MOTAGU EN RANDALL. 71 heid , uwe kunst van weldoen niet, Mylord. De Hertog behoorde niet tot die genen welken hun leven door (luimeren en zich naauwlijks met hunne valfche vermaaken bezig houden, hij onthieldt alles wat de deugdzaame dichter hem gezegd hadde; hij was zelfs tot kleinigheeden overgegaan; in't kert, hij hadt alles wat den officier betrof, naauwkeurig opgenoomen. Eenigen tijd daar na begaf Montagu zich naar 't park: hij vindt 'er Randall op een bank gezeeten en fleeds in eene fombere overdenking weggezonken, hij gaat ecnige treeden naar hem toe, doch flaat plotfeling ftil, als of hij van befluit veranderde en haast zich om naar zijn hotel te rug te keeren. Randall zat nog in dezelfde houding: een Dienstknegt nauerthem: Mijn mees¬ ter noodigt u ter maaltijd , mijn heer de officier ziet op : Uw meester, mijn vriend! en... wie is hij ? — zijne Genade, de Hertog de Montagu. —- Ik ken hem zeer wel van naam: hij behoort tot die weinigen , welken hunnen rang eer aandoen; voor mij, ik heb de eer niet van bij hein bekend te zijn; gij bedriegt E 4 u. —  72 MONTAGU EN RANDALL. u. — Heet gij dan n'et de Heer Randall ? — dit is mijn naam, maar nog eens gij dwaalt, de kamerdienaar vertrok, hij komt weder. — Gij zijt immers Capitein Randall, van het agttiendc regiment? dat is waar, mijn vriend! maar, met dat alles, ben ik toch een vreemdeling bij den Hertog, nog eens, gij vergist u. De bediende vertrok: hij komt weder tot den officier neen, mijn Heer, ik vergis mij niet, ik verzeeker u, ik vergis mij niet. gij zijt het wel dien zijne Genade ten eeten noodigt, en men zoude mij wegjaagen, bij aldien ik u niet mede bragr. Randall, (leeds meer en meer verwonderd over dit voorval, 't welk hem onverklaarbaar fcheen, geeft zich eindelijk over aan de dringende verzoeken van dezen man , welke hem aan 't hotel van Montagu bragt. Mylord , zeide de officier tot den Hertog, ik weet niet wat de boodfehap van een' uwer bedienden betekent, hij geeft voor, dat gij mij ter Middagmaal verzocht hebt; hij heeft mij, om zo te fpreeken, gedwongen hem te volgen; hoewel geheel onbekend bij uwe Genade, ben ik  MONTAGU EN RANDALL. 73 ik echter gekoomen, overtuigd dat ik altoos winnen zoude in u te ontmoeten. Grooten, gelijk uwe Genade, kan men veilig zijnen eerbied bewijzen , zonder dat men te vreezen heeft om de waardigheid en den adeldom der zieie in gevaar te brengen — de Hertog liet hem niet voortgian. Ja, mijn Heer, gij zijt het,dien ik met ongeduld verwachtte, en gij zult mij eer aandoen , bij aldien gij mijne uitnoodigitig aanneemt; ik heb een gewigtige zaak met u te verhandelen. Montagu deedt daarop zijne bedienden vertrekken en Randall bij de hand neemende noodigde hij denzelven te gaan zitten — Mijne onderneeming, Mijn Heer 1 zal u vreemd voorkoomen. Ik tracht eene jonge Dame, van dienst te zijn, welke van begeerte brandt om u te kennen, zij verlangt ftcrk met u te fpreeken, en ik heb op mij genoomen haar dit genoegen te verfchaffen. Het zoude moeilijk zijn de verwondering en verlegenheid des officiers aftemaalen. Mylord... Mylord... eene jonge Dame... Ik ben getrouwd... ik heb twee kinderen.... Ik weet. alles, zeide de Hertog Es Soed-  74 MONTAGU EN RANDALL. goedhartig glimlagchende en niettemin heb * met vreugd de gelegenheid waargenoomen om U deze kennis te bezorgen... gij zeif kunt oordeelen of ik gelijk nebbe... koom, koom, gij zult mij bedanken. Montagu vervolgt niet, maar opent de deur van een zijdvertrek: eene vrouw komt in, en vliegt in de armen van Randall; en wie was dezelve? zijne vrouw, gevolgd'van zijne twee kinderen. Mijn vriend, zeide zij, onder 't ftorten van vreugde traanen tot beuren Echtgenoot, die insgelijks van tedere aandoening fchreide, weet gij wel aan wien ik de vcrpligting hebbe, dat ik hier gekoo. men ben ? aan zijne Genade Cwijzendeop den Hertog) welke mij gefchreeven heeft, dat ik mij rasch, met onze beide kinderen, naar deze Hoofdftad begeeven zoude, vermids mijn Oom, aan zijne Genade een annuiteit van honderd ponden fferlings, 's Jaarlijks inkoomen, voor ons heeft ter handen gefield, en zie hier het papier. - En door welkeen wonderwerk is deze bloedverwant, welke zo fterk tegens ons huwelijk zich aankantte, welke ons onterfd beeft, dan getroffen? zie daar  MONTAGU EN RANDALL. 75 daar eene herfchepping , die ik niet verwachte , en ... De officier doeg, terwijl hij deze woorden fprak, het ocg op den Hertog en befpiedde, om zo te fpreeken, het geen 'er in deszclfs hart omging, hij verrast denzelven met de oogen |ol traanen . . ik heb" bet geheim doorgrond !... ik val aan uwe voeten... Mylord, zie hier den bloedverwant , den weldoener ... ach! ik fterf van dankbaarheid en vreugd ! Montagu haast zich om hem opterichten, drukt hem tegens zijn borst, kust hem en befprocit hem met zijne traanen : hij erkent, dat hij de weldaad gedaan hadt. — Het is te vergeefs, achtenswaardige Man! mi] het voorwerp mijner aanbidding te verbergen... ach! gij verheft uwe zeldzaame weldaad ten toppunt, door mij gelegenheid te geeven U mijne erkentenis 'te doen blijken: wildet gij dan Myiord... mijn befcbermë'ngel! wildet gij mij dan uwen dienst flechts ten halven bewijzen? — mijne vrienden... mijne blijdfchap... mijne traanen... mijn vermaak heeft mij verraaden: wel nu! ja ik ben...  7<5 MONTAGU EN RANDALL. ben... ik ben de Oom en ik zal het zijn zo lang ik leef, gij zijt mijne bloedverwanten, mijne waarde bloedverwanten geworden., o! welk een wellust ben ik U verfchuldigd? welk een wellust mijne Vrienden! gij zijt het die mij verpligt hebt... koomt, laaten wij ons «ermaaken; deze dag , ik vtrzeekev het U, is de aangenaamfte van mijn leven. Montagu verhaalde hun, dat hij aan den aandoenlijken Tompfon de ophelderingen ver- ' fcbuldigd was, welken hem het befluit hadden duen vormen, om de Vrouw en Kinderen van Randall te Londen te doen komen. Hij overlaadde hen met nieuwe gunstbewijzen en bevredigde hen met hunnen Oom, welke eenigen tijd daar na dervende, hun eene rijke erffcnis naliet. Welk een genot voor een aandoenlijk hart! wanneer Randall aan den Hertog verhaalde, den rampzaligen ftaat, waaruit bij hem verlost hadde. Deze achtenswaardige ongelukkige, leefde om zijn huisgezin te kunnen onderhouden, niet dan van water en brood. Ach, mijn vriend ! riep Montagu, hem omhelzende, kan ik het ge-  MONTAGU EN RANDALL. 77 geluk 'c welk gij, mij doet fmaaken genoeg waardeeren! Ja ik ben het die u dankbaar heid , eene eeuwige dankbaarheid, veifehuldigd ben! ik ben vervuld5, door u van eenig nut te zijn, met al den wellust der weldaadigheid. Dierbaare aandoenlijkheid! dierbaare aandoenlijkheid! gij zijt de oirlprong der WJare vermaaken ! D E.  DE GULHARTIGHEID DER O N S C 0H U L D. F •L-'eri jong boerinnetjen hadt heur Dorp verlaaten om in een onzer provincie fteden te gaan dienen. Vreemde verblindheid der Land-bewooners! daar zij ongelukkig genoeg zijn om eene ibort van vernederende dienstbaarheid te verkiezen boven den eerlijken arbeid van den Landbouw en de onafhankelijkheid die dcnzelven verzeil! Catharine, hoe wel omgeeven van gevaaren en valfrrikken, welken op het Land weinig bekend zijn, bewaarde de onfchuld en zuiverheid heurer zeden; die betoverende eenvoudigheid, welke aan de Deugd behaagt en zelfs voor de ondeugd zo veele bekoorlijkheeden heeft, leende eenen nieuwen luister aan de bevalligheden van dat meisjen, die reeds zo fterk in de oogen fchitterden. Heur  DE ÖïiüSCHTHKIÏÏ HEK COSSC&ÜliD.  ïo DE GULHARTIGHEID DER nederde eigenliefde vereent zich met zijne beledigde hartstogt; hij fielt alle de kunstgreepen der verleiding te werk: vleiende gefprekken, belofte van fortuin, gefchenken, zelfs van waardij, niets werdt vergeeten, doch niets werdt aangenoomen. Het eerlijke meisjen werdt 'er zelf niet hovaardig door: zij begreep dat 'er niets natuurlijker is dan de eer aantemerken als een fchat, welke boven alles verheeven is; heure ouders hadden haar aanbevoolen zich verftandig te gedraagen; dan Catharina hadt dezen voortreffelijken raad niet noodig: zij volgde flechts heure neiging, en hadt dus geen moeite om in heure weigeringen te volharden. Eene fchuldige drift is het naast aan de razernij: de booswigt, welke zich in zijne verwachting bedrogen ziet, Catharina niet kunnende bezitten, neemt voor , haar te bederven, en ontwerpt de fehandelijklïe en -tevens afgrijsfelijkfte wraak. Hij ontflaat de ongelukkige dienstmeid uit zijnen dienst; zij liet een koffertjen waarin heure goederen geflooten waren, uit den hui-  ONSCH.ULD. 8i huize draagen:. hij fchreeuwt dat hij befioolen'is'; het Gerecht maakt zich meester van het kofTertjen, men opent het zelve en vindt 'er effecten in, welken de booswicht, die dezelven daar ter fluip hadt weeten in te krijgen, herkent en te rug eischt. Men voorziet reeds het gevolg van dezen fchandelijken tfteleg: de ongelukkige Catharina wordt in de gevangenis geworpen én van dieverij beichuldigd. . Vergeefs zijn heure zuchten, heure traanen, te vergeefs roept zij den Iiemel ten getuige der waarheid aan, te vergeefs-zegt zij geduurig': ik heb niets gejloel-n (dit zijn heure eigene woorden.) De wet verheft zich tegen haar, alles befchuldigt haar; De rechters, ondanks her, medelijden, 't welke heure jongheid te hulp roept, zijn gedwongen het doodvonnis over haar uittefpreeken; zij wordt gehangen: de deugd zelve ondergaat de ftraffe der ondeugd. Een Chirurgijn, welke tevens een beroemd Anatomist was, koopt het Cadaver en doet. het aan zijn huis brengen; het geval wilde, dat zijn broeder daar was; deze was een achtenswaardig geestelijke, wiens ouderdom F en  f2 DE GULHARTIGHEID DER' en grijze hairen den 'eerbied nog vermeerderden, welken.hij bij een ieder verwekte: zijn oerfte aandoening op het zien van dit lijk is die van 't medelijden; Ach! roept hij uit, zo jong nog in de ondeugd, en zich blootftellen aan zulk een ontijdig en beklaaglijk einde! Ontiertusfchen maakt de*Chirurgijn zijne werktuigen- gereed ,• hij nadert de ontleedbank: hij treedt verwonderd te rug: want hij meende te befpeuren, dat deze ongeiuk kige nog ademhaalde; hij bedroog zich niet. Catharina , was. indedaad niet dood; zij was bekoomen, opent de 'oogen, flaatze op den geestelijken , en , getroffen door dit achtbaar gelaat, meent zij de Godheid zelve te zien. Zij ftaat op, werpt zich voor zijnevoeten, omhelst dezelven en roept uit: „ Achf n eeuwige vader! gij kent mijne onfchuld." Deze uitroep is voor den geestelijken en voor zijnen broeder de femme der waarheid; zij leggen allen hunne zorg aan dit ongelukkige meisjen te Kosten, brengen haar weder geheel tot het leven te rug en haasten ach om dc Magiflraat kennis van'dit . voorval  ONSCHULD. 83 val.te geeven. Het proces wordt op nieuws nagezien, heur onfchuld bleek in vollen dag, en de vérfoeielijke Lasteraar Werdt tot de ftrengfte ftraf veroordeeld. De geheele Stad betwist zich het vermaak, dit zacht, dit zuiver vermaak, der deugd eerbied te bewijzen en haar, zoo het moogelijk zij, de wreede proeven , welken zij heeft moeten ondergaan, te doen vergeeten. Catharina wordt met gefchenken en teekeneri van achting overlaaden, twee van heure rechters neemen op zich, om haar een genoegzaam inkoomen te verfchaffen, dan, zij hadt het leven en de eer weder gekreegen, maar' men kon haar het verftand niet te rug geeüen; deze ten onrechte ondergaane ftraffis hadt heure hersfenen gekrenkt en men was verpligt .haar optefluiten ; men vondt dikwils dit ongelukkig flachtoffer op de kniën, met faamgevouwen handen, de aarde met heure traanen beYproeiënde' en geduur'g herhaalende, het gene zij tot de Magiftraat gezegd hadde, Mijnt Heerenl Mijne Urnen', ik ver' zeeker ut ik heb nooit gejloolen. Fa DE  DE VOORBEELDIGE RIJKE. Men is als geneigd om de Rijken te lasteren , en men moet toeftemrften, dat de meesten van hun alles aanwenden, om als 't ware den haat" te rechtvaardigen, welken zij ontft.eeken en maar al te dikwijls verdienen. Zij beleedigen den nijd , terwijl zij denzelven behoorden in (laap te wiegen, en zich hunnegrootheid te doen vcrgeéven, welke eene fooi t van ondeugd is in de oogen der ongelukkigen; ondertusfchen is het aangenaamer rechtvaardig te zijn, dan zich te vertoornen tegen misbruiken, die bijna onaffcbeidelijk van den Rijkdom zijn: men moet dezelven zeeker niet eerbiedigen , maar zich ook tevens van eenealgemeene veroordeéling wachten; alle gekken zijn niet kwaad, en, de Rijkdom bederft niet altoos het hart, voor welk laatfte w j hier een voorbeeld opleeveren, .'t geen moogelijk infiaat zal zijn, om dezelven met de msnfchelijkheid te verzoenen. Een arme waterdraager, Hendrik genoemd, was, niettegenfiaande zijne diepe armoede zeer  hendrik k* kas el, OS" BK GK O OTMOE Dl GE KYXE -   DE VOORBEELDIGE RIJKE 8$ zeer jong getrouwd , en z^ag zich Vader van een talrijk huisgezin; Karei, de oudfte zoon, verliet zijn vaders huis: de arme Hendrik is ontroostbaar; men vroeg hem naar de reden van zijne droefheid: Ach! ik heb .alles ver- looren ? wij weeten niet, wat van mijn' dierbaaren Karei geworden is! De Lieden der groote waereld, welken gewoonlijk weinig gevoel bezitten, en geen ander .geluk'kennen , dan Rijk te zijn, hadden zeer veel moeite om te bevatten , dat een elendig water draagar zijn'zoon beminde, cn zijn verlies kon betreuren; de zoon van een' waterdraager! wel, gij behoorde, zeide men , in plaats van u te bedroeven, den Hemel voor dit geval te danken, 't is een last tt minder. — Ach! gij weet dan niet, wat het is Vader te zijn?O! dit verzacht alle fmarten en mijn last zoude mij twintigmaal ligter fchijnen! als ik mijn Kareltjen bij mij hadt. — Eindelijk hoorde men' niet meer naar Hendrik, wanneer hij zich over het verlies van zijn kind beklaagde. De ongelukkige vader volhardde meer dan denig Jaaren in liet draagen van zijne Emmers en zich met zijne vrouw over zijnen waarden F 3 • Ka.  86 DE VOORBEELDIGE RIJKE, Karei te onderhouden: ik: zal mij nooit aan dit verlies gewennen, zeide hij geduurig, Het is, als of ik hem daar nog aan onze zij. de zie; hij moet nu wel groot zijn! De moeder fticrf, gelijk ook verfcheiden van zijne kinderen, de anderen, die overbleeven , gingen verre van hunnen vader hun plendig leven voortfleepen. Hendrik veranderde dikwijls van woonplaats, doch niet van omftandigheeden, en hij bezweek,' door werken en jaaren verzwakt en afgemat, onder den last van zijnen arbeid. ê Hij putte water aan de fontein , in de ftraat van Richelieu , een verwarring van rijdtuigen, noodzaaakte een prachtige koets ftil te houden, een Liverijftoet van drie of vier onbefchaamde Luijaarts toonde de grootheid aan van ben, die in de koets zaten, van hen, die van het gemeen met een wreevelig hart, als tot het geluk gebooren te zijn, befchouwd worden : indedaad drie perfoonen, vorftelijk gekleed, vestigden de oogen van dit volk, welke lieden van hunne (bort naauwlijks aanzien. De goede Hendrik befchouwde hen ook, bij zich zeiven zeggende; zij zijn wel gelukkig! * Ter-  DE VOORBEELDIGE RIJKE. 87 Terftond verheft zich een Item uit het rijdtuig: een der drie perfoonen beveelt fchielijk den knegt om het portier te openen. Hij fpringt er i»it, vliegt naar den waterdraager en omhelst denzelven — neen ik heb mij niet bedroogen neen ik bedrieg mij niet Mijn Vader! mijn Vader! Ja Heer Marquis Ja Heer Graaf, zegt hij tot hen, die in de koets waren, het is mijn vader, ofen ik omhelze, ik heb bem weder gevonden, Ja daar is hij! daar is hij! En zich vervolgends tot de arme lieden, die 'er rondom ftonden, keereftde zeidehij: Ja mijne vrienden! dit is mijn Vader. Hendrik was eerst verbaasd, zich omhelst te zien .door een' man, welke zo verre boven hern verheeven fcheen en dien hij zo weinig herkende: ■ wat doet gij Mijn 'Heer?,... waarin, heb ik verdiend? een ongelukkige als ik O Hemel! zoude het mooglijk zijnl O ja het is.... het is mijn zoon!... Karei! Mijn Heer... welk fortuin.... gij doet mij veel eer aan ik zie u weder mijn lieve Karei!.. gij zijt mij weder gefchonken!... hoe prachtig zijt gij!.... en ik, ik ben Hechts een elendige E 4  88 DE VOORBEELDIGE RIJKE. waterdraager.... maar gij zijt gelukkig! ha gij zijt gelukkig. Vader en zoon befproeiden eikanderen met hunne traanen ; de zoon uit zijge bedwelming van tedere aandoeningen bekoomende verhaalde, met weinig w'oorden , zijné gefchiedenis; de kostwinning van zijnen vader niet willende navolgen, hadt bijdeszelfs armelijke wooning v?rlaaten; verfcheidene omltandigheeden hadden hem ih Amerika gebracht, alwaar hij een groot fortuin gemaakt hadt. Hijahadt te vergeefs naar zijne bloedverwanten omgehoord, vermids niemand hem eenig bericht had: kunnen geeven, weshalven hij onderftelde, dat ze teeds geftorven moesten zijn. Hij omhelsde opnieuw zijnen vader en zeide, zich vervolgends tot den marquis wendende — gij zult wel veroorlooven, dat mijn vadér eene plaats in de koets hebbe en aanftonds deedt hij den waterdraager; welke van zijne vetwondering nog niet bekoomenwas, naast hem zitten. De trotschheid van den Marquis fcheen een weinig beleedigd, maar men moest de natuur hulde doen, het was tands het oogen. blik  DE VOORBEELDIGE RIJKE. 89 blik van heure zegepraal: de Graaf integendeel juichte de aandoeningen van zijnen vriend toe, en beminde hem, n^dezen dag, nog meerder. 'T is overboodig te zeggen, dat Hendrik zo wel als Zijne andere kinderen, in den Rijkdom van zijnen zoon deelde, ja atle zijne bloedverwanten ondervonden zijn geluk; En het geen nog meer achting, nog meer eerbied voor den deugdzaamen en aandoenlijken Karei verwekt, is, dat hij zich vermaakte met zelf zijn geval te verhaa. len, en telkens ftorte hij traasen van tederheid. Dit afbeeldfel is uit zijn verhaal opgemaakt, en hier geplaatst ter eere der Rijken en tot vertroosting der beboeftigen. F 5 MARL.   MARLBOROUGH, 91 tog van Monmóuth , natuurlijke zoon van Karei de tweede, welke in ons Leger diende, bediende zich van deze gelegenheid, om Churchill , welken hij boven uitflek beminde, te bevorderen, hij benoemde hem tot overfte over eene Compagnie in zijn regiment, en wilde zeil het genoegen hebben om dien Jongman zijne verheffing te berigten. De Hertog , welke zijn brandend verlangen om in den krijgsdienst uittefnuntten , kende, deelde reeds bij voorraad in de blijdfchap, welke deze gelukkige tijding aan Churchill zoude veroirzaaken; hij doet hem roepen en wenscht hem geluk met zijnen nieuwen rang. Maar hoe verwonderd is de Hertog! in plaats deiverrukking, welke hij zich beloofde, blijft hij verbaasd door de onverfchilligheid en zelfs omzetting waar mede de Jongling deze tijding aanhoorde Curchill! zijt gij het? ik herken u niet meer! hoe', in het oogenblik dat ik mij verbeelde, uwe wenfehen te vervullen, toont gij eens koelheid en verwarring, welke mij zelfs ontzetten; welk eene verandering! (de jonge Engelschman Haakt eene diepe zucht, flaat het oog op zijn' be-  MARLBOROüGH. 93 wcest, doch zij konden hunne nfnnaaresfen verlaaten, om ten ftrijde te gaan, en hunnen pligt te vervullen... maalc mij uwen vertrouwïtng; is zij san 't Hof? — Aan't Hof? O mijn Heer 't Hof bezit geen Jftariamne! — Mariamne, ik heb 'er'nooit van hooren fpreeken... Ach, Heer Generaal! Zij is de'fchoonfte, de bekoörelijfcfte en terzelver tijd de eerbiedwaardiglle en de deugdzaamlle van alle meisjens. Ook de decgdzaamfte? 'hervatte de Hertog glimlachgendc! —- ja mijn Heer, ik'durf d.'t gerust bevestigen, heure deugd overtreft moogelijk heure fchoonheid Maar ! welke is heure rang in, de wae- retd ? Geene, de* maatfehappij is niet waardig haar te bezitten. Zij heerscht in mijn hart. Mariamne, mijn Heer! is eene eenvoudige kantwerkfter. 1 Montmouth fchalert hierop van lachgen , en dez;, Churchill, is dan uwe Godin, Ja mijn Heer! Ja, deze Mariamne, dit meisjen zo weinig bekend , zal eeuwig mijn hart bez'ttcn; heur huisgezin is door tegenfpocd in de.- diepfte armoede gedompeld, en dit1-'bekoorlijk meisjen trachtto heur' vader en moeder, door heuren arbeid, te 00»  MARLBOROüGH. g5 Heer! en kan ik een ander hebben'dan aan uwe zijde de glorijbaan in te ftreeven ? Zoude ik de verwachting, welke gij opgevat hebt van mijne zwakke poogingen om u natevolgen, kunnen verijdelen? ik vlieg naar 't leger, hier behoeft gij niet aan te twijflelen, maar ik durf om een nieuw bewijs van uwe goed heid fmeeken, ach, dat ik Mariamne niet aan de geftrengheid der armoede overlaaie! Vergun mij haar eene rente van 100 pond te verzeekeren op het goed', dat mj moet op- , koomen, en dan vertrek ik, zonder haar te zien ik geef mijn woord. Neen Churchill, gij zult Parijs niet verlaaten; zonder • Mariamne gezien te heben; ik zelf wil van de Partij zijn, want ik moet dit wonder zien. Churchill uirgelaaten van vreugd, dat de Hertog zelf over de verdienden zijner meestetesfe zoude oordeelen, haast zich om 'er . hem heen te geleiden. Monmouth komt 'er en blijft onbeweeglijk, hij ziet in de daad een Engel in fchoonheid, zedigheid en bevalligheeden. Mariamne fpijsde eenen kwijnenden grijsaart, die te bedde lag. Terwijl zij, met de andere hand, heure fchrij-  MARLBOROUGH. ; O? - „ waartoe wij voldrekt verpligt zijn. Gij ,, weet, hoe dierbaar gij mij zijt, ert oordeel „ dan zelf, hoe veel mij zulks moet kos„ ten; dan alle mijne zuchten zijn te ver„ geefs. Ik ga, ik ga, aanbiddelijke Ma„ riamne en moogelijk zien wij eikanderen „ nooit weder! ■ ik zenda u een gering „ blijk van die liefde, welke ik in 't graf „ zal draagen, en gij, gij zijt het, die mij „ zult verpligten door aanteneemen 't geen „ mij eene eer zoude zijn , om van u, mijne „ dierbaare vriendin, te ontvangen. Wees „ van mijne altoosduurende liefde verzee„ kerd en doe mij bericht van u tockoo„ men enz. Mariamne antwoordde! „ Ik heb uwen brief ontvangen, dezelve griefde mijn hart, maar, al zoude ik zulks „ bederven, ik zal de eerde zijn om u aan„ tezetten, om mij aan uwen pligt opteof,, feren; mijne liefde begeert^ u niet te ver,, neederen, vergeet mij, vergeet mij, zoo de „ roem u zulks gebiedt; wat heb ik gezegd, ,, wij moeten dan fcheiden om elkander nooit „ weder te zien! welke eene bedenking, o G „ God !  9$ MARLBOROUGH. „ God! zie daar dan,waar de tederheid mij ,, gevoerd heeft! Uwe weldaaden aantenee„ men is u te toonen hoe zeer ik u bemin,, ne, hoe zeer mijne liefde over mijne eerJ zucht Zegepraalt en 't geen mij ook in „ mijne eigene oogen verdeedigt, is dat gij „ zult weeten het gebruik dat ik 'er van „ gemaakt hebbe, waar uit gij ook kunt „. leeren kennen de flerkte eener hartstogt ,, welke niet dan met mijn leven zal op» houden enz. Churchill verwijdert zich eindelijk, zonder Mariamne gezien te hebben; hij onderfcheidt zich door zijn uitmuntende dapperheid en geeft zich, met alle drift, over aan eenen ftaat, welke hem geplaatst heeft in den veihevenlten rang der Britfche belden; dan, hij verloor Mariamne niet uit het oog, maar behieldt voor haar die tederheid , welke de eerlte Liefde kenteekent: ondertusfchen was hij verwonderd geen tijding van haar te befcoomen. Op zekeren dag dat men met hem febersobte en zijne flandvastigheid als de getrouwheid eens verliefden herders befchouwde, ontving hij dezen brief: „ Ik  ioo MARLBOROUGH. Marlborough is getroffen en fchreit, zonder" zulks te verbergen. Gij zult mij deze traanen vergeeven, zegt hij, tegen hen die hem omringden, de roem zal 'er niets bij verliezen en gij zult mij wel toeftemmen, dat zulk eene Meesteres wel waardig is om nimmer vergeeten te worden. Hij onderhieldt met Mariamne eene geduurige briefwisfeling, tot dat de dood dit beminnelijk meisjen wegfleepte. Nimmer fprak bij 'er van dan met lof en de fterkfte aandoeningen van droefheid , ja hij erkende zelfs dat de liefde van Mariamne hem meer getroffen hadt dan alle de eerbewijzen, welken hij van zijne Landgenooten ontving. Zo geeft de tederheid meer vergenoegens dan alles wat de menfchelijke hoogmoed het vleiendst tn verleidenst kan uitdenken. T H O-   102 THOMAS DOLSEY OF DE onzen nieuwerwetfchen Hippolytus, aan eene foort van Boerderij,' hij treedt in een landhuisjcn, waarin de beminnelijke eenvouwdigheid het eerlijk hart der zedige bewooners fcheen aantekondigen. Sir Thomas wordt plotfeling getroffen en voor zij Be vermeetele ongevoeligheid geftraft, daar hij oogenbliklijk op Mis Lucij verliefde; lieure fcboonheid verontfchuldigde de fnelle hartstogt des edelmans, terwijl men niets bekoorlijker zien kon; zij bewoonde, met heure moeder, dit. aangenaam landverblijf, vermids het verliezen van een Proces haar genoodzaakt hadde de Hoofd flrad te verlaaten. Zie daar dan onzen Dolfeij op de bekoorlijkheeden van Lucia verliefd, nooit was 'er minnaar zo teder en tevens zo eerbiedig, jn plaats van zijne ketenen te verbreeken, trok hij dezelven meer en meer toe, terwijl hij zelve de handen uitftak om gekluifierd te worden , eindelijk durft hij zich verklaaren, men andwoordt hem zedig, doch fier, dat hij, niettegenifaande zijne inzichten heilig waren, toch geen de minfle hoop moest opvatten. Hij keert zich tot de moeder doch de-  ENGELSCHE MINNAAR. 103 deze zegt hem, zuchtende, dat zijde beflisfwg daarvan aan heure dochter hadt afge* ftaan. Sir Thomas wordt niet ter neêrgefiagen, hij volhardt, ftort traanen en fmeekt om de reden van zulk eene ftellige weigering te moo4Jen weeten. Ik heb mij reeds verklaard , zegt de jonge fchoonheid, en ik wil u niet ontveinzen, dat gij de voorkeur zoudt hebben indien het mij geoorloofd ware een' Echtgenoot tc verkiezen. Geoorloofd! Mejuffrouw! en Mevrouw uw moeder heeft mij verzeekevd, dat gij na welgevallen over uwe hand beflisfchen kunt mijne moeder... zij weer waarom heeft zij u de beweegreden eens befluits niet te kennen gegeeven... 