01 1994 8941 UB AMSTERDAM  VERHANDELING OVER DE D R O O M E N E N SLAAPWANDEL AA REN.   VERHANDELING over. de D R O O M E N e n SLAAPWANDELAAREN door JUSTUS CHRISTIAAN HENNINGS, Hofraad en Hoogleeraar te Jena. uit het hoooduitsch. Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE Simonsz. MDCCLXXX VIII.   VOORREDEN. M en heeft verfcheide kleine verhandelingen over de Slaapwandelaaren , doch de verklaaring van hunnen toeftand is in dezelve of geheel met fïilzwygen voorb}Tgegaan, of tot geenen voldoenden trap van overtuiging uitgewerkt. Ik meende dus, geenen vergeeffchen arbeid te zullen verrigten, mét dit onderwerp geheelënlil volgens de regelen der Zielsleere en der Gezondheidskunde te ontvouwen. Zoo ik myn doelwit al niet volkomen mogte bereikt hebben, wenfche ik ten minften, dat een billyk Leezer egter wel zal willen toeftexnaien, dat hy door myne befchouwing op eenige gedagtcn geraakt is, waartoe myne voorgangers hem geene aanleiding gegeeven hebben. - ; * 3 Al-  vi voorreden. Alzo ik by myne verklaaring onderftelle, dat de Naglwanddaaren fhapen en droomen, en dat de leevendige werking des drooms de bedryven der ilaap. wandclaarcn beftuurt, zo was ik ook verpügt, het leeiftuk aangaande de droomen vooraf te verklaaren. Dit leerftuk nu konde wederom niet worden opgehelderd, zonder het verband der ziele met het lighaam in dien ftaat, wanneer wy waaken, benevens haare gcfteldheid te hebben laaten voorafgaan; weshalven myn werk zig als van zelf in drie af deelingen verdeelde, waarvan ten onderwerpe heeft I. de eerfle, het verband tus- schen de ziel en het lighaam, wanneer men wakker is. II. de tweede, dat zelfde verband, in den staat van slaapen en droomen. III  voorreden. vii III. de derde, de eigenlyke ver- klaar ing der slaapwande la aren ze^lve. Wilde ik nu deze hoofdverdeeliugen, overéénkomftig met myn oogmerk en' volledig, verhandelen, dan was het dienftig, 'er verfcheide ftoffen in tc lasfen, welke men, in den eerften opflag, by eene verklaaring der Slaapyvandelaaren niet zoude verwagten. Hiertoe behoort, 't geen gezegd wordt aangaande de Sympathie en Antipathie, over de Lang- Jlaapers, wegens het ryden der Nagt - merrie, van de Slaap-fpreekers, en zo voorts. Myne hoofdftelling, waarop ik bouwe, is de volgende: alle denkbeelden gaan gepaard met eene zekere verandering in het lighaam, met eene bepaalde beweeging der zenuuwen en van derzelvcr zenuuwfap; en zo ook om* 4 Se"  viii voorreden. gekeerd, elke beweeging van de zenuuwen en van der zeiver geesten heeft het écne of andere denkbeeld, dat haar byzonder eigen is. Weshalven ik my in de eerfte afdéeling btvlydgde, om 'deze {tellingen , by wyze van gevolgtrekken (induclio) , ontwyfelbaar zéker te bewyzen. Dit was ook de reden, waarom ik de vraag onderzogt, of de verbeeldingskragt eener moeder, of wel derzelver hartstochten, in Jlaat zyn , om eenige verandering in haar lighaam en in haare vrugt te wege te brengen. Behalven het geen ik deswegens in het Werk zelf, van bladzyde 63 tot 93, bygebragt heb, verdienen onze opmerking de gedagten van den Geleerden Weikard (*), die ik hier, met eenige van my- (*) Zie M. A. Weikabds, Hoclfürstlichm Fuldaifchen Hofraths und Leibarztes, einzeln herausgegebene kleine Schriften verfchiedenen Inhalis , gsfammelt und zum Druk befördert von Z «• Mannheim, 1782, S. 270 ƒ•  VOORREDEN. pyne aanmerkingen verrykt, zal laaten volgen. „ lk wil wel gelooven, (zegt „ Hy) dat 'er kinderen zyn, die bloemen en vrugten op hun vel mede ter waereld brengen; doch dit wil „ ik niet gelooven, dat zy uit eene 5, fterke begeerte of het fchrikken der „ moeder voortkomen, of dat zy door „ de inbeeldingskragt der moeder zyn „ veroorzaakt geworden (**). By ver- „ ftan- (**) Alle vlakken .ontdaan wel volftrektlylc niet uit eene begeerte of cenen Iciirik, noch uit eene leevendig-werkende verbeeldingskrag:; maar bet is zomwylén egier mogelyk, dat by ilerke aandoeningen en by uitfpoorige verbeeidingen, die de denkbeelden in de leevendigde werking brengen, de levensgeesten met een vermogen op de zenuuwen en (pieren werken, waardoor eene ongeregelde en fle.'ke drukking of beeving veroorzaakt kan worden in die déclen van 't lighaam, alwaar het vrugtje zie. bevindt, en dat maakt vlakken enz, aan liet kind. die men daarnna moeclervlakken noemt: aiijpewèl * 5 "W  X VOORREDEN. „ flandige Genees-oefenaaren en Na„ tuur-onderzoekers, die het verband, „ dat tusfchen de moeder en haare „ vrugt plaats grypt, of den invloed 5, der moeder op het kind naauwkeurig „ onderzogt en overwogen hebben, is „ het byna eene nitgeWeezene zaak, dat de verbeeldingskragt der moeder niet in ftaat is, om aan de vrugt, „ die zy in haar lighaam voedt, tevens „ de gedaante mede. te deelen van 't ,, geen, waarop zy, zwanger zynde, „ belust was. Ik zal hier eenige rede„ nen bybrengen, die de Genees-oefe„ naaren en Natuur-onderzoekers hierj, toe hebben overgehaald. Mogelyk „ vervalt het oude gevoelen omtrent „ de moedervlakken van zelf, wanneer „ men derzelver hoedanigheid, en vvyze „ van het de denkbeelden en verbeeldingskragt nier zyn, die zelve en onmiddelbaar deze vlakken maaken.  VOORREDEN. XI „ van ontftaan, of mogelykheid wat „ naauwkeuriger onderzoekt. 1) „ Vooreerst moet ik dan erïnne* „ ren , dat ik veele zulke vlakken eu „ tékens gezien heb: men zeide my, het gelykt volkomen na eene muis, ,, kars, of wat het maar was; doch ik „ kan op myne eer verzékeren, dat ik 'er niet de geringde overéénkomst in gevonden heb. 't Geen eene „ kars heeten moest, was een roode „ uitwas, een bloedk'eurig wanfchapen ,, gebrek: 't geen eene muis verbeel- den moest, was eene bruine of zwar., te ruuwe vlak Het gelyken der „ moedervlakkcn na eene zékere vrugt „ of dier komt my net zo dubbelzin,, nig voor, als de doorgaands gewoone „ verzékering der Vroedvrouwen, dat het jong gebooren kind na zynen „ vader gelykt. 2) „ Ten anderen, niemand heeft „ nog vooruit gezegd, welk eene vlak * 6 „ of  VOORREDEN. „ of teken het kind mede ter waereld „ zoude brengen: doch zodra is het j, niet ter waereld gekomen, en 'er „ wordt een onnatuurlyke uitwas aan „ het zelve ontdekt, of men gaat oo„ genbliklyk aan het bedenken ,waar het „ na gelykt. Men geeft het den naam, „ dat het na eene kars, of wat het „ ook wezen mag, daar het maar ec„ nigszins in kleur of grootte mede „ overéénftemt, gelykt. Alle vrouwen, „ die 'er by zyn, beaamen deze ge„ lykenis, die mogelyk van de Vroed„ vrouw of ééne der fnedigtte onder „ de aanwezende vrouwen is opgegee„ ven. Het kind moet dan aan den „ arm, of waar het ook is, eene kars „ hebben, eene muis, of wat anders „ de khrandere wyven maar aanftaat. „ Dan zegt men, verzin u eens, kraam„ vrouw! hebt gy ook, den éénen of „ anderen tyd, trek na karzen gehad, „ of hebt gy ook eene muis vernomen? 5, De  VOORREDEN. Xllï „ De vrouw bedenkt zig, en dewyl „ 'er maar weinige vrouwen zyn, die „ niet gaarne, ten minften ééns in „ den zomer, karzen wenfchen te ee„ ten, of die hier of daar in 't huis „ eene muis aantreffen, zo bekent zy „ haare fchuldj zy gelooft, dat zy oor„ zaak is van de vlak haares kinds, „ alzo zy eens trek na karzen gehad „ heeft, of door eene muis verfchrikt „ is. Heeft het kind een lam been, eene roode ftreep over de huid, dan „ bedenkt, en verbeeldt zy zig, dat de „ lamme bedelaar of de gewonde fol„ daat aan het téken van 't kind fchulJ „ hebbe; te weeten, de verbeelding?„ kragt der belusce of verfchrikte moe„ der brengt by het teder kind alle dit „ onheil te wege. Dat is waarlyk maar „ droevig genoeg' Dan f 3) „ Ik zag, voorleden jaar, eenen s„ karzenboom , daar veele karzen met „ kromme fteelen aanhingen: dat moet * 7 dun  XIV VOORREDEN. dan ook we! eene moedervlak aan „ dien karzenboom geweest zyn. Mo„ gelyk had de boom, toen hy nog in den bloei ftondt, zig aan iemand „ met kromme beenen vergaapt. Op „ eenen appelboom zag ik een' appel, „ die nog een kleinen uitwas had, volj, komen na eene kruisbes gehykendc; j, dezelve geleek ten minften honderd„ maal raeêr na eene kruisbes, dan de „ kars van het kind na eene waare „ kars. Ik ontdekte heel gaauw de „ oorzaak van deezen uitwas.^ alzo ik „ digt daarby een kruisbesfenboomtje „ zag ftaan, zodat de appelboom zig, „ naar alle vermoeden, aan eene kruis- „ bes vergaapt zal hebben. Ik „ wil niet fprceken van zwangere hocn„ ders, ganzen, varkens, koeijen en „ dergelyke; want allerlei mocdervlak„ ken of merktekenen by dezelve aan ,„ te treffen, is geenszins zeldzaam! „ Men heeft kalveren met twee kop- „ pen  VOORREDEN. XV „ pen enz. gezien. Men zal my „ mogelyk niet willen toeftemmen, dat „ de misdragt eenes appelbooms van de inbeeldingskragt des booms voort„ komen kan: men zal my ook ontken„ nen, dat de hoorn of de wanftaltige „ klaauw, of de vier pooten aan een „ kuikentje, door de inbeelding van 't „ oude hoen veroorzaakt is, nadien „ dezelve, by eene broedende hen, „ niet wel, door de fchaal der onder„ gelegde eijeren heen, zoude kunnen „ werken. Men zal zeggen, dat het ,, Speelingen der Natuur zyn, of dat 5, zekere ftooten of fchuddingen fchuld „ hebben aan dergelyke misgeboorten. „ Doch waarom mogen dan ook de misgeboorten by menfchen geene „ fpeelingen der Natuur genoemd wor„ den? waarom kunnen zy niet insge„ lyks van het toevallig ftooten of ,, fchudden der tedere vrugt voortko„ men? waarom moet by de menfchen „ al-  XVI VOORREDEN. „ alleen alle fchuld op de inbeelding „ der zwangere vrouwen gelegd worden? Of wil iemand beweeren, dat „ de inbeelding der broedende Hen mo„ gelyk in ftaat is om, op eene voor „ ons onbekende wyze, door de fchaal „ van 't ey heen, op het kuikentje te „ werken; zo weeten wy, dat men „ ook eijeren door de warmte van mest „ of van zekere ovens, zo als in Egyp„ ten gedaan wordt, uitbroeden kan; „ de aldus uitgebroeide kuikens nu ko,, men zomwylen net zo wel als mis„ geboorten of met misvormde lede„ maaten ten voorfchyn, als die door „ eene Hen uitgebroed zyn. Ik wil „ egter niet hoopen, dat men aan den „ mest of oven eene inbeeldingskragt zal „ toekennen, Over 't algemeen mag „ men ftellen, dat het getal der misge„ boorten by 't redenlooze vee zo „ groot als onder de menfchen is, wan„ neer men naamelyk eene zekere even- „ re-  VOORREDEN. XVII „ redigheid tusfchen menfchen en dieren „ in 't oog houdt. Honderde „ vrouwen hebben, geduurende haare „ dragt, trek om van een haas te ee„ ten; doch wanneer het kind daarnaa „ gezond en wél-gemaakt ter waereld „ komt, dan der.kt men niet aan 't „ minfte onheil, dat uit dien lust zoude kunnen ontftaan zyn; maar ge„ beurt het by geval, dat een kind „ met eene gefpleete lip of zo genoemden „ haazenmond geboren wordt, dat wel „ 't geringfte foort van gebrekkige kin„ deren is, dan bedenkt zig de moc„ der lang en fterk, of zy niet, geduu„ rende haare zwangerfchap, eenen „ haas gezien of iets van een haas ge,, eeten, of wel iemand met eenen haa„ zenmond gezien heeft, 't geen dus „ gelegenheid tot het gebrek aan den „ mond van haar kind gegeeven moet „ hebben. Het is heel vreemd, „ dat men de werking der inbeeldings- „ kragt  XVIII VOORREDEN. „ kragt alleenlyk aan de uiterlyke dee„ len van 't kind zoekt. Ik weet van „ een vrouwsperzoon , waarby men „ naa haaren dood bevondt, dat de 3e„ ver en alle de deelen, die altoos op „ de regte zyde liggen, aan de linker „ zyde lagen, en zo weder omge„ keerd" (***). Deze zelfde Schryver legt zyne groote befcheidenheid aan den dag, wanneer Hy op de vraag, Op welk eene wyze de moedervlakken geboren kunnen worden'? aldus and- (***) Hiertoe behoort ook het voorbeeld eener vrouwe, die haar kind verdaan had, welker hart men op de fnydkamer verkeerd in 't lighaam geplaatst vondt; waarvan de oorzaak zyn zoude, dat haare moeder, van haar zwanger gaande, eenen misda'adigen ter dood had zien brengen, tegen wien de Predikanten dikwyls de woorden gebezigd hadden, dat hy een verkeerd hart had. Zie Cardidnaftrophe admiranda Tlieölogis et Medicis fcitu jucunda et utilis, obfervata a collegia Medico civitatis Hallenfis, in anatomid cadaveris fexus foeminei: auiïoreV kiderico HorriiiKNO, Lipfice, 1671. t,to.  VOORREDEN*. XIX andwoordt. (****) „ 't Is verftandiger „ te bekennen, dat men de oorzaaken „ van verborge en geheime werkingen „ niet weet, dan zyne toevlugt te nee„ men tot domme bygeloovige gevoe„ lens. 'Er kan vooraf by de eerfte ont„ vangenis, by de eerfte vorming der „ vriHt, ergens eenig gebrek, misflag, „ ftoot of wel eene verwarring plaats ge, had hebben, waardoor verminkte of „ mismaakte ledemaaten of ook andere feilen by de tedere vrugt veroorzaakt '„ wierden. Stooten, knellingen, drukkingen van het weeke en tedere kind „ waren in ftaat, om blaauwe, geele of „ zwarte vlakken, roode verhevenheden „ of uitwasfen, welke men daarnaa by ee. „ ne kars of aardbézie vergelyken mogt» „ te wege te brengen, zonder dat de '„ lust, fchrik of inbeelding der moeder 'er „ het geringfte deel aan hadden" (*****). (****) s. 279. Zoo (*****) ik ftem dit gaarne toe, maar geloof eg-  XX VOORREDEN. Zoo ik eenige tvvyfelingen en zwaarigheden omtrent het flaapwandelen niet voldoende voor myne leezeren opgelost mogte hebben, verwagte ik egter daaromtrent eenige toegeevendheid, dewyl dit leerftuk tot die geene behoort, welr ke uit hoofde hunner duisterheid flegts langzaamerhand eene volledige verklaa. ring toelaaten Ten minften ik meene overtuigd te zyn, meer dan myne voorgangers gedaan te hebben. Voor 't overige beveele ik my in de verdere genegenheid myner leezers. egter, dat verfcheide lecvendige denkbeelden, wel niet onmiddelyk, maar op eene middelbaare wyze, naamelyk door middel eener al te flerke beweeging der levensgeesten, welke met leevendige denkbeelden gepaard gaat, gebreken en vlakken in het vrugtje te wege brengen kunnen. Alhoewel ik tevens niet beweeren wil, dat het denkbeeld en de verbeelding oorzaak is, dat de vlak na het voorwerp van 't ingebeelde denkbeeld gelykt Men vergelyke hiermede myne Seekngefchkhte S. 103./, en tevens de aldaar aangehaalde Schryvers. Je na, 3 Maan, 1784. I N-  INHOUD. EERSTE AFDEELING. OVER HET VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN LICHAAM, WANNEER MEN WAAKENDE IS. §• « De bronnen, waaruit de veranderingen by den mensch te verklaaren zyn. Bhdz. i. De oorzaak der beweegingen van 's menfchen Hghaamsdeelen is in de zenuwwen en 't zenuuwfap gelegen. — Alhier wordt de wezenlykheid van 't zenuuwfap of der levensgeesten beweezen. bl. 2. §• 3- Met de lighaamsbeweegingen, door den indruk van iets uitwendigs te wege gebragt, gaan denkbeelden in de ziel gepaard, welke aan die beweegingen beandwtorden. bl. 13. S- 4.  INHOUD. §• 4- Dikwerf bekleedt het ééne zintuig de plaats eenes anderen. bl. i<5. % 5- Met de lighaamsbewee gingen, uit eene inwendig werkende oorzaak ontflaande, gaan insgelyks denkbeelden in de ziel gepaard, die met deze beweegingen overténjlemmen. bl- 24' Met elk denkbeeld der ziele gaat eene beweeging van 't zenuuwfap gepaard, welke zomwylen zinnelyk bemerkbaars lighaamsbeweegingen veroorzaakt. bl. 44. §• 7. Over de wyze, hoe 't zenuuwfap of de levens, geesten werken, bl 102. §. 7- *• De beweeging des zenuuwfaps duurt nog voort, naadat derzelver oorzaak reeds ophoudt, bl. 115. §• 8.  INHOUD. §• 8. Bet zenuuwfap is by alle menfchen niet van éénerlei aart en hoeveelheid. bl. 121. §• 9- Over veelerlei bronnen der denkbeelden, en derzelver verééniging. bl. 138. §. IÜ. Hoe de oogenfchynlyke fprong der denkbeelden verklaard kan worden. bl. 159» §. 11. Over de Sympathie en Antipathie. bl. 162. TWEEDE AFDEELING. OVER HET VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN LICHAAM, WANNEER MEN SLAAPT OF DROOMT. §. 12. Wat dejlaap zy. bl. 1S7. §. 12. b.  INHOUD. §. 12. b. Over de langjlaapers. bl. 193. Wat de droom zy. bl. 229. ■ §• 14. De denkbeelden der verbeeldingskragt zyn leeyendiger in den Jlaap, dan onder het waaken. bl. 231. §• 15- Hce de droom zyn begin neemt. bl. 233. •' S. 16. ' - '• Hoe «?e irooTO vervolgd en uitgebreid wordt, bl 259. §• 17- Hoe Aeï ryde« der mgtmerrie te verklaaren is. bl. 267. .TfïöOSO ïü TIAA'i Y.'i M $. 18. Droomende kan men in hartstochten geraaken, waarmede overcénkomjlige beweegingen ge. paard gaan. bl. 277. §■ 19.  INHOUD. §• 19» Waarom verfcheide menfchen Jlaapende praaien, bl. 2/9. §• 20. Waarom de jlaapfpreekers op gedaane vraagen andwoerden. bl. 283- S' 21. Een voorbeeld van Slaapfpreekers. bl. 285. §• 22. Een dergelyk voorbeeld,, waarby behalven het praaten, nog méér andere bedryven veriigt worden. b!. 291. §• 23. Alle vertellingen aangaande Slaapfpreekers moeten niet voor waarheid opgenomen wor? den. bl. :p8. §• 24* In den droom kan men zig ontfehoote denk' beelden weder te binnen brengen» bl/300, % 25-  INHOUD. §• *5> Hoe de droom eindelyk afgebroken wordt. bl. 303. §. (.*•• zoon. 5- 37- V'jklaaring der daaden eenes Jpotheekers, die een Slaapwandelaar was. * £ 38- Over de pligten der Slaapwandelaar en ; en of zy voor hunne misdryven aarfpraaklyk zyn. §•39- Wysgeerige geneezing der Slaapwandelaar ren. OVER'  OVER HET D R O OMEN EN DE SLA AP WANDEL A AREN. EERSTE AFDEELING OVER HET VERHAND TUSSCHEN ZIEL EN LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. I. De bronnen, waaruit de veranderingen in den mensch te verklaaren zyn. In den mensch laaten zig beweegingen zyner lighaamelyke deelen, en gedagten van 't in hem denkend wezen, als ook verbindtenisfen tusfchen die beiden onderkennen. Wie dus de veelerleie veranderingen by menfchen volgens haaren oorfprong en oorzaak verklaaren en verdaanA baar  2 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN baar maaken wil, kan zig flegts naar drie gezigtspunten rigcen. Hy moet zig bevlycigen, de bronnen te ontdekken, waaruit het ondtaan i.) van de bewcegingen, en 2.) van de gedagten, als ook 3.) het verband tusfchen die beiden te bevatten is. Deze bronnen moet hy ten wegwyzers aanneemen,en alleszins heeft hy tot de eerde dryfveeren terug te keeren, de inzigten te overweegen, de middelen te onderzoeken, en de gevolgen, die 'er uit ontftaan kunnen, te beöordeelen. §• 2. De grondjlag der beweegingen van 's menfchen lighaamsdeelen is in de zenuuwen en 't zenuuwfap gelegen. Zonder zenuuwen en fpieren is by de menfchen de beweeging van eenig lighaamelyk deel onmoogelyk. Want het affnyden , het zamendrukken of ook het binden eener zenuuwe veroorzaakt aanftonds, dat de fpieren, waarin zy zig verfpreidt, verlammen, en dat de beweeging, die van deze fpieren afhangt, ophoude. Was de ge-  LICHAAM üüll EN DEN SLAAP. §. 2. 3 gebondc zcnuuw voor éénen der zinnen afzonderlyk gefchikc, dan gaat ook die zin vciiooren. Zodra daarentegen de band weêr losgemaakt, en de zenuuw vryge. laaten wordt, zo wordt ook het gevoel en de bewecging herfteld. Uit deze (tellingen, die de Gezondheidkenners (Phyfiologisten) door middel der ervaarenis, buiten allen twyfel gebragt hebben, volgt tevens de egtheid van 'c gevoelen, „dat zig een zeer fyn en vlugtig wezen, welk men gewoon is, zenmiwfap of zemiuwgeest (levensgeesten} te noemen, in de zenuuwen moet be,, vinden, door welks beweeging 's men„ fchen lighdams-werkingen bepaald wor„ den." Wyl immers , gelyk reeds te vooren gezegd is, de bewceging de>or het binden en drukken eencr zenuuwe belet wordt, maar dit binden en drukken niets meer uitwerken kan, dan eene ftremming in den loop der vogten, die der zenuuwen eigen zyn, zo moet de beweeging des zenuuwfaps eene noodwendige voorwaarde zyn, zonder welke geene beweeging van 's menfchen ledemaaten HandA 2 grypc  4 over 't verband tusschen ziel en grypt. Om het aanwezen des zenuuwfaps in een nog helderer licht te plaatzen, zy het my vergund, die Ontleedkundige grondregels hier nog by te voegen, zonder welke men de zaak met geene volkome overtuiging begrypen kan. Het gantfche herzengeftel beftaat eigenlyk uit eene tweederjeie zelfftandigheid, uit eene buitenjle, welke roodachtig-graauw en week is, die iren ('t zy met of zonder grond, wil ik niet beilisfen) de brein-fchors noemt, en uit eene binnenfte, die wit en mergachtig is. Na deze herzenen wordt eene grootere menigte bloeds gevoerd, dan tot derzelver voeding , en ter onderhoudinge van den omloop der vogten noodig is. De Heer van hall er beweert, dat 'er na de herzenen achtmaal zo veel bloeds, als na eenig ander lighaamsdeel gaat. Wyl nu deze groote toevloed des bloeds daarheen niet zonder inzigt zyn kan, zo ontftaat de vraag, tot welk een doeleinde dit diene? ik andwoord, wyl de Natuur in haare verrigtingen zig zelve beftendig gelyk blyft, en zy in andere lighaamsdeelen, waar veel bloeds na toe gevoerd wordt, 'er altoos iets  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 2. $ iets van ajjcheidt, zo mag men in de herzens ook eene gelyke uitwerking verwagten. De geheele brein-fchors beftaat enkel uit vaatjes, dus moeten die eenevloeiftoffe aficheicfcn. Daar egter de binnenfte witte mergachtige zelfftandigheid der herzenen , overal uit de buitenfte fchorze haaren oorfprong neemt, en als een vervolg derzelve is, zo moet zy insgelyks als deze uit vaatjes,maar die nog veel teerder zyn, beftaan. Deze teêrdere vaatjes zullen dus ook eene fynere vlugge ftof affchciden , die uit de mergachtige zelfftandigheid in de daaruit ontfpruitende zenuuwen gaan moet. Zulk eene fyne vlugge ftof nu is de zenuuwftof of 'c zenuuwfap. Dat de breinfchors egter uit veele vaatjes beftaa, die van het dunne herzenvlies na dezelve gaan, kunnen wy reeds met het bloote oog bemerken. Zigtbaarer nog zyn zy by perfoonen, die opgehangen of aan beroerten geftorven zyn, wyl het bloed zig by dezulken in de herzenen ophoopt. Ook ftelt de opfpuiting, (met gekleurde vogten narr.elyk) het daarzyn dezer vaten buiten allen t-wyfel. Ter meerdere ophelderinge A 3 voeg  6 OVER 'T VERBAND TüfiSCHEN ZIEL EN voeg uk 'er nog by; geene vaten zyn in 's menfchen lighaam aan het eind gefloten, veeleer zyn zy of open, of planten zig in anderen in, die insgelyks hunne opening hebben; Daar nu de zenuuwen niet anders zyn dan een vervolg van de mergachtige zelfftandigheid der herzenen, zomoeten zy noodwendig de, in het mergachtige gedeelte afgefcheide,zenuuwftoffe (den zenuuwgeesr/) bevatten en voortleiden (a). Niet- O) Malïbranche fielt in zyn werk de inquïrendd veritate, ü. i. oyer 't onderzoek der waarheid, of over den aart van 's menfchen geest en 't gebruik zyner bekwaamheden, I. Deel, bladz. 222. der Hoogduitfehe overzetting te Ualle 1^6, dat de ziel de deelen des lig. haams op de volgende wyze in beweeging brenge: „naarallè „ waarfcbynlykrieid houden zig in ieder deel der herze„ r.en zeer vcele, door de warmte van 't hart, waaruit „ zy gevloeid zyn, uitgeworpc leveiisgccsten op, die aile „ gereed zyn, overal heen te vloeijen, waar zy eenen „ open weg vinden. Alle zenuuwen eindigen aan de vcr„ gaderplaats dezer levensgeesten , en de ziel heeft een „ vermogen, derzelver bevveegirgen te bepaalen, en ze „ door deze zenuuwen in alle fpieren des Mghaams te „ voeren, die zy dan, zodra zy ze bereikt hebben, eerst „ opblaazcn, en dan verkorten, en daarop de deelen,die ., met de fpieren zamengevoegd zyn, beweegen. Deze wy-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 2. 7 Niettegenftaande deze bewyzen, loochenen nogthans verfcheide Geleerden het daar- „ wyze, waarop de ziel het lighaam beweegt, zal nog „ veel bevatlyker worden, als men daarop achtgeeft, „ dat, wanneer men in langen niet geëeten heeft, men „ zig immer vrugtïoos vermoeije, het lighaam na eene „ zekere plaats te doen beweegen, ja dat men naauwlyks „ op de bccnen te ftaan, in ftaat zy. Zoo men egter „ aan bet hart iets zeer gecstryks, als den wyn ofcenig „ dergelyk voedzel, ter vérfrerkinge geeft, zo gehoor* „ zaamt het lighaam veel éér, en laat zig voortdryven, „ zo als men maar verlangt. Zonde deze bevinding niet „ reeds volkomen bewyzen , dat de ziel het lighaam „ gantsch niet zonder de levensgeesten beweegen kin, ., en dat zy enkel daardoor haar vtnnogc i o;> h.t zelve „ verkreegen hebbe. Deze e-piweUitig der fpieren i.s zo „ zigtbaar, en in de. beweeging der aim.n en van alle „ andere ledemaaten zo zincelyk, en juist daarom het „ denkbeeld zeer vernuftig, dat de fpieren niet haddin „ kunnen opryzen, zoo 'er niet ecn'ig lighaam ware inge„ yloeid; even zo min als een winJbal zonder hichc ., noch vergroot, noch opgcb'aztn , wordt; dat 'ergevolg,, lyk geen twyfel meer overig zy, of de levensgeesten „ worden uit de herzens, door de zenuuwen heen, tot „ in de fpieren voortgeftooten, cm die op te wekken, ., en ze naar onzen wil en begeerte te doen beweegen. „ Eene volle, d. i. werkende, fpier is k'.ricr dan eene A 4 »!•-  8 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN daarzyn des zenuuwfaps of der levensgeesten. Zy bedienen zig van tweederlci bewyzen , die ik my verpligt vinde te ontzenuuwen. I. Vooreerst beroept men zig daarop, dat 'er in de zenuuwen geene holligheden of holle buifen, noch door het bloote , noch door gewapende oogen te bemerken zyn. ■ Maar dit bewys is ter over- tuiginge veel te zwak; want hoe veelc vaatjes zyn 'er niet in 't maakzel der ingewanden , die evenwel noch door opfpuitinge, noch door vergrootende glazen, V3or het oog zigtbaar te maaken zyn? Ja de Natuurvorfcher is om verfcheide redenen overtuigd, dat zig in veele lighaamen teêre buisjes of holligheden bevinden, die men egter uit hoofde haarer groote fynheid met de oogen niet befpeuren kan. II. Ten anderen meent men recht te hebben, het beftaan der levensgeesten te mogen loochenen, om dat de zenuuwen, als zy gebonden worden, niet opzwellen. — Maar „ ledige, d. i. rustende: gevolglyk trekt zy die deelcH, „ waaraan zy gehegt is, fterk na elkander toe."  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §.2. 9 Maar ook dit bewys is ligt te wederleggen. 1. Want vooreerst kan men zig daarop beroepen, dSt dikwyls eene zenuuw in de daad zeer zigtbaar opgezwollen is, wanneer men ze gebonden heeft. 2. En ten anderen volgt ook nog uit het niet opzwellen niet het nietbejlaan eener vloeiftofFe, die in de zenuuwen te vinden is. In het plantenryk vinden wy voorbeelden genoeg, alwaar het binden geen opzwellen veroorzaakt , alhoewel 'er geen Geleerde aan twyfelen zal, of de planten vaten bezitten, waardoor eenig vogt of iets vloeibaars gevoerd wordt. 3. Ten derden is het niet floodig, dat eene buis of een vat door het binden opzwelle, wanneer de bevatte vloeiftof zig elders ontlasten kan. Dus heeft men dikwyls flagaderen gebonden, die daaröm toch niet opgezwollen zyn , nadien het bloed door de nog opene takken eenen weg gevonden had. III. Veelligt mogt ook meenig één de wezenlykheid des zenuuwfaps daaröm looA 5 che.  JO OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN chenen, de wyl men het niet zien en tasten kan. 1. Als men egter nagaat, dat deze vloeiftof zeer fyn diene te wezen, dan is het niet te verwonderen, dat zy geen zinnelyk voorwerp is. 2. Ja, 'er zyn ook nog andere bewyzen voorhanden, die het noodzaaklykmaaken, dat het zenuuwfap ontastbaar zy. Want nadien 't zelve het middel is, waardoor wy tot onze gewaarwordingen geraaken , zo hoeft men het zelve niet te bemerken, wyl anders de ziel niet zo ligt het voorwerp, dat zy gewaar moest worden, als wel eene mengeling deszelven met het middel, dat ter gewaarwordingedient, waarneemen zoude, waardoor eene verwarring ontftaan moeste. Met deze zaak is het even zo ge. legen, als met het fpeekzel, welk een middel is, waardoor wy fmaaklyke voorwerpen gewaar worden: daaröm behoeft het fpeekzel zelfs geenen fmaak te hebben; want ware dit zo, dan zoude de fmaak des fpeekzels zig met dien des voorwerps vermengen; gevolglyk konden wy eigenlyk niet zeggen, dc zaak fmaakt dus of zo. Smaak-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §r2. 11 Smaakte b. v. het fpeekzel zoet, maar het voorwerp, dat wy door den fmaak onderkennen, ware zuur, dan zoude de zoetheid des fpeekzels de zuurte van 't genuttigde voorwerp verminderen, en dus zouden wy niet gefchikt zyn, den waaren fmaak der dingen te beöordeelen. Zeer wél drukt zig wylen de Hoogleeraar kkbcer uit, wanneer Hy zegt (b): ,, men kan de lichtftraalen niet zien, wyl zy de oor„ zaak zyn, waarom wy iets zien kunnen, ,, en zonder licht niets gezien kan wor,, den. Hoe wil men nu de levensgeesten ,, gewaar worden, daar zy de oorzaak der „ gewaarwording zyn, en zonder dezelve ,, niets bevonden kan worden ? veelligt „ betekent dit even zo veel, als dekleu,, ren fmaaken, den reuk zien, en het ge„ luid tasten willen." IV. Nog eenige andere tegenwerpingen, byzonderlyk dat het gantfche brein ontbeerd kan worden, vindt men elders be- ünd- (F) In der Nafurlehre, zweyter Theil, welcher die PI>yfiologic cntuaelt. Hallo 1748. S. 548. §. 296. A 6  12» over 't VERHAND TUSSChEN ZIEL EN andwoord (V). Van wege derzei ver krag» teloosheid egter, maake ik zwaarigheid, om 'er my over uit te laaten. De Hoogleeraar anton. michelitz (d) maakt wel verfcheide gewigtige tegenwerpingen tegen het beftaan des zenuuwfaps; maar ik heb niet gevonden, dat Hy het bewys, welk ik met anderen uit het binden der zenuuwen opgemaakt hebbe, door zyne redenen ontzenuuwd heeft. Dus dan fchynt de laatfte bron aller beweegingen en gewaarwordingen van'tmenfchelyke lighaam in de groote en de daarmeê verbonde kleine berzenen en 't ruggemerg gelegen te zyn, van waar ze door de zenuuwen aan alle lighaamsdeelen worden medegedeeld. Want wordt het ruggemerg fterk geprikkeld, zo geraaken alle de deelen des lighaams in eene trekkende beweeging; maar drukt men de herzens, aan welke plaatzen ook, dan verliest een zeker deel des liglr.ams gevoel en beweeging,en wel ft) By voorgemelden kr u ge r , aldaar. §. 298. 00 In fcTUthio hypothtfeos fpmtuum emmalium, Praga 1783.  LICHAAM LUITEN DEN SLAAP. §.3. 13 wel dut geen, 't welk zyne zenuuwen van het gedrukte deel bekomt. De prikkeling des ruggemergs veroorzaakt eveneens eene trekking in dat deel, welk zyne zenuuwen van de geprikkelde plaats ontvangt. Wanneer de ruggegraad gebroken, en daardoor het ruggemerg zamengedrukt is, alsdan worden alle de,onder de befchadigde plaats zig bevindende, deelen van hun gevoel en beweeging beroofd,'t welk niet gefchieden zoude,zoo niet de doortogt der levensgeesten of des zenuuwfaps gefluit ware geworden. % 3. 'Er zyn met de lighaamsbeweegingen, die of den indruk eener uitwendige zaak volgen, denkbeelden in de ziel verbonden, die met die beweegingen injlemmen. Alle onze, van het lighaam afhangelyke, denkbeelden worden of (A) door uiterlyke gewaarwordingen, d. i. door indrukken van voorwerpen buiten ons, of wel (B) door inwendige lighaamsveranderingen zonder uitwendige bewerking veroorzaakt. A 7 A) Raa-  14 over 't verband tt:sschen ziel en A) Raakende het eerite, het is volftrekt zéker, dat zy hun beftaan aan de verandering in de zenuuwen verfcbuldigd zyn.' Want elke indruk van buiten brengt de uiteinden der zenuuwen in eene zekere werking, die tot aan derzelver begin in de herzens voortloopt, en zig daar ook werkelyk vertoont, zo dat de ziel of ons denkend wezen deze verandering befpeurt. Zulk eene gewaarwording is een denkbeeld (idéé) dat men gewoon is uitwendige aandoening te noemen. Dit vinden wy by het gezigt, gehoor, gevoel, den reuk en fmaak bevestigd. Wyl nu door het toedrukken of binden eener zenuuwe deze uitwendige aandoening belet wordt (§. 2.), zo moet ook die uiterlyke aandoening van de beweeging en voortftuuwing des zenuuwfaps afhangelyk zyn. Dat alle uiterlyke aandoeningen haaren grondflag in de zenuuwen en derzelver veranderingen hebben, wordt ook daardoor buiten alle tfgenfpraak gefield , omdat men geene aandoeningen verwekken kan in eenig lighaamsdeel, waar de zenuuwen ontbreeken: daaronder betrekt men de beenderen, het kraakbeen, de opper-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §.3. 15 perhuid, de nagels, de hairen, bet celwy. ze weefzel, de trekkers, de banden of ligamenten, het beenvlies, het vlies der herzenpan, het ribbenvlies, het darmvlies, het middenfchot, het hoornvlies van 't oog, den moederkoek, den navelftreng, de nageboorte en alle de vetdeelen. Volgens deze voorönderftellingen is 't blykbaar, dat de kragt der uiterlyke aandoeningen zig na de kragt der werking op de zenuuwen rigte. Dit bevestigt ook de dagelykfche ondervinding; want zo wel by menfchen als by dieren volgt eene hevige fmert, wanneer by dezelve eene zenuuw fterk geprikkeld, gedoken, gefneden, gedrukt, met bytende dingen aangeraakt , of ook flegts uitgerekt wordt. Waarvan krampen, flaauwten, razerny, ja zelfs de dood zomwylen de gevolgen zyn. Des. wegen is de pynbank ook, volgens het pynlyke recht, zo ingerigt, dat de zenuuwen fterk aangegrepen worden. Door de duim-yzers en Spaanfche laarzen worden de zenuuwen zeer zamengedrukt; maar by andere pynigingen worden de zenuuwen uitgerekt en zeer gefpannen , en dit fpan- nen  16 over *t verband tusschen ziel e» nen kan de pyn zodanig verheffen, dat de mensch daardoor in onmagt valle, zo als meermaalen gefchied is. §. 4- Vaak bekleedt het ééne zintuig de plaats of het ampt eenes anderen. Het is eene uitgemaakte 'waarheid, dat elke uiterlyke zin, door bewerking eenes uiterlyken voorwerps, een met die inwerking overéénkomftig denkbeeld in ons denkend wezen verwekke. De zigtbaare voorwerpen werken door middel der lichtftraalen op de oogen, en veröorzaaken aldaar esne beweeging der gezigtszenuuwen en van het in dezelve bevatte zenuuwfap , waardoor in de ziel een denkbeeld ontftaat. De hoorbaare voorwerpen of geluiden baaren eene verandering in de gehoorzenuuwen, waaruit het denkbeeld eener hoorbaare zaake gebooren wordt. De ruikende dingen werken door hunne uitvloeizels op de reukzenuuwen, en daardoor verwekken zy denkbeelden nopens zig. Het fmaakbaare maakt door middel van het, in 't fpeekzel op.  LIGHAAM GUITEN DEN SLAAP. §. 4. 17 opgeloste zout, eenen indruk op de fmaaktepeltjes der tonge en op de fmaak-zenuuwen , zo dat het in deze zenuuwen bevatte zenuuwfap zig tot aan de zitplaats der ziele beweegt, en een denkbeeld verwekt, dat met de aandoeninge des fmaaks overéénkomftig is. 't Zelve geldt ook ten opzigt der tastbaars dingen, die in de zenuuwen des gevoels eene verandering voortbrengen, welke aan de ziel eene verbeelding van tastbaar? dingen mededeelt. Elke uitwendige zin heeft dan denkbeelden, welke hem eigenaartig pasfen, en-die met de werking op dezelve geëvenredigd zyn , ten gevolge. Zigtbaare dingen zyn dus eigenlyk fiegts een voorwerp van het zintuig des gczigts, hoorbaare klanken zyn voorwerpen van het zintuig des gehoors, enz. Desniettegenftaande is het mooglyk, en door de ervaaring bevestigd, dat by 't verlies van 't ééne zintuig, een ander dikwyls denkbeelden verwekken kan van voorwerpen, die anderszins fiegts een voorwerp van een ander zintuig zyn : dat is, het ééne zintuig bekleedt zomwylen de plaats van een ander zintuig. Hoofdzaaklyk be- vin-  13 over 't verhand tusschen ziel en vinden wy, dat het zintuig des gevoels niet zelden het ampt, waartoe het zintuig des gezigts gefchikt is, waarneemt. Men heeft blinden gehad, die van jongs af blind geweest zyn, en nogthans door de oeffening het zo ver gebragt hebben, dat zy voorwerpen , die anders fiegts door het gezigt en door middel der Jichtftraalen bemerkt kunnen worden , door behulp des gevoels onderfchcidden. Zy hebben roode, groene en andere ftoffen in orde kunnen aanwyzen, wanneer men hen dergelyken, eenige reizen laaten bevoelen, en by elk dcrzelven de kleur gezegd had. Zo ongery.md- als dit meenig éénen ook toefchynen moge, (wyl men de lichtftraalen, waarvan de kleuren voortkoomen , toch met de vingeren niet tasten kan) zo waar is het egter; en naar myn inzien verdwynt de zwaarigheid, als men overweegt, dat de blinden gekleurde lighaamen door de nu eens grootere,dan weer kleinere ruuwheden, welke de verf-deeltjes aan het ftof medcdeelen, onderfcheiden kunnen. Eene iegelyke kleur heeft eene bepaalde vlijing haarer deelen, waardoor zy deze of geene licht-  LIGHAAM «UITEN DEN SLAAP. §. 4. Ip lichtftraalen meer of min inzuigen en brecken. Deze rigting der deelen veroorzaakt, dac zy nu meer dan min rondachtige, nu meer dan min hoekige, nu meer dan min ruuwc deelen verkrygen. Dit zien wy by de menigerlei foorten van zand, waaronder zommige zeer zagt, andere meer of min fcherp in het aanraaken zyn. Ontcgenfpreeklyk is het ook, dat ftof van éénerlei foort, rood geverfd zynde, zagter op 't gevoel zy, dan wanneer het Uaamv geverfd is; en dit is weêr zo ruuw niet in het behandelen, als een groen ftof. Zegt men een' blinden nu, dat dit ftof deeze of geene kleur heeft, zo prent zig dit gevoel in zyne zinnen, en hy befluit hiermede overéénkomftig in overéénkomftige gevallen. Voor zéker dient hyeen fyn gevoel te hebben; maar 't is ook bekend, dat het geen, waarin 't ééne zintuig gebrekkig is, door de anderenryklyk vergoed wordt: waarvan men in dcZweedfche Verhandelingen (aEta Suecica) eene fraaije aanmerking vindt. Het tedere gevoel kan zig by een' blinden ook nog anderszins werkzaam betoonen. Hy kan wee-  20 OVER. 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN weeten, dat iemand hem te gemoet loopt of tegenkomt: want wanneer hem iemand nadert, zo wordt daardoor het evenwigt der lucht weggenomen; de blinde verneemt eene drukking der lucht, en beiluit daaruit tot de aanjiadering eens perfoons of eencr zaake; even zo als ik met gefloten oogen weeten kan, dat zig iets na my toe beweegt, wanneer een ander de lucht met zyne hand na myn gezigt toewaait. Hoe zeer het gevoel den geenen te ftade komt, die zig van hun gezigt niet bedienen kunnen, bewyzen ook zodanige,niet zeldzaame, voorbeelden van kunftenaars, die dingen ten uitvoer gebragt hebben, welker vervaardiging anders eenenaauwkeurige onderfcheiding door behulp der oogen vordert. In de konstkabinetten vindt men konftig ingelegde tafels, kasten, enz. die door een' blinden fchrynwerker vervaardigd zyn. 2. In veele gevallen kan de reuk het gebrek vergoeden, dat door de fluiting der oogen en het gem;s van 't gezigt ontftaat. Een blinde is bekwaam, door den reuk gewaarwordingen te bCkomen , die hem in ftaat  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §.4. 21 {laat ftellert, om te befluiten tot de tegenwoordigheid van eene zaak, die hy niet ziet. Menfchen, die eenen fynen reuk bezitten, verneemen door denzelven denabyheid van een bosch, van een boom: zy befpeuren dan den eigenaartigen reuk eenes booms, den reuk zyner fchorze, bladeren, enz. Dus kan dit nog veel éér gefchieden by een' blinden,die gewoonlyk fterkervan reuk en gevoel dan andere menfchen is. Over 't algemeen is het buiten allen kyf, dat meenigc menfchen eenen allerfynften reuk bezitten; want hoe ware het anders mooglyk, dat iemand eene in de kamer verborge kat ruiken konde, waarvan men toch zo veele voorbeelden heeft. (Zie beneden §. 11.) (a). 3. Dat Qa) lE c AT , in zyn bock over de Zinnen, brengt verlcheide andere voorbeelden by. Want zo zonden de zwarten op de Caraïbifche eilanden de blanken als jagthonden vervolgen. De ridder D10 B ï verhaalt ook van een kind, dat in bosfehen opgebragt zynde,door den reuk de aankomst des vyands ontdekte. Meer voorbeelden nog van wilden , die in reuk uitmuntten, kan men leczen in Dr. w u n s c h , Cosmologifcken Unierhaltungen fur dis Jugend. Dritter Band. Lcipzig 17Ï0 , S. 26.  22 over 't verband tcssciien ziel en 3. Dat blinden dikwyls den voorrang in het hooren bezitten, is even zo zéker. Men heeft voorbeelden van blinden gehad, die van zo fyn een gehoor waren, dat zy in den zang der vogelen, het klimmen der toonen, naauwkeurig hebben bemerkt, zelfs ten aanzien der minfte verandering, welke andere menfchen met hunne ooren in 't geheel haast niet verneemen kunnen. Hiertoe behoort, de door verfcheide Schriften vermaarde, Dr. black loc k van Edenburg. 4. Veele bedryven der blinden laaten zig uit de gewoonte en de levendige indruk, zeis hunner verbeelding verklaaren. Wan. neer zy meermaals ftraaten zyn doorgegaan, zo drukt zig het denkbeeld van de ligging der ftraaten en huizen op eene Ievendige wyze in hunne verbeeldingskragt, waardoor zy uit de ééne ftraat in de andere weeten te loopen: ja zy kunnen ook dit of dat bepaalde huis vinden, wanneer zy hunne gewoone fchreden tellen, die zy anders moeten doen, om aan dat huis te geraakt n. Het is 'er juist zo meê gefield, als met menfchen", die den weg in hunne hui-  LIGHAAM GUITEN DEN SLAAP. §.4. 23 huizen gewoon zyn: de zodanigen kunnen by ftikdonkeren nagt of ook met gefloten oogen zeer wél te regt komen. 5. Zomwylen treft men ook blinden aan, die niet volkomen blind zyn, maar nog eenigfchemerlicht gewaar worden; hoewel zy de voorwerpen niet juist onderfcheiden kunnen. Zy weeten zig egter het licht en donker als onderfcheiden voor te Hel-' lcn. Wanneer zy dus in een helder licht komen, zo zyn zy dezer verrinderinge bewust, even gelyk zy uit het gebrek der aandoening, die zy by een fterk licht gevoelen , de duisterheid opmaaken. Zulk een kan weeten, of hem iets verduisterends in den weg ftaat, en kan het zelve ontwyken. Met hem is het eveneens gelegen als met de geenen, die wel hun gezigt hebben , maar met gefloten oogen gaan, en wegens hunne dunne en tedere oogleden' een licht en donker fchynzel onderfcheidenkunnen. Hoe teêrder zulke oogleden zyn,> zo veel te meer kunnen zy daardoor her licht gewaar worden.  24 over 't verband tusschen ziel en §■ 5- Met de lighaamsbeweegingen, uit eene trtwendig werkende oorzaak ontftaande, gaan insgelyks denkbeelden in de ziel gepaard, welke met haare beweegingen injlemmen. B) Zien wy op de denkbeelden, die van eene inwendige verandering des menfchely ken lighaams hunnen oorfprong neemen , zo moet insgelyks eene beweeging des zenuuwfaps de grondflag van het denkbeeld zyn. Dit blykt uit veelerleie bevindingen: ik wil fiegts ten bewyze aanvoeren, dat deze en geene krampachtige beweeging der maag, zo als die op het inneemen eenes braakmiddels volgt, altoos eene walging of afkeer in de ziel, gevolglyk een denkbeeld, verwekt heeft. Daar nu de maag, (zo als alle overige lighaamsdeelen van den mensch) enkel en alleen door behulp der zenuuwen met de herzens verbonden is, en door het binden zulker zenuuwen , die na de herzens gaan, het denkbeeld belet wordt,dat door de verandering eener zenuuwe gewoonlyk ont-  LICHAAM DUITEN DEN SLAAP. §. 5. 25 ontftaat , zo moet ook de beweeging des zenuuwfaps in die zenuuwen, welke van de maag na de herzens gaan, de waare grond des denkbeelds zyn. Het verdikken der fappen in dit of dat deel des lighaams bevestigt ook de Helling, dat het denkbeeld, uit de inwendige lighaamsverandering ontftaande, van de beweeging des zenuuwfaps afhangt. Want de ftremmende fappen , (zy mogen dan ook in of baiten de vaten runnen) veröorzaaken, dat de gevoelzenuuwen uitgerekt en geprikkeld worden , gelyk ook de fcherpe of kwaade gefieldheid dezer fappen een zelfd gevolg uitwerkt in de gevoelzenuuwen, die om, by, en nevens de va. ten liggen. Ja, zy kunnen ook onmiddelyk , wanneer zy in de zenuuwvaatjes ftremmen , de zenuuwen prikkelen , en daardoor gevoel en fmert verwekken. Waar nu de zenuuwen geprikkeld worden, daar wordt de beweeging des zenuuwfaps na de herzens toe vermeerderd; en gevolgelyk hangt het denkbeeld der pyn van de beweeging des zenuuwfaps af. Anderszins is hier by aanmerkenswaardig, dat B de  20 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN de prikkeling of in zulke deelen volgt, die enkel gevoelzenuuwen hebben, of dat zy zig werkzaam toont in deelen, waarin zig zenuuwen en fpiervezelen onthouden. In 't eerfte geval ontftaat enkel gevoel of pyn, naar geraade der prikkeling: maar, in 't laatfte geval volgt gevoel en beweeging , of eene zamentrekking, zo als wy die in de maag en 't gedarmte waarnee. men. Eene drukking op de lighaamsdeelen , die van geene uitwendige oorzaak afhangt, zal eveneens een denkbeeld in de ziel ten geleide hebben, dat even zo onderlcheiden is, als de drukking zelve verfchilde; en deszelfs laatfte grond moet weder, önï in het bewoge zenuuwfap gezogt worden. Ontftaat 'er by voorbeeld in het oog eene zekere drukking, zo kan die een denkbeeld van vuur , van vonken , van vuurige kringen enz. verwekken, indien fiegts door deze drukking in het oog juist zodanige beweeging des zenuuwfaps wordt uitgewerkt, als 'er anders gewooulyk is, wanneer men werkelyk vuur, vonken, enz. ziet. Dit bevestigen de voorbeelden, daar men-  LI .'HAAM GUITEN DEN SLAAP. §. jY 27 menfchen kaarzen, vlammen, kleuren, enz. gezien hebben , hoewel het uiterlyke voorwerp, dat zulke vertooningen verwekt , niet voorhanden ware. Zo gewaagen de Geleerden van menfchen, die met geflote oogen vuurige kringen, enz. gezien hebben , indien ze met het punt eenes vingers tusfehen het oog-hol en den oogappel gedrukt hadden (a). Deze werking kon uit geene andere oorzaak voortkomen, dan hieruit, dat op het netvlies, gevolgelyk ook in 't zenuuwfap,'' zodanige beweeging ontftondt, die anders daar is, wanneer men dergelyke voorwerpen werkelyk gewaar wordt en ziet. Over 't algemeen veröorzaakt de verfcheidenheid der fappen in het oog, en hunne beweeging menigerleic vertooningen. De geelzugtige verbeeldt zig de voorwerpen als geel: eenen mensch, wiens oogen zeer ontdoken zyn , fchynen de voorwerpen rood- 00 Men zie Lasgcutii programma de luce ex presftone oculi. Porterfielij im 3. B. der Edinb. Verf. und Bemerk. Morgagncs in adye^far. dnatorn. t. VI. p. 92. B 2  28 OVER 'X V F. RE AND TrjSSCHEN ZIEE EN roodachtig, ook is hy by nagt in ftaar, om voorwerpen naauwkeurig gade ie liaan, die anderen niet onderfcheiden kunnen. Thummlc (/;) brengt een dergel yk voorbeeld van een Geleerden by , die een groot liefhebber der Muziek was. Wanneer deze op een tyd zyn fpeeltuig ftemmen wilde, fprong 'er eene fnaar, en vloog met geweld in zyn regte oog, waardoor hy veele pynen leedt. De verkoelende middelen, die men op het oog leide, hadden het gewenschte gevolg niet; en het zonderlingfte was, dat hy 's nagts ontwaakende, met het bezeerde oog alles, (zelfs de miufte kleinigheden, b. v. de fyn- ('0 I» zyrre proeve eener grondige verklaaring van de merkwaardigjle voorvallen der tfatuur. Seite 454. Hy haalt dit voorbeeld aan uit de Hoogduitfche dagverhaalen ( Kphemeriden) der Keizerlyke Academie der Natuurvorfchers, Decurie I, Jahr 1, 1670. Anders voert men nog veele voorbeelden van menfchen aan , die 's nagts hebben kunnen zien, zonder dat men eene onpaslykheid by hen vernam. Men zie hier over c. A. Nicouï, Pathologie B. 5, S. 4. Van verfcheide dieren is dit insgelyks bekend, waarvan de grondflag in de bepaalde gefield lieid en het maakzel hunner oogen li«t.  LIGHAAM KUITEN DEN SLAAP. §.5. 2$ fynfte trekken der fchilderyen, de letters in boeken) onderkennen kon: zodra hy egter het bezeerde oog toedeedt, zag hy niets meer aangeftoken licht , als ook dat der zonne kon hy niet verdraagen. Men ziet ligtelyk, dat de in 't oog gcfpronge fnaar aldaar eene ontfteeking veroorzaakt had, waardoor het zelve zo gevoelig geworden was, dat zelfs het zwakke licht des nagts toereikend ware om te kunnen zien: want eene ontfteeking vermeerdert altoos de gevoeligheid van het ontftoke deel. Doch eenige Geleerden beweeren, dat het opgemelde toeval voortkomt van een Elektrisch licht, 't geen verwekt was door de wryving der oogleden op her, door den llag ontftoke , en door de ontfteeking gefpanne hoorn-vlies, welks helderheid by de beweeging zo fterk was, als het Electrifche licht, dat door de wryving en beweeging der kwik in eene lugtledige glazen buis ontftaat, en digt by zynde letteren zigtbaar maakt (c). De eerCe) Men lec?e over de ïïarnfteenVragt der dieren den Hoogleeraar Winkler in zyn programma, eontinens B 3 ten.  30 over 't verband tusschfn ziel en eerde befpiegeling wordt door meer andere gevallen bevestigd: want dus kunnen ook menfchen, die zig door den wyn zeer verhit hebben, in den nagt beter zien; gelyk men het voorbeeld beleefd heeft, dat zulk een mensch 's nagts brieven konde leezen. Voorts kunnen meer andere eigenfchappen der oogen het nagezien veröorzaaken. Hiertoe behoort, wanneer het oogvlies eene blinkende kleur heeft, b. v. rood, zo als by de konynen; goudgeel, gelyk by de kat-uilen; zilverkleurig, als by de visfehen. Verder, wanneer het netvlies eene groote gevoeligheid bezit. Buiten dien heeft ook een zeer groote oog-appel, gelyk by de uilen; een zeer verheven hoornvlies; een groot kristallynen vogt, het zelfde ten gevolg. En wanneer de oog-appel van die gefteldheid is, dat hy uit zyne rondheid zig in de gedaante eener naauwe reete zamentrekt, en zig des nagts van zyne engte weder tot zyne rondte uitzet, zo dat 'er by tentamïna , quastienet, et conjeSurat circa éleSticitètim unimant'wm.  lighaam buiten den slaap. §.5. 31 by nagt in het oog zo veel lichts valt, als tot het zien vereischt wordt, gelyk by de katten, dan is de mensch eveneens in ftaat, by den nagt voorwerpen t'onder-^ fcheiden , die anderen niet onderkennen kunnen; zo als de Geneesheeren hier omftandiger over handelen. Hiertoe ook behoort het voorbeeld, door Boyle verhaald, van een vrouwsperzoon, die alles, wat in haare kamer was, met buitengewoone en zeer fterke kleuren zag, en dit was de voorbode eener daar op volgende ziekte. Uit de tot hiertoe bevestigde bevindingen meene ik geregtigd te zyn, het gevolg te mogen opmaaken , dat eene inncrlykc beweeging der zenuuwen en des zenuuwfaps, (welke gelykvormig is aan de beweeging, als wanneer men een uiterlyk voorwerp ziet) ook in de ziel het denkbeeld verwekt, als of men een uitwendig voorwerp zag. Het is dus niet tegenftrydig, dat een verftandig mensch een voorwerp meene te zien , 't welk nogthans gantsch niet voorhanden is. Ten bewyze beroep ik my op het voorbeeld van den B 4 Heer  52 OVER T VERBAND TL'SSCHEN ZIEL EN Heer P o u p A r t (d), die van eene vrouw fpreekt, welke enkel door eene drukking op het dikke herzenvlies eene groote menigte kaarzen meende te zien. Men had naamlyk deze vrouw de helft hanrer herzenpan moeten wegneemen, waarin zy naderhand haare aalmoezen opgaarde. Het dikke herzenvlies was gevolgelyk by haar ontbloot, en wanneer haar iemand aldaar met den vinger hard aanraakte, riep zy, dat ■ 00 Men zie H. B o e u have fraleB. Academ. in propr. inflit., met aanmerkingen van Prof. Hall er. te Gottingen 1740 uitgegecvcn, Vol. II, p. 583 Sq. En liet eerfle deel der Ontleed-, Schel, en Kruid- kundige Verhandelingen van de Koninglyke Academie der Wetenfchappen te Parys, uit het Fransch in 't Hoogduitsch overgezet door W. B. A. van S t e i n w e ii r, te Bres- lau , 1749, S. 406. Boer.have verhaalt no<* een voorbeeld van iemand zonder herzenpan, die zig te Parys had opgehouden. Deze had voor eene kleine belooning zeer dikwyls de proef met zig laaten neemcn, en de herzens laaien zamendrukkcu. Zo ras dit gefcbiedde , zagen 'er alle dingen rood voor hem uit. Hierop kwam het hem voor, als of 'er vonken uit zyne oogen vloogen, tot dat hy eindc-lyk in een' diepen flaap geraakte, enz. Zie ook KitCGEit'si'ij^K §-435, S. 773: en zyne ixperhnentalfeclenlehre S. 91.  LICHAAM RUITEN DEN SLA Ar. §. 5. 33 dat zy veele duizend kaarzen gezien had. Uit deze waarneeming is het gevolg allerduideïykst, dat andere drukkingen en beweegingen in de herzenen ook andere denkbeelden verwekken moeten. En deze waarheid verfchaft den Wysgeer eene ryke ftof, om veele onbekende verfchynzelcn uit op te helderen ; zo als ik dan hieruit elders licht heb toe^ebragt aan eene gebeurdtenis, die anders wysgeerig onbegrypelyk zyn zoude. Zy is de volgende : vóór verfcheide jaaren leefde een beroemd oud Godgeleerde, de Kerkeraad W**, die by zyn volle verftand zynde, in het. byzyn zyner beroemde Zoonen , die met hem fpysden , de vraag deedt ; wie toch het meisje ware, dat bezyden 'zynen fioel Jlondt ? Wyl nu de aanwézigen niets van zulk een meisje zagen, zo verzékerden zy hem, dat 'er geen meisje was. Desniettegenftaande volhardde de oude Geleerde in zyne meening , en begon zelfs eene naauwkeurige befchryving van het meisje te doen. Zoude hier de vertegenwoordiging niet afhangen van eene zekere beweeging in de herzens , herzen-vezeltjes en zenuuwen of 't B 5 ze.  24 °VER 't VERHAND TTJSSCHEN ZIEL EN zenuuwfap , zo als die plaats vindt, wanneer men een meisje ziet ? Van wege den hoogen ouderdom dezes Geleerden konde het zeer wel zyn, dat hy misfchien eene drukking, veelligt wegens een gebrek aan zenuuwfap, ondervondt , welke overéénkomst had met zodanigen zinnelyken indruk, die anders op de tusfchenkomst van een meisje, door middel der lichtftraalen, die in de oogen vallen, gewoonlyk veroorzaakt wordt. By de overige zintuigen heeft eene dergelyke gefteldheid plaats, als by de oogen. Ontftaat 'er b. v. in de coren , door ïniddel cener inner-lyke oorzaake, zulk eene verandering, als 'er altoos volgt, wanneer rer een geluid of klank buiten ons op de ooren werkt, zo meent ook de ziel zulk een geluid gewaar te worden, hoewel 'er werklyk buiten den mensch geen voorwerp voorhanden is, dat aan dit geluid of aan deze gewaarwordingebeandwoordt. JDe Geneesheeren brengen gewoonelyk verfcheide oorzaaken voor zulke verfchynzels fcy. Eenigen meenen, dat een fchielyk en fterk kloppen der kleine flagadertjes des dool-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. j. 35 doolhofs de grondflag van het tuiten der ooren zy; vooral, wanneer het oor inwendig droog is, en gecne genoegzaame vogtigheid bezit. Gevolglyk kan ook eene fterkere drift des bloeds na de ooren, wanneer het oor te droog is , een getuit in dezelve verwekken, zodat de mensch gelooven moet, dit of dat geluid te hooren. Alle fterke beweeging, gesting en verhitting des bloeds moet een zelfd gevolg hebben. Al wat dan veröorzaakt, dat het bloed fterk na de ooren gedree. ven wordt, moet als eene bron van de gewaarwording eenes geluids aangemerkt worden. Wyl nu krampachtige zamentrekkingen in het onderlyf en in de uitwendige ledemaaten, als medi- fterke opzwellingen, (zo als die aan perzooneo, mee vryster • ziekte of zwaarmoedigheid gekweld , eigen zyn) aan het bloed eene fterke rigting na het hoofd en de ooren mededeelen, zo is 'er by dergelyke toevallen ook mcermaalen eene tuiting in de ooren ontftaan (e> Het fuizen en ruifchen der (e) De Geneesheeren meenen, dat de vuiligheden van B 6 »»*  36 over 't vereand tusschen ziel en der ooren worde van eene zelfde oorzaak afgeleid, doch by het zelve is meerdere vogtigheid in de ooren aan te treffen. Men 'ontmoet het daaröm meestal by perzconen , die veele water- en flymachtige fap. pen hebben; en gevolglyk merkt men dit fuizen en ruifchen ook alsdan , wanneer menfchen eene fterke verkoudenheid of zinking gevat hebben. Het is den menfchen gewoon, eene innerlyke beweeging in de ooren, (of andere zintuigen,) met an- onverteerde dingen, uit gebrek aan verteering voortkomende; en de fcherpe fappen in de maag en diimèö, als mede zwellingen en krampen in deze deelen, roiddelyk eene tuiting en geraas in de ooien verwekken kunnen , voor zo vei- zy eene opliooping des bloeds na liet hoofd en de ooren bewerken. Wat egter in 't byzonder de kramp in de maag en darmen betreft, die plantten Zig door den flokdarm, kaak, de trompetten van Euftachius tot aan het trommelhol voort, waardoor in de gehoorswerktuigen eene krampachtige zamentrekking der vezelen en gevolglyk een getuit der ooren ontftondt. Dr. R ï l z voert in zyne (Hoogd.) Verhandeling over het geluid, Seite 97, een geval aan van iemand, die een geftadig fuizen en tuiten der ooren gehad had, 't welk van eene kramp in de maag ontftaan was, die ten grondflage had een vóór yeele jaaren ingenomen vergift.  - LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 5. 37 andere ons bekende gewaarwordingen te vergelyken. Daaröm klaagt iemand over een gefuiscn, geruisen, gebrom, getoet, gefluit in de ooren, wanneer in dezelve zulk eene beweeging plaats vindt, zoals anders gewoonelyk ontftaat , wanneer buiten ons een voorwerp voorhanden is , aan 't welk men het fuizen, toeten, enz. toekent (ƒ1. Daaröm heeft men voorbeelden be- (ƒ) Men vergel'yk'e Eochnek in de voschenükhen Utittifchen Anzeigen auf das Jahr 1750. N: 21, p. 33I-A als ook zyne verhandeling orer eene byzutidere en ligtf nianier om dooven hoorend te miaken. Sammlfag I, S. au, f. Ouk deze leidt liet getoet, gefuiscn, gefluit der ooren v.ui eenen Merken toevloed des bloeds na die deelen af. Want door het trommelvlies in het oor, dat een .«■efpannen vliesje is, loopen tedere bloedvaatjes, die tot deszelfs onderhoud en voeding dienen. Wordt nu de aandrift des bloeds na het oor fterker, dat door verfcheidc oorzaaken gefchieden kan, zo worden deze tedere bloedvaatjes , door den aandrang van het menigvuldige bloed, uitgerekt. Daar egter de flagaderen, gtvokelyk ook de fjagaders van dit vliesje, zig beurtelings uitzetten en zamentrekken , zo moet dit vliesje benevens de daarmeê verbonde zenuuwen fterk gefchokt worden. Deze febokking wordt daarnaa gedeeltelyk door de zenuuwen 'zelve voortgezet, deeis ook door de, in het innerlyke oor te- B 7 veHS  38 over 't verband tusschen ziel en beleefd , dat menfchen geloofden, een gelui of ook het flaan , even als dat van eene klok, gehoord te hebben, alhoewel dergelyk een geluid buiten hen niet beftondt. En hoe veel bygeloofs baarde niet zulk 'eene gewaarwording, wyl men zéker geloofde, dat zy een fterfgeval aanduidde. Te bedroeven is het , dat by menigê waarneemingen, waarmede de Geneesheeren ons verryken, eene vermenging van waar en valsch befpeurd wordt , waaröm men dezelve met behoedzaamheid te toetzen heeft, wanneer men ze als bewyzen aanvoeren wil. Dus verhaalt men b. v. vaneen vrouwsperzoon, die by eene hevige beweeging eene zo fterke klopping in de ooren zoude gekreegen hebben, welke haar eveneens voorkwam , als of 'er een fiaand uurwerk aan haar hoofd hing, en dat zelfs de geenen , die naby haar Honden , vens bewoge, lucht aan de inwendige deelen des oors medegedeeld. Hieruit ontftaat in de ziel eindelyk eene gewaarwording, welke de geenen, die 'er meê geplaagd worden, door eene klopping uitdrukken, nadien het mee de herhaalde flagen eens hamers eenige overéénkom.it heeft.  LIGHAAM DUITEN DEN SLAAP. §. 5. 3© den, dit flaan hooren konden. Du Verne leidt dit flaan van de hevige klopping eener flagader af, wyl het zelve met den polsflag der andere flagaders inftemde. Zo veel is met de waarheid over- éénkomftig, dat menfchen zomwylen iets in de ooren gewaar worden, dat na den flag eenes uurwerks gelykt; maar dat deze gewaarwording ook van anderen buiten hen gehoord kan worden, of dat zy eenen duidelyken klank in de lucht verwekt , daaraan twyfele ik wel heel zeer, of ontkenne het veel liever. Alhoewel nog andere Geleerden foortgelyke voorbeelden bybrengen Qi). 't Geen 0?) In tra&atii, de órganö audïlus. (//) M o r g & g n u s, de fedibus et causps morboriwt. epist. Antt-Mcd. XIV. N. 9. Maar zelfs de febryvets, daar hy zig op beroept, hebben de zaak geenszins bewsezen ; want hy voert Hikronimüs Mercüei. al is aan, in 't 2de deel zyner Geneeskundige raadgeevingen, in de ioofle Waarneeming, die tog de zaak zelf voor onzéker opgeeft. Ook heeft Felix Plater, dien hy ten bewyze byhrengt,in 't 2de boek zyner Waarneemingen, Seite 372, niet beweerd, dat de omftanders een inwendig flaan der ooren by andeten gehoord beb. hen,  40 over 't verhand 1usschen ZrEL en 't Geen ik van het gehoor en deszelfs werktuigen beweezen heb, laat zig ook van het gevoel betoogen. Want wanneer in de gevoelzenuuwen , zonder tusfehenkomst eenes uiterlyken voorwerps, zodanige verandering volgt , die anders gemeenlyk voorhanden is , wanneer men iets buiten zig gevoelt; zo moet ook in de ziel dat denkbeeld ontdaan, 't welk daar is, wanneer dergelyke verandering in de gevoelzenuuwen door uiterlyke bewerking veroorzaakt wordt. Ook toont de ondervinding ons de volkome zékerheid van deze waarheid. Want men heeft voorbeelden beleefd van menfchen, die eenig deel hunnes lighaams verlooren hadden, maar evenwel ondervonden en gevoelden zy, inzouderheid by weêrsveraidering , eene pyn in dat lid, 't geen zy tog niet meer bezaten. Marchettus verhaalt, dat de graaf van Tiena, den i November )6jo, het fcheenbeen derwyze in 't midden bezeerd had, dat het bloed uit de veele gekwetste bloed- en ilagaderen in menigte weg ben, maar hy geeft fiegts voor, dat de vuile flank van het loopende oor den omftanders lastig viel.  lighaam buiten den slaap. §.5- 41 weg liep, en dit deel verdierf, alhoewel 'er noch heet, noch koud, vuur bykwam : waaröm hy dan ook niet bemerkt en gevoeld had, dat men het fcheenbeen wegnam, behalven dat hy, naa dat het volkomen afgezet wat, over pynen klaagde, die hy nu in deze , dan in geene, teenen des voets gewaar wierdt , daar hy tog geen van deeze meer had (?)• Hoe was dit mogelyk? ongetwyfeld vondt 'er in de zenuuwen, die te vóóren met de verloore deelen gemeenfchap hadden, zulk eene beweeging plaats, gelyk vóórheen , wanneer in de wezenlyk daar zynde ledematen eene pyn gevoeld wierdt. Fabricius van Hilden (k) gewaagt van een' man - van zeventig jaaren , die naa het wegneemen van eenen voet nergens over klaagde, dan over eene ondraaglyke pyn in den grooten teen, die egter afgezet was. Kruger (0 zegt ook: Ik heb eenen Zwif„ zer gekend, die toen in de Geneeskonst „ ftu- 0') Zie Binningkr obferpat. Med. cent. i, obf. 12. (/;) In de 15de wnavnecming. (7) In zyne Experimcntatfeelcnlehre S. 90.  42 OVFR 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN „ ftudeerde, en zyn' eenen voet had moe„ ten laaten afzetten. Deze heeft my ,, dikwyls geklaagd, dat hy, by verande- ring van weder, pyn gevoelde in den „ voet, dien hy niet had." Om nu van geene andere voorbeelden meer te gewaagen (m). Het gevolg , dat Krij¬ ger uit dergelyke voorbeelden afleidt, ftemt met myne gedagten volkomen overéén. Hy zegt : „ Ik weet ten minsten „ de bygcbragte gevallen op geene andere „ wyze te verklaaren, dan dat de nog „ voorhanden zynde zennuw aangedaan wierdt ; en wanneer het die vezeltjes „ der zelve trof, waaruit te vóóren de zenuuwen des grooten ieens haaren oorfprong namen , juist dat denkbeeld „ ontftaan moeste, 't welk gebooren zyn zoude , wanneer de zenuuwen van den ,, grooten teen wezenlyk geleeden had„ den. En dit zoude tot een vry duide„ lyk bewys verftrekken, dat het brein „ het middenpunt van alle gewaarwordin„ gen is." Ook C»0b. v. in Stf.phani B l an c a rd i colled. Medphys. cent. vu , obf. 15.  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 5. 43 Ook by den zin des reuks vinden wy die waarheid bevestigd , dat eene innerlyke i verandering in de reukzenuuwen juist dei zelfde verbeelding in de ziel verwekken I moet, als het denkbeeld is, dat door mid. Ij del der uitwazemingen van een uitwendig  jo over 't verhand tusschen ziel en De afhangelykhcid der zenuuwfaps-beweeging van het denken worde nog blykbaarer, wanneer men let op de lecvendige denkbeelden in de ziel, waarmeê de ver- i jinderingen in 's menfchen gezigt, die men zintuiglyk bemerken kan , gewoonelyk verzeld gaan. Schier by alle gemoeds-neigingen of aandoeningen der ziele,befpeurt men eene daaraan eige en overcénkomftige bewecging der zenuuwen en fpieren , en gevolgelyk ook des zenuuwfaps (§. 2.). Men kan het aan den mensch zien , wanneer hy in zyne ziel eene groote vreugd, droefheid, toorn, liefde, gewaar wordt (b). Ook (7>) Hier over dient geleezen te worden Zuckert,; yon Leidenfchaften: Zimmerman, vonder Erfahrung in der Aizncykunst. II Th. S. 419. ƒ. of IV. Utichs 11. Cap. De eerfle zegt, 5. 21. „ De gezigt-fpieren worden „ door elke aandoening op eene haar byzondeilyk eige ] „ wyzc veranderd : zelfs heeft dit in gevalle van mis„ maakiheid plaats. Deze verandering der gezigt-fpieren „ is het eenige hulpmiddel voor de fchildcrs, otn op hun-„ ne fchildcrftukken de aandoening van vreugd, liefde, „ medelyden,'haat, nyd en toom zo leevendig en fprce-, „ kend uit te drukken. Deze overéenftemming van het L gezigt met de aandoeningen ontlaat vermoedelyk daar^j „ uit*  LICHAAM DUITEN DEN SLAAP. §.6\ 51 Ook "'hebben de hdrtstogten hunne geheel eige veranderingen in het lighaam: en 1.) Zomtyds wel zulke beweegingen, I die zelfs by uitftek te merken zyn in zodanige ledemaaten , welke eene naauwerc betrekking hebben op de zaaken, dis? voorwerpen der gemoedsaandoeningen zyn. Een verliefde , te fterk denkende om de voorwerpen , die hem behaagen , ondervindt ook in de teeldeelen veranderingen , die met zyne verliefde geneigdheid overéénkomen. Dus veroorzaakt ook een fterke trek tot eeten eene zamentrekking der fpieren, die op de fpeekzel-klieren liggen , en daar door wordt eene menigte fpeekzels uitgedrukt, als om zodanig fap gereed te houden, zonder het welke de fmaak of fpysverteering niet beftaan kan (c). Dc vrees veroorzaakt eene zamentrekking der uitwendige deelen onzes lig- „ uit, nadien het gezigt 't naast hy de herzens en den „ oorfprong der zenuuwen is , en dcszelfs fpieren gcvol„ gelyk gevoeliger en aandoenelyker zyn, en dus te eer„ der in beweeging gebragt worden." CO Zie ZuciiEiiT, yon Ltidcnfchaftin. S. au. C 2  52 OVER 'l VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN lighaams. Wanneer b.v. iemand, die zig zal doen aderlaaten, 'er eenen fterken affchrik van heeft, zo wordt de ader, die te vóóren opgezet van bloed was, op éénmaal kleiner. 2.) Ook verwekken hevige begeerten en mi geneigdheden veelerleie ongewoone uitwerkingen in 't lighaam. Gelyk men met voorbeelden toonen kan , dat zwaare fchrikken veroorzaakt hebben , dat de hairen als borstels in de hoogte reezen: van waar ook het fpreekwoord, ik fchrikte, dat my de hairen te berge reezen, in den eigenlyken zin waar is. Damie n s, die voorneemens was, den koning van Frankryk , Lodewyk den XV., met een mes te vermoorden, bewees dit met zyn voorbeeld, toen hy, by het ondergaan der ftraf, zyne hand op eenen gloejenden kagchel houden moest ; want wanneer z\ne hand brandde, reezen zyne hairen gansch omhoog (c*). By veele menfchen (c+) Zie die Arglist in Beyfpielen gefchildert, tin Beleg zu einigen Reflexionen uber Folter und Strafen. Altenburg. Ï781. 5. 203.  lighaam buiten den slaap. §. 6. 53 f fchen moet het Ichrikken veroorzaakt :■ hebben, dat zelfs het hart in 't lyf geborften is, zo als men Philips den V, \ Koning van Spanje, daarvan ten voorbeelI de bybrengt (c* *"). Want naa dat hy op ] het berigt, dat de Spanjaarden by Placen. ) tie geflagen waren , op het onvoorzienste ] ftierf, zo bevondt men by de ontléding, ! dat zyn hart geborsten was (d). 3.) Zelfs veranderen leevcndige denkbeelden , neigingen en nfkeerigheden de gei fteldheden onzer lighaamelyke deelen : I want men kan zeer veele voorbeelden by* brengen, dat menfchen, wegens hartzeer, i in éénen nagt grys geworden zyn. Dus j gewaagt Borbll (e) van eenen edel; man, met naame van St. Sererio, uitMonc; pelliers , die te Parys in de gevangenis ge- (c**) Wegens de oorzaak van dergelyk een voorval, ieeze men DieTrich Mumms, de cords rif tn. \ Lips. 1764.. 4. inzonderheid §. 6. p. 20, alwaar hy z gi, . „ vooral ook geeven hevige aandoeningen der z:ele , . „ toorn, fchrik, blydfehap, of liefdes-driften, aanleiding „ tot berftcn." Q!) Zimms r man, am. a. O. S.449. CO Centur. /, aVferv. z5.j C 3  54 over 't verhand tusschen ziel en • geworpen zynde, zékerlyk uit vreeze voor eenen geweldigen dood , van zulk eene koude overvallen wierdt, dat Hy in éénen nagt plotsling geheel en al grys wierdt : maar wanneer hy uit zyne gevangenfchap weder losgelaaten wierdt, kreegen zyne hairen ook hunne voorige kleur weder. Ook is dit aan Osot, eenen beroemden gefchiedfchry ver, overgekomen. Een dergelyk voorbeeld brengt ons Joh. Sam. Str yk (f) uit Lehmann (g) by van eenen edelman, die eene hofdame van Keizer Carel den V ontëerd had , en deswege ter dood veroordeeld was; waarop de gehcele geftalte des veroordeelden in éénen nagt veranderd , en de ééne zyde van 'e hoofd, daar hy op gelegen had, heelenal grys geworden was. Als hem nu 's morgens het vonnis des Keizers nader bekend gemaakt zoude worden , twyfelden de afgezondenen wegens zyne gansch ver- Qf) In disf. de abèlitione, die in zyne byééngedrukte werken in fol. t. XI, p. 82. te vinden is. Oj) Chronic. Spircns. !■ 4, c. 12, p. 210. Méér voorbeelden nog by Donaat, Scaligcr, Peter Mesfias, en anderen.  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 6. 5? veriinderde geftake , of de in hegten is zittende wel wezenlyk de veroordeelde misdaadige was, doch men maakte hem het vonnis bekend. Naadat egter de gefteldheid der zaake den Keizer berigt was, hieldt deze het daarvoor, dat de veroordeelde door zyn berouw over zyn misdryf fterk genoeg geboet had, waarom hy dan ook, doch met bevel van het hof te rriyden, wierdt vrygelaaten. Hoe zeer de driften en leevendige denkbeelden der ziel het lighaam en deszelfs deelen veranderen kunnen , blykt ook uit de onloochenbaare waarneeming , dat de gramfchap aan het fpeekzel van dieren en menfchen eene hoogst fchadelyke eigenfchap mededeelt , en hetzelve giftig j maakt. Bekend is het, dat de beet van een dolen raazend dierfchrikkelyke gevolgen naa zig fleept. Al het gevaar, by dergelyke wonden, komt egter enkel daarvan da m , dat het fpeekzel des vertoornden diers mede in de wond gebragt wordt. By allerlei foort van dieren treft men dezelfde gevolgen aan , wanneer zy , toornig zynde , byten of fteeken. De fteek van C 4 ee.  5Ö OVER 'T VEREAND TCSSCHEN ZIEL EN eene getergde bye bevestigt dit. Want dat eene zo groote en vuurige pyn, van fterke zwelling verzeld , van den angel alleen zoude voortkomen , kan men niet beweeren , wyl anders elke in de huid fteekende fplinter dezelfde uitwerking hebben moest. Veeleer is het vogt, dat uit den angel der byën komt, van gelyke geaartheid als het giftige fpeekzel. Dat ook leevendige denkbeelden der inteeldingskragt, (doch niet als zodanige hefchouwd, maar wegens de daarmee gepaard gaande beweegingen der levensgeesten) in het lighaam veranderingen , die men zintuiglyk bemerken kan , veröorzaaken kunnen, lydt geene twyfeling , wanneer wy zelfs die waarneemingen van Geleerden voorby gaan, welke deze uitwerkzels overmaatig voorgedragen hebben. Met reden zéker moet de Wysgeer klaagen, dat men zo veele verzierde, of ten minsten met verzierzelen doorweevc, gefchiedenisfen opdischt, om het oogmerk te bereiken , van de inbeelding eene volkome toverkragt te mogen toefchryven. Bewonderenswaardig genoeg zyn de zig opdoen'  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. 6. 57 doende vermogens der verbeeldingskragt; wanneer men hen egter eene onbeperkte magt toekent, veroorzaakt men daardoor, dat veelen met de bygelapte onwaarheden de waarheid tevens verwerpen. Ik wil eenige voorbeelden bybrengen, die op de waarheid aanfpraak maaken kunnen , hoe onverklaarbaar zy toch ook weezen mogen. De walging alleen, die de inbeeldingskragt verwekt , brengt de maag in eene fterke beweeging. Blootelyk de gedagten aan buikzuiverende geneesmiddelen , een verhaal wegens dezelve, ja zelfs wel een leevendige droom daarömtrent, isin ftaat eene wurmswyze beweeging der darmen te veröorzaaken, en even het zelfde uit te rigten, wat een dadelyk buikzuiverend middel doorgaans doet (//). Wan- (A) Hierover kan men leezen Melcii. S e b 1 t z , in zyne disp. de alvo cónflipatd ', Strasb. 1664. Salhoth, in de E'phemer. Nat. Cur.,C. III, obf. 14. Simon Schulz, ib. obf. 152. Waldschm id t, ib. obf. 243. Harder,/» apiar. obf. 40. .AS. Soc. Bied. Hafniens. 