1045 OK 62 1599  SCHRIJENBOEK-BV Limbricht-Ned. 01 1826 6246 UB AMSTERDAM  v o o a '^¥5 r w 7 M X 35T JD JE M. M ar. D O O li - BIÊRONIMÜS van ALPHEN. TE AMStELDAM. By S. en W. KOENE, Boekdrukkers, Boek- en Papierverkoopers, op de Linde -grage I No.  De kinderen zyn een erfdeel des HE ERE. Salomo.  ' Ëiadz. 3 VOORBERICHT. Zie daar eenige kleine gedigten; ten behoeve van hinderen opgelteld. De maker weet zeer wel, dat hy, als digter, daar door zeer weinig roem behalen kan, maar dat was ook zyn oogmerk niet. Hy bedoelde flegts eenige nuttige waarheden zo in rym voorcedragen, dat dezelven de kinderlylce vatbaarheid niette boven gingen? en hy heeft ze zo klein gemaakt, op dat zy des te gemakkelyker, door enkel leezen, zouden kunnen in het geheugen geprent worden, zonder dat het nodig was, datze van buiten geleerd werden;iets waar de maker zeer tegen is, en dat daarenboven, enkel door herhaald leezen ', gefchieden kan. Het geen aanleiding gaf tot betopftellen deezerftukjes is geweeff - dat de maker zelf kinderen heeft, die thands zyn eenig en groots vermaak zyn — dat, men. aan zulke linkjes in onze taal gebrek heeft — dat hy ook gaarne voor andere nuttig is — en dat hy de Hoogduitfche Lieder für kinderen van WEissEende kleine Lieder für kleine mScfden un jünglinge van gó w. burm.ann, met zeer veel genoegen, gelezen heeft: ook hebben zy hem menigmaal op den" weg geA a hol-  4 VOORBERIGT. holpen, fcboon hy 'er eigenlyk geenen uit vertaald, of overgenomen heeft. Zy zyn wel allen niet voor kinderen van vier of vyf jaaren gefchikt, maar dit wasookjuittnietnoodig. Men kan zelf kiezen, welken men aan zyne kinderen wil laten lezen, ook kan men fchielyk merken, of een kind verftaat wat het leest dan niet. De oplteller heeft met allen de proef genomen, en hy kan verzekeren, dat zyn oudfte jongetjén —— een kind van vyfjaaren _ veelen van dezelven, op de eerlte of tweede leezing, verdaan heefc; en daarom houd hy zig verzekerd, dat alle.deze (tukjens voor kinderen, boven de vyf en beneden de tien jaren, bruikbaar zyn. Ook mag het geen kwaad wanneer hier en daar het kinderlyk verftand eene kleine zwaiigbeid ontmoet, en daar door tot vragen en praten word opgewekt. Wanneer ik het genoegen had, dat deze gedigtjens goedgekeurd en met vrugt gebruikt werden,,zou ik met vermaak nu en dan een blaadjen voegen by het geen ik thans aan myne Landgenoten aanbiede. Het getal, dat ik thans geve, is groot genoeg, om er de proef mede te neemen. AAN  Bladz. 5 AAN T W E E LIEVE KLEINE JONGENS. Zie daar, lieve wigtjes!' Een bundel gedigtjes , Vermaakt er u meê En fpringt naar u wooning; Maar... eerst ter beloouing Een kusjen of twee. Door liefde gedrongen Heb ik ze gezongen, En wilt gy er meer, Gy moogt er om vragen. Wannéér ze u behagen Komt huppelend weêr. HET A 3  & GEDIGTEN HET KINDERLYK GELUK. Ik ben een kind, Van God bemind, En tot geluk gefchapen. Zyn liefde is groot; 'k Heb fpeelgoed, kleedren, melk en brood, Een wieg om in te flapen. Ik leef gerust; Ik leer met lust 5 Ik weet nog van geen zorgen. Van 't fpeelen moe, Sluit ik myn oogjes 's avonds ioe, En flaap tot aan den morgen. Geloofd zy God Voor 'r ruim genot Van zo veel gunstbewyzen! Myn hart en mond Zal hem, in eiken morgenflond, En eiken a/ond pryzeru DE É  > O O R KINDEREN. 7 DE PERZIK. ■ J^/ie perzik gaf myn vader my> Om dat ik vlytig leer. Nu, eet ik vergenoegd en bly, Die perzik fmaaki na meer. De vrolykheid past aan de jeugd Die leerzaam zig betoont. De naarftigheid', die kinderdeugd, Wordt altoos wel beloond. A 4 DE  % * CEPIGTEW p E KINDERLIEFD %1* M yn vader is myn beste vrind. Hy noemt my (leeds zyn lieve kind. *k Ontzie hem, zonder bang te vreezen. En ga ik huppelend aan zyn zy, Ook dau vermaakt en leert hy my; Er kan geen beter vader we^zen! Ik ben ook forotyds wel eens ftout, Maar als myn ondeugd my berouwt, Dan wordt zyn vaderhart bewogen; Dan fpreekt zyn liefde geen vervvyt, Ja zelfs, wanneer hy my kaftydt, Pan zie ik tranen in zyn oogen. Zou ik door ongehoorzaamheid Pan maken, dat myn vader fchreit; Zou ik hem zugien doen en klagen; Neen, als myn jonkheid iet misdoet, ^ Pan val ik aanflonds hem te voet En zal aan Gad vergeving vragen. ALEXIS.  VOORKINDEREN. ? A L E X I S, *A.lexis heeft zyn zusjen lief, Wanneer ze in vrede leeven; Hy noemt haar zelf zyn hertedief, Als zy haar fpeelgoed hem wil geven. Maar als zy iet, dat hem behaagt, Voor haar, om meê te fpeelen, vraagt, Dan wordt die liefde ras verminderd; En als zy hem in 't doen van zyne zin verhindert, Dan haat hy bykans haar geheel, Ook is zy doorgaans hem te veel, Wanneer zy boven hem door iemand werdt geprezen. Een liefde, die zo ras verkoelt, Die flegts op eigen voordeel doelt, Zou dat wel regte liefde wezen? A5 . DE  Io* GEDIGTEN DE WAARE RYKDOM. rz VJeen geld bekore ons jong gemoed, Maar heiligheid en deugd. De wysheid is hec heiligst goed!, Het fieraad van de jeugd. Wat is tog rykdom? wat is eer? Een hand vol nietig flyk, Gods vriend te wezen, is veel meer. Die Jezus lieft, is ryk. Kom vallenwe onzen God te voet " Om deugd en heiligheid: Zo word op aard' ons jong gemoed Ten hemel voorbtreid. Dan krygen wy dien besten fchat, Dien nimmermeer vergaat. Dan loopen we op het deugdenpad, En fchrikken voor het kwaad. HET  toot KIS.HHS' s? HET VROLYK LEEREN. Myn fpeelen is leeren, myn leeren is fpeelen, En waarom zou my dan het leeren verveelen, Het lezen en fchryven verfchaft my vermaak. , Myn hoepel, myn priktol, verruil ik voor boeket; Jk wil in myn prenten myn tydverdryf zoeken, 'X Is wysheid, 't zyu deugden, naar welken ik haak. HET  |3 CEDIGTEN HET MEDELYDEN. ^S^ie dat ik immer fmart zie dragen, 'k Heb ook gevoel daar van. Ik fluit myn oor niet voor zyn klagen, Maar help hem als ik kan. Een mensch in droefheid optebeurea Is zelfs voor kinders zoet. Die fpotten kan met hen die treuren, Vertoont een flegt gemoed. Zou my eens anders leed verblyden? Zou 'k lagchen in zyn fmart? 