't welke niet kan veranderen.... ik wil... .en ik moet ongehuuwd blijven. — Zoude de fortuin deze vereeniging, waarin ik het heil mijns levens fiel , dwarsboomen? Ach g^j kent de liefde niet.; wat is rijkdom bij liefde? ik ben vermoogend genoeg voor ,u en voor mij. Niets kan haar beweegen van alles wat hij Q 4 zegt,  104 THOMAS DOLSEIJ OF DE zegt, zo dat hij haar eindelijk, overftelpt van droefheid, verlaat. Tot zijnent tc rug gekeerd, geeft de ridder zich aan alle foorten van overdenkingen en gisfingen over. —L Wat mag toch de reden van zulk eene ha! (tarrige weigering weezen ? waarom heeft de moeder mij 't geheim Jiiet ontdekt, 't geen de dochter zó veel kost om te openbaaren? Zoude zij geftruikeld zijn» het flachtoffcr eenes noodlottigen oogenbliks. O, Mis Lucfj, het is onmoogelijk dat gij u iets zoudt bebben te verwijten,... en moet, wanneer gij al eens voor de verleiding zoudt bezweeken zijn,één tijdftip van zwakheid uw geheel leven ongelukkig maaken?'t is aan mij, aan mijne liefde, om haar weder met de maatfchappij, met beur zeiven te bevreedigen en haar weder te plaatfen in den rang dien haar toekoomt. Sir Thomas vliegt weder tot zijne ongevoelige, hij fielt alle de omwegen eener kiefche tederheid in het werk om haar te doen begrijpen, wat bij van heur geheim dagt — welke achterdocht, mijn Heer! dank zij den He-  ENGELSCHE MINNAAR. 105 Hemel, ik behoefde nooit, noch voor de oogen der waereld, noch voor mij zeiven, te bloozen. Ik heb mij" over niets.... dan alleen over 't Lot te'beklaagen. Plotfeling vloeit een ftroom van traanen langs heure wangen Gij fchreit bekoorlijke Lucij! gij fchreit! Doiftij werpt zich neder op de knieën, doet haar de tederfte verzeekeringen, ftort zelfs traanen en treft haar tot zo verre, dat zij uitroept, wel nu mijn Heer weet dan het geen mij zo veel kost om 't u te vernaaien: de vereeniging welke gij mij voorflaat, zoude mij gevleid hebben en de gift van mijn hart, zoude door die, van mijne hand, gevolgd zijn; maar een hinderpaal , een onverzeibaare hinderpaal is cr voor altoos tusfehen ons opgericht ; gij wilt 'er van onderrecht zijn.... een verfchrik- lijk toeval voor eenige Jaaren heb ik een' zwaaren val gedaan... Wel nu mejuffrouw ! gij ontflelt u — Mijne verbijstering is al te groot, dit zult gij zelf toeflaan.... mijn been moest afgezet worden, nu draag G 5 /ik  io6 THOMAS DOLSEIJ OF DE ik een houten in de plaats.... — Een.houtea been is waarlijk, eene onaangenaame, omHandigheid; maar.... het zal mij niet beletten, om aan uwe deugden, talentenen bekoorlijkheeden hulde te doen , hebt gij uwe bevalligheeden niet behouden! O! Uw hart zal mij beminnen, zoo de vuurigfte en tederfte liefde , in uw oog eenige waarde heeft. Lucij is overanderlijfc in heure weigering — eene vrouw, zeide zij geduurig, eene vrouw met een houten been kan onmoogelijk behaagen, en, wat is 't huwelijks Ie•ven wanneer 't door walging vergiftigd wordt? — Sir Thomas fpilt vergeefs alle de ftreelendtie uitdrukkingen der tederheid: Zijne beminde is onbeweeglijk, hij moet de hoop opgeeven van haar ooit te zullen bezitten; nog voor heure voeten gelegen, ftaat hij op, met drift: Mejuffrouw, ik ga voor eenige tijd naar Londen, wel haast, zult gij mij, wederzien, en dan zult ge mij niets meerr der kunnen tegenwerpen dan uwe on dankbaarheid, indien deze het loon mijner liefde moet zijn.  ENGELSCHE MINNAAR. 107 Sir Thomas zonder verder naar Lucij te hooren, gaat rasch naar huis en vervolgends naar Londen; naauwlijks daar aangekoomen laar hij een' Chirurgijn haaien en denzelven tevens zeggen, dat hij goede inftrumenten ter afzetting dienstig, moest mede brengen, hebbende drie honderd guinjes en twee gelaaden piftoolen op de tafel gelegd. De Chirurgijn koomt goeden dag' mijn Heer! hebt gij goede inftrumenten, bij u? voortreffelijke, mijn Heer, wat belieft u? O! een kleine operatie; terzelver tijd doet de Edelman, zijn kousfe- band los, en ontbloot zijn linkerbeen < dit been moet gij mij afzetten , op 't oogenblik Dit been mijn Heer!... maar ik zie 'er geen ongemak aan— Dat vraag ik u niet, hoe 't zij, gezond lof niet, ik begeer en wil, dat gij deze afzetting op 't oogenblik zult volbrengen. De Chirurgijn, denkende dat het Sir Thomas in 't hoofd fcheelde, wilde wegloopen, doch de edelman hieldt hem tegen gij zult mij niet ontvluchten , neen zeer ker  io8 THOMAS DOLSEIJ OF DE ker niet; gij, zult mijn been afzetten. of.... Maar, mijn Heer, kan ik tot zulk eene buitenfpeurigbeid de hand leenen, het moeit mij u te moeten zeggen, dat Ik heb uwe aanmerkingen niet noodig, nog eens gehoorzaam, gij ziet de gm'rijes en de piftoolen? Wel nu; gjj verftaat mij. De arme Chirurgijn , beefde van fchrik, ziende wel dat hem niets overbleef dan om aan Dolfeijs wil te voldoen; een Franfehman, van zulk een omwerp aftebrengen , ware mogelijk geweest, maar hij kende al te wel zijne Landgenooten, om te geloven dat Sir Thomas in ftaat was van zijn voorneemen aftezïen. H'j voldoet dan, met alle getrouwheid en bchenuigheid, aan deszei fs begeerje. Heb dank , zeide onze wonderlijke held, gij hebt een ligte hand, ik voeg nog honderd guinjes, bij de andere, en ik vleie mij, dat gij mij behoorlijk zult komen verhinden, en dat gij mij het k;ur;gst gemaakte houtebeen zult bezorgen; verwacht nieuwe blijken mijner dankbaarheid. Sir, Thomas weder herfteld en met een hou*  | ENGELSCHE MINNAAR. 109 l houten been, 'c welk door zijn kous bedekt werdt, vliegt,vol ongeduld, naar zijne minnares. Wel nu mejuffer nog dezelfde j hardnekkigheid? Spreek oprecht, is 'er niets ' anders dan dat ongelukkig been , dat mijn '\ Geluk tegenttaat? lk heb het u ge- i zegd,Heer Thomas, en helaas is dit niet ge| noeg om mij voor mij zelve ondraageljk te ! maaken? — O 1 ik wil u met mij bevredigen, Luister: 't is een kleinigheid; zoo 'er | geene andere reden van uwe weigering is, 1 ben ik verheugd , en ik zal zeer zeeker uw man zijn , (Schielijk maakt hij zijn kous los,) gij ziet het, ik heb ook een houten been. Wat zie ik? rocpr de verfehrik- te Lucij? Een gering blijk mijner te¬ derheid. H>j verhaalt haar, met dien waaren En- gelfchen zweem, zijn voorval O He- I mei! wat hebt gij gedaan, zegt Lucij fclirei. en,j0 'r geen de L>"efde mij geboodt, een daad welke mij wezenlijk vermaakt, en uwe traanen zijn die niet eene groote Ichaêvergoeding voor, zulk eene ligte opof-  iio TH. DÖLZ. OF DE ENGEL. MlM offering! Lucij bezweek in de armen van heuren minnaar, terwijl zij, bloozende, uit riep, zoude ik zulk een' gemaal weigeren ! Nog dezelfden dag gingen zij naar 't altaar, en hunne houten beenen, beletteden niet dat zij alle de vermaaken van een gelukkig huwelijk, bij aanhoudenheid, genooten. È Ü-   E'ïï G E I I A, OF HET VERMOOGEN DER 'NATUUR.  Ê Ü G E N f A, OF HET VERMOOGEN DER NATUUR» Ik geloof ('t is eene vrouw, die fpreekt) dat de wederkeering tot de deugd, niet voldoende genoeg is voor 't berouw, noch zelfs voor de eigenliefde, ten zij de maatfchappij er eenig voordeel bij hebbe : in de daad, wat beteekent toch de menschlijkheid, zoo het niet is de fierke begeerte, om zijn'evenmensen, van nut te zijn' mijns bedunkens is het eenig middel om, en voor zich zeiven en voor anderen, voordeel te trekken uit een" begaanen misflag, dat men de wijze ontdekke, waar op men is te rug gekeerd , dan fielt men het Geneesmiddel, aan de zijde van 't vergif; anderen te verlichten , door onze eigene rampzalige ondervinding , en dezelven te willen geneezen, door onze wondten te ontdekken, is eene vertroosting, voordie ongelukkigen, welken, zo als ik, geftrui- keld  112 EUGENIA OP keld hebben; dan ik erken het, het is eene geringe verligting, van de fmart, welke mij zal verteeren. Ziet daar de redenen welken mij bewoogen hebben, om zelve onder den naam van Eugenia; mijn ongelukkig Lor, aan het algemeen, voortertellen, daar de openbaaring van mijn'eigentlijken naam, de fchande, en droefheid voor mij, vermeerderen zoude, zonder iets meerder toetebrengen, aan het oogmerk, het geen ik tracht te bereiken: 't zij den Leezer genoeg, dat ik mijn geval, in alle zijne omfiandigheeden voordraage, dat alle de perfooneii mijner kunne het voor oogen moogen hebben, dat die 1 moeder , welke in foortgelijke verzoeking mogt geraaken, mij leeze, en mijne Lotgevallen overdenke, dan durf ik haar de zegepraal verzeekeren, en borge blijven, voor 't gevaar eener nieuwe ftruikeüng. Zij zal dat een, 't welk men eene zwakheid noemt, inderzelver waare gedaante zien, dat is, als eene fchuldige afdwaaling, welke dikwijls, een' guntfche reeks van misdaaden naar zich fleept En.  VERMOOGEN DER NATUUR. 113 Eugenia was het daglicht aan eerwaardige ouders verfchuldigd ; welken haar fteeds de Lesfen en voorbeelden van deugd hadden ingeprent: zij zelve hadt zich niets te verwijten, dan eene te verregaande tederheid van ziel, en deze is voor ons vrouwen, vaak eene bron van dwaalingen ongelukken, ja dikwijls van onzen geheele ondergang ; het is deze blinde en zo gevaarlijke aandoenlijkheid , welke ons, vaak onkundig van gevaar, langs roofenpaden, heenfleept naar eenen afgrond,'uit welken wij fomtijds nooit te reddea zijn. De baatzucht , deze groote , deze algemeene drijfveer der Maatfchappij , en welke 'er zo veel wanorde, zo veele rampen in aanricht, het belang, de fchikking van famieliezaaken, het gebruik, deze oude Dwingeland der waereld,* fchikjen Eugenia eenen Echtgenoot toe; hij was achtenswaardig, en begaafd met voortreffelijke talenten, ieder verftandige vrouw zoude hem bemind hebben, maar Eugenia, was naauwlijks agttien Jaaren oud , en dus in dien ouderdom, H waar-  114 EUGENIA OF HET in men de aandoeningen des harten gehoor geeft, en volgends dien maatfbk, alleen de waarde der dingen afmeet. Na twee Jaaren was een zoontjen de vrucht dezer vereeniging, waar aan de onfchuld, de vrede der ziele', en de zachte zelfberusting, zoetheeden gehecht hadden, welken misfchien boven de vermaaken verheven zijn, en zijn 'er waare vermaaken, wanneer de reden ze niet goedkeurt ?t of zoude, helaas! het zuiver geluk, 't welk uit deugdbetrachting ontftaat, voor ons vreemd zijn, en wij gedoemd om naar de ftormen der driften te reikhalzen. Eén dier waereldlingen , dien de wetten behoorden te flraffen en welken zich in het gelukken hunner affchuwelijke ontwerpen en derzei ver ftraffeloosheid beroemen, de Marquis de.... verfchijnt, en' weet zich den ingang in 't huis te bezorgen; hij ziet Eugenia. Genoeg, alles, alle kunstgreepen, welken de verleiding kan uitdenken, worden in *t werk gefield; bevalligheeden, vernuft, valfche tederheid, verleidende brieven, ge- fprek-  VERMOOGEN DER NATUUR, 'us fprekken, waar in de tederheid en dartele fchilderingen de Hooofdtoonen zijn: geen van alle de betoveringen, welken iemand zonder ondervinding , zonder opmerking , die noch de waereld, noch zich zei ven kende, kunnen doen ftruikelen, wordt vergeeten, het gif der verleiding, bewelmt haar,terwijl, zij met ruime teugen, het zelveinzwelgt, kortom de ongelukkige Eugenia, verliest, twintig Jaaren wijsheid, heur geluk en die achting voor zich zelve, welker gemis, door niets kan vergoed worden. Geloof mij, rampzalige flachtoffers! dat één oogenblik, ons vaak voor altoos kan bederven. Eugenia, ondervindt niets meer dan den ftorm der driften , een ondraagelijke gemoedsbeweeging !... heure blijde dagen, die zachte kalmte der ziele, die aardfche gelukzaligheid, is voor altoos voor haar verdweenen, thands de fpeelbal van eenen geduurigen ftorm geworden zijnde, kent zij de wroeging, deze heeft heur hart ingenoomen, om het nimmer te verlaaten! welke uitdrukking is deze onge'Mkkige ontfnapt? 't is waar, de H a blik-  Ii6 EUGENIA OF HET blikfèm hadt haar nog niet getroffen, de badwelming eener hartstogt zo verblind als fchuldig verzwolg al de aandacht, al de zelfbewustheid , dezer rampzalige. Zij was als gekeetend , als geheel overgegeeven aan beuren laagen verleider welke geheel uvcr haar heèrschte. Een zaak van aangelegenheid, hadt beuren Echtgenoot voor eenige dagen naar eene onzer zuidelijke provinciën geroepen , dit afzijn , werdt door den Marquis greetig waargenoomen, hij werdt driftiger, en trotfcher, Eu. genia, zwakker en misdaadiger, zij heeft de reden verlooren, de achtenswaard,ge , de Echtgenoote , de moeder, de moeder! hebben plaats gemaakt, voor de dvvaaze minnaares, of liever voor de nederige flavinne van een monlter in ondeugd , en Godloosheid! Die verachtelijke bedrieger! hij heeft zijn flachtoffcr overreed, om alles opteofferen, bloedverwanten, Lchtgenoot, zoontjen, ftaat, trouw, zedigheid en deugd; zij ftelt zich vrijwillig bloot aan de algemeene verachting , en heur kind en alles velaatende, is zij gereed . om,  VËRMOOGEN DER NATUUR. 117 om, in vreemde landen , heure fchande en vergeehclie wanhoop te bedekken en eenen fchandelijken roover te volgen. Het vertrek worde bepaald. Het zoontjen van deze vrouw , zo onwaardig om moeder te zijn, was op 't land bij eene der bloedverwanten.... men zal vertrekken zonder het te zien en te omhelzen! — Eugenia zoude , volgends de fchikking , het eerfte gaan naar een fteedjen,eenige mijlen van Parijs, alwaar de affchuwelijkheeden van dien roof moestén voleind worden; zij komt 'er. Hier, gantsch alleen aan zich zelve overgegeeven, gepijnigd ondanks zich zelve door het denkbeeld van heure fchuld, ondervondt zij duizendmaal een' geweldigen ftrijd; zij ftortte traanen , doch kon'de ftem niet verfmooren welke van den grond van heur hart oprees, een liefkind, bevondt'er zich, bij toeval, en zag haar in droefheid gedompeld, zijn boezem fcheen reeds gevoelig voor het teder medelijden ; met opene armen , loopt hij tot haar en haar al ftreelende omhelzende, ftamelt hij den aandoenl ijken naam van moeder uit. H 3 Eu-  ii» EUGENIA OF HET Eugenia flaat de oogen, vol traanen, op het kind en wordt getroffen door dit beminlijk fchepfel, 't welke de gedachtenis van heur zoontjen in heur geh«ugen te rug roept: dit heb ik kunnen verlaaten! roept zij uit, terwijl zij 't kind omhelst. Ongelukkige, ik heb kunnen vergeeten dat ik moeder was? terftond vliegt zij naar Parijs te rug en laat heur zoontjen haaien , dat op 't oogenblik yerfchijntj zij drukt hem in heure armen, en, onder een' vloed van traanen, kan zij niet anders dan deze woorden uiiftamelen. „ dierbaar kind! dierbaar kind, gij hadt dan ,) geene moeder meer!" De Marquis, verwonderd dat zijn prooi hem ontfnapt was, komt weder en durft zich voor Eugenia vertoonen. Hij ziet haar heur zoontjen omhelzende, en wil fpree- ken. Vertrek, laage ziel , ontvlucht mijn gezicht, ga, beroem u over de misdaaden, waarin gij mij gefbrt hebt ; eene moeder aan heur kind te ontrooven ! Ach.' ik ben aan hetzelve weder gegeeven, en ook aan de natuur, aan mijne pligfen, aan die deugd Wel-  VERMOOGEN DER NATUUR. 119 welke ik zo zeer beminde, en zo fterk beledigd hebbe; maar gij, gij hebt mij mijne rust en de achting voor mij zeiven ontroofd, welk verlies ik altoos bewe«nen .zal. H 4 DE  DE DOOD VAN KAREL DE I. KONING VAN ENGELAND. Veele fchrijvers hebben ftaande gehouden dar de Beul, welke Karei den eerden, Koning van Engeland, onthoofd heeft, gemaskerd geweest ware, dit heeft aanleiding gegeeven tot een aantalgisfingen, en naarfpeuringen ; doch eindelijk, haal ik het fcherm op, waarachter deze omfïandigheid zo lang is verborgen geweest; ik heb het gehoord van een' geacht geleerden die het zelve van een' vriend van Mylord S. ontvangen hadt. Deze Lord, welke bij den Koning , George-II, zeer gezien en geacht werdt, was een der opperhoofden van het Engelfche Leger bij Dettingen; de verftandige fchikkingen van den Maarfchalk de Noailles, de omfïandigheid der plaats, welke ons fcheen te begunftigen, de vuurige drift van ons moedig Leger, om handgemeen te worden, allesdeedt Mylord S... vreezen, dat de Engel-  DE DOOD VAT* KAKEL DEN EEKSTEN.  1  KONING VAN ENGELAND. 121 gelfchen den flag verliezen zouden; hij fielt deze bedenkingen aan zijnen meester voor; hij toont hem aan, dat deszelfs roem, en leven, misfchien, in gevaar was en dat, na allen fehijn , de Franfchen overwinnaars zoüden blijven. George floot het oor voor deze redenen, de fortuin zegepraalde over de voorzichtigheid, en de Franfchen kreegen de ne. derlaag. De Lord fcheen geheel fchuldig in de oogen van zijnen meester en verviel in ongenade ; hij verwachte zulks , en kwam te Londen ; dc verflandige inwooners befchouwden in hem een eerlijk man, die de waarheid aan zijnen vorst-hadt durven voordellen, en de uitkoomst bedwelmde hunne reden niet in het beöordeeien van zijn gedrag en de nadeeligegevolgen , welken deze dag, na a'.le waarschijnlijkheid , voor de Engelfchen moest gehad hebben ; hoe veele overwinningen zouden voor die gelukkige Generaals die dezelven behaald hebben , hunnen glans verliezen , zoo men de reden alleea raadpleegde! en, hield de billijkheid de weegfchaal, hoe veele nederlaagen, zouden roemH S i'jk  122 DE DOOD VAN KAREL DE t rijk zijn, bijaldien men alieen lette op 't geen 'er gebeuren moest en niet op de uitkomst, welke dikwijls van 't Lot en van de allergeringfte omftandigheeden afhangt. Mylord S. belioot om zich van 't Hof te verwijderen en op een zijner Landgoederen in Schotland zijne dagen, te gaan doorbrengen. Wij Engelfchen, zeide hij fchertfende, -wij zijn te lomp om den Hoveling te fpeelen;wij moeten 't huis blijven, want zo rasch Wij ons Character willen dwingen, Hellen wij ons ten toon. Hoe duivel kwam ik zo dwaas eenen Koning de waarheid te zeggen [ Eenige dagen vóór zijn vertrek, noodigde hij veele perfoonen ter maaltijd; bij 't eindigen van den zeiven ontving bij, door een, Zijner Dienstboden , een briefjen 'c welk eene onbekende gebragt hadt. „ lk acht Mylord S.. van gantfcher harte, „ nooit heeft Zijne verdiende meer uitgeblon„ ken ; gaarne wilde ik hem wezenlijke „ blijken mijner achting geeven : dat hij „ zich dan dezen avond, om acht uuren, in de Stad begeeve , in de ftraat... zal hij f, een' donkeren gang vinden, tegen over't uit-  KONING VAN ENGELAND. 123 hangbord... dat bij 'er in ga en aanklop„ pe, men zal zorg draagen, hem te ope„ nen, verwachtende hem op den bepaalden „ tijd en onverzei d." Mylord, glimlachte op de leezing van dit brief jen , zie daar, zeide hij, (zich naar een' zijner vrienden wendende) 't geen ik aan mijn goed geluk verfchuldigd ben , de een of andere arme duivel , die zeeker, van de tegenpartij zal zijn , zal mij met mijne Loffpraak willen verveelen : of 't zal eene fchoonheid zijn, die, in ongenade vervallen zijnde, mij tot heuren ridder zal willen aanneemen ; dit laatfle zoude beter van mijn' fmaak zijn, maar ik zal voorzichtig weezen eenen die in ongenade vervallen is, voegt de wijsgeerte wel. Zijn vriend prees zijne voorzichtigheid , men lachte ; de bijeenkomst werdt vergee- ten , en de Lord bragt den nacht met zijn gczelfchap door. Den volgenden dag ontving Mylord op nieuws dit bricfjen. „ Ik dacht u uwer roem waar- „ dig te zijn, zoude ik mij bedroogen heb. „ ben ? ik wil u de gelegenheid nog geeven < „ om  M4 DE DOOD VAN KA REL DE I. „ om uw verzuim te verbeteren : men - .„ wagt u van daag op 't zelfde uur en op de- „ zelfde plaats, als gisteren bepaald was. Maak u de goede gedachte, welke men „ van u gevormd heeft, niet onwaardig en „ denk dat, wanneer deze dag voorbij is, „ uw verlies niet te berftellen zal zijn. Ha, ha! deze zaak wordt ernftig, riep de Lord , een weinig verftoord. Wie gij ook zijn moogt, gij hebt niet gedaan, dan mij recht te doen ik zal 'er heenen garn , en wij zullen zien, wie mij, op deze wijze, durft ichrijven. Hij brengt zijne zaaken in orde , maakt fcbikkingen v0or zijn reis , naar Schotland > en, niet weetende wat te denken, begeeft hij zich onverzeld naar de beftemde plaats. Hij gaat den trap op , tot op de vijfde verdieping van een huis, 't geen - niet dan de elende der armoede vertoont: dit fchouwtooneel baart hem, niet alleen ecnige verwondering, maar ook achterdocht. Hij klopt aan. Wie is daar! roept een ftem, welke hem onbekend was, Het is Lord S.. wel  KONING VAN ENGELAND. 125 wel nu, antwoordt men hem, eenigzins onbcfchoft, dat hij de deur opene. Deze toon was geheel nieuw voor de ooren van Mylord. — Hij treedt in , gaat door een foort van gang, welke hem brengt op een kamer, die, door een lamp, verlicht wordt. Hij hadt zich niet kunnen onthouden , om de hand aan zijn' degen te flaan. Gij fchijnt bevrecst! riep men, uit de diepte eener bedftede — ik bevreesd zijn ? Zeide de Lord, terwijl hij zijn' degen losliet, en naar de bedftede tótetradt: hier zag hij een' grijsaart, overftelpt door 't gewigt der Jaaren ; een lange baard golfde over zijne borst, en hij zelf hadt naauwlijks den fchijn der menfchelijkheid behouden. Lord S.. . .. zeide hij, ik was ongeduldig om u te zien. Uw roem verblijdt mij, zit neder en vrees ftiets van een' man , van honderd vijf en twintig Jaaren oud. De Lord zit neder, fleeds vol van ver" wondering en verlangen, naar de ontknoo ping van een zo zeldzaam voorval, terwijl hij niet kon nalaaten, om zulk een' ouderdom met eene eerbiedige aandoening, te befcbouwen. Uwe  126 DE DOOD VAN KAREL DE L Uwe ftandvastigheid, hervat de grijsaart; de wijsheid der raadgeevingen , welken gij aan uwen vorst gegeeven hebt, en zijn onrechtvaardigheid , dit alles is mij ter ooren gekoomen ; de Hemel zal uwen moed en uwe deugden beloonen; ik herken in u een' braaven Engelsehman , waardig af'ftammeüng van bet aloude huis van S. Hebt gij niet eenigebefcheiden noodig, welken van zeer veel gewigt zijn, zo voor uw Gedacht, fortuin als adeldom. Ja hervat Mylord, met levendigheid, deze papieren zijn ,verlooren, men weet niet door welk een vreemd voorval, en dit verlies veroirzaakt bet gemis van drie vierde van mijne goederen en van titels, welken mij nog meer ter harte gaan; wel nu, antwoordt de grijsaart, gij ziet dat kasjen, neem den fleutel en open. De Lord neemt den fleutel, met verrukking , aan ,• hij opent, flaat een oog op de papieren, en roept uit, terwijl hij zijne armen naar den onbekenden uitftrekt: Edelmoedig mensen hoe zal ik mijne dankbaarheid betuigen ! ik hervinde hier mijn fortuin en de rech-  KONING VAN ENGELAND. 127 rechten mijner voorouders!.. aan wien ben ik dezen zeldzaamen diens: verfchuldigd. . .. O mijn zoon !. .. kom en omhels uwen overgrootvader!... mijn overgrootvader! roept de Lord, bedwelmd van verwondering! ja vervolgt de grijsaart fchreiende, gij zijt mij uw bloed verfchuldigd. Luister mijn zoon, mooglijk dat dit mijne Iaatfte woorden zijn. Leen mij uw oor en beel". Gij kent onze natie en hoe ligt dezelve,tot misdaadige uitersten overflaat. Zij bereikte het toppunt in de dood van Karei den eerften, onzen Koning en wettigen meester; gij weet dat hij zijn hoofd, op het fchavot , verlooren heef:, en dat een gemaskerd mansperfoon hem onthoofde, gelijk ook dat de naam van dien gemaskerden , tot dus verre, onbekend is. Zoudt gij 'er kennis van hebben, viel Mylord S. hem in de reden ? Ja , ik ken hem, hervatte de grijsaart , te midden onder een' vloed van traanen en zuchten, dat monfler, mijn zoon! dat affchuwlijk fchepfel, de ftrengfte ftraffen waardig, was...., was ik! Gij! zegt de Lord, met een gil van verontwaardiging en met afgrijzen te rug  128 DE DOOD VAN KAREL DE L rug deinzende ! ja , ik zelf, vervolgde de grijsaart, ik ben 't die dat Heilig bloed vergooten hebbel de wraak heeft mij tot deze fcbreeuwende misdaad vervoerd gehad! Ik meende degrootfte onrechtvaardigheeden, beleedigingen, en den zwaarden hoon van dien vorst geleeden te hebben... ik verdacht hem dat hij mijne dochter verleid hadde, mijn' pligt, mijn' ftaat, de menfchelijkbeid, alles offerde ik aan mijne wraakzucht, aan mijne blinde razernij op. j Ik gaf mij daarom geheel aan den wreeden Cromwel over ; ik diende hem in zijne famenzweeringen , en ongehoorde euveldaaden, Ja ik zelf baande hem den weg tot den throon. Ik begeerde niets dan mij te wreefcen, en begeerde van den geweldenaar het loon mijner verraaderijen: ik verzoek, dat het mij geoorloofd zij, zal ik het zeggen!... ik verzoek, de hand te moogen flaan aan mijn' Meester... hem met eigen hand , van 't leven te feerooven.... Cromwel ftondt mij alles toe Karei wist, dat hij van mijne handen den flag ontfing. Ik was zijn beul. De Lord befchouwde den Grijsaart, weende , en zuch- te —  KONING VAN ENGELAND. 129 te. _ G'j mijn vader! gij? de beul van den ongel ukkigen Karei den eerften! aclf! zoo hij tot dvvaalingen verviel moest gij 'er hem om ftraffen? Zie daar ! hoe ver mij de zucht tot wraak vervoerd heeft! ja ik ben gewrooken, ik heb voldaan aan die helfche drift, de fchandvlek en foltering van 't menfchelijk hart: maar federt dien afgrijfelijken dag, heb ik alle'de rafern'jen in mijnen boezem omgedraagen. Ik had mij zeiven uit Engeland verbannen , ja ik wenschte de gantfche waereld te ontvluchten. geen rust, geen rust voor dit elendig hart! 't heeft der Hemel behaagd om mij des te meerder foltering te doen gevoelen, mijn Leven tot buiten de gewoone eindpaalen der natuur te verlengen • na, tagtig Jaaren, door geheel Europa, ja Afia, gedwaald te hebben,,onbekend aan mijne bloedverwanten, vrienden, aan geheel de aarde! in de dicpfle armoede, door wroegingen gefolterd, door een flang, die mij geduurig den boezem knaagt, zonder mij van 't leven te berooven, kom ik den laatften adem uitblaazen in dat land , het welk ik van 1 zijnen Koning, den besten der vorften beI roofd  tjo DÊ DOOD VAN KAREL DE I. roofd hebbe, een affcbuweJijk fchrikbeeld voor mij zeiven geworden, fchijnen mijne handen fteeds bevlekt met dat bloed 't geen mij voor den Rechterdoel der Goddelijke rechtvaardigheid, zal aanklaagen! dit kastjen is het eenige overblijffel van mijn fortuin en voorbijzijnde leven; ik ben door eene vrouw, welke mij dient en aan welke mijn ibat en misdaad bekend is, van uwe roemrijke ongenade en verdienden onderrigt, en nu, alvoorens ik ten grave daale, heb ik aan uw geluk willen medewerken en u een goed ter hand dellen, 't welk u toekoomr gij ijst mijn kind! ga, gij kunt mij niet derker verfoeijen dan ik mij zeiven doe; ontwijk dit fchrik verwekkend tooneel, haast u om mij te verlaat'eh en te vergeeten , of liever, beween mijne gedachtenis, terwijl gij mijne misdaad vervloekt; dit is alles waf ik van uwe tederheid begeeren kan. Zoo het berouw genoegzaam ware ter uitwisfching van zulk eene misdaad, zoude ik reeds lang de goddelijke wraak bevreedigd hebben. Mylord S... was verflagen ; de affchrik , de tederheid , het medelijden , alle deze . aan  KONING VAN ENGELAND. 