, waartoe de gefteldheid van binnen thans reeds bereid; .was dóór het, flecht gedrag van. den zoon van siddee', die de plaats met geweld en moord vervulde, terwijl de af knevelingen cn lasten op den koophandel dagelijks vermeerderden. In den jaare 1758. deeden de. voornaamfte Kooplieden en Ingezetenen der ftad bij den Heer el lis , te dier tijd Engelsen Chef pp Suratte i aanzoek, dat hij den Raad van Bqmbay trachten overtehaalen, om zich in het bezit van het Kafteel en der Tanka (zijnde.dit de naam der jaarlijkfche fchatting, die aan siddee' betaald werd, voor het fchoon houden der kusten,  *8 REIZE naar SAMARANG, van de roevers) te Hellen. Zij zetteden hun verzoek kracht bij, door zich te verbinden, om geduurende'"den tijd van vijf jaaren, al het geen te kort mogt komen'aan; de inkomften :Van het Kafteel en der Tanka (welken jaarlijks begroot Werden op twee honderd duizend Ropyenj té zullen voldoen. Pharras chan, die Naib of Onder - gouverneur bij meah atchund was geweest,, had de regeering in orde gehouden, tot genoegen van de geheele ftad, waarom zij verzochten, dat deze nu tot Gouverneur zou worden aangefteld. Alle deze voorftelien werden zoo veel te meer goedgekeurd en greetig aangenomen, vermits de Engelfchen zich beklaagden, dat zij zeer bena. deeld waren, en door herhaalde beledigingen, geweld en moord , zelfs aan hunne bedienden' gepleegd, inbreuk hadden geieeden in de voorrechten hunner Compagnie. Het was eene overweeging van groot gewigt; doch hetgeen de Raad van Bombay daaromtrent een vast befluit deed neemen , werd veroorzaakt, doordien er een Esquader oorlogfchepen, onder bevel van den Admiraal pocock zich te dier tijd C'759) te Bombay bevond, welke hunne magt met twee fchepen beloofde te verfterken. Alvoorens echter kreegen zij van den Heer spencer, die el lis als Chef was opgevolgd, wegens den toeftand van Suratte, nog nader bericht, Hi|  MACASSER, AMBOINA, enz. 2? Hij fchreef, dat hij me ah atchund wel als Gouverneur van de plaats had gevonden, maar met zoo weinig magt, dat siddee' zelfs zoo veel niet aan hem overliet, dat hij zijn eigen Officieren benoemde; deze, de partij van siddee' toegedaan, alsmede de werktuigen, waardoor de magt van meah atchund geheel verviel, waren in ongerustheid over de correfpondentie die hij met de Maretthas hield. De vrees voor deze verwoesters, en de menigvuldige moorden , die er dagelijks, ongeftraft, in de ftad gepleegd werden , federd de Regeering aldaar haare achting geheel verboren had, maakten de Inwooners zoo bevreesd, dat reeds verfcheiden kooplieden, en aanzienlijken de plaats verlieten , ook uit angst van in den twist tusfehen de twee partijen geplunderd te zullen worden: en die geenen welken nog overgebleven waren, hadden een vuurig verlangen, dat het Kafteel in de handen der Engelfche Compagnie mogt komen., wegens het vertrouwen, dat zij voorgaven in de Engelfchen te Hellen, en dat , zoo_ lang zij meesters waren van het Kafteel, zij op de ftadszaaken genoegzaamen invloed hebben zouden, om alle die geweldenarijën en onderdrukkingen, die er zoo lang hadden plaats gehad, te keer te gaan. Behalvendit, hadden zich bij den Heer spencer twee der voornaamften uit het Gouvernement,  3 REIZE'naar SAMARANG, ment, namelijk siddee' jaffier en velleyullah vervoegd, die op zich namen al hetgeen in hun vermogen was toe te brengen tot de overgave van het Kafteel en decTanka, op voorwaarde, dat pharras chan Gouverneur der ftad zou worden, of zoo men bevond dat dit te veel moeite zou kosten, om atchund aan een zijde te zetten, pharras chan dan met geweld in Suratte te brengen en hem ab Naib of Onder-gouverneur bij atchund te plaatfen. Het voornaamfte oogmerk van siddee' jaffier in dezen, was het behoud van zijne groote bezittingen, die onder zoo eene verwarde regeering groot gevaar liepen , niet tegenftaande den invloed dien hij op beiden de partijen had. Velley ullah werkte uit andere grondbeginfelen: hij was voor dezen een afhangeling geweest van novas allee' c ha n, en had hem aan me ah atchund opgeofferd, waarbij hij in dezelfde bediening was geweest, maar mee meerderen invloed; bewust van het mistrouwen dat atchund natuurlijker wijze in hem moest ftellen, zoo zocht hij van de eerfte gelegenheid gebruik te maaken, om dat gezach te fnuiken. Men wist, dat siddee' omtrent twee duizend man in foldij had , waarvan omtrent drie honderd tot domeftike dienften gebruikt of flechts voor parade gehouden werden: deze waren falm-  MACASSER, AMBOINA, enz. 31 gefield uit Jentyven, Mooren, Arabieren, Patanners en anderen; echter werden deze nog beter geoordeeld dan de Sipays van atchund, die omtrent op vier duizend beliepen : hierbij was nog eenig opgeraapt volk, zoo veel zij bijeen hadden kunnen verzamelen, gevoegd, toen zij vernamen, dat te Bombay toeftel tot eenen aanftaanden aanval gemaakt werd. De Raad dezer plaats nu ten vollen onderricht van den toeftand van Suratte, befloot den aanflag te onderneemen; men behoefde ook geen vrees te hebben, dat de Zee-magt van siddee' hun zou hinderlijk zijn, vermits dezelve zoodanig in verval was geraakt, niettegenftaande hem de Tanka was toegelegd, om altijd eene Vloot voor het Rijk in zee te hebben , dat zij niets minder dan genoegzaam was, om 'sCompagnie's fchepen het hoofd te bieden. Het volk, 't welk de 'expeditie ten uitvoer zoude brengen, beftond uit agt honderd vijftig Europeefche foldaaten en artilleristen, en vijfyen honderd Sipays, onder bevel van den Capitein maitland, die in 's Compagnie's gewapende fchepen geëmbarqueerd, en door den Capitein watson gecommandeerd werden. Capitein maitland, Suratte naderende, vond eenige van siddee's volk in den Franfchen tuin, alwaar zij post hadden gevat; hieruit verjoeg hij hen na eene fchermutfeling van vier  34 REIZE naar SAMARANG; vier uuren en met verlies van twintig der zijnet $ hierop deed hij den Ingenieur na eene plaats uit» zien, waar het best eene batterij kon opgericht worden, en deze was reeds den volgenden dag in gereedheid: den derden dag werd er een hevig vuur, uit twee vierentwintig ponders, en een dertien duims mortier op den vijand gemaakt, welke zich van den Engelfchen tuin (werf) en de siddee' bunder (Jenghi bander) meester gemaakt en zich met eenige werken en fterke palisfaden had verfchanst. Het vuur, 't welk van de batterij gemaakt werd, deed echter weinig nut: hierom riep Capitein maitland den Krijgsraad, beftaande uit Land- en Zee-officieren, bijeen: men beraamde een plan tot eenen generaalen aanval , en befloot denzelven den volgenden morgen ten uitvoer te brengen. Ten dien einde, zouden 'sCompagnies GoeraFs, en bomb-Kitfen bij nacht de rivier opwerken, en het anker, vroeg in den morgenftond, voor de Jenghi bander Iaaten vallen, waarop men den aanval zoude beginnen, en de foldaaten, die in booten zouden worden ingefcheept, onder bereik van het gefchut der Goerabs doen landen. Dit werd ook aldus ten uitvoer gebragt, en hetvuuren hield aan tot agt uuren: waarna, op een gedaan fein, de militairen aan land werden gezet, die den vijand fpoedig de vlucht deeden neemen , en bezit namen van de geheele bui-  MACASSER, AMBOINA, enz. 33. huitenftad: dus bleef er nu nog flechts de binnenftad' en hec Kafteel over. Om deze te attacqueeren, plaatfte men drie mortieren op den afftand van zeven honderd Jardo (honderd vijfenzeventig roeden) van hec Kafteel, en vijfhonderd Jardo (honderd vijfentwintig roeden) van den muur der binnenftad, welke den volgenden morgen ten zes uuren begonnen te fpeelen, en met een hevig vuur aanhielden tot den volgenden morgen ten twee uuren. Die Kanpnnade had den belegerden zoodanig een fchrik aangejaagd, dat zij geen één fchoc wederom durfden doen. Intusfchen gingen er verfcheiden boodfchappen over en weder , tusfehen de voornaamfte Inwooners der ftad, en den Heer spencer, die. alle middelen aanwendde om pharras chan in het Gouvernement te plaatfen, doch hetfeheen, dat zijne vrienden, niettegenftaande de gegeven hoep, bun uiterfte poogingen, ten zijnen epzichte, niet hadden aangewend; zelfs., na dat de Engelfchen reeds twee dagen meester der buitenftad waren geweest, lieten zij spencer weeten, dat zij pharras chan tot Naib verkoozen hadden en dat het Gouvernement aan atchund bleef. Di: gevoegd bij de onkosten en het verlies van volk , bijzonder door de defertie veroorzaakt, II. Deeel. C *°¥  34 REIZE naar SAMARANG, zou het verder aandringen, om pharras chan tegen het genoegen van zijn eigen aanhangelingen, daarin te brengen, gevaarlijk gemaakt hebben , en atchund zou daardoor bevvoogen geworden zijn, om zich met siddee' te verëenigen , waardoor het geheele oogmerk zou verijdeld zijn geworden. Men vond daarom goed, dit plan aan atchund en zijnen aanhang voorteftellen, met aanbod, om hem in het Gouvernement te verzekeren, echter onder voorwaarde, dat hij pharras chan tot Naib zou verkiezen, en de Engelfchen in het bezit van 't Kafteel en der TanAftellen: dat alle de Artikelen, die pharras chan in gefchrift had gegeven, of aan de Compagnie beloofd, ten vollen, zonder de minne vermindering vervuld zouden worden: dat de Meccafche poort zou geopend en de Engelfche troupen in de ftad zouden worden gelaaten, om gezamentlijk met de zijne den vijand uit de' ftad te verdrijven. Dit werd aangenomen, en van wederzijde, öp den 4 Maart 1759, geteekend en gezegeld. Zoodra dit verricht was, liet atchund de poort openen, en ftond den Engelfchen met eenig volk bij, om siddee' tot reden te brengen, die, verwittigd van deze vereeniging, zeer wel begreep, dat het voor hem onmogelijk zijn 2ou, zich daar tegen tejverzetten. Na  MACASSER, AMBOINA, enz. 35 Na verfcheiden boodfehappen, die verfchillende voorftellingen behelsden, werd er op het laatst vastgelïeld, dat het volk van siddee' de vrijheid zou hebben, met hun volle wapenrusting en kleederen, alsmede effeéten en huisraad uit het Kafteel te trekken. Dit alles gefchiedde in de volmaaktfte orde, en de Engelfchen werden in het bezit gefield van het Kafteel en der Tanka. Het gefchut en de amunitie, 't welk in hec Kafteel gevonden werd, alsmede de vaartuigen en het geene daar toe behoorde, werden voor de Compagnie verzekerd, tot dat deMogol daaromtrent zijn welbehaagen zou hebben te kennen gegeven, 't welk ook fpoedig volgde, wordende de Engelfche Compagnie daarbij tot des Mogol'» Admiraal verklaard, en de fchepen, benevens derzelver goederen, haar, als een gedeelte der Tanka, toegeweezen. Het getal der dooden 'en gekwetften in deze expeditie, was van den kant der Engelfchen niec boven de honderd; doch dat der deferteurs was veel grooter C*\ De (*) Zie, omtrent deze gebeurtenis, en de Contrac ten die zij met het hoofd der Maretthas gemaakt hebben , Account of the War in India, bij kichab- owbw» printed at Londen, 1761. C a  36 REIZE naar SAMARANG, De berichten, welke daar van in onze directie op Suratte gegeven zijn , verfchiilen eenigfins van het Engelsch verhaal; zij luiden aldus: De Gouverneur der ftad Suratte, in den jaare 1750, was een zeker Moor van weinig aanzien, die zich door verraad had groot gemaakt, en' zich door gefchenken en hulp der Engelfchen ftaande had gehouden; hij erkende wel den grooten Mogol voor deszelfs oppervorst, maar gaf zeer weinig om zijne bevelen: 't is waar, hijhad wel verfcheiden mede Regenten, die, uk hoofde van hun groot vermogen, door anderen ontzien moesten worden, maar bij hem hadden zij echter weinig intebrengen; zelfs had hij zijn zoon, als Gouverneur van het Kafteel, weeten intedringen, zijnde een jongeling, die buiten den wil van zijnen vader niets onderneemen durfde; zoo dat de Gouverneur der ftad, op dien tijd, zoo hij al niet onafhankelijk ware, ten minnen alléén regeerde. Doch dit duurde niet zeer lang, of siddee' maakte zich meester van het Kafteel, en zijne grootemagt, gepaard met eene doortrapte listigheid , ftelde hem in ftaat om genoegfaam alles naar zijn zin te fchikken: de Gouverneur zelfs was genoodzaakt om onder hem te bjkken, fchoon hij hem, voor het uiterlijke alle eer liet aandoen. " Zoo lang ook deze sidd.e' leefde, hield hiï  MACASSER, AMBOINA, enz. 37 hij alles in goede orde; zijne gematigdheid en billijkheid deeden hem weinig onrecht pleegen; de Ingezetenen genooten eene tamelijke rust; inzonderheid zorgde hij dat de Engelfchen de paaien van gezach niet te buiten gingen , wanneer zij meenden vrij te mogen uitfpatten, op grond, dat zij aan den Gouverneur der ftad hunne hulp hadden verleend. Doch zoodra was deze siddee' niet overleeden, of alles was vol verwarring: zijn zoon en opvolger nog een kind zijnde, kon zijnen vader in bekwaamheid niet evenaaren en de ftad in rust en vreede houden: het oorlogsvuur en de burgertwist begonnen op nieuw te ontftaan tusfehen de geenen die na de regeering reikhalsden, en elkander beurtelings aanftelden en weder afzetleden: de een zocht hulp bij de Engelfchen, en de ander bij de Maretthas. Daar nu de eerstgemelden deze verwarringen zeergefchikt voor hunne belangen oordeelden, beraamden zij een plan om zich meester van het Kafteel te maaken en hetzelve altoos in bezit te houden. 1 Ten dien einde ,en om aan hun gedrag zoo veel te beter den fchijn van billijkheid te geven, flooten zij, den 12 Maart 1758, eerst een contract te Bombay, met zekeren Moor, farisciian genaamd, die toen ter tijd Naib of Stedehouder van den Gouverneur was, waarvan eene copie, in het Perziaansch gefchreven, door farischan , - „a C 3 zel'  38 REIZE naar SAMARANG, zelve na dat hij eenig ongenoegen tegen de Engelfchen had opgevat, aan den Directeur s enf is gezonden, en nog onder 's Compagnie s papieren op Suratte bewaard wordt, zijnde van den vojgenden inhoud : Translaat van het Perziaanfche Contracl, geflooten tusfehen^ de Engelfche Compagnie «farischan, onder de be- Van richard bour- c hi er, Gouverneur van het Eiland Bombay, in da maand Reuel, of naar de Europeefche rekening den 12 Maart 1758. Art. I. De Engelfche Compagnie zal verpligt wezen, door magt van fchepen en troupen, gemeiden farischan tot Gouverneur van Suratte aanteftellen, en hem in dat Gouvernement te plaatfen, en voord, de behulpzaame hand te bieden. I I. Het Kafteel van Suratte zal, benevens deszelfs inkomften, het gewoone tantum van Soldijen van siddee'aan de Engelfche Compagnie blijven, en deze, even als siddee', alles genieten. Art. III.  MAC AS SER, AMBOINA, enz. r9. Art. I I I. Farischan zal verpligt wezen de ongelden van dezen oorlog voor zijne rekening te neemen , en dezelven te voldoen, uit de inkomften en tollen van Suratte dewelken daar voor, als een onderpand, verbonden worden. ï V. Bovendien zal farischan nog aan de Engelfche zee- en landtroupen twee Lak Ropyen tot een gefchenk moeten geven, omdat dezelven de ftad niet mogen plunderen, welke fomme door de kooplieden en wisfelaars zal moeten opgebragt worden. V. De ftadspoort aan den waterkant gelegen, genaamd Molnakierkie, zal altoos aan de Engelfchen blijven, zonder dat de Gouverneur of anderen hun daarin eenigen hinder zullen mogen toebrengen : ook zullen dezelven nog twee poorten, als eene in de binnenftad en de andere in de buitenftad, tot hunnen vrijen uiten ingang hebben, zonder door iemand aangehouden te mogen worden. C 4 Art*  4° REIZÈ naar SAMARANG, Art. V t Volgens de voorrechten bij Firmans, aan de Engelfche Compagnie-verleend, zal zij nevens de kooplieden , onder haare befcherming naande, naar gewoonte den handel mogen voordzetten, zonder dat de Regenten haar hierin eeni» ge verhindering zullen mogen toebrengen, V I I. Ook kunnen de andere Europeefche kooplieden , op de door den Koning aan hun verleende gunften, hunnen handel vrij drijven , zonder daarin door iemand verhinderd te worden. VIII. Een derde gedeelte der inkomften, welk de Maretthas al federd eenige jaaren hebben genoo, ten, zal farischan aan hun moeten uit. keeren, ( Onder flond,): Het Zegel van de Engelfche Compagnie. en (Was geteekerid,) Richardbourchiirfarxschan. De-  MACASSER, AMBOINA, enz. 41 Deze-overzetting is gemaakt naar eene copie van het voorgemelde Contraéb door genoemden farichan zelve aan de Makelaars van de E, Compagnie, mantsichergie en goveNRAM ter hand-géfteld. 10b 1/Wttf5"^Q ii* f»b_6T*-V"--t:'-l?. 3_b «j'jaiim e»iïts ni 3ÏJ0S»l-b n:r; I »ft M»»3 Getranslateerd volgens opgave van; 's Compagnie's Makelaars. ■ : (WasgeteekenA,) •" ' • . r3KW3l -' 'W- S' M I iTÏ-'ï • ï?t_oi bbdgibjirisqflo 39_t svfosK.'I _ib «lab-i Na dat dit Contract mes'farischan aldris geflooten was, gaf de Raad van Bvmbay aan den Heer spencer , deszelfs opperhoofd in Suratte, ordre, om geene middelen onbeproefd ' te laaten, ten einde die geenen in zijne belangen overtehaalen, welken in ftaat waren, om zich tegen hunne onderneemihgen aantekanten ; en daar deze tot foortgelijke verrichtingen een zeer bekwaam man was, wist hij alles zoodanig te befchikken, dat hij niet alleen een voornaam Officier van siddee', die in het Kafteel het bevel voerde, voor twintig duizend Ropyen (van welken zij naderhand niet meer dan vijf duizend betaald hebben) omkocht, maar ook den Heer taillefert, te dier tijd Directeur van onze C 5 Com-  42 REIZE naar SAMARANG, Compagnie op Suratte _ overreedde, om in het geheel ffij te zitten, en dat werk als onopmerkzaam aan te zien f en daar dit de grootfte hinderpaal was, waar voor hij vreesde, viel het hem na dat dit bezwaar uit den weg geruimd was, na' dat siddee' verraaden en de Gouverneur der ftad van magt ontbloot was, zeer gemakkelijk, eene ftad van weinig defenfie in zijne magt te kriigen. Dit verhaal, 't welk mij voorkomt nader aan de waarheid te komen, dan 't geen door de Engelfchen wordt opgegeven , kon ftof genoeg tot haatlijke aanmerkingen opleveren, welke bij ieder, die hetzelve met onpartijdigheid inziet, van zelf zullen voor den geest komen. VIJF-  JVIACASSER, AMBOINA, enz. 43 VIJFDE HOOFDSTUK. De Engelfchen misbruiken hun gczack. Die Natie heeft zich thans alhier zoo vast genesteld, dat niemand geene andere wetten dan de haare durft eerbiedigen; zoo dat, noch de Europeaanen, noch de Inlanders iets, buiten haare bijzondere toeftemming, kunnen verrichten. Zelfs is de Gouverneur der ftad, of Nabab, hierin van den gerinften Ingezetenen niet'uitgezonderd; hij -moet haare wenken gehoorzaamen, offchoon zij hem voor het uiterlijke nog al eenige eer laaten bewijzen , en in het openbaar niet willen toeftemmen, dat hij onder hunne magt ftaat. Om Hechts één ftaaltjen van hunne dwingelandij te geven, alsmede van de gehoorzaamheid van den Nabab aan hunne bevelen, zal ik u het volgende mededeelen, 't geen bij mijn verblijf te Suratte voorviel. Wanneer er een groot aantal paerdcn uit de bovenlanden Jiaar Suratte aangebragt waren, om aldaar verkocht te worden , werd door onzen Pak-  44 REIZE naar SAMARANG, Pakhuis-meester een koppel van dezelven voor zeven honderd Ropyen gekocht, welk geld terftond aan den verkooper betaald werd , waarna de kooper de paerden naar zijnen ftal liet brengen. Doch het geval wilde, dat de vrouw van den Franfchen Conful*** even te vooren voor dezelven ook geld had Iaaten bieden,maar dewijl zij met den koopprijs niet overeen konden komen werden dezelven aan den Heer van c** verkocht. Deze vrouw was zeer hooghartig, en verbeeldde zich dat zij den voorrang boven anderen vorderen kon, des maakte zij het den verkooper, die een Inlander was, door middel van het Engelsch Opperhoofd, ga meier, zoo bang, dat hij den Heer van c** kwam fmeeken, om het geld van den koop terug te neemen , en van de paerden afltend te doen: doch deze daaraan geen gehoor gevende, liet de Heer gambier voor zichzelve om de paerden vraagen, met bedreiging, dat hij, bij weigering, dezelven door zijn volk uit den ftal zon Iaaten haaien , of wanneer zij over de Engelfche Werf kwamen, van voor het rijdtuig zou Iaaten wegneemen; waarop de eigenaar terug liet boodfchappen , dat hij de gevolgen der bedreiging van den Heer gambier zou afwachten . Gambier en de Franfche Conful, doch wel voornamelijk deeerfte, er zich eene eer inftellende om bezitter van de paerden te worden, brag-  MACASSER, AMBOINA, enz: 45 bragten den Nabab mede in het fpel. Deze liet eenige dagen daarna den Heer van c**. verzoeken, om die paerden, welke oorzaak waren van zoo veel twist, eens te mogen zien: hij ver-, zocht dat dezelven in zijn Hof of Dherbhaar mogten worden gebragt, en liet op zijn woord van eer en met dierbaare betuigingen den Heer van c**. verzekeren, dat het alleen was om zijne nieuwfchierigheid te voldoen, en dat hij dezelven, na ze gezi«n te hebben, terftond zou terug Iaaten brengen. Deze, op des NabaVs woord van eer en verdere plegtige verzekeringen betrouwende , liet de paerden derwaards brengen; doch, zoo dra had hij dezelven niet in zijne magt, of hij liet den Heer van c** boodfcbappen , dat het hem onmogelijk was, om aan zijne beloften te voldoen, vermits de Heer gambier de paerden volftrekt begeerde; maar dat hij in plaats van dezen, twee der zijnen, en wel van de besten die hij op zijn ftal had, ter keuze van den Heer van c**. in de plaats zou geven, of het geld, 't geen er voor betaald was, zou voldoen; 't welk door dezen geweigerd werd, met bijvoeging, dat hij zijn eigen-paerden terug verwachte. Doch niets minder dan dit gebeurde; zij werden uit de Dherbhaar naar de Franfche Logie gebragt; Mevrouw * * *. en de Heer gambier kree-  zo* REIZE naar SAMARANG, kreegen hunne begeerte, en de Heer van c** werd beroofd van zijne fchoone paerden. Zoo ik meen werd er van wege de Compagnie daar over geklaagd ; doch op deze klagte werd even zoo weinig acht geflagen als op die van particuliere perfoonen. Hieruit kan men ligt opmaaken , dat, daar de Engelfchen dus willekeurig te werk gaan met den Nabab en de Regenten , hoe ellendig de toeftand van den armen Inlander zij, wien het aan moed, geld, magt en een voorftander ontbreekt, om zich recht te verfchaffen. En federd dat die Natie hier den meester fpeelt, vermindert de handel meer en meer, gelijk 's Compagnie's Makelaars en veele voo'rnaame Benjaanfche kooplieden mij meer dan eens betuigd hebben. De handwerkslieden presfen zij tot haaren bijzonderen dienst , en betaalen hun zoo veel als zij goedvinden, fomtijds in 't geheel niets. Het gemeen wordt met geweld tot den krijgsdienst geprest, zonder