R E I Z E naar BATAVIA, BANTAM, BENGALEN, enz.   R E I Z E van ZEELAND over de KAAP de GOEDE HOOP, naar BATAVIA, BANTAM, BENGALEN, enz. gedaan in de jaaren mdcclxviii tot mdcclxxi, door den heer J. S. STAVORINÜS, SCHOUT BIJ NACHT BIJ DE ADMIRALITEIT VAN ZEELAND. OEV0L0D VAH EENIGE BELANGRIJKE AANMERKINGEN over. den aart, gewoonten, levenswijze, godsdienstplegtigheden en koophandel der volkeren in die gewesten. in twee deelen. MET KAARTEN. te leyden, «ij en J. HONKOOP, MDceicin.   ge/poord, groote begeerte, óm ihtusfehen eene reis naar Batavia te doen, en verzocht om, behoudens zijnen rang als Capitein te Zee, bij de O. L Compagnie, als Scheeps- Hoofd, te worden aangefield; het geen zijn Hoog Edelen Geftrengen goedgunstig is toegeftaan. Wat de fchikking dezer Reisbefchrijving betreft; ik heb dezelve zoo gelaat en als ze door den Auteur is opgefteld, en de waarnemingen ook achter aan laten volgen, dewijl ze al te uil gebreid waren, om in de Reize zelve in te lasfen. Op fommige plaatfen had ik het Journaal der Reize, naar Batavia en elders, wat kunnen verkorten; doch heb hetzelve met opzet, ten dienfts van jonge Zeelieden, in zijn geheel galaten, o.n, hun ook hier mede van nut te "kunnen zijn* Om de ligging van Bengalen, en de bezittingen der onze, en andere Europejche Volken, langs * 5 te  x VOORREDE. de Ganges duidelijker aantetonen, is er een kaart van Bengalen ; als mede eene van de Kaap ds, Goede Hoop hier bijgevoegd. . Er zijn eenige drukfeilen ingejlopen; welke d& befcheide Lezer onder het lezen gelieve te ver- beteren. DE ÜITGEEVER, Middelburg den 19 Oftober *793- IN-  ï .N H O U D van het EERSTE DEEL, EERSTE BOEK. I. Hoofdstuk. Vertrek van Zeeland naar Kaap de Goede Hoop. Befchrijving der Singels. . . . Bladiz. 3 _ _ . van Southampton. .... 5 j _ - van Portsmouth. . 6 - - van Gosport. 7 Vertrek van Spithead. . ... $ Het gezicht der Eilanden Porto Santo, en Madera. . • • • 9 Befchrijving van den Vliegenden Visch. . . n Het gezicht van het Eiland Sal. . . .1* _ . - - van het Eiland Bona Vista. . . 13 •Befchrijving der Dorades 14 - der Albicores 15 .... der Bonyt. . • .16 - - - - der Haaijen ibid - - - - der Lootsmannetjes. . . .18 Het gezicht van Kaap Augustyn. . . . 19 Landtekens. ■ . • • • .21 Miswijzing der Kompasfen. • ibid Ankeren in de Tafelbaai aan Kaap de Goede Hoop. , . ' . . • =3 U.  xii I N H O tl D. II. Hoofdstuk. Kaap de Goede Hoop. . ' . Bladz. 25 Reis fraaï den Tafelberg #y Fraai gezicht! op den Tafelberg. ... 2? Vertrek uit do Tafelbaai 33 Gezicht van het: Eiland -S'. Pau-lo. .. . . 35 £ddzaam geluid, datyan onder het water opkomt. 36 Gezicht van het Eiland Engano. . . . - - - van het Eiland met het Rif. . . 40 - - - van het hooge land van SumatuasWest*kust. j 1'! t; :j 0 0 H .1 • 43 Inkomst in de Straat Sunda. . . . Ankeren op de Reede van Batavia. - . . . 34 UI. Hoofdstuk. Vertrek van Batavia naar Bantam. . .. 4g Ligging van Bantam. .. • . ; . . x§ Befchrijving der Stad-- ..; . . .40 - - - - der Palcubaan. . . . 50 - - - - der MoskJ. . . , • 5t - - - - van ■ 's Konings Paleis, en het Fort - de DiAmant. . . . . 52 - - - - van het Fort Speelvvyk. . . 5$ 'Merkwaardigheden buiten Bantam. . - . 60 Opwachting bij' den Koning van Bantam. . . 62 Ter maaltijd onthaald, .■ . .... 6b' • Zeldzame Etiquette aan het! lof. . . .69 's Konings optogt- naar do Moské. . . .71 Vertrek van Bantam. . . , .73 Ankeren bij het Eiland Onrust, . , .75 IV.  X N H O U D, *nr IV. II o o r p s t y k. Vertrek .van. Batavia naar Bengalen» Bladzi 76 Gezicht van Orixa. . .... 8a Pagoden, of Heidenfcbe Tempels. . . . iUm Gezicht van het Eiland Sacor. . • s • Aangename Landsdouwen. - • . . • Ankeren op, de,Rcede van Völtha. . . 9» V. Hoofdstuk. Bengaalen. 1 .94 Belegering van Ctiiwatma. . » . . 94 Fraaije gezichten.aan de Ganges. . . 99 Bengaalfche Kunstenaars. . . . . ioi Wijze op welke de Inwooners van Bengalen het Suikerriet'behandelen. .... 107 Ontmoeting met een Fakir, of Heilige. . . na Het verbranden van drie Bengaalfche Lijken. . 112. Nationaale Vjfite bij de Franschen. . f. 115 _ - _ - - - bij de Engelschkn. . . , 116 Groote hongersnood te Patna. . . .125 Vertrek van Chinsura ♦ 133 - -;- van Inselx naar Zee. . . .134. Gezicht van den hoogen berg Sillebar. . . 140 Anketen voor Batavia. • . . . . 141 VI. Hoofdstuk. Hevige Aardbeeving op Batavia. . . . 143 Chineefche Feesten. . . . . . ibid Ontmoeting met een bewooncr van Otaheite , door Cajntchi, Cook over^ebra£t. . .144 Ver-  xit t N H O U D. Vertrek van Batavia naar Kaap de Goede Hoop Bladz. 146 Werpen grond op het Rif van Anguilhas. . . 151 Ankeren onder het Robben-Eiland. . . .155 VIL Hoofdstuk. Vertrek van Kaap de Goede Hoop. . . 157 Gezicht van het Eiland S'. Helena. . . .158 - - - van het Eiland Assensioen. . . .159 Pasfeeren de Kroost-zee. . . . Gediertens, die zich in dezelve onthouden. . 161 Zonderling voorval met «en vrouwsperfoon , die als Soldaat had dienst genomen. . . . 163 Aankomst op de Reede van Texel. . . . 167 TWEEDE BOEK. I. Hoofddeel. Van het Eiland Java in 't gemeen. . . .171 Straat Sunda. j^id Het Prinsen Eiland. ^2. Vermakelijk gezicht bij het inzeilen der Straat. . 174' Het Eiland Dwars in den Weg. . . . 175 De Bogt van Anjer. j^g De Reede van Batavia. . . . .178 Het Rijk van Bantam 179 - van Jaccatra. .... 182 - - - van Cheribon. . . , 183 - des Soesoehoenams of Keizer van Java . . 184 - van den Sultan van Java. . . . ibid Het Vorstendom van Mauura. . . . 185 II.  INHOUD. at* -II. Hoofdstuk. Natuurlijke gefteldheid van Java, • Bladz. 187 Land en Zeewinden, . .. . . .189 Mou.sfonsf ... . . • • • 19° Onweders. . J9i Rivieren. ... . . . * • i9a Pro dutten ibid Javanen. . .. ..... 200 Derzelver. kleding. ..... 201 Wooningen. ..... . . . . 20a Voedzel. * * . ... . . 203 Vèrmaaken. ,,.» « » . . . . 204 Godsdienst. r ...... 205 Geneesmeesters. ... ibid Landbouwen met Buffels. .... ibid ,111. ,H o o f d s>t u k. Over Batavia. ..; .. . . 207 De Rivier, van Jaccatra 208 Het Water-kasteel. . ..... 209 De Bank yoor de Rivier. . ... 210 Het Kasteel. . . 211 Equipagie-werf. ........ . . . 214 Ambachts - kwajtier. .. . . . .215 Kerken. . . ..... . . ibid Huizen. ... . „ . . . . . 216 Bank - courant. , t. . .. . .218 Voorfteden. %. » 219 Het Chineefche Campon. .... ibid Chineezen. ....... 220 Hunne Godsdienst. . , ibid Tem-  Xvt I N H OUD. Tempels. . .... Bladz. aèï Wichelarij". 22I Hunnen aart. . . .... 22a Graven . , # _ 223 Ommelanden van Batavia. . >. , .ibid IV. «Hoofdstuk. RegecringsvortH op Batavia. .. . .... 226 Raad van.Inoiï . .ibid Gouverneur Generaal. ........... . 227 Directeur .Generaal.o . * « 230 Raadcn van Indie. , „ .» a «... . ibid Secrctarisfen der Hooge Regeering. ■■ . . 231 Advocaat «Fifcaal. ...... . . 233 Water-Fifcaal» , ibid Het Collegie van Schepenen. . . . ibid Strafoefeningen 234 Amok - fpuwers. . ..... 236 Weeskamer. . .. .. . ■', . 237 Amphioen-focicteit. . . . . . 238 Hoofd der Zeemagt. 240 Commandeur en Equipagicmcester. . . . 241 Vice-Commandeur. . .... , . ibid Schippers. . . . ibid Hoofd der Militie. . . ... 242 De Rangen. . . . ,. 243 Predikanten. , . 245 Munten. .. . , . . • . . 247 Matten en Gewigten. , . 245 V,  INHOUD. xvii V. Hoofdstuk. Levenswijze der Europeërs. . . Bladz. 257 Vrouwen. 250 Derzelver aart, en Levenswijze. . . . 261 Opvoeding der Kinderen. . . . . 262 Verregaande jaloursheid der Indifche Vrouwen. 263 Kleeding. ..... 264 Vermaaken. ..... 266 Rijdtuigen. . . . . . ïbid BufTelkarren. . . .... 267 's Compagnies Handel. .... 26S Opperkooplieden van het Kasteel. . . . ibid Adminiftrateurs. . . .... 269 VI. Hoofdstuk. Buiten-Comptoiren. ; 271 Ambon. ibid Banda. . ...... 272, Ternaten. . ..... ibid Maccasser. 273 TlMOR. • ...... 274 Banjer Massing. . .... ibid Malacca. . . .... ibid Java's Noordoostkust. . ... 275 Choromandel. . . ... ibid Ceylon. . . .... ibid Paerlvisfcherij. . ..... 276 Bengalen 277 Suratte. . ...... ibid Mallabaar. ibid Sumatra's Westkust ibid * * Ban-  xviii INHOUD. Bantam Bladz. 277 Palembang ÏBid Cheribon mH Japansche Handel. 278 Handel op China. ibid Verval van den Handel om de West van Indie. 279 Premien voor de t'huis komende Schepelingen. . 284 Verval van Batavia door het verminderen van den particulieren Handel 286 Ongezondheid van Batavia. . . . 287 Regeering van het Jaccatrasche Rijk. . . 288 Pachten op Batavia 291 Het Eiland Onrust. ..... ibid - - - - De Kuiper. .... 293 - - - - purmerend. .... 294 - - - - Edam. . .... ibid IN-  INHOUD van het TWEEDE DEEL. DERDE BOEK. I. Hoofdstuk. Ligging en uitgeftrektheid van Bengalen. Bladz. i Jaargetijden. . . . ... 4 Waarneemingen omtrent de Hitte. ... 6 Mousfons. . • « 7 Aart des Lands. . . • • .8 Geboomte. . . . • «9 Klapper, of Kokos-boom. . . • .ibid Moeskruiden. . . • • .12 Tanken. . ' . • • *BM Rivier de Ganges. . • . .13 Derzelver Heiligheid. • . .16 II. Hoofdstuk. De Inwooners van Bengalen. . . ; 18 Hunne geftalte en aart. .... ibid Vrouwen. . . .... 20 Kasten, of gedachten. . ibid Handwerkslieden. . . . • .22 Kleeding der Mannen, . • • • 23 * * a Kka-  xx I N II O U D. Kleeding der Vrouwen. . Bladz. *4 Voed zei. . . . . .25 Godsdienst. ..... Het Feest ter eere der Ganges. . . .27 Het zoogenaamde Haakjes - Feest. . . . 32 Pagoden. . . . , 34 Braminen. . . . . .36 Fakiere. . .... 38 Gochelaars en Slangenbezweerders. . . 40 Danferesfen. . . . . .42 III. Hoofdstuk. Huwelijken. . . . . . .45 Levendig verbranden der Vrouwen. . . 46 Levendig begraven der Vrouwen. . . 53 Landziektens. . . . -54 Inenting der Kinderziekte. . . «55 Bengaalfche Geneesmeesters. . . . ibid Wijze van groeten. . . . •56 - - - van drinken. . ... . . ibid Mooren of Mogollers 57 Hunne Godsdienst., . .... ibid Kleeding. . * • . . 126 Befchrijving van het Vlek de Kaap. zelve. . 127 der Huizen der Kerk. . . . • • «8 '_ _ . - - van het Stadhuis. . . • itid Hospitaal. . . .... ibid Boekerij. . . ? ... 130 Kasteel. ■ • -ibid 's Compagnies Tuinen. • • HL Hoofdstuk. Gediertens. ï • - ; • • Paerden. E 3 ibid Koeijen. . . , ... - ibid Schaapen. . t .... 101a Wilde Dieren. . . . . • 135 Geftreepte Ezel 'lbicl Struisvogel. ~> - .... tbid Zeekoeijen. . • • • • • Wild, en Pluimgediertens ibid -Visfchen. ibid Infeclen. i • • ... 137 IV,  XXïv INHOUD. TV. Hoopdstük. Aanleg der Colonie. . \ , . , Bbdz. ,«* Invvooners. „ . Vruchtbaarheid der Vrouwen. " ■?■j .Levenswijze. Gezondheid van het Klimaat. . , * Karacter der Imvooners. . . * Handel. .... * . Levensmiddelen, . ' . Ziekten. .... -jj-^ Kinderziekte. . .» Munten. 1, • • . . 144 Regeermg .145 Straffen. ,. , . .... Preddianten. , . . g Militie.. . . . \[ ; \md REI-  REIZE over KAAP de GOEDE HOOP, NAAR BATAVIA, BANTAM, en BENGALEN. EERSTE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. Vertrek van Zeeland naar Kaap de Goede Hoop. [)en 10 Junij de laatfte monftering ge¬ daan zijnde , op het Oost - Indisch Compagniefchip de Snoek , bevonden wij onze manfchappen te beftaan in honderd zeven en veertig zeelieden en matroozen , zeven en zeventig militairen , en één ambachts- gezel, te famen een getal van tweehonderd vijf en twintig koppen. Wij waren uitgerust, volgens gewoonte, voor A dan  * .REIZE naar BATAVIA, den tijd van negen maanden , en beftemd, om, over Kaap de Goede Hoop, naar Batavia te Hevenen; wordende, door de gecommitteerdeHeeren, Bewindhebberen gelast, om met de eerfte goede gelegenheid in zee te fteeken. Den 13 daaraan volgende, de wind oostlijk trekkende, lieten wij de touwen voor Rammekes flippen, en gingen onderzeil; doch bij onze komst voor de ftad Vlisfingen, waren wij genoodzaakt het anker te laafen vallen , dewijl het getij reeds was verloopen, en de wind naar het zuiden liep. Hier bleeven wij op een goeden wind liggen wachten tot den 24 Junij, wanneer wij met een frisfehen oosten wind en aangenaam weder , onze ankers ligtten, en zeewaards liepen, de ftad Vlisfingen begroetende met vijftien kanonfehoten. Des voormiddags om negen uuren vielen wij in zee , en werden door het Loots-galjoot, dat ons verzelde , begroet met vijf kanonfehoten , die wij met gelijk getal beantwoordden. Wij richtten onzen koers naar de Hoofden, en des middags verlooren wij het Eiland Walcheren uit het gezicht. Des anderen daags zagen wij met zonnen opgang Engeland en Vrankrijk ; van het eerfte het Noord en Zuidvoorland, en van het laatfte het hooge Land van Calais. 's Middags bevonden wij ons op zijde van 'Doiivres, de eerfte plaats, die zich in het Kanaal, aan den kant van Engeland, opdoet. Hier verliet ons de oostlijke wind , en liep  BANTAM en BENGALEN. s liep, tot ons nadeel, naar het zuidwesten, met eene ïtijve koelte, die mij des anderen daags deed befluiten om achter de Singels te loopen, en aldaar eene gunftige gelegenheid aftewachten, om dé reis ee vervolgen. Wij vonden daar mede ten anker liggen , onder verfcheiden andere fchepen,, 'sLands Fregat de Jonge Prins van Orange , gecommandeerd door den Capitein Graaf van byland, en beftemd om op de verwachtwordendé Retourvloot te kruisfen, en was op den zelfden dag, als wij, van ter Veere onder zeil gegaan. De Singels is een groot Zand, dat ruim anderhalf mijl van de Engelfchp wal, wat bewesten het vlek Folkflhon in zee fteekt, het ligt boven water, doch laag, en zou bij nacht gevaarlijk zijn , indien er, op het uitterfte einde, geeft vuur gelïookt wierd, waar door de zeeman gelegenheid heeft, het gevaar bij tijds te ontdekken^ de fchepen liggen hier gerust en veilig voor z.w. en w. winden ; maar zoo dra de wind naar het z. z. w. en z. loopt, moet men zich fpoeden om Van daar te vertrekken, vermits het dan een bot laager is. Den 29 Junij zagen .wij twee Oostindifche Retourfehepen op de Singels aanzeilen, waarop 't Fregat de Jonge Prins van Orangé gijn ankers ligtte, en onderzeil ging, om dezelvê haar de Nederlanden te geleiden. Des naehtt hadden wij een Maan-eclips, 't begin daarvan, door mij waargenomen, gaf een vetfehil met Pafys A § V4fi  4 REIZE naar BATAVIA, van 7' 31" in rijd, of i° 52' 45", dat deeze plaats westelijker lag dan die ftad. Den volgenden dag, zijnde den 30 Junij, liep de wind des avonds naar het oosten; waarmede wij, kort voor middernacht, de Singels verlieten, en koers ftelden om verder het Kanaal in te ftevenen; doch des anderen daags, naauwlijks bij het Eiland Wight genaderd zijnde , begon de lucht zoo zwaar in het westen op te haaien, terwijl de oostenwind ging liggen, dat wij alle de zeilen uit voorzichtigheid aan kant deeden, en kort daarna berfte het onweder, met zwaaren donder en blikfem zoo hevig uit, dat alles fcheen verbrijfeld te zullen worden. Op dien tijd, zoo als mij naderhand bericht werd , floeg het onweer eene meenigte boomen uit den grond, op den weg die van Portsmouth naar Londen loopt ; veele veldvruchten daar om ftreeks verzengende en vernielende : dit weer duurde van 's avonds zeven, tot tien uuren, zonder aan fchip of volk eenige fchade toe te brengen; doch de wind liep hier op naar het zuidwesten, daar hij ftaan bleef, en, zonder tusfchenpoozing, woei het meestal hevig door tot op den 7 Julij, wanneer die wind in een vliegende ftorm veranderde. Dit deed ons des anderen daags befluiten, in Portsmouth binnen te loopen, om niet verder in het Kanaal naar binnen te drijven, en het volk, dat dagelijks ziek werd, en waar van er reeds dertig in de kooi lagen, niet lan-  BANTAM, en BENGALEN. 5 langer onnoodig aftematten, zonder iets te kunnen vorderen. Wij ankerden dan op de Reede van Spithead, den 8 Julij; geduurende ons verblijf aldaar, beving mij de nieuwsgierigheid om een reisje naar Southampton te doen, hetwelk zestien Engelfche mijlen, of omtrent zes uuren gaans, van Gosport, of de overzijde van Portsmouth afligt. De weg derwaards was meest dor en bergachtig, en het land onvruchtbaar ; doch daar nogthans de fchaapen voedzel konden vinden , vermits wij verfcheiden troepen onderweg ontmoetten. Hier en daar vonden wij kleene ftroomende beekjes, die van het gebergte vloeiden, en tusfchen de ftruiken naar de valleijen ftroomden: halverweg hielden wij ftil aan een dorp, dat den naam van Titch Field draagt, beftaande uit twee lange ftraaten, mettaamlijk fraaije huizen voorzien. Southampton is eene ftad of vlek , gelegen aan eene rivier , die tegen over Newport op hE'üandWight zich met het zee-water vereenigt; zij is bevaarbaar tot boven de ftad, voor zeefchepen van eene middelmaatige grootte, en voert den naam van Southampton Water. Op dit vlek hebben eertijds Koningen hunnen zetel gevestigd, toen de Denen nog in 't bezit van dit Eiland waren. Het zelve is uit de natuur flerk, vermits de rivier het met twee armen omvangt; bovendien is het met een muur omgeeven, die van gehouwen fteen is opgehaald, en kenmerken van zijn oudA 3 hei4  $ REIZEN naar BATAVIA, heid draagt. Van den kant der rivier loopt eene lang© en breede ftraat, van beide zijden met fraaije gebouwen bezet, die zich tot aan de landpoort uitftrekt, daar de weg naar Londen, heen leidt. Boven deze poort ftaat de beeldtenis der Koningin Anna leevensgrootte uitgehouwen; deze langeftraat is de voornaamfte en genoegzaam de eenigfte, zijnde de andere van weinig aanbelang. De ftad wordt, om haare aangenaame ligging, des zomers veel van den Engelfchen Adel bezocht, en alsdan ontbreeken er dagelijks geene vermaakelijkT heden van bals, concerten, comediën enz, gelijk plaats had op dien tijd, toen ik mij aldaar bevond. Vortsmouïh is thans eene wel verfterkte plaats, en de Werken, die dezelve, vooniaamlijk aan de landzijde , omringen, zijn aanmerkelijk : tegen dezelve, aan de noordzijde , zijn 's Konings Timmerwerven, Magazijnen cn Dokken. De tneenigte van fcheeps- en oorlogsbehoeften, die hier bewaard wordt, is ongelooflijk; ook worden de meeste Oorlogfchepen, in tijd van vrede, hier opgelegd, doch altijd in vlot water gehouden; ook zijn hier wel de grootfte; ik heb er op een geweest, zijnde een Driedekker, dat op het onderfte dek honderd zeven en negentig Engelfche of honderd vijf en negentig en een vierde Amfterdamfche voeten lang was, en honderd twineig ftukken kanon kon voeren, • Aaa  BANTAM, *en BENGALEN. ? Aan de overzijde van Poriswo'Jth ligt het vlek Gosport, tusfchen beide is'een wijd water, het welk voor eene haven gebruikt wordt, en welker mond door fterke batterijen verdedigt wordt; het heeft verfcheiden ftraaten, in welke zeer vecle winkeliers woonen,en is in oorlogstijden, wanneer er veel Oorlogfchepen liggen, zeer welvaarendc. Op' een punt lands, dat den naam \zx\Spitheai heeft, en waar na de voornaamfte Konings-reede genoemd is , ftaat een groot en fraai gebouwd Hospitaal voor 's Konings zee-volk, hetwelk zeer zuiver en zindelijk onderhouden wordteen waarin de zieken met de uiterfte zorgvuldigheid worden behandeld. Den 24 Julij, de wind oostlijk loopende, ligtten wij 's morgens onze ankers, om langs de Westnaalden van het Eiland Wight in zee te fteeken; doch in den namiddag waren wij genoodzaakt, dewijl de wind veranderde, voor Cowes Caftel, zijnde een Vlek op het Eiland Wight, alwaar fterke handel gedreven wordt op de Amerikaanfche Colonien, ten anker te komen, doch keerden den 26 , vermits het hard begon te waaijen, en de Reede hier niet zeer veilig was, naar Spithead te rug. Des anderen daags, de wind weder oostlijk loopende , verlieten wij voor 4e tweede maal de Reede van Spithead, maar bij de Westnaalden komende, waren wij weder genoodzaakt terug te keeren, nadien de vloed ons tegen iwam, en de wind te fchraal was om het naar A 4 bui-  S REIZE naar. BATAVIA, buiten to leggen: wij ankerden toen voor Jartnouth, zijnde mede een klein plaatsje op Wight Eindelijk gelukte het ons den volgenden dag in zee te geraaken. De Westnaalden van Wight zijn hooge feherpe klippen, als piramiden, gelegen aan het uiterlte van het Eiland, waarbij men digt langs heen moet vaaren; aan den anderen kant van°'t vaarwater ligt een Singelbank, welke gevaarlijk is digt voorbij te zeilen. Het was eerst den 4 Augustus, dat wij het Kanaal verlieten , en onzen koers richtten om het Eiland Porto Santo in het gezicht re Ioopen. Den 6, des morgens rusfchen tien en elf uuren, zagen wij een buitengewoon fterk Noorderlicht, van het w.n.w. tot n.n.o.; de lucht fcheen aldaar geheel in vuur en vlam te ftaan; de Hraalen,die, fjangswijze, van den horifont tot bat toppunt uitfchoten, Verbeidden de een den ander ren niet; maar de hemel fcheen aan die zi de in beweeging; bij de kim was hij met wolken bezet, zijnde de wind noordlijk met fföppe koelte, en op de grootfte hitte van den dag téekende de Thermometer, 67° op de Schaal van Fharenheit: de Noorderbreedte was des middags geweest 480 1'. De wind bleef eenige volgende dagen in het noorden ftaan , met eene frisfche koelte, met welke wij den 16 Augustus, de Eilanden Porto Santo, en madera in het gezicht liepen: wij bevonden ons al.  BANTAM, en BENGALEN. $ alhier 30 6' of 39 mijlen oostlijker, dan wij gegist hadden federc den 2 dezer, toen wij de laatfte peiling van den hoek van Lezard genomen hadden. De misgisfing om de Oost, wordt bij veele fchepen, die deze vaarwaters bevaaren, ondervonden; waarfchijnlijk wordt dit veroorzaakt door de trekking der ftroomen in de bocht, tusfchen Kaap Cahtim, en Fincent, naar de Straat van Gibraltar, waarom men alhier wel op zijn hoede zijn mag, vooral bij nacht: ook is de lucht hier dikwijls zeer nevelachtig, bet welk ook de rede was, dat wij hetzelve Eiland in den morgenftond, Hechts op den aftand van drie a vier mijlen, ontdekten, daar het met helder weder agt of negen mijlen ver kan gezien worden. Porto Santo doet zich in het w. n.w. met vier hooge heuvels, op , waar van de noordlijkfte als van de drie andere fchijnt afgefcheiden , doch verliest die gedaante, wanneer men het twee of drie ïtreeken doorzeilt: wij liepen erlangs heen, op den afftandvan eene kleine mijl, om het naauw* keurig te bezien. Het land, dat meestal bergachtig is, fcheen ons, door goede verrekijkers, dor en onvruchbaar toe, zijnde metfteile rorfen omzet, behalven aan de z.o. zijde, alwaar zich eenlaage inham of baai vertoonde, langs welke eenige huizen ftonden. Aan den noordkant, een weinig van het Eiland afgefcheiden , ligt eene groote rots, die op de ftreek van w.z.w. zeer natuurlijk een A 5 kerk  i* REIZE naar BATAVIA, kerk met een toren verbeeldt, welke laatfte op het zuideinde der kerk ftaat; buiten deze liggen er nog verfcheiden klippen, zoo onder als boven water rondom het Eiland. Madera ligt. in het z. w., omtrent zes a zeven mijlen van Porto Santo af, en is ongelijk veel groter, met zeer hooggebergte voorzien; wanneer men Porto Santo op zijde heeft, vertoont zich in het z.w. een groote dikte, bijna tien graaden boven de kim, even als een dikke rook; nader bij komende , verdunt zij zich, en men ziet als dan het hoogeLand van Madera van zich liggen; doch van boven, halver weg naar beneden, met wolken bedekt. Aan de z.o. zijde liggen drie Eilandjes, die zeer hoog , maar dor en onbewoond zijn , de Serftero genaamd, en welke zeer ver kunnen gezien worden ; bij geene van deze Eilanden heeft men verandering van couleur in 't water, zoo als men wel bij andere ziet; dit heeft veel zijn oorzaak omdat er geen grond dan digt daar aan gevonden wordt , waar door het water zijne blaauwe helderheid behoudt: wij bevonden de miswijzing van de Naald, alhier te zijn 170 Noordwestering, en de grootfte hitte van den dag, was op dien tijd aan boord 78 °. Thans begon het getal der zieken toeteneemen; wij hadden er reeds zestig a zeventig in de kooi, cn vier waren er overleeden, meest alle aan galioortfen, en verfcheiden aan kramp colijken ; fchooa  BANTAM, én BENGALEN. i* fchoon wij weinig regen , en geene zeer groote hitte hadden, komende de Thermometer zelden boven de 780; weshalven ik goed vond het volk geen bier meerjelaaten drinken; maar hun hetzelve 's morgens bij hunne gort te geeven, en hun water voor hunnen drank te laaten gebruiken, dit was van zoo een goed gevolg,, dat er naderhand weinig meer ziek wierden, en de andere zich langzaam heritelden , zoo dat wij bij de Linie komende weinig zieken meer hadden. Wij begonnen nu ook veel vliegende Visch te zien, waar van er des nachts dikwijls op het ichip vloogen, die wij des anderen daags morgens vonden liggen , en ons tot een lekker ontbijt verftrekten; zij hebben gemeenlijk de grootte , en ook veel van de gedaante der haringen, doch vallen over het algemeen meer kleiner dan grooter; de kop is wat •ftomp, de rug zwartachtig, en de buik wit.Somtijds vliegen zij op h fchip, zonder zich weder te kunnen opheffen; aan een haak geflagen, zijn zij het beste aas om Dorades en Aibicores te vangen ; zij onthouden zich meest tusfehen de Keerkringen, fchoon men ze fomtijds wel ziet tot op de breedte van twee en dertig of drie en dertig graaden , echter zijn ze daar zeldzaamer , en op fooogcr breedtens vindt men ze in 't geheel niet. De Eilanden Porto Santo en Madera uit het gezicht verlooren hebbende, kreegen wij den voU genden dag de vaste noordoosten winden, waar me-  ia REIZE naar BATAVIA, mede wij onzen koers bewesten het Eiland Palma, C zijnde dit het westlijkfte der Kanarifche Eilanden,) richtten, en den 22 Augustus pasfeerden wij den Keerkring van den Kreeft, vijf dagen na dat wij van Porto Santo en Madera afgefcheiden Waren: de grootfte hitte van dien dag was 78^.» Den 27 dito kreegen wij des morgens omtrent drie uuren ƒ. de S'al eene der Zoute oïKaapVerdifche Eilanden in 't gezicht. Drie dagen te vooren hadden wij eene meenigte landvogels bij het fchip, en daar onder veele Zwaluwen, welke laatfte ons bijbleeven tot in hetgezicht der Eilanden, alwaar zij ons verlieten. Het Eiland Sal is niet zeer hoog, bchalven aan den noordkant, daar het kennelijk is door drie hoogc heuvels, waar van de noordlijkfte de hoogfteis; bezuiden deze heuvels is het middelmaati"laag tot aan den z. o. hoek, die fchuins in zee afloopt. Wij bevonden deze te liggen op de Noorder breedte van 160 34', de miswijzing van 't Kompas ioj graad Noordwestering; de graad van warmte , was dien dag op 't fchip , 's namiddags om twee uuren, drie en tachtig of vieren tachtig graaden. Het fcheen ons op 't oog drie of vier mijlen lang te zijn, en ruim half zoo breed. Van den noordkant fteekt een gevaarlijke rif in zee; doch op de andere plaatfen verbeelde het redelijk fchoon te zijn. Zes of zeven mijlen var* ƒ. de Sal, omtrent ten zuidejivan 't zelve, ligt hee Ei*  BANTAM, en BENGALEN, Eiland Bona Vista, het welk bijna een derde grooter is dan Sal en nog wel zoo laag: het heeft twee middelmaatige hooge heuvels, die boven het andere land uitfteeken; van den noord- en zuidkant fchieten twee reeven, oostwaards, in zee, die beide zeer gevaarlijk zijn, op een van welke het uitgaande Oost-Indisch fchip Leimuiden in den Jaare 1769 verongelukt is: beide deze Eilanden fcheenen ons toe zeer dor te zijn, en het laatfte zandig en hier en daar met kleine duinen bezet. Wij bevonden ons bij deze Eilanden i2| mijl westlijker, dan wij gegist hadden, federt de laatfte peiling van het Eiland Madera. De fchraale winden, en de hooge dijning der zee belettede ons, beoosten het Eiland Bona Vista om teloopen, en wij waren genoodzaakt, wilden wij ons aan geen gevaar blootftellen, van op de reever» fchade te lijden, tusfchen hetzelve enSWdoorteloopen,nadat wij vier en twintig uuren te vergcefsch verfpild hadden, en verlooren den 28. des avonds deze Eilanden uit het gezicht, onze koers naar de Linie richtende. Twee dagen daar na verliet ons de noordoost pasfaatwind, en liep naar het z. en z.z.w., het welk de ftreekwas daar wij heenen ftevenden. Wij waren toen op de Noorderbreedte van dertien en eene halve graad. Deze veranderlijke winden waren dikwijls vergezeld van zwaare onweders enftortregens, waar van wij gebruik maakten om onze lee-  14 REIZE naar BATAVIA, leege watervaten te vullen, zoo dat het drinkwater Wat ruimer aan het volk kon worden uitgedeeld, het geen hun zeer te Made kwam , wegens de meer en meer toeneemende hitte, fchoon wij weinig ftilte hadden, tot dat wij weder in de vaste zuidooste winden kwamen, ook hadden wij thans bijna geen zieken. Deze onweders hadden wij veeltijds met het op - en ondergaan der Maan, die veel meer invloed op het luchtgeftel binnen de Keerkringen, dan buiten dezelve fchijnt te hebben; doch dat bij nieuwe of volle Maan de winden hier noordlijk zouden trekken,zoo als de inftructien^ die de Compagnie aan haare fchepen medegeeft, aanwijzen, is bij ons niet ondervonden, maar wel ftijve zuidwestlijke winden , fomtijds gepaard gaande met flormbuijen en betrokken lucht. Hoe meer wij de Linie naderden, hoe meer visch wij bij ons fchip kreegen, waarvan wij een grooten overvloed vongen, zoo van Dorades of Albicores , bij de onzen ook wel Halve Koorden genaamd, alsBonijt, Haaijcn, en meer andere, die aan het volk eene aangename ververfching verfchaften. De Dorades is een der lekkerfte zeevisfehen, die men vindt; hij is lang en plat, en bedekt met zeer kleine fchubben , daar zijn er van de lengte van vier tot agt voeten; doch de meefte, die ik heb helpen vangen, waren zelden boven de zes voeten lang , en gemeenlijk tien of twaalf pond zwaar. De kop is ftomp en rond, hebbende 4*  BANTAM, en BENGALEN. 15 ie visch aldaar ook zijne grootfle breedte van waar ze dun en fmal naar den ltaert afloopt. Wanneer zij digt aan de oppervlakte van 't water zwemmen, vertoonen zich verfcheiden couleurea als blaauw, groen,zilver,en goud, door malkan-deren op bet allerleevendigst. Zij zwemmen zeer fnel en fpringen fomtijds eenige voeten boven, water om hun prooi te vatten, welke de vliegende visch is. Schoon de Dorades de lekkerfte zeevisch is, die men in de grootc zeeën vangt, zoo is hij echter wat droog: als de ftaertgebraaden is, heeft hij in fmaak veel van onze KabbeljauwDe Dolphijn, die voor het mannetje van de Dorades gehouden wordt, heeft dezelfde gedaante en fmaak doch is zoo fraai van couleur niet. De Albicores zijn dik en in een gedrongen, mee een fcherpen kop, dikken buik, en dunnen ftaert voorzien; de rug is donker bruin en van onderen wit ; de Visch is vaster en drooger dan van den Dorades en is ook zoo fijn niet; echter verftrekt hij den zeeman tot eene fmakelijke fpijs: wij vongen er verfcheiden die meer dan zestig of zeventig ponden zwaarte hadden, en welke wij met moeite met de lijn binnen boord fleepten; zij zwemmen nooit alleen, maar altijd met eene meenigte te fame'n; men vangt ze met den haak of fchiet ze met den harpoen; zij azen niet alleen op vliegende, maar ook op allerhande kleine visfehen. Hier van hadden wij op zekeren dag eene aangenaame ver-  ï6 REIZE naar BATAVIA, vertooning; wij zagen van verre eene groote meenigte van Albicores, diein een ronden kringzwommen, enmet hunne ftaerten met groot geweld het water beukten, en in het midden was eene meenigte van kleine visch; nader bijkomende zagen wij, dat de kring hoe langer hoe kleiner door hun ge* maakt wierd, waar door de kleine visch in meenigte op malkander wierd gepakt, tot dat ze kort daarna door hunne vijanden werden verflonden. Deze kleene vischjes, die de gedaante van de fpieringvertoonden , hadden wij dikwijls in zoo eene meenigte bij het fchip, achter aan het roer, dat het volk die in volle mandjes uit het water fchepten, en naeen dag of drie in het zout te hebben gelegen voor Ansjovis aten; zoo rasch wij deze vischjes bij ons zagen, werden wij altijd door Dorades, en Albicores vergezeld. De Bonijt fchijnt dezelfde visch te zijn, zoo wel in gedaante als fmaak; maar hij is veel kleiner, zoo dat ik geloove, dat hij, nog jong zijnde , den naam krijgt van Bonijt, doch ouder en grooter, Albicores wordt genaamd ; ik heb er ten minften geen onderfcheid in kunnen zien dan alleen in de grootte. Met mooi ftil weer vongen wij nu en dan ook Haaijen,* doch meer uit vermaak dan om dezelve te ceten, vermits zij daar weinig toe gefchikt zijn, fchoon de ftae/t door den matroos nog wei eens gegceten wordt,maar dan moet hij eerst eeni-'  BANTAM en BENGALEN. 17 eenigen tijd met voeten getrapt worden, tot zoo lang, dat er een ligt fchuim van afkomt. Het is een gulzig en vleeschvreetend dier , dat alles opflokt wat het maar voorkomt, en zeer gevaarlijk is voor hun die over boord vallen of zwemmen willen op plaatfen daar zij zich ophouden : hun prooi zou hun nooit ontfnappen, indien zij niet veel moeite hadden om ze te vatten, doordien» de opening van de keel van onder is ,fteckende het bovenfte van den fnuit wel agt of tien duimen verder vooruit dan de mond, die zeer wijd en breed is, met drie rijen tanden, die alle in malkander fluiten, en alles affnijden wat er tusfchenkomt. Ik heb een van deeze dieren een ijzeren koevoet in den bek zien fieeken,waarin wij naderhand de gaten, welke de tanden gemaakt hadden, duidelijk konden zien. Zijn grootfte kracht is in zijn ftaert gelegen. Ge-, vangen zijnde flaat hij het water dat het fchuimt», en binnen boord moet zich ieder voor hem wachten, dien hij anders armen en beenen aan ftukken zou flaan. De huid is zeer hard en fcherp, vooral gedroogd zijnde, en is van boven? en ter zijde van eene vuile groene couleur. Bij zijn prooi komende, zwemt hij er regt onder, en zich als dan op den rug keerende , wegens de plaatfing van zijn mond, vat hij die fchielijk en lloktze geheel in den romp. Men vangtze gemeenlijk meteen grooten haak, die aan koperdraad van twee of drie dik en vier of vijf voeten lang B vasH  s$ REIZE naar BATAVIA, vastgemaakt is, vermits hij touwwerk daadlijls afbijt; dit koperdraad is gehecht aan eene lange fterke lijn, die in 't fchip vastgemaakt is; omtrent zes voeten van den haak bindt men een ftuk houts dat al drijvende den haak ophoudt, waaraan een ftuk fpek of vleesch geflagen is ; zoodra de Haai den haak gevat heeft, moet men terftond met de lijn bot vieren, vooral wanneer het dier wat groot is, dat men zien kan , doordien het water in de groote zeeën zeer helder en doorfchijnend is, waarna men de lijn zacht inpalmt, tot dat hij weder begint te rukken, als dan viert men bot, tot dat hij eindelijk, vermoeid, op zijde van 't fchip met zwaarder touwen, die men om zijn lijf tracht vasttemaaken, binnen boord wordt gehaald, daar hij met koevoeten en handfpaaken op den kop geflagen en gedood of verdoofd wordt, om zonder gevaar den ftaert af te kunnen fnijden. Dit dier heeft veeltijds vijf, zes, of meer Zuigers aan het lijf hangen, die hem niet verlaaten, maar daar zoo vast aan blijven, dat men eenigzints geweld moet gebruiken om ze er van aftetrekken. Behalven deze is er nog eene andere foort van visch, die de Haai vergezelt en altijd bij dezelve zwemt; zij heeft den naam van Loodsmannetjes gekreegen, om dat men meent, dat zij het aas voor hem opfpoort ; en deze is veel moeijclijker om te vangen, dan de Maaijen zelf; echter gelukte het ons er een van te fchieten met een  BANTAM, en BENGALEN. een helger, want zij bijeen aan geen haak. Hij was agt duim lang , met donker blaauwe , en witte ftreepen voorzien, ieder van een duimbreed, en die als banden om 't Jijt liepen. Hij hadt omtrent twee ponden zwaarte, was zeer fmaaklijk en niet zoo droog als andere zeevisch. Na lang draalen kreegen wij eindelijk den i 7 September, op de Noorder breedte van drie en een halve graad, de zuidoost pasfaatwind, met welken wij op den 22 dier maand des avonds den Evennachts lijn pasfeerden , op denzelfden dag en uur, „dat de Zon in de zuider teekens ging; zijnde de hitte van dien dag 77°,en de lengte,volgens onze gisfing, was zes en een halve graad bewesten den Meridiaan van Tenerlfe. Den 30 bevonden wij aan onze breedte Kaap 'Augustijn , en den 6 October de Abrolhos gepasfeerd te zijn : de eerfte is het oostlijke punt van Brazil, daar men eens beneden, of om de west vervallende niet ligt weder boven komen kan zonder de Linie nog eens door te loopen, en vervolgens op 34 of 35* noorder breedte de westlijke winden optezoeken, waarmede zoo veel om de ooft geftuurd wordt, tot dat men weder in 't vaarwater is, om de Linie gefchikt te kunnen pasfeeren ; en deze gevallen zijn zoo geheel zeldzaam niet. Hier zijn eene meenigte droogtens en klippen, waarvan fommige boven en andere «nder water liggen op de zuider breedte van ornP a trent  40 REIZE naar BATAVIA, trent agttien graadcn; zij Itrekken zich ruim twintig mijlen van de kust, oostwaards, in zee uit. De fchepen, hier op vervallen e, loopen veel gevaar om te ftranden of ten minnen van de reis verftoken te zijn, waarom de Compagnie aan de Opperhoofden haarer fchepen gelast, om, dezelve gepasfeerd zijnde, eene dankzegging te laaten doen, en aan ieder man een kan wijn uittcdeelen. Op de breedte van Kaap Augustijn hadden onze compasfen eene miswijzing van 20 noordwestcring, en op die van de Abrolhos een halve graad noordoostering. Op de zuider breedte van 22° verliet ons de oost pasfaatwind, en werd veranderlijk; doch keerde meestentijds weder naar het oosten terug, ook wel naar het noorden, tot op de breedte van 30 of 310, daar wij de westlijkc winden kreegen, die, wanneer ze bezuiden het westen waaiden, een aanmerklijke graad van koude medebragten; ftaande de Thermometer fomtijds op't wannfte van den dag niet boven de 530 of 54°, doch met noordlijke of noordweste winden was het warmer. Thans begon zich onder het volk het fcorbut te ontdekken, waardoor er in korten tijd veele onbekwaam wierden om 't fchecpswerk te verrich-1 ten, waarvan er verfcheiden ftierven ; doch het woedde echter zoo fterk niet, als wij wel reden hadden gehad om te vreezen, wegens de langheid der  BANTAM en BENGALEN. 21 der reize, die nu reeds drie maanden geduurd had federt ons vertrek uit Engeland. Den 10 November zagen wij voor de eerfte maal Trompetten drijven : dit is een dik riet met groote fpitfc bladen; ioven aan eene kelk verbeeldende, even als het onderiïe gedeelte van een trompet, daar het dien naam van gekreegen heeft. Ook zagen wij Kokshennen en Malegazen, die beide , fchoon zeevogels zijnde, zich nooit zeer ver van land begeven. De eerfte heeft de grootte van een hoen, en is pikzwart; zij vliegen log en zwaar, en nabij het water; de andere zijn in grootte aan kleine ganzen gelijk, en vliegen altijd bij paaren: die alleen vliegen, worden baftaard Makgazen genaamd , en begecven zich verder van land af; deze zijn wit met zwarte vlakken. Uit deze teekenen, en vooral omdat de miswijzing der compasfen reeds toegenomen was tot boven de 18° noordwestering, en dus maar twee graaden verfchil had met die,welke ze in de Tefel-ba ai, aan Kaap de Goede Hoop,, he.bb.en: uit deze teekenen, zeg ik, bcfloten wij niet ver meer van deze kust af te zijn. Deze miswijzing van 't compas is het gemakkelijkst, en bijna het zekerfte middel, dat bij onze zeevaart in gebruik is, om de Kaap aantedoen, en de lengte aldaar, of daar omtrent, te bepaalen, vermits de Eclipfen van Zon en Maan zoo dikmaals geen plaats hebben om daarvan telkens gebruik te kunnen maaken, en hetwaarnemen van de Wachters van Jupiter op eert B 3 fchip  as REIZE naar BATAVIA, fchip bijna onmogelijk kan plaats hebben door deszelfs geduurige beweeging. Men kan op de miswijzing vist gaan, de juistheid van het inflrument en de naauwkeungheid bij het doen der waarneemingen cnderfteld zijnde, bij voorbeeld : bij de breedte van Kaap Augustijn op de Brazilifche Kust komende, als men geen' noordoostering peilt, dat is, wanneer de Naald het waare noorden en zuiden aanwijst, of eer die westlijk trekt, zoo kan men verzekerd zijn die Kaap te boven te zullen komen , en op gelijke wijze bij de Abrolhos , daar men met a of 30 noordoostering nog geene zwaarighcid heeft. Vandaar oost of zuid-oostwaards op, neemt de miswijzing toe , en de Naald wijkt hoe langer hoe meer, van het waare noorden westwaards op, tot omtrent op de lengte van het EiJahd Madagas'car, alwaar zij thans op de paralel van 390 of 400 zuider breedte 270 bewesten het noorden wijst, ncemende vandaar, in het vaarwater naar Straat Sunda, meer en meer af, tot dat op 12 of 130 de Naald weder het rechte noorden aanwijst. Aan Kaap de Goede Hoop had men in dit jaar ruim 20jo noordwestering; de miswijzing om de West neemt nog van jaar tot jaar aan, en men heeft te Parys jaarlijks, federt ecnigen tijd, bevonden, dat dezelve 1 o\ minuuten of £ graad kan haaien, volgens de Connoijfance des Temps pour Vannèe 1771. Eindelijk ontdekten wij tot ons aller blijdfehap bet land van Africa, bij Kaap de Goede Hoop,  BANTAM en BENGALEN. t$ cp den 17 November des namiddags omtrent drie uuren, en wel den Tafelberg in het oosten van ons, bij gisfing, op een afitand van twaalf of derden mijlen; doch de dag te ver verloopen zijnde om op de Reede te loopen, oordeelden wij het raadzaamer den volgenden dag afcewachten, dan verder doortezeilen. Wij bevonden ons hier 1045' of 22 mijlen westlijker federt de laatfte genome peiling van het Eiland Bona Vesta op den 27 Augustus; zoo dat wij op een weg van 13 a 14 mijlen niet veel misgisfing hadden. Tot hier toe was, federt ons vertrek van Vlisfmgen, het getal der dooden 30 en dat der zieken 58, meest alle aan het fcorbut. Des anderen daags 's morgens vroeg maakten wij kracht van zeilen, en fielden onzen koers naar den Tafelbaai tusfehen de Walvifch. en den Leeuw enfl aart door ; doch daar het ftil werd , draalde het tot vier uuren inden namiddag, eer wij de ankerplaats op de binnen Reede bereikten, die wij met dertien fchoten begroetten: hier vonden wij nog geankerd liggen 's Compagnies Hoeker de Snelheid, en een Fransen fchip, dat voorneemens was naar het Eiland Bourbon te ftevenen. Bij het opzeilen naar de Reede vertoont het land zich gansch niet aangenaam, als zijnde niet anders dan een Heil en rotsachtig gebergte, daar genoegzaam niets groeit, en men wordt het B 4 Kas-  «4 REIZE naar BATAVIA, Kasteel en het Vlek zelfs niet eerder gewaar, voor dat men de ankerplaats nadert ; doch van deze en geene bijzonderheden, de Kaap betreffende , zal ik breedvoeriger in mijne waarne^ rotogen fpreeken. TWEÉi  BANTAM en BENCALEN, 25 TWEEDE HOOFDSTUK. Kaap de Goede- Hóóp, en vertrek vandaar 'naar Batavia. J^^fiet lang na onze aankomst beving mij de nieuwsgierigheid om den Tafelberg te beklimmen, vermits mij verfcheiden dingen daarvan verhaald waren, die de moeite rijklijk fcheenen te zullen beloonen. Partij met nog drie andere liefhebbers gemaakt hebbende , en na ons van wat eeten , drank en een wegwijzer te hebben voorzien, vertrokken wij des morgens omtrent half drie uuren uit het vlek van de Kaap , dat aan den voet des bergs gelegen is; een weinig voordgegaan zijnde, leidde ons de weg langs de tuinen, die hier en daar door de Kaapfche burgers aangelegd zijn. Een klein half uur gaans boven dezelve bleef de weg gemakkelijk en met weinig rijzing; doch verder komende , begon hij meer en meer fteiler te worden , loopende langs den . fmallen rug des bergs, welke omtrent ter halver hoogte tegens de regt opgaande fteile zijde van den Tafelberg eindigt: deze plaats wcrdt door de Kaapenaars de Krants genaamd. HierheB 5 von-  z.6 REIZE naar BATAVIA, vonden wij ons met zonnen opgang, zijnde omtrent half vijf uuren, en hielden hier onze rustplaats. Aan beide zijden van dezen rug waren fteile en diepe laagtens ; aan de regterzijde ftroomde een riviertje, hetwelk haar oorfprong boven uit den Tafelberg ontleent en de Kaap van verfch water voorziet, maakende hier een zacht geruis door de keifteentjens, die in meenigte in deze kloof liggen: de rug zelve was bijna overal met een laag kreupelbosch bezec, alwaar zich eertijds het wild gedierte plagt te onthouden ; doch welk aldaar nu niet meer gevonden wordt, ten minfïen werd niets daarvan bij ons vernomen. Tot dus verre was het opklimmen ons niet zee* zwaar gevallen; maar nu begon het pad hoe langer hoe fteiler te worden, en zoo fmal, dat het fomtijds Hechts de breedte van twee voeten had : verfcheiden plaatfen waren er, die wij op moesten klimmen, die weinig van het loodregte verfchilde. Aan de linker zijde hadden wij als het ware een muur van fteile op een gefhpelde rotfcn,en aan deregter zijde een diepe kloof, hetwelk, wanneer wij ons verfïoutten daarin naar beneden te zien, een ijsfelijk gezicht gaf. In het klimmen hielden wij ons vast aan kleine heesters, die hier en daar tusfehen de rotfen waren opgewasfen : dit noodzaakte ons dikwijls te rusten, wanneer wij eene wat breeder plaats aantroffen. Hoe verder wij naar boven kwamen, hoe moeije- lijker  BANTAM en BENGALEN. 27 iijker het pad wierd, zoo dat wij werk genoeg hadden ons aan de ruigte vast te houden, om niet in deze verfchrikkelijke diepte nederteftorten,en ellendig ons leven te verliezen. Wanneer de plaats het ons toeliet, rolden wij nu en dan groote fteenen naar beneden, die in het vallen op andere nederftortende een ijsfelijk geweld en geluid in de kloof maakten, tusfchen de fteile zijden van den berg gelegen : fomtijds ontmoetten wij groote brokken fteenen van wel twintig voeten in het vierkant, die van den berg af gefchuurd waren en hier en daar verfpreid lagen. Het pad dat wij betraden, was zelfs niet anders dan opeengeftapelde losliggende fteenen, die het klimmen nog gevaarlijker en ten uiterften moeijelijk maakten, door defcherpe kanten en punten. Een van deze lostrappende, volgden er veele andere, en als men in zoo een geval zich niet met de handen aan het heestergewas fterk vast houdt, loopt men veel gevaar om naar beneden te ftorten. Eindelijk geraakten wij des morgens om half agt op het platte, of opperfte gedeelte van den Tafelberg, hetwelk den naam heeft van de Tafel, dewijl zij, van beneden gezien zijnde, zich plat vertoont. Hier hadden wij het fraaifte gezicht, dat men zich verbeelden kan; weer en wind waren ons dien dag gunftig; de lucht was helder met aangcnaame zonnefchijn: landwaards werd ons gezicht be-  a8 REIZE naar BATAVIA, bepaald door het hoog gebergte van HottentotsHolland; zuïdwaards zagen wij de Baai Fals tot dcszelfs oost-hoek toe, en de Romans-klip, welke in die baai ligt, branden. Tusfchen den Tafelberg en den Zeeboezem vertoonden zich de tuinen Conftantia; wat verder zagen wij de Houtbaai, en wat meer westwaards draaijende, den LeeuwenIer g, waarvan de kop, fchnnn 7ppt hnog, ons niet meer dan een heuveltje toefcheen, wegens de veel grootere hoogte, daar wij ons op bevonden; liij fcheen onder onze voeten te liggen, niettegenstaande de afitand bij de tien duizend voeten was. De Leeuw enfl aart, over de duizend voeten hoog, geleek eene effene vlakte; het allerfraailte gezicht was dat van de Tafelbaai; het RobbenEiland, dat midden in dezelve ligt, verbeelde niet grooter dan een ordinaire rog, op het water drijvende , fchoon hetzelve drie kwartier uurs gaans in den omtrek is. Van de fchepen, die in de baai geankerd lagen, kon men bezwaarlijk de masten, maar geenzints de raa's onderkennen: de booten en andere kleine vaartuigen vertoonden zich weinig grooter dan enkele flipjes. Het Basfen-Eiland, dat ruim agt mijlen van de Kaap afligt, en zeer laag is, was echter volkomen zichtbaar. Het vlek van de Kaap, waar wij van boven op nederzagen, fcheen een klein vierkant, waarvan wij wel de blokken, maar geenzints de huizen konden onderkennen , dan alleen, doch flaauwlijk,.de Kerk; ook het  BANTAM en BENGALEN. het Kasteel, omdat hetzelve een weini van het vlek verwijderd ligt. Het is niet wel te befchrijven, in welk een kleen begrip dit alles en de rondomgelegene landen, wegens de groote hoogte, zich vertoonden. Ten uiterften akelig was het gezicht aan dien kant, waar wij opgeklommen waren, alzoo dezelve zich als een fteile opgaande muur vertoonde , en zelfs voorwaards over fcheen te hangen. Het vooruitzicht, vandaar langs weder naar beneden te moeten afdaalen, was ver van ons uittelokken, en er was geen ander pad dat wij gebruiken konden. De lucht was hier boven zeer fijn en koel, niettegenftaande de zon zeer helder fcheen, en het ■thans in dit gewest zomer was, en aan de Kaap een warme dag, alwaar de Thermometer op dien tijd op '80°'ftond. Wij lieten van eenige Haven, die wij medegenomen hadden, wat ruigte bij malkanderen gaaren, en een goed vuur aanftooken, daar Wij rondom gingen zitten en ons middagmaal deeden. Enigen tijd dus uitgerust hebbende, gingen wij een gedeelte van de Tafel rond wandelen, daar wij ruim anderhalf uur mede doorbragten. Deze is zoo vlak niet, of er zijn hier en daar verhevenheden van rotfen; doch de hoogftc Hechts van een mans lengte; op veele plaatfen is de grond ook ■niet anders dan enkele rotfen, die gelijk als zeebaaren uitgeftrekt liggen. Uit het n.o. en z.o. tus-  $o REIZE kaar BATAVIA, tusfchen die rotfen zijn plaatfen van een fteen» achtige aarde,waarin verfcheiden aan ons onbekende foorten van bloemen fïonden te bloeijen, waarvan er fommige een zeer aangenaamen, en andere een Hinkenden reuk gaven. "Wij zochten enigen tijd naar Vijvers,die men verhaalde, dat hier voordezen zouden zijn geweest; doch zagen niets, dat daar naar geleek; maar wel een aangenaam zoet water, dat een weinig geel gecouleurd was; op fommige plaatfen in de fcheuren en reeten der rotfen, door d en aan de westzijde 's Konings Paleis. In het midden van dit plein ftaat een groote Weringaboom, die zijne takken aan alle kanten verre uitfpreidt, en een altoosduurende aangenaamen lommer geeft: hier onder is een graf, bedekt met een groote blaauwe zark, waar in het lijk van een der voorige Koningen van Bantam begraven ligt, en bij de Inwoonders als eene zeer heilige plaats,  BANTAM en BENGALEN. 51 plaats, in eere wordt gehouden. Aan eene andere zijde van dezen boom ftaat een gebouw op paaien, van tien of twaalf voeten hoogte boven den grond; en van boven met een pannedak gedekt; hetzelve is regt vierkant, en aan alle zijden open: het dak wordt door een foort van pijlaaren onderftut; dit gebouw wordt gebruikt tot een befnijdenis plaats voor 's Konings kinderen , bij deze gelegenheid is het rijkelijk met kostelijke kleederen, en tapijten behangen. Dit veld draagt den naam van Pascêbaan, gelijk door het geheele Oosten de plaatfen genaamd worden, waar de Vorften zich met wedloopen van paerden verlustigen, daar als dan alle hunne Grooten, fierlijk uitgedost, te paerd verfchijnen moeten, om tegen den Koning of zijne Zoonen te rennen, met dit gevolg, dat de Koning of zijne Zoonen altijd de overwinning behaalen. De Moské of Tempel, waar van ik hier boven melding gemaakt heb, is aan het einde van een klein vermaakelijk plein gebouwd; zij is aan beide zijden met eenhoogen muur omzet en genoegzaam vierkant: het dak loopt torens gewijs op, en heeft vijf daken boven malkander, die allengskens klei-, ner worden, en eindelijk fpits oploopen , waar van het onderfte zich verre over de muuren van den Tempel uituxekt. Hier digt bij ftaat een hoog, doch fmal torentje, dat even als de Minarets in Turkijerj dient, om de tijden des gebeds uitteroeD » pen»  5* REIZE naar BATAVIA, pen. Geen Christen of Heiden mag, op ftraffe des doods, binnen dezen Tempel treeden; ook is er, zoo mij gezegd werd, weinig in te zien, uitgenomen een partij banken, en .een Predikftoel, daar de Koning fomwijlen als Priester zelve den Dienst verricht, gelijk beneden gemeld zal worden. Het Koninglijk Paleis, dat aan de westzijde van de Pascébaan ftaat, is gebouwd binnen een Fortres, die den naam voert van de Diamant; dit is een langwerpig vierkant, agthonderd en veertig voeten lang, en bijna half zoo breed; het heeft vier geheele Bolwerken op de hoeken , en verfcheiden Halfronden, die op de zijden uitfteeken. Ik telde er zesenzestig ftukken op , meest alle oud en zwaar gefchut, en voor het grootfte gedeelte van metaal: fommige waren met het wapen van Portugal verfierd; doch de minfte waren bruikbaar. De laadgaten waren bij fommige zoo verloopen, dat er gemakkelijk een theekopje in kon necrgelaaten worden. Ook waren er eenige weinige met het wapen van Engeland gemerkt, en vijf of zes metaalen, die door de Javaanen gegoten waren. Deze hadden twee zwaare ijzeren ringen aan den tromp en loop, en twee aan .de kamers, om het barsten te beletten. Zij fcheenen mij toe twaalfponders te zijn. De vier hoofdbasttons ftrekken zich naar de vier middel hoofdftreeken uit: de muuren zijn van harden fteen, ter  BANTAM, en BENGALEN. 53 ter hoogte van veertien ofvijftien voeten opgehaald. Alles wat tot reparatie van het Fort of artillerij behoort, moet door den Koning bekostigd worden, wiens voorzaaten het in het laatst dervoorige eeuw hebben laaten bouwen. De Nedcrlandfche Maatfchappij houdt er een bezetting , beftaande in één Kapitein , drie fubalterne Officiers, en honderd dertig gemeene foldaaten; in naam om's Konings perfoon vooralle aanflagcn te behoeden; maar in de daad om er altoos meester van te zijn, wanneer het haar behaagt. Niemand van alle zijne onderhoorigen, 't zij groot of klein,zelfs zijne Zoonen, kunnen bij hem komen, of de Kapitein wordt hier van verwittigd door de wacht, die de poort bewaart, welke van tijd tot tijd aan den Commandeur van Speehvijk er kennis van geeft, ook mag geen Javaan of Bantammer binnen het Fort vernachten. Rondom loopt een natte gracht; doch deze zou bij den aanval van een Europeefchen vijand weinig hinder veroorzaaken , vermits dezelve ten eenemaal verloopen, en op veele plaatfen genoegzaam droog is. Boven de poort is een fteen gemetzeld, waarop in het Hollandsch uitgehouwen ftaat: dat het dooreenen Hendrik Louwrents, vanSteenwijk geboortig, gebouwd is. Deze had zich, om eenige misdaad, uit den dienst van de Compagnie weggemaakt, en dienst genomen bij den Koning van Bantam, die hem, dewijl hij eenige kennis D 3 van  $4 REIZE naar BATAVIA, van de Vestingbouw had , tot dit werk ge* bruikte, na dat hij zijn Godsdienst verzaakt, en bet Mahomedaansch geloof omhelsd had. Men ziet deze Fortres niet eerder dan wanneer men er digt bij gekomen is, wegens de meenigte Kocosboomen, daar de ftad mede vervuld is, en die het gezicht verhinderen; behalven van de zijde der Pascèbaan, waar het voor 't oog bloot ligt. Derwaards gaat men over een ophaalbrug, die Over de gracht ligt; zoodra men deze overgegaan is, ziet men ter regterzijde eene groote loots, Van boven met een dak in 't vierkant, van vooren en aan de zijden open, waar binnen de Krooning van den Erfprins gefchiedt. Aan de andere zijde ftaan 's Konings ftallingen , en koetshuizen, wel voorzien van paerden , en eenige koetzen, welke .hem van tijd tot tijd door de Maatfchappij, of derzelver Gouverneurs, gefchonken zijn, waar onder er zijn van een goeden ouderdom, en antiken fmaak ; hier voor is eene houte loots gebouwd, waarin 'sKonings Gomgomfpd, welke ik op eene andere plaats befchrijven zal, geplaatst is. Vervolgens komt men aan de poort van 'tFort^ waarbij één Officier, en vierentwintig mannen nacht en dag de wacht houden; hierbij ftaat een Corps de Garde, en omtrent twintig voetftappen verder Ss het Palcis, dat den naam draagt van DaVm, *t geen in 't Maleits het binnenfte beteekent. Dit is  BANTAM sn BENGALEN. 55 h o-een enkel of regelmatig gebouw , maar beftaat uk eene meenigte faamgevoegde wooningen die fl-cnocn-zaam de geheele binneruimte van het Fort beflaan. Uit het midden rijst een vierkant gebouw op, dat met twee overhangende daken boven eikanderen pronkt, hetwelk, wegens zijne hoogte, wel drie mijlen verre in zee kan gezien worden: hetzelve is voor het grootfte gedeelte van gebakken fteen opgehaald, en met pannen gedekt; doch zonder dat er eenige orde in 't bouwen of plaatfing is waargenomen. De muurcn van 's Konings Serrail zijn hooger opgetrokken dan de wallen van 't Fort, om te beletten, dat men daarin zou neder zien. Niettegenftaande deze voorzorg, waren er echter eens twee liefhebbers geweest, die ondernomen hadden dezelve te beklimmen, doch ten kosten van hun leven, zoo als mij de Kapitein , die hier de bezetting commandeerde, verhaald heeft. 