1678. Sigaij» de la Fond, diiïionaire di ■ tlterveilles de la nature, of naar de Hoogduitfche overzetting,. Wüniet der Natur: e\nt> Sammlung auferordentUcher C 5 uitd  58 over 't verband tusschfn zif.l en Wanneer voorts iemand, die in vooroordeelen opgewasfen is, voor eene fchaduuwe verfchrikt, (nadien hy dezelve in zyne verbeelding voor een fpook of voor dén duivel aanziet) zo kan het zeer wél zyn , dat door dit ingebeelde denkbeeld eene groote verandering in het lighaam ontftaat, en wel zodanig eene, als meestal volgt op den fchrik over een wezenlyk ongemak: b. v. zodanig een mensch konde pïotsling grys worden , zo als Lavater (0 daar een geval van opgeeft. En dit, meen ik, gaat de kragten der inbeelding niet te boven, alhoewel de zaak, op zig zelve befchouwd, bewonderenswaardig as. Zo heeft men nog veele gevallen, die men van wege hunne historifche geloofwaardigheid niet ontkennen kan. De heer Tissot heeft een' boer gezien, die droomde , dat hem eene (lang om den arm "kroop» en die hierop met dezen arm eene fter. und merkwurdiger Erfckeinungen und Begebenhüten in de;ganzen Kirperwell. I. E. Omlcr het artikel Èinbildangffcaft.- £0 0* SpeSrU p. iïjr-(pver t,: sPookenO  LIGHAAM BUITENDEN SLAAP. §.6. 59* fterke beweeging maakte, om de flang 'er af te fchudden. Van dien tyd af overviel hem dikwyls drie of viermaal daags ecnc hevige ftuiptrekking in dezen arm , die meermaalen een half uur aanhieldt, en met geen geweld te ftuiten was (k). In de jaarboeken (£*) gewaagt men ook van eene vrouw , die by eenen Apotheeker woonde , welke zig herinnerde, dat zy een' man met eenen lammen arm geziens had, en deze herinnering wierdt by haar zo leevendig , dat zy oogenblikiyk gevoelde , dat haar arm aan 't flaapen raakte. Zy haalde gezwind eene flesch met brandewyn, om den arm daarmeê te wasfchen, maar zy bezat zo veele kragt niet om dezelve vast te houden; de flesch viel haar uit de hand, en brak. Daarop herfnnerde zy zig iemand, die aan zyne éëne' zyde geheel lam geworden was, en haar overkwam aanflonds het zelfde toeval, Haare fchrik verdubbelde zig , en bragc haar C'0 zie Zimmermann, cl. a. O. S. 444.' (**) In het Journal de Medicine de VU uiRocu-Zj, voor het jaar; 1730. c s  60 OVER T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN haar toe het vreezelyke denkbeeld, dat zy over het geheele lighaam lam mogte worden. Het gevolg hiervan was , dat zy oogenbliklyk alle beweeging en gevoel verloor, en zeer benaauwd adem haalde. Op het geraas, dat men in haare kamer vernam, fpoedde men 'er na toe ; men deedt eene aderlaating , en gaf haar een braakmiddel, waarop zy weêr by zigzelve kwam. Zy verhaalde, dat zy die toevallen op het oogenblik, dat zy aan dezelve dagt, gekreegen had. Het byzondere hierby is , dat zy te vóóren nooit met dergelyke toevallen behebt was. De lamheid van de ééne helft des lighaams hielde aan, en de vrouw ftierf eenige maanden hiernaa aan eene beroerte. Elders treft men meer dergelyke voorbeelden van de inbeeldingskragt aan (&**). Voor zéker, zo veel volgt zonder tegenfpraak uit deze voorbeelden, dat de inbeelding (A* *) Naatnlyk van den lieer Nebel, in Vol. V, obf. Itf.der fchriften der naturforfchenden Geze/fih/ift, alwaar een ftudent by de voordr.igt van de koorts ook eene koorts bekwam. Zie ook B- 3 , Beobachi. 109, des zeff«Un werks.  LIGHAAM RUITEN DEM SLAAP. §.6. 6i ding in ftaat is, groote veranderingen in 't lighaam te veröorzaaken: maar wanneer men de reden nafpoort , en de vraag, hoe het toegaa ? wil oplosfen, dan zullen de Arts en Wysgeer te gelyk verftommen. Maleiiranche brengt ook een merkwaardig geval by : want hy gewaagt (l) van een' brief eenes vriends van den volgenden inhoud: Een bejaard man woonde in het huis van' ééne myner '„ zusteren, en wierdt ziek. Een jong „ meisje kwam juist daar , als men hem „ aderlaaten zou, en hieldt de kaars. Zo „ dra zy de infnyding met het lancet zag , „ overviel haar zo een buitengewoone „ fchrik, dat zy drie of vier dagen naael„ kander aan dat deel van haarcn voet, „ waar de ander adergelaaten was, de flerk„ fte pyn gevoelde, en geduurende dien ,, tyd het bed houden moest." Aanmerkelyk is ook het voorbeeld, dat laater, in 'c jaar 1777, voorviel. Des Ru es, die als misdaadige gerabraakt wierdt, meesmuilde, en nam ten einde toe de gebaarden aan van CO <*. «• 0. I. B. der Uehetjetzung S. 3230.. C 7,  62 OVER 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIET. EN van een verlichten martelaar: maar een jong mensch van veertien jaaren, die zig onder de aanfchouwers bevondt, nam door middel der inbeeldingskragt zo veel deel aan de behandeling van den misdaadigen, dat hem eene kleine flaauwte overviel op 't oogenblik, dat hy den boosdoender op het fchavct zag treeden: en zodra hy het rabraaken en de llagen met den koevoet hoorde,raakte hy buiten kennis, en meende naderhand, dat alle zyne leden verbryzcld waren. Hy gevoelde de fcbrikkelykfte pynen, alhoewel de heelmeesters niets by hem gebroken vonden, maar egter eenige blaauwe plekken bemerkten. Waar deze blaauwe plekken van daan kwamen, konde men wel eenigzins verklaaren. Want by het fchrikken, en over 't algemeen by eene groote afkeerigheid, ontftaat 'er eene fterke beweeging der fappen en der levensgeesten : en daardoor dringen dezelve ook in de fynfte vaten, daar zy zeer ligt aan 't ftremmen geraaken kunnen. Dergelyke ftremmingen nu veröorzaaken blaauwe plekken : maar dat de plekken juist ontftonden in de deelen, die by anderen gewond  lighaam buiten den slaap. §.6. 63 wond wierden, welke wond eigenlyk den fchrik of afkeer veroorzaakte, daarvan zal noch de Geneesheer noch de Wysgeer eene voldoende oplosfing geeven kunnen. Meer zal ik nog in 't vervolg by het aanhaalen van de verklaaring der geboorte* of moeder vlekken van den beroemden Eller bybrengen. x\nderszins bewyst men gemeenlyk den Herken invloed der verbeelding op het lighaam ook uit de moedervlekken en misgeboorten. Nadien veelen aanneemen, dat de leevendige denkbeelden der moeder zodanige beweegingen in haar lighaam ten gevolge hebben, die in (laat zyn de tedere vrugt te befchadigen. Zeer voornaame Geleerden 'verdedigen dit als eene waarheid; maar ook even zo voornaame mannen ontkennen dergelyk eenen invloed der moeder op het kind (» Men bedient zig O) Tot deze fehriften bclioorcn Ciir. Rickmann', in der Abhandlting yon der Unwahrlieh des Vetfehens und der Hervorbringung der Mutleraalde durci die EinbiUungtlrèft,Jen* 1770- Platnf.r, Antropologie I. Th. G r u n b r 5 disfertatio medica , fistens navortim origines, Jen* 1778. A p. k 0 l d , in den Gedariken yon der Zi:-  6"4 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEE, Et? zig in deze leere zéker van verklaaringen, die niets minder dan den naam van wysgeerige verdienen, en op loutere onder- ftel- Zuliisfigkeit der Meinung: die Muiter wirke in die Bildung ihrer Fruchl durcli die Einbildung, 1775. Hy ontkent r!en invloed der inbeeldingskragt, en zegt, dat God de misdragtcn en wanfchape geitalten vormt. Met deze verklaaring zal de Wysgeer zig allerminst vergenoegen. Voorts , Drey merkwurdjge phyfikalifche Abhandhmgen yon der Einbildungskraft der fchviangern Weiber, Strasburg. 1756. Dit gefclirift bevat ook eene verhandeling , dié het tegenövergeftelde gevoelen verded'gt, welks opfteller is de Engelfche Geneesheer Mauclerc. CarlChr. Krausens Abhandlung yon den üluttermahlern, Leipz. 1758, welke met den prys van de Academie der weetenfehappen te Petersburg, in 't jaar 1750 op deze doffe gefield, bekroond is. Hy beweert den invloed der verbeelding op het maakzel des kinds : in dit gefclirift vindt men ook het tegenfebrift van Roederer,met wien de Hecren Hailbr en Lüdwig overéénflemmen. In de brieven van eenen Artz aan getrouwde vrouwen, uit het Engelsch in 't Hoogduitsch overgezet, bevinden zig ook twee brieven, die het gevoe'en der laatstgemclde Geleerden zyn toegedaan. En niet minder het 138 ltuk van 't weekfehrift, die Ehre Gottes, aus der Bstrachtung des Himmels und der Erde. Voorts , Wunder der Natur, uit het Fjianfclre (dictionaire de merveilles de la natwe') overgezet, Leipz. 1782—83. op het woord Mitttemahleu  lichaam duiten den slaap. §. 6. 65 Hellingen gebouwd zyn, welke de zaak meer verduisteren dan ophelderen : waartoe ik de verklaaring van Malebranc h e betrekke. Hy meent, dat de moeder, enkel door haare denkbeelden, en de daarmede verzelde beweeging van den zenuuwgeest , bewonderenswaardige veranderingen in de vrugt, die zy draagt, verwekken kan (n). ,, Vóór byna zeven of „ agt jaaren , zegt hy, bevondt zig in ,, het ziekenhuis, dat voor de ongenees„ baaren gefchikt is (Aux incurabks'), te Parys een jong mensch, die van der ,, jeugd af dwaas geweest, en wiens lig,, haam juist op die plaatzen gebroken was ♦ ,, alwaar men de misdaadigen gewoonelyk „ rabraakt. In dezen toeftand leefde hy byna twintig jaaren: veele lieden zagen „ hem, zelfs de moeder der Koninginne ,, Weduwe ging by hem, bevoelde zyne ,, armen en beenen ter plaatze, daar zy „ gebroken waren. De moeder dezes on„ gelukkigen zag, toen zy van hem zwan- ger ging, eenen misdaadigen rabraaken (V). „ El- 00 Am. a. O. S. 232. ƒ. (o)Bl.ondell en Marcotte vermoeden egter by  €6 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN „ Elke flag, dien hy kreeg, trof met „ geen minder vermogen de inbeeldings„ kragt der moeder , en door een foort „ van medegevoel, de teêre herzens haa,, rer vrugt. De herzen-vezels dezervrou» we wierden buitengewoon gefchokt , ,, veelligt door den buitengewoonen loop „ der levensgeesten,by 't aanzien van een ,, zo vreezelyk werk, op zommige plaat,, zen gebroken ; maar zy bezaten egter ,, Hevigheids genoeg om de volkome ver„ breeking hunnes maakzels af teweeren. ., De herzenvezels der vrUgt hierëntegerr „ waren niet beftand tegen eenen zo woe„ denden ftormder levensgeesten, zywier„ den geheel uit elkander gereeten , en „ deze verwoesting was zo groot , dat ,, daar door haar verftand gekrenkt wierdt, „ en zy gevolgelyk, van zinnen beroofd, 3, het levenslicht aanfehouwdc. Nu moe. ■ „ ten by deze gefehledenis eenig bedrog: zie Riem. ie VAcr.d. Roy. de Sciences ds Paris 1716, p- 424. (Amflerd^uitgO Anderen weder verdedigen de waarheid dezer gcheurdicnis: zie Krause in de aangehaalde .verhandeling, door C. A. Wiciimann in 't Hoogduitsch ovcigezec. Leipz. 1758: 4, S. 11.  LJGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 6. Cj x ten wyook de oorzaak nafpooren, waar1 öm bepaaldelyk die ledemaaten gebro„ ken waren, aan welke de moeder den „ misdaader had zien rabraaken. By het „ aanzien van deze , voor eene vrouw „ zo fchrikkelyke , doodftraffe, vloei„ den de levensgeesten by de moeder, „ en gevolgelyk ook by haare vrugt, „ met onbefchryvelyke {helheid in die „ deelen, op welke de ander geflagen „ wierdt. Maar nadien de beenderen der „ moeder hun geweld wederftaan konden, „ zo wierden zy ook niet verbroken; ja „ zy had misfehien, onder het zien ra„ braaken, in arm of been niet de minste „ pyn,mogelyk zelfs geene beeving, ge- „ voeld. Maar de weeke en fynere dec,, len in de beenderen der vrugt wierden „ door den onöphoudelyken loop van ge,, melde geesten verbroken: "want debeen,, deren, als de laatfte deelen in den groei „ des lighaams, hebben by een kind in 's „ moeders lyf eene zeer geringe vastig„ beid , gevolgelyk ook weinig weder„ ftands. Daarenboven volgt nog , dat „ wanneer de moeder door zig fterk te „ wry-  68 over 't verband tusschen ziel en wryven, de beweeging der levensgees,, ten na eenig ander lighaamsdeel had af„ geleid, haar kind met geene gebroke „ beenderen ter waereld zoude gekomen „ zyn; dat daarentegen zodanig lid der „ vrugt zeer befchadigd zoude zyn ge„ worden, waar de moeder de beweeging „ na toe geleid had. Uit deze grondfla„ gen kan men ook b. v. afleiden, waar,, öm eene zwangere vrouw, wanneer zy „ menfchen ziet, die in 't aangezigt ee. „ nig lidteken of een ander kenmerk heb3, ben, een kind ter waereld brengt, dat „ eveneens en op de zelfde plaats geté„ kend is. Juist daaröm ook geeft men ,, haar te regt den raad, zo dra zy iets „ zien, waarover zy zig ontflellen, of dat ,, eene geweldige aandoening by haar ver„ wekt, zig oogenblikkelyk aan een ver,, borgen lighaamsdeel te krabben; want „ zulks maakt meestal, dat dit teken zig ,, in de verborge deelen en niet in *t ge„ zigt plaatst, 't Is nog geen jaar gelee5, den, dat eene vrouw, die by de open„ baare plegtigheid , toen Pius als e;n „ nieuwe Heilig wierdt ingeweid, des- „ zelfs-  LICHAAM RUITEN DEN SLAAP. §. 6. 69 ,, zelfs beeldtenis te fterk aanzag, endaar„ naa van een kind beviel,dat dezen Hei„ lig volkomen geleek. De bejaardheid ,, was op zyn gezigt uitgedrukt, zo als „ het zyn konde,toen het nog geen' baard „ had. Zyne armen lagen op de borst „ kruisgewyze over elkander, zyne oogen waren hemelwaarts geüagen, en nadien „ de Heilig in de hoogte zag, en zyn voor.„ hoofd naauwlyks gezien konde worden, „ toen men zyn beeldtenis na de kerk „ droeg , zo had het ook een buitenge„ woon klein voorhoofd. Zelfs fcheen „ aan de fchouders eene foort van agter,, waarts afhangende kap te zyn, en ter „ plaatze , daar dergelyke bisfchopsmut,, zen gewoonelyk met edelgefteenten ver,, cierd zyn, waren ronde vlakken; kortj, om, het kind geleek volmaakt na het „ beeldtenis, wyl de moeder het te fterk „ in haare verbeelding ingeprent had. Ge„ heel Parys, waaronder ik zelf ook, heefc „ zig van de waarheid dezes overtuigd: „ want men heeft het zeer lang in een „ geestryk vogt bewaard. Deze gebeurd„ tenis heeft dit zonderlinge, dat niet het „ aan.  70 OVER 'ï VERBAND TÖSSCHEN ZIEL EN ,, aanfchouwen van een leevend en lydend „ mensch de levensgeesten m het bloed der moeder tot eene zo onaangenaame ., werking bepaalde, maar dat een leven., loos beeld met zo veel vermogen op „ haar werkte, en in haare levensgeesten „ eene zo fterke fchokking verwekte , „ veelligt wyl zy het te larg en te fterk aanzag , of ook omdat hec gefchreeuw „ en geloop by deze plegtigheid te groot ,, was. Het kind zag dus het beeldtenis ,, even zo fterk aan, als de moeder het ,, aanzag. De laatfte wierdt zeer fterk „ getroffen, en tekende het beeld af, ten minsten voor zo ver het uitwendige „ maakze! belangt. Dan nadien haar lig„ haam reeds een' vasten vorm had, en „ haar vleesch hard genoegd was, om aan ,, de levensgeesten wederftand te bieden, „ zo konde zy het niet volkomen afdruk„ ken , noch zig aan hetzelve volmaakt ,, gelyk ftellen. In 't tegendeel namen de ,, teêre vezelen van 't vleesch des kinds „ alle mogelyke geftalten en veranderingen ,, aan, en dus bragt de fnelle loop der le- vensgeesten in deszelfs vleesch al dat •> gee-  li haam buiten den slaap. §.6. 71 geene voort, wat hetzelve na het beeld' „ gelyken deedt, ja de copy was zo tref,, fend, als de nabootzing by kinderen het „ oorfpronkelyke maar immer bereiken s, konde. Ondertusfchen had het lighaam ,, daardoor eene geheel ongewoone gedaan„ te gekreegen, en die veroorzaakte aan ,, het kind den dood." Hoe min voldoende deze ontknooping van Male branche is, blykt daaruit, dat hy onderftellen moet, en ook wezenlyk onderdek (ƒ>), dat de kinderen zagen, 't geen de moeder Z3g ; dat zy heczelfde gefchreeuw hoorden , de zelfde indrukzels van de voorwerpen behielden , en dezelfde aandoeningen hadden. Zyne grondflagen cf bewyzen zyn niet toereikende, wanneer hy zegt: „ Byaldien reeds het gezigt van iemand, ,, die aangedaan is, alle de geenen , die hem aanzien , fchynt te doordringen , en eene zelfde aandoening te verwek,, ken, hoe zwak ook zyne betrekking op ,, de geenen, die hem aanzien, zyn mag; „ zo hebben wy ook redens genoeg te ge- „ loo- Am. fl. 0. S. 227.  -1 over 't verband tussciien ziel en looven, dat eene moeder haare gewaar„ wordingen en alle haare hartstogten aan „ haar kind indrukken of mededeelen kan. „ Het lighaam des kinds is met het lig- haam der moeder verëenigd, beide heb„ ben zy het bloed en de levensgeesten „ gemeen. Gewaarwordingen en aandoe,, ningen zyn natuurlyke gevolgen der be., weeging in het eerfte, en dus worden ,, deze beweegingen van de moeder op het „ kind voortgeplant. Alzo zyn alle ge,, waarwordingen en aandoeningen , over ,, 't algemeen alle gedagten, waartoe het lighaam aanleiding geeft, aan beiden ge„ meen. Menigmaal brengt eene moeder, „ die by 't zien eener kat in haare dragt zeer verfchrikt geweest is, een kind ter „ waereld, dat ook verfchrikt , zo dik,, wyls het eene kat verneemt. Dit kind „ moet dus met eene zekere huivering en eene ontfteldtenis van alle zyne levens„ geesten reeds in 's moeders lighaam dat „ geen gezien hebben, wat zyne moeder ,, zag; wyl het zien van eene kat,die het „ toch geen kwaad doet , ook geene zo ,, onaangenaame werking voortbrengt." -— Doch  LIGHAAM KUITEN DEN SLAAP. §. 6. 73 Doch alles, wat men tocftemmen kan, beftaat fiegts daarin; dat met al te leevendige denkbeelden en aandoeningen der moeder eene hevige beweeging van haare levensgeesten en fappen verbonden is, zo dat ; deze hevige beweeging, van wegen de verééniging der moeder met het kind , ook in de tedere vrugt eene ongeregelde druk» king veröorzaaken kan, waardoor eenige deelen der vrugt in hun maakzel veranderd 1 worden. Waarom egter juist zulk eene verandering van gedaante in het kind volgen moet, die gelyk is aan het voorwerp, ' welk het leevendige denkbeeld en de aandoening in de moeder verwekt had, daarvoor ligt niet de minde grond in de beweeging van den zenuuwgeest. Toen b. v. bovengemelde vrouw eenen misdaadigen zag rabraaken , en haare inbeeldingskragt zig de pynen van den misdaadigen en de flagen des zeiven leevendig voordekte, zo moest 'er alleszins eene leevendige beweeging in haare levensgeesten ontdaan; maar dat deze ook in daat geweest zoude zyn, een dergelyk gevolg in de vrugt als by den ) misdaadigen voort te brengen, en de been- . D de-  74 over 't verband tusschen ziel en deren te verbreeken, daartoe is de beweeging der fappen by de moeder te onbepaald , wyl die niet anders uitwerken kan, dan eene drukking op de vrugt in 't algemeen (q). En waaruit wil M a l e b r a nc h e bewyzen, dat de beweeging der levensgeesten in de vrugt zig aan het zelfde deel, en wel op ééne en dezelfde wyze, verwonen moet, alwaar deze beweeging zig by de moeder voordoet? Eveneens is het gefteld met de mededeeling der hartstogtcn en aandoeningen. Bevindt zig de moeder in eene hevige aandoening, dan gaat daar wel eene fterke beweeging der zenuuwgeesten by de moeder mede gepaard, en dit kan veelligt eene ongeregelde uitwerking by de vrugt hebben; dat egter daardoor ook juist dezelfde aandoening a3n 't kind ingeprent wordt, en nog daarenboven aanhoudend, zo dat ook het kind gebooren zynde deze aandoening in zynen leef- (_q) Kunnen de armen en beenen van eene vrugt, die midden in het water zwemt, en by de geboorte zelfs veel meer uitftaan moet, dan wel zo ligt gebroken worden? i  licha-am huiten den slaap. §.6". 75 : lecftyd blyken doet , dit wordt zonder bewys aangenomen. Wat de afkeerigheid van katten belangt, daar Malebran: che zig op beroept, dit kan wel uit geheel 1 andere oorzaaken, dan uit eene, van de moe; der overgeërfde, fchuuwheid ontdaan. Daarover zal ik in 'c vervolg [§. 11.] fpree) ken. Hy zegt wel (r) : „ in onze herzens „ moeten alzins zekere aantrekkende ver„ mogens liggen, die ons tot het naboot„ zen brengen. Dit is juist voor de bur„ gerlyke maatfchappye zeer heilzaam. ,, Alle menfchen moeten eene ze. „ kere gefchiktheid bezitten , om dezelfde uiterlyke zeden, dezelfde levenswy„ ze der geenen, met welken zy verkee- „ ren, aan te neemen. De levens- „ geesten vloejen niet fiegts door de lig. haamsdeelen, om by ons de zelfde be,, dryven en beweegingen, die wy by an„ deren zien, voort te brengen, maar ook, , als ik zo fpreeken durf, om hunne won, den te ontvangen, om aan hunne elen'j, de deel te neemen. Want zo dikwyls •> als CO d">- a. 0. S. S20. D 2  76 over 't vereand tüsschen ziel en als wy iemand, die geflagen worde, of an,, ders zeer gewond is, fterk aanzien , dan ,, loopen, gelyk de ondervinding leert, ,, de levensgeesten met aandrang na die ,, lighaamsdeelen, welke met de gewonde ,, van den anderen overéénftemmen; men „ zoude dan, door zig vrywillig aan eenig „ ander deel te wryven , derzelver loop „ eene andere rigting geeven moeten; of „ hunnen natuurlyken koers na het hart ,, en ingewanden, die met de gezwinde beweegingen gewoonelyk gepaard gaat, ,, moest den geenen, van wien wy fpree„ ken , niet veranderen; of eindelyk „ moest eene buitengewoone overéénftem„ ming der indrukzels in de herzens en de ,, beweegingen der levensgeesten niet de„ zelfde Uitwerking doen." Doch al toegedaan zynde, dat 'er onder de menfchen eene medegevoeligheid (Sympathie) plaats vindt; dat zy by vrolyke ontmoetingen van anderen een vreugdig, en by treurige voorvallen een droevig aandeel neemen [§. ii.]; dat zig voorts aan dat deel van een mensch, waaraan by iemand anders eene groote wonding of verandering ge- fchiefl  LIGHAAM BUITEN den SLAAP. §. 6. 77 : fchied is, door den toevloed der levensgeesten daar na toe, eene verandering vertoonen kan; ja dat men zomwylen zig gei noodzaakt ziet, by het aanfchouwen eener i lighaamsbeweeging van een ander, juist | dezelfde beweeging aan te neemen, gelyk : men dit by het geeuwen verneemt; zo volgt : egter nog niet, dat het kind in *s moeders j lighaam daaraan een gelyk aandeel neemen moet. Ondertusfchen levert de medegeTvoeligheid, of deelneeming aan het lyden ■ eenes anderen, alzins een deugdelyk bewys op, dat eene werkzaame inbeeldingskragt i groote veranderingen in 't lighaam verwekIken kan. Boerhaave (Y) verrykt on>met een gewigtig voorbeeld hiervan. Een meisje in het Armhuis te Haarlem verviel ijdoor eenen fchrik in eene ftuipziekte, die op zekere tyden wederkwam. Wanneer een ander meisje deze aanzag of haar helpen wilde, verviel zy in het zelfde ongemak, den volgenden dag eene andere, eindelyk eene derde, eene vierde, ja byna alle 1 0) Men kan het voorval leezen by Z i u w E r m a tt n, am a. O. S. 445. ƒ. D 3  "8 over 't verhand tusschen ziel en le jongens en meisjes van dit Armhuis. Uier geraakte de één dezer kinderen in ftuiptrekkingen, daar de ander; ja zy zecgen byna allen te gclyker tyd, wanneer zy elkaêr aanzagen, op den grond neder. Bekwaame geneesheeren beproefden alles, wat de konst tegen de vallende ziekte ver. mag, maar vrugtcloos; tot dat eindehk Boerhaave geroepen wierdt.—Deze begreep weldra, dat enkel de al te leevendige inbeelding de, oorzaak van den voortgang der vallende ziekte was. Daaröm zogt hy te regt de inbeeldingskragt eene andere rigting te geeven; want naa dat hy de vaders van het huis en alle de aanweezenden bevóórens onderrigt had, liet hy in de kamer , daar alle de ongeftelde jongens en meisjes by elkander waren, hier en daar kleine yzeren komfooren met glimmende kooien plaatzen, en op de zeiveaUerleie yzeren haaken en andere werktuigen legden. Daaröp zeide hy, nadien alle middelen te vcrgeefsch waren, en hem verder nieerlSêkend was, dat hy gelastte , den eerden , jongen of meisje, die een overval kreeg, oogenbliklyk den arm teontblooten, en op eene, door  lighaam buiten den slaap. §. 6. 79 door hem aangeweeze, plaats met deze haaken het vleesch tot op het been toe door te branden. — By de aankondiging 'i van dit affchuuwelyk geneesmiddel ver. fchrikten alle kinderen; met de grootfte ingefpannenheid van geest dagten zy flegcs op dit denkbeeld alleen, zo dra de vallen- < de ziekte by hen opkwam; het iïerkcre denkbeeld van deze yzelyke konstbewerking (operatie) verduifterde het zwakkere, en op éénmaal waren alle deze kinderen geneezen. Dit voorbeeld leert ons tevens, dat de inbeeldingskragt zo wel eene ziekte afweeren als veröorzaaken kan. Paulinus, lyfartz van den Vorst-bisfchop te Munster, verhaalt hiervan het volgende voorbeeld. In 't voorjaar van 1675 wierdt hy gehaald by een aanzienlyk perzoon, die vyf a zes dagen lang verfchietende pynen in de maag en onder de korte ribben, zonder 'er iets voor te gebruiken, gevoeld had. De Zieke badt hem vuuriglyk, dat hy hem de Frankforter pillen (welker voorfchrift men aan Dr. Beyer toefchryft) mogt laatcn gebruiken, om dat hy meende, enkel van dezen pillen zyne geneeD 4 zing  80 over 'r verband tusscben ziel en zing te wagten te hebben , en volftrekt geene andere middelen inneemen konde. Ik verwonderde my, zegt Paulyn, ,, over eenen zo zonderlingen inval, die ,, van allen grond ontbloot was; doch be- loofde, dat ik zyn verzoek inwilligen, ,, en deze pillen zelf klaar maaken zoude. ,, Nadien ik dit geneesmiddel egter niet „ dienftig voor zynen toeftand vond, en „ daarenboven het vermogen zyner inbeel„ dingskragt beproeven wilde, zo maakte ,, ik van verfchen kruim van brood met „ fpeekzel agetien fluks pillen, en ze „ verzilverd hebbende zond ik ze hem. „ De Zieke nam ze, den volgenden dag ,, heel vroeg, zeer greetig in, en kwam „ 's avonds, volkomen gezond, by my, „ en prees de kragt van deze pillen by „ uitftek: hy verzékerde, dat hy van de „ zelve eêns had moeten overgeeven en „ 'er vyf ontlastingen van gehad had." Krause (0 zoekt den invloed van de inbeeldingskragt der moeder op haare vrugt beter te doen begrypen, wanneer hy zig Q-) te vooren in de noot m aangehaald.  LIGHAAM BÜITEN DEN SLAAP. §. (5. 8l zig op het naauwe verband tusfchen moeder en kind beroept, en wel door middel der zenuuwen (m) , zo dat de beweeging der levensgeesten en fappen by de moeder ook aan haare vrugt worde meégedeeld. De gefteldheid dezer fappen en hunne vermogens, welke de fappen hebben overge- no- OO Hy zegt ter zelfder plaatze 5. fy.fi §. 45. „ Eenen „ korten tyd voort naa de bevrugting uitgezonderd, is „ de vrugt altoos zeer naauw met de baarmoeder ver„ bonden, en maakt met de zelve als een éénig Geheel (contiituunO uit; en wel is het buitenfie vlies van 't „ ey, dat den moederkoek omringt, met de baarmoeder, „ die ryk bedeeld van zenuuwen en zeer gevoelig is, „ het allrnaast verbonden. Wanneer ik dus fiegts kan „ aantoonen, dat zig door den moederkoek en 't vlies, „ dat den zeiven omringt, iets zenuuwachtigs, 't welk „ met de zenuuwen der vrugt gemeenfchap heeft, verspreidt, dan moet 'er ook eene middelbaare verwant„ fehap tusfchen de vrugt en de moeder plaats vinden. Dat „ 'ernu zodanig eene verfpreiding der zenuuwen beftaat, „ laat zig op de volgende manier bewyzen: over den „ navelflreng groeit het zo zeer zenuuwachtige vlies „ van den onderbuik dei- vrugt, en juist dit is met r9 den moederkoek en het vlies, dat hem omringt, aan „ één gefchakeld; en buiten dien loopt 'er zelfs in de „ vaten van dezen ftreng iets van de zenuuwen mede „ voort. Deshalve komt 'er iets van de zenuuwen tot » den moederkoek en het vliesje van 't ey."  82 over. 't verhand tusschen ziel en nomen van de gemoedsgefteldheid der moeder, wordt alzo ook eigen aan de vrugt, en kunnen derhalven by de vrugt eene verandering, aan de fappen overéénkomftig, veröorzaaken , even als de giftige vogten by den beet eens dollen honds in ftaat zyn magtige ongefteld heden te verwekken. Nadien ook het lighaam der vrugt by uitftek teder is, en veel ligter veranderd kan ■worden, dan het vaste lighaam der moeder, en insgelyks de flagaders der vrugt tweemaalen zo rad flaan als die der moeder, zo moeten ook de werkingen der zenuuwen by het kind fchielyker volgen. Hoeveel de vaardigheid egter by eenige verrigting in ftaat zy om uit te werken, is bekend genoeg. Zo veel zoude dan ■volkomen zéker zyn, dat de hevige beweeging der levensgeesten by de moeder, in eenig zeer aandoenelyk geval, ook by de vrugt eene nog fterkere verandering verwekken kan, dan by de moeder zelve. Dat de vrugt daardoor egter denkbeelden bekomt, die met de verbeeldingen der moeder overéénkomen 00, en dat de ziel der  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §,Ö\ der vrugt haar lighaam verandert, is een gevolg, dat ik nog niet voor zéker aanneem; gemerkt de vraag eerst beflist moeste worden , of 'er by het kind vóór de geboorte niet fiegts een werktuigelyk leven plaats vindt. Tot de denkbeelden of gedagten behoort eenig bewust zyn, eenig onderkennen ; want heel flaauwe denkbeelden verdienen den naam van denkbeelden niet; nadien ik anders zeggen moeste, dat 1 ik een uitfteekend denkbeeld hebbe, al hoewel ik 'er niet het minfte van wiste. Dat nu de ziel in de vrugt reeds zulke kennis bezit, is nog niet beweezen, en zal ook in 't toekomende zeer bezwaarlyk te bewyzen vallen. Dat voorts by het kind eene vlak ontftaat, die gelyk is aan het voorwerp, waar door de moeder in gemoedsbeweeging gebragt was, laat zig ook uit deze befpiegeling (theorie) niet verklaaren , en de aangehaalde Schryver is zelf ook zo befcheiden, dat hy het beweezen zien wilde (x). Veelen ontkennen ook, dat 'er 00 §• 54, 'S 54- D 0  84 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN 'er zenuuwen van de moeder na de vrugt gaa r(y). Ik meen het naaste by de waarheid te komen, wanneer ik den beroemden EtLER byvalle (zj. Zyne verklaaring is de volgende: „ de ondervinding leert, dat de zinnelyke denkbeelden hevige gemoedsbeweegingen, inzonderheid by vrouwsperzoonen , wanneer zy zig in groot „ gevaar- bevinden , verwekken kunnen ; b.v. wanneer'er brand ontftaat,by het zien „ van een moord of van een verfchriklyk „ dier, of op het verhaal van het ééne of „ andere ongeluk enz." Welke buitenge, meene beweegingen in demasfa van het bloed, en welke hevige , krampachtige zamentrekking van alle zenuuwen zien wy in deze omftandigheden, inzonderheid by zwangere vrouwen, niet gebeuren? Schrikken van dezen aart moeten den kinderen zeer nadee- üg (yy B. Vt Plat her ia der Antropologie 1. Th, 552. Die ook veele tegenwerpingen bybrengt, om te bewyzen, dat de inbeeldingskragt geene vlakken enz. te weeg brengen kan. (2) In eene verhandeling , aan de Academie der Weetttifchappen te Bertyn voorgeleezen.  LICHAAM PUITEN DEN SLAAP. §. 6. 85 \\\g zyn. De gemeenfchap tusfchen moeder en kind is te naauw, dan dat eeue zo leevendige beweeging zig niet aan de baarmoeder mededeelen, en de tedere deelen Ivan 't kind, byzonder in d- eerfte maan• den zynes groeis, daarvan geene gewaar» ; wording hebben zouden. Hieruit komen zomwylen ongefteldheden in de baarmoeder voort, die zig door fterke bloedvloejingen en zelfs door ontydige geboorten openbaa1 ren; en wanneer op dezelfde wyze het : bloed en de levensgeesten, in de eerfte dagen der ftonden naa de ontvangenis, buiten maate bewoogen worden, dan loopt het teêre maakzel van de vrugt gevaar, daar door befchadigd te worden. De krampach: tige zamentrekking der baarmoeder kan b. v. de ontwikkeling van zekere deelen, byzonder van handen en voeten, beletten, i en dezen of geenen tak der flagaderen zodanig verftoppen, dat hy het bloed niet meêr brenge na dat deel, waartoe hy be1 hoort, en welks groejing hy bevorderen moet. Wanneer dus de flagader van den arm of die der hand op zulk eene wyze verftopt raakt, dan zal de arm of hand D 7 zig  85 over 't verpand tusschen ziee en zig niet kunnen ontwikkelen, en gevolgelyk zal het kind by zyne geboorte een deel van den arm of der hand misfen, enz. Dus kunnen dan misgeboorten met gebrek aan eenig deel ontdaan. Wanneer men deze befpiegeling (thtöi ie) aanneemt, dan is het ook te begrypen , boe zig verfcheide vlakken of plekken op de huid des kinds vormen kunnen: want, wanneer de te rug voerende aders van het kind aan het ééne of andere lighaamsdeel, 't zy nu door eene onnatuurlyke ligging der baarmoeder, of door een uitwendig vermogen, of door eenen flag des navelftrengs om den hals, of eindelyk door te naauwe kleedinge der moeder zamengedrukt worden, zo kan daardoor het evenwigt van den bloedsomloop tusfchen de flagaders , die 't bloed van het hart na de uiterlyke deelen toevoeren, en de terugvoerende aderen , die het zelve' weêr na 't hart terug brengen, belet worden. Gefield nu, dat een kleine tak eener terugvoerende ader door de ééne of andere oorzaak verftopt is , dan zal de flagadertak, die tot de verftopte terugvoerende ader behoort, geftadig voortvaa. ren,  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 6. 87 ren, het van 't hart ontvange bloed na de verdopte deelen toetedryven. Wegens de il fluiting egter, die het daar ontmoet, zulï len de kleine watervoerende zydelingfche : takjes van de flagader zo uitgezet worden, [ dat zy, in plaatze van eene dunne en doorfchynende wyë, bloedbolletjes zullen ; kunnen opneemen. Wanneer de oorzaak dezer uitzetting der vaten te lang aangel houden heeft, dan zullen de uitgezette wa. i tervoerende flagaders in bloedvoerende va! ten veranderen, en nadien zy, gelyk bekend is, in grooten getale onder het door1 fchynend opperhuidje liggen , alwaar zy een zeer digt weefzel uitmaaken, zo zal dit weefzel van bloedvaten daar noodwen; dig eene roodheid doen doorfchynen, die, - naarmaate de oorzaaken met een grooter 1 of geringer vermogen gewerkt hebben, meer of min donker is, en eene grootere of i kleinere plaats beflaat. Zulke roode vlaki ken, die éénen of meerder duimen groot i zyn, noemt men moedervlekken. De andere I kleine ronde plekken van eene donkere, of : zomtyds ook bleeke, roodheid; als ook meêr dergelyke roode, in elkander loopen- de,  88 over 't verband ttjsschen ziel en de, kleine vlakken, zouden tekenen zyn, dat de vrouw geduurende haare zwangerfchap eene belustheid na kerzen, aardbeziën, enz. gehad heeft, waaraan niet voldaan is, en 'c welk, wanneer wy aan de vertelzels van bygeloovige wyven geloof flaan willen, deze voorwerpen op de teêre huid van 't kind afgebeeld moet hebben. Eenigzins groote verheve plekken, die, door de uitgezette en buiten waards gedreeve hairwortelen ruig gemaakt zyn, en die kenbaar uit dik en galachtig bloed, dat na de baarmoeder loopt, voortkomen, heeft men aan de bangheid voor eene muis, waarvan de moeder in haare dragt gefchrikt zal hebben, toegefchreeven. Maar wie zoude dit niet voor belachgelyke verzierzels aanzien, die door de vooröordeelen des gemeenen mans van tyd tot tyd in ftand gebleeven zyn? Om in deze vlakken het beeld van kerzen, aardbeziën, muizen, enz. te ontdekken, diende men eeneleevendigere inbeeldingskragt te bezitten , dan deze goe. de moeder gehad heeft ter tyd , toen zy volgens haare inbeelding het lighaam naa- res kinds met dit teken ontcierde. , Om  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 6. 89 Om eindelyk te weeten, wat men van de (ge. woonelyk uit de inbeeldingskragt afgeleide) vorming der vlakken, vrugten, en zelfs dieren, die de kinderen zomwylen in 's moeders lighaam bekomen, te houden hebbe, heeft men fiegts te bedenken, dat het fchrikken of bevreesd zyn, 't welk men meestal' voor de oorzaak van dit verfchynzel houdt, niets anders kan uitwerken, l' dan eene verandering in den bloedsomloop der ! moeder, (die daardoor of eene grootere radheid ; krygt, of te zeer vertraagd wordt) of ook eene 1 krampachtige zamentrekking der baarmoeder. Beide deze uitwerkingen hangen van eene al te hevige beweeging der levensgeesten in de zenuuwen of herzenen der moeder af. De ken. nis van 't menfchelyke lighaam en zyne verrigtingen bewyst de waarheid dezer ftelling, en leert nog daarenboven, dat de zenuuwen van de moeder geene gemeen, fchap met de zenuuwen van 't kind hebben, wyl de gemeenfchap van het ééne met het andere enkel en alleen door den 1 moederkoek veroorzaakt wordt , welke met de baarmoeder niet door eene wezenlyke verééniging, maar eeniglyk door eene geringe aankleeving der vaten verbonden is,  90 OVER 'T VERBAND TIJSSCHEN ZIEL EN is, die men niet kwetst , wanneer men ze van de baarmoeder afzondert. Deze vaten , wier getal by uitftek groot is , maaken door hunne kleine takken met de bloedvaten der baarmoeder ontelbaar veele kleine vlegten; en hunne verdeeling is zo gefield, dat de kleine terugvoerende aderen van den moederkoek, die aan de wortelen der planten gelyk zyn, het bloed, dat door de uiteinden der flagaders van de baarmoeder doorzweet , opflurpen ; en dat aan den anderen kant de kleine terugvoerende aderen der baarmoeder eveneens het bloed, 't welk de flagaders van den navelftreng uit het kind na den moeder* koek terugvoeren, opneemen kunnen. Op deze wyze komt het bloed, naa dat het aan 't kind ter voedinge gediend heeft, weêr in de masfa van 't bloed der moeder terug. 'Er is daaröm geene zamenhegting of verééniging tusfchen de bloedvaten van de moeder en van 't kind, en gevolgelyk is ook de omloop des bloeds in beiden niet één en de zelfde. Buiten dat hebben de zenuuwen der moeder, zo als reeds gemeld is, en gelyk dit door de zékerde ont-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 6. 5>I ontleedkundige waarneemingen volkomeni lyk beweezen is, niet de minfte gemeeni fchap met de zenuuwen van 't kind. Gevolgelyk is de vrugt en de moeder een tweej vouwdig onderfcheiden wezen (indiviiuum), |i waarvan elk afzonderlyk door zyne eige i! zenuuwen werkt. Nadien nu de zenuuwen ; egter de éénige werktuigen zyn , waarI door de inbeeldingskragt der moeder de, l aan haar toegcfchreeve, werking verrigt, ; of de ééne of andere verandering aan het : lighaam des kinds veröorzaaken konde, (vergelyk myne voorige §. 2. en %. 6.) zo is het beweezen , dat al 't geen, wac men ter dezer gelegenheid ten voordeele der inbeeldingskragt bybrengt, van allen \ grond ontbloot is. 't Is daarom buiten alle tegenfpraak, dat de vlakken en afdrukzels van zekere vreemde lighaamen, die zig op de huid van eenige jonggeboore kinderen vertoo"i nen, als ook de misgeboorten, daar lighaamsi deelen aan ontbreeken, niet van eene verwarde inbeeldingskragt, als zodanig eene befchouwd, voortkomen kunnen, maar dat zy veeleer uitwerkzels eener buitengewoone beweeging der levensgeeften en van 't bloed zyn, welke door /;, geer- QO In <*»? philofophifchen Vsrfuche iiber die menschücht Naiur und ihre Enlwickelung. II. B, f. 159.  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. § ö. TOI „geene, elke pooging, elke verrigting, „ met één woord elke wyziging (modifi* „ catie), ieder doen en laaten der ziel gaat „ met eene zékere verandering der herze„ nen gepaard, zonder welke geene niet „ aanweezig is, of ten minsten niet zo „ aanweezig is, dat wy ze zouden kunnen merken en gewaar worden. De „ herzen-veranderingen houden aan, zo lang , als de ziels-veranderingen duwen , neeme^ „ met de zelve toe en af, en houden op met „ de zelve. Byaldien men de ziel by eenen „ fpeeler, en de herzens by eenig fpecltwg „ vergeïyken wilde (e), zo diende men „ ook by deze gelykenis nog te voegen,. „ dat de vingers van den fpeeler onmid„ delyk digt op de klavieren of aan de „ fnaar en van 't fpeeltuig geplaatst zyn 5 „ en dat, gelyk elke beweeging en druk„ king der vingeren tot de fnaaren van 'e „ fpeeltuig overgaat, even zo ookdaarünte„ gen elke beweeging, elke wending, elke „ trilling van de fnaaren des fpeeftuigs„. zig aan de vingeren mededeele, cn de- „ ze'- (e) Zo als Bonnet gedaan heeft.  102 over 't verband tusschen ziel en zelve tot overéénkomftige beweegingen „ bepaale. Men kan alle de hoedanig- ,, heden der herzenen, die de verïnde„ ringen onzer ziele vergezellen , floffely,, ke denkbeelden noemen." § 7- Over de wy^e, hoe het zenuuwfap of de levensgeesten werken. Ik meene , genoegzaam beweezen tt ' hebben,dat zig in de zenuuwen wezenlyk levensgeesten bevinden, en dat onze gedagten met derzelver beweeginge verbonden zyn. Doch hoe zig deze levensgeesten, of het zenuuwfap, beweegen, hieromtrent zyn de Geleerden niet van één gevoelen. I. Veelen, b. v. Bonnet, Lossrus enz., meenen, dat de zenuuwen en haare draaden te vergelyken waren by vee'kragtige koorden, welke, wanneer zy aan't ééne eind eenige drukking bekwamen, daardoor in eene trillende, beevende, of flingerende beweeging geraakten, en dat deze beeving zig tot aan het andere einde voortplant-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §.7. ÏO'3 plantte. Maar anderen brengen hier tegen in deze, niec geheel kragtelooze, bewyzen. 1.) Dat het herzenmerg en de zenuuwen niet wel veerkragcig en prikkelbaar (iirilabilis) zyn konden, nadien 'c eerfte uit een' weeken bry beftaat, en de laatfte van wege haare weeke hoedanigheid voor geene fpanning vatbaar zyn. Alle zenuuwen zyn aan haaren oorfprong mergachtig, zeer week, en verre van gefpannen te zyn, en zomwylen zyn zy dit geduurende haar gantfche beloop, maar altoos aan haare uiteinden, daar zy geheel en al week worden. 2.) De zenuuwen zyn onderwegen met veele draaden aangehegt, 't welk eene trillende beweeging of flingering hinderen moet. De zenuuwen worden zeer dikwyls door knoopen afgebrooken, waardoor haare ilingeringen geftoord of onder elkander verward zouden geraaken. 3.) Eene doorgefneede zenuuw is niet gewoon zig aan de doorgefneede plaatzen in te trekken , 't geen toch gefchieden moest, zoo de zenuuw voor zulk eene E 4 Pl ik'  IC4 OVER 'T VEREAND TUSSCHEN ZIEL EN prikkelkragt vatbaar zyn zoude. ïegcn dit laatfte bewys brengt Lossius (e*) egter in, dat men onderfcheid moet maaken tusfchen leevenden en dooden. II. Anderen fchryven aan de beevingen haare zitplaats toe in de grondftofre van het zenuuwmerg. Maar hier vindt juist dezelfde zwaarigheid plaats, die ik by het eerfte gevoelen opgegeeven heb. III. Weêr anderen beweeren , dat het gevoel en de beweeging zig enkel door behulp van de vliezen der zenuuwen voortplant. •■ Nadien dezelve zig egter niet tot aan de uiterfte einden der zenuuwen uitft-rekken, alwaar de gevoeligheid nogthans de grootfte iss zo verdient ook deze verklaaring geene goedkeuring. IV. Niet weinigen leeraaren eene geestachtige vloeifloffe , dat is , dat hec zenuuwfap döor de zenuuwen loopt, waardoor oogenbliklyk de zinnelyke indrukken na de herzens, en de beweegingen na de fpieren en geledingen terug gevoerd worjjerj^ Deze, hoewel voortreffcly- kc (c*~) 1a den phyfifctea Vr[ac!i::i des Wakren..  EIGHAAM buiten den S&AAP. §. % IOJÏ Ke verklaaringheeft egter ook nog haaretegenfpreekers.- 1. ) Want Robin et (d) ontkent dero zenuuwgeest geheel en al. —— DoGh daarmede komen niet overéén de ondervindingen der Geneesheerenr en 't geen ik boven ten bewyze van het beftaan des- zenuuwfaps of der levensgeesten heb bygebragt.. 2. ) Anderen maaken die tegenwerping^ dat het zenuuwfap wel beftaat, maar dathet zelve fiegts daartoe diene, om aan de; herzens en zenuuwen het' noodige voedzei te verfchaffen en de buigzaamheid te? onderhouden. Daarop kan men nog- thans andwoorden: nadien het zenuuwfap' in zo groot eene menigte wordt aangekweekt (§. 2',), zo kan een gedeelte dienen om de zenuuwen te bevogtigen eem gedeelte kan door de zenuuwen der huid! uitwazemen; ook kan een goed deel 3, mee: de andere vogten des lighaams weêr vermengd "en in de kleinfte vaatjes mede ini dero (et) In premier reciteil philofophiejue 6? litteraire dé Jé' foeitté typographique a Bouillon i?6(),.p, 358,. E'5 '  IOS OVER 'T VERBAND TrjsSCHEN ZIEL EIÏ den bloedsomloop komen; desniettegenftaande kan nog een gedeelte ter opwekkinge der beweeging en gewaarwording dienen. 3.) Nog anderen werpen tegen, dat uit het éénfoortige zenuuwfap, op zig zelf genomen, niet wel het oneindige verfchil van gewaarwordingen te verklaaren en ver- flaanbaar te maaken is. Om deze zwaarigheid op te ruimen, meenen verfcheide Geleerden te mogen beweeren , dat niet alleen het zenuuwfap, maar ook de zenuuwen zelf, en hunne beftand-dee]en het werk der voortplanting van onze gewaarwordingen en beweegingen volbrengen. Alhoewel immers de herzenen bryjichtig en de zenuuwen week zyn , alfchoon zy geene veer- noch prikkel-kragt aan onze zinnen vertoonen , zo konden derzelver grondftof en beftand-declen egter wel veerkragtig en prikkelbaar zyn. Ik zoude egter denken, dat de veelvuldigheid der denkbeelden zig wel uit de onderfcheide rigting en de • verfchillende fnelheid verklaaren liet; waarvan ik hiernaa fpreeken zal. Ook zoude 'er wel eenig onderfcheid in de gefteld- heid  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 7. I®7 heid en menigte van den zenuuwgeest te maaken zyn, waarvan ik §. 8. zal handelen. 4.) Nog vinden eenigen daarin bezwaar, dat eene zo fyne en geestige vloeiflof, gelyk het zenuuwfap is, niet in ftaat zyn kan alle beweeeingen van 's menfchen lighaam te veröorzaaken, en eene zo groote kragt te toonen. Maar ook deze bedenking moet verdwynen , wanneer men overweegt, welke verbaazende uitwerkingen de zeer fyne Elektrieke ftof in ftaat zy te verrigten. V. Eindelyk moet ik nog melden het gevoelen; dat een vlugge geest (ather) of eene, na het Elektrieke vuur ge'ykendc, ftof zig om en by de zenuuwen beweegt, en door uiterlyke indrukzcls aan het fchokken gebragt wordt. Hartley 0**) meent, dat de zenuuwen van den zenuuwgeest befproeid worden, en dat de zenuuwen als dat geen zyn , 't welk de afleiders zyn by de Elektriciteit. Doch deze onderftelling heeft weinige verdedigers ge- von- (d*~) ln Hen Betraditungen iiber den Menfchen, E 6  IOSOVER. 'T VERBAND TUSSCHEN' ZIEL EN; vonden, en verliest ook zeer veel van haa* re waarfchynelykheid, nadien zy nog de hulp van andere onderftellingen ter onderfieuninge noodig heeft.. VI. Zo veel meene ik door middel eener gelykenisfe te mogen beweeren,, dat men den zenuuwgeest (de levensgeesten), die mee de Elektrieke ftof, wat de werking aanbelangt» de grootfte overéénkomst heeft (d**), maar juist zelf geen Elek- triek (V**)Dit wordt bevestigd i.) door waarneemingen van menfchen, die door 't inblaazcn van den adem weêr by zig zeiven gekomen zyn. 2.) Voorts van menfchen, die door 't wryven des hoofds , der voeten en andere deelen van flaauwten weder tot bewustheid gebragt zyn. 3.) Eindelyk geeven ook üe kunstbewerkingen aan verhangenen die men voort van hunne banden ontdeedt, als ook de middelen , waardoor men drenkelingen weer bygebragt heeft-, aanleiding om de levensgeesten ten opzigt hunner.wei hingen , met het Elektrieke vuur te vergelyken. Akdon.. Mzchelitz bewyst in fcruünib hypolhefeos■ fphiliuim animaïïum, p.. 83. Snq. tegen Fit. de Sauvaoe-S: in des-zelfs Elew. phyfwlog, p. 129. en tegen CajSTA-Nus Poort in thcoria fenfuum, en anderen, dat. dt zenuuwgeest van geene Elektrieke geaartheid is. Inms-fcheji kan dezelve toch wegens de gelykheid in zyne ukweiKiiigen met het Elektrieke vuur vergelesken wor-. dcjti.  etghaaM" betten den slaap. §-7- top» „idC vuur zyn moet, als eeneu breidel befchouwen moet, met en door welkende .ld de beweegingen in 't lighaam voortbrengt. Gevolgelyk zoude men de levensgeesten den band van veréénigmg tusfchen ziel en lighaam noemen kunnen „door^wien> tusfehenkomst de «el. op de grove hghaamsdeelen werkt. Want dat de z,el onnuddeL baar op de grove deelen van t lighaam werken zoude, is niet wel te geloof. Wanneer men egter een naauwkeung and. woord begeerde op de vraag, hoe de nel d00r middel van den zenuuwgeest op het Hghaam „erts? zo zoude het den Wy ageer voorzéker bezwaarelyk, of liever ondoenelYk vallen, deze vraag voldoende te befhsfen 't Is mv wel niet onbekenddatver* fcheide Wysgeeren al hun verftand ingefpannen en getragt hebben , om aan denieuwsgierigheid der vraagers te voldoen, maar of zy hierin volkomen geüaagd zyn,, daaraan twyfele ik heel zeer. VEI. Se akch (a) gelooftdat de ziel ïni W IM Lkhu * mn,,. naar de-P^tt vmsaling.van Prof.. E * »V■ B aN> S' ltt2"  ÏIOOVER 'T VERBAND TtTSSCHEN ZIEL EN in een kabinet zit, 't welk rondörn met koorden omhangen is , die na deze of geene deelen d.-s lighaams gaan, en welker wyziging (modificatie') ook de lighaamsdeelen in beweeging brengen moet: dat de zenuuwgeest in deze koorden de plaats bekleedt van kwasten, waarmede de ziel aan de zenuuwen trekt. Maar fchoon ik al zo toegeevend was, van den zenuuwgeest met kwasten te willen vergelyken, egter zouden 'er nog zwaarigheden genoeg opteruimen blyven, wanneer men aan dezs leere zyn zegel hangen wilde. Waaraan immers weet de ziel, byaldien de regte voet bewogen moet worden, dat zy juist aan deze en niet aan eene andere zenuuw trekken moet ? cn hoe moet zy trekken, wanneer de voet vóóruit of agteruit gezet moet worden Waarom zyn de ze- Cf) Men zou meenen kunnen , dat de zaak op de volgende wyze begveepen konde worden. De ziel doet in den beginne proeven, n et nu dus dan weêr anders op bet zenuuwfap ie weiken; en bemerkt, dat op deze werking ook deze b.weeging, maar dat op geene ook geme vetr aiiderii g in 't lishaam volgt ,cn indiervoege leert zy vddr en naa, op welke wyze zy op 't zenuuwfap moet werkt 11  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 7. III zenuuwen niet onmiddelyk vastgehegt aan de beenderen, die bewoogen moeten worden? waartoe zyn de fpieren noodig? en zullen niet de tedere vezeltjes breekenfg)? zullen door het trekken aan de ééne zenuuwe ook niet tevens de andere, die 'er aan verbonden zyn, mede bewoogen worden? ja, nadien zy dikwerf om de bloedvaten heen zitten, zullen de'aderen daardoor niet toegetrokken worden. VIII. Search bedient zig ooknogvaa eene andere gelykenisfe, die even min toereikende is, om de zaak in een behoorelyk licht te plaatzen. Hy vergelykt naamelyk de ziel by eenen molenaar, die, naar dat hy ken, indien deze of geene beweeging van 't lighaam volgen 'moet. Het wordt baar dus tot eene gewoonte, en zy leert het met zulk eene vaardigheid, dat zy bet ten laat- «en zonder opzettèlyke bedenking verrigt. I«- tusfehen is dit nog niet toereikende, ter bevattinge van de manier en wyze, hoe de ziel op de levensgeesten ^rtMm Search zoekt dez? tegenwerping daardoor tc ontwyken, dat by S. »> een voorbeeld bybrengtvaa een vrouwsperzoon, die door één éénig hoofdhatt eene» (teen van tweehonderd ponden met behulp eens werktuigs kotide opligteii.  112 over rT verband THSSCHENZrEE Etf hy eene beweeging van bet molenrad al of" niet noodig rekent, de kleppen ophaalt of toemaakt. Jammer is het maar,dat men by de zenuuwen geene kleppen of fchutborden verneemt, welke de ziel open en toe trekken kan. IX- Bonnet maakt de ziel tot eenen toonkundigen fpeelman (Muziekaakn organist) om welken de zenuuwen gelyk de klavieren van een klavecimbel of "orgel in 'de rondte liggen. ■ . Maar hoe be- fpeelt de ziel deze klavieren dan? ■ ... Wy weeten dus nog net zo veel als te vooren. Zo ftrydig als de tot hiertoe bygebrag. te gevoelens zyn, zo zéker is daarentegen de onderfcheide werkingswyze der levens, geesten naar het onderfcheid der fnelheid als ook der rigting (directie) \a dezelve. Hec lydt geene twyfeling, dat by elke* beweeging de verfchillende rigting: en friet heid in ftaat is onderfcheide werkingen te wege te brengen. Om hieraan eenig lichc by te zetten, zal ik my niet verwyderen van myn oogmerkwanneer ik 'er de volgende voorbeelden ter ophelderinge byvoegv Eér*  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. f. H3 Eén en hec zelfde zigtbaare voorwerp kan in de ziel zeer onderfcheide denkbeelden veröorzaaken, vaar het onderfcheid der rigting , die aan de lichtftraalen gegeeven wordt, welke van het voorwerp in de oogen vallen. Eén en het zelfde beeld, dat ik zie, kan het denkbeeld van een oud man met een' grooten baard en met een' halskraag om, maar ook het denkbeeld van een jong vro'uwsperzoon met hooggekapte hairen verwekken, naarmaate ik aan het beeld deze of geene rigting geeve. Houde ik het beeld voor myne oogen, dan ontftaat in myne ziel het denkbeeld van een oud man} maar keer ik dit zelfde beeld het onderfte boven, dan volgt het denkbeeld eens vrou wsperzoons. Ligt hier niet de grondfiag van de onderfcheide manier van vertegenwoordigen in de verfcheide rigting der lichtftraalen 3 en moet niet het onderfcheid van de beweeging dezer lichtftraalen volgens de verfchillende rigting ook eenen onderfcheiden indruk maaken op de gezigtzenuuwen en derzelver zenuuwgeest ? — Zo ook weeten wy, dat één en het zelfde zigtbaare voorwerp naar gelange van zynen afftand^. au  114 OVER 'T VERBAND TTJSSCHEN ZIEL EN nu dit, dan een ander denkbeeld veroorzaakt. Staa ik digt by een' vierkanten toren, dan verbeelde ik my dien als vierkantig , maar ben ik 'er zeer wyd van daan, dan meen ik een' ronden toren te zien. De denkbeelden, door toedoen van 't gehoor ontftaande, rigten zig naar het verfchil der trillingen in de lucht en in het zintuig des gehoors. Het is bekend, dat eene fnaar, naarmaate zy fchielyker trilt, zy ook een des te hooger geluid geeft. Juist deze trillingen in de lucht verwekken in het trommelvlies van 't oor eene dergelyke beeving, die aan de gehoorzenuuwen en aan derzelver leevensgeesten of zenuuwfap wordt medegedeeld. Zo menigvuldig derhalven als de trillingen in de lucht zyn, even zo menigvuldig moeten ook de indrukzels in de gehoorzenuuwen en in haaren zenuuwgeest zyn. Nu weeten wy, dat het onderfcheid der trillingen en beevingen in de lucht veelvuldig is, dus moet ook in den zenuuwgeest een zeer groot verfchil in de fnelheid der beweeging of in zyne beeving plaats vin. den. Gevolgelyk is de groote verfchei- den-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 7- b. 115 denheid der denkbeelden van hoorbaare zaaken niet onbegrypelyk, wanneer wy de veelerleie verwislelende fnelheid der bewooge levensgeesten overweegen. Zoude het my niet geöorlofd zyn, uit deze grondftellingen het gevolg afceleiden , dat het verfchil in de rigting en in de fnelheid der bewooge levensgeesten het verfchil der denkbeelden bepaale ? §■ 7- De beweeging des zenuuwfaps, die door eens uitwendige oorzaak ontftaat, duurt nog eenige ocgenblikken, alhoewel de uitwendige oorzaak ophoudt; het zelfde heeft by de innerlyke gewaarwordingen plaats. Men moet niet gelooven, dat de, door uiterlyke gewaarwordingen bewooge , zenuuwgeest oogenbliklyk tot rust geraakt, zodra als de uitwendige oorzaak ophoudt. Veeleêr heeft men reden om te denken, dat de verandering ln den zenuuwgeest , die door de drukking van eenig zintuig veroorzaakt wordt, nog wat aanhoudt, alhoe-  1 iff OVER 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN hoewel de drukking zelve niet méér aanwezig is. Want was dit zo niet, dan was het niet te verklaaren, waaröm iemand by nagt een' vuurigen kloot meent te verneemen, wanneer een ander eene brandende toorts fchielyk in de rondte draait. Maar neemt men aan, dat de beweeging in de gezigt-zenuuwen of in haar fap nog plaats vindt, alhoewel de uitwendige werking op het zintuig voorby is, dan zal alles duidelyk worden ; want nadien de werkingen van 't affchynzel des vuurs, in elk punt van den kring, al te fnel op elkander volgen, zo hegt zig hec denkbeeld van iets vuurigs, dat ik in 't eerfte punt des krings verkreeg, zeer natuurlyk aan het denkbeeld van vuur in 't tweede, derde en de volgende punten, nadien die, aan de werking der brandende toortzè beandwoordende , beweeging in het oog, in de gezigts-zenuuwen en hun zenuuwfap, welke uit het eerfte punt des krings, waarin de toorts bewoogen wierdt, ontftondt,van eenigcn — fchoon veeiligt zeer korten — duur was, en op dien tyd rog niet tot rust gebragt, wanneer de nieuwe werking en b^weeging, ia  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 7. £. II? in het tweede en volgende punten gefchiedde. Van daar verbeeldt de mensch zig hec vuurige in den gantfchen omtrek als één geheel, dat is, hy meent een' vuurigen kloot te verneemen. De aanhoudendheid der zintuigelyke indrukzels wordt ook bevestigd door het voorbeeld, dat de blixem of eenig fterk licht, in den zeer duisteren nagt, nog naa deszelfs verwydering, eenige voortduuring der gewaarwording vai de helderheid naalaat. Nadien men nu de gevolgtrekkingen uit de overéénkomst (analogie) geenszins alle kragt betwisten kan, zo mag men by de overige zinnelyke indrukken, die hec gehoor, den reuk, den fmaak en 't gevoel verzeilen, ook eenige duuring in de beweeging van den zenuuwgeest beweeren, alhoewel het gehoor-, reuk-, fmaak-of gevoel-verwekkend voorwerp, niet meêr op de zintuigen der gewaarwordingen werkt. Ook brengt my de overéénkomst tot de ftelling, dat de beweeging der levensgeesten of vau 't zenuuwfap , die uit eene oorzaak ontftaat, welke in den mensch en niet buiten hem gelegen is, insgelyks eenigen duur hebben moet. Daar toe betrek-  Il8 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN trekke ik, wanneer 'er iets werkzaams, in 't lighaam aanwezig zynde, eene beweeging in den zenuuwgeest verwekt, b. v. eene innerlyke drukking, eene inwendige verdikking der vogten. enz : voorts wanneer de ziel eene gedagte nadenkt, waarmede eene beweeging in den zenuuwgeest gepaard gaat (§. ö.)- Hieruit is ook op te maaken, wat eenige Geleerden met het naagevoel willen aandu;den. Dit beftaat nergens anders in, dan in de nog voortduurende verandering des zenuuwfaps , die uit eene gewaarwordinge ontftaat , offchoon het voorwerp der gewaarwording zig niet daadelyk meêr vertoont. Zoude in zodanig naagevoel ook niet veelligt eenige grond liggen, dat menfchen leevendige denkbeelden zeer ligt aan andere gedagten verbinden , die egter zeer geringe gemeenfc'hap met de zelve hebben? By ondervinding weetcn wy, dat wan. neer iemand zyne gedagten fterk laat gaan over eenig onderwerp, zo dat zyne ziel van 't zelve geheel ingenomen en als doordrongen is , en 'er gebeurt hierop eene uiterlyke gewaarwording , de mensch als dan  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 7. b. IIp dan aanflonds gewoon is, hec te vooren ; gedagte mee het voorwerp dezer gewaarwordinge te verbinden, en zelfs geheel voor een te houden. By voorbeeld, eene Schoone gaat zig vertreeden aan eene plaatze, alwaar zy haaren minnaar meer maaien heeft aangetroffen ; haare ziel bemoeit I zig alsdan ééniglyk mee haaren Geliefden; midden in deze gedagten verneemt zy van : verre een' mensch, die in grootte en kleedinge na haaren minnaar gelykt; aanflonds meent zy ook, dat die perzoon wezenlyk : het voorwerp haarer liefde is: zy befpeurt aan hem de wezenstrekken en alle overige ,1 kentekenen, alhoewel die perzoon geheel iemand anders en hemelsbreed van haaren minnaar onderfcheiden is. De grond hier- i van kan daarin gelegen zyn, nadien de beweeging der levensgeesten, die met haare leevendige verbeeldingen van haaren Geliefden verbonden was, ten dien tyde nog aanhieldt, toen de vreemde perzoon haar in 't oog viel, en de verandering van den zenuuwgeest by het verneemen van dien i vreemden perzoon zig met de eerfte be- ' weeging der levensgeesten vermengt of ver-  iso OVER. 'T VEREAND TüSSCHEN zifx EN verbindt. Hierom meent zy, dat deze, hoewel vreemde perzoon, het voorwerp haarer liefde zyn zal. Ja, zodanig eene aanéénfchakeling is mogelyk, hoewel de voorwerpen, die men aaréénfchakelt, zeer fterk van elkander verfchiilen. Eene bloote fchaduuwe by maanefchyn kan b. v. by eene vuurige minnaares het denkbeeld van de aanwezigheid haares Geliefden verwekken. Op zulk eene wyze laat zig ook de lighaamelyke medewerking tot eene buitenfpoorige inbeelding verklaaren. Wat wonder ! dat menig Geestelyke in de vlekken der maan kerken meende te verneemen, wanneer hy misfchien op dat tydftip enkel aan kerken dagte, enz. Heel wél oordeelt de Heer Tiedemann (a), wanneer hy zegt, „ Eene item wordt van verre on- duidelyk gehoord; het is de item my„ nes vriends , zegt de geen , die reeds 9, met groot verlangen na hem wagt; het is die mynes vyands, fpreekt de bevrees„ de; het is die mynes Heers, zegt de „ bee- (v) In den Vnterfuchungen fiber-den Menfchen. 1, Th., s,- 26i.  LICHAAM BUITEN DB» SLAAP. §. 8. 121 „ beevende dienaar"/ Want de gewaarwordingen veréénigen zig ligt (zo als ik getoond heb) met 't geen men te vóóren in de zinnen of gedagten had. §• 8. De zenuuwgeest is niet by alle menfchen van éénerleie gefteldtenis en hoeveelheid. De zenuuwftof wordt van het bloed afgefcheiden ( §. 2. ). Naar het onderfcheid des bloeds zal derhalven ook dat geen onderfcheiden zyn , 't welk 'er van wordt afgefcheiden. Want hoe meêr de bror.ajer verfchilt, des te meerder moet ook dat geen verfchillen , 't welk uit die bron voortvloeit. Dat nu het bloed by onderfcheide perzoonen niet van éénerleie gefteldhcid is, blijkt uit het onderfcheid der natuurelyke gemaatigdheden (temperamenten). De natuurelyke gcmaatigdheid noemt men zodanige gcfleldheid des bloeds, waarby deze of geene eigenfchap uitblinkt, of by uitfleekendheid op te merken is. Wy vinden in het bloed hoofdzaakelyk de volgenF ■ . de  122 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN de eigenfchappen: I.) de warmte of het vuur: 2.) het waterachtige of vlugge: 3.) het drooge of aardachtige, dat op den grond nederzinkt. Alle deze eigenfchappen zyn in het bloed der menfchen vermengd,en van de heerfchende eigenfchap ontftaat fiegts de benaamingder gemaatigdheid. j Is de eerfte eigenfchap in het bloed de heer- I fchende, dan noemt men het de galachtige (chölerieke) gemaatigdheid: maar heerscht het waterachtige of vlugge, zo geeft men die gefleldheid den naam van bloedryke gemaatigdheid: en is eindelyk het drooge meest uitmuntende in 't bloed, alsdan beeft men de zwartgallige (melancholieke') gemaa- I tigdheid. Eindelyk 4,) fpreekt men ook I van de flymachtige (phlegmatieke) gemaa- j tigdheid, en verftaat daardoor die gefteldtenis des bloeds, wanneer 't zelve van eene flymige geaartheid is: deze gemaatigdheid is altoos eene onnatuurlyke gefleldheid of I ziekte, 't Is my tot myn oogmerk om 't even, of men andere benaamingen gebrui- 1 ken wil, om het verfchil des bloeds by onderfcheide menfchen aan te duiden: genoeg, dat toch een ieder toeftemmen moet, dat  lichaam buiten den slaap. §. 8. l2& dat het bloed by alle menfchen niet van éénerleie gefteldheid is. De Heer Platnek (a) wil aan de volgende benaamingcn de voorkeur gegeeven hebben, de' Atheenfclie of geeftige; de Lydifche of dierelyke; de Romeinfche of heldhaftige; de Phrygifche of kragtelooze gemaatigdheid. De oorzaaken dezer onderfcheide gefteldheden des bloeds kunnen deels inwendige, deels uitwendige zyn. Tot de laatfte behoort de luchtsgefteldheid (klimaat), waarover Flögel (20 zeer wel gehandeld heeft. Tot de inwendige oorzaaken der - natuurelvke gefteldheid des bloeds behooren deels de genuttigde fpyzen, deels de levenswyze, waaraan iemand zig overgeeft. Ten opzigte der eerften kan men uit de ondervinding bewyzen, dat zodanige menfchen, die meestal grove fpyzen gebruiken, ook veele aardachtige deelen in hun bloed bezitten, en dat hen gevolgelyk de zwartgallige gemaatigdheid eigen is (c). Met In den Philofophifchm Aphonsmtn. II. Th. f n In der Gtfehichte des mensehlichen l'erfiandes. ro heeft 'm zyn werk ühit * 9efckit^ F t ie'  1a4 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL es Met betrekking tot de laatfte is het bekend-, dat veele zorgen en kommernisfen het bloed zeer ligtelyk verdikken, en eene zwartgallige gemaatigdheid veröorzaaken; .. . -i — daar hierëntegen veeie vroiyKe gezencudp-. pen de vloeibaarheid en vlugheid des bloeds bevorderen, en by gevolge in ftaat zyn, de bloedryke gemaatigdheid aan te kweeken. Overweegt men deze byzonderheden in 't bloed, dan is het ligt te bevroeden, dat door eene flymachtige gemaatigdheid noch goede noch veel zenuuwgeest afgefcheiden kan worden: wat wonder! dat zodanig een mensch ook weinig tot denken en tot beweegen gefchikt is ? En dit ftemt niet fiegts met de ondervinding overéén; maar is ook overéénkomftig met myne grondftellingen (§. 2.§.6j. Bonnet(c*) neemt insgelyks eene onderfcheide hoe- veel- der Menschheit,, I. B., S. 229. ƒ• zeer goed getoond, hoe het voedzcl der'wilden invloed op hunne gemoedsneiging hebbe. (c*) In der Betrachtung iiber die Natur, B. I., 5.=73in de aanmerking (volgers de- Hoogduitfche overzetting vin den lloogleeiaar Titius) vierd» uitgaaf 1733.  LIGHAAM » DEM SLAAP. §. 2. 1»5 veelheid en gefteldtenis der levensgeeften aan, wanneer hy zegt: „ de zenuuwgeest „ is in de zenuuwen niet altoos even menievuldig, en beweegt zig in de zelve ook niet altoos met dezelfde fnelheid. „ Nadien hy egter aan de werking van den " wil en eenige andere bloot werktuigelyke oorzaaken onderworpen is, ftort hy zig „ meêr of min overvloedig, meêr of min ,j gezwind in de onderfcheide deelen uit, inzonderheid in de fpieren, welker bci weeging hy veroorzaakt". Neeme ik de galachtige gemaatigdheid, zo zal uit de zelve ook een zenuuwvogt afgefcheiden worden, dat met het bloed of 't vuur dezer gemaatigdheid overéénkomt; dat is, de zenuuwgeest van zulk een mensch zal met hevigheid of met eene groote drift werken: want aan het vuur is de hevigheid eigen. De vlugge of blocdryke gemaatigdheid eindelyk zal ook aan de zenuuwftof eene ongemeene vlugheid mededeelen; ik zeg ongemeene, want al het zenuuwfap moet wegens zyne fyne geaartheid vlug werken : en nadien de denkbeelden zig rigten naar de gefteldheid der levensgeeften F 3 öf  125 OVER 'T VERBAND TUSSCIIEN ZIEL EN of des zenuuwfaps (§.6, 7.), zo zal zulk een mensch ook zeer vlug of fchielyk denken. Het eigenüartige der zwartgallige gemaatigdheid brengt van wege de drooge deelen eene traagheid mede; en bloed, dat met veele drooge deelen vermengd is, kan onmogelyk zo veel zenuuwfap affcheiden, als by eene tegenövergeftelde hoedanigheid des zeiven: waarom ook de gedagten van zulk een mensch langzaam voortgaan zullen ; en 't geen ik van de gedagten gezegd heb, geldt ook omtrent alle andere bedry ven van den mensch. De galryke handelt driftig en fpreekt driftig, wanneer hy aan zig zeiven -overgelaaten is, en zyne drift niet voorbedagtzaam of eigenwillens intoomt: dat is, alle zyne bedryven gefchieden als met ftooten. De bloedryke hierentegen handelt met vlugheid, even als de zwartgallige met traagheid werkt. Gevolgelyk al wat eenigen invloed op de gefteldheid des bloeds heeft, dat heeft ook eenen middelbaaren invloed op de ziel: waarom, by voorbeeld, denkt de mensch in eene heete koorts zo verward, en met zulk eenehevigheid ? — gewisfelyk alleen om die reden, dat zyn bloed  lighaam buiten den slaap. §.8. ï?7 bloed te zeer verhit is, en dat de zenuuwgeest , van welken onze gedagten afhangen , gevolgelyk aan deze eigenfchap deel neemt (§. 6, 7.). Daar ik te vóóren ook heb opgemerkt, dat de luchtsgefteldtcnis cenigen invloed op het bloed heeft, zo moetzy ookmiddelbaarelykeenigen invloed op de ziel laaten blyken. Daaröm zegt Flögel (c**; zeer wél; „ in Engeland „ gefchiedt de meefie zelfsmoord by het „ begin en einde des winters, wanneer de „ fchadelyke Noord-Oostewind waait". En verder, ,, hoe meêr vcrfchillende de it hemels - ftreeken zyn , des te meêr ver„ fchillende zal men ook de karakters der „ menfchen bevinden; maar hoe gelykmaa„ tiger, des te meêr zullen de volkeren „ met elkander in denkwyze overéénftemmen". Ik hoope, dat het my onder de tot dus ver gemaakte bepaalingen vergund zyn zal, het gevolg af te leiden, dat de zenuuwgeest of levensgeeften niet by alle menfchen van éénerleie gefteldheid zyn kua- (V*) Op- de aangehaalde plaats. F 4  128 OVER 'T VERBAND TOSSCHENZIEL EN kunnen. En deze ftelling kan ook door andere bcwys - gronden onderfteund worden. Nadien de geestachtige deelen der fpyzen en des dranks in het bloed komen door eene affcheiding, zo moet de gefteldtenis des bloeds daardoor dok veranderd worden : en dewyl de levensgeeften wederom van het bloed worden afgefcheiden , zo moeten deze ook aan de geestachtige gefteldheid, die aan het bloed eigen was, deel neemen. De ondervinding bevestigt dit door de voorbeelden van menfchen, die geestryke dranken gebruikt hebbende,ook in hun denken en doen eene leevendigheid laaten blyken; als het welke met de voorige grondftellingen (§. '6, 7.) overéénftemt, omdat het denken zig naar de gefteldheid der levensgeeften rigt. Veelligt was het hieruit te. verklaaren, wiaröm de Franfchen meeften deels zeer vrolyk zyn. Zoude niet hunne wyn iets tot hunne vrolykheid toebrengen? — Dit geeft dus' eenigen grond ter bevestiging, dat by dezen mensch deze, by eenen anderen eene andere gefteldheid der levensgeeften plaats hebben kan. De .  LIGHAAM BtUTEN DEN SLAAP. §. 8. 129 De Heer Platner (a") beweert, dat het waarfchynelyk is, dat de zenuuwgeest van elke gevoel - zenuuw eene byzondere gefteldheid heeft, om den indruk, die aan elk zintuig eigen is, voort te planten; even eens als het licht tot voortplanting der gedaanten, en de lucht tot voortplanting der klanken gefchikt is. Ik twyfele dus geenszins, of het onderfcheid van denken is, by dieren en by menfchen, ook mede in de verfchillende hoedanigheid des bloeds en van den daaruit afgefcheiden zenuuwgeest gelegen. Dit wordt bevestigd door het leerftuk van de infpuiting in 't bloed, als ook van de overftorting deszelven. Om zulks klaarer te doen zien, wil ik daarvan dat geene aanvoeren, wat tot myn oogmerk dienftig is. Onder den naam van infpuiting of infujie verftaat men het inbrengen van vogten in de bloedvaten. Dit heeft altoos een gevolg, dat overéenkomftig is aan de geaartheid der dingen, die in 't bloed fV) In zyne JpHoïtsmen, S. 47 s §• 149- F 5  130 ovER 'T VERBAND TCSSCHEN ZIEL EN bloed gefpooten worden: wanneer men by voorbeeld in de ader van een mensch braakmiddelen fpuit, zo ontftaat niet fiegts het denkbeeld eener misfelykheid, maar werkelyk volgt ook het braaken. Zes greinen braakwynfteen (tartarus emeticus), die men in eene bloedader gefpooten had, verwekten het overgeeven (a*). Van opgelosten harst van Scammonie, die in het bloed gefpooten was,ontftondt een geweldig braaken, en daarop volgde de dood ( En ik twyfel niet, of de raad van M arsilius Ficinus by S antinelli Ce***) is, op CO PW. trttr.s. n. 16. 10. Gadkovs Uttre a Mr. BtoNtill' ?• 13* Rtlazione idla transfuftonc p. 40. Diarium Romanum Tinaszii. 1668. p. 92- En v. Halle» ter voorige plaatze. p. 444- (e*) Phil. trans. n. 42. £? «• 25. (e**) Phil. trans. n. 30. O***) In confutationt transfufwnis fanguinis, f. 99. F 7  134. over 't vernand ttjsschen ziel en op zig zeiven befchouwd, geenszins be« lachgelyk, wanneer hy zegt, dat oude lieden, die zig wenschten te verjongen, het bloed uit de armen van jonge perzoonen moeiten tragcen op te vangen. Johannes Colle (e****), een Italiaan van Belluno, gaf den ze"xien raad. De zaak zoude van genoegzaam gewigt zyn, en men zou zig ten eerften van de waarheid overtuigen kunnen, wanneer men de proef in 't werk ftelde, met 't bloed uit een' jonger misdaadigen , die den dood verdiend had, over te brengen in een' ouden misdaadigen, die insgelyks ter doodftraffe veroordeeld was. Het is maar jammer, dat deze beflisfing naar den toeftand van zaaken en de bepaalingen van't pynelyke recht onmogelyk is (ƒ). Genoeg zy het incusfchen,' dat men uit de overeenkomst (analogie) zulke uitwerkingen uit de bloedsoverftorcing by menfchen te vermoeden heeft, («+***} In methnd. faal. prispar. medicam. Ventt. 1628. en de Heer van Halles op de lautst aangehaalde plaats. S. 442. (ƒ) Solutio d praxi alUna.  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 3. 