dat hunne wettige Overheid zich daar tegen verzet: zij bekleeden alles met den fchoonfchijnenden naam , dat zij niet voor haar, maar voor den Mogol de wapenen draagen. Dus blijft er voor de ongelukkige Inwooners van Suratte niets over, dan het Opperwezen, dat  MACASSER, AMBOINA, enz. 47 dat zij eeren, te bidden, dat het zich hunner ontferme , en hun van de dwinglandij eenes volks verlosfe, dat, wanneer het in voorfpoed leeft, geene gematigdheid kent, en het welzijn van andere menfchen aan hun eigen belang geheel opoffert, zonder zich te bekreunen aan dat van hunne natuurgenooten. Dus hebben zij onlangs hunne Compagnie in eenen oorlog met de Maretthas ingewikkeld, waarvan de uitzichten voor hun thans niet voordeelig zijn. De Vorst der Maretthas, die (naar deszelfs hoofdftad, boven het Deccafche gelegen) Koning van Poona genaamd was , voor weinige jaaren door zijnen broeder raga bouwa van kant geholpen zijnde , maakte de moordenaar zich meester van die ftad, en het Rijk, ten nadeele van zijnen neef, den zoon van den voorigen Koning, zonder dat iemand zich, voor hec uiterlijke, daar tegen fcheen te verzetten. Niets meer, zoo als hij dacht, te vreezen hebbende , trok hij uit Poona naar eene oude Vorstin, welke zich eenige dagreizen van daar onthield, aan welke (zoo als men uit het verhaal kan opmaaken) de Maretthafche Vorsten, bij hunne komst tot de regeering, zekere hulde * bewijzen, om van haar in het Rijk bevestigd te worden. Deze gelegenheid nam de weduwe des voori- gen  48 REIZE naar SAMARANG, gen Konings, en moeder van den verongelijkten Kroonprins waar (na dat zij alvoorens, door middel van geld, de meeste Grooten op haare zijde had weeten te krijgen, van af hetwelk , door haar fchrander overleg , de geweldenaar niets bemerkt had) om de hoofdftad Poona voor haaren zoon te verzekeren, .en raga bouwa met eene aanmerkelijke magt te vervolgen, die, daar tegen niet belland, de vlucht naar Suratte. nam, om zich in de armen der Engelfchen te werpen, welke hij aanbood om agttien Lak Ropyen te betaalen, indien zij hunne wapenen bij de zijnen wilden voegen, en hem in 't bezit van 't Rijk herftellen. Dit werd bij den Raad van Bombay aangenomen, en men wist redenen genoeg uittevinden, om dit met de belangen van hunne Compagnie te doen ftrooken, aan welke de oorlogskosten zouden betaald worden, uit een zeker gedeelte (dat echter niet groot was) van de agttien Lak Ropyen, door raga bouwa beloofd, terwijl het- grootfte gedeelte door den Gouverneur en Raadslieden van Bombay werd toegeëigend, tot eene geringe vergoeding, kwazie voor de moeite die hun deze oorlog zou veroorzaaken. De uitflag hiervan beantwoordde echter geenfins aan hunne verwachting; want het leger der Koningin, dat van raga bouwa en der Engelfchen kort op de hielen zittende, verfloeg hen  MACASSER, AMBOINA, enz, 49 hun in den jaare 1774 geheel en al, en zij waren zelfs reeds meester van het Engelsch gefchut, toen de zucht tot plunderen hun dit laatfte voordeel weder ontrukte; het overblijffel echter van 't verëenigde leger was met den geweldenaar genoodzaakt naar Brootchia te vluchten, terwijl dat van Poona alle dorpen Tondom Suratte uitplunderde, en zelfs den tuin van den Engelfchen Makelaar op Poule parre tot den grond toe afbrandde, welke maar één uur van Suratte afligt, en dus die ftad geene geringe ontfteltenii aanbragt, dewijl men elk oogenblik verwachtte dat de vijand voor dezelve zoude komen; doch zij trokken weder terug, zonder iets tegen de ftad te onderneemen. Raga bouwa bleef intusfchen in het BrootchiaTche liggen , waar hij even het zelfde deed, 'tgeen de armee van Poona gedaan had, namelijk, van de omliggende landen zoo veel geld afteknevelen als eenigfins mogelijk was, zonder hetwelk 'them ondoenlijk was, de hongerige naaagen en fchraale beurzen zijner Engelfche vrienden te vullen, welker Officieren er .zich zeer wel bij bevonden, bijzonder die gee* nen welke tot de artillerij behoorden. Inmiddels was er een Opper-gezachhebber uit Europa te Bengalen aangekomen, die, van dezen oorlog verwittigd, terftond aan den Raad II. Deel. D van  5ö REIZE naar SAMARANG, van Bombay bevel zond, om denzelven voor zes maanden, of toe nader ördre te fiaaken. Raga bouwa en zijne medehelpers in hunne voorneemens verijdeld zijnde, bleef met zijn leger tusfehen Brootchia en Suratte liggen tot in de maand Oclober 1775, wanneer hij allengskens af kwam zakken, tot omtrent Nasfary, eenige uuren beneden Suratte gelegen, zonder echter van zich te kunnen verkrijgen, om op alle plaatfen, waar hij doortrok, geene voetftap* pen van roof - of plunderzucht achter te Iaaten. Eindelijk kwam in de maand December uit Bengalen de lang gehoopte toeftemming, om den oorlog door te zetten, en men gaf voor, dat te Bombay een aanmerkelijk getal trouperf uit het vaderland waren aangekomen, en, zoo de laatfte berichten , kort voor mijn vertrek ontvangen, waar zijn, ( waar aan men geen reden had te twijfelen) juist regt van pas, nadien de Koningin met een zeer groot leger in aantogt was, om raga bouwa aan te tasten, en maar veertig Cos of tweeëntwintig uuren van hem af, haar leger had opgeflagen; terwijl een Inlandsen Vorst met eene armeé van vijftig duizend man, die zich ten voordeele van den Erfprins verklaard had, haare voetftappen volgde, waar tegen het geheele leger Van raga bouwa uit niet meer dan agtëntwintig duizend man, en dat der Engelfchen Hechts  MACASSER, AMBOINA, enz. 5» flechts uk veertien duizend beftaande, weinig kon uitwerken, nadien er daarteboven, even te vooren, een hevige twist tusfehen hun was ontftaan, en waarbij zelfs bloed was vergooten, omdat de Engelfchen eenig rundvee, het welk bij de Maretthas voor heilig werd gehouden, hadden gedacht. Men ziet uit deze vernaaien genoeg, dat Suratte, ten opzichte der Engelfchen, geen hoofd-comptoir is, maar ondergefchikt aan den Raad van Bombay, van welken een der leden derwaards wordt gezonden, onder den naam van Chef of Opperhoofd, wien een Raad wordt toegevoegd, met den welken hij alle voorkomende zaaken afdoet, met goedkeuring echter van dien van Bombay. Het valt mede niet moeijelijk, te begrijpen dat de voordeeligfte handel alhier door hun gedreeven wordt, niettegenftaande dit, zijn echter hunne winden, gevoegd bij een. derde der dada inkomften, nog niet genoegzaam om hunne Compagnie fchadeloos te ftellen, ten opzichte van de groote lasten, die zij hier, voornamelijk omtrent hunne krijgsmagt, maaken moeten, en men zegt» dat zij dezen lastpost niet zouden aanhouden, zoo Bombay , het Hoofd-etablisfement in het westlijkfte gedeelte van Hindoftan niet op een onvruchtbaar eiland, dat alle zijne levensmiddelen van h.ier moet trekken, gelegen ware; al*  52 REIZE naar SAMARANG, mede om in het Hindoftanfche van deze zijde zich te kunnen ophouden. Behalven het Kafteel, daar zij, in naam van den grooten Mogol, bewaarers van zijn, hebben zij in de binnen-ftad eeneLogie, alwaar zij, even ais wij, hun verblijf moeten houden; als mede, eenen zoogenaamden tuin of werf, welke nevens den onzen, maar meer benedenwaards ligt. - De meeste leden van den Raad woonen hier en daar in de binnen - en buiten-ftad verfpreid. Een der Raadsleden, 'tzij de Chef of die op hem volgt, moet in de ftad vernachten, bij wien des avonds de fleutels van de aan hun ingeruimde poorten worden gebragt, en des morgens wederom afgehaald. De Franfche Natie heeft in de binnen-ftad ook haare zoogenaamde Logie, en buiten de Mochafche of Attuafche poort een tuin, dien zij den naam van Bel Air gegeven hebben. Voor de vernietiging van haare Compagnie had zij, even als de andere Natiën, ook hier haar Chef, doch tegenwoordig heeft hij den naam van Conful,' en is van wegens den Koning van Frankrijk hier aangefteld. Zij mogen hier, even gelijk andere Europeefche Natiën, geen vlag van hunne Logie of tuin Iaaten waaijen zoo als hun nog op Chander nagor en Bengalen is vergund: die wordt hun door  MACASSER, AMBOINA, enz. 53 door de Engelfche belet , welke het ook nooit weder zullen toeflaan, zoo lang deze Natie hier eenig gezach blijft behouden (*): hun handel is hier ook van weinig aanbelang. De Portugeezen zijn de eerfle die zich hier hebben nedergezet: thans zijn zij de minilen in vermogen: hun Opperhoofd, die men zegt dat een Jood is, werd korten tijd voor mijn vertrek , door Sipays van den Mogol of Nabab, in zijne Logie of Faélory in arrest gehouden, en wel zoodanig dat eenige Sipays nacht en dag in zijne kamer huis hielden; dit was veroorzaakt door een gevecht, het welk tusfehen zijne flaaven en die van den Nabab was voorgevallen, en waaromtrent hij geene behoorlijke voldoening wilde geven. Hun handel is ook gering, doch dit is voor de Leveranciers der lijnwaaten zeer dienftig, vermits zij dat geen, hetwelk bij de onze wordt uitgefchooten, omdat het niet aan het monfler voldoet, inkoopen, naar Goa, en vandaar weder naar hunne bezittingen in Africa zenden. De korte tijd, welken ik op Suratte heb doorgebragt, heeft mij niet toegelaaten iets meer (*) Onlangs werd hun Conful door die Natie nog genoodzaakt, een trap, achter deszelfs tuin, waarmede men naar de rivier afging, aftebreeken. D 3  54 REIZE naar SAMARANG, meer van dé vreemde Natiën, die alhier haar verblijf houden, te weeten te komen. De Hollanders, hebben zich eerst verfcheiden jaaren na de Engelfchen hier nedergezet: en zoo men van deeerfte aankomst van pieter van den broecke wil rekenen, gefchiedde dit in het jaar 1616, toen hij den Opperkoopman, pieter gillissen, en drie anderen hier achter liet, om de medegebragte koopmanfchappen te verkoopen, met toeftemming van de ftads Regenten, tot dat er nader ordre van den Koning of grooten Mogol zoude zijn ingekomen, aan welken gefchreven en proteftie verzocht werd; de eerfte Firman is echter tot den jaare 1618 achter gebleven, ZES*  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 55 ZESDE HOOFDSTUK. De Firmans door den Mogol aan de Compagnie verleend. J)e Firmans (het welk zoo veel beteekent als een open brief of patent, door den Mogol zelf geteekend, waarbij hij zijne Landvoogden en Stedehouders zijnen wil bekend maakt) zijn de grondflagen, waarop de vreemde Natiën haaren handel in dit Rijk gevestigd hebben. Die, welke de Nederlandfche Compagnie van tijd tot tijd, niet zonder moeite en aanmerkelijke giften, verkreegen heeft, zijn negenëntwintig in getal, waar vanger tweeëntwintig Origineelen, in het Perzi'aansch gefchreven, in 's Compag'nie's fecreete kas op Suratte bewaard worden, en zeven Copieën, van welken de Origineelen op onze Comptoiren in Bengalen, en op Coromandel berusten. Ik zal de gunften, bij dezelven aan de Hollanders verleend, ftuksgewijze opteekenen, om van den grond van onzen handel in het Hinde ftanfebe des te beter te kunnen oordeelen. I. De eerfte Firman ten voordeele der Nederlandfche Compagnie, is die van den jaare D 4 1618,  56 REIZE naar SAMARANG, J<5i8, of der Hegira 1.0*7, door den eerden Kijks-minister van shah selim, of jehaargier absulchan, op de Surattafche Regenten, aan den Opperkoopman, en pro interim Gezachhebberpie ter gillissen, verleend, en behelzende de volgende vergunningen : 1. Dat aan den Hollsnderen alle hulp en vriendfchap beweezen en van hun geen meerder tol zal mogen gevorderd worden, dan m &«" li N gen, is Verleend, in het drieërttwintigfte jaar zijner Majefteits regeering, op den 21 der maand Rebbi-ul-auwel, der Hegira 1060, of 1650, het volgende: Op klagte der Hollanders, wordt dert Bengaalfchen Gouverneur geordonneerd, dat niemand van hun, meer dan de oude gewoonte medebrengt, zal mogen neemen, en geene nieuwe wetten daaromtrent zal mogen invoeren. XIV. Doof denzelfden Vorst, ten tijde van dei» Surattafchen Directeur, gerardüs pel- |I. Deel. E gröüj  66 REIZE naar SAMARANG, grom, in het zevenëntwintigfte jaar zijner Majefteits regeering, den 21 Jamadius Janie der Hegira, 1063, of 1654, werd nog verleend het volgende: Een ieder wordt gelast, dat na deze Firman niemand door het geheele Hindoftanfche Rijk eenige gelden, onder wat voorwendfel het ook zoude mogen wezen, of om eenige redenen, die te vooren reeds verboden zijn , van de Hollanders zal mogen neemen, hen in geenen deelen hinderlijk zijn, of eenige hebzucht omtrent hen zal mogen betoonen. XV. Door. den Koning moraad bax, ten tijde van den Provifioneelen Gezachhebber in Suratte, izaak koedvk, is den 2 Jamadius Janie, in het jaar der Hegira, 1066, of 1657, het volgende verleend: 1. Het eerfte Art. der tweede, en het derde , Art. der zesde, Firman bevestigd. a. Dat de Hollanders hunne Mokams of legdagen mogen houden, op welke plaats zij zulks verkiezen, zonder dat iemand hen daarin zal mogen hinderlijk zijn. XVI. Door den Koning aureng zeeb, is aan den Surattafchen Directeur en Ambas- fa-  MACASSËR j AMBOINA, enz. 6> fadeur van wegen de HoHandfche Compagnie aan het Mogolfche Hof, dirk van adrichem, in het vijfde jaar zijner Majefteits regeering , den 5 Rebbinl-auwel der Hegira, 1071, of 1662 , verleend eh toegeftaan l ï. Dat de Hóllanders van het één Pr. Cu Makelaardij , dat onder de 31 Pr. Ct„ tol gerekend was, vrijgefteld zijn, en derhalven van hun de töl niet meer zal genomen worden, dan volgens oude gewoonte betaald werd, namelijk 2|Pr.Cti t. Dat van de lakens en andere goederen, die zij van eehige plaatfen in Hindoftan aanbrengen , en daar en tegen weder lijnwaateh , indigo , falpeter , zijden en andere koopmanfchappen in Agrd en verdere plaatfen negotieeren en naar Brootchia en Suratte vervoeren , na de betaaling van i\ Pr. Ct. tol, volgens oude gewoonte, niemand van hun in Suratte of Brootchia iets meer zal mogen neemen of hen ergens in hinderlijk zijn. 3. Het derde Art. der tweede, en het derde Art. der derde Firman zijn bevestigd; 4. Dat zij goederen koopen mogen van wien zij zulks begeeren. 5» Het eerfte Art. der tweede , eh bet E 2 éér-  58 REIZE naar SAMARANG, eerde Are. der twaalfde Firman worden bevestigd. 6. Dat niemand van hun zal mogen vergen, dat zij het koper, 'twelk door hun wordt aangebragt, in de munt brengen; maar den gewoonen tol neemende, hun vrijheid geven, om hetzelve te vervoeren door geheel Hindoftan om het te verkoopen aan wien zij willen; terwijl de koopcr van dat metaal mede geen hinder zal mogen toegebragt worden; ten einde zij, volgens hunne belofte , gerustlijk veel koper aanbrengen en er dus een ruime overvloed van voor handen zij. 7. Dat de kooplieden of anderen, aan hun geld fchuldig zijnde, de betaaling daar van niet zullen mogen uitdellen; maar, dat de Regenten zullen moeten zorgen, dat zij hun geld erlangen , zonder dat iemand de fchuldenaars zal mogen helpen. 8. Dat de paerden door hun aangebragt, wanneer er onder dezelven eenigen mogten zijn die gefchikt voor den Koning zouden wezen, marktprijs zullen worden gekocht, en dat omtrent de anderen aan de eigenaars vrijheid zal gegeven worden, om dezelven te ver- koo-  MACASSER, AMBOINA, enz. 6$ koopen, alwaar zij zulks zullen goedvinden, zonder gehouden te zijn dezelven in Suratte te verkoopen. o. Dat wanneer men omtrent den prijs der paerden, die voor den Koning zijn uitgezocht , fomtijds niet overeen moge komen, als dan dezelve paerden, met een zegel om den hals, naar het Hof, onder opzicht van vertrouwde perfoonen, zullen moeten gezonden worden, ten einde aldaar door 's Konings bedienden de prijs kan bepaald en het geld worden overgezonden, io. Dat niemand hen verbieden zal, dat eenige kooplieden, met hunne fchepen , wanneer die naar Basfora of andere plaatfen vertrekken, onder bepaaling van de vracht, medegaan ; maar hun zulks moeten toeftaan; of zoo zij in dezelven goederen willen laaden, die mede overvoeren, i. Het eerfte Art. der vierde Firman wordt bevestigd. XVII. Door denzelfden Koning, aureng zeeb, is aan den voorgemelden Ambasfadeur, van adrichem, in het vijfde jaar zijner Majefteits regeering, den 5 , E 3 Reè*  REIZE naar SAMARANG, Rebbi-ul-auwel, der ffigira, 1071, of 1662, ook verleend: 1. Dat de Gouverneur van Agra den Hollanders , wegens de tollen of andere lasten, die in Montaas abaad genomen worden, noch wegens Makelaardij bij den inkoop, lastig zal mogen vallen , noch de Makelaardij van den ver-, kooper anders als naar ouder gewoonte afvorderen, ï. Worden het eerfte, tweede en zesde Art., der derde: het eerfte der vierde; heteerfte en derde Art. der twaalfde: het vierde en zevende Art. der zestiende Firman bevestigd. Als mede het derde Art. der zesde Firman met deze bijvoeging: dat niemand hen om eenige ongelden der wegen en radherijcn, uitgezonderd het geen aan 'sKonings Hof verboden is, (namelijk dranken) lastig zal rao, gen vallen. XVIII. Door denzelfden Vorst aan meergemel, den Ambasfadeur van adrichem ten zelfden tijde verleend: Eene herhaaling van het laatfte Art. der voorige: het derde der zesde Firman: en dat. den Hollanders ,, omtrent den in - en  MACASSER, AMBOINA, enz. 7* uitvoer hunner koopmanfchappen, geene hindernisfen zullen mogen toegebragt worden. XIX Door denzelfden Vorst aan meergemelden Ambasfadeur, in het zelfde jaar den 15 der mwndRebbi-ul-auwel, verleend: 1 Dat de Hollanders met hunne fchepen "voor Hougly, Pipe*>, en Ballazoor aankomende , zullen mogen ankeren waar zij begeeren. a Dat zij, na de betaaling van den vast' gefteldentolvan «ffci Ct. hunner goederen, dezelven mogen vervoeren naar welke plaatfen zij verkiezen : hunne koopmanfchappen verkoopen aan welken koopman zij begeeren: van zoodanige kooplieden weder goederen inkoopen, zoo als zij verkiezen, en in hun dienst Makelaars naar hunne verkiezmg gebruiken, zonder dat iemand, buiten hunne toeftemming , in bunnen dienst zal mogen ingedrongen worden. - Dat omtrent de lijnwaaten , felpeter, fuiker, zijden, wasch en andere goederen, met welken zij in de plaatfen, ge* legen in de Provintiën Bahaar, Bengalen en Orixa, handel drijven, en welke zij naar de zeehaven van/fofg*. E 4 Fh  ?i REIZE naar SAMARANG, Pipely en Ballazoor brengen, doornieïnand eenige verhindering zal worden toegebragt. 4- Dat ook niemand hun, bij het gaan en komen, om eenige ongeiden der wegen uitgezonderd het geen aan 's Konings Hof verboden is, (namelijk dranken) lastig moge vallen; maar in tegendeel in allen dezen de behulpzaame hand geboden, en alle vriendfchap bewezen moet worden, opdat zij met gerustheid hunne fchepen kunnen verzenden, 5- Dat hunne vaartuigen niet zullen mogen worden geprest, 6. Dat alle kooplieden, verhuurders en andere lieden, in het voldoen van hunne fchulden , geen uitftel zullen mogen zoeken; maar integendeel zullen de Re, genten, omtrent het invorderen van dien, hen behulpzaam moeten zijn, en ook niet gedoogen, dat iemand de fchuldenaars. befcherming verleene. 7. Dat de Hollanders, die, tér verrichting van hunnen handel, door "s Konings landen moeten reizen, zoo veel wegs dagelijks mogen afleggen of rusten, als zij zeiven goedvinden , zonder dat iemand hen hierin hinderlijk zal mo^en XX;  MACASSER, AMBOINA, fnz. 73 XX. Door denzelfden Vorst, aureng zeeb , ten tijde van den voornoemden Surattafchen Stede-voogd mobitchar, in het zevende jaar zijner Majefteits regeering der Hegira, 1073, of 1664, is nog verleend: 1. De aankondiging aan den Surattafchen Stede■*voogd, dat de Hollanders voor één jaar van den tol zouden vrij zijn; • omdat de Zewafche volkeren zoo manmoedig waren afgeflagen. Daar en boven is nog vastgefteld: 2. Dat den Hollanders en Engelfchen van de 2j Pr. Ct. tol, dien zij, volgens gewoonte, aan den Koning fteeds betaalen moeten, een half Pr. Ct. iskwijtgefcholden : en dat derhalven de Surattafche Regenten bevolen worden , van hunne koopmanfchappen niet meer dan twee Pr. Ct. te neemen. XXI. Door denzelfden Vorst, ten tijde van den Ambasfadeur aan het Mogolfche Hof, johannes bacherus, is in het drieënder tigfte jaar zijner Majefteits regeering, op den 12 Moherm der Hegira 1099, of naar onzen ftijl 1690. ook verleend: Bij deze wordt aan de Compagnie gefchonken Eerjam , benevens zijn on E $ der-  74 REIZE naar SAMARANG, derhoorige dorpen, zijnde vijf in getal, en liggende onder Palleacatta, in de Provin tie Hyder abaad. XXII. Door den Koning sjah alem, ten tijde van den Surattafchen Directeur johan grotenhuis, op verzoek van den Surattafchen Gouverneur , amanet chan, in het tweede jaar zijner Majefteits regeering , den 19 Sikaerd, in het jaar der Hegira, 1120, of Anno 1709, is verleend : l. Dat van de twintig Lak Ropyen, die de Surattafche kooplieden met geweld van de Hollanders genomen hebben, agt Lak en elf duizend Ropyen aan hun zullen worden wedergegeven. 2. Dat voordaan niet meer dan s| Pr. Ct. tol van hun zal genomen worden, 3. Dat de v. Pr. Ct., die in Brootchia meerder genomen wordt, aan hun zal gefchonken worden. 4. Dat alle die naar en van de Hollandfche Compagnie , mitsgaders Makelaars en Opperhoofden, die, om handel te drijven, door geheel Hndoftan reizen, om geene radherijën of andere ongelden zullen mogen lastig gevallen worden. Dat  MACASSER, AMBOINA, enz. 75 5. Dat alle de Gouverneurs en verdere bedienden, tot het Diftriét van Hougly toe, bevolen worden, geenen dubbelen tol te vorderen; maar, volgens gewoonte, als in Suratte, z\ Pr. Ct. tol zullen blijven neemen, en 6. Dat voor den dienst der Compagnie, in het drijven van hunnen handel, volgens het oud gebruik, hen eene plaats in de ftad, en mede eene andere, tot verblijf voor het Opperhoofd, binnen de ftad, of in den tuin zal verleend worden. XXIII. Door den Koning jehaan daarsja, is aan den Surattafchen Directeur, en Ambasfadeur aan het Mogolfche Hof, johan jozua ketelaar, in het eerfte jaar zijner Majefteits regeering, den 14 Redje bul moredjab, in het jaar der Hegira 1123, of 1712, verleend: Wordt niet alleen op nieuw toegedaan, al het geene reeds bij de XVI. Firman , in de agt eerfte Artikelen toegedaan is, maar nog daarenboven: j. Dat bij den in - en uitvoer der goedeV ren, zoo te water als te land, dienende tot gebruik het zij, kleeding, confumtie , lijf behoeften , gemaakt gaud en zilver, koperwerk, juwee- len,  76- REIZE naar SAMARANG, len, allerlei provifie en levensbehoeften, niemand hen om eenigen tol zal mogen aanfpreken. a. Dat wanneer er zijn, die zich van de Compagnie verwijderen, verfteeken of wegloopen, de Regenten zullen gehouden zijn, dezelven te doen opvatten, arrefteeren, en aan de Compagnie weder overgeven. 