INLEIDING t o t de K E N NI SS E der N AT UURLYKE WYS BEGEERTE, o f Eenvoudige onderrigting van de eerfte Grondregels der PROEFONDERVIND. NATUURKUNDE, in gemeenzame gefprekken voorgedragen; kunnendo dienen als eene handleiding eer bevattinge van veele zaken, in den Katechismus der Natuur, van den Eerwaarden Heer MartineTj voorkomende. door JAN E S D R É , Meefter der Vrye Konften)Do£tor in de Wijsbegeerte , en Lid van het Utrechtfche Provinciale Genoodfchap van Konfien en Wetenfchappen. EERSTE DEEL. Met nodige Afbeeldingen. TE L E T D E N, By FRANS de DOES, P. Z. m d g c L x x x i i.   AAN DE DOORLUCHTIGSTE FREDERICA LOUISA WILHELMIN A, WILLEM FREDERIK • 5 EN  E N WILLEM GEORG F RED ER I K, PRINSESSE en PRINSEN FAN ORANJE en NASSAU, enz. enz. enz. iSJa alvorens gedaan verzoek en een gunftig verkregen verlof, by Uwer Hoogheden Doorluchügfte Heer VADER, Neêrlands zeer geliefden Erfftadhouder, om dit natuurkundig Werkje  O P D R A G T. vn Werkje aan Uwe Hoogheden onderdanigst te mogen opdragen, neem'ik thans de_vrymoedigheid Uwe Hoogheden te betuigen , hoe zeer myn hart is aangedaan met gevoelens van erkentenis, wegens d'eere en het geluk, van deszelfs hoofd , met de luifterryke Namen Uwer Hoogheden te mogen verderen; het zy my dan gegund dat ik hetzelve met verfchuldigden eerbied Uwe Hoogheden moge aanbieden. Mogelyk zal het daar in verhandelde in fommige plaatzen door Uwe Leermeefters, Mannen, kundig in alle menfchelyke Wetenfehappen , bedreven in alles het geene den Vorftelyke PERSONEN nuttig kan 7.yn , geweten te worden, voor als nog, aangezien de tedere jaren , als eene te vaste fpyze geoordeeld worden. Ook dan zou my niets aangenamer, niets tot meerder Eere verftrekken, dan dat hetzelve door hen eenigermate bekwaam moge geacht worden, om in het vervolg tot Uwer Hooghedens overweging dienftig en nuttig te kunnen zyn ; zo als het my tevens tot een wezenlyk genoegen verftrekt, myne heilbede, by deze gelegenheid over Uwe Doorluchtigfte PERSONEN te mogen uitboezemen: -— Het behage de Almachtige Maker en Beftierder van alles wat beftaan verkregen heeft, en in hetzelve tot het algemeen verband van 't gandsch Heel - Al te famen werkt, Uwe Hoogheden zo in vroege Jeugd als ryper Ouderdom, en,voor altoos in Zyne Al* 4 ver-  vin O P D R A G T. vermogende befcherminge te nemen; Hy doe Uwe Hoogheden in Zyne vreeze opwasfchen, en toenemen in nuttige Wetenfehappen, tot roem van Uw Aloud en Doorluchtig Geflagt, ter inftandhouding en bewaring van de, by onze Na. tie, zo dierbare en hoog-gefchatte Panden van Godsdienst en Vryheid, en tot welvaard van 'e lieve Vaderland. Dit wenschd met alle oprechtheid UWER DOORLUCI-ITIGSTE HOOGHEDEN ONDERDANICSTE EN GEHOORZAAMSTE DIENAAR JAN ESDRÉ. VOOR.  VOORREDEN. De redenen, welke my aangefpoord hebben , om dit Werkje myne Landgenoten aan te bieden, zyn in de eerfte Samenkomst deels te kennen gegeven, en daarom zal ik, ter vermydinge van nutteloze herhalingen , in deze korte doorreden niets verder daarvan zeggen; alleenlyk vind' ik nodig, mynen Lezer, dat gene alhier onder het oog te brengen, 't welk in gemelde famenkomst met geene gevoeglykheid heeft konnen gezegd worden. Behalven het aldaar gemelde, is tevens myn doelwit met dit Gefclirift, den onkundigen maar wsetgierigen, de eerfte gronden der Proefondervindelyke Natuurkunde , zoo veel myne geringe vermogens toelaten, op eene gemeenzame en gemaklyke manier voor te Jlellen : Ten dien einde heb ik vei koren myne gedachten by wyze * 5 van  x VOORREDEN. van Dialogen, of Samenfpraken voor te dragen, nademaal dezen Schryftrand voor eerfi beginnenden, my als zeer gepaft voorkwam ; gemerkt dezelve, onderzints naar vereifch uitgevoerd zynde, gefchikt is, om de onervaarnen, en leerlingen gelegenheid te geven , verfcheide vragen te doen, en tuffchen het gefprek aanmerkingen te opperen, wegens zodanige zaken , welke van hen of niet wel begrepen, of waar tegen zy vermenen zwarigheden te hebben; •waar op dan de Onderwyzer zyne gepafte ophelderende antv/oorden geven kan , en (het welk in génen dan in de evengemelde Schryftrand allertninfl berispelyk is) zydelingfche uitflappen doen, om nuttige tocpafjingen , dien/lig in het gemene leven , op de reeds geleerde waarheden te maken, en alzo den aandacht zyns leerlings met vermaaklyke byzonderheden , en nuttige aanmerkingen te veraangenamen, en wakker te houden. Schoon ik meer perfonen gevoeglyk had kunnen verbeelden, heb ik 'er egter in de famevfprekingen niet meerder als twéé voor gefield, dewelke veronderfield worden te famen in een vertrek, voorzien met eene verzameling van Natuurkundige Inflrumenten, by wyze van eene yriendelyke onderhandeling, eikanderen in de eerfie gronden der Proef ondervindelyke Natuurkunde te onderhouden ; hier over op eene redenkundige wyze te redenkavelen , en het gefielde met proeven, zoo veel moge- lyk te bevefiigen. Eén dezer Perfonen gedraagd Zich als een Meefier in de gemelde JVetenfchap, ter-  VOORREDEN. xi ierwyl de ander over de onderwerpen hunner famenfpraken weinig of niets gelezen heeft; maer, met een ryp oordeel begaafd doe ik hem telkens, daar zulks my het gefchikfi dagt, als een leergierig fpreker en vrager voorkomen , en niet als een kind, vermits my toefchynd, dat de onderwerpen waar 'over de famenfprekers moeten handelen , van zodanigen aart zyn, welke niet als door eene gezonde redeneeringe , en dus eenigzints bulten den kring van een gewoon kinderlyk verfiand lopende , met vrugt overdacht kunnen worden. Zoo veel my doenlyk was, heb ik overal my zorgvuldig gewagt, om den leerling als zodanig, ook geen kundiger vragen in de mond te leggen, noch aanmerkingen laten maken, dan die alleenlyk haren grond vinden in het reeds ontvangen onderwys , en der verkregene kundigheden, of welke hier uit door eene weloverdagte redeneering gevoeglyk getrokken, en afgeleid kan worden. Daar het te pas komt, maak' ik op het daadlyk onderwezene, aanmerkingen, en toepasfingen , dewelke kunnen ver/trekken , om hei verfiand des leerlings op te leiden , ter eerbiediging, en-erkenning van de Grootheid, Almacht, Wyshcid en Goedheid eens onafhanglyken Scheppers. Om wyders mynen arbeid van een uitgebreider nut te doen zyn, heb ik my eenen vafle Regel voorgefchreven, namenlyk, om de te verhandelen Onderwerpen, buiten alle Wiskundige bewystrand te be- fchou-  xii VOORREDEN. ' fchouwen, en in de bewyzen dezelve geheel te vermyden ; dat is, de zaken alleen door redeneering, en, zoo veel doenlyk met proeven te fiaven; zonder myne redeneertrand te fchoeijen naar de manier der Wiskundigen , die gewoon zyn , om zaken, waar omtrend zekere Waarheden te betogen fiaan , door Lynen, Vlakken of andere Figuren te verbeelden , en uit derzelver Eigenfchappen, dan befluiten, en onwrikbare waarheden af te leiden, en te be- vejligen. Neen! deze Leerwys (hoe wel ze my in alle omfiandigheden wel het meefl gemaklyk zou gewceft zyn) kan, noch vermogt ik niet te volgen , alzo ik dan voor verre de mee/Ie Lezers, welke ik veilig feilen kan in de beginzelen der Wiskunde, onervaren , van geen nut zou geweeji zyn. - Edoch wil gaarne bekennen, dat om de Wiskundige bewystrand te vermyden , my zelfs daar door in veels gevallen verlegen gevonden heb , en meer dan eens genoodzaakt geweeji ben , het een en ander onvermydelyke, uit die Wetenfchap te moeten overnemen; fommige derzelver als vereifchten, tot eene duidelyker bevatting van het te verhandelen onderwerp, voor te dragen; en, zo veel mogelyk te verklaren; andere zaken wederom als bewezen waarheden op te geven, en dan my in deze of diergelyke bewoordingen uit te drukken, met te zeggen „ dit of dat „ is een Wlarhc'id by de Wiskundigen onwrikbaar „ bewezen, en die men ook als zodanig gelieve aan te nemen, om hier op dan verder voort te rede- 3, nee-  VOORREDEN, xm „ neeren en de vereifchte bejluiten te kunnen op„ maaken." Wat den Inhoud van het Verhandelde in dit eerfie Deel myns voorgenomen werks betreft, heb ik hier agter in eene korte fchetz, van Samenfpraak tot Samen fp) aak verjlag gedaan, en daaruit is te zien, dat de Samenfpraken lopen over de befchouwing, hoe men tot de kennisfe der Jloffelyke Zelffiandigheden kan geraken; wat hare algemene en, welke de byzondere hoedanigheden zyn , en aan ieder foort derzelve, als eigen toekomt, of behoord. Dit hoofdzaaklyk de ftejfe van het eerfie Deel uitmakende, heb ik in de volgende Delen my voor gefield, de naarvolgende zaken te verhandelen; in de eerfie plaats, namenlyk, over de beweging der Lichamen te fpreken; zo wel met betrekking tot de oorzaken, die dezelve in werking brengen, als ten aanzien van de verfchillende omfiandigheden, in welke de beweging geboren, en de gewrogten daar uit voortge- bragd kunnen worden. ■» Ten tweden, welke regels de werkende vermogens, en de krachten daar uit voortvloeiende, het zy fchuine, regtflreekfche, of wel door zekere werktuigen gefchiedende, onver* anderlyk volgen moeten. > Ten derden , welke de aart en byzondere werkingen, en de beweging der vloeibare Zelffiandigheden zyn; zo wel van de zodanige , die niet, als die dl tot de veerkrachtige vloeifiojfen behoren. » Eindelyk, zal ik het onder-  xiv VOORREDEN. derwys laten gaan over den aart van het Vuur, zo wel van het gemene- Zonne- .als van 't EleftrikaalVuur, gelyk ook over de hoedanigheid van het Licht, en 't gebruik dat men van hetzelve heeft weten te maken, door middel van geflepen Glazen en Spiegels, die de konst heeft weten aan de hand te geven. Zie daar, kortelyk den Inhoud van myn voor gefield Plan. Maar, my dunkt ik hoore alreeds my te gemoet voeren en vragen , waartoe toch al wederom eene Proeföndervindelyke Natuurkunde in 't licht te geven? daar men immers in onze nederduitfche Taaie een genoegzarnen voorraad van zulke werken voor handen heeft; ik jlcmme dit zeer gaarne tue: men heeft ongetwyfeld verfcheide werken van dezen aart, en van zeer grote verdïenfle in 't licht gegeven, en die genoegzaam te bekomen zyn ; dan men gelieve hier by te overwegen, dat twee Schryvers over een zelfde Onderwerp handelende, ieder een afzonderlyke manier van de zaken voor te flellen volgd, waaruit toch altyd, voor een weetgragen Lezer, voordeel te trekken is, gelyk zulks aan allen die zich opzetlyk ter bcöeffening van Kunjlen, en Wetenfehappen toegelegd hebbende, niet onbewust kan zyn. . Maar ook is het eene onbetwistbare waarheid, dat een Schryver menigmaïen al te veel kundigheid in Zynen Lezer veronderfleld, waar door niet zelden I den  VOORREDEN. X7 den mingeoefende in verlegenheid geraakt, en verfioken blyfd van het nut 't welk hy anderzints uit zynen Autheur gehaald zou kunnen hebben. — Dit al mede de reden zynde waarom ik de pen opgenomen hebbe, ten einde te beproeven, in navolging van hooggeachte voorgangeren, in hoe verre ik volgens myne manier van denken, zulke myner leergragen Landgenoten, en misfchien ook den fludeerende Academie Jeugd, ontbloot van Wiskundige grmdbeginzelen, in de Wetenschap der ProefondervindelykeWysbegeerte zoude kunnen van dienst zyn, met hen eene gemaklyke handleiding te geven, en langs dezen weg de zaken bevatlyker te maken ; zonder hier mede my te laten voorjiaan, even ah of ik, 't geene door anderen over deze fioffe gefchreven, en in onze taaie voorhanden is, zoude willen verbéteren; neen zeker! ik ben te zeer bewust van de geringheid myner vermogens, in vergelyking van zulke bekwame, en zoo zeer geachte Mannen, dan zulke verwaande gedachten in myn harte te voeden; maar, lust tot arbeid, en met anderen te onderwyzen, ook my zelfs te leren, is het fpoorjlag myner verrigtingen in deze geweest. Wyders moet ik hier ongeveinsd, Goedgunflige Lezer! betuigen, by aldien ik mogte vernemen, met dezen mynen Arbeid geen genoegen, en het voor gefielde Doel in 't algemeen niet getroffen te hebben, dat ik geenzints vermetel genoeg ben, met het Werk egter  xvi VOORREDEN. egtcr voort te varen; maar, in tegendeel zal het zelve, in dit geval, aavflonds fiaken; my dan getroostende, in deze wél de wil, maar niet het vervlogen, om mynen evenmensch nuttig te zyn, te hebben gehad. Edoch mag ik, aan den anderen kant het genoegen genieten, het tegengefielde te zien, dan zal dit myne pogingen aanzetten, en mynen yver verdubbelen, om de volgende Stukken zo fyoedig doenlyk, te laten volgen, en het licht te doen zien. ' I N-  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. I. Samenkomst. Waarin een korte Vooraffpraak, dewelke gelegenheid tot de Gefprekken van de volgende Samenkomst geefd. — — — — — Bladz. l II. Samenkomst. In welke gefproken word over het geene, wat men in 'e algemeen door Oe Stof of een Lichaam verdaan moet; als ook onder hoe veele gedaanten wy de lichamen in de Natuur ontmoeten. — — — ïö III. Samenkomst. Over de algemene eigenfchappen der lichamen; in het byzonder over de uitgebreidheid, vastheid of ondoordringbaarheid; als ook over de oorfprongklyke Jiof en Elementen der lichamen, en eindelyk, over de Ruimte en Plaats. — — — —* — —* 54 ÏV. Sé-  xvin INHOUD. IV. Samenkomst. Over de Deelbaarheid, Vormbaar luid, de oneindige fynheid der ftoffelyke dceien, cn de Poriën der lichamen. - — - — Bladz. 93 ^ V. Samknkomst. Over de Beweegbaarheid en de Logheid in 't byzonder; als mede over de Beweging, de Snelheid, en de Tyd, in 't algemeen. — — _ — — 139 VI. Sa m e n k o m s t. Waarin over de Jantrekking- en wegpUnde Kracht; als ook wegens de Samenhang (cohefie) van de ftofdeelcn der lichamen gehend-id worde. — ïgi VII. Samenkomst. Waarin voorkomt een befchouwing over den Aart en Werking van de Aantrekking- cn wegftotende Kracht, als mede wegens andere byzondere eigenfchappen van den Zeilfieen. — — — — 270 VIII. Sa-  INHOUD. xix VIII. Samenkomst. Vervolg van den Magneet, handelende over het Wapenen van den Natuurlyksn- en, het vervaardigen van den door Kunst gemaakten of Artificie'elen Zeiljieen; als ook over de Kompasnaalde. Bladz. 342 IX. Samenkomst. In welke de Zwaarte -kracht of de Zwaarte, 'het middenpunt van zwaarte, en wat eigenlyk het Gewigt van een lichaam zy, overwogen wordt. — 420 2 DE  D E PLATEN VAN HET L DEEL TE PLAATZEN. Plaat I. tegen over Bladzyde 184 II. —- — 269 III. ; — 316 — IV. . 370 — V. 445 VI. JIO Het Werk zullende vervolgd worden , zal 'er een nieuwe Titul met een gierlyk Vignet, te plaaizen voor het eerfie Deel, by de Uitgave van het twéde Deel, mede afgeleverd worden.  E E R S T E SAMENKOMST, Waar in. een korte vooraffpraak, welke geitgenheid tot de gejprekken van de vólgende Samenkomsten geefd. Leerling. Ik ben verheugd Mynheer 1 het geluk te hebben u hier te ontmoeten , dewyl ik aan u fommige vragen aangaande eenige Natuurkundige zaken , welken ik zeer gaarne begeerde te weten , te doen heb , en waar omtrend ik wel verzekerd ben dat gy in Haat zyt my te kunnen onderrigten : zyt dog zo goed my te vergunnen myne belangens u te mogen voorftellen. Meester. Van harte gaarne myn Vriend! maar mogelyk zullen het zaken van zulk ccn' aart zyn , welken ik niet naar behoren zal kunnen beantwoorden. L. Dit zou kunnen wezen, dog twyfel egter niet of ik zal nuttige onderrigtingen , omtrend het gene my ontbreekt , tot myn byzonder genoegen van u kunnen erlangen. Eenige tyd geleden is my een werk in handen gekomen, 't welk gy voorzeker kennen en ge* lezen zult hebben. L Deel. A M. Te  9 1 N L 1 1 DING. M. Tc weten ? L. Ik bedoel de KATECfHISMUS dek "NATUUR ons door de vlceijende pen van den eerwaarden Heer Martinet medegedeeld. M. By my zeer wel bekend ; een fl.uk van waarde en aan het oogmerk, 't welk dc Schryver zich daar mede heeft voorgefleld , voldoende. L. Dit werk hebbe ik met veel fmaak gelezen en herlezen , en uit het zelve zeer veele wetenswaardige en nuttige dingen , welken my te voren onbekend waren, omlrend de werken van den alwyzen Schepper met het uiterfte vermaak geleerd; dog het fchvnd eene natuurlyke geneigdheid van 'smenfehen hart te zyn , (ten minnen bevind ik het zo by mx) dat wanneer men iets van fommige dingen weet , men daar van meerder begeerd te weten. M. Ja maar , in het onderzoeken van de Natuur kan men ook wel al tc nieuwsgierig zyn en te verre willen gaan ; want , in dit onderzoek dient men altyd indagtig te zyn, dat 's menfehen verfland bepaald is, dat wy deze palen door de eeuwige Wysheid ten onzen nutte gefield, nimmer zullen kunnen overfchre^den , en dat het ons , om die reden , niet gegund zy in alles zonder onderfcheid nat door den almachtigen Schepper gemaakt is , cn in zyne alwyzc Voorzienigheid beflierd en onderhouden word, in te dringen. L. Het  ÏNLEttllNÖ. 3 L. Het kan zyn dat ik in dezen van eene te verregaande en ongeoorloofde nieuwsgierigheid geenzins ben vry te fpreken, dog denke egtcr niet dat alle weetlust ongeoorlofd zv. M. Te recht merkt gy dit aan ; 'er ligt zelf* een duure verpligting op ons , dat wy, uit hoofde van de aan ons gefchonken Rede, onze ziel met allerlei nuttige kundigheden verryken ; want , een geest van alle Wetenfehappen ontbloot, is gelyk het Beeltenisfe des Doods. Laat ik uwe bclangens nu horen. L. Door het lezen van den Katechismus der Natuur hebbe ik wel een algemeen denkbeeld van het wondergebouw des HecUAls verkregen; dog, hoe klaar de eerwaarde Schrvver zich doorgaans ook mag uitgedrukt hebben , zyn my nochtans hier en daar eenige zaken voorgekomen , waar omtrend ik wel nader eenige onderrigting zou nodig hebben. M. Hebt gy dan de Aanmerkingen van den wel eerwaarden Heer J: de Vries op dat werk niet gelezen ? L. Ja wel, dog hier in vind ik my nog niet voldaan. M. Welke zyn dan die zaken, daar omtrend gy meerder onderrigting zoudt verlangen? L, Meest alle de zodanigen , welken door de beide gemelde Schryvers, als reeds genoeg bekende waarheden, veronderfleldworden; daar ik ondertusfehen, zo lang ik van de waarheid Aa dier  4 Inleiding. dier zaken niet overtuigd ben , de R edenee'ringen , welke daar op gcfchieden , geenzins kan toenemmen, Ik zou myne meening met verfcheiden voorbeelden uit het Eerfie Deel van den Katechismus kunnen doen verfla.m , indien ik 'er aantekeningen van gehouden had ; dan, 'er vald my één in gedagten, 't geen ik u zal mededelen. Op Bladz: 73 vind ik gezegd, dat de Lucht ons drukt met een gevvigt van Twee en veertig duizend ponden; dit my onbegrypelyk voorkomende , bleef ik geenzints in gebreke de Aanmerkingen van gem: Heer de Vries hier over naar te flaan , wanneer ik op bladz: 61 van het eerfie flukje, ter verklaringe van het bogemelde , door zyn Ed: vinde bygebragd ; dat de Lucht een vloeiflof is, en juist ora dat dezelve zodanig fats is, zo peist of drukt zy naar alle mogelyke ftreken ; opwaards , nederwaards , zydelings en fchuins in alle bedenkelyke rigtirigen , en dat , lét wel met een evengelyke kracht, enz. deze vcronderfleldc waarheid zou ik wel begceren betoogd te zien; want, ik kan wel begrypen dat het water , op een grond waar op het zelve flaat, perst met het gewigt van zyn gcheelen klomp, maar dat 'er ook eene even erote persfing van onder naar boven , of ook naar de regter of linker zyde zoude zvn , kan ik zo gemakkelyk niet begrypen mogelyk te zyn.; Wel is waar, dat de Aanmerker de ge- mel-  Inleiding. $ TI melde waarheid tragt te betogen door"een Glas niet Water gevuld , vervolgens met een Papier gedekt en eindelyk omgekeerd ; edog zo het my voorftaat kan dit niets verder aantonen, dan alleen dat 'er een aandrang van de Lucht is van onder naar boven , van een genoegzaam vermogen , om het Papier en 't Water op te houden en alzo te beletten dat het zelve niet uit het Glas nederwaards ftorte , maar naar het my toefchynd, toond het my nog geenzints de evengelyke Persfing naar alle rigtingen aan, zo als veronderfleld is geworden. Ik geloov' wrel dat dit eene waarheid is , maar ik verlangde van die waarheid, zelfs- overtuigd te konnen worden. M. Alfchoon gy de waarheid daar van niet kond zien, is. dezelve egter door de Natuurkundigen met Proeven ten klaarlten bevestigd ; ondertusfehen kan ik nu , uit het gene gy gezegd, hebt, opmaken waar het u haperd. L. Wel? M. Dat gy , namelyk gene Gronden der Proefondervindelyke Natuurkunde bezit; vermits ik my verzekerd houde , indien gy hier van maar eenige der voornaamfte Grondbcginzelen kundig was geweest, alvorens.u te verledigen tot het lezen van den Katechismus des Natuur , zeker deze en meer andere foortgelyke zwarigheden en duisterheid , u nimmer in den weg geflaan zonden hebben. De Leerftellingen van deze nuttige Wetenfchap, in het byzondec A 3 tc  8 Inleiding, te leeren, en derzelver Waarheden ieder op zich zeiven te betogen , fchynd , indien ik my niet bedriege, geenzints het doelwit van den eerwaarden Heer Martinet geweest te zyn ; maar, zo het my voorkomt, is zyn oogmerk, onder meer anderen , om den onervaren en onkundigen Lezer een algemeen Denkbeeld van de Grootheid, Schoonheid , Wysheid , en wat di"s meer is , van de werken des almachtigen Scheppers , rnet één woord van het gandfche wereld gebouw met het gene in het zelve vervat is voor zo verre de menfchelyke kundig-, heden daar in hebben kunnen doordringen , te geven ; dit doende , moest hy ook de wyze van eenen algemenen Schryver houden, en alzo veele zaken en waarheden , in de byzondere wetenfehappen , van welke hy moest handelen voorkomende en airede bewezen , ais waarheden aannemen , zonder zich op te houden dezelve op eene klare en bevattelyke wyze voor zodanige Lezers te betogen , en om al10 vervolgeus op deze aangenome waarheden voort te redenceren tot algemene Befpiegelingcn. Zyn Eerwaarde heeft by na van alle de Takken der Natuurlyke Wysbegeerte gebruik moeten maken , zo als , by voorbeeld, voor eerst > van zulke zaken die in de Procfondcrvinddy• ie Natuurkunde geleerd worden ; ten twede, van die in de Astronomie of Stcrrekunde voorko- , men;  Inleiding. 7 men ; ten derde van de Geographie of Aardryksbefchrvying, namelyk van het Natuurkundig Ceel der zelve , van die der Natuurlyke Hijlorit , of de kennisfe van de Delffioffen , Planten en Dieren , enz. ; zo nu de gemelde Autheur, zegge ik over alle die zaken van dewelkcnhyzich bedienen moest, op gelyke wyze , als in ieder der gezegde wetenfehappen in het byzonder gehandeld wordt , met zyn Wtttgierigen Leerling hadt willen te werk gaan, dan °zou hy niet alleen te verre hebben moeten uitweiden, en, met eene al te grote langwyligheid voor verre de meesten zyn er Lezeren verdrietig geweest zyn , maar ook buiten de palen eens algemenen Schryvers getreden zyn , en alzo zult gy Ligtelyk bemerken, dat dusdanige haudelvvyze als eene zeer wel gefchikte tot het oogmerk te houden zy ; wel verre dat dezelve als een gebrek zy aan te zien , wanneer 'er op verfcheide plaatzen in het werk , zulke en diergelyke fchynbare duisterheden , welken d: min kundige Lezers in onzekerheid laten, voorkomen, van welke gy my een haaltje hebt opgegeven. L. Uwe gedagten komen my niet ongepast voor , en fchyncn met den aart van het werk overeenkomstig ; ook heb ik het zelve, volgens myne geringe begrippen , daar voor gehouden, dat het zelve over het algemeen behelze , een. godvrugtige Befchcuwing der werken van 't A 4 Heel-al,  8 Inleiding. Heel-al, en in zo verre hebt gy my, (zo, al? reeds gezegd is) voldaan , en moet myne dankbaarheid deswegens voor den lofïelyken arbeid van den Heer Martin et ten hoogde betuigen. Maar , gy geliefd dan te zeggen dat de reden van myne geopperde zwarigheid , of laat il; liever zeggen onkunde, veel al daar in gelegen zy , dewyl ik geene kundigheid van de Proefpndervindelyke Natuurkunde hebbe. — Ik heb hier niets tegen, nademaal ik van de waarheid hier van overtuigd ben. De Benaming is my geenzins onbekend. — Ook is my wel , doch naar ik gisfe op eene zeer oppervlakkige wyze gezegd, dit of dat zyn onderwerpen dezer wetenfehap daar by heb ik nu en dan wel gehoord dat alle waarheden , welke in dezelve geleerd worden met proeven, die men door verr fcheideilei zeer konstig te famen gehelde werk? tuigen verricht , zeer klaar en duidelyk voor oogen geheld en geliaafd worden : dezen en genen myner goede vrienden , hebben my ook wel eens eenige Proeven getoond , welken met een werktuig , de Luchtpomp genaamd , gedaan worden ; dus zag ik onder een Glas een ledige digt gebonden Blaas , tot berstens toe opzwellen , en onder het zelve zag ik een Muis na weinig iyds nerven , enz: Met verwondering hebbe ik my ^oor een zogenaamde Eleetrizeer Machine ^el eens volken vuur uit myn Neus doen ha-.  Inleiding. 9 halen zonder my te branden ; en diergelyke dingen meer , welken ieder een , inzonderheid den onkundigen , aanfchouwer zeer aartig voorkomen , en dit is het meest al wat ik van de Proefondervindelyke Natuurkunde weet ; en wanneer ik dan , volgens myne gewoone weetgierigheid , naar de reden yaq het een of ander uitwerkzel vroeg, gaf men niy zelden een voldocnend antwoord op myne vragen : a}s ik zulks te kennen gaf, werd my fcuiiwylcn wel eens toegevoegd, dat ik een al te lastig via.-' ger was ; door deze en foortgelyke onbefcheids en onleerzaame onderrigtingen , werd mvn yver fomtyds gaande gemaakt , dat ik niet konde nalaten, zulke leerzame Pioefnemers , by hunne gebezigde werktuigen te vergelyken, dewelken al werkende onbewust zyn. wat cn waarom zy dusdanig werken. M. Ik grlove dat het dikwerf niet al mis is ; het ontbreekt onder de zogenaamde Liefhebbers aan zulk foort van Pioefnemers niet ; dog niet te min worden 'er onder ons veelo gevonden die anders denken en doen. L. •Daar aan twyfel ik geen oogenblik , dog brenge dit alleen üegts by , om u te doen zien welke onderrigtingen ik deswegens gehad heb.. M. 'Er zyn behal ven dezen ook goede Schrvvers voorhanden , die , indien gv dezelven had gelezen , u wel voldaan zouden hebben. L. ik bekeruic gaarne , fchoon ik van den A 5 tvd  io Inleiding. tyd myns Beroeps genoegzame fuipper - uren , zo als men zegd , over heb , ik my weinig bepaaldelyk op het lezen van zulker fchriftcn hebe toegelegd , dog hier moet ik u openhartig verklaren , dat het lezen van den Katechismus der Natuur, in waarheid my als uit een flaap opgewekt en, eene zeer grote achting voor de Natuurkundige befchouwingen heeft ingeboezemd. — Nu bevroed ik het -nadeel van deze myne nalatigheid, dog gy zoud zo het u geliefde, dit gebrek merkclyk kunnen vergoeden , indien gy namelyk de goedheid had in onze gemeenzame verkeering en gefprekken , even als de Heer Maktinet met zynen Leerling doed, my de gronden van die nuttige wetenfehap der Proefondervindelyke Natuurkunde , in hare byzonderheden te leren kennen en verdaan; want uit uwe gezegdens fchyud men te moeten opmaken dat dezelve , om zo te fpreken , de ysbreker voor de Kennisfe der Natuur is. M. Tc recht merkt gy dit aan , de Proefondervindelyke Natuurkunde mag ongetwyfeld onder alle de Natuurkundige Wetenfehappen wel als de deur en toegang, door welke men tot alle de byzondere fcholen der Wysbegeerte of liever der Natuur word ingeleid, aangemerkt worden ; daarom hebben ook fommige Schryvers , een volledig faménftel verhandelende, dezelve eigenaartig eene Inleiding tot de Kaluurlyhe Wjibegetttc genoemd ; cn in dc daad , zy is het  I X 1 E I ï I N Ci 11 het ABC 't welk men voor af regt moet kennen , zal men andere wysgerige wetenfehappen voor zich zelf met eenige vrugt kunnen beoeffenen ; want gelyk men door de kennis van de byzondere eigenfchappen der Letteren in haat is , om te komen tot eene kunstige fa«ïehvoeging en fchikking derzelven, in voegen daar uit lettergrcepen , woorden en eindelyk een gandfche zin en redeneering gevormd word, alzo is het ook met onze aangenaame wétenfchap gelegen; vermits men door dezelve, kennis van den aart en gefteldheid van ieder afzonderlyk Deel of Zelfftandigheid der Stöffelykc Wereld, namendlyk van'tHeel-al verkrygd.—Ieder dezer byzondere Zelffiandigheden kan men, als 't ware, aanmerken als zo veele byzondere Letters, van welke een ieder hare byzondere eigenaartige eigenfehap bezit, uit dewelke het groot Boek der Natuur te famengefleid is ; deze Letters dan door de grondbeginzelen der Pi-oefondervindelyke Natuurkunde , in derzelver aart eens wel bekend geworden zynde , zal men zich genoegzaam toebereid en bekwaam vinden, om in het groot Natuurboek met een goed gevolg te lezen. Dog laten wy voortgaan ten einde aan uw verzoek , zo veel my doenlyk , te voldoen ; dan, hoe zeer myne aangeborc geneigtheid {trekt myne vrienden, ja myn' evenmensch wie hy ook moge wezen, zoo veel in my is , dienst te doen, zo moet ik u eg'tcr OU"  12 Inleiding. ongeveinsd zeggen , wel begecrig te zyn liet zelve in te willigen , maar L. Wat zal die maar zyn ? mogclyk. myn lastig yragen , of de traagheid myner bevattingen. M. Geenzins, de welvocglykheid verbied my u hier te roemen, anderzins zou ik op dit laatfte konnen dienen en u recht doen : maar, die Maar is alleenLyk deze ; Dewyl gy uit eene loffclyke zugt aangedreven , tot vermeerdering uwer kundigheden my geliefd te verzoeken, de Gunden der Proefondcrvindelyke Natuurkunde by wyze van een vricndelvk gefprek mede te delen , en ik van myne zyde ook hiertoe wel genegenheid hebbe, zo dagd het my nodig te zyn voor at' te verwittigen , dat ik niet vermetel genoeg ben my zeiven bekwaam te achten, om in myne onderwyzing u de zaken in zulk een' vlocijenden en nimmer verveelenden ilyl , als gy en ik nel verzekerd zyn dat den Kee- AI a r t i n e t altyd eigen is , te zullen voordragen; Neen, myne bekwaamheden in de konst van wel en' cierlyk te fpreken , erken ik in waarheid is veel te gering, dan , dat ik zoude durven ondernemen de voetflappen van dien eerwaarden Schryver van naby te wilicn voigi S egts een eenvoudig Wysgeer zynde, tragt ik a les wat ik weet en overdenk, volgens myne manier van denken aan anderen zo \erftaanbaar en bevattelyk. als my mo-  I S L * i C 1 N Ö. 13 mogelyk is, te maken, en daar in , ik beken het, hebbe ik nimmer mynengeest vatbaar gevonden vooreenen vloeij enden en cierlyken ftyl , des ik u verzoeke myne eenvoudige uitdrukkingen en fchikkingen van zaken u te laten welgevallen. —— Denk egter niet, dat de aanlokkende begaafdheden van eenen welfprekenden Redenaar by my op lagen prys geheld worden ; het tegendeel is waarheid. Dikwils wensch ik by my zelfs, zulke bekwaamheden , al was het maar in een matigen trap te mogen bezitten , dewyl ik zeer wel weet hoe andere door dezelve grote en gewigtigc zaken uitwerken konnen ; en waarlyk wie der ftervelingen , indien hy anderzins maar niet van goeden fmaak ontbloot zy, zal door eene bevallige en welbefpraaktc tonge of wel befneede penne , niet weg gelleept cn in verrukkinge ge* bragd kunnen worden. L. Misfchicn dat uWe te verregaande nedrigheid u zo doed denken en fprekeu ; hoe het zv , ik herhale andermaal myn verzoek en bidde u de zaken in dier voegen voor te dragen als best en klaar toefchynd en u doenlyk is , om dezelve aan myn verhand op de gemakkelykfle wyze vatbaar te maken, ik verzeker u geduurende myn leven lang, voor den aan my bewezen dienst dankbaar te zullen zyn. M. Dewyl gy dan op deze voorwaarden nut mv geliefd genoegen te nemen , wel aan laten wy  *4 1 n ! i c i t; c, wy de uuren van onze minzame bveenkomstcu niet meer, zo ais wy tot dus verre gedaan hebben , doorbrengen met te radenkavelen over deze en foortgelyke losfe onderwerpen , maar liever bepaaldclyk met de grondbeginzclen der Proefondervindelyke Natuurkunde, of gelyk men eenvoudig zegd, met de Phyfica . dat is , der Natuurkunde ons bezig houden. , By den aanvang zal ik my geenzins ophouden met een letterkundige verklaring dezer wetenfchap te geven , hoewel het veel al de gewone wyze der zulken is, die in het byzonder tot het verhandelen van eenige wetenfehap zich verledigen. Het is u immers wel bekend dat deze wetenfehap dus genaamd word: , om dat zy eene kennisfe aanbrengd van alle Natuurlyke zaken, en vermids die kennis geleerd en door overtuigende Proeven verkregen en bewezen word, daarom word dezelve Proefondervindelyke Natuurkunde geheten ; ook acht ik onnodig voor af te berigten. dat met het woord Matuur, in deze eigenlyk verflaan word, alles wat 'er door den Schepper van 'tHeel-al veartgebragd is , zo wel de zienlyke als onzienlyke, of anders de hoffelyke en onfloffelykc dingen: egter alvorens wy tot eene byzondere Bcfchouwing der Natuurkundige Leerftellingen over gaan r, fchynd het my niet ondienstig te zullen zyn . vooraf eene verklaring te geven , wat men door eene  Inleiding. »5 eene ftoffelyle zelfaandigheid tc verftaan hebbe- hoe men hier van kennis of bewustheid kan verkrygen, en cindclyk in hoe veel Haten of gedaanten de ftof aan ons in de Natuur voorkomt. Over dit onderwerp hoop' ik met u in onze naaste byeenkomst te fpreken. TWEEDE  TWEEDE SAMENKOMST* In welke gefproken word over het gene wat v men in 't algemeen door de STOF of een LICHAAM ver/laan moet; als ook onder hoe veele Gedaanten xoy de Lichamen in de Natuur ontmoeten. Leerling. Ingevolge uwe belofte hoop ik het genoegen te hebben , eenig onderwys aangaande de ftoffelyke Dingen of Lichamen in 't algemeen van u te mogen erlangen. Meester. Belofte maakt fchuld , des in dezen fchuldenaar zynde , vertoef ik geen ogenblik myne fchuld dadelyk te voldoen. Een floffelyk Ding of Lichaam is zodanig iets het welk men of zien , voelen , fmaken , horen of ruiken kan. Men kan gene kennis van eenig Lichaam of Stoffelyke ZelfftandigheM verkrygen , ten zy men hier toegebragt word of door één of meerder van onze vyf zinnen. Jk moet u hier eens voor al zeggen , dat de mensch , om naauwkcurig te {preken, niet meer als een zintuig, >t welk met eene algeme-  Överd.eStof in 't alge meen. 17 he benaming van Gevoel by de Natuurkundigen word genoemd, hebben; alhoewel men het gevoel of gewaarwording gemakshalve in vyferlei opzigten onderfcheid, alsnamenlyk ten aanzien van het Geiigt , Gehoor , Reuk , Smaak en Gevoel ; het eerfte is alleen de aandoening of voeling onzer gezigtzenuwen ; het tweede , het gevoel onzer gehoorzenuwen; het derde, dat der reukzenuwen ; het vierde, het gevoel van. de fmaakzenuwen en eindelyk , ten vyfde, noemd men in 't byzonder Gevoel , dat grove gevoel 't welk onze Lichamen het gevoeligfte aandoed, en meest al op de uitwendige delen van het zelve werkt; L. Zoud gy my niet een nadere befchryving dezer Zintuigen kunnen mede delen ? dewyl ik 'er geen recht denkbeeld van heb. M. 't Is geenzins het werk van een Natuurkundigen , dit ftuk in 't byzonder te verhandelen ; gy zult het by zulke Schryvers, welke over de ontleedkunde {analomia) van 't menfchelyk lichaam handelen , kunnen lezen. Dog zal nog wel gelegenheid hebben om met u daar over , zo verre het tot eene natuurkundige kennis kan te ftade komen , te fpreken ; alleen merk ik nu hier in 't algemeen aan , dat ieder zintuig , .welke die ook zyn mag , uit een zeer konslig famenftel van vezelen beftaat , zenuwen genoemd; tn die zich allen laten uitrekken, en 't vermogen1 hebben om wederom in te krimpen ; alle deze' 1, Deel li WM  18 Over t>K Stof zenuwen komen of onrridde'yk of wel door verlenging van andere zenuwen eindelyk in de Herzenen te famen. Ook is het even het zelfde . of de afzonderlvke delen verder of nader bv de Herzenen gelegen zyn ; want , de zenuwen welke het zintuig van 't Gevoel te famen hellen en, niet alleen uitwendig over alle delen des Huids verfpreid zyn , maar ook over alle de Ingewanden en inwendige delen van het Lichaam, hebben even zo wel gemeenfchap met de Herzenen , als die van andere nader by gelegen , zo als het zintuig van de Smaak, welks zenuwen over de gaudfehc oppervlakte van de Tonge en de binnen holte des Monds en der Lippen verfpreid liggen ; desgelyks de zenuwen van den Reuk, een zeer kunstig vlies famenhellende , 't welk men het JVeusvlies , Reukvlies of ook het Schneid'-.riaanfcha vlies noemd , en dat de gandfche inwendige oppervlakte der Neuze even als een Huid bekleed , heeft mede gemeenfehap met de Herzenen , en zo vootts omtrend de gehoor en geugi zenuwen, i— Wanneer nu deze zenuwen door het een of ander Lichaam, t zy middelyk of onmiddelyk aangedaan of aangeraakt worden , zo ontftaat daar uit eene beweging in de zelve , of indien ik my dus mag uitdrukken, eene trilling, welke op eene tot nog toe onbekende , ja onbegrypelykc wyze oogenbliklyk voortgaat, tot dezelve eindelyk in de Herzenen over-  ï N *T A t G E M E Ë Bf.' 1§ Overgaande, het een of ander deel daar van doed bewegen, waar op dan onmiddelyk in de Ziel het denkbeeld van Gevoel of gewaarwording ontftaat,' of met anderen woorden , dat de Ziil een denkbeeld verkrygd van het gene 'et buiten het Lichaam is gefchied. L. Indien ik u begryp , zo konnen wy dcrhalven geen kennis van iets, dat buiten ons Lichaam gefchied of beftaat door middel onzer zintuigen verkrygen , zo langde zenuwen dezei zintuigen n;et aangedaan, dat is , in beweging gebragd worden» M. Gy hebt my begrepen,; alles nu. wat buiten ons beftaat en , bekwaam is op het Tuigwerkelyke onzer zintuigen : te werken , of met één woord , alles watwy dagelyks door middel onzer zintuigen zien , voelen of 'gewaar worden, zyn zodanige wezens, Welke men Lichamen of Stoffelyke Dingen noemd. In dit opzicht fchynd alles w?.t ons omringd van eenen \ gelyken aart te zyn , namenlyk Lichamen , niet tegenflaande' dezelve egtcr byzondere hoedanigheden bezitten , waar door men ze van elkander onderfcheiden , en alzo met byzondere namen benoemen kan: dus zyn deze Vloermatten van andere ■ hoedanigheid als het hout, waar uit die Stoelen- zyn famengefteld, dit fpiegel wederom van verfchillende hoedanigheid als eene der beide vorige Lichamen of als de fleen waar van die Seboorfteenlyst gemaakt is; deze Gardynen onderfcheiden \ an hoedali a i''g-  'o Over de Stof m'gheid met het Laken waar van uw of myn Rok gemaakt is , enz, Hoe onderfcheiden nu alle deze gemelde zaken, en alle anderen van dezen aart mogen zyn; zy komen egter daar in met malkander over een , dat dezelven onze Zintuigen konnen aandoen, en daarom allen Lichamen zyn. L. Gewis, deze benaming behoord in ',t algemeen aan alle zulke zaken, volgens de befchryving door u zo even van een Lichaam of Stoffelyk Ding gegeven. Ja naar ik dit begryp, is die befchryving zodanig dat men juist hier door den aart van een Lichaam kan onderfcheiden, van den aart van al zulke dingen welke wy niet in haat zyn, door middel onzer zintuigen gewaar te worden , ik meene zulke welke nog gezien, nog gevoeld, enz. kunnen worden , hoedanig de Geesten zyn. Niemand dog is 'er die ooit een Geest gezien of getast heeft; dus begryp ik ook dat onze Zaligmaker , zyne Discipelen willende overtuigen dat hy geen Geest was , te recht hen geboden heeft, om zyn Lichaam te betasten en voelen, want zegt hy, Luc: 24 vs. 39, %ict myne handen en mne voeten: want ik ben het zelve, tast my aan en tiet , want een Geest heeft geen vleesch en benen gelyk gy ziet; dat ik heb ; dat is naar myne bevatting zo veel gezegd als , een Geest kan uwe zintuigen zo met aandoen , als gy nu ondervind dat myn Lichaam op dezelve werkt. Maar  IS 'tILCBMBEN. Si Maar eer wy voortgaan, vergun my eene zwarigheid u te opperen , welke ik omtrend eenige dingen by my zelfs make, en die Ik my niet als lichamelyke Zelffiandigheden kan voorflellen, maar veeleer , zo het my toefchynd , zo iets fchynen te zyn , 't welk tusfchen een Lichaam en een Geest geplaast zoukonnen worden. M. Welke denkbeelden! dog ga voort, op deze wyze, kan ik in haat zyn de zaak uit verfchillende oogpunten u te doen befchouwen cn, langs dezen weg vertrouw ik u rechtmatiger begrippen hier omtrend te doen vormen, zeg my de dingen waar over gy zwarigheid maakt. L. Alles wat ik zien , horen , fmaken , rieken en voelen kan , is Stoffelyk of Lichaamlyk ; maar , wanneer men eenig Ding ontdekt door de gewaarwording 'van den wederftand, die het zelve tegen het Liehaam doed, zonder het te zien , zo dunkt my dat zodanig eene zelfftandighcid niet van een' zelfden aart kan zyn , met een andere die men zien en tasten kan: de wind , by voorbeeld is een Zelfflandigheid van zodanig een natuur ; want dezen gevoeld men wel, wanneer men tcgens dezelve ingaat cf loopt , maar egter kan denzelven niet met da handen gegrepen noch met het gezigt geziea worden. Wyders weet ik , dat 'er Wezens zyn welken alkenlyk zyn gezien , zonder dat men dczelvcn B 3 heeft  93 OVEXDESTOÏ heeft kunnen voelen : ik bedoele hier zulke yerfchyningen van menfchelyke gedaanten , die ons, in het •Bybclblad verhaald worden , door foni-. mige Heilige perfonen gezien te zyn, deze foorten nu van Zelffiandigheden , kunnen niyus bedunkens mede niet onder het Lichaamlyk loort. gebragd worden. M. De reden van deze gemaakte zwarigheden, ontflaat alleenig daar uit, dat gy myne algemene beïchryving van het Lichaamlykc niet te recht begrepen hebt. Op de eerst gemelde zwarigheid merkc ik aan,; dat het fchynd als of gy uit myne gelegdens bebt opgemaakt , dat al het gene men niet zien of met de handen tasten kan , geen Stoffelyke Zelfftandighcid is ; dog dit belluit flrookt geenzins met gene ik beweerde ; want, ik hebbe gezegd dat een Lichaam zodanig iets is , het welk gezien, of getast of geriekt, enz. kan worden , hier uit trekt gy nu een gevolg, even als of tot de verzekering van de tegenwoordigheid eens Lichaams vereischt wierd, dat alle de zintuigen of ten minste die van het zien cn tasten met de handen altyd te gelyk aangedaan moesten worden; maar, dit is geenzins noodzakelyk noch gefchied altyd, dewyl tot de gewaarwording van een Lichaam niet altyd nodig is, dat men het zelve zie; de wcderflaud welke men door het gevoel aan de uiterlyke deku van ons Lichaam, ,'t zy, in welk deel zujks  I N *T A L G E M E E tf. 23 gefchicde, gewaarword, is alleen genoegzaam, en een ontegenzeglyk bewys , dat zodanig ding 't welk ons die wcderitanddoedgewaarworden, geen aiider dan een Lichaam of een Stoffelyke Zelfflandigh'. idzvn kan; omdatwy, geene onlichaamJyke of onfloffelyke Dingen door het gevoel aan 011s Lichaam kunneu gewaar worden. Het voorbeeld van de wind door u bygebragd , isderhalven gecu bewys vandeszelFs onlichaamlykheid ; want, zo dezelve g>; üoffelyk was, dan. zond gy geen wederfland zyn gewaar gewoiden door tegen dcnzelven in te lopen ; de wind is das al zo wel een Lichaam , en bied aan het uwe op gelyke wyze tegen* hand, even zo als het water, wanneer gy daar in wandeld of u djor het zelve beweegd : dit zal ter* flondnog duidelyker aangetoond worden. — Maar, zult gy zeggen , waarom kan de wind dan niet gezien worden? hier opkan men antwoorden, en met grond , om dat deszelfs delen zo oubegrypelyk fyn zyn , dat zy volftrekt doorfchynend en hier door onzigibaar zyn ; en om dit eenigermate bevatlyk te maken , zo weet, dat zelfs de allergroffle Lichamen tot zulke fyne deeltjes veidceld kunnen worden , dat zeonzigtbaar zyn ; dus ziet men zout in water gefniolten of ontbonden het zelve even zo doorfchynend worden , als of 'er niets met het zelve vermengd was ; zo ook zilver in een glas met fterk water voorzien gelegd, word, daar in ontbonden , terwyl het fmeltyogt ( Mtnjïruum ) niets van zyne B 4 door. •  ?4 Over de Stof doorfchynenheid verlicsd , cii de delen van hel zilver onzigtbaar worden. Deze voorbeelden tonen dan ten kjaarften dat dc fynheid der Delen van een Lichaam alleen de oorzaak van deszelfs onzigtbaarheid zyn. In 't vervolg zullen wy nog gele¬ genheden aantreffen , om u iets naders over de werking der fmelting of ontbinding (Jolulio) der Lichamen in hunne fmeltvogten te zeggen. 'T is ook om de bovengemelde fynheid deiDelen, dat men al zulke hollen, welken den Reuk by ons verwekken, niet zien kan , hoewelze waarlyk ftoffelyke delen of Lichaampjes zyn , welke rondsom ons henen zweven , en de Zenuwen van het Reukvlies prikkelende, worden wy dezelve door het gevoel van den Reuk gewaar ; en om dat zy ons aandoen , daarom zyn het ook niet anders dan Lichaampjes of allerfynfle ftofklompjes. Eindely k , kan ik op uwe laatst aangevoerde zwarigheid antwoorden , dat , indien de gemelde verfchynzelen , zo als de Engel des Heeren die aan Mozf.s in het Braambosch verfcheen Exod. 3 vs, 2., de Engel by het Graf van onzen Heiland , Luc. 24 vs, 4. . de verfchynmg van Mozes cn Elias by de verheerlyking van Ghristus , Luc. g vs, 2g en 30. en diergelykc meer, indien deze verfchynzelen zegge ik op het gezigt der genen welke dezelve gezien Rebben oj> eene bovenuatuurlykc en voor ons  iN 't ALGEMEEN. «5 onbegrvpclyke wyze gewerkt hebben , dan behoord het onderzoek der uitwerkingen van zodanige Wezens , geenzins tot de nafporing en ■betragting van een Natuur-onderzoeker, vermits zvne navorfchingen alleen tot natuurlyke en niet tot boven natuurlyke dingen bepaald zyn; dezulken zullen dan aan God alleen , en aan gene gefehapens wezens bekend zyn ; maar , zo deze verfchynzclen op die ze gezien hebben op eene natuurlyke wyze hebben gewerkt , even eens als alle andere zigtbare voorwerpen op ons gezigttuig werken , zo kan men zeggen, dat die verfchyningen Lichaamlyke Wezens zyn geweest , want, het zien word veroorzaakt door de te rugkaatzing van de Lichtftralen, door welke een gezien 'voorwerp verlicht is ; deze tc rug gekaatfte lichtftralen worden ontvangen op het Netvh'es of bodem der binnenfte holte van den Oogbol , en waar door de gezigt zenuwen o£ vezeltjes van het zelve aangedaan en in beweging gebragd worden , waarop wy dan een denkbeeld van het geziene voorwerp verkrygen, zu als hier voor gezegd is. Dat dit in dt* zer voegen wezendlvk gefchied, zal ik u in 't vervolg op eene overtuigende wyze aantonen. Indien nu , de verfchyningen van Engelen eu gezaligde perfonen ook door terugkaatsing van de lichtftralen , op het oog der genen die ze zagen , en dus op een natuurlyke wyze gewerkt hebben , dan kan men niet anders flellen , afs B 4 d4t  aC Over de Stof dat die voorwet pen Stoffelyke Zelffiandigheden geweest zyn ; want ; het is een onverandeilyke waarheid . dat dezelfde oorzaken , dezelfde srewrogten voortbrengen. — Zie daar uwe zwarigheden, zo ik meene , opgelost. L. Nu hebbe ik.uwe meening begrepen en ben voldaan. Ik begryp nu dat , wan¬ neer men maar iets , 't zy door middel van één of wel door meerder onzer zintuigen teffens , gevoeld, het dan een onfeilbaar blyk is, dat het wezen, 't welk ons dat gevoel veroorzaakt, een floffelyk Wezen , een Lichaam zy. M. Ja, niet anders is myne meening, maar by dit zal het geenzins ondienstig zyn , nog céne aanmerking ter uwer onderrigting te voegen ; Namenlyk , dat , niet tegenhaande de uiterlyke zinnen ons van onze goedertieren Formeerder , ter gewaarwording van de floffelyke Dingen buiten ons beflaande, gefchonken zyn, wy van dezelve altyd met eene behoorlyke om. zigtigheid gebruik moeten maken , wanneer wy willen beproeven of de gewaarwording, welke wy by ons zelfs bevinden , wezeudlyk door iets Lichaamlyks 't welk buiten ons Lichaam is , veroorzaakt zy. Deze behoedzaamheid is ons ten hoogftcn noodzakelyk ; want , de ondervinding heeft den mensch meuigmalen geleerd , hoe zeer de uiterlyke zinnen , wanneer men hier tegen nier op zyne hoede is., kunnen misleiden , en hoe dik-  in 't al ge meen. 27 dlkwils men iets meend te zien , te voelen , enz. het geenc op zich zelfs en van nader by befchouwd , niets anders bevonden is dan eene vermeende gewaarwording , zonder dat dezelve door iets Lichaamiyks buiten ons , veroorzaakt zy. | Dus zal men in heete koortzen en andere ongcRcklueclen van het Lichaam , fomtyds beelden en veele affchuwelyke en fehrikbarende gezigten , die wezenlyk Luiten ons niet zyn , vermenen voor zich geileld te zien ; zodanig bedrog der zinnen kan zelfs by een gezonde Lichaams gehcldhcid gebeuren, inzonderheid, wanneer men iets niet een vlugtig oog of op eene onachtzame wyze overziet ; want , dan zal men niet zelden by een nader en naauwkeuriger onderzoek die dingen niet of zodanig vinden , ais men te voren vcrmeei.de gezien te hebben. ' Wyders gebeurd het ook dat iemand in een droom zich verbeeld gcflagen of genepen te worden , cn daar van by zyn ontwaken de tekenen en pyn gewaar word , daarliet ondertusfehen zeer zeker is, dat niets Lichaamiyks buiten den dromer hem gellagen of genepen heeft , nogtans heeft hy daar van gevoel gehad. Alle deze voorbeelden tonen dan klaarblykelyk , hoe ligt wy, zonder een naauwk'curig onderzoek , door de zinnen bedrogen kennen worden ; en niet tegenftaande dit gevaar zyn, en fcjyven egter de zintuigen voor ons , als de bes-  2S Over de Stof te en bekwaamfte middelen, om ons kennis te doen verkrygen van de nabyheid der Stoffelvke Wezens buiten ons , en van de verfchvnzelen , welken door derzelver uitwerkzelen, voortgebragd worden , op dat wy daar uit zouden kunnen opmaken alles wat ten beste van den geluk- ilaat dezes levens dienen kan. Maar, zult gy mogelyk zeggen, naardien wy door dezemid^elen zo hgtelyk bedrogen kunnen worden , verminderd dit hare nuttigheid niet. en zou het niet overeenkomstiger met de opperfie wvsheid geweest zyn, dat zy ons andere middelen, door welken wy zo ligt niet aan gevaren waren bloot geheld , gefchonkèn hadde: nademaal de goedheid van den Schepper in het welzyn zvner fchepzelen en alle zyne werken doorhraald. Keen zou ik moeten antwoorden , om dat alles wat door hem gemaakt en verordend is, op de allerbeste wyze gefchikt is , ter beantwoording aan het doeleinde dezer hoogfle wyshcid ; derhalve zyn onze zintuigen, zo als wy dezelve uit zyne handen ontvangen hebben , de allcrbckwaamfte tot het bepaalde oogmerk , welke door eenig verftand zoude konnen uitgedagt worden , indien dezelve anderzins wel geheld en in een gezonden haat zyn ; met deze zullen wy ons nimmer kunnen laten bedriegen , zo wy dezelve met behulp der Reden , dat pronkjuweel des menfehen, aanleggen en gebruiken, L. Ei lieve leer my hce hier mede te handelen. M. Wan»  m 't algemïiS- ag M. Wanneer ik. over de regels, om het Ware van het valfche te onderfcheiden wilde fpreken , dan zou ik buiten myn beftek treden: gy kund de Schryvers , indien het u lust, die in het byzonder over de Redeneerkunde (Logica) gefchreeven hebben, hier over raadplegen ; alleen zal ik dit , als genoegzaam tot myn oogmerk dienende , maar aanmerken, dat men ter ontdekking van de waarheid van een ding, zich niet flegts moet vergenoegen het zelve met één, maar is het mogelyk met meerder zintuigen tragten gewaar te worden ; dat is , ons met te vreden te houden het zelve te zien , maar ingevallen van twyfeling ook te voelen , ja , kan het zyn te rieken, en te fmaken, en alzo het ding van alle zyden te befchouwen : dit wel en naar behoren gedaan zyndc , zal het nimmer misfen , of men zal zich kunnen verzekeren of men wel dan kwalyk gezien, gevoeld , enz: heeft; of de gewaarwording eene ware inbeelding , dan of dezelve een gewrogt van eene zaak buiten onszy. —— 'Tis waar, men kan in veele gevallen een zaak juist niet met alle onze zintuigen of met veele teffens onderzoeken , ondertusfchen blyfd het egter ontegenzeglyk, dat met hoe meerder zintuigen men iets kan beproeven, des te groter de zekerheid daar omtrend zal worden. L. Dezen regel zal ik tragten ahyd in 't oog te houden. Maar tot nog toe hebbe ik niets va»  fö O V E * ï> E S T O f van het Geluld horen fpreken. . Zou het geluid ook iets ftoffelyks zyn? volgens de ge* gevene berchryving van een ftoffelyk Ding, zou ik moeten helhaken dat het zodanig iets zy , dewyl het zelve op één van de zintuigen, namenlyk op het Gehoor werkt. * M- Necn . het geluid is niet ftoffelyk, maar is het uitwerkzel van iets ftoffelyks op bet geboortuig. Het is eigenlyk de gewaarwording van een Lichaam op het gemelde zintuig , even als het is gelegen met de Pjn ons door de punt eener naaide of iets anders veroorzaakt; de gewaarwording van den fteek , noemen wy Pjn, to ook de gewaarwording der werking van iets op ons gehoortuig , hiet men Geluid ; deze laatfte gewaarwording word voortgebiagd door eene trillende beweging van die , lucht , in welke wy ons bewegen en leven. De trillingword aan de lucht medegedeeld door de trilling van eenig klinkend lichaam, wanneer het zelve door eenig ander lichaam word aangedaan, het zy een klok of iets anders ; de lucht rondsom het klinkend lichaam dus" aan het trillen gebragd zynde , plant dezelve voort tot zy op ons gehoortuig vald , het zogenaamde trommelvlies van het zelve daar door in beweging gebragd word, en alzo de gehoor zenuwen aandocd , waar op het gevoel of gewaarwording van die beweging vofgd , 't welk wy dan geluid noemen ; de wyze hoe de lucht oorzaak van het ge-  II» 'r ALGIMIIH.' 51 geluid is , zal ik aantoonen, wanneer wy over de Lucht en het Geluid afzonderlyk zullen fpreken ; dan zal ik u doen zien , dat men geen geluid kan gewaar worden-, in plaatzen alwaar geen genoegzame Lucht tegenwoordig is. L. Derhalve zie ik, dat wanneer wy een Denkbeeld van eenig geluid verkrygen zullen , zulks dan al mede door iets ftoffelyks bewerkt word , maar , dat het geluid zelfs niets ftoffelyks zy: ik ben voldaan. M. Eén denkbeeld gegeven hebbende van dat gene 'twelk men voor een Stoffelyke Zelfftan"digheid houden moet, zal ik nu overgaan om u eenige algemeene zaken, wegens de verfoheide foorten van Lichamen , anders gezegd onder hoe veelerlei gedaanten wy de Lichamen in de natuur ontmoeten, te leren opmerken. Alle Lichamen in hunnen natuurlvken ftaat , waar in wy dczelven ontmoeten , zyn niet aan eikanderen gelytc , maar onderfcheiden zich wegens de verfchillende famenftelling hunner deeltjes , in twee hoofdfoorten , welke de Natuurkundigen met de benaming van vaste en vloeibare Lichamen noemen. Deze onderfcheiding ontftaat uit de meer- of mindere verknogtheid en famenhang der delen , waar uit dezelve famengefteld zyn. Wanneer de delen van een Lichaam niet met eenen geringen trap van klacht van malkander tefcheiden zyn, is het zelve een vast Lichaam {Corpus  3S Over de Stof Jolidmn) dus zyn de delen van een fl.uk fleert, metaal, hout , enz: niet dan door een aanmer- jkelyke kracht van elkander te fcheiden. Maar als die delen zeer gemaklykvan den anderebewogen kunnen worden, en de bewegende oorzaak ophoudende te werken, de van een o-c_ fcheiden Delen wederom naar elkander toevallen, en , zich zodanig fchikken , dat dezelve in rust gekomen zynde. een effen en gladde oppervlakte maken, dan zal zodanig Lichaam een vloeibaar Lichaam {Corpusfiuidum] zyn. t. De gemaklyke beweegbaarheid en van een fcheiding der Delen , word deszelfs v.lict- ol vloeibaarheid genoemd ; van dezen aart zyn water , wyn, bier melk, oly, kwik, enz. welkers Delen geenzins zo flerk aan den anderen verknogt zyn , als die van het hout , ftcen , enz: want , men zal immers niet zo gereedelyk met een vinger dooreen heen boren , als men in een vloeiflof doen kan. Dog deze gemaklyke beweegbaarheid der delen is egter op zich zelfs alleen nog niet genoeg om het eigéndlyke kenmerk van een vloeibaar Lichaam uit te drukken : men moet hier bynog voegen , gelyk zo even aangemerkt is , dat de Deeltjes, na dat de gandfche klomp Vloeiflof in rust gekomen is, een effen en gladde oppervlakte , zonder hoogtensof laagteus moet maken ; by aldien nu de Delen van eenig Lichaam dit niet kunnen doen, zo kan de klomp welke deze delen famenflellen, ook onder de Vloei  i s 't algemeen» 3$. Vloeibare Lichamen niet gerekend worden ; om. deze reden is het, dat een hoop Zand , Meel en foortgelyke niet als een klomp Vloeiflof aan te merken is ; want , niet tegenflaande men dé zandkorrels zeer gemaklyk met den vinger beweegd , zo zullen dezelve , de vinger weggenomen zynde , wel tot rust komen, maar egter Onderling zodanig geenzins vereenigen, dat dezelve een gladde en effen oppervlakte maken 4 zo als zulks in 'een eigenlyke Vloeiflof gefchied > en derhalven kunnen al zulke foorten niet onder de vloeibare Lichamen behoren. De re¬ den van de gemaklyke beweegbaarheid en vloeibaarheid eener Vloeiftoffe zullen wy in het ver* volg nader onderzoeken , wanneer in het byzonder over die foorten van Lichamen gehan* deld zal worden. Met deze voorbeelden meen ik u kortelyk de onderfcheiden kenmerken van de vaste en vloeibare Lichamen aangetoond te hebben. L. o Ja , die kenteekens zyn merkbaar genoeg, om deze twee verfchillende foörten van Lichamen van den anderen te onderfcheiden. M. De Vaste Lichamen worden wederom door de Natuurkundigen in verfcheiden foorten afgedeeld , naar de byzondere famenftelling der Deeltjes. Men onderfchèid ze i , in Harde Vaste Lichamen (Corpus Jolidum durura) 2 , in %agtt Vaste Lichamen (Corpus Jolidum molk) en 3, in Veerhaglige Vaste Lichamen {Corpus Jolidum ƒ. Deel. G tlai* ■  34 Over de Stof Elasticum) ieder dezer foorten zal ik kortclyk befchryven. 1. De Harde Vaste Lichamen zyn de zodanige , welker famenftellende Deeltjes zo hard en vast aan elkander zyn verknogt , dat ze zich door een zekere kracht geenzins laten indrukken ; maar, als dezelven door een' flag of floot aangedaan worden , veel eer van malkander bersten en fpringen ; wanneer een Lichaam deze verknogtheid der Deeltjes in'den volftrekften zin bezit , dan word het een volmaakt hard , anders tvysgeerlyk hard Lichaam {Corpus Philojophice durum) genoemd : maar zulke harde Lichamen heeft men tot nu toe in de Natuur niet gevonden , om dat 'er geen een bekend is , dat zich niet door eenige kracht laat indrukken of van elkander fcheiden ; nogtans zyn 'er zulken , die al zeer naby deze hardheid komen , zo als fommige foorten van Stenen , Houten , Metalen , enz. dezen zullen zich niet ligtelyk in malkander laten drukken , noch een' fchok of floot, door welken de Deeltjes in beweging gebragd worden , verdragen zonder min of meer te fplyten , bersten of te fcheuren , ja zelfs fomtyds te breken, naar mate hunner hardheid , gelyk uien dit aan harde fleen , Diamant , Kristal , Glas en foortgelyken meer ziet. Een voorbeeld van de ongemeene hardheid fommiger Lichamen , welke door den geringften fchok  ÏN*TALÓEMEËÏÏ. 3$ fchok verbroken worden , kan men 5r> zeker foort van Glasklompen, door konst toebereid', ontdekken; ik bedoele hier die Glasdruppen, welke men doorgaands Hollandfche Glastranen {Lacrpncs HoUandicce) noemd , om datze eenigzins naar een Traan gelykcn , en het allereerst hier te Lande uitgevonden en vervaardigd zynk Een zodanige Glasdfup is op (Pli I. Fig. 1.) afgebeeld , zynde niet anders dan een masfive Glasklomp, Welke men, als het glas nog gloeijend en vloeibaar is , in een vat met koud water gevuld , laat nederdruipen; door welke 00genbliklyke verkoeling, de Glasdeeltjes van de buitenfle oppervlakte zeer digt in elkander trekken , terwyl ondertusfchen alle de Delen onder die oppervlakte en na by het dikker gedeelte A gelegen , geenzins op eene geregelde wyze zich kunnen vereenigen , maar om deze reden aldaar een fponsagtig Lichaam zullen maken; dus zal de buitenfle omkorsting een zeer hard en vast Lichaam zyn , zo als mede de fyne draad B. Hierom zal dan het dikker ge¬ deelte A , wanneer het zelve op eën houten tafel met een' hamer gehagen word, deze flagen zonder te fcheuren of bersten verduien konnen; Want de gemelde glaskorst is van zodanige hardheid ; dat ze zich door die hagen geenzins in malkander zal laten drukken : dog Avanneer men de Glastraan in een papier inwikkeld , en een klein gedeelte van den Draad B afknipt , C È til  $5 Oter de Sïöf zal men bevinden , dat het gandfche Lichaam tot gruis zal overgegaan zyn ; om reden, dat de Deeltjes , welke de Draad B formeeren , eigenlyk te famen een hard Lichaam fjamenftellen , welke in beweging gebragd zynde, oogenbliklyk dezelve tot de Deeltjes van de harde korst, welke het dikker gedeelte van A omkleed, overbrengen ; waar door deze korst van een berstende , de inwendige en min in den anderen gedrongen delen onder dezelve gelegen , mede moeten van malkander fpringen en alzo tot gruis overgaan. » Het zelfde uitwerkzel zal men verkrygen , wanneer het dikker gedeelte A met Amaril of fyn zand , 't zy op een heen , yzer plaat , enz. word weg geflepen, tot men door de harde korst tot aan de binnen gelegen Delen gekomen zy. L. Dit hebbe ik menigmaal met zulke Glas* druppen zien gebeuren , al fchoon ik de rede daar van nooit hebbe kunnen begrypen , maar nu door het verklaarde onderligt zynde, zie ik genoeg , dat dit wonderlyk uitwerkel zo onbegryplyk niet is , als my het zelve wel eer is voorgekomen. M. Ik zal by dit nog een ander diergelyk uitwerkzel wegens de hardheid aantonen. (Pl. I. tig. 2) verbeeldeen Glazen Vat AB. voorzien met een zeer dikken Bodem B, het welk de Natuurkundigen een Philofophist h Ei {ovum Philojophicum) uoemen, mogelyk om dat het dc  fN 't algembes, 37 gedaante van een langwerpig Ei vertoond, en word op de volgende wyze gemaakt. Wanneer het Glas vervaardigd of geblazen en nog gloejend heet is, word het fchielyk uit den heten Glasoven in de koude Buiten-Lucht gebragd , waar door de Deeltjes zo van de buitenfle als binnenfte oppervlakte, even als van de Glastraan gezegd is , zeer fchielyk geftremd, vast in elkander gedrongen en vereenigd worden , zo , dat dezelven een harde korst maken , welke de binnenholte en de oppervlakte van buiten geheel overdekt, terwyl de Glasdeien in het dikke gedeelte B, even als in de Traan, een fponsagtig Lichaam , in 't welk de Delen geenzins zo vast in een gedrongen zyn, famenftellen. Als men nu in zulk een toebereid Glazen Vat een loden kogel laat vallen, bevind men, dat het zelve zond-er te bersten , dezen fchok kan verdragen ; door dien het Lood van een ah t« zagten aart is , om de deeltjes van de harde glaskorst in beweging te brengen; maar, indien men in de plaats eens loden kogels een flukje vuurfteen op gelyke wyze daar in vallen j laat, dan zal de verbryzeling van het glazen vat terftond daar op volgen , om dat de vuurfteen een genoegzame hardheid bezit, door welke de Deeltjes van de harde korst in beweging gebragd kunnen worden , en dus noodsaa-klyk het glas doen bersten. g , De. Hardheid of deze fterke verknogtheid C 3 des:  $% Otes ïe Sto? der Deeltjes bevind men in de harde Lichamen trapwyzeaf te nemen, tot men die in een zeer verminderden trap in de xagte Vaste Lichamen aantrefd , wecken geen andere dan zodanige Vaste Lichamen zyn , wier delen zich door een geringe drukkende kracht in elkander laten drukken, noch door een onmatig herken fchok rn'et Jigte'yk bersten nog breken zullen. \ \ ap al zulke» aart zyn alle Lichamen , welken in een min- of meerder trap van de eerstgemeL de vcrichillcn ; zo als, by voorbeeld, een klomp Lrter, Wasch, Vlecsch, Kurk, Hout en ioortgelyke, zynde deze allen zagte Lichamen, die zich op het gevoel van de zogenoemdehaule Lichamen genoeg doen onderfcheiden. 3 , Behaiven de gemelde twee foorten van vaste Lichamen, vind men, gelyk ik te voren zeide nog een dei de vast foort , te weten , vaste Veerkraglige Lichamen. — Deze zyn de zodanige . die een zekere eigenfchap bezitten, eenig. zins gelykvormig aan die kracht, welke men befpeuid in een hoop Veeren plaats te hebben. — Als men een hoop Veeren of Paardehair in malkander drukt, zo verkrvgd dezelve een kleiner uitgebreidheid; maar, wanneer het drukkend vermogen weg genomen is , zullen de in malkander gedrukte Veeren zich terhond door eigen kracht uitzetten en opryzen , tot zy dezelfde uitgebreidheid, die ze te voren hadden, wederom verkregen zullen hebben ; in navol-.  I .N *T ALGEMEEN. 33 ging irs van deze kracht, hebben de Natuurkundigen die hoedanigheid van een Lichaam, waar door het , door een zekere kracht 't zy in malkander gedrukt, of ook uitgerekt wordende, zyn vorige gedaante en uitgebreidheid, na dat het drukkend of werkend vermogen geheel weg genomen is , wederom verkrygd , die hoedanigheid de Veerkragt (Elasticüas) dier Lichamen genoemd. Als het Lichaam volmaaktelyk zyn vorige gedaante weder verkrygd , na dat het drukkend vermogen weggenomen is , dan zegd men , dat zulk een Lichaam een volmaakte veerkragt bezit, dog zulke volmaakt veerkragtige Lichamen zyn in de Natuur tot nog toe niet ontdekt;: nademaal in alle veerkragtige Dingen tot heden bekend , hoe fterk hunne trap van veerkragt ook zy , dezelve na verloop van eenige tyd verminderd , wanneer het Lichaam door eenig vermogen of zekere kracht dikwils in malkander gedrukt , gerold, gerekt of gefpannen wordt , zo dat men bevind , dat dezelve hunne veerkragti^heid verliezen kunnen, door dikwils en lan- ge zulk een kracht te ondergaan. Et zyn Lichamen die min of meer naar een volmaakte veerkragt dingen; zo bezit , by voorbeeld , een goede geharde of wel getemperde üaale Veer van een Horologie en een goede Floret de veerkragt al in een' hogen trap , maar ée. fnaren gemaakt van Pezen , Zenuwen of C 4 da3>  4° OverdeStof dannen van Dieren ; de Viool en Clavecimbcl fnaren uit eenig metaal bereid , bezitten wederom de veerkragt in een veel minder trap ah de eerstgenoemde. Even het zelfde kan gezegd worden van Balynen , Rotting en meer andere Lichamen. L. Deze onderfcheiding der Vaste Lichamen, komt my met het uitcrlyk aanzien dcrzelve [ zeer overeenkomstig voor. . Maar, wat zou dog de reden zyn van die onderfcheidene hardheid, zagtheid, enz: der Lichamen ? M. Met uw welnemen moet ik hier antwoorden, dat het nog de tyd niet is , u hier over te onderhouden, maar zal dit tragten te verklaren , wanneer wy in het byzonder , over de Deelbaarheid en Poriën der Lichamen moeten fpreken. Thans zal ik voortgaan met de onderfcheiding , welke men in de foorteu der vloeibare Lichamen of Vloeiftoffen maakt. Deze komen ons voor in onderfchcide gedaanten , met betrekking tot de famenftelling hunner Deeltjes ; want, men ondervind dat fommige Vloeiftoffen maar een' geringen famenhang in hunne Delen hebben , of liever datze de hoedanigheid van vloeibaarheid onderling in een meerder en minder trap bezitten. Dus is de vloeibaarheid van het Wafcr groter dan die van de Üly; deze laatfle is wederom vloeibaarder dan de Syroop , enz: , maar , behalve Um Ycrfchillcpde trap v'a» vloeibaarheid in  IN*T ALGEMEEN. 41 de Vloeiftoffen , vind men onder dezen fommigen , welken eene byzondere hoedanigheid op zich zeiven hebben , waar door ze zich volftrekt van alle overige Vloeiftoffen onderfcheiden ; hier mede bedoel ik de veerkragt , welke in lom* mige VloeiflofFen gevonden word , en in andere wederom geheel niet. -, Ingevolge hier van is het, dat dc Vloeiftoffen door de Natuurkundigen in twee foorten onderfcheiden worden ; namelyk , 1 , in v.ict veerkragtige en 2 , in veerkragtige Vloeibare Lichamen. De eerften verfchillen hier in van de laatften , dat dczelven in open vaten bevat kunnen worden, zonder zich met andere Vloeiftoffen te vermengen , of ook uit de vaten te kunnen uitvloeijen; als Water, Wyn , Bier, Oly, Melk, Kwik , enz: welke in een glas gegoten zynde door hare vloeibaarheid daar uit niet konncn geraken , om zich met andere vloeiftoffen te vermengen , zo als de veerkrachtige uit eigen aart doen • daar in tegendeel de veerkrachtige nooit zonder vermenging mct eenige andere Vloeiftoffen. dan in gefloten vaten bewaard kunnen worden ; want ; vermits dezelver Delen veerkragtig zyn, zo tragten zy zich altyd van den anderen te verwyderen , indien ze niet door eenige kracht gedrukt of wederhouden worden. Behalve ten aanzien dezer Hoedanigheid verfchillen nog de veerkragtige Vloeirollen van de anderen ook hier in , dat ze C 5 zich  49 Over de Stof zich. van wegens hare veerkragtighcid , door een persfend of drukkend vermogen , van een groter tot een kleiner uitgebreidheid , en dus uit een groter ruimte of plaats tot een kleiner kunnen gebragd worden ; op gelyke wyze als een hoop Veeren door famendrukking van een uitwendige oorzaak , kleiner van omtrek en uitgebreidheid word. Onder deze veer¬ kragtige Vloeihoffen verdiend in de eerfte plaats de Lucht genoemd te worden . welke onzen Aardbol van rondsomme omgeeft! , zich tot ten zekere hoogte aan alle kanten uitftrekt, en die eigenlyk dat gene uitmaakt , 't welk men de Dampkring (Jtmosphara) noemd, cn , die aarl te merken is , als een Zee van eene veerkragtige Vloeiftoffe , in welke Menfchen, Dieren en Planten leven en zich bewegen. Wydcrs moeten ook onder de veerkiagtige Vloeiftoffen gerekend worden , de fyne uitwaasfemingen, het zy Rook, Damp, enz: die, hoewel niet in zo een volftrekten zin , zo veèrkragtig als de Lucht zynde, nogtans allen onder de veerkragtige moeten geteld worden, dewyl bare Deeltjes zich kunnen uitzetten en wederom in elkander krimpen. Hier na zal ik in 't by zonder met u over 'den ftand en werkingen der Vloeiftoffen fpreken , zullende dan namenh'k door Proeven met de Luchtpomp aantonen, hoedanig de uitwerkzcls van de veerkracht zyn. L. Z ou d /  in 't algemeen. 43 L. Zond gy evenwel nu, al was het dan maar met een enkel voorbeeld, my daar van niet eenig nader en meer naauwkeurig denkbeeld kunnen geven ? M. Ja dog, en wel met de volgende .eenvoudige Proev. AB zy een fpuit (Pl, I, Ftg. 3J wier fpuitpypje in B zy , en de zuiger in d. welke wel digt tegf:n de binnenzyde ra 't ronde fluit, door middel van daar omgelegd geolyd leder, wtrar over in 't vervolg nader. Wanneer nu de zuiger opgetrokken word tot dezelve boven tegen het dekzel van de fpuit aanfluit , zo als deze hand by D word verbeeld, en vervolgens het fpuitgat van de Pyp B, 't zy met den vinger of iets anders digt geflopt is, dan is 'er geen twyfel of de ruimte , dat is , de holligheid tusfehen den zuiger D en den Bodem der fpuit B , zy met Lucht gevuld; want, de fpuit is even zo wel als alle andere aardfche Lichamen in den Dampkring, dat is, in de Lucht gedompeld, op dezelfde wyze als ledige vaten en buizen , met water vervuld worden , wanneer dezelve open zynde. in het zelve ingedompeld zyn. • Als men nu den zuiger naar beneden dryfd , terwyl de fpuitpyp digt gehopt is , zo dat dezelve tot zekere diepte, (laat dit zyn tot aan de gehippelde Lyn) riederkome, dan zal de hoeveelheid Lucht , die te voren de gandfche ruimte D B behagen heeft, nu in een kleiner ruimte 'd B bevat zyn, ,  44 Over de Stof zyn , en deze laatfte ruimte zal de faamgedrukte Lucht blyven bellaan , zo lang de zuiger op gemelde diepte in de fpuit gehouden word ; maar zo dra men den zuiger los en aan zich zelv£n overlaat , zal men hem terhond opwaards zien ryzen , tot hy wederom in zyn' vorigen hand gekomen is; even eens gelyk een kusfen met veeren gevuld opwaards rysd , wanneer iemand op het zelve gezeten hebbende, zich opgeefd; de zuiger in zyn' vorigen ftand tot in D gekomen zynde, zal de gehele ruimte DB ook weder met Lucht vervuld zyn : dat nu de terug gang of het opwaards ryzen van den losgelaten zuiger alleen door de veerkragt der Lucht gefchied , is klaar en heeft geen verder bewys nodig. Nu zyn de niet veerkragtige Vloeiftoffen van deze hoedanigheid beroofd; want, by voorbeeld, water , kan zich niet tot een groter uitgebreidheid uitzetten ; maar aan den anderen kant , kan het ook door geen mogelyke kracht in malkander gedrukt en in een kleiner ruimte geperst worden ; vermits alles, wat men ooit ten dezen einde beproefd heeft, te vergeefs geweest is, en nooit heeft men een klomp water door persfing tot een kleiner uitgebreidheid kunnen brengen ; deszeffs Deeltjes hebben altyd in allen gevallen alle mogelyke kracht wedcift.ian. L. Ik meene nu hier omtrend u wel begrepen te hebben. Deze Proeven en Verkla-. ïin-  i N 'T A t G E M E I N\ '45 ringen doen ongetwyfeld het onderfcheid tusfchen de een en ander foort van Vloeiflof klaar voorkomen. Maar , onder het opnoemen der bvzondere foorten van Lichamen, zo ala dezelven zich aan ons voordoen, hebbe ik uvan het Vuur niet horen fpreken ; onder welke Clasfe brengd gy het zelve ; M. Ik zou het u terftond gezegd hebben , maar gy zyt my voorgekomen. Het Vuur en het hier mede verzeld gaande Licht of Lichtftralen , zyn Zelffiandigheden die waarlyk ond;r de Lichaamlyke of Stoffelyke Dingen gefield moeten worden, nadien wy dezelven niet alleen door middel van het zintuig van 't Gezigt. maar ook door dat van 't Gevoel gewaar worden ; want, immers zien wy het Vuur en voelen \zyne hitte; maar, het zelve is wezendlyk. op zich zelfs een byzonder en derde hoofdfoort onder de Lichaamlyke Zelffiandigheden , om dat het , myns bedunkens , noch onder de vaste , noch onder de vloeibare Lichamen gefield kan . worden. De Natuurkundigen weten tot heden nog maar zeer . weinig van den aart des Vuurs. Zy kennen flegts daar van eenige uitwerkzelen. — Men weet dat de vuurdeeltjes eene onbegrypelykq fchielyke beweegbaarheid hebben , welks nogtans van die der Vloeiftoffen verfchild, en oneindig groter, voornamelyk in de Lichtftralen is. De ondervinding leerd, dat het Vuur  OverdeSto* Vuur altyd verzeld zy van warmte, die men itt den rhihtöe trap lauw , in een naast volgenden warm. er, in een derden heet, en , in den uiterften trap ghtij&td noemd • de beweging der Vuurdeeltjès zyn in den laatstgemelden trap onbegry- pelyk fnel en hevig. ■ , In dit opzigt ver- fchild het vuur van alle andere Lichamen, het zy vaste het zy vloeibare, en kan dus onder dezelve geenzins gebragd worden. Men ondervind flandvastig, wanneer het Vuur bloot geheld en niet bedekt is , het zelve onaffcheh delyk is van het Licht; maar , of het Licht altyd tegenwoordig z,y, waar hitte of vuur is , kan men nog niet met zekerheid bepalen ; alhoewel veele Natuurkundigen in het een en ander geval , en Licht en Hitte voor ftandvastige kenmerken van het vuur houden; dat is, daar men Licht ziet , daar is ook vuur: of warmte, fchoon het laatfte niet bemerkt mogt worden ; en omgekeerd , daar men vuur of warmte gevoeld, daar is ook Licht , al is het dat men het zelve niet kan gewaarworden. De Natuurkundigen "zyn het niet eens , of men alleen een foort van vuur, 't welk men het HooJdJlo!fdrk vuur noemd, in de Natuur te hel-' ten heeft, dan wel of 'er verfchèiden zyn. — Die gene welke voor het laatfte gevoelen opkomen , hellen dat het gemeene of keukenvuur met het vuur der Zonne , 't welk .den Mensch, Dieren en alle aardfche Lichamen verwarmd en koe»-  IN *T A1GEMEÏ 47 koesterd, beide gelyk van aart zyn ; nademaal dezelve in hunne uitwerkzelen op de Lichamen gelyke verfchynzelen voortbrengen , en dus deze beide niet dan maar één foort kunnen uitmaken; maar, buiten deze hellen zy nog een tweede foort van Vuur , in aart geheel of te ten delen onderfcheiden van de gemelde , namelyk , het Ekclrikaal Vuur • of anders het Vuur van de Ekclriciteit; dit laatfte komt altyd onder de gedaante van Licht voor, alle Lichamen in- en door dringende; maar op onze Lichamen veroorzaakt het zelve eene andere gewaarwording , dan welke men van het gemeen en "Zonnevuur ondervind ; want, de beide laast gemelde vuren doen ons by derzelver indringing , warmte of hitte gewaar worden , daar het Electrike vuur geen warmte noch hitte, ten minne niet merkbaar , maar alleen een zekere trilling met een bygaand geknap en Licht of vuurvonk , veroorzaakt. — Van dezen aart is naar alle waarfchynlykheid ook het Blixeravuur , dewyl men door de ondervinding geleerd heeft , dat de uitwerkzelen van het zelve op de Lichamen , gelykvormig bevonden zyn , met dezulken, welken door Proeven met een Eleélrifeertuig gedaan , voortgebragd worden. Het Eleflxikaal vuur vertoond zich nooit ander de gedaante van vuur , dan wanneer het zelve uit de Lichamen gejaagd word, zo als wv in 't vervolg zuilen zien , wanneer ik met u  4§ 'Q VEE t> E Slot ü hier over in 't byzonder meen te handelen; L. Ik hebbe u zeer wel begrepen. Het vuur dan ; is een Lichaam J 't welk van de overige foortcn van Lichamen onderfcheiden is ; hope het genoegen te zullen hebben , volgens belofte hier omtrend nader onderrigting te° erlangen. . Hebt gy my nog eenige byzon- derheden omtrend de Lichamen in 't algemeen, mede te delen. M. Ja wel Mynheer ! Behalve de opgemelde, maakt men noch een andere onderfcheiding in de Lichamen. De Natuurkundigen onderfcheiden dezelve ook , welke die mogen wezen , in gelykfoorlige Lichamen ( Corpora homogenea). en in ongelykfoortige Lichamen (Cor. pora heterogenea) de reden waarom men deze onderfcheiding in de Lichamen maakt , zal ik nu aantonen. Alle Lichaamlyke Zelfftandigheden zyn te famengefleld uit Deeltjes , dewyl er geen Lichaam is of het zelve kan verdeeld worden. De Deeltjes van een Lichaam zyn wederom famengefteld uit Zelffiandigheden , welken op zich zelfs befchouud , niet anders dan zeer kleine klompjes of Lichaampjes zyn , welke men gemecnlyk Slof (Matcna) noemd, en 't welk eigcndlyk de Grondjlag of het Grondbeginzel iprincipium) is , waar uit em Lichaam gcfor^ meerd is 5 ingevolge hier van, word een Lighaam ook genaamd een foffelyk Wezen, zmjlof-  i In 'f 'i t e e h n 49 fdyk Ding ; en daarom is het ook , dat men de grondflag waar uit iets gemaakt is ,Jlof noemdj want , zo zegd men in 't gemeene Leven dat iets uit goede of flegte hof gemaakt zy , wanneer de grondflag goed of flegt is. —— Wegens deze oorfprongkelyke hof zullen wy by eene nader gelegenheid malkander onderhouden ; alleen zal ik voor tegenwoordig over der famenhellende ftofdceltjes , zo als dezelve zich aan ons vertonen , fpreken ; het zy enkelvoudig, het zy met andere Deeltjes famengefield. — Wanneer een Lichaam uit zulke Deeltjes beftaat , dewelke alle van een zelfden aart zyn , dan word het zelve een gelykfoortig Lichaam genaamd : de volgende voorbeelden zullen dit ophelderen ; een klomp zuivere aarde , zonder eenige -/ermenging van een ander foort van ftof, is een gelykfoortig Lichaam; desgelyks een klomp Goud , alleen uit zuiver Goud beftaande , en zuiver onvermengd water , zyn al mede gelykfoortige Lichamen. ■—■— Maar, in tegendeel, als een Lichaam uit Deeltjes , van aart verfchillende , is famengefteld . dan is dusdanige klomp een ongelykfoortig Lichaam, zo als daar zyn de Lichamen der Dieren , Planten met dc meeste MynftofFen, vermits dezelve uit aarde, water , lucht , zout en meer andere ongelvk- foortige Deeltjes beftaan. De benaming van gelykfoortig word door anderen ook nog /. Deel. D ver-  50 O -r £ a * » J"* « t'" verwisfeld voor die van Enkelvoudige {Simplicia) *n gemengde (Mixta) Lichamen , of ook wel jamtngejlclde (Compcjita) hoedanige benamingen by de Scheikundigen meest al in gebruik zyn , welke ons de Lichamen , door middel van 't Vuur of ook zonder het zelve , alleen door ontbinding leren van een fcheiden ; en wyders cmderrigten op hoedanige manier , de gefcheide Delen wederom te famengevoegd konnen worden , om het zelve of foortgelyk Lichaam weder voort te brengen. Indien de gelykfoortig- of Enkelvoudigheid der Lichamen in den volftrekflen zin genomen word , dan kan men zeggen , dat 'er onder de bekende Lichamen tot nog geen één gevonden zy , 'twe.lk gelykfoortig of Enkelvoudig genoemd mag worden ; hierom is het, dat men deze gelykfoortigheid in een ruimer beteekenis nemen moet , en alle Lichamen als gelykfoortig aanmerken, welke op het gezigt en ulterlyken fchyn , uit gelykfoortige Deeltjes te famengefleld zyn ; zo als , by voorbeeld , een brok zuiver Marmerfleen , een huk Hout , enz, welke gelykfoortige of E-nkelvoudige Lichamen, in een ruimen zin genomen, genoemd mogen worden , niet tegenftaande , dezelve uit Water, Aarde, Zout, Oly , enz. beflaan. Aan den anderen kant; worden onder de on-> gelykfoortige , mede in eene ruimer beteekenis , ge-  IN *T A L. G E HE E N. £t gebragd , alle de zodanige , die vermengd zyn met Deeltjes van ongelyken aart ; dus is Water, in het welk men weet zout ontbonden te zyn , een ongelykloortig of geen Enkelvoudig Lichaam; als mede een famenftelling van Goud en Zilver bf met eenige andere vreemde Zelf handigheid vermengd , behoord ook tot de ongelykfoortige. ■ Zie daar myn Vriend ! dit was het gene ik heden voorgenomen hadde , u wegens de StofFelyke Zelf handigheden in 't algemeente -zeggen. Ondertusfchen kunnen wy uit deze korte en flauwe fchetze wel opmaken , hoe groot de verfcheidenheid. der famenvoeging van de hofdeeltjes moet zyn. De oppeihe Wysheid alleen door zynen almagtigen wil de hof uit het JSicl voortgebragd hebbende, heeft op eene voor den fterveling onnagaanbare wyze van fchikking der ftofdeeltjes , zo veelerlei foorten van Zelffiandigheden , dewelke, hoewelze alle van aart ftoffelyk zyn, nogtans de een voor den andere niet genomen kunnen worden , doen voortkomen. Wie doch word by eene aandagtige overweging niet getroffen en als van verwondering weg gefleept , wegens de onhafpeurlyke en doorftralende teekenen van Gods Wysheid eh Macht , in de befchouwing der formeering van het vleeschlyk Lichaam onzer aller ftamvader Adam, uit het ftof ; uit D s eevj  een klomp aarde voortgebragd. Want , hoè onderfcheiden de Zelfftandigheid van het menfchelyk Lichaam, met die van eenen klomp Aarde ook mag voorkomen , heeft egter de Almachtige door zyn Goddelyk alvermogen en wysheid , de ftofdeeltjes dezco kloraps } zo kunnen fchikken en te famen vereenigen , dat van denzelven een konstig famenhel , een overheerlyk Pronkftuk van konst en wysheid, uit zyne hand is voortgekomen ; gelyk de Goddelyke Openbaring door Moz' s Gen: V. — medegedeeld , leerd. Dikwerf hebbe ik by my zelfs overdagt, indien iemand mogte twyfelen •aan de echtheid van het verhaal , ons door dezen heiligen Schryver , wegens den oorfprong van den eerften Mensch gegeven; dat zulk eenen , onder meer anderen , in overweging behoorde te nemen, hoe de Scheikundigen door hunne menigvuldige Proeven geleerd en overtuigd zyn geworden, dat de Grondflag van devDierlyke Zelfftandigheid onzes Lichaams, waarlyk niets anders dan ftof, niets dan Aarde is ; ja zelfs dat alle foorten van Lichamen, welke die ook mogen wezen, byna alle deze Grondflag van Aarde hebben , weshalve het geenzins te ontkennen is , dat het gemeld verhaal , alleen door dit enkel eenvoudig Bewys een groten trap van waarfchynlykheid verkrygd. Voor tegenswoordig zal ik hier niets meerder  in 't a l g e m e e n.~ 55 d«r byvoegen, maar het overige tot. een volgende Samenkomst uitftellen , in welke wy te famen zullen fpreken over het gene, dat aan alle Lichamen zonder onderfcheid eigen is. < L. Ik bedanke u voor de moeite tot hier mynen 't wille genomen , zullende met verlangen onze byeenkomst te gemoet zien. B 3- DERDE  54 DERDE SAMENKOMST, Over de. slgemeenc Eigenjchappen der Lichamen i in het. byzonder over de UITGEBREIDHEID; VASTHEID ,ƒ ONDOORDRINGBAARHEID, als ook over de oorfprongklyke Stof en Elementen der Lichamen ; en eindelyk over RUIMTE cn PLAATS. Mfester. V f anneer wy het Heel - Al, immers zo veel mogelyk is , aanclagtig gade liaan , en deszelfs Delen onderling met elkander vergelyken , 'belpeuren wy iets , dat , of aan alle Lichamen in 't gemeen en zonder onderfcheid eigen, en van dezelve onaflcheidelyk is, of iets het gene in byzondere foorten van Lichamen alleen , met uitüuitinge der overige, tegenwoordig is. 1 ■ Zodanig iets word een Eigtnfchap of Hoedanigheid van zulk Lichaam genoemd, waar aan het behoord. ■ Hoe meerder Eigenfchappen dan , van zekere Zelfftandigheid aan een betragter der Natuurlyke dingen bekend geworden zyn , des te uitge- ftrek-  Over de Uitgebreidheid e.nz. 55 ftrekter zal zyne kundigheid omtrend die Zelfhandigheid zyn. 