'sKonings Zoonen tot volwasfen ouderdom gekomen zijnde, woonen afgefcheiden van hunnen vader, en hebben ieder hun bijzonder Serrail, of Harem. Alle de bedienden van 't Paleis, zijn vrouwen, die den Koning binnen in het zelve tot lijfwachten verRrekken , want d*e Bantamfche lijfwachten moeten, wanneer hij zich in het openbaar vertoont, buiten de poort blijven. Zij hebben , behalven krisfen op hunne zijde, lange pieken, waar van het ijzer zeer lang en breed is; D 4 ook  $6 REIZE naar BATAVIA, ook wordt hij als dan door een wacht Europeaanen, van de bezetting vergezeld. De Godsdienst in het Bantamfche rijk is de Mahomcdaanfche, zoo als op het geheele Eiland Java. In wat betrekking hetzelve met de Nederlandfche Oostindifche Maatfchappij ftaat, heb ik op eene andere plaats aangeteekent. Het Fort Speelwijk is eene andere Vesting, welke de Compagnie hier voor zich heeft laaten bouwen, geduurende den burgelijken oorlog tusfchen Sultan Agon, Koning van Bantam, en zijn Zoon, en Speelwijk genaamd naar den toenmaaligeu Gouverneur van Indie, Cornelis Speelman. Het ligt Hechts een half kwartier uur gaans van die plaats daar de rivier, welke aan de westzijde er digt langs heenen frroomt, in zee valt. Het is een vierhoek en is op eiken hoek met drie geheele, en een half Bastton verfterkt, waarop agtcnveertig ftukken Kanon van verfchillende kaliber geplaatst zijn. Aan de noord , zuid , en westzijde ligt eene natte gracht, die niet zeer breed of diep is , en aan de westzijde met de rivier gemeenfehap heeft. De wallen of muuren zijn van eene zwaare en harde foort van fteen, ter hoogte van dertien of veertien voeten opgehaald, die op fommige plaatfen reeds wat bouwvallig beginnen te worden. Van binnen is het voorzien van verfcheiden gebouwen , die in het mid-  BANTAM en BENGALEN- $f midden van 't Fort een open vierkant laaten, hetwelk rnet boomen beplant is: deze dienen ter wooningen voor een gedeelte van 's Compagnies bedienden, Waar onder dat van den Commandeur uitmunt , zijnde nu onlangs fierlijk herbouwd-, en met ruime vertrekken rijkelijk voorzien: een kamer daar van wordt tot een Kerk gebruikt; de andere gebouwen dienen tot Barakken voor de foldaaten, Pakhuizen enz. De Poort is omtrent aan den rivierkant; hierbij ligt een Valbrug; daar regt tegen over aan de andere zijde is een vrij lange ftraat, waarin 's Compagnies Dienaaren Woonen, die in het Fort geen plaats kunnen vinden » als ook eenige Chineefen. De bezetting is omtrent gelijk aan die van 't Fort de Diamant l doch waarvan veeltijds een aanmerkelijk getal ziek ligt, nadien men het hier voor nog ongezonder rekent dan op Batavia-, Het oppergezag van wegen de Maatschappij wordt hier bekleedt door een , die den rang van Opperkoopman, en den titel van Commandeur voert, welke ook het opzicht heeft Over dcti handel, die meest in Peper en een weinig Catocne.» garens beftaat ; doch onder het onmiddelijk gezag der Hooge Regeering te Batavia, van waar hij meest dagelijks zijne ordres ontvangt, en derWaards zijne berichten zendt; want Bantam wordt gerekend als of het flechts een Buitenpost van Batavia was, in tegefrfteJHng van andereCommanD 5  5§ REIZE naar BATAVIA, dementen, die van de hoofdplaats wat meer verwijderd liggen, en alleen aan den Raad van Indie onderworpen zijn: echter is den Commandeur een Raad toegevoegd, uit den Adminiftrateur, of tweeden, en eenige in rang volgende Dienaars beftaande. Ook is er een Fiscaal om op den mors - of fmokkelhandel te pasfen: eenen Ba yard, dat ambt waarneemende , had in het voorgaande jaar den Commandeur befchuldigd, van zich daarin met de Engelfche te hebben te buiten gegaan ; doch de befchuldiger ftierf bij tijds , en de befchuldigde werd daarvan vrij verklaard. Die er thans was als Commandeur, was te Enkhuizen geboren, met naame J. Reinouts en had hier eenige jaaren dien post bekleed ; men verhaalde mij op Batavia, dat hij 's Compagnies handel van Peper zeer behartigde. Wanneer hij in ftatie uitgaat, heeft hij een wacht van één Onderofficier, en twaalf foldaaten bij zich; wanneer men hem aanfpreekt geeft men hem den titel van achtbaar Heer Commandeur, en die onder zijne ordres Haan naderen hem niet dan met den dicpflen eerbied. Ook wordt onder het Commandement van Bantam gerekend, de Refidentieplaatfen, die de Maatfchappij heeft op Lampong Toulan Bauwang, en Lampong Samanca, die beide op het zuidlijkft© gedeelte van 't Eiland Sumatra liggen, Wingewesten van het Bantamfche Rijk zijn, en eene aan-  BANTAM en BENGALEN, $9 aanmerkelijke hoeveelheid peper jaarlijks uitl'eve* ren. De Ambtenaaren, die daar zijn, moeten het oog houden dat de peper in geene andere handen, dan in de hunne komt. Zij hebben beide de waardigheid van Boekhouders, en hebben eenige weinige foldaaten met één Onderofficier bij zich. Twee of drie jaaren geleeden was die van Toulan Bauwang op Batavia, op het fchavot onthalsd: hij had aldaar, een der Grooten van den Koning van Bantam, die ervan zijnentwegen het gebied voerde, in koelen moede laaten doodfchieten, en niettegenftaande er door den Generaal alle middelen aangewend wierden, om hem in het leven te fpaaren, werden er echter door 't Bantamfche Hof zulke fterke vertoogen ingcbragt, dat men eindelijk genoodzaakt wierd, om hem ter dood te brengen, die hij met de uiterfte gelaatenheid onderging. Uit de bezetting van Bantam, worden nog twee posten uitgezet in het Bantamfche, als een in Anjer, of Anïar, en een in Jeritte beide flechtsvan twee man. Zij dienen voornamelijk om op de aankomende fchepen te pasfen; waarvan zij de naamen en de plaatfen, van waar ze komen, opneemen , om terftond de Commandeur van Bantam daar van te verwittigen , en deze zendt hier van bericht aan den Generaal te Batavia : dit gefchiedt zoo wel van vreemde als van «eigen fchepen. Daags  €ö REIZE naar BATAVIA, Daags na onze aankomst werden de geld-kisten van boord gehaald, en aan landgebragt; een gedecltevan den ballast gelost, en alles klaargemaakt om de peper in te laaden, daar den 15 Maij een begin medegemaakt werd, ontvangende dien dag omtrent 70,000 ponden. De aflevering gefchiedde uit de pakhuizen van den Koning, digt bij de rivier gelegen, na dat dezelve door een van zijn bedienden met fchaalcn, elk van 250 ponden gewoogen waren, in het bijzijn van agt of negen zijner Inghebées of Prinfen, die alles naauwkeurig optcekcnden; als mede van een gecommitteerden uit 's Compagnies dienaaren , en een mijner Officieren , om alle bedrog voor te komen. Vervolgens werd het in ligtgaande vaartuigen de rivier afgevoerd, en dus aan boord gebragt, terwijl op ieder vaartuig oppasfers gefteld werden, om op het fleelen te pasfen, zijnde de Bantammcrs zeer met dit euvel bcfmet. Men rekent het groot gewigt hier met Bharen, ieder van drie Picols, en een van deze fchat men tegen honderd vijfentwintig ponden. Terwijl men dus met het laaden voordging, deed ik met het gezelfchap intusfehen nu en dan een tourtje Landwaards in , na de eene of andere Pas]ar of markt , daar op fommige dagen der week allerhande foorten van goederen, doch voornamelijk van eetwaaren , welke het land voordbrengt, geveild werden. Wij bezochten ook een plaats omtrent ander-  BANTAM en BENGALEN. 61 anderhalfuur buiten Bantam gelegen, Grobbezak genaamd. Dit is een oud vierkant en zeer vervallen gebouw, ftaande op een vierkant Huk lands, omtrent vijf of zes morgen groot, rondom van, een groot water omringd dat wel driehonderd voeten wijd is. Over het zelve had voorheen een brug gelegen, waar van de overblijffels nog in het water te zien waren; thans kwam niemand meer op dat Eiland, uit vreeze voor de Kaaijmans, of Krokodillen, die zich in 't water onthielden, waar van wij er echter geene zagen; de Inlanders gelooven, dat geen mensch in dat gebouw zich zou kunnen ophouden, wegens de kwaade geesten, die zich daarin bevinden; waarfchijnlijk is het nog een overblijffel van de Portugeezen. Wanneer men op een klein bergje? daar regt tegen over, zit, is er eene Echo, die de woorden vijf of zes maal zeer duidelijk herhaalt. Op een anderen dag gingen wij het graf van een der voornaamfte Heiligen der Bantammers bezichtigen: dit lag ruim twee uuren van de Stad, op een bergje van omtrent tweehonderd voeten hoog,hier digt bij is een klein vlekje,Bodjo Nagare genaamd; het ligt niet ver van zee af bij een riviertje, dat hier in zee valt, alwaar des Saturdags een Pasfar gehouden wordt van eetwaaren, catoene garens, capok , en andere voordbrengfcls van 't land. Boven op dit bergje, dat vounong Santri, naar den Heiligen, genaamd .wordt,  REIZE naar BATAVIA, worde, is het graf, dat Hechts één voet boven den grond verheven is, van gebakken fteen; aan het hoofd en voeten einde, zijn twee ronde fteenen van drie voeten hoog, even als pij laar tjes, die de Javanen met een ftuk wit catoen omwinden, ter eere van den Heiligen; rondom loopt een'wit fteenen muurtje, een weinig hooger dan het graf opgebouwd. Zij hebben een bijzonderen eerbied voor deze heilige verblijfplaats, en zouden niet ongeftraft toelaaten, dat er bij, of omtrent eenige onbetaamlijkheid plaats had, of dat er iemand zich van overtolligheden der natuur ontlaste. Zij houden zich verzekerd, dat zoo er eenig fchepfel dit beftond op het graf te doen, hij terftonddood ter aarde zoude nedervallen. Hunne Legenden verhaalen, dat deze Heilige dikwijls , ten aanzien van eene meenigte geloovige Muzelmannen, droogvoets over de zee wandelde, en veele dagen en nachten achter den anderen zonder eeten of drinken kon doorbrengen. Digt bij het graf ftaat een lommerrijke boom, om welken de ftaertpeper zich flingert en Opgroeit. Kort na onze aankomst te Bantam, had de Heer van Tets met zijn bijhebbend gezelfchap verzocht om bij den Koning hunne opwachting te maaken, en den 17 Meij werd daar toe beftemd. Die dag gekomen zijnde, verfcheenen drie van 's Konings Hovelingen fierlijk op de Javaanfche wijze  BANTAM en BENGALEN. 63 wijze uitgedost, om het gezelfchap, waarvan de Commandeur Reinouts aan 't hoofd was, en onder het welke ik mij mede bevond, aftehaalen. De bezetting van het Fort Speelwijk was onderde wapenen, en ftond in twee gelederen gefchaard, van het Commanderaent af, tot aan de poort, langs den weg die wij pasfeeren moesten. Over de valbrug van 't Fort gegaan zijnde, vonden wij aldaar drie van 's Konings koetsen met Europeefche koetfiers, in hunne leverei, zijnde geel met roode bloemen: hier in verzochten die afgezondenen, dat het gezelfchap plaats geliefde te noemen. In de eerfte zaten de Dames van ons gezelfchap: in de tweede de Commandeur Reinouts, met den Heer van Tets; hier bij was de lijfwacht van den eerstgemelden, beftaande in twaalf Grenadiers; rondom het rijtuig, en vobr uit liepen tien lijfwachten van den Koning: en in de derde zat het overige gezelfchap. In deze orde reeden wij over de Pascébaan tot voor de valbrug van het Fort de Diamant: hier uitgaande vonden wij, over de brug gekomen zijnde, een gedeelte van des Sultans lijfwacht, met halve pieken gewapend, ook in twee reijen gefchaard, tot voor de poort van 't Fort. Zij waren met het bovenlijf naakt, hebbende alleen een blaauw of zwartachtig catoenen kleedje, hetwelk om hun middel geflingerd, tusfchen de beenen was doorgehaald , en halver wege de dijen afhing. Ter'  64 REIZE naar BATAVIA, Terwijl wij daar tusfchen door gingen werd er op het Gomgomfpel gefpeeld, en op andere Indiaanfche Inftrumenten. Aan de poort van het Fort vonden wij den Koning, die den Commandeur Reinouts en den Heer van Tets bij de hand nam, en binnen leidde; terwijl wij hen langzaam volgden. Binnen de poort ftond de wacht in 't geweer, en aldaar werd niet weinig de trom geroerd; ook Honden er aan den ingang van't Paleis twee Trompetters, mede met 'sKonings leverei gekleed, die zich lustig hooren lieten. Deze ingang is gebouwd even als een gewelfde poort; die waarfchijnelijk weleer door de pleisterkalk wit, maar nu zwart en morfig was; en daar dezelve meer gelijkenis met die van een gevangenhuis dan Vorftelijk Paleis had, deed mij dit een Hecht denkbeeld van het binnenfte vormen. Hier door gegaan zijnde kwamen wij in eene groote zaal, op 't oog vijfenvijftig of zestig voeten lang, en omtrent half zoo breed, met eene vrij hooge verdieping even als een gewelf met houtwerk befchoten: de muuren waren gekalkt, doch zagen er zeer morfig uit, en het was ligt te zien, dat er weinig de hand aan gehouden wierd. De vloer was met vierkante roode fteenen, ruitsgewijzc geplaveid: aan de noordzijde waren drie venfters, en twee groote deuren om licht en lucht te fcheppen, uitzicht hebbende op de binnenfte ge-  BANTAM, en BENGALEN. 0*5 gebouwen van 't Hof, die er ook niet zeer fraai uitzagen. De deur daar wij. ingekomen waren, was aari het benedeneinde der zaal: aan het boveneinde, daar tegen over, was eene andere, die toegang gaf tot de overige vertrekken. Hier digt bij ftond een rustbed met geel fatijn bekleed; ook een foort van ledekant met deuren, allés Chineesch verlakt. Wat meer naar beneden ftond een langwerpig vierkante tafel, waar overeen geel kleed mettoode bloemen lag, en op dezelve drie groote, uit zilver gedrevene, fchotels met Siribladeni Areek, en 't geen verder tot het bereiden van Pinang noodig was. Tegen den muur waren twee penanttafeltjes met fraaije marmeren bladen en daar tusfchen nootenboomhoute ftoelen, naar de Europeefche wijze gemaakt. Aan het benedeneinde der zaal, was eert groote mat van gefpleeten rotting op den vloer gefpreid, waarop zich 's Konings Hovelingen met den Prins Rijksbeftierder, of eerllen Staatsdienaar, aan 't hoofd, op de hurken nederzetteden ,zöo dra als wij plaats aan de tafel genomen hadden. De Koning gemelde Heeren bij de hand ingeleid hebbende tot binnen in de zaal, plaatfte zich op een verheven ftoel, aan het boveneinde der tafel; haast hem zat ter linkerzijde; met het gezicht naar dé veufters gekeerd,- de Commandeur Reinouts; naast dezen de Heer van Tets, en de andere Heeren E van  m REIZE naar BATAVIA, van ons gezelfchap. Ter regterhand van den Koning, aan de overzijde der tafel, zat de eerfte Koningin , moeder van den Kroon-Prins; naast deze Mevrouw van Tets; vervolgens de tweede Koningin; daar aan volgde de tweede vrouw van ons gezelfchap; toen de derde Koningin; daar naast weder eene Dame der onze , eindelijk de vierde Koningin, en het laatst, nevens deze, het zoontje van den Heer van Tets. Detweeeerllc dezerKoninginnen fcheenenreeds bedaagd te zijn, doch de twee laatfte waren jonger, en zagen er, fchoon wat bruin, echter niet onbillijk uit:nogtanszagik er onder de flaavmnen, die dienden, welke ongelijk fraaijer, en blanker waren, dan een van deze vier wettige vrouwen des Konings. Haare uiterlijke kleeding had mede niet veel bekoorlijks, beftaande in fraaije Chitfé lange Kabaaijcn, die haar tot op de voeten nederhingen, volgens de Indifche manier, waarvan ik nader fpreeken zal. Het hoofdhair, dat git zwart was, was glad langs het hoofd opgeftreeken , en van achteren met een wrong, gemeenlijk hier te lande Condé genaamd, vastgemaakt, en met goud, en juweelen rijkelijk VerfiercL Zij zaten op ftoelen evert als wij, fchoon dit zeer tegen de oosterfche gewoonte ftrijdt, nadien zij overal gewoon zijh met de bceneli kruislings onder 't lijf te zitten. Zij waren met onze Dames zeer fpraakzaam, in de Ma-  BANTAM, en BENGALEN. 67 Maleitfche taal, waar onder liet betel of pinang kauwen niet vergeeten werd, en waarin de onze haar trouwhartig gezelfchap hielden. De Konhïg« die door ons met den naam van Touang Siütan of Heer Koning aangefprokeh werd, 'fcheen mij toe een man te zijn van tusfchen de vijfenveertigen vijftig jaaren; hij was kaftanje bruin van couleur, vriendelijk van bpflag, en iri Zijne manieren: hij had een kleine baard; en zwart hair, dat een weinig krulde, hij was eerder mager, dan gezet; en van eene gewoorte lengte. Zijn kleeding beftond uit een lange Moörfché rok, van zeker ftof met goud doorwerkt, 't geen te Souratte gemaakt, en Soesjes genaamd wordt; deze hing hem genoegzaam tot öp de voeten: de mouwen, die boven den elleboog wijd waren, flooten digt op den beneden arm, daar ze met een reeks van kleine gouden knoopjes toegemaakt waren. Onder dezen rok, had hij een wit hembd, cri een lange broek aan, van 't zelfde ftof, als de rok die hem tot op de hielen hing. Aan de voeten had hij platgetrapte turkfche fchoenen, waar van het vóorfte gedeelte zich omkromde ; en witte köusfen aan de beenen. Op zijn hoofd had hij een rond, en eenigzints fcherp oploopend, mutsje", van een paerfchc couleur, met zilveren pasfementen belegd. Achter zijn ftocl ftond eene zijner vrouwelijke, en van tijd tot tijd verwisfe. E 1 len-  68 REIZE naar BATAVIA, lende lijfwachten, met een groote gouden Kris, fteekcnde in eene fchecde van louter goud, die zij geduurig om hoog hield, en welke de Koning, toen hij opftond om ons uitgeleide te doen, van haar af, in zijnen arm nam. Naast hem zaten ter wederzijde twee Maavinnen op den grond, de eene met zijn tabak, en betel-doos, die redelijk groot, en van goud waren, wordende deze, wanneer hij die benoodigd had, in een zijden doek omwonden, hem overgegeeven. Die aan de andere zijde zat, had een goud kwispedoor in de hand, 't welk zij van tijd tot tijd zijne Majesteit toereikte. Zoo dra wij ncdergezeten waren , werd ons pijpen en'tabak aangeboden, waar na de Commandeur Reinouts, en de Heer van Tets met den Koning in gefprek raakten, in de Maleitfche taal, over onvcrfchillige zaaken: hierop werd de Pangorang of Prins-Rijksbellierder, die, zoo als ik hier voor gemeld heb, aan het benedeneinde der zaal, aan het hoofd der Edelen zich bevond , door den Koning geroepen om bij hem te komen. Deze kroop al bukkende langs den grond, tot dat hij naast den floel des Konings Was genaderd, daar hij op den grond bleef zitten, antwoordende op de vraagen, welke door den Koning aan hem gedaan werden, veeltijds met het woord Inghi, dat, in het Javaansch, Ja beteekent; doch daar ik weinig van de taal waar in men fprak verftond, viel de tijd mij zeer lang. Om-  BANTAM, en BENGALEN. 69 Omtrent half twaalf uuren, werd de tafel gedekt met een wit katoenkleed, welke in een ogenblik voorzien was van een meenigte kleine fchoteltjes, gevuld met allerhande gerechten van Inlandfche fpijzen, meest alle van visch, en hoenders toegemaakt, en naar 'slands wijze in fuiker, azijn, of tamarinde ingelegd. Voor den Koning werd op de tafel een rood laken kleed in 't vierkant gefpreid, waar op de gerechten, alleen voor hem gefchikt, gefteld werden, daar hij hartelijk van at. Wat mij belangt,ik kon,niet dan met de grootlle moeite,flechts een klein gedeelte van't geen voor mij ftond, nuttigen , en dit was visch in fuiker ingelegd; want ik was welflaanshalve verpligt iets te gebruiken. 'De Heer Reinouts had zich ook van eenige flesfehen wijn en bier voorzien, die wij te vergeefsch bij den Koning zouden gewacht hebben, waar van wij nu en dan een glaasje over tafel dronken. Onder het eeten rispte des Konings maag dikwijls op, daar de Heeren van ons gezelfchap hem trouw in navolgden, 't geen mij ten uiterften verwonderde; doch daarna werd mij gezegd, dat dit eene Etiquette van dit Hof was, om daarmede te toonen, dat men wel en met fmaak at, 't geen den Koning buitengemeen aangenaam is. Na dat dit gerecht afgenomen was, kwamen er drie groote fchotels, met fuiker en ander gebak, op tafel, 't geen beter naar mijn fmaak was; doch E 3 daar  7o PvEIZEN kaar BATAVIA, daar de Koning, of zijne Koninginnen weinig werk van fcheenen te maaken. Intusfchen werden aan de Edelen, die aan het einde der zaal waren, eenige groote porceleine bakken met gekookte rijst, en eenige fchotels met visch, die van onze tafel gekomen waren, Voorgezet, die zij binnen korten tijd leeg maakten, onder een geduurig oprispen, dat het door de zaal klonk; waarna zij zich als vooren op de hurken nederzetteden, ieder naar zijn rang. Ter rechter zijde van hen, wat afgezonderd, zat de tweede zoon des Konings, zijnde op het oog een jongeling van zeventien of agüien jaaren ou 1; van een goed voorkomen, maar een Weinig feheel ziende, en die, zoo als mij gezegd werd, een goed oordeel, en meer verftand en bekwaamheid had dan de Kroonprins. . Deze werd te gelijk met de Edelen fpijs gebragt, doch afzonderlijk;. en werd door eene flaavin , die bij hem zat, bediend. Omtrent twee uuren ftonden wij op , en namen affeheid van den Koning, die ons op dezelfde wijze uitgelei deed, als wij gekomen waren, namelijk, tot aan de poort van het Fort, gevolgd van den Prins, zijn zoon, die den Raad van Juftitie Me jjcr bij de hand hield, onder een aanhoudend Muziek van 't Gomgomfpel, trompetten enz. Buuen de poort nam de Koning affeheid, en vertrok weder naar binnen. Wij gingen over het  BANTAM, en BENGALEN. 71 het plein en de valbrug naar dezelfde koctzen waarin wij gekomen waren, die ons weder voor 't Fort Speelwijk terug bragren. Twee dagen daar na werd ons geboodfehapt, dat de Koning dien dag in zijn Priesterlijk ge' waad, uit het Fort zou rijden, naar den grootcn Tempel, of Moské, om den Dienst te verrichten. Nieuwsgierig om dit te zien , reeden wij 's middags naar het Fort de Diamant, en plaatften ons zoo , dat wij zijne Majesteit in deszelfs koets konden zien trceden. Omtrent half een uur trad hij uit zijn paleis , gekleed in een wit Priesterlijk gewaad, dat ruim en wijd, en met een gordel om zijn middelvast gemaakt was; op het hoofd had hij een grooten witten tulband, en groote, met goud geborduurde muilen aan de voeten. Zoo dra hij in de koets, Hechts met twee paerden befpannen, was geklommen, zettede de Kroonprins, en zijn broeder, die beide in een gelijk gewaad als dat van den Koning gekleed waren, hunne fchouders onder de busfen der achterfte wielen, even als of zij het rijtuig wilden opligten; en bleeven in die houding, tot dat de Koning voord reed. Voorde koetswerd het ftaatfiepaerd bij de hand geleid,dat zeer fraai opgefghikt was. Digt achter de koets volgde de Kroonprins te voet, onder een Sambréól of zonnefcherm van Staat, wordende gevolgd door nog drie andere, waar onder niemand E 4 ginS:  72 REIZE naar BATAVIA, ging: achter deze volgde de Prins Rijksbeftuurder, doch zonder zonnefcherm : na dezen de broeder van den Kroonprins, en de andere Grooten van het Hof, met eene meenigte flaavinnen, draagende ieder een ftuk gewerkt goud, ten dienfte des Konings, als zijn tabak , en beteldoos, kwispedoor, krisfen enz.; bij dit alles werd hun gewoon muziek niet vergeeten, en geduurig de trom geroerd. 'sKonings koets op de brug van het Fort gekomen zijnde werd van 't zelve een kanonfehoot gedaan, tot een teeken voor het volk, dat zich in meenigte op de Pascébaan bevond, dat de Koning aan kwam, die vervolgens zijn tour over dat veld ncem.nde , naar den Tempel reed: zijnde zijne lijfwachten in twee reijen, 'tot hier toe, gefchaard, met de aangezichten buitenwaards gekeerd. Na verloop van een klein uur, kwam de Koningin in dezelfde flaatfie terug, behalven dat, zoo dra de Koning bij het Fort kwam, er door zijne lijfwachten , die met fnaphaanen, voor een gedeelte, gewapend waren , vier charges gedaan wierden, welke met één fchoot van het Fort werden beantwoord; voords werd de Koningdoor 's Compagnies bezetting binnen het Fort met flaande trom en vliegende vaandels ontvangen en hiermede eindigde deze optogt. Ik heb zoo even vergeeten te melden de reden, waarom de Kroonprins niet tegenwoordig was.  BANTAM, en BENGALEN. 73 was, toen wij bij den Koning ontvangen werden ; die Prins bevond zich op dien tijd op een plaiziertogtje', en naar de nabuurige Eilanden om zich met visfchen te vermaaken, Wij zagen hem den volgenden dag de rivier inkomen met een gevolg van agtentwintig vaartuigen , alle op hec fierlijkst opgefchikt, met vlaggen en wimpels; het vaartuig, waarin zijne vrouwen zaten, was rondom bedekt, zoo dat men van het binnenfte niets zien kon. Alle deze vaartuigen waren opgepropt met volk. Diergelijke fpeelreisjes deed de Prins dikwijls, zoo als mij bericht werd; doch niet zonder verlof van den Koning zijn vader. Intusfchen was de aanvoer van peper, en het inlaaden zoo fpoedig voordgégaan ■> dat mijn fchiP den 28 Meiï het la-.tfte der laading ontving, beftaande dezelve in 1,128,840 ponden zwarte peper, of 3010 bhaar, en 3000 ponden of 8 bhaar witte peper. Alles verder in gereedheid gebragt zijnde, ligtten wij op den 30 Meij des morgens omtrent vier uuren het anker, en gingen onderzeil, begroetende, 't Fort Speelwijk, met dertien kanonfehoten, en werden, vermits de ftandert weder van ons fchip waaide, met gelijke fchotcn bedankt. De Commandeur Reinouts, het gezelfchap uitge • leide doende, bleef aar* boord tot des anderen daags 's morgens. E 5 °P  74 REIZE naar BATAVIA, Op den middag kwamen wij, door tegenwind en Aroom, onder Poulo Baby ten anker. Hier kwamen bij ons liggen de Compagniefchepen Ouderamfiel, Ganzenhoef, de Cornelia Jacoba en Ritthem, de twee eerfte van de Kamer Amfterdam; de derde van Hoorn, en de vierde van. Delft en waren den 2 Oclober, van het voorgaaade jaar uit 't Vaderland vertrokken. Wij werden van dezelve gefalucerd met dertien kanonfehoten en bedankten met elf. Den volgenden dag gingen wij weder onder zeil; maar vorderden weinig. Den 1 Junij laveerden en zeilden wij weder oostwaards op, en ankerden des avonds onder 't Menfcheneeiers Eiland. Den 2 dito, 's morgens vertrokken wij weder en wierpen des avonds ons anker bij den hoek van Oniongh Java. Den 3 dito waren wij genoodzaakt, door tegenwind en ftorm, te blijven liggen. Den 4 dito, ankerden wij 's middags bij het Eiland Schiedam, al waar de Heer van Tets. met zijn gezelfchap van boord ging, in chaloupen, die van Batavia gezonden waren om hen derwaards over te brengen. Wij failleerden met dertien kanonfehoten , en haalden den llandaart neer. Des middags omtrent vijf uuren kwamen wij on-  BANTAM, en BENGALEN. 75 onder het Eiland Onrust ten anker, alwaar het fchip gelost moest worden; doch ik vertrok nog dien zelfden avond naar Batavia, om den Generaal kennis te geeven van mijne terugkomst van Bantam; en vernam van zijn Edelen , dat mijn fchip naar Bengalen aangelegd was, om van daar weder naar Batavia terug te keeren. VTER-  76 REIZE naar BATAVIA, VIERDE HOOFDSTUK. Vertrek van Batavia naar Bengalen. De 18 Julij werd de Heer B. V. T. . . thans Secretaris der Hooge Indifche. Regering, in denRaad van Indie aangefteld tot Directeur van 's Compagnies Handel in de Rijken van Bengalen , Bahaar , en Orexa , in plaats van den Heer G. L. V. . . welke in die waardigheid zijn ontflag ge kreegen had, om naar het Vaderland terug te keeren, mits zulks over Batavia gcfchiedde, om voor den Raad, vcrandwoording van zijn beltuur te doen. Met nog drie fchepen, gereed liggende om naar Bengalen te vertrekken , verkoos de Heer F. . . met het fchip de Snoek door mij gecommandeerd, derwaards te worden over°-ebragt. Ons vertrek werd bepaald op den 12 Augustus, ruim anderhalve maand vroeger, dan ik mij had voorgefteld, vermits mijne eerfte beftem-. ming over Malacca was, werwaards de fchepen niet dan in het laatst van September vertrekken. Geduurende dezen tijd was de laading uit het fchip gelost, en hetzelve was aan het Eiland Onrust vertimmerd, van waar het in het begin van  BANTAM, en BENGALEN. 77 van Augustus naar de Reede van Batavia zeilde, om aldaar de laading voor 't Bengaalfche Comptoir inteneemen. Den 12 Augustus, de dag tot ons vertrek bepaald, gekomen zijnde, werd de Heer F. . . des morgens om zes uuren uit het Kasteel van Batavia, door fommige Leden uit de Hooge Regeering, uitgeleide gedaan tot aan den waterkant, daar eenige chaloupen op hem wachtten, waarin zijn Ed. ging, met twee Gecommitteerdens, daar toe door den Generaal beftemd, en kwam omtrent zeven uuren aan boord van mijn fchip, terwijl het volk op de raa's paradeerde ; doch zonder eenig falut uit het kanon te doen. 'Met zijn Ed. kwam ook deszelfs vrouw en zoontje aan boord, vergezeld van eene meenigte flaaven en ilaavinnen. De Equipagie van het fchip beftond in vierenzeventig Europeefche zeevaarende, en eenendertig Mooren. Omtrent agt uuren ligtten wij het anker, en gingen onder zeil, onzen koers richtende naar het Eiland Onrust. Wij begroetede de Reede met dertien kanonfehoten, en werden van het Admiraalfchip met drie bedankt. Ten negen uuren Rhijnlands droogte >, gemeenlijk de Commandeurs Mantel genaamd, voorbij zijnde, heisten wij de vlag van den grooten top, zijnde het teeken van diftinaie door den Generaal aan den Directeur F. . . toegeftaan; doch bij gunst, vermits de-  78 REIZE naar BATAVIA, dezelve in de waardigheid van Directeur Hechts de wimpel mogt laaten waaijen : ook had de Generaal mij bevolen, de vlag niet eerder te heisfen, voor dat wij op bovengemelde plaats zouden gekomen zijn. Omtrent tien uuren waren wij genoodzaakt; door ftilte en tegenwind, ten anker te komen, en te blijven liggen tot nadenmiddag ten vijf uuren; wanneer wij weder onder zeil gingen, en ankerden des avonds omtrent agt uuren bij het Eiland Onrust. De gelegenheid des anderen daags niet zeer gunftig zijnde, bleeven wij geankerd liggen tot den Volgenden dag, neemende intusfehen nog eenige leggers versch water in , die ons van Batavia waren nagezonden. Drie dagen te vooren had de donder hier zeer veel fchaden aan het kruid-huis toegebragt; waar van het dak ten ecnenmaale weggeflageri was, zonder echter bij het kruid te komen. Den 14 Augustus des morgens ligtten wij met zonnen opgang, en een oostlijken wind het anker, en gingen onder zeil, onzen koers Hellende tusfchen den hoek van Ontongh Java, en het Eiland Middelburg, en voords tusfchen het Menfchnneeters Eiland, en dé groote Combuis naar den hoek van Bantam. Des avonds omtrent negen uuren ankerden wij voor de Bógt van Bantam, dewijl ik met den donker niet verder durfde doorzeilen. '5 Mor-  BANTAM en BENGALEN. 79 's Morgens ten vier uuiren gingen wij weder onder zeil, en bevonden oris 'smiddags bij het Eiland Dwars in den weg, daar wij den Posthouder uit de Bogt van Anjer aan boord kreegen, en van hem eenige Schildpadden ter verversfching overnamen, 'sNamiddags en 'snachts, nadien de wind ons voordeelig bleef, ftuurden wij op het Eiland Kraketonw aan , en voe-rds tusfchen V Prinjèn Eiland, en den vlakken hoek van Sumatra, naar zee toe. Des anderen daags met zonnen opgang, konden wij het Prinfen Eiland nog even zien, van waar wij dé laatfte peiling van 't land namen, ons bellek in de kaart fteliden, en w. z. w. aanftuur7 den, tot op de zuider breedte van agt graaden, van waar wij, met feeh beftendigen zuidoosten Wind, die lustig opwaaide, ortzen koers vlak west hielden, met een fncllen voordgang; tot dat wij op den 26 van Augustus gisten, op de lengte van tQïj graad, .beoosten Teneriffe , of ruim 250 mijlen bewesten Straat Sunda gekomen te zijn, van waar wij den koers n. w., en vervolgens noordlijker aanltelden naar de Linie, die wijden a September pasfeerdén. Op den 30 Augustus 's morgens omtrent halfvijf, zagen wij aan de oostzijde des hemels eert Comeet, hebbende een ftaert naar het w. z. w. gekeerd, van eenë gedaante ah een veder, agt of tien graaden lang. Zij fcheen als eene ftar van de \  8o REIZE naar BATAVIA, de tweede grootte; doch een weinig nevelachtig* haar ftand was toen tusfchen den Orion, en den Stier; baar afrtand was > naar eene ruuWe waarneeming aan Venus 50° 39', en van de Zon ruim 95° 1 haar juiste hoogte boven de Kim op dien tijd 60 °, en haarlengte 620 21'. Wij bevonden ons toen met het fchip op de zuiderbreedte van 3° 5a') en °P de lengte van omtrent ioo°. Den 14 September 'smorgens ten vier uuren, bevond ik, dat zij de zon, federt den 30 Augustus, dus in vijftien etmaalcn, omtrent 540 genaderd Was, én dus dagelijks ruim 3* graad. Na diert tijd zag ik haar des morgens niet meer ; dewijl de lucht eenige volgende dagen bij haar opkomst geduurig met nevels en dikke wolken bezet was, en toen naderhand de hemel weder helder was, verloor zij zich in den aankomenden dageraad» In het begin van November zagen wij haar wederom in het westen, een uur na zonnen ondergang; doch veel flaauwer dan te vooren: de ftaert ftrckte zich ook zoo lang niet uit naar het oosten, dan zij naar het westen gedaan had, en korten tijd daar na verdween zij geheel en al. Op dien zelfden 30 Ahgustus verliet ons de oostlijkc wind, en liep naar het Westen, tusfchen het w. n. w. en w. z. Wi nü en dah met zwaare buijcn, vergezeld van donder en bükfem tot dat wij op 2 of 3,, giaadcn benoorden de Unie kwamen, daar wij beftendiger weder aantroffen. Wij  BANTAM ên BENGALEN. tl Wij hadden hieromftreeks veele rafelingen van ftroomen , en zagen veel Schaarvogels en bastaard Malegazen. Op een en een halve graad noorderbreedte, ontdekten wij, met zonnen opgang, een fterke verandering in de couleur van 't zee-water, waarop wij aanftonds het lood wierpen; doch hadden geen grond met honderd vademen lijn, en het water nam 's avonds zijn voorige couleur weder aan. Den 5 September waren wij op de breedte van het Eiland Ceylon, laatende het zelve maar even buiten ons gezicht ten westen liggen; zelfs vermoedden wij met zonnen ondergang er iets van te zien; doch wisten het met geene zekerheid. Den 12 zagen wij weder verandering in 't water; doch vonden op hondert vijfenzeventig vademen diepte geen grond: verfcheiden vogels lieten zich ook bij het fchip zien, waar onderPijlftaarten met zwarte vleugels,, en landvogeltjens waren. Wij hadden toen, volgens ons bellek, Bemelipatnam op de kust van Cormandel in het n. n. w. vijfen • twintig mijlen van ons; en 's nachts hoorden wij een groot gefchreeuw van vogels. Des anderen daags Huurden wij regt in 't Noorden, om het land op te zoeken; doch ontwaarden niets, dan groente en klipkroos, dat in het water dreef. Den volgenden dag, zijnde den 14 September, F ftuur\  8a REIZE naar BATAVIA, Huurden wij n. w. regc op het land aan, met kracht van zeilen; en omtrent zeven uuren des morgens ontdekten wij de Kust van Orexa, zijnde het land van Pondy; 't zelve vertoonde zich in het begin met drie kleine heuveltjes, den een van den anderen afgefcheiden. Toen hadden wij nog geen grond met honderd vademen lijn, ook gcene verandering van water; doch 's namiddags wierpen wij grond op zeventig vademen blaauwachtigcklei. Des avonds waren wij op zijde van den berg Carepare, vier of vijf mijlen van het naaste land; en bevonden ons, federt de laatfte peiling van hetPrinfenEiland, eenentwintig mijlen oostlijker dan wij gegist hadden : de oever is niet hoog, hier en daar met zand-duinen bezet, en tusfchen beide met groen geboomte voorzien ; ook zien men er, in 't voorbijzeilen, twee groote Pago. den, of Heidenfche Tempels, waar van de eene, die van Jagernaie genaamd, een van de voornaamfte Tempelen der Jentijsfche Heidenen is, die het eigenlijke Indien bewoonen. Men zegt, dat deze Tempels fchatrijk zijn door den toevloed van eene oneindige meenigte boctdoeners, die zich van alle oorden derwaards begeeven, en rijke gefchenken, ieder naar zijn vermogen , aanbrengen , om van hunne misdaaden gezuiverd te worden. Voords verhaalt men, dat zeker Zce-roover van dien naan:,onmeetelijke rijk dommen door zijne rooverijen bijeen gefchraapt heb-  Bantam en bengalen, t$ hebbende, dit Heiligdom, tot zuivering zijner zonden, zou hebben gebouwd; maar de tijd waarop dit gefchied zij, is uit het geheugen geraakt. Het vertoont zich uit zee, even als een hooge Itompe toren; doch de andere doet zich op, als een zeilend tweemast fchip. Des anderen daags vorderden wij niet veel * door de ftilte, en waren met zonnen ondergang voor' den mond van 't riviertje Mirzapour, omtrent twee mijlen van den wal, dat ons zeer vermaakelijk toefcheen, dewijl het overal met gé' boomte bezet was. Des middags hadden wij dë noorder breedte van io°48' gehad. Den volgenden dag na den middag waren wij genoodzaakt ten anker te komen , op de diepte Van zeventien vademen, ruim twee mijlen van dert oever, vermits de ftroomen, zuidwaards aanvallende, ons fterk achteruit zetteden. 'sNachts praai* den wij een Engelfche Snaauw, welks volk zeidë dat zij van Calcatta kwamen, envoorneemens waren om naar de Kust van Choromandel te ftevenem Wij waren genoodzaakt hier geankerd te blijveri liggen tot den 18 dier maand, wanneer de ftroom merkelijk bedaarde, en wij weder onder zeil gingen; doch wij zagen ons vcrpligt verder naar beneden te laveeren, dewijl de westlijke winder! nu gekenterd waren , en oostlijk begonnen té waaijen. Het gelukte ons echter des nachts tusfchen den ip en 20 boven wind vanPunto dosPnlF 2 merci  84 REIZE naar BATAVIA, meros te geraaken; waarop wij met het aanbreeken van den dag, de Hollandfche loots chaloupen, die hier op de verwachtwordende fchepen moesten kruisfen, in het gezicht kreegen, waarvan wij terftond een loots overnamen. In den namiddag zagen wij het hooge land vzwBellezoor, en ankerden met zonnen ondergang voor de eerfte Bengaalfche bank. Hier konden wij nergens land zien. Deze banken , waar van er twee bewesten de Westermond der Ganges liggen, flrekken zich van 't vaste land wel agt of tien mijlen in zee: de Kop , of het zuidlijkfte derzelve ontwaart zich niet dan op tien vademen, maar dan droogt hetfchielijk op, tot vieren 3^ vadem. Men is genoodzaakt, als men met de fchepen uit zee komt, dezelve dwars over te loopen, omdat de dicptens daar op, en tusfchen beide, de lootfcn tot een kenmerk verftrekken, waar zij de Tonnen zullen vinden , die in de kil liggen, welke naar den mond der rivier bij Infely loopt: gebeurt het, dat een fchip in het overzeilen daar op vast raakt, zoo loopt het zelve veel gevaar om, met alles wat er op is, te vergaan. De grond is een hard zand, dat inwelt. Men pasfeert derhalven deze banken nooit, dan omtrent met het hoogfte water, en wanneer de lootfen denken, dat er niet genoeg water zal opkomen, blijven zij liever met de fchepen daar voor geankerd lig, gen»  BANTAM en BENGALEN. 85 gen, en gebruiken tot meerder voorzorg een hunner chaloupen , die een half of drie kwart mijl vooruit zeilt, en telkens fein doet, hoe veel water hij vindt. Den 21 September, 'smorgens omtrent half negen, deed de Loots-chaloup fein, dat er water genoeg op de bank was, waarop wij aanftonds anker ligten, en onder zeil gingen; wij pasfeerden de eerfte bank op agtentwintig, en de tweede op vierentwintig voeten, gaande het fchip twintig voeten diep. Op den middag tusfchen de twee banken in zijnde , bevonden wij de Noorder breedte te zijn21 19', en kwamen ten half vier uuren 'snamiddags in de kil bij de Ton van Boero Baly ten anker. Des anderen daags morgens, omtrent zeven uuren , gingen wij weder onder zeil, onzen koers Hellende om de n. n. o. Ten tien uuren zagen wij het Eiland Sagor, dat wij ter regter hand lieten liggen. Dit Eiland is lang en laag, en wordt bij de Inwooners van Bengalen voor heilig en achting waerdig gehouden. Kort na den middag pasfeerden wij de Reede van Infely, en hier begonnen wij aan beide kanten land te zien; daar wij, van het Eiland Sagor af, Hechts land ter regter zijde, maar geenzints aan de linker zijde ontdekt hadden. De landen zijf! hier aan den mond der rivier zeer laag, en Hechts omtrent op den afiland van drie mijlen zichtbaar, F 3 ah  86* REIZE naar BATAVIA, als men uit zee komt. Ten drie uuren pasfeerden wij het Jennegat, dat de gevaarlijkfte doortogt voor de fchepen is; want als een fchip het ongeluk heeft om op een der droogtens, die dit gat zeer naauw maaken, vast te geraaken, is het zelve verlooren, zoo als twee of drie jaaren geleeden gebeurde aan 's Compagnies fchip de Vrouws Petronella, van welke niets dan fiechts een gedeelte van de laading geborgen werd, en het fchip was zelve in korten tijd daar na in den grond geweld. Met zonnen ondergang kwamen wij ten anker bij de Spruit van Kisjèryeu, daar wij een klein vaartuig aan boord kreegen, met welke ik 'sCompagnies papieren naar Hougly opzond. Den volgenden dag, zijnde den 23 September, ligtten wij 's morgens omtrent negen uuren ons. anker, en zeilden de rivier hooger op met den vloed, over de dieptens van zes, vijf en vier vademen water, hetwelk zeer dik en modderig was, veroorzaakt wordende door den fnellen loop der rivier , die zich nu in haare fterkfte afwatering; bevond: de grond in het diep was een zacht modder, maar de banken, die er in meenigte zijn, beftaan uit een hard zand. Des middags pasfeerden wij de Haze fpruit; die wijd en diep genoeg is om met zee-fchepen bevaaren te worden. In den Jaare 1768 , zond den Directeur V. . . eenige lootfen , en lieden des kundig derwaards > ojii djt vaarwater op* te ncemen, ten einde des  BANTAM en BENGALEN. Sr des noods de zee-fchcepen daar langs in zee te brengen, in plaats van door het Jennegat, voor bij Infely te zeilen; doch zij bevonden buiten de Spruit Cm een anderen arm der Ganges die voor bij Decca ftroomde ) gekomen zijnde, het verder uitzeilen naar zee, door de zwaare banken, daar zij geen zekere kennis van hadden, voor 's Compagniesfchepen al te gevaarlijk: dus het onderzoek hiermede geftaakt werd. De meefte goederen die van de zoo evengemelde ftad, naar de Spruit van Hougly worden opgevoerd? pasfeerep de Ifaze Spruit. Als wij hier door gevaaren waren , werd het vaarwater dieper tot tien of elf vademen; doch alles was echter moddergrond. Tot hier toe was het land, dat wij vóorbijgezeild waren , onbewoond, en vol wildernisfen, waarin zich eene meenigte Tijgers en ander wild gedierte onthielden. De oevers waren meestal met dik kreupelbosch begroeid; doch wat voorbij de Ilaze Spruit gekomen zijnde, begonnen wij hier en daar eenige huizen en gehuchten van Bengaalfche bewooners te zien. Landwaards in zagen wij vlakke velden, waar van fommige gedecltens bebouwd, en tusfchen beide met groene weilanden waren afgefcheiden, hetwelk geen onvermaakclijk gezicht in hetvoorbijzeilen opleverde. Hoe hooger wij kwamen, hoe aangenaamer het land werd: fomtijds zagen F 4 wij  U REIZE naar BATAVIA, wij troepen van honderd koebeesten, die in ds weiden graasden. Nadenmiddag omtrent drie uuren pasfeerden wij een Dorp, Dover en genaamd, alwaar de Engclfche eenige Pakhuizen gebouwd hebben , en een Factory. Voor het zelve is een goede en veilige Reede, die veel door hunne fchepen gebruikt wordt, waar van wij er verfcheiden vonden liggen. Digt daar bij heeft de Gamale Spruit jhaare uitwatering, die verre landwaards omloopt. Met zonnen ondergang kwamen wij, door tegenwind en ftroom, ten anker bij deBufelshoek, even beneden een plaats, die bij de Inwoonders Adams graf genaamd wordt, en kenbaar is door een fraai boschje van fchoone boomen. Den volgenden dag konden wij niet eerder dan nadenmiddag omtrent drie uuren onder zeil gaan daarin verhinderd zijnde door wind en ftroom; ook bleeven wij niet lang onderzeil, vermits een opkomendonweder, vergezeld met zwaaren wind, ons noodzaakte twee uuren daar na ten anker te komen, een weinig beneden de Oude Ganges, en wij hadden, geduurende den ganfehen nacht' een zwaar onweder van donder en blikfem. Des anderen daags morgens ligtten wij met het aanbrecken van den dag ons anker; doch maar even uit den grond; endrecven, met den vloed, en het anker over den grond llecpcnde, voord! hier toe genoodzaakt zijnde, niet alleen door de engte  BANTAM en BENGALEN. 89 engte van het vaarwater, ontftaande door de meenigte der droogtens, maar ook door de vliegende ftroomen ; dus met het achterfchip voor uit opdrijvende, pasfeerden wij ten zeven uuren de Oude Ganges, zoo als deze door de lootfen genaamd wordt. Deze rivier heeft zoo verre landwaards in haar oorfprong, dat niemand dezelve tot nog toe ten einde gevaaren is, zoo als mij de lootfen en andere kundige lieden verzekerden. De plaats, daar zij zich hier met de echte Ganges vereenigd, is de gevaarlijkfte voor de fchepen, die de rivier op of afvaaren, omdat er voor dezelve zeer gevaarlijke banken liggen , en de ftroomen met den vloed fterk daarin trekken, en met de ebbe uitvallen. Op den hoek die deze met de Ganges maakt, waren de Engelfche, even voor dat ik Bengalen verliet, voorneemens, een zwaare batterij te leggen, om de rivier voor de opkomende fchepen te fluiten. Zeker is het, dat erlangs de goheele oevers van de Ganges daar toe geen bekwaamer plaats kan uitgedacht worden, vermits men op de fchepen, wanneer ze hier pasfeeren moeten, als dan moeite genoeg heeft om met de zeilen te werken, ten einde niet op de banken te vervallen, of door de oude Ganges ingetrokken te worden, en met geen mogelijkheid is men als dan in ftaat om zich te verdedigen. Deze gepasfeerd zijnde , zagen wij onze ComF 5 pag-  oo REIZE naar BATAVIA, pagniesfchepen op de Reede voor Voltha geankerd liggen, die, zoo dra zij ons niet de vlag van boven in het gezicht kreegen, een falut deeden van zeventien kanonfehoten, wij bedankten met vijftien. , Omtrent half negen uuren, toen de vloed was afgcloopen, kwamen wij ten anker bij de Kalk Spruit. Kort daar na kwam de Equipagicmeester van Hougly aan boord om den Directeur F. . . te verwelkomen. Van dezen vernamen wij, dat agt dagen geleeden , een Engelsen O. 2. C. fchip op de zee-banken buiten de rivier, in het uitzeilen, geftrand was: dat deszelfs laading, ruim dertien tonnengouds waerdig, geheel weg, en Hechts veertig man van deEquipagie geborgen was. Den volgenden dag, zijnde den n6 Scpr tcmber , gingen wij met zonnen opgang weder onder zeil, en ankerden ten negen uuren op de Reede van Voltha, op de diepte van zes voeten. Hier vonden wij mede geankerd liggen, 'sCompagniefchepen de Cornelia Hillegonda Capitein J. S. Hoeve 'sLands welvaaren,Capt. S. Both, en Rhittem Capt. A. van der Weyde, de eerfte uit het Vaderland, en de twee laatfte van Batavia. Wij werden door de twee ecrstgemclde gefalueerd met negentien, en door de laatfte met vijftien kanonfehoten, en bedankten met negentien. Omtrent elf uuren kwam er een Commisfic uit den Raad van Hougly aan boord, om den Directeur F. . . met zijn aankomst geluk te wen- fchen ,  BANTAM, en BENGALEN. 91 fchen, en naar Hougly te geleiden, medebrengende 's Compagnies groote Badjerah, of Jagt, hetwelk gefchikt was om zijn Ed. over te voeren. Van deze vaartuigen zal ik in mijne Bengaalfche aanmerkingen nader fpreeken. Deze Commisfie beftond uit drie Heeren Leden van den Raad, entwee hunner Vrouwen, welke het middagmaal aan boord hielden en tot 's namiddags ten vier uuren vertoefden, wanneer zij bij de aankomst van den vloed met den Directeur F... deszelfs vrouw en zoontje, in de groote Badjerah overgingen, en opwaards naar Hougly vertrokken. Ondertusfchen werd uit mijn fchip een falut van eenentwintig kanonfehoten gedaan, onder het neêrhaalen van de topvlag, dat van de andere fchepen met negentien, zeventien en vijftien fchoten gevolgd' werd, waarmede de plegtigheden van de Reede befloten werden. VIJF-  pa REIZE naar BATAVIA, VIJFDE HOOFDSTUK. Bengalen, en terug togt naar Batavia. Des anderen daags voormiddag, als de Heer F. . . het Engelsen Etablisfement, Calcatta, naderde, werd hij van het Fort William met negentien kanonfehoten gefalucerd, en door twee Gecommitteerdens, uit den Raad van Calcatta, van wegens den Engelfchen Gouverneur, den Heer Verelst, begroet, en des middags ter maaltijd in het Gouvernement verzocht; doch de Heer F. . . verontlchuldigde zich van het laatfte, dewijl zijne vrouw zich onpaslijk bevond. De Heer Verelst ,was opzettelijk van zijn buitengoed, omtrent twee uuren van Calcatta gelegen overgekomen, óm den Heer F. . . bij deszelfs aankomst te ontvangen, zoo dra hij Hechts verftaan had dat zijn' Ed. met zijn Badjerah de rivier opkwam. Calcatta gepasfeerd zijnde werd de Heer F. . . nogmaals met negentien kanonfehoten van het Fort William begroet. Den volgenden dag het Fransch Comptoir, Chandernagor , voorbij vaarende, werd de Heer F... mede met negentien kanonfehoten begroet; doch  BANTAM en BENGALEN. 93 doch daar zijn Ed. van twee Raadsperfoonen, van wegen de Engelfche was opgewacht , zond de Franfche Gouverneur flechts een Shabdaar, of zilveren ftokdraager , om zijn Ed. uit zijn naam te verwelkomen. Half wegen Chandernagor, en Chinjura of Hougly, kwam de in functie zijnde Directeur met verfcheiden Badjera's den Heer F. . . tegenvaaren, en verwelkomen, en voeren zoo gezamentlijk op tot aan Chinfura. Voor het Fort Gustavius aan land flappende, werd zijn Ed. van de Batterij, dfe aan den waterkant lag, met eenentwintig kanonfehoten begroet, en door de overige leden van den Houglyfchen Raad, aan de trap ontvangen : en plegtig in Palankyus gedraagen, door de groote poort van 't Fort, gemeenlijk de Zogenaamd, tot voor des Directeurs woonhuis, terwijl de bezetting op het plein binnen de Logie in twee gelederen gefchaard ftond, met flaande trom, en vliegende vaandels, wordende deze plegtigheid des avonds met eene prachtige maaltijd, en Bal befloten. Nadien er een ordre was van den Houglyfchen Raad, dat de Kapiteinen aan boord hunner fchepen zouden blijven, zoo lang de fpringtijden duurden, die bij mijn aankomst op Voltha een begin namen , kon ik den Heer F. . . op zijn reis niet vergezellen; dus heb ik het bovenfiaande naar het verhaal van anderen hier ter nedergefleld. Deze  94 REIZE naar BATAVIA, Deze ordre voor de Scheeps - hoofden bepaalt "zich alleen tot die fpringtijden, die van het laatst der maand September, tot in het begin van November invallen; omdat in dien tusfchen tijd de Mousfon gewoonlijk kenterd, en als dan voornamelijk met het fpringtij zeer gevaarlijk is, vermits de ftroomen op dien tijd op het fnelst loopen, en de onweêrs-buijen als dan het hevigfte Woeden. Den 3 Oflober kwam ter Reede van Voltha, 's Compagniesfchip de Vaillant Kapt. Wagendonk, die tien dagen voor mij van de Reede van Batavia vertrokken was. Alzoo die dag de laatfte van het fpringtij was, vertrok ik den volgenden nacht met een Badjerah, naar Chinjura, en arriveerde des anderen daags morgens aan het dorp Bemagor; dat mede een plaats der Compagnie is, hetwelk halvcrweg Chinjura en Voltha ligt ; vertrok des nachts weder van daar en kwam voor den middag ten negen uuren op Chinjura. Van deze plaatfen zal ik nader in mijne aanmerkingen fpreeken. Dien zelfden morgen had den Nabab van Casfimhazaar, of Onder Koning van Bengalen, het dorp aan de landzijde laaten bezetten met tien of twaalf duizend Mooren, die alle de hekken en toegangen zoo haauw ingefloten hielden dat niemand in of uit 't zelve konde komen. Dit verwekte in de volgende dagen zoo groot eene  BANTAM en BENGALEN. 95 eene fchaarsheid van levensmiddelen onder de Inwooners van het dorp, dat verfcheiden van gebrek vergingen. De moeders kwamen met haare kinderen, al kermende van honger, aan de huizen der Europeaanen, en fmeekten dat zij die onnozele fchepfelsvan haar voor flaaven wilden aanneemen, mits zij haar Hechts een weinig rijst gaven, om haar ellendig leven te rekken; en ten overmaate van ongeluk waren er op dat dorp weinig of geene levensmiddelen in voorraad. Behalven deze influiting te land, hadden de Mooren, op gelijke wijze, boven het dorp de rivier bezet, zoodat te water ook niets toegevoerd kon worden, en van beneden was er weinig te krijgen. De zeven pond rijst gold in de eerfte dagen één Ropy, en daarna was er geen rijst meer te bekomen: een uit die geene, die zich buiten bevond en het waagde om eenige hoenders over de hekken naar binnen te werpen, op hoop van een groote winst daarmede te doen , werd door de Mooren gegreepen, en terftond neus en ooren afgefneeden. De bron, waar uit die moeijclijkheden ontfprootcn, was deze: De Compagnie was verpligt zekere tollen aan den Nabab tebetaalen, voor de goederen die de Ganges op en - af werden gebragt; doch deze tol - gelden waren door den Directeur V. .. federt eenigen tijd niet betaald: De Nabab, die dezelve volftrekt begeerde, dewijl ze hem rechtmaa- tUr  $6 REIZE naar BATAVIA; tig toekwamen, gaf ordre aan den Fausdaar van Hougly, van welken wij nader melding zullen maakcn, om dezelve met nadruk intevorderen. Deze zond hierop een Shabdaar, aan den Directeur V. . ., om hem deze gelden afteëisfchen, met bedreiging, indien dit niet betaald werd, dat hij geene goederen, den Hollanders toebehoorende, meer zou laaten pasfeeren. De Directeur nam dit euvel op, liet den Shabdaar, na hem dapper uitgefcholden te hebben, naar den Fiscaal de Saumaise brengen, voor de paal zetten, en ftreng geesfelen. Hierop liet de Fausdaar afie de goederen, die aan 't Hollandsen Comptoir behoorden, en de Ganges af kwamen zakken, aanhouden, en ChinJura bezetten. Deze goederen, die door de Mooren in beflag genomen werden, waren lijwaten, en andere ftoffen; gefchikt tot de laading der fchepen, die in het begin van November naar het Vaderland vertrekken moesten. Door dit toeval werden die fchepen opgehouden, en konden nu op dien tijd niet gereed zijn; zij werden genoodzaakt tot in het laatst van Januarij op de Ganges te blijven vertoeven , en in een ongunftig Saifocn te vertrekken. Zou men nu het ongeluk der twee fchepen, Enkhuizen en de Vaillant, welke met al het volk vergaan zijn, en van het derde fchip, 'sLands Web aar en, dat het gevaar ter naauwer nood ontkomen.  BANTAM en BENGALEN. 97 komen is, in het zwaare weder, dat zij om de zuid hebben moeten verduuren, aan dit voorval, en de kwaade directie van den Heer V.., niet mogen toefchrijven? doch ik keer weder tot het beleg van Chenfura. Zoo dra de tijding kwam van het aanhouden dier goederen, vond de Directeur V. . . goed, een Commando van één Officier en dertig mannen in vaartuigen naar boven te zenden, alwaar de goederen aangeflagen waren, om dezelve met geweld te doen ontflaan; doch als er bericht werd, dat er een Commando van vierhonderd Sepahis, ofMoorfche foldaaten, aldaar lagen om de goederen te bewaaren, en de onze aftewachten, werd deeze onderneeming gehaakt. Hier opliet de Directeur V... den Raad beleggen, en gaf daarvan aan de Leden kennis en hoe hij tot dus verre gehandeld had; doch dat de zaaken nu tot zulk een uiterfte gekomen waren, dat hij niet verder kon, of durfde gaan, zonder voorkennisfe van den Raad. Hierop werd door fommige der Leden geantwoord , dat hij, daar hij tot dus verre zonder voorkennisfe van den Raad dit ftuk beftierd. had, het nu verder zonder den Raad kon ten einde brengen; doch de meerderheid was van gevoelen, dat men die zaak moest trachten bij te leggen, door tusf^henkomst van het Engelsch Minifterie. Hier toe werd een commisfie benoemd, beftaande in den HoofdAdunninratcur Ros, en den Eeuipagiemeester, G , i VAN  p8 REIZE naar BATAVIA, van Braam, beide Leden van den Raad, die op Calcatta met den Engelfchen Raad en den kleinen Nabab, Mahomed ResichaN, die als voogd van den minderjaarigen Grooten Nabab regeerde, de zaakcn in zoo verre bemiddelden, dat, op belofte, dat de nog onbetaalde tollen ogenbliklijk zouden voldaan worden, de goederen ontflagen, en 't beleg van Chinjura opgebroken Wierd. Doch wel verre dat aan deze belofte door den Directeur V. . . voldaan werd, vertrok dezelve in de maand Maart des volgenden jaars, zonder dat deze achterftallen voldaan werden: en de laading van Amphioen, en andere goederen, voor mijn fchip, zouden op nieuws aangehouden zijn geworden, bijaldien de Directeur F. . . deze fchuld niet voor zijn rekening genomen had. Deze laatstgemcldc Heer werd door den eerflcn zoodanig blind gehouden, en gaf zich zoo ten eenemaale aan de indrukken over, die hij hem inboezemde, dat, hoe dikwijls hij ook van vertrouwde en der zaaken kundige lieden werd gewaarfchuuwd en de kwaade gevolgen van zijné toegecvendheid hem voor oogen gefield wierden, hij echter voordging met in alles naar den zin van den Directeur te handelen; tót een overmaat van onvoorzichtigheid hem kennis geevende van 't geene waar voor men hem gewaarfchuuwd had : van al het welke hij de ellendige gevolgen niet eerder  BANTAM en BENGALEN. 99 eerder gewaar werd, dan toen het te laat, en de Directeur V. . • reeds uit de Ganges vertrokken was. Den 15 October verlieten de Mooren Chin~ fura, en de vaart op de rivier naar boven werd Wederom geopend. Den 10 October werd overal langs de oevers der Ganges het feest dier riviere gevierd, door de Bengalers, of Jentijsfche Heidenen na een voorafgaande plegtigheid van drie dagen, die een ongelooflijke meenigte volks van het land derwaards fleepten: ook van dit feest zal ik mede in mijne aanmerkingen op Bengalen fpreeken. Den 12 Oftober vertrok ik weder van Chinjura mar boord van mijn fchip, te Voltha liggende; onder weeg flapte ik aan land te Serampour, daar de Deenen hun Comptoir gevestigd hebben; dit is het geringfte Etablisfement, dat de Europeërs in de Ganges hebben, beftaande, behalven het inlandfche dorpje, flechts in eenige weinige huizen , door Europeaanen bewoond ; hun handel Zelve is gering. In het op en afvaaren der Ganges naar Voltha, leveren de oevers en landen, aan weerzijden, verrukkelijke gezichten bp, doch het geen dit alles overtreft, is het gezicht, dat men heeft in 'tpasfeeren van het Fransch Etablisfement Chandernagor, ópwaards naar Chinjura, naar Hougly', èn de Bandcl, hetwelk men van verre in het verfchiet G 2 ziec.  ioo REIZE naar BATAVIA, ziet. Vervolgens vertoonen zich de gebouwen van Chinjura, de kerk, de tuin Welgelegen, met drie fteenen terrasfen boven den anderen; en al wat van fteen is, is met kalk gewit. Achter en tusfchen deze gebouwen ziet men boschjes van altijd groenend geboomte voor dezelve de rivier niet eene meenigte kleine vaartuigen overdekt: wat laager en op zijde ter regterhand Chandernagor, dat in de lengte langs de rivier gebouwd is, en met veele fraaije gebouwen pronkt; voor dezelve liggen de fchepen geankerd, en met touwen aan den wal vastgemaakt. Ter linker zijde doen zich vruchtbaare velden en weilanden op, waarin eene meenigte van rundvee graast, en hier en daar, door kleene bosfchen, van den anderen zijn afgefcheiden. Verder naar beneden, omtrent half weg Chandernagor en Serampoer, is een plaats Garetti genaamd. Hier heeft de Franfche Gouverneur een prachtig huis of liever paleis gebouwd, en een fraaije tuin aangelegd, aan dezelfde zijde der Ganges daar Chandernagor ligt; hier om ftreeks hebben de Engelfche een Campement gevormd, alwaar dikwijls één of meer duizend mannen gelegerd zijn. Alle deze landen zijn vlak en effen, even als in onze Provinciën, en worden door eene meenigte fpruiten en kleine beekjes doorfnecden, en vruchtbaar gemaakt: wordende Bengalen met recht  BANTAM en BENGALEN. 101 recht voor het vruchtbaarfte land van Afia gehouden. Als men Calcatta begint te naderen, ziet men ter wederzijde veele nieuwe aangelegde tuinen der Engelfche, met fraaije woonhuizen voorzien, die alle een aangenaam uitzicht over de rivier hebben. Calcatta, dat aan de linkerzijdein het afvaaren, omtrent drie kwartier uur gaans langs de rivier gebouwd is, levert mede een zeer aangenaam gezicht op. Voor hetzelve langs heenen liggen de fchepen even als voor Chandernagor in meenigte geankerd, waarvan er genoegzaam dagelijks naar alle gewesten der Indien vertrekken, cn herwaards weder aankomen. Een klein kwartier uurs beneden deze plaats, ligt het fterke Fort JVilüam dat digt aan den oever opgeworpen zijnde, met zijn kanon de rivier beftrijkt. Hier en daar tot Voltha toe, heeft men Bengaalfche dorpen, waar van er fommige zeer groot zijn. Den 13 October kwam ik ter Reede van Voltha aan boord van mijn fchip, en bleef aldaar, tot dat het fpringtij over was. Intusfchen ging ik fomtijds aan den wal om tegen den avond, als de grootfte hitte voorbij was, een wandeling te doen, vermaakende mij dan fomtijds om de kunften der Gochclaars en Slangenbezweerders te zien. De eerfte overtreffen, naar mijn gedachten, die van Europa zeer verre. Er waren G 3 ook  ioa REIZE naar BATAVIA, ook Balanceerders die een bamboes-riet va$ twintig of vijfentwintig voeten lengte, regtop in hunnen gordel hielden, zonder met de handen daar aan te raaken; waarna een meisje van zeven of agt jaaren oud, die aangreep, en langs dezelve opklauterde , tot boven aan het einde, daar zij met den buik op ging leggen, en toen haare armen en beenen van zich afflaande, fcheen zij als in de lucht te zwemmen, terwijl de Bengaler geduurig met de bamboes heen en weer liep, zonder er echter de handen aan te fiaan. Na dat dit een half kwartier uurs geduurd had, kwam het meisje weder af, en deed nog eene meenigte andere gaauwigheden; doch hier van nader. Voltha is een vrij groot dorp, aan de linkerzijde der Ganges in 't afkomen. De Fiscaal van Chinfura heeft hier een zijner onderdaanen, om op den mors- of fmokkel -handel te letten, wanneer men de zaaken niet tijdig met hem afgedaan, en den heiligen, gelijk men zegt, zijn wasch gegeeven heeft. De Reede is er veilig genoeg voor de fchepen , als Hechts de mousfons met geene zwaare orkaanen kenteren; want als dan is dezelve, even als de geheele Ganges door, zeer gevaarlijk. De fchepen liggen er ook befchut voor de baar, die met het begin van den vloed het water fomtijds tot zes en meer voeten hoogte te gelijk opzet, de fchepen, die zij ontmoet van hunne ankers rukt, of  BANTAM en BENGALEN. 103 Cf de touwen doet breeken, en tegen den wal, 0f op de banken zet. Dezelve loopt niet aan de zijde van Voltha; maar langs den tegen over liggenden oever. De grond is een taai ftek, waar % de ankers zoo vast houden, dat men ze fomtijds er niet uit kan ligten, zonder de touwen te breeken; doeh als 't gebeurt,dat ^Compagnies fchepen in de rivier, geduurende een geheel jaar, moeten blijven liggen, worden ze voor eenige maanden tot voor Chinjura opgebragt, zoo als dit in den jaarc 1768 omtrent't fchip deVaillant plaats had. r . Den 17 dito kwam 'sCompagniefchip Enhiui~en op de Reede van Voltha aan. 