Ex Legato VERRIJST.  VE H HAKDE li IKGE N TAN HET GE N O O T S C H AP T E R BE VOEDERING DEK HEEEXXTKBE, TE AM S TE JU DAM. I.DEEL. TE AMSTERDAM, Bij JAN BA1ENB EL¥E. M D C C X C I.   aan DE EDELE GROOT-ACHTBAARE HEEREN, de hëéren REGEERENDEbnOUD- BüRGEMEESTEREN der stad AMSTERDAM, " BESCHERMHEEREN des GENOOTSCHAPS ter bevor-beringe' der HEELKUNDE, aldaar opgericht, worden de vruchten van deszblfs letterarbeid,  SI Ê T EEN LEVENDIG GEVOEL VAN DANKBAARHEID, VOOR DE REEDS ERLANGDE GUNSTBEWIJZEN, E N NEDERIGE AANBEVEELING DER VERDERE BELANGEN VAN HET GENOOTSCHAP, TT TT NAAM VAN HETZELVE EERBIEDIG OPGEDRAGEN, DOOR HUNNER EDELE GROOT - ACHTBAARHEDEN OOTMOEDIGE DIENAARS, »B BESTUURDERS BESZEL?. ai» «i«»oifc«iis.  VOORREDE* Zo moejelijk het dikwerf is eenig ontwerp tot ftand te brengen , zo gemaklijk is zulks fomwijlen: tijd, plaats en omftandigheden van veelerleien aart, verijdelen met zelden de beste menschlijke oogmerken, of doen ons dezelven als .eensflags bereiken. Het Genootfchap, aan het hoofd van dit werk gemeld, is onder anderen hiervan een voorbeeld: door een gezelfchap van Heelkundigen, hier ter ftede finds meer dan twintig jaaren gevestigd, meermaalen beraamd, ééns zelfs begonnen, is het telkens in zijne voltoojing door onverwachte gebeurtenisfen verhinderd.  iv VOORREDE. Hetzelfde gezelfchap, thans beftaande nit de Heeren bonn, labee, swagerman, martens j HUSSEM, DE «REE, KKIE- GERen mij, belloot eindelijk wederom, den • negenden Maart des voorledenen jaars, to£ deszelfs oprichting, hoewel met uitzondering van de Heeren labee en hartens, die zig beiden daarvan verfchoonden. Daar de Heer iuu e g e r , liefst verkoos als gewoon Lid des Genootfehaps (te worden aangemerkt, namen de Heeren bonn, sw ager« man, hussem, de breeen ik, bij voorraad het beltuur deszelven op zig, en verwittigden van ons befluit de Heeren de beer, fillekes, keupeu, nissen en de clercq, allen Heelmeesters hier ter ftede, die het begunftigden met hunne deelueeming, en zig edelmoediglijk verbonden tot alle hun mogelijke bevordering van de be. langen des Genootfehaps. Hier op beraamden wij de noodige fchikkingen, en gaven het algemeen daarvan kennis 3 doormiddel van een Programma, waarbij tevens eene Prijsvraag, om beantwoord te worden vóór den eerften Mei deezes jaars 179» , werd uitgefchreven. Met influiting van dit Programma, verzochten wij hier na, bij eenen gedrukten brief9  VOORREDE. tot Buitenleden des Genootfehaps, de Heeren j, ROCtjUETTE, C. M- BUGGE VAN DER. 15 O GjE, j. DAAMS, p. LÜCHTMANS , R. FORSTEN, j. KRACHTING, o. TEN HAAF, r. HIJLIGERS, j. VAN DER HAAR, W. MUNNIKS, F. H. GRAM, w. LEURS, h. BEZOET,A. SOEK, j. DU PONT, A. YPEY, m. S. DU PUI, g. GREVE, P. VAN LANO KOM, e. SANDIFORT, j. H. STOLTE,j. H. GALLANDAT, M. van GEUNS, j. C. D AMENenc.BLEULAND, en hadden het genoegen dat alle deeze beroemde Hoogleeraars, Leeraars, Genees- Heel- en Vroed-meesters, de Heer b e i' l a n D alleen, tot nog toe, uitgezonderd, in opgenoemde orde, op de vexpligtendfte wijze aan ons verzoek beantwoordden» Hier door, zo wel als door de vleiende gefprekken van zeer veelen onzer verftandigfte Medeburgeren, en door een aanzienlijk gelchenk van penningen, aan de kas des Genootfehapsvan wegen een zeer fgeacht Buitenlid gedaan, verzekerd van de algemeene; goedkeuring onzer pogingen , konden wij niet meer twijfelen aan eenen goeden uitflag. , Wij haastten ons des ook, met het doen vervaardigen eens Genootfehaps zegel, en mee de gezamentlijke Leden te doen toekomen , * 3  v! VOORREDE. de vereischte Diplomaia, te gelijk met bet volgende thans hier en daar eenigzins veranderd, ONTWERP VAN WETTEN, i. De volmaaking der bcfchouwende en oefenendeHeelkennis , en de uitbreiding derzelver cnder de Nederlandfche Heelmeesters, is, en zal altoos moeten zijn, de grondwet des Genootfehaps , de hoofdbedoeling van deszelfs Beftuurderen en Leden. II. Het Genootfchap zal beftaan, uit een onbepaald getal Leden, allen Heel- of Vroed -kundiger), woonende binnen deeze ftad of elders in ons vaderland, en, door hunne kunde en ervaarenheid, in ftaat om anderen te kunnen voorlichten. III. Deezen zullen zig verbinden, tot het eenpaaidg bijdraagen van verhandelingen over, en waar;  V' O O R R E D E. vit nemingen van gewigtige onderwerpen, waaruit lcerzaame gevolgen zijn afteleiden j of van zodanige voorflellen, als terverbreidinge eener gegronde heelkennis bevorderlijk zijn kunneiu IV: De befcherming des Genootfehaps, zal eerbiedig verzocht en opgedragen worden aan dé EDELE GROOT ACHTBAARE HEEREN, Burgemeesteren en Regeerderen deezer Stad. V. Het beltuur deszelven zal in handen blijven van vier of meer der ervaarenfte en wérkzaarn£te Heel- of Vroed - meesters hier ter ftede ; met en benevens den Hoogleeraar der Onsleed- Heel- en Verlos-kunde, in der tijd. VI. In alle vergaderingen van hetzelve, zal het Praftdium door gemelden Hoogleeraar, en de post van Secretaris door één' der voornoemde Heelmeesteren bekleed worden. * 4  vm VOO R R E D E. VII. ■ De Befluurders des Genootfehaps zullen, zo dikwerf het vereischt wordt, met een meerder of minder getal der verdere Leden, zo binnen als buiten deeze ftad, raadpleegen; en deeze geraadpleegde Leden zullen, in alle gevallen, den Belluurderen een onpartijdig en Heilig ad,vijs moeten mededeelen. VIII. De verkiezing van een'Medebeftuurder, in plaats eens overledenen enz., zal aan de beftuurendeLeden verblijven -—die van raadgeevende Leden behoort, uit hoofde der noodzaakelijke geheimhouding, mede aan dezelvcn — de aanneeming van nieuwe Leden, inregendeel, zal, van nu af, telken jaare, op eenealgemeene vergadering beflist Worden. IX. . Het Genootfchap zal zig voorbehouden, om, in vervolg van tijd, des geraaden vindende,' buitenlandfche beroemde Heel-en Vroed-kun' digen te benoemen tot Correspondenten; en om tot Honoraire Leden oïMcecenatentQ verkiezen,  VOORREDE. ix zodanige Nederlandfche Hoogleeraars der Geneeskunde, of Geneesheeren, als, door het mededeelen van Heel- of Verlos-kundige waarneemingen of verhandelingen, tot het bevorderen der oogmerken van hetzelve wel hebben willen medewerken; gelijk ook zulke edelmoedige begunftigers, aan welken het Genootfchap zijne erkentenis rnogt willen betoenen. X. De belluurende Leden zullen , behalven meerdere noodig geoordeelde bijéénkomften, maandlijks ééne Vergadering houden, waarin niet alleen alles, wat het huishoudelijke des Genootfehaps betreft, zal behandeld worden; maar in dewelke zij ook, van tijd tot tijd, door het inleveren van eigene verhandelingen of waarneemin-en, znllen trachten blijken te geeven hunner werkzaamheid - zodra het mogelijk zijn zal, zullen zij hunne Medeleden gelegenheid verfchaffen, om deeze hunne, of de drie maandelijkfche oefenende zamenkomften,bijtewoonen. XI. Behalven deeze Vergaderingen, zullen dezelven jaarlijks eene algemeene Vergadering be* 5  * VOORREDE. leggen , en den tijd en plaats daarvan, door. rondgaande brieven allen Leden .worden be. kend gemaakt; met errinnering aan de toegezegde medewerking, en uitnoodiging tot me. dedeeiing van het geen men wenscht aan de algemetne Vergadering voortedraagen, of door Beftuurderen mogt verlangd worden. XJI. In deeze groote Vergadering zal geene andere onderfcheiding van rang plaars" hebben, dan met opzicht tot de edele groot -achtbaare Befchermheeren en de beftuurende Leden—.' de Voorzitter zal dezelve met eene aanfpraak openen; en het geen verder voortedraagen is, en door de Vergadering moet beoordeeld worden, zal door den Secretaris worden voorgelezen. XIII. De onderwerpen der beraadflaginge deezer Vergadering zullen zijn, voorgaande of nieuw optegeevene prijsvraagen of andere vraagftukken; de uitfpraak over dezelven; het verkiezen van nieuwe Leden, en dergelijken.  