't Is het werk van den Natuur onderzoeker, om deze Eigenfchappen van de ftoffelyke Wezens , met alle mogelyke naauwkeurigheid naar te fpeuren; en wanneer dezelve „ zo ..veel hy 'er heeft kunnen ontdekken , aan hem bekend zyn geworden , dan gaat hy voort om met die verkregen kennis , de verfchynzelen welke men in de Natuur gebeuren ziet , te verklaren en de ware oorzaken daar van aan te tonen. Door de menigvuldige nafpeuringen nu , hebben de Natuur onderzoekers in de Lichamen tot hier toe , Drieërlei foorten van Eigenfchappen kunnen ontdekken ; deze zyn 1 , Eigenfchappen , welke aan alle Lichamen zonder onderfcheid , altyd en in alle omIhnligheden eigen zyn; dezelve worden daarom Algemcene Eigenjchappen genaamd. 2 , Eigenfchappen of Hoedanigheden, die aan alle Lichamen niet altyd noch in allen gevallen , maar alleen by zekere toevalligheden daar aan eigen zyn; van zulk een aart is; by voorbeeld , de Vloeibaarheid fommiger Lichamen , welke niet aan allen gemeen , maar aan de Vloeiftoffen eigen is ; deze Vloeibaarheid is in fommige dezer Lichaamen ook niet altyd aan het zelve onaffcheidelyk, nademaal men ziet dat eenige door bevriezing of beftolling tot een vaste klomp kunnen overgaan, D 4 2 > Pnt  5& Over de Uitgebreidheid 3 , Eindelyk , Eigenfchappen , welke niet to.fc alle Lichamen in 't gemeen , maar alleenlyk, tot deze of gene foorten behoren , invoegen men door dezelve de Lichamen in byzondere foorten en gedachten leerd onderfcheiden. ■ Van dezen aart zyn , by voorbeeld , de Eigenfchappen van het Vuur, dewelke aan geen ander foort van Lichaam dan aan het Vuur , en, zo ook die der aantrekkings kracht van den Seilfteen op het Yzer , alleen aan deze Licha. men eigen is. Over deze Drieërlei Eigenfchappen , moet ik agtervolgende met u fpreken ; titans zal ik nu in de eerfie plaats in het byzonder , wegens de eerst gemelde , namenlyk de 'algemeen ne Eigenjchappen der Lichamen handelen , en naar gaans zullen wy gelegenheid vinden de twee anderen foorten ook te befchouwen. De algemcene Eigenjchappen van een Lichaam, voor zo verre dezelve aan de Natuurkundigen tot hier toe bekend zyn geworden , zyn de zes volgende , als 1 , UITGEBREIDHEID (Extenjio) 2 . VASTHEID (Solidilas) 3 , DEELBAARHEID (Dwifibilüas) 4 , VORMBAARHEID [Figurabilüas) 5 , BEWEEGBAARHEID (Mobilitas) cn de 6 , LOGHEID of WERKLOOSHEID (w, triia ) Geen  der Lichamen. 5? Geen Stoffelyke Zelfftandigheid , geen Licchaam kan ooit beftaan of in wezen zyn, zonder alle de bovengemelde Eigenfchappen tevens te bezitten , alzo dezelve volftrekt bnaffeheicklyk van een Lichaam zyn , als behoorende tot zyn natuur; want, wanneer in eenige Zelfftandigheid deze zes Eigenfchappen niet alle te gelyk aanwezig zyn , zo kan dezelve geen Lichaam , geen Stoffelyk Wezen zyn. Het eerfte wat zich omtrend een Lichaam aan een Befchouwer voordoed, is dc eerste der gemelde Eigenfchappen , te weten de UITGEBREIDHEID ; door deze word eigendlyk die Hoedanigheid verftaan , waar door een Lichaam zich uitftrekt in Lengte, Breedte en Diepte of Hoogte, en dus in drie afmetingen; invoege de Uitgebreidheid in een Lichaam , dat gene is , waar door men befpeurd, dat het zelve grootheid heeft , en dien volgende zekere Ruimte of plaats beflaat. Geen Lichaam derhalve kan 'er zyn of het zelve moet de gemelde drie almetingen hebben ; dat is, men kan 'er een onder , een boven , een voor en agter, een link- fche en rechtfche zyde aan begrvpen. ■ By voorbeeld, een Dobbelfteen heeft alle deze zyden , dewelke te famen gen omen, de omtrek en dus de uitgebreidheid van denzelven bepalen ; hoe groter nu de zyden zyn, hoe groter de omtrek, en by gevolg hoe groter die uitgebreidheid is, en daarom zal de uitgebreidheid D 5 van  58 Over de U i t g e b r e i n h e i d van een dobbelfleen van één voet , groter zyn als die van een ander , welke maar één duim» grootte heeft. Alle deze- waarheden moe¬ ten op alle Lichamen in 't gemeen, van wat foort dezelve mogen wezen , toegepast worden j de Vloeiftoffen zelfs niet uitgezonderd ; deze hebben al mede hare uitgebreidheid ; want^ anderzins was het onmooglyk dat een zeker hoeveelheid Water , Wyn , Bier , Oly, enz. eenig vat zouden kunnen vullen. Leerling. Het gene de Natuurkundigen door de uitgebreidheid van een Lichaam verhaan , hebbe ik ook altyd daar voor gehouden , en 'er door verhaan dat gene , waar door het Lichaam een zekere plaats beflaat ; want , indien ecu Lichaam geen uitgebreidheid had , zou het zelve naar myn gedagten, geen plaats kunnen innemen ; derhalve zou , zo het my voorkomt, ieder Lichaam in 't byzonder zo veel plaats moeten beflaan , even zo groot als deszelfs uitgebreidheid is; want, om een dobbelftecn van één voet in een zeker plaats te kunnen ftellen, moet die plaats ten minften zo groot zyn , als den omtrek van denzelven is ; desgelyks, om een Pint vogt in een Vat te bevatten , moet de holte des Vats , zo groot zyn , dat 'er een klomp vogt ter grootte van een Pint in opgenomen kan worden. M. Deze voorbeelden zyn wel te pas bygebragd en merk daar uit dat gy de Eigenfchap der  bek Lichamen., 59 der uitgebreidheid te recht begrepen hebt. | Alle de zyden , dewelke de uitgebreidheid van een Lichaam bepalen , te famen. genomen , noemd men de oppervlakte des Lkhaams. Wanneer de zyden vlak zyn, gelyk die in een Dobbelfteen of het Blad van deze Tafel;, zo worden het platte oppervlakten genoemd; maar, zyn dezelve gebogen 't zy Hol of Bol , dan zvn het Holle of Bolle oppervlakten ; dus heeft ; de kast van uw Horologie of een Bombe , aan dc buiten zyde een bolle , maar aan de binnenkant eene holle oppervlakte. Een denkbeeld van de uitgebreidheid in 't algemeen gegeven hebbende , kan ik tot eenige byzonderheden daar van overgaan. De uitgebreidheid behoord volftrekt tot de Natuur van een Lichaam , maar begrypt egter niet , dat deze alleenlyk de Natuur van het zelve zy ; dat is , een Denkbeeld van een zekere, uitgebreidheid te hebben, is op zich zelfs niet genoegzaam , om ons een Lichaam te doen kennen , gelyk het zelve moet gekend worden. Cartesius helde, dat de Natuur van het Lichaam alleen in zyne uitgebreidheid behoud, en dus was de kennis hier van alleen genoegzaam volgens hem, om ons te leren , wat een Lichaamlyke Zelfftandigheid is; redeneerende op deze wyze: ,, Dewyl de Natuur of aart ,, van een ding in dat gene gelegen is, 't welk ' -efteld zynde, het ding dadelyk tegenwoor-  £>o Over de Uitgebreidheib ,, dig maakt, en weg genomen zynde het ding ,, ook verdwynd , zo moet volgen, dat de uit„ gebreidheid de Natuur van het Lichaam uit,, maakt, om dat dezelve geheld zynde , het Lichaam aanwezig maakt ; en de uitgebreidheid weggenomen zynde , verdwynd het zelve.' L. Ik zou van dit gevoelen niet vreemd zyn ; want het fchynd zeker waarheid te zyn, dat iemand , geen denkbeeld van de uitgebreidheid eens Lichaams hebbende ter zeiver tyd ook geendenkbeeld van het Lihchaam hebben kan. _ Een Lichaam (voor zoverre ik het tans begryp) vertoond zich immers nooit, dan onder zekere grootte , onder eene uitgebreidheid, \ M. Het laatfte hebt gy wel. Een Lichaam kan nimmer begrepen worden, zonder tevens dcszelfs uitgebreidheid mede in te fluiten; maar daar uit volgd nog geenzins, dat onder het denkbeeld van uitgebreidheid mede in geflo, ten is het denkbeeld van een Stoffelyk van een Lichaamlyk ding, zo als Cartesiüs uit zyne redeneering belluit. Men kan niet wel ontkennen , dat de uitgebreidheid een Hoedanigheid zy, welke volftrekt onaffcheidelyk van het Lichaam is , zo. dat het eene weg genomen zynde, het andere verdwynd ; juist om deze volftrekte onaffcheidelykheid , is dezelve een Eigenfchap dewelke, tot de natuur van eene Stoffelyke Zelfftandihetd behoord. ; maar , deze is niet de eenigftc, onafftheidelyke Eigenfchap van het Lichaam , daar  der Lichamen." , 61 'daar zyn 'er nog anderen die even zo onafIcheidelyk van het denkbeeld eens Lichaams zyn , als het eerfte, zo dat, indien dezelve ook uit dat denkbeeld weg genomen worden , het gandfche denkbeeld van een Lichaam daar door zou verdwynen; weshalve met even zo veel recht gezegd zou kunnen worden, dat deze andere Eigenfchappen ieder op zich zelfs , de Natuur van een Lichaam uit maken. 'T is 'er dan wel verre van daan , dat men de Natuur van een Lichaam zou moeten hellen gelegen te zyn, in ééne enkele ons bekende onaffcheidelyke Eigenfchap j 't zy dan de Uitgebreidheid of een andere, maar deze met de pverige , welke wy nog haan te befchouwen te famen genomen maken de Natuur van een Lichaam uit. De eene Eigenfchap kan niet weggenomen worden of de anderen , eu gevolglyk het gandfche Lichaam verdwynd; om dat , indien 'er maar één van die onaffcheidelyke Eigenfchappen ontbreekt , het Ding niet meer dat Ding is, 't welk het wezen moet. Hier uit kund gy dan opmaken dat Cartes 11; s gedwaald heeft, in het bepalen van de Natuur van een Lichaam. Dit zal u nader blyken met dit beredeneerde toepasfelyk te maken. Nadien de uitgebreidheid eene onaffcheidelyke Eigenfchap van een Lichaam is , zo is het4 dat zo ras men een denkbeeld van een Lichaam  6s Over de Uitgebreidheid haam heeft , men tevens ook het denkbeeld van deszelfs ' uitgebreidheid verkrygd ; maar , hier uit kan nog geenzins een gevolg gelrokken worden , als of het denkbeeld van eenige uitgebreidheid , altyd dat van een Lichaam tevens influit ; want in dit opzicht zou dan alles bevat moeten zyn , wat tot het denkbeeld van iets ftoffelyks behoord ; het geen nimmer bewezen kan worden. Iemand die nooit dan uitgebreide Zelffiandigheden gezien had, zonder dezelve betast te hebben , zou zich gewisfelyk nimmer van iets ftoffelyks een zo rechtmatig denkbeeld als wel behoorde, kop n en vormen, als een ander dewelke een Lichaam niet alleen gezien , maar ook betast heeft. Ik zal deze waarheid met een voorbeeld tragten op te helderen en bevatlyker te maken. Laat AB (Pl. I, Fig. 4) een holle of Brandfpiegel , gelyk men ze noemd, verbeelden , in zyn lyst gevat, laat de holle oppervlakte AH G B die van het fpiegel, en N O een Beugel zyn, waar in het fpicgel voor- en agter over op ecu Tap of Pin in O bewogen kan worden j en welke in de voet NC van dezen toehel is vast gemaakt. Laar wyders voor het fpiegel een kastje D E zodanig geplaatst zyn, dat deszelfs zyde P-Q , regt voor het fpiegel te haan kome; men hange binnen in het kastje aan een haak of iets diergelyks , eenige gedaante in wasch geboetzeerd , maar in een  DER LlCHAAMEN. '6(j een omgekeerden ftand, zo als by voorbeeld 't hoofd van een mensch by F verbeeld. Wanneer nu deze Figuur zodanig tegen het daglicht geheld is ; dat dezelve genoegzaam verlicht zy , en het kastje in zyn behoorlyken hand voor het fpiegel geplaast is , dan zal het Licht van de Figuur F op het fpiegel afhralen, by voorb: in de punten I en K , en uit deze punten zal het Licht wederom gekaatst worden , tot deze lichtftralen zich in het Brandpunt des fpiegcls zullen verzamelen , het gene een weinig verder dan de af ftand van het kastje DE zal zyn ; deze verzamelde lichtftralen zullen aldaar een zelfde Figuur als F, dog in een regten ftand en , als in de Lucht vryhangende , doen verfchynen , zo als by Figuur M verbeeld word. Als nu het oog van een Aanfchouwer op een zeket hoogte boven de grond en , regt voor het fpiegel , als in R geplaatst zy, zal hy de Figuur M met alle zyne koleuren zeer levendig zien , even eens of het Beeltenis in de Lucht liangd , en wanneer hy naar het zelve tast om het te grypen, voeld hy egtcr niets, welk verfchynzel den onkundigen aanfchouwer zul- ker Proeven zeer verbaasd doed haan. Indien het kastje D E op de vereischte affland van het fpiegel niet geheld, en het voorwerp F niet naar behoren verlicht is , zal deze Proef niet gelukken j ook is het noodzaaklyk dat  64 Over de Uitgebreidheid dat het oog op een zeker bepaald vast punt R geheld zy . 't welk men met voorwaards , agterwaards of zydelings zich te bewegen , eindelyk vinden zal. — De reden wegens de uitwerking dezer Proev zal ik tans, als hier de plaats niet zynde , niet verklaren , maar uithellen tot wy aan de Spiegelkunde (Catoptrica) gekomen zym Laten wy nu eens zien, wat men door dit verfchynzel tegens de helling van GaAtésius , te weten , dat de Uitgebreidheid de Natuurvan een Lichaam bepaald , leren kunnen ; vcronderftellen wy voor een oogenblik dat 'er een mensch zy, dewelke nooit anders zich een een Denkbeeld van een Lichaam heeft kunnen maken , dan eeniglyk door middel van Beeltenisfen van het zelve te zien , zonder nimmer iets Lichaamiyks betast te hebben, zal zodanig een Befchouwer in dit geval wel een rechtmatig denkbeeld van een Lichaam hebben? geenzins : want. wanneer men hem het voorwerp , waar van hy het Beeltenis gezien heeft, ttiet gefloten oogen in handen geefd, zal hy het zelve niet kennen , fchoon liet van rondsom bevoelende , niet tegenftaande hy een denkbeeld van uitgebreidheid heeft. . De ondervinding bevestigd ook , dat een Denkbeeld van uitgebreidheid te hebben , alleen niet genoegzaam zy , om een Lichaam te kennen ge* lyk het moet gekend worden. Men  der Lichamen. 65 Men verhaald van zeker blind geboren Jongeling, dewelke omtrend het veertiende jaar zyns ouderdoms van de cataract of oogtchillen geligt en ziende gemaakt werdt. Genezen zynde, toonde hy alle blyken van onkunde wegens, eene uitgebreidheid; want , hy verhaalde , zich geenzins te kunnen overtuigen, hoe het \ mogelyk was, dat de kamer in welke hy hiep, in het Huis van zyn Vader konde haan , nademaal < zo als hy zich uitdrukte) het Huis van zyn Vader hier toe te klein moest zyn. —i De Kat , waar van hy altyd veel werks gemaakt had ziende , kende hy ze niet , want hy vroeg welk een Ding het was , maar als het Dier hem in de handen gegeven werd, riep hy terftond ,, het is de Kat." Deze voorbeelden tonen dan , dat dees Jongeling geen I denkbeeld door het gezigt van eene uitgebreidheid had, en derhalve zou het hem ingevolge liet gehelde van Carteshjs onmogelyk geweest zyn, een denkbeeld van een lichaam, van iets ftoffe." lyks te konnen vormen , 't geen klaarlyk tegen de ; ondervinding aanloopt ; ik houde htt dan voor: bewezen , dat het denkbeeld van uitgebreidheid i geenzins genoegzaam zy om zich een rechtma» i tig denkbeeld van iets Lichaamiyks te maken; li of anders, dat het denkbeeld van uitgebreid', heid , altyd geen denkbeeld van Lets floffelyks hifi uit, en gevolgl^'k kan de uitgebreidheid alleen., ; de Natuur van een Lichaam niet uitmakea. J. DccL £ Ik  66 O v n de Vastheid L. Ik merk' nu dat ik buiten flaat zou geweest zyn , het gemelde gevoelen te bewyzen ; nademaal het een zekere waarheid is, dat de Natuur van een Ding zodanig moet zyn, dat het genoegzaam en alleen bekwaam zv, om ons een denkbeeld van het Ding te geven, zo als het zelve aanwezig is. Weshalve ik begrype, dat, indien men één kenmerk opgeefd 'twelk op zich zelfs alleen hier toe niet bekwaam is , het ook dan de Natuur van het Ding niet kan uitmaken. M. De Natuur van een Lichaam kunnen wy dus niet door ééne enkele Eigenfchap uitdrukken , zo als wy gezien hebben, maar daar toe behoren nog meer andere , te voren reeds opgenoemd. De eerfie derzelve afgehandeld hebbende, zal ik lot de tweede Eigenfchap van een Lichaam, te weien, de VASTHEID overgaan. Door de Vastheid verhaat men die algemcene Eigenfchap van een Lichaam, waardoor liet zelve alle andere Lichamen, uit de Plaats ■welke het zelve beflaat , uitfluit, en waar door het aan de drukking van een zeker vermogen , wederhand bied; by voorbeeld, wanneer ik het blad van deze Tafel tusfehen myne vingers vat, dan word ik in de eerfie plaats gewaar, dat het zelve tegens de drukking van myne Hand, wederhand bied en , wyders dat ik verhinderd worde door het zelve henen te diukken ; het Vvelk uit geen ander oorzaak onthaal, als om &t het blad 4ex Tafel vasjhw.i hfcjft» *T  der Lichamen. G7 *T is door de Eigenfchap der Vastheid , dat twee Lichamen te gelykei tyd, niet in een zelfde plaats kunnen zyn ; want , men helle een Doos wier Holte even zo ruim is , dat 'er een Dobbelhcen van een voet juist in "bevat kan worden ; de Doos hier mede gevuld zynde , zal het omnogelyk zyn , dat 'er in dezelve by de Dobbelheen nog eenig ander Lichaam zoude kunnen bevat worden; om dat het eerst gemelde alle andere Lichamen uit de plaats , welke het zelve ingenomen heeft , uitfluit; hier om is het, wanneer men een Lichaam ergens plaatzen wil, zo moet men alvorens eene ruimte of plaats voor het zelve maken, vermits ieder Lichaam afzonderlyk een zekere ruimte bcilaat , alleen om dat dezelve allen de Eigenfchap van Vastheid hebben. Sommige Natuurkundigen noemen de Vastheid , ook wel ondoordringbaarheid, [inpenelrabililas) om dat de 'raimte of plaats door he.t Lichaam ingenomen , geenzins voor een ander Lichaam doordringbaar is , zo lang het eerfie *er in geplaatst blvve ; ik zegge , zo lang 'er een LJchaam in bevat is , om dat de plaatsin welkexeen Lichaam bevat is, wel doordrongen of ingenomen kan worden, maar dan moet alvorens het Lichaam uit zyn plaats weggenomen; dat is , van alle Lichaam ontledtgcl zyn. L. Ik meen u begrepen te hebben - gy bz- E 2 a;eer«i  68 Over de Vastheid gccrd dan door de vastheid van een Lichaam , die Hoedanigheid verhaan te hebben , waar door het zelve niet alleen op het gevoel van iemand , maar ook tegen alles wat het zelve aanraakt , een wederhand bied j weshalve , het door de Vastheid van een Lichaam is , dat men door het gevoel kennis van het zelve verkrygd, of anders , dat men gewaar worde, dat 'er eene Stoffelyke Zelfftandigheid tegenwoordig zy. Maar , betreffende de benaming van ondoordringbaarheid, hebbe niet recht begrepen. M. Ik zal dan tragten zo veel my doenlyk is , u daar van het ware denkbeeld te geven. Men moet de Vastheid of ondoordringbaarheid met de Hardheid niet verwarren of het eene voor het ander nemen. Een Lichaam hoe Hard , Zagt of Vloeibaar het wezen mag , bezit de Eigenfchap van Ondoordringbaarheid, om dat het altyd een zekere plaats beflaat , en daar door alle ander Lichaam uit die plaats , welke door het zelve ingenomen is , uitfluit ; deze uitfluiting nu geefd niet anders te kennen , als eene ondoordringbaarheid; want, iets kan door geen Lichaam indringen . en tevens ter zeiver tyd een zelfde plaats beüaan , die het Lichaam ingenomen had. Dit fluit eene volflrekte tegenftrydigheid in. Wanneer men in eenig zagt Lichaam cc-, me holligheid of gat by wyze vaü indrukken maakt 4  der Lichamen 6g maakt, zegel men m 't algemeen dat het drukkend Lichaam in het eerste doorgedrongen is; dit nu kan in zeker opzicht waar , maar , in een ander opzicht moet het gewisfelyk valsch zyn: by voorbeeld , als men een vinger in een klomp Boter indringd, word de vinger wel tusfehen de Boter deeltjes geplaatst, maar diingd geenzins in de Zelfftandigheid; door deze in* drukking worden alleen de Deeltjes verplaatst ; men doed dezelve een andere plaats inneemen, terwyl de vinger die'plaatsbeflaat, welke de weggedrongen Delen befloegen dit gefchied des te gemaklyker om dat de Delen van Zagtè Lichamen geen fterke verbondenheid hebben , en dus voor een geringe kracht moeten wyken ; maar , indien men het indringen in een eigendtvken zin , dat is , in de ftof van het Lichaam doorgedrongen te zyn , wilde verhaan hebben; dan zou moeten volgen , dat de vinger, fchoon ingedrongen in de klomp, dan nog met deze laatfte te famen , dezelfde plaats befloegen , zonder dat hier door de uitgebreidheid van den klomp vergroot was geworden , 't welk onmogelyk is. L. Nu meen. ik het gevat te hebben, en de waarheid van uw gezegde klaarlyk te zien ; want , even zo onmogelyk is het dat een Kelk , volftrekt met eenige Vloeiflof gevuld zynde , dezelfde hoeveelheid vogt kan blyveu bevatten , wanneer eenig ander Lichaam indehl 3 • zelve  70 Over de Vastheid zelve gedompeld word; want, zo dra dit gefchied moet 'er even zo veel vogt uit den kelk nedc:horten, als de uitgebreidheid van het^fngedompelde Lichaam bevat. — Dus begryp ik dat gy door de ondoordringbaarheid van een Lichaam, niets anders verhaat als de Vastheid ; welke beide benamingen te kénnen geven , dat twee Lichamen niet te gelyker tyd een cn dezelfde plaats door het eene Lichaam behagen, kunnen innemen. M. 'T is zo , gy hebt 'gr nu een recht begrip yan. — De wederhand is derhalve genoeg, om ons van de vastheid of ondoordringbaarheid van alle Lichamen te overtuigen , al fchoon dezelve in alle gevallen niet even merkbaar is , ten ware men hier op aandagtig lette. — By voorbeeld ; de Lucht , dewelke onzen Aardkloot tot een zekere hoogte omringd, en alzo den Dampkring formcerd, in welke wy leven , kan even gelyk andere Lichamen, deze vastheid of ondooi dringbaarheid niet ontzegd worden ; dezelve doed , 't is waar aan een min oplettende , niet zo ras eem'o-e wederhand befpeuren , als hy omtrend eenige andere foorten van Lichamen, gewaar word ; cn daarom merken zy niet, datze als in een Zee van Lucht ingedompeld zyn , en dat men van alle zyden met een groot gewigt gedrukt word. L. Ja. dat leerd de lieer Martinet in zyn Katechisinus der Natuur, en de Heer Aanmer- ker  d ï r Lichamen. 7.i ker zegt , dat gewigt al zeer groot tc zyn.' M. Dit is zo , wy zullen by nader gelegenheid over dit onderwerp ook moeten fpreken. Nu zal ik met de wederhand voortgaan. De Lucht niet alleen , maar ook alle andere Vloeiftoffen , hoe Fyn dezelve ook mogen wezen, . zullen ons een wederftand en gevolgelyk eene vastheid doen gewaar worden , dit kan zeer duidelyk en tastbaar van het Water en de Lucht aangetoond worden. Om door Proeven te bewyzen dat het wa-.-.■«er uit vaste Deeltjes beftaat , welke volftrekt ondoordringbaar zyn , hebben de Natuurkundigen ten dien einde , een zeker gedeelte dezer Vloeihoffe in een luchtledige Buis opgefloten, en bevonden , dat het zelve alle tekenen van vastheid niet alleen , „maar zelfs ook van Hardheid toonde; hier van heeft men zich op de volgende wyze kunnen overtuigen. Men heeft een holle Kloot , uit eenig buigiaam Metaal gemaakt , genomen , en dezelve volhrekt met water gevuld en zeer digt gefloten ; deze Bol werd .door middel van een bekwaam perswerktuig , zo fterk te famen gedrukt als immer gefchieden konde ; het uit*, werkzel was, dat de kloot platagtig wordende, deszelfs binnenruimte hier mede verminderde , het water genoodzaakt werd door de Poriën van het Metaal henen te vloeijen en zich alzo naar buiten te ontlasten ; deze Proeve toond- in de eerfie plaats , dat het water vastE 4 htf'td  72 Over b e Vastheid heid of ondoordringbaarheid bezit , en ten anderen dat hetzelve hardheid heeft , hoe vloeibaarhet anderzins is , en dit laathe zou ik u door verfcheide andere Proeven kunnen aantonen. L. Ei lieve hebt de goedheid voort te gaan ; ik verlange dezelve te horen. M. Om de hardheid der Waterdeeien aan te tonen , zo neme men een glaze Buis AB (Pl. I, lig. 5) aan het onder- en boveneinde met een Bol voorzien ; men vuile deze Buis tot omtrend de ruift , als tot CB met zuiver water , zodanig dat het overig gedeelte C A luchtledig blyve , en het Topcinde A glasdigt , of gelyk men zegd , Hermctice gefloten zy , welk laathe de Barometers - en Weerglasmakers zeer vaardig weten te doen , dus zal er in de Buis niets anders dan zuiver water opgelloten zyn. Wanneer men nu dit werktuig eenige malen met een tamelyke gezwindheid op- en nedcrfchud , zal het water hier door beurtelings op en nedergaan , en telkens tegens de Bodems der Bollen aanbotzen , en dan zal men telkenmaal by de nederploffin"een flag horen , niet ongelyk aan die men by de valling of botzing van een hard Lichaam op een henen vloer gewaar word ; deze flag Van de bewogen Buis word geenzins gehoord , wanneer het ledig gedeelte derzelve met Lucht vervuld is om, dat in dit geval de Lucht aan het water in deszelfs beweging wederhand bied ; zich tusfchen deszelfs Deeltjes plaatst,  der Lichamen. 73 plaatst , cn fcheid dus de masfa in Druppen van malkanderen , welke in derzelver Val een zodanig uitwerkzel niet konnen hebben , dan wanneer de Delen zonder door de Lucht wederhaan en gefcheiden te worden , konnen neder vallen : een gelyk uitwerkzel zal men niet alleen aan het water , maar ook aan meer andere Vloeiftoffen zien gebeuren. DeZè Proef leverd ons dan een allerklaarst bewys op , dat de Waterdelen vastheid en hardheid hebben , Welke hoedanigheid dezelve doen blyken , zo dra de beletzelen, welke hen daar iu verhinderen , weg genomen zyn. kan men hier uit de goedertierenheid en wysheid van den maker van 't Heel-al niet bezeffen ? nademaal in deze de wyze voorzorgen , ter behoudenis van ons menfehen, en alle Schepzelen onlogenbaar doorhralen ; want , indien aan de Lucht het vermogen , om tusfehen de Waterdeelen in te dringen en wederftand te kunnen bieden, niet gegeven was , zouden wy ons immers allen aan eene onvertnydelyke verplettering en verbryzeling bloot gefield zien ; ongelukkige en blinde Philofophen derhalve , die geen wyzC verordening in de Natuur der Dingen konnen zien ! — Met de bovengemelde Proeve hebb' ik u dan bewezen dat het Water , de hoedanigheid van vastheid gemeen met andere ftoffe , heeft ; en ook dat het zelve niet tegenftaande het eene Vloeilloffe zy , hardheid bezitte; even als die van een heen ; indien het deïc  74 Over de Vastheid deze vloeibaarheid niet had , en deszelfs Deel* tjes door de geringfte wederhand niet van den anderen konden wyken , dan zou dit tot gevolg hebben , dat de Dampen en andere uit» waasfeniingen niet opwaards konden klimmen, maar , als of het henen waren , cp den grond liggen blyven , zonder eenige Vrugtbaarheid aan het groeijend Ryk te verfchaffen. De Zeen en Wateren zouden , even als de Bergen en Rotzen , onbevveeglyke Klompen zyn. Gene Wolken zouden in de boven Lucht geformeerd konnen worden noch in Regendruppen nedervallen. Wyders indien door de God- delyke Almagt en Wysheid de Lucht rondsom onzen Aardbol niet tot eenen Dampkring gevormd was geworden , dan zouden de Dampen , welke zich boven onze hoofden in de hoogte verheffen , aldaar niet tot Wolken konnen famengepakt worden ; en al gefchiede dit al , dan tog zouden dezelve , te dik en zwaar geworden zynde, als allcrvcrfchrikkelykftc Klompen moeten nedervallen , en door hunnen val een zodanige fnelheid en kracht verkrygen, dat ze als verbazende gevaartens alles zouden verbreken en verpletteren. L. H ier in heeft de wvze Maker door de aangewezen Eigenfchappen voorzien , anderzins zou het zeer fchielyk met menfehen en dieren en meer andere Schepzelen gedaan zyn ; want volgens het begrip dat ik nu van deze zaken ver-  der Lichamen. 75 verkregen hebbe , zou het een natuurlyk ge* Volg moeten zyn, van de Proeve my zo, even met het glaze Buisje gegeven. het water van den Regen zou even zo hard ncderkomen , als zulks in het Buisje gtfehied ; maar , clc Lucht nu daar tusfehen inkomende , zien ik dat zulke anderzins verbazende Waterklompen door de tusfehen beide gekomen Lucht gekliefd worden , en alzo op gene andere wyze dan in kleine waterdruppen verdeeld , kunnen nedervallen. — Gaarne beken ik, nimmer deze fchone ordening in het gefchapene omtrend dit fluks zo als nu bezefd te hebben ; trouwens hier in heb ik , met het groötfle gros des menschdoms maar gelyk gedaan , dat ze de werken van den wvzen Maker , zonder aandoening , zonder verWondering over de allerwyste inrigting , daaglyks kunnen aanfehouwen en met dezelve omgaan, zonder daar in wvsheid, voorzienigheid , nog het nut daar van te begrvpen. M. Nu zal ik 11 de vastheid van de Lucht met de volgende Proeve mede aantonen. Indien de Lucht de Eigenfchap van Vastheid heeft , dan moet, ingevolge het te vooren betoogde volgen , wanneer zekere hoeveelheid Lucht in eenige Plaats bevat is, dat dan volhrekt geen ander Lichaam, te gelyker tyd met die hoeveelheid lucht in dezelfde Plaats kan bevat worden. De Spuit (Pi.. L Fig, 3.) te voor gebruikt, zal  76 Over öe Vastheid zal ons in deze Proef ook kunnen dienen ; als men de Spuitpyp B met den Vinger digt gefloten houd , en dan de Zuiger nederwaards ftoot , zal men dezelve met geen mogelyke kracht tot op den Bodem B kunnen brengen , vermits 'er tusfehen de Bodem en de Zuiger eene hoeveelheid Lucht bevat is geweest, welke zich met het nederdryven des zuigers wel tot een zekere trap in malkander laat persfen , maar geenzins doordrongen kan worden ; zy wederftaat als dan het persfend vermogen door de hardheid harer Deelen , even eens als een heen of eenig hard Lichaam zulks zoude doen. Even het zelfde kan men met eene Blaas beproeven. —- Dezelve opgeblazen , digt toegebonden, en onder een Plank , met zwaar cewigt beladen , gelegd zynde , zal men de Blaas wel eenigzins een pfcttagtige gedaante zien verkrygen, maar, de daar in befloten Lucht, zal , door hare Eigenfchap van vastheid , egter beletten , dat de Plank niet tot op den grond kan nederkomen , maar zal , door de op malkander gedrukte Lucht onderfteund worden en , even eens als op eenig ander hard Lichaam blyven rusten. Ja , indien de Blaas flerk genoeg is zal deze Lucht , om zo te fpreken , een onbepaald vermogen weder haan kunnen , van wegen de ondoordringbaarheid harer Delen. L. Deze voorbeelden zyn zeer overtuigende, en tonen klaariyk, dat de Lucht een Lichaamlyke  ■ u e r Lichamen. 77 Ivke cn StofFelyke Zelfftandigheid is , waar tegen ik te voren zwarigheid gemaakt hebbe. — want , alfchoon de Lucht niet gezien word , moet dezelve egter een Lichaam zyn, vermits ze de Eigenfchap heef; van vastheid ; en om dat ze van wegens haren i.vederftand alle ander Lichaam , uit de plaats door haar werkelyk ingenomen , uitfluit; even gelyk zulks aan alle Lichamen in 't gemeen eigen is, zo als gy tot hier toe hebt bewezen ; want , immers zo dra ik myn vinger in een glas vol Lucht ge-vuld, infteckc , zo moet 'er juist zo veel lucht uit het glas gedreven worden , als 'er bevat is geweest in die plaats , nu door myn vinger behagen. M. Het is zo, en merke dat gy nu het juiste denkbeeld van deze zaak hebt; daarom zal ik 'er niets meer by voegen, maar dadelyk over gaan , om met u over de Grondbeginzdcn ( Prinapia ) der Lichamen te fpreken. ——■ Reeds hebb' ik gezegd, dat een Lichaam is famen geheld uit Zelffiandigheden, welke op zich zelfs befchouwd, niets anders zyn dan Klompjes , die hof genoemd worden ; om welke rede een Lichaam een Steffdyk Ding een StofFelyke Zelfftandigheid genaamd word. In deze betrekking komen alle Lichamen zonder onderfcheid over een , als hebbende alle uitgebreidheid en vastheid ; egter zyn alle Lichamen geenzin.s uit ftoffen of grondbe.giazc.lcn van  7^ Over de eerreri gelyken Aart, te famengcflcld ; want, in dit geval zou 'er niet meer als eeneilci foort van Lichaam in de gandfche Natuur moeten zyn. Maar het Grondbegiuzel daar het eene foort van Lichaam uit is fasnen gefield , onderfcheid zich van het Grondbeginzel , 't welk wederom een ander foort formccrd ; weshalve de Lichamen zich aan ons in verfchil- lende foortcn vertonen. Dewyl het Vuur uit een ander ftofbeginzcl bchaat, ais het Water , zo is het cerfte een ander fQOrt van Lichaam als het laathe., en zo voort met andere Lichamen. Deze onderlcheiden flofbeginzels, worden door de Natuurkundigen Elementen (Elemmla) genoemd. Om alle misvatting omtrend de Betekenis van Elementen voor te komen , merk' ik hier aan, dat men door de Elementen alleenlyk te verhaan hebbe , die StofFelyke Zelffiandigheden in de Lichamen , welkers famenftellende Deeltjes, alle gelykfoortig Zyn, onveranderlvk derzelver Natuur blyven behouden, en als zocla-' nig verkregen kunnen worden, wanneer een Lichaam in zyne Elementen ontbonden cn gefcheiden wordt. Een Lichaam, 't welk uit niet meerder dan één Element gevormd is , kan dcrhalven niet anders dan een Gelykfoortig Lichaam zvn • en hoe men dit Lichaam deeld of ontbind , zal men  Elementen. 79 men geen andere dan StofFelyke Zelffiandigheden verkrygen , dewelke alle van gcjyken Aart zullen zyn; om dat ze alle een zelfde Element hebben. — Het Vuur, by voorbeeld, is een Lichaam , 't welk , voor zo verre ons ukerlyk bekend is , uit uiet meerder dan één Element gemaakt is; daarom zullen alle deszelfs Deeltjes , hoe klein en op hoedanige wyze ook vaii elkander ontbonden , niets anders dan Vuurklompjes zyn , alle uit een Vuur Element gemaakt, L. Zou dan ieder foort van Lichaam een byzonder foort van Element hebben ? M. Ja , indien het een Gelykfoorhg Lichaam is , en de Eigenfchappen bezit , welke volftrekt onderfcheiden zyn , van die andere Licha^. men. Dus is zuiver water uit een afzonderlykElcruent te famen geheld , en in aart onderfcheiden van het Element van zuiver Vuur , zuivere Lucht of zuivere Aarde — Hier voor hebbe ik reeds gezegd , dat 'er bchalven de Gelykfoortige ; ook Ongelykjoorligc Lichamen die, zo veel ons bekend is, verreweg het groothe getal uit maken , in de Natuur bevonden worden , welkers , StofFelyke Zelffiandigheden alle niet van een gelyken aart zyn. — Dus moet Hout, by voorbeeld in een volhrekten zin belchouwch, voor een ongelykfoortig Lichaam gehouden worden ; dewvl het zelve ontbonden kan worden in Lucht, Vvatvr, Aarde en Vuur tevens, of  8o Over de of wel een brandbaar beginsel of Element ( Principinm infiamabik ) 't gene men phlogiston noemd: zodanig Lichaam kond gy dan ligtelyk begrypen, dat het zelve geenzins uit één eenig Element kan te famen geheld zyn , maar ten minhen uit de vier bovengenoemden zal moeten behaan. L. Zou ik hier uit niet mogen befluiten, dat 'er zo veele onderfcheiden foorten van Elementen zyn , als cr volhrekt gelykfoortio-e l ichamen in de Natuur voor handen zyn ; en dat deze Elementen zyn gefchikt om alle de overige foortcn van Lichamen , namenlyk alle de ongelykfoortigen famen te hellen? maar hoe veel foortcn van Elementen zouden er wel zyn ? M. Wat uwe cerhe vraag aanbelangd, op dezelve zou geantwoord kunnen worden, dat zodanig belluit niet geheel en al van waarfchylykheid fchynd ontbloot te zyn ; en betreffende de twede, daar omtrend zal ik u maar met weinig woorden mede delen , 't geen ik 'er van weete. De oude zo wel als de later Wvsgeeren zyn ten aanzien van het getal der Elementen, in hunne gevoelens zeer verlchillende; Die oude Secte van Wysgeeren, bekend onder de benaming van Wandclwyzen {Peripatetici) dus genoemd , om , dat ze al wandelende hunne Leere ouderwezen; deze zegg' ik helden vier Elementen , namenlyk  El-ementen» g { lyk Vuur , Lucht , Water en Jarde, vermits de meeste Lichamen in deze vier ontbonden konnen worden. Dit gevoelen is naderhand door de meeste Philofophen aangenomen, en hier om heeft i men de gemelde Lichamen , doorgaans de vier I Elementen genoemd; maar fommige Wysgee-» i ren van later tyd hebben 'er Drie , andere ."' Twee, en wederom is door anderen maar één I Element geheld gewórden. _ Welke deze I Elementen zyn, en hoe ieder zyn gevoelen voor* ] geheld en beweerd heeft , acht ik thans onno* I dig hier by te brengen ; genoeg zy het in 't I algemeen hier aan te merken, dat, vermits ik ■ zo vermetel geenzins ben , om te durven hel. len, dat alle de Eigenfchappen van alle de bekende foorten van Lichamen , ons zouden bekend Zyn , men ook , omtrend het getal der ' Elementen, welke de grondflag der ongelykfoorI tige Lichamen kunnen uitmaken, in dwaling I zouden kunnen wezen. Ik ontkenne geenzins dat zuiver Vuur, Lucht,' Water en Aarde, welke men in 't gemeen voor . Elementen houd , als de zodanige zyn, vermits het blykt dat dezelve uit wezendlyke onderfcheiden Grondbeginzelen zyn famengeheld ; i maar , alle Elementen , dewelke verordineerd ) zouden kunnen zyn, ter formeering- van alle j engelykfoortige Lichamen der Schepping?, durf fik gcenzins tot het getal van vier bepalen. «£ /, Dal, E wat  8« Over Dfi Wat fterveling is 'er dog welke de ware ge*fteidLhd der Natuur in hare volle uitgehrektheid immermeer zal leren kennen, zo als deZelve door haren Maker gekend is, Ondertusfchen zou men met waarfchynlykheid wel mogen gisfen,dat 'er nog veele oorfprongklyke Zelffiandigheden buiten de vier gemelde in de Natuur , zouden konnen zyn ; zou , by voorbeeld , het ftoffelyk uitvloeizel van den Zeilfteen ; en de Eiectrike ftoffen > dewelke voor zo verre men uit hare uitwerkingen kan oordeelen , niet kunnen onderfcheiden zyn van Vuur , Lucht, Water en Aarde , en als zodanige Elementaire Zelffiandigheden zyn. En wie weet , hoe veel gelykfoortige Zelffiandigheden nog in de Natuur voor handen zvn , dewelke mogelyk allen tot Elementen van dé Lichamen dienen, maar voor ons te fyn en onnafpeurlyk, om hunnen aart door onze zintuigen en konst te ontdekken. L. Ik merk dan, dat het getal der Elementen in de Natuur mógelyk, door een Natuur onderzoeker niet te bepalen is, waar aart ik met u geenzins twyfele j want , het komt my als zeer ontwyfelbaar voor, wanneer het Geheel niet volledig gekend word, dat dan ook het getal zyncr Delen niet bepaald kan worden. ——— Ik vergenoeg my derhalve met het gene gy my hebt gelieven mede te delen. • Misfchien dat een meerder verlichte Eeuw aan deji  Ë t E M E N t E Ni 1 ^ 8$ den Mensch eèn (uitgebreide* en meer opgeklaarde kennis omtrend het ftoffelyke zal aanbrengen. M. Dit geloov' ik met u en wenfche het van harte , maar aan d'andere zyde is het zeker , dat , fchoon men trapswyze in kennis van tyd tot tyd voorgaat , men nogtans tot die hoogte vatt kundigheden n ét zal kannen komen , om de inwendige Natuur der Lichamen , zo als die waarlyk is, te kennen ; deze kennis fchynd de Maker der Nature *oor zich alleen behouden te hebben. Op ieder voetftap , die wy in het onderzoek der natuurlyke Dingen doen , worden wy t'elkens overtuigd van de bepaaldheid onzes verftands , eik de bekrompenheid van den kring onzer kundigheden , en hoe oneindig verre dezelve beneden die des onbepaaldén Scheppers geheld zy ; ja , wanneer wy met ernst hier by ftil haan , zal het geringfte hofje ons hier van kunnen overtuigen ; en zullen wy dan niet met waarheid moeten zeggen „ Dat het God alleen is „ die grote Dingen doed , en wonderen die men „ niet kan tellen; dat by hém alleen is Wys,, heid en Macht , Raad en Verfland" Job 5. Vs. 9. en 12 vs. 13. Dit was het *t geen ik u wegens de Grondbeginzelen der StofFelyke Zclfftandigheden te verklaren had; de orde welke ik my voorgeF 9 ÜM  84 Over de ileld hebbe , vereischt dat wy nu malkander over de Ruimte (Spatium) onderhouden. De Ruimte komt ons in twee'erlei opzigte voor; te weten, zo als dezelve in 't gemeenc leven, en ook gelyk ze by de Natuurkundigen genomen wordt. In het gemeene Leven noemd men een Ruimte eigenlyk de uitgebreidheid van eenig Ding; het zy van een Plaats , uitgeftrektheicl van een Vlak , of van een Huis, van een Vertrek ; hoedanig de Ruimte van dit Huis, van deze Kamer, of de holte van een Schip en diergelyke meer zyn. L. In dit opzigt en in geen ander, hebb' ik altyd de Ruimte genomen, en 'er eenvoudig door verflaan een Plaats waar in Lichamen geborgen kunnen worden. Maar, in welke zin word de Ruimte dan by de Natuurkundigen begrepen ? M. Ik zal het u openleggen. - ■ ■ Zy verhaan met de eenvoudige uitdrukking van de Ruimte, die onafmeetclyke ukgeftrektheid, in welke alle de Lichamen van bet Heel-Al gePlaatst zyn. Het is namenlyk , die Ruimte in welke alle zo vaste als dwaalherrcn , de ftaartfterren, de Zon, de Maan, onzen Aardbol, die wy met andere fchepzelen bewonen, met één woord alle vuor ons zigtbare en onzigtbare Lichamen bevat zyn. L. Zo  Elementen. 85 t. Zo men dit door de Ruimte in een Natuurkundige zin te verftaan hebbe, dan kan ik. uwe gezegdens nagaan en begrypen , uit het gene de Heer Martinet in de Katechismus der Natuur mv geleerd heeft ; die Ruimte is, dan die grote uitgebreidheid des Hemels, in welke alle de opgenoemde Lichamen zyn en bewogen worden ; die onbegrensde uitgeftrektheid, welke zich aan ons even als een holle Kloot vertoond. Maar zoud gy my ook weten te zeggen, hoe verre die Ruimte zich uitftrekt* M. Neen zeker niet ; ik kan my aan die Ruimte, of aan de uitgebreidheid van het HeelAl gene eindpalen begrypen, fchoon ik aan den anderen kant my zelfs zeer wel kan overtuigen, dat het Heef-Al , waar onder, alle het gefchapeïae te verhaan zy , geenzins oneindig zyn kan , en derhalvcn bepaald is. Dog met deze floffe my verders niet willende ophouden, zo laat ons liever tot zaken van meerder Nut, en voor ons van groter aanbelang overgaan, cn wel tot de byzondere onderfcheidingen, welke in de Natuurkunde, ten aanzien van de Ruimste, gemaakt word-. De Ruimte tusfehen twee Lichamen zynde, noemen de Natuurkundigen Affiand {Biüantia) , de ruimte tusfehen ons. , is onzen affland van malkander ; "die tusfehen de Zon en den Aarcbkloot begrepen is, word.den afftand de»- Zon^ i 3. ■«  $6 O V Z R DE ne van de Aarde genoemd. . Maar behalve deze , maakt men omtrend Ruimte nog een Tweede onderfcheiding, cn deze noemd men met de benaming van Plaats (Lccus). Door Plaats verhaat men eigenlyk de uitgeftrektheid , of dat gedeelte van de Ruimte van 't HeelAl, het welk ieder Lichaam in 't byzonder beflaat, —• Zo is de Ruimte , welke de Zon, een Planeet- of eenig ander Lichaam inncemd , eigenlyk haare Plaats. L. Deze Seteekenis van Plaats komt dan over een met die men in 't gemeene Leven aan de uitdrukking van Plaats toeigend ; want, immers is de Ruimte welke gy en ik , ieder met onze Lichamen beflaan , eigenlyk onze Plaats in dit vertrek. M. Zo is het. Maar hier by diend men nog te weten , dat de beteekenis van Plaats by de Natuurkundigen, mede in tweeërlei opzigten genomen wordt; namenlyk als de waare ( Locus abfolutus) en ook als de betrekkelyke Plaats (Lpcus relativus). Door de waare Plaats verftaanze die Ruimte , welke een Lichaam volhrekt altyd inneemd, en beflaan moet, waar het zelve zich ook mag bevinden , want, de Ruimte welke gy tegenwoordig met uw Lichaam beftaat, is nu uwe waare Plaats, en wanneer gy deze Ruimverlaat, en. u in een ander begeefd , is 4r ruimte welke gy ng, de verplaatzing ingeeft  E L E M' E N T E N. §7 mcmcn hebt , dan wederom uwe ware Plaats ; en dus is het omtrend alle Lichamen gelegen. L. Dit is zeer klaar , maar wat verhaat men nu door de betrek!; ke Plaats? M. Hier door verhaan de Natuurkundigen wel die Plaats , dewelke werkelyk door een 1 ichaam heilagen word , maar welke zy tevens, befchouwenmet betrekking tot Plaatzen of handen van andere Lichamen. Ik zal u dit met voorbeelden tragten bevatlyk te maken ; Laat ons hellen dat iemand op een Schip by het Roer ftil haat , of niet van Plaats veranderd; de ruimte welke hy dan inneemd is zyne waare Plaats; maar, deze zelfde Plaats zal ook een. betreklyke Plaats kunnen genoemd worden, in opzigt tot.de waare Plaats , door een andet Perzoon bellagen , die by voorbeeld . zich oP dePlegt van het Schip bevind ; deze beide Plaatzen met elkander vergeleken wordende, met betrekking tot de Delen van het Schip, zullen dan de betreklyke Plaatzen dier beide Perzonen zyn ;. in dit opzigt zal de Plaats by het Roer gezegd worden agter , en die nader by de voortleven of op de Plegt, voor te zyn. L. Dus zie ik hier uit, dat de betreklyke Plaats op zich zelfs aangemerkt , de waare Plaats is , maar dat dezelve betreklyk gemaakt word, zo dra 'èr eenig Ding is., 't welk een. zeker 'hand heeft , onderfcheiden van de eerhe M Niets anders. Maar fchoon in het voorE 4 &a?^  SS O V E X D X gaande voorbeeld , de betreklyke Plaats dezelfde ïs met de ware Plaats , nogtans is zulks in allen gevallen niet waar , want daar zyn gevallen , in welke de ware Plaats van een Lichaam veranderd word , terwyl ondertuslchen de betreklyke Plaats dezelfde biyfd. L. Hoe kan dat zyn? M. Dit kan zeer wel gefchieden ; verbeef u deze Perzonen in de gemelde Plaatzen op, het Schip te blyven ; maar , dat intusfchen het Schip voortelende, het zelve van Plaats verwisfeld, dan zullen hunne betreklyke Plaatzen dezelfde bh/ven, vermits d'eene agter en den ander voor op het Schip blyfd ; maar , alfchoon hunne betreklyke Plaatzen dezelfde blyven , zo veranderen egter hunne waare Plaatzen met opz-'gt tot het Ruim, waarin het Schip zich bevonden heeft ; want , in elk oogenblik beflaan de beide Perzonen , gedurende de voortgang va,] het Schip , een ander gedeelte der Ruimte van het Heel - Al; dit blykt, om dat hunne «Manden van de Plaats waar van zy afgevaren zyn, telkens groter worden l derhalve is hier uit blykbaar dat de betrekkelyke Plaats dezelfde kan blyven , fchoo'n de waare Plaats veranderd. L. Deze onderfcheiding is gemaklvk te verhaan , want, zeker is het , dat deze ' Perzonen telkens een ander gedeelte van het groot Ruim innemen, wanneer het Schip voorueild ; ier-  EtEMENTÏN 83 wyl het aan den anderen kant ook vast gaat , dat zy met betrekking tot h(t Schip dezelfde Plaatzen blyven behouden. —— Op gelyke Wyze zou men de onderfcheiding tusfehen de waare en betrekkelyke Plaats , indien ik u anderzints wel begrepen hebbe, aldus. ook kunnen aantonen. Stellende twee Perzonen, by voorbeeld, een Heer met zyn Knegt , op een zeker afftand van malkander , en agter den andere met eene gelyke fhelheid van beweging voort te gaan > dan zn^cn zv altyd dezelfde afftand blyven behouden; de Heef zal op dezelfde afftand voor zyn Knegt, cn deze laatfte ook op gelyke afftand agter zynen Heer blyven voortgaan; Nu, zy veranderen beide telkens van ware Plaats, maar, hunne betreklyke Plaats , dat is , de afftand tot Elkander zal egter, gedurende de gelyke beweging, dezelfde blyven. M. Zeer wel toegepast, hier uit merk ik dat gy deze redeneering begrepen hebt, dus zal ik voortgaan, De betreklyke Plaats kan ook in fommige gevallen veranderd worden , terwyl de waare Plaats dezelfde blyfd ; dit is juist het tcgengeftelde of het omgekeerde van de zo even voorgehelde gevallen. Om dit nu ook door een voorbeeld aan te tonen, zp laten wy hellen, iemand die met een Schippers Boom een Schuit li, het water voortduuwd, deze ïchynd, geduf 5. - ren"  BP- O v e a b e rende dit werk , van het eene Einde der fchuft tot de andeie voort te gaan , daar het ondertusfehen zeker is , dat hy onveranderd zyne waaie Plaats blyfd behouden ; want , de Boom welks boven einde hy met de Borst drukt, heekt onveranderd van Plaats in den grond. Gedurende de voortgang nu van de fchuit ,. veranderd de betreklyke Plaats van dezen Perzoon , dat is, de Plaats met betrekking tot de Deelen van de fchuit , want , hy doorloopt verfcheide van deze Delen , niet tegenftaande zyne waare Plaats dezelfde blyfd. L. Dit voorbeeld komt my zeer gefchikt voor ter ftaving van uw gezegde, en kan nu, even zo klaar begrypen dat de waare Plaats dezelfde kan blyven , terwyl de betrekkciyke veranderd word, als dat de betreklyke dezelve kan blyven, inmiddels dat men van waare Plaats verwisfeld. Ik merke dat onze Samenkomst naar het einde loopt , dog alvoorens wy heden fcheiden , vergun my nog te mogen vragen of de Ruimteop zich zelfs iets is ? namenlyk , wanneer alle Hemelfche en Aardfche Lichamen, die ia het Heel-Al aanwezig zyn , veronderfteld worden eens weg genomen of vernietigd te zyn, dan zou de Ruimte immers nog moeten overblyven ; maar wat is Ruimte, van wat foort of van wat Aart is dezelve? M. De Geleerden zyn het omtrend de beflaanlykheid van de Ruimte , als 'iets 'wamiL bh •,  E L E M E N TEN. 91 fyks , het gansch niet eens onder Elkander ; fommige hunner willen, dat de Ruimte van alle Lichaam ontbloot en , dus op zich zelfs enkel als Ruimte befchouwd, eene wezcnlyke Zelfftandigheid is, dewelke noch ftoffelyk noch Geestelyk is, maar eene Zelfftandigheid op zich zelve en van eenen byzonderen aart ; en uit d*zen hoofde zyn deze genoodzaakt te hellen , dat 'er door den Almachtigen Schepper drieërlei foorten van Zelfstandigheden gefchapén *yn; als Stof of Lichaam (Corpus), Ruimt-c ( Spatium ) en Geest ( Anima ) zy noemen deRuimte ook wel het Ydel, wanneer dezelve veronderfteld word geheel van Stof ontbloot te wezen,. Edoch 'er zyn wederom anderen, beweerende , dat de Ruimte volftrekt op zich zelfs befchouwd zynde , niets is , of dat dezelve nergens anders beftaat dan in. de verbeelding ; eigenlyk gezegd, dat Ruimte zonder ftof een bloot Niets een harzenfchim zy. L. Wat moet men van deze Gevoelens denken , tot dewelke zoud gy overhellen ? M. Ik achte de nafporingen van deze en diergelyke Dingen van al te weinig aanbelang om uwe en mynen tyd daar mede te verfpil-; len ; laat het voor u als Leerling in de Natuurkunde genoeg zyn te weten , dat de Ruimte altyd tot het beftaan van een Lichaam vereischt word, buiten welke bet onmogelyk is dat e.en Lichaam ergens zouden kennen beftaan. —■  9* Over de Elementen. Een Lichaam kan zonder Ruimte geenzins aan, wezig zyn of plaats bellaan, dit is genoeg. Ik begeer niet te treden of my in te laten in de Twisten , waar over de Wysgeeren, zo in de vroeger als later Eeuwen , met zo veele hevigheid hebben geftreden, als ware het een zaak ▼an het allergrootfte gewigt;, het welk my egter zo niet toefchynd; want , na dat men beide die heethoofdige Partyen lang genoeg heeft aangehoord en naar gegaan, dan zal men waarlyk moeten bekennen, dat men hier door de Palen zyner Kundigheden , omtrend de Natuur van het ftoffelyke nog geen Hair breedte heeft kunnen uitzetten. Zie daar het geen ik deze byeenkomst voorgenomen had u voor te dragen ; in eene naastvolgende Samenkomst denk' ik met u te fpreken over nog Twee andere algemcene Eigenfchappen in de Lichamen, dewelke op de°nu reeds verhandelden , zullen moeten volgen; de-*' ze zyn de Deelbaarheid en Vonnbaarhcid. YIERDE  VIERDE SAMENKOMST, Over dc DEELBAARHEID , VORMBAARHEID, de oneindige fynheid der fojfelykc Deden, en de PORIËN der Lichamen, Leerling. M et het uiterfte vermaak heb* be ik overdagt het gene gy my in onze laathe byeenkomst. aangaande de Uitgebrcidhed en Vast. heid der Lichamen , als ook wegens de Ruimte en Piaats' hebt gelieven te leren ; Heden denk ik my niet minder te zullen verlustigen in het aanhoren uwer gefprekken , omtrend de Deelbaarheid en Vormbaarheid van het ftoffelyke. M. Na myne geringe bekwaamheden zal ik tragten u hier in te voldoen ; wy zullen , na het verhandelen dezer twee algemeene Eigenfchappen , ook malkander onderhouden over eenige Byzonderheden , waar toe de befchou* wing dier Eigenfchappen, ons gelegenheid zal verfchaffen. > Maken wy nu een aanvang met de Deelbaarheid der Lichamen. Het is albereids gezegd, dat een Li haam een uitgebreide en vaste Zelfftandigheid zy, uit  Je>4 Over dé DEEtBAARHEib £ft uit deze volgd dan deszelfs Deelbaarheid: wantj vermits een Lichaam uitgebreidheid heeft, dewelke eenige vaste of Lichaamlyke Deelen in aich bevat; zo wel in Lengte als Breedte en Diepte, zo kan het niet anders zyn of een Lichaam is zodanig iet, 't welk in die gemelde deelen als verdeeld te zyn , kan aangemerkt worden . of anders 't geen even het zelfde is , dat het zelve Deelbaarheid bezitte ; weshalve' de Deelbaarheid zulk een algemeene Eigenfchap Van het Lichaam is, waardoor het zelve zich iil Deelen kan laten fcheiden. E- O Ja , vloeid dit niet uit den aart van dé ftoffe i de ondervinding leerd ons ten minften in 't gemeene Leven , dat alle Lichamen welke wy behandelen en bewerken, door ons gekurven , gezaagd , gehouwen , gekloofd , ja tot asch verbrand en alzo verdeeld kunnen worden. M. Te recht. Dog de Lichamen kunnen niet alleen dadelyk door middel van daar toe gefchikte Werktuigen verdeeld worden door ïagen , Bylen , Vuur , enz. maar men kan dezelve ook met de Gedachten verdeden ; hierom is het dat de Natuurkundigen deze Deelbaarheid in twee'erlei opzichten aanmerken ; als i , in een Denkbeeldige of zo als men ze ook noemd, Wiskundige Deelbaarheid (Divifibililas idealis vel Mathematica) en 2, in een Natuurkundige Deelbaarheid (Divifibililas phyfica), „ ïn dsze beiderlei opzigtcn zal ik tragten dc Deel*  ÏVnheïd öer Stofdeèlèn. 9$ deelbaarheid te verklaren. De Denkbeeldige o£ Wiskundige Deelbaarheid van een Lichaam , beftaat nergens anders dan in het Denkbeeld of de gedagten van den Befchouwer. ■- In deze beteekenis kan een Lichaam in de gedagten altyd of by voortgang verdeeld worden, dat is, men kan met de verdeeling tot in het oneindige voortgaan ; het welk op de volgende wyze te betogen is. * Men kan in «enig Lichaam , welk het ook zy , gene Delen met het verftand begrypen , dewelke niet wederom met de gedagten in kleiner Deelen kunnen worden verdeeld : want , niet» kan ons beletten een ftofje , hoe klein , hoe onzigt- en ontastbaar het wezen mag , hetzelve nogtans in onze verbeelding in nog kleiner ftofjes te verdeden. . Wil men dit ontkennen dan zou moeten volgen , dat men door de verbeeldingskracht het zo verre kan brengen , dat men een ftofje vernietigen of het zelve zyne wezenlyke Hoedanigheden zou kunnen benemen; dat is, dat men het van dat gene kan beroven , het welk maakt dat het ftofje een Lichaamlyk Ding is; maar, dit is voor eindige vermogens en verftanden eene volftrekte onmogelykheid , want , is het voor de zulke niet toogelvk iet uit Niette doen voortkomen, even zo onmogelyk is het , en volflagen buiten de Macht van eindige Wezens , een Iet 't welk zyn aanwezen verkregen heeft tot de Nietigheid  96 Over de Deelbaarheid en heid te doen overgaan ; 't is derhalvcn oritai* derfpreeklyk dat een ftof klompje , hoe klein wy het zelve in onze gedagten ons mogen voorhellen , altyd een Lichaam blyfd, 't gene dan uitgebreidheid heeft , en derhalve in Lengte , Breedte en Diepte deelbaar blyfd. , Veel- hgt zal het u niet onaangenaam zyn dit betoogde met een voorbeeld opgehelderd te zienten dien einde verbeelde men zich een hofje even als een allerkleinst Zandkorreltje op het vlak van een glad genepen Spiegel te HggeH • dit hofje zal dan met d'ene zyde het Spiegel aanraken, en met de andere naar boven gekeerd liggen; dus heeft het zelve te minhen twee oppervlakten, één onder en één ander boven , gevolglyk zal men dit Lichaampje met de verbeelding in twee Deelen verdeden konnen ; men verbeelde zich nu wyders één dezer Deelen op de evengemelde wyze op het Spiegel vlak te liggen, dan zal dit Deel wederom één onder, en één boven zyde hebben, dienvolgens kan het als voren met de Verbeelding nog al wederom in twee gedeeld worden , en alzo met verdeden voortgaande , zal men dit klem hofje tot in het oneindige konnen verdeden . zonder zich hier in belemmerd te vinden ; want , hoe men ook dit hofje verdeele het zelve zal wel begrepen kunnen worden ' kleiner als het eerste te zyn, nogtans blvfd het een Lichaampje 't welk eene uitgebreidheid heeft, in Lengte Breedte en Hoogte. L. Dit  'Fynheid der Stofdeelew. 'gy L. Dit Bewys komt my voor zo zeer op rede gegrond te zyn, dat er volftrekt niets tegen ingebragd kan worden. Te voren had ik my verbeeld dat jnen een ftofje in dc gedagten kleiner en kleiner verdeelende, 'er eindelyk niets zoude moeten overig blyven ; maar uwe bewyzen doen my 'de ongerymdheid dezer mecning zien , nademaal het. niets anders zou veronderhellen als eene geheele vernietiging, 't welk toch buiten de macht van eenig Schepzel is. —:— des, ik genoodzaakt ben te belyden dat de ftof of eenig Lichaamlyk Dihg , met ■ de gedagten tot in het oneindige verdeeld kan : worden i M. Hierom noemen dé Natuurkundigen de; ze Denkbeeldige Deelbaarheid , ook wel de Deelbaarheid 'tot in het óneindige (Divifibililas in infinitum ) —■~ Dewyl gy nu een recht Denkbeeld van deze Deelbaarheid verkregen hebt „ kunnen wy zeer gevoeglyk tot de JVatuur- • kundige Deelbaarheid overgaan. Dezelve is die Eigenfchap van een ftoffelyk Wezen ; waar door het alleen maar tot een zekeren trap deelbaar is ; het zy de verdeeling gefchiede door werkingen, welke de alwyze Schepper in de Natuur heeft gelegd ; het zy anderzints zulks volvoerd worde door Konstbewerkingen door 's menfehen vernuft uitgedagd ; wcshalven ( in een Natuurkundigen zin is een Lichaam geenzints tot in het oneindige deelbaar. • I. Deel. G t» DU  $>8 ©VER DH DËEI.8AA&JÏE ID ÈW L. Dit komt my zeer wonderlyk voor ; wanlp zo even hebt gy my bewezen, dat iets zo lang het hof ii, verdeeld kan worden , en nu ontkend gy dit in een Natuurkundigen zin. ——— kan iets zyn en te gelyk niet zyn ? M. Wel verre van daar, dit zou een onmogelykheid influiten; maar , iet kan wél op eert zekere wyze of uit een byzonder oogpunt befchouwd , waarheid zyn , daar het in andere omftandigheden aangemerkt, zo niet meer is ; hier van daan is het dat men zegd , dat de omftandigheden een zaak kunnen veranderen ; even dus is het met de onze geheid. door de Deelbaarheid tot in 't oneindige verhaat men iets anders , als door de Natuurkundige Deelbaarheid ; de eerfte kan niet buiten ons verftand gefchieden , dewyl ze alleen maar in de verbeelding beftaat ; daar de laatfte wezenlyk buiten ons gedaan word. L. Hoe dan ? M. De verdeeling gefchied of doof de werking van de Natuur , of door middel van de konst. In de Natuur ziet men dat een Lichaam in kleiner deelen gedeeld word , alleen door zekere werkingen of middelen welke voor ons verborgen zyn , en die door dc goede Voorzienigheid alzo onderhouden en beftierd worden , ten einde hunne uitwerkingen 'aan de wyze oogmerken van den Schepper zouden bcant- woorden. — Aan de andere zyde is men ins- ge-  FYNHEID DBR StoFÖEELBN. 99 gelyks verzekerd , dat men door middelen , welke door *s Menfchen vernuft uitgedagt zyn , de Lichamen vei deelen kan , niet tot in 't oneindige, maar alleen tot een zekere trap van 'fynheid kan brengen , en verder niet. L. Eh waarom ? M. Om dat de ftöffe deelbaar voor ons is ," •zo langde Deeltjes eene genoegzame grootte hebben , om door middelen of werktuigen , tot de 'verdeeling gebezigd wordende , van malkander gefcheiden te kunnen worden ; want , zo dra de te verdeele hof te klein géworden is , 'om de nog verder verdeeling met het werktuig te kunnen verrigten , dan moet die verdeeling. ophouden. ■— indien men iets , by voorbeeld met een Mes verdeeien zal , zo moet het Lemmer aan de fhede dun en fyn genoeg zyn , 'om tusfehen de hof te kunnen indiingen; hoe kleiner nu het voorwerp word , des te dunner en fyner de fnede van het Mes zal moeten zyn , anderzints zal men tusfehen de Deelen niet kunnen indringen , dit is egter hoodzaaklyk zal 'er een van een fcheiding plaats hebben. Deze gezegden blyvén Ook waarheid , ten aanzien van de verdeeling welke door de Natuur verrigt worden, hoewel de hof door dezelve tot een veel hoger trap van fynheid gebragd word, dan wy bekwaam zyn door onze Kunsttuigen te kunnen doen. G a L. Nu  ÏÖO OVKX 1)1 DSElÉAiHHElD ËS L. Nu kan ik de reden van dc bovengemelde onderfcheiding der Deelbaarheid van een ftoffelyk Ding bevatten. Is dc Deelbaar¬ heid tot in 't oneindige, wel iets anders dan Speculatie en louter Denkbeeldig? maar de Natuurkundige Deelbaarheid , is deze niet eene dadelyke bewerking , waar door de hof niet Denkbeeldig maar werklyk verdeeld word ; het zy dan dat zulks door Natuurlyke bitwerkingen of door Konst gefchiede ? M. Gy moet nog kond de zaak niet anders begrypen. L. Maar, nu hebt gy myne Nieuwsgierig, heid gaande gemaakt , ik verlange zeer te weten , tot welk een trap van fynheid dc hof, in een natuurkundigen zin , dan wel gebragd kan worden. Zoud gy de goedheid willen hebben , aan myn verlangen te voldoen , cn my het een en ander haaltje hier omtrend mede te delen ? M. Niets is my aangenamer —— tans heb ik verfcheide voorbeelden by de hand , die u zullen verbaasd doen haan, van wegen de fynheid tot dewelke men in haat is de hof te kunnen verdeelcn. Om hier in met eenige orde voort te gaan , zal ik eerftclyk voorbeelden uitdenfehoot der Natuur opgeven , en daar na zulke welke door Konst gedaan kunnen worden. , De wonderbare fynheid en Deelbaarheid der ftoffe kan voor eerft. aangetoond worden , in  ' Fynheid der Stofdeelen. ior ün de reuk gevende Lichamen ; de fynheid dezer Lichaampjes is byna onbegrypelyk , want, men kan dezelve van rondsom op een aanmerkelyke afftand gewaar worden: om hier van overtuigd te zyn , behoeve men flegts de volgende Proeve in 't werk te ftellen ; men neeme een holle Kloot, 't zy van Glas of Metaal (Pr: 1, Fig: 6. ) dewelke met een gebogen pyp aan het uiteinde zeer fyn uitloopt , men verwarme dezelve over een kooltje vuur , brandend Lampje enz. ten einde de Lucht in de Bol vervat, te verdunnen en voor een gedeelte uit te dry ven; dit gedaan zynde , moet men de opening van de Pyp zonder tyd verloop gezwind in een kopje , waar in orange Bloezem w ater of eenig ander riekend vogt gedaan is , indompelen ; dan zal , zo dra de Bol weder begind te verkoelen, de daar in gebleven Lucht zich verdikken en in malkander krimpen , terwyl het ingekomen riekend vogt in de Bol op ryzen., en dezelve voor een gedeelte vullen zal; de reden waarom dit laatste gefchied , zal' hier na verklaard worden , als zynde daar toe alhier geen gevoeglyke piaats. men ftelle vervolgens deze Bol boven dc vlam van een Lampje 't welk met voorloop gevuld is; wanneer nu het vogt en de Bol heet begind te worden, zal. er uit het nauwe Pypje een gedeelte Damp of waasfem uitgaan , welke in. maar weinige oogenblikken tyds over het gand£she vertrek haren aangenamen geur verfprêidèn., G 3 sak».  ios Over de Deelbaarhzid en zal , zo dat door de geheele ruimte van liet zelve, geen plaats te vinden is , alwaar men die reuk rriet zal gewaar worden ; wanneer men nu in aanmerking geliefd te nemen , dat 'er in weinige oogenblikken tyds , ook maar een zeer geringe hoeveelheid waasfem door een zoo. naauw Pypje heeft kunnen doorgaan , en dat uit ieder Deeltje van dezelve, dat op zich zelve befchouwd reeds eene onbedenkelyke fynheid heeft , nog zo veele andere reukdeeltjes, hebben konnen hervoortkomen , dewelke te famen genoegzaam zyn , om de Taariingfche ruimte van het vertrek te kunnen vervullen ; wanneer men} zegg' ik , dit overweegt kan het niet misfen , of men zal over de fynheid der ftoffe met verbaasheid getroffen moeten worden. Niet minder opmerkzaam M het gene de Heer Boyle , ten aanzien van de onbegrypelykefynheid, der uitvloeijende Deeltjes uit de Lichamen, waargenomen en het der wereld heeft mede gedeeld. —. Hy nam een hukje Duivels Drek (as/a foziida.) bepaalde, naauwkeurig het gewigt, en lag het zelve in eene ruime plaats ; de reukdeeltjes kon. men op een afftand van 5 voeten rondsom het (tukje befpeuren ; en na verloop van zes dagen bevond hy , dat het zelve niet meerder van zyn gewigt verloren had , dan het agthe gedeelte van één grein ; dit laathe was derhalve het gewigt, der Reukdeeltjes , welke gedurende gemelde tyd uit het Brokje Duivelsdrek waren uitgeroeid ^  Fynheid der Stof deelïn. 103 vloeid , en die eene ruimte vervullen konden, gelyk aan een holle Kloot van "10 voeten middenlyns , vermits men de reuk op den afftand van" 5 voeten , zo als gezegt is , kon gewaar worden. Om nu wyders eeniger mate de fynheid der Reukdeeltjes , indien het anders mogelyk is , aan den Geest zich voor te hellen, zo laten wy eens een uitrekening van den Lichaamlyken inhoud van zulk een Kloot maken. — voor af zal ik zegsren, dat het bewezen zy , dat één Duim, waar van 'er 12 op een voet gaan, in langte, in twee Honderd zigtbare Delen kan gedeeld worden ; by gevolg zyn 'er 8,000,000 Taarlingen , wier zyden ieder een twee honderdhe gedeelte van een Duim lang zyn , in één Taarlingfche Duim begrepen ;nu houd een Taarlingfche voet van 12 Duimen, juist 1728 Taarlingfche Duimen, by gevolg zal een Taarlingfe voet bevatten 13,824,000,000 van de bovengemelde kleine Taarlingen. de Lichaamlyken inhoud van een Kloot wiens middenlyn 10 voeten lang is , is in gevolge de wiskundige berekening 523!^ dus nagenoeg 524 Taarlingfe voeten ; derhalveZyn 'er in deze kloot bevat 7,243,776,000,000 kleine Taarlingen. ; Wanneer wy nu vast hellen dat het kleine ftofklompje duivels drek van een agtfte gedeelte van één grein zwaarte , zich , ten minsten in zo veele Delen heeft moetent veideelen, als 'e* kleine Taarlingen in de reukG 4 Uaot  104 Over de Deelbaarheid en kloot begrepen zyn , om de reuk op alle plaaêzen van denzelven over te brengen ; zo ziet men dat dit getal verbazend groot, en byna met de gedagten niet naar te gaan is , en nogtans zyn het dan nog alle zigtbare Delen, maar alverder nyer wegende, dat wegens de fynheid der, Reukdeelen , dezelve onzigtbaar zyn , zo dat 'er, met veel waarfchynlykheid in ieder kleine Taarling eenige Duizenden konnen bevat zyn , dan zal men eenigzints , zo als ik even zeide, zich een Denkbeeld van de fynTen kleinheid der hofdeeltjes konnen maken. Het is derhalve-n geenzints te verwonderen dat men de Reuk van geurige Planten , Speceryen cn andere fterk reukgevende flofTen op een aanmerkelyken afhand ruiken kan. Men verhaald dat de Zeelie¬ den langs de fpaanfche Kusten varende, de Rosmaryn beginnen te rieken wanneer ze meer dan 30 mylen onder den wind , van het Land verwyderd zyn ; insgelyks dat men de Kaneel reuk kan gewaar worden op een afhand van 20 of 25 mylen van de Kasten van het Eiland Ceilon , voornamendlyk , by een aflandige wind, L. Deze voorbeelden tonen ten klaarften dc hoge trap. van fynheid tot welke de ftoffe in dc Natuur gebragd wordt. Zou het niet uit hoofde dier fyn- en Deelbaarheid zyn , dat de Reukitofdeeltjes ?o bekwaam zyn om in andere dingen in te dringen, en daar mede een langen tyd vereeuigd te konnen blyven? ik heb dit in 't b.y-  Fynheid de* Stofdeelen. 10^ der omtrend de Muskus opgemerkt, en bevonden , dat een ftukje van dezelve in myn Kleder Kast gelegen hebbende , de Reuk daar vaa zodanig door dc ganfche Kast met al het gene in dezelve was , ingedrongen was , dat men dezelve na verloop van eenige Jaren nog befpeuren konde. M. Zekerlyk ja, men kan het niet dan aan dt fyn- en Deelbaarheid der hoffe toefchryven , dat de Reukdeelen zich een aamnerkelyken tyd lang doen gewaar worden. — Ik zoude nu wyders noch verfcheide voorbeelden van de onbedenkelyke fynheid der hofte, u uit de Natuur kunnen by brengen , welke alle wegens de hoge trap van Deelbaarheid ons zouden konnen overtuigen , indien ik niet vreesde ai te lang wylig te worden.; by voorbeeld, van voorwerpen welk men in Regen- en Rivier water en meer andere vogten befchouwen kan , dog die zonder vergrootglas niet gezien konnen worden , — onze Naauwkeurige en beroemde Landsgenoot Ant: van Leeuwük^ hoek zal u, indien gy zvne Brieven geliefd ïc doorbladeren een groot getal van diergelyke voorbeelden opgeven. Hy verhaald ons (om'er dit nog maar by te voegen ) dat hy in één Druppel water Diertjes gezien heeft , dewelke 120,000 maal kleiner waren dan een gemeen Zandkorreltje; ook zag hy in Peper water , zynde een aftrekzei van Peper in gemeen water , drie ver%heid-en foortcn van dieren, waar van de LangG„ £ teus  lo6 Over t> e Deelbaarhed en tens tot elkander waren als 1 , io en 50 ; terwyl het Lichaam van het groothe dezer drie nog 12 maal minder lengte had als een korrel van grof fchuurzand. — Soortgelyke kleine Dieren kan men ook ontdekken in een aftrekzei van Hooi-water , van Anjelier zaad , van Bloempap die zuur geworden is , in Azyn den welke eenige dagen zagtjcs heeft haan uitwaasfemen , enz: — L. Hoe onbegrypelyk fyn moeten de byzondere Delen dezer kleine Schepzelen dan niet zyn ? hoe konstig het famenftel der Lichaampjes van deze Diertjes ! want hoe klein dezelve ook mogen zyn , zy moeten egter Geleedingen uitmaken om bekwaam te wezen , allerlei Bewegingen op den wil van het Dier te kunnen volbrengen. T hoe oneindig fyn , aan den anderen kant, moet het voedzel van zulk een Diertje niet zyn ! dit overdenkende is het my niet mogelyk met woorden uit te drukken het gevoel H welk ik by my zelve ontwaar worde wegens dc onbegrensde Macht en oneindige wysheid, welke de Schepper in deze onzienlyke Dingen der wereld zo overheerlyk doet fchitteren. - - Geen redelyk herveling kan 'cr zyn , die op het bezef hier van , uit de volle overtuiging zyns harte tot zyn God niet zal moeten zeggen „ Hoe groot zyn uwe werken ö Helre , gy hebtze alle met Wysheid gemaakt ; het AardK, rykis vol van uwe Goederen , Pftdm 104. v; 24,  FïSHElR des. Stof de E LEN. 10? M. Ja Myn Heer, zodanige indrukken van Eerbied voor het aanbiddelyk Opperwezen , kan de Befchouwing van de Werken derScheppinge , in 's menfchen Harte doen ontftaan en behendig maken. God word nimmer beter gekend dan in de Kleine , in de onzienlyke Dingen der wereld wanneer men deze met het vergroot glas naauwkeurig befchouwd, zal men ze zien met alle fchoonheid en alle bedenklyke Netheid verciert te zyn , daar men het tegengeftelde zal ondervinden , wanneer de werken van de konst daar mede vergeleken worden : want de fynhc , puntigfte en best gemaakte Naaide, en alle fuortgelyke werken van, de Hand des allerbekwaamfte Konstenaars , zullen net , elfen, glad, fyn enz: zyn zo lang dezelve met een ongewapend oog onderzogd, worden , maar met het vergrootglas bezien zynde, vertonen ze niets anders dan grove , ruwe en onbefchaafde hukken , waar van gy dagelyks de Proef kond nemen, De voortreffelykfte. cn fynst uitgefnedene Miniatuurwerken zullen (om hier de uitdrukking van den Heere DtRham te gebruiken) zo oiibefchaafd en mismaakt voorkomen, als of ze met een Spade of Truffel gemaakt waren. L. De bygebragte voorbeelden uit de Natuur leren ons dus, dat de Stof deeltjes onbedenklyk fyn moeten zyn ; maar zou 'er in zulke  *o8 Over de Deelbaarheid en ke allerfynfte ftofdeeltjes ook trappen van on. derfchcidè fynheid wezen ? M. Zeer waarfchynlyk , fchoon het voor ** menfchen verhand onmogelyk fchynd, zulks, metter daad te kunnen bewyzen ; wam, het is niet buiten waarfchynlykheid dat de Lichtdelen fyner Van aart moeten zyn als die by voorbeeld van den Reuk , en andeie — van de ëcrfte heb ik met voordagt niet gefprokcn , om dat ik voor af wegens den aart van 't Licht met u zou hebben moeten fpreken 't *velk hier niet gevoeglyk gcfchieden kunnende zullen wy dit tot eene nadere gelegenheid uithellen ; des wy nu voortgaan met voorbeelden uit de Konst genomen, de fyn- en deelbaarheid der holte u aan te tonen. Door Konst kan de hof al mede tot een aanmerkelyke Trap van fynheid gebragd worden , doch geenzins in vergelyking met die wy ia het voorgaande, uit de Natuur hebben bygebragd, het eerfte voorbeeld dat my hier in de gedagten komt, is gedaan door den fchrandere en oplettende Wysgeer Boyle omtrend de Zyde, welke door dc Zywormen gefponnen word. -— Hy nam een Zyworm , die zich tot het fpinnen had gereed gemaakt , lag zyn vinger op cte Mond van het Dier, cn bemerkte in 'topügten van dezelve , dat 'er een zeer fync Draad aan gekleefd was • hy trok met veel omzigtig- heijd;  Fynheid der Stoï deelen.1 log" heid die Draad zo verre uit als hy kondc , cn na dezelve gemeten té hebben , bevond hy een Lengte van Drie honderd Engelfche Yards of Ellen te hebben uitgehaald , dewelke by nader onderzoek niet meerder dan 2£ Greinen woeg. . Hier heeft men nu een ftofklomp- je van z\ Greinen zwaarte , en 't welk egter eene uitgeftrektheid van 300 Engelfche Ellen had. Laat ons nu eens beproeven in hoe vele zigtbarc Delen dit klein Brokje hof dadelyk verdeeld kan worden. Eén Engel¬ fche El of Yard is 3 voeten lang , de voet op 12 duimen gerekend , dus bedragen de 300 Ellen , even 10800 Duimen nu is het bewezen , dat één Duim in langte, in twee honderd zigtbare Delen kan gedeeld worden , gcvolglyk zal men deze gefponnen draad kunnen verdeelen , in Twee Milioenen één Honderd en zestig duizend zeer zigtbare Deelen ; verwonderlyk voorwaar' dat een klein hof klompje van niet meer dan a| greinen gewigts, in een zo groten menigte brokjes deelbaar zy. — Nog een ander voorbeeld van dezelfde Philöfooph; Een Blaadje gellagen Goud, waar mede de Vergulders gewoon zyn hunne werken te vergulden , gemeten hebbende, bevond hy dat het zelve eene uitgebreidheid hadde van 50 vierkante Duimen, en wegende in 't geheel niet zwaarder als 1 Grein. Hier heeft men nu één greintje Goud, voorwaar een zeer gering . Brok-  IIö Ove* it DÉEiiAARHkin BÜ Brokje, tot dé uitgebreidheid van 50 vierkante Duimen gebragd , 't welk de grote trap vaa rekbaarheid dezes Metaals doed zien; maar $ ■wanneer men nu deze vlakte begeerde in kleine zigtbare deelen te verdeden , zal men niet minder zich moeten verwonderen, wegens de Deelbaarheid van dit kleine hof klompje ; want, nadien , zo als hier voor gezegd is -, één Duint in twee honderd zigtbare hukjes deelbaar is, zullen 'er in één vierkante duim 40,000 zigtbare vierkante vlakken , wier zyden. ieder het twee honderfte Deel van een Duim lang zyn, begrepen zyn, en bygevolg in 50 zulke vierkante duimen 50x40,000=2,000,000 vierkante kleine vlakken ; dit nu is aan de eene xyde zigtbaar , maar het blaadje omkeerende zal men nog eens andere Twee Millioenen vierkante vlakken van gelyke uitgebreidheid kunnen 'befchouwen , dewelke alzo te famen ten getal van vier Millioenen vlakken zullen uitmaken. Deze is egter nog geenzints de hoogfte trap van fyn- én rekbaarheid , tot welke men het Goud heeft weten te brengen ; Zie hier hoe men het verder brengd ; Het is bekend , dat het zogenaamde Goud-draad, *t welk de pasfementwerkers en anderen verwerken , eigenlyk een vergulde Zilverdraad is. Ingevolge nu der waarnemingen van den Heere Hauey, zyn 8 greinen Goud genoegzaam om een Lin- got  F>nheïö cbr StofdiElÉn, iil gót of Zilverftaaf ter zwaarte van één once , daar mede te vergulden ; Deze Staaf weet men op de Draadtrekkers Bank uit te rekken tot eene rolronde draad van 13,000 voeten langte , en 't geen by na aan onkundigen ongeloofIvk zou kunnen fchynen , dat wel zonder irt die gandfche uitgeftrektheid een eemge plaats te kunnen vinden, zelfs met geen vergrootglas, welke niet met goud bedekt is ; in deze 13,000 voeten lengte moeten er derhalve 31 Millioenen en twee Honderd duizend zigtbaare gouddeeltjes wezen , welk* te famen het Goudklompie van 8 Greinen Gewigt hebben uitgemaakt; want 200x12 geven 2400 zigtbare Deeltjes m één voet lengte, by gevolg 2400x13,000 zyn gelyk 31,200,000 Delen : maar . dit is het Lch niet al ; om een dusdanige getrokken draad om een zyden draad te konnen fpinnen. gelyk gefchieden moet ten einde dezelve tc verwerken, moet die alvorens geplet worden , waar door het getal der zigtbare Deeltjes merk, lyk vermeerderd word ; want een onder cn boven vlakte verkrygende , heeft men ter wederzyde een getal van 31,200.000 zigtbare oppervlakte , en alzo 62 Millioenen en viermaal honderd Duizend, ieder van een tweehonderdfte gedeelte van een duim, in 't vierkant; eene verbazende fynheid van dit Metaal door welke het bekwaam is , orrl door menfchen handen zich  qtfi Over db Vormbaarheid ëk Eïch tot ccn zodanige dunheid te laten uit* rekkeri. By deze zou ik nog meer andere voorbedden kunnen voegen , alle de fyn én deelbaarheid der floffe aantonende, dan ik achte dat de vorenftaande zullen volftaan , om u het vereischtc Begrip omtrend deze zaak te geven; waarom wy dit onderwerp voor afgehandeld houden , en derhalven kunnen overgaan tot dc Befchouwing van eene Vierde algemeene Eigenfchap der Stoffe, namendlyk de VORMBAARHEID ( Figurabilitas ). Li Ik bedank u voor de moeite tot dus verre genomen ; dit onderwerp is my in 't byzonder zeer aangenaam voorgekomen , en moet bekennen dat ik nooit znlke verlichte Denkbeelden omtrend de fynheid der floffe my hebbe konnen vóórhellen. mct vermaak verwagt ik nu te horen, wat gy aangaande de vormbaarheid der Lichamen my zal hebben mede te deelen. Mt Gecn Lichaam kan 'cr bedagt worden > of het zelve heeft een zekere Vorm , een zekere Gedaante ; want, alle Lichamen zyn uitgebreid en bepaald door oppervlakten , onder dewelke eene bepaalde hoeveelheid Stofdeelen bevat zyn . die men met één enkeld woord de INHOUD van een Lichaam gewoon is te noemen.  der Lick amen» 113 De oppervlakten van een Lichaam , deszelfs 'inhoud van alle kanten bepalende , te famen genomen , maken den OMTREK van dat Lichaam uit, bv voorbeeld; de Hoeveelheid hof in een Taarling óf dobbelheen bevat , is eigenlek de INHOUD van dien Taarling , maar de zes oppervlakten die denzelven aan alle zyden bepalen cn influiten , te famen vereenigd, vormen den OMTREK. Hier uit nu is het niet mo'eylyk te begrypen i wat door de GEDAANTE of VORM van een Lichaam te verhaan zy , nadcmaal deze uitdrukking niet anders te kennen geefd , dan de orde en fchikking ; welke de oppervlakten onderling vereenigd , onder elkander hebben. L, Indien ik u naar vereisch begrepen hebbe , 'moet men door de VORM of GEDAANTE van een Lichaam verhaan , de wyze op welke dc Oppervlakten van het zelve zich aan ons vertoonen : dus docd het uitwendige van een Billiard Bal zich op eene' andere wyze aan ons voor, dan dat van een Dobbelheen; zynde het eerfte Bolrond, en htft laatfte is door zes platte vlakten bepaald. M, Juist zo j gy drukt u zeer wel uit; de Gedaante is de wyze op Welke de Oppervlakte of omtrek van een Lichaam zich aan ons vertoond ; Hier uit vloeid , dat de gedaanten zo verfchillende konnen zyn , als 'er wyzen zyn naar welke de oppervlakten zich famen voegen. I, Deeh H Wan*  U4 Over de Vormbaa röeio Wanneer de Gedaante eens Lichaams zïch aan ons , of onder een bepaald getal van op* pervlakten , of wel door zekere oppervlakte , het zy Plat , Hol of Bol vertoond, dan worden de zulke , Reguliere of Regelmatige Lickamen, genoemd ; van dit foort zyn , by voorbeeld , vierkante Balken , Dobbelftenen , Driehoekige Bal* ken of Kantzuilen , Rolronde Staven , Bollen , Kegels, enz: maar , wanneer de Gedaante zich vertoond , onder zulke oppervlakten, welke te famen genomen men met geen byzondere Naam benoemen kan , en die zich , naar onze wyze van denken, ongeregeld famenvoegen , dan noemd men alle de zodanige Irreguliere of Wt* regelmatige Lichamen j zo als, by voorbeeld, een Brok Steen , Hout , Metaal, enz: van een groter Masfa afgeflagen of gebroken, daar door een toevallige gedaante verkrygd , dewelke met hoeken en punten, met holten en hoogten alle van ongelyke famenvoeging , zich zal voordoen. Weshalven uit deze Befchryvlng van de gedaante, myns bedunkens men te recht beftuit dat 'er geen Lichaam, van wat Aart ook , kan zyn , welks gedaante niet onder eene van de voorgemelde twec'erici benamingen begrepen is. L. Deze zaak fchynd my toe allerklaarst te zyn ; want, zo min men zich een Lichaam zonder uitgebreidheid kan vóórhellen , even zo weinig kan men eene Uitgebreidheid , ik wil zeg-  DER LICHAMEN. ÏI5 èëggen een Lichaam verbeelden zonder gedaante ; het möet of onder de regelmatige of onregelmatige behoren. Dit dunkt my, moet natuurlyk uit Uwé gezegdens afgeleid worden. M. Het is zö. Een Lichaam zonder ge¬ daante kan geen Lichaam zyn, derhalve is GEDAANTE of VORMBAARHEID een algemcene Eigenfchap van het Lichaam. De Gedaante is niet alleen onaffcheidelyk aan zeer grote én zware Stofklompen , maar ook zelfs aan de allerfynfte en kleinfte hofjes , welke alleen met behulp van vergrootglazen voor het oog zigtbaar zyn. In de laatsb gemelden éven zo wel als in de eerhen word ccné oneindige verfcheidenheid omtrent de Gedaante bëfpeurd. Sommige zullen ons altyd voorkomen Onder dezelfde Natuurlyke regelmatige Gedaante , wanneer ze namenlyk van het zelfde foort zyn; dit is in de Zouten , S'uyker en de gecristalifeerde henen het aanmefklykfte waar te nemen ; fommige dezer vertonen zich onder de gedaante van zeshoekigé Pilaartjes met, of zonder fpitslopende Topeinden ; andere Wederom komen vóór onder de gedaante van Drie, vier of meer hoekige ftyltjes of Plaatjes ; Eindelyk ook wel onder de Vorm van eên Boom , of van een Veder met uitfehietende Takjes en Vezeltjes ; behoudende ieder foort ftandvastig dezelfde Gedaante, dooi; in Natuur daar aan gegeven. H 2 t.- Ei  n6 Over de Vormbaarheïd L. Ei lieve, laat my deze verfchillende cn fraaije gedaanten zien. _ M. Hoe zeer ik altyd bereid ben aan uwe verlangens , en die u ten nutte konnen verftrckkea , te voldoen , acht ik dit overtollig werk te zyn , nadcmaal gy dit alles in Plaat afgebeeld en naauwkeurig genoeg befchreven kond vinden , in het zeer leerzaam Werkje van den Heere Henry Baker, getiteld jYutlig gebruik van het Miscroscoop , het zelve is uit het Engelsen vertaald en te Amfterdam by Houttuin 1756 uitgegeven. Hier in zult gy eene handleiding vinden tot nieuwe waarnemingen, omtrend de gemelde Vormingen van de Cristallen en Takfchietingen van verfchillende foorten van Zouten , zo uit Planten als Metalen , enz: ten dienste uwer byzondere oeffeningen zoud gy met veel voordeel, by dit nog een ander Werkje van den zelfden Schryver kunnen voegen , genaamd het Microscoop gemaklyk gemaakt , in het zelve is een volledig Bericht, van verfcheide foorten van Microscopen met derzelver afbeeldingen, en wegens de behandeling in de Praktyk. L. Ik zal niet nalaten ten eerflen my van deze nuttige Boeken te voorzien. Maar , nu wy met malkander over de Vormbaarheid der floffe fpreken, fchiet my in de gedagten het gene ik gelezen hebbe in de Kathechismus der Natuur van den Eerwaarden Heer Martinet we-  der Lichamen. li? wegens de Sneeuw figuren en veele foorten van Zaden , ie Deel, Bladz: 148, en 4* Deel, Bladz: 89. , door welke befcbouwing men ten duidelykhen moet overtuigd worden, van de oneindige verfcheidenheid der Gedaanten van de Lichamen. M. Zulke en diergelyke voorbeelden welke ons allerwegen in het gcfchapene ontmoeten , verhrekken buiten twyfel ter ftavinge myner gezegdens, dewelke, met een onnoemlyk getal andere Zaden en Voorwerpen kunnen worden vermeerderd indien men zich • in het gebruik van 't Microscoop begeerd teoeffenen. 