JOANNES le FRANCQ van BERKHEY Aan de Getrouwe en Echte jP *2L T JU I O T T M W van LEYDENS EDELE en MANHAFTE SCHUTTERT E9 Op haar Triumphantcn derden cn zevenden van Wijnmaand des Jaars' mdcclxxxiii. Wanneer de Burgerij door de Handhaaving der ■ Edele Groot Achtbare HEEREN BURGER VA DEREN, Benevens de nooit genoeg te danken Standvastigheid der Edele Manhaf te Krijgsraad, en tevens uit cène ware zugt voor het Huis van OIIANJE, in haart oude en ■wettige Luifler hcrfleld is. Gedrukt voor Rekening van den Aütheür, EN TE BEKOME N, (FRANS de DOES, B ij < en C T. KOET.  Libertatem nemo bonus Nifi cum anima fimul amiflit.  JOANNES le FRANCQ van BERKHEY aan de getrouwe en echte PATRIOTTEN van LEYDENS EDELE en MANHAFTE SCHUTTERYE, Oj> haaren Triumphanten zevenden van Wijnmaand dei jaars mdcclxxx iii. Wanneer deEd. li urge ry door de Handhaving der Edele Groot Achtbaare HEEREN BURGERVADEREN, Benevens de nooit genoeg te dankene flantvastigbeid der Edele Manhafte Krygsraad, en tevens uit -ware zugt voor bet Huis man ORANJE, in baaren ouden wettigen Luijler herfleld is. o! w ijnmaand! fchoonfte der getijden! Gefchikt om 't menschdom te verblijden, Daar gij, met wijngaardjoof omkranst, Het al verkwikt in veld en daalen, Waar 't Landvolk om de wijnpers danst Met overfchuimende pocaalen : Gij, door natuur tot heil gefchikt, Gij zijt het, die al de aard verkwikt. A Dc  c * ) De April- en Maymaand fchenk de roosjes, Zij flreele 't oog door kleurge bloosjes, En plante in 's Graevenhaeg de Meij ! Dat Amftels Helden heerlijk pronken, Wanneer aan de Edle Burgerij De Maagd der vrijheid werd gefchonken, Augustus jubel, dan verjaard j Gij ïijt voor Leydens volle gefpaard. Elk Stedeling in dees gewesten, Kieze in zijn vrijgevogten vesten, Zijn jaarlijksch burger-Heldenfeest, De Gouwe en Vecht roepe elk te wapen, Bezield door andre tijden geest! Ons Leyden is voor u gefchaapen! Als zich Diaan den jagtweg baand, Zijt gij bij ons de Oranjemaand. Pas  C 3 ) Pas driewerf in den kring geblonken, Waar uwe zilvren Maan gaat pronken, Op dag - en nachttoorts evening, Of gij fchonkt aan Bataaffche volken, Wier kroost in 't juk gebogen ging, Het heuchlijkst Licht uit duistre wolken: Octobers derden nacht wierd dag, Toen Neerland vrijheids kimme eerst zag. Gij weet het, dierbre Leydenaaren, Hoe vrijheids hemel op moest klaaren! Gij, Helden van den ouden tijd5, Gij toont nog in dees bange daagen Dat gij Bataaffche Mannen zijt, Die, hoe de Tweedragt ons moog plagen. Getrouw blijft aan de vrije Staat, Oranje, en d'Achtbren Magiftraat. A 2, Het  ( 4 ) Het koude Noorden brande in kooien! De donders loeijen aan de polen! Het blixeme in ons Vaderland ! 