6 Neen, een edel medelyden Past aan myn kinderhart. Ik wil dan met bedroefden klagen, Hen trooften in hun pyn. Eens anders last te helpe dragen, Zal myrrgenoegen^zyu. DE  VOOR KINDEREN. IJ DE NAARSTIGHEID. f Des morgens lang te flapen. Te geeuwen en te gapen, Siaat lelyk voor een kind.,, Die altoos yeel moet fnappeu, En zotte taal wil klappen, Ziet zelden zig bemind. Zou ik myn tyd bededen Aan duizend nietigheden? 'k Heb daar geen voordeel van. Myn lesfen wil ik leeren, Myn meefter zal ik eeren, Dai^worde ik haast een man. DE  '4 GEDIGTEH DE SPIEGEL. ■«--'ie telkens in den fpiegel ziet, En zig met fchoonheid vleid; Befeft de waare fehoonheid niet, Maar jaagt naar ydelheid. Dit glas maakt trots, of geeft ons pya; Wil 'k weeten, wie ik ben, Dan moet Gods woord de Ipïegel zyn, Waar ik myn hart uit ken. KLAGT  VOORKINDEREN 15 K L A G T VAN DEN KLEINE WILLEM OP DE D,OOD VAN ZYN ZÜSJEN. A ch! myn zusjen is geftorven, nog maar veertien maanden oud. 'k Zag haar dood in 't kisje liggen: ach wat was myn zusje koud; 'k Riep haar toe: myn lieve Mietje; Mietje! Mietje! maar voor niet. Ach' haar oogjes zyn gefloten; fchreiën moet ik van verdriet. Altoos wil ik om haar treuren, bloempjes ftrooien op haar graf; Weenend aan de kusjes denken, die my 't lieve meisje gaf. Morgen zal ik — maar voor my^ook is 't gevaar van fterven groot. Gisteren liep zy met my fpeelen; gisteren nog! en nij — reeds dood! HET  1 GEDIGTEN DE LEDIGHEID. [Nimmer moet ik ledig weezen, Alles doen met Iu<;r en v!yt. Bidden, kéren, fchryven, leezen, SpeeJen, werken heeft zyn tyd. Moeder lief kan 't ook niet veelen, Dat dé tyd verwaarloosd wordt. Lui zyn, zegtze, is tyd te fteelen, En ons leven is zo kort. DE  VOORKINDEREN. lp HET HONDJE N. H oe dankbaar is myn kleine hond Voor beentjes en wat brood! Hy kwispelftaart, hy loopt in 'trond, En fpringt op mynen fchoot. My geeft men vleesch en brood en wyn, En dikwyls lekkerny; Maar kan een beest Zo dankbaar zyn, Wat wagt men niet van my 1 B ft , HET  10 G E D' I G T E N II ET GEBROKEN GLAS» EENE VERTELLING. Cornclis had een glas gebroken Voor s?.n dc Itraat. Scho.on hy. de ftiikkeii i;a.i vcrftoken, Hy wist geen raad. Hy had een affchrik van ie liegen, Wyl God het ziet: En zou hy nu Mama bedriegen, Dat kon hy "nier. ''Hy ftond onthutfi-kl en bewogen De moeder komt: Zy ziet de tranen in zyn oogen, Hy Ifcheen verdomd. Heeft Keesje, zeize, wat bedreven? Wat fcheeld 'er aan ? 'k Heb zei hy, ^moeder lief! zo even Weer kwaad gedaan. , Ter-  VOOR KINDEREN. 5 I Terwyl ik bczij met paletten By, 't veiiiter was. Vloog inyn volan, door't fors raketten, Daar in het glas. Maar als uw Keesje' \ van zyn leven Niet weder doet, Dan wilt gy 't immers hem vergeven, \ Gy zyt zo goedl Kom Keesje lief! hou op met kryten , Zei moeder toen: 'k Wil u die misflag niet venvyten, Hy kreeg een zoen. „Die altoos wil de waarheid fpreken, „ Wordt wel beloond, Die leugens zoekt voor zyn gebreken, „Wordt nooit vérfchoond." B 3 DE  32 GEDIGTEN DE GODSDIENSTIGHEID, Ais in die lieve lente De bloemen 't veld verfieren, Dan pluk ik roozeknopjes , Viooltjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en feringen, Dan zal ik kransjes vlegten, En dragen die ter eere Van God , die my het leven En bloempjes heeft gefchonken. Danzingeik: Hemelkoning! Gy doet viooltjes groeien, Met roosjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en feringen: Met duizend duizend bloemen; Om uwe magt en liefde Aan anderen te toonen. Hoe mooi ftaat my dit kransjen! Ach laat my niet vergeten Dat gy het hebt doen groeien. DE  VOORKINDEREN. 2J DE HAAS. Kyk Pietje! kyk, een haas, ö die 7.0 gauw kon loopen! Neen, zei de flirame Piet, Wilt gy een haasjen zyn, ik niet: 'k Wil liever langzaam gaan , dan 't met den dood bekoopen. Hy, die altoos wel te vreden Met vermogens die hy heeft, Vergenoegd en dankbaar leeft, Kan zyn gaven wel bededen. Maar dat hy, die altoos kniest, Eu wat andren zyn wil wezen, Zelfs het geen hy heeft verliest, Heb ik meer dan eens gelezen. B 4 EE NE  GEDIGTEN *4 E E N E VERTELLING VAN D O R. I S J E. zaten laatst by Saartje, Onze oude goede baker, Die fprookjes kan vertellen; Wy dronken chocolade, En deden honderd vragen. In't einde zei ons Saartje.' Wel nu, myn hartediefjes! Gy kent de vier getyden, Wat houdt gy voor het beste? Toen zei my*n zusje Mietje? Die tyd is my de lieffte , Wanneer de boomen bloeien. Dan krygt men mooie bloempjes, Om tuiltjes van te vlegten. Dan ziet men duizend vogels Öj» groene takjes zingen. Js dat niet in de lente? De  vookki. NdEREN. 