OPLOSSING DER V R A A G Ei DOOR HET BATAAFSCH GENOOTSCHAP* T E ROTTERDAM, TEGENS DEN lften MAART 1783^ VOORGESTELD. ONDER DE ZINSPR.EUKE: Simplex érat ex fimplici causfa valetudo, rhultos morbos multa fercula fecerunt. SE NE CA. Door * * * Med. Dott. &c. fifr. Te AMSTERDAM, By J. T N T M M & 1783*   OORDEEL VAN HET BATAAFSCH GENOOTSCHAP in het Programma vari den n Augustus, 1783; over de Oplosfing der Vraage in deeze Verhandeling, bladz. 4, voorgefteld.' J^nt op de Vraag, Naadien de vergelykende Ontleedkunde , enz. onder anderen (die geene aanmerking verdienen,) één antwoord is ingekomen $ ten Zinipreuk hebbende: Semplex erat ex Jimplici causfa valetudo s muitos morbos multa fercula fecerunt. s e n ë c a. Let welk zeer veel verdienden heeft, als bevattende eene menigte zeldzaame en nuttige Waarneemingen , en verfcheiden gewigtige eigen opmerkingen en ondervindingen ; dat egtcr dit Antwoord niet zoodanig aan de eifchen , en bedoelingen, der vraage voldoet , dat men 'er den Gouden Eereprys aan toewyzen kan, voornaamlyk om de volgende redenen i I. Om dat het Genootfchap nog van meening is, * a niet  tv niettegenftaande alles wat de Schryver getracht heeft te betoogen, dat 'er in het werktuiglyk geitel van des menfehen lighaam wel eenige natuurlyke redenen zullen te vinden zyn, waarom hy , meer dan eenig Dier , met ziekten en gebreken te worftelen heeft. 2. Om dat de Schryver, in het onderzoek naar die redenen, zig alleen bepaald heeft tot het werktuiglyk lighaamsgeftel van den mensch en zyne zamenwooning , daar het Genootfchap bedoeld heeft die te zoeken in den geheelen mensch, voor zoo verre hy, uit een werktuiglyk lighaam, met een redeneerende en hartstogtelyke ziel vereenigd, belbat ; en dus zoo wel in zyn dierlyk en redeJyk , als in zyn lighaamlyk en maatfchappyelyk, beftaan. 3. Om dat het Genootfchap van oordeel is, dat 'er, uit de naafpooring van die redenen in den mensch , op die wys befchóuwd , meerdere en meervoldoende aanwyzingen , tot voltooijing van voorfchriften van de Geneeskunde, ter onderhouding of herflelling der gezondheid, af te leiden zyn dan de Sshryver heeft aangeweezen, en opgegeeven, dewyl het Genootfchap in de Vraag niet  •V niet alleen bedoelt voorfchriften van Genessmiddeien, maar ook zoodanigen, welke tot den Eet- en Leefregel behooren. 4. Om dat het aan 't Genootfchap voorkomt, dat de lyst der Ziekten, die hy opgeeft, en zyne rangfchikking en verdeeling van het menfchelyk gedacht , niet zoo juist of onderfcheiden, en niet zoo volkomen zyn, als zy wel konden wezen; dat het ook geleidelyker betoogörda in de geheele Verhandeling verlangd had, en dat 'er daarenboven verfclieiden zeer betvvistbaare Hellingen in voorkomen, die het echter aan de verantwoording van den Autheur zoude overlaaten ; behalven nog eenige overtolligheden , als eene te breede uitweiding over de overeenkomst tusfchen het werktuiglyk lighaamsgeHel van den Mensch en der Dieren, welke in de Vraag onderfield wordt, en eene te verre uitHrekking dier overeenkomst tot Visfchen , Amphibia, en Vogelen, daar de Vraag flcgts bedoelt de overeenkomst met de volkomenfle Dieren en de viervoetige Zoogdieren. Om al het welke dan het Genootfchap beflooten heeft, deeze Vraag , met de hier opgegeeven inlichtingen, op nieuws voor te Hellen, om beantwoord te worden * o voor  Vi voor den iien Maart, 1754; zich vleiende, dat de zoo kundige en bekwaame Schryver van dit Antwoord , zoo wel als andere uitmuntende NatuurOntleed- en Geneeskundigen, door deeze nadere inlichtingen, beter in ftaat, en aangemoedigd zyn zullen, om deeze gewigtige en nuttige Vraag meer Voldoende te beantwoorden. O p  O P D R A G T AAN HET HOOGLOFFELYK en BEROEMD GENOOTSCHAP van PROEFONDERVINDELYKE WYSBEGEERTE 9 T E R O T T E R D A M. HOOG-AANZIENLYKE, HOOG-GELEERDE, EN WYD-BEROEMDE HEEREn! TTTet befluit genoomen hebbende geene verdere poogingen te doen op den Eereprys van deeze, ten tweedemaale voorgeftdde , Vraage , waar van ik de vryheid genoomen had UL. de Oplosfing te zenden, oordeelde ik verplicht te. zyn dezelve, hoe fcherp ook in het Programma van den n '1" Augustus, 1783, beoordeeld, aan IJL. met fchuldige achting en eerbied op te draagen. Zonder de voorftelling, immers, van dat VraagJfuk , had ik nooit myne gedagten laaten gaan over dit uitmuntend Onderwerp. Zonder die. voorjlelling zou deeze gebrekkelyke Oplosfing zelve * 4 niifh.  VIII nimmer te voorfchyn zyn gekomen. Niemand, êerhahen, hadt 'er meerder* niemand hadt 'er ee* nig, recht toe huiten het Bataafsch Genootfchap. De druk , waarmede ik dit Antwoord, ten mynen koste, voor verfcheidene Liefhebbers van Wletenfchappen, die aan my verknogt zyn , gemeen maalt , zal buiten tegenfpraak anderen gelegenheid geeven, om deeze Oplosfing te voltooijen, en te vervullen, 't gene de bepaaldheid van myne kennis, en doorzigt, niet heeft kannen uitvinden. Ik zal 'er waarfchynlyk het meeste Vut uit trekken, als die niets meer verlange , niets meer beooge en be yvere , dan om kundiger te worden, en van anderen te leeren. Uw Genootfchap is my reeds in veele ópzigten van zeer groot voordeel geweest; het zal my nog van meerder nut zyn, wanneer ik , in het volgend Jaar, de Oplosfing van deeze Vraage, door het keurige oordeel van anderen, tot volkomenheid gebragt zal zien ! De Vraag zelve trof my , op het eer[le oogvnUik, geweldig; zy fcheen my nogthans te algemeen, en te onduidelyk voor gefield, om niet te misfen in de Oplosfing, met betrekking tot het doel van den Opgeever. Men moet , meest al, daar aan de mislukking toefchryven van veele Antwoorden in zoortgelyke gevallen. Die  ï X Die zonderlinge Vraag deedt my ondertusfchen gelooven , dat het Genootfchap, de groote uitgebreidheid derzelve wel doorziende, niets vorderen zoude, dan eene vrye Oplosfing, die teffens nieuwe denkbeelden, en inzigten, konde verfchajfen ; en aanleidinge geeven , om daar uit weder nieuwe Vraagen te vormen, ten einde de Oplosfing by trappen voltooid te zien! Met dat denkbeeld bezwangerd, en my vleiende , min of meer in ftaat te zyn, om dit, in de daad moeijelyk , Vraagftuk op te losfen, fcheU fie ik 'er, in die eerfie verrukking, een ontwerp van, en befchaafde het, op myne wyze, met een zonderling vermaak, tot dat het de gedaante kreeg van een Vertoog , gefchikt tot Oplosfing der Vraag; en, zoo my voorkwam, aan uw keurig oordeel niet geheel en al onwaardig. Intusfchen my dikwyls dan hier, dan elders, zoo in, ais buiten ons Gemeenebest, ophoudende, ftrekte my de vermeerdering , en befchaaving, op de reize, tot eene der aangenaamfie tydkortingen. Hier door beging ik , nogthans, zom. wylen te veel op myn geheugen fieunende, kleine feilen , daar ik UL. en myne Leezers van behoor e te onderrigten. Te gelyk voegde ik 'er, nu en dan, eenige Natuurkundige Waaj-neemingen tusfchen , die, hoewel niet onmiddelyk *- 5 tot  s tot de Vraage, nogthans tot de bykoomende Jioffcn natuurlyke betrekking hadden; en die, myns bedunkens, door het Genootfchap wat te ftcrk uitgemeeten zyn. Het vuur , of liever de zever , waarmede ik deeze Oplosfing uitwerkte, gaf gelegenheid tot invallen, die, hoe betwistbaar ook, van oneindig nut zyn konnen voor de Maatfchappye. Hoe anders zou het menschdom tot dat toppunt van kennis geraakt zyn, indien men nooit afgegaan was van aangcnoome ftellingenï Eene fiel ling, fchoon volftrekt waar, wordt, behahen dat, dikwerf betwistbaar, om dat de Beoordeel, «ar, reeds lang 'er tegen ingenoomen, zig niet genoeg ontdoen kan van zyn vooroordeel, om met «t onzydigheid, welke 'er vereischt wordt, wel te treffen: ook zou men de uitlegging deswegens eerst behoor en van den Autheur te eifchen; aan men, ontegenzeggelyk, het zelfde recht toekomt als aan het Genootfchap, om zyne Vraage eenen zwaai of uitlegging te geeven , die 'er of niet m li& ' °f niet gemakkelyk in gevonden kan worden ? Dan, ik keere te rug tot de opgaave van zulke feilen , als 'er door gebrek aan gelegenheid om myne Boekerye , of aantekeningen, ie raad- plee-  xr -ploegen, of, door mangel aan genoegzaame oplettenheid, zyn ingefloopen. Op de 6de bladz. ten voorbeeld, vindt men onder aan, of fchoon alle gefchubde Vischen halfronde buizen hebben, zelfs de Aal, enz. daar 'er behoorde te ftaan, fchoon alle gefchubde Vischen drie halfronde buizen hebben , zelfs de Aal. Het was de uitmuntende geoffroi, die 'er Jlegts twee meende in ontdekt te hebben: men zal 'er drie vinden, als men zig de moeite geeft om hun gehoortuig te ontleden. Op bladz. 8. fchryf ik aan linn;eus, zoo wel als aan artedius, Je ftelling toe, als of de Rana piscatrjx onzigtbaare neusgaten hadde; ik moest willughby, of liever ray, in plaats van linn^eus genoemd hebben. In het Eerfte Hoofddeel had ik onder de Ziektes, aan Dieren en Menfchen gemeen, nog moeten plaatzen het bederf aan tanden en kiezen , waar aan zy zeer onderhevig zyn, en derhalven.mede aan tandpyn. De tand en kies-verwisfeling gefchiedt ook op dezelfde wyze in de Dieren, als in de Menfchen, en derhalven zynze deswegens aan zoortgelyke ongemakken onderhevig. De tanden ftaan, en groeijen, ook dikwyls verkeerd, zoo dat zy, wegens hunne kromte,  te, door het naastgelegen been henen groei jen, gelyk cheselden met eene fraaije Afbeetding uit een wild Zwyn aantoont, en door my in andere Dieren met verfcheidene voorbeelden kan aangeweezen. worden. Ook had ik op bladz. 27 behoor en gewag te maaken van buik-, en bloedloop; en op bladz. 28 van het miskraamen der Dieren, als waar aan onze Koeijen , door de Veepest aangetast, zeer onderhevig zyn. Behalven dat de Vrugt, zomwylen te vroegtydig in de baarmoeder geftorven, zulks in de gezonde Dieren veroorzaakt, even als by de Menfchen. By die gek genheid had ik konnen handelen over de ontlasting van het bloed, welke by onze Vrouwen, en verfcheidene Dieren, hy tusfenpoozing gefchiedt, als zy niet bezwangerd zyn: dog dit is my niet noodig voorgekomen. Wat de befchouwing der Ziektes betreft van den Mensch , met eene redeneerende, en hartstogtelyke ziel, voorzien, van welke het Genootfchap in zyne tweede Aanmerking van het Programma gewag maakt, moet ik verklaaren niet anders te begrypcn , dan dat zy alle tot het werktuigelyk geftel behooren: het is onze ziel immers zelve niet die ziek wordt, maar ons lighaam. Dan, offchoon onze ziel in volmaaktheid ,  Slït heii , en met andere byzondere eigenfchappen» de ziel der Dieren oneindig overtreft , is het hartstogtelyke nogthans in beide volftrekt dezelfde: men befpeurt ook, op de zelfzoortige aandoeningen, overeenkomende gevolgen by beide in het lighaam. De Dieren hebben, ah redeloos, geen vooruitzigt van het toekoomende, en, even daarom , mindere hartstogtelyke Ziektes; dog van deeze meene ik genoeg gezegd te hebben voor Mannen van zulk een doorziend verftand, en fchrander oordeel, als het Bataafsch Genootfchap uitmaa' hen: zoo als op de yifte bladz. gebleken is, daar ik uitdrukkelyk zegge, dat de Dieren zig niet ontrusten met de akelige befchouwing van toekoomende ongelukken! te kennen geevende, dat de Menfchen, hier door, aan veel ■meerdere ongemakken, noodwendig onderhevig zyn moeten. Van gelykcn meene ik bladz. 53, in §. 9. de onheilen, die van de r e deneer ende en hartstogtelyke ziel onmiddelyk afhangen, omftandig aangehaald te hebben. En vervolgens op de 6sfte bladz. op het einde van §. 3. Ook is 'er §. 7. bladz. 71. een overtuigend bewys van! De %fte §. bladz. 75, en §. 9. bladz. 77. moeten om dezelfde rede toegepast worden op het redeneerend en hartstogtelyk deel der Menfchen: al  XIV dl het welke nogthans door het Genootfchap té onrechte gemeend wordt, door my geheel overgeflaagen te zyn. Moet 'er de 9de §. bladz, 93. van het Ul Hoofd, met mede toe gebragt worden ? wordt 'er m §. 10 niet duidelyk gezegd, dat de Dieren aan alle die kwellingen niet onderhevig zyn ? En wat beduidt anders de geheele 3de § van het IVde Hoofd.? wat, bid ik, de %de §. van het Vde Hoofd, bladz. 