't Zelve was mede vóór mij van Batavia vertrokken; doch h-d de kust van Choromandel aangedaan, de Kapitein van hetzelve, J. F. Stout, was op reis overleeden; dit fchip was beftemd om naar t Vaderland te vertrekken. Den 18 dito kreeg ik een brief van den Directeur F.. ., meldende dat mijn fchip over de kust sdXi Choromandel, naar Batavia was aangelegd, en dat ik in het laatst van December zou vertrekken. Den volgenden dag vertrok ik weder van boord naar Chinfura alwaar ik dien zelfden avond nog aankwam. Den 20 Oftober werd er eene Bengaalfche vrouw levendig met haar dooden man begraven: G 4 en  io4 REIZE naar BATAVIA, en den 25 November werd er eene met het lijk van haar man verbrand; doch hier van nader in mijne aanmerkingen op Bengalen. 't Schip de Snoek, op welk ik tot nu toe 't gezag gevoerd had, te oud zijnde om ooit weder naar het Vaderland te keeren, vertrok ik, met toeftemming van den Directeur en Raad, met dat van denCapitein Hoïve, zijnde de Cornelia Hillegonda, en deze ging over op het fchip Enkhuizen , met welk ik eerst voorgenomen had te vertrekken; maar daar van afgeraaden zijnde, om nog een reis naar Batavia te kunnen doen, werwaards de Cornelia Wlegondabettemd was, zoo had ik dit verkoozen. Mijn eerfte Officier A. van Es werd tot Schipper op de Snoek bevorderd; en de overgaaf der fchepen had plaats op den 17 daaraanvolgende. Den 3 December vertrokken wij van de Reede van Voltha mzrln/e/y, aan den mond der rivier gelegen; als mede de fchepen, Enkhuizen, de Vaillant, V Bands Welvaar en, en de Snoek, welke laatlle den 29 December naar de kust van Choromandel onder zeil ging. Daar er nu weinig van aanbelang in 's Compagnies dienst voor mij te doen was, gebruikte ik mijn ledigen tijd om eenige reisjes landwaards in, of naar 't Engelsch of Fransch Comptoir te doen; ook ging ik op de jagt op vosfen, jakhalzen, of andere wilde dieren, waar van er, een weinig land-  BANTAM en BENGALEN 105 landwaards in , overvloedig te vinden zijn; doch de Bengalers zien dit niet gaarn, omdat het tegen hunnen Godsdienst ftrijdt, een levendig fchepfel te dooden; maar men kreunt er zich nogtans weinig aan, dewijl zij geen moeds genoeg hebben, om zich tegen een Europeer te verzetten. Den 5 Januarij 1770, voer de afgaande Engelfche Gouverneur Verelst de Reede van Voltha voorbij, daar nog twee van onze fchepen geankerd lagen , zonder dat die Heer door een van beide gefalueerd werd, zoo als anders altijd gebruikelijk was geweest. Dit verwonderde den Heer Verelst zeer, vermits hij den Heer F..., wanneer deze Calcatta pasfeerde, alle eer die mogelijk was, had bewezen, waarom hij ook een van zijne bedienden aan boord zond, om de gezaghebbende Officiers te vraagen, of zij geen ordre van den Directeur V. . . of Houglyfchen Raad hadden, om het gewoon falut te doen, het geen ze met neen beantwoordden. Het Engelsen Minifterie klaagde hier over, in fterke bewoordingen, aan den Houglijfchen Raad; maar dit werd van de zijde van den Directeur V. . . beantwoord, met te zeggen: dat dit eene vergelding was voor eene foortgelijke belediging, hem door den Heer Verelst, bij het doen van eene nationaale Vifite op Calcatta, aangedaan. Den T4 Januarij brak het tuitouw van mijn G 5 fchip;  ïc6 REIZEN naar BATAVIA, fchip; doch die liep, door de vlijt van den eerften Officier zonder eenige fchade af: maar wanneer den volgenden nacht, dat van het fchip Ritthem brak, raakte het op een droogte vast, en daar het reeds gelaaden was, moest het weder tot op de ballast ontlaaden worden , en werd niet eerder vlot voor veertien dagen daar na, zonder echter merkelijke fchade geleeden te hebben. Den 29 en 30 dier maand vertrokken de fchepen Enkhuizen, de Vaillant, en 's Lands WeU va aren van de Reede van Infely naar zee, en waren beftemd om naar het Vaderland te vertrekken. Den 31 volgde mijn fchip, en Ritthem; wij verlieten insgelijks de Reede van Voltha, en vertrokken naar Infely , om aldaar den zeildag aftewachten. De reden, waarom de fchepen tot dien tijd toe niet op Voltha blijven liggen, is alleen, omdat het water in de Ganges y in dit jaargetij, zoo laag wordt, dat ze niet dan met gevaar het Jennegat kunnen pasfeeren. Hier kwamen zij gelukkig ten anker op den 7 Februarij , onder 't gezag der beide eerfte Officieren. Intusfchen deed ik nog een reisje de Ganges op, en landwaards in, in gezelfchap van twee mijner vrienden, om het land te bezichtigen, en te gelijk om ons met de jagt te vermaaken. Den 27 Januarij vertrokken wij 'snamiddags om drie uuren met een Badjerah van Chinfura, met  BANTAM, en BENGALEN. io? met den vloed , voor den wind naar boven, en kwamen omtrent half vijf aan de Spruit van Nis[er ij en, waar wij aan den wal , en landwaards in gingen. Hier vonden wij vermaakelijke vlaktens van bouw - en weilanden , en hier en daar kleine bosfchaadjen van Klapper, Suri, Manges. en ander geboomte. Op veele plaatfen ftonden de velden met Suikerriet beplant, dat welig groeide. Ook zagen wij op wat wijze zij hunne fuiker maakten , 't welk zeer eenvouwig, en zonder omflag in de open lucht gefchiedde. Zij verpletten het riet tusfchen twee gegroefde rollen van hard hout, twee en een half voet lang, en omtrent zes duim in de middellijn: deze liggen horizontaal boven malkanderen op twee fchraagjes, die zoo gemaakt zijn, dat de rollen niet van den anderen kunnen wijken, en een kwartier duims fpatie tusfchen beiden laaten. Aan het einde van elke rol zijn vier fpaaken,die door twee mannen, tegen malkander in, met de hand gedraaid worden ; aldus wordt het fuikerriet daar tusfchen geftoken en op de dikte van een vierde duim verplet, en van zijn fap beroofd, dat in een groote aarde pot, die er onder ftaat, ontvangen wordt. Agt of tien voeten van daar ftonden agt potten, op even zoo veel gaten, daar zij goed in flooten, welke in de lengte, in de aarde gegraven waren, waar onder vuur geftookt werd van het ge-  io8 REIZE naar BATAVIA, gedroogde uitgeperfte riet; hierin werd het lap gedaan, en tot fuiker verkookt. Het land is hier vervuld met jakhalzen en wilde honden, waarvan wij er eenige fchoten. 's Nachts voeren wij met den vloed hooger op, en kwamen 's morgens ten vijf uuren in de Spruit van C/iagadda, deze ligt aan de regter zijde der rivier in het opvaaren; (die van Nisferijen aan de linker zijde) agt of tien uuren boven Chinfura. Een weinig landwaards in, ligt het dorp, dat aan de Spruit zijn naam geeft: hier werd weekelijks een groote markt of Bazaar, zoo als het bij de Bengalers genoemd wordt, gehouden, waarop allerlei foort van eet- en andere waaren, die het land voortbrengt, verkocht worden; de Spruit -loopt drie uuren landwaards in ten einde. Ter linker zijde van dezelve, en opwaards, is alles vlak land, zonder eenig geboomte ; maar ter regter zijde, naar beneden, vindt men veele bosfehen waarin zich tijgers, en ander wild gedierte onthouden. • Wij kruisten verfcheiden velden, binnen in 't land, door, zondereen tijger te zien; maar een weinig de bosfehen ingegaan zijnde, vonden wij wel dra het fpoor dier beeften in meenigte; waarom wij het niet raadzaam oordeelden, ons verder aan gevaar bloot te Hellen, omdat dit dier zich zelden vertoont, voor dat hij zijn prooi kan befpringen, en als dan is men buiten ftaat om zich te  BANTAM en BENGALEN. 109 te verweeren. Wij vonden ook onderweg een gedeelte van een Bengaler, die kort te vooren door het roof - gedierte verfcheurd was. Voor het overige was er de jagt op jakhalzen en wilde honden niet onvermaakelijk. 's Namiddags voeren wij weder van hier de Ganges hooger op, naar eene plaats Gouptipara genaamd, welke nog zes of agt uuren boven Chagadda ligt. Onder weg voeren wij voorbij een vrij groot Eiland, liggende in het midden der rivier; doch waarop niets dan een weinig riet, en wat lang gras groeide. Hier vonden wij maar drie uuren vloed, tegen negen uuren eb; en nog vier of vijf uuren hoo ger op, gelijk de Bengalers en andere, die te Casfimbazaar geweest waren , ons verhaalden, was het altijd ebbe, zonder dat er eenige vloed befpeurd werd, uitgenomen een weinig met de fpringtijen. Wij kwamen eerst 's avonds laat op Gouptipara aan, gingen 'smorgens met het aanbreeken van den dag aan land, en vonden omtrent een kwartier uurs van den oever een klein dorpje; een weinig hooger op lag een bosch van hooge boomen, van onder met kreupelhout bezet, waarin zich een groote meenigte Aapen onthielden, hierom werd dit bosch het Aapenbosch genaamd. Zij waren van de grootte van een patrijs-hond, met lange ftaer-  iio REIZE naar BATAVIA, ftaerten, die zij, wanneer zij liepen, hoog opwaards gekromd hielden: op het lijf hadden zij grijze hairen, en het voorfte gedeelte van den kop was zwart. Zoo dra wij een fchot gedaan hadden, liepen zij alle de hooge boomen op, werpende fommige haare jongen, die zij met zich tusfchen de voorfte pooten droegen, inde ftruiken neder; zonder dat wij, wat moeite wij ook aanwendden , dezelven konden vinden. De groote fprongen,met eene ongelooflijke gezwindheid, van den eenen tak op den anderen, van boom tot boom. Wij fchoten er eenige van, en toen de andere deze uit de boomen zagen vallen , maakten ze een ijsfelijk gefchreeuw. De Bengalers waren hier over zeer misnoegd, en baden ons er geen meer van te dooden, omdat zij bijgeloovig genoeg waren om te denken, dat de zielen der menfehen na den dood, in deze diereri voornamelijk, haar verblijf namen. Wat verder landwaards in, vonden wij in een klein boschje, de overblijffcls van een flecnengebouw, daar een Fakir of Heilige zijn verblijf hield. Hij zat bij een fmeulend vuur, rondom in de asch, en geheel naakt: zijn hair was" zeer lang en zwart , en ftijf van de asch en vuiligheid, daar het mede befmeerd was. Door het hoofd van zijn teellid Was een koperen ring, hebbende omtrent de dikte van een fehrijfperi, en drie duim nriddelHjris;, deze was dóór de fubftan- tie'  BANTAM, en BENGALEN. iii üe van het lid zoo geftoken, dat de uretra ongekwetst was gebleeven. Terwijl wij er waren, kwam eene Bengaalfche vrouw om het zelve te kusfen, in de bijgelöovige hoop zijnde, dat zi] hier door vruchtbaar zou worden. Wij deeden hem verfcheiden vraagen, betrekkelijk het geene wij zagen; doch welke ik, met zijne antwoorden , om de welvoeglijkheid, hier niet zal inlasfchen. Behalven dezen ring waren er nog drie andere ijzeren ringen aan den eerften vast, als fchakels,wcegende naar onze gisfing te lamen omtrent twee en een half pond zwaar. Als hij ging, Het hij ze los hangen , zonder dat het hem eenigzints fcheen te hinderen. Zulke , die zich zoo voorbeeldeloos pijnigen , worden bij het volk in een grooten eerbied gehouden: een meenigte van deze Fakirs zweryen het land door, en behoeven voor hun kost niet te zorgen, vermits het bijgeloovig volk het zich voor een groot geluk rekent, dez e heilige bedelaars, welke zich om den Godsdienst zoo veele ligchaams pijnigingen,aandoen, van het noodig onderhoud te voorzien. Zie van deze breedvoeriger in mijne aanmerkingen op Bengalen. Nadenmiddag keerden wij uit de bosfehen naar onze Badjerah terug, en voeren naar beneden. Hier vonden wij overal den oever van de Ganges zeer fteil, en op fommige plaatfen door het water zoo diep uitgehold, dat er fomtijds brokken, zoo groot  na REIZE naar BATAVIA, groot als een huis, naar beneden Hortten, waar van wij op verfcheiden plaatfen blijken vonden. Met zonnen ondergang bij de Spruit van Chagadda komende , liepen wij dezelve in, om er geduurende den nacht te verblijven, vermits wij bevreesd waren door een onweder overvallen te worden, dewijl de wind hevig begon op te fteeken, en de lucht zich ijsfelijk zwart, en rondom bezet vertoonde, wij bonden onze Badjerah aan weerszijde van de Spruit met touwen vast, omdat deze vaartuigen ligtelijk door den wind omHaan, dewijl zij geen fteun onder water hebben. Wij decden, voor dat het onweder opkwam, nog een wandeling langs den oever, en zagen hier nog drie Bengaalfche lijken verbranden. Dit doen de bloedvrienden van den overleedenen zelfs, of zijne zoonen, zoo hij er heeft. Zij zitten op hunne hurken, rondom den brandftapel, hunne Gorgor te rooken, en flooken het vuur met de grootfle onverfchilligheid op , even of zij een beest verbrandden, Hrooijende de asch in de Ganges. Die zoo veel vermogen niet nalaaten, om het brandhout, daartoe vcreischt wordende, te kunnen bekostigen, of waar van de vrienden arm zijn, worden op den oever der rivier nedergelegd, om den jakhalzen en ander wild gedierte tot een aas te verflrekken. Deze komen ook altijd, zoo dra de donker begint te vallen, uit de bosfehen naar de rivier, daar zij dan 'snachts een ijsfelijk ge-  BANTAM, en BENGALEN. 113 gehuil maaken, terwijl zij met malkander oni hunne prooi vechten: dikwijls blijven er van hun op de plaats dood liggen, bijzonder van de wilde Honden, die tegen de Jakhalzen niet beiland zijn; Wij Haakten onze wandeling wegens den donker, te meer, omdat een Bengaler ons waarfchuwde, dat er niet verre van ons zich eenige tijgers ophielden, die zich met den avond naar den kant der rivier begaven. 's Avonds omtrent agt uuren berste het onweder aan alle zijden uit, de donder en blikfem was verfchriklijk, en fchoot zoo laag langs den grond neer, dat alles in vuur en vlam fcheen te Haan: dit ging vergezeld van zulke zwaare rukwinden', dat wij in ons vaartuig niet durfden blijven; maar aan land in de open lucht gingen Haan; dit duurde -tot elf uuren des nachts, waar na het weder bedaarde. Middernacht vertrokken wij uit de Spruit, en dreeven met de ebbe de rivier af naar beneden; doeh een uur voor dat de dag aankwam, waren wij genoodzaakt de Spruit van Nis/èrijen inte.loopen, omdat de wind zich weer fterk verhief. Zoo dra het dag wierd gingen wij aan land, oni door het land naar Tripeny te wandelen, wërwaardï wij onze Badjerah lieten vaaren, om ons aldaar afte wachten. Onze weg leidde ons eerst door een groot bosch;' dat vol met allerlei foort van gevogelte was* eui H ver-  114 REIZE naar BATAVIA; vervolgens door een vlak veld, dat meest aileS uit weiland beftond. Omtrent op één uur na Tripeny genaderd zijnde, kwamen wij weder in een bosch, en nadat wij een weinig voordgewandeld waren , vonden wij een oud gebouw van groote vierkante fteenen opgehaald , die zoo hard als ijzer waren , dat wij, wat moeite wij ook aanwendden , geen Hukken daar van met een hamer konden afflaan. De gedaante van dit gebouw was langwerpig vierkant, dertig voeten lang, en twintig breed. De muuren waren dertien of veertien voeten hoog; van boven ongedekt; van binnen waren er drie graflieden, vier voeten boven den grond , van een gepolijften zwartachtigen fïeen gebouwd, en hier en daar met eenige Pcrüaanfche letters uitgehouwen. De Bengalers gelooven dat dit door een voornaam tovenaar in één nacht is gebouwd, zonder daarin van iemand geholpen te zijn. Omtrent veertig treeden van daar, ftond nog een gebouw, dat groot, maar zeer vervallen was: van boven was het met vijf ronde verwulffels naast den anderen gedekt, waar aan nog eenig beeldwerk, dat zich nog half vertoonde, te zien was. De Bengalers wisten ons niet te zeggen, waar coe het gebouwd was; maar thans diende het tot een verblijfplaats voor de Fakirs, waar van wij er eenige in zagen zitten. Omtrent tien uuren, kwamen wij aan den moncf van  BANTAM, en BENGALEN. 113: ;van de Spruit, daar wij ons vaartuig vonden liggen , en vervolgens naar Chinfura afvoeren. Den 22 Februarij werd door den Directeur V. .. en eenige Leden van den Raad met hunne vrouwen, de Nationaale Vifite bij den Franfchen Gouverneur, waarbij' ik mede verzocht was, afgelegd. Deze bezoeken worden jaarlijks van het eene ■Comptoir aan het andere gedaan, bij het begin van 't zelve, of wanneer er een andere Gouverneur , of Directeur aan het beftuur komt. In deze bezoeken wordt het ceremonieele zeer 5n acht genomen, wanneer die op de plaats, daarhec Comptoir gevestigd is, gefchieden; waarom de Heer V.. . den Franfchen Gouverneur had te kennen gegeeven, dat hij zijn Ed. liefst dit bezoek op zijn, -buitenplaats bij Garetti wilde geeven. Wij reeden -na den middag ten vier uuren met zes rijtuigen dervvaards, en ten zes uuren kwamen wij op Garetti, alwaar de Directeur V... en de Heer F..., die mede van de partij was, beneden aan de trap van het huis door den Franfchen Gouverneur ontvangen, en in eene groote zaal geleid werden, waarin alle de voornaamfte Heeren en Dames van Chandernagor bij den anderen waren. Omtrent zeven uuren verzocht de Gouverneur het gezelfchap om een comedie bij te woonen, die in een ligt, daartoe opgeflagen huis, door eenige liefhebbers zou vertoond worden. H 2 Na  jï6 REIZE naar BATAVIA, Na het eindigen van deze comedie, dat dej avonds ten tien uuren was, werden wij in eene groote zaal gebragt, en op een prachtig avondmaal onthaald aan een tafel van ruim honderd perfoorten, zoo mans als vrouwen; en ten één uur affeheid genomen hebbende, reeden wij naar Chinjura terug. Den 26" dier maand was beftemd om de Nationaale Vifite bij de Engelfche afteleggen, waarbij ik mede verzocht was. Deze diende voornamelijk , om den nieuwen Engelfchen Gouverneur, den Heer Cantiek, geluk te wenfehen. Wij waren agt in getal die dit bezoek zouden1 bijwoonen, en begaven ons ten vier uuren na den middag van des Directeurs huis naar de Werf, daar de groote Badjerah gereed lag. De. bezetting was binnen het Fort in een dubbelde rij gefchaard, en één Officier raet vierentwintig mannen mar» cheerde vooruit, die tot lijfwacht van den Directeur zouden dienen, en medevoeren. Zoo dra wij met deBadjerah's van den wal Haken,dat omtrent ten vijf uuren was, werd er van de Batterij een falut van eenentwintig kanonfehoten gedaan : ieder van 't gezelfchap had zijn eigen vaartuig om 's nachts in te flaapen; doch over dag waren wij alle op dat van den Directeur, waarin een kamer was, daar zesendertig menfehen aan tafel konden zitten. Aan den top van den mast van fc Directeurs Badjerah woei de Priqfevlag met he&  BANTAM, en BENGALEN. 117 iet wapen van de Unie, en van de andere een Prinfe wimpel. Behalven de onze, waren er nog verfcheiden andere vaartuigen , waarin de foldaaten en bedienden ingefcheept waren; twee waren er gefchikt om het eeten gereed te maaken; en twee andere voerden de provifie mede: er waren in 't geheel drieëndertig vaartuigen , hetwelk geen onaangenaame vertooning gaf, toen zij alle bij elkander waren, 's Avonds ten half negen, toen de eb begon te ftillen, kwamen wij met onze kleine vloot ten anker, een weinig beneden Serampoer. Des anderen daags morgens ten vier uuren, toen de vloed geftild was, vertrokken wij verder naar beneden, en kwamen omtrent zeven uuren te Sypoer, liggende omtrent één uur boven Calcatta, om de Gecomjnitteerdens uit den Engelfchen Raad af te wachten, die den Directeur en 't gezelfchap zouden komen afhaalen. Een half uur daarna kwamen zij den Directeur in doszelfs Badjerah verwelkomen, waarvan de eerfte, de tweede gemagtigde van Calcatta was, zijnde Hussel genaamd, Na een kwartier uurs verblijf, leiden zij den Directeur aan land, wien wij met het andere gezelfchap volgden , naar een fraai tuinhuis, nabij de rivier gelegen, hetwelk den Heer Russel toebehoorde. Hier vonden wij het ontbijt gereed; en na er H 3  n8 REIZE naar BATAVIA, een uur vertoefd te hebben, vertrokken wij van daar in vijf koetzen, door den Gouverneur tot dat einde derwaards gezonden. Zes van zijne lijfwachten te paerd in 't blaauw, met goud gegalloneerd, gekleed, reeden voor en op zijde der koets, daar de' Directeur inzat. Ten tien uuren kwamen wij op Calcatta voor het huis, dat tot den ontvangst van den Directeur V. . . in gereedheid was gebragt: 't zelve was zeer fraai gebouwd, en van binnen metveele en ruime vertrekken voorzien, die alle op de Europeefche wijze gemeubileerd, en met zijden damasten behangen waren. Het behoorde in eigendom aan den kleinen Nabab Mahomed Resichan, die het voor 120,000 Ropyen van een Engelsch Heer gekocht had, en waar hij zijn verblijf hield, als hij zich op Calcatta bevond; doch dewijl hij er thans niet was, had de Engelfchc Gouverneur er gebruik van gemaakt. Op het plein voor het zelve ftond een compagnie Sypahis, in de wapenen, tachtig mannen fterk, wordende door een Europeesch Officier gecommandeerd, tot een wacht, en ter eere van onzen Directeur, die er zich ook, zoo lang wij op Calcatta bleeven, geposteerd hielden. Toen de Directeur voor het huis aftrad, werd er van het Fort William een falut van negentien kanonfehoten gedaan. Zoo dra waren wij alle in het huis niet te famen gekomen, of de Direcleur zond een van deszelfs Shah-  BANTAM, en BENGALEN.. 119 Skabdaars, naar den Engelfchen Gouverneur, die in het Gouvernement naast aan dit huis zijn verblijf hield, om te vraagen , of zijn Ed. verhindering had, dat wij anders gezamentlijk onze opwachting bij zijn Ed. zouden maaken; doch eenige oogenblikken daarna kwam die Heer zelve, vergezeld van alle de Leden van den Calcattafchen Raad, om den Directeur te verwelkomen. Na dat de eerfte pligtplegingen afgeloopen waren» Zeide de Heer V. . ., dat het oogmerk van deze Nationaale Vifitewas, om den Heer Cartier, wegens deszelfs komst tot de Regeering als Gouverneur, geluk te wenfehen, en voegde deze bijzondere wensch daar nog bij, dat de Heer Cartieii zijn zaaken zoo wel zou verrichten, dat hij binnen weinig jaaren naar Europa zoude kunnen terug keeren,'t geen deze Heer met een glimlach beantwoordden, en daarop met een vriendelijk compliment bedankte. Deze pligtplegingen gefchiedden van de zijde des Directeurs in het Fransch, en van die des Gouverneurs in hetEngelsch, alzoo de eerfte geen Engelsen , en de laatfte geen Fransch fprak, dienende de Heer Rus sel voor taaisman. Na dit bezoek een groot uur geduurd had, vertrok de Gouverneur met zijne Raadsleden, en een half uur daarna ging de Directeur V.. . met ons het tegenbezoek bij den Gouverneur in het Gouvernement afleggen: en na een verblijf van om H 4 trent  32o REIZE naar BATAVIA, trent drie kwartier uurs , werden wij door den Gouverneur uitgeleide gedaan, tot aan de trap, zoo als onze Directeur bij het vertrek van den Gouverneur ook gedaan had, keerende, weder naar het huis, waaruit wij gekomen waren. 'sMiddags ten half twee uuren, gingen wij gezamenlijk weder naar het Gouvernement, om het middagmaal te houden, waartoe wij plegtig dooiden Gouverneur verzocht waren. Hier vonden wij, in eene groote luchtige zaal, éen tafel van zestig of zeventig couverts: alles wat tot dezelve behoorde, was zilver: de Directeur was geplaatst aan het hooge einde ter regterhand van den Gouverneur, hebbende aan zijne andere zijde den Generaal der Engelfche krijgsmagt, zijnde de derde perfoon in den Calcattafchen Raad, en de tweede na den Gouverneur. De overigen van ons gezelfchap zetteden zich aan tafel daar zij het goedvonden : ruim de helft van de gasten waren OHlcicrs van deLandmilitie, voor welke de.Gouverneur dagelijks opentafel houdt. Na dat de tafel afgenomen was, werd ieder, zijn Ilocka (zijnde een glas met water gevuld, daar de rook van de tabak doorgehaald wordt, en waar van ik nader fpreeken zal) binnen gèbragt, en na een half uur gerookt te hebben, ilonden wij allen op, en vertrokken een ieder öaar zijn eigen verblijf Oves  BANTAM en BENGALEN. 12* Over tafel fpraken wij vrij uit, zoo als het ons goed dacht, zonder den Gouverneur of andere voornaame perfoonen te ontzien: de geest van vrijheid, die een Engelsman in Grootbrittanjc bezielt, was hier zoo min als daar gebonden; zijnde regt het tegendeel van het ftijve en hinderlijke, dat in gezelfchappen ov Batavia, bij den Gouverneur Generaal of Raaden van lndie plaats heeft; trouwens een Engelsman zou niet in ftaat zijn den ondraaglijken hoogmoed door te Haan, waarmede een bediende der Hollandfche Maatfchappij van zijne meerderen behandeld wordt, zoo wel op Batavia, als op de Buiten-comptoiren : en was deze handelwijze nog maar tot de Afiatifche gewesten alleen bepaald, en niet overgekomen naar een Land, daar deze ondeugd reeds van de oudftc tijden af, met 'sVolks aart en inborst volkomen ftrijdig is \ Zeker is het, dat er hier door weinige gevonden worden, die de Maatfchappij dienen' uit eerzucht, of begeerte om wel te doen. Ieder een zorgt Hechts om zijn beurs op de best mogelijke wijze en fchielijk te vullen, en zich zoo fpocdig als doenlijk is, een willekeurig gezag te ontrekken, waar tegen weinig of niets intebrengen is. 's Avonds ten zes uuren kwam de Heer C ar tier den Directeur V... en ons gezelfchap af haaien, om naar deszelfs bmtengoedBelvedére te rijden, liggende omtrent twee uuren van Calcatta af, alwaar wij H 5 een  122 REIZE naar BATAVIA, een fraai concert, dat door verfcheiden liefhebbers gemaakt werd, bijwoonden, en op een pracl> tig Soupé onthaald werden, 's Nachts omtrent twaalf uuren, rceden wij weder terug naar Calcatta , waar ik en nog een Heer van ons gezelfchap onzen intrek in het Gouvernement namen, daartoe door den Heer C ar tier verzocht zijnde. Des anderendaags morgens ten negen uuren, kwam de Gouverneur den Heer V. . . wederom een bezoek geeven, en verzocht hem des middags weder ter maaltijd, en des avonds op een groot bal, dat op het Courthuis zou gegeeven worden, werwaards wij ons des avonds ten zeven uuren begaven, wordende 't zelve door den Heer V. .» en Mevrouw Cartier geopend. Op het zelve bevonden zich een aantal Heeren en Dames, die alle zeer prachtig gekleed, en waarvan de laatfte met veele juweelen opgefierd waren. In eene zaal naast deze ftond een collation gereed, werwaards zich nu en dan een gedeelte van 't gezelfchap begaf om eenige ververfching te gebruiken. Dit bal duurde tot in den morgenftond. Daar nu deze dag bepaald was, om weder naar Chinjura te vertrekken,gingen wij des morgens ten negen uuren met den Directeur de affeheid bezoeken afleggen bij den Heer Cartier, en verdere Heeren, die ons waren komen zien, en hielden het  BANTAM, en BENGALEN. 123 «viddagmaalbij den Heer Russel, van waar wij 'snamiddags omtrent half vier uuren, met koetzen naar ^overtrokken, daar onze kleine vloot gereed lag. Bij 't vertrek werd de Directeur, even als bij zijn aankomst met negentien kanonfehoten van het Fort William begroet. De zes lijfgardes van den Gouverneur, die den Heer V. . . geduurende zijn verblijf, als hij uitging, altijd vergezeld hadden, verlieten ons niet eerder dan toen wij te Sypoer aankwamen, waar hij hun een fraai gefchenk in geld gaf, hebbende zulks mede gedaan aan alle de bediendens van den Gouverneur, die hem in huis ten dienst gefiaan hadden, hetgeen alles te famen ruim duizend Ropyen of vijftien honderd guldens bedroeg. Dezelfde Heeren gecommitteerdens , die den Heer V.. . waren komen af haaien, deeden hem nu ook uitgeleide tot aan de Badjerah; wij vertrokken, bij zonnen ondergang, met den vloed opwaards, en kwamen des anderen daags morgens vroeo- te Garem aan, alwaar wij door den Heer Ciieövallier in deszelfs buiten-huis ontvangen werden, en het ontbijt namen. Hier vonden wij de rijtuigen van den Directeur V. . . gereed, om ons naar Chinjura te brengen. Ten negen uuren reeden wij van Garem naar Chandernagor, en van daar, na eenige bezoeken afgelegd te hebben, naar Chinjhra, en traden af r 0 0 voor  124 REIZE naar BATAVIA, voor het huis van den Directeur F. . ., terwijl er van de batterij weder een falut van eenentwintig kanonfehoten gedaan werd. Van daar geleidde ons de Directeur V. . . naar de Logie, in zijn eigen wooning, daar wij alle de Leden des Raads bij den anderen vergaderd vonden om zijn Ed. op te wachten, en werden des middags bij den Heer F. . . ter maaltijd onthaald. Den 8 Maart werd de Directeur F. . . plegtig als Directeur over 'sCompagnies handel in de Rijken van Bengalen, Bahaar en Orexa, voorgefield door den Heer V. . ., die zijn vertrek binnen agt dagen bepaald had. Ten dien einde begaven zich alle 's Compagnies bedienden tot den ■ miniton toe, des morgens ten zeven uuren, naar het huis van den laatstgemelden, alwaar een prachtig ontbijt gereed Hond. De Vrouwen van die geene, welke gehuwd waren, bevonden zich er mede bij. De bezetting flond op het plein in de Logie onder de wapenen. Omtrent negen uuren gingen de beide Directeurs met al de Leden des Raads naar buiten, op hec plat boven de Land-poort, alwaar de Commisfie van den Heer F. . ., door den Raad der Indien op Batavia gegeeven, door den Secretaris overluid gcleezcn werd , waarna drie charges van de militie , en eenentwintig kanonfehoten van de batterij gedaan werden. Weder in de Raadzaal gekomen zijnde werd op nieuwe  BANTAM en BENGALEN. ii| liieows de commisfie geleezen , en hierop deed de Heer V. . . een aanfpraak aan den Heer F. . en de Leden des Raads, waarbij die Heer zijn genoegen te kennen gaf, dat dit heuglijk tijdftip gekomen was, waarin hij zich ontflagcn zag van een zwaaren post, dien hij ruim vijf jaaren bekleed, en geduurende welken tijd hij, zoo veci Zijne geringe vermogens hadden toegelaaten, het nut der Maatfchappij behartigd had: daarenboven zeide hij, dat zijne genoegens vermeerderd wierden, omdat hij het beduur overgaf in handen van zoo een waardigen opvolger, en vriend. Deze aanfpraak werd door den Heer F.. . in zeer beleefde bewoordingen beantwoord, waarin geen loftuitingen omtrent den Heer V... en zijn vrouw gefpaard werden. Deze plegtigheid werd des avonds befloten met een bal, dat de Heer F. .. in den tuin van Welgelegen gaf. Den volgenden dag ontvingen de Directeuren een brief van Pama, eene groote ftad in het Rijk van Bahaar, omtrent negentig mijlen van Chinjura gelegen , alwaar de Compagnie haar Comptoir, tot den Salpeter en Amphioen handel had, meldende, dat de hongersnood d-.ar zoo fterk woedde, dat honderden van Inlanders dagelijks van gebrek vergingen ,• zoo dat de onze vermij dden om buiten de Logie te komen, om de ellende tan deze arme menfeheri niet te zien, die bij mee- ni^tcn  is6 REIZE naar BATAVIA, nigten langs de ftraaten en wegen lagen te fterven uit gebrek van voedfel: zelfs begonnen de levendige de doode lijken aan te tasten, om zich met dcrzelver vlccsch in 't leven te behouden. Hierin werd het fprcekwoord bevestigd: dat de natuur boven de leer gaat; want deze arme bijgeloovige Heidenen , dien van jongs af een afkeer wordt ingeboezemd van het dood aas van al wat leven ontvangen heeft, en boven al dat van een mensch, wegens hun gevoelen omtrent de zielsverhuizing, zochten nu hun ellendig leven voor weinigen tijd te rekken met het vleesch hunner medemensch te verfl inden. Deze hongersnood fiocg ook tot Bengalen over; Op Chinjura wierp zich eene vrouw met twee van haare kleine kinderen onder de armen, in de Ganges en verdronk zich , omdat zij niets had , of kon krijgen, waarmede zij den raazenden honger van haar teder kroost kon ftillen:en de oevers der Ganges lagen bedekt metftervende menfehen, waar van er fommige, die nog half leefden, maar niet in ftaat waren om zich te verweeren, door de Jakhalzen verfchcurd werden. Dit gebeurde binnen Chinjura zelve, waar een arme Bengaler, ziek zijnde, zich op den weg hadnedergclcgd, zonder dat hem door iemand eenige hulpgebooden werd; maar des nachts door de Jakhalzen aangevallen, en levendig opgegeeten werd; en niettcgenftaande deze ongelukkige nog kracht genoeg had, om hulp te  BANTAM en BENGALEN. 12? te fchreeuwen, verwaardigde zich echter niemand, om uit zijn huis te komen, om dit arme fchepfel te redden: 'smorgens als het dag werd, vond men hem dood, en half verfcheurd liggen. Zelden zal de eene Bengaler den anderen redden, zoo hij niet van zijn bekende, of maagfchap is; en dan beftaat die dienst Hechts hierin, dat zij hem aan het water der Ganges brengen, om hem daar te laaten fterven, of door het water der rivier te worden medegevoerd, en dus in dezelve zijn leven te eindigen; want hierdoor vertrouwen zij dat zij van.alle, of de meeste hunner zonden zullen gereinigd worden, en in een gelukkiger fchepfel over gaan. ■ Dit gebrek aan levensmiddelen, had zijn oorfprong, gedeeltelijk uit het flecht gewas van de rijst in het voorige jaar; doch wel voornamelijk veroorzaakt, door dat de Engelfche een monopolie hadden gemaakt van de rijst, die in 't voorige faifoen was ingeöogst, en die zij op zulk een duuren prijs hielden , dat de arme Inwoonders, waarvan de meeste daags niet meer dan één , of één en een halve Huiver konden winnen , en daarvan een vrouw, en verfcheiden kinderen moesten onderhouden , voor dit weinigje geld het tiende gedeelte der rijst, die zij benoodigd hadden, niet kon■ den koopen, waar van het gevolg was, dat veele dier huisgezinnen ellendig omkwamen. Bij deze plaag kwam nog eene andere, namelijk  ta8 REIZE naar BATAVIA; lijk de kinderziekte, die oud en jong aangreep,' en veele in 't graf rukte; Dit vermeerderde nog de befmetting, die er reeds in de lucht was, wegens de meenigte halfverrotte lijken, die onbegraven, of onverbrand langs den rivierkant lagen, waardoor de fterfte meer en meer toenam, inzonderheid na mijn vertrek uit de Ganges; de Directeur F... overleed ook in de volgende maand Meij aan de kinderziekte, zoo als mij, nog even voor mijn vertrek-van Batavia, verwittigd werd; De hitte begon nu ook van dag tot dag zoo fterk toe te neemen, dat ze 's middags de warmte van 't bloed, niet alleen evenaarde, maar zelfs te boven ging: menfchen en beesten konden naamvlijks adem fcheppen ; en niettegenftaande de warmte in de huizen merkelijk minder was, dan m de buitenlucht, echter was zij voor iemand , daar niet aan gewoon , zoo ook voor mij, ondraagelijk. Rondom de huizen werd van tijd' tot tijd, op de fteene plaatfen water gegoten, err dit gaf dan voor een oogenblik wat verfrisfehing, maar wel dra verdween dezelve door de gloeijende zonneftraalen. Het water, dat uit de Ganges gehaald werd, verfchilde zelfs Hechts agt of tien graaden in warmte met de lucht in de fchadnw daar mijn Thermometer hing. In het laatst dezer maand ftond dezelve,dikwils in de fchaduw op 1040, en wanneer ik de buis in de hand hield, daaldO  BANTAM en BENGALEN. i$ daalde de kwik tot op 980, zöodat hieruit blijkbaar was, dat de hitte van de buitenlucht, die vati het bloed zes graaden te boven ging. Den 15 Maart, zijnde de dag, waarop de Directeur V... Chinjura verhaten, en zich naar de Reede van Infely begeeven zoude, daar het fchip1 ■Ritthem gereed lag, om hem naar Batavia over» tevoeren, kwamen op nieuws alle de CompagnieDienaren met hunne vrouwen, 's morgens vroeg; in des Directeurs wooning bij een, om affeheid van hem, en zijne Familie te neemen, en hem een goede reis te wenfehen , vermits die Heer #ich niet had willen vernederen, om bij hen te komen. Gansch anders was de handelwijze van den Heer Faillefert, toen zijn Ed. de Colonie; als Directeur verliet, fchoon hij te dier tijd reeds Raad van Indie was, wiens nagedachtenis hier ook altijd in zegeninge was gebleeven, zoo bij 'sCompagnics Dienaaren, ais bij de Inlanders en vreemde natiën , daar deze, met den haat van alle op zich gelaaden, vertrok. Ten agt uuren werden de Hemels van de Logie \ op een zilveren fchenkbord, dooreen Officier binnen gebragt, en door den Directeur V. . , aart den Directeur F. . . overgegeeven. Eenige oogenblikken daarna affeheid van allé de aanwezige perfooncn genomen hebbende, waarbij een vloed van traanen , 't zij ware of I val-  i3o REIZE naar BATAVIA, valfche , niet gefpaard werd, vertrok de Heer V. . . met zijne Familie uit het huis en de Logie, wordende door alle naar de Werf geleid, daar de Badjerali's gereed lagen. Onder weg ffrooide hij eenig geld uit zijn Palankyn onder de Inlanders, en werd bij zijn vertrek van land met eenentwintig kanonfehoten van de batterij begroet. De Heer F: . ., en verfcheiden andere Heeren en Dames, den Heer V. . . tot Voltha uitgeleide doende, was ik mede daar bij verzocht, 't geen ik des te bereidwilliger aannam, omdat ik nog eenige zaaken op Calcatta te verrichten had, daar de Directeuren en het gezelfchap twee dagen zoudenvertoeven, eer zij naar Voltha afvoeren. Des anderen daags 's morgens arriveerden wij op die plaats, daar de Directeuren met negentien fchoten van het Fort William begroet werden; des 'smiddags werden wij alle bij den Engelfcherr Gouverneur prachtig ter maaltijd onthaald, en verzocht, om des avonds de comedie bijtewoonen, die daar even als op Chandernagor, door eenige liefhebbers vertoond werd, in een huis hetwelk tot dat einde was gebouwd. Even voor dat dezelve eindigde, ontving de Heer F. . . een brief van Chinfura met bericht, dat zijne vrouw, welke hij ziek had achtcrgelaaten, op fterven iag: waar op die Heer befloot om nog dienzelfden nacht naar Chinfura terug te keeren, en mij verzocht om hem derwaards te vergezellen. Daa?'  BANTAM en BENGALEN. 131 Daar ik nu voor mij zeiven niets meer öp Calcatta te verrichten had, was ik blijde, dat ik weder naar Chinfura terug kon keeren, dewijl de tijd van mijn vertrek uit de Ganges naderde, en 't gezelfchap, Waarin ik mij bevond, mij niet zeer aangenaam was. 's Nachts ten twaalf uuren, na dat wij bij den Gouverneur ter maaltijd waren geweest, vertrokken wij met de Badjerah van den Heer F... op waards, en kwamen 's morgens ten zeven uuren te Chinfura alwaar aan de Heer F., .met eenentwintig kanonfehoten vcrwelkoomd werd. Eenige dagen daar na vernamen wij, dat de Heer V. . •, den 20 dier maand aan boord van 't fchip Ritthem gekomen , en den aa van de Reede van Infely naar zee gezeild; dat de vlag van den grooten top woei, en hij uit mijn fchip met negentien kanonfehoten begroet was. Den 27 Maart overleed de vrouw van den Directeur F..., en werd den 29 met veel plegtigheid ter aarde befteld, de Heer F. . . behoorde tot de broederfchap der Vrije Metfelaaren, daarom droegen alle de broeders, en de vrouwen van die geene onder hen die getrouwd waren , drie dagen rouw met de ordens teekens, aan een zwart lint op de borst vastgemaakt, dat aan hen, welke aan deze gewoonten vreemd zijn, vrij wonderlijk voorkomt. Intusfchen werd het vertrek van mijn fchip van dag tot dag uitgcfteld, omdat de papieren, die I a met  !£& REIZE naar BATAVIA, met het zelve over moesten gaan naar Batavia, nog niet in gereedheid waren ; veelal veroorzaakt door de onachtzaamheid, waarmede Compagnies zaaken op het laatst door den Directeur V. . . waren behandeld geworden : en zoo ik voor mij zelve geloove, met oogmerk, om daardoor te weeg te brengen , dat ik mijn reis door Straat Malacca zoude moeten doen, wanneer ik wat laat de Ganges verliet; in dat geval was er geene mogelijkheid voor mij, om eerder op Batavia te komen, dan in de helft van November; ja zelfs zou ik in de Ganges moeten overblijven, als de mousfon wat vroeg kenterde: en dus zou hij gelegenheid gehad hebben om van Batavia naar Europa te keeren, voor dat de papieren, die met mij zouden overgaan, aankwamen, dte hij wel voorzag dat zeer nadeelige zaaken voor hem zouden behelzen, en waar door hij genoodzaakt zou worden , om ter verantwoording op Batavia over te blijven, dat ook juist zoo uitviel; want het gelukte mij nog vroegtijdig op de Hoofdplaats aantekomen. Eindelijk kwamen de papieren den 31 Maart in gereedheid, en werden mij des namiddags, door den Secretaris der Politie, ter hand gefteld; en door den Directeur F. . . de brieven voor den Gouverneur Generaal overhandigd. Die Heer trachtte mij te overreden om dien nacht nog op Chinfura over te blijven, vreezende dat er eeo  BANTAM ün BENGALEN. 133 een zwaar onweder zou opkomen ; doch niets anders bedoelende dan fpoed te maakcn', om voor het kwaad faizoén, dat op handen was, de Ganges te verhaten, vertrok ik nog dienzelfden avond van Chinjura, met een Badjerah, naar beneden. Voor Chandernagor komende, berste het onweder uit met zwaaren donder en blikfem vergezeld van zulk een harden wind uit het zuiden, dat wij moeite hadden, om te Garetti te komen, alwaar wij 's nachts ten twaalf uuren ankerden om den zwaaren ftorm. Des anderen daags morgens omtrent zeven uuren met de ebbe de rivier afroeijende, voeren wij des voormiddags voorbij Calcatta, enten twee uuren 'snamiddags na de ebbe, flopten wij den vloed bij de Boter tol, ons genoodzaakt vindende aldaar 's nachts te blijven liggen om de hevige zuidlijke winden. Den volgenden dag dreeven wij met de eb weder af, maar vorderden weinig, omdat de winden tamelijk fterk uit het zuiden bleeven waaijen, en konden het 's nachts niet verder brengen dan tot Radja poer, anderhalf uur boven Voltha. Den 3 April 's morgens ten agt uuren kwamen wij te Voltha, daar wij aanleidden, en vonden hier een chaloup geankerd, met de randfoenen voor mijn fchip; omtrent negen uuren kwam er nog één ten anker, die nog eenige laading voor mij I 3 in  I34 REIZE naar BATAVIA, in had, en tekens een anker van hiervoor 't fchip moest medeneemen , in plaats van een dat op Infely gebroken was: behalven dit was er nog laading in kleine vaartuigen, die, te klein zijnde om in dit jaargetij de rivier verder aftevaaren, reeds verfcheiden dagen hadden liggen wachten, om dezelve in een chaloup over te fcheepen. Gelukkig kwam er 'snachts een aan, waarin terftond alle deze goederen geborgen werden; echter was de laading hier nog niet volkomen; het laatfte gedeelte moest nog van boven afkomen, waar na ik geen lust had om langer te wachten. Ik vertrok dan voor den middag ten negen uuren met de drie chaloupen, op een van welke ik mij begaf, zendende mijn Badjerah wederom naar Chinfura, en ankerde 's namiddags omtrent twee uuren voor de Garnale Spruit, van waar wij des avonds weder onder zeil gingen, en 'snachts ten een uur, omtrent een half uur beneden Doveren ankerden. Den volgenden dag des morgens ten negen uuren weder onder zeil gaande , kwamen wij 's namiddags ten drie uuren bij deHaze Spruit ten anker, en 'snachts omtrent drie uuren voor de Spruit van Kisjerijen. Den 6 's voormiddags omtrent negen uuren gingen wij weder onder zeil en kwamen des middags ter Reede van Infely, aan boord van mijn fchip. de Comelia Hillegonda. Wij gingen terftond aan 't werk om de laadingen der  BANTAM en BENGALEN. 135 der chaloupen over te neemen, waarmede wij dezen en een gedeelte van den volgenden dag doorjbragten. Zoo dra ik aan boord kwam zeide mij de Loots, die het fchip naar zee zoude brengen, dat hij zwaarigheid maakte, om dit te onderneeraen ^ermits de mousfon reeds gekenterd was, en wij daaglijks zwaar weder te wachten hadden; zoo dit ons overviel, terwijl wij nog tusfchen de banken waren, dat fchip en volk als dan veel gevaar liepen om ongelukken te krijgen; doch na dat een klein gefchenk hem moed had ingeboezemd, beloofde hij mij op't laatst het te zullen onderncemen, onder die voorwaarden, dat ik niet langer wachten zou naar het geen nog aan de laading ontbrak, en nog van Chinfura moest komen; 't geen ik hem beloofde. Daarop riep ik de Leden van den Scheepsraad bij den anderen, welke alle met mij inftemden, dat het beter voor den dienst der Compagnie was om dat geene, 't welk wij nog yan de laading misten, achter te laten, dan gevaar te loopen om met het fchip in de Ganges over te blijven liggen. Den 8 April alles in gereedheid zijnde , ligten wij onze ankers, dreeven na den middag met de eb af ,en kwamen tegen den avond bij de Ton van een rug, die dwars over het vaarwater fchiet, ten anker. Voords ligtten wij al met de voor ebbe het anker en laveerde af, vermits de winden aan I 4 het  REIZE naar BATAVIA, bet z. w. waren, tot dat wij den 10 des avonds,' gelukkig buiten de banken en in zee kwamen, terwijl de Loots des nachts van boord ging, waarmede ik nog eenige brieven naar Chinjura afzond. Nu was onze vrees, dat, dewijl wij dagelijks niet anders dan zuidwestlijke winden te wachten hadden, en onze koers regt zuiden op lag, om boven de Andamaons, en Nicobar Eilanden te loopen, wij beneden dezelve om zouden moeten, en daardoor zekerlijk beneden den hoek van At~ Voor Rotter- j dam. Ridderkerk. Pieter van Proi-*^ Voor Hoorn. jen. j De Vrouw Camelia Hillegonda. ^ Voor EnkhuiMarten Labaan. j zen* 't Laastgemelde fchip was den 20 October, als voorzciler , reeds naar Nederland vertrokken, en de twee eerfte volgden den 25, terwijl wij met de andere fchepen nog moesten blijven wachten,, naar het fchip dat alle dagen van de kust van Choromandel verwacht werd, om de Lijnwaatpakken inteneemen, en dan verder met Peper volr  BANTAM en BENGALEN. 149 gelaaden te worden. Als nu hetzelve drie dagen daarna op de Batavifche Reede ankerde was men ' nacht en dag bezig, om de Lijnwaaten in de retourfchepen over te laaden, die vervolgens naar het Eiland Onrust zeilden, om Peper inteneemen. Den 3 November kwam de Water - Fiscaal met twee Leden uit den Raad van Juftitie aan boord, om te monfteren, en bevonden onze Equipagie te beftaan in honderd en agt zeevaarende koppen, agt militairen, vier ambachts gezellen, vier pasfagiers, en één, die voor onbekwaam opgezonden werd. Den 5 November ontvingen wij de laatfte Peper aan boord,en vertrokken,vollaadcn zijnde,nog dienzelfden dag, na mijne brieven van afvaardiging van den Gouverneur Generaal ontvangen te hebben,benevens de Opperhoofden der fchepen de Jonge Lieven , de Jonge Samuel en de Antonetta Conradina, van het Eiland Onrust, en ankerden des ande ren daags namiddags ten drie uuren in de Bogt van Anjer; de Jonge Lieven en ik, hier nog eenig water moetende inneemen , bleeven wij geankerd liggen tot den 9; de twee andere fchepen waren reeds daags te vooren vertrokken; wij ligtcde des morgens ons anker, en geraakten des nachts buiten Straat Sunda in zee. Den 10 des middags namen wij de laatfte peiling van het Prinfen Eiland, en verlooren's namiddags het land van Java uit het gezicht, ftelK 3 len-  i5o REIZE kaar BATAVIA, Jende onzen koers de eerfte dagen z. w.aan, tot op, de Zuiderbreedte van 90, daar wij verzekerd waren in de vaste zuidoost pasfaatwind te zullen zijn, van waar wij regt w. z. w. aanftuurden. Zoo dra wij in zee kwamen , bevonden wij dat ons fchip zeer lek was: wij hadden alle wachten agtticn duim water bij de pomp, zoo dat wij geduurig pompen moesten. Wat onderzoek er pok gedaan werd, nergens was het lek te ontdekken, dan, omtrent een maand daarna, werden wij bij toeval gewaar, dat er een gat in den boeg aan bakboord, twee voeten onder water, was. Met veel moeite werd er door den timmerman een houte prop ingeflagen aan den buitenkant, vermits wij er binnen boords niet bij konden komen. Er kwam nu wel de helft minder water in het fchip; maar het gat was op verre na nog niet digt, cn dikwijls geraakten de pompen onklaar, door de Peper, die dan telkens moesten geligt worden. Daags na dat wij in zee gekomen waren, verlooren wij de Jonge Lieven uit het gezicht, die wel een derde harder zeilde dan ons fchip, fchoon de Heer de Hart en ik, afgefproken hadden, om bij elkander te blijven. Den 17's namiddags ten vijf uuren zagen wij een Eclips aan de zon, doch wij hadden het begin niet kunnen waarneemen, dewijl de zon op dien tijd met wolken bezet was, ook niet het einde, vermits de-  BANTAM en BENGALEN. 151 dezelve een kwartier uur over zes uuren met de Eclips onder ging- Wij vervolgden onze reis met vermaak in de zuidoost pasfaat wind, die ons fnel voordjoeg, pasfeerende den 28 November den Steenboks Keerkring naar het Zuiden, en gisten den 7 December reeds op zijde van het Eiland Madagascar te zijn. Wij werden ook eenige landteekcns gewaar en .zagen kleine roode kwalletjes op het water drijven, Huurden vanhier w. ten z. aan, tot op de breedte van 34J0, en van daar1 west om het rif van Anguilhas aan te loopen. Op de Zuiderbreedte van 260 begon de zuidoost pasfaat te weiffelen, en wij kreegen veranderlijke winden, die echter nog al zeer voordcelig waren. De compasfen bleeven op hunne hoogfte miswijzing van en 260 Noordwesteriug ftaan, tusfchen de 62° en 500 lengte, waar na zij allengskens begonnen afteneemen. Den 21 December kreegen wij verandering van water, van helder blaauw,zeer donker groen geworden , en de zee begon ook hoog uit het z. w. aan te fchieten, dit waren teekens, dat wij het Rif van Anguilhas begonnen te naderen. Met zonnen ondergang wierpen wij ook grond op zeventigvademen graauw zand metfchelpen. Dit Rif ftrekt zich uit van den vasten wal, tot op 360 Zuiderbreedte en mogelijk verder; doch aldaar heeft men nog op fommige plaatfen grond K 4 met  15» REIZE naar BATAVIA, Itjet twee honderd vademen lijn. Men befpeurt of men beoosten, of'bewesten Kaap des Anguilhas is, aan de diepte en grond, die men op het Rif heeft. Beoosten zijnde, heeft men harden en bewesten zachten grond, als dunne modder, en eene veel grooter diepte, zoo dat men, die Kaap bewesten voorbij zijnde, allengskens van grond afraakt. De ftormen, die men hier veeltijds op het Rif heeft, zijn gevaarlijk door de zwaare ftort zeeën, waarmede de Compagnie verfcheiden van haare fchepen verlooren heeft; en vooral van de tweede bezending, of die in de maand April of Meij het Rif moeten aandoen, wanneer er de meeste en de zwaarfte ftormen plaats hebben. De fchepen, die naar de Kaap de Goede Hoop moeten, kunnen niet nalaaten dit te pasfeeren, om dezelve niet voorbij te loopen en ter hunner verkenning; waarom in den jaare 1767 en 1768, 's Compagnies ©rdres waren, dat wanneer haare fchepen zich in dat jaargetij aldaar bevonden, zij als dan den buitenkant van het Rif moesten aanloopen, tot verkenning en verbetering van haar beftek; en grond geworpen hebbende ten eerften om de Zuid fleeken, en buiten 't- zelve omloopen, zonder de Kaap de Goede Hoop aan te doen, maar in plaats hiervan, het Eiland St. Helena aan loopen, om zich aldaar te ververfchen. Doch ziende, dae 4k nog erger gevolgen naar zich Heepte, heeft men  BANTAM en BENGALEN. 153 men alle de fchepen weder toegelaaten als te vooren, de Kaap aan te doen, behalven het nafchip, dat zich aan St. Helena ververscht. Den 23 December kreegen wij op den middag met een blink het land van Jfriea in 't gezicht; doch verlooren het kort daar na weder, zonder het door de duifterheid der lucht te kunnen onderkennen. Den 25 zagen wij het wederom, met een heldere lucht op de Zuiderbreedte van 34o57'> het land vertoonde zich met een diepen inham , of baai, waarvan de westhoek laag naar zee afliep. Over dezelve vertoonde zich een hoog hobbelig gebergte, verre landwaards in gelegen. Het voorland binnen de Baai was zeer laag, en zandig. Om de Noord waren er eenige witte hobbelige heuvels, naar krijtbergjes gelijkende, en een weinig oostlijker vertoonde zich een lange ronde berg. Van de fteng konden wij nog land in het westen zien, dat zich als twee ronde heuveltjes opdeed. Landwaards in zagen wij een dikken rook opgaan: wij vermoedden hier uit dat wij voor de Fleeschbank waren. Des nachts, en een gedeelte van den volgenden dag, hadden wij een ftorm uit het westen met een hooge zee, waar door het fchip zeer zwaar werkte. Deze westlijkewind hield aan tot den 28, wanneer K 5 «k  154 REIZE naar BATAVIA, dere vruchten verkoozen wordt, zij heeft eene fterk aanzettende kracht, en wordt daarom onder de Chineezen zeer geacht: de Suurfak-boom heeft eene foortgelijke vrucht als de Durioens, maar zulk een walgelijken reuk niet. De Manga1's-boom verdient ook opmerking; wiens vrucht, rijp zijnde, de gelijkenis heeft van een dun langwerpig ganzeney; derzelver bast is geel, zacht en niet dik; en afgehaald, vleeschachtig; zij is van binnen oranje van couleur , gelijk aan de Meloenen, daar de fmaak wel eenige overeenkomst mede heeft; doch als ze goed is, is zij veel aangenaamer; in het midden zit een groote pit: nog groen zijnde wordt ze tot een Atchlar ingelegd, en de pit daar uitgehaald, van binnen met gember , piement, en andere fterke dingen opgevuld, vervolgens wordt ze in azijn ingelegd, en naar alle plaatfen verzonden. De Manga''*? Tan%  over het EILAND JAVA. 199 Tanges wordt voor de lekkerfte vracht van gansch ïndfe gehouden; zij heeft gewoonlijk de grootte van een appel, en gelijkt wel naar een Granaat, uitgezonderd dat ze veel rooder en dikker, doch broozer fchil heeft. De vrucht, wanneer er de buitenite fchil afgedaan is, vertoont zich als een klein fneeuwwit appeltje, famengefteld uit zes of zeven kleine ftukjens ter grootte van een vingerlid, van binnen met een zwarten fteen: zij zijn zeer zagt en fappig, en van zulk een aangenaamen verfrisfchenden fmaak, dat dezelve niet wel te befchrijven is. Zoo 't mij voorkwam, had zij de meefte overeenkomst met de Perzik; doch prikkelt niet zoo fterk op de tong. De boom waar aan zij groeit, heeft omtrent de grootte van een gewoonen Pruimboom: ik heb menfchen gefproken, die door het veel eeten van deze vrucht van eenen langduurigen loop waren geneezen geworden; fchoon zij bij veelen den naam heeft van het tegendeel te verwekken. De fchil heeft een fterke famentrekkende kracht, en zou tot eene. fchoone donker roode verwftof kunnen dienen. AwCitroen- en Limmetjes- boomen ontbreekt het hier ook niet; ook groeit er zekere vrucht, die nog wel zoo lekker is, als onze Okkernooten, draagcnde den naam van Katappes; zij groeit aan eenen hoogen boom, die een aangenaam lommer geeft, en is befloten in een groote groenen bolN 4 fler,  soo AANMERK I N GEN Her, waarin zij als kleine rolletjes opgefloten ligt; en is zoo wit als melk. De Ananas/en groeijen er in meenigte, en worden daarom niet veel op Batavia geacht; men koopt ze gemeenlijk voor de waardij van céne Huiver, en fomtijds nog minder. Behalven de reeds genoemden, levert Java nog andere vruchten op, welker foorten te veel zijn om hier alle op te noemen. De Inboorlingen des lands worden gemeenlijk Javanen genaamd, 't zij dezelve onder het Bantamfche, of onder eenige der andere Rijken behooren, behalven die van Madura, welke den naam van hun Eiland draagen. Zij zijn van eene gewoone lengte, en veel al welgemaakt van lijf enleden, ligt bruin van couleur, met een breed voorhoofd; hebben een platachtigen neus, welke van vooren een weinig is omgekromd: hun hair is zwart, dat altijd door de vettigheid glimt; waar toe zij de Kokos - olie veel bezigen. Zij zijn over hetalgemeen lui en trotsch,doch bloodaarts. Hun voornaamfte wapentuig is een Kris, die zij altijd bij zich draagen, en de groote heeft van een pook, of klein jagermes. De greep wordt van verfcheiden meerder of minder kostelijke ftof gemaakt, naar 't vermogen der geenen die ze draagt. De lemmers zijn van een wel gehard ftaal, llangswijze loopende, die dus een groote wijde wond maa« ken. Veeltijds is dezelve vergiftigd, en brengt als  over het EILAND JAVA. so» als dan een onmiddelijken dood te weeg. Trotsch zijnde tcgens hunne minderen, zijn zij niet minder kruipend tegens hunne meerderen, of die geene, waar van zij iets goeds verwachten. Hunne kleeding beftaat flechts in een ftuk catoen, hetwelk om den middel geflagen, tusfchen de beenen wordt doorgehaald, en van achter vastgemaakt. Behalven dat gaan zij naakt, alleenlijk draagen zij een topje, of klein mutsje op het hoofd; dit is de dragt van het gemeen: de meer aanzienlijken draagen een wijden moorfchen rok van gebloemd katoen of andere ftof, ook wel Tulbanden , in plaats van topjes. Zij laaten geen hair, uitgezonderd aan't hoofd, groeijen, en trekken het telkens met wortel en al uit. De kleeding der vrouwen is niet veel beter dan die der mannen, beftaande flechts in een catoene kleedje, Saron genaamd, hetwelk om 't lijf wordt geflagen en even den boezem bedekt, hier onder wordt het vastgemaakt, en hangt nederwaards beneden de knieën, ook wel tot aan de enkels: de fchouders, en een gedeelte van den rug blijven bloot. Het hoofdhair., dat zij zeer lang draagen, wordt bij malkander aan het achterhoofd, als een fchijf, opgewonden, en met lange pennen van hout, caret, goud, of zilver, naarmate hunner vermogens, vastgemaakt; dit wordt een Gondé genaamd, het is ook bij de Bataviafche J\} 5 vrou*  soa AANMERKINGEN vrouwen in gebruik, en dikwijls verfieren zij \ met allerhande bloemen. Mans en vrouwen zijn groote liefhebbers om zich in de rivieren te wasfchen, bijzonder in den morgenftond. De kinderen, zoo jongens als meisjes loopen geheel naakt, tot den ouderdom van agt of negen jaaren: in het twaalfde of dertiende jaar zijn zij huuwbaar. De Javanen trouwen verfcheiden vrouwen, zoo zij ze Hechts kunnen onderhouden, en neemen daar en boven nog fiaavinnen tot hunne bijzitten ; doch dit heeft weinig plaats onder het gemeene volk, dat zich veeltijds bij ééne vrouw moet bepaalen; dewijl zij er geen meer den kost kunnen geeven. I De vrouwen zijn aanvalliger van gelaat, dan de mannen, en houden veel van een blank man; minijverig zijn zij in den hoogden graad, en weeten een Europeer, die het met haar te vooren gehouden heeft,en ontrouw wordt, zijne ontrouw duur genoeg betaald te zetten, met hem, door zekere dingen in te geeven, onbekwaam te maaken, om die misdaad weder te begaan. Lie-; den op Batavia in alle opzichten geloofwaardig, hebben mij daar van te veel voorbeelden verhaald , om er aan te twijffelen. Hunne wooningen gelijken veel al meer naar hutten, dan naar huizen ; zij zijn gebouwd van gefpleten bamboezen , door malkanderen gevloch> ten.  oyêR hït EILAND JAVA. 203 ten, en met klei befmeerd, van boven zijn zij met attap , of kokosbladeren gedekt. De ingang is laag zonder deur of venfter, en het huis befraac gemeenlijk maar uit één vertrek, daar man, vrouw, kinderen en fomtijds hunne hoenders , die zij veel aankweeken, te famen op den grond huishouden, zoekende daar toe eene lommerige plaats uit, of planten er geboomte bij. Die wat meer vermogen hebben, voorzien zich van wat meer gemak; doch het is flechts op eene armmoedige wijze. , , •- j ,. « Hun voornaamfte voedfel is gekookte rijst met een weinig visch, en een dronk water'; fchoon ze een teugje Arack niet verfmaaden, als zij het flechts krijgen kunnen. Zij kaauwen meest altijd betel, of pinang, ook wel zeker foortvan tabak, die hier groeit, en daarom Javaanfche tabak genaamd wordt, die zij ook wel rooken uit pijpen van riet gemaakt, en waarin zij fomtijds amfioen, of opium doen, om hunne geesten te verlevendigen, fchoon het hun, bij aanhoudenheid gebruikt zijnde, eerder verdooft: ik heb er gezien, die als beelden, met opgefperde oogen, en fpraakeloos bleeven zitten. Zij gebruiken geen ftoelen of tafels; maar zitten kruislings met de beenen onder 't lijf op den grond, of op gefpreide matjes. Zij gebruiken ook geen lepels, vorken, of mesfen; maar eeten flechts met de handen en vingeren, die hun in plaats van dat gereedfchap dienen. Zij  io4 AANMERKINGEN Zij hebben zeker Muzijk-fpel Gomgommen genaamd, beftaande uit eenige holle ijzeren bekkens van onderfcheiden groote en toonen, waarop een van hun flaar, met een ijzer of houten ftokje, dat geen onaangenaam geluid maakt, en veel overeenkomst heeft met het Staaffpel. Zij zijn groote liefhebbers van haanengevechten, waartoe zij met opzet groote haanen houden, cn fchoon [zij zeer arm zijn, zullen zij eerder alles verkoopen wat zij hebben, dan hunne vecht - of bakkelei-haanen, zoo als zij die noemen : behalven, dat zij daar vooraan de Compagnie zekeren Impost moeten betaalen, die jaarlijks op Batavia verpacht wordt, en onder de Domeinen van het Jaccatrafche Rijk behoort, welke pacht, over den jaare 1770, 'smaandelijks vierhonderd twintig guldens bedroeg, doch dit bepaalt zich alleen tot de Inwooners vmjaccatra. Zij verdaan zich ook meesterlijk op het Kaatsfpel; zij liaan den bal behendig en vaardig , met den voet, knieën of elleboogen, waar zij dien hebben willen, en wordt van daar weder teruggekaatst, en op dezelfde wijs een geruimen tijd gaande gehouden zonder den grond te raaken: deze bal is gemeenlijk zoo groot als een mans hoofd, zijnde hol van binnen, en van riet gevlochten: hunne gewoonte van groeten befiaat in de hand aan het hoofd te brengen. Hunne Godsdienst is de Mahomedaanfche, die  over het EILAND JAVA. 205 \ geheele Eiland door de heerfchende is. Men zegt, dat er diep landwaards in, over het gebergte, naar den zuidkant van 't Eiland, nog van de oude Afgodendienaars zouden overig zijn. De Mahomedaanen hebben over al door 't land hunne MoskSs, of bidplaatfen, waar van er een zeer beroemde is bij Cheribon, doch welke ik niet gezien heb. Met de begraafplaatfen hunner Heiligen hebben zij ook veel op, en willen niet ongeftraft toelaaten, dat daar bij of omtrent eenige onbetaamelijkheid plaats hebbe. Zij hebben hunne Geneesmeesters en Geneesmeesteresfen, die met de kennis van eenige kruiden, die daar te lande wasfen, fomtijds geneezingen doen, daar men zich over verwonderen moet. Zij maaken onder de Europeaanen, op Batavia woonachtig, fomtijds meer opgang, dan die geftudeerd hebben en uit het Vaderland aankomen; fchoon zij geene kennis hebben van het inwendig geftel des ligchaams. Het fterk wrijven van alle de deelen , komt bij alle hunne geneezingen te pas. Dit doen zij met de twee vingers van de regterhand, die door de linker nedergedrukt wordt, van boven naar onder, na alvoorens het zieke deel met fijn gewreeven hout en water, of olie befmeerd te hebben. Tot den Landbouw gebruiken zij buffels, in plaats van paerden, die er genoeg zijn, maar zeer  ao6~ AANMERKINGEN zeer klein. Deze buffels zijn zeer groote bees~ ren, en wel nog grooter en zwaarer, dan onze grootfte osfen, met groote ooren en hoorcns voorzien, die regt vooruit fteeken, en naar binnen ongekromd ftaan. Door het middelfchot van den neus is een gat gemaakt, daar een touw door fteekt, met welk deze logge dieren beftuurd worden. Zij zijn gemeenlijk aschgraauw van cöuleur, met kleine oogen, en zoo gewend driemaal daags in het water geleid te worden, om zich te verkoelen, dat zij zonder dat niet aan het werk zouden te krijgen zijn. Het wijfje geeft melk; maar deze wordt om haare brandigheid door de Europeaanen weinig geacht. DER-  over BATAVIA. ao7 DERDE HOOFDSTUK. Over Batavia. ~Qatavia, bij in- en uitlandfche reizigers, die het in voorige tijden bezocht hebben, de Koninginne van het Oosten genaamd, wegens deszelfs fraaiheid*", en den onmeetelijken handel, die daar in gedreeven wordt,is gelegen in eene vruchtbaare vlakte; in het Koningrijk van Jaccatra , aan fe rivier van dien naam, welke er midden doorloopt, en de ftad in twee deelen fcheidt, dicht aan den oever der zee, die zij ten noorden heeft. Achter haar, ten zuiden,rijst het land zachtjes op, zoo dat men het naauwlijks merkt, tot aan een hoog gebergte, dat vijftien of zestien mijlen zuiden landwaards in ligt, waar van een berg, die zeer hoog is, den naam van den blaauwen berg draagt. De zeldzaame voorvallen , waar aan deze ftad haaren oorfprong verfchuldigd is, zijn in de gefchiedenisfen, te over bekend, dan dat ik deswegens hier van eenige melding zou maaken, veel minder dezelve van ftuk tot ftuk befchrijven, dewijl het een en ander door Va^entijn in het breede  aoS AANMERKINGEN breede verhandeld is; alleenlijk zal ik hier ter ne* derftellen, de veranderingen, die, federt den tijd dat zijn werk gefchreven is , in de ftad zijn gemaakt, ten minften in zoo verre ik gelegenheid heb gehad, om dezelve te bezichtigen. Haare gedaante is langwerpig vierkant, waar van de kortfte zijde tegen het Noorden en Zuiden ziet, en de langfte tegen het Oosten en Westen. Midden door de ftad, van 't zuiden naar het noorden, loopt, zoo als boven gezegd is, de rivier van Jaccatra, waar over drie bruggen liggen, als een aan het boveneinde der ftad, en een beneden,niet verre van het Kasteel,en de derde ligt omtrent in het midden, zijnde de Middelpunt/^ brug genaamd, waar van er twee op fteenen bogen zijn gemetfeld. Dicht bij de middelpuntsbrug ftaat een groote vierkante redoute met eenige Hukken gefchut voorzien, die de rivier aan weêrzijde in de lengte beftrijken. Haare breedte binnen de ftad is omtrent tien of twaalf Rijnlandfche roeden: zij ftroomt vervolgens voorbij het Kasteel en de Equipagiewerf buiten de Stad naar zee. Aan beide zijden zijn lange hoofden van paal - en metfelwerk ter lengte van omtrent tweehonderd dertig roeden, van de ftads gracht af gerekend; het oostersch Hoofd, dat over eenige jaaren voor het grootfte gedeelte vernieuwd is, kósfc de Maatfchappij aan paal- en hout-  over BATAVIA. 