135 heeft,als die zig by de dieren openbaaren. Zoude niet hieruit het gevolg zyn op te maaken,dat het overbrengen van bloeduit een' mensch, die van eene waterachtige gemaatigdheid is , in een' anderen, die een .ander geitel bezit, by den laatften eene zelfde traagheid en neiging tot ontheffing van alle bezigheden te wege zoude brengen: even als ook de bloed-en galryke gemaatigdheid, by het overbrengen des bloeds in andere menfchen, eene geaartheid en handelwyze veröorzaaken zoude, die aan dergelyke gemaatigdheden eigen ZYn? Befluite ik volgens deze begrippen, dan moet my ook het gevolg worden toegeftemd, dat het overgieten van bloed uit een dier in een' mensch aan dezen laatften ook de werkzaam-of onwerkzaamheden die aan dat dier eigen waren,zoude mededeelen. En wy vinden werkelyk ook eenige voorbeelden door Geneesheejen aangetekend, die dit befluit billyken. Dus heeft men immers het voorbeeld beleefd, dat iemand, aan wien, van wege eene Venerifche ziekte of de zogenoemde Spaanfche pokken, het befnutte bloed af-  jgjt» OVER *T VERBAND TTJSSCIlEN ZIEL EU getapt,en in deszelfs plaats fchaapenbloed uit een leevendig fchaap ingefpooten wierdt, naa dit alles eene dergelyke domheid, als die van een fchaap, blyken liet. Jammer is het fiegts,'dat men ook voorbeelden aantcont, die een tegenftrydig gevolg gehad hebben. Want dus nam Dr. Denys met den heelmeefter Emmerez de proef, dat hy in de bloedaderen van een jong perzoon, die heel dom was, uit een lam wat meêr bloeds weder inbragt, dan men 'er had uitgelaaten; en wel met dit goede gevolg, dat hy langzaamerhand tot een beter gebruik zynes verftands fcheen te geraaken. Hièrnaa bragt hy insgelyks lammerenbloed in de bloedaderen van een gezond mensch, die 'er ten minften geen nadeel van vernam; en hy kwam dit te onderneemen, by een mensch roet naame Paul Manfredus, met eene evengoede uitwerking. In Engeland wierdt den 23 November 1767 aan Arthurus Co ga eene proef met de bloedsverwisfeling genomen. Hy was wat te heet van herzenen, en boodt zig zeiven ter konstbewerking aan, die ook door de bekwaamheid  lichaam buiten den slaap. §.8. 137 heid van L o w e r en K i n g verrigc wierdt, zonder dac 'er iets nadeeligs op volgde. Maar toen hem, in plaats van de agt verloore oneen, weder veertien ingebragt waren , was het gevolg zo goed niet, doch fiegts in zo verre, dat het Koninglyke Genootfchap in de naastvolgende byéénkomst beval de proef te herhaalen. Men ziet hier uit klaar, dat hec zeer veel op de hoeveelheid van 't overgebragte bloed aankomt. Purmann gewaagt ook van - eene melaatsheid, die geneezen wierdt door lammeren bloei, dat in de bloedaderen ingefpeoten wierdt: en Thomas Bartholinus meldt, dat daardoor eene derdendaagfche koorts verdreeven is. Nadien nogthans de proeven aan menfchen zeer dikwyls de nadeeligfte gevolgen naa zig fleepten, zo heeft men in laatere tyden de bloedsöverftorting niet meêr als. eene gefchikte geneeswyze befchouwd (g). Over . (g/uen kan daaromtrent volledig leezen den Heer van Halliïk.'s Phyfiologie, B. I-, 445< /'  130 over 't vereand tdsschen ziel en §9. Over de onderfcheide bronnen der denkbeelden. Nu meene ik de volgende waarheden ten grondflage te mogen leggen. i. Het verfchil in de rigting der bewoogene levensgeeften is in ftaat, om ook verfchillende denkbeelden in de ziel voort te brengen ( §. 7. ) : 't zy deze rigting door den invloed van eene uit* wendige zaak op de zintuigen der gewaarwording, 't zy door inwendige veranderingen in 't lighaam, ontftaat ( §. 3 , 4 , 5.). ii. Het onderfcheid in de fnelheid der beweeging, die aan den zenuuwgeest of levensgeeften wordt medegedeeld, 't zy door eene uiterlyke of door eene inwendige verandering des lighaams c §• 3 j 5-) j kan ook eene aanleidende oorzaak van onderfcheide denkbeelden zyn (§. 7.); dat is, hoe leevendiger de beweeging der levensgeeften is,des te leevendiger zullen ook de denkbeelden in de ziel, de beweegingen des lig-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 9- 139 lighaams, en over 't algemeen de bedryven van den mensch zyn. Hiervandaan heeft men voorbeelden beleefd van menfchen, die van wege eene al te leevendige bewèeging des zenuuwfaps uitzinnig geworden zyn , en gelladig gedanst hebben, zo dat hen het fchuim op den mond ftondt. Ik heb zulk' eene vrouw op den Leuchtenburg gezien. III. De inwendige gefteldheid des zenuuwfaps zal ook denkbeelden verwekken, die met deszelfs hoedanigheid overéénftemmen. Hoe vlugger en geestryker de zenuuwgeest is, des te vlugger zullen ook de denkbeelden op elkander volgen. Eu dewyl deze gefteldheid der levensgeeften zig naar de onderfcheide gemaatigdheden in 't bloed rigt (§. 8.)» zo volgt daaruit ook, Ode zenuuwgeest eener galrykegemaatigdheid verwekt eene hevigheid in de denkbeelden, begeerten en afkeerighedcn. 2.) Hier-  140 OVER *T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN 2. ) Hierëntegen veröorzaaken de le¬ vensgeesten by eene bloedryke gemaatigdheid. ook vlugge gedagten; even gelyk 3. ) het zenuuwfap eener zwartgallige gemaatigheid in den voortgang der vertegenwoordigingen eene traagheid baart. En eindelyk 4. ) zal het zenuuwfap by eene wa- terryke gemaatigdheid eene traagheid in 't denken, handelen , begeeren of afkeerig zyn, naa zig fleepen. IV. De nu eens meerdere, dan mindere hoeveelheid der levensgeeften moet ook op de fterkte of zwakheid der denkbeelden eenigen invloed doen blyken. V. Wanneer ééne en de zelfde beweeging der levensgeeften in 't lighaam ontftaat , die voormaals van eenig denkbeeld vergezeld ging, dan moet ook wederom één en het zelfde denkbeeld in de ziel ontftaan. VI. Eene onverwagte beweeging van den zenuuwgeest, die gewoonlyk van een be-  lichaam buiten den si.aap. §• 9- 14* bepaald denkbeeld vergezeld gaat, verwekt ook het denkbeeld, dat haar eigen is. En . hieruit laat zig het •wtêrlichten des verfiands, gelyk M e heelsohn hét noemt, dat is een oogenbliklyke inval der ziel, verklaaren. VIT. Ook kan de onderfcheide prikkelbaarheid der zenuuwen veelerleie denkbeelden voortbrengen , welke eene daaraan oyeréénkomftige beweeging des zenuuwgeests daarftekC§-5-)VIII. Eenig denkbeeld verwekt ook andere daarmede verbonde gedagten. Eene uiterlyke gewaarwording kan daaröm eene geheele reeks van denkbeelden voortbrengen,wanneer de ziel zig dat geene herinnert,'t welk vóór dezen met die gewaarwording verbonden was; en dezen fchakel van gedagten noemt men de vergezelfchapping der denkbeelden. Alle uitwendige gewaarwordingen kunnen aanleiding geeven tot eene dergelyke volgreeks van gedagten. Zie ik onvoorziens eenen vriend, in wiens gezelfchap ik te vóóren veel verge- noe-  $4£ over 't verband tusschen ziel en noegen genooten heb,zo ftd ik.my ook dat geene voor, 'c welk in dat gezelfchap voorviel; ik denk aan de perzoonen, die daar tegenwoordig waren; aan hunne boertery, aan hunne bedryven, enz. Hoore ik een muziekftuk, zo valt my ook de dans 5n, dien ik voorheen met deze muziek gepaard aanfehouwde. Verwekt eenig geregt van eeten by my een' aangenaamen reuk, zo ontftaat, ook het verlangen tot eeten. En op de. zelfde wyze is het met de overige uitwendige gewaarwordingen gelegen. Wanneer iemand geblinddoekt eene fpys proeft, die hy meêrmaalen geëeten heeft, zo zal hy toch uit den fmaak kunnen zeggen, wat voor eene fpys het is. Zo zal ook het gevoel de verbeelding vaneenig voorwerp voortbrengen, dat voormaals een dergelyk gevoel verwekte. Eene gewaarwording in'tlighaam, die door geen toedoen van eenig buiten ons betraande voor - erp,maar door eene inwendige verandering des lighaams ver-  LIGHAAM BUITENDEN SLAAP. §. 9. 143 veroorzaakt wordt, brengt ook het denkbeeld te wege van zodanige dingen, die te vóóren eene dergelyke verandering in 't lighaam te wege bragten. Daaröm kan eene inwendige verdikking der vogten in dit of ' dat deel des lighaams het denkbeeld verwekken, als of ons iemand drukt of ftoot aan dat deel, waarin de vogten verdikken (§. j.> Om den voortgang der denkbeelden door de. vergezelfchapping der gedagten naauwkeuriger te ontdekken, merke ik de volgende regelen op. A. Het gely kende verwekt een denkbeeld van gelykende dingen, in den uitgeftrektften zin. Dus verwekt het denkbeeld der roode kleur ook het denkbeeld van bloed, alzo deze voorwerpen na elkander gelyken. Deze regel geldt niet alleen by zigtbaare dingen, maar ftrekt zig uit over alle denkbeelden der gewaarwording. Hoore ik by voorbeeld van verre iemand fpreeken, wiens uitfpraak en geluid mytoefchynt na  Ï44 over 't verband tusschen ziel en na de uitfpraak eenes bekenden vriends te gelyken, dan denke ik ook aan dien vriend, en verbeelde my, dat hy de geen is, die met een' anderen in gefprek is. Rieke ik de uitwazemingen eener zaak, die op myne reukzenuuwen eveneens werken , als de uitvloeizeis eener andere zaak, dan kan het ligtelyk gebeuren, dat ik my niet verbeelde, het waare voorwerp te verneemen, 't welk de werking veroorzaakt, maar dat ik de gewaarwording aan eene andere zaak toefchryve. Eveneens is het ook met den fmaak en 't gevoel gelegen. Ja, wanneer iemand eene zeer verregaande verbeeldingskragt bezit, dan is het moge-lyk, dat de gedagte eener zaake het denkbeeld van eene andere verwekt, alhoewel zy maar eene geringe overéénkomst met eikanderen hebben. Voelt iemand by voorbeeld, dat eenig deel zyns lighaams zeer week is, dan kan deze gedagte ook eene verbeelding te wege brengen van alle zodanige dingen , waar aan het denkbeeld van weck.  LIGHAAM EUITEN DEN SLAAP. §. J». 145 weekheid eigen is : wat wonder ! dat hy zig verbeeldt, dat ter dier plaatze eene rype zweer zit, enz. Wanneer men de menigerleie foorc van gekken en krankzinnigen in de dolhuizen nagaat, dan vindt men eene eindelooze menigte van zulke ingebeelde wanbegrippen. Van hier meende 'er één, dat zyn neus van boter ware, om dat die in het bevoelen week was, weshalven hy niet in de zon gaan wilde, om denzelven niet door 't fmelten te verliezen. Meêr voorbeelden heb ik elders bygebragt (a). B. Het ééne verwandfchapte verwekt het andere verwandfchapte. Hiertoe behoort: a.) Van voormaals gelyktydig ondervonde voorwerpen, verwekt de gedagte van het ééne, ook de gedagte van het andere. Hierdoor kwam het, dat een kind telkens de ftuipen kreeg, als de naam («) In 'A werk >wj Geidern unê Gsisierfchirn. §. 3. G  146 over 't verband tus5chen ziel en naam j e s u s genoemd wierdt: de oorzaak was geene andere, dan nadien de inbeeldingskragt aan 't zelve den fchrik weêr leevendïg te binnen bragt, dien't gevoelde, toen zyne moeder, het op den fchoot hebbende, by een fterk weêrhcht den naam Jasos uitriep. Ook kreeg een zoldaat de vallende ziekte , toen hy de kruik aan den mond zette, omdat hem de wervers - overvielen, juist toen hy drinken wilde (6). Uit den bygebragten regel vloejen nog de volgende meêr bepaalde voort. fl.)De gedagte van een onderwerp brengt ook de gedagten van de eigenJchappen (praedicata) zo innerlyke als uiterlyke voort; evenals ookde laatjlenons op het denkbeeld des onder■werps brengen. Daaröm wordt dikwyls het gefprek in eenig gezelfchap onderhoudende , zo dra iemand van eenig perzoon fpreekt; want ge * brengt dit voorbeeld by in zyne Ex- fenmeutal feslenlehre.  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 9- 147 want dit geeft aanleiding, om ook van 't karakter dezes perzoons, van zyne eigenfchappen en gedraagingen te fpreeken. Wanneer ik voorts op eenigen afftand eenen .perzoon zie, welke even eens gekleed is, als een rnyner bekenden» zo kan het ligtelyk gebeuren , dat ik hem voor mynen bekenden houde , fehoon het een vreemde is. b. ~)Ook verwekt het denkbeeld eenes tekens de gedagte der betekende < zaak, en zo ook omgekeerd. Zonder dezen regel zoude het leeren eener fpraak onmogelykzyn. c. ) Niet minder is de ziel gewoon, by de herdenking aan eene plaats, ook om de zig daar bevindende ditu gen te denken; gelyk de laatfte gewoonlyk ook verzeld gaan van de herinnering der plaatze. Denk ik by voorbeeld aan eene fh\d, waar ik my te vooren ophield, zo zullen my ook die geenen invallen , die ik aldaar fprak , gelyk ik ook aan de ontmoetingen denken zal, G a die  148 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIF.L EN die my daar voorkwamen : en ontmoet my een perzoon, dien ik vóór dezen in de gedagte ftad gefproken heb, dan komt my ook de ftad en haare gefteldheid in den zin. d.) Eindelyk verwekt de vertegenwoordiging eenes uitwerkzels ook de gedagte der oorzaak, en ook omgekeerd. Want zodra ik aan iets als een uitwerkzelgedenke, zo zie ik my ook gedrongen, aan dat geene te denken, 't welk het zelve kon te wege gebragt hebben. Deze regel is van eene zo wyde uitgeftrektheid, dat men zelfs van de gelegenheids oorzaak tot hetuitwerkzel geraakt , dat daardoor, hoewel maar zelden, te wege gebragt wordt. Denke ik by voorbeeld aan eene fteile hoogte (als eene gelegenheids oorzaak van een hoogen val), zo veréénigt zig daarmede de gedagte van het van boven ncderftorten, en van het daaruit ontftaande gevaar (als een gevolg en uitwerking). Ja by ee-  LIGHAAM DUITEN DEN SLAAP. §. 9- »49 eene leevendige inbeeldingskragt kan de verbeelding van 't gevaar zo leevendig worden , dat zy de gantfche ziel van den mensch vervult , hem bedwelmt en duizelig maakt, zo dat hy werkelyk na beneden valt, wanneer hy op zulk eene hoogte ftaat. Zo zyn 'er ook menfchen, die by 't glinsteren eenes blooten degens eene groote vrees gewaar worden, enkel door dien zy zig te binnen brengen, dat wel eêr de degen het middel geweest is, om een' mensch te dooden. Dus zegt men van Jaconus den Iften, koning van Engeland, gelyk de ridder Dicby; het verhaalt, dat hy zulk eene vrees voor een blooten degen blyken liet, en 'er , zo lang hy leefde , geen' zien mogt: zo zelfs, dat de ridder Digey beweert (e), dar. (e) In zyn boek, oyer hel fympathetifchs poeder uitgegeevcn. Voor 't overige vergelyke men Malebranchc, onderzoek der waarheid B- I , C 242. (naar ce Hougduitfohe overzetting.} G3  1j0 over 't verband tusschen ziel en dat toen hem de koning tot ridder flaan zoude, dezelve in plaats van den flag op den fchouder te geeven, den degen, met de oogen 'er van afgekeerd, na zyn gezigt gerigt had; en dat Digby, wanneer niet een ander den degen na den fchouder gebragt had, gewond zoude zyn. Men geeft daar wel deze reden van, dat toen Maria Stdart van den koning zwanger ging, verfchcide Schotfche Edellieden op éénmaal met geweld in haare kamer gevallen waren, en haaren geheimfchryver, eenen Italiaan, in haar byzyn vermoord hadden. Nadien deze zig voor haare voeten wierp, en daardoor zyn leven hoopte te behouden, bekwam zy eenige ligte wonden. De fchrik deswege zoude op haare inbeeldingskragt een' bovenmaatigen indruk gemaakt hebben, en aan haare vrugt, dezen J a c o b u s den Iften, mede gedeeld zyn gewor-  LIGHAAM BUITEN HEN SLAAP. §.9- 151 worden: van daar zoude Ja conus.geen' blooten degen hebben kunnen zien. Dan ik behoef my niet tegen zodanig eene ver klaaring uit te laaten , nadien zy zo zeer beftreeden wordt. Die vrees kan zeer wél naar myne aangenome grondllelling verklaard worden. Deze yerge- zelfchapping der denkbeelden van de uitwerking en oorzaak, is den menfchen zeer natuurlyk eigen , en eene neiging zynes vernufts. Want zodra een kind zyn ▼erfland begint te laaten bh/ken, vraagt het, Waarom ? nadien hem de Natuur aanzet, om den grond en de oorzaak eener gebeurdtenis en ontmoeting te weeten. By dezen regel komt het niet daarop aan , ,of iets werkelyk eene oorzaak en eene uitwerking is, maar fiegts op onze verbeeldingswyze. 't Is genoeg, dat ik my iets als de oorzaak of uitwerking eener zaak voorftelle; wanneer G 4 reeds  1J2 OVER 'T VERHAND TÜSSCHEN ZIEL EN reeds het denkbeeld van 't uitwerkzel zal verwekt worden. : Van hier, datgemeenelieden de duisternis van den nagt en het fpooken, in hunne verbeeldingen, gemeenelyk zamenpaareh. b.) In eene reeks van denkbeelden , die op elkunder volgen, vernieuwt het ééne de overige, voorwaarts en agterwaarts. Daaröm gaat het denkbeeld eenes voorafgegaanen voorwerpsook met de verbeelding van 't daarop gevolgde gewoonelyk te zamen. Ook wordt het tegenwoordige verzeld van de gedagte van *t vocrledene, inzonderheid wanneer beide iets gemeenfchappclyks bezitten (volgens letter A.). Deze regel is de grondoorzaak, waarom men eene lange gefchiedenis in 't geheugen houden kan. Want fchiet my eene gebeurdtenis te binnen, dan hegten zig aan dezelve de voorafgegaane onderneemingen,»zo wel, als 't geene op dat voorval gevolgd is. De voortgang der denkbeelden is by alle men-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. p. 153 menfchen niet éénerlei, alhoewel zy zig allen naar de tot hiertoe verklaarde regelen in hun denken rigten. Ontegenzeglyk is het viel, dat b. v. alle menfchen, van hst denkbeeld der uitwerking, op het denkbeeld der oorzaak vallen; doch de manier en wyze, hoe de gedagten van het uitwerkzel toe de oorzaak te rigten, of de toepasfing des regels, kan egter onderfcheiden zyn. Ter ophelderinge wil ik onderftellen: iemand dage aan een fraay gebouwd huis, zo geraakt hy ook ligtelyk op het denkbeeld van den bouwmeester, die het gebouwd moge hebben ; by eenen anderen zal de befchouwing des gebouws veelligt de gedagte te Wege brengen, wie wel de allereerfte bouwmeester moge geweest zyn. De grond dezer verfchillende aanéénfchakeling der denkbeelden kan in der menfchen byzonderegeliefkoosde neigingen liggen. De eerfte, die van de befchouwinge des huis op de gedagte geraakt, wie toch wel de bekwaame meester moge geweest zyn, welke het gebouwd heeft, is veelligt een lief hebber der bouwkunst; maar de ander, die op hec denkbeeld des allerëerften bouwmeesters G 5 ©>  IJ4 over 't verband tusschen ziel en gebragt wierdt, is mogelyk een beminnaar der oudheden, die fteeds verlangt het oudfte te weeten. Zeer wél oordeelt hierover de Heer Tiedemann (óQ, wanneer hy de vraag, naar welke van de verfcheide oorzaaken der aanéénfchakeling der denkbeelden rigt zig de over gang van denkbeelden tot detikbedden meestendeels ? aldus beündwoordt: ,, in gevolge aller befchouwingen en zielkundige „ (Pfychologifche) gronden, naar de geljef,, koosde en gewoone bezigheden van een ,, iegelyk mensch. Want de ondervinding „ leert ons, dat by het woord fchip, een „ vaarensman aan zyne gedaane reizen, „ een vlootvoogd aan zyne geleverde flagen, een oudheidminnaar aan den uit,, vinder der fchepen, en zo voorts denkt. Deze bevinding heeft ook reeds in hetge., meene leven zo veel ingangs gevonden , en ,, meest zulks noodwendig vinden, dat lie„ den, die hunne waereld verftaan, de ftoffe der gefprekken altoos tragtenteontleenen „ van de meest geliefde verrigtingen der » gee- (/) In zyne Unttiftictiungen isVer den Mtnfchtn. Th. I, f. SOI.  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. Q. 155 „ geenen, met welken zy zig onderhouden „ willen, en dat men, zo lang men eenen ", vreemden nog niet kent, van het weder „ of andere dergelyke in 't oog loopende „ dingen begint te fpreeken. Zy is zo „ zeer bewaarheid gevonden, dat men van „ de voorwerpen, waarop iemand het ge„ fprek wendt, en waarover hy hy lang„ fte en wydloopigfte fpreekt, genoegzaam '„ altoos tot zyne bezigheden, en van deze „ tot zynen ftand billyk befluiten kan. De „ aart van der denkbeelden zamenhang 3) maakt dezen regel noodzaaklyk; want „ voorftellen, van gewoone bedryven ontleend, zyn juist door de gewoonte meest „ in de ziel gevestigd", en gevolgelyk is de overgang van deze tot andere afgele" gene gemaklykst." Uit dezen algemeenen regel wegens den voortgang der denkbeelden, en den overgang van het ééne tot het andere, welke op der menfchen geliefdfte neigingen gegrond is, volgen nog andere,meêr bepaalde regelen. Het onder, fcheid van ouderdom en gemaatigdheid behooren hiertoe zonder tegenfpraak. 10 Kinderen rigten zig naar hunne neiging, G 6 die  iy6 over 't verband tusscheh ziel en die overéénftemt met hunne tedere jeugd. Wanneer zy geld bekomen, denken zy aan fpeelzaaken , die zy 'er voor koopen kunnen. Jongelingen daarentegen denken daarby op eenig aan hunne jaaren gewoon vermaak, dat zy zig voor het geld verfchaffen kunnen. Wat wonder! dat zy by, het bezit van geld op ryden, danzen , kaartfpeelen, enz. denken ? Een meêr bejaarde , die reeds gewoon is de dingen naa te denken, |zal by het verkrygen van geld, op zulk een gebruik bedagt zyn, dat met zyne jaaren en verftand overéénkomt. Hy weet, dat men in veelerleiën 'nood en behoefte komen kan, daaröm zoekt hy al het geld op interest te zetten, om daardoor zyne inkomften in het vervolg te vermeerderen, enz. II.) Ten opzigteder gemaatigdheid, kan zo wel-1.) het natuurlyke, datisde gefteldheid des bloeds, als ook 2.) het zedelyke of de hoofdneiging van eenig mensch onderfcheide aanéénfchakelingen van denkbeelden veröorzaaken. 1.) Iemand, bywien de hitte des bloeds de over-  lichaam buiten den slaap. §. 9- overhand heeft, zal ook by -elke* gelegenheid met hevigheid handelen , en gevolgelyk op gedagten vallen, die zulkebedryven veröorzaaken, welke met die hevigheid overéénkomen (§ 8). Een fchimpwoord, eenig wezenlyk ongelyk, kortom byna elke belediging kan hem tot de grootfte toornigheid vervoeren, en te wege brengen, dat hy op eenebuitenfpoorige of wel zulk' eene wraakneeming denkt, die gantsch met aan de belediging gcëvenredigd is. Daar in het tegendeel een ander van eene zwartgallige gemaatigdheid, wegens de hem eigene traagheid en gevolgelyk ook overdenking (§. 8.), dergelyke harde bejegeningen over 't hoofd ziet, of wel op wettige middelen bedagt is, om zig voldoening te verfchaffen. — Even als de aaneenfchakehng der denkbeelden, by het waaken, overéénkomftig de gemaatigdheden gefchiedt, alzo gebeurt zy ook m den naap Daaröm verhaalt Petrus Sa" 08 Diversus (O van een twistgierig mensch, die een liefhebber was 6 ö van CO De febte pestilenti et affeB. partic, Cap. 19. G 7  IJS OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN van vegten, dat de zelve gemeenelyk droomde, dat hy met dezen of geenen aan 't vegten was, waarby hy uit het bed opftondt, zynen dégen uittrok, en 'er mede rondom zig heen lloeg. 2.) Dat ook de hoofdneigingen of zedelyke gemaatigdheden, in den overgang van het ééne denkbeeld tot het andere, veranderingen veröorzaaken, leert insgelyks de dagelykfche ervaarenis. De wellustige veréénigt met zyne gedagten zeer ligtelyk zulke bedenkingen/ die eeni« ge betrekking op zinnelyk vermaak hebben. Het trekken van een hoog lot uit eene loterye, brengt hem tot de gedagte, hoe zynen wellust nu dit dan dat offer te brengen. De fchraapzugtige bierëntegen zal by zulk eene winst gantsch andere denkbeelden vormen, en in de plaatze , dat de wellustige over zyne winst eene heerfchende vreugde blyken liet, zo geraakt de gierigaart in een diep gepeins , dat met veel verdriets vermengd is, nadien zyn hart met zorgen belaaden is, waar hy zyn kapitaal zéker bergen zal. Hy. is bekommerd, _dat die. ven  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 10. 159 ven en moordenaars zyn huis overvallen zullen; en zyne droomen des nagts zyn overéénkomftig met zynen toeftand, zodat hy dag noch nagt geene rust heeft. Hoe de aanéénfchakeling der denkbeelden van geheel ongelyke voorwerpen, vermits de aanhoudendheid der bewooge levensgeesten , veroorzaakt kunne worden, heb ik te vóóren (§. 7» 7« &•) aan" getoond. Hoe de fchynbaare fprong der denkbeelden te verklaaren zy, Wy bemerken dikwyls, dat onder ons denken en by gefprekken in gezelfchappen eene reeks van" denkbeelden afgebroken wordt, en dat wy van een voorwerp der onderhandeling, plotzeling, opeengantsch ander geraak en, 'twelk met het voorige geheel geene gemeenfchap heeft. Zulk' eene gebeurdtenis is men gewoon, eenen fprong der gedagten te noemen. Wat is wel hiervan de oorzaak? ik meene niet te dwaalen, wanneer ik dien fprongi n de agteréénvolging der denkbeelden m  160 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN uit eene tweeërleie bron afleide. Deels kan in de menfehèlyke ziel zelve de grond gele. gen zyn, wanneer de fchakel der gedagten afgebroken wordt; deels egter ontftaat het afbreeken der gedagten uit de veranderingen des lighaams. Dat het der ziele eigen is, van het ééne denkbeeld op het andere te vallen, alhoewel dezelve niet de minfte gemeenfchap of overéénkomst met elkander hebben, blykt daaruit, nadien-de eene mensch den anderen, door de tusfchenkomst van eenig nieuw denkbeeld, van het voorige onderuoud op een gantsch ander onderwerp brengen kan. Byna dagelyks ondervinden wy dit in gezelfchappen. Dikwerf vestigt één der aanweezenden in het gezelfchap zyne opmerkzaamheid op ietSj waar van de ander in zyn verhaal gewaagd had, en dit is gronds genoeg, dat hy den verhaaler in de rede valt, en wel juist van het tegenövergeftelde des gedagten onderwerps aanvangt te fpreeken. Hierdoor wordt de verhaaler van zyne voorige reeks van gedagten geheel afgcbragt; en zonder die voort te zétten, begint hy eenen nieuwen fchakel van denkbeelden te vor-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 10. l6I vormeri. Kortom, elke nieuwe gewaarwording kan de voorige reeks van gedagten afBreeken, en aanleiding tot eene nieuwe geeven. Gehoor, gezigt, reuk, fmaak en gevoel kunnen dit te wege brengen. Veel grooter egter is de affland der denkbeelden, die door eene onvoorziene verandering in 't zenuuwfap veroorzaakt wordt : want nadien deze of geene beweeging in de levensgeeften, ook eene haar overéénkomftige verbeelding ten gevolge heeft (§. O, N° vi), zo kan het zeer ligtelyk gebeuren, dat 'er midden in eene reeks van gedagten, zulk' eene verandering in 't zenuuwfap ontftaat, die eene verbeelding in de ziel te wege brengt, welke van eene gantsch tegenövergeftelde ge'aartheid is, als die verbeeldingen, welke in de reeks der gedagten bevat waren: gevolgelyk wordt hierdoor de voorige fchakel deidenkbeelden afgebroken, en de volgreeks der gedagten neemt eene gantsch andere rigting. Wanneer b. v. een Geleerde zig met verheve waarheden onledig houdt, en de zelve nadenkt, maar op één maal eene drukking in het lighaam gevoelt, waardoor ook  lf>2 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIET- EU ook eene byzondere verandering in 't zenuuwfap ontftaat, en het denkbeeld van pyn verwekt wordt (§. 5.), 20 wordt de draad der voorige geleerde overweegingen verbroken, en een nieuw begin gemaakt tot geheel andere gedagten, die Geneesheer en geneesmiddel, dood en uiterftenwil enz. ten onderwerpe hebben. Deze leer wordt ook daardoor bevestigd, dat iemand iu eene heete koorts, zonder tusfchenkomst eenes uiterlyken voorwerps of eener uiterlyke gewaarwording , hevige fprongen in zyne denkreeks ondergaat. Hiervan kan men geene andere reden geeven, dan de menigvuldige en gezwinde afwisfeling in de beweeging der levensgeeften of des zenuuwfaps. § 11. Over de toe geneigdheid en afkeerigheid. (fympathie en antipathie.) Door de tot hiertoe beweeze grondltellingen meene ik my den weg gebaand te hebben, om de toegeneigdheid en afkeerigheid, zoo niet volkomen, ten minden voor 't  LIGHAAM BÜITEN DEN SLAAP. §. II. 163 't grootfte gedeelte, begrypelyk te maaken. Het woord fympathie en antipathie in den algemeenften zin betekent niets anders , dan eene overéénftemming (harmonie') of onöveréénkomftigbeid (disharmonie) van twee dingen omtrent elkander , welker grondflag door onze zinnen niet kan bemerkt worden. Men fchryft aan levenloo* ze en leevendige dingen eene fympathie en antipathie omtrent elkander toe, als ook aan leevendige dingen jegens levenlooze voorwerpen. Dus zegt men, de zeilfteen heeft eene fympathie met het yzer, nadien de grond dezer neiging en werking voor onze zinnen onverftaanbaarblyft. Déze werkingskragt des zeilfteens verklaart men uit zekere uitvloeizels of uitwazemingen, door middel van welke de uitwerking zoude moeten gefchieden. Naamelyk de fyne yzerachtige deelen, die uit den magneet vloejen , worden door de fyne ftoffen in de lucht tot eene zekere verheid voortgevoerd. Treffen zy nu in deze verwyderingyzer aan, zo is in de linie, van den zeilfteen tot aan hetyzer,dedrukkingophet zelve zwakker, dan van de tegenövergeftel- de  IÓ4 over 'x verband tusschen ziel en de zyde, nadien zig de fyne yzeracbtige deeltjes van den zeilfteen, met de fyne deeltjes van den zelfden aart, die uit het yzer komen, gemaklyk vermengen, en elkander doordringen. Gevolglyk wordt het yzer door de drukking der lucht en der daarin opgehoude ftoffe, die tegen deze andere zyde werken, na den zeilfteen toegedreeven (a). ■ Dat veelerleie bloemen zig na de zon wenden , wordt op gelyke wyze opgehelderd: dus zegt de aangehaalde M a r t i nt , de zon beweegt en verdunt de fynfte ftof der lucht in den „ ftreek, welke regtlynig op de bloemen „ valt, die zig na de zon toekeeren. De „ uitvloeizels uit deze bloemen vinden ,, daaröm eenen minderen wederftand aan „ die zyde, welke na de zon gekeerd is. „ Deswege gaat de trekking dezer uitvloe-' ,, jingen na de zon toe: deze trekking nu „ bepaalt te gelyk de beweeging der ge,, heele bloem, onderwylen zy die deelen, „ waaruit de voornaamfte uitvloeizels „ voort- 00 Zie F. H. W. Martini elgemthe Ctfcliickie der Ncitur. B. /., S. 12^./. B.r'yn, 1774;  lighaam botten den slaap. §. i i. IO"S „ voortkomen , vlak tegen de zon over „ keeren doet. Dus maakt zy, dat de „ bloem zig met die deelen beftendig na " de zon toe wendt." Zo veel blyft intusfchen zéker, dat men veele uitwerkingen by den zeilfteen waarneemt, welker grondoorzaak niet naauwkeurig te verklaaren is, alfchoon in volgende tyden de oorzaak uitgevonden mogte worden. Hier. toe behoort de eigenfchap des zeilfteens, welke op de zenuuwen werkt. Want dat daardoor de tandpyn geneezen wordt, wanneer men den pynelyken tand met den zuidpool des zeilfteens aanraakt, en het aangezigt na het noorden keert, beweeren aanzienclyke Geleerden. Darquier, Correfpondentvan de koninglyke Academie der weetenfehappen, fchreef in 't jaar 1767 aan den Heer de la Lande, dat hy verfcheide proeven van dezen aart genomen had In het Journal de Medicine, voor de maand September 1767 , vindt men dergelyke waarnecmingen, door delaCondamine, een Geneesheer te Romans, in 't werk gefteld. Ook by andere gebreken heeft het gebruik des zeilfteens eene goede uit-  166 over 't verband tusschen ziel en uitwerking gedaan (a*). Dat deze geneezingen insgelyks door middel van zékere uitvloeiingen verklaarbaar worden, fchynt ontwyfelbaar te zyn, hoewel de bepaalde manier en wyze nog een geheim is. Ook hebben anderen, b. v. K. Digby, eene fympathie by de geneesmiddelen, welke men by levenlooze dingen gebezigd had, egter op eene andere wyze verdedigd, die by de laatere Geneesheeren noch geloof noch goedkeuring vinden (a**). Dus wil men beweeren, (hoewel hiertoe een iterk geloof verëischt wordt) dat de wond van iemand daardoor geneezen worden kan, wanneer men het met bloed befmette inftrument, waarmede de wond gemaakt is, met een fympathetisch poeder beftrooit, en met eene plyfter verbindt. Ook by deze geneeswyzen — hoe weinig ik ook voorneemens ben, dezelve te verdedigen onder- ftelt Ca*') Eene groote verzameling van voorbeelden vindc men in de Wundercn der Nutur. Leipz. II. Th. op het woord Magnethmus. (a**) Makcus M a R c i heeft in phüo/bphia veterum rtftituta. parte F, p- 517> de gronden van Dicbv o«derzogt.  LIGHAAM RUITEN DEN SLAAP. §. II. l6j ftclt men, dat de uitvloeizels uit het firnpathetisch poeder zig in eenelyn na de wond verfpreidden, even zo als andere gelykflagtige dampen in de waereld gewoon zyn, zig in liniën uit te breiden; want dat zig de blikzem alzo ver fpreidde, door eene rei van zwavel- en falpeter-achtige dampen, die zig in lynen aan elkander ichakelden. Ook by leevendige dingen verklaart men eeu en ander verfchynzel uit eene fympathie o£ antipathie, door middel der uitvloeizels of uitwazemingen. Dus vernaaien verfcheide fchryvers, dat een vogel, in de lucht over eene ratelflange heen vliegende, in de kaaken dezer flange valt. Dit kan niet anders worden opgehelderd, dan dat de vergiftige uitwazemingen der ratelflange den vogel, die zig boven haar bevindt, bedwelmen («***). Veelen hebben zelfs beweerd, dat iemand, die op eenen geruimen afftand is, door middel van zekere fyne uitvloeizeis op een ander verre afzynden mensch werken, en angst by hem veröorzaaken kan. O***) Men zie hierover myn werk von Ahniungen ier ïtttrt, S. 44-  1Ö8 over 't verband tusschén ziel en kan. Daar uit is ook het bygeloof gefprooten, dat, wanneer iemand eenen grooten angst gewaar wordt, en hem de oorzaak, waar uit deze angst is af te leiden, onbekend is, dit alsdan te kennen zoude geeven, dat een geliefd en hem nabeftaande perzoon, die verre af is, op zyn fterfbed fterk aan hem denkt, en hem zynen bedrukten toeftand door middel der op hem werkende uitdampingen, bekend maaken wil. — Dat egter zulke verhaalen en gewaarwordingen of voorgevoelens ongegrond zyn, heb ik elders getoond (b). Dikwyls gebeurt het, dat iemand jegens een ander, zelfs op 't eerfte aanfchouwen, eene toegenegenheid of afkeerigheid gewaar wordt, zonder 'er eenige reden van te kunnen geeven; en ook deze fympatltie of antipathie laat zig zomtyds Qb*) uit de uitwazemingen verklaaren, die met elkander al of niet overéénftemmende zyn. Want de uitvloeizels van iemand kunnen op een ander, die prikkelbaare zenuuwen en C$) -In myn werk yon den Ahniungen und Vtfionen. C**) Hierna» zal ik toonen, dat ook iemands eigenliefde de zaak begryplyk maakt.  LICHAAM RUITEN DEN SLAAP. §. II. IÖfii en vezelen heeft, eenen zo onliangenaamen indruk maaken, dat daardoor eene ongenegenheid en afkeer ontftaat, zonder dat de mensch zelf weet, waar het van daan komt (§. 9, N°: vu. en §. 5.). Het voortreffelykfte in de fympathie der menfchen jegens elkander beftaat in de medegevoeligheid by de lotgevallen eenes anderen , welke nu eens een deelneemend vergenoegen, dan weder eene deelneemende onvergenoegdheid is, naar maate het den anderen wél of kwalyk gaat. Van daar ontftaat by den mensch eene medeverheuging of een mede. lyden by de gunftige of wederwaardige lotgevallen eenes anderen. Dit is men gewoon een zedelyk medegevoel te noemen. Zulk eene medegevoeligheid vertoont zig ook by menfchen jegens de redenlooze dieren , byaldien zodanig medegevoel door geene kwaade opvoeding tegengegaan wordt. Ja, dit medegevoel kan zo fterk en leevendig worden, dat het zelve door de hevige bcweeging des zenuuwfaps groote ongefteldheden in 't lighaam ten gevolge heeft, inzonderheid wanneer tevens de inbeeldingskragt al te leevendig werkt. Hiertoe beH. hoort  170 over 't verband ttjsschen ziel en hoort het voorbeeld van Boerhaave, dat ik te vóóren (§. 6, bladz. 77 O byge* bragt heb, alwaar de kinderen aan de vallende ziekte der overigen deel namen: voorts het voorbeeld van den jongeling, die Des Ruës zag rechten (§> 6, bl. 61 en 62.). De groote deelneeming aan de pynen der dieren wordt insgelyks door de ervaarenis ontwyfelbaar bevestigd. Daarom zegt ABcr(c), ,» de natuur moet el„ ken, goed bewerktuigden, mensch voor „ de trekkingen eenes ftervenden diers gevoelig maaken, en altoos vindt 'er ook \] eene gevoeligheid plaats, nadien het ze„ nuuwgeftel ons de overéénkomst, maar " al te duidelyk, al beevende doet ken„ nen." Eindelyk wil ik nog iets wegens de fympathie van leevendige omtrent Ievenlooze dingen zeggen. Dat zy beftaat, blykt uit veelerleïe voorbeelden. Menig één gevoelt by zig zclven eene aandoening, wanneer hy aan zyne geboorteplaats komt, of aan een huis, daar hy lang in gewoond heeft, f>) Vom Verdic-4'. S. 150.  lichaam buiten den slaap. §. ii. 171 heeft, enz. Dit erkende Beattie (d) zeer wél, daaröm zegt hy, „ wanneer wy 5, eenen ftok verliezen, dien wy lang ge,, draagen hebben, of een huis zien inval,, len, waarïn wy lang gewoond hebben, j, zo kan ons dit voor eenige oogenblikken j, fmerten of treffen, alhoewel de verlooj, re dingen in 't geheel geene , of eene ,, geringe, waarde hadden". Zomwylen fchryft iemand aan iets, dat hy van een geliefden perzoon gekreegen heeft, eene groote waarde toe, offchoon het misfehien geene de minste waarde heeft, zo als inzonderheid, meêrmaalen, tusfchen verliefden plaats vindt. Voor zulke gefchenken heeft de verliefde eene groote achting, en het verliezen van dergelyke dingen, hoewel maar van eene geringe waarde, doet hem dikwyls meêr aan, dan het verlies eener zaake, die van anderen boven alles geiicht wordt. Uit 00 In den netien philofophifchen Vctfucken B. I., f. 275. • volgens de verraaling uit het Engelsdi in 't Hoogduitsch bi doot Prof. Msiners. Leipz. 1779. H 2  vyi over 't verband tusschen ziel en Uit de tot hiertoe bygebragte gevallen, in welke zig eene fympathie of antipathie vertoont, laat zig de oorzaak derzelve ligtclyk ontwikkelen. I. Eerftelyk kunnen de uitwazemingen eene toegeneigdheid of ongenegenheid te wege brengen. Dus weeten wy , dat ménig mensch eenen ftcrken afkeer tegen de katten heeft, die in een vertrek geheel verborgen liggen, zo zelfs, dat hy in onmagt valt, wanneer hy in zulk een vertrek komt (d*). Hier kan geene andere oorzaak plaats vinden, dan dat de uitvloeizels en uitwazemingen der kat op de reuk-zenuuwen, die veelligt by zulke menfchen zeer prikkelbaar zyn, eene hevige en onaangenaame beweeging verwekken (§. 4, bl. 21. §. 9, N°: VIL). Ook zyn 'er menfchen, die eenen afkeer van den reuk der roozen hebbel, en 'er hoofdpyn van krygenO?**) co. ($>•) Zie! Mifoctt.' ecad. Nat. Cm:, decur. II, anno 2, pag. 82. fqq. (_d**) Mifcdh'NaU Ca;:, da. lil, anno 7 «< t- V9-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. II. 173 O)- In tegendeel kan by menfchen eene ingenomenheid voor eene zaak door middel der aangenaame luchc of uitwazemingen gebooren worden. Van daar beweeren verfcheide aanzienlyke Geleerden, b. v. B o erhjave (f), dat men eenen hond genegenbeid voor zynen Heer kan inboezemen , wanneer men hem een ftuk brood, kaas enz. te eeten geeft, 't geen van den Heer lang onder de armen gedraagen en doorzweet is. Hy verklaart daaruit ook de genegenheid of ongenegenheid der menfchen voor elkander , waarvan ik in deze §. reeds iets gezegd heb. Was het verhaal van den hond cntwyfelbaar , voor welks waarheid ik egter niet wil inftaan, dan zoude ook in aanmerking komen de mogelykheid van een liefdedrank en van andere middelen, waardoor eene minnaares haaren minnaar fterker aan zig verbinden kan. Dat (e) De fchryvers der Berlinifchen SammlUngen ftcmmcji hierin overéén , en brengen nog meer vooibeelden by : Zie Th. UI, S. 258. (ƒ) De morbis nerrorum. T. l,p- zz<). H3  174 over 't verband tusschen ziel en Dat over 't algemeen eene groote aandoenelykheid zeer ligt ongenegenheid, tcgenftrceven en afkeer verwekken kan, leeren ons verfcheide ziekten, b. v. de watervrees en de droefgeestige raazerny. In deze ongefteldhedcn worden de zenuuwen zo gevoelig , dat zy de lucht, de roode kleur (ƒ*) enz. niet verdraagen kunnen. II. Ten anderen kari de inbeeldingskragt of de vergezelfchapping der denkbeelden (§• 9.) eene oorzaak van geneigdheid of ongenegenheid voor eenig voorwerp zyn. C a rt es iüs gevoelde eenebyzondere geneigdheid voor fcheele perzoonen ; hy doorzogt zynegant. fche ziel, en daarop bevondt hy, dat hy in zyne jeugd een fcheelziend meisje bemind had(g). Locke nam ook deze verklaaring aan, dat de toevalligeveréénigingderdenk- beel- (ƒ*) Meenig één valt in omnagt op 't zien der roode kleur. Zie Mifc. Nat. Cu;:, dec. II, anno 5 , p. 458. O) C a r t r. s. Epijl. parte I, ep. 36. Locke ssfay. B. II, Cap. 33> §• 7- H- Ook leveren de Berlinifchen Samml. B. I,f. 478. voorbeelden , die ten bevvyze dienen.  LIGHAAM buiten den SLAAP. §. ii. I?5 beelden eene fympathie veröorzaaken kan. Dus is het ook mogelyk, dat iemandeenen zeer fterken afkeer en antipathie tegen de fpinnen verkrygt, wanneer hy zigleevendig de groote fchadelykheid des fpinnenvergifts voorftelt; hoewel ik eenen grooten en nog in leven zynden natuurvorfchcr kennc, die dézen grooten tegenzin tegen de fpinnen uit zynen fynen reuk aHeidt, nadien hy 't voort merkt, of'er fpinnen in een vertrek zyn , fchoon hy ze niet ziet. Wanneer egter ook dit laatfte by perzoonen , die een' fynen reuk hebben, bewaarheid wierdt, zo wordt daardoor nogthans myn voorig geftelde niet omver geftooten. Johann Pechmann, een Godgeleerde, had van zyne eerfte jeugd af eene byzondere af. keerigheid van het veegen met bezems : zodra hy veegen hoorde, wierdt hy onrustig, haalde zynen adem bezwaard, en (leende als iemand, die in gevaar is van te (likken. Vrugteloos wendde men alles aan, om hem aan dit geluid te gewennen, en men zag hem, meêr dan eens, op het enke. Ie zien eenes bézems, waarmede ééne zyH 4 ncr  176 ÓVER *T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN ner meiden hem vervolgde, zig door een venner redden. Ook zelfs, wanneer hy badt, en zyn geest daar geheel mede bezig was, wierdt hy, toen men in de nabyheid veegde, of een dcrgelyk geraas maak te, bleek, onrustig, en het zweet brak hem dikwyls aan alle kanten uit. Wanneer hy opwegby toeval aantrof, dat deftraat geveegd wierdt, zag men hem als een' uitzinnigen op den loop gaan ; cn zelfs by openbaare plegtigheden verliet hy voort zyne plaats , of ging aan het venster, om frisfche lucht tefcheppen, wanneer iemand, om hem te kwellen, met eene roede zag'jes op den grond floeg, en hy dit geluid hooren kor.de (*). Wat my aangaat; ik meene overtuigd te zyn, dat deze antipathie insgelyks eene bloote werking der inbeeldingskragt geweest is. Mogelyk konde Pechmann in zyne jeugd, wegens de.groote prikkelbaarheid en gevoeligheid zyncr reukzenuuwen, de werking der ftofdecltjes, wanneer 'er (*) Deze en an.'ere 'ergclyke gétduetfémsfen vindt meri in de Ephtmcrtdi'n der natVrJorfckenden GefeU/thaft. *  lichaam buiten den slaap. §. ii. 177 'er geveegd wierdt, niet verdraagen. Zo dikwyls hy zedert van veegen hoorde, kwam hem de vóórmaals zeer onaangenaame gewaarwording weder te binnen, en verwekte eenen hevigen afkeer. Ménige gefchiedenis houde ik egter voor verzierd of opgecierd. Daartoe brenge ik, 't geen Georg. Hannaus (**) van eenen bédelaar , Ouüs genaamd , verhaalt. Deze zoude een' zo grooten afkeer van zynen naam gehad hebben, dat hy alle de geenen , by welke hy bekend was , vuuriglyk fmeekte, hem niet by den zei'ven te noemen. Die hem by vergisfing of met opzet Olaüs noemde, zoude hem van zyn' ftel gebragt hebben. Wierdt hy voor de eerftemaal genoemd , zo begon hy te beeven; voor de tweede reize, knarste hy met de tanden, fchudde het hoofd, en gaf duidelyke blyken van tegenzin. By meerdere herhaaling fioeg hy het hoofd tegen den muur, en viel op den grond, even als of (**~) In de Kopenhagner Sammimigen voor het jaar 1676. H 5  178 OVER 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN of hy eene beroerte kreeg, of een aanval der vallende ziekte had. Buiten dien be- vondt hy zig zeer wèl. Indien het verhaalde waar was, dan diende het voorval wederom uit de inbeeldingskragt verklaard te worden. De naam van Olaür, op zig zeiven befchouwd, konde onmogelyk eenen zo hevigen afkeer te wege brengen; -maar in de voorafgegaane bedryven en ontmoetingen kan de reden gelegen zyn , waarom de bédelaar op het noemen zynes naams fchrikte, nadien die naam hem het te vóóren gebeurde weder in de gedagten bragt. Nadien ons nu de voorafgegaane gebeurdtenisfen niet gemeld worden , zo kan men niet anders doen, dan de zaak door gisfingen begrypelyk maaken. Misfchien was Olaüs een ondeugend mensch; mogelyk had hy zig zeer aan zynen vader of zyne moeder te buiten gegaan, die hem den "vloek, alles kwaads en de eeuwige verdoemenis voorfpelden , en ook wel infcherpten, dat hy daaraan zo dikwerf denken zoude, als zyn naam genoemd wierdt. Ware dit gebeurd, dan liet het zig zeer wèl be-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. II. I7Q beizrypen , waarom hy op het hooren zynes naams, door middel van de vergezelling der denkbeelden, zig alles kwaads en de eeuwige Helfche ftraffen voorftelde; en dit was genoeg , om zyne gantfche ziel te doen beeven , en de wroegingen van 't geweeten gaande te maaken. Doch ik geloove, dat de bédelaar eene bedriegelyke rol fpeelde, en zig fiegts alzo aanftelde, om daardoor de aandagt der geenen , die hy om eene aalmoes vraagde, tot zig te trekken, en zyne weldoeners aan te fpooren, om hunne milde handen zo veel eerder ope%«|Jfc,docn' Dat voor het overige , • > ■ en een fterke afkeer Jlct v ' Jans euvel of de val¬ lende ziekte veröorzaaken kan , heb ik aan eene voornaame vrouw zelf waargenomen. l^^ttlfoAv^-s'<:f»::: car.raa'Ücn haarer ouderen cef||ffi'^-:;i|:!i; --wd> dien ZY in 'c Sehccl ■ ' , ui ||%'|c I dagt. Zy liep van hem liHiaf, è"n 'xMiÊÈg, a!$ het proces om van hem gefcheiden te worden duurde, en zy haaren man hier of elders van verre gewaar H 6 wierdt, <  iflO OVER 'x verband tusschen ziel en wierdt, kreeg zy het toeval. Van Swieten verhaalt een geval, dat hier zeer na gelykt. — Dikwerf gebeurt het, dar/de ééne mensch eene groote afkeerigheid van eenen anderen heeft, omdat deze zig bemoeit met dingen, die den anderen tegenftaan, en dit is toch ongetwyfeld wel eene bloote werking der inbeeldingskragt. Op deze wyze dient de byna algemeene afkeerigheid omtrent de vilders verklaard te worden, nadien men zig door de inbeeldingskragt hunne bezigheid als onëerlyk voorfielt, 't zy dat dit al of ook niet waar is. Zomwylen beeven wy op het zien eenes leydekkers, die op een hoog gevaarte ftaat, oniiangezien wy weeten, dat de gewoonte hem in dien ftand buiten gevaar fielt. Zulk' eene afkeerigheid is ééniglyk aan de verbeelding toe te fchryven. Hiertoe brenge ik mede den weêrzin van zommige perzoonen, die enkel van de opvoeding en gewoonte voortkomt. Dus treft men 'er zeer veelen in Ópper-Saxen aan , die voorgeeven, dat zy eene antipathie tegen het eeten van kikkersboutjes- hebben', daar dezelve toch eene aan-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. II. 18l aangenaame fpys, zelfs aan verfcheide Hoven , oplevert. De inbeeldingskragt alleen brengt het denkbeeld voort, dat de ouders zulke dingen niet geëeten hebben, en dat veele anderen het niet doen 5 daaröm meent men, dat die fpys fchadelyk is. Daar na de inbeelding by den één' dus, by den ander' anders werkt, zo is het niet te verwonderen , dat de één eenen weêrzin en antipathie tegen iets gevoelt, 't geen den anderen gantsch niet tegenftaat, maar veeleér als eene lekkerny voorkomt. Eene zaak , die iemand als haatelyk afgebeeld wordt, verwekt by hem eenen afkeer, hoe nuttig zy ook weezen moge: b. v. de één kan geene gekookte zee-kreeften zonder grooten angst aanzien; de ander hetfc tegenzin in eenen kalfskop (g*) ; de derde kan geenen kikker of aal (h) , de vierde geen rivier-baars verdraagen. ïlf. Ten MifcelL Acad. Nat. Cm., anno i, p. 299. (//) ib. anno 2, p. 308. Hel wig obfervat. p. 245. Peciilin obfervat. p. 422. Tiedemann Unterfuchungcn über den Menfchen. Th. 1, 5. 258. H 1  liü over 't verband tusschen ziel en III. Ten derden veröorzaakt dikwyls ook de eigenliefde dat geen , 't welk men aan de fympathie of antipathie toefehryft. Wat wonder ! dat men zomtyds iemand niet lyden mag, wiens wezenstrekken van de onze verfchillen, die eene andere hoofdneiging en manier van doen bezit, of daaden onderneemt, welke met onze neigingen ftrydig zyn ? De grondflag is ligtelyk te ontdekken , nadien wy uit eigenliefde onze handelwyze als veel beter befchouwen , dan die van anderen. Hierüit is het mogelyk afteleiden, waaröm een Geestelyke wenscht , dat zyn zoon zig ook weder der Godgeleerdheid toeweyde ; en dat hy in hevigen toorn ontdoken wordt, by aldien de zoon in de rechten ftudeeren wil, enz. (£)• Het CO De fchriften, die over deze frorFe der fympathie en «ntipathie vèrgeleeken kunnen worden, zyn de volgende. Morhovius in Polyhift. T. II, 1. 2, parte £; c. 8. Joh. Nic. Martius Unienicht yon der Magia naturall ctp.2. A n d r. T e n z e l medicina diüjlatica. Das *iïgemtïne Magaziti der Natur und Kunst. Th. VIII, f. 164.  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. II. 183 Het medegeeuwen of naagaapen by de menfchen is, mynes bedunkens, insgelyks ee- 164. f. Medicina magico-magnetica eenes onbekenden. Dr. Herm. Gr. ure de transplantatione morborum. Jon. Bapt. Porta magia n&turalis. Lev. L e m n i u s de cccaltis natura miraculh. Alex. Pedemontani/*creta natura. Scbnurrens Kunst und Wunderbucli. Het t heat rum fympatheticum van Stasicius Heldenschatz, te Neurenberg 1662 uitgegeeven, behelst eene verzameling van fchryvers over deze fiof; doch men vindt weinig troosts in dezelve, zo als Mor hof op de hier boven aangehaalde plaats opmerkt. Aditus novus ad occultas fympathia £? antiputhia causfas inveniendas, palefactus a Sylvf. stroRattuav. Kipcher magnum natura. regnitm. Vooral komt in aanmerking Beck- jun phyfifoiUfche oekonomifche Bibliiitlieek , B. II, [■ 492. Friedr. IIeinr. Wilii. Martini algemtine Gekichte der Natur in alphebetifcher Ordmmg , unter der Rubril Abneigung. Das'Hamburg. Magazin B. 19, f.Z$. In de Encyclopedie ou dictionaire univerfel raifonné des connoisfances humaincs, 410. a Tyerdon , wordt op het artikel antipathie alle tegengezindheid verworpen , als eene kinderlyke vrees voor een ingebeeld gevaar; of als eene gemaakte tederheid , waardoor ménig één zig achtin?, zoekt te verwerven ; of als een gebrek van de maag en den eetlust. Doch dit (Irydt zigtbaar tegen de ondervinding. Verfcheide lezenswaardige voorbeelden van zondeilinge annpathiin of liever, gelyk de Genees-  184 OVER *t VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN eene uitwerking der inbeelding. Ik onderlid, dat het geeuwen of gaapen by den mensch alsdan ontftaat, wanneer hy loom, traag, verdrietelyk en flaaperig is, zyne fpieren flap , en niet behoorelyk gcfpannen zyn, wanneer het bloed zig langzaam en niet vry of ongehinderd beweegt. Zulk een toefland brengt onüangenaame gewaarwordingen te wege, en verwekt het geeuwen, waardoor, inzonderheid wanneer het meèrmaalen agter elkander gefchiedt, deze oniiangenaame gewaarwordingen weggenomen of ten minsten verminderd worden. Want nadien het geeuwen gemeenlyk met het uitrekken der ledemaaten gepaard gaat , zo bekomen de fpieren , die vóór het geeuwen flap waren , eene grootere gefpannenheid, het ademhaalen gefchiedt vry- necskundigen liet noemen, Idiefyncrcfiai (VI.i. byzondere gedeldheden) vindt men in E. A. Nicolaï Pathologie. B. IV, f. 19. f. Berlin. Magazin. B. I, f. 22Ü—S36. Gazette faluU 1765. A": • 55 i 1772.^. 109.  LIGHAAM RUITEN DEN SLAAP. §. Ft. 185 vryër , het bloed wordt fchielyker bewoogen , en gevolgelyk verdwynt de loomheid. Wanneer nu iemand eenen anderen ziet geeuwen , en by zig zeiven ook eene vadzigheid befpeurt , zo fielt hy zig , hoewel misfchien met weinig opmerkens, het geeuwen als een goed.middel voor, om zig lustiger te maaken ; daaröm verlangt hy in zyn gemoed na eene derge]yke beweeging , en alsdan volgt 'er zodanige beweeging der levensgeesten na de fpieren, waardoor het geeuwen voortgebragt wordt (§. 6.)- Ja, zelfs eene leevendige ingebeelde voorftelling, aangaande de natuur van 't geeuwen , wanneer men een' ander geeuwen ziet , en zig als in den toefland van 't geeuwen plaatst, moet ook eene daar aan overeenkomstige beweeging des zenuuwsgeests , der zenuuwen en fpieren ter gczellinne hebben. Het is 'er eveneens mede gelegen , als wanneer ik my anders zekere beweegingen zeer leevendig verbeelde, zo worden tevens ook myne levensgeesten op dergelyke wyze gaande gemaakt. Men heeft im-  lS5 over 't verband tusschen ziel enz. immers zelfs voorbeelden, dat het blootc zien van lieden , die de vallende ziekte hadden, ook dergelyke toevallen by anderen veroorzaakte. (Zie bl. 77- enz0 TWEE-  VERHANDELING over de D R O O M E N E N SLAAP WANDELA AREN door JUSTÜS CHRISTIAAN HENNINGS, Hofraad en ÏJoogleeraar te Jena. uit het hoooduitsch. Tweede Stukje. ~ i Te AMSTERDAM, By AREND FOKKS Simonsz. MDCCLXXXVIII.   TWEEDE AFDEELING OVER HET VEREAND TUSSCHEN ZIEL EN LIGHAAM ONDER HET SLAAPEN EN DROOMEN. Wat de Jlaap zy. Iemand bevindt zig in den ftaat des Jlaap, wanneer hy de uitwendige indrukzels op zyn lighaam niet gewaar wordt, noch in ftaat is , om de beweegingen zynes lighaams naar zyne willekeur eene regelmaatige rigting mede te deelen, hoewel zyne levensbeweegingen (als de polsflag , het ademhaalen, enz.) haaren gewoonen gang gaan. Wat dus de waakende toeftand zy, blykt uit het tegenövergeftelde. Door het laatste kentéken des flaaps onderfcheidtzig de zelve van flaauwten, want by deze hou- den  188 OVER 't VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN den de levenswerkingen zigtbaarlyk op. — Men fpreekt van een diepen, endaartegenovergeflelden los/en Jlaap. De eerste, dien men ook wel eenen volkomen flaap konde noemen , heeft als dan plaats, wanneer iemand in 't geheel geene gewaarwordingen verneemt, noch uiterlyke noch innerlyke; dat is, wanneer hy noch de indrukzels van uitwendige voorwerpen op het lighaam, noch zyner gedagten bewust is. Een volkomen flaap beftaat alzo dan ia een gebrek aan alle bewustheid. Men heeft voorbeelden beleefd van menfchen , die in een' zo diepen flaap waren, dat zy ook zelfs het barsten der bommen niet hoorden (a). (Zie beneden §. 21.) Daarentegen vindt zomwyleu een zo losfe flaap plaats , dat men het allerminfte gedruis gewaar wordt , en zoo al niet ziet en voelt, evenwel toch hoort, en al flaapende verfcheide vraagen beandwoordt. (Zie beneden J. 20.) De flaapverwekkende mid- de- 00 Hall er comment. in Boerliaavium. T. IV, p. 522. En Tie beman n Uxterfitckungen Uier den fchen. Th. III, f. 175. f.  LIGHAAM II* DEN SLAAP EN DROOM. §. 12. l8$ delen fchynen daarin overééntekomen, dat zy in de belemmerde of verminderde beweeging der zenuuwgecsten hunnen grondflag hebben. Want volbloedige menfchen, die water , verzweeringen , uitwasfen of iets anders in de herzenen hebben, waardoor de oorfprong der zenuuwen gedrukt, en de invloejing van 't zenuuwfap in die zenuuwen , welke tot de gewaarwording en willekeurige beweeging noodig zyn , belet wordt, zyn zeer geneigd tot fiaapen. Ook ontftaat de flaaperigheid uit al te groote warmte , waardoor de aderen van 't hoofd uitgezet, en de herzenvezeltjes zamengedrukt worden. Al te fterk zweaten , waardoor veel zenuuwfap verlooren raakt , heeft het zelfde gevolg. Sterke vermoejing van lighaam of geest zet ook aan tot fiaapen; en daarvan kan men toch wel geene andere reden geeven, dan de vermindering des zenuuwgecsts. Daaröm noemen eenige Geneesheeren den flaap dien toeftand des herzenmergs, wanneer de invloed der zenuuwgecsten in de zenuuwen, noch zo groot, noch zo leevendig is, als tot eene vrye en fchielyke werkiDg van de  IOO OVBR 'T VERBAND TUSSCHEN ZIELEN de werktuigen der zinnen, en tot eene wilJekeurige beweeging verëischt wordt: het zy de oorzaak uit een wezenlyk gebrek der levensgeesten (zo als misfchien by de flymige gemaatigdheid [§. 8. bl. 122].) of uit eene .zamendrukking van de graauwe zelfftandigheid der herzenen voortfpruite (a*). Het laatste geval wordt door verfcheide genees, kundige waarneemingen bevestigd; want men heeft bevonden, dat het zamendrukken der teere zenuuwvezeltjes in de herzenen eenen flaap veröorzaakte. Hiertoe behoort de waarneeming , door Boerhaave uit de Handelingen der Paryfche Academie aangehaald, van een mensch, zonder herzenpan gebooren , die altoos begon te fiaapen , wanneer men hem op het hoofd drukte (§. 5. noot ) myne toeftemming geef, wanneer hy beweert, „ de ziel wordt nimmer ',, moede, haare natuur behoeft noch rust ,, noch uitfpanning. Men kan in den ei„ genlyken zin nimmer van haar zeggen, ,, dat zy flaapt, of den eenen tyd wak,, kcrcr is, dan den anderen. Haare toe„ ftand op zig zelf blyft fteeds dezelf„ de ; fiegts zyn de werktuigen haarer „ waarneemingen onderworpen aan veran- de- (i) In den Erfehiuwen und Unterfa:liung(n vier i:n Menfchen. Berlin 1777, E. L, f. 440.  LICHAAM KUITEN DEN SLAAP. §. 12.5. 193 j, deringen , die aan djeziel zelve toefchry„ ven. Deze werktuigen worden moede, ,, en hebben rust en uitfpanning noodig: daa „ de ziel zoude in ftaat zyn om onafgebroken waarneemingen te doen en werk* „ zaatn te zyn, by aldien zy van zodani,, ge werktuigen voorzien was, die zon,, der vermoejing beftendiglyk werkzaam „ blyven konden. Wil men nu den uiter„ lyken ftaat derzelve , wanneer zy zon„ der gewaarwordingen is, haaren flaap „ noemen, ik heb daar niets tegen." §. 12. b. j Over de langjlaapers. Gemeenlyk zyn de menfchen niet gewoon, veele dagen agtcr elkander te flaapen. ..Dewyl men egter toch gevallen verhaalt van perzoonen , die veele dagen agter den ander, maanden, ja zelfs gehcelejaaren zouden geflaapen hebben, zo dient zulk een lange flaapwel een buiten-natuurlyke toeftan d of ('t geen het zelfde is) eene ziekte dier menfchen te zyn. Daaröm fpreeken I ds  ÏP4 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN de Geneeskundigen dok van de Slaapzucht. Dezen buitengewoonen toeftand beboorlyk te verklaaren, is meêr een voorwerp der Ge» neeskunde dan der Wysgeerte; intusfchen geloove ik, dat ook zulk een buitengewoone flaap, die meestal een diepe flaap is, zo wel als de gewoonelyke, uit eene vermindering der levensgeesten en hunne beweeging voort, vloeit. Want even als de beweeging der levensgeesten gedagten verwekt, zo moet ook het verlies des zenuuwgeests of de ver* mindering des zeiven en van zyne beweeging een gebrek aan denkbeelden of eenen diepen flaap te wege brengen (§ 6). Ik zal eenige voorbeelden ter verdere overweegin» ge aanvoeren, die door hunne byzonderheden boven andere uitmunten. A.) Het eerfte ontleene ik uit de Berlinifchc Sammlungen (ffl). Aldaar geeft de Heer D. T. Bradï berigt eener buitengewoone flaapzucht van eene Elifabeth Oexin , geboortig van St. Gikin. Deze was van eene gezonde en fterke CO D. VI. S. 4o5.  LICHAAM RUITEN DEN SLAAP. §.12. b. 19J ke lighaamsgeftalte: zy diende veele jaaren by den Predikant met alle getrouwheid, tot dat zy in den beginne des jaars 1738 zeer knorrig, gemelyk en ondraaglyk wierdt; waarom de gebuuren ook zeiden, dat zy haar verftand verloor. Omtrent de maand Augustus viel zy in eenen buitengewoonen flaap, die vier dagen lang aanhieldt, in welken tyd zy niet het allerminfte voedzel gebruikte, en ook niet uit den flaap te wekken was. Zy ontwaakte eindelyk van zelve-met eene zeer knorrige gemoedsgcfteld-, heid, die haar egter toch niet belette, haare bezigheden, zes of zeven dagen langt even als te vóóren waar te neemen. Als toen viel zy weder in een' diepen flaap, die evenwel maar agttien uuren duurde, hierop ontwaakte zy ; en in den volgenden tyd ging zy voort met dagelyks zestien of agttien uuren lang teflaapen, naamelyk van's morgens om drie uuren tot 's avonds agt of negen uuren, uitgezonderd vier maanden in 't jaar 1745, wanneer zy eenen natuurlyken flaap had, en één-en-twintig dagen in 't jaar 1743 , toen eene anderendaagfche kcorts haar in zo verre wakker hieldt, dat I 2 zy  iq<5 over 't verband tusschen zif.l en zy nimmer twee uuren agter elkanderfliep. In 't algemeen dagt men , dat het daglicht eenigen invloed op haar had, wyl zy over dag niet wakker te krygen was Ca*). Den (a*) Misïa, een medelid der Geneeskundige Faculteit te Parys, maakte in 't jaar 1755 in liet Journal de Medicine de volgende waarnecming bekend. „ Eene vrouw „ uit de Stad St. Guittin, van omtrent de v'yftig jaaren „ en van eene zwartgallige gemaatigdheid, viel dagelyks „ in een' zo diepen (laap, als of zy dood was. Hy be„ gon gezettelyk alle mo'gens,en vermeerderde trapsge„ wyze , naar maate zoii boven den gezigtëinder op„ ree». Op dezelfde wyze verminderde hy ook in gelykc ., evenredigheid, naar maate de zon haaren ordergang „ naderde, en hieldt eindelyk geheel op, zodra de nagt ,, daar was. Zy maakte aldus in waarheid van den dag „ haaren nagt. Geduureride dezen onnatuurlyken flaap „ was haare polsflag vry goed, en fiegts een weinig „ zwakker dan buiten den flaap. Haar gantfehe lighaam „ was ftyf van de trekkingen; haare handen en voeten bleeven uirgeftrekt en onbcweeglyk ; alle deelen baares „ lighaams waren zonder gevoel en bewceging. Men „ gebruikte toenmaals alle middelen vrugteloos. N dien ,, men by den aanvang eenig bedrog vermoedde, zo (lak „ men baar zeer fterk met groote naalden, men kneep, „ fchudde, ftiet en brandde h'.ar, men deedt zelfs die„ pe infnydingen, zonder dat zy de minfle pyn blyken '„'liet, of uit haaren doods-gelyken toeftand ontwaakte. „Eêr  lichaam buiten de* si.aap. §. 12. h. 197 Den 20 February 1756 vertrok de Heer D. T. Brady met den Heer Presto, veld-chirurgyn van 'c regiment des Prinzen van Saba, r*a Bmjel, om het vóórgemelde vrouwsperzoon te zien, en wierdt byfcans om vyf uuren 's avonds in haare kamer gebragt. Haaren pokflig bevondt hy zeer natuurlyk;hy ligtte haaren arm om hoog, welke hem zeer zwaar en ftyf voorkwam, en het was bezwaarlyk dien te buigen; wan- „ Eer dat zy wakker wierdt, 't geen alioos op het on'„ dergaan der zon volgde, gingen 'er altyd hevige trek„ kinken vooraf, welke in lrnare ledemaatcn begonnen , „ zig na het hoofd uitftrektcn, en in verfoeid; deeMa „ des aangezigts blykbaar waren, en in dezelfde evenre„ digheid aanwiesen, als de zon nader by haaren endcr„ gang kwam. Wanneer dit iydftip gekomen was,fcheen „ deze Vronw lanazaatnerhand het vrye gebruik haarcr ,, zinnen weder te bekomen, en was in ftaat, al'egewoo„ ne bewcegingen , doch met meer belemmering dan in den „ natuurlyken toeft, nd , ten uitvoer te brenien. Wanneer „ men haar, geduurendc haaren flaap, mishandeld had, „ dan bragt zy, by het ontwaaken, deliandenaand.bezeerde plaatzcn, en beklaagde zig in bittere uitdrukking ,. gen over de aanweezende perzoonen. Zy doorreisde ., verfcheidc fteden In Flaimdirm, om* zig te Haten kj. „ ken, en daar door haar onderhouJ te bekomen: in de „ Stad Leuren hielde zy zig langen tyd op." I 3  198 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN wanneer hy dien los liet, viel dezelve als een ftuk zwaar hout nederwaarts. Hy hefte haar hoofd en tevens haaren rug en fchouders mede in de hoogte, want haar hals was zo ftyf als eene plank; haare voe« ten waren insgelyks zo gefield. Hy bragt zynen mond aan haar oor, en riep zo luid,als hy kon ;maar men kon haar nietdoen ontwaaken. Om egter verzekerd te zyn, dat 'er geen bedrog onder fchuilde, ftak hy eenen naald door huid ca vleesch tot op het been. Hy hieldt de vlam eenes brandenden papiers aan haare wang, tot dat hy de opperhuid brandde, hy goot haar vlugge geesten en zout in den neus, en eindelyk Hak1 hy haar een brokje linnen , met fterk overgehaalden brandewyn bevogtigd, in den neus , en ftak het op één oogenblik in brand. Dit alles gefchiedde, zonder dat hy de minste verandering in haar gelaat, noch eenig téken van gewaarwording of gevoel had kunnen bemerken. Haar lighaam was warm en in eene zagte uitwazeming. Om half zeven vondt hy haaren hals, armen en beenen veel buigzaamcr, dan toen hy 'er bykwam, 't  lichaam boites den slaat. §. 12. b. 199 't welk hy aan den fteeds meer en meêr naderendén tydhaares ontwaakens toefchrcef. Om agt uuren keerde zy zig m haar bed om, (tonde haastig op, en begaf zig by het vuur. Hv deedt haar verfcheide vraagen, waarop" zy liem lebbige andwoorden gaf. Zy was zeer verdrietig en bedroefd, cn herhaalde ook dikwyls, dat zy liever uit de waereld dan in zulk eenen toeftand zyn wilde: ten opzigce hnarer krankheid konde hy geen toereikend naarigt van haar bekomen. Alles, wat hy van haar te weeten konde krygen , kwam daarop uit, dat zy ec. nc zwaarte in haar hoofd gevoelde, en dat zy wist, dat dit de voorbode van haarorigemak was (fr) , waardoor zy aangezet wierdr, zig na bed te begeeyen, alwaar zy zig nedcrleide, en zr.gt rustte tot het einde haares fiaaps , en geduurende dezen tyd op - geene wyze eenige ontlasting had, dan door de onzigtbaare uitwazeming. Zy zcide aan den Heer Brady, dac haare maandelyk- fche (b) Zoude dit niet toereikend zyn, om het befiu-it ie bilden, dat een al te groot gebrek aan levensgeesten den fljay te wege biengt ?  2CO OVER 'X VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN fche zuivering vóór dezen zeer geregeld was; maar zy konde zig niet herinneren , wanneer en hoe dezelve ophieldt. Hy zag haar met goeden fmaak eeten, en een begin maaken met fpinnen, waarop hy haar verliet. Maar toen hy den volgenden ogtend wederkwam, vondt hy haar in een' even zo diepen flaap, en haare ledemaatcn ook zo ftyf, als by zyne eerfte aankomst. Hy deedt op nieuws moeite, om haar te doen ontwaaken, doch vrugteloos; het gevolg bleef al het zelfde. De vrouw, waar by zy t'huis was, ze.ide hem, dat zy gewoon was, wanneer de flaap by uitftek lang duurde, haar dan eenig voedzel door eenen tregter toe te brengen; waarop hy haar den mond openen deedt, en 'er vier lepels vol melk inloopen liet. Daarby merkte hy op, dat dc werking der fpieren des flokdarms, offchoon dit eene vrywillige of willekeurige beweeging is, egter geregeld, cn het na beneden flikken zeer natuurlyk gefchiedde. De Heelmeester dezer plaats zeide aan Doctor Brady, dat hy haar, verfcheide fterke giften van den 'Braakwynfteen gegcevcn had , onder welke 'er ééne  lighaam buiten den slaap. §. 12. b. 501 ééne van agttien greinen geweest was, zonder haar daar door te kunnen doen wakker worden. Hy berigtte hem ook wegetis verfcheide andere manieren, waar' van men zig zedert eenige jaaren bediend had, om haar wakker te krygen: by voorbeeld, zy was gegeesfeld, tot dat haar het bloed langs de fchouderen liep; men had haaren rug mee honig gelmecrd, en haar op een' heeten dag voor eenen byënkorf gelegd, alwaar zy zo zeer geftoken wierdt, dat haare rug en fchouders vol kleine knubbels en bulten opzwollen. Op een anderen tyd {taken zy haar naalden onder de nagels, en maakten nog mêer andere, even min aangenaame, proeven werkftellig, die de wélvoeglykheid niet toelaat,. Men verzékerde den lieer Body ook , dat het geraas der kanonnen, geduurendc de belegering dezer vesting in 't jaar 1746", haar nimmer wakker gemaakt of haaren fl.iap afgebroken had. Het daglicht ziet zy in haare ziekte niet, maar flaapt zeifs den geheelen zomerdag over. In den winter begint zy eenige uuren voor zonneöp-rang te fiaapen, en wordt niet eer wakI 5 ker.  502 OVER 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN fcer, dan drie of vier uuren naa derzelver ondergang. — Het verlies van alle gewaarwordingen, de fpanning en ftyfheid der ledemaaten, die men by deze vrouw waarnam, billykende gevolgtrekking, dat met zulken flaap eene kramptrekking en verftramming gepaard gingen Cc). B.) Het andere voorbeeld, dat ik niet ongefchikt achte hier by te brengen, is te Hamburg voorgevallen (d). J. L. A. M., een Comptoirbediende , die byna twintig jaaren oud was, begaf zig den zevenden February, *s avonds ten agtuuren,na bed, en fliep zonder ophouden voort. Wanneer hy zes dagen in het huis zynes Heers eelegen had, lieten zyne vrienden hem in eene koets t'huis haaien , zonder dat hy 'er het geringde van vernam. De Geneesheeren beproefden alles, om hem wakker te krygen; maar noch Spaanfche vliegen, noch aderlaaten, noch krag- ti- (c) De Geneeskundigen noemen liet CalaUpfs. Cd) Zie pririligirteit Uamburgifchen Zeiltuigen 1773. 37. & 38. Se~  LIGHAAM lUITEN DEN SLAAP. §. 12. b. 2©3 tige geneesmiddelen, die men hem ingoot, Thee, Citroenfap enz. waren hier toe in ftaat. Wanneer men hem met eene veder in den neus kittelde, fcheen hy te meesmuilen. Zomtyds fnorkte hy, en men zag niets dan het wit zyner oogen. Zyne kleur was zeer gezond en bloozend,en men befpeurde geene hitte by hem. Een jaar te vóóren had hy een toeval van ligthoofdigheid gehad, dat egter fchielyk overgegaan was. Doótor Bolt en verhaalt deze gebeurdtenis op de volgende wyze (e). J. L. A. M., een anderszins gezond en volbloedig mensch van twintig jaaren, wierdt den zesden February 1703 des avonds wat onlustig, nadien hy 's middags wat greetig geweest was in het eeten van meelkluitjes. Doch den volgenden ogtend vondt men hem in zyn bed weezenloos, ftyf en verkleumd, en in dezen toeftand had men hem uit het huis zynes Patroons by zyne alhier woonende vermaagfehapten gebragt, alwaar hy ook nog is, en met alle mogelyke naauw- kcu- (cj Zie de aangehaalde Zeilungtn 4° 1 6  204 over 't verband tusschen ziel en keurigheid en roezige bediend wordt. De Heer F e r is er , een bekwaam Hielmeester, dien men by hem gehaald had,opende hem eene ader op den arm, en herhaalde het aderlaaten twee dagen daarnaa. Dan, alhoewel het bloed, dat 'er anders goed uitzag, zeer dik was, kwam 'er egter niet de allerminfte verandering naa het aderlaaten, waarop de lyder den vyfden dag zyner ziekte aan myne zorge toebetrouwd wierdt, en ik vond hem in den volgenden toeftand. Hy lag met geflooee oogen en een eenigzins geöpendcn mond op den rug, hy haalde zynen adem vryelyk • hy had in 't aangezigt eene byna natuurlyke kleur, maar nogthans had dit een donker, zeer naargeestig en weezenloos voorkomen. Zyne pols was langzaam, en een weinig opgezet of vol. De warmte des lighaams was als die van een gezond mensch. Zyne ledemaaten waren wel niet meêr geheel en al onbeweeglyk, maar egter veel eêr ftyf dan buigzaam. Zynen mond kon men toenoch opendoen , maar dit laatfte moest door behulp eenes fpadels gefchieden, en de gefloote oogleden kon men wel van elkan-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 12. J. 20J kander krygen , doch als dan keerde de oogappel zig zo zeer in de hoogte, dat men de ftaar niet zien konde. Hec aderlaaten nog eens te herhaalen hield ik niet voor raadzaam, nadien hem in de beide vóórige ten minften twee ponden bloeds waren afgetapt. Ik fchreef hem daaröm fiegts eene mixtuur (een mengdrank) voor, beval twee Spaanfchevlieg-pleisters aan de kuiten te leggen , en liet een prikkelend klisteer zetten. De eerfte kon fiegts met veele moeite gebruikt worden; maar de twee laatfte middelen deeden hunnebehoorelyke werking , het klisteer egter wat langzaam. Dit niettegenftaande, en alhoewel de Spaanfchevlieg plysters fteeds vernieuwd, en de klisteerenom den derden of vierden dag gezet wierden, bleef de lyder in zyne gevoelloosheid , zweette by tusfchenpoozen ongemeen fterk , gaf geene blyken van eenige bewustheid, ook zelfs niet by de opening des lighaams, die men door de klisteeren gedwongen had, noch wanneer men hem iets in den mond goot, dat byna altyd langzaam na beneden geflikt wierdt. De toefland dezes lyders is fchier I 7 Ëe"  aoö over 't VERüAND tusscken ziee eu geheel zonder verandering gebleeven tot aan den één-en-twintigften dag, wanneer zyn gezigt opklaarde, en zyne tong zig van een dikken zwarten korst begon te zuiveren, waarop ik hem een paar nieuwe Spaanfchevlieg pleisters , niettcgenftaanJe de oude nog fterk etterden, agter.de ooren liet leggen. Ook deze hadden groote blaaren getrokken, en wierden zo gevoelig voor den lyder, dat het met den vinger aanraaken der plaaczen, daar de opperhuid afwas , hem da traanen uit de oogen perste. Zedert dien tyd fchynt de gevoeligheid in de daad toegenomen te zyn; want hy vertrekt het gezigt, wanneer men 't met koud water befprengt; hy nieste verfcheide reizen, naa dat ik hem een weinig fnuiftabak voor den neus geftrooid had; een hem ingegeeven ontlastings-middel werkte'tweemaaien, èn het fchynt zelfs, dat hy het merkt of hoort, wanneer men hem geneesmiddelen toedienen wil, en evenwel is hy voor alle aanfpraak doof. Zyn omhoog geheven arm blyft onbeweeglyk ftaan,tot dat men dien ter laatften aanftoot, en als dan valt dezelve als een levenloos lighaam na  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 12. I. 20j na beneden. Hy fpreekt geen woord ; fiegts eene éénige keer meende men, dat hy neen wilde andwoorden, en éénercis merkte men op, dat hy meesmuilde. Voorts neemt men nog waar, dat hy zomtyds met eenig geruisch ademhaalt, als of hy fnorkte. Al het voedzel, dat hy gebruikt, beftaat in wat foep, waar mede men hem Heden , terwyl ik dit fchryve, is het de dertigfte dag der ziekte van opgemelden fiaaper, welker volkomen einde ik wilde afwagten, vóór ik 'er toe overging, om 'er eenig berigt van bekend te maaken: doch nadien het, tegen mynen wensch en begeerte,het gefprek der gantfche ftad geworden is, dat men dagelyks met valfche byvoegzels vermeerdert ; en deszelfs beöordeeling, zoo niet aeheel ongerymd en liefdeloos, egter in 't -remeen zeer verkeerd gemaakt wordt, zo heb ik moeten befluiten , de algemeene nieuwsgierigheid met een onvolkomen berigt gedeeltelyk tevreden te ftellen. Hier by voege ik tevens, dat de moeders broeder van dezen wélgemanierden jongeling vóórmaals een byna dergelyk toeval gehad ' heeft: dat die zelfs in 't midden der maand 3?»  