101 ? Eindelyk, is de 5de $. van het VlU. Hoofd, bladz. l33,niet een treffend bewys , dat door my wel voorzeker de Ziektes , voortkoomcnde uit het redeneerende' en hartstogtelyke beginzel van het Menschdom aangehaald zyn ; niet in die fchool-orde , nog met die langdraadigheid, als of ik een geheel hek, over alle die Ziektes, en derzelver geneezing, fchryven, of voor jonge Beginnaars, even als sauvage, eene geheele Noiologie opgeeveh zoude. Ik meende, voor UL. fchryvende, dat het gene ik er, dan ftellig, dan by tegenftelling, of by omfchryving, van gemeld hadde , voldoen, de moest gerekend worden ? Ik had kennen zeggen, dat zulke, of zulke hartstogten de ademhaaling verminderden, de werking van de lever beletteden, de galle haare kracht deeden verliezen, de kooking der fpyzen bet  XV bederven, vervolgens Zenuwziektes te wege brag» ten, enz. Ik had de Jlaapmiddelen, vooral de Opium, moeten opvyzelen als het eenige middel om ons gevoelloos te maaken , aan de rampen > die de ziel beknellen, enz. Dan ik meende niet, en dorst het my niet verbeelden, dat het Genootfchap juist daar toe voorfchriften eischte, of eifchen konde, om de te groote uitgebreidheid , die als dan noodzaakelyk. zoude worden. Men verwagt immers, gemeenlyk, ter beantwoording van zulke vraagen, korte vertoogen , vrye, of geheel nieuwe, denkbeelden, en niets anders; of men moet zulks byzonderlyk vereifchen, en dan vindt men het doorgaans by het Programma gevoegd. De gaaping op de 102 bladz. blyft by my nog onwegneemelyk, zoo myn geheugen my niet te eenemaal bedriegt, zyn die Waarneemingen vóór eene reeks van meer dan 50 jaaren, in het Espel van de St. Sulpice gedaan: wat moeite ik my ook gegeeven hebbe, is het my als nog onmogdyk geweest, my den Schryver te binnen te brengen, by wienik deeze uitmuntende Waarneemingen opgedaan hebbe. Ons geheugen, of liever het vermogen, om ons, op onzen wil, iets te binnen te brengen, is zoo grilziek , dat myne Leezers, door eigene ondervindinge geleerd, my  xvi my daaromtrent wel zullen gelieven ■ te verfchötien. Omtrent de Wormen in de longen van Kalve. ren, enz. bladz: 43, behoor e ik te voegen, dat de Heer nichols dezelve zeer wel befchreeven heeft in de Phil. Trans. vol. 49. Part. I. p. 147. en hoopefchynt gehad te hebben, om ze met damp van Kwikzilver te geneezen, of met Tabak? UEfchynen te oordeelen; dat 'er eene tebreede uitweiding in myne Verhandeling gevonden wordt over de overeenkomst tusfcn het werktuigelyk lighaams geitel van den Mensch, en der Dieren, als welke in de Vraag onderfteld wordt. Ik bekenne,dat, door myne uitweiding hier over, de kennis van UWE. min of meer in verdenkinge fchynt gebragt te worden, als of zy nog nodig hadde hier omtrent toegelicht te worden. Dan, ik verklaar e hier mede alleen bedoeld te hebben eene fterkere betooging der waarheid van uwe Jlelling: om dat niet yder een die overeenkoomst zoo klaarlyk doorziet, of onderfteld kan worden de Ontleedkunde genoeg beoefend te hebben , om er by bevinding van overtuigd te %yn. De overtolligheden, en te brcede uitweidingen , welke het Genootfchap zoo fterk fchynen geftooten te hebben, loopen nogthans over de  XVII de keurigfte zintuigen der Dieren, en over nieuwigheden , die ik zeker weet , nergens gevonden ie worden : gelyk, onder anderen, is, 't gene ik over de Analogie tusfen de voorpoten der Dieren, en Menfchen-handen opgegeeven hebbe, bladz. 8. 9 en 10. De loop der baarmoeder buiten het bekken in de Mol , en dergelyke. Alle met elkander genoomen, befiaan die overtolligheden evenwel geen 10 Bladzyden, terwyl de geheele Verhandeling tot 141 uitgedyd is. Indien het dan al waar wasdat zulke overtolligheden berispelyk waren , geloof ik echter niet, dat zy by UL., dezelve nader inziende, van zulk een gtwigt zullen konnen geoordeeld worden, dat men 'er den Eereprys, indien aan UL. doel anders voldaan was, niet om zou kannen toewyzenl Het Genootfchap heeft 'er nogthans door konnen zien , waarom Elephanten , Hippopotamussen, en Walrosfen, niet aan traanfistels konnen onderhevig zyn? waarom de breuk, en het beenbederf wel aan het Jluitbeen der Menfchen , maar niet aan de Koeijen, Harten, Kameelen, Giraffen en Schaapen konnen gebeuren, enz. Ik bezit in.myne Verzameling het gebrooken heen uit het manlyk lid van een Walros, wederom volkoomen geneezen. Dit konde by Aapen, * * Ilon-  XVIII Honden, en dergelyke, alltenlyk'plaats hebben, en voorzeker niet by Menfchen. Onze meerder vingers aan handen en voeten geeven wederom gelegenheid tot andere toevallig, heden, enz. Ook twyffele ik zeer, of 'er wel veelen, met even veel zekerheid, zouden konnen zeggen, dat de Moed-, en Watervaten, ook de Zenuwen, by de Dieren, even als by de Menfchen, gefield en verdeeld zyn ? Ik heb de moeite genoomen de verfpreiding van de negen paar Zenuwen, in een groot getal Dieren, ook in Vischen , ma te fpoo. ren, en by allen overeenkomfiig gevonden, zelfs die van den hals, middenrif, enz. In alle bekende viervoetige Dieren, heb ik zeven wervelen aan den hals niet alleen, maar zelfs zeven halswervelen by den Vinvisch, het Meerzwyn, en eenige andere ademende Vischen, ontdekt. Integendeel heb ik gevonden, dat de gefchubde Vischen geheel geene halswervelen, en de Vogelen geene lendenwervelen hadden. Dat de Vroschen, fchoon geene ribben hebbende, evenwel ademen, terwyl de Landfchildpad, fchoon met een onbeweeglyk fchild voorzien , de ribben nogthans zeer duidelyk heeft: en meer dergelyke, •welke ik als overtollig , en ontoepasfelyk, daar laat en zal. Het  XIX Het is waar, Hoog-Aanzienelyke, en HoogGel Heeren ! dat 'er eene overeenftemming tusfchen ht werktuigelyke in Menfchen en Dieren bekend is; maar die wetenfchap, voor als nog zeer gebrekkig zynde , verdient wel zeer zeker de nadere befchonwing van het Hooglojfelyk Genootfchap. Niets , dan eene doorgronde kennis daar van , kan het waare gebruik der deelen van ons eigen lighaam aan den dag leggen. En niets kan ons overtuigender nog dieper indruk geeven van de oneindige grootheid van het Goddelyk Opperwezen, dan daar uit te leer en, hoe alle fchepzelen, fchoon nog zoo verfchillende onder elkanderen , even volmaakt met betrekking tot derzelver beftemming, en even kon/tig gemaakt zyn! Gelyk ook, dat het aan zyne Almacht niet ontbrooken heeft, om dezelfde oogmerken in onderfcheidene Dieren, op zeer verfchillende en altoos voldoende wyzen, te bereiken. Geduurig opgetoogen, en verrukt door zulke befpiegelingen , heb ik onbedagtelyk tegens uw oogmerk gezondigd ; echter hoope ik , dat deeze nadere verklaaring deswegens verfchooning verwerven zal. Ontvang ondertusfchen myne oprechte verzekeringen van hooge achting; en gaa voort door ** % uwe  sx uwe nyvere poogingen, de Geleerden, en w» Vaderland, dienst te doen! Vit myn Boekvertrek, 4en 20 Augustus, 1783. Simplex erat ex fimplici causfa valetudo s muitos morbos multa fercula fecerunt. s E K E c A.  OPLOSSING E EN E R PRYSVRAAGE, ENZ.   ANTWOORD op de VRAAGE* door het BATAAFSCH GENOOTSCHAP DER PROEF* ONDERVINDELYKE WYSBEGEERTE te ROTTERDAM VOORGESTELD, om beantwoord te worden voor den iftjn maart I783. VOORREDEN. De luister van het Bataafsch Genootfchap s de roem van deszelfs Beftierders, en de onzydigheid zoo wel als grondige kennis van zyne raadgeevende Leden, hebben myne zucht tot lof gaande gemaakt, en my byzon* der aangemoedigd, eene kans tewaagen, oms of het gelukken mogte, den Lauerkrans weg te draagen, welken het loffelyk Genootfchap met zoo veel grootmoedigheid uitlooft aan die A 2 op  (4) op de beste, en voldoenendfte wyze, deeze Vraage beantwoordt en oplost. „ Nadien de vergelykende Ontleedkunde „ zoo veel overeenkomst tusfen het werk„ tuiglyk lighaamsgeftel van den Mensch, „ en van de volkomendfte Dieren, ontdekt, is „ de Vraag: of 'er natuurlyke redenen zyn, ,, waarom de Mensch, meer dan eenig Dier, „ met Ziektes en Gebreken heeft te worfte„ len; zoo ja, hoe ver derzelver naafpooring „ aanleiding kan, en moet, geeven tot meer,, dere voltoojing van de voorfchriften der „ Geneeskonst ter onderhouding, of herftel„ ling, der gezondheid"? Het Genootfchap fchynt zeer duidelyk, en als eene beweezene waarheid, daar te ftellen, dat het werktuiglyk lighaamsgeftel van den Mensch eene zeer groote overeenkomst hebbe met dat der volkoomendftc Dieren, waar door het, buiten tegenfpraak, de viervoetige Zoogdieren verftaat: ook heeft deeze onderftelling, volgens de ondervindinge , die ik my vlcye daar van te hebben , eenen zeer waaren grond; van den Mensch immers af, tot den Bruin*Visch toe , heeft 'er  (5) 'er eene ketting plaats van Modificatien, welke eene rije van fchakels uitmaaken, die, wegens haare groote menigte , flegts zeer weinig van eikanderen verfchillen, en zoodanig in een gefmolten zyn, daar zy elkander raaken, dat het moeijelyk, jaa dikvvyls onmogelyk is net te bepaalen, waar zy zig in de daad van eikanderen onderfcheiden ? Uitgenoomen de Glandula Pinealis, die by veelen ontbreekt, gelyk in Honden, Katten, Haazen, enz: hebben de hersfenen van allen onderling, en met die van den Mensch , eene zeer groote overeenkomst; in de gefchubde Vischen zeiven heeft zoortgelyke gefteldheid plaats: ook is de oorfprong, en uitgang deizenuwen, haare loop, en verfpreiding,in Menfchen , viervoetige Dieren, ademende, en gefchubde , Vischen, overal gelykvormig. Ik verbeelde my zelfs in de koppen van Walvischen , Cachalotten , Bruinvischen, Dolpbynen, en Narwhals het Zeef been, althans de gaten, tot den uitgang der reukzenuwen gefchikt, zeer duidelyk ontdekt te hebben, of fchoon ik even zoo weinig als tyson, en andere de reukzenuwen, om haare fynheid, heb konnen nafpooren; ook heeft 'er, tot myn A 3 leed-  leedwezen, de gelegenheid, in het vervolg, geheel en al toe ontbrooken. In de zamenftelling der zintuigen heeft echter de grootfte, en de verwonderlykfte verfcheidenheid plaats; de Vogelen hebben allen, en wel met uitfluiting van de overige Dieren, het Marfupium nigrum, binnen in het glasvogt, uit de inplanting van de gezigtzenuw met eene breede, en platte, bafis afkoomftig. De Vogelen hebben daar en tegen, geen Incus of aambeeld in het gehoortuig, en geen flakkenhijis. De oogbollen der kraakbeenige Vischen, als Haajen, Roggen, enz: draaijen op een ftcel, en zommige derzelven fluiten den oogappel met een fraai uitgefneeden vlies. De Gezigtzenuwen van verfcheidene kruisfen zig zeer zigtbaar, gelyk onder anderen in den Snoek gezien kan worden; collins, heeft 'er eene menigte dergelyke afgemaald, en befchreeven. Of fchoon alle gefchubde Vischen halfronde buizen hebben, zelfs de Aal, hebben de ademende Vischen 'er geene, en een onbeweegelyken hamer; echter hooren deeze laat-. fte  ( 7 ) fte alle, zoo wel als de Menfchen, door middel van de lucht: en de Vogels zoo uitneemend wel, dat verfcheidene de aangenaamfte zangwyzen aanleeren, en verrukkelyk naafluiten! Omtrent de volkoomenheid van het gehoor der ademende Vischen konnen wy nogthans, by gebrek van genoegzaame ondervinding , niets Heiligs bepaalen. De AmpUUa van den Crocodil af tot de Schildpad, en Kikvrosch toe, hebben flegts eenen Styg-beugel, welkers lange fteel het trommel-vlies ontfangt; zelfs heeft de Chamaeleon een groot trommelvlies, zeer lange Stygbeugels, en zigtbaare buizen van Euftachius binnen in den mond, offchoon perraült aan dit zonderling gedierte het gehoor geheel ontkent, gelyk ook liNNiEUS op het gezag van dien Franfchen Ontleder doet, niet tegenftaande onze naukeurige swammerdam het tegendeel reets over lang ftaande hieldt: met eene toebereiding van den kop eens Chamaeleons kan ik dit gehoortuig allerduidelykst aantoonen. Het zintuig, tot de reuk gefchikt, koomt in Menfchen en Dieren, de gefchubde Vischen A 4 ITiet  co niet uitgezonderd, volmaakt overeen; de oppervlakte van het Reukvlies is flegts grooter of kleiner, meer of minder geplooid: de lucht voert de reukdeelen binnen in den neus der ademende Land-dieren, en het water in den neus der Vischen. De Rana piscatrix zelve heeft zeer aanmerkelyke reukzenuwen, en zeer zigtbaare neusgaten, offchoon nog artedi, nog linn;eus dezelve erkend hebben. Het geheele geflacht der Haajen, Hamervischen, en Roggen, heeft nogthans, onder het zwemmend ge, dierte, het aanzienlykfte reuktuig! Ook is het in den Spring- Walvisch, en in den Bruinvisch zoo aanmerkelyk, maar teffens zoo afgeflooten van de luchtbuizen, dat ik niet twyffele, of zy ruiken door het water, en geenzints door middel van de lucht, offchoon zy in de daad lucht ademen? Heeft de Leeuw, de Tygcrkat, en de Hond, aan de agterpootcn flegts vier Vingers : heeft 'er de Agouti drie, en de tweede foort van Luiaard twee aan de voor-,en drie aan de agterpooten : heeft het Paard 'er flegts een enkelen, enz: de Analogie omtrent de fpieren is, en blyft, niet te min dezelfde j om dat 'er ten weinigften altoos één  ( 9 ) één vinger volkoomen is, terwyl 'er twee als afgefneeden , of liever onvolkoomen , onder het vel verfchoolen liggen, gelyk galenus reets heeft opgemerkt; noemende dien afgekorten vinger in de Honden, Katten, enz: Jpographe, of het af beeldzei der andere vingers (V). De vleugels der Vogelen eindigen in eene onvolkoomene hand met twee vingers,en een duim, die veelmaalen één nagel heeft, gelyk by den Struis, de Cafuaris en de Parra. Zomtyds is de voorfte vinger mede van een nagel voorzien, gelyk in denzelfden Struis, en in het tweede foort van Parra, welke door den Graave de buffon zeer fraai is afgebeeld. De Heer daubenton heeft hier van iets, dog zeer fchaduwachtig, aangeteekend QO, in de befchryving van het Paard, met dit verfchil evenwel, dat hy het Os du Qanon of Gamba houdt voor drie in een ge- fmol- («0 Adminiftr. Anat. Lib. 6. Cap. I. Edit. Brasfavdi, Clasf. I. p- 89. F-G. en by Charterius, Tom. IV. p. 129. (!0 Hist. Nat. dc Mr. de Buffon, Tom. IV. p. 362-367- A 5  fmoltene beenderen van den Metacarpus, en Metatarfui, terwyl 'er groote rede is, om dat been voor een enkel ftuk, tot den voorvinger béhoorende, aan te zien. In de Kameelen, Runderen, Harten, Schaapen, enz: beftaat het in de daad uit twee, gelyk de Heer fougeroy de bondaroy(Y)in de ongeboorene en jonge Kalveren, Harten, Damharten, en Lammen heeft aangetoond. Dog negen of tien weeken naa de geboorte, als het Dier volkoomen geworden isP ziet men flegts een enkel been, hebbende eene enkele holte,offchoon 'er te vooren duidelyk twee geweest zyn. Men behoorde dezelfde proeven met ongeboorene Volens te doen, om de gedagten van da ub en ton te toetzen. In het algemeen zyn de voorpooten der viervoetige Dieren, en de handen der Menfchen, zeer gelykvormig aan elkandercn; zelfs aan de vleugelen der Vogelen. De Schepper heeft by allen dcezen altoos een duim, en pink gevormd om de inplanting der fpieren, en (O Mem. de 1'Acad. R. des Sciences. 