209 houtwerk 36218 Rijksdaalders, en aan het metzelwerk 36320 Rijksdaalders van 48 Huivers het Huk, dus een Capitaal van ƒ 1, 74 , 091 -4, het geen voorzeker een groote fom is, als men in aanmerking neemt, dat het houtwerk de Maatfchappij op weinig geld komt te ftaan, dewijl Java, zoo als boven gezegd is, een overvloed daarvan oplevert. Tusfchen deze hoofden, aan de westzijde, worden de fchepen der vrij-luiden, of bijzondere Kooplieden opgelegd, en vertimmerd; doch langs de oostkant blijft er een vrije pasfagie voor de inen uitgaande vaartuigen, die de laadingen der fchepen van en naar de ftad brengen. Op het uiterfte einde van het Oosterhoofd, is een loots opgeflagen, welke dient tot een ftal voorde trekpaerden, die de kleine vaartuigen en chaloupen in en uit de rivier trekken. Hier tegen over ligt een hoornwerk, gemeenlijk het Waterkasteel genoemd, hetwelk onder de Regeering van den Gouverneur Generaal van Imh o f met overgroote kosten voor de Maatfchappij gebouwdis, dewijl men aldaar wegens de diepte verfcheiden fchepen en vaartuigen eerst moest laaten zinken, om op dezelve een goed fundament te kunnen leggen. Het is boven water van een foort van Kraalfteen opgebouwd, en met verfcheiden zwaare frakken, kanon voorzien; als mede met eenige Barakken voor de bezetting; hetzelve heeft O gee-  mo AANMERKINGEN geenen anderen toegang, dan langs het westerhoofd. Thans is het zeer bouwvallig, en de muuren beginnen op verfcheiden plaatfen in te zakken. Het oogmerk, dat men in 't bouwen van 't zelve gehad heeft, was zoo 't fchijnt om de Reede te befchermen, en het inkomen in de rivier te beletten; doch in die beide opzichten is het nu van weinig nut, vermits de ankerplaats der fchepen, door het aangroeijen der bank , die voor de rivierügt,reeds zoo verre van dit Kasteel verwijderd is, dat fchoon men de fchepen uit hetzelve konde beltrijken, men echter op zoo grootcn afiland weinig fchade zou kunnen toebrengen; en wat het befchermen van den mond der rivieren betreft, hier toe is weinig noodzaakelijkheid, vermits de nog dagelijkfche aangroeijende droogte der bank groote of diepgaande vaartuigen hcl inkomen belet, en een vijand van buiten zou het ingeval van eene landing, langs dien weg niet zoeken; maar liever daartoe een gemakkelijk hard zce-fLrand verkiezen , zoo als men boven Anfiol vindt. De bank, waar van wij boven melding gemaakt hebben, ligt dwars voor de rivier, en ftrekt zich verre bewesten uit, en een weinig beoosten, om welke reden de Champangs^Tcitjepours, en andere zwaar gelaaden vaartuigen een omweg beoosten de rivier moeten neemen, om kort langs het Oostcr-hoofd, binnen de bank in dezelve te  óver BATAVIA. Mt te kunnen inloopen: dagelijks groeit ze aan naafden kant der Reede, waardoor die legplaats der fchepen hoe langer hoe meer van de ftad verwijderd wordt. Om de west loopt zij op fommige plaatfen droog* Regt voor den mond der rivier*daar het droog; fte omtrent vijfendertig of veertig roeden van afligt, blijft met laag water niet meer dan één ert een half of twee voet water, zoo dat men er als dan met een gewoone fcheeps - chaloup niet over kan, maar beoosten om moet vaaren, en wanneer de wind Uit zee frisch doorwaait, ftaat er op de bank een moeijelijk en kabbelig water, en zelden gaat er een kwaade mousfon voorbij, zonder dat er vaartuigen op blijven. Deze droogte heeft haaren oorfprong van eene zwaare aardbeeving, welken in 't laatst der voorige eeuw op Java is ontftaan, hierdoor werd die groote rivier voor een gedeelte verftopt; doch de grootfte aanwas ontftond federt den jaare 1730, en het is te vreezen, dat het door den tijd de rivier ten eenemaale onbruikbaar zal maaken. Het Kasteel van Batavia, hetwelk het noordelijkst gedeelte van de oostzijde der ftad uit* maakt, is een vierhoek, met vier geheele bolwerken voorzien, die met hooge gordijnen aan malkanderen zijn gevoegd, behalven aan de zuidzijde, welke onder de Regeering van den Heer van IMhop is weg gebroken. De muuren en bolvver* O a keil  aia AANMERKINGEN ken zijn van kraalfteen gebouwd, en hebben omtrent de hoogte van twintig voeten; rondom het zelve loopt een natte gracht, waarover aan de zuidzijde een valbrug ligt: tusfchen de gracht aan deze zijde en de gebouwen is een groot voorplein. In het midden van de gebouwen die naar de ftad zien ftaat een groote poort, voords een breede gang, ter weerzijden met pakhuizen voorzien, en eindigt op een ander plein aan de noordzijde tusfchen de wallen en gebouwen befloten, welke alle ten gebruike der Maatfchappij gefchikt zijn. Het Gouvernement, dat den linkerkant van de gebouwen aan de zuidzijde beflaat, is voorzien van vcele en gemakkelijke vertrekken, doch wordt thans niet bewoond. In het zelve is eene groote zaal, waarin gewoonlijk tweemaal 'sweeks de Raad van Indie vergadert; hier in ziet men alle de Pourtraiten der Gouverneurs, die federt de oprichting der Compagnie geregeerd hebben, naar het leven gefchilderd. Hier digt bij ftaat een klein Kerkje of Kapel, gemeenlijk de Kafteels-kerk genoemd, en wat meer voorwaards een Corps de garde voor dc Dragonders, die hier ajtijd de wacht hebben. Over de brug van 't Kasteel is een groot plein met zwaare Tamarinde boomen beplant, die een aangenaamen lommer geeven. Van de zijde der ftad komt men op het zelve over een brug , en door een groote cn fraai gebouwde poort, die van  over BATAVIA. 213 van boven koepelsgewijze opgehaald is, en met een agckant torentje pronkt, waarin een flaanduurwerk ftaat, het eenigfte dat op Batavia te vinden is. Deze poort is mede onder de Regeering van den Heer van Imhof gebouwd, zoo als hetopfchrift, daarboven geplaatst, aanwijst, en is geen gering fieraad der ftad. De poort doorgegaan zijnde, heeft men ter linkerzijde een groot gebouw, dienende tot een Corps de garde, waar voor een lange gallerij ftaat, rustende op een reeks van pijlaren; hier hebben gemeenlijk de Grenadiers met een Capitein hun wacht. Ten westen van het plein ftaat 's Compagnies Arthellerij-huis, en tegen het zelve, het Dispens of provifie Magazijn, die beide achter aan de rivier uitkomen, daar de goederen gemakkelijk uit de vaartuigen kunnen gelost worden: dit voordeel hebben genoegzaam alle de pakhuizen en bewaarplaatfen der goederen van de Maatfchappij op Batavia. Aan de overzijde ftaat het Ijzer-pakhuis, en.bet zoogenaamd groene Zoodje, zijnde de gerechtsplaats, alwaar de misdaadigers aan den lijve geftraft worden: dit is een vierkante hoogte, waar op eenige paaien met een galg geplant ftaan; achter het zelve is een klein gebouw met venfters welke op de gerechtsplaats het uitzicht hebben, O 3 van  2i4 AANMERKINGEN van waar de Raaden van Juftitie het vonnis ter uitvoer zien brengen. Op het plein liggen een meenigte ftukken kanon, zoo ijzeren als metaalen, van allerlei waarde , als mede de ammunitie van oorlog. Het ftaat ieder een vrij deze poort interijden tot voor de val-brug van 't Kasteel, maar niet daar over, ten zij hij den naam heeft van Opperkoopman of daar boven. De ftad zelve is rondom met een kraalfteenen muur: en daarenboven met twee en twintig bolwerken omringd, welke alle van gefchut voorzien zijn: de grachten die zeer breed zijn, en rondom de ftad liggen, hebben zelden gebrek aan water, hetwelk door de rivier daar in gebragt wordt. De ftad heeft vijf poorten , een aan de Oostzijde die den naam draagt van de Rotterdamfche poort; twee aan de Zuidzijde, de Nieuwe en Diestpoort, een aan de Westzijde de Utrechtfche en een ten Noorden bewesten de rivier, de Vierkante poort genaamd. Digt bij deze laatfte poort, tegen over het Kasteel, ligt de Equipagie-werf; niet ver van hier de Pakhuizen van Scheepsbehoeftens , als mede de werkplaatfen der timmerlieden, kuipers, zcilmaakers, fmids, en het geen verder tot de fchepen betrekking heeft: hier Maan ook de feuizen der Commandeurs, en Equipagie-meestcrs5: die  over BATAVIA. 215 die eertijds verpligt waren op de Werf te woonen; doch federt eenige jaarenwordt daarvan geen gebruik gemaakt, zij woonen in andere en meer vermaakelijke gedeeltens der ftad. In het Zuidóostlijke gedeelte der ftad, tegen den wal aan, is het Ambachtskwarticr, waarin alle de ambachtslieden, en de handwerkers welke tot 's Compagnies gebouwen vereischt worden, hun verblijf houden, en werken: de timmerlieden, fmids, loodgieters, koperflagers, metfelaars en meer andere werken hier dagelijks ieder onder het opzicht van zijn eigen baas, die wederom verantwoording moet doen, aan het Hoofd van het kwartier, die den naam van Fabriek draagt, en gemeenlijk den rang heeft van Koopman. Behalven eene groote meenigte Europeaanen, die hier arbeiden, zijn er nog ruim duizend flaaven, die tot het kwartier behooren, hetwelk de Maatfchappij op ongelooflijke kosten jaagt, cn waar van bijzondere Regeerings leden de meeste vruchten trekken. Binnen de ftad zijn drie gereformeerde Kerken, waarin dienst gedaan wordt in de Hollandfche, Portugeefche en Maleitfche taaien , en nog een buiten de ftad, die de Buiten Portugeefche Kerk genoemd wordt. Behalven deze is er onder de Regeering van den Heer van Imhof in de ftad, niet ver van het Kasteel, een Luterfche Kerk gebouwd , die met een fraai orgel en predikftoel O 4 ver-  m6 AANMERKINGEN verfierd is. Het Stadhuis en andere openbaare gebouwen zijn omftandig door Valentyn befchrcven , hierom zal ik daarvan geen meldin^ maaken. De huizen zijn op Batavia doorgaans zeer luchtig opgebouwd van gebakken fteen, en van buiten meest overal niet kalk wit gepleisterd, en van engeHche fchuifraamen voorzien. Van binnen zijn zij meest alle in denzelfden fmaak verdeeld, en genoegzaam enkel; hier en daar vindt men nog wel eens een dubbel huis maar zeldzaam. Wanneer men de deur intreedt, vindt men eene fmalle gallerij, en aan den eenen kant een zijkamer, daar aan volgt een groot langwerpig vertrek, dat zijn licht van eene binnenplaats ontvangt welke in dit vertrek infehiet, en 't zelve ongeregeld maakt; dit wordt de gallerij genoemd, en dient tot het dagelijksch verblijf van 't huisgezin, en om te eeten: de vloeren zijn met groote vierkante donkerroode fteenen belegd: behangfels vindt men er niet; maar net gepleiflerde witte muuren. De meubels beftaan in eenige armfloelen , twee of drie canapé's, en veel fpiegels, daar de Europeezen in deze gewesten zeer op gezet zijn. In de lengte van deze gallerij hangen verfcheiden kaarskroonen, en lampen op een rij, die des avonds ontdoken worden. Aan het einde van dit vertrek ftaat gemeenlijk de trap , waars. mcd§  over BATAVIA. 217 mede men naar de boven-vertrekken gaat. Zes of zeven trappen opgegaan zijnde, heeft men een opkamer, die boven de dispens of kelder is, waar in de provifie van wijn, bier, boter, enz. geborgen wordt. Boven zijn de huizen bijna als beneden; doch met weinig meubels voorzien; men maakt aldaar zoo veel werk niet van opgefierde vertrekken, als in de Nederlanden; alles dient tot dagelijks gebruik. Achter deze gallerij, zijn de vertrekken voor de flaaven, de combuisof kookkeuken, enz. Weinige huizen zijn er, die een tuin hebben, zoo als Sa lm on in den Tegenwoor* digen ftaat aller volken verkeerdelijk fchrijft, er is zelfs geen fchijn overig dat dezelve ooit achter dei huizen zouden zijn geweest. In verfcheiden huizen vindt men nog gevlochten rottingraamen, in plaats van glazen voor de luchtigheid. Dit betreft alleen de huizen der Europeezen, die wel het grootfte getal uitmaaken; de weinige Chineezen, die thans in de ftad woonen, hebben flechts gemeene huizen, die van binnen zeer onregelmaatig zijn. De meeste woonen in de zuideren wester - voorlieden , het Chineefche Campoii genaamd. Voor de revolte van 't jaar 1740 hadden zij hun kwartier in het beste gedeelte der ftad, bewesten de groote rivier; doch wanneer alle hunne huizen tot den grond toe afgebrand waren, js dit geheele blok tot een pasfar of markt geO 5 fchikt  2i3 AANMERKINGEN ichikt geworden, waarop dagelijks allerlei foort van eetwaaren te koop geveild worden. De verponding of fchatting, die jaarlijks van de huizen betaald wordt, beftaat in een halve maand huishuur , welke gelden beftced worden tot het uitmodderen der grachten, het onderhoud van het Stadhuis, en andere Stads gebouwen. Tot deze heffing moet jaarlijks van Stadswege verlof verzocht worden bij de Hooge Regering, die dit zelden weigert. De huizen worden hier niet bij het jaar, maar bij de maand, verhuurd, men heeft er van vijf tot veertig Rijksdaalders: een goed huis dat eene aangenaame ftandplaats heeft, huurt men voor twintig of vijfentwintig Rijksdaalders 'smaands. De Kerken hebben haar onderhoud uit de boeten welke op de begravenisfen gefteld zijn. Sedert eenige jaaren is er in de ftad een Bankcourant opgericht, die vereenigd is met de Leenbank : zij wordt beftierd door een Directeur, welke gemeenlijk een Raad van Indie is, twee Commisfarisfcn, een Casfier en een Boekhouder. Men geeft vijf Rijksdaalders om er in te komen , en tot een bewijs van 't geld 't welk men er heeft ingebragt, ontvangt men gezegelde bankbrieven, door Directeur en Commisfarisfen geteekend: haar Capitaal begroot men tusfchen de twee en drie millioenen Rijksdaalders. De  over BATAVIA. 219. De voorlieden buiten Batavia zijn aanmerkelijk wegens haare grootte, vermakelijkheid en mee nigtevan inwooners, zoo van Europeaancn, als andere Indifche natiën: bijzonder is het Chineefche kwartier volkrijk, zijnde als het ware een ftad met verfcheiden ftraaten voorzien; doch de huizen zijn gemeen en flecht. Hetzelve is vervuld met winkels waar allerlei foort van goederen verkocht worden, zoo die zij zelve maaken, als die, welke zij jaarlijks uit China krijgen, en van de aankomende uit Europa opkoopen. Her. aantal van Chineezen in en buiten Batavia kan met geen zekerheid bepaald worden; doch zulks moet zeer groot zijn, vermits de Compagnie aan hoofdgeld jaarlijks meer dan veertig duizend Rijksdaalders ontvangt. Ieder Chinees, die eene kostwinning heeft, is verpligt maandelijks een halve ducaton hoofdgeld te betaalen, vrouwen, kinderen, en die geen handel doen, zijn hier van bevrijd: dit geeft gelegenheid om eenige gisfing omtrent hun te kunnen maaken. Zij ftaan onder een Hoofd van hunne eigen natie, die Capitein Chinees genoemd wordt, binnen de ftad woont, en zes Luitenants, in verfchillende wijken verdeeld, onder zich heeft. Op den eerften of tweeden dag van ieder maand wordt voor de deur van den Capitein Chinees een vlag opgeheist, waarop alle de Chi- nee-  22o AANMERKINGEN neezen verpligt zijn bij hem aan huis te komen, om hun hoofdgeld te betaalen. Zij zijn even als de Jooden in Europa,geflee« pen op den handel, zoo wel in 't groot als in het klein , en ijverig om geld te winnen ; voor flechts ééne Mui ver winst zal een Chinees driemaal de ilad op en neer loopen ; doch als men met hun handel drijft, heeft men'de grootfle voorzichtigheid noodig om niet bedroogen te worden. Zij zijn eerder kort dan lang van geflalte, en doorgaans vrij gezet; zij zijn zoo bruin niet als de Javanen; zij fchceren hun hoofd kaal, behalven midden op den kruin, daar zij 't hair laaten groeijen, hetwelk met een lint gevlochten wordt en achter op den rug afhangt. Hunne kleeding beftaat in een langen rok, met wijde mouwen, van Nankings linnen of dunne zijde gemaakt, daar onder draagen zij een langen broek van dezelfde ftof, die hunne beenen bedekt. In elk huis is een plaats, daar het af beeldfel van een hunner Joosjes, of Afgoden hangt, op Chinees papier gefchilderd, waar voor altijd één of meer lampen branden; als mede een foort van wierook, die als kleine dunne kaarsjes gemaakt wordt: deze Afgod wordt doorgaans afgebeeld als een oud man met een vierkante muts op het hoofd, met zijn vrouw die naast hem zit. Een uur buiten Batavia, even voorbij het Fort  over BATAVIA: aai Fort Ans'jol hebben zij een Tempel, ftaande in een klein boschje van Klapper -boomen, aan den kant van een zacht ftroomend riviertje, van waar men zeer aangenaame uitzichten heeft. Het gebouw is omtrent twintig voeten lang, en twaalf of dertien voeten breed. Men komt eerst door een hek op een klein plein, vervolgens in eene gallerij, en achter dezelve ftaat het Heiligdom: in het midden, even binnen den ingang, vindt men een grooten Altaar, waarop dag en nacht eea^ meenigte van roode waschkaarfen branden. Hier ziet men de gedaante van een leeuw, die fterk verguld is; achter den Altaar ftaat in een nis een oud man en vrouw, beide met kroonen op het hoofd, en omtrent twee voeten hoog, verbeeldende hun Joosje, dien zij, nadien zij hem als een boozen geest aanmerken geduurig bidden, dat hij hun geen kwaad wil toebrengen. In hunneeerbewijzingen werpen zij zich op den grond voor 't jfoosje neder,en trachten, door hun hoofd dikwijls tegen den grond te flaan.het ontzagen den eerbied uit te drukken, dien zij voor hem gevoelen. Zij pleegen hem ook raad, wanneer zij voorneemens zijn iets gewigtigs te ondernemen. Dit doen zij met twee langwerpige ftukjes hout, die aan de eene zijde plat, en aan de andere zijde rond zijn. Zij houden deze met de platte zijde tegen malkanderen; en laaten ze als dan op den grond  423 AANMERKINGEN grond vallen: naar dat dezelve met de rondö zijde onder , of boven vallen , oordeelen zij, dat hun gebed verhoord is of niet, of dat hun voorneemen wel of kwalijk zal gelukken; voorfpellen zij iets goeds, zoo offeren zij aan Joosje een waskaars, die de Priester of Bonze , die dezen Tempel bedient, terftond voor gereed geld verkoopt. Ik heb in dezen Tempel een Chinees gezien die deze houtjes wel twintigmaal liet vallen, eer zij hem een goede uitkomst beloofden; hiermede fcheen hij maar maatig in zijn fchik te zijn, fchudde telkens met een misnoegd gelaad het hoofd, wierp zich van tijd tot tijd op den grond, beukte denzei ven met zijn hoofd, en wel zoo lang, tot dat de wichelarij eindelijk eens naar zijn zin uitviel ; hierop frak hij een dikke waschkaars met vreugde op Joosjes Altaar in brand. Behalven dezen Tempel hebben de Chineezen nog verfcheiden andere, die door de Regeering geduld worden; doch het is aanmerkelijk, dat men hier den verfoeijelijkfren afgodendienst toelaat, en de oeffening van den R.oomfchen Godsdienst halftarrig Weigert. De aart der Chineezen is zeer wellustig: zij worden befchuldigd, dat dit zelfs tot de gruwelijkfie' ontuchtigheid met redelooze dieren overflaat; voornamelijk liefkpozenzij de varkens, die zij in hunne huizen tot hun ve-rmaak houden. Dé  over BATAVIA. 223 De Graven, waar aan zij veel geld befteeden, zijn gedeeltelijk onder en gedeeltelijk boven den grond gebouwd; van boven zijn zij verwulfd: de ingang, als een deur gemetfeld, is met een grooten fteen gefloten, en rijkelijk met Chineefche letteren uitgehouwen. Men vindt dezelve in meenigte een half uur buiten Batavia, aan den Jaccatrafchen weg. Van tijd tot tijd gaan zij de graven van hunne voorouderen of vrienden bezoeken ; deze beftrooijen zij als dan met veelerlei welriekende bloemen, en laaten bij hun vertrek voor den ingang eenige fuikjes zijde, of linnen liggen, bij wijze van een offerhande; fomtijds zetten zij er ook wel gekookte rijst en andere eetwaaren bij neder, hetwelk des nachts wel rasch wordt weggehaald. De Ommelanden van Batavia zijn zeer aangenaam, en meest overal met kleine rivieren en beekjes doorfneeden , waarmede men de omliggende Rijstvelden, als het noodig is, onder water kan zetten, en vruchtbaar maaken. Vijf voornaame wegen loopen van de ftad landwaards in, welke alle met een hoog en lommerrijk geboomte beplant zijn. De weg, die ten oosten van de ftad mar Amjol, en verder naar de zee loopt, ligt langs een riviertje, welk langzaam afflroomende, veel overeenkomst heeft met eene Hollandfche trekvaart. Aan  224 AANMERKINGEN Aan beide zijden liggen tuinen, die thans in verval be ginnen te geraaken , uitgenomen een of twee, die aan den Directeur Generaal behooren. Niet verre van het ftrand, daar deze weg eindigt, ligt een oesterbank, en bij dezelve ftaat een huis, waarde Europeaanen dikwijls, tot een uitfpanning oesters gaan eeten. De tweede weg wordt de Manga doa genaamd, omdat dezelve eertijds met twee rijen Manga'sboomen beplant was ; deze loopt een weinig zuidlijkcr dan de voorige, en verder landwaards in. Op dezen weg liggen mede veele tuinen, doch die op verre na zoo heerlijk en fraai niet zijn, dan die, welke langs den Jaccatrafchen weg worden gevonden; want daar ziet men het fchoonfte gezicht, dat men zich immer verbeelden kan, zoo wel in fierlijkhcid van tuinen, als in grootsheid van gebouwen. De meelïe liggen van vooren aan den weg, die wel tien of twaalf roeden breed, en rijkelijk met geboomte beplant is; van achteren heeft men het uitzicht op de Jaccatrafche rivier. Ik weet niet, dat ik ergens ooit eenen vermaakelijker weg aanfchouwd heb: ieder die voor het eerst te Batavia komt, ftaat verwonderd van zoo een treffend gezicht te vinden en dat wel in een land , daar men in Europa zoo weinig verwachting van heeft. Deze weg eindigt aan een klein Fortje, Jaccatra genaamd, hetwelk een half mijl van Batavia afligt:  OVER BATAVIA. 225 afligt: van daar loopt er een andere naar Weltevreden, de Buitenplaats van den'Generaal, en Vervolgens verder het land in , draagende den naam van Goenong Sari. De vierde is de weg van Molenvliet, aldus genoemd, omdat een gedeelte van de groote of Jaccatrafche rivier langs dezen weg afgeleid wordt ten dienfte der Kruidmolen, die flechts een half kwartier uur buiten Batavia flaat. De weg langs den vliet loopt ruim een half uur gaans in een regte lijn naar boven , en is aan beide zijden mede met fraaije tuinen en gebouwen verflerd. Vervolgens loopt hij naar Tanabang, daar des Saturdags een groote markt van allerlei levensmiddelen, uit de bovenlanden derwaards overgevoerd, gehouden wordt. De vijfde weg loopt door hetChineefche Campon naar het YonAnkee, ook langs eene rivier, insgelijks ter wederzijde meE tuinen bezet: geene deezer wegen zijn beftraat, zoo min als in de ftad, maar de grond beftaat uit een harde klei, welke zeer gelijk en effen gemaakt wordt; alleenlijk zijn in de ftad, langs de huizen, fteenen voetpaden gelegd, ter breedte van drie of vier voeten. P VIER-  226 AANMERKINGEN VIERDE HOOFDSTUK. Regeeringsvorm op Batavia. opperfte Regeering van Batavia, en van alle de bezittingen der Nederlandfehe Maatfchappij in Afie, berust in den Raad van Indic, aan welks hoofd is de Gouverneur Generaal, en dit noemt men gewoonlijk de Hooge Regeering. Zij beftond bij mijn verblijf daar ter plaatfe, behalven den Direcleur Generaal, uit vijf ordinaire, (de Gouverneur aan de Kaap de Goede Hoop daar onder begrepen) negen extraordinaire Raadcn, en twee Secretarisfen. Vijf der extraordinaire Raaden waren Gouverneurs op de buiten Comptoiren van Java's Noordoostkust , Choromandel, Ambon , Ceylon , en Maccasfer. Deze Raad beflist alle zaaken, hoe genaamd, die der Juftitie alleen uitgezonderd; men kan echter in civilc zaaken, voor den Raad van Indie revifie verzoeken van fentcntie bij den Raad van Juftitie uitgebragt. Alle aanftcllingen en bevorderingen worden door denzelven bepaald, de Gouverneurs zelve niet uitgezonderd; doch zulks moet de approbatie  over BATAVIA. 227 tïe der Vergadering van Zeventienen in de Nederlanden wegdraagen. Het gezag van den Gouverneur Generaal is ge» noegzaam onbepaald, en fchoon hij verpligt is, fommige zaaken ter kennisfe en overweeging van den Raad te brengen, heeft hij echter eene willekeurige magt, nadien er weinige of geene der Leden zijn, die hem niet in het een of ander geval benoodigd hebben; bij voorbeeld, om voordeelige bedieningen voor hunne familie, of gunftclingen te verkrijgen; en indien dit nog niet genoegzaam was , om de wenken van den Generaal te gehoorzaamen, zoo ontbreekt het hem aan geene middelen, om Onder het een of ander ij del voorwendzel hun allerhande kwaade trekken te fpcelen; ja zelfs om hun naar het Vaderland terug te zenden: de Heeren van Imhof, de HAAZE,en van Schinnen, die in den Jaare 1740 door den Generaal Valkenier, naar het Vaderland zijn opgezonden, yerftrekken tot voorbeelden. Daar hij dus van die geene , welke onmiddelijk op hem volgen, ontzien en geëerbie, digd wordt, is het ligt te begrijpen, dat de bedienden der Compagnie, die minder in rang zijn, hem het diepfte ontzag toedraagen, en voor hem, vreezen als voor eenen, van wiens willekeurige magt hun geluk of ongeluk ten eenenmale afhangt; ook is het niet wel mogelijk te befeffen, of men moet zulks bijgewoond hebben, met welk P £> eene  2s8 AANMERKINGEN eene (laaffchc onderwerping men zijne bevelen ont-> vangt. Moe is het mogelijk,dat vrije Hollanders zich aan zulke fiavernij hebben kunnen gewennen! Zijn Hoog Edelheid, want dus is de naam en titel, welken men in het fpreeken of fchrijven gebruikt, houdt thans zijn gewoon verblijf op zijn Buitenplaats Weltevreden, welke omtrent vijf kwartier uurs buiten Batavia ligt, en een prachtig voorkomen en aanleg heeft. Hier verleent Zijn Hoog Edelheid des maandags en donderdags openbaar gehoor, en dingsdags en vrijdags op een ander Buitenhof aan den weg van Jaccatra, nabij de ftad gelegen: de andere dagen der week fpreekt hij niemand, dan over zaaken van het uiterfte gcwigt, en die geen uitftel lijden kunnen. Niemand vervoegt zich daar, dan die den Generaal iets heeft bekend te maaken, of te verzoeken. Het zou zeer kwalijk genomen worden, indien men zich liet aanmelden , om hem flechts' een pligtplecging te doen, of naar zijn welftand te vraagen. Zijn Hoog Edelheid verledigt zich gewoonlijk daar toe des morgens omtrent zes, of half zeven , en eindigt ten agt uuren. Ieder wacht op het plein voor het huis in de open lucht tot dat een van de lijfwacht hem binnen roept. Wanneer hij uitrijdt, wordt hij altijd vergezeld van eenige zijner lijfwachten tepaerd: een Officier, en twee blaazendc trompetters rijden voor uit,  over BATAVIA. 229 Uit, en ieder, die hem te gemoet komt, en in een rijdtuigzit,is verpligt uit hetzelve te Happen, en te wachten, tot dat hij voorbij gereeden is. Op Weltevreden heeft altijd een compagnie Dragonders de wacht: behalven deze, heeft hij nog eenige Hellebaardiers, die gebruikt worden, om bevelen en boodfchappen overtebrengen, en hem, waar hij ook is , altijd te vergezellen. Zij zijn met korte roode lakenfe rokjes, rijkelijk met goud galon belegd, gekleed, en volgen in rang op den jongden Vaandrig. De Generaal in de kerk komende, ftaan alle mannen en vrouwen op, zelfs de Raaden van Indie niet uitgezonderd, en zetten zich niet neder voor dat hij gezeten is. Zijne Gemalin ontvangt dezelfde eerbewijzing, en wordt insgelijks, als zij uitrijdt, door een gedeelte der lijfwacht vergezeld. De toen regeerende Gouverneur Generaal de Heer Petrus Albe^rtus van der Parra geboortig van Colombo, de Hoofdplaats der onze op het Eiland Ceylon, was een Man vijandig van alle pracht, en dus zeer verfchillend van veele zijner voorzaaten : zijn levenswijs was fober, gebruikende veeltijds water en zelden wijn of bier; den geheelen dag was hij zeer^werkzaam: en geene raadsvergaderingen bijwoonende, hield hij zich met zijnen Geheimfchrijver en Klerken bezig. P 3 De  230 AANMERKINGEN De Directeur Generaal volgt in rang, als zijnde de oudfte Raad van Indie: aan hem is het bellier over den handel door gansch Indie en naar Europa, benevens alles wat daar toe betrekking heeft, tocbctrouvvd; hiermede bemoeitde Generaal zich in het geheel niet, zoo flechts de Directeur daar toe de noodige bekwaamheid bezit. Na dezen volgen de ordinaire en extraordinaire Raadcn van Indie : hunne bezigheden beflaan in de Vergaderingen , door den Generaal belegd, bij te woonen, gemeenlijk ook zijn zij alle, die zich op Batavia bevinden, Voorzitters in het eene of andere Collegie; voords heeft ieder Raad van Indie de befchrijving van het een of ander buiten Coniptoir; de Generaal zelfs heeft eenige Comptoiren, en niemand dan de Dircclcur Generaal is hier van uitgezonderd, om zijne mccnigvuldige bezigheden. Schoon dus ieder Lid van den Raad onder deze vcrpligting ligt, zijn er echter maar weinige, die dezen lastpost zelf waarnee men: de meeste laaten dit door den een of anderen bedienden van minder rang verrichten ; aldus worden de beste inftellingen verijdeld ! Als een Raad van Indie of deszelfs vrouw in de kerk komt, ftaan alle de mannen op, even als voor den Generaal; maar de vrouwen blijven zitten: als men hun in een rijdtuig te gemoet rijdt, moet men ftil houden, en wachten , tot dat zij voorbijgereeden zijn, en op-  over BATAVIA. 231 opftaan om te groeten : als hij uitrijdt, heeft hij twee flaaven, die met Hokken vooruit loopen: alle andere mogen er Hechts één hebben. Er zijn altijd twee Secretarisfcn der Regeering; deze teekenen alle befluiten en voordragen kortelijk aan, en brengen dezelve, na dat de Vergaderingen afgeloopen zijn, naar den Generaal, die dezelve naziet en bevel geeft, van welke zaaken een bcfluit moet gemaakt, en welke alleen Hechts in de notulen moeten aangeteekend worden. De refolutien door den eerften Secretaris opgerteld zijnde , worden ter overzicning aan den Generaal aangebooden, die er zoodanige veranderingen in maakt, als hij goed vindt; vervolgens worden zij in de naastvolgende Vergadering voorgeleezen , en goedgekeurd. Hun tractement bedraagt jaarlijks duizcniRijksdaalders of vierentwintighonderd guldens: zes honderd Rijksdaalders huishuur;zeven honderd Rijksdaalders Parapheergeld: driehonderd Rijksdaalders kostgeld, en een goede provifielevensmiddelen uit 's Compagnies Pakhuizen: alles bij malkander gerekend zijnde, kunnen zij Haat maaken jaarlijks op vierduizend Rijksdaalders of negenduizend zeshonderd guldens inkomflen te hebben. Behalven dit heeft de eerfte Secretaris nog het voordeel der Commisfiegelden, dat ook nog al wat bedraagt, wanneer er veele aanftellingen van Gouverneurs, Direcïeurs en Commandeurs plaats hebben, die P 4 hun-  =3^ AANMERKINGEN hunne Commisfien rijkelijk betaalen, zelfs wel tot duizend Rijksdaalders toe; van dit alles kunnen zij niets overleggen, maar hebben het rijkelijk in hunne huishouding benoodigd: waarom zij veeltijds, na dezenpost drie of vier jaaren waargenomen te hebben , meteen Gouvernement, of Directeursambt van een buiten Comptoir bcgunstigdworden. De openfkandc plaats van Secretaris wordt gemeenlijk vervuld door den Geheimfchrijver van den Generaal, Op de Secretarij der Hooge Regeering, die in het Kasteel naast het Gouvernement ftaat, fchrijven dagelijks zesendertig of veertig Klerken, die, voor 't grootfte gedeelte, Onderkooplieden in rang zijn ; doch veel werk hebben omaanhunbeftaan te komen. De juftitie over's Compagnies bedienden wordt - geadminiftreerd door den Raad van dien naam, cn is, volgensderzelver lastbrief,genoegzaam onafhankelijk van den Raad van Indie; doch daar de Leden, die denzelven uitmaaken, insgelijks veele behoeftens hebben, trachten zij zich van de bron, waar van alles goeds afvloeit, mede niet te verre te verwijderen, en fchikken zich in voorkomende gevallen al mede naar den zin van den Opperheerfcher. Deze Raad beftaat uit een Voorzitter, die den rang naast den jongften Raad van Indie heeft, agt ordinaire Leden, cn twee toegevoegde uit 's Compagnies Bedienden. Hun Traélement en Emolumenten bedraagen , zoo mij be-  over BATAVIA. «33 bericht is, niet boven de tweeëntwintig honderd Rijksdaalders, waar van zij met eene huishouding bezwaarlijk kunnen leeven : bovendien moeten zij tienjaaren als Raad der Juftitie gefungeerd hebben, eer zij naar eene andere bediening mogen ftaan. Bij dezen Raad zijn twee Fiscaals , waar van de eene den naam draagt van Advocaat.Fiscaal, wiens post zich bepaalt tot 's Compagnies bedienden, zoo te land als ter zee. De andere worde de Waterfiscaal genaamd, door wien alle aanklagten, de zeevaart betreffende, gedaan worden. Dit was eertijds een der voordeeligfte bedieningen van gansch Indie, en is het nog, fchoon niet zoo voordeelig als te vooren, omdat de bijzondere handel, waaruit hij zijn voornaamfte voordeel trekken moet, thans op verre na zoo bloeijend niet meer is. De wijze, hoe dit gefchiedt, is den zeevaarenden het best bekend. De Secretaris bij den Raad van Juftitie heeft den rang van Koopman. Behalven dezen Raad heeft Batavia nog eene bijzondere Rechtbank, waardoor de burgers en vrije lieden, die in geen Compagnies dienst zijn, gevonnist worden, namelijk hetCollegie van Schepenen, welke agt in getal zijn, met een Prefident c die een Raad van Indie is, aan het hoofd. Bij dit Collegie is een Balliuw, over zaaken die de ftad betreffen, en een Drosjaart der Batavifche Ommelanden; bedieningen die zeer voordeelig zijn, en alleen aan lievelingen worden opgedraagen. P 5 De  234 AANMERKINGEN De frrafoeffeningen zijn bovenmaate zwaar, voornamelijk omtrent Oosterlingen, waar van het Spitten wel de voornaamfte is. Ik heb die ftraf in den jaare 1769 aan een Macasfarfchen flaaf, die zijn meester vermoord had, op deze wijze zien uitceffenen. De misdaadigcr werd des morgens op het groene Zoodje waarvan wij te vooren melding gemaakt hebben, gebragt, plat op den buik neergelegd, en van vier mannen vastgehouden; voords maakte de fcherprechter een dwarfche opening onder aan het ligchaam tot op het zoogenaamde heilig-been 5 en frak het fpit, dat omtrent zes voeten lang, van glad ijzer gemaakt, cn fcherp was, in de gemaakte wonde, zoo dat het tusfchen den ruggraat, en de huid door ging: twee mannen dreeven het fpit met geweld langs den ruggraad naar boven, terwijl de fcherprechter het aan het ander einde vasthield en belluurde, tot zoo lange dat het boven tusfchen den hals en fchouders uitftak. Hierop werd het ondereinde in een paal geftokeh, en vastgeklonken, en de lijder met de paal öpgeregt en in den grond gezet : aan het boveneinde der paal, omtrent tien voeten boven den grond, was een klein bankje gemaakt, waarop het ligchaam rustte. Ongelooflijk was de hardvochtigheid van dezen 6ngelukkigen Lijder, men hoorde hem geene de minfte klagte uiten, dan toen het fpit in de paal werd  over BATAVIA. =35 werd vastgeklonken ; dit geklop cn gebons der hamers was voor hem onverdraagclijk; hij gilde zijne foiarten uit; niet minder ook toen hij met de paal werd opgercgt. Indezen ellendigen ftaat moest bijblijven zitten, tot dat de dood een einde van zija lijden hiaakte; hij ftfeff des anderen daags tiadenmidd?g ten drie uuren: en dezen vroegen dood was hij verfchuidigd aan eene ligte regenvlaag, die omtrent één uur aanhield ; een half uur daar na blies hij den adem uk. Men heeft op Batavia voorbeelden gehad van misdaadigers, die, in het drooge faifoen, agt cn meer dagen aan't fpit in het leven zijn gebleeven, zonder eenig voedfel te nuttigen, hetgeen door . een wacht belet wordt hun te geeven, tot dat een regenbuitje hun den gewenschten dood aanbragc Mij is dool- een ftads Chirurgijn verhaald, dat in het fpitten geene deelen gekwetst worden, die tot het leven noodzaakelijk zijn, hetwelk deze ftraf nog ondraagelijker maakt; doch zoo dra er regen in de wonde valt, wordt het koudvuur veroorzaakt, welk de edele deelen voordloopende aandoet, waarop de dood onmiddclijk volgt. Deze ongelukkige Lijder kermde altijd over eenen onlijdelijken dorst, hetgeen aan deze ftraf bij, zonder eigen is; waar bij zij daags door de brandende zonneftraalen bijna verzengd, en onophoudelijk door fteekende Infecïen gëplaagd worden. Drie uuren voor dat hij ftierf, ging ik hem nog-  =36 AANMERKINGEN maals bezien, en vond hem tot de omftanders fpreeten; hij verhaalde hun,op welke wijze hij zijnen braaven meester had onjgebragt, en hoe hij zijn gedrag verfoeide; dit gefchiedde zeer bezadigd; doch een oogenblik daarna barfte hij weder in een groot gefchreeuw uit over zijnen onlijdelijken dorst, hij brulde van fmarten, zonder dat het iemand geoorloofd was hem iets tot lafenis toe te brengen. Deze foort van ftraf, hoe wreed ze ook zijn moge, is, volgens het gevoelen van veele , van de alleruitterfte noodzaakelijkheid, in een Land daar men dagelijks gediend wordt door eene verraaderlijke natie, die door geene zedelijke beginfels wordt terug gehouden om de grootfte misdaaden te pleegen. Bijzonder maaken de fiaaven die van het Eiland Celebes, of Macasfer komen, en wei voornamelijk de Bokaneezen, zich aan gruwelijke moorden fchuldig; ook behooren de meeste Amok Spuwers tot die natie. Deze worden aldus genoemd, omdat zij dit woord, dat doodflaan beteekend, veel in den mond hebben, als zij door het inzwelgen van te veel Amphioen, of Opium, of ook wel andere middelen, tot eene raazende drift en woede vervoerd, de ftraaten van Batavia op cn neder loopen, en in hunne raazernij met een mes of ander werktuig alles vermoorden wat hun tegen komt, zonder acht te geeven opfexe,rang, of ouderdom. Aldus gaan zij voord, tot dat zij ter neder ge- fcho-  over BATAVIA. 237 fchoteii of gevangen worden : deze woede blijft hun tot den dood toe bij; zij loopen tegens de geweeren in, en dooden hunne tegenftanders, fchoon zij zelfsdikwijlsreeds doodlijkgewond zijn. Om hun, zoo het mogelijk is, te vangen, gebruikt men een ftok van tien of twaalf voeten, aan welks einde twee houten van drie voeten lang, van binnen met fcherpè ijzeren pennen heilagen, vorksgewijze zijn vastgemaakt, dit houdt men den Amok Spuwer voor, welke door zijn woedende drift daar in loopt, en dus gevangen wordt. Wanneer zoodanig een doodlijk gekwetst is, wordt hij,zonder form van Proces, in tegenwoordigheid van twee of drie Raaden der Juftitie, zonder uitftel, op een rad gelegd, en levendig gerabraakt. Verfcheidenmaal is dit geduurende mijn verblijf op Batavia en meestentijds des avonds voorgevallen. t< De Weeskamer van Batavia is te gelijk die van gansch Indie, daar de Maatfchappij zich gevestigd heeft : ieder buiten Comptoir heeft wel zijn eigen Weeskamer, doch zij moeten van hunne adminiftratie aan die der Hoofdplaats kennis geeven, en de gelden, waar van de Erfgenaamen of niet opkomen, of daar ter plaatfe niet woonachtig zijn , derwaards zenden; en deze houdt weder gemeenfchap met de Weeskamers der lieden , waar de refpeclive Kamers der O. I. C. re- fidee-  238 A A N M E R K I N G E N fideeren. Het GoHegié befiaat uit een Voorzitter, welke een Raad van Indie is, en zes Weesmeesters, die door den Raad van Indie aangefteldi worden; voords uit een Secretaris, en een gezwoorerj Klerk : het capitaal, ter Weeskamer berustende, was in den jare 1766, ƒ 2, 303', 566. Behalven deze, zijn er nog verfcheiden andere Collegièn, als van Beercraaden, Boedelmcesters , kleine Gerechts- en Huwelijks zaaken , en meer andere. Onder de Regeering van den Gouverneur Generaal van Iiuhof is op Batavia eene Sociëteit tot den Amphioen of Opium handel opgeregt, die nog in wezen is. Zij befTaat uit een fonds, in Aaien verdeeld , ieder van tweeduizend Rijksdaalders, waarop tor nog toe Hechts de helft gefourneerd is; doch de andere helft kan opgeëischt worden. De uitdeeling is ongelijk; echter zeer voordeelig: de Aftien worden met veel opgeld verkocht, cn blijven meest onder de Raaden van Indie berusten. Het befhuir van dezen handel is toevertrouwd aan een Diiccleur, welke een Raad van Indie h ; voords zijn er twee beftuurende Hoofddeeihebbehüjj een Casficr, cn Boekhouder. Ieder kist Amphioen komt de Compagnie op tweehonderd vijftig, ook fomtijds op driehonderd Rijksdaalders te Haan, en ontvangt daar voor van de Sociëteit vijfhonderd Rijksdaalders, en fomtijds  over BATAVIA. 239 tijds meer; doch toen ik mij op Batavia bevond, was zij genoodzaakt dezelve voor dat geld aantenecmen. Daar en tegen is de Compagnie verpligt dezelve aan niemand anders te verkoopen. Het vertier daar van brengt zeer groote voordeelen aan, nadien de Sociëteit wel agt of negen honderd Rijksdaalders en meer voor ieder kist' terug krijgt; en de winst zou nog veel grooter zijn , zoo al de Amphioen , die om de Oost vervoerd wordt, van dezelve kon worden ingekocht; want niettegenftaande de Hooge Regeering dezen handel haaren Dienaaren,en bijzonder den fchepelmgen, op ftraffe des doods, verbooden heeft, en den invoer daar van,aan welke vreemde natie het ook zijn moge, op Batavia, of in andere plaatfen haares gebieds, op ftraffe van verbeurd verklaaring van fchip en goederen verbied, zoo wordt er echter tegen dit verbod in ftilte fterk gezondigd, wegens de groote winden, die deze tak van negotie oplevert, waardoor de Sociëteit zeer veel nadeel lijdt, fchoon deze aan haar kant alles in het werk fielt, om bij de aankomst der fchepen uit de Garr «es te ontdekken, of zij van die verboden waaren aan boord hebben; doch zelden worden die gevonden: zij die dit ondernecnen, zijn al te voorzichtig om gevaar te willen loopen, dat hun handel ontdekt zou worden. Daarteboven wordt de Sociëteit hier in nog merkelijk benadeeld door den fmokkelhandel der En-  *4o AANMERKINGEN Engelfchen, dien zij op de Eilanden om de Oost; en over Malacca, in ftilte drijven. Wanneer de fchepen op de Bataviafche Reede van alle zulke plaatfen, van waar eenige verboden waaren kunnen worden mede gebragt, aankomen , worden er den volgenden dag twee Heeren uit den Raad van Juftitie met den Waterfiscaal, en den Capitein geweldiger afgevaardigd, om te vifiteeren of er iets, dat verboden is, met dezelve is mede gevoerd: deze vifitatic gefchiedt echter maar door denlaatstgemelden,die daar van aan den Fiscaal en Raaden bericht geeft. . Sedert den jaare 1762. is er op Batavia een Hoofd der Zeemagt gefield, welke post bekleed werd door den Heer N. Houtingh, Vice Admiraal van Holland bij 't Noorderkwartier ; zijn rang is gelijk aan eenen Raad van Indie, doch volgt op denjongften;ook heeft hij dezelfde voorrechten ; wordt met den naam van Edel Heer benoemd, en kan de Vergadering der Hooge Regeering bijwoonen; doch mag niet advifeeren, dan in zaaken die de zeevaart betreffen. Zijn voornaamfte werk is het oog te houden op de vertimmering der fchepen : de Journaalen te laaten examineeren: de zeilagie ordres, en ordonr nantien omtrent het afgeevcn der Equipagiegoederen aan de fchepen te teekenen, en voords alles wat de zeevaart aangaat, in een behoorlijke orde te houden. Na  ©ver BATAVIA. m Na dezen volgt de Commandeur en Opper-Equipagiemeester , aan welken de befchikking over de Equipagie goederen is toevertrouwd: ook heeft hij het opzicht over het losfen cn laaden der fchepen, derzelver bemanning, en verzorging van mondkost, Dit is mede een der voordeeligfte, doch lastigfte bedieningen op Batavia geweest; maar het eerfte is zeer verminderd, federt dat hij een Hoofd boven zich heeft gekreegen , en het laatfte is flechts alleen overgebleeven. Tot zijn hulp heeft hij een Vice Commandeur cn OnderÉquipagiemeester , aan wien hij gemeenlijk het losfen en laaden. der fchepen toevertrouwt, eil Welke bij ziekte of afvvezenheid zijn post waarneemt; deze heeft den rang vart Capitein ter zee. De Compagnie heeft aan deze drie tot een douceur toegeftaan, om eenige lasten met koopwaaren, (de verbodene echter uitgezonderd) in liaare fchepen, die naar Indie vertrekken, te mogen laaden, naar maate van de grootte der fchepen ; doch een fcheeps Opperhoofd deze waaren van hun niet ten duurfte opkoopende, vindt weinig plaats om zijn eigen goederen te bergen. Hierop volgen de Scheepshoofden, die thans, vermits de Compagnie geen Capiteincn of Capit. Lieutenants meerheeft, uit Schippers, Opper-, en Onderftuurlieden beftaan. Dé eerfte hebben den rang van Kooplieden: Q. bii  AANMERKINGEN bij mijn aankomst, in den jaare 1770, waren er nognegenendertig die zich op Batavia ophielden, of in het Land omvoeren. De Land Militie Haat onder een Hoofd, die te vooren den titel had van Capitein Majoor, doch dezelve wordt thans Bregadier genoemd; Zijn rang volgt op dien van het Hoofd der Zeevaart. Onder hem ftaan twee Lieutenants Colonels; waar van er een op Batavia, en een op Ceylon het bevel over de Militie heeft; voords zes Majoors,waar van er twee op Ceylon;een op de Mallabaar; een aan de Kaap de Goede Hoop; en twee op Batavia woonen; een der laatfte is teffens het Hoofd der Artillerij. Het corps Dragonders dient tot een lijfwacht voor den Generaal. De Infanterij is verdeeld in twee Battaillons, die in en buiten Batavia in Garnifoen liggen. Behalven deze reguliere troepen, zijn er twee Compagnien Pennisten opgericht, beftaande uit Kooplieden, Onderkooplieden, Boekhouders en Adfiftenten. De eene Compagnie heeft den naam van Pennisten van 't Kasteel; en de andere van Pennisten der Stad. De eerfte heeft aan haar hoofd den ecrften Secretaris der Hooge Regeering, en de tweede, een van de Opperkooplieden van 't Kasteel. Eens in het jaar verrichten zij hunne exercitiën voor den Generaal en Hooge Regeering: zij hebben ieder hunne bijzondere monteering. Voords  over BATAVIA. 243 Voords zijn er twee Compagnien van 's Compagnies Dicnaaren; als een van de Marines op de Equipagiewerf, welke den Commandeur en Opper Equipagiemeester , aan het hoofd heeft, en een van de Ambachtsgezellen in het kwartier, met den Fabriek als Capitein. Behalven deze zijn alle de vrijheden, of burgers der Stad, nog in twee Compagnien te voet cn te paerd verdeeld, welke dooreen Raad van Indie als Colonel gecommandeerd worden, en die des nachts bij, of in het Stadhuis de wacht houden. Alle de Bedienden der chirurgie Haan onder een Hoofd, die het opzicht heeft over alle de Opper- en Onder Chirurgijns, zoo wel der fchepen als Hospitaalen, welke den rang heeft van Opperkoopman. Het zal niet ondienftig zijn hier iets omtrent de rangen aantctcekenen , welke in 's Compagnies bezittingen in de Indien zoo zeer in acht genomen, en tegen welke niet mag gezondigd worden; vooral niet in openbaare gezelfchappen of bijeenkomften : een ieder is op dit ftuk zoo teer, als of zijne ganfche welvaart daar van alleen afhong. Niets wordt er op maaltijden of gezelfchappen door den Gastheer meer in acht genomen, dan om elk der gasten naar zijn juisten rang te plaatfen, en de gezondheden te drinken. In 't bijzonder zijn de vrouwen zeer gefield om Q 2 den.  a44 AANMERKINGEN den rang van haare mannen in alle gevallen te doen gelden, en zoo fommige onder dezelve bij foeval in een gezelfchap niec wel volgens haaren rang geplaatst zijn, zullen zij den geheelen tijd zonder fpreeken doorbrengen, en haar ongenoegen door een fluursch gelaat te kennen geeven. Dikwijls gebeurt het, wanneer twee vrouwen van gelijken rang elkander met de rijdtuigen tegen komen, dat de eene voor de andere volftrekt niet wil wijken, al zouden zij uuren achter den anderen blijven ftil ftaan. Kort voor dat ik van Batavia vertrok, had zulks plaats met twee Predikants vrouwen, die ruim een kwartier uurs met haare rijdtuigen op eene enge plaats ftaan bleeven, zonder dat de eene voor de andere wilde wijken , terwijl zij geduurendc dien tijd malkander de uitgezochtfre fcheldwoorden toe wierpen, waar onder de vriendelijke naamen van hoer en llaavenkind niet gefpaard werden: gevallig was de moe-; der van de eene eertijds eene flaavin geweest, en de andere lag, zoo mij verhaald werd, een weinig onder verdenking van dien eerften eernaam niet geheel onwaerdig te zijn : eindelijk reeden zij elkander al fcheldende voorbij; maar dit voorval gaf gelegenheid tot een proces voor den Raad, hetwelk met allen mogelijken ijver voordgezet werd. Qua alle deze twisten over den rang voorte. ko*  over BATAVIA. £45 komen , heeft de Hooge Régéering dezelve bij eene Refolutie bepaald, die in den jaare 1764 vernieuwd is, waar bij ook teffens eene bepaaling op de pracht der begrafenisfen is gemaakt, welke tot nog toe nagekomen wordt. Deze wetten echter raaken alhier, even als op andere plaatfen, ook wel rasch in onbruik. Onder de Regeering van den Generaal M 0 ssel , werd er op de kleederpracht eenige bcpaalingen gefteld, waarbij het aan niemand dan aan lieden van een zekeren rang geoorloofd was, gegalloneerde kleederen te draagen ; doch dit wordt tegenwoordig niet meer in acht genomen ; want bijna elk , die zulks verkiest, is met goud of zilver op rokken en kamizoolen verfierd: de fluweele rokken zijn echter zoo gemeen niet, cn iemand, die eenen minderen rang heeft dan een Opperkoopman, mag dezelve volltrekt niet draagen. Het getal der Predikanten op Batavia, befhat, wanneer hetzelve voltallig is, uit twaalf; zes in de Hollandfche, vier in de Portugeefche en twee in de Maleitfche taal, ook zijn er drie Luterfche welke in het Hollandsch prediken. De Godsdienst wordt des Zondags in alle drie de bovengemelde taaien verricht; in het Hollandsch des morgens in het Kasteel en Hollandfche Kerk ; maar des namiddags ten vier uuren Q 3 alleen  m6 aanmerkingen alleen in de laatfte; op Woensdag avond wordt er ook eene Catechifatie gehouden, zoo dat de Heeren Predikanten juist geen reden hebben om, wanneer zij voltallig zijn, over den zwaaren dienst te klaagen. De morgen Godsdienst begint ten half negen, en is veeltijds ten tien uuren, als. de grootfte hitte van den dag aanvangt, reeds geëindigt. Van Kerkelijke twisten hoort men hier niet; de Hooge Regeering, die zeer ijverig is om alle zaaken die de rust kunnen ftooren, te verwijderen, zou de twistende partijen wel fchielijk mes gevoelige redenen fcbeiden , waar van bij Valentijn een voorval te vinden is. Het ware te wenfchen , dat er altoos deugdzaame en kundige Leeraars derwaards wierden gezonden; doch dat dit niet altoos plaats heeft, blijkt uit eene refolutie door de Hooge Regeering in den jaare 1768 genomen, om de Vergadering van Zeventienen op het nadrukkelijkfte te verzoeken van eenige goede Predikanten, al waren het Hechts Proponenten, naar Batavia overtezenden, met vermeerdering van traéfementen en emolumenten. Hun traclement was tot nog toe agttienhonderdguldens 'sjaars, doch zij konden met de emolumenten van huishuur, kostgeld: enz. op drieduizend gulden ftaat maaken, hetgeen zekerlijk niet fenoeg?aam is, om daarvan met een huisgezin te Iee„  over- BATAVIA. H? leeven, en wel in een gelijken rang met de Opperkooplieden. 'sJaarlijks, of om de twee jaaren, gaat een de* Predikanten van Batavia naar 's Compagnies bezittingen op Sumatra''s Westkust, om de Bondzegelen uit te deelen. Bij die gelegenheid weeten fommige een 'goed gebruik te maaken, ten voordeele van hunne beurs, door niet weinig koopmans goederen, met het fchip dat hun derwaards overvoert mede te neemen. Het gangbaar geld op Batavia , en 't welk het meeste gehandeld wordt, beftaat in: De gouden Nederlandfche gekartelde ducaat, welke de waarde heeft van zes guldens en twaalf duivers. De gouden Japanfche Coupangs, waarvan de oude gangbaar zijn voor vierentwintig guldens, en de nieuwe .veertien guldens en agt duivers. De Spaanfchc Mat of Piaster, rijst of daalt, ■na dat er veel zijn, of, naar dat er aftrek in is: haare waarde is gemeenlijk tusfchen de drie enzesenzestig duivers. De gekartelde zilveren Ducaton, is 'sCompagnies Handpenning op Batavia, Colombo en onderhoorige Comptoiren, voords op het Eiland Ceylon, Sumatra"s Westkust, Java, Chsribom de Kaap de Goede Hoop, en de Comptoiren ora de groote Oost. Q 4 Vol-  843 AANMERKINGEN Volgens de waarde, waar naar alle de andere fpecien berekend zijn, is haar juiste waarde zesenzestig Huivers; doch in Indiesch geld tachtig Huivers, waarvoor ze op Batavia gangbaar is. Aan de Kaap de Goede Hoop doetze tweeënzeventig Huivers, en op Cochin vijfenzeventig Huivers. De ongekarteldc Ducaton doet op Batavia twee Huivers minder. De gekartelde Bataviafche Ropy, de zilveren Derham djawa genoemd, die te vooren op Batavia geflagen werd, heeft het gehalte van elf penn. vijftien grein; hij weegt zeven engelsch en zestien azen, reëele waarde ƒ1:3: 9» penn. en loopt bij 's Compagnies boeken voor vierentwintig Huivers. Onder alle foorten van Ropyen is deze gekartelde de eenigfte, welke op Batavia voor dertig Huivers gangbaar is, waar voor dezelve ook omloopt op Anibon, Banda, Ternaten, Macasfar, Java, en Malacca; doch op de Mallabaar doen dezelve agt percent minder,dan die van Suratta. Alle andere Ropyen zijn gemeenlijk gangbaar voor zevenentwintig Huivers: de Perfiaanfche worden voor de beste gerekend ; ook zijn er halve en kwart Ropyen die gangbaar zijn. Het klein geld beflaat in fchellingen, dubbeltjes en duiten. De fchellingen zijn tweederlei: de oude ScheU ling,  over BATAVIA, £4$ ling, zoo als die, welke in de Nederlanden hec meest omloopen, doen zes Huivers; de nieuwe die hier bekend zijn onder den naam van fcheepjes Schellingen, doen zeven en een halve duiver. De oude dubbeltjes daar de munt meest uitgefleetenis, gaan voor twee duivers; maar de nieuwe twee en een halve duiver. Geen andere duiten zijn gangbaar, - dan die mee het merk van de O. I. C. geflagen zijn, en hebben de waarde van een oortje. De Rijksdaalder , waarmede op Batavia in den bijzonderen handel gerekend wordt, is.een geftempelde munt; ieder wordt gerekend op agtenveertig ftuivers, dus maaken drie nieuwe, of gekartelde ducatons vijf, en vier ducatons elf Rijksdaalders uit. De meeste koopgoederen worden op Batavia gerekend met Picols, ieder van honderd vijfentwintig pond Amfterdamsch gewigt; en deze worden weder verdeeld in Catties, ieder van vijf vierde pond; dus maaken honderd Catties,één Picol uit. De Rijst - maaten, en die van andere graanen worden gerekend bij Coyangs: deze zijn van verfchillende zwaarte, loopende bij 's Compagnies boeken, bij ontvangst van rijst op Java, drieduizend vijfhonderd pond , dezelve wordt aldaar in de fchepen afgefcheept, voor drieduizend vierQ 5 hon-  250 AANMERKINGEN over BATAVIA. honderd pond, en op Batavia uitgeleverd voor drie duizend drie honderd pond: door den Adminiftrateur aldaar weder naar de buiten Comptoiren afgevaardigd voor drié duizend twee honderd pond; en drieduizend een honderd pond uit de fchepen afgeleverd, cn eindelijk daaruit de Pakhuizen voor drieduizend pond uitgegeeven, waar voor ze bij de Compagnie op de buiten Comptoiren gerekend wordt, die namelijk, die haar rijst over Batavia ontvangen, als Malacca, de Kaap de Goede Hoop, Ceylon de Westkust enz. dus verliest ieder Coyang vijf honderd pond. De Suiker wordt gerekend bij Canasfers, ieder van drie Picols, dus op driehonderd vijfenzeven, tig pond, netto, of vierhonderd of vierhonderd en vijf bruto. De Ganting is een kleine Rijst-maat van dertien en een half pond. Iedere baal Koffij, welke van Batavia naar Nederland afgezonden wordt, weegt tweehonderd tweeënvijftig pond, en een baal Kaneel tachtig pond.  