'tVerraed, zuip zich aan droesfem dronken, En fteek 'sLands Eendracht in den brand! Geen nood, wij blusfchen deeze vonken, Gods Almagt heeft fteeds door xvw vuist Het eerst der Muitren wrok verguist. Uw Rhijnftroom in die bittre tijden, Toen Leyden alle ramp moest lijden, De Pestkool fchroeide aan vleesch en bloed, Die Stroomgod met de Maas verbonden Vereenden kragt en magt van vloed, De Noordzee;, tot uw hulp gezonden, Elk goot zijn Eemer in de vlam, Door wijsheid van Oranjes Stam. Dio  ( f ) Die held, die ware vrijheids vader ! Leeft eeuwig in uw Eerlijke ader. Uw hartaar klopt voor zijn geflacht. Al kogt dc Tweedragt, fpijt, en woede, Gedost in 't Spookkleed van de Nacht In Plutoos poel haar geesfelroede, Ja zelfs de dagge van de Moord j Oranje blijft dog in ons oord! De Magre Nijd met vale fpooken, Ligge in het hofpaleis verftooken En grijnslache aan het fiiood gefpuis: Zij doele weer op NafTaus Helden Van 't Vaderlandsch Oranje - Huis; Wij zullen hun getrouwheid melden Want aan de bedlpond van de dood, Wierd eeuwig onze Oranje groot. A 3 Derst  ( 6 ) Dorst Vondel, met zijn fchone bloemen, Op zijnen Palamedes roemen, Ik ding ook naar een Parnas - kroon En zal naast Eendragts vrede olijven Als een oprechten Leydfchen zoon, Vooreen verdrukten Willemfchrijven, Mijn Bronzwaan aan Civilis Rhijn Zwijg niet voor die van Agrippijn. Deed zelfsbelang de vrijheid beeven? Had zij 'sLands wet den fchop gegeven? Toen zij met de Hekelpennen ftreed. Hoe listig het ook was beftceken. De Poelflang zijne listen fmeed, Hij heeft zich telkens blind gekeken, Op Leijdfche Schilden van Metaal En op Oranjes Zegepraal. Nu  ( 7 ) Nu, nu, is weer den ftond gebooren Dat wij d'Alarmkreet moeten hooren , Die door vervloekte tweedragt woedj Nu willen onze van de Werven Weêr met Lugdunums Heldenbloed, Voor Godsdienst en voor Vrijheid fterven, Nu vliegen zij, naar eed en plicht, 'sLands Eendrachtsbeulen in 't gezicht. De Kerkdraak op zijn vale vlerken Is eer de wijsheid het kon merken, Ommanteld met verdraagzaamheid , Zijn Helfchen kansfel opgevlogen > En, daar hij voor de Logen pleit, Had dit gedrogt het volle bedrogen, Zag hier Gods Priefter, op de wagt, Dien wolf niet in zijn Schapenvagt. A 4 Zal  i ( 8 ) Zal Wrok, die 't kleen en treurig Woerden Door heete driften die hem voerden, Bedwingt na zijn wil en wet, Zal die aan Leyden de bedrijven En 'thandlenvan het zwaar musket, Aan haar Cornellen voor gaan fchrijven, En overal 't Wethouderfchap Ophullen met zijn Woerdfche kap? mm Hoe, zullen onze Burgerheeren, Die oud en grijs ons wel regeeren, Vafallen van een Loonknecht zijn? Een huurling van de volkberoerders, EenPostkreng van den Nederrhijn, Met al de onnoofelheidvervoerders, Mijn Vadren leggen aan het blok ? Neen, Burgertrouw weert deezcn fchok. Neen  ( 9 ) Neen, neen, de moed van Stads Cornellen, Moeteonze Naneef nog vertellen, Daar ze in het bartten van 't krakeel, 't Aloude Doelenrecht verweerde 5 De Helbaard op den esfen iteel, Protectors benden fier trotfeerdc: Zoo dat in Leydens vrye wal Geen Jonker Cromwel heerfchen zal. Zoo eertindeez beroerde ftonden, Mijn Leyden heilige verbonden: Ach! zag het Bisfchopjijke Sticht Eens in zijn eendrachts pergamenten, Wat Leyden voor haar heeft verricht Mogt ik haar Burgerij inprenten, Dat zy 't beroerend oog een flaat Op Zegel van 'sLands vrijen Staat! A S Dat  ( io ) Dat Zegel, dat in hare nuturen De Stempels van Batavoduuren, En Charlemanjes Leenrecht fmolt. De Mijter-Kruismunt rood van goude! Niets bij den