VOORREDE. Kt XIV. Aangaande de prijsvraagen , zullen de Beftuurders, in een kort uittrekfel, den zaaklijken inhoud der ingekomene antwoorden mededee.len, en tevens verflag doen van de daartoe betrekkelijke advijzen der raadgeevende Leden, en van hun , daar op, en op hun eigen, onderzoek, gegrond Praadvis: waarna, en na de overweging van dien door alle tegenwoordig zijnde Leden, de goed- of af-keuring dier antwoorden van de meerderheid der Hemmen zal afhangen; of, in gevalle van gelijkftemmigheidvooren tegen, door het loc beflist worden — hetzelfde zal plaats hebben, betrekkelijk de ingezondene bijzondere en belangrijk* fte verhandelingen of verzamelingen van waarneemingen. XV. De prijsvraagen, welken jaarlijks door het Genootfchap, bij gelegenheid deezer Vergadering, zullen voorgefteld worden, moeten geheel en alleen betrekkelijk zijn tot eeniggewigtig, en nog niet genoeg gekend, Heel- of Verlos-kundig onderwerp, 't zij befchouwend, 't zij oefenend — de opgeever eener dergelijke  xir VOORREDE. vraage zal zijn oogmerk met dezelve den Beftuurderen fchriftlijk moeten mededeelen; in de beoordeeling der beantwoording den voor. rang hebben, en verzocht worden de oplosfing daarvan op zig te neemen, wanneer, na ze tweemaalen is voorgefteld, geen voldoend antwoord daarop raogt ingekomen zijn. XVI. Het zal aan denzelfden opgeever der prij'svraage, of aan eenig ander beftuurend of gewoon Lid des Genootfehaps worden opgedragen, uit de niet bekroonde antwoorden, al het wetenswaardige , 't welk in de bekroonde verhandeling mogt ontbreeken , bijeentezameïen, om als een aanhangfel daar bijgevoegd te worden, met, of zonderden naam der fchrij. veren , naar deezen goedvinden, zig al of niet bekend te maaken. XVII. De naamen en tijtels der geenen, die men mogtwenfehen op eene groote Vergadering tot Leden te zien verkiezen, moeten vooraf aan Beftuurderen worden medegedeeld, ten einde door deezen aan de Vergadering voorgeteld tfi  V O- 0. .R R E I> E, m worden « de ftemming, ten hunnen opzichte, zal gefchieden moeten op eene wijze welke ieder. Vrijwaart voor verdenking, en bij de eerfte algemeene Vergadering is voorgelteld: de , meerderheid deezer, ter eener of anderer zijde, zal ten zelfden opzichte beüisfen. XVIII. Van het verhandelde op de groote Vergadering, voor zo veel het algemeen daarbij belang heeft, zal, zo fpoedig mogelijk, doof een Programma verflag gedaan worden dat Programma zal men den Leden briefsgewijs doen toekomen, vóór hetzelve in de nieuwspapieren geplaatst wordt — allereerst echter , en onmiddelijk na de Vergadering plaats gehad heeft, zal aan den fchrijver eener goedgekeurde prijsverhandeling, de b&» krooning derzelve, door den Secretaris worden bekend gemaakt, met verzoek om order te {tellen tot den ontvangst der prcemie, ingevolge eener quitantie, welke men hem tevens zal toezenden, en door hem zal moeten getekend, worden.  xiv VOORRÉDE. '< XIX. Ter vereeringe van den fchrijver eens goedgekeurden antwoords, op eene voorgemelde prijsvraage, looft het Genootfchap uit , een gouden Medaille, op den ftempel van hetzelve gefchroefd , ter waarde van twintig of meer goudene dukaaten, naar gelang van het gewigt des onderwerps , en de te voorziene moejelijkheid der beantwoordinge. XX. Het looft, voor als nog, tevens uit, eenen eereprijs van tien dukaaten, aan den fchrijver eener belangrijkst gekeurde verhandeling over eenig willekeurig, vooral oefenend gedeelte der Heel- of Vroed-kunde; of aan dien eener dergelijke verzameling van naauwkeu. lig gellelde waarneemingen, hem zeiven eigen, en betrekkelijk tot één enkeld gebrek alleen , of tot verfcheidcne gebreken tevens , daaraan, ter beoordeelinge en gemeerimaakinge, medegedeeld. XXL . . Zodra de Beftuurders des Genootfehaps  V O O R R É D Ë. É$ zulks geraden vinden, zal befloten worden tot het geeven van een Accesfit, aan den fchrijver van dat antwoord op eene voorgemelde vraage, 't welk het meest gelijk is aan het beste — dit Acc&sfit zal zijn een zilveren medaille, in grootte gelijk aan den.gouden', en op denzelfden llempel gefchroefd. XXII» Aan de fchrijvers van alle goedgekeurde Hukken , zal een exemplaar van dat deel of Huk der Werken van het Genootfchap, waarin deezen voorkomen, ten gefchenke gegeven worden. XXIII. Geenerleie gefchriften zal het Genootfchap voor als nog aanneemen, dan van "Nederlandiche Heelkundigen, in het Nederduitsch zeer leesbaar gefchreven, en vrachtvrij gezonden aan Beftuurderen , onder het adres van den Secretaris, of Drukker des Genootfehaps. XXIV. Alle oorfpronglijke gefchriften, het Genootj  xvr VOORRED E*' fchap toegezonden, zullen, ter voorkomingevante loor ftelling, het volftrekt eigendom zijn van hetzelve — het zal den fchrijveren van afgekeurde gefchriften nogthans vrijltaan, daarvan een afzonderlijk en willekeurig gebruik te maaken, zo haast zij wettige kennis gekregen hebben van die afkeuring. XXV. Wanneer op eenig ingezonden ftuk gegronde aanmerkingen mogten gemaakt worden, welke, vóór de gemeenmaaking deszelven, eenige verandering daarin vorderen, zullen die door den Secretaris den fchrijver worden medegedeeld , en deeze zig dezelven moeten laaten welgevallen, mits de geëischte veranderingen aan zijne eigene pen worden toevertrouwd, ten ware hij dezelve liete aan de befiisiing des Genootfehaps — is een toegezonden ftuk in het wezentlijkegoed, maar gebrekkig in ftijl of fpelding, alsdan zaldeszelfs fchrijver verpligt zijn zig te . onderwerpen aan de door het Genootfchap noodig geoordeelde , en daarin gemaakte verbeteringen. XXVI*  Voorréde* xvit XXVL De antwoorden op voorgeftelde prijsvraa-' gen, gelijk ook de naar eene Pramie dingende bijzondere verhandelingen , of verzamelingen, van waarneemingen,moeteil met eene zinfpreuk ondertekend zijn, en vergezeld gaan van een verzegeld Billet, ten opfchrifte hebbende dezelfde zinfpreuk , en inhoudende den naam , tijtel en woonplaats des fchrijvers — de Billetten der prijsfckriften , op de groote Verga^ dering goedgekeurd, zullen terzelfder Vergaderinge geopend; die der niet goedgekeurde,in-= tegendeel, ongeopend verbrand worden. xxvii. De Beftuurders des Genootfehaps zuilen niet dingen naar eenigen eereprijs van hetzelve — geen van deszelfs Leden zal zulks mógen doen, ten zij onder voorbeding, . dat zijn prijsfehrift, en het daarbij gevoegd verzegeld Billet, een ander dan zijn gewoöh Cachet draagen , en het eerde geheel, het 'laatde, Voor zo veel betreft het opfchrift, door eene vreemde, en bij het Genootfchap niet bekendé hand, gefchreven zij.  tvm VOORREDE. XXVIIL Leden, behoorende tot het getal der mededingeren naar eenen uitgeloofden eereprijs,en door Beftuurderen geraadpleegd over de waarde van eenig ingekomen prijsfchrift, zullen zig. van de beoordeeling moeten verfchoonen op eene wijze, welke hen niet als zodanig kam doen kennen. XXIX. De naamen der fchrijveren van goedgekeurde prijsfchrifteu zullen, telken jaare, in het Pro* gramma des Genootfehaps , door middel der gewoone nieuwspapieren, worden bekend gemaakt — die der afgekeurde bijzondere verhandelingen en waarneemingen, integendeel, zullen geheim blijven; en, zijn deeze fchrijvers bij het Genootfchap bekend , alsdan za! hun van die afkeuring, en van de redenen waarom , door den Secretaris bericht gegeven worden. XXX. De goedgekeurde prijsfehriften alleen zal men in hun geheel door den druk gemeen maa-  VOORREDE. xix ken — met de overigen zal, in overeenkomst met Art. XVI, gehandeld worden — op gelijke wijze zalmen handelen met