Aanmerkingen over batavia. *$? VIJFDE HOOFDSTUK. Levenswijze der Europeè'rs. J)c Europcërs, 't zij Hollanders, of Vreemdelingen , in welken rang zij ook gefield zijn, leefven bijna op dezelfde wijze. Des morgens teri vijf uuren of nog vroeger , wanneer de dag begint aan te oreeken, ftaat men op: veele gaan als dart voor de deur op de ftocp zitten; doch andere blijven in huis, hebbende een luchtige japon, (Kabay genaamd ) daar zij des nachts in {kapen , over het naakte lijf geflagen , Cn drinkeii koffij of thee; - men kleedt zich vervolgens en gaat uit tot het verrichten van zijné bezigheden; want bijna alle, die een bediening hebben, moeten zich voor, of Omtrent agtjmreri ter plaatfe daar zij befcheiden zijn, laatert vinden, alwaar zij tot elf uuren of half twaalf vertoeven. Men eet ten twaalf uürén: men neemt een middag flaapjeri tot vier uuren, en van diert tijd tot zes uuren verricht men weder zijn werk, of men doet met een rijdtuig een tourtjen buiten de ftad. Ten zes uuren neemen dé gezelfchappen een aanvang, alwaar men zich met fpeelen of praaten tot neger! R uureri  aS8 AANMERKINGEN uuren vermaakt, vervolgens gaat ieder naar huis; die blijven wil is welkom; en ten elf uuren is het de gewoone tijd om zich ter rust te.begeeven. De vrolijkheid heeft er in alles plaats; doch zij gaat, helaas! met eene zekere, ik weet niet welke, achterhoudendheid gepaard, het gevolg van eene willekeurige Regeering; want het minfte woord dat men zich laat ontvallen, kan van zeer kwaade gevolgen zijn, wanneer het ter ooren komt van den beledigden, of van iemand die zich flechts beledigd rekent. Ik heb veele hooren zeggen, dat zij in dit land hunne eigen broeders niet zouden durven vertrouwen. Bij deze gezelfchappen zijn geene vrouwen tegenwoordig, deze hebben haare bijzondere bijeenkomften. De getrouwde mannen bemoeijen zich doorgaans weinig met hunne vrouwen, noch betoonen haar veel hoogachting. Zeer veele onderhouden haar nooit over eenige nuttige zaaken of die in de famenleeving te pas komen; dus zijn zij, na veele jaaren gehuwd geweest te zijn, nog even zoo onnozel als op haaren trouwdag; het ontbreekt haar egter aan geene vermogens; maar het ontbreekt de mannen aan lust om dezelve aantekweeken. De mannen gaan meest alle naar de Hollandfche wijze gekleed, veeltijds in 't zwart. Zoo dra men bij iemand in huis komt, daar men  over BATAVIA. &S9 men een uur of nog langer denkt te vertoeven, verzoekt de Heer van 't huis dat men zich , door het ontdoen van eenige kleederen enz. gemakkelijk wil maaken; dit beftaat in het zijdgeweer af te leggen, den rok uit te trekken, de paruik (want de meeste draagen hier paruiken) af te zetten, en een wit mutsjen, dat men ten dien einde gewoonlijk in den zak draagt, op te zetten. Als men te voet uitgaat, wordt men door een Haaf gevolgd, die een zonnefcherm, (Sambreel, of payang hier genaamd) boven het hoofd houdt; doch die minder rang dan een Onderkoopman heeft, mag dit niet doen, maar moet zelf een kleine zonnefcherm in de hand draagen. De meeste blanke vrouwen, die op Batavia gevonden worden, zijn in de Indie geboren; zij die huwbaar uit het Vaderland hier aangekomen zijn, maaken een kleen getal uit, dus zal ik mij tot de eerfte bepaalen. Deze zijn of van Europefche moeders af komftig, of van Oosterfche flaavinnen, die eerst voor bijzitten bij de Europeërs gediend hebben, daarna met hun getrouwd en tot het Christendom bekeerd zijn, of ten minden den naam van Christenen hebben aangenomen. De kinderen die uit deze voordgekomen zijn, blijven tot in het derde of vierde geflacht ken. nelijk, en wel in het bijzonder aan de oogen, R s die  160 AANMERKINGEN die zij veel kleiner hebben dan die, welke van een Eufopefchen vader en moeder afkomftig zijn. Behalven deze zijn er nog die van Porcugeezen zijn voordgckomen, doch deze worden nooit geheel blank. De kinderen in Indie geboren, worden van de Europeërs onderfcheiden met den naam van Liplappen, fchoon beide de ouders in Europa geboren zijn. Een mcisjen wordt hier gemeenlijk huwbaar op haar twaalfde of dertiende jaar, foms nog vroeger, en het gebeurd zelden, zoo zij er maar eenigzinrs wel uitziet, eenig geldbezit of te wachten heeft of vermaagfchapt aan lieden, die eenig gezag hebben , dat zij op dien tijd niet gehuwd is. Daar zij nu in haare kindfche jaaren trouwen.' is het ligt te befeffen, dat zij dat geene ontbreeken, 't welk eene vrouw in ftaat kan Hellen om een huisgezin wel te bellieren: zelfs zijn er veele, die als dan noch leezen noch fchrijven kunnen , of eenige denkbeelden van Godsdienst of burgerlijke zeden hebben. Door dien zij zoo jong trouwen krijgen zij zelden veel kinderen, en met het dertigfte jaar worden zij reeds onder de oude vrouwen gerekend. De vrouwen van vijftig jaaren in Europa, zien er frisfchcr en jeugdiger uit, dan die van dertig jaaren op Batavia. Zij zijn over het algemeen zeer  over BATAVIA. ' 26-1 *eer tenger en blank ; doch misfen die frisfche couleur, die de Europefche vrouwen zoo fraai maakt; een doodfche witheid ligt op haar aangezicht en handen. Schoonheden moet men onder haar niet zoeken ; de fraaifle die ik gezien heb, zou in Europa naauwlijks onder de middelmaatige gerekend wori den. Zij zijn zeer zwak in de gewrigten, zoo dat Zij haare handen en' armen eene , tegen de natuur rtrijdende, richting kunnen doen aanneemcn,doch dit hebben zij gemeen met de vrouwen in West* Indie, en in andere heete landen. Gemeenlijk zijn zij van eenen werkejoozen cn luijen aart, hetwelk voor het grootfte gedeelte aan de opvoeding en aan de meenigte van flaaven en flaavinnen , die zij tot haarcn dienst hebben, is toetefchrijven. Zij ftaan des morgens om half agt of agt uuren op; de voormiddag wordt doorgebragt met fpelen met haare flaavinnen, waar van zij er altijd eenige bij zich hebben, voords met lagchen en praaten,en met die ellendige fchepfels, weinige oogenblikcn daar na, om het minfle voorval hevig te laaten kloppen. Zij zitten in een luchtig gewaad, op een Canapé, of een laag floeltje, ook dikwijls op den grond, met de beencn kruislings onder het ligchaam. Ondertusfchen wordt het Pinang, of Betelkaauwen niet vergeeten, waarop R 3 alle  s6z AANMERKINGEN alle de Indifche vrouwen zeer verzot zijn , zoo ook op de Javaanfche tabak, die zij insgelijks gebruiken; dit maakt haar fpeekfel bloedrood, en als zij dit wat lang gedaan hebben, blijft daar van een zwarte rand op de lippen, haare monden worden lelijk en de tanden zwart, alhoewel men voorgeeft, dat het dezelve zuivert en de tandpijn wegneemt. Daar het de Indifche vrouwen geenzints aan vermogens van den geest ontbreekt, zouden zij ook nuttige leden der famenleeving kunnen zijn, zoo zij, buiten den ommegang met flaaven , onder het bepaalde opzicht hunner ouders wierden opgevoed, en zoo deze hun werk maakten om haar van jongs af goede zeden en befchaafdheid inteboezemen; maar het is er verre van af dat zij zoo een moeijelijke taak op zich neemen; zij geeven integendeel het kind, zoo dra het geboren is, onder het opzicht van flaavinnen, die gemeenlijk de kinderen zoogen, en opbrengen tot het agtfte of tiende jaar; welke flaavinnen veeltijds niet veel verftandiger zijn dan het redenlooze vee, de kinderen neemen alle kwaade zeden en gewoontens, alle vooroordeelen enbijgeloovigheden over, die hun,geduurende hun ganfche leven, bijblijven, waardoor zij meer kenmerken draagen van verachte fiaaven, dan van menfehen die uit een edel gedacht gefprooten zijn. Zij baden en wasfehen zich zeer gaarne , en hebben ten dien einde een groote kuip, welke wel drie  over BATAVIA. «6*3 drie oxhoofden water houdt, waarin zij ten rniniten tweemaal 's weeks het geheele ligchaam reinigen: fommige doen dit des 'smorgens in een der ftroomende rivieren buiten de ftad. In eene verregaande jaloursheid omtrent haare mannen en flaavinnen, komen de meeste Indifche vrouwen over een: zoo zij maar de allergeringfte gemeenzaamheid tusfchen hun befpeuren, kent haare woede geen paaien om zich op deze onnozele flaavinnen te wreeken,die zich tegen haare Heeren dikwijls niet hebben durven verzetten, ui? vreeze van kwalijk behandeld te zullen worden. Zij laaten haare flaavinnen met dunne rottingen op de billen flaan, totdat zij bijna dood voor haare voeten blijven liggen, en pijnigen haar op verfcheiden wijzen: onder anderen, weeten zi] die arme fchepfels met haare teenen, (want in huis zitten zij veeltijds blootsvoets) op zekere gevoelige plaatfen zoodanig te knijpen, dat zij door de pijn in fiaauwte vallen. Ik zal hier geen gewag maaken van voorbeelden , van eene alles te bovengaande wreedheid, die in diergelijke gevallen, aan deze arme flachtoffers der jalouzij, door Indifche vrouwen uitgeóeffend zijn, en die mij door zeer geloofwaardige heden zijn verhaald; zij gaan allen geloof en gevoel van menfchelijkheid te boven. Zich zeiven aldus op haare flaavinnen gewroken R 4 heb*  a&V AANMERKINGEN hebbende, weeten zij ook geen mindere wraak van haare mannen te neemen;doch op een minder wreede, en voor haar vermaaldijker wijze. Het warme climaat, dat fterk op haare geitellen werkt, daarteboven de ongeregelde levenswijze der mannen voor hun huwelijk, geeven de vrouwen veel aanleiding om onbehoorlijke uitflappen te doen. Het trouwen gefchicdt op Batavia altijd des Zondags, doch de nieuwgetrouwde vrouw vertoont zich niet buiten 'shuis voor 'swoendags 'savonds wanneer zij den Godsdienst bijgewoond heeft; dit eerder te doen ftrijdt tegen de welvoeglijkheid. Zoo dra eene vrouw weduwe geworden, en het lijk ter aarde bcfteld is, dat gemeenlijk daags na het overlijden gefchiedt, heeft zij aanftonds, als zij flechts gegoed is, een meenigte minnaaren. Zekere Dame, die bij mijn verblijf op Batavia weduwe was geworden, hadmet heteinde der vierde weekna het overlijden van haaren Echtgenootreeds haar vierden minnaar, en na verloop van driemaanden hertrouwde zij, en zou het reeds eerder gedaan hebben , zoo de wetten zulks hadden gedoogd. Haare kleeding is zeer luchtig; over het ligchaam hebben zij een catoene kleedje in de lengte pmgeflageio, 't welk onder de armen wordt vastgemaakt, hier over draagen zij een hembd, een borstrok, cn een citfe rok; dit alles wordt overdekt door. een lange Kabay, welk haar los om 't lijf  over batavia. £65 't lijf hangt: de mouwen komen tot op de handen, daar zij met zes of zeven gouden, of fteenen knoopjes digt toegemaakt worden. Wanneer zij in ftaatfie uitgaan, en wel naar een gezelfchap, daar de Vrouw van een Raad van Indie tegenwoordig zijn zal, trekken zij eene zeer fijne neteldoekfche Kabay aan, die evenals de voorige gemaakt is; maar tot op de voeten neerhangt, daar de andere flechts de knieën bedekt. De eene vrouw de andere uitnoodigende, gefchiedt zulks altijd met bcpaaling, dat zij of met de lange of met de korte Kabay dient te komen. Zij gaan alle blootshoofds: het hair, dat git zwart is, draagen zij in een wrong, met gouden en juwcelen fpelden vast gemaakt; dit noemen zij een Condèi van vooren en ter zijden wordt het glad langs het hoofd opgeftreeken, en met kokos of klapperolie befmeerd, zoo lang dat het glimt; hier op, zijn zij zeer gezet, en die geene van haare flaavinnen, die het best haar Condê opmaakt, is haare voornaamfte gunfteling. Des Zondags kleeden zij zich nog wel eens op de Vaderlandfche wijs met rijglijven, die zij anders nooit draagen, en met Sakken,die haar echter zeer lastig vallen, nadien zij aan een losfer kleeding gewoon zijn. Wanneer eene vrouw uitgaat, heeft zij gemeenlijk vieren meer flaavinnen achter zich,waar van er een haar betel - kisje of doos draagt. Deze Zijn dan rijkelijk met goud en zilver opgetooid, r ^ waarin  s66 AANMERKINGEN waarin de Indifche vrouwen eene te verregaande pracht vertoonen. In haare meeste gezelfchappen worden geene mannen toegelaaten, uitgezonderd op Bruiloftsfeesten. De naam van Mevrouw wordt door dit geheele land aan niemand, dan aan de vrouw van een j Raad van Indie gegeeven. Zij zijn groote liefhebfters van des avonds met haare rijdtuigen door de ftad rond te rijden: te. vooren, toen Batavia nog in eenen meer bloeijendcn ftaat was, werden zij door eenige muzikanten vergezeld ; doch dit heeft thans weinig plaats meer; zoo min als het vaaren door de ftads grachten met kleine fchuitjes, waarin zich geheele gezelfchappen bevonden , mede met muzikanten voorzien, het geen Orangbayen genoemd werd. Bij mijn verblijf was er nog een Comedie ,doch kort voor mijn vertrek werd dezelve afgefchaft. De Rijdtuigen die op Batavia gebruikt worden , zijn zeer gelijk aan onze Charetten: een ieder mag rijdtuig houden; doch het zelve nietnaar zijn zin laaten befchilderen, dit is naar elks rang bepaald: glazen portieren englas vooraan de rijdtuigen te hebben , is alleen aan de Hooge Regeering toegedaan, die ze ook mogen laaten befchilderen en vergulden, zoo als het hun behaagt. Voor ieder wagen moet volgens bevel een flaaven jongen loopen met een ftokin de hand, om alle  over BATAVIA. 267 alle ongelukken van overrijden voor te komen, vermits men de rijdtuigen niet kan hooren aankomen , dewijl de wegen niet beftraat zijn. Die eigen rijdtuig houden, betaalen 'sjaarlijks aan de Compagnie voor impost honderd vijfender tig Rijksdaalders , of driehonderd vierentwintig guldens 5 doch de meefte huuren dezelve voor zestig Rijksdaalders, of honderd vierenveertig guldens'smaands, wordende de impost daarvan, door de Wagenverhuurders betaald; hier van echter zijn de Raaden van Indie en eenige andere Compagnies Bediendens bevrijd. Draagftoelen zijn er niet in gebruik; fommige vrouwen echter gebruiken iets diergelijks, dat den naam heeft van Norimon, en is zeer gelijk aan een kasje, dat van boven wat fmal toeloopt, waaraan een dikke bamboes vast is, en waarmede het gedraagen wordt: zij zitten daarin met de beenen kruislings onder 't ligchaam, en het is van die hoogte, dat zij er dus even regtop in kunnen zitten, zonder van buiten gezien te worden. De Buffel-karren, waarmede de goederen landwaards in overgevoerd worden, zijn zeer eenvouwig. Een lange boom, die voor disfel dient, fteekt door een as, waar aan twee wielen, of liever ronde fchijven zijn, welke uit een dikken boom worden gezaagd, omtrent van vier voeten middel- lijns,  s£8 AANMERKINGEN lijm, in het midden is een rond gat, daar htt einde van den as doorfteekt, boven aan dezen disfel is een dwarschhout van vier of vijf voeten lengte, waarin vier dikke pennen fteeken: dit wordt op den nek van twee buffels gelegd, die tusfchen twee pennen influie, en te gelijk dient om de kar te draagen, en voordtetrekken. Deze karren zijn klein, en kunnen weinig goederen wegvoeren; over dezelve is een huif van bladeren gemaakt, om de vracht tegen den regen te beveiligen. 'sCompagnies handel, zoo als wij hier boven reeds gezegd hebben, wordt beftuurd door den Directeur Generaal, die de hoeveelheid der goederen opgeeft, die telkens naar de buiten Comptoiren , en naar Europa verzonden worden. Deze wordt door twee Opperkooplieden van het Kasteel in een aanmerkelijk gedeelte van zijn zwaaren post verligt. Hun werk beftaat in 't gemeen, om alle de goederen, die met 's Compagnies fchepen naar Batavia worden overgebragt, en van daar weder vervoerd, behoorlijk in de Adminiilradc Pakhuizen te laaten inflaan, of uitleveren : en aan hun worden het eerst de rapporten gericht. De oudfle heeft het opzicht over de goederen die aankomen, de andere over hetgeen afgefchcept wordt. De afleveringen gefchieden bij ordonnantie door een van deze onderteekend. Alle  over BATAVIA. ^9 Alle papieren, tot den handel betrekkelijk die van de bniten Comptoiren worden overgezonden, worden mede door hnn nagezien, en zij doen den Direéteur daar van verflag. Beide zijn zij Adminiftrateurs in de groote geldkamer, daar zij weinig; voordeel van hebben. Het is een der lastigfte bedieningen aer Compagnie op Batavia, en echter niet zeer voordeelig, in tegenftelling van andere posten, daar minder werk aan vast is, en die veel meer opbrengen; doch dezelve is aanzienlijk, nadien zij den rang boven alle andere Opperkooplieden hebben. Alle de negotie goederen worden in Pakhuizen opgeflagen; gedeeltelijk op Batavia, en gedeeltelijk op het Eiland Onrust , onder het opzicht van Adminiftrateurs, die daar van verantwoording moeten doen. Dit is in verfcheiden Departementen verdeeld; ieder derzelve heeft twee Adminiftrateurs, twee Gecommitteerdens, en een Boekhouder. Sommige dezer adminiftraties zijn zeer voordeelig, cn in het bijzonder, die van het Eiland Onrust, wegens de meenigte der goederen,die aldaar worden opgelegd. Allen Adminiftrateurs zijn zekere percenten toegedaan van de goederen die zij afleveren , voor fpillagie , onderwigt, en bederf, wanneer hetzelve binnen het jaar na den ontvangst gefchiedt; doch wanneer de goederen langer * dan  270 AANMERKINGEN dan een jaar in de Pakhuizen gelegen hebben, is de affchrijving ook meerder. Het werk der Gecommitteerden* bij de Adminiftratie beflaat in wel acht te geeven, dat de Compagnie bij het ontvangen of afleveren der goederen niet te kort gedaan wordt: zij zijn verpligt bij de fchaal te blijven flaan, en op het weegen wel te letten, waar voor zij 'sjaarlijks bij den Raad van Juftitie den eed moeten vernieuwen. De goederen, die uit Europa naar de Indie gezonden worden, zijn gering, in tegenftelling van die, welke aldaar van de eene plaats naar de andere, en naar Europa overgebragt worden: het voornaamfte, dat derwaards gaat, is goud en 2ilver, zoo gemunt als ongemunt. ZES-  over BATAVIA. 271 ZESDE HOOFDSTUK. Buiten Comptoiren. •s Compagnies bezittingen in Indie worden onderleiden in die, welke ten Oosten, en welke ten Westen van Batavia gelegen zijn. Ier» Oosten heeft het Gouvernement van Jmbon den eerften rang, waar onder de nabuurige Eilanden, en een gedeelte van het Eiland Ceram behoort. De bediendens worden alle te famen op agt of negen honderd gerekend. _ Het eenigfte voordbrengfel van dit Eiland is de Nagelen, die hier in zoo groot eene meenigte groeijen, dat de Hooge Regeering fomtijds bevel geeft, om een groot getal boomen , welke die vrucht voortbrengen, uit te roeijen, en er geen meer, dan een zeker bepaald getal voord te plan- tC Dus verbooden zij de aanplanting bij een Refolutie van het jaar 1768,tot dat het getal der Naeel-boomen zou verminderd zijn op 5,5°,000 * toen ter tijd was het getal 759,040, zoo aankomende, als vruchtdraagende. Het jaar 1770 had een bijzonder goed gewas opgeleverd van meer dan 22,00,000  AANMERKINGEN 22,00,000 pond Nagelen,- ieder pond kost de Compagnie naauwlijks vijf ftuivers. Banda is hec tweede Gouvernement, ten Oosten, dat uit verfcheiden kleine Eilanden beftaat; de bezettingen, alle Bediendens daar onder gerekend, verfchilt in getal niet veel van Ambon. Het heeft weinig voor vijanden te vreezen, het is als het ware door de natuur vcrfterkt, ert bijna onmogelijk ergens te kunnen landen wegens de fteile oevers; ook maaken de felle ftroomen , en enge vaart dit water gevaarlijk. 'sCompcgnies fchepen moeten met veele boegzeer-vaartuigen worden binnen gebragt. De voordbrengfels beftaan in Muskaatnooten en Foelij: de eerfte komen de Compagnie op één cn één vierde ftuiver het pond te ftaan,en de laatfte op bijna negen ftuivers het pond. 1 Het derde Gouvernement is dat van Ternatett) Waar onder het Eiland Tidor mede behoort. De bezetting rekent men, alle te famen, op zevenhonderd man. Voor Ternaten is zoo veel niet te vreezen, als voor de zoo evengenoemde Specerij Eilanden , nadien de boomen, die dezelve voordbrengen, alle uitgeroeid zijn; en er mogen geene worden aangeplant. Dit Gouvernement is voor de Compagnie meer tot fchade dan tot voordeel; echter is het van groote aangelegendheid om dc Specerij-Eilanden te  OVER BATAVIA. 273 te befchermen, waar voor het, met vijf of zes andere Eilandjes, hierbij gelegen , als tot een fleutel dient: zij draagen den naam vvdl'MoIüccos. Weinige jaaren geleeden, hadden de Engelfche zich niet verre van daar op een ander Eilandje, dat den naam van Sullock draagt , nedergezet; doch hebben het zelve in het jaar 1766 weder verlaaten. De onkosten, welke de Compagnie jaarlijks op Ternaten heeft, beloopen omtrent honderd veertig duizend, en de winden op de goederen, die er onder dc Inlanders gefleeten worden, bedraagen zestig of zeventig duizend guldens. In de maand Augustus 1770, heeft dit Eiland bijzonder veel door aardbeevingen geleeden: meer dan zestig zwaare fchokken had men er in vierentwintig uuren gevoeld, waar door de fortificatiën zeer befchadigd waren geworden. Maccasfer is het vierde Gouvernement op het Eiland Celebes, waar van een gedeelte onder 's Compagnies gehoorzaamheid is ; en met de meeste Vorsten van het andere gedeelte heeft' zij een verbond aangegaan. De bezetting is aan de voorgenoemde Gouvernementen gelijk. Zij heeft hier en daar fterktens om de oproerigen te beteugelen; doch haar grootfie kracht beftaat, in de Vorsten, haare bondgenoten, eene geduurige jaloezij inteboezemen , om daar door te beletten, S dat  «74 AANMERKINGEN dat zij te famen de handen ineen fiaan, om haar in haare eigen bezittingen aan te tasten. In den jaare 1755 bedroegen de winften der Compagnie tagtig duizend guldens; waar tegen de lasten honderd vijfenvijftig duizend guldens beliepen. Het voornaamfte, dat van hier gehaald wordt, zijn Slaaven, en Rijst, doch het wordt tot bewaaring der Moluccos, cn Specerij - Eilanden mede van zeer veel aangelegendheid gerekend. Op het Eiland Tïmor, dat gedeeltelijk Hollandsen, en gedeeltelijk Portugeesch is, heeft de Compagnie een Opperhoofd; de lasten en winften zijn meeftentijds gelijk. Op Banjer masfing, dat op het groote Eiland Bornco aan de zuidzijde ligt, heeft het zelfde plaats: het voornaamfte voordbrcngfel is Peper. Malacca is het vijfde Gouvernement, en eene plaats van veel aanbelang, omdat zij de doorvaart door de Straat van dien naam naar de oostlijkfte gewesten van Afie beletten kan, nadien alle de fchepen, die zich naar China, Tonquin, Siam de Moluccos en Sundafche Eilanden willen begeevcn, hier voorbij, of door de Straat Sunda moeten vaaren, hetgeen de Maatfchappij door deze bezittingen des noods beletten kan. De geheele bezetting wordt op vijf honderd man gerekend: de inkomften en lasten van dit Gouvernement,  over BATAVIA. B7J ment, beloopen elk op honderd duizend guldens. Het Zesde Gouvernement is op Javas Noordoostkust, wiens Gouverneur gemeenlijk zijn verblijf op Samarang houdt \ van hier krijgt dé Compagnie genoegzaam al haar Rijst, en houtwerken. Onder het zelve behooren alle de Zeeplaatfen , daar zich Refidenten of Opperhoofden bevinden, tot aan Cheribon toe: dit is, zegt men, thans het voordeeligfte van alle de Gouvernementen in Indie. Het zevende Gouvernement ligt op de Kust van Choromandel, onder welk, behalven Na* gapatnam, alle 's Compagnies handelplaatfen langs de kust behooren, als Palicol, Sadraspatnam, Jaggernackpoeram, cn Bimilipatnam ; de goederen die van daar komen, beftaan in allerhande foorten van catoene lijnwaten. Ceylon is het agtfte Gouvernement, waar onder Matura, aan dert overwal gelegen, behoort. Dit magtig Eiland is federt den vrede in 't jaar I763 met den Keizer van Kandi gefloten, geheel onder de magt der Maatfchappij gebragt , voor zoo verre zulks kan gerekend worden, omdat zij nu fouvereihe bezitfler is van alle de ftranden en zeehavens rondom het Eiland : zijnde den Keizer niets dan de binnenlanden overgelaatên , daar hij als het ware opgefloten is, zonder eenigen toegang naar de zee te hebben, dan over 'sCompagnies grondgebied. Dit is ook het voornaamfte-, S 2 zoo  i?6 AANMERKINGEN zoo niet het eenigfte nut, dat dezelve uit dezen kostbaaren oorlog getrokken, en dien men rekent, dat meer dan agt Millioenen guldens aan de Maatfchappij gekost heeft. • De Hollandfche Gezanten, die te vooren naar het Hof van Kandi gezonden werden , moesten altijd knielende voor den Keizer verfchijnen, en dusdanig hunne Commisfie afleggen; doch bij den vrede is bedongen, dat zij dit ftaande moeten verrichten. Het voornaamfte, en bijna het eenigfte voordbrengfel van dit Eiland is de Kaneel; doch de Maatfchappij trekt gemeenlijk alle jaaren wel honderd duizend Rijksdaalders van de Paerlvisfcherij. Eertijds plagten er geen paerlen gevischt te worden , dan op de Tutokorijnfche Banken; maar thans gefchiedt zulks op de Paerlbanken, die aan de Ceylonfche zijde liggen, bij Manaar en Ari- . po. Het gaat echter niet zeker, dat er elk jaar gevischt wordt; dit hangt af van den toeftand? waarin de Oesterbanken zich bevinden. Tegen dat de tijd van visfehen aankomt, worden de oesters bij den Ceylonfchen Raad onderzocht, of zij de waare grootte hebben, als dan wordt er bij billietten kennis gegeeven, op welken tijd de paerlvisfcherij zal beginnen, en men fielt vast, hoe veel vaartuigen en volk daar toe zullen gefchikt v/orden:. het getal der duikers is nu gemeenlijk op zes en negentig bepaald. Des  over BATAVIA. 277 Den Gouverneur van Ceylon zijn zekere per cent" toegeftaan van 'c geen de Compagnie hiervan ontvangt. 's Compagnies handel in Bengalen is aan een Directeur toevertrouwd , nadien zij daar flechts een klein grondgebied hebben bij toelaating van den Keizer van Btdojlan, of den grooten Mogol: dit heeft mede plaats op Suratte, daar zij even als in Bengalen een Logie heeft, om haare goederen te bergen, en haare Jurisdictie fl/ekt zich aldaar mede niet verre uit. Uit i^g^iontvangt de Compagnie catoenc lijnwaten , Salpeter , Amphioen: van Suraw meest allerhande foorten van Kleeden, Lijnwaten, enz. De bezittingen op de Kust van Mallabaar ftaan onder een Commandeur : het voornaamfte voordbrengfel is de Peper, die voor de beste van geheel Indie gehouden wordt. Als mede op Sumatra s Westkust, van waar goud, Campher en Peper wordt aangebragt. Bantam is insgelijks een Commandcment, dat de Compagnie, de meeste Peper opbrengt. Op Sumatra'sBhmen- of Oostkust, in het Rijk van Palembang, heeft zij ook een Refidentie, cn trekt van daar Peper en Tin. Insgelijks op Chcribon, van waar de meeste Koffijboonen afgefcheept Worden. Een der voordeeligfte takken van handel, die S 3 de  *78 AANMERKINGEN de Maatfchappij in Indie heeft, is die, welken zij jaarlijks met twee of meer fchepen op Japan drijft, en wel met uitfluiting van alle andere Natien, uitgenomen de Chineefen. Haar is een klein Eilandje, Decima genaamd, bij de ftad Nangazaki, toegedaan, waar de aangebragte Koopwaaren opgeflagen worden. Deze handel is toevertrouwd aan een Opperhoofd, die om de twee jaaren naar Batavia terug keert. De Lasten van dit comptoir bedraagen 'sjaarlijks ruim honderd duizend guidens, waar van de prezen ten aan den Keizer van Japan gewis de helft uitmaaken. Het voornaamfte dat derwaards gezonden wordt, is Caret Campher, Baros, Hollandfche Lakenen, en Suiker: waarvoor zij terug ontvangt Japanfche Campher, Staaf koper, Porceleinen, en eenig Lakwerk. Men drijft handel op China met vier fchepen 's jaarlijks, welke direét uit het Vaderland derwaards worden gezonden; doch deze doen Batavia flechts aan, wanneer zij er naar toe vaaren, om een laading Bancas-t'm inteneemen, hetwelk in China met voordeel verkócht-wordt: maar van daar naar Europa terug keerende , loopen zij onder het Noorder Eiland, dat niet verre van San das engte afligt, om zich van water te voorzien , zonder Bata-  ©VER- BATAVIA. 279 Batavia meer aan te doen: de tijd, wanneer dezelve van Batavia naar China vertrekken, is gemeenlijk in het begin van Julij. Te vooren handelde de Maatfchappij op de Rijken van Cochin, China, Tonquin , Siam, Pegu, Arrakan, Perfie en Mocha; doch thans niet meer. De handel is nu tot de voorgemelde plaatfen bepaald; en nog zijn er verfcheiden onder, die, naar mijn gedachte, de Compagnie meer fchade, dan voordeel aanbrengen; in 't bijzonder ten westen van Indie, welk verval zekerlijk aan de verandering der tijden is toetefchnjven. Toen de Compagnie haaren handel in die Gewesten vestigde , waren haare mededingers gerino- De Engelfche waren toen nog niet tegen haaÖre magt opgewasfen, en de Inlandfche Vorsten wilden liever met haar, dan met haare Nabuuren handelen, maar nu is zulks geheel omgekeerd. De Engelfche , die toen in geen aanmerking kwamen, zijn nu zoo fterk, en mogelijk fterker om de West, dan de Compagnie om de Oost: zij hebben den Keizer van het Indoftanfche Ru> wetten voorgefchreven, en zijn bijgevolg meester van den handel, die in zijne Staaten gedreeven wordt, bijzonder in Suratte en Bengalen, welke de Compagnie te vooren magtige winden aanbragten, zoo door de goederen, die zij er bragt, als door die, welke van daar gehaald werden.S 4 Mis-  sSo AANMERKINGEN Misfchien, als men de gevaaren der zee, de onkosten der fchepen, en den intrest van 't geld, dat daar toe gebruikt wordt, berekende, zouden de winflen allergeringst zijn. Niet alleen de Engelfche, maar bijna alle de Europefche Zeemogendheden hebben thands haare fchepen die naar Indie vaaren, en om de West haare Etablisfementen hebben. De lijnwaathandel, die in voorige tijden zulke merkelijke winften voor de Maatfchappij aanbragt, is thans genoegzaam geheel in de magt der Engelfchen, ten minfren wordt haare inkoop door hun zeer benadeeld. Ik fpreek hier niet van de eerlijkheid en trouw van 's Compagnies Opperhoofden op de Buitencomptoiren ; dit is ten eenenmaale buiten mijn bellek: toen ik mij in Bengalen bevond, had ik gelegenheid om verfcheiden Haaltjes daar van te ontdekken; nog maar weinige jaaren geleeden, had de Maatfchappij daar proeven van in het Gouvernement van Choromandel. Daar en tegen blijven de lijsten dezelfde: en een groote meenigte onnutte dienaaren, en militaire moeten gevoed worden. Indien de handel in Bengalen op Suratte, en Choromandel op dcnzelfdcn voet gefchikt wierd ais die van China en Japan, en cr, in .plaats van die kostbaare flerktens, Factorijen opgericht wier. den^  over BATAVIA. a3i den , zouden de voordeelen, die er nog zijn, altoos Wijven, en de lasten oneindig minder worden. Het kan de Compagnie, mijns bedunkens, van geen merkelijk nut zijn, dat zij zich als een Souverein wil vertoonen, op plaatfen daar zij geen uitfluitenden handel heeft, en daar zij denzelven aan geene Natie, welke zij ook zijn moge,, verbieden kan. Op Ceylon, Java, en andere Eilanden om de Oost, waar zij Souverein is, en alles onder haare Heerfchappij heeft, is het noodzaakelijk, omdat zij aldaar den handel aan alle met recht kan betwisten; maar op de bovengemelde plaatfen dit te willen doen, zonder dat haar handel er iets door verbeterd wordt, is geld verfpild. De goederen, die zij er nu brengt, en door geene andere Natie kunnen worden aangebragt, omdat zij er alleen mcefteres van is; bij voorbeeld de Specerijen, en Japansch Staaf koper, zijn van dien aart, dat ze om de West niet kunnen gemist worden: men zou haar fchepen van tijd tot tijd, daar mede graag zien aankomen, en blijde zijn, dezelve fpoedig met andere waaren te kunnen verruilen. Daarteboven zou er ook nog dit voordeel in gelegen zijn, dat de Beftierders als dan op een minder uitgebreid ligchaam moetende acht geeven , des te beter alle abuizen zouden kunnen verbeteren, daar de grootheid het nu ten val doet overhellen. •S 5 Niet  s82 AANMERKINGEN Niet alleen hebben de Engelfche van tijd tot tijd de Compagnie in haaren handel om de West benadeeld; maar hebben ook bedektelijk getracht haar het Eiland Ceylon, zoo niet afhandig te maaken , ten minften de geruste bezitting daar van te betwisten. Geduurende den laatflen Ceylonfchen oorlog, wanneer de Maatfchappij met haare fchepen aldaar alle de havens bezet hield, en de Keizer als 't ware in zijn Hoofdftad opgefloten werd gehouden, zonden de Engelfche van Madras een Gezant aan den Keizer, met aanbieding van met hem de handen in een te willen liaan , om de Hollanders uit zijn land te verjaagen, waar toe zij een groot aantal van fchepen zouden geeven; doch hunne hoofdigheid was oorzaak, dat dit verbond niet in tijds gefloten wierd, dewijl die Gezant, volgens de Oosterfche gewoonte, en vooral op Ceylon, daar de Hollanders gewoon waren hetzelfde te doen, zich niet tegen den grond wilde werpen, of nederknielen, toen hij voor het eerst in de tegenwoordigheid des Keizers gebragt werd. Hierdoor verliepen er eenige weeken, eer hij bij den Vorst werd tocgelaatcn. Ondertusfchen waren de zaaken reeds merkelijk ten voordeele der onze gekeerd: cn op deze wijze werd de heimelijke aanflag onzer bedekte vijanden verijdeld. Het verwonderde mij ten uiterflc, toen ik op Bata»  over BATAVIA. *83 Batavia zag, dat, niettegenftaande dcLijnwaatcn Amphioen handel aan bijzondere perfoonen verboden was, men echter gedoogde, dat de Engelfche dezelve met volle laadingen inbragcen, en verkochten, en dat men daarteboven het hun, zoo veel mogelijk, gemakkelijk maakte: en niet alleen had dit plaats omtrent deze goederen, maar ook omtrent alle andere, die zij, zoo uit Europa, als elders overvoerden, tot groot nadeel van onze eigen fchepelingen, die verboden worden deze goederen mede te brengen; en zij, die al eenige geoorloofde koopwaaren aanbragten, moesten dezelve met fchade verkoopen , wegens den overvloed, die de Engelfche reeds hadden aangebragt. De uitvoer van fuiker werd den onze ook verboden; maar aan de Engelfche werd uit 's Compagnies Pakhuizen zoo veel toegeftaan, als zij verzochten; en hunne fchepen werden op het Eiland Onrust vertimmerd, door 'sCompagnies bedienden, mits daar voor betaalende. In Augustus 1769 heb ik agt Engelfche fchepen bij het voorn. Eiland gezien , cn nog drie op de Bataviafche Reede. Evenwel in het volgend jaar fcheen de Hooge Regeering hier omtrent eenigzints van gedachten veranderd te zijn, vermits den Engelfche toen niets meer, dan water en brandhout werd toegeftaan, het geen een ieder wenschte, dat van langen duur mogt zijn. Ook  284 AANMERKINGEN Ook heeft de Maatfchappij, federt het jaar 174 2, nog een bezwaar post, die zich ter dier tijd mogelijk zoo niet opdeed, als nu, namelijk de premien, die door dezelve aan de t'huiskomende fchepclingen uitgedeeld worden, tot een fchavergoeding der negotie goederen, die hun voor dien tijd vrijrlond uit Indie herwaards over te brengen, doch waar van, van tijd tot tijd, misbruik gemaakt werd, zoo dat de fchepen fomtijds daar van overlaadcn werden, en oorzaak waren, dat er nu en dan eenige derzelve fchipbreuk leeden. In hoe verre men nu, door middel van den particulieren handel te beletten, deze ongelukken heeft voorgekomen, zou men het best kunnen beöordeelen, zoo men het getal der gebleevene fchepen, van dertig jaaren voor dien tijd, vergeleek met het getal dier ongelukkige van het jaar 1742 , tot heden toe rik voor mij geloove, dat dit weinig van den anderen verfchillen zou; de fchepen, die op de Kaapfche of andere Reeden geblecvcn zijn, daar buiten gefield zijnde, het geen men aan geen overlaaden toefchrijven kan. De magtige fommen, welke de Maatfchappij aan deze premien te kosten heeft gelegd, beloopen ruim agtien millioenen guldens, zoo als blijken kan uit. deze onderftaande ruuwe rekening, waarin eer te weinig, dan te veel gefield is. De Premien die op ieder t'huiskomend fchip, ' (de  over BATAVIA. s8s Cde manfchappen door eikanderen op honderd twintig koppen gerekend) worden uitgedeeld, faedraagenruim ƒ 18000. als: ~ . • f 2000 1 Schipper, J 1 Opperftuurman, " i> 1 Onderftuurman, " 4°° 1 Oppermeefter, " 4°° 2 Derdewaaks, ieder ƒ 3°° " 600 - 1 Ziekentrooster, " 300 ; ~ ƒ 4200 7 Koppen, xoo Man in 't geheel. 113 koppen blijven er overig. 3 dooden aan de andere zijde der Kaap trekken niets. "4 Roergangers, ieder ƒ150. / 3** » Deksofficieren de een door den aftderen ƒ ae° ' ■ J / - 66 Matroozen beneden de ƒ 10 'smaands, de Jongens daar onder begreepen, ieder a ƒ 100 j 6600 ^ Dus ontvangt ieder fchip voor Premien. ƒ18400 Doch om nu het minfte , en flechts een rondgetal te neemen, zoo fteile dt zulks op ƒ 1 000  s86" AANMERKINGEN Als men nu rekent dat de Compagnie federt 1742, het eene jaar door het andere, heeft t'huis gekreegen, 25 fchepen» Zoo bedraagt zulks in een jaar aan Premien, f . * JSedert dat de vaart op dien voet gefield is, van 1742 tot 1771, zijn er verloopen, r ' • 29 jaren. Zoo dat federt dien ti|d tot heden aan Premien zijn gegeeven ƒ13,050,000 De Intrest van dit Capitaal, geduu- rende 27 jaaren, a drie percent", welke jaarlijks met ƒ 13500 toeneemt, bedraagt - T ö 5 ■> 103,000 Dus mist de Compagnie, daar zij niets voor heeft, een Capitaal van ' ƒ18,153,000 Zou het verval van Batavia, dat voornamelijk door den particulieren handel moet beftaan, ook hier niet eenigzints aan toetefchrijven zijn ? Dit is zeker, dat oude geloofwaardige lieden, die veen tig en meer jaaren op Batavia hun verblijf hadden gehouden, mij hebben verzekerd, dat de toetend dier ftad nu, of voor den jaare 1740, hemelsbreed , ten opzichte van den bloeijenden handel, verfchilde. Vrijburgers, die nooit in 'sCompagnies dienst waren geweest, keerden toen met fchat-  over BATAVIA. 287 fchatten bekaden naar hun Vaderland te rug, waar van tegenwoordig weinig voorbeelden zijn. Die levert hier in het Vaderland zelfs een bondig bewijs op , dat er weinig meer door bijzonderen handel op die Hoofdplaats te winnen is, en dat het van dag tot dag nog erger wordt, is over bekend. Het is zeker, dat de Maatfchappij hier in het Vaderland alle abuizen, die van tijd tot tijd in zoo een magtig uitgebreid land, als zij in Indie bezit, ingefloopen zijn, niet kan verbeteren; doch de tegenwoordige ftaat van Batavia is haar al te wel bekend, als mede het oneindig groot belang, dat zij heeft aan den bloei of het verval van die ftad; die het middenpunt haarer bezittingen is, dan dat'zij dezelve niet uit den kwijnenden ftaat, waarin zij meer en meer toeneemt, zou trachten te redden. Het geen Batavia mede fterk drukt, is de groote ongezondheid, die er federt verfcheiden jaaren heerscht. De waarfchijniijkfte oorzaak hier van, is de aanwas der flikken, aan den zeekant, die met den vloed gedeeltelijk onder loopen, of dras ftaan, en met de ebbe allerhande vuiligheid van kwalletjes, en ander zeeflijm laaten liggen, hetwelk door de brandende hitte terftond toTbederf overgaat, en de lucht verpest; en dit gaat gepaard met kwaade dampen der andere moerasfen. Dat zulks hier veel al aan toe te fchrijven is,  a88 AANMERKINGEN is, blijkt , omdat in het bovenfte gedeelte der ftad, hetwelk het verst van de zee verwijderd ligt, de ziekte en fterfte minder woedt, dan in en omtrent het Kasteel, hetwelk nader aan de flikken en moerasfen gelegen is. Deze aanwasfen ftrekken zich, aan de oostzijde der rivier, reeds over de tweeduizend voeten naar buiten uit. Ik heb hier boven iets van het Koningrijk Jaccalra gezegd, namelijk, dat het eene bezitting der Maatfchappij is, door de wapenen overwonnen , welkers inborelingen haare onmiddelijke onderdaanen zijn, en beftuurd worden door den Raad van Indie; doch wel in het bijzonder door den Gouverneur Generaal. Door dezen is een gemagtigd perfoon aangelleld, die den naam heeft van Commisfaris, tot, en over de zaaken van den inlander, en binnenin het Jand den Souverein vertegenwoordigt. Hij legt alle verfchillen tusfchen de Inlandfche Grooten bij met kennis van den Gouverneur Generaal, en vordert de boeten in, die hun opgelegd worden, en waarvan hij het meefte voordeel trekt. In de Bovenlanden wordt hij als een Vorst geëerd en ontzien, omdat een ieders welvaart genoegzaam van hem afhangt. De Regenten die onder hem het land helpen befhiuren, worden uit de Inborelingen genomen : de eerfte van deze zijn de Adapatï's ,aan welke deRegccring van een groot Gewest is aanbetrouwd. Op  over BATAVIA. 2S9 Op deze volgen de Tomangongs, doch zijn vrij minder in rang ; aan hun is mede wel een landftreek om te bellieren overgegeeven , maar deze is van vrij minder uitgeftrektheid, fchoon elk van hun afzonderlijk regeert. Deze hebben zoo veel als Lieutenants onder zich,Inghebe'es genaamd,bij welke alle verfchdlen, wanneer zij van weinig aanbelang zijn, onder de Inwooners van hun Diftricl, worden bijgelegd; doch kunnen, door de partijen, voor den Commisfaris betrokken worden. Alleenlijk gewigtige voorvallen, daar de Maatfchappij een bijzonder belang bij heeft, worden nog wel eens, ter tafel van de Hooge Regeermg gebragt, en aldaar afgedaan; doch dit komt weinig voor. De Commisfaris, die buiten de Stad woont, beeft des nachts altijd een wacht van Inlanders aan zijn huis, en twintig of vierentwintig oppasfers die Javanen zijn, en gewapend ftaan, om zijne beveelen ter uitvoer te brengen, en welke door de Maatfchappij betaald worden. De voornaamfte voordbrengfels , welke dit Rijk oplevert, zijn Suiker, Koflij, Indigo, en Catocnegarens. De Maatfchappije ontvangt daar van jaarlijks aan inkomften ruim een Millioen guldens. De origineele brieven , welken de Raad van Indie aan Inlandfche Vorsten fchrijft, worden in de Hollandfche taal opgefteld, door den GouverT neur  »oo AANMERKINGEN ncur Generaal ge reekend, en vervolgens door den Secretaris, uit naam der Hooge Regeering; doch' hier wordt bijgevoegd een translaat in het MaJeitsch, Javaansch, of in de taal van dien Vorst, waar aan gefchrcven wordt. Hier toe zijn verfcheiden Translateurs op Batavia, die wel betaald worden, en den rang van Koopman hebben. De brieven, welke de Inlandfche Vorsten aan de Hooge Rcgcering toezenden, zijn gefchrcven op goud, of zilver gebloemd papier, cn worden, niet veel plegtigheid, in den Raad gebragt. De brief, welke de Keizer van Kandi, na het fluiten van den Vreede, aan de Hooge Regeering zond, behelzende de volmag'c voor zijne Gezanten om over zekere zaaken te fpreeken, waar omtrent men op Ceylon niet had kunnen over éénkomen, was gefchrcven op een blad van masfief geflagen goud, hebbende de gedaante van een kokosblad; de letters waren op de zonderlingfte wijze met een fh'ft daarop gegraveerd. Dit blad was in een rolletje opgerold, en Hak ineen gouden koker, rondom met fijne paerfen, die aan' gouddraad geregen waren, omwonden. De koker lag in een masfief gouden doos, cn deze wederom in een doos van masfief zilver, welke met 's Keizers groot Zegel, in rood lak afgedrukt, verzegeld was. Deze zilveren doos was gefloten in een föortgètijke van ijvoor, cn deze fiak in een zak van zwaar goud Mof, en of zulks nog niet voldoen- >  ©ver BATAVIA. *p% doende was, bevond men, dat de laatfte verbom gen was in een wit linnen zakje , plegtig met 'sKeizers klein Zegel, verzegeld. Wanneer deze Gezanten hun affeheid kreegen» werden zij elk in den Raad met een gouden keten omhangen, terwijl alle de Leden der Hooge Regecring opftonden, toen zij in de Raadzaal kwamen, en daar uitgingen , echter met gedektert hoofde. Alle goederen, op Batavia in of uitgevoerd» zijn tollen onderworpen, welke aan den boom-, bij het inkomen der ftad afgevorderd worden» "s Jaarlijks wordt dit nevens de andere imposten verpacht, en wel gemeenlijk aan Chineefen. Gewoonlijk bedraagen deze pachten te fatnen yoot elke maand 32000 Rijksdaalders of ƒ 76 , 800, dus 'sjaars ƒ 9,21 , 600. Onder alle de Eilandjes, die voor Batavia liggen, zijn er niet meCr dan yicr, daar de Compagnie gebruik van maakt; en onder deze is. Onrust het voornaamfte. Dit Eilandje is bijna va» een ronde gedaante , cn klein , zijnde omtrent twee honderd dertig roeden in den omtrek; het ligt zes of agt voeten boven water, cn in het n. w., bijna drie uuren van Batavia. Vier Bolwerken en drie Gordijnen omiïngelen de Pakhuizen en andere gebouwen, die op het midden van dit Eilandje ftaan, op deze en nog drie andere punten, die buiten dit vierkant en digt aan het T a . warcf  292 AANMERKINGEN water gebouwd zijn, en alle van buiten met kalk: zijn gewit, liggen zestien ftukken kanon van verfchillcndc waarde. Onder de Regeering van den Generaal D orven, in het jaar 1730, is hier een klein Kerkje met e'en torentje gebouwd , daar des Zondags morgens gepredikt wordt door een Predikant, die op Batavia woont, maar des Saturdags herwaards overkomt. De Compagnie heeft hier tien of twaalf groote Pakhuizen , waar van de meefte altijd vol liggen metKoopmanfchappen, a!s Peper, Japansch Koper, Salpeter, Tin, CaIiatour, Sappanhout, enz. Deze ftaan onder het bellier van twee Adminiftrateurs, welke daar aan, zoo als hier boven reeds gemeld is, zeer voordeelige posten hebben. Aan de Noordzijde van het Eiland ftaan twee zargmolens; en aan de zuidzijde ligt een lang I ïoold, waar op drie groote houte kraanen ftaan, om masten in en uit de fchepen te zetten, Drie fchepen kunnen hier achter den anderen met de zijde tegen het Hoofd in vlot water liggen, om vertimmerd te worden, of haare laadingen inteneemen of te losfen. Een weinig meer westlijk is nog een Hoofd, het JapanfcheHoofd genoemd, alwaar nog een fchip vlot kan liggen om te laaden ofte losfen. Tegen deze Hoofden aan, ftaat twintig en meer voeten water, hetwelk hiér ééns in de vierentwintig uuren, omtrent vijf voeten op en neder valt,, Alk  over BATAVIA. 293 Alle 's Compagnies Schepen worden tegen de Hoofden aan gekield, en'de zwaarfle verrimmeringen worden hier verricht. De Regeering van dit Eiland, en de vertimmeringen die er aan de fchepen plaats hebben, is aan een Timmermans baas toevertrouwd, die het opzicht over alles heeft, behalven over het geen de Adminiftrateurs aangaat. Het wordt voor een zeer voordeelige post gehouden, en hij heeft den rang van Opperkoopman. Schoon dit Eilandje klein is, wordt echter het getal der menfehen die er zich op bevinden, op bijna drie duizend gerekend , waar onder zich drie honderd Europefebe handwetks lieden bevinden. Schuins tegen over Onrust, omtrent honderd roeden van daar, ligt het Eilandje de Kuiper, hetwelk nog een derde kleiner is dan het voorige. De Compagnie heeft er verfcheiden Pakhuizen, waarin voornamelijk de Koffijboonen opgelegd worden. Aan de zuidzijde zijn twee Hoofden gemaakt, alwaar de fchepen kunnen laaden en losfen. Hier en daar ftaan eenige zwaare Tamarinde boomen, die een aangenaam lommer geeven. Het volk, dat hier dagelijks werkt, wordt des avonds naar Onrust overgehaald, er blijven flechts twee mannen op, met een meenigte honden, om het te bewaken, en deze zijn zoo kwaadaartig, dat niemand zich durft vèrftouten om voet op het Eiland te zetten. T 3 Ten  *o4 AANMERKINGEN over BATAVIA, Ten oosten van Onrust, eens zoo ver als de Kuiper, ligt het Eiland Putlnerend, dat omtrent anderhalf maal zoo groot is als Onrust; het zelve is met lommerrijk geboomte beplant, In het midden Haat een gebouw, dat tot een Gasthuis voor Melaatfche en andere ongeneeslijke zieken , voor die van Batavia derwaards overgebragt worden, gebruikt wordt. Het heeft zijn Inkomften uit de liefdegiften der Europeé'rs en Javanen; doch de laatfte brengen daartoe wel het meeste aan. In het n. R. o. omtrent drie mijlen van Batavia af, ligt het Eiland Edain, groot zijnde een half uur gaans in den omtrek, het is met veel, en zwaar geboomte voorzien, onder welke er #en is, wiens ftam door geen twintig man kan omvaamd worden: de buitenfte takken nedcrwaards fchietendc krijgen wortel, zoo dra zij den grond aanraaken, en groeijen weder tot boomen op, jk heb er gezien, die reeds twee voeten over het midden dik waren; hij wordt als een heilige boom bij de Javanen geëerbiedigd. De Compagnie heeft cr Pakhuizen om Zout te bergen; doch voornaamelijk dient het tot een verblijfplaats voor bannelingen, die er touwwerk moeten maaken; cn over dezelve is een Schipper tot Commandctir aangefteld.  REIZE van ZEELAND over d e* KAAP de GOEDE HOOP, naar BATAVIA, BANTAM, BENGALEN, enz. gedaan in de jaaren mdcclxviii tot mdcclxxi, door den heer J. S. STAVORINUS, SCHOUT BIJ NACHT BIJ DE ADMIRALITEIT VAN ZEELAND. GEVOLGD VAN EENIGE BELANGRIJKE AANMERKINGEN over den aart , gewoonten , levenswijze , godsdienstplegtigheden en koophandel der volkeren in die gewesten. tweede deel. te leyde n , dij A. en j. II O N K O O P, MDCCXCiri.   AANMERKINGEN OVER BENGALEN.     AANMERKINGEN over BENGALEN. DERDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. Jpjet Rijk van Bengalen, 'zijnde de oostlijkfte Provinrie van het Mogolfche Rijk, grenst ten zuid westen aan het Rijk van Orixa , ten westen aan de Provintie Malva, ten noorden aan Mon* geer en Bahaar, ten oosten en zuidoosten aan het Koningrijk Arrakan, en ten zuiden aan dien diepen Inham der zee , die de Golf van Bengalen genoemd wcrdt. Men rekent het ruim negentig uuren gaans in de lengte, van de zee af tot aan Radfa Mahol, en bijna zoo veel in de breedte. II. Deel. A a Het  4 AANMERKINGEN Het ligt tusfchen den eenentwintigden en zevenentwintigften graad van breedte benoorden/éen Evenaar, en dus tusfchen dezelfde paralellen als de Canarifehe Eilanden: de middellengte is omtrent 105% beoosten Tenerif, hebbende den middag bijna vijf en een half uur vroeger dan Amfterdam* Het jaar verdeelt zich in twee getijden, die het warme en koude genaamd worden. Het koude jaargetij neemt met de maand November een aanvang, en duurt tot het begin van Februarij, als dan waaijen doorgaans de fchraale noorde winden, die de koude aanbrengen, welke des morgens voor zonnen opgang fomtijds zoo fcherp zijn, dat men zeer gemakkelijk dikke kleederen zou kunnen verdraagen. Dikwijls heeft men als dan ook een zwaare mist; doch die ten agt of negen uuren, als de zon kracht begint te krij. gen , optrekt. Op het overige vam den dag, heeft men eene fijne heldere lucht, zoo dat men veele dagen achter den andere geene wolken aan den hemel ziet. In het begin van dezen tijd worden de besteveldvruchten ingezameld , en de velden krijgen een nieuw leven, naar maate dat de brandende hitte afneemt,. Met het begin of de helft der maand Februarij,. als de zon de linie weder begint te naderen, neemt de warmte dagelijks toe: de winden, die nu eenige  ©ver BENGALEN. 'y ge maanden uit het noorden gewaaid hebben, kenteren, worden veranderlijk, en loopen naar het zuiden en zuidwesten , daar zij vervolgens tot in September, of Ocïober ftaan blijven: de lucht besrint meer en meer te bewolken , wordt met het ondergaan der zon buiachtig, en barst dikwijls in hevige onweders uit, vergezeld van zwaaren donder, blikfem en flortregens. Ik heb in de maand Februarij hageldeenen, en ftukken ijs zien nedervallen, die zoo groot waren als een duiven eij. In Meij begint de regentijd, die tot het laatst van Augustus aanhoudt; de hitte is als dan onverdraaglijk. Zoodra de zon de linie weder gepasfeerd is , neemt de hitte weder af, tot dat ze in de maand Oftober weder gemaatigd wordt. Ik heb de graaden van warmte genoegzaam dagelijks waargenomen, van het begin der maand Oftober af tot het begin van April, en wel op een beproefde kwikThermometer, geteekend naar de fchaal van Fharenheit: zij was in de openlucht tegen het noorden aan een hoogen muur geplaatst, en daar tegen over waren geene gebouwen, die de zonneftraalen konden terug kaatzen; de grootfte hitte op den dag was gewoonlijk namiddag ten twee uuren, of half drie; en de minde des morgens, een uur voor den opgang der zon. A 3 lvs  € AANMERKINGEN In de maand Qftober bevond ik de grootde hitte, 'snamiddags 940. met een noordlijken wind, en heldere lucht. Beminde hitte, in diezelfde maand, '«namiddags, wind en lucht als vooren. 850. De Iaagde Thermometer voor zonnen opgang, wind. 700. In November, namiddag op het hoogde, H. o. wind, helder. 890. namiddag op het laagde, n. wind, helder, 8i«. en het laagde voor zonnen Opgang, n. wind, mistig. 600. In December, namiddag op het hoogde, o. wind, helder. 8S,'°. namiddag op het laagde, n. wind, helder. 76°. en op het laagde voor zonnen opgang, n. wind, helder. 52°. In Januarij, namiddag op het hoogde, z. w. wind, helder. 85°. namiddag op het laagde, k. wind, helder. 740. en op het laagde voor zonnen opgang, n. o. wind, helder. 63°. In Februrrij, namiddag op het hoogde, z. wind, helder. 92°. namiddag op het Jaagde, w. wind, betrok. 76°. en op het laagde van zonnen opgang, z. wind, helder. 68°. ïn Maart, namiddag op het hoogde, z. wind, helder. 1040. namiddag op het laagde , dil betrok. 93°. en op het laagde voorzonnen opgang, Z. wind, helder. 720. Den 3 April, wanneer wij de Ganges afvoeren,  over BENGALEN. f ren, ftond de Thermometer, 'snamiddags ten drie uuren, op ioio: ik liet ze toen vijf of zes voeten in de rivier onder water zakken, en geduurende vijf minuten onder blijven, en als ik dezelve fchielijk ophaalde, bevond ik dat de kwik op 86° ftond, daarop hong ik ze weder op haar voorige plaats, daar ze twee minuten daarna tot op 83'. daalde, maar rees allengskens weder in zeven minuten tijds tot op 98°. Men heeft mij eenige waarneemingen van de maand Meij 1769. medegedeeld, waar bij gebleeken is, dat de hitte in die maand tot op 110° fteeg; en een zeker bij mij bekend Heer, welke in die maand zich op Patna bevond, heeft mij bericht, dat de kwik toen ter tijd tot boven in de buis gereezen was. De winden waaijen hier gewoonlijk het geheele jaar door, of uit het noorden, of uit het zuiden: een gedeelte uit den eenen en een ander gedeelte uit den tegen overgeftelden hoek; en die zelfde wind, welken men op het land heeft, waait ook op zee, langs de kust van Choromandel, en de Golf van Bengalen. Wanneer deze Mousfons kenteren, dat is van het noorden naar het zuiden, of van het zuiden naar het noorden keeren, gaat zulks veeltijds met hevige ruk- en ftormwinden gepaard: wanneer nu deze op het allerhevigfte woeden, worden zij deOlyphant genaamd ; en genoegzaam geen fchip, A 4 dat  * AANMERKINGEN tfat het ongeluk heeft om daar van overvallen te worden, is tegen deze orkaanen befland. In den jaare 1754. werden in de maand Oftober Vijf van onze Compagnie fchepen, op de Reede van Voltha geankerd liggende, door dezen verfchrikkelijken wind op den wal geflagen, en wel zoodanig, dat zij niet meer in vlot water konden worden gebragt: het zesde, dat insgelijks op den Wal gezet was, kwam er ter naauwernood van af; echter hebben deze kenteringen fomtijds plaats, zonder dat daar door eenige ftormen ontdaan. Bengalen is een laag en vlak land, en zeer vruchtbaar, waarin het alle andere landen in Afie verre overtreft. Het voorziet veele derzelvevan Rijst en foortgelijke levensmiddelen;en van deszelfs voordbrengfelen tot den handel, ais Catoenen, Zijden, Salpeter, Opium, waar mede het niet alleen Afie, maar Europa zelfs vervult. Behalven de Rijst, die hier, en door het geheel Oosten den Inlander tot brood verftrekt, levert het pok zeer goede Tarw op, die te vooren zelfs naar Batavia plagt vervoerd te worden; doch zulks is nu verboden, om de Kaap de GQede Hoop geen fchade toe te brengen, De grond is mullig en vet, en wordt gemakkelijk bearbeid: nooit wordt er eenige mest opgebragt, fchoon het van jaar tot jaar bezaaid wordt, V$ffl hct do°r de zwaare plasregens en overftroo- min-.  over BENGALEN. 