Unie- penning gold Waar aan zich elk verbinden woude; Mogt men dat goud eens fchaamrood zien, Nu de Eendracht van ons fchijnt te vlien! Was ik in Utrechts wal gebcoren, Ik fprak als hier, voor aller coren In ronde en vrije Burgertaal, Ik fchetste van voorleden tijden, Den dwang van 't Bisfchoplijke Staal, Dat in veel roekelooze ftrijden Die Burgerij ter flagtbank bragt, Uit wrevlc zucht tot overmagt! Maar  ( Ü ) Maar fints daar de Unie is gefloten. Heeft men ooit van Oranjes Looten, Van fmaad of dwinglandij gehoort? D'ieên zij de Vecht en Vsfel bloeden, Tot Oudewater en Montfoort? Of vilden zij door dwingend woeden Den ftichtfen Landzaat ooit den huid! ó Neen! de fteenen gillen 't uit. Wil dan nog op dat bloed betrouwen! Oranje zal geen vreeburg bouwen, Zijn ziel begeert geen dwinglandij: Zijn hand zal nooit uw recht verderven ; Geloof geen boze vloekharpij , Wiens hand zelfs nog melaatfch zal fterven Als 't wraekzwaerd blinkt van de Opperheer 3 En NalTaus onfchuld triumpheer'.. Ver-  ( II ) Vergeef mij Antonijnfche Mannen, pat, daar mijn ihaeren ftaen gefpannen. Voor uwe en mijne Vaderftad 3 Zoo naauw nog korts aan een verbonden 3 Het oog een tedre traen ontfpatt' Nu de Eendragt fmeekt uit duizend monden. Wie, die de kleederen niet fcheurd, En 't fchreijend oog te blinde treurt! #<« Herrinneren wij ons twee eeuwen, Toen Alencon de Leus deed fchreeuwen Antwerpen looslijk was verrast 3 Een ftil verbond reeds was gebooren, Hembijze aan fnood verraad vermast, Oranjes neerlaag had gefwooren Toen fchutte de Eendracht 'sVonten val En Gent ftond met ons Burgren pal.  ( i3 ) De Maymaand voor twee honderd jaaren, Zag Spanjes wreede bloedftandaaren Geplant voor Leijdens vrijheidsmuur : De ftad vol loozc vrijdom - fluiters; De pest en honger, bang en zuur, Het Raadhuis aangerand door muiters, Ontzette 't onverfchrokt gemoed, Niet van het echt Bataaffche bloed. »># Toen vormden wijze Magiftraaten De trouwe Burgers tot Soldaaten j 't Vloog alles moedig van de hand: De Jongens en de tedre Vrouwen, Waar Naffaus Vendel wierd geplant, Belachten 't dond'ren der kartouwen, Zoo dat, door haar vermaard, ontzet 's Lands vrijheid heerlijk wierd gered. Toen  ( i4 ) Toen, klom der Leijdenaarenfame, Toen, blonk Oranjes Vorstcnname, Tot' in de hoogste heerlijkheid : Wij hadden 't fpits toen afgebeeten, Met Doufas fchrander Krijgsbeleid. Hoe! zullen wij dien roem vergeeten? Neen, neen met volk en Burgerheer, Roep men in nood Oranje weêr. Nog is die fierheid niet vcrftorven; Door flinkfche ftreeken aangeworven Volgt gij geen Witte Hekbanier, Maar die van wettige Overheden En uw Oranjes Vaendelzwier, Daar uweHoplien vooru treden, En toonen in twee maanden tijd Dat gij een Leydfchen Schutter zijt. Nooit  ( ü ) Nooit zagen Neérlands vrije Staaten Van Leydens Burgers zich verlaaten Wanneer men Eendrachts val bezwoer: Geen bundelrecht wierd ooit gefchonden Waar men voor zeven pijlen zwoer En 't heiligen van die Verbonden. Al maakte 't hen de uitheemfchen zuur 'Mijn Leyden was hun koopren muur. Waar word een Burgerij gevonden Die in zoo korten tijd en ftonden, Zoo ordentlijk te wapen gaan ? Waar zijn Soldaaten, Musketieren, Die onder fcherpe Krijgstugt ftaan Van wel ervaren Officieren, Wier moed en orde beter vuur Dan thans een Leydfchen Wapentuur? Triumph?  ( trf ) Triumph! Triumph, Manhafte heldent Waar gij uw Schutters Eed doet gelden En 't Lichaam van uw Burgerij, Zich aan zijn Hoplien wil verbinden j Daar zwicht de fnoode muiterij, Gij maakt uw haaters tot uw vrinden: Nu gij u toont gelijk 't betaamt Staat de opgeruide fchaar befchaamd? Keert weder, keer, misleide benden, Gordt gij de Waapnen aan de Lenden! Doet dit voor geenen Catilijn, Verkeerde drift heeft u gedreven, Komt, wilt met ons een Burger zijn Wilt vóór uw Burger - Vaders leven ! Komt! Geeft uw Broeders weêr de hand En eert Oranje en 't Vaderland. Het  ( i7 ) Ei hou het twistzwaard in de fchede, In Godsnaam, hoor dog na derede, Ach! Stop de vloekwel die 'er kookt $ Ach! Laat onze Oviïgheid berechten 'tGeen met het heil van d'Eendragtftrookt, Wees dog geen omgekogte knechten, Wier drift, waar voor de Vrijheid gruwt : God, en 'sLands eer in 't aanzicht fpuwt. Zult gij, u weêr in 't juk begeven, Waar voor de Vad'ren moeften beven, Toen Baronet en Baanderheer, Het Land ommuurden met Kasteelen, En 't Landvolk troonde in het geweer. Elk Stokebrand der Staats krakeelen, De houtmijt aanftak met de vonk, Waar Vrijheid in verteerde en zonk. B Of  ( ïS ) Of zullen Twist - en'fchot-Libellen Op Pjuece's raadde zaak herilellen? En zal men op een los gezag, De Tuinmaagd uit den zetel ligten? Hem volgen onder Vreemde vlag? Op dat hij zich, een troon moog (lichten, Waar op de Vorstlijke bonnet Hem namaak werde op 't hooft gezet? Neen, neen, vandeez' Bataaffche Oordert. Des Rhijns, tot Overysfels boorden, Waar D r u s tf s dwang den Mijlpaal field, Weergalmt het klappen van de wieken Des Rhijnzwaans, vrij van Loos geweld, De Leijdfche Olijfduif, met haar kieken Zweeft lachende door 't ruime zwerk Op van de Werv's en WiUems zerk. Hee-  ( IJ> ) Hecnuit dat razen, woeden, tieren, Van volkberoerende papieren. Geen listig Courantier hoe fel, Heeft vat op Leydens Echte zóonen j Al wou de Vloekraad van de hel. Die Monfters nog befcherming toonen. Gods woord, eii 't Wetboek van den ftaat-, Zie daar, der Burg'ren toeverlaat. Rep niet, van Gravelijke giften,-' Van oude Charters, óf gefchriften Verleend aan Stad, of Adeldom: Sints Spanjes recht is afgezwooren^ . Zijn Kareis troonherauten ftom : Wij moeten na geen wetten hooien, Dan die de vrije ftaat ons gaf, Verzegeld op Oranjes graf. B Z Noois  t ,**> . Nooit heeft die Stam dat recht verbroeden, Maar Statentraiters fel gewrooken: Met goed en bloed ons bijgeftaen. Hij, die tot heil van deeze Landen, De Ridderketen rijk belaen Met diamanten, gong verpanden, Toen onzen Tuin-Leeuw lag bekneld Hij, en zijn kroost, blijv NeêrlandsHeld. mm Is Vrankrijk trotsch op zijn Louïfen ! Wil Brittenland haar Georges kiezen, Of eert het onzen William! Laat Zweeden op Guftaven roemen, En Ooftenrijk op Habsburgs Stam! Wij willen onzen Willem noemen, Het woord Oranje bij de leus, Dat's recht de heirkreet