der Vloeistoffen. 113 Wy kunnen daaruit namenlyk de reden begrypen, waarom he: Water van Gragteu en Canalen, waarmede een Stad doorkliefd word , euwelke met elkander en het buitenwater genreen Ichap hebben , gezamentlyk Zwellen , wanneer het buitenwater aanwall , en iu tegendeel Zakken, als 'er buiten Val is» L. Ik begryp de reden hiervan zeer klaar uit dc even betoogde hoedanigheid van het Water. Het Water klimd in alle de Buizen, Vaten, of Bakken, tot eene gelyke loodlynige hoogte , zo dra dezelve met elkander gemeenfehap hebben. Dit op Gragten van een Stad toegepaft, blykt, dat het Water buiten aangroeijende, ook teven3 in hoogte in de Stad moet toencemen. M. By deze gelegenheid vald my thans in den zin , een zeker manier , om ten tyde van hoog water , of overfiroomtng van Terrain , zeer gemakkelyk te konnen ontdekken, welke plaatzen Van dat Terrain laager, en welke hooger leggen. L. Ik bevat uwe meening niet klaar genoeg. M. Veronderftel, dat 'er eene zekere uitgeflrektheid Gronds zy , welkers ryzing of daling men door den gewoonen weg niet kan Waterpasfen , uit hoofden dat 'er te veel hinderpalen in den weg zyn, welke beletten , dat de Waarnecmer niet naar behooren lynen trekken , en alzo de bewerking volvoeren kan. - Het geen langs de ge- woone regels van het Waterpasfen , om die reden niet kan worden verrigt , zal, gelyk ik gezegd V, Deel, Ü heb,  *I4 Vervolg van de Perssxng heb , ten tyde , dat bet bcwaft Terrain overftroomd word, zonder veel omflag en in korten tyd kunnen worden gedaan. Men heeft na¬ menlyk in dit geval flegts waar te neemen, welke plaatzen van het overftroomd Land onder water' geraken , en welke droog biyven ; wyders de dieptens op verfchillende plaatzen door middel van een Pcil-ftok , of een Diep-lood te peilen of meeten ; uit de vergelykir.g dezer verfchillende peilingen, zal men konnen oordcelen , hoe veel d eene plaats hooger, of langer legd , dan een ander ; want naar maten de gronden ryzen zal 'er ook mindere diepte ; daarentegen naar evenredigheid van dc daling, by de peiling eene meerdere diepte bevonden worden ; en by aidien de Gronden Waterpas, of evenwydig aan de Gezicht-einder zyn , zal het Water ook overal gelyke diepte hebben. ' L. Dit bezef ik zeer klaar. —. Door de diepte van het water overal te meten , kan men uit het verfchil der gevondene dieptens gewisfelyk over de meerdere of mindere ryzing van deszelfs Bodem , dat is, van het overftroomd Land konnen oordeelcn; om dat het punt , daar men begind uit te meten, de oppervlakte van het Water is, welke altoos evenwydig aan den Gezicht-eindcr zynde, de ryzende gronden nader by dezelve, cn dc I dalende, daarentegen verder daarvan af zullen zyn. M. Door foortgelyke bewerkingen is het , dat men de gedaante, of Bodem van een loopend WaJer kan bepalen alleen door de diepte meeting, of J  der Vloeistoffen. ïtf of peiling; welke men in delengte, en breedte verrigt hebbende , als dan dc gefteldheid van den Bodem met alle deszeifs diepte en droogte , zal ontdekken. Ik zal eindelyk nog verfiag doen van zeker Natuurlyk Vcrfchynzel , welke by gevolgtrekking uit onze verrigte Proefheeminge ligtelyk kan worden verklaard. — Een Vcrfchynzel, welk in den eerften opflag de Waarneemers zeer verbaasde , maar by nader onderzoek niet anders bevonden is, dan een gevolg van de Waterpaste hoogte , tot welke een Vloeiftof in Vaten, die met elkander gemeenfehap hebben , moet opryzen. Te Modena in Italien , zou men een Put graven j en na men met de graving tot zekere diepte gevorderd was, vond men een harde fteenagtigc Bedding , welke men ondernam te doorbooren : maar op het oogenblik , dat de booring verrigt was , fprong het Water uit het boorgat met zodanig een geweld en fnelheid op, dat de Gravers nauwlyks tyd hadden om zich te konnen redden} en na dus eenige tyd in de Put opgeklommen té hebben , bleef het fiil Haan. — Naderhand heeft men waargenomen , dat het Water in deze Put vermeerderde , wanneer een zeker Waterplas op zekeren afftand verwyderd , aanwaste, en weder verminderde, als het in genoemde Plas viel. L. De reden van dit Verfchynzel te verklaren , dunkt my, vald zeer gemakkelyk. M, Hoe zoudt ge zulks-dan uitleggen ? II 2 li  'der Vloeistoffen, 117 men zo lang, tot men op het Welzand , of de Wel geraakt is. Dus verre dan gevorderd zynde, ziet men het Water uit één, veeltyds uit twee, ja meer plaatzen met eene zekere kracht opkomen , makende eene vertooning , niet ongelyk aan dé bcwecging van kokend Water: — deze plaatzen zyn zo vfele openingen of monden van Wel-aderen, of onderaardfche Canalen , die v)eder zich gins of herwaards verfpreidende , gemeenfehap hebben met een algemeene Bron, het zy by voorb. , een Rievier, Meir, Foei, of cenig ander vergadering van Water. Het is van diergelyke Bronnen, dat die Putten hare Toevoer van Water trekken ; en men dezelve dan eens ziet rvzen, dan weder dalen , wanneer de naast by gelegene Rievieren , Meiren, enz. opzwellen , of weder laager worden. ■ Dan dit moet niet algemeen genomen worden; want behalven deze zyn 'er ook veel andere gegravene Putten, welke fchoon in de nabyheid van een Rievicr, Meir, enz. ,'egter deze beurtelingfche ryzing en daling van Water, geenzins met de Rievier gemeen hebben. L. Het laaftgenoemde foort van Putten hebben dan een andere oorfprong. Maar.waaruit zouden zy hare hoeveelheid Water ver.krygen ? M. Dit kan op verfchillende wyze gefchiedeu. De Natuurkundige Befchouwers des Aardkloots leeren ons, dat'er onderaardfche Vergaderplaatzen van Water zyn, die kunnen aangemerkt worden H 3 als  ï2<2 Vervolg van de Perssing M. Dc persfende kracht van het gedeelte, of dc Kolom B a , al dan'gclyk zyn aan de drukkende kracht van Cb, in de andere Buis CD. L. Beide de Kolommen persfen evenwigtig tegen* elkander. M. Laaten wy nu wyders veronderfteilen , dat 'er op gemelde hoeveelheid Kwik in de Buis AB eene hoeveelheid Water ter hoogte Aa gegooten zy. Deze Waterkolom zal, ligter zynde dan de Kwik, boven laaftgemekle biyven flaan, cn dezelve persfen met hare geheele zwaarte. L. By aidien zulks ontkend wierd j zou men moeten ftellen, dat het Water geen zwaarte had; het geen ongerymd zou zyn. M. Door deze persfende kracht zal de Kwik genoodzaakt worden derzeiver evenwigtigen ftand te verhaten , en naar die zyde op te klimmen , alwaar zy dc minfte wederftand ontmoet ; dat is, zy zal in de Buis C D opklimmen bóven het punt b. i Maar tot welke hoogte zal.deze op- " ryzing gefchieden? - nameniyk tot zodanig eene hoogte, als de gemelde persfende kracht der Waicr-kolomme vermag te doen. L. Dat is klaar. _ Zo dc Kwik door geen zwaarte gedrukt word , moet ze in beide de Buizen even hoog ftaan, ingevolge het zo even aangehaalde. — Maar aan d'eene zyde met meerdere kracht, geperft wordende, als aan de andere kant (gelyk zulks hier gefchicd door de opgegooten Waterkolom As) moet ze juift zo veel opryzen in de Buis  der Vloeistoffen. 123 Buis C D , als dc persfende kracht van gemelde Kolom Aa bedraagd ; en dat zo lang biyven doen tot 'er ter wederzyde eene evenwigtige persfing en wederpersüng ontftaan is. M. Welgezegd. — Laaten wy.eindelyk veronderfteilen, dat door de gemelde persfing in de Buis AB de Kwik uit a , tot aan het punt e nedergedreven ; en voorts opgeklommen is in de andere Buis CD, tot het punt d; dan zal de wederpersfende kracht van de Kwik - kolom de , in laaftgenoernde Buis DC , even zo fterk persfen, als de Water-kolom in de andere Buis Aa. L. ó.Ja! - Indien zulks ontkend wierd, dan zou de Kwik niet tot veronderftelde hoogte d kunnen biyven ftaan , maar zou of laager of hooger moeten klimmen } of wel op d'eerfte hoogte biyven hangen, -r—— Het eerfte kan niet zyn, om dat het Water dan met mindere kracht zou moetan drukken als veronderfteld is; -het tweede is ook niet aanneemelyk , om dat het dan met meerdere kracht de Kwik zou moeten persfen , als het wel veronderfteld word te konnen doen ; dus zou het laatfte moeten gefchieden , maar zulks kan by geen mogelykheid gefteld worden , om dat men als dan het Water alle zwaarte; alle persfende kracht zou moeten ontzeggen. M. Uitmuntend wel geredeneerd. — Wy kunnen derhalven uit het bygebragien befluiten , dat de zwaardere Vloeiftof door eene ligtere gedrukt moet worden, naar evenredigheid van de zwaarte der  der Vloeistoffen. M, Het geen wy bier met Kwik en Water hebben zien gebeuren , moet eve» eens veiftaan worden met andere Vloeiftoffen ; gelyk ik met een andere Proef zal onder het oog brengen. Preefneeming. (PI. II. Fig. 22.) is een hoog Glas, waarin ik Water, dat met Indigo gekleurd is, gegootcn heb, tot de hoogte aa of van 2 ot 3 duimen. In dit Water fteek ik een lange glaze Buis E E aan beide einden open ; merkt op , dat het zo wel in dc Buis als in het Glas eene gelyke hoogte heeft. L. Ja toch. ——- De reden hiervan zou ik afleiden uit het procfkundig betoog van (PLU. Fig- 15-) M. Nu zal ik op het Water in het Glas Terptntyn-oly gieten. —i» Let op , hoe het Water hier door in de Buis begind op te klimmen, en weides te hooger, hoe meer Tcrpcntyn-oiy daar op gegootcn word. L. Dit is nietauders als een natuurlyk gevolg van de persfende kracht der ppgegootene Vloeiftoffe. M. Juilt zo. . Na dat de hoeveelheid tot G D vermeerderd zal zyn, zult ge het gecouleurd Water in de .Buis tot het punt b zien opryzen en bly ven hangen ; ftrekkende zulks tot een bewys, dat naar maten de hoogte van de ligtere Vloeiftof vermeerderd word ; de zwaardere en onderleggende hooger opgeperft word; mitsgaders, dat 'er eert evenwigt aan beide dcZyden plaats grypt, dat is , dat de persfing van de Kolom ab in de Buis zo zwaar  126 Vervolg van de Perssing zwaar is , als de persfing van dc Kol Dm Terpen* tyn-oly , welkers dikte gelyk is aan dc dikte der Kolomme in de Buis , en welkers hoogte de geheele hoogte der opgegootene hoeveelheid evenaard. L. Deze Proef fchoon op een andere wyze gedaar} , bewysd dezelvde zaak , als de voorgaande. M. Ik zal nu ten bcfluite dezer Byeenkomft, nog eene Proef uwen aandacht voordellen , welke in het eerft opflag u misfehien zeer verbaazen zal, fchoon de reden daar van uit het reeds betoogde I ligtelyk te bezeilen is. Priefneeming. Men vind by de meefte Schry- ] vers , welke over de Proefondervindelyke Natuur- ] kunde handelen , de Befchryving eenes Kelks van een byzonder maakzel, hoedanig een ik u alge- 1 beeld ( PI 11. Fig. 23.) voorfteld. A D namenlyk , is een Kelk met een holle Kloot ] B, vereenigd door middel van een nauw halsjeaZ».- f Deze Bol zal ik geheel tot aan het boven-einde a I van den hals , met Roode Wyn vullen ; cn hierop 1 zagtjes in de Kelk AD Witte Wyn gieten, invoe- 1 gen de Vloeiftof in den hals ab niet te veel beroerd I werdc, 't geen ik zal voorkomen met het halsje 1 (eer de Witte Wyn in de Kelk gegooten word) I met den Vinger, of een klein Kurkje aan een lang | Koper-draad vereenigd, tc ftoppert , en na dat de 1 Kelk gevuld is, als dan zagtjes uit het halsje we- 1 der uit te trekken, gelyk ik nu doe.-- Ziet daar I gy kunt nu opmerken , hoe dat de Roode Wyn I flraalsgewyzc uit het halsje ab door de Klomp 1 vau ■  der Vloeistoffen. is? yan dc Witte Wyn in de Kelk oprysd , en zich op de oppervlakte AD verfpreid, gelyk zulks verbeeld word door de Letters ec. L. Ja waarlyk! —— Welk eene fchoone vertooning ! Hoe zichtbaar klimd de Roode Wyn met eene ftraal ac opwaards! My dunkt, dat, terwyl wy hier over fpreken , de hoeveelheid van de opgeklommen Roode Wyn aan de oppervlakte merkelyk vermeerderd is. M. ö Ja ! Dit zal aanhouden ; —— de Bodem van de Bol befchouwende , kunt ge de Roode kleur verwisfeld zien in die van de W'ttc Wyn, gelyk dit thans zichtbaar zich vertoond met de Letters ƒ g. L. Dit toond ten klaarfte aan, dat de Roode naar boven klimd , en de Witte Wyn naar beneden zakt. —— Maar hoe zoult ge deze werkzaamheid uit het reeds geleerde verklaren ? M. Alleen uit het verfchil der zwaarte van beide gemelde Vloeiftoffen ; *—— de Witte Wyn zwaarder zynde dan de Roode, perft naar beneden met meerdere kracht, als de Roode daarentegen doen kan ; overzulks doen de deeltjes van de Witte Wyn , die van de Roode hunne plaats veranderen , en naar boven klimmen , gaande deze deeltjes elkander voorby , even (om my zo uit ie drukken) als twee Kolommen of Reegen Mieren , welke rakelings elkander d'eene gins, d.andere hervvaards , voorby loópen. L. Nu  128 Verv. van de Perssing der Vloeistoffen L. Nu verdwynd, al het wonderlyke, dat 'er in dit Verfchyuzel, my eerft tocgcfchenen is. M. Ziet daar u de persfing van de deeltjes eener Vloeiftoffe enderling op elkander , zo klaar my doenlyk was, voorgefteld, en ontvouwd. , Hiermede zullen wy ons Gefprek voor heden eindigen , en in de naast volgende Byeenkomft de persfende Vloeiftoffen uit een ander oogpunt gaan befchouvven, namenlyk in zo verre dezelve werkzaam zyn , op Lichaamen waar op zy ftaan , of tegens welke zy leunen. VJËRDË  Perssing op de Bodem. 133 kante vlakte, gelyk is aan de Som der vermeenigvuldiging van de lengte met de breedte. Ik zal nu beproeven , of ik u ook de wyze, hoe de ftoflyke, of lichamelyke inhoud van een zekere Klomp , by voorb. die van het Water D AB G E in het gemelde Vat bevat, berekend moet worden, kan doen bevatten. De Jlofiyken inhoud , hier door verftaat men de waarde, de hoeveelheid der ftofdeelen , welke te famen de gandfche Klomp uitmaken. L. Ik zou dan hieruit befluiten, dat men , ten einde de waarde van de ftoflyke inhoud te ontdekken , het getal der ftofdeelen behoorden te weeten. M. Buiten bedenking zou dan de ftoflyken inhoud bekend zyn. — Edoch deze weg in te liaan is onuitvoerelyk. —* Diensvolgens is het , dat men de geheele Klomp zich verbeeld afgedeeld te zyn in verfcheide Klompen , welkers lengte , breedte, en hoogte men afmeten kan, het zy in voeten , duimen, of eenigerhande Maat. - Piet getal dezer Stofklompen heeft men dan door berekening te zoeken ; en zulks gevonden hebbende, heeft men de hoegrootheid van de ftoflyken inhoud bepaald; dat is , men zal bevinden, dat dezelve zo veel ftofklompjes van bekende afmeetingen bevat. Een voorbeeld zal myne meening beeter ophelderen. Laat de hoogte A D van de Klomp Vloeiftof in het Vat (PI. II. Fig. 24. ) zyn gelyk 4 voeten.— Laat de Klomp in de gedachten verI 3 deeld  tfl Perssing op de Bodim. deeld worden in Teerlingen van één voet, dat is , welkers Grondvlakken ieder één voet in lengte en breedte; en welkers hoogte ook één voet beflaat , dan zal het getal dezer Teerlingen (welke te famen de geheele Klomp uitmaken) zyn g6 Teerlingen , ieder van één voet, cn deze uitkomft is het geen de Meetkundigen eigenlyk noemen de teerlingfebe inbond , dat is , de lichamelyke; de ftoflyken inhoud. L. Hoe ontdekt men dat getal van 36? M. De Meetkundigen leeren ons, dat de teerling jche inhoud van een Klomp is in de famengcftelde reden van het Grondvlak met de hoogte van het Lichaam, dat is , de vierkante inhoud van helGrondvlak, vermeenigvuldigd met de hoogte , geeft deTeeriingfche inhoud van den Klomp, by voorb., de vierkante inhoud van het Grondvlak of Bodem A B E , hebben wy zo even gevonden gelyk te zyn , aan g vierkantjes , ieder van één voet breed en lang. - Verbeeld u nu 9 Teerlingen , ieder van één voet Grondvlak , e» één voet hoog; laaten wy op ieder vierkant Vlakje van den Bodem een dezer Teerlingen ftellen ; dan zal de geheele Bodem daarmede bedekt zyn. L. Dat is waar. Ieder heeft een Grond¬ vlak van één voet, en word gefteld op één voet gronds van den Bodem.—- Het getal der Grondvlakken gelyk zynde aan het getal der Teerlingen , zo blykt dat de uitgeflrektheid van den geheele Bodem daar mede beilagen zal zyn. M.  Perssing op de Bodem. 135 M. Nu zullen wy een zelvde getal Teerlingen van gelyke grootte neemen ; en die boven de reeds genoemde Hellen ; dan zal op ieder Teerling weder eene Teerling te Haan komen , welke te famen ook niet meer , dan 9 vierkante voeten beflaan zullen. L. Gewisfclyk. M. Eene derde, en vierde laag ieder van 9 Teerlingen op de reeds nedergelegde, in de verbeelding opgeftapeld hebbende , zullen 'er in de hoogte van 4 Lagen ieder van één voet hoog, bevat zyn 4 maal 9 , dat is 36 Teerlingen, weikers uitgebreidheid te famen gelyk zal zyn aan den Klomp in het bewuste Vat belloten , of wel aan een Klomp, welkers Grondvlak ABE g vierkante voeten ; en welkers hoogte 4 voeten beflaat. —— Hieruit blykt dan ( zo ik my niet bedrieg) zonneklaar de reden van de berekening des Teerlingfche inhouds van een Lichaam. L. ö Ja ! - de reden openbaard zich van ze'lfs. de lichamelyke inhoud van zodanig eene Klomp , is als het Grondvlak vermeenigvuldigd met dc hoogte. M. Deze aanmerking heb ik nodig geoordeeld hier , in het voorbygaan te moeten maken, nademaal zulks verftrekken kan ten duidelyke begrippc van het zo even bygebragt Voorflel , namenlyk: dat de persfing op den Bodem van een Vat is, in de famengeftelde reden van de hoogte der Vloeiftoffe, en de vierkante inhoud van het I 4 Grond-  J3* Perssing op de Bodem. Grondvlak: ingevolgd hier van blykt nu dat de Klomp Vloeiftof in het Vat (PI. 11. Fig. 24) bevat, gelyk is aan 56 Teerlingen ieder van één voet, welke gefamcnlyk door hunne zwaarte de Bodem AB E persfen. L. Ik heb de waarheid van het geftelde nu overtuigend gezien. — De persfirjg hangd ^ alleen af van de hoogte' des Waters, maar ook van de uitgeflrektheid des G.ond vlaks; endaarom moet dezelve gelyk zyn aan de waarde van de vierkante inhoud des Grondvlaks of Bodems vermeenigvuldigd met de hoogte of diepte boven denzelve. — Op deZe wyze ben ik nu in ftaat gefteld, om de persfing in lichamelyke ftofdeelen , of wef de lichamelyke inhoud van den Klomp in voeten, duimen, enz. te bepalen- _ maar nu wenschte ik wel, dat ge de goedheid gelieve te hebben , my te leeren , hoe het Gewigt of de Zwaarte yan den Klomp Vloeiftof te ontdekken. M. Zulks moet bepaald worden door eene Proefondervinding. Men behoord namen¬ lyk eerft te onderzoeken, hoeveel een Teerlingfche Voet van de Vloeiftof weegd. — Stel dat dezelve Regen-water is. piet gewigt van een Teer- lmgfche voet Regen-water , door weeging bekend verkregen hebbende ( hoe dit te doen , zal ik rr in het vervolg leeren) heeft men de uitkomft van zo evengemelde berekening te vermeenigvuldigen met -,ci bekend gewigt, als dan zal het gewigt van (N geheele Klomp Regen-water bekend geworden    Perssing op de Bodem. i+i heid uitgeöeffend op de fchuin-leggende Zyde AG. M. Om gelyke redenen zal den Bodem A B van het 3«. Vat mede niet anders te onderfchragen hebben , als het Gewigt van de recht daar bovenop ftaande Kolomme IA BK, kunnende het overige Water in de ruimtens H AI , en KBL, niet anders persfen , als op de Zyde, waarop het onmiddelyk ftaat. L. Buiten kyf. M. Aangezien nu dc Bodems , en de loodlynige hoogtens van het Water boven dezelve in alle de drie Vaten onderling gelyk zyn , zo blykt, dat alle die Bodems (ondanks de meerdere hoeveelheid Waters in het eene boven het ander Vat) met gelyke kracht geperft worden. Wy kunnen hieruit befluiten , dat, de loodlynige hoogtens, boven gelyke Grondvlakken gelyk zynde, de persfingen elkander cvenaaren : wyders zo de hoogtens verfchillen , dat dan de grootfte hoogte , de grootfte persfing geeft. • Dus heb ik betoogd, het geen my te bewyzen was. De persfing op gelyke Bodems van verfchillende Vaten , fchikt zich niet naar de hoeveelheid, welke in die Vaten bevat is, maar naar de hoogte , of diepte der Kolommen onmiddelyk boven die Bodems ftaande. L. Gy hebt zulks bewezen. - Maar dit fchynd alleen betrekkelyk te zyn op Vaten van gelyke Grondvlakken. —— Hoe is het met de zaak gelegen , wanneer de Bodems ongelyk zyn i M. Du  142 Perssing op de Bodem. M. Dit meen ik u reeds geleerd te hebben. — hiervoorcn op bladz. 131. hebben wy beredeneerd, en bewezen, dat de persfing op den Bodem van een Vat is in de famengeftelde reden van de hoogte der Vloeiftoffe , en de hoegrootheid van het Grondvlak: weshalve men in gevalle van nnae. lyke hoogten J en verfchillende Bodems van Vaten, als een algemeenen Regel afleiden kan; ,, dat „ de persfing op de Bodems in de famengeftelde „ reden is der heogtens, en grootte der Grondvlakken; dat is als de ftoflyke inhoud der Ko»t lommen boven die Grondvlakken ftaande." L. Ik heb u begrepen ; — en heb dus geleerd ; in d'eerfte plaats ; dat de persfing op een Bodem of Grondvlak is , als de ftoflyke inhoud of zwaarte van de daar recht bovenop ftaande Kolomme. 2e. Dat van twee Vaten, welkers Bodems gelyk zyn (onverfchillig welke gedaante die Vaten hebben, het zy ze gelyke, of ongelyke hoeveelheid Waters bevatten ) de persfing zich fchikt niet naar die hoeveelheid, maar naar de loodlynige hoogte boven die gelyke Bodems ftaande : waaruit ik befluit , zo de hoogte boven d'eenc Bodem gelyk is aan a, en die boven de ander». gelyk is aan 4 voeten , de persfing op d'eerftgenoemde , de helft kleiner is , als op de laatfte Bodem ; om dat dc hoogtens tot elkander zyn als 1 tot 2. 3e. Ei Ddelyk leerde ik van n , dat in gevalle van ongelyke hoogtens , en ongelyke Bodems dc pers-  Perssing tegins het Dekzel. 143 persfing is als de zwaarte van de recht bovenop ftaande Kolomme, weshalven hoe kleiner de Bodems , en de hoogte van het Water is, hoe geringer de zwaarte, welke de Bodem te dragen zal hebben. M. Wel gezegd. —— Gy hebt in het kort by wyze van herhaling alles, wat wy betrekkelyk de persfing op de Bodems der Vaten in hetbreede beredeneerden , voorgedekt, en zo ik vertrouwen kan , wel begrepen. Niets meerder hier by te voegen hebbende, zullen wy nu overgaan ter onderzoek van de persfing tegens het Dekzel der Vaten. ,, De persfing tegens het Dekzel van een Vat is geëvenredigd naar de loodlynige hoogte der „ Vloeiftoffe, welke bovendeszelfs Bodem ftaat.'* Laat (PI. lil. Fig. 26.) AB D C een Vat zyn , welks Bodem AB. GD het Dekzel, waar¬ mede het Vat digt gefloten is , en welke van gelyke hoegrootheid is , als de Bodem A B. — Te midden op dit Dekzel zy gefteld een Pyp F, aan het onder-eind b , in het zelve vaftgemaakt , en van boven by F open. - Dit Vat en Pyp zy in diervoegen met Water gevuld , dat het Vat geheel , en de Pyp tot aan de hoogte E gevuld zy. Dit alzo gefteld zynde (zeg ik) dat het Dekzel C D gedrukt word met eene kracht, alleen geëvenredigd naar de hoogte der Kolomme Ea, boven den Bodem A B ftaande , zo dat , hoe grooter de hoogte in de Pyp zy , hoe fterker de drukking tegens het Dekzel zal zyn ; zullende deze persfing in  144 Perssing tegens het Dekzel. in dit geval zyn , als of het Dekzel van onder op* waards gedrukt wierd met het gewigt van een Ko-* lom, welkers breedte gelyk is aan den Bodem A B, en welkers 'hoogte is Ea, dat is de zwaarte eener Kolomme GA BH. Om de waarheid hier van te toonen , zal het nodig zyn , alvorens dc persfing op den Bodem A B te onderzoeken, en bepalen ; welke gevonden zynde, men ook die tegens het Dekzel zal bekend verkregen hebben. De persfing op den Bodem A B, is gelyk aan die , welke een Kolom G A B H zou konnen doen , wanneer dezelve geheel daar boven ftond. L. Zo bevattelyk my het betoogde nopens dc persfing op de Bodems der Vaten is voorgekomen , even zo wonderfpreukig fchynd my uw laaft- gezegde toe. Ik kan niet wel bezeffen , dat die geringe hoeveelheid Waters in het Vat CABD, en de nauwe Pyp F , eene zelvde persfing op den Bodem AB zoude doen, als een verbeelde Kolom GABH kan uitöeffenen. - Zulks (zeg ik) komt my ongelovelyk voor. — De Bodem heeft niet anders te dragen , als de Klomp CABD.cn de geringe hoeveelheid Ei in de Pyp F. M. De Bodem draagd buiten bedenking de gemelde hoeveelheid Water; dan alzo het Vat van boven met een Dekzel C D gedekt is, zal die zelvde hoeveelheid door de persfende kracht van onder opwaards , aangezet door de loodrecht bencdenwaardfche persfing van de hoogte bóven den Bodem }  Perssing tegens het Dekzei^ 145 dera , met eene evenredige kracht wederwerken op den -Bodem; dat is zal die kracht, met welke het opwaards gedrukt wicrd door een wederwerkend Vermogen uiiöeffenen op den Bodem; en alzo zal de Bodem geperft worden , even als of dezelve droeg eene zwaarte van eene Kolomme GA3H, welkers Giondvlak gelyk aan den Bodem AB, en welkers loodlynige hoogte dezelvde is met de hoogte der Kolomme Eö in de Pyp boven den Bodem ftaande, Hoe wonderfpreukig dit u ook moge toefchynen , is het egter allezins gegrond op het geen ik u bereids , geleerd heb. — Ik zal alle twyflëi^deswegens tragten te ontruimen. Het gedeelte a van den Bodem word geperft door de zwaarte van de recht hier bovenop ftaande Kolom Efl. L. Gewis; aangezien dit gedeelte gemelde Kolom draagd. M. Deze persfende kracht word rechts en links medegedeeld aan ieder Kolom , welke van dezelvde dikte is als de Kolom Efl. —- ftemd ge zulkd ook niet toe ? L. Volkomen. -— De persfing loodrecht naar beneden, veroorzaakt Zvdelings aan de deelen eene gelyke persfing. Dit is reeds te vooren klaar genoeg bewezen. M. Maar behalven deze werkzaamheid word het persfend Vermogen der Kolomme E<3, nog uitgeöeffend in de ftreek van onder opwaards, V. Deel K wes*  146 Perssing tegens het Dekzel. wesbalven.de Kolom fe, door de kracht der Kolomme Ea opwaards zal gedreven worden tegens het punt e van het Dekzel GD; dat is, het punt e word met eene zelvde kracht opwaards gedreven , ais of de Kolom fc van gelyke hoogte was met de Kolom E a. L. Buiten bedenking. —- De oorzaak der pers£nge van onder opwaards tegens het gemelde punt e van bet Dekzel, is niet anders als de persfende kracht der Kolomme Ea, over zulks word hetzelve door de Kolom lïier door nu is het blykl jaar, dat het Voorwerp a zich boven het Water bevind, cn alzo van de pcrsling ontheven is. L. Dat is klaar. iii. By aidien het Voorwerp een levendig Dier was, zou hetzelve aldus onder Water voor een wyl tyds konnen leven. L. Het bevind zich (fchoon onder Water gedompeld) egter in een Klomp Lucht , welke het in- en uitademen kan. M. Hier in beftaat voornamenlyk de werking van de Duikelaars Klokken. , De Duikelaar kan zich boven Water houden ; van de onmatige persfing bevryd zyn , en voor een zeker tyd leven. Het geen ik u met de Proef in het klein heb wille doen zien. De Duikelaar kan op deze wyze voor een zeker tyd aldus onder Water leven. Hy kan zulks flegts (zeg ik) voor eenige uogeiiblikkeu doen ; want  240 Over de Perssing onder Water te leven , of gelyk hy zulks noemd van onder Water te gaan. L. Deed hy zulks met foortgelyke Werktuigen , als wy zo even zag^n ? M. Toch niet. Hy gong met zyn makker ïn zyn gewone kleding te Poel. *—* Bleef een geruime tyd onder; — gaf geluid, 't welk volgens getuigenis van Hoogflgemelde Zyne Hoogiieid gehoord , en vergeleken wierd by het hulk rc;m een Koe, L. Het fchynd mvn waarde Vriend ! dat ge nu genegen zyt, by uwe Natuurkundige Lesfen eenige fabeltjes te willen vermengen. M.- Ik verwagtte zulke aanmerking van u; en wil gaarn bekennen , dat op het lezen van dat verhaal, zeer veele bedcnkelykheden by my opkwamen, zelfs in diervoegen, dat ik het voor een verdigtzel hield : dan by nadere overweeging kwam my dit gefchied-verhaal niet meer zo ongelovelvk voor. L. Gy zoudt dan van gevoelen zyn , dat gemelde Kunftenaar zyn konft: wezenlyk gedaan heeft. M. Hy getuigd van PriNS Maurits, een getnig-fchrift te hebben ontfangen , waar by Zyne Hoogheid verklaarde hem Leegwater die Konft te hebben zien doen. Maar hier thans niet. willende beweeren , dat de Konft wezenlyk al ol niet verrrgt is, zal ik ftegts de mogelykheid daarvan naar m)ne denkwyze tragten u te toonen ; en wel uit de mogelyke gefteldheid van het Hart des Konlienaars. L. Ik  OP INGE DOMPELDE LlCHAMEN. 84! L. Ik z,al u met vermaak aanhuoren. M. Het is by de Ontleedkundigen eene bekende zaak, dat de Vrucht in de Baai moeder leefd , zonder de dbrlyke werj ing van ademhaling benodigd te hebben , alzo van rondsomme in het Ey in -gedoien is. I"K Oi.tlee kundigen leeren ons, dat de twee holligiieden van het Hart eens eerftgei'ooren Kii d met elkander gemeenfehap hebben , door middel van een EyrondGat. Het is door dit Gat, dat het bloed door het geheel Lichaam omloopende, uit d'eene holligheid in het ander hort. zonder de uitgebreidheid der Longen te behoeven door te te loopen. ; Dit Gat groeid by eene meer gevorderde ouderdom geheel toe, oth dat by de geboorte de Longen in werking gerakende , de omicoii van het bloed door dezelve gefchied , en langs dez-n weg uit de eene holligheid wederom in dc andere kan inflorten. . Hier door word het Eyrond Gat nutteloos , en groeid dan wel dra toe ; het laatfte gefchied zynde , is een Dier in d\e flaat van niet te konnen leven, als by de beweeging der Longen ; dat is, by eene geduurige in- en uitademing van dc Lucht, en wanneer zulks belet word onfeilbaar verdikken moet. Dc Ontleedkundige Proeven hebben (zo ik my niet bedrieg" ook geleerd , dat 'cr fommige geitellen zyn, welke fchoon by eene aanmerkelyke gevorderde ouderdom, het tiiond Gat. egter nog open behouden hebben , gelyk zulks gebleken is by de V. Dttl. Q Lykeb  *42 Over de Perssiwc Lykenvai! foramige Duikelaars, die van delindshci ! af, lot die Konft zyn aangeiegd geween, en alzo hebben leeren voor eenige tyd ouder Water te leven. Het bvgebragte in overweeging neemende, cn op ons fegcnswöorcfig geval toepasfende , zou ik niet Vreemd zyn van tedenken.dat meergenoemde L« e o w a r e r de Konfl van onder Water te leev en zou hebben konnen beziuen ; door even befchreven en veTonderiléldfe geflaite van deszelfs Ha>t waardoor het bloed niet volgens de gewoone v\ze door ademhaling kunnende gefchieden , a's an door het Eirond Gat is uit d'ceneholligheid van het Hait in de andere ingeftort. Ik zeg op dezen grond dunkt my (onder verbrreiing van deskundigen ) kan aan het gefchiedvc aal zeer veel grond van waarfchynlvkheid (dat de Konft dadelyk zou konnen zyn verrigt) bvgezet worden. - En hier by beruftende , wyze ik u naar aangehaalde plaatze, alwaar ge alle;, in htu brecde geboekt zult vinden. Ik keer weder tot de leidraad onzer Verhandeling. Wy kunnen uit de reeds betoogde gelyke persiing eener Vloeiftoffe op daar ingedompelde Lichamen . mei alle recht afleiden , dat die Lichamen hoe reder; fyn ; en broos dezelve ook mogen zyn, te midden in de Vloeiftof befloten, even veilig zich bevinden , niet tegenftaaude zy door eene groote persfing gedrukt wierden. Zulks  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. 240 de Kolom cb nederwaards drukt, zou de Kolom bd opwaards persfen. M. Wel gezegd. — De ruimte a b is , in fteede van Water nu door het Lichaam ab ingenomen ; gevolgiyk is de peisfende kracht door dc ftofdeelen in deze ruimte uitgeöefteud wordende, grooter. L. ó Ja. — Om dat het Lichaam vooronderfteld is foortelvk Zwaarder te zyn dan dc Vloeiftof. M. Diens-olgens zal de ondcrflaande Kolom ld, met grootere kracht nederwaards geperft worden . dan wanneer de ruimte ab door Waterdeelen gevuld ware, en even daarom zullen de Vloeiftofs deeltjes moeten wyken , en plaats maken voor het nederzinkend Lichaam. Maar men kan hier nu vragen hoe deze nederzinking van het Lichaam zal gefchieden. L. Het andwoord blykt van zelfs. — Het zal gefchieden door het geheel Gewigt van het Lichaam. M. ö Neen ! - Het evengemelde Voorftel zegd des aangaande, dat het gefchieden moet alleen door het overw.gt van de foortelyke Zwaarte des Lichaams boven die der V.L uftofFe. — Het geen aanftonds zal blyken. By aidien de foortelyke Zwaarte der Vloeiftoffe zy , tot die van het ingedompeld Lichaam , als 1 tot 8 ; dan zal het ovèrwigt (in dit geval^ zyn 7. — Zo de Klomp Vloeiftof ï.pond weegd; zal het Lichaam 8 ponden wegen ; gevolgiyk zal dat overwigt 7 ponden zyn ; en daar mede zal 0,5 de  2jo Over de Perssinc dc nederdalirg van het Lichaam gefchieden. L. Hoe zo? waaraf» heeft het één pond Gewigt van het Lichaam gten aandeel in de nederzinking. M. Indien het Lichaam een Klomp Water was, *>-*- dan zou gclvke Klomp van de onderAaande Kolom bd, met deszelfs persfing van onder opwaards een evenwigt maken , tegens de ncderpersfmg van het Lichaam, en dus zouden deze twee persfingen elkanderen vernietigen. —— Alhoewel nu de ruimte ab in flede van dooreen Klomp Vloeiffof , nu heilagen word door het Lichaam ; zo blyft deze weiking dezelvde; — één pond van het geheel of volftreki Gewigt des Lichaains , woid met gelyke kracht wederftand geboden, door de werking der onderflaande Kolom bd, en alzo vernietigd; weshalven hieruit blykt, dat het Lichaam niet meer met dc volle 5 , maar flegts met 7 ponden Gewigt kan voor het overige werkzaam biyven , cn alzo door het ovcrwigt der foortelyke Zwaarte boven die der Vloeifiof neder zinken. L. Nu heb ik dc waarheid vair hetVooiflel begrepen. Het I.ii i aam zinkt nimmer met zyne volle Zwaarte-kr«cht; nademaal eengedeche daar van door den wederfland van het Water krachteloos gemaakt werd ; dat is daar mede in evenwigt flaat , terwyl het met het overige gedeelte uederzinkt. M. Dus verre het eerfie geval. — Nu tot het tweede, welke ons een Lichaam zal voorflellen van  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 251 van gelyke persfende kracht , als de Vloeiftof waar in het gedompeld is. De werkzaamheid in deze omftandigheid, kan ligtelyk begrepen worden uit het zo even bygebragte. ,, Een Lichaam het welk van gelyke foortelyke ,, Zwaarte is als een Vloeiftof, zal daar inge,, dompeld, noch zinken ; noch naar boven ryzen ,, of dryven, maar onverfchillig op alle hoog,, tens biyven hangen. " By voorb. indien (PI. IV. Fig. 48.) in dc ruimte ab, een Lichaam van gelyke foortelyke Zwaarte als de Vloeiftof gefield was , moet de persGng op de onderflaande Kolom bd even gelyk zyn; als of deze ruimte met een gelyke Klomp Vloeiftof vervuld ware; over zulks moet het persfend Vermogen in gemelde ruimte ab bevat, evenwigt maken, met de opwaards persfende kracht der Kolomme bd', weshalven zodanig, een Lichaam noch zinken ; noch uit deszelfs plaats bovenwaards kan gedrever. worden, maar op alle dieptens, daar hetzelve veronderfteld word te zyn, onverfchillig biyven hangen, als ware het een Klomp van dezelvde Vloeiftoffe. L, Dit is onwederfprekelyk. ■ Aangezien het Lichaam van gelyke foortelyke Zwaarte als de Vloehtof geftefd is , zo bevat hetzelve onder dezelvde uitgebreidheid eene gelyke hoeveelheid Zwaare ftofdeelen , als zulks in een gelyke Klomp Vloeiftof kan plaats grypen : diensvolgens is het ten  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 2JJ lom ee heeft dezelvde hoogte ; als de hoogte der Kolomme ca , met de hoogte des Lichaams ab te famen genomen ; en is zwaarder, uit hoofde , dat ze geheel uit Water beftaat. Deze Ko¬ lom ee, deeld door de Zydelingfche persfing hare kracht aan de onderftaande Kolom bd, gevolgiyk word laaftgenoemde Kolom bd met fterkere kracht opwaaids tegens het Lichaam aangedreven, als welde persfing van boven nederwaards bedraagd; weshalven het dan klaar blykt, dat het Lichaam ab voor deze persfing moet wyken, en zich naar boven begeven. i M. Zeer wel geredeneerd. — Ziet daar dc drie gevallen van een ingedompeld Lichaam voorgemeld, verklaard , en bewezen.' - Wy^zullen dezelve nu nader met de Proef gaan bevestigen. Proefneeming. Drie'Pihts glazen X , Y en Z (Pi IV. Fig. 40.) Vul ik tot 'gelyke hoogte met Vloeiftoffen van verfchillende Zwaarte. In het eerilé namenlyk X, giet ik fchoon Regenwater , eti Dompel hier in een Teerling van Eikenhout A, welke met ingegoten Lood zodanig verzwaard is, dat ze ingedompeld wordende, asfftftonds Éodemwaards zinkt, gelyk ge nu zulks ziet gebeuren; ■ L. Ja toch. - De reden is klaar-. — De Teerling A bevat diiderderzelver, uitgebreidheid meerdere Zwaarte;''dan een gelyke Klomp Vloeiftof, daarom is ze ook foortelyk' Zwaarder, 'cn moet diensvolgcns zinken. m . ik  258 Over de P e r s s i n c of op te halen , als de overmaat van Gewist , welke het Lichaam zwaarder weegd , als een gelyke Klomp-Vloeiftof. M. Uitmuntend wel geredeneerd. - Even eens is het gelegen met de Netten, welke men uit het Water optrekt. Eene aanmerkelyke kracht zal men moeten uitöeffenen om dezelve langs flrand op te halen , terwyl ze in het Water dryvende , met eene geringe kracht kunnen worden voortgefleept. Uit de Proefondervinding van het Glas Y ( PI. IV. Fig. 49.) blykt, dat, by aidien het Lichaam A op d'een of andere wyze op den grond vaftgehouden , en naderhand los gelaaten wierd, men hetzelve zonder eenige kracht te hefteden zal konnen optrekken ; of liever gezegd , dat het uit zichzelve dadelyk naar boven zal klimmen. L. Buiten bedenking. Het Lichaam be¬ hoefd niet te worden getrokken , dewyl het door de oppersfende kracht van het Water uit de diepte naar boven word gedreven , wegens de kleinere foortelyke Zwaarte van hetzelve boven die der Vloeiftoffe. M. Om gelyke reden ziet men fomtyds Lichamen uit de diepte des Waters opkomen , en by dc oppervlakte dryven. Deze Lichamen op d'eene of andere wyze van den Bodem los geraakt, en foortelyk ligter zynde dan het Water, begeven zich door de oppersfende kracht der Vloeiftoffe bovenwaards. L. Dit  OP INGE DOMPELDE LICHAMEN. 2JQ L. Dit fleund allezins op dezelvde gronden. M. Ik zal my niet verder inlaaten met eene uitgebreide overweeging van het geen nu door ons met Proeven geftaafd is; maar Verkies , na eenen algemeencn grondflag gelegd te hebben, my nu te bepalen by de ontvouwinge van meer byzondere waarheden. Wy hebben zo Reden- als Proef kundig geflaafd gezien , dat een Lichaam in eene Vloeiftof gedompeld wordende, altoos eene vermindering vaii Zwaarte ondeigaat. L. ja toch ! -r- dit verlies kan ten deelen zyn , als behoudende het ingedompeld Lichaam nog een zeker Gewigt over , waarmede het nederzinkt.— Ten ander kan het ve;lies geheel zyn, en als dan moet het Lichaam dry ven , even als of het geene Zwaarte had. Eindelyk kan het ingedompeld wordende, zo veel van zyn Gewigt verliezen t dat het overig behouden gedeelte gelyk ftaat met het Gewigt van eenen gelyken Klomp Vloeiftof, in dit geval zagen wy hetzelve onverfchillig op alle hoogtens biyven hangen. M. Alle deze betoogde waarheden kunnen ons niets anders leeren , dan dat een ingedompeld Lichaam in dit of dat geval een meerder of minder verlies van Gewigt door indompeling in een Vioeiflof ondergaat. L. Dit is my ook alzo voorgekomen. - Het bygebragte leerd, dat een ingedompeld Lichaam ee» öevermiudering van Zwaarte onderhevig!*; maar Ra b«-  2öo Over de Perssing bepaald niet, hoeveel die vermindering in zeker gefteld geval is. M. Tot het onderzoek hier van zal ik nu treden. ,, Een Lichaam, 't welk in eene Vloeiftof ge,, dompeld word, vcrliesd juift zo veel van zyn ,, Gewigt, of volftrekte Zwaarte , als het Gc,, wigt bedraagd van den Klomp Vloeiftof, wiens ,, plaats het bellaat. * Ziet daar eenen Regel, welke in de Waterweeg- ' kundige Oefteningen van geene geringe nuttigheid is. Door de ontdekking des Gewigt van den Klomp Vloeiftof, wiens plaats het ingedompeld Lichaam beflaat, word het verboren Gewigt des Liehaams kennelyk, dewyl beide in dat geval onderling gelyk zyn, L. Kan zulks door Procfneeming bepaald worden ? M. Zeer nauwkeurig. — Laaten wy zulks onderzoeken. Proef neeming. Ik neem (PI. IV. Fig. 51.) een Koper Emmertje B, in welk een Rol A, van gelyk Metaal geftoken zynde,de binnen-holtenauw* keurig gevuld word. L. Gy bedoeld dat de ruimte van het genoemd Emmertje zo groot is, als de uitgebreidheid van de Rol A. M. Ja toch. - Het Emmertje met Water gevuld zynde, zal dan deze Klomp van gelyke uitgebreidheid zyn , als de Rol A. Onlochenbaar. M. Ik  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. 2ÖI M. Ik hang dit Emmertje door middel van een Paarde-hair, aan het Schaaltje G eener fyne Ba- lance C D. Wyders de Rol ook door middel van een Paarde-hair, onder aan het Emmertje verknogt hebbende, breng ik het geheelToeflel in evenwigt, met Gewigt in het Schaaltje F , aan den Arm D der genoemde Balance hangende , te leggen. - Dit evenwigt, gelyk dit nu plaats heeft, verkregen hebbende ; laat ik de Rol A in een Glas met Water zakken, zo als de Afbeelding vertegenswoordigd. Ziet nu het evenwigt verbroken ; en dus hoe de Rol door indompeling ligter geworden is. L. Ik merk zulks op; en voorzag het ook, om dat my uit het reeds betoogde bekend was, dat een Lichaam door de indompeling in eene Vloeiftof , van deszelfs Gewigt verliesd. M. Hoe groot is dat verlooren Gewigt? «— De gemelde Regel zegd: dat bet gelyk is aan bet Gewigt van de Klomp Vloeiftof , welkers plaats het Lichaam , of de Rol A beflaat. Dit zal met de ondervinding ook overeenkomftig bevonden worden. Zal het gezegde waarheid zyn, dan zou het verbroken evenwigt kunnen herfteld worden , wanneer het Schaaltje G aan het ophang-punt C van de Balans G D verzwaard wierd, met het Gewigt van eenen Klomp Vloeiftof, zo groot, als de uitgebreidheid der Rolle A, (anders gezegd) van eene hoeveelheid, welke de binnen-hoite van het Emmertje jou konnen vullen. R 3 L,  262 Over de Perssing L. Gewisfelyk. —— ingevolge de hier vooren gegeven befchryving van het Emmertje , en de Rol. M. By aidien ik derhalven het Emmertje vulde, en dan uitgoot in het Schaaltje G, dan zou het evenwigt moeten herfleld zyn.- Maar in plaats van op deze wyze te handelen , zal ik flegts het Emmertje vullen , en voor het overige alles in die ftand laaten , als met de Afbeelding vertoond word. Gy zult het evenwigt evenwel heifteld zien. « Gelyk ge nu het Emmertje gevuld zynde , kunt opmerken; L. öja; alles is wederom in evenwigt, i Ik bezef, dat het om het even is, of gemelde hoeveelheid Vloeiftoffe in het Schaaltje G gegooten ; dan of die hoeveelheid bevat werde in het Emmertje B ,• in beide gevallen word het Schaaltje G meteen zelvde Gewigt nedergetrokken. Wyders bezef ik de waarheid van den gemelden Regel uit den uitflag dezer Proefondervindin- gc De Rol A verloor door indompeling een zeker Gewigt , zulks ia gebleken uit de ontftelteuisfe van het evenwigt. Dat verlooren Ge¬ wigt nu , is gelyk aan de Zwaarte eens Klomps Vloeiftofs. welkers plaats de Rol beflaat; Dit word bewaarheid met de Proef; want het gemelde verbroken evenwigt is herfteld door het byvoege van de Zwaarte eenes Klomps Vloeiftofs , welke de binuen-hohe van den Emmer vuld; gevolgiyk, welke zo groot is ais de Rol A zelve, of a's een Klomp , welks plaats het lichaam A befeat. IIet  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. 2*57 anders om , hoe grooter de uitgebreidheid des Lichaams , des ce meer het verlooren Gewigt. M. Deze redeueering is wiskunftig. ■■ Wy kunnen dan daaiuit befluiten, dat'men de evenvredigheid der uitgebreidheeden van twee Lichamen zal konnen ontdekken , wanneer men beide de Lichamen eerft in de Lucht , en daarna in het Water weegd , de Gewigten , welke beide verliezen zullen, flaan tot elkander in die zelvde evenredigheid als hunne uitgebreidheden. By voorb. (PI. IV. Fig. 5 a. ) zy A en B twee Lichamen , welkers uitgebreidheden men begeerd te bepalen. Men moet één voor een eerft in de Lucht wegen, en dan dezelve in eene zelvde Vloeiftof dompelende, derzelver verlooren Gewigt bepalen , op diergelyke wyze als wy (P/.IV. Fig.50.) gedaan hebben. •—— De evenredigheid dezer verlooren Gewigten , zal de hoegrootheid dier Lichamen te kennen geven. By aidien het verlooren Gewigt van het Lichaam A, bevonden word te zyn tot die van het Lichaam B , als 2 tot 1, zo zal A eens zo groot van uitgebreidheid zyn, dan B, L. Onlochenbaar. - Maar tot wat einde dienen alle deze befpiegelende waarheden? M. Van Gewigt zult ge dezelve in het vervolg bevinden ; wanneer wy zullen handelen over dc wyze , om de foortelyke Zwaarte der zo Vafte als Vloeibare Lichamen te bepalen. Ik heb u dezelve als gevolgen van het voorig bewezene willen onder het oog brengen ; - ten einde uwen aandacht        INLEIDING TOT DE KEN N I S S E DER NATUURLYKË WYSBEGEERTE, of Eenvoudige onderrigting van de Grondregels der PROEFONDERVIND. NATUURKUNDE, In gemeenzame gefprekken voorgedragen ; kunnende ook dienen ter nadere kennisfe van veele zaken, in de Katechismus der Natuur, van den Eerwaarden Heer Martinet, voorkomende. door JAN E S D R É , Meefter der Vrye Konften, DoStor in de Wysbegeertes en Lid van het Utrechtfche Provinciale Genoodfchap van Konften en IVetenfchappen. VYFDE DEEL. Behelzende eerjie Af deeling van de Leer der Vloeiftoffen; namenlyk de Waterweegk™de. Met nodige Afbeeldingen. TE L E T D E N> Br FRANS de D O E S 4 P. Z. MDCCLÏXJ£VX,   [ N II O U D VAN HET V V F D E D E E L. I. Samenkomst. Inleiding tot de kennisfe der Floeifloffen. . . bi. I H. Samenkomst. Over de Vloeifteffen in 't algemeen, en in 'c byzonder over de Persjing der deeltjes, onderling op elkander door de Zwaarte-krache veroorzaakt _. 