'twelk dog voor een Liefhebber van de Natuurkunde een aller aangenaamfte bezigheid is. ' L. Alvorens wy nu. verder voortgaan zy het my vergund , eene .bedenking by my opgekomen, omtrend de Vormbaarheid der Lichamen , hier tusfehen beide te mogen Inbrengen. M. Welke ?. L. Alle zodanige foorten van Lichanen welke maar eenige Vastheid bezitten, hebben alle een zekere gedaante, 't zy dan regel- of onregelmatig ; maar, ik begryp' niet hoe men aan Vloeibare Lichamen , als Water , Bier ,. Lucht . enz: eene uitwendige gedaante kan, toefchryven. M. Wanneer wy over de Eigenfchappen der Vloeiftoffen handelen, zal ik tragten, te H ?Jj he-  U8 OvKR DE VoR MBA AEHEia bewyien , dat de hofdeeltjes , dewelke een kh?mf> of hoeveelheid Waters famenftellen , naar alle waarfchyulykheid, of rond of eene rondagtigc. Gedaante hebben ; maar nu , zal ik ter wegneminge uwer geopperde zwarigheid, alleen dit zeggen , dat de uitwendige Gedaante van een Vloeibaar Lichaam in het algemeen, die gene is , dewelke het zelve gegeven word , door de inwendige Gedaante van het Vat , waar in de masfa befloten is ; en daarom is de uitwendige Gedaante van eene zekere hoeveelheid Water, of van eenige ander Vloeiflof, als de binnen holte van de Kelk, Vies of Ton die dezelve bevat ; hier uit moet dan noodzaaklyk volgen, dat, indien de Vloeibare Lichamen gene Vormbaarheid hadden, dan zou het ook volflrekt onmogelyk zyn , dezelve in eenig befloten ruim te kunnen bevatten oh in te fluiten. L. Ik ben voldaan, en begryp nu dat de vloeibare Lichamen ook onder de Vormbare gerekend moeten worden; trouwens gy hebtmy bewezen, dat 'er geen Lichaam zonder Vorm zyn kan , en thans zte ik, dat de Vloeibare hunne uiterlyke Gedaante moeten fchikken en aannemen , naar die der Vormen en Vaten, gn welke dezelve gegoten worden. M. De Vormbaarheid afgehandeld hebbende , zullen tot andere zaken kunnen overgaan, dewelke, uit het gene reeds verhaat fjfi&k Vil, V&i*t moeylyk tc_ bevatten zyn. -  der Lichamen. i'9 Nadien alle het ftoöelyke dan eene zekere gedaante heeft, en ook ieder ftofdeeltje op zich zrclfs een zekere Vorm hebbende , zo moet hier uit volgen, wanneer deze laathe vereenigen en zich op elkander plaatzen , ter famenhellinge van een Lichaam , dat 'er als dan in den klomp van het Lichaam, zekere holligheden of tusfehen ruimten zullen overblyven , welke van verfchillende gedaanten zullen zyn , naar de onderfcheide gedaanten dier famcnhellende holdeeltjes. — Deze overblyvende holligheden m de Lichamen, noemd men in de Natuurkunde PORIËN (Pon). — Deze nu zyn of zigt- of onzigtbaar y naar gcrade dezelve meer- of minder in het Lichaam verborgen liggen. Onder de Zigtbare Poriën teld men alle de gene , die zich , 't zy door het vergrootglas of op eenige andere wyze, aan ons ontdekken; maarhetzyndeontzigtbare , dewelke zelfs niet met. de allerbeste en meest vergrotende glazen te befpeuren zyn. Sommige onder de Natuurkundigen onderfcheiden dc Poriën naar den Aart derhoffe , door welkers op een ftapeling dezelve in hetLLchaam ontftaan ;.en benoemen zc by ondcifcheiding dan, als Poriën van d'ecrftc — tweede—en derde foort ; dog liefst verkiez ik d'ecrstgemelde benaming van iigt'-en orizigtbare Poriën , te behouden. Wegens de onzigtbarc Poriën in de Lichamen kan ik u niets zeggen, door dien men dezulken, aooit ontdekt heeft , niet tegengaande het zeer. H 4 *-  1 20 Over de Poriën zeker is , dat 'er zulke Poriën in de Lichamen voorhanden moeten zyn , zo als ik in 't vervolg zal aantonen ; maar, de zigtbare bevind men in allerlei foort van Lichamen, als in Hout, Steen, Metaal, Vleesch, enz De behaanlykheid der Poriën in de Lichamen ftraald ten klaarften door , in een foort van heen , onder de Naam van DRUIP 0f LEKSTEEN (Fü(rum) bekend , en dewelke hier te Lande, voor al in de Provincie van Holland en elders tot doorlekking cn zuivering van troebel Water zeer veel gebruikt worden. Deze heen is uit grove Zanddcehjes te famen geheld, tusfehen welke menigvuldige Holligheden of gaatjes zyn, welke aan de water delen een onverhinderde doorgang toelaten , in voegen het zelve al zypelcnde aan de andere zyde van den heen, zich ontlast ; weshalven dit een ontegenzeglyk Bewys uitleverd , dat de Poriën van dezen eene genoegzame wydte hebben , om aan de water delen , tusfehen de Zandkorreltjes door , doortogt te verlenen ; taaar. , dat dezelve egter niet groot genoeg zyn, om de fynfte klay , flyk of aarddeeltjes , dewelke lift water troebel maakten , door t'c laten. — Dc Poriën der Denen verfchillen zeer veel in grootte naar de verfcheiden foorten derzelve. ie vergeefs zal men tragten het water door ecu. A^at- of Marmerheen te laten doorzypeien ,  der Lichamen. 12ï waar toe de Poriën in deze foorten veel te klein zyn ; dat dezelve egter van Poriën niet ontbloot zyn, kan door zulke Vloeiftoffen , wier delen fyner dan die van het Water zyn, beproefd worden, . Indien men een Plaatje Agaatftecn befchilderd met een ontbinding van Zilver in fterk water , zal men wel dra bemerken, dat na verloop van maar weinig tvd , het vogt in den heen zal ingetrokken zyn, en op de oppervlakte Donkere ftreepen , vlakken of zulke hguren als men daar op getekend heeft , zal overlaten. ■ L. Deze Proeven bewyzen dus duidelyk genoeg de tegenwoordigheid der Poriën in gemelde henen; want, indien het vogt langs de Po, rien in den heen niet was in gedrongen , zou men de befchildering door wryving wederom kunnen wegnemen. * Op deze wyze zou men in ftaat zyn om fraai befchilderde Agaat-* fteene Plaatjes , dienstig voor Dozen en meer andere Dingen, te vervaardigen ; en mogelyk word dit wel gedaan. M. Ja dog, op deze of diergelyke wyze, weet men de wonderlyk fraaije fpelingen van de Natuur in de ftenen, zeer konstig na te, bootzen ; maar het bedrog kan zeer gemaklyk ontdekt en het ware van het valfche onderfcheiden worden ; want zulkeverdagte ftenen op vuur gelegd en langzamerhand heet gemaakt wordende', Sullen de Teekeningen en Schilderingen door H 4 &  !»* Over de Porien dc Natuur gewrocht, onveranderd blyven, daar in tegendeel alle nagebootst werk daar tegens, niet beftand zal zyn, maar, fchielyk zoo\niet geheel, ten niinften voor het groothe gedeelte verdwynen. L. Dit is een zeer fraaije handgreep om zich voor bedrog en fchade te wagten. Zou men op dezelfde Manier ook het marmer kunnen, befchildercn ? M. Ja , met dit onderfcheid nogtans , dat men hier toe het voorgemelde vogt niet moet bezigen, maar een aftrekzei maken , 't zy van Brazilhout , Saiïraan , Indigo of eenige andere Verfftoffe naar welgevallen, egter alleen de zodanige die uit de Planten herkomstig zyn , in zeer goede Brandewyn of Voorloop afgetrokken. — Wanneer men nu de Marmerheen met het bovenhaande aftrckzel befchilderen zal , moet dc gepolyste Oppervlakte alvorens met een huk Puimheen gewreven en ruuw gemaakt worden , om de buitenue Poriën te openen; vervolgens, de Steen taamlyk warm gemaakt zynde, teneinde de gekolcurde vloeiflof des te beter in dezelve kan indringen., word dezelve warm zynde bcfchilderd. Zodanige aftekeningen zyn, al vry behendig en kunnen de Polysting zeer wel verduuren, maar zouden van kolcur veranderen, wanneer men dezelve cenigen tyd aaa de ongenade der Lucht, wilde bloot ftellen. Volgens aiinteekening van de Franfche Aca-  der Lichamen. 123 demisten in derzelver Memoires , heeft men in de Kerk tot het Seminarium van St. Gkorge gehorende , op een Steen het volgende uitgehouwen gevonden; namendlyk dat Ao. 1656 diergelyke manier om het Marmer te koleuren zou°zyn uitgevonden door Michel Vamo , (fog alleenlyk maar met drie verfchilknde Ko. leuren of verfhofFen; Naderhand heeft de geleerde Du Fay te Parys , deze Kunst tot een hoger trap van volmaaktheid gebragd , zo als gv by gelegenheid kond nazoeken in gemelde Mem:- de PAcad: Royal: des Sciences,, p0ur les An■aeés 1729 en 1732. Hier uit is dan geredelyk op te maken, waarom het wit Marmer zo ligtelyk aan bevlekking onderhevig is, — Oly, gefmolten Wasem, Smeer en byna alle gekoleurde vogten, kunnen in het zelve indringen en den Steen befmul- \ggi. . L. Ik bedank u voor uwe onderrigting , en ben nu verlangende om zo dra ik gelegenheid hebbe , zulke Proeven ook eens in 't werk te hellen / konnen er ook Proeven gedaan worden, waar by de Poriën in nog andere foorten van lichamen bewezen worden?- M. Ja . dog zeer veele , alleenlyk zal ik uit die alle maar drie melden ; welker eerfte de Poriën in het Hout ; de twede in glas , en eindelyk door de derde proeve de Poriën in de bekleedzelen der Dieren zal aantonen. U" Men  124 Over de Poriën Men behoeve niet veel moeite aan te wenden om de Poriën in veele foorten van Hout t' ontdekken , nadien ze in dezelve al te merkbaar zyn dan dat er eenige twyfel hier omtrend zoude kunnen ontftaan. De Poriën dienen de Planten om de vogten en het verdere voedzel tot den waschdom derzelve nodig, uit de Moeder-Aarde opwaards te trekken en , door het gandfche Lichaam van de Plant te vcrfprei- den. Door de menigte en ruimte der Po,- rien is het , dat het water zo gemaklyk in het Hout kan indringen , en daar door ook het Gewigt van de Mas fa doed vermeerderen,. De Poriën zyn des te kleiner en fyner, hoe harder , zwaarder en vaster een foort van Hout bevonden word. , Dit zal men duidlyk befpeuren , wanneer men dunne Schilfers , zo wel dwars over — als langs den Draad , van eenige verfchillende foorten van Hout afgefneden , onder het Microscoop brengd , dan bevind men , dat het hardhe foort de fynfte Porien lieert, waar in het water by gevolg zo gercdelyk dan in een zagter foort niet kan inzuigen ; by deze nafpeuiingen zal men ook gewaar wórden, dat de Poriën in het Hout niet anders zyn dan holle Buisjes of Pypj.es, aller wegen door het Lichaam van de Plant verfpreid liggende , door welke de voedende fappen , zo ik even aanmerkte , naau alle Plaatzen en op verfchillende af handen geleid worden, indien  6 e TL L 1 C h a m b n. 1*5 •gy ' lust hebt deze Proeven met het Vergrootglas , op veele onderfcheide foorten van Hout en verdere Plantgewasfen te vervolgen , houd ik my verzekerd, dat gy zult verbaast haan wegens de oneindige verfcheidenheden der Hout Poriën, en u niet minder verwonderen, over de fraaije'fchikking der onderlinge houtvezelen en Deeltjes. L. ö Ja, even dit zelfde dóed de Heer Martinet zynen Lezer opmerken en heeft deze verfcheidenheid in Plaat afgebeeld in het 4e Deel van den Kathechismus. M. Zo ist , de grote porieusheid van 't Hout is oorzaak, dat alles wat van deze Stof in den Zomer gemaakt of getimmerd is , in het Najaar , wanneer de Lucht hier te Lande gemeenlyk zeer vogtig is , uitermaten zweld , waar door Venghe*s en Deuren zodanig klemmen, dat men dezelve niet dan met veele moeite openen en huiten kan. • in tegendeel by een heete en drooge Dampkring waasfemen alle de ingedrongen Vogtdeelen wederom uit, waar door de Houtvezelen moeten inkrimpen,1 het Houtwerk doet barsten , en alle naden en faamgevoegde Delen van elkander verwyderen. L. Dit moet zeker een natuurlyk gevolg van de indringing der vogtdeeltjes zyn ; en misfchien om dit te beletten , word alle houtwerk aan onze gebouwen met verf overdekt. - M. Dat is zeker wel de voornaa.mhe reden, want  »2(S Ó V t R D 8 P O ft I k £ want , vermits de Verwen met Lynoly gemwigd Worden, kan dit bekleedzel over 't hout, aangemerkt Worden ais een vernis, 't Welk bekwaam is alle vogtigheid te weeren , en dus het indringen in het zelve voor te komen. . Dog hoe heilzaam deze voorzorge tot bewaring van het Hout , aan de ongenade der Lucht blootgeheld , aan d' eene zyde ook wezen mag, even zo fchadelyk kan het zelfde middel aari den anderen kant zyn , indien hier omtrend de vereischte oplettenheid niet in acht genomcrt word ; want , wanneer het Hout niet uitgewaasfemd en zich van alle vochtigheid ontlast heeft, en het zelve met een korst van olyverf overdekt is , word alle vochtigheid belet naar buiten te komen , waar door het Hout door den tyd word aangeftoken , vervuurd en tot een fchielyke verrotting moet overgaan. i dit zy als in 't voor by aangemerkt. nu zullen wy de Poriën in het Glas waarhemen. Het Glas heeft buiten kyf zyne Poriën , alhoewel ze oneindig klein én niet dan voor de allerfynhe ftoffe doordringbaar zyn. men Weef dat de Lichtftralen regtftreeks of in een regte Lyn door het glas heencn gaan , en alzo alle Voorwerpen , agter het zelve geplaatst , verlichten en verwarmen j dit blykt 4 om dat wy anderzints binnen onze Woningen, door het Licht buiten dezelve, geenzins zoude konnen verlicht worden. Ook bevind men wy*  • D ê ft ticaAHg»,' *sf Wydei-s , dat fommigc der fynfte eb. vlngfte Geesten in Glaze flesfen opgefloten en bewaard, na verloop van eenige tyd ten aanzien van dc Hoeveelheid daar in verminderen > niet tegenftaande zulke vlesfen met glaze hoppen , en de mogelykfte naauwkeurigheid digt gehopt zyn, zodanige vermindering is , myns bedunkens, nergens anders aan toe te fchryven , dan dat de vlugge Geest deeltjes door de Poriën van het glas uitkomst konnert vinden. L. Ik ben verwonderd te horen dat het glas Poriën heeft, dewelke fyné Vloeiftoffen of vlugge Geesten konnen doorlaten ; want, dewyl het zelve een harde en vaste Zelfftandigheid is i hebb' ik altyd gemeend dat het geen of ten minften zeer weinig Poriën heeft. M. Het tegen gehelde is waarheid ; de Na-* tuurkundigen kennen geen Zelfftandigheid dewelke met zo menigvuldige Poriën bezet is , als het glas ; maar welke, aan den anderen kant van de allerkleinftc moeten zyn ; horen wy onder anderen het gevoelen van den Heere Keil deswegens ; hy geeft in bedenking of de hoeveelheid der ftoffe in 't glas , in vergelyking met de ruimte, welke de Poriën in het zelve beflaan, wel meer zy , dan een zandkorreltje! met den gehelen aardkloot vergeleken. H Geert niet anders te kennen geeft, dan dat het glas byna geheel uit Poriën befta, maar, dewelke van eene onbedenkelyke fynheid zyn, L, Ik  L Ik, hebb' hier van geen klaar Denk* beeld , zond gy dit voor my wat meer verItaanbaar konnen maken? . M. Zeerwel. Alle hof is uit haaren aart ondoorfchynend Hierom zouden alle Duigen voor het Licht ondoordringbaar en alzo ondoorfchynend zyn, indien de Licha* men geheel en al zonder Poriën waren; Het is dan alleen wegens de menigvuldigheid der Po-' nen dat een Lichaam doorfchynend is ; wanneer gy derhalve geliefd te begrypen , dat de Lichtftralen, wegens de Digtheid van de flof door dezelve geenzins konnen doorgaan, maar genootzaakt zyn langs , en door de Poriën welke de op malkander gepakte ftofdeelen 'tcv fa. menftelling van een Lichaam, hebben overgelaten , zich een weg moeten banen om door liet Lichaam door tc dringen; wanneer nu het Lichaam met zulk een menigte Poriën bezet is dat de Lichtftralen in haren weg geen hof delen ontmoeten , door welke de Doorgang belet kan worden, zo moet het Lichaam volftrekt doorfchynend zyn ; en naar mate de Lichtftralen min- of meerder verhinderende ftofdeeftjes ontmoeten , of anders.dat meer- of minder Ponen in 't Lichaam zyn, in dezelfde even re digheid zal ook zulk Lichaam meer- of mjfl der doorfchynend zyn Hier uit belluit men dan, hoe meerder Poriën, en bygevohruoe minder ftoffe ten aanzien derzeive; in een Lichaam  der Lichamen. 129 haam , is derhalvcn geenzins gelegen in de grootheid , maar in de menigvuldigheid van deszelfs Poriën. L. Nu hebb' ik een beter bevatting van deze zaak , en begryp oök wat de Heer Keil met zyne bedenking omtrend het glas heeft willen te kennen geven. —Maar, kan men ook door Proeven aantonen , dat het glas Poriën heeft ? M. Ja , en wel op verfchillende manieren , i zie hier een eerfte , en overtuigende Proeve , ' wegens de Porieusheid van het glas ; men neej me een zware, dikke en ledige Wynvdes, hop{ pe de opening door een goede Kurk zeer naauw* [ keurig toe , die men wederom met gefmolte I, Harst overdekt, en vervolgens met een Blaa* 1 digt gebonden , of op eenige andere wyze , in, voege de vies volmaakt digt zy ; dan laat men | deze vies in z:e zinken, ten minften op de J Diepte van vyftig vademen waters , door mid1 del van een zak met zand gevuld, of eenige 1 andere zwaarte , latende denzelvcn aldus eenige 1, uren agter den anderen op gemelde diepte on1 der gedompeld blyven ; waanneer nu de vies j weder opgehaald is, zal men dezelve voor het j grootftc gedeelte met zeer zuiver water gevuld f vinden. Dit ftrekt dan tot een klaar be* j wys dat het water door geen and-ren weg dan : door de Poriën van het glas , in de vies heeft ; konnen komen. Ondertu&fchen diend hier 1 aangemerkt , dat 'er maar weinige vlesfen zul/. Deel. 1 len  130 Over de Poriën len gevonden worden, fterk genoeg om deze Proef door te haan; vermits, ingevolge het bericht der genen » welke' ze ondernomen hebben , de meeste vlesfen door de overmatige persfïng van de water kolom, aan hukken gedrukt worden. By deze zal ik noch een ander Proef voegen , welke , al hoewel ze de doorgaande Poriën van het Glas niet zo volhrekt aanwyst , egter toond, dat deze hof in hare oppervlakte ten minsten, met eene oneindige menigte allerfynste Poriën vervuld is. Als men een wel gezuiverde glaze ruit neemd , en daar op met de Creia armonica of Creta Bianfonka , 't welk by de Drogisten in de vorm van driehoekige platte ftukjes te bekomen is, eenige Letters fchryfd, en vervolgens het glas met een droge Doek lugtig afvryfd , zal het gefchrevene geheel verdwynen; maar, wanneer het glas met den Adem bevogtigd word, zullen alle de Letters wederom verfchynen en het gpfchrift leesbaar zyn ; dit kan , na dat de vogtigheid van het glas is opgedroogd , zo dikwils men begeerd herhaald, en het gefchrevene gelezen worden. L. Wat is hier van de reden ? ■ M. Ik zal ze verklaren. De Creta armomca is een foort van Bolus of vettige Aarde, ten dcele uit eene fyne aarde, en gedeekelyk uit zekere vettigheid of een Aardfmout te iamengefteld; de Letters met deze Bolus gefebre- vea  ï>er Lichamen. 131 Vèrt zyn dus fmcerig of vettig , en offchoon liet glas lugtig afgeveegd word , zyn 'er doch een genoegzaam getal fyne deeltjes dier hoffe in de Poriën van het zelve overig gebleven ; dewelke wegens hare fynheid onzigtbaar zyn, en het glas doen voorkomen even of het een zuivere oppervlakte ware , op dewelke niets t'ontdekken is. Als men nu overweegd dat de Adem een menigte vogtige damp deeltjes bevat , welke alleenlyk op zulke plaatzen van het glas , alwaar geen vettigheid is , zich vast zetten en aldaar het zelve ondoorfchynend maken , en dat de vogt deelen geen vat hebben op die plaatzen alwaar eenige vettigheid gevonden word , namenlyk »' daar de Letters gefchreven haan , zo zal men gemaklyk bezeffen dat die plaatzen doorfchynend moeten blyven , en het gefchrevene gezien worden ; maar, wanneer de Dampdeeltjes vervlogen of opgedroogd zyn , wond het gandfche Glas, even als te voren weder doorfchynend, en het fchrift onzigtbaar. L. Deze Proef toond zeker dc oppervlakkige Poriën in het glas ten klaarften aan , dewvl de vettige deeltjes in dezelve hebben kunnen indringen , en dus door lugtige vrywing met den Doek geenzins uit de Poriën zyn weggenomen. Maar zullen de Letters altyd in het glas blyven ? M. De ondervinding heeft my geleerd dat Ij. d*~  132 Over de Poriën deze vettige ftoffe eenige maanden agter malkander in de glas Poriën gebleven is ; dezelve kan egter weg genomen worden , als men het glas met de een of andere bekwame ontbindende Vloeihof wast enzuiverd, 't zy met warme Brandewyn of diergelyke. li.-' Deze handgreep zou een zeer gefchikte manier aan de hand konnen geven , om eene geheime Briefwisfeling met iemand te houden. M. Ja zeer goed , wanneer ze aan twee alleen bekend is. Men heeft zich van dit middel , by tyden van oorlog als anderzins , wel eens bediend ; dit zy genoeg wegens de Poriën in het Glas. Laten wy nu voortgaan om de Poriën welke in de Bekleedzelen of de Huid der Dieren gevonden worden , mede te befchouwen. " Dat het Leder, bereide Huiden van Dieren zy, behoev' ik u niet te zeggen; als men het Leder onderzoekt , en naar vereisch befchouwd, zal men be/inden, dat het, het eene min , het ander foort weder meer, Poriën heeft. Men neme, by voorbeeld, een zeemleder Lap of van eenig ander foort, en het huk al ploeijende vormende tot een foort van Beurs , in dezelve een zekere hoeveelheid Kwik laat lopen , en vervolgens het zakje digt en herk toebind ; dan xal men by een matige toeknyping of famendrukking , de Kwik door het Leder zien uitkomen , cn even als een fyne zilver Regen al  D E K L I C H A M E N. I35 zypelende zien neder vallen ; liet welk . volftrekt niet gefchieden zoude , indien het Leder gene Poriën had. Zodanig Maakzel is aan de Dierlyke Huid door de Opperfte Wysheid , als onontbeerlyk ter in handhouding van het Dierlyk geflagt, ten haren nutte gegeven ; want , door de Poriën hebben de Lichamen hare uitwaasfeming, zo uoodzaaklyk tot onderhoudinge van den haat der gezondheid ; by welker gemis en door verhopping dier natuurlyke doortogten of ontlast buisjes , een Dierlyk Lichaam zich kwalyk geheld bevind. Een Dier",moet dan noodwendig altyd uitwaasfemen , eh , alfchoon het niet ■ altyd zigtbaar zy , hogtans kan het een ieder by zich zelfs ontdekken ; wapt , vooreerst heeft men de huid hegts op eenige ontblootte plaats des Lichaams , by eene gematigde trap van warmte te rieken, wanneer m'en wel ras een zeer onderfcneidend'e en zekere reuk zal gewaar worden; cn daar en boven kan ook de behaanlykheid eener onzigtbare uitwaasfeming van het Lichaam op gemaakc worden , uit de reuk der Klccderen . cn, inzonderheid van.'het Linnen, 't welk eenigen tyd op de naakte huid gedragen, is. Indien de uitwaasfemingeu zeer herk en veelvuldig zyn, invoegen dezelve op eene zigtbare wyze de. Huid des Lichaams vogtig of nat maken , dan word deze uitwaasfeming %wut genoemd; het welk , 't zy door, li 3 ' ock  134 Over de Porie n oe.tcriing of eenige inwendige beweging van hei Lichaam, kan orrtft aan. ■ — —» Lenige Geleerden hebben • zich veriedigd om waarnemingen omtrent dc hoeveelneid der uitwaasfcmingen te doen, waar uit zy hebben opgemaakt, dat de bewoondci s van koude Luchthreken, aan min. der uitwaasfeming onderhevig zyn , dan anderen , die warmer gewesten bewonen; en dat derhalven in die Landen van Oost- en West-Indien , onder de zogenaamde verzengde Luchtftreek gelegen , het zweeten veel algemener en overvloediger moet zyn , dan hier te Lande. L. Ik hebb' de Poriën van de Huid meermalen waargenomen , en byzondcr by het zweeten hebb' ik ■ de Zwectdruppefen zeer duidclyk uit dc Huid zien voortkomen , cn by aanhoudende befchouwing dezelve zien aangroeijen en groter worden naar mate het zweten aanhield. Tot hier toe hebt gy my ten aanzien van het Lecrftuk der Poriën voldaan , egter wenschte ik wel hier omtrend noch iets van u te mogen horen. AL Wat is dit? L. Of de Poriën namenlyk, van alle Lichamen in 't gemeen met hof gevuld zyn of niet? Zo Ja, met welke foort van hoffe ? Zo Neen , waar toe deze Poriën dan zouden mogen dienen. ■ Mogelyk dat ik wegens mv- oc nieuwsgierigheid wat' te voorbarig ben , én U 10 deszelfs oogmerk niet deze vragen llegts hek  der Lichamen. *5£ heb opgehouden , indien dit zo is , zult gy volgens uwe gewone befcheidenheid my wel willen verfchonen , en het zelve aanmerken, als uit een yver en Lust tot nuttige Wetenfehappen voort te komen. M. 'Er is niets misdreeven , ik merk hier uit dat gy met een pryswaardige aandacht en oplettenheid, myne Redeneeringen aanhoord.— Uit het gene wy van de Natuurlyke Dingen hebben leren kennen, is handvastig waargenomen , dat 'er niets te vergeefs gefchapen , en dat 'er niets 'is, 't welk niet tot zeker einde en oogmerk gemaakt zy ; ■ dat ook het aller geringfte Deel der Schepping dienen moet ter volmaking van het groot Heekal; zouden dan de Poriën hier. van uitgezonderd zyn , en den groten Maker en Formeerder van alles wat bulten hem beftaat , geen wyze oogmerken met dezelve te maken gehad hebben ; dtt ware zekerlyk al te ongelukkig geredeneerd , daar wy met zekerheid weten, dat ze eigenlyk tot alle Lichamen behoren, en den dienst , die ze aan dezelve moeten bewyzen , voor een gedeelte aan ons bekend is , zo als. wy reeds gezien hebben. De Poriën dienen , voor zo veel wy weten , wyders om zekere floffe te bevatten, dewelke tot de Lichamen behoord.—Deze is ons ten aanzien van alle Lichamen of niet, of niet genoegzaam bekend. Door ontbinding, en van een l ^ fchcie  »36 Over d e P o r i e n fcheiding der Lichamen heeft men fommïgc leeren kennen , en bevonden, dat die ftofïen of van een wateragtigen aart , of dat het enkel Luchtdeeltjes zyn. Deze Luchtdeeltjes fchynen wederom zeer onderfcheiden in derzei, ver uitwerkzelen, 't welk door Proeven bevestigd word; want, dan eens verkrygd men dooi' gisting uit de Masfa van fommigc Lichamen , zeker zoort van Veerkragtige Vloeiftof of Lucht! welke men Vaste Lucht noemd; dan wederom door d'ontbinding van yzer met vitriool oly, bekomt men Lucht, welke men Brandbare Lucht genaamd heeft, om dat ze met een aangeftoken zwavelhok in ligte laye vlam gezet kan worden ; Eindelyk kan men ontdekken dat 'er uit rottende Plant gewasfen, Vleesch , en diergelyke, een Damp opgaat, welke, 'vermits de Delen van het Lichaam losgemaakt, en door de verrotting ontbonden worden, uit'de uitwendige zo wel als uitde inwendige , 'en voor ons verborgen Poriën ontfriappen en uitgaan.— \ Is hier de plaats niet wegens de byzondere foortcn dezer hoffen te fpreken, maat , wanneer ik met u over de onderfcheide hoedanigheden van de verfchillende foorten van Lucht moet handelen, zal ik geenzins xa gebreken blyven, volgens myne bepaalde kundigheid, u hier om' trend te ouderrigteh ; vergenoeg u thans met deze weinige gezegden ; en dus zal ik ten behuite dezer Byeenkomst aljeerdyk 'nog het vol- gfiodft  der Lichamen. 137 gende by het voorgaande voegen, wegens zeker foort onderfchcidende Benaming , dewelke men In de Natuurkunde aan de Lichamen gewoon is te geven , met betrekking tot de fchikking van derzelver hof deeltjes. Dat Lichaam, 't welk onder zyne uitgebreid* heid het groothe getal famen hellende hofdeeltjes of hoeveelheid itofte bevat , noemen de Natuurkundigen een Digt Lichaam , met betrekking tot een ahder, dat , onder een gelyke uitgebreidheid minder ftofdelen inlluit, wanneer het laathe in dit opzicht een ydd Lichaam genoemd word ; by voorbeeld , een Taarling van Goud en een ander van Kurk , beide van een gelyke grootte zynde , zullen egter zeer merkelyk i« gewigt verfchillen ; want het Goud is zwaarder als Kurk, om dat het onder een zelfde uitgebreidheid meerder hofdeelen bevat als de Kurk , gevolglyk moet het Eerhe digter van famenhclling zyn , dan het Laathe „ en hierom is het Goud een Digt- en de de Kurk een Ydel Lichaam, met betrekking tot malkander. — Op gelyke wyze is Kwik een digt Lichaam ten aanzien van Water, en dit laathe een Ydel Lichaam ten opzigte van het Eerhe; maar het Water zal wederom een digt Lichaam genoemd konnen worden , wanneer het zelve betreklyk geheld word tot eenige andere Vioeihof, milder digtheid dan water hebbende. L, Ik begrvp u , Een Lichaam word of 15. fr>«|  138 OvBR DE Poriën oer Lichamen. Digt of Ydcl genaamd, naar mate het in betrekking tot eenig ander Lichaam , onder een ïelfde of gelyke uitgebreidheid of meerder of minder famenftellende hofdeeltjes bevat. M. Niets anders is mvne Meen in». . . Uit deze foort onderfcheidende Benaming is voortgefprolen die van Digtheid en Ydelheid , welke niets anders als betreklyk mogen aangemerkt worden. Zie daar myn Vriend ! het gene ik in deze Byeenkomst my voorgeheld had u mede te delen ; by eene naastkomende gelegenheid verhoop ik het verder onderwys te vervolgen. VYF-  Y Y F D E SAMENKOMST, Over de BEWEEGBAARHEID en de LOGHEID in bywnder ; als mede QVer de BEWEGING, de SNELHEID en de TYD in H algemeen. Leerling. Zjal ik heden wederom het geluk mogen genieten , van u myn waarde Leermeester verder onderwys te erlangen , wegens de Hoedanigheden der hofFelyke Dingen ? Meester. Ik achte het voor my zelve een geluk, wanneer ik my in haat moge bevinden, om aan de billyke verzoeken myner vrienden, naer myn Vermogen te kunnen voldoen ; Uwen. Lust fchynd van tyd tot tyd aan te wakkeren , zou my dit dan niet moeten nopen, om zo 'veel te volvaerdiger myne pogingen te verdubbelen en alles by te brengen , om zo veel in my is , uwe kundigheden aan te kweeken cn dezelve uitgebreider te maken; dit hebb' ik u in den aanvang onzer Gefprekken beloofd, en zal ook tragten , hier in woord te houden., des ik dadelyk voortga met het ver- kb".-»  14© Ove r O e We rke l oo s hei d klaren eener vyfdc algemene Eigenfchap van een ftoffelyk wezen , dewelke noodzakelyk uit de^ reeds verklaarde Eigenfchap der Deelbaarheid , moet voortvloeijen. Is een ftoffelyk- teffens een Deelbaar Wezen , zo moet het zelve dan ook noodzaaklvk beweegbaar zyn; deze eigenfchap kan 'er gVenzins van afgefcheiden worden; want, kan een Lichaam in twee of> meerder Delen gefcheiden worden , zo moet volgen , dat de Delen van plaats konnen en moeten veranderen , en alzo van de eene in eene andere plaats overgebragd worden. Deze bekwaamheid nu van de Stoffe , om verplaatst te kunnen worden , noemen de Natuurkundigen de Beweegbaarheid (Mo, bditas) en dus is dezelve eene algemene Eigenfchap der Lichamen. . L. Ik hem toe , dat de Beweegbaarheid een algemene Eigenfchap der Lichamen zy ; want men kan zich geen Lichaam in de gedagten voorftellen , hoe groot en zwaar het zy , 't welk niet ahyd uit zyne naar eene andere plaats zoude kunnen bewogen worden, indien ilcgts daar toe de vereischte en gefchikte Krachten te werk worden geheld , om het, 't zy door hepen, dragen-, werpen, het onderstboven keeren , of op eenige andere manier te kunnen vervoeren ; t welk anderzints , indien een Lichaam de hoedanigheid van Beweegbaarheid niet bezat, onmogelyk zou kunnen gcfdiiedenmaar is  oer Lichamen. HL is dit het al , wat ik aangaande deze Eigenfchap weten moet ? M. Gandsch niet. Uit de gegeve befchryving is aileenlyk af te leiden, wat de Beweging is , over welke ik verfcheide zaken te zeggen en u mede te delen hebbe; dan alvorens nier mede te beginnen , is het nodig voor af te verklaren , wat men door de Laatste algemene Eigenfchap der ftoffelyke Wezens te verhaan hebbe. L. En deze is? M. Dc Logheid of Werkeloosheid , zo als reeds is gezegd. Gy hebt voorzeker wel opgemerkt» wanneer een Lichaam op eenige plaats door u was nedergelegd , uit dewelke het niet door d' eene of andere oorzaak verplaatst was , dat Lichaam dan altyd in dezelfde plaats is blyven liggen , zonder dezelven uit of door zich zelfs te konnen verlaten. L. Dit hebb' ik gewisfelyk wel opgemerkt , en niet alleen aan één , maar zelfs aan alle levenlooze Dingen befpeurd , want «en heen op een plaats neder gelegd, blyfd daar altyd liggen , zo lang dezelve niet door d een of andere oorzaak verplaatst word. Deze ftoel^ hier geheld , zal daar blyven haan , cn nooit uit zich zelfs naar een andere plaats van de Kamer zich bewegen kunnen; hier om begryp ik dat het fpreekwoord in een letterlyken zin waarheid is, daar de Boom vald blyft hy liggen. M. Regt  H* Over db Werkeloosheid M. Recht zo. Maar, hebt gy ook fciet waargenomen, wanneer men een Lichaam , in het welke, om my van uwe uitdrukking te bedienen , geen Leven te befpeuren is , wil verplaatzen , dat daar toe een zekere trap van kracht vereischt word, om het zelve uit zyne plaats weg te nemen. L. Dit ondervind men dagelyks, en ik in 't byzonder wanneer ik in myn Pakhuis bezig ben myne zaken te verrigten ; immers om een zeker gewigt van den grond te ligten cn het zelve in de fchaal te zetten, hier toe word een zekere maat van kracht vereischt. M. Dan zult gy wyders wel ondervonden hebben, dat een Lichaam in beweeging zynde, wanneer gy het zelve wilde tegenhouden, of in rust brengen , eenige kracht of wederhand tegens uwe kracht oeftende. L. Ja , ook wel , want een rollende Bal zal tegen de voet, welke de Bal in zynen voortgang tragt te verhinderen , op huiten , en men zal tevens een gevoel van deszelfs kracht geTvaar worden ; en wanneer dc kracht van het voortrollend of bewogen Lichaam zo groot is , dat ik het zelve met myn vermogen niet kan huiten noch tegenhouden, dan zal ik zelfs weggeftoten worden; maar, heb ik kracht genoeg, om het zelve tegen te houden , zo word ik egtere en tegenwerking; een zekere oefïenende kracht van het bewogen Lichaam gewaar. M, Wel  ö e ft Lichamen. H§ M. Wel nu, dat gene 't welk men ondervind in het tegenhouden van een in beweging zynde Lichaam, is het, 'twelk in de Natuurkunde Weder/land (refistentia) genaamd word. — Uit dit alles kan dan gemaklyk worden opgemaakt ; dat een Lichaam in rust zynde, altyd een wederhand zal bieden aan dat vermogen , 't welk het zelve tragt in beweging te brengen; en aan den anderen kant , dat een Lichaam in beweging zynde , insgelyks een wederhand zal oeffenen tegens zulk een kracht, die het zelve uit de beweging tot rust tragt te brengen ; weshalven het fchynd als of een Lichaam onwillig zy (om het zo uit te drukken ) om uit die haat in welke het zich dadelyk bevind , tot eene andere gebragd te worden ; namenlyk van beweging tot dc rust , en wederom van deze laathe tot de eerste. Deze Hoedanigheid van alle ftoffelyke Dingen , word door de Natuurkundige omfchrevcn als , eene ingelyfde Neiging , om altyd in die Jlaat , waar in ze ücH bevinden, tt volharden, of daar in ongefloord te blyven. Deze natuurlyke neiging nu , zyn dezelve gewoon door de benoeming van Logheid of Werkeloosheid uit te drukken, ■ Eindlyk moet uit het tot dus verre verklaarde volgen , dat de wederhand , die het Lichaam aan de oorzaak bied , om het uit zynen haat waar in het zich bevind, 't zy van rust of beweging, te doen verwisfelen , eigenlyk een uitwerkzel moet zyn van  *44 Over d e .-Wee kei. oo s «Ein van die ingelyfde Neiging ander. a i ,r . , .' 5 "5 > dnuers gezegd van deszelfs Logheid of Werkeloosheid. L. Ik begryp zeer klaar, wat mcn door dc bovengemelde Eigenfchap te verhaan heeft zo rk meene, doen dezelve zich nooit aan ons oP , dan door de Wederhand welke de Licha rnen aan ons doen gewaar worden, het zy wy dezetveuu de rust tot de beweging, Gf uit dezen laathen haat tot de eerhe doen overgaan Maar , ik hebb' eene bedenking omtrend dc benaming van Werkeloosheid. M. Welke ? L. Een wederhand kan niet geoefend worden volgens myne gedagten, zonder kracht. « deze moet voortfpruitcn uit eene inwendige Werkzaamheid. By voorbeeld ; dc we¬ derhand , welke ik gcvoele, wanneer een Lic haam door my uit de rust tot de beweging Dat is de Vraag; ik kan u wel toeftemmen , dat de bovengemelde oorzaken de Beweging van een Lichaam wel kunnen vertragen, en eindelyk het zelve tot rust doen komen ; maar ik kan niet zien , dat hier uit zoude moeten volgen , als of het Lichaam'door eigen kracht die beweging niet zoude voortzetten. Een Kaatsbal door my weggeflagen, heeft door myn toedoen zyne beweging wel verkregen, maar , na het oogenblik dat ik denzelven in beweging heb gebragd, gaat hy, die beweging behoudende ; daar mede voort; zonder dat dezelve van buiten eenige hulp fchynd nodig te hebben , om zyne beweging te agtervolgen ; doet de Bal deze agtervolgende beweging dan niet uit eigen kracht ? M. Neen zeker niet , de Bal volhard wel te bewegen, na het tydftip dat gy denzelven in beweging gebragd hebt , zonder uwe verdere hulp daar toe nodig te hebben ; maar die gegeven beweging , die kracht denzelven door u medegedeeld , dryfd hem voort , na het eerhe Oogenblik dat de Beweging heeft aangevangen; K 8 dc-  148. Dver de Werkeloosheid deze medegedeelde Beweging nu is een gewroet van uwen Wil, geenzins van den Bal en blyfd de voortdryvende oorzaak , gedurende al den tyd van de Beweging , jn welke de Bal van d' eene tot dc andere plaats overgebragd word, is nu de Beweging iet , *t wdk m een Lichaam altyd door een uitwendige oorzaak moet voortgebragd worden , hoe is het dan mogelyk , dat het zelve in beweeging gebragd zynde, uit eigen Kracht die beweeging zou agtervolgen ? Het zal immers cven onbekwaam hier toe zyn ais het onvermogend « zicli zelfs in beweeging te brengen ; ik behuit derhalven op een onwederfpreeklykcn grond , dat een, in beweging zynde Lichaam geenzins aantoond , dat het zelve die bewecgmg uit eigen kracht verrigte , maar alleen cn ook niets meer , dat het zelve bekwaam of vatbaar voor de Beweeging is of dat een Lichaam beweegbaarheid itx zich'bezit. L. Nu helderen myne Denkbeelden op en begryp het bewys. _ De Beweeging - ^ Lichaam is een ontleend gewrogt van de beweegende oorzaak ; deze i„ het Lichaam ingeplant zynde, blyfd en doed het Lichaam voortgaan zo lang geen uitwendige oorzaak voor handen » , welke deze ingedrukte beweeging vernietigd ol doed ophouden ; weshalven ik nu klaar be- ■zef-  der Lichamen. 149 zefFe da't een Lichaam altyd lydelyk moet zyn , in welk opzicht men . het zelve ook nemen mag. M. Gy maakt dan geen zwarigheid meer om aan een Lichaam een Logheid of Werkloosheid toe te fchryven. Deze Werkloosheid is in alle de Lichamen zonder onderfcheid niet even gelyk ; vermits dezelve in het eene groter als in het 'ander is. hoe meer ho[deeltjes in een Lichaam bevat zyn , hoe groter deszelfs Werkeloosheid , zyn Logheid is. L. Dit komt my als een zekere waarheid voor ; want , een kloot van 25 ponden gewigt , zal zo veel wederhand niet bieden , als een ander die 50 ponden weegd , om dat den eerhen minder van inhoud is als de laatfte. M! Recht toegepast. ~ alvorens van dit onderwerp af te fcheiden , kan ik niet voorby , als hier niet ten onpasfe komende , doch alleen met weinig woorden u te doen opmerken , de ongerymdheid van het gevoelen van Epikurus cn ° alle zyne ongelukkige volgers , welke de Wereld zonder Tydbegin , maar van Eeuwigheid ftelkn. : Epikuür ftelde twee Elementen der Wereld , te weten , het Ydel en de Atomi ; door het eerfte verhond hy die uitgeftrekte Ruimte der Wereld , waar in alle dc Lichamen van 't Heel-Al geplaatst zyn: door het laatfte, de Stofjes of de Grondflag waar uit K 3, dc  *3.° °ver de Werkeloos hf. 10 de Lichamen van 't Hcel-Al voortgekomcu zyn. i. Hoe hebben zy de Wereld dan geformeerd? ° • M. Hy helde , dat deze Atomi ieder van een byzondere Gedaante waren ; dat dezelve in het Idel zonder begin en van Eeuwigheid zouden bewogen hebben , volgens een oneindig getal rigt^gen ginds en herwaards onder elkander woelende en beweende , tot ze eindelyk by UeVal m boegen tot malkander genaderd waren en zich onderling aantrekkende , dat daar door alle de Lichamen welke thans in •< Heel-Al aanwezig zvn , gevormd zyn geworden • WeJialven de Wereld ten aanzien van bare Vorm , zo als dezelve thans is , jUS w. van Eeuwigheid zy , maar wel met.be, trekking tot haren Oorfprong of GrondfW . t Vo°™aar een wonderlyke Wereldmakine» het gevoelen van E r i k u u r overeenkomt' Jg met de waarheid is , dan dUnkt mv dat cr noodwendig uit zou moetcn *Q£- | ^ ^ Aart van het Stoflyke , by de wording van d. Wereld, veranderd zy; ikv,ü zesgen , dat de Stof alvorens dezelve de Vorm van de Wereld *«it verkregen., volmaakter moet geweest zVn *lf - naderhand, nademaal dezelve toen een be uit zich zelfs had, het gene niet anW £C m zegg' *-ch, dat de Stofdeeltjes by het vormen van de Wereld , onvolmaakter cn onmag.iger geworden zyn, als zc te voren waren ; want , men ondervind , zo als wy reeds gezien hebben, geen inwendige werkzaamheid in een ftoffelyk Wezen. Deze werkzaamheid moeten dezelve , volgens het gemelde Gevoelen , egter gehad hebben , toen zy nog maar woelende Stofjes waren. M Dit beflnic vloeid zeer natuurlyk uit zyne Grondbeginzelen. ■ Maar , ik verzoek u te overwegen , dat dc Natuur van een Wezen onveranderlyk is; want, indien men iets c geen tot de natuur van het zelve behoord daar A A*r, is het dat zelfde Wezen van weg neemd , dan is nci uai niet meer ; anderzins zou een zeker Dmg , dan dit , dan weder 'een ander ding zyn en ceter het zelfde Wezen van dezelfde Natuur blyh K 4 vea*  36* Over de Wfrkbt r, ~ vvtKKEL oosheid ven, H welk ongerymd, 't geen onm ,. , , ' alzo ie s met * gelyk kan zyn , cn nie° z> n 1S; Een klomp Goud kan geen Lood worden en terzelver tyd de Natuur van Goud behou'- ' * NatUUr ™ een Ding is derhal. ven onveranderiyk om het zdfd, ^ tc b ven Gevolglyk , indien de Stof van Eeu- ™glieid uit zich zelfs werkzaam was geweest zou deze Eigenfchap tot de Natuur van haar wezen behoren, en derhalven onveranderlvk zyn en daarom zouden wy nog heden die hoedanig- ' W aan de Stoffe moeten bevinden; maar de ondervinding leerd ons . dat de Stof eene volftrekte Werkelooze Zelfftandigheid zy , dus vervald het gevoelen van dezen. Philofooph , met de woelende beweeging zyner Stofdeeltjes of Atomr , dewelke geen ander beftaan dan in zyn dwalend Brein hebben gehad. By eene nader betragting zal men wel haast gewaar worden , dat deze ftofdeeltjes of Grondflag der Wereld, van Eeuwigheid niet aanwezig hebben konnen zyn , maar noodzaaklyk een Begrri moeten gehad hebben. Dit begin- nu moeten ze of van zich zelfs of door toedoen van iets anders bekomen hebben ">et van zich zelve begonnen , vermits dit eene volftrekte onmogelykheid influft;. want dan zouoen ze moeten geweest zyn , eer zy waren ; zy zouden moeten ge veest zvn om zich zelfs tc kunnen voortbrengen , (om iets tc verrigten moet  DER LïCHAMEN. 153 pioet men dadelyk aanwezig zyn ) maar , teffens zouden ze niet moeten geweest zyn , om te kunnen voortgebragd worden ; 't is derhalven onmogelyk dat de flof de oorzaak van haar eigen begin zou wezen , dus moet dezelve van een ander voortgebragd , en de Wereld niet van Eeuwigheid zyn. Mogelyk zal men hier tegen inbrengen , dat de hof van Eeuwigheid, uit kracht van hare eigen Natuur behaan heeft , zonder begin gehad te hebben ; ook dit kan geen heek houden , nademaal het eene klaarblyklyke ongerymdheid met zich brengd , deze Hoedanigheid aan de hof toe te kennen ; want , zal de Stof uit kracht van haar eigen Natuur kunnen behaan , dan moet dezelve een Zelfftandigheid zyn , dewelke volftrckt uit zich zelfs werkzaam is , in geenerlei opzichten lydelyk noch bepaald of afhangklyk van deze of gene werkende oorzaak. * Maar , kan nu een gezond ver- fland zulks van de ftofje ftellen ? is dezelve niet een volftrekt werkloos Ding , geen bewustheid van zich zelfs hebbende , bevinden wy ze niet in allen delen lvdelyk en afhangklyk ? Wie is 'er die dit ontkennen kan, de ondervinding cn dc gezonde Rede gehoor gevende ? >• dit dan vast ftaande, is het onmogelyk, dat de hof uit eigen kracht beha , en gevolglyk voortgebragd moet zyn , door eene Zelfftandigheid K. 5 huk-  154 Over de Beweegbaarheid en buiten dezelve beuaande, van oneindiger volmaaktheden , en deze is het , welke wy God noemen. Het gevoelen van Epikuur heeft in dc vroeger Eeuwen , zelfs onder de Heidenen , veele tcgenftanders gevonden ; en onder andere heeft de beroemde romeinfche Redenaar Cicero , alfchoon een Heiden , hem de valschheicl zyner Lcere doen zien ; aantonende dat de Wereld van eene Oorzaak buiten dc ftofFe moet voortgekomen zyn ; — indien, het u lust , kond gy hier over ook naleezen de uitmuntende Verhandeling van den Godvrugtigen John Ray , in zyn werk Gods wysheid geopenbaard in de werken der Scheppinge ; daar uit kan men op een overtuigende wyze zien, hoe de befchouwing van den Aart der Lichamen of der ftoffelyke Dingen, ons als met den Vinger op een alwyzcn God hunnen Formeerder , wyst. Nu zullen , wy overgaan elkander over de Beweging in 't algemeen te onderhouden.. - De Beweging is eigenlyk ,, die aandoening of ,, geheldheid van een Lichaam, waar door men het zelve gehadig van d' eene naar d' andere ,, plaats ziet overgaan ; weshalven de Bewec* ,, ging niets anders is , als een gedurige plaatsverwisfeling.'' De Natuurkundigen onderfcheiden deze Hoedanigheid op twee'erlei. wyze , namcnlyk; I. als een Voljlriktt . en 5, als een Betreklyke Beweeging, ■ L. Wat  Beweeging der Lichamen, 155 L. Wat moet men door Voljlrckle Bcwecging verdaan ? M. Alleenlyk de overbrenging van een Lichaam uit d' eene in een andere plaats ; by voorbeeld ; als in een Kolfbaan de Bal van d' eene naar den anderen Paal voortrold , heeft de Bal eene Voljlrckle Bewecging, dat is , een verplaatzing volftrekt als de Beweeging van dat Lichaam alleen befchouwd. Wanneer men wan- deld , maakt den Wandelaar eene volhrektc bcwee'ging. Deze volhrekte Beweeging nu, kan in vier opzichten onderfcheiden worden ; l. ineen Enkelvoudige; 2, als een Samcngejlelde; 3. tn een Beweeging als alleen aan het Lichaam eigen zynde ; en 4. ten beweeging gemeen Wiet andere Lichamen. 1. De voljlrckle Enkclvouwdigc Beweeging 14 dezelfde met de reeds verklaarde van den Kolfbal . en Wandelaar. 2. Dc voljlrckle Jamcngejlelde Beweeging , heeft dan plaats, wanneer een Lichaam door twee beweegingen , welke naar verfchillende itre- ken gerigt zyn , bewogen wordt. Door dc eene rigting tragt het zelve den eenen weg te houden , en langs de andere weder een ande -, ren weg te volgen 5 waar door het komt , dat het zelve noch dc ftreek van d'een beweegende oorzaak , noch die des anderen zal volgen , maasr ten weg tusfehen beide deze in gelegen, zal aflopen. L„ Dit begryp ik niet ter degen, Hoe kan eeiji  ï56 Over de Beweegbaarheid en een Lichaam langs twee ftrydige rigtingen bewogen worden ? M. Het zou hier van te veel omflag zyn om deze waarheid in allen delen aan te tonen; alleen zal het voor tegenwoordig genoegzaam zyn , dezelve met het volgende eenvoudig voorbeeld bevatlyk te maken. Vestigen wy onzen aandagt op (Pl. I , Fig. 7) AB zy een Lineaal met de platte zyde op een vlakke Tafel liggende; laten dc lynen CD en BE, met kryt of Potloot regthoekig of in de winkelhaak op het zelve of de lyn CB getrokken worden ; laten wy nu veronderhellen , dat 'er in 't punt C op het liniaal een Mier gereed haat om over het zelve naar B te lopen , en dat in het zelfde ogenblik , dat het Beestje zynen loop aanvangd, het Liniaal , volgens de rigting CD na ons toegefchoven word, zodanig, dat het Lineaal altyd evenwydig blyve met deszelfs eerhen hand AB. Gedurende deze twec'erlei Beweegingen van de Mier , wat zal dan gebeuren ? dit namenlyk , terwyl de Mier van C naar B voortfpoed, word dezelve door eene andere beweeging aangedaan, en tcffens zydelings van C naar D gevoerd ; Na dat de Mier nu een zekere tyd zich bewogen heeft, hel één oogenblik , dan zal dezelve in 't punt F op 't Lineaal zyn, en in gelyke tyd js het laathe van ftand verplaatst, zo als met de gehippelde Lynen word aangewezen , en tot G ge-  Beweging der Lichamen^ 157 G gekomen. De Mier heeft dan in de ftreek AB de lengte GF afgelopen, en in dezelfde tyd zydelings de Lyn CG bewogen, weshalven dezelve in het lopen de lyn CF befchreven zal hebben ; in het tweede of naastvolgende 00genblik roet de voorzeide twee'erlei beweegingen , even als in het eerhe oogenblik voortgaande , zal het Dier over de Tafel de lyn FI befchryven, en zal zich op het einde van dit Tydftip in I bevinden , en alzo zal het gedurende de tyd van twee oogenblikken voorwaards afgelopen hebben de lengte Hl , en zydelings de afhand CH, Eindelyk zal de Mier na het derde tydftip in 't punt E gekomen zyn , hebbende voorwaards gelopen de Lengte' D E gelyk A B , en zydeniings de Lengte C D , en das heeft dezelve , door deze twee beweegingen aangedaan, de weg CE befchreven, dewelke tusfehen de twee gemelde rigtingen gelegen is, namenlyk de ftreek AB , en de andere CD. Dezen voortgang nu , word eene famengeftelde Beweeging genaamd. L. Dit voorbeeld maakt uwe verklaaring zeer verftaanbaar , en begryp nu klaar hoe het mogelyk zy, dat een Ding door twee beweegingen op een zelfde tyd kan aangedaan worden , en het gevolg daar van zyn moet , dat het ter gelyker tyd aan die beide gehoorzamende , eenen weg moet afleggen tusfehen die onderfcheide rigtingen gelegen. Zyt zo goed om my de volgende mede te verklaren. M,  IJS Over dü B e we é g S a a r HeId Ëit M. Het is albereids gezegd , dat de Bewcèging aangemerkt kan worden, ten 3e 0f alleen als eigen aan hei Lichaam , of ten 4 dat dezeL ve gemeen zy met andere Lichamen ; d'Eerstgemelde hebben wy befchouwd in de Bal welke in een Kolfbaan voortrold , als mede in dc wandelende Perfoon; maar het laathe geval beeft plaats, wanneer twee of meer Lichamen of Perfonen te gelyk voort bewogen worden, en in zo verre eene gemeene of gemeenfehaplykc Beweeging hebben ; ik zal dit wederom met voorbeelden ophelderen. Een gezel- fchap op' een voortrydende Speelwagen zkh bevindende , heeft ieder Perfoon met alle de overige van h gezelfchap , en met den Wagen eene gemeene beweeging. Zo ook twee. of meerder zich in een voortzeilend Schip ont« houdende, hebben allen met malkander en het Schip eene gemeene Beweeging. . L. Dit is klaar genoeg. . Maar, waar toe dienen toch alle deze byzondere onderfchcidingen omtrend de Beweeging; als ik het zeggen mag , fchynen my dezelve eerder een fpeling van het vernuft te zyn , als wel, dat ze van eenig nut zouden kunnen wezen. M. Voor tegenwoordig kan ik u de Nuttig, heid hier van geenzins doen zien ; maar in 't Vervolg zal my zonder twyfel wel gelegenheid voorkomen aan te tonen , dat deze onderfchcidingen dienen moeten ter verklaringe van IA-  Bewsgiag der Lichamen. 159 andere zaken , welker kennis in 't gemeene Leven wel deeglyk nuttig zyn. Een Denkbeeld van de volftrekte Beweeging met derzelver onderfcheidingen gegeven hebbende , haat ons nu ook de bürtUyke te bclchouWCn> , De betreklyke bewecging kan gezegd worden plaats te hebben; wanneer een Lichaam of Perfoon , met betrekking tot een ander Lichaam in bcweegmg is, al khoonhet Eerste in een ander opzicht wauilyk in rust is. , Een Schipper, by voorbeeld , aan het Roer van zyn voortzcilcnd Schip ftaande , heeft eene betreklyke Bewecging , namenlyk » ten aanzien van den oever langs welke het Schip voortzeild ; maar , in een ander betrekking bevind hy zich in rust, te weten, ten opzichte van het Schip , dewyl hy op het zelve dezelfde plaats behoud; want , alle die met hem in het Schip zyn , zullen moeten zeggen, dat de Schipper aan het Roer uil haat. L. Dit is wel zeker. . Hy is in beweeging om dat hy in elk oogenblik eene andere Ware plaats te gelyk met het Schip verkrygd, terwyl hy nogtans met betrekking tot het Schip in rust is. M. Gy hebt een goed begrip van de betreklyke beweeging. — Deze zou door meer voorbeelden nog op een ander manier verklaard konnen worden ; als, wanneer een Schipper zyn Schip met een fcheepsboom voortduuwd , want, in  16c Over de Be weegbu* bèi d tn in die geval veranderd hy mede niet van plaats, fchoon voortgaande met betrekking tot het Schip veranderende Van plaats alleen ten aanzien van de Delen deszelfs , dit is klaar, als men maar met aandacht op den Boom wil letten; deze in den grond geplant hebbende, doed hy'niets anders als op dezelve met de Borst te leunen , terwyl hetSchip onder zyne voeten doorfchuifd, e'n hy telkens eene andere betreklyke plaats verkrygd. — L. Dit is bevatlyk. — Even zo is bet met een Perfoon die in een Trommel of Treerad van een Kraan loopt ; want, deze kan ook gezegd worden, wezendlyk in rust te zyn , vermids hy zyn ware plaats niet verwisfeld ' terwyl hy egter met betrekking tot het rad in beweeging is , om dat hy in het zelve een ander betreklyke plaats verkrygd; 'er [is dan geen tegenhrydigheid in , dat men in rust kan zVn en egter eene betreklyke Beweeging hebben ; moetende -dit noodwendig volgen , zo uit het geen te voren wegens de ware plaats , als uiMiet gene zo even bewezen is. M, Gy hebt de zaak zeer wel begrepen — Indien wy alle de gevallen onder ons bereik kunnende komen, aandagtig willen gade flaan , zal ons dc Beweeging moeten voorkomen als eene van de allernoodzaaklykfte aandoeningen der Lichamen in de Wereld ; want, indien'er in de Natuur geen Bewecging was , zouden de Dingen welke wy dagelyks waarnemen, geen- zins  Beweeginö der Liömame». *6i ïiris gebeuren 'konnen : zonder Bcweeging zo» immers geen Groeijing , geen vermeer dering, noch; vermindering, geen vermenging, noch voortteeling kunnen plaat s hebben ; kortom 'er zouden géne veranderingen , hoe genaamd , kunnen gebeuren. En niet tegènftaande de dagelykfche onderv inding de waarheid bevestigd, dat de beweeging in de Natuur allerwegen te vinden is , fchynd het derhalven ongelooflyk , dat >er menfchen geweest zyn , welke hebben durven beweeren , dat 'er geen Beweeging in de wereld is. L. Hoe Kan doch zulks mogelyk zyn ! M. De fcholen van Parmenides en Zeno , hebben zich oudtyds omtrend dit grillig Gevoelen van alle anderen onderfcheiden. E. Op wat Grond hebben dit flag van Philofophen dan geredenkaveld ? M. Op geen andere als op valfche Gronden zo als men zich verbeelden kan, en gebrekkige flühredenen, ik zal van hunne bedriegelyke wyze van redeneeren ftegts maar één enkel haaltje bybrengen , waar uit de kracht van hunne manier van bewyzen gemaklyk zal kunnen afgemeten worden. Dionouus Cronüs een groot Liefhebber van Sophismala , dat is , valfche of drogredenen te maken, en daarom deSophist gebynaamd, was een voornaam voorhander der Schooien van P/.ruenides en Zeno: deze redeneerde op de volgende onvolkomen, en dus valfche fluitreden : /. Dcti. L „Een  i6a Oveb de Beweegbaarheid bh u " Een Lï^aam beweegd zich, of inde plaats ;, in dewelke het is, of in de plaats in wel,, ke het niet is. —— ,, Maar , het kan zich in de plaats in dewelke het al is . niet bewegen , dewyl het anders daar niet uit zou gaan ; ook kan het niet bewogen worden in de plaats daar ,, het niet is , vermits een Lichaam op die ,, plaats daar het niet tegenwoordig is, onmo- gelyk werken kan. „ Derhalven is het Befluit , dat een Lichaam geen Beweeging immer kan hebben. L. Indien ik het wel begrepen hebbe , wil hy dit zeggen , namenlyk , „ Een Lichaam beweegd zich niet in de plaats in welke het ,, is ; noch ook in de plaats in dewelke het ,, noch niet gekomen is ; derhalven beweegd zich een Lichaam nergens. M. Juist het geen hy beweerd. — Maar de valscheid dezer redenkaveling wordt terftond openbaar , wanneer men de zaak op deze wyze geliefd te befchouwen. Een Lichaam beweegd zich niet in de plaats in welke het is ; want , als het zich beweegd, kan het niet in dezelfde plaats blyven; ook beweegd het zich niet in die plaats in welke het niet is , zulks zou dwaasheid zyn te hellen ; maar hy moest by deze twee noch een Derde geval gevoegd hebben, en dan zou de valscheid van het Befluit terhond gebleken zyn; na.  Beweging der Lichamen. i6«j, mmentyk . dat een Lichaam zich beweegd van de plaats in welke het zich dadelyk bevind, naar de plaats in welke het noch niet is , en deze verandering van plaats is eigenlyk de Beweeging. Dus ziet men hier uit , dat Diodorus Ceonos op een bedrieglyke wyze geredeneert heeft; noemende flegts twee gevallen op welke het onmogelyk is, dat 'er eenige Beweêging kan gefchieden , en verzwygd juist dat geval, op 'twelk dezelve gefchied; t'is derhalven geenzins te verwonderen , dat zyn befluit op louter valscheid moest uitkomen. Maar hoor eens by wat Toeval,en op wat manier dezen Wysgeer van zyne Dwaasheid en wanbegrip overreed werdt, By ongeluk zyn Armbeen ontwricht zynde,' zó , dat het geheel uit zyn natuurlyke plaat* gefchoten was , liet hy den Geneesheer Herophilus by zich komen , om het ontwrichte deel te herftellen , en. weder in zyne plaats te brengen ; deze van zyn dwaas gevoelen bewust zynde , wilde zich van deze gelegenheid bedienen , om de Wysgeer daar van te overtuigen ; op gedaan verzoek om het onthelde weder te herftellen , weigerde deze hier toe handen aan't werk te haan , voorgevende , dat zulks onnodig was i naar de reden gevraagd zynde , beantwoordde hy het verzoek van den Lyder, met zyne eigen valfche fluitreden : Uw armbeen kan , niet bewogen worden in de plaats in welL ? »» het  if>4 Ovk» de Tv» „ ke het is; noch ook niet in de plaats daar h« „ niet is; derhalven is het niet bewogen of uit zyn plaats geraakt" en dus ook niet nodig dat ik het zelve wederom zoudeteregt brengen. Maar Diodorus Cronus ondertusfchen voelende , waar hem de nypende fchoen wrong , zcide daar op aan den Geneesheer; laat die fpitsvindigheden cn vitteryen voor tegenwoordig maar aan een zyde . en gaat toch bidd' ik u ernstig , ter myner geneezing over; ,want, nu ben ik overtuigd.dat myn Arm uit zyne plaats gefchoten is. L. Dat was regt met eigen Munt betaald. Zulk een gevoelige overreding kon hem uit zyne dwaling helpen. M. Het geen ik voorgenomen had wegens de Beweeging in 't algemeen te zeggen , afgedaan zynde , kunnen wy nu gevoeglyk overgaan , ter befchouwinge van het Lichaam , wanneer het zelve dadelyk in beweeging is ; hier omtrend zyn de volgende zaken in aanmerking te nemen, 10 Dc Plaats. 20 De Tyd. 3° De Aandoening der Beweeging; zynde dc Snelheid en de Streeklyn, en 4° De Kracht of het Vermogen, 't welk de beweeging voortbrengd. Wegens de Plaats is reeds gehandeld, wanneer wy de Ruim te b efchouwden ; des Wy on * mid-  i El 't algemeen. i > ï jrjdtyk tot het verklaren, wat men door de Tyd te verftaan hebbe , kunnen voortgaan. —• Een Bepaling van de Tyd te geven , zonder eenige omfchryving is zeer moeilyk , en altyd duister. Zeker Oudvader gevraagd zynde wat Tyd was , antwoordde ,, Zo niemand my ,, vraagd wat de Tyd is , dan weet ik wel ,, wat Tyd is ; maar wanneer ik aan iemand ,, wil zeggen wat de Tyd is . dan weet ik het ,. niet ; hier mede te kennen willende geven , dat het zeer moeilyk zy met eigenaartige woorden uit te drukken wat Tyd is , om een ander welke niet weet, wat Tyd is, een Denkbeeld, van dezelve te geven. Waarom wy best zullen doen , by manier van omfchryven dit te verklaren,. Er kan geen Beweeging zyn- of daar moet; teffens ttntduuring , tusfehen het begin en het einde van dezelve plaats hebben. — indien men, zich van de eene naar een ander plaats begeeft!^ hoe fnel de beweeging. ook zy , zoo moet 'er altyd eene duuiing dc. Beweeging verzeilen.,, 't zy dan kort of lang ; deze duuring nu is het, 't welk in 't gemeene Leven zo wel als in dc. Natuurkunde Tyd genaamd word. L. Derhalven zou begrepen kunnen worden ,„ dat dé Tyd zo iets is , 't welk men alleen zichverbeelden kan , zo lang 'er Dingen voor handen. zyn , van dewelke, men de Duuring kan begin-. Sien. te rekenen , en eerder niet; weshalven ,t  l66 Over db Tyd wanneer 'er niets clan God alleen beftond , en geene andere dingen , dan zoude ( myns bedunkens ) 'er geen Tyd kunnen zyn , en daarom zou 'er voor de Schepping van de Wereld geen Tyd geweest moeten zyn. -——1 M. Voorzeker niet ! om dat de Tyd niet anders af te meten is , en zich ingefloten vind tusfehen een zeker Begin en Einde , of wel dat dezelve niet anders kan begrepen worden , als betreklyk tot deze of gene zaak of zaken. Daar zyn egter fommige Geleerden , welke ilellen , dat Vr (om het zo uit te drukken) eene gelykmatigc Duuring geweest zy, welke men zonder begin kan begrypen ; cn geduureudc welke het aanbidlyk Opperwezen behaan heeft, beftaat, en beftaan zal , zonder eenige opvolging van oogenblikken , en dat deze' Laatfte alleenlyk tot onze manier van denken betreklvk zyn. Maar, over dit onderwerp kan ik my hier niet verdtr uitlaten , als tot myn Taak niet behorende , en daarom zal ik liever tot de Tydsverdeeling overgaan. De Tyd kan men op verfchillende wyzen verdeelen ; het zy door onze Denkbeelden , of ook by de Beweéging der Lichamen. Wy bepalende Tyd door onze Denkbeelden, namenlyk, door de Duuring , welke verloopt tusfehen V.vec of meer onzer Denkbeelden \ naar mate; ve-  IN rT ALGEMEEN. I&7 veele of weinige Denkbeelden op malkander gevolgd zyn, naar gelang is de Tyd lang of kort geweest. Deze manier van Tydsverdeeling is egter niet altyd even naau». keurig ; nademaal een zeker tydsverloop aan het eene Mensch veel langer of korter zal voorkomen , als aan het ander ; vermits dc Denkbeelden ons niet altvd even fnel fchynen voort te vtöeijétt. L. Hoe heeft men dit Laathe op te vat- tcn? ,ay M Ik zal myn Meeuing door een voorbeeld verklaren. —- Iemand te bedde liggende en met geftadige knagende Pynen te worstelen hebbende, zal telkens onaangename Tydftippcn moeten doorbrengen , en daarom wenschd hy naar aangenamer oogenblikkcn. dus fchy¬ nen hemde Denkbeelden, welke hy gedurende deze onaangename omftandigheden vormd , met fchielyk genoeg, naar zyn begeerte voort te vlóeijen , dat is , de Tyd vald hem lang. Maar een ander daar en tegen in ftreelcndc en aangename omftandigheden zich bevindende; vormd aangename en vermaaklyke Denkbeelden , die hy telkens wenschd te mogen behouden,' en begeerd, dat deze oogenblikken van langer 'duurzaamheid mogten zyn , als hy dadelyk ondervind ; deze nu zal gewis zeggen, dat hem dit aangenaam Tydsverloop zeer kort is voor-  l68 O v e x de Tyd fonen van een zelfde tyd naar hunne bevindingen , verfchiilende afmetingen maken. ■L. ó ja , deze wyze van den Tyd te verdeden is Jos , en zeer onnaa.uwkcurig ; maar, pp welke manier kan men dezelve bepaaldelyker , en met meerder nauwkeurigheid yerdeelen ? M. Dit ian gefchieden door middel van de Bewecging van den Aardbol , welke wy bewoo-' nen , zo om zyn eigen As als om de Zon naauwkeurig gade te liaan ; zoo ah ook door de Beweeging van de Maan rondom de eerstgemelde. ■ Wanneer de Zon opkomd en weder ondergaat , verloopt 'er tusfehen beide een zekere lyd; deze word Dag genaamd gedurende de Tyd, in welke de Zon haar glansryk Licht verbergd en ons in duisterheid laat , noemd men de Kachl, _ Het Tydsverloop in het welk onzen Aardkloot rondsom de Zon loopt, tot dat ze wederom in het zelfde punt gekomen is, daar zy te voren hare beweeging aanving , word een Jaar geheten, ■ '. Uit deze Eeweeging van den Aardkloot heeft men nog een ander verdeeling gemaakt ; want , behalve dat men één Jaar in twaalf Maanden heeft afgedeeld ; word dit Tydsverloop ook in vier tydperken gefpUtst , die men Jaarsgeiydcn of Sfiijcwn n.oemdv waarvan ieder diie maan- 4e«.  I» 'f ALGEMEEN l6% den bevatten, en om ieder dezer vier tydperken van elkander te onderfcheiden, heeft ir^n aan dezelve byzondere Benamingen gegeven ; hei; eerhe derzelve aanvangende in de, maand Maart Cn lopende tot in Juny word de Lente genoemd;, wanneer in ons Land alle Plantgewasfen uitbotten , in Bloei geraken en vrugt zetten. Het twede Van daar beginnende en tot in September voortgaande is de lomer , in het zelve veikrygd, de gezette vrugt haren Waschdom cn word ryp ; het Derde Jaargetyde is de Oogst , du- . rende van September tot de Maand December, in welke de inoogsting der vrugten van het gandfche Jaar . ieder op zyn bepaalde t)d gefchied ; Eindelyk is het laathe en vierde Tyd- ' perk des Jaars de WinUr, beginnende in De-, cem.ber en. gaat voort tot den aanvang der Lente ; zynde de tyd , in welke de groeijendc Natuur , als in ee.ien flaap gedompeld , dor, en van het Loof beroofd zich laat aanfqhouwen. De Beweeging van de Maan rondsom onzen Aardkloot diend ons mede ter verdeeling van» den Tyd. de Duurzaamheid tusfehen twee nieuwe Manen , n c nd men een '^Maans Maand. ter onderfcheiding van een Zons Maand,.welke het twaalfde gedeelte van één Jaar is , waar yan zo even is gelproken. ieder Maans Maand word in vier gelyke Tydperken afgedeeld , waar van elk Deel zeven maal Dag en N^cht of zeven dagen en nachten bevat, wordeu.- I* 4 4e  170 Ovei deTyd de ieder Deel een Week genoemd, weshalven êên Maans • Maand vier weken of agt en twintig Dagen en Nachten begrypt. L. De een en ander dezer tyds verdeelingen rullen zekerlyk naauwkeuriger zyn, dan die door de Denkbeelden gemaakt word , is dit niet zo? M. Ja wel, dezelve is in veele opzichten voldoenende , maar , wanneer het op eene Wiskundige naauvvkeur'gheid aankomd , zou'men in dezelve eene, fchoon geringe onregelmatigheid befpeuren. L. Wat zou de oorzaak van deze onnaauwkeurigheid zyn. Af. De Sterrekundigen leren ons , dat de Beweeging van den Aardkloot rondsom dc Zon niet e, en matig zy, nademaal de aarde fneller loopt, wanneer ze de Zon begind te naderen en wederom trager haren weg bewandeld , als dezelve van de Zon afwykt , befteedende du* geen gelyke Tyd om een gelyken Weg af te lopen de wyze hoe zulks gefchieden kan , en werklyk gebeurd , zou ik u dienen te verklaren , indien wy voorgenomen hadden de gronden der Sterrekundc met malkander te verhandelen ; maar dit onze Taak niet zynde, zal ik voortgaan met de zaken binnen ons Behek vallende. ■ ^ Met meer naauwkeurigheid kan men de Tyd, door-middel van een flinger Horologte afdee- leu.  In 't algemeen. ift kn. door het zelve verdeeld men Dag en Nacht in vier en twintig gelyke deelen, van welk ieder Deel een Uur genoemd word. deze verdeeling neemd zyn aanvang des middags, wanneer de Zon in de Meridiaan van de Plaats daar men is , anders gezegd vlak in *ï zuiden is gekomen , en dus tot vier en twintig uren voorttellende , tot den Middag van den naastvolgende Dag ; Doch deze wyze van Uurtelling is alleen maar by de Sterrekundigen gebruiklyk , terwyl wy in 't gemeene Leven die tyd van vier en twintig uren , gemakshalven wederom in tweemaal twaalf uren verdeelen, en dus te middennacht tot twaalf uren voortgeteld hebbende . wederom van één af beginnen tot het volgende twaalfde uur elk uur is in 60 gelyke deelen , Minuten genaamd , verdeeld ; elk van deze weder in 60 , zynde Steunden , en deze laathe ook in 60 gelyke deelen, Terlieu genaamd, enz: Deze laathe is de algemeene tuurkundige Verdeeling of bepaling van den Tyd, alhoewel dezelve by de onderf.heide Volken , den Aardkloot bewonende, verfchillende verdeeld , en naar dezelve gerekend word. D<: Heer Volkman verhaald ons in zyn Reisboek door Italien ie Deel p, 26 , zeer nauwkeurig de wyze der Italiaanfche uurtelling , kortelyk hier op uitkomende ; dat de Italianen de uuren van hunnen dag tot 24 toe doortclkn , en dat  J7» Over de Tyd dat het begin der uurtelhng by hun met de fa,foenen verfchuifd ; want het eerhe uur vaneen Italiaanfche Dag begind een kwartier uur* na Zonnen ondergang : Wesbalven gebeld zynde , dat de ?on des Winters omtrend te 4 uuren, en des Zomers ongeveer te 8 uuren ondergaat , het eerste Italiaanfche uur 5 het eerstgemclde faifoen , met het vyfdc ' en m het laastgemelde jaargelyde , met het negende uur by ons overeenkome. De min be- fchaaffte en minst kundigne hebben fomtvds X zeer zonderlinge. Middelen tot hun tydsverdeelino- verkoren. Sommige lndiaanfche Volken vert deelen den Tyd naar het vertrek en aankomst, van een of ander foort van Trekvogels. - . en van de Inwooners van het Eiland Ceilpit word verhaald , dat ze op eenige Tyden van het Jaar , de uren van den Dag bepalen naar, het openen en fluiten van fommige Bloemen dewelke op bepaalde uren des daags zich ope' nen en fluiten, - Laat ik ten aanzien dezes onderwerps dn hier nog by voegen., 'dat namcnlyk, de uitmuntende Natuurkenner. Carel vm LiNKaeus ons in zyn Philos : Botan : verfcheide diergelyke foorten van Planten opgeefd , welkers Bloemen op gezette tyden zich openen , en fluiten , en benoemd ze om deze reden alle met den algemeenen Naam van %onnc Bloc\ jnm.  ï n 't A l g e m b e s. »73 'Deze waarneming heeft aanleiding gegeven fommige Liefhebbers der Planten , de Lust bekropen heeft, om eene Schetz van een Bloem Horologie (Horologium Florae) op te geven, door het welk een Liefhebber van Flora onder een 'Wandeling , zonder de Zon waar te nemen , maar alleenlyk uit de befchouwing van foortgclyke Bloemen , het uür van den Dag zou kunnen weten ; want eenige bloemen , by voorbeeld, openen zich 's morgens ten negen uren fen huiten 's middags te twaalf uren ; andere wederom zyn 'er , die iich 's morgens te vyf uren openen , en te zeven urén huiten , enz: Zodanige Schetz is door de Hooggeleerde Heer DaviD de Go«ikr medegedeeld , en geplaatst in het / Deel der Verhandelingen van het Bataafs Genoolfchap der Proefondervindelyke Wysgeer te te Rotterdam. Laten wy nu , na deze algemeene dingen wegens de Tyd afgehandeld te hebben, eens nagaan wat men in de Natuurkunde met deze kennis kan leeren. De bepaling van den Tyd komt een Natuurkundige zeer veel te pas , Ja voor hem onontbeerlyk ; want, hier door is hy in haat t'ontdekken , of het eene Lichaam een fneller Beweeging dan het ander heeft ; als twee Kolfballen van d'eene naar den 'anderen Paal gelyktydig weg geflagen worden , en dezelve ieder zes voc-  574 Over de Eigenschappen der voeten in zeker bepaalde . maar ongelyke Tyd afleggen ; en dat men op de beweeging deze* Lichamen lettende alleenlyk maar gade flaat dat ieder, de bepaalde Lengce van zes voeten aflegd , zonder de beide Tyden met elkander tc vergeiyken, dan zal men niets anders hier uit kunnen befluiien , als dat d'eene bal fneller als den anderen ge open heeft ; maar , wanneer de Tyd, in welke die Lengte is afgelopen, waargenomen word, zo zal men over de fnelheid hunner Beweeging eerst te recht kunnen oordeelen ; want laat onderheid worden , dat een Bal de voorzeide Lengte in één fecunde heeft afgelopen , en dat den anderen daar toe twee fecunden bcfteed heeft, zo kan men hier uit bcfluiten, dat de beweeging van den Eerhe twee maal fneller geweest is , als die van de Laathe. L. Dit is gewis ; want , anderzins was het onmogelyk dat d'eene Bal in de helft van den Tyd des anderen , gelyke weg zoude hebben kun. nen aflopen. M. Indien men derhalven de Tyden, o-edurende welke dc beide Ballen* gelopen hébben , niet had waargenomen, dan zou men ook met geen de minhe zekerheid kunnen zeggen , hoe veel de Beweeging van den eenen fneller ia gé» weest als van den anderen ; dit naauwkeurig^te kunnen bepalen , is voor een Natuurkundigen van het grootftc aanbelang, ZOo als Wy in 't vcr«  Bewbbgïng ïn 't algemeen. 175 vervolg nader zullen zien ; ondertusfchen het geen ik. u wegens den Tyd te verklaren had afgehandeld hebbende, fpoeden wy ons tot de aandoening der Beweeging. L. Deze aandoening hebt gy gezegd, de fnelheid en de Jlreek dtr Beweeging te zyn. M. Zo is't. De Jnelhtid is die aan¬ doening gedurende de beweeging van een Lichaam , met dewelke het zelve in een bepaalde Tyd een zekere Ruimte afloopt ; of anders , het is' de hoegrootheid van beweeging eens bewogen Lichaams. De min- of meerder fnelheid drukken de Natuurkundigen uit, met de Naam van Graad of Trap van fnelheid; weshalven wanneer de fnelheid van een Lichaam eens zo groot is , als die van een ander, zegd men, dat het Laatfte ten trap , en het eerfte twee trappen van fnelheid heeft. De Trap van fnelheid word afgemeten naar de Ruimte , welke een Lichaam in zeker bepaalde tyd doorloopt; dus zal een Lichaam met twee trappen van fnelheid beweegende, in dezelfde Tyd eene dubbele Ruimte aflopen, in welke een ander Lichaam door één trap fnelheid bewogen wordende, in gelyke tyd flegts de helft van de voorzeide ruimte aflegd. L. Dit kan ik gemaklyk begrypen , want , met hoe groter fnelheid ik voortga ; des te meer-  i)& Over ds Eigenschappen der meerder weg zal ik in dezelfde tyd kunnen afleggen. M. Gy ftemd dan gaarne toe dat de afgelopen Ruimte of wegen. {de Tyden gedurende de Beweeging gelyk gefield zynde) zyn als de trappen van Jnelheden , en dat men alzó door de afgelopen Ruimte de fnelheden kan afmeten, * Hier uit zal dan moeten volgen , dat van twee beweegende Lichamen welkers fnelheden gelyk zyn , maar de Tyden hunner Beweeging ongelyk ; dat in dit Geval , de Ruimten , welke zy afgelopen hebben , zich tot malkander zullen ver*, houden , als de Tyden in welké zy zyn bewogen. L. Dit hem ik mede toe, nademaal het zeker is , wanneer wy te famen wandelen en onzen voortgang gelyk is , zo leggen wy in een 2elfde tyd ook een gelyken weg af, vermits wy beiden even fnel voortfpoeden ; maar , als gy na één uur tyds met my gewandeld te hebben , het zelve haakt, en ik ondertusfehen, met de voorige fnelheid het wandelen noch één uur tyds vervolg, en dus uwen dubbelen tyd wandel, dan hebb' ik ook het dubbeld van uwen weg afgelegd. M. Het bygebragte voorbeeld helderd myne Meening zeer wel op. Wanneer mert nu dit verklaarde met het voorgaande voorhei vergelykt, in het welke de tyden gelyk maar dc Snel*  Béwëëging in 't algemeen. 177' Snelheden ongelyk gefield waren , dan volgd , dat de üfgelopen Ruimten tot malkander zyn als de Snelheden ; dan zal men ook moeten toeflaan , dal hot de Tyden tn Snelheden mogen gefield worden . het zy gelyk of ongelyk in verfchillende gevallen, dat zegg' ik , de afgelopen Ruimten van voortbeweegende Lichamen, altyd tot malkander zyri in de vermenigvuldigde reden van Tyd en Snelheid; dat is, de Tyd met de Snelheid van een bewogen Lichaam vermenigvuldigd zynde, zal de Ruimte geven door het Lichaam afgelopen. laten wy dezen Regel door een voorbeeld verder haven. 'Er is gezegd , dat de trap van fnelheid van een bewogen Lichaam , kan uitgedrukt of benoemd worden, door de Ruimte welke het zelvè tn éen bekende tyd heeft afgelopen ; dus kan wen voor de fnelheid een zekere Ritimte hellen ; laat deze by voorb: 1500 Roeden zyn, dewelke het Lichaam In de Tyd van één uUr heeft doorlopen ; dan zullen deze l^oo Roeden de fnelheid gedurende dat uur tyds verbeelden , zo nu de Tyd maar één uur is , en de trap van fnelheid gelyk 1500 Roeden , zo als wy geheld hebben , dan zal de afgelopen Ruimte in de tyd van één uur , gelvk zvn ix ^500 Roeden, gelyk J500 Roeden; maar , wanneer het Lichaam met dezelfde fnelheid nog 2 uren dat is 3 uren lang, blyfd beweegen , dan zal zyn afgelopen Ruimte zyn gx 11500 gelvk ' 4500 Roeden , en derhalyen is ƒ. Deel, ' M de  "378 Over si Eigenschappen dek. de doorgelcpen Ruimte in een bepaalde Tyd , als de fom van den Tyd vermenigvuldigd met de fnelheid ; of met andere woorden; de Ruimte is in de vermenigvuldigde reden van Tyd en fnelheid. L. Indien ik de Leer wegens de fnelheid te recht begrepen hebbe, dan komt dezelve hier op uit. Voor Eerst, dat dc Natuurkun¬ digen de Trap van Snelheid van een bewogen Lichaam, uitdrukken door de Ruimte, die het zelve heeft afgelopen in een bepaalde Tyd , 't zy in een uur , Minuut, Secunde , enz. , ten twcden, dat van twee bewogen Lichamen de tyden der beweeging even lang of gelyk zynde , de afgelopen ruimte van beide, tot malkander zyn , als de verfchillende Trappen van Snel~ heid ; weshalven hoe meer wegs een Lichaam in een gelyke tyd met een ander aflegd , naar mate zal de trap van fnelheid groter zyn , en hier uit kan de verhouding der beide Snelheden worden opgemaakt. ■ Ten Derden, als van twee bewogen Lichamen de Snelheden gelyk zyn, dat dan de afgelopen Ruimten van beide tot malkander zyn, als de verfchillende Tyden; zodat het Lichaam 'twelk langst beweegd, naar rato van den tyd een groter ruimte zal aflopen, waar door dan de verhouding der Tyden bepaald kan worden. — Waar uit ik zie, dat met de bekende Tvd en trap van fnelheid , de afgelopen Ruimte berekend kan worden j zo dat men niet al-  Beweeg ing *n 't a l g e m e e Ni ï 79 alleen de Snelheid en de Tyd , maar zelfs ook de ruimte kan bepalen ; want, deze is volgens uw Bewys als de fom, van de vermenigvuldiging van Tyd met de Snelheid ; en dit kan , ja moet ik toehemmen; want , ongetwyffeld is het , dat , wanneer myn Snelheid , waar mede ik voortga , zo groot is , dat ik in de bekende tyd van één uur , een weg vart 1500 Roeden kan afleggen, dan is het onwederfpreeklyk , dat ik in den tyd van 3 uren, zal afgelegd hebben , driemaal de lengte van 1500 Roeden , om dat de Snelheid gelyk haat met 1500 Roeden in één uur, dus kan ik niet anders dan toehemmen , dat de ruimte is gelyk de tyd van de beweging , vermenigvuldigd met de Snelheid, het produét dezer multiplieatie is altyd het zelfde met de Ruimte. M. Dit dan tóegeftemd zynde, zo volgduit deze waarheid, dat de Snelheid van een bewogen Lichaam tj als de Ruimte gedeeld door dé Tyd ; zTj dat de ruimte afgelopen in een bepaalde tyd, gegeven zynde, men hier uit de Snelheid dier Beweging ligtelyk ontdekken zal, Wanneer men de ruimte deeld door de bekende tyd ; want de uitkomst of quotiënt is dan gelyk aan de Snelheid. By voorbeeld , laten wy hier wederom hellen, dat de afgelopen Ruimte van een Lichaam in den tyd van 3 uren is geweest 4500 Roeden , en dat gevraagd word naar de fnelheid dier beweging, het antM z we0id  ïSo Over de Eigenschappen der woord is _ 1500 Roeden Snelheid ; namenlyk de ruimte 4500 gedeeld door 3 de tyd, geeft 1500 Roeden Snelheid ; want dezö 1500 Roeden vermenigvuldigd met de tyd , komt wederom 4500 Roeden voor de ruimte afgelopen in 3 uren tyd. Even het zelfde is ook waarheid ten aanzien van den Tyd; vermits deze gelyk is met de gegeven Ruimte gedeeld door de bekende Snelheid ; want , 4500 Roeden ruimte gedeeld door 1500 Roeden Snelheid , komt 3 uren voor den tyd. L. Dit moet gewislyk uit de bewezen waarheden volgen , want , een fom door de vermenigvuldiging van twee getallen verkregen zynde , 'tgeen hier in dit geval de ruimte is , uit de tyd maal de Snelheid , zal, als dezelve door een van beide getallen gedeeld word , het ander getal uit die deling moeten voortkomen ; dus zo men de Ruimte door de tyd deeld , dan verkrygd men de Snelheid ; maar, deeld men dezelve door deze laathe, zo bekornd men de tyd; vermits Tyd cn Snelheid met elkander vermenigvuldigd , altyd gelyk is aan de Ruimte . het geene de Proef op de Deling is , want de quotiënt maal de Divifor, geeft de Dividendus. M. Zie daar, dus hebb' ik in 't kort de Snelheid , zo ik mecne u verklaard ; pn het vervolg zal ik hier over nog verder fpreken , en dan aantonen dat 'er behalve een Snelheid van een«  Beweeging in 't algemeen. 1S1 eene gelykvormige of gelykmatige beweging , hoedanige wy thans verhandeld hebben buiten deze nog eene verfnelde Beweging voor ons te betchouwen open haat; welke voortkomt van een Lichaam 't welk van boven naar beneden vald ; maar, hoedanig de Tyden, Snelheden en Ruimten in zulke bewegingen tot malkander haan , is hier de plaats niet te verklaren , zullende dit uithellen tot wy gelegenheid hebben in het byzonder over de verfchillende foorten van Bewegingen te handelen ; thans zal ik overgaan tot de twede aandoening van de. Beweging , te weten , de {treek derzelve. De Beweging van een Lichaam gefchied altyd in een regte Lyn, dewelke meu zich verbeelden kan getrokken te zyn, van de plaats alwaar de beweging aanvangd , tot die waar naar toe de beweging gerigt is ; deze word de Jlreeklyn der beweging genaamd , welkers Hoedanigheid is , dat dezelve handvastig eene regte Lyn zy ; Laat, by voorbeeld, (Pl. I. Fig. 8het Lichaam A in 't punt A deszelfs beweging aanvangen , en gerigt zyn in de regte Lyn AB, zo zal deze de ftreeklyn der beweging zyn ; en wanneer het Lichaam naar 't punt D bewogen word. zal het een ander, ftreeklyn, te weten AD verkrygen. L. Deftreek der beweging is derhalven niets anders dan de rigting of koers , gelyk men acgd , werwaards het Lichaam beweegd. M 3 Maar a.  %$s OvBft de Eigenschappen der Maar, gy fchynd in 't algemeen vast te ftelicn , dat de ftreek in aflen gevallen eene regte Lyn zy ; hoe zal men dit overeen brengen met de beweging van een Lichaam, 't welk een kromme of gebogen weg afloopt of in 't ronde draaid? my dunkt dat de ftreek in dit geval geen reg-? te maar een kromme Lyn is. M. 't Kan zyn dat het u alzo voorkomt , egter is het niet alzo, en de reden hier van is, dit men de zaak niet uit het regte oogpunt befchouwd, Wanneer een bewogen Lichaam een kromme Lyn befchryfd , blyft het altyd zich in een regte Lyn of beweeghreek voort bewegen , maar het verkrygd teffens alle oogenblikken weder een ander beweeghreek ; en dit zult gy toehemmen als gy de moeite geliefd te nemen de zaak met oplettenheid , met my op de volgende wyze van nader by te be-: fchouwen. Laat eenig Lichaam 't zy een Schip , Perfoon of iets anders, in A geplaatst zynde (Pi. I. Fig, 9.) aanvangen te bewegen, en gedurende dezelve de kromme Lyn A, a, b, c, d , e, f befchryven • deze Lyn, al fchoon gebogen zynde , word befchreven door oneindig kleine regte Lyntjes, welkers famenvoeging op het gezigt , wel is waar , niet onderfcheidenlyk zigtbaar, egter regte Lyntjes zyn, Men kan het Lichaam , uit A beginnende te bewegfn , aanmerken als in het eerhe oogcnblik  Beweeging in 't algemeen. 1S5 zyn ftreek gerigt tc hebben in de ftrekking van A naar B ; even eens als of het zelve van A naar B toe moest , maar een oneindig klem tvdhip in deze hreek bewogen , en alzo de oneindige kleine regte Lyn Aa befchreven hebbende , zal het zelve in 't punt a deszelfs beweeghreek veranderen cn, lopen in de hrcek a C ; maar , wederom een oneindig klein tydftip bewogen , en de oneindig kleine regte Lyn ah afgelopen hebbende, zal het in 't punt b voor de derdemaal weder in een ander ftreek voortgaan , nemende zynen weg in de ftreek £D , fchynendc van b naar D te beweegen ; maar wederom een oneindig klein tydftip in deze ftreek beweegende , zal het Lichaam in c volgens de oneindig kleine regte cE vervolgen , en in cl gekomen zynde in dc ftreeklyn dF enz. vervolgende geftadig alzo in de volgende tydftippen van beweeging 5 het Lichaam zal dus een Lyn befchryven , dewelke op het gezigt wel een kromme Lyn is , maar. die in de daad te famen is geheld , uit alle de oneindig kleine segte Lyntjes Aa , ab, bc , cd, de, cG welke alle met elkander onmerkbare hoeken vormen. De oneindig kleine regte Lyntjes zyn in de Figuur op eene merkbare grootte gefield , om de°zaak des te bevattelyker te doen voorkomen; dog , wanneer gy ovcrweegd dat de verandering van de beweegftreken oogcnbliklyk gef- bied, zo M 4 «*  lS4 Ov ER de Eigenschappen der zullen deze kleine regte Lynen oneindig klein zyn, en volftrekt op het gezigt niet anders dan eene kromme Lyn kunnen vertonen. L. Ik meen' u begrepen te hebben. , Een Lichaam beginnende te beweegen . zal altyd de regtlopende hreek, waar mede het zelve aanvangd, vervolgen, zolang tot het genoodzaakt word een ander regte ftreek aan, te nemen; in welke laathe het weder voougaai, tot ze nogmaals veranderd word; maar, wanneer 'er °em verandering in de beweeghreek gefchied. zafhet Lichaam altyd regt toe regt aan van d' een naar d' ander plaats beweegen, dit Lm men allerklaarst { naer het my tocfchynd) in een seihnd Schip ontdekken ; want , indien het Schip altyd een zelfde Koers houd , zal het zelve in een regte Lyn naar zeker plaats voortgaan , maar zo het al zeilende een kromme Lyn moet befchryven , zal het oogenbliklyk van Koers moeten veranderen. M. Uit uwe befchryving merk' ik dat gy de zaak volkomen begrepen hebt. - Wes- halven tot flot dezer byeenkomst kunnende overgaan , zynde het Vierde en laathe Stuk , 't welk omtrend de beweeging in aanmerking' i9 nemen is, zullen wy het zelve maar aanflonds voornemen. Dit Laathe onderwerpjbetrefd de Vermogens welke de Bewecging in * een Lichaam kunnen tWW«afc»a — Een Lichaam een werkeloos Ving  tSrafe J5«-/. -22! T.   