25 De winter lieve Saartje! Zei Piiije, is de beste. D;in hooceo wy vertellen, En drinken chocolade. Of eete.n dikken wafels. Neen ik verkies den zomer Zei Keesje, dan is 't kermis, Dan hoef ik niet te^leeren. Maar ik zei, 't is het beste, Als meest de vrugten ryp zyn. Dan valt 'er braaf te knappen. Dan heeft men abricoozeu, En pruimen, en morellen, En perzikisen en peererï: En is dat niet in 't najaar? Hoort kinders, zeide Saartje, De winter moet de velden En tuinen vrugtbaar maken. Men moet de boomeu fnoeien» Den akker moet men mesten Dat doet men in de winter. De boomen moeten bloeien ; B 5 Ora  2Ö* GEDIGTEN. Om vrugten ons te geven; Dat doen zy in de lente. De vruaten moeten groeien; Dat doen zy in den zomer. Men moet de vrueren plukken; Dat doet men in het najaar. Dus moet gy, lieve kindersf In alle jaargetyden Gods wyze goedheid loven >. En wel te vrede wezen. JE-  VOORKINDEREN. O? J E S U S. een Zangflukje. claaktje en jantje. te famen. Jefus is een kindervriend! Onzer wil hy zig erbarmen. Hy nam kinders in zyn armen: Jezus is een kindervriend! cl aar i je alleen. Ach was Jefus nog op aarde ! Aanftonds vloog ik naar hem heen. jantje alleen. Ach was Jefus nog op aarde! 'k Vloog met u naar Jefus heen. te famen. Zoon van God ! die eeuwig leeft! Hoor ons fmeeken, En vergeeft Onze ftoutheid en gebreken! Zoon van God die eeuwig leeft, Zegen onze jeugd, en geeft, Dat wy dikwyls van U fpreken! DE  DE DRYFTOL. Nooit loopt myn dryfto! zonder flagc Want hou ik op, dan loopt hy hfët. Ik heb in al dat fla'afl verdriet, En zal om and.er fpeelgoed vragen. Maar is 't ook zo met Flipje niet ? Ja; had ik nimmer flaag te vrezen, 'k Zon zelden in myn boeken lezen, En dat geeft vader ook verdiiet. Foei dat ik van een tol moet leeren, Met vlyt te werken zonder dwang, 'k Wil, tot myn flraf, myn levenlang Geen ander fpeelgoed gaan begeeren. li DE  VÓÓR HINDEREN. 2£> DE PRUIMEBOOM. jantje zag eens pruimen hangen, o' als eieren zo groot, 't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, fclioon zyn vader 't hem verbood. Hier is, zei hy, noch myn vader, noch de tuinman, die het ziet; Aan een boom zo vol geladen, mist men vyf zes pruimen niet: Msar ik wil gehoorzaam wezen, ■ en niet plukken: ik loop heen. Zou ik om een hand vol pruimen, ongehoorzaam wezen? Neen. Voord ging Jantje; maar zyn vader, die hem ftil beluiftert had, ' Kwam hem in het loopen tegen. Voor aan op het middelpad. Kom EENE VERTELLING.  3" Gedigten Kom myn Jantje, zy de vader, kom myn kleine hartediefl Nu zal ik u pruimen plukken ; Nu heeft vader Jantje lief. Daar op ging Papa aan 't fchudderi, Jantje raapte fcliielyk op; Jantje kreeg zyn hoed vol pruimen, en liep heen op een galop. DÉ  VOORKINDEREN. 3t DE BEDELAAR. Die afgeleefde man, die bykans nakend zit, En trillend van de kou, my om een duitje bidt, Is even goed als ik. Gods wysheid gaf alleen My wat meer geld dan hem. Ben ik dan beter Neen. Een vroom en eerlyk mensch draagt dikwyls flegte kleeren, Ik wil dan ook de deugd in arme menfchen eeren. Die met veragting op hem ziet, Doet naar 't bevel van Jefus niet. DE  32 GEDIGTEN DE WAARE VRIENDSCHAP. Een vriend, die my myn feilen toont, Getlretig beftraft, en nooit verfchoont, Heeft op myn hart een groot \ennogeti: Maar 't laag gemoed, dat altoos vleit; Verdenk ik van baatzugtigheid, Ik kan zyn byzyn niet gedogen. Die zelden pryst, fpreekt vrienden taal, Die altoos vleit, liegt menigmaal.  KLEINE GEDICHTEN VOOR. X X 2¥ JD M M M DOOR IIIERONIMUS van ALP REN. TE AMSTELDAM. By S. en W. KOENE, Boekdrukkers, Boek en Papierverkoopers, op de Linde-gragt. 1800.  Het zaad zal hem dienen. DAVID.  gëdigten voor kinderen. 35 LOTJE EN KEESJE, KEESJE.; Zeg me zoete lieve Lotje! wat is de oorzaak datge fchreit, Hebje Uw beugeltas verlooren, of gebroken! lieve meid? Lotje. Zou 'k niet fchreien, waarde Keesje! moeder lief was niet voldaan Met myn naaiwerk, ó! zy zag my met verdriet en droefneid aan. ja zy wilde my niet kusfen; zo als ze anders altyd doet. Foei my! ach! dat zulk een moeder Om myn ftoutheid treuren moet. C i KEEl-  36 g e d i g t,; e n keesje. Wat kan 't baten, dat gy eenzaam in een hoekje zit en klaagt. Ga, zy zal het u vergeven, als gy om verfchoning vraagt, lotje. Zult gy dan myn voorfpraak wezen, my geleiden: keesje. ja gewis: Zou ik niet voor Lotje fpreken, die myn lieffte zusjen is. Maar gy hebt geen voorfpraak noodig, als gy moeder valt te voet, Zal zy 't zeker u vergeven, Moeder, weet gy, is zo goed. Giftren las zy voor ons beide, dat ook God de fchuld vergeeft, 'k Weet, zy zal u wis verfchoonen, Daar zy zulk een voorbeeld heeft. DE  V O O 11 K I N B E R E. N. S7 DE GEZONDHEID. Crezondheid is een groote fchat Om vergenoegd te leven Of fchpon ik groote rykdom had, Wat voordeel zou het geven, Zo ik, doorknaagt van ang'It'en pyn; My zeiven tot een lalt moert zyn. Maar zou' ik dan myn Vaders raad Niet yverig betragten? En gulzigheid en overdaad Niet myden en veragten? Die nooit genoeg heeft voor zyn 'mond. Leeft zelden vrolyk en gezond, C3 KLAAR-  38 « e d i c t e m KLAARTJE en KEETJE. IUASTJE. A koos werken, altoos lezen, Dat moet wel verdrietig wezen: Is het daarom dat men leeft? Lullig Keetje! nu aan 't fpeelen; Ach, de tyd moet u verveelén Dien gy aan u meefter geeft. keetje. Kooit te werken, nooit te lezen, Altoos in de tuin te wezen, Is het daarom dat men leeft? Klaartje lief, hou op met fpelen, Ach! de tyd moet uw verveelén, Dien gy aan uw poppen geeft. klaar-  VOORKINDEREN. $f KLAARTJE. Somtyds fpeelen, fomtyds lezen, Dat zal wel het befte wezen, Keetje lief, kom fpeel met my. KEETJE. 