2i III. Samenkomst. Vervolg over de Ptrsfing der Floeifloffen, en byzonder over de Persjing naar allt mogtlyke richtingen. . . . . . _ ^9 * a IV. Sa.  INHOUD. IV. Samenkomst. Over de Persjing der Vloeijloffen op de Bodems, en Wanden der Vaten, door welke dezelve ingefloten worden — I2> V. Samenkomst. Vervolg van de Persjing der Vloeijloffen op de Bodems en Wanden der Vaten, &c. . — \66 VI. Samenkomst. Over de Persjing der Vheijloffen op ingedompelde Lichamen, en het verlies van Zwaarte daar door veroorzaakt — 2it VII. Samenkomst. Vervolg over de Persfing der Vloeijloffen op ingedompelde Lichamen, en hec verlies van Zwaarte, &c. •—• 275 VIII. Samenkomst. se. Vervolg over de Persjing der Vloeijloffen op ingedompelde, Lichamen, en het verlies van Zwaarte, &c — 3ot IX. Sa-  INHOUD. IX. Samenkomst. Over eenige voorbereidende waarheden, tot het onderzoek van de foortelyke Zwaarte der floflyke Zelfftandighecen; als ook eene befchryving van de Waterwetgkonftige Balans — 334 X. Samenkomst. Over de wyze, hoe de foortelyke Zwaarte der vloeibare en vaste Lichamen te konaen bepalen. . 354 D E  D E P L A TEN VAN fi|>J V Y F D E. D E. E L Te p!a::tzcn , als: Plaat 1. u-gens ccr bladïydfi £ö HEKSTE  EERSTE AFDEELINQ VAN DE KEN NIS S E DER VLOEISTOFFEN, Behelzende eene Befchouwing VAN DE WATER-WE E G K U N D E.   EERSTE SAMENKOMST. INLEIDING Tot de Kennisfe- der VLOEISTOFFEN. Meester. Tot das verre hielden wy ons beezigmet cene Verhandeling over de Eigenfchappen der ftoflyke Zelfstandigheden in 't algemeen ; cn in 't byzonder over de zogenoemde vaste Lichamen. Leerling. Gy hebt my de hoedanigheden leeren kennen , welke aan alle Zelfstandigheden ', als floflykc wezens , kunnen en moeten toegekend gorden. •— Uit de kennisfe hiervan weet ik nu , dat eenig Lichaam , welk dat ook moge zyn, uitgebreid is, of uitgebreidheid bezit , en uit dien hoofde eene zekere plaats of ruimte beflaat, en alle ftoflyke wezens daar uitfluit : Vooits dat het uit eene vereeniging van famenftellende deelen geformd ; diensvolgens deelbaar , of vatbaar is , om in deelen gedeeld te worden : — Wyders dat hetzelve beweegbaar is, en dus van d'eene plaats naar of in een ander kan worden gebragt: Eindelyk dat het lichaam werkeloos , of log zvnde , daarom nimmer uit eigen bewagende oorzaak of uit eigeji willekeurige A a Wc  4 Over de Kennisje beweegkracht van plaats kan verwisfelen, of eenige veraHdering in zyn beflaan te weeg brengen ; zulks alleen kan en moet gefchieden door uitwendige oorzaken Na deze algemeene Hoedanigheden my te hebben voorgefteld , en verklaard ; bragt ge verders ter myner kennisfe de wyze, hoe de (tof uit de ruft in beweeging gebragt kan worden , en volgens welke Regels dezelve, als dan in die beweeging Volhard, en voorts werkzaam is , wanneer een uitwendige oorzaak daarin eenige verandering tragt te maken ; het zy zulks gefchied door eene wcderflandbiedende kracht , die grooter ; het zy eene , welke kleiner is dan de beweegkracht des voortfnetiendLichaams.- By de befchouwing van alle deze natuurlyke werkzaamheden hebt ge my onderwezen , namenlyk in de Leer der Beweeging , of de Beweeg' en Krachikunde ; dat is in de Natuurwetten , volgens welke een bewogen Lichaam niet alleen voort fneld , maar ook kracht oeffend op wederftanden of beletzelen : —~— op deze onwrikbare Natuur-wetten voortredeneerende , zyt ge eïndelyk overgegaan tot het laatüe gedeelte der Beweegkundc, met name de Beöcffe* tiende Werktuigkunde, waaruit ik gezien heb , hoe het Menschdom door gepaste hulpmiddelen , of Werktuigen de Lichamen (anderzins voor zyne natuurlyke kracht te zwaar) naar goedvinden vertillen en vervoeren kan. M. Met groot genoegen hoorde ik u fpreken. -  der Vloeistoffen. j Gy hebt in dit kort Verhaal, alles wat we tot das verre in eenige agter-een-volgcnde Byeenkomften breeder verhandelden , beknopt afgefchetfï. By aldien het geheel-al der flofiyke wezens eenerlei-aartig was , ik racen , dat ze alle vaste lichamen waren , als Steen ; Hout ; Metaal; Been , enz. dan zou ik myn Taak als Natuurkundig Onderwyzer voor afgehandeld kunnen houden. Maar ik heb u by het begin onzer vriendelyke Gefprekken , gezegd , dat de ftoflyke Zelitlandigheden door byzondere eigenfchappen in verfchillende foorten, van den anderen onderfcheiden zyn. Sla het Eerfïc Deel bl. 31. op, daar zult ge vinden , dat men de Lichamen in hunne natuurlyke Maat kan onderfcheiden in twee hoofd- foorten , te weeten : de -eigenlyk gezegde vaste; en ten andere in vloeibare Lichamen, of Vloeijloffen. L. Ik herrinner my zulks. —« Gy leerde my daarenboven ook nog, dat de Vloeijloffen in twe« foorten kunnen onderfcheiden worden , ais dezulke , welke niet Veerkrachtig, (by voorb. Water; Wyn ; Bier • Melk, enz. met alle andere die men zien, tasten, en fmaken kan) en die al Veerkrachtig zyn , als de Lucht des Dampkrings, en alle foortgelyke vloeibare ftojfen, welke niet zo zeer door het Gezicht, dan wel met het Gevoel ontdekt kunnen worden. M. Ja toch, dit heb ik uitdrukkelyk gezegd in het evengenoemd Deel bl. 41. A 3 L. Bc-  6 Over de Kenmuji L. Behalven deze gemelde onöerfcbciding der lichamen, leerde ge my in de Natuur verder, dat 'er nog een byzonder foort , met naame het Fuur en Licht beftaat. M. Ik heb zulks gezegd. Al de ftoflyke Zelfftandigheden kunnen tot die gemelde foortcn , (ten miafte voor zo verre ze ons bekend zyn) te weecen in eigenlyk gezegde Vaste Lichamen; — Vloeiftiffen het Vuur en Licht gebragt worden . Dit in overweeging neemende , en met het dus verre verhandelde vergelykende, blykt wel klaar, dat ik myn Taak dan flegts ten deelen hebbe afgedaan. L. Gy zult dan nu tot de befchouwing der vloeibare Lichamen overgaan. M. Dit is myn voorneemen. —— Dan eer tot eene bepaalde Verhandeling te treden , verkies ik heden u in één Tafreel alles af te fchetzen , wat tot de kennisfe der VloeiftofFen behoord , ten einde een algemeen denkbeeld van de te verhandelen zaken te konnen erlangen. Aangezien de VloeiftofFen in twee hood-foorten onderfcheiden zyn , hebben de Natuurkundigen de Leer dier ftoflyke Zelfftandigheden ook in twee Deelen verdeeld , waarvan het Eerfte ten voorwerpe heeft de niet Vterkrachtige; en het Tweede de Veerkrachtige Vloeistoffen; laatende het onderzoek dtr niet Veerkrachtigen , voor die der Veerkracbligen gaan, omdat men ontdekt heeft, dat, (zo niet alle,) tan min ft c veele Natuur-wet- ten ,  der Vloeistoffen 7 ten , welke het eerftgemelde foort in deSzelfs werking volgd , ook by het ander plaats grypt. L. Dan fchynd de Leer der niet Veerkrachtige Vloeijltffen den grondllag te leggen , voor die aer Veerkrachügen. M. Wel gezegd ; derhalven behoord men or* denlyk willende voortgaan ; eerft over de niet dan over de al Veerkrachtige Vloeijloffen te handelen ; dat is , over de Vloeijloffen in 't algemeen 5 dan over de Lucht - kunde. Om gelyke reden zullen wy over het Eerjle in dit Vyfde Deel ; daarna over het laaftgenoemdö foort , of over de Lucht-kunde , in een volgend Sesde Deel elkander onderhouden. De Leer der niet Veerkrachtige of doorgaans by uitneemendheid gezegd de Leer der Vloeijloffen, word door de Natuurbefchouwers in twee Afdeelingen gefrnaldeeld ; te weeten in de zogenaamde Watei-'iveegkunde (Hydroftatica), en de Water* loopkunde (Hydraulica,/ , omdat een Vloeiftof zich ter befchouwicg aanbied of in den ftaat van Ruft; of in die van Bcweeging ; even gelyk alle zogenaamde vaste lichamen zich in die twee gezicht punten voor het oog der Natuur-belchouwcrs ook vertoond ; het zy ze in den ftaat van Ruft ; alle3 waarop zy Haan , drukken; of daarop wcegen; het zy ze in beweging gebragt zynde op alle be- . letzelen , welke in hunnen ftaat cenige verandering tragten te weeg te brengen, met eene zekere kracht aanvallen. A 4 L, Deze  I * Over de Kennisse L. Deze onderfcheiding word allezins door de ondervinding gebillykt Wie zal konncn ontkennen , dat een Lichaam , het zy Vaft of Vloeibaar, in verfchillende omftandigheden zich niet in die twee gezicht-punten vertoond. M. Gy bezeft dan de billykheid der gemelde verdeelinge ; . Wy zullen dezelve volgen ; en dus onze Verhandeling in dit Vyfde Deel vervat, in twee Afdeelingenfchiften; waarvan de Eerfte zal bevatten de Verhandeling der Waterweeg- kunde ; en de andere de Waterloop-kunde. Laaten wy nu zien, wat men tot beide de Afdeelingea in het algemeen kan betrekken ; en een begin maken met de WATER - WEEGK UNDE {Hydroftatica.) Deze Wetenfchap vervat dat gedeelte der Natuurkunde, welk een Vloeifiof, van wat aart die ook zy, Veerkrachtige , of niet Veerkrachtige, in derzelver weeging of persfing leerd kenhen ; dat is , in zoo verre zy eene ftoflyke Zelfftandigheid is, welke zwaarte heeft, en uit dien hoofde eene persfende kracht uitöcffend, het zy onderling op elkander, het zy op lichameu waarop zy ftaat, leund , of wederhouden word. L. By aldien deze Wetenfchap over beide de foarten der VloeiftofFen (voor zo verre het pesfend Vermogen betreft) handeld, komt my de benaming Water-weegkunde voor, niet eigenaartig , genoeg  dik Vloeistoffen. § genoeg te zyn, omdat dezelve fchynd alleen tot de kennisfe van Water betrekking te hebben. Zou de benaming van Vloeijlofs - inlegkunde niet met den aart der zaken overeenkoinftiger zyn ? M. Ja wel! Men zou zich by gemelde Benaming kunnen houden; waare het niet, dat de naam van Water - weegkunde door een aangenomen , en vaftgefteld gebruik by alle Oude en laaterc Wysgeeren gebillykt word , en wel om reden , dat alle foorten van Vloei doffen , voor zo verre de weeging of persfende kracht betreft, dezelvde Natuur-wetten volgen , als men door proefondervinding by het Water door den Schepper der Natuur bevonden heeft vattgefteld te zyn. —— Daarenboven diend nog in aanmerking , dat men tot de proeven het veiligU , en allcrgcmakkelvkft Water gebruiken kan , hetwelk niet zo zichtbaar met Veerige Vloeiftoffen verrigt zou konnen worden. ——. Kortom , alle de Regelen , welke wy nopens de peisfing van het Water en andere foortgelyke Vloeibare lichamen met proeven zullen ftaven , moeten eveneens in dat opzicht ook verflaan worden, omtrent de Lucht, en andeie Veerige Vloeiftoffen. L. Nu heb ik de reden der meergenoemde Benaminge klaar begrepen ; en bezcf dicnsvolgens, dat het om het even is , of men die Wetenfehap , Vloeijlnf, dan Watir-weegkunde noemd. M. De Ouden wisten van de Water -weegkunde voorden tyd van ArchImedis niets van belang; A .5 die  io Ovn de KtNHita die Wysgeer fchynd d'eerfte geweeft tc zyn , welke eenige vordering daarin gemaakt heeft. — Met lof getuigd men heden nog van die fchrandcre manier, waarvan hy zich wift te bedienen , om een Goude Kroon , de Keur, daar dezelve naar gemaajet moeit zyn , niet kunnende houden , in het Water te wegen , en alzo te ontdekken hoe veel Goud , en hoe veel Zilver door den Goudfmit daar ouder gemengd was. L. Kan zulks dan ontdekt worden door de Regelen der Water-wecgkunde ? M. Zeer nauwkeurig kan men dit verrigten , gelyk ik in het vervolg u nog hoop te leeren * na de grondwaarheden daartoe vooraf gelegd te hebben. Naar alle waarfchynlykheid is hy d'eerfte, die ondernam een Watcr-weegkonjl te fchry ven , welke tot deze tyd toe nog onder lommige zyner Schriften bewaard is gebleven , ouder den Titul van De Infidentibus Humido ; dat is; over de Dingen, welke op de Vloeijloffen dryven. Na dezen Wysgeer mag men onder de Onden, ( fchoon merkelyk laater ) met recht noemen onzen Nederlandfche Simon Stevin , een doorbedreven Wiskundige. Deze fchreef (zo ik my niet bedrieg) de eerfte Water-weegkonjl in onze Moedertaal, onder den naam van IVater-weegdaad, gevoegd by'sMans meermaals aangehaald Werk. _ Schoon deze Verhandeling niet in die uiterfte neten volkomenheid is , als wel naderhand door laatere Wysgcsren befchreyen wierd, draagd egter  der Vloeistoffen. ii ter het daarin voorgcftelde genoegzaame blyke* van des Schryvers ervarenheid in den aart en werkzaamheid van het Water. Onder de buitenlandfche Wysgeeren kunnen ook met alle lol genoemd worden Gallilj r n q my reeds bygevoegd was; namenlyk : „ dat die „ ronde harde deeltjes door de geringde bewee„ g>ng van een wyken , zonder ( let wel ! ) dat uren eenen merkelyken famenhang derzclver " g£Waar ka" ™ dat zy (de bewegende oorzaak ophoudende; weder fchielyk door hunv ne e.gen zwaarte in de voorige ligging lc rug keeren." _ Dat is de deeltjes , waaruit een Klomp Vloeiftof beftaat , hangen met eene zo geringe kracht onderling aan elkander dat ze voor de geringde kracht van een wyken; weinioof geen wederftand doen gewaar worden, en wet der aan zichzelve overgclaaten zynde, uit ei-en bcweeging tot hunne voorige ftandplaats weder, keeren ; dit nu vind men noch in een hoop Zand noch eenig ander lichaam. L. Gy wild zeggen (indien ik uwe meening gevat heb) dat de deelen van een Klomp Vloeiftof met eene zo geringe kracht famep kleven, dat het Vermogen, 't welk ondemeemd dezelve van een te kheiJen, zulks zeer gemsickelyk kan uitvoeren , zonder eenigen wederftand te zullen onder- vinden. M. Ten miuften zodanig eenen wederftand welke in vergeiyking van die der deelen eencs eigenlyk gezegd vaft Lichaams bykans als niets te achten is. Steekt by voorb. uw Vinger in een Bak met Water , maakt ecnige bewecging daarin j doet hetzelvde in een Bak met beftalt V et, en let dan op, in welke ge den meeften wederftand bevind. L, Gewis  der Vloeistoffen. 29 L. Gewis in het Vet. — Ik beweeg den Vinger in het Water zondereenigen tegenftand: —** het tegendeel grypt plaats in het Vet: want nauwelyks kan ik daar in booren , veel minder heen en weder bewegen. M. Nog merkelyker wederftand zoudt ge in een Klomp Wasch ondervinden ; terwyl in andere foorten van Lichamen de beweeging op gemelde wyze onmogelyk is, Deze gemakkclyke van-een fcheiding of beweegbaarheid der deeltjes , is iets, dat aan een Vloeiftof als een wezenlyk Eigeufchap byzonder eigen is, en dit foort van ftol ondcrfchéid van eenigerlei foort van Lichamen. L. Niet tegenftaande ik uit het bygebragte bezef, dat de vaardige beweegbaarheid der deelen aan eene Vloeiftof niet ontzegd kan worden ; moet ik egter bekennen deze hoedanigheid niet als iets kenmerkende te konnen aanneemen. — Een wezenlyk kenmerk van iets , moet ( voor zo veel my bekend is) zodanig zyn, dat het alleen aan dit, cn aan geen ander foort van wezen eigen is. M. Wel gezegd-. L. Als zodanig nu kan ik de gemakkelyke beweegbaarheid niet aanmerken ; want een hooj> droog Zand; een hoop Gierft ; of een hand vol Meel enz. heeft ook deze hoedanigheid; de deeltjes bewegen zich ook zeer vaardig van-een, door de minfte beweegkracht. M. Ik merkte zo even aan, dat men by gebrek van  S° Over OK Per,sinö van genoegzame oplettenhe^d op de reeds ee?e. vene bepaling eener Vloei rtoffe, ligtclyk m {Jn„ gelyke aanmerking kan vervallen. — By aldien ge my niet in de reden verhinderd hadt, zou ik u het onderfcheid tusfchen een vafle Klomp e» eene Vloeiflof aangetoond hebbende , even 'ook zulks omtrend andere Stoffen hebben gewezen waaruit dan ten klaarde zou blyken , dat een hoop Zand, een hoop Meel, enz. geen kenmerk eener Vloeiftoffe heeft. - Ik zal u zulks nu toonen. De reeds gemelde beweegbaarheid van de deelen «ener Vloeiftoffe, isbuiteu bedenking eene kenmerkende hoedanigheid. - Dezelve verfchild in eene hooge trap met die men tusfchen de deelen van een hoop Zand enz. gewaarword; en zulks niet alleen ten opzichte van de wederftand-biedende kracht aan het van-een-fchcidend Vermogen; maar ook en voornamenlyk , in het geen men ziet gebeuren , na dat de bewegende oorzaak zal zyn weggenomen ; want alsdan zullen de van een gefcheiden deelen , volgens de reeds gegeven befchryving: „ weder fchielyk door hnnne eigen zwaarte m de voorige ligging te rug keeren." De waarheid hiervan zal blyken. Betrekkelyk het eerfte, merk ik aan , dat ge de proef gelievende te neemen met een klomp Water en een hoop Zand of Meel , gewis meerder tegenftand tegcns uwen Vinger zult ondervin-' den , als ge de deelen van Water , dan die van Zand  DER VLOEISTOFFEN. 3! Zand van een fcheid. Ge zult met meer gemak den Vinger in het eerlt, dan in het laaftgcmelde foort van ftof bewegen ; en dat wel, om dat de deelen van Water met mindere kracht te famen hangen, of onderling kleven , daH die van een hoop droog Zand , enz. Maar zo men hieraan nog mogt twyffelen, heeft men flegts zyn aandacht "te vestigen, op het geen men ziet gebeuren, wanneer de bewegende oorzaak is weggenomen ; en zulks zal alsdan ten klaarfte de ongemeene grootere beweegbaarheid van de deeltjes eener Vloeiftoffe boven die van een hoop Zand, enz. ten toon fpreiden. Wanneer men de Vinger in een Klomp Vloeiftof fteekt, dezelve eenige reizen heen en weder bewogen hebbende wederom daaruit haald , zullen de van-een gefcheiden deelen oogcnbliklyk naar elkander toevallen , en zich fchikken onder eene gelyke oppervlakte, laatende dus geen fpoor ▼an den van-een-fcheidende Vinger. L. Dat is eene zekere waarheid : - zo dra de Vinger uit de Vloeiftof getrokken word , fluiten de deeltjes aanftonds , en neemen eenen zelvden fland wederom aan , als ze voor de van-een-fchciding hadden. M. Dit nu gefchied door de groote beweegbaarheid der deeltjes ; het geen men aan geen ander" foort van ftof bevind, dan alleen aan de Vloeibare eigen te zyn : gevolglyk geenzins aan «e» koop Zand; Meel of diergelyke verzameling van  3-2 Over x> e P e r s s i n « van kleine nietaan-een verbondene flof klompjes • want zo ras men de Vinger uit den hoop haald ' zullen de deelen nimmer zich zodanig bewegen ' dat ze tot .voorigen fland wederkeeren , maar in' tegendeel altoos een Geul of holligheid, overlaad L. Nu zie ik het wezenlyk onderfcheid - Een hoop Zand , zal de daarin gemaakte holligheid blyven behouden , na dat de bewegende oorzaak, daaruit zal genomen zyn. M. De reden nu dezer byzondere werkzaamhetd, is alleen toe te fchryven aan den gerinoen famenhang , cn de daaruit voortvloeijende vaardige beweegbaarheid der deeltjes eener Vloeiftoffe boven alle foorteu van Lichamen ; weshalven wy uit het dus verre beredeneerde, de waarheid van de reeds gemelde kenmerkende befchryving eenes Vloeibaar Lichaam, nu klaar bezeffen kunnen. „ Een Vloeiftof namenlyk : is eene „ verzameling van kleine, harde, ronde, en ., gladde deeltjes , geen merkelyken famenhang „ onderling hebbende; diensvolgens voor de ge„ üngfte beweegkracht van een wykende; en (de „ bewegende oorzaak ophoudende te werken) uit „ eigen beweeging wederom fchielyk tot vorigen „ ftand te rug keerende , of zich onder eene zelv- „ de oppervlakte fchikkende. " Het geen te bewyzen was.' L. Ik ben nu ten uiterfte voldaan; en heb daaruit geleerd, dat een Vloeibaar Lichaam wezenlyk onderfcheiden is yan alle andere foorten. va»  der Vloeistoffen. 33 van Stoffen ; cn dat wel door die vaardige beweegbaarheid , der deeien. M. Deze beweegbaarheid is dan eene byzondere hoedanigheid eener Vloeiftoffe ; en eigenlyk, dat geen men noemd de Vloeibaarheid, of Vlietbaarhcid (Fluiditas), en aan alle Lichamen , aan welke dezelve eigen is , den naam van Vloeiftof geeft. .Zo gemakkelyk het is om eene befchryving eener Vloeiftoffe te geven . zo moeilyk vald het, dc rechte oorzaak van dtVlïetbaarbeid te ontdekken. L. Is zulks dan niet oorfpronglyk van de geringe famenhang der deeltjes? M. Buiten kyf; maar dit beflist nog niets. *. Men'kan vragen, waarom de deeltjes eener Vloeiftoffe die geringe famenhang zo merkbaar boven andere hebben ? Welke de oorzaak dezer geringe aanklevende kracht zy ? L. Zou ik deswegens eenige onderrichting mo< gen hebben ? M. De gevoelens der Geleerden zyn over dit onderwerp verfchillendc. ■ Ik zal my egter daarmede niet inlaaten ; ftegts zal ik mel¬ ding maken van een , welk my zeer onwaaifchynlyk voorkomt ; en , zo veel ik kan, tragten zal te wederleggen. Het is eene beweezene zaak, dat het Vuur geneigd is tusfchen de deelen van een Lichaam in te dringen, dezelve uit te zetten, of te doen iri uitgebreidheid toeneernen , dus zal een ftuk. Metaal, Steen, euz-, warm'gemaakt, dat is me& . Y.' Deel. C Vuur  34 Over de Perssinc Vuur doordrongen zynde , dikkeren langer worden. L. Zulks (meen ik) hebt gy my meermalen gezegd ; maar wenschte wel met de Proef bevestigd te zien. M. 't Is hier de tyd noch plaats niet ons daarmede optehouden ; - als we over het Vuur in 't byzonder zullen moeten handelen , hoop ik uwe nieuwsgierigheid deswegens te voldoen. Deze hoedanigheid van Vuur-deelen in te zuigen , en daardoor uitgezet te worden , bevind men aan alle foorten van Lichamen, zo wel Vaste als Vloeibare. — De Vaste Lichamen kunnen door de kracht van de ingezogen of ingedrongen V uurdeeltjes niet alleen in uitgebreidheid vermeerderen , maar verre de meefte veranderen hunnen flaat van Vanheid, in die van Vloeibaarheid. By voorb, Wasch, zal door Vuur heet gemaakt, van een harde Klomp , veranderd worden in een vloeibaar Lichaam. Het zelvde gefchied met de Metaalen , welke zo vloeibaar worden , dat men dezelve tot allerlei gedaante in formen kan gieten. - Ja zelfs fteen verwandeld in een Vloeibaar Glas:flof , enz. De Vloeibaare Lichamen , zetten zich ook uit, door ingedrongen Vuur-deelen. Zy worden grooter in lengte, breedte of dikte , en zullen (de ondervinding zulks bevestigende) dunner , en Vloeibaarder worden ; by voorb., Syroop warm gemaakt, vloeid met grootere vaardigheid, dan wel koud zynde. «— Het zelvde zal plaats heb- bm  der Vloeistoffen. 35 ben met Oly, ja zelfs met Water, want het heet Water is merkelyk vloeijender dan koud. ~ Maar bevind men dit outegenzeglyk belrekkelyk de vermeerderende trap van indringende Vuurdeelen , of hitte; zo leerd aan den andere kant de ondervinding met geene mindere klaarheid, dat dc Vuur deelen van langzamerhand verminderende , ook de hoegrootheid van Vlietbaarheid trapsgevvys afncemd ; tot de Vloeiftof al de met geweld ingedrongen Vuur deelen verlooren heeft, dat is , tot zy tot die trap verkoeld is geworden , als ze te vooren was ; alsdan zal ze dezelvdc Vloeibaarheid weder verkregen hebben. Sy- roop , Oly enz. zullen dan even zo dik , even zo vloeibaar bevonden worden (uitgenomen die deelen welke door de hitte mogten zyn uitgewaasfemd ) als ze waren voor den tyd datze heet gemaakt wieiden. —~ Maar de VloeiftofFen dezen ftaat van Vloeibaai hcid weder bereikt hebbende , zullen egter altoos niet daarin blyven : - ö neen : — de ondervinding leerd al verder, dat naar maten zy verkoelen , ook dikker worden , tot zy eindelyk alle Vloeibaarheid verliezen. Voorbeelden hiervan zyn meenigvuldig, es overbekend. — Syroop en Oly, zullen in den Winter kouder dan in den Somer zyn, en even daarom zullen ze in het eerfte Saifoen mindere Vlietbaarheid hebben , dan in het laaftgemelde Jaaigetyde. L. ó Ja ! — hoe kouder het is, hoe dikker gemelde Vloeiftoffen worden; - en zulks kan derC 2 maten  39* Over de Perssin c maten zyn, datze zelfs eene hardheid, envaftheid aanneemen , ten minfte heeft dit plaats met de Oly, die immers door de koude word , even als een Klomp Wasch. M. Zelfs is Water hier niet van uitgezonderd. iJ Deze Vloeifloffe gaat tot Ys, tot een vafte Klomp over, na tot een genoegzaame graad van koude verkoeld te zyn geworden. Al het bygebragte betrekkelyk de Vloeiftoffen in overweeging neemende, willen fommigeWysgeeren daaruit de oorzaak van de Vlietbaarheid afgeleid hebben ; ftellende dezelve in de natuurlyke hoeveelheid Vuurdeelen , die alle Vloeiftoffen (zo lang zy in den ftaat van Vlietbaarheid zyn/ in zich behelzen , maar dezelve verliezende , ook van ftaat veranderen; van Vloeibaar vaft worden. L. Dit gevoelen fchynd my toe op gronden te fleur! en. M. Ja toch ! Zo de inhoud der Vuur- deeltjes al niet de eenigfte, is zy ten minfte een der voornaamfte reden van de Vlietbaarheid , en zulks om het reeds bygebragte. Maar hoe zeer ik genegen ben dit gevoelen voor gegrond te erkennen, kan ik aan den anderen kant aan fommigc Natuurkundigen niet toegeven, in het ftellen , dat de Vlietbaarheid aau Water , Oly , en meer andere Vloeiftoffen, niet dan eene toevallige hoedanigheid zoude zyn ; of liever gezegd , dat men de Vaflheid voor de Natuurlyke, of eigen Jlaat dier floffeJyke Zelfftandighcden te houden hebbc. -  der Vloeistoffen, 3? hebbe. — Ingevolge dit gevoelen moet liet Ts de oorfpronglyke , en natuurlyke ftaat zyn van dat geen wy Wattr noemen , cn zo voort met andere. L. Wel dan befluit ik hieruit , dat geen Vloeiftof zich in haare natuurlyke of oorfpronglyke ftaat aan ons vertoond. M. Juift zo. En zulks kan ik geenzins toeftemmen : in tegendeel ben ik van ge¬ dachten dat de Vloeibaarheid de oorfpronglyke, en natuurlyke ftaat is van Water , Oly, Syroop , Kwik, enz. , en dat die van Vaflheicl of Ts , veel eer als eene toevallige hoedanigheid dier Zelfftan- digheden te houden is. De reden welke my hiertoe noopt is de volgende ; Alle Lichamen in dien ftaat, waarin zy zich aan ons vertoonen . hebben eene zekere natuurlyke hoeveelheid Vuurdeclen , welke tot derzelver oorfpronglyke famenftelüng, even zo onaffcheidelyk behooren , als andere natuurlyke of ftoflyke deelen. — Dus heeft ook een Klomp Water , Oly, Kwik , eu andere Vloeiftof, ieder naar hunnen aart eene natuurlyke hoeveelheid Vuurdeelen ; welke, zolang ze in den Klomp huisvesten , dezelve een Vloeibaar Lichaam doen zyn ; Doch zo dra deze Vuur-deelen op d'eene of andere wyze den Klomp ontnomen worden, zal laaftgenoemde niet meer eene Vloeibare Zelfftandigheid z-yu, en gevolglyk zich niet meer in deszelfs voorigen ftaat vertooncn : - de Vloeiftof word dan een vaft Li. C 3 diaara ,  3« Over de Perssins chaam , word Ys. By aldien men zulks ontkend, komt my voor met even zo veel recht , als dan ook te konnen (tellen , dat de vaftheid'dcr Meialen, Wasch, Glas-klompen, enz. eene toevallige , maar geenzins de oorfpronglyke , of natuurlyke eigen ftaat dier Lichamen is ; nademaal het alleen aan gebrek van genoegzame ingedrongen Vuur-deelen toe te fchryven is , dat die lichamen zich als vafte Klompen vertoonen , daar ze anderzins tot eene behoorlyke trap verhit zynde , alle in eenen Vloeibaren ftaat zich bevinden. - Ik zeg dit met even zo veel recht te konnen ftellen , a's andere Wysgeeren bewceren willen , dat dé Vloeibaarheid niet natuwrlyk eigen is aan Water, Oly , Kwik , enz., maar liever de ftaat van Ys ,' of vafiheid. Zo vreemd nu als het luid, te ftellen , dat de Metaalen , en andeie fmeltbare Lichamen geen vaste Klompen zoude zyn , even zo ongerymd komt my derhalven voor te willen beweeren, dat de Vloeibaarheid niet natuurlyk eigen zoude zyn, aan Water en andere Vloeibare Doffen. De Raat van vafiheid, in welke men dc Vloeiftoffen by eene foelie koude bevind, is aan dezelve niet natuurlyk eigen ; zo dra ze in Ys veranderen , zyn ze andere Lichamen dan zy tc vooreh waren, en zulks niet alleen , uit hoofde van gebrek van een genoegzaame hoeveelheid Vuur , maar ook (gelyk wy zulks naderhand zullen zien,) wórden zeer waarfchynlyk by de bevriezing een aantal  der Vloeistoffen. 39 aantal Vries-deeltjes tusfchen de deelen van de Vloeiftof ingedrongen , noodzakende dus de Klomp eene zekere vaftheid aan te neemen. Uit al het dus verre bygebragte, meen ik dan te konnen ftellen, dat de Vlietbaarheid een natuurlyke, en oorfpronglyke hoedanigheid is van alle die Lichamen; welke zich als Vloeibare vertoonen : Voorts , dat de oorzaak van de Vlietbaarheid hunner deeltjes toe te fchryven is, ten .deelen aan de inwendige bevatte Vuur-deeltjes, welkers hoeveelheid voor dit of dat Vloeibaar Lichaam , ik niet zal onderneemen te bepaaalen. L. Ik heb uwe reden met genoegen aanhoord, dezelve komt my waarfchynlyker voor , dan het gemelde gevoelen fommiger Wysgeeren. Als men de veelheid der Lichamen in de Natuur naarfpeurd , hoe duidelyk blykt het niet, dat ze door den Wyzen Schepper in verfchillende ftaaten gefield zyn ; als in de ftaat van Vaftheid, van Vloei' baarheid enz. - Die verfchillende gefteldhcden , onder welke men de Lichamen aantreft, mag men gewis houden voor den natuurlyken iland , in welke den Schepper behaagd die ftoffen ten nutte van het Schepzel op den Aardbodem daar te ftellen. Indien het Ys de oorfpronglyke (door den Schepper verordineerde) flaud van Water, Oly en zo voorts was; hoe zou zulks ftroken uiet het behoud van het Schepzel ? r Waar zou de Planten hun vocht ; - waar de Dieren hun Drank konnen vinden ; - of hoe zouden de VisC 4 , • fchen  40 Over de P e b s s i k g fchcfi konnen leven? Deze overdenking noopt my verder uwe gedachten aan te neemen • zy fchynen my, toe meer met den aart der zaken in te Remmen. Maar eer ge voortgaat , zy my gegunt te vra. gen, aan welke oorzaak gy de Vlietbaarheid nog zoudt toefchryven : want, zo ik meen wel verdaan te hebben, merkte gy de inwendige Vuurdeelen flegts ten deelen aan als eene der oorzaaken. M. Terecht hebt ge zulks opgemerkt. — De Vlietbaarheid aan één enkelde oorzaak toe te fchryven , fchynd my niet genoegzaam te zyn • in tegendeel wil ik eenftem'mig met den vermaarden Wysgeer Müaschenbp.oeic zulks aan veelerlei beweegreden toe eigen : by voorb. aan de rondbeid en gladheid der deelen 5 aan derzclver fynheid znligtbeld, en mogelyk nog aan veel meer andere oorzaken ; welkers onderzoek ik van te weiniaanbelang acht , om my verder daarmede in te wikkelen. Ziet. daar u de hoedanigheid van Vliet- of Vloeibaarheid als eigen aan de Vloei doffen , voorgefteld , en naar myn vermogen verklaard. Nu zullen wy ons verledigen tot eene befchouwing van het tweede punt onzer vrjorgedelde onderhandeling in deze Byeenkomd , namenlyk; om de Vloeibare Lichamen in deszelfs daat van werkzaamheid ter overweeging te ncctnen. L. Gy zult dan eeti Vloeiftof my als een persfend Lichaam gaan voordellen, ! M. Juist  dhr Vloeistoffen. M. Juist zo. ,, De Vloeiftoffen komen daarin met de vaste ,, Lichamen overeen, dat ze namenlyk beftaan uit deeltjes , welke ieder op zichzelve eene zekere zwaarte hebben. " De waarheid van dit voorftel word onweder- fprckelyk bevestigd door de ondervinding, 'Er is geen Vloeiftof of dezelve heeft eene zekere zwaarte. L. Gewis. — Zo een Vloeiftof geene zwaarte had, dan zou een ledige Ton , even zo wigtig moeten bevonden worden , als èen gelyk Vat , doch met Water ; Wyn ; Bier ; Oly , of met eenig andere Vloeiftoffe gevuld. Maar wie zal zo dwaas zyn dit. te willen beweeren. M. Derhalven hebben de deeltjes , welke eene zekere hoeveelheid Vloeiftoffen famenftellen, ook ieder in 't bvzonder een zeker gevv*igt. L. Buiten bedenking. De gezonde reden leerd, dat de zwaarte van het geheel gelyk is aan het gewigt van alle de deelen te famen genomen ; weshalven indien een geheel bevonden is zekere zwaarte te hebben , des zelfs deelen ook ieder een bepaald gedeelte van die zwaarte bezit : — en dit heeft plaats omtrend een Vloeiftof, - deze is een zwaar Lichaam , en over zulks ook derzelver famenftellende deelen. M. Wiskuaftig. - Een Vloeiftof beftaat uil deelen , welke alle zwaarte hebben , en met hunne gewigt telamen de geheele zwaarte vanden Klomp uitmaken. C 5 TJit  42 0 V E R » * P E 1 S S I M c Uit deze waarheid kunnen wy het vozende afleiden namenlyk: „. dat de deeltjes van een Vloeiftof , waar ter plaatze zy ook zich in den „ Klomp mogen bevinden (het zy boven , onder „ of in het midden van den Klomp) ieder op zich' zelve de Klomp Vloeiftof verzwaard , naar „ evenredigheid hunner ftoflyken inhoud " Dat ii , de deelen van een Vloeiftof hebben «iet alleen zwaarte , maar behouden dezelve in de plaats daar ze zich bevinden , onbepaald, waar Punten in den Klomp gcfts]d mogen zvn Laat by voorb. (P/. |. Fig. i.j een Glas met • VJ°eift0f 'ot de hoogte FÉ gevuld verbeelden Ingevolgen het denkbeeld , welk wy ons bere.ds-van een Vloeibaar Lichaam gemaakt hebben, beftaat de Klomp ineen meenigt. van ronde deeltjes op elkander geftapeld tot rechtop ftaande Kolommen F C , AB,enED..De Bodem D van het Vat gedrukt door het gewin van den geheele Klomp , of anders gezegd, doo&r de zwaarte der Kolommen FC, AB , en ED L. Niets zekerder als dat. Die drie Kolommen zyn drie deelen van het geheel Der halven perft ieder de Bodem van het Vat met een" zeker gewigt. M. Juist zo. Ieder Kolom heeft eene zwaarte geëvenredigd naar de hoeveelheid van ft ofte daarin befloten. L. Ja toch. —- Hoe dikker, en ianger de Kolom is, hoe wigtiger dezelve bevonden word. M.  du Vloeistoffen. 43 M. Derlialven is liet blykbaar , dat ieder deeltje waaruit die Kolommen beftaan, een zeker gewigt hebben , waar hetzelve ook verbeeld word in den Klomp geplaatft te wezen. ■ By voorb. het deeltje b midden in de Kolom AB 'zal door zyn gewigt, zo wel als de overige deeltjes ieder met hunne zwaarte, den Bodem CD verzwaaren of nederpersfen. L. Buiten bedenking, — Alle deelen hebben zwaarte, dus ook het deeltje b, alfchoon hetzelve midden in den Klomp gelegen is ; en moeten daarom met die kracht werkzaam zyn, ——— Indien ik het zeggen mag, fchynd ge met deze byzondere bepaling iets te bedoelen ••• anderzins kan ik niet wel begrypen , waarom gy op zulke lichzelve ophelderende waatheden , zo lang kuul blyven ftaan. M. Gy gist zulks te recht, —— Ik hcl> u klaar willen doen blyken , dat de dcclcn van een Vloeiftof, zo wel aan de oppervlakte als op den Bodem , en in het midden , of allcrwcgeu , zwaarte hebben , en dezelve altoos behoudcu , invoegen de ligging, of ftandplaats daarin geene de minüe verandering kan veroorzaken , gelyk de Wysgeer Aristoteles in zyn tyd , dit ouikend heeft. —— Deze anderzins fchrandere en doorzichtige Natuur-kenner beweerde namenlyk, dat een Vloei. ftof in een Vloeiftof geen zwaarte had. L. Welke bewyzen had hy voor zyn gevoelen ? M. Een  4+ Over d f. Perssinc M. Een Emmer met Water,gevuld , zal (zeide hy) zo lang ze onder de oppervlakte , of te midden in het Water gedompeld is , geen zwaarte doen gevoelen , als men ze uit het Water optild. L. Is zulks waar ? M. Gandsch niet. —— Wel is waar, dat de Emmer in dat geval veel ligter zal wegen, dan wanneer dezelve uit het Water geheel uitgetogen , bevonden zal worden ; egter nimmer zonder eenige zwaarte zyn : ■ > dc reden hiervan moet daaruit afgeleid worden , dat de hoeveelheid Water , welke de Emmer vuld , zo lang dezelve onder gedompeld is , door de persfende kracht van buiten opwaards gedreven word , weshalven dc geen die de Emmer met Water tragt op te halen , die zwaarte niet behoeve op te trekken, gevolglyk niet gevoelen kan. Ik kan my hierover voor als nog niet klaarder uitdrukken ; maar flraks zult ge de reden van deze op-pcrsfende kracht nader begrypen ; als wy over de persfende kracht der deelen in het byzonder zullen handelen. L. Dit voorbeeld pleit dan geenzins ten voordeele van zvn gevoelen. M. Volflrekt niet. Eer hy iets zekers had konnen befluiten , zou hy de zaak op de volgende wyze hebben moeten onderzoeken. - De Ethmer Water digt gefloten hebbende, had hy in het Water moeten laaten zakken , en dan het gewigt  der „Vloeistoffen. 45 wigt of zwaarte daarvan waargenomen. - Dan wyders dezelve geopend en vol Water hebbende laaten löopen , andermaal het gewigt daarvan onderzogt; - by aidien men nu den Emmer van gelyke zwaarte bevond te zyn zou zyn gevoelen waar zyn. L. Dit bezef ik ook. - De Emmer het zy gevuld of niet gevuld, moet van gelyke zwaarte zyn , by aidien de Vloeiftof in de Vloeiftof, volgens de ftelling van gewelde Wysgeer, geen Zwaarte had.- Kan zulks nu beweczen worden? M. In het minfte niet. -—■ Het tegengeftelde tal men by de Proef bevinden , gelyk ik u met het volgende overtuigend zal doin zien. Proefneeming. In ftede van een Emmer zullen wy een .Glaze Fleschje C (p/. 1. Fig. 2.) welke met een glaze Stopje weljiigt fluit, neemen ; hetzelve digt gefloten hebbende door middel van een Paardehair ophangen aan den Arm van een fyne Balans AB,; voorts hetzelve in een Glas met Water dompelende., zullen wy het een en ander in evenwigt brengen , met gewigten in het Schaaltje B te leggen. Welke evenwigt wy thans hebben. Derhalvcn is het gewigt in het genoemd Schaaltje B , de zwaarte van het ledige en toegeftopte Eleschje G. L. Buiten kyf. M. Nu haal ik het Fleschje C weder .uit het Water ; doe 'er de ftop af; 'en laat het in het Water zakken. - Aanftonds loopt het vol; en let wel! word door ditingeloopen hoeveelheid Water zwaarder. Jë> Dat  4« Over de Puisikc L. Dat is zeer zichtbaar. Alzo de Arm derBalance, waaraan het Fleschje hangd , nederwaards held. M. Wat Jeercn wy nu uit deze ondervinding?immers niet anders, dan dat een Vloeiftof te midden in een Vloeiflof weegd , of zwaarte heeft ? want wy bragten hier in de binnenholte van het Fleschje eene zekere hoeveelheid Vloeifioffe, welke in flede van het Fleschje onbeweeglyk te doen hangen, dat is., in den ftaat van evenwigt te laaten berusten (het geen anderzins moert gefchieden indien het gevoelen van Aristoteles waar was) men in tegendeel het Fleschje ziet nederdrukken, even als alle andere zware Lichamen zulks zouden moeten verrigten. L. Deze Proef flaat de bewuste Helling geheel den bodem in. , [k bezef klaar dat de Arm van dc Balans aangemerkt kan worden, ajs de Arm van die gene, die den digt gefloten, cn ledigen Emmer onder water gedompeld draagd, cn alzo het gewigt van dien last moet ondervinden ; welke zwaarte ik vergelyk met het gewigt in het Schaaltje B der proefneemingc gelegd; en welke klaarblykelyk , ter behoud van het evenwigt , niet genoegzaam is, zo dra de Emmer vol water geloopen is : —— neen zeker! de lastdrager zal niet alleen de zwaarte van den Emmer , maar ook het gewigt van het daarin geloopen water moeten ophouden ; weshalven ik uit het een en ander opmaak , dat het gevoelen van den Wysgeer Aristoteles ongegrond is. M.  der Vloeistoffen. 47 M. Zulks moest ik u proefkundig doen zien. — Het is dus zeker, dat de Vloeiftof zwaarte heeft; en deze hoedanigheid in welke omftandigheid ook behoud. Nu zullen wy overgaan ter befchouwïng van de drukkende of persfende kracht, welke uit deze hoedanigheid natuurlyk moet voortvloeijen. De persfende kracht eener Vloeiftoffe kan , (gelyk ik meen hier vooreu reeds te hebben aangemerkt) in drieërlei opzichten befchouwd worden. —— Te weeten : voor zo verre zy loodrecht van boven naar beneden; ■ ten andere in den tegengcftelden zin van onder naar boven; — en eindelyk zydelings naar alle mogelyke richting perst. Ieder dezer gevallen zullen wy het een na het ander afzonderlyk befchouwen ; — en een aanvang maken met de loodrechte persfing van boven naar beneden. ,, De bovenfte Deeltjes worden opgehouden, ,, of gedragen door de onderleggende, en druk,, ken diensvolgens dezelve met eene zekere kracht, ,,s welke geëvenredigd is naar de daar bovenop„ ftaande hoogte der Vloeiftoffen." By voorb. (PI. I. Fig. 1.) de deelen in de Kolom Aa worden alle gedragen door het onderfte deeltje a; — op gelyke'wyre draagd hetdceltjeV de zwaarte van de daar bovenopftaande Kolom Ee; en het deeltje d, die der Kolomme Yd, L. Buiten kyf. M. Aangeïien nu een Vloeiftof, en dus dcr- zel-  48 Over de Perssing zeiver deelen zwaarte heeft, zo als hier vooren reeds betoogd is , zo blykt, dat gemelde onderfte deeltjes d, a, en e, ieder de zwaarte van dc daarop flaande deelen, of kolomme moeten dragen, en daardoor tegcus den bodem CD van het Vat geperst worden. L. Gewis. —- zo veel als de zwaarte der Kolomme boven het deeltje a bedraagd , even zo veel is ook de persfende kracht op dat deeltje, — en zo voort met de andere. M. Gy erkend dcrhalven, dat de persfing op de onderfte deelen geëvenredigd is , naar dc zwaarte van de bovenftaande hoogte der Vloeiftoffe. L. Dat is klaar te bezeffen; hoe hooger de Kolom is, hoe grooter de hoeveelheid ftoffe , derhalven hoe meer zwaarte, hoe meer persfing. ' M. Al het geen wy gezegd hebben van de deeltjes d, a en e, blyft ook waarheid betrekkelyk den bodem C D van het Vat : namenlyk het punt C word geperst door de drukking of zwaarte van de onmiddelyk daarop ftaande Kolom FC; liet punt B door het persfend Vermogen der Kolomme AB; Cn het punt D door de Kolom E D. L. Ja toch; ieder dezer punten draagd de zwaarte van de daarop ftaande Kolomme. M. Op gelyke wyze moet men dc persfing verftaan , op die deelen , welke te midden in de Klomp van de Vloeiftoffe gelegen zyn. . ■- Dus zal de persfing op het deeltje b zyn , als de zwaarte van  der Vloeistoffen* 49 van de Kolom kb — op het deeltje n. . . • L, Gewis als de zwaarte van de daar op rustende Kolom F«. M. En zo voort dan met anderen. Dezen grondflag nu gelegd hebbende, zullen wy eenige waarheden daaruit gaan afleiden. Uit het bygebragte is blykbaar, dat het punt B des bodems CD, nimmer gedrukt kan worden door de zwaarte der Kolomme Yd, noch der Kolomme Ee. L. Zulks is onmogelyk; aangezien ieder punt van den bodem niet anders gedrukt word , dan flegts door de persfing der daarop rustende Kolomme, M. Wel gezegd. «——. Dit leerd ons dan ,, dat een Vloeiftof door hare zwaarte alleen die ,, plaats of ruimte perst, waarop zy onmiddelyk ,, ftaat , of gedragen word ; terwyl de overige ,, deelen daarop geen vermogen ; geenc kracht ,, immer kunnen oeffenen." Hieruit volgd dan: ,, dat de loodrechte pers,, fing op dat Vlak, waarop zy gefchied, altoos ,, geëvenredigd is naar de daar bovenop ftaande ,, hoogte der Vloeiftoffe; dat is, als de zwaarte ,, van den klomp of hoeveelheid, welke door dat ,, Viak gedragen word," L. Zeer zeker. De persfing op den gtf- hecle bodem C D van het Vat , is als de persfende Zwaarte-kracht van den klomp Vloeit!of it( het Vat befloten. V. Deel D M,  50 O Y E R DE P E- R S S i N c M. Deze waarheden heb ik nodig geacht, « tot eene voorbereiding van eene volgende (welke eene byzondere eigenlchap van een Vloeibaar lichaam zal ten toon fpreiden) te moeten voordellen , en nader betoogen. „ Wanneer eene hoeveelheid Vloeiftoffe in een „ Vat cf Kom befloten , door fchommeling in „ beweeging gebragt is , en daar na aan zich- zelve word overgelaaten , zo zal zy in rust „ gekomen zynde uit eigen beweeging eene „ vlakke oppervlakte aanneemen , welke" altoos „ evenwydig is aan den Gezicht-einder, of aan ,, een daaraan evenwydig Vlak." Zie daar eene byzondere eigcnfchap eenes Vloeibaar lichaams, welke hetzelve van alle andere onderfcheid, gelyk ik zulks zal doen zien. Twee byzondcrheden worden hier gefield : je. de oppervlakte van een Vloeiftof is altoos vlak en effen. 