alle gefchriften, het Genootfchap toegezonden, en niet vallende in den term eener volftrekte goed- of afkeuring altoos echter , zal men ieder zijn recht doen erlangen, en van niets eenig gebruik maaken, dan met medeweeten des fchrijvers , als hij bekend is; en, niet bekend zijnde, alsdan met melding van de zinfpreuk, geplaatst onder zijne verhandeling, waarneeming, verzameling van waarneemingen , of hoedanig gefchrift het ook zijn moge. XXXI. Telken jaare zal het Genootfchap trachten uittegeeven eene verzameling van eigene of verkregene verhandelingen en waarneemingen, over bijzondere gedeelten der Heel- en Vroed-kunde; en ten zelfden tijde, of om de twee of drie jaaren, eene, van bekroonde prijsverhandelingen — de eerfte deezer verzamelingen, zullen ten tijtel voeren verhandelingen, de andere, prijs verhandelingen van het genootschap ter J5Evorderinge der heelkunde te am** 2  xx VOORREDE. sterdam; deezen zullen eeniglijk bevatten de bekroonde antwoorden op voorgefleide prijsvraagen, met de te vooren gemelde daar toe behoorende bijdraagemj XXXII. Is er van de eerstgenoemden,nu of dan, eea groote voorraad voorhanden, alsdan zal men elk deel der verhandelingen fplitfen in twee of meer Hukken , en ze aldus, ter fpoedigere gemeenmaakinge, en■ algemeenere verbreidinge, ukgeeven in dit geval ook, zal men den voorrang der gemeenmaakinge geeven aan die verhandelingen of waarneemingen,welken, in overeenkomst met de oogmerken des Genootfehaps, den meeflen fpoed vorderen, xxxnr. De werken des Genootfehaps zullen in groot 8vo., op goed papier,met eene middenmaatige letter, en befte plaatfnede, gedrukt en uitgegeven worden — de Hukken, die dezelven zamenflellen, zal men fchikken naar de orde des tijds hunner inleveringe.  VOORREDE. xxa XXXIV. In elk deel der verhandelingen van het Genootfchap, zal men eene naamlijst plaatfenvan de Beftuurderenen Leden deszelven in der tijd, •ach ter volgends de orde hunner aanneeminge van het lidmaatfchap — zo haast het Genootfchap de gewenschte befcherming erlangt van Heeren Burgemeefteren, zalmen, onder den tijtel van Proteclores, aan het hoofd dier lijst ftellen de naamen en tijtels van h. ed. gr. achtbaarhedens, telkens met ranggeevinge aan de regeerende ten dien tijde. xxxv. De verhandelingen, waarneemingen, of verzamelingen van deezen, welken men verlangt dat in het eerst uitkomend deel der werken van het Genootfchap zullen geplaatst, of door hetzelve met den prijs van tien dukaaten, in 't geval van goedkeuring, vereerd worden, moeten ingeleverd worden op den tijd bij het alsdan laatstvoorgaande Pro' gramma deszelven bepaald. Hetzelfde moet plaats hebben ten aanzien van elk antwoordop eene voorgeftelde prijsvraag. O  xxii VOORREDE. XXXVI. De Beftuurders des Genootfehaps, overtuigd van de noodzaakelijkheid eens zo veel mogelijk volledigen zamenftels van wetten voor het zelve, beveelen dit ontwerp aan het onderzoek hunner Medeleden ; en zullen van derzelver aanmerkingen, voor zo veel deezen ter hunner kennisfe gebragt worden, ter volmaakinge van hetzelve , dat gebruik maaken , 't welk zij zullen vermeenen te behooren. @ ® O Ingevolge het vierde artijkel deezer wetten, vervoegden wij ons verders, met een eerbiedig request,aan hunne ed. gr. achtbaaren, de Heeren Burgemeesteren en Regeerderen deezer ftad; gaven h- ed. gr. achtb., met openlegging der noodige Hukken, kennis van alles, en verzochten Hoogstdezelven tot Befchermheeren des Genootfehaps. Het bdiaagde h. ed. gr. achtb. goed. gunftiglijk, ons op dit request te doen toekomen deeze,  I VOORREDE, xxm ACTE. „ Burgemeefteren en Regeerders der ftad Amfterdam, gezien hebbende de Requeste , geprefenteerd door andreas bonn en d. „van gesscher, kunnen niet dan zeer „prijzenswaardig vinden, het voorneemen „ der Supplianten en hunne Medgezellen, om „ hunne kunde en poogingen aantewenden tot „ welzijn van het menschdom in 't algemeen, „ en van de inwooners deezer ftad in 't bij„ zonder. Het zal Burgemeefteren voornoemd „ du.s aangenaam zijn, dat het Genootfchap, „ in het Request vermeld, in deeze ftad op„ gericht en gevestigd worde, en hun ed. „groot achtb. zullen gaarne het hunne „ toebrengen, om het Genootfchap te doen „ floreeren, en de heilzaame poogingen van hetzelve te bevorderen.'* 4£ium 18 Augustus ifyo. Ter ordonnantie van h. ed. gr. achtb. voorn, ( was getekend) h; huijghens. ** 4  xxiv V O O R Pv E D E. Na die alles, was niet flechts den grond ge* gelegd van het gebouw des Genootfehaps, maar hetzelve was tevens tot eene merkbaare hoogte gerezen , en het werd de pligt van ons, van elk der Leden, om alles wat mogelijk was toetebrengen tot deszelfs voltojing- In voldoeninge aan deezen pligt, zijn ook van tijd tot tijd als zo veele bouwfioffen bijge' drrreas Door den Heer gallandat, eene verzameling van zes waarneemingen, aangaande het nuttig gebruik van den Tampon , in de bloedvloejingen der baarmoeder, si Door den Heer swagerman, de be* fchrijyirg en afbeelding van een werktuig, voor de tegenwillige aflooping der pis; met bijvoeging van het werktuig zelf, ten gefchenke aan het Genootfchap. Door den Heer eeurs, eene verhandeling, pver eene bijzondere wanfehapenheid der pisblaas en. teeldeelen , bij een manlijk kind van één en een half jaar waarge^ nomen; en, eene afbeelding daartoe betrekkelijk. Door mij, eene verhandeling over de tot nog toe niet genoeg gekende , afzonderlijke  VOORREDE. xxv ontwrichting der kleine eliepijp: de befchrijving eener nieuwe en zeer gemaklijke manier, om de pijpzweeren van den aars door binding te geneezen: eenige bijdraagen tot de hiftorie der fteenfhijding van j an jansz. de dood, bij tulp en anderen kortlrjk befchreven: een twaalftal van waarneemingen, betreffende het gebruik van den fcherpen geest des zeezouts in vleeschgezwellen; en eene verzameling van waarneemingen, gelijklijk dienende ter bekrachtiginge van het voordeel des verbands , door mij elders aangeprezen , ter behandelinge der ontwrichtingen van het dijebeen, en der breuken , zo van den hals deezes beens, als des grooten draajers; met eenige afbeeldingen, tot de eerfte en derde deezer ftukken behoorende. Door den Heer krieger, eene waarneeming > betreffende eene onwaare flagaderbreuk aan&den arm; en vijf afbeeldingen, betrekkelijk daar toe, en tot de gedaane kunstbewerking. Door den Heer de beer, de herftelhng \an een fcheefgetrokken hoofd, door de affnijding der pees van de borstbeenfche tepelfpier ; en de volkomene geneezing eens V 5  %xyi VOORRED E. beenbcderfs der kleine ellepijp , (ongeacht het verlies van een aanzienlijk gedeelte der lengte deezes beens, ) in zijn gantfehen omtrek, onmiddelijk onder deszelfs hoofdjen. . Door den Heer bonn, laatftelijk, Ontleed- en Heel-kundige aanmerkingen en onderzoek eener algemeene oorzaak van veril-hiilende vvanftaltigheden der roede , en pisblaas ; en een bericht wegens eene verzworene en verftorvene lieschbreuk, gevolgd van eenen kunftigen aars, en zwaare doch gelukkig geredde toevallen derzelven, behandeld door den Heelmeefter p. westingh, te Schagen; met eenige daar bijgevoegde aanmerkingen en afbeeldingen. Hierdoor , en door drie ingekomene antwoorden op de voorgeftelde prijsvraag, verpligt tot het houden eener algemeene vergadering, beflooten wij , in onze geivoone bijeenkomst van den 6 Julij, tot dezelve; verzochten vervolgends, en verkreegen ten dien einde, van hunne ed. groot achtb-,de Heeren Burgemeesteren, en de Curatoren vari het Athen. llluftre deezer ftad, de groote gehoorzaal van hetzelve; ftelden in onze bi> eenkomst, van den 3 Augustus, vast, dat die vergadering op Maandag den 5 September zoude plaats grijpen, en