131 -aandoeningen overweldigden hem tevens...' hij wijkt voor de inlpraak der natuur en werpt zich, onder het plengen van traanen, in de armen van den grijsaart. ■ Ach! ik vergeet alles, ik vergeet alles! gij hebt berouw , gij zijt rampzalig, gij zijt mijn Vader!.... dit is alles wat ik zie. Hij tracht zijnen overgrootvader te beweegen om hem, .onder een' vreemden naam, naar Schotland te volgen, de grijsaart weigert zulks , doch , overgehaald door de traanen en fmeekingen, van den Lord, ftsmt hij het verzoek toe: Of liever veinst het'toeteiTemmen. Zijn kleinzoon, ongeduldig om hem weder te zien, en zijn rampzalig lot te verzachten , komt weder den volgenden dag, doch alles was verdweenen, De Lord liet niets ter navorfching onbe» proefd; doch alles was te vergeefs: het is waarfchijnlijk, dat deze elendige, zich niet voor zijne bloedverwanten wilde vertoonen, en dat hij daarom zich is gaan verbergen, in een verblijfplaats, waar bij zo onbekend kon blijven, als in die waarin Mylord S.... Ia* hem  132 DE DOOD VAN KAREL DE I. hem aantrof. Hier kan men, met een' onzer grootfte dichters uitroepen: » II eft donc des forfaits „ Que Ie courroux des Dieuxnepardonno jamais!" («)„ («) ...Er zijn dan misdaan dien de toorn van de Goden Zelfs nooit vergecven kan. Wij laatcn de waarheid van deze (telling en de juistheid van derzelver toepasfing ter verandwoording v-n den Aucteur. QVertaaler') F E.   o FELICIE.  F E L I C I E. die de ondeugd, in al derzelver aflchuwelijkbeid , gevolgd van wroeging, en geftrafc door zich zelve, voorftelt, bevordert den voortgang der deugd , bevestigt heure Grondbeginfels en doet haar, in één woord, beminnen en betrachten. Het verhaal 't geen wij hier geeven zullen, bevat een fpreekend bewijs van de onvermijbaare ftraf, welke aan de vermetelheid en woede der driften is vastgehegt; de Hoofdftad van eene der provinciën van dit Koningrijk treurt nog om dit voorval, daar ook de voornaamfte perföonen er van bekend zijn. De daaden zullen met getrouwheid voorgefteld worden; de eenigfte vrijheid, die men neemen zal, is de verzwijging der naamen. Deze loort van wet hebben wij ons voor altoos opgelegd; dit is een pligt, wel. ke men aan de Maatfebappij verfchuldigd is: en wee dien geleerden, die zijne kunst tot zo verre verlaagt, om de Echo der kwaadfpreekendheid te zijn, en de Famieliè'n de fmart I .3 ' der  134 F E L I C I E. der gefchonden eer te doen onderveen! en welkeene veragting verdient hij niet, die zijn pen en zijne gaven aan de boosheid en lastering ten diende geeft ', Felicie hadt, in heure vroegffe Jeugd , heure ouders verlooren , door eene befmettelijke ziekte , welke in de provincie heerschte ; een oom van 's Vaders zijde vervulde derzei ver plaatfe; zij was gehuuwd, maar eeven gelijk veele anderen, welke verbindtenisfen moeten aangaan zonder dat ze eens omtrent de keuze heurer Echtgenooten geraadpleegd worden: de Gemaal van Felicie bezat geene gaaven om het hart eener vrouwe te treffen; op zijn best genoomen kon zij- hem achting toedraagen : maar hoe veel verfcheclt de achting van Liefde! Hij overleedt na weinig jaaren, zonder kinderen nagelaaten te hebben, de weduwe bleef in maatigeomltandigheeden zitten, doch zij moest eene rijke erffenis ontvangen van dien Oom, welke haar zo beminde, als of zij zijne eigene dochter geweest ware, en welkers tederheid zij ook van heur' kant met de Ieevendigfie dankbaarheid beandweordde. Het  FELICIE. i3S Het verlies van heuren man, was bij haar gevolgd van die droefheid, welke voor de kalmte der ziel wel rasch plaats maakt, fn dien ftaat van gelukkige onverfchilligheid hadt zij tijd gehad om van heure reden gebruik -te maaken: Felicie was aan eene befchaafde opvoeding een aantal nuttige kundigheeden ver- fchuldigd, welken aan heur natuurlijk vernuft n >g meerder glans bijzetteden ; heure deugden evenaarden heure bekoorlijkheeden en men prees haar altoos als ,het voorbeeld van wijsheid en fehoonheid; maar het geen haar nog voordeeliger onderfcheidde, was eene edele grootheid van geest, eene verhevenheid van gevoel , een foort van heldhaftigheid, waar voor weinig menfchen vatbaar zijn: heure denkwijze was haar bijzonder eigen, en niet, gelijk die der mecsten, gevormd na de meeningen van anderen : overtuigd dat 'er een zedelijke gronddag is-, welke door zich zelve beftaat, was zij verre verwijderd van die vleiende denkbeelden, die in de Waereld zo gangbaar zijn , en waarvan die behoeftigen van verftand zich voorzien welke de bijcetikomftcn helmetten : 't is onI 4 der.  136 FELICIE. dertusfcben van deze 'affe redenaars dat die ongerijmde en dikwils woeste flelregels voorkoomen, welken door den tijd en de fleur voortgeplant, al vaak ten fchande der menschheid , tot wetten verheven worden. Wij bleeven op deze kleinigheeden ftaan om dat dezelven van zo veel invloeds zijn op Feiicias Lot; terwijl' van deze verftandige ftoutmoedigbeid van redeneering beure bekoorlijkheeden eenen grooter luister ontvingen. Men zal niet verwonderd zijn, dat Felicie omringd werdt door een aantal aanbidders, welken elkander onderling heur hart betwisteden. Op het oogenblik dat zij den gelukkigen zoude hebben kunnen noemen om de plaats van heuren eerften Echtgenoot te vervullen, ondervondt zij, dat de fortuin een foort van nijdige is, welke altoos met de natuur in oorlog leeft, vooral wanneer deze een wezen heeft voorrgebragt, overilelpt door heure beste gunstbewijzen; heur oom werdt in korten tfd van alle zijne rijkdommen, de vruchten van eenen uitgebreiden koophandel en eerlijken vlijt, beroofd. Zijne Nigt was daarom  FELICIE. 137 om niet minder bekoorlijk; maar, voorzien vari een' fchranderen en opmerkzaamen geest, gelijk wij reeds gezegd hebben, befpeurde zij rasch dat men haar die oplettenheid niet meer als voorbeen betoonde, vermids deze fteeds het geluk volgt, doch meesttijds aan de ongelukkigen geweigerd wordt; deze opheldering omtrend de onrechtvaardigheid en laagheid der maatfchappij, bedroefde Felicie; doch deedt haar heur toevlucht neemen tot die fierheid van den rampfpoed, welke eene fchaêvergoeding fchijnt te zijn voor al de vernederingen, welken zij noodzaakelijk ondergaan moet. De Deugd, zo wel als het verftand der weduwe , verfieikte zich by deze vreesfölijke omwenteling; heure oogen werden nog meerder geopend op hen die haar omringden, en heur hart wapende zich met eene onverwr kbaare onbuigzaamheid , vast bedooten hebbende om zelfs den minften indruk welke haar tot liefde geleiden kon, met ftandvastigheid, aftekeeren. Felicie hadt echter geen hart dat voor de tederheid geflooten was, neen zeeker ! want waar geene aandoenlijkheid plaats I 5 heeft»  538 FELICIE. heeft, kan geene deugd beftaan, maar zij meen • de overtuigd te zijn, dat de Fortuin bij aiie . de verbindtenisfen de voorzitting hadt, en dat zoo de Liefde er ai fomtijds eene vormde, dezelve welhaast verzwakt is, en eindelijk gevolgd weidt van 't naberouw en onver. Ichillïgheid ,.ja dikwijls van een' wederzijdfchen afkeer; daarenboVen zoude ihet zeldzaam.zjn, zoo de hoogmoed zich tiiièt een weinig in het gevoel onzer eigene waarde inmengde:en hoe zoude Felicie heur uitmuntenheid in zo veele opzichten niet befpeurd hebben? haar ontbrak niets dan Rijkdommen, en zij zoude Zich flerk beleedigd geacht hebben bijaldien iemand zich verflout hadde dit gemis haar te doen gevoelen; deze heure aandoenlijkheid, welke in 't hart der ongelukkigen nog meerder flerkte heeft en hun tevens zo noodig is, was dan geheel op heuren bloedverwant gevestigd; welken zij trach. te te vertroosten; doch'wiens ongeluk nog vermeerderd werdt door 't gevoel van ziin ' onvermoogen, om iets tot het geluk van zijne nicht toetebrengen. Monfewan, oftefpon hij rijk ware, en Fe-  p E L 1 C I E. , J39 Felicie niets dan heure bekoorlijkbeeden bezate, werdt fmoorlijk op haar verliefd ; ja hij hadt zelfs befiooten haar te trouwen ; voor 'c overige was hij vol van die onverdraaglijkheeden, welken zeldzaam van den overvloed gefcheiden zijn ; hij hadt een' trotfchen en beüisfenden toon van fpreeken; eene walgelijke -eigenliefde ftfaalde in alle zijne daaden op 't zichtbaarst door; wreed, onmenfchelijk omtrent ongelukkigén, fchonk hij zijne oplettenhcid niet dan aan de gunflelingen van het Fortuin; ja deze was zijne godin , en dp gantfche ftad was verwonderd, dat hij zich verneederde om te beminnen, en zijn lot te verbinden aan dat van een voorwerp 't welk niets meer dan Gehoon en deugdzaam was,en waarlijk deze herschepping behoort alleen aan de Liefde; zij temt den wreedflen tijger en het hart der Rijken wordt door heur vermoogen verzacht: dat van Momervan, kende, na de gouddorst, geene andere hartstogt dan die om onze jonge weduwe te behaagen ; doch hoe meer hij beminnelijk meende te worden , des te meerder werdt hij affchuwelijk. Fe-  Mo FELICIE. Felicie was verre van zijne hoop tevleijen ,■ integendeel zij hadt openlijk verklaard het huwelijk voor altoos vaarwel gezegd te hebben; de rijkdom, zeide zij tot heuren verWaanden minnaar, maakt een' al te groeten afftand tusfehen u en mij; ik zoek u niet te misleiden, vervoeg u bij eene vrouw, welke meer met u gelijk is, en in vermoogen en in rang: de ongelukkigen zijn beneeden eiken rang; als eenzaame vreemdelingen in de waereld, moeten zij zich in hun ongeluk verbergen en trachten om voor zich zei ven genoegzaam te z;jn. Voor mij ik heb beflooten om '~ nimmer, met wien her ook zij, mijn ongelukkig lot te deelen, vroeg of laat zouden uwe oogen geopend worden en gij zoudt mij zien, zo als ik bei, zonder rijkdom, zonder hoop om denzei ven tc verkrijgen en moogelijk welhaast tot last van mijne vrienden. Geloof mij wij zijn niet voor elkander gefchikt; onze harten hebben te weinig overeenkomst; verzaamel gij rijkdommen en laat mij mijne dagen in vrede llijten, aan de zijde van eenen hloedvervvanr. t1iü ™'J de plaats van alles zal vervuilen. De  FELICIE. 141 De weduwe liet niets na om zelfs de minfte ftraal van hoop te doen verdwijnen, maar de trotfche rijkaart twijffelde niet of hij zoude eindelijk heuren tegenfrand overwinnen , en welk middel zoude er geweest zijn om zijne begeerten of liever zijnen wil te wederfhan ? Moni'ervan bezat een* onnoemelijken fchat en daarom dacht hij 't onmooglijk te zijn , dat men onoverwinnelijke hinderpaalen in den weg lage; hijbalchouwde het goud ah eene der vermoogendfte fpringveêren dezer aarde, dan, die wijze van denken, welke moogelijk algemeen verfpreid is, baarde nog meerder af keer in het hart van Felicie; ja deze afkecrigheid werdt zo blijkbaar , dat hij, die zo veel vertrouwen op zijne voorrechten ftelde, eindelijk aan zich zeiven moest bekennen dat hij nog niets gevorderd ware; doch de gekwetfte hoogmoed voegde zich bij zijne hartstogt, en zijne liefde, of liever zijne drift, was reeds genoegzaam om hem tot ongehoorde uiterften te doen overflaan. Monfervan geeft zich dan geheel over aan zijne drift, wel overtuigd dat men beflooten heeft  142 FELICIE. heeft, hem tegenftand te bieden ; geheel door de boosheid bedwelmd, vervoegt hij zich bij twee vrouwen van zijne kennis, welke./hem gantsch en al waren toegedaan: de fortuin vindt eeven gemakkelijk flaaven als flachtofiers. Deze laage fchepfels hadden .hunne zielen v0or goud verkogt, en vormden een afschuwelijk ontwerp om de belfche drift te vervullen van een' rampzaaligen welke zich booven de wroeging verheeven hadt; met vreugd omhelst hij den voorflag en neemt behendig eene gelegenheid waar welke hij, zeeker zelf hadt doen gebooren worden ; een avondmaaltijd brengt Felicie in gezelfchap met die twee vrouwen, welken heur bijzijn zo onwaardig waren; men zal niet in die affchuwelijke kleinigheeden treeden., welken de zedigheid en de menfchelijkheid doen bloozen ■ 't zij genoeg te weeten, da: Monfervan , ge.' bolpen doorzijne fchandelijke gezellinnen, de afgrijsfelijkfte der misdaaden voleindde- de " ' ongelukkige Felicie dronk eene Liqueur waarin men het fap van zeker kruid gemengd hadt, 't welk in z.jne verdoovende uitwerking veei rasfer en fterker was dan 't ge. woo-  FELICIE. 145 woone flaapkrtvid; zij geraakte in eenen diepen llaapen Mon('ervan bezat de laagheid, of liever de woeste barbaarschheid ,om van de» zen onwilligen fiaap gebruik te maaken. Felicie ontwaakt Zonder de oirzaak of de gevolgen dezer Ilaapziekte te bevroeden. Het voldoen der begeerten van dit monfter, hadt flechts gediend , om zijn drift nog meerder, optewakkeren; bij hoopte door dezelfde i middelen een tweede keer zijn* beestachtigen lust te voldoen en bekoorlijkheeden te genieten waarvan de liefde hein nimmer bezitter gemaakt hadt ; ten dien einde befpiedde hij fieeds de gelegenheid daar toe, doch zijn geluk of liever zijn helfche geest, wilde hein niet meer begunfiigen; ondertusfehen begaf hem de hoop niet, maar integendeel hij fineede geduurig nieuwe ontwerpen waar van hij zich het gelukkigst gevolg beloofde. Felicie kon de gemeenfehap met dien vloekwaardigen mensen niet breeken, zoo als zij wel wenschte; want men is in de Provinciën aan veele tyrannilche ongelegenheeden bloorgeftc'd, waar van men in deze hoofd-  i44 FELICIE- hoofdftad niers weet, zo dat zij gedrongen was aan Monfervan ingang in heur huis te vergunnen. De gezondheid van deze ongelukkige vrouw, begint te wankelen, zij befpeurt tekens, welken haar ontzetten en deze tekens van een' (laat dien zij niet moest ondervinden, ontwikkelen zich meer en meer; heure verwondering maakt welhaast plaats voor eene diepe droefheid: het wordt bekend dat zij zwanger is, en zij zelve kon 'er niet langer aan twijffelen, de onfchuld kan niet veinzen. Felicie hadt zich niets xte verwijten, en daarom verbergt zij geenszms heur ongelukkig lot. En waarom , fprak zij tot heur' bloedverwant, waarom , zoude ik zulks verbergen? ik behoef voor mij zelve niet te bloozen, men mooge mij aan de befpotting en verachting blootftellen, 't zal mij vertroosten , derzelver fchichten niet verdiend te hebben, zij zullen mijn hart ook nier treften, 't welk mijne rechtvaardiging in de bekentenis der waarheid vinden zal, deze waarheid zal mij bezielen en mij onderfteunen tot aan mijne laatfte zucht; ik ben overtuigd  FELICIE. i4S tuigd van mijne onfchuld, en dus zegt het weinig, dar men mij befchuldigt, en hij is alleen ongelukkig welke zijn eer in de goede gedachte van anderen ftelt j ik zal openlijk belijden, dat mijn geval onbegrijpelijk is; men zal mij niet gelooven; maar nog eens, in mijne oogen ben ik onf'chuldig en die der waereld, zal ik niet ichroomen; ik zal heur oordeel tiotfeeren, daar mijn gewecten mij gunftig is, en tot dien prijs, zal ik gemakkelijk de rampzaligheid van mijn wonderbaar noodlot kunnen draagen. De ongelukkige weduwe trachtte zig toch,ten aanziên van heur' ftaat te verlichten, heure gisfingen waren op Mon ("ervan be« paald , zij herinnerde zich den avondmaaltijd , en de onverwachte flaapziekte, welke haar toen overvallen hadt, en op het oogenblik dat zij omringd was van perfoonen, welken in heur belang waren , zoude zij Monfervan als heuren fchender genoemd hebben, wanneer hij zelf inkwam, voor haar nederknielde, en bekende, dat bij de oirzaak ware van dien ftaat', welks verklaaring zij naauwlijks hadt kunnen raadenj ja, vervolgt hij, het is door K een f  i4<5 FELICIE. een' affcbuuwelijken kunstgreep, dat ik over' de Deugd heb gezegepraald, maar befchuldig de fterkte eener hartstogt welke zich tot die noodzaakelijkheid gebracht zag. Felicie.! ik bood u mijt: hand en mijne rijkdommen aan, maar gij hebt mij afgellaagen met eene verachting , welke mijn gevoel gaande maakte; ik wilde volftrekt den naam van uwen Echtgenoot draagen: ik kom mijn' fchuld herftellen , openbaar erkennende, dat het wichtjen 't weik gij onder 't hart draagt, aan mij het leven verfchuldigd is; dat ik deszelfs Vader ben, en ik fta gereed om deszelfs moeder voor 't Echt altaar ais mijne Echtgenoote te erkennen. Verfchillende beweegingen maakten zich meester van 't hart van Felicie, of liever overfielpten haar. Monfervan lag nog geknield voor haar neder, zij Ftiet hem , met verontwaardiging, van haar af, en, zich wapenende met eene edele fierheid , zegt zij, dit zijn dan de middelen, waar van uwe Liefde zich bedient, om zich van een hart te verzeekeren, 't geen nimmer het uwe zal zijn: gij hebt het gehoord, 'c heeft zich verklaard, gij - , hebt  F E L I C I È. 147 hebt mij dc eer trachten te roovcn, om mij te vernederen, ga, laage ziel, deze eer is boven uwe rhagt, ik zal dezelve geheel behouden , fchoon ik weigerc om in uwe affchuuwelijke misdaad te deelen. Uwe vrouw... zoude eene misdaadige zijn en ik Wil liever dat mijn kind onbekend zij, dan ü tot Vader te moeien erkennen; en de geheele waereld zal uwe laagheid , uwe misdaad, mijn ongeluk en mijne onfchuld, bekend worden. Neen, mijn kind zal u geen' vader noemen; én ik, gij zult b'j mij als mijnen ergften vijand, wiens bijzijn ik ontvluchten moet, befchouwd worden. Op 't oogenblik ftondt Felicie op om zich te verwijderen, men tracht haar te rug te houden , doet voorftellingen, fehildert haar het berouw van dert misdaadigon, de verpligting, waarin zij is om de geboorte van heur kind te wettigen, 't welk zich geduurig de fchandvlek waar mede het bevlekt is, zal moeten vertegenwoordigeni doch alles te vergeefs de fchande valle op de misdaad : mijn ongelukkig kind beeft er geen begaan, dat het deugdzaam zij! dat het, in navolging zijner moeder, den rampfpoed Ka en  *4S - S E L I C I E, en onrechtvaardigheid van een ongerijmd en wreed vooroordeel, met ftandvastigheid,Ieere draagen, ik erken het, mijne omftandigheid is verfchrikkelijk, verfchrikkelijk! maar voor 't oog van hemel en aarde een man, tot mijn' Echtgenoot aanteneemen, die mij in den afgrond der elende gefiort heeft ? hem in mijn bed te ontvangen en mijne armen... Waar is verfchrikkelijker dood ? ja , ja , dat men mij niet tegen houde, de dood zal mijn toevlugt zijn ! . ÏMonfervan is dierhalven genoodzaakt het bijzijn van Felicie we ontvlieden, deze verdrevene vrouw , verwonderenswaardig door heuren moed , in plaats van door dezen fjag ter neergeveld te zijn,heeft den ftandvastigen heldenmoed eener groote ziel aangenoomen ; zij vertoont zich in 't openbaar, verfchijnt in de gerechtshoven om de rechtvaardigheid op te roepen, daagt den fchuldigen cn doet hem een proces aan, de geheele ftad heeft het oog op het vonnis gevestigd, de voornaamfie perfoonen, de magiftraat zelve, trachten de wed uw te beweegen om van heure vervolging afzien, eu alles uit den weg te ruimen door  FELICIE. 149 door Monfervan aanteneemen: zij blijft onwrikbaar, en wanneer men van heur eer of van die van heur kind fprak, herhaalde zij *£ geertze tegen heuren oom en heure vrienden gezegd hadde: Liever duizendmaal den dood dan zulk eene vereeniging! en 't geen eenige verwondering baarde, was dat zij allerijverigst aandrong op vergoeding en interesfen 't welk zij alles verkreeg. Naauwlijks hadt Felicie heur proces gewonnen, of zij vertrok naar een eenzaam landhuisjen waar zij de Maatfchappij vaarwel zeggende, niemand dan heuren oom zag, zij bracht een' zoon ter waereld, heure eer. fte woorden waren fmeekingen, aan heuren Oom, om heur kind als het zijne aantemerken ; zij omhelst verfcheidene maaien dit onnoozel wicht, befproeit liet met traanen, overlaadt het met liefkoozingen geeft het vervolgends over en verzoekt dat men haar alleen laate om eenige oogenbiikken 'te rusten. Bijna twee uuren waren er reeds verloopen, en Felicie fcheen nog in diepen rust te zijn, heux ftaat vereischtc oppasflng , wesK 3 hal-  de in zijne bede en zondt hem de verzochtte fomme gelds. De jongeling vertrekt, na aan zijnen we!» doener, den oom van zijne moeder, gefchreeven tc hebben, hij me'de hem zelfs de redenen , waarom hij zich verwijderde, men weet niet wat verder van hem geworden is, wat zijnen ongelukkigen vader betreft, deze heelt nog eenigen tijd geleefd, weggezonken in eene diepe droefgeestigheid en is geftorven, Felicie en zijnen zoon geduurig betreurende en erkennende dat 'er een opperde wreeker en rechtvaardige Rechter beftaat en dat het de, deugd alleen is, welke oüs op aarde nog eenig geluk kan doen genieten. D E  D E RECHTVAARDIGE. AANDOENLIJKE MAN. Gerechtigheid is dikwils gedrongen om het medelijden tegentegaan. Terwijl dit gevoel onze natuur nogthands veradelt, cnmoogejfjk de fchoonfte trek is, welke de Oirfprong van ons beftaan den mensch gefchonken heeft, ja welke misfehien als een uitvloeifèl van de Godlijke zelfftandigheid kan aangemetkt worden! Hoe achtenswaardig moet ons dan die Priester van Tbemis toeichijnen, hoe groot moet hij in zijn eigen oogen zijn, wanneer hij, te gelijk en.aan zijne pligten en aan het mededoogen heeft kunnen voldoen, in een woord, wanneer hij den Rechter met den menfehenvriend heeft funnjn vereenigen, en dus een famenfternming heeft' kunnen vormen Welke zo moeielijk en zo weinig te hoopen is. Wij E N  DE EECHTVAAÏDIGE EN AAUDOE^ELTKE MAI.   EN AANDOENLYKE MAN. ïGt Wij zullen het voorbeeld daar van ,niet gaan zoeken bij die menigte waare wijzen,' deugdzaame helden, welken in de vroege tijden uitgeblonken hebben en waaröp Grieken en Italiè'n nog roem draagen; neen, wij zullen hetzelve in ons vaderland , te midden van ons vinden, zo als het onze dagen ten glorie (trekt; die oudheid, en een Griekfche of Romeinfche naam, zijn de eenigfte voorrechten, welken dien man ontbreeken! want plaats hem eenige duizend jaaren vroeger* en de Dichtkunst en Wijsgeerte zouden hem te regt, hunne Loffpraaken toezwaaijen en zelfs aitaaren ter zijner eere oprichten. Een koopman uit deze Stad, dien wij Valdeuil zullen noemen, hadt zwaare verliezen geleeden, dan,hij vleidde zich dat zijn doorzicht, iever en deugdzaam gedrag, hem zouden beveiligen, van die rampfpoedige on« gelegenheeden, welken door eene verwarringvan zaaken veroirzaakt worden •. hij vertrouwde op de vriendfchap en menschlieveriheid, en (telde zich daarom gerust op de beloften, dat men hem te hulp zoude koomen,dan hij werdt rasch uit dezen bedriegelijken h drooni  -<52 DE RECHTVAARDIGE droom gewekt, daar hij zich plotfeling aan de eigenzinnige, en blinde wreedheid van zijne Scbuldeisfchers zag overgelaaten, Hoe weinigen zijn er welken de bekooorlijkheid van 't rriedoogen,kennen, en zich herinneren, dat zij den naam van Christen, zo wel als dien van mensch voeren.' Veelen zelfs, welken , hun eigen belang vergeetende, alleen Iuifteren naar den haat en de trouwlooze in^eevingen der twistzucht! Daar toch de meeste Bankbreuken , meer veroirzaakt worden, door de ongevoeligheid en onhandige beauuring der fcbuld eisfehers, dan door de trouwloosheid, of onbekwaamheid van den fchuldenaar. De eerlijke Koopman wilde geenszins gebruik maaken van verneederendeen meesttijds fchandelijke hulpmiddelen, welken de wetten aan de hand geéven; neen! hij brandde van begeerte, om aan zijne verbindtenisfen te voldoen, en vermeette zich, zelfs tegen het ongeluk op te roeien ; hij werdt voor zijn hardnekkigheid , of liever kieschheid, geftraft; want een zijner fchuldèisfchers onverbiddelijk kerdan alle de anderen, vervolgt hem in rechten ,, en waapent zich tegen dien eerlijken .on •  ÉN AANDOÉNLYKE MAN. 163 gelukkigen met alle de ftrergheid der wetten; Een. gerechtsdienaar koomt bij Valdeuiljen toont een bevel om hem gevangen te peemen: 't geheele huisgezin berst in klagtert uit, een vrouw, welke een zuigeling aan de borst hadt, en drie andere kinderen zuchten en weenen, het is een echtgenoot, een Vader ! hun eenigfte fteun en het waardige voorwerp hunner Liefde, dien zij moeten verliezen. Nu omarmen zij de knieën van den Gerechtsdienaar, befproeijen ze met traanen , dan weder omhelzen ze den ongelukkigen , welke naar de gevangenis gefleept wordt. — Ach.' laaten wij zijne keetenen draagen, werpt ons in het donkerst hol , maar dat mijn Echtgenoot, dat mijn Vader vrij zij I Deze aandoenlijke klagten konden niet verhoord worden. Men kon zijn hart niet openen» voor dit Tooneel van aandoening, de verpligting der gerechtigheid is om zonder ooren en oogen te zijn, dierhalven moest men zich volftrekt voor het gezag vernederen, en aan de onverbiddelijkheid der wetten zich overgeeven: het ongelukkig huisL a ge-  164 DE RECHTVAARDIGE' .gezin, trachtte nog om het verfchrikkeh'jfc oogenblik van derzelver uitvoering te verwijlen, onder voorwendfel, dat het vonnis niet in den behoorlijken form was, dit is toch het groote woord , 't geen men vaak de leus der twistende pleitzucht kan noemen, men verzocht dus, om de uitfpraak van dien .Magistraat te hooren, waaraan de beflisfing van de waardij van diergelijke vonnisfen opgedraagen was; de Officier welke zich van den perfoon van den koopman moest verzeekeren , ftaat dit verzoek toe. 'Hierop gaat Valdeuii , verzeld van zijn rampfpoedig huisgezin, naar dien Magiflraatsperfoon ; deze ziet zich omringd van eene Echtgenoote en moeder en drie behoeftige kinderen, welken alle hem fmeeken cn aanroepen als een' befchermgod, welken hem de clende niet verbergen, waarin zij ftaan geflort te worden, de wanhoop, welke hen verfcheuren zal , zoo hun de fteun hunnes huizes ontnoomen wordt; de Rechtvaardige Rechter, in den fierksten zin, flaat een aandachtig oog van onderzoek op het vonnis, en na eene welgewikte herziening, doet  EN AANDOENLIJKE MAN. 165 doet hij uitfpraak: dat niets den Koopman van de gevangenis kan bevrijden. Men onderwerpt zich dan aan deze ftrenge' beflisiing , en , terwijl het neêrgedagen huisgezin in] traanen en zuchten uitbarfte, vertrok de Rechter , en met hem alle hoop. Valdeuil ziet zich dan in ketenen ; en welk fchouwfpel moet hij voor zich zien I zijne vrouw en kinderen , aan de wanhoop overgegeeven. Wij zullen u niet ver- laaten! Neen, wij zullen u niet verlaaten; wij moeten hier fterven, ach! dat men u de Vrijheid wedergeeve; wij zullen ons in uwe plaatfe ftellen, en wij zullen inimers borg genoeg voor uwen wreeden fchuldeisfcber weezen ? de ongelukkige koopman omhelsde hen beurtlings en fchreide ; maar hoe Werdt zijn Vaderlijk hart verfcheurd ; wanneer hij het zwakke wichtjen befchouwde , 't geen zijne wederhelft op den arm droeg, en 't geen in zijne fmarte Icheen te doelen !