1772. Tom. 1/ part. 11. p. 308. in Svo.  (II) en daar door de beweeging der voorhand, te begunftigen; het zyn de drie overige vingers alleenlyk, welker getal by zommige ontbreekt. Dan, wanneer duim en pink, gelyk b ydc Paarden, Ezels, en by de meeste herkauwende Dieren, uitwendig ontbreeken, vindt men nogthans de beginzelen dier beenderen aan de voorhand, om de trekkers der Radiales, en Ulnares; en aan den voet, om die der Peromi en Tibiaks te ontfangen. Men kan hier uit opmaaken, hoe verkeerdelyk deeze onvolmaakte vingers, deeze Jpographae, door bourgelat, en anderen, Fluitbeenderen genoemd zyn geworden? Men ontmoet nog, daarenboven, een aanmerkclyk onderfcheid in de gedaantevorming, en plaatzing der tongebeenderen, der ribben, en des beenigen bekkens. In den Egel, by voorbeeld, zyn de fchaambeenderen wyd van een, en flegts met een band geflooten; in de Vledermuizen van gelyken; in de Mol loopt de baarmoeder's fchede boven over het fchaambeen, en dus geheel buiten het bekken: waar door de baaringen niet alleen verfchillen moeten, maar ligter gemaakt worden. De  C 12 ) De as van de lyfmoeder ligt in de viervoetige Dieren in de as van het bekken, hunftaartbeen is 'er evenwydig aan, zoo dat het jong m eene rechte lyn, en dus veel gemakkelyker geboren wordt, dan by onze Vrouwen, waar in die beide asfen een aanmerkelyken hoek, en de kromheid van het heiligbeen de geboorte zeer moejelyk , maaken. Omtrent het Fluitbcen is van gelyken een groot vërfchü: by de meeste herkauwende Dieren wordt het niet gevonden, alieenlyk in den Afiatifcben Mofchus, die daarom merkelyk verfchüt van den Africaanfchen, offchoon linn*us, de buffon, en seba dezelve ondereen mengen , en alieenlyk den laatften gekend fcbynen te hebben; die nogthans geene fluitbeenderen, en geene vier vingers , maar flegts twee, hebbende, geheel en al van geflacht verfchilt (d). In het mannelyk lid der Honden, Vosfen, Aapen, Zeehonden, en Walrusfen wordt een been gevonden; ook in de Clitoris van den Ot~ 00 Camper, Nat. Verh. van het Rendier, bladz. 2^g  C 13) Otter, en van zoramige andere Dieren, terwyl 'er verre weg de meeste niets van hebben. 'Er was geen einde, indien ik alle deeze byzonderheden wilde aanwyzen; ook maaken ze, over het geheel, geen verfchil, even weinig, als de verfcheidenheid der ingewanden met betrekking tot de ziektes. De natuurlyke bewerkingen worden wyders in Menfchen, en Dieren, door gelykvormige Werktuigen uitgevoerd; de bezwangering, en voortteeling, de ademhaaling, de bloedsomloop, de fpysverteering, de voeding en dergelyke hebben eene allertreffendfte overeenkomst. De bloedvaten, en zenuwen, zyn even eens gefteld: de watervaten zelve zyn, by allen, op gelyke wyze, met toelüikende klapvliezen voorzien; zy vergaderen zig eerst in de naast geleegene klieren, daar naa vereenigen zy zig alle in de chylbuis; zoo als nuck allereerst, en naderhand hewson heeft aangetoond: in de Paarden, en Runderen zyn ze allerfchoonst, en gemakkelykst, naa te gaan. De affcheiding van het onnutte, de uitwaasfeming van bedorvcne lucht, en vogten, de opllorping der gedephlogisteerde lucht, en fris-  Ci4> frisfe vogten, die in den dampkring zweeven, alles is volmaakt gelykvormig; en tot dus verre blyft de Helling van het loffelyk Genootfchap, buiten eenige tegenfpraak,in alles waar! Dan, nu koamt het aan op het tweede Deel der Vraage: welke wel ftilzwygend, maar teffens vry fteUig influit, als of de Menfchen m de daad met meerder ziektes te worftelen zouden hebben dan de volkoomene, dat is de viervoetige,Zoog-dieren? En even daarom fchynt het Genootfchap in de eerfte plaatfe de natuurlyke redenen van dit grooter getal gebreken te vorderen? In de tweede plaatfe, indien zulks zoo mogt bevonden worden, een naukeurig onderzoek van derzclver noodwendigen invloed op de Geneeskonst. En einde, lyk, de voltoojing haarer voorfchriftcn, of hulpmiddelen ? Vermits het beroemd en loffelyk Genootfchap de waarheid alleen bemint, en niets meer beyvert, dan nuttig te zyn aan het Menschdom, en wel inzonderheid aan onze Landgenooten, zal ik onbewimpeld trachten te bewyzen: dat de Menfchen, voor zoo verre zy een louter dierlyk beftaan hebben, niet  ( 15) niet meer nog minder door ziektes, nog door gebreken aangedaan worden dan de Dieren. Daar naa aantoonen, dat de Menfchen, van het oogenblik af, op welke zy in Maatfchappyen zyn gaan woonen, dat is, van dat zy begonnen hebben het afgezonderde en wilde leeven te verlaaten; dat zy, zegge ik, van dat zelfde oogenblik af aan, onderhevig zyn geworden aan eene menigte krankheden, die uit den aart van hun veranderd beftaan onmiddelyk moesten volgen. Het getal hunner ziektes is derhalven alieenlyk deswegens vermeerderd geworden boven het getal ziektes, waar mede de Dieren te worftelen hebben: ook zyn dezelve door geene hulpmiddelen, nog artzenyen , hoe genaamd, te verhelpen, ik laat ftaan, weg te neemen, veel min voor te koomen! Het Genootfchap begrypt ligtelyk, dat ik zinfpeele op deRangfchikkinge, die by alle befchaafde Volkeren, zelfs by de Nomaden plaats heeft, en welke wy, gcmakkelykheids wille, genoegzaam in vier Hoofdverdeelingen begrypen konnen. Waar  C iO Waar van de Eerfte is die der Arrrien, welke , van dat zy gebooren zyn, om zoo te fpreeken, aan zvvaaren arbeid, en veele daar uit volgende ongemakken, zyn blootgefteld: zoodanig, dat de volks vermeerdering, enkel wegens het gebrek van beftaan, 'er een merkelyk nadeel door lydt: gelyk door den achtbaaren franklin (e) duidelyk is aangetoond , zoo zelfs, dat, om het gemak Van beftaan, de Europeaanfche Inwooners van Amerika,met elkandercn geheel verdubbelen in 25 jaar (ƒ): want in 1751 waren'er meer dan 10,00,000 zielen iiï Amerika, fchoon 'er flegts 80,000 van over zee gebragt zyn. Te Otaheiti is de volksvermcerdering, om de groote vrugtbaarheid van dat Ylaud, tot die van Frankryk als 17: 1 (g)- Volgens de waarneemingen van den beroemden fors ter, die het opgemerkte van den grooten franklin bevestigt, en teffens aantekent, dat op het Yland Terre de feu naulyks 2,000 inwooners zyn, offchoon het in grootte meer dan de helft van Yrland overtreft. O) Obf. conccrning the increafc of manki nd, peo. pling of countries &c. p. 1. n. 2. (ƒ) Ib. Exam. before the houfe of commons. p. 263. (g) Voyag. de Mr. Coock, p. 200.  ( 17 ) treft (A); Hippocrat es evenwel noemde de Scythen, (O minime fcecundum hominum genus, niet zoo zeer om hunne armoede, als wel > om dat zy te veel te paard reeden. Dan hier over zal in het vervolg meer gezegd worgden. De Tweede is die der Begoedigden, welke wegens rykdommen,of hoogen rang, tot een allerongelykvormigst leven verplicht zyn. De Derde verdeeling zal de zulke ihfluiten j die tot fraaje konften, en wetenfchappen beftemd niet alleen een zittend, maar een altoos pynzend, leven lyden. De Vierde en laatfte zal die der Geestelykert bevatten, vooral der zulke, van beide de geflachten, die ongehuwd, van een gezonderdj en dikvvyls opgeflooten, leeven moeten. Ik heb deeze verdeeling gekoozen boven die van hippodamus den Milefier, die, volgens Ch)^ p. 205. (O De aere et locis. p. 291. lift. 41. fect. 3. Fotfiu B  ( 18 ) gens het getuigen van aristoteles ({), het Gemeenebest flegts in drie rangen verdeelde, waar van de Konftenaars den Eerften vervulden, de Landbouwers den Tweeden, en de Krygslieden, met de gewapende, den Derden. Volgens myne fchikking koomen de twee laatfte van hippodamus in myne eerfte, en de Konftenaars in myne derde, Afdeeling. Onderfcheidene Lucht- en Landftreeken zullen daar en boven, zoo wel als de verfchillende wyze van voeding, over alle deeze Rangfchikkingen eene uitwerkinge hebben, die afzonderlyke ziektes moet te wcge brengen, en ook wederom doen ophouden. De Graaf deeuffon(I) meent te onrecht, dat de Menfchen daar en boven meerder, dan de Dieren, aan byzondere ziektes zouden onderhevig zyn, om dat zy het nutte zoo wel niet van het onnutte konnen onderfcheiden: by ftemt hier in overeen met cicero,die zeer wel (*) Dc Republica, Lib. 2. Cap. 8. p.325. C. Tom. II(0 Discours fur la nature des Animaux.  ( 19) Wel opgemerkt heeft (m) ,, Dcdit autem eadeni }, Natura beluis, et fenfurA et appetitum, ut altero i, conatum haberent ad naturaleis pastus capesfen„ dos, altera fecernerent pestifera d falutaribuSi Dan, dit zou alieenlyk op het voedzel betrekking konnen hebben, waar van wy fchiclyk, door onze meerdere kennis, en zielsvermogens, het fchadelyke hebben leeren onderfcheiden, en elkander mededeelen, en thans even zoo wel weeten, als of het ons, gelyk aan de Dieren, door inftinct, bekend was geworden? Van meerder gewigt is de aanmerking vati den Graaf ten opzigte der ongebondenheid j aan welke hy meerdere onheilen toefchryftj en meerdere ziektes, dan aan alle de geesfels* die het menfchelyk geflacht geduurig treffen, te zamen! De beroemde Doctor percivall bevestigt dit zelfde met het gezag van den Heere muret (n), naamelyk dat de dronken-, fchap alleen meerer Menfchen jaarlyks wegfleepen zoude dan alle de koortzen, pleurisfenj en kwaadaartige ziektes met elkander. De ongelukkige gevolgen van ongebondenheid heeft O) De Nat. Deor. Lib. II. (n) Phil. Tranf. vol. 64. p. I, p. 66. §. V. B 2  ( ) heeft seneca (o) in zynen g$^en brief zoö uitmuntend afgefchilderd, dat het onmogelyk fchynt 'er iets by te voegen. Niets volgt derhalven natuurlyker, dan dat wy de opgenoemde Hoofd-verdeelingen in de zelfde orde verhandelen, en 'er ten Vyfden byvoegen de ziektes, die uit ongebondenheid, als aan de vier Rangen gemeen, noodwendig volgen. En dat wy eindelyk, naa het verfchil in den Voedings-aart onderzogt te hebben, de middelen tot voltoojing der Geneeskonst aan de hand geeven. Ten einde daar door het prysfelyk doel te bereiken, 't welke dit roemwaardig Genootfchap zig daar van heeft voorgefteld! Dog allereerst zullen wy de ziektes moeten optellen, die aan Menfchen, en Dieren gemeen zyn; daar naa het overige afhandelen. (O Pag' 599- C-D ad fin. 601. EER.  EERSTE HOOF D-D E E| L. Over de ziektes, zoo wel aan Menfchen, als aan Dieren , eigen. §. i. LJe Dieren, hoe zeer zy uit hunnen aart eene volkoomene vryheid hebben , en onderling geen gezellig leven lyden, offchoon eenige tot gemeen onderhoud, gelyk de Hamfter, of Cricetus, en dergelyke, hun voedzel byeen verzamelen; en andere gelyk de Runderen, en de Varkens, de Pecari voornaamelyk in Amerika, gemeenfchappelyk hunnen algemeenen vyand, den Tyger, afkeeren , zoo zyn echter zeer veele, van de minst wreede Dieren, door de list der Menfchen onder flaaverny gebragt, zoo om hun werk te doen, en hunne pracht te vergrooten, als om tot voedzel, en andere byzondere oogmerken van vermaak, te dienen: andere, door geweld gevangen , worden als ontembaar opgeflooten , en naukeurig bewaard, om aan de nieuwsgierigheid der aanfchouwers, en teffens aan de B 3 groots-  C 22 ) grootsheid der Vorften te voldoen. De Dieren konnen derhalven befchouwd worden in den Staat der Natuur, en vad flaavernye of dienstbaarheid: in welke beide omftandigheden zy wel veele ziektes gemeen, maar ook verfcheidene andere in het byzonder, hebben, die aan de llaaverny alleen eigen zyn. In den vryenftaat zyn de Dieren, even als de Menfchen, onderhevig Tlaatzelyke, en algemcene Ontfteekingen. 