van de Geus! Des  ( * ) Des, waar Oranje komt verfchijnen En onzen Wal en Ravelijnen, Daar reikt de Liefde hem de hand, Daar huppeld Eendracht langs de ftraaten, De Trouwe ommoerd haar fulpen band Om 't hart van hem en Magiftraaten j En Vreede en Welvaart keert ftaag weer. Bij Vorst, bij Volk, en Burgerheer. Mijn Leydenaars! ik zie uwe oogen Ontvonken, door dat fterk vermogen Die Willems zaak heeft op ons hajtj Kom aan getrouwen, laat ons toonen, Dat wij niet vruchtloos zijn gefart! Dat de oude Trouw bij ons wil woonen! Zoo werde op Held Civilis fchild, Naffau voor 't Heirfpits opgetilt l B 3 Komt  ( « ) Komt aan, moet men dan weer te wapen. Wij zijn voor 't Harrenas gefchapenj Wij ruilen voor de Weverfpoel, Of Weefboom, gaerne de Musketten,< Ter weering van het fhood gewoel. De Leidfche kruin draag weer Helmetten, Waar op den loden kogel fruit, Van hem, die tegen de Eendracht muit! mem Komt aan, laat onze Burgerije, Bevrijd van drift tot Muiterije, Onze Overheid ten dienfte itaan l Als Kind'ren van die Achtbre Vad'ren, Spoore ons een tedere Eerbied aan, Om voor het Raadhuis te Vergadren, Met de oude Zwier en Vaandelpragt! En de Echte Burger houde wacht, Zoo  ( 2? ) Zoo zullen wij , naar ons begeeren., Oranje wettig zien vereeren , Als de Befchermer van de Stad; Dc Schutters Eed den Vorst gezwooren, Schoon hij voor lang geen kracht meer had.' Zal dond'ren in zijn haat'ren oorenj Zoo zette weer der helden moed, d'Oranje Veldleus op den hoed. mm Laat dan de arglistigheid vrij kuipen! Zij zal als iheeuw voor 't zonlicht druipen, En fmelten in haar eigen zog: De Magiftraat, aan ons verbonden, Zal waken voor het Loos bedrog j Hun heilig recht blijve ongefchonden, En Willem Vorst, bevrijd van hoon Pronk met Lugdunums Lauwerkroon! B 4 Komt  ( M ) Komt Prins! komt binnen onze Wallen! Geleid uw Liefde uw welgevallen. Uw Frederica aan uw zij! Breng uw geliefde Telgen mede, Bij uw getrouwe Burgerij ! Zij zijn dog veilig hier ter ftede: Men ademt hier geen zuiv're lucht Dan met een ted're Oranje zucht! Gantsch Rhijnland, zal u hier ontmoeten! De Boerenknaap, u heufch begroeten! Het Landvolk ftaat voor u gereed: Men terg geen Boer in deeze ftreeken, Die niet van kouters zwaarden fmeed, Om van tierannen zich te wreken Wie twijfle, vraag het Lammenfchans, Te Zoetermeer, en Nieuwkoops trans! Hier  ( ir ) Hier zullen, nog de aloude Katten, En Noorennaar den heirbeil vatten, Den kneppel, of het zeemans tuig ; Dat hartig volk aan onze itranden Dat nimmer voor een Nero buig J Heeft breede fchouders eeke handen. Om met Oranje door te Haan, Als 't op de Vrijheid is gelaên. mm Dat Ysfels oord zich zie beroeren! De Vrijheid leeft bij Rhijnlands Boeren, Elk is daar Heer van zijn gehugt. Geen Edelman heerscht op zijn Woning, En ftookt daar tweedrachts loos gerugt : Een Rhijnlandsch Huisman, tart een Koning, Zijn dankbaar hart, kneed door de geur Per Boter, dog de Oranje kleur, B S 6! Wil-  p\ W11. le m! Zie het met uw oogen! Het Rhijnlands Volk is niet bedrogen, Het hoort met na een fnood gefpuis, Treed in de ruime deur ftaat open Van Welhems heerlijk Heemraads-Huis; Daar b geen adder ingeflopen. Geen Burger die den optogt fchikt, Die u niet door zijn moed verkwikt. Triumph! ö Schoonfte van de maanden! Waas in der boozen fterren taanden, En zonken in haai Acheron. Triumph! aan Leydens held're kimmen Zien wij de fchoone Oranje Zon., Uit faamgedrongen nevels klimmen, Waar uit zij door verdrukking heen, Aan Eendrachts vrijen hemel fcheen. Triumph!  