208 OVER 'T VERBAND TCSSCHEN ZIEL EN July des vóórigen jaars verftyfd, zonder fpraak, en naar 't uiterlyke aanzien verftandeloos geweest is, welke toeftand toenmaals fiegts drie dagen geduurd, maar eene weezenloosheid naagelaaten heeft, waarvan hy eerst op het land , naa een toevallig braaken, en eenen diepen flaap van vyf dagen lÜriet begin der maand September, op ééne keer herfteld en volmaakt op zyn verhaal gekomen is; dat hem alles, wat men , om hem op te wekken, alstoen in de drie eerfte dagen gedaan heeft, duidelyk voorftondt, en hy betuigde, dat inzonderheid deklisteeren hem zo pynelykgeweest waren, als of hem geglommen vuur in de ingewanden gebragt was, waarby hy zyn onvermogen, om flegts het minde téken zyner fmerte te doen blyken, zeer wél gevoeld had; en eindelyk, dat zyn handel in dedroogcryën beltaat, dat hy grooten lust tot leezen bezit , en greetig zulke boeken gcleezen heeft, die betrekking op zyne bezigheden hebben, 't geen veel naadenkens verëischt,en de verbeeldingskragt zeer veel werks geeft. Den naam dezer ziekte kan ik niet noemen, dewyl zy, ©m eigenlyk te fpreeken, van  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 12. h 2O0 van wege haare zeldzaamheid 'er nog geenen heeft. Tot de rangfehikking der flaapziekten fchynt zy wel te behooren, maar van de wezenlyke flaapzuc.ht (carBi)«n haare bekende foorten egter onderfcheiden te zyn. Eene regte leden-verftyving (caiochus) is het ook niet; want derzelver aanvallen zyn van een korter daur , en men doet de zodanigen ook zeer gercedelyk ontwaaken5 als zy gevoelig beginnen te worden ; daar hicrëntégen in dit voorval de prikkelbaarheid, de gevoeligheid, en vermoedclyk ook de bewustheid, niet ontbreeken. Gepaard gaan zy egter altydmet elkander, en zy hebben buiten twyfel éénpaariglyk ten grondflage eene onnatuurlyke gefteldheid der herzenen , die zekere zenuuwen ter plaatze haares oorfprongs drukt, waardoor dergelyke wonderbaare en onbegrypelyke,zelfs onverklaarbaare verfchynzelsby leevendige menfchen te wege gebragt worden. — C.) By gemelde voorbeelden mogen de volgende ter geleidinge dienen. In het jaar 1730, zag men in de zaal van deu Heiligen Martin in 'c Hotel Dien eene  2 10 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN eene vrouw van byna dertig jaaren, die van een buitengewoonen flaap, als of zy dood was, overvallen wierdt. Geduurende de eerfte zes maanden ontwaakte zy dagelyks van zelve op den middag en om middcrnagt, in de volgende zes gebeurde dit 's morgens en 's avonds ten zes uuren, ea zo wisfclde dit af vier jaaren naa malkander. Wanneer zy wakker wierdt, opende zy nimmer de oogen , maar fprak fiegts eenige woorden, welke egter niet met elkander zamenhmgen, zomtyds lachte en huilde zy als een kind; dit duurde byna een halfuur, en hiernaa viel zy weder op nieuw in flaap. Men bediende zig van dit tydflip, om haar op den gemakftoel te brengen , of in het bed overend te zetten, en haar eeten te geeven, want dit deedt zy nimmer van zelve. Zy had eenen goeden eetlust. Naar allen oogenfehyn wierdt zy van honger wakker ; want de natuurlyke ontlastingen gingen haaren gang geduurende den flaap; men ftak en bezeerde haar op alle mogelyke wyze, maar vrugteloos; men zette haar kopglazen en Spaanfchevliegen, ook dit deedt geene werking. Zy was, dan  lichaam buitenden slaap. §. 12. h 211 dan zelfs, wanneer zy wakker was, voor alles gevoelloos , en fcheen in 't geheel nicc te hooren. Zy was fterk , haar gezigt zeer bleek, haare ftem zo zwak als van een kind, haare ledemaaten zeer buigzaam, haare pols natuurlyk. Haar ademhaalen was geduurende den flaap even zo gefield als by gezonde menfchen; anders zoude men haar voor dood gehouden hebben. De Geneesheeren hielden dit toeval voor eene zenuwziekte cn voor eene ontfteldheid der herzencn. In den flaap had zy de tanden zo vast op elkander geflooten, dat men den mond niet zonder geweld kon openen : dit belette, dat men haar de noodige geneesmiddelen toedienen konde. Omtrent het einde des vierden jaars wierdt deze vrouw van die flaapziekte verlost, en deedt wederom alles als een gezond mensch; doch dit duurde fiegts zes maanden , alstoen wierdt zy drie of vier maanden lang krankzinnig, verviel hierop weêr in haaren voormaaligeu toeftand , en ftierf naa verloop van een half jaar. D.) Saüvaces gewaagt van een der. ge-  212 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZTEL EN gelyk voorbeeld ( ƒ). Eene dienstmaagd , Magdalena Va let te, kwam in haar twintigfte jaar, naa dat zy verfchcide toevallen van leden-verftyving gehad had, in de maand Maart des jaars 1737, in 't openbaare ziekenhuis te Montpelliers. Saüvaces bezogt haar alle dagen; zy zag 'er bleek uit, en gevoelde eene huivering, als of zy bevreesd was. Haare maandelykfche zuivering kwam wel gezet op zyn' bepaalden tyd, doch in eene geringere maate. Zy had hoofdpyn, een zeer heet voorhoofd , weinigen eetlust, en eene ftrakke pols, die op hec hoogst fiegts vyfcigmaalen in eene minuut floeg. De toevallen der leden-verftyving kwamen in 't begin dagelyks tweemaal, vervolgens fiegts ééns, en dikwerf kwamen zy eerst naa verloop van eene week weder. Zy gevoelde vóór deze toevallen eene buitengemeene zwaarte in 't hoofd, en was droefgeestig; zy ondervondt dan fiegts eenège verligting de. 'zer toevallen, wanneer de leden-verftyving begon. Men kende dezelve zeer wél aan de (f) In de SchrlfteH der Königl. ScliWe.'ifchen Akaditnis der fUifenfchaften, auf das Jahr 1741.  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. I5.&. £13 de bvzondere buigzaamheid der ledemaaten en aan den flaap. Wanneer zy zig in dezen toeftand bevondt, dan was de pols nog traager, en de polsflagen minder; eveneens was 't met het ademhaalen gelegen, 't welk men naauwlyk s befpeuren kon. De zieke behieldt geene weetenfchap van 't geen haar in dien toeftand bejegende, waarop zy naa zes of zeven minuuten weêr by zig zelve kwam, terwyl zy haare ledemaaten uitrekte als iemand, die uit eenen diepen flaap ontwaakt. Die toeftand duurde, niettegenftaande de geneesmiddelen, die zy gebruikte, eene maand lang. Het bloed , dat haar uit den arm en voet gelaaten wierdt, was zeer dik, en fprong flegts droppelsgewyze uit het laateat. De buikzuiverende middelen, die men haar gaf, werkten zeer weinig ; laauwe baden verhaastten de aanvallen , en de gewoone middelen tegen de vallende ziekte vermeerderden de hoofdpynen. In de tweede maand deedt zig een nieuw toeval op, en by eiken aanval konde men drie tydperken onderfcheiden, den aanvang, het midden, en het einde. In het tweede tydvak wierdt zy eene flaapwandclaarfter. Zy bleef  214- over 't verband tusschen ziel en bleef byna altoos in het bed, en kreeg toevallen van leden-verftyving, zonder dat eenig kentéken dezelve vóóraf aanduidde, alte uuren van den dag zonder onderfcheid. Zes of zeven minuuten lang bleef zy onbeweeglyk, en behieldt de houding, die men haar gaf, zoo fiegts het zwaarte-punt des gantfchen lighaams onderfteund wierdt. Hierop leunde zy op haare armen, even als of zy uit een' diepen flaap ontwaakte, hief enrigttezigin haar bed overend. Alsdan verrigtte zy een half uur lang alles, wat iemand al waakende en by zyne regte kennis zynde niet gedaan zoude hebben. Eén en. keld voorbeeld van 't geen zig by eene verheffing opdeedt, zal toereikend zyn, om 'er eenig denkbeeld van te geeven. Ik bezogt haar, zegt Sauvages, den negenden April, 's morgens ten tien uuren; in het begin des toevals verhaalde zy de droomen,die zy den voorigen nagt gehad had, in welke zy zig vrolyk fcheen gemaakt te hebben 'over eenige vrouwen in dit ziekenhuis. Zy duidde dezelve uit met zulke "belachgelyke naamen, dat ik my niet onthouden kon van 'er over te lachgen. Hier-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 12. b. 2ÏJ Hiernaa verhief zy haare ftem, en hielde zig met ernftige voorwerpen bezig, zy fprak over Gods oneindigheid. By deze gelegenheid verhaalde zy, wat denH. Aw gustinu! was overgekomen, die een kind aan den oever der zee had aangetroffen, dat een klein gat gegraaven had, en de geheele zee daarin leiden wilde. Midden in haar gefprek hieldt zy op, wreef het voor. hoofd, en zeide, dat zy niet wist, waar zy van fprak. Zy lachte en klapte in de handen. Dit alles deedt zy zittende metopene en eenigzins knippende oogen. Zy verzelde haar verhaal met gebaarden en beweegingen des lighaams, en veranderingen der ftem zo juist , als immer iemand waakende in ftaat is om te doen. Daarop zeide zy1, dat zy voor plaizier der aanfehouwers eens wilde zingen, en zy * deedt dit ook zeer goed. Nadien deze zang zomtyds tot danzen aanmoedigde, zo wilde zy opftaan om te danzen , zo als zy reeds verfcheide reizen gedaan had. Maar men was bevreesd, dat zy uit het venfter vallen mogt, of zig tusfchen de bedfteden aan de voeten bezeeren, en" daaröm zogt men haar hierin te beletten. Doch ik liet het  6!ö over. 't verband tüsschen ziel en het venfter toemaaken, en beval , dat men haar zoude laaten begaan. Hierop verliet zy haar bed met bloote voeten, zy lachte haare waakers uit, en ftak 'er den gek'me. de, zy danste in de rondte, nu eens fprong zy over kleine banken , dan weder over de bedden heen, en week voor de geenen, die aanfchouwden, en haar voorbedagtelyk in den weg gingen ftaan. Wanneer zy uitgefcheiden was, begaf zy zig voort weêr in haar bed, kreeg een ligten aanval van ledenverftyving, en rustte alstoen uit. Naadat zy alles gedaan had, wat ik zo even verhaald heb, waren eenigen myner vrienden, die getuigen dezer vertooning geweest waren, nieuwsgierig om te mogen weeten, of zy zag of ook eenige andere gewaarwording bezat. Men boog haar de vingers, • kneep haar in den arm, kittelde haar onder de voeten, hieldt haar fchielyk eenen vinger voor de oogeu, bragt haar vluggen geest van Ammoniak-zout in den mond en aan de oogen, riep haar en fchreeuwde zeer hard, drukte het hoornvlies des oogs met den vinger, maar men befpeurde niet het min* fte téken van gevoeligheid. Toen de aanval over was, ondervondt zy eerst,'t geen men  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 12. b. 217 men met haar bedroeven had; zy zag alle de omflanders aan, klaagende, dat haare vingers en oogen zéér dseden, zy wierdt bedroefd en weende fterk. By dit geval heeft ook deze omftandigbeid iets ongemeens, dat zy zomwylen eene flaap-wandelaares wierdt, en dat zy in éénen van haare uiterlyke zinnen beroofd, zeer gepaste en juiste beweegingen maakte, en voor een treurig en droefgeestig mensch, zeer vrolyke en fchertzende gefprekken hieldt. Dit meisje wierdt tegen het einde der maand Mty weder herfteld, en begon, gelyk vóórmaals, in de ftad te dienen. E.) Een perzoon van vyfrig jaaren, een timmerman van zyn ambagt, kwam den vyftienden April 1715, wegens eene ziekte, die hy uit eenen fchrik gehouden had, in het Charité ■ huis te Parys. Eenige dagen, naa dat hy gekomen was, viel hy in een' diepen flaap. Hy bezat geene bewustheid noch gewaarwording, maar de beweeging was geheel en al belet. Anders had hy een bedaard uitzigt, eene leevendige kleur, eene vrye ademhaaling, de pols was K ge-  2lB over 't verband tusschenziel en gelykmaatig , en zeer langzaam. Eenige aderlaatingen, op den arm en voet gedaan, fchokkingen zynes lighaams, en een braakmiddel deeden hem,voor byna vierentwintig uuren lang, uit zynen flaap ontwaaken. Daar naa viel hy in eenen zo diepen flaap, dat geen middel, hoe kragtig het ook zyn mogt , in ftaat was , om hem wakker te maaken. Buret te, die Geneesheer van dit ziekenhuis was, liet hem, als door hec vrugtelooze gebruik der toegediende geneesmiddelen afgefchrikt zynde om meêr te beproeven, aan de natuur over, tot het einde van Juny, toen'er een ander tot Geneesheer van dit ziekenhuis wierdt aange. fteld. De zieke fliep,geduurende al dezen tyd, zonder ophouden voort, en leefde enkel van eenige lepels foep, kalfsgelei of wyn, waarmede men hem in eene geringe hoeveelheid laafde, naa dat men met veele moeite de tanden van elkander gebroken had. De hoeveelheid der natuurlyke ontlasting, die hy van tyd tot tyd kwyt raakte, was geëvenredigd aan het weinige voedzel. De Geneesheer, die naa Bu bette over dit ziekenhuis ging, liet den zieken in dien toe-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 12.6. 219 ftand, tot dat hy vernam, dat zyn mond veel minder geflooten was, en dat de zieke zig zeiven tegen den bedkant aan bewoog, om zyn onderlyf uit te rekken. Toen befloot hy, om hem in het waterbad, dat in den tuin van dit ziekenhuis is, te laaten dompelen. Men deedt dit tot verfcheide reizen toe zonder gevolg, men bragt hem eveneens flaapende uit.het bad, niettegenftaande hy in het water dezelfde beweegingen maakte, als eenhondinderge. lyke omftandigheden, om niet te verzui* pen. Maar als men hem 'er uithaalde, bezat hy noch bewustheid noch gewaarwording. In dien toeftand bleef hy tot het einde van Augustus, toen zyne vrouw hem afhaalde. Zy zoude 'er geld mede gewonnen hebben, met hem aan eene menigte van nieuwsgierige [menfchen, die zig daarom te vóóren na het Charité-huis begaven, te hebben laaten kyken. In de volgende maand OStober ontwaakte hy allengs uit zynen flaap, die byna zes maanden geduurd had. Hy bevondt zig hiernaa wél, hy was fiegts wat zwak geworden. K 2 F.)  220 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN F.) Den veertienden Juny 1766, wierdt een zieke, uit den omtrek van Bergen in Henegouwen, in het Hetel Dieu te Parys gebragt, die byna zedert vier jaaren met eene fleepende koorts behebd was. Naa verloop van eenigen tyd overviel hem eene foort van krankzinnigheid. De inwoonors dier plaatze droegen hem in de rivier, on^etwyfeld met oogmerk om hem te helpen. Hy raakte in het water in flaap, men haalde hem 'er uit, men deedt aderlaatingen aan den arm, voet en hals, doch het was niet in ftaat om hem op te wekken, hy fliep eenige dagen agter den anderen voort. Zedert dien tyd krygt hy tweemaal 's maand.s eenen langen flaap , die altyd op Dingsdag begint, 's Saturdags, toen hy in het ziekenhuis gebragt wierdt, raakte hv in flaap, en' ontwaakte den anderen morgen met de overige zieken; het zelfde gebeurde 's Zondags en Maandags, maar Dingsdags , als op welken dag het toeval begon , viel hy in flaap, en wierdt eerst 's Saturdags naa eenen flaap van vier dagen weder wakker. Geduurende dcnzelven, was men genoodzaakt, hem uit het  lighaam duiten den slaap. §. 12. b. ?2t het bed te neemen , en 'er weder in te leggen , alzo de r.atuurlyke ontlastingen haaren gang gingen, doch geene beweeging deedt hem ontwaaken , hy was omtrent alles volftrekt gevoelloos. G.) Dat de vrees inzonderheid in ftaat is, eenen langen flaap te veröorzaaken, bewyst een voorbeeld, dat L u d w i c , Geneesheer des Hertogs te Golha, ons opgeeft. Een meisje van agt jaaren,uit een vlek niet ver van Gotha, welke van haaren vader, die hertrouwd was, zeer hard behandeld wierdt, zoude op last haarer ftiefmoedcr aan haaren vader, die op 't veld het vee hoedde, eeten gaan brengen, naa dat zy van haar alvóórens braaf flagen gehad had. Vcrmids zy,naar alle gedagten, zeer hongerig was, zo at zy onder weg een gedeelte % an het aan haar betrouwde avondëeten op, en als toen vreezende, deswege nog veel meêr flagen te zullen krygen, ging zy al huilende in cen,digt daar by zynde, klein boschje, leide zig aldaar néér, en viel in flaap, met het hoofd in 't loof, en het gezigt mee traanen befproeid. Men miste haar aanK 3 ftonds,  222 OVER 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN ftonds, men zogt haar, en hielde ze voor geheel verlooren, tot dat zeven dagen daarnaa eenige jongens van dezelfde plaats in die bosch gekomen waren, om vogels te vangen , en aldaar op eenen boom eene muts door den wind heen en weêr zagen waaiën. Zy begaven zig daar na toe, en vonden het meisje, 't welk met haar gezigt na de aarde gekeerd lag, en een ftuk broods aan haare zyde liggen had. Zy hielden ze voor dood, en fpoedden zig na haare ouders, om 'er hen kennis van te geeven. Deze begaven zig voort na het bosch, en bragten haare dogter in het eerfte huis van 't vlek, alwaar Dr. Lübwig zig gcvallig bevondt. Hy onderzogt dit kind; deszelfs ledemaaten waren nog buigzaam, doch men kon 'er geen' blyk van ademhaaling aan befpeuren. Het gezigt was mee eene taaije flym bedekt, waaraan zig loof en mosch gehegt hadden, de mond en neus waren desgelyks vol flym. Lub wig liet haar aanflonds in eene kamer brengen, om haar te verwarmen. Men wreef haar , om ze weêr op te wekken. Het gezigt wiesch men met warm water, en maakte haaren neus en mond fchoon ,  lighaam buiten den slaap. §. 12. b. 223 fchoon, zo veel mogelyk was. Hierop gaf L„dwig haar eenen lepel vol Brandewyn , alzo hy niets anders by de hand had. Het fcheen, als of dezelve zeer gemakkelykna de maag ging. By het geeven van den tweeden lepel vol, zugtte zy eens, en by den derden opende zy de oogen. Zy bleef nog eenige uuren zonder beweeging, en haare houding gaf verbaasdheid te kennen. Naadat zy eindelyk weêr volkomen by zig zelve gekomen was , verhaalde zy, wat haar bejegende tot deu tyd toe, dat zy in flaap geraakte ; doch het geen naderhand gebeurd was, daar wist zy niet het minfte van. H.) Een Vrouwsperzoon , uit het kerfpel Si Maurice fir Lauron, trouwde in haar zevenëntwintiglte jaar , den agtën- twintigften April W3»'i aan een maB vaa éénënzestig jaaren , en leefde met hem zonder de minfte ziekte tot den tweeëntwintigften der volgende maand Juny, wanneer zy drie dagen langfliep, zonder door alle middelen, die men maar bedenken kon, wakker gekreegen te kunnen K 4 wor'  224 over 't verband tusschen ziel EN worden. Eindelyk wierdt zy van zelve wakker, eischte aanflonds brood, en viel onder het eeten, naa verloop van vyf of zes minuuten , weêr in flaap. Deze tweede flaap duurde dertien dagen, zonder dat zy at, dronk, of eenige natuurlyke ontlasting had, uitgenomen dat zy den maandelykfchen vloed 'er zeer fterk by had. Zy ontwaakte weder, bleef byna niet langer wakker, dan de eerfte maa!, zy at wederom wat brood , verrigtte andere natuurlyke behoeften , en fliep weêr negen dagen onafgebroken aan één ftuk voort. Hec overige gedeelte des jaars 173R was eene geduurige zonderlinge afwisfeling van buitengewoon lang fl apen en zeer kort ongecvenredigd waaken. De kortfte flaap duurde drie, en di langfte dertien dagen: het langfte waaken duurde een halfuur, tweekeeren uitgezonderd , wanneer zy ééns drie uuren , en op een anderen tyd vier en twintig uuren wakker bleef. Dit laatfte gebeurde naa het inneen.en van een braakmiddel en het doen eener aderlaating op den arm en den voet. De^e flaap was zo vast, dat de la Borderie haar uit den zeiven niet kon-  LICHAAM BUITENDEN SLAAP. §. 12. b. 225 konde doen ontwaaken, fchoon hy haar den' vinger byna tot verbrandens toe verwarmde, voor 't overige was hy zagt en natuurlyk. Men wierdt geene buitengewoone beweeging noch hitte gewaar. De ademhaaling gefchiedde yryëlyk, de polsflag was regelmaatig, en zelfs eenigszins te fterk. De kleur des aangezigts veranderde niet. De huid bleef vogtig, zo als in de natuurlyke gefteldheid (*). Ik kan niet onopgemerkt voorby, dat men nog veel wonderlykere vertelzels van lang-(haperen te berde brengt. Maar nadien ik aan derzelver gefchiedkundige waarheid zelve zeer twyfele, zo wil ik 'er fiegts zeer kortelyk over fpreeken. i.) Hiertoe betrekke ik,'t geen volgens de openbaare Engelfche tydingen des jaars 176Ó gemeld wordt van eenen Geestelyken uit Oxford , die zeer veel gezeten had ; welke de gchecle week onafgebroken door ge- (*) Dit verhaal vindt men in de Gefchichte der höniglichen Mademie der IVisfenfchafleti , voor het jaac 1741. K 5  22Ó OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN geflaapen zoude hebben, en alleenlyk de» Zondags ontwaakt zyn, wanneer hy overéénkomftig zyn beroep in de kerk gegaan , daarnaa in zyn huis te rug gekeerd zoude zyn, eene goede maaltyd gebruikt, eene pyp tabak gerookt, en 's Maandags weder voortgeflaapen zoude hebben , enz. 2.) Voorts verhaalt men in de openbaare Franfche tydingen van 't jaar ^747, dat Momet, een Geneesheer te Evaux, op een zeker Slot gehaald wierdt by een meisje, dat zedert twee jaaren de geheele week door geflaapen had, en Zondags 's morgens van zelve ontwaakt was. Zy zoude opgedaan zyn, zig aangekleed en eene foep geëeten hebben, na het dorp, een vierde gedeelte eener myle van daar gelegen , gegaan zyn om de mis te hooren; daarnaa weder na het Slot te rug gekeerd zynde, zoude zy zig te bedde begeeven hébben, om van nieuws zeven dagen agter elkander te fiaapen. Zodanige gefchiedenisfen zyn al te verdagt, dan dat men 'er eenig geloof aan flaan zoude. In  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 12. 5. 22J In de tot hiertoe aangevoerde voorbedden, doet zig een tamelyk onderfcheid op onder de perzoonen , die buitengewoon lang fiaapen; en wie daarvan eenige oorzaak verlangt te weeten, dient te overweegen, dat de geringfte omftandigheid zeer groote verandering baaren kan. Het onderfcheid van bloed en fappen, van gemaatigdheid , van zenuuwgeest, deszelfs meerdere of mindere, vermindering enz. moeten gewislyk ook andere uitwerkzelen ten gevolge hebben (g). 't Zal genoeg zyn, wanneer ik hier in 't algemeen aantoone, hoe een flaap, die zeer lang en veele dagen aanhoudt, mogelyk is, en waaruit hy zynen oorfprong neemt. Wat dit laatfte belangt , het is beweezen, dat eene al te fterke vermindering der levensgeesten , of eenig beletzei, waardoor de affcheiding der levensgeesten of wel derzelver beweeging be- (j) Wie begeerig is, meêr voorbeelden van flaapziekeu te leezen , dien wyzen wy na de Berliii/fche Sasumhmgen. Ook vindt men 'er verfcheifle in andere i-ydfchrif'ten, b. v. in de acta emdittrum»in de pbikfaptiOat tta.ifuct'wiisin ^memoires ie VAcad-de Sc. & & A., uiz. K 6  a:8 over 't verband tusschen zielen belet wordt, eenen langen flaap te wege brengen moet; en dit kan uit veelcrleie oorzaaken ontftaan. Zodanig iemand bevindt zig immers altyd in eenen buiten-natuurlyken toeftand, of om duidelykcr te fpreeken, hy is ziek. Hoe egter zulk een mensch veele dagen, zelfs dikwyls zonder fpys en drank, het leven behouden kan, zal daaruit opgemaakt kunnen worden; 1. ) Nadien dergelyke lang-flaapers weinige doorwazeming hebben; 2. ) Dcwyl ook de overige natuurlyke ontlastingen ophouden ; of dat, wanneer men hen al een weinig voedzel toebrengt, die ontlastingen egter aan de geringe hoeveelheid 'van dat voedzel geëvenredigd zyn. 3. ) Hunne zenuuwen en kragten worden in den flaap niets gevergd noch vermoeid, daaröm behoeven zulke lieden ook niet veel voedzel; fchoon dergelykeperzooncn, wanneer de flaap te lang aanhoudt, en hen al te weinig voedzel toegebragt wordt, egter zeer verzwakken» wanneer zy ontwaaken. §• -3  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 13. 229 §• 13- Wat de droom zy. De dagelykfche ondervinding leert eenen iegelyk, dat de ziel dikwerf in den flaap denkbeelden bezit, waarvan zy zig zelve bewust is. Deze verbeeldingen hebben ten onderwerpe zodanige zaaken, die wy vóórmaals ondervonden, gehoord, gezien, gevoeld enz. hebben, alhoewel deze dingen in den flaap niet tegenwoordig noch voor handen zyn. Dat is, wy hebben in den flaap ingebeelde denkbeelden (imaginative ideen) of voorftellingen der inbeeldingskragt; en zulke gedagten, door middel der verbeeldingskragt in den flaap te wege gebragt, noemt men eenen droom. Gewisfelyk veréénigt zig met de werking der verbeeldingskragt ook het vermogen van verdichten/C welk deelen, die men vóórmaals waarnam, tot een geheel maakt, dat wy nimmer waargenomen hebben. Daarom is het niet te verwonderen, wanneer iemand van dingen droomt, die in het gantfche heelal nergens te vinden zyn. Ey vocroeeld, ieK 7 rmmd  23O OVER T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN mand droomde van een vliegend menschenz. , die voorwerp des drooms wierdt door het dichtvermogen voortgebragt, nadien men de deelen, die men welêer waargenomen had, de vleugels en een mensch, te zamen voegde. Iemand, die droomt, bevindt zig in geenen diepen flaap (§. 12), en de denkbeelden in zyne verbeeldingskragt of phantajïe gaan niet met de gewoone bewustheid en onderfcheiding der uiterlyke gewaarwordingen gepaard. Nadien nu zomwylen ook menfchen, in den ftaat van waakzaamheid, zeer leevendige ingebeelde denkbeelden bezitten, zonder daarby op de denkbeelden der uiterlyke gewaarwordingen in het allerminst acht te flaan, of dezelve te onderfcheiden, zofpreekt men ook van waakende droomen. Geleerden , die hunne gedagten, zonder te letten op iets van 't geen buiten hen omgaat , op eenig geleerd onderzoek bepaalen, en hunne gantfche opmerkzaamheid op het zelve infpannen, bevinden zig in zodanigen toeftand, wanneer zy geene uiterlyke gewaarwordingen verneemen. Zy verdienen dus te recht, met eenen droo- mei>  LICHAAM buiten DEN SLAAP. §. ïa. SJE menden vergeleeken te worden. Archim e n k s zag niets met zyne opene oogen , hoorde niets met zyne opene ooren, van al het geen , wat by de inneeming van Sjrakuze buiten hem omging:: hy was toen. maals een waakende droomer. §• H- De denkbeelden der verbeeldingskrazt zyn in den Jlaap leevendiger dan onder het waaken. Wanneer de mensch waakt, zo heeft hy bewustheid zyner uiterlyke gewaarwordingen (§. 12.). Nadien nu dezelve, by wyze van vergelyking , veel leevendiger zyn, dan de denkbeelden vindingen, die niet op ons lighaam werken, of de verbeeldingen van voorwerpen, die te vóóren op ons werkten , za-kan iemand in den ftaat van waakzaamheid en gezondheid («} de ft) Want in ziekelyke omftan*gbeden kan liet zeer wél gebeuren, dat men een bluot ingebeeld denkbeeld voor eene gewaarwoiding houdt, geïyk wy dit bevinden by  232 OVER 't verhand tusschen ziel en de verbeeldingen zeer ligtelyk van de gewaarwordingen onderfcheiden. In den flaap hieiëntegen, rusten de uiterlyke gewaarwordingen , de mensch weet van dezelve niets ; door deze werkeloosheid der zinnen bekomen de denkbeelden in den flaap een zo groot licht, dat de fhapende niet in ftaat is, dezelve van de ge. waarwordingen te onderfcheiden : gevolgelyk houdt'hy zyne ingebeelde denkbeelden of droomen voor gewaarwordingen. Hier geldt het zeggen van Bonnet (b) ; in den ftaat van waakzaamheid bemoeien zig dé by de geenen, die in eene heete koorts liggen. De zodanigen houden hunne , dikwerf ongerymde, verbeeldingen voor gewaarwordingen, en raaskallen, of wórden d;iar door uitzinnig, zo lang de hitte duurt. De oorzaak daar van ligt in de al te leevendige bewceaing der levensgeesten ; want is 'er by de zieken cer.e even zo fterke en leevendige verandering in het zenuüwiap, al? 'er gewoonelyk r.nders is, wanneer men eene uiteilyke gewaarwording heeft, zo moet hy ook gelooven, dat hy iets gewaar wordt, fchoon het fiegts eene verbecldin» is (§ 5 : §■ t). No- V.> O) r.etrachtung über die Natur, D. ƒ, S. 173. (vierte Aujlugi) Leipzig 1783.  LKïHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 15- 233 de zintuigen toe in een zekeren graad met alle de verrigtingen der ziele. De meêr of min duidelyke verbeelding van uitwendige zaaken, en de overweeging der betrekking van haaren tegenwoordigen toeftand tot haaren vóórigen, zyn het, die de ziel overtuigen, dat zy waakt. Worden nu deze verbeeldingen uitwendig zwakker, zo worden daardoor de inwendige verfterkt, en de opmerkzaamheid op de zelve is niet zo verdeeld : eindelyk houdt de werking der zinnen geheel op, en 'er ontftaat een droom, eene verfchyning, eene ontzetting. §. 15- Hoe de droom aanvangt. By het verklaaren der droomen hebben wy op hunnen aanvang, voortgang en op derzelver afbreeking te letten. Wat betreft den aanvang der droomen , dezelve kan uit verfcheide bronnen zynen oorfprong neemen. I.)  234 over 't verband tusschkn ziel en I.) Ten eerden kan de ziel zelve veröorzaaken, dat deze of geene fchakel van gedagten in den flaap plaats hebbe. Wanneer zy naamelyk eene ontmoeting al te leevendig, inzonderheid kort vóór den flanp, naadenkt, en zig hec voor- en naadeel derzelve als by vergrooting voorftelt; of wanneer zy ook al te dikwyls aan eene zaak denkt, zo zal de ziel ook dikwerf en ligtelyk daarvan droomen. Hieruit laat zig het geval verklaaren , 't welk M a z a r de Cazelles, een Geneesheer te Be. darieux, aanvoert f». Deze Arts wierdt den eerften Augustus 1759 te Fïllefelle, een klein dorp, digt by de baden van Lamilon gelegen, gehaald by eenen m ageren fchaap. herder van zeventien jaaren, die voor 't overige een goed geftel had. Deze was, vóór byna zes maanden, door de bedreigingen eenes boers, die hem agternaawas, en hem flaan wilde, zo zeer verfchrikt, dat hy deszelfs aanfchyn in 't vervolg niet verdraagen Loonde, uiettegenftaande hy zig reeds f» Zie Wundet der Nalur, B. II, S. 233- op hec woord Schreckeu.  lichaam buiten den slaap. §. 15. reeds weder met hem verzoend had. Alle nagten was hy in den droom handgemeen met hem, en deedt niets als klaagen en zugten, 't welk zelfs , by het ontwaaken, eerst naa lang bezeffens ophieldt. Dit herhaalde droomen fproot ééniglyk voort uit den al te leevendigen indruk, dien het voorval in zyne ziel gemaakt had. 'Er zyn egter aanzienlyke Geleerden, die ontkennen, dat de ziel, door de leevendigheid eener verbeelding, den aanvang eenes drooms veröorzaaken kan. Tot dezen behoort de verdienstelyke Hoogleeraar Tie« deman f», wiens gevoelen ik noodig achte hier aan te haaien, om het tevens met eenige aanmerkingen te verryken. Hy zegt, ,, al wat in ftaat is, door de aandoenelyke zenuuwen, onder het waa,, ken, gewaarwordingen te verwekken, „ dit kan zy in den flaap ook door eene ^ fterkere ingefpannenheid en langere ,, duurzaamheid te wege brengen. Deze „ oorzaaken zyn louter uitwendige; maar (b) In zyne Uuterfuchungen über den Menfchen, Th. UI, S. 184. /.  235 over 't verband tusschen ziel en ,, zyn 'er dan ook geene inner lyke? Kan „ niet de ziel door haare eige werking ze„ kere denkbeelden leevendig, en door zekere ,, leevendige denkbeelden zekere inwendige dee. „ len der herzenen werkzaam maaken? Hier„ omtrent zyn my geene bepaalde beves. ,, tigende voorvallen bekend: ik kan dus verder niet, dan by overéénkomst ge„ volgen trekken. Wanneer de ziel uit „ zig zelve denkbeelden verleevendigde, „ zouden het natuurlyker wyze zodanige ,, zyn moeten , waaraan zy allermeest „ gewoon is , de zulke , waarmede zy zig „ des daags en de voorige dagen het meest „ en zorgvuldigst bemoeide. Dit nu geSJ fchiedt egter gemeenlyk in 't geheel niet. „ Wel weet ik, dat men het als eenen „ ftelregel aangenomen heeft, wy bemoeien ons in den droom, met het geen wy waaken„ de deeden; maar ik weet ook, dat deze „ regel in zeer weinige en zeldzaame ge„ vallen doorgaat. Men kan zig wieken „ lang agter elkander, byna dengantfehen „ dag, met wysgeerige onderzoeken bezig „ houden , en onze droomen zullen geens„ zins deze ftofrea raaken. Men kan da- » ge-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. I5. 237 gelyks met perzoonen omgaan, en de ,, droomen zullen geheel andere perzoo„ nen betreffen. Dit bewyst nu juist nog niet, dat de ziel in 't geheel geen aan„ deel aan het voortbrengen van droomen ,, heeft, maar het bewyst toch, dat zy ,, het zeer zeldzaam heeft; en dit geeft ,, reeds eene groote aanleiding van ver„ moeden tegen de Helling, dat zy het „ heeft. Dit vermoeden wordt door het ,, volgende bewys onderfteund, in denvas. „ ten flaap heeft de ziel alle denkbeelden ver,, horen, hoe kan zy dan eene nieuwe reeks ,, van gedagten aanvangen'? van waar zal ,, zy die nieuwe gedagten ontlëenen ? uit ,, de vóórafgegaane onmogelyk , want die ,, zyn alle verdoofd, alzo uit niets, en ,, dus in 't geheel niet. Voorts door de „ gefteldtenis der inwendige zintuigen in ,, den flaap gaan deze zelve denkbeelden „ verlooren, want zo lang als deze niet ,, daar is , zyn 'er ook noch innerlyke ,, denkbeelden , noch eenig bewustzyn ,, tegenwoordig. Zolang derhalven, als „ deze toeftand der zintuigen voort,, duurt , moet ook het gebrek aan be- s, wust-  238 over 't verband tt7sschen ziel en „ wuscheid voortduuren, dat is, de ziel „ kan door zig zelve, zonder vóórüfgaan„ de oorzaak , door de zintuigen niet een éénig denkbeeld verleevendigen. Dit bewys wordt nog onderfteund door de „ volgende gebeurdtenis: men bragt ee„ nen jongeling, die eenen roes ophad, „ in eene volkomen denkere kamer; men droeg zorg, dat rondom hem alles ftil „ bleef, en dat geen licht hem konde „ doen ontwaaken; en hy fliep drie dagen „ en drie nagten onöphoudelyk voort. „ Hier uit leidt Boerhaave te recht „ het gevolg af, dat ons ontwaaken al„ toos door eene van buiten komende ,, oorzaak gefchieden moet Qc). Is dit nu „ zo, dan kan ook onmogelyk op enkele „ aandrift der ziel een droom ontftaan , ,, nadien een droom de aanvang der ont„ waakinge is." Alleszins zyn deze redenen gewigtig, en ik ftemme by voorraad toe, dat in eenen diepen flaap geene oorzaak vóór handen is, waar uit verklaard kan (O II aller comment. in praelect. Dotrhaav. T. IV', p. 5ii-  LIGHAAM BUITEN DEN SLA Ar. §. 15. 239 kan worden, hoe de ziel door inwendige en eige kragc den vasten flaap- afbreeke, en gelegenheid verfchaffe, om eenen droom aan te vangen. Ik heb 'er ook niets tegen , dat de aanleidingen tot droomen, zowel aanflonds naa hec in flaap raaken, als ook midden in eenen diepen flaap, by uitneemendheid uitwendige werkingen op het lighaam of innerlyke veranderingen deszelven zyn. Dit niet tegenftaande meene ik, dat ook de ziel , wel niet onmiddelyk, egter toch middelbaarer wyze , naamelyk door middel van de beweeging des zenuuwfaps , gelegenheid geeven kan tot den aanvang eenes drooms, die voort naa het in flaap geraaken volgt. Ik ftel my de zaak dus voor; wanneer de ziel vóór het in flaap raaken aan deze en geene dingen dagt, waaraan zy dikwyls of anders zeer leevendig gedagt heeft, zo dient met het laatst overdagte denkbeeld, dat onmiddelyk vóór het fiaapen voorafging , ook eene beweeging des zenuuwgeests, die aan dat denkbeeld overéénkomftig is , gepaard geweest te zyn (§ 6.). Nadien nu eene bepaalde beweeging des zenuuwgeests van eenigen duur  240 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN duur is, zo blyft deze beweeging, of de fpooren der zelve, ook nog by het in flaap raaken eenige oogenblikken voortduuren C§ 7. &.). Gevolgelyk zal ook iemand, naa dat hy i n flaap geraaktis, nog dezelfde denkbeelden voeden, dewyl met hec denkbeeld even zo wel eene daarmede overéénkomftige en bepaalde beweeging des zenuuwgeests, als met deze beweeging een daaraan beiindwoordend denkbeeld verknogt is (§ 9, N". V.) Blyft nu het, onmiddelyk vóór 't in flaap raaken verkreegen .denkbeeld nog naa het in flaap geraaken in de ziel, zo zal ook de ziel, volgens den regel wegens de aanéénfchakeling der denkbeelden , zig de gedagten , die het waaken voorafgingen, weder vertegenwoordigen(§ 9. B. b, en bl. 158.), zoo geene andere oorzaaken de ziel eene andere rigting mededeelen. Dus is het met den aart der ziele overéénkomftig, dat zy van die reeks van denkbeelden, welke zy vóór den flaap had, aan 't droomen raakt. Men moge my wel tegenwerpen, op zulk eene wyze moest de ziel altoos dien fchakel van gedagten, welken zy onmiddelyk vóór het flaa-  LICHAAM PUITEN DEN SLAAP. §. 15. 241 fiaapen bezat, in den droom weder bekomen, 't geen egter tegen de ondervinding ftrydt, nadien dikwyls menfchen niet droomen van 't geen , waaraan zy korc of onmiddelyk vóór het in flaap raaken dagten. Hierop andwoorde ik, dit volgt niet uit myne (telling; want 1. ) Voor eerst kan het gebeuren, dat eene uiterlyke gewaarwording aanleiding tot droomen verfchaffe; en dewyl deze gewaarwording en de daar mede gepaard gaande beweeging des zenuuwgeests leevendiger is dan de bloote ingebeelde gedagte, gepaard met de beweeginge des zenuuwfaps, dan wordt deze laatfte door de eerfte verduisterd, en de droom ontftaat niet door het denkbeeld , dat men vóór het in flaap raaken koefterde. 2. ) Ten anderen moet. men opmerken, dat de ziel, wanneer zy ééns een denk-' beeld gevormd hcefc, met dat zelve juist niet altoos alle die denkbeelden veréénigt, welke gemelde gedagte voorafgingen, maar toont, dat zy ook naar andere regelen van aanéénfchakeling werkzaam is. Dus kan het by voorbeeld gebeuren, dat het laatfte ^ h deuk-  2A2 OVER. 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN denkbeeld voor het in flaap raaken het denken aan eene ftad was, waar men na toe dagt te reizen; met deze gedagte kan zig in den droom dat geene zamenpaaren, wat zig in die ftad onthoudt; wy kunnen misfchien van onzen goeden vriend, die aldaar woont , droomen , en zo voorts; want het denkbeeld van eene plaats verwekt ook de gedagte der zaak, die zig daar ter plaatze bevindt (§ g. B. a. c,bl. 147.)' 0£ dagt ik, vóór dat ik in flaap geraakte, aan eenen hoogen berg, waar na toe ik in den zin had my te begeeven, dan kan naa het in flaap raaken zig daar 'mede paaren het denkbeeld van 't gevaar, wanneer men na beneden ftortte, en met deze gedagte kunnen zig weder andere veréénigen ; want hec denkbeeld eener oorzaak heeft gewoonlyk ook de verbeelding vaa het uitwerkzel ten gevolge (§ 9. bl. 148.)• 3.) Voorts kan het denkbeeld, dat eerst naa het in flaap raaken ontftaat, daarom volgens dezen en geenen regel van aanéénfchakeling met zekere gedagten gepaard gaan, nadien mogelyk de ziel onder 't waaken aan deze of geene verééniging der ge*  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 15. 243 gedagten gewoon was, of dat zy aan zulk eene verééniging menigmaalen gedagt had: by voorbeeld, heeft zig iemand reeds eigen gemaakt, by het denken aan eene plaats, tevens te denken aan den vriend , d:cn hy daar ter plaatze heeft, dan is het niet te verwonderen, dat hy, van die plaats beginnende te droomen, 'er juist ook zynen vriend mede in betrekt. Een ander daarentegen, by de overdenking eener plaatze dikwerf de plantgewasfen overwoogen hebbende^die men bcpaaldelyk in de nabygelegenheid dezer plaatze vindt, zo zal ook zyn droom met de vertegenwoordiging der plaats het denkbeeld van bepaaldelyk die planten ver* éénigen. 4.) Vervolgens kan het onderfcheid der gemaatigdheden, der geliefkoosde neigingen oorzaak zyn, dat de één, wanneer hy begint te droomen, met die gedagte zoianige denkbeelden zamen paart, die met zyne gemaatigdheid en neiging overéénko.nftig zyn; maar een ander ook weder andere , die met zyne gezindheid overéénftemmcn (b'. 15^.). Een Kamevdist, die zig gewend heeft, aan de verbetering, L 2 v.n  244 OVER 'T VERBAND tusschek ziel EN van woeste velden te denken, zal ook ligtelyk van woestynen, en hoe hy ze zoude kunnen verbeteren, droomen , inzonderheid wanneer hy kort vóór het in flaap raaken denkbeelden koesterde, welke met dergelyke voorwerpen eenige gemeenfehap hadden. Daaruit zal ik in 'c vervolg (§28) den droom van den Heer van Brenkenhof verklaaren. 5 ) Eindelyk laat het zig ook zeer wél be. gryperj, dat een denkbeeld, 't welk het begin eenes drooms is, gedagten, die men reeds langen tyd te vóóren gehad heeft, te zamen paart, by aldien het denkbeeld fiegts eenige overéénkomst heeft met de gedagten, die wy te vóóren koesterden (§ 9. A.). II.) Ten anderen kan in den flaap eene bepaalde beweeging des zenuuwgeests, die van inwendige oorzaaken des lighaams, by voorbeeld van eenige drukking, van eene verdikking der vogten en zo voorts af. hnnet, gelegenheid tot droomen geeven (§ 5, .bl. 31, en bl. 40.)- Hit vinden wy by alle zintuigen der gewaarwording  lighaam kuiten den slaap. §. 15. 24$ bevestigd, nadien eene beweeging van 't zenuuwfap zo wel bepaalde denkbeelden in de zenuuwen van 't gevoel, als in de zenuuwen van het gezigt, 't gehoor , den reuk en fmaak te wege brengt. 1.) Ten opzigte des gevoels verrykt ons de geweczen Arts Simon Scholz met een ophelderend en voldingend voorbeeld (d). Een zeker man droomde, dac hy een mensch in Poolfche kleedinge ontmoette, die hem met eenen fteen tegen de borst wierp,waarop hy van fchrik wakker wierdt, en tevens eene fterke pyn midden op de borst gevoelde. Wanneer hy zig licht liet brengen, bevondt hy ter plaatze, alwaar hy de pyn gevoelde, eene groote zwartachtige vlak, welke door liet zetten van Koppen en het opleggen van ontbindende pleisters met veele moeite langzaamerhand verdreeven wierdt. Waardoor wierdt nu toch by dit mensch het denkbeeld 00 In ephemcr. nat. curiof. Dec. /, anno 2, cbfïrVm 138. L 3  24^ OVER 'T VERHAND TUSSCHEN ZIEL EN beeld van 't gooiën tegen de borst veröorzaakt? voorzéker nergens anders door, dan door de aldaar plaats hebbende verdikking der vogten; want wanneer de fappen in eenig deel des lighaams verdikken, als dan komt 'er daar ter plaatze gemecnlyk eene blaauwe vlak te voorfchyn. Ook blykt deze verdikking d la'r uit, om dat deze perzoon door verdunnende middelen weder geneezen wierdt. Doch dat door die verdikking juist het denkbeeld van 't fmyten eenes fteens tegen de borst kwam te volgen, laat zig, uit de verbeeldingskragt in den flaap,zeer wél ophelderen; want deze werkt volgens den regel, gelyke dingen verwekken het denkbeeld van gelyke (§ 9, A.), zy maakt het befluit van gelyke uitwerkzels tot gelyke oorzaaken , en zo ook van de laatfte tot de eerfte. Nadien 'er nu in de fappen en het zenuuwfap éénerleie uitwerking of verdikking ontftaat, het zy de bewerkende oorzaak in het lighaam of buiten het zelve gelegen is, zoo fiegts het geen, dat werkzaam is, op dezelve wyze werkt, dan wordt 'er ook t'éierleit} gewaarwording, éénerleie > pyn, en éénerlei denkbeeld in-de ziel door • te  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 15- 247 te wege gebragt CS 5, bl. 25.)- Daarom kan het gebeuren, dat de ziel zig in den flaap verbeeldt, het werpen eenes ftecns gevoeld te hebben , alhoewel de oorzaak der pyn door eene inwendige reden voortgebragt wierdt. Men weet immers, dat de inbeelding zomwylen, zelfs onder het waaken , nog buitcnfpooriger Werkt, en het ééne gelykende met bet andere overéénkomftige verwart. Hiertoe bebooren de voorbeelden , die ik boven C§ P) A) bygebragt heb. 'Er laaten zig uit het innertyké gevoel vèelerleië (zelfs waare) droomen verklaaren. Hec is bekend, dat 'er zomtyds een groote toevloed van bloed na eenig gedeelte onzes lighaams, by voorbeeld na den neus, plaats heeft; door eene dergelyke ophooping van bloed worden de adertjes te zeer opgezet, en eindelyk verbroken, om zig van het overtollige bloed te ontlasten. By zeer volbloedige menfchen zwelt dikwerf eene ader aan den voet of het dyëbeen geweldig op , en wordt gefpannen door het bloed, en zoo men door geene aderlaating te hulp komt, dan berst de ader aan den voet van L 4 zei-  248 over 't verband tusschen ziel en zelve aan Hukken. Zo wel de gewaarwording dezer werking zelf, als ook de gewaarwording der prikkeling, die deze uitwerking voorafgaat, is ons in den ftaat van waakzaamheid bekend: wanneer 'er dus in den flaap adertjes berften willen, dan zal zig de ziel ook de prikkeling verbeelden , die zulk eene uitwerking gewoonlyk voorafgaat, en gevolgelyk droomt zy ook van bloeden. Men heeft voorbeelden van flacpende menfchen , welke wegens zodanig eene prikkeling in den neus van neusbloeden droomden, en hunne droom wierdt zeer natuur]yk een bewaarheide droom, 't Is met de zaak eveneens gelegen, als wanneer 'er in de zaadvaatjes, wegens ophooping des zaads, eene prikkeling ontftaat , en zulks in den flaap eenen droom van liefde-bedryven verwekt; of wanneer door den aandrang des waters, de daar door te wege gebragte drukking den flaapenden tot de gedagten brengt , dat hy zyn water maakt. Wat wonder, dat ook dikwyls in den flaap eene uitwerking, met deze gedagte overéénftemmende, plaats heeft? Wanneer voorts uit hoofde van opgefpan- nen-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. iy. 249 ncnheden en uitwazemingen, die men dikwerf by zwaarmoedige perzoonen aantref, fen kan, de darmen, bet middenrif en andere deelen des onderlyfs zeer gedrukt worden , (waardoor de holligheid der borst vernauwd en de vryë uitzetting der longen belet wordt) dan ontftaat 'er een inwendig gevoel, even als 'er by benauwd ademhaalen, of wanneer men flikken zal, gewoonlyk plaats heeft; daaröm kan de flaapende van verflikken droomen. De ziel voegt 'er egter nu eens deze, dan wéér eene an'derc oorzaak by : daaröm droomt de één, dac hy in het water verdrinkt; en een ander verbeeldt zig , dat hy opgehangen wordt; een derde meent, dat hem een flraatroover verwurgen wil. Doch ook dit rust daar op,'dat hy behalven zyn inwendig gevoel,'er nog deze of geene oorzaak byvóegt: het komt ten dezen opzigte daar op aan , wat hy te vóóren gedagt of gedaan heeft; want heeft by voorbeeld zodanig mensch zig kort te vóóren in 't water gebaad, dan veréénigt hy dit baden zeer ligtelyk met zyn innerlyk gevoel, cn meent, dat hy verdrinkt; maar heeft hy L 5 te  250 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN te vóóren iemand zien ophangen, en zig dit leevendig voor den geest gebragt, dan kan dit gemakkelyk het denkbeeld te wege brengen, dat hy opgehangen wordt; doch is 'er zedert eenige dagen veel gefprek van ftraatroovery geweest, zo zoekt hy ook de oorzaak zyner pyne in dezelve. 2.) Doch niet alleen kan een innerlyk gevoel aanleiding tot droomen verfchaffen, zo als de bygebragte voorbeelden aantoonen, maar ook inwendige veranderingen in de overige zintuigen veröorzaaken dezen of geenen droom. Gefield, dat 'er in de oogen of gezigtszenuuwen , enkel door eene innerlyk werkende oorzaak, zodanig eene beweeging van den zenuuwgeest te wege gebragt wordt,.als 'er anders gewoonlyk'ontftaat, wanneer men't één of ander buiten zig ziet, dan zal ook de.ziel in den flaap aanvangen , van zulke voorwerpen te droomen. Toen J acob in den droom eene ladder zag, was 'er geen uiterlyk voorwerp vóór handen , dat in zyne oogen zodanige beweeging voörtbragt, als 'er verëischt wordt , wanneer men eene lad.  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 15- 25- ladder zien zal; maar die wierdt by hem veroorzaakt door zodanig eene verandering des zenuuwfaps, als 'er anders gewoonlyk plaatsheeft, wanneer men eene ladder ziet, en daaröm droomde hy van dit voorwerp: zodanige veranderingen is men gewoon een innerlyk gezigt te noemen. Wanneer voorts iemand groote ontfteeking aan de oogen heefr, welke van eene inwendige oorzaak afhangt, dan ontftaat 'er ook in den zenuuwgeest dtr gezigtszenuuwen zulk eene beweeging, als 'er dan vóórhanden is, wanneer men iets roods ziet (§ 5 , bl. 27.). Wat wonder, dat de ftaapende aanleiding krygt om vsn de roode kleur te droomen, en dat hy met dit denkbeeld andere paart, die daar mede overéénftemmen (§9, A en B.): 'c is derhalven met den aart der ziele overéénkomftig, dat zy van bloed, van wonden droomt , welke van anderen toegebragt worden. Met deze verbeelding paart de droomende het denkbeeld der oorzaak, die deze verwonding te wege braet (§9,-B). En nadien het meestal een vyarid , en geen vriend is, die dit verrigt, zo voegt zig by de voorige gedagten ook nog het denkbeeld E 6 van  «52 over 't verband tusschen ziel ew van zynen vyand , aan wien hy de toebrenging der wonde in zynen droom toefchryft. Deze verbeelding heeft alsdan wederom andere ten gevolge ; hier toe behoort alles , wat men te vóóren van dien vyand heeft moeten verdraagen, en zo voorts. Op zulk eene wyze biedt bet ééne denkbeeld geftadig aan het andere de hand, en dus kan de droom zeer uitgeftrekt en van langen duur worden. 3.) Het inwendige gehoor, dat is, zodanig eene gewaarwording der ooren , welke plaats heeft zonder eenige uiterlyke oorzaak eenes geluids , is insgelyks eene nieuwe aanleiding tot droomen. Want wanneer 'er in den flaap door een inwendig werkend vermogen in de werktuigen des gehoors zulk eene verandering plaats heeft , die men gewoonlyk verneemt by het hooren van klokkeluiden, kloppen, ftommelen en brommen , dan zal de ziel ook in den flaap van dat luiden enz. droomen, en het vervolgen dezes drooms gefchiedt wederom volgens de regelen van de aanéénfehakeling der denkbeelden (§ 9.). 40  LIGHAAM RUITEN DEN SLAAP. §. t$. 2.53 4,) De reuk kan insgelyks gelegenheid toe droomen verfchaffen ; want alhoewel my geene droomen bekend zyn, die door eenen inwendigen reuk, (dat is door eene verandering in de reuk-zenuu wen, welke uit eene innerlyke oorzaak des lighaams voortkwam) te wege gebragt waren , zo mag men de mogélykheid evenwel uit de overéénftemminge (analogie)bewesren. Ik twyfeldaaröm niet, of iemand kan van dingen, die eenen onaangenaamen reuk bezitten, droomen , wanneer hy in de keel of den neus eene ftinkende zweer heeft (§ 5, bl. 43-)- 5.) Eindelyk dient men ook den fmaak, door inwendige oorzaaken te wege gebragt, niet buiten te fluiten. Wanneer immers, by voorbeeld, de innerlyke deelen van den mond en flokdarm droog zyn, en het iemand aan de noodige vogten ontbreekt, welk gebrek eene zamentrekking van het inwendige vel des monds, der keel, en des flokdarms veroorzaakt, dan verwekt dit die gewaarwording , welke wy dorst noemen. Gebeurdt dit nu in den flaap, dan L 7 kan  1254 over 't verband tusschen ziel en kan iemand zeer wél droomen , dat hy dorst heeft. Ook kan de hitte des lighaams, die de vogten verteert, zodanige gewaarwording voortbrengen. Wanneer voorts het fpeekzel door eene ongefteldheid des lighaams zoet , birter of zuur fmaakt, dan is het ook mogelyk, dat de ilaapende eenen droom aanvange , welke zodanig eenen fmaak tCn onderwerpe heeft (§ 5> bi: 43.). , Men fchynt egter zo veel by ondervinding te kunnen befluiten, dat de fmaak en reuk in den flaap zeer zeldzaam in aanmerking komen. Men vergelyke hiermede het voorbeeld van Negretti (§ 35,3 en van den bedienden des Apotheekers (§ 37.). III.) Ten derden geeft dat geen , 't welk van buicen op de .zintuigen, die ter gewaarwordinge dienen , werkt, en dit wel inzonderheid , aanleiding tot verfcheide droomen. Want fchoon hy, die volkomen flaapt, op zig zeiven de uiterlyke gewaarwordingen niet verneemt (bl. m.), kan 'er egter in den flaap eene gedagte geboren worden , wanneer iets, van buiten of binnen,  LICHAAM UITTEN DEN SLAAP. §. IJ. 255 nen, de zenuuwen des lighaams prikkelt (§ 12.). En de dagelykfche ervaarenis bevestigt dit genoegzaam. Wilde men my uit de voorbeelden van flaapzieken (.§ 12. fc.) tegenwerpingen maakcn, dan andwoorde ik, dat ik van geene zieke maar van gezonde perzoonen fpreek. Zo verfchillende derhalven, als de uiterlyke gewaarwordingen zyn, zo onderfcheide zullen ook de aanleidingen tot het droomen, en dus ook de droomen zelve zyn. 1.) Ik wil het gezigt allereerst overweegen. Het fchynt wel tegenftrydig te zyn, dat het gezigt, in den flaap, met gefloote oogen, eenen droom zoude kunnen veröorzaaken ; wanneer men egter behoorlyk overweegt , dat veele perzoonen met opene, anderen met half opene, en eindelyk nog andere wel met gefloote oogen , maar waarin het licht, wegens de teêrheid hunner oogleden eenigszins indringen kan (e), flaa- fe) Waarvan ik beneden (§ $0 een voorbeeld bybrengen van ten touwdraaier; meniaameSCSWABB.  ay<5 over 't verhand TÜSSCHEN ziel e» fiaapen, zo zal zig die zvvaarigheid ligtelyk laaten oplosfen. Wanneer dus de lichtftraalen in den flaap op de opene of wei gefloote oogen werkeji, zo kan dit in de gezigts - zenuuwen eenen indruk veröorzaaken, die eene beweeging van den zenuuwgeest voortbrengt, waar door de zieleen denkbeeld van licht of helderheid bekomt (§ 3 e" SO- En deze gedagte geeft flof ■ tot eenen droom, die alsdan volgens de wetten van aanéénfchakeling der denkbeelden verder voortgezet wordt (§ 9.). By voorbeeld men loopt iemand, die in 'c donker flaapt, haafliglyk met een licht voorby, dan kunnen de ftraalen van dat licht op de opene of half opene oogen of ook op de oogleden alzo werken , dat 'er eene dergelyke beweeging in de oogen geboren wordt, als 'er doorgaands plaats heeft, wanneer het weerlicht; Wat wonder, dat zo iemand van donder en Irikzem begint te droomen, cn als dan deze verbeelding met de uitwerkzels van onweder,of volgens andere regelen der verbeeld-'ngskragt (§ 9.) verder uitbreidt? Of wanneer het behangzel van 't bed, daar iemand in ligt te  LICHAAM RUITEN DEN SLAAP. §. 15- 2J7 te fiaapen, bëgint te branden, en de heldere vlam op dc gefloote oogleden werkt, zo kan de flaapende ligtelyk het denkbeeld bekomen , als of het vuur is, hy kan daarvan fchrikken en 'er wakker door worden. Gebeurdt dit nu, dan meent hy, dat hy eenen voorzeggenden droom gehad heeft, en houdt ze'fs zynen droom wel voor eenen Goddelyken wenk, enz. 2.) Het gehoor opent voor hen, die fiaapen , eene nieuwe bron tot droomen. Want wordt 'er in de lucht een fterk geluid veroorzaakt, 't welk egter den geen, die flaapt, niet wakker doet worden, dan moet 'er noodzaakelyk in de ooren van den flaapenden eene beweeging plaats hebben , welke met dat geluid overcénkomftig is, en waarmede eene geëvenredigde beweeging van den zenuuwgeest gepaard gaat CS 2 en 3 ). Gevolgelyk moet 'er in de ziel eene gedagte van dit geluid geboren worden, byüldien de flaap niet al te diep is (§ 9. N". V , en § 12.), en dus zal hy, die flaapt, van dit geluid begin, nen te droomen.  Sj3 over 't verband thsschen ziel em 3.) Vestig ik myne opmerking op het uiterlyke gevoel, zo is de indruk, die een uitwendig voorwerp op de zenuuwen te wege brengt, eveneens in ftaat om eenen droom te veröorzaaken. Ik wil onderftellen,dat iemand zynen voet aan de bedplank ftoot, zo dat 'er eenige pyn door ontftaa, welke egter niet zo fterk en leevendig is, dat zy in ftaat is om hem wakker te doen worden, dan geeft dit aanleiding genoeg, dat hy, die flaapt, aanvange van de pyn in den voet te droomen, en daarmede andere gepaste verbeeldingen paare, welke zig naar de verwantfehap der denkbeelden rigten (§ 9 ). My is een vriend bekend, die eens zyn hembd aan den hals wat te vast toegemaakt had, en des nachts benaauwd droomde, waarvan de inhoud was, dat hy opgehangen wierdt: de drukking aan den hals had gewis wel aanleiding tot dezen droom gegeeven. Ook droomde een ander, dat hy van eenige kaerels overvallen wierdt, die hem, zo lang als hy was, op den rug nederleiden , en tusfchen zynen grooten en daaraan volgenden teen door, eenen paal in den grond flocgen : hieröp „ wierdt  LIGHAAM EÜITEN DEN SLAAP. §. IÖ. 259 wierdt hy wakker, en voelde, dat 'er een ftroohalm tusfchen 'zyne teenen ftak. 4.) Wat den reuk cn 5) den fmaak belangt , uit hoofde der overéénkomst dienen deze zinnen een dergelyk gevolg te veröorzaaken, 't zy nu dat men dikwyls of dat men zeldzaam zodanige droomen hebbe (§ 16 op het eind. Zie ook beneden § 21, § 3J noot c, en § 37.). §- iö. Hoe een droom vervolgd en uitgelreid wordu Tot hiertoe heb ik den eerden aanvang der droomen naar hunne verfcheide bronnen afgehandeld; hieröp nu gaa ik tot de agtervolging eenes drooms over. De ziel is nimmer, zelfs in den flaap niet, onverfchillig omtrent de veranderingen , die in haar lighaam voorvallen ; maar veelëêr bepaalt zy haare opmerking op alles, wat van buiten en binnen in het lighaam indrukzels te wege brengt. De voorfchriften, welke de verbeeldingskragt moet opvolgen CS 9.)  i.6v OVER 't VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN CS £>•) ? brengen de ziel van de ééne gedagte tot de andere, van het ééne voorwerp tot het andere, zelfs wanneer deoveiéénflemming derzelve nog zo gering en zeer ver te zoeken is. Nadien nu het vcritand in den flaap geen deel neemt aan dezamenfchakeling der denkbeelden , zo behoefc men 'er zig niet over te verwonderen , dat 'er door de verbeeldingskragt in den flaap dikwyls misgeboorten geteeld worden, en dat zig zomwyien gedagten veréénigen, die men waakende in eene geheel e reeks van denkbeelden niet ligtelyk :e zamen knoopt. Nog grootere misvorming ondergaat de volgreeks der gedagten in den flaap door toedoen van de verzierings-kragt, wanneer zy gedeelten van voorwerpen ,die men vóór dezen waarnam, onder èlkaér vermengt, en zodanige deelen, welke egter van menfchen in hun waaken nimmer vernomen wierden, tot één geheel maakt. Ook kunnen de menigvuldige fprongen der gedagten de regelmaatigheid des drooms beletten C§ io.). Dit niet tegenflaande zyn'er zomwyien ook geregelde droomen, waarin d^ gedagten aan elkaêr gefchakeld zyn. In zon-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 1«. 2ÓI zonderheid vindt die plaats, wanneer de ziel voorwerpen te zamen paart, die eene nadere overéénkomst met elkander hebben. Ik zal dit een weinig ophelderen volgens de onderfcheide aanleidingen tot droomen. Ontftaat de droom door eene beweeging van het zenuuwfap na de zenuuwen des gezigts, —- 't zy door eene uit- of inwendige oorzaak (§ 15.), — dan is het allereigenst , dat de ziel aan eene zigtbaare zaak denkt, en wel aan zodanig eene, welke zeer overéénkomt met de geene, die onder het waaken eene dergelyke verandering van den zenuuwgeest in de oogen te wege brengt. By voorbeeld, wanneer iemand in een vertrek flaapt , waarvan de glazen met luiken geflooten zyn , en de zon vlak tegen den flaapenden over ftaat; en mén dan de luiken plotzeling open doet, zodat de zou met haare volle kragt op de oogleden van den flaaper werkt, zo zal hy, die flaapt, eenen zeer leevendigen indruk door de helderheid en fterkte des lichts gewaar worden, zeer wél zwcemende na dien indruk, welken men verneemt,  2Ó2 OVER 'T VERBAND TUSSCKEN ZTEL EN neemt, wanneer men eenige plaats in brand ziet ftaan. Hierom zal hy van brand droomen, en nadien 'er by zodanige gevaarly. Jee omftandigtieden gewoonlyk veele perzoonen aanweezig zyn, die water om te blusfchen aandraagen , zo wort ook die een onderwerp zynes drooms. Dewyl hy mogelyk te vóóren ook tegenwoordig geweest is by eenigen brand, alwaar hy die of dat huis door de vlammen zag verteeren , zo hegt zig vervolgens dit denkbeeld aan het voorige gedagte, en dus kaa eene gantfche reeks van voorvallen, die welëêr by eenen brand op elkander volgden, mede in den droom gevlogten worden. Voorzeker ééne en dezelfde aanleiding tot droomen heeft by onderfcheide menfchen ook verfchilleiide uitbreidingen ten gevolge, naar het verfchil van hunne gewoone bezigheden, hun ampt en Haat, hunne gemaatigdheid en geliefdfte neiging (bl. 157 ), als ook van de hoedanigheid en hoeveelheid hunner leevensgeesten (§ 8.). Van daar is het mogelyk, dat iemand, wiens bezigheden  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. IÖ. 263 den en ampt medebrengen, vuurwerken te Tervaardigen en afrefteeken, by eenige helderheid, die hy in den flaap verneemt, van luchtballen enz. droomt. Een foldaat, die dikwerf in den flag gediend heeft, vervolgt zynen droom , by zulk eene aanleiding, hierëntegen met de verbeelding, dat 'er Granaaten of andere gloeiende krygsmiddelen by het leveren eenes flags gebezigd worden, en zal , naar het verfchil zyner gemaatigdheid, nu eens bevreesd zynen dood afwagten, dan weêr met eene groote gelatenheid, fchoon droomende, alle dezedin* gen befchouwen. Wierdt de droom te wege gebragt door eene beweeging en verandering in de zenuuwen van 't gehoor, 't zy die uit een uitwendig geluid, 't zy eene innerlyke oorzaak voortkomt, dat zal de ziel ook van hoorbaare dingen droomen , en daarmede dat geene verbinden , 't welk eêrtyds met zodanige geluiden gepaard ging; maar egter altoos naar 's menfchen gewoone denkwyze, gemaatigdheid, ampt enz. By voorbeeld, in den nacht vernam mes eenen  '2Ö4 over 't verband tusschen ziel en eenen harden fhg in de lucht, zeer wél gelykendc na het affchieten van een geweer, dan zal by den droomenden, zoo hy een foldaat of officier is , ook zeer ligtelyk het denkbeeld opkomen, dat 'er een kanon enz. gelost, en een flag geleverd wordt; met deze verbeelding gaan meêr dergelyke denkbeelden, die men te vóóren ondervonden heeft, te zamen gepaard. Hy, die droomt, ftelt zig misfchien voor, dat hy by de flaglevering is, zo als hy vóórdezen zulk eene bygewoond heeft; daardoor worden in den flaap alle voorvallen dezer flaglevering weder herdagt. Wanneer 'er voorts in den flaap een indruk op de ooren te wege gebragt wierdt, die na het fchuifelen eener flang geleek, dan zal de geen, welke flaapt, byaldien hy in een land woont, alwaar zig veele flangen onthouden, ook droomen van eene \flang, die hem fteeken wil, alzo hy aan dat denkbeeld reeds gewend is. Hierën tegen droomt een ander mogelyk, dat eenige lieden elkander in het oor fluisteren; en nadien de menfchen gewoon zyn, uit zodanige heimelyke gefprekken te be- flui-  LICHAAM Itl'lTEN DEN SLAAP. §. 16. • a?5 fluiten, dat zy het voorwerp der kwaadfpreeking zyn , zo neemt ook de droom eene geheel andere rigting. By het gevoel, ■•■ 1 't zy in- of uitwendig, ■ zal de droom insgelyks op de eige wyze zynen voortgang behouden. Het zelfde kan men ook omtrent den reuk en /maak beweeren, fchoon zeldzaam (zie § 35, noot e). Kroger (a) heldert dit op door het volgende voorbeeld: ,, Cajus draait „ zig in het bed om, en floot zig aan den „ neus, ('t geen by lieden, die eenen lan„ gen neus hebben, zeer ligtelyk gebeu„ ren kan) de pyn brengt hem op de ge5, dagten, als of hy van iemand in 't aan„ gezigt geflagen wierdt. Hy ziet den„ zeiven, wordt bons, en fmakt hem te„ gen den grond. Zyn tegenftander ligc ,, onbeweeglyk, hy gelooft, dat de zelve doodis-, hy houdt zig voor deszelfs moor„ üenaar , en op dat oogenblik verfchy„ nen hem de dienders. Hy begint te Joo„ pen, men vat hem, en hangt hem op, » Zyn O) In zyne Exp:rimcntalfeeïenkhri. S. 199, M  ZÓ6 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN Zyn doodelyke angst doét hem ontwaaken. Hy ligt in 't zweet te dryven, en „ maakt zynen das los, dewyl die hem knelt. ,, Nu bemerkt hy, dat hy eenen moord, „ maar geene zonde bedreeven heeft , „ dat hy opgehangen, maar niet geftorven ,, is." Zo verhaalt men ook van eenen flaapwandelaar den volgenden droom dat hy op zekeren tyd op een winternagt zig verbeeldde, dat hy aan den oever eener rivier ging wandelen , en daari'n een kind zag vallen. Om het zelve te redden, draaide hy zig in zyn bed om , in eene houding van iemand, die zwemt, en naa zig eenigen tyd door deze beweeging vermoeid te hebben, greep hy een groot ftuk van de deken zyns beds, hieldt dat voor het kind, en bragt 't zélve, volgens zyne gedagten, aan den oever. Hier leide hy het kind neder , en ftondt zidderend en verkleumd op. Hy zeide aan de omftanders, dat hem de koude beving, en dat hy in de meening was, van koude te zullen fterven. Hy verzogt om een glas vol fler- ken (V) Encyclopedie op het woord Somnambulisme,  LIGHAAM TUITEN DEN SLAAP. §. 17. 267 ken drank , om zig te verwarmen; men gaf hem enkel water , hy proefde 'er van , en bemerkte het bedrog, en verzogt om wat kragtigers. Men gaf hem een glas morgendrank , hy dronk het met genoegen, en zeide, dat hy 'er veel beter van wierdt. Op andere tyden liet hy zig egter bedotten. Is voorts het gevoel by iemand , die flaapt, overéénkomftig met die gewaarwording , welke men heeft, wanneer 'er een mensch op ons ligt en ons drukt, dan meenen wy ook, dat dit werkelyk plaats heeft; en is deze ingebeelde gedagte zeer leevendig, dan meent men zelfs nog, als men reeds wakker is, dat men in den flaap gedrukt geworden is. Hieruit laat zig het zogenaamde ryden der nagt - merrie verklaaren, waar over , ik egter voorheb , omftandiger te fpreeken. S- 17. Hoe het ryden der nagt - merrie te verklaaren is. Wanneer iemand flaapt, kan het zomwyM 2 len  268 OVER 'l' VERBAND TUSSCHEN ZIFX EN len gebeuren, dat 'er, 't zy of door eene oorzaak , die inwendig binnen 't lighaam werkt, of ook wel door leevendige en fchrikachtige verbeeldingen in den droom, eene verdikking der vogten en eene krampachtige zamentrekking in de fpieren plaats grype. Dat eene innerlyke oorzaak binnen het lighaam in ftaat is, eene ftremming in de vogten nu van dit, dan van een ander deel te wege te brengen, heb ik te vóóren (§ 5.) aangetoond. Het verdikken der vogten veroorzaakt voorts, door middel eener prikkeling , Jzomwylen kramptrekkingen , en deze kan men zig niet voorftellen, zonder ongeregelde fterke beweegingen van het zenuuwfap, waar door de leevendige verbeeldingen der inbeeldingskragt eenen trap van klaarheid bekomen, welke aan dien der gewaarwordingen even. aart. De verdikking der vogten verfchaft ook de gewaarwording van eene drukking en perzing. De oorzaaken der drukking, die men in den flaap gevoelt, kunnen ten opzigte des lighaams veelerlei zyn. Ik reken onder de zelve volbloedigheid, dik en zwaar bloed, opzwellingen, de byzondere lig-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 17. 26? ligging des lighaams in den flaap, welke den vryën omloop des bloeds belec , (by voorbeeld, wanneer men op den rug liggende flaapt, of met het hoofd zeer laag gaat liggen) overlaading der maag. Egter wil ik niet bewecren, dat deze oorzaaken altoos eene drukking der ingewanden te wege brengen, dewyl 'er zomtyds fiegts angstige droomen uit ontflaan. Alleenlyk dan moet die drukking gevoeld worden, wanneer deze oorzaaken in zo verre werkzaam zyn, dat 'er eene kramptrekking of leden-verftyving op volgt. Schrikachtige droomen gaan dus ook met verdikkingen der vogten en ongeregelde beweegingen der levensgeesten gepaard (§ 9.): gevolglyk kunnen de zelve ook drukking , perzing en krampachtige beweegingen veröorzaaken. Zodanige gevolgen nu zyn aan het ryden der nagt ■ merrie (0) eigen: Dit komt (V) In de vroegfte tyden bedienden zig de Geneeskundigen van de benaaming Ephialtes, welk woord van if*X\ti$xi, epfpr'mgen betékenende, afdamt. De reden dezer benaaming was, omdat het den geenen, dien de nagt-merrie berydt, zoinwylen toerchynt, als of 'er iemand boven op hem fpringt. In het Latyn zyn de be- M 3 Ma-  27O OVFR 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN komt immers voort, zelfs met toeftemming der grootfte Geneesöefenaaren, uit eenen fchrikbaarenden droom , die in de fpieren eene kramptrekking te wege brengt, welke eene leden-verftyving, eene moeilyke en kortafgebroke ademhaaling, eene benaauwdheid op de borst, eene hartklopping, en eene onbekwaamheid om te kunnen fpreeken of fchreeuwen, ten gevolge heeft. Het ryden der nagt-merrie kan dus ook van de werkzaamheid der ziel afgeleid worden , nadien niet fiegts de denkbeelden der inbeeldingskragt veel leevendiger zyn in den flaap, dan onder het waaken (§ 14), maar zelfs de beweeging der levensgeesten by eenen leevendigen droom of immingen iticubus en fuccubus bekend; en deze zyn gefprooten uit het bygeloof, 't welk de nagt - merrie voor een booten geest ef fpook hielde; men verliep zig in het zelve zo zeer, dat men eenen manneljken en eenen vrouwelyken geest onderfchciddc. Aan den mannelyken fehreef men de eigenfchap toe, dat hy op of over tien fl ïaper heen ging liggen, en deze was de inaibus; n aar de vrouwdyke leide zig onder den flaaper, en daaröm Inerte hy Succubus. In 't Hoogduinen zyn der Alp, dje Hare, en das Nachimannchen als wcordeu vau de zelfde betékenis in zwang.  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 17. 27: of ook wel eene leevendige gedagte, even zo fterk zyn kan , als wanneer men dac geen , waarvan men droomt, gewaar wordt (§ 6, § 9. N°. V; zie ook laager § 22. noot *.) : egter zal het lighaam wel den meesten tyd oorzaak dezer drukkinge zyn. Dewyl nu de ziel , zelfs in den droom, volgens de aauéénfchakeling der denkbeelden, by eene uitwerking ook om de oorzaak denkt (§ 9- B.), zo kan het gebeuren, dat zulk een, wien de nagt-merrie rydt, zo wel in den flaap, als ook naa hec ontwaaken, van meening is, dat 'er iemand op hem gelegen heeft'; wan'wanneer een mensch of eenige zwaarte op ons ligt, dan heeft 'er de zelfde gewaarwording plaats, als by het ryden der nagt-merrie. .Uit de tot hier toe gegeeve verklaaring volgt, dat de nagt-merrie alleenlyk des nagts of in den flaap haare rol fpeele; maar zoude het dan onmogelyk zyn, dezelve te gevoelen , wanneer men waakt ? Ik andwoord; dat 'er over dagen in den ftaat van waaken, zomwylen eene drukking en eene . krampachtige beweeging, even als alle de M 4 ove-  2?2 OVER 'T VEilBAND TUSSCHEN ZIEL ES overige gevolgen, die het ryden der uagtmerrie vergezellen , van wege eenen grooten fchrik of eene inwendige oorzaak .des lighaams ontftaan kunnen , lydt gantsch geene tegenfpraa-k: dat men egter deze volkomen gelykende uitwerkingen niet met den Daam van nagt. merrie beftempelt, gefchiedt om die reden,dat zy,die 'snagts zulk eene gewaarwording gevoelen, welke men aan 't ryden der nagt-merrie .toefchryft , zodanig eene werking van eene uitwendige oorzaak, die op. den mensch ligt, afleidenmaar dit kan men zig wakker zynfle aldus niet verbeelden , nadien de mensch alsdan bewustheid bezie,dat 'er niets voor handen is buiten hem, 't welk die drukking, kramptrekking en verftyving kan te wege brengen. De oorzaaken, die het gemeene volk in vroegere en zelfs nog in laatere tyden, wegens het ryden der nagt-merrie verdicht hebben, gaan byna alle geloofwaardigheid te boven. Wanneer de Heidenen dikwerf de oorzaaken van gebeurdtenisfen, die hen onbekend waren , op eene belachgelyke wy-  lighaam buiten den slaap. §. 17. 273 wyze in hunne Godheden zogten, dan verdienen zy nog medelyden: dus vindt men onder hen het gevoelen , als of dikwyls het ryden der nagt - merrie inzonderheid zoo daarby droomen plaats vonden, die wellustige gedagten ten onderwerpe hadden, van Cupido, den God der liefde, afkomftig ware. Anderen namen hunne toevlugt tot nagt- en roofvogelen, en meenden zelfs, dat de Steenuil 'er zig niet mede vergenoegde, oude lieden in den flaap te drukken, maar zig zelfs zo zeer verftoutte, dat, wanneer hy onder deze bedryven een kind in de wieg aantrof, hy 't zelve met zig voerde (6). Nog anderen hielden de nagt-merries voor boschduivels, wier drukking inzonderheid wel zeer vrugtbaar is by vrouwsperzoonen, en dezelfde uitwerking doet, als een vrugt- Hiertoe behoort het zeggen van Ovidius, Nocte velat, puerosqtie pstit nutrtcis egentes, Et vitiat cunïs corpora rapta [uil. Welks meening ten naasten by hierop uitkomt, ., 's Nagts vliegt hy, om op't onbewaakte kroost te loeren, „ En fchendt de wiegjes door de wichtjes meê te voeren." M 5  174- over. 't verband tüsschen ziee en vrugtbaare byflaap onder menfchen van onderfcheide geflagten. Zeer goed is het, dat deze fprookjes in onze tyden geen geloof meêr vinden, nadien anders elk onküisch meisje zig aan alle ftraf onttrekken konde. Ook onder de Jooden had men dwaaze gevoelens. Rabbi Abraham hielde de nagt-merries voor onvolmaakte fchepzcls, welke God, alzo Hem op den zesden dag der fchepping de avond -of het begin des Sabbaths overviel, eêr Hy met de fchepping ten einde gekomen was, niet afgewerkt en als overjagt gefchapen had, des 'er voorzéker niet veel goeds aan was. Ook mogen zodanige Christen Geleerden, die vóór eenige-honderd jaaren,de hekzen of den duivel voor de nagt-merrie hielden, en zelfs tusfchen den duivel en vrouwsperzoonen echtverbindtenisfen ,brui. loften en vrugtbaare huwelyken (c) be- w eerCO Aan Homerus, Aristoteles en den Engelfehen dichter ME run wilde men zelfs den duivel ten vader geeven. De optelling der belachgelyke kentekenen, dien men san de wisfel- kinderen opgemerkt wil hebben, is tevens als eene wederlegging te befchouwen: dat zy, by vooibetld, vyf rainne.i kunnej uitzuigen, daar-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 17. 