9 mingen vruchtbaar gemaakt wordt. Tot heden had men er nog geen flechten oogst gezien, dan nu federt de twee laatfte jaaren. Behalven de groote en kleine bosfehen, die hier en daar gevonden worden, vindt men er veel geboomte, doch geen daar van worden in ons Vaderland gevonden. Onder deze is er eene foort, die opmerking verdient. Uit zijne takken fchieten kleine regte fcheuten naar beneden, welke , op den grond komende , wortelen fchieten , en met den tijd, de takken, waar zij van afgekomen zijn, tot Hutten dienen, en vervolgens zelfs boomen worden. Een diergelijke heb ik ook op het Eiland Edam gezien , en er reeds melding van gemaakt. Deze foort van boomen worden door de Bengalers en Javanen voor zeer heilig gehouden. Verfcheiden foorten van vruchtdraagende boomen worden hier gevonden , waar onder de Klappers of Kocosboom de eerfte plaats verdient; niet zoo zeer, dewijl zij hier in zoo groot een overvloed zijn, als wel om deszelfs algemeene nuttigheid; want in geheel Indie, en mogelijk in geene gedeeltens der waereld, wordt er een boom gevonden, die zoo veel tot vervulling van 'smenfehen behoeftens toebrengt, als deze. Zij worden voordgekweekt uit een rijpe noot, en fchieten in weinig jaaren hoog op met een regfea ftam : volwasfen zijnde, zijn zij gemeenlijk Veertien of vijftien duimen, van onderen tot boven A § toe,  io AANMERKINGEN toe, dik:zij groeijen tot vijftig voeten op en nog hooger, zonder eenige takken uit te fchieten, dan boven aan den top, daar zij een kroon maaken, die zich fraai in de rondte uitbreidt, beffaande uit tedere takken of fcheuten, die niets houtachtig in zich hebben; hier aan zijn dikke bladeren vast, en wel twee aan twee, die omtrent twee voeten lang en drie duim breed zijn, op het einde der takken worden zij allengskens kleiner en eindigen in een puntig blad. De Nooten groeijen uit de tedere takken digt bij den flam, bij trosfen, waar aan er vijf of zes gevonden worden. Wanneer zij nog groen zijn, zijn zij vol van een aangenaam zoet water, dat zeer koel, verfrisfchcnd, en dorst lesfchende is, en 't welk in de Indie, zoo wel door de Europeanen, als Inlanders veel gedronken wordt. Zoo ras de vrucht wat meerder rijpte krijgt, verdikt het fap, en zet zich aan de fchil tot een dikke gelei, dat tot een verfrisfchend voedfel verftrekt, en Liplap genoemd wordt: als de Noot geheel rijp is, wordt deze geheel en al hard en wit, en aldus ook wel eens naar Europa overgebragt. Deze witte kern gekookt en geperst zijnde, geeft ze eene olie van zich, die bijna door het geheele Oosten, daar deze vrucht wast, bij de Inlanders, in plaats van boter, gebruikt wordt, en  ovir BENGALEN. M en gelijkt veel naar amandel olie ; maar eenige weeken oud zijnde verliest zij haare aangenaamheid, en wordt, fterk, doch dient als dan om te fmeeren of als licht te branden, of tot andere noodwendigheden meer. De harde fchil gebruiken zij in plaats van koppen om uit te drinken, ook wel om iets in te bewaren; het draadachtige, dat om de harde fchil zit, wordt gebruikt om touw-werk te maaken, in plaats van hcnnip, dit wordt Cayer genoemd , en wordt in meenigte van Ceylon en de Mallabaar naar Batavia gebragt. Men maakt er zelfs ankertouwen van, die twintig en meer duimen dik zijn, en worden zoo goed, ja fomtijds beter bevonden, dan die in Europa van hennip gemaakt zijn; door haar ligtheid drijven zij op het water, rekken uit, en krimpen weer in. De bladeren worden door de Inlanders gebruikt om hunne huizen, of hutten te overdekken in plaats van met flroo of pannen : ook worden ze wel gebruikt om op te fchrijven, of om met een ijzeren ftiftje op te fcraveeren. Het hout van den dam dient tot brandhout; doch isnietgefchikt, wegens deszelfs broosheid, om er iets van te maaken. De andere vrucht* boomen zijn te Manges, de Guavas, de Moerbezie , de L'immetjes, en ook eenige weinige Oranjeboomen; de Pifang, of Indiaanfche Vijg groeit hier ook, doch niet in eene groote meenigte ; als mede de Suri boom, die een helder en  ia AANMERKINGEN en zoet fap opgeeft, dat door een infnijding in den Ham daar uit druipt, en in potten, die daar aanhangen, verzameld wordt, hetwelk een aangename drank is, die een bedwelmende kracht heeft; doch na verloop van weinige dagen bederft, en zuur wordt; men gebruikt het als dan in plaats van azijn. In de tuinen vindt men ook veelerlei foorten van moeskruiden, die onder andere Iuchtflreeken wasfen, als Erwten, Boonen, Salade, Porcelein, Spenafie, allerhande foorten van Kool, Radijs, Afperges,en meer andere; doch deze heeft men flechts geduurende den kouden tijd, en vereisfchen als dan nog veel oppasfing en zorgen; men moet ze tweemaal daags begieten , anders droogenze op het land uit. In den warmen tijd heeft men daar niets van, uitgezonderd wat Spenafie en Comcommers. Over al, daar het land bewoond wordt, vindt men eene meenigte van gegraven vijverbakken vaneen langwerpig vierkante gedaante, doch van verfchillende grootte; ik heb er gezien, die meer dan een half morgen lands befloegen; men geeft ze den naam van Tanken. Zij worden in den regentijd gevuld, en verzorgen den Inwooners, geduurende den droogen tijd , van water, hetwelk beter is dan het geen uit de Ganges gehaald wordt, dewijl het zelve daar altijd dik en troebel is,  over BENGALEN. ï| In veele van dezelve onthoudt zich een zeker foort van visch, die in fmaak veel overeenkomst heeft met onze Karper. Bengalen wordt in het middendoor de rivier de Ganges doorfneeden; men zegt dat zij haare* oorfprong neemt in het gebergte van », doch mij is door een Fransch Geestlijken op Chandernagor, die zich eenige jaaren, als zendeling, in het land van Thibet opgehouden had, verzekerd, dat de bronnen der Ganges aldaar niet te vinden zijn, hebbende hij alle moeite aangewend om dezelve op te fpooren; ook hadden de Inwooners van dat land hem bericht, dat ze nog veel verder noordwaards op gelegen waren. Haar loop richt zich van het noordwesten door het IndoftanfcheRijk, en droomt zuidoostwaards voord. Eenige uuren boven Casfembazaar verdeelt zij zich in twee groote armen, waar van de oostlijktte zich weder in veele andere kleinere armen fplitst, en de voornaamfte voorbij de ftad Dekka vloeit, en eindelijk bij Chattigam in zee valt. De tweede of Wester arm, die gemeenlijk die van Hougly genoemd wordt, ftroomt voorbij de Bundel, Hougly, Chinfura, Chandernagor Calcatte enz., en ftort zich bij Infely in de Golf van Bengalen. Het land is over al doorfneeden met groote en wijde vaarten, die den naam van fpruiten draagen,  14 AANMERKINGEN gen, en alle in de Ganges uitvloeijen. De Koop. waaren worden door middel van deze vaarten ge» makkelijk het geheele land door, van de eene plaats naar de andere vervoerd, en hier door hebben de voornaamfte armen der rivier gemeenfchap met eikanderen; doch of deze door kunst en arbeid gemaakt, dan of het werken der natuur zijn, is geheel onbekend. Ter wederzijde zijn zij met veele dorpen en vlekken voorzien, en met vermaakelijke bouw, en weilanden, die een groote fchoonheid aan het Jand bijzetten. Onder deze fpruiten zijn er die voor groote fchepen bevaarbaar zijn wegens haare wijdte en diepte, onder welke de Haaze Spruit uitmunt, die regt door het land loopt, naardien arm der rivier, waaraan Dekka ligt, en welke in het jaar 1768 door de Hollandfche lootfen, op bevel van den Directeur V * * * opgenomen is, om daar langs de fchepen in zee te brengen, in plaatfe van voorbij Infeley, ten einde daar door het gevaar van zekeren doortocht, het Jennegat genoemd, te vermijden. Zij vonden in deze vaart wel overal diepte en ruimte genoeg voor zwaare fchepen. doch oordeelden het om andere redenen niet raadzaam dezelve hier langs naar zee te brengen. Voor den mond der rivier liggen groote en gevaarlijke banken , waar van ik in mijne reize naar  over BENGALEN. t$ naar Bengalen reeds melding gemaakt heb, en de rivier zelve is overal daar van vervuld, zoo wel in het midden als wat van het land af, en deze zijn zeer gevaarlijk voor de op en afvaarende fchepen. In de maanden Julij, Augustus en September is de rivier op het hoogde, en in haare fterkfte afwatering; als danftroomt zij over haare oevers, daar zij laag zijn, heenen,en zet de omliggende landen onder water: de vloeden en ebben zijn dan zoo hevig, dat zij alles dreigen mede te liepen. Eer dat de ebbe is afgeloopen, begint de vloed reeds en dit gefchiedt niet langzaam, maar met een groot geweld, zoo dat men denzelven wel een uur verre kan hooren aankomen. Het water zet zich dan fomtijds zes, agt, en meer voeten te gelijk op. Hier tegen is niets be» ftand; fchepen en vaartuigen, die geankerd liggen , worden van haare ankers gerukt en mede gefleept, waarom dezelve in tijds zorge draagen zich op eene plaats te begeeven daar de baar, (zoo wordt ze hier genoemd) niet komen kan, of daar haar kracht gebroken is. Op Voltha komt ze ook; maar niet aan die zijde, daar gemeenlijk de fchepen liggen. Zij loopt op het allerfterkfle van Serampour tot Hougly. Het bed der rivier, is een zacht modder; doch de banken en droogtens beftaan uit een hard welzand. De  \6 AANMERKINGEN De rivier is op het laagst in de maanden Maart en April, als dan loopt het voor Chinfura, daar *sCompagnies Logie is, bijna geheel droog, blijvende er, bij laag water, aan de overzijde flechts een kleine kil overig. Haare breedte, aan den mond bij Infely,is omtrent vier duitfche mijlen, maar loopt allengskens naauwer, zoo dat ze voor Chinfura en hooger niet veel wijder is dan een half uur. Door de zwaare ftroomen is het water altijd dik en drabbig, en niet zeer goed om te drinken, of het moet eenigen tijd ftil geftaan hebben, tot dat het doorzakt. Om het fpoedig helder te doen worden, gebruikt men zeker foort van boontjes, die hier te lande groeijen: zulk een boontje wrijft men op een fteen met een weinig water aan Hukken, en dit werpt men in een legger water, waar door het zelve binnen den tijd van zes uuren klaar wordt, en zelfs op zee langen tijd goed blijft. Van Infely tot Chinfura, daar de rivier met groote fchepen bevaarbaar is, heeft zij de diepte van drie en een half tot elf of twaalf vademen/ De Ganges wordt bij de volken, die de Rijken van Bengalen, Orixa, Golconda, Choromandel enz. bewoonen, in eene groote heiligheid en eer? bied gehouden, en van de Jentijven zelfs als een Godheid geëerd, en jaarlijks wordt er een feest ter haarer eere gevierd. Door zich in dezelve te wasfchen, meenen zij alle hunne zonden uit te wis.  over. BENGALEN. if Wisfchen; en die bij de rivier woonen, verrichten zulks ten minften eenmaal daags ; die hier toe geen gelegenheid hebben en verre landwaards in woonen , komen eens in het jaar uit alle oorden van het land, dertig en meer dagreizens verre, om zich in dit heilig water te zuiveren. Ik heb in het laatst van Maart zulk eene groote meenigte van deze menfchen te Hougly, en Trip' peny tot dat einde zien aankomen, dat hun getal ontelbaar was. Deze toeloop duurde drie dagen; ieder die zich gewasfchen had, en naar zijn land terug keerde, zoo mans als vrouwen en kinderen, had het een of ander vaatwerk bij zich, daar zij het rivier-water in mede droegen, voor die geene welke zij te huis gelaaten hadden, en door ouderdom, of ziekte de reis niet hadden kunnen siede doen. H. Deel. I TWEE-  iS AANMERKINGEN TWEEDE IIOOFDSTUK.j De Bivooners van Bengalen. J^engalen wordt van verfchillende volken bewoond; doch de voornaamfte zijn de Mogollers of Mooren,afkomelingen van de Jagathaïs,die dit, cn het geheele Indoftanfche Rijk, ruim twee eeuwen geleeden, onder hunne gehoorzaamheid gebragt hebben. Daarop volgen de Jentijven, of Bengalers, den eerflen naam hebben zij gemeen met de Inwooners van Choromandel, Golcande, en van het grootfte gedeelte van Indo/lan; zij zijn er honderdmaal talrijker dan de Mooren. De Bengalers verfchillen in geftalte niet veel van de Europeiiancn, zij zijn eer mager dan gezet; hunne couleur donker bruin ;hun hair zwart cn ongekruld; zij zijn wel gemaakt, en ik heb er niemand gezien , die mismaakt , of kreupel was, uitgezonderd eenige Faklers, die zich uit Godsdienftigheid krom hadden laaten groeijen. Men vindt er hier en daar, die minder bruin zijn, en naar het gecle trekken;doch zulks is zeldzaam. Zij zijn gewoonlijk lui, wellustig, en vreesachtig; zij ftellen haar hoogfle geluk in de ledigheid cn in het flaapen; en was het niet dat zij, door be-  over BENGALEN. 10 behoeftens genoodzaakt, de handen moesten uitfteeken, zoo zouden zij nimmer werken , en niets dan de honger alleen is in ftaat, om hun uit de zoo zeer gelief Je ledigheid en rust op te wekken; echter zijn zij zeer fchrander, en het ontbreekt hun aan geen vernuft, wanneer zij iets namaaken willen; ook zijn zij geneigd tot fteelen. Voor dat dit Gewest door de Mogollers beheerscht werd, die er den Mahonie daan fc hen Godsdienst hebben ingevoerd, waren zij , gelijk mij verhaald is , in hunne zeden veel braaver : doch met deezen Godsdienst werden er te gelijk allerhande ondeugden ingebragt,die er zelfs te vooren geheel onbekend waren. Niettegenftaande de meeste zeer arm zijn, vindt men er echter onder de Benjaancn, of Kooplieden, die zeer rijk zijn, en geen moeite ontzien, om de waarde van een halve ropy of daalder te winnen. Deze zijn zeer gefleepen op den handel, cn weeten uit hun hoofd de zwaarfte fommen in een oogenblik te berekenen, daar wij zelfs veel tijds toe noodig zouden hebben. Zij fchrijven van de linker naar de regterhand met een gefpleeten rietje , en hebben een afzonderlijk alphabet, onderfcheiden van de Mooren en Perzianen, Alle zijn ze lafhartig, en wel tot in den uiterften graad, zoo dat een Europeer in ftaat is om wel vijftig Bengalers weg te jagen. Op de minde bedreigingen beeven zij reeds , en vluchten vol B 2 fchrik ;  2o AANMERKINGEN fchrik; doch dit is grootendeels aan hunnen Godsdienst toe te fchrijven, die hun van jongs af aan, een afkeer van bloedvergieten inboezemt. De vrouwen zijn , offchoon bruin van couleur, echter welgemaakt cn bevallig van gelaat; zij zijn ftout om iets te onderneemcn en zeer geil; zij gebruiken alle listen om de mannen in haare netten te krijgen, en in 't bijzonder vreemdelingen. Hoererij wordt hier geen fcliande gerekend; er zijn zelfs overal gewettigde plaatfen, daar zich een groot aantal van ligte vrouwlieden ophouden; deze kostwinning is haar toegedaan, mits zij zekere haar opgelegde fchatting aan den Fiscaal of Balliuw der plaats betaalen ; doorgaans zijn zij gefchat op een halve Ropy of vijftien ftuivers 'smaands. De Jentijven zijn alle in onderfcheiden foorten, Kasten genoemd, verdeeld, waar van er zoo mij verhaald is meer dan zeventig zijn. Onder deze alle is de Brammen Kaste de eerfte en edellte; en die, welke de doode krengen, en vuilnis wegfleepen, de laagde en verachtde, dezen worden Pareasfen genoemd. Opdat nu deze Kasten, ieder in zijn foort zuiver zouden blijven, en onvermengd met de andere, zoo mag geen Bengaler met eene vrouw uit een laager Kaste dan de zijne is, trouwen, of zoo hij dit doet, verliest hij den rang van zijne Kaste en gaat over tot die van zijne vrouw. Dit heeft ook  over BENGALEN. 'ook plaats wanneer hij met iemand van een laager Kaste eet; hij daalt dan mede af, tot den rang van dien geenen daar hij deze gemeenzaamheid mede gepleegd heeft. Niet alleen deze maar veel meer andere gevallen kunnen iemand zijn Kaste doen verliezen; hierom zijn zij zeer omzichtig om alles wat hier toe eenige aanleiding kan geeven te vermijden,en iemand van de eerfte Kaste zal liever gebrek lijden , dan hier toe gelegenheid geeven. Ieder Kaste heeft zijn eigen handwerk, of kostwinning, daar hij zich mede onderhoudt, en hetwelk van den vader op den zoon overgaat; zij hebben dus gelegenheid om groote vorderingen daar in te maaken, fchoon ze nimmer tot hooger ftaat kunnen opklimmen , dan tot dien, in welken zij geboren zijn. Dus wordt de zoon van een Bramin een Priester, of geleerde, even als zijn vader. Een Koelt, of landbouwers zoon oef< fent het zelfde beroep. De zoon van een Berra, of palankijndraager doet het zeilde ambacht geduurende zijn leven lang. De handwerkslieden bepaalen zich ook maar tot een werk, zoo dat een Goudfmit geen zilver verwerken zal, ook geen Zilverfmit eenig goud. In de Arrevgs , of Weefplaatfen zal een weever niet meer dan eenerlei foort van goed zijn geheele leven lang maaken , ten zij hij met geweld daartoe gedwongen wordt. B 3 De  a2 AANMERKINGEN De handwerkslieden zijn zeer vernuftig, waar van ik verfcheiden voorbeelden gezien heb, bijzonder de goud cn zilverfmids, die alles, wat van die metaalen kan gemaakt worden, wanneer zij flechts een model hebben, zoo konflig weeten na te maaken, dat het alle geloof te boven gaat. Dit werk verrichten zij met zulk eene vaerdigheid en netheid, en met zoo weinig omflag en gereedfchappen , dat een Europeesch kunflenaar , het niet zou kunnen nadoen ; met dit alles zijn zij arm;en dikwils zijn het nog flechts kleine jongens, die zulk werk verrichten, en dagelijks op de Bazaar of markt zitten te wachten, tot dat het den een of ander goed vindt hun te laaten roepen : als dan komen ze met hun gereedfehap, hetwelk zij in een korfje draagen , en alleenlijk beflaat in een klein aambceldje, hamer, nijptang, vijltjes , cn blaasbalk aan huis; daarop geeft men hun een confoor met vuur, en, na het model te hebben gegeeven, weegt men hun het goud of zilver toe met Ropyen, en men bedingt, hoe veel Anas,oi festiende gedeeltens van een Ropy, naar de zwaarte van het werk gefchikt, en naer de mindere of meerdere moeite die er aan vast is, men betaalen zal: of men bedingt, hoe veel hij bij den dag zal verdienen, dat zelden meer dan zes of zeven ftuivers bedraagt. Vervolgens gaat hij in de open lucht met handen en voeten aan 't werk, cn weet met de tecnen cn  over BENGALEN. *3 en het platte zijner voeten tets zoo vast te houden en om te keeren, als wij met handen en vingeren zouden kunnen doen. Als het werk verricht is, en men hem beloond heeft, neemt hij zijn korfje weder op, gaat op de markt zitten, en wacht met geduld weder ander werk af. Op gelijke wijze handelt men met alle andere handvverks lieden, die men insgelijks aan huis laat komen om hun werk-te verrichten. Heeft men fchoencn noodig, men laat een fchocnmaaker van de Bazaar roepen, die met het leder en andere behoeftens, op één dag vier paar fchoencn levert voor de waarde van een daalder. Een kleermaker maakt hier zulke fraaije kleederen , naar de Europcaanfche wijze , zoo wel voor mannen als vrouwen, als ergens in gansch Europa. Wanneer een ftuk neteldoek, dat zeer fijn is, midden doorgefcheurd is, weeten zij het zoo kunftig te floppen, dat het volftrekt niet zichtbaar is. De weevers maaken het neteldoek zoo fijn, dat een ftuk van vijfentwintig cn meer ellen lang, in een gemeene zak tabaksdoos kan gefloten worden , en dit alles met geringe werktuigen , die geen opmerking verdienen, en dit heefc op gelijke wijze met andere dingen plaats, die een Europeer in der daad verftomd doen ftaan. Het gemeen gaat bijna geheel naakt; zij hebben niets aan, dan een ftuk linnen, dat zij om den B 4 mid-  AANMERKINGEN middel dirigeren, en tusfchen de beenen doorhaalen: fommige winden een ftuk linnen om hun hoofd: andere loopen met bloote hoofden : die iets meer in rang zijn draagen een rok van wit katoen, welke zij voor de borst over malkanderen flaan tot boven aan de fchouders, en maaken hem onder aan den middel met bandjes vast: deze mogen aan de regterzijde niet toegebonden zijn, om -hun van de Mogollers, of Mahomedanen te onderfcheiden; dit hangt hun tot op de voeten neer. Kousfen gebruiken zij niet; en aan de voeten hebben ze een foort van fchoenen, die achter neergetrapt , en van vooren omgekromd zijn, even als de turkfche Baboeches. De meeste fcheeren hun hoofdhair af, en op andere plaatfen trekken zij het geheel met den wortel uit. De rijken draagen tulbanden; doch op eene andere wijze gewonden, als de Mooren, en zeer veele draagen kleine ringetjes in de ooren. De kleeding der vrouwen beftaat in een ftuk lijnwaat, hetwelk over de fchouders wordt geflagen , daaronder draagen zij een foort van rok en onderbroek. De borsten fchorten zij op met een Huk linnen, dat onder de armen doorgaat, en op den rug vastgemaakt wordt. De rijken verfieren het huir met gouden pennen, en de armen,beenen en teenen met gouden of zilveren banden en ringen, als mede de ooren en het middenfchot Van den neus. De  qver BENGALEN. 25 De arme of geringe vrouwen draagen op diezelfde plaatfen diergelijke fieraaden, welke van een zeker foort van kinkhorens gemaakt worden, die van de Maldivifche Eilanden komen, en Chanclos genoemd worden. De Bengalers weeten dezelve zoo door te zaagen, dat iedere fnede een ring maakt. Zij gaan met het hoofd ongedekt, en het hair wordt achter op het hoofd vastgebonden. Hun voedfel beftaat in rijst, dat het voornaamfte is en in plaats van brood gebruikt wordt; voords in aardvruchten en melkfpijzen. Zij eeten geen vleesch, visch of iets dat leven ontvangen heeft. De melk laaten zij veeltijds dik en zuur worden, voor dat zij dezelve gebruiken , en geeven het den naam van Tayer. Hunne drank is zuiver water; zij zijn vijanden van allerlei fterke dranken , en bedwelmen daar door nooit hun verftand, gelijk andere volken, behalven die der allerlaagfte Kasten, welke zich nog wel eens in zekeren fterken drank te buiten gaan, die zij van bedorven rijst ftooken. Wat hunnen Godsdienst aanbelangt, daar van heb ik niet veel bijzonders kunnen te weeten komen, dan het geen de uiterlijke plegtigheden betreft : ook is dit door verfcheiden Schrijvers in het breede reeds befchreevcn. Ik heb verfcheiden maaien met hunne Bramans,door middel van een Tolk, gefproken; maar vond bij de/ B 5 zelve  *6 AANMERKINGEN zelve niet anders dan eene groote onweetendheid of moedwil om niets te zeggen 't geen hun Godsdienst betrof. Wanneer zij nog al iets zeiden, was het zoo fpooreloos ongerijmd, en hunne eerfte gezegdens kwamen zoo weinig met de laatfte over een, dat ik er niets van aangeteekend héb , dan alleen dat zij in een Opperst Wezen gelooven , dat eenige andere Godheden onder zich heeft, waar van de Ganges wel de voornaamfte was. Deze Opperfte God werkte alles goeds uit; maar er was een tweede die zich tegen de cerlle geweldig aankantte , en de oorzaak was van alle de rampen en onheilen die de menfehen fol* terden. Verfchrikkelijk is het om te hooren welke lasteringen zij daartegen uitbraakten, vooral wanneer het donderde of blikfemde het geen zij gelooven dat door den kwaaden Geest veroorzaakt wordt. Zij beelden hem af in de gedaante van een Draak of Slang, met vier pooten, wordende onder de voeten van het goede Wezen verpletterd, dat zij insgelijks in allerhande gedaantens afbeelden. Zij gelooven een leven na dit leven, daar eene belooning zijn zal van de goede of kwaade daaden; doch dit is zoo verward met hun geloof omtrent de zielsverhuizing, dat ik er mij geen regt denkbeeld van vormen kon. Zij zeggen, dat de waereld een einde zal hebben, en dat het goede Wezen als dan, na alles vernietigd te hebben, alleen met  over BENGALEN. 27 met de Ganges zal overblijven, waarop hij drijven zal, en wel zittende op een Pifang-blad, met twee betels bij zich , om zich op deze wijze, eeuw in eeuw uit, te verlustigen. Zij hebben onder andere drie groote Feesten, als het Feest ter eere van de Ganges, het Haakjes Feest, en het Feest der Wasjchïngen. Het Feest der Ganges werd, bij mijn verblijf op Chinfura, in de maand Oef ober gevierd: het belfond voornamelijk in zekere beeldtenis met groote plegtigheid in de Ganges te werpen. Rijke Benjaanen, die de onkosten van zulk een Feest kunnen goed maaken, zullen niet nalaaten dit ten minften eens in hun leven te geeven, fchoon dit hun tienduizend en meer Ropyen mogt kosten. Onder verfcheiden van die Feesten, welke op Chinfura gevierd werden, was er een dat boven de andere uitmuntte, cn dat den Benjaan die het bekostigde, op ruim agtduizend Ropyen, of twaalf duizend guldens te liaan kwam; het zelve duurde drie dagen achter den anderen. Op een dier dagen ging ik naar het huis van dien Benjaan daar het Feest gehouden werd. Aan het boven einde van een groot vertrek, was een ftellaadje, vier voeten boven den grond opgericht; boven dezelve was een fraai verhemelte gemaakt, dat met twee pijlaaren ter wederzijde onderflut werd; alles was met rood Katoen bekleed , waar aan een meenigte van dun geflagen zü-  iS AANMERKINGEN zilveren bloemen gehecht waren, het geen door zeer veele lampen, waar mede het vertrek verlicht werd, een fchitterende vertooning maakte. Op de ftellaadje was een vierkante plaats, en op dezelve een half ronde nis, waarin verfcheiden mismaakte beeldtenisfen van klei waren geplaatst, zijnde alle rijkelijk befchilderd en verguld. De grootfte en bovenfte vertooning verbeelde eene vrouw Doalga genaamd, hebbende twee groote en twee kleine armen; in de eene hand hield zij een afgehouwen menfehen hoofd; in de andere een drinkfchaal; in de derde een lankwerpig fluk hout; en in de vierde, iets dat naar een boek geleek. Aan beide zijden ftonden twee kleinere menfchenbeelden, welke, zoo als de Benjaan mij zeide, haare kinderen wilde verbeelden. Benedenwaards ftond er een wangedrocht met een paerdenlijf, en een draakenkop, hebbende een affchuwelijke menfehen gedaante bij zich, die het dreigde te verflinden. Het lid, dat de mannelijke beelden deed onderkennen , was ontbloot, en in zulk eene houding en van zulk eene grootte, dat het voor ieder, behalven voor deze blinde Heidenen, zeer aanftootelijk was. De buitenfte rand der nis was in kleine vierkante vakjes afgedeeld : in ieder derzelver was het een of ander bedrijf van hunne Goden afgefchilderd; doch alles had eene mismaakte gedaante. Hier  över BENGALEN. Hier en daar waren er oók af beeldfels van eene Godheid, die zij onderden naam van Lingam hunnen eerbied bewezen: deze dienst was de fchandelijkfte, die er in eenige bijgeloovige Godsdienst gevonden kan worden. Alles, bij of omtrent deze nis, was met goud en zilver veriierd, zoo dat het gezicht door deze kostbaarheden fchemerde. Van tijd tot tijd wierpen zij zich voor dezen Afgod neder, en bragten hem offerhanden van bloemen, reukwerk, ftukjes goud en zilver, en zelfs goud en zilver geld, dat door de Brammen, die deze Godheid bewaakten, op het einde van het Feest greetig verzameld werd. De zolderingen van het vertrek hingen vol met aan een gereegen Kokosnooten, Areekballen en andere vruchten. De toevloed van menfehen was groot, en alles was vervuld, behalven het midden van de zaal, dat opengelaten was voor de danferesfen, die geduurende drie nachten van den avond tot aan den morgenftond voor Boulga dansten, en allerhande onbefchaamde poftuuren maakten. Onder het danfen waren haare oogen altoos naar de nis gewend; en zulks gefchiedde op 't geluid van kleine trommeltjes, triangels, en andere Indiaanfche fpeeltuigen, ook onder het zingen van lofzangen ter eere der Goden, welkers Feest zij vierden. Dit alles gaf een verward, doch geen onaangenaam geluid. In den laatften nacht gefchiedde e:r eene pleg- tige  %o AANMERKINGEN ëge offerhande van eenen jongen Buffel, en wel op deze wijze: In het midden van 't vertrek, tegen over de ftellaadje, werd een groote langwerpige kuil gegraven: aan het boveneinde floegen zij twee paaltjes in den grond, niet verre van elkander af; vervolgens werd de jonge Buffel, die rijkelijk met bloemen verfierd was, in den kuil gezet, en met den hals tusfchen die twee paaltjes ingelegd, en met den kop zoo geplaatst, dat hij de nis in 't oog had. Indien hij de nis onophoudelijk blijft aanzien, zonder het hoofd of oogen te verdraaijen, wordt het voor een bijzonder goed voorteeken gehouden, dat het offer de Godin zeer aangenaam is; doch heeft het tegendeel plaats, cn wendt hij zijn kop naar de eene, of andere zijde, zoo voorfpclt het veel kwaads. Over den hals wordt een dwarshout aan de twee paaltjes vastgemaakt, zoo dat het dier zijn kop niet opligten kan. Daarop trekken zij het dier bij den ftaert, zoo fterk zij kunnen, om den hals uit te rekken, welke vervolgens door een Bramin met cénen flag wordt afgehouwen. Het hoofd werd voor de Godin gebragt, en er werd groote vreugde bedreeven;. maar als de Bramin meer dan éénen flag had moeten doen, zou zulks voor een kwaad voorteeken zijn gehouden, en groote treurigheid hebben veroorzaakt. Geduurende deze drie nachten, was 't vertrek altijd vol menfehen, en het ftond voor een  over BENGALEN. 31 een ieder open, welke alle rijkelijk van tijd tot tijd met rozenwater befproeid werden, doch de voornaamfte werden aan handen en hoofd met olie van roozen beftreeken. Op den 10 October, zijnde de vijfde dag voor de volle maan, en de vierde na dat het Feest was begonnen, was de tijd, door de Bramhen bepaald om de Offerhanden aan de Ganges opr.eolferen, en niet alleen op Chinfura, maar op alle de plaatfen , die aan de rivier lagen, werd deze plegtigheid met meerdere of mindere ftatie naar ieders vermogen, op den zelfden tijd verricht. Na den middag werden alle deze nisfen uit de huizen, daar zij vertoond waren, gehaald, onder een groote toevloed van volk, die dezelve vergezelde. Voor de deur werden zij eerst op berrij's, met de aangezichten achterwaards gekeerd zijnde, geplaatst, en door vier mannen op de fchouders gedraagen. Aan beide zijden gingen cr twee, die met waaijers van paauwe veeren de vliegen en andere Infecfen van de beeldtenisfen afweerden: twee gingen cr vooruit met bazuinen en andere volgden met trommelen en kleine koperen bckkentjes, die zij tegen malkanderen lloegen, en waar mede zij een verward geraas en onaangenaam geluid maakten. Zoo dra zij aan den oever dccGanges gekomen waren , werden deze nisfen in vaartuigen gezet, in gezelfchap der muzikanten, die met hun geraas blecvcn aanhouden, en met de  5* AANMERKINGEN de vliegen verdrijvers; terwijl andere voor de Godin bleeven, danfen , en de onbefchaamfte porturen maakten, die er ooit bedacht kunnen worden. Dus voeren zij de rivier op cn neder, die door de meenigte van groote en kleine vaartuigen, alle rijkelijk met vlaggetjes opgefchikt , geheel vervuld was. De vreugde van het volk was groot, en een ieder deed door veelerhande gebaerden om ftrijd zijn best, om zijne blijdfchap uit te drukken. Met zonnen ondergang werden alle de nisfen uit de vaartuigen in de rivier geworpen; en hiermede nam het Feest een einde. Voor zoo verre ik uit de gezegdens van den Benjaan kon opmaaken, was het eene afbeelding van een huwelijk; want de Ganges wordt vooronderlïeld, jaarlijks met deze Godinne Doulga te trouwen, en de kinderen, die aan beide kanten ftonden, waren uit dit verheven huwelijk verwekt. De onbefchaamde postuuren , die men voor haar maakte, dienden om haar aantezetten, om nog meer kinderen ter overwinninge van den kwaden Geest te verwekken. Het Haakjes Feest (want aldus wordt het dooide Europeanen genoemd) wordt in het begin van April gevierd. Ik heb hetzelve niet gezien, nadien ik ter dier tijd reeds uit de Ganges vertrokken was ;^ doch daar omtrent is mij het volgende door geloofwaardige lieden verhaald. Op  over BENGALEN. 33 Op ccn hoogen opgeregccn paal wordt een. dwarsch hout van dertig voeten lang gelegd, dat rondom een ijzeren pen, welke in den paal geflagen is, draaijen kan. Een Bengaler of Jentijf, die zich tot deze plcgtigheid, door een der eerflé £raminen,heefi laaten inwijden, laat zich ccn zwaare ijzeren haak in de zijde, onder de ribben, in het lijf flaan, waar over een doek of gordel ftijf gewonden wordt, om het doorfcheuren van 't vlecsch te beletten. Deze haak wordt met een kort touw aan het eene einde van het dvvarschhout vastgemaakt, en aan het ander einde is er mede ceil touw, dat wat langer is, waarmede deze wip door 't volk, dat er tegenwoordig is, fchielijk ettelijke reizen wordt rond gedraaid, terwijl de boetdoener, die aan het ander einde aan den haak hangt onder het omdraaijen gemaalen rijst, of bloemen op de otnflanders werpt, dat van hun als eene groote heiligheid bewaard wordt. Als dit cenigert tijd geduurd heeft, wordt de haak uit zijn lijf getrokken , en men doet zijn best om de wonden fpoedig te geneezen. Andere flecken,uit Godsdienfligen ijver, ijzeren pennen of flaaven door de tong, en. wel van eenvinger dik,die zij, geduurende het Feest,daar in laaten flecken , en over al met zich omdraagen. Sommige maaken zich twee openingen, in ie-, dere zijde een,en fteeken door dezelve een touw, II. Deel. C ctac  34- AANMERKINGEN dat aan beide kanten ftijf uitgefpannen wordt, en langs welk zij voor en achterwaards loopen. Er zijn er, die zich laaten verpletteren onder de breede wielen, die onder eene hooge ftellaadje liggen, en welke, fchoon opgevuld met volk, door eene groote meenigte menfehen wordt voordgetrokken ; doch dit heeft meer plaats bij de Jentijven op de Kust van Choromandel, dan in Bengalen. Meer andere ligchaams pijnigingen doen zij zich op dit Feest aan; doch deze zijn wel de voornaamfte. Alle de Feesten worden 's jaarlijks niet op denzelfden dag gevierd, maar fomtijds eenige dagen vervroegd, of uitgefteld, na dat het voor gelukkig of ongelukkig bij hunne Braminen gerekend wordt. Hierin zijn zij ten uiterften bijgeloovig, zoo dat zij op een dag, die voor ongelukkig gehouden wordt, niets zullen onderneemen. Dit heeft zelfs plaats in de getallen; zij houden het oneven voor gelukkig, en het even voor ongelukkig; wanneer zij eene groote fomme gelds moeten ontvangen, of uitgeeven, zullen zij liever een ropy verliezen dan het even getal geeven, of aanneemen. Hunne Tempels, Pagoden genaamd, zijn meest alle vierkante, en niet zeer hooge gebouwen van fteen opgemetfeld, en van boven met een koepel ©verdekt. Van binnen zijn zij zeer duister, dei wijl  over BENGALEN. 3* wijier geen vensters in zijn, en zij-het licht alleen maar door den ingang ontvangen. In het diepfte gedeelte van den Tempel, op de duisterfte plaats , ftaat het Afgodsbeeld, zijnde van eene monstereuze gedaante, met veele armen en handen voorzien, in ieder van welke, hetzelve het een of ander vasthield. Onder verfcheiden andere zag ik er ook een in eene menschlijke gedaante ; en wel in eene zittende geftalte. Het hoofd was zeer groot, in vergelijking van het ligchaam, hangende de tong uit den mond tot half wegen de borst; zijne oogen waren opgefpalkt; het had vier armen en handen; in de eerfte hield het niets; maar hen binnenfte van dezelve was op waards gekeerd; in de tweede had het een klein plankje; in de derde een bloot zwaerd; en met de vierde had het een menfehen hoofd bij de hairen vast. Ik heb er gezien, die met agt, en fommige die met zestien armen voorzien waren, deze hadden wel het ligchaam van een mensch, maar het hoofd van een hond, hebbende gefpanncn boogen, cn andere oorlogs gereedfehappen in de handen. Sommige derzelve waren zwart; andere van een geelachtige couleur; de eene was alleen, en andere hadden wederom haare vrouwen bij zich. In fommige Pagoden waren geen beelden; maar flechts een enkelde gepolijste zwarte fteen liggende op een ronden altaar, welke rijkelijk met C 4 bloe-  3d AANMERKINGEN bloemen en Sandel-hout beftrooid was: deze fteenen bewijzen zij nog grooter eerbied dan de beelden zelfs. De godsdienftige eerbewijzingen die zij er aan toebragten, beftonden in zich tegen den grond te werpen, cn met de handen Salammas te maaken of te groeten, cn in die geftalte in ftilte hunne gebeden uit te Horten. De Offerhanden , die zij gewoon zijn hunne Goden toe te brengen, beflaan in bloemen, rijst, ftukjes catoen en zijde, ook wel in goud en zilver. Dit alles wordt bij, of voor hun gelegd, en door de Bramwen bewaard, die er wel het besten bij voeren: deze bcwaaken te Pagoden, zoo wel bij dag als bij nacht. De Braminen of Priesters, bij de Inlanders Bramans genoemd, waar van de oude Brachmans gemaakt hebben, zijn van de eerfte en edelfte Kaste des volks , zoo als wij reeds te vooren. gemeld hebben. Men kentze aan een koordje van dun touw, met een kraaltje, dat zij om den hals doen, cn voor de borst neerhangen , dit legden zij nooit af. Zij werden bij die der andere Kasten in een grootcn eerbied gehouden, die een Bramin nooit zullen naderen , dan met de blijken der diepfte hoogachting, welke deze met niets anders beantwoorden, dan met hunne open hand te toonen. Ou-  over BENGALEN. 3? Onder de Brammen Kasten zijn nog verfcheiden rangen: daar zijn cr, die onder het volk in zoo groot een eerbied zijn, dat, wanneer een Bramin zijn voeten gewasfehen , en, het water daar hij dit in verricht heeft, voor zoo heilig gehouden wordt, dat een gemeen Bengaler het voor het grootfte geluk acht, daar van iets te mogen drinken. Onder de eerfte perfoonen van dezen opperften rang derBraminen, berust, zoo zij zeggen, hunne Vedam, of het boek, waarin hunne Godsdienstpligten gefchrcven zijn. De affchriftcn daarvan zouden met Perfiaanfche letters op zeker foort van papier gefchreven zijn, dat door de wormen nooit kan befchadigd worden. De Braminen verzuimen nooit om zich des morgens, met zonnen opgang, in de Ganges te wasfehen. Eer zij in het water gaan, maaken zij eenige Salammas of begroetingen aan de rivier ; daarop neemen zij met de holle hand het water, en bieden het de rijzende zon met veele buigingen aan, waar na zij alle de deelen van hun ligchaam daar mede befprengen, en wel een vooreen; doch op het laatst hun voorhoofd en borst. Ik zag er verfcheiden , die een koperen fchulp of potje bij zich hadden, waar mede zij geduurig water uit de rivier fchepte.n, en terftond weder uitgooten, onder het prevelen van gebeden; doch C 3 toen  2S AANMERKINGEN toen zij het voor de laatfte maal vol gefchept hadden, gingen zij uit de rivier, en gooten hec water op den oever; daar na maakten zij met eene geelachtige klei een teeken aan de oogen en neus, in de gedaante van een y; ook zag ik dat zij op-'gelijke wijze andere Bengalers tcekenden, doch met dit onderfcheid, dat zij flechts een enkel de ftreep gaven op het voorhoofd en den neus. Vervolgens gaan zij in de Pagoden, om te bidden , hunne beelden met bloemen te verfieren en met Sandelhout te beftrooijen. Mij is. verzekerd, dat omftreeks Decea Braminen gevonden worden , die wel verre van de domheid en onkunde van fommige dezer Kasten gelijk te wezen, integendeel zuivere begrippen omtrent de Godheid hebben, cn door den fchors dezer uiterlijke en dwaaze plcgtigheden tot het Opperwezen doordringen, en hun geloof met deugdzaamc zeden . paaren, fchoon zij zelden over dit ftuk met vreemdelingen in gefprek komen. Het Land is vervuld met eene foort van Geestlijke bedelaars, welke Fakiers worden genoemd. Deze zijn voor het grootfte gedeelte het uitfehot van alles, wat eenigzints den naam van flocht verdient. Zij werken niet, maar leeven van aalmoesfen, die hun, door het bijgelovig volk, gewillig en overvloedig, gegeeven worden. Zij gaan geheel naakt, en hebben geene fchaamtc; voords draagen zij een  over BENGALEN. 39 eene dikke knods of dok op den fchouder, welker einde met lappen van lijnwaat van allerlei couleur omwonden is. Het is gevaarlijk hun op cenzaame plaatfen, of in bosfehen te ontmoeten, vermits zij geen zwaarigheid maaken, om iemand, die maar iets van waarde bij zich heeft, om hals te brengen. Zij loopen het land door met troepen van twee of drie honderd, en daan onder een algemeen Opperhoofd , welke hun tot dien daat inwijdt, en zonder wiens toedemming zij zich aan dit beroep niet mogen overgeeven. Hun hair, dat half weg den rug neerhangt, bedrooijen zij met asch, daar zij zich fomtijds met het geheele ligchaam in wentelen , en affchuwelijk toedellen. Zij mogen niet trouwen , maar weeten zich dit op andere wijzen, door het bedrijven der grootde gruwelen, weer te vergoeden. Hun verblijf houden zij gemeenlijk in lommerrijke plaatfen, in de openlucht, of in oude vervallen gebouwen, zonder iets te hebben, daar zij ©p liggen, of waarmede zij zich dekken kunnen. De echte Fakiers doen geloften, dat zij, geduurende hun ganfche leven, zich tot boetdoening in de eene of andere tegen natuurlijke gedalte zullen houden, of hun ligchaam op deze of geene wijze pijnigen; doch de meede worden daar toe aangevuurd door eene ijdele glorie, om 'svolks aanC 4 dacht  40 AANMERKINGEN dac ht tot zich té trekken , en zich daardoor te doen éercn en verheffen. Ik heb cr verfcheiden gezien: onder andere, eenige, die door eenen arm , veele jaaren, regt uitgeftrekt naar om hoog te houden, dezelve niet weder naar om laag konden brengen, maar altoos in deze geftalte moesten blijven. Andere , die eene vooroverbukkende houding hadden verkoozen , waren zoo krom gegroeid, dat hun ligchaam zeei veel naar een omgekeerde winkelhaak geleek. Sommige, die door het hoofd altijd achter over te houden, hetzelve niet weder regt op konden rigten. Er waren wederom andere , die zwaare ijzeren kettingen, hun leven lang, met zich fleepten. landwaards in, gelijk ik in mijne reize reeds verhaald heb, zag ik cr een, die door zijn teellid een koperen ring, ter dikte van eene fchrii'fpen Lad geftöken, met drie andere diergelijke ringen van ijzer daar aan, even als fchakels vastgemaakt, hetgeen hem echter in 't gaan niet veel fcheen te hinderen. Men vindt hier ook eene groote meenigte van Gochelaars, en Slangen bezweerders. De laatfte oeffenen hun kunst voor weinig geld uit, en houden zich voornamelijk in de dorpen op. Wanneer men denkt, dat zich hier of daar een (lang op.  over BENGALEN. 4» ophoudt, 't zij in een huis, of elders, zoo ontbiedt men zulk een bezweerder, die langs den grond op handen en voeten rond kruipt, in alle hoeken en gaten ruikt, en het dier, zoo het er is, rasch aan den reuk ontdekt. Dus verzekerd zijnde, waar ze zich onthoudt, gaat hij neder zitten , haalt een klein beenen fluitje voor den dag, en fpcelt eenigen tijd op het zelve, tot dat de Hang uit zijn fchuilhoek te voorfchijh komt, en al blaazende naar hem toefchiet; als dan laat hij het fluitje vallen, vat het dier met beide handen, en flaat het met den kop tegen den grond in éénen flag dood, zonder daar van gebeeten te worden. . Zij weeten deze dieren hun vergif te beneemen met een bolletje capok of catoen, waar mede zij hetzelve van tusfchen de tanden, daar het in blaasjes befloten ligt, uitnaaien en bewaaren ze vervolgens in teene korven, waarmede zij rondloopen, om ze te laaten danfen. Toen ik mij op Voltha bevond , liet ik een bezweerder komen, om zulks te zien. Hijbragt drie korfjes mede, waarin verfcheiden {langen lagen; twee derzelver nam hij daar uit, zijnde beide Cobra Capella's, welke voor de vergiftigde gehouden worden, en wierp ze op den grond in 't gras. Terdond fchoten zij, met het halve lijf opgeregt, naar malkander "al blaazende C 5 toe,  4' AANMERKINGEN toe, en flingerden zich om den anderen, en wel zoo dikwijls, als hij haar aan hitfte. Somtijds fchotcn zij naar de omftanders, maar dan greep hij ze fchielijk bij den ftaèrt, en trok ze terug. Somtijds hitften hij ze ook tegen zich zeiven op , cn liet zich door haar op de borst, handen en aan 't voorhoofd bijten, tot dat het bloed er bij neer liep. Als dit eenigen tijd geduurd had, nam hij eene groote flang, die wel twaalf of dertien voeten lang en zeer fraai met groene en gecle couleuren gefchakeerd was,uit een korf,en liet zich daar door zoo fterk in de borst bijten, dat zij er met haare tanden aan bleef hangen, zonder dat hem zulks eenige hinder fcheen toe te brengen; daarop nam hij eene kleine flang, lïak haar kop in zijn mond tot dat het dier zijn tong vattede, en daar aan bleef hangen , en flingerde ze vervolgens om zijn hals en armen, zonder dat het hem eenig ander Jctfel toebragt, dan, dat het bloed uit de wonden langs zijn aangezicht en borst afliep. Schoon deze kunftenaars door het vergif niet Herven, vermits zij, zoo als boven gezegd is, het zelve haar dagelijks weeten te ontnecmen, zien zij cr echter op het lijf fchurftachtig uit, en zij zijn vol puisten. Groot vermaak fcheppen de Mooren cn Bengalers in vrouwen te laaten dansfen, die hier toe onderhouden worden, en van haare jeugd af tot deze  over BENGALEN. 43 deze oefening opgeleid zijn. Hunne Feesten of croote maaltijden zouden niet behaaglijk zijn, zoo een troep van zes of agt dezer danferesfen daarbij niet tegenwoordig ware. Wanneer men deze laat haaien zijn zij altijd vergezeld door eenige hunner Muzikanten, die op koperen bekkentjes, kleine trommeltjes, en een inftrument, dat wel naar een Fiool gelijkt, en waar op zij met ccn Hokje ftrijken, geen onaangenaam concert maaken, ten minften naar den Bengaalfchen fmaak; en dit concert vergezellen zij met haar ftem, die echter niet zeer fraai is. Zij zijn op haare wijze fierlijk opgefchikt met gouden of zilveren vergulde ringen om armen, bcenen, vingers, teenen en hals; door den neus, aan de linkerzijde, hebben zij gouden kringetjes, even als waldhoorntjes. Haare kleeding beftaat in een wijde Moorfche broek ,Jie tot op de hielen neerhangt, en om den middel vastgebonden is; hier over hebben zij een kabay, die van boven met een klein lijf, en van onder als een vrouwenrok gemaakt is. Zij fchorten hier mede haar boezem op, cn bedekken ze geheel en al. De mouwen komen tot dicht aan de handen, en worden onder de armen met knoopjes toegemaakt. Haar hair, dat git zwart is, is glad langs het hoofd naar achteren geftrecken , daar het gebonden wordt, voords fmeeren zij het met olie tot dat het glimt. Over  44 AANMERKINGEN Over dit alles hebben zij een fluijer van wit neteldoek, waarmede zij het aangezicht van tijd tot tijd onder het danfen bedekken. . Het danfen beftaat in geduurige draaijingen en buigingen van het ligchaam , en het hoofd; zij gaan dan voor dan achterwaards, even als in het Spaaanfche danfen plaats heeft. Een ieder, diezich door haare danfen of perfoonsgeftalte bekoord gevoelt, ftaan zij voor een geringen prijs nog in andere gevallen ten dienst, zonder dat dit de minde ergernis verwekt bij de overigen? die intusfchen blijven voord danfen. DER-  over BENGALEN. DERDE HOOFDSTUK. Vervolg van het voorgaande onderwerp. £)e Bengalers trouwen niet meer , Jan eene vrouw, uitgezonderd de Brammen, die er zoo veel neemen, als zij goedvinden, of onderhouden kunnen; doch is de vrouw van een Bengaler onvruchtbaar, en heeft hij geld om haar te onderhouden, zoo ftaan de Braminen hem toe, na het betaalen van zekere fom, en het doen van eenige aalmoefen, een tweede vrouw daar bij te neemen. De plegtigheden die bij hun huwelijk plaats hebben zijn van weinig aanbelang. De meisjes worden er, zoo als in alle warme luchtftreeken, vroeg huwbaar, maar houden ook vroeg op kinderen te baaren. Zij leeven in eene ftrenge onderwerping aan haare mannen, en die van fommige Kasten zijn verpligt, wanneer haare mannen fterven, dezelve naar de andere waereld te volgen, en zich bij het lijk levendig te begraven, of te verbranden, anders zouden zij zich aan de grootfte fchande en oneer bloot ftellen. Van dit verbranden der vrouwen, alsmede van de plegtigheden, waarmede dit vergezeld gaat, ben ik  4tj AANMERKINGEN ik zelf ooggetuigen geweest, en heb daar van het volgende aangeteekend. Den 25 November onderricht zijnde, dat tegen den middag deze plegtigheid ftond te gefchieden, zoo begaf ik mij bij tijds met eenige vrienden naar de plaats, die ons aangewezen was, zijnde eenige fchreeden buiten Chinfura, aan den oever der Ganges. Hier vonden wij het lijk van den overleedenen man op ccn Kadel of rustbed liggen, overdekt met een Huk wit catoen, dat met Siri, of betel bladeren beftrooid was. De vrouw, die het flachtoffer zijn moest, zat op het rustbed aan het voeten einde, met de beenen kruislings onder haar lijf, en het aangezicht, naar dat van den overleedenen gekeerd, hetwelk niet gedekt was. Hij fcheen mij toe een man van omtrent vijftig jaaren, en de vrouw van ruim dertig te zijn; zij had een geel catoen lijnwaat omgeflagcn, en de armen en handen waren met ringen van Chancos verfierd; het hair, dat haar los om het hoofd hong, was rijkelijk met gemaalen fandelhout beftrooid : in haar regterhand had zij een groen takje, waar mede zij de vliegen van het lijk afweerden. Rondom haar op den grond zaten tien of twaalf vrouwen, die haar telkens verfche betel toereikten , waar van zij er altoos een in den mond had ; wanneer zij dit half uitgekaauwd had, gaf zij het over aan een haarer vriendinnen, of zij werd daarom  over BENGALEN. 47 om door de andere omflanders gebeden, die het als iets heiligs in doeken bewaarden. Zij zat den meesten tijd even als eene, die in diepe gedachten verzonken lag; doch met een gezicht, dat in het geheel geen vrees te kennen gaf; terwijl de andere vrouwen , haare bloedverwanten en vriendinnen, met haar geduurig fpraken over het geluk, dat zij in eene andere waereld wel. dra met haaren man zou genieten. Een dezer vrouwen zat achter haar op het rustbed, die haar nu en dan in den^arm nam en wel het meest met haar in gefprek was. Behalven deze vrouwen waren er ook eenige mannen, zoo van haare bloedverwanten als Brammen tegenwoordig, die nu en dan op hunne trommels en koperen bekkens een geraas maakten, waar onder de vrouwen zongen of fchreeuwdcn, zoo dat men malkander volftrekt niet kon hooren fpreeken. Dit duurde tot omtrent half elf uuren, wanneer zij den brandftapel begonnen in gereedheid te brengen, ruim een voet of agt van de plaats, daar het ongelukkig flachtoffer neder zat, doch die dit met de grootfle onverfchilligheid aanzag, even of het haar geenzints aanging. De brandftapel werd opgerigt van vier groene ftaaken van bamboezen, die ruim zes voeten van malkanderen af, in het vierkant, in den grond geflagen werden, en welke vijf voeten boven den grond uithaken. Tusfchen dezelve werd eene laag zwaar  48 AANMERKINGEN zwaar hout gelegd, dat zeer droog was, cn fchie-' lijk vuur kon vatten, en op het zelve droog ftroo of riet, dat buiten het hout uitftak, hetwelk rijkelijk met GM, zijnde een foort van oude boter, befmeerd werd. Bij beurten ging men hier mede voord , tot dat de brandftapel vijf voeten hoog was, waarop alles met lijn geftampte harpuis beftrooid werd. Over dit alles werd eindelijk een wit catoenc laken gefpreid, dat eerst in de Ganges gewas(chen was, en hiermede was de brandftapel voltooid. Hierop werd de vrouw door de Bramin gewaarfchouwd,dathet tijd was om met de plegtigheid een begin te maaken. Zij werd daarop door twee vrouwen van het rustbed gedraagen, en op den grond neergezet, terwijl de andere in een kring zich rondom haar plaatftcn, haar geduurig verfche betel aanbooden, en ernftjg verzochten, dewijl zij nu binnen korten tijd met haar man bij Ram , of haaren opperften God zoude verfchijnen, om de eene of andere gunst, voor haar te verzoeken, en vooral om haare overlecdene vrienden, die zij mogt ontmoeten uit haar naam te groeten. Intusfchen werd het lijk met het rustbed door vier mannen opgenomen, ennaar de rivier gedraagen , daar hetzelve fchoon gewasfehen, cn met curcuma gewreven werd, hetwelk er naderhand weder werd afgewasfehen; daarop nam een der Bra*  over BENGALEN. 4$ Èr ambten een weinig klei uit de rivier en befmeer*» de daar mede het voorhoofd van den overleedenen > en wond hem in wit linnen. Wanneer die verricht was werd het lijk naer de brandftapel gebragt. Hierop Werd de vrouw die van alles ooggetuigen was geweest, door twee van haare bloedvriendinnen naar de Ganges geleid om zich tê wasfehen. Zoo dra zij weder op den oever kwam Werden haare kleederen uitgetrokken en een ftük rood armozijn om haar ligchaam gewonden. Eett van haare bloedverwanten nam haar terwijl zij öp haare hurken zat, haar goud neusfierfel af j en gaf het haar overi, doch zij gaf het hem weder tot een gedachtenis. Daar na ging zij nog eens haar de rivier, en met haare handen water fcheppendej bóod zij het de zon aan onder het preveleh van eenige gebeden; Nu Werd zij vati alle haare fieraaden beroofd , de armringen werdert verbrokeilj en bloemkransjes van witte bloemen om de handen eh hals gedaan; haar hair Werd met vijf kammen opgezet, en het voorhoofd met klei everi als dat van den man geteekend; haar hoofd werd door het zijde kleedje bedekt, eh een doek öm het lijf gebonden, daar de Braminen gepofte rijst iri deeden. Hierop ham zij voor de iaatfté maai affcriëid Van haare vrienden $ zoo mannen als vrouwen 5 die haar tot hier toe hadden bijgeftaan* eh Werd door twee van haare bloedvriendinnen naar deri Ü. Dee;u D brand*  $o AANMERKINGEN brandftapel geleid. Bij denzelven gekomen zijnde, ftrooide zij aan die zijde, daar het hoofd van den overleedenen lag, bloemen en gepofte rijst op de omftanders; daarop nam zij een hand vol gekookte rijst, die tot een bol te farcen gepakt was, ftak ze den overledenen in den mond ,en leide nog verfcheiden bollen onder den brandftapel. Voords werd zij door twee Bramincn driemaal rondom dezelve geleid, terwijl zij al gaande de gepofte rijst, onder de omftanders wierp, die ze met gretigheid opzamelden. De laatfte maal zettede zij aan de vierhoeken een klein brandend aarde lampje op den grond. Dit alles gefchiedde onder een onophoudenlijk geraas van trommels en bekkens, en het fchreeuwen der Braminen en bloedverwanten. Na den brandftapel driemaal rond gewandeld te zijn, klom zij denzelven manmoedig op, vlijde zich naast het lijk op de regter zijde neder, hetwelk zij met beide armen omhelsde, vervolgens werd een wit lijnwaat over hun beide heen gefpreid, en beide over de armen en middel met twee zachte touwen aan malkandercn gebonden, wordende er nog een laag brandhout met ftroo, Ghi, en harpuis opgelegd. Tea laatften kwam haare naaste bloedvriend, dien zij haar neusfierfel gegeeven had, meteen brandende flambouw, en ftak het ftroo in brand, waarop alles in een oogenblik in volle vlam vloog. Men verdubbelde het geraas op de trommels en de om- ftan-  over BENGALEN. §i ftanders fchreeuwdeti verfchrikkelijk, zoo dat, al had de vrouw gekermd, wij haar geklag onmogelijk hadden kunnen hooreis Het verwonderlijkfte, dat mij bij deze ijsfelijkè en oncmenschte plegtigheid voorkwam , was de gerustheid der vrouw, cn de vreugde der bloedvrienden en omftanders: Dat ongelukkig flagtoffer, dat alles tot haar wreéden dood gereed zag maaken, fcheen er veel minder aandoening van te hebben, dan wij Hollanders die het aanzagen. Met de grootfte ohverzaagtheid, onderging zij dit alles; en toonde van tijd tot tijd een vrolijk gelaat, zelfs toen zij den brandftapel opklom. Ik ftond aan die zijde, daar haare voeten, evert buiten het hout uitftaken, om dat de wind van dien kant zich liet gevoelen, en wel omtrent zes of acht voeten daar af; ik lettede op dezelve, of ik geene trekkingen zoude befpeuren; maar zij biceven onbeweeglijk, toen alles in vlam vloog. De vrouwen , die echter vroeg of laat het zelfde lot moesten ondergaan, als hare mans voor haar derven,fcheenen zich door alle teckenen vart blijdfchap daar in te verheugen. Wanneer een Europeer zulk eene vrouw maar bij ongeluk aanraakte, zou zij niet mogen verbrand worden, en ten eenemaale ontheiligd zijn; en die haar aangeraakt had, zou in het grootfte ongeluk komen, Of hij moest het met groote fommen gelds af koopen, zoo als de Directeur Sichterman heeft D % mot*  5a AANMERKINGEN moeten doen, die vijfentwintig duizend Ropyen daar voor heefc moeten betaalen. Zoo de vrouwen weigerden haare mannen op deze wijze naar de andere waereld te vergezellen, zouden zij als uitvaagfels van het menschdom van haare vrienden worden verftooten: ook mogen zij niet weder trouwen; het hair wordt haar afgefneeden, en zij behaalen eene altijdduurende fchande over haar geflacht. Daarom zetten de bloedvrienden deze ongelukkige fchepfels door alle mogelijke middelen daartoe aan, doch dit is, zoo mij verhaald werd,zelden noodig, zij zijn uit zich zeiven moedig genoeg om zulk eenen verfchriklijken dood te ondergaan. Even voor mijne aankomst in de Ganges, was er een rijke Bengaler geftorven, die maakelaar van onze Compagnie was ; deze liet eene fchoone vrouw na, van nog geen zeventien jaaren oud, met welke hij in het begin van zijn trouwen flechts eens verkeering had gehad, en in plaats van met haar, met eene bijzit had huisgehouden. Zoo dra hij dood was, kwamen haare vrienden, die zeerwel wisten, op welk een flechtc wijze hij met haar geleefd had, om haar op het fterkftë te raaden, dat zij zich met haar man niet zou laaten verbranden, dewijl hij haar, geduurende zijn leven zoo verachtelijk behandeld had, dat zij kon rekenen zijn vrouw niet te zijn geweest, en zij das ontflagen was van deze plcgtigheid. Doch  over BENGALEN. 53 Doch zij antwoordde kloekmoedig , dat zij eenmaal aan hem was verbonden, dat zij hem lief had gehad, en zich voor altoos aan hem verbonden rekende, en dat zij hem nu ook in den dood wilde vergezellen. Nog op dien zelfden dag liet zij zich met een vrolijk gelaat, nadat zij het doode lijk omhelsd en gekuscht had, toe asch verbranden. Zij gelooven, zoo zij zich op deze wijze opofferen , dat zij met haar man in een ander leven alle genoeglijkheden, die de zinnen kunnen ftreelen, fmaaken zullen; en hierdoor aangevuurd, durven zij zelfs met vermaak dezen ijsfelijken dood ondergaan. De Brandftapel van deze jonge vrouw was van Sandelhout opgericht, waar van men de waarde op zeven duizend guldens berekende. Het levendig begraven gefchiedt op deze wijze: er wordt een vierkante kuil gegraven van zes voeten lang en even zoo breed, waarin het lijk van den overleedenen op den rug wordt neergelegd, nadat het alvoorens in de Ganges is gewasfehen, zoo als bij de verbranding plaats heeft; daarop fpringtde vrouw,na zich insgelijks gewasfehen te hebben en toegerust te zijn, in den kuil, en legt zich naast het lijk neder, dat zij in haare armen neemt, vervolgens wordt de kuil met aarde gevuld, en dicht toegetrapt, zoo dat zij fchielijk fmoort en fterfc. Dit alles wordt verricht onder D 3 he*  £4 AANMERKINGEN hen geraas der fpeeltuigen, en het gefchreeuw der omftanders. De grootfte landziekte, welke hier heerscht is de Loop, welke veroorzaakt wordt door het flaauwe voedfel dat zij gebruiken. Zij zijn ook zeer gekweld met dikke beenen, waar van ik er zeer veele gezien heb, die zoo dik opgezwollen waren als een man om zijn middel. Het gevolg daar van is gewoonlijk het koude vuur, waarop de dood van den lijder volgt. Zij hebben geene Wondheelers , die bekwaam zijn om dit kwaad tegen te gaan, of eenig lid aftezetten, dus moeten veele ongelukkige lijders, bij gebrek van kundige lieden, ongelukkig en fmertelijk omkomen. Er regeert aldaar nog eene foort van ziekte of koorts, die de Jounibaad genoemd wordt, en welke de lijders meestal binnen den tijd van drie dagen in het graf fleept, daar zij, die er van opkomen, dikwijls eene doofheid, blindheid, ver^ magcring, en eene uitteering, de gevolgen van dcezc ziekte behouden; fomtijds ook van eene lammigheid over het geheele ligchaam. .Deze kwaal wordt beter door de Inlandfche Geneesmeesters geneezen, dan door de Europefche Chirurgijns, vermits de kenteekenen daar van niet twijfelachtig zijn, en dezelve een der landszjektens is. De Kinderziekte behoort ook onder de lands- kwaa-.  over BENQALEN. 55 kwaaien, en welke, voor dat ik uit de Ganges vertrok, fterk begon te regeeren. Bij hun gaat de Inenting ook fterk in zwang; doch zij maaken de pakjes tot een poeijer, en geeven dezelve met eenig vocht in. Weinige zijn er die dat met infhijdingen doen; en dit heeft een zeer gelukkigen uitflag, nadat zij ten minden alvoorens de ligchamen met purgatien,en wasfchingen daar toe hebben voorbereid. Den volgenden dag krijgt de lijder een koorts, die rasch gevolgd wordt van de Eruptie, en binnen drie wèeken zijn zij weder geneezen. De Bengaalfche Geneesmeesters zijn meest alle van het gedacht der Braminen, zij worden in groote achting gehouden om haare kunst die echter, zoo mij voorkwam, van weinig aanbelang was. Zij hebben van hunne voorouders, die ook Geneesmeesters geweest zijn, eene meenigte voorfchriften van geneesmiddelen voor allerlei foort van ziektens, en welke zij door eene lange ondervinding beproefd hebben goed te zijn; en wanneer zij den regten aart der ziekte treffen, zullen zij zelden misfen dezelven te geneezen ; doch hierin zijn zij het zwakst, en zij daan verbeisterd, als er toevallen komen, waar van ik voorbeelden heb gezien. Zij hebben geene de minde kennis der Ontleedkunde , vermits hunne Godsdienst hun niet toelaat, bloed te vergieten, of een lijk te openen. D 4 Als  %6 AANMERKINGEN Als zij de pols voelen, doen zij zulks met eene trommelende beweeging der vingeren. Zij zeggen, dat alle ziektens uit een dezer drie oorzaaken voordkomen, namelijk; uit hitte, koude, of gal. Haare geneesmiddelen zijn meestal zulke, die uit dat land voordkomen; onder andere gebruiken zij het affchrapfel van een fteentje, dat te Goa gemaakt wordt, en eenen derken aromatiken reuk heeft, hetwelk zij in een weinig water met fuiker den zieken ingeeven. De fuiker gebruiken zij. doorgaans bij alle hunne geneesmiddelen ; zelf? wanneer men een Geneesmeester laat haaien, brengt hij altijd de fuiker mede. Wanneer de Bengalers groeten, raaken zij met de regterhand het voorhoofd aan, en buigen het hoofd voorwaards over, Ah zij een nedrige groet of Salam willen maaken, leggen zij eerst de regterhand op de borst, raaken vervolgens met dezelve den grond aan, en daarna het voorhoofd. Het ontbreekt hun ook niet aan laage en demoedige uitdrukkingen, om iemand aantefpreken, als zij zijne gunst benoodigd hebben: het minde van deze gezegdens is: ik ben uwe nedrige flaaf; dpeh, zoo als het in Europa ook toegaat, het zijn flechts klanken , en woorden zonder betcekenis. Zij zullen met een Europeer, of Mahomedaan uit een en denzelfden pot niet drinken; zelfs niet met iemand van eene andere Kaste. Als zij drin-  ©ver BENGALEN. 