• hij belaadde het met kusfehen en traanen, terwijl hij, zuchtende uitriep! O hemel; het • zal dan rasch een weesjen zijn! nu L 3 eens  166 DE RECHTVAARDIGE eens trachte hij weder vertroosting te gee-; ven, welke hij zelf niet gevoelde; daar hij zich toch bewust was, dat hij .nimmer de fomma, welke hij fchuldig was, betalen kon, om dus zijne Vrijheid weder te krijgen. Het oogenblik , dat de gevangenis geHooien moest worden, verfcbeen , men kwam aan de vrouw en kinderen van Valdeuil zulks aankondigen. Wij willen hier fterven, zoude men ons deze gunst, deeze verligting onzer fmart , nog weigeren? Wel nu , dat men die wreedheid bebbe... om ons uit zijne armen te rukken, om ons den doodfteek te geeven ! . . . . Wij verkiezen dit , boven het overfchot eens rampzaligen levens, 't welke ons nog overblijft, te draagen. De Cipier, die al de ongevoeligheid bezat, welke aan dien ftaat fchijnt te behooren, volhardde om hen te willen wegzenden; ja hij was bezig om ze los te rukken, wanneer Valdeuil , die in traanen wegfmolt, bij den Conciërge geroepen werdt; dit gaf Wg-  EN AANDOENLIJKE MAN. i'g7 weder nieuwe ftof, tot vreezen ! Welke ongelukkige flag hebben zij dan nog te verwagten? of is 't niet genoeg, dat de ongelukkige fchuldenaar van zijne Vrijheid beroofd zij! Men volgt hem, vol van vrees, werkc bij ieder flap vermeerderd ; men koomt eindelijk bij den Conciërge : zoude mijn onverbiddelijke fchuldeisfchers, nog niet voldaan zijn; roept de koopman. Gij zijt vrij, zegt de Conchiërge, op een' trotfchen toon Cen tegens de oppasfers) dat men hem de deur opcne ! Welk eene gelukkige omwenteling -voor deze eerlijke lieden , welken op den oever des doods waren ! Mijn vader ! Mijn Echtgenoot! Zijne ketenen geflaakt; ach ! door welk wonder werk... men kan hun geen verder onderrigt geeven, de fchuldbekentenis is betaald, dijt 's alles , wat men kon zeggen , en Valdpuil is vrij. Weder eenigzins bekoomen zijnde van de begoogcheling, welke hen getroffen hadt, trachten zij om bunnen weldoener, dien L 4 zeld-  ï<58 DE RECHTVAARDIGE zeldzaamen man, aan wien zij zulk eene blinkende weldaad verfebuldigd waren , te leeren kennen : Valdeuil deedt alle mooglijk onderzoek, doch te vergeefs , deze ontdekking nogthands ontbrak aan hun geluk : wat is aangenaamer aandoening voor welgeftelde zielen , dan de dankbaarheid , dan dezelve uittedrukken, dan de knien te omhelzen, van hem, die, onze traanen afwisfchende , ons een nieuw leven fchenkt; want wat is het leven, wanneer het'door droefheid en fmarten vergiftigd is. Het Lot van Valdeuil was nogthands Hechts eenigzins. verzacht, want zijne zaaken, niet tegenftaande hij zijn vlijt en arbeid verdubbelde , biceven in een» ftaat, waaruit hij zich niet redden kpn, dan door eene aanmerkelijke geldfomme; en waar zoude hij eenen weldoener vinden , die gelijk was aan dien, welke hem gelost hadde ? deze wonderen zijn zo zeldzaam , de natuur is gierig in het fcheppen van die verhevene wezens , welken de aandoenlijkheid en 't weldoen vereenigen; tegen een, welke zich laat  EN AANDOENLIJKE MAN. 169 laat treffen; hoe veelen welker harten (a) ,den Keijfteen, of 't ftaal gelijk zijn. Valdeuil wordt ontbooden, bij dien zelfden Magistraatsperfoon , wiens Rechtvaardigheid hem zo nadeelig geweest was : aanftonds wordt de vrees en wanhoop bij 't huisgezin weder opgewekt, hoewel het zelve thands niet omtrent de vrijheid van hun hoofd te vreezen hadt; maar dit is het uitwerkfel van zwaare rampen , welken ons ge> troffen hebben , eene geduurige vreeze beheerscht ons en wij verwachten niet dan [een rampfpoedigtoekomende; de ongel ukkigen zijn hier in gelijk aan die kleinmoedige reizigers ■wien het ritfelen van een blad doet fidderen. De koopman treedt, beevende, in het huis van den Rechter, welke door de menigte omringd was: een kamerdienaar opent hem de deur van een kabinet , verzoekt hem binnen te (a)Dfccnipe eeuwen van tc vonten zong OvidjuS iC.ds,,. ei dMumcr.ta dnmus qua fin.us or.i , gine ïir.ti." ei) zeeker men moet erkennen dat de ni.es c menfchen al doen wat hun moogelijk is 0111 hunnen oirfyrüug niet te verloochenen. L 5  r?° DE RECHTVAARDIGE te treeden, zeggende, dat zijn meester aanftonds zoude koomen. Valdeuil gaf zich aan eene menigte van verfchiilende denkbeelden over, hij verdacht telkens de uitkomst en gevolg (van dit ont-bod en de gevangenis opende zich voor zijne oogen. Eindelijk komt de Magiftraatsperfoon bin. »cn en'verzoekt Valdeuil te gaan zitten, wiens ontfteitenis, meer en meer toenam , terwijl hij zijne bedienden deedt vertrekken. Mijn heer, zegt hij tot den koopman, ik heb naauwkeurige onderzoekingen gedaan , en ik ben onderrigt, dat gij een eerlijk man zijt, de Vader van een talrijk huisgezin, en het ongelukkig Oachtoffer van rampen, welken u aan geen het minfte verwijt vau oneerlijkheid of Hecht gedrag , kunnen blootfïellen. Geef nfj eene juiste opgave van uwen toeftand, middelen en verliezen, maar zorg vooral, dat gij de waarheid opgeeft, de koopman, ge. rust gefteld, door deze minzaame woorden, vertoont hem, een getrouw tafereel van zijnen ftaat. met aanbod, om de papieren tot ftaaving van desze.'fs echtheid, onder het oog .van zijnen weldoener, te brengen. Helaaa Miip  EN AANDOENLIJKE MAN. 171 Mijn Heer! roept hij uit, zoo 'er nog een mensch, op aarde gevonden wierde, eene verhevene ziel gelijk aan die, welke mij uit dc gevangenis gered heeft, ik zoude gelukkig genoeg zijn , om mijn rampfpoedig Lot te booven te koomen , ik zoude alle hinderpaalen overwinnen en mijn fortuin... Dan zoude ik zulk een weldoener van . den hemel durven hoopen! maar hij heeft mij geweigerd dien weldoener te kennenvoor zijne voeten nederteknielen ! ja mijn Heer ! ik befchouw het, als het toppunt mijner rampen , dat ik hem mijne erkentenis niet mag doen blijken.... De Magiftraatsperfoon liet eenige tekens van tederheid zien, doch hij trachtte echter zijne aandoening te verbergen. — die man die u heeft 'kunnen helpen is gelukkiger ge. weest, dan gij.... geloof dat de Weldaadig» heid het hooglte vermaak is... en ik gevoel , dat het mij ten hoogften vergenoegd zoude maaken, indien ik u van eenig nut kon zijn. De koopman hadt de ooe'en op hem gevestigd,hoe mijn Heer! zoude het moogüjk zijn... dat Gij wel zoudt willen... De Rechter, overwonnen door een' vloed van  i?2 DE RECHTVAARDIGE traanen, welken hij niet kon tegenhouden, werpt zich in de armen van Valdeuil • ik zoude een ondankbaare zijn, bijaldien ik niet erkende, welk eene verpügting ik aan u heb, ik ben eene hemelfche zaligheid aan u verfchuldigd , ik gevoel het, ja ik ben het, ik ben het, die, na den pligt van Rechter betracht te hebben,aan dien der menfchen L,efde, der tederste mannenliefde,-voldaan heb. - Ik heb mijn' weldoener gevonden nep Valdeuil! - neen mijn Heer! gij waart demijne, de wet veroirdeelde u, ik gehoor, zaamde , maar welk vermaak, om ook tevens, die der menfchelijkheid te volgen, ik' fpoede mij naar de gevangenis, betaalde uwe fchuld, en zie hier de bewijzen , welke een onbekende hand u zoude bezorgen , dan ik kon doze bekentenis niet Hanger ver. zwijgen, en waarom zoude ik over dit ver. maak niet moogen roemen? elk eene vreugd heb ik genooten, een echtgenoot, aan zij ne gade, en een' Vader, arn zijne kinderen, te hebben wedergegeven , bordeel nu of ik uwe fchuldenaar niet ben < en ik Wil mijn fchuld, mijn vermaak, vermeerde ren,  EN AANDOENLIJKE MAN. 173 ren, ik zal u in ftaat brergen, om uwe verliezen te herftellcn en uwe rampen te vergeeten. Valdeuil lag geknield, voor dezen aanbiddelijken weldoener, en kon niet meer zeggen dan: -Mijn Heer!... gij ziet mijne traanen ; Deze weinige woorden , zo treffende, (a) deze taal van een gevoelig hart, was (k) Deze taal van een gevoelig hart,) Hoe fclioou heeftSterne de wellust daar van in zijne aangenaame en belangrijke feniimsntetle reis befciueeven ! „ Be» kootlijke aandoenlijkheid! onuitputtelijke bron van „ onze beste vermaaken en grievendfte fmarten! gij „ ketert uwen Martelaar op het flrooijen rustbed of „ verheft hem ten hemel ! eeuwige oirfprong van „ onze aandoeningen, het is uwe Godlijkheid, die „ ons hart in beweeging brengt! — gij zijt het „ die het zelve veradelt en ons gevoelig maakt voor de rampen onjer niedemenfehen ! di>or u „ komt mijn vriend, voor mijn ziekbed, aanhoort mijne klagten en vertroost mij; gij doet uwen „ in.'loed fonnijds den woesten bergbewooner on„ derviudeii: hij ziet een lam van de kudde zijns „ buurmans vetfeheutd , zijn htfrt bewoogen, en „ een zucht ontfnapt zijnen boezem eet." hoe bjklaaglijk is 't dz.t deze febrjver zo rasch gefior- ven  174 DH RECHTVAARDIGE was regt gefchikt, om door dit voorbeeld van weldaadigheid,'verftaan te ?worden; -hij haaste zich, om den Koopman opterichten; welke zijne knieën niet verlaaten wilde, hij ven is. Men befpeurt overal iri zijne fchriftcn dat zijn veder door den aandoenlijken menfehenvriend beftuurd werdt. Hij heelt zich éenigen tijd te Parijs opgehouden, op zekeren dag bij een zijrer vrienden ten' horologiemaaker ter maaltijd zijnde, bemeikte hij dat zijn gastheer droefgeestig was. hij gisrerdc oirzaak van , zijn geldbeurs uithaalenJe en aan zijnen vriend geevende, zegt hij — mijn vriend , men moet niet kunnen zeggen dat er eenige wolken van droefheid de vrolijkheid van onzet<\naaltijd verduifterd hebben , op een' ander tijd blijft hij op de Pontneuf (tilftaan en befchouwt met aandoening , het flandbee!d van Hendrik de IV. en voor het zelve nedcrknielende, zegt hij, tcgens de menigte welke hem, niet eene domme nieuwsgierigheid bekeek — wel nu, ik ben 't, verder „ kent g'j mij n/et, maar volgt mijn voorbeeld na. De gevoelige zielen , kunnen zijne femimenteele Réis niet dikwijls genoeg leezen,daar heerscht ec« ne dierbre waarheid m,'-welke wij te vergcefsch in onze gewoone voortbrengfels zoeken, die ons nim« iner doen vergeeten, dat wij een hoek in de handen ;  EN AANDOENLIJKE MAN. ifg hij (bj deelde in den wellust zijner tedere aandoeningen en drukt hem tegen zijn hart — waarmede heb ik toch deze dank- er- dea; houden; verbergt u gij fraaie vcrnuficn ! en doet meer den roenfeheh vriend zen, h;er door hebben Montaignc ën Ia Fortaine zich r.o* racer dan roem, onze Liefde ? veiworven, reen ieestze (om zo te fpreekciO niet, neen 1 het zijn vrienden waar mede men zich onderhoudt. (£) Hij,. (Jte Mtgiflraa:). Wij zijrtrgedrongen te bekennen dat deze voorbeelden , van weldaadigheid , zeldzaam zijn, undertusfehen , heeft deze achting en erkentenis waardige man, zijne navolgers, zelfs onder de rijken dezer KooRTftad en men moet ter vertroosting der mer.ftlielijkheid zeirgen, dat 'er z'jn welke al dc kieschh«id,'en bekoorlijkheid der kunst van weldoen kennen, cn iemand dienst doen, niet die zelfde vreugd, waar mede dezelve wordt aangenoomen ; waarom-verbiedthunne zedigheid ons om hunne naamen te vereeuwigen? ten minden zullen wij het genoegen hebben, om een geval bij te brengen, 't geen te Rouaan gebeurd is. Een onjclukkige kistenmaaker van dier plaats wordt in hechtenis genoomen, om ee» fchuld ,• hij komt voor de Rechters ; dezelven vuagen nein wat hij ter zijner verdediging kon in- bren-  176 DE RECHTV. EN AAND. MAN. erkentenis verdient? ga, mijn vriend! zij,die de zaligheid om andere te verpligten , niet kennen, zijn te beklaagen , zij alleen zijn de waare ongelukkigen. D E hrengen: de arme hals antwoordt, met eene treffende gulhartigheid „ niets, mijn vrouw is zwak , „ en ledert lang bediegerig , itt heb vier kindci, ren, sn mijn rampfpoed heïft mij de armen van 't lijf gefcheurd. De Rechters zo wel menschlievend als rechtvaardig, luisteren naar 't mededoogcn, betalen de fchuld ea Hellen den fchuldenaar vrij; deze hooiende dat zijne fchuld betaa'd was, werpt zich voor de voeten van zijnen weldoener, en kan zijne dankbaarheid , alleen door traanen uitdrukken , zij fchrcien van aandoening, overlaaden hein met nieuwe gunstbewijzen, en maaken, in één woord, een huisgezin gelukkig. Met welk vermaak kunnen wij de naamen dezer weldaadigen opnoemen, 't zijn de Heeren piievei. de oude, 60RLIEI4, TAILLBT en b O ü R N ii S ( e N.   DE T^OODZAAKELYKHEId' DES LIEFDE.  D E NOODZAAKLYKHEID DER LIEFDE. De belangelooze liefkoozingen , de om fchuldige ftreelingen , zulken welken de Zedigheid en kuischheid goedkeuren , zijn het voedfel der tederheid : zij verzachten de wanfmaaken des levens, en doen de lasten daarvan , met meerder moed draagen , aan die menfchen , voor wien de beltaanelijkheid rampfpoedig is, terwijl zij het geluk vermeerderen van hun, wier dagen als van goud en zijde (om poëtisch te fpreeken) werden 't faamgeweeven. Treeden wij in de Paleizen der Vorsten, naderen wij tot den troon, wij zullen op denzelven , eenen onzer uitmuntendlte vorsten (i) zien, opzen goe- (O Eenen onzer uitmuittendUe vorsten enz.) Han* diik de IV bloosde geenszins om aan dc fpeleu M  178 DE NOODZAAKELIJKHEID goeden Hendrik, daar hij de kinderlijke vermaaken geniet en een kind onder zijne kin. deren is. De ongelukkige landbewooner , wiens ploeg door het zweet zijnes arbeids bevochtigd wordt, en wiens pagters hem, nog het weinige dat hij bezit, koomen afknevelen , is naauwlijks in zijn elendig hutjen gekoomen , of zijne kleinen omringen hem; hij fteekt de armen naar hen uit, opent voor hen den vaderlijken boezem, en hunne liefkoozingen doen hem al zijn moeite , ■ en zijner kinderen deel te neemen : op zekeren dag, dat hij dezelven op zijn' rug droeg en paardjen met hen fpeelde , verraste hem de Spaansche airjtrtsCéïèur in deze wonderlijke geftalte,de Koning, een weinig'bedremmeld, fiaat rasch op. Mijn Heer Ambasfitdeur zoudt gij ook Vader zijn ! — ja Sire, ik heb bet geluk van zulks te zijn — aanftonds vak de goede Hendrik weder neder, en vervolgt zijn'rijd. togt, welk een aandoenelijk tooneel voor den lederen en opineikzaamen menfehenvriend, dan het fcbouwlpe! van een' held, die te regt zich geeszins meende te verlaagen, wanneer hij een wijl de fierheid van den opperften rang, voor de Vaderlijke tederheid deedt wijken.  DER LIEFDE. 179 en kommer vergeeten , en fchenken hem nieuwe krachten voor zijnen arbeid. Een gefchiedverhaal zal voor het overige , beter dan alle redeneeringen, aantoonen, hoe noodzaakelijk het voor ons is, dat wij bemind worden, en dat de Liefde, misfchien eene onzer voomaamfte behoeften is. Een achtenswaardig man , die te Parijs, een' voornaamen rol gefpeeld hadt, zag zich eensklaps door rampen overftelpt; hij moest veele vernederingen , de waare fmarten die het ongeluk volgen, ondergaan ; zijne vrienden hadden zich allen van hem verwijderd en deze ongelukkige hadt een gevoelig hart, dat men daaruit van zijne fmarten oordeele; .niets hieldt hem in 't leven, dan de nederige berusting in 't beftuur van die voorzienigheid , welker oogmerken voor ons zo verborgen zijn, en welke de volftrekte meesteresfe van ons lot is ; terwijl hij zich ook daarmede kon troosten , dat hij zijn ongeluk niet verdiend hadde, en zeeker hadt hij een groote maate van Godsvrucht noodïg, om die omwenteling te draagen; de Godsdienst alleen verfterkt ons tegen zulke beproevingen, M 2 ter-  ï8o DE NOODZAAKGLIJKHEID terwijl de wijsgeerte, en alle menschlijke wijsheid te kortfchieten ; deze ongelukkige dan , in de vergetenheid bedolven , verviel tot die diepe armoede, dat hij alleen van de aelmoesfen der parochie leeven moest: men ffelde hem wecklijks, zo veel brood ter hand, als hij rot zijn onderhoud noodig hadt; hij deedt om meerder verzoeken,, de Curè fchreef hem en verzocht, dat hij bij hem koomen zoude, hij koomt; de Curè onderzoekt of hij alleen woont, — en, met wien mijn Heer zoude ik woonen? ik ben ongelukkig, gelijk gij ziet, dat ik tot de weldaadigheid, mijn toevlucht moet neemen; daar ik van al de waereld verlaaten ben,., van al de waereld.' deze woorden kan hij niet uitten , zonder eene diepe zucht te loozen, ik zoude wanhoopfg zijn , hervat de Curè wanneer ik u in 't minde beleedigde, 't is genoeg gij gevoelt uw' ramp en hebt niets meer noodig om mij dieibaar te zijn; Maar,. Mijn Heer! vergeef deze vraag, zoo gij alleen feijt waarom laat gij meerder brood verzoeker!, dan gij noodig hebt ? de ongelukkige werdt belemmerd fpreek mijn Heer, metdat vertrouwen ,'t welk ik  DER LIEFDE., 1S1 ik u voor mij tracht inteboezemen. Wel nu, Mijn Heer wijl ik moer.... fpreeken... ik, heb een' hond., de Curé Iaat hem niet voortgaan , hij doet hem opmerken , dat hij in hoedanigheid van priester het "brood alleen voor de armen uitdeelt, en dat de welvoeglijkheid vereischt, dat hij zich van zijn' hond ontdoe. Ach! Mijn Heer! roept de ongelukkige, onder een1 vloed van traanen uit, zoo ik 'er mij van ontdoe, wie zal mij dan beminnen» De Curé, tot fchreiëns toe aangedaan, wegens dezen tederen en beklaagelijken rampfpoedigen , trekt zijn beurs en dezelve hem overgeevende zegt: zie daar mijn Heer, dit behoort mij. Dat m0h nimmer, de woorden van St, Therefia vergeete, welke zo vol waarheid en aandoenelijkbeid zijn, daar zij van den duivèl fpreekende zegt: „ die rampzaalige, „ die nooit ben.innen zal!" M 3 DE  DE GROOTE MAN. VJustavus Adolphus gevoelde reeds vroeg, dat men , om den troon waardig te bekleeden, denzei ven dikwijls verlaaten moest, en, dat de kennis van het menfcheüjk hart, deze onontbeerlijke weetenfchap eens verflen, niet verkreegen kan worden, dan door omgang met de verfchiliende clasfen der menfchen, hij vermengde zich daarom dikwijls onder die genen , welken het gemeen uitmaaken : het is daar waar de eerfte aan» leg van 't menfchelijk charakter zich blooter voor het opmerkzaam oog openlegt ; als zijnde minder vermomd en verborgen onder een' hoop van toevalligheden, en het is ook daar waar de Koningen meer die waarheeden hooren, weiken zich zeldzaam aan de hoven der vorfien ten toon fpreiden en die Gnstavus nogthands met allen iever trachte optefpeuren. Her vermaak van de Jagt, voerde hem op zekeren tijd , in een bosch; hier een weinig  DE GKOOTE MAN .   DE GROOTE MAN. 183 nig van zijne hoveligen afgeweeken gaf hij zich over aan diebefchouwingen, welken men ie overdenkingen der Koningen , noemen kan: want deze vorst verloor de kunst van regeeren nimmer uit: het oog,'overtuigd zijnde dat ieder ftand, deszelfs-zorgen en arbeid heeft, en dat het ampt van Souverein (dus noemde Philippus, de SR Koning van Spanje , de opperbeerfchappij) het moeieiijkfte en werkelijkfte van allen is. De Monarch ziet van verre een gehugt, hij heeft begeerte om er zich heenen te begeeven; kom, zeide bij bij zig zeiven, laaten wij onze goede vrienden (dus benoemde Gustavus de landlieden) eens gaan bezoeken. Eer hij in 't dorp kwam , ontmoet hij, twee jonge boeren, waarvan de eene met drift, het land bebouwde, zo dat het zweet hem langs 't amgezicht vloeide, terwijl de ander hem trachtte tegen te houden 't is vergeefs Asting ; zeide de eerfte , wilt gij mij mijn vermaak ontneemen ? Ga; ik heb genoegzame krachten voor u en voor mij, en gij zijt niet gezond, begeef u rasch ter rusM 4 te;  184 DE GROOTE MAN. te ; of denkt gij, dat men zich vermoeije wanneer men voor zijnen vriend werkt? Dit woord treft den opmerkzaamen vorst. — Deze man kent de vriendfchap, en zijn medgezel js gelukkig, hij bezit een' vriend, en ik, ik heeriche over een talrijk volk, en echter zal ik 'er misfchien nimmer een' vinden, niet een' enkelen! Deze overdenkingen troffen het hart des Konings , hij nadert tot den dorpeling, die arbeidde: Gij bemint dan wel te¬ der uwen medegezel ? — O ja mijn Heer! met al mijn hart. En.... zoo hij 't noodig hadde, zoudt gij hem uwe gantfche bezitting geeven ? alles ? dat is wat fterk , ik wil niet liegen; ik zoude er drie vierde van geeven... dan, waarachtig! zoo hij 't volltrekt noodig hadde, dan zoude ik niets behouden ; want ik behielde immers nog mijn twee handen om te werken en imaakte het genoegen van' hem verpligt te hebben ? — Gustavus was meer en meer aan. gedaan. Hoe heet gij ? Oster- ne, om u te, dienen mijn Heer! Nu psterne behoud deze goede gevoelens en  DE GROOTE MAN. 185 gij zult er daadlijk voor beloond worden. — O Mijn Keer! dit ben ik al, daar is geen grooter belooning, geloof mij vrij, dan het genoegen om die genen welken men bemint nuttig te zijn. Onder het uiten van deze woorden hervatte de gulhartige Osterne veeder zijnen arbeid. Wij behoeven niet te zegden, dat de Koning langen tijd dat alles verborg 't welke hem zoude hebben-doen herkennen. Osterne badt deze ontmoeting , en de toegezegde belooning , reeds vergeeten , alleen hadt hij deze aanmerkingen 'gemaakt , en wel eens in deze woorden aan zijn' vriend medegedeeld. Zeg jonge lief? die (reddingen zijn toch bijzonder in hunne vraagen : Zij fehijnen verwonderd te zijn, dat men elkander bemint ! zouden zij de vriendfcbap niet kennen ? Men acht hen zo gelukkig, maar voorzeeker , dan zijn'ze het minder dan wij, en voor 't overige, wat wonder is het u te beminnen? integendeel 't komt mij zeer natuurlijk voor, wanneer ik voor u werk, dan gevoel ik dat mijne krachten verdubbelen. Een onbekende komt'op zekeren tijd in M 5 >t hut-  186 DE GR O O TE MAN. 't hutjen van den braaven boer. —. Heet gij niet Osterne? dat ben ik zelf mijn Heer! wat wilt gij ? — op 't oogenblik u naar Stokholm geleiden. — Om wat te doen mijn Heer ? — Ik kom van wegens den Koning! — Ik heb de eer niet van hem te kennen.... gij zijt hier niet te regt, gij bedriegt u. — Ik bedrieg mij niet, gij zijt immers Osterne, zegt gij?.— En denkt gij dat ik liegen wil? zonder tegenfpraak dat is mijn naam; ik ontvingze van mijn' vader... maar ik heb niets met den Koning uitftaan; ik gedenk zijner dagelijks in mijne gebeden, en zegen hem, ach! dat hij zo veel geluk geniete , als ik hem toewensche. het is zo een goed vorst, waaragtig, na mijn' vriend x\sting, bemin ik hem het meeste van alle menfchen. Wel nu , zoo gij hem bemint, moet gij m.'j op 't oogenblik volgen, het is zijn bevel, 't geen ik u overbreng. . De boer is bedremmeld : hij loopt naar Asting, die door zijne droefheid getroffen worde — wat fcheelt u mijn vriend ? gij fchijnt aangedaan ? — Asting, gij Weet mijn ongeluk niet! de Koning.... — wel nu — t ' de  DE GR 0.0 TE MAN. 187 de Koning doet mij haaien, ik moet u verhaten, en daarenboven wat beteekent Zulks toch ? een bevel des Konmgs ? hoe ik m"j zeiven onderzoek, ik vind niets dat mij een ftraf op den hals zoude haaien... wagc, ik herrinner mij zoude het ook om d.it ongelukkig hert zijn , 't geen ik iaatst in 't bosch gedood hebbe ? maar zoude de Koning , die de Vader van ons allen is: mij om zulk een ligte fchuld ftraffen ? hij heeft immers zo veel bosfchen om in te jaagen. De bode werdt onverduldig: hij ziet twee boeren in plaats van een' aankoomen. Maar de Koning vereiseht Hechts een' van beiden, en wel die geen die Osterne heet. O Mijn Heer! zegt Asting, men zal ons niet fcheiden , zoo hem een' ramp te wagten ftaat, dan zullen wij denzelven deelen. Eindelijk neeroen onze twee vrienden, de reis naar de Hoofdftad aan, terwijl Osterne telkens uitriep : wat heb ik toch gedaan , dat de Koning mij opeischt ? Jk heb nimmer geweigerd de, lasten te betalen ; en dit is niet meer dan billijk, hij moet zijn deel van onze inkomften hebben , daar hij zo  188 DE GROOTE MAN. zo veel posten waar moet neemen ! (en zegt tegens zijn' vriend) gij zult zien , dat dat verdoemde hert ons al die rampen brouwt; gij kunt u ook ligt te binnen brengen, hoe ik aarfelde, om het zelve te dooden, mij dunkt, ik had een voorgevoel van dit alles. Deze goede lieden, komen te Stokholm, fteeds meer en meer in verlegenheid over het lot dat hen wagt. Terwijl de bode reekenfchap van de uitvoering zijns lasts gaf. Een hoveling komt om Osterne bij den Koning te geleiden; de twee vrienden, door zijn prachiig kleed bedroogen, meenden den Vorst zeiven te zien. — Sire... Sire wij zijn beiden fchuldig! vergeef ons of laat ons te famen de ftraffe lijden, zoo men ons in de gevangenis werpt, laat ons niet van elkander fcheiden, deze gunst fmeeken wij, knielende, van u af! De Officier, richt hen op en onderricht hun, dat hij geenszins de Koning was ; terwijl hij om .hunne een-' voudigheid glimlachte , ondertusfchen' zegt hij, ik moet Osterne alleen bij den Vorst brengen; dit baart nieuwe vreeze, nieuwe droef.  DB GROOTE MAN. 189 droefheid, bij de twee dorpelingen; Osterne inmiddels belooft Asting, weder rasch bij hem te zijn, en zweert hem eene eeuwige en ftandvastige vriendfchap. Gustavus , verre van zijn hof, wachtte den boer in een van zijne geheimvertrekken. Osterne ziet hem naauwlijks of (iaat verwonderd , daar hij in hem den vreemdeling herkende, die hem voor eenige dagen op 't Land, hadt aangefprooken de Koning was van zijn' angst onderricht. En aan welke misdaad zijt gij dan fchul- dig? De boer voor de voeten des Konings. nedergeknield — Mijn Heer !. . Sire... Jk fmeek u om vergiffenis ! nimmer zal ik zulks weder onderneemen ; vcrvolgends verhaalt hij, met eene treffende openhartigheid, het voorval met het hert. Gustavus zegt met minzaamhefd — Osterne ik verzoek, dat gij voordaan niet weder mijn wil den oorlog aandoet, laat aan mij dat vermaak over, gij geniet immers zo veele anderen en bemint nog uwen medgezel! — O Sire! ik zal hem tot aan mijn dood beminnen. ... Os-  IC/O DE G R 0 0 T E MAN. Osterne verhaalt den Vorst, dat zij elkander niet hadden kunnen verlaaten, maar dat Asting hem gevolgd en mede gekoomen is Osterne hoor mij ; de Koningen vvenfchen zó wel als andere menfchen , Waarlijk bemind te worden, tot hiertoe zie ik mij alieen omringd van hovelingen en vleiers en (a) 't is een vriemi, welke mijn hart (a) 'l Is een vriend, enz. Deze vorst begeerde indedaad geen hovelingen maar wel vrienden; en zijn vader die door zijne wreedheid berucht is, hadt den Vader van Banier doen fterven , welke Banier federt door zijne bekwaamheeden en Oorlcgsdeugden bet vertrouwen van zijn' meester gewonnen badt. Gustavus met hem op de jagt zijnde, verwilderde zich met hem van den verderen hoffloet en van 't paard flappende, zeide hij, „ mijn vader „ heeft den uwen doen fneeven, zoo gij hem wilt ,, wreeken door mijn dood , beneem mij dan .,, thards he; leven of wees voor altoos mijn „ vtiend." men begrijpt ligt dat de jonge Banier getroffen was, door deze edele daad, die de verhevene ziel van Gustavus Adolphus kemeekende, hij wierp zich voor de voeten des Konings en • .. wc-rdc  DE GROOTE MAN. 191 hart begeert, ik hoop in 11 dien dierbaaren fchat voor mijne tederheid gevonden te hebben, ik begeer uwe vriendlchap zonder dezel've echter aan uwen medgezel te betwisten; neen, fchenk mij de tweede plaats in uw hart ; niettemin onder deze voorwaarde, dat het verblijf aan 't Hof uwe openhartige eerlijkheid niet benadeele! gij moet mij de waarheid zeggen , even als gij ze aan Asting zeggen zoudt; beloof mij dan dat gij u aan deze foort van wet, welke ik u opleg, zult onderwerpen. Osterne omhelsde de knieën van Gustavus; zijn andwoord waren traanen van liefde , terwijl hij uitftaamelde... Ach! Sire... Sire— u te beminnen... mijne geheele ziel is niet genoegzaam om zo veel goedheid te beandwoorden. Maar ach Sireük Imeekeru om, vergeet Asting nimmer in uwe weldaaden. De Koning zag met vermaak, dat de zonne van geluk, welke voor Osterne kwam op. daagen, hem geenszins het voorwerp zijner eerde gevoelens uit het oog deede verliezen ; hij weidt, fints>dien tijd, niet alleen zijn getrouwde dienaar, maar ook tevens zijn vriend.  