275 weerden, waaruit tover■ kinderen, kroppers, of hoe men deze duivelskinderen ook noemen moge, geboren wierden, van wege hunne blindheid nog eenige verfchooning verdienen; doch wanneer men, zelfs in verlichte tyden, zulke zotte begrippen heeft willen verdedigen, zodat men tot de leer aangaande de gemoeds bezwaarenisfeii de vraag gebragt heeft, ,, of deze wisfel,, kinderen gedoopt moesten worden," dan verdient dit billyk de ernftigüe beftraffing. De fabelachtige vertelzels wegens de Vampyren of bloedzuigers, kunnen op de zelfde wyze als het rvden der nagt-merrie verklaard worden. In het jaar 1755. cn de volgende jaaren meenden verfchcide lie* den, dat zy van doode menfchen gedrukt wier- daarby ongemeen zwaar, en des niet te min zeer mager zyn; dat zy niet boven de zeven jaaren Iceven; dat zo. danige kinderen in Peru kleine hoornen op het hoofd hebben,enz. Meêr dergelyke fprookjes vindt men in Bobini Damonomania , p. 210. vcons by de l'Ek. l re tableau de Vinconflaiicc de mauvais enges et de* mons, p. 233. Zie ook de fpeStres, par le Lojjbr, p. 482. M e  i7<5 OVER 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN wierden, en zeer verzwakten, nadien de zelve hen des nagts het bloed uitzoogen: doch de geheele zaak ging natuurlyk toe, deze menfchen gevoelden in den flaap, uit hoofde eener verdikking der fappen en van andere oorzaaken, die inwendig op het lighaam werkten, zodanig eene gewaarwording , als na drukken en zuigen geleek (§ 5 5 § l5 f bl. 244 enz.): daaröm meenden zy de reden in eene uitwendige oorzaak te moeten zoeken ; want de menfchen zyn gewoon, de dingen aan uitwendige oorzaaken toe te fc&ryveri, wanneer de innerlyke oorzaak even zo, als eene uitwendige, werkt (§ 9, N°. VIII, bl. 142. enz. § 15, bl. 244. enz.). Hunne verbeelding voegde 'er voorts nog tot oorzaaken zodanige doode perzoonen by,die mogelyk met deze lieden in hun leven, in onmin geleefd hadden (§ 9, B.) , nadien men niet anders dan van vyünden pynelyke gewaarwordingen verwagt. Alzo nu deze droom zeer leevendig was, zo hielden zy denzei ven voor eene gebeurdtenis, en vertelden , dat deze of geene doode hen gedrukt en aan hen gezoogen had, enz. Dat  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 18. 277 Dat egter , by het opgraaven van zulke vermeende bloedzuigers, wezenlyk bloed in hunnen mond gevonden wierdt, was geenszins eene bevestiging voor de waarheid des drooms, maar fiegts een natuurlyk gevolg der verrotting enz. , gelyk ik elders (<0 volledig heb aangetoond. §. 18. Droomende kunnen, geduarende hunnen droom, in veelerlei hartstochten geraaken, waarmede daaraan bedndwoordende beweegingen in 't lighaam gepaard gaan. Heerfchende zinnelyke of verwarde begeerten en afkeerigheden worden gebooren uit de al te leevendige verbeelding van eenig goed of kwaad, en zy onderdrukken de zwakkere denkbeelden van eenen anderen aart zodanig, dat zy alleen de ziel geheel als inneemen. Zulk eenen toe- (d) In myn werk von den Mndungen und Fifionen, S. 450 Wi 455 (trfler Auflage) alwaar ik ook de biertoe behootende ichrifun heb aangehaald. M 7  278 OVER 'T VERBAND ÏÜSSCHEN ZIEL EN toeftand noemt men een' hartstocht. Dat dergelyk een toeftand in den droom mo. gelyk is, kan daaruit worden opgemaakt, nadien de inbeteldings - kragt in ftaat is, de denkbeelden van onaangenaame voorvallen, die men vóórmaals ondervonden heeft, en van zwaare beledigingen, door dezen of geenen perzoon ons aangedaan, te vernieuwen; endewyl, geduurende den flaap, de uiterlyke zintuigen rusten, zo kunnen dergelyke verbeeldingen eenen des te hoogeren trap van klaarheid bereiken (§ 14.), en gevolgelyk de gantfche ziel bezig houden. Dewyl voorts naar de fterkte der verbeeldingen , zig ook de maate van beweeging der levensgeesten fchikt (§ 6.), en de zelve even zo goed in ftaat zyn, om in de deelen des lig. haams en der fpieren eene beweeging te wege te brengen, als zulks al waakende gefchiedt (Zie voorbeelden bl. 57), vooral , wanneer de droomende zyne verbeelding voor gebeurdtenisfen houdt (§ 2, $ 6.), zo is het ligtelyk te begrypen, dat men in den flaap ook zodanige zintuiglyk in 't oog Joopende lighaams-ver- an»  UGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. lp. 279 anderingen kan veröorzaaken, als in den ftaat van waakzaamheid doorgaands met hartstochtelyke denkbeelden gepaard gaan : dat is, de droomende kan fchreeuwen, vegten, op de tanden knarzen, huilen, kermen, praaten en fchimpen, of zoo hy in een aangenaamen hartstocht is, lachgen enz. De dagelykfche ervaarenis ftemt hier mede volkomen overéén, en ],eert genoegzaam, dat de menfchen zig in den flaap bedroeven, verheugen, vertoornen, ook dikwyls in vreeze, angst en fchrik geraaken. Men vergelyke het voorbeeld, dit ik § ai. heb bygebragt. §• IS>. Waarom veele menfchen in den flaap praaten, en verfcheide beyveegingen met het lighaam maaken, Wy weeten, dat de ziel, in den ftaat van waakzaamheid, by eene ernftige begeerte om het ééne of andere deel des lighaams te beweegen, ook in de daad die lighaanisbeweeging ten uitvoer brengt, zoo  280 OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN zoo fiegts geene verhindering, verlamming der ledemaaten, of eene al te groote zwakte des lighaams dat verlangen der ziel ondoenlyk maakt. De reden hiervan is geene andere, dan omdat met de ernftige begeerte , om eenig lighaamsdeel te beweegen, ook tevens gepaard gaat eene met dit verlangen overéénkomftige beweeging der levensgeesten, welke door middel der zenuuwen in de fpieren, die ter beweeginge noodig zyn, zodanig eene verandering te wege brengt, als waaröp de beweeging van eenig lighaamsdeel volgt (§2, § 6, § 18.)- Heeft men eene ernftige begeerte om te gaan, voort zal ook, wanneer 'er geen beletzei in den weg is , deze beweeging volgen. Wil de ziel zekere gedagten door woorden uitdrukken , als dan ftaan ook zodanige fpieren, door wier middel zulk eene beweeging in de tong en de deelen des monds, welke tot het fpreeken benoodigd zyn, te wege gebragt kan worden, der ziele vaardig ten dienste. Dit zyn waarheden, die in 't minst geene twyfeling overlaaten. i Of  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 10. 28ï Of egter ook de fpieren , waarvan de in 't oog loopende beweegingen onzer lighaarasdeelen afbangen , ook in den flaap en droom, even zo bereidwillig zyn, om de begeerte der ziel uit te voeren, komt ménig eenen twyfelachtiger voor. Wat my aanbelangt, ik kan egter niet verbergen, dat het gaan , fpreeken , huilen , zugten enz. in den flaap, my even zo begrypelyk voorkomt , als wanneer dergelyke lighaamsbeweegingen in den ftaat van waakzaamheid gefchieden. Want daarin komt de flaap met het waaken volkomen overéén , dat ieder denkbeeld , inzonderheid zulk een, waarmede eene hevige begeerte, de beweeging van eenig lighaamsdeel, ten voorwerpe hebbende , gepaard gaat , het zy het zelve in den ftaat van flaapen of waaken aanwezig is, vergezeld wordt van eene daarmede overéénkomftige beweeging der levensgeesten , welke na die fpieren loopen, door middel van welken de verandering van eenig lighaamsdeel gefchieden moet (§ 18.). Wil men hier tegen inbrengen , dat het egter onbegrypelyk is, waarom de beweeging des zenuuwfaps, welke met  *82 OVER 'T VERBIND TUSSCHEN ZIEL EN met eenig leevendig denkbeeld of verlangen gepaard gaat, juist zyne rigting neemt na zulke lighaamsdeelen, die men begeer, de, in beweeging te brengen, zo wil ik dit wel gaarne toeftemmen, doch ook deze zelfde onbegrypelykheid heeft in den ftaat van waaken plaats. Want zo zeker als het is, dat by waakenden, op hunne kragtdaadige begeerte om te gaan, te fpreeken, de bewooge levensgeesten na die deelen toevlieten, welke bewoogen moeten worden, even zo weinig bekend is het toch, hoe en waarom deze levensgeesten enkel op het verlangen der ziel hunnen loop na deze ledemaaten neemen. Dit onderfteld zynde, meene ik geenszins te dwaalen, wanneer ik my, het praaten in den flaap, aldus voorftelle. De flaapende heeft een leevendigen droom ; hy meent iemand vóór zig te hebben, wien hy zyne gedagten wil te kennen geeven. Is nu deze wil — fchoon fiegts in den droom —> even zo ernflig en leevendig, als in den flaat van waakzaamheid , wanneer men dan met een ander in woordenwisfeh'ng wil treeden, zo moet ook, volgens myne  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 20. 283 ne voorige grondregelen , zodanig eene beweeging der levensgeesten na de zenuuwen en fpieren, die tot de werktuigen der fpraake behooren, plaats grypen, welke het fpieeken veröorzaaken. §• 20. Waarom ménige Jlaap-fpreeker 'in den droom andwoordt op vraagen, hem door waakenden voorgehouden. Nog moeijelyker fchynt de verklaaring te zyn der oorzaak, waarom dikwerf de geen, die in zynen flaap praat, andwoord geeft op de vraag, door een' waakenden aan hem gedaan, en wel een andweord overéénkomftig den inhoud der gedaane vraage, Mynes érachtens vinden zodanige gebeurdtenisfen haare oplosfing in de grondregelen, §. 15 door my aangedrongen. Want alhoewel de uiterlyke zintuigen by iemand , di: zig in een' diepen flaap bevindt, rusten (§. 12), zo kan egter een droomende, die als zodanig in geenen diepen fla'np is (§. 13)} door' den in-  284 °ver 't verband tusschen ziel en invloed van uitwendige voorwerpen der gewaarwording denkbeelden bekomen, welke met dien invloed overééuftemmen, inzonderheid kan een klank in de ooren de aanleidende oorzaak zyn, dat de droomende op een denkbeeld, aan dien klank beandwoordende, geraakt ($. 15, bl. 275), Aldus is het ook mogelyk, dat de flaapende over de vraag, die hem van een' waakenden wierdt voorgehouden, denkt; hy droomt vervolgends van deze vraag, en bcandwoordt dezelve ook in den flaap en droom, wanneer fiegts zyn droom den behoorelyken trap van leevendigheid bezit. Dan in dit geval moet het zenuuwfap in zulk eene beweeging komen» die toereikende is, om de fpieren van de werktuigen der fpraak in werking te brengen , waardoor eene duidelyke en verftaanbaare taal en andwoord veroorzaakt wordt (§. 10). Dat egter verfcheide perzoonen niet op zodanige, aan hen in den flaap gedaane vraagen andwoordden, kan van veelerlei oorzaaken voortkomen. Misfchien bezat  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 21. 28j zat dat mensch geene groote prikkelkragt in zyne gehoorzenuuwen, of was moge. lyk ook wel hardhoorend: ligtelyk bevondt hy zig niet in een' zo losfen flaap, dat hy over de vraag in zynen droom dagt, zo als zomtyds by zeer vermoeide perzoonen plaats vindt; veelligt was ook wel zyn droom zeer hartstochtelyk (•§. i8.),enzynegantfche ziel had haare opmerkzaamheid bepaald op die denkbeelden, waarmede zy zig bezig hieldt. Want wanneer dit zo gebeurdt, dan moeten de verbeeldingen van zulk een droomer zo kragtig en duidelyk in zyne ziele zyn, dat de verbeelding, door het geluid van den vraager in zyne ooren te wege gebragt, als veel zwakker zynde, verduisterd wordt, alzo het eene ontegenzeglyke waarheid is, dat een leevendig denkbeeld een zwakker verdonkert. §• 21. Een voorbeeld van Jlaap-fpreekers. De geachte fchryver van het tydfchrift de  286 over. 't verband ïusschen ziel en de Artz of Geneesheer, brengt het volgende voorbeeld by van eene flaapfpreekfter, die tevens eene nagtwandelaares was (a), „ Zodra zy des avonds, naa haar werk „ verrigt te hebben, aan 't zitten komt, „ (zegt de Heer Unzer) begint zy ook „ voort te fluimeren. In dezen flaap, „ welke in 't begin maar zeer ligt is, houdt „ zy zig oogenbliklyk bezig met haare „ vrienden, en is nimmer alhier, maar ,, altoos in haare geboorteplaats. Zy vangt dan aan te fpreeken; men and„ woordt haar, en laat zig met haar in, „ en zodra dit gefchied is, heeft men „ haar vertrouwen volkomen verworven, ,, yraagen en andwoorden gefchieden beur„ telings: zy drukt zig behoorlyk uit, „ zy denkt, ja zy denkt zelfs geestig. ,, Zy heeft een best gevoel van deug„ den en ondeugden, en zy weet alles, ,, wat men haar vóórzegt, zeer wél te ,, onderfcheiden, en op de gefchiktfte „ wyze te beiindwoorden. Haare ver„ beeldingskragt en geheugen moeten bui- „ ten O) Ilde deel, Ifte fttik,.5411e vertoog, bl 182 enz.  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 21. 287 ,, tengewoon fterk zyn. Wanneer zy, „ wakker zynde, een klavierftuk, dat „ haar ce vóóren geheel onbekend was, ,, op het hoogst eene paar keeren hoor,, de fpeelen of zingen, weet zy dit in deze haare fluimering, welke men met ,, recht den fterkften flaap noemen mag, allernaauwkeurigst en zonder eenen toon „ of lettergreep te misfen, naa te zin„ gen. Spreekt haar een vreemde, met ,, wien zy wel eenigen maar weinigen om„ gang gehad heeft, in dezen toeftand toe, zo fchrikt zy daarvan op het „ eerst wel een weinig, maar weet op de vraag wat haar fcheelt, te zeggen, ,, dat haar een geluid in de ooren kwam, ,, als of zy den geenen, die wezenlyk „ tot haar fprak, had hooren fpreeken. Intusfchen wierdt déze haare fluime,, ring fteeds fterker, en eindelyk de al,, lerdiepfle flaap van de waereld. In de,, zen nu onderfcheidt zy, gelyk ik zei„ de, zo wel de ftem, als ook het ge„ voel en den reuk. Men kan , geduu- rende dien flaap , niet fiegts luidrug„ tig fpreeken , fchreeuwen en lagchen, s, zon-  2g8 OVER 'T VERHAND 'IUSSCHEN ZIEL EN „ zonder dat zy daardoor ontwaakt, na„ dien zy als dan zelfs wel mede „ fchreeuwt en lacht, maar ook een trom, „ ja zelfs eene pistool zoude haar niet „ uit den flaap doen ontwaaken. Zy gaat „ zelfs, als men 't verkiest, mede wan„ delen, hoewel men dan haare zwakte „ en duizeligheid eenigzins kan befpeu„ ren. Zy kortswylt, zy huilt, zy „ fcheldt, zy bidt, ja alle mogelyke hans. „ tochten wellen by haar op, en zy be„ zit het volkomen gebruik haarer zin„ tuigen, het gezigt en de fmaak uitge„ zonderd; en dat nog het verwonder„ lykfte is, zy kan in dien ftaat fpelde„ werken en allerlei huiswerk verrig„ ten, ja zy weet alles op zyne eigene „ plaats te fchikken. Dat zy des nagts „ in den flaap geestelyke en waereldlyke ,', liederen zingt, is ten haaren opzigte „ niets nieuws, en egter " weet zy van „ al het geene, dat zy of in den flaap „ gedaan, of dat men met haar verrigt „ heeft, naa haare ontwaaking niet het s] allerminfte. Zy heeft eene zuster van „ byna de zelfde geaartheid. Men hoor- „ de  LICHAAM RUITEN DEN SLAAT. §. 2'. 2*9 ■ de haar beide in den flaap de geregeld- fte gefprekken voeren , waarvan zy ont„ waakende egter niets wisten. Het is „ ten uiterften moeijelyk, de hier be„ fchreeve dienstmaagd eindelyk weêr „ wakker te krygen. Hoe langer men met , haar gefproken, hoe meêr men met haar „ gec'aan, en hoe fterker men haare in„ beeldingskragt gaande gemaakt heeft, „ des te bezwaarlyker valt het, haar uit den flaap op te wekken. Haar by den „ naam te roepen, helpt niet veel; haar Heer ook maar alleen is, naa veel roe„ pens, in ftaat, om haar eindelyk weêr te doen ontwaaken. Doch alles, wat zy „ by die eerde ontwaaking doet, gefchiedt ,, dan nog als droomende; om kort te „ gaan , zy heeft bykans een half kwar„ tier uurs noodig, om volkomen op haar „ verhaal te komen. Dat nu dit alles gee„ ne bedriegery is, kan ook daarüit wor„ den opgemaakt, nadien zy eergierig is, ,, en alzo zy, te weeten komende, dat een , vreemde haar in den flaap heeft hooren ,, fpreeken , welëêr een' gantfchcn dag „ huilde, en zig daarover zo uiterraaate N fchaam-  590 OVER 'T VERDAND TÜSSCHEN ZIEL EN „ fchaamde, dat zy den geenen , die haar ., in dien toeftand gezien had, byna niet „ durfde onder de oogen komen." Wegens de achting en geloofwaardig, heid,die men den HeereUNzER verfchuldigd is, maake ik zwaarigheid, om aan de gefchiedkundigc waarheid van dit verhaal te durven twyfelen. Ja ik meene, te minder daaraan te mogen twyfelen, dewyl ter ver. klaaringe en oplosfinge der bedryven van gemelde perzoon juist geene bovennatuurlyke ziels-en lighaams-kragten verëischt worden. Het zingen in den flaap is even zo goed te verklaaren als het fpreeken, inzonderheid, wanneer het droomen, als of men 't één of ander zingt, leevendig genoeg is. Myne te vóóren (iQ § 19 en 20) beweeze grondftcllingen zullen reeds toereikende zyn, om de mogelykheid zulk eener gebeurdtenis te begrypen. Dat de gemelde perzoon ook in den flaap met anderen naar verkiezing gaat wandelen, laat zig insgelyks uit de beweeginge des zenuuwfaps, die aan de begeerte om te gaan verknogt is, verklaaren (§ 19.). Het fpel- de-  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 22. 291 dewerken en zingen van liederen bewyst niets meêr, dan de fterkte van haare verbeeldingskragt en van haar, daarmede gepaard gaande, fterk geheugen. §. 22. Een ander voorbeeld, waarby tevens nog verfcheide bedryven meêr, behalven het /preeken, in den flaap verrigt wier den. Men vindt in de jaarboeken Qd) de gefchiedenis vermeld van een meisje van zeventien jaaren , die in den flaap allerhande gebaarden maakte,en niet fiegts menigerlei vernuftige gefprekken voerde , hard op lachte en weende, maar ook alle overige hartstochten, even als de konfligftc Pantomime • fpeeler, wist uit te drukken. Ook zoude zy , eveneens als de vóórige perzoon (§ 21) , op alles geregeld geandwoord, en met haare zusteren en andere per- fg) In de Brcs'.ai:ifc\cn S.ttnmlm's von Nat ar- und Bfe. ikip-v/'.f auch hierzu. gchi.ri \eu Kunst- und Litterator' &jcaic/,te/i, ig Ftifttch, S. 192. ƒ. • N 2 ' ' ' '  202 OVER 'T VERBAND TI7SSCHEN ZIEL EN perzoonen, die zy meende by zig te hebben , halve uuren lang, fchrgndere woordenwisselingen gehouden hebben. Zy zong geestelyke liederen overluid en verflaanbaar, zonder zig te laaten in de war brengen of van de wys helpen, alhoewel men 'er met een muziek - inflrument onder fpeel. de. Zomwylen fpeelde zy zelve het klawier op het bed, en ging daarmede voort, fchoon zy intusfchen in flaap viel, mits dat 'er dan wel eenige valfche toonen mede onder liepen. Zy konde in haaren flaap gehcele rollen van Comediün, die zy in haare jeugd geleerd had, opzeggen en eigenaartig fpeelcn: en het was haar geene moeite, om in den flaap patroonen voor borduurwerken te tékenen, teborduuren, te naaijen en te fchryven. Zy voudde de fervetten, die op het bed lagen , in plaats van papier, als een brief toe, zy eischte licht, om dien te verzegelen , zy andwoordde op de vraag aan ivien zy fchreef, dat het aan deze of geene haarer vriendinnen was, zy las het opftel, 't welk zeer goed was ingerigt , duidelyk voor , zy voudde den brief weder toe, maakte 'er een  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §• 22. 223 een Fransen opfchrift op , lakte dien in haare verbeelding toe, gaf hem over, en belastte denzelven na 't post-comptoir te brengen. Wanneer zy zomwylen in den flaap eenonverwagt bezoek meende te krygen, floeg zy haaren fchoudermantcl om, maakte haar hoofd in orde, regtte zig, op de intrede van den perzoon , dien zy meende te ontvangen, overeind in het bed, verwélkomde denzelven onderdaanig, en bedankte in zeer bevallige bewoordingen voor de genegenheid en 't eerbewys, zy verhaalde haare omftandigheden allernaauwkeurigst, voerde de fehranderfte gefprekkeD, en by het affcheid neemen maakte zy zeer veele pligtpleegingen. -—■ Dat dit meisje in haaren flaap op 't klawier fpcclde, borduuren, naaijen en fchryven konde, is wel het opmerkelykfte in dit gefchiedverhaal, egter niet geheel onbegrypelyk, maar veelëêr uit den aart der ziel en de verééniging derzelve met hec lighaam te verklaaren. Want nadien zy zig ontwyfelbaar, in het klawier-fpeelcn zeer geoefend had, zo konde zy zeer wel met nadruk droomen van een fluk, 't welk zy *N 3 in  204 OVER 'T VIRnAND 1USSCHEN ZIEL EN in ftaat was om voorde vuist tefpeelen, cn dewyl zy,zo als het vei kaal luidt, nog wakker in 't bed liggende, een ftuk op liet klawier begon te fpeelen , zo waren haar ook de volgende maaten bekend of de kop. peling der toonen, welke gegeeven moesten worden. .Byüldien zy nu intusichen in flaap viel, zo duurde immers zeer natuur* lyk het denkbeeld van den laatst gegeeven toon (§7.6.), en zy begon daarvan te droomen (§ ij, bl. 240.); aan dit denkbeeld in den droom, hegtten zig de denkbeelden der naavolgende toonen van het ftuk (§ 9, B, b), nadien zy deze opéénvolging dier toonen mcêrmaalen in de gedagten gehad had. Zy kreeg tevens eene ernftige begeerte, om deze toonen met de vingers op de toetzen uit te drukken. Wat wonder , dat met deze begeerte eene daaraan overéénkomftige beweeging dés zenuuwfaps gepaard ging (§ 6) , welke die fpieren , waardoor de vingers zig anders by 't waaken bewoogen, ook in den droom in de zelfde werking bragt (§ 2) ? Want is in den droom de begeerte , om zekere ledemaaten te beweegen, even zo fterk en ernftig, als die begeer-  LICHAAM RUITEN DEN SLAAP. §. 22. 295 wecrtc is, wanneer men waakt, dan moet ook in 't lighaam de, mee die begeerte gepaard gaande, werking des zenuuwfaps op de fpieren van dat lighaamsdeel , 't geen men beweegen wil, eveneens plaats grypen, zo als by waakenden doorgaands gefchiedt. Gevolgelyk wordt ook wezenlyk die beweeging gebooren , welke de ziel verlangt (§18,19, *0 (*)• Dateven. wel («) IIartlf.y beweert daaröm te reent, in ryfle Betrachtingen über den MtnfcKtn , liter Band, S. 64, „ wy zien de verbeelde bedryven in den droom niet „ aan voor werken der inbeeldingskragt, maar wy mee„ ncn, dat wy 'er by tegenwoordig zyn, en in de daad „ zien en booren, wat 'er omgaat. Dit nu gefchiedt „ 1.) Vooreerst, nadien men als dan geene andere wer„ king bezit , om aan de opkomende denkbeelden te „kunnen tegenwerken, daar wy integendeel, by de ge. „ woonc vcrzierzelcn der inbeeldingskragt, onder het waa„ ken,altoos eene mém'gte van werkende uiterlyke voor„ werpen, d'e eenige onzer zintuigen aandoen, en zulk ,. eene verzinning beletten, rondom ons hebben; of wsn., neer wy geheel niet meêr op uiterlyke voorwerpen beginnen te letten, dan neemt de verbeeldingskragt in zo ver de eigenfebappen eenes druoms aan, dat zy ., ons als iets wezenlyks voorkomt. ,,2.) Ten anderen, de gevolgen der zigtbaare denk,. beelden, die zig 1:1 den droom opdoen, zyn veel leeN 4 » ven"  2 06 OVER 'T VERTAXD TUSSCHEN ZIEL EN wel het meisje de eigenlyke toetzen in 't donker of met gefloote oogen raakte, is even zo min te bewonderen , als wanneer een organist in den duisteren nagt op het klawier fpeelt. Ik ken een' vriend, die de toetzen van het klawier met een kleed bedekken, en ook een' doek voor zyne oogen binden laat, cn des niet tegenftaande Itukken fpeelt zonder misgreepen. Men doet hetreeds uit gewoonte, of gelyk men zegt, men heeft het reeds by den tast of greep. Bui- :, veneer dan die , welke men gewoonel/k door het » gezigt bekomt, en kunnen dus zo veel eer voor we» zenlyke indrukken gehouden worden. Wanröm egter „ deze denkbeelden zo veel leevendiger zyn , verftout „ ik my niet om te verklaaren. Ik vermoede, dat en de >, uitfluiting der wezenlyke indrukken , en insgelyks „ de meerdere hitte der herzenen , 'er het hunne toe „ doen." Dit ftemt zeer wél ove.édn, met het geene ik § i4 leerde; en hieruit volgt, dat een leevendige droom voor den droomer zo g„ed als eene gebeurdtenis is: wat won. der dan, Jat hy dc zelfde beweegingen en houdingen «et het hjhaam maakt , als die hy wakende gemaakt zaait hebben, w.nncer hy zodanige gevoelige voorwerpen bad aangetroffen, als welke hy zig nu in den «aap verbeeldt?  LIGHAAM BUITEN DEM SLAAP. §. 22. 2$)7 Buiten dien liepen 'er by dit meisje eenige valfche greepen onder, zo als uitdruk» lyk vermeld wordt. Wanneer voorts degemelde perzoon geheele rollen uit toneelftukken, die zy in haare jeugd geleerd had, opzeide, zo was dit ééniglyk eene werking der inbeeldingskragt en van 't geheugen, welke zig in den flaap veel werkzaamcr dan onder 't waaken betoont (§ 14); en hoe zy het overluid konde uitfpreeken, is reeds C§ iy) in een helder licht geplaatst. Het borduuren, naaijen en fchryven, als ook het toevouden der fervetten in de plaats van papier , kan insgelyks deels uit de leevendige en naauwkeurige herinnering in den flaap, deels egter mede uit het goede gevoel verklaard worden. Zy kon zig naauwkeurig te binnen brengen alle beweegingen der vingers, die tot het borduuren , naaijen en fchryven verëischt wierden; dat zy egter ook wel door 't gevoel geholpen wierdt, is daaruit op temaaken, alzo by het rusten van de zintuigen des gezigts, des gehoors, en van verfchei. de andere zintuigen, het gevoel doorgaands zeer leevendig is , gelyk men by de bhnN 5 den  398 over 't verband tusschen ziel en den waarneemt (§ 4, vergelyk vooral beneden § 34). Wat byzonderlyk het fchryven belangt, ménig een kan in den donkeren nagt verfcheide regels, zonder dat zy in elkander locpen, enkel door behulp des gevoels, fchryven. Wie weet ook, hoe krom en fcheef, mogelyk, de brief dezer juffer gefchreeven was ? §• 23. Alle vertellingen van Jlaapfpreekers moeten niet voor waarheid opgenomen worden. *t Is te bejammeren , dat verfcheide fchryvers de waarheid dikwyls door blykbaar ongerymde en tegenflrydige verhaalen zo zeer tegenwerken; want daardoor maaken zy niet fiegts eene opéénflapeling van wonderen, maar veröorzaaken ook daardoor éénsdeels bygeloof aan hekzen en duivels-konftenaaryën, anderdeels dat men het waare te gelyk met het valfche verwerpt. Onder zodanige fabelachtige gefchiedenisfen telle ik de zulke van menfchen, die in hunnen flaap taaien zouden ge-  lighaam buiten den slaap. §. 23. 299 gefproken hebben, welke zy nimmer geleerd hadden, en in de zelve, op de aan hen gedaane vraagen, zouden geandwoord hebben. Dus verzékert LaMothe le Va jjer , dat L e F e r r e , een burger te Rouaan, in zynen flaap, op de vraagen, v/elke men hem deedt, in alle taaien andwoordde, zelfs in die der Grieken en In. diaanen. Hoe dan, in alle taaien? gefchiedde zulks door eene Godlyke ingeeving, of door natuurlyke middelen? het eerfte gantsch niet, en het laatfte even min; want dit gaat allcrduidclykst de menfchelyke vermogens te boven. Zo vindt men ook melding gemaakt van eene vrouw van Pile in Gasconje , welke in haare ziekte, van het begin tot het eirjde,het fchoonfte Spaansch gefproken zou. de hebben, alhoewel zy vóórheen , zo min als naderhand, toen zy weder her* fteld was, 'er niet het minfte van verftondt. Kan men immers waakende geene taal fpreeken, die men niet geleerd heeft, hoe veel minder dan zal men flaapende daartoe in ftaat zyn? Borell gewa.ge. wel van 't verhaal van Caupentarius N 6 aan-  303 over 't verband tusschen ziel e» aangaande een' rieken bisfchop , die Grieksch en Latyn fprak, fchoon by egter in 'c geheel geen Grieksch verftondc. Ook vindt men by Lodewyk Guijo vermeld , dat een bediende van koning, Hendrik den IVden , in de koorts jnsgelyks Grieksch iprak, fchoon hy het egter nimmer geleerd had. Doch alle dergelyke vertellingen houde ik voor fprookjes, en de Geneesheeren behoorden zig inzonderheid te fchaamen , zodanige tastbaare leugens voor waarheden op te disfchen. §• 24. In den droom kan men zig ontfchoote denk. teelden weder te binnen brengen. Deels kan het lighaam, deels kan de ziel, in den flaap de bewerkende oorzaak zyn van de herinnering eenes denkbeelds, dat men waakende reeds vergeeten had. i.) Voor eerst zeg ik, kan het lighaam eene reeds ontgaane gedagte hernieuwen. Want daar 'er by eenen flaapenden, door in-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 24. 3OI in- en uitwendige" oorzaaken , beweegingen der levensgeesten in 't lighaam ontdaan * kunnen (§. ij.J, zo kan 'er ook zulk eene beweeging des zenuuwfaps gebooren worden, als voorheen plaats vondt by eenig denkbeeld , dat men toen had, maar nu geheel vergaan is (§. 9, N°. V,). Aldus zal de ziel ook weder aan het voorwerp denken, zonder dat zy zelve weet, immer in vroeger tyd aan zodanig een voorwerp gedagt te hebben. 2.) Ten anderen kan ook de oorzaak, dat een reeds ontgaan denkbeeld weder herbooren wordt, in de ziel van den flaaper gelegen zyn. Want in den flaap rusten gewoonlyk alle uiterlyke zintuigen, gevolgelyk kan de inbeeldingskragt haare volkome werking uitoefenen (§. 14.); zodra daaröm als 'er een ingebeeld denkbeeld, 't geen met een ander, dat ons te vóóren eigen, maar nu weêr geheel ontfehooten was, eenige overéénkomst heeft, gebooren wordt , zo moet ook het vergeeten denkbeeld of de gedaante van het ontfehooten voorwerp zig in den droom weêr aan de ziel vertoonen (§. p, A.) i fchoon N 2 <•«  302 over 't verband tüsschen ziel en de ziel., by het ontwaaken, zig misfchien • niet herinnert, immer in vroeger tyd zodanig een voorwerp vernomen te hebben. Dergelyke droomen komen, wegens haare nieuwheid, den menfchen meestal wonderbaar voor, alhoewel zy het niet zyn. De Heer Tidemann (a) verhaalt eenen droom, die myne verklaarde Helling bevestigt. ,, Scaliger de oude, zegt hy, ,, fchreef een lofdicht voor de beroemde „ mannen van Verona. In den droom ver„ fcheen hem een zeker iemand, die zig „ Brucnolus noemde, en zig beklaag„ de, dat hy vergeeten was. Alhoewel ,, Scaliger zig niet herinnerde, immer „ iets van hem gehoord te hebbea, zo „ maakte hy toch verzen op hem; en'zyn „ zoon wierdt te Verona gewaar, dat al„ daar in vroeger dagen zulk een Bruc,, nolus als Oordeelkundige beroemd ge,, weest was. Van dezen Brugnool, „ voegt Leibnitz 'er by , had Sca„ lig er vóórheen gehoord of gelee. „ zen, C<0 In zyntUnterfuchungen uier den Menfchen. B. III S. aoö. ƒ.  LICHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 25. „ zen , maar was het daarnaa weder ver„ geeten" (&)• S. 25. Oyer 't afbreeken eenes irooms. Door de afbreeking eenes drooms, ver. ftaa ik de veranderde rigting , welke de reeks der denkbeelden neemt, of wanneer hy, die droomt, van het ééne voorwerp plotzeling cp een gantsch ander, 't welk met het vóórige in 't minst geene over. éénkomst had, noch naar de regelen van aanéénfchakeling der denkbeelden (§ y.) konde gebooren worden, gebragt wierdt. In zodanig een geval komt daarüit een zamengeftelde droom, of zulk een, die uit meêr dan één enkelen droom beftaat , te voorfchyn. De oorzaak dezer afbreeking des drooms kan deels eene uitwendige, deels eene inwendige zyn. 1.) Eene uitwendige, zeg ik , wanneer 'er naamelyk in den flaap, midden in den droom. CV) Oeuyres pojlhumes de L e 11 n i t z , p. 63.  3^4 over 't verband tusschen ziel em droom, deze of geene indrukmaakende gebeurdteni. von buiten voorvalt, waarmede als dan ook eene bepaalde beweeging der levensgeesten gepaard gaat, die daarmede overeenkomlhge denkbeelden te wege brengt Hierdoor wordt de vóórige droom geftoord, en een nieuwe neemt zyn begin Deze gewaarwording kan van 't zintU *f ge*igts' of de* gchoors, gevoels enz? afkomftig zyn (§ Ij, bh 2JÖ. enz.;. Stel eens, dat een droom zynen oorfprong ge. nomen had van het zintuig des gevoels • bV voorbeeld, iemand gevoelde eenige pyn in den voet, door zig aan den ffcyl van't ledikant geftooten te hebben, zo droomt hy ook, dat hyzig in 'f gaanaan Ift^ geftooten heeft ; daarmede veréénigt zig het denkbeeld, van , bnef inzyne gedagtcn ontwierp, kwam » c, :e.nand na zynen wagen toefchieten • **.««»».„ floeg zyne oogen op,' « m -g-men verbeelde zig zyne v£ „ wondermg!--juisc dicn ^ ^ " hy- zccr IanS geleden , in den droom ,> gez,en had. Deze was de toenmaalige „amptman te Driefen, de Krygsraad " i3EIe,R' ecn ma"» die het land enden " omtre^-eer wélkende; hyhadBREN * kenhof's komst vernomen, hy was H ;1Cm te gem°«-gereedcn, en kwam om „ hem zyne dienften aan te bieden De" ZC °Penb^rde hem zyn voomëemen „ en BEiën deedt ook nu, 't gee« hy' » >n den droom gedaan had; hv fmeekte » hem, om niet aan den Koning te fchny »> ven, en verzékerde hem van een cc lukkigen uitflag. 't Is zeer natuurkfc »dat Brenkenhof op zyne aanmoe' » d,g,ng veel acht floeg, dat de brief „ ongefchreeven bleef, en dat zy als de „ vertrouwdfte vrienden van elkander » fchCldden- bewees wezenlyk „ aan  lighaam buiten den slaap. §. 2§. 32' , aan Brenkenhop zo veel hulps, „ als hem maar mogelyk was; doch kort „ daarnaa wierdt hy ziek, en zyn einde "voelende naderen, liet hy Brenken„ hof, die zig toen maar twee mylen „ van Driejen onthieldt, zeer ernftig vcr„ zoeken, om hem nog te komen zien; „ deze kwam aUergezwindst, vondt zy„ nen vriend reeds ftervende, ontving „ nog verfcheide berigten van hem, we„ gens aangefchreeve en kortlings te ver. „ wagten volkplantelingen, en begaf zig, ,, toen hy verfcheiden was, om zyne „ droevenis voor de weduwe te verbergen, het hoofd omgekeerd hebbende, ,, met traanen in de oogen na het ven„ fter. Maar naauwlyks had hy 'cr zig „ heen begeeven, of hy zag de menfchen, , in die zelfde, hem tot hiertoe onbe„ kende, kleedinge naderen, naamelyk „ Mennonieten uit twee dorpen, die met „vrouwen, kinderen, have en vee uit „ Poolen overkwamen, en die zig vervol;. „ geus, onder alle de volkplantelingen „ als de arbeidzaamften en nuttigden ge- „ droegen. Dit droomgezigt en deszelfs O 5 » zo'  382 OVKR 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN „ zo flipte vervulling heefc reeds veel „ verwonderlyks in zig; maar nog ver„ wonderlyker zoude het zyn,zoo Bren» kenhof in de daad die bekvvaamhe„ den bezeten had, welke hy ten min„ ften meende te bezitten; de gaave naa„ melyk, om niet flegts aan ieder, die „ ziek was, te kunnen zien, of hy 'er s> van opkomen, dan ofjiy 'er mede heen >, gaan zoude; maar om ook aan menfchen, „ die frisch en gezond waren, wanneer zy ooit de handen aan zig zeiven flaan ,y zouden, dit vooruit te zeggen. Merkwaardig blyft het evenwel altoos, dat ,) hy dit laatfle wezenlyk twee maaien 55 aan perzoonen, van welken zulks anders 9, gantsch niet te vermoeden was, naar „ waarheid voorfpelde; en even zo zon- ' „ derling is het, dat hy altoos verzeker„ de, zig nimmer op het verkrygen van ,, Phyfiögnomifche kundigheden te hebban „ toegelegd, ja dat hy ze zelfs niet be,, geerde te bezitten, en dat hy ook geen ander kenteken wist aan te wyzen, dan ,, dat hy 'e by de zieken uit de haairen „ aan den flaap van 'c hoofd, en by de i, gee-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 28. 323 „ geenen, die een' geweldigen dood door „ hunne eige hand te wagten hadden, „ uit eenen trek tusfchen 't oog en de „ bovenlip opmaakte, zonder 'er eene „ befchryving van te kunnen geeven, „ waarin dit inwendige gevoel by deze „ gelegenheid beftondt." Myne verklaaring en oplosfmg dezes drooms is de volgende. De Heer van Br enk en hof was een bekwaam Kameralist, zo als bekend is ; hy hieldt zig dus, van wege zyne geliefkoosde geneigdheid, zeer dikwyls, terwyl hy wakker was, bezig met de verbétering van woeste velden, en derzelver bebouwing. Dus was het zeer natuurlyk, dat hy ook in den flaap (en dat wel dikmaals) van woeste velden droomde, ook hoe zy teneenigen tyde bebouwd zouden kunnen worden (§. 15 , bl. 243.), inzonderheid wanneer hy, kort vóór het in flaap geraaken, aan zodanige voorwerpen gedagt had (§. 15, bl. nyj enz.). Dat hy zig vervolgens, in den droom, veele zwaarigheden, ter bereikinge zyns oogmerks voorftelde, is even zo O 6 na-  324 over 't verband tusschen ziel en natuurlyk, dewyl dezelve zig altoos by het bebouwen van woeste velden opdoen, en het geene zaak is, om zo gemaklyk uit te voeren. Een Kameralist zal altyd, by een plan, dar. uitgevoerd moet worden, op de geringfte beletzelen acht liaan. Ja in den flaap, wanneer het verftand en 't diepe naadenken in rust, en éénvoudig de inbeeldingskragt en 't geheugen in werking is, valt het nog veel ligter, de zwaarig. heden te vergrooten , en zig dezelve als onöverwinlyk voor te ftellen. Wat wonder, dat Bk enkenhof zig verlegen vondt, en niet wist, hoe hy zyn oogmerk volvoeren zoude? Nadien ook de éénzaamheid in woeste ftreeken iemand verdrietig vak, zo vermeerderde dit ligtelvk het verdriet in den droom, en verwekte eene'begeerte na eenig gezelfchap. De zeer dienstvaardige verbeeldingskragt leverde daaröm het beeldtenis der aanwezigheid eenes mans; en alzo hy in zyr.cn droom geheel bezield was met de begeerte om eenig middel uit te vinden, waardoor tiy de voorgefielde beletzelen zynes doels ontzenuuwen konde (zo als dit ook, in den ftaat van waak-  UGHAAM botten den SLAAP. §. 28. 325 waakzaamheid, met de geneigdheid van een Kameralist overéénftemt), zo zogt de verbeeldingskragt raad en hulp ta den man, die hem verfcheen. Daaröm uroomde Brenkenhof, dat de man, die hem in den droom verfcheenen was, hem moed in »t lyf fprak, en hoop gaf op den gelukkigen uitflag van zyn Kamera. Kstisch voomeemen, en zyne hulpe aanboodt. Dat hy zig ook de ingebeelde trekken deezes mans zeer leevendig voorftelde,kon by het rusten der zinnen zeer wél gebeuren (§. 14). Dat zig vervoleens naa het weder in flaap gcraaken, het beeldtenis des mans vernieuwde, was insgelyks overéénkomftig de vermogens der inbeeldingskragt. Want de beweeging des zenuuwfaps, welke met het denkbeeld des mans gepaard ging, konde, by het in flaap geraaken, blyven voortduuren (« b ) , dus moest ook de droom, by het gaan flaapen, zyn begin neemen met het gedenken aan dezen man (§. 15» b]239 enz.). Doch waardoor kwam het, dat hv zie 'dezen man als zodanig iemand ver1 y B O 7 beeld*  525 0m'TV£R™TÜSSCHEN2lELEf, beeldde, die op Zyn fterfbed , fc e,d van hern nam ? ik af- dii t^6""' éé^eiaanlei•"f t0,C droomefl Plaats vinden, en egter derzelver inhoud en vervol* v f fchefdenCJ. I*>. S ^ °°dcr- beetnT::n:ntnwr hrpde denk- «at dit denkbeeld v ' W°nder> *«- geweest' ^ * begraaven wierdt of nog\ g a de worden, dan konde fn den Z ? teven worden (volgens S p, B, a en b ) 8 30 Vervolgens, dikwyls heeft' in den droom een fprong der denkbeelden plaat -zonderheid wanneer 'er door iQwen J oorzaaken in 't iighanm, ee„e beweeg des zenuuwfaps geboren wordt, welkemef de  LIGHAAM rriTEN DEN SLAAP. §. 28. 327 de denkbeelden van droevenis, fterven enz. gewoonlyk gepaard gaat (§. 5» Dat ten laatften de droom een einde nam met de verbeelding, als of'er zig eene ménigte menfchen in eene onbekende kleeding opdeedt, en dat derzelver ver. fchyning hem aangenaam was, dit laatfte is daaruit tcbegrypen, dewyl BreNkenhof te vóóren aan woeste ftreeken zonder menfchen dagt, en zulk een denkbeeld is voor een Kameralist altoos droevig, doch bevolking, en over 't algemeen een overvloed van' menfchen , is hem een aangenaam voorwerp. Ja zelfs de natuur-drift der ziel, om haare gedagten uit te breiden en te verménigvuldigen, en eevolglyk zig veele voorwerpen en menfchen'voor te ftellen, verfchaft eenig ge. noegen voor ieder,'die een gezond geftel en opaehelderden geest bezit (§ 6, bl. 47 » noot a ) Wat egter de oorzaak belangt, dat op het denkbeeld van fterven de geda-te nopens de verfchyning veeier menfchen volgde; deze reeks van denkbeelden wordt daardoor verklaarbaar, alzo  328 over 't verhand tusschen ziel ew het den mensch eigen is, van de gedagte des doods op het denkbeeld der begraavems , der lykgangers enz. , om kort te gaan, op de verfchyning van veele menfchen te geraaken, die zig in eene woone lange kleeding, in rouwmantels enz. vertoonen. Doch, zalmen zeggen Brenkenh of droomde van geene' rouwklederen , inzonderheid , nadien hem het verfchynen der perzoonen in den droom aangenaam was. Hier moet ik tegen inbrengen. i'O Eerftelyk, dat de inbeeldingskragt gewoonelyk wel dat geene daarftelt, % welk meestal op eenig ding volgt, doch nimmer in zyn geheel beloop. Daarom kon Brenkenhof met de gedagte van t fterven, ook die van de verfchv«ung veeier menfchen in eene lange of ongewoone kleder.dragt paaren, alhoewel *Y z,g deze lieden in geene rouw-kled". ren voorftelde, vooral dewyl het verftand en 't fterk naadenken in den flaap gewoonelyk rusten (§. irj). *.) Ten anderen, voegt 'er zig ook, in den flaap, de verzierings-kragt mede by, waar-  LIGHAAM BUITEN DEN SLAAP. §. 28. 329 waardoor men aan een onderwerp ook wel aidcre eigenfchappen tocfchryft, dan het zelve gewoonelyk bezit. Men behoeft zig derhalven over dezen droom , op zig zeiven befchouwd , in 't geheel niet te verwonderen; doch de gebeurdtenjsfen, die 'er in vervolg van tyd voorvielen, welke als eene vervulling dezes drooms fcheenen te zyn, geeven den droom eenen zonderlingen en wouderbaaren fchyn. Dit niet tegenftaande, meene ik overtuigd te zyn, dat ook deze vervulling ons niet behoeve te verbaazen; want alzo Brenkenhof in Pruisfifchen dienst getreden was , en een ampt ver. kreeg , 't welk hem de verbétering der velden en de bebouwing der woestenyën ten pligt maakte, zo had men zig niet te verwonderen, wanneer de Koning hem opdroeg , om in Pommeren en de Nieuwe Mark de plaatzen, die door de Rujen verwoest waren, weder in vóórigen ftaat te hcrftellen, of 'er middelen toe te bezigen. Wanneer hy nu de groote verwoestingen en 't gebrek aan bewooners tn landlieden zag, twvfeïde hy, met grond , voor een geluk-  330 over *t verband tusschen ziel en Jükkig gevolg j en was bedagt, om door middel eenes briefs den Koning de zwaarigheden voor te houden. Terwyl hy nu Hierover in diepe gedagten zat , kon hec zeer wel gebeuren, dat het by hem, van wege de overéénkomst zyner'tegenwoordige denkbeelden met de geenen, die hy vóórdezen in den droom gehad had, in bedenking kwam, of mogelyk zyn droom ook wei een voorfpellende of voorgevoelende droom geweest mogte zyn (§ 9, A). Midden onder deze gedagten verfcheen hem iemand, welke na zyn rydtuig kwam aanrennen. Hierdoor herinnerde hy z\g ook het denkbeeld des mans , die hem in den droom verfcheenen was ; hy meende voort, daar hy bereids eenig geloof floeg aan zynen droom, dat deze perzoon juist die geen was, welks beeldcenis hy in den droom gezien had. Misfchien had die man ook een kleed aan van die kleur, als de geen, die hem in den droom verfcheenen was; daardoor wierdt Br en ken hok's inbeeldingskragc gaande gemaakt, en bragt hem in 'c zékere vermoeden , dat deze man het oorfprongelyke der vóórmaals ge- droom-  1IGHAAM BUITEN DUN SLAAr. §. «8. 33I droomde beeldtenis zyn, en hem misfchien eenen raad mededeelen zoude kunnen f§ g , B, ?..)• zYnc levensgeesten geraakten daardoor' in eene hevige beweeging , en toen de man , die te paard zat, zynde deKrygsraad BEiëR, nader kwam, fchetfte de al te dienstvaardige inbeeldingskragt deszelfs geftalte als een tékenaar j en maakte 'er een beeldtenis van , dat met het vóórige gezift in den droom volkomen overéénftemde. De inbeeldingskragt verrigtte hier niets meêr, dan 't geen zy anders gewoon is , zeer dikwyls te doan. Want dus weeten wy uit de dagelykfche ondervinding , wanneer wy ons een verafzynde voorwerp verbeelden, en meenen, dat het deze of geene perzoon is , dan voegen wy 'er in onze gedagten ook deelen by, om het beeld tot een geheel te maaken. Ziet men, by voorbeeld, in den maancnfchyn , van verre een Wit hcmbd uftgev fpanne'n hangen , 't welk de waschfter droogen wil, zo gelooven zy, vooral die wat ligt bevreesd zyn, dat het een geest of witgekleed fpook is; de verbeeldingskrast fchildert 'er in de gedagten ligte8 lyk  3^ over 't verband tusschen ziel en tyk het hoofd en de voeten by, wanneer de levensgeesten maar in eene leevendige beweeging zyn. Buitendien BrenKenhof's ziel was zeer met het droomgezigt ingenomen, daardoor verwisfelde hy het waare beeldtenis van den krygsraad BciëR, met de verbeelding, die hy 'er zig van gemaakt had, zeer ligtelyk, wan neer zy flegts maar eenjg£ gerjnge " éenkomst hadden ; en de beweeging der levensgeesten, die met het ingebeelde beeldtenis gepaard ging , vermengde zig met de beweeging der levensgeesten, welke op de verfchyning van den krygsraad BEiëR volgde C§ 7. b.). Men vindt dergelyke voorbeelden genoeg, dat menfchen dat geene meenden te zien, waarmede b hunne ziel en inbeeldingskragt zig bezig hieldt. Dus zegt de Heer T ie de man met veel recht : „ eene vrouw, die niet v anders dan om vryery en minnaars „ denkt , ziet in de vlekken der maan » verbefden , die zig omhelzen; de pres, dikant, die zyn hoofd maar me[ kef_ „ ken en torens breekt, ziet ook maar «kerken; onze land-lieden, wien hun „ vee  LIGHAAM buiten den SLAAP. §. ü& 333 vee en moezery ter harte gaat , zien ]] vee- of kool-dieven; en de oude Griek, , wiens verbeelding enkel met Godheden £ was opgevuld, zag Godlyke gezigten." De krygsraad BEiëR, wien de landaart en andere omftandigheden wél bekend waren , en tevens wist , om wat reden Brenkenhof gezonden was, gaf nu denzelven een goeden raad, en verzékerde hem nog op zyn fterfbed , dat 'er zeer fpoedig volkplantelingen komen zouden. Dit gefchiedde zeer natuurlyk, zo wel als dat, naa het overlyden van den Krygsraad, de Mennonieten als volkplantelingen aankwamen ; die bereids op weg waren , en wier aanftaande komst Bei ë r , als zulks weetende , reeds voorüit te kennen gegeeven had. Doch dat deze omftandigheden zo groot eene overéénkomst hadden , met het geene Brenkenhof gedroomd had, dit deedt Hem zeiven en allen, wien hy zynen droom verhaalde, verbaasd ftaan. Doch om alle verwondering deswegens te doen ophouden , zal het van dienst zyn te overweegen, dat éénerlei gevolgen dikwerf, onder het droomen zo wel als waaken,  334 ovfr 't VjERbanb tusschen ziel en ken, plaats vinden, alhoewel de reeks der denkbeelden in den droom geenszins de oorzaak van den volgenden fchakel der overéénftemmende gedagten genoemd kan worden. Twee byzondere reekzeh van denkbeelden, die met elkander de grootfte overéénkomst hebben , kunnen elk door eene afzonderlyke oorzaak te wege gebragt zyn. De toevalligheden alleen maaken zomwylen eene zaak aanmerkelyk. Dat , by voorbeeld, de volkplantelingen juist in eene ongewoone dragt (mogelyk m eene •lange Poolfche kleeding) verfcheenen, was toevallig; en nadien de droom ook perzoo. nen in eene lange kieeding had voorgefteld, zo meent men ligtelyk, dat de droom, of wel het voorafgegaane , het daarop gevolgde betékend of beduid zal hebben , hoe gebrekkig ook het befluit is, dat het voor. afgaande de oorzaak van het naavolgende zyn moet. Buitendien wordt 'er flegts gezegd, dat 'er aan Brenkenhof in den droom perzoonen in eene ongewoone kleeding verfcheenen. Wie weet , of deze kleeding in den droom van die geene, welke de Mennonieten in de daad aanhadden, niet  LIGHAAM buiten den slaap. §. 2?. f,35 niet zeer veel verfchilde ? En zoo dat plaats gehad had , dan zoude de droom zeer flegt zyn uitgekomen. Dat voorts BEiëR ftierf, was iets, dat even goed gebeuren konde , als dat een ander mensch ftierf, want alle dagen ftaan wy voor het fterflot bloot. Dat zig hierëntegen aan Brenkenhof in den droom ook het denkbeeld opdeedt van het affterven eenes maas, die hem verfcheenen was, konde van oorzaa. ken voortkomen, die in de aanéénfchakeling der gedagten gegrond waren, zo als ik te vóóren betoogd heb. Doch men zal zeggen, de overéénkomftige gevallen zyn te veelen in getal: i.) Vooreerst was in den droom de ver. beelding van woeste plaatzen, en insgelyks in de naavolgende ontmoeting te Pmmeren en de Nieuwe Mark. 2 ) Ten anderen vondt Brenkenhof zig deswegens in den droom zo wel, als daarnaa te Pommeren, in verlegenheid. 3.) Ten derden zo wel in den droom f als daarnaa by 't waaken, verfcheen 'ex een man, die eenen raad mededeelde. 40  33<5 over t' vfrrand tusschsn ziel en 4-) Ten vierden, de man was juist de. zelfde van gedaante. ƒ0 Ten vyfden, zowel in den droom, als daarnaa by de gebeurdtenis onder 't waaken , ftierf deze man. 6.) Ten zesden, in den droom en ook naderhand by het voorval in Pommeren, verfcheenen perzoonen in eene vreemde kleeding , die blydfchap te wege bragten. ■ 't Is wel waar, dat eene zo zeer overédiiftemmende reeks van gedagten ons verfteld doet flaan; doch is het dan alles ook zo even waar, 't geen in alle de aange. voerde getallen vermeld wordt ? i.) Het eerfte behoeft gantsch geene verklaaring, dewyl Brenkenhof, uit hoofde zyner ampts - bezigheid en gelief, koosde neiging, zeer dikwyls zulke droo. men hebben moest (§ irj, bl. a62.). 2. ) Het tweede is van dezelfde geaartheid. 3. ) Het derde heeft dikwyls plaats onder 't waaken en in droomen. Geheel iets anders ware het, zoo Brenkenhof juist gedroomd had van de raadgeevingen, die de  Lichaam in den slaap en droom. §. 28. 337 de Krygsraad BEiëR hem daarnaa mede. deelde; doch daarvan ftaat geen woord gemeld, dan alleen, dat hy eenen raad kreeg. 4. ) Het vierde, 't welk wel het allergewigtigfte is, is geenzins beweezen; want ik heb hiervóór aangetoond , dat de verbeelding van de overéénkomst des mans inden droom met den Krygsraad BEiëR alleen van eene blinde werking der verheel■ dingskragt konde voortkomen. 5. ) Het vyfde is geheel op het vierde gegrond. 6. ) En-het zesde is zeer twyfelachtfg cn dubbelzinnig; want Brenkenhofhad in den droom flegts lieden in eeneongewoone kleederdragt gezien ; doch 'er wordt niet gezegd, dat het juist zulk eene kleeding was als- die , welke de Mennonieten aanhadden. Hierby-komt nog, dat Brenkenhof geenszins van alle ligtgcloovigheid is' vry te fpreeken , en zo wel , als byna alle menfchen, iets gehad zal hebben, waarmede hy vooringenomen was. Dit'blykc ce 'meêr uit het einde des verhaals, dat hy meende, van het aan ieder, die ziek P was,  33^ over 't verband tusschen ziel en was, te hebben kunnen zien, of dezelve al of niet fterven zoude ; en verder, dat hy zelfs weeten konde, of iemand door zelfsmoord omkomen zoude. Zodanig eene Phyjïögnomie (en zig daarop te hebben toegelegd, wil Brenkenhof nog niet eens toeftemmen) rust op zeer zwakke, dubbelzinnige en bedricgclyke grondfla- gen, alhoewel ik 'er ver af ben, om eene PatJwgnomie., waardoor men uit de ge- zigtstrekken en fpierbeweegingen de hecr- fchende ziels - neigingen kennen kan, te willen loochenen (§ 6, bl. 50.). f oïik a 7.vi 3 a li 3nsw j girtnislso'dub no ' ;; •• m Bi r■•!...;■;S-jAft'.öco-ib nob ai bed ... ;• v>' d;.-f {p9t$e§ jgMl'obooJjl.'sqoow Wysgeerige verklaaring van andere zon- . derlirge. droomen. pbbBdrics Ik heb in.myn werk von den■ Ahndungen und V-ifionen (a) verfcheide droomen, die zwaar om te verklaaren zyn , gefchiedkundig "aangehaald, zonder de zelve op te losfen. Ménig een mogt daaruit .opmaa' .5» ar vb abajb l3d 3u' •.!j..kCIb S % « wtei ncr jsrf msv t vbii30in 7  LICHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 29. 339 ken , dat ik zulke zonderlinge droomen voor onöploslyk hield , en niet volkomen overtuigd ben , dat myne befpiegeling (theorie) toereikende is,om alle droomen voor natuurlyk op te geeven. Daarom wil ik deze droomen, die zwaar om te verklaaren zyn , doorloopen, en hunnen oorfprong wysgeerig ontvouwen. I.) De eerfte is de naavolgende. „ Ik „ heb zelf, zegt de Heer Unzer (&), ,, iemand gekend, die van vier kinderen, ,, welke hem afgeftorven waren , langen ,, tyd te vóóren , en toen zy nog vol„ komen gezond waren , vóórzeide, dat „ hy ze ontwyfelbaar zoude verliezen. „ Van de voorfpclling des doods der ,, beide laatften kan ik zelf getuigen. Hy „ ftondc des morgens op, en zeide wee„ nende tegen zyne vrouw ,, wy zullen ,, ,, ons kind N. N. verliezen:" 't welk „ ook beide keeren, binnen den tyd van „ vier wecken, gebeurde. Zyn kenteken j, was (20 11 zyn tydfchrlfc, ie dilz of Geneesheer, naaleczing, Iftc deel, 2jfte verrong, blad,;. 21)6. P 2  340 OVER T VERBAND TUSSCHEN ZIF.t EN „ was oorfprongelyk uit een' droom , ,, waarin hy met hen aan de hand of op ,, den arm ging wandelen , en hen op ,, één oogenblik zag wegvallen, zo dat zy „ uit zyne oogen verdweenen." —— Dit verhaal beftaat uit twee deelen. ifi) Eerftelyk, dat de man vóórzeide, dat hy zyne vier kinderen niet in 't leren behouden zoude, en dit gaf hy wel lang te kennen, vóór dat zy ftierven.— Wat belangt deze voorfpelling, zy behoort gantsch niet tot het wonderbaare. Want veelligt konde de vader uit de zwakke lighaamsgeftalte zyner kinderen zulk een vermoeden opvatten; ook konde wel zyne overgroote liefde voor deze kinderen hem bevreesd maaken, dat hy bezwaarlyk het genoegen zoude kunnen fmaaken, van deze kinderen in 't leven te houden. En dewyl bet juist toevallig gebeurde, dat de dood hen in de daad wegrukte, zo moest het eene bevestigde voorfpelling geweest zyn. Ik weet het by eigene ondervinding, d3t ik een zoontje, uit hoofde zyner uitfteekende verftandelyke vermogens , by uitneemendheid lief had, en al-  LIGHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 29. 341 altoos beangst was , hem door den dood te zullen verliezen, zodat & ook éénmaal in die woorden uitbarstte, „ 't genoegen, „ 't welk ik in dit kind vinde , is zo „ groot, dat ik 'er zeer aan twyfele, of ,, God my het zelve laaten zal:" en ziet, twee dagen daarnaa ftierf het kind, zonder dat het des tyds , toen ik die woorden fprak, ziek was. Dit was eene toevallige uitkomst, 't welk zomwylen in veele gevallen plaats heeft. 2.) Ten anderen maakte de man het befluit, omdat hy in den droom zyn kind, toen hy met het zelve aan de hand of op den arm ging wandelen, op éénmal had zien verdwynen , dat het fterven zöudc. Dat de man zodanig een beft uit maakte, kwam daarüit voort, dewyl hy, juist uit hoofde zyner al te groote genegenheid voor zyne kinderen, altoos in angst was, dat hy ze verliezen zoude. Het verdsvynen in den droom bragt hem daarom op het denkbeeld, dat het kind fterven zoude, nadien men ook van dooden zegt, dat zy verdweenen zyn. Dit befluit was voorzéker gehcclënal vaisch; doch dewyl, P 3 flegts  34 a over 't verband tusschen ziel en flegts toevallig, en uic gantsch' andere en natuurlyke oorzaaken , de dood 'er op volgde, zo meende men, dat de droom den dood voorfpeld had. Indien het kind niet geflorven was, zoude men niet verder aan den droom gedagt hebben. II.) Ik gaa nu tot den tweeden droom over, dien Bonnet, als getuige, aldus befchryfc. „ 'c jaar 1C68 ving myne ,, Vrcuw, toen zy des morgens pas ontij waakte, op de volgende wyze aan, te „ fpreeken. Ik ben maar zeer bedroefd s, wegens het overlyden der beminde van „ den Stads-majoor. Ik vroeg, waarom „ zy my daarvan niet vroeger onderrigt „ had? Zy andwoordde, dat zy het dezen „ nagt zelve eerst in den droom was te „ weeten gekomen. Ondertusfchen klopt „ iemand , die van Neufchatel gezonden „ was, aan de deur, om raad en hulp te „ komen vraagen voor een zieken. Toen „ hy den brief overhandigde, vroeg myne „ Vrouw hem, wanneer de Majoors-vrouw „ geflorven was ? hy andwoordde; dat zulks „ vier dagen geleden was, en dat hy gis- „ te.  LICHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §.2Q. 343 „ teren by de lykdaatfte was tegenwoor" dig geweest. Myne Vrouw verhaalde aan dien man, in welke orden de vrien„ den en nabeftaanden het !yk gevolgd '„ waren, zonder in het geringde te mis„ fen, net als of zy alles wezenlyk gezien j had.» De vrouw des Geneesheers droomde , dat de Majoors-vrouw gedolven was, vermoedelyk, omdat zy waakende reeds vernomen had, dat dezelve doodelyk krank lag; en alzo het haare goede bekende en vriendin was ('t geen blykt uit de droevenis, die zy wegens dit overlyden ondervondt) zo heeft zy alleszins zodanige berigten kunnen bekomen. Nadien zy zig nu reeds waakende voordelde, dat de Majoors - vrouw zéker derven zoude, zo konde het haar in den droom ook wel toefchynen, dat zy wezenlyk reeds gedorven was. Ook bepaalde haar droom den dag niet eens, waarop de Majoors.vrouw was gedorven; want zoo dit gefchied ware, Jan verdiende de droom nog eêr a's bui1 tengewoon aangezien te worden. Dat zy egter ook van de fchikking der lykdaatfie droomde, en dat deze droom met de plaats P 4 §c-  344 OVER 'T VERBAND TÜSSCHEN ZIEL EN gehad hebbende begraavenis overéénkwam, kan daarin gegrond zyn, omdat Mevrouw' Bonnet reeds bewast was , hoe hec te Neufchatel met de lykftaatfen toeging, en dat de vrienden, die haar insgelyks bekend waren, volgens hunnen rang, alzo en niec anders, op elkander volgen moesten. 3.) De derde droom is de volgende c.) „ Twee echtgenooten, die zeer verge„ noegd mee elkander leefden, ondervon- den zedert eenigen jaaren, dat de hu„ welyksband in ftaat is, het grootfte en „ ftreelendfte vergenoegen te verfchaffen, „ wanneer de pligt der uicgekoozene le. ,, venswyze het voor hen noodwendig „ maakte, eenen tyd lang van den ande„ ren te fcheiden. De lieffte bezig„ heid voor de Dame was het leezen „ der brieven van haaren beminden, en ,, zy las dezelve eiken avond op nieuws „ door, vóór dat zy zig ter ruste begaf. „ Met c.) Deze is overgenomen uit het aügemem Makazin der Nalur, Kunst und WtsfinfcKaptk, Th. VlII, S. ioö. enz.  LIGHAAM IN DEN SLAAP EN DROCM. §. 20. 345 „ Met deze bezigheid had zy eens een „ gedeelte van den nagt doorgebragc, cn „ was met eenen brief in de hand, wel„ ken zy 's avonds te vóóren ontvangen „ had, in flaap geraakt. Haar beminde „ verzékerde haar in denzelven, dat hy „ zig volmaakt wél bevondt, en dat 'er „ zig geen fchyn opdeedt, van ergens ,, eenig gevaar te zullen ontmoeten. „ Op éénmaal wierdt zy wakker, een al„ lerdroevigst geluid maakende. Haare „ kamer-dienaaresfen kwamen toefchieten, „ en vonden haar in een koad zweet en ,, eenen vloed van traanen liggen. „ Myn „ „beminde is niet meêr (waren haare „ „woorden) ik heb hem zo even zien „ ,, fterven. Hy was aan eene waterbron, „ ,, met eenige boomen omplant; hy had „ „reeds de doodverf op de wangen. Een „ „Officier, in 'tblaauw gekleed, deedt „ „zyn best, om het bloed te ftillen, 't „ „welk uit eene groote wonde liep, die „ „hem in zyne zyde was toegebragt. j» »»Hy gaf hem daarop uit zynen hoed te „ „ drinken, en fcheen allerdroevigst aan„ „gedaan, toen hy hem den geest zag P 5 »> ■» gee-  340" OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN „ „geeven." Hoe zeer de kamer-dienaares„ fen ook ontfteld waren wegens den „ toeftand haares Heers, zo deeden zy „ toch haar uiterfte best, om het ge„ moed van haare Juffrouw tot bedaaren »'» te brengen, door haar te beduiden, „ dat deze droom niet anders veröor„ zaakt was, dan door haare overgroote „ genegenheid voor haaren echtgenoot. De moeder dezer Dame, welke by ,> haar in huis was, en opgeroepen wierdt, „ ftelde haar voor, dat zy gerust zyn „ moest, nadien zy eerst, weinige uuren „ geleeden, eenen brief van haar bemin„ den ontvangen had. Doch wat men ook „ in 't werk ftelde , deze ongelukkige „ Vrouwe bleef'er onveranderlyk by, dat „ zy haar ongeluk, als zéker gebeurd, „ befchouwen moest. Haare moeder bleef „ voor haar bed zitten, en zag met ge„ noegen, dat zy, door haare veelvuldi„ ge traanen afgemat, in flaap begon te „ geraaken. Doch het duurde niet lang: „ zy had pas een kwartier uurs geftaa„ pen, of zy ontwaakte met denzelfden s> droom, en trok het niet langer in twy- » fel,  LIGHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 29. 347 „ fel, denzelven voor bovennatuurlyk „ aan te zien. Zy wierdt voort van eene „ hevige koorts, met verbyftering der „ zintuigen gepaard gaande, overvallen. „ De Geneesheer, dien men komen liet, „ deedt haar aderlaaten. Deze Dame „ bleef, volkomen veertien dagen , tusfchen „ dood en leven dobberen, en in dien tus„ fchentyd bekwam men (welk eene ver„ baazing moest dit te wege brengen !) het „ bericht, dat haar beminde gedood was. „ De moeder, die voor het leven haarer „ dogter bekommerd was, gebruikte alle ,, behoedzaamheid , om den doodelykca „ (lag, dien men haar aanbrengen moest, „ te vertraagen. Men liet de hand haarss „ mans namaaken, en bragt het zo ver, „ dat men haar tevreden Melde. Toen zy aan de béterhand kwam , bedroog zy de ,, waakzaamheid haarer oppasfters; en al* „ zo zy haaren droom, diep in 'c geheu,, gen geprent, bewaarde, zo maakte zy 3, eene aftékening van de plaats, alwaar ,, zy haaren man gezien had, als ook van „ den Officier, in wiens armen hy geftor„ ven was. Toen men haar daarnaa weP 6 33 der  34S OVER 'T VERBAND TUSSCHEN ZIEL EN der in gezondheid herfteld zag, droeg „ men 'c aan haaren biegtvader op, om „ haar hec verlies, dac zy geleeden had, „ bekend te maaken; en niettegenftaande „ de beweegredenen, die hy haar voor „ oogen hieldt, om zig bedaardelyk aan „ Gods wil te onderwerpen, was men „ egter nog langen tyd zeer bevreesd „ voor haar leven. 'Er waren reeds vier. „ maanden verloopen, naa dat. zy wedu-. „ we was, wanneer zy, tegen het begin des winters, digt in haare buurt, ter „ misie ging. Toen de mis byna uit was, liet zy op een edelman, die ee„ nen ftoel nam naast den haaren, het „ oog vallen, zy begon fterk te gillen, „ en viel in onmagt neder. Men deedt alle moeite, om haar te hulp te ko„ men. Zy deedt eindelyk de oogen ,, open, en 't eerfte gebruik, dat zy 3, van haare fpraak maakte, was, dat. „ zy aan de geenen, welke haar hielpen, „ belastte, den Heer op te zoeken, die ,, de oorzaak haarer bezwykinge geweest was, en hem allerfterkst te fmeeken, „ dat hy toch by haar geliefde te ko- „ men.  LIGHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM, §.ft9- 349 men. Hy was nog niet uit de kerk,. \\ en toen hy hoorde, dat deze Dame " verlangde, om hem te fpreeken, zo volgde hy haar naa. „ Ach, myne „lieve moeder! riep de weduwe, toen '^'zy t'huis kwam, ik heb denzelfden „ „Heer ontmoet, in wiens armen myn '„ „ongelukkige man den geest gegeeven „ „heeft." En oogenbliklyk daarop be. '„zwoer zy den Officier, dat hy haar '„ toch naricht wilde geeven van de omftandigheden eener zo droevige gebeurd„ tenis. De Officier kon niet begrypen, ',' hoe eene Dame, die hy nimmer ge,' zien had, hem kennen konde. Hy '„ badt haar, dat zy hem haaren naam wil'„ de zeggen, en ftondt verbaasd, toen hy " dien gehoord had, wegens de herïnne„ ring eener gebeurdtenis, die byna uit zyn geheugen gegaan was. Ondertus-. ' fthen verhaalde hy haar, hoe een toe* " vallig voorval hem op die plaast ge" bragt had, alwaar haar beminde ge" wond geworden was, en daar hy hem Z getragt had. hulp toe te brengen. " Tik zag hem fterven, voegde 'er de P 7 » „vreem.  350 OVER 'T VEREAND TUSSCHEN ZIEL EN „ „vreemden by, en alhoewel hy my „ „ geheel onbekend was, zo konde ik „ „ my egter niet weêrhouden van aan„ „gedaan te zyn, dewy] ik zag, dat » ft-'er geene hoop meêr overig was, om * » hem te redde"- Ik verliet hem, zo„ „dra hy dood was, zonder te weeten, „ „wie hy ware ; doch Uw naam, dien „ „ hy tot den laatften adem op de lip. s, „pen had, prentte zig diep in myn „ „geheugen, en 'e was my geene moei,5„tc, om denzelven weder te herin„ „neren, toen UE. my de eer aan„ „ deedt, van my denzelven te zeggen." „ Zulk een verhaal konde niet gefchiêii den, zonder dikwerven door de traa„ nen der weduwe afgebroken te worri den. Doch hoe verbaasd Mondt de Offi„der, toen hem deze Dame toonde, „ 't geen zy naa haaren droom vervaar! „ digd hadl Hy herkende de beek, de „ boomen, zyne eige houding en den 'toe„ Mand van den flervenden; zelfs waren „ deszelfs trekken zo gelykende, dat het « hem onmogelyk zyn zoude, ze niet te „ kennen,- en hy moest belyden, dat'er «» in  LIGHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. aj>. 35I ia deze gebeurdtenis iets zeer bui- , tengewoons plaats had." Deze droom is, byüldien hy waar is, wel de • bewonderings-waardigfte van allen, die ik geleezen heb; egter wordt 'er nog geene overmaat van zielsvermogens toe vereischt. De droom heeft daaröm flegts den fchyn van bovennatuurlyk, nadien wy niet alle de omftandigheden weeten, die misfchien aan haar, die droomde, wél bekend waren, en waardoor zy op de denkbeelden haares drooms gebragt wierdt. Het zal my dus veröorlofd dienen te zyn, door gisfingen en opgemaakte mogelyke gebeurdtenisfen te toonen, hoe zodanig een droom natuurlyker wyze plaats heeft kunnen hebben. En wan. neer ik dit verrigt zal hebben, meene ik bevoegd te zyn , om het bovennatuurlyke des drooms te ontkennen. Uit het verhaal blykt, dat de voornaame Heer, van wiens dood hier gefproken wordt, naar alle waarfchynelykheid een Officier was, die in oorlogstyd zyne wederhelft verlaaten moest, nadien 'er gezegd wordt, dat de pligt deze echt genetten  3J- OVER *T VERHAND TÜSSCHEN ZIEL EN ten noodzaakte, voor een tyd lang gejcheiden H zyn Hy had ügtelyk ook aan zyne bemmde gefchreeven, waar het leger zig had nedergeflagen, en waar hy zig 0p! hieldt. Deze plaats befchreef hy naauwkeung, als ook de naby gelege waterbron enz. Zyne echtgenoote kende lig. telyk zelve ook de plaats zeer wél, en had ze m vroeger tyd wel bezigtigd. Zy konde dus, .„ zig in de ^ kunst geoefend hebbende, deze plaats naauwkeurig aftekenen. De brief, dien de Heer, kort vóór den droom, aan »yne Lgade fchreef, was genoeg in ftaat, om haar kommer en zorg te baaren, alzo de inhoud behelsde , dat ky zig volmaakt wel bevondt, en dat 'er zig geen /chyn op_ deedt, van ergens eenig gevazr te zullen ontmoeten. Deze woorden waren toereikende genoeg, om die Mevrouw te doen denken dat het daar ter plaatze niet veilig, en 'er wezenlyk gevaar voor handen was; want anders zoude haar Gemaal gefchreeven hebben , dat 'er in 't geheel geen gevaar te dugten was. Zy maakte dus het befluit op, dat haar beminde haar flegts troosten en on-  LICHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 29. 353 onbevreesd maaken wilde ; doch juist dit zelve vermeerderde haare onrust en zorg. Mogelyk ftondt haar man op eene voorpost, alwaar zig de zo genoemde Virloore fchildmgten bevinden. Wie weet ook, of geene andere vrienden, die zig met haaren Gemaal in 't zelfde gevaar bevonden, deswegens, of aan deze Mevrouw zelve, of aan haare vrienden , eenig bericht hadden medegedeeld. Overlaaden van zorge , geraakte zy dus in flaap , en alzo het gevaar haares beminden zo leevendig in haare ziele was ingeprent, en zy ook wel, kort vóór het in flaap geraaken, daariian gedagt had, zo was het maar zeer natuurlyk, dat zy, onder het flaapen, van dit gevaar droomde (§ 15, bl. 239 J. Nadien nu de Officieren, inzonderheid by Piketten, gewoonelyker wyze, tegen de vyandelyke Officieren , mot den degen vegten, zo verbeeldde gemelde Dame zig, dat haar echtgenootmet eenen vyandelyken Officier vegten zoude, en- alzo 'zodanige perzoonen volgens de regelen der Schermkunst , en uit hoofde van den (tand, dien zy neemen, elkander gewooneiyk na de zyde fteeken, zo  354 ovf.r 't verband tusschen ziel en zo konde de inbeeldingskragt haar ; die droomde, wegens haare vreeze, zeer wél op de gedagten brengen, dat haar man van den vyjindelyken Officier in de zyde geftoken wierdt, waaruit bloed ftroomde (§p B,a,d, bl. 148.). Men weet ook wel, da't iemand , die fterk gewond en byna dood is, 'er bleek, naar, en vervallen uitziet waaröm zy zig zulks ook in haaren droom verbeeldde, en het dusdanig in haare tékening afmaalde. Alzo het vervolgends eene eigenfchap onzer natuur-geneigdheid is om iemand, die zig in gevaar bevindt, by te ftaan en hulp toe te brengen, zo he'gtte zig ook. in den droom aan het voorige denkbeeld dat van de hulpe eenes Officiers Maar waaröm juist eenes Officiers? '. Ik andwoorde ; in 't veld zyn altoos de Officieren , die geene vyanden zyn , gewoon elkander by te ftaan, wanneer 'er zig de gelegenheid toe opdoet. Deeze Dame konde nog te eêr daarop geraaken, ingevalle zy wist , dat in de nabyheid, alwaar haar man zig bevondt, veele troepen lagen. Doch dat de hulp-toebrengende Officier zegt , dat een louter toeval hem ter  LICHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 20. 355 ter plaatze van haaren ftervenden Gemaal gevoerd had, wil flegts maar zo veel zeg. gen, als dat hy, op 't hooren fchieten of fchreeuwen, 'er na toe gefpoed was, en den lydenden Officier vernomen had, of ook dat hy van 't reccgnosceeren komende, naa het einde eener fchermutzeling , hem aldaar aan getroffen, en het van zynen fchuldigen pligt gerekend had , den gewonden Officier zvns legers te moetönhelpen. Dat hy in 't blaauw gekleed was/tonde zy, die droomde, zeer wél weeten, alzo de Officieren, van wat ryk ook, altoos eene Vniform 'draagen, en haar echtgenoot zo wel, als de andere Officieren , in 't blaauw gekleed ging. Doch zal men zeggen, de Dame ftelde zig in den droom ook voor, dat de hulp-toebrengénde Officier zyn best deedt, om het bloeden van den gewonden te keeren, en dat hy haaren Gemaal uit de beek, en wel uit zynen hoed, te drinken gaf; en hoe konde zy toch, volgens de reaelen der verbeeldingskragt, op eene zo juist plaats hebbende toevallige omftandig- heid geraaken? Deeze omftandigheid op te losfen, komt zéker bezwaarlyk te voo.  35<5 OVER 't VERBAND TüSSCHEN ZIEL EN vooren. Toen intusfchen de Dame eer. maal droomde, dat een Officier haaren gewonden echtgenoot hulp toebragt, konde zig ook wel aan deeze verbeelding het denkbeeld hegten, dat de vriend , die te hulp gekomen was , zyn best deedt, om het bloeden te ftillen, zo als men zig in andere gevallen beijvert, om zulks° te doen (d). Wat nu het toereiken van den dronk waters in den hoed belangt, dit denkbeeld ontftondt in den droom op de volgende wyze. De ftervende was moede en kragteloos; hy lag in 'c veld, alwaar men ter verfrisfchinge niet veel anders dan wa. ter heeft, en waar doorgaands niet veel gereedfchap by de hand is ; doch de zoldaaten bedienen zig dikwerf van hunnen hoed , om daarüit te drinken : daaröm droomde de Dame ook, dat men zig daarvan bediende. Dat 00 Alhoewel dit onder de onkundigen maar een vooroorded is, dat men de wond (toppen moet, om 'ex bet bloed niet te doen uitloopen. — Want het is dikwyls zelfs noo.lig, het bloed uit de wond te drukken of te zuigen, w,micer m.n den £e.vonden behouden wil, zi als den Geneeskundigen overbekend is.  LIGHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 20. 357 Dat egter ook dceze droom wezenlyk met het gebeurde overéénftemde, was gedeeltelyk in de omftandigheden, gedeeltelyk in de toevalligheden (d*) gelegen. Ik wil intusfchen gaarne toeftemmen, dat de al te' groote ménigte van toevallige omftandigheden in dezen droom, als ook haare (lipte vervulling den leezer bedenkelyk voorkomen moeten. Was flegts de ééne of andere omftandigheid toevallig getroffen, dan zoude dit nog geene bedenking baaren; doch zo veelerlei juiste bepaalingen, die enkel by toeval vervuld wierden, laaten nog altoos eenige twyfeling over. Daaröm geloove ik , dat de Dame reeds door brieven , zo aan haar zelve, als aan haare vrienden , verfcheide omftandigheden vernomen had; by voorbeeld, dat de bron, alwaar de zoldaaten lagen, zeer gezond en verkwikkende was, en dat de Officieren zo wel, als de gemeenen, 'er zig in 't aL gemeen van bedienden, en uit hunne hoeden De Heer Tiedeman te Kassel ftelt, ter zeirderpbatze, bet naauwkcurig uitkomen dezes drooms insgelyks als toevallig.  35^ over t' verband tusschen ziel en den dronken enz. Daarön konden zodanige omftandigheden haar in den droom weder te binnen fchieten, en dat wel zeer leevendig (§ 14.). Van veel gewigts in het verhaal fchynt ook de omrtandigheid te zyn, dat de Dame den helper haares Gemaals in de kerk ontwaar wierdt , en hem erkende voor den geenen, die haar in den droom was voorgekomen , daar zy hem egter anders niet gezien had. Ik meene egter, dat de zaak zig op de volgende wyze laat begrypen. Zodra die Mevrouw in de kerk zynde, den Officier in de zelfde monteering, als die van haaren Gemaal, en waarin zy hem ook inden droom gezien had, vernam, zo raakte haare verbeeldingskragt fterk aan 't werken; zy wenschte, dat het de Officier zyn mogt, die haaren beminden geholpen had, om door hem een nader bericht omtrent haaren echtgenoot te erlangen, 't Geen men fterk verlangt, gelooft men ook; en is de ziel ééns met eene gedagte vervu'd, dan weet de vervoerende inbeeldingskragt dcgclyk' haare rol te fpcelen , en by het voorwerp dat geene te voegen, waai door het  lighaam in den slaap en droom. §. 