5? ken, zetten zij den pot of kroes niet aan den mond; maar houden dien op eenigen afftand, en laaten den drank dus in hun mond loopen, zonder de lippen te fluiten, of adem te haaien; en echter doen zij dit zonder dat er één druppel flrort. Stoelen of banken zijn bij hun in geen gebruik. De Mooren of Mogollers, maaken het andere gedeelte van de Inwooners van Bengalen uit: zij zijn oorfprongelijk uit Tartarijen. Doorgaans Zijn zij bruiner van couleur dan de Bengalers, hoewel er gevonden worden, die vrij blank, of geelachtig zijn; doch deze zijn verder noordwaards op geboren. De meefte die omtrent Agra en Dheli woonen, zijn blank zoo mij van den zo even gemelden Franfchen Zendeling verhaald is, integenoverftelling van hun, die de zuidlijkfte Provintien bewoonen. Zij zijn ftoutmoediger dan de Bengalers: hunne $ypahis zijn tamelijk goede foldaaten, als zij door een Europeefchen Officier aangevoerd worden, volgens het getuigenis der Engelfche, die dezelve Veel gebruiken. Hunne Godsdienst is de Mahomedaanfche, Dus hebben zij een afkeer van den beeldendienst der Jentyven ; doch zijn integendeel veel fchandelijker in hunne zeden dan deze blinde Heidenen. Sodoms zonde is er niet alleen algemeen in gebruik; maar flaat zelfs tot beesten, en bijzonder tot fchaapen over, D $ Vrou-  58 AANMERKINGEN Vrouwen zelfs geeven zich hier aan over. Mij is verhaald door iemand mijner vrienden, die zich lang op Patna opgehouden had, dat bij zijn verblijf aldaar, eene Moorfche vrouw, evenals eene andere Pafiphaë, haar lust met eenen hengst had willen boeten ; doch dit was van dat verfchriklijk gevolg, dat zij weinige uuren daarna ongelukkiglijk omkwam. Ik geloof niet, dat er een Land in de waereld is, daar meer den toom aan geilheid en allerhande ontuchtigheid gevierd wordt, dan in deze beneden deelen van hetlndoftanfche Rijk. Dit heeft niet alleen plaats onder deze twee voornoemde volkeren; maar zelfs onder de Europecrs, die hier handel drijven. Het climaat werkt hier ftexker op de geitellen, dan wel elders. De kleeding bij rijk of arm is genoegzaam dezelfde, en verfchilt alleen in kostbaarheid. Zij beftaat in een langen rok, Kabay genoemd, zoo als wij te vooren befchreven hebben : om den middel hebben zij een gordel, waar in aan de linkerzijde een geweer Hoekt, dat den naam heeft van een woord, dat zoo veel als buikfteeker beteekend; het heeft omtrent veertien duim lengte; van achter is het breed, en van vooren heeft het een fcherpe punt: het wordt van fijn ftaal gemaakt; de greep is van weerszijde met twee bergfels voorzien , die, als de hand de greep gevat heeft, om den arm fluiten. Zelden of nooit zullen zij uitgaan, zonder het zeiven in hun gordel te fteeken, even als de Javanen hunne krisfen.  over BENGALEN. $? VIERDE HOOFDSTUK, Regeeringsvorm in Bengalen. en galen wordt geregeerd door eenen Landvoogd of Gouverneur, onder den naam van Nabab of N awab, welken de Keizer van het Indoftanfche Rijk, of Grooten Mogol, voor dezen (want nu doen het de Engelfche) meest bij wijze van erfopvolging van vader tot zoon, of bij gebrek van eene mannelijke fpruit, den naaften in den bloede, als zijn Stedehouder aanftelde; maar welke in de daad als fouveraine Vorsten heerschten. Zij waren alleen verpligt den Keizer manfehappen en wapenen te leveren, wanneer hij ergens oorlog wilde voeren, en keerden 'sjaarlijks van alle de fchatten, die dit rijk Gewest opbragt, Hechts een zeker gedeelte aan hem uit, en behielden het overige voor zich zeiven. Thans zijn het de Engelfche , die de verdceling maaken, en den Keizer en Nabab niet meer geeven dan zij misfen willen, laatende den laatften alleenlijk de uiterlijke vertooning van Landvoogd behouden. Ieder Diftrikt heeft zijn Landvoogd, onder den naam van Fausdaar, die van zijn bellier aan den Nabab rekening moet doen. Deze  Co AANMERKINGEN Dere fielt weder in ieder dorp een Semidaar aan, welke zulk eene plaats, en eenig omliggend land beftiert, en de verfchillen tusfchen de Inwooners beflist. Het eenigfte gangbaar geld in Bengalen, en zelfs in het geheele Indoffanfche Rijk, zijn zilveren en gouden Ropias ; al het zilver cn goud, van buiten ingevoerd, wordt geftempeld, of in ftaaven naar de Munt gebragt, en tot Ropyen geflagen, die met Perziaanfche letters in plaats van met eenig af beeldfel gemunt zijn. Zij verliezen jaarlijks van haare waarde, tot de negen jaaren toe, wanneer de Sic voor ArcalRo~ pyen gerekend worden. Zoo dra de Ropyen uit de Munt koomen, worden zij Sic Ropyen van het eerflejaar genoemd. Deze is alhier 'sCompagnies Negotie penning, wanneer zij in de Munt teMoxud-abaad geflagen is, naar welke alle de andere Ropyen, die hier in zwang gaan, verminderd worden. Zij is altijd verdeeld in zestien Ana's ; haar gehalte is van elf penn. en agttien tot twintig grein, weegende door malkanderen zeven Engels en 18; aas; haare innerlijke waarde, inHollandsch geld, is ééne gulde vier ftuivers en agt penn. loopende bij 'sCompagnics boeken voor vijfentwintig ftuivers Hollandsch; doch in Indiesch geld voor eenendertig en een halve fluiver, waar voor zij op Hougly gangbaar is. Zij is de courante munt, tegen wel* ke  over BENGALEN. 61 ke de andere Ropyen, verminderd worden mee een rabat, van zes tot twaalf per Cento, hetgeen bij de Wisfelaars dagelijks veranderd, en Batta genoemd wordt. De Arcat Ropyen die van de Engelfche te Arcat geflagen worden, en van de Franfchen te Pondichery: zijn tegen dertig ftuivers gangbaar, de laatfte worden van een tot dne per Cento beter gerekend, dan de eerfte. De gouden Ropy, Moor genoemd, heeft de waarde van vijftien zilveren Sic Ropyen. Behalven de geheele, worden er ook halve, vierde, agtfte en zestiende gedeeltens van Ropyen geflagen: de laatfte, worden Ana's genoemd. Koperen munt ziet men in Bengalen met; tot klein geld gebruikt men kleine zeehoorntjes , Kouwris genoemd, waar van er tagtig een Pont doen, en zestig of vijfenzestig Pont, na dat er veel of weinig in het land zijn, maaken één Ropy in waarde uit: deze Kouwris komen van de Maldivifche Eilanden. De Wisfelaars zitten met dezelve over al op de Bazaars, om die aan den gemeenen man te verwisfelen. Het getal van honderd duizend Ropyen noemen zij een Lak, en honderd Lak, of tien millioenen een Carool. Het gewigt wordtin Bengalen bij Maons gerekend, waarvan er hier drieërlei foort zijn, alle verdeeld in veertig Ceer, of agt Baant Ceer. Op Hougly of Chinfura, is de Maon Kat ja, of Compagnies Maan, agteuzestig pond Amfterdams, de  62 AANMERKINGEN de Blaon Bazaar, zesenzeventig en de Mam Pakka zevenenzeventig pond. Op Casfimbazaar zijn er nog twee bijzondere Maons; als de Maon, Ffitthar voor den zijdenhandel, welke weegt tweeënzeventig pond, en do Bluts Maon, die 't gewigt heeft van drieduizend tweehonderd Sicca Ropyen. Een Ceer Katfa, doet tf0 pond; een Ceer Bazaar i,g pond, en een Ceer Pakka 1% pond. Om bij Ceeren in en uitteweegen, gebruiken zij weegfteenen; en bij dit gewigt wordt genoegzaam alles verkocht, zelfs groentens, en melk niet uitgezonderd. De Maaten van lengte zijn Cobido's en Ges/en. De Cobido op Chinfura is één voet en vijf duim Rhijnlandsch: haare lengte in 't algemeen wordt gerekend van de elleboog van een volwasfchcn man tot den top van den langften vinger, even ala de Cubiten der Ouden. Een Ges of Gos wordt op Chinfura gerekend op twee voeten tien duimen Rhijnlandsch. De afiland van de eene plaats tot de andere, wordt gerekend bij Cosfen, zijnde vijf Cosfen omtrent twee uuren gaans. De Cobido is eene algemeene maat om de West van Indie. De verdeeling van dag en nacht gefchiedt in vier kwartieren, ieder van zes uuren; en deze worden weder verdeeld in vijftien deelen, ieder van vierentwintig minuten. Tot een tijdmeeter ge-  ovEfc BENGALEN. 63 gebruiken zij een dun koper fchaaltje, waarin van onderen een klein gaatje gemaakt is; dit wordt in een vat of groote pot met water gezet, welke juist in dien tijd vol loopt. Zij beginnen hun eerfte kwart 'smorgens ten zes uuren: de kwarten en mindere deelen flaan zij met een hout hamertje op een rond en plat ftuk ijzer of Haal van tien duimen middellijns, hetwelk zij een Germaal noemen, dat een vrij harde klank geeft, om zelfs van verre gehoord te worden. De kwartieren worden eerst geflagen, en dan zoo veel reizen als het fchaaltje volgeloopen is, in zulk een kwart. Niemand dan een Opperhoofd van eene plaats, mag een Gemiaal bij zich hebben, en dan mogen zij nog de eerfte verdeeling van het eerfte kwart na zes uuren niet liaan, dit voorrecht heeft den Nabab alleen. Die er op past, moet van het gedacht der Bramirien zijn. De Vaartuigen, die binnen 's lands op de Ganges gebruikt worden , zijn zeer ligt van dunne planken opgetimmerd, zonder kiel of inhouten. Zij voegen dezelve kant tegen kant met krammen digt tegen malkander aan, en'floppen de naaden met wat mos of fmeer digt toe. Zij hebben haare grootfte wijdte , op twee derde naar achteren, daar zij ,krom oploopende, even boven het water uitfteeken: van vooren loopen zij fterk toe, en zijn niet zeer hoog boven water. Schoon zij onderfebeiden zijn in grootte, hebben zij echter alle het-  64 AANMERKINGEN hetzelfde lhaakfel: daar zijn er, die vijftigduizend pond gewigt en nog meer kunnen voeren. Die de Europeë'rs, en ook de gegoede Inlanders gebruiken om mede te reizen, worden Badjerahi genoemd. Zij hebben van buiten hetzelfde maakfel als de voorgaande ; doch zijn van binnen tot gemak ingericht. Van de midden af tot achter toe, zijn een of twee vertrekken met venftertjes terzijde; in de midden zijn zij zes of zeven voeten hoog, zoo dat men met gemak er alles in verrichten kan, even als in een huis. Het achterfle vertrek dient tot een ilaapplaats. Deze vaartuigen zijn van verfchillende lengte, van vijfentwintig tot zestig voeten, en daar boven. Zij worden even als de voorgaande geroeid met zes tot twintig roeijers. De riemen zijn lange Hokken, waarop een ovaal plankje aan het einde gefpijkerd is» in plaats van een blad; zij fiaan daar mede niet dwarsch uit, maar fchuins naar achteren, Wat meer voorwaards ftaat een mast, daar een Raazeil aan opgeheist wordt, als het voor den wind is; maar bij den wind drijven ze dwarsch neêr, om» dat ze geen kiel of houts genoeg onder water hebben, want van onder zijn zij vlak, en gaan flechts één of een en een halve voet diep. Zij hebben nog een foort van vaartuigen, die zij Bonlia's noemen; deze zijn zeer lang cn fmal, en laag bij 't water; doch niet gefchikt om goederen over te voeren: met deze fcheppenzij, in plaats van,  bver BENGALEN. t'5 Van te roeijen, en zij kunnen zich zeer fchielijk daarmede van de eene plaats naar de andere laaten vervoeren. Te land laat men zich gemeenlijk in Palankijns^ of draagbedden overbrengen. Tot het vervoeren van goederen worden eenvouwigc wagens gebruikt, welke door osfen of buffels worden voordgetrokken; doch het vervoeren gefchicdt meest te water langs de meenigvuldige fpruiten, en kreekert * die het land doorfnijden. Onder de dieren die hier te land gevonden worden, munt de Oliphant voornamelijk uitwegend deszelfs grootte. Ik heb er op Hougly vier gezien , die ruim twaalf voeten hoog waren. Ieder van hun had zijn beftierder, die op dén nek zat4 hebbende een kort ijzer haakje in de hand, waar' mede hij, te gelijk met zijne ftem,het logge dief zoo wist te bellieren, als hij goed vond. Tijgers zijn er in meenigte in de bosfehen, ërt' komen zelfs dikwijls tot bij de bewoonde plaat-3 fen. Ik heb er bij de Engelfchen op Calcattagezien, die daar in houte hokken bewaard werden , die de grootte hadden van een groot kalf* De aanzienlijke van 't Land fcheppeh veel vermaak om ze tegen andere dieren, als Oliphanten^ en Buffels te laaten vechten. Hier is ook een groote overvloed van Buffels in de bosfehen, deze zijn veel grooter en wreeder dan de Stieren, zij hebben hoorens van ruim vijf voeten lang, en zijii II. Deeim ft {!et'f  56' AANMERKINGEN zeer gevaarlijk te ontmoeten wanneer men geen fchietgeweer bij zich heeft; maar heeft men het ongeluk van hen niet zoodanig te treffen dat zij er van fterven, is men verlooren , ten zij men zich op eenen boom in veiligheid ftelïen kan. Mijn volk doodden er verfcheiden bij Infely : hun vleesch is goed om te eeten, en de wijfjes worden, als zij tam gemaakt zijn, gemolken even als de kocijen ; doch de melk wordt niet voor gezond gehouden, omdat zij fterk verhit. De Jakhalzen zijn een foort van wilde honden, een weinig grooter dan een gewoone Patrijshond; zij hebben een dikken kop en fpitfen bek : hun hair is bruin cn lang, en hebben een dikken ruigen ftaert, die zij neer laaten hangen: zij loopen nietfnel, tenzij men hen jaagt. Men vindt ze bij meenigte in de bosfehen; zij komen tegen het vallen van den avond aan de oevers der rivier, daar zij op doode lijken en krengen azen,die niet verbrand, of begraven zijn, welke anders, zoo zij daar bleeven liggen, de lucht met ftank vervullen , en befmetting veroorzaaken zouden. Zij huilen even als een mensch. Hunne eigenlijke naam is Chakal, waar van de Hollanders Jakhals gemaakt hebben. Slangen van allerlei foort worden er bij meenigte in de velden en oude gebouwen gevonden. Bij vochtig weer is het daarom zeer gevaarlijk in het gras te gaan , daar zij als dan zoo verborgen liggen?  over BENGALEN. éf gert, dat men ze niet kan zien* Heeft men het ongeluk van er op een te trappen, zoo wordt men zeker gebeeten; doch als men fchielijk een zoogenaamde fiangenbezweerder krijgen kan, wordt men, door het uitftaan van een weinig pijn, fpoedig geredt; zonder dit hulpmiddel gaat er' fomtijds de dood mede gepaard. Schorpioenen, Duizendbeenen, en zeer veele andere Infecfen» vindt men hier ook vrij meenigvuldig* ■ De lastigfte van allen zijn de vliegen, muggen, en weegluizen , die de menfehen aldaar dag eri nacht plaagen en kwellen. Het krielt hier ook van roof en ander gevogelte, waar onder eene foort van Arenden de voornaamfte zijn, wegens hunne grootte; deze azen nergens anders op dan op doode krengen, Ook zijn er eene verbaazende meenigte van roof-5 Vogelen, die zoo groot als de kuikendief en zod ftout zijn, dat zij al vliegende een mensch een ftukvleesch of brood uit de hand haaien, gelijk ik verfcheiden maaien gezien heb dat ze deeden aari kinderen van het huis, waarin ik mijn verblijf hield; zij doen in dat Land, even als de jakhalzen, veel nut, dewijl zij de doode krengen mede weghaalen, Weinige verfchillende foort van visch vindt meii in de rivieren; de Kaalkop wordt voor de lekkerfte cn bette gehouden. Men heeft er ook Krokodillen, of Kaaimans? inaar die in 't algemeen niet zeer groot zijm Ë a D«  68 AANMERKINGEN De Bengalers en Mooren hebben ieder hunne bijzondere taal en fchrift; die der laatfte heeft veel overeenkomst met het Perfifche, en deze is de taal van het Hof. De voornaamfte voordbrengfelen,we!ke hetLand oplevert en gefchikt zijn voor den handel, zijn de Zijde, de Lijnwaaten, de Amphioen of Opium, de Salpeter , en het Gomlak. De andere, als de Tarvv, Rijst, Boter, enz. kunnen flechts onder de toevallige verzendingen gerekend worden. De voornaamfte en meeste Zijde - rederijen worden omftreeks Casfimbazaar gevonden. De wijze hoe ze hier verzameld wordt is deze: wanneer de tijd des jaars gekomen is, die men oordeelt de beste te zijn om de zijworm zijn werk te laaten beginnen, worden de eijertjes, van 't voorige faifoen, op een ftuk wit catoen bewaard zijnde f aan de warmte der zon bloot geftcld. De wormtjes, zoo dra zij uit de eitjes gekomen zijn, worden wederom op een ftuk wit catoen gelegd met een mat daar onder, en wel op eene overdekte plaats; voords worden zij dagelijks van verfche bladen voorzien van eene foort van Moerbezie - boom die hier te Lande Toet genoemd wordt, cn waar van de vrucht niet goed is om te eeten. Dit hout laaten zij niet hooger opfchieten dan drie of vier voet boven den grond, omdat hierdoor belet wordt , dat de bladeren hard worden, waarvan anders het gevolg is dat de zijde grover en minder deugdzaam is, In-  over BENGALEN. 69 Inmiddels worde er een ronde mat gereed gemaakt, welke rondom met een rand van twee duimen hoog omzet is, die fchroefsgewijs naar het midden loopt, laatende tusfchen béide een wijdte van anderhalf duim. Zoo dra zij befpeuren, dat een worm zal beginnen te fpinnen, neemen zij hem van de andere af, en zetten hem op deze mat, tusfchen de randen , daar hij zijn galet op popjes fpint, dat zij vervolgens in warm water afhaspelen. De popjes, welke uit deze afgefponnen galetten komen, worden niet goedgekeurd om er de eitjes van te bewaaren, maar die, welke zij daar toe behouden, laaten zij, als zij uiltjes geworden zijn, de eitjes door eeten, en van deze doorgegeeten eitjes maaken zij het Floret. De ftof, waar van de lijnwaaten gemaakt worden , is het catoen of capok. Het groeit aan een heester, of wel aan boomen, die in dit Gewest overvloedig voordgekweekt worden ; doch nog niet genoeg voor allen de lijnwaaten, die hier 's jaarlijks gemaakt worden; om deze reden wordt er nog veel van Sur at te herwaards aangebragt. Sommige foorten van lijnwaaten vereifchen ook tweederhande foort van capok. De Capok wordt met een fnaar aan een krom ftuk houts gefpannen, even als een boog, vervolgens van alle vuiligheid gezuiverd, en door de E 3 vrou-  fö AANMERKINGEN vrouwen tot draaden gefponnen, en eindelijk door de mannen tot lijnwaaten geweeven. Deze weeverijen zijn door het geheele Land verfpreid, en worden Arrengs genoemd. Ieder district heeft een verfchillende foort van lijnwaat, dat aldaar bewerkt wordt. Gefchilderde lijnwaaten, gemeenlijk Chitfen genoemd, worden hier niet gemaakt, dit gefchiedt op de Kust van Choromandel, uitgezonderd omtrent Patna in het Bahaarfche, van waar er eenige komen , en onder den naam van Patnafche Chitfen bekend zijn. De fijnfte lijnwaaten en neteldoeken worden omtrent Decca gemaakt, alwaar ook de fijnfte Capok gewonnen wordt. De Amphioen, gemeenlijk Opium genoemd, is een voornaam voordbrengfel voor den koophandel, zoo wel hooger op Landwaards in, als ter zee naar Choromandel en Batavia. Eigenlijk, vindt men ze niet in Bengalen zelfs; maar in het Bahaarfche, dat er aan grenst, maar al die ter zee uitgevoerd wordt, komt langs de Ganges door Bengalen af. 's Jaarlijks wordt er met onze Compagniesfchepcn meer dan honderd duizend pond uitgevoerd, die op Java, de Moluccos, cn andere Eilanden om de Oost geileeten wordt. De Inlanders op die plaatfen maaken er een groot werk van, zij rookenze onder hunne tabak, of kaauwcn %t onvermengd^ Pe  over BENGALEN. 7t De wijze, waar op ze ingezameld wordt, is deze: het zaad wordt in de maand Oótober gezaaid, in een land, dat daar toe in 't bijzonder met veel moeite bereid is. Veertien dagen of drie weeken daarna, graaft men eenig:: zaaden uit den grond, om te zien of ze reeds gefchoten zijn, en wortel gemaakt hebben ; zoo dit plaatsheeft, beginnen zij deze velden te begieten,welke overal met greppen doorfneeden zijn, die het water langs de akkers heen leiden. Als de Amphioenbollen beginnen te rijpen, dat eerst plaats heeft, na dat de bloembladeren afgevallen zijn, onderzoekt de planter dagelijks aan een van de magerfte bollen, of zij rijp genoeg zijn om het fap te kunnen vergaderen; hiertoe heeft hij een klein fcherp mesje, waarmede hij in den morgenftond een kleine infnijding in den bol doet; en bevindt hij des avonds, dat er een gomachtig fap ( de eigenlijke Amphioen) is uitgedrupt, is dit het teeken, dat alle de bollen rijp zijn. Als dan gaan mannen , vrouwen, en kinderen (want eene ongelooflijke meenigte menfehen wordt hiertoe gebruikt) in de velden om de bollen te openen. Zij neemen dezelve in de holte van hunne hand, houden de fteng tusfchen de vingeren vast, en doen de infnijding in den bol, en wel zeer voorzichtig, opdat zij het binnenfle vlies niet kwetfen,wantandersfterftdeboiogenbliklijk»WanE 4 neer  r~ AANMERKINGEN ncerzijdus de bollen des avondsgefneeden hebben, gaan zij des anderen daags morgens vroeg ieder met een potje naar het veld, en fchrappen met een klein fchulpje het geftolde fap, dat uit den bol gedropt is, langzaam af, en doen dat in het potje, geevende op nieuws een kleine fneede in den bol, hetwelk zij dan des avonds wederom inzamelen. Als de bollen goed zijn, kan men deeze in» fnijding drie of vier maaien doen. Het fap, dat 'savonds en 'smorgens verzameld wordt, brengen zij, als zij terug komen aan den eigenaar van het veld, daar het bij malkander in groote kuipen gegoten wordt, en waarin het zich door eene gisting zuivert. Deze inzameling gefchiedt in de maanden Ja, nuarij en Februarij, Wanneer dit fap heeft uitgewerkt,en tot eene genoegzaame dikte gekomen is, worden er koe, ken van gemaakt, De bladeren van de afgevallen bloemen, worden van den grond opgezameld, en bet eene blaadje voor het ander met wat'water natgemaakt, en op malkanderen geplakt, ter grootte van een tafelbord : voords neemt iemand met de handen dit gomfap , en legt het op de bladeren ter dikte van drie of vier vingers, en bedekt he? van boven met dezelfde bladeren. Vervolgens wordt het ter aflevering aan het huis het Opperhoofd gebragt, aldaar nauwkeurig page*  over BENGALEN. 73 nagezien, geforteerd, en voords in vierkante kisten gepakt, die van binnen met leder bekleed zijn; daarna worden zij van buiten met goeny benaaid en gewoogen, en als het bruto gewigt daarop gefchreven is, van Patna naar Hougly of Chinfura verzonden. Hier worden zij bruto nagewoogen, en is het dat zij twee of drie pond minder weegen, dan op Patna, zoo worden zij goed gekeurd, vermits de Amphioen altijd verdroogt, en dus ligter wordt; maar weegen zij zwaarder zoo is het een teeken , dat zij in het overvoeren nat geworden is: als dan worden de kisten uitgepakt, op nieuws geforteerd, en vervolgens naar Batavia verzonden. Men rekent, dat een ftuk lands van tien roeden in het vierkant, vijf of zes pond Amphioen opbrengt, en zeer veel voordeel aan de planters geeft. Zeker Heer , die op Patna veele jaaren zijn verblijf had gehouden, en van wien ik dit bovenftaande bericht kreeg , zeide mij, dat er jaarlijks in het Bahaarfche wel zestienduizend Ma ons van dit fap ingezameld wierden, hetgeen meer dan een millioen ponden uitmaakt, waarvan het grootfte gedeelte te land, in het Iiidoftanfche, en verder door geheel Afie vervoerd wordt. De Salpeter is ook een voornaam voordbrengfel, dat jaarlijks uit Bengalen vervoerd wordt, en valt mede in de Provincie van Bahaar. Het E 5 Is  74 AANMERKINGEN is een zilt, dat het aardrijk opwerpt, vermengt met aarde, die te famen opgenomen wordt, voordsin groote bakken gebragt, met water gemengd, en door elkander geroerd wordt, tot dat de Salpeterdeelen gefmolten zijn: als dan wordt het water, hier mede bezwangerd , afgelaaten, en in groote pannen gekookt, of uitgedamt, en laat de Salpeter op den grond liggen : eindelijk doet men ze in zakken om ze te verzenden. In den Jaare 1770 is uit Bengalen door onze Compagnie met zes fchepen , waar van cr drie naar Batavia, en drie naar Nederland voeren, ruim twee en een half milioenen ponden, zoo naar de eerfte als naar laatfte plaatfen verzonden. Het Gomlak komt voord van kleine Infedten, die niet ongelijk zijn aan vliegende mieren. In het oostlijkfte gedeelte van Bengalen, en in het Rijk van Pegu wordt wel het meefte ingezameld. De Inwooners ftecken kleine Hokjes in de aarde, die een weinig boven den grond uitfteeken, hierop komen deze diertjes in meenigte zitten, hatende een lijmachtig vocht achter, waarmede het geheele ftokje bedekt wordt, Als dit door de zon hard is geworden, wordt het eene harstachtige gom, welke, in water gelegd zijnde, eene fchoone hoog roode couleur geeft, en dient tot het verwen der lijnwaaten, bijzonder op Choromandel. Als het op het vuur gefmolten, en van de ftokjes ge'  ©ver BENGALEN. 75 gezuiverd is, wordt er Schellak van gemaakt, en wel bij platte dunne ftukken, dat goed gekeurd wordt, wanneer het iq brand geftooken zijnde bij druppels afloopt. De goederen, die er met voordeel ingebragt worden, zijn allerlei foorten van Specerijen, Peper, Japans-koper, Sandel- en Sappan-hout; voords Tin, Lood, Spiauter, en andere Europefche koopwaaren. VIJF-  76 AANMERKINGEN VIJFDE HOOFDSTUK. Europejche Volken in Bengalen. "Vier Europefche Natiën hebben zich hier tot den Koophandel gevestigd: namelijk: de Engelfche , de Hollanders, de Franfchen en de Denen. Toen de Oost Indifche Compagnie van Oostende nog in ftand was, had zij hier ook een Comptoir, omtrent twee uuren beneden het onze aan de oostzijde der Ganges, op eene plaats, die Banki bazaar genoemd wordt, welke, na lang door de Mooren belegerd te zijn geweest, door hun in het jaar 1738 of 1739 is ingenomen, waarna de Oostendenaars de Ganges hebben moeten verlaaten. Onder de vier voornoemde Europefche Natiën zijn thans de Engelfche de voornaamfte, vermits zij voor het grootfte gedeelte beheerfchers des Lands zijn, federt hunne overwinningen op de Legers van den Nabab, engrooten Mogol: ook bepaalen zij den handel der andere Natiën naar hun welgevallen. Schoon zij reeds vroeg hunnen koophandel in deze Gewesten gevestigd hadden, hebben zij echter weinig vertooning gemaakt, integenftelling der onze, en wel voornamelijk, voor dat zij op den rand van hunnen ondergang gebragt zijnde  over BENGALEN. 7? zijnde in den jaare 17 55 ™ *75& even als Phoenixen uit hunne asch verreezen zijn, en hunne Maatfchappij om de West van Indie tot dien top van magt gebragt hebben, als de onze zich om de Oost bevindt. Deze groote omwenteling is haare oorzaak aan een klein beginfel verfchuldigd, dat eenen geheelen ondergang fcheen met zich te zullen fleepen. De Nabab van Casfimbazaar, of Onderkoning van Bengalen, eenige Europefche goederen begeerende, zond in het jaar 1755 ten dien einde een zijner Bedienden naar het hoofd Comptoir der Engelfche op Calcatta. De toenmaalige Gouverneur, een baldadig en brutaal mensch zijnde , liet, wegens eenig misnoegen, dat hij had opgevat, dien Afgezant vatten, voor den paal zetten en geesfelen, en zond hem, zonder de verzochte goederen, aan den Nabab terug. Dit werd, gelijk ligt te befelfen is, door deze zoo hoog opgenomen, dat hij terftondmct eenige troupen naar Calcatta, optrok, hetzelve innam plunderde, en verfcheiden Engelfche, die zich op hunne fchepen niet hadden kunnen redden, ombragt. Hier uit ontftond in 't vervolg die oorlog, welke de Engelfche met zoo veel voorfpoed gevoerd hebben, dat zij zelfs tot Dheli, de Hoofd en Hoffladdes Keizers zijn doorgedrongen, zich van deszelfs perfoon hebben meester gemaakt, en een groot gedeelte van dit magtig Rijk onder tri- but  78 AANMERKINGEN hut gefield, en wel in het bijzonder de Rijken vatl Bengalen en Bahaar , daar zij volkomen alleenheerfchers zijn. Hunne grootfte overwinning die zij behaald hebben, was bij Plas/ï, welke het noodlot van deze Gewesten befliste, en waarin zij flechts mee vijfhonderd Europeanen, en een klein getal Sypahis genoodzaakt waren, tegen een armee van vijftig duizend man te vechten, welke door den groot JVazir van het Mogolfche Rijk Soudja Dawlat gecommandeerd werd; en om dat er nu voor hun legertje niccs anders overbleef, dan te overwinnen of te fterven, vochten zij als wanhoopende, en behaalden de overwinning. De Generaal Clive, die in deze bataille moest commandeeren, droeg dit aan den Colonel Coots op, en hield zich, geduurende het gevecht, buiten fchoots , in zijn Palankijn verborgen, en kwam niet eerder te voorfchijn , voor dat de vijanden reeds aan het vluchten waren. Dit is mij door verfcheiden Engelfche Officieren verhaald, die in de bataille zelfs tegenwoordig geweest zijn. Van de jaarlijkfche inkomften, die zij uit deze rijke Gewesten aan zich getrokken hebben, keèren zij vijfentwintig Lak Ropyen aan den Mogol en Nabab uit, behoudende het overige, dat meer dan eens zooveel bedraagt,aan zich zelve; waar van echter een zeer groot gedeelte, zoo niet  over BENGALEN. 79 niet het geheel, wegfmek in het onderhouden van hunne Militie, die hier zeer fterk is, en welke in het jaar 1770 uit omtrent vier duizend Europefche foldaaten, en vijfendertig of veertig duizend Sypahis beftond. Schoon zij zich als Opperheeren des Lands gedraagen, en de voordeden daar van trekken, zoo zijn zij echter fchrander genoeg om zulks niet openlijk te toonen. Den fchijn der heerfchappij heeft de Mogol,uit wiens naam het Land, even als te vooren door een Nabab, wordt geregeerd, die echter door de Engelfche aangcfteld wordt, en niets onderneemen durft, zonder hunne voorkennis. Tot dat einde is er altijd een uit hunne regeering bij hem, die de tweede perfoon is in den Calcattafchen Raad, en welke in den Raad van den Nabab voorzit. Hier door worden alle befluiten, die daar genomen worden, altijd naar hetwelbehaagen van den Calcattafchen Raad genomen. Hij, die dezen gewigtigen post bekleedt, heeft den naam van Opperhoofd in de Dherbaar, waar mede de Moorfchen Raad te kennen gegeeven wordt, en hij heeft zoo veel gezag, dat hem den naam van Nabab of Onderkoning eerder diende gegeeven te worden dan den Nabab zelf; want deze moet alle morgen bij het Opperhoofd komen , om hem verflag te doen van het geene daags te vooren is voorgevallen. Deze wacht hem af zonder op te ftaan, en als hij iets onder  to AANMERKINGEN der handen heeft, moet de Nab ab zich getroos* ten zoo lang te vertoeven, tot dat het den anderen gelegen komt, hem aan te hooren. Hoe fterk dit ftrijdt met de Oosterfclle trotschheid, die te vooren geen Europeer dan in de eerbiedigde houding liet naderen, is ligt te begrijpen. Niet alleen is het ambt van Opperhoofd aanzienlijk, maar het is teffens een der voordeeligfte: dio hetzelve drie of vier jaaren bekleedt, is fchatrijk, In het jaar 1767, keerden een dier Opperhoofden naar Europa, welke binnen den tijd van drie jaaren zijn post zoo wel waargenomen had, dat hij met ruim negen millioenen guldens Bengalen verliet. Toen Milord Clive voor de laatfte maal naar Engeland vertrok,zou hij, zoo als men verhaalt, een Carool Ropyen, dat vijftien millioenen guldens bedraagt, met zich hebben overgebragt. Dit juk der dienstbaarheid, dat de Engelfche den Mooren op den hals gelegd hebben, wordtjuist niet zeer geduldig door hun gedraagen. Zij zouden integendeel alles in het werk ftellen, om zich van hunne dwingelanden te ontllaan, indien deze zich hier niet zoo fterk gevestigd hadden. De eenigfte hoop, die er voor hun overig blijft, is, zoo het Land geheel uitgeput raakt, dat zij geen middelen meer zullen hebben, om zich hier langer gevestigd te houden. Den ongelukkigen Bengaler valt dit lot nog harder; want eerst werd hij  over BENGALEN. U hij dóór de Mooren, en daar na door de Engelfche onderdrukt, en echter zijn zij het alleen, die alle de fchatten, zoo wel uit Europa als uit de omj liggende Rijken, herwaards hebben overgebragt, en in de fchatkisten van den Mogol en Nabab hebben uitgeftort door hunne handwerken, die de geheele waereld door verzonden worden. Zij werken voor een gering loon, en leeven zeer fober van wat rijst en aardvruchten. Niets, of zeer weinigvan het geen dat er ingebragt wordt,wordter weder uitgevoerd, vermits de ftoffen voor hunne handwerken in het Land zelfs groeijen, behalven de Capok, die van Suratta wordt overgebragt. Deze lieden, die zoo veel tot 'slands welvaart toebrengen, in plaats van door de Engelfche aangemoedigd te worden, zijn in tegendeel dagelijks aan de roofzieke handen van deze harde meesters bloot gefield, en worden op allerhande wijzen onderdrukt, eensdeels door openbaar geweld, ten anderen door monopoliën, die zij van alle levensmiddelen gemaakt hebben; de gedroogde koe-drek zelfs niet uitgezonderd, welke deze arme lieden voor brandftof gebruiken. Doch dit is zoo zeer niet toetefchrijven aan de Engelfche Compagnie, maar aan haare Bediendens, die geene middelen onbeproefd laaten om geld bij een te fchraapen; zij bekreunen zich weinig op wat wijze zij het verkrijgen, zoo zij maar fpoc-dig rijk zijn. En in plaats dat deze monopoliën, die voor een groot H. Deel. F ge-  S2 AANMERKINGEN gedeelte oorzaak van de fchaarschheid der levensmiddelen , in het voorjaar van 1770, geweest zijn, door de Engelfche Regeering van Calcatta zou gefluit zijn, laaten zij die in tegendeel ongemerkt doorgaan: en het is dus niet zonder vermoeden, dat zij er zelfs eenig aandeel aan hebben. Deze Regeering beftaat in een Gouverneur, die ten eenemaalen onafhankelijk is van die van Madras of Bombay, en tien Raadsheeren, waar van de tweede, zijnde het Opperhoofd in de henbaar, den Raad zelden bijwoont. De derde in rang is de Generaal, of het Opperhoofd derKrijgsmagt, die onafhankelijk is van den Gouverneur, en alleen aan de befluiten van den Raad onderworpen is. Het vierde Lid is de tweede in het beftier van Calcatta; de andere Leden hebben eik in het bijzonder ook hunne bedieningen. Deze Gouverneur heeft op verre na die magt niet over zijne onderhoorigen, dife deHollandfche Gouverneurs of Directeursin hunne Gouvernementen uitoeffenen. De ondergefchiktheid is ook lang zoo groot niet bij de Engelfche, dan bij de onze: ook hebben de Engelfche Bediendens dit voorrecht, dat zij verzekerd zijn, bij openvallende ampten, in rang te zullen bevorderd worden, zoo dra zij zeker getal van jaaren'gediend hebben. De bevordering hangt niet af van de gunst der Gezagvoerders, zoo als bij onze Compagnie plaats heeft, bij welke gemeenlijk bckwaamc perfoonen,dic de Maat-  over BENGALEN. 83 Maatfchappij veele jaaren met roem en vlijt ge* diend hebben , verachtelijk worden voorbij gegaan , en dat nog wel bij gebrek van vrienden. Calcatta of Coulkatta, zoo als het door de Mooren genoemd wordt, is de Hoofdplaats der Engelfchen in Bengalen; het mag, fchoon onbemuurd, met recht om zijne grootte en meenigvuldige gebouwen, wel eene ftad genaamd worden. Het ligt aan den Oost oever der Ganges, omtrent dertien uuren beneden Chinfura, en bijna dertig uuren van den mond der rivier bij Infely. De Ganges is hier ruim zoo breed, als voor ons Comptoir; doch zij is aldaar veel dieper, en altijd bevaarbaar voor groote zee-fchepen, , Alle hunne fchepen liggen voor de ftad, digt bij den oever geankerd, zijnde dezelve zeer fteil wegens de fnel vlietende ftroomen, die in het midden der rivier loopen. De gebouwen der plaats ftrekken zich ruim drie kwartier uurs langs de rivier uit, en omtrent half zoo ver in de breedte landwaards in, waar onder zeer grootte en fraaije gebouwen gevonden worden , die deze plaats geen kleine fieraad bijzetten; echter zou zij nog fraaijer zijn, als ze zoo regelmaatig bebouwd was als Batavia; men heeft weinig orde in de richting der fieraaden waargenomen. Omtrent midden in de ftad is een groot plein opcngelaaten, waar in een groote Tank, of Vijverbak gegraven is, die meer dan vijfhonderd roeF $> des  84 AANMERKINGEN den gronds beflaat. De Regeering heeft denzelven 'laaten graven, om de Inwoonders der plaats van goed water te voorzien, dewijl het water der Ganges, in den droogen tijd, door den vloed brak is: dat van de Tank integendeel is zeer zoet en aangenaam. De meenigte van wellen, die er in zijn, maaken dat het water genoegzaam altijd op eene hoogte blijft. Deze Tank of Vijverbak is rondom met een hek afgefchut, niemand mag er zich in wasfehen; doch het ftaat een ieder vrij, zoo veel water er uittehaalen, als hij begeert. Nabij dszeTafik ofVijverbak Maat een fteenen Monument ter gedachtenis van dertig Engelfchen, zoo mannen als vrouwen, die door den Nabab, toen hij Calcatta innam,in een huis geflooten werden, waarin zij van honger en dorst moesten fterven, uitgezonderd céne vrouw die op haare gebeden vrijgclaaten werd. Hij liet de deuren en vensters toemetfelcn, zoo dat zij noch verfche lucht, noch ectcn noch drinken bekomen konden, waardoor zij ongelukkig enwreedelijk omkwamen. Wat hooger op ftaat het Court of Rechthuis, waar boven men twee lange zaaien vindt, die fraai ingericht en tothet houden van balsgefchikt zijn. Op een van deze hangen de beeldtenisfen van den tegenwoordigen Koning van Frankrijk, en van de overleedcne Koningin , levensgrootte; zij zijn door de Engelfchen m den laatftcn oorlog, bij de verovering van Chandernagor, herwaards gebragt. Nabij  over BENGALEN. Nabij het Court of Rechthuis ftaat de Comedie , waarin nu en dan door liefhebbers eenige Hukken vertoond worden. Wat hooger op ftaat eene Armenifche Kerk, een aanzienlijk gebouw , en welke met een fraai jen toren pronkt. Er was nog geene Engelfche Kerk; maar men maakte toerusting om er een te bouwen, waartoe reeds de noodige bouwftotTcn verzameld waren. Aan de andere zijde van het groote plem ftaat? aan den kant der rivier, het oude Fort, waar van niet meer dan de oude muuren te zien is. Het nieuwe Fort, hetwelk het Fort William genoemd wordt, en waar uit alle hunne brieven en refolutien gedagteekend worden,ligt een klein kwartier uurs van de ftad af, aan den oever der Ganges , in een wijd uitgeftrekte vlakte. Men begon het te bouwen in den jaare 1757, toen de Engelfche weer meesters van Calcatta werden. Het is een regelmaatige vijfhoek, met verfcheiden buitenwerken voorzien , halver hoogte van fteen opgebouwd, en voords met klei en zooden opgehaald. Rondom den kapitaalen wal en buitenwerken , loopen natte grachten, die in de midden nog een fmalleCunet hebben van zes of zeven voeten diep: het water kan uit de Ganges in de groote gracht gebragt worden, tot de hoogte van agt voeten, door middel van fchutfluizen, waar van ieF 3 der  86 AANMERKINGEN der buitenwerk er twee heeft, en zoo gemaakt: zijn, dat de vijand, een derzelver meester wordende, niet beletten kan, dat de grachten rondom de andere buitenwerken en kapitaalen wal haar water blijven behouden. Wanneer alle de Werken met gefchut voorzien, wierden, zou er plaats voor zeshonderd ftukken kanon zijn. Binnen het zelve zijn Barakken gebouwd, tot berging van tien duizend mannen, die alle de proef kunnen doorltaan tegen het vallen der bomben. Ook is aan ieder der Ingezetenen toegeftaan binnen het Fort eene wooning te bouwen; doch die insgelijks de proef zoude kunnen doorftaan; maar in het jaar 1770 was er nog niemand die daartoe grooten lust fcheen te gevoelen. Alle de Werken zijn met Mijnen en contra Mijnen voorzien. Geen fchip kan de Ganges op- of afvaaren, zonder zich aan het kanon van dit Fort bloot te Hellen, Van de landzijde kan geen vijand naderen, of zij kunnen hem reeds drie of vier uuren ver ontdekken. Het plan van deze Fortres is gemaakt door eeneningenieur Boyer genaamd, die om eenig misnoegen den Engelfchen dienst verhaten, en in dien van onze Compagnie is overgegaan. Thands was er een Ingenieur op 'sKonings bevel uit Engeland ©vergekomen om hetzelve te voltooijen. Digt  over BENGALEN. £7 Digt bij 't Fort begonnen de Engelfchen nu een droogeDok aan te leggen,die de eenigfte zijn zal, welke de Europeërs in Indie hebben. Ook waren zij bezig om twee zwaare Batterijen te maaken aan den rivierkant, omtrent twee uuren beneden Calcatta, aan elke zijde een. Ook verhaalde men mij, dat zij er nog een in gereedheid wilden brengen, op een hoek die de oude Ganges met de Spruit van Hougly maakt, om dus teneenenmaale de rivier naar welgevallen te kunnen floppen. Dus heeft deze Natie zich hier zoo vast gemetfeld, dat zij, buiten verraad weinig van ccn Europefchen vijand te vreezen heeft, te minder dewijl zij de rivier voor alle fchepen kan fluiten, zoo wel in het op - als afvaaren. Zoo zij eenmaal haare heerfchappij verliest in dit Gewest, zal zulks naar alle waarfchijnlijkheid alleen veroorzaakt worden door de groote onkosten, die zij doen moet tot het onderhouden van zulk eene aanzienlijke krijgsmagt , en die zij verpligt is in zoodanigen ftaat te houden, wil zij. den Inlander in onderdanigheid houden, en het muiten beletten. Hier door echter zullen zij het Land van tijd tot tijd uitputten, voor al wanneer men de knevelarijen haarer Bediendens gadeflaat. Haare fcheepvaart van hier door gansch Indie, is zeer aanmerkelijk, waartoe zij eene meenigte van fchepen en volk gebruiken , die dagelijks F 4 *f"  SS AANMERKINGEN af- en aanvaaren, zoo dar het veel naar eene groote koopftad gelijkt, als men zulk een groot aantal derzelver voor de ftad in de Ganges ziet liggen. Sedert de ongelukkige togt der onze in den jaare 1759, na welke het aanzien onzer Landgenooten hier te lande merkelijk gedaald is, moeten wij de Engelfche niet weinig naar de o ogen zien, om de noodige lijnwaaten tot de jaarlijkfche verzendingen, zoo naar Batavia, als Nederland te bekomen. In het begin der Regeering van den Direfteur V*** in het jaar 1765 of 1766, en nog* bij het verblijf van Milord Clive in Bengalen, fcheen zich alles tot een vreedzaamen handel wederzijds te zullen fchikkcn. Deze beide Heeren kwamen overeen, om door het geheele Rijk van Bengalen alle de Arrengs , of weefplaatfen te laaten opnecmen en te tellen, om vervolgens eene verdeeling te maaken, hoeveel Arrengs ieder Natie zoude hebben om lijnwaaten van haar te laaten maaken, wordende ten dien einde door de Engelfchen, Hollanders en Franfchen, van elk twee Commisfarisfen gezonden, om het Land doortereizen, en de weefplaatfen opteneemen: hiertoe was door ons Comptoir de eerfte Pakhuismeester Ross met een Boekhouder afgevaardigd. Echter werden alle deze goede fchikkingen verijdeld door het vertrek van Milord Clive uit Bengalen, die den Heer Verelst tot zijn opvolger naliet, met welken de Directeur V*** niet .lang  over BENGALEN. 8? kng daar na in onmin geraakte, 't geen zoover ging, dat de laatstgemeide bij het doen der jaarlijkfcheNationaale vifite op Calcatta,op een gansch onbctaamelii'ke en vernederende wijze ontvangen werd, waar uit van tijd tot tijd zoodanige verwij dering tusfchen deze twee Opperhoofden ontftond , dat bovengemelde fchikkingen ten eenemaalen, en wel tot merkelijk nadeel der onzen, vernietigd zijn geworden. De Engelfchen hadden ook reden om op den Heer V*** onvergenoegd te zijn, vermits hij al zijn vermogen infpande , om de Franfchen genoegen te geeven, niettegenftaande zij geen magt hadden om onze Compagnie eenig voordeel aan te brengen, zelfs niet, om zich zelve te helpen, en dit konden de Engelfchen niet dulden, zoo min als dat de Heer V * ** al het Japanfche ftaafkoper , dat door onze fchepen aangebragt werd, aan de Franfchen verkocht, zonder dat de Engelfchen, geduurende eenigen tijd, er één pond van konden tnagtig worden, fchoon zij er meer geld voor booden dan de Franfchen. Dat dit onbeftaanbaar was met het belang onzer Maatfchappij, blijkt daar uit, dat de minfte mocijelijkheid die wij met de Mooren hadden, het Calcattafche Minifterie door den Houglyfchen Raad in den arm moest genomen worden, gelijk wel twee of drie maaien gebeurden, geduurende mijn verblijf in Bengalen. F 5 De  oo AANMERKINGEN De onze hebben hunnen handel hier al vroeg, en reeds in de voorige eeuw beginnen te vestigen, en zij zijn er altijd de eerfte en voornaamfte gebleeven,tot dat in de laatfte omwenteling de Engelfchen de beheerfchers van het Land zijn geworden, en de anders wel beraamde onderneeming, onder de Regeering van den Generaal Mossel, ten onzen nadeele is uitgevallen. Het Comptoir is aan de hooge Regeering te Batavia onderworpen, en ontvangt van daar bevel, hoe zich in den handel te gedraagen. Dezelve begeeft ook de openvallende bedieningen , die den Houglyfchen Raad flechts adinterim kan vervullen, doch de goedkeuring moet van de Bataviafche Hooge Regeering komen. Ook ontvangt het beveelen en brieven direct uit het Vaderland, werwaards ook jaarlijks gefchreven wordt. De Regeering beftaat uit één Directeur, en ze« ven Leden, waarvan er vijf befluitende, en twee raadgeevende ftemmem hebben, behalven het Op perhoofd van Casfïmbazaar. De Directeur voert het gezag, als eerfte perfoon over al het geen de bezittingen en handel in dit Rijk betreft; hij voert den titel van: Edel Achtbaar Heer, DireBeur van 'sCompagnis importanten handel in de Rijken van Bengalen, B aha ar en Orixa. Hij is, volgens zijn Inftructie, verpligt om alle zaaken,die van eenig belang zijn, ter overweeging van  over BENGALEN. 91 van den Raad, voor te draagen, en daar over met meerderheid van ftemmen, een befmit te neemen; doch zelden gebeurt het, dat er een raadsbefluit tegen zijn genoegen genomen wordt, dewijl alle de Leden, ten opzichte van het voordeelige hunner bedieningen, van hem af hankelijk zijn, zoo als door geheel Indie op 's Compagnies Buiten-Comptoiren, en op Batavia tot groot nadeel der Maatfchappij plaats heeft. De Inkomften, die aan dezen post verknocht zijn,bedraagen groote fommen;want behalven een zeker per cento , die de Compagnie hem toeftaat uit de goederen die er ingevoerd en verkocht werden, zoo blijven er honderd middelen over om het groote geld dat hij onder zich heeft, zoodanig tot zijn voordeel te gebruiken, dat het voor niemand, zelf niet voor hun, die in het beftuur de eerfte plaatfen bekleeden, na te gaan is, wat hij 's jaarlijks overhoudt, zonder zijne grootte verteeringen jn aanmerking te neemen. De Heer V*** verhaalde mij, dat hij 's jaarlijks ruim vijfendertig duizend Ropyen in zijne huishouding noodig had, dat weinig was in vergelijking van fommige zijner voorzaaten, en van den Gouverneur der Engelfchen op Calcatta, die meer dan honderd duizend Ropyen verteerde, volgens het getuigenis van hem zelf, en veele Engelfchen, die ik zulks heb hooren bevestigen. De Directeur is op 's Compagnies plaatfen de eenigfte, die zich in een Palankijn, op een  92 AANMERKINGEN een floel zittende, mag laaten draagen; zelfs mogï dit de aankomende Directeur niet doen , zoo lang de afgaande het bewind nog in handen had. Wanneer hij buiten de poort der Logie gaat, komt daadlijkde wacht in het geweer, en de mars wordt geflagen: voor hem uit loopen zes of agt Sjabdaars, of zoo veel als hij goed vindt, als mede eenig ander volk, zoo Pions, als andere dienaars. Zoo hij door het dorp wordt gedraagen of rijdt, zijn de Inlanders op fommige plaatfen verpligt op Inlandfche Inflrumenten van trommels en bazuinen, muziek te maaken. De Sjabdaars zijn Moorfche dienaars, die gebruikt worden om boodfchappen te doen en de ftaatic te vermeerderen: zij hebben een lange ftok in de hand, die rondom, van boven tot onder, met zilver beflagen is, waar mede zij voor de Palankijns van den Directeur, en de twee volgende Raadsleden gaan; doch deze laatfte mogen er niet meer dan twee voor zich hebben , en de ftokken mogen maar half met zilver beflagen zijn. De tweede perfoon in het befluur is het Opperhoofd van Casftmbazaar; deze heeft den rang van Opperkoopman, en het gezag en opzicht over het Comptoir aldaar, of liever op Calcapoer, dat er niet ver van afligt: ook voert hij het bewind over 's Compagnies relidenten in de Munt te Moxuabaad , daar het zilver op den naam van den Keizer vermunt wordt; aldaar heeft hij een OpJ zich-  over BENGALEN. 93 Zichter,en andere mindere bediendens, als mede een Commando foldaaten van vierentwintig mannen. De derde perfoon in den Raad, is de Hoofdadminiftrateur; deze heeft mede den rang van Opperkoopman, en geniet dezelfde eerbewijzing als het Opperhoofd van Casfimbazaar; en deze niet tegenwoordig zijnde heeft hij de tweede fterii in den Raad, als tweede van het Hoofd Comptoir, daar hij altijd zijn verblijf heeft. Aan hem is alles, het geen den handel en pakhuizen aangaat, toebetrouwd, onder het oppergezag des Directeurs. De eerfte der Raads Leden is in de De Laan, of Kleeden zaal, zijnde dit de plaats daar 'sCompagnies Lijnwaaten ontvangen, nagezien, geforteerd en afgefcheept worden, zoo als zij door Inlandfche Kooplieden worden aangebragt. De forteering gefchiedt in vierderlei foorten van best-tot flecht, onder de naamen van Duel, Doom, Ceer en Firty, en de prifeering daar van gefchiedt door den vollen Raad met den Directeur aan het hoofd. Deze post is een der voordeeligfte van het beftuur, wanneer de Compagnie veel lijnwaaten laat maaken; het wordt gerekend een Koopmans bediening te wezen. Bij hem is een tweede, die den rang heeft van Onderkoopman; voords nog drie andere,die boekhouders of adfiftenten zijn , en opzicht hebben over  94 AANMERKINGEN over het afpakken der goederen; vervolgens nog eenige Benjanen, die boven allen wel de meeste kundigheid bezitten, en waarop het werk veel al berust, fchoon de andere en den Raad er wel voornamelijk den naam van hebben. Hunne Emolumenten worden dus verdeeld: van de waarde van elke honderd Ropyen aan lijnwaaten, die de Compagnie inkoopt, hebben zij alle te famen één Ropy of dertig ftuivers; hier van heeft de Hoofd Adminiftrateur agt ftuivers; de eerfte in de Kleeden zaal elf ftuivers; de tweede zes ftuivers; de eerfte afpakker a|ftuiver; de tweede afpakker i* ftuiver; en de derde een ftuiver: het geen te famen dertig ftuivers of één Ropy uitmaakt. De Capitein of Hoofd der Militie is mede een Raads Lid; doch deze heeft maar een raadgeevende ftem; hij heeft den rang van Opperkoopman, en volgt daar in onmiddelijk op den Hoofd-Adminiftrateur. Zijne inkomften in dien post zijn gering, en niet genoegzaam om daar van te kunnen beftaan. De eerfte Pakhuismeester, die te gelijk negotie boekhouder is, heeft den rang van Koopman: en onder zijn opzicht zijn alle de koopmansgoederen, die op bevel van den Hoofd-Adminiftrateur in de pakhuizen ontvangen of afgeleverd worden; als mede de boeken die den handel betreffen. De Fiscaal, die tellens Dorp-meester is, heeft den  over BENGALEN. 95 den rang van Koopman zoo lang hij in dien post blijft,doch flechts Onderkoopmans gagie en kostgeld. Als Fiscaal moet hij zorg draagen, dat 's Compagnies gerechtigheden niet verkort worden door den particulieren handel van haare Bediendens; en als Dorp-meester beflist hij de kleine gefchillen tusfchen de Inlanders, die op 'sCompagnies plaatfen woonen. De misdaaden die onder hun gepleegd worden, ftraft hij met de daaders of te laaten voor den paal chambokken of geesfelen;of hij verwijst ze in geldboetens, het geen wel het meeste plaats heeft, en daar door wordt deze post een der voornaamfte van het beftuur. Mij zijn verfcheiden gevallen op Chinfura verhaald van afperfingen door Fiscaals in 't werk gefteld, die het geloof bijna te boven gaan: zij doen de rijke Benjanen voor de minste misflag twintig of vijfentwintig duizend Ropyen betaalen, en zoo ze niet fchielijk genoeg opgebragt worden, laat men ze zoo lang voor den paal chambokken, tot dat zij de geëischte fomme voldoen. Hij wordt van de Inlanders Jimidaar genoemd, dat zoo veel alsDorpmeesterbetekend. De Emolumenten als Fiscaal beftaan voornamelijk in vijf per cent0 van alle goederen , die door bijzondere perfoonen ingcbragt worden, boven de vergunde lasten , die de Compagnie in haare fchepen aan de Officieren toeftaat; ook ontvangt  96 AANMERKINGEN vangt hij dezelfde per cent0 van de goederen die er uitgevoerd worden, het zij de handel daarvan is toegedaan of verboden. Door malkandercn gerekend kan hij van ieder fchip meer dan vierduizend Ropyen maaken; zoo er dus zes fchepen jaarlijks aankomen en vertrekken, beloopt zulks vierentwintig duizend Ropyen, De Fiscaal wordt door de Inlanders om zijn post bijna meer ontzien dan de Directeur zelf: en als hij het Dorp doorgaat, maakt men voor hem het zelfde muziek, als voor den Directeur. De Equipagie-meester heeft mede zitting in den Raad ; doch heeft flechts een raadgeevende ftem, en zoo hij fchipper is heeft hij den rang van Koopman; mede geen van de flechtfte bedieningen. De Dispencier of Opzichter over 's Compagnies Provific Pakhuizen heeft den rang van Onderkoopman , cn is te gelijk Factuurhoudcr. Bij dezen Raad is gevoegd een Secretaris, die gemeenlijk Casfier te gelijk is; welke laatfte post hem groote voordcelen aanbrengt , wanneer hij veel geld onder zich heeft, dat zelden mist, zoo hij den Directeur tot vriend heeft. Dit geld zet hij tegen een hoogen Intrest eenigen tijd onder de Inlanders uit. De toenmaalige Secretaris had den rang van .Boekhouder, fchoon het anders een post is van een Onderkoopman. Bc-  over BENGALEN* ojr Behalven dezen Politieken Raad, is er een Raad Van Justitie , waar van de Hoofd-Adminiftrateur Prefident is. Zij vonnisfen tot den dood, op ap» probatie van de Bataviafche Regeering ; maar zij mogen het vonnis nergens anders ter uitvoer brengen, dan in's Compagnies Logie , of op hunne fchepen. Hij, die den rang van Onderkoopman , of daar boven heeft, moet met de procesftukken naar Batavia opgezonden worden, fchoon reeds het doodvonnis bij dezen Raad is uitgefprokeri, zoo als in den jaare 1766 plaats had met den Schipper van der Linden , voerende het fchip Kaitendyké en deszelfs Opperftüurman Wel gevaren. Deze Leden zijn Ondèrkooplieden , ook zijd er twee militaire Officiers onder: een post 'c welk weinig emolumenten opbrengt. II Dee%  pg AANMERKINGEN ZESDE HOOFDSTUK. s Compagnies bezittingen in Bengalen. TT 1. J.et geen de Compagnie in Bengalen in ei» gendom bezit, zijn de Dorpen Chinfura en Bernagor: zij heefc dezelve bij gift of liever koop van de Moorfche Regeering verkreegen. Voords heeft zij haare Logien of Factorijen te Calcapoer bij Casfimbazaar te Patria en Becca: ook heeft zij nog eene inlandfche wacht te Bellezoor. Voorheen had zij ook een Factorij op Malda voor den Zijdenhandel; doch deze is reeds federt veele jaaren verhaten. Chinfura , bij 's Compagnies papieren onder den naam van Hougly bekend, ligt aan den wester oever der Ganges, ruim veertig uuren van derzelvcr mond af bij Infely, en omtrent negentig uuren van Patna. Het is gedeeltelijk langs de rivier gebouwd, en heeft ruim drie kwartieruurs gaans in den omtrek, en aan de landzijdewoxdt het door hooge hekken ingeflooten. Van binnen is het zeer onregelmaatig gebouwd ; het is voorzien van verfcheiden markten, welke hier Bazaars genoemd worden, cn op welke allerhanden goederen, en Voornamelijk levensmiddelen te koop  övér BENGALEN. 99 geveild worden, waar van die der Wisfelaaren, zijnde een lange breede ftraat, wel de fraaifte is. De voornaamfte huizen zijn van fteen gebouwd met platte daken , op de Moorfche wijze , van ééne verdieping , en van buiten met kalk gewit, het geen een fierlijk aanzien geeft. In het bouwen wordt zoo weinig hout gebruikt als mogelijk is,wegens de witte mieren, die het zelve in weinig jaaren van binnen vermolfemen. Deze diertjes worden hier in meenigte gevonden; het einde der balken die in de muuren gemetfeld 2ijn, worden door dit ongedierte zoo doorgevreeten, dat zij, zonder dat men zulks te vooren bemerkt, nederftorten; van buiten kan men aan het hout niets gewaar worden, en alle hulpmiddelen welke men aangewend heeft om dit te beletten zijn tot nog toe te vergeefsch geweest. Glazenvenfters kent men hier niet: meri gebruikt inderzelver plaats raamen van gevlochten bindrottingen: men kan hier het glas, wegens de groote hitte , die er agt of negen maanden in het jaar, regeert, zeer wel ontbeeren. Als de Noordewinden in December en Januarij op het fterkfte waaijen, en des morgens en 's avonds koude aanbrengen, fluit men de venfters en deuren, die naar dien kant uitzien, en men zet die naar het zuiden ftaan open. De vertrekken zijn ruim, luchtig en met buiten galderijen voorzien, die tegeö G * hef  Xoo AANMERKINGEN het zuiden op pijlaaren rusten. Het plat der daken, en de vloeren in de vertrekken worden gelegd van ftjngeftampte fteenen, die zij zurki noemen; dit wordt met kalkwater en Hechte fijroop gemengd, en in korten tijd zoo hard, als of het een enkelde fteen uitmaakte. Deze platte daken worden door de bewooners gebruikt om daarop , naar zonnen ondergang, een avondluchtje te fcheppen, en fomtijds brengen zij aldaar een gedeelte van den nacht met hun gezelfchap door. . De huizen of liever de hutten der arme Bengalers zijn meest van klei en ftroo opgemaakt; en hun licht fcheppen zij door de deur. Chinfura pronkt met een fraai Kerkje en toren. Het eerfte is door den Directeur Sichterman,en het laatfte door den Heer Vernet gebouwd. Men heeft hier geen Predikant, maar de Godsdienst wordt verricht door een Ziekentrooster, die op Zondag des morgens een predicatie leest. Wanneer er kinderen gedoopt moeten worden , wordt zulks den Engelfchen Predikant van Calcatta verzocht, waar voor de ouders hem rijkelijk moeten betaalen. Niet verre van de Kerk heeft de Heer Sichterman een fraai gebouw aangelegd, dat hij den naam'gaf van Welgelegen ; het ligt digt aan de Ganges. Over het water ftcekt een galderij uit, met twee rijen pijlaaren voorzien, waar boven een fierlijk plat gemaakt is, cn waar op men het fraaifte gezicht heefc van geheel Chinfura  over BENGALEN. 101 fura. Aan de eene zijde ziet men tot voorbij Chandernagor, en aan de andere zijde nog verder dan de Bandel. ■ De tuinen, die bij dit gebouw liggen, zijn overal met lommerrijk geboomte beplant. 