3. Dat zij door de invorderaars van de Jiefia of hoofdgeld niet mogen aan gefproken worden. 4- Dat het huis van den overleedenen ettabaar chan tot een altoosduurend verblijf voor 's Compagnie's dienaaren gegeven wordt, nogthans met dezen verftande, dat daar aan geene punten en fchutpoorten gemaakt, of groot of klein gefchut daar op gebragt, maar enkel en alleen daar aan gemaakt mogen worden, wooniugen en kamers tot verblijf; aJs mede pakhuizen, tot berging der koopmanfchappen , of wel eenige andere noodzaakelijke reparatiën, en 5. Dat hun niemand, wegens de tien of vijftien paerden, die zij jaarlijks aanbrengen , en den Koning niet waardig zijn, zal mogen lastig vallen. XXIV.  MACASSER i AMBOINA, e»z. 7? XXIV. Door denzelfden Vorst, is aan gemelden Ambasfadeur, ten zelfden tijde, ook verleend: l. Dat de Ecbar Abdaadfche Regenten de Hollanders óm geene radhérijën, ongelden of iets anders, dat in Montaas abaad genomen wordt, zullen mogen lastig vallen; noch de gerechtigheid van de Makelaardij van den / verkooper eisfchen, maar dezelve, naar. gewoonte, van den kooper blij, ven vorderen, rd a. Dat hunne goederen niet in het tolhuis gebragt,; noch van hun , naar óuder gewoohte, iets afgenomen zal mogen worden. Voords worden op nieuw vastgefteld en toegedaan, het eerfte, tweede, derde en zesde Artikel der tweede Firman: . het eerfte Art. der vierde: het zevende der zestiende: 'tlaatfte der zeventiende.: en het derde Art. der drieëntwin» . tigfte Firman. i^bfldbzss 10b otJfir-* es »nr> dbiory XXV. Door denzelfden Vorst is aan meergemelden Ambasfadeur, in het zelfde jaar, verleend, op den 15 der maand Redje bul- mored jab: De op nieuw bevestigde vastftelling van het  78 RÈIZÊ naar SAMARANG, het tweede Art. der tweede: het laat* fte der zeventiende, en het eerfte der drieën twintigfte Firman* XXVI. Door denzelfden Vorst is aan meergemelden Ambasfadeur, in het zelfde jaar, den 17 Sabaan mede verleend: 1. Dat de koopmanfchappen en andere goederen, welke de Hollanders in Agra, Delly en andere plaatfen negotieeren en over de Provintie Amed abaad afbrengen , zoo min als van de lijnwaaten en andere goederen, die zij in die plaatfen én in Cambait, Panera, Doltha, Brodera, Brootchia en andere plaatfen inkoopen, en naar Suratte vervoeren, volgens het gebruik, geen tol zal mogen gevorderd worden, omdat dezelven daar van eerst bij den invoer in Suratte tot si Pr. Ct. betaald wordt. a. Het eerfte en derde Art. der tweede Firman: het eerfte der vierde : het vierde en zevende der zestiende; het laatfte der zeventiende, en het tweede Art. der drieëntwintigfte Firman worden bevestigd. 3. Dat de bedienden, Regenten, Jagiertdaars, en anderen, ftaande onder het Gou*  MACASSER, AMBOINA, ikt. 79 Gouvernement van Amed abaad, bij de opbrenging der goederen, hen geene verhindering zullen mogen toebrengen. 4, Dat van hunne goederen, dienende tot confumtie en kleeding, zoo te water als te lande aangebragt wordende, niets zal worden genomen. 5. De bevestiging van het zesde Art. der tweede: het zevende der negentiende , en het derde Art. der drieëntwintigfte Firman. XXVII. Door denzelfden Vorst, is aan meergemelden Ambasfadeur ketelaar verleend, in het zelfde jaar, den 14 Redjebul moredjab. 1. Niet alleen de vernieuwing van al het geene reeds bij de negentiende Firman , in de zeven eerfte Artikelen is toegeftaan ; maar ook daar en boven. a. Dat de Regenten van Patna, Amed abaad en andere plaatfen, gelegen aan de rivier de Ganges, tot Hougly, de Hollanders oin geen tol van de goederen, die zij te Bahaar inneemen , en te water of te lande naar Hougly vervoeren > zullen mogen lastig  So REIZE naar SAMARANGV tig vallen; dewijl dezelve tot 21 Pr, Ct. op Hougly genomen zal worden' 3- De bevestiging van het tweede Art. der drieëntwintigfte Firman. 4- Dat bij den inkoop van falpeter, . amphioen, lijnwaaten, fuiker en andere goederen de vast gefielde tol van H Pr. Ct. te Hougly zal genomen en van de Compagnie niets meer gevorderd, of dieswegens eenige moeilijk* heid zal mogen aangedaan worden. 5. Dat de Regenten en de Wachters op de wegen, de Hollanders, bij het gaan en komen, om geeneradherijën, of ongelden der wegen zullen mogen aanfpreeken of hinder toebrengen. 6. Dat de vaartuigen en gemagtigden van de Compagnie met Pasfen van uen Directeur in Bengalen voorzien zijnde, en gelaaden met goederen, om te koopen en te verkoopen, allerwegen in 's Konings landen niet zullen mogen worden geprest: ook niet door de Fausdaars , Inkomstvorderaars, Landvoogden en Strandwachters, bij den in - en uitvoer, aangehouden of iets afgevorderd mogen worden. 7. Dat  MAC ASSER, AMBOINA, enz. 8t 7. Dat omtrent het invorderen der fchulden van de weevers, verwers en anderen, de Regenten aan de bedienden der Compagnie de behulpzaame hand* zullen moeten bieden, en niet mogen verhinderen, zoodanige dienaars, makelaars enz. in hunnen dienst of negotie te gebruiken als zij zelf begeeren. 8. Dat de Gouverneurs en Regenten op alle plaatfen de gemagtigden van de Compagnie vriendfchap zullen bewijzen, ten hunnen opzichte partijen hooren en goede Juftitie doen. 9. Dat het huis van den overleedener» nour allachan, gelegen in de ftad Patna, tot een geduurig verblijf van 's Compagnie-s dienaaren gegeven is, onder voorwaarden nogthans, van daaraan geene punten of fichutpoorten te bouwen, of groot of klein gefchut daarop te brengen; maar alleen daaraan te maaken, wooningen tot verblijf, en pakhuizen tot berging der koopmanfchappen, mitsgaders de nodige reparatie. XXVIII. Door denzelfden Vorst is aan den dikwijls gemelden Ambasfadeur keteII. Deel. F laar  8a REIZE naar SAMARANG, laar, in hetzelfde jaar, den 11 der maand Redje - bul mored jeb, nog verleend: Eene bevestiging van het derde Art. der zesde Firman : het tweede en derde der drieëntwintigfïe: het vijfde en zevende der zevenëntwintigfte, en de gift in de eenëntwintigfte Firman vermeld: ook dat niemand hun verbieden zal, zoodanige perfoonen in hunnen dienst te neemen, als zij tot den handel gebruiken willen. XXIX. Door den Koning mhamet sja, ten tijde van den Surattafchen Directeur pieter lourens rkoon, in het jaar zijner Majefteits- regeering, der Hegira l i 40, of 1729, mede verleend : j . Dat alle Firmans, door de voorige Koningen van tijd tot tijd, omtrent het neemen der tollen van de Hollandfche koopmanfchappen, als anderfins gegeven, in hun geheel ftand zullen grijpen , en dat niemand iets meer van hun zal mogen eisfchen. 2, Dat den Directeur van Swatte toegeftaan wordt in Jengie bender, binnen de buiten - ftadsmuuren van Suratte, aan den rivierkant, grond voor zijn v eih  MACASSER, AMBOINA, enz. 83 eigen geld te kooperi, en aldaar, tot berging der koopmanfchappen, eene plaats te mogen maaken, zonder dat hem iemand hierin verhindering zal toebrengen. Dit bovenftaande is de zaaielijke inhoud der verleende Firmansaan de Compagnie, die door ordre van den Heer jan schréuder, Directeur van Suratte, en naderhand ordinair Raad van Indiè', geduurende zijn beftuur, uit de Perziaanfchetaaie naauwkeurig in het Hollandsch zijn overgezet. Men ziet daaruit, hoe 's Compagnie's handel in het Hindoftanfche met zulke uitneemende voorrechten, van tijd tot tijd, is begunftigd geworden, even als of zij, ja meer dan als of zij inboorlingen en 's Vorsten eigen onderdaanen waren, dié hun ten eenemaal in zijne befcherming neemt, té* gen de knevelarijen zijner Stedehouders, Regenten enz. enz. Hij doet afftand, ten opzichte der Compagnie , van het zoogenaamde droit d'aubaine, dat hier mede ftand grijpt; alle gefchillen, die tusfehen hun mogten ontdaan, onttrekt hij den Rechter van de plaats, laat de beflisfing daarvan aan hun zeiven over, en bevrijdt hen van allen geloofsdwang. Het is echter zeker, dat verfcheiden dier voorrechten nu en dan eenige inbreuken hebben F a ge-  84 REIZE naar SAMARANG, geleeden, en van daar komen die menigvuldige herhaalingen van fommige Artikelen in de Firmans, die ook niet onduister, de op losfe fchroeven ftaande magt der Mogolfche Vorsten, ten opzichte hunner onderdaanen, aanduiden. En vermits geen dezer Vorsten, geduurende een tijdperk van honderd elf jaaren, waarin deze gunstbrieven zijn verleend, op eene wettige wijze aan de Regeering zijn gekomen, maar alleen omdat zij den langden dégen hadden, zoo fchijnt het, dat de regeerende Vorst, de Fir■mans, door zijn voorzaat verleend, voor zich van geene verbindende kracht gerekend, en.de Compagnie zich ook niet zeker heeft geoordeeld, voor dat dezelven bij een nieuwe Firman van hem bevestigd werden: en vermits bij alle Oosterfche Vorsten, en bijzonder aan dit Hof, niets zonder aanzienlijke gefchenken.kan verkree' gen worden, zoo zouden deze vergunningen de Compagnie ondraaglijke kosten hebben veroorzaakt, indien tot haar geluk de Vorsten nietveele jaaren achter den anderen, hadden geregeerd, waarvan sha jehaan en zijn zoon aureng zeeb, ruim eenëntagtig jaaren het. roer der regeering hebben in handen gehad. Hoe dierbaar en van het allergrootst aanbelang de Heer schréuder dezelve in zijn tijd ook heeft .mogen rekenen, zijn zij thans echter van weinig gewigt meer, daar de Mogolfche Vorst  MACASSER, AMBOINA, enz. 85 Vorst geen magt, zelfs over zijn eigen perfoon meer heeft, dan de dwinglandij der Engelfchen daaraan wil toekennen; of fchoon zij wel ernftig beloofd hebben , ons die te guarandeeren, waarvan wij hier onder nader fpreeken zullen. F 3 ZE-  86 REIZE naar SAMARANG, ZEVENDE HOOFDSTUK. De voornaamfle Comptolren, weleer onder Suratte behoorende. De voornaamfle Comptoiren, die te vooren onder de Surattafche regeering behoord hebben, waren: Perfië, Mocha, Wingurla, Agra, Amed-abaad, Cambait, Brootchia, Brodera, Chirgees, enz. Er het fchijnt mij toe, zegt de Heer screuder, in zijne Memorie, aan den Heer pbcock, deszelfs opvolger in de Surattafche regeering , dat vooral de Compagnie op Ceylon of deMallabaar, eenige vastigheid kreeg, Suratte de hoofd- en ftapelplaats was van den geheelen handel, die in dezen geheelen Indifchen zeeboezem gedreven werd; maar dit heeft niet lange in dier voege plaats gehad, Suratte is zeer fpoedig in magt verminderd, en dit zal het klaarfte blijken, wanneer wij de gefteldheid van ieder Comptoir op zich zelf een weinig nader zullen inzien, Perfië of Gamron, in den jaare 1622 opgericht zijnde, is in het jaar 1633 reeds tot een hoofd Comptoir gemaakt, en direct onder Ba- r, w téh  MACASSER, AMBOINA, enz. 87 tavia geplaatst; men heeft van hier (Suratte ) wel naar Batavia gevaaren en de ongelden daarvan op de lasten van Suratte gebragt, maar dit heeft in den jaare 1670 voorde laatfte reis plaats gehad, en vervolgens is dit Comptoir onder Gamron gefteld. Mocha werd in 't jaar 1620 tot een vast Comptoir gemaakt, na dat aldaar te vooren reeds tweemaal fchepen waren aangeweest om te handelen: het is dikwijls opgebroken en weder herfteld; doch in den jaare 1686 is het al mede onder Batavia gefteld. Wingurla moet in het jaar 1655 opgericht zijn; doch is ook al in den jaare 1677 van de Surattafche dircétic afgenomen, en bij hetCommandement van de Mallabaar gevoegd. Agra is in den jaare icao opgericht, doch in 'tjaar 1716 opgebroken, en wel zoodanig, dat alle Europeefche bedienden, Effeften enz. van daar genomen en Hechts drie of vier Inlanders aldaar gelaaten zijn, om de Logie te bewaaren, ten einde aldaar altoos weder posfesfie van te kunnen neemen, wanneer zulks fomtijds nodig mogt worden geoordeeld. Amed- abaad is in den jaare 1613 opgericht, doch in 'tjaar 1744 mede opgebroken, op dien zelfden voet als Agra. Brootchia is in den jaare 1617 opgericht, en wordt tot heden toe aangehouden; echter met weinig omflag, zoo dat daar maar één OnderF 4 koop-  88 REIZE naar SAMARANG, koopman en één Boekhouder, als Facloors, ' zich ophouden, die eenige inlandfche bedienden onder zich hebben. Chirgees en Brodera zijn mede in den jaare 1620 opgericht, als mede Cambait, hoewel ecnigen tijd te vooren , of eigcntlijk in 'tjaar 1617;' maar deze drie zijn 'ook al, voor het jaar 1670, weder in het geheel verlaaten , offchoon men , uit gebrek der nodige papieren, het rechte jaar niet bepaalen kan. Dus zijn van alle deze Comptoiren, de'voornaamfte, gelijk Gamron, Basfora, Mocha Wingurla, van de Surattafche directie afgenomen ' en op zich zelve of onder anderen gefteld: de overigen zijn wel bij 5Wfó gelaaten, en worden ook als nog daar onder gerekend,. maar hun getal is echter zoodanig verminderd, dat men Brootchia alleen maar, als in wezen gebleven kan aanmerken; terwijl alleen flechts de naamen' van Agra en Amed-abaad bij de boeken bekend flaan, en de ongelden, die jaarlijks voor dezelven gegeven worden , geheel onnodig: wezen zouden, ware het niet wegens de Logies, die de Compagnie aldaar heeft, ten einde niet te fchijnen, ftilzwijgende de bezittingen aan anderen overtegeven. Tot dus verre gaat de Memorie van den Heer schreudir. Suratte is dus met recht altoos als een der voordeeligfte Comptoiren • gerekend , die de Maat-  MACASSER, AMBOINA, enz. 89 Maatfchappij in. Indiën bezeten heeft; de goederen,, die ztj .er ter markt bragt, door de weelde der- Moorcn van de eerfte noodzaaklijkhcid geworden zijnde, gongen gretig, van de hand, en dewijl zij daarvan alleen meester was, behaalde zij zoodanige prijzen als zij zelve maar begeerde of naar mate zij goed vond, veel of weinig daarvan aantebrengen. In de aanwijzing van de winften 'der Surattafche directie, geduurende eenen tijd van omtrent tagtig jaaren, beginnende met het jaar. 1662—1663 èn eindigende met de jaaren 1749 — 1750, door den Heer scüreuder, achter deszelfs Memorie, aan :den Heer pecock, gevoegd, vind ik, dat in het eerfte tiental jaaren 1662—1663, tot 1673—1674, waarvan dë' winften, in de jaaren 1671 —1672, en 72 — 73 niet hebben kunnen berekend worden, vermits de boeken van die jaaren vermist werden, dar het eene jaar door 'het ander 520!; Pr. Ct.-op de fijne fpecerijen zijn behaald, eh in geld daarop alleen / 334560 .-9:8 gewonnen is. En van 1688—16891011697—1698, 850&Pr. Ct., of in geld ƒ 509464 : 1 : 2, geduurende welke : laatfte tien jaaren jaarlijks ' nog. ƒ a55929 : 3 : 5 °P de andere koopmanfchappen. zijn behaald, offchoon maar met 59/3 Pr, Ct. winst. ; Doch deze voordeden zijn na dien tijd allengs-, F 5 kens  9o REIZE naar SAMARANG, kens verminderd: de winften op de fpecerijërj Pr. Ct. gewijze gerekend, zijn wel vermeerderd, zoo dat zij zelfs eensin'tjaar 1731 I732 tot 2400 Pr. Ct. klommen, doch de vertier is daar tegen weêr zoo gering geweest, dat, geduu.rende de tien jaaren, waarin dit voorviel, of van 173o — 1731 tot 1739 — 1740, de winften daarop in geld, het eene jaar door het ander, naauwlijks | gedeelte van hetvoorige bedraagen konden. De groote vermindering der winften, onder het laatfte beftuur, die nog de helft niet te vergelijken zijn met die van den Heer senf en waar tegen de lasten maar zeven duizend guldens verminderd zijn, is wel voornamelijk toe te fchrijven aan de inlandfche onlusten, waar door het vervoeren, der goederen grootlijks is belemmerd geworden , en nog heden belemmerd wordt; ook aan verval van Suratte zelve; als mede aan het gering getal fchepen, welken derwaards van Batavia worden opgezonden, het geen zich fomtijds tot flechts één fchip bepaalt. Dit verval van Suratte is voor eerst een ge^ volg van de genoegzaame vernietiging der magt van den Mogolfchen Vorst, Waar door veele irifendfche volken en Radja's en bijzonder de Maretthas, het hoofd hebben opgeftoken, het Mogolfche juk afgefchud hebben en fouvereinen op zich zelf geworden zijn, en zich, al het geene hunne landen doortrok, toegeëigend hebben, of zoo  MACASSER, AMBOINA, enz. 91 zoo dit nog al niet gefchiedde, zwaare geldfommen, onder den naam van tollen, den kooplieden afgeperst, en zelfs, zoo als hier vooren reeds gemeld is, Suratte onder contributie hebben gebragt. Ten tweeden, de nabijheid van Bombay, dat daar en tegen hoe langer hoe meer begint te bloeijen, vermits de uitvoer aldaar in het geheel is vrijgefteld; de buitenkooplieden worden er niet gedrukt, maar begunfligd en aangemoedigd; zelfs wordt hun , zoo te water als te land, alle mogelijke zekerheid verfchaft, en dewijl deze plaats, buiten dat, nader bij het Deccafchc gelegen is dan Suratte, moet men ook voornamelijk daar aan toefchrijven, dat de ganfche handel yan dat rijke landfchap zich derwaards begeven heeft, waar van Suratte anders de voordeden genoot. Ten derden, de oppermagt, welke dè Engelfchen, federd de laatfte omwenteling in Suratte, zich hebben aangematigd: de hoogmoedige en willekeurige handelingen dezer Natie maakt de kooplieden wars om iets te onderneemen, en de capitajisten bevreesd om hunne gelden op intrest uittezetten en in den handel te doen rouleeren. De flukken toonen klaar genoeg aan, dat, aoo zij den handel niet naar hun zin en ten voordeele van , hunne, bijzondere beurzen kunnen fchik-  P2 ■ REIZE naar SAMARANG, fchikken zij denzelven alle verhinderingen zullen trachten toetebrengen, die eene despotieke magt hun aan de hand geeft. Ik zelve heb daar van de ondervinding gehad, toen de Chef der Engelfchen, en het Raadslid slTTONï de„ Nabab aan alle inlandfche kooplieden deeden verbaden, dat. zij geene mijner aangebragte negotie-goederen en bijzonder geen fuiker, van m) zouden koopen, ten einde mij te dwingen dezelve voor zoodanig eenen. prijs afteftaan als zij er- voor wilden geeven, waartoe zij de eerfte perfoonen onzer directie mede hadden overgehaald, -,en einde deze hetzelve insgelijks aan s Compagm'e's Makelaars, die anders de grootile kooplieden zijn, zouden verbieden. Door deze en meer andere onrechtvaerdige of laat mij liever zeggen, despotike wegen-, ver' valt de handel in deze eertijds zoo bloeijende koopftad, welke met recht voor de grootfte van Indien gehouden is, van dag tot dag; en dit komt ook, naar allen fchijn, met de geheime oogmerken, welke de Regeering van Bombay heeft zeer wel over een, om dus, door de kwellingen' en moeilijkheden, die den kooplieden hier aan gedaan worden, hen naar Bombay■ te trekken: want het is anders onmogelijk met de regelen van een eenigfins wijs beftuur overeen te brengen, dat men zoo veele ongehoorde af knevelingen op een ondergefchikt comptoir zou toe- laa-  MACASSER, AMBOINA, enz. 03 Iaaten, waarvan zij, om d« nabijheid, geene onweetenheid kunnen voorwenden, indien andere uitzichten hen daartoe niet aanfpoorden. De.Heer Directeur senf, dit in aanmerking neemende, viel op de gedachte, of het voor 'sCompagnie's belangen niet beter ware, eenige poogingen aantewenden, om nabij of omftreeks Bombay, eene plaats in bezit te krijgen, alwaar zij zelve de Deccafche kooplieden gerijven konden , en hen dus van de Engelfchen aftetrekken. Die Heer liet dit niet Hechts bij eene enkelde gedachte berusten , maar onderzocht, wat hij daaromtrent zou kunnen uitwerken , wanneer zich daartoe eene gefchikte gelegenheid aanbood , waartoe het volgende aanleiding gaf: Een zeker Zuidlander r.anass01 a. sinay genaamd, langen tijd op Bombay , als geniagtigde van den Vorst der Maretthas, ma durauw, zich opgehouden hebbende, werd, omtrent 't jaar 1767 aldaar kwalijk gehandeld, en uit dien hoofde eenig misnoegen, tegen de Engelfchen ;opgevat hebbende, fchreef hij een brief aan den Heer sene , waarbij hij zich niet alleen over hun hoogmoedig gedrag beklaagde,, maar ook tevens, te kennen gaf, du cv. nu gelegenheid was om dat geene te bereiken, 't welk de Holiandfche Compagnie reeds voor langen tijd gezocht had , namelijk, de oprichting van een comptoir te Basfyn of daar omftreeks,. en dit gaf  04- .REIZE naar SAMARANG, gaf gelegenheid tot eene onderhandeling: al het welk breeder te zien is in een copie extraft van deszelfs Memorie, van § XV. tot § XVIII. ingefiooten, en in de daar aangehaalde Bylagen. Te vooren had die Heer zijne gedachten Iaaten gaan over fommige plaatfen in de Golf van Cambaye, en bijzonder op Goga, werwaards hij, in den jaare 1765, eene commisfie zond, die, onder fchijn van een plaiziertogtjen te doen, de plaatfen daar omftreeks en het eiland Peram opnamen; doch dit had geen gevolg, vermitsmen nergens eene zekere legplaats voor de fchepen had gevonden: ook waren er andereomftandigheden , waardoor men er niet fterk op aandringen kon (*). ö Doch, alvoorens ik hier van afftappe, moet ik aanmerken, dat, hoe groot het vermogen der Engelfchen ook zij geweest, zij echter nooit meester van het Kafteel, of in Suratte zoo magtig zouden geworden zjjn, indien zij den Heer t * * *, te dier tijd Directeur van onze Compagnie aldaar, niet overgehaald hadden, dit werk Hechts aantezien, en zich ten eenemaal ftil te houden. Verwonderlijk moet het echter iemand voorko¬ rt) Zie deswegeas bet Rapport, den 19 Novcm. 1763 ingediend.  