19- 3JÖ hec aan de zaak , die men zig inbeeldde, volkomen gelyk worde : hier heefc juist het zelfde plaats, dac ik boven (§. aS, bl 331.) in den droom van BrenkEN" hof bygebragt heb. Dat nu de Officier wezenlyk die geen was, welke den Gemaal -dezer Dame geholpen had, was toevallig; was het een ander Officier geweest, die „van de zaak.niets geweeten had, zo zoude de Dame gezegd hebben , dat zy zig vergist had, alzo de Officier toch zeer geleek na den geenen, dien zy in.den droom gezien had; en dat elke Officier, die de zelfde monteering droeg, het denken aan den, in den flaap verbeelden, helper haares Gemaals veröorzaaken konde , volgt uit den te vóóren aangehaalden regel (§, 9, B, a,a; bl. V47) dat naamlyk ééncrlei kleeding ook het denkbeeld van een bekenden perzoon te wege brengt. Ronduit wordt 'er gezegd.,.dat de trekken des Officiers in de tékening, die de Darr.c -vervaardigd had ,■ zeer na het oorfprongelyke geleeken,- doch dit konde of toevallig sebeurd zyn, • of de ïnbcel.~ p< dings.  3ji tij» vii fyv%teii;  CHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 29- 3(i7 die gedroomd had, en geen Grieksch verftondt , woonde in een allerbouwvalligst huis, alzo dit door het gevolg, dat het inviel, bevestigd wierdt. 't Konde dus wel zyn, dat hem één of meêrmaalen een liefhebber der Griekfche taal ontmoette, cn die Griekfche woorden tegen hem fprak, fchoon hy, deze woorden hoorcnde , daarnaa dezelve weder vergat, inzonderheid dewyl hy geen Grieksch verftondt. Doch in den droom komen dikwyls denkbeelden,die reeds vergeetén waren, weder op (§.24); aldus kon het ook wezen , dat hy zig , droomende, de woorden, die hy te vóóren gehoord had, weder te binnen bragt, en wel zeer leevendig, nadien onder het fiaapen alle uitwendige zintuigen rusten, en 'de verbeeidingskragt en het geheugen alsdan met volle kragt werken (§ 24). Wat wonder was 't, dat hy die woorden en klanken met Latynfehe letteren optókende, en aan S A L M ASiU-s om derzelver verklaaring vroeg? Alzo hy nu vergeetén was, dat hy vóórmaals, waakende, deze woorden en klanken gehoord had, zo hieldt hy zynen droom voor eenen Godlykcn Q 4 wenk,  368 over 't verband tüsschen ziel en wenk, en hy deedt 'er ook wél aan, alhoewel het zodanig een niet . wa.s. Dat het huis den volgenden nagt daadelyk inviel, had. zynen grond in deszelfs groote bouwvalligheid. Was dit niet gebeurd, dan hadden hem nog zo dikwyls, waaken' de en fiaapende, die woorden en klanken kunnen te binnen fchieten , en het huis zoude toch niet ingevallen zyn. IX.) Den negenden droom verhaalt men van den Je/uit Maldonatus. Deze werkte aan eene verklaaring der vier Eudngelisten , en meende by nagt , in zynen droom een' man te zien, die hem aanfpoorde, dit werk fpoedig terr einde te brengen, met bygevoegdc verzékering, dat hy het zéker ten einde brengen , maar ook korte dagen daarnaa fterven zoude. Ook wees deze man hem eene vlak aan zyn lyf, waaraan Maldonatus, zedert eenigen tyd, hevige pynen geleeden had. Hy ftierf in de daad ook korten tyd naa de voltooi- jing zynes werks. . . Deze droom-is veel minder opmerkelyk, dan de vóórige: want alzo Maldonatus, zedert eenigen  lichaam in den slaap en droom. §. 29. 369 gen tyd, hevige pynen aan zyn lighaam geleeden had, zo kon hy wel eens denken, dat hy dra fterven zoude, en zyn boek niet afmaaken, zoo hy 'er niet fterk aan werkte. Zyne verbeeldingskragt hielde zig des nagts bezig met deze gedagte, die hy waakende koesterde ; en aj^o Maldonatus toch zeer verlangde, zyn werk voor zynen dood ten einde te zien, en men gewoonelyk, 'c geen men verlangt, ook hoc-pt en gelooft, zo vertegenwoordigde hemde verbeeldingskragt in den droom , dat iemand hem juist dat zelfde zeide, wat hy over dag en wakker zynde, zelf reeds gedagt had. Dat voorts de verfcheene man in den droom wees na de vlak aan 't lighaam , alwaar Maldonatus de pyn gevoelde, kwam daarvandaan , omdat juist daar ter plaatze de oorzaak van zyne pyn en ziekte haare-zitplaats had, en de verbeeldingskragt dit met den vinger aanwees, zo als zy meestal gewoon is de denkbeelden door veelerlei beeldtenisfen te kennen te geeven. Maldonatus wierdt intusfchen door dezen droom aangefpoord, met allen vlyt aan zyn werk te arbeiden, waarop 5 door  J37° over t vermand tusschen ziel en door hy 't zelve ook ten einde bragt. Doch dat hy kort daarnaa (tierf, daarvan was de oorzaak in zyne ziekte gelegen, cn hy kon, zonder moeite, uit dezelve het befluit opmaaken , dat hy weldra zoude fterven. Wat wonder dan , dat dit ook gebeurde ? X.) De tiende droom betreft den Pater spinola, die als Misfiöna-is of zendeling te Japan was. Hy droomde , vóórdat hy op bevel der Regeering in hegtenis genomen wierdt, zo tegen middernagt, dat 'er dieven met geweld in zyne kamer ingebroken waren. Pater d'Orleïns verzekert in vollen ernst, dat het eene voorbeduidenis geweest is, van 't geen een half uur laater voorviel. Spinola had naar alle ver. moeden gehoord, dat men hem na rekenfchap van deze en geene zaaken vraagen zoude. Hy was ook wél bewust, dat men, met het gevangen zetten, niet veele omftandigheden maakte. Hy verbeeldde zig tevens de Japoneezen als roovers, die met eenen onfchuldigen Je/uit (want deze houden  hg ha am in den slaap en droom. §. 29- 37 1 den zig altoos voor onfchuldig) op eene diefachtige wyze zouden handelen , dus konde hy ook droomen, dat hy in zyne kamer door roovers overvallen wierdt» Ligtelyk kan ook wel een enkel toeval aanleiding gegeeven hebben, tot het geen op den droom volgde , zoo men al myne voorgedraage gisfing niet wil aanneemen. Y,l.) De laatfte droom, waarvan ik gewag maakte (Ji), als zwaar om te verklaaren zynde, was de volgende. „ Peires„ eins, een man, die groote kunde in „ de oudheden bezat, droomde op zeke„ ren nagt, dat hy te Nimes was, alwaar „ een goudfmid hem eene gouden munt „ van Julius Cefar toonde, waarvoor hy " vier Daalers vroeg. Ontwaakt zynde, „ begaf hy zig na Nimes, en ontmoette „ op de ftraat eenen goudfmid, welken hy s, vroeg , of hy niet de ééne of andere „ zeldzaamheid aan de hand hadde, —— en ziet! de droom wierdt op de aange- ., naamfte wyze vervuld" (.)• Deze droom (70' In myn werk vort den Ahndungen und Viftonen. CO Gassendus geeft een omftandiger bericht van dezen droom in zyn Vitti I' E i R e s c u.  3?2 over 't verhand tusschen ziel en droom wordt daardoor opgelost, dat Pei» Resciüs mogelyk reeds meêrmaalen door eenen goudfmid te Nimes zeldzaame penningen bekomen had, bepaaldelyk ook van Julius Cxfar. Hy droomde dus ook, dat hy andermaal zulk een ftuk gelds bekwam. Doch dat in den droom het denkbeeld ontflondt, als of de goudfmid juist vier D>alers vroeg, en dit zo uitkwam, zulks konde toevallig zyn; doch ook deze verbeelding konde eenigszins daaröp gebouwd zyn, dat Peirescius munten van eene dergelyke zwaarte , vóórmaals reeds , met vier Daalers betaald had. Wie weet ook, of Peirescius niet reeds in vroeger tyd de bezorging van zekere penningen befteld, en voor het ftuk vier Daalers gebooden had? En dit zo zynde, dan had men althands geene reden , om zig over dezen droom te verwonderen. XII.) Ook heb ik nog (*) den volgenden droom uit Buchner (/), die den- zel- 00 I" 'i zelfde werk, S. 334. enz. CO In zyne verhandeling von einer befbndern und kichten Art, Taube horend zt>. nwchin. Samml. I, S. 264 enz.  LICHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §.29. 373 zeiven voor bovennatuurlyk houdt, laaten. volgen zonder denzelven op te losfen; alzo hy vry merkwaardig is, zullen wy dien ook nog ten onderwerpe onzes onderzoeks neemen. „ Eene predikants weduwe wierdt „ door de Overheid aangefproken, dat zy „ geene rekening, wegens zekerebeftiering van zaaken, die door haaren overleeden „ man was waargenomen, had gedaan. De „ weduwe betuigde , dat zy zeer zéker „ wist, dat haar man alles behoorlyk be„ taald had. Men hieldt 'er op aan, dat „ zy de kwitantie toonen moest, 't welk ,, haar deswegens onmogelyk was, alzo „ haar overleeden man haar niet gezegd „ had, waar hy dezelve gelaaten had. Eindelyk, in zeer grooten angst en verle„ genheid zynde, droomde zy, dat haar man by haar kwam om te zeggen, dat „ de kwitantie in zynen fchryflesfenaar lag, „ in een verborgen fchuiflaadje, in een „ rood-fluweelen zakje. De vrouw ont„ waakte, en bevondt haaren droom be,, waarheid." ■ Dezen droom geef ik de volgende ontkuooping: de weduwe had voorheen van haaren echtgenoot ver- ftaan?  374 0ver 't verband tusschen ziel en ftaan, dat hy de kwitantie ter gemelder plaatze in het befchreevene zakje bewaard had. Doch dit bericht was haar weder Hit het geheugen gegaan , toen men haar de rekening afvorderde ; de benaauwdheid, door het opëifchen derzelve by haar te wege gebragt, en haar verlegen maakende, belette haar nog te meêr, zig 't zelve te herïnnercn. Maar toen haare denkbeelden in den flaap geruster konden werken, toen ook konden de reeds vergeete denkbeelden weder te binnen komen, volgens myne voorige grondftellingen (§ 24). In een ander werk (m) heb ik daarüit opgehelderd , hoe Swedenborg in ftaat was, om eenen raad van een goeden uitflag mede te deelen aan Mevrouw Marteville, de weduwe van den Hollandfchen gezande aan het Zweedfche Hof. XIII.)Wat belangt den voor Godlyk gehouden droom, dien Frbderik de 111^,Keurvorst O) Onzydige en beproefde gedagten, over de leer aangaande Geesten en Geestenzieners (iftc ftuk,bl. 57 enz.) by den Uitgcevcï dezes onlangs gedrukt, en thands te bekomen.  LIGHAAM IN DEN SLAAP EN DROOM. §. 29. 375 vorst van Saxen,den laatftenOttober 1517, te Schweidnitz gehad zoude hebben, dien mag men, uit hoofde zyner kunftige zinfpeeling, vrylyk voor verdicht houden. Desüangaande is ook de redentwisting van H e üma NN, die hy over dezen droom opzetlyk gefchreeven heeft, elders door my aangehaald f>> Voorwaar, zoo die droom in de daad had plaats gehad, dan ware het eêr te vermoeden, dat hy Godlyk was, hoewel eene natuurlyke verklaaring egter nog mogelyk blyft. Naamelyk, indien de Keurvorst over dag waakende de zinfpeeling leevendig overwogen had, 't zy door eigen naadenken, 't zy op 't verhaal van anderen, dan was het ook niet te bewonderen, dat hy droomende dezelve gedagten herhaalde. Wat intusfehen de ménigvuldige gefchriften over droomen aangaat, van dezelve zal ik alhier niet weder gewaagen, al- 00 111 fflyne AhadUKgen S. 335. — C h r. Aug. Heumann disfertatio de fomnio Divino, quod Friderko, Saxortut pinc'ipi elcHori, vulgo tribuitur. En ook in zyn fyecilegittm, T. III, I- 2, p. 188.  37^ over 't verband van ziel en ligh. Utfz. alzo ik die, in myn gefchrift over de voorgevoelens en droomgezigten (o), vry omftandig heb opgenoemd. O) Ahndungen und Pïfitmen , S. 230. f, Kot; t: cn S, 334 ƒ• Nott d.  VERHANDELING OVER DE DROOMEN E N SLAAPWANDELAARER DOOR JUSTUS CHRISTIAAN HENNINGS, Hofraad en Hoogleeraar te Jena. UIT HET HOOODUITSCH, Berde Stukje. Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE Simomsz. MDCCLXXXVI1I.   INHOUD. DERDE AFDEELING. «VER DE SLAAP WANDEEA AREN. §• 30- Wat men door eenen Slaapwandelaar te verftaan hëbbe. Bladz. 377. §• 3ï« *' Dikwerf wordt de fchyn van Slaapwandelaar aangenomen. bl. 385. §• 32. Verdeeling der Slaapwandelaaren in foorten, bl. 410. §• 33- De Slaapwandelaaren droomen en werken door hunne inwendige verbeeldingskragt. bl. 428. §• 34- Over het zonderlinge en nitfteekende in de bedryvpn der Slaapwandelaarens en verklaaring ran 't zelve. bl. 439. 5- 3J»  INHOUD. §• 35- Verklaaring, van 't geen een Slaapwandelaar, Neoretti genoemd, verrigtte. bl. 476. S- 3^. Verklaaring der bedryven van een Slaapwandelaar, zynde een jong Geestlyk perzoon. bl. 503. §• 37- Verklaaring der daaden eenes Apotheekers, die een Slaapwandelaar was. bl. J. 38. Over de pligten der Slaapwandelaaren ; en of zy voor hunne misdryven aanfpraaklyk bl. 505. $■ 39. ■Wysgeerige geneezing der Slaapwandelaaren. bl. J7J- ovek  OVER HET DROOMEN EN DB SLAAPWANDELAAREN. DERDE AFDEELING. OVER DE SLAAPWANDELAAREN. §• 3°- Wat men door eenen Slaapwandelaar te yerftaan hebbe. E en Slaapwandelaar , of liever Jlaapende •werker, wordt, in eene ruime betekenis, zodanig een genoemd , die flaapende dezelfde daaden verrigt, welke andere menfchen gewoon zyn, waakende uit te voeren. Agtervolgens dit denkbeeld ware ook dat meisje, waarvan §. 22. bladz, 29, enz. gefproken is, onder de Slaapwandelaars te R tel-  3;8 over de tellen,- Doch in eene flrikte betekenis wordt tot een' fhapwandelaar verëischt, dat hy 's nachts ia den flaap opftaa, zonder wakker te worden , en daaden uitvoeren welke andere menfchen, niet dan wakende, gewoon zyn te verrigten. Zodanige Perzoonen draagen verfcheide benaamingen , want nu eens noemt men ze Slaap- of Nachtwandelaars, dan weêr Slaapioopers of Nachtlieden ; en de rede voor zulke benaamingen is niet moejelyk om te bevroeden. (V) Ook worden zy genoemd Maanzieken , Maanzuchtigen, (b) om dat veelen geloofden , dat de Maan invloed haje op de bedryven der Nachtwandelaaren. Zo fchreef Richard Mead een werk (0 van den invloed der Zon en Maan op (fi) Daartoe belioorcn ook de Latynfche en Griekfche naanien: No&am'juii, Somnambuli, NoSivadentes, NoSiVagdnies, Errones, dmbukmes, fi/xto/3»t«/ , imtf&iiai, (b~) Lttnatici, cré^ni, OVER DE weerlegd. — De toeftand van zulke Nachtwandelaars wordt genoemd 't Nachtwandelen, het wandelen en rondgaan in den flaap , (e) als mede Mamziekte. (ƒ) Zeer wél oordeelt hierover de Heer Behn. (g) Deze zegt: ,, Een mensch is of in dien toeftand , waarin hy gansch gee. ne duidelyke, uiterlyke gewaarwordingen heeft, verdraaien. Niemmd der Artfen kon de oorzaak vai deze periodieke opftopping des waters verklaaren. Naa den dood van dezen ziektn vond men, by de Ontlee. ding bet bekken der linke Nier zo groot, dat liet dc plaats der vvaterblaaze gevocglj k konde beklecden, de pi^blaas ledig, cn in dezelve twee fteenen, daarentegen de linke Nier vol pis , en eit is de zogenoemde Ifchuria luiiatica. Zie R. A. Nicolai, Fortfetzting der Pathologie, i B. S. 373. 00 NoSamtulatio , NoBhagatio, Noiïifurgium, Somnambulatio, ambulatio in fomno, Mania Soinnii, noliurna infania , Jopor yigilans , iviertfiuTiiit,, vTnefixttict , srt£i?n*&itrH*t ime^aS-lrit, imcTrogtl*. (f*) Lunatismus. (g~) In de beoordeeling des Verfuchs einer Erkdlrtmg des Nachtwandelns, vom fel. Prof. Meier, in Halle. Ut Jenaifche Philofophifcke Bibliotheek, unter der Auffcht des Herrn llofr. Darjes, l B. 3 St. jfena 1759, 5. 538. 'Jto  SLRAP WANDELAARËN. §. 30' 3** heeft,. of waarin dezelve by hem worden gevonden. Is hy in den eerden; dan Hfjj hy in een diepen flaap. (Zie mynen §. 12. lladz. 193.) Maar is hy in den laatften toeftand,'dan kan men, hier, twee gevallen bedenken: hy kan naamlyk, alsdan, de duidelyke, uiterlyke gewaarwordingen , behoorlyk, van de verbeeldingen al of niet onderfcheiden. Heeft het eerfte by hem plaats; dan moeten wy toeftaan , dat hy volkomen waake. Maar gefteld zynde, dat het laatfte by hem gevonden werde ; dan is de vraag, waar komt het dan van daan, dat hy gewaarwording en verbeet, ding niet behoorlyk van elkander kan on« derfcheiden ? Hier zyn flegts twee antwoorden mogelyk: te weeten, zulks komt of daarvan daan , om dat de verbeeldingen dien graad van fterkte en leevendigheid hebben beklommen, welke anders, eeniglyk, by gewaarwordingen wordt befpeurd; of, om dat de gewaarwordingen, ten opzigte van haare fterkte en leevendigheid, tot dien graad van zwakte zyn verminderd , welke de werkingen der verbeeldingskragt , gemeenlyk , pleegen te hebR 3 ben.  3^2 OVER DE ben. Het eerfte zien wy by een* ylhoof. digen; Qh) en hec laatfte worden wy gewaar by hem» die in eene fluimering ligt. Daartoe brenge ik niet flegts het geregeld droomen , maar ook 't nachtWandelen. Doch waarin zonde wel de toèfland eenes Droomenden van den toèfland eenes Slaapwandelaars verichillen? üit hunne bedryven blykt, dat ze beide eenige verzwakte , klaare , uiterlyke gewaarwordingen hebben; doch by een' Slaapwandelaar fchynen ze niet alleen altoos fterker , maar over 't algemeen ook menigvuldiger te zyn. En dit is ook de rede, waarom in de bedryven van een Slaapwandelaar- meerder overëenftemming , dan in de meeste droomen pleegt te wezen , om dat de verbeeldingskragt, door zwakke gewaarwordingen gaande gemaakt, by een' Slaapwan- de- (J>) Ik geloof dat by een' fla-apenden ,zomwylcn, ook •ene zo leevendige beweeging der leevensgeesien volgen kan, welke de verbeeldingskragt tot dien praad van leevendigheid brengt, die aan de eigenjyke ge^asrwordingen eigen is. (§. 9. n. 2. 4. 5.) Hierom meent juist de droomende, als of Iiy dat geen gewaar werde, -waarvan by droomt;  SLAAPWANDELAAREN. §. 3O. 3-3 delaar, door de geftadig agtereenvolgendc gewaarwordingen, zulk eene rigting krygt, dat ze niet zonder alle geregeldheden, als de meeste droomen , omzwerven kan. En hierdoor kan men mede begrypen, waarom de daaden van een Slaapwandelaar meer gelyken sa de werkzaamheden van een waakenden, dan de verbeeldingen van een droomenden na die van een waakenden, doorgaands pleegen te zweemen. Inmiddels zyn 'er evenwel ook droomen , waarin even zo veele, ja menigmaal nog meerder overeenftemming is , dan in de bedryven van een Slaapwandelaar. Ik voor my, houde het voor zeer waarfchynlyk, dat wy, in dezen toeftand, ook Slaapwandelaars zyn zouden, wanneer het anderzins ons lighaams -geftel toeliet. By een' enkel droomenden, zyn de gewaarwordings-zenuwen wel dikwerf in dien toeftand , dat rer herhaalde,, duidelyke, uiterlyke gewaarwordingen in de ziel kunnen ontftaan. Maar de zenuwen , welke het zenuwfap na de fpieren leiden, tot de beweeging dienende, fchynen alsdan haaren toon of volkomen, of wel bvkans geheel te hebben verloorenR 4 Dit  OVER Dl Dit meene ik, door eigene ondervinding, te kunnen ftaaven. Menigmaal heb ik ongemeen geregelde, en zulke leevendige droomen gehad, dat ik zelfs bewust was, van eene pooging , om myne leden te beweegen. Het ryden der zogenoemde nagtmerrie houde ik voor niets anders, dan voor de bevinding van den tegenftand, welke, wegens de onbekwaamheid der zenuwen, waardoor het zenuwfap na de beweegingsfpieren wordt geleid, gefield wordt teg°en de pooging, welke wy doen, om het één of ander lid werklyk te beweegen. De zwaarmoedige en vergrootende verbeeldingskragt ftelt ons, vervolgens, voor, als of'er iemand op ons lage, en zo zeer drukte, dat we ons, niettegenftaande alle pooging, niet kunnen roeren. (Vergelyk mynen §. i7.bladz. 267. enz.) Daarentegen hebben deze zenuwen , by een' Slaapwandelaar, volkomen, of wel geheel, haaren behoorlyken toon, alhoewel de gewaarwordings-zenuwen in eenen niet veel volkomcncr toeftand, dan by een enkel droomenden worden gevonden. (Zie mynen §. 2. 6.) Misfchien kan men ook hierdoor begrypen, wat  SLAAPWANDELAAREN. §. 31. 385 wat^tog wel de oorzaak zy, waarom een Slaapwandelaar , menigmaal eene fterkte toone, in zyne bedryven, welke hy uogtans waakende , nooit kan doen blyken. Zoude dit wel niet daarvan daan komen, om dat het zenuwfap, het welke, thans, byna geheel niet meer in de gewaarwordings • zenuwen is, in eene grootere menigte , in de beweegings - fpieren volgen kan , dan by het waaken mogelyk zou zyn ? De gewaarwordingen onderfcheide een Slaapwandelaar niet van zyne verbeeldingen. (Vergelykmynen §. 14. en 22. nor.*.) Kan hy zulks niet , dan brengt hy zig, naderhand, in het geheel niet te binnen, of het zyn enkele verbeeldingen , wat hy , in dezen toeftand uitgevoerd heeft." (Zie mynen §. 26. a. b. bladz. 306. enz.) §• 3*- Dikwerf wordt de fchyn van Slaapwandelaar aangenomen. 't Zoude eene zeer vergeeffche moeite zyn, indien men die voorbeelden van SlaapR j wan-  385 © v r r de. wandelaaren wysgeerig wilde verklaaren, welke tog eeniglyk bedrog ten oorfprong hadden. Uit dien hoofde is men verpligt, de omftandigheden van een Slaapwandelaar naauwkeurig na te gaan, en is het, dat ze een bedrog doen vermoeden , dan moet men zulk een' vermeenden Slaapwandelrar op de proef ftellen. Men heeft zomwylen ontdekt, dat menfchen uit eigen belang, en om meêlyden te verwekken , zig voor Slaapwandelaars uitgaven. Anderen hebben, onder het voorwendzel van nagtwandelen, aan de Min;, offerhanden gedaan ; en nog anderen hebben zig daardoor aanzien en vertrouwen getragt te wege te brengen. Van ejk geval wil ik voorbeelden bybrengen. Tot het uit eigen belang te werk gefielde nagtwandelen brenge ik het voorbeeld vaneen touwfhger, uit het fleedje Suiza aan de Um, Joh. C hris to p h.. Sc h w a be.. De Historie van dezen wordt , in de Jjftslawfche Samnlungen, (a) door den ge- weera) Der. Natur-. und Medicin- wie atich hierzu gehïr'u gfiii Kunst-, und Litterp.tarsffihichte.it, im 33. Verfuck SSm.mweg lag, te ftruikelen. Hy is meer , dan eens, in den flaap gegaan, van gffeimw na Naumburg, en eens in eene ftraat komende, alwaar timmerhout in den weg lag, ftapte hy 'er, als een waakend merseh over heen. Hy zoude mede voor paarden en wagens, die hy ontmoette, uit den  SLAAPWANDELAAREN. §. 31. 389 den weg gegaan, en weêr op zyn' weg zyn gekomen. Eens was hy van voomeemen, om na Weimar te ryden. Omtrent een paar uuren daarvan daan zynde, overviel hem zyn flaap , doch hy reedt voort , vondt zelfs den weg door een klein bosch, zonder het aangezicht door de ftruiken tebezeeren, reedt hierop door de Urne , liet het paard daar drinken, fluitte zelfs daarby, hielde de beenen om hoog, op dat ze niet nat wierden, pasfeerde, vervolgens, door eenige ftraaten over de markt, welke juist vol menfchen, kraamen en karren ftondt, en dit alles zo gelukkig, dat hy, zonder ongeluk , en zonder iemand fchade of na- _ deel toe te brengen, ten huize, daar hy heen wilde, aankwam. Hier klom hy van het paard, maakte het vast aan een' ring voor het huis van zyn gildebroed'er, ging door deszelfs winkel , alwaar verfcheide dingen op den grond lagen, maar welke hy niet aanraakte, in de kamer, en uit dezelve, naa weinig gefproken te hebben, wtér heen, met voor te geeven, dat hy na de Vorftelyke Regeering moest gaan, het welke hy ook deedt. Daar geweest, en r 7 weêr  390 , OVER DE weêr in het gemelde huis te rag gekomen,. endoor de volle markt, alleszins te regt geraakt zynde, zo ontwaakte hy. Wanneer zyn toeval of flaap een einde zoude neemen,wierden zyn voorhoofden oogen,. even als by het in flaap vallen, getrokken, zo dat hy het voorhoofd vol rimpels trok, en knipöogde: waaröp hy,voort bekwam, de.oogen opende, zig fchaamde, en zig by de aanwezenden ontfchuldigde. Kwam hem dit toeval by zyn werk,, het touw fpinnen , over , dan fpon hy voort, en. maakte zyn' draad zo goed , als wanneer hy waakte. By en geduurende zyn toeval, was hy ten eenemaal gevoelloos, het zy men .hem ftak , neep, fchudde, ftiet, of by zyn' naam riep. (b). Hy rook den allervlugtigften Geest (Spiritus) niet, zag niet,, alhoewel men zyne oogleden van elkander rekte,, en hoorde zelfs niet, wanneer 'ér zelfs eene piftool naby hem afgefchoo- ten (20 Dit getoove ik niet; ten minlten zoude hy zig voelig hebben getoond, zoo uien hem ter deege gefloo. ken of geneepen hadt.. Want, die bedrieger vvaakend e», gezond zynde , gelyk ik vervolgens toonen zal, hadi gewaarwording genoeg.  SLAAPWANDELAAREN. §. 31. 391. ten wierdt. Alles voorby zynde,. klaagde hy over een groote mattigheid; fprak voor het overige heel bedaard en geregeld, en wel zo, als men van een gemeen Man niet ligt verwagten zoude, leidende anders ook wel een heel goed leeven voor het uiterlyke. De aanleiding tot het vooraf befchrëeven toeval dezes touwfpindersfchryft men, in de gemelde Breslauer Sammlungen,. aan deszelfs kommer en zorgen, wegens 't beftaan en onderhoud der zynen toe. Altoos was hy bekommerd geweest, hoe hy zyne vrouw en kinderen, welke naa dien tyd ftierven, onderhouden, en de fchulden, op zyn gekogt. huis nog (taande, mogte afdoen. Men wil opgemerkt hebben', dat de aankomften van zyn toeval, by eene wasfendc Maan , heviger geweest zyn.. Wanneer hy eens de vroegpreek in de ftad hadt aangehoord, en hieröp in de SlotKerk gegaan, en onder de preek in flaap gevallen was, zo fcheen het, dat hy aan, het omgaan met het armzakje dagt, hierom zogt hy een driepenningftuk, en haalde dit uit zyn' broekzak,,ftak het voor zig uit;,,en liet. het uit de.viDgers vallen.. Den. mond.  392 OVER DE mond heeft hy nu en dan bewoogen, doch met overluid gefproken; misfchien heeft hy fiegts toegeluisterd. Omtrent half vyf kreeg hy zyn' regten aanval; hy zong ' badt, at en dronk, in de beste orde", even zo, als hy dit over dag gedaan hadt; wanneer hem iemand had gevraagd: of hy wel geduurende Zyn toeval, zyn water maakte en afgang hadt; dan was zyn antwoord, dat: dit hem wel fhuis, maar niet buiten s huis ware overgekomen. (c) Op een zekeren avond kwam hy by iemand, die hem verzogt te gaan zitten, en ongeveer een uur lang met hem fprak. Hieröp viel hy m zyn' flaap, en begon te vernaaien en na te bootzen, wat 'er dien dag met hem was voorgovallen. Hy vernamde dus zig zo wel, als zyne vrouw, om op te ftaan, mm deedt eerst een gebed, eischte hieröp van zyne vrouw een hemd, gedroeg zig, als of hy het aantrok, ging vervolgens het bed uit, plaatftc zig op een'ftoel, en maakte zulke gebaarden, als of hy kouzen en fchoe- CO Wêer eene onwaarheid; want de natuur riet 'er *« met na , of nien auis of buiten 's huis fa.  SLAAPWANDELAAREN. §. 3I. 393 fchoenen aantrok, zingende daarby, met eene heldere en duidelyke ftem, het morgenlied : Ik dank u, lieve Heer. Eén vers uitgezongen hebbende, kwam hem te binnen, dat hy zig nog niet hadt gewasfchen; ftondt daarom van zyn' ftoel op, waaröp hy tot dus verre hadt gezeeten , ging in een' hoek van de kamer, en deedt, als of hy zig daar wiesch en kamde. Voorts belastte hy zyne vrouw, om na zyn' buurman te gaan, en dien te verzoeken, dat hy zyn paard klaar mogte maaken, want dat hy van Suiza na Weimar wilde ryden. Vervolgens zeide hy, hy ware nu alleen, ging hieröp in een anderen hoek van de kamer, en deedt knielend zyn gehed. Dit gebed gedaan,en hy opgeftaan zynde, begon hy het tweede vers van het te vooren opgehefte morgenlied, en wel in eenzelfden toon te zingen , zingende zulks, onafgebroken , ten einde toe , uit. Hieröp fprak hy met zyne vrouw over verfcheide zaaken , vertroostte dezelve , met te zeggen , dat hy den volgenden avond wèerom zou komen, maakte allerleie tekenen van affclicid, en deedt, als of hy in  39+ OVER Dl in zyn buurmans huis ging, denzelven groette, het paard uit den ftal haalde, daarop ging zitten, en de poort uit reedt. Waaröp hy dan , omtrent een half uur lang, op ééne plaats bleef ftaan, en met de linke hand en het lighaam, zulke beweegingen maakte, als iemand, die rydt, pleegt te maaken. Geduurende dien tyd, dat hy het ryden nabootste, nam hy verfcheide maaien , de muts af, en groette elk een', die hem tegen kwam. Een wyl tyds gereeden hebbende , befte hy het lied aan: yon Gott will ich nicht las/en, &fc. zingende zulks-, in orde, geheel ten einde toe uit, zo nogtans, dat hy, zomwylen, heel luid, zomtyds heel zagt zong, misfchien, om dat hem, onderwege eenige naaien menfchen ontmoetten. Die lied uitgezongen hebbende, hadt hy weêr enkel goede gedagten en gefprekken, die hy alle in den flaap agtervolgde. Eens hieldt hy ook ftil, en eischte een glas bier, dronk 'er tweemaal van, en gaf het glas weêr over, vraagende teffens, of dit bier een dnepennmgftuk kostte , tastte hieröp in zyn' zak,haalde verfcheide ftuk- ken  slaapwandelaaren. §. 31. 395 ken gelds uit, nam een driepenningfr.uk, . en liet dit weêr uit de hand vallen, als of hy het den Waard gaf. Hieröp begon hy weêr, zig als een rydende te toonen en te gedraagen, hielde eenigen tyd daarna nog eens ftil,.en merkte, dat de zadel op het paard niet vast lag , fteeg van het paard, en deedt, als of hy den zadel weêr vast gordde, klom ook weêr te paard, en reed verder , enz." ■*—■ Deze ganfche Hiftorie behoort in het geheel niet tot de Slaapwandelaars: want alles was bedrog. Een Arts, die zyne gedagten over dit geval moest uiten , merkte zulks weldra. Want, zegt hy,. hoe kan iemand een fehadelyk voorwerp myden , en dingen , in den weg liggende, ontgaan , wanneer hy tog de tegenwoordigheid daarvan, door de gewaarwordingsleden , niet kan befpeuren. Men binde hem de oogen toe , en lette, of hy dan nog verder dezelfde daaden uitvoeren kunne. (O Dit wierdt dien touwfpinner voorge- 00 Zie de Tküringifchtn MetttwürUgkeiten, 8/« Samnt* lung, S. 553. voorts D. Jhh. Christ. Fri.tsch,  396 OVER DE • gelegd, maar daardoor wierdc het bedrog ontdekt. Want deze, die zig, naderhand te Domburg ophielde, gaf voor, dat hy weêr gezond was , en wilde, nooit, de proef met gebondene oogen ondergaan. Dat hy nu, nogtans, met geflootene oogen zyne bedryven, vooraf verhaald, uitvoerde, zulks kwam daarvan daan , om dat hy zo fyne oogleden hadt, dat hy door dezelve de dingen, in den weg ftaande, konde onderfcheiden. (Zie bladz. 23. enz.) Daar 'er nu insgelyks gezegd wordt, dat hy, by eene wasfende Maan, inzonderheid aanvallen hadt, zo blykt daaruit, dat hy, wegens den maanefchyn, door zyne oogle. den , de voorwerpen heeft kunnen onderfcheiden. Op een' geheel duisteren nagt zal hy zig dus wel ftil gehouden hebben. 'T ontbreekt mede niet aan voorbeelden van zulke menfchen, dewelke, om het doelwit hunner neiging te bereiken, het masker der Nagtwandelaaren voordeeden. Daar- feltfame, jedoch wthrhafte theologifchi juristifche, mcdkimfche u id phyfic.difchc Gifc i,c':tt &c. Lette. 1730. 4. I B. S. 610.  SLAAPWANDELAAREN. §. 31. 397 Daartoe behoort zekere Boer, welke, te Auszig in Bohemen, 's nagts, menigmaal, het bed verliet, de trappen op- en af ging, en dan de meid van *t huis naarftig bezogt, zo, dat 'er naa negen maanden een leevendig gevolg van dit bezoek, te voorfchyn kwam. Eindelyk zyn 'ér ook Slaapwandelaars geweest, welke egte Nagtwandelaars «abootften, om zig daardoor aanzien en vertrow wen te wege te brengen, en anderen de gedagten in te boezemen, als of zy enkel heilige -aandoeningen in hun hart voelden. Daartoe behoort , misfchien , het voorbeeld van een Jefuit, (e) die flaapende by uitftek gepreekt , en zelve gemerkt zou hebben , wanneer hy in zyne voordragt eene fout begaan hadde. Ook ware hem daarby de grootfte leevendigheid eigen geweest. Zomwylen hadde hy in den flaap gedisputeerd, en de duisterfte zaaken zeer ver- (f<0 Casp. a Rb is ,in Elyfio jucmda/um quafticniitn Ctimpo pag. 464. meldt, dat Eusebius Nierembergius, in zyne Philofophia curiofa, deze Hifterie aanha.sk.  398 OVER DE verftandig opgehelderd. Nu en dan was hy nier. de fraaije weetenichappen onledig, zeggende geheele boeken der Dichters op. Deze toeftand duurde , naar men verhaald, drie of vier uuren, maakende hy zelfs niet weinig verzen voor de vuist. Veele Perzoonen zouden den nagt by hem gefleeten hebben , om voordeel uit zyne groote geleerdheid te kunnen trekken. Maar, wilde men al dit verhaal als echt laaten doorgaan, dan moest het op dezelfde wyze verklaard werden, als ik, vervolgens (§. 36.) de gevallen van een jong Geestlyk Perzoon getragt heb, op te losfen. Tot de klasfe der fabelagtige verhaalen, nopens Slaapwandelaars, behoort ook die hiftorie, waarvan Clauder (ƒ) gewag maakt. Een' Leerling wierdt, door zyn' Leermeester opgegeeven , om een Latynsch Thema te maaken. Dewyl hy nu gewoon was, dit werk altoos 's morgens vroeg te verrigten, zo vondt hy eens , dat zyn Thema reeds klaar was. Zelf niet wee- (ƒ) Zie MisoellaH. Curios. dcademiae Naturel Curieortim. 1681.  SLAAPWANDELAAREN. §. 31. 399 weetende , hoe die toegegaan ware, en zulks zynen Leermeester verhaalende, zo worde agt op hem gegeeven, en men bevind, dat hy in den flaap opftaat, en dit •werk uitvoert. Dit geval, zoo het al echt zyn mogt, kan men dus verklaaren. Die Leerling, wegens zyn Thema, mogelyk , met zorgen flaapende , ontwaakte 's nagts, (en wel by maanefchyn, wanneer hy konde zien,) ftondt op , en maakte waakende zyn Thema Hieröp begaf hy zig weêr te bed, en viel in flaap. 's Morgens vroeg vondt hy het Thema gemaakt, welk manken hy weêr hadt vergeetén; (§. 25. b. bladz. 311.) en dus was het natuurlyk , dat hy zig daarover verwonderde. Gevolglyk was hy geen wezenlyke Slaapwandelaar. Op dezelfde wyze meene ik, kan men het geval ophelderen, door Bohn (ƒ*) by- (ƒ *) In disput, de aegro fomnambulatio'nis morlo laborante. Zie mede Al br. von H a t l e r , Beytrage zur Beförd rang der Gefchichte und Ileilung der Krankheiten', iirtgegieven door D.L ore ns C r e l l. Betlin en Steltin , 4 B. 1783. S. 404.  400 over de bygebragt. Een Student, in de Genees, kunde ftudeerende, flondt 's nagts zo wel, als over dag, zo dra hy was in flaap gevallen, van zyn' floel op, bladerde zyne gefchreeven Collegie-lesfen door, haalde Castelli Lexicon uit de boekenkast, en zogt daarin de verklaaring van medicynfche woorden. Wanneer hy deze niet vondt; dan wierdt hy boos: maar die vindende fchreef hy ze blygeestig uit, cn, alles verrigt hebbende, ging hy weêr zitten, om te flaapen. — Naar alle gedagten waakte die Student ten dien tyde, toen hy de woorden opzogt en uitfchreef. Op deze zelfde wyze oordeele ik van dien Nagtwandelaar,wiens geval Hendr. van Heer (g) verhaalt. Deze kende een' Jongeling , welke zich op de Dichtkunde hadt toegelegd. Alle zyne gedagten gingen,daar over, hoe hy zyne verzen beter en fraajjer mogte maaken. Eens wilde 't hem niet lukken, zyne verzen in eene behoorlyke volkomenheid te brengen , maar zyn droom,in den flaap,hielp hem uit zyne Cs) I» ovfervmiên. oppUo rar.  SLAAPWANDELAAREN. $. 31. 4OT ne verlegenheid. Hy ftondt , naamlyk, den volgenden nagt uit het bed op, ontfloot zyn' lesfenaar, las dikwerf overluid, wat hy gefchreeven hadt, en [fchreef 'er meer by, lachte van vreugde over de gelukkige vordering zyns werks , en over zyne invallen. Hieröp vouwde hy zyne papieren weêr toe, leggende dezelve ter plaatze , waar ze voorheen gelegen hadden, floot zyn' lesfenaar, trok zig uit, begaf zig weêr na bed , en fliep voort, 's Morgens vroeg ontwaakende , was hy nog bekommerd , hoe hy zyne verzen geheel tot ftand en ter volkomenheid mogt brengen,maar hoe verfteld ftondt hy, toen hy zag, dat dit werk reeds naar zyn' wensch volbragt was, en hy alles met zyne eige hand hadt gefchreeven. Gehuwd zynde, hieldt hy verfcheide dingen vcor zyne vrouw verholen ; maar deze ziende, dat hy 's nagts, menigmaal in den flaap, zyn kind uit de wieg nam, en op den arm door het gantfche huis droeg, zo verzelde zy hem, en by deze gelegenheid konde zy bem alles uitvraagen. Hierover verwenderde hy zig, als niet kunnende weeten en S be-  402 over de bcgrypen , hoe zyne vrouw agter zyne geheimen, die niemand, dan hy , wist, ware gekomen. Allen, die hem 's nagts in den flaap hebben zien rond gaan,en met hem gefproken hebben, verzekerden, dat zyne oogen geheel open waren, maar hy heeft verzekerd, dat hy, ten dien tyde, niets hadt gezien. In 't vyf en veertigfte jaars zyns ouderdoms, ging dit nagtwandelen by hem over, en federt dien tyd is hy, nooit, 's nagts in den flaap weêr opgeftaaö, uitgenomen , wanneer hy , vooraf, te veel wyn gebruikt hadt, maar in plaats daarvan hadt hy , 's nagts, geduurende den flaap , zeer veele zwaare droomen, dewelke, (dat vreemd en wonbsar fchynt ,) meestal wierden vervuld, en in welke hy de naderhand eerst gevolgde lykflatiën van zyn fchoonvader , zyn oudften zoon ,zyne vrouwen andere bloedverwanten, zo duidelyk voorzien hadt, als öf hy 'er zelf tegenwoordig by geweest ware. Thans nog fchryft Hendr. van Heer, ziet hy 's nagts in den drric-m, gcmeenlyk , alle gebeurtenisfen, aahkeriaame zö wel als onaangenaame, die ° hem  SLAAPWANDELAAREN. §. 3T- 4°3 hem den dag daarna zullen overkomen, vooruit, zo, dat hy, bykans, het uur, wanneer hem dit of dat zal overkomen, voorzeggen kan. —— By dezen voorgewenden Slaapwandelaar zyn , de historifche waarheid der gefchiedenis onderfteld zynde, verfcheide ftu.kk.en waardig, om onderzogt te worden. Voor eerst, d^t hy zyne verzen 's nagts, en wel in den flaap verbeterd hebbe. Maar, wie weet, of hy niet 's nagts (en wel by maanefchyn, wanneer hy konde zien,) waakende deze verbetering ondernomen hebbe , al ware het hen 's morgens weêr vergeetén. (§. 26. b. blaclz, 311.) Het verhaal zelf maakt dit waarfchynlyk. Want 'er werd gezegd: hy ware uit het bed opgeftaan, cn hadde zig, zyne verbetering geëindigd hebbende, uitgetrokken, en weêr ter rust begeeven. Dienvolgens was hy aangekleed vóór dat hy fchreef, en lag dus flegts waakende op het bed. Wilde men evenwel die verbetering, als eene in den droom wcrklyk gedaanc, befchouwen; dan moet die onderneeming volgens een ongemeen Geheugen, dezen droomer S 2 ei-  44 over de doorzogt het langen tyd, wierp alles door malkanderen; en, eindelyk, a'les weêr ordentelyk aan zyne plaats gelegd hebbende, fluit hy zyn valies weêr toe, ftak den fleutel in zyn' zak, en haalde een' brief uit denzelven, dien hy op den hoek van den fchoorfteenmantel lag. Hieröp begaf hy zig na de deur, maakte die open, en ging de trap af. Geheel beneden zynde , en één onzer wat fterk ftruikelende, fcheen de Heer Agostino daar over te verfchrikken, en verdubbelde zyne fchreden. Zyn kamerdienaar erïnnerde ons , dat wy wat zagt gaan, en niets mogten fpreeken, om dat hy, menigmaal, gemelyk wierdt, wanneer zig het gedruis , naby rondom hem zynde , met zyne droomen vermengde, en dat hy, als dan , zomwylen uit alle magt begon te loopen, als of men hem vervolgde. Hy ging het ganfche voorplein over, het welk zeer groot was; daarop in den ftal , ftreelde zyn paard , toomde het op, en wilde 't zadelen; maar den zadel niet aan ziyne gewoone plaats vindende, zo fchèen hy gansch niet wel te vreden, en juist als iemand, die zig in  SLAAPWANDELAAREN §.32. 415 in zyne rekening bedrogen vindr. Hy fteeg te paard, rennende in een vollen galop tot aan de huispoort ; deze geflooten vindende, (teeg hy van 't pa*ard, nam een' fteen, en doeg, verfcheide maaien, tegen den ftyl der poort. Naa dat hy eenige reizen, vrugtloos, getragt hadt de poort te openen, fteeg hy weêr te paard, reedt na den drenkbak, aan het ander einde des pleins (taande, en liet het paard drinken, bondt het paard aan een paal, en ging gerust weêr in huis. By een gedruis dat de bedienden in de keuken maakten, wierdt hy zeer oplettend, naderde de deur, en luisterde met 't oor aan 't fleutelgat. Hieröp begaf hy zig , zeer fpoedig , daar van daan, ging in eene zaal, alwaar eene bil» liard ftond , ging eenige maaien rondpm dezelve , maakende alle beweegingen van een fpeeler. Van daar gaande, deedt hy eenige greepen op een clavecimbel, (waarop hy anders zeer wél fpeelde,) flaande daarop, een tyd lang, niet dan ongeregelde toonen. Eindelyk , twee volle uuren allerhande zaaken verrigt hebbende, ging hy weêr in zyne kamer , lag zig, geheel ge-  AIÓ" ' OVER DE gekleed , i e bed , waarin wy hem , den volgenden morgen om g uuren voor den middag nog in denzelfden Hand aantreffen, gelyk wy hem hadden verlaaten. Want hy Hiep, altyd, 8 of 10 uuren naa malkander voort , wanneer hy zynen aanval kreeg. Zyn kamerdienaar zeide ons, dat men zyne aanvallen flegts door tweederleie middelen kon doen ophouden , te weeten : wanneer men hem of aan de voetzooien zagtjes kittelde , of met een waldhoorn, of ook trompet aan zyne ooren blies. ■ Alle deze bedryven zyn, volgens de leevendigheid van een droom, even zo verklaarbaar, als de voorbeelden, bladz. 58. enz. en §. 18 22. Het tweede voorbeeld, is hec volgende, (b) Een Jongeling van ]§ jaaren te Ferrara, kreeg alle maanden, by eene volle maan, zyn toeval. Te middernagt ftondt hy op, opende de oogen, klom op de nok van 'c huis , en kloueerde dermaate rond , dat zulks zeer rcoejelyk zou vajlen voor een waa- (i) Het welk in de Mïscelkn. curiof. Aced. nawee Curioforum 1697 en 1693 gevonden wordt.  slaapwandelaaren. §. 32. 417 waakenden, om te doen. — Ook deze bedryven zyn , volgens de ftraks aangehaalde paragraphen begrypelyk. Het derde voorbeeld verhaalt Hendr. van Heer, (c) van een Predikant van 55 jaaren. Deze , zegt hy, hadt, federt 15 jaaren , alle nachten, 3,4 en meermaals zulke vevvaarlyke droomen , waarin het hem voorkwam, als of hy van zyne naaste vrienden om het leven gebragt zou worden. In zulk eenen toeftand fprong hy vervaard uit zyn bed, en liep weg. Men heeft hem , om zulks te verhoeden , , neemt zyn hemd in de handen mede, gaat ftilletjes aan het venfter, grypt een touw, het welk van een windas op den grond hing, en kloutert daar tegen op tot aan den gevel van het huis onder 't dak. Daar vindt hy een vogelnest, waaruit hy » jongen neemt , en ze in zyn hemd. rok. Hierop klimt hy weêr na beneden, gaat te bed liggen , verbergt het hemd met de jonge (*) De nattira Notïamiulonum, w 'arby fag. 173 mag wctüefl vérgefetk<.n. ... T 3  43° over o e jonge vogeltjes in het bed, en flaapt voort, 's Morgens vroeg ontwaakende, vertelt hy dit alles aan zyne broeders als een* droom, die hem deswegen uitlachgen. Maar vervolgens vindt hy zyn hemd met de vogel, tjes , en gaat met zyne broeders op den zolder van het huis, alwaar zy ook het vogelnest ledig vinden. ■ Dat de Nagt- wandelaars in den flaap overëenkomftigmet een doelwit handelen , leert de ondervinding insgelyks. Hildan verhaalt, dat eene Boerin in het Bazelfche, in den flaap is opgeftaan , alle haare huizelyke zaaken verrigtte, ja eens zelfs na de Schaapherders op het veld gegaan is. Öok ftoncït een Meisje, in den flaap, uit haar bed op-, en bakte even zo goed brood, als ze anders waakend deedt. (a*) Schenk gewaagt van een Apothekers Leerling, dat die, gemeenlyk , te middernagt, in den flaap opftondt , de Apotheek fchoon maakte , 'en deur en venfters liet open ftaan, wanneer hy zig weêr na bed begaf. H e l- most (a*~) Casp. a Rris Elyf. jucundarum quacfliomim c«mp. n. 48. pag. 462*  slaapwandelaaren. §. 33. 43* mont(ö**) zegt, hy hebbe een' Slaapgenoot gehad, welke, gemeerdyk 's nagts in den flaap opftondt, het flot met den fleutel open maakte, en, eene wyl rondgewandeld hebbende , by zyne terugkomst het weêr toefloof, weshalven hy (Hei. mokt) eens opgedaan ware, den fleutel weggenomen , en onder het hoofdkusfen hadde verborgen; maar zyn Slaapgenoot ware vervolgens opgedaan , en hadde den fleutel onder het hoofdkusfen van daan gehaald, even als of hy het gezien hadde, dat die daar verborgen ware geworden en ware heen gegaan. — Wat deze omftindigheld omtrent den verborgen fleutel aangaat , die Nagtwandelaar mag wel gemerkt hebben, dat Heimoht den fleutel daar ter plaatze hadt verborgen. Hiertoe behoort ook 't volgende voorbeeld, (ft***) Een Goudfmit te Hamburg , toen hy nog: leerling was, moest met zyne medgezellen , wegens het menigvuldig werk van zyn mees- Qa * *5 TraH. formarum ortus §'. 52. («***) Met welk de fchryver der Kuriöfen Spekulatio* ntn bcy l'chlaflofen Nachten vertaalt. T 4  432 OVER DE meefter, meerendeels, tot 12 of 1 uur in den nagt op blyven. Wanneer hy nu eens met de andere knegts zo laat na bed gegaan, en zagt in flaap gevallen was, Honden de andere knegts en leerlingen, 's morgens daaraaan, te regter tyd wel weder op, maar miften hunnen gemelden bedgenoot, alhoewel 'er zyne kleêren nog waren. Toen men hem nu, naa een lang en vergeefsch zoeken, niet konde vinden, zo verfcheen hy, op den middag, tegen eetenstyd van zelf weêr, en wel in een heel nat hemd en met natte hairen. Dit kwam daarvan daan, om dit het dak van zyn meefters huis aan dat van zyn buurman friet, zo dat het water der daken van beide huizen in een groote goot zamen liep. Nu hadt de leerling in dien zelfden nagt gedroomd, dat zyn' meefter een Kanarie-Vogel was ontvloogen; weshalven hy dezen ware nageklommen, om hem weêr te vangen, maar hadde vervolgens ondervonden, wat voor een geval hem, in den flaap, ware overgekomen. Te weeten, hy ware flaapende opgeftaan, uit het dakvenfter in de goot geklommen, en hadde zig daarin gelegd, tot dat hy tegen  SLAAPWANDELAAREN. §. 33. 433 s;cn den middag hadde uitgeflaapen. Geduurende zyn' fliap ware een fterk Onweêr met een plasregen ontftaan , zo , dat het water, van heide daken zamen loopende, verre over hem heen moefte gegaan zyn. Doch dit niettemin hadde hy zulks niet gevoeld , maar ware, onbefchadigd , in die goot, tot den middag toe liggen gebleeven , wanneer hy als dan van zelf ontwaakt , en als eene natte kat ware opgeftaan. By het ontwaaken hadde hy niet geweeten, hoe hy daar gekomen, en waarom hy zo nat ware, tot dat hem zyne lieden hadden beduid , dat 'er tegen den morgen een fterk Onweêr geweest was. Ook hadden zy zig verwonderd , dat hy zelfs niet verdronken ware. De gemelde Schryver zegt , verder , dat hem deze Goudfmit hadt verhaald , dat 'er fn Hamburg een zekere onbewoonde* Toren was» waarin, dikwils, in jaar en dag geen mensch kwam, zo dat de deur van dien Toren air toos geflooten bleef. Hy hadde eens gemerkt, dat, in een zomer*> de Muur-Zwaluwen, boven, in den muur dezes Torens broedden , en dit Zwaluwen ■ Nest ware T 5 heel  434 OVER DE heel verre van een gat geweest, het welk boven in den Toren , als eene open deur door den muur uitkwam. Menigmaal hadde hy gedagt, konde ik maar by dit Zwaluwen - Nest komen , en het uitneemen. Hieröp ware het gebeurd, dat 'er aan een gebouw , niet verre van dezen Toren {taande , wierdt gewerkt , tegen het welke overdag zo wel, als 's nagts, groote ladders, tot het bouwen noodig, hadden geItaan. Eens ware hy, op de vooraf gemelde wyze, in zyn bed gemist geweest., en op dien morgen hadde eene der gemelde groote ladders tegen dien Toren geftaan, als of iemand, door middel van dezelve, in den Toren hadde willen klimmen. Doch de ladder hadde niet verder, dan 6 ellen beneden het groote gat gereikt, zo dat het fcheen, dat iemand, door middel van dezelve ,. niet 'in dat gat heeft kunnen komen» (Deze omftandigheid verliest al 't wonderbaare, indien men onderftelle, dat de ladder ,mogelyk,naa dat de GoudfmitsJongen in hec gat was, eenige ellen verjfiabooven was , het welk door menigerlei ©öszaaken heeft kunnen gefchieden.) Ver- midi  SLAAPWANDELAAREN. §. 33. 435 mids nu deze ladder agterdogt verwekte, zo wierdt de deur van den Toren geopend,. en, toen men in de hoogte kwam ,zo vondt men den Goudfmits - Jongen , bovav, by het groote gat , op een' puinhoop flaapende. —-— Het is nog tusfchen zommige Geleerden wel een verfchil > of de Nagtwandelaars werklyk fiaapen ; maar de zaak loopt op een' woordenftryd uit. Hec is wel zo, dat zig deze Nagtwandelaars niet in een diepen of volkomen flaap bevinden; f§. 12..) maar nogtans kan men hunnen toeftand niet een' toeftand van eigenlyk waaken noemen* Inmiddels ftaa ik toe, dat iemand, zomwy]en, 's nagts, waakende iets uitvoerten het als dan weêr vergeet , ja 's morgen* vroeg gelooft ,. dat hy 'er flegts van gedroomd y en flaapende gehandeld hebbe* (§., 26. b.) Wanneer dit gebeurt, dan heeft de mensch niet als een wezenlyk Nagfwandelaar gehandeld , zo als ik voorbeelden daarvan §.. 37.. heb bygebragt. Dte beroemv de Hoefm-Ann (a) noemt het Nagtwarr- üL'Leis O) In zyne D'uputal'ion votr Nachtwandelhi. Ta-  436" over de delen een' half waakenden droom, en een" Nagtwandelaar half waakend, om dat die zig in eenen tusfchen-toeftand , tusfchen het volkomen waaken en volftrekt fiaapen bevindt. Dit tog zal wel zo veel flegts aanwyzen , dat de Nagtwandelaar zig in geen diepen of volkomen flaap bevindt, en agtervolgens deze verklaaring heeft Hoffman gelyk, (§. 12.) en is niet tegen myne Theorie. Ook ftemt D. Knoix met de verklaaring van Hoffman taamlyk overeen. Die brengt voorts zulke reden ter ophelderingeby, welke myn gevoelen gansch niet ongunftig zyn. Want hy zegt : (b) „ de rede voor het Nagtwandelen is een „• overvloedig galagtig bloed, het welk des„ zelfs deelen fcheidt, eene menigte van le„ vensgeeften toebereidt , welke , door eene „ fterke verbeeldingskragt , in beweeging ko „ men tegen de deelen en leden des lighaams." Dit- gevoelen ftemt met myne grondbeginsels (§. 30. 32. en 6. 14.) volkomen in. ig de verbeeldingskragt levendig genoeg, en zo fterk, dat men de ingebeelde denkbeeldig S. &. van het vooraf aapgehaaide werk.  SLAAPWANDELAAR.EN. §• 3.1- 437 beelden voor gewaarwordingen houdt; (§. 14.) dan moet ook de beweeging der levcnsgeeften die de fpieren en lighaamsdeelen in beweeging brengen , welke, door de gewaarwordingen , by het waaken in beweeging komen. (§. 6. 21. 22. nou *) Corn. Bont f. koe gelooft insgelyks, dat de rede voor het nagtwandelen in eene vermenging van waaken en fiaapen ligge, voortkomende van de ongelyke menigte, beweeging en verdikking van het zenuw, lap, het bloed en de overige vogten, terWyl eenige vaten en buizen dezer vogten gefboter., en zommige open waren. 1 Dat de ongelyke menigte en beweeging van het zenuwfap , een grooten invloed hebbe op het nagtwandelen , komt met myne Tneorie overeen. Maar, dat de verdikking der levensgeeften zulke verrigtingen bewerken kunne, daar twyfele ik grootelyks aan, veeleer fchynt de al te groote vlugheid der levensgeeften , 't grootfle aandeel te hebben aan het nagtwandelen, vooral , wanneer men het voorbeeld dés Heeren van Heer (§. 31. 32.) in overweeging neemt. Wylen de Hoogleeraar T 7 Meier  43» over DE Meier te Ratte, (Y) wil de Nagtwandelaars ook niet voor flaapende perzoonen houden , maar gelooft, dat ze in den laag. ften graad fluimerden. Doch my fchynen die Nagtwandelaars toe, eene merklyke uitzondering te maaken , welke een*' vasten flaap hebben. (§. 32.) De Graaf van B u ffon wil zelfs 't nagtwandelen door een enkelen Mechanismus verklaaren; maar dit ftrydt met de onderneemingen van een Slaap, wandelaar. Uit het tot dus verre gezegde, zal het my vryftaan, dit gevolg af te leiden, dat de oorzaak van het nagtwandelen eene zamengeftelde is, beftaande uit eene oorzaak aan de zyde des lighaams, en ook uit eene oorzaak aan de zyde der ziel, welke beide, evenwel, altoos gepaard gaan. Te weeten, deels veroorzaakt de leevendige beweeging der levens geeften, deels de daarmede gepaard gaande leevendige verbeeldingskragt die werking , welke men den Slaapwandelaaren toefchryft. Even als, onder het waaken, by een ernftigen wil, om zekere CÖ In dèmFerfueh eiiier Erkliinung dc$ Nachtwandelns..  SLAAPWANDELAAREN. §. 34. 43O: zekere leden te beweegen , eene zo leevendige beweeging der levensgeeften na de fpieren der deelen» die bewoogen moeten worden , gaat , waar door de beweeging volgt; even zo moet ook de ernftige wil in den Slaap- en by den Nagtwandelaar in ftaat zyn , om dat zelve te bewerken. (§• 2. 6.) 34- Over het zonderlinge en uitfteekende in debedryven der Slaapwandelaaren, en verklaaring van 't zelve. Ik me?n overtuigd te zyn , dat het meefte van de buitengemeene verrigtingen der Nagtwan lelaaren en die flaapende werken » (zie § 30.) op diezelfde wyze verklaard, kan worden , als de bedryven der Blinden , waarvan ik (§. 4.) heb gefproken. De Gefchiedenis leeraart , dat bykans alles , wat eene werking des gezigts pleegt te zyn, door andere zintuigen ook kan gefchieden. De Blinden, door de menigte: vani voorwerpen s welke: ons>hec zintuig  44° O V E * DE tuig des gezigts op eenmaal voorftelt, minder vcrftrooid, moeten het Gehoor, den Reuk en het Gevoel zo veel te fyner en volkomener hebben. (*) 'T is ook natuurlyk , dat, by gebrek van het ééne zintuig , de oefening der overige zintuigen aan deze laatfte eene byzondere fterkte moet geeven. In deze gedagten worden wy bevestigd door menigerleie gevallen ; en , daar, 'er my veel aan gelegen legt, om deze zaak buiten alle tegenfpraak te ftellen , zo zal men my 't niet kwalyk neemen, dat ik eene verzameling maake van Blinden, welke dat geen te werk ftelden, wat ik beweere. De van Puifeaux in Gatinois geboortige Blinde, (a) beoordeelde de nabyheid des vuurs naar de graaden der hitte; de vaten, toen ze vol waren, naar het geruis dat ze maakten, wanneer zy overliepen, en het nade- (*) Hierom maakte de Wysgeer Df.mocritus zig zelf blind, om zonder leuzel alles rypeiyk te kunnen overweegen en na te gaan , zo als Cicero lil. 4. Tufcul. quafi. van hem getuige. (_a) Men zie DicTionnaire (CAnecioles. Paris 1767» drlic. Ave hole.  slaapwandelaaren, §. 34» 441 naderen der lighaamen, naar de drukking der lugt op het gezigt. (Zie §. 4. bladzij, enz.) Hy konde zig van zyne armen, in plaats van de necfte weegfchaalen , en van zyne vingeren, in plaats van het onfeilbaarrte kompas bedienen. Een gepolyst lighaam was hem byna minder glad, dan de toon der ftemme. Hy oordeelde van de fchoonheid door het gevoel ,neemendedaarby de fpraak en het geluid der ftemme te hulp. Hy mikte en trof zeer net, waar by iets ruifchen of eene ftem hoorde. Men verhaak, dat hy, in zyne jeugd, metéén' van zyne broeders eene vegtparty hadt, waarby deze zeer te kort fchoot. Wanneer hem iemand eens iets zeide, dat hem moeide, nam hy, wat hem eerst in de handen kwam, fmeet het na hem toe, en trof hem juist zo voor het voorhoofd, dat deze op den grond viel. Dit geval en eenige andere maakten, dat hy voor den civilen Rechter te Parys) daar hy toen woonde, wierdt gedaagd. De in 't oog loopende tekenen van geweld , van welke wy zo leevendig worden aangedaan , jaagen een' Blinden geenen fchrik aan. Onze Blinde ver-  442 OVER DE verfcheen voor den Rechter , als voor iemand zyns gelyken ; de bedreigingen maakten hem niet bevreesd. Wat zult ge my deen ? zeide hy tot dien Rechter. Ik zal u in een duifter gat laaten zetten," antwoordde hem de Rechter. ——. „ Wel, ,, myn Heer , gaf hieröp de Blinde ten ,, antwoord, daar ben ik reeds zedert 25 „ jaaren in." (J>) Men pasfe dit nu toe (J) Deze Blinde bewyst mede, dat menfchen, die hun gezigt geheel kwyt zyn , nogtans een denkbeeld van zien kunnen hebben. Want men vroeg dien Blinden van Puifeatix, wat dan de oogen waren ? „ Het oog is., antwoord. 4e hy, een werktuig, waarop de lugt dezelfde werking, doet, als myn ftok op myne hand. Is het niet w?ar? voer hy voort, wanneer ik myne hand tusfchen uwe oogen en een voorwerp houde, datr ziet gy wel myne hand, maar 't voorwerp ziet gy niet. Ditzelfde gebeurt my, wanneer ik de ééne zaak met myn ftok zoeke, en de andere vinde. Hy omfchreef een' fpiegtt, noemende dien een werktuig, het welk dingen , verre van elkander zynde , naast malkander voordek , indien ze zo gefield zyn , dat ze by elkander voegen : Even zo als myne hand, voegde hy daarby, die ik niet naast eene zaak ruoet leggen , indien ik ze wil voelen." Hoe veele bi.roeinde Wysgcercn , zegt een laater Schryver , hebben minder fpitsvindigheden gebruikt , om tot even zo valtche begrippen te komen. Wie iets bmdigs nopens de gewaar*  SLAAPWANDELAAREN. §. 34' 443 toe op de Slaapwandelaars. Deze gedraagen zig als de Blinden; zouden ze dus niet in ftaat zyn, even zo wel dusdanige bedryven werkftellig te maakeu, als de befchreeven Blinde? en, dit zo zynde, dan kunnen, gewis, hunne meest in het oog loopende bedryven opgehelderd worden. YVeshalven ik my ook, vervolgens, §.35. hieröp beroepen zal. Het voorbeeld van een andere blind geboren bewyst insgelyks, dat de zintuigen, van het gezigt onderfcheiden ., de plaats bekleeden van 't gezigt om voorwerpen van elkander te onderfcheiden, al is het dat de gewaarwording, welke men hèi aiêS r>wtWl f een veel leevendiger, en aandoerilyker inwendig gevoel verwekr. Zulk een voorbeeld ontleene ik uit een Franfch werk. (e) Een gewaarwording van zigtbaare voorwerpen by Blinden wensclit te leezen , dien wyze ik na den voVjlar.dige» Lehrbegriff der Optik,volgens Rob. Smiths, Engelscli inet veranderingen en byvoegzels , uitgewerkt door A. Cotthelf KaSTNF. R,4- Altenburg 1755. S. 3 ge. S. 304 &c., als mede na het Hamburgifche Magazin 4. 63. 1749. S. 322. &e. («) Gazette Litteraire de l'Europe, van het jaar 1764-  444 over de Een Chirurgyn , met naame Grakt,hadt de Ouders van dezen Blinden verzekerd, dat hy dezen, door het lichten der oogen, zyn gezigt weêr wilde herftellen, al was het, dat dit mensch de voorwerpen, door middel zyner overige zintuigen, zeer wél konde onderfcheiden. Daar vergaderden verfcheide Perzoonen , om getuigen van deze Operatie te zyn. Alle aanfchouwers hadden beloofd , heel flil te zyn, indien het 'er goed meé zoude afloopen, om de beweegingen des te beter gade te liaan, welke de indrukzels der nieuwe, en nimmer geziene voorwerpen op de ziel van 't jenge mensch zouden voortbrengen. De Operatie gelukte zo wel , als men ooit konde verlangen. Toen de oogen des jongen Blinden , door de. eerfte lichtftraalen wierden aangedaan, ontdekte men in zyn geheelen Perzoon eene ongemeene verwondering. De Operateur ftondt , met zyne inftrumenten in de hand , voor hem; dit jonge mensch bezag hem van het hoofd tot de voeten ; hieröp bezag hy zig zelv' met dezelfde oplettendheid , en fcheen , eene vergelyking te maaken tusfchen zyne figuur, en  SLAAPWANDELAAREN. §. 34. 445 en die geene, welke hy voor zig zag. Alles fcheen hem volkomen 't zelfde toe, uitgenomen de handen , om dat hy meende, dat des Chirurgyns inflrumenten tot de handen van dezen behoorden. Geduurende den tyd, dat hy met dit onderzoek beezig was, viel hem zyne moeder, welke de tedere aandoeningen haares harte niet langer kon bedwingen , om den hals, en riep : myn Zoon ! myn lieve Zoon ! het jonge mensch kende de ftem zyner Moeder , en konde niets meer, dan deeze woorden uiten : Zyt gy het, en is dat myne Moeder ? waarby hy in flaauwte viel. 'Er was een jong meisje in het vertrek, met het welke die jongeling was opgevoed, het welk hy teder beminde , en van het welke hy, niettegenftaande zyne blindheid, even zo teder weêr wierdt bemind. Toen zy hem zonder beweeging en verftand zag , begon ze een paar maaien, droevig te kryten,hec welk den jongeling de gewaarwording weêr fcheen te geeven. Weêr bekomen zynde, vestte hy zyne Oogen, onverzettelyk, op het geliefde voorwerp, wiens ftem hy kende. Naa eenige oogenblikken ML  440 OVER DB ftilzwygens riep hy uit. Wat heeft men met my begonnen ? Waar heeft men my heen gebragt? Is dat geen, wat ik rondom my gewaar worde, dat licht, waarvan men my menigmaal heeft gefproken ? Deze nieuwe gewaarwording , die ik hebbe , noemt men dit zien? Wanneer gy malkander zegt, dat gy u verheugt, elkander weêr te zien, zyt gy zo gelukkig als ik het op dit oogenblik ben? Waar is Thomas, die my ten leidsman dient ? Het fchynt my toe, dat ik nu zonder hem wel zal kunnen gaan." Hy wilde eene fchrede verder doen, maar hy bleef (laan , fchynende over alles, wat rondom hem was, verfchrikt. Daar de aandoeningen zyner ziele zeer fterk waren, zo zeide men hem, dat hy een wyl weêr tot zyn voorigen toeftand terug moest keeren , om zyne oogen allengs te gewennen, den indruk des lichts te verdraagen, en dat hy , op dezelfde wyze, by trappen moest leeren zien, als hy geleerd hadt te gaan. Daartoe befloot hy niet zonder groote moeice , en men blindde zyne oogen nog eenigen tyd. Geduurende deze blinding klaagde hy zeer f.n er  slaapwandelaaren. §. 34- 447 fmertelyk, dat men hem hadt bedrogen; dat men zig van tovery moest hebben bediend , om hem te doen gelooven, dat hy dat geen genoot, wat men *t gezigt noem. de. Hy voegde 'er by, dat de indrukzels, welke daarvan in zyne ziel gebleeven waren , hem dwaas zouden maaken , indien dit zintuig hem niet werklyk weêr gegeeven wierdt. Op een anderen tyd zogt hy de naamen te raaden van de perzoonen, welke hy onder den hoop hadt gezien, of hy wilde vernaaien, wat hy gezien hadde , maar het ontbrak hem aan woorden , om zig uit te drukken. Eindelyk, toen men geloofde, dat hy in ftaat was, om het licht te verdraagen , droeg men het jong meisje op, om de doeken van zyne oogen weg te neemen, en te beproeven, of ze, door haare gefprekken , den al te leevendigen indruk der voorwerpen konde voorkomen. Zy naderde hem, en , terwyl ze den band losmaakte, zeide zy tot hem: „Myn lieve W il liam ^ ik wil u het gebruik des gezigts weêr geeven ; maar ik kan my niet onthouden, eenigzins ongerust te zyn. Ik heb u van myne kindsheid af bemind, alhoe»  448 OVER DE hoewel gy blind waart; gy hebt my insgelyks bemind; maar nu zult gy eerst leeren begrypen, wat fchoonheid is: gy zult indrukzels gewaar worden, die u tot nu toe onbekend waren. Wanneer gy nu , mogelyk , ophieldt, my te beminnen! wanneer misfchien een voorwerp , het welk gy nog beminnenswaardiger mogt vinden, my uit uw hart verbande!" > „ Ach ! myne geliefde vriendin, gaf de jongeling tenantwoord, indien ik, het gezigt weêr gekreegen hebbende, de tedere aandoeningen moet verliezen, welke ik elke reis, wanneer ik den klank uwer ftem hoorde , gevoeld hebbe ; indien ik haar, die ik beminne, aan haaren tred niet meer mogt kennen , wanneer ze my nadert; 00 en wanneer ik deze zo aangenaame geneugten tegen de onfluimige aandoeningen verruilen mogt, die ik gehad hebbe, zo lang als ik my van *t gezigt bedienen konde; dan wilde ik, liever, geduurende myn leven, van dit nieuw zintuig beroofd blyven. Ik heb flechts ge- wenscht (o!) Deze Blinde kon dus door het gehoor des gangs > de perzoonen onderfcheiden.  slaapwandelaaren. §. 3 ;. 449 wenschc tc zien, om u te ainfchouwen, om u te bezitten, en u nog op eene andere wyze te beminnen. Rukt my deze oogen uit, indien ze nergens anders toe zullen dienen, dan om u myn hart minder waardig te maaken." Het jonge Meisje omhelsde hem, (hortende traanen van tederheid. Wil li am zag het licht met dezelfde onrust, met dezelfde verwondering weder; hy konde zyne Beminde niet genoeg aanzien; hy nam naar by de hand, verzoekende haar te fpreeken, om zig te overtuigen dat zy het was. O/er alles iiondc hy verzet; hy kon de aandoeningen, die hy door het gezigt hadt, niet overéén brengen met de geene, die hy van dezelfde voorwerpen, door de andere zintuigen Inde gekreegen, en niet dan by trappen leerde hy, door het gezigt, gcftalten, kleuren en afftanden onderfcheiden. De bekende Nicot. Saunderson,' welke in Engeland leefde, in het jaar 1682 gebooren was, cn 173?, den 19 April, in zijn 57fte jaar ftierf, bewyst ook, door zyn voorbeeld, oogfchynlyk, dat iemand, V " by  4J0 OVER DE by gebrek van hec gezigt, dat geen ook, door middel van andere zintuigen konde uitvoeren, wat van de meesten, doch eeniglyk uit gewoonte , door middel der oogen, werkftellig kan gemaakt worden. In zyn tweede jaar verloor hy, door de pokjes, zyn gezigt en zelfs de oogen. Evenwel vorderde hy, niettegenftaande zyne blindheid, zo fterk in de Wiskunde, dat men hem, op de Hoogefchool te Cambridge, in het jaar 1711, tot Hoogleeraar in die Weetenfchappen aanftelde, naa den dood van Whiston. Zyne lesfen waren ongemeen duidelyk; en dit konde ook niet anders wezen, o;n dat hy met zyne Toehoorders zo fprak, als of die het gezigt verlooren hadden, Het zonderlingfte is, dat hy zelfs over de Gezigtkunde, of over het licht en de kleuren lesfen gaf. (d*) Sadnderson be- hoef- rV*) Wie deze omftandiglicid in twyfel wilde trekken, die mag overweegen, dat de gebeele Leer van 't zien en de Gezigtkunde flegts door lynen verklaard wordt, en op de regels der Meetkunde gebouwd is. Immers leerde ook de blin.e Diodorus, een Stoïsch Wysgeer, de Philofophie, Muziek en Geometrie, lcerende die  SLAAPWANDELAAREN. §. 34. 45! hoefde flegts met de handen eene ry van geteld geld na te gaan, om 'er de valfche ftukken gelds onder te ontdekken, al waren die ook nog zo goed nagemaakt, dac zelfs de beste oogen der kenners bedrogen wierden. Hy konde het geringfte onderfcheid in de glad- of ruwheid van twee vlakten, en het minfte gebrek eener gefleepene vlakte merken. In de nagemaakte . üükkcn gelds voelde hy een grooteren graad van ruwheid, dan in de echte. Hy oordeelde van de juistheid van een Mathematisch Inftrumcnr, wanneer hy flegts de vingers op deszclfs verdeelingen lag, Hy heeft de verdeeling des teerlings in 0 gelyke pyramidcn uitgevonden, welke in het middenpunt zamenloopen, en de zyden des teerlings tot grondvlakte hebben. Zo verre kon 't een mensch van groot vefftand zcnler gezigt brengen l Maar , in welken hoogen graad zyn gevoel fyn en geoefend was, blykt inzonderheid uit zyne tastelyke rekenkunde, waarvan hy • die wéér aan anderen, en onckrregtende zyne Letr!ia«ert in het trekken der I.ynen. V 2  452 OVER DE hy zig, ter ophelderinge zyner bewyzen, bediende. Deze is eene wyze, om de betoogen der rekenkunst, door het enkel zintuig des gevoels, te werk te (tellen. Zy beftondt in eene tafel, waarin verfcheide gaten met groote en kleine pennetjes waren, welke, door hunne verfcheide zamenvoegingen, de fommen, pro* dukten en andere getallen, die hy noodig hadt, uitdrukten. " De befchryving dezer geestige Machine vindt men in het begin des eerften deels zyner beginzelen der Algebra. Wanneer hy een' draad garen rondom de koppen der gemelde pinnen wondt, dan konde hy alle regtlynige figuren, in de Meetkunde voorkomende, zo vaardig tekenen, als iemand met de pen. Zyn Gehoor was ook ongemeen fcherp. Een vyfde gedeelte van een toon was voor hem geene moeite, om te hooren. (vergelyk § 4. bladz. 22.) Hy konde van de grootte eenes vertreks, waarin hy kwam , en van zynen afftand van den muur in dat vertrek, uit den galm in 't zelve oordeclen. Wanneer hy eens door een beplaasterde zaal, waarin een weerklank was, gegaan  SLAAPWANDELAAREN. §. 34. 453 gaan was, en men hem, naa eenigen tyd, weêr daarheen bragt; zo kon hy uit den klank zeggen, waar hy zig toen bevordr. Zyn Geheugen was zo fterk, dat hy'de vierkante en teerlings-wortel van veele getallen vjor de vuist trekken ; dat hy in de Algebra met zyne Leerlingen geheele rekeningen agtervolgen, en zo dra als ze eene fout of in de getallen, of in de tekenen begingen, dezelve kon vcrbe. teren. Hy gevoelde de geringfte verandering in den Dampkring, en, by (lil wéér, wist hy altyd, of iets niet verre van hem was. Hy gevoelde 't voort, wanneer hem iets naby het wezen wierdt gehouden, of wanneer hy, in een tuin, digt voorby een' boom ging, zoo het flegts 11:1 weder was. (e) Op een zekeren dag, wanneer hy, in een' tuin, by Astronomifche waarneemingen tegenwoordig was, gevoelde hy op zyn wezen, wanneer de zon met wolken (e~) Zouden dus ook niet de Nagtwandelaars, op dezelfde wyze, de afftaiidcn en de nabyheid der voorwerpen, door middel van 't gevoel, kunnen weeten? Vcrgciyk § ^. bladz ïB. enz. V 3  4J4 over de ken bedekt was, hec welk zo veel te zonderlinger is, daar hy niet fiegts van het gezigt , maar zelfs van de oogen beroofd was. (e*) Doch, by alle deze fynheid des gevoels was hy niet in ftaat, om de kleuren, door middel van dit zintuig, te kennen, houdende hy dit in 't algemeen voor eene onmogelykheid. (Zie nogtans snynen § 4.) (ƒ) Dat 'er evenwel, werklyk, menfchen geweest zyn, die ook de kleuren , door 't gevoel , hebben kunnen onderfcheiden, kan ik door verfcheide voorbeelden bewyzen. De blinde Meester Ulrich S ch ö n ner c k r , te Koningslergen in Pruis/en, korde, naar het verhaal van Thom. baiïholik, (g) fraay (e*~) Ken. Digbaeus, TraB. de Kalurz corpormn, csn. 28. n. 7. veihaalt van zyn' Paedagoog, die het Chrystallyne vogt in beide oogen hadt verlooren, dat hy nojtars door het gevoel konde weetcn, of het betrokken •weêr was, dan niet. Deze konde ook goed fchieten, en pp de Kaarten en het fehaakbord fpeelen. (ƒ) Vergelyk D. Ctuin. gottlieb jöcifBr, Aligemcines Gelehrlen Lexicon, vierter Theil, 1757. f» 4 Aftik, SATJNDERS8N. Cf) In Hist. and. Cent. III. Hist. 44-  slaapwandelaaren. $■ 34' 455 fraay fchildcren, en de kleuren door hec gevoel onderfcheiden , ja met fchiecen het doel treffen. De blinde Graaf van Mansfeld heeft, door hec voelen , de zwarte en witte kleur onderfcheiden. (h) Ja, de Graaf van Lynar kon de kleur van een paard , door het gevoel , gewaarworden, (i) Joh. veermasen», te Utrecht, in het tweede jaar zyns oude; doms blind geworden zynde, onderfcheidd.' insgelyks de kleuren, zeggende, toen de Groothertoglykc Anatomious, D. Finch, daaromtrent onderzoek deedt, dat hy de kleuren, door de grootere of geringere ruwheid , onderfcheiJJe. (k) Meer andere voorbeelden kan men eideri leezen. (0 Een (7<) Keckerman, Phyjic. (0 Strvk, Dit]', de tactu , cap. I. (/•) Zie Bon», Exper, & conffdet. de colorilu;, j. i. c. 3- «• h. (I) Te weecen in Schmids üifert. de coect dj ctsfott judicanle, en in Morhof, Dif. de Paradoxie fen[utim, c. 2. F rick, Dif- de coccis eruditis. Trini;mus, (T r i n k li usiu s) Dif. de coccis fdpientt» cc 'rudilionc clarit mïrisqtte coccorum qnorund.im aiïiouibus. V 4 ACHILL,  45Ö~ o v e r de Een Man, uit de Parochie Freu-levieux, vijf mylen van Caen, mee naarr.e Peter H a r e n g , was, toen men de volgende waarneeming van hem bekend maakte, 26 jaaren oud, en federt zyn negende jaar, wegens de pokken, fteekeblind. Hy nam een uurwerk (lukswyze uit malkander, maakte alle deszelfs raderen en ove. rige deelen fchoon, verbeterde de befchadigde plaats, en zettede, vervolgens, hec weêr volkomen in één. Hynam, even zo goed, alle foorten van flinger-uurwerken uit één, en ftelde ze weêr zamen. Du vay verzekert, een'Blinden gekend te hebben, welke hem, by 't zamen (lellen van een kostbaar flinger uurwerk, door hem fchoon gemaakt, dingen toonde, die men, byna onmooglyk, met 't bloote ocg ontdekken konde. Dit jong mensch hadt de kundigheden nopens het maaken van uur- Achill. Dan. Leopolu, Commentatio d; coecis ile tiatis. Deze wcs zelf blind gebooren. De mcermaale» aangehaalde ] obus a m eek ren, Obfen: Medicochirurg. Mar ten Zeiler os, C«/;r. Epi/lo!.. misciü, fosthumar. inzondcriicid N, XLIX.  slaapwandelaaren. 3 +• 4-57 uurwerken daar door alleen, zonder onderwys, gekreegen, dat hy zig, in hec begin, met het maaken van houten klokken onledig hadt gehouden. In alle foorten van kunften byna vindt men Blinden, welke door het gevoel dat geen hebben uitgevoerd, wat gemeenlyk door het gezigt alleen werkftellig kan gemaakt worden. 'Er zyn Blinden geweest, inzonderheid ook één te Utrecht, (m) met naame van Eyk, welke riet fiegts op veele muziek • inftrumenten zeer wél fpcelde, maar ook heerlyke {tukken konde opitellen. Camerarius O*) maakt gewag van een blind geboorenen, welken hy Johannes Ferdinandus noemt, die een ongemeen Dichter en Wysgeer was, welke ' op verfcheide muziek-inilrumenten zeer wél kon fpeelen. F rits 01* (m**) zegt: te Erfurt leeft nog een jongeling , welke in het tweede jaar zyns ou- der- (nï) Waarvan J 0e u s a meekren, in Obfervat* Medico-chirurg. gewag maakt. (ffl*) Oper. horar. fubcifiv. Cent. i. cap. 37. O**) In feltfanun Gefchickten, 1730. 1. B. 2. Th} S. 277. V 5  45» over de derdoms, door de pokken, beide de oogen heeft verlooren; deze kan zo kunftig op den waldhoorn blaazen, dat hy.alle Hukken, wanneer hy ze eers of meermaalen heeft gehoord, voort mede blaast, en wel veel gefchikter, dan ze gecomponeerd waren. Weshalven hy te Erfurt, zo wel als te Jena, by de flempmaalen der Studenten gebruikt, en doorgaans de blinde Erfunfche Hanns genoemd wordt. Zou het dus ook niet mogelyk zyn, dat een mensch in den flaap, of een Nagtwandelaar op een muziek - inftrument kon fpeelen, waarby hy zig als een Blinde gedraagt ? (Zie n. d. van dezen §.) J o b u s a mj-ekren verhaalt mede van eenen Mart. Casteleyn, we.lke in zyne eerfte leevensjaaren zyn gezigt verlooren hadt, dat die een volkomen Meester was geweest in het maaken van muziek • inftrumenten. Guicciardyn (w) zegt, dat Mart. Castellanus, te Warwick in Vlaanderen gebooren, in 't tweede jaar naa zyne geboorte blind was geworden, maar 00 i'1 de Befcbryving uw Nederlanden.  slaapwandelaaren. §. 