vaardigden ter-  VOORREDE, -xxvii ftond de noodige verzoekbrieven ,- aan de gezamentlijke Leden, ai Deeze voor ons zo gedenkwaardige vergadering, werd door den Hoogleeraar bonn, in hoedanigheid van Voorzitter , geopend met de volgende REDEVOERING.. ZEERGELEERDE EN ZEER ERVARENE HEEREN, BESTUURENDE EN VERDERE LEDEN VAN DIT GENOOTSCHAP, TER BEVORDERINGE DER HEELKUNDE! ZEER AANZIENLIJKE, VEELGEËERDE TOEHOORDERSI „ Onder alle de Maatfcbappijen van weten„ fchap of kunst in ons vader land, is er mogelijk „ geene, dan dit ons Genootfchap,waarnaar zo „ lang en hartli jk ge wenscht is,waarvan het eerfte „ ontwerp, voor zo veele jaaren reeds gefchetst , " daarna aan onderfcheidene plaatfen bijna „ gelijktijdig voorgenomen, eindelijk, zo on„ verwacht als gelukkig , binnen deeze ftad, tot ftandgebragt, en zo op de gunftige toezegj> gingen van Gr00t Achtbaare Befchermheeren&, als op bereidwillige toetreeding en „ reeds betoonde medewerking zijner Leden  xxvni VOORREDE ,, kan roem draagen; de Heer van ges„ sciier, als Secretaris, zal zo daadlijk den „ werkelijken ftand daarvan openleggen, om U. ., L. van den grond van mijn gezegde te „ overtuigen, en, zo wij niet twijfelen, in „ ons genoegen te doen deelneemen. „ Sta mij vooraf toe, M. H. dat ik, als „ voorzitter, welke post mij door mijne Me„ debefiuurderen werd opgedragen, en waarin ik, met uwe goedkeuring , eene eere „ ftelle, fta mij toe, dat ik deeze eerde bij„ eenkomst en algemeene vergadering opene, „ met eene korte vooraffpraak en redevoering , over de lotgevallen der „heelkunst, en de voordeelen, die een genootschap terbevorderinge van dezelve kan toebrengen." „ Mijn oogmerk daarmede ïs, om ons al„ len aantemoedigen, als waare en waardige ?, leden van zulk een ligchaam, elk het zij„ ne tot deszelfs bloei en welftand bijtedraa- gen; tot nut van onze lijdende medemen„ fchen, de Heelkunst met nuttige verbeterin„ gen en uitvindingen te helpen verrijken ; ?, op zo wel gelegde grondflagen, het ge. „ bouw deezer maatfchappij verder optetrek»  VOORREDE. xxix „ ken, en daardoor de toejuiching van alle „ weidenkenden, en de dankbaarheid van het „ nageflacht te verdienen." „ Om hieraan te voldoen: laaten wij voor „ eerst het oog Haan op den eikanderen afwis„ felenden opkomst, bloei, verval en herlee„ ving, welke de zo heilzaame Heelkunst, „ in onderfcheidene tijdperken en bij de voornaamfte befehaafde natiën , ondergaan heeft, „ De befchouwende heelkennis, verbonden „ met de daadlijke handkunst , waarvan Zij „ den naam van Chirurgia verkreeg, en van „ ouds het voornaauilte deel der Geneeskunst „ uitmaakte, was haare eerfte opkomst verj, fchuldigd aan onbedrevewe lieden, en der„ zeiver toevallige ontdekkingen van gelukkig „ flaagende heelmiddelen; daarna aan het beredeneerd doorzicht van fchrandere mannen, „ die zig op bet naarfpeuren der voordbreng„ felen en wegen der Natuur, het toetfen der„ zelve aan fcheikundige en andere proefuee„ mingen , maar inzonderheid de toepasfing „ hunner ontdekkingen , en van die der uit„ vindingen der werktuiglijke kunften, op de „ eenvoudigfte heelwijze bevlijtigden : van „ welk alles ik uit de fchriften van pl-inius, „ celsus, galenus, le clerc, du„ jardin, portal, haller , moeh-  xxx' VOORREDE. „ sen, riegels en anderen, veel zoude „ kunnen bijbrengen." „ Genoeg is het, tot mijn oogmerk, ons te „ herinneren, hoe men, bij de befchaaving der 3, volken , niet alleen de noodlijdenden en ■yj gebrekkigen nabij tempelen en marktplaatfen, „ aan de raadgeevingen der voorbijgangeren „ aanbeval; maar reeds vroeg openbaare leer„ fchoolen voor de Genees- en Heel-kunst, „ inzonderheid doorliet nakroost van & s c u« „ lapius, in Griekenland geopend werden 3 »i gelijk een ander 'mltaliën door pythago* „ras, de oudfte wijsgeer, volgends celfi sus, die de ftudie der geneeskunst met die „ der natuurkunde paarde." •„ Indien men hierbij het voordeel der zamen„ wooning en onderlinge betrekking der kun- flen en wetenfchappen, uit hoofde van der„ zeiver wederkeerigen invloed, ook op de „ Heelkunst moge toepasfen, zal men zig niet „ lang verwonderen over de anderszins onbe„ grijpelijke vorderingen, die één der voed„ fterlingen dier Griekfche kweekfchóolen, op „ het eiland Cos, in zijnen zo zeer aan groote j, mannen vruchtbaaren leeftijd heeft kunnen maalcen: ik bedoel den grooten hippocra„ tbs, wiens fchriften de uitfteekendfte be,i wijzen draagen, dat hij niet ten onréch-  VOORREDE. xxxi te verdient heeft, ook Vader der Heelkunst „ genoemd te worden; in wiens leeftijd, naar „ 't getuigenis van' galen üs3 zij die de ge- neeskunst wilden oefenen, dezelve op eene wettigë ,, wijze leerden, voornaamlijk dat gedeelte, wat „ de kunsbewerking met de handen betrof \ en daar„ toe behoorde'* „ Daarenboven , gelijk de offeranden 'den ■„ eerften grond lagen tot de bêfchouwende en „ oefenende ontleedkennis, zo noodzaakelijk „ naderhand gerekend voor elk Heelmeefter, „ werden de jonge handartzen tot heelkundige kunstoefening opgeleid, door het zien be„ handelen der verwondingen, ontwrichtingen „ en andere toevallen, die dikwerf bij de worftel- en ftrijd-fpelen voorvielen." „ De befchrijvingen der geheelde kwaaien, „ de lijsten der geneesmiddelen en dewerktui„ gen, in gewijde tempelen opgehangen , ftrek„ ten aldaar zo wel tot zegetekenen der Heel„ kunst, als tot aanprijzing infoortgelijke voorv komende gevallen: terwijl de vefbandhuizen „ der Heelmeesteren , bij Grieken en Römeinen, van de fcbeerwinkels onderfcheiden „ en afgezonderd waren. Verandering van „ tijden en zeden echter, die alle kunften in „ verval bragten, lieten niet na ook op de Heelkunst invloed te hebben, toen het in*  Xüxfl VOORREDE. „ voeren der baden en badftoven, en het af* fchaffen der baarden, dat aloud en eerwaar„ dig cieraad der manlijke achtbaarheid, zo „ wel in Griekenland en te Rome, als na* derhand in Frankrijk, Duitschland en el„ ders , leven en gezondheid aan dezulken „ deed toevertrouwen, die hunne onkunde met „ onbefchaamdheid dorsten bedekken. „ Het belang en aanzien der Heelkunst $ ,y klommen niet eerder wederom op , dan fe- dert eene, voor het menschdom dood* „ lijke uitvinding, het bloedig oorlog in ver „ woeftend vermogen had doen aanwinnen ; „ de hulp der handartzen voor legers en vloo„ ten daarbij onontbeerelijk , en derzelvef „ bekwaamheden en kunde des te noodzaa* keiijker vereischten geworden waren." „ De waare Heelkunst was,tot zo lang,met „ de Geneeskunst verbonden gebleven aan de „ hooge fchoolen van ltaliën , vanwaar man,, nen van verdienften naar Duitschland en ei„ ders beroepen werden, alwaar zij echter „ meerder ter vergrootinge van den hofftoet eb „ het gevolg der Vorfien, dan ter verzorginge „ van ellendigen en gekwetften dienden." „ Nauwlijks hadden ondertusfchen de ver„ dienftelijke Heelkundigen hunne waarde „ begonnen te gevoelen, of de afgunst berok- „ keii*  VOORREDE, xxxni r, kende eene partijfchap, die de beoefenaars „ van de beide takken der oude Geneeskunst ver* „deelde, en de Heelkunst, ftoutmoedig* het >, hoofd verheffende, aan de Geneeskunst den », rang deed betwisten, waartoe zimenloopende „ omftandigheden, in het Franfche Rijk, aan>, leiding gaven: toen de groctfte Geleerden in allerleie wetenfchappen zig aldaar tot eene „ hoogefchool vereenigd hadden, die, door „ koninglijk gezach befchermd ,aan andere na„ tiè'n het voorbeeld gegeven heeft." „ De eerst voor eene faculteit bij dezelve erkende, cn daarna zig affcheidende Heel„ kunst ondernam het, zig een dergelijk af- gezonderd gloriefpoor te baanen; fr.ich.tte voor haare beoefenaars eefie nieuwe loop* „ baan om naar roem te flreeven, en opende eene fchatkist, waarin elk kunftenaar zijne ,, giften van belangrijke waarneemingen vrij- willig konde uitftorten,en die zij vervolgends „ met eene weldaadige hand gemeen maakte: „ de grondflagen van zulk een" aanleg waren te edel en welberaden, om het beste gevolg te misfen; en deeze Parijfche academie on„ derfcheidde zig weldra van de'mindere „ fchoolen der Ontleed- en Heel - kunst, waarin de jonge Wond - artfen voor de zamen-.  