t w ) Triumph! Wie kan ons juichen ftutten? Komt Broeders! na de Loverhutten! Volgt Ifraëls dankbaar feestgebaar J De Oftober fchenkt ons Wijngaard ranken , Men vlechtfe om haardflede, en altaar! Laat ons den God der Vad'ren danken ; pie al der fhoden list weêrftreeftj En ons een zaal'ge Vreede geeft { Geen overdaad nog dartelheden Bevlekke dankbare gebeden! Men fmeeke om Eendracht in ons Land! Men vuile vrij den berkemeijer! Trompet Gefchal, galme aan den wand! De Trom zij Leydens vreugd verbreijer! Elk, werde aan onzen difch genoot Op Haring flegts en witte Brood» Ó! Dut  ( *8 ) Dat's beter kost als op banketten Belaglijk poppenfpel te zetten. Van Zinnebeeld of lage fchemp. ö! Neen, een Held moet zich niet mesten Met laffe Bachanaalen flemp, Die 't bloed door flangenfmout verpesten. Want op Oranjes Leydfchen difch, Smaakt Huspot, Brood, en Haring frisch, ö! Dat de Leydfche Burgerfchaareil, Den fnooden grouwel, niet ervaren, Dat, zij niet met geboogen knièn, Demoedig voor Gods outer buigen, Daar Wij het heil der Vreede zien! Ach! laat ons dankbaarlijk betuigen , Dat God, in een benaauwden ftaat Ons Vaderland nog niet verlaat. Mijn  ( v> ) Mijn Broeders! maken we ons niet fchuldig, Dat wij dien zegen onverduldig, Berispen om het zelfs belang : Neen, laat de Kinderen en Grijzen; Al viel des Vijands hst ons bang; De wijsheid van 's Lands Vad'ren prijzen, Beffcuurt door een Almachte hand, Nu Vreede ons weer Olijven plant I Mijn God! de God van onze Vad'ren! Het driftig bloed kookt ons in de ad'ren, 't Word fchaamrood op het aangezigt, Nu gij de Vreede ons hebt gefchonken, Dat fnode onteerders van hun plicht Nog in het dolle muithuis ronken, En eigen fchulden, loos en vals, Gaan Laên op der onnooz'len hals. Mijl)  ( 3° ) Mijn God! doe ons geen Vorsten fchennen l Dat wij der Staeten zorg erkennenj Hen zecgnen in den vrijen ftaat! Dat wij , voor die getrouwe zoonen* Van uw gedugten hemel-raad. De wijsheid uit den hemel troonen! Op dat, eens door hun liefde en trouw, 'sLands welvaard bloeje naast Naflbuw! #<€» ó! Gij, die met uw alziendè oogen , Op Leyden neerzag uit den hogen, Toen alles weg en hooploos fcheên! Gij, hoorder van de zielsgebeden! Ei, zie genadig na beneën! Verniel de wrevle fpoorloosheden! Beftuur der broed'ren Rechterhand, En blufch dien glocndeflrtweedrachtsbrand. Geef,  I tl ) Geef, daar we eendrachtelijk verfchijnen, DeHeiren van u Seraphijnenj Als in 't benaauwd Samariaj Bevel, om ylings ncêr te dalen! ö! Dat uw Engel voor ons ga! Geen Sanharib zal Zegepraalen, Als gij, op Hiskias Gebed, Het woen der Ihooden palen zet, ó Burgerij! mag ik 't beleven! Oranjes eer weerom gegeven, Der Burgemeefteren vrij