MACASSER, AMBOINA, enz. n komen , dat een man van veel verftand, zoo als men zeide dat gemelde Heer bezat, geen gebruik heeft gemaakt van de aanzienlijke magt, die hij op dien tijd, zoo in fchepen als volk, had, waarmede hij genoegzaam alleen in ftaat was, om de oogmerken der Engelfchen te doen mislukken, al had' hij zelfs voor zijn Meesters het Kafteel niet in bezit willen neemen, dat hem aangeboden werd, zonder de minfte vrees, dat er eenig bloed zou vergooten worden; want dit zou op deze wijze in het werk gefteld zijn geworden: • 'sCompagaie's Makelaars mantchergi én govenram, die beide nog in leeven waren, en het mij zelve verhaald hebben, zouden, onder het een of ander voorwendfel, binnen in het Kafteel in arrest worden gebragt, en de Heer ■r*** zou daarop een fterk Commando volk derwaards zenden, om dezelven, als 's Compagnie's dienaaren, te reclameeren en terug te haaien, welk volk dan, volgens affpraak, tot dat einde in 'tKafteel gelaaten zijnde, zich terftond van hetzelve zoude meester rhaaken. Niettegenftaande dit, overreedde de Engelfche Chef spencer den Heer t*** om ftil te zitten, het zij door groote beloften of door andere middelen: en de waarheid daarvan fchij'nt zoo klaar te blijken, ook uit de publieke papieren van dien tijd, dat men op de bijzondere be- rich-  96 REIZE naar SAMARANG, . richten van 's Corapagnie's Makelaars en alle holanders van aanzien niet eens behoeft acht te Haan; want was dit niet waar, wat zou spencer dan toch bewoogen hebben, voor het aangaan van de expeditie, en wanneer hij reeds aan het hoofd der troupen flond, uit eigen vrijen wil, bij den brief van den 18 February 1759, 0p het krachtigfte te guarandeeren alle de voorrechten, zoo wel van de Compagnie als van de particulieren, indien men zich onzijdig hield. En wat zou den Heer t* ** bewoogen hebben, bij zijn antwoord van den 20 derzelfde maand, niet alleen herhaalde verzekeringen van vriend* fchap en onzijdigheid te geven, maar ook mee uitdrukkelijke woorden te verklaaren , dat hij reeds voor langen tijd ordre gefteld had , dat niemand zijner onderhoorigen den Engelfchen redenen van offenfie geven, veel min tegen dezelven vijandelijk ageeren zoude; als mede dat hij al voor eenige dagen, met de meeste van fl Compagnie's bedienden, zich naar de Werf had begeven, om te beter verzekerd te zijn, dat noch de Gouverneur van het Kafteel noch iemand anders eenig gebruik van 's Compagnie's territoir en ge'fchut zoude kunnen maaken: en anders kan men ook geen denkbeeld maaken, zoo de Heer t*** niet met vol genoegen deze onzijdigheid beloofd heeft, waarom dezelve de herhaalde aanbiedingen van de hand geweezen heeft, die de Gou- ver-  MACASSER, AMBOINA, enz. 97 verneur van het Kaneel, eerst in het particulier, en daarna mondeling gedaan heeft, zoo als te vooren verhaald is, vervolgens in het openbaar en fchriftelijk, om het Kafteel, tot fpijt van de Engelfchen, in handen van de Hollandfche Compagnie te willen ftellen; want de redenen die hij, bij een fecreeten brief van den 10 Maart 1759, van die weigering geeft, en die voornamelijk beftaan in de vrees, dat de Gouverneur van het Kafteel zekerlijk van zijn Meester geene qualificatie had tot die negotiatie, en dat, als men het Kafteel nu overnam, de Engelfchen dan ten minften vergoeding der gemaakte oorlogskosten eisfchen konden, of bij weigering van dien tegen ons ageeren en fomtijds dwingen zouden, hec met fchande te verlaaten. Deze redenen toch, kunnen geenfins opweegen, tegen den daar tegen overftaanden grondregel, dat men in zaaken van de uiterfte aangelegenheid ook het uiterfte moet waagen, om niet onder de magt van mededingers te geraaken. Men is dus van oordeel, dat in dit geval een klaarblijkelijk abuis plaats gehad heeft, dewijl het anders onmogelijk is, te gelooven, dat de HeerT ** *, van het voorneemen der Engelfchen zoo lang vooraf verwittigd zijnde, geen de minfte tegenkanting zoude hebben gedaan, te meer, omdat hij in dien tijd een fterk guarnifoen van moedige en tegen de Engelfchen verbitterde fol- II. Deel, G daa-  98 REIZË naar SAMARANG, daacen had, benevens een goed getal Europeefche zeevaarenden. Met recht hadden dan de onze, als eene belooning hunner toegeeflijkheid, kunnen verwachten , dat die fchriftelijke verzekeringen, die de Engelfche Chef spencer, op ordre van den Raad van Bombay en daarna van dien Raad direét had gedaan, om namelijk ons bij de verkreegen voorrechten der Mogolfche Vorsten te maintineercn, en niet te dulden dat daarin eenigen inbreuk gemaakt wierde , met fpreekende daaden zoude achtervolgd worden. Doch niets minder dan dit volgde er op die fchoone beloften en verzekeringen, die flechts hadden gediend om een al te ligt vertrouwend Gouverneur in flaap te wiegen. Zij begonnen zelfs al vroeg hunne genegenheid te toonen, om onze voorrechten, zoo niet nutteloos te maaken, ten minften te doen verminderen; want meergemelde spencer was zoo dra niet in de geruste bezitting van het Kafteel gefteld, of hij gaf aan de onzen reeds ftof tot klagen, gelijk uit eenige brieven blijkt, door den Heer t*** zelve gefchreven. En hodges, mede een Engelsch Chef, is de paaien van billijkheid nog veel verder te buiten gegaan; want, gebruik maakende van het onvermogen van den Direcfeur drabbe, zocht hij de eer, de achting en het welzijn van de  MACASSER, AMBOINA, enz. 99 de Compagnie, op eenmaal onder den voet te werpen; want het was alleen door zijn toedoen en befchikking, dat de ftads Gouverneur, in het jaar 1762, onze bedienden door eene langduurige bezetting met geweld gedwongen heeft, niet alleen eene zeer groote fom in contant geld te betaalen, maar ook boven dien aan de fchandelijkfte voorwaardens, die ooit bedacht konden worden, te onderwerpen. Alle de beledigingen optehaalen, welke door deze Natie aan de onze, fcderd dien tijd tot heden toe, zijn aangedaan, en welk eene moeite het aan de onze gekost heeft, om haare toeftemming te verkrijgen, ten einde de toerusting der Compagnie uit de ftad op de Werf overtebrengen, de aankomende goederen te losfen, en dezelven aldaar optellaan, niet tegenftaande den inhoud van het tweede Art. der negenëntwintigfte Firman, welks inhoud, benevens alle de andere verkreegen voorrechten, zij zoo plegtig beloofd hadden te zullen guarandeeren, en waarop men zich vruchteloos beriep; als mede omtrent de reparatie van het kruidhuis cp de Werf, fchoon de Gecommitteerden van hunne «ijde gezonden, om hetzelve te infpeéteeren, de noodzaaklijkheid daarvan getuigden: de verpligting, waar onder zij de Compagnie wilden brengen , om haare goederen die verzonden moesten worden, door hunnen Tolman te Iaaten chiapG 2 pen,  ioo REIZE naar SAMARANG, pen, nevens die welke er van de ilads Gouverneur werd opgezet, welke laatfte van oude n> den alleen daartoe was gerechtigd geweest, zonder dat de Gouverneur van het Kafteel zich daar immer mede had mogen bemoeijen, 'tgeen, zoo de onze dit niet tot het uiterfte hadden tegengegaan, eene direfte fubordonnatie aan haaren wil zoude hebben te weeg gebragt: de dwang, die price oeffende, om de aangebragte particuliere imker der fchepelingen voor eenen zeer geringen prijs te koopen, 'twelk hedendaags nog plaats heeft, zoo^ als ik hier vooren verhaald heb, dat mij gebeurde: de geweldige handelwijze, waarop hodges de goederen van den gedeferteerden Equipagie-opzichter klinkaert, welke hij te gelijk met zijn perfoon in befcherming genomen had, niet alleen deed reclameeren, maar, bij weigering van die te Iaaten volgen, een Vaandrig met een fterk Commando dervvaards te zenden, 'sCompagnie's zegels, waarmede die goederen verzegeld waren, door een Onder-officier te Iaaten affcheuren, en dezelven van daar te Iaaten af haaien : de mishandeling, onze Makelaars aangedaan, tot fchending van het recht der Compagnie, onder welker proteclie en in welker dienst zij waren, die dus aan niemand dan aan den Direcfeur en den Raad onderworpen waren: en de verregaande mishandeling den onzen, in 'tjaar 1773, jn de Brootchiafche Logie aangedaan .  MAC AS SER, AMBOINA, enz. ioi daan, waarbij zij zich niet ontzien hebben, 's Compagnie's kisten, kasfen, pakhuizen enz. open te breeken, onze Logie met gewapend krijgsvolk te bezetten, en de bedienden in arrest te houden: alle deze beledigingen, zeg ik, inhetbreedete verhaalen, zoo als dezelven bij 's Compagnie's papieren geboekt zijn, en van welke mij nog meer verzwaarendeomftandigheden verhaald zijn, zouden den weinigen tijd, mij nog overig, om Hechts het voornaamfteaanteteekenen, geheel wegneemen; deze ftaaltjens zijn genoegzaam, om daaruit de hoogmoedige en geweldige handelingen eener Natie te zien, wier ingewortelde haat tegen de Hollanders al te zeer bekend is; als mede de droevige omftandigheid, waarin onze Compagnie , ter dezer plaatfe en in Bengalen zich bevindt. Het ware tewenfchen, dat zij van andere plaatfen, alwaar wij het recht in handen hebben , of, mogten geweerd worden, of dat hun handel, niet'ten nadeele van den onzen, zoo door de Compagnie als door bijzondere perfoonen werd voorgetrokken. G 3 AGT-  ïoa REIZE naar SAMARANG, AGTSTE HOOFDSTUK. Befchrijving der Marrettkas. Ik heb hier boven meermaalen van de Maret thas gefproken, en de invloed, die deze volken op de Hindoftanfche zaaken tegenwoordig hebben, verdient, dat wij hen wat van nader bij kennen leeren: het volgende is mij daarvan ineen Engelsch^Werk voorgekomen: „ De Maretthas hebben, zoo veel men weet geen gefchreven gefchiedenis, en naauwelijfc eene ruuwe overlevering van hunnen voorigen Haat; dus is het niet wel mogelijk een volledig verflag van dit groote volk te geven , hetwelk zich nu eens te famen heeft neérgezet, dan weder verftrooid is geworden, doch zich nu wederom door alle de deelen van het Mogolfche Rijk op nieuw verzameld heeft. Dit volk heeft van onheuglijke tijden zijn bezittingen gehad ten noorden van Delly, waar van een groot gedeelte nog door hun beheerscht Wordt. De geenen onder hun, die van daar verdreeven zijn en zich in het bergachtige gedeelte van het Deccafche ter neder hadden gezet, alwaa A V-  MACASSER, AMBO IN A, enz. 103 aureng ze eb meer dan twintig jaaren in vruchtelooze onderneemingen doorbragt om hen ten onder te brengen, hebben federd dien tijd den oorlog gevoerd met alle des Mogol's Gouverneurs, en veele vredes - contracïen met hun gemaakt, die zij niet langer onderhielden dan zulks met hun belang overeenkwam; ook zijn er onder hun zelfs geene geringe revolutien voorhallen, en het geen nog het vreemdfte is van allen, is dat hunne tegenwoordige Regeerers Braminen of Priesters zijn, die, fchoon bij de rechte Maretthas gehaat, échter om de betaahng zich bij hun voegen. Hun Radja of Vorst wordt voor een heilig gehouden, als een foort van Afgod opgeflooten en ten laste van het algemeen onderhouden. De uitvoerende magt berust in eenen anderen tak van zijn geflacht, ten minften zulks had aldus plaats opdeM^W^kust' echterheett hierin eenige verandering plaats gehad, door de flegte handelwijze van twee Braminen, waarvan de eene genoemd werd pelagee' en de andere budgeroüw: pelagee' regeerde m het Gufurattafche en budgeroüw in het land zuidwaards daaraan gelegen. De zoon van dezen Iaatften, die hem is opgevolgd, is op de kust van Coromandel bekend onder den naam van balazerow, en op de Mallabaarfche kust, bij dien van nanna, zijnde dit G 4 de  104 REIZE naar SAMARANG, de titel waardoor het hoofd van de Remerin»- even is, wordt de eerti tel p-egeven van Ram Raja of Sha Raja Jtel Se Alle deze naamen, welke onverfchillig door fp ld worden veroorzaaken geene kleine nJe 1'jkhe.d voor den geenen die de gefchriften omtrent deze volken , begeert te Len ook -et men wel in acht neemen, dat w „Lr Schnjvers fpreeken van Sattaarah als d hoofd ftad van het Maretthafche land, dat Poola (ot -ent honderd Engelfche of ruim 22 Duitfche m en in het n 7 « r, "twintig WPn ^ ^ ^ ° Van ge¬ legen) de refidentieplaats is van denBramin, hun betXde' dMr;Ile ^ de W betreffende, worden afgedaan *etvierdegedeeheLinJ*™t ^ J- of Gouverneur, hetwelt aan dk van Is een cjns hetaald werd, en 'twelk heden „ , I nog g d ,oo veel zij maar krijgen iunnen. Ef^d neer er een.ge „alaatigbeid in de betaaling pla« heeft verbeelden zij 2ich de o.iteheteenof.udervoo^,!^ naam  MACASSER, AMBOINA, enz. 105 naam van billijk geven, eenen nieuwen inval te doen en hen krijgsvolk op het lijf te zenden. Het moet aan elk vreemd voorkomen, dat, daar deze Maretthas Braminen en zeer naauwgezette betrachters van den Jentijffchert godsdienst, en de leer der zielsverhuizing zijn, zoo dat zij zelfs het fchadelijkfte gedierte, dat om hun heen zwerft, niet zullen dooden , zij zonder eenig bezwaar hunne zwaerden gebruiken, tot verdelging van hunne natuurgenooten; doch hier tegen hebben hunne Priesters een huismiddeltjen uitgedacht, zij offeren met de allerplegtigfte ceremoniën een buffel, en door deze heilige plegtigheid worden zij los gemaakt van de verpligting, om, even als het overige volk, op hun hoede te zijn, om eenig leevend fchepfel te dooden. Men moet hier in het oog houden, dat de Maretthas, van welken hier gefproken wordt, alleen een Corps Cavallerij vrijbuiters, uitmaaken, die zich, onverfchillig aan wien, flechts aan den hoogstbiedenden, in foldij overgeven. Het gemeen heeft geene andere kleeding als een tulband en een gordel * in plaats van een zadel gebruiken zij een foort van een kusfentje of matras. Zij zijn fchrikverwekkend door hunne fabels en noodlottig voor de troupen die eens uit malkander zijn geraakt. G 5 Schoon  io6 REIZE naar SAMARANG, Schoon zij niet geheel zonder eenigen handel of handwerken zijn, hebben zij zich voornamelijk verrijkt door hunne rijke en aanzienlijke nabuuren aan zich cijnsbaar te maaken. Men zou hier met reden kunnen vraagen: waarom deze magtige Staaten zich daartoe Iaaten noodzaaken, en welke verzekering zij hebben, dat deze losbandige plunderaars hunne beloften houden, en niet geduurig hunne eisfchen vermeerderen zullen? de reden daarvan is deze: het is minder kostbaar en een minder bezwaar voor den handel, om eene zekere fom te betaalen, dan zich intewikkelen in het maaken van onbekende onkosten, om eene armée in 't veld te houden en zich tegen eenen zoo zwervenden vijand te verzetten, of hem ten eenemaal ten onder te brengen. En wat aangaat de vrees voor grooter afperfingen, wanneer het hoofd dezer volken eens de Chout of cijns heeft vastgefleld, zal hij niet ligt ondernemen, om met geweld te poogen meerder te krijgen, vermits deze toegeftaane cijns in zijn eigen fchatkist komt, daar integendeel , wanneer hij met geweld op zulk een land aanvalt, de roof meestendeel, onder den naam van plundering, voor zijn krijgsvolk zijn zou, en zijn aandeel ais dan zeer klein zou vallen; behalven dat zij verftandig genoeg zijn om te befeffen, dat een land, het welk door foldaaten verwoest wordt, in langen tijd geen nieuwe cijns kan opbrengen. Dit  MACASSER, AMBOINA, enz. 107 Dit was te vooren, voor het grootfte gedeelte de ftaat van het Maretthafche volk; doch tegenwoordig (1755.) fchijnen zij verfcheiden plannen te vormen, om hunne bezittingen in alle de deelen des lands, en ook langs de zeekust uittebreiden. Reeds hebben zij den Souba of Onderkoning van Deccan verfcheiden groote gewesten afgenomen; zij zijn naar Delly opgetrokken eh hebben een Mogol gemaakt. . Zij hebben wel eens Generaals gehad, dié zich zelven in de afgelegen veroverde landfchappen nedergezet, en hun zwervend leven voor een meer beftendigen en meer geregelden regeerings vorm verwisfeld hebben. Het eenigfte tegenwigt tegen de magt der Maretthas , is een volk van het Noorden, het welk het gebergte van Candahar bewoont, en in Indien het meest bekend is bij den naam vmPattans, doch in het algemeen Agwans wordt genoemd. Aan den anderen kant van het land en onder dien naam hebben zij in den jaare 172a Jfpahan verove'rd: zij zijn Mahomedaanen, maar nog grooter vijanden der Moorfche regeering dan de Maretthas of andere Indiaanen. Zij geven voor, afkomftig te zijn van eene oude volkplanting der Arabieren, die hier in dit land, en wel vier honderd jaaren voor tamerlan zouden aangekomen zijn, en de ftad Mazuli Patnam gebouwd hebben: van daar zouden zij, na  ïo8 REIZE naar SAMARANG, na hunne overwinningen noordwaards te hebben uitgeftrekt, Pat na in Bengalen (of liever Bahaar) gefticht hebben, en eindelijk, na het geheele westlijke land te hebben overftroomd, reeds bezitters geweest zijn van Delly, eer tamerlan voor het eerst in Indien verfcheen. Altijd zijn zij voor goede krijgslieden gehouden , en men befchouwt hen tegenwoordig nog als de beste foldaaten van het geheele Rijk, en het is natuurlijk te veronderftellen dat zij dit geweest zijn, voor dat zij de bewooners waren der noordlijke gebergtens (*). " (*) War in India pag. 791—82. en up en iao.  MACASSER, AMBOINA, enz. 105; NEGENDE HOOFDSTUK. Befchrijving van het bejluur te Suratte. HF ot de beftuuring van 'sCompagnie's belangen, en handel op Suratte, is het bewind toevertrouwd aan eenen Direfteur, even als in Bengalen, welke plaatfen thans de twee eenigfte zijn op welke de Compagnie Directeuren heeft. Voor dezen voerde zoodanig een Directeur alhier eenen grooten ftaat, wegens de denkenswijze der Mooren en Inlanders, die gewoon zijneen ieders vermogen te fchatten en elk een eerbied te bewijzen, naar maate hij grootheid en pracht vertoont,- om deze reden heeft de Compagnie dit niet alleen toegelaaten, maar zelfs de fieraaden van goud, zilverwerk en wat iets meer is, bekostigd, het geen anders zulk een dienaar te zwaar zou vallen om uittevoeren. Op haare kosten werden er een zeker aantal paerden, en zoo ik meen ook, één of twee oliphanten, ceremoniewagens, palankijns, met goud en zilver beflag gehouden, waar van de Directeur zich bediende, wanneer hij in ftatie uitging. ■ Doch thans is dit alles afgefchaft, en de gouden en zilveren fieraaden, zilver tafelfervies enz.  uo REIZE naar SAMARANG, enz. ter waarde van dertig duizend Ropyen, zijn met mijn fchip naar Batavia overgebragt, en er is tegenwoordig genoegzaam geen ftatie overgebleven. De militairen, van welken er voor heen honderd man en nog meer waren, zijn nu tot op één Vaandrig en vijftien of zestien gemeenen verminderd, dé zeevaarenden beftaan uit twee Gezachhebbers op de fmalfchepen en éénen Bootsman bij den Equipagiemeester. Deze vermindering geeft duidelijk het verval van 's Compagnie's handel te kennen, en mogelijk ook wel leen voorneemen,. om allengskens vanhier optebreeken, zonder de Regeering van het land eenig aaniioot te geven, ten einde zij zich daar tegen in tijds niet zouden aankanten, wegens het voordeel dat de Maatfchappij haar nog aanbrengt. Schoon men voorgeeft dat zulks alleen gefchiedt om dit comptoir op eenen anderen voet te brengen, en het direft onder Holland te Hellen, zoo als tegenwoordig met Ceylon en Bengalen plaats heeft, ten welken einde dan ook de eifchen, die jaarlijks hier van Batavia voldaan werden, nu voordaan uit Holland, met een direét van daar naar hcrwaards gedeftineerd fchip, zullen voldaan worden, waartoe dezelve voor den jaare 1778 reeds voor Holland opgemaakt js. Bij  MACASSER, AMBOINA, enz. in" Bij den Directeur is, zoo als op alle plaatfen gefchiedt, een Raad gevoegd, beftaande thans uit den Directeur, als voorzitter, den Opperkoopman en Secunde, den Fiscaal - koopman, en zes Onder-kooplieden, welken echter zonder den Directeur, met den Secunde, als Prefident, den Raad van Juftitie uitmaaken. Behalven dezen zijn er nog verfcheiden Boekhouders en Adfiftenten, die het fchrijfwerk verrichten: een Equipagie - opziener, die den rang heeft van Opper-ftuurman: een Opper-meester in het Hospitaal, en een Difpencier, die te gelijk Boekhouder is. Ook zijn er op Brootchia in 's Compagnie's Logie twee Faftoors, van welken de een Onderkoopman en de ander Boekhouder is; daar te boven heeft de Compagnie verfcheiden inlandfche dienaaren: onder dezen zijn de twee Makelaars de voornaamlTe, waarvan de een een Perziaan en de ander een Benjaan is, welke reeds omtrent dertig en veertig jaaren in die bediening geweest zijn. Door hun wordt de verkoop en inkoop van den geheelen handel der Compagnie gehouden, waarvan zij voor courtage bij het eerfte ilPr.Ct» en bij het laatfte '3? Pr. Ct. genieten: en veeltijds koopen zij alle 's Compagnie's aangebragte goederen voor hun eigen reekening' op; zelfs had-  na REIZE naar SAMARANG, hadden zij het voor dezen zoo verre bij de Directie weeten te brengen, dat geen ander inlandsen koopman naar dezelven een bod durfde doen; doch de Directeur senf, de fchadelijke gevolgen daarvan inziende, lokte zelve alle kooplieden uit om een bod te bieden,- waar tegen zij zich fterk trachtten te verzetten; echter had die Heer wel middelen om hun tot onderwerping te brengen. Niettegenftaande dit, prijst hij hen $'107, alwaar hij zegt, dat de Compagnie nimmer ijveriger of kundiger bedienden of beter kooplieden zal krijgen dan de tegenwoordige Makelaars zijn: (ik zal zijn.eigen woorden gebruiken) „ Dit „ blijkt uit de groote Cargazoenen, die ik jaar„ lijks door. hun toedoen verkocht heb, en uit „ de groote winften die ik daarop behaald heb; „ ja, dit blijkt nog klaarer uit hunne rechtvaec„ digheid, in het nakomen van hunne verbindte„ nisfen, volgens de contracten die ik jaarlijks „ met hun gellooten heb, en waarbij ik, voorna„ melijk ten opzichte van den inkoop voor de „ Compagnie, de voordeeligfte voorwaarden heb „ bedongen die ooit te bedingen zijn: dus durf „ ik mij daarop beroepen, als een echt bewijs „ van de noodzaaklijkheid, om de tegenwoor„ dige Makelaars en Leveranciers in waarde te „ houden; ook geeft het bewijzen van de we- » zen-  MACASSER, AMBOINA, fnz. i i % „ zenlijkheid der verbeteringen, die 'sCompag„ nie's handel, daardoor, geduurende mijn be•„ ftuur, zijn toegebragt;" Wénfchelijk ware het, dat dezelven nog heden op die waarde werden gefchat; doch het tegendeel heeft men mij verfcheiden maaien in vertrouwen geklaagd, hoe zij, door het tegenwerken der Engelfchen, en bijzonder door hunnen Makelaar, welke bij dien geenen, die thans veel van het beftuur naar zich heeft getrokken, worden gedwarsboomd. Te vooren fchijnen het beidén Benjaanen te zijn geweest, welke de Compagnie als Makelaars gebruikte: en aan eenen derzelvert fchijné het erfiijk te zijn geworden, naardien de tegenwoordige Benjaanfche Makelaar reeds de vijfd'é van zijn geflacht is, welke dezen post bekleedt + en wel geduurende een tijdvak van meer dati honderd jaaren. Doch de Heer schréuder, in zijné Memorie aan den Heer pecock, keurt het beter dat zij in Godsdienst verfchillen, öm meer; meester van het fpel te zijn, en opdat er eenè 'mindere vertrouwelijkheid tusfehen hun beiden plaats zou hebben; Ik heb nogthans niet anders kunnen bemerken, of zij gingen zoo vertrouwlijk met malkander om, of zij niet alleen vati eenen Godsdienst, maar zelfs eigen broeders wareri; Wanneer er eenige zaaken bij de Dhér- li. Deei* H baar  Hf REIZE naar SAMARANG, baar of Stads - regenten, van 'sCompagnie's wegen te verzoeken of voortedraagen zijn, gefchiedt zulks insgelijks door hun. 