xxxiv VOORREDE. „ leving, en voor den land- en zee-dienst, „ opgeleid en gevormd werden." Zulk een grootsch en uitlokkond voorbeeld bleef lang zonder naarvolgingj tot eene der„ gelijke academie, voor weinige jaaren, in de „ keizerlijke hofftad Wtenen, onder het voor„ zitterfchap van den beroemden brambil- la, gelijk te Parijs onder dat van la pey„ ronie werd opgericht, met dat onderfchei„ dend voordeel, datde Heelkunst aldaar, door „ zamenvvoning in het zelfde gebouw, met alle „ de takken der Natuurkunde verbonden, met „ dezelve één kweekfchool voor alle de tot de „ Heeikennis betrekkelijke wetenfehappen helpt „ uitmaaken." „De Academie der Heelkunde te Koppenhagen, „ in 1785 gefticht, en de verdere koninglijke „ fchoolen voor de Heelkunfteuaars te Berlijn , „ Stokholm, Petersburg en London, tot nog „ toe op eenen anderen voet, en zonder ge„ meenmaaking van letterarbeid, voordgezet, „ zullen welligt eikanderen eerlang de eere „ eener zo edele naarvolging betwisten; waar„ door de volmaaking der Heelkunde en ver- breidingvan dezelve onbetwistbaar nog meer„ der zullen moeten toeneemen." ,, De gelchiedenis van het kunstenkweea, kend Griekenland leert ons echter, dat ook  VOORREDE, xxxv „ in minder afhangelijke en handeldrijvende „ gewesten, wakkerheid en vlijt, door gunfti„ ge befcherming aangemoedigd, de eigene „ drijfveeren worden kunnen van een' Heel„ meefter, om zig nuttig en geacht te maa„ ken $ en zoude het ons niet geoorloofd „ zijn, M. H. daaraan den ftaat der Heelkunst „ in ons vaderland te taetfen?" „ Zonder in de vroegere tijden terugte„ zien, levert althans de grondlegging van dit „ Gettieenebest bewijzen op, dat de Ontleed„ en Heel-kunst toen reeds in achting bij onze „ voorvaderen geweest, en voor noodzaake» „ lijk gehouden zijn; wanneer de Heelkunst meerder tot ftand gebragt, en derzelver „ gemeenfchappen en gilden met voorrechten en keuren befchonken werden." „ De hoogefchoolen van geleerdheid, na„ derhand in bijzondere Provinciën opgericht, „ voorfpelden aan de meer en meerder ont„ luikende Heelkunst de ftreelendfte vooruit„ zichten." „ Het Leidsch Athene inzonderheid , draagt s, nog roem op de verdienften van zijne voor» „ treffelijke , en in de Ontleed- en Heel kunde „ beroemde Hoogleeraaren paauw, van „ heurn, nuck, vanhoorn, bidloo, „ rau , de beide albïnussen en van  XXxvt VOORREDE. „ doeveren; maar vooral op den onfierve» lijken boerhaave, wiens korte leerftel„ lingen over de uitwendige gebreken, hem waardig maakten, ook ten aanzien der Heel„ kunde , den naam van Nederlandfche hippo„ crates te draagen ; wiens beeldtenis deeze gehoorzaal verfiert, en ons allen aan zijne „ uitfteekeride verdienden met eerbied moet „ herinneren." Waar zoude ik beginnen, en wanneer ein„ digen,M. H indien ik hierbij de heelkundige „ waarde van den achtbaaren tulp, fon„ tein , plemp en ruysch, van den ge„ neeskundigen van der wiel, elankaard, „ beverwijk, van de voorde, van „ solingen, munniks,barbette,tri„ oen,schlichting, verbrugge, en „ van de Heelkunftenaars van meekeren, „ roonhuij2en, koenerding, schouten, van wijk, sermes, ulhoorn, „ titsin gh tn zo veeie anderen, wilde aan„ voeren? ook de motjelijkfte en bedriegelijk5, fte kunstbewerkingen , vonden hier te lan„ de, in vroeger tijd zo wel als op heden, en onder ons , onderneemende en geluks, kig flaagende Vvondheelers ; van welken eenigen , door het graveerftift der ver„ geetenheid ontrukt , nog in beeldtenis  VOORREDE, xxxvii „ ieeven: bij voorbeeld een weinig bekend, „ maar in zijn' tijd beroemd . Oogmeester s, guilliam de rijk, in 1609 alhier ge„ boren j een claas van da al en, die „ 1612 te Rotterdam het licht zag,- een' door „ breukfnijding beroemd geworden sil„ temans; de Steenfnijders cyprianus; „sasbout souburg, te Dordrecht, en „ noach smaltius, te Haarlem; met de „ Vroedkundigen, van deventer en-de„ nijs, in 'sHaage en te Leiden.'" Hoe veel alle deeze kundige en ervaarene „ mannen, door hunne openbaare of bijzonde„ re onderwijzingen, of door hunne voorbeel„ den en fchriften, tot de bevordering en ver„ rijking der Heelkennis onder onze latidgenooten toegebragt mogen hebben,is'er echter geen twijfel, of men niet op hen kan toepasfen,, 3, het geen de Parijfche Academie van de uit.5i muntendfte Franfche Heelkundigen van vroe„ ger tijd betuigde : dat zij de vorderingen der ,, Heelkunst met veel grooter fchreden zouden hebben zien toeneemen , indien zij zig vroeger, bij „ voorbeeld onder een pitard, vavas„ seur en PAtté , gelijk naderhand onder la peijronie, tot een Accadsmie en ge„ meenmaakend Genootfchap vereenigd had- *** 3  Jfjwvm VOORREDE, ,» Hoe veel zoude niet de, voor de Heelkunst „ zo wel als voor de Natuurkennis, groote en f\ onvergelijkelijke camper, aan het hoofd „ van zulke eene inftelling , dezelve gezach „ en aanzien bijgezét hebben f „ De overtuiging van het nut eener zodanige i, gemeenmaaking en uitbreiding van verbeterde „ Heelkennis , heeft, wel is waar, degeleerde „ Maatfchappijen te Haarlem, Vlisfingen, Utrecht „ en Rotterdam, terftond bij derzelver aan„ vang, en vervolgends, doen beiluiten, nevens „ de aanzienlijkfte heelkundige Geneesheeren, „gaubius, schwenjce, grashuis, „ hovius en anderen, de verdienftelijkfte „ Heelkunftenaaren, sannier, fuun, sten„ huis, ten haaf, van lil, de wind, de „ vries , munnikhoff en zo veele nog levenden, „ ja die zig onder ons ook hier tegenwoordig bevinden, onder haare leden aanteneemen , „ of derzelver letterarbeid gemeen te maaken: „ dan, gelijk aan den eenen kant de bemin* naars der werktuiglijke en andere kunnen „ zig beklaagen, dat de gedenkfchriften dier geleerde Genootfchappen overladen zijn „ met verhandelingen en waarneemingen der „ akeligfte ligchaamsgebreken ; even zo ver„ duethet te recht den weetgierigen Heelmees«  VOORREDE, xxxix „ ter, dat de voor hem belangrijke lettervruch„ ten zijner kunstbroederen, in de boekdcelen „ dier Maatfchappijen bedolven, om meer dan „ ééne reden, voor hem ontoegankelijk biij- ven; en, M. H., wat behoef ik hier ,, meerder bijtevoegen , om de redenen „ te doen billijken, die ons bewogen hebben , „ U L. het ontwerp-van een afgezonderd heel„ kundig Genootfchap voorteftellen , en die „ ü L. hetzelve, met een even welmeenend „ oogmerk, deeden omhelzen? „ Onder de gelukkige gevolgen hiervan voor „ onze kunst, mogen wij misfchien reeds tel„ len, dat het fchijnt als of onze verbindtenis , „ bij geleerde Maatfchappijen en Hogefchoo„ len van ons Vaderland, eene meer dan ooit „ werkzaame zucht voor de Heelkennis opge„ wekt hebbe: ten minften merken wij het aan „ als een bewijs van medewerking tot ons oog' ,, merk, dat het aanzienlijk Utnchtsch Genoot„ fchap, juist in dit jaar, eenen gouden eerej} prijs, aan de beste verhandeling, over het „ een of ander onderwerp der Heelkunde , „ heeft uitgeloofd ; en dè Groot Achtbaare „ Bezorgers der Leidfche Hoogefchoole, be„ halven haaren, zedert veele jaaren beroem„ den Hoogleeraar in de Ontleed- en Heel„ kunst, voor weinig tijds eenen tweeden on-  xl VOORREDE. „ zer geachte en ervarene Medeleden tot die „ waardigheid hebben beroepen, om bepaald-, j» lijk het beoefenend gedeelte der Heel- en Verm los-kunst te onderwijzen; waardoor, indien ,, onze wensch gelukt, het te eeniger tijd, tot „ in de kleinfte Heden van ons vaderland, aan s, kundige en in de Heel-en Verlos - kunst bedre„ vene Geneesmeesters nog minder zal ont„ breeken!" „ Het geen ons in die hoope verfterkt, is ,, het verlangen , het welk voor de Genees„ kunst opgeleide, bedaarde en vlijtige jonge„ lingen dikwerf geuit hebben: terwijl ik niet ,, fchroome eene eer te Hellen en mij te beroe„ men, onder mijne toehoorderen de zodani„ gen geteld te hebben, die, na zij ook te voo. 5, ren hoogefchoolen bezocht hadden, mijne „ onderwijzingen, en tevens in het verband„ huis deezer Had, de kunstbewerkingen der „ bekwaamfleHeelme^steren bijgewoond, ja on„ der derzelver opzicht, de uitwendige gebre-. ken zeiven behandeld hebben, eer zij met de „ docloraale waardigheid aan eene Academie bekleed werden." 