B EWE EG I NG IN 'T A L GEMEEN. 18$ Ding zynde , kan dierhalven uit eigen vermogen geene Beweeging" in zich zelf veroorzaken; maar , moet dezelve door middel van één of meerder uitwendige oorzaken verkrygen. • Deze oorzaak van beweeging word in de Natuurkunde een Werkend Vermogen genoemd: ook wel een Macht of enkel maar Vermogen. onder de werkende vermogens worden alle de gene begrepen, dewelke op eenig Lichaam werken , ai fchoon heizelve daar door in geen beweeging geraakt ; want , wanneer ik een Bal voorthoot zodanig, dat dezelve voor myn vermogen wyke, ben ik d' oorzaak van zyne Beweeging ; en als ik myn vermogen oeffene tegens een heen , te zwaar om daar door bewogen tc konnen woorden, ben ik egter de werkende oorzaak welke beweegihg in den heen tragt te brengen, alfchoon dezelve niet beweegd, vermits het niet veranderen van plaats alleen maar toe te fchryven is , aan de geringheid van myn vermogen. - Het. Lichaam waar op eenig vermogen zyne kracht oelFend , het zy om het zelve te beweegen of anders daarmede in Evenwigt te geraken , noernd men in de Natuurkunde Beletzei van het Vermogen ; en gelyk het vermogen kracht óeffend op het Beletzel , zo oeffend het Beletzel wederkerig wederhand ; wanneer dan de kracht van het Vermogen juist zo groot, ais de wederhand van het Beletzel is ; zo ontM £ haat  186 Over ni Eigenschappen des haat 'er tusfehen die beide een Ex'tmvigt ; maa?, indien de kracht van 't vermogen alleen flegu met eene geringe hoeveelheid vermeerderd word, zal het vermogen de wederhand overwinnen en 't Evenwigt weggenomen zyn. het een en. ander zal ik door voorbeelden ophelderen. Een heen , op dewelken ik met eenig vermogen, drukke, zal het Beletzel van myn vermogen zyn. Wanneer de wederhand , de- we^.e ik van den heen gevoele , juist zo groot is , als de kracht van myn vermogen , dan zal myn kracht in dit geval vernietigd worden ; dat is , ik zal tegens denzelven niets kunnen uitvoeren j om dat de kracht, en de tegen, overhaande wederhand, tegens elkander Even- wigtig zyn, . Anders : twee Gewigten aan eene Balans in Evenwigt hangende , kan het eene aangemerkt wouden als het Beletzel , cn het ander als het Vermogen ; deze twee met elkander in Evenwigt zynde, zullen ze geen van beide het Evenwigt kunnen verbreken , door dien ze elkanders krachten vernietigen , zo als. men in de Natuurkunde gewoon is te fpreken. De oorzaken welke de Bcwceging in een Lichaam verwekken kunnen , zyn te menigvuldig, dan dat men zoude durven ondernemen om ze alle op te tellen , eenige van de voor-naamften zal ik hier opnoemen. Onder alle de beweegoorzaken is de aanbid-  B ewe e(j i n o i n *t a l gp m e E n. 18? lyke God cn Schepper van alles, wat behaan. ontvangen heeft , de Eerhe en onmidlyke. oorzaak , van wien de Eerhe , ja alle Beweeging oorfpronklyk is ; hier van kunnen wy op de overredenfte wyze overtuigd worden, wanneer Wy niet alleen onzen aandagt willen vestigen op de onderhouding en behiering van alle ondermaanfche zaken , welke onder ons bereik vallen, maar ook ten allerkrachtigfte, als wy het hcerlyk gebouw van den Sterren He ..el met bedaarde zinnen aanfehouwen en overwegen, die met zo veele DuizenJen van flonkerende Lichten verciert is , en welke alle volgens geregelde cn hun voorgefchrevcn wetten zich moeten beweegen : deze. hunne Beweeging zegg' ik moet een redelyk wezen opleiden tot het onderzoek naar eene eerhe oorzaak ; vermits en de Rede en de Kennis welke wy tot hier toe Van het Stollykc verkregen hebben, beide ons verbieden tc hellen , dat de Stoflyke Wereld hare Beweeging uit, en van zich zelfs zoude hebben ; maar veel eer, dat ze dezelve van een oneindige Almagt ontvangen hebbe, Hoor, hoedanig een Heiden , zonder openbaring en alleen maar door de Rede verlicht , ik meenc de voortrcflyke Redenaar Ciceuq , over dit onderwerp zich uitdrukt. ,, De gelykmatige Beweeging van den Hemel (zegd hy) de verfcheidenheid , het vcr„ fchi.1, de fchoonbeid , dc natuurlyke fchik- „ king  1 SS Over de Eigenschappen der king van Zon, Maan en alle Sterren , ge,, ven by eene aandachtige befchouvving ge,, noegzaam te kennen , dat zy niet by geval ,, zyn. Even eens als iemand in eenig Huis, ,, School of Pleitzaal komende , alwaar men ,, alles met reden , oordeel, wvs beleid en naau,, we Tucht ziet bchieren , niet zal kunnen ,, oordeelen dat dit alles zonder oorzaak alzo ,, gefchied; maar zal daar uit verhaan en be,, huiten, dat 'er iemand is, dewelke aldaar ge,, bied en gehoorzaamd word ; zo veel te meet ,, zal hy dan , wanneer hy een zo grote Be,, weeging , en Beurtwisfelingen van zo veele ,, Dingen, en van zulke grote fchikkingen, de,, welke noch nimmer in het een noch in het an,, der eenigzins hebben gemist , aanziet , moe,, ten vastheden , dat zulk een grote beweeging ,, der Natuure door eenig Godlyk Wezen moet ,, worden behierd. -m— De JVat , Deorum , libï „ ■ , C: 5- L. Een voortreflyk getuigenis voorwaar , uit den mond van een' Heiden ! M. Hoe veel te meer past het dan niet allen anderen , welke in de mogelykheid zich bevinden , door eene openbaring meerder verlichting te bekomen , ten einde hunne natuurlyke vermogens aan te leggen , om het opperfte Wezen uit zyne gewrochten te leren kennen. ■ hoe veel te gemaklyker kan zulk een kennis tegenswoordig niet verkregen worden , met dat  BEWBBGiNG ïn 't AtGEMEEN. behulp 't welk het Heidendom heeft moeten ontbeeren, maar hoe weinig word dit Helaas, by het groothe gros der Menfchen overdagt. Alle de overige oorzaaken van Beweeging zyn afha*nglyk van de Eerste oorzaak van alle. Beweeging ; en zyn onder anderen ingevolge onze ondervinding (behalven die door de wil van den Mensch en der Dieren gefchieden, dewelke een Beweeging naar hun welgevallen veroorzaken) de zwaarte Kracht ; dc Veerkracht der Vloeiftoffen en Vaste Lichamen ; de werking zoo van het gemeene als van het EUktrike Vuur; de werkingen van den Zeilfteen , enz: Sommige van deze oorzaken kunnen in eenige omftandigheden , op zodanige geheime manier werken, da°t men dikwils de bewegende Lichamen als uit zich zelfs werkende , zoude konnen aanmerken, Men weet, namenlyk, welke Kunstbewegingen veroorzaakt konnen worden , door het dalen of den val van zware Lichamen ; zo als de Kracht van een fnelftromende Rivier , dewelke op een Water - Rad geoeffend word, om Molens en meer andere Werktuigen in beweeging te brengen. Wyders, hoe de werking der Lucht, zoo door derzelver zwaarte als Veerkragt ; ook de Veerkracht der Dampen , en der ftale veeren in Horologiewerken , enz:'dienen tot menigvuldige nuttige en, door dc Konst bedagte Bewegingen te veroorzaken  t§0 ÖVÏR BB EléïNSCBAP PEN bti ken, als in het bewegen en omdryven van veel* uitgevonde gerieflyke Werktuigen ,\ als van Pompen , Horologien benevens een menigte andere. Eindelyk leerd ons de ondervinding, dat door de Werking van het gemeene Vuur , de Lichamen verbrand , en ondloopt worden, 't geenè zonder een bykomende Beweeging geenzins garfchieden kan ; en wier Delen door de goede Voorzienigheid wederom gefchikt zvn, tot het Weder vormen van andere Dingen ; hier zou ik nog kunnen byvoegen , en tevens ons gefprek daar mede eindigen i dat de ervarenheid ons geleerd heeft , welke vreeslyke, en fchrikbarende echter voor het behaan der ondermaanfche Dingen , zeer nuttige Beweegingen gefchieden, door de werking van het Blixem - Vuur, *t welk niet anders dan Elektrick Vuur is. Over alle de gemelde oorzaken hoop' ik in 't vervolg gelegenheid te zullen hebben , met u nader te fpreken. t E S-  igl ZESDE SAMENKOMST, Waarin over de AANTREKKING- m WEGSTOTEN DE KRACHT ; als ook wegens de SAMENHANG (Cohefie) van de Jtofdelen der Lichamen gehandeld word. — Meester. JL ot dus verre hebb' ik u medegedeeld , alles wat my dagt over de algemcene Eigenfchappen der Lichamen te moeten zeggen. ■ Thans is myn voornemen , ingevolge myn Plan . u andere Hoedanigheden der ftoflyke Zelfhandigheden onder het oog te brengen, en naar myn vermogen dezelve te verklaren. In de vorige gefprekken hebb' ik doen opmerken , dat een Lichaam onder een bepaalde Uitgebreidheid een zeker Hoeveelheid ftofdeeltjes bevat, welke allen aan elkander faraenhangen, en alzo een geheelen klomp vormen ; maar , een aandagtig en opmerkzamen Natuurbefchouwer dit betragtende , kan niet nalaten zich zelfs te vragen , wat toch de oorzaak van dezen famenhang of Cohefit mag zyn. L. Zou  'ïqs Over oë Aantrekking en Wegstotenoe L, Zou dezen fainenhang niet van iets Ideefagtig of van eenige Lymige Zelfftandigheid afgeleid kunnen worden ? M. Er zyn fommige Wysgeeren welke zo* danig iets , ter verklaringe dezer Hoedanigheid hebben uitgedagt; hellende een onbekende natuurlyke Lyra , die tusfehen dc flofdeeltjes geplaatst, cfcezëlvé tot eenen klomp vormen. . Maar , anderen geen reden vindende hier in te konnen berusten , hebben van zeker flag van Haken en Oogm , met welke zy zich verbeelden dat de hof aan elkander vereenigd zoude zyn , zich bediend. Terwyl wederom nog andere Philofophen de oorzaak dezes famenhangs in de persfing van de Lucht gezogd hebben, welke de oppervlakte der Lichamen zodanig zou famendrukj^en, dat de ftofdeeltjes daar door onderling verknogt moeten blyven. L. Welke van deze verfchillende Gevoelens, zou u als het aanneemlykfte voorkomen? M. Laat ons dezelve alvorens eens wat nader bezien. Jnd'en men een natuurlyke Lym wilde hellen, dan dunkt my is deze vraa^ zeer natuurlyk ; uamenlyk , wat toch deze Lym voor een Zelfftandigheid mag zyn ? is dezelve iets ftoffelyks , dan beftaat ze wederom uit Delen , en dan moet men wederom vragen , door welke oorzaak deze delen van die natuurlyke Lym famenhangen ? het zou ongerymd zyn om hier toe weder een twede natuurlyke Lym ter hulpe  Kit acht der StOFDEELEN. IQ.3 hulpe in te roepen ; want , dus zou men tot in het oneindige kunnen voortgaan en , ondertusfehen de vraag nimmer voldoende beantwoorden. L. Men ziet hier uit de ongegiondheidvan die ingebeelde natuurlyke Lym-. —1—<■ Maar , wat zegd gy van het twede Gevoelen ? M. Even dezelfde zwarigheid omtrend dc natuurlyke Lym bygebragd , heeft ook plaats by de Haken en Oogen : immers kan men hier insgelvks vragen naar de oorzaak , die de famttnftellende Deeltjes dier Haken en Oogen te famen vereenigd houd; zo men deze oorzaak Wederom in andere Haken en Oogen wil zoeken , zal men zich eindelyk met zyne verbeelding zódanig in zulke Haken en Oogen verward moeten bevinden , dat 'er geen middel zal wez?n om 'er zich uit te redden. De vraag blyfd dan ook hier mede onopgelost. L. Zo komt het my ook voor; maar het laatfte Gevoelen dan ! M. Het zelve is eertyds voor het waarfchynlykfte gehouden, maar • zederd dc Luchtpomp uitgevonden is , waar door men in haat geheld werd, om zeker bepaalde Ruimte, van Lucht te beroven , heeft men al mede bevonden , dat de Lucht de ware oorzaak van den lamenhang niet konde zyn ; dewyl een Lichaam in een Lucht ledige plaats opgefloten, alwaar alle persfing van Lucht weg genomen i. DttL N is 4  194 Over de Aantrekking en Wegstotende is,, geenzins tot ftof of Poeder overging, maat even zo onveranderd bleef als of het zelve in de open Lucht of vollen Dampkring zich bevond. L. Dit toond zeer overtuigende aan, dat de Lucht ook de oorzaak van den famenhang niet zyn kan ; maar , wat zou dan de ware oorzaak konnen wezen ? mogelyk zult gy my antwoorden, zo als men meermalen by het onderzoeken van Gods werken, genoodzaakt is te doen, zulks niet te weten. M. Ja Mynheer, dit bekenn' ik zeer gaarne. D'alwyze Formeerder aller Dingen , werkt in den Boezem der Nature door zekere vast gehelde en bepaalde Middelen en oorzaken , waar van verre dc meehe , het ons niet gegund Is dezelve te kennen. Echter kunnen wy, met behulp van ons rcdenlicht de Natuur befchouwende , eenige gewrochten of krachten ontdekken , door dewelke men Dingen ziet geboren worden ; maar, waar van het werkend beginzel uit het welke zy ontftaan, voor ons geheel verborgen blyfd. Zodanig een Werking of Kracht bevind men waarlyk in den loop der Nature te behaan, door dewelke men op goede gronden, de famenhang of Cohcfu der Stofdeeltjes , in veele verfchynzelen verklaren en oplosfen kan. L. Welke zou die Kracht, die byzonder Hoedanigheid wezen ? M.  Kracht b e r S t o p fi e e lU 195 M. Namenlyk , een Aantrekkingskracht , door den Schepper in het wezen van de Stof ingefchapen ; nademaal de Ervarenheid aan een vlytig en oplettend Natuuronderzoeker leerd , dat alle ftoflyke Zelffiandigheden een Natnurlyke Neiging tot elkander hebben, of zich onderling aantrekken. - Deze Hoedanigheid hoemd men Kracht van Aantrekking; ook wel enkel Aantrekking. L. Zou 'er waarlyk een zodanige Kracht in de Natuur voorhanden zyn ? my dunkt wanneet dit alzo was , dan zou 'er iets in de hof, dewelke op zich zelfs werkeloos is, voor onderfteld worden , 't welk naar een werkzaam begin zei zoude gelyken , waar van het tegendeel door u reeds betoogd is. M. Het is iets, 't welk de Natuur ons zo klaar doed zien, als wy het Zonne Licht aanfchouwende, overtuigd worden van eene lichtende Zelfftandigheid ;' dit zal ik heden tragten tt met Proeven onwederzeglyk te tonen. — Dog voor af moet ik uwe fchynzwarigheid tragten weg te nemen. Al fchoon men ftcld of wezendlyk bevind „ dat een ftoflyk Wezen op een ander Aantrekking oeffene, zo kan hier uit nog geen wettig gevolg worden afgeleid , dat het zelve hierom eene inwendige werkzaamheid zoude bezitten ; ■want, indien de kracht van Aantrekking, dc flof aan ons doed voorkomen, als eene uit zicb, N 2 jtelfa.  \g6 Over de Aantrekking en Wegstotend* zelfs werkzame Zelfftandigheid , dan zou dezelve deze werkzaamheid moeten uitoeffenen met eene vryheid van werken , dat is , met eene zekere verkiezing, om te werken of niette willen werken ; maar , dit in de ftof te ftellen , zou ongerymd zyn. : Het eene Lichaam trekt het andere aan , en het kan niet anders doen , de Lichamen moeten deze Werking op elkander uitoeffenen , zo dra dezelve in de vereischte omftandigheden gebragd worden van het te kunnen doen. Hier is derhalven geen verkiezing, geen vrywillige Werking te zoeken noch te befpeuren. d'Almachtige Schepper heeft om \vyze hem bekende redenen, in de ftof die Hoedanigheid gelegd , dat zy by den andere gebragd zynde , elkander moeten aantrekken en zich vast houden ; en daarom dunkt my, op deze Gronden met recht te mogen befluiten, dat de hof een Werkeloze Zelfftandigheid is en blyfd. L. ó Ja , ik zie nu myne Dwaling , uit myne onoplettenheid onthaande ; want , had ik de Les wegens de Werkeloosheid der hohe naar behoren overdagd , en my herinnerd, zou ik die zwarigheid tegens deze waarheid niet geopperd hebben. — Uit uwe gezegdens moet ik dan vast hellen , dat door den Schepper die Hoedanigheid aan de ftof deelen is ingefchapen , om elkander te kunnen aantrekken en onderling verknogt te blyven. Maar, heeft men  Kracht der StofdeeleH. 197 men ook de oorzaak van deze Aantrekking ontdekt ? zou die in of buiten de ftof gezogd moeten worden ? M. Dit is my niet mogelyk te beantwoorden ; de Hoedanigheid is ons alleen bekend , zonder meer. ■ : Wy zien de uitwerking ■ de aantrekking ; maar , wat de oorzaak daar van zy , of die in- dan buiten de ftof te zoeken is, kan niet bepaald worden, om dat onsde ' inwendige Natuur der ftofFelyke Wezens geheel onbekend is ; wy zien 'er niets meer van , zo als te voren reeds geleerd is, dan alleen dc buitenfle fchors , cn het overige is God, die dezelve voortgebragd heeft; alleen bekend. Wy moeten derhalven ons vergenoegen met de dingen, die wy aan dezelve- zien gebeuren, zonder verder te komen ; dewyl men op elke hap in het onderzoek der natuurlyke Dingen onophoudelyk bevind, dat de Palen van onze vermogens eindig, cn veel te naauw beperkt zyn, om tot het inwendig maakzel van het ftofFelyke in te dringen ; en dit verpligt ons dan , te berusten in het gene, waar voor onzen Geest alleen bevatbaar gemaakt is; terwyl het "ons tevens vermaand de Eerhe en algemeen werkende oorzaak te eerbiedigen, en zyne ondoor- grondelyke Wysheid te bewonderen. Hier in dan niet verder kunnende treden, zal' ik voortgaan u door onlochenbarc Proeven te N $ be«.  'spS Over oe Aantrekking en Wegstotenre bewyzen dat 'er ccn zodanige Aantrekking in de Natuur befta. Omtrend de Kracht van Aantrekking word ons door de Natuurkundigen geleerd , dat dezelve in alle omftandigheden niet kan wei ken; dat men dc Aantrekking dan eerst zal gewaar worden , wanneer de Stof op een zeer genngen afhand tot elkander gebragd word; maar , deze afftand te groot zynde , zyn de ftofdelen buiten elkanders bereik , en als dan doed dea'antrekkingskracht gene merkbare uitwerking. Dit blykt uit de volgende Proeve. Laten A en B (Pu U, Fig, l.) twee Kwik druppen veibeelden , op een vlakke Glas Ruit naanwkeurig waterpas liggende , naast elkander gelegd, t'is nodig de Glas Ruit in de geteelde gehalte te plaatzen , om tc verhoeden dai de Kwik druppen niet in den andem; lopen ; wanneer men één dezer druppen zeer voorzigtig naar den anderen toefchuifd -, zal men zien , dat dezelve al vry na by den anderen gebragd kunnen worden , zonder elkander aan te trekken. De reden hier van is , dat den afhand tusfcheji hen beide hier toe nog te groot is, of anders dat de beide Lichaamjes nog buiten elkanders bereik zyn ; maar wanneer dezelve op een kleiner , en by na onmerkbaare tusfehenwytc tot malkander genaderd zyn, dan zullen jy elkander zeer fchielyk aantrekken , en ter* ftond.  Kracht der Stofdeelen. 199 ftond tot een gemene groter drup in den anderen vloeijen. By het doen dezer Proeve is het opmerklyk , dat de twee Druppen met een foort van hevigheid , en als het ware met een drift elkander aantrekken en onderling vereenigen , even als of dezelve door eenige uitwendige oorzaak naar den anderen gedreven worden ; Dit verfchynzel heeft fommigen aanleiding gegeven te denken , dat het zelve door eene aanbotzende of aandryvende kracht veroorzaakt word , anders gezegd, een Kracht door welke twee Lichamen naar elkander toe geftoten worden. dog , niet tcgenftaande men dit uitwerkzel op deze wyze zou konnen vóórhellen , zo zyn echter de meeste Natuurknndigen voor de Jantrekkingskracht , om dat deze Benaming het gevoeglykst met het natuurlyk verfchynzel fchynd over een te komen. L. Deze Proef overtuigd my van eene aantrekking tusfehen de twee Kwikdruppen ; maar, gy fchynd van gevoelen te zyn , dat deze kracht in 't algemeen over alle het ftoflyke zich uitftrekke ; is dit zo in de Natuur ? en kan zulks, al mede met Proeven bewezen worden ?• M. Niets zekerder als dit. Die hoeda¬ nigheid word bevonden plaats te hebben onder de Delen van allerlei foort van Lichamen $ niet alleen van Vloeihoffen op Vloeiftoffen , maar zelfs ook van deze op vaste Lichamen j en van vaste op vaste Lichamen. ; Echter N 4 i3t  200 Over de Aantrekking en Wegstoten i»e is hier by aan te merken , ook by ondervin,-cling bevonden te zyn , dat deze Hoedanigheid in fommige foorten van hoften niet te befpeu* ren is , maar in tegendeel wel een wcgjlolcndc Kracht , zo als deze door eenigen genoemd word ; over welke wy, een weinig lager, zullen handelen. ->— laten wy nu nog de Aantrekking vervolgen. Een uitwerking dezer Vracht kan men ontdekken met twee waterdruppen , ol iwee druppen oly , enz: dog allerzigtbaarst konnen deze Proeven met Kwik in 't werk geheld worden. Over het algemeen kan men keilen, dat-de Aantrekking tusfehen hollen van een zelfden Aart,, heerscht en werkzaam is , alhoewel 'er Vooiv. beelden genoeg zyn , dewelke ons deze Kracht ook tusfehen hollen van onderfcheiden foort doen zien ; zo als ik nu ga aantonen. Men neme hier toe eene willekeurige hoeveelheid Alcalyn of Loogzout , 't welk in. de epen Lucht uit zich zelfs is gefmolten ; dezefmelii.ig kan gemaklvkst bcvordeid worden . wanneer het Zont in een Zakje, ineen vogtige plaats word opgehangen ; men held onder het zelve een Glas, of eenig ander Vat , om. het fmeilende en druppelend vogt daar in tc ontvangen. in deze Vloeiflof giet men beurtelings dog maar drupswyze, 'l ?, y herk water, oly» >an Vitriool, herken Azyn , of eenig ander zuur, tyndedict onverfchiliig wat bier toe genomen word^ in>  Kracht der Stofdeeien. zot Indien het zelve ftegts een zuur vogt ( Acidwn ) ?y ; zo ras deze in foort onderfcheiden vogten in aanraking komen , ziet men terhond eene opbruisfching QEjfervcscentia} onthaan, zodanig, dat deze Vogten fchynen , als 't ware te koken. De rede van deze opbruisfching heeft men te zoeken , in de herke Aantrekking , welke de Deeltjes van het Zuurvocht op die van het Loogzout oehenen , en tusfehen dezelve indringen. Wanneer men wyders met het indruipen beurtelings voortgaat , zal mén bemerken dat de opbruifching eindelyk geheel zal ophouden f ten blyke , dat alle dc Deeltjes van het Al-. cal)n vogt , ieder voor zich zelfs een Deeltje van het Zuur vogt heeft aangetrokken en daar mede vereenigd is , of naar de fpreekmanier der Scheikundigen , daar mede verzadigd of gefatureerd is. ■ L. Deze Proef toond niet minder klaar , de aantrekking tusfehen Vloeiftoften van onderfcheiden foort j hebt gy meer zulke Voorbedden ?■ M. Ja wel ; maar wanneer ik die aïlc wilde opnoemen en bybrengen , zou het fiegts tydverfpillen zyn , naerdien men daer mede niet meer als dezelfde waarheid bewyzen zoude i daarom verkies ik liefst het verder onderzoek aan u oyer te laten , om door eigen oordeel N 4 dc  So2 Over de Aantrekking En Wegstotende de bevinding met de gemelde Grondregels te vergelyken. Nu zal ik u de kracht van Aantrekking tusfehen twee vaste Lichamen tonen. Men neme twee loode Snaphaanskogels , fnydendc van ieder derzdve een kleine Schilfer af, omtrend in de manier als op (Pl. II , Fig- 2 ) door A verheeld word ; dit gefchied om daar mede eene kleine platte en gladde oppervlakte ie bekomen ; dan drukt men de beidekogels ter plaatze van de gemaakte vlakten , tamelyk. fterk met een draaijende beweeging tegens malkander, als wanneer men befpeuren zal , dat de beide Lichamen aan elkander vereenigd zullen blyven , gelyk in de gemelde Figuur met de Kogels Ben C aangewezen word ; en deze vereeniging zal dermate vast zyn, dat ze eene aanmerkelyke kracht wederftaan zal, om de beide Lichamen van den anderen te fcheiden. Wat mag de reden van deze aaneenhegting zyn ? immers geen andere als de aantrekking , welke deze Lichamen op elkander oeffenen ; want , aan de persfmg van de Lucht is het niet toe te fchryven , vermits men bevonden heeft , dat zulke vereenigde Lichamen ook verknogt blyven in een plaats , uit dewelke de Lucht , en gevolglyk de verondcrftelde persfende «orzaak weggenomen is. Li Onwederfprecklvk moet dc oorzaak van dit  Kracht der Stofdeuen, 803 dit uitwerkzel toegekend worden , aan eene kracht waar mede de Lichamen zich onderling aangrypen en vasthouden. M. Deze famenhegting of Cohefie zal des te aanmerklyker zyn , hoe meer de rakende oppervlakten , vlak en glad bewerkt zyn. L. Waarom dit ? M. Om dat dezelve dan met te minder holligheden of liever oneffenheden voorzien zynde , te meerder Punten van de ftorlyke oppervlakten elkander onmidlyk kunnen aanraken; want hoe groter de rakende oppervlakten zyn, en hoe digter de Delen in aanraking gebragd kunnen worden , hoe fterker de aantrekking, is. , en dat dit in de daad zo is , zal ik met het volgend aanmerkiyk uitwerkzel , van de aan trekkracht in glad gemaakte oppervlakten u onder het oog brengen. Men neme twee dikke koperen Schyven als ABD en ABC (Pl. II , Fig: $ ) dewelke even groot van Middenlyn zynde , ieder met eene platte en vlakgehepen eu gepolyste oppervlakten voorzien zyn , met dewelke men dezelve tegens elkander aandrukt; dog alvorens men dc vlakken fameuvoegd , moeten ze met eenig vet of fmeer beftreken worden , na dat het metaal warm is gemaakt ; vervolgens de fchyven te famendrukkende , draagd men zorg daar door alle het tusfehen leggende fmeer naar buiten wederom tc doen uitkomen. JU Waar»  204 Over de Aantrekking en Wegstotend-k L. Waarom gebruikt gy in deze Proeve het fmeer , en in de voorgaande niets ? M. Dit gefchied alleenlyk , om alle klein© holligheden en fyne kratzen , die 'er op de oppervlakten , fchoon nog zo wel gepolyst , mogten overgebleven zyn, aan te vullen; want, ar kan men dezelve met het blote oog niet ontdekken , zullen ze met het vergrootglas merkbaar genoeg worden , en kunnen dan het uitwerkzel' van de te nemen , Proef al vry wat verzwakken. Op deze wyze maakt men de aanraking der punten te volkomener. — indien de bewerking der oppervlakten met genoegzame naauwkeurigheid gedaan is , zal de hoeveelheid fmeer zeer gering behoeven te zyn ; alles dus met de vereischte oplettenheid toebereid hebbende, laac men de fchyven verkoelen , ten einde het tusfehen liggend fmeer kan hollen , en alzo voor te komen dat dezelve , gedurende het fmeer nog warm en vloeibaar is, niet door eenige beweging va'ii den anderen zouden fchuiven; en om, zich hier tegen des te beter te verzekeren, moeten 'er aan de onderhe fchyf vier kleine wervels gemaakt zyn , op gelyke afllanden van malkander geplaatst, dewelke, wanneet dc fchyven naar behoren op den anderen gevoegd zyn, opgedraaid worden , zo als by a tn b te zien is , om te verhinderen dat hare famenvoeging niet verfchuivC Yer--  Kracht der Stofdeïiïn 205 Vervólgens word de bovenhe fchyf met den Ring D aan eenen Haak opgehangen, en aan de onderfte hangd men door de Ring G een fterke Schaal EF, in welke het benodigde gewigt gedaan kan worden , 't welk men geftadig door toezetting vermeerderen moet, tot de fchyven van elkander fcheiden. De wederhand welke de aantrekkingskracht dezer Schyvcn tegens het gewigt oeffend , zal alle verbeelding te boven gaan ; want , als de Middenlynen der fchyven hegts op omtrend anderhalve en hare Dikte A G gelyk \ duimen genomen worden , zal 'er een gewigt van 90 Ponden vereischt worden , om hare kracht van aantrekking te overwinnen. L. Dit is verbazend ! nimmer zou ik my hebben kunnen verbeelden , deze kracht zo groot te zyn. ——• maar , zoü men niet mogen denken , dat het tusfehen liggende fmeer tot de vasthouding mede werkt ? M. Gandsch niet. Het fmeer is, zo als gezegd is , alleenlyk tusfehen beide gedaan , om de holligheden, en fync kratzen in de famengevoegde oppervlakten , aan te vullen , om alzo te meerder Raakpunten te bekomen. L. Ja , maar deze punten zyn dus ten delen fmeer en ten delen van het Metaal zelfs. M. Dit doed hier ter zake niets. de Delen van het fineer zyn hier zo wel hof. lyk  *ö6 OvE* de Aantrekkingen Wegstotbndb lyk , als die van de Metalen fchyven. Wel is waar, dat het fmeer een aantrekking op de Delen van de fchyven oeffend ; maar , gemerkt deszelfs geringe Hoeveelheid in dit geval , kan het geen oorzaak zyn , noch ten dezen aanzien iets toebrengen tot eenen zo verbazende herken famenhang ; en aan den anderen kant als eene vastklevende Lyn befchouwd zynde , zal het onnodig zvn u deszelfs onbekwaamheid, als te wel bekend zynde , aan te tonen. L. Gy hebt my voldaan. mag ik nu verzoeken voort te gaan ? M. Meer diergelyke zeer aanmerkelyke uitwerkingen van Aantrekking der Stoffe , zal men konnen ontdekken, met twee Glaze Ruiten . wier faamgevoegde oppervlakten wel vlak gchepen en gepolyst zyn ; en inzonderheid wanneer men een Tobbe , Emmer of eenig ander vat met Water heeft aangevuld en op deszelfs oppervlak etlyke kleine Lichaampjes van eene ligte zelfftandigheid gemaakt , 't zy van eenig ligt Hout, Kurk, enz: of kleine holle Glasbolletjes, laat zwemmen , en dezelve op eene zag* te wyze , zonder veel beroering in het water te maken, op een zeer kleinen afhand naar elkander brengd , zal men zien dat dezelve alle naar malkander verder zullen trekken en onderling te famen blyven hangen , vormende een fchakel dewelke in het water voortgetrokken kan worden, zonder dezelve te verbreken , indien het met  Krach t OEti StoïdEelen, S07 met de vereischte voorzigtigheid gedaan word. , Wanneer men dezen fchakel. willekeurig verbreekt , zullen de gefcheide Delen wederom , eelfs met Cene aatvmerklyke hevigheid naar elkander naderen , en toefchieten. De Kracht van Aantrekking is niet minder te befpeurcn in eene meer algemene Proeve, welke byna aan ieder bekend is, maar door een ieder niet met even veel nut befchouwd word ; ik meene die, welke met een fchyfje Buffels of eenig ander foort van dik Leder gedaan kan worden ; want , als het zelve aan een Touw naar behoren is vast gemaakt, en in water genoegzaam door nat geworden is , vervolgens op een heen of kei in de ftraat liggende , met de voeten vast aangedrukt zynde , zal 'er al een aanmerkelyke kracht vereischt worden , ,om dit klein ftukje Leder van den heen tc fcheiden , indien dezelve daar door uit zyne plaats niet gerukt kan worden. L. Ja deze Proef hebb' ik in myne Jeugd zeer dikwils zien doen , cn zelfs met myne fpeelmakkers ook met vermaak gedaan; maar weinig dagt ik te dier tyd, dat deze in fchyn zo geringe zaak , my nog zou verftrekken tot onderwvs cn Leering der natuurlyke Dingen. —— M. Uit alles wat de vernuftige Mensch in de Natuur voorkomt ; kan hy nuttige Leeringen trekken. ■ Laten wy nu door deze bewezen kracht yan Aantrekking eenige ver- fchyn-  aoS Over de Aantrekking en Wegstótfédè fchynzels in het gemene Leven , en die van zo veel nut in dc Maatfchappy zyn, tragten tc verklaren. Door deze Hoedanigheid kunnen wy de reden bevroeden , voor eerst , waarom twee Stukken of Lichamen door de tusfchenkomst van eene gevoeglyke Lym , herk vereenigd, en aan malkander zeer vast verknogt kunnen blyven ; want , zo zien wy het Metaal door middel van fbudeer, 'twelk niets anders als eene Metaal Lym aan te merken is, door aaneenhegting van twee vlakken zyden tot één enkel huk maken ; insgelyks twee hukkeri hout , wier vlak gemaakte zyden tegens malkander gelegd , met een tusfehen komende bekwame hout Lym, zo vast, en onaffcheidelyk vereenigd worden , als of de beide, natuurlyk maai één huk waren. ■ Ik zoude geen einde vinden , indien wy wilde nagaan in welke gevallen , en met wat foorten van Zelfhandigheden de konst, deze natuurlyke Eigenfchap der ftoflyke Wezens , zich heeft weten ten nutte te maken, en in welke Konst gewrochten dezelve haren invloed niet ten nutte en voordeel kan aangelegd worden,— De Glasflyper ondervind in zvne kunstbewerking inzonderheid ook de kracht van aantrekking, in het fchuüren en polyften van henen en Metalen; want , deze Zelffiandigheden over elkander gefchoven, en gefchuurd worden»»  Kracht dhr Stofdielbn* aog dende , kunnen ten laatften met een zo grote kracht aan elkander verknogt blyven, dat men dezelve niet dan bezwaarlyk bewegen kan ; en vooral wanneer het Tydhip van de Polysting naderd , gelyk de ondervinding de konstenaren daaglyks leerd. In alle de voorgemelde gevallen is de aantrekkings kracht 'alleen de oorz aak van den famenhang ; want , geen foudeer ten aanzien der Metalen , noch eenig foort van Lym aan Hout of andere Zelfhandigheden , kan die verknogting vOonbrengen , alzo min als het fmeer omtrend de koper fchyven, zo als wy gezien hebben ; vermits alle deze tusfehen voegzels alleen maar dienen , om de op malkander gevoegde oppervlakten , is het doenlyk, in allé mogelyke punten elkander te doen aanraken ; door alle kleine holligheden , Fyne Kratzen , Poriën, en wat dies meer is, aan te vullen; want de ondervinding heeft den konstbewerker geleerd, dat twee Lichamen het allerfterkst vereenigd konnen worden, met een zeer dunne tusfehen komende Lym, 't zy foudeer of anderen, mits de vlakken naar vereisch op elkander kunnen gebragd worden , 't zy dooraanpersling of door eenige andere middelen, naar den aart der faamgevoegde Zelfhandigheden zulks vorderen : hier mede denk ik de aantrekking van twee vaste Lichamen op malkander genoegzaam bewezen, cn daar by met /. Deel, O wei-  *ió Over de Aantrekkïng en WegstoteNdê weinige woorden een fchetze gegeven te hebben , van het nut en gebruik , dat deze natuurlyke Eigenfchap van het hoflyke in het gemene Leven heeft aangebragd ; wy gaan dan over , om ook de Aantrekking tusfehen een Vast- en Vloeibaar Lichaam door Proeven te betogen. Laten wy hier toe nemen een glas ABG (Pc II, Fig. 4) 't welk tot de hoogte DE met water is aangevuld; wanneer men de oppervlakte van het water met eenige oplettenheid geliefd te befchouwen, zal men wel ras bevinden dat dezelve geen platte vlakte uitmaakt , maar eenigzins een holle gedaante , even als die van eene ondiepe fchotel , vormd, en dat deszelfs Rand tegen de binnenzyde van het glas meer verheven is , als in het midden , zo dat deze oppervlakte een kom maakt ten naasten by als door de Lym GIKF verbeeld word» zynde de holte of bodem van de kom in IK, en de opgetrokken waterdeeltjes in GI en KF; foortgelyk verfchynzel ziet men ook gebeuren , met eenig ligt dryvend Lichaam op de oppervlakte van water te plaatzen, of wanneer men een houte hok in het zelve fteekt, zo , dat een gedeelte van den zeiven , boven de oppervlakte uitkomt; want, dan zal men gewaar worden, dat het water, rondsom die Lichamen in de hoogte word opgetrokken, vermits dezelve wy- der  KraCBt dër Stofdeelen. 211 der bevogtigd worden, als ze door 't water onmiddelyk worden aangeraakt zo als in (Pl. II, Fig. 7) is afgebeeld. L. Deze voorbeelden zyn onwederfpreeklyk en tonen allezints een kleving of aantrekking tusfehen de water delen , en die van de gemelde vaste Lichamen ; ik ben verlangende hier van meerder te weten , waarom ik vriendelyk verzoeke met dit onderwerp voort te gaan. M. Deze aantrekking dan als een bewezen waarheid aangenomen zynde , volgd uit deze wederom eene andere; Want. indien de wanden van het glas nader by elkander veronderfteld worden , of wel 'tgeen op het zelfde uitkomt, het water in een naauw glas of Buisje befloten zynde > zal het zelve hoger moeten worden opgetrokken L. Hoe zo ? Om dat het Glas nauwer zynde , en dus deszelfs binnen zyden nader by den anderen komende , daar door derzelver onderlinge aantrekkingen elkander zullen helpen; invoegen, hoe nader de binnen wanden by elkander haan, des te fterker zal de aantrekking werken, en gevolglyk zal het water in de naauwfte Glazen ook het hoogst worden opgetrokken. L. Zoud gy my dit met eene Proeve konnen tonen ? M. Zeer wel. —— Wanneer gy flegts ne* vens my de moeite geliefd te nemen uwe aan0 0 dag?  '213 ÖVSR DE AANTREKKING EN WEGSTOTENDft dagt op (Pl. II, Fig. 5) ^ vestigen, verbeeldende twee glaze Ruiten ABCD , zeer vlak en regt, in dier voegen famen gevoegd, dat ze elkander met de zyden BC onmiddelyk aanraken ; maar met de tegen over gefielde zyden AD zo verre van malkander verwyderd, dat een dun Plaatje, ter dikte van een Hollandsch Dubbeldje net tusfehen beiden pasfe ; als men nu deze twee glas Ruiten op deze wyze te famen vereenigd, regtftandig in een vat met water gevuld , doed nederzakken tot op een zekere diepte, als by voorbeeld tot aan E, en dezelve in de'zen haat onveranderd .houd, zal het water tusfehen de binnen zyden der glazen tot aan de bovenkant van het glas in F opklimmen , en men zal deszelfs oppervlakte met genoegen , naar aanwyzing van de Figuur, de zonderlinge geboge Lyn EHGF zien befchryven. Dit verfchynzel is niet anders, als het uitwerkzel van de Aantrekking ; want , nadien de binnen wanden der glazen aan de zyden BC naast by den anderen komen , daarom is de aantrekking aldaar het fterkst, dewelke afneemd naar Evenredigheid, dat haren afhand toeneemd; vermits de wederzydfche aantrekkingen op de groter tusfehen wydte aan de zyde AD, elkander onderling zo zeer niet bevorderen , als gefchied wanneer de glazen op minder afhand nader komen. L. Deze is even zo voldoende als de voorgaan-  klacht D2R StOFDEILEN. 21$ gaande Proeve, en behaagd my dermate, dat ik zoude wenfchen meer diergelyke te mogen- zien; zou. myne Leerlust dit van u mogen vergen? M. Ja zeer wel; en al fchoon de reeds getoonde toereikende tot myn voorgeheld oogmerk geacht konnen worden , zult gy my altyd bereid vinden om uwe pryswaardigen. weetgierigheid te mogen voldoen. Zie hier dan nog een Proef , de aantrekking van Vaste op Vloeibare • Lichamen havende , niet minder, fraai dan de naast vooigaande. • Men neme tot deze verfcheide glaze Buisjes of Pypjes alle van verfchillende wydte ; by voorbeeld, indien men 'er in 't geheel agt of tien neemd, waar van de binnen wydte van het grootfte een Midden lyn heeft van. zes Lynen of een halven duim, cn het kleinfte een holte heeft, dewelke doos de dikte van een menfchen flair geheel ge,vuld kan worden; en voorts de middenlynen. vande tusfehen beide komende, in langte by trappen geregeld afnemende , zal men tot de proefneming een bekwaam hel buisjes hebben ; als nn deze Buisjes, in é,èn rei naast malkander , naar de vermindering hunner, middenlynen, geplaatst, zyn, zo als in (Pl. II, Fig. 6) te zien is , en regt op en neder in, een bakje of glas-, met water , gedeeltelyk- ingedompeld worden , zal men na verloop van weinige Minuten het water in alle de Buizen zien opklimmen, dog gcenzins in alle tot een gelyke hoogte, maar O 3 ^7;  214 Over de Aantrekking en Wegstotendk by een naauwkeurig onderzoek zal het blyken,. dat de Hoogten toenemen in dezelfde Evenre-* digheid , als de midde lynen der Buizen afnemen of kleiner worden, en derhalven de Hoogten tot malkander zyn, in de omgekeerden reden van de langte der midden lynen van de Buizen ; dat is te zeggen ; hoe groter de midden lyn is , tot te kleiner hoogte in de Buis zal het water worden aan en op getrokken ; en anders om , in de kleinfte Buis zal het vogt hoogst klimmen , en ingevolge hier van, zal dan de oppervlakte van het water, inde gezameudlyke naast elkander haande Buisjes» eene gebogc Lyn AbcdE formeeren , gelyk in gemelde Figuur verbeeld is. Dit foort van glaze Pypjes zyn by de Natuurkundigen onder de benaming van Hair Buisjes algemeen bekend , en men kan dezelve by de Barometeis- en Weerglas Makers genoeg bekomen , indien men zich daar van begeerd te voorzien. Om de verfchillende Middenlynen te beproeven en af te meten, heeft men dezelve flegts in eenig gekouleurd vocht, regthandig gelyk zo even is aangewezen , te plaatzen , wanneer de verfchillende trappen van Hoogten, van het opgerezen vocht in dezelve , ook de verfchillende grootte der middenlynen , wiskundig zal aanwyzen. Wanneer gy nu de verfchillende Hoogten van het oppervlak des Waters in de Buizen, met sta  Kracht I[der Stofdeeeen. 215 dc vercischte oplettenheid geliefd naar te gaan, zult gy wel ras ontdekken dat deze alle met malkander een kromme Lyn uitmaken , van Figuur overeenkomftig in de daad , met de gene, welke wy in de voorgaande Proeve met'de twee glas Ruiten hebben zien geboren worden, en derhalven is deze gelykheid van verfchynzel, een doorhaand Bewys , dat de binnen ruimte tusfehen de twee glas Platen , in het afgetrokkenc, niet anders als eene verzameling van Hair Buisjes kan befchouwd worden , wier middenlynen by trappen fteeds toe- of afnemen. Zie daar, dus meen' ik u naar genoegen Proef kundig bewezen te hebben , dat 'er een kracht van Aantrekking tusfehen hoffelyke Zelffiandigheden in de Natuur zv. Alvorens wy nu tot andere zaken ons verledigen , zal het zyne nuttigheid kunnen hebben , aan te tonen , hoe men door deze bcweze waarheid, verfcheide verfchynzelen , welke men dagelyks in de Natuur ziet gebeuren , kan verklaren. L. Dit zal ik insgelyks met vermaak aanhoren. M. Een klein hoopje Zand van rondsom met water omgeven , dog boven het zelve verheven; ceu huk Broodfuiker of Brood in. een fchoteltje met water liggende , maar alleen voor een gedeelte bevogtigd wordende, deze allen zal men na verloop van weinig tyds , van ijet water tot in de bovenfte delen , doordron0 4 ge.%  »i6 Over de Aantrekking en Weg stoten de- gen te zyn bevinden, niet tegenftaande dezelve • voor >et grootfte gedeelte boven, of uit het water* liggen ; wat mag hier van de Rede zyn ? L. Volgens myne gedachten geen andere , als de aantrekking dezer ftoffen op de Waterdeeltjes. M. Zo is het. —— want , de Delen dezer Lichamen zyn of puntig of rond, waar door dezelve zo digt gefloten op elkander niet liggen konnen, dat ze den anderen in alle punten zouden aanraken , gevolglyk moeten 'er een menigte holligheden en ruimten tusfehen beide overblyven , dewelke met den anderen gemeen fchap, hebben, en alzo Kanaaltjes vormen , die als Hairbuisjes aan te merken zyn . langs of door welke het water in deze Lichamen word opgetrokken. L. Zo het my toefchynd zou men op gelyke wyze al mede reden kunnen geven , waarom eene fpons ter halver wegen in water hangende,, het zelve zal optrekken, en over 't geheel doortrokken worden ; vermits deze zelfftandigheid niet anders dan eene verwonderiyke famenweving van eene menigte Buisjes is , dewelke alle in malkander lopen en gemeen fchap hebben , zo als ik onlangs met het Microscoop, met veel vermaak hebbe opgemerkt. M. Uwe toepasfmgcu behagen my, om dat gy *c zo wel ter fne' de benaming van Woest bekend , te onderzoeken , ook wel een Kraal of Belletje van Barnheen ; deze manier om dc Digtheid eener Vloeihoffe te bepalen is goed , wanneer het op gene naauwkeurigheid aankomt , maar dezelve is tot fyn er Navorfchingen geheel onvoldoende , zo als ik nader zal doen zien , thans zullen wy hier omtrend ons niet verder uitlaten , maer lievei den, draad der redeneering vervolgen. Het Water is dan een. fmeltvogt voor alle foorten van Zouten en Suikers, en eenige anderen ; maar ook voor deze foorten alleen , want op andere Lichamen heeft het zelve ter ciutiindinge geen vermogen altoos ; zo als, by voor-.  Kracht der Stofdeelen. aii' Voorbeeld, Hout, Steen, Metaal, enz: doende aan dezelve geen andere uitwerking dan ze nat te maken. — Het water is onbekwaam deze Lichamen te ontbinden, om dat zyne Deeltjes tusfehen de Stofdeeltjes derzelve niet kunnen indringen, om dezelve van malkander te fcheiden ; of zo als men ook kan. zeggen , dat de wederzydfche aantrekkracht van de Waterdelen en die der Lichamen , of niet groot genoeg of niets is , om de Uitwerking der ontbinding voort te brengen. L. Kan ik hier uit dan niet befluitcn , dat dc Aantrekking niet algemeen zy , maar dat er Lichamen gevonden worden , tusfehen welke de onderlinge aantrekking geen plaats heeft ? M. ja, en dat zal ik u aanhonds bevestigen , maar, alvorens nog eene andere onderfcheiding van de fmelt of ontbindvogten aantonen. Alle Kalkagtige of Krytagtige zelfftandigheden , benevens de. Metalen hebben hare afzonderlykc fmeltvogten, welke op derzelver Stofdeeltjes gelyke aantrekking of uitwerking ter ontbindinge kunnen oeffenen , even als het water op de Zoutdelen. De Smeltvogten dezer Lichamen zyn alleen de tuurt Vochtcm ( Acida) van wat Aart dezelve ook mogen wezen, hoewel ook in 't algemeen gezegd kan worden , dat alle zoutdeeltjes min ef meer een Eigenfchap bezitten om de Metalen  *22 Ovïr de Aantrekkingen wegstotenöb Ien tc ontbinden. De zuurvogten, ook alleen de luurtn genoemd , zyn verfcheiden : men heeft 'er uit het Planten - en ook uit het Mineraal Ryk. De Zuuren uit het Planten- Ryk afkomstig, wenden Atyn genaamd , wanneer die uit een afkookzel van Granen gemaakt, van geperst nat. van Druiven, of uit andere foorten van Vrugten toebereid worden , gelyk dit ten overvloede in de Azynmakeryen bekend is. Het Mineraal Ryk leverd ons Drie voorname foorten van Zuuren op; als daar is het Vitriool Juur anders Vitriool Oly ; het Salpeter tuur of het Sterk Water en , eindelyk het %uur van gemeen %out. Alle deze Zuuren zyn fmeltvogten voor de Metalen , en voor de Kryt of Kalkagtige Zelf* handigheden , om dat zy alle dezelve op eene minder of meerder kragtige wyze aandoen , of aantrekking daar op hebben ; ondertusfehen oeffend het eene foort van Zuur een meerder ontbindende kracht op het eene foort van Lichaam dan wel op het andere ; dus zal by voorbeeld , het fterk Water fommige Metalen ook Kryt , en Kalk met een grote hevigheid ontbinden , daar het Vitriool zuur op die foorten van Lichamen ook wel eenige werking zal doen , maar met een minder hevigheid , dewelke egter vergroot kan worden , wanneer dit fmeltvogt op een zekere wyze met water gemengd of verlengd word. Dus kan men Zilver ,  Kracht Ï>e r StoïdieIBk.' 823 Ver , Koper en Yzer veel gemaklyker met fterk Water dan met Vitriool zuur ontbinden. Wesïialven , alfchoon men de Zuuren , en andere ziltige Vloeiftoffen over 't algemeen als fmeltvogten van de Metalen kan befchouwen , zo is het egter waar , dat het eene foort van Lichaam zyn eigen bekwaam fmeltvogt onderfcheiden heeft , van dat van een ander foort van Lichaam ; dit zal ik tragten nader op tc helderen. Niet tegenftaande het Zilver in Sterkwater zich zeer wel laat ontbinden en met het zelve vereenigèn ,. kan nogtans met waarheid gezegd worden , dat zodanige onderlinge verbintenis nog groter bevonden word , tusfehen Koper , en het gemelde fmeltvogt; hier van zal men zich konnen overtuigen, wanneer men in eene ontbinding van Zilver met herk water een Plaatje Rood Koper fteekt , want, dan zal men aanftonds het Zilver, 't welk met het fterk water op een onzigtbare wyze tot hier toe vereenigd was , en deze twee byzondere zelfhandigheden tich onder de gedaante van een enkel Lichaam zich vertonende, in de vorm van een Poeder op den Bodem van het glas zien nederploffen, of zich losjes aan de oppervlakte van het koper hegten , om dat de Deeltjes van het Sterk water , welke met de zilverdelen verenigd zyn, het zelve loslaten , cn zich liever met die van het Koper vermengen , ten blykc dat dezelve  3^4 Ovkr de Aantrekking en Wëgstotende ve daar mede een groter vcrwandfchap , of Aantrekking daar op hebben, dan op de eerhen; 't geen nader bevestigd word , door dien het Koper uitgevreten, en het fmeltvogt groen word. Deze verwandfehap is nog al groter te befpeuren omtrend het Yzer , maar wel het allergrootst in het halve Metaal %tnc genaamd ; de laathe of herker vereeniging word op gelyke wyze bewezen , al» ten aanzien van het Zilver, en Koper gedaan is; want, een Plaatje Yzer in dé ontbinding van Koper , en een hukje Zinc in die van Yzer dompelende, zal men in het eerhe geval bevinden dat het Koper , en in het laathe, dat het Yzer van het fmeltvogt word losgelaten, en in zeer fyne Deeltjes, even als men in het Zilver gezien heeft, nederwaards gefloten zullen worden. Het gemelde zuur kan men derhalven als een fmeltvogt , te recht voor alle de Metalen aanmerken , alfchoon het zelve op 't eene foort een groter aantrekking dan op het ander heeft; dog onder alle de foorten van Metalen , 't zy halve of heele , moet men nogtans het Goud uitzonderen ; dit Edelhe der Metalen laat zich, wanneer de masfa uit zuiver Goud behaat , geenzins door eenig zuur, noch zout afzonderlyk ontbinden ; echter heeft het zyn eigenaartig ontbind vogt , het welk men door eene konstmenging heeft weten te bereiden ; — men vermengd, namenlyk het fteikwater in zekere even  Kracht der StotdeeieN. 525 redigheid met zuiver zuur van gemeen of keuken zout; of ook wel maar met een gedeelte van 'tlaastgemelde zout. Dit fmeltvogt word ter onderfcheiding van alle andere ontbindvógten Koningswater {Aqua regio) genaamd , ivaarfchynlyk, om dat het zelve de ontbinder Van het Koningkje der Metalen is. Es- fayeurs gebruiken het om het Goud tc beproeven en, het Esfay 'er op te maken. L. Hier uit zal ik dart mogen belluitcn , wanneer men een hukje Goud, 'twelk met eenig ander Metaal , 't zy Zilver of Koper vermengd is , in herk water werpt , dat dan alle vreemde Metaal deeltjes , uitgenomen het Goud, daar in ontbonden zullen worden, en alzo na dc bewerking, het Goud alleen zuiver zal overblyven. • M.. Dit zal men 1 zekerlyk alzo bevinden ï kennende deze waarheid nog boven dien met dc volgende Proefneming gehaafd worden. ' Men neemc een eindje Gouddraad 't welk tot het maken van eenig goud Pasfement is gebeezigd geweest ; men make het Goud los van de zyden draad om welke het getwernd is. en .leggc het zelve in goed herk water; weinig tyds in het Imeltvogt geweest zynde , zal men het Goud bevinden in de gedaante van een platagtig kokertje of fcheedc , 'twelk eenigzins als doorluchtig zal voorkomen ; wanneer deze Proeve met behoorlyke voorzigtigheid cn ver- [ /. Deel] P e'tsch-.  826 Over de Aantrekking en Wegstotende eischte handigheid gedaan , en dit Lichaampje door een Microscoop befchouwd word , zalmen bevinden , dat het Zilver (want eigenlyk is het een zilver draad) tusfehen het goud befloten gelegen hebbende , ontbonden is . en dat het dunne goud vliesje waar mede de zilver draad overtogen was, alleen is overgebleven , in de gedaante van een plat kokertje ; hier mede is dan volkomen bewezen, dat het herk water zelfs in het geringhe deel , geen ontbind vogt van het Goud zy ; ook kan men hier uit mede opmaken , [om dit in het voorby gaan aan te merken ] en op het gezigt overtuigd worden , wegens de byna onnagaanbare rekbaarheid en fynheid , lot welke dit zo zeer geacht metaal door Konst bewerking gebragd word. Deze Hoedanigheid van het Goud , van door herk water zich niet te laten ontbinden , weten de Goudfmeden en anderen zich mede ten nutte te maken , wanneer ze de waardy of gehalte van eenig Goud te beproeven hebben.- Voor eerst word het Metaal op een Toetfteen gewreven zo lang , tot 'er van het zelve een zeer dun laagje of vlak op deu heen zich vertoond uit de kouleur kan eeniger mate de waardy opgemaakt worden, dog veel naauwkeuriger , wanneer deze Goudvlak met herk water overhreken word , waar door terhond alle vreemde Metaaldeeltjes verteerd worden , invoege op de heen gene andere dan Gouddeeltjes  Kr ACHT' DÉR SïOF'D ïELEN. 22^ tfës liggen blyven- ; indien *er 'nü veele vreemde metaaldeeltjes tegenwoordig zyn , zo moet volgen , dat de Goudvlak als met gaatjes en zeer yl zich vertonen zal, en door deze handgreep weten zy door aanhoudende oeffening en verkregen kundigheid, de waardy van het beproefde Goud al vry naauwkeiirig te bepalen. Maar het word tyd van deze Onderwerpen af te fcheiden en ons tot andere zaken te Wenden.—gelyk men de Zouten door Water, en de Metalen door zuure Geesten ziet ontbinden , zo' bevind men ook , wanneer dezelve aan de open Lucht worden bloot geheld \ dat ze een zelfde uitwerking moeten ondervinden. Reeds hebb' ik gezegd. Wanneer men eenig ülcalyn of Loogzout: aan de open Lucht bloot held , dat het zelve aan het fmelten zal geraken ën geheellyk tót een Vloeiftof overgaan ; tiit zal niet alleen aan de Potasch , Zout van Wynheen, maar ook aan het Amoniac Zout, het gemeene Zout en Suikers gebeuren. — Wat mag de reden dezer verandering zyn ? geene andere , als die ik alreeds ten aanzien Van het flap en fletzig worden van Papier en geftyfd Linnen gegeven hebbe ; want ; alle foortgclyke lichamen , maar ' vooral de cvengcnocmde Zouten, zyn zeer bekwaam , om alle vogtigc en waterige Deeltjes , in den Damp* 2 kring  S28 Over de Aantrekking en Weg stotend* kring op een onzigtbare wyze ginds en her* waerds zweevende , zo lange aan zich te trekken tot zy verzadigd zyn , dat is , tot ieder Zoutdeeltje zich met een deeltje Vloeihof vereenigd heeft. Geen andere dan deze reden zal men insgelyks kunnen geven ten opzigte van het lesfehen , blusfehen of 't herven van zogenaamde levendige Kalk in de open Lucht liggende; want, de Kalk is een lichaam , 't welk een foort van Loogzout bevat, daar in gebragd door de ongemene trap van Hitte , door welke de heen tot een Kalk is overgegaan , en mits dien van alle vog'.ige deelen gezuiverd en beroofd moet zyn ; Wcshalven deze Zelfhandigheid allergefchikst is, om de vogtdelen in de Lucht tegenwoordig en naby zynde, op een gretige wyze aan te trekken en in te flurpen ; ieder klein deeltje Kalk trekt een Waterdeeltje uit dc Lucht , zo lang tot de geheele klomp hier mede verzadigd zynde , alles tot een Poeder vervald cn tot Meelkalk overgaat. L. Maar , nademaal de Kalk een Loogzout in zich bevat , waarom gaat de masfa dan niet tot eene vloeibaarc of dunne Pap over , in ftede van een Poeder , wanneer ze zich zelfs in dc Lucht bluscht? M. Dit zou gewislyk gefchieden , als 'er maar eene genoegzame hoeveelheid watcrdeelcn by de klomp konde komen; egter diend men op  Kracht ? der Stofdseien. 229 op tc merken , dat 'er door het water niet anders dan de Loogzoutdeeltjes ontbonden kan worden , terwyl de aardagtige , uit welke de Kalk grotendeels beftaat, geenziuts ontbon-1 den maar in hun geheel blyveti. De ondervinding bevestigd dit; want, men neeme een' brok levendige kluit - Kalk , leggende dezelve in een Schotel , welke voor een gedeelte met water gevuld is , tefhond zal men zien , mei welk een ongemeene gretigheid en hevigheid het water in de gemelde Kluit zal indringen, deszelfs Deelen van malkander doen wyken , tot dezelve begind te fchcuren cn eindelyk in kleine ftukken vald; ondertusfehen gaat deze werking met een aanmerklyke Trap van hitte verzcld , 't welk niets anders dan een klaar bewys opleverd van de hevigheid , waar mede de waterdelen indringen en ook al fchurende en wryvende ingezogen worden; deze indringing en van een fcheiding houd aan, tot eindelyk alle ftukken tot een Pap zyn overgegaan. als men na deze bewerking het overgebleven water proefd , zal men 'er een Loogzoutige fmaak aan bevinden , terwyl de Kalk of aarddeelen op den bodem van dé Schotel onontbond'en blyven liggen , en deze zullen altyd zodanig blyven , al word het water met nog ander vermeerderd, of op welke andere wyz« men zal tragten daar mede te werken. Waar uit dan } myns bedunkens, P 3 niets-  230 Over de Aantrekking en Wkgstotfnde niets anders af te leiden is , dan, dat de kalk het water naar zich trekt, om dat dezelve met zo veele Loogzoutige deeltjes bezwangerd is, welke alleenig vatbaar zyn , om door het zelve ontbonden te kunnen worden , en de aard-: agtige niet. . j Hier uit kan dan ook al verder afgeleid worden , en de. ondervinding heeft het de gene geleerd , welke de Kalk fcheikundig qnderzogt hebben , dat gebluschte en tot meel gebragte Kalk , wedeiom tot eene Levendige te maken is , wanneer men deze Zclfhandigheid door een herk en hevig vuur op nieuw ui tb 1 and ; want , dan zal dezelve na deze bewerking ondergaan te hebben , weder tot een levendige Kalk overgaan , dat is , dezelve zal het water, even als te voren met eene hevigheid , verzeld met Hitte , aantrekken. L. Deze gezegden overtuigen my van de reden der blusfehing van de Kalk , als ook' wegens de vvondcrlyke aantrekking der zelve op het water; en naar het my toefchynd most zodanige aantrekking waarlyk al zeer hevig toegaan , wanneer 'er door de fnelle beweging der wcdcrzydfche Deelen eene zo herkc fchuring cn wryving tegens malkander „ eene zo aanmerklvke trap van Hitte zal voortgebragd woiden, als men. by het blusfehen van Levendige Kalk befpetu-d ; ik heb dezelve zo heet ^evoiidcu, dat ik my daar aan gebrand hebbe, Ook  Kracht der StofbeëLEN. 531 ook heeft men my verzekerd , dat men in dit lieete Mengzel een Ei zoude kunnen gaar koken. _ hebt gy nog eenige Byzonderheden hier omtrend my mede te deelen ? M. Indien ik als Scheikundige hier moest handelen , dan zou ik u tonen kunnen , wel- , ke wonderbare ja onbegrypelyke dingen omtrend de Kalk , door Scheikundige bewerkingen ons aangewezen en geleerd worden ; dog dit tot mvne Taak niet behorende , zal het gevoeglyker zyn dezelve onaangeroerd tc laten , hebbende alleenlyk voorgenomen, zo veel van deze zaken by te brengen , als nodig ware om de aantrekkingskracht' tusfehen vaste en vloeibare lichamen te bewyzen ; en hier aan zo ik meene tot uw genoegen voldaan- hebbende , zo laat ons nu tot nog andere natuurlyke verfchynzclen , welke al mede door de Leer der aantrekking verklaard kunnen worden , voortgaan. Het is aan de Uitwerkinge der aantrekking 1 dat ik zoude overhellen , het roesten van de Metalen toe te fchryven : want, gelyk 'er in 1 de Lucht van onzen Dampkring veele vogtige en waterige deelen uit de Aarde dagelyks opgeheven worden , even het zelfde kan op gelyke Gronden insgelyks geheld worden ten aanzien der Deeltjes van alle zuure Geesten en vlugge Zouten , dewelke allerwegen in en op het aardryk zich onthouden ;.cm zich hier van P 4 tft  23* Over de Aantrekking en Wegstotenub te overtuigen heeft men alleen maar in aanmerking te nemen , de menigte brandende Bergen , zwavejagtige Holligheden en andere on» deraardfche Vuurplaatzen , welke van onder het oppervlak der Aarde veelvuldige 'Dampen en Vuur uitwerpen ; het groot getal móerasfige Streeken en zoute Plasfen van alle kanten den Aardbol omringende , leveren alle een oneindige menigte zuure en vlugge Zoutdeeltjes uit , voeg hier eindelyk by de 'menigte Stookhuizen die wy ten onzen behoeven aanleggen en dagelyks gebruiken : door alle deze Uitwerkingen moeten dagelyks een ontzaglyke menigte, zuurgeestige en ziltige Deeltjes , onder veelvuldige andere foorten meer , wier getal onnagaanbaar is , naar boven opgeheven worden , alwaar dezelve in het gewest des Dampkrings, zich met de Lucht vereenigen , ginds en herivaards verfpreid en vervoerd worden. L. Als 'er zulk eene dagelykfche werking 5.n de Natuur omgaat , in welk een geh-adig afwisfelend Mengelmoes van Lucht moeten wy dan niet ademen en 'leven ! maar , kunnen die opgeheven en vermengde hollen aan 's menfchen Gezondheid niet fchadelyk zyn ? M. Deze Vraag te beantwoorden is hier geenzints de plaats noch de Tyd ; maar , wanneer ik in 't vervolg over den Dampkring in 't byzonder zal moeten fprcken , dan zal 'er gelegenheid zyn u.ouder het oog te brengen , hoe de  Kracht oer Stofdeelen. 233' de goede Voorzienigheid in alle hare werkzaam-" heden altyd ten oogmerke hebbende , het heihen den welftand zyner Schepfelen , en in 't by?onder van het menfchelyk gehagt te bevorde-t* ren , hier tegens Middelen geheld heeft , om deze voor ons anderzints nadeelige uitwaasfemingen van qus te verwyderen , de Lucht te zuiveren en voor andere gefchapen Wezens, wederom tot voordeel tc doen ftrekken. Niet tegenhaande alle zodanige voorzorgen," behaagd het den AJmachtigen fomtyds , om wyze einden , de Lucht t' eenigen tyden te' doen befmet worden , zo dat dezelve op ons' aanvallende, dikwils of aller gevaarlvke Ziektens of ook wel een aller verfchriklyke verwoesting onder het Menschdom aanrigt , door welke duizenden het leven ontrukt en ten gravc gevoerd worden ; dog , laten wy zulke fchrikbarende uitwerkingen voor ditmaal daar laten,' en tot ons onderwerp, het roesten van de Metalen , wederkeeren. Onderheid zynde , dat 'er in den Dampkring onzigtbare deeltjes van zuure Geesten en ziltige Zelfhandigheden van allerlei aart zich onthouden , naar alle kanten verfpreid en door de vloed der- Lucht bewogen worden , dan is het zeer zeker , dat dezelve de Metalen en alle andere foorten van Lichamen , wdke daar voor vatbaar zyn , zullen aandoen : dat is j 4at ze die voor een gedeelte zullen ©ntbinP 5 Jen ',  234 OvïR DK Aantrekking en Wegstotende den , indien het te voren geleerde als waarheden kan aangemerkt worden. L. Wilt gv hier mede niet te kennen geven, dat de Metalen hier door ook ontbonden konnen worden , even als zulks in hunne fmeltvochten gefchied ? maar my is niet bekend dat *er ooit eenig Metaal in de Lucht weg gcfmolten is M. De Metalen fmelten in dc open Lucht, wel is waar, niet onder de gedaante'van een vloeibaar Lichaam , zo als door middel van een fmeltvogt gefchied ; niet tc min kan myn gehelde egter waarheid blvven , als men deze Uitwerking uit een ander o.igpunt geliefd te bcichouwen. De Scheikundigen Jeren ons , dat de Metalen door zuure Geesten , enz. ontbonden , en naar gaans weder opgedroogd zynde , 't zy de ontbondene Stofte door de warmte 'der Zonnehralen , of door middel van 't vuur uitgedampt , of droog gemaakt zyn , alle die Metalen voorkomen onder de gedaante van eene Kalk of aardagtige zelfhandigheid , dewelke in kouleur onderlchciden zyn , naar de verfchillende foorten der Metalen ; dus , by voorbeeld. , Kalk van Yzer is bruin of zwartagtig , die van het Koper heeft een groene kouleur , dc Kalk van Loot is wit , enz: Als men deze dingen in aanmerking nemen en daar by teffens overwegen wil , dat deze 'tvyze van ontbinding s waar uit wy hellen dat de  Kracht dïr . Stof n eelsn» 233 de Roest naar gaans geboren word , op eene zo fyne en fubtile manier toegaat , dat dezelve ons. gezigt ontfnapt en onmerkbaar -is , ten minnen, kan dit in de meeste gevallen , gezegd worden , indien men alleen hier van het Yzer wil uitzonderen , 't welk fomt.yds op zyne oppervlakten , vooral wanneer het zelve in vogtige of ziltige plaatzen , zo als in Kelders, enz: gelegen is , met bruine , verachtige jo£ liever vogtige druppelen bezet zal zyn . welke daar na gewisfelyk tot een roestige Korst overgaan j als' men dit , zegg' ik , in overweging geliefd tenemen, zal men hier uit op goede gronden op de volgende wyze kunnen redeneeren : Dc zuure Geesten . en ziltige Deelen en Zelffiandigheden , ontbind middelen voor de Metalen zynde , overal in den Dampkring zwevenvende , en onder het bereik van de Metalen zich bevindende , worden van dezelve aangetrokken en zetten zich op hunne oppervlakten , en kunnen niqt nalaten ingevolge hunne aart , en voor zo verre hunne hoeveelheid vermogend is , dezelve te ontbinden en in kalk, te veranderen ; zo dra nu die plaatzen alwaar de ontbieding gefchied is , , op d' ecu of andere wyze opdroogd , zal de oppervlakte een kalkagtige Korst verkrygen. deze Korst nu is het , 't welk men Roest noemd. . Word het Yzer door zulke Luchtdeelen aan* gedaan, dan zal, zo als e/en aangemerkt is, I dc  836 Over dï Aantrekking fn Wegstotenhb dc Korst of Roest, bruin of zwart bruin zyn; indien het Koper is zal de roest groen zyn , uitmakende die zelfftandigheid welke fpaansch groen genaamd word ; dc Roest van het Lood is wit . gevende het zogenaamde Loodwit, een onontbeerlyke Verfftoffe ; enz: Dat deze redenkaveling met de ondervinding flrookt , kan beproefd worden , wanneer men op een ftukje Koper of Yzer een druppel Azyn op het eerste en een Pekeldrup op het laatfte legd ; dit eenigen tyd 'latende uitwerken tot alles weder droog geworden is , zal men de uitkomst overeenftemmig myn gezegden bevinden. L. Ik ben verpligt u toe te vallen , nademaal ik dit alzo by ondervinding gezien hebbe. M. Onder alle de metalen word 'er geen gevonden , *t welk zo zeer aan den Roest onderworpen is als het nuttig Yzer ; waarfchynlyk , om dat het voor ontbinding met alle foorten van zuuren en zouten zo ligtelyk vatbaar is , meer dan eenig ander metaal; want, het geringhe zout deeltje in water gemengd , is bekwaam om het Yzer te doen roesten. — Een genepen en fchoon gefchuurde Yzere vuur Plaat, zal door een weinig vogt daar op gevallen en opgedroogd , roest vlakken verwekte,^ Een fraai gepolyst huk yzer of ftaal met zweterige vingeren aangeraakt ,• en niet weder zorgvuldig afgedroogd, zal na ee«ige tyd met roest beze'. «arden , hoewel de erv  Kracht der StotbïbieM." 23/ ondervinding geleerd heeft , cn 'er zyn ook zeer waarfchynlyke redenen voor , dat hoe naauwkeuriger en best gepolyst het yzer en haal zy, hoe minder het zelve aan roesten onderhevig is, indien 'cr flegts zorg gedragen word , dat men de hukken niet onafgevecgd en gedroogd weg legge ; want , ongcpolyst yzer of haal, al is het zelve eenigcr mate glad bewerkt , heeft op zyne buiten vlakten al te veel ruwe en verheven Deeltjes , tusfehen welke de ontbindende deelen van het fmeltvogt , van wat foort het ook is, blyven hangen, en alzo gelegenheid vinden om daar op te kunnen vatten ; daar in tegendeel op eene wel gepolystc oppervlakte dit zo gereedelyk niel gefchicden kan. L. Dit is al mede met dc ondervinding o- vereenkomstig. Zo het my voorkomt zoii ik uit deze Lering wel mogen bcfluitcn , indien 'er geene deeltje* vau zoure geesten en andere zoute Zelffiandigheden in den Dampkring tegenwoordig waien , dat dan ook de Metalen niet zouden roesten ; en by gevolg, dat een droge , zuivere en min bezwangerde Lucht, dezelve het langst voor den Roest moet bewaren. M. Ja doch , zymde dit een natuurlyk gevolg van het gene ik wegens de oorzaak van het roesten hebbe bygebragd ; want , de Oorzaken ontbrekende, kunnen de Gewrochten ook niet aanwezig zyn. — Te recht is door u aangemerkt , dat bv een gezuiverde Dampkring de  S38 Ovsn dè Aantrekking en Wegstotenöe de metalen het allerminst aan de roest onderhevig moeten zyn. Hier van daan ' is waarfchynlyk ;af te leiden, waarom in de hoogliggende landen van Duitschland en op andere Plaatzen vene van de zee verwyderd , het yzer niet zo ligtelyk roest, volgens het getuigenis van fommige , dan wel in onze lage en moerige Ncdet landen , in de riabuurfchap der Zee gelegen ; weshalvcn alles fchynd famen te lopen om yzer en haal in ons Land fchielyk te doen roesten. By eige waarneming hebb' ik omtrend het Zilver bevonden, dat dit Metaal op d'eene plaats van ons Land, door de Lucht minder zal aangedaan worden dan op de andere ; dus hebb' ik befpeurd > dat onder meer andere hukken van zilver , het gevest van een Degen , na dat het zelve naar behoren gczuiveid en fchoon gemaakt was, te Heusden drie maanden lang onbedekt aan de Lucht blootgeheld, zyn koleur en glans kon behouden, zonder merkclyke verandering hier omtrend gewaar te worden ; daar het zelfde Gevest in gelyke omftandigheden , te Leiden in veertien dagen tyd al zyn glans verloor , en geheel bruin of. byna zwart geworden was , even .eens of het zelve gedurende al dien tyd in den rook ware geweest. Het zelfde verfchynzel is door eene myner goede vrienden nog onlangs in 's Hage aan het zelfde Metaal waargenomen, met dit verfchil nogtans dat, het zelve op de laastgc- mcl*  Kracht der Stofdekien. 235 hielde Plaats in keuter tyd als te Leiden dc zwarte kouleur begind aan te nemen ; 'Nog veel fchielyker beflaat dat metaal te Am lierda m , want ieder Amfterdammcr zal ons hier van getuigenis kunnen geven , hoe zyne pas blank gefchuurde gespen na verloop van eenige uuren aan de Lucht bioot gefield zynde , als met een fmullig zwart overtogen worden ; deze verfeheidenhcid kan men , naar myne gedachten niet gepaster afleiden , dan van de verfchillende "zuiverheid en droogte van den Dampkring in bovengemelde heden. Alle metalen zyn niet even gelyk aan derl Roest onderworpen • het Yzer is het meest van allen , zo als reeds gezegd is , hier aan bloot geheld; minder kan zulks van het Koper gezegd worden ; het zelve mag eenigzints vaal of graauw van kouleur worden , egter zal het niet geredelyk een groenen uithag of omkorstig bekomen , en daarom is dit Metaal, inzonderheid'het Geelkoper, fchoon door een konst vermenging famengefteld, tot allerhande foort van werktuigenen huisgereedfehappen zeer gefchikt. Het Lood gaat rriede niet ligtelyk tot roest over , nademaal men by ondervinding weet , dat het zelve een zeer langen tyd onbefchadigd kan blyven. Het gebruik van dit Metaal is menigvuldig voor al in de burgelyke bouwkunst , dienende om Daken en Houtwerk voor inwateringen en nat worden te berchermen ; om goten en leipypen yoor Regenbakken. , water F o m-  24o Over öe Aantrekkingen WegstoteNöë Pompen , Fontein- en meer andere werken vari te, maken. Maar , alvorens verder te gaan, vertrouw ik, dat het u niet onaangenaam, zyn zal, by deze gelegenheid u eene waarneming , omtrend de fchadelykheid voor 's menfchen gezondheid t van de roest van het Lood; mede te delen. De loode Pypen dienende tot Water - leiders vOor Regenbakken en water Pompen, na dat .dezelve een lang durende tyd in den grond gelegen hebben , bevind men fomwylen wel eens, dat aan de binnen Wanden met een witte kalk of roest bezet zyn. Deze kalk nu , ja alle andere kalkagtige bereidingen van Lood , zo als de Meny, het Litarchyrum, enz. zyn herke en boosaartige vergiften voor het Gehel der dierlyke Lichamen in ltalgemeen; vermits een dier zeer nadeelige gevolgen en uit. werkzelen zal gewaar worden, zo dra het zelve by ongeluk of onbedagtzaamheid daar van een zeker gedeelte in de Maag heeft gekregen ; •want , indien het zelve hier van al niet terhond fterfd, is het egter zeker, dat het zeer fmertelyke krimpingen, en pynen in de Ingewanden zal veroorzaken, dewelke ten gevolge zullen hebben, eene aanhoudende kwyning, en het einde daar van een gewisfe dood zal zyn , wanneer 'er ter gepaster tyds tegen dit kwaadaartig vergift gene tegengihige Middelen gebruikt worden. Deze Zelffiandigheden van het Lood zyn uet  Kracht derStofdeelen. 24v zeer gefchikt , vooral wanneer 'er maar eenige deeltjes zuur in fchuilen , om een foort van zout te vormen , en daar door bekwaam om door Water, Wyn , enz: ontbonden en met dezelve vereenigd te worden. Nu is het zeer waarfchynlyk , dat 'er in eenige hoeveelheid kalk .van Lood of Loodwit zodanige in zout veranderde deeltjes altyd tegenwoordig zyn, en daarom heeft men zich niet te verwonderen , wanneer 'er water op gegoten word, dat men een goed gedeelte daar van ziet ontbinden ; dit kan door Proeven aangetoond worden. « Hier uit is derhalven met veel waar- fchynlykheid af te leiden, dat het water in Regenbakken en Waterputten , door of langs lode pypen opgetrokken wordende , wel eens vergiftigd kan worden , door de ontbinding van de Kalk of roest , die zich aan de binnenzydc der pypen bevind. Dat dit waarheid zy , kan het volgende geval bewyzen, 't welk my door een geloofwaardig Man verhaald en verzekerd is , aan zeker voornaam Heer , by my bekend , gebeurd te zyn ; dees Heer had met het overig Huisgezin op zekere Tyd zware krimpingen in de Ingewanden gevoeld, korten tyd na dat hy met het zelve Thee of Koffy gedronken had ; nademaal hy teffens een zeer kundig Geneesheer cn niet minder in de fcheikunde bedreven was , geraakte hy in het ver/. Deel, O " moe-  *42 Over de Aantrekkïvg en Wegstotenbk moeden of de oorzaak van dezen aanval, ook te vinden zou zyn, in eenige vergiftige deeltjes dewelke in het water zich mogten onthouden ; ingevolge hier van werd het Regenwater waar van men gedronken badde , naar de regels der Scheikunde onderzogd, en het bleek wel ras dat zyn vermoeden niet ongegrond was geweest, vermits 'er alle klaarblykelyke tekenen van ontbondene Lood deeltjes in het zelve werden bevonden ! — op deze ontdekking werden de lode pypen van Pomp en Regenbak ondcrzogt , dewelke aan hare binnenwanden met een dikken kotst van Loodwit omzet , en zeer verkalkt bevonden werden. L. Zoud gy my ook kunnen zeggen op wat manier dit onderzoek gefchiedde ? M. Ja, Nadat tot deze navorfching al verfcheïde vogten waren gebeezigd, welke niet voldoende aan het oogmerk bevonden werden , fchoot hem eindelyk in de gedagten , om hier toe de Liquor probatorius of hè. Proef liqueur van den Hooggeleerden Heer Gaubius uitgevonden , en aan het publiek mede gedeeld, in de Verhandelingen van de Hollandfche Maatfchappy der Wetenfehappen te Haarlem , te beproeven , en had het genoegen te zien, zo ras eenige druppen van het zelve met het Regenwater vermengd waren, dat het laathe blauwagtig zwart van kouleur werd , even eens als of 'er eeni-  Kracht der StoPdeklen» $43 g* Inkt druppelen in gehort waren , waar uit hy befioot dat 'er Lood deelen in dat water zich moesten onthouden. L. Is die zwartagtige kouleu? daar van dan een kenmerk ? M. Ja , gewisfelvk, het is een onfeilbaar meikteken ; hoe meer Lood in het water is, des tc meer donker en troebel zal het vermengde vogt zyn. L. Zoud gy my ook kunnen onderrigten ts-aar, of by wie dit Liqueur te bekomen is? want, ik begryp.dat zyn gebruik in de Huishouding van nut kan zyn; en wilde daarom my van het zelve voorzien. M. Myn voornemen was u de manier om hetzelve te bereiden , mede te delen , waer toe weinig omllag behoord , ook niet veel kundigheid vereischt word ; zie hier de manier van bereiding. Ncemd een once Meelkalk , en een half once Auripigment ; vryfd het laathe in een glaze of fteene Mortiertje tot poeder , maar draag zorg onder de bewerking over het zelve liggende , niét te ademen, vermits die StofFe van een vergiftige aart is; De kalk moet van Kluit of Steen- Kalk genomen weden , dewelke in de Lucht in zich zelfs tot poeder of tot Meelkalk is overgegaan, deze twee ftoffen doed men in een gehuiverde Wynfles, en giet 'er zes oneen zuiver regenwater op , fchndQ 3 den-  244 Over db Aastrekking en WiGSTorBNDi dende alles ter deegen om , en met een Kurk toegeftopt, dog zo, dat men dezelve gemaklyk met de vingeren kan uithalen ; vervolgens zet men deze fles te trekken op een warme hoof, met een trap van hitte als de hoof , zonder te branden , kan verdragen ; men laate het gedurende twaalf a zestien uren agter den anderen in deze hitte verblyven, terwyl de fles om de twee of drie uren wel omgefchud moet worden ; na welke tyd men alles van langzamerhand laat verkoelen en koud worden , met van tyd tot tyd het vuur te verminderen ; koud geworden zynde word het vogt in een ander zuivere fles klaar afgegoten , digt gehopt cu tot 't gebruik bewaard. < Voorzigtig- hcidshalven diend men op de fles een papiertje (e plakken of anderzints aan te hegten , befchreven met den Titul van Protfliqucur , om abuizen en' ongelukken voor te komen , 't welk des te nodiger is , om dat het gemaakte aftrekzei onder de vergiften gerekend word. De Hooggeleerde Heer Gaubius heeft het , als de Uitvinder daar van zynde , voornamenlyk gemeen gemaakt , om dat het zelve onder andere by uitftekenheid bekwaam is , ter beproevinge van de min - of meerderd deugdelykheid van de Rhynfche- en Moezel - wy nen. Het is genoegzaam in 't algemeen bekend, dat alle gewas dezer foortcn van VVyn , niet even  Kracht der S t o f d ee'leïC «45 even zagt en lieflyk in den fmaak zyn , maar dat 'er dikwils gevonden worden , zo fcherp zuur en wrang , dat ze om die reden onvcrkooplyk zyn , of ten rainften tot een lagen prys moeten komen, Nu gebeurd het niet ; zelden, dat deze flegte Wyncn door fommige ! baatzugtige kooplieden in Duitschland , voor : een geringe prys ingekogt wordende , het kunstje bezitten dezelve hunne zuure en wrange fmaak te benemen , door middel van het Zout van 1 Lood , doorgaans Suiker van Lood ( Saccharum ) Salurni ) genoemd , in dezelve t' ontbinden en i daar mede te vermengen , makende alzo veele \ Kopers , welke deze goed en zagt van fmaak : bevinden , en goed koop bekomen konnen, tot hagtoffers en martelaars van hunnen ver- foeylyken hebzugtigen Aart. Dit gemelde Zout van Lood heeft de eigenfchap dat het alle fcherpe en wrange vogten , tot zelfs de allerzuurhe azynen , zoet en zagt van fmaak i maakt ; hier om word het zelve ook Suiker van Lood genaamd. Het is dicrhalven over¬ eenkomstig de voorzigtigheid cn teftens zeer nuttig, dat men in den inkoop- dezer foorten van Wynen op zyne hoede zy , om dezelve i alvorens te beproeven , en te meer , wanneer men eenig vermoeden, van misleid te zullen worI den , mag hebben. Dit Proef - liqueur kan niet alleen dienen om water ca wynen te beproeven , maer ook, Q. 3 tct.  246 Over de Aantrekking en Weg stotende tot beproeving van at ie andere ftóften, in wcb« ke men vermeend Lood te zyn ; bv voor¬ beeld uit een zelfde beginzel van baatzugt en Vuil gewin , weten lommigc de Boter met Loodwit op een heimelyke manier te vermei)gen , ten einde de klomp te meerder zwaarte bv te zetten , maar het bedrog is met het voorzcidc Liqueur ras te ontdekken ; want, eenige druppen op de Boter latende vallen , of daar mede knedende , zal de gemelde zwarte kouleur zich terhond vertonen. L„ Deze Les zal ik onthouden en by gelegenheid my daar van bedienen ; maar terwyl wy over deze Stof bezig zyn , zoud gy d; moeite wel gelieven te nemen om my ook dadclyk me. de Proeve te tonen dit iraaije uitwerkzel van het Proef Liqueur op in vocht ontbonden Lood; indien het zelve by de hand is zult gy my daar mede vermaken. M. Zeer gaarne. in dit hesje is het Zout of Suiker van Lood in water ontbonden; men kan hier toe ook gebruiken eene ontbinding van Lood in overgehaalden Azyn , zvnde van gelyke kracht. — Van dit Vocht giet ik eenige hoeveelheid naar welgevallen in een glas. en iaat 'er uit deze andere iles , voorzien met het Proef liqueur , etlyke druppen invallen , en te gelyk ziet gy nu dat het vocht troebel en vervolgens zwartagtig word, 't welk. jiiets anders, ie. kennen geefd , als dat de ontbot  Kracht der StofdkiUN, 247 bonden Looddeeltjcs door die van liet Proef Liqueur worden nederwaards gefloten , na dat dezelve alvorens eene blaauw - of zwartagtige kouleur hebben aangenomen. L. Ja waarlyk , ik zie nu voor myn oogen al het voorgaande bevestigd. M. Het volgende verfchynzel kan mede op dezelfde gronden verklaard worden. Op een huk papier eenige Letters , Woorden , enz: met het ontbindzel van Lood gefchreven hebbende , en opgedroogd zynde kan men van het fchrift gene voethappen befpeuren , vermits alles verdwenen is ; egter zal ik nu in uwe tegenwoordigheid alle het gefchreve terhond weder te voorfchyn doen komen ; ten dien einde doop' ik een Pinceel in het Proef - liqueur, en beftryk 'er de plaats van het gefchrift mede, en ziet alle de letters in 't zwart verfchynen en naar genoegen leesbaar worden. L. Indien ik van uwe medegedeelde gronden onbewust was , zou ik ligtelyk in 't vermoeden kunnen vallen dit werk voor Tovery aan tc zien. f M. Gy verwonderd u over dit verfchynzel, maar ik denk' dat gy niet minder verbaasd, zal haan , wanneer ik de Proef op de volgen* kc wyze aanlegge, fteunende al mede op de zelfde grond. Op een huk Papier even als te voren met het ontbindzel van Lood eenig gefchrift geQ 4 fchre-  24 R Over de Aantrekking en Wegstotende fchreven hebbende, en gedroogd zynde, leg Ik het zelve tusfehen de twee agterfte bladen van dit ingebonde Boek , 't welk voor 't minst ruim drie vingers in dikte heeft ; vervolgens behryk ik het voorhe Blad met het Proef - liqueur, zo, dat het zelve zeer nat is , dan het Boek toegeflagen , leg ik den tyd van zes a zeven minuten eenig gewigt op het zelve , na verloop van dezelve haal' ik het gefchreve Papier' uit , en gy ziet dat het gefchrevene geheel zwart geworden zy. L Ik zie het , voorwaar een verwonderlyk uitwerkzel , maar zeg my dog hoe het bykome , dat het Proef - liqueur het gefchrevene kan aanraken om het zwart te doen worden ; zoude ten dien einde de deelen van het zelve door het papier van 't Boek niet moeten doordringen ? M. Zal men eenige reden van dit verfchynzel kunnen geven , is men verpligt dit te moeten hellen, waar toe veel waarfchynlykheid is , vermits de Deeltjes van de ftoffen des Liqueurs onbedeuklyk fyn en vlug zyn , en waar door zy de bekwaamheid hebben , om door de Poriën van 't Papier tot op een zekeren afhand te kunnen heen dringen , gelyk dezelve werkelyk doen , en op de Letters aanvallen ; ö wonderlyke , ó geheime werking van de Natuur der Dingen ! L. Dat moet zekexlyk op deze of foortge- : te  Kracht der Stofdeelen. 249 lykc manier toegaan , anders fchynd het onbegrypelyk hoe het gefchrift zwart zou kunnen worden ; maar, waarom bevind men de tusfehen beide zynde Bladen van het Boek dan niet met vogtigheid aangedaan ? M. Ieder Blad moet ongetwyfeld eenige vogtigheid van de doorgedronge fyne Deeltjes van 't Proef - liqueur ontfangen hebben ; maar in een te geringe hoeveelheid en veel al te fubtiel en fyn , om door onze grove zintuigen als anderzints nagefpeurd en ontdekt te kunnen worden ; deze fchynd my toe de waarfchynlykfte , en aanneemlykfte reden te zyn , om dit veifchynzel op te losfen. De voorgemelde .Proeven kan men verder voortzetten , daar toe lust hebbende , welker uitwerkingen niet minder vcrwonderlyk een aanfchouwer zullen moeten voorkomen ; want de deelen van het Proef - liqueur zullen hunne werking zelfs door gemetzelde muurwerken doen gewaar worden ; laten wy tot ons vermaak op deze Muur , die één heen dik is te famen 'er een proef van nemen. . Dit gefchrift met het ontbindzel van Lood op de eene zyde gefchreven , en laten drogen hebbende , is 'er zo gy ziet niets leesbaar van het zelve, nu zal ik de andere zyde, regt tegen over de plaats van het gefchrift met het Proef Liqueur aanhoudelyk nat maken , en zie daar 2 kt gy , na dat deszelfs vlugge deeltjes door Q 5 dc  2,50 overde AaNIRSKKIKG en wegstoten DE dc zelfftandigheid van het Muurwerk zyn doorgegaan , alle de Letters In 't zwart verfchy- IJen. , Behalven met deze bereidingen van Lood , enz: kan men nog veelvuldige foortgelyke uitwerkingen doen voortkomen , door middel van verfchilleude toebereide aftrekzcls in vogten, dewelke , indien ik voorgenomen haddc met u over den Aart der Sympathdijche Inkten te handelen , zoude kunnen befchryven , maer dit buiten onzen weg lopende, kundgv zo u de lust aanprikkeld hier medeu zelve vermaken, in het ualeezenvan 'tWeikje van de Heer de Loo, , uitgegeven onder Titul van Scheikundige Verhandeling over de SympathetiJche Inkten, enz: L. Deze vooibeelden hadden zeer gefchikt geweest om my de Poriën in het Papier , en de fynheid der Stofdeeltjes aan te tonen. M. Gewis , en zou ook in onze IV Samenkomst , alwaar wy onze Ikfchouwingen over dc fynheid der StoiTe en de Poriën van dc lichamen hebben laten gaan , geenzints nagelaten hebben , gebruik van dezelve te hebben gemaakt, indien zuiks met eenige gevocgUjthwd bad konnen gefchieden ; maar, vermits de orde der zaken veieischte, alvorens een ontvouwing van de Aantrekkingskracht te doen, om de hier uit vloeijende aart cn werkingen der ontbindvog;en af te kunnen leiden en bewyien, hebb' ik dit tot hier toe moeten verfchui- vea»  Kracht der Stofdeelen. 251 v«n> Dog, hier van genoeg gezegd heb¬ bende , laten wy na dezen kleinen uitllap, tot ons onderwerp , het roesten der Metalen namenlyk, wederkeeren. Men zegd , dat het Tin in 't geheel aan geen roest onderhevig zou zyn , indien het flegts zuiver en van alle vreemd Metaal onvermengd zy; en even dit zelfde getuigenis word ook aan het zuiver Zilver , in een onvermengden haat zynde, gegeven ; en vooral vind dit plaats in het Goud; waar van de reden uit het te voren bygebragte , ligtelyk af te leiden ls. Dus meen ik u, het gceue voorgenomen hadde wegens het natuurlyk verfchynzel van de Aantrekkingskracht in het hoffelyke te bewvzen, uit deszelfs eigenfchap verfcheide dingen, welke men in het gemene leven dagelyks ziet gebeuren , dcor proeven verklaard en opgelost te hebben , waar om wy hier van zuilen afhappen, en tot de befchouwing van een gandsch tegen geheld verfchynzel overgaan. Dat 'er in de ftofFelyke Wezens eene weghotende kracht bevonden word , is alzo ontwyfelbaar als het aanwezen van de tegen over- fiaande aantrekkingskracht. Wy hebben te voren reeds getoond , wanneer twee druppen Kwik , ook water, tot op een kleinen afhand by ei'.