's Compagnies Logie , die den naam van het Fort Guftavus draagt, is op een ruim plein gebouwd, omtrent dertig of vijfendertig roeden van de rivier; zij is van een langwerpig vierkante gedaante. De langde zijden liggen tegen het Noorden en Zuiden, en zijn meer dan veertig roeden lang-; de kortfte bedraagt omtrent de helft. Zij is in den jaare 1656 gebouwd, zoo als het jaargetal, dat boven de Landpoort ftaat, uitwijst. De muuren zijn van fteen, omtrent de hoogte van vijftien voeten opgehaald; doch thans zijn zij zoo zeer vervallen, dat men het weinige gefchut, dat er op ligt, niet meer- durft affchieten. Binnen dezelven ftaan de Pakhuizen, als mede de wooning van den Directeur, zijnde wel het fraaifte dat aldaar te zien is. Er zijn drie poorten, eene bij de rivier, een aan de landzijde ten noorden, en een ten zuiden , waar door men naar 's Compagnis tuin gaat,daar lover noch gras te vinden is. Bewesten de Logie ftond te vooren het Kerkhof dat met veele fraaije graftomben en fpitfen pronkte; doch deze zijn alle onder de regeering van den Directeur TailtifïRt afgebroken, behalven die van den Directeur Huisman, welke tot een G 3 kruid-'  *ea AANMERKINGEN kruidmagazijn gefchikt is: voords is alles tot een effen plein gemaakt, en het kerkhof verplaatst naar een anderen hoek van 't dorp, al waar op elk graf een fpitfe en wit gepleiflerde zuil ftaat. Tot het doen ran falut fchoten, is céne Batterij van eenentwintig ftukken kanon aan den rivierkant opgeworpen. Een groot kwartier uurs van Chinfura naar den kant van Chandernagor, is onder het beftuur van den Heer Vernet een groot en fraai huis gebouwd, tot een Logie of Vergaderplaats der Vrije Metfelaaren, hetwelk bij mijn verblijf aldaar voltooid en ingewijd werd. Des avonds werd deze plegtigheid beflooten met een fraai Vuurwerk en Bal, waarop de voornaamfte Engelfche en Franfche Heeren en Vrouwen tegenwoordig waren. Dit huis, dat den naam van Concordia kreeg, had dertig duizend Ropyen gekost, het geen door de Leden van de Houglyfche Logie uit hunne beurs betaald werd. Bij deze gelegenheid droegen de vrouwen, welkers mannen tot de broéderfchap behoorden, het ordeHsteeken aan een blaauw of rood lint, en wel over de linker fchouder: zij zijn er fterk op gefteld' om daar mede te pronken , en andere vrouwen, wiers mans nog niet ingelijfd zijn , zetten hun hevig daartoe aan. Hougly, dat zijn naam aan Chinfura leent, is een Moorsch Fort, een klein half uur gaans hooier de rivier °P:; het is van weinig dcfenfie, en  over BENGALEN. 103 binnen in is er niet veel aanmerkings waardig te zien, uitgenomen de wooning van den Fausdaar, en de dadingen zijner Oliphanten. Het Comptoir, dat de Compagnie te Patna, in de Provincie van Bahaar heeft, dient tot den inkoop van Salpeter en Amphioen. Het Opperhoofd aldaar, die den rang van Koopman, en nog een Onderkoopman onder zich heeft, kan mede in den Houglychen Raad verfchijnen , wanneer hij zich op Chinfura bevindt. Deze post wordt, na dien van Directeur, voorde voordeeligfte gehouden. Het Comptoir te Decca kwam voorheen bijna in geene aanmerking; doch federt drie jaaren heeft men aldaar weder een begin gemaakt met de Lijnwaat-fabrieken. Men wil dat zulks gefchiedde met een flinks oogmerk van den toenmaaligen Directeur, die er zijne bijzondere belangens mede in het oog had. Bernagor, is een dorp, dat de Compagnie toebehoort , waarom er even als op Chinfura de Hollandfche vlag waait, fchoon zij er geene bediendens heeft, uitgenomen een Suppoost van den Fiscaal. Het ligt aan den Oost oever der Ganges, tien of elf uuren beneden Chinjura. Hier worden de groffte foorten van blaauwe neusdoeken gemaakt. De Compagnie heeft er een huis, niet ver van de rivier; het wordt niet bewoond, en alleen voor haare gekwalificeerG 4 de  JP4 AANMERKINGEN de bediendens, die de rivier op- cn afvaaren tot een intrek gefebikt, als zij aan land gaan. Hetzelve is berucht wegens eene meenigte van gerief, fclijke meisjes, die er zich ophouden, en welke aan den Fiscaal van Chinjura een maandelijkfche tribut opbrengen voor de vrijheid van haaren handel. De bezetting, die de Compagnie in Bengalen houdt, is niet fterker dan honderd en vijftig man, welke behalven een Capitein, door twee Luite, nants, en een Vaendrig gecommandeerd worden. ZE-  over BENGALEN. 105 ZEVENDE HOOFDSTUK. Befluit. e Europeaanen leiden hier een zeer gemakkelijk leven, de mannen die meest alle in 'sCompagnies dienst zijn, befteeden een gedeelte van den morgen aan het waarneemen van hunnen post, en zij, die Hechts een weinig vermogen bezitten, houden een zwarten fchrijver die dagelijks ten hunnen huize het geen er noodig is, affchrijft, waar voor hij twintig of vijfentwintig Ropyen in de maand ontvangt. Deze zijn nog afftammelingen der Portugeezen , die met Inlandfche vrouwen gehuwd zijn, die de couleur hunner vaders verlooren, en die van haare moeders hebben ontvangen ; doch zij behouden den Godsdienst der eerfte. Zij fchrijven een goede hand, en copiëe. ren het Hollandsch zeer naauwkeurig, zonder er iets van te verftaan. Door hun worden de Europcërs veel van het weinige werk, dat zij anders te doen hebben, verligt; de overige tijd wordt in vrolijkheid enflaapen doorgebragt, als het laat. fte door de overmaatige hitte niet belet wordt, G 5 Be«  io6 AANMERKINGEN Behalven deze zwarte fchrijvers zijn er bij de meeste nog een of twee Benjanen, die alle uitgaven en ontvangften aanteekenen, en door wiens handen alle de geldzaaken gaan, zoo wel in het koopen, als verkoopen. Zij dienen zonder eenig bepaald loon; maar zij wceten, hoe veel zij van elke Ropy, die zij uitgeeven, meer in rekening mogen brengen, dan zij inderdaad uitgegeeven hebben, dit wordt Coftumado genoemd. Daarteboven zijn er in de huishoudingen Moorfche dienaars, die het zelve helpen waarneemen; ook Pioris, die voor de Palankijns loopen, en als men te voet gaat de zonnefcherm over het hoofd houden. In elk huis is er een Poortier, die van 'smorgens tot 'savonds aan de deur zit, zonder iets anders te verrichten; en een of twee del Berras of Palankijndraagers, beftaande ieder ftel uit zes perfoonen, als mede een Herrymeid of Matarani, die de vuilnis uitdraagt, en eindelijk nog eene groote meenigte flaaven en flaavinnen. Deze levenswijze veroorzaakt hier eene zeer kostbaare huishouding. De minde hebben jaarlijks vijf of zesduizend Ropyen noodig om te kunnen beftaan, en dan zijn ze nog verpligt het zuinig te overleggen. De meeste verteeren eens zoo veel, fchoon zij fomtijds de helft minder inkomden hebben, dan hunne verkwisting bedraagt, Veeltijds zijs  evER BENGALEN. xo7 zijn de vrouwen door haare verregaande pracht hier van de oorzaak; fchoon de duurte van levensmiddelen, die uit Europa komen moeten, mede het haare toebrengt. Een overvloed van juweelen, kostelijke kleederen en zilverwerk dient er niet te ontbreeken, zoo de man in vrede met zijn geliefde wederhelft wil leeven, die in de huishouding niets verricht, maar alles op de dienaars en flaaven laat aankomen, Tusfchen agt en negen uuren ftaan zij gemeenlijk op. De voormiddag wordt doorgebragt met de eene of andere vrienden te bezoeken, of met de handen over malkander op eene gemakkelijke Canapé te zitten: om half twee houdt men het middagmaal; men flaapt tot half vijf of vijf uuren; men kleedt zich in de juiste orde, en de avond en een gedeelte van den nacht wordt in gezelfchappen, of op Bals, die er in den kouden tijd veel gehouden worden, doorgebragt. De kleeding der mannen en vrouwen, is gewoonlijk naar de Engelfche wijze gefchikt. De laatfte gaan wegens de hitte met den boezem bloot: hetgeen juist geene zeer ftichtelijke vertooning maakt; daar bij zijn zij zeer vriendelijk en minzaam omtrent vreemdelingen, en deze kunnen er eenigen tijd met veel vermaak doorbrengen. Men heeft hier veele vermaakelijke partijtjes, het zij op het land, het zij met vaartuigen op de Q#1h  'to8 AANMERKINGEN Ganges, en meer andere tijdkortingen; doch deze gaan met vrij groote onkosten gepaard. Te vooren was de handel in dit Rijk voor de Compagnie zeer voordeelig; maar federt eenige jaaren is dezelve merkelijk verminderd, hetgeen zekerlijk voor een groot gedeelte aan het vermogen der Engelfche in die Landen is toetcfchrijven, hetgeen voorheen zoo zeer geen plaats had; doch ik zegge voor het grootfte gedeelte,vermits ik mij verbeelde wel onderricht te zijn, dat het gebrek aan getrouwheid onder de bediendens niet weinig toebrengt, om de winften te verkleinen. De goederen , die er van Batavia worden ingevoerd, en die er door geene andere Natie kunnen gebragt worden, zijn de Specerijen , en het Jaranfche Staafkoper; dit brengt de grootfte winst op, vermits het hier niet kan ontbeerd worden. ' Nogthans brengen de winften op hetverkoopen ran die, en andere goederen, nog de helft niet op der laaten van het Comptoir, die ruim zes ton.' nen gouds beloopen. Het verlies van ankers en touwen van 's Compagnieschepen in de Ganges bedraagt gewoon» lijk dertig duizend guldens. Het fchip, dat jaarlijks van Amfterdam, direct hier naar toe vertrekt, brengt ijzer, lakens, en andere Europefche goederen aan, die er tamelijk wel  ovïr BENGALEN* wel getrokken zijn: bijzonder heeft de Maatfchappij goede winften op het baar zilver, dat er wordt ingebragt om tot Ropyen te laaten vermunten. Het geld, het welk zij hier jaarlijks noodig heeft tot den handel, wordt tusfchen de veertig en vijftig tonnen gouds -begroot, waar van het grootfte gedeelte voor retouren naar Nederland befteld wordt, en het overige voor de hoofdplaats. Die voor Nederland bedroegen in denjaare 1768, naar den inkoopsprijs gerekend, ƒ2,649,510:17-: beftaande voornamelijk in Lijnwaaten, Zijde, en Salpeter voor onderlaag in de fchepen. Naar Batavia wordt verzonden, met twee of meer fchepen, Lijnwaaten, Amphioen, en Salpeter, die voor een groot gedeelte van die Hoofdplaats weder in de retourfchepen voor Nederland afgelaaden wordt: van het overige wordt daar ter plaatfe kruid gemaakt. De goederen, die opwaards van Hougly langs de rivier gevoerd worden, of van boven afkomen betaalt de Maatfchappij, behalven de jaarlijkfche prezenten, die zij aan de Moorfche Regeering doet, en omtrent tienduizend guldens beloopen, nog zekere tolrechten aan den Nabab. Doordien deze tollen niet betaald werden, ontftonden er in Oftober 1769 groote twisten die de Maatfchappij veel nadeel toebragten, en door de Engelfchen moesten worden bijgelegd. De  Iio AANMERKINGEN De handel der Franfchen is federt den laatfteil oorlog hier fterk in 't verval geraakt, nadien hunne Hoofdplaats Chandernagor, en het kasteel in dien tijd door de Engelfchen ten eenenmaale verwoest is. Met den vrede is bedongen, dat zij het laatfte niet meer mogen opbouwen, of zich op een andere wijze verfterken, noch zelfs hunne vlag, even als de andere Natiën op hunne Comptoiren, aan geen hooge fteng laaten waaijen, maar aan een lange bamboes. De Engelfchen zijn hier op zeer oplettend, en zouden niet toeftaan, dat de Franfchen hier in de minfte inbreuk maakten; nog korten tijd geleeden hebben zij zich hier in doen gelden. Del leer C h e v a l i e r,de Franfche Gouverneur,, had rondom Chandernagor een diepe gracht laaten graven, met hier en daar uitfpringende hoeken, en de aarde, die er uitkwam, binnenwaards doen opwerpen, zoo dat het eenigzints naar een wal of borstweering geleek, voorgeevende, dat dit werk alleen zou dienen, en met geen ander oogmerk ondernomen was , dan om Chandernagor droog te houden, en het water van het omliggend land daar door in de rivier te leiden; doch de Engelfche Raad op Calcatta hier van bericht krijgende, begreep dit gansch anders, en liet dit werk door een van hunne Ingenieurs, die mij zulks zelfs verhaald heeft in ftilte opneemen , die daarop  OVER BENGALEN. n» op berichtte, dat het tot een ander oogmerk, dan tot het afleiden van het water fcheen gemaakt te zijn. Hierop lieten zij den Franfchen Gouverneur weeten, dat hij met dit werk niet verder zou Voord vaaren, en dat hij het geen reeds gemaakt was, weder zou Hechten; want zoo hij niets anders daarmede bedoelde, dan om het water afteleiden, het niet noodig was zoo diep te graven; dat het dieper was dan het peil laag water in de Ganges; dat er daarteboven geen hoeken, die buitenwaards fprohgen, noodig waren, en dat de aarde nietbinnenwaards, even als een borstweering, behoorden opgeworpen te worden, en zoo hij dit niet wilden doen, zij als dan genoodzaakt zouden zijn de gracht zelfs te laaten vullen: het geen zij weinig dagen daar na ook deeden: zij zonden den Ingenieur met agthonderd Sypahis, of Moorfche foldaaten, die de gracht dempten, en alles met den grond gelijk maakten. Hoe fmertelijk dit denHeerCiiEVALLiER ook viel, hij moest het echter gedoogen, dewijl hij geen magt had om zich tegen deze trotfche beheerfchers te verzetten. Ook mogen zij niet meer dan een klein bepaald getal ftukken kanon hebben, om te falueeren, of zij zouden, bij overtreeding daarvan, door de Engelfchen weggehaald worden. Chandernagor ligt aan den Westoever der Ganges, een klein uurtje beneden Chinfura, op de Noord-  , ri AANMERKINGEN Noorderbreedte van 2s°5i': en in tijd, beoosten Parys, vijf uuren 44' 37" volgens deConnols/dnca. des temps. Het is langs de Ganges een groot kwartier uurs gaans in de lengte gebouwd, en wel in eene regte lijn ,waar achter nog twee lange en verfcheiden dwarsftraaten loopen met goede gebouwen voorzien. De puinhopen der Fortres of Rasteel , door de Engelfchen vernield, liggen aan het noordeinde der plaats, en vertoonen nog deszelfs voorige fterkte; fchoon het niet genoeg beftand was voor het hevige vuur der Engelfche Oorlogfchepen , die het wel rasch geheel en al in een puinhoop veranderd hebben. Een groot uur beneden Chandernagor aan de Ganges, heeft dc tegenswoordige Gouverneur een fraai huis laaten bouwen, en een tuin doen aanleggen, welke een verrukkelijk uitzicht over de rivier heeft. Behalven Chandernagor hebben zij nog ver* fcheiden Factorijen landwaards in, als te Casfim-1 bazaar, Decca, Malda, Patna, en andere plaatfen ; doch hunne handel komt in geene vergelijking met die der onze en der Engelfche. Hunnefchepen laaten zij de rivier opkomen tot voor Chandernagor, daar een genoegzaame diepte is. De Dcenfche Compagnie heeft haar HoofdComptoir te Serampour, halfweg Chinfura,- m Calcatta, aan den Westoever der Ganges gelegen. D®  «ver bengalen, W| De plaats verdient geene opmerking, zij beftaat uit weinige huizen, en uit een klein Bengaalsch dorpje. Haar handel is de gcringfte van alle andere Natiën : jaarlijks komen er Hechts een of twee van hunne fchepen uit Europa, en een bijzondere vaart heeft er geen plaats. / Terwijl ik mij in Bengalen bevond , verliet hunne Directeur eh Gouverneur het Comptoir, en nam* gelijk men verhaalde, drie Lak Ropyen, of viermaal honderd en vijftigduizend guldens met zich* Waar mede hij zich naar de Engelfchen begaf om van daar naar Engeland Over te fteéken. Eindelijk houden verfcheiden Oosterfche volken, als Perfianen, Armeniërs en andere zich in Bengalen op, die door den voordeeligen koop»handel, die zij aldaar drijven kunnen, derwaards zijn gelókt. En waarlijk het Land is in zeer veele opzichten zeer gefchikt om een uitgebreiden Koophandel te drijven; en als men voorige tijden eens weder in zijn geheugen wil te rug roepen, welke fchatten zijn er niet ten voordeelé der Maatfchappijert naar Europa overgebragt! en welke voordeelert kon men nog niet trekken van ccn Gewest, dat zoo vruchtbaar is, en waarin van rondom liggende volken zoo veele kóopWaaren worden aangê* voerd, die zoo noodzaakclijk in alle overige Landen vereischt worden, ja welke men onmpgeiijk kan ontbecren. ii. Deel. h öeeh  H4 AANMERKINGEN ovrr BENGALEN. Doch als men naauwkeurig acht geeft op alle de Volken des Aardbodems, zoo. zal men rasch bemerken, dat niets de vlugheid van ziel, den moed, ja zelfs de gezondheid en bevolking meer benadeelt, dan beledigingen, onrechtvaerdigheid, en af knevelingen, die rampfpoedige gevolgen der Dwingelandij! Wat beneemt meer den lust,en den ijver dan zulk eene flaaffche overheerfching? hoe veel meer fchrander, en vernuftig zou dat volk niet zijn, indien het in plaats van onderdrukt te worden, in tegendeel op allerlei wijzen wierd aangemoedigd, en gelegendhcid gegeeven, om deszelfs bekwaamheden, zoo wel in handwerken, als in het bebouwen van den vruchtbaaren grond, te vermeerderen! Is dit eene aanfpooring voor hunne vlijt, om voor eene geringe bezolding, waar voor zij naauwlijkshet noodige voedfelvoor hun en hunne kinderen kunnen erlangen, hun geheele leven door te zwoegen; en daar en boven nog veracht, en verfmaad te worden, en alle onverdiende beledigingen van trotfche beheerfchers te moeten ondergaan ? En welke voordeden, daar de zeden toch hoe langer hoe meer verbasteren, trekt men van zulke Landen , en van het zweet en kommer van dusdanige ongelukkige volken? De groote inkomften, doch welke van de eene hand in de andere overgaan , en allengskens ongemerkt worden verminderd, bcflaan in de Schatkisten derMaatfchappijen flechts eene onmerkbaare plaats. aan-  AANMERKINGEN OVER DE KAAP de GOEDE HOOP. VIERDE BOEKI, h 2     AANMER KI N G E N OVER DE KAAP de GOEDE HOOP. VIERDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. * Van Kaap de Goede Hoop in V gemeen. J)e Kaap de Goede Hoop is eigenlijk de Wes? terhoek van de Baai Fals, liggende op de Zuiderbreedte van 34°25', en lengte beoosten Terteriffe 35°; fchoon deze de zuidlijkfte uithoek van Africa niet is; want dit is Kaap des Anguilhas, die eenige mijlen oostlijker ligt, en op de z. b. van 34050'. Omtrent zeven mijlen Noordlijker van den westhoek van Baai Fals ligt de Leeuwenberg. Van het noordlijkfte gedeelte, of van den Leeuwenflaart fteekt een laage zandige hoek uit, die de H 3 Duin-  !i§ AANMERKINGEN Duwtjes genoemd wordt, en den westhoek def Tafelbaai uitmaakt. Dit is een ruime Inham, daar de fchepen voor alle winden befchur liggen ? uitgezonderd van 't n, w. , tot w. n. w, waar door met ftorm een hooge zee ontftaat, en de Compagnie in den jaare 1737 zeven van haare v- huiskomende fchepen verlooren heeft. Voor de Baai ligt een klein laag Eiland van ruim drie kwartier uurs in den omtrek, het Robben Eiland genoemd. Het zelve is dor cn rotsachtig, en hier en daar met zandige plekken, Het dient tot eene verblijfplaats voor Banditen, die uit Indie, en van de Kaap derwaards gezonden worden. Deze worden genoodzaakt eenige uuren daags ten dienfte der Compagnie tc werken, voornamelijk met fteenen te kappen enwegtevoeren , die als dan met vaartuigen naar de Kaap overgevoerd, en tot het bouwen van huizen of andere werken gebezigd worden; daar en tegen worden zij door de Maatfchappij van de noodige fpijs en drank voorzien. Een Sergeant, onder den naam van Posthouder, met vierentwintig Soldaaten , houden de wacht over deze booswichten, die in het begin van 1771 toen ik aldaar ten anker lag, ruim zeventig in getal waren. Geene vrouw mag zich op dm Eiland ophouden, zelfs niet de vrouw van den Posthouder. Deze laatft■■ houdt zijn verblijf aan den oostkant van het Eiland, daar eenige huizen voor de Ban-  ©ver Dü KAAP de GOEDE HOOP. 119 Banditen gebouwd zijn. Rondom fteeken er veele reven uit; en ten zuiden , een vierde mijl van daar, Jigt eene groote klip gelijk met het water, welke de Walvisch genoemd wordt, en met de minfte zee fterk brandt. De Reede van 't Eiland is aan den oostkant negen vademen. De Tafelbaai bevat ten zuiden drie hooge Bergen in zich, waarvan de Leeuwenberg, de westlijkfte, de Tafelberg de middelfte, en de Wind-, of Duivelsberg de oostlijkfte is. Zij maaken gezamentlijk bijna een halfrond uit, hetwelk de Tafelvallei genoemd wordt, en waarin het Vlek en het Kasteel ligt. De Leeuwenberg wordt aldus genaamd, omdat hij ,van eene zekere ftandplaats befchouWd ,eenigzintsde gedaante heeft van eenen liggenden leeuw. Men onderfcheidt hem daarom in den Leeuwenkop, en Leeuwenftaart; de Leeuwenkop is enkel rots, van boven tot onderen: de Staart is ook rotsachtig ; doch is met een weinig ligte aarde overdekt, waarop eene flechte foort van gras groeit, daar een ieder, die zulks begeert, zijn paerden, koeijen en fchaapen laat weiden. De Abt de La Caille heeft bevonden, dat de hoogte van den Leeuwenkop boven de oppervlakte der zee was 2151, en de ftaart 1140 Rhijn • landfche voeten was. Op ieder van deze heeft de Maatfchappij een groote fteng laaten oprichten, waar aan twee H 4 fein-  ï*o A A N M E R K I N G\E N (einvlaggen opgeheïst worden, zoo dra men fche-' pen in zee ontdekt, welke feinvlaggen alle maanden veranderd worden, en waar van de berichten twee jaaren te vooren naar Nederland en naar de Comptoiren in Indie afgezonden worden; welke fcincn vervolgens aan de Bevelhebbers der fchepen, die deze plaats zullen aandoen, verzegeld worden medegegeeven, om, zoo rasch zij in 't gezicht van dezen-berg zullen gekomen zijn, te openen, en hier door te verneemen of er geen verraad plaats heeft, wanneer zij gerust op de Reede kunnen aanzeilen. Op den Leeuwenkop heeft altijd een of twee man de wacht, die, een fchip uit zee ziende aankomen, terftond de vlag ophaalt, en, naar 'tgetal der fchepen die hij ziet aankomen, één of meer fchoten doet, uiteen fuikje kanon, dat met zeer veel moeite naar boven gebragt is, welk geluid gemakkelijk in het Vlek gehoord wordt door den weergalm , die het tegen den fteilen Tafelberg veroorzaakt. De Tafelberg wordt dus genoemd, omdat dezelve van beneden gezien zijnde, zich van boven elfen, en als eene tafel vertoont. Deze is de grootfte en hoogfte; hij is aan de noordzijde, die naarde baai ligt, ruim de helft van de hoogte, gebed fteil en loodregt oploopcnde, en ten eenenmaale rotsachtig: aan de zuidzijde is hij een weinig vlakker, doch tusfchen beide loopt hij weder met groote fteiltens af. De lijnregtc hoogte boven. 4.e oppervlakte der zee van den oostkant van  over KAAP de GOEDE HOOP. de Tafel is 3416, en de westkant 3470 Rhijnlandfche voeten: de lengte der Tafel is 8638 voeten: de afftand van de westhelling tot den Leeuwenkop 9136 voeten, en die der oosthelling tot den top van den Windberg 4436 voeten, volgens de afmeeting van voornoemden Abt. Ook bevond hij, dat de kwik in de Barometer 3&fc duim Iaager ftond, dan op zee's hoogte op den westkant, en 3raSs duim pp den oostkant. De Windberg, ook wel de Duivelsklip ge» noemd, befluit de Tafelvallei ten oosten, zijn hoogte rekent men op 3215 voeten. Dezelve beftaat uit eene enkclde rots, zijnde op weinige plaatfen Hechts met wat aarde bedekt, daar kleine kreupelboschjes gevonden worden. Hij wordt voornog moeijelijkcr om te beklimmen gehouden, dan de Tafelberg. Deze drie Bergen liggen van onderen op een vierde van hunne hoogte gedeeltelijk aan eikanderen vast; maar van boven zijn zij door wijde klooven van eikanderen afgefcheiden. De Tafelberg fchijnt, wegens zijne hoogte en fteilte, als het ware over het Vlek te hangen, fchoon hij het verfte daar van af ligt. Deze hooge en nabij gelegen Bergen, en bijzonder de twee laatfte, brengen de Inwoonders van de Kaap, in de zuidoost, of goede Mousfon veel ongemak toe, wegens de daar over nederftortende zwaare valwinden. Eer dat deze wind H 5 zal  ïa» AANMERKINGEN zal beginnen te waaijen , ziet men eenige uuren te vooren een klein wolkje over de tafel, welke van andere kleine gevolgd wordt, die allengskens grooter wordende den geheelen kruin bedekken, en vervolgens naar beneden afdaalen, fomtijds tot beneden de helft der hoogte, zoo dat de berg als door een dikken mist fchijnt omringd te wezen, terwijl in de kloof, tusfchen den westkant der Tafel, en den Leeuwenkop , de wolken al golvende naar beneden rollen. Hier op volgen zwaare val- en rukwinden, die fomtijds vier en meer dagen aanhouden;men heeft als dan veel moeite orn over f!raat te gaan ,en zich ftaande te houden; zelfs worden er kleine fleentjes door den wind opgenomen, en tot op de fchepen, die op de Reede liggen, voordgevoerd. Naauwlijks kunnen de fchepen geankerd blijven liggen , en dikwijls gebeurt het dat de touwen breeken, fchoon zij geen flag van water, maar alleen den wind hebben door te ftaan. Als men uit zee komt, en voorneemens is om op de R.eede te ankeren , kan men , als de zuidooste wind fterk doorwaait , zulks niet onderneemen dan met gevaar van zijn tuig te zullen verliezen, waarom de meeste , bij die gelegendheid, onder het Robben Eiland loopen, en aldaar het anker werpen. Schoon de tijd, waarop deze wind waait voor de goede Mousfon gerekend wordt, zoo is" echter het faifoen van de maand Meij tot September veel beter,  Over. de KAAP de GOEDE HOOP. 193 beter, niettegenftaande men het de kwaade Mousfon noemt, wegens de zwaare noordwesten winden, die nu en dan opkomen, en de Reede der Tafelbaai voor de fchepen onveilig maaken. Om deze reden zijn de fchepen der Compagnie verboden Van half Meij tot half Augustus dezelve aan te doen, maar in Baai Fals binnen te loopen, daar zij voor alle winden befchut liggen. De andere bergen, welke men op de Kaap in *t gezicht heeft, zijn die van Hottentots Holland welke verre oostwaards liggen, en gezegd worden ruim eens zoo hoog dan de Tafelberg te wezen. Zij maaken een keten uit, die zich noordwaards nitftrekt, en ten zuiden bij den oosthoek van Baai Fals eindigt. De overige zijn de Blaauwe en Koeberg, vervolgens de Tijgerbergen , die niet ver van de Kaap af zijn. Aan den voet derBergen is het land zeer vruchtbaar; maar in de groote valleijen is het dor en zandig, en brengt, bij gebrek aan water, weinig voord; waarom de meeste bouwlanden in 't hangen van het gebergte zijn aangelegd, daar zij, door kleine beekjes, die daar van afvloeijen, bevochtigd worden. Omftreeks de Kaap is de grond op veele plaatfen ziltig, hetgeen voor de wijndokken niet voordeelig is; om deze reden heeft de Gouverneur van der Stel, toen hij in 't begin dezer eeuw, de Wijngaarden van Conflantia, waarvan jaar •  *24 AANMERKINGEN jaarlijks, zoo als bekend is, de keurlijkfte wijn irr Europa overgebragt wordt, wilde aanleggen, van het Kasteel af, op een afftand van elke honderd •roeden tot achter den Tafelberg toe, een mandje aarde laaten uitgraven en met water mengen, om aan hetzelve een proef te neemen,waar de zoetfte grond was. Men vond zulks daar ter plaatfe, alwaar nu nog de wijngaarden van Conflantia liggen. Die is mij verhaald door een oud man, wiens vader tot den aanleg gebruikt was. Men zegt dat er landwaards in verfcheiden Rivieren zijn , doch geene bevaarbaar; waardoor alle de goederen met wagens moeten vervoerd worden. De grootfte rivier, omtrent een half uur van het Vlek gelegen, wordt de zoute Rivier genoemd, wegens haare ziltigheid: zij is overal tot bij de plaats, daar zij in zee valt, doorwaadbaar. Dit land brengt overvloedig alles voord, wat tot levens onderhoud noodig is. De tarw is er zeer goed, en in overvloed, zoo dat, behalven de jaarlijkfche verzendingen naar Batavia, de Engelfchen en voornamelijk de Franfchen daar van, zoo in meel, als gebakken brood, veel naar hunne Indifche bezittingen overvoeren. Zij wordt op wagens, door osfen uit het land, naar het Vlek gebragt, op ieder van welke ruim duizend ponden gelaaden wordt, en bij mijn laatfte verblijf aldaar, tegen vijftien Rijksdaalders of zesendertig guldens verkocht werd. De  «vat de KAAP dê GOEDE HOOP. 1*5 Dc wijn wordt er in meenigte geperst, en wel Van allerhande foorten, die ieder op zich zelve zeer aangenaam is. De Muscadelle en Steenwijn worden, naastbij de Conftantiawijn voor de beste gehouden. Men heeft er ook "eene foort, die omtrent den fmaak van Madéra heeft; doch in lang zoo fterk of lijvig niet is. De gemeenfte wijnen worden aan de Kaap voor vijfendertig of veertig Rijksdaalders de Legger verkocht: de Muscadelle voor zestig of zeventig Rijksdaalders, en de Conftantiawijn tegen zestig of vijfenzestig Rijksd. het Aam. Deze laatfte wijn heeft zijn naam naar de tuinen Conflantia ; nergens anders kan deze keurige wijn gewonnen worden. Zij liggen achter den Tafelberg, naar den kant van Baai Fals, cn beliaan "niet veel meer dan twintig morgen lands. Men perst ze uit de Muscadellen druif, die zoo lang aan den wijnftok blijft hangen, tot dat ze dood rijp is, als dan worden de verrotte druiven daar van uitgezocht en de gaave alleen geperst: dit ge. fchiedt in dc maand Maart. Men heeft er ook allerhande foorten van boom en andere vruchten, zoo wel die, welke aan dit Climaat, als aan dat van Europa eigen zijn, uitgezonderd Aalbesfen, die ik nergens gezien heb. Perfiken en Abrikoozen wasfen er in overvloed; doch de' fmaak kwam mij zoo aangenaam niet voor, als in het Vaderland. TWEE*  1-6 AANMERKINGEN TWEEDE HOOFDSTUK. Van de Hottentotten* D e natuurlijke Ittborelingen des lands zijn de Hottentotten; doch deze zijn voor het grootfte gedeelte thans ver van de Kaap verwijderd. Zij woonen bij vlekken Kraaien genoemd, en ftaan onder een Opperhoofd, die zij zelfs verkiezen, en den naam geeven van Capitein; deze worde door den Gouverneur van de Kaap bevestigd, en tot een tecken va.n zijne waardigheid met een rotting befchonken , waarop een groote koperen knop ftaat, met hetgevvoone merk der Compagnie ingefneeden. Zij draagen voor dezelve zoo veel zorg, dat ze liever hun leven, dan dit gefchenk willen verliezen. Veeltijds verhuuren zij zich voor een gering loon bij de boeren voor veehoeders, ook wel om ander werk te doen. De weinige, die ik van dit volk gezien heb, waren middclmaatig van geftalte en niet gezet, voords grof van leden, cn donker bruin van couleur: zij hebben groote oogen, een ingevallen neus, en dikke lippen: op het hoofd hebben zij dik en zwart gekroest hair, even als de Negers , het welk zij met allerlei vuiligheid befmee-  ÖveR de KAAP de GOEDE HOOP. 127 feefmeeren, zoo dat het als een koek aan malkanderen vastgebakken fchijnt. Hunne tanden zijn hagelwit en klein. Hunne kleeding beftaat in een fchapenvacht, die zij om hunne fchouders ilaan: de wol draagen zij in den warmen tijd naar buiten, en keeren ze in den kouden tijd om. Die deelen, die meest door alle volken bedekt worden, draagen de mannen in een koker, welke met bandjes om den middel vastgemaakt wordt: de Vrouwen, die eenigzints tengerder , doch zeer onbevallig zijn, bedekken zulks met een vierkanten lap. Aan den voet van den Leeuwenftaart en Tafelberg ligt het Vlek, dat men den naam van de Kaap geeft. Het heeft in den omtrek de gedaante van een langwerpig vierkant, zijnde in vierkante blokken huizen door verfcheiden lange en dwarfche ftraaten verdeeld, fchoon zij dien naam niet verdienen, nadien zij alle onbeftraat, en vol hoogtens en laagltens zijn. Doch bij mijn laatfte verblijf aldaar, verhaalde men mij, dat men dezelve nu in orde zou gaan beftraaten. Zij zijn zeer breed, zoo dat twee osfenwagens met zestien of twintig osfen voor elkander befpannen , gemakkelijk wijken kunnen. Naar mijne gisfing zullen er thans ruim vijfhonderd huizen ftaan; doch meest alle van ééne verdieping, en met ftroo, in plaats van met pannen overdekt, om de zwaare valwinden, daar zij aan bjootgefteld zijn, en voor het grootfte gedeelte van  laf AANMERKINGEN van buiten met kalk gewit, die hier gebrand wordï van fteenen, welke men uit de Snldanha-baaï haalt. Van binnen heeft men een ruim voorhuis, en aan beide zijde groote vertrekken» waar achter eene groote kamer Haat, die zij den naam van Galderij geeven. Het riviertje, dat van den Tafelberg afftroomt, loopt langs een groot plein ten zuiden van het Vlek in een van fteen opgehaalde gracht, die van boven aan beide zijde met de fraaifte gebouwen cn met lommerrijk geboomte verfierd is, en den naam draagt van Heeren Gracht. Op dit plein ftaan twee, altijd fpringende Fonteinen, die echter met groote koperen kraanen kunnen geflopt worden, en de inwoonders en fchepen van water voorzien. De Kerk ftaat bij de Heeren Gracht, en heeft vier gevels; vanbinnen is zij agthoekig, en met vier uitfpringende portaalen voorzien: het dak rust van binnen op verfcheiden pijlaaren, waar tegen de geftoeltens van den Gouverneur en andere Compagnies JBediendens naar rang geplaatst zijn. Zij pronkt met een vrij goed orgel:' het kleine fpitfe torentje werd bij mijn laatfte verblijf hooger opgetrokken. Het Stadhuis ftaat aan den overkant van het Vlek op een groot plein, hetwelk uiterlijk tamelijk fraai gebouwd is. 's Compagnies Hospitaal ftaat in de fchuine tegen  over KAAP de GOEDE HOOP. 129 gen over de Kerk, zijnde een kritisgebouw, en beflooten door de andere gebou wen, waar door hec een zeer voornaam vereischte, namelijk deluchtigheid mist. Hec is daar te boven zeer laag van verdieping, en veel te klein om de meenigvuldige zieken te bergen , die hier met 's Compagnies fchepen aankomen. Bij den eerden aanleg was hêtf Hechts gefchikt voor een getal van vijf of zes honderd, daar er tegenwoordig fomtijds meer dan duizend moeten geplaatst worden. Dit breilgtteweeg, dat men er altoos een derken dank gewaar wordt, waar door het niet zelden gebeurt, dat men, döof het volk, hetwelk hier ziek gelegen heeft, r.ail boord te neemen, te gelijk eene aanfieekendeziekte veroorzaakt, die vcclc wegflccpt. De fpijs en drank, die den"zieken gegeeven wordt, is zeer goed,- maar dc oppasfing, zoo wel als kundige lieden aan wien de geneezing aanbevoolen is, ontbreekt er ten ecnemaalc: zoo cr iets bij de Maatfchappij eene reformatie vereischte, zoo is het het Kaapfche Hospitaal, niet alleen betreklijk het gebouw, maar ook ten aanzien van deszelfs bediering. Het rampzalig fchecpsvolk heeft niet alleen het ongeluk van in deze dinkende verblijfplaats in gevaar te komen van hun leven , of hunne gezondheid ten eencnmaale te zullen verliezen; maar" men houdt nog boven dien hun maandgeld in, geduurende den tijd dat zij er in zijn, hetwelk ten voordcele van het Hospitaal bedeed wordt, omII. Deel. I dat  i5o AANMERKINGEN dat zij kwanswijs als dan geen dienst doen, eit echter van fpijs en drank voorzien worden. Niet ver van de Kerk, ftaat een gebouw, dat met den grootfchcn naam van Bibliotheca Publica pronkt. Hier vindt men eene langwerpige zaal, waarin weinige, en nog minder goede boeken gevonden worden, komende daarin volmaakt overeen met de Boekerij op Batavia, die ook denzelven verheven naam draagt. De Koster van de Kerk is te gelijk Bibliothecarius. Het Kasteel, de Goede Hoop, is een reguliere Vijfhoek; het ligt ten zuidoosten van het Vlek, op een afiland van vijftig roeden, en omtrent twintig van de zee. Aan den zeekant wordt het, door een groot buitenwerk gedekt, en met een Ravelijn van de poort die naar het Vlek gaat. De Gordijnen en Bolwerken zijn van harde klipfteenen opgebouwd ter hoogte van veertien of vijftien voeten. Van binnen is het van ruime wooningen voorzien voor den Gouverneur, en andere Bediendens; doch deze maaken er geen gebruik van, en woonen in het Vlek , uitgenomen het Hoofd der Militie, die verpligt is het zelve te bewoonen. Tusfchen deze gebouwen ligt een groot plein; en het Kruidmagazijn, het welk tegen de combuis of keuken van het Gouvernement aan ilaat, is dus op eene zeer gevaarlijke plaats gefield, fchoon het echter met een dikken muur .daarvan is afgefcheiden. Van  ©ver KAAP de GOEDÉ HOOP. tjï Van het Kasteel, zuidoostwaards langs het ftrand, loopt een Linie, en aan het einde derzeive is een kleine Schans opgeworpen, die nog niet voltooid was, toen ik vertrok, waarop zesentwintig Hukken kanon zouden kunnen geplaatst worden. Aart de andere zijde van het Vlek ligt nog eene groote Batterij, bij den hoek van de Duintjes, dat men den naam geeft van het WaterkasteeL Alle deze Vestingwerken dienen om de Reede te befchermen, en daar ter plaatfe het landen te beletten; doch iemand, die in den krijg ervaaren is, zou het aldaar niet onderneemen. Achter het Vlek, in het opklimmen naar den Ta* felberg, ligt 's Compagnies Tuin, een lankwerpig vierkant ftuks grond, en 'c welk omtrent dertig morgen gemeeten lands beflaat; de breedte is bijna een.zesde gedeelte der lengte, die omtrent twee* honderd veertig roeden uitmaakt; de grond rijst langzaam op naar het einde van den Tuin, zoodat men zulks in het wandelen niet eens gewaar wordt. De aarde is er zeer klei- cn fteenachtig; doch wordt dagelijks, door het opvoeren van goeden grond , en door het bemesten, verbeterd. De Tuin is in de lengte in vijf laancn verdeeld, die in een regten lijn tot boven toe oploopen, waarvan de middelde de breedfte, en met Eiken boomen* die wel niet zwaar, maar door hunne digte knühett een aangenaam lommer geeven , beplant is» De andere laancn zijn mede met Eiken beplant1 a ém  13% AANMERKINGEN doch die op de wijze van Haagen gefnoeid worden» Deze worden weder door elf dwarschlaanen door-' fheedcn, welken met altijd groenende Laurier en fijne Mirtenboomen beplant zijn. Deze laanen verdeelcn den geheelen Tuin in vierenveertig lankwerpige Vakken , waarin veelerlei vruchtboomen geplant, en allerlei foort van moeskruiden geteeld worden, {trekkende grootendecls tot ververfching der aankomende fchepelingen. Dit alles wordt bevochtigd door het riviertje dat van den Tafelberg afvloeit, en hetwelk uit een breede gracht daar langs heen loopt, waar uit het water uit greppen, langs de perken, en vervolgens langs dc akkers of bedden afgeleid wordt. Aan de oostzijde van den tuin omtrent te midden , flaat een fraai tuinhuis tot vermaak van den Gouverneur. Ook is er een Diergaarde, welke in hooge muuren, beflooten ligt, waar op men uit den Tuin door een ijzer traliewerk het gezicht heeft. Hier worden allerlei foorten van viervoetige dieren gehouden die tam kunnen gemaakt worden, als Herten, Elanden, geftreepte Ezels, gemeenlijk 'Zebra's genoemd, Struisvogels, Cazuarisfen en meer andere. Ter zijde van deze Diergaarde ftaat een Menagerie daar men mede veele foorten van tam gevogelte vindt, die het Land voordbrengt.- liet is aan ieder een geoorloofd zich in dezea Tuin  «ver KAAP de GOEDE HOOP. 135 Tuin met wandelen te vermaaken, tot één uur na zonnen ondergang, wanneer het hek gcflooten wordt. Te vooren kon men er tot laat in den nacht blijven; doch wegens misbruik, is zulks verboden. Niemand mag er vruchten afplukken, of het gewas befchadigen, waar op zwaare ftralfen gefield zijn: en er zijn ook altijd veele oppasfers cn flaaven, die hier naauwkeurig acht opgeeven. Voor aan den Tuin ftaat het huis van den Tuinier, en nevens het zelve een gebouw, waarin 's nachts 's Compagnies flaaven opgeflooten worden. Behalven dezen heeft de Maatfchappij nog twee Tuinen, liggende in het opgaan van den Windberg, waarvan de eene het Nieuwland, en de andere het ronde Boschje genoemd wordt, die beide fraai met lommerrijke laanen en een groot aantal vruchtboomen beplant zijn. In den eerften heb ik een ftam Abrikoosboom gezien, die zoo groot was, en zijne takken zoo wijd uitgefprcid had, dat meer dan twintig menfehen daar onder konden fchmlen, en tevens zeer goede vruchten voortbragt. De Gouverneur-, en die op hem volgt, logeeren hier van tijd tot tijd, waar toe goede woonhuizen zijn opgebouwd. Het is te bejammeren-dat deze aangenaame en bekoorlijke Buitcnplaatfen door felle zuidooste winden, die van den berg hevig neder ftortcn, zoo zeer geteisterd worden. I 3 DER-  J34 AA N MER KINGEN DERDE HOOFDSTUK. Van Gedierten*. D e Pacrden, die hier te lande gevonden worden zijn kleiner dan in Europa; doch onvermoeid ïn 't loopen: fommige daar van zijn gemakkelijk te'berijden , doch veele zijn zeer halflarrig ea koppig. Tot het beploegen en beiirbeiden van het land^ cn om zwaare gclaadcne wagens te trekken, gebruikt men Osfen , die van zes toe twintig, én meer, twee aan twee, daar voor gefpannen, met een lange zweep, gemeenlijk door één Hottentot geregeerd worden. De Kocijen geeven hier zoo veel melk niet, als in het Vaderland, en wegens haare brandigheid , wordt dezelve voor een ongezond voedfel gehouden ; zij vallen ook kleiner, en die nu en dan uit het Vaderland derwaards gebragt worden, zijn veel hooger geacht dan de Inlandfche, Schaapen worden cr in overvloed gevonden, en deze zijn doorgaans grooter dan in Europa, en wel zoo fmaakelijk; hun flaert, die Riet anders dan enkel vet is, weegt vijf, ea fora-  over KAAP de GOEDE HOOP. 135 fomtijds meer ponden. Hun vacht is geen wol, maar een foort van hair, dat niet zeer fijn is. Men vindt er ook fchaapen, die uit het Vaderland derwaards overgebragt zijn,en er mede voordteelen? doch zoo fterk niet als de andere foort. De wilde dieren, die het Land voordbrengt, en waar onder de Leeuw, Tijger, Luipaard, Buffel en de Aap geteld worden, zijn thans ver van de Kaap verwijderd, zoo dat men ze weinig ziet. De Wolf is het eenigfte wild gedierte, dat zich nu en dan vertoont; doch alleen meer bij nacht. De geftreepte Ezel wordt nu en dan wel eens levendig gevangen aan de Kaap gebragt en tam gemaakt; één heb ik er in Compagnies Diergaarde gezien. Hij heeft in kop, lijf en pooten groote overeenkomst met den ezel; doch hij is zeker grooter: zijn huid is geftreept met effen bruine en witte ftreepen van twee vingeren breed, die dwarsch over het lijf loopen, en onder den buik, die witachtig is, eindigen: de kop is ook geftreept; doch met fmalle ftreepen. Schoon tam gemaakt zijnde, blijft hij zeer kwaadaartig, en mag geen andere dieren bij zich dulden, zonder ze te bijten en naar dezelve te {laan. De Struisvogels worden hier ook gevonden, en men koopt haare eijeren voor twee of drie ftuivers het ftuk, men neemtze mede op reis, en I 4 zij  136* AANMERKINGEN zij zijn zeer goed in gebak: zulk een ei bevat zoo veel in zich als twintig hoender eijeren. De Vogels zelfs, die ik gezien heb, waren omtrent vier voeten hoog met fterke en dikke pooten , en Hompjes in plaats van vleugels; hij draagt zijn kop en langen hals regt op. Het wijfje is verrena zoo fraai niet als het mannetje: zij is bedekt met een lelijk licht bruin hair, en dunne vederen; doch de vederen van het mannetje zijn zwart, en veel glanziger en fraaijer. Zeekoeijen worden er fomtijds in de rivieren gevonden , doch ik heb er geene gezien; maar wel van een gegeeten , die de Gouverneur mij verhaalde, dat over de tweeduizend ponden gewoogen had. Het vleesch en bijzonder het vet, is zeer fmaakclijk, en veroorzaakt geene walging, ofïchoon men er veel van eet, en wanneer men het nietwist, zou men het voor osfenvleesch eeten. Aan Wild ontbreekt het hier ook niet, men is er zoo wel vanHaazen, Snippen, Steenbokjes, als anderzints voorzien; de laatfte zijn zeer lekker, en worden voor het beste Wild gehouden. ' Dc zee levert den Inwoondercn van de Kaap een overvloed van visch van allerhande foort. De Hotccntots-visch,die wel naar een zeebraafem gelijkt, wordt dagelijks in meenigte ter markt gebragt. De Romans-visch, die aan dezen niet ongelijk is, doch wat grooter, is een van de fmaakclijk-  over KAAP de GOEDE HOOP. 137 Jrelijkfte die er gevangen worden: hij is met ligt roode fchubben bedekt. Ook worden er Tongen en Rog gevonden. Toen wij van het Robben-Eiland naar de Kaapfche Reede zeilden, ontmoetten wij een grooten visch, die op zijn rug dreef, en den buik rondop had geblaazen, zoq dat hij wel vijf voeten boven water uitftak. Deze 'pasfeerde ons op een fcheepsïengte na, en fcheen ons wel twintig voeten lang te zijn. De gelegenheid liet niet toe een Chaloup derwaards te zenden , anders had ik mijn best gedaan om mij rlrm- van meester te maaken. Veele Infecten worden hier gevonden, die aan warme landen bijzonder eigen zijn. Voornamelijk worden de Inwooners geplaagt door de Vliegen, die hier in een ongelooflijke meenigte zijn. In de rietvallei, omtrent drie uuren" van de Kaap, neb ik Sprinkhaanen van allerhande couleur gezien, die ruim vier duimen lang, en een duim 'dik waren. Ook zijn er Schorpioenen, Spinnekoppen en Duizendbeenen; de laatfte hebben wel vier duimen lengte; doch zelden hoort men, dat er iemand van geftoken wordt. 4». I k VIER-  138 AANMERKINGEN VIERDE HOOFDSTUK. Aanleg der Colonle, Sch°on deze uithoek van Africa dikwijls door de Portugeczen, Hollanders en andere Natiën op haare Reizen naar de Indie is bezogt geworden om zich hier in de Tafelbaai, als op een redelijke veilige Reede te ververfchen, heeft echter niemand van hun vuur den jaare i6j;2 getracht hier eene vaste bezitting te verkrijgen. Omtrent dien tijd vonden de Heeren Bewindhebberen van onze Oostindifche Compagnie, op aanraaden van eenen van Riebeek, Opper Chirurgijn van een haarer fchepen, goed, om hier eene vaste ververschplaats voor haare fchepen, opterichten. Ten dien einde zonden zij denzelven met vier fchepen, met de noodige materiaalen en voorraad geïaaden, derwaards , om aan dezen uithoek eene volkplanting te ftichten, die ten eerden een Fort van hout en aarde toedelde, dat hij den naam gaf van Keer de kou, voorzien van de noodige huizen voor het volk en berging der goederen. Deze Colonie heeft indedaad ook zeer wel aan het oogmerk beantwoord, nadien zij federt dien tijd zoodanig is aangegroeid, dat men dezelve thans  öveR KAAP de GOEDE HOOP. 139 thans voor een van de noodzaakelijkfte bezittingen der Compagnie kan rekenen. Tot den aanwas der Volkplanting heeft eene. meenigte Vluchtelingen, die Frankrijk om den Godsdienst na den jaare 1685, hebben moeten verlaaten, veel toegebragt; en, nadien zij in ons Gemeenebestwel eene fchuilplaats, maar geen genoegzaam beftaan vonden, lieten zij zich herwaards overbrengen, om de vruchtbaare landerijen, die hier woest lagen, te bebouwen. Om hun dit gemakkelijk te maaken, werden op bevel van de Compagnie aan hun zoodanige gereedfchappen, als tot den landbouw noodig waren, en vervolgens andere behoeftens en vee gegeeven, onder die voorwaarde, om na verloop van vier jaaren de waarde daar van aan de Maatfchappij teru"- te geeven. Van de drie boeren, die thans in 'tland woonen, zijn er wel twee, wiernaamen uitwijzen , dat zij van Franfchen af komst zijn; onder andere worden er veele gevonden,die den naam draagen van Villiers en Roti. De vruchtbaarheid der vrouwen in dit gezond climaat, waarvan de meeste zelden onder de zes, maar wel boven de tien en twaalf kinderen ter waereld brengen,heeft veroorzaakten doet zulks nog, dat de Colonie zich hoe langer hoe verder landwaards in uitbreid, zoo dat er zelfs (gelijk mij door geloofwaardige lieden verzekerd is) boeren gevonden worden, die ruim tweehonderd uuren  i4o AANMERKINGEN uuren van het Kasteel verwijderd zijn, en een' maand noodig hebben, eer zij met hunne osfenwagens aan de Kaap kunnen komen. Verfcheiden zijn cr onder deze, die er nooit geweest zijn; maar zich altijd omftreeks hunne wooningen ophouden, en alleen leeven van hetgeen het land hun oplevert, en welke weinig aan ziektens of andere ongemakken zijn bloot gefteld. De Bewooners van het Vlek, zoo mannen als vrouwen; zien er zeer frisch en gezond uit; zij zijn welgemaakt van lijf en leden: en onder de laatde zijn er veele die met recht fchoon kunnen genoemd worden. Over het algemeen zijn zij ook veel geestige? dan de mannen: vrij in den ummcgang, en groote liefhebfters van vermaak en vrolijkheid, waarin zij haaren meesten tijd doorbrengen. Vreemdelingen , en vooral de Engelfchen zijn bij haar zeer geliefd, dewijl zij geen geld ontzien, om haar met pleizier partijtjes te vermaaken. Van het gros onzer zeevaart kon ik niet zien dat zij veel werk maakten ; echter gebeurt het niet zelden, dat eenige hier hunne wederhelft, vinden, en van daar naar Europa overvoeren. Zij leiden alle een zeer gemakkelijk leven. De mannen, die vrijburgers zijn, komen niet veel op ftraat; maar houden zich den meesten tijd ongekleed in huis, daar zij hunnen tijd met tabak rooken, cn op en neer drentelen, verdrijven. Na  0v£a KAAP de GOEDE HOOP. ï4*', Na den eecen neemen zij een middagflaapje volgens de Indifche gewoonte; en 'savonds fpeek men een kaartje. Zij zijn geene liefhebbers van leezen, en weeten dus weinig, wat in andere waerelddeelen omgaat, uitgezonderd hetgeen hun de aankomende fchepelingen vernaaien. Ik heb er ontmoet, die uit die verbeelding niet te krijgen waren, dat er ergens een beter land, of fraaijcr plaats zijn kon, dan dit hun geboorte land. De kleeding van mannen en vrouwen is naar de Vaderlandfche wijze gefchikt: die der laatfte is zwieriger, dan men op zulk een klein plaatsje verwachten zou. Het algemeen Karacter der Inwooners, voornamelijk dat der boeren is, zeer gulhartig. Zij hebben voor hunne gasten, die hun komen bezoeken, alles ten bésten. Nogthans heerscht er op het Vlek eene groote nijdigheid onder de Inwooners, zij benijden malkanderen den minden welvaart, waarom hunne gezelfchappen voor een vreemdeling op den duur zeer onaangenaam 1 zijn. Zij kunnen niet nalaaten de afwezende van tijd tot tijd over den hekel te haaien, en dikwijls met onwaarheden te betichten. De meefte huisgezinnen aan de Kaap beftaan van den Koophandel, die zij met de Schepelingen drijven, of met het houden van logement voor de fcheeps officieren , waar voor men gemeenlijk hoofd voor hoofd een Rijksdaalder daags betaald. Deze  -Ï4Z AANMERKINGEN Deze kostwinning zou echter niet genoegzaanj zijn om ervan te kunnen beftaan, indien de levensmiddelen aldaarnietzeergoedkoop waren.Eengoec! vet fchaap geldt er zelden boven de zeven fchellingen. Het osfenvleesch kocht men er, bij mijn laatfte verblijf, voor vier of vijf duiten het pond; een mud tarw beliep omtrent vier gulden» De gewoone wijn werd tegen twee of drie en een halve ftuiver de fiesch betaald. Bier wordt hier weinig gedronken, fchoon er eene brouwerij, niet ver van de Kaap af, gefticht is,die nog al tamelijk bier brouwt. Daar en tegen moet alles wat tot de kleeding behoort, uit Europa, of Indie worden overgebragt, en dit veroorzaakt de duurte der plaats. Europifche lakenen voor koophandel leveren fomtijds goede winften op. De voornaamfte ziekten waar aan de Inwoonders onderhevig zijn, zijn zulke, die uit verkoudheden ontftaan, welke veroorzaakt worden door de dikwijls veranderende gefteldheid der lucht op een en denzelfden dag. Van Loop, Rotkoortfer, cn alle ziekten, welke uit een overmaatige hitte en kwaade dampen voordkomen, hoort mea weinig fprecken, uitgezonderd in het Hospitaal. Echter is deze plaats nog onlangs voor de derde maal ellendig door de Kinderziekte geteisterd; Zeer veele Inwooners die ze nooit gehad hadden, vluchtten landwaards in , daar men er niets van ge*  över KAAP de GOEDE HOOP. 143! gewaar werd, zoo dat het Vlek wel eene verlaacene en uitgeftorvene plaats geleêk. In het begin van deze eeuw had men hier te lande nog nooit van die verderfelijke plaag gehoord; doch in den jaare 1713, zoo mij van oude lieden, die dk tijdftip beleefd hadden, gezegd is, ontdekte zij zich voor de eerfte maal, en rukte eene meenigte menfehen uit het leven. Vervolgens bleef de Kaap daar van bevrijd tot den jaare 1755; maar barstte toen weder met zulk eene woede uit, dat zij in weinig tijd meer dan tweeëntwintig honderd menfehen naar het graf fleepte. Voor de derde maal openbaarde zij zich weder in den jaare 1765 en 1766: de befmetting zon toen ter tijd door een Indifche flaaf met een der retourfchepen aangekomen , zijn overgebragt. Zij woedde nu wel zoo fterk niet als de twee voorige reizen; doch het was reeds in het jaar 1769, eer dezelve volkomen ophield. Een zeker Heer ftelde in deze laatfte befmetting de Inenting aan twee zijner kinderen te werk, doch met dit bijzonder gevolg, dat de pokjes zich niet eerder, dan op den vierenveertigflen dag na de Inenting vertoonde; beide kwamen zij er echter gelukkig door, en waren nog in leven, toen ik van daar vertrok. Deze was de eenigfte op de ganfche Kaap die dit middel beproefd had. De  i44 AANMERKINGEN De grootfte hitte, die ik hier waargenomen' heb, was 87° en*de laagfte 'snamiddags 68° op de fchaal van Fharenheit. De Barometer rijst of daalt zeer ichielijk, rijzende gewoonlijk met een z. o. cn daalende met een n. w. wind. Het hoog cn laag water verfchilt maar drie of vier voeten. De zilveren Ducaton, die in Indie voor tagtig ftuivers gangbaar is, doet hier maar tweeënzeventig ftuivers, 't zij die al of niet gekarteld is. De Ropyen zoo van Batavia, Suratta, als Bengalen gaan voor vierentwintig ftuivers. Het 'geld, dat in Nederland-gangbaar is, loopt ook hier, uitgenomen de Zeeuwfche Rijksdaalders, die er maar tegen vijftig ftuivers kunnen uirgegeeven worden : daar en tegen gaan de zesthalven voor fchellingen. De rekeningen worden hier even als op Batavia in Rijksdaalders van agtenveertig ftuivers opgemaakt. Bij het verkoopen van vaste goederen, ook wel in het klein, rekent men met Kaapfche guldens van zestien ftuivers het ftuk. 's Compagnies boeken worden hier, zoo als door geheel Indie in Hollandsch courant gehouden. De Gouverneur, die te gelijk Raad is van Indie, is het Hoofd der Regeering: deze post werd ten tijde van mijn verblijf, bekleed door den Heer Tulbagh, die zich federt den jaare 1716 alhier in verfchillende bedieningen had opgehouden, en om  t över de KAAP de GOEDE HOOP. 145 öm zijne goede hoedanigheden bij de Ingezetenen ten uiterften bemind is. Een zeker getal uit de voornaamfte Bediendens gijn hem als Raaden toegevoegd, die te famen den Politieken Raad uitmaaken. De Secunde of tweede perfoon naast den Gouverneur, en de Independent Fiscaal, hebben beide den rang van Opperkoopman, die met het hoofd van de Militie, onder den naam van Luitenant Colonel of Majoor, de voornaamfte der Colonie uitmaaken. De bezorging der zeevaart, en het geen daartoe betrekking heeft, is aan een Equipagie-meester toevertrouwd, die mede een Lid van den Politieken Raad is. De Zaaken der Juftitie worden door eenen bijzonderen Raad beflist, waar van de Secunde voorzitter is. In burgerlijke zaaken kan men zich, ten opzichte van hunne vonnisfen, op den Raad van Juftitie te Batavia beroepen. In het crimineelc mogen zij zelfs ter dood vonnisfen, en dit ook tcrftond ten uitvoer brengen. De ftraflen zijn hier zeer fterk,en voornamelijk omtrent de Oosterfche flaaven. In den Jaare 1768, heb ik er een, die een huis in brand geftokenhad, levendig zien rabraaken, na dat men hem eerst op agt plaatfen met gloeijende tangen het vleesch uitzijn lijf gekneepen had, zonder dat hij, geduurende deze executie, die ccn kwartier uurs H. Deel. K duur-  i46 AANMERKINGEN, enz/ duurde , het minrte teeken van pijn gaf. Het ■fpitten is er insgelijks even als op Batavia in gebruik. Landwaards in zijn er verfcheiden Drosten aangefteld, die de boosdoenders wel mogen laaten vatten , maar geen recht daar over kunnen uitoelfenen; zij moeten dezelve aan dezen Raad ten onderzoek overbrengen. Behalven deze zijn er nog verfchillende burger lijke Collegien. . Hier zijn drie Gereformeerde Predikanten, die des Sondags tweemaal prediken. 's Compagnies Militie beftaat omtrent uit vierhonderd Man. De burgerij en de Landlieden zijn mede in Compagnien verdeeld. EINDE.  i3ij A. en J. Honkoop , zijn, nevens anderen, ook dc volgende W,erken gedrukt en te bekoomen: JSelangryke Reize door Syrië en Egypte in de jaaren 1783 — 1785. gedaan door den Heer Volney, en uit het fransch vertaald door 3*. D. Pasteur, 1 deelen compleet in gr. 8vo. — Dit Werk, 't welk altijd een Clasfiek Werk over die Landen zal uitmaaken, en uit dien hoofde een fraaije uitvoering ten volle verdiend heeft, is vercierd niet de noodige zeer naauvvkeurige Kaartzn van Syrië en Egypte, en inet heerlyke gezichten van dePuinhoopen van de Stad Palmyre, in de Woeflyn van Syrië, en van den Tempel van de Zon te Balbeck, door een der eerfte Konftenaars te Parys gegraveerd; en bevat de Befchryving van alle de Landvoogdyen van Syrië en Egypte, van derzelver Rechten, Godsdienst, Standen, Landbouw, Handwerken, Koophandel, Konften, Wetenschappen en Zelen der Inwoontren enz. Het tweede en laatfte Deel, is nog apart te bekoomen. Reize door Italien, in den jaare 1785- gedaan door W. X. Janfin, Med. Doet. te Dusfeldorp, befchreeven in een reeks van Brieven, aan Profr. E. Sandifort, 2 deelen compleet in gr. 8vo. Reize naar de Eilanden Teneriffe, Amfterdam, MariasEilanden bij van Diemensland, Otabeice, de SandvvichEilanden, Owhyhee, de Vosfen-Eilanden op de NoordWest. Kust van Amerika, Tinian en van daar naar Canton, in het Brigantijn fchip de Mercurius, onder bevel van J. A. Cox, Schildknaap, uitgegeeven door G. Mortimer, Lieutenant onder de Zeetroepen. Uit het Engelsch vertaald door J. D. Pasteur. J. B. Gleim's Reizen door" Opper- en Neder-Saxen, in XVI aangenaame Brieven, in een Zakformaat jen. Le Vaillants Reize in de Binnelanden van Afrika, langs de Kaap de Goede Hoop , 2 deelen in gr. 8vo. met fraaije Plaaten. 1 't zelve Werk met fraaije gecouleurde Plaaten, waar van de Hottentotten en Kaffers naar het leven uitmuntend gecoulcurd zyn. Dagverhaal van eene Reis van de Kaap de Goede Hoop in de Binnenlanden van Afrika-, ondernoomen in de jaaren 1790 en 1791. door J. van Rheenen ea andere, naar het wrak van het Engelsch Oosiindisch Compagnifchip de Grosvenor &c, uitgegeeven door Capitein Riou, dienende tut een Aanhangzel op le Vaillants Reizen , in gr. 8vo. F'  F. van Mieris en T). van Alphen, Befchrijving der Stadlefden , in Folio 3 deelen met fraaije Plaaten. - - ■ 3de deel is nog apart te bekoomenJ Wapenkaart der Regeering van Leyden, van den Jaare 1449—1781. in 7 bladen, in Folio. jf. S. Fest Proeve over de Voordeelen van de Rampen en Te* genfpoeden des Menfcbelijken Levens, 2 deelen 8vo. E.joung, de Onderwerping, en de Jongfte Dag, inSvo. I>e Jonge Weduwe of Hiftorie van Cornelia Sedley, inBrievcn.uitbet Engelsch, 1 deelen compl. in gr. 8vo. met PI. Deze is een fraaije Gefchiedenit, waar van de intrigue zelfs niet gemeen is; een Weduwe wordt aangezogt door een Heer die allo iegaafthedtn van ziel en lichaam heeft, doch een fterke vrij denier is; zy heeft haar Man op zyn fterf bed moeten lelooven geenen anderen te trouwen, dan iemand die Godsdieirjlig is. Toen zy op liet punt is van hem te trouwen, komt er een ieverig Predikaat , die een vriend van haar Man geweest is, en fielt haar voor ymt zy gant doen; zy doet een plegtig* Idofte van dat Uuwlykaftezien; hier uit volgen een menigteincidenten, zeer natuurlyk uit eikanderen J'piuitende; het Werk is interesfant; de Jiijl is fraai en geestig , en daar het wezen moei zeer energiek; daar zyn pasfages in die meesterlyk zyn. S. Huydecoper's Proeve van Taal- en Dichtkunde, tweede en vermeerderde druk, 4 deelen compleet, in gr. 8vo. met uitvoerige Bladwijzers, waar door dit Werk bijzonder nuttig en onontbeerlijk is voor elk die genegen is eenezuivere Nederduitfche Taal te fchrijven en te fpreeken. N. Bondt, (Med. Doctor) Verhandeling over de Uitmuntende Eigenfchr.ppen van den Bast der Surinaamfche Geoffnca in de Geneeskunde, uit het Latijn vertaald en met Wanvneemingen en Aanmerkingen vermeerderd, door/7. jl. Bake, Med. Doel. en Vroedmeefter te Leyden. — Een Werkje, waar door dit in hartnekkige Worm - en Slijmziekten zoo heilzaam geneesmiddel, gelijk blijkt uit de ~ Waarneemingen van de zeergeleerde Heeren Voltelcn, du Pui, Juliaans, de Man, Kumpel, Veine, Ermerins, Croll, Pcerebeom, Stuhefant en Sïkke, ten nutte der Geneeskundigen, ten dienften der Apothecars en van elk onzer Medebuvgeten nader bekend gemaakt en aangepreezen wordt, meteen Plaat in 8vo. Bandleiding tot de Geneezing der Inwendige Ziekten, ten dienfïen der Heelmecfters cp het Land, uitgegeeven door het Opperde Cotlegie der Geneeskunde te Berlyri , met eere aanpi ijzende Voorrede > ah den Hoo.'f.eleerden Heer F Sandfnrt, Med. Do£t. Med. Anat. & Chirurg. Profcsfbï te Leyden.