't Zal dan zelcer u vervelen, Op te houden van te fpeelen: Leer dan eerft, dan fpeelen wy. # Ter nauwer nood had Keesje dit gezegd, Of Klaartje had, befchaamd, haar poppen weggelegd. C 4 HET  ép GEDIGTEN HET GEVONDEN LIEDJE N, *k\ ond daar even die papienjen, 'k Hoop "dat ik het le^en ksraï Boven Haat 'er op gefchreeven. Hoeï ' DE VERGENOEGDE MAN, Kom kinders zet u by my neêr. 'k Zal uw een Liedjen geven. De vergenoegdheid is veel meer Dan fchattcn in dit leven. Al heb ik weinig, 'k heb genoeg; Zou ik een man benyden, Die altoos mooie kleeren droeg, Maar zware pyn moeit lyden. Het  VOOR. KINDEREN. 41 Het werken houd my fteeds gezond. Èn v]ug van lyf en leden, 'k Word wakker in den morgenltond Verkwikt en wel te vreden. De honger, dien ik zelden mis, Doet my veel grager eeten, Dan of ik aan een konings disch, Was dag aan dag gezeten. 'k Heb dikwyls water uit een bron Met meerder fmaak gedronken, Dan ooit de wyn my geven kou, By bekers in gefchonken. En is de dag voorbygegaaa, Zie ik den avond ryzen, Dan hef ik eens een liedjen aan Om inynen God te pryzen. C 5 N«  &2 CEDIGTEM Nu lieve kinders, leef als ik, Verblyd u in Gods zegen! Zeg dankend ieder oogenblik, Wat heb ik veel gekregen! Welk een lief en aardig Hedjen! Hoe behaagt en treft het my. Mogt ik leeren zo te leven, Vergenoegde man als gy. DE  TOOR KINDEREN. 43 j) E GOEDE EERZUGT. EK NE KLASI VAN DAANTJE. A ch my ! ik ben verdrietig, Ik heb den prys verlooren, Dien Vader lief beloofd had, Aan hem die 't befte leerde. Dat boek met mooie printjes, Met groene zyde lintjes, Waar naar ik zo verlangde, Heeft Jantje nu gekregen; Om dat hy 't beft kon fchryven, En 't vlugft was in het lezen. Ja op de kaarten kon hy De landen en rivieren, De zeeën en de lieden, Het gauwft van allen vinden. / Maar  44 gebigte n Maar zou ik hem benydeii. En nu nog minder leeren? Neen, 'k wil zyn gaven pryzen , Ed hem te meer beminnen. Waar tevens zal ik tragten, Den eere prys te winnen, Dien Vader weer beloofd heeft, 'k Wil dan wat minder fpelen, Ik wil dan wat korter flapen; En groter vlyt hefteden In 't hooren naar de leslen. Die my myn meefters geven, Door al te veel re fpelen , Door al te veel te flapen, Door telkens rond te kyken Wanneer ik op moest Ietten, Heb ik den prys verlooren. Dat boek met mooie prentjes, Met groene zyde lintjes Heeft Jantje nu gekregen? Ik kan het niet vergeten, Maar( 't zal niet weer gebeuren. DE;  VOOR KINDEREN. 45 * DE KLEPPERMAN. >. ^ou ik voor die klepper vreezen, 6! Die lieve brave man Maakt dat ik geruft kan wezen, En ook veilig flapen kan. Moeder lief! 'k geloof het vast, Dat hy op de dieven past. Schoon, hy loopt door,wind en regen, 't Zingen word hy nimmer moe: Goede God! geef hem uw zegen, Maar myne oogjes vallen toe. Lieve klepper! houd de wagt ■lk ga flapen: goede nagt. KLAAS-  46 GEDIGTElï KLAASJE EN PIETJE. KLAASJE. Pietje, zo gy niet wil deugen, Dan verfchynt de zwarte man. PIETJE. Klaasje Foei, dat is een leugen! Laat hem komen als hy kan. i. Die aan zülk een man gelooft, Is van zyn verftand berooft. WIN-  VOOR. KINDEREN» \7 WINTERZANG. Zie de geele bladers vallen* met den zomer is 't gedaan: En 't gehuil van fneeuw en regen kondigt ons den winter aan. Ach! hoe trillen my de leden, 'k Loop naar 't hoekjen van den haart; Vader zegt: in zulk een koude dient 'er hout nog turf gefpaard. 6 Wat hebben wy een voorraad voor de fchralen wintertyd; Daar men my met warme kleeren voor de ftrengen vorst bevrydt. Winterpeeren, kool en appels boter, vlees, ja wat niet al, Ligt 'er reeds in onze kelder, dat ons lekker fmaken zah Mogt  48 GEDIGTS N Ivlogt ik nu maar dankbaar wezen, over myn gelukkig lot: Ja ik wil gehoorzaam leven, en uw danken goede God! Ja ik wil geduurig denken, als de koude my verdriet, « Ach hoe meenig duizend menfchen hebben zoo veel voorraad niet. Ja ik wil dan wat befpaaren, En wat van myn overvloed Aan een arrem kindje geven, Dat van honger fchreijen moet. gods:  vóór kinderen. GODS GOEDHEID, 49 Cjod is goed, daar valt de regen Op het uitgedroogde land. Vader bad om zulk een zegen , Zonder regen, ZeSl hy j groeit geen kruid nog plant. Lieve droppels, valt op de aarde! Valt in grooten overvloed, 't Goud is niet van zulk een waarde Voor onze aarde. God verhoort ons: God is goed! GODS WYSHEID. God is wys, die malfche regen Houdt nu op: het dorre gras Heeft weer zoo veel vogt gekregen Als voor 't groeien noodig was. D Viel  50 GEDIGTBN Vier er al te zware regen , Zag men» nimmer zonnefchyn, Dan zou 't langer niet tot zegen, Maar tot fchade voor ons zyn. God is wys, die malfche regen Houdt weer op: de dorre grond Heeft nu zo veel vogt gekregen, Als Gods wysheid nodig vond. D E EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING. Zou ik dan myn zusje kwellen, Om dat zy my niet bemint? Zou ik kwaad van haar vertellen? Neen,ik denk: zy is een kind; *i Zal haar van myn lekkers geven, Dan wat druiven, dan een peer, Dan een hazenoot zes zeven, En wanneer ze wil, nog meer. 