-.ander gebragd worden , dezelve malkander onderling aantrekken , vercenigen en een ge-  Over de Aantrekking en Weg stotende gemeenen Drup maken : maar , indien men een drup oly en een drup water tot elkander doet naderen , zal men juist een tcgenftrydige uitwerking zien plaats hebben ; want , eenige hoeveelheid olie en water te famen in een glaze vies by elkander gegoten , en deze beide VI eihoffen door fchuddcn en herke bewegingen te maken, tragcende te doen vereenigen , zal men bevinden dat dezelve wel ondev den anderen verwaid zullen geraken , invoegen de gezamenlyke Masfa verdikt , troebel en ondoorfchynend zal worden , maar zich nimmer zullen vereenigen; want , na dat de lies cenir gen tyd in rust gelaten is , ziet men dat de beide VloeiflofFen zich van elkander fcheiden , beginnende de oly deelen uit die van het water te ontwikkelen , begevende zich opwaardi in de gedaante van bolronde druppen , vereenigen aldaar te lamcn tot eindelyk alle de oly deelen op het bovenvlak van 't water zich geplaatst hebben. L. Dit voorbeeld toond zeer duidelyk aan, dat 'er geene Aantrekking tusfehen oly en water zy , maar veel eer zou het fchynen als of deze Vloei Doffen elkander weghalen. Jd. Dat is zo ; de olydeellen hoten die van het water af, om zich met de olydelen te vereenden ; en zulks is ook waarheid ten aanzien Van de waterdelen. Deze Hoedanigheid, die atkecrigheid van malkander, noemende Na-  Kracht der STOFDEEten 253 Natuurkundigen in tegen overhelling van d« Aantrekkings kracht, eene V/egJïolendc kracht. L. Zulk een;: Hoedanigheid my nu bekend zynde , dunkt my dat ik reden zou kunnen geven , van een verfchynzel 't welk ik hier voor my op dc Tafel hebbe waargenomen. M. Van welk verfchynzel ? L. Deze tafel overdekt zynde met een kleed uit zo genaamd gewascht doek beftaande, hebb' ik opgemerkt, wanneer ik een klein plasje water op het zelve gehort liggende, met de vinger uit malkauder wilde verfpreiden , de water deelen fcheurden, en zich van elkander fcheiden, en dat ze wederom op verfcheide plaatzen na malkander toe trekken, latende hier eu daar op het kleed verfcheide ronde , en langwerpig ronde droge plaatzen over, welke egter door my nat gemaakt waren ; zou deze famenloping en weder vereeniging van de verfpreide waterdelen niet zyn toe te fchryven, aan eenige wegftotendc kracht tusfehen deze en de Vettige of olydelen in dc verf van het Tafelkleed zich onthoudende. M. Deze uitwerking kan niets anders dan van de wegftotende kracht worden afgeleid ; want , indien de fmeerige Deeltjes van het Tafelkleed eene aantrekkings kracht op de waterdelen oeffenden , dan zou de gandfche vlakte zo verre als hetwater verfpreid word, als eene aan-  454 Ovevl de Aantrekking en Wegstotendi eenhangende waterplas de oppervlakte moeten bedekken en alzo blyven ; maar het tegendeel ziet men gebeuren, om dat de water- en olydclen zich onderling afhoten , en tragterf van den anderen te verwyderen. 'T is aan de uitwerking dezer Hoedanigheid al mede tce te kennen , om dit in 't voorbygaan hier by te voegen, dat men fommige Infeflcn op het water ziet wandelen zonder hunne poten nat te maken ; want , deze Dieren hebben onder de poten een verhevenheid even als een kusfentje , welkers oppervlakte zy naar goedvinden met een vetachtige of fmecrige Zelfftandigheid weten te overdekken , ten einde de water delen daar op geen vat zouden hebben , cn dus voor te komen, dat het teder gchelhunner Pootjes niet met een al te groten last zoude bezwaard worden. Eene diergelyke voorzorge door de goede Voorzienigheid alzo befchikt, bevind men ook geftaafd , omtrend de Vederen van alle bekende water Vogelen , dewelke door den Schepper beftemd zyn hun levens onderhoud in en uit het water te moeten opzoeken. — Deze weten door cene ingefchapen kundigheid hunne Vederen met een zeker vet of fmacragtïge zelfftandigheid, door middel hunner fnavcls allerwegen tc behryken , waar door de Water deelen op dezelve niet kunnen vasthegten, zo dat dezelve  Kracht der StofdeeleH. 255 eelve uit het water opvliegende, altyd droge ■vederen behouden. Maar laten wy tot ons onderwerp wederkeeren , gelyk ik een voorbeeld gegeven heb¬ be , van een Wegftotende kracht tusfehen de oly en het water, zo zal ik iusgelyks ook door een ander tonen , dat 'er een zelfde werking tusfehen Kwik en Glas te befpeuren zy. Laten in (Pl. II, Fig. 8) ABCD twee glas Ruften verbeelden , dewelke met de zyden BC elkander op alle plaatzen onmiddelyk aanraken , maar aan de andere zyden AD een weinig van den anderen verwyderd blyven door middel van twee dunne houte fpaandertjes, iets dikker als een Dubbeltje, tusfehen beide geftoken ; en om de twee glas ruiten in dezen hand onveranderd vereenigd te houden, is het nodig de drie zyden AD , DC en CB met Leder of herk Papier te omplakken met zeer goede fterke Lym, zodanig dat de overftekende randen van het Leder omgelegd en op het vlak der ruiten naar behoren vast gelymd kan worden , zich vertonende even als de Lvst om eene fchildery , gelyk uit de hguur ligte- lyk op tc maken is. • Wanneer men nu van boven door de onbekleede zyden AB een zeker hoeveelheid Kwik tusfehen de twee Ruiten doed inlopen, zal dezelve zich vertonen met een gebogen oppervlakte, omtrend in de gedaante als dc Lyn FEC, zynde aan de zjden AD het  256 Over DE Aantrekking en WegstotÉnDs het hoogst en , daar en tegen langs de vereènigde zyden BC het laagst , dat is , daar de glazen het verst van den anderen verwvderd zyn , haat de Kwik hoger als ter plaatze waar zy het allerdigat by malkander komen ; dit verfchynzel toond dan onwederfpreeklyk aan , indien ik my niet bedricge, eene regthreekfehc tegengeftelde werking met die van de Aantrekkings kracht. De Kwik word door het glas niet aangetrokken; want, indien dit plaats had, dan zou , ter plaatze waar de glazen het digst by elkander zyn , de Kwik aldaar het hooghe moeten haan , gelyk wy zulks hebben zien gebeuren omticnd wateren glas (Pl. II , lig. 5) als een uitwerking van de Aantrekkings kracht ; maar Neen ! gelyk de Aantrekkings kracht grootst is daar de glazen hetnaaste by elkander zyn, zo is in een tegengehelde werking de weghotende kracht aldaar het grootfte ; en dat dit alzo is, blykt , dewyl de Kwik op de meeste afhand der glazen, het hoogst haan blyfd, en daar cn tegen op de minst afftand belet word zich naar boven te begeven , en ingevolge haren vloeibaren Aart, aan den eenen kant zo hoog op te ryzen als den anderen, 't geen gewisfelyk zou moeten gefchieden, indien alhier geen weghotende kracht werkzaam was , door welke de oppervlakte aan die zyde als tc rug gedreven word. I,  Kracht der Stofdeelen. 257 L. Hou het my ten goede dat ik hier tegen eene bedenking oppere; zou dit verfchynzel niet veel eer veroorzaakt kunnen worden wegens de dikte van de Kwik , waar door dezelve verhinderd word, inde zeer enge tusfehen wydte der glazen te kannen opklimmen ter gelyker hoogte als daar haren afhand groter is ? ■ M. Geenzins.——De Kwik, niet tegenftaande hare Dikte , is egter een uitermate Vloeibare ft .f , dewelke bekwaam is in zeer kleine en nauwe openingen, gaatjes en fpleceu in te dringen , die voor een ongewapend oog onzigtbaar zyn , zo als tusfehen de allerfynhe Poriën van het hout en meer andere zelfhandigheden , waar mede de naauwe afhand der glazen, in welke de Kwik laagst blyfd , vergeleken zynde een ruim uitgeftrekt veld gefchat zoude moeten worden ; 't zou my gemaklyk zyn dit verder aan te dringen , maar verkieze liever een proef te laten volgen, op welke gy geene fooitgelyke bedenkingen altcos zult kunnen inbrengen.- Laat (Pl. II . Fig. 9) AEFB een glaze Bakje verbeelden, het welke ter hoogte van FD metK wik is aangevuld en inftede van tegens de wanden in de hoogte op te klimmen, en een holle oppervlakte te vormen , gelyk zulks met het Waterdoor de werking van de Aantrekkings kracht I. Deel. R ge-  238 Over de Aantrekking en WegstoTeNdB gefchied, op (Pl. II, Fig. 4) afgebeeld, in te gendeel aldaar rondsom het glas een holle geul vertoond , makende alzo een bolle oppervlakte CGHD. Wat mag nu de oorzaak van dit verfchynzel zyn? indien men daar voor niet erkenne een weghotende kracht tusfehen de Kwik én 't Glas , geloof ik niet dat men eenige andere waarfchynlyke reden daar voor zal weten te vinden. L, Gy hebt my voldaan en, door deze Proeve overgehaald toe te haan , dat 'er tusfehen , Kwik en Glas een weghotende kracht werkzaam moet zyn ; want, indien deze niet werkte, hoe zoude de Kwik dan tot op een zekere afhand verwyderd gehouden konnen werden? M. Infiien de Kwik deelen naast by dc wanden van het Glas in CG en HD geiegen, door geene weghotende kracht van het Glas afgehouden wierden , dan zouden dezelve , wegens de vloeibaarheid dezer zelfhandigheid , door de zydelingfche Pershng van de middenfte Deelen, begrepen tusfehen G en H , tegens het glas moeten aangedrukt worden (het geene hier na , by de verhandeling over het persfend vermogen der Vloeiftoffen zal worden verklaard) en alzo de wanden GE en DF geheel aanraken, op gelyke wyze als zulks gefchied door de middenhe Deelen , in het onderfte gedeelte CEDF van de gandfche klomp Kwik , dewelke door de gehippelde Lyn CD als afgezonderd  Kracht der Sïoïde f. tEN. 259 derd verbeeld word; want , deze worden om gene andere reden tegen het glas gedrukt , als om dat de zydelingfche Pershng aldaar groter . is , dan het daar tegens werkend vermogen van de weghotende kracht van het Glas op de Kwik; maar., als >de laastgemelde groter of ten minfte gelyk zy met de eerste, dan zal ook de Kwik van het glas afgehouden worden, gelyk wy dit uitwerkzel in het gedeelte CGHD zien; vermits in dat deel de zydelingfche persfïng van de Vloihof van minder vermogen is , dan die Van de weghotende Macht ; derhalven blykt hier uit ten kiaarften, dat'er eene weghotende kracht tusfehen fommige ftoflyke Zelffiandigheden zy , en dat dezelve in dit voorbeeld ten minhen van 20 veel vermogen is, om de zydelingfche persfïng der Kwik deelen , tusfehen G en H gelegen , te overwinnen. L. Dit bewys komt my als onwederfpreek* lyk voor ; zou men ook voorbeelden , ten zeiven einde dienende , met andere floffe konnen bybrengeu. M. Ja met verfchsiden ; de weghotende kracht word ook bewezen , tusfehen Yzer en Kwik te behaan. Wanneer men een y- zeren Kogel K (Pl. II, Fig. 10) op de oppervlakte E1GHI van Kwik doed drvven , zal dezelve rondsom de Kogel een Geul maken > zo als by F en H vertoond word, op gelyks R, a wv-»  260 Over de Aantrekking en Wegstoten t>e wyze als in de voorgaande voorbeelden , ten aanzien van 't Glas , aangetoond is. L. Dit toond insgelyks, dat 'er al mede tusfehen Yzer en Kwik altans geen aantrekking , maar in tegendeel een weghotende kracht gevonden. word. —— Zoud gy my nog meerder voorbeelden van dien Aait konnen doen zien ? M. Ik zou 'er nog verfcheide kunnen tonen , ondertusfehen kan ik niet voorby aan te merken , te konnen befpeuren, dat men u eerder door proeven van natuurkundige waarheden kan overtuigen , dan ftegts door blote redeneeringen , en dat dezelve uwe weetgierigheid fteeds gaande houden, en aanwakkeren doen ; 't welk my niet onaangenaam is , en van mynen kant ook de Lust en Yver aanzet, om alles toe te brengen , het geene tot eene genoeglyke onderrigting kan dienen. Indien ik alhier over den aart van het Vuur, en't Licht te handelen hadde , zou ik u ontegenzeglyk doen zien, het wegftotend vermogen van de Vuur en Lichtftralen, wanneer dezelve het een of ander Lichaam genaderd zyn ; en teffens zeer overtuigende blyken kunnen geven , van eene aantrekking tusfehen dezelve, en eenig ander lichaam in welker nabyheid zy gekomen zyn ; dog dit tot eene bekwamer gelegenheid moetende uithellen, hebb' ik nog eene Byzonderheid omtrend de weghotende kracht mede te delen. Twee  Pl. IC   Kracht der Stofdf.ei.en7 s6i Twee lichamen , ingevolge hunne aart op elkander geen Aantrekkende , maar wel een weghotende kracht oeffenende , kunnen egter in omftandigheden gebragd worden , dat dezelve malkander zullen aantrekken. Dit is geen wunderfpreuk, maar laat zich op de volgende wyze zeer gemaklyk verklaren ; namenlyk , wanneer 'er tusfehen die twee een derde Lichaam gevoegd word , van zulk eenen aart, op welke deze beide eme aantrekkende kracht kunnen oeffenen ; want, laat men , by voorbeeld oly en water nemen, deze oeffenen geen aantrekking, maar in tegendeel een wegftootende kracht op elkander , zo als wy hier voor gezien en betoogd hebben ; deze beide zullen zich egter met den anderen vereenigen konnen, : door de tusfehenkomst van een derde Lichaam op het welke de twee eerfte aantrekking' oeffenen ; als dit gedaan word, zegg' ik, zal oly en water te famen vereenigd worden. L, Welk is. dan zodanig derde Lichaam ? M. Het eene of ander Loogzout ; deze zelfftandigheid , weet men , ontbind alle foorten van fmerige en vetagtige ftoffen , en laat zich tevens zeer gretig in water oploflen. als de oly , dan door middel van een gepaste i koking met een Loogzout vereenigd is geworden , zal dit bereidzel of tot een dikke Pap , of tot een vaste klomp zyn geworden , welke ïich, zeer gemaklyk in water laat ontbinden, R 3 zon-  26a Over de Aantrekking en WegstOtfnde jonder dat de olydeelen van het water zullen affcheiden , en by gevolg te famen vereenigd zyn • dit verfchynzel ziet men immers , zo m de zogenaamde Spaarifche als in de gemene groene Zeepen ; want , dezö zyn niets anders dan een Konstbereidzel , gemaakt van Oly of Traan , door midde" van kcking irtnérlyk met een Loogzout vereenigd, Indien deze Redeneering op gronden van waarheid rust , dan moet volgen , wanneer men in de ontbinding van Zeep in Water , anders gezegd , in een Zeepfop een lichaam brengd , '°t welk op h:t tusfehen gekomen derde Lichaam te weten het Loogzout , een groter aantrekkingskracht beffend , dan wel op de vetagtige zelfftandigheid , dan zal hier van het gevolg moeten zyn, zegg' ik , dat alle de vettige Deelen van het Loogzout fcheiden , en dus geen langer vereeniging met het water kunnende hebben , zich van tusfehen dc waterdelen zul-_ Jen ontwikkelen, en ligter dan het water zyn, de , : naar de oppervlakke komen en aldaar cp dezelve blyven zwemmen. Dit nu ziet men ook alzo waarlyk gebeuren; want , zo ras men in een goede gemaakte Zeepfop eenige zuure of ziltige deelen vermengd, zal nien het fop terftond zien fchiften , en eene ware fcheidin^; van famenvereenigde zelfftaudigheden gewaar worden ; de reden hier y\ n is, om dat de Aantrekkingskracht van het Loog-  Kracht «es Stofdeelen." 263 Loogzout op zuure en ziltige zelffiandigheden., veel fterker is als op de vetagtige Deelen , Lier om worden de laathe verlaten, en blyven alzo als te voren onversenigd op zich zelfs. Hier van daan is gemaklyk af te leiden , waarom men geen goed en wel verbonden Zeepfop zal kunnen maken met water , dat eenigzints van een brakken aart is , hoedanig doorgaans het Grond of Putwater in ons Land , hoewel zeer verfchillende in trappen van ziltigheid, bevonden word, al is het dat de brakheid op de fmaak zo zeer niet te ontdekken zy. L. Dit is alles met de ondervinding overeenkomstig , en het laathe voorbeeld toond ten klaarden , dat de weghotende Kracht in twee Lichamen werkende , door de tusfehen zetting van een vriend dezer beide , in eene aantrekkende kracht veranderd , en deze in fchyn vyandige Lichamen , tot vrienden gemaakt kunnen worden. M. Het laathe myn Vriend is door my niet bewezen, noch is myn oogmerk geweest te betogen , dat de Kracht van wegftoting , welke 'er bevonden word tusfehen Oly en Water , door de konst in de daad zou konnen veranderd worden in eene aantrekkende Kracht ; dit te hellen zou eene vermetelheid zonder weerga zyn ; aan wien toch zou het mogelyk wezen , eene Hoedanigheid , als zodanig op zich zelfs befchouwd. , dewelke door de hand van R 4 dak  264 Over de Aantrekking en Wgstotendb den almachtigen Schepper , eenmaal in de hoffe by derzelver voortbrenging gelegd is , te konnen vernietigen , en eene andere hoedanig-^ heid daar voor in de plaats brengen ; indien gy met my dit nader geliefd te overwegen en de zaak uit dit oogpunt te befchouwen , zyt gy immers al bezig een beter begrip hier van te vormen , en volmondig toe te haan dat zulks de krachten van een eindig wezen , van den Mensch , ja van eenig gefcliapen V/ezen in het ga'ndsch Heel- Al, oneindig te bovengaat; befluit derhalven met my , dat het God alleen is , dewelke door het godlyk alvermogen zyne Voorfchrifteri en Wetten aan al de ftoflyke Wareld gegeven heeft , welke niemand , [wie hy ook zy,] dan hy alleen de Macht heeft die voorfchrifteri te veranderen en, deze ingefcha,pe Natuurwetten weder te verbreken wanneer het hem mogte behagen ; maar geen fchepzel kan andere wetten aan de natuur der Dingen geven L. ïk belyde myn te voorbarig befluit : by mangel van eene genoegzame rype overweging hebb' ik deze gevolgen, welke gy wettig daaruit afleid , niet voorzien ; maer ik verlange nu te weten, op hoedanige wyze dit verfchynzel dan verklaard kan worden. M. Nademaal de Olydeelen met het water onvermengbaar , uit kracht van hunne hoedanigheid , zyn en blyven moeten , kan het Ver- fchyn-  Kracht der Stofdeelbn. 265 fchynzel met veel waarfchynlykheid naar de volgende redeneertrant opgelost worden ; Wanneer Zeep in Water ontbonden is , dan zyn de Olydelen geen'zints in aanraking met die van het Water gebragd*; want* dit is onmogelyk , uit hoofde van hunnen afkeerigen aart • van malkander, maaralleen mét de Deelen van het Loogzout, door welke dezelve konnen begrepen worden als daar mede omgeven en bekleed te zyn ; in dusdanig? tcehand nu konnen zy in het water blyven hangen , wanneer het laathe met het Loogzout vereenigd is ; en alzo trekken de Olydelen niet de Delen van het Water aan , maar alleen de delen van het Loogzout , terwyl ondertusfehen de weghotende Kracht van dc Oly met het Water waarlyk even onveranderlyk blyfd; en dat dit zo zy , kan blyken , uit het gene ftraks gezegd is, wanneer, namenlyk de oly beroofd of gefcheiden word van het Middel, waar door dezelve in het water blyfd hangen, te weten, wanneer haar de omgeevende Loogzoutdeeltjes benomen word, want dan vald hare 'onvereeniging met het water, onder ' het bereik van onze oogen. Een Voorbeeld van een tegenftrydige werking met het even voorgaande zal ik hier, als geenzints ongepast, op het zelve laten volgen , waar uit blykt , dat lichamen welke elkander anders natuurlyk zeer gretig aantrekR 5 ken,  66 Over de Aantrekking en Wegstotende ken , door tusfchenflelling van een derde Lickaam maikandar zullen weghottn , 't welk op het ééne een aantrekkende , maar op het ander Lichaam een weghotende kracht uitoeffena , maar , zo ras dit derde Lichaam word weggenomen , zullen de twee eerste zich , als te voren, wederom vereenigen. Het is bekend , dat Lood en Kwik een volftrekte aantrekkende Kracht op elkander hebben , zo verre zelfs , dat het Eerhe door het Laathe als in een fmeltvogt ontbonden word. Maar , wanneer een Lode Kogel of eenig ander lichaam van dit Metaal , over deszelfs gehele oppervlakte met fmeer of vettige delen beureken en overdekt is , dan zal het Lood en Kwik by den anderen gebragd zynde , eikander onderling niet aantrekken , maar de lode Kogel in Kwik gelegd zynde , zal dezelve van zich verwyderen , en 'er zal in de Kwik rondfom de Kogel een geul gevormd worden, even ais wy in (Pt. I , Fig. 10) hebben zien verfchynen ; maar . zo dra het fmeer van de oppervlakte weggenomen cn de Kogel gezuiverd is, zal dezelve op de Kwik gelegd , het zelve aantrekken en tegens het Lood opryzen, op gelyke manier, als wy het water tegens de Bal A (Pt: II, Fig. 7.) zien optrekken. L. Ik ben u zeer verpligt voor het onderrigt omtrend gemelde hoedanigheden , waar mede myne kundigheden vermeerderd zyn geWQï:-  Kracht der Stofdeblen. 267 ■worden ; dog vergun my hiér te mogen vraren , wat de oumiddelyke oorzaak van dc wegftotendï Kracht mag zyu ? M. Deze vraag kan ik alzo min beantwoorden a's de vorige , welke gy my ten aanzien van de oorzaak der aantrekkinge gedaan hebt: van beide zyn ze voor ons tot hier toe een zeer diep geheim en gandfchelyk verborgen , zo dat wy van de aantrekking en van de weghotende Krachten niet anders kennen , dan hare uitwerkingen ; voor het overige konnen wy deze hoedanigheden , welke wy met zekerheid weetcu in de ftoffllyke wezens plaats te hebben , niet anders dan als verborgenheden der Natuur befchouwen , tot welke het menfchelyk vernuft nimmer zal doordringen en toegang verkrygcn , ten ware men wilde hellen de mogelykhcid, dat wy tot'de kennis van de inwendige Natuur van een Lichaam of het hoflyke zouden kunnen geraken , 't welk ik gelove door niemand ligtelyk zal ondernomen worden. Laten wy ons derhalven vergenoegen met dc kennis van de beftaanlykheid der verfchynzelen, en afzien om onzen geest te vergeefs te pynigen,in het navorfchen van de verborgene oorzaken derzelven. — Veele grote Verhanden hebben hier aan hunne vermogens zonder gevolg beproefd j en zyn eindelyk na ;en onvermoeidea arbeid overtuigd gewoiden , dat deze kennis. bui-  a68 Over de Aantrekking en Wegstotenhb buiten den kring van het menfchelyk Verhand geplaatst zy. L. Ik denke,dat deze als de verftandigfle handelwyze in foortgelyke natuurlyke werkingen moet aangenieikt worden, en daarom past het ons hier by te berusten ; maar zou ik egter niet mogen vragen, tot welke runden de aantrekkende en weghotende Kracht in de Natuur gefchikt mogen zyn, M. Om alle de einden en oogmerken , welke d'Almagtige Schepper zich voorgefteld heeft, toen hy deze krachten in de Natuur der Dingen leidde; cn waar toe dezelve door het Ruim van het onmeetlyk Heel-Al in 't h) zonder moeten dienen, op te noemen, eja dezelve in alle gevallen aan te wyzen , begryp' ik hgtelyk uwe meening niet te zyn; nademaal zulks ten aanzien van een eindig wezen een volftrekte onmogelykheid influit; uwe bedoeling zal dan zekerlyk hier op uiikomen , of wy niet eenige nuttigheden van deze werkingen in de Natuur zouden konnen opfporen ; en daar op kan ik antwoorden , dat uit de kennis, welke wy van de natuurlyke Dingen verkregen hebben , geholpen met eene verlichte reden, en getoest aan het gene wy rondsom ons zien gebeuren , wel eenige van deze oogmerken , dog niet meer egter als op waarfchynlyke gisfingen , zouden konnen nafpeuren. . Op  Kracht der Stofdeeleni 969 Op dezen voet zou ik naar myne geringe kennis, kunnen denken, dat de Wegftotende kracht in de Natuur , dienstig zy, om te voorkomen , dat de ftof in 't algemeen niet op een onverlchilüge wyze^ (als ik my dus mag uitdrukken) onder elkander verblyven , maar ieder naar haren aart onderfcheiden foorten van Lichamen zoude konnen vormen. Zonder een kracht van wegftoting in het ftoflyke , zonden 'er gene verfchynzelen van Licht plaats kunnen hebben ; namenlyk , het Licht zou van het eene voorwerp op het andere niet gekaatst of overgebragd kunnen worden , 'twelk egter met betrekking tot den ftaat, in welke het d'Almagtige behaagd heeft de wereld te ftellen , van eene aller uiterfte noodzaaklykheid fchynd te zyn , zal alles aan zyne wyze oogmerken beantwoorden ; en diens volgens zou de Maan met dc Overige planeten voor ons in een Eeuwigdurende duisterheid gedompeld blyven, cn wy hun nuttig licht en fchynzel ontbeeren moeten ; dit ben ik voornemens u aan te tonen, wanneer wy over de Doorligt- en Spiegel - kunde (Dioptrica é Catoptricd) zullen handelen. Ten aanzien van de nuttigheid der Aantrekkings kracht in de ftoffe , kan gezegd worden , dat de ftof door deze werkkracht aan den anderen verknogt blyve, of met anderen woorden , de waarfcbynlyke oorzaak is, van den fa-  570 OvERdë Aantrekking en WlgstotEnde famenhang der ftoflyke Deelen , en alzo klompen vormen , uitmakende alle foorten van lichamen , zo wel die wy in het uitgebre:de ruim des Hemels zien, als alle andere, welke wy rondsom op onzen aardbol van nader by be- fchouwen. Deze verknogting der ftoflyke Deelen uit de aantrekkende, kracht al' te leiden , moet u geenzins verwonderen , noch als eene ongerymde onderfte .ling voorkomen ; want , indien gy flegts voor een oogenblik geliefd te overwegen , de verbazende herke verknogtheid Van de twee kopcre fchyven aan malkander, in de voorgaande Proefnemiag, Bladz: 205 bewezen, welker vereeniging niet anders als zeer onvolkomen gehouden moet worden , nademaal wy door onze allerbeste konstbewerkingen buiten ftaat zyn de ftof zo naby elkander te brengen en famen doen vereenigen , als ze door de hand van haren maker zyn famengefteld ; als als gy dit geliefd te overwegen , zegg' ik, zal 'er geene bedenkelykheid overblyven , waarom de kracht van Aantrekking in dc Natuur , niet als de oorzaak zou befchouwd mogen worden , van de verknogtheid of famenhang der delen van een Lichaam. L. Na deze bondige redenen , maak' ik ook geene zwarigheid om de gemelde famenhang der ftoffe, aan de natuurlyke kracht van Aantrekkinge toe te fchryven ; dezelve behagen my en , daar-  Kracht der Stofdeelen. 271 daarom verzoeke ik n voort te gaan, uwe gegcdagtcn verder mede te deelen. M. Het is al mede door de Aantrekking, dat de Maan rondsom onzen Aardkloot volftandig beweegd, om dat ze uit hoofde dezer ingelegde kracht, elkander wederzyds aantrekken. Even het zelfde moet ook gezegd wordeny van de Aarde met hare mede reizende gczellinne de Maan , en alle de overige Planeten, ten aanzien van de Zonne ; want, de Zon trekt alle de Planeten van ons Zonneftelzel met derzelver Wagters , en deze trekken wederkeerig ieder op zich zelfs ook de Zon aan; waar door elk dezer omwandelende lichamen op hunne bepaalden afhand van de Zon , hen door den Schepper verordineerd , verpligt zyn te moeten blyven , terwyl ze door de mede gedeelde beweging hunne omwandeling" rondsom de Zon afleggen. Deze beweging der Planeten , als om een gemeen middenpunt gefchiedende, ben ik niet voornemens te verklaren, dewyl wy in 't vervolg zullen moeten handelen over de bewogen lichaamen , rondsom een Middenpunt, dewelke ftanftvastig genoodzaakt zyn rondsom het zelve, langs een ronde of gebogen ftreeklyn hunne loop te nemen, eveneens als de Loopkringen der planeten , welke dezelve uit kracht van de ingelegde natuur - wetten verpligt zyn te befchryven, vermits zy door twee bev» eegingen , wier  *7 3 Ov?fi Ti" Aantrekking en WeCstotendE wier flrceklynen ten opzigte van de rigting of koers , van malkander verfchillen , zyn aangedaan ; want , door de kracht van aantrekking worden ze naar de Zon bewogen , en door een andere kracht , ia hare beweging van de Zen af, bet welk Ée weeg brengd, dat ze noch d'eene noch de andere koers volgen , maar volgens een ftreeklyn, tusfehen deze beide gelegen , moeten lopen , gevolglyk hunnen regthreekfehen koers uit hoofde van de onyeranderlyke - natuur - wetten oogenbliklyk veranderende. L. Van deze heeds veranderende ftreek eens bewogen lichaams , hebb' ik reeds een oppervlakkig denkbeeld verkregen , toen gy rny dc famengehelde beweging , Eladz: .156. en volgende hebt verklaard , dog waar omtrend ik meerder licht wensclue t'ontvangen. M. Ter gelegener tyd zal ik niet in gebreken blyven. — Als men by deze omvoering der planeten rondsom de Zon, een weinig hil ftaat, zal men dan niet moeten bekennen , dat de zaak door den heiligen Job , Hoofdfl: XXVI vs. 7. zeer eigenaartig is uitgedrukt, van Gods werken fprekende, zegd hy aldaar, Hy (namenlyk God) hangel de Aarde aan een niet. Zou het vreemd zyn , Job onder de chaldeeuwfche flerrekundigenvan zynen tyd te hellen. — dan dit in 't voorby gaan. Wyders is het een algemeen aangenomen ge- voe-  Kracht b e r StofdeeleJf. 273 voelen by de wysgeeren , dat de aantrekkings kracht onontbeerlyk vereischt word t tot bevordering van den waschdom der planten en alle groeijende wezens ; zonder deze . werkkracht zouden de plantgevvasfen hun vocdzel en eigenaartige fappen uit haare algemeene moeder , de Aarde niet kunnen opnemen , en langs deze buizen cn pypen , welke in dezen als zuigpompen zyn aan te merken , tot aan de uiterftc toppen , en punten van kruinen , takken cn bladeren , geenzints opgetrokken , en overgevoerd worden ; welke voedzelvogten vervolgens door dc groeijende kt acht of 't leven der planten , langs andere buizen en Icipypjes , die als perspompen gehouden mogen worden , wederom weggevoerd , cn aldaar gekleinsd , gefcheiden , vereenigd cn tot verfchillende fappen , een iegelyk naar zyn aart , het zy zoete , bittere , vergiftige , heilzame cn oneindig andere , toebereid worden , om te volmaken dat geene , waar toe ze oorfpronglyk verordineerd zyn. Aan de kracht van aantrekking is inegelyks toe te fchryven , dat alle uitwaasfemingen , cn dampen in de hoogte opryzen , en in het boven gewest van onzen Dampkring tot wolken gevormd worden , de re- /. Deei. S Se«  274 Over db Aantrekking bn Wegstotende gen aanbrengen enz : Doch ik bemerke dat ik naauwlyks einde zoude vinden , indien ik de onontbeeilyke nuttigheden , welke deze twee hoedanigheden van aantrekking en wegftoting in de Stof , aan al het gefchapene kunnen , en moeten toebrengen, ingevolgen den vrymachtigen wil van haren voortbrenger cn gebieder wilde vóórhellen ; — dan vertrouwende, dat het gene deswegens is bygebragd u vergenoegen zal, en daar mede onze onderwerpen tot deze famen komst gefchikt , afgehandeld hebbende , zal ik dezelve met-' deze korte aanmerking belluiteu ; dat 'er bchalven de reeds verklaarde krachten van aantrekking en wegoftting , en der verfchynzelen daar uit voorkomende , in den fchoot der Natuure nog befpeurd worden , eene Aantrekking en Wegftoting , dewelke niet zo algemeen als de voorgaande , in alle lichamen bevonden word , maar alleen tot een byzonder foort van wezens fchynen te behoren ; ik bedoele hier de verwonderenswaerdige Aantrekking en Wegftoting van den Magneet 'of Zeilhecn , en die der Electriciteit. fel Indien gy hier toe lust hebt, zal die van het eerhe , het onderwerp onzer befchouwingc in de naaste famenkomst zyn , en wegens het laaste zullen wy volgens belofte , mal-  Kracht der 5 t o f d e e ï. e n. «75 malkander onderhouden , by de befchouwing over den aart van het Vuur. L Ik ben u ten uiterften verpligt wegens de reeds aangewende moeite voor my t betuigende myn verlangen, om u over de werkingen van den Zeilfteen te horen fpreken* Vaard wel. S 2 %%.  276 Z Ë V E N D E S A M ENKOMST, Waar In voorkomt een Befchouwing over den aart en werking van de Auntrekkins; en Weg/lotende Kracht als mede wegens andere byzondere Eigenfchappen van den ZEILSTEE N. LeerlInG. TVxet verlangen hebb' ik de tyd onzer weder byeenkomst te gemoet gezien ; want, ik vleije my in deze niet minder als in de vorigen te zullen vermaken , inzonderheid daar gy my beloofd hebt wegens de Werking van den Zeilfteen te zullen fpreken ; veele aartigheden heb ik met denzelven zien verrigten , zonder nogtans wegens het een of ander eenige reden te weten , en daar naar zeer begeerig zynde , vertrouw ik van uwe bereidvaardigheid , dat gy u niet onttrekken zult dezelve mede te deelen. Meester. Onze famenkomst tot dit einde gclchikt zynde , zal ik tragten , zo veel myne geringe en bepaalde kundigheden toereikende zyn , uwe reeds verkregen kennis ook met de-  O vee din Aart enz. 277' deze te vermeerderen. . Voor dat wy egter een aanvang onzer befchouwing maken , zal het niet ondienstig geacht kunnen worden , dat wy eenige dingen vooraf laten gaan , betreklyk tot de natuurlyke historie van den Zeilheen , zo als wy dezelve in onze Taal noemen, Deze zelfhandigheid noemd men Magneet/teen naar het latynfche Woord Magnés, om dat, gelyk fommige menen , dezelve allereerst gevonden zou zyn door zeker Magn-es genaamd maar anderen daar en tegen willen dat zyne benaming afkomhig zy van Magntfia , ceno Stad van Lydie in klein Azie gelegen , voorgevende, dat denzelven om of naby de gemelde Plaats voor de eerhe maal zou ontdekt zyn ; dan welke van deze verfchillende gevoelens het naaste by de waarheid komt , acht ik van te weinig aanbelang , om hier na wydcr onderzoek te doen , en hier mede ons langer op te houden ; alleen lyk zal ik ten opzigte van de nederduitfche Benaming aanmerken , dat dezelve fchynd ontleend te zyn, van hit voorname gebruik, waar toe men dezelve al vroeg met zo veel vrugt gebezigd heeft; namenlyk om de zeevarenden het Noorden cn Zuiden met dc overige tusfehenftaande hreken des hemels aan tc wyzen , dienende | uea alzo om door wyd uitgeftrekte Zeen buiten het g.zigt, van alle landen , als een getrouwen S 3 Weg-  ■578 Over den Aart Wegwyzer . op wiens onderrigtingen zy mét Zekerheid konden afgaan en hunnen koers rigten Hoe men tot de ontdekking van dit aller tiitgehrekst en over nuttig gebruik gekomer zy , zal ik in 't vervolg dezer bycenkomst nader aanwyzen. dit zy dan genoeg wegens zy¬ ne Benaming. De ondervinding heeft geleerd, dat de zelfrftandigheid van den Zeilfteen , eigenlyk niets anders zy , dan een zeker foort van Yzer-ertz , 't •welk bykans in alle yzermvnen en andere plaatzen , alwaar yzer word gegraven , als mede in de nabuurfchap derzelve , gevonden word. L. Ik hoor u zo aan Honds van Yzer-ertz fpreken , welke zelfftandigheid my onbekend is ; indien dezelve te kennen my van nut kan zyn , en de befchryving voor u niet te omhagtig is, zoud gy my vermaak doen die te leeren kennen. M. Ik kan uwe wel gepaste weetgierigheid dit reenzints weigeren. Het zal u zeker- lyk niet onbekend zyn , dat 'er allerwegen over het oppervlak van onzen aardkloot in veelvuldige landftreken een menigte Geberg%cns , Rotzen en meer andere plaatzcn gevonden worden , dewelke in hun binnenhe veeleilei foorten van lichamen bevatten , dewelke daar uitgegraven , ' wyders door arbeid era ^onst bewerkt en bekwaam gemaakt worden ,  der Ze i l steen en." 279 om tc kunnen dienen tot een onopnocmlyk gebruik, en nut in de menfchelyke famcnleving. ■ Alle zelffiandigheden , die men uit de ingewanden der aarde ophaald, u op tc noemen zon een al te groten omllag , en daar by ook weinig dienstig tot ons oogmerk zyn ; ik zal dan maar alleen eenige der voornaamhen onder algemene benamingen opgeven : zo als by voorbeeld in dc eerhe plaats , ziet men uit dezelve te voorfchyn komen, verfchillende foorten van Kay of Rotshenen ; verfcheide foortcn van Kalk, Gyps en menigte andere Stenen , welke allen min of meer hard en zagt zyn , en gebruikt worden ondermeer anderen, deels tot het vervaardigen van bouwftoffen , deels ook tot heraden, meubilen , werktuigen, naar de verfchillende oogmerken en de verfcheidenheid der verkiezing van de menfchen. Ten anderen , word ook uit het hart der bergen, en ginds en herwaards van tusfehen dc henen en aardagtige zelffiandigheden, andere foorten van lichamen , welke Metalen genoemd worden , uitgehaald ;— onder dezelve on- derfcheid men Heele en Halve metalen. De heele metalen zyn het Goud, Zilver , Koper , Tin , Lood en Yzer. ■ Onder de halve metalen worden gerekend de Zwavel , Arfeaic of het Rottekruid , Kwik, Antimo& 4 Ki"  «Sa Over den Aart nium , Wismuth , Kobalt , Zinc , Nik, kcl , enz. Alle de opgenoemde heele en halve metalen nu , bevind men op een vcrwonderenswaardige en onnagaanbare wyze verlcheidendlyk In en door elkander gegroeid, en met een menigte andere vreemde hoften vermengd te zvn, leverende aan een aandagtigen befchouwcr van natuurlyke zelfhandigheden , overvloedige hoffe ter zyner overweging en nafpeuring. Zulke foortcn van vermengde lichamen noemd men met de algemcene benaming van Bergjlojm , Mpffioffcn , of Ddjjlojjen • maar , vermits onder dezelve wederom veifcheidenheid in foorten zyn , zo heeft men die ook verfchillende namen gegeven, om het eene van het ander foort te onderfcheiden. . Die zellftandigheden namenlyk , de Heele of Halve metalen in en door elkander , vermengd met deze of geene vreemde holle , 't zy Aarde, Steen of Zand , te famen gegroeid zynde , worden Eriten genaamd ; dus is, by voorbeeld , een klomp , behaande hoofdzaaklyk uit fteen of eeniSe andere zelfftandigheid , dewelke onder de heele of halve metalen niet. gerekend kunnen worden , en waar in Yzer , Koper , Kwik , Zwavel , enz: te famengegroeid zvn een Tier Erti, een Kopen Ertz, Kwik Ertz, "Ixoavel Ertz , cru: De wyze nu , op welke deze zelffiandigheden fa-  DER Z EI I. STEE N EN. «Si famengegroeid en tot ertzen geworden zyn , noemd men met een kunstwoord Mintralküftn, afdam mende, en overgenomen van het latynfche Minera , invoegen men alle foorten van Ertzen onder de algemene benaming van Minetalen begrepen heeft. Het diend wel juist niet tot rnyn oogmerk om alhier van de overige foorten van delfftofFen melding te maken , egior zal ik 'er nog wegens de verfteeningen , onder dezelve mede begrepen , met weinige woorden dit byvoegen. In de onderaardfche wereld vind men ook overblyfzclen vau dieren en planten , die of geheel , of maar ten deelen of in het geheel niet in heen veranderd zyn; dezelve worden aangetroffen in de verfchillende beddingen of lagen van onderfcheide foorten van zeil handigheden , of ook wel hier en ginds verfpreid ; deze lichamen worden door de natuurkundigen onder de delfhoffen betrokken , maar niet anders als onder de benaming van Verfteeningen of verheende zaken. L. Ik meen u begrepen te hebben. ■ Een Tier Ertz is dan zodanig een Klomp , uit de bergen of van onder uit den grond gehakt of gegraven , dewelke behalven nog uit andere ftoffen meest al beftaat uit Yzerdeelcn , met dezelve vermengd, cn door malkander gegroeid of gemincralizeerd. Ja , dit wil het te kennen geven. s 5 V-  232 Over den Aart cn hoe meerder metaal in een Ertz bevonden word, des te ryker woid zuik een Ertz gezegd: te zyn ; even het zelve heeft men ook van den Zcilfteen te verhaan. Men vind de Zeillleen van verfchillende kouleur en waarden. — Daar zyn 'er die asch- graauw en ook naar het bruine hellen , en wederom anderen , die geheel zwart van kouleur zvn. in 't algemeen worden zulke voor de beste cn waardighe Zeilfteucn gehouden , die het rykfte van Ertz zyn ; dewyl het de yzerdeelen alleen zyn , waar in de kracht van dezen heen gelegen is , de oveiigc hier by gemineralifeerde hollen , het zy heen of andere zelffiandigheden en metalen buiten het Yzer , doen niets tot zyne eigenaartige eigenfchap van aantrekking ; want , by ondervinding weet men , dat die byzondere eigenfchap alleen aan het Yzer eigen is , en dat dezelve ook alleen , met uitfluiting van alle andere heele en halve metalen , cn in 't algemeen van alle andere zelffiandigheden , op het Yzer werkt : Hierom is het , dat men als een doorgaanden regel kan vastheden ,, dat de Zeilheen geen andere zelfftandigheid zal aantrekken als het ,, Yzer , en wedeikerig het Yzer den Zeilfteea" 't is van aanbelang deze bepaling door proefnemingen vast tc maken. Laat aan het uiteinde van eene der armen van een goede naauwkeurige balans . als in A  DER ZeilSTEENKN. SS3 A (Pl. III , Fig. (.) een natuurlyke en naar behoren gevvapende Zeilheen D worden opgehangen , laat dan de balans door middel van gewigt in de fchaal C te leggen , net in evenwigt gebragd worden ; wanneer men nu, na dat dc balans in volkomen ïust gekomen is , een ftuk Yzer op een zekere afhand van den onderkant der wapening , onbeweeglvk houd , zo als in de Figuur verbec'd word , zal. men aanhonds zien, dat de Zeikteen naar het gemelde Yzer naderen , en dienvolgens de balans uit haar evenwigt zal geraken , overhellende naar de zyde van den heen. L. Deze Proef toond ten duidelykfte , zo als het my voorkomt, dat het Yzer de zeilheen aantrekt , maar niet de Zeilileeu het yzer. M Uw belkiit maakt gy waarfchynlyk op , uit de aannadering van den heen naar het Yzer , maar gy bedriegd u, want, zo het Yzer de Zeilheen aantrekt , zo trekt wederkerig de Zeilfteen het Yzer aan , vermits 'er in de Natuur geen werking zonder een weerkeerige werking kan bedagt worden ; — dan om uwe misvatting aan te tonen , zo laten wy het Yzer aan zyn haakje aan dezelfde arm in de plaats van de Zeilheen ophangen ; de balans weder in evenwigt gekomen zyude , en de heen in' een omgekeerden hand met zyne wapening naar boven ^ 30. dat de veeten F en G opwaards gekeerd haan  «84 Over den Aart flaan , op een zelfde afftand van het Yzer ge* houden wordende, ziet gy nu, dat het Yzer de Zeil Heen naderd , even gelyk tc voren de laathe naar het eerhe heeft gedaan ; dus ziet gy dat uw befluit!niet goed geweest is. L. Ja , dat zie ik, en wil nu gaarne toefletninen het gene gy bewyzen wilde ; namenlyk dat de Zeilheen het Yzer en , dit laathe de Zeilheen aantrekt ; Maar , zo e- vcn hebt gy gelieven te zeggen , dat dezen heen geene andere Zelfhandighedcn zal aantrekken , dan het Yzer alleen. Ei lieve bewyst my zulks ook. M. Zeer gaarne , dit was mvn voornemen.—■ Laat ten dien einde dc Zeilheen , als te voren , aan de balans in A opgehangen zyn , en dezelve in evenwigt gebragd zynde , kan men Koper of' eenig metaal ; ook alle andere zelffiandigheden , aan den Zeilheen brengen , zonder het allerminst bewys van aantrekking tc konnen ontdekken. deze proef is door een zo grote menigte navorschers cn op zo veelerhande foorten van lichamen of zelfhandighedcn in het werk geheld cn herhaald , en altyd met een zelfde uitkomst bevonden , tot 'er eindelyk hier omtrend geen twyfel heeft mogen overblyven , zo dat men algemeen verpligt is geworden vast te hellen dat de%eiljleen geen aantrekking oejfend, als op het Yzer alleen. L. Gy hebt my voldaan. M, Dai  DER ZïILSTEEftEN.' «8| M. Dat 'deze onderlinge aantrekkings kracht,, tusfehen de Zeilheen en het Yzer, zich al in een aanmerkelyke trap doet zien, zou men beproeven konnen , met dezelve aan den ring P op te hangen, zie (Pc ïll, Fig. 2) vervolgens het Yzer AB, 'twelk wy in 't vervolg de Lastdrager zullen noemen , tegen den onderkant der wapening of voeten K. en M aangevoegd zynde, kan 'er aan deszelfs haak een fchaal C gehangen worden cn alzo zal men met de fchaal door gewigt te beladen , in haat zyn om de kracht van aantrekking van dezen Zeilheen af te meten ; by het gewigt in de fchaal flaande moet ook vergaard worden de zwaarte van de fchaal zelve met die van de Lastdrager AB , welke drie te famen de voorz: kracht zullen bepalen. In het doen dezer proeve diend ook gelet te worden , om de fchaal niet op eenmaal, maar telkens by kleine gedeelten mee sewigt tc belasten ; want auderzmts geraakt men in onzekerheid wegens de juiste zwaarte die de Zeilheen ophouden kan. — Hoe mcerdar gewigt een Zeilheen draagd, des te edeler word denzelven gefchat. • Ik heb 'er eene van veel waardy gezien by den Hooggeleerden Heer AllamaNd, mynen zeer geachtcn leermeester, dewelke, volgens de proef in myne tegenwoordigheid gedaan , een gewigt van tagtig Ponden zeer gemaklyk ophield, en naar getuigenis van  s86 Over den'Aart Van gemelde Hoogleeraar kon dit gewigt zelfs tot honderd en twintig Ponden vermeerderd worden. L. Zulk een kracht in de Natuur is toch Wonderbaar! maar, is dezelve alleen aan dc Zeilllcen toetefchryyeh , zou het eene fluk Yzer het andere ook niet aantrekken ? M. Neen, die aan trekkracht is alleen aan den Zcilfleen eigen, en aan de daar in behouden Yzer deeltjes is deze hoedanigheid toe te eigenen ; een huk Yzer zal een ander Yzer niet aantrekken , indien het zelve met de kracht van aantrekking of met de zeilheen kracht, niet bezield is. L. Ik dagt dat die kracht een eigenfchap Van het Yzer moest zyn, 'twelk in den Zeilheen bevat is. M. Dezelve moet niet aangemerkt worden als eene onaffcheidelykc , maar niet anders als eene toevallige Eigenfchap van het Yzer. Gene andere , ten minhen voor zo verre de menfchelyke kennis omtrend de natuur der dingen tot hier toe gevorderd is , worden met de Zeilheen kracht bezield gevonden, dan yzerachti- ge zelfftandigheden. Te vergeefs zal men deze kracht in veele lichamen, uit Yzer beftaande , zoeken , hocwelze nogtans uit derzelver aart vatbaar zyn. om dezelve te ontvangen , daar mede te vereenigen , en ze vervolgens in hunnen boezem te konnen bewaren. —— In zul-  SER ZEILSTEENEN.' t8? ke omftandigheden gefteld, kan men deze lichamen als Zeilfteneu aanmerken , hebbende een vermogen van gelyken aart , niet tegenhaande het alleen maar met Zeilheen kracht vervuld yzer is. L, Het zullen dan mogelyk alleenlyk de yzer Ertzen zyn , dewelke altyd met deze kracht bezield gevonden worden. M. Ook niet. Maar de Zeilhenen ma¬ ken onder de yzer Ertzen op zich zelfs eenbyeonder foort uit, dewelke zich uit dien hoof» de van de overige foorten onderfcheiden , en %ciijlencn genoemd worden. Dog ik zou egter niet wreten te zeggen, of wel alle yzer Ertzen voor dezen kracht even vatbaar zyn , even weinig als door wat middelen en hoedanig die kracht , en op welke tyden dezelve in de Ertz gebragd word. Edog , het komt my niet onwaarfchyuiyk Voor , dat ze in de Ertzen niet altyd is tegenwoordig geweest , maar met verloop van Tyden , door zekere voor ons verborgen oorzaken cn natuurlyke werkingen, in die zelffiandigheden gekomen is. Altans, indien wy in deze by analogie mogen redeneeren , fchynd het my alzo voor te komen ; vermits wy door ondervinding geleerd hebben , dat Yzer , 't wrelk te voren geen zeilfteen kracht bezeten had, na verloop van tyd een zodanigen kracht verkregen  't88 Over den Aart gen heeft, en alzo geheellyk tot eenen Zeilheen is veranderd geworden. L. Deze gisfing fchynd zeker veel grond Van waarfchynlykheid te hebben , weshalven uwe redeneering , indien ik dezelve wel begrepen hebbe , hier op neder zou komen ; dat eene Myn in welke geen vzer Ertzen bevat zyn^ op d'een of andere wyze door de geheime natuurlyke werkingen , t'eeniger tyde in zcilftenige Yzer trtzen of ware ZeilhenCn veianderd zoude konnen worden , en ter having van uwe meening zegd gy, dat Yzer waar in te voren geen Zeilheen kracht was , door den tyd tot een Zeilheen veranderd is geworden. zoud gy my hier van kunnen overreden, M. Ja , met verfcheide vooibeelden en door waarnemingen gedaan , omtrend yzere hukken, dewelke een geruimen tyd aan de open Lucht zyn bloot geheld geweest. Met dezelve heeft men bevonden , dat yzere haven en andere gefigureerde lichamen van yzer , wanneer dezelve eenige tyd in de Lucht regthandig gehaan of gehangen hadden , zo niet allen ten minhe verre weg de meesten , d'eene min d'andere meer, de kracht van den Zedheen hadden verkregen ; fchoon men bekennen moet dat deze kracht zo herk niet bevonden werd , om daar mede een huk yzer op tc houden, noch dat zulke haven de aangewezen Proef met de balans zouden hebben kunnen doorftaan Li  ber Zeïlsteenen. sS^ L. Op welke andere manier zal men dan bvertuigd worden der tegenwoordigheid van de Zeilheen kracht in de gemelde yzere lichamen ? M. Alleenlyk door middel van aantrekking en wegftoting , welke zulke ftaven op het uiteinde van eene zeer beweeglyke Kompasnaaldc zullen oeffenen. By voorbeeld , indien men beurtelings beide de einden van zulk een haaf by de Lely der Kompasnaalde brengd , ert bevind , dat de laatfte door de beide einden word aangetrokken , is het een zeker blyk , dat dé yzere ftaaf tën eenèmaal van zeilfteen kracht ontbloot, en dus niets anders dan louter yzex is ; maar , wanneei het eene eind der ftaaf dé Lely aantrekt, en het ander eind daar en tegen dezelve wegftoot , dan kan men met zekerheid behuiten , dat zulk een ftaaf de zeilfteen kracht ontvangen heeft, of ten minften bezit ; en wier fterkte eenigermate is af te meten uit de meerder of minder fnelheid met welke de naald naar de ftaaf bewogen word. L. Is dat aannaderen en afweken def Naaldnaar of van de twee verfchillende uiteinden van dezelfde Staaf, dan altyd een vast kenmerk def tegenwoordigheid van de zeilheenkracht? M. Ungetwyfeld. De reden hier van zal ik hraks , door eene nadere uitbreiding li doen zien , en ondertusfehen nu hier mede voortvaren. De voorzeide Zeilfteenkracht krn al mede Mgtelyk befpeurd worden, in alkrhandc foor-  soo Over. den Aart ten van yzer gereedfchappen en huisraad , in de werkhuizen , enz : opgehangen Dus zal men dezelve , by voorbeeld . dikwils ontdekken in een yzere Vuurpook , Tang , Aschfchop, Blaaspyp en ander yzer tuig , 't welk eenigen tyd regthandig gehaan of opgehangen , ja zelfs horifontaal gelegen heeft. De ondervinding heeft my deze kracht aangewezen in een menigte Kunstdraaibyteis , Vylen , Rampen en andir gereedfchap , 't welk in een daar toe verordend rak gewoonlyk was opgehangen , en dus regthandig bleef. Indien ik my niet vergisfe is dit verfchynzel omtrend het Yzer, het allereerst door Gilbert en CABseus in Vrankryk waargenomen aan de oude hukken Yzer ; en alhier in ons Land is wylen den Hooggeleerden Heer P: vs Musschenbroek d' eerste geweest , welke dezelfde waarneming heeft gedaan , aan het huk van een vzer Kruis , 't welk op de oude Kerk te Delft een langen tyd gehaan had. Ook hebb' ik zelve , by gelegenheid eener vernieuwinge van het bovenhe gedeelte det hadhuis Toren in den Jare 1775 tc Heusden, ook de yzere fpil, om welke de vaan draaid , cn die 'er ten min ft en , volgens onderrigting den tyd van 200 jaren had gehaan , onderzogd , en denzelven met een aanmerkelyke zeilfteenkracht bezield gevonden ; en tegenwoordig is deze Eigenfchap zo algemeen m ou-  der Zeilsteenes 291 oude yzere ftaven bevonden , dat men byna geen oude huisankers , in 't byzonder derzelver neutels , en andere yzere fpylen , welke een geruimen tyd regthandig gehouden zyn geweest , zal aantreffen , waar in niet min of meer , door middel van de voorgemelde proeve met de Kompasnaalde , eenige Zeilfteenkracht bevonden zal worden. Ja , men weet zelfs door de ondervinding, dat zeer fyne gebroken yzerdechjes vermengd met vette en heenhofjes , en tot een harden klomp te famen gegroeid zynde , ook zeilfteenkraehtig geworden zyn ; het geene de gemelde Heer van Mussenr nbroek ons meld bevonden te hebben op den Toten te Utrecht , alwaar in of by de henen Pannen, in welke de yzere as van de klok draaïd , hukjes invoegen als even vermeld famengegroeid gevonden werden . dewelke een zeer aanmerklyke Zeilfteenkracht hadden. L. 't Huis zal ik de bygebragte proeven op myn keukengereedfehap tragten naar te doen. » Dog vergun my , eer gy verder voortgaat , nog een weinigje hiér by hil te blyven. Onbekrachtigde yzere ftaven of andere ftukken in de Lucht regthandig opgehangen of gehaan hebbende , en met de zeilfteenkracht bezield geworden zynde , konnen die immers van of uit zich zelfs niet verkregen hebben, T 8 ctt  sgi Over de» Aaêt en moet derhalven daar in gebragd zyn door iets, 't welk in de Lucht zweefd en zich onthoud , in het yzer indringen, en alzo zou deze kracht in dat lichaam gelegd moeten worden ; maar , wat is dat itt , of wat is eigenlyk d'e Kracht ? M. Op deze Vraag vind ik my geenzints in haat , iets heiligs, of iets beüisfend te kunnen antwoorden, dewyl deze zaak voor my even zo duister als voor u is; — Maar , dit is zeker , op welke wyze dan het Yzer die hoedanigheid ook mag verkrygen , dat het iet zy , 't welk van buiten in het Yzer word ingebragd ; maar wat ftoffe het zy , is my al mede onbekend. Veele hellen dat deze Kracht van aantrekkking de uitwerking zou zyn van eene vloeihoffe, dewelke door onze geheelen Dampkring niet alleen , maar ook door de gandfche masfa van onzen aardkloot verfpreid is , cn die in hare beweeging ftandvastig eene zelfde hreek houd, regt Noordeu en Zuiden lopende , dat is , van het eene tot, of door het andere aspunt van den aardkloot vloeijende ; en dat dezelve in hare bewecging uit eigen aart , altyd genegen zy , eenig voorkomende yzere zelfftandigheid aan te grypen , zich daar op te hegten, of wel 'er in te dringen , en ook wederkeerig door het yzer vast gehouden te worden. Hierom ia het , dat veele natuurkundigen , wegens dc hoedanigheid van den Zeilheen fprekende , de Be-  ©er Zeilsteenen. agg benaming van %eüjltcnigt of Magnttijche, Vloei/tof of Uitvloehel gebruiken. De Heer Higmore getuigd , door middel van een zeer fterk vergrotend glas , de gemelde verouderftelde vloeiftoffe, onder de gedaante van eenen Nevel, zeer klaar gezien te hebben: dog ik gelove, dat hy , met deze mening vooringenomen zynde , zich verbeeld zal hebben zulks ie zien ; of dat, het gene hy heeft gezien, dampen geweest zyn , welke ten tyde van de waarneming , mogelyk door de uitwaasfeming zyner vingeren , op het Yzer gebragd , en door de koude aldaar verdikt , zich onder zyn glas als een damp zullen vertoond hebben. hoe het hier mede ook zyn mag, het is my niet bekend, dat deze "waarneming door anderen zederd is bevestigd geworden. Nogtans wil ik niet ontkennen , dat de Zeilheenkracht de uitwerking niet zoude zvn , van eenige magnetifche vloeiftoffen , maar denke, dat dezelve te fyn zy , om door onze allerbeste werktuigen ontdekt te worden. Andere natuurkundigen verkiezende met meer? der omzigtigheid te handelen, en niets heiligs, willende bepalen omtrend een. zaak. , dewelke, tot nog toe voor een raadzcl, te houden en, volftrekt bedekt is , blyven flegts by de eenvoudige verfchynzeleu , die men door proeven, kan gewaar worden ; en daarom gebruiken zy, wanneer ac dc hoedanigheid van. den Zeilfteen X 3. wil-  og4 Over den Aast ■willen uitdrukken , allcenlyk de benaming van Magneet of 'feiljlccnkracht. Om deze én de eerstgcmelde reden is het, dat men by cle fëhryvers , over de uitwerkingen van den Zeilfteen handelende , dan eens de benaming van Magoetifchc Vloei/lof of Uitvlochcl ', dan weder die van Magnetifche Kracht zal aantreffen. Zie daar, het gene ik voorgenomen hadde voor af te laten gaan , aangaande eenige zaken , welke ik dag! u nodig waren te weten, betreklyk tot de natuurlyke historie van den Zeilfleeu: nu zal ik overgaan om de verfchillende uitwerkingen , in onderfcheiden gevallen en omftandigheden u voor tc dragen , voor zo verre dezelve door natuurkundige proeven geleerd en aangewezen zyn. De natuurkundigen zyn gewoon in een Zeilfteen verfchillende gedeelten , lynen en punten tc onderfcheiden , aan welken byzondere namen gegeven zyn . ten einde het geene zy wegens de werking van de Zeilfteenkracht hebben voor te dragen, met des te meeider klaarheid te kunnen aanduiden . en hunnen lezeren de bewyzen bevatlykcr te maken, Deze nodige voorafgaande bepalingen en gemeene bekentcnisfe , zal ik , met u over cle Magneet zullende fpreken , ook dienen voor af te laten gaan, op dat gy my te beter zult verhaan kunnen. Gelieft met my uwen aandagt op (Pl. IVfy  DER ZEILSTEENEN. 295 Fig. Sy.) te vestigen, verbeeldende een Zeilfteen in de gedaante van een vierkante balk. bewerkt. ' Verbeelden wy ons in het eene zydvlak ABCD een middenpunt N; en in het ander tegenoverfiaande IGHF het middenpunt Z ; en laten wy ons wyders verbeelden , dat deze twee tegen elkander overhaande punten, aan malkander verbonden zyn , door de lyn NZ , gaande regtftreeks door het lichaam van den Steen , van het een tot het ander punt. , Deze lyn nu .. word door de natuurkundigen den As of Spil des Zeilfteens , cn de twee uiteinden derzelve , te weten de punten N en Z , de Polen of Aspunten d?s Magneets genoemd, L. Ik meen' u begrepen te hebben. gy wild immers te kennen geven , dat de lyn, midden door den Steen gaande , en welke de twee Aspunten of Polen te famen koppeld, eigenlyk den As of Spil van den Steen is, M. Ja , niets anders. De reden van deze onderfcheiding is , om dat de zeilheenige Vloeiftof of Kracht vermoed word , uit één dezer punten uit te vloeijen, zich om, en langs den heen wenteld , tot dezelve weder in het ander tegenoverftaande Aspunt ingaat , en niisfchien ook wel door den gandfchen klomp, cn evenwydig langs de ftreek van den As NZ vloeid: alzo fthynen de Aspunten N en Z in den Zeilfteen even het zelfde te zyn , als X 4 dc  296 Over den Aart de aspunten van eenige kloot , op welke dc kloot hangende , in beweeging gebragd zynde , zich omwenteld , of gelyk men zegd, oin of op zyn As rond draaid. De benaming van Polen voor die van Aspunten mede gebruikt wordende , is een bastaardwoord , afkomende van bet latynfche Polus , welk laathe wederom van giiekfche herkomst is , namenlvk van het grieksch Werkwoord neAe*» Pelein , 't geen eigenlyk Keeren, Wenden, Dr.aaijen betekend; zo dat Polus of Pool, zo veel zeggen wil, als een Punt, om het welke iets keerd, draa'd of wend. L. Indien het bewezen is, dat de zeilfteenige Vloeiftof of Kracht, zich rondsom den heen beweegd , en wel om de gemelde punten , dan dunkt my, dat de benaming van Polen dc zaak eigenaartig uitdrukt. M. Zo is het. ■ De benaming van Pool is doorgaans meer in gebruik, als die van Aspunt , hoewel ze beide dezelfde zaak betekenen;, dog wy zullen ons in 't vervolg van- dc eerjfte bedienen. Behalven dc voorgaande bepaalingen verbeelden de natuurkundigen zich in een Zeilheen , een zeker Vlak Ef^O , 't welk den fteen in twee even gelyke deelen afdeeld. , en daarom het zelve bcftempclen met den naam van het Evenaarsvlak van den Zeilfteen , in naarvolging van de. aardryksbefchryvers onzen Aardkloot doer  DER ZtltSTEENEN. Sgj door rlen ^Equator of Evenaar in twee gelyke halve ronden delende; — en om de beide delen van den anderen te onderfcheiden , word de eene helft , het JVoordcr - en de andere helft het Tender - Deel van den Zeilheen genoemd; de reden nu van deze onderfcheiding, zal m terhond wel blyken. /L. De dLquator of Evenaar deeld dan de Zeilfteen in een noorder - en in een zuiderHelft. M- Ja- 1 In onze volgende- bsfpiege- lingen zulleu wy ons den Zeilheen als plat , of als van boven gezien zynde , verbeelden , zo als dezelve ( Pl. III. Fig. 4 ) is afgeteekend , alwaar dc punten N en Z de Polen , en , de Lyn E Q de Evenaar is. Deze nu zyn de algemeene bepalingen, welke men tot eene thcoretifche kennisfe van den Zeilheen vooraf dienden te weten. Nu ga ik tot de byzondere verfchynzelen over, welke de natuurkundigen ons , wegens de zeilfteenige Vloeihof leeren. Het eerhe dat ons by hen voorkomt , is, i> Dat de Magnetifche vloeiftoffen uit de ee- nc Pool uitgaat , zich rondsom den fteen v beweegd , in ovaalswyze kringen , tot de9, zelve weder in den anderen Pool ingaat , tf en alzo de fteen van rondsomme omvangd y °P de wyze als eenen Dampkring. - . Dezen uit- en ingang gefchied egter niet T 5 al.  agS Ovbr den Aart alleen uit, en in de Polen met uitüuiting van andere plaatzen op den Steen ; maar oo>k ,, uit alle punten in 't ronde van de Polen ge,, legen , dewelke kunnen begrepen worden op den omtrek van den Steen verfpreid te lig,, gen ; zodanig , dat de punten van uitgang , waar die ook mogen liggen , een gelyken af- ftand van de Pool van uitgang hebben , als ,, de tegcnovergehelde betrekkei) ke punten van ingang , verwyderd zyn van de Pool van „ ingang." Ik zal my met {Fig. 4) nader verklaren. Laat een van de Polen , men neme N , als de Pool van uitgang geheld worden , en de tegenoverflaande Z , de Pool van ingang zyn. De Zeilheen Kracht gaat uit het punt N, wel in een ovale kring of loopflrcek, voort , tot ze weder juist in het tegen overgehelde punt Z ingaat , maar deze hreek maakt eene zo grote en wyde uitgeflrektheid rondsom den heen , dat ze by den uit en ingang eerder een regte dan een kromme lyn fchynd afgelopen te hebben , zo als dit door de gehippelde lynen N7 cn Zz in de figuur verbeeld wprd. — Maar , naar mate het punt, uit welk, dc hof uit vloei d , verwyderd ligd van de Pool N , na evenredigheid word de loopflreek meer Geboden en dus koiter, zo als met de lvn N«Z aan de eene , en NiZ aan de andere zyde van den Steen verbeeld is. ——- alhoewel  DER ZeILSTEENEN. 299 deze Lvnen in de figuur veibeeld zyn , alle als uit de punten N en Z uit- en in te gaan , zo moet gy u nogtans verbeelden , en gcfladig voor den geest houden , dat deze uitgangpunten eenigzints verwyderd zyn van het punt N; en dat dezelve weder inkomen in punten , welke mede op dezelve afhand aan weder zyde van 't punt Z liggen. — Deze punten van uiten ingang heeft men op gene andere wyze in de figuur kunnen afbeelden , dewyl ik veronderhelle , dat dezelve oneindig naby de punten N en Z konnen begrepen worden Maar de zaak zal klaarder worden, wanneer wy punten nemen , op een sanmerklyker afhand van de Polen gelegen ; zo als , by voorbeeld, het punt h hebbende een afhand Nh van de Pool van uitgang. Zo nu de zeilfteenkracht uit het punt h gaat , zal dezelve wederom in het punt e ingaan , wiens afftand «Z van Z , gelyk is aan den afftand hN ; de loopflrcek gefchied dan in de gebogc Lyn h 0 c. —-even het zelfde gebeurd aan de andere zyde der Polen ; want , de afftand N c is gelyk aan die van Z cl, en de ftreeklyn van uit- en ingang dezer punten zal e pd zvn; dus voortgaande zullen de navolgende loopftreken kleiner, en meer gebogen worden , hoe meer de punten van uit- en ingang van de Polen verwyderd liggen ; want , de loop ftreek gxr vald korter, cn meer gebogen ais die van  goe Over den Aart msl , nademaal de punten q en r verder van de betreklyke Polen afftaan als de punten m en i; en alzo moet de vloeijing of loop der zeil-» ftcenkrachtige StolFe begrepen worden. uit alk mogelyke punten uit en in den Zeilfteen te gefchieden. L. Indien de zeilfteenkrachtige werking naar de befchreven manier toegaat , dan kan ik begrypen , dat , het gene gy my gezegd hebt , waarheid kan zyn , namenlyk , dat de Magnetifche ftoffe rondfom den Zeilfteen verfpreid is , indiervoegen, dat dezelve als in een dampkring dier vloeiftoffe gedompeld ' is. Maar , zoud gy zodanige werking als befchreven is , ook door proeven kunnen tonen ? M. Ja, zo ik meene ; om deze proeven te doen zal ik my van genen natuurlyken - maar van een door konst gemaakte zeilheen bedienen. De door konst bereide Zeilheen beftaat uit een fmaile , platte , welgeharde en glad gepolyste haale haaf , in dewelke de zeilfteen kracht , op een zekere wyze door wryving word ingebragd ( hoe dit verrigt moet worden zal ik in 't vervolg aanwyzen) Deze aldus bezielde ftaaf heeft aan een zyner uit einden , een ingevylde kerf of hreep , te kennen gevende, dat aldaar de Noordpool van de ftaaf is. — tot het gebruik vervaardigd men verfcheide zulke ftai yen , dewelke ieder op zich zelve als een afzon-  DER ZEllSTEENEN. 30I zöndcrlyke Zeilfteen kunnen aangemerkt wor-» den , en ook waarfchynlyk zyn; weshalvcn , alles wat ik aangaande den As, Polen en Evenaar gezegd hebbe, in deze door konstbercide , even als in de natuurlyke Zeilheen ook plaats heeft. Om u dan de wyze van vloeijing der magnetifche ftoffe door proeven aan te tonen , zo neme men zulk een bekrachtigde ftaale ftaaf NZ (Pl. III , Fig. 5) van welke het eene uiteind N de Noordpool en, het ander Z de Zuidpool is. Deze ftaaf legd op zyn plat op een tafel , en over dezelve de glas Ruit ABDC , dewelke aan de agter zvde met een witte olyverf befchilderd is , rustende deze zyde op de ftaaf, vervolgens moet men met eene luchtige hand eenige hoeveelheid zeer fyn yzer vylzel ftrooien , (men kan in plaats van yzer vylzel hier toe westindisch zwart zand gebruiken , 't welk uit zeer fyne yzer deeltjes) met eenige andere ftoffen geminiralifeert, beftaat , waarom het zelve nooit aan roesten onderhevig is ) de proef zal des te beter hagen, hoe fyner het yzer vylzel is , vermits die kleine deeltjes des te ligter door het vermogen van de Zeilfteenigc vloeiftof bewogen konnen worden, cn hierom is het zwart zand voor htt vylzel tc verkiezen. Dit gedaan hebbende klopt men de glas Ruit zagtjes aan het eene eind met den vinger of met een dun hokje, om het geflrooi- 4e  cos Over den Aart de in eene zagte beweeging te brengen ; onder deze beweeging zal men terhond gewaar worden, en zeer duidelvk zien , dat de kleine yzer delen zich gelykmatig beginnen te fchikken , naar de loopftrekeu, welke van het eene uiteinde van de ftaaf uitgaan, en by het ander einde weder ingaan , en datze daar mede voortgaan tot ze zich alle in den koers van dezen vloed zullen bevinden ; een verruklyk verfchynzel ! 't welk ik gctragt hebben in Fig. 5 naar te bootzen. L. Verwonderlyk voorwaar, en fraai is dit verfchynzel! 'twelk klaarlyk aantoond , dat de Zeilfteenige ftof rondsom den heen , even als een dampkring, bewogen word, en wel langs zodanige kromme loophreken als gy te voren befchreven hebt. — welke geheime werkingen zyn 'er niet al in de Natuur ! in deze proef is 'er iet , 'twelk my inzonderheid met verwondering aandoed. M. Te weten ! L. Indien de yzer deeltjes zich hebben moeten ritrten , naar de magnetifche vloed of flroom, dan heeft de Zeilfteen kracht noodwendig door de verf en zelfftandigheid van het glas moeten doordringen ; dit is voor my eenigzints bezwaarlyk te begrypen , ten ware de magnetifche ftof van eene uitermate fynheid zy, maar..., M. Ongetwyfeld is die ftof door het glas keen gedrongen wegens haare onbedenklyke fynheid  DER ZElLSTEENEN. 303 hcid en ylheid ; Ja de magnetifche werking kan door gene bekende zelfftandigheid worden afgefloten ; dezelve gaat door glas , fteen , metalen en alle lichamen heen, hoe vast gefloten dezelve uit eigen aart ook mogen wezen ; niets kan haar palen hellen , wanneer dezelve onder het bereik van hare werking gekomen zyn , het geene dan aanleiding gegeven heeft om te denken, dat de magnetifche zelfhandigheid onbegrypelyk fyn moet zyn. L. Dit was eigenlyk myne zwarigheid niet, maar dezelve behaat hier in , (en dit meende ik U te zeggen,) namenlyk ; terwyl de magnetifché vloeiflof uit alle mogelyke punten van de oppervlakte aan d'eene helft uitgaat , en weder in tegen overgehelde betreklyke punten in d'andere helft van den Zeilheen inkomt , hoe komt het dan , dat de haaf by N en Z een fchona of ten minften met weinig korrelen bezette plaats heeft overgelaten? en dat aan de geene, welke aldaar liggen geen merktekenen van den ftreek der ftroom te befpeuren is ? zou de Zeilfteen kracht op deze plaatzen van den fteen, even als in de anderen wel op de yzer deeltjes werkzaam zyn ? M. Zonder twyfel werkt in deze plaatzert van de Zeilheen , dc magneetkracht op dezelfde wyze als in alle andere die op deszelfs oppervlakte bcdagt konnen worden ; dog eer ik dit vcrklarc tot wegneming van de geopperde iwa-  394 Over den Aart zwarigheid, kan ik niet voorby van deze gelegenheid , welke zich al meermalen in onze voorgaande byeenkomsten heeft opgedaan my te bedienen , ten einde te doen opmerken, van hoe veel aangelegenheid het voor een natuurkundig waarnemer zy , om in het aanftellen van proeven, met alle mogelyke aandagt te letten op de verfchynzelen, die zich aan hem voordoen; alle omhandigheden gade te haan , en niet dan na eene bedaarde redeneering oordeelen, uit het geene men ziet gebeuren, en waarneemd , vergeleken , met het geene wy aangaande de natuurlyke dingen en uitwerkingen met zekerheid weten , niet dan met alle omzigtigheid tot een befluit over te gaan ; dit in acht te nemen zeg' ik , is van de hooghe noodzaaklykheid , en indien gy lust hebt te weten wat 'er al tot de konst van waarnemen vereischt word , en hoe men daar omtrend zich te gedragen hebbe, zult gy uwen tyd niet beklagen met het lezen van de Prys verhandeling over dit onderwerp van den Heer Carrard, te vinden in het XIII Deel der Verhandelingen van de Hollandfche Maatfchappy der Wetenfehappen te Haarlem. De werking van de magneet ftofFe gefchied in 't ronde van de Zeilheen, en dus zo wel opwaards , nederwaards als van ter zyden in alle mogelyke rigtingen, en de reden, waarom'er op het glas uit de fchikking van het vylzel ofzand^ •ï  nin Zeustébhe n.1 303 óp de Piaatzen N en Z geene merktekenen van den koers of loopftreek der Magnetifche vloeiftof aldaar te befpeuren is , moet alleen hier aan toegefchreven worden , om dat dezelve deels I regthandig opwaards , en deels in fchuine rigtingen tusfehen deze en dc horizontale loopftre-, ken gefchieden , zo dat hunne voetfporen niet op het glas maar in de Lucht gezegt moeten worden. geliefd dan maar uw oog te plaatzen geiyker hoogte met het blad van de tafel en 1 horilontaal langs de oppervlakte van het glas henen te zien, dan zult gy het zand , in dé gedaante als kleine pluisjes in de hoogte verheven befchouweu , ten bewyzen, dat de vloeiftoffe in alle mogelyke rigtingen den fteen uit- en ingaat; indien nu het vermogen dezer vloeiftof zo groot was , dat dezelve de zwaarte der yzer deeltjes konde overwinnen, zouden deze in de Lucht opgehouden worden , en een aan | malkander gefchakelde loopflrcek van yzer deel: tjes in de Lucht gevormd worden , op deJ zelfde wyze als men die op het glas afgeiei kend ziet. L. Ik bedank' u voor deze leerzame 'onderrigting, van welke ik voortaan een nuttig gebruik verhope te maken. Nu begrvp ik waarom 'er in de gemelde plaatzen N eri Z geene kromme loopftreken van de vloeiftof kunnen waargenomen worden, niet tegenftaande de werking aldaar bp gelyke wyze gefchied, ais /• Dtd. U tert  3o6 Over den Aart ten aanzien van alle andere plaatzen van den fteen. dit hebt gy my handtastelyk bewezctt. M. Wanneer een Magneet in omftandigheden word geheld , dat dezelve , zonder eenige verhindering vryelyk bewegen kan , danbefpeurd men, dat ze al draaijende , heen en weder bewegende , eindelyk eene rigting zal nemen , in een ftreek, dewelke ten naasten by over eenkomstig is met die van het Noorden en Zuiden ; en in deze rigting gekomen zynde , vervolgens ophoud te bewegen : ten naasten by " zegg' ik , vermits de hreek van een vry beweegende magneet , op alle plaatzen van den aardbodem niet dezelfde is; dit zal ik aantonen, wanneer wy onze befchouwingen over dz Kompasnaalde zullen laten gaan; want, men heeft waargenomen , dat dezelve in fommigc plaatzen eenige graden van het Noorden naar het Westen ; op andere daar en tegen weder naar het Oosten afwykt; deze afwyking word J\"oordoostcring en Noordweslering genoemd. Behalven de gemelde Byzonderheid is 'er in een vry beweegende magneet nog een andere zeer aanmerkelyke te befpeuren ; te weten , dat altyd een zelfde einde of pool naar het Noorden gekeerd is , en gevolglyk de andere pool naar het Zuiden. Want, indien mende pool , die in het Noorden is blyven hil haan, naar de andere in het Zuiden draaid , en de magneet dan aan zyn eigen vrye bewecging o- vcr  DER ZEllSTEENÈN*. 307 Ver grlaten werd , zal men bemerken dat de' gemelde pool terftond naar het Noorden zieh wenden, en in die ftreek gekomen zynde , aldaar in rust zal blyven ; en dit is in alle mag. neten ftandvastig alzo bevonden , wanneer dezelve maar in vereischte omftandigheden zyn om hunne natuurlyke neiging onverhinderd te kunnen opvolgen. Uit aanmerking dezer önveranderlyke hoedanigheid hebben de natuurkundigen , het gedeelte of punt, 't welk altyd naar het Noorden keerd , de JVoord Pool, en het ander regtftreeks bier tegen overftaande, de tyid Pool van den Magneet genoemd; al hoewel ook andere, om redenen, die ik naderhand zal by brengen , deze benamingen omzetten , noemende het punt , 't welk het Noorden aanwyst de luid Pool , en het ander dat het Zuiden toond, de JVoord Pool; Edoch wyl bet laatfte de weinigfte navolgers heeft, en het doorgaande gebruik hier medeftrvdig is, verkiez' ik liefst, om verwarring té vermyden , d'eerst gemelde benaming te behouden. Meest alle beweeglyke magneten worden Magneet Kaalden genaamd, vermits aan dezelve meest al de gedaante eener naaide gegeven word, dewelke uit hoofde van haar gering gewigt, zeer bewceglyk zyn , een voornaam vereischte 0111 aan de magnetifche werking zo weinig wederhand , ais mogelykis, te veroorzaken.-— om in U 2 zul-  308 Over den Aart zulke magneet naalden , de Noord- van dt zuid Pool gemaklyk te onderfcheiden , word de eerhe gemaakt in de manier van de punt van een Pyl of flange Tong , en aan de zuidpool is een dwarsbalkje gelegd , vertonende een kruis; alhoewel hier omtrend ook veel al gehandeld word naar iemands verkiezing , genoeg is 't dat de polen van malkander iigtelyk onderfcheiden kunnen werden. Eene op de gemelde manier vervaardigde magneet naaide , rustende op een fyn gepunt ftihje is in ( P l. III , Fig. 6) afgebeeld; welks uit einde D de Noorden het ander C de Zuidpool is ; in derzelver middenpunt A is een kjoedje van koper geplaatst, 't welk aan den onderkant een tamelyke diepe kegels wyze holte heeft , in welke het ftihje AB ingaat , ten einde de naald op het zelve gelegd een horifontale ftand bekome , en vryelyk in 'tronde , zonder merkelyke wryving zich zou kunnen bewegen. Dit zy genoeg voor af wegens de Magneet naaide tct myn oogmerk gezegd. Wanneer de magneeten in de gedaante van ftale Staven voorkomen , zyn in deze ter onfcheiding van de verfchillende polen een merkteken te zien, te weten, men fchynd hier omtrend algemeen over een gekomen , om de Noordpool in deze Staven met een kerf of kleine infnyding te teekenen , latende de Zuidpool ongemerkt. Heb,  DER ZBILSTEENEN. 3OC) Hebbende nu met de proef aangetoond , dat de zeilfteen kracht van den eenen pool uit- en in den anderen pool weder ingaat, zo kan uit deze wederom eene andere waarheid afgeleid, en welke niet minder met proeven d'uidelyk bewezen kan worden; namenlyk, dewyl de magnetifche hof van d'eene pcol uit- en in den anderen ingaat, zo'1. in.   öBr Zeilsteenïn." 317 Vloeiftof zy , dewelke door het lichaam vaii een Magneet doorgaat , üit d' eene pool uitgaande , en in den anderen pool inkomende, vloeijende niet alleen altyd buiten om , maar ook binnen door deszelfs lichaam heen , en blyvende alzo in eene onophoudelyke kringswyze beweeging voortgaan. Dog meTklyk verfchillen zy onder elkander deels in de bevatting , en befchryving van de gefteidheid dier iyne VloeihofFe , als ook omtrend haTe wyze van bewegen in , en buiten om den Zeilheen ; deels ook in de befchryving van de gedaante der poriën in de zelfftandigheid van het Yzer , door welke de magnetifche Stof beweegd en doorgaat. L. Deel my, indien het u gelievd , hunne byzondere denkwyze hier over mede, M. Zeer gaarne, — Sommigen hebben geheld , even als of zy de deeltjes van dc magnetifche Vloeiftoffe . en wel ieder op zich zelfs op de allerduidelykfte wyze gezien hadden, dat ieder deeltje famengcrold of omgekruld is, op de wyze van een fchroeftrek , of anders als een Kurkentrekker;— maar zo lanig , dat fommige gedraaid zyn , als een lirtfche , en andere wederom op de wyze alseen regtsche Kurkentrekker ; en leiden dan hier uit af , de reden waarom alle die deeltjes niet een zelfde koers in hunne loop houden , maar een gedeelte van de Zuidpool naar dc Noordpool , cn het ander  Over "den Aart der gedeelte van de laatfte naar de eerfltf Pool zich bewegen, volhcrdcnde in hunne loop volgens ovaals wysc loopftreken rondsom den Zeilheen. Deze aldus gevormde deeltjes vinden in hunnen doorgang door den Magneet , poriën welkers inwendig maakzel of holte , even op dezelfde wyze gevormd zyn , als de fchroefïrek van de deeltjes zelve , hebbende alzo de gedaante van een Moerfthroef, met een regts- cn linkslopende trek, om de verfchjllende regst en links omgekruldedeeltjccs te konnen doorlaten; invoegen dezelve zo buiten als binnen dc Magneet hunne gedaante kunnen behouden , en egter door de magneet doorgaan. L. Wat nebben andere natuurkundigen hier van gezegd? M. Eenige hebben wegens de onoplosfelykc zwarigheden , uit deze helling fpruitende, wanneer ze van naby belchouwd word , geenzins hier aan hun zegel kunnen hangen ; maar zyn met een tweede gevoelen eenigzins van het voor» gaande verfchillende , ter bane gekomen; hellende , dat dc gedaante der deeltjes van de magnetifche Vloeiftohe , wel als een fclnoeftrek was; alsmede, dat de inwendige ruimte der Poriën van een magnetifche klomp insgelyks zodanig was toegeheld , maar dat die trek zo in de een als ander een zelfde, cn dus geen verfchillende flinger had; alleen hadden zy by voorb. een regtfe hingering , waar van fommi-  DER ZtILST!tü!S.' 3Ï9 ge zich bewegen rondsom, en door de Zeilfteen van de Noo d- naar de Zuid Pool, en andere wederom van c'c Zuid- naar de Noordpool; •invoegen dat zulke deeltjes, welke gefchikt zyn, om uit de Noord in de Zuidpool te trekken, nooit uit de Noordpool van den eenen Magneet in die van gelyke naam van een anderen mannect zullen intrekken, maar dat dezelve in dit geval den anderen ontmoetende , altyd tegen malkander zullen inwerken. L. Wkdk van deze twee gevoelens zoud gy toevallen ? naar myn inzien zou ik uit geen van beiden het verfchynzel van wegftoting door de vyandige polen kunnen verklaren , het welk ik van u verwagte. M. Te vergeefs Mynheer, vermits ik zo min als gy in haat ben het gemelde verfchynzel , door geen van beide deze onderftellingem te verklaren ; Nademaal dezelve van alle waarfchynlykheid zyn ontbloot, wanneer ze met proeven hier onder by gebragd , getoest en vergeleken worden. Dog laat ons voor tegenwoordig voortgaan , met u nog andere gevoelens voor te hellen, waarna ik myne gedagten omtrend dezelve zal mede deelen. - Behalven de twee gemelde heeft men door andere natuurkundige een derde Gevoelen , ter verklaring van het voorzeide verfchynzel voor den dag zien brengen. > Deze, na- mcnlyk , verwerpen de gedaante van de fchroef- trek j  S*° Over den Aart trek , zo van de Magnetifche vloeiflof deeltjes als van dc Poriën , door welke de eerhe moeten doortrekken ; en onderhellen, dat de Magnetifche Vloeiftof altyd een zelfde koeis o* loopftreek in hare beweging houd , en volgd, gaande altyd een zelfde pool in , zynde het van wegen de famenftelling dezer deeltjes, voor hen onmogelyk, om door de pool in tc gaan, door welke zy uitgekomen zyn :_ ten dezen einde zeggen deze , dat de Poriën van een magneet klomp alle de gedaante hebben, niet ongelyk aan de Hals van een fuik , of die van e°en tregter , zodanig , dat de magnetifche vloeiftof altyd ingaat ter plaatze waar de Poriën dc wydfte opening hebben, en uitgaat door de naauwfte opening. Nu zult gy horen waarom de magnetifche vloeiftof in den Zeilfteen nimmer indringddoor dc kleinfte openingen zyner poriën ; dit zeggen zy verder , is voor de vloeiftof ondoeniyk , vermits de binnen der poriën (zo als zy wyders onderhellenj van rondsom voorzien zyn met veerkrachtige Plaatjes, dewelke door de doordringende vloeiftof deeltjes in hunnen doorgang worden opgebogen of van elkander verwyderd, en die zich terftond wederom fluiten zo dra het ftof deeltje doorgelaten is. Zie hier nog een vierde Gevoelen, met het naast voorgaande genoegzaam over een hemmende , met dit onderfcheid nogtans , dat daar het  der Zeilstee ne 321 het evengemelde , alle de wyde openingen der Poriën naar een zelfde zyde fchikt , en zo ook desgelyks de naauvve ; dit vierde in tegendeel field , dat de Poriën in den Magneet gefchikt liggen , gedeeltelyk met de wyde openingen^ en deels met de naauwe tefFens naar een zelfde zyde ; weshalven aan een zelfde zyde van een Magneet, punten van uitgang, en te gelyk Ook punten van ingang zyn , en gevolglyk is dezelve aan de tegenoverftaande zyde desgelvks alzo geheld. Eindelyk zal ik nog een vyfde gedagte omtrend dit onderwerp opgeven , door fommige Natuurkundigen met het voorgemelde oogmerk voorgedragen. Deze hellen , namendlyk i dat de magnetifche vloeihoffe den Zeilfteen omgeefd even als een' Dampkring , maar dat dezelve uit twee foorten van ftoiTen befta , onderfcheiden in aart en werking ; zodanig dat de Stofte dewelke in het noorder gedeelte zich bevind , anders in werking zy , als die , welke aan den zuiderkant van den Magneet zich onthoud ; ingevolge hier van nu , onderfchcid men dezelve in eene Noordelyke cn Zuidelyka magnetifche ftoffe , welker deeltjes elkander zeer gretig aantrekken ; maar van welke de noordelyke, en noordelyke , en zuiddyke tegen zuidelyke elkander altyd zullen wêgftoten. Voor het overige bekreunen de voorhanders van dit gevoelen zich weinig aan dc gedaante der Pori* X De$lt V m  3»j Ovt» bin Aait cn van een Magneet, en even min aan de ïfc guur der deeltjes van hunne verfchillende ondcrftelde magnetifche vloeihoffe, latende dezelve in- en uitvloeijcn , zo als haren aart medcbrengd. L. Wanneer ik overwege het gene gy Wt« gens de vier eerhe gevoelens hebt voorgedragen , hebb' ik nog geen doorzigt verkregen , om door een der vier onderhellingen myne vraag te kunnen oplosfen ; maar my dunkt, dat he^ laathe hier toe niet ongepast voorkomt, want, dewyl twee gelyknamige magnetifche vloeiftoffen elkander wegftoten , kan ik ligtelyk begrypen, waarom de vyandige Polen van twee magneten dit insgelyks doen ; en even gemaklyk ht het , om dezelfde reden, te bevatten , dat ongelyknamige Polen den anderen aantrekken. M. Gy fchynd zeer genegen tc zyn, om dé ware oorzaak van dit wonderbaar natuurlyk Verfchynzel te verklaren ; wel aan ik zal 'er niets tegen hebben, dat gy het laathe gevoelen vasthoud , onder voorwaarde , dat gy het zelve niet houd , voor de ccnigfte of ware oorzaak van di t Verfchynzel. L. Waarom , als men een oorzaak heeft opgefpeurd, waar door zich eenig verfchynzel laat verklaren , mag men dezelve dan niet voor de waare houden ? M. Gewis wel , ingevaile duidclyk bewezen Is , dat ze de ware oorsaak zy. —— Maar ar  du ZeustïeKih. 