2e. Altyd evenwydig aan den Gezicht-einder. Dat de oppervlakte van een Vloeibaar lichaam vlak en effen bevonden moet worden, zo dra hetzelve in rust gekomen is , is eene waarheid, welke noodwendig uit den aart der Vlietbaarheid voortvloeid. Laat (PI. I. Fig. 3.) |A zyn een Glas met Water gevuld. Laat hetzelve ecnige reizen gefchad. en dan weder nedergezet worden Laat cioor deze beweeging de oppervlakte de gedaante vau de kromgeboogene lyn adceb aan-  BEK Vl, OElSTOFFEN. Ji genomen hebben. —— De oppervlakte zal, zo ras het Water in rust gekomen is, nimmer de gemelde geboogene gedaante kunnen behouden ; maar de deeltjes de neiging hun natuurlyk eigen volgende, zullen zich in diervoc* een fchikken, dat alle verhevenheden, als dce\ en dieptens adc , en ceb, verdwynen , en alles onder eene zelvde effen oppervlakte ab gei aken zullen, het geen ik uit den aart der Vlietbaarheid zal bewyzen. De deeltjes welke de verhevenheid in c for* men, hebben ieder eene zekere zwaarte, en geen merkelyken famenhang, daarom zal het een het ander niet kunnen vasthouden , of beletten om uit de hoogte naar de laagte te zakken ; 't geen anderzins door de aanklevende kracht zou konnen gefchieden : weshalven alle de gemelde deeltjes in de hoogte c opgevoerd , allerwegen zullen nederrollen naar de dieptens adf, en feb, en dezelve vullen. Dat dit waarheid is blykt, om dat de hoogte c, ten opzichte van de door de fch unmeling derwaards opgevoerde deeltjes, niet anders dan ais een hellende grond kan, cn moet aangemerkt worden , op welke , vol-» gens de Leer der Zwaartekracht, eenige zwaarte nimmer kan biyven hangen of rusten. Die dan vast gaande, zo blykt, dat het onmogelyk is , dat de deeltjes in de hoogte c opgevoerd ktittncn biyven hangen; maar m tegendeel, dat zy alle door derzelver vaardige beweegbaarheid, oi D & Vlirt-  52 Over de Phssih Vlietbaarheid zo lang moeten biyven nederrollen tot alle dieptens gevuld , cn dus dc geheele oppervlakte glad en effen geworden zy. L. Dit bewys is , naar het my vóórkomt klaar en duidelyk. ^ Het is buiten kyf , dat de Waterdeeltjes tot een hoopje c opgezet zynde, in dezen ftand niet kunnen biyven berusten , nadcmaal ze geene famenhangende kracht van belang hebben, maar, om zo" te fpreken, los, op en tegens elkander aanleggen. - De' verhevenheid van de hoogte fis rond, allerwegen nederwaards hellende, gevolglyk zullen die deeltjes, welke de oppervlakte dezer hoogte van rondsomme bedekken , en zich op eene hellende -rond gefield vindende, langs denzelve door hunne eigen zwaarte aanflonds beginnen neder te rollen , zo dra zy door de beweeging niet meer op. waarcis gedreven woiden: - in de diepte gekomen zynde , zullen zy (als niet laager kunnende dalen) biyven rusten, en gevolgd worden door andere deeltjes, die op hun beurt wederom de oppervlakkige worden, waaruit dan volgd , dat het hoopje . c alicngskens verminderd , en de dieptens van rondsom gevuld zullen worden , tot eindelyk dé geheele hoogte verdwenen, en de holligheden gevuld zullen zyn Dit gefchied zynde, kan de oppervlakte van het Water niet anders dan glad en effen zich vertoonen. M, Gy hebt de kracht van het bewys uitmuntend wel begrepen. De zaak moet even eens  der, Vloeistoffen. j« eens verflaan voorden , hoe ook het Vat, of de ruimte, waar in de Vloeiftof befloteri is, mag gefield zyn. • De oppervlakte is plat, effen en glad ; fchoon in fommige gevallen dezelve fchynd als hol, en in ander weder bol of verheven rond geboogen te zyn. Gelykerwys in dit Vat, waarin ge kunt opmerken , hoe het Water rondom hetzelve eenigzins opgetrokken is; dan zulks word veroorzaakt door de natuurlyke aantrekkingskracht, welke het Water, en het Glas op elkander onderling uitöefïenen , gelvk ik zulks in het Eerfie Deel onzer Verhandeling geleerd heb. L. Ik herrinner my dit ten tiaarfte. Het Water trekt tegens de kanten van het Vrat op, cn veroorzaakt, dat de oppervlakte, fchoon in het middenvlak, egter aan den omtrek hol opgeboogen , of opgetrokken is. Maar het tegengefteld geval vald my nu niet te binnen, namenlyk, wanneer de oppervlakte verheven rond geboogen is. M. Zulks heeft plaats in alle.die gevallen daar 'er eene wegftootende kracht tusfchen het Vat en de Vloeiftof is. — By voorb. met Kwik en Glas , Hout, Steen , enz. L. Nu herrinner ik my het geval. - Bè Kwik, en de rand van het Vat ftooten elkander weg , en veroorzaakt dus in het rond eene holligheid , welke dan de oppervlakte als verheven vertoond. D 3 M. Ik  54 Over de P e r s s i nV M. Ik heb deze aanmerking in het voorbvgaan willen maken, om « te doen zien , dat die gemelde optrekking , of wegfiooting van een Vloei ï'lof geen inbreuk op de waarheid van het beweezene kan maken , gelyk zulks anderzins by eene oplettende befchouwing der oppervlakte mogelyk zou tocfchynen. Het geen wy gezegd hebben wegens de vlakheid der oppervlakte, is waarheid , en dc optrekking tegens de wanden van het Vat, blyft daarvan onaffcheidelyk. —. Wanneer de uitgeflrektheid groot is , zal de optrekking tegens de kanten onmerkbaar zyn , en het beredeneerde ten volle met de waaiheid inHemmende bevonden worden. Dc ondervinding bevestigd zulks. De oppervlakte van alle Waterplasfen , als Rievieren , Meiren enz. , zullen zich, zo niet door de Wind, of anderzins geroerd, aan het oog des aanfehouwers effen, cn vlak vertooncn ; invoegen deze gelyk- of vlakheid der oppervlakte doorgaans voor een teken van ftilte gehouden word. Mier van immers zegd men : het Water is zo vlak en gelyk, dat men 'er met een pen np fchryven kan , met welke fpreekwyzc men te kennen wil geven , dat hei dood fiUis , dewyl anderzins de minfte bewceging van de Wind eene oppervlakkige beroering van bet Water veroorzaakt. D« zy genoeg ter verklaring nopens het eerfie gedeelte van ons vooiflel; —— nu ter ontvou-, wia| van het "tweede lid., De  der Vloeistoffen, jj ,, Dc oppervlakte is altoos evenwydig aan den Gezicht-einder, waar, en op welke wyze ook . een Vat gefteld mag zyn." Laat wederom (PI. li Ftg. 4.) een Glas zyn met Water gevuld , tot de hoogte AB , en gefield op eenen waterpasfen grond E F. Laat hetzelve voor een oogenblik fchuin naar de reciitehand hellende gehouden worden , zo dat de oppervlakte van A B veranderd werde in a b ; — » na dit verrigt is , laat hetzelve eindelyk in den voorigen ftand weder gefteld worden , op den waterpasfen grond E F ;. ik zeg dan , dat de oppervlakte nimmer den Hand ab zal behouden kunnen ; maar zich al bewegende fchikken tot ze den ftand AB verkregen heeft; dat is , dat ze evenwydig aan den Gezicht-einder of aan den hieraan evenwydig Vlak EF geworden zal zyn ; of anders gezegd, tot dat de oppervlakte AB uit den grond E F gemeten, overal even hoog verheven bevonden word. De waarheid hiervan ruft op het voorig betoog: want de waterdeeltjes, welke door het fchuinhouden van het Glas gebragt zyn uit de holte had , in den ftand db?>, zullen zich op eenen hellende grond bevinden. L. Wiskundig waai. -— Het Glas naar de rechtehand fchuin gehouden zynde , moeten de Water-deeltjes zich ook derwaards begeven ; - en zo dra het Glas wederom op het horizontaal Vlak EF nedergefteld word , zullen de naar de rechtehand overgezakte deeltjes zich gefteld beD 4 vinden  SP Over de Pesss1k{; vinden in de richting der Jyncn adb ; in welke Zy, wegens de helling dezer lynen gatóns kunnen biyven rusten , maar alle nederzakkeu moeten naar de laagte in a. Dit is klaar W het fleeds beredeneerde by {PI. js Fig. g.) M. VVeshalven het blvkt , dat de Verhevenkeid in den Driehoek êkU 8*1 nedervloeijen tot de holte A ad geheel gevuld zal zyn ; dat is,' tot de oppervlakkige dechjes zich wederom gefchikt zullen hebben in de richting der lynen AB , in welke zy voor de beweegiug 0£ overhelling 'van het Glas waren, — Deze dus weder vetKregene Hgging AB, kan niet anders dan evCnwvdig"zyii aan den Gezicht-einder , of aan Let \ lak JEE: vermidi zodanig eene ligging de eenitrüe is, in welke de water deeltje, (üf i0 \ algemeen) ee'nig Lichaam uit bcweeging in ruft kan geraken : — kuiten dit geven immers alle andere richtingen san de Lichamen eene beweegiug ncuerwaaids, L. Het is onlochenbaar waar! - zo. dra een lichaam nedergeroid , en op ten Vlak evenwydig aas den Gezielit-eind.r gekomen is , zai hel fchiet lyk alle deszells beueegmg verhezen , en in rufl geraken. Zulks bezef ik klaar uit het geen gy my by de Leer der Beweeging te vooren geleerd hebt. ~r- Op dezen grond vind ik dan gee*e zwarigheid, om dc oppervlakte AB van het "Water, ja zelfs van eerug Vlueibaar Lichaam \oor een horizontaal V lak te houden, zo dra na- IftttÜyfc de Klomp •iu ruil, gekomen zal zyn. - De  der Vloeistoffen. 57 Dc deeltjes aan deze oppervlakte bevinden zich als dan alle in een Vlak, in eene ligging, in welke zy alle moeten ophouden te bewegen , en diensvolgens gefield zyn in een Vlak, welke evenwydig is aan den Horizon , of Gezicht-einder. M. Zeer wel hebt ge de zaak begrepen. Eer wy verder gaan, zal ik deze gelegenheid waarneemen , om een misflag , welke door my tevooren betrekkelyk de naams oorfprong van het woord Horizon begaan is, te verbceteren. — Over den Horiztn of Gezicht-einder met u fprekende, meen ik gezegd te hebben, dat die benaming van eene Arabifche oorfprong is ; - edoch zulks is bezyden de waarheid ; men moet het afleiden van het Griekfche Werkwoord èts£etv borizein , hetwelk eigenlyk bepalen, beperken betekend ; weshalven het woord Horizon dan een lyn of Vlak aanduid, waardoor ons gezicht van rendsomme bepaald word ; of buiten welke de Gezicht-fli alen niet verder dragen kunnen. Dit zy in het voorbygaan aangemerkt. Uit het beredeneerde is derhalven onbetwiftbaar, dat de oppervlakte eens in ruil zynde Vloeibaar Lichaams niet alleen effen en glad , maar ook telfens evenwydig aan den Gezicht - einder moet zyn; ja dit moet even eens vcrflaan worden , hoe ook de Bodem van het Vat , daar de Vloeiflof in bevat is , gefield mag zyn ; het zy namenlyk dezelve vlak en horizontaal, het zy fchuin hellende , of met oneffenheden bezet. D 5 By  5§ Over de^Pirssiicg By voorb. (PI. I. Fig. 5.) het Vat hebbceene hellende, en ongelyke Bodem-vlak GH.- Laat in hetzelve eene zekere hoeveelheid Water eefield worden , ter hoogte A B. Deze oppervlakte (zeg ik) kan, wanneer de Klomp in ruft ig, mede niet anders dan evenwydig aan den Gezichteinder zyn ; en zulks om gelyke reden, als wy by de ( Fig. 4. ) zagen. L. Dit heeft geen bewys nodig. Zo dra de Vloeiftof aan zichzelve overgelaaten word, ten einde de deeltjes door hunne eigen neiging kunnen vverkzaaam zyn, zullen de bovenfte zie* altyd (om de reeds gegeten r;eden) zo lang fchikken cn voeren, tot dat het \'lakf waarin zy komen in ruil te leggen, elfen en horizontaal geworden is. M. Ziet daar myn Heer! de waarheid van ons voorftel op Natuurkundige Gronden bewezen? De oppervlakte van een Vloeiftof kan niet anders dan effen, en aan den Gezicht-einder evenwydig voor ons gezicht zich vertoonen , zo lang dezelve in ru/i bl) ft. Maar deze waarheid , (hoe ook op de wetten der Zwaarte-kracht.en beweeging gegrond moge zyn) . kan men wel voor onfeilbaar houden, met 'betrekking tot de oppervlaktens eener hoeveelheid Vloeiftoffe van geringe uitgeftrektheid , hoedanig • die Klompen zyn , die wy in Glazen of Vaten bevatten, en behandelen; — nademaal, hoe nauwkeurig men ook dc zaak onderzoekt, dezelve vol-  der Vloeistoffen. volgens het gefielde en bewezene bevonden zullen worden, Edoch vestigd men het oog op de oppervlaktens van uitgeflrekte Waterplasfen , als van de Oceaan , Meiren , Rievieren , enz. , zal men dezelve wel effen ; doch nimmer evenwydig aan den Gezicht-einder bevinden te zyn. L. Is dit niet rechtdraads flrydig met het be* toogde? M, Ja toch ! voor zo verre de oppervlaktens niet aan den Gezicht-einder evenwydig zyn. — ~»* Ik heb het reeds betoogde moeten laaten voorgaan , ten einde de zaak , zo als ze wezenlyk in de Natuur beflaat, aan uw verflaud bevattelyker te konnen maken , en tevens te doen zien , dat de oppervlaktens van eenige hoeveelheid Vloeiftof, die wy in Vaten bevatten of fluiten, ons evenwydig aan den Gezicht-einder toefchynen , en waarom men deze fchynbare evenwydigheid zonder merkelyken misflag te begaan, voor onfeilbaar kan en mag houden. Laaten wy het een en ander van naarby gaan befchouwen. (PL I. Fig. 6 ) verbeelde eene uitgeflrekte Waterplas , een Meir, binnenlandfche Zee, enz. — De ruimte ABCDA, zy dcrzelver Kom; • AB G de Bodem ; — by A cn C de oppervlakte van de begane Grond , of May veld. —» A D G zy de oppervlakte van het Water. —» Deze oppervlakte zal niet plat , gelyk de geflipte lyn van A tot G vertoond ; maar eigenlyk een rond verheven  60 Over be F e r s s i n o heven vlakte zyn , even als een Wulf, hoeclani* verbeeld word, door de veronderftelde oppervlakte A DC. - Alzo is het ook gelegen met alle andere Waterplasfen , welke de oppervlakte des Aardkloots bedekken. L. Ik betuig dc reden hiervan geenzins te konBen bezeffen. De deelen , welke gelden zvn aan dc oppervlakte tusfchen dc punten An, D leggen immers op eene hellende vlakte? - moeten zydan om die reden niet naar A toe zakken ?_ en zou zulks niet eveneens moeten gefchieden met de deelen tusfchen Ü en C gelegen ? M. Hoe onbegrypelyk het gezegde" u ook thans toefchynd, vertrouw ik des niet tegenfiaande, dat gy het volkomen zult toeltemmen, zo dra ge de geheele Klomp Vloeiftof in gemelde Kom behoren , gelievd aan te merken , als een gedeelte des Aardkloots, gelyk dezelve ook wezenlyk is. — Het een en ander zal ik nader verklaren. Ik heb u by de befchouwing van het algemeen Zwaarte-punt bereids te kennen gegeven, dat het Lichaam der Aarde van eene Klootfche gedaante 1S. ! Het zal u mede niet onbekend zyn , dat dc oppervlakte van dezelve in twee voorname gedeelten» onderfcheiden word; namenlyk in het Waterige , en het Drooge gedeelte, of Zee, cn Land. L, Zulks is my bekend. M. Beide deze gedeeltens moeten uit hoofden der Klootfche gedaante , eene ronde oppervlakte maken, L. Ja  DER VlOEISTO F F E N. 61 L. Ja toch. Aangezien dc omtrek of oppervlakte der Aarde uit Water cn Land beftaat, en het Lichaam zelve van eene Klootfche gedaante is , moet, het waterig gedeelte zo wel als het drooge, eene Klootfche , eene Bolronde oppervlakte hebben. M. De ondervinding bevestigd zulks , gelyk ik over dit onderwerp te vooren handelende, ook meend u gezegd te hebben , namenlyk: dat men in Zee zynde , van verre een voorwerp, by voorb. een Schip eerlt by den Top ontdekt, en naar mate men naderd , alsdan een grooter gedeelte daarvan begind te zien , tot men eindclyk den Voet , of het onderfte gedeelte, en dus het geheel voorwerp in hat gezicht krygd. By" aidien nu de oppervlakte van de Zee niet rond was, zou men het geheele voorwerp in eens kunnen befchouwen, dat is, men zou hetzelve naar evenredigheid van den affland wel verkleind, en min of meer duidelyk, evenwel in zyn geheel van den Top tot aan den Voet toe zien. L. Buiten bedenking is dit eea bewys voor de ronde oppervlakte van de Zee, M. Even eens moet men de zaak ook verdaan van alle • Waterplasfen. De oppervlakte zal mede een gedeelte zyn van de Klootfche oppervlakte des Aardbols. - Men kan hiervan de proef op de volgende wyze neemen. Als men aan den oever van een Rievier, Meir, mz. ter wydtc van 300 Roeden (min of meer) recht over  02 Over de Persjing over eind ftaande , en naar den tegen-over geftel. den oever ziende, aldaar een laag voorwerp, als een Paaltje, een Boot, of iets anders dat laag by de grond opftaat waarnsemd , en dan vervolgens op den grond leggende, dc gezichtftraal over de oppervlakte van het Water (by ftïi weder) ftrykende laat gaan , zal men het waargenomen voorwerp aan de over-zyde , geheel uit het gezicht verliezen. L. Dit is weder een klaar bewys van de geboo- genheid der oppervlakte. Ik ben nu in het volkomen geloof geiield van de waarheid uwes gertelde; niet tegenflaandc de zwarigheid, welke ik zo even opperde, even dezeivde blyft : want fchoon ik het getuigenis def ondervindinge niet lochenen kan , namenlyk : dat de oppervlakte Bolrond moet zyn , hoe groot, of waar men dat Water op den Aardbol bevind , blyft egter de reden , waarom de deelen op de verheven rondheid leggende , niet Zydelings naar de punten A en G (PI I. Fig. 6.) afvloeijen , even duilter ; ik verzoek u, zulks te willen ophelderen. M. Dit is klaar uit de reeds gelegde gronden te bevatten. Laaten wy ons een gedeelte des Aardbols door het middenpunt doorgefneden verbeelden met (PI. I. Fig. 7. ) FAPEDH zy zodanig een gedeelte , vertoonende het Waterige , en het Vaste gedeelte van den Kloot , namenlyk : in KA , en DH het Vaste gedeelte; - voorts in FK,  der Vloeistoffen. 63 ■F K , en A E D de Zee. De Bodem van het waterig gedeelte zal dan zyn AIBCD , met hoogtcns cn laagtcns voorzien ; — de oppervlakte APEOD maakt een gedeelte van den Kringswyzen omtreks des Aardkloot!, diensvolgens is het middenpunt dezer oppervlakte gelegen in het punt G, of het middenpunt des Aardbols. L. Onwederfprekclyk. M. De Waterkolom ftaande in de richting der lyne EB, heeft door derzelver Zwaarte-kracht eene neiging naar dat middenpunt G, en perft gevolglyk het punt B van dén Bodem loodrecht nederwaards naar G, dat is in de ftreeklyn van zwaarte EG: want by de befchouwing van de Zwaarte-kracht heb ik u geleerd, dat de ftreeklyn van zwaarte, dat is die richting, in welke al wat zwaarte heeft , weegd of nederperft , rechtflreeks naar het middenpunt der Aarde loopende is. L. Ik ftem zulks toe. ——» Dc lyn , in welke de Lichamen door hunne zwaarte vallen , of nederwaards persfen , is de ftreeklyn van zwaarte, dat is , de flraal of halve middcnlyn des Aardbols, alzo deze lyn van den omtrek der oppervlakte tot in het middenpunt toe zich uitflrekt, alwaar dan het algemeen punt van zwaarte is. M. Gelievd men een ander punt te neemen , by voorb. het punt O ; dan zullen de waterdeeltjes der Kolomme onder dit punt gelegen, om dezelvde reden niet anders werkzaam kunnen zyn , dan inde lyn OC, die weder hetzelvde is met de  H Over de Perssing de ftraal O G. Op gelyke wyze zullen dc deeltjesgelcg*q onder het punt P, niet anders werkzaam kunnen zyn. dan in de ftreeklyn PG. L. 6 Ja ! het middenpunt G des Aard- k loot $ is het algemeen punt van zwaarte , werwaards dus alle de waterdeeltjes door de neiging hunner Zwaarte-kracht altoos werkzaam zyn. Dit is een onwrikbare Natuurwet. M. Dit toegeftemd hebbende, zult ge Jigteiyk de ongerymdheid van het denkbeeld, als of namenlyk de deelen Zydelings langs de geboogenc oppervlakte zouden moeten afrollen , bezeffen.Het is onmogelyk , dat de deelen gelegen tusfchen E en O ter rechterzyde, noch die tusfchen Een P ter linkerzyde , zouden konnen afvloeijen : want zulks moet gefchieden door de Zwaaite-kracht, die niet naar de punten O, P, A of D, maar volgens het erkende, alleen naar het middenpunt G werkzaam blyft. L. Schoot) ik door dit bygebragte de ongegrondheid van het door my geformde denkbeeld zie , kan niet ontveinzen dat myne zwarigheid noch niet geheel weggenomen is. Namenlyk : het punt E is de hoogftc van alle de genoemde punten. A, P, O en D, en diensvol eens M. Niet verder myn vriend! - Ik ontken het laaftgeftelde, ■ By aidien het punt E hooger verheven is, dan het punt P, A , of D , zou deszelfs afftand uit het algemeen punt G der zwaarte, grooter moeten zyn , als die van de overige punten :  der Vloeistoffen. C5 ten : aangezien de benaming van hoogte, of laagte in eenen Natuurkundigen zin , niet anders aanduid , dan eene meerdere , of mindere verheffing boven het middenpunt der Aarde, of het gemeen Zwaartepunt. Erkend ge dit niet? L. Zeer zeker. •M. Dan zeg ik, dat alle die genoemde punte» evenveel boven het middenpunt G verheven zvn t om dat ieder het uiterftc punt is van de halve midden lyn, of ftraal des Aardkloots.-Derhalven volgd hieruit zeer blykbaar da't de Waterdeeltjes , nimmer ter rechter noch linker-zyde kunnen afrollen. L, Mync zwarigheid is nu geheel weggenomen. » Ik zie klaar, dat de oppervlakte van het waterig gedeelte een geboogene vlakte moet zyn , alzo dezelve een gedeelte «itmaaKt, van de rondheid des Aardbols. M. Dus heb ik zo uit Natuurkundige gronden (afgeleid uit de Wretten der Zwaarte-kracht, en den aart der Vloeibaarheid); als uit het getuigenis der ondervinding aangetoond, dat de oppervlakte van de Zee ;een Meir; Rievier of ecnig ander Waterplas wel een effen of gladde ; doch tevens een verheven ronde Vlakte moet zyn. Het zelvde blyft waarheid betrekkelyk cenige Vloei.'loffen , waar, en hoe dezelve ook geplaatft mogte wezen ; zelfs van die geringe hoeveelheid , welke hier by ons in dit Glas (i3/ I. Fig. 4.) ftaat. L. Zou de oppervlakte van het Water in dat Glas ook geboogen zyn ? ik kan zulks „ V. Deel hot  65 Over de Perssinc hoe nauwkeurig ik ook langs dezelve heen zie \ volOrekt niet ontdekken. M. De verhevenheid voor eene zo kleine boevcelheed is , wegens de groote uitgeftrektheid van den geheele Kringswyze Omtrek, waarvan dc lyn A B flegts maar een zeer klein gedeelte uitmaakt, zo gering, dat dezelve voor het gezicht verdwynd , en de oppervlakte zich vertoond als een volmaakt plat Vlak , welke voor evenwydig aan den Gezicht-einder gehouden kan worden. —— Dit is het geen my nog te bewyzen Haat. He hoeveelheid Water in dit Glas bevat , behoud dezelvde neiging naar het middenpunt des Aardkloots , als ze zou hebben , waaneer ze, in een Vyver of Zee gefloit was. - -■. By aidien men in de gedachte uit verfcheide punten des oppervlakte AB, eene rechte lyn trok, tot aan hei middenpunt des Aardkloots , dan zouden alle die lynen even lang zyn ; en by aidien ze niet even lang waren , zouden de deeltjes zo lang zich bewegen , tot ze gelyke afitand van het middenpunt der Aarde verkregen hadden ; — en zulks moet een ronde verheven oppervlakte ten gevolge hebben. - Ik zal het geftclde met een Figuur ophelderen , cn betoogen. (PI I. Fig 8.) Verbeelde D de halve Aardkloot ; - G het middenpunt. — Op de oppervlakte ia B zyeen Vat met Water geheld, welke wy hier grooter afbeelden , dan hetzelve naar evenredigheid van den Kloot D zou moeten zyn , om  der Vloeistoffen. 67 om dat het anders wegens de kleinheid onzichtbaar zou worden — De oppervlakte van het Water in dat Vat zy de lyn A F. Ik zeg, dat deze lyn een Boog , of klein gedeelte is van eenen Cirkel-trek, welks halve middeniyh af ftraal gelyk is aan de lyn EG, AG, of F G; dat is een lyn getrokken uit de oppervakte van het Water, tot aan het middenpunt G van den Kloot D: het geen uit het even betoogde in Fig. 7. blykbaar is : —— want de ftreeklyn van Zwaarte , in welke de Waterdeeltjes onder A gelegen drukken , is de ftreeklyn AG ; de Deeien onder het punt E , zyn werkzaam in de ftreeklyn E G ; op gelyke wyze werken de deelen onder F in de ftreeklyn F G ; en zo voorts van punt tot punt, welke men in de oppervlakte AF zich kan verbeelden. L. Ik ftem zulks ten vollen toe, M. De deelen aan de oppervlakte AF kunnen nimmer in ruft gezegd woiv.en te zyn; ten waare de gemelde lynen volftrekt alle even lang zyn ; dat is , de oppervlakte overal even verre uit het middenpunt G verheven zy: want by aidien het punt E hooger was als het punt A of f, zouden de deelen uit eigen beweeging naar die lagere plaatzen moeten nedervloeijcn , en zich zo lang bewegen , tot ze zich met de overige oppervlakkige deelen even hoog boven het gemeen punt van zwaarte G bevinden. ——- Zi.-lks nu kan nimmer gefchieden dan alken , wanneer de oppervlakte ■ E ï „ Af  65 Over de Perssiïts AF een Boog van een Cirkel zy, dev/yl van alle de lynen , die by mogelykheid bcdagt kunnen worden . buiten den Cirkel geen één is , welke overal een gelyke afftand uit een middenpunt G heeft. • L. Ik heb het bewys gevat. «—— Dc oppervlakkige deelen in AF , kunnen nimmer in ruft komen . ten waare zy even hoog uit het gemeen punt van zwaarte zich bevinden : voorts kunnen zy zodanigen ftand niet verkrygen , of zy moeten zich onder eeneKringswyze geboogene oppervlakte ichikken ; aangezien deze ligging dc eenigftc is , die hun overal even verre van het middenpunt der Aarde zal doen verheven zyn ; - derh al ven Ueütjit ik hieruit, dat de oppervlakte van het Water in een Vat (buiten alle tegenfpraak) een Bogt moet maken van e^en Cirkel, welks halve midderilyn gelyk is aan den afftand der oppervlakte van het middenpunt des Aardkloots. M. Nu moet ik nog toonen , dat de Bogt in opgernddc of diergelyke gevallen , te gering is , om door ons op kleine afflanden te konnen ontdekt worden , om welke reden het^s , dat men in diergelyke omftandigheden de oppervlakte voor een plat Vlak , en evenwydig aan den Gezichteinder kan houden , zonder merkbaar te feilen. — Om van het eerfte overtuigd te worden, behoefd men flègts het zo even beredeneerde, met het getuigenis der ondervindinge te vergelyken : want wy weeten eiit het betoogde, dat de oppervlakte  bii Vloeistof f eh. 6) va» eeue hoeveelheid Vloeiftoffe, niet anders dat een gedeelte van een groote Kloot kan zyn; dan de ondervinding raadplegende, kan men zulks evenwel niet ontdekken, waaruit wv moeten befluitcn, dat zulks veroorzaakt word, door de grootheid van de Kloot, en het kleine gedeelte, welke de oppervlakte van het Water daar van uitmaakt, Het is hiermede gelegen even als met een Ey, welks fchaal in zeer kleine Hukken gebroken zynde , ieder flukje ( mits het maar klein genoeg is) op het oog volftrekt als een plat ftukje zal voorkomen, en als zodanig gewis gehouden worden , by aidien men niet wilt, cUu het een fcherfje van een Eyer-fchaal was. L, Gy behoefd de zaak niet verders (e betoogen : dewyl ik van de waarheid daarvan overtuigd ben. ——- De oppervlakte van het Water, fchoon ze plat zich aan ons vertoond, is in eenen Natuurkundigen zin eigenlyk een geboogen vlakte , r iet tegenltaande cgter de Bogt zo gering is , dat men dezelve zonder te feilen, voor plat kan houden. M. De oppervlakte kan op eene geringe uitgeftrektheid genoegzaam als evenwydig aan den Horizon gezegd worden te zyn. — Zulks zal ik nu doen zien; ten dien einde acht ik nodig eene korte herrinnering te maken , van het geen wy voorheen wegens den Horizon geleerd hebben. De Horizon is namenlyk een Vlak , welke de oppervlakte der Aarde in dat punt raakt, op wetE 3 ke  7<* Over de P e r s s i n g ke een Aanfchouwer gefield zynde , van rondsomme den Hemel befchouwd , even als een halfklootfch Wulf, die hem tocichynd aan den Aardkloot overal yaftgehegt te zyn.-—— Alle dc voorwerpen , welke hem omringen, en in dit Vlak vallen, kunnen van hem gezien worden; doch andere, die beneden dit Vlak wegens de rondheid des Aardkloots gefield zyn, biyven voor zyn gezicht onzichtbaar. By voorb. (PI. I. Fig, 9.) verbeeld Z wederom een gedeelte des Aardkloots. C het midden- punt.van Zwaarte. —- De lyn A B rakende de Aarde in het punt D zy dc Horizon , —. in dit punt D is de plaats des Aanfchouwers , laat op zekere afftand Ü E een voorwerp E geplaatft zyn. Dit voorwerp zal hy genoegzaam ge¬ heel kunnen zien , om dat hetzelve vald in de lyn AB., of in den Horizon van de plaats, daar hy ftauu. —- Maar by aidien een foottgelvk voorwerp 013 eeuen verderen afitaud des Aaufchouweis gefield is, zo ais in het puin F, zal hv *'icn. M. Wanneer .een Aanfchouwer het V lak van zyn Horizon , in welks middenpunt hy zich altoos gelteld bevind , vergelykt met het zichtbare gedeelte van de oppervlakte der Aatde , welke hy rondom zich heen ziende , ouder het bereik vaa zyn gezicht heeft , zal hem dat zichtbare gedeelte waarlyk toefchynen als een plat Vlak te zyn ; — ets hieruit is de reden af te nectnen, waarom 011geöeffcnde zich verbeelden , dat de Aarde een platronde gedaante heeft. L. Ik kan my zeer wel herrinneren , dat ik zelfs van foortgelyk gevoelen geweeft ben , en nog zou zyn , zo ik door uw onderwys deswegens niet anders onderrigt was. —" Ik bezet nu zeer wel, dat geen men in de Natuurkunde door Horizon of Geziekt-einder verftaat , niet anders dan een plat Vlak is , welke de Aarde maar in één punt, dat is , daar de Aanfchouwer ftaat, raakt ; voorts dat dc Aarde bolrond zynde , derzelver opE 4 per-  72 Ovn ij' £ Perssin c pervlakte telkens lager, en lager beneden den Horizon moet dalen ; geïyk , dat zeer wel uit dc bef'chousving van den Kringswyzen omtrek DEFH en dc lyn AB [PI. I. Fig. o.) ligtelyk te begrypen is. M. Deze platheid van het zichtbaare gedeelte des Aardkloots is dus niet meer dan fchynbaar. In eenen Wiskunftigen zin is 'er maar één enkel flip, alwaar de oppervlakte het Vlak van de Horizon gezegd kan worden te raken ; en dit punt is voor den Hoiizon AB eigenlyk het punt D, of het middenpunt des Horizon , op welke de Aanfchouwei haat. Byzondere Waarocemïngcn , en Beproevingen, hebben geleerd , dat het zichtbaare gedeelte van den omtrek des Aardbols , op eenen afftand van 25 Roeden uit het (landpunt des Aanfchouwers in het ronde te reken, vylig voor een plat Vlak 'gehouden kan worden , weshalven het "-ezicht op gemelde afftand weinig of niets bedriegd. L- Gy bedoeld (indien ik uwe meening wel begryp) dat, zo den afftand DE ( Pi. I. Fk. 9.) van 25 Roeden is, het gedeelte D E des Kringswyze omtrek , door beproeving niet anders als een plat Viak bevonden is te zyn. M. juift zo. - Op dezen afftand is dc nederduiking van de oppervlakte des Aardkloots beneden de lyn A B of Horizon , als niets aan te rnerken, alzo die nederduiking niet meer bevonden weid, dan cmtrend van ,t gedeelte van een lyn ;  der Vloeistoffen. 73 lyn ; zynde een lyn een twaalfde gedeelte van een duim. — Een verfchil waarlyk dat nauwlyks op het papier afgetekend kan „worden, cn dus geHoegzaam onzichtbaar is. L. Voorwaar een klein verfchil! - geen wonder dan , dat de oppervlakte der Aarde zich aan ons gezicht als plat vertoond. M. Als men de afftand verder dan gemelde 25 Roeden uit het (landpunt D neemd, dan word het verfchil tusfchen de Kringswyze omtrek , en het Horizontaal Vlak merkclyk, en het is dan op deze afftand, dat de voorwerpen van verre on¬ zichtbaar begiunen te worden , gelyk ik ftraks aanmerkte zulks plaats te hebben in het punt F. Het een en ander gemelde in overweeging genomen wordende, zo blykt, dat het waterige ge¬ deelte der Aarde , op eenen afftand van 25 Roe¬ den overal zich plat moet vertoonen, en zonder fyl gehouden kan worden voorden Horizon zelve. L. Gewis, ——i Dat gedeelte van de oppei- vlakte zal dan overal het Horizontaal Vlak raken. M. Dit kan mede worden toegepaft, op eene Vloeiftof, welke in een Vat beflooten , op , of boven den Aardkloot gefteld word. De oppervlakte kan ook als Plat, en gevolglyk altoos evenwydig aan den Gezicht - einder gehouden worden. By voorb. ( PI l. Fig. 8.) De oppervlakte AEF is altoos evenwydig aan de oppervlakte des Aardkloots, want wy hebben (Iraks gezien, dat de oppervlakkige deelen in de lyn AEF , alle werkE 5 zaam  *4 Over de Perssik» zaamzyn naar het gemeen punt G van zwaarte. L. Ja toch , de Kringswyze omtrek AEF ie overal cvenwyd afflaande van den omtrek des Cirkels D , dewyl zy beiden om reeds hier vooren bygebragte rede.; eenzeivde middenpunt G hebben. M. Derhalven. kan deze oppervlakte ook als Plat aangemerkt worden; zelfs al had ze rondom het punt E eene uitgeflrektheid van sj Roeden. L. Zo fchynd my de zaak ook toe: want is het doordc ondervinding gclWt, dat men eene rondheid, ais die der Aarde, ter afflarid van 25 Roeden rondom zich niet anders als Plat bevind, hoe veel te meer moet dan niet de rondheid AEF van een zo klein gedeelte , als in het Vat bfüooten is, zich als Plat vertooacn. M. Deze waarheid gevoegd by het zo even gezegde, namenlyk: dat dc oppervlakte AEF, niet anders dan evenwydig kan zyn aan de oppervlakte der Aarde , zal men daaruit ligt bezelfen, dat , het geen betrekkclyk den Horizon en laangeaocmde oppervlakte gezegd ig, ook toegepaft kantorden op de vlakte A E F van het Water in het Vat; dat is , dezelve evenwydig zal zyn aan den Horizon , verbeeld door de lyn H I. L. Zeer zeker. - Kan de oppervlakte der Aarde voor dczclvde gehouden worden met den Hortzon Hl. — Eniswyders de oppervlakte A E F van het Water altoos evenwydig aan de oppervlakte des Aardbois, zo volgd, dat AË F altoos Plat,  der Vloeistoffin. 75 Plat, cn evenwydig aan den Horizon moet bevonden worden. M. Ziet daar dan de waarheid , welk my tc bctoogen was. - De oppervlakte van eene Vloeiftof kan veilig altoos als Plat , en evenwydig aan den Horizon gehouden worden. L. Gy hebt my voldaan. —— Nu bezcf ik klaar de waarheid van het geen gy ftraks by de befchouwing van [PI. I. Fig. 4 en 5.) geleerd hebt. M. Deze hoedanigheid der Vloeiftoffen , van namenlyk altyd eene oppervlakte te hebben , welke evenwydig is aan den Horizon , is eigenlyk de oorfprong van de benaming van Waterpas; Waterpasse lyn ; Waterpas Vlek , enz. : door alle Welke bewoordingen men in de Landmeet- en Natuurkunde verflaat aene Gezicht-eindcrlyke of Horizontale lyn; een Horizontaal Vlak, en wat dies meer is. L. Gy hebt in den loop van ons Natuurkundig onderzoek u meer dan eens van diergelyke woorden bediend. - Dikwils dagt ik, wat doch de reden dezer benamingen mogt zyn; dan aangezien ge tevens gemelde betekenis daar aan gehegt hebt , heb ik u niet naar de reden willen vragen. - Nu ontdekt zich deze reden klaar; cn ikbezef, dat het Kohftwoorden zyn, alleen gegrond op dc Regels der Water-weegkunde. M. ik kan van deze hoedanigheid der Vloeiftoffen niet afftappen , zonder alvorens dc betekenis der bewoordingen van Natuurlyk, cn Kenjlig Water*  7<5 Over de P e. r s s i n o Waterpas , (waarvan dc Landmeters en Wiskundigen zich bedienen) te hebben verklaard. Door het Natuurlyk Waterpas ver (laat men eigenlyk de oppervlakte der Aarde, za als (PI. 1. Fig. 9. ) dc lyn D E F H. Het Konftig Waterpas 13 de'Horizon zelve, of een Vlak, welke hier aan evenwydig is; cn verbeeld dus niet anders als een fchynbare zogenaamd Waterpas , of oppervlakte van het Water. Ingevolge deze betekenisfen blykt , 'dat het Natuurlyk Waterpas in eenen ftriktc Wiskundige zin, nimmer over een kan komen met het Kon/lig JVaterpas. L. Zulks begryp ik ook ; nademaal de oppervlakte der Aarde rond zynde , den Horizon niet anders dan in één punt raakt, en voor het overige daar van afwykt , hoe verder men uit het genoemd punt der aanraking gaat; dit heb¬ ben wy zo even beredeneerd. M. Dat verfchil noemd men de Verheffing van het Kon/lig , boven het Natuurlyk Waterpas. > Sla het oog wederom cp (PI. I. Fig, 9.) als men van het punt D tot F, langs de oppervlakte der Aarde gaat , zal men in F zynde gekomen reeds beneden den Horizon A B gedoken zyn , ter afftand van de lyn FL. De lengte van deze lyn is eigenlyk de Verheffing van den Horizon of Könfiig Waterpas boven de oppervlakte der Aarde, of het Natuurlyk Waterpas , op eenen afftand D F. —» Neemd men nu dezen afftand versier  dek Vloeistoffen. 77 verder van het punt, zal de grond beneden het Konlïig Waterpas nog meerder nederduiken, gelyk zulks de lyn M B aanduid. De ondervinding op Wiskunflige berekeningen gevestigd, heeft geleerd, dat dc Horizon van dc plaats daar den Aanfchouwer zich gefield vind, op eenen afftand van 25 Rhynlandfchc Roeden , niet meer de oppervlakte der Aarde misloopt, of zich daar van verheft, dan de hoogte van ,\ gedeelte van eene lyn , of vier dertiende gedeeltens van een twaalfde gedeelte van ecu duim ; By voorb. ( PI I; Fig. 9.) zo DE gemelde lengte van 25 Roeden had, zou de kleine afftand tusfchen den Horizon AB , en de oppervlakte der Aarde DE, niet meer bedragen dan i\ lyn. Voorts by aidien de afftand van. D tot F, 50 Roeden was , zou den Horizon , of Konftig Waterpas zich boven de Aarde , of Natuurlyk Waterpas , flegts verheffen den afftand FL van ij lyn, enz. • Eindelyk by aldien de afftand DM van 100 Roeden was, zou de verheffing MB niet meer dan 5 lynen, en dus nog geen halve duim bedragen; en zo voort, gelyk ge zulks uit de hier nevens ftaande Tafel, (welke den genen , die zich in het Praciicaie gë-„ declte der Landmeetkunde oeffenen van dienftzoa konnen zyn) kunt opmaken. L. Hoe overtuigend kan men niet uit deze Tafel zien ; de reden waarom men de grond van zeker uitgeftrekt veld, niet anders als Plat bevind te -  7 8 Over de Persjing der Vloeistoffen. te zyn, daarop eenen afüandvan 100 Roeden de rondheid (volgens de opgave) niet meer dan flegts 5 lynch, en dus noch geen halvcduim bedraagd. Welk een gering verfchil op zulk eene grootc uit- geftrektheid! Dit pleit allezins ten fterkfle voor de waarheid vnn hel betoog (Fig. 4. 5 cn 8.J ik bezef, dat men de oppervlakte ran het Water m een Vat befloten , hoe nauwkeurig men ook toeziet, altoos Plat , en evenwydig aan den Gezicht-einder ; dat is , altoos Waterpas moet bevinden ; alzo het verfchil , jjf verheffing des Natuurlyke, met het Konftige Waterpas , op zulk eene kleine uitgcflrektheid verdwynd. M. Dus heb ik myn oogmerk berykt , cn zal ©ns Gefprek voor heden hier by laaten berusten. DERDE  Pag. ?8 Der Verheffing van het konftig boven het natuurlyk Waterpr.s van 25 tot 2000 Roeden Rhynlandfche maat. Afftancïen II Verheffing. j Afftanden jj Verheffing. Roeden jj Voeten 'Duimen Lynen | Koeden. |j Voeten!Duimen ' Lynen ~\5 ~"o7~~ o. o;V 375- o- 5- "Jo~ o. o. ij. 4co. o- 6- _Jjl 7S~ o. o. 2}. 42J.' * i 7- ö. ~ïöö. 0. o. 5 450- 8- 4?- ï||; o. o. 7f 475- °- g- 4'_-_ 150. 0. o. 114. 500. 0. 10. 7'. i^jT o. I, 3f- 6a5- ]- _ 4- 2*' aööT \o. 1. 8. 750^ *• 31- iljT ' o, 2. 14. 875. 2. 7- 2j0. i o. 2. /Ti. 1000. 3- 5- 5t- 275T' i o. 3- li- I2^°' 5- 4- t>:- ~~3oo" o. 3- 8|. | 1500. 7' 9- 3f_ 3^°" °' 'S - Z00°' - 1- 9' I0^' TAFEL   DERDE SAMENKOMST. Vervolg over de PERSSING der VLOEISTOF■ FEN , en byzonder over de PERSSING NAAR ALLE MOGELYKE RICHTINGEN. - Meester. Tn het Gefprck van gisteren ondtrhielden wy elkander, nopens de cigenlyke betekenis 'van eene Vloeiftof , en de wyze , hoe dezelve perft door hare zwaarte loodrecht naar beneden ; en wy namen tevens de gelegenheid waar, om een denkbeeld van het Natuurlyk en Konftig Waterpas te geven. Leerling. Ja toch ! Gy leerde my , dat een Vloeibaar Lichaam wegens deszelfs Zwaartekracht loodrecht nederwaards perft. — Dat deze persfing op zeker punt, of grondflag altoos geevenredigd is , naar de zwaarte der daar bovenop ftaande Water-kolommen. —— Uit deze werkzaamheid hebt ge, als een gevolg afgeleid , en verder betoogd , dat alle Kolommen, in welke een Vloeiftof verbeeld kan worden verdeeld tc zyn , in diervoegen persfen , dat derzelver Toppen of Boven-vlakten , onder een zelvde gladde oppervlakte zich bevinden, zo dat een vlakke plank (om my zo uit te drukken) op die oppervlakte gelegd zynde, overal door die Kolommen zou geraakt ,  8o Vervolg van di Perssing raakt, en gedragen worden; dat is, de oppervlakte der Vloeiftoffen zyn plat en effen. - Maar deze platheid ( hebt ge wyders getoond) is öegts zo als dezelve ons toefchynd te zyn, op kleine uitgebreide vlakten«,j doch indien men de zaak in haareu eigeniyken Natuur- ftaat befchouwd , zyn dan de oppervlaktens van alle Vloeiftoffen geboogen , even als een Wulf; om dat alle de Waterdeeltjes naar het middenpunt des Aardkloots tochellpr,, en daarom zich moeten fchikken in diervoegen , dat ze allen even verre van het middenpunt der Aarde affiaan. Uit de kennisfe hiervan , hebt ge my wyders geleid tot de betekenis der benamingen Van Natuurlyk cn Konjligtfattrpai. Dc eeiftgemelde is niet anders dan de eigen of Natuurlyke geflahe , welke de oppervlakte van het Water op den Aardbol heeft; terwyl dc tweede benaming de fchynbare gedaante van de oppervlakte der Vloeiftoffen te kennen geeft ; anders gezegd, die gedaante, welke men aan dê oppervlakte toefchryfd , cn altoos overal evenwydig met den Gezicht-einder verondcrfteld te zyn , het deeltje a door het gewigt van de daarop ftaande Kolomme ka nederwaards geperft zynde, zal roet eene gelyke kracht wederwerken, en daarmede gemelde Kolomme opwaards ftooten; insgelyks zal het deeltje*, door kb nedergedrukt, met gelyke kracht opwaards persfen: zo dat de persfing van onder naar boven , gelyk is aan de persfing van boven naar onder. —— Ik zal zulks bewyzen. Toen wy over de Krachtkunde handelden, heb ik op een zo veel my mogelyk was , klare wyze getoond, dat 'er nimmer eenige werking , eenige persfing kan plaats grypen zonder eene gelyke tegenwerking, of wcderpersRng. —— Deze Natuurwet hier voor eenen onwrikbaaren grondllag neemende , zeg ik , dat het deeltje b door het gewigt of persl'eude Zwaarte kracht van de opftaan- V, Deel ' $ ' ae  82 Vervolg van de Pers$ing -de Kolom kb nederwaards gedrukt zynde, aan deze persfing eenen zekeren wederftand zal bieden, dat is, met eene gelyke kracht zal te mg werken zal van onder opwaards persfen. L. Ik bezef de waarneid hier van. - 't Is buiten tegenfpraak, dat 'er geene werking ergens opgeöeffend kan worden , zonder dat een wederftand ; eene te rug werking wederzyds word geboden : Voorts is ook oubetwiftbaar , dat 'er geen wederftand ; geene wederwerking kan ftand^grypen, ten ware zulks in eene richting ge* fchied , welke juift tegengefteld is, aan de ftreek van het drukkend Vermogen ; beide deze waarheden vaft gaande , ben ik genoodzaakt , uwe gezegde toe te ftemmen , namenlyk : dat het deeltje b, door de kracht van de Kolom Ai nederwaards gedrukt zynde , met gelyke kracht zal te rug werken , en het persfend vermogen opwaards drukken. M. Dit dan door u voor waarheid erkend zynde , zeg ik , dat het dieper leggend deeltje a ook opwaards zal persfen , met eene kracht, welke gelyk is, aan de kracht, waarmede de Kolom ka nederwaards perste. L. Dit ruft op gelyke grond. M. Ik zal dit betoog nu bekrachtigen met een Proefkundig bewys. Proefneming (PI I. Fig. 10.) zy ABCD een Gla3 met Water gevuld tot de hoogte AB. - - Xa, zy een glaze Pyp van omtrent 2 duim wydte, - jtaa  der Vloeistoffen. 83 aan beide de einden open , maar aan het eene eind a voorliep met een dun ft uk je Blaas, welk daar over, even als een Zakje heen getrokken, en met een draad vaft gebonden is. —— Bit eind fteek ik in,het Water tot ds diepte van de geflipte jyrt pc. —_ Gelievd nu dc gedaante van kef Blaasje te befchouwen ; - gy zult waarneemen ,' dat hetzelve van onder opwaards in de„pyp gedreven word ; gelyk uit de Afbeelding te zien is. L. Ik heb dat opgemerkt. M. Wat leerd ons dit? —— niets anders, ais dat het Water in de Kolom aE onder het Blaasje opwaards perft. L. o ja ! buiten zodauig eene van onder haar boven werkende kracht , kan het Blaasje geenzïns die hol ingeboogene gedaante verkrygen. M. Dus blykt uit de Proef, clat 'er eene persfing van onder naar boven wezcnlyk beftaat. Maar dit is nog niet genoeg , ik heb gezegd, dat die persfing gelyk is aan de persfing van een Kolom van A tot aan het onderfte van de glaie Pyp ; of een Kolom gelyke hoogte hebbende met de diept* vau het ingedompeld Blaasje. Zulks zal ik nu ook toonen. ï: Protfneming. (PU I, ) Ik neem dIc zelvde Buis , doch welke ik nu noem Ys; fteek dezelve als vooren in het Water tot eene gelyke diepte FG. Cc ziet het Blaasje weder hol opwaards geboogen. lk zal nu in de Buis Water gieten tot het daarin zo hoog is , als AB F a in  84 Vervolg van de Perssing- in het Glas. Befchouw nu de gedaante van het Blaasje in a , en ge zult ontdekken , dat hetzelve volkomen plat is, of zich gefteld bevind in dezelvde verbeelde vlakte FG, invoegen de hoogte van het Water boven het Blaasje in de Buis gelyk is aan dc hoogte of diepte in het Glas , gerekend van de oppervlakte AB tot aan het on* derfic eind van de Buis. L. Ik bevind alles volkomen alzo gefteld. M. Dus kunnen wy hieruit belluiten, dat de Kolom ab boven het Blaasje in de Buis met eene zelvde kracht nederwaards perft, als de Kolom «E naar boven tegens hetzelve aandringd : want -dc vlakke frand in de verbeelde vlakte F G , toond zulks onwederfprekeiyk ; dewyl het Blaasje anderzins door het ingegootcn Water meerder geperft wordende, naar onder zou moeten uitzetten ; en met mindere kracht gedrukt zynde , in tegendeel hol opwaards zoude plooijen. L. Dit bewys is klaar , en bevestigd het gefielde allezins. — Plet is cenc zekere waarheid, dat het Blaasje met eene zelvde kracht opwaards als nederwaards geperft word, anderzins zou hetzelve (gelyk ge zulks te recht aanmerkte) of naar boven, of naar onder uitgeboogen moeten worden. M. Deze laatfle reden blykt aanflonds met dc Proef : want zo dra ik de Buis dieper als FG in het Water nederdruk , (ziet PI. I. Fig. 12.) dan zal de hoogte van het Water in het Glas groote? worden, als in de Buis; diensvolgens moet, dc Koloi»  per Vloeistoffen. 