gezag, Befchermd, bij 't grijzen van hun harren, Op 't Raadhuis twist nog hamerflag, En Eendragt bij de Burgerfchaaren, Wie,.die een eerlijk hart bezit, Doelt niet op zulk een zalig wit! ó! Ley*  ( ** ) ó! Leyden, dat na bitter Lijden, Gewoon zijt u fteeds te verblijden} Verblijd u , nu gij , na verdriet Door Burgemeestren en Cornellen, Ge uw Luister weder pralen ziet, Dat vrij wangunste kroppen zwellen! Juich op! het fpijte, wie het fpijt, Toont dat gij voor uw Leyden ftrijd. Sandheuvels Naam blijve in gedachten, Bij Leydens laatfte Nagellachten, Als een voorbeeldiijk Colonel! Dat ook de Naneef van Pohenen, In Ri ghou t 't Burgerrecht herfiel! Die, Stam volgde ook wel eer ftads vaanen, Met eigen heirvaart eii Standaar. Als 's Heeren Recht was in gevaar j  C 33 ) Ook volgt de kenn'mer Waterlander, Met Luider Leydcns Schutters-ftander, Daar Worm er Purmerendes eer Ter Wapenfchouw met u gaat trekken, Ook Brender dapper in 't geweer5 Kan u zijn waare tronw ontdekken, Naast Rhijnlands Rechterlijke roe, Zwaaid hij u den bevelftaf toe. ■mm- En gij, gedoog, dat ik u nader, 6! Zoon van zulk een waardig Vader! 6! Telg van een beminden ftam! Met vreugd zie 'k 't vuur eens krijgsheld gloejen, In u, o Edele van Dam! Niets kan ö Jongling! u vermoejen j Zoo dierbaar ons uw Vader zij, Zijt gij ook bij uw Burgerij! C Zou  C 34 ;) Zou ik aanBijleveld niet denken? Aan KeühNj die Haarlem ons wou fchenken? Twee, Zooncn van een vreiheids Stadj Twee, Steunpijlaaren van Fabrijken, Op vlijt, en konst, en handel prat, Recht Hoplien daar men meê moog prijken: Een Koopman past een Hopmans ftaf, Zoo wel, als die men d Adel gaf. #<€#># U braven, u moet ik ook noemen1 Elk hart wil u erkentlijk roemen, U Kuffeler, der Burgrcn vrind, Hoe, meent gij dat uit al de monden, Bij 'tvolk dat Heldenbloed bemind, Uw achting ook met werd gevonden ? ©! Ja voor al het agt - getal Leeft Dankbaarheid in Leydens wal !■ En  ( 3f ) En gij, heldhafte Luitenanten, Gij, die de Va a n d e l e n w ik planten, Gij bloemen van het Leydfche bloed. Gij Meesters van de Vaan - Kwartieren Gij, Aderborsten vol van moed. Gij alle, Burgers, Edlen, fleren. U zij deez' Burgerzang gewijd, Van hem, die alles om u lijd. Is 't Doelenrecht u weer gcfchonken? Dat dan uw beeltenisfen Pronken, Naast al de Hoplien in uw zaal y Uw ievèr is dit Loon wel waardig ! Dit tijdftip eischt die zegepraal! Was ik met het penceel zoo vaardig, Als op het Neêrlandsch fnaerenfpel, Ik maalde u fchoner dan Apel.  ( 3<* ) Zie daar , mijn Zang u opgedragen, Voor de allerheuglijkfte aller dagen, Die Leyden fints twee Eeuwen zag : Voor u, die voor Stads heil wilt ftrijden. Om deeze fchone Oranje dag, Wil ik gerust verfmading Lyden, Wie heeft voor u niet alles veil, ó! LEYDEN! om een Uurtje heil J mm Is Pallas dan op mij gebeten, Heb ik daarom mijn Plicht vergeten. Om dat men voor Eneas vecht ? Een Eerlijk hart verzaakt geen plichten', En de onfchuld krijgt bij Jovis Recht. Wij zullen Latium hier ftichten, Frederica zal Lavina zijn, Oranje Eneas aandenRhijn. Vrank en Vrij.  Geen Exemplaaren Echt; dan met dit Vignet.