'kZal  VOOR. KINDEREN» jf% 'k Zal haar hart door liefde winnen; Ze is tog geen kwaadaartig kind? Zo lang zal ik haat beminnen , 'fot ze in 't eind my ook bemind. HET ZIEKE KIND; j\lyn hoofdjën! ach! het doet 2o zeer. Het fchynt van een gefpleeten: Geen hobbelpaard vermaakt my meer; Ed fchoon men vraagt, wat ik begeer? Ik walg van 't Jekkerfte eeten. Al ligt geen kind zo zagt als ik, De ruft is my benomen. En flaap ik eens één oogenblik, Dan word ik wakker met een fchrik, Door 't akelige droomen. Nu worde ik.eèrst, door 't geen ik mis, Tot dankbaarheid gedreven: Nu voel ik, maar met droevenis, Hoe veel men Gode fchuldig is, Als men gezond mag leven. D 2 Maar  52 GEDIG TEN Maar o! die God is altoos goed? Ik wil nu dankbaar wezen, En fchoon ik pynen Iyden moet! Geduldig zeggen; God is goed; Hy kan my weer genezen. HET GOEDE VOORBEELD. V ader leeft met onze moeder altoos vergenoegd en bly, o Hoe lieven zy elkander, nimmer knorren zy als wy. Toont er een iets te verlangen, dan zegt de ander: dat is goed! Moeder is het,best te vreden, als zy iets voor vader doet. Yader poogt altoos te weten * wat de wenfch van moeder is: En het geen haar mogt verveelén geeft aan vader droefenis. Va-  rOOt KINDEREN. 53 Vader gaf de befte perzik laaft aan moeder met een zoen , Hy wou er zelf niet van eeten: Klaartje, zouden wy dit doen. Liefde zusje, lieffte broertje o het ftrekt my tot verwyt, Dat wy dikwlls zo krakkeeleu: ach gy weet niet hoe 't my fpyt. Komt, myn liefjens. Iaat ons leven tot elkanders nut en vreugd! Laat ons pogen na te volgen vaders liefde en moeders deugd. Daar alleen kan liefde woonen, daar alleen is 't leven zoet; Waar men bly en ongedwongen, voor elkander alles doet. D 3 PIET-  ö EDICJTE8? PIETJE en KEETJE, pietje. JCom myn fieve zoete zusje, Geef me een kusje, o Ik ben zo in myn fchik! DE ZINGENDE WILLEM. MORGENLIED. By 't opgaan van de zon Zat Willem aan een bron, Van goeder hart, te zingen, Hy had den afgeloopen nagt Verkwikkend doorgebragt, En kon zig langer niet bedwingen. God, riep hy is zoo goed, Dat ik hem loven moet! Magtige Schepper, u heb ik te danken, Dat ik ontwaakte gezond en verheugd. Wyze Beftierder! 'k heb Jefus te danken. Dat ik u kenne in het eerst van myn Jeugd. Pryst uw de morgen, ik zal uw ook eeren, Dat gy my gunftig in 't leven bewaart; Pryst u de morgen, ach mogtze my leerèn, Heilig en dankbaar te leven op aard'. / E 3 Naar-  $t GEDireTEN f*Jaarftig, gehoorzaam, en vrolyk te wezen, Is me tot voordeel en *t is uw gebod. Vriendelyke fchepper! wie zou u niet vreezen! Wie u niet eeren, almagtige God! Van u alleen moet ik alles verwagcen; Wie is als gy algenoegfaam en mild. "k Wil dan van daag uwe wetten betragten; Daar gy ook kinderen zegenen wilt.  VOOR KINDEREN. Ó*Q DE KLEINE ZANGSTER. AVONDLIED, H et licht der zon Begon Alreê te kwynen; De maan Ving aan Zoo fchoon als ooit te fchynen* Toen lieve Gris. Een meid, naar 'k gis,' Van agt of negen jaren, Haar kleine citer nam, Én hupplend by my kwam; Zy paarde lagchend Item en (haren; En zong het vrolyk avondlied. Dat gy hier uitgefchreven ziet. De zon moog haar ftralen In 't westen doen dalen, Dit geeft my geen fmart: God heeft ook gefchapen De nagt om te flapen, Dies looft Hem myn hart, E 4 Hoe  J0 G E 1> I G T E N Boe donker 't mag wezen, 'k Behoef niet te vreezen In 't holy -van den nagt. God zal voor my zorgen, Tot dat my de morgen Weer vrolyk verwagt. Geen leed zal my naken; pod wil my bewaken, Al ben ik een* kind God toont, door my 't leven En voedfel te geven, Hoe by me bemint. Het ftarrengeflonker Vervrolykt het donker; De lichtende maan Begint op de wyden Haar glans te verlpreiden, En fpeelt door de blaên.  yOOR. KINDEREN. 7l Al ziet men geen kleuren, Men wordt tog door geuren, Verkwikr waar men gaat. • 'k Hoor zelfs in feringen, Den nagtegaal zingen, En het kwarteltje (laat. Mag ik u verhoogen, Dan fluit ik myne oogen, Gerust, o myn God! U eere te geeven, En dankbaar te leven, I« 't zaligde lot. E 5 ^E  fSt GEDIGTEN DE VERKEERDE VREES. Keesje zag eens Joden loopen, Om wat ouds! wat ouels! te koopen: Hy werd bang, ja bleek van febrik Hy kroop weg, en ging aan 't huilen. Pietje fpotte met dat fchuilen; En zei lagchend; doe als ikl Kees zei: zoudt gy niet ontltellen, Als gy hun eens aan zaagt bellen? Neen ik tog, zei Pietje toen: Waarom zou ik altoos vreezen? Men behoeft flegts bang te weezen, Als men voorneemt kwaad te doen. DE  f O O E KINDEREN. 73 DE LIEFDE TOT HET VADERLAND, Al ben ik maar een kind, Tog word myn Vaderland van my op 't hoogst bemind: Ik werd 'er in gebooren; Ik heb 'er drank en fpys; Ik mag 'er 't onderwys Van wyze meesters hooien. Ik heb 'er ouders, vrienden in. Die ik met al myn hart bemin; Ik kan 'er veilig woonen; Dies zal ik dankbaar my betoonen; En, worde ik eens een man, Zo nuttig zyn voor 't land, als ik maar wezen kan. DE  74 GEDIGTEN DE VEGTÊNDE JONGENS. G Y S J E. liaat ons deezen twist befïegten, Door eens moedig faam te vegten: KLAASJE. 