8j Kolom onder de Buis nu met grootere kracht opwaards drukkende , het Blaasje een weinig naar boven geboogen worden , gelyk ge zulks kunt opmerken. ■ - " Wanneer ik de Buis tot de voorige hoogte FG optrek, verkrygd het Blaasje wederom deszelfs voorige vlakte ; en de Buis op deze hoogte houdende, en één of twee duimen Water in dezelve, tot de hoogte b gietende, zakt het Blaasje benedenwaards ; ten blyke , dat de persfing van de Waterkolom in de Buis grooteris, als in het Glas , gevolglyk grooter, als de oppersfende kracht der Kolomme a E onder de Buis, L. Deze proef toond het gezegde nader. M. By aidien wy het bewezene dezer proeven gelieven toe te pasfen op de onderlinge werking der Waterdeeltjes op elkander, zult ge de waarheid van het gezegde , nopens de werkzaaamheid der Waterdeeltjes in het Glas (PI. I. Fig. i.) ligtelvk nu kunnen bevroeden. Het Water¬ deeltje b, of liever gezegd de Kolom ba, perft met dezelvde kracht opwaards naar boven, als dc persfende kracht is, waarmede het genoemd deeltje b door de bovenop flaande Waterkolom Afl nederwaards gedrukt wierd: want de Glaze Buis, die wy in de verrigte Proeven gebruikten , kan hier geen verandering in de z,aak te weeg brengen, dewyl dezelve flegts verfhekt, om de persfende Kolommen van elkander te konnen onderfcheiden, en hare byzondere werkzaamheid tebefchouwcn. -— Weshalven ik nu meen bewegen te hebF 3 öen,  Z6 Vervolg van de I'f.rssing ben , dat de persfing eener Vloeifteffe van onder naar bo^en, overal op gelyke hoogte of diepte • gelyk is, aan de persfing van boven naar onder, liét geen my te betoogen was. L. Ik ben ten volle van c!c waarheid daar van overtuigd. M. Derhalven zullen wy ons nu verleedigcn ter befchouwinge van de Zydelingfehè persfing» het zy evenwydig , het zy fchuin , aan den Horizon, rechts cn links; ja ih alle inogelyke richtingen. ,, De onderfte deeltjes van een klomp Vloeiftof ,, door de rechtop ftaande Kolomme geperft zyn,, de , zullen met die zelvde of gelyke kracht, de ,, naaft leggende deeltjes Zydewaards, rechts en ,, links, en in alle?lei richtingen drukken." L. Zulks verlang ik bewezen tc zien. M. Ik zal zo veel my mogelyk is, het gefielde flaven ; ten dién einde zullen wy eerft de zaak op de volgende wyze beredenccren. (VI.II. Fig. 13.) zy drie Glaze Buizen A. Ben G aan elkander vereenigd , door een dwarfche Buis DE, en alzo onderling gemeenfehap hebbende. Wy zullen voor een oogenblik ons verbeelden, dat'erin de middenftc Buis A Watergegooten zy, Vju het punt a tot het onderfte punt b, of liever gezegd, dat 'er eca Kolom ah in de Buis geplaatft zy: Dit Water zal die hoogte niet kunnen b't h iuden ..... L, Zeker niet, alzo hetzelve in.de Dwars-buis DE    der 'Vloeistoffen. 87 DE zal invloeijen , cn daarom ncdczakkende, zich rechts cn links verdeden. M. Wel gezegd. Maar met welk eene kracht zal deze nedervloeijing gefchieden ? L. Wel door de kracht van de ingegooten Kolom Water ab. M, Ge ziet dan hieruit, dat de onderfte deeltjes van een Kolom Vloeiftof door de loodrechte persfing genoodzaakt zullen worden .zich Zydelings uit te beweegen , en alzo de dwars-Buis DE te vullen. Wy zullen nu wederom voor een oogenblik veronderftcllen , dat gemelde Buis DE geheel van n tot 0 gevuld is geworden. - Zullen die deeltjes dan op hun ruft gekomen zyn ? ■ ö Neen! de deeltjes in « en 0, zullen dooi¬ de persfende kracht der Kolomme in de gemelde Buis A, tegensde Wanden van dè twee buitenüc Buizen B en G worden aangedrongen , en alhier geen wederftand , maar in tegendeel eenen onverhinderde doortocht vindende, dan zo lang moeten bewegen , dat is , in genoemde Pypen opklimmen, tot hunne wederkeerige wederftand, of te rug persfende kracht , gelyk of evenwigtig zal zyn geworden , met de kracht, waarmede zy Zy. deliugs rechts en links uitweken ; of liever ge* zegd , met de loodrecht'persfende kracht der Kolomme in de middenfte Buis A. L. Ik heb hier niets tegens aan te merken. M. Derhalven befluit ik uit het toegeftemde . dat de onderfte deeltjei van een Kolom Vloeiftof F 4 niet  S* Vervolg van de Perssinc niet alleen Zydelings, maar ook van onder opwaards geperft worden , door eene kracht, gelyk aan dc loodrechte persfing, invoegen de deeltjes nimmer konnen in ruft komen, dan na dat de persfing, Zydelings cn opwaards zal gelyk zyn aan dc loodrechte persfing nederwaards. Dit beredeneerde nu toepasfende op dc pers• fende kracht der deeltjes van een klomp Vloeiftof, in een Vat A B C D (PI. 11. fig. ,4j zeg ik . dat de onderfte deeltjes door de recht bovenflaande Kolommen gedrukt zynde, rnct gelyke kracht Zydelings zullen uitwyken , cn voorts van onder opwaards persfen , het geen tc bewyzen was. by voorb. het 'deeltje b drr Kolomme a*; door de Zwaarte-kracht dezer Kolomme nedergeperft zynde, drukt met die zelvde kracht de deeltjes denc der leggende Kolomme no; - welke Zydelings met die kracht uitwykende , de naaft leggende deeltjes persfen , en zouden met gelyke kracht opwaards klimmen , by aidien zy niet door dc bovenop ftaande Kolommen met cven- groote kracht nedergchouden wierden, . Ik meen namenlyk dat het deeltje q naar boven zou klimmen , zo niet door de Kolom kq nedergehoaden wiérd ; - insgelyks moeft het deeltje n opryzén , by aidien «iet door het persfend vermogen van de Kolom in hierin verhinderd wierd ; en zo voorts met alle de overige Kolommen in den Klomp. U Dit toond onwederfprekeiyk de waarheid van  der Vloeistoffen. 8ö van uw gefielde. —— Ik zie klaar , dat de persfing zo Zydelings rechts en links , als van onder opwaards gelyk rnoet zyn aan dc loodrechte persfing. Het deeltje d of q door dc persfende kracht der Kolomme ab nedergednxkt, tragten met die kracht Zydelings uit te wyken , en zouden daarenboven ook met gelyke kracht opklimmen , indien zy hierin niet wierden wederhouden door de bovenop ftaande Kolom kq, welke van gelyk persfend vermogen is ; om dat reeds te vooren betoogd is, dat de oppervlakte eener Vloeiftoffe altoos glad en effen moet zyn Zulks nu zou geen plaats konnen grypen, zo gemelde Kolom kq niet van gelyk vermogen was , als de kracht , waarmede het deeltje d , of q tragt op te klimmen : want wierd die kracht minder gefteld, dan zouden die deeltjes door de loodrechte persfing der middenfte Kolomme a b aangedreven .moeten klimmen , en alzo de Kolom kq langer doen worden dan de Kolom ab: - edoch zulks is onmogelyk , om dat de oppervlakte van een- Vloeiftof altoos glad en effen bevonden word. Derhalveu dunkt my met alle billykheid te konnen befluiten , dat de persfing eener Vloeiftoffe op gelyke diepte naar alle mogelyke richtingen onderling gelyk aan elkander is. M. Gy befchouwd de zaak uit het rechte oogpunt. Nu zullen wy.het beredeneerde aan dc ondervinding tragten te toetzen. Proef'neeming. Ik zal ten dien einde (P/. II. Fig. 15.) F 5 gebruik  m Vervolg vin de Pf.rssikg gebruik maken van een groot wyd Glas ABCD, met Water tot de hoogte A i) gevuld ; en wyders van een Plankje FG , zo lang, dat het over den rand van het Glas uitOeken kan. Dc Kromgeboogene glaze Buizen j, 2, 3 en 4 , zyn in hetzelve vaflgefteld. in diervoegen , dat ze alle even laag beneden hetzelve uiiflekcn. De wydte dezer Buizen is ten minlle r duim, de geboogene einden zyn open , en de andere met een Kurke fiop gefloten. Dit Toeftel (leek ik in het Water; en laat het Plankje FG op den rand van het Glas rusten, zo als de Afbeelding vertoond , dan zuilen deze Buizen alle even diep onder gedompeld zyn. Ik veizoek, dat ge de ondergedompelde gcdeeltens der Buizen nauwkeurig gelievd te befchouwen ; - ge zult opmerken , dat het Water flegts ten deelen in dezelve zal ingedrongen zyn : de reden is, omdat de lucht door de genoemdeKurkc . flopper afgefloten eenen wederftand bied. IA Ik heb zulks opgemerkt. M. Dan zal .ik de Kurk van de Buis N°. 1. weg neemen ; en ziet het Water opryzen tot het punt d , of tot dezeivde hoogte , ais dc oppervlakte A D in het Glas. L. Zeer zichtbaar. De hoogte is in het gedeelte dc dezer Euizc gelyk met het Water in het Glas. M. Wat leerd ons dit nu? namenlyk, èat de drukking van boven naar. onder gelyk is aa* Ik veizoek, dat ge de ondergedompelde gcdeeltens der Buizen nauwkeurig gelievd te befchouwen ; - ge zult opmerken , dat het Water flegts ten deelen in dezelve zal ingedrongen zyn : de  der Vloeistoffen. f>i' aan dc persfing. van onder naar boven : want de hoogte der Kolomme ab recht boven, en iu het omgeboogen gedeelte der Buize ftaande, perft het Water Zydelings in het gedeelte cb, en doet hetzelve wyders opwaards klimmen tot de hoogte d; en vermits het Water op deze hoogte blyft ftaan , is dc persfing der Kolomme dc volkomen gelyk aan het drukkend Vermogen der Kolomme ab; anderzins zou het Water het zy in a of ia b. moeten hooger zyn. L. Gewisfelyk ; - het Water zou aan die zyde hooger moeten klimmen, alwaar de rninlle drukking is: - edoch alzo beide even hoog bevonden worden , is het onwederfprekelyk dat de persfing ter wederzyde ook elkander evenaaren. M. Het blykt derhalven op de Proef, dat de persfing van onder naar boven op dezelvde diepte, gelyk is aan de persfing van boven naar onder ; het geen het eerfie is, dat ik bedoelde te bewyzen. Nu zal ik de Zydelingfcbe pers¬ fing op diergelyke wyze met een tweede Proef tragten te betoogen. Proefnceming. —■• Befchouwd dc Buis N». 2, cn merkt op, hoe het Water het geboogen eind e b bykans geheel vuld, - De Kurke ftop wegneemende, klimt het Water dadelyk op tot de hoogte d , of tot eene zelvde hoogte in het Glas. L. Ja waarlyk! M. Deze opklimming van het Water in dc Buis cd , is een gewrocht vau de Zydelingfche pers-  ©2 Vervolg vaw de Perssino persfing, en tevens een bewys, dat dezelve gclykwigtig is met de persfing loodrecht naar beneden : want de Kolom ab, welke men verbeelden kan te Haan boven een Waterdeeltje, geplaatfl aan den ingang van het geboogen gedeelte der Buize, perft dit deeltje door zyne zwaarte, en noodzaakt hetzelve de Buis in te dringen : maar tot het punt C genaderd, en de Buis cb geheel gevuld geworden zynde, word de verdere beweeging belet door de wederftand-biedende kracht der lucht, onder de Kurken ftop afgefloten : maar zo dra ik dit beletzel wegnam , hebt ge het Water in de opilaande Buis dt zien opklimmen , en het punt d bereikt hebbende op deze hoogte rusten. De kracht, met welke deze opklimming gefchiedde, is niet anders , als die kracht, met welke de deeltjes het geboogen gedeelte bc ingedrongen zyn ; en deze zelvde kracht een gewrocht zynde van de loodrecht persfende Kolomme ab, blykt het klaar, dat de Zydelingfcbe persfing der Waterdeeltjes, in de Buis, gelyk is aan de loodrecht nederpersfeude kracht : want by aidien de eerftgenoeindc drukking grooter was , dan de laaftgemelde, zou het Water in de Buis cd met grootere kracht dan de Kolom ab in ftaat was te doen, moeten opklimmen, en hooger daarin biyven ftaan , als de oppervlakte A D in het Glas. L. Dit gefchied nu niet, want het Water is in de Buis dc volkomen van gelyke hoogte als buiten. M. Uif  der Vloeistoffen. P3 M. Uit deze gelyke hoogte zo binnen als buiten de Buis , moeten wy dan befluiten , dat de persfing der Kolomme dc gelyk is aan de persfende kracht der Kolomme cb, welke wederom gelyk is aan de loodrechte persfing der Kolomme ab. L. Dit bewys is klaai. — Ik ben nu proéfkundig overtuigd, dat de Zydelingfche persfing gelyk is aan de loodrecht nederdrukkende kracht. M. Het zelvde zal ik bewyzen met de Buis N°. 3. , want de flop afgeligt hebbende , ziet ge het Water in het fchuin opgaande gedeelte bd der Buizeopryzen door de Zydelingfche persfing, veroorzaakt door de Zwaartekracht der loodrecht ftaande Kolomme ab. L. Deze proef is ook zo overtuigende, dat ik niets 'er tegens weete aan te merken. M. Eindelyk lust het my met een derde Proef te bewyzen , dat de persfing in allerlei richtingen , gelyk is aan de loodrechte persfing. De Buis N\ 4. , is in verfcheide bogten gekromd ; by aidien het Water in dezelve opklirnd tet het punt d , of tot eene zelvde hoogte AD in het Glas , kan zulks nimmer gefchieden, ten ware de deeltjes door de loodrechte Kolom ab daar ingedrongen zynde , met die kracht Zydelings eerft fchuin naar de linker , dan weder fchuin naar de rechtehand toe opklimmen ; gelyk zulks aanftonds blykt , zo dra ik de Kurke flop weggenomen heb. L. Ja. toch! het Watet rysd oogenbliklyk op tot  H Vervolg • van de Perssing tot een gelyke hoogte met het Water in het Glas, M. Dei halve meen ik het gefielde en beredeneerde met Proeven bevestigd te hebben ; namenlyk , dat dc persfing eener Vloeiftoffe in alle mogelyke richting; het zy loodrecht'naar beneden; loodrecht maar boven ; Zvdeling , enz., altoos gelyk is i&fl de persfing der loodlynige Ko. lomnie , of de diepte der V loeiftoffe. Gelykerwys de ccne Eigenfchap van eene Zelfftandigheid, veeltyds voortvloeid uit eene andere hoedanigheid van dat zelvde wezen , zo kunnen wy afleiden uit het even betoogde , eene hoedanigheid eigen aan alle foorten vBtn Vloeibare Lickamen 'L. Welke is die Eigenfchap? M. Namenlyk : ,, dat eene Vloeiftof tot dc,, zelvde waterpasfe hoogte in Buizei; of Vaten (hoe groot ook in getal en gedaante) zal op,, klimmen , mits die Buizen onderling met clkander door middel van een Pyp of Goot ge,, meenfehap hebben. " Een aandagtige Befchouwer van ons Proefkundig betoog ( PI. II. Fig. 15.) zal wel ligt zonder eenig verder betoog benodigd te hebben, de wezcialykheid van deze Eigenfchap bezeilen. - Dan het luft my cgter ter meerdere oeffening van het Verftand, dezelve nader te befchouweu , en betoogen. (PI. II. Fig. 16.) zy BC ccn Buis, leggende op een Horizontaal grondvlak L K ; voorts vei - ecniijd  der Vloeistoffen. oj cenigd met een wyd Vat A, cn eenige opgaande Pype.i. N1, 2, 3 en 4. — Laat in het Vat A veronderfteld worden zekere hoeveelheid Vloeiftof, by voorb. Water gcgooten te zyn, dan zal volgens gemelde eigenfchap het Water zich dermaten bevveegen , dat het niet rusten zal, voor al-eer in alle dePypen tot eene zelvde Waterpasfe hoogte als in het Vat A, dat is, onder eene zelvde lyn DM, evenwydig aan het grondvlak LK te zyn gekomen. Dit is ( zeg ik ) eene algemeene eigenfchap van een Vloeibaar Lichaam , welke voortvloeid uit het geen wy reeds beredeneerd en betoogd gezien hebben. Het Water in het Vat A gegooten wordende, zal door de opening 1 van den Bodem aanftonds nedcrvloeijcn in de gemeenfchaps-Buis B C, en dezelve vullen. L. Zuiks kan niet anders zyn wegens de vloeibaarheid der deeltjes, en de loodrechte persfing der Kolomme boven het Gat I, in de Bodem van het Vat A. M. De Buis B G gevuld zynde, zal het Water ' zich verders bewegen door de Zydelingfche persfing , veroorzaakt door de loodrechte nederefcukkende kracht der Kolomme a N , boven het meergenoemd Gat I van den Bodem des Vats A ftaande. L Buiten bedenking; — de reden dezer wer• kingen zagen wy reeds by ( PI. II. Fig. 13. ) M. Uit het aldaar beredeneerde zouden wv dan kun-  9*5 Vervolg van de Perssing kunnen befluiten , dat het Water in alle de Pypen No. i , 2, 3 en 4. door gemelde persfende kracht moet opklimmen tot het zo hoog is , als in het Vat A : weshalv.en het Water in dit Vat tot de hoogte FG ftaande , zal in de Pyp No. 2. het punt H moeten hereiken , al-eer het in ruft kan komen ; cn zo voorts met de overige Pypen. L. Met u verlof myn Heer. — Ge fteld, zo ik my niet bedrieg, dc zaak te algemeen. —- Ik kan uw geftelde wel toeftemmen , betrekkclyk de Pyp HG, want deze Pyp ftaat recht overeind, err diensvolgens is de hoogte G H der Kolomme, in dezelve volkomen zo lang, als de Kolom a NT, ftaande boven het Gat I in den Bodem van het Vat A. — Dan ik zie dit nog zo klaar niet in dc andere Pypen , welke hellende zyn ; de Kolom in de Pyp N°. 1. namenlyk de Kolom' B D is langer , dan de Kolom G H ; - het zelvde fchynd my ook toe in de andere Pvpen. M. Gy hebt myne meening zeer kwalyk begrepen. —— Ik heb niet gezegd.dat het Water niet in ruft zal komen , dan alvoorens de Kolommen in alle Pypen even lang geworden zullen zyn.Indien dït zo was zoudt ge my van eene miiftellinge overtuigd hebben: - want de Kolom B D in de genoemde Pyp N°. 1. (zo ook de Kolom EO in de Pyp N°. 3.) is buiten bedenking langer, dan de Kolom GH in de Pyp N°. 2, of N<2 in het Vat A. - Maar het eigenlyk bedoelde, zo ik wel meen ftraka  DER VlÓEISTO fr^? E ïft itraks gezegd te hebben , is , dat de Water-deeltjes in alle de Pypen zo lang zullen klimmen , tot zy met het Water in het Vat A, onder eene zelvde Waterpaste hoogte D M zullen gekomen zyn : dat is , dat de oppervlakte in allen , boven het Horizontaal Vlak LK, loodlynig even hoogverheven zyn ; — of ande.s gezegd, dat men uit de oppervlakte D van het Water in de Pyp NJ. i. op den grond LK eene loodlyn D L laatende val len , deze volkomen gelyk zal zyn aan de lood* fynïge hoogte HG in de Pyp N°. s., aN in het Vat A ; en de loodlynige hoogte M K van het Water in de Pyp N°. 4. enz, ; weshalven de op* pervlakte in alle de Pypen , en in het Vat zich bevinden , onder eene zelvde Waterpasfe vlakte' of rechte lyn D M , evenwydig aan het Horizontaal Vlak L K ; Dit zal ik u op Waterweeg» kundige gronden doen zien, Laaten wy ftellen, dat het Water, na in ruft gekomen te zyn, zich in diervoegen gefchiktheeft h dat het bevonden word in de lyn DM. - Laaten wy dit (zeg ik) voor een oogenblik ftellen; en ik twyftel niet, of zult die vooronderftelling als eene wezenlyke waarheid ftraks toeftemmeni Het Water inde Pyp N". i. kan onmiddélyk met zyne geheele lengte niet op het onderfte gedeelte B van de Buis BG persfen, maar moei ingevolge Waterweeg-kundige Gronden reeds door ons verklaard , op de volgende wyze begrepen worden werkzaam te *yn. -— Het Water drukt V. DeeL G ttitëög'  bS Vervolg va» de Perssing altoos- dat punt, waarop het onmiddelyk ftaat; diensvolgens zal het punt d van gemelde Buis niet anders te dragen hebben , als de zwaarte of pers. fing dér daar recht bovenop ftaande Kolomme bd; dat is , het drukkend Vermogen van de Waterdeeltjes, welke deToodrecht ftaande Kolom van b tot d famenflellen. L. Dit ftem ik volkomen toe ; en wel om reden , dat de neiging dier Waterdeeltjes niet anders is , als die der Zwaarte , welke volgens de wetten der Zwaarte - kracht altoos gefchied loodlynig naar beneden ; loodlynig op den Gezicht-einder , of een-Vlak , welke daaraan evenwydig is. Zo derhalven het punt d loodlynig legd beneden het punt b , dat is , dat de verbeelde Waterkolom bd, in eene loodlynige ftreek , op het punt d ftaat, heeft hetzelve als dan niet anders te dragen, als de zwaarte der Kolomme bd. M. Het deeltje op het genoemd punt d leggende, word dus niet anders gedrukt, dan alleen door de Zwaarte-kracht van de Kolom bd , terwyl het overige Water rustende op de lengte der Pype tusfchen D end, geen uitwerkingdaarop kan doen. Ieder punt word door het daarop ftaande Water gedrukt. Op dit toegeftemde zullen wy nu voortgaan. Het deeltje d op gemelde wyze gedrukt, zal op zyn beurt met gelyke kracht Zydelings van d naar n uitwerkende het punt n persfen. L. Ge-  Dn VLOEISTOFFEN. 99 L. Gewisfelyk ; om dat ge reeds bewezen hebt , dat een Vloeiftofs-deeltje op gelyke diepte , of hoogte met dezelvde kracht Zydelings uitpeilt» als waarmede hetzelve door de loodlynige hoogte gedrukt is geworden ; daarom (zeg ik) moet het deeltje d door de hoogte bd gediukt zynde. ook met die zelvde kracht Zydelings op n werken ; namenlyk in die veronderftelllng, dat het punt n even zo diep legd als het punt d , of even 20 hoog boven het Horizontaal Vlak verheven is. Mi Zulks was myne vooronderftelling; namenlyk: dat dc geflipte lyn mn zo lang is, als de hoogte bd, en dus ook loodlynig. — Als'er ( dit wil ik hier eens en vooral aangemerkt hebben ) van de Zydelingfche persfing gefproken word, moet men verftaan eene richting, welke altoos evenwydig is aan de oppervlakte van dö Vloeiftof, die , ingevolge het voorig bewezene Waterpas, of evenwydig aan den Horizon zynde, doch te weeg brengd, dat de ftreek der Zydelingfche persfing ook altoos overal even diep beneden die oppervlakte is; over zulks legd het punt n zo diep als het punt d. Dit zy in het voorbygaan tot uw naricht gezegd, Op het toegeftemde belluit ik dan , dat het deeltje in «, met zodanig eene kracht gedrukt word , als of 'er op hetzelve een Waterkolom bd, of een, welke de hoogte mn had, ftond te persfen. Maar met deze kracht zal het deeltje n docr eene wederomftuitende kracht voortpersfen G s • in  ic» Vervolg v&n de Perssiütg in eene ftreek welke niet anders kan zyn dan van n naar B , dat is , in de ftreek van de verbeelde Kolom rB. Dit is klaar uit de Leer der Bot- zende krachten, door ons voorheen behandeld: want de kracht in de ftreeklyn dn, op het punt » gedaan, word wedergekaatft of overgewezen met een gelyke /luitboek in de Jluitlyn n B. L. Ik erken de waarheid hiervan ; — de kracht word van n naar B overgebragt in de ftreek hB ; en wel naar myn begrip eerft van deeltje tot deeltje , en alzo op het punt B. M. Dus ziet ge, hoe het mogelyk zy, dat het punt B door de oorfpronglyke persfende kracht van de Kolom bd, of eene welke gelyke hoogte wm had, by wyze van overdragt van het een op het ander deeltje, kan worden gedrukt; - en dit punt B , zou waarlyk geene andere zwaarte te dragen hebben , waare het niet dat de deeltjes der Kolomme hB ook ieder eene eigen zwaarte hadden; waarmede zy onderling elkander, en alzo ook het genoemd punt persfen: weshalven het hieruit blykt, dat de geheele persfing op B is , gelyk aan de zwaarte van de Kolom bd, tevens met de zwaarte der Kolomme nB, gevolglyk is die persfing even als of 'er op B een Kolom mi> Hond. L. Vaardig Hem ik zulks toe; aangezien dc hoogte wïB gelyk is aan de hoogte der Kolomme ld, met die van de Kolom n B, blykens het geen iiraks gezegd is. M. Nu  ..der Vloeistoffen. ioi M. Nu zal ik tot het befluit overgaan. - De gemelde hoogte m B , is gelyk aan de hoogte der kolomme G H in de Pyp N* 2., om dat volgens onze veronderftelling de lyn mB , cn de Kolommen GH , beide loodlynig zyn; wyders dat de lyn D M evenwydig is aan de grondlyn of grondvlak LK. ■ Nademaal nu de persfing op G, of het onderfte van de Kolom G H , is als de persfende kracht dezer Kolomme ; en het ons zo even gebleken is, dat de persfing op B mede is, als de persfing van een Kolom , hebbende de hoogte m B , zo blykt hieruit, dat het punt G, en het punt B , met gelyke kracht gedrukt worden. L. Buiten bedenking, M. By aidien wy nu op gelyke wyze voort redeneeren , betrekkelyk de twee andere Pypen N°. 3, en 4, zal men bevinden, dat de punten Een C met eene kracht gedrukt worden , als of dezelve eene hoogte van Water te dragen hadden., gelyk aan de loodlynige lyn Of, of MK, welke wederom gelyk zyn aan de hoogte der Kolomme G H, of de hoogte mB , — welk betoog wy kortheidshalve egter zullen overflaan. Maar liever nu het befluit opmaken. De hoogte der Kolomme a N , in het Vat A , is gelyk aan de Kolom H G of de hoogte mB. om dat dezelve loodlynig ; zo wel als die andere hoogten is, en bepaald word door de twee evenwydige lynen DM, en LK;waaruit dan met zekerheid volgd, dat het Water in de Horizontaal leggende Buis BC , met gelyke G 3 kracht  ïoa Vervolg van de Perssing kracht ter Zyde , rechts! en links gedrukt word j dus is liet onmogelyk, dat het Water in de Pypen hooger zouden worden opgedrongen boven het Horizontaal Viak L H , als de hoogte in het Vat A is, L. Nu zie ik klaar , dat door die gelyke pershng , en wederpersfing , het Water in alle dc Pypen eene gelyke Ioodiynige hoogte boven het Horizontaal Grondvlak moeten hebben, en dus zich onder eene zelvde lyn evenwydig aan den Horizontale grond fchikken. M. Ik zal de zaak nu ook met de Proef tootien. Proefnceming. Het Toeliet tot de Proeve is afgebeeld (Pl.ll. Fig, i7.) A is een glaze Vat, vereenigd met eene Horizontale Buis C F , met welke de drie Pypen N". i , 2 , en 3 gemeenfehap hebben. — Het Toeflel word gedragen door een platte Voet B , ftaande op een Horizontale grond G H. Ik zal in het Vat A eene zekere hoeveelheid Water gieten , tot de hoogte A. — Gelievd dan op te merken hoe het in alle de Pypen opklimd. L. Ja ! Zeer blykbaar. M. Het Water ftaat in alle de Pypen tot eene zelvde hoogte boven-den grond GH, als het zich bevind in het Vat A; anders gezegd , het Water is in alle de Pypen tot een zelvde Waterpas-vlak opgeklommen , als het ftaat in het Vat A. Zulks zal ik u op de volgende wyze toonen. — ik neem een Draad DI , vereenigd met een V,e\vigtje I , welk. van onder voorzien is met een fcherpe  der Vloeistoffen. 103 fcherpe punt. - De Draad by D vasthoudende, laat ik denzelve vrylyk nederhangen in diervoegen, dat het gemelde fcherpe pant van het Gewigtje I, den grond G H maar even aanraakt , terwyl de Draad uitgerekt blyft ; gelyk zulks de letters DI in de afbeelding aantoond. - Aangezien nu de Draad door de zwaarte van het Gewigtje I uitgerekt gehouden word, is deszelfs richting Dl niet anders dan eene loodlyn. L. Onlochenbaar. M. Derhalven is de loodlynige hoogte van het Water in de Pyp N°. 1. boven den grond G H, gelyk aan de lengte van den Draad Dl. L. Buiten kyf.- De oppervlakte D van het Water is boven den grond verheven ter hoogte D I. M. Nu zal ik dezelvde lengte D I van den Draad behoudende onderzoeken , of de hoogte E van het Water in de Pyp N°. 3. boven den grond GH hooger dan of laager gefteld zy: - ten dien einde breng ik den Draad over tot E, houdende denzelve in diervoegen, dat het bovenfte eind overeen korae met het punt E. By aidien het voorig geftelde waarheid is , zo moet de fcherpe punt van het Gewigtje ook den grond G H raken, even als zulks gefchiedde, toen de Draad uit het punt D hing. Gelyk dit nu plaats heeft , zynde de lengte met de geftipte lyn E H volkomen zo lang als de lyn DI ter linker zyde. L. Ik zie zulks , het bovenfte eind E van den Draad is op dezelvde hoogte als het Water in de g 4 pyp  104 Vervolg va» de Perssing Pyp No. 3. Haat; wyders hangd de Draad uitgerekt; en het fcherpe puntje raakt rnaar even den grond GH; waaruit ik dan befluit, dat het Water in gemelde Pyp No, 3, zo hoog boven den grond GH verheven is, als het inde Pyp No. 1. zich bevind: want beide die hoog, terts zyn door eene zelvde loodlyn afgemeten, en daarmede overeenkomflig. M. Derhalven blykt, dat de oppervlakte van het Water in de twee buitenüe Pypen , op eene zelvde loodlynige hoogte boven den grond zich bevind, - Het zelvde heeft plaats met het Vat A, en de Pyp n". 2. Begeerd ge hiervan medé overtuigd te worden , zo gelievd het oog in het punt K te plaatzen , zodanig, dat uw Gezichtflraat ftrykende gaato/er de oppervlakte E naar D; gy zult. dus doende te gelyk over het Water in het Vat A, en in de Pyp n». 2. heen zien. L. Ik zie dit klaar: alle de vier oppervlaktens leggen in eene zelvde Gezicht-lyn vau E tot aan D uitgeflrekt. M. Is dit nu niet een klaar bewys ,; dat h#t Water zo wtl in genoemde Pypen, als in het Vat even hoog boven den grond GH verheven is? L. Gewisfelyk. - De punten Een D zyn op de Proef met het fciiiet-loodje d I, even hoog verheven bevonden; - daar en boven word het Water in de Pyp n<\ 2, en het Vat a in dezelvde Gezicht-lyn DE bevonden, derhalven is hetonmogeiyk.dat laaftgenocmde hooger pflaager, dan de punten D of E kunnen zyn. j^j  der Vloeistoffen. 105 M. Waarom dat ? L. Wel! indien die oppervlaktens laager Honden , dan zou men over E naar D ziende , geen van beide in het gezicht konnen krygen : —— en indien ze hooger waren, zou men door het -Water heen moeten zien. - Geen van beide dezer gevallen word by de Proef bevonden. Neen maar men ontdekt zeer duidelyk alle de oppervlaktens in eens ; derhalven kan het niet anders zyn ; of zy moeten zich in eene zelvde lyn E D , en dus op eene zelvde hoogte boven den grond G PI bevinden. M. Dit bewys is ontegenfprekelyk. — Derhalven ziet ge zo reden- als proef kundig betoogd, dat een Vloeiftof in Pypen en Vaten, welke met elkander gemeenjchap hebben , altyd tot eene zelvde loodlynige hougte, of onder êen zelvde aan den Horizon evenwydig , dat is Waterpas - vlak opklimd , liet j geen te betoogen was. L. Gy hebt my voldaan. 'Er is by my deswegens geen twyffel meer over. M. Het geen wy hier met Water bewezen hebben blyft ook waarheid omtrend alle Vloeiftoffen , alzo ,zulks eene algemeene hoedanigheid der Vloeibare Lichamen is. Wy hebben nu den grond gelegd, om verfcheide nuttige leeringen by wyze van toepasfingen uit het betoogde te konnen afleiden : lk zal 'er u eenige onder het oog brengen. De laast verrigte Proef kan ons een middel aan G 5 c!e  icS Vervolg van de ?erssing de hand geven , om op eenen min of meer uitgebekten afftand-punten op een Muur, of ergens anders te bepaakn, welke alle in een Zelvde YVaterpas-vlak leggen , dat is (ingevolge de hier vooren gegeven betekenis van het woord Waterpas) in een Vlak overal evenwyd'; even hoog boven den Horizon verheven. L. Hoe kan dan zulks vcrrigt worden? M. Alleen met de Gezicht - ftraal over de op. pervlakte van het Water, in 9 of meer glaze Pypen te laaten ftryken tot aan het Voorwerp , alwaar men het punt bepaald wild hebben. By voorb. laat (PI. II. Fig. een perzoon in B ftaan , en voornemens zynde, om op de hoogte van zyn Gezicht boven den grond , dat is op de hoogte AB, een punt G op een van hem verwyderd Voorwerp , het zy een Muur of iets anders in diervoegen te tekenen ; dat dat punt in een zelvde Waterpas-vlak of lyn AC met zyn Gezicht gelegen is; in dit geval leerd de pioef van (PI. II. Fig. 17.) hoegemakkelyk zulks gefchieden kan, wanneer men het Werktuig in het punt A zodanig fteld , dat de oppervlakte des Waters in een der Pypen zich bevind in het punt A , of de plaats van het Gezicht des Aanfchouwers. dit dus verrigt zynde heeft men niet anders meer te doen , als de Gezichtlyn ftrykende over de oppervlaktens in de Pypen te laaten gaan , tot men een zeker punt C op het Voorwerp ontdekt; . dit punt zal Wiskunfiig dan gclteld zyn In het- zelvde  der Vloeistoffen. 107 zelvde Vlak met de hoogtens van de oppervlaktens in de Pypen ; en over zulks Waterpas; om dat de genoemde oppervlaktens in de Pypen alle Waterpas , of evenwydig aan den Horizon zyn , en daar en boven ook zich bevinden in dezelvde Gezichtftraal AC. I. Buiten bedenking. Het dus bepaald punt C moet gewis in het zelvde Vlak, of Waterpasfe lyn AC , met het punt A zyn : nademaal de Gezicht-ftraal A C over de oppervlakte van het Water gaat, en' eindelyk gefluit word, of eindigd m het punt C op het Voorwerp; weshalven dit punt zich in eene zelvde rechte lyn bevind met de oppervlaktens van het Water ip de ' Pypen, die volgens het betoogde, alle Waterpas, dat is Horizontaal leggen. M. Ziet daar de grondflag , op welke de geheele bewerking van de konfi van Waterpasfen, waarover ik gisteren iets gezegd heb, gevestigd .is. — Ik zal ingevolge myn beloften deze gelegenheid nu waarneeraen , om u van het Werktuig , (van welke men zich in foortgelyke Meetkundige bewerkingen bediend) een denkbeeld te geven, en tevens te doen zien , hoe men met hetzelve gewoon is te werken. Ik heb reeds te kennen gegeven , dat de konst van waterpasfen L. Niet anders is , als die Wetenfchap , welke leerd onderzoeken , hoe veel de grond op deze hooger leed, als op een ander plaats. b b • M. Wel  ioS Vervolg van de Perssing M. Wel gezegd Zal zulks nu kunnen ver- rigt worden , zo heeft men een Werktuig Doodloop welke tweepunten zyn, die altoos in een zelvde Horizontaal-vlak of lyn zich bevinden cn over welke men de Gezicht-flraal naar een v'oormtgefïeia Voorwerp laaiende gaan , uit de vergeving van de hoogte op dat Voorwerp boven den grond, en de hoogte van het Gezicht boven dc plaats daar men ftaat, ligtelyk ontdekken kan, of de plaats daar men zich bevind, hooger of laager is : dan den grond , alwaar het Voorwerp ftaat : want is de hoogte van het Gezicht , boven den ftandplaats des Aanfchouwers gelyk aan de hoogte van het punt, welk men op het Voorwerp door de Gezicht-lyn bereikt , zo zyn beide dc punten even hoog, boven hunne gronden, en gevolgiyk de grond zelve ook Waterpas. L. Ik bezef dc waarheid hier van.. Het zy my gegund myn denkbeeld met het volgende te vei klaaren. Dé grond ter plaatze van den Aanfchouwer en het vooruit gefteld Voorwerp moet buiten 'bedenbng als dan even hoog , of Waterpas zyn - want de Gezicht lyn gaat over twee vaste Punter, van het Werktuig, welke door u Waterpas gefteld zyn ; gevolgiyk is de Gczicht-ftraal in eene zelvde Waterpasfc lyn : by aidien men nu een loodlyn uit de beide einden dezer Gezicht-ftraale to't op den grond , het zy fnet een Schietlood , of k- de verbeelding , trekkende de hoogtens ter weder-  b e r Vloeistoffen. iep derzyden even groot bevind, moet dc grond overal van dé Gezicht-flraal even verre vervvyderd zyn , en wegens deze gelykwydigheid ook Waterpas wezen. By voorb. (PI. II. Fig. 18;) Zo A C een Waterpasfé Gezicht-flraal is , in A~ gerigt over twee waterpasfe punten van A tot aan C ; en men door meeting de grond in B , en in D even verre van deze lyn AC verwyderd bevind , is het wiskunftig, dat de grond van B tot aan D zo wel waterpas zal zyn, als de hieraan evenwydig verwyderde Gezicht-ftraal AC. M. Gy hebt myne meening uitmuntend welbegrepen. ■ 1 Gy zult dus ook ligt bezeffen , dat zo veel by voorb. het punt D nader by de Gezichtftraal AC als het punt B bevonden word, de grond ook in D zo veel hooger zal zyn, als in B. L. Zulks is klaar uit het reeds gezegde afteleiden. M. Dit is eigenlyk het geen een Landmeter verrigt, wanneer hy de gronden (gelyk men zegd) WaterpaJL — Hy bepaald namenlyk door middel van een Werktuig , welke ik zo even befchryveri zal', hoe veel de grond op /verfchillende atftanden rysd of daald. De Werktuigen tot de Konft van Waterpasfen gebruikelyk , noemen de Franfchen Niveau , en wy in onze Taal Water-waag of Waterpas. Vitruvius' maakt gewag [Archheclura fr.Boek, 6 Hoofdfi.) van drie verfchillende Waterpas/en, die hy noemd Dioptra; - Libra aquaria ; en Cboro* hates.- Jammer is het, dat de eigenlyke afbeei- din-  iio Vervolg vak de Përssïnc dingen dezer Werktuigen verloeren geraakt zyn.Laatere Wysgeeren hebben naderhand verfcheide andere uitgedagt, waar van het een verkiezelyker is, als het ander, en welke men voor het meercndeel befchreven kan vinden byPicAso, in zyn Traite du Nhellement, Chap, 2. Indien 'er onder deze foorten van Werktuigen eene wezenlyke verbeetering is aangebragt , kan men zulks getuigen nopens het Werktuig 'onzes Landgenoots de Groote Huigens; gy kunt dit Toeftel befchreven vinden in deszelfs ÜperaFaria, uitgegeven door den Heere s'Graviunde' Ie. Deel, bladz, 253. Hetzelve is byzonder gefchikt om groocc afftanden te Waterpasfen , dewyl het voornaamfle gedeelte bef laat in een Verrekyker , die altoos door middel van een Gewigt waterpas hangd , en voor en agtet voorzien is met twee gefpanne Draaden , die, zodra de Kyker Horizontaal hangd , ook waterpas zyn , en dus zeer gefchikt, om de Gezicht-flraal 'er overheen te laaten gaan. Ik zal my met deze of andere byzondere Uitvindingen niet inlaaten , maar wyze u naar genoemde Schriften , daar ge verfcheide zult befchreven vinden ; alleen wil ik verflag doen van dat Werktuig, welk hedendaags het meeft in gebruik , en daartoe het gefchiktfte is , vooral wanneer men geen groote afflanden van eeaige Mylcn ver te Waterpasfen heeft. Iets diergelyks heb ik af gebeeld (PI II. Fig. 19.) C D  de* Vloeistoffen, iu C D is een Metale Buis van Koper, of Blik ; — l of li duim middenlyns , - lang 3 of 4 voeten ; — aan beide de einden C en D gefloten , hebbende in a en c twee Vleschjes A en B , welke door middel van een kopcre Ring 'er opgefchroefd worden, en en alzo digt fluiten. —- Deze Vleschjes zyn van wit helder Glas , zonder flreepen af blaasjes , ongeveer s duimen wyd, en 5 of 6 duimen hoog, van boven voorzien met een hals, ten einde met een Kurke flop, in het gebruik te konnen worden o-efloten ; meest al bediend men zich van een Papiere flop; doch beter is het, dat men Kurk gebruikt, welke over langs geboord , en met een dun glaze Buisje voorzien word. L. Waarom dat? M. De ondervinding heeft geleerd , dat het Water in de Vleschjes te veel door de bewceging van de Lucht, vooral als het wat waaid, niet Ril genoeg by de oppervlakte blyft flaan , zo de halzen te wyd open zyn. * Voorts weet men almede uit dc ondervinding, dat by aidien de halzen te digt met een flop gefloten worden , de binnen-lucht tusfchen de Kurk , en de oppervlakte «les Waters afgefloten, alsdan de vryë béweeging aan het laaflgenocmde te veel beneemen zou , invoegen men zich niet verlaaten kan op den ftand, welke de oppervlaktens in beide de Vleschjes in dit geval aanneemen. — Om die reden , (zeg ik) moet de binnen- en buiten-lucht eenige gemeenfchap hebben , en het Water vry op eis ned»r  h2 Vervolg van de Perssing neder zich kunnen bewegen , en alzo tot eene gelyke waterpasfe hoogte fchikken. Eindelyk is de Buis C D nog voorzien met een Ring en Schroeipen E , waarmede het Werktuig op°een Stok geheld , en recht ovcr-eind in den grond geftoken kan worden. Ziet daar een der een* voudigfte, en meelt geb.uikclyk Waterdag, of Waterpas. Het gebruik is ligt op te maken uit het geen wy even zagen in (PI. II. Fig. ig.J dc Stok na . menlyk, word in den grond in het punt B, zo veel uiogelyk, loodlynig, en zo diep geiioken! dat alles lievig Raat. - De Aanfchouwer plaatft dan her oog aan dc buitenkant van het eene VléschjeA , (Fig. 19.) en viftert , of kykt langs de oppervlaktens in de beide Vleschjes in de lyn bd, en zo voorts naar het punt van het vooruit ftaande Voorwerp , welks hoogte dan in dezelvde waterpasfe lyn bd zal zyn. L. Ik heb ii begrepen. — Uit de vergelyking van de hoogte des Waters boven den grond, daar de Aanfchouwer ftaat , en dc hoogte van het waargenomen punt op het Voorwerp uit den grond daar hetzelve opgerigt is , zal ligtelyk de ryzing, of daling van den grondkunnen ontdekt worden.- Dit is klaar uit het reeds bygebragte. M. Dit zy genoeg. - Wy zullen nu verdergaan, om , uit het betoog der laaft verrigte Proeve (Ftg, 17.) eenige andere waarheden af te leiden , en te verklaren. Wy i  ïiö Vervolg van de Perssing L. Ik merk de Put aan . als een der Pypen onzer Proefneeming (PA II. Ftg. 17.) gemeenfehap hebbende met een Goot of Gauaal, die onder de SÉgO-beddiog gepUat'ft, zich wyders uitflrekt tot Hi de gemelde Waterplas , welk laai Re ik vergelyk by het groot Vat Ader Proeve (Fig, 17.) het Water in dit Vat - vermeerderende , moet de hoogte in de Pypen , welke met hetzelve gemeenfehap hebben , ook opryzen ; naclemaalhet Water m Vaten en Buizen, welke met elkander gemeenfehap hebben , geneigd is, om in aüe toC ecne zelvde waterpasfe hoogte te klimmen. — Dit op het geval van de Put toepasfeude, zou ik ftellen , dat de hoogte in de Waterplas toeneemende, ook m de Put tot eene gelyke hoogte moet opklimmen, en dan onder het zelvde Waterpas biyven rusten. Ja zelfs zou ik durven bewecren , dat zo men meer Putten op die zelvde Steen - bedding groef, mits 'er maar onderaardfehe leipypen , die met dé Waterplas gemeenfehap hebben, beftaan, dat (zeg ik) men in dat geval, het Water in alle die Putten onder een zelvde Waterpas-vlak zal zien opryzen. M. Zeer gepast is deze verklaring, —- Uwe gisfing betrekkelyk andere Putten, op de zelvde Steen-bedding, is niet ongegrond. - De ondervinding heelt zu!' s bevestigd. Op diergelyke wyze kan men ook het ryzen van het Water ia gegrave Putten Natuuikundig verklaren. - By het maken van een Put graafd men  118 vervolg van de Perssing als aricleraardfche Regenbakken, werwaards het Water van den Regen , Sneeuw , Hagel, ja zelfs door opflurpen van de vogtige deelen uit den Dampkring , op de oppervlakte der Aarde vallende, daarin indringen, langs Scheuren , Reeicn , of Canaaltjes nedervloeid , en verzameld word ; i Zo 'er eenig Wel-ader met zodanige onderaardfche Vergader-bakken vereenigd is, en men boven deze Wel een Put graafd , zal dezelve van Water voorzien zyn , zo lang de Bron een vooiraad daarvan bezit, maar gebrek in de Bron, veroorzaakt gebrek van Watsr in foortgclyke Putten. — Op deze wyze zou ik de reden verklaren, waarom zommige Putten des Somers by iangduurige droogte bykans geheel uitdroogen, vermits de Bron als dan geen genoegzaam toevoer verkrygen kan. L. Ik heb niets tegen deze vcrklating aan t» metken ; — alken kan ik niet naïaaten te vragen , hoe ge den oorfprong verklaren zoudt van die. Putten , die , hoe lang het ook gedroogd heeft, egtcr nimmer gebrek hebben; hoedanig ik weet dat 'er zyn. M. Deze kunnen een oorfprong hebben, uit e«i Bron die fgfiyk men zegdj altoos blyvende zyn ; dat is zodanig een Bron , die haar beflaan niet heeft van den Regen of Piagel, maar uit een ander oorfprong gevoed worden. — Dat 'er zulke Bronnen zyn, leeren wyal mede van deAardryksLefchryvers , welke getuigen van natuurlyke Fontei-  der Vloeistoffen. 119 teinen, of Water-fprongen , die nimmer ophouden , maar geduutig fpelende biyven , en welke, zo ze niet gevoed wierden door eeri algemeene wel voorziene Bron , gewis anderzins niet zouden beftaan ; _ genoeg hier van gezegd ; - ik zal in het vervolg nog wel gelegenheid hebben , om uwen aandacht iets meer (betrekkelyk den aart van foortgelyke Bronnen) voor te ftellen. Na dezen uitflap , waartoe de nadere overweeging onzer Proeve aanleiding gaf, gedaan te hebben , zullen wy weder den draad onzer Verhandeling vervolgen. f Al het dus verre verhandelde betrekkelyk de evenwigtige persfing der Deeltjes op elkander , moet alleen verflaan worden van Vloeiftoffen, welke van gelyken aart zyn. L. Zouden dan twee Vloeiftoffen van ongelyke foort, niet op gelyke wyze onderling op elkander persfen ? zou daaromtrertd eenig verfchil zyn ? M. Ja toch. - Zy zullen wel onderling elkander persfen, edoch de eene Vloeiftof zal de andere drukken met meerdere of mindere kracht, naar de evenredigheid der natuurlyke eigen zwaarte. Dit is het geen wy ten befluite der persfinge- van Vloeiftofs-deelen onderling op eikander, nog mosten ter overweeging neemen. ,, De Vloeiftoffen van verfchillenden aart, heb,, ben eene byzondere zwaarte, eigen aan derzel,, ver foort; het eene foort is zwaarder dan het ,, ander." H i Dit  ï20 Vervolg van de Perssino Dit is eene waarheid , welke door de ondervinding bevestigd word. • Weegd een Bier-glas voiWater; doet zulks ook metTerpen tyn-Lynofander Üly; vergelykt de zwaarte dezer Klompen , ge zult het Water het zwaarftc van alle die Vloeiftoffen bevinden. L. Ik twyffel hier geenzins aan. M. Uit deze verfchillende zwaarte kan men de volgende waarheid afleiden , te wecten : ,, dat, ,, zo twee VloeiftofFen van verfchillende zwaarte ineen zelvde Vat word gegooten, de zwaarüe ,, het laagftc zakken , en de ligtere zich hier bo- ven plaatzen zal; wyders, dat de zwaar- dere Vloeiftof door dc ligtere zal gedrukt wor„ den met eene kracht, welke gee'venredigd is naarde hoogte der bovenop ftaande Kolomme." Dit Voorftel is tweeledig ; VJueiftoffen van verfchillende zwaarte, in een zelvde Vat gegooten, zullen de zwaardere zich naar onder, en de ligtere naar boven begeven ; als dan zal de eerftc door de laaftgenoemde gedrukt worden , naar evenredigheid der bovenop ftaande hoogte, veroorzaakt door eigen natuurlyke zwaarte. Het eeist gefielde is buiten alle bedenking waar; wanneer ik in een Glas eene zekere hoeveelheid Oly giet , en hier by Water voeg , zal het Water aanftonds naar beneden zakken, terwyl de Oly naar boven zich begeefd. L. Overeenkomftig met de ondervinding; de öiy zal gewis op het Wa.er dry ven. M. Dit  der Vloeistoffen. 