5, Hier zoude ik tot het optellen van alle de „ met ons Genootfchap bedoelde voordeden, „ die U L.niet onbekend zijn kunnen, moeten „ oveigaan; dan , de tijd wenkt mij aftebree-  VOORREDE. lx „ ken , en aan het voornaam oogmerk deezer „ bijeenkomst de noodige oogenblikken interuimen." tft tk & Onmiddelijk hierop , deed ik , als Secretaris , verflag van de handelingen des Genootfehaps , federt den tijd van deszelfs oprichting; van de ingeleverde bijzondere verhandelingen en waarneemingen; van de ontvangst van drie antwoorden op de voorgeftelde prijsvraage, ondertekend: De eerfte: Non eft in Cbirurgo, femfler rehvetur ut ager, In ter duin do &a plus val et arte malum. De tweede: JFanneer de lijder haast bezwijkt, De geneeskunst hem de hand toerijkt. De laatfte: Hoe ftreeltnd is het denkbeeld, aan [zijne lijdende Natuurgemoten nuttig te kunnen zijnX voords van het prceadvijs, omtrent alle deeze. antwoorden , ingebragt door den opgeever van het vraagftuk; van ons eigen advijs dien aangaande, en van de advijfen der door ons daarover geraadpleegde Medeleden ; gelijk ook *** 5  xtn VOORREDE. van eenige ontwerpen , ter vastftellinge van twee prijsvraagen, voor de jaar-en 179a en 1793, en van de voorftelling van fommige Heeren tot Léden dés Genootfehaps. Na dit alles, en na verfcheidene door mij voorgelezene vraagpunten, tot de opgenoemde en eenige andere bijzonderheden betrekkelijk , werd met algemeene ftemmen befloten: 1. ) Dat men den gouden eereprijs zoude toewijzen , aan den fchrijver van het laatstgemelde antwoord , die bij de opening van deszelfs verzegeld billet bleek te zijn, de Heer willem l e u r s, Heelmeester te '* Graavenlaagc; Ghirurgijn Major bij de Gardes du corps van Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinfe van oranje en nassau, enz. enz. enz. lid van het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde te /imfterdam, en van de Haagfcbe en Utrechtfche letterkundige Maatlchappijen; 2. ) Dat men zoude opgeeventer prijsvraage, om beantwoord te worden vóór den 1 Mai, des jaars 1792. Welke zijn ie redenen en oorzaaken, dat gefchotene wonden zo dikwerf gevolgd worden van eenen meestal doodlijken Mondklem ? waarom verfchijnt dit toe-  VOORREDE, xliij val bij fommige deezer wonden in de eerfte dagen; bij anderen, daarentegen, na verloop van drie of vier weeken ? om welke eene reden volgt het fomtijds op geringe wonden van die foort, intusfchen het zulks veelal niet doet op zwaarderen? hoedanige hulpmiddelen , eindelijk , zijn proef kundig bewezen, de besten te zijn, zo ter verhoedinge als geneezinge van . hetzelve ? En om beantwoord te worden vóór den i Mai van den jaare 1793: Wat is Kanker? door welke kenmerken kan men denzelven van elk ander gebrek, daaraan fchijnbaar gelijk , onderfcheiden, zonder gevaar te loopen van ver-gis/ing? welke dergelijke verfchijnzelen, inzonderheid, doen hem kennen in den beginne? moet men denzelven befchouwen, als het gevolg eener plaatslijke ontaarting der vaste, of van eene algemeene verbastering der vloeibaare deelen ? welke bewijzen plijten voor het eerfie, welke voor het laatfie gevoelen; en boedanig is de kracht derzelve, gefchat% met zo zeer naar befcèouwende , als  xliv VOORREDE. wel naar onder vin delijke kundigheden ? van hoedanig eenen aart is, in het een of ander geval, deeze ontaartingP is eindelijk , blijkens de befchrevene waarneemingen } naauwkcurig beoordeeld, immer een waare kanker, dmr welke eene be"handeling ook, geneezen , zonder dat zij , daaraan onderhevig , vroeger of laater geflorven zijn , aan eenen ter zelf der of op eene andere plaatfe berborenen kanker; of wel aan eene ziekte, indien niet volkomen zeker, voor het minst hoogst waarfchijnelijk , van eene yerplaatzing der kanker» fioffe af bangelijk ? 3. ) Dat aan den fchrijver van het antwoord, op de eene en andere deezer vraagen, 't welk de goedkeuring des Genootichaps zal wegdraagen, eene premie zal gefchonken worden, ter waarde van 30 goudene dukaaten. 4. ) Dat men eene prsemie zal fchenken van 10 dukaaten, aan den fchrijver eener belangrijkst gekeurde, verhandeling, of verzameling van waarneemingen, hem zeiven eigen, over eenig willekeurig, vooral praélikaal, gedeelte der Heel- of Vroed-kunde, het Genootfchap ter beoordcelinge en gemeenmaakinge medegedeeld.  VOORREDE. xlv 5.) Dat men tot Leden des Genootfehaps zoude verzoeken , de Heeren: h. miran dolle van ghert, j t h emmen, g. j. van wij, d. schuurman, j, bolsius, c. stijger, a. de bosson, h. berkman, en j. fliltner. Staande de opgaave der ingeleverde verhandelingen en waarneemingen, welken tevens befloten werden door den druk gemeen te maaken, vertoonde men den Leden, zo veel zulks doenlijk ware, de voorwerpen daartoe betrekkelijk, zo leeveniooze als leevende. Onmiddelijk na het neemen van opgemelde, en eenige andere befluiten, werd door den Voorzitter, de Vergadering befloten met deeze korte , NAREDE. Hebben wij dus, Mijne Heeren! aan de plechtigheid van deezen dag, en aan de be„ doeling onzer eerile algemeene vergadering voldaan; laaten wij, die niet alleen in de voetftappen onzer beroemd gewordene voor„ gangeren wenfehen te treeden, maar tevens, „ op het voorbeeld van buitenlandfche Acade»  Xfcvï VOORREDE. ,5 miën, hebben durven onderneemen,hetgean „ aan onze vroegere heelkundige landgenoo3, ten niet in den zin kwam, een gemeenraaa« j,, kend Genootfchap opterichten; laaten wij , 3,, zonder ons hierop te verhovaardigen, met de daad betoonen, dat niet het ontwerpen alleen, om ons eenen naam te maa* 3, ken , ons doel geweest zij; maar dat wij , „ als om ftrijd , gulhartig en zonder achter.,, houding , den voorraad onzer kunde en er!, varenis gaarne willen bijdraagen en openleg„, gen ,* dezelve aan onze mingeoefende „ kunstbroederen welmeenend aanbieden, en „ hun jaarlijks op de rijpé vruchten, die wij „ van onzen kunst- en letter-arbeid niet voor 5, ons zeiven alleen willen inoogften, open,, lijk vergasten!" „ Zo zullen wij, beantwoordende aan onze bedoeling, uitgedrukt in het verzoekfchrift, „ uit naam des Genootfehaps, bij de oprich„ ting van hetzelve, aan de Edele Groot,, AchtbaareHeeren burgemeesteren en reg eer ders deezer ftad, door debeftuurende leden nedrig aangeboden; buiten onze „ kunstbeoefeningen en het waameemen onzer „ aanbetrouwde posten, voor onze land- en fiad 3, genooten van des te meerder nut worden; de  VOORREDE, xlviï 3, volmaaking der Heelkennis en uitbreiding der,, zelve onder de nederlandfche Heelmeesters bevor- deren ; ten nutte der noodlijdenden , die de ,, hulp der Heel- of Verlos-kunst behoeven, zo ten ,, platten lande als in de (leden, en voor den land„ en zee-dienst meer bekwame heelkunflenaars „ aankwecken, den ijver van kundige en ervarens ,, mannen , door het bekendmaaken hunner ver- dienjlen en