'k Wil niet, ik heb geen lust in Haan: Maar laat ons naar Vader gaan; 'k Wil u niet verongelyken; Vader mag het vonnis flryken. G Y S J E. Laffe jongens zonder moed! KLAASJE. OI bedenkt eerst watge doet. G Y S  voorkinderen. 75 g y s j e. ♦k Vat u aanftonds by de kleêren: klaasje. Wagt u, ik zou my dan verweerên; 'k Reu zo min bevreesd als gy. g^f s J e. Is dat waar, kom dan ter zy; klaasje. Neen daar zal ik my voor wagtert i Maar uw dreigen hier veragten: Ha! geen dwaasheid is zo groot, Dan te vegten zonder nood, Hier werden zy geftoord Papa lief had het juist gehoord. Hy die een krygsman was, en dikwlls in zyn leven Van zyn beleid en moed veel proeven had gegeven. Zei: 't is de beste held; hy heeft dengrootftenmoed ! Die dapper vegten kan, maar 't nooit onnoodig doet. HET  7$ GEDIGTBN HET O N W È D E R. H oe fchoon fchiet daar de blikfèm neer! Hoe ftadig rolt de donder De wolken pakken faam of dryven heen en wéér; Terwyl ik in dat al, gedugte hemelheer! Uw Majeïieit bewonder. Nu is 't voorby: een frisfche Iugt Omringt my, waar ik ga, en doet de vogels zingen. Ik zie een nieuwen glans op boom en veld en vrugt; Maar, eeuwig God! gy blyft gedugt. Zelfs in uw zegeningen. y ' ' ' ' • : * • , iv.-; * •. . * Wat zie ik, Gaatje! hoe, hy beeft? Ach wil daar nooit voor vreezen! 't Is een gefchenk, dat God ons geeft. En daarom, lieve meid, moest Caatje dankbaar wezen. CLAART  Koorkinderen. 77 Ch A A R T J E j»y de schildert van haar ovbrleden e. moeder. 9 \fanneer ik neergezeten Bedaard het beeld aanfchouwe Van myne lieve moeder, Dan rollen my de traanen Genadig langs de wangen. Dit lief en lagchend wezen, Waar godvrugt en opregtheid Bevalligheid en blydfchap Zo klaar op is te lezen, Doet my dan bitter fchreien, Om dat ik haar moet misfen; Ik — nog geen negen jaren. Wat heb ik niet al uurtjes Met nut by baar gezeten, Wanneer zy my al fpelend, Het een en ander leerde, Maar  7" GEDIGTEN- Maar 't zal my altoos heugan, Hoe zy my by.haar fterven Voor 't laatst nog eens omhelsde. Ik kan 'er niet aan denken, En 'k doe het tog zo gaarne; Toen zeize: „ lieve Claartje! moeder zal haast fterven. En van deze aarde fcheiden, „ Om in den blyden Hemel „ By de engelen te woonen; „ Hoor dan myn laatften woorden, „ En geef my 't laatfte kusje. „ Eert God, bemin uw vader! „ Groei op in deugd en wysheid! „ En wiltge vrolyk leven, „ Leer vroeg de zonden haten. „ Maar hebt ge eens kwaad bedreven» „ Dan moetge 't gul belyden, „En Gcd om Jefus wille. „ Zal u vergeving fchenken. „ Maar zietge dan, myn Claartje! „ Op aarde my niet weder. » Zie  VOOR KINDEKEN; $9 ,, Zie dikwyls naar den hertel, „ En zeg daar woont myn moeder» „ Ach, zag ik na uw fterven », Myn kind ook daar verfchynen, „ Hoe zou ik my verblyden En God eerbiedig danken, „ Voor u, myn lieve Claartje! ,, Is ook de hemel open. „ Maar ach; myn lieve meisje! „ Ik voel den dood genaken, En kan niet langer fpreeken. „ Vaarwel, vaarwel dan, Claartje; „ Daar hebtge 't laatfte kusje! 'k Ging fchreiend naar beneden; En 't duurde weinige uuren, Of moeder was gefturven. Wanneer ik nu, gezeten By het beeld van myne,moeder, Aan haren dood gedenke, Dan rollen my geftadig De manen langs de wangen. Dan zie ik naar den hemel, F De  £o GEDIGTEFJ De woonplaats myner moeder; Dan roep ik, bitter fchreiend, o God, hebt gy die moeder Aan my zo vroeg ontnomen, U mag ik niet berispen, ^oe zeer ik haar betreure; Neen, gy zyt wys en heilig, Mag ik u maar beminnen, Myn lieven Vader eeren, En moeders lesfen volgen, Dan zal ik by myn fterven By U moeder komen. Wat zal dat zalig wezen! DE  VOOR KINDEREN. Sj DE VERWELKTE ROOS. aarom verwelkt de roos zo ras, Zei Jantje: och of het anders was! God wierd ook, dunkme, meer geprezen, Zoo 't roosje langer bleef in wezen. Vv' * * ' *■'..• Al denkge, datge 't wel doorziet, Myn lieve Jan! 't is zo niet. De fchepper weet het best van allen , Waarom 't zo fchielyk af moet vallen; En wil ook datge gadeflaat, Hoe ras het aardfche fchoon vergaat. De Schepper, dien 't ons past te vreezen. Word door bedillen nooit geprezen. L f 9 M! ET-  *1 GEDICTBN MIETJE' BY HET CLAVECIMBAaI. D ie Iiefelyke toonen Behaagen my alreê; Al heb ik weinig jaren, Ik zing zo graag eens meé. Wanneer myn oudfle broértjen Op 't clavecimbaal fpeeld, Dan vraagt hy my, al fpottend, Of 't my niet ras verveelt? Dan zeg ik, lieve jongen! o Speel tog lang voor my! Mogt ik het ook maar leeren. Ik deed myn best als gy. Eergistren was ik jarig, En moeder vroeg my toen, Wat ik van haar begeerde; Ik gaf haar eerst een zoen. En  VOOR KINDEREN. 