's Compagnie's Wisfelaar is mede een voornaam Inlandsen dienaar, bij wien het geld van den verkoop der goederen wordt geconfigncerd, voor dat dezelven uit de pakhuizen worden afgegeven: door dezen worden de Ropy en in zakken, ieder van duizend fluks, geteld, en met zijn Chiap verzegeld , moetende hij voor dat getal inftaan, waar voorhij 16Pr. Ct. trekt; echter moet de zak in zijne tegenwoordigheid geopend worden, anderfins is hij niet verantwoordelijk, wanneer er minder in is: deze zakken, dus verzegeld , gaan dikwijls van de eene in de andere hand over, voor dat zij uitgeteld en ter goeder trouw aangenomen worden, zoo lang het zegel ongefchonden blijft. Behalven dezen heeft de Compagnie haare Leveranciers, zijnde de zoodanigen aan wien de leveranties der lijnwaaten worden aanbefteed, die zij, volgens de monfters moeten Iaaten maaken, welke, zoodra zij in gereedheid zijn, in de Logie binnen de ftad worden gebragt, alwaar de monfters door den Raad worden nagezien, en de geenen waaraan eenig defect is, wordenuitgefchooten, en moeten door de Leveranciers weder terug genomen worden; dit noemt men bazaar en, hetwelk nergens anders gefchieden mag, Nog  MACASSER, AMBOINA, kHz. 115 Nog zijn er bij den Directeur twee inlandfche dienaars, die . Hofgangers worden genoemd, omdat zij de boodfchappen, van te'geringen aanbelang, dan dat er de Makelaars toe zouden gebruikt worden, aan den Nabab en Stads-re* genten over en weder brengen. Alle de Europeefche dienaars, van den Directeur af tot de Adfiftenten toe, genieten een zeker inkomen, fpruitende uit de twee Pr. Ct. van het montant van den verkoop der fpecerijën, en den inkoop der zijden ftoffen, lijnwaaten, zijden en gaarens voor het Vaderland, en vijf Pr. Ct. op den inkoop en verkoop van alle overige goederen, waar van door den Heer schreu* der eene verdeeling gemaakt is, en door hun Ed. op Batavia, in 'tjaar 1746, is goedgekeurd. Behalven dit hebben de geëmployeerden in de pakhuizen, dispens, equipagie enz. enz. nog verfcheiden emolumenten, alles in het breede te zien in het Middel van een eerlijk be/laan, 'twelk ik mogelijk bij de bijlagen zal voegem De voornaamfte koopwaaren, welke de Compagnie hier thans met voordeel van de hand zet, zijn de fpecerijën , Japansch flaaf - koper en fuiker; de overige goederen, als, carct, benfoïn, fpiauker, kwikzilver enz. die voor dezen nog al eenige winften fchijnen aangebragt te hebben^ H 2 wor-  tr.6 REIZE naar SAMARANG, worden er of niet meer naar toe gezonden, of ten minden in eene kleine hoeveelheid, vermits, door den'meerderen aanvoer daarvan, 'door andere Natiën , de winften van weinig aanbelang zijn. Offchoon de Compagnie zich wel eens meer «iet vijfëntwintig Pr. Ct. heeft moeten vergenoegen, wanneer in zeker jaar een zeker gunfteling, als eerfte gebieder derwaards vertrok, en men voorzag, dat zijne direcïie niet lang zou duuren, gaf men op Batavia voor, dat 'sCompagnie's pakhuizen zoodanig met fuiker waren opgevuld, dat men noodwendig daar voor eene uitkomst moest zoeken; dus befloot men, om alles naar Suratte te zenden, met ordre om dezelve aldaar van de hand te zetten, al ware het zelfs maar met vijfëntwintig Pr. Ct. advans, 't geen ook getrouw werd nagekomen: en na een beftuur van tweeëntwintig maanden kwam de gunfteling, rijkelijk van Ropyën voorzien, wel te vree den te Batavia terug. In de regen mousfon, zegt de Heer schre uder, ftaat de handel ftil, vermits als.dan de wegen binnen 's Iands onbruikbaar zijn; doch de meeste lijnwaaten worden in dien tijd gemaakt : de beste handeltijd is kort daarna, in het laatst van September of in het begin van Oétober, omdat als dan de meeste voorraad weg is.  MACASSER, AMBOINA, enz. i 17 is, en de kooplieden op dien tijd hunne goederen met voordeel landwaards in kunnen zenden. Uitgenomen de lijnwaaten, is 's Compagnie's. ganfche omflag tegenwoordig op de Werf, zijnde een Huk gronds, in de zuidwester voorltad, Jenghi bander genoemd, aan den rivierkant gelegen , 't welk aan dezelve, gedeeltelijk bij koop, en gedeeltelijk bij gifte is afgeftaan, ten tijde der Ambasfade van den Heer ketelaar, in den jaare 1712; doch niet eer tot het voorgemeld gebruik gebragt is, dan onder de directie van den Heer senf, die er alles, wat daartoe behoorde, heeft weeten overtebrengen, en *s Compagnie's bedienden verpligt heeft om aldaar te woonen; dit zal, naar mijne gisfing, omtrent drie en een half a vier morgen lands bellaan; hetzelve is rondom met gebouwen en pakhuizen bezet, uitgenomen eene lengte van vijftig a zestig roeden aan den rivierkant, alwaar een fteenen muur van den oever, tot vier voeten hoog boven den vlakken grond is opgehaald, die in het midden aan wederzijden twee poorten heeft, voor ieder van welke een hoofd in de rivier uitfteekt, alwaar de goederen in vaartuigen, die daartoe altijd vlot liggen, ontlost en gelaaden worden. Het ophaalen en onderhouden van dezen muur, heeft aan de Compagnie reeds meer dan H s ' een  ii8 REIZE naar SAMARANG, een tonne gouds gekost, zoo wegens fpendatie gelden, om daartoe van de Moorfehe Regeering verlof te erlangen, als van de daaraan gedaane onkosten zelve: de Heer de roth, die dat werk met ernst fcheen te willen onderneemen, heeft, zoo men zegt, voor fpendatie gelden alleen, tagtig duizend Ropyen opgebragt, en toen er, twee of drie jaaren geleeden, eenig paalwerk aan de n. oostzijde moest vernieuwd worden, zijn daar voor veertig duizend Ropyen in rekening gebragt: hebbende iedere paal, zoo als mij verhaald is, tagtig pond ijzer beflag. Aan het z. west einde van den muur flaat de wooning van den Direcleur, als mede die van den Secunde: aan de andere zijde, tusfehen deze in, ligt een groot plein, waarop de vlaggeftok flaat; en negen a tien roeden van den muur, zijn onder het laatfte beftuur, met toefiemtning der Engelfchen en Mooren, vier woonhuizen, op eene gelijke hoogte van écne verdieping gezet: achter dezelven liaan eenige kleinere gebouwen; voor de Boekhouders , adfiltenten en verdere bedienden, zijn de pakhuizen, die maar van Bamboezenen houtwerk zijn opgeflagen, gefchikt. De Werf wordt alle nacht afgeflooten door twee poorten, aan welker eene de militaire wacht Itaat, even buiten het Hospitaal, waarboven de wooning is van den Opperchirurgijn. Dit  MACASSER, AMBOINA, enz. i 19 Dit is al het merkwaardige dat mij is voorgekomen, geduurende mijn kort verblijf op die plaats, en dit heeft mij ook niet toegelaaten de zeden en den omgang der Inwooners met naauwkeurigheid te befchouwen, waarnaar ik zoo een groot verlangen had. H 4 TIEN-  lao REIZE naar SAJVIARANG, TIENDE HOOFDSTUK, Befchrijving van eenige plaatfen rondom Suratte, Ik heb hier boven gemeld, dat de beide fchepen, Ouwerkerk en Overhoud, den 10 November 1775, Reede van Suratte het anker lieten vallen. Hierop begaf ik mij den volgenden middag van boord, en kwam een half uur daarna op Attua of liever aan 'sCompagnie's Tuin, Zorgvrij, aan, alwaar de Direéteur bosman zich te dier tijd ophield. Ik had op de bank, in de Pasfaugeul negen voeten water gevonden, zijnde het op dien tijd naar gisling _ zes voeten gewasfen: het inkomen der rivier is, naar mijne berekening, eene halve mijl breed, tusfehen Sualy ten n. w. en Domi* ten z. o. Een weinig beneden Sualy, aan dezelfde zijde, ligt de Terridijk, zoo genoemd naar eenig gemeen volk, dat zich aldaar ophoudt, om de voorbij vaarenden hun Terri of Suri ukteventen, van welken drank ik te vooren reeds melding  MACASSER, AMBOINA, enz. ki ding heb gemaakt. Hier ziet het land er nog zeer dor uit; doch zoodra nien verder op komt, neemt het een beter en vruchtbaarer voorkomen aan: men ziet dan hier en daar geheele velden met Nilly, bij de Mooren Juary genoemd, die door tusfehen liggende weilanden worden afgefcheiden. Een weinig beneden het dorp Omrah, aan de regte zijde in het opvaaren, voeren wij langs het graf van eenen Fakir, dat door twee van die geestlijken bewaard wordt: het ligt in een klein boschjen, boven het welk witte vlaggetjens, met ronde vlakken, aan Bamboezen gebonden, uitfteeken. Toen wij wat verder op den hoek van Omrah kwamen, kreegen wij de ftad Suratte, de Hollandfche en Engelfche Werven, 's Compagnie's Tuin en voornaamlijk het Moorsch Kafteel in 'tgezicht, al het welk eene zeer aangenaame vertooning maakt door de verfchillende vlaggen die er van afwaaijen. Dit alles ligt aan den Zuidoever der rivier, die hier omtrent veertig a vijftig roeden breed is: aan de overzijde zijn uitgeftrekte vlakten, waarvan het gezicht door eenig geboomte bepaald wordt. Toen ik mijne aankomst aan den Heer bosman had bekend gemaakt, vertrok ik weder, na een kort verblijf, met het zelfde vaartuig? H 5 en  ia* • REIZE naar SAMARANG, en flapte aan de Hollandfche Werf aan land: vervolgens nam ik mijn intrek in een huis dat daareven buiten ftond, 'twelk voor mij, voor vijfentwintig Ropyen 'smaands was gehuurd: dit huis had zeer veel gelijkenis met een paerdenftal, fchoon men mij zeide, het geen ik ook naderhand bewaarheid vond, dat dit nog al een van de beste was, die men hier konde huuren. Den volgenden dag deed ik des morgens vroeg eene wandeling nwrAttua, om den Heer bos. man over het een en ander te fpreeken: de weg derwaards is zeer aangenaam en belommerd: ter regte zijde was men, op ordre van den Engelfchen Directeur, bezig om de fundamenten op te delven van eenen zwaaren muur, welke een groot ftuk gronds, aan den rivierkant gelegen, had omringd, waar binnen, als'tware, eene kleine ftad, door een inlandsch koopman, fakkourdier genaamd, was gebouwd, die negentien eigen fchepen in zee had; doch men verhaalt, dat hij dit getal nooit tot twintig heeft kunnen brengen; want zoodra was het twintigfte niet in gereedheid gebragt, of een der andere verongelukte. Het vermogen van dezen man was zoo groot, dat hij voorneemens was dezen muur met koperen plaaten te bekleeden, en hij was reeds werkelijk daarmede begonnen, toen de Nabab hem op eene vriéndelijke wijze bij zich in de ftad wist te lokken, en na vergeefsch be-  MAC AS SER, AMBOINA, enz. ï 23 beproefd te hebben, om hem met vergif om tebrengen, dewijl hij heimlijk altijd een tegengif in eenen ring bij zich droeg, heeft hij hem eindelijk in Mamouclbag, op eene geweldige wij2e, Iaaten vermoorden. Na den middag deed ik een tour buiten de ftad, buiten de Briautfche poort, naar eenen tuin van den Nabab, die naar gemelde poort, de Briautfche tuin genoemd wordt. Het gebouw dat in dezen tuin is opgericht, beftaat uit een groote Divan of Zaal, van achteren en vari vooren open, en ter wederzijde met eene foort van Pavilloen , met kleine kamertjens voorzien. Voor het gebouw ligt een langwerpig vierkant plein, van veertig a vijfenveertig roeden lang-, zijnde wat laager dan de omliggende grond, hetwelk voor het afvallen , door een gemetfeld muurtjen van twee voeten boven den grond geftut wordt: dit is in verfcheiden bedden verdeeld, op welken allerhande foorten van bloemen gezaaid en geplant worden. Het overig gedeelte van dezen tuin is met verfcheiden vruchtboomen en wijngaarden beplant; de bewatering gefchiedt langs gemetfelde greppen, die het water, werwaards het nodig is, heen leiden: dit wordt uit gemetfelde putten opgehaald, in leederen zakken door osfen opgetrokken, en in groote fteenen bakken uitgeftort. Even als deze tuin zijn genoegzaam al de an- de-  124 REIZE naar SAMARANG, deren die de Nabab heeft aangelegd, en welken ik van tijd tot tijd ben gaan zien. Den 15 November reed ik met den Heer van der sleyden, Fiscaal dezer directie (welke de vriendelijkheid had mij overal te brengen, waar iets merkwaardigs te zien was.) naar buiten, om een Fakir te zien, die zich tot eene boete had opgelegd, twaalf jaaren niet te fpreeken, van welken nu reeds tien verloopen waren: wij vonden hem in eene groote hut, die voor hem gemaakt was, toen hij, eenige nuanden geleeden, hier kwam, (want deze boet. doeners houden zich zelden lang op eene en dezelfde plaats op.) bij een klein vuurtjen zitten, offchoon het op dien dag zeer heet was. Hij fcheen mij toe omtrent van een dertig jaarigen ouderdom te zijn, was wel gevormd eer vet dan mager: hij was met een wit.ftofbeflrooid, hetwelk van asfche van verbrande koemist gemaakt wordt, en, zoo als men zegt, zeer verkoelend is: voornamelijk wasditltofin zijn hair en baard geffrooid, hetwelk eene akelige vertooning gaf: zijn voedfel beftond in fuikergebak, en zijn drank in melk, hetwelk de omftanders zeiden ( want er waren verfcheiden die hem in deze hut opwachtten.) dat hem dagelijks uit den Hemel werd aangebragt: ook verhaalden zij, dat zijne geboorte plaats niet verre van Bengalen gelegen was: ook wist hij, zoo als men  MAC ASSER, AMBOINA, enz. i 25 wen mij berichtte, aan hun zijne rtieening, door teekenen volmaakt te kennen te geven. Tegen over hem waar hij zat, Hond het Afgodsbeeld, waaraan hij zijnen eerdienst bewees, in eene gemetfelde halfronde nis: hetzelve was uit eenen zwarten glimmenden fteen gehouwen, en verbeeldde een geharnast man met vier armen; hec zelve was' omtrent drie voeten hoog. Deze Fakir werd van de Jentijven in de grootfte eere gehouden. Toen ik veertien dagen daarna weder op dezelfde plaats kwam, was hij van daar vertrokken; maar niemand wist werwaards hij zich begeven had, zijn hut was reeds weg, en niets; was er overgebleven dan de nis, waarin zijn Afgodsbeeld gefta'ah had. Den 16 dier maand werd door de geheele ftad, op ordre van' den Nabab, afgekondigd, dat de dag van de aanftaande nieuwe maan het begin van het nieuwe jaar zou zijn; dit ging vergezeld met het flaan van trommelen, en het blaazen op eene foort van trompetten of bazuinen. Den volgenden dag ging ik 's morgens vroeg de exercitie der Engelfche Sipays zien, die kort geleden waren aangeworven, om in den oorlog tegen de Maretthas te dienen: dit gefchiedde op den Meidan ; dit corps was omtrent twee honderd man fterk: hunne Onder - officieren waren lieden van  ia6 REIZE naar SAMARANG, van hunne natie, allen gekleed met een kort rood lakens rokjen met gouden pasfementen belegd: lange broeken en kleine laarsjens, op de Moorfche wijze: zij hadden een ronden witten tulband, op '.t hoofd, en werden door Engelfche Officieren gecommandeerd. : Het yuuren ging tamelijk wel; doch het fluiten hunner rijen en gelederen was gebrekkig: pok wepdden de meesten hunne hoofden op zijde wanneer zij fchoten. . Na den middag , deed ik een tour buiten de Mochafche poort., den weg van Omrah op, naar eene Jentijfl'che Pagood, die omtrent een half kwart uur van de rivier af ftond: deze was klein en naauwlijks tien voeten in het vierkant, van boven met eene koepel gedekt: in de midden van den vloer- was een rond gat, waarin een ruuwe fteen lag , met bloemen: in eene nis in den muur ftond een gebakken rooden fteen, op welken eenige figuuren afgeteekend waren; doch door langheid van tijd waren dezelven zoo uitgefleeten dat er weinig yan te bekennen was: in eenen hoek, ter zijden van den ingang, zag men de gedaante van een liggend dier, mede van gebakken fteen; doch zoo lomp gemaakt, dat men niet kon befpeuren, wat het moest verbeelden : tegenover den ingang waren de zon en maan op den muur gefchilderd. , J^iet yerre van deze Pagood was het graf van den  MACASSER, AMBOINA, enz. i 2? den Fakir, van wien ik hier boven melding maakte: dit graf was met eene kleine tombe, ter hoogte van twee voeten gedekt. Omtrent vijfëntwintig pasfen van daar hielden twee andere Fakirs hun verblijf, in een hutjen onder eenig geboomte, dat met bamboezen omtuind was: dezen dienden voor oppasfers bij dit graf, tot welken dienst zij zich hadden. toegewijd, en wanneer , dezen fterven, worden- zij bij de anderen begraven, terwijl wederom andere Fakirs aan hunne graven denzelfden dienst bewijzen. Den 18 kreeg ik een bezoek van 's Compagnie's Makelaars , van welken ik boven ook reeds eenige melding gemaakt heb, zijnde de eene het hoofd der Perziaanen , mantchergi genaamd, voor dezen een fchatrijk man, en een der voornaamfie kooplieden van Suratte, doch welke, door verfcheiden ongelukken, waarin de Engelfchen geen gering aandeel hadden gehad, veel in rijkdom verminderd was; de andere, govenram genaamd, een Benjaan, die mede voor zeer gegoed gehouden werd, en zich in het Hollandsch genoegzaam konde doen verHaan: 'tgebruik wilde, dat ik hen, bij hun vertrek, de betel liet aanbieden, en roozenwater over de handen fproeijen, waarmede zij hun aangezicht bevochtigden. Den volgenden dag, 'smorgens vroeg, liet ik mij in mijn Palankijn naaf het Benjaanscb Hos-  is8 PvEIZÉ naar SAMARANG, Hospitaal voor de lamme en gebrekkige dieren brengen , 't welk ik hier boven reeds be-> 'fchreven heb. Des namiddags reed ik met den Heer sLülskENs naar Poele parra, van welke plaats een Jentyfsch geestlijke of Fakir niet verre af woonde, die bij hun in den allergrootften eerbied werd gehouden, en met den naam van babba s ah eb of Heer Vader, genoemd werd, welken naam hem van de Europeezen ook werd gegeven; Deze heilige was in eene zoo groote achting bij allen die van den Heidenfchen of Jentyffchen Godsdienst waren, dat zelfs de Maretthas vart Poona, toen zij op Poeleparra, in het voorige jaar, het huis van den Engelfchen Makelaar tot den grond toe verbrandden en verwoestten, niet alleen geen de minfte fchade aan zijn verblijf toebragten, maar dat de Hoofden zelfs hem in perfoon hunnen eerbied kwamen bewijzen, en, op zijn verzoek, in dien omtrek geen fchade meer veroorzaakten. Hij hield zijn verblijf in een vrij groot, van .fteen opgemetfeld, huis, in het vierkant, met omloopende gallerijën gebouwd: van binnen was er eene vierkante opene plaats, in welker midden eene kleine Pagood ftond, waarin van buiten niets anders dan eenige affchuuwelijke afgodsbeelden te zien waren: in eene der bovengallerijën ftond het beeld, dat de gelijkenis van eene vrouw  MACASSER, AMBOINA, jenz. tap vrouw had, met vier armen, waaraan de Fakir* en zijne geestlijken hunne godsdienftige eere beweezen , en rijklijk met bloemen beftrooiden. Wij vonden dezen zoogenaamden heiligen irt eene andere gallerij, die een fraai uitzicht op de rivier en den ooster oever had, op eene groote ronde matras zitten. Zijn geheel ligchaam,, aangezicht en hoofd, was met dezelfde foort vare afche, waar van ik hier boven melding maakte»' beftrooid en van welke hij mij een ftuk gaf omt' mijne nieuwsgierigheid te voldoen. Hij ontving ons zeer vriendelijk; doch floncfvan zijne zitplaats niet op; hij had verfchejdent jonge Braminen bij zich, zoo om hem op te pasfen als om zijne lesfen, die hij hun, omtrent: hunnen godsdienst gaf, aan te hooren. Het ge-' fprek werd gehouden door middel van onze dienaars, die ons, doch zeer gebrekkig, voor tol-, ken dienden. Ik had gaarn door dit middel mee hem in een gefprek getreeden, ten einde eenig beter licht in zijnen godsdienst te krijgen; maar de Heer sluiskens verzocht mij zulks niet te doen, vermits er te veel omftanders van zijn volk tegenwoordig waren, om welke reden bij zijne gedachten zoo duidlijk niet zou willen uiten; doch hij zeide mij, dat hij meer dan eens met hem afzonderlijk geweest was, en dan vrijelijk over Zijnen godsdienst had gefproken, omzwachteld II. De£u l van  J3 derd mijlen; groenten , hout en bamboezen dreeven op zestig mijlen; een fchildpad en twee waterflangen op vijfenvijftig mijlen; de ftara van een klappusboom met bamboezen op dertig mijlen. Het getal onzer dooden op de terugreize bedroeg eenendertig, onder welken twintig Mooren waren, waarvan er één was verdronken: voords negen inlandfche Militairen en twee Europeefche zeevaarenden. Den 29 Mey werd Ouwerkerk te gelijk met het fchip de Venus wederom naar Suratte aangelegd ; doch het duurde nog tot omtrent half Augustus eer wij de laading begonnen inteneemen, door dien er een groot gebrek aan fuiker was, het geen de grootfte vracht der laading moest uitmaaken, en de Venus het eerst moest vertrekken, omdat 't zelve de Surattafche lijnwaatpakken naar Ceylon zou overvoeren, het welk dan ook op den 11 Augustus de reize derwaards aannam. Intusfchen was mijn fchip van een nieuwe groote en fokkemast, boegfpriet, en van meest al de andere rondhouten, die onbekwaam waren geworden , voorzien; de overige gebreken , waar  MACASSER, AMBOINA, enz. i 51 waaronder een balk en knie in 'truim, die waarfchijnlijk aan ftuk waren geraakt door het zwaar zeilen , waren herfteld, zoo dat ik ruim half Augustus daarmede van Onrust naar Batavia zeilde, om verder vollaaden te worden, 'tgeen echter niet voor den 28 September zijn volle beflag kreeg, wanneer de Equipagie gemonfterd, en bevonden werd te beftaan in tagtig koppen Eu* ropeefche zeevaarenden , agtëntwintig Surattafche Mooren, en vijfëntwintig Maleyers of in. landfche Militairen. K 4 TWAALF-  ï52 REIZE naar SAMARANG, TWAALFDE HOOFDSTUK, Vertrek van Batavia. 