34- 459 mnar dit niettemin, naderhand, een kunftig Timmerman geweest was, en dat die Orgels, Luiten en andere inftrumenten gemaakt, ze geftemd, en 'er uitftcekend op gefpeeld hadde. Joh. Ganibasiüs, een beroemd Beeldhouwer, wierdt, in 'c 2ofte jaar zyns ouderdoms, aan beide oogen blind, en konde, uit dien hoofde, 10 jaaren lang, in zyne kunst niets uitvceren. Dit niettegenftaande heeft hy, naderhand, het marmeren ftandbeeld, Cosmus I. Hertog van Florence verbeeldende, naa het vooraf betast te hebben, met zyne handen, van potaarde volkomen nagemaakt, en andere meer. (o) Laur. stencelius meldt (|0 van een blind gebooren Jongeling, dat die, by zyne blindheid, een' pepermolen zo kunftig hadt gemaakt, dat deze zelfs waardig ware geoordeeld geworden, om op de Keurvorftelyke Kunstkamer te Munchen bewaard te worden. 'T ontbreekt mede niet aan voorbeelden, dat Blinden zeer wél op de kaait (O Zie AldR-ovandvs, in Vistor, monflm, (ƒ) LiK de monflris, cap. 16. $• i°« V 6  iCO OVER de kaart konden fpeelen. Zo maakt de reeds gemelde Jonus a meekren (g) gewag van een Blinden, welke, met zyne vingers, zekere merktekenen op nieuwe kaarten indrukte, waar door hy ze onderfcheiden konde, al was het, dat anderen niets daaraan konden zien. Hoe fyn moest dus zyn gevoel zyn? Bartholinus meldt insgelyks van een blindgeboorenen, dat die een volkomen meester in het fchaakfpel was, en voort merkte, wanneer mtn hem wilde bedriegen, (r) Dat voords veele Blinden de ftraaten eener ftad, de herbergen, enz. kunnen vinden, wordt insgelyks door de ondervinding bevestigd. Harsdörffer (x) fchryft van een Blinde te Neurenberg, welke daar niet eens gebooren en opgevced was, dat hy alle ftraaten geweeten, en den Vreemdelingen de herbergen geweezen hebbe. (*) Anton. PanoR- MI- (j) Loc. cit. tjr'j Vergelyk mede not, {/) In het derde deel zyner Plülofiphifchen und Mathematifchen Erqtiikflumkn. (*) Een egt voorbeeld van zulk een Blinden, in de i wan >  SLAAPW ANDELAAREN. §. 34' 4°"i mitanüs (O beweerCj dat een blindge. boorerij te Jgrigent in Sicilië, den Koning, wandeling doorgaans de Hinde mllem genaamd, was ook weleer, te Dordrecht bekend. Deze, buiten de poort, bet Groolhcofd, Maande, en hoorende, dat een zeker Oostindlsrh Kapitein na Middelburg met den Beurtman die van Rotterdam moest komen, wilde vaaren, fprak hem aan, en zeide, dat die Beurtman nog ingeene 2 uuren konde aankomen. De Kapitein, het zo lang wagten verveelende, vroeg den inaB , (dien hy niet voor blind aanzag, om dat zyne oogen open (tonden,) of hy hem wel, op zyn tyd, wilde komen roepen; dat hy 'er hem eene belooning voor wilde geeven. De Blinde nam zulks gewillig aan; hy ging, de Beurtman aargekomen zynde, de ftad in, na het hem gefielde hoekhuis, by de groote Spuijlraai op de Voorjlraat, (zeker een goed et,d wegs) en deedt de boodfehap. Hy, toen niet beloond wordende, dagt dien K;pitein wel aan 't Groothoofd te zullen hooren en vinden: maar ziet! die was, voor dat de'Blii.de daar kwam, aireede fclieep gegaan. Doch het ceval wiide, dat die zelfde ,Kapitein, naa verloop van ettelyke weeken, weêr kwam, ter plaatze daar hy voorheen was af^evar.ren. De Blinde hem hoorende fpreeken, herkende dien Kapitein, voort, aan de fpraak, ging heusch na hein toe, en ftelde hem voor, dat hy, wegens de hem gedaane boodfehap in voorigen tyd, nog niet voldaan was: het welk dien Kapitein ook voort te binnen fchoot, die den Blinden hierop ook, dadeiyk, eene goede belooning gsf. {Penaaler.) (/) Lib. III. de rebus Alphonft Keg. ■ V 7  462 OVER D K ning, dikwfls op de jagt den weg geweezen, en alle kuilen, beeken, en plaatzen van hec Wild beter geweeten hebbe, dan de ziende jagers. Van dezen zelfden blinden geleider en leidsman verhaalt hy mede, dat die 500 goudgulden gehad, en ze op het veld in de aarde begraaven hadde , maar dat zyn buurman en peet zulks hadt gezien, welke vervolgens daar heen gegaan was, dit geld opgedolven, en na zig hadt genomen. Toen nu de Blinde, naa verloop van eenige dagen, zynen fchat wilde bezoeken, zo hadde'die het nest ledig gevonden, en zig daarover zeer gekweld; doch zynen buurman voort verdagt gehouden ; weshalven hy deze list gebruikt hadde, dat hy na hem toe gegaan ware, en gezegd hadde, dat hy hem om een goeden raad wilde vraagen. Hy hadde 1000 goudgulden, waarvan hy de helft reeds aan een veilige plaats hadt verborgen, en ware flegts voor de andere helft bedugt, om dat hy geen goede wagter en hoeder daarvan konde zyn. Vraagende voorts zynen Buurman of die hem ook niet raade om de andere helft mede aan dezelfde plaa ts te bc - graa-  slaapwandelaaren. $, 34« 4^3 graavên, daar hy de eerde hadt bedolven. De Buurman keurde dit voorftel aanflonds goed, en ging, na dat de Blinde heengegaan was, met de geftoolen 500 goudgulden, met der haast, na de plaats, daar hy ze weggenomen hadt, en lag ze daar weêr neêr, in de gedagten, van de 1000 goudgulden op eenmaal, en zamen te krygen. Toen nu de Blinde ter plaatze kwam, en zyn geld vondt, nam hy het weêr mede, en lachte .zyn' buurman en peet in zyn hart uk. • Hellwig, een Godgeleerde en Natuurkundige te Angerburg Qu) geeft het volgende hiertoe behoorende verhaal: in het dorp Stulkhen, leeft een man, 30 jaaren oud, met naame Michael Bfi h rent, die in het 4^ jaar zyns ouderdoms, door de pokken, fteekebiind is geworden. Deze, getrouwd zynde, en anders niet aan den kost kunnende komen, heeft zig op het Kreeften vangen toege. legd. De Angerrapflroom loopt door ''t gemelde dorp Stulkhen; in dezen, alhoewel hy (2;) lm xii. Verfuche der Nctur- und Medieïn- Gsjchkhte Mens, Maj. Clef. 4. art. 8. §. 1.  464 over de hy zeer diep is, gaat 13 eh rent, al komt hec Water , menigmaal, toe zyn' hals toe, tast in de holen der diepe oevers, en vangt, dikwijs, 6, 8 of 9 fchok rivierkreeften. Voords gaat hy heel alleen in de ftad, weet alle huizen ongevraagd te vinden, en kent de menfchen aan de ftem naauwkeurig , weet mede zyn huis weêr te vinden, al is het, dat hy , onderwegen twee bruggen over moet gaan. Hy bedient zig eeniglyk van een ftok in de hand, waarmede hy voelt, waar hy is. 's Winters dorscht hy, maakt ladders, ryven, bindt bezems, en brengt alles, zonder verzeld te worden, in de ftad, om te verkoopen; ja komt, geheel alleen, alle Zondagen in de kerk, en brengt den arbeiders eeten op het veld. Zelfs wil men zeggen, dat veele Blinden de fchoonheid der vrouwsperzoonen, door het gevoel, hadden onderfcheiden; doch dit laate ik anderen ter beoordeelinge over. Camerarius (je) gewaagt van een blind Predikant, die een Weeu- we- (x~) Op. hor. fubftciv.  SLAAPWANDELAAREN. §-34- 4(55 weoaai was, en wien een man met veele kinderen ééne van zyne dochters ten huwelyk wilde geeven, dat de Blinde zulks aannam , mits dat hy zelf ééne daarvan mogt kiezen. Dewyl hy nu niet konde -zien, zo hadde hy verzogt, om de hanti.n zyner drie voiwasfen dochters te betasten. Dit gedaan zynde, hadde hy de fchoonfte van deze drie zusters tot zyne bruid genomen. Dit zelfde zonde ook de blinde Muzikant van Eyck, van wien ik boven melding maakte, in ftaat geweest zyn om te doen, als welke, onder veele meisjes en vrouwen, de fchoonfte hadde kunnen aanwyzen, zo als jobus a meekren bericht, (j) Hoe 't daarömtrent ook zy gelegen, zo veel zal men my, volgens deze vernaaien, ten minften moeten toeftaan, dat het fyne gevoel, bykans, al dat geen bewerken kan, wat het gezigt beftemd is, om te doen. Gaat men nu de tot dus verre verhaalde bedryven na; dan kan het niet moejelyk vallen, om zelfs de meest in 't oog loo- pen- (v) Loc. cit.  466 OVER DE pende daaden der Slaapwandelaaren, volgens dtr menfchen natuurlyke kragten, begrypelyk te maaken, en in een helder licht te (lellen. Ik zie nu of op de beweegingen der lighaamsdeelen by een nagtwandelaar in 't algemeen ; of op hunne byzondcre verrigtingen , die men moejelyk kan begrypen. Het eerfte kan men uk den toevloed der leevcnsgeesten in de (pieren verklaaren. (§. 30. 2. 6.) Maar het laatfte is een nader onderzoek waardig. Dat ons by de Slaapwandelaars verwonderen waardig voorkomc, raakt hoofdzaaklyk de volgende (lukken. Zy verrigten, in den flaap, even zo goed, ja zomwylen nog beter, hunne werken, dan in het waaken. Zy gaan, zonder gevaar van te vallen; zy ontwyken de in den weg ftaande dingen, gaande aan gevaarlyke plaatzen, aan welke men, over dag, niet zonder groot gevaar kan gaan; zy fpreeken, en beantwoorden de vraagen, die hen gedaan worden; zy zingen; zy fpeelen op het klavecimbel; (tikken en naajen, ja zy fchryven zelfs, cn zouden eok  SLAAPWANDELAAREN. §. 34' 4^7 ook 't gefchreevene hebben voorgeleezen. Voords is hen ,, menigmaal, 's morgens vroeg vergeetén, wac ze gedaan en gedroomd hebben. Deze dingen wil ik , van ftuk tot ftuk en naa malkander, uit de natuur der ziele en des lighaams tiagten af te leiden. i.) Dat de Slaapwandelaars gaan, zonder gevaar van te vallen, daarvoor is deze rede, om dat zulke menfchen a) met de voeten tasten, en hunnen voet niet eer vast neder zetten, vóór dat ze vasten grond voelen. Zy doen veeleer als de Blinden, die mede geenen ftap doen, vóór dat ze, door 't gevoel, een vasten grond gewaar worden. (§. 32-) b) ZY §aan» meestal, flegts aan zodanige plaatzen, daar ze gewoon zyn om te gaan, en waar hen alle treden en fchreden als bekend zyn. Hierom kunnen zy aan zulke plaatzen, alhoewel droomend en met geflootene oogen , even zo wel te regt raaken, als een mensch in ftaat is, om by den volftrekt duisteren nagt, of met een doek voor de oogen, cf wel als een Blinde, in zyn huis, en op eene ftraat, enz. te regt te ko-  4^8 over de komen. Zy gaan regelregt voor zig, toe pat ze meenen, aan die plaats te zyn gekomen, na welke zy wilden, en waarvan zy droomden. Maar, hoe weeten zy het doel, dat ze zogten te bereiken? waarom houden zy op, verder te gaan, wanneer men, mogelyk, niet verder komen kan V Hierop antwoorde ik, dat, deels, deze droomende nagtwandelaars reeds, door de oefening en gewoonte, die ze over dag verkreegen, de ruimte weeten ,•> die ze door kunnen gaan; zy gedraagen zig als de blinden, die uit de ééne in de andere flraat te regt kunnen raaken; (§. 4. bladz. 22.) deels kunnen ze, door het gevoel, de verbeeldingen, enz. merken, waaruit ze kunnen weeten, hoe ver ze zyn gegaan. Wanneer, by voorbeeld, een Slaapwandelaar door een langen gang g3at, die meerendeels met planken belegd, maar hec einde daarvan met vloerfteenen geplaveid is.; dan kan hy reeds uit het gevoel, ook wel uit het gehoor wceten, of hy aan 't einde van den gang, met vloerfteenen geplaveid, zy gekomen. Dit is zo veel te meer mogelyk, als het gebrek nopens 'c ge-  slaapwandelaaren, §. 34. 4S9 gebruiken van het ééne zintuig, meestal, door een ander zintuig wordt vergoed. (§.4) Saunderson bckragtigt zulks door zyn voorbeeld, om dat hy, zo als ik aanhaalde, den afftand der voorwerpen uit den klank alleen kon weeten. Zomwylen kan een goede reuk ook het gebrek van 't gezigt vergoeden. (§. 4.) Wanneer, by voorbeeld, aan 't einde van den gang een heimelyk gemak ware; dan kan de Slaapwandelaar wel door den reuk, alhoewel mogelyk zelden , (bladz. 259.) wecten , of hy naby hetzelve zy. Dit zelfde heeft mede plaats omtrent 'c gehoor. Uit dien hoofde begeeft zig de Slaapwandelaar niet verder, wanneer hy tot aan een ruifchend water is gekomen. Co': kunnen de Slaapwandelaars, even als de Blinden, uit het gevoel weeten, of hen iemand tegen kome. (§. 4. bladz. 19.) De afrtand en het naderen der dingen is , door het gevoel, eenigermaate voelbaar, zo als het voorbeeld van Saunderson uitwyst. (not. e.) Die Nagtwandelaars, welke met opene oogen fiaapen, kunnen, door den fchyn der helderheid, by maanefchyn , (wan-  4/0 over de (wanneer ze, meestal , hunne zaaken uitvoeren, en daarom Maanzieken genoemd worden,) de plaats weeten , waar ze gaan, als mede de glazen, waardoor hec licht vale. (§. 15. bladz. 239.) En om die rede geloofde wylen Profesfor meier te Halle, dat de Slaapwandelaars menige dingen konden zien. Ook kunnen zy, di; zeer fyne oogleden hebben, de helder- en donkerheid insgelyks onderfcheiden ,'(§. 31. 4. bladz. 23.) cn daar door weeten, waar ze zyn. > Voor 't overige merke ik hierby nog aan, dat de Slaapwandelaars zig ook, zomwylen, zeer flegt wisten te redden, en daar door, menigmaal, zelfs zyn verongelukt. Daartoe brenge ik dat voorbeeld , waarvan wylen Profesfor Meier gewag maakt, (z) Men plaatfte voor het bed van een Nagtwandelaar, naa dat hy was in flaap gevallen, eene kuip vol met water. Toen hy nu opflond:, en uit het bed klom, zo tradt hy in het water. Dit deed men ook wel den nagt daaraan , maar toen klom hy aan het einde van 't bed Cs) Loc cit.  slaapwandelaaren. §. 34. 471 'c bed uit, en mydde de kuip met water. De rede voor deze laatfte handelwyze was, ongetwyfeld, zyne herdenking, welke hem bewoog, om eene andere plaats tot zyn uitklimmen te kiezen. Voords deedt dat meisje, waarvan ik boven (§ 22. bladz. 292. enz.) gewag gemaakt heb, zomwylen , valfche groepen op het Klavecimbel; en Negretti tastte zomtyds mis, en nam eens een fles in plaats van den kandelaar; (Zie beneden §. 35.) ook ftiet hy op de trap tegen het fchenkbord, en brak daardoor de glazen. De Apothekers-knegt, wiens geval ik §. 37. verhaalen cn beoordeelen zal, bewyst insgelyks , dat Slaapwandelaars zomwylen mistasten; en de Hoogleeraar te Leipzig, J 0achim Feller, viel, als nagtwandelaar, zelfs uit het venfter, maakende daar door een einde van zyn Lee ven. (Verge» lyk mede §. 38. 2.) De Slaapwandelaars entgaan, zomtyds , dingen, die hen in den weg liaan. Dat dit de menfchelyke kragten niet te boven gaat, daarvan ben ik insgelyks overtuigd. Want de Slaapwandelaar is of zoda-  472 over de danig een, die met opene oogen, of met geflootene oogen gaat. De eerfte kan, wegens een fchynzel, op zyne oogen werkende, de dingen, in den weg ftaande, heel wél ontwyken. (volgens «. i.) De laatfte kan het mede, wanneer hy zeer fyne oogleden heeft, waardoor hy nog eenige aandoening van 't gezigt kan krygen. Daarby helpt hem het fyne gevoel, gehoor, xen (hoewel zeer zelden,) de reu:,-, wanneer hy zig al van de oogen gansch en gaar niet bedient. Zo konde een Blinde van Puifeaux, en Saunderson het naderen der lighaamen, door middel van de lugt, gevoelen, zo als ik boven aanpeweezen heb. Ja Saunderson, die gansch geene oogen hadt, kon door het gevoel weeten, of de Zon al, of niet met wolken bedekt was. 3.) De Slaapwandelaars gaan 's nagts aan zeer gevaarlyke plaatzen, klouteren op de daken, enz. zonder gevaar. (Zie §. 32.) Hiervan kan men verfcheide reden geeven: a) om dat ze, gelyk de Blinden, met de voeten voelen; (§. 32. n. 1.) b) om dat ze aan geen gevaar denken, als andere men-  SLAAPWANDELAAREN. $. 34. 473 menfchen doen , die waakende aan gevaarlyke plaatzen gaan , en wegens groote vrees Adderen, en duizelig worden. Gaat, by voorbeeld , de Nagtwandelaar op een dak; dan denkt hy, wegens de hoogte, aan geen gevaar ; hierom neemt hy zynen vasten tred, en daartoe heeft hy geen breeder weg noodig, zoo hy maar in evenwigt blyft en niet buiten het middenpunt der zwaarte geraakt. En dit is de rede, waarom dak-, ley- en pannedekkers, menigmaal, en dat zelfs waakende, op eene fmalle vlakte gaan, en nog meer de koot* dedanzers. 4) Zy fpreeken en antwoorden in den flaap. Dit heb ik reeds §. 19. en 20. volledig verklaard. Met het zingen is het op dezelfde wyze gelegen. 5) Slaapwandelaars fpeelen zomwylen op het Klavecimbaal. Hoe zulks in den droom gefchieden kunne, hebbe ik mede philofophisch begrypelyk gemaakt. (§. 22. bladz. 293.) 'c Gaat op dezelfde wyze, als met van Eyck, waarvan ik in dezen paragraaf gemeld heb, die als een Blinde op inftrumenten fpeelde. X 6) Zy  474 over rxtt 6) Zy berduuren en naajen zcmwylen. Ook hiervan heb ik §. 22. en 32. de rede aangeweezen. 7) Zy fchryven. Dat zulks in den flaap, en zelfs met geflootene oogen, enkel door eene leevendige verbeelding kan gefchieden, toonde ik insgelyks §. 22. en het is daaromtrent op dezelfde wyze gelegen, als wanneer iemand met een doek voor de oogen, of in den volkomen donkeren nagt iets opfchryft. i\) Veele Skapwandelaars leezen Jchrif* ten. Hoe is dit mogelyk ? Ik antwoorde, voor eerst: zy zeggen flegts uit het geheugen op, wat ze fchynen te leezen. Of» ten anderen, zy leezen onder het waaken met opene oogen, en , wanneer hunne oogen zeer zyn ontftoken, of door de uiterlyke werking van een voorwerp, of door de ontfteeking wegens veel wyn drinken; dan kunnen ze zelfs, wanneer het taamlyk donker is, leezen, (§• 5- bladz. 28. enz.) rraar 's morgens vroeg zyn zy *t vergee. ten, dat ze gewaakt hebben» (§. 26. b.) Zo za>l ik, vervolgens , verfcheide historiën ophelderen. 5») Dat  SLAAPWANDELAAREN. §. 34. 475 9) Dat zulke menfchen , 's morgens vroeg, menigmaal dat geen niet weeten, wat ze 's nagts gedaan en gedroomd hebqen, rust op §. 20 a. Daar zyn wel Geleerden, die gelooven, dat de Nagtwandelaar te werk gaat, in den droom, volgens denkbeelden, welke de ziel zonder eenige bewustheid zoude hebben, (a) en dat zig daarom zulk een mensch zyne ondernomen daaden niet kan te binnen brengen. Maar ik ben overcuigd , dat een denkbeeld zonder eenige bewustheid , of een volftrekt duister denkbeeld den naam van een denkbeeld niet verdient , zo als ik in myn Leesboek der theoretifche Philofophie (b) meene, betoogd te hebben ; en op deze onderflelling oordeeleik my bevoegd, om aan de denkbeelden der Nagtwandelaarcn, naar welke zy in den iLap te werk gaan, ten dien tyde, dat ze zodanige denkbeelden voeden , en overeenkomstig met dezelve te werk gaan, eene bewustheid toe te fchryven , al is het, dat deze bewustheid, naderhand, weêr vergaat. S- 35- O) Zie Hamb. Magazin, 20 B. 1757. S. 36 &c. Vb-) Log: §. 3. S. 58 9e X 2  476 over n e - « • i §,35. ' Verklaaring , van 't geen een Slaapwandelaar , negretti genoemd, verrigtte. Eén der zeldzaamfte Slaapwandelaaren , die men gevonden heeft,is een zeker ] o h. Baptista Negretti, van Vicenza, welke, voormaals, in dienst was by den Marquis Lodewyk Sale. Hy was een zwartbruin mensch, van een fchraal lighaamsgeftel , was driftig , gemelyk, en zyne voornaamfte drifc was tot den wyn. Volgens zyne eige belydenis was hy , federt zyn elfde jaar , maanziek geweest; doch de aanvallen kwamen flegts in de Lente, in Maart of Lentemaand , en duurden , op zyn hoogst tot in de helft van April. De Heeren Reghlini ei Pigatti namen vermaak in zynen toeftand van naby gade te flaan. De laatfte heeft, in 'tjaar 1745, een berigt daarvan opgefteld , waarvan de voornaamfte omftandigheden , in de maand Julius van het Journal encyclopedique van het jaar 1762 zyn te vinden. Wanneer Neuretti, 's nagts, in de voorzaal, op een  SLAAPWANDELAAREN. §. 35. 477 een ftoel was gaan zitten, viel hy in flaap, brengende een kwartier uurs door met gerust te fiaapen. Dan regtte hy zig zittende omhoog, en bleef in deze houding onbeweegelyk , niet anders , dan of hy na iets zag , of over eene zaak dagt. Eindelyk ftondt hy op , ging de kamer op en neêr, haalde een fnuifdoos uit den zak , en wilde een fnuifje neemen. Maar, niet veel daarin vindende , zo fcheen hy 'er over verlegen te zyn, ging na een ftoel , waarop doorgaans een Edelman plagt te zitten, noemde dezen by zyn' naam, en verzogt hem om een fnuifje tabak. Men reikte hem eene open doos toe; hy nam fnuif. Vervolgens nam hy de houding aan van iemand, die na iets luiftert; zo draby een bevel meende te hebben ontvangen, liep hy met een rolletje waschlicht na een plaats , alsvaar doorgaans een brandende kaars ftondt. Dit waschlicht meende hy a3n te fteeken , droeg het naar behooren in zyne hand , ging 'er mede door de zaal , do trap op na beneden , waarby hy zig zomwylen omkeerde en ftaan bleef, als of hy iemand de trap af lichtte. * Hy kwam X 3 aan  4:8 O VI K RE aan de huisdeur, bleef ter zyde ftaan, lïet de perzoonen uit , welke hy , naar zyne verbeelding na beneden hadt geleidt,'en boog zig, even of hy geloofde , dat ze voorSy hem gingen ; vervolgens deedt hy zyn waschlicht uit, klom fchielyk de trap op, en ging weêr op zyne plaats zitten. Op een avond fpeelde hy deze komedie driemaal. Voorts verliet hy de voorzaal, ging in de eetzaal, zogt in zyn' zrk den fleutel van de glazen-en zilverkas, roepende, toen hy dien niet vondt , den Bedienden by zyn naam, als welke hem dien alle avonden moest overgeeven. Men bragt hem den fleutel; hy opende 'er de kas mede, plaatfte vier flesfen op een zilver fchenkbord, en ging in de keuken, waar. fchynlyk om ze met water te vullen, maar bragt ze ledig weêr terug. By het opklimmen der trap zettede hy alles, wat hy in de handen hadt, op een kleinen, daar zynden pylaster, klom de trap geheel rp, en klopte am eene deur: toen men hem nu niet open deed, ging hy de trappen weêr af, zogt den kamerdienaar , deedt dien eenige vraagen , liep , fchielyk , de trap wéér  SLAAPWANDELAAREN. $• 35- 479 wêer op, ftiet met den Elleboog tegen hec daar gezette fchenkbord , breekende de daarop ftaande flesfen, zo als 't niec anders wezen konde. Hy klopte nogmaals aan de deur, en, toen ze nog niet open gedaan wierdt, zo ging hy de trap weer af, nam in 't voorbygaan het fchenkbord mede , zettende dit vervolgens, toen hy wêer in de eetzaal kwam, op eene tafel. Van daar ging hy in de keuken, nam een water-emmer, liep 'er mede na de pomp, liet hem vol loopen , en droeg hem wêer in de keuken. Hieröp kwam hy wêer by het fchenkbord, en, geene flesfen daaröp vindende, toonde hy zig gebelgd, zeggende , dat die *er moesten wezen, om dat hy ze daaröp gezet hadt;hy vroeg de andere Bedienden, of zy ze, mogelyk , hadden weggenomen. Naa lang zoeken ging hy wêer na de glazenkas , nam twee andere flesfen , fpoelde ze uit, goot 'er water in, en plaatfte ze op het fchenkbord. Hieröp droeg hy alles te zamen in de voorkamer, tot aan de deur van de zaal,alwaar ze de kamerdienaar uit zyne handen plagt te ontvangen. Men nam dan het fchenkbord met de flesfen van X 4 hem  4^0 OVER DE hem aan, maar gaf ze hem na eenigen tyd weder; hy droeg ze weêr na de glazenkas, en zettede ze op haare plaats. Hieröp ging hy in de keuken, veegde .eenige fchotels en borden met een natte fervet af, hioldt ze by het vuur, als of hy ze wilde droogen , veegende insgelyks de andere fchotels af. Dit gedaan zynde', kwam hy weêr by de glazenkas , lag het tafellaken en de fervetten in een mandje, en ging 'er mede na eene tafel, waarop doorgaans een brandende kaars ftondt. Hy deedt als of hy met deze kaars een mes en een vork zogt, bragt het mandje weêr weg,en floot de glazenkas toe. Naa dat hy alles, wat hy uit deze kas hadt genomen, in de voorkamer gebragt, en op een' ftoel gezet hadt, nam hy een kleine ovaale tafel, aan welke de Mevrouw plagt te fpyzen , dekkende die zeer ordentelyk. Diar naast ftondt nog eene andere tafel van dezelfde geftalte, aan welke hy , zomwylen , by vergisfing kwam; maar door 't gevoel raakte hy altyd weêr te regt by de geene , die hy wilde dekken. Daar mede klaar zynde , ging hy op en nêr^fnoot de neus, haaklede fnuif- doi s  slaapwandelaaren. §. 3J. 4§1 doos weêr voor den dag, ftak 'er de vingers in, zonder iets te neemen, even als of hy z!g, naa verloop van twee goede uuren, te binnen bragt, dat hy 'er niets in hadt gevonden; inmiddels was 'er nog zo veel fnuif in, dat hy ze op de hand kon fchudden, het welk hy ook deedt. Hiermede eindigde het eerfte tooneel , terwyt men hem een glas water in het gezigc. fproeidé, en hem dus wakker maakte. Den volgenden dag hadt de Marquis, 's avonds, naar gewoonte, gezelfchap by zig, vóór dat de Slaapwandelaar, of iemand van hec huisgezin na bed gegaan was. Dewyl 'er, wegens de menigte van de naa malkander komende gasten, gecne ftoelcn genoeg voorhanden waren , zo eichte men den éénen ftoel na den anderen , naar gelangc de ééne gast naa den anderen kwam. Ondertusfcoen viel N £gr et Ti in flaap: naa een korte poos ftondt hy op , fnoot den neus, nam een fnuifje, waar mede, doorgains, de historie van zyn flaapwandelen begon, en liep fchielyk in een ander vertrek, om ftoelen te haaien. 'T merkwaardigfte is , dat , X 5 daar  4^2 over de daar hy een' ftoel met beide handen droeg, en 'er aan eene deur mêe kwam, welke niet open was; hy niet aanklopte, maar met de ééne hand de deur opende , den ftoel met beide handen daar door droeg en hem juist zettede ter plaatze waar hy ftaan moest. (*) Hieröp ging hy na het buffet, zogt den fleutel, en wierdt moejelyk, dat hy dien niet vondr. Hy nam een kaars, en zag allerwegen , inzonderheid op de trappen rond , dit deedt hy zeer driftig, en voelde met de handen, als of hy den verlooren fleutel zogt. De kamerdienaar ftak hem dien heimelyk in den zak. Naa lang zoeken, ftak, ook eindelyk , negretti de hand in den zak,vondt den fleutel, en, wierdt gemelyk , om dat hy zo lang gezogt hadt. Hy opende 't buffet, nam 'er een fervet, eene fchotel, en een paar wittebrooden uit, hy floot de kas v-è:r toe, en ging in de keuken. Hier maakte hy (*) VèelafJ verhaalt n de zaak dus: hy hadde in elke hand ten' ftoel gehad, en voor de deur den dénen néérgezet, en toen de deur geopend, hieröp beide ftoelen vvïer opgevat, en na de beftenuie plaats gedraagen.  SLAAPWANDELAAREN. §. 35- 4^3 hy falade klaar, nam alles , wat 'er toe behoorde, uit de fchappraay, en ging zitten , toen hy klaar was, aan eene tafel, om te eeten. Men nam de fchotel voor hem weg, en zettede hem een koolgeregt voor, het welke hy in plaats van falade at: onder het eeten nam men ook de kool weg, 'en zettede hem een pannekoek voor, dien hy insgelyks nuttigde, zonder dat hy een onderfcheid in 't geen hy at, fcheen te bemerken; waaruit men afleiden kan, dat de werktuigen des fmaaks niet medewerkten, maar de ziel alleen, zonder toedoen des lighaams, werkzaam was.- Geduurende het eeten, luisterde hy zomwylen , dewyl het hem voorkwam, als of hy wierdt geroepen. Eens meende hy werklyk, dat hy geroepen ware geweest; hy ging fchielyk de trap op , om zig in de zaal te begeeven, en, ziende, dat men hem niets had tc zeggen, zo ging hy in de voorzaal, cn vroeg de Bedienden, of hy niet geroepen geweest ware, waaröp hy, taamelyk moejelyk , weêr aan zyne tafel in de keuken ging zitten. Gegeeten hebbende , zvide hy, dat by gaarne in de X 6 her-  484 OVER DE herberg wilde gaan, om eens te drinken, zoo hy maar geld hadde. Hy doorzogt alle broekzakken, maar vondt niets. Eindelyk ging hy evenwel, zeggende, dat hy morgen wilde beiaalen, en dat men hem wel zo lang zoude borgen. Hy fpoedde zig de trappen af, en liep na de herberg, die twee fnaphaanfcheuten ver van het Kasteel was. Hy klopte aan de deur, zonder vooraf te onderzoeken, of die geflooten ware, even als of hy wist dat die, op dezen tyd niet open zoude zyn. Men deed hem'open; hy ging binnen, riep den Waard, en eischte een halve fles wyn. Men gaf hem, in plaats van wyn, een halve fles water; dit dronk hy voor wyn, en zeide, zulks uitgedronken hebbende, dat men hem wei tot morgen zoudü borgen. Hieröp ging hy weer uit de herberg na het Kasteel terug. Hy kwam in de voorzaal, vraagende de Bedienden, of zyn Heer hem hadde geroepen. Hy Heide zig heel vrolyk aan, zeggende, dat hy eens in de herberg hadt gedronken, en dat zyne maag thans beter gefield was. Men opende zyne oogen met de vingers, en hy ontwaakte. Nu  SLAAPWANDELAAREN. §. 35. 485 Nu komt nog het derde Tooneel. Eenige perzoonen fpraken met den Marquis in zyne kamer. De Nagtwandelaar was, vóór eenigen tyd» in flaap gevallen, ftondt naar gewoonte op, nam een waschlicht, ging tot aan de huisdeur, maakte zyn water, kwam weêr tot aan 't vertrek van zyn Heer, beproefde, om daar zyn waschlicht aan eene by de deur hangende lantaarn aan te fteeken, ging langzaam door de voorzaal, tot aan de zaal, daar het gezelfchap was, om de weg gaande perzoonen naar gewoonte te lichten. Hieröp dekte hy voor de Mevrouw de tafel, op dezelfde wyze, als den dag te vooren;doch met deze omftandigheid, dat hy de kleine tafel niet in de voorzaal, maar elders zogt, daar hy wist , dat men ze gezet hadt. •Hieröp begaf hy-zig in de keuken, nam dcar eenige nootcn, welke hy wist, dat voor hem bewaard waren, en kraakte ze met de tanden op. Geduurcnde dien tyd flopte.iemand het fleutelgat van de zilverkas tpe , om dat men wist,, dat hy deze openen, «en 'er zyne Servetten in zoude leggen. Hy kwam ook werklyk, merkte ' X 7 'tbe-  486 ov'er de 't beletzel, en geloofde, dat het aan den fleutel lag, ftootende hem op den grond, om 'er de ftof uit te kloppen , die hy daarin vermoedde. Hy beproefde meer* maaien, om open te fluiten , maar , nog geftadig hetzelfde beletzei vindende, zo haalde hy een' ftroohalm, onderzoekende daarmede den fleutel. Geduurende dit werk maakte men het fleutelgat wêer vry, en hy opende de kas. Hieröp ging hy terug na de keuken, riep den kok by zyn' naam, verzogt hem om een fnuifjc tabak, en om eenig geld, om dat hy, naar zyne verzekering, zonder een goed glas wyn niet konde leeven. Hy beloofde hem het geld by het einde der week weêrom te geeven, om dat hy, op dien tyd, eene maand loon moest ontvangen. De kok leende hem 't verzogte geld, het welk hy in zyn' broekzak flak. Hieröp ging hy in de voorzaal ter plaatze daar de kamerdienaar gemeenlyk plagt te zitten, verzogt hem om mede na de herberg te gaan, en, daar hy zig een weigerend antwoord verbeeldde, zo drong hy op verfcheide wyze, nu eens door  SLAAPWANDELAAREN. §. 3". 487 gebaarden, dan weêr door woorden by hem aan, en lprak altoos heel zagt, als of het de andere bedienden niet mogten hooren. Toen hy eindelyk meende hem overreed te hebben, zo. begaf hy zig na de herberg, eischte een heele fles wyn , van gedagten zynde, een medemakker by zig te hebben. Men bragt den wyn, hy fchonk een glas vol, en gaf het zyn' vriend over. Hieröp fchonk hy ook voor zig zeiven, dronk malkanders gezondheid, doch niet meer dan twee glazen , het welk niet wel de helft van de fles was. Kort daarna taste hy in zyn' zakj en geen geld daarin vindende, het welk men hem zo dra als mea 't' hem gaf, weêr hadt ontnomen, zo wierdt hy boos, zogt alle zyne zakken djor, draaide ze om, en, toen hy niets vondt zo verzogt hy den kamerdienaar, om tog nog eens voor hem te betaalen, beloovende hem 't verfchooten geld weêrom te geeven. Toen hy weêr t'huis kwam ging hy in de keu. ken, verhaalde den kok, wat hem was overgekomen', keerde nogmaals zyne zakken om, ea wees dien aan, waarin  488 OVER DE in hy 't geld geftoken hadt , nam eere lamp, en zogt allerwegen op den grond, waar hy geweest was. Hy doorzogt voor de derde maal zyne tasfen, waarin één der aanwezenden een ander ftuk gelds geftoken hadt, dit ftuk betastte hy verfcheide maaien, zonder veel aandagt ; hieröp ftak men nog een ander ftuk, van dezelfde grootte als het eerfte, in zyn zak, en naauwlyks had hy ze gevonden, of hy gaf zyne verwondering te kennen, dat hy ze niet voort gevoeld hadde. Hierop begaf hy zig fchielyk in de voorzaal, liet de ftukken gelds wisfelen , gaf den Kamerdienaar zo vee], als hy van dezen hadt geleend, telde het overige geld nogmaals na, en verzogt hem, om de waarheid van dit voorval te betuigen, op dat men hem niet voor een deugeniet mogt houden. Waarop hy na de keuken terug keerde, en van blydfchap zong , dat hy zyne fchuld betaald hadt. Men moet wee. ten , dat de Kamerdienaar hem op dien zelfden dag hadt gezegd, dat , zoo hy dien avond in de herberg ging, hy hem wilde verzeilen. Met danzen en zingen op  SLAAP WANDELAARS N. §.3J.48? opgehouden hebbende, eischte hy een fnuifje , men reikte hem een doos toe, waarin men gebranden en gemaalen koffi hadt gedaan , die hy als tabak opfnoof. Hieröp vroeg hy éénen van zyne kameraars , of hy de venfters van de bovenkamer hadt geflooten , hy zogt eene kaars, maar wierdt door den hals van eene fles, welke hem in de hand kwam, en die hy voor een kandelaar hieldt, bedrogen. Met deze fles ging hy de trap op, en kwam, de deur der kamer geflooten vindende, wêer by den Kamerdienaar, om den fleutel. Dezen gekreegen hebbende, ging hy heen, floot de deur op, zettede zyn vermeend licht op den grond, en voelde, of de venfters geflooten waren; toen hy zulks bevondt, prees hy de zorgvuldigheid des Kamerdienaars. Inmiddels had men een wezenlyke kaars in de plaats der fles gezet, hy nam die op, ging uit 't vertrek, floot het toe, lag den fleutel op zyne plaats, en bragt den kandelaar in de keuken. 's Nagts op een feestdag viel hem in , dat de Hofmeester der Kinderen tot hem gezegd hadt, dat hy voor hem , indien hy de-  4£o over db dezen nagt maanziek ware, eene fop klaar maaken, dezelve hem brengen, en'er een drinkpenning voor zoude krygcn. Hy ftondt des 's nagts in den flaap op, en zeide heel luid, dat hy den Hofmeester wilde bedotten. Hy ging na beneden in de keuken, om te eeten, begaf zig vervolgens in des Hofmeesters kamer, verzoekende hem, zyn woord te houden. De Hofmeester gaf hem eenige dubbeltjes; Negretti nam hieröp'den Kamerdienaar by den Arm, bragt hem in de herberg, verhaalde hem onder 't drinken, hoe hy den Hofmeester op eene aartige wyze bedrogen, en geld van hem hadt weeten te krygen. Hy lachte hartelyk, dronk eenige reizen op des Hofmeesters gezondheid» en keerde vergenoegd na 't flot terug. Eens, als Negretti in dezen toeftand was, floeg hem iemand met een ftok tegen de beenen. Negretti, meenende, dat een hond hem tegen de beenen liep, begon te fchelden; maar, toen men met den ftok voortvoer, zo zogt hy eene zweep, en floeg na den vermeenden hond,om hem weg te jaagen. Welhaast wierdt hy dit moe-  jla apwandelaarïn. §. 35- 491 moede , en begon geweldig tegen den hond uit te vaaren , toen geene flagen konden baaten. Eindelyk haalde hy een ftuk brood uit den zak, lokte 'er den hond mede , en hieldt de zweep agter op zyn' rug verborgen. Men (meet hem een mof toe, welken hy voor den hond hiëldt, en raakte tegen hem aan 't woeden. De Heer Pigatti -floeg dezen Neg u et ti zeer dikwils gade, en merkte, dat die alle nagten iets anders ondernam. Hy wierdt overtuigd , dat dezelve , zo lang als hy zig in dezen toeftand bevondt, 't gebruik van het gezigt, * gehoor, den reuk en fmaak niet hadt.. Wy hebben gezien , dat men hem verfcheide geregten konde voorzetten , zonder dat hy eenige verandering van fmaak gewaar wierdt. Hy hoorde, het fterkfte ge. druis en geraas niet; zag het niet, toen men hem eene kaars zo digt voor de oogen hieldt, dat 'er de wenkbraauwen door gezengd wierden; hy voelde 't met, toen men hem met een veer in de neus kittelde; met één woord, niets maakte op hem een' indruk. Zomwylen hadt hy wel een zeer  492 OVER Dl zeer fyn gevoel, maar menigmaal voelde hy ook weêr in hec geheel niets, (a) —% Ter ophelderinge dezer Historie merkte ik i)in het algemeen aan, dat NecretTi verfcheide leevendige, zomtyds ook afgebroken droomen hadt. (§. 25.) Ge. volglyk konden ook , alhoewel in den flaap, die lighaams - beweegingen door hem ondernomen worden, welke met die leevendige ingebeelde denkbeelden inftemden. (§. 6. bladz. 57. §. 14.) De fchikking zyner gedagten rigtte zig nu naar de regels van de vcrgezelfchapping der denkbeelden. (§. 15. 16.) want, alhoewel de aanëenfchakeling der denkbeelden, zomwylen, in den droom afgebroken fchynt, dit kwfm nogtans, zo als ik reeds gezegd heb, van de afbreeking des drooms voort. Hierom hadt Negretti niet altoos éénen, maar dikwils meerdere droomen. Dewyl hy me- 00 Deze Historie vindt men in Muratoris werk, della Farza ddla fanlafia, pag. cjC. Ook fraai ze iiy^iet Journal etrangsr voor Lentemaand 1^56. Jfc heli ze mede, doch zonder ze te beoWdeélen, in myn wcik van voorgevoelens, tjjfhidungi'ir} zaakly!; afgehaakt,  slaapwandelaaren. §. 35. 493 mede van een driftig en oploopend Geitel, en aan den drank vast was; zo hadt hy, inzonderheid , wanneer hy verhittende dranken hadt gebruikt , niet alleen veel zenuwgeest, maar deze moest zig ook in de leevendigheid zyner beweeging affcheiden, (§• 8- i60 en dus konde ook de beweeging der ligchaamsdeelen des te meer volgen, welke N e g r e t t i in den droom willens was, om te beweegen. (§. 18.) 2.) Wat betreft de byzondere ftukken in den droom, ik behoef die geene flegts door te gaan, welke, wegens het in 't oog loopende, eener byzondere beproeving waardig zyn. Daartoe brenge ik de volgende omftandigheden. De Slaapwandelaar regt«e zig op den ftoel op; als of hy na iets zag_ Hier begon dus zyn droom, en de volgende bedryven waren 'er agtervolgingen van. Dat hy nu boos wierdt, om dat hy niet veel fnuif in de doos vondt, getuigde van zyn goed gevoel, en daarover behoeft men zig niet te verwonderen , volgens (§. 4- en 34.) Dat hy hierop na den ftoel ging, alwaar een Edelman plagt te zitten, en fnuif begeerde, hing heel  454 over de heel wel met zyne voorige gedagten zamen, om dat hem de herinnering in den droom voorftelde, hoe hy , voordezen, van dezen Heer een fnuifje hadt gekreegen. Hy nam ook uit de hem toegereikte doos, om dat zulks met zyn' wensch inflemde. Maar , hoe trof hy voort de doos, daar hy, als een flaapende, tog geen gebruik van de oogen maakte? Myn antwoord is: misfchien was hy een Slaapwandelaar, welke met opene oogen rond ging, (§. 32.) en, dit zo zynde, dan ging zulks zeer natuurlyk toe. ($. 3.) Mogelyk hield men hem ook de doos zo voor, dat hy ze voelen moest, en daardoor zyn oogmerk bc« reikte; ja, zyn gevoel konde , veelligt, zo fyn zyn , dat hy , door de drukking der lugt, de tegenwoordigheid der doos bemerkte. Men gaa hier na, wat ik, boven , (§. 34.) nopens den Blinden van Puifeaux geboortig, aanhaalde, en wat van Saunderson gezegd is. < Nu vol- gen daaden , welke alle eene agterëenvolging van denkbeelden te kennen geeven en uitwyzen, dat Negretti droomde, hoe hy bevel kreeg, om een' Heer te lichten,  SLAAPWANDELAAREN. §, 35. 495 ten, die de trap af ging. Uat hy dit, op dien avond, verfcheide maaien herhaalde, rustte insgelyks-op de verbeelding, om dat hy, als Bediende, menigmaal, eenige Heeren naa elkander de trap af hadt moeten lichten. Dat hy ; hieröp, den fleutel van de kas zogt, en, toen hy dien niet vondt, van een Bedienden eischte , dit was niets meer, dan een weder verwekc denkbeeld eener voormaalige, en wel dikwerf ondervondene gewaarwording. Om dat men hem ook den fleutel gaf, zo was het niet vreemd, dat hy 'er de kas mede open maakte, zo als hy anders , menigwerf, hadt moeten doen. Ja maar, hoe vondt hy voort het fleutelgat ? Ik antwoorde: als een wandelaar met opene oogen, was hem dit geen moeite om te doen, gemerkt hy dus zo veel fchynzel konde hebben, als daar toenoodig was;(§ 3.)doch als een wandelaar met geflootene oogen hielp hem het gevoel. (§• 34.) Wat hieröp volgde, was een werk, het welke hy, als Bediende , reeds gewoon was. Maar, dat hy de flesfen ledig terug bragt, dit konde daarvan daan komen, dat hy of geen water aan de  ^pG OVER DE de gewoone plaats vondt, of dat, door een tusfchen-denkbeeld en gewaarwor- ding, zyn droom wierdt afgebroken. (§. 25.) Hy plaatfte de zaaken op de trap , op een pylaster, en dit kon weêr van eene ftooring zyner gedagten voortkomen. Maar, dat hy, by een herhaald na boven gaan, op de trap tegen het fchenkbord ftiet, en de flesfen brak, dit bewyst, dat de Slaap, wandelaars juist niet altoos weeten te regt te raaken. De volgende reeks van gedagten wyst insgelyks niets anders aan, dan wat de Nagtwandelaar , geduurendc het waaken , gewoon en verpligt was om te doen; en, dat hy zig by'eene tafel zomtyds vergiste, maar egter weêr te regte wist te komen, was een gevolg van zyn voelen. (4) Het neus fnuiten , het neemen van fnuif kwam daarvan daan, om dat hy zyn werk hadt afgedaan, en hy, waakende , zo plagt te handelen. Immers heb ik den Bisfchop Gunnerus heel dikwils, ten dien tyde, dat ik met hem in ééne kamer fliep,in den flaap, uit eene, op een' ftoel voor het bed ftaande doos, een fnuif je zien neemen, en, wanneer hy zulks  slaapwandelaaren. §. 35. 497 zulks menigmaal hadt gedaan, dan tastte hy ook na den zakdoek, en fhoot, maar fnorkte aanflonds weêr voort, tot dat hy weêr een fnuifje .nam, enz. Evenwel was die geen eigenlyke Nagtwandelaar. Hy verhaalde my zelf menigmaal, dat de rede daarvan was, om dat hy, wanneer hy (zelfs 's nagts) eenigen tyd geen fnuifje hadt genomen, eene verflopping en onaangenaamc aandoening in den neus voelde , welke hem na de doos deedt tasten; dat hy zulks daarom wist, om dat hy het zelfde moeste doen, wanneer hy nog niet vólkomen in flaap gevallen was, maar flegts begon te fluimeren. Dit ftemt ook in met met mynen $. 5. En zulks moge volftaan, om het eerfte tooneel van Negretti op te helderen. By bet tweede Toneel gaf deeze Bediende den naa malkander komende gasten, ftoelen , overëenkomftig met zyne bediening. Maar, toen hy fliep , bleef hem nog die beweeging der levensgeesten by, welke mét het denken aan 't haaien van ftoelen gepaard ging. (§, 7. b.) Des ag« tervolgde hy het denken nopens het sanY draa-  4^8 OVER BE draagen van ftoelen, (§. 50 cn deze §> digtc bcftemde, om haare leevendigheid, zyn' wit, omverder ftoelen te verzorgen; Maar, dat hy vooraf fnoot, en een fnuifje nam, daartoe werdt hy, door eene inwendige aandoening in den neus even zo aangepord, als iemand, in den waakenden toeftand , toe dergelyke daaden wordt aangezet. Dat hy aan de deur niet klopte, waar door hy eenen ftoel met beide handen wilde draagen , maar met de ééne hand de deur zelf opende , was niets zonderlings. Want zulk een werk voegde hem, als Bedienden , beter , dan dat hy hadde aangeklopt. Waakende zoude hy hetzelfde gedaan hebben. Maar hoe wist hy, dat de deur toe was? ik antwoorde, door het gevoel. Hy ftiet 'er, misfehien , cenigzins tegen, of wist zelfs wel , dat deze deur niet plagt open gelaaten te worden. Hy zettede den ftoel ter bchoorlyker plaatze; dit konde hy weêr door 't gevoel, of wel, zoo hy met opene oogen wandelde , door het gezigt werkftellig ' maaken. Alles , wat nu verder volgt, tot het klaar maaken van de Salade toe, is • niet zonder verband, en was een nieuwe droom.  SLAAPWANDELAAREN. §. 35' 4°9 droom. Zijne daaden naamlyk bedoelden , eene Salade voor zig klaar te maaken; daarom wilde hij eene fchotel uit de kas, en eenige wittebrocden hebben ; gevolglyk moest hy de fchotel in de kas 20eken. Wat wonder, dat hy in zyn' zak, en op de trap na den fleutel zogt er.z. Dat hy geen onderfcheiden fmack hadde , zo als uit de aangehaalde proeven en gevolgen blykt, onderregt ons ten minden , dat de fmaak in den droom minst werkzaam is. (vergelijk § 5. bladz. 43. enz. §. 15. bladz. 259.) (b) Negretti luifterde zomwylen, toen hy in den flaap fpysde. Dit Imiteren konde door een geluid, ra een roepen gelykende, of door een innerlyk gehoor, of wel door verbeelding alleen (V) Maar kon dan de Slaapwandelaar , door h'et gevoel , niet de venvisfelde geregicn onderfcheiden , d. ar zulke perzoonen tog een byzonder icvocl pleegen ie hebben ?(§. 4) Myu antwoord is, 't gevoel in den flaap is juist niet altoos een byzonder gevoel. Heeft de drooinendc eens als overtuigend gedagt, dat het voorwerp , liet welk hy voelde, dat geen was, het welk hy voer zig meent te hebben; dan kan hy zig ook wel in het gevoel vergisfen. Zie het voorbeeld §. 15. bladz. 265. enz. Y 2  5CO OVER DE leen veroorzaakt worden. ($ 15.) Uk dien hoofde meende hij , dat hij wierdt ge. roepen, en ging daarom heen , om zyne bediening waar te neemen, vraagende insgelyks wie hem geroepen hadde. Gegectcn hebbende , ontftondt in hem ook 't innerlyk gevoel van dorst, (§ 15. bladz. 252.) en dit was de aanleidende oorzaak, om van de herberg enz. te droomen. Hy klopte aan deze herberg. Waarom ? Om dat hij mogelyk wist, dat men ze alleen naa het aankloppen opende. Men weet, dat, aan v-erfcheide plaatzen , de .huisdeuren altyd geflooten , eD of naa het aan. kloppen, of naa het aanfehellen open gemaakt worden. Daarby kon de verbeelding in den droom den tyd dezer gebeur, tenis ook in den laaten nagt (Tellen , en dan wist hy, dat de deur zoude geflooten zvrn Maar, dat hy over de flraat na de herberg konde gaan , dit was even zo mogelyk, als blinde menfchen op de ftraaten te regt kunnen raaken. (zie § 34. nor. S.) Dat hij , toen hij hier wijn meende te drinken, nogtans fleges water kreeg, bevestigt wederom , dat de fmaak, onder het  slaapwandelaaren. §. 35' 5°l hec fiaapen , meerendeels onwerkzaam is (O- Ik gaa nu over tot, hec derde Tooneel. De omftandigheden , dat hy ftukken gelds liet wisfelen, en den Kamerdienaar zo veel gaf, als hy van dien geleend hadt, en dat hy *c overige geld nogmaals na telde , is alleszins eene verklaaringe waardig. My komt dit voorval , volgens 's menfchen natuurlyke kragten , volkomen begrypelyk voor. Want kan een Blinde, hoewel waakend, geld tellen, en zelfs het valsch , nagemaakt geld van 't egte onderfcheiden, zo als Saunderson deedt ; (§ 34.) dan kan ook een Slaapwandelaar, in een lee' vendigen droom, geld door 't gevoel onderfcheiden en tellen , volgens §. 19. so. 22. Wat betreft den droom, waarvan gewag gemaakc wordt; die was zeer natuurlyk, om dac de Hofmeefter over dag verzogt hadt, dat Negretti, wanneer hy d:en nagt opRondt , voor hem eene foupe (e) |k ?eg mctrtndeels. Want zomwylen hebben Slaapwandelaars alleszins fmaak bevonden. Zie § 16. by het eiide. Ei) dat zjiks mogelyk u, bewees il; by het Hot \a §. 15. Y 3  5°2 over de foupe mogt klaar maaken , en dat hy 'er een' drinkpenning voor zoude krygen. Die kwam *s nagts den Slaapwandelaar weder te binnen; de verbeelding dagt 'er by,hoe men dien Hofmeefter bedriegen, en den drinkpenning van hem krygen konde; en nu volgde het overige natuurlyk. Dat Negretti in zyn' flaap luid fprak, kan msn op dezelfde wyze verklaaren, als het praaten in den flaap in 't algemeen. (§ 19—22.) Wat 'er in 't flot nog by gevoegd wordt, dat de Slaapwandelaar het flaan tegen de beenen voor eene werking van een hond hieldt, dit bewyst , hoe de ziel van Negretti, agtervolgens de gewoone wet van de vergezelfehapping der denkbeelden, in den droom , van de werking tot de mogelyke oorzaak heeft beflooten , (§ 9. B a.) al was het, dat hy de waare oorziak niet trof, het welk niet vremd is. §■ 36.  SLAAPWANDELAAREN. $■ 5^- 5°3 §• 56. Vtrklaaring der bedryven van een Slaapwandelaar , zynde een jong geeslelyk perzoon. Ik gaa over tot eene andere gefchicdcnis, (*) die veel aanmerkelyker is, dan de voorgaande, en met meerder zwaarigheden gepaard gaat. Een jong kerklykc ftondt op, en fchreef preeken. Had hy een bladzyde vol gefchreeven ; dan las hy ze overluid , van boven tot onderen toe. Vondt hij iets, dat hem bedenkelyk toefcheen, of verbeterd konde worden ; dan verbeterde hy die plaatzcn. Op eene plaats dit Godlyk Kind gefchreeven hebbende, meende hy, by een herhaald leezen, dat het beter zoude zyn, in plaats van het woord, Godlyk, aanbiddenswaardig te zetten. Hierom fchrapte hy het eerfte door, zettende het laatfte regelregt daar raast. Hierop merkte hy, dat het ce, by divin («) Zy wordt th' de Encyclopedie, Artlilc som namum isme, verhaald. Y 4  5°r OVER RE divin wel voegende, nogtans niet by aiorable voegzaam was ; des voegde hy 'er nog eene t by, en las dus: eet adorahle Enfant. Om na te g; a.i, of hy daarby van zyne oogen gebruik maakte, zo hield men iets voor zyne oogen, zo, dit hy *t papier in het geheel niet zoude zien; maar hy voer voort met fchryven, zonder het te merken. Toen men vervolgens wilde weeten, waaruit hy de tegenwoordigheid der dingen kende , welke voor hem waren; zo nam men het papier, waarop hy fehreefj voor hem weg, en lag een ander in deszelfs plaacs. Doch hy merkte dit' alleszins , om dat het laatfte zo groot niet was, als heteerfte. Maar toen men hem eenvolkomen gelyk papier aanboodt,zo hieldt hy die voor het zyne, en fehreef de verbeteringen ter plaatze, waar ze op het eerst genomen papier hadden moeten ftaan. Onder het fchryven en verbeteren veegde hy nooit iets uit. Waren de onderfte regels nog niet droog; dan voelde hy met do hand rondom dezelve. Op deze wyze heefc men eenige van zyne fchriften, by nagt gefchreeven , Verzameld, 't Bewon- de.  SLAAPWANDELAAREN. §. 36". J05 derenswaardigfte onder dezelve is een taamlyk regelmaatig , opgefteld muziekftuk. Een riet diende hem voor een liniaal; naar datzelve trok'hy de vyf noodige lynen in een gelyken afftand, Helde de overige muziek-teekens aan hunne plaats, en fchreef 'er de nooten by. De woorden waren daar ondor gefchreeven. Eens gebeurde het, dat hij ze met te groote letters fchreef, zo, dat ze niet juist onder de behoorlyke nooten (Tonden; doch hy merkte weldra zynen misdag, fchrabte daarom 't gefchreevene door, en fchreef onder denzelfden regel , zeer naauwkeu- rig, een anderen regel. . By deze historie merke ik, vcor eerfl, in het algemeen aan, dat ik wel wenschte , van de hiftorifclïe geloofwaardigheid derzeive meer overtuigd te zyn. Wie weet , of ze niet behoore tot dat vak, waarvan ik, boven , § 31. iets heb gemeld. Doch, om dat men mogte zeggen, dat dus de knoop wel aan (Tukken gehakt, maar de zwaarigheid niet ontknoopt ware, zo wil ik ze als eene egte aanneemen, en voorts zien, of ik ze als een natuurly' y 5 vb'jg  505 c!W ©VER DE volg van het vermogen der ziele in den droom kan verklaaren. — De byzondere ftukken, in het verhaal op geflooten, zyn de volgende. i) Die kerklyke maakte preeken in dan flaap. Dit eischt geene overmaat van zielvermogen. Want, daar hy , menigmaal, en wel naar zekere geleerde aanlcidende regels, over dag preeken maakte, zo konde hy, door middel van de verbeelding en het geheugen, ditzelfde in een leevendigen droom doen, vooral, daar hem de iToflen daartoe bekend moeiten zyn. Misfchien kwam hem ook , in den droom , eene voormaals gedaane preek in het geheugen, alhoewel hy deze, by het ontwaaken, voor eene nieuwe konde houden. (§ 21.) 2) Hy fteldc zyne gedagten fchriftelyk op. Dit is op en voor zig zelf, zelfs met geflootene oogen , even zo wel mogelyk, als een droomende andere lighaamsbeweea;ingen , door middel van zyn wil, werkftellig maaken kan; (§ 19- 22 ) vooral , daar eene groote oefening in het fehrijvcn ons even zo bekwaam maakt , om regelregt voort te fchryven, als men in 't don-  SLAAPWANDELAAREN. §-35. 507 donker in ftaat is, om op het klavecimbel te fpeelen. 3.) Hy fchreef alles in orde, zonder nogtans 't papier te zien. Dit, zegge ik, was ook niet noodig; hy hadt het reeds by den tast, en was geoefend, om de regels naa malkander te fchryven , even als iemand, wanneer zyne oogen met een doek gebonden zyn, op inftrumenten fpeelen kan. (vergelyk j. 22. en 34.) Hy las het gefchreevene over, verbeterde het, en maakte de verbeteringen a.:n de bchoor- lyke plaats. Dit, meene ik, is, volgens de byzondere fterkte van zyn geheugen , verklaarbaar; CS- 3i< nothet welk zig, in den droom, zo veelte werkzaamer konde bewyzen, als hy, by het ftilfi-ian der zintuigen, door geene andere leey-eniige denkbeelden wierdt verhinderd. Het overleezen was niets meer, dm eene herzegghg daarvan, of eene herhaaling van de reeks der gedagten, welke hy opgetekend, en zig, al te leevendig, in het geheugen geprent hadt. Op dezelfde wyze bragt hy zig alle gefchreeven regels te binnen, zelfs de plaats en den affland der regels en woorden. Viel hees Y 6 m  50S OVER DE nu een woord weêr in, het welk eene verbetering noodig hadt; dan fchoot hem ook de plaats te binnen, waar het geen verbeterd moest worden ftondt; (§9. bladz. 147) des kon hy de verbetering daar maaken. Ja, het gevoel konde hem ook te ftade komen, § 4. 34, gemerkt hy het papier ' betastte, de langte daarvan voelde, en uit de hem gewoone tusfchenruimte der regels konde opmaaken, waar een nieuwe regel begon. Menig een heeft zig aangewend, de regels ter wydte van een vinger breed van malkander te zetten. Schryft hy nu eer.e ganfche bladzyde, d m kan hy door den vinger afmeetcn , hoe veele regels 'er zyn, en hoe verre zy van malkander ftaan. Wie weet, of zig dus niet die jonge kerklyke van zulk een roaatftok, (te wecten door middel van den vinger,) door hulpe van 't gevoel, bediend hebbe. Waar is het, dat ik, by deze verklaaring een zeer groot geheugen onderftelle; maar mogelyk hadt het ook die jonge kerklyke. Wie weet, of hy niet over dag geheele bladzyden en bladen, door hem gefchreeven, van buiten konde op-  slaapwandelaaren; §. 36. 509 opzeggen. Daar zyn immers voorbeelden genoeg van menfchen, die een verbaazend groot gehougen hadden , waarvan ik, elders, verfcheide voorbeelden heb bygebragt. (&) Bels hof er van Koningsbergen kon tog, 's nagts den 18 Februari in zyn bed, op de gewoone wyze, de vierkante wortel van een zo groot getal, als zelfs 27 is , trekken. 5) De droom mde merkte 't verwisfelde papier, het welk van ongelyke grootte was. Die iseenduidelyk bewys , dat hy zig inzonderheid van het gevoel bediende , zo als ik reeds n. 4. te kennen heb gegeeven. 6) De droomer veegde dat gefchreevene niet uit, wat nog niet droog was. ■ Is dit waar; dan befloot hy uit den .tyd, of dit of dat al of niet droog was. 7) Dat hy text en aanmerkingen fchreef, heeft geene nieuwe opheldering noodig, om dat zulks geene grootere kragt eischt, als het fchryven der woorden. Nog moet ik hier by voegen, dat de fchry- (b~) l'on Ahndungen und Vifionen Ji §. 2. s. 23 &c. alwaar ook de fchrlftcn zyn aangehaald , waarin zulks voorbeelden verzameld zyn. Zie daar de Not: r. . Y 7  5io O V 5 * BE fchryver, waaruit 't verhaal ontleend is, nog van andere buitengemeene dingen van dezen zelfden Slaapwandelaar gewag maakt, die in de thans beoordeelde historie niet ftaan. Hy zegt: in den flaap hadde hy zig, menigmaal, te binnen gebragt, wat hem in de voorgaande droomen voorgekomen ware, maar waakende hadde hy zulks niet geweeten (c). Doch 'er is geen voorbeeld uit de ondervinding bygebragt. Zo veel is wel te begrypen, dat een denkbeeld, over dag vergeetén, in den flaap weêr kan vernieuwd worden; (§ 24) maar, dat zig de droomer, in den flaap alleen, zyne voorige droomen te binnen kan brengen, en niet in hec w aaken, is moejelyker om te begrypen. Nog. f ft) SiüVAOE! haalt eene hiftorie aan van een Meisje, wier leden verltjfl v.aren , by het welke dergeIvk een gevolg zou plaats gehad hebben. Zie ahcs ïlamb: Mogazin , 7 Th: 5.491. Daar wordt gezegd; deze perzoon, die menigerlcie daaden ondernomen, en woorden hadt gefproken, wist, naa 't ontwaaken, niets van dit alles; en haare vern'gtingen waren gevolgen geweest van 't geen zy in een voorig toeval had gefproken. Breedvoeriger kan men daa.van hezsn. £. A. K 1 G.01A lePaiboh^is 6. b. § 49°.J  SLAAPWANDELAAREN. §. 36. 5T.I Nogtans ware het mogelyk, dat zig, by gemelden Slaapwandelaar, al te veele en leevendige leevensgeesten in den flaap alleen zo werkzaam hadden beweezen, even als by koortligé aanvallen van iemand (d), en fV) F 0 r m e y , in dim ytrfuche von dtn Traumen, gelooft wel, dat de overvloed van Leevensgeeilen een vatten flaap veröorzaake, gevolglyk zou de flaapende, by de menigte van zenuwgeest , geene bewustheid hebben , en zig dus de voorige gedagten niet te binnen kunnen brengen. (§ 12. S. 188.) Nopens dit gevoelen van FORilBY zie men verder de Uifloire di VacademU Royale des fciences è belles lettres. An.iée 1746. a Berlin c'rz Ambr. Hand: 1746, 4- envoM W i.»,o B E i M göHingifcke philofopV f'che BlbUolhek; B. 2. S. Uannayer 1749. S. 98 &c. VoorJ.s de Memahes de fAcad. de Sc. T: II. 1748. p. 317 8k en von W unbh h'i M l. c. 4. B. 3 Si* S. 207. &c Maar deze bewèeri'ig ftrydt met de gron .Ibeg'nzels der Artfen , en het geen ik boven (§ 12. bladz. 1Ü9. Zie mede bladz, 199. nzl. J.) zoo ik my n'et te veel Uat vöirftaan, als zeker gefield hebbc. E:n overvloei van leevensgeeften zal veeleer, zoo deze miar, door geene beletzels, in hun' :ie beweeging worden gettuit , (zie bladz. i8>) eene grootere werkzaamheid en daadetykheid verooizaaken, waardoor leevendige denkbeelden volgen. (§ 5. 6- 7' 9' n. 4.) Des moe:en met de beweeging vin veele leevensgeeftcn , (lerkere gedagten , en gevo'glyk ook bewustheid gepaard gaan. Want volftrekt duiltere denk- bed-  512 OVER DE en alsdin konden zodanige zelfs de leevendig- en gefteldheid der voorheen gedroomde denkbeelden vergrooten, en in een grooter daglicht ftellen, dan in het waaken, (§ 5. 6.) waardoor de droomende zig te binnen bragt, wat hy voor dezen droomde. Daarentegen over dag en onder het waaken konden de uiterlyke gewaarwordingen die beweeging der leevensgeescen, welke de denkbeelden in den droom verzelden, in haare werking verminderen , des ook de voorheen gedroomde gedagten wierden verduisterd. Ware de gemelde Nagtwandelaar geen kerklyke geweest; dan zoude ik mede als eene rede ter bevestiginge bybrengen, dat hy, mogelyk, 's avonds veele verhittende dranken hadt gebruikt, waardoor de leevensgeesten fterk oatftoken waren, en zo hadt het voorheen beweerde des te eerder beelden verdienen den naam van denkbeelden niet, zo als ik in myn kritifch fiiftorifch Lehrbuch der theoretifche Wtlofophie (ij 8. nor. *.) S. 58. &e in myne Seelenge. fchknte % 9. S. 03. &c. Kot. *) als mede in myne anthropohgifche en 'pneumatóhgifche Aphorismcn §. 1. Aan. merk. 1. meene betoogd te hebben.  sla apwandela aren. §. 36. 513 der kunnen volgen. Doch te veel hoogagting voor alle kerklyken hebbende, dan zo iets te vermoeden, wil ik dit voor niet gezegd gehouden hebben. Doch dat zig by .koortzige aanvallen, werklyk, de leevensgeesten ongemeen daadelyk bewyzen, en de zielskragten mede, op eene byzondere wyze, aan het werken helpen, bewyzen verfeheide proeven, die men by zulke menfchen heeft genomen. Ter ophelderinge wil ik my op Sckönemann beroepen. Deze ftudeerde onder aanleiding van een Leeraar, die zyne Leerlingen dwong, om duitfche verzen te maaken. Doch Schone man bezat hiertoe geen talent, en moest, uit dien hoofde, menigmaal, den fpot zyner medeleerlingen, en de verwyten zynes leermeesters uitftaan, die hem, dikwerf, met zinfpee. ling op CarmimfLX (verzenmaaker) Carni. fex (beul,) noemde. Deze verwyten moeiden hem zo zeer, dat hy , by een aanval van eene heete koorts, in zyne ythoofdigheid , over alle voorwerpen , voor zyne verbeeldingskragt komende, duitfche verzen maakte. Van deze koorts wierdt  JI4 over DE wierdt hy geneezen, maar behieldt nogtans de hebbelykheid, om over verfcheide, hem opgegeeven voorwerpen, voor de vuist, verzen te maaken. Hy fneedt ze zeer fchielyk op, en zyn wezen was, geduurende den tyd, dat hy fprak, opgezwollen. Hy floeg de maat-met den voet, en zag, gemeenlyk, ftyf en fterk, na ééne plaats. Men gaf hem 15 tot 20 doffen naa malkander op, en over alle maakte hy op een voldoende wyze verzen. Zy waren alle dichtmaatig, fraay, en van een zedelyken inhoud, zo als dit veele perzoonen van den eerften rang betuigd hebben. De Koning van Pruis/en wilde hem hoorcn, en gaf hein zyne goedkeu* ring. Zonderling is dit daarby , dat deze Schönemann, volgens zyne eige verzekering, zig niet die verzen , welke hy voor de vuist gemaakt hadt, weêr kon te binnen brengen, en men heeft ze voort, als hy ze maakte, opfchryven, iidien men ze bewaaren wilde. Ook verzekerde hy, dat hy zeer veel tyd en moeite moest befteeden, wanneer hy met overleg, en naar  SLAAPWANDELAAREN. §• 3Ó\ 5*5 naar de gewoonte van andere dichters verzen wilde maaken. Eenige andere verrigtingen van den Slaapwandelaar, van welken in de Franfche Encyclopedie gewag gemaakt worde, heb ik boven (bladz. 266.) aangehaald, maar welke geen byzondere oploffing noodig hebben. Zoude ik wel, op de voorönderftelh'ng, dat myne verklaaring mogelyk is, waarvan ik ten miniton geloove overtuigd te zyn, bevoegd wezen, om ook deze gefchiedenis van Slaapwandelaaren voor natuurlyk verklaarbaar te houden ? en ) dit zo zynde, dan heeft men niet noodig om zig met den Franfchen fchryver op geheimen der natuur te beroepen, of zyne toevlugt te neemen tot het niet weeten. Hy meent: ,, men moete voor de vuist toeftaan, dat 'er zeer veele dingen zyn, ,, waarvan men de rede niet weete , en te ,, vergeefs zoude zoeken. De natuur heb„ be haare verborgenheden. Gardons nous ,, di vouloir les penetrer." Dit is de flegte troost, weiken hy geeft. Ook leidt hy nog andere gevolgen uit het bygebragte voor-  5I(5 OVERDI voorbeeld des Nagtwandelaars af, welke ik geenszins kan toeftaan. Want hy meent; dat daar door de ftelling der zielkundigen om ver geftooten werde: ,, niets kunne in „ de ziel, in het verftand en de verheel5> dingskragt komen, wat niet, vooraf, „ den weg der gewaarwording gegaan ware." Want de Slaapwandelaar maake daartegen eene blykbaare uitzondering. Dezelfde perzoonen, welke voor hem zyn, en zo als hy ze zien zoude, indien hy waakte, ziet hy in de verbeelding voor zig. Hoe kunnen de Wysgeeren nu meer, met de geheel eige kragt van nadruk, het beftaan der voorwerpen onzer gewaarwordings denkbeelden bewyzen, zo als ze gewoon zyn te doen. En daaruit wordt dan , eindelyk, dit gevolg afgeleid: de volkome kennis der Weetenfchappen bragt ieder een', zo als Socrates, de erkendcenis: dat men niets weete. . Hoe kragteloos deze gevolgen zyn , blykt uit de oplosfing, die ik heb gegeeven. Want -de Slaapwandelaar merkte , deels door vt gevoel, de bladen, waarop hy fchreef, gevolglyk door de gewaarwording ," deels door  SLAAPWANDELAAREN. §. 36". 517 door 'c geheugen de woerden en regels. ' En, dat het geheugen op voorheen gehad hebbende gewaarwordingen -ruste , is reeds door de Zielkundigen buiten tegenfpraak gefield. Want wy kunnen ons dat geen niet te binnen brengen , wat we, voorheen, niet bevonden. Wanneer de Franfchc Wysgeer , verder , daarin een geheim zoekt, dat de Nagtwandelaar de Perzoonen , welke voor hem zyn, door de verbeelding voor zig ziet, en wel juist zo, als hy ze zoude zien, indien hy waakte; dan geeve ik ten antwoord: 1) de Slaapwandelaar kan ook, In den flaap en met 4 geflootene oogen, door gewaarwordingen perzoonen merken , die voor hem ftaan, wanneer deze ten eenigen tyde fpreeken. (§. 19—21.) Hy kan alsdan uit hunne ftem, alhoewel in den droom, weeten , wie hy zy, die met hem fpreekt, om dat de verbeeldingskragt, by de gewaarwording van de uitfpraak en ftem, iemand eigen, ook het denkbeeld verwekt van 't onderwerp, het welk die uitfpraak en ftem eigen is. (§ 9. bladz. 143. 147.) Dat de mensch, in den flaap, voor deze en geenein-en uitwen-  518 OVER BE wendige gewaarwordingen vatbaar is, hebbe ik boven (§ 15. 16". 3.) beweezen. 2) Wil de Franfche fchryver flegts zo veel zeggen, dat zig een droomende, door de enkele verbeelding, voorheen ge. waar geworden zynde perzoonen, even zo leevendig, in den flaap te binnen brengen kan, als hy, waakende, dezelve bemeikt; dan is ook dit niets vreemds, om dat de verbeeldingskragt, zomwylen, in den flaap zeer leevendig werkt, en men, in den flaap, de verbeeldingen voor bevindingen houd. (§ 14. 30.) Wordt verder gezegd, dat men uit de voorbeelden der Nagtwandelaars opmaaken kan, dat de gewaarwordings denkbeelden geene kragt, hen eigen, en van de verbeeldingen verfchillende, konden hebben; dan antwoorde ik: men kan zo veel flegts toeftaan, dat in den flaap de verbeelding, menigmaal, zo leevendig is, dat ze van de gewaarwordingen niet onderfcheiden kan worden; maar dcsv, egen kan evenwel, in het waaken, aan de gewaarwordingen eene, haar eige kragt van leevendigheid worden toegefchreeven , waardoor ze van de verbeeldingen te onder-  slaapwandelaaren. 5- 37- 5J£> derfcheiden zyn, indien de mensch zig in eenen gezonden toeftand bevindt. Want by ziekten en niet natuurlyke toeftanden kan het zekerlyk gebeuren, dat zig de mensch iets in de verbeelding met denzelfden graad van leevendigheid voorftellc , waarmede men aan gewaarwordingen denkt. Alsdan is zulk een mensch een Dweeper^e). §• 37- Verklaaringe der daaden eenes Apothekers , die een Slaapwandelaar was. Thans neeme ik de gefchiedenis onder handenvan een Slaapwandelaar, welke de Hoogleeraar Francesco Soave van een Apothers - Knegt te berde brengt, (a) Zy is de volgende. Vóór («■) Hiervan lub ik volledig gehandeld in myn werk, over di Leer aangaande Geeflen en Geeflen zienders, § 3. •alwaar ook veele voorbeelden van Dweepers worden aangehaald. («) OpuscuU fcelii fulle feisnze e fuUe ArtU Tom. 3. P. 3. 1780. Zy Haat ook, overgezet , in Jaggemanns Magaz'm der Italienifcheu Litieratur und Künfie, % B> r^Si. ó\ 229 tic. waaruit ik ze aanhaale.  520 over ^> e Vóór eenige; jaaren maakte, hier, een Slaapwandelaar uit de Orde der Dominicanen, wiens historie zyn ordens-broeder, Domenico Pino, heeft befehreeven, een groot gerugt. Thans hebben wy hier een anderen, welke voor hem weinig of in 't geheel niets zwigt. 1. Deze is een jongeling van 22 jaaren, welke in eene der voornaamfte Apotheeken van deze ftad als knegt dient. Hy was, in het voorleeden jaar, aan eene heeie koorts, waarby nog andere kwaaien kwamen, gevaarlyk ziek. Hy wierdt door het gebruik der kina kina weêr herfteld, uitgenomen dat hem eene ftaapzugt bybleef, waardoor hy menigmaal in flaap viel, en, naa eenige ftuiptrekkingen, flaapend rondwandelde. 2. Deze kwaal nam, in den voorleeden Maart, zyn' aanvang, en is federt geftadig toegenomen. Ik hoorde zyn zeldfaam gedrag met verwondering; en zeer begeerig, om van de waarheid overtuigd te worden, zo begaf ik my den 20 Junius 1780, tegen den avond, na de Apotheek. De jongman was, wegens zaaken buiten de  SLAAPWANDELAAREN. §.37.521 de ftad, niet t'huis,en kwam eerst 's nagts om half één terug. Inmiddels fprak ik met zyn' Meester, en met den Arts, die over hem, in zyne voorige ziekte , hadt gegaan, en nu ook alle moeite deedt, om hem van deze te bevryden. Zo dra als hy wêerom kwam , braken wy ons gefprek nopens zyn droeven toeftand af, van welken hy niet zonder groote droevenis kan hooren, en fpraken van geheel andere zaaken. In het begin was hy onledig mee verfcheide dingen, tot de Apotheek behoorende. Hieröp voegde hy zig by ons, hoorende ons^gefprek aan, tot dat hy op de bank, waarop hy zat, begon te geeuwen, en allengs geheel in flaap viel. 3. Omtrent 12 minuten was zyn flaap zeer gerust. Wy ftieten hem menigmaal aan, maar hy gaf geen kenmerk van eenige gewaarwording. Hieröp kreeg hy ftuip. trekkingen. Hy hadt de Armen voor de borst in malkander geflagen. Deze en zyn gansch lighaam trokken zamen, en in deze houding bleef hy omtrent drie minuten.. Vervolgens rekte hy beide de Armen uit, en, dezelve wêer ingehaald hebbende, zo beZ gon  52 2 OVER DE gon hy, rondom zig te tasten, en, weetende nu, waar hy was, zo ftondc hy op, en ging na de toonbank der Apotheek. 4. Hier was eene groote lantaarn aangeftoken, cn onder dezelve ftondt een kandelaar met eene uitgebluschce kaars. Hy nam den kandelaar, en ging 'er mede na het Laboratorium , om de kaars met een daar gevonden zwavelftokje by den oven aan te fteeken. Maar, onder de kooien geeu vuur vindende, zo naderde iemand den rand des ovens met de vlam eener ontftoken kaars, waaraan hy zyn zwavel, ftpkje, en met dit zyne kaars aanftak. Toen deze brandde, bluschte hy het zwavelftokje uit, lag het aan zyne plaats, en keerde na de Apotheek terug. Hier floeg hy 't dagboek op, waarin de Recepten ftaken, welke den volgenden dag klaar ge* maakt moesten worden, nam'er één van, en las het voor zig. Daarin wierdt een Dxoctum van witten Marrubium en eenige andere Ingrediënten voorgefchreeven. Hy lag het Recept op de toonbank, nam een handvol Marrubium op een papier, en ging 'er mede in 't Laboratorium, Geen vuur hier  SLAAPWANDELAAREN. §. 37- 5^3 hier in den oven vindende, zo nam hy een komfoor, en 'ging de trap op in de keuken , welke in de eerfte verdieping is, alwaar hy met de tang,onder den aschhoop, op den haard, gloeijende kooien vondt, en, naa dat hy 'er zes of zeven van in hec komfoor gedaan, en de overige, als te vooren, met de fchop onder de asch verborgen , en tang en fchop aan haare plaats gezet hadt, zo ging hy de trap af in 'c Laboratorium. Hier deedt hy de gloeijende kooien in den oven, lag 'er andere doove by, blies ze met den blaasbalk aan, goot water in een kleinen ketel, deedt 'er de handvol Marrubium in, en zettede hem op het vuur; daaröp ging hy na de Apotheek terug, om de andere Ingrediënten, op het Recept ftaandc, nog eens te leezen. Die Recept hadden wy weêr in het dagboek» en dit op eene andere plaats gelegd. Hy zogt het ter plaatze, daar hy het hadt gelegd , en, het daar niet vindende, zo wierdt de fchakel zyner denkbeelden en bedryven verbroken. Hy bleef onbeweegelykftaan, en fcheen in flaap te vallen. 5. Doch deze flaap duurde flegts twee Z 2 mi-  J2 \. OVER BE minuten. Hy begon zig wéér te beweegen, en ging na hec Laboratorium terug. Hier nam hy, even als hy anders, by ledige uuren, plagt te doen, een boek van de daar zynde boekenplank , en wel hec handfchrifc eener moreele Philofophie, hec werk hy, dikwüs, waakende plagc ce leezen, en ook, als Nagtwandelaar, den voon'gen morgen hadt geleezen. Hy bezag dit boek van buiten, zoekende daarin het teken, dat hy 'er in gelegd hadt; en, toen hy dit niet vondc, zo betoonde hy eenig ongenoegen. Hierop floeg . hy dit boek open, op bladzyde 233, welke hy "oemde, en bladerde voorc, cot bladzyde afl2; alwaar hy zeide: hier is het; en las zagt voor zig zelv', en wel zo, dat hy alle woorden, zo als ze in het boek ftonden, uit fprak. 6. Hy hadt anderhalve bladzyde geleezen , toen hy het kraaken van 't vuur in den oven hoorde, daar zyn Meester water op de kooien hadt gegooten, om ze uit te lesfehen. Hy ftondt op, nam den defcilleer-kolf, en bragt hem na den deftilleèr-oven. Van daar ging hy na hec kistje met  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 525 met kooien, en, toen hy 'er niet genoeg in vondt, zo nam hy de weinige, die 'er in waren , en wierp ze in den oven. Daaröp ging hy met het kistje in den kelder, om het met kooien te vullen. In den keider raapte hy, ' met eene fchop, de dikfte kooien op, en, om dat de (teel van de fchop niet vast was, zo (tampte hy met het einde daarvan tegen den grond, om ze vast te maaken. Voords fchoptc hy de kooien in zyne kist. Maar, om dat hem dit te lang duurde, vermids de kooien van de fchop afvielen, zo wierp hy deze weg, en lag-ze met de handen in de kist. Deze opgehoopt vol zynde, nam hy ze op, en ging 'er mede heen, om ze na 't Laboratorium te brengen. Doch een togt, uit een diepen kelder komende , trof hem voor de kelderdeur dermaate , dat hy geheel van zyn ftuk raakte, het kistje liet vallen, agteröver viel, en van zyn'Meester, die ter zyde ftondt, wierdt tegengehouden. Elke aandoenlyke indruk van koude of verfche lugt, dia hem van alle kanten omringt, breekt niet alleen, oogenbliklyk, 't verband zyner Z 3 denk-  526 over de denkbeelden, maar brengt hem ook zo van zyn ftuk, dat hy op den grond valt. 7- Wy lagen hem op den grond, alwaar hy 4 of 5 minuten zagt fliep. Hierop tastte hem de vóór het wandelen voorafgaande ftuiptrekking aan, en, deze voorby zynde, betastte hy met de handen de plaats, waar hy was, regtte zig op, ging de keldertrap op na het Laboratorium, en dagt noch aan de kist, noch aan de kooien , jnaar ging na de plank met boeken, om den tyd met leezen te flyten. Toen de Apotheeker dit zag, liep hy met een linnen lap na hem toe, veegde, zonder dat hy het gewaar wierdt, zyne door de kooien zwart gemaakte handen af, op dat hy geen der boeken bemorfte. Hy zag ze na, kiezende het eerfte deel van de in het Italiaaiisch overgezette praktikaak Chemie van Mac q_u e r. In dit boek zogt hy mede zyn ingelegd teken, en, zulks niet vindende, zo zeide hy met eenig misnoegen: wie of 'er tog wel vermaak in vindt, dat hy my , altyd, de tekenen uit de boeken neemt? Hieröp floeg hy dit boek op, en, de vierde Methode des 2den Hoofd- deels  sr.AAPWANDELAARKN. §. 