17 v Verzweeringen. Voor Eerst, aan , 6 Koud Vuur. Sphacelus, of Vleesch-vcrftervinge. TAllerleije Gezwellen, als Melicerides, Atheromata, en Lupiae of Leggers, aan de knien, en elleboogen, even als by de Men- _ fchen. Ten Tweeden, aan,Breuken van al]erleijen ^ Uitzakkingen van den Schacht, of'Paraphymo fis, van  ( *3 ) van de Schede, van de Lyfmoeder, dog zeer zeldzaam, en bynaa nooit van den Endeldarm; offchoon ^ C. Ruini, 'er gewag van maakt (J>) en de geneezing door affnyding afkeurt. De Dieren zyn 'er echter minder mede behebt, om dat zy het lighaam evenwydig aan den grond draagen, en altoos hun gevoeg vry laaten afloopen, en dus de geheele kracht des rechten darms bewaaren. {Verrekkingen. Verftuikingen, of verzwikkingen , welke in volkoomen fpat overgaan. Ontwrigtingen. Beenbreuken. Beenbederfvanallerleienaart. Ten Derden, aan Ozoena, of kwaade droes. Boggelwording. Beenige Uitwasfen. Hydrarthros,en Melicera enz. Mankheid, aan welke nogthans de Menfchen, om dat zy overeinde gaan, meerder zyn bloot gefteld. Koort- QO Delle Infirmit. dei Cavalli Lib. IV. p. ia» p. 180. B 4  c 24) 'Koortfen. Allerleije Zenuw ziektes. Gebrek aan Spysverteering, Geele Zucht, Ten Vierden, «q\ ™»^t> of Emphyfema. Waterzucht. Teering, of Phhijïs van allerleijen aart. j Befmettelykeziektes,öokeen ^ foort van puistjes, gelyk by de Schaapen, welke de Franfchen la ClaveU Ue noemen, en welke niets gemeens hebben met de Kinderziekte, gelyk my door Inenting dier fmetftoffe op Schaapen gebleeken is, die 'er geene de minfte uitwerkinge op hadt, zelfs geene plaatfelyke ontfteeking veroorzaakte ! De dolheid, Rabies canina of Watervrees, is aan Menfchen en Dieren gemeen, en, behalven door aanraaking, zelfs door de lucht befmettelyk De Vischen zelve fchynen niet vry van Pest, Oj) Pag. 19. N. i. du Rapport fur plufieurs questions propofées a la Société Roy. de Médecinc par le Qrand Maitre de Malthe. a Malthc 1781. in 4to,  ( *5 ) Pestziekte; inden Jaare 1722, immers, wierdt 'er eene groote fterfte onder die Dieren in het Lac de Conftance (r), en in den Jaare 1760 inde Rivier de Divés,eene doorgaande ziekte onder de Vischen, door den Heere Adam , waargenoomen (0- Wy ondervinden ook dagelyks in ons Land, wanneer het zoute water, om de laage binnenwateren, te diep landwaarts indringt, dat alle de Snoeken, wegens blindheid, door de verduistering van het horenvlies veroorzaakt, fterven (*'). Ziek. (r) Hist. de !a Soc. R. de Médecine p. 239. (O Ib. p. 240. BYVOEGZEL (*)« De Heer Saraoilowitz, die zig met de befchryving van de pest van Moscow, en zyn voorftcl om die in te enten zoo berugt gemaakt heeft,beweert(ss) dat de pest, die de Menfchen aandoet, nimmer het Gedierte zou treffen, zoo als die der Dieren de Menfchen niet zou befmetten. Men vind nogthans by anderen voorbeelden van het tegendeel. O) Lcttre * 1'Acad. de Dyon avec ré[ onfe a cc qui a para douteus dans le Mem. fur 1'inoculation de Ia peste, p. 31. E 5  'Ziektes der Oogen. Der Ooren; doofheid van de geboorte af aan fchynt nogthans den Menfchen meest eigen; ten weinigfte in dezelve meer kennelyk|te zyn. j Wormen van allerleijenaart, j en in alle de holtes van Ten Fyfden, aan-^ het lighaam, onder het vel, en in de zelfstandigheid der Ingewanden. Steen in de Longen, in de Galbuizen , en Galblaas: inhetGedarmte,en inhetHersfenvat. In de Nieren, en in de Blaas van Paarden, waar over men den Baron Von Sind moet raadpleegen, von Nieren und Blafenftein, bladz. rtjji. Hy zegt by die gelegenheid het Steenfnyden op levendige Hengftennaar de zydelykfche manier geoeffcnd, en eens met een goeden uitflag uitgevoerd te  C 27 ) te hebben (O- In het verbygaan moet ik vraagen, waarom men die bewerking niet liever boven het fchaambeen doe, daar zy, op de pooten ftaande, geen gevaar loopen van binnenwaarts-zakkende buiks-pyp-zweeren ? 'Verdopte afgang. Opftopping van water. Bloedwateren aan het Horenvee gemeen. Traan-opftopping, en Pyp- zweeren van den TraanTen Sesden , aan * fak ? waar van de Eiephatl. ten, Zeekbeien en Walrosfen, als geene Traanbuizen hebbende, bevryd zyn. l^Belette uitwaasfeming, enz. 'Ziektes aan verfcheidene lucht- en landftreeken eigen , als: Het verliezen der Hairen van den ftaart. Ten Zevenden, aan^ Van de Horens. vanhetgeluid,Ge- lykde Honden in Amerika. Het (0 Vol. II. p. 623. en pag. 626.  C 28 ) Het vermeerderen van Horens. ~ van Wolle, Het veranderen van kleur, gelyk in het Noorden. 'Moejelyke baaringen. Monfters,waar toe wy ook brengen Waterhoofden , welke ik in een jong Te* a,/ï„ Paardshoofd gezien hebbe: lm Agtjten, aan,J „ , & fiazemonden, en dergelyke gebreken, die by de geboorte in Dieren, even als in Menfchen, plaats ^ hebben. Niets kan dit alles klaarer onder het oog brengen, dan de Werken van Cato, van M. Terentius Varro, van Palladius, van Vegetius, van Gargilius Martialis, zelfs van Ariftoteles, van Virgilius, en van Xenophon; die alle, de een meerder dan de andere, over de algemeene, en byzondere ziektes der Huisdieren uitmuntend gefchreeven hebben. Waarby wy de Schryvers der voorgaande, en deeze, eeuwe voegen mogen, een Carlo Ruini, een Sol-  C*9) Solleyszel, een Gibfon, een Von Sind , een Vitet, een Daubenton, een Vink, eert Camper, en verfcheidene onzer Landgenooten, die, tot aanmoediging der Land- ert Veebouw, het zig eene eere gerekend hebben, hunne beurfen te openen, en tot hun eigene kosten Genootfchappen op te rigten, om de Maatfchappye door beveiliging haarer bezittingen van Vee, Last- en Huisdieren gelukkig te doen zyn. Indien het niet naar grootfpreeken zweemen zoude, durfde ik haast zeggen, zeer veele van die ziektes zelf van naby, en zeer naukeurig, onderzogt te hebben, vooral van onze Runderen, Schaapen, Varkens, Paarden, Honden, Haazen, Konynen, Aapen, en aart verfcheidene Vischen , ademenden, en gefchubden! Ik heb Steen in de Waterblaas vart Honden gevonden, en ik bezit 'er een, die uit de blaas van een Schaap genoomen is. Dé Baron Von Sind heeft Steenen in de Blaafen van Paarden ontdekt, en gelyk wy reets aangetekend hebben, 'er uit gefheeden. De beroemde Hoogleeraar Neuman , te Berlin, meende, dat zekere gryze Amber van NieuwEngeknd Steenen waren uit de Blaas van Wal-  C 30) Walvischenr», 't welke ik echter niet gaarne zou toeftemmcn. Ariftoteles dwaalt ondenvylen, als hy zegt O) Cur nullum animal, nifi homo, calcu* lofum ficri potest? an quia veficce meatus ohtinent ampliores? „Waarom is 'er, buiten den Mensch, „ geen Dier aan den Steen onderhevig? Zou „ de rede zyn, dat zy ruimer Waterwegen „ hadden?" Steenen heb ik in de Galblaas en in de Leverbuizen van Runderen zeer dikwyls gevonden; Aegagropilae, of Hairballen in een groot getal Koejen, en Kalveren. In de ingewanden der Paarden vindt men zomwylen zeer groote, en van buiten gladde, Steenen, En in de Longen derzelve duizende kleine Steentjes, waaraan zy eindelyk fterven, even als de Menfchen! Paarden, Varkens, Aapen, Haazen, Hoeners, ook Vischen heb ik op allerleie wyze gcboggeld gevonden; en, uitgenoomen van Paarden, bewaare ik 'er zeer veele aanmerk* lyke voorbeelden van, in myne kleine Ver- za- («) Mcd. Kir. of Edrhb. Voh IV. p. 363. en Wh Tranf. N. 433. §. 5. en N. 434. r_ (v) Probl. Sect. X. p. ?29. Tom. 2. C-D. f. 42,  C 31 ) zameling van ziektes, zo van het gebeente, als andere deelen van Menfchen, en Dieren! Breuken van allerleijen aart, van het Gedarmte, van het Netvlies, zelfs van de Pis-blaas, heb ik in Honden ontmoet, en naagefpoord Eene geheele uitzakking der Lyfmoeder in "eene Merrie naa een Volen geworpen te hebben; eene beginnende uitzakking van de fchede heb ik nog onlangs in eene jonge Merrie gezien, die op eene geduurige hoest gevolgd was. Koejen, weet men, zyn 'er dikwerf onderhevig aan, naa gekalfd te hebben, evenwel minder dan de Menfchen, om dat zy op vier pooten, en met het lighaam evenwydig aan den grond loopen , waar door de persfing der buikfpieren merkelyk minder op het bekken werkt. De baaringen, gelyk by de Koejen, Paarden, Varkens, Schaapen, Katten, en Honden gezien kan worden, zyn van gelyken zomtyds zoo moejelyk, van onze hulpe nodig te hebben. Niet zeldzaam fterven zy onverlost. Dus heeft Hartmann, het geval opgegeeven van eene Kat, die onverlost in baarensnood ftierf (w)- Of wel het JonS vergaat in heur (w) Eph. Nat. Curiof. Dec. II. N. 7- P- I6-  ( 32 ) treur Lyfmöeder; waar van ik een aanmerken lyk voorbeeld in eene Koe gezien hebbe? menigvuldige zyn door andere aangetekend. Onderwylen houden, voor al de graseetende Dieren , eene gemaatigde levenswyze: hunne fpyze is altoos gelykvormig, hunne opkoomende dierlyke driften worden meest al tydig voldaan: hunne zielen, zoo als die ook zyn mogen, ontrusten zig niet met de akelige befchouwing van toekoomende ongelukken. Het gevoel van het tegenwoordige houdt hun alleen bezig, en zy fchynen van het verlcedene geen denkbeeld over te houden, dan voor zoo verre het door het dierlyk gevoel veroorzaakt is geworden: zonder deeze eigenfehap waren zy, geheel en al, onbekwaam om zig tegens gevaaren te hoeden, en om die leerzaamheid te hebben, die wy in verfcheidene Dieren * als Elephanten, Paarden, Honden, Valken, zelfs van Canarien, ten hoogften bewonderen. Evenwel, offchoon de verbeeldingskracht op hun in het geheel niet fchynt te konnen werken, brengen de Dieren, zoo wel als de Menfchen, dagelyks allerleijc wanfchepzels voort, de viervoetige niet alleen, maar ook de Vogels, zelfs het kruipend Gedierte, gelyk men by Aldrovandus, Licctus, Bartholinus, Va-  C 33 ) Valisneri, Halier, Seba, Edwards, Meijer eh veele andere , zien kan. Ik bewaare, om dit te bevestigen, in myne Verzameling, wanfchapene Kalveren, Lammeren, Honden, Katten, Varkens, Eindvogels, enz. De Curacaofche Geit met twee lighaamen, én één kop (V), de Kat met twee lighaamen en één kop (j), en de Gazel met twee koppen (z), door Seba afgebeeld , verdienen deswegens niet minder onze opmerking. Dan, allermeest hebben my getroffen de Schildpad, en Slang met twee koppen, door Edwards QJ), en de Haagdis met flegts twee agterpooten door Klein (s), afgemaald, om dat deeze uit eijerenvoortkoomen, die, aan zig zelve overgelaaten, met de moeder, hoe genaamd, geene gemeenfchap hebben. Vogeleijeren met een dubbelen dooir geeven, volgens de waarneemingen van Aristoteles, altoos Monfters, een bewys, dat ze in de daat oorfprongelyk af- hart- (x) Seba, Tom. T. p. 74. Tab; 46. Fig. 1. Cy) Ib. (2) Tab. 45. ib. p. 73. (A) Hist. Nat. V. part. pl. 206, en 207. (5) Hcrpctologiae Tab. I. dog hy geeft 'er geeng befchryving van. ' G  (34) hangen van de primordiaale vrucht, en niet van de inbeelding. Wy leeren, daar en boven, uit de wanfchapene bladen, takken, bloemen en vrugten , dat eene toevallige, en geheel en al onbekende, omftandigbeid in het werktuiglyk geftel van het Vrugtje zulk.s veroorzaakt, en geenfints eene fpeelende of afdwaalende verbeelding van de Moeder. Het zou daarenboven ongerymd zyn te ftellen, dat de Goddelyke Schepper de wel , of kwalyk gemaaktheid der Kinderen van alle Schepzelen zou hebben willen doen afhangen van de ongeregelde, en dwaazc verbeelding der Gril-zieke moeders! §. 2. Alle deeze opgenoemde toevalligheden, ziektes en ongemakken, koomen de Dieren over in den ftaat der Natuur: wy moeten dezelve nu in den tweeden ftaat, dien der Domesüciteit of Dienstbaarheid befchouwenj naame'yk als Lastdieren, dat is als altoos aan zwaaren arbeid gebonden, gelyk de Elephanten, Kamcelen, Dromadarisfen, Buffels, Osfen, Paarden , Ezels, Muylen, Rendieren , zelfs Honden; van welke laatfte men niet alleen in het Noorden om post te loopen, maar in Braband, en Henegouwen, zelfs in den  (35) den Haag, even als te Scheveningen, veelvuldig , en te Amfterdam nu en dan, gebruik maakt. De Elephanten fchynen nogthans in hunne flaavernye nog een foort van bewind te hou* den over hunne Meesters, en daar door zig te bepaalen om niet meer te doen, dan zy met fchik konnen uitvoeren. Van de Kameelen, Dromadarisfen, Buffels, en Rendieren weeten wy hier te Lande niet genoeg, om 'er met grond iets bepaaldelyks van te zeggen. Pallas merkt nogthans op, uit het dagboek der Karavanen, die uit Petcrsburg in den Jaare 1736 naar Peking reisden, dat de regens en vogtige landen in Augustus de Kameelen niet alleen kreupel maakten, maar dat eenigc de Voetzooien geheel verlooren (c), enz. De Osfen, die meest al met den kop* en fchoft trekken, lyden weinig, maar zyn veel, en meermaalen dan de Paarden, onderhevig aan groote fpatten, om dat al het geweld eindelyk op de banden aankoomt, die de kleine beenderen van den naavoet met die van den voorvoet der agterfte pooten aan een koppelen, en verbinden. Iö dat niemand zyn kind mogt te vondeling leggen, nog den dood overgeeven. En dat de Armen hunne kinderen , zoo als zy gebooren en gebakerd waren, jongens of meisjes, aan de Regeerders moesten brengen, welke als dan dezelve verkogten, onder beding van ze wel op tc voeden, en ze vervolgens tot fjaaven te houden. 00 Variae Hist. Lib. fj. C. ».  ( 9i ) abortus foetus inferendus. „ Zoo men by geval „ meende, dat dit zedelyk niet geoorloofd was, „ moet men de vrugt afdryven eer zy gevoel „ heeft". Dog ook die daat fchynt Hippocrates, en te recht, afgekeurd te hebben, als die zyne Leerlingen wel fcherpelyk, en door een eed verboodt, om afdryvende zetpillen aan dc Zwangere te geeven ! Neque cujusquam precibus adductus alicui medicamentum lethals propina. bo, neque hujus rei author ero. Neque ftmüi ratione mulieri pesfum fubdititium ad foetum corrumpendum exhibebo: eet. (q). Wie zou ondertusfen gelooven konnen, dat men in het befchaafde Engeland, uit welke zulke fchoone en voortreftelyke zedenlesfen voortkoomen, evenwel openlyk te Londen, in the morning post van den n Jan. 1777. N. 1322. eene bekendmaaking dorst zetten, om op eene zekere wyze zwangere Vrouwen te doen miskraamenl Het is nogthans de beroemde Forftcr (r) die dit bevestigt. Indien de Grieken, zoo beroemd wegens hunne zedekunde, indien de Romeinen,welkers befchaafdheid nog verder ging, zulks ongeftraft dee- (q) Hipp. jusjurandum , Foef. Tom. I. p. I. 20. (r) Voyag. de Mr. Cook p. 400. part. H. in de noot (a>  C 92 ) deeden, moeten wyons dan verwonderen over de Arréoys van Taiti? of over de Chineezen, die hunne Kinderen, wanneer zy dezelve wegens gebrek niet konnen opvoeden, op den vuylnishoop fmyten, gelyk Pauw te recht aangemerkt heeft, zonder dat de Misfionarislen dit verfoejelyk gebruik hebben konnen tegenfpreeken (s). Zy bewimpelen kwanswyze die goddelooze gewoonte met voor te wenden, dat zulks uit armoede, en uit nood, gefchiedt: dan dit bewyst evenwel, dat zy het ongeftraft doen, en dat dc Regeering, welkers fcbranderheid men zoo hoog opvyzelt, geene zorge draagt, om 'er dc oorzaak van weg te ncemen. De Arréoys te Taiti doen het uit een ftaatkundig béginzel, welke hun de vermenigvuldiging verbiedt; de Chineezen m tegendeel doen het om 'er geene last van te hebben. Het blykt onderwylen, dat Pauw de waarheid gezegd heeft, offchoon men tot verfchooning der geheele Natie zou konnen aanmerken, dat dit alleen door de allerarmfte, en de heffe des volks gefchieddc; alzo anders de (s) Remanjues fur un éerft concernanr les Chliiois, Tom. II. p. 3£)6. XX. RcinarquCj et pag_ 397 4oi_  (93) de ouderliefde tot de kinderen in China zoo groot, en in zoo groot eene achting niet zou konnen zyn, gelyk wy nogthans uit hunne uitmuntende zedelesfen fur la Pieté filiale (t) overvloedig zien konnen. By de Grieken was de oorzaak doemwaardiger, om dat de Ryken het enkel uit welgevoegelykheid, en weelde, deeden. De Roomsengezinden hebben 'er deezen vond op uitgedagt, van te veele kinderen krygende, eenige 'er van voor altoos in het Klooster te beftellen! §. 9. Een vadfig leven, ledigheid, en eene levendige verbeelding, door het leezen van wulpfche boeken verhit, verleiden intusfen,onder de Ryken, beide jonge zoonen, en jonge dogters. De menigvuldige gelegenheid, en toomeloosheid, doen evenwel de mannelyke jeugd fchiclyker tot ongebondenheid overgaan, en op allerleije wyzen hunne gezondheid, voor al hunne natuurlyke gefchiktheid, verliezen, om, wanneer een huwelyk noodzaakelyk wordt, een gezond, fterk, en talryk naageflacht voort tc brengen! De (O Remarques fur un écrit concernanr. les Chinois, Tom. IV.  De jonge Dogters worden om de zelfde redenen minder gezogt, en zukkelen dikwyls aan ziektes, die haaren oorfprong neemen uit het gemis van eene wettige gelegenheid, om aan de driften, voor haar gefiacht beftemd,te voldoen; waar door niet zelden droefgeestigheid, en eindelyk de furor Uterinus veroorzaakt wordt, dien ik nooit, dan by deezen rang, heb zien voorvallen. De huwelyken gefchicden overzulks veel mmder, en de populatie wordt nog geringer, int hoofde van de zwakheid in beide de ouders, en nog meermaalen wegens gebrek aan wederzydfche liefde, de beste, en ftandvastig. ito prikkel tot voortteeling,en de eenige waare bron van een gelukkigen echt, Namque vohptatem praefagü multa cupido, «ue Venus est nobu, hint autem en nomen amom tiinc illa primum venens dukedinis in cor Slillavü gutta. Lucret. Lib. IV. p. 53?j in8,0> 5- 10. De Dieren zyn, uit hoofde van hunnen natuurlyken vryen ftaat, aan alle deeze bvyelhngcn niet onderhevig. Zy hebben, behalven dat, flegts een bepaalden tyd in het jaar,  C95) jaar, in welken de drift tot voortteeling alleen , en fterk, werkt. By de menfchen is het anders gefchikt: de aanhoudenheid van het wederzydsch verlangen tot den byflaap was te noodzaakelyker om den band van huwelykszamenleeven krachtiger te bevestigen. Honderderleije voorvallen, die niet te voorzien zyn, ftooren dikwerf het gemoed van beide Man en Vrouw; waar van de liefde, fchoon nog zoo fterk, niet altoos de uitwerking op een oogenblik kan ftuitcn. Een onrustige dag zou altoos duuren, indien de wederzydfche betrekking niet eensklaps alle ongenoegen weg nam, en uit het geheugen wischte! De Dieren zoeken elkanders ega, enkel om te teelen, aan dit groot oogmerk der Natuur voldaan zynde, houden hunne byeenkoomften, en zamenleeving geheel op; yder gaat vervolgens zynes weegs, laatende meest al de Opvoeding der kinderen, zommige Aapen, en Vogelen uitgezonderd, aan de Moeder alleen over: andere gelyk de Struis, de Schildpad, Vroschen, Haagdisfcn, Slangen, enz. laaten 'er de goedgunftige Natuur geheel voor zorgen! VIER-  C 90) VIERDE HOOFD-D E EL, Van Konftenaars, en Geleerden. §> r. Niets is bekender, dan dat Konften eil Wctenfchappen de echte kinderen zyn der weelde: de pracht baart Konften, en de drift, om gevleid te worden, deedt reets, overlang, by de meeste volkeren, groote Redenaars, cn Dichters, gebooren worden. Het is eerder de hoogmoed en de verwaandheid der groote Vorften, dan hunne wezenlyke fmaak, die de Konften cn Wctenfchappen onder derzei ver regeering zoo weelderig doen bloejen. J. J. Rousfeau(u) heeft, derhalven, niet zonder recht, beweerd, dat beide Konften en Wetenfehappen meer onheils dan nuts in de zeden voortgebragt hebben! Zy beftaan onderwylen hedendaags beide, en zyn teffens tot eene volmaaktheid geklommen, die ons verbaazen moet, wanneer wy ons de geringheid, en (u) Discours fur Ia question &c. ib.  0*7 ) 6n bepaaldheid van het menfchelyk verftand, voor oogen ftellen! Alle Konftenaars, en Geleerden hebben dit gemeen, dat zy veel zitten, en. meestal te fterk ingefpannen zyn, waar door niet alleen de ademhaaling verminderd , en belet wordt; maar het voedzel te weinig bckookt, de gal en andere fappen minder afgekleinsd, het bloed niet genoeg bewerkt, en het geheele lighaam minder gezuiverd en ontdaan wordt van de phlogistyke, en te gelyk minder voorzien wordt van frisfe, zuivere en levendmaakende lucht, §. 2. Behalven eene algemeenc zwakheid, veroorzaakt dees levensaart verftoppingen in de Lever, en al wat verder daar uit afgeleid kan worden, waar over men Ramazzini, Tisfot, cn verders alle die Geneeskundige moet raadpleegen, die over de ziektes der Konftenaars en Geleerden opzettelyk gefchreeven hebben. De Konftenaars zyn daarenboven zeer onderhevig aan den invloed der ftoffen, die zy bewerken; de Schilders, de Spiegelmaakers, de Barometermaakers, enz:, hoe veel lyden die niet van de vergiftige Verwen, en van de Kwik-dampen? De Molenaars, Bakkers * G eü  ( 98 ) en Steenhouwers, hoe dikwerf worden die? niet amborftig, en teeringachtig door de inademing der fyne meel- en fteen - poeder, die tot binnen in de celletjes der longen indringt ? Het lighaam der Starrekundigen, der waarneemers van luchtvcrhevelingen, hoe lydt het niet door de koude nagt-lucht, en andere nadeelige omftandigheden? Hoe menig Geneesheer en Heelmeester is niet, door de kwaade en befmettelyke lucht zyncr zieken, doodelj-k aangedaan geworden; en boe dikwerf zyn zy niet in pesttyden het ongelukkig flagtoffer geweest van hunne menfchenliefde ? §. 3. De zenuwfappen, of liever het geheele zcnuwgeüxi, word meestal aangedaan door een zittend cn peinzend leven ; droefgeestigheid, tot gekwordens toe, zyn 'cr dikwyjs de gevolgen van : oploopenheid, geneigdheid tot wraak, en dergelyke ziet men'er by zommige uit volgen; by allen een na- y ver, die hun geduurig kwelt, cn ccne gcmelykhcid maakt die niet te overwinnen is. §. 4. Echter moet men toeftaan, dat de diépzinnigfte Wysgeercn dikwyls zeer oud geworden zyn: Socratcs zou nog langer hebben kon-  (99) konnen Ieeven, indien men heai tot de Cicuta niet had verweezen? Het leven van den ouden Seneca wierdt door Nero's wreedheid geëindigd. Thales, de Milefier, bereikte 7 8 jaaren, en Pithagoras ruim 80. Plato ftierf als hy 81 jaaren geleefd hadde. Valerius geeft 'er (v) veeie andere merkwaardige voorbeelden van op. Dominicus Casfini leefde, zonder ooit door eenige ziekte aangedaan geweest te zyn, 87 jaaren lang: Ruisch tot 94 jaaren ,• en Morgagni gaf op zyn 8?^e jaar nog openbaare lesfen over doode lighaamen! Deeze weinige voorbeelden, wettigen ons voorig gezegde genoegzaam. Onder de groote Schilders, nogthans , zyn 'er weinige oud geworden: echter leert ons het zeldzaam voorbeeld in dc overheerlyke Gallerye te Dusfeldorff, dat Carlo Cignani, op zyn 84rte jaar, een uitmuntend ftuk,zoo vol vuurj en leven, heeft konnen fchilderen, dat men 'er den ouderdom niet in gewaar wordt! (w) met oneindige verwondering en vermaak heb jk dit fchoone Schildery gezien! De voornaame vraage is, hoe, en met welk eene (v) De iis, qui preclaram fenectutem funt adepti, (w) N-°. 150. Planche XIIF. Trpif. Salie p. 33. du Catalogue ralfonné e: iïguré', parMr. de Pigage.Ao, 1778. G %  ( ioo ) eene zekerheid, koomt men alle deeze gebreken voor"? Hoe belet men de phyüque gevolgen en naadeelen van zulk een levensaart ? Daarin heb ik volftrekt geen doorzigt, dan door het te wege brengen van eene geheele omkeering van de orde: in welk geval niet voldaan wordt aan het vereischte. Men wil immers in den Apotheek de middelen zoeken, die voorzeker, op ons huishoudelyk en zedelyk beftaan, geen den minftcn invloed altoos hebben konnen? VYFDE HOOF D-D EEL Over de Gëèstelykeh. §. I. Cjelyk dc Geleerden, cn beoeffenaars van fraaje konften uit weelde hunnen oorfprong, cn onderhoud hebben, zoo verkrygen de Geestelyken dezelve uit de onkunde, uit de vooroordeelen , cn dwaaze vreeze van het menschdom in het algemeen: volgens de bekende fpreuke, Primus in orbe Dcos fecit timor. Door  C loi ) Door de Geestelyken verftaan wy niet alleen, die hun geheel leven aan eene fombere Godsdienst- oeffening toewyden, maar wel voornaamelyk de zulke, die, van welk een Godsdienst ook, een geheel afgezonderd leven lyden , zoo, dat zy, uit een verkeerden y ver het huwelyk fchuuwende, aan hunne geflachts beftemming niet konnen voldoen, en dikwyls in eene diepe droefheid, zomwylen in razernye vervallen, waar van de Graaf de Buffon (x) een aller merkwaardigst voorbeeld opgeeft. Of wel, zy flaan over tot zelfbevlekking, zoo wel Vrouwen als Mans, die hunne krachten te vergeefsch uitput, en verfcheidene ongemakken uitlevert, waar van de beroemde Tisfot, myns oordeels, meer dan te breedvoerig gehandeld heeft. §. 2. Wanneer men de geregeldheid van het leven der Geestelyken over het algemeen befchouwt, zou men denken moeten, dat zy veel gezonder zyn zouden dan andere menfchen ? 't welk nogthans zoo niet bevonden wordt: zy zukkelen meest al aan gebreken der veel zit- (x) Supplement, Tom. IV. p. 3S5. G 3  ( 102 ) zittende Geleerden, zoo wel vrouwen als mans, Hier by koomt het verdriet van opgeflootcn, van naubewaard, en altoos fcherp vermaand te worden. Een drukkend kruis! waar onderde meeste Klooster-Nonnen jammerlyk zuch, ten! Het blykt daarenboven uit de waarneemingen van den Graave de Buffon,dat, van den Jaare 1745 tot 1766 ingcfiooten, veel meer Geestelyke dogters, dan Geestelyken, geftorven zyn (y)- Het getal der Monniken beliep op 518, als dat der Nonnen 2,212 was: zo dat 'er | meer Nonnen dan Monniken overleden zyn, daar het anders overal genoegzaam zeker doorgaat, dat 'er meer mans dan vrouwen fterven, §. 3. Ook is het gebleeken uit de naukcu- rige Lysten van den Bisfchop (z) te Parys, dat de Kloosterlingen van beide gefiachten minder langleeven dan de Geestelyken, die hunne vryheid hebben. De uitneemende tafels van Dr. Haygarth (a) bevestigen van gc- (y) Suppl. Tom. IV. p. 267-277. (z) (A) Phjl. Trans. vol. 68. p. 147.  