121 M. Dit nu kan niet gefchieden ten ware de Oly ligter dan Water zy , hetwelk geen verder betoog vereischt. Betrekkelyk nu het tweede gefielde, namenlyk : dat de zwaardere door de ligtere zal gedrukt worden , naar evenredigheid van de zwaarte derzelver hoogte, is mede ligteglyk te bezeffen uit de bevoorens gelegde gronden; want eene Vloeiftof drukt naar evenredigheid van hare hoogte. --— Dan aangezien d'eene Vloeiftof ligter is als de andere , zullen gelyke hoogtens gefteld zynde, de ligtere Vloeiftof met mindere kracht persfen , dan de zwaardere. L. Buiten bedenking. M. Om die reden zal eene zwaardere Vloeiftof door eene ligtere nimmer tot eene gelyke hoogte kunnen worden opgeperft , gelyk anders zulks zou gefchieden , wanneer zy beiden van gelyken aart waren, dat is, gelyke natuurlyke zwaarte hadden. By voorb. Laat (PI. It. 20.) A B C D een glaze Buis zyn, loodrecht ftaande op een Horizontale grond B C. s < Laat hierin eene zekere hoeveelheid Kwik gegooten worden, tot de hoogte Ba , in de opgaande Buis BA, dan zal de Kwik in de andere Buis CD , tot eene zelvde loodlynigc hoogte C b opryzen ; dat is, zich in beide de Pypen bevinden , op de hoogte van de waterpasfe lyn ab. L. Gewis. -- » De Vloeiftoffen. klimmen in Buizen, die met elkander gemeenfehap hebben tot cenc zelvde waterpasfe hoogte. H 5 M,  124 Vervolg van de Perssing der druk kende Kolomme, het geen my te betoogen was. - ]k zal ü de zaak met een Proef doen zien Proefneming. Het Toeflei (PLU. Fig. zj.) vertoond een foortgelyke glaze Buis ABCD, als wy zo even ons met (Fig. ior) voorflelden, heb- bende eene middcnlyn van - duim. '. ' Zy iS vaft gemaakt op een Plank, welke gedragen word door een Voet E, en voorzien is met een Schaal van 14 gelyke deelen , beginnende d'eerfte Verdeeling met de bovenkant van de leggende Buis B C , die , wanneer het Werktuig op de Voet E Waterpas geflcld is , dan ook een zelvde ftand heeft , tevwyl de opgaande Buizen AB en C D aan elkander evenwydig en loodrecht ftaan. fk zal in de Buis zo veel Kwik gieten, dat meergenoemde gedeelte B C gevuld is tot aan de bovenkant van de Buis , of gelyk met het begin 0 der Schaale. Hier op giet ik in de Buis A B Water, tot dehoogtevan de 7e. Verdeelin°- _ merkt op , hoe de Kwik in de andere Buis C D opklirad tot de hoogte b , dat is, tot de helft vau d'eerfte Verdeeiing, Let wyders op; en ziet, hoe de Kwik van langzamerhand rysd , naar gelang ik de Water-kolom in de Buis vermeerder, L. Ik heb zulks opgemerkt. . Hoe meer Water op de Kwik gegooten word , hoe meer dezelve aan de andere zyde opklimd. M. Bit toond dus, dat het beredeneerde met de ondervinding overeenflemd, L. Zeer overtuigend, M. Het  129 VIERDE S A M E N K O M S T. Over dé PERSSING der Vloeiftoffen, op de BODEMS en WANDEN der VATEN, dtor welke dezelve ingejliten worden. f -1 'i Meester. X ot dus verre befchouwden wy de Vloeiftoffen in derzelver persfing onderling op elkander, nu zullen wy ons fchikken ter onder* ■ zoek van de persfing op de Zyden en Bodems der Vaten, in welke een Vloeiftof bevat kan worden. ■* De aart der zaake leid ons als van zelfs hier toe. Leerling. Dit fchynd my ook zo toe. ■■ r Een Vloeiftof uit eene verzameling van ftoflyke zwaire deeltjes beftaande, en uit dien hoofde on* derling op elkander in allerleye ftreeklynen persfende, moet een diergclyk gewrocht (naar mate harer hoeveelheid) ook doen, op, of tegens dat geen, door welke zy wederhouden word : dat is, op den Bodem, en tegens de Wanden der Vaten. » Op den Bodem ( zeg ik) om dat een Vloeiftof zwaarte hebbende , do»r derzelver gewigt daarop moet persfen ; - op de Zyden , om dat, ingevolge het reeds betoogde, de persfing niet alleen naar beneden , maar ook Zydelings gefchied» M. Recht zo. — Laaten wy zonder eene ver^> dere vooraffpraak dadelyk tot de zaak zelve over* gaan. V. Deel. I D8  ïgo PERS81NC OP BE BODEM. De persfing; zo als wy dezelve nu moeten ter Overweeging neemen , zullen wy befchouwen in de drie volgende gevallen. Ie. Voor zo verre dezelve gefchied op den Bodem. - 2e. Tegens het Dekzel. - 3f. Tegens de Wanden der Vaten. Wy zullen ons dan het eerfte bepalen by de persfing op de Bodems der Vaten. ,, De persfing op de Bodem van een Vat, waar in eene zékere hoeveelheid Vloeiftof bevat is , ,, word veroorzaakt , alleen door die Klomp ,, Vloeiftof, welke onmiddelyk daar op ftaat; ,r en ncemd diens volgens toe , of af, naar even- redigheid van de meerdere of mindere hoogten." L. Dit heeft geen bewys nodig , alzo het op 't bevorens geleerde gegrond is. Gy leerde my immers , dat de onderfte deelen van een Klomp Vloeiftof door de bovenfte gedrukt worden naar evenredigheid van de hoogte of diepte, op welke dezelven gelegen zyn ; — hoe meer hoogte daar op ftaat, hoe fterker de persfing , hoe grooter het Gewigt zal zyn , welke die deelen te dragen zullen hebben. —. Dit dan eene zekere waarheid zynde , is het mede zeer ligt te bezeften , dat het grondvlak , of de Bodem , op welke de onderfte deeltjes der Kolomme rusten , ook met die zelvde zwaarte zal worden nederwaards geperft ; - weshalven het onlochenbaar is, dat de Bodem van een Vat , waarin eene zekere hoeveelheid Vloeiftoffe bevat is, het gandsch Gewigt van de daar bovenop  Perssing o? de Bodem. . 131 bovenop ftaande Klomp te dragen zal hebben. M. Gy erkend dan de waarheid van het gefielde. Men kan daaruit als een gevolg afleiden het volgende voorflel: ,, Een Vloeütof perft op ,, het Vlak , daar ze op ruft, deels naar evenre,, digheid van de uitgeflrektheid des GrondvlaKs; deels ook naar de loodlynige hoogte boven dat ,, Vlak ; weshalven depersfirig op den Bodem van ;., een Vat is in de famengefleldc redenvan.de hoögte der Vloeiftoffe , en vlerkante inhoud van ,, het Grondvlak. Dat is , byaldien men de inhoud of uitgeflrektheid van het Grondvlak , welke de Klomp Vloeiftof draagd; en de loodlynige hoogte of diepte daar op , bekend heeft, kan men de waarde van de geheele persfing op den Bodem ontdekken , als men de uitgeflrektheid des Grondvfaks met de hoogte der Vloeiftoffe vermeenigvul- digd , de uitkom ft is de persfende kracht. . Om u deze waarheid te doen zien ; zal ik hier iti het voorbygaan leeren , hoe men de waarde van een vierkant Vlak, of vierkante uitgeflrektheid; als ook de ftoffelykeu inhoud of hoegrootheid van een vierkant Lichaam door berekening vinden kan. Laat [PI. II. Fig, 24.) zyn een vierkante Bak , waarvan de breedte AB , en lengte B E ieder gelvk is aan 3 voeten. -— Voorts zy in dit Vat Water gegooten tot de hoogte A D van 4 voeten. De regels der Meetkunde leeren, dat de vierkante Bodem ABE, als dan in deszelfs ufrgeftrektheid beflaat, of bevat 9 vierkante voeten ; . 1 2 dat  132 Perssïno op de Bodem. dat is 9 vierkante vlakken , ieder één voet breed, en één voet lang , welke Som men verkrygd, wanneer men de breedte AB , met de lengte BE onderling vermeenigvuldigd ; de uitkomft dezer vermeenigvuldiging geefd (gelyk zo even gezegd heb) 9 vierkante voeten , by de Meetkundigen dl Vierkante inhoud van het Grondvlak genaamd. L. Ik denk uwe meening nopens de betekenis van de vierkante inhoud eener uitgeftiektheid of" vlakte bevat te hebben , en zal het begrip daar van dus voorftellen. Ik befchouw een vierkant Vlak even als een Venfter- of Glas-raam , in welkers breedte en hoogte of lengte 3 Ruiten zyn , ieder één voet lang en breed. —. Wanneer ik het getal der Ruiten inde breedte, vermeenigvuldigd met het getal der Ruiten in de lengte , verkryg ik een Som van 9 ; dit getal is ook het getal der Ruiten in de geheele Glas-raam bevat. Uit overweeging hiervan word ik overtuigd, dat men de waarde of hoegrootheid van een vierkante ruimte, zo even genoemd de vierkante inhoud, verkrygen kan, wanneer men de breedte en de lengte daarvan in voeten uitgedrukt, met elkander vermeenigvuldigd : want ik merk ieder voet in breedte en lengte aan als een Ruit , welkers getal met elkander vermeenigvuldigd , geven zal even zo veele vierkante Vlakken , als 'er Ruiten in het Raam bevat zyn. M. Zeer wel hebt ge myne meening begrepen j da* ziet ge, dat de vierkante inhoud van eene vierkante  Perssing op de Bodem. 137 den zyn. Een Voorbeeld zal het gezegde ophelderen. Eeu Teerllngfche Voet Regen - water weegd ongeveer 64 ponden. —— By aidien nu de geheele Klomp Vloeiftof 36 Teerlingfche voeten in uitgebreidheid bedraagd, zo heeft men 36 met 64 te vermeenigvuldigen, en de uitkomft 2304, geeft het gewigt van den geheele hoeveelheid, of van 36 Teerlingfche voeten Regen-water, waar mede de Bodem geperft zal worden. L. Ik heb u begrepen. Het getal der Teerlingfche voeten moet vermeenigvuldigd worden met het gewigt, welke één Teerlingfche voet by de Proef bevonden is te wegen ; de uitkomft zal dan gewis gelyk zyn aan het gewigt van zo veele Teerlingfche voeten, als de geheele Klomp Vloeiftof groot is. Is deze lichamelyke inhoud gelyk aan 36 Teerlingfche voeten , en weegd daarenboven één Teerlingfche voet van die Vloeiftof 64 ponden, is het onlochenbaa.r, dat men het laaftgenoemd gewigt 36 maal moet neemen, om het. gewigt van de geheele hoeveelheid Vloeiftoffe bekend te krygen. Gy hebt my voldaan , zelen opzichte van de wyze, hoe de vierkante inhoud ; als het gewigt van een Klomp Vloeiftof te bepaalen. M. Ge kunt deze Regel in alle gevallen in 't oog houden. — Zo dra de uitgeflrektheid van het Grondvlak, op welke gy de persfing begeerd tc weeten, in vierkante voeten, duimen, enz. bekend is ; moet ge dezen inhoud met de hoogte van I 5 den  133 Perssing op di Bodem. den geheele Klomp vermeenigvuldigen , de uitkomft zal aanduiden , hoe veel Teerlingfche voeten , of Teerlingfche duimen enz. de Klomp boven het Vlak ftaande, groot is. —- Deze Som dan eindelyk met het gewigt van één Teerlingfche Voet, duim, enz. vermeenigvuldigd zynde, is de persfing op het gegeven Vlak gelyk aan de uitkomft; dezer bewerking. Ziet daar eenen grondflag gelegd van veelc nuttige waarheden , tot welkers befchouwing wy ons nu zullen gaan verledigen. Beide dc dus verre beredeneerde en betoogde waarheden nopens de persfende kracht eener Kolomme of Klomp Vloeiftof bovenden Bodem van een Vat, hebben ons doen zien, dat de Bodem, of een Vlak , niet anders te dragen heeft als alleenlyk het gewigt van de onmiddelyk daarop ftaande Klomp Vloeiftof. FJieruit kunnen wy het volgende afleiden : ,, Dc Vloeiftoffen persfen m °P gelyke Bodems van verfchillende Vaten 'niet ,, naar mate harer hoeveelheid, maaralleen naar ,, evenredigheid van de hoogte of diepte, welke ,, daar boven ftaat. V L. Hoe ftrookt zulks met het betoogde. ■ Wy zagen immers, dat de persfing op den Bodem zich fchikt naar evenredigheid van de daar bovenop ftaande ftoflyke inhoud, of hoeveelheid der Vloeiftoffe ? M. Zulks is gebleken; - maar kan alleenlyk verftaan worden van een enkel byzonder geval, doch  Perssing op de Bodem. 139 doch geenzins als eene evenredigheid , welke in alle gevallen zonder onderfcheid doorgaat , iets het geen het gemelde Voorflel bedoeld , en niets minder dan ftrydig is tegens het betoogde. ■ ■ — Gelyk ik tragten zal u hiervan te overtuigen. Wanneer men zegd, dat eene Vloeiftof op den Bodem perft, naar mate van hare hoeveelheid, kan dit flegts plaats hebben in Vaten , welke overal van dezelvde wydte zyn , hoedanig een wy by (PI. II. Fig. 24.) befchouwden; en hoedanig ook alle Cylinder of rolronde Vaten zyn. 1 De Monden dezer Vaten, zyn van gelyke wydte als de Bodems. - In diergelyke gevallen (zeg ik) word de Bodem geperft naar evenredigheid van. de gandfche hoeveelheid ; 'want hoe grootcr de hoeveelheid is , hoe grootcr dan ook de persfing. Maar dit kan geenzins in andere gevallen doorgaan , namenlyk wanneer de Bodems der Vaten nauwer zyn , dan derzelver Monden. L, Is dan de persfing in diergelyke gevallen niet geëvenredigd naar de hoeveelheid, welke in het Vat befloten is ? M. Gcenzins. — Dezelve fchikt zich naar de hoogte, of diepte der Vloeiftoffe boven den Bodem ftaande , gelyk zulks het evengenoemde Voorftel beweerd. —— Deze evenredigheids Regel gaat in alle gevallen door, welke gedaante de'Vaten ook mogen hebben. Laaten wy (PI. III. Fig. 25. ) drie Vaten vau verfchillende gedaante, met de getallen I, 2, en 3 ver-  14© PERasrifG op de Bodem. verbeeld ons voordellen. Alle hebben eene gelyke Bodem, en hoogte. Het Vat N° i. zy overal even wyd; het 2* hebbe eene Zyde B F rechtop ftaande, cn de andere A G hellende ; het 3?. Vat hebbe eene gedaante van een afgeknotte , en omgekeerde Kegel. - Laat eindelyk deze drie verfchillende Vaten met Water gevuld worden , tot eene gelyke hoogte of diepte boven de Bodems Ik zeg dan , dat de persfing op de Bodems van alle deze Vaten (hoe verfchillende van inhoud) even groot zal zyn , om dat op gelykc Bodems eene gelyke hoogte of diepte van Water ftaat te drukken. . . De PersrmS °pden Bodem van het Vat No. 1. is als de zwaarte der recht daarop ftaande Kolomme ABC, welkers Grondvlak AB, en hoogte AC is. Op gelyke wyze draagd de Bodem AB van het Vat No. 2. de Kolom EABF; ter_ wyl het overig gedeelte van het Water in de ruimte G A E bevat, geene uitwerking op den Bodem A B , maar zulks alleen uitöeffend op de hellende Zyde A G , door welke deze hoeveelheid gedragen word. L. Ik zie zulks klaar. Op den Bodem AB van het 2e. Vat, kan het Water in de driehoekige ruimte GAE niets uitvoeren ; dewyl (volgens het bevorens geleerde) een Vloeiftof door derzelver persfing van boven benedenwaards, nergens anders op werken kan , als op het Vlak, daar dezelve onmiddelyk op ftaat ; over zulks word dc geheele persfende kracht van gemelde hoeveelheid  Perssing tegens het Dekzel. 153 Dekzel gefcheufd, ja zelfs de Iedere Sak opgereeten zoude worden. L. Zulks zou gewis het gevolg van eene onmatige persfinge zyn , vooral wanneer het Dekzel AB, en de Iedere Ring geene genoegzame fïerkte hadden. M. Men heeft iets diergelyks door zekere Proefondervinding zien gebeuren. L. Hoe dan? M. Een Blikke of Kopere Trommel van boven water - digt , gedekt met een glaze Schyf, en wyders voorzien van een nauwe Pyp, ter lengte van 10 of 12 voeten , wierd geheel met Water gevuld , op dezelvde wyze als wy met de Water-blaasbalg zo even deden. - Zo dra de Pyp tot zekere hoogte met Water gevuld was geworden , wierd de drukking van onder tegens het Glas dermate vermeerdeid, dat het laaffgeuoemdc berflte, en het Water tusfchen de fcheuren allerwegen uitgutfte, even als zo veelc Fontynftralen. L. Welk eene ontzaglyke persfing. —■ Was ik niet door uw onderwys vooigelicht, nimmer zou ik zulks kunnen gelooven. M. Eer ik my verder inlaate met eenige aanmerkingen te maken, en gevolgen uit het betoogde af te leiden , zal ik uwen aandacht nog eene Proef voorflellen , waaruit met geene mindere klaarheid zal blyken de waarheid, van het geen wy hier vooren betrekkelyk de persfing op den Bodem volgens Waterweeg-kunflige Gronden beredeK 5 neer-  Perssing tecens het Deezïx. ï*j Jarig van gemelde waarde , hoe veel te meer zal dezelve niet moeten zyn, als men de Lypypen 50, 60 ja zelfs 100 voeten hoog field, gelyk'er wel zodanige lengtens van Pypen zyn , want verre de meefle Gooten hebben eene grootere lengte dan van 30 voeten. —— Wy leeren derhalven hier uit, hoe omzigtig men ten tyde van Stortregens behoord te zyn, om de Loosgaten open te houden , ten einde het overtollige Water daaruit zou konnen vloeijen , en het Wulf in zekerheid te ftellen. Dit was het geen ik u betrekkelyk de persfing . op den Bodem en tegens het Dekzel der Vaten voor te ftellen had. » In de naaftvolgende By- eenkomft zullen wy de persfing tegens de Zyden ter onderzoek neemen. ts VYFDE  165 O V E R BE P E R s B I n G V Y F D E S A M E N K O M S T. Bevattende een Vervol?: van de PERSSING der VLOEISTOFFE op de BODEMS, kn WANDEN der VATEN, door welke dezelve ingejlpt'en worden. Mi ester. Jl^S.ebbende gilleren de perslin"' op de Bodems cn Dckzels der Vaten befchouwd , moeten v*y lieden (de leiding van ons Onderwys zullende vervolgen) ter overweeging neemen de Zydelingfcbe drukking op de Wanden , of Zyden. Leerlikg. Dit moet ge my (ingevolge de op gilleren voorgeftelde febikking) nog nopens de pei s&ng keren. M. Ik zal die werkzaamheid uit eenvouwige, en reeds betoogde Grondbeginzelen tragten te Verklaren.- Hiermede aanvang makende , zeg ik; „ dat de persfing tegens de punten van de op„ ftaande Zyden geëvenredigd is naar de hoogte of diepte der Vloeiftoffe, boven die punten" " Vestigen wy onzen aandacht op ( PI, UI. fig, 32.) een vierkant Vat verbeeldende.— Wv zulten alleen de Bodem BD, en een der opftaande Zyde BAE ons vertegerswoordigen ; dan zal loDCFGH zyn de Klomp Vloeiftof, welke, wch , als een vierkante Blok vertconen zat , wei-  TE 6 E NS DE ZYDEN DER VATEN. l6j welkers breedte ia; lengte D H , en hoogte DC, of n is. Het geen ons nu te onderzoeken flaat is eigenlyk , hoedanig de persfing op eenig punt van dc Zyde ABE is. Het voorlid zegd , dat by vooib. de persfing op het punt i is , als de loodlynige hoogte li; —— op k, als de hoogte lk enz : om de waarheid hier van met te meer gemak te konnen aantoonen, zullen wy een Plaatje van de Vloeiftof neemen, welke onmiddelyk ruft tegens de Voorzyde van het Vat, namenlyk het Plaatje IBDC, hebbende eene willekeurige dikte. - Voorts zy dit'plaatje Water, in de verbeelding in verfcheide Kolommen afgedeeld , op die wyze als de Figuur vertoond. Op deze voorbereidende veronderftellingen , redeneer ik dus : — het onderfte deeltje «,der Kolómmea a , ruftende op den Bodem B D , word nedergedrukt door de zwaarte der geheele Kolomme aa. L. Dat is waarheid. M. Dit deeltje met die kracht geperft, zal wegens deszelfs Vloeibaarheid met een gelyk vermogen tragten Zydelings naar de linkerhand toe te wyken , en over zulks de deelen van de op den Bodem leggende Kolomme a % ook derwaards persien ; en gevolgiyk met die kracht werkzaam zyn op het punt i der opftaande Zyde ABE. — Weshalven hieruit blykt, dat de persfende kracht ten dezen opzichte op het genoemd punt i is, als dc persfende kracht der loodrecht opftaande KolomL 4 me  iö8 Over b e Perssing me aa; maar deze hoogte gelyk zynde aan de hoogte li, of dc loodlynige hoogte der Vloeiftoffe boven het gedrukte punt , zo blykt dat het punt van dc opftaande Zyde geperft word met eene kracht, geëvenredigd naar dc diepteder Vloeiftoffe boven dat punt, L. Onlochenbaar. Ik bezef zeer duidelyk , dat de deelen van een Vloeiftof Zydelings niet kunnen uitpersfen , dan alvorens daar toe aangezet t. zyn door de loodrechte persfing boven dezelve Aangezien nu het punt i even zo diep legd als het deeltje a, zo is de persfing op dat punt ook als de diepte I i. M. Ik zal het zelvde u doen zien «opens andere, doch hooger leggende punten*, /f enz> Het deeltje b der tweede Kolomme bb , word'nederwaards gedrukt door de kracht dezer Kolomme bb. L. Wiskunftig. M. Met deze kracht perft de Kolom bk Zydelings op het punt*; de lengte der Kolomme bb is gelyk aan de diepte I*. op welke het genoemd punt * gedoken is. — Om geiyke redeq word het punt / Zydelings geperft door de kracht van eene Kolomme cc, welkers lengte gelyk is aan de diepte 11, oo welke het punt / ondergedompeld is. - en zo voort met de overige punten L. Ik begryp de zaak insgelyks. - Ieder punt van de opftaande Zyde word Zydelings uitgeperft met eene kracht van die Kolomme, welkers hoogte  TEGENS DE ZtDEN DER VATEN. l£0 te gelyk is aan de diepte, op welke het gedrukt punt gelegen is. Weshalven, hoe dieper de punten leggen , hoe grooter ook de persfing daar tegen zal zyn ; neemende deze kracht af, tot- dezelve aan, of by de oppervlakte genoegzaam tot niet word. M. Dus is het voorig gefielde waarheid, namenlyk: dat de persling tegens de punten van de opftaande Zyde, geëvenredigd is naar de hoogte •f diepte der Vloeiftoffe, boven die punten, het geen te bewyzen was. Het zal niet nodig zyn deze waarheid met een Proef te bevestigen, nadcmaal zulks kan worden afgeleid uit de procfneeming , welke wy (PI. II. Fig. 15.) in het werk ftelden met de 2e. Buis. — Ziet deze aangehaalde Figuur. — De loodlynige Kolom ab perfte de Zydelingfche Kolom cb tegens het punt c van de Buis, met eene kracht geëvenredigd aan de persfende kracht der Kolomme ab ; *. dat zulks waar is, blykt, om dat wy het Water van c tot aan d hebben zien klimmen , dat is, tot eene gelyke hoogte, als de hoogte van de persfende Kolomme ab. L. Deze proef toond overtuigend aan, dat de persfing Zydelings geëvenredigd is naar de loodlynige hoogte of diepte des Waters. M, Het bygebragte heeft ons de persfing Zydelings alleenlyk leere kennen , zo als dezelve uitgeöeffend word op afzonderlyke punten ; dan nu zullen wy op dezen grondflag voortgaan, om te L 5 on-  ïjjo Over b e Perssing onderzoeken, hoedanig de persfing is op een geheel Zydelings Vlak. Wy zullen in de eerfie plaats onderzoeken, welke de persfing zy tegens een zeker gedeelte van het Vlak ; dit ontdekt hebbende, zal we! ligt de persfende kracht tegens het geheel Vlak kenbaar worden. Vestigen wy ten dien einde wederom onzen aandacht op (PI. III. Fig. 32.)— Wy zullen verondei ftellen , dat 'er gevraagd word naar de persfing, welke gefchied tegens de lyn li, van het Vlak ABE. L. Gy bedoeld ( indien ik uwe meening gevat heb) de bepaling van het perslend Vermogen , het welke de punten ï, k, /, m , n , 0 , p , I, leggende boven elkander in de recht opgaande lyn van het onderfte punt i, tot aan het bovenfte I ; gefamenlyk te dragen zullen hebben. M. Ik heb niets anders in 't oog. L. My dunkt zulks ligtelyk te ontdekken is, uit het reeds door u aangevoerde, en betoogde. M. Laat ik hopren , hoe ge ten dezen opzichte zoudt redeneeren. L. Om de persfing tegens de opgaande lyn li, welkers lengte gelyk is aan' de diepte of hoogte van hek Water ; en welkers breedte zo groot als de uitgebreidheid ; als de breedte der reeds vertegenwoordigde punten i, k, l, enz ; ik zeg orn de geheele waarde van de persfing in deze lyn, bekend te krygen, zou ik de persfing, op ieder dier punten ncemen ; die te famen vergaderen ; do  TEGENS DE ZïDEN DER VATEN. 1.71 de Som zal dan gewis de gandfche pewfing op dc geheele lengte van de ftreep li moeten zyn. Het voorgaande nu heeft my geleerd, dat de persfing op het onderfte gedeelte i van gemelde ftreep I i is , als de zwaarte van de loodrecht ftaande Kolom aa; *— dc persfing op het daar op volgend punt k is. als de persfing van de KolumirZ? ; de werking op het deidc punt /, is als het persfend Vermogen van de loodrechte Kolom cc; en zo voort tot het bovenfte punt I voortgaande, zou ik daaruit dit Wiskunstig befluit opmaken , dat de persfing op de punten van i tot aan I, dat is , op eene ftrèep li, gelyk is aan.de gezamenlyke Zwaarte - kracht van alle de Kolommen , welke bevat ; of vertegenswoordigd zyn door den Driehoek I C D. r—— Het Gewigt van alle deze Kolommen bepaald hebbende , is (zo ik my niet bedrieg) het persfersd Gewigt tegens dc ftreep li bekend geworden. M. Gy hebt de zaak uit het rechte oogpunt befehouwd — Het Gewigt der Kolommen bevat in de Driehoekige ruimte I C D 'is buiten alle bedenking de persfende kracht , waarmede een ftreep of ftrook li van het opftaand Vlak ABE gedrukt word. Terecht hebt ge dit befluit opgemaakt uit de bevoorens beredeneerde Waarheden. : Op deze grondflag zullen wy nu beproeven , of 'er gecne evenredigheids Regel voor de persfing tegens het geheel Vlak ABE , daaruit af te leiden zy, Laaten  tegens de Zyden der Vaten. i?? de Zyde van een Vat , deze volgende Regel afleiden. ,, De persfing zal men verkrygen , als men de diepte of hoogte van de ' loeiftof met zichzelvè ■ „ vermeenigvuldigd : de uitkomft hiervan weder ,, vermeenigvuldigd met de lengte of breedte ,, van het Vlak ; en de Som van deze tweede be,, werking eindelyk door 2 deeld ; de uitkomft ,, zal de ftoflyke inhoud geven in voeten of dui,, men, welke met 64, of met zodanig een Gc- wigt , als men by de ondervinding weet, dat ,, een Teerlingfche voet der Vloeiftoffe weegd, vermeenigvuldigd zynde, de persfing inGewigÉ zai geven. '' M. Dezen Regel is dezelvde met die bladz. 174. gemeld en verklaard heb ; ge kunt dezelve in alle gevallen van opftaande Vlakken , welke eene zekere hoeveelheid Vloeiftoffe te wederftaan heeft, volgen. Wy zullen zulks nog in het vervolg met een en ander voorbeeld bevestigd zien. Laaten wy thans voortgaan ter befchouwing vaii eenige andere Waterwcegkonftige Waarheden, dié Wy uit het betoogde kunnen afleiden; Het is uit het verhandelde klaar op te maken } dat de persfing eener Vloeiftoffe tegens de Zy,, de van een Vat altoos minder is, als op deri Bodem." , Öm hier van overtuigd te worden , kunt gd (PI. III, Fig. 32.) weder inzien. Ge zült- ügtelyk bezeffen, dat de geheele Bodem BDH\ . V. Deel. . M . dööf  ï?3 Over de Perssing door het Gewigt van den geheele Klomp Water geperft word; daar in tegendeel de opftaande Zyde ABE niet meer draagd , als het Gewigt van het Driehoekig Lichaam lia HE. L. Buiten bedenking is de persfing op den Bodem grooter , als tegens de Zyde. -— De Bodem draagd het Gewigt van de geheelen Klomp, maar de Zyde ftegts een gedeelte daar van : want ieder punt van den Bodem draagd de volle hoogte van het Water; daarin tegen de punten van de opftaande Zyde worden telkens door eene kleiner® hoogte gedrukt, hoe nader zy by de oppervlakte gelegen zyn. - Het punt i, welke het onderfte is, word alleen geperft met dc volle hoogte van het Water ; — maar de overige ondervinden geduurig eene mindere kracht , hoe hooger dezelve gelegen zyn. M. Gy ftemd dan het gefielde toe. ,, Als de gedaante van het Vat zodanig is , dat ',, deszelfs breedte . en hoogte gelyk is aan dc „ diepte van de Vloeiftof; of ook wel zo het Vat eene Teerlingfche gedaante heeft , dan zal dc ,, persfing op den Bodem het dubbeld zyn van die tegens de Zyde." Het Vat (PI. III. Fig. 32.) heeft eene biecdtc BD, gelyk aan de hoogte li van het Waterdaarom is de persfing op den Bodem B D , het dubbeld van de drukking tegens de Zyde BA£; want aangezien de breedte B D van den Bodem gelyk is aan dc hoogte li van het Water, zo word ieder  TEGENS DE ZTDEN DER VATEN. 179 ieder punt van genoemde breedte B D geperft door de volle hoogte van het Water; gevolgiyk moet de persfing op de geheele uitgeftretuheid van den Bodem zyn , als hei Gewigt van de geheele Klomp Vloeiftof. - Daar in tegen heb ik betoogd , dat de persfing tegens de Zyde BAE is, als het Gewigt van het Driehoekig Lichaam IiaEH* het welk de Helft bedraagd van den geheelen Klomp. Even het zelvde zal men bevinden , wanneer de gedaante van het Vat een Teerling is. L. Het voorig betoog wel begrepen en toegeftemd zynde, kan het laaftgemelde niet ontkend worden. By aidien de breedte van den Bo¬ dem gelyk is aan de hoogte of diepte van het Water, is het onbetwiftbaar, dat de Zyde flegts de Helft van het gandfche Gewigt, dat andeis op dem Bodem perft , te drageu zal hebben ; - want het Water bevat in het Driehoekig Lichaam IGDHGF (Pi HL Fig. 32-) is eigenlyk dc Bron, uit welke ( ingevolge het voorig beredeneerde) de persfing tegens de Zyde BAE geboo- ren word. Het is immers door de loodrecht «ederpersfende kracht der Kolomme aa, dat het Water Zydelingfch tegens hst punt i word aangedreven, weshalven dit punt die persfende kracht tc wederftaan zal hebben. De op den Bodem leggende Kolom a i, kan door haare eigen zwaarte niets uitvoeren op het meergenoemd punt van de op de ftaande Zyde ; om dat een Vloeiftof Zydelings niet perft, dan alvoorens daar toe door eene' M s lood-  i8o Over de Perssïhg loodrecht opftaande Kolom, aangezet werde. — Op gelyke wyze voortgaande met andere punten , is reeds gebleken, dat de drukking tegens de Zyde eigenlyk niet is , het Gewigt van het Water in den Driekhoek lia, maar dat van den Driehoek I C D, welke het onderleggcnd Water tegens dc Zyde aandrukt. Aangezien nu beide gemelde Driehoeken aan elkander gelyk zyn , wegens de veronderflelde gelykheid vau de hoogte I i des Waters, en breedte B D des Bodems , zo volgd dat de persfing op den Bodem gewis tweemaal zo groot moet zyn , als die tegens de Zyden. - Deze waarheid blykt anderzins ook op deze wyze: - De persfing tegens de Zyde is eigenlyk het Gewigt van den Driehoek I GD. Maar dit Gewigt word niet alleen Zydelings overgebragt op de Zyde; maar werkt ook tevens op den Bodem BD. Voorts kan het Water in den Driehoek liaóooi eene Zydelingfcbe persfing uit zich zelve niets op de Zyde ABE uitvoeren ; - evenwel blyft het werkje lam door deszelfs loodrechte persfing op den Bodem BD: weshalven by flot van rekening blykt, dat de persfing op den Bodem is, als het Gewigt van de twee gemelde Driehoeken , en die tegens de Zyde, als één der Driehoeken ; dus de persfing op de Zyde, tot die op den Bodem, als i tot 2 , het geen (zo-ik wel meen) uw bedoelde was. M. Wel hebt ge de zaak begrepen Het gefielde is door u zo klaar op de voorige gronden betoogd , dat ik niets 'er weet op aantemerken. „ Wan-  TECENS DE ZtDEN DER VATElf. l8l „Wanneer de Breedte van den Bodem des Vats ,, grooter is, dan de hoogte der Vloeiftoffe , zal de persfing op den Bodem , meer dan de Helft ,, grooter zyn, als die tegens de Zyden, en wel ,, des te meer , hoe grooter die breedte is." Laaten wy ons een vierkante Bak als (PI. III. Fig. 34. ) verbeelden. — De breedte B D van den Bodem zy grooter dan de hoogte AB; daarom (zeg ik) zal de persfing op den Bodem meer dan de Helft grooter zyn als tegens de Zyde AB , het geen ik u uit de reeds gelegde gronden tragten zal te doen zien. Laat de hoogte van het Water zyn A B , gelyk 4 voeten. — De lyn A E de oppervlakte. — De persfing tegens de Zyde ABIK verkrygd men ingevolgen den Regel door u zo even (bl. 177.) uit het betoogde afgeleid ; wanneer men de hoogte van het Water met zichzelve ; dan de Som hier van wyders met de lengte A I van de Zyde vermeenigvuldigd , en de uitkomft in 2 gelyke deelen deeld ; zal de quotiënt zyn, de persfing tegens de Zyde. De loodlynige hoogte A Bop den Bodem B Duitgezet zynde; en dusde lyn B C gelyk A B makende, zal de waarde van deze twee lynen vermeenigvuldigd zynde, een vierkante A B H C geven, hebbende eene uitgeflrektheid van 16 vierkante voeten. L. Ja toch. Nademaal de Zyde AB gelyk is aan de Zyde B C , ieder gelyk aan 4 voeten , welke met elkander vermeenigvuldigd, geeft 4 maal 4, M s gelyk  18» Over de Perssing Laat (PI. III. Fig. 36.) BACD, cnEFGH twee Vlakken zyn , hebbende gelyke hoogte A B , en EF; en gelyke breedte AG, en FG . Laat de loodlynige hoogte des Waters tegens dezelve ook gelyk zyn, dat is, dat de hoogte MB gelyk is aan de hoogte I E. Ik zeg dan , dat , fchoon 'er tegens het eerflgenoemde Vlak BACD, eene rnerkelyk kleinere hoeveelheid Water liaat , als tegens het ander Vlak, egter de Zydelingfche persfing tegens beide deze Vlakken gelyk zal zyu , om dat de breedte der Vlakken en de loodlynige diepte des Waters elkander evenaaren. L. Zulks luid gewisfelyk wonderfpreukig. —• Ik bezef niét, hoe het mogelyk zy, dat dc kleinere hoeveelheid zo fterk persfen kan , als de andere, welke veel grooter is. M. By aidien ge het hier vooren beredeneerde aandachtig gelievd te overwegen, wel dra zou al het onbegrypelykc verdwynen. Ik zal het gezegde bewyzen. De Bodem B E zo breed gefield zynde als de diepte M B van het Water, zal de Zydelingfche persfing zyn , als dc Helfc van het Gewigt der Vloeiftof M BEF GD. L. Onlochenbaar. Dc persfing is dan gelyk aan de persfende kracht van het Water, bevat in den Driehoek M B E. Mi Wel nu ! tot de Zydelingfche persfing van het ander Vlak FEGH overgaande, blykt aan-  TEGENS DE ZïDEN DER VATEN. 1S9 aanflonds , orn gelyke reden , dat gelyk is aan het Gewigt van het Water , bevat in den Driehoek IEL; veronder Hellende de lengte van dc lyn E L, gelyk aan de diepte I E van het Water.. Na- demaal nu de diepte van het Water in beide gevallen gelyk is . zo zyn beide de Driehoeken MBE. en IEL volkomen gelyk ; cn dus ook de persfende Gewigten tegens de bewufte Vlakken. L. Nu zie ik klaar myne misvatting en onoplettenheid. —- Indien ik flegts het beredenecide van ( Fig. 34.) my. herinnerd hadde , ik zou niet zo ongelovig gewceft zyn: want wel dra zou ik bezeft hebben, dat de loodlynige hoogte des Waters , en de breedte van de Vlakken] gelyk zynde , eene grootere hoeveelheid Waters, hoedanig tegens het Vlak E FG H aanleund , geene verandering m de persfing kon maken. M. Gy zyt dan in zo verre overtuigd. - Maar dit is nog niet al het geen ik bedoelde. — Wy fielden de hoeveelheid tegens het Vlak BACD zo groot , dat de breedte B E van den Bodem gelyk is aan de loodlynige hoogte M B s dan de zaak blyft dezelvde , alfchoon deze breedte veel kleiner zy, ja zelfs al was dezelve niet grooter als de dikte van een Hair, de persfing op het Vlak zal evenwel gelyk biyven in beide gevallen , om dat de dieptens gelyk zyn. . _ Laaten wy de breedte van den Bodem zo groot' Hellen als BE ( PI. lil. Fig. 37.) de hoogte MB des Wa¬ ters zy gelyk aan de veronderflelde hoogte in {Fig.  ipo Over de Persiinc (Fig. 36.) - de persfing op het deeltje b , legende onmiddelyk op den Bodem BE, word geperft door de hieropftaande Kolom ab; — gevolgiyk word het punt b van de opftaande Zyde geperft , even als hetzelve Zydelings zou geperft worden dooreen Kolom bb , welke op den Bodem legd, en welke van gelyke hoogte is als de Kolom ab , of als de hoogte van het Water boven den Bodem: weshalven hier uit blykt , dat het genoemd punt b met dezelvde kracht Zydelings word geperft , als zulks gefchied tegens de Zyde AB in Fig. 36. Twyffeld ge nog aan dit bewys, het zal anders op de volgende wyze ook blyken. Het deeltje b word geperft door de kracht van de daar bovenop ftaande Kolom ab. — Met deze kracht word de op den Bodem leggende Kolom bg Zydelings geperft tegens het punt 'g van de overftaande Zyde FE. —— Aangezien nu 'er geene werking zonder eene gelyke tegenwerking kan plaats hebben , zo zal het punt g door eene te rug werkende kracht gemelde persfing overbrengen op het punt i,.van de Zyde MB; weshalven dit punt met eene zelvde kracht Zydelings naar de linkerhand word uitgeperft , als de kracht van de gemelde Kolomme ab, dat is, van de diepte des Waters. L. Onlochenbaar moet het punt b met gelvke kracht worden geperft , als een punt op dezelvde diepte der Zyde BACD in Fig. 36. M. Dit  tegens de Zyden der Vaten. iyi M. Dit dan waarheid zynde , zou men kunnen roortgaan op gelyke wyze te redeneeren betrekkelyk de punten d, e, ƒ, a, welke hooger leggen, en men zal moeten toeflemmes , dat by voorb. het punt d geperft word met eene kracht , waarmede een Zydelingfche Kolom dd werkzaam zou zyn , en gevolgiyk met eene kracht van een loodrechte Kolomme ad, en zovervolgens. L. Nu zie ik duidelyk , dat, vermids de diepte ab van het Water ( Fig. 37.) gelyk gefteld is aan die in (Fig. 36.) de Zyde MB, met eene gelyke kracht geperft word, als van het Gewigt van den Driehoek abb [Fig.,37. ) welke gelyk is aan den Driehoek MBE (Fig. 36.); over zulks is het onbetwiftbaar , dat fchoon de hoeveelheid Water (in Fig, 37.) merkelyk kleiner is, als die van (Fig. 36), de Zydelingfche persfing in beide egter even groot is. M. Dit was het geen my te bewyzen ftond. L, Gy hebt het gefielde uit reeds gelegde gronden klaar bewezen. En al het twyffelagtige daarvan is nu in eene klaare waarheid veranderd. Ik zie nu overtuigend, dat fchoon de tusfehenmimte tusfchen de twee opftaaande Zyden van het Vat nog zo gering zy, de persfing even dezelvde zal biyven , mits maar de zelvde diepte van het Water gefield word. M. Al was de tusfchen-wydte niet grooter dan de lengte van eene lyn, ja zelfs van een Hair, het opftaande Vlak zou des niet tegenftaande een' zelvde  102 'Óver de Perssing zelvde Gewigt te dragen hebben, als of'er eeti Oceaan daar tegens ftond. Wy zullen deze betoogde waarheid nü toepasfclyk maken , op gevallen, welke men in de famenleving kan ontmoeten , en door foortgelyke Grondbeginzelen worden verklaard. Wann eer men de persfende kracht van het Water, zo als ze zich aan een Natuur-hefchouwer in veele omftandigheden dagelyks ter befchouwing aanbied, met aandacht overweegd, zalmen wel ligt bezeffen , de reden , waarom de buiten-Deuren van een Sluis zich zo gemakkelyk laaten openen , wanneer het Water aan beide de Zyden of f gelyk rnen gewoorilyk zegd) het binnen en buiten tot eene zelvde Pyl daar tegens aan ftaat : wyders ook waarom zulks ondoenlyk is, als het Water buiten hooger dan binnen is. L. Ik heb zulks meer dan eens waargenomen , aan de zogenaamde Schut Sluifen ; en ieder een , die met een opmerkzaam oog de Rievieren en Binnen - wateren bevaren heeft, weet, dat men naar buiten door een Sluis niet kan komen , ten ware het Water buiten en binnen de Kom even hoog zy; en dat , wanneer dit geen plaats heeft ; maar het Buiten-water hooger is als binnen , men dan zo lang moet wagten, tot het Ty daar is, of het Water buiten genoegzaam gevallen is. M. De reden hier van kan uit de dus verre betoogde Waterwecg-kundige Gronden zeer gemak- kclvk    TEGENS DE SLUISDEUREN'. 193 kelyk worden afgeleid. - Laaten wy zulks nu befchouwen. (BL IV: Fig. 38.) zy CAD een Sluis-Deur .Lee* rende het buiten-Water AC F van de binnen-Landen, cn om die ieden naar buiten open gaande. — Laatde buiten-Pyl of buiten-hoogte van het Water zyn AC, en van binnen dc hoogte aC van gelyke PyL In dit geval is de persfing ter wederzyde van de Deur gelyk. L. Gewistdyk; omdat dc persfing van buiten gelyk ftaat aan den Driehoek AFC; en van binnen als de Diiehoek «CE, welke beide Driehoeken gelyk zyn , hebbende ieder eene gelyke grondlyn FC, en C^Ë, en eene zelvde hoogte AC, en aC. M. Dus is 'er ter wederzyde eene cvenwigtigs persfing; en daarom zal het Vermogen, welke de Deur van binnen naar buiten tragt open te tlooten , geen meerdere kracht behoeven te hefteden, als om de eigen zwaarte der Deuren te bewegen, zonder eene merkelyke wederfland van het Water te ondervinden, L. Piuiten kyf; — aangezien het buiten- mc£ het binnen-Water evenwigtig perft, kan het bewegend Vermogen geen en wederftand ontmoeten, als alieenlyk van de zwaarte der Deuren, -» Ik vergelyk dit by het geval eener Balancc , hangende aan d'eene zyde 2 , cu aan de andere flegts één pond. De Arm waar aan laaftgenoernd gewigt hangd willende nedertrekken, zal men V.-DetL N lelie ja  ïpS Over de Perssing wc! gezien te hebben , maar wift niet, dat de Deuren van zelfs zich openen en fluiten kouden. fVl. Deze foorten van Siuifen zyn zeer gemakkeiyk , en , wanneer de gefleldheid van den grond, en plaats zulks toelaat, boven die met Schuif- of V&l-Deurèn verkiesbaar ; omdat men , zo dra het Water buiten langer is als binnen , altyd Sluis•png hebben , en alzo de Polder derzelver KwelRegeri- of Sneuw - water loozen kan , zonder eene Sluiswagter benodigd te hebben. L. Een aanmerking zy my gegund hier op de werking dezer gemelde Sluis-deuren te maken. Ik begtyp zeer klaar, dat het binnen-Water hooger zynde, de Deur van zelfs zich kan openen; dan kan des niet tegen ftaande bezeffen , hoe die zelvde Deur door het buiten-W ater word gefloten , zonder dat men de Deur in bevveeging brengd. AI. Deze aanmerking is zeer gepaft, ik zal met eene Afbeelding u de wyze, hoe zulks gefchieden kan tragten te verklaren. Laaten wy ons een Duikertje in het plat verbeelden met (PI. IV. Fig. 39.) - GA, en HE zy de Zy-muuren van den Koker of Buis der Sluize. —— A G en E F de twee buiten-vleugels bevattende dc ruimte ACFE , of het zogenaamd Jhrtt-bei. — AenE verbeelden dc Stylen van de Deur-Kozyn , of het zogenaamd Slag gebint , tegen welke de Deur A B . welke dus naar buiten open flaat , word aangedreven , wanneer het Water buiten hooger word , als binnen. - Dc  TEGENS DE SLUISDEUREN. IO7 De Deur word van agter in kleine Sluisjes met een Dikke Klos I bekleed , door welkers dikte dc Deur belet word niet meer dan nauwlyks half open tc konnen {taan. - Maar in grootere Sluifen , daar het Storte-bed ruimer is , neemd men in plaats van een Klos, als dan een Yzere Staaf of Stempel I* , welke insgelyks de Deur belet geheel open te gaan. • Op deze wyze kan d* Deur , by de vermeerdering van'het buiten-Water , dan van agteren worden aangedrongen , door een Kolom AC DB, en alzo gefloten. L. Ik bedank u voor deze nadere onderrigring, buiten gemelde hulpmiddel zou de Deur gewiifelyk tegens de Muur 'A C moeten worden gedrukt, uit welke ftand dezelve nimmer door de toevloed van Water zich zou konnen begeven. M. Behalven dit noodiakclyk vereifchte, diend men nog in aanmerking te neemen, dat de Bodem of Vloer van dc Sluis, ten minften zo laag moet gelegd worden, dat het binncn-Watcr bchoorlyk herwaards kan afvloeijen: wyders ook in diervoegen, dat het buiten-Water eene aanmerkelyke hoogte reeds moet bereikt hebben, eer de Deur zich geheel fluiten kan ; dewyl anderzins door de geringfte aanwas van het buiten-Water , de Deur zich zou fluiten, en dus te weeg brengen, dat men niet dan een geringe tyd behoorlyke Siuisgang kan hebben. De aart der Gronden verhinderd veeltyds dat men deze gemelde hoedanigheden niet altoos aan N 3 dc  Io8 Ovi» b e Perssing de Sluis geven kan, gelyk dit plaats heeft in laag leggende Polders, welke heclaas ! in obs Vaderland meenigvuldig gelegen zvn. L. Hoe gedraagd men zich in foortgelyke omHandigheden ? M. Konft , en Vliegwerk is men dan genoodzaakt te hulp te roepen. Men brcngd de Vloer van de Sluis zo laag als men kan , en voerd dan het binnen-Water , 't welk uit zichzelve niet naar deze Sluifen kan afvloeijen , door Scheprad-Molens in eene hoogere Boezem, uit welke dan het Water naar de Sluis behoorlyk afloopt ; gelyk ge dat door eigen onderzoek hier cn daar in de Polders zult kunnen waarneemen. Eer ik van dit onderwerp afilap, moet nog iets, welke uit het verhandelde kan worden afgeleid, en ten tyde van Watersnood wel eens van groote nuttigheid bevonden is, ter uwer kennisfe brengen. Ten tyde van hooge Vloeden gebeurd het, dat het buiten-Water tegens dc Deuren der Sluifen in diervoegen oploopt, en verhoogt , dat de Deuicn veeltydi in gevaar zyn van ie bezwyken. ■ in zodanige tyden van nood heeft men meer dan eens zich uit het diygend gevaar weeten te redden door het volgend hulpmiddel. Gy zult mogelyk wel opgemerkt hebben, dat de Deuren van fommige groote Sluifen voorzien zyn met een vierkant Gat, welke men fluiten kan met een Schuif, die door middel van een Rondzel, e,. pe»and<* Regel , of op eenig andere wyze, op en neder beweeglyk is. L-.  TEGENS DE' SLUISDEUREN. ï£>9 L. Ik heb dat meer als eens waargenomen ; — dan ken deszclfs gebruik niet. M. Men bediend zich hier van , om zonder de Sluis-Deuren te openen, het buiten - Water voor een gedeelte in de Kom van de Sluis te laaten vloeijen , en alzo de Deuren met meerder gemak te konnen openen, of dezelve tegens den aandrang van buiten te rug fleunen, enz. In tyden van nood heeft men zich wel eens van deze Schuif- Deurtjes ook met een goed gevolg bediend, om de Deuren buiten gevaar van te bezwyken te Hellen. Laat by Yoorb. ( PI, IV. Fig. 40.) Al wederom een Sluis-Deur zyn, tegens welke het buiten-Water tot byna aan den Top in A verheven is. ——. Laat in B het Schuif- of VaLDeurtje zyn ; en het binnen-Water flegts ter hoogte BC tegens de Deur ftaan. — Het buiten - en binnen-Water hebben dus een verfchil van hoogte AB, —- het is door deze meerdere hoogte, dat de Deuren in groot gevaar zyn van te moeten bezwyken. L. Geen wonder ! vooral wanneer gemelde verfchil AB aanmerkclyk is. - Ik twyffel zeer of een Sluis-Deur in diergelyke omftandigheden wel zcu konnen beflaan. M, In foortgelyke gevallen heeft men met een goed gevolg zich weeten te bedienen van het Deurtje B; om het buiten-Water voor een gedeelte binnen in de Kom van dc Sluis tc brengen, en zo hoog aan de binnen-Zyde van de. N 4 Deur  ace Over bi Perssing Deur te doen oploopen , dat het op eenige wy- nige voeten hoogte byiia van gelyke Pyl was als buiten : by voorb. tot de hoogte b, * dc Deur word door dit gering hulpmiddel by tyds bedagt, merkelyk buiten gevaar gefteld, alzo hetzelve als dan niet meer te wederftaan heeft, dan dc geringe hoogte Aa, welkers persfing ligtclyk kan wederhouden worden ; want de gelyke hoogtens aC buiten, cn bC binnen , persfen evenwigtig tegens elkander. L. Onlochenbaar; — de Deur behoefd die persfing niet tc wederftaan , nademaal zo veel als derzelver hoogte aC , door het buiten-Water binnenwaardi geperft , dezelve daar in te^en met «ene gelyke hoogte , gevolgiyk met eene gelyke kracht van Water buiten waards gerug-fleund word; weshalven hiemit ligtclyk te bezeilen is , dat dc Deur in dit geval niet meer te wederftaan zal hebben , dan flegts de geringe hoogte Aa , tegens welke dezelve dan wel beftaanbaar zal zyn. M. Zie daar , 20 bondig en klaar my doenlyk was , de betoogde Watèrweeg-kundige Gronden toepasfelyk gemaakt; ■— wanneer ik als Wateritvv-kundige mo^t handelen , zou ik no°" verfcheide nuttige Aanmerkingen hier by konnen voegen , maar zulks vald buiten ons Bcftek, en zou ons ook te verre doen uitwyden. - Hier van dus afftappende , zal ik nu overgaan, tot de bcfchouwing van de persfing tegens fchuinleggende Vlakken , ot Zy-wy.uden der Vaten , door welke eene  tecf.NS HELLENDE ZyDE. sci eene Vloeiflof wederhoudcn word. Dusdanige persfing kunnen wy niét onaangeroerd voorbygaan, alzo dc kennisfe hiervan , van eene uitgeflrekte 'nuttigheid kan zyn , in de befchouwing van het persfend Vermogen des Waters tegens dc Dyken , die koftbaare en hoogft - noodzakelyke Bolwerken , agter welke wy ons met onze bezittingen vylig kunnea achten, wanneer dezelve bchoorlyk zyn toegefleld. Wy hebben betoogd gezien, dat de Zydelingfche persfing altoos geëvenredigd is naar de loodlynige hoogte der Vloeiftoffe, Geen meerder persfend Vermogen word immer op de Wanden der Vaten uitgeöeffend, zo lang dezelve in den. loodlynigen ftand zyn : - dan by aidien dezelve eene hellende richting hebben , zal (niet tegenftaande de Zydéiingféhe persfing dezelvde blyft) de wederftand van zodanige Vlakken uit hoofden ' des hellende ftand . van eene grootere wederflandbiedende kracht bevonden worden; aangezien die Vlakken (behalven met eene Zydelingfche persfing) daar en boven nog nederwaards gedrukt worden , door eene tweede kracht, welke dezelve eene wederftand tegens de Zydelingfche persfing byzet , en in dit opzicht verfterkt. L. Zodanige werkzaamheid komt my onbegrypelyk voor. — Hoe kan een Vloeiftof tegens een Vlak Zydelings persfen, ten einde ( zo moge-' lyk) hetzelve weg te fchnivcn; en te gelyker tyd op dat zelvde Vlak in eenen tegengelielden zin N 5 werk-  2C4 Over de Pr. ss.sing waards drukt ; dan zou dezelve ook niet Zydelings uitdrukken ? M. Ja toch. Deze hoeveelheid Water perft met twee krachten; — met eene namenlyk loodrecht naar beneden ; cn met een tweede Zydelings ; maar de hoegrootheid van laaftge- melde kracht is dezelvde als die van het Gewigt des Driehoeks a.