192 DE GROOTE MAN. hij droeg zorg voor het geluk, van Asting» doch Osterne was boven al de geen , op wien hij zijne gunstbewijzen deedt ncderdaalen, deze ontfing, bij eene voortreffelijke opvoeding, het onderwijs van de beste meesters, en wanneer Gustavus zich eenigen tijd, aan de Grootheid, en ltaatszaaken kon onttrekken , bracht hij denzelven in 't gezeifchap van Osterne door, 't is hier mijn vriend, zeide hem die aanbiddelijke Vorst , dat de Koning 't vermaak komt genieten , van inensch te zijn, hier dat-hij degelijkheid mag ondervinden, wees altoos de oprechte Osterne, fpreek, wat zegt men van Gustavus? wat verwijt men hem? aan welk gebrek is hij fchuldig? fpreek! volgends uwe opmerkingen en raad geevingen zal ik mij trachten te verbeteren. Dus beijverde zich een Monarch om de Liefde zijner onderdaanen en de bewondering van geheel Europa te verdienen ,• en 't is door deze middelen, die zeeker den vorften weinig bekend zijn, dat Gustavus den verhevenften rang verwierf onder de uitmuntendfte Koningen waarop Zweden roem draagt. Os-  DE GROOTE MAN. 193 Osterne van zijn' kant maakte zich het vertrouwen van zulk een' meester waardig. Gunfteling zonder trotschheid, verblindde zijn hooge ftaat hem nimmer voor zijne nederige afkomst, hij droeg 'er zelfs roem op; onvatbaar voor het verderffelijk lokaas van 't Hof, werdt zijne vriendfchap voor Asting, wel verre van eenige vetflaauwing tc ondergaan, van dag tot dag veradeld. Mijn vriend! (zeide hij geduurig) verfchoon niets in mij: betoon nooit de minfte toegeeffelijkbeid, zoo ik eenigzins van mijn voorig gedrag ten uwen opzichte of ten aanzien der deugd afweek, waapen u zonder mededoogen tegen het minfte vergrijp, dat ik begaa, wees verzeekerd, ik zal te rug keören en het gedrag van den eenvoudigen Dorpeling Osterne weder aanneemen: en zeeker Osterne moet zich voortreffelijk gedraagen hebben, daar de hovelingen hem zijne verheffing vergaven en hem zelfs eerden en beminden. Een der Ministers van Gustavus gaf een* prachtigen maaltijd, welken de Koning door zijn bijzijn vereerde, de geheele adel was 'er tegenwoordig, een bal volgde op dien N heer-  194 DE GROOTE MAN. heerlijken discb, dan alle oogen waren op eene jonge juffer, die 'er zich bevondt, gevestigd ; men bewonderde de Majestueufe voortreffelijkheid van heuren leest, en de zedige vlugheid van heuren dans; zij baarde eene zekere begoogcheling in aller harten; heur masker viel en toen was het dat zich de be» toovering in al derzelver kracht deedt gevoelen: men bieef onbeweegelijk in verrukking daan; en zeeker, de natuur hadt nimmer iets fchooner voortgebracht,en dit bekoorelijk meisjen vermeerderde nog heuren luister, door den glans der onlchuld en zedigheid. De Koning was nog meer dan de andere aanfchouwers getroffen: hij kende de vriendfchap, maar dat oogenblik deedt hem al de kracht der Liefde kennen. Osterne!... Osterne!... wat heb rik gezien '.eene Godheid op aarde neergedaald ! men roemt den glans van den throon, maar zie hier de opperde majesteit! wat is de verbevende rang in vergelijking der fchoonheid? onderzoek.,., mijn vriend.... dat ik heur' naam , heuren rang weete... wat heb ik gezegd ! bekleedt zij niet den hoogden rang der waereld! Os-  DE GROOTE MAN. 195 Osterne haast z;ch om de oogmerken, van zijnen Koning te dienen; hem wordt onderricht dat deze beminnelijke fchoonheid Adelaïde heet, en dat, niettegenltaande heure hooge geboorte, zij op het land leefde en zeldzaam in de Stad kwam, heure ouders hadden alle de deugden der oude Zweedcn behouden , en zij voedden hunne dochter op, verre verwijderd van de verleidingen en valftrikken van het Hof; het was eene fchoone bloem, die voor de winden en ftormen befchut werdt. Deze ophelderingen ftrekten alleen om den hartstogt van den monarch nog meerder te ontfteeken, 't is gedaan Osterne! ik heb mijn rust verlooren, mijn hart wordt verfcheurd! ö! de vriendfchap baart zulk eene drift, zulke gemoedsbeweegingen niet... moest Gustavus aan de Liefde onderworpen zijn ! en ik ben gevangen, geheel door dezelve vernederd! luister: ik wil 'er mii geheel aan onderwerpen; denk niet, dat ik ongeoorloofde middelen wil gebruiken, dat zij verre van mij, zo veel fchoonheid kan der deugd alleen eigen zijn, en de Hemel heeft N 2 mij  loó" DE GRÖOTE MAN. mij geenszins tot vorst verheeven om der rechtvaardigheid en eerlijkheid te kort te doen, gij zegt, dat zij van hooge afkomst is? wel nu, dan zal ik mijn' rang niet beleeciigen met een verbindtenis aantegaan, welke door de eer en de wetten wordt goedgekeurd... ik zal de bekoorlijke Adela'de mijne band aanbieden, ga, Osterne! ga en onderricht heure bloedverwanten, van mijne begeerte. Sire, ik deel in uwen hartstogt. Ja, Adelaïde is de Godin der fchoonheid, en bevalligheeden , regt gefchikt om aan uwe zijde den throon te bekleeden , zal zij uwe Majefteit nog meerder luister bijzetten... — Dien mij dan Osterne I met dien ijver, waar van gij mij zo veele proeven reeds gegeeven hebt, geene hinderpaalen : ruimze allen uit den weg... dat ondertusfchen het gezach zich met de liefde niet vermengen; de rechten, de eisfehen, die ik wil doen gelden, zijn de tederfte, de vuurigfte gevoelens: de Liefde, de (terkfte Liefde moet alleen door uwen mond zich uitten en nimmer de Koning. Ik brand van begeerte om ie aanbiddelijke Adelaïde te bezitten, maar ik  DE GR 00 TE MAN. 197 ik zoude liever het leven verliezen dan haar aan 't gezaeh verfchuldigd zijn, Gustavus zal nooit een tyran worden; ik wil een Koning, een mensen zijn, een man dien men bemint. .. De vertrouweling kon zeeker een getrouw overbrenger van de hartstogt zijnes meesters zijn: hij hadt maar alteveel dewaarheid gefprooken, toen hij betuigde, dat hij in zijns meesters liefde deel nam, want, Adelaïde hadt op zijn gemoed fterke indrukken gemaakt, die men echter zien zal, dat hij in zijnen boezem verborg. Hij gaat dan de ouders van die beminnelijke perfoon bezoeken. Osterne vereen'gde in zich alle de vereischten om te behaagen; zijn gevoelig hart teekende zich duidelijk op een edel en belangwekkend gelaat, men kon hem niet genaaken zonder een beweeging te gevoelen, welke ten zijne voordeele innam; hij fprak met al de drift en iever van een' dienaar, die zijnen meester teder bemint; de bloedverwanten waren door blijdfehap en dankbaarheid vervoerd ; het meisjen alleen doet eene verlegenheid en N 3 ver-  iq8 DE GROOTE MAN. verwarr'ng blijken welke de gunfteling niet verwagt hadt; hij ftaat verwonderd — wat zal ik dan aan den Koning zeggen, Mejuffer ? eene zo vleiende voorftelling, vergeef mij dat ik deze aanmerking maak, fchijnt gij als een onaangenaame tijding aantehooren! Denk echter dat een groot Monarch, dat Gustavus, om uwe hand fmeekt? Adelaïde, meer en meer bedremmeld was niet in ftaat om te andwoorden! zij hieldt heure fcboone oogen geduurig op Osterne gevestigd , en een traan Hoop zelfs langs heure wangen. De vertoornde ouders doen haar vertrekken ; en zoeken voorwendfels om heure huivering te verbloemen: de overgroote maate van verwagte eer, hadt zeeker deze ont. fteltenis veroorzaakt; en voor het overige het mistrouwen, op heure bekoorlijkheeden en de zedigheid, zo natuurlijk aan perfoonen van heure Jaaren en Sexe, en welke reeds fchuuw wordt op het enkel denkbeeld van een verbfndtenis; dit alles hadt zeeker aan Adelaïde belet te and woorden. Maar hoe fchoon hadt zij zich voor 't gezicht des ver- truu-  DE GROOTE MAN. 199 trouwelings vertoond ! hoe bekoorlijk en fireelend hadden heure oogen hem aangezien! hij vertrekt geheel vervuld met dit aandoenelijk fchouwfpel. Gustavus brandde van verlangen, om hem te zien en te booren, Osterne deedt hem, een genoegzaam getrouw verfJag , dan hij liep vlugtig heen, over de koelheid en verwarring der jonge fchoonheid en bediende zich hier in van de bijgebrachte redenen der ouders. Adelaïde was in eene afgezonderde eenzaamheid opgevoed, en hadt daar door eene zekere fchuuwe blooheid verkreegen, welke heure minfte gefprekken belemmerde, daarbij bet uitzicht op het groot geluk 't geen haar werdt aangebooden , heeft haar bedwelmd. — Maar mijn vriend!zoo ik mishaagde... het is niet genoeg Koning te zijn... zoo Adelaïde eenige liefde voor een' ander koesterde.... Osterne.... wie zoude deze gelukkige minnaar zijn? De gunfteling tracht dezen achterdocht aftekeeren: h!j belooft, dat hij zijne bezoeken en poogingen vervolgen zoude, en alles doen, wat een huN n we-  360 DE GR00TE M A'N. welijk verhaasten kon, 't geen zijns Meesiers geluk \erzeekerde. Osterne voldeedc aan zijne belofte, en bezocht dik wils Adelaïde en heure ouders; dan, hij zelf werdt, van tijd tot tijd, ftiller en droefgeestiger; hij vreesde zijn hart te onderzoeken, want hij befpeurde beweegingen, welken hij,als ftrafbaare en misdaadige verzoekingen, trachtte te overwinnen. Ter. wijl de traanen hem dikwils, ondanks zig ze!ven, langs de wangen biggelden. Asting ontdekte zijne droefgeestigheid, en vroeg naar de oirzaak , waarop Osterne, nu eens door een fomber fiilzwijgen andwoorde en dan eens met die onbepaalde uitdrukkingen , welken noch het vertrouwen , noch de nieuwsgierigheid voldoen kunnen. Hoe zoude bij ook een geheim hebben kunnen ontdekken , 't geen hij beefde om voor zich zeiven optehelderen Even zo ievrig als Asting, trachten de bloedverwanten van Adelaïde de beweegredenen van de volftandige weigering der jonge juffer te doorgronden, doch welke zich niet duidelijker verklaarde, dan Osterne; zuch-  DE G R O O T E MAN. 201 zuchten, en traanen was heur eenig andwoord wanneer men haar de voordeden en luister dezer verbindtenis voorftelde: zij verviel tot dien bagchelijken toeftand, dat eene doodelijkc kwijning de bloem heurer fchoone dagen deedt verwelken, zo dat men voor heur leven begon te vreezen. Ondcrtusfchen hadt Gustavus niets van zijne tederheid verlooren, noch van het ongeduld om dezelve bekroond te zien door een huwelijk, waartoe hij de toebereid fel en reeds in zijne verbeelding febikte en bepaalde : de ziekte, van Adelaïde was inmiddels een natuurlijk voorwendlèl voor zijnen gunfteling om der hevigheid zijner verlangens, tegentelfellen; maar de Koning was te verliefd om geen vreeze en achterdocht te voeden. ■ Osterne... ik word niet be-„ mind, neen, ik word niet bemind, ik zie het maar altewei, fchoon ik een vreemdeling in 't fluk der liefde ben, geloof ik nogthands de waarheid geraaden te hebben: Adelaïde is de prooi van eenen hartstogt, welke haar in 't geheim verfcheurt, ja mijn vriend, een ander heeft heur hart ingenoomen! beN S heerscht  202 DE GROOT'E MAN. heerscht bet zelve en ik... wie is die vermeetele welke haar aan zijn' vorst durft betwisten ! o, zoo ik hem kende... wat zeg ik ? zoude de liefde mij tot zulk een' trap verlaagen? zij verandert het geheele charakter! Gustavus !... Gustavus! fpreekt gij van onrecht! van geweld! zoude de geringde mijner onderdaanen, het vooirecht boven mij niet moogen hebben, om zich te doen beminnen! Ik was haar onbekend; en ben ik haar wel vddrgekoomen! men is integendeel mij vóórgeweest... Osterne! ik fchaame mij voor mij zeiven, deze rampzalige hartstogt zal mij bederven... zoudt gij 't wel gelooven, dat alles wat mij omringt mij ondraageiijk wordt ? ik verdenk ieder die mij nadert, u zei ven, mijn vriend.'... Sire! roept Osterne, zoudt gij mij... Ach! Osterne ik ben de reden kwijt. Ach! hoe verre is de vriendfehap boven de liefde verheven .' aan haar ben ik misfehien al mijn deugd, de ziel eens Konings, verfchuldigd , daar Adelaïde. . . . mij verlaagt.... zij is mijn draf! m;jn geduurige fmart! Osterne bleef alleen. — Mijn Meester... Mijn  DE GROOTE MAN. 203 Mijn vriend verdenkt mij en deze verdenking... ik moet het bekennen.... is maar alte gegrond! wat heb ik gezegd ! Gustavus, heeft een' medeminnaar! en wie is die medeminnaar? een man dien hij uit de vergeetelheid en 't ftof getrokken heeft, bet gewrocht zijner edelmoedigheid, dien hij met weldaaden overlaadt, met zijne gemeenzaamheid vereert, aan zijne zijde plaatsr, aan wien hij zijn hart opent, dien hij bemint,., ja, ik ben zijn vriend en die vriend vermoort hem', ik trachtte het voor mij zeiven te ontveinzen, maakt zulks mij onfchuldiger? Ja ik bemin, ik aanbid, ik brand voor Adelaïde.... Deze liefde zal mij in 't graf fleepen! Helaas! waarom (lort ik er mij niet in neder, eer ik misdaadiger worde? ben ik zulks niet reeds genoeg!.... Maar ik heb die liefde dis mij 't hart verfcheurt, niet ontdekt, ik zal zwijgen, zelfs ten koste van mijn leven.... zoude ik het misfebien zijn; die heure weigering veroirzaakt!.... waar vervoert mij mijne trotschheid! p... laaten wij nog de (terkfte pooging doen, ons wapenen tegen ons zeiven; mijn eigen hart 1 . ver-  204 DE G R O O T E MAN. verfcheuren ... alleen voor 't geluk van Gustavus arbeiden; en *er de dood mêe bejaaten, ik zal dan ten minften met ftervende lippen mij kunnen vertroosten, en z«ggen gij hebt uwen pligt betracht, uwen Koning gediend , en u voor uwen vriend opgsofferd. Hij heeft dus beflooten, alles te onderGaan om Gustavus gelukkig te maaken, hierop begeeft bij zich bij Adelaïde, hij vindt haar... op den oever des grafs We!k toonee!; O Hemel! en wie kan deze rampzalige verandering veroirzaakt hebben! hoe fterk zal de Koning getroffen zijn! — En zal het geen' ander treffen/hervat Adelaide, met eene bekoorelijkc fiem, terwijl zij een oog ,'t geen nog al deszelfs vuur behouden hadt, op Osterne vestigt? - Zonder twijfTel, hervat hij, zal ieder die 't geluk genooten heeft van de' fchoone Adelaïde te kennen, ten fterkfien aangedaan zijn ! in welk hart zoude zij geen belang verwekken,en wie,Mejuffrouw, zoude niet gaarne zijn leven geeven om het uwe te bewaaren? Dit zeggende, ontfnapte hem een diepe zucht, -.'c Is vergeefs, vervolgt Ade- la-  DE G ft O O T E MAN. 205 latde om ;de hoop des Konings te vleien, de ftaat waar in ik ben, geeft mij recht om openhartig te zijn: ik gevoel al de waarde der verbindtenis, welke mij voorgefteld wordt, en hoe hoog mijne rang ook zij, ik erken het, 't voegde mij geenszins op die eer te boogen ; ik eerbiedig en bemin Gustavus als mijnen vorst; maar is de eernaam van Koning in ftaat, om een gevoel te doen gebooren worden.... 't welk een ander... Ja ik kende het voorwerp reeds, eer ik Gustavus zag en 't zal altoos over mijn hart heerfchen tot aan mijne laatfte zucht. . . — Een ander Mejuffrouw !. — verfchoon mij eene opheldering, welke mijn tederheid, en mooge. lijk mijnen hoogmoed kwetfen zoude, 't is genoeg dat ik u herhaale , dat ik flerve, en dat ik het, in dat uiterfte, mij geoorloofd geacht heb, eenige woorden te] fchrijven... deze brief zal u onderrichten... lees denzelven als gij van hier vertrokken zijt, wees verzeekerd dat de glans van den troon mij nimmer verblind heeft, ik wenschte een' zachter een gelukkiger lot... dan de Hemel wil  2o<5 DE GROOTE MAN. wil niet dat Adelaïde gelukkig zij: ik moet mij aan deszelfs fchikkingen onderwerpen. Deze ongelukkige hadt daartoe het oogen. blik verkoozen, dat heure ouders van heur zijde verwijderd waren. Osterne vertrekt geheel verwilderd en brandende om den brief te openen; zijne handen beeven en zijne oogen verzwelgen 't gefchrift; hij leest! „ Wanneer gij van mijne gevoelens on„ derricht zult zijn, zal ik, om mijne be ,, kentenis niet meer behoeven tebloozen: „ mijn verftijfd hart zal in den grafkuil be,, dolven zijn. Osterne! Osterne moest gij „ mijn hart voor een' ander verzoeken ? Hoe „ hebt gij voor u zeiven kunnen verber„ gen de heerfchappij, welke gij over de te „ zwakke Adelaïde oeffende ? weet dan dat „ ik u kende en beminde, lang vóór dien „ rampzaligen maaltijd, toen ik het ongeluk „ had van aan mijnen Koning te behaagen! „ Hebben mijne oogen u 't geheim mijner „ ziele niet geopenbaard? maar ik moet ge„ firaft worden, voor mijne onbeicneiden„ denheid! ik fterf, overtuigd dat gij mij „ naauwlijks uw medelijden zult fchenken: ,i maar  DE GROOTE MAN. 207 „ maar ach! ik fmeek u, weiger mij hetzel„ ve niet.... 'er zijn oogenblikken, waar „ in bet ons ftreelend is te derven. Want, vast beflooren hebbende om nimmer de ,, voorflagen onzcs meesters aanteneemen, „ Zouden u mooglijk door mij eenige onaan„ genaamhecden berokkend zijn, terwijl „ mijn dood u van alle vrees en verwijtin- tingen bevrijden zal.'' Osterne voleindigt niet; zijne geheele ziel wordt gefchokt ik word bemind, be¬ mind van Adelaïde'. en zij weet niet,dat ik van liefde derve; en ik kan noch mag mij voor heure voeten werpen om daar den laatften adem uitteblaazen , eer zij zelve be- zwijke welk afgrijslijk lot!... ik ben het die haar den dood veroirzaake! ach Gustavus'. Gustavus! kom, doorboor mij,'t hart, mijn deugd bezwijkt voor zulk een offer!... neen ik ga ik vlieg naar Adelaïde : dat zij ten minden weete dat zij aangebeeden wordt... dat mijne liefde... duizcndmaal derker is dan de heure!... Hij verdubbelt zijne fchreeden. . . . ftaat ftil waar gaat gij ? rampzalige ! ondankbaar-  2o8 DE GR O O TE MAN. baarfte der ftervelingen? uwen Koning uwen weldoener verraaden.... uwen vriend! wat heb ik gezegd ? Maar Adelaïde! Adelaïde fterft! zij bemint mij! zij weet niet dat zij bemind wordt! deze bekentenis zal haar moogelijk in 't leven te rug roepen! Hij valt in onmagt neder ftaat op in woede — neen dit lot is te ijslijk, één middel is er om mij te verlosfen. Osterne werpt zich neder op zijnen degen, om zich 't hart te dooriooren... Wat doet gij? laat af! laat af! en terzelver tijd, ontweldigt men hem den degen. Hij herkent Asting, welken de Hemel tot zijne hulpe gezonden hadt, deze is als door den blikfem getroffen,'wegens den ftaat van zijnen vriend, welke hem de bron van zjne wanhoop ontdekte: Asting tracht hem te vertroosten — vergeeffche zorgen ! ik verlaat den Koning! ik ontvlucht het Hof; ik ga... mij verbergen: dat de aarde heuren fchoot opene om mij voor mij zeiven te bedekken-'... vaarwel Asting! eeuwig vaarwel.... befchrei mijne gedachtenis! As-  DE G R O O T E MAN. 2co Asting omhelst hem, drukt zijnen vriend tegen zijnen boezem en bcfproeit denzelven met zijne traanen: Osterne hoort, noch ziet, hij wil zich naar 't einde der aarde verban. nen! eenige dagen brengt hij door orri alles tot zijne vlugt gereed te maaken; een zijner bedienden verraadt hem : de Koning wordt van zijn voorneemen onderricht: hij doet hem haaien ; Osterne is genoodzaakt voor hem te verfchijnen. en wat be- teekent toch uw verhaast vertrek ? wat is uw befluit ? — Sire, om u van een' man te bevFijden, die uwe weldaaden niet meer waardig is, waarvoor gij een' affchrik zult hebben , gelijk hij voor zich zeiven heeft. Ken mijne fchuld.... mijne affchuwelijke ondankbaarheid. Gij hebt mij uit het ftof gebeven , gij hebt den onmeetelijken afftand , welke 'er tusfehen u en mij was, doen verdwijnen ; gij waart mijn Befchermgod ; mijn vriend.... die vriendfchap, welke mij zo vereerde en zo dierbaar aan mijn hart was, heb ik gefchonden... kunt gij 't gelooven? ik ben,, ja ik ben uw medeminnaar.... ik bemin, ik aanbid Adelaïde.... gij O Os-  210 DE GR00TE MAN. Osterne, gij ondankbaare!.... —;— overftelp mij Sire met verwijtingen: Ontruk mij 't leven en doe mij die gunst, dat ik van uwe banden fterve! ga... gij zijt mijn toorn onwaardig.... onbefchaamde.... gij zijt 't dan die mij de hand ontrooft van een voorwerp... gij zult fneeven... — Ach Sire, ik kan niet rasch genoeg van den last der beftaanlijkheid verlost worden! dat men mij voort ter ftraffe fieepe. — wreede gij waart mijn vriend 1 o Hemel moogen de Koningen dan niet bemind worden 1 aan wien zal men zijn hart openen , daar deze wreedaarr... rampzalige! ik lijde duizendmaal meer dan gij... maar... maar deze beleediging , zal niet ongewrooken blij. ven !.. ik wil... dat uwe ftraf doe beeven.. en ., ik was de fpeelbal van uwe trouwloosheid! ik de fpeelbal van uwe trouwloosheid ! i— Sire 'ik heb dat toppunt van misdaadigheid nog niet bereikt: Adelaïde... zij weet niet, dat zij mij deze rampzalige en fchu'dige drift heeft ingeboezemd... i Mijn Lijfwachten! (zij komen) dat men zich van Osterne meester maake.,, — van wien Si-  DE GROOTE MAN. 211 Sire? — van Osterne? ja van hem zeiven, van dien verrader, welke den eerbied aan zijnen Koning verfchuldigd, vergeeten heelt mijn hart doodlijk wonde.. dat men hem.. ja dat hij in de gevangenis fneeve. Sire! Adelaïde fierfr. Het is onmoogelijk den boezemltriid en woede van den Monarch aftemaalen ,• hij beveelt, dat men den gevangen zijne .kleederen ontneeme, en hem die aantrekke , welken hij in zijn' eerftenftaat droeg: — men moet hem weder in 't ftof werpen, waar uit ik hem getrokken heb, en dat hij dus het overige van een verachtelijk leven voortflecpe!.... neen, gij zult niet fterven , neen,gij zult niet fterven... de dood is het einde der fmart, gij zult gevoelen, wat het zij van de tederheid eens Konings misbruik te maaken.. Ach wreede! ik beminde u !... > Op dit denkbeeld beefde Gustavus van ■woede : nimmer hadt men hem zo vertoornd gezien... hij hoort gerucht: het is Asting, welke door de wacht werdt tegengehouden , en die fmeekte om zich voor de voeten des Konings te werpen. — Hij O 2 koomt  aia DE GROOTE MAN. koomt binnen, werpt zich neder: — Sire! .Sire! genade voor den ongelukkigen Osterne, wordt hij niet reeds genoeg geftraft? daar hij van uwe goedheid verftooken is. —• dat men 'er niet meer van fprceke! dat men niet meer fprceke van dien trouwloozen! Asting uw gezicht vermeerdert mijne fmarten... vertrek — wel nu Sire ! zoudt gij mij eene gunst weigeren? de laatfte welke ik zal fmeeken: beveel, dat men de deur van de gevangenis, waarin deze ongelukkige verfmacht, opene; dat ik 'er mag blijven en de af'grijsfelijkheid van zijn lot met hem deeie! Sire!... hij is mijn vriend. Gustavus koomt met drift naar Asting. en hij was de mijne, hij was de mijne dit verfcheurt mij! Astinr;! Asting! oordeel van mijn lijden; ik ben gedrongen hem te haaten... ik wilde hem het hart verfcheuren... 't kost mij veel, zeer veel... maar mij'te verraaden, mijn medeminnaar te zijn , van mijne zwakheid misbruik te maaken... Sire ik verzeeker het u, nimmer is Adelaïde van zijnen hartstogt onderricht.... Asting hadt naauwelijks deze woorden ge.  DE G R O O T E MAN. 213 geëindigd, wanneer men den Koning kwam berichten, dat een jong meisje bijna flervende, met de traanen op de wangen, fmeekte om zijne Majefteit voorgefteld te worden : dat zij binnen koome, zegt Gustavus!.... 't is eene vrouw, denkt zij mij te beweegen? o! ik ken die trouwlooze Sexe maar al te wel! door welken fJag wordt hij ge- ttoffen ! wie fleept. zich voor zijne voeten ? wie knielt voor hem neder? Adelaïde, Adelaïde! -— Van bet droevig lot van Osterne onderrigt, was zij als 'c ware uit het graf op. gereezen om haare fmarten en traanen vo.)r de voeten van Gustavus uitteftorten: hij ricljt haar op: — welk voorneemen voert u hier Mejuffrouw? het vertrouwen in uwe goedheid en rechtvaardigheid Sire! ik werd onderricht van iets, dat ik naauwlijks gelooven kon, ik was op den rand des Grafs maar heb nog de kracht gehad om voor uwe voeten te koomen fterven. Sire, ik weet dar Osterne mijn flachtoffer is... — En gij hebt nog de vermeerde onbefcheidenheid om u voor mij te vertoonen? wat begee t gij. wat hoopt . gij! Gustavus aan zich zel- 0 3 ven  214 DE GHOOTE MAN. ven wedertegeeven, hem de waathe'd te zeg- ' gen. Sire, gij zijt regt gefchikt, om anndoenelijke harten vergiffenis te 1'chenken, het mijne hadt zich reeds aan uwen gunfteling overgegeeven op alles wat de Faam van zijne deugden, verhevene daaden, en de Edelmoedigheid , waar mede gij hem bejegendet verfpreidde: de vriend van Gustavus , want dit is de titel met welken gij hem in 't openbaar vereerde, kon niet anders dan een levendig belang verwekken! Nu en dan aan de eenzaamheid ontvlugt, had ik gelegenheid Osterne te zien, zonder dat dezelve mij gewaar werdt, van dit oogenblik af aan was hij de beheerfcher van mijn hart : ondertusfchen trachtte ik dezen hartstogt te fmooren, dan de reden en deugd kunnen niet verder koomen dan dezelven tc verbergen; en toen Osterne met mijne Famillie in kennis geraakte", kreeg dezelve nog meerder heerlchappij, toen ondervondt ik, dat de Liefde, de wreedfte der fmarten was: ik vormde het befluit om voor eeuwig te zwijgen, te meer daar Osterne onverfchilüg omtrent'  DE GROOTE MAN. 215 trent mijne gevoelens ten zijnen opzichte fcheen te zijn • ja hij ftelde mij alle de voordeden van uw Glorierijk huwelijk voor, met dien iever , welke een getrouw dienaar aanduidde en geenszins een man die mij trachtte te behaagen... — hij (prak dan niet van zijne liefde? — nooit Sire!... heeft hij mij dan van uwe Majefteit en de gevoelens waar mede gij mij vereerde, onderhouden, en zeeker ik hadt noch eerzucht noch hoogmoed noodig om den prijs te waardeeren van het offer 't welk gij mij toewijdde: ja I zonder den luister der grootheid zoudt gij reeds in ftaat zijn eene eerbiedige tederheid in te boezemen; ware mijn hart niet vooringenomen geweest, de liefde zoude genoegzaam geweest zijn, om mij met vreugd de hand van een der grootfte koningen des waerelds te doen aanneemen , maar zoude ik hem een hart fchenken, 't geen mij niet« meer toebehoorde? — neen, 't behoorde mij n et meer. Oordeel over de fmarten die ik Jijde — deze ongelukkige liefde heeft mij op den rand des grafs gebragt, ik ftondt gereed 'er in neder te ftorten, ik ben een' ftap O 4 te  aiö DE GROOTE MAN. te rug gegaan, de liefde heeft mijn laatften zucht vertraagd, om uwe edelmoedigheid, uwe recht vaardigheid voor Osterne op te roepen, hij is onlèhuldig... hij is niet misdaa. dig roept Gustavus in toorn uit! kon hij mij meer beledigen ? eene vermeetele liefde te koesteren... — hoe.... Osterne bemint mij! roept Adelaïde — hij heeft de vermeetelheid gehad mij zulks te bekennen! -r- hij bemint mij ! ach Sire ! hoe groot moet hij in uwe oogen zijn, hoe waardig uwe goedheid en glorierijke vriendfcbap, uit uw' mond Sire hoor ik eene bekentenis, welke Osterne mij nimmer gedaan heeft: ja hij verdient eene foort van herltelling van u went wegen daar hij.... 