's Compagnie's papieren ontvangen hebbende, vertrok ik op den 30 September des avonds naar boord, en den volgenden morgen ligtten wij het anker van Batavia 's Reede en zeilden naar het eiland Onrust, alwaar wij des middags ankerden, om een masthout voor Suratte inteneemen, 'tgeen wij echter door den ftijven zeewind niet aan boord konden krijgen, en dewijl de tijd te kostelijk was, om daarom nog een dag te blijven liggen, bedooten wij, om de reize, zoofpoedig mogelijk, te vervolgen,. Wij gingen dus den volgenden morgen met den dag onder zeil, koers Hellende tusfehen door het eiland Middelburg en het rif Ontongjava, en vervolgens tusfehen de groote Combuis en het' Menfcheneeters eiland, en ankerden des avonds omtrent twee mijlen beoosten den hoek van Pontang. Den volgenden dag des morgens ten vier uuren wederom onder zeil gegaan zijnde, zouden wij des avonds de bogt van Anjer bereikt heb»  MACASSERa AMBOINA, enz. 153 hebben, indien de ftilte ons zulks niec had belet; hier door werden wij door eenen feilen ftroom, die westwaards aanliep, naar den Varkenshoek op Sumatra getrokken en lieten dus het anker vallen op de diepte van veertig vademen , niet verre van het Toppershoe'dj'en. Den 3 Ocfober ligtten wij wederom het anker; doch de weinige wind, welke bovendien aan het z. w. was, hield ons op tot 'snamiddags om vier uuren, eer wij Anjer bereikten, alwaar wij op agtëntwintig vademen ankerden. Den 5 gingen wij weder onder zeil, mee eenen flappen westlijken wind laveerenden, om boven Kraktóouw te komen; doch toen het des avonds ftil werd, en de ftroom oostwaards begon te loopen, waren wij wederom genoodzaakt het anker te Iaaten vallen op drieëndertig vademen, om met den ftroom niet wederom naar binnen te drijven. Den 6 des morgens vroeg weder onder zeil gegaan zijnde, laveerden wij met een 'westlijken wind, zonder veel te winnen, tot zonne ondergang, wanneer de wind naar het z. o. liep, en wij den koers westlijk aanftelden, ftraatwaards uit; ten negen uuren des avonds hadden wij Kraketouw ten Noorden van ons. Den volgenden morgen hadden wij met zonne opgang het Prinfen eiland in het z. o. van ons, waar wij ons bellek en den koers z. w. K 5 ten  154 REIZE naar SAMARANG, ten w. aanftelden, om de vaste z. ooste winden opteloopen, die des nachts reeds zoo ftijf doorwaaiden , dat wij, om niet vruchteloos Zuid te zoeken, direft den koers ten westen aanftelden, te meer, daar het fchip door het zwaar krengen over ftuurboord, zeer veel water doorliet, zoo dat wij alle wachten tot twintig duimen water bij de pomp kreegen. Den 11 Oclober zagen wij verfcheiden ftukken hout voorbij drijven, die van een fchip fchenen te zijn, onder anderen een ftuk rond hotit, even als van een fteng of raa. Den volgenden dag zagen wij mede verfcheiden takjens kroos en vulnis in het water en een klein land- vogeltjen, fchoon wij te dier tijd reeds tagtig mijlen buiten den wal waren. Op den 14 verliet ons de z. ooste wind en trok westlijk, met hevige buijen van wind en regen. Dewijl dit bleef aanhouden, moesten wij daaruit opmaaken, dat, of fchoon het nog maar ruim half Oftober was, de mousfon begon te kenteren, en dat dus gevolglijk de Noordooste winden al vroeg benoorden de Linie zouden doorwaaijen, om welke reden wij dachten dat het best ware, om in zoo verre van 'sCompagnie's zeilage ordre aftegaan, met den koers zoo aan te ftellen, dat wij Ceylon, in plaats van bewesten ten oosten konden aandoen, en dus he< op-  MACASSER, AMBOINA, enz. 155 opper behouden, zoo als wij dan ook den 18 den koers n. w. en den 25 n. heen boegden; de Evennachtslijn den 2 November fnijdende op de lengte van 103° beoosten Teneriffe, naar onze gisfing, doch volgens eene waarneeming van den afftand van zon en maan met een Sextant van vijftien duim ftraals, waarbij wij ons i° westlijker bevonden, op 1020. Den 30 October vongen wij een klein landvogeltjen, veel gelijkende naar eenkwikftaartjen, 'cgeen wij, dewijl wij op veertig minuuten na onder de Linie waren, vermoedden dat van zeker laag eilandjen kwam, 't geen volgens de kaart en het zeeboek hier omftreeks moest liggen. Wij waren de Linie zoo dra niet gepasfeerd, of wij ontmoetten niet anders dan westlijke winden , die met zulke felle buijen doortastten, dat wij fomtijds in geen geheele wacht een enkeld zeil konden voeren, en het fchip zoo zwaar voor top en takel overkrengde, dat de poorten van het bovenfte dek half onder water haalden, waaraan de rankheid van het fchip niet weinig toebragt. De zwaare regens en dikke lucht belettede ons zes etmaalen achter een de zon op den middag te zien, waardoor wij van eene vertrouwde breedte verftoken werden: dit duurde tot den 8 November, wanneer dit buijige weder afnam, en  i$6 REIZE naar SAMARANG, en wij den 15 de n. ooste winden kreegen, op de n. b. van 6f, op welken dag wij ook een klein land - vogeltjen en een fchildpad zagen. Den 22 November, des namiddags, viel een der Javafche Pelgrims over boord, wij konden hem door de hooge aanfchietende zee en fterke vaart van het fchip niet redden. Ik had weinig gelegenheden Iaaten voorbij* gaan, om met voorgemelde Sextant waarneemingen te doen van de afftanden der vaste hemellichten tot de maan, die zelden meer dan één graad van onze gegiste lengte verfchilde : ik had de berekening gevolgd van den Heer nt b o r d a , opgegeven in de. Connaisfance els temps van 1772, en dezelve vervolgd tot den 20 November, wanneer ik door ziekte belet werd daarmede voord te gaan, en geene der Officieren aan boord waren in de behandeling daarvan kundig. De waarneemingen van den 19 en 20 November gaven een verfchil met onze. gisfing: de eerfte van omtrent i°, en de laatfte van 25' dat wij oostlijker waren dan dezelve, welk laatfte verfchil 9' maar verfchilde met de peiling die wij bij 't gezicht van Ceyhn op den 24 November deeden. Wij zagen dit eiland 's middags om half twee uuren voor het eerst: het vertoonde zich als een kleen rond bergjen, 'tgeen wij, nader komende,  MACASSER, AMBOINA, enz. 157 de, voor den Tepelberg verkenden, zoo genaamd, om dat dezelve, ter wederzijde, boven op, twee ronde uitftekken heeft, op gelijke hoogte als de tepels op de borften der vrouwen. Met zonne ondergang gisten wij twee mijlen dwars af te zijn van de kleine Baixos, zijnde met de groote Baixos, die er vijf mijlen om de z. w. ten z. van afliggen, twee gevaarlijke klipachtige reeven, die bij het aandoen van Ceylon, uit de Oost, voorzichtigheid vereisfchen, om wel gemijd te worden, en te gelijk den wal niet te verliezen, door de zwaare ftfoomen die er zuidwaards van afzetten; wij zagen te dier tijd mede een grooten hoogen Hompen berg of klip, digt aan ftrand gelegen, die den Oliphant genoemd wordt. Den volgenden dag, zijnde den 25 November , zagen wij met zonne opgang het land van Ceylon weder, waarop wij aanftuurden; wij bevonden ons dwars af van Materen; om half tien uuren, voor den middag, kreegen wij de ftad ■Punto de Gala in 'tgezicht, den Hooibergen •Adamspiek, zijnde de eerfte een ronde berg, •even als een hooihoop, en de laatfte eene fcherpe doch eenigfins kromme fpits op een hoog gebergte, landvvaards in gelegen. Een half uur daarna wierpen wij voor de eerfte reis grond bij 'Ceylon, op agtëndertig vademen"!, en 's middags waren wij Punto de Gala reeds  *5§ REIZE naar SAMARANG, reeds gepasfeerd; kort daarna kreegen wij tegen wind uit het n. w. en n. die ons belettede het opper te zoeken tot voor Colombo, zoo als mijn voorneemen was, om zoo veel te fpoedigeren zekerer Kaap Commoryn aan boord teloopen, welke wij eerst op den 30 des morgens in het gezicht kreegen. Den 3 December ankerden wij voor Ansjenge, alwaar de Engelfchen een Fort en Etablisfement hebben, de Chef daarvan zond mij een gefchenk van vier mandjens groente, 'twelk mij, wegens mijne aanhoudende ongefteldheid, ten hoogflen aangenaam was. Den volgenden dag pasfeerden wij Coylang, het zuidlijkfte Fortres van onze Compagnie op de Mallabaarfche kust, en beflooten om de Reede van Cochim aan te doen, om nog eenige leggers versch water in te neemen; op welke Reede wij den 6 December, 'savonds om agt uuren het anker lieten vallen, op zeven vademen ftekgrond. Hier vonden wij twee Portugeefche fchepen geankerd, het eene was een Konings fchip, dat naar Lisfabonvenrok, en het ander een particulier fchip, beiden waren zij van Goa gekomen. Nog wat verder noordwaards lagen geankerd 's Compagnie's fchepen Hoolwerf en Honcoop gecommandeerd door de Capiteins van der kuyl, en d e u ne. Des anderen daags zond ik mijn Opper-Huurman  MACASSER, AIVÏBOINA, rwr. 15$ man naar den wal, om den Heer moens, Gouverneur der kust en Raad van'Indien, kennis van mijne aankomst en gebrek te geven, dewijl ik voor als nog niet in ftaat was om getranfporteerd te worden. De Opper -Huurman berichtte mij bij zijne terugkomst, dat de Compagnie alhier in vollen oorlog was met den Nabab vanMaisfour, hyder alichan, anders genoemd ader neick, en dat; dezelve het nieuw conquest, of het landfchap Papvnetty ingenomen en zich van het Fortres Chittua had meester gemaakt, en nu dreigde Cranganoor aantetasten, waar van ik hier onder nader fpreeken zal. Den 11, wanneer ik mij wat beter bevond, liet ik mij naar den wal brengen, met een Orembay, die de Heer moens tot dat einde aan boord had gezonden, om dat dezelve gemaklijker was dan mijn Chaloup; ook had gemelde Heer de goedheid mij zijn huis aantebieden, 'twelk, te gelijk met eene goede oppasfing en veel gemak gepaard gaande, mij wel haast tot voorige gezondheid deed herflellen. DER-  ttfo REIZE naar SAMARANG, DERTIENDE HOOFDSTUK. Befchrijving der Mallabaarfche Kust. D e Mallabaar, of liever de Forten Coylang, Caly Coylang, Cranganoor en Cananoor, die de Portugeezen op die kust hebben aangelegd, met de ftad Cochim, is een conquest, waarvan de Compagnie zich in de jaaren 1662 en 1663 heeft meester gemaakt, en welke zij nog bezit, uitgezonderd Cananoor, welk op het fterk aandringen van "den Heer senf, te dier tijd Gouverneur van de Mallabaar, in den jaare 1770, en misfchien door aan te toonen hoe nutteloos hetzelve was, aan den Sultan van de Laquadivifche eilanden, voor eene fomme van honderd duizend Ropyen is afgeftaan. Het land, waarop dezelven liggen, behoort nog aan deszelfs oude Vorsten, die echter met de Compagnie in een zoo naauw bondgenootfchap geftaan hebben , dat het weinig van leenroerigheid verfchilde. Ten Zuiden hebben deze landen het Rijk van Trevancour, dat zich van tijd tot tijd, door eene verkeerde ftaatkunde van 's Compagnie's Ministers, zoo verre ten Oosten achter de Cochim-  MAC ASSER, AMBOINA,enz. 161 Cochimfche landen, tot aan de rivier Cranganoor heeft uitgebreid, dat den Vorst van Cochim weinig lands meer is overgebleven: ten Noorden grenst het aan 'tSamorynfche Rijk, of dat van den Vorst van Calicut, dat thans door h yjjeu. alichan bezeten wordt, na dat hij over eenige jaaren den Samoryn daar heeft uitgejaagd,- die thans eene fchuilplaats heeft bij den Vorst van Trevancour: de Westkust wordt door de zee befpoeld, alwaar in de goede mousfon eene goede Reede te maaken is, waarvan die van Cochim echter de voornaamfte is, en het meeste gebruikt wordt, om den handel die hier voornamelijk wordt gedreven. Zij ligt, volgens goede waarneemingen, op de Noorder Breedte van 5g'- men ankert aldaar op vijf, zes a zeven vademen water, modderachtige ftek, alsdan heeft men de vlag van de ftad in het o. ten n. tot o. van zich. De kusten zijn overal fchoon lang 's Compagnie's Forten, uitgezonderd de uitwatering van de rivier van Cranganoor, daar een rif aan den noordkant, omtrent drievierde mijl zee waards, afiteekt, bij de zeelieden het rifAycotiagenoemd, als mede voor Coylang een dergelijk, doch ftrekt maar half zoo, verre uit: aan de Zuidzijde van gemelde uitwatering van de Cranganoorfche rivier is eene Modderbaai, zoo ook, niet verre van Por ca; bezuiden van Cochim ook nog II. Deel. L eene,  162 REIZE naar SAMARANG, eene, ruim eene mijl zecwaards uitfteekend, waarin de fchepen, geduurende de kwaade mousfon, kunnen inloopen, op twintig en minder voeten water, en genoegzaam zonder ankers en touwen beveiligd liggen, voor de zwaare zeeën , die op dezen laager wal aanloopen, breekende dezelven op dien weeken modder, zoo dat men er niets dan eene ligte deining gewaar wordt. De eigenlijke landlireck die de Mallabaar wordt genaamd (*) ftrekt zich omtrent n. w. en z. o. van Kaap Commoryn tot aan Canaray tusfehen de 8° 140 Noorder Breedte, en wordt van achteren of ten Oosten door het hoog gebergte Gate, van de kust van Coromandel ge- fchei- (*J Volgens het fchïijven van de Deenfche Zendelingen, in hunne berichten van Oost-Indien het aal» vervolg, bladz. 897. zou de naam van Mallabaar af komftig zijn van het Mallabaarfche woord Mak-jalem, datis Bergrijk: de uitgangen ar, tar, bar, betee.kenen in die taal ten volk, gevolglijk zou Makiwar of Mallcibar, zoo veel als Berglieden of inwooners van het gebergte beteekenen: de lettergreep lei klinkt, wanneer men ze rasch 8 REIZE naar SAMARANG, aanmerkelijk, dus moet men zich verwonderen, dat de bovengemelde Refolutie niet eerder genomen en ter uitvoer is gebragt, daar men het fchadelijke van dezen kostbaaren omflag, geduurende een tijdvak van dertig jaaren had ondervonden, en daar de vertooning van eene groote magt, die de Compagnie zulke groote fommen kostte, niets toebragt om onder de Inlandfche Vorsten dat ontzach te verwekken, hetwelk, zoo men eenen uitfluitenden handel drijven wil, ten uiterften noodzaaklijk is. Dus doet de Heer swaardekroon, in zijne Memorie voor de Mallabaar, van den 31 Mey 1698, zien, met welk eene minachting de Radja van Calicoylang de Compagnie behandelde , door den handel zelfs openbaar te drijven met den befaamden Zeeroover, wil- li am kidd. Aanmerkelijk zijn zijne woorden, wanneer hij al verder, van 't Conquest van de Mallabaar fpreekende, zegt: „ Dat de Compagnie te be„ klaagen is, dat men van den beginne af aan de „ zeilen zoo hoog in top heeft geheven, welke „ men tegenwoordig zoo gaarne wat zoude wil„ len ftrijken, om de onkosten die daarop loo£ pen te vermijden". In den jaare 1701 brak er tusfehen de Compagnie en den Samoryn een oorlog uit, welke door een Traftaat van vreede, den 8 January 1710, een  MACASSER, AMBOINA, enz. 17$ een einde nam, doch niet langer Hand hield dan tot den jaare 1715, wanneer de Samoryn de vesting Chittua, welke men, ter zijner beteugeling aanleide, overrompelde, 't welk gevolgd werd van eenen aanzienlijken veldtogt, onder het gebied van' den Raad van Indien, willem bakker, met ruim vier duizend man, zoo Europeezen als Inlanders, die alles wegnamen wat hun voorkwam, zonder echter bij den vreede, welke den 17 December 1717 gemaakt werd, eenig veld op den Samoryn gewonnen te hebben, in vergelijking van hetgeen had kunnen en moeten gedaan worden. In dezen oorlog hadden de Engelfchen, of liever hun Commandant van Tekchery, den Samoryn met geld, ammunitie van oorlog, en kanoniers onderfieund; doch het ergfte van dien oorlog was, dat de Mallabaarfche lasten, federt dien tijd, niet verminderden, om welke reden de Bataaffche hooge Regeering, bij haaren fecreeten Mallabaarfchen brief, van den 30 September 1721, des te meer haare bevreemding betuigde over den nieuwen oorlogs lust dier be-, diendens, en hunne ondraaglijke uitgaaven. Voords fchreven zij: dat zij van gevoelen waren , om, wanneer de Samoryn goed vond den Cochimfchen Koning, die zoo lang 'sCompag* nie's protectie genoten had, te kastijden, als dan zoo lang ftü te zitten (zonder echter ©enige afzonM s der-  ï 80 p.eize naar samarang, derlij ke verbindtenis met den Samoryn, tot fier houden der Neutraliteit, .aantegaan ) tot dat het tijd zou zijn zich te Iaaten zien. In plaats van hierop de lasten te verminderen binnen eene draaglijke bepaaling, klommen dezelven nog meerder op. In den jaare 1739 vertrok de Heer van imHof van Ceylon derwaards, en deed van deze toedragt een bericht aan de hooge Regeering, bij zijnen brief van den 6 July 1739, hoofdzaakelijk behelzende: „ Dat de Koning van Tre„ yancour, door het voeren van eenige geluk„ kige oorlogen, zich zoodanig onder de Mal„ labaarfche Hoofdkoningen had geducht ge„ maakt, dat hij van ieder een met een zorglijk „ oog befchouwd werd.". Hij was daarom van oordeel, dat, zoo er eenig evenwigt van magt onder de Mallabaarfche Hoofdkoningen, door de Compagnie mogt worden gehouden, de fchaal nooit nadeeliger en erger voor haar kon overhellen, dan naar de zijde van eenen Prins, die genoegzaam geheel aan haare Competiteuren was verknocht, en wiens aanwas van magt, voor haar niet anders dan de kwaadfle gevolgen naar zich fleepen kon, verdienende, buiten dien, wegens zijnen.moedwil, -eenige kastijding, al ware het ook maar om het nodig evenwigt onder de Mallabaarfche Vorsten / te houden. Ge-  MACASSER, AMBOINA, enz. iti Gemelde Heer zegt op eene andere plaats, efet er maar twee middelen zijn, om een redres op de Mallabaar te maaken, 'tgeen er volitrekt komen moet, vermits de zaaken aldaar zoo niet kunnen blijven als zij thans zijn: het eene is de markt te volgen, om ten minften zoo veel peper te bekomen, als voor de Ceylonfche retourfchepen benodigd is: het andere om de contracten te doen gelden, door middelen die van wat meer kracht zijn, dan die welke tot nog toe zijn aangewend; en die Vorsten, welken daarop inbreuk maaken, de magt der Compagnie te doen gevoelen , door de geldboeten bij militaire executie te doen invorderen, of ook met den eenen of an" deren Vorst, die zich wat al te buitenipoorig gedraagt, op te ligten en naar Batavia te zenden , 't welk wel zoo veel fchrik verwekken zou, dat men het voor de tweedemaal niet zoude be« hoeven in het werk te Hellen. Van deze twee middelen tot redres, keurt zijn Ed. het eerfte af, vermits het volgen van de markt, voor het tegenwoordige onbillijk en onvoordeelig, en voor het toekomende ongeraaden, ja, zorglijk en van verderflijke gevolgen zoude kunnen wezen. Dus oordeelde hij het tweede het beste te zijn. Hierop ging men voord met het kastijden van trevancour, 2onder eens van de hooge Regeering de ordres te vraagen, die echM 3 • ter  iSa REIZE naar SAMARANG, ter wel dra hulptroupen van Batavia derwaards moest afzenden, om dat aangevangen werk te onderfchraagen, terwijl van alle de Vorsten, die, volgens opgave van den Heer van ibihof, gereed ftonden om den onzen te helpen, de Vorst van Calicoylang alleen te hulp kwam; doch tot zijn ongeluk, alzoo dat Rijk geheel door den Vorst van trevancour overmeesterd werd, na dat de onze hunne, in trevancour, gemaakte vastigheden hadden moeten overgeven en het veld ruimen; terwijl de lasten en verliezen hierdoor zoodanig vermeerderden , dat, na aftrek der winften en voordeden van het jaar 1740 tot 1745 ingeflooten, dit Commandement zeer fterk achter uit gegaan is: dit evengemelde, als mede de Javafche en Macasfaarfche oorlogen van dien tijd, hebben de Compagnie zeer fterk terug gezet. Het gevolg hiervan was, eene vermindering van 's Compagnie's aanzien op de Mallabaar, door het maaken van eenen vreede, waarbij men onze Bondgenooten aldaar geheel liet vaaren en aan hun eigen lot overliet, zonder verder eenig deel in hunne belangen en oneenigheden te neemen; integendeel zich alleen met den Koning van trevancour, als de magtigfte zijnde, verbindende, volgens een befluit van de hooge Regeering, en ordres ten dien einde afgezonden, op den 18 Oftober 1748. In  MACASSER, AMBOINA, enz. i 83 In het vervolg heeft men zich nog nader mer. trevanco ur verëenigd, en met dien Vorst op den 15 Augustus 1753 een vast verbond van vreede aangegaan, dat hun voor altoos de handen bond, om zich ooit meer met de Mallabaarfche twisten te kunnen bemoeijen, en waarr van het IX. Art. juist in geen voordeelig licht voor de eer der Compagnie voorkomt; het behelst het volgende: „ Dat de Compagnie be* „ loofde, dat zij van alle verbindtenisfen met „ de overige Mallabaarfche Vorsten, welke den Vorst van tbevancour zouden willen beöor„ logen, zouden afzien, zich op geenerhande „ wijze daarmede bemoeijen, noch hun ook „ geene fchuilplaats verkenen, en zich in geene „ opzichte tegen 's Vorsten pnderneeraingen ,, aankanten." Dit was de fpil waarop alles draaide: dit wag van het uiterfte belang voor trevancour, die, met het voorneemen bezwangerd gaande om groote veroveringen te maaken, geen andere hinderpaalen, tot het bereiken zijner oogmerken kende, dan de magt der Maatfchappij, en dus door dit contract open veld bekwam, om, zijne wapenen, werwaards hij maar wilde, heen te wenden. Het duurde ook niet lang, of hij bediende; zich daarvan; hij maakte zich meester van her, koningrijk Tekkan Kout, nadien die Vorst dc^r M 4.  184 REIZE naar SAMARANG, zijne nabuuren en bondgenooten zonder hulp gelaaten werd, ook van meer andere plaatfen , waartoe de neutraliteit der Compagnie aan trevancour alle gelegenheid overliet. Nog verbond zich de Compagnie bij het gemelde contract (Art. XX.) om jaarlijks aan dien Vorst' voor twaalf duizend Ropyen of agttien duizend guldens Holl. te leveren, alle foorten van Ammunitie van oorlog, tegen de volgende prijzen. Een fnaphaan .... Rop. 7 i ó" ft. ƒ 11:11: Holl. Honderd vüurfteenen .... 13 13 'Eén pond buskruid 13 13 —-—• Honderd looden fnaphaan- kogels 14 14 Als Ook eenig ijzerwerk en metaal kanon. Waartegen de Vorst beloofde aan de Compagnie te -zullen leveren , alle de lijnwaaten, en jaarlijks drie duizend candiji peper, elk van vijf honderd pond, en voords alle andere producten, die de landen, welke hij toen reeds bezat, voordbragten: en uit die landen, welke hij in'tvervolg raogt komen te overmeesteren nog twee duizeid candfl. Waarvoor de Compagnie, volgens Art. V, en VI voor ieder candiji fchoon geharpte peper, die uit de Rijken van trevancour en Ansjenge kwam , vijfenzestig Rop. f 97 '■ I5 '• — en voor , «'.1 -"ccw ?no~nc•:,:74,&j%&'j\*t <•;:, ■■■.•.iüaoz H?er van fterft jaarlijks de zesde man en is dus 4333 dooden. Nog gefteld, dat jaarlijks op Batavia üit Nederland worden aangebragt met zevenentwintig fchepen, ieder fchip op twee honderd vijftig man gereekend. . . . 675e Hier van afgetrokken voor ieder fchip door elkander honderd vijftien man, dat jaarlijks naar Nederland keert, ten getalle van vierentwintig. 