37« 527 deels vindende, alwaar van 't zilver wordt gehandeld, zeide hy : hier is het; en las, zonder op te houden, de eerfte afdeeling , met eene duidelyke ftem : maar in de tweede, (welke dus begint: ware het zilver met 't goud vermengd, dan zoude men, naar de ontbinding, 't goud op den grond van 'c vat vinden in de geftalte van ftof;) by de woorden, in de geftalte van ftof, komende, zeide hy: dat kan niet wezen; dat zoude geene metaalen ftof, maar een kalk zyn. Hy las die periode nog eens, en zeide op nieuw: hier moet eene fout zyü: het goud zoude zyn Phhgiston hebben verlooren, en daarom moest het een kalk, en geen ftof wezen. Zyn Meester, welke reeds, meermaalen, te vergeefs beproefd hadt, den fchakel zyner gedagten te wee. ten, en zigtbaarlyk met hem een gefprek te houdea, hieldt dit voor eene bekwaame gelegenheid, om eene nieuwe proef te neemen, hieldt zig, als of hy by geval kwam, en vroeg hem, wat ny las, en wan hem tegen ftondt. Ik vind hier iets, gaf hy ten antwoord, dat ik niet verftaa, en ik geloof, dat het eene fout is. ■ Wat ftaat 'er in dat boek? zeide de MeesZ 4 ter;  J2r? " OVER f> E ter; lees het overluid. Hieröp las hy de woorden met luider ftemme; en de Heer zeide: goed, wat is hier mis? dat men op den grond van 't vat een ftofgoud zoude vinden,, en geen -kalk, gaf hy ten antwoord. Zyn Heer zogt hem, door verfcheide reden, van hec tegendeel te overtuigen; maar, de beurc aan hem komende, antwoordde hy zeer befcheiden, zonder hem gelyk te geeven. 'T gefchil duurde eene poos, tot dat zyn Meester, om hem te overtuigen, dat het goud, in die geval, niet gecalcineerd kon worden, hem zeide, dat hy het Hoofddeel zoude zoeken, het welk over de ontbinding van het goud handelt. Hy zogt dit in 't register, en vondt het. Hieröp zeide hem zyn Heer, dat hy de tweede Methode zoude zoeken. Deze was jn 't regiscer op bladz. 53 gecekend. Ily zogc deze bladzyde, vondt de Methode, en las ze overluid. Een goed gedeelte daarvan geleezen hebbende, wilde ik beproeven, wat gebeuren zoude, indien ik een wit papier tusfchen zyne oogen en het boek hield. Eensklaps wierdt de fchakel zyner gedigten verbroken ;  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 529 ken; hy wierdt ©p de bank, alwaar hy zat, onbeweegelyk, en viel in een diepen flaap. 8. Naa een korte poos kreeg hy de gewoonc ftuiptrekking, tastende rondom, om de plaats te onderzoeken. Dewyl 'cr op de tafel, die voor hem ftondt, verfcheide boeken, twee kandelaars en andere dingen gevonden wierden, zo viel 't hem moejelyk, de plaats te kennen, waar hy was. Zyne hand ging, tweemaal, door de vlam de,- kaars, zonder een teken vaa eenige gewaarwording te geeven. Eindelyk raakte hy te regt, toen wy de tafel opruimden, ftondt op, en ging in het Laloratoriuvi rond, tot dat hy by eene fchotel, waarin Citrocnfchellen te vvceken geleed waren, bleef ftaan, ze proefde, en zeide : daar is geen fmaak by. Hieröp goot hy 'er her water van af, ging na de pomp, pompte versch water, en goot hat*'er op. 9. Dit gedaan hebbende, viel hem in, om na de tafel, waar hy anders zat, terug te keeren, ea vondt,. in het voorbygaan , een korfe, met GaJega (geiten kruid) of Ruta capraria gevuld. Hiervan Z 5 nam  530 over de namhyeenebloeijendeplait ctni haarebotanifche karaccers na te gaan. Hy lag ze op de tafel, brak 'er eene bloem af, en, terwyl hy ze bezag , zeide hy : zy is een Polypetalum papilionaceum. Daaröp zogt hy, op de boeken - plank , een gefchreeven Compendium van ïoürneforts Leerftelzel, floeg 'er-het register van op, en Vondt, dat de Polypetala papilionacea tot de 30de klasje behoorden. Voorts nam hy Wittmans boek de medicatis herbarum facultatüus, en, hier onder de 10de klasje Galega, Rnta capraria cfc vindende, begon hy de karaóters van den bloezem naauwkeurig na te gaan, en, wanneer die boek met de zaak overeenkwam, zeide hy: zo is het. Maar zo ver komende, daar in het boek ftaat: carina oblon^a, compresja, ■deerjum gibba] ftondt hy in bedenking, zeggende : wat wil dit Gibba zeggen: en zig een weinig bedagt hebbende, nam hy een woordenboek, zogt Gibbus, en vondt bultig. Dit met de zaak inftemmende , zeide hy : het is ook zo. Naa de befchouwing der blaaderen, ging hy tot den kelk der bloem over. De Text zegt: calix quin- que.  slaapwandelaaren. §. 37. 53I f««/Wtw. Dit karaöer zogt hy reet groote oplettenheid, en zeide: ó! hier heeft hy gelyk. Zyn Heer geloofde,dit hy dit zeide met eenige betrekking op den kelk der Euphrafia, dien hy , in den voorleeden morgen , waakende Quadrifidum hadt gevonden, alhoewel hem het boek Qiiinquefidiim noemt. Hieröp kwam hy tot de plant zelve. Hec boek zegt : ahitudo huimna, (ter hoogte van een mensch.) Hierover ftondt hy verzet , zeggende: feldreweeken1 nooit heb ik ze zo groot, gezien. De bladen dezer plant befchryft dat.boek, foliola ovata, vel lanaolata, emarginata. Hierom nam hy een blad, willende het op de tafel'uicfpreiden, om het gemelde karafter te bezien, maar, dewyl het verwelkt was , zo zeide hy : 'e zal wel zo zyn; men kan het zo niet kennen. Vervolgens viel hem in, om ook de vezels der bloem te tellen ; maar, teen hy ze niet wél onderfcheiden konde, zo zeide hy : het is tog werklyk waar, en wy hebben het reeds menigmaal gezegd: het leerftelzel van Linn iE os is goed, maar alleen voor hem zelv'. Inmiddels zogt hy een befchreeven papier , waarop eene alZ 6  532 over de gemeene rangfchikking, volgens hec ftelzel van LinNjEUs was getekend. 'T ftak in het vak tusfchen twee boeken. DeApotheeker trok het daaruit, en lag hec boven op de boeken, op dat het hem des te gemaklyker inde handen viele;maar hy zogt het, waar het voor dezen ftondt, en, toen hy het niet vondt, zo doorzogt hy het gefchreeven Compendium van Tournefort, van blad tot blad , ten einde toe. Da Heer, dit zieniie, fchoof het tusfchen de eerfte bladen dezes boeks, gcloovende, dat hy het zoude kennen , wanneer hy van agteren na vooren bladerde. Maar dit liep heel anders af, dan hy verwagtte; want, daar hy-hec boek toemaakte, en het nieuwe, voorwerp gevaliig befpeurde,zo wierdt de fchakel zyner gedagten ten eenemaal Verbroken. (Vergelyk mynen §. 25.) 4o. Hy bleef ecnigen tyd werkloos, hieröp wierdt hy wêer gaande, en zeide: juist komt my de dco~ te binnen. Hieröp ging hy na de winkeldeur,die na de ftraat toe was, en, toen zyn Heer merkte, dat hy willens was, eene doos, welke hy iemand hadt gegeeven , om te vermaaken, wêer  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 533 wêv* te gaan haaien , zo kwam hy hem voor, en trok de flraatdeur toe, zonder ze nogthans te fluiten, als waartoe hy geen tyd meer hadt, om dat de Wandelaar daar by kwam. Deze, die deur aangetrokken vindende, zeide: het moet fterk waajen ; opende ze door een' floot, en ging op de-flraat. De lugt was, op dien avond, niet zeer koel, en hadt de kragt niet, om hem voort op den grond te werpen, als ecnyds die van den kelder. Evenwel werkte hy zo veel op hem, dat zyrne denkbeelden wierden afgebroken , en hy flaan bleef. Zyn Heer bragt hem , zagtj ?s , in den winkel terug , liet hem daar op den grond liggen, en in flaap vallen. 11. Naa eenige minuten, overviel hem de g^woone fluiptrekking, en, naa dat hy door tasten wist, waar hy was, zo regtte hy zig op , ging in den winkel op- ennêer, en zeide: wees maar gerust, zy zal beteren ; alle hoop is nog niet verlooren. Zyn Heer en Juffrouw merkten,' dat'hy van de ziekte zyner Tante fprak', en dat zyne woorden tot zyne Zuster gefproken waZ 7 ren,  534 O V PtR D E ren, welke daaröver zeer bedroefd was. Des Apotheekers vrouw hieldt zig, als ware ze zyne onvertroostelyke Zuster, en liet zig met hem in een gefprek in. Zy zeide hem, dat de kwaal veel gevaarlyker was, dan hy wel meende, en dat ze zig zelve niet wél bevondt, verzoekende hem, haar de pols te voelen. Dit deedt hy, maar tastte iets naast de pols, en zeide: ik voel niets: zy bleef 'er by , dat ze niet wél was, en begeerde van hem eene artzeny; waarop hy antwoordde: goed] ik"wil met mijn' Heer fpreeken. Daaröp ftondt hy van den ftoel op, waaröp hy was gaan zitten, en wilde uit zyne Zusters kamer gaan, waarin hy meende te wezen; maar ftiet met het lyf zo hard tegen de toonbank, dat hy 'er van zyn' ftel door raakte, en wéér in flaap viel, 12. Doch hy ontwaakte wêer, tastte rond, om te weeten, waar hy was, ging na de toonbank, en floeg 't Receptboek op, waarin hem een Recept onder de oogen kwam: waarin Amandel-olie wierdt voorgeschreven. Hy opende de fles, waarin die was, en, daar ze byna ledig was, zo  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 535 zo begaf hy zig na het Laboratorium, om nieuwe te persten. Maar, by de pers ko. mende, vondt hy, dat 'er reeds Amandelen onder lagen, en ftak het handvatzei ia de fpil, om ze om te draajen. Aan 't einde van het handvatzei, hangt een yzeren ring, waaraan een dik touw vastgemaakt wordt. Dit is, aan zyn ander eind, om eene horizontaale rol gewonden, welke, door middel van eene yzeren handboom, wordt omgedraaid, en de fchroef in be. wecging brengt. Dit werk gelukte hem zeer wél, uitgenomen dat hy eenigzins van zyn Hel raakte, toen hy den kouden yzeren handboom in de handen nam ; doch, naar maate die van zyne handen warm wierdt, zo nam ook zyne werkzaamheid toe, en hy bragt ook het werk gelukkig ten einde. 13. In den winkel terug komende, hieldt zig des Apotheekers vrouw, als of zy een meid was, die van buiten kwam, om eene Once Aqua matricalis, met het Vogt van Citroenkorrels gemengd, te haaien. Zy klopte op de toonbank, en, tpen hy zig na haar wendde, zo ftelde zy haare begeer-  536 OVER Dl geerte voor, vraagende teffens, hoeveel het kostte. Vyf ftuivers, gaf hy ten antwoord , en vroeg haar, of ze een flesje mede gebragt hadt. Neen , zeide zy — dus nog een Kluiver voor het flesje, voegde hy 'er by. Daaröp nam hy een leeg flesje, lag het in de fchaal, en, weetende, hoe veel het woog, zo lag hy, in plaats daarvan, een even zwaar gewigt met eene Once in de fchaal, en goot eene^Once aqua matricalis in het flesje. Voords haalde hy een metaalen vyzel, wiens koude hem, in het begin, ecnigzins van , doch niet buiten zyn ftel bragt. Hy wierp daarin eene kleine handvol Citroen-korrels, ft iet dezelve, goot de once aqua matricalis op de geftooten korrels, mengde alles wél ondereen , liet het door vloeipapier in een bekken ioopen , goot dit vogt in 't flesie, en, het met een papieren ftopzel toegemaakt hebbende , gaf hy het aan de gewaande meid over. Zy hadt de zes ftuivers in handen, om te betaalen, maar op myn aanraaden, fmeet ze, zonder het ftuk gelds te noemen, eene geheele Lira op de toonbank, op dat hy 'c overige weêrom gaf.  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 537 gaf. Hy zag haar aan, en zeide: twintig Huivers, (*) en wierp ze door een' reet in de lade der toonbank. Het is een halve Scudo , zeide de meid. 'T zyn twintig ftuivers, gif by ten antwoord: neen, myn Heer, zeide de meid, het is een halve Scudo. Ten laatften wierdt hy boos, maakte de lede van de toonbank open , nam 'er de Lira uit, en gooide ze met Veragting op de toonbank, zeggende: daar hebt gy uwen halven Scudo, en geef my ander geld. Zy nam dit ftuk gelds van den grond op , daar het gevallen was, en zeide: gy hebt gelyk; ik heb mis; geef my van deze Lira wêerom. Hy ftak dit ftuk gelds, op nieuw, in de lade der toonbank, en nam 'er drie vyfftuiversftukken uit. Ik wenschte wel gaarne vyftien enkele ftuivers, zeide zy, want ik heb ze noodig. Hierom nam hy de drie vyfftuiversftukken terug, en gaf haar vyftien enkele ftuivers. Dat zyn vyfëntwintig ftuivers, zeide de meid. Vyftien en vyf, maaken twintig, zeide de Wan- Zo veel bedraagt eene Lira.  538 OVER DE Wandelaar.' Ik bedanke u dan voor het flesje, dat gy my fchenkt , zeide zy, fcbertzend. Ei! dat hadde ik wel haast vergeetén, gaf hy ten antwoord: ik moet één ftuiver terug; toe, geef hier; en, dit zeggende, nam hy haar, grimlach, gend, een ftuiver uit de hand. Hieröp ging hy na het Laboratorium, maakte daar den vyzel en het bekken fchoon, en zettede elk aan zyne plaats. 14. Inmiddels fchreef de Arts, daar tegenwoordig, een Recept , waarin hy een halven Denarius Mercurius fublimatus corroJivus, een Drachma Sal tartari, 4 Drachmen Vitriool ■ olie , met 6 Oneen Cichorei • water gemengd , voorfchreef. Hy hadt reeds, meermaalen de proef genomen, om den Slaapwandelaar wanvoegelyke Recepten voor te leggen, om te zien, of hy den misflag ontdekte; en die hadt hy fteeds ontdekt; ja, de laatfte maal een door hem ondertekend Recept , zonder het verder te leezen, verworpen. Op dat dit nu,ditmaal, niet wêer gebeurde, zo fchreef hy den naam van een ander zeer aanzienlyk Arts, onder dit Recept. Ik nam op my, om  slaapwandelaaren. §. 37- 53° om hem die Recept over te geeven, en klopte op de toonbank. Hy kwam voort, nam het Recept uit myne handen, en las het tweemaal , met tekenen van verwon, dcring, zeggende: ook dit is zonderling. Daaröp las hy het, voor de derde maal, met groote oplettendheid , keerde zig na my, en zeide: gy moet weerom komen; thans kan ik u niet helpen. Ja maar, gaf ik ten antwoord, 'er legt my zeer veel aan gelegen , dat ik thans geholpen werde. Ik kan het buiten myn' Heer, niet doen. — Is die t'huis. Neen, die is uitgegaan. — Ik heb hem zien t'huis komen, wees zo goed, en roep hem. Hy ging in het Laboratorium, en riep hem. Deze was hem daarin reeds voorgekomen, en vroeg: wat is 'er te doen ? Daar heeft my ie¬ mand een Recept gebragt, dat ik niet verftaa dat moet iets zeldfaams we¬ zen. Wat is het dan? Gy zult het zien; daar ligt het in den winkel gaa , haal het. Hy ging na den winkel, en zyn Heer, welke hem volgde, ziende, dat hy het Recept in handen hadt, beval het hem voor te leezen, en hy las het. Wat vindt gy  540 OVER r> E gy 'er voor zwaarigheid in? Komt. u dat eene kleinigheid voor, een halve Denaritts Mercurius corrojïvus ? Goed , maar die worde door het Sal tartari getemperd. — War wil een Drachma zeggen tegen een halven Denarius ? Hierby komen nu nog 4 Drachmen Vitriool ■ olie ; dit abfbrbeevc het Sal Tartari, en het Sublimatum blyft by zyne ganfche fterkte. i . Wat nu? Ik zou 't Recept terug zenden, maar de Docler zal 'er boos over worden . dat is beter, dan, dat de Patiënt fterft; doch gy kunt doen naar uw welgevallen. Dit gezegd hebbende, ging hy in het Laboratorium , en pompte water , zonder dat men konde nagaan, waartoe hy zulks gebruiken wilde. Zyn Heer volgde hem, en nam de proef, om het gefprek, nopens 't Recept, te agter volgen; maar hy dagt thans over heel an • dere zaaken , en hoorde na de ftem van zyn Heer niet meer. ij. Ik was begeerig om te weeten, of hy, als Slaapwandelaar, 't gebruik des reuks hadde. Hierom was des Apotheekers vrouw zo gedienftig, om de rol eener  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 54I ncr meid op nieuw te fpeelen, en klopte tegen de toonbank. De eerfte reis hoorde hy niet; hierop klopte zy wat fterker, en riep: hola! is 'er niemand? Is 't mogelyk , zeide hy, dat 'er niemand in den winkel blyft, en ging 'er in. De vrouw van 't huis hieldt zig, als of ze 't Meisje ware, het welk aqua matricalis hadt gehaald , en het nu wêerom bragt, om dat het zuiver water ware, dewyl het geen reuk hadt. Hy ontkende zulks, zeggende , dat het aqua matricalis was en hy niet mis hadt. Het ruikt immers niet, zeide zy. Hy nam het flesje, rook 'er aan, en zettede het ftilzwygend op de toonbank. Wel nu, wat zegt gy ? Genoeg, zeide hy,- ik heb u aqua matricalis gegeeven; en ik weet, wat ik heb gedaan. i Maar zonder reuk. Ik weet, wat ik u heb gegeeven, en gaa heen. ■ Ik gaa niet, zo ge my niet of een ander water, of myn geld terug geeft. Hierop zeide hy eenigzins misnoegd: zulke moejelykheden komen my alleen over; en, zonder 'er iets anders by te voegen, zettede hy het flesje ter zyde, nam de zes flui-  542 OVER DE ftuivers uit de lade, gaf die haar weerom, en zeide: vaar 'er wél mede. 16". Nog niet te vreden met deze proef, wenschte ik , geheel beflisfende proeven te zien. De Apotheeker deedt in een peperhuisje een poeder Anyszaad, en in een ander dat van Kamillen, en gaf ze den Arts, welke voorgaf, beide van een ander' Apotheekers Knegt te hebben ontvangen, en niet te weeten, waarin 't Anys- en waarin 't Kamillen-poeder ware; dat hy hem dit tog mogte zeggen. Hy nam de peperhuisjes, en rook 'er aan, zonder ze open te maaken. Maar, toen hy door den reuk niets onderfcrfeiden konde, maakte hy ze open, en onderfcheidde, door de kleur, 't één van het andere, alhoewel ze malkander zeer gelyken. 17. Om 'er ons nog meer in te bevestigen , dat de Slaapwandelaar zonder reuk was, hieldt zig des Apotheekers vrouw, als of ze van buiten kwam, om een Kamillen-poeder te haaien. Hy gaf het haar. Maar het ruikt niet, zeide zy tot hem; neem 'er de proef van. Hy rook 'er tweemaal aan, en zeide: ik ben verkoud; maar gy  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 543 gy kunt 'er u op verlaaten , dat de Kamille goed is. iS. De vierde proef was volftrekt beflisfend. Elk weet, hoe fterk de reuk is van de Castor- Tïniïuur. De Arts hieldt zig, als kwame hy, om zulke Tindtuur te haaien. Hy nam de fles, en hieldt ze den Arts voor, naa dat hy 'er het ftopzel van afgenomen hadt. Het is verflagen, zeide de Arts; het ruikt niet meer ■ dat is niet mogelyk , zeide de Slaapwandelaar. Daar, ruik zelf, antwoordde de Arts, en hieldt het hem onder den neus. ——— Ik ben verkoud , zeide de Nagtwandelaar voor de tweede maal; hierom kan ik de zaak niet beflisfen; maar dit weete ik, dat men hier alles ordentelyk behandelt. ip. Alhoewel zyn Arts, tot nu toe, daar altyd [was , hadt hy hem egter nog niet gekend. Om zig kenbaar by hem te maaken, hieldt hy zig, als kwame hy, op dit oogenblik,. by hem , noemde zig by zyn' naam, en vroeg hem, hoe hy voer? ■ Ik vaar wel. —— Hebt gy dezen nagt wél geflaapen ? —— my dunkt ja :1 "■ - Weet niet, of gy, volgens uwe ge-  J44 OVER DE gewoonte, in den flaap rond hebt gewandeld? 1 Ach! dac weet ik niet. Naa eenige andere vraagen, zeide hem de Doctor , dat hy thans , werklyk, een Slaapwandelaar was , of hy zulks niet gewaar wierdt? Deze vraag verbrak den ganfchen fchakel zyner gedagten. Hy viel in flaap, zonder verder te antwoorden. 20. Kort daarna bewoog hy zig wêer, nam het dagboek, en fchreef by één Artikel iets, het welk vergeetén was geweest. 21. Ten zelfden tyde kwam hem het Recept van 't Decoctum Marrubii wêer in handen. Hy las hec, en, onder aan gefchreven vindende, voor vrouw Magdakna, zonder den toenaam , zo fchreef hy 'er dezen by. Hieröp maakte hy toeftel, om dit Decoctum klaar te maaken, zonder zig te binnen te brengen, dat hy die, vóór korten tyd, alreeds eens ondernomen hadt. Hy nam een handvol Marrubium op een papier, ging 'er mede in :t Laboratorium, doende alles, als voorheen , uitgenomen, dat hy den fcheplepel liet vallen, toen hy 'er mede na den water-emmer , welke daar niet ftondt, alwaar hy plagt te flaan, te  SLAAPWANDELAAREN. $• 37- 545 te vergeefs reikte, en agter over in de armen van zyn Heer viel, en wêer in flaap raakte. 22. Kort daaröp keerde hy terug na den winkel, en ging zitten. Des Apotheekers vrouw fpeelde toen nog eens de rol van eene boodfchapdoenfter, brengende hem, beangst, narigt, dat éc'n zyner vrienden op fterven lag, en dat zyne of zyns Hecren tegenwoordigheid begeerd wierdt. Hy gaf 'er zyne verwondering over te kennen, zeggende: hoe kan dat wezen? eergisteren fpysde ik 's middags by hem, en hy bevondt zig zeer wél. Hy voegde 'er by, dat hy den winkel thans niet moge verlaaten, om dat zyn Heer niet t'huis, en 'er niemand anders was; maar zo dra als iemand kwam,dan wilde hy zig fpoedig daarheen begeeven. De vrouw hieldt zig, als of ze heen ging; maar hy dagt nergens, meer aan, en viel in flaap. 23. Deze en andere dergelyke bedryven voerde hy uit tot vier uuren 's morgens; alsdan zogt zyn Heer, door verfcheide middelen, welke hem anders gelukt waren, het denkbeeld, om na bed te gaan, Aa ia  54Ö OVER DE in hem te verwekken. In welk geval hy alles deedt, wat hy anders waakende plagt te doen, hy floot zig naamlyk in de kamer op, en wierp door een gar, dat in de deur was, den fleutel na buiten. Maar op dezen avond konde men hem daartoe niec brengen. Geweld mag men omtrent hem niet gebruiken , want in zulk een geval ryst de gedagte in hem, dat hy van dieven overvallen wordt, en hy Haat, als een uitzinnige, met vuisten rondom zig heen. Hierom verkoozen zy het middel, om op hem teblaazen, en hem, in ilaap gevallen zynde, na bed te draagen. Toen zy hiermede beezig waren, ging ik na huis. 24. Den volgenden morgen ging ik wêer na de Apotheek, om te verneemen, hoe de zaak afgeloopen ware, en ik hoorde, dat zy hem, eindelyk , door blaazen, zo lang in flaap gehouden hadden, tot dat zy hem op zyne flaapkamer gedraagen, en daar opgeflooten hadden; dat men hem, 's morgens vroeg, ook hadt gevraagd, hoe hy geflaapen, en hy geantwoord hadde, zeer wél: zonder zig zyne bedryven van dien nagt te binnen te brengen. 25..  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 547 25. Hy was uitgegaan, om zyne Zuster te bezoeken, en, toen ik met zyn' Heer nog in gefprek was, kwam men zeggen, dat hy daar fchielyk in flaap gevallen was, en een harden val op den grond gedaan hadt, en nu te bed lag, 26. Thans bevindt hy zig op het land by eene andere Jufter, om te beproeven, of de verandering van lugt, en de onthouding van bezigheden , eenige beterfchap mogten veröorzaaken. Doen men heeft berigt, dat zyne kwaal niets gebeterd, en hy meermaalen, hard op den grond is neergevallen. 27. Wat ik verhaald heb , daarvan ben ik ooggetuigen geweest, en veele andere perzoonen hebben dergelyke en nog meer wonderbaare bedryven van hem gezien, want overdag zelfs overvalt hem, menigmaal , de flaap , waarop voort ftuiptrekking, en rond wandelen volgt. Ook is hier geen gevaar van bedrog, noch van de zyde des Jongelings, noch van de zyde des Apotheekers te duchten. Deze is van eene algemeen bekende eerlykheid , en heeft van deze ziekte zynes winkelknegts Aa 2 niets,  548 OVER DE •niets , dan ongemak , en mogelyk ook ■fchade te wagten, om dat hierdoor de kalanten kunnen afgefchrikt worden: en wat den Jongman betreft, zyne opregtheid, droefheid en traanen over zyne kwaal; en het gevaar, dat zyn Heer hem konde laaten gaan, zyne begeerte, om 'er van ontheft te worden , zyne flaapzugt en ftuip* trekkingen, als mede zyne harde vallen op den grond, waardoor hy menigmaal gekwetst wordt, laaten niet toe, om hem van eenige veinzing te befchuldigen. Om myne gedagten , of beoordeeling dezer gebeurtenis, zaaklyk te kunnen zeggen, zo wil ik by de afdeelingen, welke eene opheldering noodig hebben, eenige aanmerkingen voegen. In de vierde afdeeling is, eigcnlyk, het eerfte tooneel des Slaapwandelaars. Dat hy den kandelaar , op de toonbank ftaande, met eene oniiangeftokene kaars nam, en 'er mede in het Laboratorium ging, wyst aan, dat hy begon te droomen, 'en zyn werk wilde uitvoeren. Hy nam het zwavelftokje, 'c welk hy daar vondt, om dat hy tog wel konde weeten, dat'daar, gemeenlyk, zulke zwavelftokjes la-  slaapwandelaaren. §. 37* 549 lagen, die hy ook, in den waakenden toeftand, aan de gloejende kooien aanftak, om zyne kaars aan te (keken. Maar, om dat de kooien doof waren , zo konde zyn oogmerk, als anders, niet bereikt worden, maar, toen iemand den rand des ovens mee eene brandende kaars naderde, zo kon hec heldere fchynzel op zyne, zelfs gcflootsne oogen werken, (§. 15- 9- n; 6: 34. ri. 1.) Vooral, wanneer hy zeer fyne oogleden hadt. (Vergelyk §. 31.) Daaruit ontftondt by hem het denkbeeld van de tegenwoordigheid des vuurs ; (§. 3-) hY bewoog hierom zyn zwavelftokje na dit vuur, en. ftak 'er zyne kaars mede aan. Dat hy hierop het zwaveldokje uitblies, dit deedt hy -volgens gewoonte. Nu ging hy in de Apotheek , met inzigt , om een Recept klaar te maaken, zo als de uitkomst leert. Hy nam het uit het dagboek , waarin de Recepten ftaken, welke daags daaraan moesten klaar gemaakt worden. Dat hy dit droomde, was dus zeer natuurlyk, om dat hy 'er reeds over dag aan hadt gedagt. J.i maar, by las ook het Recept hos was die mogelyk in den flaap? Myn antA a 3 woord  55° OVER DE woord is: daar hy het over dag reeds hadt geleezen , zo kwam hem de inhoud leevendig in den droom voor, hy las het dus uit het Geheugen, op dezelfde wyze, als die Predikant §. 3<5. zyne preek in den flaap las. (Zie §. 34. fir 8.) Dit vorderde niet eens een fterk Geheugen, om dat op een Recept, juist geene lange reeks van onderwerpen ftaat , gevolglyk ook geen lange reeks van gedagten wêer in 't geheugen moet herroepen worden. Maar hoe konde hy weeten, dat het uit 'c boek gehaalde Recept juist dat geen was, het welke hy uit het Geheugen las? 1 On- getwyfeld, antwoorde ik, uit het gevoel. De briefjes, waarop de Recepten worden gefchreeven, zyn niet van éénerleie langtc, breedte, enz. Daaruit konde hy reeds weeten , wat voor een Recept hy hadt gevat. (§. 4. 34.) Dat hy nu begon, dat geen uit te voeren , wat tot het klaar maaken van 'c Recept noodig was , was een natuurlyk gevolg zyner leevendige gedagten, (§. 6.) en dat hy, van de beftemde plaatzen , de noodige dingen haalde, was even zo begrypelyk, om dat de herden-  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 55* denking hem , in den droom , na die plaatzen leidde, waar de za;,ken waren, welke hy noodig hadt. Dat hy ook aan de plaatzen te regt konde raaken, kwam daarvan daan, om dat hy alle treden en fchrecden in de Apotheek wist. Des kon hy zulks even zo goed doen , als iemand, in den volkomen duisteren nagt , in zyn huis weet te regt te raaken. (§. 4- en 34- «• 1. 2.) Dat hy weer na de Apotheek ging, om de overige Ingrediënten op het Recept te leezen , maar dit, in zyne afwezenheid , als met het dagboek weggelegd zynde, het Recept zogt ter plaatze, waar by het hadt gelegd, en het niet vindende, de fchakel zyner gedagten verbroken wierdt. ■ • Dit vcrklasre ik dus: de Slaapwandelaar droomde , dat hy 't Recept weer wilde doorzien, om de overige Ingrediënten te bezorgen. Want, alhoewel hy die in zyn Geheugen hadt, de verbeelding ftelde hem nochtans de reeks van denkbeelden zo voor, als anderzins het laatfte , wanneer die Apotheekersknegt Recepten over dag klaar maakte, plag te volgen. .Wanneer hy nu, overA a 4 dag,  552 over de dag, het voorgefchrèevene klaar maakte, dan plagt hy, eenige Ingrediënten bezorgd hebbende, wêer in 't Recept te zkn, om heel veilig te gaan. Hierom ging hy, op dezelfde wyze, in den droom te werk. Maar, toen hy, door zyn gevoel, *t Recept miste, zo verwekte dit ongcwoone voorval eenige bekommering in hem, even als hem zulks, in het waaken plagt over te komen , wanneer hy het R-ecept niet konde vinden. Want dan ontftondt in hem de gedagte; zoo ik maar niet iets van de Ingrediënten heb vergeetén. ]n den droom dagt hy even zo, als hy over dag gewoon was. (§. 9. jö.) Hieröm ftondt hy ook, in den droom, wegens 't verlies v?n het Recept verlegen. Ja, mogelyk moest hy zelfs wel' 't Recept aan hem wêerom geeven, die hem verzogt hadt, om het klaar té maaken. Dit maakte hem dus verlegen, en brak den fchakel zyner gedagten. (§. 2J.) By de vyfde afdeeling begint een nieuwe droom. Hy nam een zedekundig Werk van de boekenplank, waarin hy, menigmaal, over dag plagt te leezen, en zelfs den  SLAAPWANDELAAREN. §• 37' 553 den voorigcn morgen nog hadt geleezen.— Dit gefchiedde door 't gevoel , (§. 4. 34.) en door het plaatzelyk Geheugen. Hy wist net, hoe de boeken naa malkander op de boekenplank volgden. Hy zogt zyn ingelegd teken , dat hy niet vondt. —— Hy zogt het door 'c gevoel, en het niet vindende, floeg hy het boek op, en wel de 233(te bladzyde. Dceze omftandigheid wilde niet veel zeggen, zoo 'er niet by ftondt, dat hy ook deze bladzyde hadt genoemd. Hoe konde hy dit doen? Alleszins fchynt deze omftandigheid nadruklyk. Doch ik roerke aan: 1) is die omftandigheid werklyk waar geweest ; dan laat ze zig niet wel volgens eene gewaarwording des gezigts verklaaren , het zy dan, dat" die Apotheekers - knegt met opene, of geÜootcne oogen , gewandeld hebbe^ Want , hoéwei de Slaapwandelaars, zelfs met geflootenc oogen, de helder- of donkerheid eenigzins kunnen onderfcheiden, (§. 15.) 'er fchynt nogtans een al te naauwkeurig en duidelyk zien verëischt te worden, zal men een getal kennen. 2) Des blyft 'er geene andere rede ter verklaaringe overig, A a 5 dan  554 OVER DE dan het Geheugen. Misfchien was bladzyde 233. zeer dikwils opgeflagen geweest, zo dat de band daar een* krak gekreegen hadt, of gebroken was, en het boek gemeenlyk daar open viel, wanneer men het wilde opflaan. Hieröm viel het dan op, ter dier plaatze , en de droomer voelde het, dat 't boek in de gewoone plooy zig opende. Nu wist hy reeds waakende, dat het bladzyde 233 was ; des dagt hy dit ook in den flaap. Hy bladerde nu voort toe bladzyde 262. Vcrmocdelyk telde hy, ft.il of luid, want tellen is in den flaap even «zo goed mogelyk, als het fpreeken. Na wist hy wel, dat, het geen hy wilde leezen, op deze bladzyde ftondt, om dar hy die plaats reeds menigmaal over dag hadt geleezen. Dit blykt uit het verhaal zelf, omdat 'er ftaat, hy hebbe, dikwerf, over dag in dat Werk geleezen. Hieröp droomde hy van den inhoud dezer plaatze, bragt zig denzelven flipt te binnen, zeide de ganfche plaats op, doende daarby, als of hy ■ze las. Dat hy zig de woorden, aan deze plaats ftaande, zeer flipt in het Geheugen ingeprent mogt hebben, is natuurlyk, om dat  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 555 dat hy, over dog, zo dikwils in dat boek hadt geleezen. De droom, tot dus verre agtervolgd, wierdt, volgens de zesde af deeling, wêer afgebroken , en wel door eene uiterlyke aandoening des gehoors, toen hy het kraaken des vuurs in den oven hoorde. (§. 25 ) Hierom wierdt hy tot zyne verdere bezigheden opgeleid, onderneemende de hieröp volgende en verhaalde daaden. Ook blykc uit 't fiot vam de zesde af deeling, dat hy, voor koele lugt en togt, zeer aandoenlyk was, en dit bewyst de groote aandoenlykheid zyner zenuwen, waarin ik niets bewonderenswaardig vinde. Want menig mensch heeft nu eens in deze, dan wêer in geene zintuigs- zenuwen eene byzondere aandoenlykheid. (§. 4. b dz. 20.) Volgens de zevende af deeling , las de Slaapwandelaar wêer in een boek. Dit moet op dezelfde wyze verklaard worden , als de vyfde afdeeling. Maar, dat zig de Apotheeker met hem over het geleezene en beder.kciyke, in een gefprek inlaat, dit is volgens §. lp- enz. volkomen oplosbaar. Maar by het einde dezer afdeeling komt Aa 6 eene  53 OVER' DE eene bedènkelyke omftandigheid voor , daar naamlyk de Apocheeker toe den knecht zegt , dat hy 't kapittel raogte zoeken , waarin van de ontbinding des gouds wordt gehandeld. Deze zoekt het in 't register, en vindt het. De Heer zeide verder, dat hy de 2de Methods moest zoeken, en die wierdt in het register op bladz. 53 aange. weezen. Hieröm zogt hy deze bladzyde 53. en las ze luid. • Dit werk fchynt alleszins onbegrypelyk. Want zonder gezigt kon dit niet' gaan, ten ware, dat de knecht, by het gefprek ontwaakt ware, en dit alles , waakende , alhoewel men eene geringe bewustheid hadde gedaan, offchoon de Heer dagt, dat hy nog als "Slaapwandelaar te werk ging. De Nagtwandelaar ging, mogelyk, zo te werk, als iemand, die zeer flaapcrig is, en reeds begint te (luimeren, of als Oporinus, ■waarvan ik boven, by het einde van §.31. heb gefproken. (Zie mede §. 31. n. 8.) De Heer konde zulks zo veel te meer gelooven, indien de Slaapwandelaar zodanig een was, welke met opene oogen wandelde. Want toen wist hy niet, cf die nog ■ • fliep  SLAAPWANDELAAREN. §.37. 557 fliep of waakte. Wanneer de knecht, vervolgens, al wêer in flaap viel, 't was mogelyk, dat hy zelfs dit, hoewel waakend ondernomene", wêer vergat, en by het wêer ontwaaken tegen zyn' Heer, op de vraag, of hy niets van dit of dat, in den flaap ondernomen werk wist, zeide, dat hem niets daarvan voorflondt. (§ 9. b.~) Daardoor wierdt de Heer in zyne gedagte bevestigd , als hebbe de knecht alles in den flaap gedaan , alhoewel het met de waarheid niet inftemde. (a) In het verhaal volgt nu verder, dat de Heer een fchoon papier tusfchen des knechts oogen en het boek hieldt, en daardoor de fchakel van gedagten afgebroken wierdt, en de knecht wêer in een diepen flaap viel. De rede was, om dat die knecht, toen hy waakend of fluimerend las, door het voor de' oogen* gehouden papier, in de agteix-etfvolging van gedagten wierdt geftoord, en nier .... ! meer (V) MisTth/en was liet met' dien tracht op dezelfde wyze 'geregen, als niet z.keren Student, van welkcu Bohn gewag maakt. Zie koven §. 31. ea nu. *) d-_ Aa 7  55» over de meer konde leezen. Daar ook niet aanflonds eene nieuwe uiter- of innerlyke gewaarwording voorhanden was, welke tot een nieuwen droom aanleiding konde geeven , zo was hec natuurlyk, dat de knecht weder in flaap viel. * De agtfle af deeling behelst niets,'dat op nieuw verklaard moec worden. Dac hy geen' fmaak hadc, was eene omftandigheid, waarvan ik reeds (§. 35.) by hec verhaal van Negretti, gewag gemaakt heb. De negende af deeling moet, insgelyks, door een daartusfehen gekomen waakenkenden toeftand, even als de zevende af. deeling , worden verklaard. Het fchynt wel zo, als hebbe hy zig van de oogen niet bediend, om dat, toen de Heer het tusfchen de boeken ftaande papier, waarop eene algemeene rangfehikking van L 1 nNjECs ftelzel was gefchreeven, en dat de knecht tusfchen de boeken zogt , weg. trok , en het boven de boeken lag , de knecht het egter tusfchen de boeken bleef zoeken. Maar , dit al gefchiedende, zo konde nogtans de rede voor zyne handelwyzedeze wezen, om dac de knecht met eene  slaapwandelaaren. §. 37. 559 eene geringe bewustheid te werk ging, en als een fluimerende.' Ook zogt hy het papier meer door 't gevoel, dan door middel der oogen , wanneer hy al eenigzins 't gezigt bezat. Dat hy nu Tournefort doorbladerde, kwam daarvan daan, om dat hy, het gezogte blad misfende, met dien te raade wilde gaan. Hierby was hy of reeds wêer in flaap gevallen, en dan zal hy ook niets uit Tournefort hebben gelees^n, of hy waakte nog, en d m vondt. hy, mogelyk, niet; wat hy zogt; waarom hy het boek toefloeg. Eene nieuwe in- of uitwendige aandoening of vermoeidheid verbrak den fchakel zyner ge. dagten wêer , en hy viel in een dieper flaap. De tiende af deeling, levert eene nieuwen droom op, en heeft geene nieuwe verklaaring noodig. De elfde af deeling, behelst mede een nieuwen droom, vervattende in het geheel niets, dat onbegrypelyk ware. De twaalfde af deeling , moet - wêer zo verklaard worden, als het vinden van een Re*  5<50 OVER DE Recept in de vierde afdeeling, Alles kan uit 't gevoel afgeleid worden. In de dertiende af deeling , komen zeer buitengewoone bedryven voor. Wordt daar by geen waakende tusfchen - toeftand onderfteld , dan moet de Slaapwandelaar, behalven een groot Geheugen, niet alleen een fyn gevoel, maar ook een byzonder Gehoor in den flaap hebben gehad, en dit kan zodanig een mensch , zonder eenige zwaarigheid , toegefchreven worden. (§. 4. 34.) Doch het afweegen, door hem verligt, fchynt, zonder behulp van het gezigt, niet verklaard te kunnen worden. —1 Myn antwoord is: zulks konde wel, in zo verre, door het gevoel, in 't werk gefield worden,dat hy met de vingers konde mérken , of de fchaal al of' niet over floeg. Maar de vraag is eindelyk, hoe hy, zonder te zien, 't gewigt kon weeten en treffen. Deze om Handigheid , beweere ik , fchynt ook de kragten des gevoels, niet te boven te gaan. Want, voor eerit, kon de knecht, door de menigvuldige oefening, en uit het fyn gevoel, reeds weeten, hoe zwaar elk Apotheekers - gewigt was, wanneer  SLAAPWANDELAAREN. §. 37' 56ï neer hy het in de hand i;am, of hy konde uit de groote , dikte, uit de kanten enz. door hec gevoel weeten, hoe veel dit of dat ftuk, aan gewigt bedroeg. Met ééq woord, het konde, mogelyk, zo zyn geweest , als ik vooraf (§. 34-) nopens een' Blinden van Pidfeaux heb aangehaald, Maar:j wilde men evenwel 't gezigt ais den grondflag der verrigtingen aanmerken, dan moest men, yoerds, onderftellen , dat de Slaapwandelaar zodanig een geweest ware, weike met opene oogen rond ging, en die , misfehien, in de oogen eene ontfteeking, (vooral, daar hy ziek was,) of wel zulk eene gefteldheid heeft gehad,als by de ontfteeking pleegt te zyn : ware dit zo geweest , dan konde hy ook, in het duistere, voorwerpen onderfcheiden, welke andere menfchen niet in ftaat zyn , om te onderfcheiden. (§. 5. bladz. 28.) Inmiddels zoude dan de Nagtwandelaar meer geildimerd , dan geflaapen hebben. Hierom beweeren, mogelyk, ook aanzienlyke Geleerden , dat een Slaapwandelaar, e'en half waakende is. (§. 33.) Dat, verder, die Apotheekers-knecht eene Once aqua  JÖ"2 OVER O E aqua matricalis in het flesje goot, gefchiedde tog wel door middel van een tregter, zo, dat hy geen gevaar liep, van iets ce ftorten ; en dit konde hy wêer door het gevoel ter uitvoer brengen, even als de daaröp volgende verrigtingen. Ook kon die knecht, in het vullen der vaten, even zo te werk gaan, als de Blinde van Pidfeaux, C§. 34O en zig van het gehoor bedienen. (§. 4.) Doch daar volgde wêer dit merkwaardig voorval: de droomende kende het ftuk geld, het Welke men hem gaf. Ook dit kon door 't gevoel gefchieden, vooral, wanneer men onderftelt, dat rnogelyk de daar gangbaare munten van de bepaalde grootte, geene andere waren , dan de ontvangene. Immers heb ik zelf een' Blinden gekend, die grosfen , een twee-, viergrosfen ftuk, Ducaaten, Louis d'Or, Carolcn enz. door het gevoel konde onderfcheiden ; zelfs was hy in ftaat, de Lu■nenburgfche en Franfche vyf Daaldersftukken, te onderkennen, om dat hy den ftempel voelde. Hoe juist konde ook Saunderson, als een-Blinde, de foorten van geld onderfcheiden. («. 34.) Wat an-  SLAAPWANDELAAREN. §. 37- 5Ö3 anders nog in deze nfdeeling volgt , dat heeft geene verdere opheldering noodig. In de veertiende af deeling, komen omftandigheden voor, welke volkomen fchynen te bevestigen , dat de Apotheekersknecht eigenlyk niet kan geflaapen hebben. Want, ten tyde van zyn flaapwandelen , kreeg hy een wanfehapen Recept, en las het voort, vindende ook 'c wanvoegelyke daarvan. Dit konde in den droom onmogelyk gefchieden, om dat hy dit Recept niet in den waakenden toeftand hadt geleezen, en gevolglyk de droom zulke denkbeelden niet wêer voortbrengen konde. Des moet ook deze omftandigheid volgens §. 34- n- 8- verklaard worden. De 15de, i6le, 17de en lOde ajdeeling, toont flegts, dit de Slaapwandelaar geen' reuk , in zynen niet natuurlyken toeftand gehad heeft, en dit vindt by veele andere Slaapwandelaars insgelyks plaats. Alleen wordt 'er by het einde der 16de eifdeeling nog aangemerkt , dit hy het Anys- en Kamillen-poeder, door de kleur heeft onderfcheiden. Is dit door het gevoel  504 OVER I) E voel gefchied, dan moet zulks op dezelfde wyze verklaard worden , als ik §. 4. en 34. toonde, dat de Blinden de kleuren kunnen onderfcheiden. Maar is het door 't gezigt gefchied, dan moest hy het door een fchynzel onderfcheiden , (§. 4.) of hy moest eigenlyk niet geflaapen hebben. (§. 34. n. 8 ) De 10de afdeeling , bevat niets buitengemeens. De 2ofle afdeeling, moet, door middel van 't Geheugen, verklaard worden, zo a's ik de bedryven van een geestlyk Perzoon §. 36. verklaarde. Dit zelfde merke ik aan by de 2ifte ieeling. De 22lte afdeeling , wordt door het praatcn in den flaap, (§. 10. 20.) en volgens het vermogen, van zig iets te erirmeren , bcvattelyk. Bij de ^fte afdeeling vinde ik niets om aan te merken. Dat hy zig, naar de 24fie afdeeling by hec ontwaaken, zyne nagt-bedryven niet wist te binnen te brengen, daarvoor is dc rede §. 26. aangeweezen. De  SLAAPWANDELAAREN. §. 37. 565 De 25fte afdeeling toont, dat dit mensch verfcheide dingen bezac, die andere Slaapwandelaars niet bezaten, en dat hy wel aan een byzondere ziekte, by dit nagtwandelen , vast was. By de overige afdeelingen vinde ik niets, om daar by te voegen, (b) S- 33- Over de pligten der Slaapwandelaaren; en of zy voor hunne mis dryven aanfpraaklyk zyn. Droomen, als zodanige, zyn werkingen van de verbecldings- en vindings-kragt in den flaap, (§. 12. 13.) welke, op zig zelve befchouwd, niet van des menfchen willekeur en vrijheid afhangen. Daar zig nu de Slaapwandelaars, door de droomen, tot hunne verrigtingen bepaalen; (§. 33-) zo zyn ook hunne daaden, op en voor zig zel- (10 De fcbrifteo, raakende Slaapwandelaars en droomen, heb ik, taamlyk volledig, in myn werk, yen den Ahndungen, aangehaald; weshalvcn ik den leezer daarheen wyze. . .  5fi6 over de zelve, van de vrijheid niet afhanglyk. Gevolglyk kunnen hen ook hunne onderneemingen noch ter .belooning, noch tot eene ftraffe worden toegerekend. Doch, daar het kan gebeuren, dat ze in den flaap daaden, met de wetten en verpligting ftrydende, zo wel omtrent zich zelv', als anderen uitvoeren; zo brengt hun pligt mede, dat ze ter plaatze, waar ze zig ophouden, hunnen toeftand bekend maaken, ten einde men op hen kunne letten, om alle te duchtene fchade voor te komen. En doen ze dit niet, dan zyn tog hunne, met de verpligting ftrydende bedryven, welke zij, ten eenigen tyde, in den flaap volvoeren, betrekkelyk op hunne vryheid, dat is, zy zyn 'er voor aanfpreekelyk, om dat ze, door de ontdekking van hunnen toeftand, de mogelyke kwaade gevolgen van hun nagtwandelen hadden kunnen verhoeden. Dat de Slaapwandelaars zig zelv', zomwylen, leed toebrengen, daarvan verhaalt men verfcheide voorbeelden. Daartoe behoort de gefchiedenis, dat een Meisje van 20 jaaren, naar het verhaal van Carolus Co mus de Cabal- - lis,  slaapwandelaaren. §.38. 567 lis, menigmaal, van de moederkwaal en bevlekkingen by nagt geplaagd wierdt, en 's nagts dikwerf opftondt, in het huis rond ging, en dat geen verrigtte, wat ze anders , over dag , gewoon was om te doen. Wanneer ze nu 's nagts eens opftondt, en juist ten dien tijde van haare ziekte (furor uterinus) wierdt aangevallen, zo greep ze een groote fchaar, en ftiet ze, met geweld, in de moederfchede , waar door ze zig zeer kwetfte. (*) En Horst (**) haalt 't volgende voorbeeld aan. In het jaar 1593. den 24 Maart, was, niet verre van Relmftad , een Slaapwandelaar , welke in zyn hemd uit het bed opftondt, de trappen na beneden ging, en een breeden gang doorging, daaröp in de keuken kwam, en in den put klom. Hy hieldt zig met de handen.en voeten vast, doch kwam niet in het water , alhoewel de zoom van 't hemd eenigzins nat wierdt. Hieröp wierdt hy (*) Zla Act. EniJ. mens. Jan. ann. 1688. pag. 4.1. en fiutsch feüfame jedoch wahrhafie Gejchkhte, i B. S. 612. (**} De Noctambuhrum nat Km. Cap. 1. pag. jtcj.  568 OVER DE hy wakker , denkelyk wegens de koude van het water, en fchreeuwde : 6, myn been! helpt my. De andere huisgenooten, deze ftem hoorende, zoeken en vinden hem, zetten eene ladder met eene kaars in den put. Maar, wyl hy niet, op deze wyze, daaruit konde komen, zo liet men een' emmer na beneden, waarin hy met den regter voet ging ftaan, en met de regte hand de keten vast hieldt, en zo wierdt hy gered. Diezelfde fchryver meldt, dat een Jongeling, by zyn flaap wandelen, gevallen waren , en zyn been aan Hukken gebroken hadde. Prjetorius (f) zegt een Spaansch Edelman , uit Torquemada, ftondt 's nagts, menigmaal, in den flatp op , om allerhande zaaken in zyn huis te verrigcen, ging van de ééne plaats na de andere, en wierdt niet wakker. Eens ftondt hy in een Zomer 's nagts op, nam zynen mantel, en ging de deur uit. Onderwegen kwam hem, naar hy zig verbeeldde, een man tegen, en vroeg hem, waarheen? wel- Cf) In der WelAefchreihtng yon allerlcy wunderinren Menfchen.  slaapwandelaaren. §. 38. 569 welken hy antwoordde, dat hy zig in 't koude bad wilde begeeven, waaröp hem dan deze verzelde. Toen ze nu by het water kwamen, fprongen zy 'er in. Maar, de Edelman het water voelende, ontwaakte voort, en hadt groote moeite, om zyn I-even te redden, en wêer uit het diepe water te komen. Bodinus geeft mede een voorbeeld, dat een zê^er Nagtwandelaar zyn Leven , werklyk , in het water verloor ; en Hokkma nn maakt gewag van een Maanzieken, die uit een venfter op de ftraat viel, en door dien val de hcrfenpan brak, waaraan hy den dag daaraan moest fterven. (Zie mede zynen §. 34. n. i. by't einde.) (f) Uit de vooraf aangehaalde historiën. (Zie §. 32. by 't einde, en §. 37.) blykt, dat de Slaapwandelaars, zomwylen met een brandende kaars rond gaan, en ligt brand kunnen veröorzaaken, vooral, daar ze zig nu en dan vergisfen. Des Q) Z A c u t u s l u«s 1 t a n u s de medicor. princip. 'ui/lor. Lii. 1. Ui/lor. 15. in paraphr. beeft reecis de gevaare» gewectcn, vvaarvo:i: de Nagtwandelaars blocil" ftaan. Bb  over de Des moet men een waakend oog over hen houden. Ja , men heeft voorbeelden , dac Nagtwandelaars, in den flaap, een' mcord bedoelden. Zo verhaalt Schott, (a) dat de fchoolmeestcr Gundisalve gewoon was, 's nagts in den flaap, de kinders te onderwyzen, hen te bekyven, te vermaanen en te zingen , als of by fchool hieldt. Een kloosterling, welke met hem in ééne kamer fliep, dreigde hem, dat hy hem met de roede zoude geesfelen, indien hy zig 's nagts niet fl.il hieldt. De fchoolmeester prentte deze bedreiging diep in 'c Geheugen, en , in flaap gevallen zynde, ftondt 's nagts op, nam een lange fchaar , en ging na zyn makkers bed , maar welke, tot zyn geluk, wakker was, en, om dat hy Gundisalve, by helderen maane. fchyn,op hem zag aankomen, zo verfchool hy zig agter het bed. De Slaapwandelaar naderde hec bed , ftiet de fchaar eenige reizen in het hoofdkusfen, en ging hieröp wêer flaapen. Den dag daaraan, wist hy niets • Ca) In Phyfica curiofa, Lib. III. cap. 22. de nnctamme bewust- en zedelykheid by de misdaad wordt gevorderd. Trouwens, om dat ook eene boosheid , naa de volbragte daad , (dolus ex re) mogelyk is, zo zoude ik geene zwaarigheid maaken, om een' flaapwandelenden doodflager aan dedoodsftraf fchuldig te verklaaren , wanneer hy , '$ morgeus vroeg,  slaapwandelaaren. §. 38. 573 vroeg , by het ontwaaken , zyne vuile daad goedkeurde, er 'er een regt vermaak over betoonde, alhoewel zulks een zeldfaaïn geval mogt vezen. Hiermede (temt Schroteh ove'ëen. (d) Ten einde ooi een boosiiartige zig van de ftfaf eener nuorddaadige daad, niet moge ontheffen, vanneer hy voorgeeft, dat hv , als Nagtvandelaar, zyne daad werkheilig heeft gmaakt; zo moet hy ten vollen bewyzen dat hy een Slaapwandelaar is, ja, de r/erige omftandigheden moeten uitwyzen, at hy, ten dien tyde, toen de doodflag dor hem begaan wierdt, geflaapen, en 1/ de daad , als Nagtwandelaar heeft ingevoerd. Verfcheiden pleegen, tot de kntekenen, dat iemand het misdryf niet in den flaap, of niet als Nagt- wan- £0 Tti Dpul. de eo, quod circa vuhera justum est §. 71. Hy egt: „ Quando itaque haeG neglexerit, tune , de culp teneuir, & poena extraordinarii "feu arbitrair ria p'e.titur. Secus vero fe res habet, quando is, qui „ djrniendo deliquit, alterüm letbalucr vulneiavit, «e '„ eumime.lecit, postea vigilando ratum habuit, & «p„ proUir, quod in fomniis mali gcsït, tuac a poen» ,. erdiuria nou èxcufarnr." Bb 3  574 o v £ r de ■wandelaar gepleegd hebbe , te brengen, wanneer de daader vetle middelen en krag. ten moest gebruiken, om tot een anders flaapkamer en bed te komen,-om dat 'er, mogelyk, menigerlcie bdetzels in den weg fogen : by voorbeeld, te kamer ware geflooten : voorus , wanneei het moorddaadig geweer niet by de handwas, maar eerst met moeite gezogt moet woden (e). Doch zulke omftandigheden , lev&en geen vast bewys uit, dat de doodflage den moord waakende gepleegd hebbe. Wnt de Slaapwandelaars kunnen, als droomnden , ook geflooten kamers, kasten en^.open fluiten, zoo ze maar weeten, waaide fleutel te vinden is, zoals de Historievan Necrf.tt i uitwyst. (§. 35.) Opdezelfde wyze, kunnen zy mede dit en da Geweer zoeken, om dat ze zig, in den coom, te binnen kunnen brengen, waar 'tmogelyk te vinden is. (ƒ) §9 39- CO f R I T S c H , /. c. S. 6. 7. (f) Anders mag vergeleeken worden MENojn. de r- Q: Caf. 327- GuiL. lis. 11. obrc>y. izc tl. 29. b a R l 0 s a , ad CleiUHif. unit. de htmic:d. king, om den Slaapwandelaar niet alleen wakker te maaken, maar hem ook zyne handelwyze af te wennen. («). Doch 'er zyn ook Nagtwandelaars , die het water kunnen verdraagen , zonder daardoor te ontwaaken , zo als ik kort te voeren een VOörta) Boiin, toe. dl. §. 32. en Horst, loc. cit. ei:p, 9. kemcB hierin overeen. Bb 5  573 over de voorbeeld aangehaald , en zodrn'g een §. 33- bygebragt heb. Dit moet ons niet vreemd voorkomen , om dat de Nagtwandelaars niet in eenerleiën graad fiaapen. By veelen heeft zelfs het begieten met water, zulk eenen fchrik verwekt, dat 'er de Vallende-ziekte door is ontffaan: zo als D. Werloschnig (ö) een' Slaapwandelaar aanhaalt , die door dit middel ftuiptrekkingen kreeg, en 'er zo door verzwakt wierdt, dat hy drie weeken het bed moest houden. Een zelfd gevolg konde ook wel by menig ten', inzonderheid fchrikagtigen Maanzieken, door het fiaan ontftaan. Weshalve 't verlichtfte is, dat men eerst den Slaapwandelaar wakker maake, en alsdan ter gedagtenis/e , één der aan de hand gegeeven mid'ielen beezigc, vooral, daar zulke middelen zeer goed koop zyn. (e) Doch (.0 In a. N. C. Du. JU. Anti. 9 & 19. obfiry. 152(O Zo als dan ook Rlancaud, Tandliïr, £ r a a n' e c en S c 11 0 t t , reeds zulke middekn hebfeea p©ed£ckeurd... Dètb zeer wél zegt Schenk: „ hic  SLAAPWANDELAARSM» f. 39' 57* Doch genoeg tot myn oogmerk (d). ,curandi modus carnificina potius videtur, qnam me> dicina." Inmiddels hebben ze egter menigmaal geholpen. (£) Verfcheide middelen der Artfen l:an men leezen ïa Fritscb fcldfamen Gefclrickten &c. S. 620 SV. EINDE. Bb 6 BLAD-  BLADWYZE R. jlbraham, Rabbi, waarvoor hy de Nagtmerrks hieldt. 274. Afkeer, door de inbeeldingskragt verwekt, brengt de maag., in eene fterke beweeging 57. tegen Katten , oorzaak daarvan , 172. Agostino Forati, een Slaapwandelaar, 41 r. Antipathie, wat betekene, 163. Apotheekers - knecht, een Nachtwandelaar, deszelfs historie en oplosling, 519 ««2. Archimedes was een waakend droomer, 2-3% Jtehm, verklaaring van een Slaapwandelaar, 380. B:hrend, Michaël, vangt, als een Blinde, Kreeften, 463. enz. Beweegingen, van 's menfchen lighaamsjeelen , de grondflag is in de Zenuwen en 't Zenuwfap gelegen, 2 enz. de laatfte bron der beweegingen is in de groote en kleine herzenen en 't ruggemerg gelegen, 12. mer deze beweegingen zyn denkbeelden in de ziel verbonden , 13 enz. met de beweegingen uit eene inwendig werkende oorzaak ontftaande, gaan insgelyks denkbeelden in de ziel gepaard , 24 enz. Blinden kunnen, door andere Zintuigen, uiter-  BLAD W YZER. lyfce voorwerpen onderfcheiden , 18. 410» kunnen kleuren onderfcheiden, 18. 454 enz. kunnen het naderen der voorwerpen uit het gevoel weeten, 19 enz. 45^. als mede uit het gehoor, 452. kunnen uurwerken uit één doen en zamenltellen,'455. bykans alle foorten van Kunften verrigten, door het gevoel, 4.57. fpeelen op muziek-inftrumenten, en componeeren, 457. maakt een pepermoleu, 459- fpeelen op de kaart, 4^5. 460. en op het fchaakbord, 455. 460 weeien in ftraaten en huizen te regt te geraaken, 460 enz. ook de pla:itzen, waar zig het wild onthoudt, aan te wyzen,462. begraaft zyn geld, en bewyst zig byzonder listig , 462 enz. een blinde vangt Kreeften, 464. veelen zouden de fchoonheid der vrouwen weeten te onderfcht-iden, 464 enz. veelen zien nog iets, 23. dikwi's vergoedt de reuk 't gebrek van het gezicht, 20. 469. voords het gehoor, 22. 468. Bloedzuigers. Z e Fampyren. Boer te Auszig, een gewaande Slaapwandelaar. 397- Bonnet haalt een' droom aan, welke verklaard wordt, 342 enz. mnakt de ziel tot een toonkundigen fpeelman, 112. Bb 7 Br  B L A D W Y Z E R. Boreli, deszelfs verhaal omtrent een' gevangenen. 53 enz- Breinfchors, wat men noemt, 4. Brenkenhof, {van) deszelfs droom wordt verklaard. 316 enz. Bronnen, ter verklaaringe van de veranderingen in den mensch, 1 enz. der denkbeelden, 138-«/iz. Casteleyn, Mart. was een meester in het maaken van muziek-infirumenten, alhoewel hy blind was, 458. Cazelles, (Mazar de') geval, door hem aangehaald , verklaard, 234 enz. Damiens, deszelfs hairen reezen gansch om hoog, wanneer zyne hand brandde, 52. Denkbeelden, met alle gaat eene beweeging van het Zenuwfap gepaard, 44 enz- zyn ruitende of werkende , ibid. leevendige gaan met 2'mlyk merkbaare veranderingen in het wezen verzeld, 50. en veranderen lighaams-deelen, 53. leevendige denkbeelden der verbeeldingskragt veröorzaaken veranderingen in het lighaam, 5<5. op fterke ingebeelde denkbeelden, volgen ook fterke beweegingen der leevensgeesten, 03. van het geheugen gaan ook met beweegingen van het Zenuwfap gepaard 93. even als zwakkere denkbeelden , joo_ virfc'ueidc bronnen clcrzelve / 138 enz. eenig denk?  BLAD WYZER. denkbeeld verwekt ook andere, daarmede verbonde gedagten, 14K het gelykende verwekt, een denkbeeld van gelykende dingen, 143. het ééne verwandfchapte verwekt bet andere verwandfchapte, 145- van voormaals gelyktydig ondervonde voorwerpen verwekt de gedagte van het ééne , ook de gedagte van het andere, ibid. de gedagte van een onderwerp, brengt ook de gedagten van de eigenfchappén voort, en omgekeerd, 146. het denkbeei.1 cjnes tekens, verwekt de gedagte der betekende zaïk, 147. de vertegenwoordigd eenes uitwerkzels, verwekt ook de gedagte der oorzaak, 148. in eene reeks van denkbeelden op elkander volgende , vernieuwt het ééne de overige, voor- en agterwaarts, 152. fchynbaare fprong der denkbeelden hoe te verklaaren, 159. in den flaap zyn leevendiger, dan onder het waaken, 231 enz. Denken, aanhoudend, vermoeit, 47. het onderfcheid daaromtrent rust op de verfeheidenheid des bloeds en zenuwfaps, 123. Dorst, wat zy, 253. Droom, wat die zy, 229. een leevendige is in ftaat, ecR3 wurmswyze beweegïng der darmen te veröorzaaken 57 hoe hy beginne, 233.. hoe by vervolgd worde, 259. in denzel. ven zyn hartstogten mogelyk, 2 77. in den droom kun-  BLADWYZER. kunnen ontfchoote denkbeelden , weêr vernieuwd worden, 390 enz. hoe die afgebroken worde, 303 enz. waarom zig iemand, by het ontwaaken, menigmaal, den droom , dien hy hadt.^niet te binnen brengt, 306 enz. iemand kan gelooven, hy hebbe van iets gedroomd, alhoewel hy 't waakende gedaan heeft, 311 tnz. voorfpellende droomen, 313 enz. droom van Brenkenhof, 317 enz. verklaaring van een droom, door D. Unzer aangehaald , 339 enz. nog van een ander, door Bonnet opgegeeven , 342 enz. van een anderen uit het tlgemeene Magazyn,34\ enz. van een droom, waarvan Misfi getuige is, 360 enz. van een droom uit de Breslauer verzamelingen, 361 »nz. van Andr. Pujon, 363 enz. van een Zoldaat, 364 enz. van een anderen, dien Salmafius de gedroomde woorden moest uitleggen , 3<55 enz. van den Jefuit Maldonatus, 368 enz. van Spinola , 370 enz. van Peires. cius, 371 enz. van een droom uit Buchner, 372 enz. van den Keurvorst van Saxen, Fredeiik UI, 374 enz. Eigenliefde, wat veröorzaake, 182. Eyk, (van) ee;i Blinde, fpeelde opinftrumenteH en componeerde, 457. zou de fchoonheid der vrouwen hebben onderfcheiden kunnen, 465. Fel-  BLADWYZER. Feller, (Joach.) valt, als Nagtwandelaar, uit het venfter, 471. 'Ferdinand , Joh. fpeelde, als een Blinde, op muz'e'c- indrumenten, 457. Ferre, te, zoude vraagen in den flaap beantwoord hebben, 299. Franfchen, waarom meestendeels zeer vrolyk, 118. Frederik III , Keurvorst van Saxen , deszelfs droom, 374 enz. Gaap en, wanneer ontftaat, 184. Ganibafius, Joh., maakt als een Blinde, een ftaudbeeld na. 459. Gedagte , z'e Denkbeelden. ■ Geelzugtige, de, verbeeldt zig de voorwerpen als geel, 27. Geestlyke, een jonge , is een Slaapwandelaar, wiens bedryven verklaard worden, 503 enz. Geheugen, wat daarmede gepaard gaat, 93. eet» groot, 99. 453' Gehoor, zonder uiterlyke voorwerpen, 34. kan een droom veröorzaaken, 252. 257. Gelykende, het, verwekt een denkbeeld van gelykende dingen, 143. Gemaatigdheden , (temperamenten) onderfcheid der natuurlyke , 120. naar dezelve rigt zig de gefteld- en hoeveelheid van den zenuw" geest, ibid. ' Gs-  BLAD WYZE R. Gewei bekleedt, dikwils , de plaats van het gezigt, 18. 468. door het zelve kunnen de kouleuien onderfcheiden worden, 18. hoe dit mogelyk zy, 18. daardoor kan Harens; flwtgerweiken uit malkander nemen , en in een zetten, 456. zonder tusfehenkomst van tftti uiterlyk voorwerp , 40. kan aanleiding tot een droom geeven, 245. 257- door het zelve zouden eenige Blinden de fchoonheid der vrouwen hebben bemerkt, 464. Gewaarwordingen, derzelver grondflag is in de Zenuwen en 't Zenuwfap geleegen, 2 enz. ook in de herfenen en 't ruggemerg, 12. uiterlyke hebben denzelfden grondflag, 14. en haare fterkte hangt mede van de fterkte der beweegingen in de Zenuwen af, ij» menfchen gelooven, iets gewaar te worden , wanneer die beweeging van den Zenuwgeest volgt, welke by de gewaarwording dier zaake pleegt voorhanden te zyn, alhoewel het gewaarwordende voorwerp niet tegenwoordig is, 34. eener fmert by een ontbreekend liühaams-deel, waar van daan kome , 41. uiterlyke kan eene geheele reeks van denkbeelden voortbrengen ,141. uiterlyke en innerlyke kunnen droomen veröorzaaken, 256. Gezigt, kan ook by geilootenu oogleden plaats hebben, wanneer deze dui: en teder zyn, 23. ge-  BLAD W YZER. gebrek daarvan wordt door andere zintuigen vergoed; zie Blinden. Zonder een uiterlyk zigtbaar voorwerp, |fc kan tot een droom aanleiding geeven, 250. 256. Hanr.s, de Erfurtfche, Maasde, als Blinde, zeer goed op den Waldhoorn, 458. Ilareng, Pet. konde, als Blinde, uurwerken uit malkander neemen, en weêr in één zet- ten , 456- Ihrtstorjen, wat ze zyn, 278. daarmede gaan zinlyk merkbaare beweegingen in het gezigt gepaard, 50. verfcheide voorbeelden hiervan, Md. menige gaan gepaard met zulke beweegingen, die eene uaauwe betrekking hebben tot zaaken , welke voorwerpen der hartstogten zyn. 51. veröorzaaken ongewoone werkingen in het lighaam, 52. Hartzeer veroorzaakt gryze hairen ,53. Herzengefiel, het ganfche , waaruit beftaat, 4. Jacobus, Koning, waarom geen' blooten degen zoude hebben kunnen zien, 151. Inbeeldingskragt kan eene oorzaak van geneigdof ongeneigdheid zyn, 174. Tnfufie, zie Infpuiting. Infpuiting des bloeds, 129. is overëenkomftig aan de geaartbeid der dingen, ibid. Jongel'.ng, een, als Slaapwandelaar, verbetert zyne verzen , 400. Kerk-  BLADWYZER. Kerklyke, zie Geestlyke. Klimaat, zie Lugtsgefteldheid. Krankzinnigen, hunne wanbegrippen, 145. Kraufe, hoe den invloed van de inbeeldingskragt der moeder op haare vrugt begrypt, 80 enz. Langflaapers, 193 enz. onder dezelve is een groot orderfcheid , 227. byzondere voorbeelden, 194. enz. Leerling, een, maakt flaapende zyn Thema, 399. Levensgeesten, zie Zenuwfap. Lichten ziet iemand, wegens eene drukking op het dikke herzenvlies, 32 enz. Luchtsgefteldheid, eene uitwendige oorzaak van de onderfcheide gefteldheid des bloeds, 123. Lynar, Graaf, kon de kleur van een paard, door het gevoel onderfcheiden, 455. Maan, of ze een' invloed hebbe op de ziekten der menfchen, 379. Maan-zieken , — zugtigen, wie zo.genoemd worden; 378. 470. Magneet heeft eene fympathie met het yzer, 163. deszelfs werking op de Zenuwen, 165. Maldonatus, droom van hem, 368 enz. Mansfeld , de blinde Graaf van , kon de zwarte en witie kleur onderfcheiden, 455. Mede geeuwen, hoe te verklaaren, (83, Mede-gevoel, zedelyk, wat zy, 169. Mets-  BLAD W YZER. Meisje, zulk een ziet de Kerkenraad W. .. daar 'er nogtarts geen was, 33. Menfchen, waarom veele in den flaap praaten , en verfcheide beweegingen, met het lighaam maaken, 2^9enz. waarom zy in den droom antwoorden op vraagen , hen door waakenden voorgehouden, 283 enz- voorbeelden hiervan, 285 enz. alle vertellingen van hen, moeten niet voor waarheid opgenomen worden, 298 enz. Misgeboorten, of ze, door den fterken invloed der verbeelding op het lighaam, veroorzaakt kunnen worden , 65 enz. voorbeelden vaa misgeboorten, 92. Moedervlekken, hoe veroorzaakt zouden worden, r>3 enz. Moolenaars - vrouw, een droom van haar wordt verklaard, 362. Nichtmerrie, hoe te verklaaren, 267 enz. 384. verklaaringe der Ouden hier over, 272 enz. Nachtwandelaars, zie Slaapwandelaaren. Nacht zien, het by, waar het van daan kome 28 enz. Nagevoel, wat het zy, 118» Negretti, een Slaapwandelaar, deszelfs historie, en verklaaring zyner bedryven,' 471. 476 enz. Neus,  BLADWYZER. Neus, iemand meende, dat zyn neus van boter was, 145. Oexin, EUJdbtth, eene langflaapfter, 194. Ontfteeking der oogen veroorzaakt, dat men by nacht kan zien , 29. Oogen, ontftoken , veröorzaaken het zien by nagt, 25. Slaapwandelaars, die met geheel of half opene, of met geflooten oogen fiaapen, 411 ent- Ooren, tuiting in de, het fuizen en ruifchen der ooren; waaruit ontftaat. 35 enz. Oporinus, Johannes, leest in den flaap, 406 enz. Overftorting des bloeds, 129. 13^ Peirescius, deszelfs droom verklaart, 371 enz. Plmner, deszolfs gevoelen omtrent den Zenuwgeest van elke gevoel-zenuw , 129. Poupart aangehaald, wegens eene vrouw, die, enkel door eene drukking op het dikke herzenvlies , eene groote menigte kaarzen meende te zien , 32. jÊf^^ ■ Pujon, Andr. deszelfs'droom wordt verklaard, 363 enz. Reuk, eene inwendige verandering in de reukzenuwen verwekt dezelfde verbeelding in de ziel. als het denkbeeld is, dat, door middel der uitwazemingen van een uitwendig voorwerp, in de reukzenuwen ontflaat, 43. kan het gebrek vergoeden , door de fluiting der GO-  BLAD W YZER. oogen, en het gemis van 't gezigt ontftaande, 20. 469. kan gelegenheid tot droomen ver[chaffen, 253- Robinet ontkent den Zenuwgeest geheel en al, 105. doch dit komt niet overeen, met de ondervinding der Geneesheeren, ibid. Ryden der nagtmerrie, hoe te verklaaren, 267. Saunde*fon, een Winde , kon, door het gevoel en gehoor, de uiterlyke voorwerpen onderfcheiden, 449 *&> 469. 472. 501. Schönberger , Ulrich, kon, als Blinde, fraay fchilderen, en de kleuren door het gevoel onderfcheiden , 454 enz. Schönemann maakt, in zyne ylhoofdigheid, duitfche verzen, 513. Schrik , welke veranderingen die in het lighaam veroorzaakt , 51. zwaare fchrikken hebben veroorzaakt, dat de hairen als borfiels in de hoogte reezen,52. veroorzaakte, dat zelfs liet hart in 't lyf geborften is, 53. Schvabe, Joh. Clmstoph. een gewaande Slaapwandelaar , 386. Slaap, wat by zy, 187* 139- diepe, losfe flaap, 188. onderfcheidt zig van flaauwten, 187. oorzaak des flaaps, 192. de vrees is in ftaat, om een langen flaap te veröorzaaken , 221. waarom veelen in den flaap praaten, 279. * tnz. Slat*  BLA.DWYZER. Slaaperigheid, waaruit ontftaat, 189. Siaapfpreeker, waarom in den droom antwoorde op vraagen, 283 enzSlaapwandelaar, wie hy zy, en dsszelfs benaamingen , 377 enz. Behns verklaaring daaromtrent, 380. veele gewaande Slaapwandelaars, 386 enz. verdeeling derzelven, 410 enz. voorbeelden , daartoe behoort. Agostino Forati, 411. en verfcheide anderen . 416 enz. zy droomen , en werken, door eene leevendige verbeeldingskragt , op het lighaam, het welk door voorbeelden wordt beweezen, 428 enz- of ze werklyk fiaapen, 435 enz. de oorzaak van het nagtwandelen ligt deels in de ziel , deels in het lighaam, 438. her in 't cog loopende , wat in de bedryven der Slaapwandelaaren ligt, en hoe te verklaaren, 439 enz. waarom ze gaan, zonder gevaar, van te vallen, 467 enz. hoe ze dingen kunnen ontwyken , hen in den weg Maande, 471. hoe zy, aan gevaarlyke plaatzen op daken kunnen klimmen , 472. hoe ze in den flaap kunnen fpreeken en zingen, 473. hoe ze op 't klavier kunnen fpeelen, 473. hoe ze kunnen borduuren, naajen, fchryven, an fchriften leezen, 474. waarom ze zig, by het ontwaaken , hunne bedryven niet kunnen te binnen brengen, 475. verklaaring  B L A D W Y Z E R. ■ring van den Slaapwandelaar Negretti, 476 enz. van een jong geestlyk Perzoon , 503 enz, van een Apotheekers-knecht, S19 ens; pligten der Slaapwandelaaren, 565 enz. brengen zig, menigwerf, zelv' groot leed toe, 566. beledigen ook anderen in den flaap , 570. of een Slaapwandelaar ftrafbaar zy, en inzonderheid de doodsftraf verdiene , 571 enz. wysgeerige geneezing derzelven , 575 enz. Smaak eener zaake, zonder een^enuttigd voorwerp, 44. kan aanleiding tot verfcheide droomen geeven , 253. hebben Slaapwandelaars zomwylen bevonden, 501. Spieren, hoe ze de beweegingen in het lighaam voortbrengen, 2 enz. Spinola, deszelfs droom verklaard, 370 enz- Sprong der gedagten, wat , 159. Spys en drank hééft een' invloed op de gefteldheid der Ieevensgeesten, J28. Student, ftaat Oaaper.de op, en Studeert, 400. Sympathie, wat betekene, 163. des zei'fteens, ibid. enz. der bloemtn, 164. van A'. Digby, by geneesmiddelen , 166. der ratoklangen , 167. der menfchen tot elkander, 167,. de zcdelyke, 169. oorzaaken daarvan,172 enz. Temperamenten, zie Gematigdheden. Cc Tre.  BLADWYZER. Trena, Graaf van, voelt f.nerc in een hem on£. breeker.d deel des lighaams, 40 enz. Tisfnt, desselfs verhaal van een Boer, dien eene Hang, in den droom, om den arm kroop, 58 enz. Toom, nuakt het fpeekzel van dieren en menfchen giftig, 55, Tiar.sfufie,, zie OverJIorting. Uitwazemingen kunnen eene toegenegenheid of ongenegenheid te wege brengen, 172. Unzer haalt een droom aan, welke verklaard wordt , 339 enz. Valette, Magdalena , eene langflaapfler, 212 enz, Fampyren, of Bloedzuigers, kunnen op dezelfde wyze, als het ryden der nagt - merrie verklaard worden , 275. Fcermaafen onderfcheidde de kleuren door het gevoel. 455' Feranderingen, inwendige, in de zintuigen veröorzaaken dezen of geenen droom, 250. Verbeelding is in ftaat, groote veranderingen in het lighaam te veröorzaaken, 56. 60 enz, of ■ ze moedervlekken en misgeboorten kunne bewerken, 63. hoe ze van gewaarwordingen te onderfcheiden zy, 232. Vergezeljchapping der denkbeelden wat genoemd werde, 141'. Fee.  B L A D W Y Z E R. Verwandfchapte , bet ééne verwekt het andere vei waruichapte, 145Vermoeidheid by het denken waar te vinden. ■ 46. heeft haaren grond niet in de ziel, 47 enz. Voor/pellende droomen , 313 enz. Vrees, welke beweegingen 'm het lighaam daarmede gepaard gaan, 52. is in ftaat, om een langen flaap te veröorzaaken, 221 enz. Waakende toeftand, wat zy, 187. Walging , zie Afkeer. Weirlichten des verjlands, "Wat het zy, 141. 305. Willem, de Blinde, geval cmtient hem, 460 enz. t Zuijtun, ?ie Jticgneet. Zcinwtn zyn ce grcrclflag der bcweegirfer, van 1 h menfché» lighssn-s • dtelen , 2 « s. trcerfcheide prikkelbaarheid der zei lm en, bieigt vcelerleie denkbeelden voort, 141. # Zauwgeest is by alle merjfchen niet van éénerleie gefteltenis en hoeveelheid, 121 er.z- Zenuwfap is de grondflag der beweegirgen van 's menfchen lighaams-deelen , 2 enz' zodanig een is 'er, 3. wat het zy, 5. het gevoelen van Malebranche, dat het zenuwfap de bewceging in het lighaam veröorzaake, 6. bewyzen ter ontkenninge van denzelven,. 8 enz. waarom wy het niet bemerCc 1 keu  BLADWYZER. ken, 100. Anten. Michelitz maakt verfcheide gewigtige tegenwerpingen tegen het beftaun des Zenuwfaps, 12. en Robinet ontkent den Zenuwgeest geheel en al, 105. hoe hy werke , 105 enz. bevveeging daarvan, hoe door eene uitwendige oorzaak ontftaat, duurt nog eenige oogenblikken, alhoewel de uitwendige oorzaak ophoudt, 115 enz is riet, by alle menfchen, van éénerleie gefteldtcnis en hoeveelheid , 121 enz- of de Zenuwgecst van elke gevoel - zenuw, eene byzondere gefieldJieid heeft, om den indruk, aan elk zintuig eigen, voort te planten , 129. van deszelfs onderfcheid, hangt het onderfcheid van denken af, by dieren en by menfchen, ibid. eigenfehappen daarvan, hangen van de bepaalde hoedanigheid des bloeds af , I32- bet verfchil in deszelfs rigting is in ftaat, om verfchil]ende denkbeelden in de ziel voort te brengen, 138. ook het onderfcheid in de fnelheid der beweeging , 138. de inwendige gefteldheid des Zenuwfaps, verwekt ook denkbeelden, die met deszelfs hoedaii^heid overaenftemmen, 139. en zulke rigt zi^ naar de onderfcheide gemaatigdheden in het bloed, ibid. deszelfs meerdere of mindere hoeveelheid , moet op de fterkte of zwakheid der denkbeelden een'gen invloed doen bh/ken, 140.  BLADWYZER. .40. ééne en dezelfde beweeging daarvan doet ook één en het zelfde denkbeeld in de ziel on ftaan, 140. eene onverwante beweegt van het zelve verwekt ook het denkbeeld , dat haar eigen is , 140 enz. hiervan het wêerlichten des verftands, 141. Ziel, haare vermoeijing kan den grondflag met hebben in dezelve , 4? enz. van haar kan men nimmer zeggen.dat zy fiaapen, of den éénen wakkerer is , c=an de anJre , 192. Zintuig, het eene bekleedt, menigmaal, de plaats of het ampt eenes anderen, 16 enz. 469. zintuig des gevoels neemt, niet zelden, het ampt waar, waartoe het zintuig des gezigts gefchikt is, 18. inzonderheid by Blinden, ibid. 440- 4 fatiengeftcld. Inhoudende een cotnpieete O.rl'iS der eerfte "jginzvlen van alle de geleerde Weesc; fehappen, van een allcrputtu.se gebruik, zo wel voor géfiiiifècifdê als ongcfludcerdeu , en joage lieden, welke eene oppervlakkige kennis van alle Wéecenfehsppeh wèiifiifte»* 19  te verkrygcrr, die zo neodig voor den ommegang jn de befchaafde M-aifchappy is. De voorna-me,-Iloofdverefeelingco deezes Werks zyn te Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid, Medicynen, U^ysbegeerte en Sckoone Kunsten, welke Wee: enfchappen, rniet alle derzelver onderdeden, leerzaam en vermaakelyk in Satncnfpraaken behandeld worden ; agter welke een Dichtltukjen, waar in de voornaame inhoud der Samenfpraak, ter onderftcuninge van 'net geheugen in Vcrfen worden herhaald, het ge. heele Werk is voorts, vercierd n-.et een aantal frar.yc en kostbaare in het koper gegraveerde kimstplaaten, waaronder uitmunt een keurbkc halfvels Kunstpl at, door den beroemden b. Picai t en een fraai Tafereel eens SeraphynenHemels door be Witt en Punt; voorts een fraai afgezette Hetne'globe met de nieuwst ontdekte Sterrebcelden èp-een'Methematifche. Geoeraphijche Aardgolbe^ zo als nog geene het licht zier. Die fraaïje en voor de Nederlandfche Jeugd zeer nuttig werk be. ftaat uit vyf flukken, welke in drie banden gebonden worden, de p.'ys derzelve is ingenaaid ƒ10 - 10 - : en in nette h.-lve Engelfche banden/i2-: •: Het zesde Stuk dat dc Gefchicdhmde en derzelver Hulpweetenfcbappen behelzen zal. is reeds op de pers en zal eerstdaags uitteaeeven worden. G. Brenoku a Branois, Vaderlrndsch Kabinet van Koop' andel,Zeevaart;Manufactuuren,Fabiiekeii en Trafiken, drie deeltjes, met plaaten. Db Vaderi.andsche IfrsTORïE in Themata, vervattende in eene zaakelykeen tevens beknopte orde, alle de voornaamfte gebturtenisfen ,d e van de aanbeginne des Lawds ,tot leden toe , in ors Va'etland zijn voorgevallen. Tweede Druk; merkclyk vermeerderd, als ook zodanig gefchikt dat de afdeelingcn der Themaas tot scmakkelyker gebruik, merkehk bekort zyn. Het zelfde Boek, niet oen '(lelletje van meer dan 25 fraaije Hi-toiieplaatjes, Poutraitjcs en fraiiije afgezette Landkaartjes, zeer gefchikt 0111 tot fraaije gefchenkjes voor deVaderlandfche jeugd te dienen, is ook netjes ingenaaid of in zindelyke. H. E. bandjes by hovengenoemde voorhanden. De vollirekte onzjdigheid,*waarmcede dit weikjen opgefteld \%t als verhaalcnde alleenlyk de gebeurde voorval'en zonder in eenige beoordeelingen van dezelve te iréeifen , maakt het zelve gefchikt om door elk ingezeten deezer Republiek met viugt gebruikt te kunnen worden. „ , Nogzyn by den [Jitecever deezes, als ook by //■ lieyzer en.C. de Vri's, tebekotnen, de volgende Wcrkjcns , alle nitgegeeven dooide Maatfchappy tot nut van a l g em e f. n .beftaandc in: p. Schoutrn's Verhandeling over Gods beftaan ƒ: -5-: j.'wicehi Verhandeling over de Kenmerken eener Godlyke Openbaaring. . . .-' f}'*''' M. Nieuwenhuizen Verh. over het kunstmaatJg Leezen./:- 4-: ' Lceslesjens. _. . /:-4_: Spel en Leesboekjen. . ƒ: -1 -: Schoolboekjen der Nederlandfche Deugden, met fraaije koperen Plaatjes. . . /:-4-ï