\b. L. Vergisd ge u zelve niet. Zouden 'er niet meer dan de twee genoemde persfingen op AB uitgéöeffehd worden ? —— immers Ja! want eerft word daar op gcoeffend de Zydelingfche en loodrechte persfing van den Driehoek B Aa, welke onmiddelyk op gemelde Zyde gedragen word; en dan nog de Zydelingfche persfende kracht van den Driehoek akb. M. Toch niet. — De persfing van den laaftgemelde Driehoek komt hier in dit geval van de fchuin leggende Zyde. in geen aanmerking. Het is alleen de persfing van het Water in de Driehoek BAa, dat is, gelyk zo even aanmerkte, als de Zydelingfche, en 'loodrechte nederpersfing van dezen Klomp. •—— De eerstgenoemde of Zydelingfche persfing, is gelyk aan de persfing welke een Driehoek a A b . anderzins tegens eene rechtftandigc Zyde a A zoude doen. L. Waarom dat ? ■ - M. Zulks is waarheid, en gegrond op het reeds te vooren betoogde. - By voorb. het deeltje in A op het Vlak leggende, word geperft door de kracht  aiö Over de Perssing ben, dat de eigen gecrfdens der Landcryen, welke onmiddelyk aan die Dyken belend zyn , zouden moeten tegens fcha-vergoeding van hunnen eigendom afftand doen; dan behalven de onmeetbare koften , welke hier toe vereischt en mogelyk niet gevonden zouden worden , zou eene onderneeming van dezen aart, eenen ongelooflyken tegenftand in 't algemeen ontmoeten , en (ondanks alle de heilzaame gevolgen uit de verbetering der Dyken moetende voortfpruiten ) als een buitenfpoorige; ja als het werk van eenen Dwingeland worden uitgekreeter. Deze onoverkomelyke hindemisfen doenhedendaagz de deskundigen alleen bedagtzyn op middelen , om de Dyken , zo als ze thans gefteld zyn , te behouden, zonder de kwaal in den wortel aan te casten. Men handeld hier mede als een Me- dicyn- meester, die, fchoon hy volgens de Regels der Konlt mogende handelen , de kwaal fpoedig en Radicaal zou genezen, egter om redenen hierin wedtrhouden , genoodzaakt is , zyn toevlugt te neemen tot palliative middelen, welke de kwaal eenigzins verzagt , en den Leider voor eenige tyd (om zo te fpreken) by elkander lapt, zonder hem geheel te genezen. —— Dan genoef hier van. Behalven het nut, welke wy zo even toonden uit de flauwe afloop van een Water-keerend Lichaam tc moeten vocrtvloeijen , kan men nog het voor-  TEGENS HELLENDE ZYDEN. 217 voordeel in aanmerking neemen , welk hetzelve daaruit zal trekken voor de breking van de kracht der oploopende Water-golven : want hoe vlakker de Waterkeerende Zyden leggen, hoe meer wederiland de oploopende Golven ondervinden, hoe meer dezelve in hare botzende kracht zullen worden getemd-. Ten dezen opzichtcis aanmerkelyk de zogenaamde Weftkappelfche Dyk , tegens de Noordzee op het Eiland Walcheren in Zeeland opgeworpen. Ik zal my over deze brekende kracht thans niet uitlaaten , alzo wy alleenlyk bandelen over de persfing van fiilftaande Wateren; fk hoop egter gelegenheid te zullen hebben , om by de befchouwing der Waterloop-kunde, voornamenlyk by de beweeging der Baaren of Golven, uwen aandacht deswegens voor te lichten. —— Begeerd ge egter intuslchen iets meer over den Aart en het aanleggen der Dyken te weeten ; gy kunt dan raadplegen de Natuur- en Wiskundige Vcrhmdding over bet aanleggen, en verjlerkcn der Dyken, oorfpronglyk in het Latyn opgefteld, en uitgeven door den Hoog Ed. gefirengen Heere Raadpenfionaris van Bleiswyk, en door my in het Nederduitjcb vertaald, met verfcheide ophelderende Aanmerkingen vermeerderd , en uitgegeven te Leiden , in het Jaar 1778. Hiermede zullen wy ons Gefprek voor heden befluiten. I O 5 SESDE  319 O V i * DE FlRSSIHG S E S D E SAMENKOMST. Over de PERSSING der VLOEISTOFFEN op INGEDOMPEL' E LICHAMEN , en het VERLIES v v ZWAARTE daar dosr veroorzaakt. Meestér, fk heb u met die klaarheid, welke my mogelyk was , óa persfing der Vloeiftoffe in verfchillende opzichten vooigeÜeld, en nader betoogd. LéiiKLing. Gy leerde my tot dus verre hoe de deelen van eene Vloeiftoffe, onderling op elkanderin alle mogelykcrichtingen door haare Zwaarte persfen ; mitsgaders hoe die persfingen ge¬ fchieden op de Bodems en Wanden der Vaten. M. Dit hebbende afgehandeld , zullen wy nu overgaan, om die zelvde persfende deelen in een ander opzicht te befchouwen , namenlyk: hoe de persfing gefchied op vafte Lichamen , welke tusfchen de VloeiftofFen worden ingeplaatft, of ingedompeld. Het reeds afgehandelde zal ons allezins ien grondflage dienen, voor het geen nu te befchouwen zal zyn : want de persfing eener Vloeiftoffe op een daar ingedompeld Lichaam, is afhanglyk van de zwaarte der VlociftoftV deeltjes, cn gevolgiyk der Kolomme, welke op het geperft Lichaam  220 Over de Perssing Dc oorzaak hiervan moet alleen gezogt worden in het verfchil vau zwaarte. ~ Ziet daarliet voornaam fte, over welke wy elkander by eene meer uitgebreide befchouwiug zullen onderhouden. De indompeling van een Lichaam in eeneVioeiïto£ , kan op tweeërlei wyze gefchieden. ie. Wanneer het Lichaam geheel door de Vloeiftof omringd word, of top en taal (gelyk men ze-/d) onderduikt. 2e. Als hetzelve flegts van onder, en van ter zyden befpaeld , maar van boven niet door de Vloeiftof gedrukt kan worden. In beide deze gevallen zullen wy de persfing der Vloeiftoffe en de wederkeerige werking vau iict Lichaam daarop ter overwecging neeraen, en ons heden met het eerfte beezig houden. Betrekkelyk dan het eerfte geval, kan men eene onderfcheiding maken tusfchen de indompeling, welke gefebied in een Floeiflof van gelyke; ~ ten anderen in die van tngelyke foort. Alvorens tot eene bepaalde befchouwiug over te gaan, acht ik nodig, by wyze eener inleidingc over de Joortondcrfebeidende, of foortelyke zwaarte , en dedigtbeid van een Lichaam te fpreken. „ De foortelyke of foort onderfeheidtnde zwaarte (gravitasfpecifica)ecnesLichaams, het zyVaft, ,, het zy Vloeibaar, is de zwaarte, welke men bc,, vind onder eene gelyke uitgebreidheid. " Dat is , twee Klompen Vloeiftoffen van gelyke uitgebreidheid; Van gelyke grootte; maar van ver-  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 221 verfchillende foort, zullen tegens elkander gewogen zynde, ieder een zeker gewigt hebben , welke eigenlyk de foortelyke zwaarte dier Lichamen is ; en tegens elkander vergeleken , nimmer gelyk zullen bevonden worden, om dat de Lichamen van ongelyke foort zyn. L. Ik herrinner my, dat ge in het Eerfte Deel uwer Natuurkundige Veihandeling reeds geleerd hebt, dat de Joortelyke zwaarte is , alleen die Zwaarte, welke de Lichamen onder gelyke uitgebreidheid bezitten. M. Ik heb zulks toen flegts oppervlakkig getoond, — Thans zal ik my hier over wat breeder uitlaaten. Neemd een Glaasje, vuld hetzelve geheel met Kwik, weegd het. — Giet het dan weder ledig, vuld het andermaal met Water , en bepaald het Gewigt van deze hoeveelheid , dan zult ge de foortelyke zwaarte van beide ontdekt hebben. — By aidien ge nu die twee gevonde Gewigten met elkander geliefd te vergelyken; - gy zult bevinden', dat (ondanks de gelyke uitgebreidheden van ftof) de Kwik het meefte Gewigt zal hebben ; - waarom? namenlyk , om dat de Kwik foortelyk zwaarder is als het Water ; of anders gezegd , om dat de foortelyke zwaarte van de Kwik grooter is , dan die van het Water. By aidien by voorb. het Gewigt van den Klomp Water 1 once weegd , zal de gelyke uitgebreide Klomp Kwik weegen 14 oneen ; weshalven de foortelyke zwaarte van het Water tot die van de Kwik is als 1 tot 14. L,  325 Over de Perssing L. Ik bezef zulks zeer klaar. —— Eigenaartig is de benaming van foortelyke , of foortonderfcbeidetide zwaarte ; want het is ligt af te leiden , dat men door het bepalen der foortelyke Zwaarte van twee Lichamen kan weeten , of dezelve van tre- lyke foort zyn , dan niet. . By sldien de foortelyke Zwaarte aan wederzyden geiyk flaan , dan zyn beide de Klompen van een zelvde foort van ftof. — En in tegendeel met elkander verfchillende, zyn de Lichamen ook van onderfcheiden foort, hoedanig het Geval is van een Klomp Water, en een gelyke Klomp Kwik. - Weshalven de foortelyke zwaarte dat Gewigt is , welke eigen is aan byzondere fooiten van Lichamen ; of dezelve in foorten doet onderfcheiden. M. Wel gezegd. ■ Deze aanmerking zal nog nader bevestigd worden, als men de beproeving op reeds gemelde wyze geliefd te herhalen . met Wyn; Bier; Melk ; Oly , enz. — Alle deze Vloeiftoffen, zuilen (fchoon van gelyke uitgebreidheden genomen zynde) verfchillende zwaarte ; onderfcheiden Gewigten hebben : Zy hebben verfchillende foortelyke zwaarte, omdat ze van verfchillende foort zyn. Het geen wy van eene Vloeitloi gezegd hebben, moet insgelyks verflaan worden van een Valt Lichaam. —— Neem by voorb. een Tceiling van Lood, cn een gelyke Teerling van Kwik, beide deze Klompen , fchoon even groot, zullen merkelyk in Gewigt of in foortelyke zwaarte vcrfchil- len ,  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN, 233 geleerde toe te pasfen op zaketi , welke men in de famenleving aantreft. De persfende kracht van het Water ondervinden de Duikelaars , die zich tot eêne aahmerkelyke diepte begeven , om behalven eenige Koftbaarheden , voornamenlyk, ook Perlamour Schulpen , in welke de Fyne Peerlen gefornid worden, van den Bodem op te famelen, — Deze Lieden op zekere diepte zich begeven hebbende , en eenige tyd ophoudende , worden aanftonds gewaar , dat de Natuur geweld aan gedaan word, door eene overmatige drukking, waaraan ze niet gewend is. L. Hoe zo dan ? M. Het gebeurd aan.fommige van hen, die van een zwak geftel zyn, dat ze uit het Water opkomen met gezwolle en uitpuilende oogen , terwyl hen veeltyds het bloed uit Neus , en Ooren uitfyperd. . De persfing van het Water naar alle Zvden is voornamenlyk hier van dc reden ; want het Lichaam word gedrukt door het Gewigt van een Kolom , welkers dikte gelyk is aan de uitgeflrektheid van het Lichaam des Duikelaars, en welkers hoogte, de diepte van het WTaterevenaait. — De bloedvaten worden door het Gewigt van deze Kolom van alle Zyden geperft , weshalven het bloed daarin bevat ; ook met die kracht-famen. gedrukt, alzo genoodzaakt word zich buiten liet Lichaam te begeven , namenlyk langs de openingen der fyne Vaatjes , welke in de Neus en Oasen uitkomen. P 5 L. Deze  234 Otm dk Pjusiko L. Deze wyze van koftwinning is dan vry gevaarlyk. M. Ja toch. Daarom bediend men zich tot foorigclyk Handwerk in de Ooit- en WeftIndiën , alwaar de Pecrl-Visfchery geen geringe Tak van Koophandel uitmaakt, doorgaans van de ongelukkige Slaven, die in 't algemeen tot alie foortgelyke gevaailyke Handwerken, ja zelfs dc zulke, wcike na verloop van een korte tyd eene ónvermydelykc Dood ten gevolge hebben, worden gebeezigd ; en dus veel-al de Slagt-offers zyn van de woekerzucht hunner Meeftercn. Sommige Natuurkundigen de gevaarlykheid hiervan , en het voordeel, welke de handel uit dc Peerl visfehery trekt, in ovcrweeging neemende, zyn bcdagt geweeft, om zekere Werktuigen uit tc denken , door welkers gebruik de Duikelaars zo veel mogelyk buiten gevaar kunnen gefteld worden. L. Zoudt ge my die Werktuigen gelieven te leeren kennen. M, Zeer gaarne. — Men heeft dezelve Duikelaars Klokken genoemd; naar de gedaante van een groote Klok, en welke de eerfte uitgedagt hadden. In het toeftellen dezer Werktuigen heeft men voornaamlyk bedagt moeten zyn op twee vereischtens , te weeten : in d'eerfte plaats moeit dc Duikelaar een geruime tyd onder dezelve zonder hinder konnen adcm-halen, en alzo onder Water leven : —— ten ander van de onmatige drukking des Waters bevryd zyn. Om beide deze ver-  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 235 vereischteus in één Werktuig te brengen , hebben de eerfie uitvinders hetzelve de gedaante van eene Klok gegeven , en de ruimte daar van zo groot genomen, dat daarin tem minften twee Menfchen konden bevat worden. L. Hoe kan zulks gefchieden ? en hoe de daar onder overftulpte Duikelaar adem halen? M. Ik zat u iets diergelyks in het klein vertoonefflfnet de volgende Proef. Procfneeming. (Pi IV. Fig. 46.) zy E een glaze Klok , in welke opgehangen is een zeker Voorwerp a, welke hier de Duikelaar verbeeld. • Deze Klok laat ik in het Water nederzinken tot byna op den Bodem C D van 'een groot Glas A G D B. • gelievd nu op te merken , hoe het Water flegts tot eene geringe hoogte bd , in het eerflgemelde opklimd. L. ik zie zulks. Maar wat is hier de re¬ den van ? M. In het fchynbaar ledig gedeelte van de Klok is eene zekere hoeveelheid Lucht bevat ; — deze ftoflyke ZelSftandighekl bied door hare eigenfchap van vaftheid aan het Water eenen wederftand, en belet hetzelve niet tot het bovenfte gedeefte van de Klok op te klimmen , gelyk het anders zoude gefchieden. - ■ ■■■ Gy zult deze werking in 't vervolg klaar begrypen , als wy elkander over de eigenfchappen der Lucht in het byzonder, zullen onderhouden. L. By aidien het waarheid is , dat het gemelde fchyn-  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 237 want de ondervinding heeft geleerd , dat de Lucht in een zeker ruimte afgelloten, en door een Dier een wyl tyds in- en uitgeademd zynde, nutteloos , ja zelfs wel dra doodelyk voor het leven word , by aidien dezelve niet op zekere wyze ververfcht; en van de befmetting gefuiverd werd. L. Word dan dc Lucht door de in- en uitademing befmet. M. Zeer Zeker. — De. Lucht door dc Longen telkens ingeiidemd, en weder uitgeblazen , word met fchadelyke uitwaasfemingen vervuld ; en verliesd daardoor de heilzame kracht ter onderhoud voor het dieriyk leven ; . In het vervolg hoop ik, nog wel gelegenheid te zullen hebben , om over de wyze , hoe de befmetting gefchieden kan , breeder my in te laaten , als wy namenlyk over de hoedanigheid van den Dampkring byzonder handelen zullen. L. Kan deze omflandigheid niet als een wezenlyk gebrek van het Werktuig aangemerkt worden? M. Ontegenzeglyk zou het Werktuig volmaakter zyn, by aidien de Duikelaar zonder vrees van befmetting de Lucht onder de Klok kon gednurig in- en uitademen. , Edoch uit een ander oogpunt de zaak befchouwd zynde , is het zeker , dat de Duikelaar zyn werk met meerder gemak op, deze wyze ondér Water zou kunnen uitvoeren: want door middel van de Klok, welkers binnenomtrek met een rondgaande Zitbank voorzien is, kan hy zittende nedergelaaten worden, en by den Bodem  238 Over de Perssing Bodem genaderd zynde , veel langer onder Water verduuren, dan wanneer hy onbefchermd Bodemwaards zich begaf. Sommige Natuurkundigen egter in overweegiug r.eemcnde, hoe noodzakelyk het is, dat de Duikelaar fomtyds een veel langer tyd onder Water vertoeve, hebben dc gedaante van de Klok veranderd in die van een Duikelaars' Harnas , met een Helm van Rood Koper gemaakt, in weike de Duikelaar niet het Lichaam en het Hoofd geborgen , zvne handen vryè'lyk bewegen kan ; terwyl de Helm voorzien is van twee Iedere Buizen , welke zich tot boven het Water in lengte uitftrekkende , hem daar door telkens verfche Lucht kan worden toegevoerd. De Heer Edmund Halih , die vermaarde Natuurkundige, wilde van de gedaante van een Klok niet afzien ; heeft dezelve wederom ten gebruike aangeprezen* doch in diervoegen veranderd , dat hy door middel van Iedere Buizen, telkens verfche Lucht uit eene met Lucht gevulde , en nedergelaaten Ton, in de holte van de Klok kon inbrengen ; en alzo twee Perfonen eeneu aanmerkelyke tyd lang onder Water doen keven.— Hy voegde by het gebruik van de Klok een foort van Helm of Kap , de Kap van bejlaan genaamd, met welke de Duikelaar het hoofd bekledende , naar verkiezing uit de Klok zich op den Bodem van het Water kon begeven, en oprapen het geen hem goeddunkt. L. Hoe  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 239 L. Hoe kan hy In laaftgernelde omftandigheid dan van vetfche Lucht voorzien worden? M. De Kap van btjiaan heeft gemelde Natuurkundige ten dien einde voorzien met een lange Iedere Buis, welke met het boven-eind onder dc Klok , en boven Water gehouden wierd. De Heer Triewald, een Zweedfeh Natuurkundige , heeft naderhand dc Klok van den Hecre Halley, tragten eenige verbetering toe te brengen. Dan ik zal my met dit , noch eenige andere vindingen nu niet verder inwikkelen , gy kunt des begecrende het meermaals aangepreze Werk van den Heere Desag u li er , 2-. Deel bl. 265 - 270. raadplegen ; gc zult daar de genoemde Werktuigen in het brecdc befchreven en afgebeeld vinden. Ik kan van de Kon ft van onder Water te leven niet afftappeti, zonrjer verflag te doen , van het geen ik deswegens aangetekend gevonden heb , in het klein Cbronykje van de afkomft, en het vergrooten van de Dorpen Graften Ryp, door Jan Adriaansz. Leegwater, in zyn Leven Ingenieur en Molenmaker van dc Ryp , by herdrukking uitgegeven by P. Vufcher 1 736. bl. 39 - 42. - Te dezer plaatze verhaald gemelde Leegwater , dat hy in de tegenswoordighéid van Prins Maurits, en eenige Edellieden , op zekere plaats een weinig buiten den Haag, in een Molen-tocht, als men naar Delft ▼aart , met nog één zyner Medeinakkeren , doorlaande blyken gegeven heeft van de Kon ft van onder  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. 243 Zulks (zeg ik) is een gevolg der gelyke persfinge naar alle mogelyke richtingen: want zal een Lichaam zyn gedaante door persfing veranderen kunnen , moet het zelve aan d'eerie met meerdere kracht geperft worden , als aan de andere Zyde, wykende dc deelen naar die kant toe, werwaardi dc minfte persfing is. L. Dat is eene zekere waarheid. M. Ik zal ter meerdere overtuiging van het gezegde, de "olgendc Proefneeming te werk Hellen. Proefneeming. Ik neem een Koe - blaas , met Water gevuld; - doe hier in een Hoender-Ey , nevens eenige fyne tedere, en broozc figuuren , als Bl,eemen , en andere ligt te verbryzelen Lichaampjes . alle van Wasch gemaakt; —— bind dan deu Hals van de Blaas digt; cn leg dezelve op het blad C C van de Tafel neder , [PI. IV. F% 47.) Stel vervolgens hier op een Plank BB , verzwaard met een Gewigt E van 25 ponden. De Blaas met het daar in befiotejn Water , en ■ gemelde tedere Lichaampjes, worden nu gedrukt door een Gewigt van 25 ponden. Laaten wy nu de Blaas wederom openen, ert onderzoekers , hoedanig de. Lichaampjes geduurende deze.drukking zich gehouden hebben. Ziet daar het Ey, tn overigebrooze Lichaampjes , hebben ondanks de persfing van 25 ponden Gewigt, onvcranclcrlykhunne gedaante behouden. L. Ja vvaarlyk \ alles komt even zo onbe- fchadigd uit de Blaas , a!~ -D-u in gebragt is geweeft. Q 2 M;  Stft Ovêr de Perssing M. Dit geeft ons een fprekend bewys van de gelyke persfing naar alle mogelyke richting ; want zo dc Lichaampjes alleen door 25 ponden Gewigt van boven naar beneden gedrukt waaren geweeft , gewis zouden zy dat persfend vermogen niet hebben konnen verduuren. L. Dat is blvkbaar. M. Wy zullen deze ondervinding nu ten onzen nutte maken. - Hieruit leeren wy de reden bezeffen , waarom allerfynfte!, en tederfte Lichaampjes te midden in het Water ongefchonden kunnen beflaan. Ik bedoel hier de tedere Zee-plan¬ ten : als fyne Koraal - gewasfchen ; Schulpdieren, welkers Schulpen zo fyn zyn , dat ze nauwlyks de behandeling met de Vingers verdragen konnen. - Ik voeg nog hier by de zogenoemde Polypen , welkers fynheid bykans het fcherpfle Gezicht ontwyken. — Alle deze Zelfftandigheden (hoe fvn en teder ook) bevinden zich in derzelver Element , welke de Schepper der Natuurc ten verblyve aangewezen heeft , even zo vylig als andeie Dieren. L. Ik bewonder hier de wyze fchikking van den Aanbiddclyken Bouwmeeller der Natuure. Met welke wysheid en netheid zyn deze Zelfftandigheden niet geformeerd ; en hoe zorgvuldig in een floffe, daar ze geene fchade kunnen leiden , geplaatft ! M. Te recht merkt ge zulks op. - Deze fchepzels zyn in veiligheid, hoe het Water ook heen en  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEN. H5 en weder raogte worden geroerd. - 'Er kan geen hinder hen worden toegebragt, mits ze maar niet tegens Rotzen, Klippen, of eenig andere beletzelen worden aangefvnakt. Met geen mindere treffende blyken van Wysheid, en Al-voorzienende befchikking, zullen wy de wyze van vooit-teeling der Dieren bevinden. — Ik zal flegts (als zulks tot onze Proef alleen betrekking hebbende) gedenken, aan die van het Menfchelyk Geflagt. De Vrucht in de Baarmoeder geformeerd , moert daar in niet alleen , door daartoe gefchikte bewerktuiglyke deelen gevoed, en tot eene zekere trap van volkomenheid gebragt worden, om dan ter Wereld te konnen verfchynen ; maar moefl ook in hare onzichtbare wooning ten allen opzichte voor ongemakken bevryd zyn. L. Gewisfelyk is het laatfte noodzakelyk; — dan op welke wyze gefchied zulks ? M. De Ontleders van s'Menfchen Lichaam , leeren ons, dat de Vrucht in de Baarmoeder in een foort van Ey, geheel met een zeker Vocht het Ey-vocht (liquor animos) genaamd gevuld , ingefloten word. — In dit Vocht legd de Vrucht, en al zo veilig in de Baarmoeder befchermd , tot den tyd der geboorte : want te midden in eene Vloeiftof zich ingedompeld bevindende, word ze befchut voor alle onmatige drukkingen , even zo , ja beter, als de tedere Lichaampjes onzer even verrigtc Proefneeming. Q 3 L. Welk  tt\6 Over de Perssing L. Welk een fchkterer.de blyk van Wysheid en tevens tedere voorzorge van den Schepper, voor het behoud Zyner Schepzelen ! hoe moed de overweeging hiervan niet het hart van den Menfch treffen , met een gevoel van dankbare erkentenisfe voor zynen Maker! — daar dat Aanbiddelyk Opperwezen voor hem zelfs in het eerfie tydflip Zyner Mensch-wording , reeds zo veele zorge betoond ! M. Na dezen uitflap gedaan te hebben, zullen wyy weder ter zake treden. Tot dus verre befchouwden wy de persfing der VloeiftofFen op ingedompelde Lichamen, zonder te hebben acht geflagen op de werkzaamheid, welke die Lichamen tegens het persfend Vermogen der VloeiftofFen wederkeerig uitöeffenen. — Dit zal nu het onderwerp onzer overdenkingen zyn. Drie gevallen bieden zich hier ter onzer bcfchouwinge aan , namenlyk : in dc eerfte plaats kan het Lichaam met meerdere kracht nederwaards persfen ; 2c. met gelyk Vermogen werkzaam zyn ; cindclyk kan hetzelve met mindere kracht drukken dan de Vloeiftof op hetzelve uitücfleud. Uit dien hoofden is het, dat men een ingedompeld Lichaam in het eerftgemelde geval ziet zinken ; <— in het tweede onverfchilïig biyven hangen; ~ cn inliet laafte geyal, op dc oppervlakte dry ven. L. Naar ik dc zaak bezcf, zyt ge dan voorncemens my te leeren , de werkzaamheid vau een Zinkend; en een Dryvend Lichaam. M,  OP INGEDOMPELDE LlCH'MEN. -r 4? M. Dit is myn voorneemen, -— Ik maak een begin met het eerftgenoemd geval. Een Lichaam, 't welk zich van rondsornme door eene Vloeiftof ingeftoten bevind, en me. zekere kracht van onder naar boven opgeperft wore . zal wederkeerig tegens deze werking eenigen wederftand bieden , en wel naar evenredigheid van deszelfs Zwaarte, L. Ja toch! word het Lichaam doo- de Vloeiftof van onder naar boven geperft , het zelve moet ook door de neiging der Zwaarte-kracht eene gekke tegenpersfing uuöeftenen. M. Wat moet uit zodanige werking en weder- werking volgen? ■ immers niet anders, als dat een Lichaam meerdere kracht door zyne Zwaarte bezittende , als wel de persfende kracht der Vloeiftoffe , dan roodzakelyk zich eenen weg te midden in de Vloeiftof baan en , gevolgiyk zinken moet. L. Onlochenbaar. Mindere kracht moet voor meerdere wyken. M, Deze werkzaamheid zal alleenlyk plaats grypen by Lichamen , welke foortelyk zwaarder zyn, dan de Vloeiftof in welke dezelve gedompeld worden, Nopens dit geval kan men de vol¬ gende waarheid ftellen: ,, Een Lichaam zal in ,, eene Vloeiftof nederzinken , alleen door het ,, overwigt van deszelfs foortelyke Zwaarte boven „ die der Vloeiftoffe." Q 4 Deze  348 Over de Perssing Deze waarheid zullen wy met een voorbeeld wat breeder befchouwen. (PI. IV. Fig. 48 ) ab zv een Lichaam foortelyk zwaarder , dan de Vloeiftof in het Glas CARD, diens volgens een I icbaam , welke onder deszelfs uitgebreidheid meerdere Zwaarte, dan een gelvke Klomp Vloeiftof bevat. Veronderftellen wy wyders vooreen oogenblik, dat dit Lichaam geplaatft zy op de diepte van het ingebeeld Vlak ef. — De persfing 0p de Waterdeeltjes , geitgen in het gedeelte b, van het genoemd Vlak ef, of welke zich bevinden in het bovenfte gedeelte der Kolomme bd, loodlynig onder het Lichaam ab ge/leid , zal zyn , als de persfing der Kolomme ca , met het Gewigt van het Lichaam ab famengenomen. By aidien het Lichaam van gelyke foortelyke Zwaarte w.as, als het Water, zou deze persfing gelyk zyn aan de persfing van eene Kolomme cb of ee, L. Buiten bedenking. -— Dit geval zou het zelvde wezen, als of de ruimte ab, door het Lichaam beflagen , geheel met Water gevuld ware, want als dan zou beven b een Kolom cb (laan- M. Recht zo. Hoedanig zal de persfmg dezer Kolomme nederwaards zyn ; ten opzichte van de wederwerkende of persfende kracht der onderftaande Kolomme b d ? L. Zulks is ligt te bczefFen uit het evenwigt, welke altoos tusfchen de petsTendc Vloeiftofs- decltjcs heerfebcn. Met die kracht waarmede de  2j2 Over de Perssing ten dezen opzichte onverfchillig of de ruimte ab met Vloeiftof, dan of met het Lichaam bcflaeeu word: dit dan waarheid zynde, volsd, dat het Lichaam onverfchillig moet biyven hangen ; deWyl de deelen van een Vloeiftof onderling' rnet elkander evenwigtig persfen , dat is, kunnen elkander uit hunne plaatzen niet doen verhuizen M. Derhalven is het zeker , dat een Lichaam 't welk van- gelyke [foortelyke Zwaarte is als de' , Vloeiftof, daar het ingedompeld is , moet onverfchillig op alle hoogtens biyven hangen het geen my betrekkelyk het tweede geval Te b'ewyzen was. Nu eindelyk tot het Iaatfte , of derde geval. „ Een Lichaam , 't welk foortelyk ligter is, als „ de Vloeiftof, daar het ingedompeld word , zal „ naar boven klimmen , en op de oppervlakte dry ven. " Dit Voorftel is een natuurlyk gevolg van het eerfte: want indien de foortelyke Zwaarte van het Lichaam ab minder gefteld word , als die der Vloeiftoffe, dan is het wiskunftig waar, dat de persfing van de Kolom ca , tevens met de Zwaarte van het Lichaam ab minder is, als de persfing zyn zoude, wanneer de ruimte ab met Vloeiftof gevuld was, gevolgiyk is de nederperslende kracht minder, als de opwaards persiende kracht der onderftaande Kolomme bd. L. Gewisfelyk. Deze waarheid blykt naar myn inzien anders ook op deze wvze. - De Ko- lom,  sj4 Over de Perssing M. Ik giet wyders in het tweede Glas Y eene gelyke hoeveelheid Regenwater, doch in welke zo veel gemeen Zout ontbonden heb, dat het evengenoemd Lichaam A, in „ede van te zinken , nu by de oppervlakte in A dryft. L. Zulks bczei ik een gevolg te zyn van de mrerdere foortelyke Zwaarte der Vloeiftoffe, boven die des Lichaams. « Een Klomp Vloeiftof van gelyke uitgebreidheid als het Lichaam A, weegd zwaarder dan het gewigt van dat Lichaam ; over zulks moet de persfing der Vloeiftoffe tegens de persfende kracht des Lichaams de overhand hebben en daarom het Lichaam beletten niet te konnen zinken. M. Recht zo. — Nu neem ik het derde Glas Z ; — Vul hetzelve ook met Regenwater , waarin zo veel Zout gefmoltcu heb, dat deszelfs foortelyke Zwaarte gelyk geworden is met die van het Lichaam A. Ik laat het Lichaam in de Vloeiftof zakken ; - Ziet nu , hoe hetzelve noch zinkt , noch dryft , maar op alle hoogtens , daar ik het plaatze, blyft hangen ; even als ware hetzelve een Klomp Vloeiftof. L. Zulks moet gewisfelyk alzo gefchieden, nademaal het Lichaam , en de Vloeiftof van gelyke foortelyde Zwaarte is : .want met zo veel kracht, als het Lichaam tragt neder te zinken , perft de Vloeiftof hetzelve opwaards ; weshalven 'er een evenwigt tusfchen deze beide persfende krachten plaats grypt. M. Der-  O? INCEDOMPELHE LlCHAJUEN. 2JJ M. Der balven blykt uit deze Proeve , dat een Lichaam foorielyk Zwaarder dan een Vloeiftof, daar hetzelve ingedompeld word , nederzinken moet. — Voorts dat een Lichaam minder foortelyk Zwaarder zynde dan de Vloeiftof, dryven zal : —— en eindelyk , dat een Lichaam van gelyke foortelyke Zwaai te met de Vloeiftof, onverfchillig daar in zal biyven hangen ; het geen Proefkundig te beveiligen was. Men zou deze Proeven ook konnen te werk ftellen met drie Teerlingen van verfchillende foortelyke Zwaarte. Deze Lichamen in een Gla« Regenwater dompelende , zal men bevinden , dat het eene zinkt ; en het ander dryft, terwyl het derde onverfchillig op alle Dieptens blyft. hangen. Deze beproeving vcifchild met die wy zo even gedaan hebben, alleenlyk daarin , dat,, daar wy een zelvde Lichaam in drie verfchillende Vloeiftoffen geworpen hebben ; dan drie verfchillende Lichamen in eene zelvde Vloeiftof zoude worden ingedompeld. L. Dit komt op het zelvde uit. De reden deruitkomften van beide de wyzen van beproeving blyft toch dezelvde: om dat de foortelyke Zwaarte of grooter ; of kleiner ; of gelyk is met die der Vloeiftoffe. M. Nu zullen wy ons verledigen ter onderzoek van eenige waarheden , welke men uit het dus verre beredeneerde kan afleiden. By aidien men de uitkomft onzer verrigte Proef- nec-  2jó" Over de Perssing neemingen gelieve te vergelyken met het voorig beredeneerde, zal daaruit kunnen worden het beiluit opgemaakt: ,, dal een V aft Lichaam.in eene -,, Vloeiftof gedompeld. ligter wegen moet; dan wel wanneer hetzelve buiien de Voeiftol. z,ick ,, bevind; - dat is . een Lichaam veiliesd van ,, deszelfs Zwaarte ahoos een .zeker gedeelte, zo dra het in een Vloeiftof gedompeld word." . Deze waarheid blykt middag - klaar , uit de uitkomft der Proeve van het Glas Y en Z..- .In het'eerfte opllag zou men zeegen, dat de ingedompelde. Teerling al derzelver Zwaarte verlooren had , in vergehking van de uitwerking der Proeve van hei Glas X. - L. Ja myn Vriend! #4*a zulks isbut.egenzeglyk uit.de Proeven van het Glas Y en Z te bezeffen;Maar in dc Proef van het Glas X blykt zulks niet zo klaar ; aangezien het Lichaam nedergezonken 'is, even ' ais het buiten de Vloeiftof zou gedaald hebben. M. Des niet tegenflaande heeft dat Lichaam ook een zeker gedeelte van zyn Zwaarte verlooren, Het is nedergezonken met de meerder¬ heid van Gewigt , welke deszelfs foortelyke Zwaarte boven die der Vloeiftoffe beiit , cn zulks om de reeds hier vooren bygebragte rederij- .Een. Lichaam ineen. Vloeiftof gedompeld , verliesdmin of meer van zyn Gewigt. — Deze waaiheid zal ik met de volgende Proef klaar doen zien. Proef neeming. Ik hang door middel van een Paarde-  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. de-hairaanden Arm eener Balance (P/ IV. Fi^ 50.) een loode Schyf A ; breng dezelve in evenwigt door Gewigt in de fchaal B te hggen. Dit ya= rigt hebbende, dompel ik de Schyf in een Glas met Regen-water. Ziet daar het evenwigt verbroken. L. Het ingedompeld Lichaam is gewis ligter geworden, dewyl de Schaal B nu nederzakt. M. Dit leerd ons ten klaarfte, dat een Lichaam zo dra het in een Vloeiftof gedompeld is , ligter word; of van zyn Zwaarte vcrliesd, het geen té bevestigen was. Deze ondervinding verfchaft onè nu gelegenheid , om reden te konnen geven , waarom men een Lichaam uit het Water opligtende, minder kracht behoeve te hefteden , dan wanneer het geheel buiten het Water was. - Het is eene bekende zaak, dat een Menfch in liet Water gevallen zynde , men hem by de flip van zyn Rok 'of anderzins grypende , uit de diepte tot aan de oppervlakte met gemak zal konnen optrekken, en nauwlyks een Gewigt van 2 ponden gewaar.worden; daar men met dezelvde Krachts - oefTening zulks te vergeefs zou tragten te doen , als men hem buiten een Vengfter naar beneden vallende, wilden ophalen, L. Ik bezef duidelyk , dat de reden hier van toe te fchryven is, aan het verlies van Zwaarte welke het. Lichaam onder Water gedompeld, ondergaat. -—— Men heeft niet meer op te houden V. Deel. & ö*  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. 263 Het een en ander toond dan ten klaarfte, de waarheid van den evengemelde Regel. - Een Lichaam verliesd door indompeling zo veel van zyn Gewigt, als de Zwaarte is van den Klomp , welks plaats het Lichaam in clc Vloeiftof beüaat. M. Derhalven heb ik Proef kundig bevestigd, dat my te betoogen was. De uitkomft dezer Proeve vcrgelykende met die van (Mé IV. Fig. 49. lett.X.) to blykt, dat het Lichaam A niet met zyne vwlle Zwaarte gezonken is. L. Buiten kyf. Dat Lichaam verloor door indompeling zo veel van deszeifs Gewigt, als een Klomp Vloeiftof, welks plaats het beftoeg , weegd; met het geen hetzelve boven dat verlooren Gewigt nog overig hield , is het naar beneden gezonken. Mi Dit ovcrwigt zuilen wy in naarvolging der Natuurkundigen noemen de betrekkelyke Zwaarte des ingedompeld Lichaams, en zulks ter onderfcheiding van het verkoren Gewigt, en de volftrekte Zwaarte , welke onderfcheidingen ons in het vervolg van dienft zullen zyn. L. Ik heb uwe meening begrepen. De volftrekte Zwaarte is het Gewigt, het welk aan het Lichaam eigen is, of zo als hetzelve buiten het Water weegd. De betrekkelyke. Zwaarte daar in tegen, is dat Gewigt, het welkeen ingedompeld Lichaam nog overig heelt, na van zyne volftrekte Zwaarte door indompeling een zeker gedeelte verlooren te hebben ; en waarmede hetzelve R 4 als  264 Over de Perssing als dan bodemwaards zich hegeefd. Eindelyk hef verhoren Gewigt, is dat gedeelte van de volftrekte Zwaarte, het welk door de persfende kracht der Vloeiftoffe krachteloos gemaakt word, en ingevolge het Proef kundig betoog gelyk is, aan het Gewigt van die Klomp Vloeiftof, welks plaats het Lichaam door indompeling beftaat. M, Gy hebt een juift denkbeeld der gemelde benamingen. Uit deze bepaling is dan op te maken , dat een Lichaam zynde van gelyke foortelyke Zwaarte als de Vloeiftof, in welke hetzelve gedompeld word , geene betrekkelyke Zwaarte heeft, gelyk zulks gezegd kan worden van het Lichaam A , der opgemelde Proeve (Pi. IV. Fig. 49.) Glas Z. L. ó Ja ! Het Lichaam heeft in dat geval geen betrekkelyke Zwaarte, alzo hetzelve, al deszelfs Gewigt door indompeling verlooren •. en daarom niets overig behouden heeft , 0m te konnen zinken ; het geen anders zou moeten ebeurdzyn , indien hetzelve betrekkelyke Zwaarte had. M. Wy kunnen uit gemelde benamingen al verder afleiden r dat een Lichaam door indompeling rn eene Vloeiftoffe - meer Gewigt verliezen kan , als hetzelve waarlyk bezit , -Wanneer namenlyk deszelfs foortelyke Zwaarte minder is,' dan die der Vloeiftoffe in welke het gedompeld word. Door' indompeling verliesd immers een Lichaam zo veel van zyn Zwaarte, als het Gewigt is van die KfompVloeiftof, welks plaats 'l het  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. 2$$ het ïnneemd; dan het Gewigt van zodanig een Klomp, wegens de grootere foortelyke Zwaarte, het geheel Gewigt of de volftrekte Zwaarte des ingedompeld lichaams overtreffende, zo blykt, dat het Lichaam meer verliezen moet, als het zelfs bezit. Het is in diergelyke omftandigheden, dat een ingedompeld Lichaam altoos by de oppervlakte moet dryven, gelyk wy dat ook hebben zien gebeuren [PI. IV. Fig. 49.) met het Glas Y, L. Door uwe nadere verklaring heb ik de zaak begrepen , fchoon ik wel bekennen wil uwe gezegde in het eerfte bpflag als iets wonderfpreukigs te hebben aangemerkt. M. Ik heb aldus by herhaling de meergenoemde Proeve van (PI. IV. Fig- 49.) willen verklaren , om u te doen zien ; niet alleen , dat de uitkomften of gewrochten daarvan gegrond zyn in het verlies van Zwaarte , maar tevens ook gelegenheid te hebben , de drie befchrevene onderfcheidene benamingen van Zwaarte eenes ingedompeld Lichaams te konnen leeren ; om dat dezelve in onze verdere Verhandeling van nut kunnen zyn. Uit het geen wy tot dus verre nopens het verlooren Gewigt eenes Lichaams beredeneerd en betoogd hebben , voigd de wyze, hoe men zonder opzettelyke afmeetiug , de hoegrootheid of uitgebreidheid van verfchillende vafte Lichamen (om het even hoedanig deizelver gedaantens ook moge zyn) kan ontdekken. Begeerende by voorb. t.c weeten, hoe veel de omtrek van dit grooter is, R 5 dan  Z66 Over de Perssing dan van een ander Lichaam , zal de bepaling daarvan op em zeer gemakkelyke wyze, volgens de reeds verklaarde Water*eeg-kundige Gronden te doen zyn. L. Hoe dan ? M. Men moet deze volgcude'waarheid in 't oog houden : ,, de Gewigteii , welke de Lichamen ,, door indompeling verliezen j zyn tot elkander, ,, als hunne uitgebreidheden. " Derhalven zal dat Lichaam , het welk het grootfte Gewigt verlicsd, ook de grootfte uitgebreidheid hebben. Deze waarheid is blykbaar uit het reeds betoogde. L. Gewisfelyk. Ik verzoek, myne gedachten deswegens te mogen zeggen. M. Indien het u geliefd. L. Het Gewigt, 't welk een Lichaam in een Vloeiftof verliesd, is eigenlyk de Zwaarte van die Klomp, welks plaats hetzelve ingedompeld zynde bellaat. —. Aangezien nu de ingenomen plaats van den Klomp Vloeiftof grooter zal zyn , hoe grooter het ingedompeld Lichaam van uitgebreidheid is; en nademaal daar en boven het ook wiskuriftig waar is, dat, hoe grooter de Klomp Vloeiftof is, hoe zwaarder deszelfs Gewigt, en over zuiks, hoe meer het verloeren Gewigt des ingedompeld Lichaams zal wezen , zo fpreekt het van zelfs, dat hoe meer Gewigt een Lichaam in eene Vloeiftof bevonden word te verliezen , hoe grootcr hetzelve ook van uitgebreidheid moet zyn : of anders  263 Over de Perssisc dacht in het vervolg herwaards te konnen wyzen.Dan begeerd ge de nuttigheid hieivan thans met een voorbeeld te zien ; wel aan , ik za] hieruit afleiden , een manier, om ailerlcyë Klompen van eeneongefchiktegedaante, welke door dc gewoon» weg der Mcetkon ft niet nauw keurig genoeg bepaald konnen worden ; te konnen afmecten. Laat by voorb, [PI. IV. Fig.52.) A een zodanig Lichaam zyn , en gevraagd worden , hoe veel cubiek duimen, dat Lichaam in deszclfs inhoud bevat ; ten einde hetzelve by de cubiek duim tc konnen verkoopen ? Om dit vraagftuk op telcsfen , heeft men het betoogde flegts tc hulp te roepen ; en op de volgende wyze te werken. Neem een vierkante Bak, welks lengte, breedte, en diepte bekend is, cn groot genoeg om het Lichaam daarin te konpen dompelen. Laat deze lengte en breedte gelyk zyn aan 48 duimen. . ... Giet dan in de Bak een hoeveelheid Water ; - tekend de hoogte, aan de binnenkant; . werpt wyders het Lichaam daar in , tekend dan wederom de hoogte van het Water. Dit verrigt hebbende , meet de hoogte, tot v/elke het Water door de indompeling des Lichaams in de Bak is opgeklommen geweeft.Stel zulks 12 duimen te zyn ; dan hebt gc niets meer als de berekening op de volgende wyze te Cmcn. Neemd de vierkante inhoud van de Bodem van de Bak ; vermeenigvuldigd dezelve met de gemelde hoogte van 12 duimen j de uitkomft  OP INGEDOMPELDE LlCHAMEtf. 2Ó*p komft geeft de Lichamelyke inhoud van die Klomp Water, welke door de indompeling des Lichaams is verplaatft geworden. By voorb. 48 maal 48 , is gelyk «304 vierkante duimen , of gelyk den inhoud van de Bodem ; deze Som vermeenigvuldigd met ia duimen, geeft 2764S cubiek duimen; welke dan de lichamelyke inhoud, of uitgebreidheid des Lichaams is in cubiek duimen uitgedrukt. L. Ik ben thans voldaan. . Deze handleiding kan van groote nuttigheid zyn by verkoopen , van Steen en andere' Stoffen , die men by de cubiek voet, of cubiek duim verkoopt. M. Ik zal nu ten beflulte dezer Byeenkomft u nog eenige andere waarheden voorftellen, en verklaren : zullende wy hier door gelegenheid hebben, om nog eenige nuttige aanmerkingen te konnen maken. ,, Twee Lichamen van gelyke Gewigten, maar ,, van verfchillende digtheden of foortelyke Zwaar» te. lullen in eene Vloeiftof gedompeld zynde, f, ongelyke Gewigten verliezen." By voorb., Twee Schyven , een van Lood, cn een van Tin , beide even zwaar wegende , en in eene zelvde Vloeiftof gedompeld zynde , zal de eene meer Gewigt vei liezen als dc ander. , £n waarom ? namenlyk , om dat ze van ver¬ fchillende foortelyke Zwaarte , of digtheid zynde ongelyke uitgebreidheden zullen hebben. L. Zeer zeker. Dat Lichaam , 'twelk dc nieefte digtheid heeft, zal de kleinfte uitgebreidheid-  270 Over de Perssing heid hebben ; in tegendeel geeft de minfte digtheid de grootte uitgebreidheid j ingevolge het reeds betoogde Mi Wel hu. - Die Schyf, welke de grootfte üiigebseidhxid heeft, moet dan in de Vloeiftof gedompeld het grootfle Gewigt verliezen ; —~~ het tegendeel heeft plaats met het ander Lichaam i weshalven , fchoon beide de Schyven inde Lucht even zwaar wegen , zy in het Water gedompeld, zodanig niet meer zullen biyven. D'eene Schyf zal alsdan ligter bevonden worden , als de andere. Ik zal het beredeneerde met de Proef- ondervinding f laven. Proef neeming. A en B (PI. IV. Fig. 53.) zyn twee Schyven een van Tin; de andere van Lood. — Ieder hangd door middel van een Paarde-hair aan den Arm van eene fyne Balans , en weeën in de Lucht volmaakt even zwaar , gelyk ge kunt opmerken. Nu zal ik ze beiden in een zelvde foort van Vloeiftof indompelen. Ziet daar het evenwigt verbroken ; d'eene is ligter dan d'ander geworden. L. De Proef bevestigd het gezegde. M. Deze betoogde waarheid noopt my eer verder te gaan ; dezelve op de in de Lucht hangende • Lichamen toepasfelyk te maken. Alle de eigenfchappen , welke wy betrekkelyk de persfing der Vloeiftoffe , zo op zichzelve, als ten aanzien van daar ingedompelde Lichamen hebben betoogd , moet men even eens verftaan omtrend  cp inceeompei.de Lichamen.] 271 om trend de Lucht, welke ook naar evenredigheid van hare hoogte , de plaats , daar ze op ftaat , perft. In dit opzicht ftaat de Lucht gelyk met alle andere Vloeiftoffen : - in dit opzicht zeg ik , om dat ze nog eenige byzondere werking uitheffend, door hare eigenfchap van Veerkracht.liet een , en ander zal ik u in het vervolg breeder onder het oog brengen , en leeren kennen. Thans wil ik alleen u toonen , dat het Gewigt der Lichamen in de Lucht gewogen eigenlyk niet hun voïftrekt Gewigt, maar (in eenen Waterweegknndigen zin gefproken) derzelver betrekkelyke Zwaarte is ; dewyl de Lichamen in de Lucht als een Vloeiftof ook van hun Gewigt verliezen moeten. L. De. Lucht als een Vloeiftof aangemerkt zynde , is uvjfge/egde onbetwiftbaar. M. Om gemelde reden zullen 3 ongelykfoortige Lichamen in de Lucht nauwkeurig even zwaar wegende, niet meer in evenwigt biyven, als men ze aan eeneBalance in een Luchtledige plaats ophangd; dat Lichaam , welke de grootfte uitgebreidheid heeft . zal dan het Zwaarfte bevonden worden. L. Dit begryp ik niet klaar genoeg. M. Het is egter gegrond op het dus verre verhandelde , en kan ook niet de Proef bevestigd worden. L. Hoe kan zulks gefchieden ? Ik betuig my deswegens geen denkbeeld te konnen formen. M. Zeer gevoeglyk met behulp van een Luchtpomp. -  g?» Over de Perssing pomp. Ik kan als hier de tyd noch plaats niet zynde , uwen weetluft daarin thans niet voldoen ; — in het vervolg zal my gepaster gelegenheid voorkomen , als wy namenlyk over dé eigenfchappen der Lucht in het byzonder elkander zullen onderhouden. Ik zal twee Klompen, een van Lood, en een van Wasch neemen , volmaakt in de Lucht aan een fyn Balausje in evenwigt hangende. — Beide deze aldus in evenwigt hangende Lichamen zal ik onder een wyde glaze Klok op de Schotel van de Luchtpomp brengen ; en ge zult zien , dat . zo dra de Lucht uit het Glas gepompt, of getrokken word , het evenwigt tusfchen die Lichamen dadelyk verfchrikt zal zyn. L. Een fraaije Proef ! — het gefielde zou daar door gewisfelyk bevestigd worden. M. Ik zal u de zaak op de reeds gelegde gronden tragten te verklaren. Indien men het verbroken evenwigt begeerde te herftellen , zou van de Klomp Wasch eenige deelen moeten afgenomen worden. ~~ Maar als die Lichamen dan wederom in de Lucht gebragt wierden , zou het Lood buiten kyf tc zwaar wezen, en het evenwigt niet eerder herfleld kunnen worden , dan na dal de gemelde vermindering wederom tot een vermeerdering by de Klomp Wafch gevoegd wierd. Het Gewigt van deze vermeerdering der deelen , is eigenlyk , het geen de Klomp Wasch wegens de grootere uitgebreidheid boven die  OP INGEDOMPELDE LICHAMEN. 