533 'er is een oneindigen afftand tusfehen een duidelyk , een overtuigend bewys , en eene loutere onderftelling. —— Boven dien kan zoodanig een voor geen ware oorzaak aangenomen worden, 't welk het Verfchynzel in alle zyne 'deelen uit alle Oogpunten befchouwd wordende , 'onvoldoende bevonden word het zelve te verklaren. . Hier om hellen de Natuurkundigen , en tè recht , dat de oorzaak genoegzaam of voldoenende moet zyn , om het verfchynzel van ftuk tot ftuk te verklaren, en dit zo niet •zynde , blyfd dezelve niet meerder dan een Waarfchynlyke 'oorzaak, welker trap van waar'fchynlykheid te groter zal zyn , naar mate men door dezelve het verfchynzel beter zal kunnen verklaren. Niet tegenftaande door het gemelde vyfde gevoelen van twee verondcrheldc verfchillende magnetifche vloeihoffen, zeer wel de Maguetifchè verfchynzelen verklaard konnen worden ; nogtons blyfd het waarheid, dat het zelve onbewezen is , en niet dan op een onderftelling rust. . Waarom dan ook alles, wat. zich door dezelve laat verklaren , niet anders dan ,onder de waarfchynlykheden kan geplaatst worden , en a'zo kan ik u rriet toegeven, om de twee Onderhelde verfchillende Magnetifche vloeiftoffen voor de ware oorzaak van het verfchynzel Van weghoting, waar over wy thans handelen, tc houden. —. Maar , ten aanzien der vier V 8 eerste  3 24 Over d e~n Aart éerstgemelde onderftellingen fchynen meer datl éene zwarigheid tegens dezelve op te komen, van welke ) om de overige met ftilzwygen voor by te gaan , dewelke tegens de een en anderen ingebragd kunnen worden) zal ik alleenlyk de vólgende , betreklyk de fchikking en gedaante der poriën van den Zeilfteen , tegens dezelve In 't algemeen bybrengen , waar door ze, indien ik my niet bcdriege , zo niet geheel onbeftaanbaar, ten minften zeer onwaarkhynlyk moeten worden. - Indien het verfchynzel vau wegftoting van twee gelyknamige Polen , zal moeten verklaard worden , uit de wyze van ftrekkingi, uit de ligging en de gedaante der poriën van den Zeilfteen , hoe zal men dan dit overeenftemmend maken met een ander verfchynzel , 't welk alleen door een ligte wryving word voortgebragd , en waar mede de polen van een Magneet veranderd kunnen worden. " L. De polen van den Magneet veranderen ? M. Ja , de Ondervinding leerd ons dit ten klaarften. -—— Men kan door wryving een Noord- in een Zuid-pool verwisfelen , en deze laaste ook tot eenen Noordpool maken ; weshalven uit Vergelyking van dit verfchynzel met betrekking tot de onderftelde fchikking en gedaanten der poriën in een Zeilfteen , zou moeten volgen , dat met deze ligte wryving, de harde yzerdeeltjes binnen in het lichaam van . !i I den  ' DER ZeILSTEENEM. 3Ö5 nen Zeilfteen , terftond worden omgekeerd en herfchikt : maar, wie zal dit toeftemmen ? L. Niemand denk' ik: en egter fchynd dit hier van het gevolg te moeten zyn , vermits de gemelde gevoelens de loop van de magnetifche vloeiftof rigten naar de Poiien , of liever de Poriën vormen naar den in- en uitgang der voornoemde Stofte ; en wanneer deze loopftreek in een tegengeftelde zin word omgekeerd, moeten de famenftellende deelen der Poriën ingevolge hier van mede verplaatst worden , en in een omgekeerde hrekking komen , om een onbelemmerde doortogt aan de vloeiftof even als te voren , te geven ; maar dat dit alles door middel eener ligte wryving zou gefchier den kunnen , kan ik met u niet geloven. —■ ik wensch nu van u te mogen zien , hoedanig men deze verwisfeling van polen kan te weeg brengen. M. Geliefd dan uwe aandagt op (Pl. IV, Fig. ij te vestigen ; men neme ten dien einde de ftaaf AB , wier Polen men veranderen wil , en lcgge dezelve op het vlak van een Tafel neder , zodanig, dat dc Noordpool naar dc linker- cn de Zuidpool naar de regterhand geftrekt ligd ; vervolgens neme men twee wel bekrachtigde ftaven DC en FE in ieder hand één ; die in de linkerhand , moet indiervoegen gehouden worden, dat deszelfs Noordpool tcV a. £'cns'  g*6 Over dem Aart gens over den Noordpool A van de liggend*. Haaf komc ; en die welke men in de regterhand heeft, moet met deszelfs Zuidpool F ook. tegens dc Zuidpool B van de voorzcidc liggende Magneet komen ; wyders moet ik niet vergeten te zeggen , dat de liggende kleiner moet. zyn , dan eene van de twee andere haven met welke de wryving gedaan zal worden. L. Waarom moet deze kleiner zyn ? M. Om dat men, bevonden heeft, dat de Proef anderzints zo, wel niet zal gelukken. ~ Dit dan aldus toebereid zynde , worden de beide ftaven DC en FE op de liggende AB geplaatst, zo, dat de famenvoeging komc juist in 't midden of op den Evenaar derzclve; dan beweegd men dc twee ftaven over AB, agtcrwaards tot aan de uiteinden , zodanig, dat in. de teruggang altyd de oppervlakte AB blyven, aanraken : dc einden F en C by A en B. gekomen zynde, houd men dc kleiner ftaaf voor. een oogcnblik tusfehen de twee groten ingcfloten ; Polen tegens Polen aangehouden , invoegen dc drie haven in een regte lyn geftrekt liggen , even of ze een enkeldc ftaaf uitmaakten. Dit gedaan hebbende worden de einden C en ~F wederom op den Evenaar van, dc liggende ftaaf gebragd , cn een tweede ftryking volgens, de voorgaande manier verrigt ; en naar deze. %pg een derde ftryking herhaalende, word ver-  der Zei l's teinen. S»7 volgens de liggende ftaaf AB het onderfte boven gekeerd , zc dat de einden A en B naac dezelfde zyden gekeerd blyven. Wanneer de nu bovenliggende zyde op de voorzeide befchreve manier mede drie ftrykingen ondergaan heeft , dan zal door deze eenvoudige bewerking da Noordpool A van de beftreken haaf in een Zuidpool , en dc Zuidpool B in een Noordpool veranderd zyn ; het •welk men beproeven kan met deze beide veranderde Polen by eene dryvende Kompasnaalde te laten naderen; want, nu zal de Pool A , welke tc voren de Noordpool of lely van de naaide heeft weggeftoten , dezelve aantrekken, ten blyke dat A nu een Zuidpool geworden is , en een gelyke uitwerking zal men ook. aan dc vcrwisfclde Pool B ontdekken. L. Deze Proef toond dan , dat een Pool veranderd kan worden , en gevolglyk wat men te denken hebbe van de onderftclde gedraaide en gefigureerde magnetifche vloeiftofdeehjes cn poriën. Maar zoud gy my de wyze van werking, waar door deze verandering van pool onthaat , nu wel gelieven te verklaren ? M. Indien gy u geliefd te vergenoegen met waarfchyniyke redenceringen , met fchynbare gisfingen , cn geene onfeilbare bewyzen hier van vorderd , wil ik u myne gedagten mede deelen. De grond hier van fchynd my toe , tc V 4 moe-  528 Over den Aart moeten worden afgeleid van de flrydige werking der magnetifche kracht van den eenen vyandigen Pool op den anderen , en wel door eenen, welker werking kragtiger is als die van zyn party , die daar aan wederhand bied ; de iterkhe werking de overhand verkrygende , verdry fd de overwonne party , en neemd deszelfs plaats in. L. Zulk een hryd zou wel naar een magnetifchen Oorlog gelyken. M. Gy geliefd het al fchertzende zo te noemen. Ik heb u bereids aangetoond , dat gclykn amige Polen nimmer gemeenfehap hebben . maar dat hunne krachten altyd tegens malkander inwerken ; zo nu de kracht van den eenen groter als van den anderen is, moet waarfchy nlyk de zwakhe wyken , en plaatze voor dea anderen maken. L. Ja maar , zou hier de kracht van dc kle ine Staaf AB door de herkere van de twee andere haven ook niet begrepen kunnen worden , daar door genoodzaakt te worden , alleen maar van plaats te moeten verwisieren, invoegen de Magnetifche vloeiflof in A zynde tot B over te gaan , en van deze laathe tot A , en dat alzo de veiwisfeling van polen zou geƒchieden. M. Zodanig eene werking is niet waarfchyn'4yk , vermïds de ondervinding lcexd , dat de krscht  DER ZïILSTEINÏN. 3 £g kracht van beide polen eerst geheel verdwynd, en naargaaus weder een verwisfelde daar in opgewekt word. L. Maar hoe kan men zulks by ondervinding weten ? M. Op dezelfde wyze gefchied het , als in de even voorgaande proeve is aangewezen , alleen uitgezonderd dat de liggende Staaf niet zo dikmaals gewreven word. Zo dra men ééne hryking gedaan heeft, moet de liggende Staaf aan de'. Kompasnaalde beproefd worden , indien hier mede geene verandering veroorzaakt is , moet 'er weder eene hryking gedaan worden, en andermaal aan de naald" beproeven, en alzo met geduld voortgaande , zal men eindelyk bemerken , dat de magneetkracht geheel uit de haaf is verdwenen ; en dan zal het eene zo wel als het ander eind de Noorpool der naaide aantrekken , en weerkeerig door de laathe aangetrokken worden. Het tydftip van de verdwyning der magnetifche kracht vald eenigzints moeilyk te treffen, dog is best, en vaardigst te verkrygen met één kleinen , en twee grote ftaven. L. Waar blyfd de verdreven Magnetifche vloeiftof ? M. Ik weet het niet; of dezelve in de grote Staven overgaat, en aldaar verblyfd; of dat cczelve in onzen Dampkring weg gedreven word, kaa ik u met geen mogelykheid V 5 ?es  35» Ovm Df.N Aart zeggen geliefd nu eens dit verfchynzelf te vergelyken met een der vorige, en vooral met het eerst gemelde gevoelen , en ovetweegd. dan of het een met het ander beftaankaar zy. Het gemelde verfchynzel door konst voortgebragd ziet men ook door natuurlyke werkingen gebeuren ; want , men heeft waargenomen, dai een goede en welgeftelde Kompas naald altaar magneet kracht verloren had , na dat by een ontftaan onweder dezelve door een Blixem ftraal getroffen was ; het geen de Hoogleeraar P: van MusscHE,.\BROEit aantekend bevonden, te hebben, Door een zeer geftrenge koude kan dezelve al mede van hare kracht beroofd worden ; 't welk ons door zeelieden, dewelke koude cn bevrozen luchihreken bevaren hebben , getuigd, word: dezelve zeggen dikwils ondervonden te hebben, dat hunne Naalden krachteloos wierden , zo dra zy zich door grote ysbergen , omringd zagen , en genoodzaakt waren eenigen tyd daas. tusfehen ie verblyven ; ■—maar dat zy de Korapasl»-n weder levendig konden maken met eenig vuur in het kompashuisje te plaatzcn. <— deze byzonderheid heeft onder anderen de Heer E l i. i s in de Hudfon's Baay ondervonden ; wanneer hy derwaards vertrokken was, om langs dien oort van den aardkloot een Noordwester doortocht naar de Oost-Indien op tc fpeuren j  öe* ZeilstiineN, 331 zie Ellis Reize naar de Hudfons Baai , bladz, 3°5- ■ Laten wy nu tot andere zaken overgaan. ,, De magnetifche kracht trekt in het Y,, zer , en omgeefd het zelve even als met ee,, nen dampkiing , hare loophreken rigtende op gelyke manier, ais ten aanzien van den ,, Zeilheen aangewezen is. Dit gehelde kan door Proeven aangetoond worden. Laat A (Pt. IV , Fig., ?) een Magneet haal' op het vlak van een tafel plat liggende , en aan deszelfs. pool, by voorb. in B een huk vzer B, tegens dezelve aangevoegd zyn ; vervolgens dc beide hukken niet de glasruit CEFD overdekt, en op deze laathe het yzer zand of vylzel geftrooid zyn , op dezelfde manier als in alle de voorgaande proe/en gehandeld is. de glasruit een weinig aangetikt hebbende, ziet gy , hoe alle de yzer deeltjes zich rondsom het Stuk yzer fchikken in kromme loophreken, niet anders als ware het een Magneet haaf zelve, gelyk gy ten duidelykfte kund waarnemen. L. Ja dit toond onwederfpreeklyk de'waarheid van het gehelde , namenlyk dat de magneetkracht in het Yzer trekt , maar, indien nu de magneet haaf weg genomen wierd, zou dan de kracht in het Yzer B blyven? M. Niet wel. —cn indien 'er kracht in. blyfd  332 Ovii een Aart blyfd, zal het maar kortftondig zyn ; egter ka» men dezelve daar in brengen , en doen verblyven , en dan word dezelve een Magneet of met kracht bezielde Staaf, even als de Staaf A en al de overigen in de voorgaande proeven gebruikt. Dit ben ik voornemens by een nader gelegenheid aan te tonen, alleenlyk hebb' ik u thans maar willen doen opmerken, dat de magneet kracht , een ftuk yzer ontmoetende , ook zich terftond aan het zelve zal hegten , omzetten en rondsom fchikken, i,n gelyke kromlopende lynen, even zo wel als dit omtrend de Zeiitleen zelfs door ons waargenomen is. Deze byzondere hoedanigheid der zeilheenkracht , heeft alleen plaats omtrend het Yzer , met uitftuiting van alle andere foorten van zelffiandigheden ; hier van kan de proef genomen worden 't zy met een haaf van koper of van eenige andere ftoffe, aan welke deze uitwerking te vergeefs beproefd zal worden ; de magneetkracht zal wel door de ftoffen heen dringen , maar zich geenzins in geregelde loopilreken om dezelve rigten , noch die hoffen, aantrekken , zo als deszelfs werking om, en op het Yzer door ons waargenomen is; want, op de laathe zelfftandigheid • is hare werking za. fterk, dat zc niet alleen dezelve doordringd , gelyk ze door alle andere mede doed, maar zp krachtig aanuekt , dat ze daar aan verkleefd blyfd, en als 't ware de beide lichamen doed ves-.  f ÖiSH Z E ï L S T Éï NEK. 333 vereen igen ; hier van kan men tot vermaak een proef nemen met bet eene einde ecner magneethaaf in een bakje gevuld met yzer vylzel o£ 2wart yzer zand in te dompelen, dezelve uithalende , én een weinig zagtjes fchuddende, zal men zien , hoé herk de yzer deeltjes door die kracht doordrongen, en aan malkander vastgehegt zyn, zich te famen 'vertonende als een hairbos, .-■ ■■>- De magneetkracht vertoond zich hier even als of dezelve beftond , (om m.y zo eens uit te drukken) in fyne rond gebogen dra. den , aan welke de yzer deeltjes als kraaltjes gefnoerd zyn. De doordringende werking van gemelde kracht is niet minder te befpeuren, wanneer men by Voorb. een natuurlyke Zeilfteen Z (Pl. III , Fig. 2) neemd , de Lastdrager AB wegnemende , en eenige glad gepolySte yzrrkogeltjes ieder ter grootte van een ert, naast den anderen m één ret op een tafel gelegd heeft ; of men kan dezelve in de holte van de hand houden; als men uu met d'eène voet der wapening K het uiterfte Kogeltje aanraakt, zal men de andere voet M.tot het andere laathe kogeltje van de rei kunnen brengen , nadien alle de overige aan malkander vastblyven, dit laathe dan mede tegens het voetje aangebragd hebbende, en dc Zeilheen aan deszelfs ring zagtjes in de hoogte opheffende, ziet men met vermaak, hoe alle de yzer klootjes aa,n malkander blyven hangen  334 Over den Aart gen even als een ketting van aan een gefcha- kelde kogeltjes. L. Dit toond voor zekér, dat de magnetifche werking verder dan dc oppervlakte van het yzer gaat; want indien dezelve niet in dc zelfftandigheid doordringd , is het niet wel tc begrypen, waarom, en door wat kracht de tusfehen beide geplaatftc kogeltjes aan malkander gehegt blyven. M. Deze Proef kan ook met losfe magncetftavcn gedaan worden ; ten dien einde word bet eene uiterftc klootje Van den rei aangeraakt, met den Noordpool van d'eene ftaaf, het ander uiterfte met dc Zuidpool van d'andcre ftaaf, en dc twee ftaven met beide handen evenwydig aan malkander , voorzigtig in de hoogte opgeheven wordende , zal men het zelfde verfchynzel zien gebeuren; — behalve deze twee konnen 'er ccn menigte andere foortgelykc proven uitgedagt en gedaan worden , allen rustende op de reeds verklaarde gronden; waar in ik thans niet verder zal uitweiden ; maar indien gy lust hebt, om by een uurtje van uit» fpanning, met deze aangename en nutte bezigheid u te vermaken, wil ik u liever verzenden tot het werkje van de Heer Guyot , getiteld, Nieuwe Natuur e:i Wiskundige Vermaaklykheden, (e Rotterdam 1771 uitgegeven. Ingevallen myn oogmerk geweest was, een uitgebreide, en meer uitgewerkte verhandeling voor  Ui Ziuitiinih. S35 vöör te dragen, zon ïk behalve de nu reeds verklaarde gronden, met het geene 'er uit bewegen en afgeleid is, en door welke ons de natuurlyke werkingen van de Zeilfteenkracht geleerd is , daar op verder kunnen voortgaan ; maar vertrouwende , dat de bereids verklaarde u in ftaat zullen ftcllen , uitgeftrekter werken over deze ftoffen, ter verdere uitbreidinge uwer kundigheden , met vrucht te konnen lezen, zynde dit alleenlyk myn doelwit in onze Samenkomsten , oordeel ik genoeg over dit onderwerp gefproken te hebben ; ten dezen einde mag ik u wel aanbeveelen , de Beginzelen der Natuurkunde, als ook indien gy dc latynfche taal kundig zyt , Disfert: de Magnete van de Heer P: v: Musschenbroïk; mitsgaders Tentamina Philofophica de Mattria Magnetica van den Hoogleeraar Buugmans tc Groningen , een uitmuntend werkje over de Magnetifche Stof. — Wyders zou ik ook met u nog kunnen fprcken over de werking van de magnetifche vloeiftoffe op Dierlyke lichamen; alzo de bevinding gelëeid heeft, dat dezelve bchalven óp het Yzer ook wegens hare doordringbaarheid in de floffe, fchoon geen aantrekking daar op oeftenendc , egter op eene zekere wyze hare uitwerking op het dierlyk geftel doet gewaar wor* den ; dit heeft fommige aangezet om te beproeven, in hoe verre de magnetifche vloeiftof bekwaam is , om ziektens, cn andere ongemakken in 't menfchelyk lichaam ontftaan , te gene  336 Over den Aart nezen r dit zeg ik al mede niet tot myne doel behorende, kund gy de Heer Unzer deswegens raadplegen , dewelke een menigte geneeskundige proeven door de Magneet gedaan, de wereld heeft mede gedeeld ; als in zyne Geneeskundige Proefnemingen met ,den door konst gemaakt en Magneet, uit het Hoogduksch vertaald, door Doctor Di i man, t'Amh: 1775. Voor het huiten dezer byeenkomst móet ik u van iets onderrigten 't geen in 't vervolg zyne nuttigheid kan hebben — ik heb gewag gemaakt van Graden , Minuten , enz. en vermits in onze volgende byeenkomften nog dikwils van dezelve gefproken zal moeten worden , zal het niet ondienstig zyn eenig onderwys te geven wat men daar door tc verhaan hebbe , als mede wegens haar gebruik, zo verre tot ons oogmerk zal dienen. , bezie (Pl. V , Fig. 4.) EDGHF is een Cirkel , wiens middenpunt in B is; alle lynen uit dit punt getrokken tot aan den omtrek van den cirkel, zyn even lang ; om dat het middenpunt over al even verre van den omtrek verwyderd is ; dus zyn de lynen BE, BD, BG, BH, BF , even lang Deze lynen worden Jlralen , ook halve middenlynen van den cirkel genoemd ; weshalven de twee halve middenlynen BF en BE , aangemerkt als in een regte lyn in het middenpunt B des cirkels te famengevoegd, de middenlyn van een fcirkcl uitmaken j want, alle lynen in een cirkel  DB» Z£n iTElsflii; 337 kelvlak getrokken , op twee plaatzen den omtrek rakende , en tcffens door het middenpunt lopende, zyn middenlynen van den cirkel. De wiskundigen verdeden de omtrek van een cirkel , 't zy of dezelve groot of klein is , in 360 gelyke deelen; ieder deel word een graai genoemd, zynde een bastaard woord, beteckenende eigenlyk Treden of trappen; dat is, verdecling; .— één graad verdeeld men weder in 60 minuten of minder Delen ; elke minuut in 60 fecunden , vervolgens in 60 ter tien, enz: Schoon de verdeeling van den omtrek eens cirkels in 360 gelyke deelen geheel willekeurig is , heeft men dit getal egter niet zonder reden voor eenig ander verkoren , vermits het zelve door een menigte delers (Divijores) zonder overfchot gedeeld kan worden , het geene van een uithekend nut in de Meetkunde is , en hierom is het zelve alommc by alle wiskundigen algemeen in gebruik; dit getal laat zich deelen door 2 3. 4. 5.6, 8, 9 - 10 . 12. 15. i§, 20, 24 , 30 , 36 , 40 , 45 , 60 , 7 2 , gó , 120 cn 180 ; even zo word het getal 60 gedeeld door a , 3, 4, 5 , 6, 10 12 , 15 , 20 cn 30; waarom men het zelve mede vöor een minder verdeeling van één graad , minuut , enz: genomen heeft. Deze graden . minuten , enz: ver/trekken tot een algemecne maat, om de hoegrootheid van een hoek te meten ; op gelyke wvze als één /. Deel. W myi f  23$ ' Oviïr den Aart myl , roeden voet , duim , enz: dienen om. langte, breedte, hoogte en diepte te bepalen; — de wyze nu hoe men de grootheid van een hoek door graden bepaald en afmeet , zal ik u in weinige regels tragten te verklaren , zo' verre het zelve ons in 't vervolg van dienst zal zyn. Een regtlynifche hoek word gevormd door d; famenloop van twee regte lynen in een zelfde punt; dus word de hoek EBD door de twee regte lynen EB en DB , in een zelfde punt B famen lopende, gemaakt, en op gelyke wyze de hoeken DBG, GBH , HBF door hare betreklyke lynen. gelyk een regte lyn in 't gemeen door tivee letters word aangeduid, is 't nodig voor een hoek drie letters te nemen % waar van de middenfle het punt der famenloping aanwyst , en de beide andere aan het ander einde van de lynen geplaatst zyn ; dit is ten uiterhen nodig in acht te nemen, om verwarring te vennyden , inzondcihcid wanneer 'er twee of meer hoeken in een zelfde punt te lamen komen , zo als in deze figuur by 15. Om nu de grootte van een hoek, doormiddel van den verdeelden omtrek eens cirkels te meten; aangezien de gehelen omtrek in 360 gelyke deelen of graden verdeeld is , kan men met weinig moeite berekenen, dat ieder vierde deel 90 Graden zal bevatten ; zo als de Bogen EG, GF, FI , en IE 90 van die graden groot zyn \ — de hoeken EB G , GBF , FBI en I BE worden  der Ziiistiin! Ni 2/9)9 worden hierom gezegd 90 graden :groot te zyn, dewyl hare lynen een boog van den cirkel , in wiens middenpunt die hoeken gemaakt zyn , van dat getal graden befpannen. . — Maar de hoek EBD is niet zo groot als een van de vier gemelde, om dat de ftralen of zyne twee lynen EB en DB , een boog ED Van minder graden befpand, als de lynen EB en BG enz: — even het zelfde heeft ook plaats ten opzigtc van dc hoeken HBF , GBF. Gy ziet hier dan uit , hoe bekwaam deze ïriaat van graden is uitgedagt , om de grootheid van eenige hoek te bepalen, of het van dienst zou kunnen zyn, zal' ik 'er van de hoeken dit weinige nog byvoegen. Een hoek van go graden groot , dat is, die 50 gelyke delen van den omtrek befpand, word een regtm hoek genaamd , by de ambagtslieden is dezelve onder de benaming van .winkelhaak of alléén den haak bekend ; vier regte hoeken befpannen gevolglyk den gehelen, en tweeden halVen omtrek van een Cirkel. Is een hoek kleiner als een regten hoek, narnenlyk , als dezelve minder als 90 graden van den omtrek befpand, dan is het een Jcherpar. hoek, zo als de hoeken EBD, cn FBH; maar befpand een hoek meer als 90 graden , zo als by voorbeeld de hoek EBH , noemd men deze een Jlompen koek. 1 Hier mede denk' ik genoeg gezegd te hebben, om my in 't Vervolg te verhaan, wanneer wy bier of daar W t övet  34o Over ben Aart over de min- of meerder grootheid van «efe hoek zullen moeten fpreken. L. Dit alles hebt gy my genoeg vcrftaan* baar voorgedragen , egter is 'er nog iets in , 't welk ik niet te regt begrype, want . nademaai de cirkels in grootte kunnen verfchillen, moeten de graden mede ongelyk in grootte van twee ongelyke cirkels zyn ; hoe kunnen dan de graden van een grote en kleiner cirkel, teffens dienen tot de maat van een zelfden hoek? M. Zeer wel laten de lynen BK. en BL ftralen of halve middenlynen van een cirkel zyn , waar van de Boog KL een gedeelte des omtreks is; desgelyks BC en BA de kralen van een kleiner cirkel als de voorgaande I van welke de Boog AC mec'c een deel van dezen kleiner omtrek maakt ; wyders de hralen BE cn BD van een nog kleiner cirkel , enz.* — indien nu de Boog KL geheld word 40 graden van den gandfehen omtrek te belatten , en dat van elk derzeive tot het middenpunt B lynen getrokken worden , zullen de grootere Bogen AC en ED, mede 40 graden van hunne betrekkclyke omtrekken bevatten ; nu worden deze verfchillende bogen door den gemeenen hoek EBD befpannen, gcvolglyk is dezelve 40 graden groot ; hier uit moet gy derhalve befluiten , dat de min- of meerder grootheid der graden , geenzins bctreklyk is tot de grootte van eon hoek , maar dat hunne grootheid  DER ZlIlSTEININ. gij. licïd afhangklyk is , van de min- of meerder langte der hralcn BK , BG , BE , enz ; invoegen de Grootte van een hoek niet bepaald word, door de grootheid van een verdeeling, welke voor graden aangenomen zyn, maar atlcenlyk door het getal der graden, L. Ik hebb' het nu begrepen, en zal 'er voortaan het noodige gebruik van maken. M. Hier mede zullen wy nu deeze byccnkomst befluiten, fparende het overige van het geene wegens dc Magneet nog te verhandelen haat , tot dc naastvolgcndc famenkomst. W 3 AGT  A G T S T E SAMENKOMST, Vervolg van den Magneet , handelende over het WAPENEN van den jS/atuurlyken- en het VERVAARDIGEN van den door korist genaakten of f Artijicieelen %riljleen ; als. ook over de KOMPASNAALDE. MEESTER. elyk men ten aanzien der men- VJ*" fchelyke handelingen niet zelden heeft opgemerkt ; hoe uit kleine en geringe beginzelen grote en gewiglige zaken , welker invloed zich zeer verre onder een gedeelte van het Menschdom verfpreiden , haren oorfprong -vcrfchuldigd zyn; even het zelfde heeft men met betrekking tot de konsten en uitvindingen door 's menfchen vernuft , waargenomen. Een geringe opmerking kan dikwerf een vlytig en oplettend Natuurkundige leiden tot ontdekkingen en toepasfmgen , welke vair het uiierftc aanbelang voor de konsten en wetenfehappen , cn gevolglyk voor de Maatfchappy worden : van deze waarheid te overbekend , hcef^  Over h e t WapeSEN Inz, 343 Beeft men onder anderen ook duidelyke bewvzen omtrend de eigenfchap van aantrekking des natuurlyken Zeilftecns op het Yzer ; want, men heeft niet alleen door een eenvoudige en toevallige ontdekking geleid, het zo verre weten te brengen , om aan het Yzer , 't w:elk ta voren nimmer eenige magnetifche kracht bezeten heeft , niet alleen die kracht daar aan te geven ; Zeilhenen door konst te maken, en dus de Natuur in hare verbergen werkingen te agterhalcn en naar te volgen ; maar ook nog dezelve in natuurlyke Zeilftenen te verfterken en vermeerderen, alsmede de bereiding der Kompas fen te verbeeteren. ■ - Na dat de aantrekking van de zeilfteenkracht op het Yzer, en hare vloeijing door het zelve, het gene onlangs met proeve van ( Pl. IV , 'Fig. 2. ) bewezen is, ontdekt was , zederd kwamen dc Natuurkundigen op de gedagtsn , of wel niet de kra ht van een' natuurlyke Zeilfteen , door een ftuk yzer henen vloeijende , als het ware zoude kunnen verzameld worden , om langs dezen weg een herker aantrekking voort te brengen; en in de daad leerde de ondervinding de mogelykheid van dit te kunnen doen ; deze ontdekking gaf aanleiding om de natuurlyke Zeilhenen op zekere manier met yzer te behaan , het welk men naderhand het wapenen of armeeren van den Zeilheen genoemd heeft, en te recht , nademaal een magneet met W 4 eene.  J44 Ovkk het Wapenen eene wapening voorzien , veel krachtiger en lierker daar door gemaakt word. Leerling, Altyd heb ik verlangen gehad om dc eigenlyke reden te weten , waarom een Zeilheen altyd tusfehen yzer platen befloten en met banden van koper heilagen word , maar weinig vermoedde had ik, dat zulks gefchiedde ter vermeerdering of verherking van zvne kracht , ik ben derhalven zeer bcgecrig de befchryving wegens het wapenen van cencn Zeilheen , van u tc horen. M. Myn voornemen is hier niet , om alles voor te dragen , wat men, omtrend het wapenen van den Zeilheen in 't oog te houden heeft , nademaal gy tot uw genoegen te regt kond raken by de Heer P: v: Musschenbroilk in zyne Beginzelen der Natuurkunde , I Deel, bladz: 292 van den tweeden druk; als ook in de verhandeling over het wapenen der %eiljlenen enz: van de Heer Arnoldus Marcell , geplaatst in de uitgelezen Philcfophifche Verhandelingen , II Deel. Bladz: 1. om dan geen vergeefs werk tc doen , zal ik hier alleen een befchry•ving opgeven , van de hukken tot de Armatuur of wapening van den natuurlyken Zeilflecn behorende. Ten dien einde geliefd met my de natuurlyke gewapende Zeilheen , afgebeeld in (Pl. -III , Fig. 2.) te befchouwen ; in deze figuur eerbeeld Z den heen , hebbende dc gedaante  die Zeilsteenen. 345; van een vierkanten dikken tichgelfteen , zynde zyne hoogte LC minder als de langte GH. ———• zeer weinig word aan een Zeilheen een taarlingfche , ronde noch bultige gedaante gegeven , vermits men bevonden heeft, dat de hier befchreven figuur altyd de beste was , en daarom heeft men zich aan deze handvastig bepaald. Die twee zyden in welke dc polen van den Magneet zich bevinden , zyn de cigenlykc plaatzen , waar tegens de yzere platen moeten aangevoegd worden ; deze famenvoeging en vcrecniging diend naauwkeurig tc zyn, en daarom moeten dc zyden van den heen, en van de platen zo vlak, en effen als mogelyk is , gemaakt worden. ook worden deze zyden in een vierkanten Magneet , weihandshalven doorgaans voor de dikte van den fteen genomen ; dus zyn in onze Figuur , by voorb. FH en EG de plaatzen waar tegen de wapening word aangebragd ; één derzelve is in (Pl. IV, Fig. 3.) afzonderlyk afgebeeld ; ABCD verbeeld het vlak van het yzcrplaatje komende tegen de heen te leggen ; deszelfs breedte AB of DG is gelyk aan de dikte FH cn , de hoogte AD of CB gelyk aan de hoogte van den Magneet; de dikte van het plaatje fchynd willekeurig tc zyn , wordende egter naar deszelfs uitgebreidheid geregeld ; aan het ondereinde is in CD het voetje CDEFG gevoegd , komende met het vlak DF regthockig op het vlak W 5 ABCD.  346* Over h e t \V a r e h e n ABC;3 te (laan , invoege de fleen met detZtlis onderfte zyde op het eerstgcmelde vlak rust ;— de breedte EF van het voetje is gelyk. met die van het plaatje cn dikte van den Zeilheen. beide de Platen dus toebereid zynde worden tegens dc Steen aangebragd , zo , dat dezelve daar tusfehen befloten op de beide voeten IK en LM ïust , gelyk in (Pl. 111, Fig. 2.; is afgebeeld. Om deze wapening naar behoren op alle plaatzen wel vast tegen de heen te doen aanfluiten , word dezelve omvangen met de twee koperc banden EF cn G-H op vcreiscbre afhand van malkander geplaatst, cn met Ichrocx. ven aangehaald en verbonden. liet onclcrvdak d;r voeten by K cn M moet vooral niet breedcr zyn als de dikte van dc Lastdrager AB, welk laathe ellen en glad bewerkt moet zyn , op dat de aanraking der beide vlakten in alle punten , ten miuften zo vcci. doenlyk, gelchicdc. Delangte, bieedte cn dikte , gevolglyk het gewigt van de Lastdrager AB, moet geregeld worden naar het vermogen of kracht van aancrekking van den Zeilfteen , en het gewigt dat denzelven kan ophouden * de haak ■ D diend om 'er een fchaal of andere dingen aan te hangen , in het beproeven van het vermogen des Steens. Aan de boven- ftc band EF is een beweeglyken beugel NOG semaakt , en aan de bovenkant van denzelven. gaat  ser Zeilsterneht*. gaat door ccn oogje de Ring P , met al het welk de Zeilfteen buiten belemmering kan worden opgehangen ; in wélken ftand- men dezelve , met de daar aan 'gevoegde Lastdrager AB , best bewaren kan. Dit is het geene ik u aangaande het wapenen van een Zeilheen te zeggen had. L. Naa ik uit uwe befchryving kan opmaken , zou men ook , zo my dunkt ,' in fteede van kopere banden te gebruiken , om de fteen Ook een fbort van kast kunnen leggen, of in éen doos van koper inffuiten , mits de voetjes IK en LM buiten latende. M. Hier omtrend kan men' naar welgevallen handelen , fommigc volgen de manier zo als gy dezelve bcgrypt , anderen wederom beklceden maar alleen de onder- en bovenzyde, latende tusfehen beide de heen met een gedeelte van dé yzere plaatjes ongedekt, welke laatftcn dan zeer zindelyk gepolyst en gebruineerd zvn ; van welke manier gy ecnigzints uit de Afbeelding op ( Pl. III , Fig, 1.) een begrïp kond verkrygen. Op deze en diergelyke manieren worden fom'tvds de door konst gemaakte ^eilftenen mede gewapend ; wordende alsdan verfcheidj Mag« heetftaven met de platte zyden op elkander gelegd cn te famen verbonden , tot men ccn bekoorlyke hoogte heeft v/ï kregen ; (Pl, IV , Fig-  34$ Over h ii W a p-e k e n ■Mg- 4 »J vertoond een zodanige gewapende.artificieele Zeilfteen. L, Ja , ik begryp gemaklyk, hoe zulks kan gedaan worden ; maar , vermits ik zeer, begeerig. ben tc weten , hoe men Zeilheenen door konst, maken kan , zoud gy my veel vermaak doen , de behandeling hier van my me-, dc tc deelen; dog mogclyk zult gy wegens het wapenen van den Zeilheen , nog iets tc zeggen hebben, M. Neen. , het geen ik deswegens u had mede te deelen is nu afgedaan , het overige kan by dc reeds aangehaalde fchryvers naargegaan worden ; zo dat wy nu ter voldocninge aan uwe begeerte het vervaardigen, van de door, konst gemaakte Zeilheenen kunnen voornemen; maar hier omtrend zal ik my, op gelyke wyze gedragen , even als ik ten aanzien van 't wapenen gedaan heb ; zullende , namenlyk. alles voorbygaan , 't welk by anderen naar goede voorlchriften te vinden is ; dus moet gy van my niet verwagten, dat ik van de grond op door dadelyke proeven zal tonen , hoe men deze Magneten zelfs zonder het behulp van een. natuurlyke Zeilheen kan maken. L. Zonder het behulp van ccn natuurlyken Zeilheen ! kan men dan ook magneetkracht in het Yzer verwekken , zonder zulk een kracht alvorens by de hand te hebben ? dit komt my  BEU Z E I I S TE E K B N. 34$ 'ecnigzints ongelooflyk voor. Zeilfteen kracht te maken daar dezelve niet is , komt byna als een onmogelykheid te voren ; zou deze daad niet naar fcheppen gelykenen, cn kan dit ooit begrepen worden, onder het bereik of vermogen van een eindig wezen te konnen vallen ? M. Zo is het. 4 het fcheppen , is iet nit niet voort te brengen.— iets zyn aanwezen te geven , is onwcderfpreeklyk eene daad, dewelke alleen door eene Almacht , door een Macht van een oneindig, van een onbepaald vermo. gen kan uitgewerkt worden : — maar zeilfteenkracht te verwekken of ten voorfchyn tc brengen , in zelfftandigheden, in welke tevoren de* zelve niet te befpeuren was , kan gcenzïnts vergeleken , noch gezegd worden met de daad van fcheppen gelyk te ftaan. Dan , om alle verdere nutteloze woordenwisfelingen af tc fnyden, zo wect , dat met twee ftukken yzer of ftaal tegens elkander te wryven , dc Zeilfteenkracht in beide gebragd kan worden. Wanneer men een ftuk ongehard ftaal , door het een of ander middel onbeweeglyk vast zet , by voorb. in een bankfehroef om het zelve met een vyl te beftryken , in welke beide ftukkea g_en de minfte zeilfteenkracht te ontdekken is, zal men wel gewaar worden , naar dat de vyl door het vylen eenigen trap van warmte verkregen heeft j dat het vylzel door de vyl zal worden  35° O t e e de Artificieel e den aangetrokken , daar aan blyven hangen-,, cn zelfs niet clan met moeite van dezelve af te fcheiden is , op dezelfde wyze als men dit verfchynzel aan een wel bekrachtigde Magneet ziet gebeuren. L. ó Wonderbaar verfchynzel! waar is de aanwezende zeilheen kracht toch uit voortgekomen ; is dezelve uit de Vyl in het gevylde Stuk haal gebragd; of heeft het -wryven de vyl bf het gevylde bekwaam gemaakt, om de Mag*, neethof uit de lucht te trekken en dezelve aan te nemen ? M. Geen een van deze vragen is inct zekerheid te beantwoorden. Misfchien heeft de Magneetkracht in de Vyl zich onthouden , fchoon onmerkbaar, en dewelke door de wrvving opgewekt , en vervolgens by aanhouding vermeerderd en flerker geworden is , zo dat ze in het vylzel en gevylde huk heeft konnen indiingen, dit is van waarfchynlykheid niet ontbloot. Want ^ ik hebb' u reeds hier voor gezegd , by onderVinding bekend tc zyn, dat vvlcn en meer andere gereedlchappen , eenigen tyd in de lucht vry gehangen of gehaan hebbende , teekenen Van zeilheen kracht vertoond hebben , d'eene min en d'andcre meerder. en wvders, dat men al mede door ondervindig geleerd heeft t dat met een geringe kracht in het huk waar mede gewreven word , men in haat zy een zeer aanmcikelyke Magneetkracht kan verwrk- ken  hen in een ftuk, 'twelk gewreven word; alhoe■ wel de reden waaro.n het wryven de vermeer: dering van den zeillleenkracht voortbrengd , tot heden volhrekt niet te bepalen is. Hier van dan affcheidende, zo laat ons mtt het volgende voortgaan. De ontdekking van hét gemelde onbegryplyk verfchynzel heeft egter aanleiding gegeven tot verdere nafpeuringen , door welke by agtervolging men eindelyk gekomen is , tot de manier om Zeilhenen door de konst te maken, dewelke in kracht de natuurlyke Zeilftenen overtreffen. Allereerst is die ontdekking hier te lande I gedaan door den reeds . genoemden yverigen natuuronderzoeker A 11 noldus Marcel, Burger en Ingezeten der had Dordrecht, In het jaar 1722 bezig zynde met een ftuk ftaal te vyien , zag hy , tot zyne grote verwondering , dat de afgevylde yzer deeltjes aan de vyl bleven hangen , en wanneer hy de punt der vyl in dezelve roerde, dat ze aan elkander vereenigd waren, en zich lieten voortliepen even als of het een bundeltje draden waren ; ook had het gevylde huk eene kracht van aantrekking verkregen, zo , dat de naast gelegen yzer deelen weiden aangetrokken. vermoedende dat dit verfchynzel door geen ander dan de zeillleenkracht konde voortgebragd worden , wilde hy verder beproeven, of dezelve ook zou ver.vckt kunnen worden, met alleen twee ftukken  35* Over de Artificieels ken yzer of ftaal tegens elkander te wryvens na verfcheide pogingen langs verfchillende wegen aangewend te hebben , gelukte het hem eindelyk ecnigen tyd na de aller eerhe. ontdekking , zyne meening als eene waarheid bevestigd te zien , want , hy bevond in de daad , dat een dun yzer plaatje, op een zekere wyze gehreken of gewreven zynde , met een huk yzer, 't welkeenigcn tydin de lucht had gehaan, en met de zeilheenkracht , hoewel maar in een geringe mate , bezield was geworden; wyders leerde hem de ondervinding, dat alle yzere haven, welke eenigen tyd regthandig :n dc lucht zich onthouden hebben, zoals dc Sleutels van huisankers, vengfter Spylen, een Vuurtang , por , enz: , de eene min de andere meer alle ccn magneetkracht hebben , en dat deze de bekwaamhe werktuigen zyn , om eenig huk yzer of haal zeilfteen krachtig tc maken, waar van hier voor reeds eenige melding gedaan is. Zo dra was hem het een en ander door onwedcrleglykc proeven by herhaling gedaan , niet gebleken , of hy befloot zyne ontdekkingen aan den Heere Desaguliers, vermaard Engelsch Natuurkundige , toen ter tyd zich hier te lande bevindende , in een brief gedagtekend Dordrecht den 13 February 1732 , mede tc deelen ; Desaugclieks de brief gelezen hebbende, vond die ontdekking van zo veel gewigt en aanbelang voor de natuurkunde, dat hy Mau- £E1  Z EIL STEBNEN. 353 'ctS. verzogt dezelve uit het Nederduitsch in 't Engelscb. te mogen laten vertalen , om ze in de Transaclien of de Gedenkfchriften van de koninklykc Sociëteit te doen inlasfchen, 't geen ook in 't jaar 1732 gefchied is. Hier uit kan derhalven klaarlyk blyken , dat deze ontdekking te dier tyd den Engelfchen geleerden , voor zo verre men weet, ook de Franfchen, geheel onbekend moet geweest zyn ; fchoon fommige geleerden in Engeland naderhand hebben willen beweeren., dat de eer dezer uitvindingniet onze, maar aan hunne Natie moet toegekend worden. ■— het zou wel konnen zyn , dat fommige Natuur onderzoekers onder heri het gemelde verfchynzeï, of te geiyker tyd met Ma r c el, of eenigen tyd voor of na hem zonder van de verrigtingen onzes landsgenoots te weten, mede opgemerkt hadden ; dog dit is egter zeker, dat Marcel de eerhe geweest zy , die het wereldkundig gemaakt, en de w;g gebaand heeft , om door konst zeilhenen tc vervaardigen. Deze ontdekking bekend gemaakt hebbende, liet hy het hier by geenzins berusten , maar tragtte die verder uit te breiden, en voort te zetten ; zyne nader uitvindingen heeft hy mét dc evengemelde brief zynen landsgenoten mede gedeeld , te vinden in dc uitgelezen PhiloJophife Verhandelingen, I Deel, bladz: 261 en. volgende. /. Deel. X Ze  354 Over de Aktiïiciiïh Zo dra was dc ontdekking van de Heer Marcel in Nederland, Engeland, Vrankryk, enz: niet bekend geworden, of het ontbrak allerwegen niet aan vlytige liefhebberen , welke zich bcnaarstigden, om niet alleen de gemelde ontdekking te onderzoeken en naar te doen, maar ook dezelve te befchaavcn , tc vtrbeeterca en tot een hoger trap van volmaakthe.d te brengen: dc Engelfche geleerden hebben inzonderheid hier aan veel deel gehad ; de kundige Heercn Canton, Sa ver yen Knigi hebben waarlyk veel ter vermeerdering, en volmaking van dit nieuw cn wonderbaar verfchynzel in het fchool der Natuurkunde, tocgebragd i de eerft gemelde gaf een Berigt in 't licht , waar in hy een manier aan de hand geeft, om artificicele Zeilhenen , zonder behulp van een natuurlyke Zeilheen te maaken ; dit berigt is geplaatst in d'Engelfche Philojophijchi Transaét: vol. 47. pag. 31 ; naderhand is het zelve in 't Nedcrduitsch vertaald cn met aanmerkingen ait de Biblioth: Raifonn'ce , ton. 47 , pag. 931, vermeerderd ingevoegd , in de uitgezogte Natuurkundige Verhandelingen, II. Deel , bladz: 451. Vervolgens heeft ook dc Heer Michil, voornaam Natuurkundige in Engeland , nog Trcrfcheidc fraaije ontdekkingen gedaan , zeer veel ter volmaking dezer konst toebrengende , 10 als jy ook uit zyn werkje Trtatijt 0/ artifi-  k Zeilsteinkh, 355 'tal Magncts . Cambrids 1750 kund zien ; en indien gy lust hebt , is in het evengcmclde II Deel der uitgtxogte Natuurkundigen verhandc~ lingen , bladz; 464 enz: een berigt te vinden , Waar in verflag gegeven word , van al het geene men ontdekt heeft omtrend het maken en wapenen van de door konst gemaakte Zeilhenen ; dit berigt is opgemaakt uit de fchriften van Marcel , Canton , Savery en Knigt , allé geplaatst in de Philof; Transaét: van de jaren 1730 en 1732, als ook uit het gemelde Treatife van den Heer Michel ; waar door gy kortelyk een denkbeeld kond verkrygen , omtrend de gandfche hiftorie van den konst Magneet. Eindelyk heeft de Heer TrulLAND te Dvon , eenige nader ontdekkingen , betreklyk het vervaardigen van konst Magneten , bekend gemaakt ; dezelve zyn te vinden in het Journal des Scavans, van de maand April 1761, pag. 3°9- Hier mede meen' ik u in een korte fchets voorgedragen te hebben , al het voornaamftc aangaande de hiftorie der konst Magneten ; eene uitvinding voorwaar , dewelke wy aan niemand anders dan alleen aan onzen landgenoot de vlytige natuuronderzoeker Marcel tc danken hebben, Ik ben niet voornemens u van ftuk tot huk *an tc tonen, op welke wyze deze naverscher X 5 ic  35°" Oveu d e Artificieelb de magneet kracht mededeelde, beginnende met eene tang, vuurpor, enz:',— neen, dit zou ons te lang ophonden, en van te minder nut zyn , nademaal gy by u zelfs desaangaande de gemelde uitgelezen Philojophije en uitgezogten Natuurkundige Verhrndehngen ter aangehaalde plaatzen kund naleezen, en uit die befchryvingen de proeven zelve naardoen, dewelke, (des ben ik verzekerd,) u geen onaangename bezigheid zullen verfchaffen. ■ alleenlyk . merk' ik aan , dat men, om de zciiheenkracht in een hale haaf te verwekken, de bewerking voorafaanvangd t met zes dunne platte haafjes , gemaakt van goed zuiver haal wel uitgepolvst; — ieder dezer hebben de langte van drie duimen ; een vierde duim breed, en ^| duim dik; deze lCgd men vast gehouden of gebonden één voor één op een yzer balkje, of regt op haan-, de Vuurpor, en in deze hand word de platte zyde van het ftaafje met dc lepels of bietten van een Vuurtang eenige malen geftreken , vervolgens word het haafje omgekeerd, om ook de andere platte zyde met een gelyke getal, en op de vorige wyze te hryken ; op deze manier worde de vyf overige mede behandeld , waar door de zes haafjes airede eenige , dog maar zeer geringe Magneetkragt verkregen zullen hebben; maar, dewelke merkelyk vermeerderd word, door de haafjes één voor één, een twede hryking dog nu met deze haafjes zelfs te doen ondergaan. L. Wel  Zeilsteenbn. 357 L. Wel wat wonderlyk verfchynzel ! zou een zo geringe niet merkbare kracht in de vuurtang , bekwaam zyn , om dezelve mede tc delen ?', ik kan wel begrypen, dat dezelve hare kracht aan de haafjes zou kunnen overgegen f maar M. Be Tang deeld hare kracht niet alleen aan de haafjes mede , maar behoud dezelfde ♦rafp van kracht teffens ; want , na de bewerking word dezelve even bekwaam gevonden , om zes andere haafjes op nieuw te bekrachtigen , zonder nogtans van haar vorige kracht daar door iets verloren te hebben. L. Van waar mag die mededeling en vermeerdering van kracht komen, in de haafjes verwekt ? is het geen onveranderlyke waarheid-, wanneer iets van eenige hoeveelheid afgenomen word, dezelve doed verminderen ; moest dit dan in de Vuurtang .ook niet alzo bevonden Worden ? M. Zeker is het , dat eene aftrekking een vermindering aan het afgetrokkene geven moet; maar , deze waarheid kond gy geenzins op ons geval toepasfen. 1 Door de w?yving van dc Tang op dc haafjes , verkrygen de laathe eene zeilheen kracht; cn zeker is het dat dezelve daar in is ontdaan uit de wryving cn de geringe hoeveelheid magnetifche kracht in dc tang zich onthoudende; want, indien 'er volftrekt geenekracht ia de Tang tegenwoordig was, is liet X i nis-  538 Over'de ArtIfICIII Elniet gdooflyk , dat 'cr met de wryving alleen, zulk een kracht in de haafjes gebragd zou kunnen worden. Maar , de zaak, welkers oorzaak tot heden nog volflrckt onbekend is, doed zich hy ondervinding dusdanig aan ons op , dat , namenlyk , door middel van een zeer geringe en , om zo. te fpreeken, onbefpeurlyke hoeveelheid Magneet kracht, verzeld van dikwils herhaalde wryvingen , vermeerderd of herker gemaakt kan worden , zonder tot hier toe een flerker bekrachtigde Magneet nodig te hebben j nademaal de gemelde zes ftaale haafjes , ieder van hen door de Tang eenige magneetkracht in gedrukt zynde , zullen in een groter trap verHakt kunnen worden, (zelfs in zo verre, dat ze kleine hukjes yzer beginnen aan te trekken en, op te houden) met dezelve beurtelings d'eene met den anderen te wryven , op zodanige wyze in gerigt als gy by de voor aangehaalde fchryvers kond vinden, — waar uit dan ten klaarflcn biykt, dat door wryving alleen een flciker uit eene geringer kracht geboren word : het is (om het dus uit te drukken ) even of de ge-, lingc mede gedeelde kracht door de wryving , vit dc zelfhandigheid van het Yzer , eene andc-. re maar herker kracht opwekt , uitdiyfd cn tc voorfchyn doed komen. Ik zegge, om het zo uit tc drukken, dewyl ik dit geenzins opgevc als of het waailyk in, 4.z natuur alzo gefchied - in tegendeel wil ik lift  Z' % 1 t S T H E n s n. g-59 gteer gaarne bekennen , geen het minfte bewyshier voor te hebben ; alleenlyk hebb' ik my van deze uitdrukking bediend, om u te doen begrypen, hoedanig het verfchynzel zich aan onze zinnen fchynd voor tc doen. Geen vriend van gistingen te maken zynde. wanneer daar toe geen genoegzamen grond by my ligd , zal ik geenzins ondernemen tc bepalen , of de magneetkracht in het Yzer altyd opgefloten is ; of dat dezelve uit de lucht daar in gebragd word ; dan eindelyk of de deeltjes van dc Magnetifche vloeiftof door de wryving, als uit elkander ontwikkeld of veerkrachtiger gemaakt worden ; latende aan een ieder dc vryhcid om wegens deze zaak zo tc denken alshy zal verkiezen ; en hem als het waarfchynlykst voorkomt ; ik houde my ccnvouwdig by het verfchvnzcl , vergenoegd zynde te weten , dat de Magneetkracht door de aangewezen, en. tot hier toe. uitgevonden middelen vergroot kan worden. L.. Ik zal u. ter nafpeuringe van dc oorzaak, dezer uitwerking ook niet verder lastig vallen, maar , als het veiligfte met u berusten in het geene my geleerd is; mogelyk dat een volgende cn. meer verlichte tyd, over dit onderwerp. meerder klaarheid verfpreiden zal. maar, sa dat men ingcvolgen de aangeweze manier, dc ics kleine Staven bekrachtigd heeft, hoe. X 4 moet-  360 O ver de Artificieels moet men dan voortgaan, om met dezelve weder ander Staven te bekrachtigen? M. Met deze zes bekrachtigde haafjes , kan men wederom andere groter Staven de magneetkracht geven , maar, om de wyze hoe dit geleideden moet, hier te befchryven , kan ik my niet ophouden , zo als reeds gezegd is nademaal de te voren aangehaalde fchriften, daar over geraadpleegd konnen worden, in welke die handclwyze genoegzaam breedvoerig opgegeven is. Jn ftede hier van zal ik u een manier mede deelen , door welke men zeer vaerdig, en zonder veel moeite , haale haven met zo veel hoeveelheid magneetkracht bezielen kan , als 'er b dezelve te brengen zy. Hier toe moet men nemen twee magneethaven , dewelke bereids met een aanmerklyke kracht bezield zyn. Men legd eerstelyk een toebereide haaf, waar in de magneetkracht gebragd moet worden , met de platte zyde op een vlakke tafel neder , met het gemerkt einde A, ( Pl. IV, Fig. 5 ) 't welk de Noordpool dezer Staaf zal Z\n , naar de linkerhand , en neme dan de twee bekrachtigde Staven DG en IE in ieder hand één , zodanig , dat de Zuidpool van de ftaaf in de linkerhand geiigt zy naar de regterhand ; en de Noordpool van die in de regterhand geftickt zy naar de linkerhand ; gémafeshalven zullen wy dez: twee laatfte de Werkftavcn s> en de andere op de tafel de lig,  Zeilsteenen. 3&1 gende Staaf noemen ; — de twee einden der werkende ftaven brenge men tegens elkander , leggende dezelve op de liggende ftaaf plat neder, invoege hare famenvoeging overeen'kome met of op den Evenaar van de liggende ftaaf, zo als in de figuur te zien is; dit gedaan hebbende ftrykt men de werkftaven over de bovenvlakte van de liggende , in een horizontale ftrckking van elkander af, tot de einden C en F de andere einden A en B raken; dan laat men de twee werkftaven voor een oogenblik op de ^afel liggen , in zulker voegen, dat de drie ftaven aan malkander gelloten zyn, en te famen in een regte lyn geftrekt liggen ; om nu een tweede , derde , enz: ftryking te herhalen, heeft men in het opnemen der werkftaven, en het overbrengen harer polen op den Evenaar van de liggende ftaaf, deze behoedzaamheid in acht te nemen ; dat men dezelve ter zyden uit beweegd , doende hen een horizontale halve cirkel in de lucht befchryven , om dezelve alzo weder op de ftaaf AB te brengen. dereden waarom dit gedaan moet worden, is, om dat het anders zou kunnen gebeuren , dat dc reeds ontftaane beginzels van de magneetifche dampkring om de haaf AB beginnende om tc lopen , door de magnetifche ftoffe van de werkende haven in haren omloop benadeeld zouden konnen worden ; en wanneer de bewerking ingevolge de aangevveze wyze gekhied , volgd X 5 men  3-6 j Over t>e Artificieels men eenigzints de loopftreek van de magnetï-. fchc vIoeiftofFe. > Een tweede en derde ftryking word op dezelfde wyze yolbragd als van. dc eerfte gezegd is.; dit gedaan hebbende word de liggende Staaf het onderfte boven gekeerd , met de polen naar dezelfde ftreek gerigt , cn deze nu boyen liggende zyde ontvangd even, ?o veel ftrykingen als de eerfte , met dezelfde behandeling , als wy aangewezen hebben. Indien dc liggende Staaf met drie ftrykingen aan. ieder zyde niet krachtig genoeg bevonden tnogte worden , konnen dezelve zo dikwerf herhaald worden, als. men nodig zal vinden, mids. mi acht nemende aan ieder zvdc een gelyk getal ftrykingen tc doen , en dat aftyd de Zuidpool van dc werkende , naar de Noordpool van dc liggende haaf bewogen worden , en omgekeerd met dc andere polen , waarom aan. de liggende ftaaf een teken voor deszelfs Noord*», pool moet gegeven zyn, gelyk alle magneetftavcn gemerkt worden. Op. deze verhaalde manier kunnen alle foorten van ftale ftaven , bchoorlyk gehard en uitgcpolyst met geringe moeite worden bekrachtigd ; hier by aanmerkende , dat grote werkftaven , in welke cene fterkwerkende Magneetkracht is , als de bekwaanifte gehouden worden , om aan andere dezelfde kracht mede te deelen. Om Kompasnaalden tc bekrach¬ tigen, heeft raen geen audcre dm dc voorgc-  Zei lit El k i n. 363 melde behandeling met de haven in acht te nemen, zo ten aanzien van de ongelyknamige polen op den evenaar by elkander te brengen , als omkeering en ftryking met e«-.n gelyk gei al ftreeken ter wederzyden ; en vermits deze naalden in haar middenpunt altyd met een kapje af hoedje van koper voorzien zyn , kan men in een vlak plankje ccn kleine holte maken, om het zelve daar in tc laten zinken , ten einde de Naald op alle plaatzen op dc plank nederkome , wanneer derzelver onderzyde geftreken moet worden. Dit nu is een eenvoudige manier om ftale ftaven en kompasnaalden , zonder veel omflags cn weinig moeite , door middel van twee bekrachtigde ftaven met magneetkracht te bezielen, waar by herhaalde ftrykingen altans geen raadeel kunnen, geven. L. Deze handelwyzc komt my gemaklyk voor , cn zou ook kunnen dienstig zyn om allerlei hag van naainaalden , enz. zcilftcenkrach- tig te maken. . M. Ja wel, maar hier toe vereischd »og zo veel omhag niet , want , men heeft ftcgts d' eene hclfte vaa de naald over het cent einde van een liggende magneetftaaf, cn d' andere helft over het ander einde te ftryken , cn daar mede zal dezelve met één of twee ftrykingen bekrachtigd zyn ; zelfs konnen kleine fn ligte magneetnaalden , wanneer het op geen er©-  364 Overde Artificieel e grote naauwkeurigheid aankomt , op deze wyzeyaWdig de Zeilfteenkracht mede gedeeld worden, De Liefhebbers der Natuurkunde voorzien» zich gcwoonlyk van één of meer hellen magneeiftaven, behorende tot één Stel zes haven, alle van gelyke grooite en zwaarte , waar over ik u ftraks nader zal onderhouden ; het gebeurd fomtyds, dat dezelve of niet krachtig genoeg bevonden worden , of in hare kracht , door d' een of andere oorzaak , verminderd en afgenomen zyn ; om uit gebiek te herhellen en dezelve op i.ieuvv met de vereischte magneetkracht te bezielen , acht ik niet ondienstig te zyn , alvorens dit onderwerp te verlaten , van de wyze dezer behandeling hier melding tc maken , vertrouwende dat het u van nut zal kunnen wezen. ——— Tot dien einde lcgd men een paar flavea van het hel op een kleine afhand , by voorb. yan een haafs breedte van malkander op een vlakke tafel neder , voegende hare Einden ter wederzvde door middel van twee ongeharde cn onbekrachtigdc ftale haafjes aan malkander, van breedte en dikte , dog korter ais de magneethaven , zo ais in (Pl. IV , Fig. 6.) door A en B is afgebeeld ; vervolgens neemd men twee andere van het ftcl tot Werkftaven, en beftrvkt daar mede de beide liggende ftaven , één voor één ieder met een gelyk getal ftrceken; d,,ir by in acht nemende, al het gene ten aan- zies.  Z EI H T E I K E K- 3^5 iien van liet bekrachtigen van een enkclde fiaaf, en van de Kompasnaalden is opgegeven ; de bovenfte zyden van beide ftaven dus behoorlyk beftreken zynde , keert men dezelve het onderfte bóven , om ook die zyden als de vorige te hryken. • Deze bewerking verrigt hebbende worden de twee overige op dezelfde wvzc behandeld, waarmede dan vier ftaven van het Stel op nieuw bekrachtigd zyn, maar nu zyn de twee Werkftaven nog overgebleven , derhalven worden deze op hare beurt nedergelegd en beftreken, met twee van dc vier bekrachtigde daar toe als werkftaven te gebruiken, Na deze bewerking zal men bevinden, dat de ftaven fterk in vermogen toegenomen hebben ; deze handeiwyze heeft dit voordeel, dat men zyne Magncethaven altyd met e:n goede magneetkracht voorzien kan houden, zonder twee grote werkftaven daar toe nodig te hebben. Eindelyk moet ik u nog eene korte befchry-. Ving mede delen van d: hellen Magneetftaven, zo als dezelve doorgaans by dc Natuurkundigen in de verzameling van inftrurr.enten i bewaard , en tot het doen der proeven in gereedheid gehouden worden. Een ruim en wyd veld doed zich hier voor ons, op indien ik in het zelve wilde uitwyden, en aantonen de menigerlei verfchillende gedaanten , dewelke van tyd tot tyd door dc Natuur- kun  366 Over de Aitihcieeii kundigen aan dc Artificicelc Zeilhenen gegeven zyn , alle ten oogmerke hebbende, hier door het magnetisch vermogen te vermeerderen en herker te maken ; dus ziet men dezelve onder de figuur van eenen Ring , een halven ring ■; meft ontmoet 'er gemaakt even als een Hoefyzer, en in meer andere gedaanten : — als mede zo ik u een berigt wilde geven van, de wyze , hoe men in alle de byzondere gefigureerde ftalc ftaven , de magneetkracht op dc voordcligfte cn gemaklykftc manier kan inbrengen ; en daar by toonde, hoedanig zulke gevormde, cn bekrachtigde konstmagneten , toebereid moeten worden, om van dezelve gelyke uitwerkingen , en dienst te verkrygen , als van een natuurlyke gewapende Zeilfteen; dog , vermits gy dit ?lles tot u genoegen by dc meergemelde Schryvers, omftandig kond vinden, acht ik onnodig het zelve hier na tc fchryven. L. Ik zal de voorzeide Auteurch by een eerhe gelegenheid hier over nalezen ; maar , doed my egter het vermaak, van 'er voor tegenwoordig iets van tc zeggen , al is het dan maat gering M. Gy vergd my telkens in byzonderheden te treden, 't welk, gelyk ik meermalen tc kennen heb gegeven buiten myn voorgefteld plan loopt , vermits in het zelve maar alleen de voornaamfte , cn zodanige natuurkundige gron«ien begrepen zyn , alg u bckwmlm konnen  Z i i l . t 11 s n. 367 maken , om dc Schryvers over de proefondervindelyke natuurkunde met vrucht te gebruiken , crx de natuurkundige wctenfchap in u uit tc breiden. Evenwel , dewyl ik wel verze¬ kerd ben, dat uw verzoek niet uit ccne blote "nieuwsgierigheid , maar uit ccn zuivere znchi ter vermeerdering van kennis gefchied , zal ik k Qiet de wyze van bekrachtiging -, maar enkel door twee hguureil aantonen , hoe mende konstmagncten in dc gedaanten van een hoefyze* en ring , en tot het zelfde gebruik als een gewapende natuurlyke Zeilheen vervaardigen kan. In (Pl. IV, Fig. 7 ) is ABC een wel gehard en fyn uitgepolyst , ftale en naar behoien bekrachtigde Magneetftaaf, in de gedaante vaa een Hoefyzer omgebogen ; by G met een kopcre ring voorzien om dezelve te kunnen ophangen, •cn aan dc uiteinden A en B , dewelke hier van dezelfde dienst zyn , als de voeten der wapening van een natuurlyken Zeilheen , kan dc Lastdrager ABD aangevoerd worden , hebbende ïn het midden aan de onderzydc dc haak D » om een fchaal of eenig gewigt aan te hangen ; in dc figuur is verbeeld hoe dc magnectftoffe uit het eene einde met geboge lynen of loophreken , door de Lastdrager ABD in het ander einde weder ingaat , dit nu is de gandfche tocftel van dit foort van konstmagnetcn , van dewelke men het zelfde gebruik kan maken, als Tan dc natuurlyke Zeilheen. U  368 Over de Aft t'i f i c t e e i. e L. Zyn dan de uiteinden of Voeten A en B, hier de polen van den Kónstmagneet? M. Niet anders , zynde een Zuid- en Noordpool , en daarom is de laatfte mede met een ingevylde kerf, getekend, fomtyds ook met punten , op dezelfde-wyze, als aan de regte magneetftaven gefchied ; want , beide de Figuren 7 en 8 zyn eigenlyk magneetftaven , waar aan zodanige gedaanten gegeven zyn', om het yzer ABD met zyn haak daar aan te kunnen Voegen, ten einde deze foort even als een natuurlyke Zeilfteen te gebruiken, en foortgelykë proeven met dezelve te kolinen doen. Indien het u lust kund gy dg proef met de yzere kogeltjes , waar van wy gefproken hebben •; daar mede doen , trouwens niet alleen deze maar alle proeven welke met een natuurlyke gewapende Zeilheen iu 't werk gefteld worden ., konnen met deze insgelyks gefchieden. L. Deze gedaanten zyn niet onaartig uigcdacht, en naar ik het .befchouw zyn dezelve in werking gelyk aan de natuurlyke Zeilfteen. M. De 8e Figuur is eenigzints verfchillende van de voorgaande , gelykendc meer naar eenen Ring, maar de voeten A en B zyn recht en gefchikt om de Lastdrager ABD te ontvangen , zynde voorts in alles aan de vorige gelyk. L. Floe worden de konst magneten in de  Z k n s t i t N E n, j6g gedaante van een gehelen en gefloten ring toc-r bereid, om zich van dezelve, even als een natuuilyke Zeilheen , te bedienen ? dit begryp ik niet. M. Men maakt wel konst magneten in de gedaante van een Ring ; maar dezelve zyn niet gefchikt om 'er proeven mede te doen , even als met de andere gewapende Zeilhenen , 't zy artihcieele of natuurlyke. —,— Zy dienen voornamenlyk om te tonen, hoe de magnetifche vloeiflof uit een punt van den omtrek uitgaat, langs dezelve in gebogen lynen voort-vloeid, om in een tegen over geheld punt van den omtrek weder in te gaan ; als mede , hoe dezelfde hof in de binnen ruimte des rings , byna in regte lynen tot tcgensovcrftaande punten in den omtrek bewogen word , waar van gy een denkbeeld kund maken uit de aftekening in (Pl: IV. Fig. g ) A en B verbeelden aldaar de Polen , zynde de punten van uit- en ingang der magnetifche vloeihoffe, L. Dit voorbeeld, dunkt my , toond niet minder duidelyk aan , de loopflrcek der magnetifche vloeihoffe onder deze gedaante , als gy in de regte magneethaven hebt aangewezen ; ook zie ik klaar , dat de ftreeklynen van punten uitgaan , en tot anderen weder inkomen op een gelyke afhand van dc polen. Doch eer gy voortgaat, zal ik de vryheid ne* men te vragen , ingeval ik my van zulke konst /. Deel Y mag-  37o Over de AetiHcueie magneten volgens Fig: 7 cn 8 zou willen voorzien ; door wat middelen men dezelve voor den Roest zal kunnen beveiligen ; of zou deze geen nadeel aan de zeilfteen kracht toebrengen ? M. Ongetwyfeld ja; hier door verminderen alle magneten in vermogen , en wanneer dezelve hier door mcrkelyk aangedaan en ingevreten zyn , verliezen ze zelfs hare gandfche kracht. maar , vermits de konst magneten altvd zeer hard gemaakt , en fyn uitgepolyst worden. zo kunnen dezelve een langen tyd buiten de roest blyven , indien men hechts in acht neemd , na het gebruik , dezelve nimmer wreg te leggen of ter bewaringc op te hangen, alvorens die zorgvuldig met een fchonen en drogen doek af te veegen, cn zuiver van alle vogiige fmetten te maken, -de ondervinding heeft geleerd, dat gepolyst cn gehard ftaal op deze wyze behandeld' cn onderhouden , veel jaren zonder roesten kan' blyven. doch , komt u dit al te werkzaam' en tc last'g voor, kund gy u van een zekere' behandeling bedienen tot voorkoming van dc roest aan uwe konst magneten , dewelke my door de kundige en vlytige natuur onderzoeker , de Heer Gerardus Kuipers te Dordrecht is medegedeeld , door my beproefd en zeer goed bevonden, Bekend zynde , dat de magnetifche vloeiftof door alle foorten van lichamen, zelfs de allerhardftc niet uitgezonderd doordringd, zo , dat ze  ZI.JK   Zeilsteenen. 371 4e zich door geene bekende zelfftandigheid laat opftaiten, en dus te minder door eene korst van olyverf kan verhinderd worden . hare uitwerking naar buiten te doen gewaar worden , gelyk wy dit alles in de vorig? famenkomSt hebben gezien ; en in 't byzonder met de geverfde glasruit bewezen is . hier op dan geen bedenking vallende, maar waarheid zynde , zal riién ook bevinden , dat een bekrachtigde hale -ftaaf met een korst van oly verw overdekt, egter niet zal nalaten hare werking, even als of dezelve geheel ongedekt was , te verrigten, vermits demagnetifche vloeiftof door de verfkorsf. heen gaande , een zelfde kracht by het nemen van proeven als anderzints zal betonen. Deze waarheid bragt gemelde Heer op de . gedagten om zyne konst Magneten met een dunne laag oly verw te overhryken , en welftandshalve ••, dezelve vervolgens met blad goud te. vergulden, nemende gele oker tot een grond van het goud'; op deze wyze word. de Lastdrager , tegens dé voeten van den magneet komende , mede behandeld ; en op gelyke wyze heeft hy al mede zyne magneet Ringen , Hoefyzers , enz: op eenmaal voor alle roest en bederf bevryd. • Dan hier by is 't nodig te doen opmerken t dat zo wel een natuurlyke- als artificieele Zeilfteen , ftaven , ringen, enz. over het geheel geverfd en verguld mogen worden , uitgezonderd alleen het ondervlak der voeten van de wapeY e ning ,  375 Over de Artïeicieele ning , met het boven vlak van de Lastdrager, welke twee vlakken elkander onmiddelyk zonder tusfchenhelling van eenige andere zelftandighcid, hoe genaamd , moeten aanraken , cn derhalve moeten deze ongedekt cn fchoon blyven. ■ Dit zal geen ongemak kunnen baren , noch het nut dezer gemelde handgreep verminderen, aangezien dc ongedekte oppervlakten klein, en dus met geringe moeite uit den roest te houden zyn; te meer, nadien dezelve met dc vingers nooit behoeven aangeraakt te worden. —. Indien men verkiest een ander • hof, ter bedekking van het haal en yzer , dan olyverw en blad goud, tc gebruiken, kan men zich bedienen van eenig helder en doorfchynend vernis ; 't welk het roesten even goed zal beletten als de olyverf, cn niet minder in het vertoon voldoen. L. Deze onderrigtingen behagen mv , en zal 'er veelligt wel gebruik van maken. vald 'er meer wetenswaardig aangaande dit onderwerp tc zeggen ? M. Ik zou hier nog konnen fpreken van zulke konst magneten, dewelke men gebruikt tot het aanhellen van Geneeskundige proeven ; dewelke ten opzichte van hare uiterlyke gedaanten , in vcelc onderfcheide buigingen cn verfchillende hguren gemaakt worden ; want , zo vervaardigd men platte magnectftaven, in verfchillende bogtcn gebogen , naar de onderfcheide de-  Zeilstee hen. 373 deelen van het menschelyk lichaam, waar op dezelve gelegd , en vast gebonden worden, zo als de fcheenen, dyën , armen , enz: L. Deze zegd gy worden bereid voor Geneeskundige proeven. welke kwalen en ongemakken meend men door de magneetkracht te kunnen genezen ? M. In onze voorgaande famenkomst hebb' ik u onder anderen gewezen naar het werkje van den Heer Unzer , in het welk alles , wat gy dien aangaande begeerd te weten naar genoegen voorgcfteld kund vinden, en daarom zal ik hier van niets meerder zeggen. Liever verkies ik u te onderhouden wegens zulke konst magneten in regte haven beh.aande , en gefchikt tot zo , genaamde Jtellen. Men maakt doorgaans hellen , beftaande of uit zes of alleeulyk van twee magneethaven ; de eerste worden genoemd een Stel van kleine , de andere een Sul van groote haven ; tot ieder hel kleine ftaven behoren twee kleiner ongc- harde en onbekrachtigde ftaven of balkjes. • De kleiner ftaven zyn gemeenlyk platagtig, hebbende ten minsten driemaal meerder breedte als dikte; die van myn Stel zyn zes lynen breed, ij lynen dik en hebben de langte van zes duimen. _ de grote ftaven tot de andere ftellen behorende ,' daar en tegen zyn vierkante balken van gelyke dikte met hare breedte, hebbende de langte van 0,5 duimen, en zeven lynen in 't Y 3 vier-  374 Over de A r t i f i c 1 eele vierkant ; en wanneer de langte van beide de foorten of groter of kleiner genomen word, moeten de overige deelen van de ftaaf naar evenredigheid vermeerderd of verminderd worden , op dat ze eene bekwame maat blyven behouden. De twee ongeharde balkjes tot het Stel kleine ftaven behorende , hebben een gelyke breedte en dikte van de ftaaf, doch zyn ieder maar half zo lang, zo dat ze met haar beide de langte van den haaf uitmaken ; de twee onbekrachtigde ftukken voor de grote ftaven zyn korter als de halve langte van de ftaaf , wordende gemeenlyk van 2 tot 3 duimen langte genomen ; doch alle de voorfchreve maten van langte, breedte en dikte zyn meest al willekeurig, naar de verkiezing en fmaak der liefhebbers , mits men eene goede proportie niet uit het oog verlieze. L. Waarom word juist een getal van zes ftaven tot een klein Stel genomen, en om welke redenen moeten by ieder hel twee onbekrachtigde kleine haven gevoegd zyn ? M. Men neemd zes kleine ftaven in één ftel ; om by gebrek van een groot ftel, de magneet kracht aan eenig ander onbekrachtigd ftuk gehard haal prompt en fterK. mede te de. len , als wanneer men de ftryking met zes ftaven teffens kan doen , gelyk u de meer gemelde fchryvers zullen leren. En aanbelan- gende dc twee onbekrachtigde ftukken, dezelve wor-  Z E I L S TEE N E Nt - 375 worden tegen de einden van de twee liggende ftaven , dewelke bekrachtigd moeten worden , of die ze verloren hebben , weder te doen verkrygen , aan gevoegd, waar door de in te brengen magneet kracht, des te beter en regelmatiger van d'eene naar d'andere pool te doen omlopen. men zie de wyze van ligging , en hoe dezelve de twee liggende Staven ter wederzyde teffens befpannen, in ( Pl. IV, Fig. 6) want, dus vloeid , by voorb. de magnetifche vloeiftof uit de vrienden pool van d'eene liggende ftaaf, langs en door het ongehard Balkje B, in de tegen overgehelde vrienden pool van d'ander liggende haaf, en alzo zyn dezelve in de bewerking van merkelyken dienst. Ken Stel ftaven of eenige van het zelve gebruikt zynde, cn ter bewaringe geborgen wordende , diend men het volgende in acht te nemen ; na dezelve beboorlyk afgedroogd en gezuiverd tc hebben , legd men ze op kant, dat is met de breede of platte zyden tegens elkander , doch zodanig gefchikt dat de ongelyknamige Polen altyd by den andere liggen ; in dezer voegen gefchikt liggende , worden de beide ongeharde balkjes met de platte zyde tegens een van de buitenfle ftaven aangelegd, zo als dit in (Pi.: V , Fig. l) verbeeld is. De voorzorg om de ftaven overhands te leggen , en dezelve te fchikken , dat twee vrienden Polen by den anderen komen , is vooral noodY 4 zaak-  376 Over öe Artificieelé Zaaklyk ; want, indien de fchikking onvcrfchillig of als bygeval gedaan wierd , zou het meest al gebeuren , dat eenige vyandige polen by elkander kwamen, en dan zouden ze zich ten aanzien van haar zeilhcenkrachtig vermogen , Onderling bederven. L. Dit is te begrypen ; vermits gelyknamïgc Polen in hare werking regt tegens elkander overgeheld zyn , kunnende geen gemeenfchap met den anderen maken. < doch ik kan niet voorby te vragen , waarom tot een groot hel maar twee haven, cn geen zes als tot een klein hel genomen word , of is dit ook nodig ? M. Geenzins , het is alleen willekeurig; maar , vermits de magneet kracht van zulke grote en zware haven , ongelyk herker is als die van een kleine haaf , zo vald het ligtelvk te begrypen , dat men met twee diergelyke haven , in gelyke tyden meerder kracht kan mede delen dan met zes kleine ; ik hebb' reeds doen opmerken , dat men zes kleine haven tevens gebruikt by gebrek van de grote , alleen om de bewerking des te . fchielyker te volbrengen , en te meerder kracht mede te delen; aan den anderen kant , indien men meer als twee grote haven te gelyk wilde gebruiken , zoude de bewerking , wegens hare zwaarte en onhandelbaarheid, veel te moeilyk vallen , weshalve de beste wyze om dezelve als Werkhaven te gebruiken , is zo als in Q PjL. IV , Fig. 5 w 6 ) ver-  Zei lsteenEn. 377 Vertoond word. —« ten aanzien der bewaring is nodig dezelfde voorzorge in allen opzigte waar te nemen , als omtrend de kleine ftaven gemeld is; zie ( Pl. V, Fig. 2) alwaar hare fchikking en ligging behoorlyk afgetekend is. De een en ander dezer hellen legd men in houtc dozen of laden , dewelke met een fchuif geopend en gefloten kunnen worden. < de grote ftaven worden op een afftand, gelyk aan hare breedte, van elkander in de doos geplaatst en de tusfehen ruimte aangevuld met een houte haaf je , van gelyke hoogte met de magneetftaven ; dit meent men nodig te wezen , om te beletten , dat ze in de doos niet zouden verlchuiven, 't welk nadeelig aan hare zeilfteenkracht zou kunnen wezen ; hoe dezelve in de doos met het tusfehen gevoegde houtc ftaafje, en ter wederzyde door dc onbekrachtigde balkjes aan malkander gekoppeld , gefchikt liggen , zie (Pt. V, Fig: 2) L. Worden de befchreven ftellen konst magneten , alleen maar gebruikt om de magneet kracht aan andere haven mede te delen, cn meer andere zaken met dezelve tc bezielen ? M. Behalven dat ze van goeden dienst en bekwaam zyn , omfommige natuurkundige proeven daar mede tc doen , is dit wel het voorname oogmerk van derzelver bereiding ; egter konnen ook eenige magneetftaven op zekere wyY 5 xe  378 Over r» e Artificieels Ze wyze te famen vereenigd worden , dat ze een arificieele Zeilfteen uitmaken , met dewelke alles word verrigt , 't geene met een gewapende natuurlyke Zeilfteen gedaan kan worden; ik hebb' 'er u reeds een denkbeeld van gegeven op bladz: 347 , zie ( Pl. IV , fig. 4 ) maar, deze artificieele Zeilhenen worden gewoonlyk uit de kleine haven van zes duimen lengte , te famengeheld. L. Kunnen de grote haven van gi duimen lang , of iets meerder of minder daar toe ook niet gebruikt worden ? M. Ja , dit word ook fomtyds gedaan ; ik heb 'er onder anderen een gezien , onder de rvke en keurige verzameling van inhrumenten , van den Hooggeleerden Heer Allamanb te loeiden , van welke ik u de volgende befchryving kan mede delen, zie ( Pl. V, Fig. 3. E} AB en CD zyn twee vierkante hale wel bekrachtigde Magneethaven, 36 duimen lang en ij duim dik ; CA is een ongehard cn onbekrachtigd hale ftaafje , van gelyke dikte als de twee gemelde, en ongeveer 6 duimen lang, befpannende dezelve tot aan de buitenzvden ; de binnen ruimte tusfehen de twee grote haven is aangevuld met een plankje juist pasfeude , en van dezelve dikte als de beide ftaven ; de grote ftaven liggen , met betrekking tot malkander, ingevolge de voorgaande regels zo gerigt, dat twee  Ze i l s t s e n e n. 379 twee ongelyknamige of vrienden polen teffens onder en boven zyn , zo als dit alles uit de Figuur genoegzaam verder verftaanbaar is. Alle deze .ftukken worden vervolgens vereenigd en te famen verbonden , door een beflag van bekwame fterke kopere banden , om de ftaven omgelegd , cn met aantrekkende fchroeven in het hout vast gemaakt; het boven-einde is bedekt met een doorgaande kap van koper , en aldaar voorzien met een hevige beugel of handvat van het zelfde metaal ; het een en ander op gemelde wyze vervaardigd, hebbe in (Px, V, Fig. 3) afgetekend; verbeeldende CA de kopere kap met het handvat ; GF , IH en LK de gemelde banden van koper, 'twelk alles zeer net en zindelyk bewerkt is. ten einde de magneetkracht van den eenen in den anderen ftaaf in en door te laten vloeijen, \vord de gewoonlyke Lastdrager DB met of zonder haak M voorzien , tegen de onderfte polen altyd aan gevoegd gehouden. Een op deze wyze toebereide gewapende konst magneet doed dezelfde werking, als alle andere van welke reeds gefproken is ; maar aangezien hare grote en zwaarte , verfchillen ze zeer merklyk in vermogen met deze, want , dezen artihcieele Zeilfteen kan op een zeer groten afhand op de Magneetnaald werken, - hier mede zullen wy van de hellen der konst magneten affcheiden. Jj, Het  38° OvEKDE L. Het zy my alvorens gegund dezen aangaande nog éénc vraag te mogen doen ; namenlyk , of gy zoud kunnen aanraden om de voorgemelde middelen, ter voorkominge. van het roesten der magneetftaven in 't algemeen aan alle te gebruiken , even eens als aan de Hoefyzers, Ringen , enz: ? M. Dit kan naar goedvinden gedaan worden , doch ik verkieze de losfe magneten , dewelke tot Werkftaven veel gebruikt moeten worden , 't zy om fommige proeven te doen of andere ftaven te bekrachtigen , fchoon en blank te houden, getroostende my de geringe moeite, naar het gebruik dezelve met een fchonen doek zorgvuldig af te drogen , om ze te bewaren; want, men kan ligtelyk begrypen , dat de vernoemde omkleedzelen , door het veelvuldig gebruik, inzonderheid der behrykingen , al fchielyk moeten aÉöyten, waar door ze dan na verloop van eenige tyd in gelyke omftandigheden komen, even als of ze niet gedekt waren geweest. Nu zal ik u een weinig wegens de Kompasnaald onderhouden. Indien de ontdekking niet verder gebragd was geworden , dan alleen, dat dc Zeilheen het yzer aan trekt en zyn kracht aan het zelve kan mede delen, zou deze uitvinding voorwaar , onder de onnutte bezigheden behorende, cn als een niets beduidende nieuwsgierigheid kunnen aan gemerkt worden , van welke nimmer eenig nut van aan belang te ver- wag-  Kompasnaai.be. j8i wagten is ; maar toen men bevond dat de Zeilfteen en het yzer, 't welk 'er door bekrachtigd was , zich altyd ftandvaftig , in een vrye en onbelemmerde beweging , naar de Polen van den aardkloot rigtte , en dat dit voorkwam uit, krachte van eene verborge natuurlyke eigenfchap, heeft zich allengs het aanbelang dezer uitvinding ondekt , waar na wel dra de nuttigheid van het Kompas openbaar werd ; eene uitvinding voor handeldryvende en zeevarende volken onfehatbaar en onontbeerlyk, maer, die ook teffens niet weinig heeft toegebragd , ter uitzetting van den kring veeier weetenfchappen , cn .de kennis van het menfchelyk verhand. Wie de eerhe uitvinder van het Kompas zy, is zo veel ik weet , nog niet met zekerhetd aan getoond; Joseph D' A Costa en Thomas Brown zeggen, dat dit werktuig den ouden geheel onbekend zy geweest; en vader Le C o mt e in zyne Befchryving van China , wil dat de Chinezen 't gebruik van het Kompas langen tyd , voor het zelve by de Europeeis of andere volken bekend was , gehad hebben . maar , ten aanzien van den eerften 'uitvinder fchynd alles onzeker te zyn ; de Heer Derham in zyne Godgeleerde Natuurkunde hier van fprekende , zegd dat men niet weet wie de uitvinder van deze gelukkige ontdekkingen geweest is, en of fchoon fommigen zeker J o h : G oy a s ofGinAS daar voor houden, vermeend hy  3-5'a Over de hy om gewigtigë rédenen (zegd hy) tc moeten denken , dat zynen roemrugtigen landgenoot Rogiïr Bacon deze ontdekking heeft gédaan. - d»ch anderen vermenen met meerder grond te konnen bewceren , dat men dezelve verfchuldigd zy, aan zeker Natuurkundige in 'c Ryk van Napels , Flavius genaamd, dewelke de voorzeide eigenfchap van den Zeilheen omtrend het Jaar 1300 by toeval zoude ondekt hebben, en wel by gelegendheid dat hy een Zeilheen in een Bakje van Hout of Metaal gelegd , het zelve op dé oppervlakte van water liet drvven, rhogelyk met eenig ander oogmerk: ondertusfchen merkte hy op, dat de Zeilfteen by aanhoudertheid altyd met een zelfde zyde tegens het Noorden geftrekt, in ruft bleef liggen ; en wanneer hy dezelve in een tegen overgehelde rigting bragd , de heen aan zich zelfs weder overgegeven, zo lang draaide tot hy in de vorige ftrekking gekomemwas , en voorts ftil bleef, langs dezen weg menen eenigen , dat wy eindelyk aan 't gebruik van 't Kompas zouden gekomen zyn ; vermits de eerfte Kompasfen niet anders waren toegefteld, dan uit kleine Schuitjes met een Zeilheen bevragd, dewelke rnen op het water liet dryven , om de fteen een onverhinderde beweeging te laten behouden. Maar indien men deze Flavius voor de cerfte Yindci van het Kompas tc houden hebbe, moet  Kompa snaaide.' 383 moet hy zyne ontdekking lang voor het Jaar 1300 gedaan hebben ; nademaal J :J : BjÖRNstëhl in de vierde Brief van het derde Deel zyner Reizen door Europe en het Ooften , zegd, een Handfchrift Le Trefor de Brunet in de Bibliotheeck van Geneve aangetroffen te hebben, welke fchryver in 1260 bereids van het Kompas , als van eené toenbekende zaak , melding maakt. hoe het hier mede ook zy , zeker is hett' dat gelyk men by alle nieuwe ontdekkingen , dewelke in hare geboorte doorgaans zeer onvolmaakt zyn , en daar door aan grote zwarigheden onderhevig , even zo heeft men dit ook aan deze bevonden , namenlyk dat dezelve op zee zeer onvoldoende was om 'er het gewenfchté nut van te hebben, want, het is ligt te begrypen dat zulke Kompasfen niet gefchikt konden zyn tot het gebruik , waar toe dezelve zederd gebezigd zyn geworden ; vermits het niet wél anders kon zyn , of het fchuitje met zyn vragt , moest gedurig gevaar lopen , by flegts een matige fchok of ilingerihg van het vaartuig , om'fchipbreuk te lydeu tc midden van een behouden fenip. L. Ongetwyfeld heeft dit dikwils alzo moeten gebeuren , waar om het wel te denken is, dat men zich met allen mogelyken yver heeft toegelegd , om een zo gebrekkig Kompas te verbeteren , ten einde eene zo fchonc ontdekking van meer nut voor de Maatfchappy tc doen  384 Over De doen zyn. my dunkt dat dit Kompas met alle zyne onvolmaaktheden , egter wel o-efchikt was om een beweeglyke Naaide uit te vinden. M. Zo is t. Het fchuitje op water zeer beweeglyk zynde , begreep men dat het zelve, door de kracht van de Zeilheen alleen bewogen , en handvahig gerigt wierd in de middaglyn, namenlyk in de lyn dewelke Zuid — en Noordwaards loopt , doch met dit alles is het nogtans opnicrklyk , dat naar fommigcr getuigenis , het recht gebruik van 't Kompas niet vroeger bekend geworden is , dan na een tyds verloop van J92 Jaren, na d'ontdekking van voornoemde wonderbaare eigenfchap des Zeil- fteens. — de Portugeezen hebben van het Jaar 1419 tot 1486 veelvuldige gevaarlyke fchecpstochten gedaan , eer zy dc Kuhen van Africa, van Kaap Nou tot aan dc Kaap de goede Hoop, ontdekt hadden , in welke tochten zy het niet durfde wagen , om buiten gezicht van 't land hunnen koers tc vervolgen , niet tegenflaandc dit volk toen ter tyd de befte zeelieden van geheel Europa waren , en zich van het Kompas bedienden , doch geenzins in zo verre , datzc by aanhoudenhcid hunnen koers buiten het gezicht der landen derfden voort zetten. —het regt gebruik moet dan eerst bekend geworden zyn , omme cn by het Jaar 1492, wanneer ChristofrtJ, GotuMsus , ccn Genueesch Edelman, in  Kompasnaald e. 385 in zynen eerden fcheepstocht naar America een nieuwe Wereld, ontdekte. - van dezen tyd af en vervolgens herwaards is het , dat men yan dit nuttig werktuig het regte gebruik heeft weten te maken, e» van tyd tot tyd verbeteringen aan het zelve zyn gedaan. —— dus meen ik met deze weinige regelen een verkorte hiftorie , wegens de ontdekking van de gemelde eigenfchap des Zeilfteen , met de gevolge daar uit voortgekomen, betreklyk het Kompas , gegeven te hebben; egter zal ik verders geen melding doen , aangaande de byzondere veranderingen en verbeeteringen, die 'er in het famenfteldezes werktuigs in 't vervolg van tyd gedaan zyn ; ■noch ook de deelen waar uit het zelve eertyds en hedendaags beftaat , befchryven ; aangezien myn oogmerk geenzints is eene befchryving van werktuigen voor te dragen , maar alleen derzelver oogmerken, en gebruik aan te wyzen , voor zo verre de gronden daar van , in die Wetenfchap , waar over wy elkander onderhouden te zoeken zyn ; dus zal het tot myn doel genoegzaam zyn , omtrend de deelen en famenftel van het hedendaags Kompas het volgende te zeggen. Ik merk' dan aan , dat dit foort van Werktuig Lllezints gefchikt zy , om de ftreek van 't Noorden en Zuiden aan te wyzen; het einde of punt van een Kompas - Naald, 'twelk handvagtig naar het Noorden gewend is, en dezen hemelftreek aanwysd, word ter onderfchcidinge van het tc- I. Deel. Z gen  386 Over de gen overftaand punt , een byzonder Merkteken gegeven; 't zy in de gedaante van een Slange tong, de fpitze punt van een Pyl, een Spies, Lely, van een Ring met een voor uitflekend Spits, een Hart, cn diergelyke meer ; wordende dezelve gefigureerd naar de byzondere (maken der liefhebbers ; terwyl het ander Einde tegens het Zuiden haande , of flegts in een voortgaande regte lyn zonder eenig merkteken afloopt, of wel digt aan het uiteinde met een Dwarsbalkje, in de gedaante van een kruis, of ook anders met een half Maantje is voorzien. Op deze wyze zyn doorgaans de kompas Naalden gemaakt, welke men te land gebruikt tot het doen van waarnemingen , wordende op een gefcherpt cn puntig Stiftje geheld , haande footregt in het middenpunt van een ronde of Cirkelvormige daar toe vervaardigde kompas Doos , 't zy van Hout of Ceel Koper ; vervolgens word de boute Bodem met eeu Papier gedekt, waar op een Cirkel in 360 gelyke delen of Graden , en minder deelen is afgeteekend , indien dezelve groot genoeg is , om een kleiner verdeeling , dan van één Graad, toe te Jaten; en wyders zyn de Streken des Hemels, 't zy in 32 , 16 of 8 Streken naar men verkiest daar op mede afgebeeld ; één Punt in den omtrek is van alle de overige door een Lely onderfcheiden , ter aanwyiing van het Noorden. maar , als de kompas Doos uit  Kompasnaald e. 387 uit Koper gemaakt word, is het Papier onnodig, vermits dan de voorzcide aftekeningen in, de kopere Bodem zelve gegraveerd worden. — de Naald word zo na by de Bodem geheld, datze dezelve maar even mis kan lopen , en dit gefchied , op dat de waarnemer , het Punt, welke dezelve aanwyst onderfcheidenlyk cn te beter bepalen kan ; want, hoog boven de Bodem dryvende, kan men zich ligtclyk omtrend de plaats van aanwyzing vergisfen. vervolgens word de Duos met een helder doorzigtig Glas gedekt, net pasfende , en digt gefloten op een Sponning ruftende, en aan de bovenzyde , door middel van een veerkrachtig open Ringetje tegen gehouden , voor het uitvallen. 