't is hier geen tijd meer van veinzen, hij bezit een' brief waar in mijne ziel, op 't einde mijnes levens, zich geheel heeft uitgeilort; al mijne zwakheid is hem bekend, hij weet, hij weet zeeker dat die ongelukkige hartstogt, mij het leven kost, dat hij 'er 't voorwerp van is.... Osterne bemint jmijf Ach! dat een rasfche dood mijne oogen fluite ! daar ik flervende deze verrcrtroosting geniete... Sire, ik ben de fchul- di-  DE GROOTE MAN. 217 dige, doe mij alleen uwe wraake gevoelen, maar dat de onfchuld büjke en zegepraale.... — Hoe! Osterne heeft u dan nooit zijne liefde verklaard ? — ik herhaal het Sire, ik heb zelfs in zijn oog geen zweemfel van vleijende hoop voor mij befpjuid... ik werp mij neder voor uwe voeten... dat men hem de gevangenis opene, en zoo 't moet zijn, dat men mij 'er heen fleepe om 'er te flerven! kan één flachtoffer u niet bevreedi- gen? Ik beminde u, Mejuffrouw..., ik wilde u nevens mij verheffen en.., gij zijt het die een onderdaan boven mij verkiest Sire, zal Gustavus de harten ver- fcheuren, ik heb het u gezegd, ik zoude u bemind hebben, zoo ik u de eerfte had leeren kennen... helaas! ik kende, ik beminde niemand dan Osterne, ik leg voor uwe voeten , bellis mijn lot , mijn leven is in uwe hand , maar dat uwe rechtvaardigheid een misnoegen doe zwijgen , 't geen Osterne nimmer moest ondervonden hebben. Asting! vereenig uwe poogingen, uwe traanen bij de mijne..., Sire, gedenk dat gij Gustavus zijt. De Koning liep met verhaaste fclïreeden, O 5 door  2i8 DE GROOTE MAN. door 't vertrek, vestigde zijne oogen op Adelaïde,waarin nu eens de toorn flonkerde en dan eens de zachte tederheid doorifraalde: hij boezemde luide zuchten, zijne ziel (als men deze uitdrukking waagen durft) was in een onbegrijpelijke arbeid ; Adelaïde en Asting omhelsden zijne kniè'n en bevochtig, den dezelven met hunne traanen Ach! Mejuffrouw, vertoon mij geen droef heid die u nog fchooner maakt... verberg voor mij al die aantrekkelijkheeden.. Ja. gij zijt het die ik moest haaten, gij hebt mij tegens mijn vriend gewaapend ! gij hebt mij tot een' tyran.tot een wreedaart gemiakt! (hij roept een' zijner Officieren) Ga, dat men Osterne hier brenge! Ach Sire, zult gij he'm uw gunst wedergeeven! De een en ander ffaan van verwondering* opgetoogen. Gustavus, de held van zijn' -tijd, weent, flaat het oog ten Hemel en met de hand op zijn' boezem, hij ziet Osterne begeleid van Soldaaten, en, in een boerengewaad, hij vliegt naar hem toe, werpt zich in zijne armen. Mijn vriend! uw Koning fmeekt u om vergiffenis... ik weet al-  DE GROOTE MAN. aro alles, ik ken uwe onfchuii, dat deze tekens van mijne onrechtvaardigheid en wreedheid verdwijnen — hij ontdoet hem van zijn bocrenkleed en met dezelve levendigheid werpt hij den Koninglijken mantel over de fchouders van Osterne: de Konin;en moeten niet bloozen om hunnen fchuld te herftellen en hoe zal ik u den mijnen doen vergeeten! zie daar waar toe mij de hartstogten vervoeren , de Liefde doet mij dwaalen. Maar ik ben Gustavus : gij hebt henr weder gevonden Osterne .' en in hem uwen vriend : trouw Adelaïde, dit offer,deze wet, heb ik mij opgelegd, ik wil dat uw geluk het mijne zij, en gij Asting! verwacht van uwen meester nieuwe weldaaden, 't voegt mij de bekoorlijkheid der vriendfehap te gevoelen^ en dezelve te beloonen. Men zal zich niet onderwinden om de aandoeningen en wellust der gelieven en hun getrouwen vriend aftemaalen, en 't zoude ook nutloos zijn te zeggen dat alle wolken van ramp, door deze omwenteling, verdweenen waren. Osterne geleidde niet lang daarna Adelaïde naar 't altaar. Gustavus om zelf;  32o DE GROOTE MAN. zelfs de ligtfte verzoekingen van zijnen ouden hartstogt tegen te gaan nam eene echtgenoote, Adelaïde bezat het vertrouwen der Koningin even zo als heur gemaal dat des Konings ; wanneer Gustavus zich van den last der Oppermagt wilde verpoozen , kwam hij in 't gezeifchap van Adelaïde en Osterne al den wellust der tederheid en vriendfchap genieten. Terwijl hij dikwils tegen hun betuigde: mijne vrienden, in 't Hof tracht ik Koning, maar hier tracht ik mentch te zijn. (a) GO Wanneer men het geval van Edgar, die in de 10. eeuw in Engeland regeerde, met Elfride, zo als hume in zijne geichiedenis van Engeland, hetzelve verhaalt, hier nevens flelt, hoe heerlijk zal dan de grootheid van Gustavus, bo.en de laage ziel van Edgar en het teder, aandoenelijk en deugdzaam hart van Adelaïde , boven de wreede valschbeid van Elfride uitmunten! De Iloogduitfche Tooneeidichter heeft dit voorval uit ii u m e overgenomen , en tot een Trcurfpel gevormd, hetwelk door den verdienstelijken Dichter p. j. k a s t e le ij n , in het Nederduitse* vertaald is. Schoon baker, dit voorval ten nddeele van Élfridt verhaalt, die, volgends laatstgemelden Schrijver , na AtLeivtUs dood, met £;. frioiierê erkende dat hij zijne grootheid in de tooneeldichtkunst aan den Geest van opmerking verfcliulügd was, en 't is ook die zelfde geest, welke Descartes en Pascal, in een' anderen tak van weecenfehap, tot die hoogte gebragt heeft, welke weinig anderen bereiken kunnen. , P 2  a28 D E MARQUISINNE. enz. fchudden, de zolders fcheuren en Haan gereed intcftorten; zij loopt van de eene kamer in de andere , terwijl dezelven telkens achter haar , inltoneden ; de verfchrikkelijke vlam. men voegen zich bij die verwoesting; dezelven overmeesteren die rampzalige , die niets zag dan heur kind en voor niets anders beefde, een eenig balcon was haar voor wijkplaats overis;: zij werpt er zich op neder met losfe hairen, en door de fmart overwonnen; gillende luidkeels om hulpe, terwijl zij heur kind naar 't volk uitftak — Mijne vrienden! Mijne vrienden ! om Godswil redt mijn kind , redt mijn kind! ik bezweer 'er u toe; — Men hoorde of zag haar niet. In deze afgrijsfelijke oogenblikken van vreesfelijke verwoefting zijn de menfchen voor zich alleen bezorgd , alle banden die de maatfehappij verbinden zijn gebrooken ; bloedverwantfchap , vriendfehap en menfchelijkheid, alles verdwijnt— de diep rampzalige moeder, terwijl zij heur kind tegen heur borst drukt en beur'mond, op den zijnen floot, tuimelt neder in 't midden der vlammen, alleen uitgillende: mijnzoon! ach! mijn zoon! EINDE. •     01 1091 0833 UB AMSTERDAM  GJESCJBÜJJS « VOOR JONGE LIEDEN, O F UITGEZOGTE LEERZAAME YEMAALEIj TOT BESCHAVING VAN HET VERSTAND EN HET HART. MET XVII FRAA1JE KONSTPLAATEN. Te AMSTERDAM, bij G. ROOS. M D C C C.   VOORBERICHT van den UITGEEEVER aan de JEUGD. Zie hier leesgierige Jeugd! een ge. deehe van het Werk door den Heerë d'arnaud, in 'tFransch onder den Tijtel: les delasfemens de Vhomme fenjfible uitgegeeven , in 't Nederduitsch U aangeboden, en waarvan het geheelen Werk in eens aantekoopen misfchien voor veelen te kostbaar zoude zijn. Om uw dan dit gemis te vergoeden heb ik goed gedagt, daar ik als tegenwoordig eigenaar eene Nieuwe Druk van het eerfte deel van bovengenoemde Werk, moest opleggen , het zelve afzonderlijk , met een bijzondere Tijtel, als een op zich zelve zijnde Werkjen, om desfelfs nuttigheid uit te geven en door de hooge prijs van het Compleete Werk , uw niet geheel en al daar van te doen verfto-i ken zijn. — Het bevat een aantal waars gebeurtenisfen door denHeere d'arnaud uit gefchiedboeken , of van geloofwaardi*2 ge  VOORBERICHT. ge getuigen overgenoomen en in dat licht voorgefteld , waarin ze voor een aandoenlijk, hart het meeste gefchikt zijn om deszelfs tederheid een heilzaam Toedfel te geeven ; gelukkig , zoo men het ftoutc coloriet van den Heer d'arnaud Hechts zo verre heb kunnen behouden , dat het hart van uw bij 't leezen, er door geroert worde, uw oog een traan ftorte en uw hart de Zaligheid der menfchenliefde, die zeektr zoo ergens , hier ten fterkften gekoefterd wordt, gevoele; dan zal de vertaaler zijn Vanüche arbeid beloond zyn. Het oogmerk van den Heer d'arnaud is, om, als *t ware, de geheele zedeleer in voorbeelden voorleflellen. Een prijfenswaardig voorneemen ! want wie weet niet dat voorbeelden meer , vooral bij de Jeugd leeren, dan de beste voorfchriften, en hier in hebben duze verhaalen reeds een merklijk voordeel boven de Romans en andere foortgehjke Schriften , ten dien einde opgc• iield; naamüjk, hun getrouwe waarbeid ; men kan zich hier niet ophouden met te twisten over natuurlijkheid of onnatuurlijkheid der voorkomende Char.nklers ; genoeg , zij hebben in de daad beftaan , laaten wij de deugd. zaa-  VOORBERICHT. zaamen volgen en de ondeugenden ons ten affchrik voorftellen. Een ander voordeel dat dezelven met opzicht tot het voorzegde oogmerk hebben, is, dat ze zeer kort en meestal zeer eenvoudig zijn. Het groote . het verheevene of het laage en affchuuwelijke dat in de voor/telling derzelvert bedoeld wordt, is veelal, als 't ware, «en enkele ftraal, die ons oogenbliklijfc treft, terwijl men in de gewoone Ro. mans, de waarde van 't Cliarakter oi het voorbeeld dat wij te volgen hebben niet vinden kunnen, dan, na dat wij veeltijds drie of meer tamelijke boekdeelen geleezen hebben ; en is dit dus geen voordeel voor de Jeugd, die loch hier vooral in aanmerking koomt ? Wat nu da eenvoudigheid betreft, waar door ik bedoel dat in dezelven geene menigte van afwisfelende voorvallen , vciwarringen , nitkoomften en wal dies meer is , die den Leezer in eene geduurige zachte onrust of brandende nieuwsgierigheid brengen en onderhouden, voorkoomen, dit maakt dunkt mij, dat zij daarom der jeugd veiliger vroeg in de hand kunnen gegeeven worden; om dat dezelven minder de verbeeldingskracht verhitten zullen , om zich aangenaams Schilderingen  VOORBERICHT. een te maaken en dus ons leven te vergiftigen; want ik ftel mij voor , dat bij die foort van jonge Leezers, welsen geen ander voedfel uit de verdichte verhaaien trekken , dan de hebbelijkheid om geduurig, tot aan hunnen laaüteu adem7 zachtjens voort te droomen , dit werkjen weinig bekooring' dan die van den kant der verfcheidenheid ontftaat, hebben zal. . Voor 't overige, lieve Kinderen , lees met deelneeming, endaar de rampen van 't ondermaanfche leven en der deugd U treffen, laat daar de tedere traanen van menfchenliefde en van aandoen lijkheid, die door den tederfte , den grootften Menfchevriend, als zo veele paerlen gelchat worden , u langs de waneen biggelen , en , wanneer uwe aandoening bedaard is, uwe ziel haare kalmte heeft weder gekreegen , laat dan de reden , met de ftriktfte rechtvaardigheid , de waarde er van bepaa. len ; gevoel eerst, en oordeel dan wijs» eeerig ! zo zal uw verhand verfterkt, uw hart verbeterd , en gij daar door tot Uw wezenlijk heil worden opgeleid. R E-  Register der ver. ka alen, en berigt om de p la aten in te voegen. Alfred de Croote , . pag. i De Zeldzaame Man . , tp Het Vermogen van het medelijden . 33 Oorfprong van de Proostdij van twee Gelievan .» . . ^t De Nieuwe Clementiaa . . 52 Montagu en Randal . . 61 De Oprechtheid der Onfchuld . . 7g De Grootmoedige Rijke . . Marlborough . . p0 Thomas Dolzeij, of de Engelfche Min'naai ... . 100 Eugenia, of het Vermogen der Natuur m De Dood van Karei de Wc . i20 Fe,  Felicie [i « i pag. 133 De Rechtvaardige en aandoenlijke Man 160 De Noodzaaklijkheid der Liefde . 177 De Groote Man . . 182 De Moederlijke Liefde . .221 D E   ALFRKD D3S GHOOTE.  UITGELEEZENE VERHAALEN, ALFRED DE GROOTE. Van alle de takken van geleerdheid is misfchien de gefchiedkunde die gene, waarin men het minfte licht en wijsbegeerte gebragt heeft, maar waar, in tegendeel, het Jaag vooroordeel deszelfs verderffëlijken invloed het langst bewaard heeft: van waar anders die vreesagtige en bijgeloovige bewondering van de oude helden, van wreede fchepielen, geesfels van 't menfchelijk geflachc, welken de aarde, als verwoestende golven, overftroomden en niets achterlieten dan de diepfte in^ drukken en ken teekenen van moord en verwoesting. Maar zou vreesagtigheid(i)dan de heer- (l) Maar znu vreesagti^hciil enz. lioe meer wij ons zeiven raadpleegcn des te meer zullen wij ver. wondert! zijn hoe llerlc wij door de vrees beheersen t worden; men kan, zonder de heilige Schrift te A «ad-  3 ALFRED heerfchende indruk van den mensen zijn ? Zoude de Dichier^ welke gezegd beeft, primas in orbt Deos fecit timor, dan het geheim onzer zwakke natuur ontdekt hebben ? Ondertusfehen zal het luttel moeite kosten, om, met behulp der opmerking, der reden en der aandoenlijkheid zelve, deze ingefchaapene vreeze te overwinnen, men is toch eerder overtuigd dat de liefde en dankbaarheid ons verheden tot het groote denkbeeld van eenen Opperden Weldoener; men gevoelt dat 'er niets aangenaamer voor het hart, niets regtmaatiger voor het verftand kan gevonden worden dan hst gene met het woord deugd verknocht is; ja deze uitdrukking verfpreidt een' raadplcegen , overtuigd worden dnt eenig groot toeval de wieg dvr inenscbheid bejegend nebbe. Wij zijn, om zo te-fpreeken, in 't midden van verfehrikkingen gebooren, en deze ongelukkige indn:k is, in zeker opziiht, aan onze natuur vastgehecht en dezelve a's in. eichaapen. Het behoort die Ziel alleen, welke, door kennis en reden, geöeffend is, om liet flaarlehe j ik der algemeene vooroordeelen aftewerpen en niets te vreezen, dan 't geen waarlijk te vreezen en nh'ts hoog te fchatcen dan. het geen waarlijk .-- VlrHitf is.  DE GROOTE. ï eeiï' aangenaamen ge.?r voor hem, w;eïis verftand belchaaf'd en wiens' hart behoorlijk gavormd is. De Gefchiedfchrljvers , waar van de met- ten vergeleeken kunnen wor.ien bij die wilde volkeren (2), welken den dienst der kwaade Geesten verkiezen boven dien der weldaad'ge Goden ; de Gefchledfcbrij. vers (3) ja, men moet het erkennen, zij, die (2) Bij die w'He volk'r'n rnz. volgenJs .16 berigten der reizigers zijn 'er volkeren in Air ca, wolken den dmvel aanbidden: dit is de kwaade godheid ;_Fêïiclie) welke zij hunne offeranden JabMeden. (.0 De GefchhdUhnjvcrs, au. zoo men een wijsgerig oog Haat ou die otigérijijlïé lameniacüinsen d«t menfdiel jke dwaasheiden, men zal degefcliiedfcta jvers moeten beff'buldigen als dioirzaakert der meeste rampen, welken het misbruikt gezag nri zich (leut: hue veel wreed-' n volgers hibbeti'de verblindende tafreden van AcbiUes, Alexahder, Crefar voortgebragt! zondereenen Qum usCurtius zoude Karei de XII. nimmer zijn lij; veria ten honen , maar i tegendeel de Wéllust'er van geweest zijn. De aed gceois van Altxander is inde Indi lanfche landftreekennog in w ezen en heeft zeeker bet aandenken van een aaet I wijze weldoeners gehe.1 vei zwolgen. Van w?ar toch dit pan fiffiüï die gocrek aan verlfcmd, ïoaigewseo, vooral A 2 on-  4 ALFRED die, met vermaak, het beeld der boosheid fcheenen re willen vereeuwigen, zij hebben ( zich echter fomtijds verleedigd tot de ver-, troostende fchildering van die deugd, welke, ons geduurig voor oogen moest gehouden worden. Hoe fierk beminnen wij in Alfred, (4) een onder onze eerde Chronijkfcbrijvers ? alleen biervan , dat zij geen oordeel gebruikten, geen maat noch gewigt hadden om iets op deszelfs juiste waarde te fchatten. Zij werden meer getroffen door eenen fform of dikke duisternis , dan door de beminnelijke ftraalen van' eenen fchoonen dageraad of vrolijken en helderen dag. Zij befchouwderi de voorwerpen niet dan door een Hoffelijk oog. Zoo deze vernuften , welken zo weinig oordeel toonden, welken hunne bekwaamheid zo zeer misbruikten, niet dezelfde verrukking onsde voorbeelden van rechtvaardigheid , van weldaadiglieid voorgefteld hadden, hoe veele navolgers van eenen Titus,Anto. ninus'of eenen Marcus Aurelius zouden'er op het tooneel der waereld verfcheenen zijn! De roem, denagedachtenis behootden alleen het loon der deugd te weezen , terwijl de ondeugd in eene eeuwige vergeetclbeid moest gedompeld worden. (4) In Alfteil enz. een van de waardigfte Vorften, welken ooit den tbróon beklommen hebben , het ontbrak denzelven Hechts omgebooren te zijn ineen ver» lïch.  DE GROOT E. S een der beroemdfte Koningen van het Saxisch Dynaftie in Engeland,den billijken en weldaadigen te befchouwen, en hoe verre is hij in het oog der Wijzen boven den Oorlogsheld verheven ! Zie hier een der blijken van zijne rechtvaardigheid welke hem, meer dan alle zijne lichter eeuw, of een* vernuftig' Hifi oriefchrij ver gehad te hebben. Overwinnaar, Wetgeever, in cdn wooul eene groot e ziel: hij ftrooide in Engeland de eerfte zaaden van kennis, deugd, liefde tot orde en't Vaderland, dit, om zo tefpreeken,geheiligd vuur ,'tweike bij de lingelfche natie een' geheelen reeks van verheevene daaden heeft voortgebragt, daaden welken hen van de n>eeste andere volken zo voordeeligonderfcheiden. En, het geen in Alfred bijzonder voorkomt, is , dat het menschdom dezen Held aan de dichtkunst te danken heeft , het leezen van een Saxisch gedicht deedt de grootheid zijner ziel zich als ontwikkelen en vertoonen. De dichtkunst is dus ergens goed vóór. Deze Vorst handhaafde zodanig de wetten en de gerechtigheid, ,, dat, zoo men des nachts een gouden vat, op den ge„ meencn weg liet ftaan de eigenaar het des morgens „ op dezelfde plaats weder zoude gevonden hebben." Zie bier de zeldzaameloffpraak , welke Hume aan Alfred geeft, „ hij fchijnt indedaad dat nieesterff.uk der „ verbeeldingskracht te zijn, hctwelke de Wijsgee„ ren een' Wijzen noeraen." A 3  ALFRED z'jnc oorlogsdaaden, onder bet gewigt van zo vee!e eeuwen, in de vergeetelheid bedol» ver , eenen eeuwigen roem verzeekeren. Dc regeering van, Alfied teekent dat tijdperk (5) waarin de Voriten flcchts de eerften van het Huf waren : de Hovelingen , die ben omringden, ganooten die voorrechten, welken het Leenrecht nog onder ons detdt fiand grijpen, lot na den tijd van Hugo Capet; een eenvoudig Edelman weidt tot den omgang met zijnen Meester toegelaaten, en leefde met hem in de grootfte gemeenzaamheid, tij verzocht hem zelfs op zijn' toren, een foort van verbl'jl'plaats welke, hij zijn kasteel noemde, om hem aldaar te onthaaien en te doen vernachten; iteze gebruiken, zo ve. fchillende van de hedendaagfehe plegtigheeden, vertoonden die verrukkende tijden, wanneer de ga t vrijheid , de menfchen, zonder onderfcheid van jaaren , rang of landiiart. minlijk met elkander vereenigde. Dan, geiijk de tijd altoos het misbruik der beste rnfteilingen met zich voeit, wab ook deze (5) Dal tijdperk, inz, de negende eeuw 8;a.  DE GROOT E. 7 gulhartige minzaamheid der Vorften hun fomTijds nadeelig (6); daar zij zich dikwerf aan eene menigte van ongelegenheeden en gevaaren zagen blootgefteld, welken Alfred nimmer behoefde te vreezen. 't Is van dezen Vorst, dat men zeggen kan, dat de liefde der onderdaanen hem befchermde, en hij aller harten met zich voerde. Deze Vorst doorreisde zijne Staaten, vergezeld van Ethélbert, eert zijner Generaals; de dag begon te daalen; Alfred neemt het befluit, om bij eenen zijner (6J Nddeclig. de Vorften moeten eenen Hendrik de IV. Lcopold, Hertog van Lotharingen enz. gelijk zijn, en deze h-.inner'gemeenzaamheid zal hun gezag vergrootcn , en de liefde der onderdaanen lot hun trekken. De AUcenheerfchers van Afia zijn meer gevreesd dan bemind ,om dat zij zich onzichtbaar houden. Men kan dat niet beminnen, het welke niets dan eerbied verwekken kan. Ovidius zegt zeer wel: Non bene conveniunt, nee in un i ft de mol ttntur, majejlas c? amor en het is de liefde der onderhoorigen, welke den waaren meester kenteekent. De Tyrannen moeten zich in het donkere verborgen houden, en daarom lchetst Fenelon ons Pygmalion,ongei aakbaar voor zijn volk, fin in 'c binnenst van zijn Paleis opgeflooten. A 4  3 ALFRED. ncr Hovelingen, wiens woonplaats in zijnen weg lag, huisvesting te verzoeken.- Deze Hoveling, Albanac genoemd, was een van die ftandvastige zielen .welken al hueregrootheid bewaarden, midden onder de verleidingen des rijkdoms en weelde. Hij hadt Alfred in verfcheidene veldflagen gediend, en leefde nu, met lidteekenen bedekt, en met roem bekroond, in 't midden van een huisgezin.'t welk hem eerde en beminde. Dit huisgezin beftondt uit ëene echtgenoote, welke als een voorbeeld van deugd geroemd werdt, twee Zoonen, welken de voetftappen hunnes Va* cfeis beloofden na te volgen, en drie Dochters, onder welke men verleegen zoude geweest zijn, wie van haar den eerprijs der verdienften en bevalligheeden toe te wijzen. Alfred treedt met Ethelbert bij Albanac binnen, welke zich verblijde van met het bezoek zijnes Meesters vereerd te worden; hij gaat zijne echtgenoote en kinderen opzoeken, cn haast zich om dezelven den Monarch aantebieden; deze wordt getroffen door de bekoorlijkheeden der drie Dochters; doch liet is Ecbelwitha, voor Wie hij in zijn har-  DE GROOT E. 9 harte de wapenen nederlegt; indedaad, zoo zij niet verfcheenen ware, zouden 'heure twee Zusters de fchatting van verwondering gelijkelijk gedeeld hebben, maar zij,zijovertrofze; heure bekoorlijkheid deedt die van heure Zusteren verdwijnen even als de dageraad de blinkende fiarren doet verbleeken en verduisteren. Eene pas ontlookene bloem, verlicht door de zachte draaien van den morgenftond: de tedere fcbaamte bemaalde heure wangen met het leevendigst incarnaat, telkens wanneer de Vorst haar befchouwde. Deze echter1 hadt het vermogen om te verbergen, wat 'er in zijnen boezem omging. Hij prees ze alle drie; zij bloosden, heure fchoonheid vermeerdert-, vooral die van Ethelvvitha, dan wie is in ftaat, om de bevalligheid , welke zij vcrfpreide, af'tefchetien ? Men maakt zich ten Avondmaaltijd gereed, de Gastheer begeert dat zijne drie (choone Dochters de eer zullen deelen (7) om den Ko- De eer deden: het wa'.en de jonge Juffers en jongelingen, welken op de feston , de Ridders en de VorfteÊ bedienden. Van hier de Pages en Staat A S da'  io ALFRED Koning te dienen, welke niet afhieldt om de oogen op haar gevestigd te houden. Albanac, geftreeld door de herinnering van zijne oorlogsverrigtingen, brandde van verlangen om die veldilagen te herroepen, waar door de Deenen genoodzaakt werden Engeland te ontruimen; de oogen des Konings keerden telkens tot Ethelwitha te rug. • Terwijl hij zich geduurig verwonderde over de fijnheid van heure leest, de leevendigbeid van heure houding, en juist befneeden mond, heure blonde hairen, golvende met een' bevalligen zwier langs heure fehouderen, de fchoonheid van heur voorhoofd, de bekoorlijke rondheid van heuren blanken hals en overige volkomenheeden. Albanac fprak met iever van Hajting , Laf en anderen (8) terwijl de Koning niet ophieldt van Ethelwitha te fpreeken. Men dames: de laatfcen worden nog aan de kleine Hoven van Ouitscliland gevonden, welke dwang de Barbaarfche weelde der Leenroerige Regeering nog (ebijnt bewaard te hebben. (8) Hasting, Laf, enz. twee beroemde Overfien der Deenen, welken Alfred, in verfcheidene veld« fl.igen, overwonnen Iradr.  DE GROOT E. Men (bat van tafel op: en 't is die zelfde Ethejvvitha., dit wonder van fchoonheid, welke den Koning naar het veprek, ter z'jner ruste gefchikt, moet heen geleiden; en hij ontving van heure bekoorelijke handen den weifmaakenden Avondwijn (9). Albanac met zijne ecnigenoote fcfoijiaen alleen treurig en peinzend. Wat deert u , dier- baare l gtgenoot! de droefgeestigheid is op uw gelaar, terwijl wij eene eer genieten dia ons behoorde te frrcelen ? hoe veel recht heeff de Koning op onze genegenheid! (beur Echt- (9) De /hondwijr.. men weet dat dit een drank was, famengeftjld uit wijn en honig, een foort van hippocras; wanneer meu een* vreemdclii g , welke op eenig kasteel ontvangen weidt, eer w ilde aandoen, bragt men derz.lven 's avonds dezen drank , welke avondwijn genoend weidt. De Vrouw uf .le Dochter namen deze zorg op zich. Shakefptar fpreekt,in zijntreurfpel Macbeih, van dit gébruik .als een der ovcrlrijffe'cn van de oudheid. In de alleroudfle Staaten van het Kö„ ninglijk huis (zee,t St. Pal.) w.rdr de avondwijn „ d kwijls aangemerkt als een rechtaan foramige amp„ ten verknocht. " Deze drank beflondt ook fomtijds in gekookten wijn, zoals dezelve nog in onzeZuide» Ujke Provinciën, gedronken woidt.  ia Alfred Echtgenoot antwoorde niet) gij zwijgt! hoe zoudt gij mij weigeren uw hart te openen! de ontroering beheerscht IJ! het is waar, ik ben ontrust, en met recht, luister, hebt gij niet opgemerkt, zo wel als ik, dat de Vorst zijne oogen aanhoudend op onze Dochters gevestigd hieldt? zoude mijne vreeze gegrond zijn? zoude Alfred het voorneemen gefmeed hebben , om mijn huis met fchande (10) te bevlekken! zoude hij een eer- "(10) Met fchande enz. 