273 die van het Lood door indompeling in de Lucht meer verloor, als hei laaftgemelde Metaal. L. Ik heb u begrepen. ■—- De Klomp Wafcfi moet buiten bedenking in de Lucht meer Gewigt verliezen als het Lood; en juist om die reden bezef ik dat men eerftgenoemde Klomp, ten einde het evenwigt te verkrvgen, met eenige deelen moet vermeerderen ; welke vermeerdeting in esn plaats , daar geen Lucht tegenswoordig is, volflrekt te veel moet zyn , en alzo de Klomp Wafch zwaarder doen worden , otn dat dezelve in gemelde om* handigheid geen verlies van zwaarte ondergaa', gelyk auderzins in de Lucht gewogen zynde, zulks gefchied. M. Zeer wel geredeneerd. Wy kunnen by gevolgtrekking uit het byge* bragte afleiden, dat alles, wat nien by het Gewigt koopt, in eenen Natuurkundigen zin grooter va tl Zwaarte is , als het in de daad behoorde te zyn: — want de Waag-gewigteu zyn in vergelyking van verre de roeéfle Goederen foortelyk zwaarder , en hebben alle dus eene kleinere uitgebreidheid: —daar in tegen hebben de Koopgoederen eene grootere oppervlakte , en moeten d:ensvolgeus een grooter verlies van zwaarte ondergaan. Dit meerder verlies vereischt ook eene vermeerdering, eene toevoeging van ftofdeelen , welke in het Luchtledige onnodig zyn , tot het ftellen van het even wigt; L. Dit volgd natuurlyk uit het betoogde. Het geen in de Lucht gewogen is zal gewisfelyk V. Deel. s (ötr!  274 Over de Perssing op ingedompelde Lich. (om gemelde reden) meer zwaare llofdeelenbevatten , dan het wel vereischt word tot het evenwigt ih een plaats, daar de gewogen Lichamen geen verlies van Zwaaite ondergaan ; dat is, in een Luchtledige ruimte. M. Hieruit blykt verder dat de Verkooper zich altoos voordeel zal doen, met de Koopwaren zo veel mogelyk, tot eene kleine omtrek te brengen ; want alsdan zal de te wegene ftoffe niet zo veel van derzelvevolftrekt Gewigt verliezen , over zulks ook niet zo groote toevoeging van ftoffe vereifchen , dan wel wanneer dezelve luchtig uit elkander verfpreid word. L. Oniochenbaar. Hoe digter de ftofdee¬ len by een gepakt zyn, hoe kleiner uitgebreid-* heid ; gevolgiyk, hoe minder het verlies van zwaarte, hoe geringer de toevoeging van ftof tot verkryging van het evenwigt. M. Niet tegenftaande alle deze gevolgtrekkingen op zuivere Natuurkundige Gronden gevesftigd zyn , moet ik egter bekennen , dat dezelve niet anders als in eenen ftrikften zin verftaan moeten worden. De winft , welke men door gemelde nauwkeurigheid in het oog te houden, zou verkrygen , is zo gering, dat hef als niets tc achten is: weshalven het gezegde niet meer, als eene bloote befpiegeling moet aangemerkt worden , cn hiermede zullen wy voor heden onsGefprek ftaken, SEVEN«  S E V E N D Ë SAMENKOMST. Vervolg over de perssing o»r vloed STOFFEN op INGEDOMPELDE LICHAMEN, en bet VERLIES van ZWAARTE, daar door veroorzaakti Meester, jijles, wat wy tot dus verre befchouwden , Vertoonde ons flegts de indompeling eenes Lichaams in Vloeiftoffen van hetzelvdè foort. ■ Ingevolgen dc hier vooren gemaakte fchikking, zullen wy ons Gefprëk moetende vervolgen , nu de indompeling van Lichamen iri Vloeiftoffen van verfchillende foort ter onderzoek neemen ; en na dit afgehandeld te hebben, als dan tot de laatfte verdeeling van het voorgefteld Plan overgaan , namenlyk : de werkzaamheid eener Vloeiftoffe op een Lichaam , welk flegts ten deele (laar ingedompeld , van onder opwaards en Zydelings gedrukt word , zonder dat de Vloeiftof van boven eenige persfing daar op kan üitöeffenen j geiyk dit plaats heeft in de Schuiten , en alle aan dc oppervlakte dryvende Lichamen. Leerl. Ik zal u met vermaak hooren fpreken. M. Betrekkelyk het eerfte , komt ons de volgende waarheid ter overweeging voor. S 2 h  f]6 Perssikg op ,, Een Lichaam in verfchillende foorten van VloeiftofFen gedompeld , zal verfchillende Ge,, wigten verliezen , naar evenredigheid der foor,, telyke Zwaarte dier Vloeiftoffen." Laaten wy twee Loode Schyven ons vertegenswoerdigen, welke volkomen van gelyke grootte zyn ; en gevolgiyk even zwaar. L. By aidien beide van het zelvde foort van Metaal en even groot zyn, moeten zy gewisfelyk even zwaar zyn, om dat ze gelykfoortige Lichamen zyn, welke onder gelyke uitgebreidheden een zelvde hoeveelheid ftoffe ; eene zelvde Zwaartebezitten. Mi Wel gezegd. Bae Lichamen zullen derhalven aan de Armen van een Balans opgehangen , in evenwigt zyn. L. Onlochenbaar; wegens de gelyke Gewigten. M. Laaten wy dezelve in dien ftaat zynde , het eene veronderftellen gedompeld te worden in Water , en het ander in Bier. Zy zullen in deze Vloeiftoffen gelyke plaats beflaan. L. Buiten kyf, om dat ze even groot zvn. M. Gisteren hebben wy door Proefondervinding geleerd, dat een ingedompeld Lichaam zo veel van deszelfs Gewigt verliesd, als die Klomp weegd , welks plaats het Lichaam beflaat. - Hieruit volgd dan, dat, by aidien het Bier, en Water, gelykfoortige Lichamen waren, beide gemelde Loode Schyven „ daarin evenveel Gewigt moeten verliezen j maar dat het Bier zwaarder zynde, dau  ingedompelde Lichamen. 277 dan het Water , het Lichaam , welk ,in de, eerftgemelde Vloeiftof gedompeld word, grooter verlies moet leyden , dan het ander in het Water. L. Gewisfelyk. ——- Als beide de Vloeiftoffen. gelykfoortig zyn , zullen even groote Klompen ook even Zwaar wegen ; maar d'eene foortelyk zwaarder zynde dan de andere , heeft juist het tegengeftelde plaats ; uit dien hoofde zal dat Lichaam welke in de zwaarfte Vloeiftof gedompeld is, ook het grootfte Gewigt verliezen. M. Derhalven blykt hieruit de waarheid van het geftelde :. een Lichaam in Vloeiftoffen vau Verfchillende foort gedompeld , moet verfchillende Gewigten verliezen..—■ Hoe meerder Digtheid, of hoe grooter.'foortelyke Zwaarte de Vloeiftof heeft , hoe grooter ook het verlooren Gewigt fiShi /' • ■ ' Dit zal ik nu met de Proef bewyzen. Preefneeming, (PI. IV. Fig. 53.) A en B zy twee even groote Loode Schyven , ieder door ecu Paarde-hair aan eene fyne Balance opgehangen. — Deze Lichamen zyn volkomen in evenwigt. j Nu dompel ik ieder in een Glas met Regen-water.. —— Ziet het evenwigt blyft ongeftoord. L. Dit kan niet anders wezen,*,want twee even groote. en even zwaare Lichamen worden hier in een zelvde foort van Vloeiftof gedompeld. M. Nu zal ik het eene, namenlyk het Lichaam A uit het Water neemen , en wederom in een Glas jnet Bier dompelen. — Gy kunt dan opmerken t S 3 dat  278 Perssing op dat het evenwigt verbroken is ; Iaastgenoemd Lichaam A is ligter geworden. L. Deze Proef bevestigd het gefielde. — Het Lichaam A weegdligter, om dat het in eerie zwaardere Vloeiftof gedompeld , naar evenredigheid meerder Gewigt , dan in eene ligtere moet verliezen. M. Dus is het zeker, dat een Lichaam zo veel te meer van deszelfs Gewigt verliesd .hoe digter; hoe foortelyk zwaarder de Vloeiftof is. Wy kunnen hieruit by gevolgtrekking afleiden , dat het Gewigt van een in dc Lucht hangend Lichaam veranderlyk zal zyn; zynde dan eens grooter , dan weder kleiner. — Hoe digter, hoe zwaarder dc Lucht is., hoe ligter het Lichaam zal weegen. L. Onlochenbaar, namenlyk in die veronderftelling. dat de Lucht in hare digtheid veranderlyk is. — Is dat ook wezenlyk zo? M. Geen Vloeiftof is 'er, welke meer daaraan onderhevig ftaat, en zulks wegens de'hoedanigheid van Veerkracht ; — kunnende de Lucht door drukking of famenpakking digter worden , gevolgiyk onder eene gelyke uitgebreidheid eene grootere hoeveelheid ftoffe bevatten, en over zulks ?waarder weegen. -—— Ik voeg nog hier by , dat de Lucht des Dampkrings de vergaderplaats is van alleileye foorten van uitwaasfemingen, die dagelvks; ja alle oogenblikken uit het Lichaam des Aardkloots, en der Schepzelen , welke dezelve bewoo-    INGEDOMPELDE L IC RAMEN. Jz?0 bewoonen , opklimmen , en in het bovenfte gedeelte , eigenlyk het Dampgewefl genaamd , verzameld , en tot Wolken geformd worden, — Naar mate de Lucht met deze Dampen bezwangerd is, is ook hare digtheid, of grooter of kleiner ; en diensvolgens moet ze met min of meerdere kracht persfen, gelyk zulks uit de verandering der hoogtens van de Kwik-kolom in de Barometers, of zogenaamde Weerglazen blykbaar is. L. Ik heb het laaftgemelde bykans dagelyks op rnyne Barometer waargenomen. Geduurig is de hoogte van de Kwik in de Pyp veranderlyk. — lk heb zulks meer dan eens ( zeg ik) waargenomen , zonder egter de rechte oorzaak daar van t« weeten. - Slegts heb ik door de ondervinding geleerd, dat gemelde verandering, eene verandeiing van Luchts-gefteldheid ten gevolge heeft. M. In het vervolg zal ik gepafter gelegenheid hebben, om gemelde foorten van Werktuigen u nader te leeren kennen. 't Is dan zeker, dat de Lucht dan eens zwaarder , dan weeder ligter kan worden. - — Dit zo zynde , is het onbetwiftbaar , dat een zelvde Lichaam , ten tyde, wanneer de Lucht het digtfte , en zwaarfle is, meerder Gewigt verliezen ; gevolgiyk ligter wegen moet , dan op die tyd , als ze mindere digtheid heeft: dat is ligter by flordig en dampig Weder zal zyn , dan by eene fchoone heldere Lucht. Dit egter moet al wederom niet anders, dan in eenen flrikten zin S 4 ver-  aflo Perssing op verftaan worden, dewl het verfchil daaruit ooffpronglyk bykans onmerkbaar is, ten minfte voor niets in de famenleving te achten. De Heer DüSftGULiER (ziet zyn meermaals genoemd Werk 2('. Deel, pag. 238 , en 239. onder'de Aanmerkingen) heeft de moeite genomen om dit verfchil te bepalen, met een ft.uk Goud en Geel Koper ; en heeft bevonden, dat het fluk Goud' zo groot als t pond Geel-Koper weegd 2 ponden , en dat dat ftuk by iloidig weder , één aas verliesd ; - en toond wyders aan , dat het verfchil van verlies omtrend gelyk is aan de waarde van ' gedeelte van een ftuiver, als men het Goud op 2 ftuiv'ers het Aas rekend. L. Waarhk een gering verfchil, of verlies op zo een'gemelde Klomp , het is ten minfte Zo, dat het ligtclyk verwaarloosd kan worden. M. Op gelyke Grondbeginzelcn zal men ook konnen reden geven van zeker Veifchynzcl, die men ziet gebeuren in foa mige Weerglazen, welke ik by deze gelegenheid u zal leeren kennen , na alvorens hèt 'volgende te hebben herinnerd. — Het is eene bewezene waarheid , dat alle'Vloeiftoffen zo we! als v'afte Lichamen1, zich door warmte of hitte laaten uitzetten , en alzo Ylder, of minder digt worden , gelyk ik nier Voeren u meend reeds gezegd te hëb'héti; 1?":,!j'?1-> -n^nxeu -,z , '. -3 L. Dan bciiuit ik hier uit', 'dat de Vloéiftoffen door liitte doordrong™ , en uitgezet, van haare digtheid verliezeu, 1 M. Ja  INGEDOMPELDE LICH AMEN. 28l M. Ja toch Gy zult in het Vervolg met de Proef hier van overtuigd worden. Dit eene onveranderlyke waarheid zynde, zo volgd uit het geen we nopens het verlies van Zwaarte van een ingedompeld Lichaam bewezen hebben, dat hetzelve op de oppervlakte eener Vloeiüoffe dryvende , aanftonds zinken moet , zo dra die Vloeiitof warm word. Dit moet ( zeg ik ) alzo ge¬ fchieden , mits dc foortelyke Zwaarte van het Lichaam flegts zo groot zy , dat hetzelve in de koude Vloeiftof nauwiyks boven blyft; want zo het verfchil anderzins te groot was, zou het niet zinken , hoe ook de foortelyke Zwaarte der VkciftotFe door hitte verminderd wierd. De volgende Proef zal het gezegde bevestigen. Proe neeming. (PI. V. Fig. 54CEFD is een Ketel'je van dun Koper oi Blik , rustende op drie Schragen , boven een Lamp G , gevuld met Voorloop, om den Bodem van het eerftgenoemde te konnen verwarmëtf. —— A B is een Glaze ïieschje ,637 duimen lang , en 1 duim wyd, tot aa met lirandewyn gevuld, —— Ik heb in hetzelve geworpen eenige Bolletjes a a van Glas , of Emailje gemaakt , hoedanig men by de Italiaa- nets of Weerglas-makers kan krygen. J De foortelyke Zwaariedezer Lichaampjes-heb ik maar even zo groot genomen, dat zemauwlyks aa'ri de oppervlakte biyven hangen, zo'lang de Vloeiftof koud is. Ik giet nu in het Keteltje eene ze¬ kere hoeveelheid fchoon Water, en ftei het glaze S 5 Fleschje  282 Perssihg op Fleschje van boven by A digt gefloten , hier in ; eindelyk laat.ik het Water in het Keteltje langzamerhand door de Vlam der Lampe warm worden. Zo dra het Water een zeker trap van hitte verkregen heeft , zal het die warmte aan het Fleschje mededeelem , gevolgiyk ook aan het Vocht, dat daarin befloten is. Na cenigen tyd das het Water hebbende laaten warm worden , zult ge zien, dat de Bolletjes aa Bodcmwaards zich begeven, zullen. Gelyk ge nu op dit oo- .genbük ziet gebeuren ; namenlyk hoe dezelve uit aa, nu reeds tot bb gedaald zyn. L. Ja waarlyk. M. ik zal nu het Fleschje uit het Water halen , en van langzamerhand laaten koud worden,.Ziet daar nu beginnen ze wederom naar boven te , ryzen , | en zullen wel dra hunne voorige ftand,plaats aa inneemen , na dat het Vocht geheel ver,koeld zal zyn. L. Ik heb het opgemerkt. ,M. Dit nu is een uitwerking der vermiudeidc fooitelyke Zwaarte van het Vocht. L. o Ja! —- de Balletjes zyn zo zwaardoor ..u. geiteld, clat ze in de koude Vloeiflol maar even .kunnen biyven hangen ; derhalven , wanneer de tiigtheid der VloeiiiofFe verminderd , kunnen die .Lichamen zo veel Gewigt niet meer verliezen, als te voorea , over zulks moeten ze Zwaarder .worden , en nederzisken. Veorwaar een fehoone Proef! M, Door  INGEDOMPELDE LlCH AMEN. 283 M. Door de* kennisfe hier van , zult ge nu in ftaat zyn , om reden te konnen geven , van die foonen van Weerglazen , welke ik even genoemd heb , en nu zal gaan befchryven. PI. V. Fig. vertoond zodanig een Werktuig.—— AB namenlyk, is een glaze Buis 5 of 6 duimen lang, en omtrend 1 i duim wyd; - ter •wederzyde digt gefloten , en van boven by A met ten Ring voorzien. De inwendige holte is bykans geheel met zeer fterke en ongekoleurde Brandewyn gevuld tot C D. - De overige rnimtcACD bevat een weinig verdunde Lucht.— In dit Vocht zyn eenige glaze Bolletjes , van gemelde ftoffe , en met gelyke voorzorge , als ik reeds in de voorige Proef aanmerkte, gemaakt.— Dit Werktuig tegens een Muur of ergens anders opgehangen , dat het aan de gciingfte verandering van koude of warmte bloot gefteld is , zal men dan eens de Bolletjes beneden by aa , ten tyde van warmte; dan weder by bb bevinden te hangen , alsde'Lucht kouder geworden is; ja by aidien het Werktuig met de vereischte nauwkeurigheid gemaakt is , zullen die Bolletjes telkens 'levendig zyn, dan ryzende , dan weder dalende . by iedere merkelyke verandering van koude en warmte. Ik zeg merkelyke verandering , om dat een geringe verwisfeling geen merkbaar verfchil geeft. L. Deze Werktuigen kunnen dan dienen , om de warmte of koude der Lucht te bepalen. M. Ja  23.1. P b r - s s i n g op, M. Ja toch. - Men heeft dezelve als zodanige gebruikt, fchoon 'er andere zyn, welke, beter hier toe gefchikt bevonden werden , gelyk ik by de be* fchouwing van het Vuur u zal leeren kennen. Gy kunt ondertusfchen de meermaals aangeprezen Verhandeling over de Barometers en Thermometers raadplegen, bladz. 78. Ziet daar de reden verklaard van zekere natuurlyke werkzaamheid, .welke eene onkundigen by de eerfie aanfehouwing zeer.verbazen moet. L. Dit heeft, by my plaats gehad; en zonder de verkregene nadere onderrigting, zou ik de reden daar van geenzins hebben konnen begrypen. j|j M. De beurtwisfclcnde werkzaamheid dezer Lichaampjes , die men ook de gedaante van Mannetjes , en Vifchjes geefd, heeft de aandacht der Wysgeeien dermaten getroffen , dat ze dezelve met groote oplettenhcid hebben naargegaan , en- hunner betrachting dubbel waardig geacht ; alzo zy uit de verklaring van de wyze dier beweeging, het Zwemmen der Visfchcn, cn Vliegen der Vogelen hebben afgeleid. L. Hoe zo uiyn Heer! — Zou het Zwemmen cn.het Vliegen , moeten verklaard worden , door de vermeerdering van koude of hittejyan de Vlocir fiolfen , daar de Visfchen , en Vogelen zich kt bevinden ? ■■. Ik beken hier geen overcenkomü te konnen befpeuren. M. By aidien de zaak zodanig was , als ge u verbeeld, dan zqu ik e.veu, min als g^, eenige ver-  INGEDOMPELDE Li CH AMEN. Q85 gelvking konnen maken. - Neen myn \ riend ! — dit is myne meening niet. —— Alleen wil ik zeggen , dat men de oorzaak van het Zwemmen en Vliegen , kan verklaren uit die waarheden , welke wy nu op verfchillende wyze, of uit onderfcheidene oogpunten hebben befchouwd ; namenlyk: dat een Lichaam in eene zelvde Vloeillof dan ligter , dan weder zwaarder kan worden , als derzelver uitgebreidheid , op d'eene of andere wyze vermeerderd of verminderd. L. Ik heb u nu beter begrepen. — Het eerftgemelde is klaar uit Proefneemingen gebleken ; en het laatfle bezef ik mede waarheid te zyn : want een Lichaam in het Water gedompeld, en in uitgebreidheid veronderfteld zynde , vermeerderd te worden , moet gewis ligter worden , om dat het meer Gewigt verliesd , hoe grooter van uitgebreidheid hetzelve is: dan fchoon ikde waarheid hiervan uit de reeds betoogde gronden bezef, kan ik my egter niet verbeelden , hoe een Lichaam onder Water in uitgebreidheid vermeerderen kan. M. Zulks kan zeer wel gefchieden ; het zy dat het Lichaam door eene inwendige werking zichzelve uitzet ; het zy dat men aan hetzelve een Klomp tocvoege , welke deszelfs uitgebreidheid vermeerderd. Qp foortgelyke werkzaamheden, ruft het Zwemmen der Visfchen, en het Vliegen der Vogelen; zo als nu zal tragten uwen aandacht deswegens voor te lichten. ' Het  ö8<5 Perssing op Het Zwemmen beflaat in eene hebbelykheid f om zich boven Water te houden ; of naar beneden gezonken zynde, weder naar boven te komeni dat is voor een tyd zichzelve dan Zwaarder, dan weder ligter te konnen maken,en alzo allerwegen door het Water te bewegen. Dit word by de Visfchen waargenomen. Deze Dieren door den Schepper tot bcwooners des Waterige gedeelte van den Aardkloot gefchikt zynde , hebben ook daar toe benodigde bewerktuiglyke Lichamen. L. Kunnen zy dan hunne Lichamen naar willekeur uitbreiden, en wederom intrekken ? M. Ja toch ! - Godt heeft alles met de hoogfte Wysheid gemaakt. ■ Ieder Schepzel , dat uit Deszelfs Alvermogende Hand gekomen is, is juift zo toegeuelsl, dat het alles bezit, wat tot deszelfs aart en nooddruft in allen opzichte noodzakelyk is. De Visfchen het Water tot derzelver Element aangewezen zynde, zyn ook daarom bc aafd van al het geen dezelve in flaat kan fteiien , om met gemak naar goedvinden door hun Element naar boven ; naar onder; en allerwegen te konnen begeven. — Ten dien einde zyn aan dezelve door den goeden Schepper gefchonken een Staart, en een genoegzaam aantal Vinnen , welke hen in hunne bcweeging door het Water als zo veele Riemen , en Roeren verftrekken , om allerwegen z clr te konnen wenden ; keeren ; voor en agterwaards te bewegen : —- gebruikende zy d« Vin-  INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 2S7 Vinnen tot laaftgemelde werkzaamheid ; en de Staart meeflal tot een Roer, om hun voortbewogen Lichaam , in die ftreek werwaards zy voortfnellen , te beftuuren , en in gevalle van omwending te konnen keeren. Met foortgelyke deelen zyn alle Visfchen voorzien , hebbende ieder foort naar gelang hunner behoeften» die deelen , of grooter, of kleiner, en in meerder of minder getal:-dus zyn by voorb. aan die foortcn, welke niet dan laag by den grond, en flegts langzaam voortkruipen, (gelyk de Aaien , en diergelyke ongefchubde Visfchen ) flegts kleine korte Vinnen gefchonken : —- daar in tegen hebben andere foorten , welke ter bereiking van hun nooddruft, ja veeltyds hun leven door de Vlucht voor hunne Vyanden te bewaren , niet alleen brede platte Staarten ; maar ook een genoegzaam aantal uitgebreide beweeglyke Vinnen. Alzo is ieder foort naar zynen Aart met de hoogft mo. gelyke Wysheid , en voorzorge geformeerd. Behalven deze bewerktuiglyke deelen , heeft de Natuur-onderzoeker in het Lichaams-geftel der Visfchen ook nog andere opgemerkt, welke voornamenlyk aan die foorten «iges zyn , die, dan i« de hoogte , dan weder in de laagte, en allerwegen zich moeten begeven. L. Welke zyn die deelen ? Af. Namenlyk 2 Blaasjes geheel ftyf met Lucht gevuld, en in de Buik van de Vischbefloten. D«ze Blaasjes kunnen de Visfchen dcor eene heb- belyk-  288 Pe rssing op belvkheid hen uit de Natuur eigen , te faamen drukken , en in een kleinere ruimte brengen , waardoor de uitgebreidheid des Lichaams verminderd , over zulks (dit is hetgeen ik ter toepasfing bedoelde ) wigtiger moet worden: weshalven een Visch geduurendedeze werkzaamheid zinken kan; dan weder boven willende komen, heeft zy ook het vermogen de Buik uittezetten, en het famengedruktc Blaasje alzo gelegenheid te geven , wederom zich uittezetten, en op deze wyze het verlies van Zwaarte des Lichaams te doen toeneemen , waardoor de Visch met meerder gemak uit de diepte zich opwaards begeven kan. L. Ik heb foortgelyke Luchtblaasjcs in de Visch meenigmaal waargenomen, zonder egter het einde daar van te hebben geweetcn. De werkzaamheid , welke gy uit derzelver ge.lcldheid verklaarde, bezef ik zeer mogelyk te zyn ; dan zou dezelve ook met de Proef konnen worden aangetoond ? zouden die Blaasjes de Visfchen niet tot een ander gebruik gegeven zyn ? IVl. Het deswegens gefielde is Proef kundig bevestigd met een zogenaamde Lucht-pomp. Gelievd uwe nieuwsgierigheid nopens dit bewys optefchorten, tot wy over de eigenfehappen der Lucht in het byzonder zullen handelen; — ik beloof u te zullen doen zieu, dat, eenige levendige Visfchen in een Glas met Water onder een Glaze Klok , op de Schotel van gemelde Werktuig gefield, en de Lucht uit de Klok getrokken zyn-  INGEDOMPELDE LlCflAMEN. s8$ zynde , alsdan, de lucht , welke in het Blaasje belloten is zich dermate uitzetten, en het lichaam Van den Visch zodanig zal doen opzwellen dat , welke pooging het Dier ook mogt doen, hetzelve niet naar beneden zich begeven kan: — Wyders zal het u blyken, dat , zo iasch het Blaasje door de uitzetting der inwendig bellotene Lucht in {tukken berst, de Visch , in weerwil aller poogingen , telkens zal zinken , en zich niet dan met groote moeite nauwlyks kunnen ophouden. L. Schoone Proeven! — Daar uit blykt klaar, dat de gemelde Blaasjes tot het Zwemmen Volitrekt noodzakelyk zyn. Door de Vin¬ nen bewegen de Visfchen zich voort; en door de Lucht-blaasjes maken zy hun lichaam dan ligter , dan weder zwaarder ; kunnen diensvolgens , of ryzen ol dalen. M. Op foortgelyke grondbeginzelen hebben wy Menfchen ook het Zwemmen zoeken aan te leeren. — Onze lichaamen zyn door den Schepper tot diergelyke werkzaamheid niet gelchikt; om die reden heeft men (om dc konst van Zwem* men zich eigen te makênj het lichaam moeten verbreeden , met een itoffe , welke hetzelve niet veel verzwaard, maar in het Water gedompeld zynde, een groot gewigt doet verliezen. Op deze wyze word den Leerling in de konst van Zwemmen gelegenheid verfchaft ; om niet alleen alle de gebaardens met handen en roeten j ten einde zich door het Water heen cn weder te bewegen ; V Deel. T *****  290 Perssing op maar ook de wyze , hoe zich te konnen heiïen , eu weder te doen zinken , aan te leeren. — Het laatfte blyft ondanks alle de voorzorge egter voor het Menfchelyk lichaam möeilyker dan voor de Visfchen; — want fchoon de Leerling zich bediend, van Blazen, Kurk, Stroo of diergelyke ligte flofFen meer, ten einde te beeter te dryven , zal hem naderhand zich van deze flofFen ontdoende , de beweeging om te ryzen of te dalen altoos veel moeite, en omzichtigheid kosten. L. Ik bezef zulks ook. Meer dan eens ben ik aanfchouwer geweest van het Zwcm- fchool. ■ Ik heb altyd opgemerkt, dat de aan het lichaam aangebondene ligtere ffofFe geen ander nut heeft, dan om de Leerling buiten gevaar te ftellen van door zinking niet te konnen verongelukken ; en hem dus tyd te geven de nodige beweeging met handen en voeten des te gemakkelyker aan te leeren. M. In weerwil dezer voorzorgen moet men zich egter zoeken eigen te maken , dc manier, om daar mede te konnen Zwemmen ; want niet tegeuftaande men dus doende wel voor het zinken eenigz-ins behoed is, zal een onervaren zich met gemelde last beladen te water begevende, groot gevaar loopen van te verdrinken , zo hy zyn hoofd niet boven water weet tc houden. ■ Iemand, die dit niet weet te doen, zou om hals raken , zonder dat hy eens diep begon te zinken, De hebbelykheid hiervan te ver- kry-  INGEDOMPELDE LlCÏIAMEN. 2pï krygen is gewisfelyk geen der geringfte handelingen van het Zwemmen ; gelyk-alle Zwemmers eenpaarig zullen getuigen. L. Het hoofd boven te houden is buiten tegertfpraak het moeilyklle. M. Dit fteund op N atuurkundige Gronden. Het zwaarfte gedeelte des menfchelyk lichaams is in, of digt by het hoofd. ■ Dit toond , hoe ongefchikt de Menfch voor het Zwemmen is. Het viervoetig gedierte fchynt daar toe een beter lichaamsgeftalte te hebben : — Want de lange halzen komen hen ten dien Opzichte zeer te flade , en doen het hoofd met min* dere moeite boven houden. - Dit zy genoeg over het Zwemmen gezegd ; - hebt ge lust hier over ee» nige meerdere byzonderheden te weeten : leest dan de Verhandeling van den Heere Bazin , in 't Fransch uitgegeven 1741, en naderhand in het Nederduitscli vertaald en geplaatfl in de uitgezogte Natuurkundigs Verhandeling i?. Deel bl. 360. - Als ook de Verhandeling van de l a Chapuie, onder den Titul : De Scaphander of de Konst, om in de diepjle wateren dryvende te gaan , vertaald door den Heere van Engelen, in den Jare 1777. Gy'zult in deze Verhandeling verfcheide nuttige aanmerkingen op de konst van Zwemmen viriden. Ik kan by het aandenken dezer Verhandeling met ftilzwygen niet voorby , u by voorraad ecii oppervlakkig denkbeeld te geven van de Scaphander , om welke wereldkundig te maken , déze T 2 V«r-  2572 PERSSIN« Of Verhandeling voornamenlyk ingerigt is. - Dezelve bevat dc befchryving van een Kolder, waarmede dc Mensch bekleed , cn tot zekere diepte daar mede in het Water gezonken , vryiyk door het water heen wandelen , of zich met de ftroom kan laaten afdryven. De vinding van dit Werktuig hoord aan den Heere la Chapelle. In het Jaar 1769. vond hy namenlyk dc Konst, om met opgemelde Kolder geheel recht over eind in de diepfle flroomen te flaan , cn zich naar verkiezing zonder gevaar heen en weder te begeven. —— Hy gaf aan zyne Uitvinding de naam van Scaphander, zynde van een Griekfche oorfprong, en zeer gefchikt, om den aart van het Werktuig te konnen uitdrukken, als afflammende van het woord 2x«$tj Scaphée, Schuit of Boot, en dv^ anéer een Mensch of Man, of van een Mensch of van een Man ; uit welke woorden de benaming Scaphander , m het Nederduitsch Menfchen-fcbuit, en in het Fransch Eatcait de l'homme gefmeed is. L. Hoedanig is dat Werktuig gemaakt? M. Gy kunt daarvan in opgemelde Verhandeling eene nauwkeurige befchryving , voorgelicht door eene zeer gepaste afbeelding, vinden Weshalven wy ons thans daar mede niet zullen ophouden. ——— Alleen merk ik aan, dat het voornamenlyk beftaat, in een foort van Borstrtk zonder Mouwen , van Zyldoek gemaakt, en tusfchen beide gevoerd met kleine platte vierkante Huk-  INGEDOMPELDE LICHAMEN. 293 ftukken Kurk , tusfchen het Doek naast elkander gelegd , en zodanig vastgenaaid, dat het kleed buigzaam is. ■ Dit kleed kan met Iedere riemen om het lichaam worden aangegord. ■ Een mensch met zodanig een Wambuis uitgedoscht, kan naar zyn goedvinden door het Water heen wandelen ; het Lichaam zinkt tot iets meer dan het middel, en blyft dan, als het ware op het Water zitten ; kunnende , by aidien het Water afflroomende is, dan met den Aroom afdryven. L. Een fchoone vinding ! - ik blyf u vcrpligt voor de onderrigting deswegens my verleend. M. Ik zal niets meer daar van zeggen, gy kunt de opgemelde Verhandeling raadplegen. Als een gevolg van het bewezene onzer Proeven, zal men konnen een middel afleiden, om ge« zonke Lichamen uit de diepte te doen boven komen , zonder dezelve opwaards te trekken. L. Hoe is dat mogelyk ? — kan een Lichaam zonder toedoen van een optrekkend Vermogen boven komen ? M. De verklaarde Waterweegkundigc Gronden , wyzen hiertoe middelen aan. i«. Kan zulks gefchieden op plaatzen daar Eb en Vloed gaat. se. Op plaatzen , daar altoos een zelvde diepte van Water blyft. Betrekkelyk het eerfie. . Als men gezonke T 3 Li-  354 Perssing op Lichamen ter plaatze daar Eb en Vloed gaat wil doen opkomen, moet men het tydftip van het laagfte Water afwagtcn , en dan aan het gezonken Lichaam groote ledige Kisten met TBüwen, of Kettingen vau kluifteren , dan verders 'aan de werking van het Water overlaaten. Zo dra O het Water van Vloeijen word , zullen die Kisten fooftelyk ligter dan de Vloeiftof beginnen Vlot te worden , en aizo door het wasfend Water van langzamerhand worden opgeperft ; door welke weiking de gezonken Lichamen dan ook uit dc diepte worden opgetrokken. L. Nu begryp ik zeer dnidelyk de mogelykheid van dc opligting des Lichaams.— Het gezonken Lichaam aan de ledige Kiften vaftgcklonken, word buiten bedenking geligt, zo dra de Kiften door verhooging- van het Water worden opffcdreven. M; Het kan egter wel gebeuren, dat men bet werk altoos met dat gelukkig gevolg niet verrigt; en zulks wanneer het gezonken Lichaam tc diep in het Zand, of Slyk is ingeweld ; want als dan zou de wclerftand-biedende , tegens dc opligtendé kracht der aangebondene Kiften te groot koniien zyn, om overwonnen tc worden. L. Ja toch ! — in dit geval moet het Lichaam tevens met de Kiften aan de grond biyven, M. Betreffende het tw.eede Geval, namenlyk : als een Vaartuig op een ondiepte geraakt is, daar vvciuig qf geen Getyde gaat • ook wel , wanneer dc  INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 2£>5 dc gronden te ondiep zyn , om diepgaande Schepen 'er overheen te doen vlotten. — In diergelyke om Handigheden heeft de ondervinding op Waterwecgkundige Wetten gevestigd , ons geleerd, dat men zich van ledige Kiften ai mede bedienen kan. Men laat die Kiften vol Water loopen , vervolgens door middel van Touwen of Kettingen aan het Vaartuig vaftgekluifterd», en alles dus voorzien zynde , de Kiften door pompen weder ledig maakt. Het gevolg hiervan zal zyn: dat naar maten de Kiften beginnen ledig , en dus ligter te worden , zy het Vaartuig doen ryzen, en over zulks , hetzelve over de ondi'eptens doen vlotten. Van foortelyke hulpmiddelen hebben onze Voorouders in de voorgaande Eeuw zich bediend. — Men heeft namenlyk groote Kiften gemaakt ; ter wederzyde van het Schip een daar van vaftgehegt; en eindelyk dezelve ledig gepompt hebbende, heeft men het te diepgaande Schip zo veel kunnen ligten , dat het zonder gevaar over de ondieptens kon vlotten. ——- Door zodanige middelen heeft men groote Schepen over de droogte van Pampus in het Y weeten te voeren: gelyk zulks gefchied is met de Vloot in den Jare 1672. tegens Vrankryk in Zee gebragt. Van zodanige ledige Kiften, heeft men zich bediend tot omtrend het Jaar-1690, wanneer ze in onbruik geraakt zyn, toen een Amfterdamfche Burger met name Meuwes Meindehts Bak- T 4 KEU,  ap5 Perssing op keu, de zogenaamde Cameelen had uitgevonden, waarmede men op de diepte van één Amflerdamfche voet Water , de zwaarte van 40 Laft (ieder gerekend tot 4000 ponden GewigtJ en alzo zelfs dc allergrootfte , en zwaarfte Oorlogfchepen kan ligten , en zonder nadeel over ondiepe gronden heen brengen, L. Een ailernultigfle uitvinding ! — hoedanig was de gedaante dezer Werktuigen ? M. Het waren niet anders dan ledige Kiften, maar van zodanige een maakzel, dat ze van buiten tegens het hol van 't Schip ter wederzyden pasfen en floten ; en na met Water geheel gevuld te zyn , vervolgens door Kettingen aan Balken , ten dien einde uit de Gefchut-poorten nitgeftoken, vaft gekluifterd konden worden. Het Schip dus tufchen de Cameelen ingefloten , word met dezelve tellens geligt, zo daar het Water word uitgepompt, even als van de Kiften hier vooren gezegd Is. - De genoemde Uitvinder heeft op deze wyze in het Jaar 1693. net ^cliip d.e Unie, gevoerd dooi den Luitenant A l m o mje, 6 voeten hpog opgeligt. — Desgelyks voet de hy in bet jaar 1692. het Schip van Oorlog de Maagd, ovc] het drooge van Enkhuizen tot in Zee; gelvk zulks uit een eigenhandig Getuigfchrift blykt. Ik ondergefclirevene Meuwes Mei.nderts Bakker, Inveuteur van de Cameelen, ver,, kiarc : dat ik in de Maand Juny 1692. - het Schip van Oorlog , genaamd dc Maagd van Enkhui:  ingedompelde LlCHAMEN. StQ* ,, Enkhuizen, hetwelk lang is 156 voeten, in de ,, tyd van omtrend één Etmaal , van het Enk,, huizer Hoofd af, met een gemeene Gety Water, over de Platen , met behulp van 2 Cameelen, „ tot in het Diep heb gebragt." L. Deze Uitvinder verdiend alle belooning voor eene zo nuttige vinding. Heeft inen hem ook daar voor beloond. M. Gewisfelyk. — De Admiraliteit te Atnfterdam vond goed hem rykelyk daar voor te befchenken , blykens een Acte aan hem verleend, op den 6c. Oöobcr 1690. Ziet h;erqver verders den koophandel van Amfterdam, uitgegeven door Le Moine de L'Espine , bladz. 15-17. Na dezen uitflap gedaan te hebben, zullen wy weder onzen leidraad vervolgen. Wy hebbea betoogd gezien, dat een Lichaam in eene Vioeiflof gedompeld altydvan zyn Gewigt >erliesd L. Ja het verliesd juifl zo veel , als de Klomp Vloeiftof weegd , welks plaats het beflaat. M. Wy hebben ook bereids gezien , dat de oorfprong van het verlies van Zwaarte eigenlyk te zoeken is , in de oppersfende kracht van het Water , veroorzaakt door de loodrechte Kolom van boven naar onder , en wel op die diepte, in welke het Lichaam zich ingedompeld bevind. L. Ja toch. 'Er 'word van de volftrekte Zwaarte des Lichaams zo veel Gewigt krachteloos gemaakt, als de oppersfende kracht van het Wa« T 5 ter  2 befpeurd men deze- dry vende Lichaampjes eene andere richting aan tc riéemen ; zich namenlyk in het Water oprigtende ;, zinkende met het eene punt in het Water , en daarentegen met het ander opwaards ryzende. Deze ftand veranderd , tot dezelve genoegzaam loodlynig geworden is , en de Lichaampjes in het Water dryven , even als ons Werktuig van [PI. V. Fig.58.) zulks nu houd men voor een onfeilbaar Teken van een aanftaande Val. Voorts hebben de Visfchers door de ondervinding geleerd , dat zo lang de zwelling van het Water blyft aanhouden , hunne Fuiken en Netten fchoon en zuiver biyven : maar dat kort voor de merkbare Val, dezelve , en andere onder Water leggende Tuigen aanftonds beginnen aan te Haan, zelfs zo , dat het Gewigt daar door merkelyk vermeerderd word. Dit nu hond men al mede voor eene voorfpelling van een op handen zynde Zakking van het Water, L. De laaftgemelde Waarnceming betrekkelyk de Fuiken , zou ik op de zelvde evengemclde Gronden konnen verklaren. M. Wel! hoe dan ? L. Zo dra de Zwelling van het Water verminderd , neemd de fnelheid van de ftroom af; daarom moeten de afgevoerde ftoffen Bodemwaards zakken , en zich op de Fuiken, en andere onder water leggende Lichamen aanzetten, tri allengskens verdikken: dan by aidien de Aan- . was  INGEDOMPELDE LlCHAMEN. 323 was blyfd aanhouden , word de Slib met grootere kracht vooruit geflootcn , dan derzelver Zwaarte . kracht nederwaards werkende is, daarom worden de ftoffe voortgefleept, en kunnen zich dan nergens aanzetten. — Op deze wyze meen ik klaar te blyken , dat ten tyde van Wasdom de Fuiken fchoon biyven ; maar by eene opkomende Zakking of Val van Water, aanftonds met Slib bezet moeten worden. De eerftgemelde Waar- neeming kan ik niet zo gemakkelyk verklaren. — lk verzoek desvvegens uwe onderrigting. M. Ik zal u tragten genoegen te geven. — Gy erkende zo even , dat de fnelheid van het Water afneetnende , de afgevoerde ftoffen , als dan zich aan de ondergedompelde Lichamen zullen aanzetten , of aang'roeijen , gely k dat in de bygebragte Waarneeming der Fuiken bevonden word.— Het zelvde geschied 'aan gemelde Riet-pypjes, enz. Deze Lichamen fchoon vlak neder op .de oppervlakte leggende , hangen egter min of meer met het eene of zwaarfle einde benedenwaards onder water ; cn worden , zo dra de fnelheid van den Stroom verminderd, aan gemelde einde met de neder zingende flcffen bezet ; welke daaraan allengskens groeijende, in korten tyd zich tot een Knobbel formen , en alzo het Riet-pypjé van onder verzwaaren , waardoor hetzelve allengskens genoodzaakt word, zich met het ander eind op**te rigten , en op het Water te dryven , in diervoegen, als wy hebben zien gebeuren met het Vocht-weegertje (PI. V. Fig. 58.) V * L»  324 PïRSSINÖ OF L. Deze Lichaampjes kunnen dan aangemerkt worden als e< en zo veele Vocht weegers. M. Ja toch. - Zulks word ook door de Waarueeming bevestigd : want men heeft niet alken aan die Lichaampjes of Hokjes het onder watei handend einde met eene dikte van Slibbe bezet bevonden; maar ook, dat dezelve, na den Val van Water reeds blykbaar ; en het laaftgenoemde diensvolgens eene merkelyke trap van klaarheid verkregen had, die lichaampjes dan (zeg ik) reeds merkelyk in het Water gezonken waren ; —, de reden hiervan is niet anders, dan , om dat het Water klaarder vordende, eene mindere digtheid verkrygd , en de dryvende Lichamen daar door naar evenredigheid dieper moeten zinken , ingevolge het verklaarde der gemelde Procfneeming ( PI V. Fig 58. ) L. Deze verklaring fleund allezing op Natuurkundige Gronden. Ik ben daar door ten volle Overreed , dat de ftand verwis fel ing der genoemde Lichaampjes voor een gewis Merkteken van een aanitaande Val te houden is. lk blyf u verf pligt voor de deswegens gegevene ondenigting. M» Genoeg wegens dit onderwerp. ■ Het reeds verhandelde heeft ons geleerd, dat een Lichaam min of meer diep zinkt, naar evenredigheid van de verfchillende Tiappen van digtheden der Vloeiftoffe. — Laat ons nu onderzoeken , hoe de zaak zich toedraagd, wanneer een Lichaam in een Vloeiftof gedompeld , telkens door bygevoegd Gewigt verzwaard word, By  INGEDOMPELDE LICHAMEN. 325 ,, By aidien een Lichaam op de Vloeiftof dryvende met verfchillende Gewigten belaft word, ,, zal het in diervoegen zinken , dat degedeeltens , ,, welke door de "bygevoegde Gewigten telkens „ onder duiken , tot elkander ftaan , even als die ,, Gewigten. " Indien derhalven het Lichaam telkens met gelyke Gewigten verzwaard word, zal het ook bv teder verzwaring even groote gedeeltens van zyne uitgebreidheid onderdompelen. —. De volgende Proef zal myn gezegde ftaven. Proef neeming. ( PI. V. Fig. 59. ) AB zy een Water-weeger van dun Koper gemaakt, hebbeude een Pyp AB, ter wydte van eene Vinger dikte, vereenigd met een Bol A, van omtrend 2 duimen „middenlyns. De buiten omtrek der Pypen is verdeeld in even groote deelen a,b,c d, e, f. ~ Eindelyk is aan de Bol A een Koperdraad met een Knop of Gewigt C vereenigd, ten einde het Werktuig recht over eind in het Water te doen hangen Ik zal hetzelve in een Glas met Water laaten zinken. Ziet hoe het nederduikt tot aan de eerfte verdeeling e. L. Ik heb het opgemerkt Ik houde de Zwaarte van het Lichaam , als de oorzaak hiervan. M. Wel gezegd. Nu werp ik door de opening der Pype eenige grove Hagel-korrelen , die ik zo na mogelyk even groot neem, tot het Werktuig aan de tweede verdeeling b is ingezonken. Dit heb ik nu met omtrend 10 ftuks HaV 3 gel  326 Perssing op gel verkregen. — Dit Gewigt heeft dus het Werktuig eene geheele verdeeling doen inzinken. - By aidien nu het evengcftclde waarheid is , zullen andermale 10 gelyke Hagel-korrels in het Werktuig geworpen , het zelve tot de derde verdeeling c doen zakken , gelyk ge zulks nu ziet gebeuren. L. De Proef bevestigd uwe gezegdens. De ingezonken gedeeltens zyn gelyk, om dat dc verzwarende Gewigten gelyk zyn. M. Laaten wy nu uit deze betoogde waarheid eenige gevolgen trekken. Wy kunnen hieruit afleiden : ,, dat een Li„ chaam zo lang zinkt, tot deszelfs geheele Zwaarte gelyk is aan het Gewigt van den Klomp ,, Vloeiftof, welks plaats het ingezonken gc,, deelte des Lichaams bcflaat. " Het volgende zal deze waarheid Proefkundig bevestigen. Proef neeming. ( PI, V. Fig. 60.) ik neem een Glas C, vul hetzelve tot de hoogte B met Water, ftel het in een Schaal E, en breng het in evenwigt door een Gewigt a 'va de andere Schaal F gelegd. Nu dompel ik in hetzelve .een . Lichaam D; waar door het Water tot Je boogie A zal opryzen. Dit punt A aan de buitenkant van het Glas aangetekend hebbende , leg ik in de andere Schaal F een Gewigt b, to:.alles wederom in evenwigt geraakt is. ~ Dit Gewigt is dan de Zv.'aartc van het ingedompeld Lichaam D. L. Qn-  INGEDOMPELDE LlCÏIAMEN. 327 L. Onlochenbaar. Voor de indompe¬ ling was het Glas in evenwigt met het Gewigt a in de Sckaal F. —- Maar nu het Lichaam ingedompeld is , moet de Schaal E gewisfelyk daar door verzwaard zyn geworden , en 'wel ter waarde van het tegen wigt b inde Schaal F, welk tegenwigt gelyk is aan het Gewigt van het Lichaam. M. Ik neem nu het Lichaam uit het Glas , — Ge ziet het Water wederom zakken van A tot B. L, Dit moet gewisfelyk alzo gefchieden , om dat de Water-deeltjes aanftonds de plaats van het Lichaam D wederom inncemen. M. Dan is, de Klomp Water tusfchen B en A bevat , gelyk aan het ingezonken gedeelte van dat Lichaam. L. Buiten kyf. M. Het Gewigt van deze Klomp moet , ingevolgen even hier vooren gefteide waarheid , gelyk zyn aan het geheel Gewigt van het Lichaam D; - dit moet bewezen worden. Ten dien einde giet ik nu in het Glas G zo veel Water , tot het wederom de voorige hoogte A bekomen heeft; en ziet het verbroken evenwigt wederom herfteld ; gemelde Klomp Water tusfchen B en A in het Glas G weegd dan zo zwaar, als het Gewigt & in de Schaal F. Maar dit Gewigt hebben wy zo even gezegd gelyk te zyn, aan het Gewigt van het Lichaam D ; om zulks nu te bewyzen , neem ik het Gewigt b weg , en ftel in deszelfs plaats het Lichaam D ; en merkt op, dat het evenwigt onveranderd blyft. V 4  3a8 Perssing op L. Ik zie dat. Het Gewigt b is buiten tegenfpraak gelyk aan de Zwaarte van het Lichaam D, derhalven is deze Zwaarte ook gelyk aan de Zwaarte van de Klomp Water, tusfchen A en B bevat. M. Hieruit befluit ik dan , dat de Klomp Vloeiftof , welks plaats het Lichaam door deszelfs ingezonken gedeelte beflaat, gelyk is aan de Zwaarte van het geheele Lichaam , het geen my te bewyzen ftond. L. Gewisfelyk ; een dryvend Lichaam zinkt zo lang , tot dat die Klomp Vloeiftof, welke plaats het met zyn ingezonken gedeelte beftaat, zo wigtig is, als het geheel Gewigt van dat Lichaam. M. Dus kunnen wy hieruit afleiden, dat naar mate de Vloeiftof, in welke het Lichaam gedompeld word, digter of zwaarder is , het Lichaam ook tot eene meerdere of mindere diepte zal inzinken. L. Onlochenbaar. —— Dit is de reden waarom een Schip in Zeewater vlotter gaat dan op de Rievieren , gelyk ik ftraks ook aanmerkte. M. Op dezelvde grond voortredenecrende , zult ge ook ligtclyk bezeffen , dat een Lichaam met' zyn onderfte oppervlakte nooit op de oppervlakte der VloeiftolTe kan leggen, zonder voor een gedeelte daarin te zinken: om dat de ftof, waarop het Lichaam ruft , eene Vloeibare Zelfflandigherd is , weikers deelen voor de minfte drukking \au een wvken , en het Lichaam daarenboven , fc^qe ligt het ook is) aitoos eene zekere Zwaarte bezit,  INGEDOMPELDE LlCHAMEW. 