83 En zei myn lief mamaatje; Bewys my deze gunst. Dat ik mag leeren fpeelen; En zingen naar de kunst. Zy nam my in haar armen, En zei: in 't nieuwejaar. Nu brande ik van verlangen, Ach kwam de meefter maar. • » * De jeugd fpant zig met fpeelen En zingen nuttig uit; Eu is men moê van 't leeren, Dan geef dit lief geluid Weer nieuwen lust en kragten; Zo leeft men bly en zoet; En fchuwt met vreugd gezelfchap Dat dikwyls dooien doet. F q HET  $4 GEDIGTEN HET VERSTANDIG ANTWOORD. Gy vraagt my, waarom ik aan God gehoorzaam ben; 't Is daarom, dat ik Hem als wys en goed erken. Hy heeft aan ons zyn wet en liefde alleen gegeven, Op dat wy vergenoegd en vrolyk zouden leven. En al wat ons die wet verbied, Is, hoe 't ook fchynen mag, ten onzen voordeel niet; Wil iemand dan gelukkig wezen, Die leer gehoorzaam God te vreezen. HET  VOOR K I N • E R E N. $5 \ HET GEWETEN. ^Jooit heb ik meer vermaak, dan als ik mynenpligt Blymoedig hebt verrigt. Dan finaakt het eeten best; dan kan ik vroolyk fprin. gen; En bleide liedjes zingen! Maar ben ik traag of ftout, dan ben ik niet gerust; Dan heb ik geenen lust, in fpys, in drank, of fpel, dan wordt my door'tgeweten, Geduuriglyk verweten, Dat ik een flegtaart ben, en dat ik nooit een man, Zo doende, worden kan. F 4 EEN  36 CEOIGTEN EEN BRIEF VAN CARE L. AAN ZVN ZUSJE CAATJE. Zusje Hef! ik Iaat u weten, Dat ik, federt u vertrek, In myn kamer heb gezeten Meid lief! met een flyve nek. 'k Dagt, ik zal u tog eens fchryven, Want het weder is zo guur, Dat ik (leeds in huis moet blyven, En dat fmaakt niet op den duur. 'k Heb met u vry war te praten! Dikwils denk ik, was e hier! Maar dat denken kan niet baten, Daarom praat ik op 't papier, Schryven, moet men; zegt papaatje, Even zp, als of men praat; Daarom zal ik, lieve Caatje, U vertellen, hoe 't my gaat. 'k Was  VOOR KINDEREN. «7 'k Was eerst knorrig, dat Clorinde ü van huis en met zig nam; *k Was wel bly, datzë u beminde, Maar wat doetze te Amfterdam, Zei ik, wasze hier gebleven, 'k Had haar graag myn beste prent Voor een meusvejaar gegeven; O wy zyn zo faam gewe'nd. Maar wat hielp tog al dat klagen, Caatje zus was heen gegaan: 'k Wende dies, in weinig dagen, Schoon uit nood, daar lanjjfaam aan. Daarop, door me in 't zweet te loopen, Heb ik zwaare kou gevat; 'k Moest dat fpeelen duur bekopen, Ach wat heb ik pyn gehad: 'k Mogt dan dit, dan dat niet eeten, 'k Sliep ook fomtyds niet van pyn; En ik Wou geduurig weeten, Of het haast gedaan zou zyn. 'k Had geen lust in lezen, ichryven, Ja zelfs in myn prenten niet; En zo lang in 't bed te blyven Gaf my telkens veel verdriet. F 5 Vader  SS O E B I G T E K Vader wilde my vermaken: Moeder lief deed, watze kon; Maar zy moesten 't fchielyk Haken, 'k Was al moede eer ik begon, 'k Vreesde dat het nooit zou lukken, En wanneer ik ledig zat, Kreeg ifc,byfter kwaade nukken, Wyl ik geen geduld meer had. 'k Zei in 't eind — dat ledig wezen Kan tog nooit voordeelig zyn, 'k Nam een boek; en ging wat lezen;. En ik voelden minder pyn. Ook begon ik wat te fchryvetf, En wanneer ik prenten zag, Kon ik op myn kamer blyven, ^ Met vermaak, den heelen dag. Vader zag my eens beginnen Aan een kleine teekening, Moeder lief kwam daar op binnen, Om te zien hoe 't met my ging. 'k Was, zy zagen 't, wel te vrede; 'k Was niet knorrig als voorheen; 'k Praatte 'nu en dan eens mede; 'k Zei niet kort af ja of neen. Zo  VOOR KINDEREN. Zo verfleet ik gamfche dagen, Sciioon op ver na niet hetlreld, Maar dat kniezen en dat klagen, Heeft my finds niet meer gekweld. Vader zegt, 't kan meer gebeuren, Dat ik niet welvarend ben Maar ik zal te minder treuren, Hoe ik meer daar aan gewen. Die zig naar Gods wil kan voegen, (Zegt hy) met een ftil gemoed. Smaakt in ziekte ziels genoegen y God is altyd wys en goed. Nu vaarwel aantninnig meisjen! Ieder in ons huis verlangt, Datge een eind maakt van uw reisjen, Als gy dezen brief ontfangt. DE  90 gedigtew DE ZWALUWEN, \ EBNE VERTELLING. Kees zou voor 't eerst naar ichool toe gaan, Maar was de ftoep pas afgetreden, \ Of't fcheen, by was niet wel te vreden; En bleef,' het hoofd omhoog, een poos verwonderd ft aan, Hy zag de zwaluwen zo heen en weder zweeven, En zei, dat heet eerst regt op zyn vermaak te leven. Een man die zig op ftraat bevond, En Keesjes meeuing ras verftond, Trok hein, al lagchend, wat ter zyden; En zei: wel weetge niet, dat zy dit moeten doen, Zy vangeu vliegjes, om hun jongen meê te voên, Die anders honger moesten lyden. Noemt  VOOR KIND* EREN. 91 Noemt gy dit flegts vermaak, neen Keesje! dat is mis, Maar weet gy wat hier uit voor u te leeren is? Zy kunnen, door dit lustig zweeven. Aan u een nuttig voorbeeld geven, Hoe men met vlyt en vreugd zyn werk verrigten moet. En dat het leiyk ftaat, ais men 't gedwongen doet. * , * Ik loop naar fchool, zei Kees; die les is zeker goed'. DE  ?3 C E D I C T E I» DE ZO N. Als ik de zon zie fchynen, Die met haar lieve flralen Deze aarde vrolyk koeltert; Op dat 'er kruiden groeien, Om vee en menfch te fpyzen; Die 't ligt ons doet genieten, Om tog verheugd te werken, En vergenoegd te leven; Dan denk ik, met aanbidding, Hoe groot moet God niet weezen! Die zon heeft hy gefchapen! En dat uit enkel liefde! HET  VOOR. KINDEREN. 93 HET L Y K. Myn lieve kinders, fchrikt tog niet, Wanneer gy doode menfchen ziet; Zoudt gy voor lyken beven? Kom hier: deez bleke koude man, Die voelen, zien, noch horen kan, Houdt nu niet op te leven. Hy denkt en werkt — ja meer dan gy; Maar met geen ligchaam zo als wy. De ziel is weg van de aarde. Die, God, die hy hier heeft gevreesd, Is by hem in zyn dood geweest: Ên houd dit lyk in waarde.  