C i°3 ) gelyken,dat 'er,in evenredigheid, meer ongehuuwde fterven, dan gehuuwde, onder de zelfde jaaren, en dat de getrouwde langerlcevcn, dan de ongetrouwde. De Bisfchop voegt 'er nog dit aanmerkingswaardige by, dat de ongchuuwde over het ge-« heel wel langer leeven dan de Geestelyke; maar dat van alle menfchen de gehuuwde langst leeven, en den hoogften ouderdom bereiken! De Heer P. Clare (b) zegt onderwylen vry ftellig,zonder eenig bcwys by te brengen; dat de ongetrouwde langer zouden leeven, dan de getrouwde menfchen. Jaa zelfs, dat de Ruinen fterker zouden zyn, en langer leeven, dan de Hengften, enz. Het eerfte wordt tegengcfprooken door de waarneemingen van den zo even aangehaalden Bisfchop, en van Dr. Haygarth. Het laatfte ftrydt tegens het geene my dc voerlieden gezegd hebben: naamelyk, dat een Ruin van 3 jaaren in het geheel nog tot geenen arbeid bekwaam was, en eene Merrie wel. Als mede, dat een Ruin van 7 jaaren naulyks doen konde, 't gene eene Merrie van 4 jaaren dagelyks uitvoert. Indien dan (b) Esfay on the cure ofabfcesfes, &c. &c. 2. Edit, Lond. 1779- P- ^?9- G 4  C J°4 ) dan de Merrien de Ruinen zoo veel overtreffen in kracht, wat zullen dan de Hengften niet doen? die even daarom tot alle zwaare wagens, en karren als verre weg fterker, boven de Merrien , gekoozen worden ? Dan, om te rug te keeren, blykt uit dit alles, cn uit het geene wy in de voorige Hoofddeelen aangetoond hebben, dat de menfchen van middelmaatigen ftaat in allen opzigtc de gelukkigfte zyn: dat men door het huwelyk niet alleen aan het groot beftek des Scheppers voldoet, maar ook daarom het gezondst en langst leeft. En eindelyk, dat de beoeffening van een redelyken Godsdienst, even als van een gemaatigd, en deugdzaam leven, ons de gelukzaligfte menfchen doet zyn van den gantfchen aardbodem! ZES-  C 105 ) % E S D E HOOFD-DEEL, Over de Gevolgen van Overdaad. §. i. Het is eene aloude, en algemeene opmerking , dat de Dronkenfchap jaarlyks zeer veele menfchen wegfleept! En des niet tegenftaande ondervindt men, onder alle de rangen van menfchen, geenen uitgezonderd, en in beide de gedachten, zoo wel mannen als vrouwen, indien geene dronkenfchap, ten minftcn een overdaadig gebruik van allerleije wyncn, en gebrandde wateren! De Wyn, voor al de flegte, die meest al gedronken wordt, doet de eetlust vergaan, cn fchielyk de krachten verliezen, en eindelyk waterzucht gebooren worden , die even onherftelbaar is, als de verfoejelykehebbelykheid om wyn, een gezegend vogt anders, totdronkensworden toe in te zwelgen! De Brandewyn, die foortgelyke uitwerking fchynt te hebben,tekent by veelen in het aanG 5  ( ioo" ) gezigt, en aan den neus, even als de wyn, het onmaatig gebruik. Het Bier verfuft de menfchen, en gelyk het,overdaadig genuttigd, zwaare hoofdpyn naa de dronkenfchap, te wege brengt, zoo verdelgt het langzaamerhand de vermogens van denken, en veroorzaakt eindelyk zinnenloos. heid! De Genever fchynt de gezondheid minst te ftooren, en benevelt het verftand niet, als de roes uitgeflaapen is; doch fchikt, even als de andere dranken, het lighaam tot een langzaam verval, en waterzucht, welke, volgens Aretaeus Cappadox, het gemcene uiteinde is van alle fleepende ziektes. Omnium diuturnorum, morborum vitium \ §. 2. De Byflaap maatig,en alleen dan, geoeffend, wanneer het lighaam behoorlyken tyd gehad heeft om de Voortteelings vogten in beide de geflagtcn wel, en volkoomen, te be. reiden, is zeer gezond, en vervrolykt, of liever verlevendigt het gemoed van beide, man en vrouwe. Dan vermits het geftel der deelen zoodanig is, dat 'er eene verwonderlyke groote omkronkeling der zaadvaten plaats hebbe, kan de affcheiding niet dan zeer langzaam  ( w?) zaam voortgaan. Schidyk herhaald, put, dcrhalven, de byflaap het lighaam geheel en al uit; te meerder, wanneer men allerleije ver- ' leidende listen,en konften, in het werk ftclt, ' om dit vlugtig vermaak te dikwyls, en in weerwil der Natuur, te fmaaken! Zwakheid in het hoofd, in het gezigt, cn duizelingen worden 'er uit het tc veelgefchudde zenuwgeftel, door veroorzaakt, vermagering eindelyk, en een geheel verval van het | lighaam. Zoodanig zyn de onaffcheidelyke gevolgen van deeze dartelheid, die het lighaam nog meerder treffen, wanneer 'er nagtbraaken, en onmaatige drank teffens, bykoomen! Alle de zoogenaamde Aphrodifiaca zyn meest al zonder kracht, en verderfelyk. De ingetogenheid, en de zeldzaamheid, van omhelzing zyn niet alleen het gunftigst voor dien wellust, maar ook teffens voor de gezondheid! De ondervinding heeft my teffens geleerd, dat de Omhelzingen in den morgenftond nadeelig voor het gezigt waren, om dat men als dan door eenen goeden, daar op volgenden, flaap, het herftel der vervlogene levensgeesten niet vergoeden kan. Ik oordeele 'er, om die reden, den voornagt gunftigst toe,offchoon de oude Geneesheeren, in dwaaling geraakt, door dien  C 108 ) dien zy waanden, dat het Voortteelings-vogt alsdan beter bekookt zou zyn, den morgenftond, als gevoegelyker, aanbevalen. Wy fchuiven het gordyn met opzet over de akelige gevolgen van zelfbevlekking, en van de onnatuurlyke zonde, enz. §• 3- De Amerikaanfche Venus-ziekte, die eerst op verfchillende wyzen de teeldeelen, daar naa de vogten van het geheele lighaam, en eindelyk het gebeente, op eene vrcesfelyke wyze, aandoet, zonder nogthans ooit op de zelffcandigheid der herfenen, of op de deelen tot het leven nodig, te werken, is altoos het gevolg van wezenlykc befmetting, en derhalven van eene vuile vermenginge. Het is volftrekt onwaar, dat een gezond paar Menfchen, hoe ongeregeld zy ook hunne omhelzingen beoeffenen , immer of ooit in ons Land, of in Europa, die grouwelyke ziekte van zelve krygen zoude ? Zy belet ondertusfen de voortteeling niet, maar brengt niet zelden de befmetting over op het onnozele wicht, 't welk, met deeze ziekte aangedaan ter werreld koomende, altoos vreesfelyk lydt, en dikwyls het gezigt verliest, gelyk ik zelfs in ons Land door het uitzwee,- reh  C 109 ) ren der beide cristal-vogten heb zien gebeuren ; of wel, het fterft fpoedig aan de wreede toevallen van die verfoejelyke ziekte! In de groote Steden, als Amfterdam, Londen, en Parys, vooral in de Vondelinghuizen, ziet men 'er dagelyks de droevige voorbeelden van! Eene befmette Min bederft eveneens het onnozele wicht, fchoon volmaakt zuiver en gezond gebooren; zomwylen befmet het Kind, van eene vuile moeder geteeld, de gezonde minne; dikwyls heeft een zoen de befmetting aan beide overgebragt, om dat de watervaten, zoo overvloejend aan de lippen, en in den mond gelegen, die opflorping zeer gemakkelyk maaken. By dc Omhelzing fchynt de fmetftoffè door de watervaten der teeldeelen, van gelykenzeer fchielyk in het bloed gebragt te worden : het gefchiedt ook by wyzc van inenting, wanneer eenig deel van ons lighaam, gewond zynde, de fmetftoffè ontfangt. Langs dien weg erven zoo wel de Vroedmeesters als Vroedvrouwen ligt de ziekte over, wanneer zy met gekwetfte vingers, of handen, fterk befmette Vrouwen verlosfcn: 't welke meerder gebeurt, dan men denken zoude. §• 4-  ( «o ) g: 4. Dc Kinderen,fchoon van de gezondfte Ouders gebooren, vervallen zeer dikwyls in ons Land, en elders, ik geloof over de geheele werreld, in eene bedorvene voeding van het beengeftel, of liever van de kraakbeenderen, die tot been moeten overgaan:men noemt die ziekte de Engclfche ziekte, om dat zy, in de voorige eeuvve in Engeland fterk woedende door de beroemde Geneesheeren van dat Kyk, Glisfon en Majou, omftandig befchreeven wierd. Zy is evenwel geen gevolg van de Amerikaanfehc Venus ziekte, zoo als veele gewaand hebben, en uit onzen Nederlandfchen Hippocrates (c) gezien kan worden, cn uit anderen als den Abt Winkelman (d), die geene zwaarigheid maakt, haar de dogter van de Venusziekte te noemen! Ook hangt dc Engclfche ziekte niet enkel af van de koffc, of thé, enz. maar is eene byzondcre gefteldheid, of gebrek in de voeding der beenftoffe; zoo als ik met verfcheidene beenderen van zulke kinderen, en met geheele (c) Boerhave,de cogfi. et cur. morbis. 5. 1482. (d) Gedancken über die Nachahmung der Griekifche Werken in dreMalereije und Bildfiauerkunst p. 7.  (III) le geraamtes derzelve zou konnen aantoonen. Onder anderen bcwaare ik 'er een, welkers meeste Beenderen krom, geboogen, en geknakt zyn door deeze zwakheid! Het opene van het hoofd duurt in de zulke zeer lang, de oppervlakte van het been is nimmer glad, maar ruuw en ftroef, fchoon met nog zoo veel konst gezuiverd; daar het gebeente van kinderen, die aan andere toevallige ziektes geftorven zyn, altoos glad, en glinfterend is. De zoogenaamde Beeneeters, die de gewrigten der kinderen meest aandoen, door Hippocrates, en Galenus, zoo ik my niet bedriege, gekend, althans door Rhafes in de negende eeuwe reets zeer duidelyk befchreeven, en van de onkundige Monniken door Spina Ventofa overgezet, Paedarthrocace van Severinus,te onrecht,geheeten,om dat zy zoo wel den rand van het ooghol, van de'onderkaak, borstbeen, en ribben, enz. als de geledingen der hand, voet, en knie aandoen, zyn mede geene verwanten van de Engelfche ziekte, veel min kinderen der Vcnus-ziekte. Indien immers zulks waar was, moest het kwikzilver in beide de gevallen niet alleen voordeelig zyn, maar die ziektes met zekerheid geheel hefftellen: 't welke nogthans niet gebeurt, zelfs  C H2 ) Zelfs luistert de laatfte geheel naar geene geneezing; terwyl de eerfte, de Engclfche ziekte naamelyk, met verfterkende, en ftaal middelen, en vooral door drooge en frische lucht, meerendeels geneezen wordt. Die ziektes fchynen ook niet af te hangen Van onze vogtige Noordfche lucht, nog van fcorbut; dan immers hadt men ze in Arabie niet behooren te ontmoeten, nog in Griekenland, de gezondfte en droogfte Land- en gemaatigdfte Lucht-ftrecken van den gantfehen aardbol! §. 5- Het veel koffé drinken veroorzaakt by veelcn eene trilling in de handen, en fchynt de zenuwen geweldig aan te doen , als zy fterk gezet is: dc koffé , flap gedronken,bederft ondertusfen zoo wel, als de thé, de maag geweldig, en veroorzaakt menigvuldige ziektes aan onze jonge Dogters, en aan onze ryke Vrouwen, die men voor henen geheel niet kende (e). Verfcheidene, ondertusfen, die de geCe) De Heer Rostan heeft, bekenne ik, aan het af. kookzel van nauwe koffé («) byzondcre verzagtende krachten toegefchreeven boven dat der gebrande boonen 3 deez' nieuwe drank moet nogthans even fchadelyk zyn j omj dat hy mede warm gebruikt wordt. 00 Act. Helvet. Vul. V. p. 403.  C ii3 ) gewondheid boven den fmaak ftcllen, drinken des morgens een glas koud bier met een tarwe tweebak, voor ontbyt, en overwinnen hier mede, en met het agterlaaten van warme dranken , geheel en al haare zwakheid. Het koffé, en thé drinken onmiddelyk voor, en op den eeten, tusfen tyden, en naa het avondmaal, is allermeest nadeelig. §. 6. De Tabak, fchoon in eenige zeer weinige gevallen nuttig, wordt om haare zin-verdoovende kracht, en meest al uit eene verkreegene bebbelykheid, hedendaags, over de geheele werreld, met een nadeelig gevolg gebruikt. Gerookt, doet zy het fpeekzel, zoo nuttig tot dc eerfte kooking der fpyze, verlooren gaan: cn voornaamelyk is zy niet alleen voor, maar onmiddelyk naa, het eeten allerfchadelykst, om dat zy, voor de maaltyd, den mond berooft van zyne vogtcn, en, naa de maaltyd, het geduurig afgekleinsd wordend fpeekzel, 't welk doorgeflikt de kooking der maag bevordert, uitwerpt. Zommige hebben zig aangewend het fpeekzel te behouden, in welk geval zy de olie , waar mede de rook bezwangerd is, inflikken, en vermageren. Hoe veel nadeel de geduurige damp der TaH bak  C 114) bak veroorzaakt, wanneer men, fchoon zelf niet rookende, 'er lang in blyft, kan men best uit de bleekheid opmaaken der knegts in de Koffé-huizen van groote lieden. Gekaauvvd, doet zy, met dezelfde kwaade gevolgen als gerookt, ons het fpeekzel verliezen. Opgefnooven in den Neus, is zy, eene enkele keer, voor eenige weinige oog-ziektes nuttig geweest, dog meerendeels door gewoonte gebruikt wordende, verdroogt zy den neus inwendig, en bederft het zintuig, ook verwekt zy eene dorheid in de keel, om dat de poeder tot agter in dc keel nederzakt. Zoo fterk is evenwel de kracht van dc mode , en gewoonte, dat men den tabak, fchoon in het begin walgelyk, eindelyk tot naadeel deigezondheid gebruikt! §. 7. Aan de tafels der Ryken, om tot de fpyzen te rug te koomen, eet men te veel, te fappige, te voedzaame, cn te vette fpyzen, en van te veel zamengemengde fchotels! Het ys , met onvertcerbaare dingen gemengd, bederft de maag nog meerder. Dc gevolgen zyn veelvuldig, ontelbaar, cn de gencezing -volftrekt onmogclyk, 't cn ware men de gulzige Ryk-  (H5) Rykaarts, die zoo kies en lekker op bunnen mond zyn, die maatigheid wist in te boezemen, welke bynaa niet dan door Wysgeeren kan beoeffend worden? Dan ook onder deezen vindt men Ariftippen ! zoo dat het bynaa op geene redelyke wyze te voorzien, nog met grond te vcrwagten is, dat ooit, ofte ooit, de naadeelige gevolgen van overdaad, door de raadgeevingen en waarfchouwingen der Geneesheeren, overwonnen zullen worden. Heeft Seneca, met zyne fterke redeneeringen, en uitmuntende lesfen, dit niet konnen te wege brengen; wat gegronde hoope zullen wy hebben, die nog de kracht van zyn zeggen bezitten, nog boogen konnen op het gezag,'t welke die groote Wysgeer, zoo verdiend, over zyne tydgenooten, en naakoome* lingen, voerde? H %  c «O ZEVENDE HOOFD-DEEL Over den verfcheidenen Voedingsaart, en Invloed van verfchillende Luchtftreeken op Menfchen en Dieren. §. i. De Dieren voeden, en geneezen zig, volgens hunne voorfchikkinge, gelyk blykt uiC de Vleesch- Gras- Graan- Visch- en Worm-eetende Dieren: dog, tot den dienstbaaren ftaat gcbragt zynde, eeten zy by verwisfeling ook andere fpyzen, fchoon meestal uit dwang. Men voedt de Paarden en Runderen in Ysland, op de noordelykfte Orkadifche Ylanden, gelyk ook in het noorden van Denemarken, en Zweden, met gedroogden Visch: welk voedzel by de Runderen dit merkwaardig gevolg heeft, van hun de horens te doen verliezen (F),die even zoo weinig, als de beenige ftronken, 'er van uitgroejen. , On- (f) Nat. Verhand, over den Rhinoceros door den hooggel. Heere Camper , p. 158.  