320 bezit , met welke het de deelen der Vloeiftoffe nederwaards moet persfen ; en van plaats doen veranderen. L. Indien zulks ontkend wierd , dan zou men niet alleen de Vloeibaarheid der Vloeiftoffe ontkennen ; maar ook aan het Lichaam alle Zwaarte moeten ontzeggen , het geen engerymd zou zyn : — Weshalven , hoe ligt een Lichaam ook mag zyn , moet hetzelve op eene Vloeiftof gelegd , altoos voor een gedeelte daarin zinken, M. Wy leeren uit het beredeneerde al verder de reden bevroeden , waarom platboomde Vaartuigen , als : Ponten, Pramen , en foortgelyke meer, fchoon met gelyk gewigt beladen, minder diep gaan, dan die, welke fcherp van Kiel zyn. Ik zal zulks met een Voorbeeld ophelderen. ( PI. V. Fig. 6i.) KAEFBL zy een Platboomde Vaartuig;-E F de Bodem ; _ K AE, en LBF de opftaande Boorden. — K A C B L zy een ander Vaartuig met een fcherpe Kiel A C B , en hebbende met het cerftgemelde eene zelvde diepte D C. — Dit Vaartuig zal de helft minder hol hebben , dan het eerftgemelde Platboomde. — Zulks blykt op deze wyze: - de breedte EF vanden Bodem; of de wydte A B der opftaande Boorden in twee evengroote deelen EC, CF, of AD, DB afgedeeld zynde , zal de vierhoek A E C D gelyk zyn, aa» den vierhoek DCFB. Ieder dezer Vierhoeken worden wederom in twee gelyke deelen of Driehoeken door dc lyn A C , cn B C gefmalV 4 deeld,  330 Perssincï op deeld ; weshalven de 4 Driehoeken AI G , ACD; — DCB, en BC F alle aan elkander gelyk zvn. L. Hieruit befluit ik , dat het Plat-boomde Vaartuig het dubbeld is van het ander; want het geen van de Driehoeken waar is , blyfi ook waarheid omtrend het geheele Lichaam : Nu is het Plat-boomde Vaartuig gelyk de genoemde vier Driehoeken , daar het andere met de fcherpe Kiel flegts groot is 2 van die zelvde Driehoeken ; en over zulks is het eerde eens zo groot van inhoud , ais het iaatfte. M. Billyk is deze gevolgtrek kit > Zulks blyft nog ter onderzoek over. —— Gy- hebt in uwe inleiding (bïadz. 16. ) beloofd, (behalvcn al het nu afgehandelde) ook nog te zullen leeren; hoe men uit de Leer van de persfende kracht eenes Vloeibaar Lichaams geleid word , tot de ontdekking van een middel om de byzondere foortelyke Zwaarte der Lichamen (tot zelfs op een duizendftc gedeelte van een Grein) te konnen bepalen. M. Ik  der Lichamen. 335 -M. Ik zal nopens deze beloften tragten woord te houden. • Wy zullen ons heden bezig houden met het onderzoek , of liever gezegd, met eene herrinnering eeniger waarheden , welke ons in gemelde Verhandeling ten duidelyker begrippe der zaken van dienft zullen zyn. Wyders zal ik u het Werktuig, dat wy in het onderzoek der foortelyke Zwaarte zullen gebruiken, leeren kennen. ,, Een Lichaam foortelyk ligter dan eene Vloei,, flqf, daar het ingedompeld word, zal daarin ,, gedeeltens van zyn omtrek laaten zinken , wel,, ke zyn in de omgekeerde reden van de digtheid ,, of foortelyke Zwaarte der Vloeiftoffen. " Deze waarheid hebben wy hier vooren reeds betoogd gezien. 1— Een Lichaam , welke op verre de meefte foorten van Vloeiftoffen dryfd, zal daarin beurtelings gedompeld , ftiet evenveel zinken. L. Buiten kyf. In de eene Vloeiftof zal het dieper zakken, dan in de andere, en daarom zal het in d'eene zo veel hooger boven de oppervlakte uilheken , als in eene andere. M. Wel.gezegd. — Deze inzinking is omgekeerd als-de digtheid, of foortelyke Zwaarte der Vloeiftolle, dat is: hoe grooter de digtheid is, hoe ondieper het dryvend Lichaam zal zinken ; cn over zulks zo veel te hooger boven de oppervlakte uitfteken. L, Dat is een natuurlyk gevolg der meerdere digt-  33^ Over de Soortelyke Zwaarte digtheid. —— Hoe digter een Vloeiftof is , 'hoe dikker en zwaarder dezelve is, en even daarom zal ze tegens de Zwaarte van het dryvend Lichaam des te meerder wederftand bicden. Dus zal by voorb. ccn dryrend Lichaam in Water dieper zinken, dan in Bier, enz. M. Gewisfelyk. ,, Als men een en het zelvde Lichaam in ver,, fchillende Vloeiftoffen indompeld , zal het daar „ in Gewigten verliezen , welke zyn tot elkander ,, als de digtheden ; als de foortelyke Zwaarte ,, dier Vloeiftoffen." Deze waarheid is ook bereids door ons' betoogd : want herrinner u, dat wc bewezen hebben, dat een Lichaam in een Vloeiftof gedompeld, een Gewigt vctliesd, gelyk aan dc Zwaarte van die Klomp , welks plaats het bellaat. « ■ Waaruit volgd: dat, indien het Lichaam in verfchillende Vloeiftoffen gedompeld word; het ook verfchillende Gewigten verliezen zal, welke des te kleiner zyn , hoe ligter de Vloeiftof; of kleiner derzelver foortelyke Zwaarte is. L. Wiskunftig waar. Het verlooren Gewigt is de Zwaarte van een Klomp Vloeiftof, zo groot als de uitgebreidheid des ingedompeld Lichaams, of van die Klomp welks plaats het Lichaam beflaat. Derhalven wanneer de indompeling in verfchillende foorten van Vloeiftoffen gefchied, zullen even groote Klompen uit hunne plaats door het Lichaam gedrevea worden , welke  der Lichamen. 337' ïce fchoon even groot, egter in Zwaarte zullen verfchillen , naar den aart der VloeiftofFen. M. Uit deze waarheid lk de helft mindere foortelyke Zwaarte , dan de laaftgenoemde. M. Recht zo» Ik heb u nopens deze foor¬ ten van Werktuigen gezegd, dat dezelve meeft-al gebruikt worden tot beproeving van Proefhoudende Gedistileerde Wateren , namenlyk: of dezelve niet te veel, of te weinig met Water vermengd, en dus boven of beneden de Proef zyn. By aidien een Gedifulleerd Vocht, by voorb. Genever, te veel met Water aangezet is, zal het beneden de Proef zyn , gevolgiyk tc veel foortelyke Zwaarte hebben : in tegendeel te weinig- waterige deelen hebbende , zal het boven deProef gefteld wezen , dat is tc gecffryk , of (gelyk men zegd) te fterk zyn. L. Ik herinner my thans , dat gy my nopens bet famenftcl eenes Vocht -weegers geleerd hebt, dat  eer Vloeibare Lichamen. 367 dat dezelve in een Proefhoudend Vocht zinkt , tot een zeker op de Pyp of Stift vaftgefleld punt ; - voorts dat , by aidien het Werktuig beneden dat punt zakt , het Vocht dan tc flap , te waterig,.cn dus tc veel foortelyke Zwaarte heeft ; cn wanneer het boven het meergenoemd punt ingedompeld word, hei Vocht ai« dan te ligt en te Geefleryk zal zyn. M. Wiskunftig waar. — Ziet daar de Wyze om met de Vocht - veegers de foortelyke Zwaarte der VloeiftofFen te bepalen. By aidien dezelve naar gemelde Regels nauwkeurig gemaakt zyn, kunnen ze vry wel aan het oogmerk beantwoorden. — Ik zal by het gezegde eenige aanmerking (welke in het gebruik van dienst konnen zyn) u nog mededeelen, ie. De Vochten , welkers foortelyke Zwaarte men onderzoeken wil, moeten dezelvde graad van hitte hebben , auderzints kan men niet verzekerd zyn ; dat het gevonden verfchil eigenlyk af hangd van dei zeiver natuurlyke digtheden. 2*. liet Buisje, of de Stift van het Werktuig moet volmaakt rond , of liever gezegd , in dc lengte overal van dezelvde dikte, en breedte zyn ; ten einden de gedeeltens der Schaale alle even groot zouden konnen zyn. 3£'. Moet men wel zorgen, dat de indompeling loodlynig op de oppervlakte van het Vocht gefchiede , op dat men nauwkeuiig de graad van inzinking zou konnen bepalen. 4C. Moet  368 Over de Soorteltke Zwaarte 4r. Moet men wel toezien , dat het gedeelte vaii de Stift, welke boven het Vocht uitlteekt , niet bezet zy met eenige dampen of vuiligheid. 5c. Als men het Werktuig uit het eene in het ander Vocht overbren'jd, behoord men ook wel toe te zien , dat 'er van het eerfte niets aan het Werktuig blwe hattge, op dat het tweede, daar door niet belet werde , zich van rondom het Werktuig te plaatzcn. De Heer Clarke heeft aangetoond, dat de Vocht'Weegers niet nauwkeurig genoeg van Glas gemaakt konden worden ; maar dat men dezelve veel gefchkter van Metaal zou konnen vervaaidU gen. — Hy heeft een foortgelyk Werktuig naat Zyne vinding tocgefleld , cn daar door de VochtiDeegeri tot een vry hooger trap van volmaaktheid gebragt. L. Kunt ge rriydie uitvinding niet lteren kennen ? M. ja wei. PI VI. Fig. 66. verbeeld foortgelyk Werktuig. AB is een Draad van Geel Koper , omtrend 2 Lynen dik , gaande door een holle Kloot D , van dun Rood Koper , en weder van onder by G , alwaar met een Schroef - draad voorzien , uitkomende , en alzo op twee plaatzen waterdigt aan den Kloot gefoudeetd. Het bovenfte gedeelte A B is aan d'eene zyde plat , en aan de tegenover gefielde rond , zo als de afbeelding vertoond. - De lengte van het gedeelte AB is in het punt m verdeeld in twee gelyke deeleiv Am en Be - De Zwaarte van het Werktuig  der Vloeibare LichAmen-. 3Ó9 tuig is in diervoegen genomen, dat het met één Gewigt L belaft i» zei-er bepn itde Proefhoudende Geeft zinkt tot aan liet laaftgcnoemd punt m ; maar tot aan het punt A, Jus de geheele lengte van den Draad onderduikende, het Vocht dan T% gedeelte boven proef: edoch flegts tot het punt B zinkende het dan t'ö onder proef bevonden moet worden. L. Indien ik uit uve onderrigling een goed denkbeeld van het Toeflei verkregen hebbe, dunkt my, dat het Gewigt L aan het Werktuig vaftgemaakt, noodwendig van die Zwaarte moet zyn , dat het flegts in een zeker Proefhoudend Vocht tot het punt m zal zinken ; —— Maar geenzins voor een ander. — Hoe moet men als dan te werk gaan ? M. Recht zo! - Voor ieder Proefhoudend Voch't, by voorb. voor Genever, Brandcwyn ,cnz., zyis byzondere Gewigten gefchikt, welke aan den Draad in C worden aangefchroefd. - Als dan moét het Werktuig in dat Vocht, daar het Gewigt tóe gefchikt is, tot het punt m inzinken, by aidien het Vocht Proefhoudende zal zyn. Het ronde gedeelte van de Koper-Draad is met verfchillende ftreepjes gemerkt , voor welke ook een byzonder Gewigt by het Werktuig gevoegd is. — Dus zal de Vocht-weeger met dat Gewigt beladen , in Rievier-water zinken tot RW ; — In Fontyn-water tot FO; —— In Mineraal water tot M I; In Zee-watcz tot Z E ; En In V. Deel Y Water'  37ö Over de Sooutelyke Zwaarte Water van Zoute Bronnen tot Z O. - De overige rneiken c, a, b, kunnen dienen tot kleiuere gedeeltens. —— Gy kunt over deze en meer foortgelyke Werktuigen het meermaals aangeprezen Werk yan d'-n Heer Desagulier raadplegen. Hoe nauwkeurig deze Werktuigen ook mogen gemaakt zyn , biyven dezelve egter onderhevig aan misflagen , welke in den Koophandel wel van gering belang, egter voor eenen Natuurkundigen aanmerkelyk zyn. L, Waarom ? M. In d'eerfle plaats kunnen diergelyke Werktuigen voor alle foorteu van -Vloeiftoffen ; als Zuure Geelien- Alcalyne Zouten- en zo voorts , niet gebeezigd worden, devvyl het Metaal door die Vochten zou aangegrepen worden. L, By aidien ze dan van Glas gemaakt wierden? M. Evenwel zou 'er nog die zwarigheid overblyven , dat men altoos (van welke ftolfe het Werktuig ook toegefleld werdc) zich zou moeten verlaaten op de nauwkeurigheid van den Maker. Wy zullen , zonder ons verder in tc laaten met foortgelyke Werktuigen, ons nu dadelyk verledigen tot het onderzoek van een ander middel, welke aan minder Fylen onderhevig is.- Tweede Manier, om de foortelyke Zwaarte der Vloeiftoffen te bepalen, namenlyk met de Waterweegkonftige Balans, welke wy gifteren befchouwd hebben. —«- Eer wy tot de bewerking zelve overgaan, zal ik ter uwer kennisfe bchooren te brengen ,  der Vloeibare Lichamen. 271 gén , eenige deelen . die tot het Teeflel gevoegd moeten worden , en ik gisteren voegzaam niet heb konnen befrhryven. Het bygevocade beflaat (ziet PI VI. Fig. 67.) in een masfieve Glaze Bobbel A , aan den Koper draad aa der Weeg fchaale G', in de plaats van het Gewigt R (in big 62J door middel van een Paarde hair opgehangen ; — Voorts is pög hier bvgevoegd een Tegenwigt B , tusichen den Wyzer tp en de Poper-draad gg ingehangen , het laaflgemelde Gewigt B . te fa tien genomen met de Zwaarte van een tweede Geuigr l) in de WyZ"f ■ Schaal H geiend, balanceerd met de Zwaarte van de Glaze Bobbel A , in het ledige Glas li, of in de vrye ! ucht hangende, gelvk ge thans ziet. - De.Koper draad gg \z voor de helft uit het Water in het Glas F opgehaald , en de boven kant van den Kopere Arm de, hemd ovcr-een met iet punt 0 van evenwigt des Wyzers fp. —rr Alles in deze gefieldhcid alzo loebeieid , zal het Toeflei tot de bewerking in gereedheid zyn. Laaien wy nu de bewerking zelve befchouwen. lngevolgen het geene wy gisteren beredeneerd hebben . moet het verlooren Gewigt van een ingedompeld Lichaam zyn, als de foortelyke Zwaarte dier V loeiftofFe j iu welke clc indompeling gelchicd. L. Gewisfelyk. 't Is oiUcgenfprekelyk , dat , wanneer men een zelvde Lichaam in verfchillende lootten van Vlgeiftpflen beurtelin. s dompeld , deszelfs yerlporcn Gewigten tot elkanY 2 der  372 Over de Sóortelyke Zwaarte der zullen zyn , als de foortelyke Zwaarte dier VloeiftofFen ; — By aidien by voorb. de verlooren Gewigten in Drie verfchillende VloeilLdFen zyn, als 20, 30, en 40 Greinen , dan heeft de Vloeiftof. in welke het verlooren Gewigt 20 was , buiten tegenfpraak tle kleinüe foortelyke Zwaarte ; en die van 40 Greinen het grootlle. M Buiten kyf. ■ In het bepalen van de foortelyke Zwaarte der verfchillende Vloeiftoffen, heeft men dus niet anders te doen, als een zelvde Lichaam ; dan in deze , dan weder in een ander Vloeiftof te dompelen , en deszelfs verlooren Gewigt nauwkeurig te bepalen. — Zulks kan met ons Werktuig zeer voeglyk zelfs tot op een honderdfle gedeelte van een Grein gefchieden. — Gelyk we met een voorbeeld zullen zien. Na dat de Glaze Bobbel A op gemelde wyze in de Lucht in evenwigt , doormiddel van het Gewigt D in de Wyzer- Schaal in evenwigt gebragt ; de Koper draad gg voor de helft uit het Water opgehaald; en de Kopere Arm d? op het punt 0 vau evenwigt gefteld is , laat ik beide de Schalen op het Tafeltje Z nederzakken en ruften ; — dan dompel ik de Glaze Bobbel A in de Vloeiftof van het Glas E, welkers foortelyke Zwaarte wy nu znlleu onderzoeken. Dit verrigt hebbende , haal ik de Balans weder op. — Ziet ! — de Weeg-Jchanl G is ligter ge vorden. L. öjaï om dat dc Bobbel A door indompeling van deszelfs Zwaarte verliesd. M. Wel  der Vloeibare Lichamen. 373 M. Wel gezegd. Dit verlies is , liet geen wy zoeken moeien ; - en vinden zullen door het evenwigt te herltellen, met zo veel Gewigt, als genoeg is uit de zwaaidere Wyzer-Schaal H te ligten; en dan het verkregen evenwigt te vergeleken, mei het evenwigt voor dc indompeling des Lichaams. Ik neem uit genoemde Wyzer - Schaal H , het Gewigt D , het welk voor ons Werktuig 1020 Greinen weegd. Ziet nu is de gemelde Schaal H te ligt geworden. L. Dat blykt, J— Gy hebt derhalven te veel zwaarte weggenomen.. -— Of het geen het zelvde is, de Bobbel Aheeft door indompeling geen 1020 Greinen verlooren. M. Te recht aangemerkt. —— Ik zal daq door Gewigt in de M 'yzer - Schaal H te leggen beproeven, hoe veel ik te veel weggenomen heb. Ten dien einde leg ik in de genoemde Schaal ééne Grein. Het evenwigt is nog niet herfteld ; -— Ik voeg 'er nog ééne Grein by; nu flaat de Schaal door. Hieruit kunnen wy befluiten , dat het verfchil tot het te zoeken evenwigt minder als ééne Grein is. L. Blykbaar. —— Het Gewigt in de Schaal H moet zyn meer als ééne , doch minder dan twee Greinen. M. Ingevolge het gifleren verhandelde, kan men het verfchil minder dan één Grein zynde . . . L. Als dan kan men het evenwigt her/lellen» met dc ophaling , of nederzakking van de Balans — Y 3 Indien  374 • Over de Soortf.lyke Zwaarte Indien de Wyzer Schaal tc zwaar is. terwyl het vei fchil minder als één Grein is, moet men de Balans laaten zakken om ze te verligten: - Maar is dezelve te ligt, moet ze worden opgetrokken, om' verzwaard te worden. M. Zulks hebben wy gilleren met de Proef beveiligd gezien. 'Er leggen nu 2 Greinen in de fryzet Schaal, terwyl deze Zwaarte mihdcr als één Grein te veel is ; - Dus laat ik de Balans zakken . tot het evenwigt hcrfleld zy ; - het geen nu op dit oogenblik plaats grypt. Laaten wy uit de PI yzer fp zien , hoe veel gedeeltens van een Grein de// yzerSckaal H door die ncderzakking heeft moeten verligt wórden ; ten dien eir.de zal ik de Kopere A\m de , tegens de lï'yzcr aanbrengen gelyk ik >u doe; en ziet, het punt 0 van evenwigt is gezakt beneden den bovenkant van genoemde Kopere Arm , juist 25 verdeelingen ; —— Anders gezegd de Kopere Arm ivystö 25 vcrdeclingen van den bovenfte Wyzer fo. L. Ik heb het opgemerkt. -. Ik befluit derhalven hieruit, dat ge van de twee'Greinen in de PI \z-jr-Scbual II. zo even gelegd , moet aftrekken 25 honderdlle deelen van een Grein. M. Waarom? L. Om dat gemefie 2.5 verdeeling eigenlyk van den bovenfie'Wyzer i« , welke', volgens uw Óuflêfw-ys van g*ifteren altóós een teken van aftrekking' is. M. Wis-  der Vloeibare Lichamen. $75 M. Wiskunftig waar. —— T»' deelen dus van 2 Greinen afgetrokken, behoud men ,iT7«Grein , hetwelk eigenlyk de Zwaarte is, welke ik met het wegneemen van het Gewigt D, te veel uitgeligt heb:- Weshalven l,.fs= Grein van het laaftgenoemd Gewigt D, dat is , van 1020 Greinen afgetrokken zynde, fchiet 'er oveiig 1018,-fw Grein. - Dit is juift Gewigt, hetwelk de Glaze Bobbel A door indompeling ligter weegd. L. Dat is klaar tc bcgTypen. — Gemelde Lichaam heeft door indompeling dus verlooren lOiSïo's Grein. JVT. Deze 10:8,,^ Grein,, zal dan zyn dc Zwaarte van die Klomp Vloeiftof, welks plaats de Glaze Bobbel beflaat, es gevolgiyk als derzelver foortelyke Zwaarte; want op gelyke wyze, als wy nu gedaan hebben , met andere Vloeiftoffen voortgaande , zal men uit de vergelyking der verlooren Gewigten , kunnen zien , de evenredigheid van de foortelyke Zwaarte dier Vloeiftoffen , het geen was , dat ons te onderzoeken ftond. — Ik oordeel niet nodig te zyn, om u de zaak met andere voorbeelden verders te verklaren , dewyl dc bewerking in alle gevallen op gelyke voet gefchied. L. Ik blyf u, myn waarde Vriend! voor uwe gulhartige enderrigting verpligt. Het bygebragte overtuigd my nog verders van de nuttigheid , en nauwkeurigheid van het gebruik der Waterweeg konjïige Balans; eene Vinding, Y 4 welke  !-j6 Over de Soortelyivs Zwaarte wqike gewis derzelver Vinder veel eer aandoet. M. Ik zal nu eenige aanmerkingen laaten volgen. liet kan gebeuren (gelyk zulks plaats zal hebben, wanneer reen zware Vloeiftoften , als Melk, Syroop, en andere beproeven wil) dat niet tegengaande men het Gewigt ü uit de Wyzcr-Sclïaal H geligt hebbende , laadgenoemde Schaal , egter nog te zwaar blyft , en de Glaze Bobbel dus meer dan 1020 Greinen verüesd. Om het even¬ wigt in dit geval te hcrflellen , moet men in de Wïcg-fchaal G zo veel Gewigt leggen , als genoeg is; — en het.evenwigt vcrkiogen hebbende , dan de waarde van dat Gew.igt , voegen by de waarde van het Gewigt D ; het geen dan het verlooren Gewigt van het Lichaam A , en dus de foortelyke Zwaai te der Vloeiftoffe zal te kennen geven. L. Dat is klaar. Het geen d'eene Schaal te ligt is , is de andere te zwaar. M. Wanneer men op de verklaarde wyze dc beproeving geliefd werkftellig'te maken met verfchillende iconen van Vloeiftoffen , zal men hier door een reeks van grootheden , of getallen vcrkrygen , welke tot elkander in die zelvde evenledigheid liaan , ais de foortelyke Zwaarte dier Vloeiftoffen ; welke getallen men tot een Tafel kan forrhen. Dan , alzo de vergely- king der gemelde evenredigheid altoos moeilyk is , wanneer de evenredige getallen groot zyn , pf veel Tal-leitcrs bevatten, zo behoord men dezelve  ££x Vloeibare Lichamen. $fj zelve tot kleinere getallen te reduceercn , en één dier getallen zodanig te ftellen , dat het de éénheid verbeeldende , de overige getallen of grooter of kleiner naar evenredigheid vallen. Op deze wyze alleen zal men de Tafel tot een algemeen nut en gebruik kunnen maken. L. Weeft zo goed myn Heer! my het laatftc klaarder voor te ftellen. 1VT. Men neemd de do.ir de Proef gevondene getallen en reduceerd dezelve door den Gemeenen Regel van Driën tot kleinere getallen. By voorb. Laat de foortelyke Zwaarte van het Regen-water gevonden zyn, als loiS,TV° ; —die van een ander V ociftof , namenlyk overgehaalde Braudewyn gelyk 857 is!. Ik verkies het Regenwater voor een Grondftag te neemen , en des zei fs foortelyke Zwaarte gelyk te ftellen aan de éénheid , tertvyl ik de gevonden getallen door reductie begeer te brengen , in eene zelvde evenredigheid , - dan kan zulks door de gemelde Regel van D'ictr , op de volgende wyze gefchieden. Ik zeg: gelyk 1018, 30 (foortelyke Zwaarte, ■van het Water) ftaat tot 857,70 (foortelyke Zwaarte vau overgehaalde Brandetvyn) alzo ftaat één tot . . . . De twee agicrflc Leden met elkander ver.meenigvuldigende , cn door het eerfte gedeeld , zal men het begéérde getal vinden ; want S57 ,70x1 ^5 gelyk  3"8 Over de Soorteltke Zwaarte gelyk 857,70, wyders gedeeld geeft ;™f0 gelyk "~f^70, Derhalven als het Regenwater gelyk de éénheid gefield word, zal de Alcohol, of overgehaalde Brandewyn, liegts -4Z deelen van de éénheid be* 1000 dragen. — Dus kan uien met andere getallen voortgaan , en alles in eene Tafel brengen , waarin het Regenwater in de bovenfte plaats gefield is, en de overige getallen , of grooter , of kleiner dan de éénheid zyn. -— Op deze wyze heeft de -\cimaaulc MusschemiROEic ons een Tafel medegedeeld in Zyn. ( Introductie ad Phil. NaturaL ) waarin men ecu Lyft van de foortelyke Zwaarte eener menigte Vloeiftoffen zal konnen zien. Ik zal uit die Tafel een kort Uittrekzel hier medcdeelen. T A F E E  der Vloeibare Lichamen. . 3?q TAF E L Van de foortelyke Zwaarte van eenige Vbcippffen , getrokken uit M U S S C H E N B R Ó E K" (Intr. ad PhiL Nat. Tom. 2. pag. 558.) Regen - water 1, 000. . ■ Gediftilleerd o, 997. Zee-water I, 030. Rievier - water 1, oog. Wyn - A zyn ■ 1, 01 1. Kocije Melk" 1, 030. Menfche Bloed ■ 1, 040. Witte Franfche Wyn 1, 020. Bowrgorijè Wyn — * o, 953. Roode tvaanfchc Wyn — 1, 018. RhyMchê WyV o, 9995. Lucht des Dampkrings - o, ooii ooko;ooii. Jammer is het , dat de anderzins oplettende en nauwkeurige Wysgeer in het opmaken zyner Talel niet bedagt is geweeit , om tevens aan te tekenen , hoedanig de warmte van den Dampkring was, toe hv zyne Proefneemingen deed; iets het geen hy zelfs, als een misflag heeft aangemerkt,— Hy zegd, dat, na dat hy reeds eenige honderde Proeven gedaan had , hem in den zin viel niet op dc warmte des Dampkrings te hebben gelet. L. Zou dan zulks een verfchil maken ? M. Ge-  58O rJvF.R DE SOORTELYK'R ZwAARTF. Ma Gewisfelyk. Ik heb u reeds getoond, dat een Vloeiftof door de warmte ligter word; en een Lichaam diensvolgens daarin gedompeld, fchiélyker naar beneden moei zakken , om dat het als dan minder Gewigt verliesi. Het zelvde heeft ook plaats in een Vloeiftof, wclkedoor de warmte des Dampkrings aangedaan is ; — de foortelyke Zwaarte zal des Zomers, als het warm is, kleiner bevonden worden, dan in de Winter. L. Ik befluit dan hieruit, dat al de tyd, welke de Heer M ussc hen broek ter Proefneeminge hefteed heeft, nutteloos veifpild is. M. De Taïfel zou gewisfelyk van grootere nuttigheid zyn, by aidien hy gemelde omzichtigheid gebruikt had: Edoch de daar in opgegevene evenredigheden kunnen egter niet geheel nutteloos worden aangemerkt. — De misflag,wclkedaaruit zoude vöortfpruiten , kan niet dan zeer gering zyn. Het verfchil zou niet meer als eenige weinige Greinen, en fomiyds niet meer als geüeeltens vuti Greinen bedragen, het geen in verre de meefte gevallen zeer gevoeglyk verwaarloosd kar. werden. Genoeg hier van. Wy kunnen uit dc bewerking onzer verrigte Proeven leeren , hoe gemakkelyk het zy, om de Zwaarte van een cubiek voet Water, of van eenig ander Vloeiftof te bepalen. L. My dunkt, dat zulks, zonder eenige kennisfe onzer. Proeven, zeer wel zou konnen verrigt worden. M. Cp  der Vloeibare Lichamen. 381 M. Op welke wyze? L. Ik zou een vierkante Bak van één cubiek voetholte neetnen, en dezelve in een Schaal in Balans gebragt hebbende , wyders met de Vloeiftof vullen, en dan het Gewigt dezer hoeveelheid onderzoeken. M. Dit zou te omflagtig zyn , cn het gezogte niet nauwkeurig genoeg bepalen konnen. Men kan een veel korter weg inüaan. Onzeo verrigte Proeven geven hier toe aanleiding. ■ Ziet hier de wyze van bewerking. Men laat een Teerling van één duim breed, lang, en hoog maken ; —■ Onderzoeke wyders het verlooren Gewigt van dit Lichaam , op de voorige getoonde wyze. Plet gevondene zal dan nauwkeurig de Zwaarte van één Cubiek duim dier Vloeiftoffe zyn. L. Onlochenbaar. M. Dit ontdekt hebbende, zal men door berekening ligtelyk het Gewigt van een cubiek voet kunnen ontdekken: want het zelve met i728"(dat is het getal van cubiek duimen in één cubiek voet van 1 2 duimen ) vermeenigvuldigende , als dan zal men verkrygen het Gewigt van één cubiek voet in Greinen, welk getal dan gedeeld door 7680, dat is 16 oneen , of één pond tot Greinen gereduceerd , zal men de Zwaarte van één cubiek voet in pon de» verkrygen. By voorb. Stel dat één cubiek duim Rhynl. maat bevonden is te weegen 280 Greinen. - Een cubiek voet  nBi Over de SoORTEtYKE Zwaarte voet is gelyk ! 7 2 3 cubiek duimen , - dus deze 1728 vermemigvuldDd met 280 geeft 4&3840 Greinen voor een cubiek voet. Dit geul gedeeld door 7680 , geeft 63 ponden. ' Alhoewel ik hier het geul 280 Greinen genomen heb . moet ik egter bekennen dezelve lo.ntyds byna zo groot als dat getal.; dm ook op een ander tyd genoegzaam 2S2 ; ja zelfs wel gro ter .gevonden tc hebben; ingevolge het laaUgeuoemd Gewigt , zou ecu cubiek voet iels tuinder dan 63', ponden zyn , namenlyk : G3 ponden , 7 oneen , en eenige Greinen , en de berekening volgens andere gedane Proefnecmingen doende , zou het gewigt van een cubiek voet op 64 pond brengen. De Heer Musschen è i o b n tekend aan (Jbladz. 577-) dat hy een Teerlingfche duim Water te Leiden , dikwils heeft bevonden 280 , fomtyds , cS i , cn weder op een ander tyd St8 t , tVós Greinen. Uit het ecu cn ander blykt derhalven. dat men als 1er o') geene uiterfte nauwkeuiigheid aankomt , voor het Gewigt van één cubiek voet Regen-water , of' I» het algemeen Zoet zuiver Water Rhynlandfche Maat, 64 ponden kan neemen , fchoon andere verkiezen 65 ponden. De meergenoemde Heer M v s s c n e mj k o e k tekend aan bevonden te hebben, dat één cubiek voet Kwik, weegd 859 ponden en S oneen of 859i pond, Dus verrede manier om de foortelyke Zwaarte der Vloeiftoffen te bepalen. Laaien wy nu overgaan tot dc WYZE,  Ijer Vaste Lichamen. 383 WYZE , boe de foortelyke Zwaarte der Vaste Lichamen te onderzoeken. Om de foortelyke Zwaarte van een Vaft Lichaam Proefkundig te konnen ontdekken, behoord ge de op gisteren nader ovcrdagte waarheid te herrinneren , namenlyk: ,, dat de digt* heid i3 , als de volftrekte Zwaarte, gedeeld ,, door de uitgebreidheid des Lichaams. " - ■ ■ Weshalven men ter ontdekking van de digtheid twee zaken bekend moet zoeken te krygen. — in d'eerfte plaats het Gewigt; -»■— Dan wyders de uitgebreidheid. L, Buiten kyf. Want beide deze zaken bekend, en d'eene door de andere gedeeld zynde, zal de uitkomft de waarde van dedigtbeid geven.— Zulks hebt ge my genoegzaam in ons Gefprek van gifteren verklaard. M. Beide deze vereischtens kan men Proefkundig ontdekken, en zeer nauwkeurig bepalen door middel van de Wat er weegkon (lige Balans, op die wyzs toegefteld als verbeeld word (PI. VL F/'g.öS.)Vestigd uwen aandacht op deze Afbeelding , tcrwyl ik daar van eene verklaring zal tragten te geven. In plaats van de Glaze Bobbel A (Fig, 67.) Ziet nu (Fig. 68.) een Glaze Emmertje A, door een Paardehair aan de Weeg-fchaal G gehangen.Dit Emmertje is in diervoegen vervaardigd , dat hetzelve onder Water in het Vat E gedompeid'in even-»  384 Over de Soorteltke Zwaarte evenwigt hangd met de Wyzer-Scl.ad H, en af het hier otfder aangevoegde : dat is , de Kvptfr Draai bb; dc tPyZtr fp} een zeker Gewigt B, en de Koper draad gg. — -~ ik zeg dat het dan in evenwigt is, wanneer de laaftgeöielde Koperdraad gg voor dc helft uit het Water is oj.gerezen. De bovenkant van den Kopere Arm de, gelyk met het punt o van den Wyzer gefchoven zynde, zal het Toeftel tut de beproeving in gereedheid zyn. L. Het .Toeftel fchynd my bykans het zelvde te zyn , met die van [Fig. 67.J-7 Alleen merk ik het verfchil in de verwisfeling van de Glaze Bobbel tegens een Gla/e Emmertje. Dit Emmertje zal (zo ik my niet bedrieg) gefchikt zyn, om de te weegene Lichamen daar in te leggen. M. Ja toch. Üm met dit Werktuig de 'beproeving te konnen werkheilig maken, moet men alvoor-ens in aanmerking neemen , dat de Vaste Lichamen , zo ten aanzien hunner famenftelling , als hoedanigheid der ftoffe, van den anderen onderfcheiden zyn. Dus zyn 'ei by voorb. Lichamen , welke in Water gedompeld zynde, niet ontbindbaar zyn : — van dezen aart zyn de Metalen, Steenen, Aardens, Planten, en gedeeltens vau Dieren. a«. Treft men Li¬ chamen aan , welke zich in Water , als hunne natuurlyke fmcltvucht geheel laaten ontbinden ; gelyk men zulks bevind met de Zouten. oc Zal men onder de verfcheidenheid der Vaste ó Licha-  »ir Vaste Lichamen. 385 Lichamen zommige ontmoeten , welke in het Water zinken ; andere weder, die daar op dry ven. — Dit befpeurd men in fommige loorten van Hout; Jiurk; en meer andere ligtere Zelfflandigheden. Uit hoofde nu dezer onderfcheidene hoedanigheden der Vatte Lichamen , is ligtelyk tebezeffen , dat men in de beproeving verfchillende wegen genoodzaakt is in te Haan: want aangezien mengde waarde van de uitgebreidheid eenes Lichaams , door de indompeling in eene Vloeitlof zoeken moet, zo blykt , dat een Lichaam , 't welk zich in Water laat ontbinden, .geenzins in deze kan ; (maar eigenlyk in een ander Vloeiftof, waarin het onoplosfelyk of ontbindbaar is) moet gewogen Worden. L. Dat is buiten bedenking. M. Voorts is het blykbaar, dat men behoorde een middel te zoeken , om die Lichamen (welke in Water wel onoplosfelyk zyn , egter op hetzelve dryven) geduurcnde de beproeving onder te konnen houden. Weshalven men drie voorname gevallen in het oog te houden heeft , namenlyk: ie. Wanneer een Lichaam , het welk in 'Water zinkt, en daarin onoplosfelyk is , moet gewogen worden , ten einde de uitgebreidheid te ontdekken. ae. Als het te weegen Lichaam in het Water ontbindbaar is , en daarom in een ander foort van Vloeiftof gewogen moet worden. 3e. Wanneer het Lichaam ligter is , als het Water. V. Detl Z Vu  380" Over de Soortelyke Zwaarte Van elk dezer drie gevallen* zal ik u thans Proefkundig een voorbeeld geven , en met het eerfte beginnen. Eekste Geval. Proefneeming. Na het befchreven Toeftel (PI. VI. Fig. 68.) in evenwigt gebragt , en de Kopere Arm de op het punt o des WyzerS gefteld te hebben , leg ik het te weegene Lichaam in de Weeg-Jchaal G ; en zoek op reeds te .vooren gemelde wyze het evenwigt door Gewigten in de Wyzer-Schaal H te leggen. — Ziet nu heb ik byna het èyenwigt met 100 Greinen. — Byna zeg ik , om dat de WyZtr-Schaal nog iets te ligt is ; — dus zal ik dezelve een weinig ophalen. L. Nu is de Balans volmaakt in evenwigt. M. Den ftand van den Kopere Arm onderzoekende , bevind ik denzelve over-een te komen met de 50 verdeeling van de onderfte Wyzer. L. Dus befluit ik , dat het Gewigt van het Lichaam in de M ceg-jchdal leggende is", gelyk ico Greinen. M. Gevolgiyk 100; Grein. Dit bepaald hebbende, ga ik over om de uitgebreidheid, van het veiloorcn Gewigt te zoeken ; ten dien einde ftel ik de Kopere Arm de dolr ópfchuivi'ng wederom gelyk met het punt 0 van den Wyzer; voorts het Lichaam uit de Weeg Jchaal G neëmende, dompel ik hetzelve in het Glaze Emmertje A ónder Water, om dat het niet in deze Vloeiftof ontbindbaar is. —— Ziet daar hét evenwigt verbreken. L. Zeer  der Vaste Lichamen. 387 L. Zeer zichtbaar. — Het ingedompeld Lichaam is door verlies van Gewigt ligter geworden, M. Laaten wy zien, hoe veel dat verlooren Gewigt is. — Ik leg dan in de ligtere Weeg-SchaalG 19 Greinen; dezelve blyft nog te ligt; weshalven ik nog èèn Grein byvoegen zal. ——— Ziet nu het evenwigt herfteld. — De Kopere Arm de, komt volkomen over-een met het punt 0 van evenwigt op den Wyzer fp. Derhalven behoefd 'er niets by de 20 Greinen in de gemelde Weeg-fchaal, toe, of afgedaan te worden. L. ó Ja ! - Om dat de Kopere Arm de , in dit geval overeenftemd met het punt van evenwigt. M. Wy zouden anders ook het evenwigt hebben kunnen herftellen , wanneer van de.-iooj Greinen in de Wyzer-Schaal H gelegd, een genöcgzaam Gewigt afgenomen was. By voorb. Zo 'er 20 Greinen van 100$ uit genoemde Schaal H waren ukgeligt. L. Onlochenbaar; — het geen d'eene Schaal te ligt is, is de andere te zwaar. De Weeg' Schaal G heeft met 20 Greinen moeten verzwaard worden, eer ze in Balans kon wezen met de Wyzer-Schaal H ; - Dit nu is een blyfc, dat de Wyzer-Schaal 20 Greinen te zwaar is. M. Deze 20 Greinen is dan het verlooren Gewigt , en diensvolgens als de uitgebreidheid des Lichaams in het Glaze Emmertje A. L. Buiten bedenking. In de Lucht weegd het Lichaan iooi- Grein ; — Maar in het Water Z 2 ge-  388 Ovïr pb Soortelyke . Zwaarte . gedompeld, verliesd het van dat Gewigt 20 Greinen.., gi! lgiv»x) nsvM&W?, "tooti if tt M. Derhalven hebben wy beide de vereisen,tens gevonden: - Namenlyk het volfttekt Gewigt, gelyk 100. Grein; En de uitgebreidheid gelyk aan de waarde van 20. Uit deze twee bekende zaken ontdekt men de foortelyke Zwaarte door berekening. — Het Gewigt ,100 V, gedeeld door uitgebreidheid 20, geeft 5,10 3: dat is 5^, voor de foortelyke Zwaarte des Lichaams. Op, gelyke wyze kunt ge voortgaan met andere Lichamen , welke in het Water zinken , en daarin niet ontbindbaar zyn. By voprb. Laat voor het volftrekt Gewigt gevonden zyn 84 1 Dè bewerking ge- fchied dan in deze Vloeiftof op gelyke wyze , als wy in de voorgaande beproeving gedaan hebben ; weshalven wy buiten noodzakelykheid dezelve niet zullen herhalen. Alleen zal ik ter uwer naricht aanmerken , dat de uitkomft der bewerking niet anders geeft, als de foortelyke Zwaarte des Lichaams in de gemelde Vloeiftoffe gewogen ; Gevolgiyk zou men dezelve, zonder eenige Reductie, niet kunnen vergelyken tegens de foortelyke Zwaarte van andere Lichamen in Regen-water gewogen; diens volgens zal ik u leeren, op welke wyze men deze Reductie maken kan* Laat de foortelyke Zwaarte van het Water zyn tot die van den Alcohol, of de Vloeiftof daar het Lichaam in gewogen is, als 1 tot o, f||;. ■■• Laat wyders het volftrekt Gewigt des Lichaams gevonden zyn, als 181-,^ ; en het verlooren Gewigt, of de uitgebreidheid, als 67 , Ty5.' —. p)an doet de Reductie door de gemeene Regel van Driën pp de vólgende wyze : De foortelyke Zwaarte van den Alcohol, ó, 842 jlaat.tot defaartelykeZwaarte van het Water 1. Z 3 |vH  Over de Scqrtelyse Zwaarte even als liet. verlooren Gewigt in den Alcohol, ftaat tot het verlooren Gewigt in het Water. By voorb. 1 maal 67 , 50 a 67, 50. ! En 67 , 50 gedeeld door o, 842 , geeft 8o,t'5~ veor het Ge.wigt. welke het Lichaam zou verlooren hebben , by aidien hét in Water ware gewogen geweeft : dus heeft men de twee vercischtens bekend, namenlyk het voljlrekt Gawigt in de Lucht 181, t$j, cn de waarde van de uitgebreidheid 80 , Het eer• fte door het laatfle gedeeld zal de uitkomft zyn gelyk 2 rol, voor de foortelyke Zwaarte van het Lichaam, ten opzichte van ;de weeging in het Water. L. Ik begryp uit. deze nadere onderrigting, dat men even zo goed de foortelyke Zwaarte des Lichaams verkrygen kan , als of het Lichaam in Water gewogen ware. M. Niete meer hier by te voegen hebbende, zal ik.tot het laatfte Geval treden. 3e. Geval. Procfneeming. —» Als de te weegene Lichamen ligter dan Water zyn , kan raen al wederom op gelyke wyze te werk gaan , als wy by de Froefneeming van het eerfte Geval gezien hebben. Men bepaald de volftrekte Zwaarte in de Lucht, en daar na het verlooren Gewigt in het Water; — het een dan door het ander gedeeld , geeft, de foortelyke Zwaarte. L. Deze bewerking is volmaakt dezelvde als wy in het eerfte Geval zagen. M. Het eenigfte, dat men boven het daar gezegde  der Vaste Lite ha men. 30T; zegde in het oog te houden hebbe, beflaat in het volgende. Nademaal de lichamen geneigd zyn, op de oppervlakte van het Water tc dryven, gebruikt men (ten einde dezelve altoos onder te houden) een Roostertje, waar mede men het Glaze Emmertje A dekt, na dat de Lichamen daarin gedaan zyn. Voorts moet men eer dc weeging te beginnen, in de Wyzer-Schaal H eenige Zwaarte leggen , om de Balans alzo in evenwigt te ftellen ; aangezien de Wcegfchaal G , door het Gewigt van het Roostertje nu Zwaarder gemaakt is. Eindelyk moet de Koper draad gg in het Glas F hangende , voor de helft nit het Water opgehaald, en de Kopere Arm de, op het punt o des Wyzers fp gefteld zyn. Ziet daar het geen ik u, nopens de bepaling der foortelyke Zwaarte zo van Vloeibare, als Vafte Lichamen had voor te ftellen. - en hier-, mede zoude ik myue Waterweegkuudige Verhandeling konnen voor afgehandeld houden , dan i'k verkies nu nog ten beiiuite, u de Waterweegkun» dige ontdekking van Archimedes mede te deelen. L. Gy hebt hier van iets terloops my voorgeftcld. M. Ja toch; - en heb w tevens beloofd by nader gelegenheid daar over te zullen fprekeu. Men verhaald , dat H iep.o Koning van Syracyfen , aan een Gcudimid een Klomp zuiver Z 4. ttoud,  392 Over de Soortelyke Zwaarte Goud gegeven had, om 'er een Kroon van te maken ; en dat de Goudfmid het Goud met Zilver zullende loïjeeren , uit baatzucht met eene grootere hoeveelheid, als het nodig was , had vernicngd, en de Kroon hier van gemaakt.— De Kroon vervaardigd, en den Koning ter hand gefield zynde, twyffelde zyne Majefleit zeer aan de rechtveerdigheid van gemelde Werksman: weshalven hy bcfloot, deze Kroon aan Archimedes te overhandigen, cn te gelaften, onderzoek te doen , hoe veel Goud; en hoe veel Zilver daar in vermengd was. t« Heeft hy zulks ontdekt ? — Ik wenfehte wel die handelwyzc te leeren. M. Wiskundig heeft hy het vraagfluk cpgelofL Na langen tyd over hetzelve gepeinsd te hebben , vond hy eindelyk by Geval, het geen hy zogt: want op zeker tyd in een Badkuip gaande „ merkte hy op, dat het Water door de indompe» Jing zynes Lichaams over den rand heen Hortte , waar uit hy befloot, dat de overgevloeide hoeveelheid, gelyic moeft zyn aan de uitgebreidheid van het ingedompeld gedeelte zynes Lichaams; cn dicrhalven , dat door indompeling de uitgebreilheid van de Kr«on ook zou konnen ontdekt worden. Sommige verhalen , dat hy over deze ontdekking zo verblyd , en in gedachte was, dat hy zyne naaktheid vergetende , uit de Badkuip fprong, en naar buiten loopende, zou geroepera hebben : Heurckal — Hcurekal dat is : ik heb het gevstn-  der Vaste Lichamen. 303 gevonden! •—; ik heb het gevonden! — Andere zeggen ( het geen meer fchyn van waarheid heeft) dat hy een Hecatombe', of eene Offerhande van 100 OiTen aan Jupiter tot dankbaarheid zou geofferd hebben. In het oplosfen van het vraagftuk ging hy in dezer voege voort. ( PI. VI. Fig, 69. ) hy vulde een Vat met Water tot dc hoogte WW ; - nam een Kloot van'zuiver Goud, en een gelyke van zuiver Zilver , welke ieder zo zwaar woeg als het geheel Gewigt van de Kroon. ■ Hy merkte aan : dat, indien de Kroon geheel Goud was, zy dan dezelvde ruimte in het Water moeit bellaan , als de Goude Kloot zoude in-neemen ; en daarom zou het Water tot gelyke hoogte moeten ryzen ; het zy de Krooh ; of het zy de Goude Kloot daarin gehangen wierd. L. Buiten bedenking moeit zulks gefchieden. — De Kroon , cn dc Kloot van gelykfoortig Metaal, en daarenboven ook van gelyk Gewigt zynde , moeten beiden diensvolgens gelyke uitgebrcidher den hebben ; en alzo even groote ruimte in de. Vloeiflof bellaan. M. Wel nu ; indien de Kroon geheel van Zilver was , dan moet dezelve om gelyke reden eeu zelvde ruimte bellaan , als de Zilrere Kloot. L. Onlochenbaar. M. Edoch by aidien de Kroon ten dcele van Goud , en ten deele van Zilver famengefleld was, ïq zgu die evenredigheid moeten worden aangeZ .5 toond  394 Over de Soortelyke Zwaarte toond door de hoogte , tot welke de Kroon het Water zou doen opryzen : namenlyk hooger, dan het zuiver Goud ; en laager als het zuiver Zilver. L. Zeer zeker. Want de gemelde Klom¬ pen gelykwigtig zynde , zal het Goud als de grootfte 'digtheid hebbende , ook dc kleinfte ; — en het Zilver daarintegen de kleinfte digtheid bezittende, de grootfte ruimte bcflaan. ■ Derhalven de Klomp van de Kroon uit Goud en Zilver beftaande , moet het Water hooger ryzen , dan wanneer dezelve uit zuiver Goud behoud , om dat ze dan grootere uitgebreidheid heeft , als zuiver Goud vau gelyke Zwaarte. Maar het Water zal tot eene kleinere hoogte klimmen , dan wanneer de Kroon geheel van Zilver gemaakt was ; om dat een gelykwigtige Klomp zuiver Zilver grooter uitgebreidheid heeft , als wel een uit Zilver en Goud vermengd. M. Dit is de grondflag , op welke de oplosfmg van het Vraagftuk gefehiedde. De Goude Kloot in het Water laatende zakken , klom het laatfte (Fig. 69.) tot G G , bevattende dus eene ruimte of hoeveelheid GGWW. By voorb. van 1 Pint Vochts. — Deze Kloot daar na uit het Water genomen hebbende, dompelde hy daar in de Zilvere, en bevond de Vloeiftof opgedreven tot de hoogte ZZ. By voorb. van 2 Pinten. Eindelyk de gemaak'e Kroon zelve in het Water dompelende , klom de Vloeiftof  der Vaste Lichamen. 395 flof tot K K, en befloeg eene ruimte K K W W van 1- Pint Water. Deze Proeve verrigt hebbende , redenkavelde by aldus : Zo de Goude Kloot het Water één Pint doet ryzen; en de Zilvere 2 Pinten; zal de helft van de Goude Kloot het Water \ Pint; en de helft van de Zilvere 1 Pint doen ryzen; weshalven de helft van dc Goude , en de helft van dc Zilvere Kloot by elkander tot één Klomp gemengd zynde, zullen het Water \\ Pint doen klimmen. Aangezien nu de Kroon het Water tot %\ Pint hoogte heeft doen ryzen , zo moeit de Kroon de helft uit Goud, en de helft uit Zilver bellaan. L. Wiskunflig waar. M. Deze oplosfmg is buiten bedenking zeer vernuftig , en doet den Viuder te meer éér aan., dewyl de Watcrv/eegkunde ( gelyk ik hier vooren reeds aanmerkte) ten tyde van dien beroemde Wysgeer, flegts in hare kindiheid was. Thans zou men met minder omflag gemelde Vraagiluk konnen oplosfen door de Waterweegkonfti- ge Balans. Men heeft in dit geval eerst de volftrekte Zwaarte in dc Lucht; —— voorts het verlooren gewigt in het Water te zoeken ; da^ het eendoor het ander gedeeld zynde, zou de uitkomst de fcortgehjke Zwaarte geven , uit welke men verders kan befluiten tot de evenredigheid der vermenging. — Indien de Kroon bv voorb, ait zuiver Goud belfond zou men derzelver foor/ telvke  20 ÖVER de SoORTELYKE ZWAARTE telykc Zwaarte tot die van het Water moeten be* bevinden in evenredigheid te {laan, als ïqtoti. —Indien ze uit louter Zilver beflond , dan als 11 tot i ten naaflcnby. Maar indien de even¬ redigheid bevonden wierd tusfchen Ig en if , dan is het zeker, dat dc Klomp van de Kroon noch zuiver Goud, noch louter Zilver is, maar zo veel meer Goud bevat , hoe nader ze by ig^ en in tegendeel zo veel minder, hoe meer de evenrtdigheid by i l komt. L. Langs dezen weg bezef ik klaar, dat men tot de oplosfing geen Klomp Goud of Zilver behoeve te hebben. Evenwel behoord de evenredigheid van de foortelyke Zwaarte van het Goud, en van het Zilver, tegens die van het Water vooraf bekend te zyn. M. Dit is hedendaags genoegzaam op te maken uit de Tafels der foortelyke Zwaarte, welke door de Natuurkundigen deswegens gemaakt zyn, gelyk onder andere zulks by den Hr. Musschenbrohh te vinden is m zyn hier vooren aangeprezen Werk 2e, D. bl. 536. Ik zal een kort uittrekzel daar uit genomen u hier onder het oog brengen. TAEEJ, ■    [per Vaste Lichamen. 35*7 TAFEL Der fooi telyke Zwaarte van eenige Metalen. Zweeds koper Munt 8,7840. f Gegooten Geelkoper van Stolberg 8,2353. Zuiver gegooten Zilver - - - - 11,091. Zilver Hollandsch groote Keur - • 10,535. -kleine Keur - - 10,34.0. Gelouterd Goud .--„-- 19,640. Ducaten Goud 18,261. Gezuiverd Yzer 7>7<579. Gellagen Yzer ------- 7>8oj5- Zuiver Engelsch Lood - - - - 11,4459. Zuiver Tin 7,295. Maagden-Kwik 14,000. Zie daar flegts eenige Haaltjes, getrokken uit de Lyst der Metalen. Gy kunt ter aangehaalde plaatze de foortelyke Zwaarte van eene meenigte andere Lichamen , uit de drie Ryken der Natuure, als het Mineraal- Planten- en Dieren-Ryk, geboekt vinden. Hier meede eindigen wy, onze YVaterweegkundigc Verhandeling. Einde van het FSJde Deel. ct>l>C£> 'i  Wegens afwezigheid ym de Drukpers, zyn de volgende Drukfeilen in dit y. Deel ingeflopen, welke de Lezer vcrzogt word dus te verbeteren. Bladz. 30 Reg. 27 (laat gewis meerder; lees gewis minder. ,—■— .85 23 ■— Water-Mam —— Water. Mom. . Aa? Ab. - 91 P in a of in b; —— in a of d. ■ 224 _— 9 beding oploopt; ftJÊ betting of zisk bc!nop. — 234 -— 23 en-welke de eer- welke d'eerfle: fle uitgedagt uitgedagt bad- hadden i den. ' 344 -— J 8 gemerkt; gewerkt.   ■