94 GEDlGTElf Al is de ziel van 't licóaam af. Al daalc het lyk in 't d inker graf. Dat moet u niet doen yzen. Gelooft het vry, de goede God Zal zelfs dat lelyk overfciiot Veel fchoonder doen verryzen. Ach, lieve kinders! zegt dan nieri Wat is dat fterven een verdriet! Mogt ik maar altoos leven! Wanneer ge God bemind en dient, Dan voert de dood u. als een vriend, . In t eeuwig zalig leven. En komt dan eens de jongfte dag, Dan zal het ligchaam, dat daar lag, Zig levend wéér vertoonen. Dan voeren de Englen van beneêu U zingend naar den Hemel heên, Om eeuwig daar te woonen. Myn  VOORKINDEREN. 95 Myn lieve kinders fchrikc dan niet; Wanneer gy doode raenfchen ziet, Zoudt gy voor lyken. beven? Zegt liever vrolyk — deze man? Die hier niet zien of hooren kan, Mag in den hemel leven. HET *  HET VOGELNESTJES EE > E VEIWCELLING. M ietje had eens, onder 't wandlen, Een verholen Vogelnesrjen In een dorenhaag gevonden, 'k Heb nu, zeize, myn verlangen; Hoe zal ik my nu vermaken Mes die lieve kleine diertjes? Aanftuijds ga ik thuis wat haaien, Om dit nestjen in te bergen. Mietje liep en zag haar moeder, Die zy hygend dit vertelde: Lieve Mietje, zei de moeder Stoort tog nimmer vogelnestjes! Denk maar eens, hoe de oude vogels Om dat ftooren zouden treuren; 'Zoudt gy, Mietje lief, niet fchreién, Als men u , met Piet en Jetje, Tegen wil en dauk vervoerde; Mietje lief, hebt medelyden, Met  VOORKINDEREN» 'ff Met die oude iieve vogels! Zoekt tog nimmer uw genoegen In de droefheid van een ander. Neen, zei Mietje, lieve moeder! Neen dat niet! maar hoorze eens fchreenwen; Ach zy hebben zulken honger! Denk niet meisje, zei de moeder, Dat zy juist van honger fchreeuwen. Ach zy zouden zeker fterven, Als gy hun zo lang woudt fpyzen, Totze ni?t meer kónden fchreeuwen. Maar" wilrge u eens regt vermaken, En eens zien hoe de ouden zorgen Om hen juist zo veel te geven, Als die diertjes nodig hebben, Zet u (leges in ftilte neder, En ge zult dan fchielyk merken, Dat zy vljegjes, mugjes, wormpjes Vangen en in 't nestje brengen, o De goede wyze Schepper Heeft zo wel aan deze vogels Ouders, ais aan u, gegeven: G 2 De-  . 5>8 6 E D I « T E N. Dezen weeten altoos beter, Wat de kinders noodig hebben , Om dat zyze 't meest beminnen. Ja die zullen nooit verzuimen , Hun teerhartig te verzorgen; Daar toe heeft hun God de liefde Voor hun jongen ingefchapen; En gy moet niet wyzer wezen , Dan de goede en wyze Sehepper. Mietje hoorde naar haar moeder; Maar ging dikwyls zagtkens kyken Naar het groeien van de jongen, Zonder 't nestjen ooit te ftooren. FLIP-  9P VOOR KINDEREN. 1 PLIPJE, DE VADER EN DE TUINMAN. FLIPJE. "Wel waarom fnoeitge tog de boomen, Zeg trouwe Piet? Daar aan die taltjes vrugt zou komen, Gelykge ziet. DE TUINMAN. Een boom, die al te veel moet dragen, Verliest zyn kragt; Ook zou de vrugt zo niet behagen, Als gy verwagt. Uw vader heeft graag goede peeren: DE VADER. 'c Is wel gezegd: En 't deel van die te veel begeeren Is doorgaands flegt. G3 **'  ICO G E D I G T E M DE EENZAAMHEID, Denk niet, lieve fpéelgenooten! Dat de tyd my heeft verdroten, Toen ik gistten zat alleen. Die vermaak heeft in het lezen, Hoeft geen eenzaamheid te vreezen, Maar is altoos wel te vreen. Vader zegt, dat brave menfchen Dikwyls naar die uurtjes wenfehen ; ■ Dikwyls naar hun kamer gaan, Om in oude en nieuwe boeken Wyze lesfen optezoeken; En dat ftaat my wonder i-an. 'k Wou zo graag verflandig wezen, En ik worde ook graag geprezen, 'k Zeg, zo als het by my leit: Dieri*t er dan, om veel te weten, Menig uurtje nog gefleten, Welkom) welkom! eenzaamheid! LYST  L Y S T *è>i D .E R KLEINE GEDIGTEN. Bladz. SAan twee lieve kléine Jongen:. f{ii t kinderlik. Geluk, De Perzik. ' , , De Kinderliefde. Alexis. 9 De waare Rykdom. 10 jHef vfolyk leeren. , 11 Het medelyden. ' I ï yDc Naarfligheid. '3 De Spiegel. '4 /Klagt van den kleine Willem op de dood van zyn Zusjen'.- 15 / Het gefchenk. io r*Welkom groet zatr Claartje.voer haar kleine Zusjen. 17 De Ledigheid. 18 /'Het Houdjen. 19 ï 'f Het gebroken Glas. Eene vertelling. so De Godsdienfligbeid. ï\% fDe Haas. . •■ 3 Eene vertelling van Dorisjc. 2 j ij*Jefus. Een Z'angftukjè. ' 27 De Dryftol. 28 /* De I'ruimeboom. Eene vertelling. 9 . De Bedelaar. 3 r £>£> wtfr<; Vriendfchap. 32 Lo//e Keesje. 33 2?e Gezondheid. 35 Klaartje en Keetje. 36 y //e/ gevonden Liedje. • 3 8 „/: Dtf gowfc Eerzugt. Eene klagt van Laantje. 4J " y De Klepperman. 43* ■ Klaasje en Pietje. 4/  l0a LYST DER KLEINE enz. , Winterzang. Blad. 45 Gods goedheid. 4f 1 Gtf<£ wysheid. 4» Z)e edelmoedige Wedervergelding. j*J> j gtfftfe voorbeeld. 5i /•/«r/e /fce^'c. 5$ Geduld. u 55 1 £e» Godsdienfiige Jeugd maakt een gelukkig gen ouderdom. 5° De Koolmees. 5 y ' £y het Ziekbed van zyn Zusjen. 59 Het verhoorde Gebed. 60 Het teder hartige Kind. y De Onbedagtzaamheid. °' De Vogel op dt kruk. + Aan myn kieine Lezers. 5 Jantje en het, Konyn. °° De zingende Willem. -Morgenlied. y De kleine Zang/Ier. Avondlied. 6 9 De verkeerde vrees, 7 * ■ . De liefde tot het vaderland. 73 De vegtende Jongens. 7'- Het Onweder. 7 Claartje bi de Scbildery van haare overledene Moeder. ^ 7' De verwelkte Roos. jj1 Mietje by het Clavechnbaal. 82 Het verftandig antwoord. H Het Geweten. ' v °| Een Hriefvan Carel aan zyn zusje Caatje. 86 De Zwaluwen. Eene vertelling. De Zon. • " I Het Lyk. Het Vogelncstjen. Eene vertelling. S>°~ Flipje, de Tuinman, en, zyn Vader. 99' De eenzaamheid.