'tgeendevreesvan Albanac omfchuldigt, is, dat te dier tijd,, de vroomftcder Koningen zelfs weinig zwaangheid maakten, om ,behalven hunne Vrouwen, nog Bijzitten te hebben, 'tlswaar, dat die, om zo te fpreeken, als Bijwijven aangemerkt werden; maar zij genooten noch die achting , noch die'voorrechten, noch die eerbewijzen, welke de Vrouw genoot, die als de eenige wettige aangemerkt, alleen den naam van hem en Echtgenoot voerde. Wij hebben Hechts een oog te (laan op dc eersteen tweede geflachten onzer Koningen , en wij zullen een' reeks voorbeelden van deze foort van veelwijverij aantreffen , en hlimmen wij tot de verstgelegene oudheid op , wij vinden 'er insgelijks deze fooït van huwelijken. Hagar was van 't getal dezer Bijwijven: heure kinderen wer. dan niet sis bastaarden aangciaerkt, integendeel deelden zi)  DE GROOT E. *3 eerloos vermaak komen opfpeuren! mijne eer! . . . op dit denkbeeld begeeft mi; de reden ! liever duizendmaal de dood en die van mijn huisgezin! Het oog van den waakzaamen Vader hadt zich niet bedroogen. Ja Alfred beminde eene zijner Dochters, men begrijpt ligt, dat Ethelwitha het bekoorlijk voorwerp was, welke het hart van den Vorst met de fterkfte liefde vervuld hadde: Ethelbert, mijn vriend 1 Neen het is geen fterveling, het is een Engel in fchoonheid, onfchuld en zedigheid, welke zich voor onze oogen vertoond heeft! hebt gij 't wel opgemerkt? O! welk een geluk, welk eene weelde voor hem, die dezen jeugdigen boezem de eerfte zucht zal doen ilaaken , en dit bekoorlijk roosjen plukken zal.' Indedaad, Sire! het is een famenftel van bevalligheeden, een wonder nooit heeft de natuur meer bekoor- lijkheeden vereenigd; hoe ftreelend is heur Item, en hoe fierk weet zij het hart met on- zij, voor een gedeelte , met de kinderen der Huisvrouw in de nólaacenichap.  14 ALFRED onrust, met drift te vervullen!.., - . Zeg, mijn waarde Ethelbert, zeg met al het vu r der liefde, mijn boczjm gloeir, is wit gelukkig zijn, tot welk een' prijs ouk.... Ach dat z;j mij beminde.' — he.' Sj-e zoudt gij rwijffelen, dat zij uwe tederheid niet gunftig zoude bea'ndwoorden ? Koning en Minnaar.' een held met lauwren bekroond; in een' levenstijd, juist gefchikt om.eene weder, keerige liefde in te boezemen, hoe veele onderpanden die U een gelukkig gevolg be. looven! i Men herkent hrer de taal des Uovelings. Behoorde Ethelbert, in plaatfe van de dwaaling zijöés meesters te vleijen, hem niet de oogen voor zijne nrsdaadige zwakheid geopend te hebben, behoorde hij hem niet aangetoond te hebben, dat hij derech;ender gastvrijheid zoude lebenden , zoo hij deze laage drift involgde, en, dat de Koningen, zo wel als alle andere ftervelingen, aan de wetten der eer onderworpen zijn. Alfred wekte telken- z:jnen Vertrouweling om hem over Ethelwitha te onderhouden. Des morgens vroeg kwam iemand aan 't rust-  DE GROOT E. 15 rustvertrek des Konings, en vroeg of hij bi) der hand ware; en wie, vroeg de Vorst, vertoornd, wie vermeet zich op dezen ftond hier te komen? Ik Sire! werdt'er geandwoord, met een ftemme, welke de Koning meende te kennen, en op het eigen oogenblik werdt hij getroffen door een alleraarj. doenlijkst fchouwfpel. Hij ziet zijnen Gastheer in de eene hand met een' ontblooten degen, en aan de andere zijne drie Dochters in rouwgewaad gekleed en in de diepfte droefheid gedompeld. Wat zie ik, riep de Vorst uit? — Een Vader, Sire, aan wien de eer dierbaarer is, dan alles wat de waereld bevatten mag. De opheldering van dezen toeftel is u Iigtelijk te geeven. Gij zijc Koning, en ik uw onderdaan, maar geenszins uw flaaf, mijn adeldom is u bekend, en leer ook thands mijne gevoelens kennen. Ik weet niet 'of ik mij bedroogen heb, ik meen gister avond, uw oogen op mijne Dochters gevestigd , verrascht te hebben , zoo- gij het voorneemen gefineed hebt, om mij te ontecren , zie hier dit ftaal, het zal het oogen. blik mijner fcha-nde vóórkoomen. Deze on- ge.  i6 ALFRED. gelukkigen zullen het flachtöffer zijn, en zij zullen gewillig weezen, om hun leven op te offeren. Dan , is het eene zuivere liefdevlam, welke in uwen boezem ontftooken is? waardeert gij deze verbindtenis genoeg, om mij tot U te verheffen , zo verkies en noem uwe Echtgenoote. Alfred bieldt zich eenige ogenblikken ftil; en toen het woord opvattende, zeide hij, met die edelë fierheid, welke de grootheid zijner ziele ten toon fpreide, Albanac, gij brengt Alfred weder tot zch zei ven, ik zoude gedwaald hebben, maar gij brengt mij weder tot mijn' pligt, ik zal dien vervuilen. Mijne keuze is gedaan, fchoone •Ethelwitha (u). Zie hier mijne hand. Gij (ii) Ethelwitha enz. 't is deze zelfde Ethelwitha, welke Alfred in zijne vlucht op't eiland Atheneg vergezelde , alwaar hij zich hegeeven hadt, om zich tegen de onderneemingen der Deenen te vcrflerken. De Vorst en zijn gezin werden tot zulk een uiterfte gebragt, dat zij op 't punt waren ,o!m de woede van den bon» gersnood te gevoelen, daar was nogflegts één brood voor degantfche Koninglijke familie en de-zelfs gevolg. Een arme komt tot den Vorst, eu zegt dat hij van honger  DE GROQTE, tl Gij', neemt dezelve aan -— ik zét de kroon met vreugde op uw .hoofd - en pl act- aannvjne zijde de deugd en fchoonheid. Ethelwitha wilde zich voor de voeten des Konings werpen; hij befte haar op en omhelsde haar, vol van liefde; vervolgends omhelsde hij Albanac. —. Uw deugdzaams moed verdiende zujk eene belooning en hét zal mij eene eer zijn, den waardigften' man uil het Koningrijk ten Schoonvader te hebben. Ethelwita werdt voor Koningin erkend. Op 't oogenblik, dat zij zich in de armen van Alfred zoude werpen, beléedt ze, dat zij zich niet hadt kunnen onthouden, hem hcur hart te fchenken, op denzelfden Rond, dat hij bij heuren Vader gekomen ware : welk eene bekentenis voor eenen driftigen minnaar! Alfred werdt 'er des te gelukkiger door, en de beide Echtgenooten deelden in gaan moet. Alfred geeft hem teiftond de helft van het brood, de Koningin maakte eeirige aanmerkingen op deze weldaad. „Mijn' lieve vriendin, zegt Alfred „ wat kan 'er gebeuren ? Hij, die vijf brooJen „ en vijf visfehen deedi ftrekken voor vijfduizend menB >i febea  i8 ALFRED. in de glorie van eene der gelukkigfte regee. ringen, waar Engeland nog roem op draagt. „ fchen, aal ook wel zorgen, dat wij aan de helft des ,, broods, 't geen ons nog overig is , genoeg hebben." Dit tijdpeik is geenszins dat van't ongeloof; en deze trek verzeckert, dat Alfred niet minder godsdienftig dan gevoelig en menfchelijk was. D E   DE ZELD ZAAXE MAÏT.  DE ZELDZAAME MAN. De oudheid vertoont ons een' geheèlen reeks van groote mannen , waar van dezen zich eenen .onfterfTeiijken roem in den krijg, anderen in de Staatkunde behaald hebben; anderen eindelijk , hebben zich tot heil van hun Vaderland, voor het oog van de gantfche waereld , als opgeofferd , en hebben, daar door, die loffpraaken verkreegen, welken de Gefchiedkunde als het ware, vereeuwigd heeft; ondernamen wij echter, deze blinkende daaden aan het oog der geftrenge reden te onderwerpen, wij zouden bevinden, dat de hoogmoed dezelven vaak oppronkt : dierbaar goud, doch met zeer vcele vreemde deelen vermengd. Kodrus, welke zijn leven opofferde om de zegepraal aan zijn volk te verzeekeren, ontving de belooring voor zijne heldendaad, op het oogenblik' dat hij dit verheven voorneemen vormde; hij fchetfte zich dc geheele nakomelingfchap , getroffen door zijne 'grootmoedigheid ; de Atheniënfers, op het oogenblik, dat zij B 2 den  :o DE ZELDZAAME MAN. den prijs hunner lauwren zouden leeren kennen'; en zag zich een altaar in ftêe van een grafplaats oprichten. Curtiué, zich in den zwavelkolk nederftortende, en zich verbeeldende, door deze pooging van bovennatuurlijke dapperheid, de belangens van zijn Vaderland te bevorderen, genoot reeds bij voorraad de fchattingen van erkentenis en verwondering, welken zijne medeburgeren hem zouden fchenken ; zijne verzadigde gloriezucht floot. bem de oogen voor de diepte des afgronds: Op het oogenblik, dat hij rer infforte, vervulde hij zich, als men het dus kan uitdrukken , met dien blinkenden en duur'zaamen roem, welke het offer moet opweegen van die zwakke levensftraal, die zo ïïgtelijk kan verduisteren. Deze perfoonen, de voorwerpen der algemeene bewondering, vertoonden zich op een uitgeftrekt tooneel, en hadden tot aan. fchouwers, geheele Steden, Koningrijken, ja de geheele waereld, welke nog van hunnen roem weergalmt, 't Is reeds lang, 'dat men gezegd heeft, dat, bijaldien de veld/lagen in 't duister geleverd wierden, men veel  DE ZELDZAAME MAN 21 veel minder dapperheid vinden zoude. Maar welke is toch die deugd, dieniet door het bijweezen van ooggetuigen geftreeld wordt ? 't is die, welke wij hier zullen afmaaien, en, om zo te fpveeken, uit de vergeetelheid te rug roepen: wij zullen het gordijn wegfchuiven, het geen de fchoonst mogelijke daad, waarop de raenschlijkhe"d roem draagt, voor het oog van 't algemeen verborgen houdt. Een perfoon, het wonder zeeker van ons genacht, betrachte het goede enkel om het vermaak van wel te doen , hij befebpuwde de weldaadigheid als de eerfte en tevens noodzaakelijkfte beweeging aan onzë natuur vastgehegt: zij was bij hem zelfs eene overbeerfchende neiging, welke door reden en Godsdienst verfierkt werdt; hij zocht de ongelukkigen op, met denzelfden ijver, waar mede men de grooten bejeegerit. Wanneer hij eenig nut ko» aanbrengen,-dan genoot hij dien leevendigen wellust , welke de va!-. fche vermaaken, die men aan de voldoening der zielsdriften toefchrijft, verre overtreft; een' enk'len traan aftewisfehen , vervulde zij »e zisl met de aandoenlijkite büjdfcbap; ja B 3 bet  22 DE ZELDZAAME MAN. het weinige, dat hij bezat, befchouwde hij geenszins als het zijne, maar als het eigendom der behoeftigen, en nooit zoude hij Tijkdom of vermogen begceren, dan om des te beter in (laat te zijn, vertroosting en onderftand den noodlijdenden te kunnen aanbieden. Bezield met eenen onuitputtelijken fchat 'van tedere aandoenlijkheid, reisde hij in het voornoemen , om gelegenheid optefpeuren, van dezelve uitteoerfenen: hij kwam te Marfeille: zijn eerde zorg beftondt in het bezoeken van die plaatfen , welken een ruim voedzel voor het mededoogen opleeveren; de Galeijen bevatten een aantal elendigen, die, fchoon de meesten van hun het droevig lot, dat zij ondergaan moeten, verdiend hebben, echter geen minder aanfpraak op het medelijden maaken kunnen. Een Jongeling van omtrend zes of zevenentwintig jaaren, is het eerde voorwerp, 't geen de aandagt van onzen Reiziger tot zich trekt; hij ftortte traanen, zijn zacht en treffend gelaat onderfcheidde hem van de overige Galeiboeven, en belette, dat men hem met de misdaadigen gelijk Heide. Mijn  DE ZELDZAAME MAN. 23 Mijn vriend,gij fcrireit! zeide hem de aandoenelijke Reiziger op dien toon, welken het gevoel zelve uitdrukt, zoudt gij ook eenigen onderftand noodig hebben? Helaasik heb weinig om u aantebieden, maar dit weinige is geheel tot uwen dienst, beflis 'er over, ik fmeek 'er Uom! — Ach! mijn Heer l ik gevoel hoe veel dankbaarheid ik U fcbuldig ben, het is geen geld, dat ik begeer , ik heb genoeg om mijn elendig leven te onder, fteunen; een ongelukkige heeft weinig noo.dïg. Maar het is mijn lot niet, neen het is mijn lot niet, dat mij treft. Ach!.... hier vloeiden zijn oogen over van traanen. —■ Hoe! zoude het niet moogelijk zijn, u te vertroosten , uwe rampen te verzachten! Ach.' uwe traanen doordringen mijn hart. —■ Gij verzachtze,gij verzachtze, mijn Heer! de wreede frnarten, die ik moet Üjden; gij droojr mijne traanen, door de tedere deelneeming, waarmede gij mij begunltigt, gij zijt deeerfte welke een oog van ontferming op mijn'elendigen fiaat geflaagen hebr. Ach ! dat deHe- mel 'er U voor beloone! Maar, mijn vriend! fprfeefc» open mij uw hart, ik zal J3 4 uwe  24 DÉ ZÉLDZAAME MAN. uwe rampen gevoelen, en de bitterheid 'er van ve;zach:en, door"zemet Utedeelen Zeeker, mijn Heer! het mededogen, 't.welk gij mij bewijst,' verdient mjn vertrouwen: wel aan, ik fehenk hei u geheel, Ik ben de Zoon van den Pagter van * * *. ik had niets van mijnen Vader ontvangen, dan Zedelusfeu en het voorbeeld van een goed gedrag ; eenige perfoonen , welken zich om de eerlijkheid weinig bekommerden, lleeptenmij weg: wij jaagden op den grond van een' Heer uit de -nabuurfchap, en mishandelden zelfs zijne, oppasfers, tot zo verre, dat 'er een tot op den oever des doods geraakte; het Gerecht verzeekerde zich van mij ; ik werd in de gevangenis geworpen, en niet ont(lagen, als om voor zes jaaren op de Galeijen gebannen te worden ■ het is nu reeds vier jaaren, dat ik deze hoonende ftraffe ondergaan nebbe. Ach! mijn Heer! ik was niet gefchikt, neen ik was niet gefchikt, om zulk eene fchandvlek te draagen! Mijn Vader is van grievende (matte geftorven ! Ach ! mijn Heer! Het is waar mijn vriend ! dit zijn beproevingen, welken moeielijk te drqagen zijn; maar,  DE ZÉLDZAAME MAN. 25 maar, beveel u in de gunftige zorg der aanbiddelijke Voorzienigheid, 't is van haar, dat die vertroostingen voortkomen, weiken men op aarde te vergeefs zoekt Ach'. mijn Heer! Ik ben de oirzaak van den ramp. fpoed mijner familie het weinige, dat dezelve bezat, is verlooren gegaan in de voortzetting van mijn Proces; men heeft te vergeefs gepoogd, mij van eene fchandelijke ftraffe te bevrijden; maar ach ! het geen mijn wanhoop vermeerdert, is de tijding dat mijne arme vrouw en drie kinderen van droefheid en elende vergaan. Z"j misfen mijn'arm om hen te onderffeunen: o hoe zoude ik arbeiden, indien ik bij hen ware! maar thands.... ach! zij moeten van kommer ver- fmnrlirpn. Hier werdt zijn ftem door de grievendfte droefheid gefmoord. Gij zijt zeeker in 't ongelijk, zeide hem de tedere Reiziger, meer en mqer aangedaan, maar gij zijt ook zeer ongelukkig. Uw misdaad afiefchetfen, koomt hier niet te pas; genoeg, ik wil geIooven dat uw berouw oprecht is; laaten wij naar middelen uitzien, ter verzachting van 15 s uw"  36 DE ZÉLDZAAME MAN. uw' elendigen ftaat, die mij meer en meer het hart doorboort. Hebt gij mij niet gezegd, dat 'er nog twee jaaren van uwe ftraf verloopen moeten? —- Ja,mijn Heer! nog twee jaaren, nog twee eeuwen van elenda. Ach! ik zal 'er 't einde niet van zien! mijne arme vrouw! mijne arme kinderen! ach! wat zal 'er .van U worden! — Antwoord mij, wanneer iemand zich in uwe plaats aanboode, in een woord, wanneer iemand uwe ketenen op zich name, (i) zoude men Ude vrijheid we. dergeeven ? —- Op 't oogenblik mijn Heer! maar welk fïerveling op aarde, die onfchuldig is, zal zich overgeeven aan moeite, verneedering, fchande?... Ach! al de fchatten der waereld... De Reiziger liet hem niet voortgaan: hij vliedt naar den Of, cier, ovor de Galeiboe. ven geiteld: ' Mijn Heer! dat deze Jong- fji) Wanneer iemand uwe ksetenenop zich name enz. Het is gebeurd' onder Lodewijk de XIII. in dien tijd heersclne 'er in de publieke inrichtingen minder : Bsrde : in den tegenwoordigen tijd zoude zódanige plaatsvervanging niet aangenoomen woiden.  DE ZÉLDZAAME MAN. 27 Jongman vrij zij! dat zijne ketenen geflaakt worden! zie hier mijne handen, mijne voe. ten : ik ben gewillig om zijne kluisters te draagen en de twee jaaren te vervullen, welken van zijn ftraf nog verloopen moeten. De Officier, verwonderd, maakt eenige tegenwerpingen: ik weet alles, mijn Heer! ik weet dat ik mij in de oogen der waereld vernedere: maar het is de Hemel die de eer de regte waarde geeft, en ik heb zijne goedkeuring en die van mijn hart. Deza jongman is noodzaakelijk voor zijne vrouw en kinderen; twee jaaren zullen rasch verloopen zijn. De Galeiroeijer oveiftelpt, verdomd, valt neder voor de voeten van zijnen weldoener, omhelst' dezelven en bevochtigtze met zijne traanen : — Neen, mijn Heer! neen! welk eene liefde ik voor mijn huisgezin pok gevoele, tot Z'.lk eenen prijs zal ik ze niet wederzien. De Reiziger, zonder naar hem te hooren, (laakte zijne keetenen ca dcedt ze zich zeiven, met eeri foort van verrukking, aan : — ga mijn vriend! ik zal gelukkiger 1 zijn' dan gij; ik verzeeker U dat deze kluisters  28 DE ZÉLDZAAME MAN. ters mij Jigt fchijnen. — Ach.' mijn Heer.' wie geeft U zuik eene De natuur en de Godsdienst, nog eens, haast U om Uw vrouw en kinderen te ontmoeten, en ik zal het zijn, die U een' eeuwigen dank zal fchuidig weezen. Deze onnavoigbaare Man bleef den hem opgelegden tijd op de Galeijen, trachtende zich te verbergen en ontvliedende alien die hem poogden te zien en te leeren kennen: hij bragt zijnen tijd door, met het betrachten van zijnen nioeijelijken post en met het geevcn van de tederfre vermaaningen van Godsvrucht, gelaatenheiden weldaadige liefde; hij was de vertrooster, de toevlucht en vader der ongelukkigen; hij bragt 'er verfcheidene tor het berouw en de deugd te rug, in een woord , hij vertoonde in zijne ketenen , de getrouwde en aandoenelijke afbeelding der Godheid. En wie was dit uitmuntend voorbeeld van gevoelige zielen, van waare helden der deugd, van zuivere Christenen ? Een Kerkelijke, in laagen ftaat gebooren, zonder fortuin, zonder öandpiaats, aan wien Vrank- rijk, ,  DE ZÉLDZAAME MAN. alrijk , ja de geheele menfchelijkheid, een aantal /lichtingen (O 20 nuttig als bewonderenswaardig ver.fchuldigd is; 'het is aan dezen Geestelijken, dat wij jaarlijks het behoud van bij de tienduizend onfchuldigen hebben dank te wee;en, welke onze weelde en de barbaarschheid ter, dood (cheenen te veroordeelen, op 't zelfde oogenbiik, dat zij voor 't eerst het licht aanfehouden ; het is aan dezen Geestelijken, aan welken de armen en zieken , zonder onderfcheid van rang, van landaart, van Godsdienst zelfs, dien onderftand en hulpmiddelen verfchuldigd zijn, welken de liefdaadigheidhun thands toevoegt en die het grootfle gedeelte dier elendigen, als het ware, tot het leven weder terug roepen. Vergeeft mij (2) mijne wa3r- * (1) Een aantaljlichlingcn éhz. Het Vondelirglmis , de Liefde- Zusters, jnr chtingen, zo nutti* als nooazaaklijk ; l'Hotel Dien, waarin men eertijds niemand innam, dan Catbolijken, voorzien met getuigfehriften van hunne Priesters. (2) hergeeft mij enz. Wij herhaalen het niet, zonder Öns ,in zeker opzicht, over onze natie te hekl agen : het fs orimoogelijk j om otuelaage onweetendheid te ver-  SP DE ZÉLDZAAME MAN. waarde Landgenooten dit klein verwijt: Gij zijt niet te onrecht, door een onzer eerite Schrijvers met den rraam van fommigen uwer woeste voorvaders, de We tfvhen, beftempeld; uw geest van ligtzinnigheid , zo'beminlijk, zo algemeen, brengt u dikwilstot ondankbaarheid ; ik weet, gij zult mij voorleggen , de helden, de tyrannen van Griekenland en Roomen, uw Perfoonaadjen der mode, uw acteurs en actrices enz. enz. enz. en gij zult u ter nauwernood herinneren dien uitmuntenden fterveling, welken ik u heb trachten aftefcbetfen. Welaan, weet yerontfcbuldigen, ten opzichte van eene menigte edelmoedige Landgenooten, aan wien het Vaderland en de geheele mciischlijftïieid zo- veel verpligting heeft: het baart verwondering, A :t dc walgelijke nagedachtenisfe van een deel guiten zich voortplant, en zelfs ons verblindt: men onderhoudt ons daaglijks van eenen Cartouche, Nivet enz. terwijl men ue nagedachtenisfe van den aanhiddcnswaardigen Man, waar van wij fpreeken, aan de Geestelijken overgeeft. Ik wenschte dat men dit raadfel zo heleedigend voor de menlchelijke natuur, eens oploste. Moeten de vergiften even zo veel opgang maaken, even zo veel bekend zijn als de lieilzaamfte kruiden?  DE ZÉLDZAAME MAN. 31 weet dan, terwijl gij van wegens uweonweetenheid (chaamrood wordt, weet dan, dat die waardige man, welke twee jaaren de kluisters van Galeiroeijer torschte , om een' Echtgenoot aan zijne huisvrouw, een' vader aan zijne kinderen, weder tegeeven, vincent de paul genoemd werdt, en vergeet nimmer dat gij hem, als een' der eerften van uwe Heiligen, eerbiedigen moet. Ongewijde Wijzen , gij zeiven, zoudt gij met dien waardigen Opperpriester niet uitroepen: dat men hem een altaar oprichte ! (1). O dierbaare naam (1) Dat mznhem een altaar oprleile l enz. Wanneer men aan den waardigen Paus Benediftus de XIV. voorHelde, om Vincent de Paul tot een' Heiligen te verklaa. ren, vroegdenzelven ot hij wonderwerken gedaan had. de? Men verhaalde hem het teder en aandoenlijk voorval met den Galeiroeijer, en de Heilige Vader riep uit: Eriganlur Altaria! dat men hem aitaaren oprichtel een andwoord, eene grooie ziel voegende, -welke in zig zelve de bekoorlijkheid der weldaadrgheid kende. 'Er zijn vcele van die voorwerpen, waar mede de Franfche^Academie deszelfs lijst van gepriviligeerde Lofredenen wel mogt vermeerderen. Is de familie van Viuceut de Paul in de vergeetenhtid geblceven ? Zou-  32 DE ZÉLDZAAME MAN: naam, zo geheiligd voor aandoenlijke zielen ! dat de verrukkende traanen, welken gij mij hebt doen ftorten, in aller harten dringen! Vincent de Paul, gij waart de leste der menfchen • en, zonder vleierij, heb ik U kunnen noemen: de uitmuntende Man. Zoude de Staat dezelve niet geplaatst hebben in den rang van die Burgeren, welken hij mei zijne onderscheidene gunften begiftigde? Het vernuft heeft zijnen glans reeds «verfpreid. De Lofreden van den beroemden Stichter van St. Lazarus, door den Ab.tMaurij, moet geacht worden als eene der vleiendfte bewijzen van eerbied, welken Vincent de Paul van zijn Vaderland ontvangen heeft.   HET VBUKOÖGEN VA2SC 'T MEDELYDEN.  1 HET VERMOOGEN VAN 'T MEDELIJDEN. Begeert gij treffende voorbeelden van tedere aandoenlijkheid te vinden? Wacht U dan, om ze alleen bij de Rijken te zoeken: het is by de ongelukkigen, bij de armoede, dat gij deze voorbeelden zult aantreffen. Maar zoude men dan ongelukkig moeten weezen, om menfebelijk te zijn ? en zouden de ftreelende vermaaken,aan de tedere aandoenlijkheid verknocht, als de fchaêvsrgoeding der ongèlukkigen moeten aangemerkt worden ? > Een gering Arbeidsman was eindelijk, ten»kosten vanjnoeire en zweet, zo ver gekomen , dat hij eene fom van honderd kroonen opgezameld hadde: dit was voor hem een fchat. Robert (dus werdt hij genoemd) kende alle de rampen der armoede; hij ziet eene van zijne behoeftige Vriendinnen tot de wreedfte uiterften gebragt; zij ondjjj-^ ging, bij de diepflearmoede, tevens deonge^.. neeslijke ongemakken van dm ouderdom; C men  34 HET VERMOOGE N men bragt haar naar de gevangenis, om een fchuld van driehonderd Livres, welke zij onmagtig was te voldoen. Robert gevoelt heuren ramp: Zijne Ziel opent zich voor het medelijden; hij moge zich vrij berin, neren, dat honderd kroonen zijn geheele fcliat is, zijne eenigfte toevlugt, dat Zijn beftaan, in zeker opzicht, aan die fom verknocht is; eene alles te bovengaande dringende frem roept hem toe, het is dc ftem van 't medelijden, van die aandoening, waar in dc fcheppende adem der Godheid zichtbaar is: Robert onderwerpt zich aan deze Goddelijke ingeeving: hij wordt gedrongen om zïnc vriendin te gaan opzoeken,; hij vlugt 'er heen meteen lederen zakjen in zijne hand. Daar riep hij, tegen de wacht, die gereed ftondt, zijne vriendin weg te geleiden, neem ras aan, 'r is zo veel als zij fchuldïg is, geef haar de vrijheid weder. Hij viel op een' ftoel neder en fchreidde. Gij fchreidt zeide men ? O! het is van vreugd! O; ik ben zo verheugd, dat ik mijne vriendin van de gevangenis bevrijd hebbe! Het is a'.les wat ik bezat. Maar hce vergenoegd ben  VAN 'T MEDELIJDEN. 35 ben ik van het haar te hebben kunnen geeven! hoe ftreelt dit mijne Ziel! hoe gelukkig is het iemmd te kunnen verpligten! O boe veel vermaak kunnen de Rijken genieten ! Het duurde niet lang of Robert zag zich gedompeld in allen de elende der behoeftigheid: hij gaat, na verloop van eenigen tijd, Maria (dit was de naam van zijne Schuldenaares) bezoeken en bidt haar, hem zijn geld wedertegeeven. Hij ftelt haar zijnen droevigen toeftand voor oogen, zij doet hem beloften, welken zij hoopt te vervullen : doch zijn lot werdt niet verzacht : Maria was vol. ftrekt buiten liaat om hem te voldoen. Robert verdubbelt zijnen aandrang, zijne fmeekingen , zijne klagten : dan ach ! hij kan niets van de armoede van deze ongelukkige Vrouw erlangen. Na. dikwils te vergeefs uitlïel verleend te hebben , werdt onze Arbeider verdrietig op zich zeiven, en, afgemat door de wreedheid van zijn eigen Lot, begon hij zich zijne fter. ke aandoenelijkheid te verwijten ik betaal wel duur het eenigfte vermaak misfchien, dat ik in mijn leven genooten hebC 2 be!  36 HET VER M OOGEN be! ach! ik zoude te gelukkig met mijn* fchat geweest zijn! H;j ontmoette een' Deurwaarder van zijne kennis, welke zijne onvergenoegdheid bemerkte Wat icheelt U , mijn Vriend! Gij fchijnt mij zo we' te vrceden niet tc zijn ais anders! Robert verhaalt, op eene naive wijze, 't geen 'er gebeurd was. en het gene bij lijden moest door 't ontbeeren van dat geld, 't vv hij, met zó veel genoegen, uit geleend hadt. Schortte het U in 't hoofd Robert? moet gij geld uitleenen? en wat duivel vo;r vermaak meendet gij daar in te vinden: Ach! zij was zo ongelukkig! men fleepte haar naar de gevangenis! ik verbeeldde mij dat ik 'er zelf heen gebragc werd. Wel, gij onnoosle bloed! een verftandig mensen liet eerder al zijne kennisfen in de gevangenis vergaan dan een enk'Ien kroon tc waagen.. — het medelijden! ha! ha. . — Gij moest me.'dogend zijn? on« noo/ele hals, nu zijt gij ver gekomen met UW meêdogen! het medelijden! Gij?... men ziet wel dat gij een domoor zijt! — ik  VAN 'T MEDELIJDEN. S7 ik een domoor, ik! — Ja ! gij! een gekskap ; honderd krooneti te hebben, en ze zich te laaten ontfutfelen ! loop , gij zijt niet waardig een duit te bezitten! — boe zal zij om Mijn Heer Robert lagchen! Weinig menfehen zijn in ftaat om de befpotting te verdraagen ; het behoort den Godsdienst of de waare Wijsbegeerte alleen om ons ongevoelig te maaken voor dien fchicht, de fcherpfte zeeker, welke de menfchelijke kwaadaartigheid op ons kan doen affnorren. Robert bezat zo wel eigenliefde als een ander, en de fpottende toon van den Deurwaarder trof hem allerleevendigst. —i Neen, ik ben geen .... Neen! ziet gij, ik zal niet gek zijn.; dank zij uw voortreffelijke raad! Waarlijk ik beken het, ik had Uw hu.p noodigom mij te verfteiken. O Uwe ontmoeting is een fchikking des Hemels zeeker ! Kom verhard mij ; ik fmeek 'er U cm ! O waart gij bij mij geweest — ik zoude zeeker niet in dien flrik gevallen zijn! In waarheid , 't zjn zulke lieden als gij, die weeten te leeven! O hoe gelukkig -is het, wanneer men leezen en fchrijven kan! wees C i 'er  8* HET VERMOOGEN 'er zeeker op, voordaan zal ik niets onderneemen, zonder IJ raadtepleegen, ik zal geen Huiver uitgeeven zonder U alvoorens verlof te vraagen. De Deurwaardergefterkt- meteen vohnagtvan Robert , welke hij denzelven heeft weeten aftepresfen, haast zich om zijn' post uittevoeren, hij vervolgt Maria met eene ongevoeligheid zonder wedergae; Maria verzoekt eindelijk haaren Schuldè'isfcber te fpreeken. Zie daar, zegt deze arme Vrouw, zie daar uw honderd kroonen, welke ik zó veel moeite gehad hebbe om bijè'entezamelen; vergeef, mijn Heer Robert, dat ik U niet eerder voldaan hebbe; het is niet uit gebrek aan erkentenis . . . men . heeft mij wel hard. gehandeld! Dit zeggende verfmolt zij in traa. ncn. De arbeider bemerkte dat heure kamer geheel zonder meubilen was; naauwlijks was 'er eene matras om op te flaapen overgebleven ; hij neemt zijn geld en haast zich om deze rampzalige verblijfplaats te verlaaten. De ontroering hadt zijn hart vermeesterd, en vervolgde hem overal. Het afbeeldfel van  VAN 'T MEDELIJDEN. 