2760 Reft. 3990 kev. gevende dus eene jaarlijkfche vermindering van 343 dooden ; doch dit zou echter nog over te komen zijn, en de ontvolking niet zoo merkelijk befpeurd worden , indien de aanvoer van manT 4 fchap-  üo6 REIZE naar SAMARANG, fchappen meer geregeld was, gelijk ik zoo even heb opgegeven; maar hoe dikwijls gebeurt het, dat in plaats van twee honderd vijftig, die ik gefteld heb, dat ieder fchip aanbrengt, geen twee honderd, ja minder aldaar aankomen ; men heeft zelfs gezien, dat er, korts geleeden, jaaren geweest zijn, dat op de uitgaande fchepen, in twaalf maanden tijds, over de agt duizendkoppen werden afgezonden, waar van er geen vier duizend Batavia bereikten, en Indië in die tijden dus jaarlijks een verlies leed van drie duizend hoofden. Wanneer er nu een oorlog bij komt, zoo als de Compagnie thans op het eiland Celebes, en op de kust van de Mallabaar op den hals heeft, en het gebrek aan volk in Nederland, om de fchepen, behoorlijk bemand, op zijn tijd derwaards te zenden, zal het haglijkc van 's Compagnie's tqgenswoordigen toeftapd geen overtuigender bewijs nodig hebben. ZE-  MACASSER ? AMBOINA, enz. 297 ZEVENDE HOOFDSTUK. Vervallen ftaat der O. I. Compagnie. as de ftaat der O. I. Compagnie, alleen uit hoofde van het voorengemelde , tot eene zekere laagte gedaald, er zou nog hoop zijn om dezelve te redden. Eene gelukkige oorlogs kans en eene gelukkige vreede in. Europa , zouden fomtijds gelegenheid genoeg geven om volk te engageeren, in zulk een aantal, dat genoegzaam zoude zijn om het defect, aan te vullen. Doch veele omftandigheden loopen thans famen , die het herfte| ? zoo al niet onmogelijk maaken, ten minften zeer ongunftige uitzichten daar omtrent vertoonen. Het is niet flechts federd weinige jaaren, dat het verval van dit groot ligchaam in 'toog loopt, maar van veel vroeger tijden. „ 't Kan in gee„ nen deele ontkend worden, " zegt de Heer van imhof in zijne confideratiën van den jaare 1742, „ dat de tegenwoordige ftaat van de „ O. I. Compagnie gansch zoo voordeelig en „ bloeijend niet meer is dan wel eer. " Dit zelfde fchreef de Heer mossel, in den jaare T 5 175»:  sc8 REIZE naar SAMARANG, 1752: en er is zeer weinig oplettenheid nodig om te zien, dat in den jaare 1777 deze ftaat, in vijfëntwintig jaaren nog zeer veel verergerd zij, en eerlang geheel ten val zal neigen, indien geene krachtdaadiger middelen worden in het werk gefteld, dan die tot "hiertoe zijn aangewend. De algemeene loop der waereldfche zaaken leert ons , zoo uit de oude' als nieuwe gefchiedenisfen, dat er geen Rijken, Staaten, Gemeenebesten en Corpora's geweest zijn of nog zijn, of dezelven zijn allen, na het toppunt van grootheid bereikt te hebben , dé eene meer, de andere minder, in vermogen verminderd en merkelijk gedaald , zonder dat dé middelen , die men in het werk ftelde ,■ om dit te verhoeden , ooit van zoo een gewenscht gevolg zijn geweest, om den val ten t»enemaai 'voor te komen; gelukkig nog wanneer zij, als palliatieven werkende, dit noodlottig tijdftip vertraagen; doch deze wisfelvalligheid heeft haare oorzaak», die het dus en niet anders kunnen voordbrengen, ter bereiking der oogmerken , die de Beftuurdér van 't heel-al, zoo 't ons toefchijnt, zich heeft voorgefteld , om op den aardbol niets duurzaam te doen ftand houden. De eerfte oorzaaken , die een Staat of Genootfehap , dat in de kracht van zijn bloei is, ppt verval doen neigen, zijn ons veelal onbe- . .1 kend;  MACASSER, AMBOINA, enz. «09 icnd; de geringde beginfelen daar van zijn genoegzaam onmerkbaar , en men ontwaart die niét dan lang daarna , wanneer net kwaad zoo zeer is toegenomen , dat liet voor ieder zichtbaar is, en meestendeels te laat om het te verbeteren: of zoo men er in het begin afwis TB bemerkt, dringt men zelden door tot de gevolgen, die het kan na zich fleepen ; even gelijk een mensch , die eene onafgebroken gezondheid geniet, fterk van ligchaams geitel, en in den bloei zijner jaaren is, geen acht flaat op eene ligte onpasfelijkheid, die hij waant, door de fterkte van zijn geftel, zeer ligt te boven te zullen komen ; doch die in 't vervolg verergerende , alle poogingen van natuur, en kunst, verijdelt. Dit kwaad, dat uit de geftcldheid van het Jigchaam zelf zijn oorfprong heeft, wordt nog yan erger natuur, door toevallige omdandigheden, die van buiten aan komen, en die het bijna ongeneeslijk maaken. Dit beide nu heefc plaats gehad, en heeft nog plaats in den ltaat van Neerlands O. I. Maatfchappij. Wat het eerde betreft, dit heeft zijn begin genomen, op dien tijd dat men meer op aanwinriingen van landen zag, dan op vermeerdering en verbetering van den handel; en dat tijddip is, •jn ij ij's oordeels, tebepaalen, tusfehen de jaaren 1660  goo REIZE naar SAMARANG, 1660 en 1670, in welk tijdperk zij zich meester maakte van de Mallabaar en Celebes, die beiden veel bloeds en ontzachlijke kosten hebben veroorzaakt, en niets meer dan een ingebeeld voordeel aan de Maatfchappij hebben aan? gebragt. AGT-?  MACASSER, AMBOINA, enz. 3oï AGTSTE HOOFDSTUK. Vertrek van Batavia naar Kaap de Goede Hoop. H et fchip gemonfterd zijnde, beftond de geheele Equipage, de pasfagiers er onder gereekend , uit honderd twintig koppen; doch er waren zeer weinig goede bevaaren matroozen onder, maar meest jongens en daar boven nog zieklijk. Hier mede verlieten wij den 19 November de Reede van Batavia, ankerende des middags onder het eiland Onrust, en den volgenden dag bij het eiland Middelburg, alwaar ons het fchip Oost - Capelle, van Ceylon komende, pasfeerden, tijding brengende van de Mallabaar, dat het alles thans daar in rust was, en de verfchillen tusfehen de Compagnie en hyder ali waren bijgelegd. Vermits de mousfon reeds gekenterd was en de westlijke winden daaglijks Itijf doorwaaiden, was het eerst den 25 van die maand, eer wij de hoogte van Bantam bereikten, van waar wij overftaken naar den Sumatrafchen wal, ert den volgenden dag onder het Noorder Eiland anker-  Soa REIZE naar SAMARANG, - kerden, ten einde met de n. w. winden, uit welken hoek die in dezen tijd van het jaar waaijerr, langs het Opper van Sumatra boven het Prinfen Eiland, en dus in zee te geraaken. Doch te vergeefsch hierop drie dagen gewacht hebbende, terwijl de winden aan het \v. en z. w. waren, waardoor wij genoodzaakt waren om nadenjavafchen wal over te fteeken, en het onder denzelven naar buiten op te werken, alwaar wij het Compagnie fchip Hoolwerf, dat reeds den 8 Noventber van Batavia was vertrokken, geankerd vonden liggen. Eindelijk geraakten wij, benevens het gem, fchip. den 5 December boven het Prinfen Eiland, en dus buiten de ftraat Sunda, in zee; doch het' was den 7 daar aan volgende dat wij de laatfte peiling van 't land van Java namen, en .hetzelve uit het gezicht verlooren. Den o verlooren wij bet fchip Hoolwerf uit het gezicht, cn kreegen den 11 den vasten z. o. pasfaat wind , op de Zuider Breedte van 10% waarmede wij onzen, koers aanftelden om beoosten de Cocos Eilanden heen te loopen, en voords, volgens de zeilagie ordre, w. z. w., tot op de Zuider Breedte van 27I0 en Lengte van 77®, vervolgens w. ten z., op Zuider Breedte en de Lengte van 6o°: toen weder w. z. w. tot op de Breedte van Kaap Anguilhas, en eindelijk West, om de gronden van 'c rif en het land in het gezicht te loopen. Op  MACASSER, AMBOINA, enz. 30c Op de hoogte van Madagafcar beliep ons een hevige ftorm, uit het Noordoosten, draaijende de wind vervolgens door het Oosten naar hen Zuiden en verder tot het Westen, het welk hier om de Zuid zeldzaam gefchiedt, loopende dezelve altoos tegen de zon, door het Noorden naar het Zuidwesten. De hoogfte miswijzing der Compasfen, die wij befpeurden waren 27 a 2 8° Noordwestering , op de Zuider Breedte van 333 tot 34ï°, en tusfehen de Lengte van 56° tot 45°, van waar zij weder afnam, tot 22;0 in het gezicht van Kaap Anquïlhas. Het blijkt uit de obfervatiën van de zeelieden, dat de lijn van de hoogde miswijzing nog jaarlijks van het Oosten naar het Westen,rond gaat, zoo dat op plaatfen, bij voorb. Suratte, alwaar voor honderd jaaren nog 7 a 8° Noordwesterende miswijzing gevonden werd thans niet meer dan lï? op het hoogfte geobfervcerd wordt: gelijk mede in 't gezicht van Kaap de Goede Hoop, alwaar in twintig jaaren herwaards, dezelve van 18 a 19° tot ruim 21 0 is toegenomen. Den 4 February 's morgens met zonne opgang, verbeeldden wij ons het land v?n Afrika. te zien, verwonende zich als een ronden berg, "tw"'1. 'oor een beter gezicht des avonds, en met grond te werpen op zevenënzeventig en daar na op vijftig vademen diepte van het rif, in zekerheid veranderd werd \ raakende wij den 6 van Kaap  304 REIZE naar SAMARANG, Kaap Anguilhas en den volgenden dag aan deri West- en Oosthoek van Baai Fals ten vollen verkend; bevindende ons 40 Zuider Breedte of vijfëntwintig mijlen oostlijker te zijn , dan de gisfing was. De wind dien dag gunftig zijnde , vleiden wij ons met de hoop om nog 's avonds de Tafelbaai te bereiken; en waren om agt uuren reeds zoo verre gevorderd, dat wij nog flechts één uur den gunftigen wind en gelegenheid nodig hadden om onze wenfchen te bereiken, wanneer eerst eene ftilte , geduurende één uur , ons overviel , en daarna een hevige uitbarftende Zuidoosten wind, die van het hoog gebergte, waaronder wij in ftilte lagen te drijven, meteenijsfelijk geweld kwam afrollen, weder van 't land, en zoo verre zeewaards dreef, dat alle hoop daartoe verlooren was. De hevige Zuidoosten wind hield verfcheiden dagen aan, tot dat dezelve allengskens verminderde en Zuidwest loopende , ons gelegenheid gaf den 15 February het land en, tot op eene halve mijl na, de Reede weder te naderen ; doch nu was het de harde Zuidoosten wind die weder opkwam, die ons ten tweeden maale ons doel deed misfen ; evenwel niet zoo , of wij hadden gelegenheid om de Reede onder het Robben Eiland te bezeilen , daar wij 's avonds om agt uuren het anker lieten vallen. Den  MACASSER, AMBOINA, enz. 305 Den volgenden dag kwam de Posthouder van dat land bij'ons aan boord, brengende twaalf fchaapen en eenige groentens tot ververfching. Wij waren dezen en den volgenden dag genoodzaakt hier te blijven liggen, door den aanhoudenden zuidoosten wind, die des avonds van den 17 zoo fterk toenam, dat eerst ons daaglijks touw afbrak , en het tuy-anker niet willende houden, wij met geweld weder te lij waard gedreven werden. Hoe fmertlijk dit ook voor ons ware , wij moesten geduld oefenen, en alles aanwenden, om, zoo veel mogelijk, tegen den ftor. menden Zuidoost te kathalzen, en op verandering van weer en wind onze hoop te vestigen , die echter lang verijdeld werd, tot dat wij op den 4 Maart wel den Tafelberg, maar de Kaapfche Reede nog niet bereiken konden, brengende ons de harde Zuidoost des avonds weder onder het Kobben Eiland ten anker, en den volgenden dag, 's morgens om elf uuren, een westlijk luchtjen opkomende , lieten wij fpoedig het anker ligten, om naar de Kaapfche Reede te zeilen, daar wij 's namiddags om twee uuren het anker lieten vallen , falueerende dezelve met elf kanon fchoten, en vonden, met den ftandaart, als Admiraal, hier liggen het fchip Breedenhof, Capitein leendert van coopstad, dat drie weeken voor ons, insgelijks van onder het Robben II. Deel. V Ei-  So6 REIZE naar SAMARANG, ' Eiland, van zijn ankers was geflaeen , en na twintig dagen in zee gezworven -te hebben , deze Reede bereikt had. 't Schip vertuid en behoorlijk bezorgd zijnde , voer ik naar land, om mijne opwachting bij den Gouverneur te maaken, en voords mijne zaaken ie verrichten. NE-  MAC ASSER, AMBO IN A, enz. 307 NEGENDE HOOFDSTUK. De Kaap de Goede Hoop. Ik zal mij in de befchrijving van deze plaats en hec aanmerkelijkfte dat er van in acht te neemen is, niet breedvoerig uitlaaten, vermits ik dit in mijne voorige reize gedaan heb, en mij dus alleen bepaalen tot het geene ik op nieuw opgemerkt, of te vooren heb overgeflagen. De hitte en koude is niet alleen verfchillende in de goede en kwade mousfon, maar verfchik ook merkelijk op onderfcheiden tijden van den dag, naar maate de zuidooste wind fterk of flap doorwaait, in 't laatfte geval wel tot 7 a 8° hooger rijzende : doorgaans bepaalt zij zich tusfehen 72 en 8o° in den zomer. Men heeft er 's morgens voor zonne opgang fomtijds een dikke vochtige mist, die het zeer koud maakt, en meesten tijds met een westen of zuidwesten wind, daar niet zelden een of twee dagen daarna een ftijve Zuidoost op volgt. Men heeft er tweemaal ebbe en vloed in de vierentwintig uuren. Volle en nieuwe maan maakt hier ten drie uuren hoog water, 't welk gewoonlijk vijf voet rijst en valt. V 2 Langs  308 REIZE naar SAMARANG, Langs het ftrand van boven of bewesten het vlek af tot voorbij de Zoute Rivier, en zelfs verder, ligt het vol met klippen of kattekoppen , van welken de meesten met laag water boven komen: tusfehen dezen en verder zeewaards groeijen eene meenigte van die zeegewasfen , welke onze zee - lieden Trompetten noemen, en bij warm weêr een lelijke ftank in het vlek veroorzaaken. De grond rondom de Kaap is voor het grootfte gedeelte klipachtig, ter diepte van vijf a zes voeten , die weggehakt of gefprongen zijnde , op veele plaatfen een harde witachtige klay vormen , die iets van een fteenachtige zelfftandigheid heeft. Het water, 't welk de Inwooners drinken , en daar de fcheeps - vaten mede gevuld worden, komt af uic een wel - bron, een half uur van de Kaap gelegen, aan den voet van den Tafelberg, en een ftuk land , de Tain van Breda , naar deszelfs eigenaar, genaamd, dezelve is rondom bemetfeld, van vooren met een deurtjen of vengfter gellooten, om het water tegen vuiligheid te bewaaren, van daar wordt het naar het vlek geleid, in houten buizen, welke drie, en op fommige plaatfen zes voeten onder den grond liggen, om die des te beter te beveiligen. De ziekten die hier het meest regecren, zijn die welke men rhumatique noemt, veroorzaakt door  MACASSER, AMBOINA, enz. 309 door de ongeftadigheid van hec weer bijzonder bij bet waaijen van den Zuidoost. De eerfte Europifche bevolking dezer Colonie , uit verfcheiden Natiën beftaan hebbende, zijn thans, door langheid van tijd, zoodanig onder een gefmolten, dat zij niet meer van eikanderen te onderfcheiden zijn , zelfs de mcesten 'van die, welken in Europa geboren zijn, en eenige jaaren hier hebben gewoond , hebben, als 't ware, hun nationaal characler , voor dat van dezen landaart verwisfeld. Europeefche of Indifche vrouwen zijn er weinig, en deze draagen de kleederen nog wel hec meeste naar de gewoonte van hun geboorte land. Wanneer ik fpreek van het algemeen character , en zeden der Inwooners van de Kaap , moeten de landlieden of boeren daaronder niet begreepen worden, die in veele opzichten, daarvan verfchilien, maar alleen die geenen welken zich in het vlek of de hoofdplaats onthouden. De voornaamfte trek daarvan , die zich aan een vreemdeling, na een weinig opmerking, voordoet, is de hebzucht, en deze heeft onder hun zoo algemeen plaats, zoo wel bij mannen als vrouwen. dat men meer dan vooringenomen • met hun moet zijn , indien men dit wilde ontkennen : vleijende woorden, lieftallige gebaerden, aantrekkelijke behandelingen, niets wordt •gefpaard om het hart van eenen eerst aankomen- V 3 den  3io REIZE naar SAMARANG, den inteneemen, en zijn vertrouwen te winnen; dit komt mij voor de waarfchijnlijke rede tczijn, waarom de meeste menfchen, die hier eens of tweemaal zonder opmerking geweest zijn .. zoo hoog van de Kaap opgeven , even als ware het ■de aangenaamfte verblijfplaats der waereld , en het middenpunt van alle vergenoegens. Maar die fchilderij eens omgekeerd , en de drijiveêren onderzocht zijnde, die alle deze aanlokfeien in beweeging brengen , ontwaart men rasch, dat niet de hospitaliteit, maar eigen belang de voornaamfte drijfveer is. Een gevolg dat hier natuurlijk uit voordvloeit, is de onderlinge nijd , die de een den nnder toedraagt, vooral wanneer het iemand wel gaat, 't zij in den handel , of met huisvesting aan vreemdelingen te geven , waar van de meesten hier hun beftaan hebben. Deze uitzichten hebben beide de fexen gemeen , zoo als boven gezegd is; doch de mannen zijn van die, welke de befchaafde gewesten van Europa bewoonen, nog merkelijk te onderkennen door eene volflagen onkunde van alles, *t welk niet dagelijks onder het bereik hunner zinnen valt ; buiten dit kunnen zij zich geen denkbeelden vormen : afgetrokken befpiegelingen zijn hun onbekend: en om door leezen hun verftand te oefenen, of om de zeden en gewoonten van andere befchaafde volkeren te leeren ken-  MACASSER, AMBOINA, enz. 311 kennen, en om de hunnen te verbeteren, ontbreekt hun de lust. Rust en ledigheid, die men ook luiheid Zou kunnen noemen, en welke men van een volk» dat eene getemperde luchtftrcek bewoont niet zou verwachten, hebben zij gemeen met de Oosterlingen , en fchijnt hun grootfte vermaak te zijn. De vrouwen integendeel ontbreekt het aan geene levendigheid van geest, en men kan met recht zeggen, dat de natuur aan deezen zich gunftiger getoond heeft, waartoe echter de opvoeding veel toebrengt. Van haar vroege jeugd af leggen de moeders zich toe om haare dochters inteboezemen, dat zij zich voor de andere fexe, en voornamelijk voor vreemdelingen, moeten trachten beminnelijk te maaken, en, totzekere jaaren gekomen zijnde, om vrijpostig in haar omgang te zijn. Opfchik en zwier wordt niet verwaarloosd, wanneer men het maar eenigfins betaalen kan. Danfen, zingen en alles wat de fchoonheid maar eenigen luister kan bijzetten, niets wordt onbeproefd gelaaten om te kunnen behaagen, 't geen ook zelden mislukt. Kleine vrijheden toeteftaan, wanneer zij de kindschheid ontwasfen en tot den ftaat van vrijster zijn overgegaan, doen haare overwinningen eenigen tijd ftand houden: en dikwijls gebeurt het, dat een V 4 aan-  3i2 REIZE naar SAMARANG, aankomend vreemdeling zijne wederhelft vindc eer hij zulks gedacht had (*). De vaders neemen niet de geringde moeite om hunne zoonen in iets te onderwijzen: het geen de kinderen in de fchool leeren, fchijnen zij genoegzaam te achten om bekwaamheden voor hun geheel leven te bekomen: weinigen bekommeren zich hier omtrent, hebben foms geene middelen, anderen zijn te teêrhartig om hunne kinderen, in een befehaafder land eene betere opvoeding te doen geven. De Inwooners worden dus wel vermeerderd, maar geen handwerkslieden , kondenaars, of nuttige leden der famenleeving worden er aangekweekt. Men trouwt vroegtijdig, verwekt kinderen, en leeft in dezelfde kostwinning die de meesten bij de hand hebben en die wel de gein ak- (*) De meesten hunner, zoo dra zij gehuwd zijn en kinderen krijgen, worden dik en zwaarlijvig, en verliezen die bevalligheid , die haar eerst aan den man geholpen heeft, te gelijk met de zindelijkheid in zich te kleedtn, waarvan zij ongehuwd zijnde, veel werk ma-;ken. Wanneer men haar des morgens vroegtijdig in haare wooningen ontmoet, valt haare üordigheid daadlijk in 't oog, en die geenen . welke men weleer des avonds* met genoegen befchouwde, verwekken na een afkeer.  MACASSER, AMBOINA, enz. 313 maklijkfte is; namelijk vreemdelingen te logeeren ; als die vertrokken zijn «< behelpt men zich zoo fober als men kan, 't welk de goedkoopheid der levensmiddelen gemakkelijk maakt. Moed en ambitie ontbreekt den meesten om hun beftaan te zoeken, of te verbeteren, 't zij met de zeevaart of Militairen dienst, mogelijk om dat deze kostwinningen tegen hunne zoo geliefde rust, en gewoon gemaklijk leven ftrijden. Van welke nuttigheid eene vermeerdering der bevolking, van dien aart, aan het algemeen, en bijzonder aan de verbetering van dat land kan toebrengen, is ligt optemerken, en kan dus niet aangemerkt worden als eene toeneemende welvaart. .Geheel anders is het gefteld met de landlieden , of boeren. De vruchtbaarheid is bij hun niet minder dan bij de bewooners van het vlek. De kinderen van dezen worden bpgebragt in de kostwinning van hunne ouders; indien de landen van dezen te klein zijn om allen een deel te geven, uitgeftrekte en nog onbebouwd liggende landen, wachten alleen om hunnen fchoot te openen, voor den eerften die zich derzelver vruchtbaarheid wil ten nutte maaken. Dezen nu, in plaats van als doodeeters het algemeen tot last te zijn, vermeerderen dien eerwaardigen ftand, door welken de welvaart aller landen ontftaat. V < Het  $14 REIZE naar SAMARANG, Het Chara&er dezer lieden is ook geheel anders, eene oprechte gulhartigheid, welke men zien kan dat uit het hart voordkomt, doet hen de pligten der menschlievendheid betrachten, zonder het vuige eigenbelang ten doel te hebben; op hunne woorden kan men vertrouwen, die te fchenden of geveinsd met iemand om te gaan, is onder hun, ten minften onder verre het grootfte gedeelte, onbekend. TIEN-  MACASSER, AMBOINA, enz. 315 TIENDE HOOFDSTUK. Uitgefirektheid der Colonie. D e uitgeftrektheid der Colonie is zeer groot, en de limiten worden naar goedvinden verwijderd, zo dat de juiste landfcheiding van die der natuurlijke Inborelingen niet wel te vinden zoude zijn. Doch het zij verre dat men in dit groot diftriét, overal wei en^bouwlanden zoude aantreffen , flechts het kleinfie gedeelte is daar toe gefchikt, door dien de valeijen, en het meeste vlakke land gebrek aan water hebben; dus zijn hier alleen aan den voet en in her hangen deibergen , daar de landman in ftaat is om met vrucht de cultuur van graanen en wijnen te onderneemen eenige landen aangelegd, behalven een aanmerklijk groot gedeelte dat hij toe weiland voor zijn vee moet behouden, dat mede, om het gebrek van water te vermijden, bij de bergen moet gelegen zijn. Dit .veroorzaakt dat de plaatfen verre van de anderen gefchciden zijn, en de eene boer den anderen zijn naasten gebuur noemt, wanneer zij één a twee uuren van den anderen verwijderd zijn , en hoe verder , land-  316 REIZE naar SAMARANG, landwaards in, hoe grooter de afftand is van onvruchtbaare landen, die hun van den anderen fcheiden. Dit veroorzaakt ook dat ieder huisgezin, dus als in zich zelve geconcentreerd;, door den tijd , na dat zij zich van de Kaap verwijderen , de eenvoudige natuur nader komen, zoo dat zelfs de verfte boeren, die dertig a veertig dagen reizen moeten , om aan het vlek van de Kaap te komen , eerder Hottentotten dan afkomelingen van de Europeezen gelijken. De Capitein cordon, die bij mijn verblijf alhier, van deszelfs reize was terug gekomen , heeft mij verhaald, dat zij zelfs de kleedere»op de wijze der Hottentotten draagen. De producfen die dit gedeelte van Afrika oplevert , zijn de graanen , wijnen, boter en vet. De graanen, en bijzonder de tarwe, wordt thans in eene aanzienlijke hoeveelheid ingezameld, en zou mogelijk meer en meer worden aangekweekt, indien er gefchikte middelen in het werk gefteld wierden , om dezelve aan te moedigen, en de hinderpaalen , welken eene meerdere cultuur daarvan ftremmen, wierden uit den weg geruimd. Ik heb hier boven reeds aangeteekend, 't geen de landlieden mij, op de ondervinding gegrond, gezegd hebben, namelijk, welke de beletfelen waren, die de graan-cultuur hinderlijk waren, en zal dus hetzelve niet herhaalen, maar er flechts bij voe-  MACASSER, AMBOINA, enz. 317 voegen, dat veelen de leverantie aan de Com-' pagnie tegenflaat, ja zelfs fomtijds onmogelijk wordt gemaakt, het welk veroorzaakt wordt door de inhaaligheid van derzelver bedienden aan 'tVlek. Niet te vreeden met de twintig ponden overwigt op ieder mud tarwe, die de landman met honderd tagtig ponden levert, en voor de Compagnie op honderd zestig ponden wordt afgefcheept, moeten de leveranciers hun nog de handen vullen, om tot de leverantie toegelaten te worden: en dit zelfde heeft omtrent de wijnen ook plaats : dit kunnen de geenen, welken gegoed zijn, en weinige uuren van 't Vlek, daar de leverantie moet gefchieden , afwoonen, nog doen , maar niet de zoodanigen , welke verder landwaardsin liggen, uit hoofde van het transport van veele dagreizen: voor ieder wagen-vracht, op tien mud of j| last gereekend, betaalt de Compagnie agttien Rijksd. of ƒ 43 — 4 : — fterft er onder wege één of meerder osfen, of breekt er iets aan den wagen , dan is alles yerlooren wat zij voor hun graan zouden moeten ontvangen: en dus kunnen de armen of verre afgelegenen de cultuur niet verder voordzetten , dan zij tot eigen onderhoud voor hunne huisgezinnen nodig hebben. Er is nog iets, dat voor den landman, en voor die geenen, welken verre af woonen, drukkende is, namelijk: dat hij de tienden, die voor  3i8 REIZE naar SAMARANG, voor de Compagnie, als Landheer, zijn , zelve van zijn land naar hec Vlek moet overvoeren •> zonder uitzondering , hoe verre afgelegen hij ook woonen mag, en hoe moeijelijk ook de wegen over het gebergte zijn , om door osfen , fomtijds twee en meer uuren , het graan te doen draagen, daar men langs die wegen geen gelaaden wagen voeren kan , en zoo dit nog al gefchieden kan , dan flechts nog maar met eene vracht van vijf mudden. Het is dus niet genoegzaam , een uitweg voor de overtollige produéten van dit land gezocht te hebben , om hetzelve te beter te doen floreeren; maar men had eerst den landbouw op eenen beteren voet behoorcn te brengen : men moest den landman van die knellende banden, die hem moedeloos maaken, bevrijden: hem eene betere gelegenheid ter vervoering zijner produclen verzorgen : voorraadfchuuren op verfcheiden plaatfen oprichten, en eindelijk de fchraapzucht der ontvangers beteugelen. De Heeren Majores hebben zeker dezen Kaapfchen graan - handel uit een ander oogpunt befchouwd, en zijn door een nieuw fchoonfchijnend ontwerp, (hoe zeer \ zelve in den jaare 1753 reeds door den Gouverneur mossel, in zijne Memorie over den ftaat van Indiën is opgegeven) misleid, dat misfchien alles op het fchoonfte voorftelde, en waar van men daadlijk vruchten zou kun-  MACASSER, AMBOINA, enz. 319 kunnen plukken, hoe zeer men nog niet gezaaid had (*> Het blijkt ook van achteren , dat al dit afnaaien der produéten , tot nog toe' geene voordeden in de Colonie heeft aangebragt; zelfs heeft men ( zeker ook gedeeltelijk door het flege gewas) dit jaar geen Hoeker kunnen belaaden, fchoon het Kaapsch Minifterie, om dit wat te vermommen , noodzaaklijk oordeelde , dit fchip (*) Door beloften of voorgeven, dat men de tarwe voor den geringen prijs van zesendertig guldens het last zou kunnen leveren — en daar voor contra&eeren, terwijl men voorgaf met zekerheid te weeten , dat dezelve in het voorig jaar ( 1771) tegen negen Rijksd. van agtënveertig ftuivers, het last zou zijn verkocht geworden. Ik heb bij de boeren, en wel bij die geenen die veele jaaren aan het vlek gewoond hadden, zoo wel naar den goedkoopen prijs der tarwe als naar dien van het vet gevraagd, om dat men voorgaf, honderd pond kaarfen tegen ƒ5:0:0 te hebben zien verkoopen, en allen hebben mij betuigd, dat zij nimmer de tarwe beter koop hadden gezien, dan negen en tien Rijksd. of ƒ 22:0: o a/24:0:0 de wagen vracht van tien mud of agttienhonderd ponden; doch dat dit maar een zeer korten tijd had geduurd: en het vet waarvan de fmeerkaarfen gemaakt worden, nooit minder dan vier Rijksd. of/9: 12:0 de honderd ponden. Thans geldt de wagen vracht tarwe tweeëndertig Rijksd. of/ 76:I3:o en het fmeer, de honderd pond zes Rijksd. ƒ 14:8:0.  