1 dit glas moet zo laag gezonken liggen , dat de Naald wel onverhinderd hare bewegingen volbrengen kan, maarzoo nabyhet hoedje geplaatst, dat de Doos het onderfte boven gehouden wordende , dezelve van haar Stift niet kan afgeraken ; maar op dusdanige wyze worden doorgaans dc land- of tafel Kompasfen toegeheld , alhoewel in het een of ander naar dc kiesheid van ccn liefhebber ook wel verandering gebragt word; gelyk mede ten aanzien van de grootte veel verfchcidenheid plaatsheeft, doch kompasfen van de groothemiddellynen worden voor de bekwaamfte gehouden, om waarnemingen met eenige naauwkeurigftcid te doen. Z 2 L. Waar  388 Over de L. Waarom word op de bodem van een Kompasdoos , altyd een in graden verdeelden Cirkel getekend ? M. Deze diend om waar te nemen , hoeveel graden de Naald van het waare Noorden afwykt, waar over ik u hier nog onderhouden moet. Aanbelangende dc Naaide der kompasfen, gefchikt tot gebruik van den zeeman , om zynen koers , buiten gezicht van alle Land , daar naar te rigten , en daar om Zee Kompasfen genaamd , behaan gemeenlyk uit een dunne platte Staaf , waar van fommige zyn gemaakt in de gedaante als een platte Ring, met twee tegen elkander overhaande uithekende punten ; andere wederom zyn maar eenvoudig als platte dunne vierkante Staafjes gemaakt. . - de eerst- gemelde foort worden tegens een Schyf van Bord of Kaart-papier vastgehegt, in het middenpunt voorzien met een koper Hoedje om de punt van het Stiftje t'ontvangen , en alzo de Schyf met de ondetliggende kompas Naald een vrye beweeging te geven. « En nademaal dit foort van Kompasfen alleen ten dienste der zeevarende gelchikt zyn, heeft men genen verdeelden Cirkel in graden hier by nodig , maar de Schyf word met een Papier gedekt, waar op de 3 2 Streken des HeTnelsch afgetekend zyn j vertonende de figuur van eene Sier, hebbende in 't Middenpunt de afbeelding van eene Roos, na welke deze Pa- pierc  Kompasnaald e, 389 picre Schyf, de Roos , en na deze waarfchynlyk het geheele Werktuig , Roos kompas genoemd word; één van deze 32 Streken of Punten is met een Lely getekend , over een komende met de Noordpool van cle onderliggende magneet - Naald. op deze Rozen is het Oohelykpunt altyd door een herretje of iets diergelyks van de andere punten onderfcheiden ; zo dat , wanneer men op de Roos van het kompas ziet, als de Naald Noord en Zuid gerigt haat , kan men zich alle de overige ftreken ter wederzyden gelegen , bekwaamlyk vóórhellen, om zich naar dezelve te rigten , 'twelk eigenlyk het bedoelde dezer kompasfen is. Het ander foort van Roos kompas , fchynd van later vinding, en een verbeetering van het reeds gemelde te zyn ; de Naald in deze is een regt doorgaand haale ftaafje , niet onder, zo als in de vorige , maar boven de papiere Schyf of Roos geplaatst , rustende met de beide Polen op twee houte of yvoir gemaakte Klosjes , in voege de Naald het papier niet kan raken, maar boven de Roos verheven ligt , het overige is met het voorgaande Kompas gelyk. de Naald op deze wyze gelegd , vermeend men beter te zyn, als dat dezelve door het Papier oramidlyk word aangeraakt; vermits men bevonden heeft dat papier, het Yzer en Staal in korten tyd doed roesten ; en ten aanzien van hare gedaante fchynd men te moeten begrypen, Z 3 dat  39° Over de dat de Magneetflof een meerder vryen en onbelemmerde loop kan hebbeu , door een regt lopende ftaaf of naald , dan wel door eene andere , dewelke in haar midden doorboord is , zo als de eerstgemelde gemaakt zyn. Zie daar het voornaamfte gedeelte van een Zeekompas befchreven ; met de overige deelen zal ik my niet ophouden , fchoon anderzints xioodzaaklyk, zal het zelve aan alle vereisehten in 't gebruik beantwoorden ; als daar is den toeftel , waar door de Roos , zelfs onder de hevigfte beweegingen , enflingeren van het Schip , altyd in een waterpasfen hand blyfd, en onbelemmerd op haar Stift dryven kan. ook zal ik niet fpreken van het geene 'er by gevoegd kan worden , om het zelve tot een Azimutaal kompas te maken , ten einde de Azimut van de Plaats te bepalen : over alle deze byzonderheden kan ik my niet uitlaten, en teffens binnen de palen aan my zelfs voorgefchreven blyven , weshalveri ik liever overga, om met u twee byzondere Vcrfchynzclcn, door de Natuurkundigen aan de kompas naald waargenomen, te befchouwen. 't is reeds door my aangemerkt , dat een vry beweegende magneet Naald zich fchikke in de Middaglyn van de Plaats , alwaar men zich bevind , en daar om het Noorden en Zuiden aanwysd ; doch men heeft al zederd langen tyd daar by waargenomen , dat deze rigting op de meeste  Kompasnaald e. SP1 meeste plaatzen van den Aardbol niet juist in het Noorden en Zuiden gefchied, als mede, dat haar verfchil met dc waare Middaglyn op alle plaatzen ook niet even groot zy. wanneer men door byzondere waarneming , zonder gebruik van de magneet naaide te maken, de ware Middaglyn of de Noord en Zuidpunten van de plaats , daar men zich bevind , bepaald heeft, en men plaatst de Lely van een land kompas recht in 't Noorden , zal men wel ras ontdekken , dat dc Noord - pool van dc Naald geenzints met het gevonden Noorderpunt zal over een hemmen; maar, indien te dier plaatze afwyking is , dezelve , 't zy ten Westen of ten Oosten van het voornoemde Punt zal haan blyven ; het verfchil nu, 't welk de naald met de Lely maakt , noemd men hare afwyking , en deze word bepaald door het getal Graden tusfehen dezelve , en het ware oordpunt begrepen; en naar de zyde waar dc afwyking is , word dezelve of Oostelyke of Westelyke afwyking genoemd ; dus zegd men , dat de kompas naald op die Plaats zo veel graden Noordoostering of Noordwestering heeft. Met de Zee kompasfen kan dezelfde waarneming gedaan worden ; want, aan de binnenzyde van dc doos is een Merk geheld, 't welk op dezelfde wyze gerigt word , als in de evengemelde waarneming ; deze waarneming word genoemd , de Miswyzing van H Kompas te bepalen. Z 4 L. Eene  39-* Over d è L. Eene juiste Benaming. . Maar , bewezen zynde , dat 'er op de aanwyzing van de magneet naald geen Haat is te maken , zo dunkt my , dat den Zeeman maar zeer weinisr nut van dusdanige een bedrieglyke Gitz kan hebben ; want , als hy vermeend, naar aanwyzing van zyn Kompas , het ware Noorden te hebben , bevind hy zich meest al of te veel naar 't W esten of naar 't Oosten te Zyn afgeleid ; dit moet noodzaaklyk uit de miswyzing volgen , indien ik anders uwe meening te recht begrepen hebbe. M. De Miswyzing geefd de Zeelieden zekerlyk moeite, en vereischt eene gehadige oplettenheid ; dan hen ontbreken geene middelen om het gebrek der Naaide te vergoeden ; namenlvk , zo dikwils de gelegenheid zich daar voor opdoed, vergelyken zy de flrëek der kompas naaide, met die van het ware Noorden en Zuiden ; want , uit het evengemelde blykt , wanneer dit Punt bepaald is, zo is de hoegrootheid der Miswyzing tenj Oosten of Westen dan mede bekend. ■ het Punt van 't ware Noorden nu , word gevonden door waarneming aan dc Zon. dit onderzoek noemen de Zeelieden de Miswyzing door %pns peilingen waar te nemen. L. Met behulp van zulke waarnemingen \ word de bovengemelde zwarigheid vëel al weggenomen. en indien men op alle plaatzen van den Aardkloot de afwyking der Naalden , zo  Kompasnaald ê. 393 Üö ten Oosten als Westen gevonden , en bepaald had , en dat , alle dezelve op daar toe bereide Kaarreil afgetekend waren , dunkt my, dat zodanige fchikking voor de Zeelieden ten uiterften gemaklyk zou wezen, vermits zy daar mede ontheven zouden zyn , by aanhoudendheid door Zons peilingen de afwyking der kompas naaide waar te nemen ; nademaal zy dezelve op zodanige Kaart zouden kunnen vinden. M. Dit zou voor zeker een onfchatbaar gemak voor den Zeeman zyn; maar, tegens uw welbedagt ontwerp , doed zich een altoos durende hinderpaal op, dewelke de Zeelieden naar alle waarfchynlykheid wel voor altyd zal verpligten, om die onvermydelyke waarnemingen ten opzigte van de miswyzing, te moeten doen. L. Dat is jammer ; en welke is dan die hinderpaal ? M. Deze , dat de miswyzing op een zelfde plaats , in verfchillende tyden , niet altyd dezelfde blyfd. L. Is dezelve dan , op dezelfde plaats , aan Veranderingen onderhevig ? M. Ongetwyfeld. — door ondervinding heeft men geleerd , dat de magneet naald op zekere Plaats een tyd lang Oostering gehad hebbende, van tyd tot tyd begon te veranderen , tot dezelve volflrekt geen Miswyzing had , maar het ware Noorden en Zuiden aanwees; en vervolgens na eenigeu tyd in deze rigting zich opgehouden te Z 5 heb-  394- Over de hebben ', wederom miswyzing ten Westen verkreeg ; van deze veranderingen , aan welke de mag< neet naaide onderworpen is, zal ik u flegts een Staaltje mede deelen , uit het welke met een opflag van 't oog te zien is , hoe de naald na verloop van een reeks Jaren, omtrend hare veranderlykheid in miswyzing, te Londen en Parys is waargenomen. Zie hier hare beweging in Londen opgemerkt te Londen, f Jaren Miswyzing Jaren Miswyzing Oostering Westering 1580 ti* - 15' 1657 j o'- o' 1622 61 - d 1672. V -30' 1634 40 - 5' 1692 6° - o' te Parys. j 1550 8' - o' 1666 o" - o' 1640 3' - o' iu8r 20» - 30' Meer diergelykc waarnemingen zou ik nog hier bv kunnen voegen , dan achte dit weinige genoeg, om een bewys te geven van de wezendlyke verandering der Miswyzinge ; Indien gy ondertusfehen begeerig mogt zyn , wegens dit onderwerp meerder te weten , kond gy de Heer IIalley raadplegen in zyne Keurige MengelJïujfen der Natuurkunde 4C. Hoofdftuk ; gelyk ook  Kompasnaald e. 395 ook Thevenot , Eerfte verzameling van Merk» waardige Reizen , gedrukt A. 1663. te Parys. Uit deze weinige by gebragte waarnemingen kond gy nu opmaken, dat in verfchillende tyden op een zelfde plaats de Miswyzing verfchild ; en ook dat in verfchillende plaatzen op gelyke tyden , dezelve al mede van malkander verfchillen, waarom het vmgteloos werk zou zyn , een algemene altoos durende Kaart van de miswyzing te willen ontwerpen. L. Ja dit zie ik duidcfyk , 't is door de Ondervinding, bewezen , en derhalve vald hier tegens niets in te brengen ; maar, uit het geene gy my getoond hebt , bl)kt, dat de verandering der miswyzinge van het Oosten , door het Noorden naar het Westen gefchied; is dit altyd zodanig. M. Neen. men heeft by waarnemingen al mede bevonden , dat zulke plaatzen , wrelke eertyds Westering hadden , naargaans geen miswyzing verkregen, om dat by verloop van meerder tyd , die zelfde plaatzen Oostering bekomen hadden ; zo dat de Naald van het Westen door het Noorden naar het Oosten bewogen was; al het welke by de boven aangehaalde Schryvers breder te zien is. L. Heeft men ook Lysten of Tafels van plaatzen op den Aardbodem , dewelke op zekere tyden geen, en die al miswyzing, gehad hebben, M. Ja,  396 Over. de M. Ja , gemelde Heer HaliEy heeft hier van eene Tafel mede gedeeld, beftaande in een Kaart opgemaakt in 'tjaar 1700 , op welke de miswyzing is aangetekend ; men kan dezelve hier te Lande by de Kaartverkopers genoeg bekomen , en de Heer P. v. Musschenbroek. heeft dezelve op een verkleind Beftek gebragt, gevoegd in zyne Beginzelen der Natuurkunde , Plaat XXIX.— by het nagaan dezer Kaarte ziet gy een dubbele kromme Lyn, getrokken van C aeolina in Noord America, lopende door dc Athlantifche en jEthiophifche Oceaan. in gevolge waarnemingen, hadden alle Plaatzen in den weg dezer dubbele Lyn gelegen, geen miswyzing , wyzende de Naald op alle dezelve regt Zuiden en Noorden. Behalven de dubbele ziet men nog op dc Kaart een menigte andere bogtigc Lynen, by welke de Heer Halley getallen geheld heeft, alle dienende ter aanwyzinge van de hoeveelheid graden afwykinge in zulke plaatzen , als de Lyn in haren loop ontmoet ; namcnlyk , zo als de Miswyzing in 1700 aldaar was; want zederd dezen tyd is 'er een aanmerklvke verandering hier in voorgevallen; de Heer Musschenrroek teekend onder anderen aan , dat een dezer Lynen met het getal 25 eindigende , en lopende over Terra de Laborador in 'tnoorder Halfrond, omtrend de Jaren 1736 en 1737 door de Groenlandsvaarders aldaar bevonden werd een Miswyzing  Kompa snaalde. 397 zing van 45 Graden , makende dus in de tyd van 36 k 37 Jaren een verfchil van 20 Graden ; op een menigte andere Plaatzen van den Aardkloot is insgelyks een merklyk verfchil bevonden , zo als by voorbeeld, op de Kaart liggen onze Nederlanden tusfehen de 5 en 10 graden Westerfche miswyzing; cn volgens waarnemingen te Leiden en Utrecht in de Jaren 1736 en 1737 gedaan, bevond men dezelve 130 — 30'; ja zelfs was de miswyzing toen ter tyd, ingevolge de waarneminge der Franfche natuurkundigen , in Vrankryk even zo groot ; en thans in 1781 is dezelve hier te Lande ruim ■ 18^—30' Westering. Uit alle Waarnemingen op de beweging van de magneet Naaide zo hier als in andere Landen gedaan , blykt het derhalven , dat hare Miswyzing na verloop van Jaren op een zelfde plaats van den Aardbodem af- en toeneemd, van- en naar het ware Noorden ; Deze verwisfe- l$Hg noemd men Jaarlykfche Verandering, ter onderfcheidinge van eene Dagelykfche Verandering; want, volgens aantekening van meer gemelde Heer van Musschehbrosk, bedraagd het dagelyks verfchil fomtyds 15' en op andere tyden wederom niet meer dan 5',- ,hy fchryfd waargenomen te hebben , dat de magneet Naald nimmer eenige minuten agter den anderen ftil blyfd haan , maar. als in een gedurige onrust is «. fomwylen had de Naald één  39S Over de één uur na middennacht de grootfte Westering, dewelke daags daar na weder afnam, cn tegens de volgende middennacht zich weder herftclde ; edoch in zo verre zyne waarnemingen hem hebben kunnen leren, getuigd hy, dat de dagelykfche verandering van dc Naald niet regelmatig gefchied. ■ ook zegd hy verders , dat de Heer Celsius deze dagelykfche verandering in Zweden mede heeft waargenomen , en dezelve omtrend 5 minuten van een graad heeft bevonden. Zie Introduel:, ad Philof. JVatur. Tom. I., pag. 325 Maar om tot de voorzeide Kaart weder tc keeren , — Behalve de bovengenoemde Lynen , ziet gy op dezelve nog een derde foort, mede enkelde bogtige Lynen, geplaatst onder de evengemclde dubbele Lyn ; dezelve lopen van den Evenaar naar het Zuiden, en nevens deze, andere foort gelyken in den Indifche Oceaan ; alle dc voornoemde Lynen hrekken over zulke plaatzen wier Miswyzing aangeduid is met de getallen , nevens , en aan het einde derzelve aan de onderzyde van de Kaart , geheld: eindelyk loopt 'er over Nieuw Holland in de grote Zuidzee gelegen , mede een dubbele Lyn . ter aanwyzing dat alle plaatzen onder dezelve in den Jare 1700 geen miswyzing hadden. >— dit zy genoeg , tot uwe onderrigting hier van gezegd , alleenlyk acht ik nodig u tc onderrigten, alvorens gebruik  Kompasnaald i. jgg bruïk van deze Kaart te maken , de uitgezogtc Natuurkundige Verhandelingen, IV. Deel, Bladz. 444 , naar te zien , alwaar eenige mishagen van dezelve aangehaald, en , door den Heer E u l e r verbeterd zyn geworden ; ook is aldaar een Tafel te vinden, aantonende de miswyzing op de meest bezogte Zeen , tot 50 graden Noorder- en 40 graden Zuiderbreedte van den Evenaar, volgens waarnemingen gedaan in den Jare 1756. L. Gy hebt dc goedheid het verfchynzel van de Miswyzing der magneet Naaide my te leren kennen, maar, zo het u geliefd, leerd my nu verder, door welke oorzaak een zo wonderbare werking in de Natuur word voortgebragt. M. Gaarne zou ik aan uwen weetlust genoegen geven , indien het my bekend was; niemand heeft tot heden deze geheime werking der Natuure opgefpeurd , en veel ligt zal dezelve wel altyd voor den mensch verborgen blyven. — vermaakshalve zal ik u eenige onderhellingen van fommige Wysgeeren voordragen, door welke zy de gehadige veranderingen der Kompas Naaide getragt hebben te verklaren. eenige veronderftelden, dat het droge of vaste gedeelte van den Aardkloot , met uitfluiting van het wateragtig Deel , met eene Magnetifche kracht doorgaande bezield is ; waar door dan op alle plaatzcn , alwaar Land gevonden word , de Naaide van de hreek van 't ware Noorden en Zuiden  400 Over de den moet afwyken, aangezien de zeer grote en onoverwiulyke Magneet kracht in de Masfa van het Land opgehoten ligd. Andere wysgeeren in dit gevoelen geen fmaak yindende, hebben vermeend de oorzaak in de Yzennynen , allerwegen onder het oppervlak der Aarde verborgen liggende , te moeten zoeken , vermits dezelve altyd Zeilfteenig Yzer en zelfs natuurlyke Magneeten bevatten : —- zulke Mynen veronderfield men mede onder den bodem der Wateren en uitgehrekte Zeè'n te zyn , even zo wel als in dat deel der Aarde, 't welk boven alle Wateren verheven ligd ; door de kracht nu , welke in deze bezielde Yzermynen altyd aanwezig is, moet de kompas Naald van het ware Noorden en Zuiden afgetrokken worden en miswyzing hebben ; welke of groter of kleiner is , naar mate van den afhand zodaniger Mynen, of ook naar dat zulke Mynen een min of meerder hoeveelheid Magneetkracht bevatten, enz. Eindelyk zyn 'er natuurkundigen , om meer andere gevoelens, betreklyk dit onderwerp met flilzwygen voor by te gaan , die het gandfche lichaam van den Aardkloot aanmerken , als uit twee Kloten te behaan, beide magneetisch zynidc , cn den eenen binnen den anderen befloten, even als het pit van eene Noot in de Schaal. L, Welke vreemde onderhellingen; maar, hoe word deze laathe begrepen ? M. Men  Kompasnaald e. 401 M. Men onderfteld, namenlyk, in het binnen fle van den Aardkloot , een kern , Pit of Bol , afgefcheiden van de uitwendige korst of op; ervlak der Aarde, op welke dieren en planten leven en groeijen , op een zekere afhand in het rond. L. Dan moet die buitenfle Omkorfting een holle kloot vormen , in welke de binnenfte van rondsom belloten is. M. Even zo als ik gezegd hebbe, en L. Door wat oorzaak word de binnenfte van de buitenfle Kloot op de veronderhefde afhand gehouden ? M. (.aten wv bei: beantwoorden van deze en meer andere vragen dwelke ten aanzien van deze veronder helling zouden gedaan kunnen worden , overlaten aan den uitvinder , en zyne medeflanders * u vergenoegende met de voordragt daar van verder aan te horen , zonder eenige zwarigheden daar tegens , van my te verwagten. De beide Kloten- bewegen zich , in gevolge de onderhelling , gezamendlyk in eenen zeilden weg, om eenen gemeenen As, welke tcffens den As van den Aardkloot is ; zich noord en zuid ftiekkendezo als bekend is ;-hun beider omwenteling, gelchied van t westen naar 'toosten, doch onafhangklyk van malkander , in voegen een iegelyk zyne beweging vry en afzonderlvk behoud;-de omwenteling van den binnenhen, gaat,veel trager dan van den buitenfle Kloot; zo dat één omwenteling om den As van den I. Deel A a laat-  4C2 Over de laatften , in korter tyd volbragd word, als van den eersten. ——» de beide Kloten worden wyders veronderfteld puure natuurlyke zeilftenen te zyn ; maar , welke hunne polen naar verfchillende rigtingen geplaatst hebben : de polen van de buitenfte Zeilheen hemmen volmaaktlyk over een , met dc Polen van den Aardkloot , dus liggen ze regt tegen het Noorden en Zuiden ; maar daar en tegen die van den binnenfte Steen, liggen gehrekt in de hreek van den Evenaar der Aarde, en alzo tegen het oosten en westen. Op deze wyze heeft men den Aardkloot in de verbeelding weten te vormen , om door twee verfchillende bewegingen van twee zyner deelen, de oorzaak van een verfchynzel te verklaren, 't welk men aan de Magneetnaald waarneemd. — Ziehier nu, op welke wyze dit gefchied: indien men helde, dat de twee gezegde Magneetkloten eene even gelyke fnelle beweeging om hunnen gemene As hadden , dan zou moeten volgen , dat eenig punt , begrepen op de bovenvlakte van de binnenfte Kloot, vlak onder eenig ander punt in de bovenvlakte van de buitenfte Kloot liggende , altyd volftandig onder het laathe zon moeten blyven, al fchoon de beweging der beide Kloten onafhangklyk van den anderen geheld word ; maar , wanneer veronderheld zy , dat de beweging van den binnenhe Kloot trager als van de buitenfte is , zo moet volgen , dat het punt op de kleine Kloot, telkens moet komen onder  Kompasnaald e. 405 onder eenig ander punt in de bovenvlakte van de grote Kloot , en alzo met betrekking tot de ftreken des Hemels , westelyker komen. —— hier uit is derhalven af te leiden . dat het punt van de binnenfte Magneet in deze betrekking telkens moeten verfchuiven ; zo dat iemand op den Evenaar van den Aardkloot zynde , terwyle hy één der polen van den binnenfte Magneet regt nederwaards onder zyne voeten heeft , na verloop van eenigen tvd de gemelde pool ten westen van zich zal verkrygen , vermits de Korst of buitenhe Kloot, op welke hy ftaat, fneller van het westen naar het oosten beweegd als de binnenhe Kloot, en dienvolgens moet 'er ten opzigte van de punten in de bovenvlakte van de Korst, altyd eene verfchuiving ten aanzien der polen van de binnenfte Magneet plaats hebben. Naar alle dc opgenoemde vcronderftellingen j nu veiklaard men de miswyzing der Magneetnaaide, op de volgende manier: Wanneer een Magneetnaald op haar ftift onbelemmerd bewegende , en gefield is, in een plaats , dewelke loodregt boven een der polen van dc binnenfte Magneet ligd , zal dezelve in haren hreek niet van het Noorden en Zuiden afwyken, en dus geen miswyzing hebben; doch als dezelve in eenige andere plaats by of omtrend zodanig punt gelegen . niet loodregt boven een binnen pool haande , zal de Naald Aas? mis-  404 Over »e Miswyzing miswyzing hebben ; vermits de kracht van de binnenfte Magneet door dc dikte van dc buiten Korst werkende, zal dezelve daar door van de ware zuid cn noordftrcek worden afgetrokken. — indien nü de Naald ten oosten van de pool is , zal ze Westering hebben , cn geplaatst zynde ten westen , die binnen Pool , zal haare miswyzing Oostering zyn. de een en ander afVykirig zal meerder of minder van het ware Noorden zyn , in evenredigheid van haren afhand , van zodanige inwendige po 1. op deze wyze tragt men het verfchynzel van de miswyzing te verklaren.-voornoemde onderftelling zou egter niet genoegzaam zyn geweest , indien men door dezelve tevens geen reden had konnen geven, van de gehadigc veranderingen der miswyzing , op een zelfde plaats van de Aarde; doch dit laat zich nu gemaklyk ontvouwen, door de verfchuiving deipolen van dc binnenfte Kloot ; want , is dc miswyzing groter of kleiner in evenredigheid van den afhand der Magneetnaalde, van eene der binnenhc polen, zo moet zekerlyk volgen, als dezen afftand veranderd, dat dan de miswyzing verwisfelen moet; aan den anderen kant volgd hier mede uit; wanneer door het veifchuiven van gemelde pool , dezen afftand zo veel heeft toegenomen, dat dezelve op de Naald niet meer kan werken , zo zal deze laathe , buiten het bereik van alle inwendige wcr-  der Magneetnaald e. 405 werking op haar,, gekomen zynde, zich wederom fchikken in de ftreek van 't Noorden en Zuiden, in gevolge de polen van den Aardkloot, en dus heeft de Naald in deze omPtandigheid geen miswyzing. ■ Zie daar in weinige regels u hoofdzakelyk medegedeeld , op hoedanige wyze de aanhangers van dit gevoelen , het wondcrlyk verfchynzel van de Magneetnaalde, met de daar in voorvallende veranderingen . tragten te verklaren. — de eerhe uitvinder van het zelve is de vermaarde Heer Halley, dewelke gy, indien 'tu lust, vei der in zyne Keurige Verzamelingen, Bladz. 55 — 128. hier over kond raadplegen. L. De Hypothefe is waarlyk zeer fchrander uitgedagt , verklarende , dezelve niet alleen de miswyzing , maar ook derzelver veranderlykheid ; - om het eerfte tc verklaren, zyn de vier magnetifche Polen ( indien ik u wel begrepen hebbe) of de beftaanlykheid van twee natuurlyke Magneeten , op de voorgemelde wyze geiteld, volftrekt noodzaaklyk ; — en om van het laathe reden tc geven , zoo was ook, naar de veronderftclling , een vryc en onafhangldyke be-> weeging voor de binnenhe Kloot , aller nood- wendigst. • vernuftige uitdenking voorwaar j maar zou het te bewyzen zyn , dat deze zaak wezendlyk alzo in dc Natuur behaa ? M. Ik verwonder my geenzints, dat deze vinding u zo fraai voorkomt; dezelve is in de daad Aa q eea  aoö* Over de Miswyzing een blyk van 's Mans genepen vernuft en den- kings kracht. ook zyt gy d'cerhc niet, die *er door getroffen word; men heeft 'er wel veele gevonden , welke hier aan hunne g,>cdkeuringe , maar met eenige uitzonderingen, niet geweigerd hebben, doch egter niet hoger dan als eenewaarfchynlyke onderhelling aangemerkt. Ik hebbe reeds gezegd niet voornemens te zyn , dit, noch het eerhe gevoelen ten opzigte van derzelver al- of niet behaanbaarheid, uitte pluizen en naar te gaan , met aantoning van het geregelde en ongeregelde daar in voorkomende; myne wyze van denken volgende , kan ik my geenzints ophouden met dingen , enkel op veronderftellingen rustende , en wier behaanlykheid in de Natuur nimmer bewezen zullen kunnen worden. myn oogmerk deze en meer andere veronderftellingen , voor te dragen , ftrekt allcenlyk u te doen zien , hoe anderen ten aanzien der oorzaken van deze en geene verfchvnzelen gedagt hebben, — doch my aangaande, omtrend de oorzaken van zulke verfchynzelen , die als volftrekt onbewyshk voorkomen , ben ik altoos bereid myne onkunde te belyden ; veel liever dan vermaak te fcheppen, in verondeihellingen te maken, dewelke op het meest, cn in 't afgetrokkene befchouwd , op onzekerheid uit lopen , van wier behaan het onmooglyk is, voor een onderzoeker van natuurlyke dingen , een klaar gezift te verkrygen. vergenoeg u dan met  der magneetnaalde. 407 met het geene aangaande de miswyzing van de Magneetnaalde hier geleerd is Nu zal ik overgaan tot een ander verfchynzel, 'twelk de befchouwing van dezelfde Naald ons al verder heeft doen opmerken , ik meene hare Helling of Inclinatie. Reeds hebb' ik u geleerd, dat een Magneetnaald , indien dezelve anderzints naar behoren gemaakt is, op haar hift los en onbelemmerd beweegende , altyd in een waterpasfen of horifontalen hand zal dryven , en heen en weder beweegeu , tot dezelve in de ftrekking van 't Noorden en Zuiden in rust geraakt , en haren horifontalen hand aldaar ook blyfd behouden ; deze hoedanigheid van een goede beweeglyke Magneetnaalde , word wel op de meeste , egter niet op alle plaatzen van den Aardkloot alzo bevonden ; vermits men door waarnemingen geleerd heeft, fchoon een naald met alle vereischte naauwkcurigheid gemaakt was , dat dezelve op fommige plaatzen van de Aarde, uit haren evenwigtigen hand geraakte, en met ééne harer Polen naar dc oppervlakte van den Aardkloot neigde , met een hoek van meer- of minder graden , naar de ligging Jer plaatzen, en tyden, in welke de waarneming gcfchicddc; om u dit verfchynzel verftaanbaar te maken , zal ik myne meening door een Figuur moeten ophelderen. Laat de Lyn FC (Pl: V, Fig. 5 ) een vlak verbeelden, cvenwydig geftrekt liggende, met het Aa 4 hori-  4o$ Over de Miswyzing horifontaalvlak, neem by voorb. het vlak dezer 'Jafcl, of eenig ander, op het welk in A het fliftje AB in een loodregte hand is opgerigt, en op het zelve een welgehclde Magneetnaalde geheld is , dan zal dezelve in een vlak bewegen , 't welk evenwydig met het horifontaal vlak FC is ; — laten wy nu hellen ; dat de Naald zich bevind op eenige plaats van de Aarde, ïn welke dezelve door eene geheime werking in de Natuur , hoedanige 'er verfcheide op den Aardkloot waargenomen zyn , uit het waterpas vlak geraakt , en een hand verkrygd als door d e aangewezen word , hellende met eene van hare polen enaar de Aarde; waar door ze met het horifontaal vlak FC een hoek ¥Cd , of 't geen even het zelfde is , een hoek ACB maakt , welke de hoegrootheid van haare helling bepaald ; - deze hand nu , 't zy die hoek groot of klein is , word de Helling ( Inclinatie) van de Magneetnaalde genoemd. in 't algemeen ne¬ men de natuurkundigen , ter bepalinge van de hoegrootheid der hellinge van de Naald , de hoek GBC, in hede van de hoek ACB ; 'twelk om 'teven is, nademaal deze beide hoeken even groot zyn \ rustende op een beweze waarheid der Wiskunde. Men heeft waarnemingen op dit verfchvnzel in ondcifcheide plaatzen van dc Aarde beginnen te doen, en, voor zo verre uit de weinige die 'er gedaan zyn , fchynd het , dat de hoek van hel-  der Magneetnaalde. » 409 helling GEC groter word , hoe meer men de pelen van den Aardkloot nader komt. ■ L Zyn 'er dan twee onderfcheide hellingen ■waargenomen ? M. Voorzeker Ja; als men van den Evenaar der Aarde noordwaards aan reisd , bevind men by het verwyderen van den zeiven, en op meerder graden noorderbieedte komende , dat de Magneetnaald langs hoe meer met de Noordpool beneden het horifontaal vlak duikt, en dien volgens de hellingshoek GBG groter word ; even dit zelfde is ook waargenomen . wanneer men van de gemelde Evennagtslyn zuidwaards op , de reize neemd , vermits men bevonden heeft, dat op een groter zuider breedte de hellingshoek der Naaide toeneemd , duikende in het 'Zuider half rond de Zuidpool van de Naaide nederwaards'. Alle de hoeken van hellin; in het noorder halfrond, worden noorder helling; en die in het ander half rond, dc Zuider helling der Naaide genoemd. De Heer de la Caille, op zyne reize uit Vrankryk naar de Kaap de goede Hoop, in den Jare L751 en 1754 gedaan, heeft bevonden, gedurende zynen tocht uit het noorden , zuidwaards aan , dat de noorderhelling der Naaide, allengs afnam , tot hy dc Evennagtslyn gq>asfeert zynde , ccn Zuider breedte van twaalf graden bekomen had , wanneer de Naald wederom in het waterpas vlak. begon tc dryven ; maar , na A a 5 ver-  4io Oter de Miswyzing verder zuidwaards gezeild , en groter zuider breedte bekomen te hebben , begon de Naald met haren Zuidpool beneden het horifontaal vlak te duiken, verkrygende een Zuiderhelling, dewelke toenam , naar mate hy zich op een hoger breedte bevond; en op omtrend 34 graden zuider breedte , zynde dc pools hoogte van de Kaap , was de heliingshoek der Naaide tot 44 graden toegenomen. Ook is het aanmerklyk dat de helling van de Naaide ten naasten by op een gelyke zuider bieedte , maar oosterlyker als de Kaap , van 53 tot 58 graden bevonden werd , aangewasfen te zyn. L. Het verfchynzel is dan als volkomen zeker door waarnemingen bevestigd ; doch weet men ook de reden van deze zonderlinge uitwerking ? M. Men heeft de oorzaak van het zelve in de magneetifche kracht van den Aardkloot willen zoeken ; merkende denzelven aan als een klootfche of knolronde Magneet, wier magneetifche polen in dc polen der Aarde liggen ; de magneetifche vloei hof uit den eenen in den anderen magneet pool vloeijcnde , loopt derhalven dezen vloed rondsom het oppervlak der Aarde , en is dus aan alle zyden als in eene magneetifche Dampkring gedompeld; dit geheld zynde , gaat men dus voort; ' de Magneetnaald , door den loop van de magneetifche Dampkrings ftoffe gerigt wordende , word dezelve noodzaaklyk gehouden in de ftreek of vloed dier  der Magneetnaalde. 411 dier floffe , en moet dierhalve het Noorden en Zuiden aanwyzen ; en daarom zal dezelve , by het aannaderen van een der polen van de Aarde dezelfde ftreek of vloed des magnetifche damp- krings , moeten blyven volgen , nademaal nu alle dc loopftrekcn van dezen vloed, uit eene wyduitgeftrekte ruimte komen toelchieten, om zich in de Polen te verzamelen , en aldaar in- en uit te gaan , zo kan men begrypen, dat dezelve allengs in een meerder hellende ftand , naar de polen geflrcken moeten zyn ; en daarom kan het niet anders zyn (vermits de Magneetnaald door dezen vloed behierd word) of dezelve moet, naar mate van hare nadering by de polen , met hare eene einde nederwaards getrokken worden , en een helling op het horifontaal vlak van de plaats maken. Deze onderhelling mei de daar op gebouwde redeneering, tragt men door de volgende proeve veel waaifchynlykheid by te zetten. ten dien einde word een Kloot uit haal toebereid , met eene vereischte z-ilfteenkracht bezield , en op een Blok, eenigzints uitgehold, gelegd, zo als in (Pl. V., Fig. 6.) verbeeld^; men plaatst dezelve in dier voegen, dat één van de Magneetpolen , by voorb. A boven de Holte CB van *t Blok D verheven ligge , terwyl dan de ander Pool B in gemelde holte komt ; dus zal in dezen dc lyn AB dc Spil of As van den Magneet, verbeelden, welke teffens als den As des  4r2 Over de Miswyzing des Aardkloot kan aangemerkt worden ; - wanneer men nu eene magneetnaalde , op een opgerigt ftiftj« , gevat in een uitgehold voetje, cn cenigzints gevormd naar het ronde beloop van dc Magneetkloot, boven op dc vlakte van de laatstgemelde plaatst, bevind men dat dezelve uit haren horifontalen hand geraken , cn met dc punt naast by de pool A, derwaards zal neder hellen; omtrend zo als in de Figuui afgetekend is; welke helling toeneemd , naar mate men de naald E , de Pool doed naderen ; even gelyk dit verfchynzel met de Magneetnaald te voren verhaald, waargenomen is. - de helling zal op een geringen afhand van de Pool ten laathen zo aanmerklyk worden , dat de naald byna heil nederwaards hangen zal; - een zelfde uitwerking bevind men ook ten aanzien van het ander einde der Naaide, en de andere PoolB , wanneer dezelve in een gelyke hand met a. gebragd word. in bet doen dezer Proeve moet in acht genomen worden , dat het hiftje waar' op de naald E beweegd , altyd in een loodregtc of perpendiculaire hand blyve. Wyders , indien men de ftaale Magneetkloot zodanig op het Blok D plaatst , dat de polen A en B overeenkomen, met de punten C en B ; cn nadien het vlak CB dan als evenwydig met het horifontaal vlak kan aangemerkt worden . zo zal men zich deze Figuur \ erbeelden, even als of men üiider de hvcnnachtsl) n was , alwaar dc  dek. Magneetnaalde. 413 de polen der Aarde, in een vlak , evenwydigmct het horifontaal vlak liggen ; dat is , men ziet aldaar de Noord en Zuidpolen in de kimmen of gezigteinder ; het welke u uit de beginzelen der Aardryks bcfchryvinge bekend zal zyn. — ip dezen hand haat den Evenaar regt op en neder , men plaatst de naald in G\ en men zal bevinden, dat dezelve geen de minhe helling hebbe, maar in 'twaterpas vlak blyfd liggen. L. Deze proeven fchynen dus zeer gefchikt voor te komen, ter aanwyzing van de oorzaak, welke de Magneetnaald eene helling doed aannee» men : maar welke zyn uwe gedagten daar omtrend? M. Het kan zyn, dat de zaak dus plaats heeft, doch ik houde dezelve niet meer dan waarfchynlyk, en geenzints als een bewezen waarheid ; dewyl men noch gene genoegzame waarnemingen gedaan heeft , om 'er een volftrekt befluit uit op te mogen maken; —ook zou 'er misfehien eenige bedenklykheid kunnen vallen , vermits men in deze proeve de magneetifche darokring rondsom den Aardkloot vloeijende, en door deszelfs polen in-en uitgaande, buiten alle werking fchynd te houden , op alle byzondere zeilheenen en magneethaven, wanneer deze met hunne polen in een hrydige rigting of buiten de Noord- en Zuidftreek des hemels ge (trekt liggen. De waarnemingen des wegens gedaan zyn lloor dc Heer Pouno op dc Kaart van den Heere  414 Over de Miswyzing Heere Halley aangeteekend , met CyfFerletters, te kennen gevende , op welke phiatzen , en hoe veel graden dc helling der naaide op dezelve bevonden is. doch hier van genoeg L. Maar , nademaal de ondervinding dan leerd , dat de magneetnaald aau zo veele veranderingen , ten aanzien van haren waterpasten hand onderhevig is , dunkt my , dat hier uit veel onzekerheid voor de zeevarenden moet fpruitcn ; want , het is ligt te begrypen , dat eene hellende naald op een regtftaande hift. veel Wryving heeft , en daar door merklyk in hare beweeging , dewelke vry en onbelemmerd behoorde te zyn , vertraagd moet worden , cn dien volgens zo naauwkeurig niet kan zyn , als wanneer dezelve horifontaal , in Evenwigt hangende , dryfd. M. Uwe aanmerking is zeer juist, Het zou zonder tegenlpraak aan grote onzekerheden onderhevig zyn ; maar men heeft de kompasrozen zodanig weten te voorzien , dat dezelve door middel van tegengewigten, zich oogenblikJyk in een horifontalen hand moeten herhellen , wanneer ze door de helling der Naaide daar uit geraakt zyn; hoedanig dezen toehei vervaardigd moet worden, zult gy beter uit het bezigtigen van een dusdanig gemaakt Kompas, dan door een langwylige belchryving kunnen naargaan. Tot belluit dezer famenkomst zal ik ten laathe  der Magneetnaalden 415 fte u het nut, 't welk men door de kennis van de door konst gemaakte zeilhenen verkregen heeft, tragten aan te wyzen. 1. In de eerhe plaats kan men zeggen , dat de ontdekking, om door de konst zeilheenen te vervaardigen, van een uitgeftrekt en onfehatbaar nut is, voor alle handeldryvcnde en zeevarende volken , vermits dezelve zo veel invloed hebben, op het wel bereiden van goede kompasnaalden , zelfs dan nog wanneer alle natuurlyke zeilhenen mogten ontbreken, of van flegtcn aart en weinig magneetkragt bevonden worden; om nu van meer andere dienhen hierdoor verkregen te zwygen, zo als wy in het verhandelde dezer byeenkomst gezien hebben. — 2. Door middel van een welbereide magneet haaf , kan men zeer gereed en met weinig omflag ontdekken , of 'er ook in eenige zelfftandigheid, Yzer zich fchuit mag houden ; dit komt, onder meer andere, den Bergftofkundige zeer te ftade; want, het is hem reeds voor lang bekend geweest, dat alle yzer mineraal, na dat het zelve gebrand , gegloeid of gecalcineerd is , voor het meerderdeel , door een Magneet aangetrokken word, en aan den zeiven blyfd hangen . zo dat ze met weinig moeite door middel van een Magneet , de meer of min rykheid van eenig vzer mineraal beproeven kunnen. — L. Hoe gefchied die Proef? M. Men doed, namenlyk , een ftuk yzer Mi-  4i6 Over de Miswyzing Mineraal 't welk men beproeven wil, 't zv gebrand of ongebrand, by eene naar behoren aangehrcken Magneetnaalde, op haar hift dry vende, naderen; indien het Mineraal, ryk met yzer bezwangerd is , zal het zelve de Naald met eene aanmerklyke hevigheid naar zich trekken , en anderzints zal dezelve in hare aannadering een meerder traagheid doen blyken. Op der- gelyke wyze 'onderzoekt men , of onder eenige hoeveelheid yzermineraal, natuurlyke Zeilhenen zyn ; wanneer men hier van eenig vermoeden heeft , brengd men beurtelings , dan het eene, en dan het ander punt of plaats van een brok Ertz, by een zelfde Pool van een dryvende magneetnaalde; —zo men nu bemerkt dat deze Pool , door het eene punt aangetrokken , en door het ander weggehoten word, kan men zich verzekerd houden , dat 'er in het beproefd hrtz eene magnetifche kracht opgefloten, en, het zelve een natuurlyke Zeilheen is.—-— 'Er komen nogtans gevallen vóór, in welke men door de evengernelde proef , geen blyken zal befpeuren van dc tegenwoordigheid van yzer , niet tegenhaande eenige uitwendige kenmerken grond geven te vermoeden , dat 'er yzer aanwezig zyn moet. L. Hoe gediaagd men zich dan hier in ? M. Ik was voornemens het u te zeggen. De Hooggeleeide Heer Brugmans heeft een manier , onder het beloop zyner waarnemingen , om-  der Magneetnaalde. 417 omtrend de Magneet uitgevonden , en het gemeen medegedeeld , om yzer in eenige zelfftandigheid zich onthoudende, op te fpeuren. 1 Wanneer men een brokje Ertz op de oppervlakte van wel gezuiverde kwik legd , en een bekrachtigde magneetftaaf op eenige afftand van het zelve gebragd word ; indien 'er yzer in de Ertz bevat is , zal men het brokje wel dra de haaf zien naderen , en dezelve in hare bewegingen volgen. Deze proeve kan ook op de oppervlakte van water, in plaats van kwik gedaan worden; maar, dan laat men het ftukje Ertz op een kleine iehyf van hyf papier of karton dryven , om het zinken te beletten. De verdere behandeling by het doen dezer proeve in acht te nemen, is te vinden in 't berigt door welgemelde Heer den geleerden mede gedeeld, geplaatst in de Hedcndaagfcbe vaderL Lettcroefjeningen , IV. Deel , 2e ftuk, Bmdz. 234, en, V. Deel, 2eftuk, Bladz. 480. als mede in zyn uitgegeven Werk , Qbfervat. Accad. de Magnetismo ftu affiuitatibus Magneticis, A' 1778. 3. Kan men als eene andere nuttigheid van het gebruik van den Magneet by de overige voegen , dat de fcheikundigen in vele gevallen van dezelve een goed gebruik weten te maken ; wanneer zy by voorbeeld begeren te onderzoeken hoe veel vzerdeelcn in zekere hoeveelheid van eenige zelfftandigheid opgeflotcn liggen , 't zy plamgewasfen of andere lichamen, na dat deDeel. B b zelve  4i8 Over, de Miswyzing zelve naar behoren gebrand, en tot een Kalk óf Asch gebragd zyn , kunnen alle de yzer deeltjes zeer gemaklyk daar uit worden gehaald , door middel van een magneetftaaf in dezelve te roeren , en aller wegen in die hof te doen omgaan ; vermits alle yzer deeltjes door de haaf ontmoet, daar aan kleven, en zullen blyven hangen ; de haaf van de yzer deeltjes gezuiverd hebbende, word deze bewerking herhaald, tot 'er al het yzer is uitgehaald ; dit by malkander vergaderd hebbende , zal de fchcikundige een zeker befluit kunnen opmaken , hoe veel yzer in die verkalkte zelfftandigheid is bevat geweest. 4. Blykt de nuttigheid der uitvindinge van konstmagneten ook hier in , dat dezelve min kostbaar vallen , en niet minder deugdzaam als dc natuurlyke; h gene voor dl plaats moet vinden ten aanzien van grote, krachtige en herke werkende natuurlyke Zeilheenen , Welk* maar zeer zeldzaam voorkomen, en dus niet dan tot zeer hoge pryzen, en alzo meest al voor byzondere pcrzor.cn en liefhebbers geenzints te bekomen zyn ; daar in tegendeel , een ieder gelegenheid kan vinden , grote konst-magneten , zelfs tot matige pryzen , in vergelyking der natuurlyke, zich eigen temaken. 5. Maar, het gene eindelyk, eendoor konstgemaakte magneet op de hoogfte prys doed hel- 1 len  dek Magneetnaalde. 4*9 lcn , is voor alles; dat men denzehen zyne verloren krachten weder geven en inbrengen kan ; daar men voor een natuurlyke Zeilheen , van wat waardv dezelve , wegens zyn vermogen , ook geweest mag zyn , tot heden geene middelen heeft weten uit tc denken , om de vernietigde of verminderde kracht daar in , als te voren weder te doen herleven , en waardoor ge* Volglvk een zo kostbaar huk , voor altyd ten onbruik, en als niets meer waardig zynde, te achten is. Dus vermeen ik u medegedeeld te hebben, het o-eene een natuurkundige hoofdzaaklyk wegens den Zeilheen , behoord te weten. by een naastkomende gelegenheid , verhoop ik met u een ander onderwerp te verhandelen, aangaande eene byzonderheid , welke ons de ervarenheid in eene hoffelyke zelfftandigheid heeft doen opmerken. —;— M b t Né-  420 NEGENDE SAMENKOMST, , hi welke de ZWAARTE-KRACHT, of de ZWAARTE, , het Middenpunt van Zwaarte, en wat eigenlyk het Gewigt van een lichaam zy, overwogen wordt. M. J£n drie voorgaande byeenkomften hebben wy ons mogen verlustigen , in het naarfpo.ren der aantrekking en wegftoting, van een ftoffelyk op een ftoffelyk wezen ; deze Leer nu leid ons zeer gevoeglyk tot de befchouwing eener hoedanigheid , welke men door de dagei lykfche ervarenheid, in een ftoffelyk ding heeft leren kennen , en waar over ik met u niet gevoeglyk zou hebben kunnen handelen , zonder dat wy alvorens de Leer der aantrekkinge onderzogd hadden. L. En deze hoedanigheid van een ftoffelyk ding is ? M. De Zwaarte (Gravitas). het eerfte 'twelk omtrend deze hoedanigheid op te merken vald , is , dat alle lichamen zonder onderfcheid, wanneer dezelve door cle een of andere kracht niet opgehouden of onderfleund worden , aan honds naar de oppervlakte der Aarde vallen; want , ieder weet dat een heen 111  Over de Zwaarte-kracht, etc. 42r ïn de hoogte aan zich zelfs overgelaten , nederwaards neigd cn neder vald , en niet eerder tot rust komt, dan na denzelven dc grond bereikt heeft. wyders word men deze neiging gewaar dan ook nog, wanneer een lichaam opgehouden word, tragtcnde daar mede het zelve tc beletten , dat het niet nederwaards valle ; want , in dit geval leerd de ondervinding . dat 'er een zeker kracht gcoefténd moet worden, ten einde het nedervallen van het lichaam tc verhinderen. Deze eigenfchap of neiging van eenig ftoffelyk wezen naar de Aarde, is het , 'twelk men de Zwaarte , of anders dc Zwaarte - kracht noemd. L. Door de Zwaarte of Zwaarte - kracht word dan die hoedanigheid van een lichaam verhaan , waar door het zelve altoos geneigd is, uit de hoogte naar de laagte zich tc bewegen , en niet onderheund zynde maar vry en aan zich zelfs overgelaten , altoos naar den grond vallen zal.—ik heb hier niets tegen , dewyl het zodanig iets is, 't geen de dagelykfche ondervinding aan alle menfchen onwederfpreeklyk leerd ; niemand doch zal kunnen tegenfpreken , dat een heen uit een vengfter losgelaten , naar beneden zal vallen , of dat 'er eenige zwaarte gevoeld word , wanneer men een lichaam wil ophouden , cn beletten te vallen. Doch het verwonderd my , dat gy deze hoedaBb 3 nig-  422 Over de Zwaarte-kracht nigheid te voren , onder dc algemcene EigenJchappcn der lichamen niet hebt opgeteld; gy hebt my immers geleerd , dat eene algemcene eigenfchap van eenig ding , iets is , 't welk aan alle lichamen, zonder onderfcheid , eigen is; zyn dan alle lichamen niet zwaar? zal een veertje, hoe weinig zwaarte het zelve mag hebben , en hoe lang ook blyvende zweven , eindelyk eens niet beneden komen , en den grond bereiken? M. gewislyk Ja. Te voren heb ik u geleerd , dat een algemene Eigenfchap zodanig iets is, 'twelk zonder onderfcheid aan alle lichamen eigen is, maar heb 'er tevens by gevoegd, 'twelk altyd, en in alk omftandigheden T-onier eenige verandering, plaats heeft. de zwaarte nu, bevind men, wel is waar, in alle lichamen, dewelke men tot nog toe op onze bewoonde Aardbol heeft kunnen onderzoeken, plaats te hebben , maar dezelve is niet altyd ©nveranderlyk, by , of in een zelfde lichaam bevonden; een lichaam op verfchillende hoogde boven het oppervlak der Aarde, of op verfchil lende afftanden van het middenpunt des Aardkloots geplaatst zynde , zal een vermeerdering of vermindering van zwaarte verkrygen ; dus zal een lichaam op den top eens Bergs , minder zwaarte hebben of ligter wegen dan aaia deszelfs voet, in voegen zyne zwaarte toeneeuid , hoe dieper het zelve beneden de ©pt ervlakte der Aards nederdaald , dat is, hoe het  der Lichamen. 423 het meerder na by het middenpunt van den Aardbol komt. L. Dan zou ik kunnen zeggen , dat één Pond op een bovenvertrek , minder zvfaarte heeft, 'dan in een kelder. Dit is iets dat ik my nimmer zou hebben kunnen verbeelden. M. Het kan zyn Mynheer ! dat deze waarheid u wonderfpreukig voorkomt , niet te min , kan dezelve egter niet alleen op eene goede natuurkundige beredeneerde wyze betoogd worden , maar dezelve is ook met de waarnemingen cn proeven door geleerde mannen gedaan , daar mede overeenkomftig bevonden geworden; want, behalven , dat zulks die geleerden , dewelke naar Zuid America vertrokken zyn , zo als RiCHER, en naderhand naar het zelfde Werrelddcel, gevolgd door eenige leden van de koninglyke Academie te Parys, derwaards gezonden; als mede naar het noorden van Europa, om éénen graad der breedte van den Aardkloot te meten, behalve zegg' ik., dat aan deze mannen door proeven deze zaak ten klaarhen is gebleken , zo kan ik hier nog by voegen , dat de Ridder Dolomieu zulks met een zeer goede Balans in diepe putten op verfchillende hoogten onderzogd, en allezints bevonden heeft, dat, hoe dieper hy nederdaalde, hoe zwaarder zyne gewigten werden; en in tegendeel, hoe hy hoger oprees , hoe minder zwaar dezelve waren ; edweh het verfchil van zwaarte was niet groot , Bb 4 nog-  424 Over de Zwaarte - kracht nogtans groot genoeg om de waarheid der zake tegen alle wederfpraak te kunnen bevestigen. Deze proeven kond gy naarzien in de natuurk. Verhand, tAmJlerdam hy Houttuin uitgegeven, V. Deel Bladz. 404. Het verfchil van zwaarte, zegg' ik, is dan zo gering, dat men dezelve niet dan op aanmerkelyke verfchillende diepten , en hoogten kan bemerken ; en dit is de reden -waarom wy dit verfchil , op de zeer geringe verfchillende hoogten , in welke wy leven , en verkeeren, in geenen deelen befpeuren ; daarom moeten wy een pond gewigt op een hoog bovenvertrek onzer woninge, van gelyke zwaarte bevinden , als in een beneden vertrek of kelder. Men bewysd door onlochenbare wiskundige betogingen, dat de vermindering, en toeneming der zwaarte gefchied, in de omgekeerde reden van de vierkanten der afflanden van het middenpuntder Aarde; dat is, op een dubbele groter afhand, is de zwaarte viermaal minder geworden ; dus zou by voorb., een gewigt , 't welk op de oppervlakte der Aarde liggende , en alzo één halve aardkloots middenlyn boven het middenpunt verheven zynde , en het welk 3600 ponden weegd , niet meerder dan 900 ponden zwaar bevonden worden, indien men het zelve konde wegen, op een afhand van het middenpunt der Aarde , gelyk aan twee halve Aardkloots middenlynen; want, een afhand van 2 is het vierkant daar van gelyk 4 ; dus haat 4 tot  der Lichamen. 425 tot goo , in de omgekeerde reden als i tot 3600; en alzo heeft men opeen dubbele groter afhand, viermaal minder zwaarte ; en op gelyke voet voort redeneerende, zoude dat zelfde Lichaam of gewigt, op een afftand van 60 halve aardkloots middenlynen van voornoemde middenpunt , niet meerder als één pond zwaar bevonden worden. Deze evenredige vermindering en vermeerdering der zwaarte , is zo onwrikbaar klaar en vast bewezen , dat men zou kunuen zeggen , dat het famenftel of gebouw van Hemel cn Aarde, ingevolge deze Natuurwet is ingerigt geworden ; niet te min zyn 'er egter natuurkundigen geweest, welke de bereekening en befpiegeling van de leer der Zwaarte-kracht, misfchien niet gemaklyk genoeg kunnende begrvpen , zich verbeeld hebben , indien men het gemeen konde overtuigen, dat, zo wanneer de zwaarte op de hogere afhanden van het middenpunt der Aarde niet verminderde , men als dan het gandfche fyftema der Aantrekking en Zwaarte kracht zou kunnen doen wankelen: en ingevolge hier van hebben deze wysgeeren een bedrog geloof gegeven , om hunne gevoelens des te meer gezags by te zetten.-—wat hier ook van zy, men heeftin het Jaar 1769 voorgewende proeven openbaar gemaakt , in het Journal des beaux Arts & des belles Lettres, voor de maand Juny van dat zelfde Jaar , welke gedaan zouden zyn op Bb ij den  42Ó Over de Zwaarte - kracht den top van eene der Alpifche gebergten, genomeu door zekere Jean Coultaud, in dc zomers van de Jaren 1767 en 1768.-het verflag dezer proeven zouden door den evengemelden, in 't voornoemde maandely*. gefchrift, by wyze van een brief geplaats zyn geworden ; zynde de Brief ondertekend Jean CoultatjD, oud hoogleeraar in de natuurkunde, en gedagtekend uit Samoens in Faucigny ( een provincie in Savoye , den 15 November 1768. ) gy kond dezelve mede ingelascht vinden , in de nieuwe vadert. Letttroej}. IV Deel, tweede Jluk, Bladz. 56 ; ook in de meergemelde natuurkundige Vahandelingen , III Dtel, Bladz. 57. behalven de evengemclde , vind men nog in 't gemelde Journal een ander Brief , ondertekend door eenen Mek Cl er, en gerigt aan den Heer Ge sn er, hooglecraar te Zurich , gedagtekend uit Sion in valais , den 15 Augustus 1771 , deze Biief is mede te vinden in de even aangehaalde plaats van de natuurkundige verhandelingen , en bevat, ook een verhaal van proeven , welke even als die van Coultaud zouden bevestigen, dat de Zwaarte op grotere hoogtens heeds meer cn meer toeneernd, hoe verder men van het middenpunt der Aarde verwyderd is, 'twelk dus een zaak zou bewyzen, lynrcgt aanlopende tegens het algemeen aangenomen , ja ook zeker bevestigd lcérhclzci der Aantrekking en Zwaarte - kracht. Maar  der Lichamen. 427 Maar vermits het buiteii allen twyfel is, dat wanneer een zaak eenmaal bewezen is waarheid te zyn , het dan onmogelyk is , dat die zelfde waaiheid , wederom zou kunnen bewezen worden valsch te zyn, zo hebben eenige natuurkundigen , het voorgeven van deze gedane proeven al in den aanvang verdagt gehouden, en dezelve zo niet ten eenemaal verzonnen , ten minften , als niet met behoorlyke naauwkeurigheid genomen , gehouden. De zaak was van te veel aanbelang voor de Natuurkunde, om naar deze proeven, en waarnemers niet een allernaauwkeurigst onderzoek te doen , en zich op de allerbeste wyze wegens dc waarheid of valscheid dezer aangekondigde proeven te verzekeren. De Heer La Lande heeft eenige aanmerkingen gemaakt, en geplaatst in het Journal des Scavans , van de maand Augustus 1773, waar in hy zich herk tegen die Proeven uitlaat; en behalven dezen vermaarden Man hebben nog anderen , en onder die de Heer L e Sage mede een gezet onderzoek naar deze zaak gedaan ; na veel arbeid, en moeite hier aan beheed te hebben , heeft hy een berigt medegedeeld , in het Journal def beaux Arts, enz. van de maand January 1772 en Maart 1773, behelzende een naauwkeurig verflag van alle zyne verrigtingen ten dezen einde aangewend ; zie dit gefchrift mede in de natuurkundige verhandelingen, IV. Deel,Bladz. 209. naar  428 Over de Zwaarte-kracht naar ultwyzen hier van , is die gehele hiftorie van de gedane proeven der meergemelde Coultaud en Me r c i e r , niets anders dan een louter herfchenfehim, en verdichtzel geweest , waar van een of ander onbekend natuurkundige zal gedroomd hebben, en het publiek dezelve onder de verdigte namen dezer fchryveren medegedeeld; want, ter plaatze alwaar een grote tochel tot het doen der voorzeide waarnemingen, volgens opgave dezer gewaande Esprits Obfervateurs , gemaakt zoude zyn geweest, heeft de gemelde Heer Le Sage geen fchyn noch blyk, van zodanig iets kunnen vernemen , ja zelfs had men daar ter plaatze niet hooreis reppen van het aanleggen van dusdanig Obfervatorium. - ook is hem gebleken dat 'er te Turin , nooit een Hooglceraar met naame Coultaud geweest zy , zo als de Brieffchryver zich noemde. Eindelyk bevond men , dat de Brief onder dc naam van Mercier, cn aan den hoogleeraar Ge sn er gefchreven , al mede verzonnen was , nademaal de laatstgenoemde deswegens ondervraagd zvnde , openhartig betuigde, nooit iets diergelyks vernomen te hebben , en dat de zaak zekeilyk zou wederfproken hebben, indien hv het Journal des beaux Arts , had gelezen, zo dat de brief hem in 't geheel onbekend was; met een woord, het bleek na dit alles , dat de gandfche hiftorie dezer voorgewende waarne- ni in-  der Lichamen. 429 mingen , verzonnen en een Fabel was; weshalve men den Heer Le Sage, wegens zyn gehreng onderzoek naar de waar- of onwaarheid dezer zaak, veel dank fchuldig is ; want, indien het 'verhaal dezer voorgewende Proeven niet bewezen was geworden, valsch en verdigt te zyn, zouden dezelve by later tyden by de Nakomelingfchap grote verfchillen en twyfelingen hebben kunnen verwekken ; en indien aan deze, hegts eenigen fchyn van waarnemingen zou hebben kunnen bygezet worden , dan waren alle de Proeven van dc Franfche Academisten, in het Noorden van Euiopa, en in Zuid America , met zo veele naauwkeurigheid en grote kosten, ter onderzoek en bepalinge van de gedaante des Aardkloots gedaan , geheel nutloos en van geen waarde; in welk geval men andermaal genoodzaakt zou zyn geweest , wilde men anderzints van de waarheid eene genoegzame verzekering hebben , om die allen wederom te moeten herdoen ; welke moeite en wat kosten zou dit niet hebben vereischt ? Het is dan een aangenomen en bewezen waarheid, dat de Zwaarte niet altyd in verfchillende omftandigheden onveranderlyk by het zelfde lichaam blyve, en kan dus geenzints onder de algemene eigenfchappen der lichamen geheld worden ; maar , is veel eer eene betreklyke hoedanigheid, eene eigenfchap, dewelke aan een li-  43° Over de Zwaarte * kracht lichaam eigen is , met betrekking tot onzen Aardkloot. L. Gelukkig voor zeker voor de natuurkunde, en hare beoeffenaren, dat men het beginzel, 't geen ftoffe tot een eindeloos verfchil zou hebben kunnen opleveren , by den aanvang in diervoegen ixeeft vernietigd; indien deze zaak zo is als gy my hebt gelieven te verklaren , dan kan ik niet anders dan toehemmen , dat de Zwaarte gene algemene eigenfchap van een lichaam zy , dewyl, ingevolge hier van , en zo als ik nu die zaak bevat, een lichaam zo verre kan begrepen worden , van het middenpunt der Aarde te zyn verwyderd, dat deszelfs zwaarte geheel en al zoude kunnen ophouden , terwyle het zelve egter de te voren verklaarde algemene eigenfchappen, als van uitgebreidheid, vastheid, enz. zoude blyven behouden ; en nu wensch ik van u verder te leren , de wyze, hoe men de Zwaarte als eene eigenfchap , betreklyk tot onzen Aardkloot te begrypen hebbe. M. Ook dit zelfde was thans myn voornemen. • ik hebbe u reeds geleerd, dat alle lichamen een onderlinge aantrekking op elkander oeffenen ; - de aantrekking heeft plaats zowel aan d'een als andere zyde,—de Kloot welke wy bewonen is zo wel , even als alle andere lichamen , eene hohyke zelfftandigheid, of een lichaam ; hier uit volgd dan natuurlyk, dat men met grond van waarheid hellen mag , dat dit  der Lichamen. 431 dit lichaam als mede door alle deszelfs delen begaafd zy, met de kracht van aantrekking, waar door die deelen, niet alleen de vaste, maar ook de vloeibare, zodanig te famenhangen, dat dezelve onderling vereenigd blyven ; zonder welke vereeniging alle de famenhangende deelen , vermits de fnelle dagelykfche beweging, van het gandfche lichaam , in den tyd van vier en twintig uren, om zvnen As, zich alle van den anderen zouden verwyderen , en in verfchillende hukken en brokken ginds en hcrwaards gefcheiden, en dus het gehele lichaam verbryzeld worden. Welk een ontzachlykc verwoesting van onzen Aardkloot zou hier uit niet onthaan. 1 Alle op den Aardbol zich bevindende lichamen , het zy dezelve onmidlyk aan de klomp vereenigd , of daar van los en afgefcheiden zyn, kan men veilig als gedeelten , 'tzy van het vaste of vloeibare deel des Aardkloots, aanmerken; wcshalven het geenzints ongerymd is, te hellen , dat deze alle eene aantrekking op den Aardkloot, en deze laathe op de eerhe wederkerig op dezelve oefTend ; hier uit moet dan volgen , dat eenig lichaam , van welk een aart het ook zy , naar de Aarde word getrokken , cn dat het zelve wede! keiig daar naar toe moet neigen , wanneer het op eenigen alhand boven de oppervlakte verheven is. L. Gy wild dan zeggen , dat de Zwaarte of de neiging van alle Lichamen nederwaards , niets  43^ Over de Zwaarte -kracht niets anders zy, als eene eigenlyke aantrekking , welke dezelve op het lichaam van den Aardbol doen , en wedeikerig door de gehele Kloot op hen gedaan word. M. Dit is myne meening. Alle Lichamen boven de Aarde in de hoogte vei heven zynde, vallen neder , om dat dezelve , ieder op zich zelfs , eene aantrekking op den Aardkloot oeffenen, en deze weder op die lichamen. Voor de tyd, dat de Leer der aantrekkinge door den groten NtwTON, op onwrikbare gronden gefield en gevestigd was geworden , waren de gevoelens der wysgeren, aangaande de verklaring van de Zwaarte - kracht , verdeeld ; fommige derzelven , en zo ik mcene C artes lus, en zyne volgers , helden , dat de lichamen naar beneden neigen of vallen , alleen , om dat dezelve naar de Aarde gedreven worden, door dc kolkachtige beweging van eene zeer dunne en fyne vloeihoffe of ffither , dewelke gehadig rondfom het lichaam van den Aardkloot vloeid en omgevoerd word. ■ Hy verklaarde zyne meening op de volgende of foortgelyke wyze : Verbeef u een vat met wal er gevuld, op welks oppervlakte eenige hukjes Kuik, Strootjes of andere kleine , ligte lichaamtjes dryven ; verbecl u wyders , dat dit water met de hand of een hok in het ronde bewogen word, dan zal het zelve onder het roeren, cenc kolkachtige beweging verkrygen , en dc ge-  der Lichamen. 433 gemelde ligte lichaamtjcs zullen in deze Kolk geraken, mede gevoerd en naar het middenpunt, of de holte van den Kolk toe zakken , en naar dezelve gedreven worden ; nu , op evengelvke wyze gefchied het mede ten aanzien van de boven de Aarde verheven lichamen , deze zullen door de kolkachtige beweging van den jEther nederwaards gefleept worden , en wel in een ftreek, dewelke regt naar het middenpunt der Aarde neigd. Andere daar en tegen , zo ik my niet vergisfe , als Gassendus en Kircherus, vermeenden , dat de zware lichamen naar beneden dalen , om dat 'er uit den Aardbol een magnetifche hoffe zoude uitgaan, dewelke alle lichamen boven het oppervlak verheven zynde , en aan zich zelfs overgelaten, als het ware , weder naar beneden zou trekken : _ dit hun gevoelen , fchyncn zy voornamenlyk opgemaakt te hebben , uit de grote verwandfehapping, wel-, ke de Aarde met de magnetifche ftoffe heeft. Ik zal my hier niet ophouden deze gevoelens van den een, en anderen te wederleggen , dewyl derzelver onbehaanbaarheid reeds door veele natuurkundigen grondig en in 't brede aangetoond is ; alleenlyk, ter uwer leeringe merk' ik aan , dat; ecrstgemelde wysgeer de beftaanlvkheid van die fyne vloeiftof nimmer heeft bewezen , en dat dezelve alleenlyk in zyn brein behaan hebbe; ■ >vyders dat de proef, met dewelke hy zyne ftelr /. Deel, G 9 Jing  434 Over de Zwaarte-kracht ling h?eft getragt waarfchynlyk te maken , by later tycl door andere wysgeren onderzogd, en naar gedaan zynde, alzo niet is bevonden , maar dat de uitkomst juist regtftreeks tegen zyn gevoelen aanliep, waar uit men wel ligt zou bclluiten mogen, dat Cartesitjs de gemelde proeve alleen met zyne gedachten, zal verricht hebben. En aanbelandende de helling van de beide laatstgenoemde ; hier tegen zou men , eene zodanige werking van magnetifche hoffe al eens toegellemd zynde, al vragende kunnen aanmerken , of de deelen van zulk een magnetifche vloeihoffe niet van aart ftoflyk zyn? dit kan niet ontkend worden ; hebben zulle deelen dan zwaarte , of beftaan ze zonder deze ? dezelve moeten zwaarte hebben , vermits men op dezen Aardkloot aan geen ftoffelyk wezen deze hoedanigheid ontzeggen kan, zo lang dezelve in de nabyheid der Aarde blyven; nu, door welke werking zouden dezelve naar de Aarde vallen , of gedreven worden ? het kan niet gelden, dit aan de werking van eene andere magnetifche hoffe toe ie fchryven ; want , dus kan men tot in 'toneindige voortgaan, 't welk een ongerymtheid zou nafluiten. Om gemelte redenen mag meu veilig zodanige Hellingen voor onwaarfchynlyk houden, en op beter gronden langs het voetfpoor der latere wysgeren , de werking der Zwaarte zoeken ,  der Lichamen. 435 ken, in eene onderlinge aantrekkings-kracht der lichamen ; alhoewel wy ons niet zouden durven verhouten, dc werkende oorzaak van deze natuurlyke werking te bepalen. L. Ik keur' met u het gevoelen der latere Philofophen , voor zo verre ik de zaak kan bevatten, als de cenvoudigfte voor zeer waarfchyn- lyfa — Gy hebt my in het beloop van onze aangename gefprekken geleerd, dat de eenvoudlghe wyze , om natuurlyke verfchynzels te verklaren , altyd als de beste, waarfchynlvkfte , en aanneemlykfle te houden zy. Doch, 'er is my in tusfehen eene bedenking voor den geest gekomen , dewelke ik de vryheid zal nemen, u voor te dragen; zy is deze. de zwaarte , eene aantrekking zynde op den Aardkloot , en van deze op de lichamen , alzo zou men kunnen befluiten , dat aantrekking en zwaarte even dezelfde zaak zy ; dus zou ik al verder hier uit by gevolgtrekking moeten befluiten , dat , wanneer twee druppels water of kwik , naar elkander naderen , dezelve elkander aantrekken en ouderling vereenigen ; zulks ook zou kunnen gezegd worden te gefchiedeu , door hunne zwaarte; dat is, zy naderen elkander en verccnigen zich, om datzc naar malkander toeval-? len ; maar, dit nu komt my voor, alzo niet te gefchieden. M. De Zwaarte en aantrekkings-kracht zyn Wel een en 't zelfde vermogen , wanneer dezelCc a vc  436 Over de Zwaarte-kracht ve in 't afgetrokkcne befchouwd worden ; maar alle verfchynzels worden geen Zwaarte genoemd: _ in dc natuurkundige wetenfchap gebruikt men deze twee benamingen , om natuurlyke werkzaamheden aan tc duiden , doch welke in verfchillende betrekkingen plaats hebben. indien de aantrekkracht befchouwd word in een lichaam , werwaards alle andere lichamen na-! deren, dan noemd men die natuurlyke werking een Aantrekkracht , dus word , by voorb. de de aantrekking befchouwd in het lichaam van onzen Aardkloot, Aantrekking genoemd} omdat denzelven alle andere aardfche lichamen naar zich trekt of naderen doed ; eensgelyks is dc nadering van twee druppels kwik naar elkander, niets anders dan aantrekking: maar, by aldien de aantrekkracht in alle aardkhe licha men befchouwd word , voor zo verre dezelve allen eene neiging, eene trekking naar het lichaam van den Aardkloot hebben, zo word als dan deze natuurlyke werking, die aantrekking, de Zwaarte genaamd. L. Ik meen* u nu begrepen tc hebben. in de natuurkunde maakt men onderfcheid tusfehen Aantrekking en Zwaarte alleenlyk wegens de verfchillende wyze van befchouwen ; de Zwaarte is wel een aantrekkracht , maar ' welke door de lichamen wederkerig gcoeffend' word, op het lichaam der Aarde; maar, onder de benaming van aantrekkracht verhaat men die  - der Lichamen, 437 die kracht , door welke alle lichamen naar de Aarde toe trekken ; of ook wel waar mede de hofdeelen der lichamen in 't gemeen famenhangen. M. Gy hebt myne meening uitmuntend wei begrepen ; dus zal ik voortgaan. uit het gezegde is dan af te leiden, dat het lichaam of klomp van den Aardkloot de plaats zy, werwaards alle andere lichamen , door hunne zwaarte neigen , het zy dezelve in een haat van rust of van beweging zyn ; want , zyn ze in rust , zo doen ze aan dat vermogen 't welk hen ophoud, of onderheund , een zeker gewigt gevoelen ; maar , worden ze , zonder onderfteuning of ophouding, aan zich zelfs overgelaten , dan vallen ze naar beneden , en wel in een lyn of hreek, dewelke , indien dezelve verlengd wierd, in het middenpunt der Aarde zou eindigen ; vermits alle vallende lichamen in dit punt gekomen zynde, niet verder zouden vallen. L. Hoe moet men dit laathe begrypen? M. Namenlyk, dat de lichamen door hunne zwaarte altyd in een regte lyn naar het middenpunt der Aarde toeneigen of vallen; want, een lichaam op epn zekere hoogte losgelaten, zou op de oppervlakke der Aarde gekomen zynde , en indien het mogelyk ware , dat het zelve door de hofdeelen der Aarde verder konde henen dringen , of zoo 'er een gat was ( om het zo eens uit tc drukken ) van die oppervlakte tot aan Cc 3 het  438 Over de Zwaarte-kracht het middenpunt, en nog verder, dan zou, zegg' ik, dat lichaam regthreeks zynen val vervolgen , tot het in 't middenpunt der Aarde gekomen ware , alwaar het zelve zou blyven hangen en in rust geraken. L. Waarom zou dit alzo geleideden , en het lichaam niet verder kunnen vallen? M. Om dat , zo als ik u reeds gezegd hebbe, de gandfche Aardkloot aangemerkt kan worden , als een geheel , van het welke alle de lichamen , die in en op dezelve gevonden worden , byzondere deelen zyn , welke tot dat geheel behoren , en die ieder in 'tbyzonder hunne aantrekking op het zelve oeffenen ; in dit geheel of klomp nu, is één punt, 'twelk het middenpunt des Aardkloots is, werwaards alle lichamen , als tot die klomp gehorende , hunne Zwaarte - kracht oeffenen ; en om deze reden word het zelve het algemcene punt van. Zwaar- te genoemd. oin u dit nader te doen begrypen , zal ik voor af een denkbeeld tragten te geven , wat men door het Middenpunt Dan Zwaarte {Centrum Gravitatis) van een lichaam verhaat. Alle lichamen hebben ergens inwendig in hunnen klomp eene zekere plaats , anders gezegd een zeker punt', tot het welke dc zwaarte van ieder der hofdecltjes in 't byzondcr neigd, even als waren dezelve alhier in één middenpunt verzameld , of gelyk men doorgaans zegd Gecon-  der Lichamen. 439 centreerd; waarom deze plaats het middenpunt van Zwaarte des lichaams genoemd word. Dit punt nu , is eigenlyk dat geen , het welk regthreeks naar de Aarde, of het algemene middenpunt van zwaarte vald , wanneer een lichaam uit een hoogte word los gelaten. L. Hoe bewysd men dit ? M. De ondervinding leerd het aan een iegelyk ; want, indien het even gehelde waarheid zy , zo moet iemand welke zodanig punt van een lichaam op d'een of andere wyze onderfchraagd, het geheel gewigt van het lichaam gevoelen , om dat hy in dit eene punt het gandfche lichaam onderheund. Laten wy door een voorbeeld myne meening ophelderen. { Pl. V. Fig. 7.) zy AC een vierkante Lat, overal even breed en dik; D zy een driehoekig Balkje , 't welk alhier een fchraag zal verbeelden ; - op het fcherp van deze fchraag legd men de lat indiervoegen , dat dezelve balanceere , of in evenwigt kome te leggen — dit gedaan hebbende , bemerkt gy immers , dat 'er van het gehele lichaam der lat gene delen onderheund worden , dan alleenlyk dat gedeelte , 't welk onmiddelyk op het fcherp van de fchraag is gelegen , en nogthans word het gandfche lichaam door de fchraag gedragen ; wat is na hier van de reden? de niet onderheunde deelen vallen niet ; waarlyk niet anders , dan dat het , middenpunt van^ zwaarte des lichaams , door C c 4 cc»  44» OvER DE Z WA ARTE-KRACHT een fchraag onderfteund word, als zynde het zelve, ingevolge het evengehelde , een punt, ia het welke de gehele zwaarte, of liever het gandfche gewigt van 't lichaam te famen vergaderd is. L. Zeker, ik begryp, en ftemme gaarne toe, dat 'er in een iegelyk lichaam zodanig punt van zwaarte zyn moet, en dat het zelve boven de fchraag D moet vallen ; maar , waaromtrend zou men eigenlyk dit punt moeten zoeken? M. Het middenpunt van Zwaarte, is in alle lichaamen midden in de hofdeelen gelegen ; wanneer nu een lichaam over al even dik , en daar benevens even digt van hofdeelen is, dan vald het punt van zwaarte juist in 't midden van de u'tgebreidheid van 'tiichaam, of zo als men in de natuurkunde gewoon is te fpreken , in 't Middenpunt van grootte. Jn het geval van onze lat , by voorb. vald het middenpunt van zwaarte, juist midden in de langte van de ftok AC, alsmede in het midden der dikte of bieedte derzelve ; als de lat in 't midden van 'hare langte doorgefneden word . verbeeld door hit vlak van doorfnyding ËFGH , dan zult gy haar middenpunt van zwaarte moeten zoeken, in het middenpunt van dit vlak ; want, zo de lyn BD getrokken is dit het midden der ]yn FE naar GH, dan zal dit punt in l moeten zvn, riametilyk in het midden der langte BD, Welks lyn altyd loodlynig op het fcherp van de  ï>er Lichamen. 441 de fchraag D haat, wanneer de lat in evenwigt is. Deze lyn BD noemen de natuurkundigen de Streeklyn der Zwaarte, om dat in dezelve het middenpunt van zwaarte zich verhoud, en dezelve verlengd wordende , een lyn is, in welker rigting een lichaam, in de hoogte losgelaten , altyd naar beneden daald. Deze lyn nu is heti welke onderfchraagd moet Zyn, zal een lichaam, zonder te kunnen vallen , opgehouden worden . dewyl als dan het middenpunt van zwaarte, 't welk zich op eenige plaats in dezelve bevind, onderfchraagd word. Even het zelfde zal plaats hebben omtrend een kloot of eenig ander lichaam. Nemen wy hief deze henen kloot AB (Pl. VI. Fig. I. ;) dewelke op een fpits BD hil haat; _ als nu dit lichaamover al van dezelfde hoffe of van gelykllagtige; deeltjes te famen geheld, veronderheid wórd dan zal het punt van zwaarte vallen in het middenpunt C van de kloot , zynde ook het middenpunt van grootte. De hreeklyn is dan eigenlyk de lyn AB. L. Het middenpunt van zwaarte moet men dan altoos in de Streeklyn der Zwaarte zoeken. maar , gy fchynd naar ik uit uwe gezegdens kan opmaken , te bedoelen , dat het middenpunt van zwaarte in een lichaam , niet itltyd vallc in het middenpunt van uitgebreidheid of van grootte. M. gcwisfelyk ja , en dit is een vaste waarC c $ heid. _  442 Over de Zwaarte-kracht hcid. ■ het middenpunt van zwaarte vald in het middenpunt van grootte, alleenlyk in zulke gevallen , waarin het lichaam. in deszelfs gehelen klomp beftaat, uit gelykfoortige deeltjes , en dus door zyne gandfche uitgebreidheideen zelfde digtheid hebbende ; en dat het zelve zodanige gedaante heeft , dat het aan d'eene zyde niet dikker , dat is , geen meerder hoffe bezit als aan eene en andere zyde. Maar wanneer het anders om is, indien, namenlyk, het lichaam aan eene zyde van deszelfs klomp , onder eene gelyke uitgebreidheid , meerder hoffe bevat; dat is , eene grotere digtheid heeft, als aan eene andere zyde , dan zal het middenpunt van zwaaite altyd het naaste naar die zyde gevonden worden, alwaar de groothe digtheid is ; ten anderen , indien het lichaam, alfchoon in deszelfs gehele uitgebreidheid een zelfde digtheid hebbende, van zodanige gedaante is , dat het aan eene zyde dikker zy, als aan een andere kant, in dit geval zal al mede het middenpunt van zwaarte digst geplaatst zyn . aan de zyde, alwaar de grootfte drkte is; en derhalve kan in deze beide gevallen , het middenpunt van zwaarte geenzints in het middenpunt van uitgebreidheid vallen. L. Zoud gy my dit door een voorbeeld niet wat klaarder kunnen maken. M. Ja wel, ten dien einde zal ik hier weder de lat AC voornemen, dewelke wy , even als te voren over al wel even dik en breed zullen voor-  ï> e r Lichamen. 443 Vooronderfteilen , maar nu famengefteld tc zyn uit twee even grote ftukken FC en AF {Pl. V. Fig. 7. ) waar van FC uit ccn foort van zwaar hout , als Palmhout of diergelyke , cn AC van Vuren of ander ligter foort van hout genomen is. deze dus aan malkander gevoegde hukken kunnen wy als maar één lichaam uitmakende, aanmerken; deWyl nu, volgens de onderhelling . het deel FC van Palmhout meerder zwaarte heeft, als het ander ftuk FC uit een ligter foort genomen, zo volgd, dat 'er in d'eene helfte FC meerder ftofdeeltjes moeten bevat zyn, onder eene gelyke uitgebreidheid , als in de andere helfte AF ; waarom alhier het middenpunt van zwaarte niet meer in het punt I, (zo als wy te voren aangetoond hebben ,) kan zyn ; en van deze waarheid zal men zich volkomen kunnen overtuigen , indien men de moeite neemd om de befchreve hok AG weder als voren op de fchraag D te leggen ; men ziet dat denzelven niet in evenwigt of in rust blyve , maar, naar de regter zyde overheid; dit gefchied alleenlyk daarom , vermits het fchraagpunt niet vlak onder het zwaartepunt geheld is. L. Dit zie ik klaar uit de proef, en dat het middenpunt van zwaarte niet langer in het punt I zy : - maar , waar vald dan dit punt nu ? volgens het gene ik uit uwe gezegdens befluiten kan , moet het zelve bezyden I vallen , cn wel ter regter zyde, vermits in de langte FC de meeste ftuffe  444- Over de Zwaarte • kracht Hoffe bevat is , onder eene gelyke uitgebreidheid ; doch zegd my waar dit punt in de gemelde langte te zoeken zy ; want, die plaats bekend zynde , zou ik de lat wel dra in evenwigt kunnen brengen. M. Hoe zond gy dit werkheilig maken ? L. Ik zou de fchraag D dan tot onder dit punt verfchuiven, en dan zou de hok moeten balanceeren , vermits de ftreeklyn van zwaarte, dan juist door de fchraag, opgehouden zoude worden. M. Zeer wel hebt gy hier de reden van het balanceeren by gebragd , en kan daar uit befluiten dat het vorige geleerde door u begrepen is. aanbelangende nu uw laathe verzoek, daar omtrend moet ik voor het tegenwoordige aanmerken , aan het zelve thans niet te kunnen voldoen; want, om dit uit de allereenvoudigfte grondbeginzelen aan te tonen , zou men moeten treden in die der Statica of Weegkunde , dat is , zulke grondbeginzelen welke ons de regels van het Evenwigt (JEquilibrum) en der hier op gegronde Tvigwerkhmde (Mechanica) leren ; dan , dewyl dit het tegenswoordig onderwerp niet is, en wy hier mede te verre buiten ons voorgeheld plan zouden worden afgeleid, zal het gevoeglykcr zyn , dit tot een nader cn beter gelegenheid te befparen ; wil dan uwe weetgierigheid hier omtrend zo lang opfchortcn , tot wy over de Statica, indien uwen weetlust niet vermindcre, zullen handelen. Alleenlyk  der Lichamen. 445 lyk zal ik nu met opzigt tot uw verzoek, zeggen, dat het middenpunt van zwaarte, juist zo veel naar die zyde van 't lichaam , alwaar de meeste digtheid is , zal moeten verfchuiven, zó, dat de zwaarte-kracht waar mede elk deeltje naar beneden tragt te dalen , zo wel aan d'eene als andere zyde , gelyk , of even groot is ; als dan de zwaarte-kracht in dit punt verzameld zynde, en het zelve onderfteund wordende, zal de hok opgehouden kunnen worden. Dewyl nu vervolgens het vooronderhelde , meerder zware ftofdeeltjes in FC als in AC zyn, zo fpreekt het van zelfs, dat het punt van zwaarte , zo veel ter regter zyde verfchuiven moet, tot de zwaarte - kracht aan de zyde van dit punt, gelyk is geworden, aan die van de linker kant ; dit nu moet even eens van alle andere lichamen verhaan worden, dewelke op eene zyde van hunnen omtrek eene grotere digtheid als op eene andere zyde bezitten. Men helle dat de hok AC beftaat uit een zelfde foort van hout , en dat 'er aan het eene eind in C een lode knots; of in een gemaakte uitholing, eenige hoeveelheid lood in gegoten zy; in dit geval zal om bovengemelde reden , het middenpunt van zwaarte, digst by zulk een eind zyn moeten , alwaar de grootfte digtheid van hoffe bevonden word, te weten , digter by 't eind C als by A. Insgelyks moet dit van alle zodanige lichamen vsrftaan worden, dewelke, hoe1 wel  44<5 Over de Zwaarte-kracht wel uit een zelfde foort van hoffe beftaande, ten aanzien der digtheid, nogtans aan de eene zvde meerder ftoffe hebben of dikker zyn, als aan de andere zyde. Neem by voorb. eenen hok aan welks eene eind een dikke knotz van het zelfde foort van hout zich bevind , in dit geval, kan het middenpunt van zwaarte al mede niet in het midden der langte van den hok zyn, maar digtcr by het dikke, en gcvolglyk verder van het dunner einde moeten vallen. L. Dus begryp ik uit alle het aangetoonde , indien men deze lange Tabakspyp op den vinger of op het fcherp van een mes in evenwigt begeerd te brengen , men dezelve dan zodanig leggen moet, dat de vinger of mes, dewelke in deze als de fchraag dienen aangemerkt te worden, nader by den kop ah by het boven einde kome , op dat ter wederzyden van het fchraagpunt een gelyke hoeveelheid hoffe zy. M. Zo is het. En alzo ziet gy uit alle het vorige en de verklaarde waarheden , dat het middenpunt van zwaarte, in alle gevallen, geenzints vallen kan, in het middenpunt van uitgebreidheid ; maar , dat het zeive (in welke omhandigheid ook) altyd in den hof klomp geheld is , zodanig , dat 'er aan wederzyden van het zelve , het vermogen of de kracht , met welke de hofdeeltjes, als het ware, op dit punt werken, even groot zy. Zie daar , dit was het gene ik ü te zeggen had,  J'l. FT II   DER L I C H A~M E N. 447 had , wegens de onderfcheide plaatzing van het middenpunt van zwaarte in de lichamen, wanneer deze zich in verfchillende omhandigheden bevinden. Laten wy nu wyders zodanige zaken , ter voldoeninge uwer weetgierigheid in overweging nemen , dewelke als gevolgen , der uitwerkinge van het zwaartepunt gehouden moeten worden. Te voren hebben wy al reeds betoogd gezien, dat, zo dra de hreeklyn der zwaarte - kracht, en gevolglyk bet middenpunt van zwaarte opN gehouden word, het lichaam als dan niet vallen kan ; hoedanig de gedaante derhalve van een lichaam ook zyn mag , indien het middenpunt van zwaarte word onderheund ; en al is het heunpunt nog zo klein en fpits, zo zal dat lichaam in een regten hand blyven, en op voorzeide punt balanceeren moeten. Hierom is het , dat een Beeld van heen of uit eenige andere hoffe gemaakt, zodanig kan gemaakt, en geheld worden , dat het met deszelfs grote Teen van den eenen voet , het grondftuk of Bafement waar op het rust, niet meer als in een enkelpunt aanraakt, hoedanig men, ter vercieringe van tuinen en andere plaatzen, de Faam dikwerf ziet afgebeeld; indien zulk een beeld volgens de regels uitgevoerd en geplaatst zy, is het onmogelyk dat het zelve , zonder toedoen van eene of andere uitwendige oorzaak , uit zynen ftand geraken kan, om dat het zwaartepunt  448 Over de Zwaarte-kracht punt of liever de ftreeklyn van zwaarte loodregt door een der beide benen , op welke het zelve rust, doorgaat, en daarom moet het beeld blyven haan. L. Ik heb diergelyke kunstftukken meer dan eens , in verfcheide plaatzen gezien , maar my altyd verbeeld , dat dezelve , 't zy met fchroeven of andere voorzieningen van yzere fpillen, enz. overeind gehouden moesten worden. M. 't Is zo, zulks word doorgaans gedaan, doch dit neemd egter niet weg , dat , indien zulke beelden ingevolge de juiste regels der beeldhouwkunde gemaakt , en naar die der weegkunde geheld zyn , dezelve zonder eenige voorziening daar aan te maken , los en vry zouden kunnen blyven haan ; deze voorzieningen en vastmaking, ~'t zy met fchroeven of een yzere hang, loodregt door het rustende been doorgaande, worden daar aan gebragd, om twee redenen ; voor eerst , diend men in dezen aan te merken , wanneer een beeld in de juiste en beste naauwkeurigheid gemaakt en geheld is , zal _iet zelve dan alleen zynen ftand blyven behouden , zo lange de ftreeklyn van zwaarte onbeweeglyk loodregt ftaan blyfd; maar, wanneer dezelve hegts eenigzints, doormiddel eener uitwendige oorzaak, uit dien loodregte hand gerake, 'tzy dan zvdeling, voor- of agterover, zal het beeld ook aan gemelde beweging moeten gehoorzamen , en gevolglyk het middenpunt van  der Lichamen. 