letterarbeid, opbeuren en aanmne,, digen; daardoor de onkunde befchaamen , en „ het gelukzocken helpen verbannen ; ten einde ,3 den roem der nederlandfche Heelkunst, welke door eenvoudiger voorfchriften en behandeling sj dikwerf het oog der vreemdelingen heeft getroffen, „ ware het mogelijk , tot eenen trap optevoeren, 3, waaraan niets on breeke, om te eeniger tijd „ dien der Heelkundige Hoogefchoole van Parijs ts „ evenaarten"t „ Vergunt het mij hier bijtevoegen, dat de gun ft en der Heeren Regeer ende Burgemeester en, „ en derzelver O-root - Achtbaare opvolgeren aan dit ,, nieuw Genootfchap toegezegd en gefchonken, des,, zelfs Befluurders en Leden verdubbelden ijver moe - ten doen aanwenden, om zig dezelve waardig te ,, maaken; tei wijl ons de yerzekerde hoopeftreelt, van „ door Hunne Edel Groot-Achtbaarhedm.alsgeëer~ biedigde voorftanüers van kunfien en wetenfehap-^  xlviii VOORREDE. „pen, waarvan. deeze Doorluchtige Schoole, en „ de aan ons op heden vergunde vergaderplaats, ,, getuigenis draagt, verder den bloei van dit „ ons Genootfchap te zien begunfiigen, befcher„ men, en door zulke eene befchcrming luister bijzetten l" „ De weldaadige Voorzienigheid rekke ook „ daartoe derzelver dierbaare levensdagen, in f, gezondheid, tot eenen hoogen ouderdom!" „ U, Mijne Heeren! en in deeze oogenblik5, ken ons met uwe tegenwoordigheid vcreerd„ hebbende Medeleden deezer Maatfchappij! U zullen mijne hartlijkfte wenfchen, voor „ uwen beftendigen welvaart en voorfpoedige „ kunstoefeningen, bij het fcheidendeezer bij„ eenkomst, blijven vergezellen." „ Ik heb uitgefproken." Twee dagen na het houden deezer vergadering, werd den voorzitter, door den prffifideerenden Heer Burgemeester, gunftigiïjk bij gefchrifte kennis gegeven, dat n. ed. gr. achtb., de Heeren Burgemeeste- ren  VOORREDE, xli* ren en de Curatoren van het. Athenaum Illustre, het Genootfchap begunfligd hadden met de vrijheid, om gebruik te maaken van de klei" ne gehoorzaal des genoemden gebouws, tot het houden eener drie-maandlijkfche vergadering; en heeft men vervolgends befloten, dat dezelve van toen af zoude plaats grijpen, op eiken eerden woensdag van de maanden December, Maart, Junij en September, (invallende feestdagen uitgezonderd) gelijk ook, dat daartoe, zo ter onderlinge oefeninge, als ter mededeelinge der bij het Genootfchap ingeleverde verhandelingen en waarneemingen, alle Leden deszelven , den toegang hebben zullen. Thans hebben wij het genoegen, het eerde deel der verhandelingen van het Genootfchap , als mede dat der bekroonde prijsverhandelingen , den Nederlandfchen Heelmeesteren aantebieden. Voldoet het een en ander deezer «verken aan onzen wensch; erlangen dezelven de goedkeuring van verftandigen; brengen ze iet toe ter verbeteringe der heelkundige wetenfchap en kunstoefening; ter verzachtinge van het lijden onzer ongelukkige natuurgenooten, en fpooren zij onze vaderlandfche Heelmeesters aan, om met ons medetewerken ten algemeenen ****  t, VOORRED E; welzijn , als dan, zal ons oogmerk bereikt zijn, onze ijver niet weinig aangevuurd worden , en onze kunst met den tijd eene gedaante verkrijgen, voor het minst gelijk aan die onzer nabuuren — de Algoedheid gebiede hiertoe zijnen zegen! I>, VAN GESSCBER. Amfterdam #en 3 December, 1791.  ,N A A M L IJ S T •a«3 t Sftiatt* 'Vftty *VS>Y\ c 1 A O ti :■* ,r; .; /;!/ EDELE GROÖT-ACHTBAARÉ HEEREN PROTECfORE§ bes GËNOOTSCHAPS; Mr. j. van de poll; Mri J. elias Arnoudsz. Mr. p. c. hasselaaR) lieer van beide Ecmnesfen, enz. Mt. J. ê. huijdecoper van maarsévèen'j Heer van Maarfeveen, Neerdijk, enz. REGEERENDE EÜRGE MEESTERS; **** a  va JS A A M L IJ S X Mr. J. ren dorp, Heer van Marquette, enz. Mr. w. g. dedel, Salomonsz. Mr. n. faas. Mr. m» straalman, Heer van Duist, enz. a. dedel. Mr. f. al e wijn. OUD-BUR.GEMEESTERS DEK. STAÜ AMSTERDAM.  N A A M L ïj S T der: BESTUURENDE LEDEN. p r & s e s, a. bonn, Hoogleeraar der Ontleed- Heel- en Verdos* kunde,aan het Athenaum Illuflre,Infpeéïor Collegii Medici, cnDireSteurvande Maatfchappij: ter redding der Drenkelingen te Amfterdam; Lid van da Jhllandfche Maatfchappij der Weetenfchappen tc Haarlem; vanhet Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen ; van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen , en van de Maatfchappij der Geneeskunde te Londen; Lid Confultaat van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeer-. tc te Rotterdam, enz. assessoren. fl. p. swagerman, Heelmeester der Neder duitfchc Gereformeerde Diaconie-armen te Amflerdam; Lid van de Hollandfchc Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen , tn van het Provinciaal Genootfchap van Kunflen f« Weetenfchappen te Utrecht. **** j  liv N A A M L IJ S Ti j. de bree, Heel-en Stads Vroed-meesier ie Am; flerdam. ■ d thesaurier. Xr hus 3Esf, Gewoon Heelmeester van het Edel Mc-' gend Collegie ter Admiraliteit te Amfterdam ; Lid van liet Zeeuwsch Genootfchap der, Weetenfchappen te Vlisfingen. secretaris. 9. van gesscher, Oud-Heelmeester van het ,St, JPieters Gasthuis te Amfterdam; Lid van de Hollandfchc en Zeeuwfche Maatfchappijen der Weetenfchappen ; van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen, en, van het Bataafsch Genootfchap. der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam.  N A A M L IJ S T der gewoone leden, Achtervolgends den tijd hunner aanneeming van het Lidmaatfchap. h. w. kr ie ge r, Stads ■ Breuk- en Heel-meester van het St. Pieters Gasthuis te Amfterdam, enz. Den 10 Maart 1790. c. de beer, Heelmeester der Stads- en Nederdu'itfche Gereformeerde Diaconie - armen te Amfterdam. Den 10 Maart 1790. fillekes , Heelmeester te Amfterdam. Den 10 Maart 1790. j. keuper , Heelmeester en Stads Operateur van den fieen te Amfterdam ; als mede Stads Steenfnijder te Utrecht. Den 10 Maart 1790. jï. nissen, Heelmeester en Stads Operateur van de Cataracla tc Amfterdam. Stads Oculist is Hoorn. Den 10 Maart 1790. ***♦ 4  lvi N A A M L IJ S T. J, ii. de clercq, Heelmeester te Amfterdam* Den 10 Maart 1790. J. rocpuette, Med.Doa. Anat. Chir. et Art, Öbftctr. Lector te Haarlem; Lid -van dc Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen , \ enz. Den 31 Maart 1790. c. m. bugge van der e o g e, Stads Heel- Ctl Vroed-meester te Haarlem; Lid van de Holland fche Maatfchappij der Weetenfchappen, enz. Den 31 Maart 1790. J«' daams, He* - te Hi ' ». Den 31 Maart 1790. *. LUCHT MANS , U ' D • ithat. Chir. et Art: Ohfteir. Profr.'fcr re U>recht; Secretaris van het Provinciaal Utrcshfch Gemolfchap van Kunflen enli . ■ hi,-. jj n | Apri.1 1790. ft. fors ten, Mid- Lc'!. M:,f Theor. Anat. n Cfiir. Pnfesfor it Harderwijk; Lid van verfchcidene Maatfchappijen van JVectenfchappen ; enz. Den 1 April 1790. 3. iPRachting, Heelmeester te Haarlem; Lid 'van de Hollandfche Maatfchappij der Weetëofehappen. Den 2 April 1790. e. ten haaf Mcd. Loet. Stads Heelmeester en Operateur van den Steen te Rotterdam; Stads  NA A. M L IJ S T. lvh i Stcenfni/der te Delft; Lid van verfchcident Maatfchappijen van Weetenfchappen. Den 3 April 1790. 