C H7 ) Onze huisdieren, als Honden, Katten., enz. voeden wy met allerleije fpyzen, en onthouden hun het vleesch en been, met onverftand; die Dieren krygen, behalven naarborftigheid, en vallende ziekte, hier door ook vliezen op de oogen, daar de oudfte jacht- en andere Honden, fchoon zy niet dan Vleesch en Been dagelyks eeten, nimmer aan onderhevig zyn. Met de Menfchen is het geheel anders gelegen, zy geneeren zig met allerleije voedzel, zonder onderfcheid, en genieten 'er even veel voordeel van. Het voedzel, van welk een aart ook, maakt geen verfchil, nog in onze zielsvermogens , nog in de gezondheid, nog in de bekwaamheid en vermogen tot voortteeling. Ook houde ik het, boven en behalven de rede en fpraak, voor eene der grootfte, en zaakelykfie voorrechten, waar mede Godhetmenschdom boven alle andere fcbepzelen begunftigd heeft, van niet alleen door allerleije fpyzen gevoed te konnen worden, en in alle gewesten des wyduitgefirekten aardbodems te konnen leeven, maar ook overal te konnen voortteelenl §. 2. De menfchen fchynen evenwel gezonder te zyn, wanneer zy veel Groente, versch Vleesch, en versche Visch eeten. Het gezouH 3 te  C na) te en gerookt Vleesch, ook gezoute en gerookte Visch, gaven voormaals die algemeene ziekte aan het Noorden, welke wy Scorbut noemen, en in deeze dagen naulyks kennen, dan op zulke fchcpen, die digt onder de polen zeilen, daar de vcrsche fpyzen in het geheel niet konnen verkreegen worden, gelyk uit de merkwaardige reizen van den grooten Zee Capitein Cook (g) gezien kan worden. Behalven, dat de Ridder Pringle de vermeerdering van verfchillende groentes tot fpyze, als de voornaamfte oorzaak van de grootere gezondheid in Engeland, over het algemeen, befchouwd heeft, konnen wy 'er ook uit eigene opmerking byvoegen, dat de Warmoefiers' landen, zedert 40 jaaren, in alle onze Provin- ' tien zoo vermenigvuldigd zyn; en het dagelyks nachten van Osfen- en ander Vleesch teffens zoo toegenoomen is, dat wy omtrent onze eetwyzc geheel niet meer naar de voormaah'ge Hollanders gelykenen. Alieenlyk is 'er dit by aan te merken, dat wy (g) Tom. V. Sect. XI. p, 488, waar men eene uitvoerige befchryving vindt van de middelen om die ziekte op de zeereizen tegen te gaan. De Heer Forfter heeft dit ftuk zoo fraai en zaakclyk behandeld dat het geene verkorting toelaat.  C "9 ) wy onze Meelfpyzen nu ook evenredig behoorden te verminderen;deeze, alle in de maag geweldig zuur wordende, plegen de rottende kracht van het gezoutene, als mede van het gerookte Vleesch, en Visch, geweldig tegen te gaan, en om die zelfde rede zeer gunftig, en noodzaakelyk te zyn, tot de kooking van onze fpyzen. Wy eeten nu nog wel dagelyks Roggenbrood by ham, gerookt vleesch, dog meer uit weelde, of finaak, dan met opzet om de fpysverteering te hulpe te koomen. §. 3. De drank is middelerwylen niet minder dan de fpyze veranderd; weleer kenden wy niets dan Bier, en Koren-brandewyn, welke my toefchynt reets door Tacitus aan ons, en de oude Germanen, toegekend te zyn, offchoon zommige dit op Bier toepasfen. Potui humor ex ordeo, aut frumento, in quamdam fimüitudinem vini corruptus (n). De (h) De moribus Germari. Libell. §. 23. Ook blykthet uit Strabo, die van de Indiaanen zegt, dat zy wyn maakten uit Rys , »»> P^ats van uit garst, welke nog heden de Arak is, die met onzen Koren-brandewyn overeenkoomt. Geograph. Lib. XV. Ed. Almeloveen. p. 1035. D. Bier wordt zythum, en nimmer Uw, genaamd door H 4 de  c i2°; De Hollanders dronken voormaals, meestal, zwaare, en belcgene Bieren, waar door niet alleen dronkenfchap, hoofdpyn, en krenking m het geheugen, ontftonden, maar ook de blaas-ftecn veelvuldig veroorzaakt vvierdt. In plaats van bier, hebben wy tegenwoordig de Thé, en Koffé in gebruik gebragt, waar door wy bevryd geworden zyn van den Steen; althans hier door is die verfchrikkelyke ziekte, te vooren zoo algemeen, zeer zeldzaam in ons Land geworden, ook by onze Naabuuren, die even als wy van de thé, en koffé, een groot gebruik maaken, gelyk te Hamburg, daar de iteen, wel eer zeer gemeen, nu niet meerder dan m ons Land wordt waargenoomen: het zelfde wordt van Eraband, en de gewesten om den Rhyn gelegen door de Geneesheeren getuigd! In Frankryk fchynt de Steen nog even hevig op het land te woeden, om dat de boeren, wegens hunnen jammerlyken ftaat, altoos raauw de Grieken. Indos yhum non nifi in facrificiis bibere e» oryza confectum loco hordei. Terwyl hy van de Portugeezen zegt, Montani-zytho utuntur vini parum habent. Dat zy, wegens fchaarsheid aan wyn,Zythum,dat is, Bier, nuttigen": ib. Lib. I]J. p. 233 ve  C 121 ) raauw water, met veele aardachtige Stoffe bezet, drinken moeten: om die zelfde rede geeft het Ysfelwater, tusfen Gouda en Rotterdam, nog meer fteen, dan elders in ons land. Te Rotterdam heeft men , door lekfteenen, dit onheil van het Maaswater meerendeels weeten voor te koomen. De kooking zuivert het water nog daarenboven, gelyk uit de fteenkorften blykt, die zig aan de ketel zetten, en die altoos gelykvormig zyn aan den grond, daar het water doorloopt. Ons Regenwater zelve is 'er mede bezet, en bekorst onze dagelykfche théketels zeer aanmerkelyk. By deeze gelegenheid kan ik niet verby de fchadelykheid te melden, welke ons regenwater verkrygt langs onze dakenen gooten, die van lood gemaakt zyn, vooral wanneer dc nokken en hoekkeepers in plaats van met vorften, met lood, en wel wit geverfd, voorzien zyn. De zon verbrand 'er de oppervlakte van tot asche; de olie vervlogen zynde, wascht de regen 'er het loodwit af, een en ander wordt in den regenbak gevoerd met het regenwater, 't welk, bezwangerd met deeze lood-deelen, dikwerf oorzaak is van de Kolyk van Poictou, die vóór veertig jaaren door geheel Holland zeer fterk woedde. De H 5 loode  C 122 ) loode Waterbakken, waar in de geringere Heden, te Amfterdam, en elders, het regenwater in hunne kamers bewaaren, is deswegens even gevaarlyk! In Switzerland, en in Savoye, heeft men zedert het menigvuldig gebruik van thé, en koffé, waarfchynelyk mede om de kooking, en zuivering van het water van zyne aardachtige ftoffe, minder Kropgezwellen waargenoomen, althans in, en om,Geneve, is dit onderfcheid zeer zigtbaar. Men ziet deeze Kropgezwellen enkel in ons Land, dog zy fchynen, op het Eiland van Sumatra,dikwyls ter grootte van een Struis-ey,en van een mans hoofd, gevonden te worden (i), dog meest by de vrouwen. §. 4. Zedert den vermeerderden rykdom, en de daar uit volgende weelde van ons land, drinken wy dagelyks de natuurlyke Wel-waters van Spa, van Zeist, van Pyrmont, van Nasfau, van Kleef, vanBriftolen dergelyke. Deeze dringen ligt henen door de fynfte vaten van ons lighaam, en fchynen ons over het geheel zeer wel te bekoomen. §• 5- 0) Millers account of the ïsland of Sumatra. Phil. Trans. Vol. 68. p. 164.  C «3 ) §. 5. Het menigvuldig gebruik onderwylcn van zoo veele waterdranken, van thé, en koffé heeft de Wynen, voor al de gebrande wa* teren, voor onze gezondheid noodzaakelyk gemaakt. De maag immers, door al dat vogt verzwakt, eischt verfterkende en prikkelende middelen: de Ryke voldoen aan die noodzaakelykheid met keurige Wynen, dc geringere lieden met Genever, dat is met mout-wyn , waar in de genever-besfen getrokken, en overgehaald zyn. Het water, 't welke wy losfen, heeft derhalven nu veel minder aard- en olieachtige deelen in zig, dan voorhenen, zoo als by de wol- cn laken - fabryken best ontdekt wordt, om dat het niet langer den zoo nodigen en vereischten zeepachtigen aart heeft, als in vorige tyden. §. 6. Hebben Wy dan den Blaas-Steen overwonnen door onze veranderde drinkwyze, wy hebben daar tegens eene algemeene zwakheid in het lighaam ons op den hals gehaald, die in de Vrouwen, voornaamelyk van het gemeen, en in onze , zoo wel als hunne, kinderen zigtbaar doorftraalt. Deeze zwakheid wordt onderwylen nog vermeer-  C 124 ) meerdert, door dien wy, het gemeen inzonderheid, fteets voortgaan met het eeten van Meelfpyzen, die zeer moejelyk verteeren, met alleen om de zwakheid der ingewanden; maar om dat de gal en andere vogten niet zeepachtig genoeg zyn , om ze op te losten, en met de andere deelen der fpyzen zoodanig te vcréénigen, dat zy eene bekwaame voeding konnen uitmaaken. De Kinderen, uit zulke ouders geteeld, zyn derhal ven onderhevig aan de Engelfche ziekte, waar van reets door ons in de 4. §. van het VI. Hoofdd. gehandeld is geworden; dat is aan eene algemeene zwakheid van de geboorte af aan, in alle de vaste deelen: aan welke veele fterven, eer zy één jaar oud zyn. Hun beengeftel geeft 'er zigtbaare tekens van op, het opene hoofd, de dikke, cn uitgezette kraakbeenderen by de geledingen, aan het einde der ribben ; het brecde, en hooge voorhoofd, de fmalle kaaken, enz. bevestigen in allen deele, deeze opmerking. Hoe zeer het Gemeen ook thans genoodzaakt zyn mag, om, wegens de hooge pryzen van brood cn boter, Aardappelen met mosterd te eeten, vreeze ik echter, dat ze veel kwaad doen vooral aan dc kleine Kinderen, die 'er meest  C 125 j meest alle een dikken buik, eene bleeke kleur, en een vadfig geftel door krygen, gelyk voornaamelyk in de zulke gezien kan worden, die hun leven lang, driemaal daags, niet anders gegeeten hebben. Arbeidt men fterk, 't geene de kinderen voor al in de fteden niet doen kunnen, zoo verteert dat voedzel ligtelyk; maar een zittend leven fchynt 'er dubbeld naadeelig voor. §. 7. Wy moeten nog handelen over den waarfchynelyken invloed van de thé, en koffé, en van den wyn op onze Longen; het is immers vry zeker, dat men in ons land thans meerder Longteering ziet geboren worden uit eene eerst voorafgaande bloedfpuuwing, dan wel te voren. Ook is de waarneeming, of ontdekking, van den Heere Camper, door den Heer Simmons (k), en in de Gazette Salutaire van den 9 Maart 1780,medegedeeld, door my van gelyken dikwyls ter toetze gebragt, en waar bevonden: dat de lyders hun geftel tot Longteering, al vroeg, met de gaafheid en melkkleur van hunne tanden, te kennen geeven. Wy (k) Practical obC 011 the treatment of confumptions, P- 13-  ( 126 ) Wy hebben dan de Bloedfpuuwing, en Long. teering ingeruild tegens den Biaas-fieen. Dit fchynt ook te blyken uit de tweede tafel der ziektes van Chester, door Dr. Haygarth (l) opgegeeven:want,in den jaare 1774,ftierven 'er van 344 menfchen, 54 aan de teering, en flegts één aan het graveel, of den fteen, dus \ aan de teering! Anno 1773f», Lïit 352? n of ? aan teering, en 1 aan fteen. Anno J77* (n), uit 379, 62 of i aan teering, en 1 aan den fteen. Derhal ven van 1075, flegts 3 aan den fteen, en 189 aan de teering. Het gevaar van het leven gelyk gefteld zynde, hebben wy 'er , mynes erachtens, nog by gewonnen, aangemerkt een ieder liever verkiezen zoude eene ziekte te hebben zonder pyn, die ons niet droefgeestig maakt,gelyk de Teering, dan den Steen de grouwzaamfte van alle ziektes! §. 8. De Venusziekte is tegenwoordig zoo algemeen dat 'er niet te veel gerekend wordt, als men ftelt, dat, van de ioo mans, 95 de- zej- (l) Phü. Transact. Vol. 68. p. 148. (m) Idem. ib. Vol. 65. p. 89. (») Idem. ib. Vol. 64. p. 77.  ( ia? ) zelve ten weinigften ééns gehad hebben, althans een vuilen druipert, en zeer veele onder hun meer dan ééns: ook, dat de meeste derzelve kwikmiddelen nodig gehad hebben. De Venusziekte moet derhalven niet alleen op ons geftel in het algemeen, maar op alle onze ziektes, een merkelyken invloed hebben; vooral, wanneer zy geneezen wordt volgens de voorfchriften van Boerhave, van Sydenham, cn van den Baron van Swieten, waar door het lighaam, offchoon de ziekte al uit den grond geneezen wordt, zulk eene groote krak krygt, van nooit recht te herftellen. By de meeste laaten zy, daarenboven, door het onmaatig purgeren, ongemakken over in het wateren, waar aan de lyders dikwerf, tot in den hoogen ouderdom toe, geweldig zukkelen. §. 9. De byzondere luchtftreekeu geeven ons buiten, en behalven, de voorgenoemde ziektes, nog andere op, die in Europa gantsch onbekend zyn. De Heer Clayton,by voorbeeld (0), merkt aan, dat de O. en Z. winden op Falkland niet alleen voor menfchen en beesten, maar voor de Kruiden voornaamelyk,zeer naa- dee- (0) Phil. Trans. Vol. 66. p. 101 , 102.  