449 van zwaarte hier door verfchuivende of van plaats veranderd zynde , is het evenwigt weggenomen, en het Beeld kan niet langer balanceeren ; dusdanige beweging en verandering aan de ftreeklyn , kan ligtelyk door fterke winden, of eenige onregelmatige verzakking van het voetftuk, waarop het Beeld geheld is, enz. , veroorzaakt worden ; en hierom eischt de voorzig-* tigheid tegen zulke ongemakken , de nodige voorzieningen in acht te nemen. Ten tweeden , zou hier bygevoegd kunnen worden , dcvyl het zeker is, dat alle ftukken van konst geene meester ftukken genoemd worden , ook zo alle beelden , t zy uit Picister, Steen. Lood, Metaal , enz. vervaaldigd , niet even volkomen , volgens de uuerfte ftiptheid naar de konstregels zullen uitgevoerd zyn, waardoor dezelve geenzints alle in eenen even volmaakten ftand gebragd kunnen worden, en derhalve word het van de hcogfte noodzaakelykheid , om de gebreken door ar.dere hulpmiddelen te vergoeden , en alzo het oogmerk te bereiken. Alles wat alhier van een beeld ge*zegd is > moet desgelyks ten aanz en van alle loorten van lichamen, van welke gedaante dezelve ook mogen zyn , verftaan worden ; want , indien de ftieeklyn binnen het grondvlak van het lichaam, loodregt vald , zal het zelve onbevveeglyk in evenwigt moeten blyven , zo lange geene uitwen:,dige oorzaak daar aan eenige verandering toer /. Deel. D d bren-  45° Over de Zwaarte-kracht bren ge , alfchoon deszelfs fland en houding, by het eerde opflag van t'oog , ons toefchync als genegen tot vallen te zyn. vestigd , bv voorb. uwen aandacht op ( Pl, VI. Fig. 2. ) alwaar op de grondlyn EC drie kegels in verfchillende Handen zyn verbeeld , hebbende den As AG van den eenen, een loodregte , en die van den anderen eenen hellende ftand op de gemelde lyn , en nogtans zullen ze beide , gelyk de ondervinding leerd , even vast en onbeweeglyk moeten blyven ftaan ; om gecne andere redenen , dan om dat het middenpunt van zwaarte , 't welk wy in allen vooronderhellen in 't punt Z te zyn , binnen het grondvlak EF , BG en KL der kegelen vald, blykendc, vermits de Hreeklynen ZG, ZM en ZH , loodregt nedergelaten , in beide binnen dezelve op de grondlyn EC neder komen. L. Ik zou in de daad hebben gezegd , dat de hellende kegel DEF niet zou hebben kunnen Haande blyven , ten ware het voorgaande onderwys wegens de leere van het middenpunt van zwaarte, my op onwederleglyke gronden in beter en juister begrippen gebragd had, en het welk met de ondervinding zo zeer overeenkomhig word bevonden. Deze regel in 'toog houdende , hadden de oude Egyptenaars die verlchrikkelyke bouwgevaarten , ik meen1 hunne eeuwigdurende Pyramiden , ook wel op deze wyze kunnen bouwen , het welk een on- kun-  der Magneetnaalde. 451 kundig aanfchouwer ongetwyfcld zoude moeten verbazen. M, O ja , dan of 'er door de ouden ook zodanige naalden gebouwdt zyn , is my niet bekend; maar in Italië heeft men twee voorbeelden van diergelyke hellende Torens op hunne grondvlakken ; namenlyk, de ronde hellende Toren te Pifa, zynde 138 voeten hoog, wiens top 15 voeten buiten deszelfs voetfteun overhangd ; de andere treft men aan te Bolonje, deze is vierkant, heeft 130 voeten hoogte, en hangd 9 voeten buiten de loodlyn , welke daarom ook wegens deze byzonderheid , byna door alle natuurkundigen, wanneer zy over het middenpunt van zwaarte handelen , worden aangehaaldt. Dc befchouwing van het middenpunt van zwaarte met betrekking tot de hand eens beelds , leid mynen aandacht , tot dc werkzaamheid van het dierlyk lichaam in deszelfs bewegingen, wanneer het zich uit d'eene naar een ander plaats wil begeven ; en nadien 'er in deze zeer veele dingen voorkomen , welke men als natuurkundige niet gcvocglyk kan voorbygaan , zondervan het een en ander iets tc melden , lust het my met u thans de wyze van Jlaan, en des voort■gangs van een Dier, en in 'tbyzonder van den •mensch , te befchouwen, en langs den vorigen betoogden weg, zo veel my doenlyk tc D d 2 ver-  452 Over de Zwaarte-kracht verklaren, my tevens vlevende, dat u zulks niet onaangenaam zal zyn. L. Eene toepasling van bewezen gronden en regels , behaagd my inzonderheid. M. Het is eene onbetwistbare waarheid, dat , wanneer een meusch regt op en in een loodlynige hand geheld is, de hreeklyn, in welke het middenpunt van zwaarte zich altyd bevind, midden door het lichaam gaat, en dezelve met de gedagten verlengd wordende, tot aan den grond waar op dat lichaam haat, als dan in 't midden tusfehen de beide beenen zal doorgaan ; nu is 'er in de daad geene andere als de evengemelde reden te vinden , waarom zodanig Tncnsch anderzints haande zou kunnen blyven; want, de twee beenen, welke alhier als pylaren aangemerkt moeten worden , dragen de gandfche Romp; deszelfs zwaarte rust derhalve op dezelve , maar hoe ? zo ik meen' gefchied dit op deze wyze: het middenpunt van zwaarte, of laat ik liever zeggen de hreeklyn , gaat midden door het lichaam , dus de persfïng moet gefchicden in of langs de loodlvn , welke te midden tusfehen de beide bénen door gaat, en dewelke ieder afzonderlyk even verre van dezelve ver . vderd zyn ; dit mensch dus op een handerd , fchraag of fleunpunt met het lichaam gefield zynde , op gelyke wyze als men gewoonlyk te paard gaat zitten , zo zal het lichaam door  der Lichamen. 453 door de fchraag gedragen , en in een loodlynige geftalte opgehouden worden , om dat de hreeklyn loodregt boven de fchraag , en dus op den grond is en blyfd; alleenlyk zorg dragende, door de vermogens onzer fpieren , welke de mensch op eene aller verwonderenswaardlge wyze gegeven zyn , te beletten , dat deze lyn hare- loodregte ftand blyve behouden ; tot welke werkzaamheid eenige oeffening word vereischt, vermits door de minfle onregelmagtige beweging , de hreeklyn haren loodregten hand verliest , en daar door aan 't hellen gebragd zynde, vervolgens tuimelen moet. Dit is de reden, om het in 't voor by gaan aan te merken, waarom men zonder voorafgaande oeffening op een lopend paard , niet regt op kan blyven zitten ; want , de beweging van het paard, brengd ter zeiver tyd ook beweging in het lichaam, en dus in de hreeklyn ; weshalven , indien men door aangeleerde oeffening, en de vermogens van het lichaam, dit niet weet te herftellen, zodanig, dat het zelve wederom regt op en neder gerake, zal men ligtelyk van het paard moeten vallen. Nu , het gene de fchraag in 't gemelde geval doed, zullen ook de beide bénen, wanneer het lichaam regt op en neder op den grond haat, doen; want, alfchoon de hreeklyn dan niet onmiddelyk door de bénen gaat , maar tot den grond verlengd zynde , midden tusfehen D d 3 de-  454 Over de Zwaarte- kracht dezelve zich bevind, zo verhinderen dezelve egter , dat het ondergedeelte des Romps, niet tot aan den grond kan nederzakken ; en indien dit gebeurde , zouden ze zydewaards moeten worden uitgedrongen ; doch dit kan geenzints ge* fchieden , vermits ze met het overige van 'tlichaam verknogt zyn, en door 't vermogen van het laathe, ieder op zich zelfs als een hevige pylaar, loodregt en vast op den grond haande, gemaakt worden. L. Deze redeneering komt my wel zeer juist voor , ten aanzien eener nederzyging van het lichaam , en in gevallen het zelve vast en onbeivecglyk met de bénen verknogt zy, evenals een regt op haand handbeeld; maar, alfchoon de bénen als pylaren op den grond haan, zo is egter de Romp , behalve zydelings ook voor- en agterover bevveeglyk ; waarom vald dezelve niet naar een of ander zyde over? M. Dit kan beantwoord worden . uit het geene alreeds is aangetoond en bygebragd. L- Te weten ! M. Alleen door de oeffening. Wy moeten leren haan ; dat is , door het vermogen 't welk Wy door onze fpieren en andere lichaamsdeelen doen kunnen , moeten wy leren den Romp zodanig te neigen en te bellieren , dat de hreeklyn altyd regt op en neder blyfd , en dezelve tot aan den grond verlengd zynde > tusfehen dc twee bénen blyfd. Wie deze gefchiktheid door oef-  der Lichamen. 45? oeffening niet verkregen heeft , kan niet blyven ftaan, maar zou noodzaaklyk voor- agterof zydelings over moeten vallen ; gelyk men dit in kinderen , welke het ftaan nog niet geleerd hebben, ziet ; als ook in dronke luiden , welke zich niet regt ophouden kunnen, alleen om dat ze geen genoegzaam bezéf overgehouden hebben, om van de aangeleerde konst , en dc natuurlyke vermogens van het lichaam, gebiuik te maken. L. Het is 7.o. Indien ons lichaam in de ledematen volftrckt onbuigbaar was , zouden wy regt op en neder geheld zynde, ook om uwe bygebragte redenen kunnen blyven ftaan; maar het zelve buigbaar zynde , zo moeten wy door oeffening leren , het zelve zodanig te bellieren , dat men het vallen of tuimelen voorkomen kan. M. Thans zou ik van het haan kunr.en afftappen , ten ware 'er nog iets te zeggen was over het haan op één been. Het is bekend, dat men niet alleen op twee , maar ook op één been , hoewel met zo veel gemak niet , ftaan kan ; deze ftand fchynd voor het menfchclyk lichaam nochtans geeniints eigen tc zyn ; daar men in tegendeel de vogelen zulks , zelfs al flapende ; en dus naar fchyn tot haar gemak, op een zeer verwonderenswaardige wyze zien doen. Wanneer men het lichaam op t'én been laat rusten , doed men eigenlyk niets an» ders , dan het lichaam in dier voegen te helDd 4 ten,  456" Over de Zwaarte-kracht len , met Let zelve over eene zyde te werpen ; dat de ftreeklyn midden door het been , waar op hec rusten zal , benen ga , en tot aan den grond loodregt nederkomen. Dit verrigt hebbende , hebbe men alleenlyk zorg te dragen, dat de g'crheltc lyn die zelfde rigting blyve behouden , om dezen hand te kunnen bewaren ; meer hebb' ik hier van niet te zeggen , dus ga ik over tot de werkzaamheid van den gang der menfchen , doch alleen met weinige woorden. Wanneer een mensch uit d'eene naar een andere plaats zich begeven of gaan zal , is zyne bezigheid alleenlyk liet lichaam beurtelings, dan op het eene, en dan wederom op het andeiè been te laten rusten ; terwyl hy 't vrye been, waar op hy voor een korte poos niet haat , öndêrtusfchen voorwaards uitzet; en dat dit alzo gefchiedc, zal ik u door eene korte befchryving van de wyze, op welke de gang der menfchen toegaat, tragten verftaanbaar te maken. _ wanneer men uit eenen regt op ftaande ftand , van d'eene tot eene andere plaats treden zal zo maakt men , met het lichaam over éenc zyde te werpen , dat de hreeklyn , die anders te midden tusfehen de beide "bénen doorging, nu door het eéne been gaat, aan die zyde daar het lichaam naar toe overgeworpén word ; dit gedaan zynde, ligt men het ander been op, rustende öndêrtusfchen voor een korten tyd dan op  der Lichamen. 457 op het eerstgemelde; het lichaam is dan gedurende deze tyd in een zydelings overhellende hand ; terwyl deze werkzaamheid verrigt word, ligt men tevens het vrye been weder van den grond , en brengd het voorwaards uit , om het zelve weder neder te zetten ; en als dit gedaan is , werpt men het lichaam wederom naar de zyde vart dit laathe been over . en maakt dat de hreeklyn overgebragd word , te midden door dit rustende been ; als dan haat men weder voor een zeer korte tyd op dit ééne been, om het ander weder te kunnen opligten , en voor zich uit op den grond te zetten ; en zo vervolgens. Hier uit ziet gy dan, dat de werkzaamheid van den gang van een mensch , eigenlyk hier in beha , om de hreeklyn , in welke het middenpunt van zwaarte , in het lichaam gelegen is , beurtelings over tè brengen , van het een in hét ander been, en wanneer men aanmerkt , dat deze overbrenging niet gedaan kan worden , zonder het bovenlichaam ter zeiver tvd, haar d'eene en andere zyde over, of bezydende loodiyn te doen hellen, zo is het klaar , dat een wandelaar , door een opmerkende aanfchouwer, in een Voortgaande, en te gelyk waggelende beweging moet gezien worden ; hier van kan men zich ten klaarhen overtuigen, en het zelve bevestigd zien , in den voortgang van een fchaatz-ryder , deze moet zyn lichaam al mede ovet eene zyde werpen , al eer hy een Been kan Dd 5 op-  458 Over de Zwaarte-kracht opligten, om het zelve voorwaards uit te zetten. En op geen andere wyze gefchied ook de werkzaamheid van het gaan , maar met ongelyk korter tusfchenoczingen der beurtelingfche bewegingen , als die van een fchaatzryder. L. Uwe duidelyke en aangename befchryving van der menfchen gang behaagd my, en fchynd alzo te moeten ge felheden ; doch indien het kan Zyn, wenschte ik wel deze zaak ook proef kundig bevestigd te zien ; het voorbeeld van den fchaatzryder , is wel overtuigende , maar omtrend het gaan. — M. Dit is even het zelfde. het gaan over den grond, verfchild van het gaan van den fchaatzryder , alleenlyk in trap van fnelheid des voortgangs, dat is, de beurtelingfche overwerping van het lichaam , en dus is de waggelende beweging van een wandelend perfoon niet zo groot , en alzo niet zo merklyk als van een fchaatzryder : Edoch dezelve word meerder merkbaar , wanneer men de wyze van beweging van 's menfchen gang, op het fcherm van eene Kamer Obscuur naauwkeurig gadeHaat. L. Een Kamer Obscuur! M. Voor tegenwoordig is het onZe zaak niet, in 't brede o-er dit werktuig, en deszelfs uitwe. k7.cl te fpreken , mogelyk zal in 't vervolg een nader en meer gepaste gelegenheid hier toe vooikomen; en daarom zal ik nu alleenlyk ter uwer  Der Lichamen. 459- tiwer voldoeningc zeggen, dat het eigenlyk een vertrekje of kast is, van rondsom door het huiten der toegangen van het licht , hik duift?r gemaakt; alleenlyk is 'er aan ééne zyde of in eene der vengfteren eene kleine opening gemaakt, waardoor het licht kan inkomen , en voor dezelve word een brand- of vergroot glas geheld , in voegen de ftralen van de buiten zynde voorwerpen afkomende, door het zelve in het vertrek henen kunnen gezonden worden ; dewelke vervolgens aan de binnenzyde van het glas uitkomende , zich tot verfchillende punten , op een zekeren afftand van het zelve verzamelen; en welke afftand het Brandpunt van 't Glas genoemd word. Zo men nu een fcherm van papier of wit linnen toebereid , of ook wel een vlak Glas over eeu zyde mat geflepen, in het brandpunt regt op en neder hangd , om de ingekome hralen dier binten zynde voorwerpen , tegen hetzelve op te vangen , ziet men deze voorwerpen op het aller naauwkeurigfte daar op afgetekend niet alleen , maar ook met hnnne eigen koleuren op een verwonderlyke fchone wyze gefchilderd , en het geene deze behaaglyke vertoning nog des te verruklyker maakt, is, dat de beweging van ieder voorwerp , op dit vlak kunnen waargenomen worden , doch allen komen ze voor in een omgekeerden hand, waar Van de reden nu niet zal verklaren. In dit fchildery kan men de gang van een voor-  4Ó0 Over De Zwaarte-kracht voorbygaand perzoon , in eene eenigzints waggelende voortgaande beweging waarnemen , op gelyke wyze als, (om zo te fpreken) de Eenden en Ganzen gaan , doch in een minder trap. Deze en foortgelyke dieren , welke verpligt zyn hun voedzel in- en op het water te zoeken, derhalve op hetzelve te dryven, en voorwaards te komen , zyn voorzien met een breed onderlyf, en hebben daar en boven de poten geheel agterwaards aan het zelve geplaatst , om alzo het dryvend liehaam daar mede voorwaards te floten , of liever even als waren het riemen , met dezelve voort te kunnen roeijen. . Wanneer deze dieren op het land zyn , en van d'eene naar d'andere plaats zich bewegen, kunnen dezelve niet anders , wegens de plaatzing der poten , dan een zeer moeilyken gang maken , en geenzints met die vaardigheid, als wel andere dieren van een vcrfchillend maakzel kunnen doen , voortkomen ; naardien zy een groter vermogen aan te wenden hebben, o;n de ftreeklyn of het middenpunt van zwaarte in een vereischte ftand te houden , en uit dezeu hoofde is het, dat het lichaam ook een herker heenen weder zydelingfche beweging maken moet. L. 't Geen gy van den gang dezer dieren ge- ■ liefd te zeggen, hebb' ik meer dan eens waargenomen; maar, zou dit niet een gebrek, of als eene onvolmaaktheid in deze fchepzelen aangemerkt kunnen woiden ? M.  der Lichamen. 461 M. O neen' het gehel van alle dieren, voor zo verre men heeft kunnen nafpeuren , is tot onze verbazing , van den Almachtigen Schepper, met de hooghe wysheid, met de grootfte en uiterfte juistheid, en overeenkomhig met het hoofd - doeleinde des Makers , ingerigt geworden ; want, indien de bovengemelde dieren hunne poten meer naar voren , dat is , meerder naar het midden van de uitgebreidheid des Romps geplaatst hadden , dan zouden ze met dezelfde vaardigheid als nu gefchied , in het water zich niet kunnen bewegen, en in zo verre beantwoord dit gehel volkomen, en op de beste wyze aan den aart en levensmanier derzelve; zy immers zyn de meestcn tyd huns levens in en op het water, en komen zeldzaam op het land , indien ze aan hunne natuurlyke neiging vry en ongehinderd overgelaten worden. ■ ■ het gehel van hun lichaam is derhalve, met zo veel wysheid en regelmatigheid naar hunnen aart ingerigt, en gefchikt , dat wy veilig het grootfte en fynfte. vernuft durven uit tarten, om ons een beter aan te wyzen. Dit zy flegts als in 't voorbygaan aangemerkt. Gelyk de waggelende gang van een mensch, in 'tafgetrokkene befchouwd, kan aangemerkt worden , eigenlyk als een balanceering des li.chaams, zo zal het myns oordeels als niet on5ey0.egl.yk geacht kunnen worden , ook alhier met  4.62 Over de Zwaarte- kracht met weinige woorden iets te melden , aangaande de konst der koordedanzcrs. De Koordedanzers hebben , door eene aanhoudende oeffening eene hebbelykheid verkregen , om zich op een verwonderlykc wyze op de fmallc oppervlakte van een uitgefpanncn touw of koorde , op één of de beide bénen tevens , niet alleen regt op haande te houden , maar zelfs daar op te gaan , zich omwenden , fpringen, en meer andeie bewegingen met hun lichaam te maken, gelyk dit u genoegzaam bekend zal zyn. Onder deze werkzaamheid ( en hier in beftaat hun gehele konst) dragen zy altyd zorg dat de hreeklyn van het lichaam midden door dat been , en gevolglyk ook door het Touw gaat , op welk het zelve rust ; ten dien einde ziet men de danzer met het lichaam naar d'eene zyde overgebogen , terwyl hy het vry zynde been . naar de tcgenovergehelde zyde uitgehrekt houd ; zo lang nu de hreeklyn in dezer voegen zich bevind , is het onmogelyk dat hy van de Koord afvallé. maar, naardien het fomtyds , 'tzy wegens genoegzame opletlcnheid , of uit eenige andere onvoorziene oorzaak , kan gebeuren , dat de voorzeide hreeklyn buiten hare vereischte rigtinge gcrake , invoegen het hem niet meer doenlyk zy , dezelve met de vermogens der werkende fpieren van het li-  der Lichamen. 463 lichaam in vorigen ftand te heiftellen, en hy alzo onvermydelyk van de Koord vallen moet; daarom houden die konflcnaars een langen ftok, voorzien ter wederzyden aan de uiteinden met eene knotz of eenig ander zwaar gewigt , in beide handen vast; deze hok diend hen om op eene vaardige en gemaklyke wyze, het verloren evenwigt te herftellen; want, zo dra zy ontwaar worden , dat ze buiten de balans zullen geraken , hebbenze niets anders te doen, dan het einde van den ftok naar die zyde te laten zakken , van welke het lichaam neigd af te wvken, en alzo weet de koordedanzer dc afgedwaalde ftreeklyn , fchielyk tc herhcllen, en dezelve weder in haren vcrcischtcn ftand te brengen. Het geen ccn danzer in het ftaan op de Koord in acht neemd . even het zelfde doed hy ook in het gaan, op dezelve; want, met de becnen in- eene regte lyn , of volgens dc hrekking van de Koord , op het zelve beurtelings het ccne voor het andere tc ftellcn , zorgd hy dat de ftreeklyn van het lichaam altyd loodregt op de 'Koord haat. L. Met veel vermaak hebb' ik altyd dc wonderlykc en rappe bewegingen, welke zy op een uitgefpanuen Koord kunnen doen, aanfehouwd; maar nimmer hebb' ik in deze konst zo veel inzigt gehad, als ik nu door uwe vcrmaaklyks lesfen en ondcrwys bekomen heb , waar voor ik  464 Over de Zwaarte-kracht ik niet kan afwezen, u myn wezendlyk genoegen te betuigen. Gy hebt dus van de byzonderheden deizelvcr, te weten, het haan en gaan gefprokcn, maar, zulke menfchen verrigten op de Koord nog meer andere dingen , niet min konftig als deze twee. M. Ja veel meer ; maar geliefd my van eene verdere befchryving te verfchonen , dewyl ik geen mecher koordedanzer ben ; alleenlyk zal voor u genoeg zvn , over 't algemeen aan te merken , dat al het gene een koordedanzer doed, err op de Koord doen kan , enkel op dc bchicring der hreeklyn aankomt ; en dat de hand of de gang op de Koord altoos genegen is , aan d'een of andere zyde over te liaan ; in voege de geringhe zydelingfche beweging bekwaam is , het gandfche lichaam te doen vallen , indien niet de bovengemelde middelen , tot herhelling van liet wankelende evenwigt , ogenbliklyk gebezigd worden. Hier aan hebbe men toe te fchryven , dat de zulke, welke met de voeten (om zo te fpreken ) d'een voor den anderen zettende, en das als in eene regte lyn voortgaande , hoedanig meest al de boeren , gewoon door de Pioegvooren in het land tc lopen , gaan , meerder gevaar hebben , door eene zydelingfche of onverhoedze floot te vallen, als wel anderen: door een onverhoedze floot zegg' ik, dewyl ze arrderzints by tyds hier op verdagt zynde , zich heruellen en bet vallen voor-  der Lichamen. 465 voorkomen kunnen; dit nu kan andere , welke in hunnen gang eene flangswyze lyn befchryven, al was het dan op 't onverwagst , zo ligtelyk niet gebeuren , dewyl ze op de gemelde manier , als 't ware , een breder grondvlak maken , op het welke 't lichaam met meerder zekerheid gedragen word. Dit zy hier van nu genoeg, waarom wy hier mede van onze koordedanzers zullen afhappen , en tot iets anders , betrekkelyk het middenpunt van Zwaarte , in de byzondere lichamen , overgaan. Door de verfchillende plaatzing van het middenpunt van zwaarte , en ook uit deszelfs verplaatzingen , kan door het vindingryk vernuft eens konstenaars , dikwerf aan levenloze dingen, tot vermaak dienende, en welke fomtyds tevens hare nuttgheid konnen hebben , bewegingen medegedeeld worden , dewelke eenen oppervlakkigen befchouwer in het aanr, zien verbazen zullen ; hier omtrend zou ik u eenigen van verfcheiden aart voordragen , indien niet vreesde te verre uit te weiden , en te lang op een zelfde zaak haan te blyven. dus zou ik over de fchynbare, tegen natuurlyke beweging van een' dubbele Kegel , als mede van eene toebereide Doos kunnen fpreken , welke beide op eene hellende vlakte gelegd, tegens een ryzende grond fchynen op te lopen , alhoewel dezelve in de daad naar de laagte dalen ; welk verfchynzel uit geen ander oorzaak ontƒ. Deel Ee haat,  466' Over de Zwaarte-kracht flaat, clan wegens de byzondere Plaatzwg van het middenpunt van zwaarte ; ook zou ik melding maken kunnen van dc houtzagers Poppen , vei (trekkende tot een fpceltuig voor kinderen , van welker bewegingen tc verklaren , de natuurkundigen zich doorgaans onledig houden ; maar, nademaal gv dit alles by de meefte fchryver's , Welke over de procfonderyindelyke Natuurkunde gehandeld hebben vinden kond, en aldaar , tot genoegen kund te regt geraken , als in 't nederduitu by Desa guliers, Nollet, enz: zal ik dit thans met hilzwygen voorbygaan. Alleen!) k moet ik u eene korte befchryving van zekere Machine,, welks verwondelyke bewegingen gefchieden , alleenlyk door de afwiszeiende Verphatzing van het middenpunt van zwaarte. mededelen , cn het welke eenige jaren geleden ons uit het Oosten is toegebragd, onder de benaming van Chineefche Tuimelaar; mogelyk hebt gy het wel gezien. L, Voor zo verre my kan herinneren , kenn' ik het zelve niet. M. Het is, namenlyk, een beeldje, gekleed naar de chineefche wyze , hebbende ongevaar de langte van drie duimen , en zynde in de gewr.gien van armen en bénen zeer beweeglyk gemaakt. Men held het beeldje op de bovenhe treede van een daar toe vervaardigde Trap, zodanig , dat het lichaam op de agterwaards overgebogen armen en bénen te rusten *kome , en dat  ber Lichamen. 467 dat het hoofd, wegens de kleiner langte van de armen , in vergelyking der bénen , nederwaards helle; in deze hand zynde, ziet men het beekje wel dra de bénen opligten , tot dezelve heil in de hoogte gerigt , het beeld zelfs loodregt op de beide handen haat; hraks werpt het zelve de bénen voorwaards over, zó , dat dezelve nederwaards vallende , op de tweede treede neder komen ; het beeldje fchynd dan met de buik en borst tegen dc bovenhe treede , als 't ware, van zynen gedanen fprong , een weinig tyds uit te rusten ; vervolgens begind het de handen van dc bovenhe treede opwaards te verheffen , agter over te werpen , en eindelyk , het lichaam mede oprigtendc , ook ruggelings agtcrwaards over te buigen , tot het zelve , even als in dc beweging op de eerfte treede ge.fchied is , wederom op de agterovergebogen armen en benen , op de twede treede rust. Op deze wyze tot op de tweede treede afgeklommen , worden de evcngemelde manier van bcr wegingen, en korte tusfehen beide vallende rustpozingen door het beeldje herhaald , om tot op de derde treede afteklimmen , en volhard in deze afklimming tot het zelve op de tafel, op welke de trap ftaat, nedergekomen is, en dan vlcid het beeld , met uitgeftrekte armen , en bénen , zich op de tafel neder. L. Een wondcrlyk famenhel voorwaar ! ia het welke ik zeer gaarne bekennc , hoe ik het Ee; 2 AeLr  4-68 Oyer de Zwaarte-kracht zelve ook mag overdenken , geen doorzigt te hebben, niet tegenflaande uit uwe onderrigtingen weet , dat alle deze bewegingen eeniglyk uitgewerkt worden , door eene agtcrvolgende verplaatzing van het middenpunt van zwaarte ; gelieft dan de goedheid te hebben , de inwendige toehei vatl dit aeriig beeldje , te verklaren. M. Zeer gaarne. Het werktuigtyke hier van is zeer eenvoudig , wordende alle deze bewegingen alk-en bewerkt door twee hoofdzakelyke middelen ; wt&r van het eeifte is , dc wegen langs welke het middenpunt van zwaarte telkens veranderd of verplaatst word; en het tweede door een byzondere toehei , welke tot de befliering van de beweging der armen en bénen vereischt , gemaakt , en alle onder dc kleding van het beeldje verborgen liggen. wat het eerhe aanbelangd, weet dan , dat hst hoofd, de borst, cn agterlyf, alle hol zyn , cn met elkander door middel van pypjes of holle buisjes gemeenfehap hebben; in deze holte is een juihe , en door proeven bepaalde hoeveelheid, leevendige Kwik opgefloten , moetende deze hoeveelheid evenredig aan de grootte van het beeld gefchikt zyn. Wanneer het beeld in eenen loodregten hand op de voeten geheld is , dan bevind zich de kwik in het onder- en agterhe gedeelte van het lichaam of Romp , gevolglyk aldaar de meeste «waartc zynde , zo moet het middenpunt van zwaar-  bi k Lichamen. 469 zwaarte des beclds , hier digt by , of wel in den klomp van de kwik gezogt worden ; maar wanneer het zelve op den rug , op de bovengemelde wyze ligd, dan zyn het hoofd en borst beide lager , als het agter- cn onderdeel des lichaams, en om dezen reden, moeten dc pypjes van gcmccnfchap in de cvcngcmcldc hand zyn ; het beeldje in zulk een hand zynde, wat moet 'er dan gefchieden ? namenlyk; de Kwik eene vloeiftof zynde , dewelke zwaar, cn tevens zeer beweegbaar is, moet noodwendig langs het hellende pypje , wederzyds gemeenfehap met het onderlyf en borst [hebben , en door deszelfs zwaarte naar dc laaghc zyde vloeijen , tot de borst vervuld is geworden ; dan , hier ter plaatze niet in rust kunnende komen , vermits 'er wederom een ander hellend pypje , tusfehen de borst cn het hoofd gelegen, zich aanbied, dus moet dezelve al verder uit de borst in de holte van 't hoofd neder vloeijen , alwaar nu het middenpunt van zwaarte verplaatst is. dit gefchied zynde , en om dat het lichaam op den As of Pin , waar mede de beide armen aa» malkander verknogt zyn , bewceglyk is , zal daarom , het dus verzwaarde hoofd , nog al meer nederwaarts 'beginnen te hellen , door dien dc kwik in de holte van het agterhoofd wyders nedervloeid ; deze ncdcrvloeijing, gevoegd by de eigen beweging welke de kwik , door de nederftorting uit de borst in het hoofd. Ee 3 ver-  470 Over de Zwaarte-kracht verkregen heeft , maken te famen, dat het hoofd en dus de daar mede vereenigde romp , eene fchommelende beweging bekomen , waar door terhond het gandfche onderfyf met dc bénen in eenen opgerigtcn loodregten hand moeten komen. En in dezelve zou nu het beeld alzo moeten blyven haan, indien niet dc voor over werping van het lichaam , om op dc tweede trede te komen , bewerkt wierd , door zeker werktuiglyk middel ; namcnlyk dit volgende : d* beide benen als ook dc armen zyn aan elkander vereenigd, door een Pen of Spil, dewelke door het hout , waar van het ouder- en bo-venlyf gemaakt is, henen gaat, en vryclyk in 't ronde daarom draaijen kunnen ; vervolgens ïs aan het boveneinde van ieder arm een hcrke fyne draad vast gehegt , dewelke met het ander uiteinde , om de boveneinden der beide bénen vast zitten ; ieder dezer draden heeft een bepaalde langte; invoegen , wanneer het lichaam ruggelings op de agter over gebogen armen en bénen rust, dezelve als dan maar losjes uitgerekt of niet zeer gefpannen zyn. Als nu het lichaam met dc bénen opwaards gekeerd, heil over eind haat, dan zyn de draden uitgerekt , maar de laathe op dc voorgemelde fpil bewcegiyk zynde , kunnen dies wegens in dezen hand niet blyven , en moeten noodwendig voorwaards nedervallen , en alzo op geen ander plaats als op de tweede trede nederkomen ; dit  der Lichamen. 471 dit gefchied zynde, is dc holligheid van het onderlyf nederwaards gebogen , gcvolglyk de kwik daar door in haat geheld, wederom van boven naar beneden ; eerst uit het hoofd in dc borst , en van daar in het agter- en onderlyf te kunnen vloeijen ; gedurende dezen loop der kwik moet het beeld , naar mate dezelve vermeerderd, aan 't ondereind weder zwaarder als boven wordende , zich allengs oprigten ; hetzelve nu in de laatften hand zynde , haan de draden gefpannen , de bewceglyke armen worden opgetrokken , en zullen wel gezwind agterover haan. Maar, nademaal dc romp op een beweeglyken grondfteun , namenlyk, op den As der bénen alleen rust, zo zal, wegens dc beweging van de nederdalende kwik , en tevens door de fpanning der draden , het beeld agterover op den rug vallen , en als dan zal dc tuimeling wederom als tc voren gefchieden. Ter meerder opheldering moet ik niet vergeten hier nog by te voegen , dat 'er ter vereischte plaatze, om de armen en bénen juist even zo veel voor- en agterwaards tc laten diaa'ijen , als tot dc kunsttuiglyke beweging van het beeldje nodig is , kleine uitftckende Pennetjes geheld zyn , tegen welke' deze ledematen aankomen , en alzo belet worden , verder als de bepaalden afhand weg te wyken. Zie daar, in 't korte u eene befchryving van het werktuiglyke der bewegingen , van dat toEe 4 ver-  472 Over de Zwaarte-kracht verachtig beeldje, de Chineefchc Tuimelaar ge^ hoemd, zó klaar my doenlyk is geweest, gegeven. hier mede nu meen' ik voor het tegenwoordige eene genoegzame onderrigting medegedeeld te hebben, hoe men de verfchynzelen , welke haren grond in dc byzondere plaatzing en verplaatzing des middenpunts van zwaarte , in de byzondere lichamen kan verklaren ; des kunnen wy nu zeer gevoeglyk overgaan , ter befchouwinge van het algemene Punt van zwaarte , tot het welke wy, een weinig tc voren, gebleven waren. L. Dit onderwerp heeft my zeer vermaakt , terwylc teffens deszelfs nuttigheid , naar myn bepaald inzien , in de Maatfchappy zeer uitgebreid wezen moet. • Welk ccn rykc bron ter vermeerdering van menfehelykc kundigheden , cn tot voortzetting van konst , kan het middenpunt van zwaarte niet aanbrengen ! Edoch, laat ik u niet ophouden. M. Dewyl, gelyk even is aangemerkt, ieder aardsch lichaam , als gedeelten van dc hof kan 'worden befchouwd , 't welk tot onzen Aardbol behoord, zo is uit het geene bereids geleerd is, ligtclyk op te maken , dat deze deelen of lichamen , even als alle dc hofdeelen in 't algemeen , onderling op elkander werkende, deze alle gezamenlyk ook op het lichaam van den Aardkloot eene aantrekking moeten oeffenen, cn in *t byzonder , alle naar één punt , naar een alge-  der Lichamen. 473 genreen punt, wcrwaards hunner aller zwaarte neigd. Dit algemeen Punt nu , is te zoekeh by of omtrend het middenpunt van dc ftof in 'tgemeen , dat is , in 't middenpunt van zwaarte van den Aardkloot zelfs. Want , uit het geene dat ons de Aardrykskunde leerd , mag men ep goede gronden befluiten , dat dit algemeen punt Van zwaarte , niet juist in het middenpunt van grootte vallen kan ; om dat , indien zulks waar was , de Kloot dan noodwendig overal van een zelfde digtheid zou moeten zyn. L. Wel is dat zo niet ? M. Gcenzïnts Mynheer ! het lichaam des Aardkloots is allerwegen met ontelbare oneffenheden , hoogten, laagten cn grondeloze diepten voorzien ; hier by komt , dat de zwaarte , of laaf ik liever zeggen dc digtheid van de ftoffe, aan deze zyde groter , cn dus onder gelyke uitgebreidheid meerder zwaarte hebbende, dan aan geene zyde , dat hier uit eene verplaatzing van het middenpunt van zwaarte moet ontftaan j deze en diergelyke omftandigheden veroorzaken, dat het middenpunt van zwaarte des Aardkloots , niet juist in het middenpunt van grootte , maar een weinig zydwaards vallen moet. L. Hoe groot zou dat verfchil zyn ? M. Zeer gering , en zelfs zó , dat men zonxler een feil van eenig aanbelang, het zelve kan ftellen in het middenpunt van grootte te zyn ; — Laten wy ons nu verbeelden , dat het door ons E e 5 be-  474 Over de ZwaaRte-kracht bewoonde lichaam een volmaakte ronde bol of kloot zy , dewelke door een vlak , gaande door deszelfs middenpunt is doorgefneden ; deze doorfnede of Profil na, zal dan een cirkel zyn , welke wy vervolgens als den Aardkloot zelfs zullen aanmerken ; deze zy dan de Cirkel AQK GR ( Pl. VI. Fig. 3. ) welks middenpunt C het middenpunt des kloots , ja het algemene zwaartepunt aller aardfche lichamen zal zyn, wcrwaards zy alle , wanneer dezelve vry aan zich zelve overgelaten, naar beneden gedreven worden , altoos in eene lyn regthreeks naar dit middenpunt toelopende ; en dewelke door de natuurkundigen , zo als meermalen gezegd is , de ftreeklyn genoemd word ; iirvoege , zo wanneer een lichaam boven de oppervlakte des Aardkloots in E verheven , losgelaten word , zal het door middel zvner zwaarte , in de hreeklyn EA naar beneden vallen , dewelke , indien men dezelve verlengde , door het middenpunt C zou gaan. L. Hoe is het mogejyk zodanige vooronderftciling , namcnlyk , dat de ilreekiyn van een vallend lichaam verlengd wordende , in het middenpunt C zou komen, te maaken ; en toe tc haan ; zou het ook door ondervinding aan de natuurkundigen gebleken zyn ? M. Dan was het geen voorondcrhelling meer, maar een bewezen waarheid; doch ^gy knud zonder moeite bezeilen, dat kier van by geen mood , ge*  S e r Lichamen. 475 gelykheid een proef te nemen is; Want, wie heeft ooit tot zulk een ontzaglyke diepte in 't lichaam van den Aardkloot geboord , en wié zal dit kunnen ondernemen ? Edoch niet tegenhaande dit alle menfchelykc kunst en vermogen zeer verre te boven gaat , kunnen dè natuurkundigen egter de waarheid hier van , óp gronden , welke in zich zelfs wis en zeker zyn , zeer klaar betogen ; en dat wel uit de eigenfchap van de lyn AE zelve, daar aan toe te fchryven . wanneer men dezelve , met betrekking tot den kloot befchouwd; het geen ik nta ga vóórhellen, en verklaren. Laten wy op de oppervlakte des Kloots eenig punt, als A nemen, in 't welke een befchouwer op een gróte vlakte gehéld zy , dewelke onbelemmerd , zonder eenige^ tusfehenkomende voorwerpen , rondsom de gandfche effen vlakte kan overzien, zo verre het gezicht dragen kan ; en laat wyders geheld zyn , dat de eindpalen van zyn gezicht reiken tot aan de punten B cn D; de lyn BD voor de middenlyn van een halven cirkel of boog BWD genomen zynde, zal dezelve de holligheid des Hemels boven het hoofd des befchouwers , verbeelden kunnen , en alzo zal het hem toefchynen , even als of den Hemel , of zo als men gemeenlyk zegd . de Lucht in het ronde aan den omtrek van die wyde vlakte gehegd ware , en dezelve onmidlyk raakte. Dit grote vlak kan alhier door de voorzeide mid-  476 Over de Zwaarte-kracht middenlyn BD afgefchetst worden; binnen dit vlak word dan dc uitgeftrektheid van het gezigt des aanfchouwcrs bepaald , als niet verder kunnende gaan ; derhalve zal hy, by voorbeeld ; een Star lager aan den Hemel haande als het punt D of B, geenzints kunnen zien, dewyl het gezicht aldaar eindigd , of liever aan de cirkel , dewelke in 't ronde door de Lucht bepaald word ; in gevolge nu der hoedanigheid van dezen kring, is het, dat men deZelve zeer eigenlyk met dc benaming van Horizon genoemd heeft, 'twelk een Arabisch woord zynde , zo veel zeggen wil als Gezichteinder, of de lyn, alwaar het gezicht word bepaald. L. Eene allerjuiste benaming voorwaar ! M. Zo is het ; de gandfche ruimte nu , welke men in de gedagten maken kan , binnen deze kring bepaald te zyn , en die wy in de Figuur met de lyn B D verbeelden , word het Horizontaal vlak genaamd , in welks middenpunt een aanfchouwer altyd zich bevind. L. Hier mede wik gy dan te kennen geven dat de kring , welke door de Lucht of holligheid des hemels , rondsom een aanfchouwer fchynd gevormd te zyn , even verre van hem verwyderd is. M. Ja. Deze kring word in't gemene leven, cn vooial by de zeelieden de kimmen genoemd ; daarom , wanneer de Zon of eenig ander hemel-  der Lichamen. 477 mei-licht op het laagfte zich bevind , zegd men gemeenlyk , dat het in de kimmen zy. — Welke kimmen men vervolgens onderfcheid naar de vier hoofdftreken der wereld; als in Ooster- en Westerkimmen , enz. , dan dit alleen in 't voorbygaan. het cirkelvlak van den horizon word ook flegts alleen de Horizon genoemd. L. Naar ik merk is de benaming van kimmen , eigenlyk gedeelten van den omtrek des horizons , en die van Horizon, voor het vlak Zelve gebezigd word. M. Ja dog , en daarom zegt men doorgaans, die lyn, of dat lichaam haat loodregt , of hellende op de horizon. Dit zy genoeg om tl een denkbeeld te geven , wat men door Horizon te verhaan heeft, nu tot onze zaak wat nader. Het lichaam der Aarde is , in eenen wiskundigen zin , geenzints volkomen klootrond , cgtcr zo naby aan de klootfche gedaante naderende , dat men , zonder eenige misdag van aanbelang, en genoegzaam tot ons tegenwoordig bedoelde, te begaan, dezelve als zoodanig kan aannemen; en welker eigenfchap is , dat de oppervlakte in alle plaatzen op een gelyken afhand van zyn middenpunt verwyderd is ; waarom alle regte lynen van de oppervlakte naar het middenpunt getrokken , van gelyke lengte moeten zyn; en 't is hierom , dat men gemakshalve  478 Ov.er be Zwaarte-kracht halve ,ih de bewyzen , een kloot als een cirkel verheeld , nademaal ze beide, de evengemelde eigenfchap hebben, en dus de zaak op't zelfde ïutkomd , gelyk wy in deze ook de cirkel AQGRA , daar voor genomen hebben. Het bovengemelde dan aangenomen zynde , zo laat ons zien , wat de wiskundigen omtrend de klootfche figuur , zo verre het betrekking tot ons oogmerk heeft , leren ; zy bewyzen namenlyk . wanneer een regte lyn den omtrek van een cirkel raakt , deze aanraking volhrekt in niet meer als één punt kan gefchieden ; zodanige lyn word een raaklyn {Tangent) van die cirkel genoemd ; wyders bewyzen zy , indien uit het middenpunt des cirkels tot het raakpunt een ander regte lyn getrokken word , deze beide lynen elkander met regte hoeken zullen ontmoeten , makende de laathe op de eerhe ter wederzyden , een hoek van go graden. By voorbeeld , laat de regte lyn AD dc cirkel AQK-G in het punt A raken , dan is het onmogelyk , dat de zelfde lyn , verder die cirkel in eenig ander punt van deszelfs omtrek zou kunnen aanraken , en daarom is dezelve alleen de Raaklyn van dezen cirkel in 'tpunt A; dus is het ook gelegen ten aanzien van de lyn QO, en zo voort met alle andere punten van den omtrek ; zo men nu uit het middenpunt G eene regte lyn tot het raakpunt A trekt , dan zal de hoek CAD , die dezelve met de raaklyn  der L i c h a m e k. 479 lyn AD' maakt , een regten hoek zyn. Op gelyke wyze is dit gelegen ten aanzien der lyn AB, zynde mede een raaklyn van de cirkel aan dc andere zyde van 't punt A , en in dit geval de verlengde van AD ; de hoek CAB, welke CA met deze Taaklyn maakt , is derhalve om gemelde reden , al mede regt ; op deze bewezen gronden betrekkelyk de cirkel, gaat de wiskundige voort, met te betogen dat alles wat ten aanzien der lynen , omtrend de cirkel bewezen is , even het zelfde plaats heeft , ten aanzien van vlakken, omtrend een Kloot ; kerende dat het vlak, hier door de lyn AD verbeeld , 't welk een Kloot AQKGR in eenig punt , als A raakt ; en een lyn uit het midderpunt des Kloots C, tot aan het punt van aanraking getrokken wordende , deze lyn op het raakvlak lootlynig zal nederkomen '; weshalve het vlak verlengd wordende, tot het DB word, zullen de hoeken CAB en GAD even groot, en ieder van 90 graden zyn ; dus is het mede gelegen met de lyn CQ, getrokken op het vlak PO, en met alk andere vlakken in eenig punt de kloot rakende. Op deze beweze waarheden en gelegde gronden , zullen wy zien, en betogen kunnen , dat de hreeklyn langs welke een lichaam naar de Aarde daald, regthreeks naar deszelfs middenpunt naderd. Laten wy ons door de lyn BD het horifontaal  43o Over de Zwaarte-kracht taal vlak verbeelden , 't welk de oppervlakte van de kloot in eenig punt A aanraakt; — zo is het, ingevolge het vorig betoogde, onmogelyk, dat het zelve in dezen hand blyvende , gemelde oppervlakte in één of meer andere punten zoude kunnen raken; _ laat nu loodregt boven dit raakpunt , by voorbeeld tot in E een lichaam E verheven zyn , en aan zich zelfs overgelaten wordende , in voegen het aan deszelfs kracht van zwaarte gehoorzamen kan , dan is het onbetwistbaar door de oudervinding openbaar , dat het loodregt zal nedervallen in de hreek E A, welke volhrekt altyd regthoekig op het horizontaal vlak haat , makende met het zelve ter wederzyden even grote hoeken. L. Dit kan niet wederfproken worden. M. Nu , dewyl deze lyn loodregt in het punt A haat , en het zelve te gelyk het raakpunt van het horizontaal vlak is , zo volgd , dat de hreeklyn in welke het lichaam nederdaald, ook regthoekig in het raakpunt op den Horizon ftaan moet. L. Zulks ftem ik volkomen toe. M. Dan zult gy mede wel willen toeftaan , dat de lyn CA, getrokken uit het middenpunt C , tot aan het raakpnnt A van den Ho-? rizon, met AE te zamen eene regte lyn maken, en alzo GA als de verlengde van AE, moet gehouden worden, L,  der Lichamen. 481 L, En waarom? eischt zulks geen nader betoog. M. Gy hebt ingevolge myn bewys , toegeflemd, dat de lyn EA ter, wederzyde gelyke of regte hoeken met het horizontaal vlak BD maakt; en te voren is betoogd, dat even dit zelfde met de lyn CA omtrend het zelfde vlak alzo plaats heeft, derhalve, de beide lynen in het punt A famenkomende, konnen niet anders dan een zelfde regte lyn uitmaken. L. Deze gevolgtrekking gevoel ik klaar. M. Dus hebb' ik dan bewezen 'tgeen te bewyzen hond , namenlyk , dat de hreeklyn in welke een lichaam naar beneden vald , verlengd wordende , noodzaaklyk in het middenpunt der Aarde moet komen , zo dat men naar waarheid zeggen kan , dat alle vallende lichamen nederdalen langs eene lyn , regtftreeks gerigt naar het middenpunt des Aardkloots , hun aller gemeen middenpunt van zwaarte. L. Ik zie de gegrondheid uwer redeneeringen , en de aangevoerde' bewyzen vorderen van my eene volkome toeftemming, in 'tbyzonder ten aanzien van het lichaam E, door u voorgeheld ; maar 'er blyfd by my ééne zwarigheid over; of wel het zelfde plaats zoude hebben , in een ander lichaam, uit eenig ander punt , als by voorbeeld , uit N vallende ; want, ingevolge het bewezene, zou deszelfs val moeten gefchieden langs de ftreeklyn NC, en dus kan het- I. Deel. F f zelve  481 O" er de Zwaarte-kracht zelve geenzints volgens de ondervinding, in eenen ftand regthoekig op het horizontaal vlak BD nederkomen. M. Ik merk «wc vergisfmg, en zal tragten dadclyk u van dezelve te regt te brengen; Het lichaam in N los gelaten vald, zo als gy te recht aanmerkt, langs de lyn NQ, de verlangde van QC ; hier om kan het zelve niet regthoekig cp het vorig horizontaal vlak BD vallen, om dat het laatst gemelte geenzints de Horizon is van de handplaats Q , maar eenig en alleen van die in 't punt A, en hier in ligd eigenlyk uwen misdag; want, de Horizon voor 't punt Q_ is de lyn PO, zynde het punt Q op eenen gelyken afhand van de kimmen O en P verwyderd , even als wy dit in 't punt A op den Horizon BD in de kjmmen B cn D gezien hebben ; de lyn P O de kloot in O^ rakende , is dezelve alhier voor het vallend lichaam N het horizontaal < vlak , weshalven uit het te voren bewezen aangaande het vallend lichaam E, zonder veel nadenkens kanen moet bclloten worden , dat een lichaam uit N vallende , geene andere rigting nemen kan, als regthreeks naar het gemene middenpunt van zwaarte C , het middenpunt van den kloot. L. Nu zie ik waarin myne misvatting gelegen is; gy bewyst, dat de twee punten A en Q_ ieder hunne byzondere gezigt-eindens hebben , cn gevolglyk, d.at alle verlchillende handen op de  der Lichamen. 483 de oppervlakte van den Aardkloot hunne eigen Horizon hebben ; is het met deze zaak alzo niet gelegen? M. Niet zekerder als dit ; want, zulks is een gevolg van de bolronde gedaante des Aardkloots , en der eigenfchappen van 't licht of der licbthralen, welke van de voorwerpen alle naar den oogbol van den befchouwer gekaatst worden, waar door dan het denkbeeld dier geziene voorwerpen in ons verwekt word ; dit zal ik u kortclyk door eene hguur tragten te verklaren , latende het bewys van de rondheid des Aardbols, als nu tot onze zaak niet behorende, voor ditmaal ter zyde. De Aardbol als klootrond aannemende, zo laat de cirkelboog AQK (Pl. VI. Fig. 4.) een gedeelte van deszelfs oppervlakte , en op dezelve in dc punten A , Q_ en K drie verfchillende handen 2yn_ . Men helle nu, dat een befchouwer in de handplaats A met het oog aan de grond leggende , langs en over eene wyduitgeftrekte vlakte kan henen zien, , dat is , langs zynen Horizon BD; een Toren QS van zeer verre ontdekkende, zo zal hy van dezelve niet meerder, als het gedeelte RS, 't welk van de gandfche Toren boven zynen Horizon alleen verheven is, zien kunnen, en welk voorwerp aan hem zal voorkomen, als een bleek blaauwagtige hreep , met het ondereinde , als 't ware, de kimmen rakende ; en voor het overige zal van F f 2 den  484 Over de Zwaarte-kracht den Toren TK, en vertier afgelegen voorwerpen als Q, niets kunnen gezien worden : dit alles gefchied, om dat de gezigtftralen in eene regte lyn doorgaan, op gelyke wyze als de lyn BD , en alles wat hoger als deze is , kan dc lichtftralen naar het oog van den aanfchouwer afkaatzen, en wat zich lager als dezen Horizon bevind, zal men om gemelde reden, niet konnen zien ; maar, laat hy het voorzeide voorwerp in Q nader komen , dan is het zeker , dat het gedeelte R S , 't welk hy uit de handplaats A gezien heeft , in zyne aannadering ineer en meer zal zien vergroten , duidelyker worden , cn de kouleuren zelfs zal kunnen onderfcheiden ; tot eindelyk het oog in de lyn PO gekomen zynde, namenlyk in Q, alwaar dc lyn PO tot een ander horizontaal vlak verkregen hebbende, zal hy het gandfche voorwerp , van de voet tot aan den top zien kunnen. In deze flandpiaats word wederom een gedeelte van den Toren KT voor hem zigtbaar , om gelyke redenen als wegens dc Toren QS zyn bygebragd. L. Ik bevatte klaarlyk , dat deze dingen alzo moeten plaats hebben , in de vooronderhelde klootfche gedaante van den Aardbol ; maar , zou dit niet meerder kunnen geheld zyn , als met d'ervarenheid bevonden is. M. Geenzints , reeds hebb' ik gezegd niet tot myn doel te hebben , u alhier de gedaante van  der Lichamen. 485 van den Aardkloot te bewyzen, vermits ik alhier geenzints als een aardryksbefchryver be" geere voor te komen , anderzints zouden 'er verfcljeide waarnemingen by te brengen zyn , welke deswegens, zonder egter met het bepaalde oogmerk tot dat einde, maar alleen by geval gedaan zyn. Om nograns , naar myn' gewoonte , uwe vragen niet geheel onbeantwoord voor by te gaan , zal ik melden , dat uwe twyfeling onbetwistbaar weggenomen word , door het geene de zeeman op zee waarneemd; een huurman , ja zelfs een gemeen matroos , die ftegts eenige tyd op zee geweest is , zal u weten te zeggen , dat men op zee altyd een vrye en onbelemmerde Horizon hebbende, een fchip in de kimmen ziende, daar van allereerst de heng van de grote mast, als de hoogfle van het fchip zynde , ontdekt word; als dan fchynd het zelve als op de kimmen te leggen, en naar mate men het voorwerp naderd, laat het zich aanzien, als of het uit de kim komt, of oprysd ; vervolgens begind men de bovenzeilen te zien , daar na de onderhe , tot eindelyk de klomp van 't fchip boven het Horifontaal vlak gerezen zynde , men het gandfche vaartuig in zyn geheel befchouwen kan, zo verre het zelve boven water is. Dit verfchynzel nu is onmogelyk te verklaren , zo de oppervlakte van het water, tusfehen de handplaats en dc kimmen , geen bolronde gedaan Ff 3 tc  486 Over de Zwaarte-kracht te had , hier van zoudt gy zelfs te land, indien het n lust, zonder op zee te gaan een proef kunnen nemen ; gelegenheid hebbende om aan den oever van een breed en wyd water of Meir , welks overöever, regt overeind haande, duidelyk genoeg kan gezien worden ; aan dezen oever het oog zo naby de oppervlakte van 't water, a_3 doenlyk is , gebragd , en het gezigt naar den overöever gewend hebbende , zult gy terhond gewaar worden, dat dezelve uit het gezigt geraakt, en onder dc kimmen gedoken is, waar van alleen , tot uwe overtuiging de tusfehen het oog, en gemelde oever gelegen bolronde oppervlakte des waters , de eenige oorzaak is. L. Ik ben voldaan. Dit bygebragte behelsd zulke klare bewyzen, voor de bolrondheid der Aarde, dat men 'er niet aan twyfelen kan; maar, waarom word men dit dagelyks , by naauwkeurige befchouwing ook niet gewaar? M. Om dat het gedeelte van de bolrondheid der oppervlakte , 't welk gy regt ophaande op eenmaal overzien kund , met betrekking tot de gehelen omtrek der Aarde, zo klein is, dat dezelve niet anders als een platte vlakte kan voorkomen ; twyfeld gy hier aan , trek dan eens twee cirkels, waarvan d'eene een mid^denlyn, by vooib. , van 20 voeten , en d'ander van 3 voeten heeft, uit een zelfde middenpunt; vervolgens uit dit laathe twee regte lynen, op een  der Lichamen. 487 een kleinen afftand van malkander getrokken, welke de beide omtrekken doorfnyden , het gedeelte boogs van den eenen, en andere cirkel, tusfehen de twee lynen begrepen, zal in ieder een gelyk getal graden bevatten ; het overig gedeelte van de twee cirkels niet in aanmerking nemende, vergelyke men alleen'yk de twee afgefnede bogen met elkander, waar by blykt, dat de boog van de grote cirkel, als een regte lyn zal voorkomen, en de andere niet; fchynd ons de zaak dusdanig in eenen zoo kleinen cirkel , vergeleken by die van den omtrek des Aardbols , hoe veel te meer moet ons gezigt dan niet misleid worden , op een ongelyk evenredig kleiner gedeelte van den gehelen omtrek der Aarde ; geen wonder derhalve, dat een wyd uitgeftrekt veld , ons voorkomt als een platte vlakte. L. Ook hier omtrend hebt gy my voldaan. Nu ik het my herinner, hebbe het aangetoon. dc door dc ondervinding ook bewaarheid gevonden ; want, een zeer grote glaze Bol, in welke ik voor dezen goud vischjes ophield , by ongeluk gebroken zynde , fchenen my de ftukjes , op de giootte van een Huiver , niet anders als vlakke plaatjes glas te zyn ; even hetzelve bevond ik mede , doch veel aanmerkelyker, in de ftukken van een gebroken fuikerglas of glazen Cylinder, welke groter van omtrek als de evengemelde glazen Bol was. ff 4 Maar»  488 Over. de Zwaarte-kracht Maar , wanneer men dan de Aarde als een grote kloot moet aanmerken , en aan het getuigenis van reisbefehryvers , geloof moet gegeven worden , namenlyk : dat zy de Aarde rond gevaren, en fchier op alle plaatzen bewoond gevonden hebben ; dit alles als een vaste waarheid moetende aannemen . beken ik gaarne daarin zwarigheden t' ontmoeten , die voor my , zekerlyk uit onkunde , onoplosbaar zyn ; waarom ik verzoeke dezelve voor my uit den weg te ruimen. M. Welke zyn die zwarigheden? L. Indien 'er in de plaats A (Pl. Vf. Fig. 3. ) en teffens in G, menfchen wonen, dan moeten de geenen, welke ter laatstgemelde plaatze zyn , met hunne voeten gaan tegen de voeten van de bewoners in A; hoe kan dit gefchieden ? M. Zeer wel, zo als ik u teiftond daarvan zal tragten te overtuigen ; dan vooraf zal ik ter meerder opheldering zeggen, dat om die reden , de bewoners in G , welke een halven omtrek der Aarde van de bewoners in A verwyderd liggen, en dus op de mogelykst grootfte afhand, de Tegenvoeters (Antipodes) van de laathe, door de Aardryksbefchryvers genoemd worden ; en weerkeerig zyn, die in A de tegenvoeters van de bewoners in G; op gelyke wyze zyn , die in R , de tegenvoeters van die in K., en , vice ver/a , zo dat het Toppunt (Zenith) van eene dezer diametrale overgehelde bewoners , is  der Lichamen. 489 is het Voetpunt (Nadir) der anderen. L. Dit moet zeker een gevolg van de klootsheid der Aarde zyn ; maar, hoe komt het dat de bewoner in G aldaar kan blyven ? dit kan ik wel begrypen van hem die in A is; want, het punt E is boven zyn hoofd, en 't punt A aan zyne voeten ; op dit punt haande drukt hy het zelve , wegens zyne zwaarte zodanig , dat, indien hy door de zelfhandigheid van den bol konde doordringen , hy langs de lyn AC naar het algemeene punt van zwaarte C, zou nederdalen; dit alles kan ik wel befluiten uit het geene gy my reeds geleerd hebt; maar, dit weet ik geenzints toe te pasfen op den tegenvoeter in G; hy fchynd my veel eerder van den Kloot te moeten afvallen. M. Oppervlakkige denkbeelden ! dezelfde reden die 'er is, omtrend de bewoner in A, heeft ook plaats in G, en daarom is het volftrekt onmogelyk. dat de laathe even zo weinig als de eerhe, van de Aarde zou kunnen afvallen: het is een ontegenzeggelyke waarheid, zo als ik reeds aangetoond heb , dat de Aarde kloots zy ; dat dezelve met eene zelfde gehouden koers of hreek is rond gezeild; dat men op alle plaatzen van de oppervlakte , welke bezogt zyn , de hemel boven 't hoofd , en de aarde onder de voeten gehad heeft ; dat men in alle zulke plaatzen een lichaam naar de aarde heeft zien Ff 5 val-  490 Over de Zwaarte-kracht vallen , en indien men dezelve daarin wilde verhinderen, men dan derzelver gewigt gevoelde ; alle deze dingen ftaan vast ; en wie ondernemen wilde dezelve te wederfpreken, Zou even zo ongerymt handelen als een ander, welke ontkend, dat een zaak is, om dat hy de wyze hoe, niet bevroeden kan ; het zyn dan waarnemingen, onbedrieglyke ondervindingen , welke eenen zo onwrikbaren en zekeren grond van waarheid hebben, als men zeker weet, dat twee maal twee aan vier gelyk is. Het komt 'er derhalve nu alleenlyk maar op aan, om een best mogelyke wyze aan de hand te geven, volgens welke deze waarheid verklaard zou kunnen worden. Dit nu , dunkt my , is te zoeken in den aart van de Zwaarte-kracht zelfs; volgens de wetten der Zwaarte-kracht is het onmogelyk . dat een lichaam immermeer van de Aarde af zou kunnen vallen; waar, of in welke plaats der oppervlakte het zelve zich ook mag bevinden ; 't zy dan in A , Q_, K. , G of R, enz. want , wat is de zwaarte op deze Aardkloot? immers niets anders, dan eene neiging van alle aardfche lichamen , alleenlyk naar het middenpunt der aarde; dit punt is voor alle lichamen gemeen , cn waar dezelve op het oppervlak ook geplaatst mogen zyn , voor dezelve het laaghe punt; dus is het punt C voor een lichaam in A, Q, enz. even zo wel het laaghe punt , als voor een ander in G of  der Lichamen. 491 of R, enz. hier uit is dan openbaar, dat een lichaam in G verheven, en losgelaten zynde , even zo wel aan de wetten van zwaarte za' gehoorzamen , en derhalve naar het middenpunt C zal neigen of vallen, als een ander in A; want, volgens de vorige gelegde en toegefiane gronden , kunnen wy ons van het vallen der lichamen geen ander denkbeeld vormen. Hier uit, zo ik meen', moet ten allerklaarhen blyken onmogelyk te zyn , dat een lichaam van de Aarde zou afvallen ; want, indien dit gefchieden konde, zo zou 'er een ander punt , dan het middenpunt der Aarde , moeten zyn , werwaards heen zulk lichaam zynen val ftrekke; maar dit nu wederfpreekt de ondervinding, nademaal alle lichamen overal, en op alle plaatzen van den Aardkloot op gelyke manier werken , en een zelfde rigtinge of hreeklyn in het Vallen volgen , dat is , naar deszelfs middenpunt; derhalve kan het niet anders zyn, of de geopperde zwarigheid wegens het vallen van de Aarde, is ongerymd, hebbendé geen dé minhe grond , zelfs niet van waarfchynlykheid , en moet alleenlyk aangemerkt Wórden , als voortkomende uit een volhiekt wanbegrip van de Zwaarte - kracht. L. Ik ben u verpligt, my uit een wanbegrip waarin ik geen doorzigt altoos had , door uwe wyze van redeneeren tot een beter gebragd te zien. Maar verklaar my toch de reden , waar-  492 Over de Zwaarte-kracht waarom men in G zynde , niet gewaar word , dat men met betrekking tot A, met het hoofd om laag is. M. Die reden is alleenlyk daarin gelegen , om dat de uitdrukkingen Hoog en Laag enkel betreklyk zyn; een Toren is hoog ten aanzien van de grond waarop dezelve haat ; maar dezelve is laag met betrekking tot een wolk of iets anders , verre boven deszelfs top verheven ; deze betrekking in de plaats A moet derhalve ophouden, zo dra men in G verplaatst is, alwaar het laaghe punt , geenzints in een hreek naar V , maar naar G gezogd moet worden , op gelyke wyze als men het zelve in A zynde, niet naar den kant van W zegd te zyn: maar het algemene laaghe punt op den gehelen Aardkloot, is zyn middenpunt; de betrekking dan van hoog cn laag, heeft derhalve haar opzigt tot het middenpunt van den Aardbol. L. Ik meen nu van deze zaak een beter en gepaster begrip te hebben ; indien onze Tegenvoeters in G van de Aard?, om zo te fpreken, afvielen, dan zouden wy uit A by hen gekomen zynde , moeten zeggen , dat ze naar de hoogte vallen ; welk eene ongerymdheid! doch aleer wy verder gaan, zy het my gegund alhier nog ééne bedenking , aangaande dc Leer der zwaarte, u te mogeu voordragen. M. Zo het u geliefd. L. In-  1 der Lichamen. 49J L. Indien de Aarde een kloot zy, wiens oppervlakte wy bewandelen , zeg my dan , waar aan dat groot gevaarte is vastgehegd? kan iets zonder een genoegzamen grondheun Haande blyven. M. Is het u dan vergeten , dat Wy deze zaak met malkander , by de befchouwing der aantrekking alreeds afgehandeld hebben ; geliefd dit eens wederom naar te zien , toen heb ik onder anderen aangemerkt, welkeen gepast begrip de heilige man JOB hiervan moet gehad hebben , wanneer hy zegd , dat de Aarde als aan ten Niet bangd; en dat men hier door niet anders te verhaan hebbe, dan dat dc Aar. de op de Zon, en deze laatfte weerkeerig op de eerfte een aantrekking oeffend, eveneens als alle aardfche lichamen op het middenpunt der Aarde doen. : Deze wederkeerige werking nu van de Zon en de Aarde, kan ook aangemerkt worden als een Zwaarte-kracht, waarvan het zwaartepunt in 't middenpunt der Zonne gelegen is ; dezelve word ook weging (gravitatio) der Aarde op de Zon, cn omgekeerd, genoemd. L. Wel, indien dc Aardkloot vallen konde, dan zou de neiging naar de Zon gerigt zyn r* M. Zeer zeker; maar de Aarde word hierin verhinderd door een kracht, welke dezelve in eene verwyderende hrekking van de Zon af, telkens voorwaards dryfd ; deze kracht nu met de  491 Over de Zwaarte-kracht de aantrekking der zonne op de Aarde, brengen te famen een uitwerkzel voort , waardoor de laatfte in hare voortgaande beweging , geen regte, maar noodzaaklyk eene kromme of in zichzelf, lopende lyn befchryven moet , dewelke door de Starreloopkundigcn , de jaarlykfche Wandelkring der Aardt genoemd word, by dewelke dezen omloop geleerd en verklaard word, en in 't vervolg, wanneer wy over de beweging van een lichaam om een middenpunt, handelen zullen , nader overwegen moeten. In de Zon nu, is niet alleen het zwaarte punt der Aarde, maar ook van alle de Dwaalharrens in 't gemeen, welke even als de Aarde, kringswyze om de zon bewegen ; hierom word de Leer der Zwaarte-kracht, van alle deze hemelkloten op de Zon , genoemd de Leer der algemene Zwaarte ( Gravitas Univerfalis). Hier mede zqu ik rekenen onze taak, aangaande het u idden.umt van zwaarte afgedaan te iie >ben, en daarom deze famenkomst kunnen e p igen , ren ware ik nog nodig vond , ter gelegenheid dezer Verhandeling over de Zwaartekracht , ook in 't kort iets , wegens de GeWigten der lichamen, te moeten melden. L. Is dan de betekenis van gewigt en zwaarte niet even het zelfde ? als my de zwaarte van een lichaam word te kennen gegeven, is my dan deszelfs gewigt niet bekend geworden? M. In dien zin, in welke ik denke dat de zaak  der Lichamen. 495 zaak door u opgenomen word, zou ik ja zeggen , namenlyk , volgens het begrip 't welk men aan de woorden Zwaarte en Gewigt in den gemenen wandel gewoon is te hegten ; maar in de eigenlyke betékenis derzelve , in welke de Natuurkundigen die nemen, is myn ant-» woord volftrekt ontkennend ; nademaal in de natuurkunde door Zwaarte iets anders als door Gewigt verhaan word. lnvoege men het ééne voor het ander woord niet zou kunnen bezigen . zonder zich oneigendlyK uit te drukken ; dit is myn voornemen u verhaanbaar te maken , maar alvorens achte nodig nog iets wegens de zwaarte vooraf te laaten gaan, waarvan ik tot hiertoe niet gevocglyk heb kunnen fpreken. Wy hebben gezien , dat door zwaarte verhaan worde, de neiging der hoffelyke zelfftandigheden naar het middenpunt van de Aarde. —. Deze. hoedanigheid moet niet alleen aan eenen klomp , van aanmerklyke grootte , maar ook aan ieder hofdeeltje (zo veel 'er in denzelven bevat mogen zyn) toegefchreven worden ; ieder hofje word door den Aardkloot aangetrokken , terwvl hetzelve weerkeerig eene neiging tot denzelven hebbe; deze wederzydfche neiging blyfd even onveranderlyk, 't zy de hofdeeltjes eens klomps van den anderen gele heiden , 't zy ze te famen vereenigd, één eenig lichaam uitmaken ,  49Ö OrER de Zwaarte-kracht ken, dat is , in beide gevallen blyfd de neiging naar de Aarde even groot. L. Gy beduid my dan , dat een afgefcheiden ftofje van eenig ander groter lichaam, met eene even grote kracht van de Aarde zal aangetrokken worden , even of het zelve met dat lichaam nog vereenigd ware ; alzo , dat de ftofdeeltjes van een lichaam, 't zy vereenigd of gefcheiden, ieder in 't byzonder eene even grote neiging naar de Aarde behouden. M. By uitnemendheid hebt gy myne meening gevat. De neiging van ieder derzelve, word door de onderlinge vergaring geenzints vermeerderd noch verminderd. Deze grondflag der zwaarte éénmaal wel begrepen , en vast gehouden wordende , zo zal men dan ook ligtelyk bezeffen kunnen , dat twee klompen, van welke grootte dezelve mogen zyn, met eene gelyke fnelheid naar de Aarde zullen neigen of vallen ; zo dat een veer of pluim, even zo fnel naar beneden zal dalen als een fteen, brok lood, of eenig ander lichaam; beide zullen gelyktydig op den grond moeten komen. L. Deze gevolgtrekking uit de gefielde grondflag , komt my geenzints zo blykbaar vóór als u, vermits het vlak tegen de ondervinding fchynd aan te lopen ; hebt gy immermeer waargenomen, dat een ligte veder met eenen fteen in het zelfde ogen-  der Lichamen. 497 ogenblik uit een vengfter los gelaten , ze beide even ras beneden kwamen? M. Het wonderfpreukige van het geene ik zegge, zal ogenbjiklyk verdwynen , na dat ik de laak omftandigcr verklaard zal hebben. Stellen wy, dat de twee voorzeide lichamen,1 in hunne oorfprongkelyke hofdeeltjes zyn verdeeld , zodanig dat Z2 tot een onbegrypelykc fynte en ontastbaar poeder gebragd, en ontbonden zyn; dan is het waar, dat ieder hofje met gelyke krachten naar de Aarde getrokken , dat is, naar het gemene zwaartepunt geneigd word, gevolglyk zullen dezelve alle gelyktydig beneden moeten komen; want, ieder hofdeeltje word maar alleenlyk en afzonderlyk , door eene gelyke kracht van de hofdeelen der Aarde aangetrokken ; dat is , om het zo eens uit te drukken, hof tegen hof. • Deze waarheid blyfd even onveranderlyk in welke om handigheden de hofdeelen ook mogen geheld zyn ; 't zy dezelve ieder op zichzelfs zyn, of dat ze te famen vereenigd , eenen klomp van' een taarlingfche duim, voet, of van eenige andere grootte uitmaken, nademaal hunne vergaring en famenvoeging aan de neigende kracht geen vermindering noch vermeerdering aanbrengd : hierin ligd ten klaarden opgefloten , dat een grote ftofklomp niet fchielyker beneden kan komen, dan een ander, van minder grootte. I. Deel. Gg In-  4p8 Over. de Zwaarte-kracht Indien gy dit niet begeerd toe te ftemmen , dan zoude volgen moeten , dat het ééne hofdeeltje met eene grotere kracht naar de Aarde getrokken word , dan het ander , 't welk baarblyklyk eene ongerymtheid zou influhen ; nademaal alle hofdeelen , het zy van gelyke of ongelyke foort , alleenlyk als hoftelyke zelffiandigheden befchouwd , volhrekt een zelfde neiging hebben ; dat is , dat dezelve ieder flegts eenvoudig door de hofdeelen der Aarde aangetrokken worden. Wvders kan hier worden bygevoegd , dat het verfchil van meerder hoeveelheid ftof; gene meeider aantrekking , voor ieder ftofdceltje in 't b\ zonder , kan te weeg brengen , dewyl dan het eene ftofdceltje op het ander zou moeten werken, om de gemenen val te verfnellen; maar dit is volhrekt onbewyslyk en valsch , vermiis de zwaarte geenzints op de onderlinge hofdeeltjes van het lichaam werkt, maar op het lichaam van den Aardkloot. Derhalve , de zaak op deze Natuurkundige wyze befchouwd zynde, vermeen' ik niet anders te kunnen hellen , dan dat een Pluim even fchielyk naar beneden moet komen, als een Ducaat. Niet tegenftaande deze waarheid onbetwistbaar en zeker is , ziet men de zaak nochtans anders gebeuren , waarom het fchynen zou als of  der LicHAMEÜ. 4fgi of uwe tegenwerping , met inroeping van de ondervinding, gegrond ware, en alzo alle myne redeneeringen als bedrieglyk zouden moeten worden gehouden; men gaat niet altyd zeker, wanneer men op ondervinding begerende te bouwen , niet alle noodzaaklyke omftandigheden , tot bewys eener waarheid volhrekt onontbeerlyk, in aanfchouw neemd : Een veder, komt geenzints zo fchielyk op de grond als een heen , dit is waar : maar waarom gebeurd dit, lynregt hrydig met de voorgaande natuurkundige befchouwing ; om dat het een gewrogt Zy , voortgebragd , door eene van buiten komende oorzaak, welke in de werking der hoffe op elkander niet in aanmerking heeft kunnen komen; en deze oorzaak is, de wederhand der lucht van onzen Dampkring , waarmede dc Aarde tot op zeker hoogte omgeven is. Alle vallende lichamen moeten dwars door deze vloeiftof hunnen weg nemen, en gevolglyk van dezelve wederhand ontmoetende , als een ftoffelyk wezen zynde, zo worden dezelve in hunnen val vertraagd ; welke vertraging min- of meerder zyn moet , in evenredigheid van den ftoffelyken inhoud van het vallend lichaam ; hoe kleiner lichaam , hoe minder ftoffe het zelve bevat, des te ligter is het, gevolglyk hoe minder vermogen om tegens deze wederhand aan te wenden, en beftand te zyn 5 en hierom Gg 2 is  5co Over de Zwaarte-kracht is het, dat een Veder in haren val eene groter vertraging ondergaat, als een Ducaat , weshalve het met de natuur der zaken zeer overeenkomhig is, dat de laathe, eerder als de eerhe, op den grond nederkome. L. Uwe redenen fchynen allezints op zeer goede gronden gevestigd. Jammer is het maar, dat het niet meerder als blote redeneeringen en befpiegeiingen zyn kunnen, M. Niet zo haastig, myn Heer! de zaak is door proeven van agter bevestigd ; want, door middel van de Luchtpomp, heeft men een glaze Buis van zes of zeven voeten lang, van lucht weten te ledigen , en in dezelve uit deze hoogte gelyktydig een veder, en den ducaat laten vallen, en d'uitkomst bevestigde myne befpicgelendc redeneeringe , de beide lichamen waren gelyktydig beneden , tot een ontwyfelbaar bewys, dat de wederhand van de lucht alleen, en de eenige oorzaak zy , waarom vallende lichamen met verfchillende fnelheden nederwaards dalen. tot de wyze, hoe diergelyke proeven te nemen, zal mogelyk in 't vervolg wel ccn of ander gelegenheid zich opdoen. L. Ik zie hier uit, hoe zeer fchyn bedriegen kan , en tevens hoe omzigtig men diend te we. zen , in natuurkundige waarnemingen op de ondervinding zich te beroepen; gy hebt my uit een misyerhand getrokken , 't welk in 't vervolg  der Lichamen. 501 volg van veel dienst zou kunnen zyn ; en fteeds begeerig zynde myne begrippen van dwalingen tc zuiveren, zal ik de vrylieid nemen , aangaande dit onderwerp u nog ééne bedenking voor te draagen. Ze beftaat hierin: indien het waarheid is , dat de ftofdeelen der lichamen met gelyke kracht en fnelheid naar de Aarde dalen , zeg my dan, hoe het bykome, en , waarom men een zo merkelyk verfchil in de zwaarte , by voorb. van twee lichamen gewaar word, waarvan het eene één , en het ander tien ponden weegd ? M. Dit is alleen eene uitwerking van het meerder gewigt, tot welkers befchouwing in 't byzonder wy nu zullen dienen over te gaan , om te doen zien, dat uwe tegenbedenking geen de minhe invloed hebben kan, tegen de reeds betoogde waarheid. — Het Gewigt van een lichaam is , natuurkundig of in eene natuurkundige zin, geheel onderfcheiden van deszelfs Zwaarte; want , daar in de eerfte plaats , door de uitdrukking van Zwaarte niet anders verftaan word , ais alleenlyk de Neiging van een lichaam naar de Aarde, zo geefd aan den an- ■ deren kant, de uitdrukking van Gewigt te kennen, de hoeveelheid of hoegrootheid dier nei- . ging, ineen lichaam, bevat, en te famen genomen zynde ; of met andere woorden , door het gewigt van een lichaam verftaat men, het Gg 3 getal  50a Over de Zwaarte-kracht getal der zware deeltjes onder deszelfs uitgebreidheid bevat; in dezen zin, zal het ftuk van tien ponden meerder gewigt hebben , dat is , meerder zware ftofdeelen onder zyn oppervlakte bevatten, dan het ander van één pond; want, daar het eerfie tien van zulke naar de Aarde neigende flofdeeltjes groot is , is 'er in het laatfle niet meer als één , weshalve het geenzints te verwonderen is, dat de hand welke het lichaam van tien ponden ophoud, en in zyne nederwaardfche neiging verhindering toebrengd, noodzaaklyk een groter kracht op zich voeld werken , dan wanneer ze het ander lichaam van één pond ophoud. Dat gene nu, 't welk deze kracht aan de hand doed gevoelen , noemd men in de Natuurkunde , het voljlrekt Gewigt (Pondus Abfolutum) van een lichaam , en in de gemene zamenleving maar eenvoudig het Gewigt. L. Door de benaming van gewigt, bedoeld men dc fom der hofdeelen in het lichaam begrepen ; dus, hoe meerder hofdeelen daarin bevat zyn, des te groter is deszelfs gewigt, hoe het zelve wigtiger zy. Al. Juist. Men heeft ze niet anders, als voor eene betrekkelyke benaming op te vatten , ten aanzien tot de ftoffelyken inhoud; cn even daarom is altyd de grootte des gewigts van een hchaam, naar den inhoud der floffe in het zelve;  der Lichamen. 503 ve ; anders , zo dc ftoffelyke inhoud van een lichaam is , zo is ook het gewigt. L. Dit is zeker ; want , indien een klomp fteen twee of drie malen , enz. meerder ftof bevatte dan een ander lichaam , zo is ook 't gewigt van het eerfte , twee of drie malen , enz. groter als van het laathe. M. Hier uit blykt dan, dat Zwaarte en Gewigt, geenzints een zelfde betékenis hebben, alhoewel ze in het gemene leven daarvoor gehouden worden , en alfchoon de natuurkundigen zelfs, de woorden Zwaarte en Gewigt, onvetichdlig de eene voor de andere nemen , om dezelfde zaak te betékenen; zich hierin fchikkende, naar het algemeen aangenomen gebruik; waarom doorgaans gezegd word, dit lichaam is Zwaarder als een ander, dat is, heeft meerder gewigt. In 't vervolg zullen wy ons mede van deze'' uitdrukking dikwerf bedienen. De algemene betékenis van 't Gewigt kortelyk overwogen hebbende, laten wy nu zien , hoe de gewigten in onderfcheiden foorten van lichamen tot elkander ftaan. Wanneer men de gewigten van twee of meerder lichaamen begeerd te onderzoeken, is 'er niets anders te doen, dan de hoeveelheid der neigende of zware ftofdeelen naar te gaan, ter bepalinge, by voorb. of een brok lood, wigtiger zy dan een ftuk goud: - want, zonder iets Gg 4 ' ver¬ lichamen tot elkander ftaan. Wanneer men de gewigten van twee of meer- niets anders te doen, dan de hoeveelheid der  504 Over de Zwaarte-kracht ■verders in aanmerking te nemen , heeft men flegts deze twee flukken te wegen, hebbende in zulk geval met derzelver uitgebreidheden niets te doen. L. Dit is klaar ; wanneer ik begeer te weten, of eenige flofklomp door my gekogt , het opgegeven gewigt heeft, behoef ik deszelfs uitgebreidheid niet te meten , maar alleen my van een fchaal of balans te bedienen. M. Doch, indien men onderzoeken moet, of het eene lichaam in zyn foort zwaarder zy , dan het ander in het zyne , als dan komt inzonderheid de betrekking van derzelver uitgebreidheden, jegens elkander in aanmerking; want , in dit opzigt word men verpligt , deze verfchillende foorten van holfen orrder gelyke uitgebreidheden te brengen, alvorerrs men eene .vergelyking tusfehen dezelve maken kan; btiiiten dit is het oudoenlyk, iets ten aanzien hunner verfchillende digtheid te befluiten; vermits ingevolge het gene in vorige famenkomftcn geleerd is, alle foorten van lichamen, ten opzigte van de hoffelyke famen helling , niet even digt bevonden worden; het eene lichaam bevat onder een gelyke uitgebreidheid, meerder ftoffe dan het ander; wie weet n>'et , dat'een taarlingfche duim Goud , meer weegd , gevolglyk meerder hof in zich bevat. dan een diergelykc duim Lood, alleenlyk om dat de digtheid des eèfften groter  der Lichamen. 505 zy, als van den anderen ; doch dit flegts in 't voorbygaan ter uwer herinnering. Ingevalle my een klomp goud en een ander van lood aangeboden wierd , om te onderzoeken , welk van beide foorten van metaal het zwaarhe zy, of de meefte digtheid hebbe , zou ik volhrekt hier omtrend niets bepalen kunnen , met het onderfcheiden gewigt naar te gaan, zonder teffens op de verfchillende uitgebreidheden acht te geven; door het we^en, kan ik niets anders te weten komen, dan het volftrekte gewigt, van ieder der aangebode klompen'; maar dit is hier geenzints de vraag,- ik moet eigenlyk weten , welk van beide hét zwaarhe, het digthe foort van Metaal is; zal ik nu, uit het gevonden gewigt alleen, hiertoe kunnen befluiten ? gandfchelyk niet , dit zou my in dwaling 'brengen, want, het huk lood zou in uitgebreidheid het goude huk zo verre^ kunnen overtreffen , dat het zelve veel zwaarder wocg als het ander; en hieruit te befluiten, dat het lood in foort zwaarder zy als goud zou lynregt tegen de ondervinding zyn aangekant: - gy ziet dan , dat, om het gewigt 't welk aan de foorten van lichamen eigen is , te ontdekken , het nodig zy, de uitgebreidheid in aanmerking te nemen, en hiertoe de gegeven lichamen onder gelyke uitgebreidheden befchouwende , dc betrekkelyke gewigten met elkander te vergelyken. Gg 5 L. Dit  jo6 Oviis de Zwaarte-kracht L. Dit is onbetwistbaar , want , 't geen het eene foort minder digt ware dan het ander, zou het door eene groter uitgebreidheid in gewigt kunnen winnen. M. Wanneer dan twee of meer verfchillende foorten van lichamen, onder een gelyke uitgebreidheid , met elkander vergeleken worden , zal men bevinden , dat aan ieder foort , in de daad, een zeker gewigt als eigen is, 't welk het zelve van een ander foort volhrekt onderfcheid ; en dit gewigt word door de natuurkundigen , ten einde het zelve van het volhrekt gewigt te onderfcheiden, genoemd, de foort onderscheidende of by anderen, eigenfoortige, en ook foortelyke Zwaarte. Dus heeft men bv de proef bevonden , als Water weegd i, dat onder een gelyke uitgebreidheid de zwaarte van Goud zal zyn 19, Zilver 11, Kwik 14, enz. hieruit blykt dan , wanneer in het Water i deeltje is , zullen in gelyke uitgebreidheid 19 ftofdeeltjcs in het Goud bevat zyn, en zo met anderen. L. Wél. Als een Taarling van goud 19 ponden weegd, zo zal een ander van gelyke grootte in zilver 11 ponden wegen moeten ; maar is.deze evenredigheid in alle hukken van goud, zilver, enz. alzo bevonden? M. Ongetwyfeld heeft dezelve altyd plaats , wanneer dc Metalen zuiver , en de lichamen in *t ai-  der Lichamen. 507 't algemeen eenfoortig zyn ; dit is zo zeker , dat eenig onzuiver ftuk goud , waarin andere metalen gedeeltelyk mogten vermengd zyn, beproefd kan worden , niet alleen of het goud vervalschd is, maar zelfs in hoe verre de vervalfching daarin plaats heeft; want, de foortelyke zwaarte van het huk onderzoekende , zal, indien het zuiver is, deszelfs zwaarte gelyk moeten zyn, met die van een ander huk goud, van gelyke grootte ; en wat het ligter bevonden word, is het een openbaar bewys, dat hetzelve in zo verre rnet één of meerder andere metalen is vermengd; by voorb., indien het zelve in plaats van 19 niet meer als 16 woeg, is het klaar , dat 'er in dat ftuk 3 delen van eenig ander vreemd metaal onder zyn , dewelke een minder foortelyke zwaarte hebbende , welkers ftofdeeltjes niet zo digt als in het goud in elkander gedrongen zvn, zo kunnen dezelve onmogelyk onder hunne uitgebreidheid zo veele van die deeltjes bevatten , als wel in het zuiver en onvermengd goud voor handen zyn ; en juist hierom komt het onderzogte ftuk in gewigt te kort. L. Dit komt my ook als ontwyfelbaar vóór; maar alfchoon ik de zekerheid hiervan wel gevoele, zo dunkt my egter, dat de wyze, om de foortelyke zwaarte van onderfcheiden hoffen te bepalen, zo niet onuitvoerlyk, ten minften een zeer moeilyke zaak moet zyn. M. Eb  508 Over de Zwaarte-kracht M. En waarom ? L. Om dat men verpligt is in de eerllc plaats dc lichamen onder eene gelyke uitgebreidheid te brengen, alvorens men het verfchil der foortelvke zwaarte bepalen kan. M. Dit is waar. Egter is de wyze om dit onderzoek te doen, zeer gemaklyk; maar , die ik thans niet verklaren kan , als een onderwerp zynde, behoorende eigenlyk tot de behandeling der IVaterwscgkunde (Hydrojlatica) dus zyn wy verpiigt het zelve te fparen , tot wy aan dit gedeelte der Natuurkunde gevorderd zyn; alleenlyk zal ik voor het tegenwoordige flegts aanmerken , dat men een manier uitgedagt heeft , om lichamen van onderfcheiden foortelyke zwaarte, onder gelyke uitgebreidheden te brengen, door middel van het water; dezelve worden , namenlyk , in het water gedompeld , waarmede, en door zekere berekening de foortgelyke zwaarte van 't lichaam kan bepaald worden; komende hier op uit , dat men de lichamen , zonder aan derzelver regel- of onregelmatige oppervlakten , cn gedaanten iets te veranderen, om dezelve tot eenige bepaalde hguur te vormen , in die gedaante ais ze voorkomen , laat; en het verfchil hunner uitgebreidheid door ■ middel van water-weging bepaald, en dan zal het verfchil hunner uitgebreidheden, in een omgekeerde zin, dat van de iooitelyke zwaarte geven. L. Be-  DER L'ICHAMEN. 509 L. Bekomd men dan het verfchil der foort- gclyke zwaarte? M. Gewis; dit rust hierop , de foortgelyke zwaarte is als de digtheid van een lichaam , zulks heb ik reeds meermalen gezegd, vermits een lichaam, 't welk digst in elkander gedrongen is , bezit onder gelyke uitgebreidheid de meeste zwaarte. Hier uit moet volgen, dat, de uitgebreidheden , van twee in foortelyke zwaarte verfchillende lichamen, omgekeerd, tot malkander haan, ais hunne digtheden ; dat is , dat lichaam 't welk de grootfte foortelyke zwaarte heeft , heeft de kleinfte uitgebreidheid, en dat de kleinfte foort» gelyke zwaarte bezit , heeft de grootfte uitgebreidheid : by voorb., één pond Water en één pond Kwik nemende, zullen de uitgebreidheden in dezen tot malkander omgekeerd zyn , als hunne digtheid of loortelyke zwaarte, en alzo zal de uitgebreidheid van het water 14 zyn, daar die van de kwik niet meerder als 1 is,* en om gelyke reden, is de foortelyke zwaarte van het water, omgeiceerd, als de uitgebreidheid van de kwik; en die van de kwik omgekeerd, als de uitgebreidheid van het water. L. Naar ik uwe befchryving vatte, heeft ter bepalinge van het verfchil der foortelyke zwaarte , men flegts de lichamen eerst onder gelyke gewigten te brengen, en vervolgens kan de  510 Over de Zwaarte-kracht de waarde hunner uitgebreidheden berekend worden ; gelyk dan de uitgebreidheid van het eene is , zo is de foortelyke zwaarte van het ander, en wederkerig voorwaar, een zeer fraaije en gemaklyke manier? M. Zo is 't. Ik zal nu hiervan niets meerder zeggen , maar tot hot dezer byeenkomfte alleenlyk nog by al het verhandelde voegen : te weeten , dat niet tegenftaande het een onbetwistbare waarheid zy , dat alle lichamen op dezen Aardbol , hoe klein en fyn dezelve ook mogen wezen , zwaarte hebben , en naar het middenpunt des Aardkloots neigen , 'er nogthans onder de oude WySgceren fommige geweest zyn , die zich verbeeld , en geleerd hebben , dat 'er in fommige natuurlyke zelffiandigheden wel een Zwaarte-kracht, maar ook in anderen eene Jiellige ligt beid (levitas pojitiva) gelyk zy het noemden , aanwezig ware: — eene grondfielling , dewelke juist het tcgengehelde van de zwaarte-kracht is ; want, daar zy door de zwaarte-kracht fommige lichamen, welke ze Zwaare noemden , naar de Aarde doen neigen, zo deden zy anderen, of de heilige ligte lichamen, zich daarvan verwyderen. — door dit hun ingebeeld grondbeginzel, vermeenden zy, de opklimming der Dampen, Rook en andere fyne, en onzigtbare ftofdélen te verklaren ; en waarlyk het fchynd, dat ze hetzelve  Tl. TT   DER LlCIAME N. 511 ve uitgcdagt hebben , alleenlyk, om deze cn diergelyke natuurlyke verfchynzels, opeen gemaklyke wyze te kunnen verklaren ; het lust my,geenzints, en achte het ook overbodig, hier tegens eenige wederlegging in te brengen , dewyl het volhrekt niet anders dan een herzenfchira aantemerken zy, in welke te fmeden veele dier oude Wysgeeren zeer behendig waren, zo dra hen eenig natuurlyk verfchynzel voorkwam, 't welk volgens den gemenen weg, cenigzints moeilyk te verklaren was. Wanneer wy in 't vervolg over de uitwazemingen cn fyne vloeihoffen zullen handelen , zal ik u doen zien, dat men de waarfchynlykc oorzaak van de opklimming der Dampen , in de ontbindende kracht der lucht van onzen Dampkring, te zoeken hebbe; dewelke alle Dampen ontbind, en dezelve door haare beweging naar elders wegvoerd; om zo te fpreken , op gelyke wyze als het water tegens een Zoutklomp aanfpoelende, dezelve ontbind en mede heept. Einde van het Eerfte Deel.  Wegens afwezigheid van de Drukpers, zyn de volgende Drukfeilen ingeflopcn, welke de goedgunjlige Lezer verzogd word, dus te verbéteren. Bladz. 4, reg. 15,Jlaat bo lees boven 41 24 dezelver — derzelver 142 28 egtere en — een 171 21 tuurkundige —Natuurkundige 240 23 tyds — tyd 244 26 nieerderd — meerder 252 26 oly deellen — oly deelen 27 |i 24 ftanstvastitf — ftand vauig 290 16 aan de oude — aan oude 320 21 de binnen —- de binnen fcyden 339; 10 G BF — GBH. 340 23 grotere -—kleiner 344 7 vermoedde — vermoeden 391 19 oordpunt — Noordpunt 401 15 dwelke — dewelke 412 I des Aardkloot —< des Aardkloots 413 22 damkiing — dampkring. 442 9 • eene en andere — aan eene an- zyde dere yyde 44S 11 vervolgens —volgens. 4P4 13 Dwaalftarrens ~ Dwaalftarren.