39 van deze ongelukkige Vrouw , welke , zo 't fcheen(, alles verkogt liadt om hem te voldoen , veifcheurde zijne ziel. o Hemel! o Hemel! riep hij uit, wat heb ik gedaan! zij was mijn Vriendin, overflelpt van armoede en ouderdom, zonder toevlugt! ik zal haar den dood veroirzaaken! en ik! . . . ik ben jong, gezond, en heb twee fterke banden om mijn' kost te winnen, cn ik heb haar ontroofd! .... ik kan 'er niet aan twijffelen ... ik beef 'er- van ! o Dat de Deurwaarders mij befpotten , Zo veel zij willen, ik zal! ... . Robert gaat rasch den trap weder op, en komt in heur kamer: mijne arme Vriendin, vergeef het mijvergeef het mij; zie daar neem de hónderd krooneh tc rug en laaten wij 'er niet verder over fpreekën i ik ben veel minder te bekiaagen dan gij. Ach '. zoo ik mijn hart gehoor\had gegeeven, ik zou U dit verdriet niet aangedaan hebben. Deze goede Vrouw, hier door getroffen, Wil z'jn edelmoedigheid met1 dezelfde munt betalen. Neen, hoe arm ik ben, ik 2al zó veel niet lijden, dan in gevalle ik dat geld C 4 be-  40 HET VERMOOGEN enz.- behielde ik fte! mij in uwe plaat*... nog eens, ik beloof het U; ik zal nooit weder raad vraagen, ik zal mijn eigen hart volgen, laaten zij vrij fpottende zeggen, dat het medelijden veel vermaak geeft! Ja tedere aandoenlijkheid ! wij zullen niet ophouden van het te herhaalen. Ja het is aan Uw' bekoorlijken invloed, dat men den mensen voor een werk des Hemels erkent; en wee het harte, 't welk U niet weet te eerbiedigen als een van de beminnelijkfte ftraalen der Godheid. DE   J»K OOiiSPKONG YAX UK Mf ÖOST1JY BEU rVTEE GEM25VK25".  D E OIRSPRONG VAN DE PROOSTDIJ DER TWEE GELIEVEN. Onder de verfchillende takken van Geleerdheid, welken wij met vrucht bearbeiden, is 'ereene,die, boven alle anderen, onze zorg en nafpeuringen verdient: ik bedoel den oirfprong der verfcheidene ftichtingen, waar in wij belang hebben, 't zij om derzelver bijzonderheid , 't zij om het nut, dat zij te weeg brengen. Die, waar van wij hier zullen fpreeken, is van de eerfte foort: de Proostdij' der twee Gelieven, gevestigd digt bijRouaan, en zie hier eene kleine Anecdote , welke gelegenheid tot die benoeming gegeeven heeft. Een onzer adelijfce Barbaaren, welken zich verhovaardigen , op hunne ftrafieloosheid, eene der heerlijke voorrechten van de Leenroerige Regeering , wist niet hoe toch zijne woeste heerschzucht tc voldoen ; geftaag zweefden hem de ongerijmdfte en te vens, onmenfcüelijkfte ontwerpen van uitfpanC s nin>  42 DEOIRSPRONG VAN DE Dingen in het hoofd, en de laatfle foort be. haagde wel 't meest aan zijne Wandaalfehe verbeeldingskracht,- men moet vastftellen, dat van deze vreemde handelwijzen, die onge. rijmde O) Hulde en Heergewaaden aan onze Leen- (0 Die ongerijmde enz. niets zeeker, is ongerijmde/ dan alle die belastingen, u-nar mede de lompfte Barbaars. beid het inenschdom onderdrukt heeft. Wij zullen onder de menigte van deze beestachtige zotliceden ons bcpaalen tot die, welken wij onder onze oogen heb'.-f n. fat Bretagne ligt een Landgoed, waar van de VafalIcn opeen' zekeren dag verpligt waren, uit de graft van het Heeren buis een kluwe Vlas te draagen , ;ot in een moeras, op een vierde mijl van daar gele. gen , zoo zij die kluwe tót daar toe droegen, waren zij bevrijd van eei.e zekere fchattiiig te beulen, zoo nitt ,dan moesten zij eene dubbeleopbreugen. De Beer om niet van ïjjoe inkomst verfkoken te zijn, huurde als dan ccnige kacrels,welken de Wallen in het draagen van hun klmve bcl.ttedcii . tu hej was. door ftokllagen, dat de wederzijdi'che iioogingen zich openbaarden. De IlecrDodnn Contrarolleur Generaal gin;; eciiseedige dagen op een zijner Landgoederen doorbrengen ■ men [dient ccn edelman bij hem aan, welke hem tc kennen gaf, dat hj zijn Vafal ware, en ingivolce vart dien, hem bekend maakte.dat zijne oudfte dochter U'OU-  PROOSTDIJ DER TWEE GELIEVEN.43. Leengoederen verknocht, oirfpronkelijk zijn^ infte lingen zeeker, waar van eene verltandige Rege-ring ons behoorde te ontheffen. Ontrouwen zoude: de Heer Dodun jntwooVe hefn, met die niets beduidende woorden , w.lkea de taal der welleevendheidgenoemd worden, eniomtfcmi welken men in de famenleeving overeengekoomen is, even als of het in gebruik ware, valfche fpecie gangbaar geld re noemen. ,Dc Minister denkt door deze Hooffche Complimenten van zijnen Land • Jonker ontflageu te zijn, maar vergeefs, deze onderrigc hem dat liet Huwelijk op overmorgen bepaald was, en 'dat al het zilverwerk, 't welk op de Bruilofts - Tafel zoude gebruikt worden, hem (den fleer Dodun) als Giondheer, in eigendom moest koumemmaar dar hij daarentegen een' dienst verpligt was, dien men van hem eisfclicnkonde, maarnentlijk het bedienen van de Bruid, en dat wel in 't toteed van een* JVrlequin. De Contrarolleur werdt gemelijk, en toonde den Land-Jonker, dat dezi fpo'ternij kwalijk geplaatst was, maar dc Vafal bewees, dat 'et niets ernftiger dan deze voorltelling wa>e. De Heer Dodun hoopte, door dc aftland van 't'z lverwtrk,zich van deze onbefchaarude befchimpiiig te ontdoen; doch de Land - Jonker het zich door deze edelmoedigheid niet winnen, hij wil volftrekt, dat de Arlequin konie om zijne dochter optepasfen. Het geraakte in 1'roces; doch (Jank zij het gezond  44 DE OORSPRONG VAN DE Onze Jonker dan gaf zich over aan al die ukerften, welken zijne geboorte en rijkdommen hem veroorloofden; hij hadt eene eenige Dochter, Genovava genoemd, welke de gefchiedverhaalen van dien tijd, ons affchetzen als een wonder van Jchoonheid, na dit denkbeeld is het ligt te begrijpen, dat een groot aantal Minnaars zich voor haar opdeedt. (Jok kan men vast gelooven, dat Genoveva niet ongevoelig ware, en Baudouin, een Edelman uit de nabuurfcbap, kon 'er niet aan twijfFelen; hij hadt haar weeten te behaagen. Zij beminden elkander met al bet vuur der tederheid en liefde; maar de Jonge Edelman verbergde zijne nartstogt voor het oog van iedereen; hij was zonder fortuin, en van alle tijden was het eigenbelang de drijfveer der Huwelijken en de glans 'der rijkdommen de baak der Liefde: heeft de Min zelf geene vergulde fchichten' De Vader van Genoveva lette alleen op het weinige goed, dat heur Minnaar bezat; zijn oog was gefloo- ten xond vcifhmt) *cr kwam een mandamenr, waar bij de rzeëKchte wederzijdfclie rechten in geldloinnien vcrwisfeld weiden.  PROOSTDIJ DER TWEE GELIEVEN. 45 ten voor zo veele gelukkige eigenfchappen, welken de waare gunstbewijzen der natuur uitmaaken. Baudouin was overtuigd, dat hij nimmer de gelukkige Echtgenoot der fchoone Geno■veva worden zoude: maar lui&tort de lietde naar de reden ? z'j hoort alleen naar 't gevoel, en de tederheid kent geene hinderpaalen; bcteekent het dan ook niets te beminnen! — dc Liefde van hun beide won meer en meer veld. De Vader bemerkt eindelijk de hartstogt van zijne Dochter: hij verraseht den Jongeling bij haar: in de eerlte drift wil hij-ze opófferen aan de woede eener wraakzucht, weike van begeerte brandt om voldaan te worden. Genoveva werpt zich voor dc voeten van beuren Vader ,befproeic dezelven met heure traanen, fmeekt om genade voor heuren Minnaar, en dreigt zich het leven te beneemen, zoo men op dat van Baudouin toelage. De oude Jonker komt weder van zijne dolle woede te "rug, en, wijzende op ■eenen heuvel, welke dicht bij zijn Kasteel lag: zetde hij tot Baudouin, gij hebt verme-  46 DE OIR^PRONG VAN DE merel genoeg geweest om het oog op mijne Dochter te (laan : Wel nu ! wees heur Echtgenoot, op voorwaarde, dat gij Genoveva op den top van dien heuvel draagen zult, zonder eens ftiJ te ftaan ; een oogenblik te rusten doet u den prijs verliezen. . . De Jonge Edelman laat hem niet eindigen, hij vliegt naar zijne Minnares, neemt dezelve in zijne arme/i, en fhelr 'er mee naar den heuvel , onder het uitroepen van: ik zal U bezitten ! ik zal u bezitten • een groot aantal van Vafallen waren aanlchouwers van dit vreemd en tevens wreed fcbouwl'pel. Met reden heelt men de Min met eenen blinddoek voor de oogen afgefchilderd. Baudouin fteunde op het vuur zijner Liefde, en deze verbergde voor hem de moeijelijkheid van de taak, welke men hem oplegde: Zijne oogen openden zich niet, dan om Genoveva te belchouwen. Met eene ongelooffelijke vlugheid fteeg hij ten heuvel op; de Liefde fchonk hem vleugelen ; hij gevoelde het hart zijner Beminde, zwoegende tegen het zijne. Ik neef, mijn dierbre Vriend! zeide zij, gij zult bezwijken....  PROOSTDIJ DER TWEE /GELIEVEN. 47 ken.... gij zult den top niet beklimmen... ach! bedwing Uwen iever. O! vrees niets, aanbiddelijke Genoveva! vrees niets! kent gij de Liefde niet, de liefde vermag alles, ik zoude den Hemel beklimmen. Dc geheele vergadering deedt fmeekingen voor dit beminlijk Paar, men klapte in de banden, men juichte, alles om Baudouin aanremocdigen; zijne krachten begonnen echter te bezwijken ; dit gevoelde hij, —: dierbre Beminde! 'ach! zeg mij, herhaal dat gij mij bemint! vestig uwe oogen op dc mijne! ach! ik zal mij boven de mcnfchelijkheid verheffen ; O! gij hcrftelt mijne krachten. De natuur echter bezweek; de Liefde, was 't alleen, welke hem nog onderftetinde, en Wat vermag de Liefde niet! Baudouin ziet naar den top des heuvels, meet denzei ven met het oog, hier aan hadt hij nog niet gedacht. Wat dunkt U, is dezelve niet verfchrikkclijk höog, zeide hem Genoveva, bedwelmd cn verfchrikt? O! ik zal dien bereiken. Hoe gegrond kan men zeggen, dat men flechts behoeft te beminnen, om wonderen te  48 DE OIRSPRONG VAN DE te doen! Baudouin was indedaad meer dan mensen: — het was de Befcherm-Engel der Liefde zelve, welke over de onverwinnelijkfte,hinderpaalen zegenvierde; de aanfbhouwers juichten, zij beefden, zij klommen , zij verharden zich nevens den jongen Edelman, welke zijn oog geftaag gevestigd hieldt op den top des heuvels, als op de eindpaal van zijnen arbeid: men floeg alle zijne beweegingen naauwkeurig gade, men zag zijne Leeden Urijden, worftelen en de afmatting overwinnen; Genoveva was be» zweeken. De gelukkige redder bereikte eindelijk de hoogte en viel, met zijn dierbaar pand, op den grond neder, welke hij fcheen te omhelzen als het zegeteken zijner overwinning. Een Geleerde zoude hier Csefar aanvoeren, welke insgelijks den grond omhelsde, „ en wél om veel minderen prijs" zoude een' vuurig minnaar uitroepen ! een algemeen gejuich deedt zich hooren , Baudouin is overwinnaar! ja ! hij is overwinnaar! — 't voorwerp mijner tederfte liefde,roept Genoveva! op heurbeurt, zij omarmt hem, fpreekt hem op de tcderfte wij- .  PROOSTDIJ DER TWEE GELIEVEN. 49 ze aan, doch heur minnaar antwoordt niet, zijn oog was geflooten; in één woord, tiij gaf geen teken van beweeging. O Hemel ! fchreeuwde Genoveva, o Hemel ! zoude h'j niet meer zijn! Baudouin is door de vermoeijing bezweeken; hij was niet meer: dit gaat van mond tot mond. De ontzetting was op elks gelaat gefchiiderd, en elks oog op den top des heuvels gevestigd. Genoveva weende, drukte heuren minnaar in de armen en trachte hem in 't leven te rug te roepen: heure kusfchen, heure zuchten , heure traanen brengen hem weder eenigzins tot zig zeiven, hij opent zijne oogen , reeds half verdoofd , en, met eene gebrookene ftem, ftamelt hij: ,, Ik fterf Ge„ noveva! ach! dat men ten minften op „ mijn graf mij den naam van uwen Echt„ genoot geeve, dit denkbeeld zal mij ver- „ troosten vaarwel, dierbaare Vriendin! „ ontvang mijn' laatften zucht." De aan fchouwers, welken gene zelfs dei-geringde bewcegingen van Genoveva uit het oog verlooren, fchepten met haar weder hoop, D 7 j  50 DE 0IRSPR0NG V AN DE zij begreepeu ligt, dat Baudouin weder het licht zag; doch zij begreepen ook even zo rasch.dat deze hoop Hechts eene fchemering geweest ware; zij werden 'er van verzeekerd door den ijsfejijken gil van Genoveva, welke deze woorden verzelde; hij is niet toeef! en op 't eigen oogenblik zagen zij haar op het Iighaam van heuren minnaar nederfiorien. De onmenfchelijke oude gevoelt flegts ééne drift: alle de verfehrikkingen der gefchonden kinderliefde treffen hem, hij vliegt naar den heuvel ; men volgt hem en komt op den top: hier vindt men Genoveva met den ongelukkigen Baudouin in heure verflijfde armen geflooten; heure wanhoopige Vader tracht haar te doen herleeven. Vergeeffche poogingen! de adem hadt haar voor eeuwig begeevep. De gantfche vergadering deedt de fcherp fte verwijtingen aan dien onmenfebelijken wreedaart, welke zijne dochter te vergeefs tegen zijn borst drukte, men nam de beide Lijken op, befproeide ze met traanen en lag ze neder in den grafkuil; de godsvrucht  PROOSTDIJ DER TWEE GELIEVEN. 51 vrucht trachtte die gevoelens der natuur en van 't medelijden te vereeuwigen, men bouwde op die hoogte een kapel; de Vader om zij ne Wreedheid eenigzins uittewïsfchen , deedt 'er een graftombe in 'oprichten , en begeerde dat het paar, het geen hij bij hun levert hadt willen fcheiden, in den dood vereenigd zoude zijn. Deze plaats wordt federt dien tijd, gelijk wij boven aanmerkten, de Proostdij der twee Gelieven geheeten, en heeft dien naam tot op den huidigen dag behouden. I Da DE  D Ê NIEUWE CLEMENTINA. V » eifcheiden lieden en zelfs eenïge fchrandere vernuften, hebben de krankzinnigheid van Clementina in Grandisfon van onwaarfchijnlijkheid befchuldigd, en zeeker men moet een groote maate van gevoel bezitten, om zich de waarheid van die perfoonaadje regt leeven. dig voortertellen: dan het is noch de zaak der wacreld, noch die der Letterkundigen ih 't algemeen, welker fmaak en gevoel door de kunst bedorven en misvormd wordt, om de waarde der natuur te lèeren kennen , men .zal zich vergenoegen, met hier, ten behoeven van den verheven en waarheidfchildereiiden Richardfon (i) eene anecdote bij te brengen, wel- (i) Van den verheven en waarheid- fch:Uerend:n Rkhardfun) nimmer heeft eenig Schrijver de ken. nis van het hart cn der natuur verder gebragt: het is hetoirfprongelijkc zelf, en niet de navolging,1 welke Liz'jne oufterffelijke fchriften ons wordt voorgefteld ; en het komi van daar' dat de meeste Crooien, welke  DE .NïETnVE CI*E2ÏKNTI1SA.   DE NIEUWE CLEMENTINA. 53 welke op een aantal geloofwaardige getuigen gegrond is. Het Ite noc'i leezen, noch overdenken en opmerk ei kunnen,Richardfoii langwijlig vinden; e-enige Boekverkoopers, nog dommer zeek", koomen mij voorftellcn, om een kort begrip der Clarisfa ie maaken ;ik heb de dwaasheid om, als een onkundige, bun voordel aameneemen, en dienvelgends zetteik 'er mij toe om mijn geraamte te vervaardigen, ik moet als op de vvagt liaan,om die oveitollighceden waarteneeme:), welken ik wel freüig beloofd had. tc zullen hefhocijen, bij ieder bladzijde werd ik ontzet, terwijl ikverrukt uitriep : verheven Riciiardfon! verheren geest!hoe fchoon hebt gi; de waarheid weeten te tteffen ! hoe noodzaakelijk z'ijn die zogenoemde overtolligheeden, hoe juist gefchikt om mij uw werk eigen te maaken. Kortom , ni wel jeleezen en herleezen te hebben, bemerkte ik, dat niet dc minfte omflandigheid kon overgeflagen worden , dat het van hun getal en famenftemming voortkoomt, dat die betoovering ontfhat, waar door wij als vereend worden met de Heldin van den Engelfchen Schrijver, die haar voor ons vertegenwoordigt , ons haar doet hooren, zien, handelen cn leeven , te midden van de familie van Hailowe.Mijue lom. pe'boekveikoopers kwamen weder: — Vertrek barbaaren ! gij naamt mij zeeker voor eenen dier ellendige Gothen;weil;en de fclloonfte gedenkftukken vanRoraen D 'è- ver-  54 DE NIEUWE CLEMENTINA. Het tooneel is in eene onzer Provinc/efteden. (2) Eene jonge Juffer, welker naam niet verdelgden. De hemel bewaare rnj, dat ik zulk een fchenuis, ten aanzien der kun(len,bedrijve! gaat, zoekt eenen anderen verminkcr, maar gelooft mij,laaten wij dit fchoone flandbceld zo als het is en wagten wij ons, om 'er een onheilige hand aan te ll an. 't Is door deze drift, om alles tc verkottcn (eene der razernijen van dezen lijd) dat wij fn het tijk der tetteren overltelpt worden , door zulk een menigte van prullen ; men begeert niets meer dat groot, verheven en wel uitgewerkt is; men kent de juiste evenredigheid niet meer: zoo Cornei/le, Molière en Kacine opftonden, men zoude hen dwingen, om hunne fchoonfte tooneelcn te verkorten en die loorden, welken tot de fchooufte ontknoopingen famcnloopen, te verbreekcn. Demeesren dephedendaagfchevoortbrcngfelengelijken ook na onze nieuwerwetfche huizen, geen famïnfteiuming, geen betrekkingen, en overal d e verkleining, welke het gebrek van vernuft en de verarming van denkbeelden aantoont. Zijn dan dit de voorbeelden van die gulde eeuw, waar van wij ons, als met de fterkfte poogingen, neer en meer verwijderen. (a) ff ene jonge juffer welke, Inanitian. Dit woord, hier door Ledigheid vertaald, is ontleend uit de medicijnen cn beteltent de Ledigheid der maag. Ledigheid der ziele wordt gemeenlijk gebruikt voor een gebrek aan denkbeelden onkunde in 't algemeen ; maar menmoet 'er door v rllaan eene afweezenheid »an die denkbeelden QfHersfenfchinï'men,w Jken ons geduurig of m.esttij Is bezig houden en ons beletten op ons zeiven te deuken ; en deze afweezenheid kunnen de minde menfchen verdraagen; om dat wij daardoor als genoodzaakt worden op ons eigen hart te denken, welk voorwerp wij echter lie fst niet van zo nabij onderkennen willen, Qle Vtrtatler,) E 2  70 MONTAGU EN RANDALL. hij daar door van alles beroofd. Zijne vrouw en twee kinderen ieefden in Jorkshire van zijn halve tracternent: terwijl hij,genoodzaakt om te London zijn verblijf te houden, op hoop van een ampt te verkrijgen, 't welk men hem nogthands geduurig weigerde, zich overgaf aan de droeve rampen der armoede; het denkbeeld dat hij zijn befiaan , om zo te fpreekcn , aan dat van zijn huisgezin opofferde, vertroofïe hem en gaf hem de kragten om de elende van zijnen ftaat niet mannenmoed te draagen. De waare Martelaaren, waarop de Deugd roem draagt, zijn die ongelukkigen welken groot genoeg van ziel zijn om haar in 't midden der rampen te beminnen, en ailes te lijden zonder iets van de waarde der menfchelijkbeid te verliezen. Montagu zeide, al zuchtende, tot Tompfon: hij heeft dan geen vrienden!... Maar, Mylord waar hebben de ongelukkigen vrienden ? Voor't overige Randal! zoude zich fchaamen om onder ftand te verzoeken ; hoe weinig waare weldoeners zijn 'er en nog minder bezitten zij, die 'cr zijn, de moeielijke kunst van te verpligten! Ieder mensch bezit uwe kiesch- heid   DE GULHARTIGHEID DER ONSCH. 70 Heur meester bepaalde zich niet alleen om haar bekoorlijk te vinden maar werdt fmoorlijk op haar verliefd. Deze man verborg in zijnen boezem al het kwaade zuurdecfem, 't welk de verdorvenheid der fteeden met zich voert; hij verachte dc zedigheid en wijsheid 1 befchouwde de zedekunde en den godsdienst als loutere ftaatkundige banden en Was doordrongen van dien grondregel der groote waereld. Zich te voldoen tot -welk eenen prys het ook zyn mag. Het is op dezen grondOag dat wij die afgrijfelijke eigenheid Qegoisme) zich hebben zien vestigen, de geesfel onfcr dagen, en welke in ftaat is om de best gevestigde Maatfchappijé'n het onderfte boven te keeren. Onze ftedeling werdt met zulke gevoelens, in zijne oogmerken geenszins te rug gehouden: het fcheen hem billijk en gemakkelijk om zich te bevredigen. Men boodt tegen(land: hij ftaat verwonderd ; zijne driften ontvlammen; hij kan zich niet verbeelden dat een jong meisjen , eene eenvoudige dienstmaagd, hem meer dan één oogenblik overwinning zoude kosten; zijne vernee.  MARLBOROUGH. De onpartijdigheid waarop ieder verftandige Franschman roem draagt en welke ons aanzet, om zelfs onze vijanden recht te doen, hee£t den naam van John Churchill, Hertog van Marlborough.in onze gedenkboeken vereeuwigd. En ieder weet, dar hij een der gelukkigfie Generaals is geweest,' welken Engeland regens ons gezonden heeft; maar het geen aan veelen mijner mede!andgenoo:en onbekend kan zijn, is, dat Frankrijk zelfs de fchool 'van zijnen ëerften wapenhandel geweest is, en dat eene fterke Liefde getracht heeft hem voor altoos aan Parijs te verbinden ; dus heeft het flechts aan een kleinigheid afgehangen, of deze Held ware voor altoos in de vergetenheid bedolven geweest, en wij nimmer blootgefteld, aan verliezen, welken de Staat nog lang gevoeld heeft. Marlborough was vaandrig in bet Regiment der Lijfwacht. Lódewijk XIV, den * Oorlog aan de Hollanders verklaard hebben-' de, trok zelfwegen hen te veld, de Hertog .  JOH» CH1TKCH1LL , HERTOG TATST MARLBOSOITGH.  92. MARLBOROU G'H. befchermer en vervolgends ter aarde.) Gij zult mij dit raadzel uitleggen, want ik fiaa onuitfpreekelijk verbaasd: hoe, Churchill, gij fcbijnt koel en onyerfchillig, wanneer ik u den weg ter eer openftel! antwoord mij Mijn Heer! ik ben niet,-veranderd, ik reikhalze om in uwen diénst, onder uw oog te firijden. Maar.... vergeef mij—.. zo ik hobpen kon, dat eene belijdenis, welke bij mij zo zwaar weegt, uwe Genade niet mis. haagen zoude, dan fpreek mijn vriend, fpreek, ik bemin de oprechtheid, en de uwe zal mij zeeker vermaaken ; gij behoeft mij immej-s niet te vreezen... Voorzeeker mijn Heer ik gevoel uwe goedheid; mijne erkentenis zal (leeds te gering zijn, maar 'er zijn geheimen.... ondertusfchen Ichaam ik mij die ,voor u« te verbergen. Weet dan, mijn Heer, weet dan, dat ik bemin ! Op dit woord vervalt hij in een diep ftilzwijgen, en laat al zijne ontroering duidelijk zien Gij bemint, mijn vriend! en.... O nlen behoeft niet te bloozen van gevoelig te zijn: de Liefde gaat zeer we! met de 'dappcrhc'd gepaard ; onze grootfte helden zijn verliefd gey weesc  94 M ARLBOROUGfï. onderhouden, dan, dit was niet toereikend een gelukkig toeval bracht mij "bij haar. Ik kon haar behaagen, (i) en was gelukkig genoeg om haar eênigen onderftand voor heure ouders te bezorgen $tmaar nu, helaas ! mijn afZijn zal deze ongelukkigen' het Leven kosten en Mariamne zal van verdriet fier ven... neen, mijn Heer! gij weet niet, welken eerbied , welke aanbidding zij verdient; nimmer hadt zij haarer gelijk! — De taal der minnaars, mijn arme Churchill, maar wat is uw oogmerk? — Kunt gij mij dit vraagen, mijn • . . , . Heer! CO tk kan Haar behaagen. Hier op kon hij met recht aanfpraak maaken. Hijwas ten zijnen tijde ie. mand, welke alle bevalligheeden in den hoogflan graad bezat, welken ook meerder tot zijne bevordering toe. brachten, dan al zijne dapperheid of krijgskunde. De Hertogin vaH Cleveland, gunftelinge van Karei den Ir», zondt hem 5000 ponden ten gefchenke; de Raadpenfiónaris Heinfius moest zelfs voor die bekoorlijkheid wijken, welke Marlborough op.Alezijne daaden wist te verfpreiden; in verfcheidene onderhandelingen was hij als de ziel van dezen" grijsaart, en "t ftrekt tot bewijs' genoeg, dat men van hem getuigde:' „ dat hij :, met meer zwier en bevalligheid iets wist te wei„ geren , dan anderen het zelve aanteneemeV  S>6 MARLBOROUGH. fchrijende moeder onderfteude. We! nu mijn Heer, hebt g j ooit iets fchooner gezien ? erken nu dat zij uwe verbeelding te booven gaat. Monmouth toont alle hoogachting aan Mariamne en heure ouders, en is aangedaan door dit Schouwfpel. Ach, mijn vriend, zegt hij tb: Marlborough, 200 pond! zoo gij rijker waart, zoudt gij haar meer moeten toeleggen. Churchill kust de hand van zijn' befehermer en befproeit dezelve met traanen van tederheid en Liefde. Ik zal ook mijn woord houden. Ik zal Mariamne niet weder zien , maar gij zult mij wel veroorlooven haar nimmer te vergeeten. Hij vliegt tot.zijnent, en haast zich om Mariamne de. befcheiden der rente in een briefjen toetezenden Nimmer bloosde hij met te erkennen, dat het niet zonder traanen geweest ware, dar hij deze woorden haar ge- • ' fchreeven hadde. „ Dierbaare vriendin ! Ik verlaat u voor ,, de Eer. Geeneandere mededingffer behoeft „ gij te fchroomen, en wij beide moeten „ haar eerbiedigen, het is eene offerhande „ waar-  MARLBOROUGH. 95) „ Ik heb eenigen tijd gewagt mét u te „ fchrijven , om dat ik mij een' ftaat wilde „ verzeekeren, welke van 't overige mijnes „ levens beilisfen zr.1. Ik heb uWe edel- moedige weldaaden tusfchen mijn' vader „ en moeder verdeeld en 't weinige dat ik „ 'er van behouden heb, heb ik gebruikt „ om' mij zulk een' ftand te bezorgen als „ mij thands voegt, ik wil 't u niet ontvein„ zen: Gij waart het eenige voorwerp 't „ welke mij de liefde heeft doen kenneri ii en aan de aarde verknocht hieldt. Maar nu gij verwijderd zijt, en, ten minfte.n voor ,, mij, niet meer beftaat: nu is de waereld „ niets meer in mijne oogen, en ik heb eert „ eeuwige afzondering verkoozen.... de j, minnaares van Marlborough kan aan nie- mand dan aan Gode toebehooren, aan Henl j, heb ik mij dan ook geheiligd, onophou„ delijk bid ik dat hij over u zal waaken „ en zijne zegeningen over u uitftorten, „ befchouw mij dan als uwe tedere vrien- din, de Hemel verbiedt immers de vriendi, fchap niet, en, na de Godheid, zult gij de „ eerfte plaats irj mijne liefde bekleeden"enz. G 2 Mail-  T H OM AS DOLSEY, 0¥ DE ENGEJLSCHE MENKAAR.  THOMAS DOLSE1J. OF DE ENGELSCHE MINNAAR. JSiUe menfchèn gelijken elkander van de Eijde der, hartstogten: dit is eene genoegzaam algemeen erkende waarheid : de minnaars vooral hebben een gelijkvormig' gelaat: terwijl ieder toch zijne bijzondere .trekken heeft; zie hier een voorbeeld welks zeldzaamheid zeeker zal treffen zonder nogthands veel na. volgers te vinden. Thomas Dolfeij , een Engelsch Edelman van omtrent veertig Jaaren, beroemde zich nimmer verliefd geweest te zijn en deze zijne ongevoeligheid tot in 't Graf te zuilen bewaaren; de bekoorlijkfte fchoonheeden uit Londen hadden te vergeefs getracht om hem te kluisteren; meer en meer verderkt in zijren tegenftand begaf bij zich voor eenige dagen naar 't land, om zich geheel aan 't verenaak der Jagt over te geeven. Het geval, (een dichter zoude zeggen de Liefde,) brengï G 3 QBr