C 128 ) deelig zyn. De Vogels worden 'er lam, deVarkens als dol, door. Aan de menfchen geeven die winden zeere keelen, die nogthans geneezen. Volgens de waarneemingen van den Heers Forfter is de hoest, cn de Lagophthalmia zeer algemeen in alle de zuidelykfe YJanden (p). De O. wind is in het voorjaar, en in den zomer, ondraagelyk in Engeland; de ZZ W, in Holland, voor al des winters: maar de Weste wind zuivert de lucht overal, 't welke door Dr. White (q) van gelyken opgemerkt, en aangetekend, is geworden. In Bengalen is de Rotkoorts, daar the Puc* ker-fever genaamd, doodelyk , wanneer het land, eerst onder water geftaan hebbende, dooide zon uitdroogt (r). De Melaatsheid is aan Afie, Africa, en Amerika gemeen, de Beribcri, de Jauws, en Klem in den mond, aan Amerika , waar over voornaamelyk Pifo en Markgraaf moeten geraadpleegd worden; ook den Heer Forfter, Pallas, Miller en dergelyke, die met oplettenheid verre landen bezien hebben* (p) Phil. Trans. Vol. 66. p. 476. (q) Phil. Trans. Vol. 68. p. 198. Exp. V. (r) Phil. Trans. Vol. 65. p. 206.  C i29 ) ben. Iri Europa kennen wy de Plica Polóhi* ca, de Kropgezwellen, de Kolyk vanPoictou* en de Scorbut, waar van eenige nogthans door verfrisching van lucht, en eene bekwaame levenswyze, min of meer konnen gemaatigd wor* den. AGTSTE HOOFD-DEELs Voltooiing der Geneeskonst, §. i. "WV hebben dan uitdrukkelyk aangetoond, welke ziektes de Menfchen boven de Dieren hebben , en 'er de onmiddelyke, en waare, oorzaaken van voorgefteld; teffens hebben wy klaar beweezen, dat het onnut is naar fpecifique, of byzondere, middelen om te zien, ten einde dezelve te geneezen; als mede dat zy niet konnen voorgekoomen worden, ten ware men wederkeerde tot het wilde leven, dat is tot den eerften ftaat des menschdoms; 't welk geheel niet voldoet aan dö Vraage. I t a-  C 130 ) §. 2. Onze plicht vordert, derhalven, dat wy niet alleen zorgvuldig waaken voor onze ejge Gezondheid, maar vooral voor den Zwangeren ftaat van onze Vrouwen, ten einde gezonde kinderen te gewinnen; en vervolgens, dat wy, voor derzei ver lighaamelyke cn zedelyke opvoeding, alle mogelykc zorgc draagen. By de Wilden, en by de arme menfchen, regelt beide, lighaamelyke en zedclyke opvoeding, zig van zelve. Het oud cn algemeen vertclzel, als of de Vroedvrouwen de gedaante der kinderhoofden zouden veranderen, cn den neus indrukken, is door den Hcere P. Camper te duidelyk getoond onwaar te zyn, dan dat wy 'er geloof san zouden konnen liaan, in weerwil van al wat 'er Herodoot, de Buffon, en Forfter van verbaalen. Men zal ondertusfen de jonge kinderen niet vast bakeren, niet te warm dekken; maar het tedere hoofd , daar het nog open is, tegens de , koude beveiligen. Men zal ze dikwerf verfchooncn, om dat dc uitwerpzelen, meestal fcherp zynde, niet alleen het vel aandoen, maar de lucht phlogistiek maaken, en geweldig bederven. Hef  C W ) Het Keurslyf zal men zorgvuldig vermydcn, en de kinderen nimmer aan een leidband loopen, veel minder hangen laaten, gelyk meest by de burgerlieden gebeurt. Men zal hun, in tegendeel, gelegenheid geeven om te konnert kruipen: zy zullen immers van zelve over einde gaan, zoo draa zy genoegzaame fterkte verkreegen hebben om zig op te rigtcn. Het Voedzel zal naa den ftaat hunner tanden gefchikt worden; melk alleen, vooral van dc Moeder, of Minne, is hun beste voedzel, tot dat de doorgefchootene tanden cn kiezen vaster fpyzen vorderen. Onze beroemde Landsman van der Haai4 heeft met recht beweerd, dat 'er, door te veel, en verkeerd, voedzel, oneindig meer kinderen omkoomen dan door de kinderziekte (s)! Hy wil broodwater met melk gegeeven hebben * wanneer de moeders borst ontbreekt. De tanden fchikken zig van zelve in den mond, en hebben weinig Konst nodig. In onze gewesten ftaan zy, met dat alles, meest oneffen, om dat, door een zonderlingen invloed van ons land- en luchtftreck , de kaakeil, zoo boven als onder, merkelyk fmaller zyn, dan Cs) Air. Vadert. Letteroefï. IV. D. Meng. p. 308* " " I 2  ( 132 ) dan ons hoofdshol, en dus te weinig ruimte hebben om alle de tanden te bevatten, die onderwylen dezelfde breedte houden, als in de warmer landen. Zy fchikken zig, naa de verwisfeling, zoo goed zy konnen, dan fchuins, dan agter eikanderen, enz. In Afie, in Africa ftaan ze ruim, om dat de kaaken veel breeder uitgrocjen, en wederom daar in den algemeenen regel te buiten gaan. §. 3. Zoo draa de kinderen twee jaaren oud zyn, zal men hun de Pakjes laaten inenten, zelfs eerder wanneer 'er eene doorgaande befmetting heerscht: wy bepaalen dit ftellig, om dat niemand, in deeze verlichte ceuwe, tcgens dc beweezene voordeden der inenting, eenige tegenwerpingen zal willen inbrengen. De Mazelen moeten van gelyken worden ingeënt, om dat daar uit veele traanende, en zwakke, oogen ontftaan, cn dikwerf longteering. §. 4- Als zy 5 jaaren oud zyn, behooren zy ligt Huisbier te drinken, en koud water, naa dat het eerst gekookt geweest is, om het van de aardachtige deelen te zuiveren: geene thé, nog koffé, veel min chocolade, als te vet, en te zwaar om te verteeren. Maar tot fpyze kon-  ( 133 ) konnen zy groentes van allerleie foort nuttigen; gebraaden, gekookt, en geftoofd Vleesch eeten, als mede Visch eenvoudig klaar gemaakt. De Wyn moet fpaarzaam gebruikt worden; de Rbynfche, en roode wynen zyn, om de zuure onrypheid, en om de wrangheid, de flegtfte; de Spaanfche wynen, die van Chyprus, van Madera, en de Kaap, de beste. Misfchien is de les van Aristoteles (t) de aanneemelykfte, om de kinderen, van den beginne af aan, tot koud water te gewennen. §. 5. Die groote Wysgeer wil, dat de kinderen tot de 5 jaaren toe niet alleen niet zullen leeren, maar zelfs geene handwerken oeffenen (u). Het is zekerlyk niet gunftig voor de gezondheid, als men ze te vroeg tot leeren fchikt, des niet tegenftaande zyn anderen van oordeel, dat die tyd niet geheel onnut verloopen moet; onder voorwaarde evenwel, dat men hun tusfen beide veele fpeeluuren zal vergunnen, en eene maatige lighaams - ocffcning toeftaan. Het geheugen moet vooral niet gevergd worden. De (t) De Republ, Lib. 8. C. 17. p. 447. E-^—F. (u) Ib. p. 448. A B. I 3  • C 134 ) De Heer Percivall (y) is hier over zeer breedvoerig en toont overtuigend bet naadce3ige aan, wanneer de kinderen te jong op bet werk gaan, cn in het fchool zitten moeten. Hy zegt zeer wel, thus the age of gaiety is fpent in the midst of Heats, pimishment, and Jlavery enz. Men behoort hier over te raadplegen de verhandelingen van Ballaxcrd, Camper, en anderen , die over de lighaamelyke opvoeding ge. fchrccvcn hebben: en het geene door de Heeren Betsky, cn Clerc is aangetekend (w), omtrent de opvoeding der Rusfifche jeugd. §. 6. Het lighaam der jonge dogters behoorde men niet met ftyve Kcurslyven te rygen, althans niet tc bederven, maar daar omtrent te volgen de fraaie en zeer hcilzaame aanmerkingen van den beroemden van der Haar (x), on- (v) PhU.v Transaft. Vol. 65. p. 325—326. (w) Les Plans et Statuts dc difftjnens Etablisfcmcns ordonnés par fa Majcsté Imp. Catherine II, pour 1'cJl;. cation de la jeuncsfe, par Mr. Betsky, traduits par Mr. Clerc. Amit. 1775. 4to. GO Over het fchadelyk gebruik van KeursJyvcn, cn over Boggels. Algem. Vaderl. Letteroeff. JV. Dcc!. Mevr gelw. bladz. 140.  ( 135 ) onlangs aan onze Landgenootcn medegedeeld. Zy behooren op laage ftoelen te zitten, en vooral op geene ftoelen , zonder agterlecningen, of tabourets, om dat zy als dan verplicht zyn de lendenen te diep inwaarts te buigen, om recht over einde te zitten. Haare lighaams oeffeningen moeten gepast zyn, maar haar linnen, zoo dikwyls mogelyk, verfchoond worden, om dat fchoon linnen de uitwa?sfeming bevordert, en uittogt geeft aan dc phlor gistique lucht, die anders binnen het lighaam opgeilooten wordt. Men zal echter niet alle fcheefheid cn boggclwording konnen voorkoomen; want, behalven dat 'er onder de Grieken, gelyk uit Hippocratcs blykt, veele mismaakte waren, kan men ook uit de waarncemingen van Forfter opmaaken, dat 'er veele lighaamelyke gebreken onder de Eilanders van het zuiden gevonden worden. Hy zegt immers zelf in N. Zeeland geboggelden, cn fcheeven, gezien tc hebben (y). §. 7. De Wandeling, die voor beide dc geflachten gunftig is, moet alle dagen plaats hebben , hoedanig het weder ook zyn moge ? Men be- (y) Tom. V. p. 398.3991 4  C 130-) behoort alieenlyk voor het natworden der klederen te zorgen, cn die fpoedig te veranderen: mets fchynt meer nadeel aan de gezondheid te doen dan natte klederen. Koude baden, gelyk die het lighaam best zuiveren, zoo verfterken ze bet ook allerzekerst. Het Paard-rydcn is inzonderheid nuttig, om dat het geheele lighaam hier door bewoogen wordt. Jammer is het, dat dit heilzaam middel overal, cn inzonderheid in ons Land, te kostbaar is om algemeen te zyn. §• 8. Zorgvuldig moet 'cr gelet worden, of de kinderen ook eenige gefohiktheid hebben tot Borst-teering, in welk geval men ze, nu en dan, zal doen aderlaaten, melk, en andere balfemachtige, en verfterkende, middelen geeven, veel doen te Paard ryden, of in frische lucht wandelen. In zwakke geitellen, daar de Engelfchc ziekte onder de leden is, moet men vooral goe, de, drooge lucht, maatige en droogc warmte en teffens verfterkende middelen geeven, de' zulke inzonderheid die uit yzer toebereid zyn. De buik moet by allen warm gehouden wop. den: alle de klieren immers van het darm-fcheil, of  ( 137 ) of mefenterium, zyn meest aangedaan in die ziekte. Melk, en Meelfpyzen zyn naadeelig, het best is huisbier te drinken, of witten wyn op verfterkende kruiden, waar onder lepelblad, kalmoes, en mierikwortel de overhand hebben. De natuurlyke ftaal- en aluin-wateren, van Pyrmont, van Spa, van Bath, en van Bristol zyn uitmuntend in die ziekte. De koude baden, en lighaams oeffening zyn 'er wyders zeer noodzaakelyk by. §. 9. Alle Tusfenpoozende Koortfen, voor al die in het voor- en naa-jaar heerfchen , en dikwerf in rotkoortfen overgaan, door welke het geftel des geheelen lighaams bedorven wordt, moeten onmiddelyk met den koortsbast van Peru, en in den beginne, geftuit worden, of door zulke middelen, die, uit het plantenryk genoomen, foortgelyke kracht hebben. Het is immers eens tyd, dat wy het onredelyk juk der Ouden omtrent de ziektenftoffe, haare kooking, en fcheidinge, dat is dat der Crifes en der Dies critici afwerpen,en den voortgang van eene ziekte aanftonts fluiten, wanneer dezelve uit het ingeademd vergif der lucht ontI 5 ftaat,  C 138 ) ftaat, en geenzints van onze vervuilde ine* wanden afhangt. §• 10. De Venusziekte moeten wy als een plaatzelyk ongemak befchouwen, en zelfs den vuilen druipen onmiddelyk doen ophouden, op dc manier door den fchcrp doorzienden Clare aanbcvoolcn : dc pokken niet door fahvatie, dat is niet door kwyling, geneezen, maar door wryving met'kwikzilver, of op Clare's manier door de beroemde Heeren Hunter , en Cruikshank bevestigd, en door mv reets uitmuntend bevonden. §• ir. Dc kinderen moeten, zoo draa zy buuwbaar bevonden zyn, uitgetrouwd worden, niet alleen om eene gezonde Teelt tc verkrygen, als wel inzonderheid, op dat de jongelingen niet bedorven worden door venusziektes, eer zy dc kracht van hun eigen gefiacht beproefd hebben; of eer beide zig,met; ftille ongeregeldheden, ontzenuwen ! Wy konnen ons, hier omtrent, in het geheel met Aristotcles (z) niet vercenigen, die de dogters wel op dc 18, maar de zooncn niet (z) De RepubJ. Lib, 8. Cap. 16. p. . fc„ ge]yk hy ^ t - 29. - , jg, en aai] lees en ' "37- —13. 151 tei 157 ' ' 4I- ~~ 20- S'ehaald,en daar naa,lees gehaald daarnaa -66 7. benam, cn door Voltaire, lees _ benamen , door Voltaire 74. , 6. nïet w0 g;sfcn ^ fcw n;et ^ gisfen.  INHOUD VAN DEEZE VERHANDELING. Voorreden. . t • biadz. t Het Vraagftuk. . ■ . 4 Ontvouwing van het zelve. . . 14 Verdeeling in vier Rangfchikkingen. . , 16 I. In Armen. .... ib. II. In Bcgoedigden. . '. . 17 III. In Konftenaars en Geleerden. . . ib. IV. In Geestelyken ib. De gevolgen van Ongebondenheid. . . 20 Over den verfchillenden Voedingsaart, en onderfcheidene Luchtftreeken. . . ib. Over de Voltoojing der Geneeskonst. . ib. eer-  EERSTE HOOFD- DEEL* Over de Ziektes, zoo wel aan Menfchen, als aan Dieren , eigen. . , ai TWEEDE H O O F D - D EIE L. Over de Ziektes eigen aan de Menfchen van de eer/te Rangfchikkinge, of Armen. . . DERDE HOOFD-DEEL. Over de Ziektes der Ryken. 7« VIERDE HOOFD-DEEL. Over de Ziektes der Konftenaars, en Geleerden. 96 VYFDE HOOFD-DEEL. Over de Geestelyken, en hunne Ziektes. . ï00 ZESDE HOOFD-DEEL. Over de Gevolgen van Overdaad. • io0 ZEVENDE HOOFD-DEEL. Over den verfchillenden Voedingsaart, en over den Invloed van onderfcheidene Luchtftreeken. . IIÓ AGTSTE HOOFD-DEEL. Over de Voltoojing der Genees-konst. . . I2g