Sao REIZE naar SAMARANG, fchip met foldaaten naar Batavia te zenden, hoe zeer er fchepen genoeg bij de hand waren, of ftonden te komen waarmede dit transport beter en gemaklijker had kunnen gefchieden. Zal dan de Colonie immer meer en meer opluiken , een gematigd, met den aart van het land en deszelfs bewooners overcenkomftig beftuur zal moeten plaats hebben: een beftuur dat niet wordt tegengewerkt door de Heeren Meesters: in het Vaderland rust het waarachtig middel, ora dit alles daar te ftellen. Hetzelve moet niet op den voet der andere Gouvernementen van 's Compagnie's bezittingen in Azia zijn ingericht, daar flaafachtige Natiën het grootst gedeelte der Inwooners uitmaaken, die met geweld genoodzaakt moeten worden om de producten hunnes lands te cultiveeren, en aan de Compagnie te leveren, of daar de Politie vereischt, dat men met de nabuurige Vorften, haare Bondgenooten, ftaatkundige praclijken moet in het werk ftellen, om hun in rust te houden. Het eerfte kan en moet hier plaats hebben, en van het ander is hier noch fchijn noch fchaduw. Het getal van de nog overig zijnde Hottentotten is te gering om hierop eenig acht te fiaan. De aart der wetten moet hier gefchikt zijn naar de Inwooners en hun beftaan. Deeze allen zijn Europeaanen, of afftammelingen van dezelven, ('t gering getal van flaaven komt hier in geen aan-  MACASSER, AMBOINA, enz. 321 aanmerking) die de zucht tot vrijheid nog niet verboren hebben, dezen dus op eene despotike wijze te willen regeeren, en aan arbitraire wet-^ ten te willen onderwerpen, zou nimmer ftand houden, öf met de totaale ruïne der Colonie! eindigen. Zij vinden hun beftaan, volgens hunnen aart; inden landbouw, die, zoo als de voorbeelden ons leeren, nergens weeliger bloeit dan daar eene zachte regeering plaats heeft, en is dienvolgens hier van de grootfte noodzaaklijkheid j daar dezelve nog maar even begint te ontluiken. Dus begreep het de vader des lands van Afrika's Uithoek, tulbag, die door een meer dan vijftig jaarig verblijf aldaar, de waare belangen der Inwooners, en den aart des lands ten vollen kundig was, en die door zijne zachte en vaderlijke regeering aller harten aan zich verbond, en waarin hij nog, bij eene dankbaare nagedachtenisfe leeft, fchoon hij reeds verfcheiden jaaren geleeden aan het welzijn dier Inwooners en der Maatfchappij door den dood ontrukt is; nimmer echter zal het herdenken aan de vaderlijke regee* ring , nimmer de duizend werven gezegende naam van tulbag uitgewischt werden. De nu onlangs gedaane ontdekking, door den Capitein gordon , van eene groote en bevaarbaare rivier , op de Zuider Breedte van omtrent 2t/°, zou fomtrjda nog voordeel aan deze II. Deel, X Cci"  322 REIZE naar SAMARANG, Colonie en fcheepvaart kunnen toebrengen, wanneer dezelve, zoo als eenigfins waarfchijnlijk is, zich noordoostvvaards uitftrekte, om langs dien weg binnen de landen, in het hart van Afrika , handel te drijven, of in het rijke Sofala om aldaar ook een handel op te richten, in goud en tanden : en zoo men bevond dat dezelve westwaards aanliep, en dus waarfchijnlijk haar uitloop op Afrika's Westkust had, zou men aan haar mond eene baai of haven kunnen formeeren, alwaar de fchepen eene veilige verblijfplaats konden vinden. Gordon ontmoette die rivier zeer toevallig en onverwacht, niet voor dat hij bij den oever kwam, die buiten zeer ftijl was. De breedte der rivier tusfehen deze, zeide cordon mij, was als de Maas voor Maastricht: op eenen berg klimmende, zag hij dat dezelve zich oostwaards in twee takken verdeelde; het water dat dezelve afvoerde , was zeer helder en had een goeden 1 fmaak : het land daar omftreeks was gras- en heuvelachtig. Geene waadbaare plaats vindende om zijne bagagie en wapenen over te brengen, vond hij zich genoodzaakt zijn verder onderzoek te ftaaken, en na een dag reizens langs dezelve de terugreize 2uidwaards aan te neemen. De Baromeeters hoogte bevond hij hier omtrent drieëntwintig duimen, en zulks beneden op het vlakke land; zoo dat de reizing van her land  MACASSER, AMBÖINA, enz. 323 land noordwaards heen al zeer aanmerklijk moet zijn. De Saifoenen fcheenen hier al omgekeerd, want daar het te dier tijd aan de Kaap de goede mousfon was met droog weer, had hij aldaar veel regen en onweder. Bij bovengemelde rivier vond hij eene groote meenigte van Zeekoeijen, van welken hij mij fraaije teekeningem en verfcheiden geraamten heeft Iaaten zien, zoo wel als van de Hyena, of Tijger - wolf, en ook van een dier dat zeer veel gelijkenis heeft met de Zebra, doch zich daar van onderfcheidt, door dien de zwarte ftreepen of banden, in deze meer flangsgewijze aan het achterlijf liepen, en de kop, meer naar dien van een paerd dan van een ezel geleek, en het ligchaam desgelijks. X 2 ELF.  3H REIZE naar SAMARANG, ELFDE HOOFDSTUK. Handel der Oost- Indifche Compagnie. Colonie, op zich zeiven aangemerkt, is een merkelijke last post, die jaarlijks- omtrent drie tonnen ten achteren gaat, door den geringen handel dien zij er aan de hand heeft,en de fterke bezetting, die er onderhouden wordt. In den jaare 1770 beliepen de zuivere winften . ƒ 157,555 : 11 : 8 De gefuporteerde lasten ƒ 452,010 : 15 Dus verachterd . . ƒ 294,454 : 3:8' Zonder hierbij te reekenen de Intresfen van een Capitaal van ... ƒ 904,004 : 8:8 dat renteloos lag, in reftanten van geld, oorlogsammunitie, flaaven , beestiaalen, enz. en thans (1778) nog niet verminderd was, De negotie-goederen uit het Vaderland derwaards gevoerd , beftaan voor het grootfte gedeelte in yzer, fmeedkoolen en fpijkers. Over de verzending der twee eerften wordt zeer geklaagd, waarbij geen evenredigheid plaatsheeft; dan eens zijn de pakhuizen meer dan overvloedig voorzien, en men heeft geene koo! Ie»  MACASSER, AMBOINA, twz. 325 kn genoeg om het te bewerken, en op andere tijden heefc het tegengeftelde plaats, en in die gevallen worden de Ingezetenen, en bijzonder de landlieden , door den uitleveraar gedwongen, om van het overvloedige meerder te nemen dan hij nodig heeft, en dit is weder iets dat den landbouw drukt. In voorige tijden, werd mij verhaald, zond de Compagnie derwaards zoodanige foort van hout als nodig is tot het wagenmaaken; dan hier te lande , zoo als elders , daar aan gebrek zijnde, heeft zij dit, fedetd veele jaaren nagelaaten, Het geen uit de Indien naar de Kaap van wege de Compagnie ter negotie wordt overgebragt, zijn eenige weinige grove lijnwaaten, arak en agt a negen honderd duizend ponden rijst; doch dit alles brengt zeer weinig winften aan. De particuliere fchepelingen brengen derwaards ook nog al eenige voorraad over, als coffy, fuikeren vooral hout, benevens lijnwaaten, en uit het Vaderland eenige fnuisterijën van gering aanbelang. Daar en tegen levert de Kaap naar Indien eene fcheepslaading tarwe, wat boter, en vier a vijf honderd leggers wijn: thans wordt het eerfte en laatfte naar Nederland gezonden. De voornaamfte inkomften voor de Compag-. Uie, zijn de pachten, de tienden en de tauxt X 3 on  326- REIZE naar SAMARANG, op de boerenplaatfen , die jaarlijks van ieder vijfentwintig Rijksd. bedraagt ; de gegoede boeren betaalen dit contant; doch de armen en die verre af woonen, en die geen geld van hunne producten kunnen maaken, of die men begunftigen wil, voldoen dit in beestiaalen. Schoon dus deze Colonie der Maatfchappij tot eenen merkelijken last is, kan zij echter de jaarlijkfche verachtering van drie ton opweegen, door de goede verversch plaats voor de uit- en t'huisvaarende fchepen, benevens die van vreemde Natiën , welken niet weinig toebrengen tot de welvaart der Colonie, zoo met de gewoone verteering aan de Kaap zelve, als door het afnaaien der producten, 'twelk, zoo 't mij voorkomt , men eerder moest begunftigeh dan verbieden, omdat zij meest allen in baaren gelde betaalen, en wij daar door de comptantert van andere Natiën tot ons trekken. En wat baat toch het verbieden anders, dan om die geenen, welken gefteld zijn om de fraudes te beletten , *t geld in den zak te jaagen. Staatkundige redenen moeten de Compagnie waarfchijnlijk beletten om eene vrijë vaart aan de Kaapenaars toe te ftaan \ want anders verbeeld ik mij,zou haar reeds onder het oog gekomen zijn, dat niets meer den lastpost dezer Colonie draaglijk zou kunnen maaken, en de magt derzelve vermeerderen, dan alleen dit middel. twaalf-  MACASSER, AMBOINA, enz. 327 TWAALFDE HOOFDSTUK. Vertrek van Kaap de Goede Hoop. 'tVertrek van de derde Divifie der Retourvloot bepaald zijnde op den 2 April, werden de fchepen den 1. dier maand gemonfterd, en den volgenden dag des morgens ontvongen wij onze laatfte Depêches, en de Wimpelvoerder na den middag om vier uuren fein doende het anker te ligten, raakten wij kort daar na onder zeil, meteenen flappen zuidoosten wind, die met den avond dood ftil werd, bij eene veranderlijke lucht, terwijl eene hooge zuidwester rolling de baai inkomende , ons fterk naar den oostwal zettede , daar wij, geduurende den nacht werk hadden om de fchepen van af te houden. Dit deed ons befluiten, om, zoo dra het dag werd, weder naar de Kaapfche Buiten Reede te loopen, en voormiddag om tien uuren lagen alle de fchepen weêr geankerd. Doch dit duurde maar een korten tijd; want 's middags om half twee uuren de Zuidoost weêr doorkomende , deed de Wimpelvoerder fein, om wederom onder zeil te gaan, 't welk van X 4 be"  3*8 REIZE naar SAMARANG, beter gevolgen was, daar wij allen om vier. uuren het Robben Eiland gepasfeerd waren en ons in volle zee bevonden. De zuidooste wind, waarmede wij de Kaap verhaten hadden, hield itand en woei lustig op, zoo dat wij den n reeds de Steenboks keerkring gepasfeerd waren , en in de verzengde luchtfheek kwamen. Den 18 April voeren al de Hoofden der fchepen, op gegeven fein van den Wimpelvoerder, bij den zeiven aan boord, alwaar ons kennis werd gegeven, dat wij onze reize naar 't Vaderland door het Kanaal zouden voordzetten: en twee dagen daar na zagen wij, met het aanbreeken van den dag, het eiland Helena, pasfeerende hetzelve des namiddags om vier uuren Thans begon zich de warmte te doen gevoelen, klimmende de Thermomeeter des namiddags fomtijds tot 870 , terwijl de nachtkoelte dien niet laager dan tot 81° deed daalen, ^ Den 26 April liepen wij het eiland Asfencioen ih 't gezicht, mede met het aanbreeken van den dag, pasfeerden dit des namiddags en verlooren het des avonds uit het gezicht. Dit laatfte eiland ligt, volgens de waarneemingen van den Heer la caille, daar ter Reede. gedaan, op onze kaarten i° 37' te oostkjk; doch de Breedte komt met de waarneemingen bij ons gedaan, overeen,. Wij hadden in het gezicht daar-  MACASSER, AMBOINA, enz. ga$ daarvan eene Noordwesterende miswijzing van h Gompas van 11°, 't welk één graad verfcheelde, met de waarneeming op mijne voorige reize , in 't gezicht van 't zelfde eiland gedaan, dat die thans meerder was, en dus in zeven jaaren de Linie, die io°, wees, te dier tijd nu i° naar 't Westen geweeken was. Wij fielden van hier onzen koers naar de Linie Equinoclial regt n. w. ten n. , fchoon de zeilagie- en bijzondere ordre van de Compagnie, die tot n. w. bepaalde ; de reden van deze disobedientie was , omdat de n. w. ten n. koers den weg merkelijk verkortte, integenftelling van de andere, daar men ten minften honderd dertig a veertig mijlen mede verloor; om welke redenen ook de vreemde Natiën , wanneer de gelegenheid het hun toelaat, nooit westlijker, maar ivel noordlijker hun koers aanftellen; deze aan geene Inftruétie, of zoogenaamde zeilagie - ordre gebonden, doen in het algemeen korter reizen, zoo naar als uit de Oost-Indien, dan de Compagnie fchepen; waarom de Opperhoofden, aan deze naauwe banden gekluisterd, onmogelijk die progresfen kunnen doen, in het verbeteren van de konst der zeevaart, als dezen, en dit is, naar mijne gedachten, veelal de reden, dat Engelfchen, Franfchen, enz. ons, in het maaken van vorderingen , nieuwe ontdekkingen, en wat dies meer is, zoo verre voor uit zijn ; want onX 5 ze  $3* REIZE naar SAMARANG, ze Oost-Indifche vaart moest zekerlijk de kweek» fchool van onze groote zeevaart zijn, uit hoofde van de menigte fchepen, die hier toe gebruikt worden. De tegenwerping, dat hier van foms misbruik •zou gemaakt worden, is gemaklijk op te losfen: om echter het beflaan van gagiën, premiën, goederen en verdere moeilijkheden voor te komen, hadden wij (de vijf Hoofden der fchepen) te famen overeengeftemd, den koers van n. w., in 't fchecps journaal bekend, te ftellen, 't welk ik ook in mijn Journaal gevolgd hebbe, tot den 8 Mey, na welken tijd de waare koers daarin is ter neder gefteld ; dit gaf ons een verfchil van ruim zestig mijlen, dat wij verder West zotir den hebben moeten zeilen, indien wij naderhand weder Oost zouden hebben moeten ophaalen. Den 27 April zagen wij des avond, een weinig na agt uuren, een vuurklomp , ter grootte ym een kanon kogel, van het Oosten naar het Westen verfchieten , laatende eene flangswijze breede vuurige ftreep na , die nog wel een vierde uur daarna zichtbaar bleef, en langzaamerhand door den wind naar het Westen gedreven werd: de lucht was op dien tijd hier en daar metbuijige wolken bezet, de wind z. o., en de Thermomeeter ftond op 820. Den 3 Mey pasfeerden wij de Evennachrs lijn, wanneer de Wimpelvoerder , door alle de fèhe-  MAC AS SER, AMBOINA, fcflz. m fchepen, met elf kanonfchoten, benoorden dezelve verwelkomd werd. Den volgenden dag verliet ons de vaste z. o. pasfaat wind, liep veranderlijk met ftilten en zwaare ftortregens, echter zonder veel onweer van donder en blikfem; de hitte nam, geduurende dien tijd fterk toe, offchoon wij in verfcheiden dagen geen zon gezien hadden, en de luchc den meesten tijd dik betrokken was, zijnde de middelbaare hoogte van den Thermomeeter, federd den i Mey, tot den 9 bij dag en des nachts 830 en 's middags dikwijls 89°. Die duurde tot den 11, wanneer wij met de noord:ooste winden meer koelte en verbolgens helderer weder kreegen, op de Noorder Breedte Van 6 k 70. Den 17 hadden wij de Noordpoois hoogte van rsf, van waar wij den koers van het fr. w. ten n. tot het Noorden zoo hoogopHoegden als wind.en weeder toelieten, om, ware het mogelijk de eilanden Corvus en Florus in 't gezicht te -krijgen; « ol ai m& ■ ■<■> a^bnwad Van hier af begonnen de n. o. en ooste winden frisch op te blaazen, dikwijls met buijige luchten en regen, tot op de Noorder Breedte van 30°, wanneer zij meer naar het z. o. trokken, tot omtrent 40% wanneer zij westlij k Repen, doch flechts voor twee dagen, wanneer zij weder naar het n. o. keerden, met ftijve koel- tenj  33a REIZE naar SAMARANG," tens en regen, dat onze reize aanmerkelijk vet* traagde. De Thermomeeter toonde aan, dat wij den Vaderlandfchen voor den verzengden.luehtftreek verhaten, hadden, komende op het warmlïe van den dag zelden hooger dan 65 a 66° y en 's morgens voor zonne opgang 59 a 60 °. Den 26 Mey zagen wij voor de eerfte maal een vreemd fchip, zijnde een klein Fransch Fregatjen, dat naar St. Domingo fteevende en van Nantes kwam. Den volgenden dag voer ik en de andere Scheepshoofden naar boord van den Wimpelvoerder, die fein gedaan had van pitchaaren; eenige zaaken in den breeden Raad afgedaan zijnde, diverteerden wij ons het overige van den dag aldaar, en keerden des avonds weder terug naar onze fchepen. Den 29 had ik het genoegen hun bij mij aan boord te hebben, om het middagmaal te honden, bij welke gelegenheid nog eenige veranderingen in het Zeil - boek gemaakt werden. Wij bevonden ons thans in de zoogenaamde Krooszee. Den 1 Juny zagen wij in den namiddag eene oorlogsvloot van zestien fchepen uit de Oost op ons afkomen, die ons in den voornacht inflooten en ons noodzaakten tot middernacht bij hun te blijven, waarna zij ons de reize weder lieten vervolgen; toen het dag was vertoonden zij Engelfche.  MAC AS SER, AMBOINA, enz. 333 fche vlaggen; doch uic alle de omflandigheden bleek dat het Franfchen waren, die hier op de Engelfche Oost-Indifche fchepen kruisten. Den 9 viel een onzer matroozen van de groote Raa op het dek, en overleed kort daarna aan dien val: dit was de derde doode dien wij hadden federd ons vertrek van de Kaap. Den 24 zagen wij 's namiddags een zon eclips, waarvan ik het begin of midden niet kon waarneemen, maar het einde was 's namiddags om vier uuren 11'waare tijd, volgens verfcheiden waarneemingen, terwijl dezelve te Parys moest eindigen, volgens de Connaisfance de Temps, ten vijf uuren 46', gevende dit ons een verfchil in tijd van één uur 35', daar wij ons op de Lengte van 3550 7' bevonden, 't welk van onze gisfing die r° 47' beoosten Tenerife was 50 40' verfcheelde 't geen wij westlijker waren, en dit kwam overeen met de uitkomst van drie waarneemingen , die ik vier dagen te vooren gedaan had , van den afftand van zon en maan ; en fchoon wij den 2 July bij de peiling van den hoek van Lezard, ons flechts twee graaden westlij k misgist bevonden, vertrouw ik echter dat de waarneeming nagenoeg met de waarheid overeenkwam, en wij in het Oost zeilen, met de ftijve winden, te weinig gegist hadden; vermits drie der andere fchepen op eene diftantie jan vijfenvijftig mijlen, tusfehen de eerfte grond- wer-  334 REIZE naar SAMARANG, werping en 't gezicht van 'tland, één graad meer dan wij gezeild hadden; \ geen met het gezicht van 't land ook waar bevonden was. Den 29 des morgens om vier uuren wierpen wij voor de eerfte maal grond, op honderd vademen , en zagen den 2 July het land van Lezard in het w. n. w. en ontmoette den 3, 's namiddags om zes uuren 's Lands kruisfende Oorlogfchepen , zijnde de Waakzaamheid en de Venus: het eerfte gecommandeerd door den Capitein matthys sloot, en het tweede door Capitein jacob pieter van braam, met welk laatfte wij de reize naar onze gedestineerde havens den volgenden dag aannamen. Den 8 July ankerden wij allen onder de Singels, wijl de wind te noordlijk was om de hoofden uit- en de Noord-zee in te loopen , blijvende hier liggen tot den 10, wanneer des middags de wind naar het z. w. en z. z. w. liep , waarmede wij het weder onder zeil leiden, pasfeerende des namiddags de hoofden, en den volgenden dag, 's morgens ten vier uuren, namen wij affcheid van het Oorlogfchip , en de drie andere fchepen , ftellende onzen koers, benevens het fchip de Ganges, naar Walcheren, welk eiland wij 's middags in 't gezicht kreegen, ankerende om zeven uuren voor den Dëurloo. Des anderen daags den jz zeilden wij den Deurloo ja, kwamen des avonds om half tien uu-  MACASSER, AMBOINA, enz. 335 uuren bij N°. a. ten anker, en den volgenden dag 's middags voor de ftad Vlisflngen, alwaar wij door tegenwind en ftilten geankerd moesten blijven liggen tot den 22ften eer wij het fchip op Rammekens konden brengen. Werdende voords den 23ften door HeerenBewindhebbers, radermacher en van der parre, uit 's Compagnies dienst ontflagen. einde van het tweede en laatste deel.    \ " * * * ^ % jj^ k a ïï i ri élt.tyeJrtyjfrt' \ \ f > \ S O ' ' oPATS'C / • ^^^^ ƒ ' f T) l O G O Jtf O <ï O 3..*anps \ . V \ y\. | Jm * ^^?J3A^KrV^ | ^ /T M AJl i o h ƒ J„M*o of SÉto " A 33 ° " 1'OMAftMEK'N i ^ II^ , * \ g ; Wk|SAW^|Ii I ;J 5. fff/ o'c > '^''"%^***^ X KAAIT \ / TAI' HET ÏIL ATS-D V U GROOT J ATA. / \ \ / lninui , ■ j