'Overleden 1791. r. hijligers, Anat. Chir. et Art. Qbfletr. Lector; Stads Hecl-xn Vroed-meester te Deventer. Deu 3 April 1790.. J[i) van per haar, Oud Chirurgijn-Generaal bij. de Troupcn van den Staat; oud'Premier Chirurgijn van"sLands Leger-Hospitalen; thands Heelmeester, .der Stad en van het llospital te 'sHertogenbosch; Lid van verfcheidene Maatfchappijen van Weetenfchappen. Den 5 April- , :-i79».v.v/.'a •'- & ..:. w. munniks, Mcd. Doet. Meel. Botan. Anat. Chir. et Art. Obfletr. Profesfor aan de Academie van Stad en Lande; beftendig Deken van liet Colleg. Medic. ie Groningen ; Lid van hett Genootfchap der Proe fondervindelijke Wijsbegeerte te Zurpch, van de Sociëteit der franje Kunflen cn Weetenfchappen te Amiens^, en van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke. Wijsbegeerte te Rotterdam; Lid. Correspondent van de:Koninglijke Maatfehappij der Gcnccskun-r, de te Parijs, enz. Den 6 April 1790. F. h. Git am, Operateur, Heel- en Vroed-meester ie Rotterdam; Lid van het Zceuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen;. van het . Provinciaal Genootfchap van Kunflen en Wcc^  -hvm N AAM L IJ S T. tcnfchap'pen te Utrecht, en van het Bataafsch ■ Genootfehap der Proefondervindelijke Wijsbegeer* tc tc Rotterdam. Den 7 Apiil 1790.' w. leurs,Heelmeester inTsGraavenhaagefChirurgijn - Major 'bij dè Gardes du corps van Ziju& Doorluchtige Hoogheid, deu Heere Prinfe van o range e/2 Nassau enz. enz. enz.; toenmaals ■Lid van dé.Haagfche enUtr'èchtfchc Letterkundi'■ ■ge Maatfchappijen; thans ook van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Deu 8 April 1790. js. bezdet, Med. Doel. en Vróedmeester te 'Rotterdam; Lid van de Roomsch-Keizerlijke"Academie der Natuuronderzoekers; van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte tg Rotterdam, e'riz. Den 9 April 179e. &. 'soek , Chirurgijn-, Operateur , buitengewoon Stads Vróedmeester en PralcBvr- in- de Vcr.'ckur.de te Laijden; Lid van het Zeenwsch' Go. ■nootfehap der Weetenfchappen te Vlisfm^n, enz. Den 10 April 1790. Jt du poïVT',>$fed. Doel. .en Vróedmeester te Rotterdam-ïZÜdwan-het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisjtngen, enz. Den iq April f?fc.* ' . v' "v. '' iMAflg ,n i a. ijpeij, A. L. M, Philofoph. et Med. Doet. Bottin. Med. Lcgal. et Anat. Profesjor te Franc-  N A A M L IJ S T> lix her; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, eriz. Den 10 April. 1790, ■ ■- ■ - %i. s. du pui, Med. Doel, Anat Chir. et Art. Obftetr. Profesf. Honor. te Alkmaar; thands Chir. PraEt- et Art. Obfletr. Profesfor Extra* ord. te Leijden; Lid van de Hollandfche, Zceuwfche en meer andere Genootfchappen van Kunflen en Weetenfchappen. Den 10 April 1790. \. Philip,Heel-en Vroed-meester te 'sGraavenhaage. Den 11 April 1790. vv. donkersloot, Heelmeester te Rotterdam en van Schicland; Vifitator der Lijders, gebragt wordende in het Gasthuis van opgemelde Stad, enz. Den 15 April 1790. g. greeve, Stads Heel- en Vroed-meester te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrechtsch ' Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen , enz. Den 19 April 1790. l». van'lanckum, Stads Heel- en Vroed-meester te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen, enz. Den 19 April 1790.  slx N A A M L IJ S T. E. sandi-fort, Med. Doel. Anat. et Cliir. Pro* fesfor te Leijdcn; Lid van de Roomsch - Keizerlijke , Zw.eedfche , Bazelfchc , Edinburgfche , Pariffche, Hollandfche, Zceuwfche en andera Maatfchappijen van Weetenfchappen. Qen li Mai 1790. J, u. stol te , Med. Doel. en Vróedmeester te' Zwolle; Lid van verfcheidene Maatfchappijen van Weetenfchappen. pen 15 Mai 1790. j. Hf galland&t , Med. Doel. Stads- en Ambagts-Doötor en Vróedmeester 'te Hulst; Lid van de Zeeuwfche Maatfchappij der Weetenfchappen, ..enz. Den 25 Juni] 1,790. m. van geuns, Mèd. Doel. Archiaier van''Gelderland; Hoogleeraar {Ier Genees- Kruid- Scheien Verlos -kunde te Harderwijk ; thands Med. Iiijiit. Medic. ei Prax. Profesf. Ordin. et Provisie. TrajeSt. Archiater ; Lid van verfcheidene. Maatfchappijen van Weetenfchappen.'Den 5 Augustus 1790;, ■., Ajitt \v.\.v/ \ n\<- • j. c. hamen, Leclor der Qntleed- Heel- cn Vroedkunde; 'sLandsen Stads Heelmeester te 'sGraavenhaage,; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der 'Weetenfchappen; van, het Bataafsoh Genoot* ' fchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte , te Rotterdam, ,enz. Den 1 Sept. 1791. j. fli.etner., Gewoon Heelmeester van het Edel  N A A M L IJ S T. Lxi Mogend Collegia ter Admiraliteit te Amfterdam. Den 7 September 179I. c. s t ij g e r, Heelmeester te Amfterdam ; Lid vatt het Provinciaal Genootfchap van ' Kunsten en WeetenfcYtappen te Utrecht. Den 9 September "' I79I- ay^i ïadasjqjtë £ 1 ris1,.! . :.x;.\\; v.t^Auvn .1. berkman, Heel-en Stads Vroed- meester te Amfterdam. Den 9 September 1791. 6. j. van wij , Anat om. Chir. et Art. Obftetr. Lector; Stads Heel- en Vroed-meester te Arnhem; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der-, Weetenfchappen te Haarlem, enz. Den ïo September 179-1. a, de bosson, Heelmeester van de Neder duitfche Gereformeerde Diaconie - armen, en Vróedmeester te Amfterdam,- Lid van het Provinciaal Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen te Utrecht. Den 11 September 1791. j. bolsius, Heelmeefter te 's Hertogenbosch. Den 11 September 1791. ft. mirandolle van gher», Stads en 'sLands Med. Doel. der Baronnie van Breda : Stads Vroedmeester ; Lid van het Zeewwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen; en van de Genees- en Nawur-kundige Correspondentie in'sGraavenhaage. Den 12 September 1791,  lxii N A A M L IJ S T. j. themmen , Med. Doét. te Deventer ,Licentiaat in dc Heel- en Vrocd-kunde . Den 13 Septerri» ber 1791. v. schuurman, Stadschirurgijn, Operateur en V'-oedmcester te Ratterdam; Lid van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte aldaar. Den 13 September 1791*  I N pr O ü D, ' . .t .riOVIITZ.1v' .'X RW ïfortVJL .Ai I. Wa.wieem.ingen wegens het gebruik van den Tampon, in de bloedvloeiingen der baarmoeder: door j. h. galland AT. BI. i. II. Befchrijving van een werktuig,voor detegm•willige afiooping der pis: door e. p. s w agerman. • • . • 19 III. Verhandeling over eene bijzondere wanfehapenheid der pisblaas en. teeldeelen% bij een manlijk kind van één en een half jaar waargenomen: door w. leurs. * 31 IV. Verhandelingen en Waarneemingen over verfcheidene Heelkundige onderwerpen : door d. van gesscher; . . 6$ V. Waarneeming eener onwaare flagaderbreuk aan den arm: door h. w. krieger. 131 VI. Waarneeming eens fcheef getrokken hoofds : door a. c. de b eer. . . 140 VII. Waarneeming van een aanmerkelijk beenbe> derf der kleine ellepijp: door denzelfden 'Heelmeester. . . • 1,44^,  txiv INHOUD. VIII. Ontleed- en} Heel-kundige aanmerkingen l en onderzoek eener algemeene oorzaak van yerfchillcnde •wanflaltigheden der roede en pisblaas; door-A. bonk. . 147" IX. Bericht van v. westingh, wegens eéne yerzworene lieschbreuk, gevolgd van een kunfltgen aars, en zwaar e maar gelukkig j£ geredde toevallen derzelye; medegedeeld door A. bonn. . . • 205 DRUKFEIL. Bïadz. 8a regel 15 ftaar. rechter, lees linker» WAAR*  WAARNEEMINGEN WEGENS HET GEBRUIK VAN DEN TAMPON, IN DE B LO E DVL OE J INGEN DER BAARMOEDER: door, J. H. GALLANDAT. I. Op den twaalfden Oétober, 1784, werd ik geroepen bij de huisvrouw van j. m , zij was een • en - twintig jaaren oud, en ruim zes maanden zwanger; ik vond haar buiten kennis, op het korte bed liggende; de omftaanders verhaalden mij, dat zij, reeds drie uuren te vooren, veele kleine A  ï J. H. gallandat. 't gebruik van den tampon, weeën doorgedaan hebbende, kort voor mijne komst, na de geheele achterblijving dier weeën, onvoorziens in flaauwte gevallen, en door eene hevige bloedvloejing was aangetast geworden. Na gedaan onderzoek bevond ik den mond der baarmoeder hard, dik , en eene ontfluiting, even toereikende om het bloed, dat geduurende mijn onderzoek in eene fteeds vermeerderende hoeveelheid afliep, doortelaaten: de pols was klein en zwak, de ademhaaling zeer bezwaarende, en de lijderes, die door het herhaald befprengen met koud water en azijn, tot zig zelve gekomen was, verviel, kort daarna, door eenen nieuwen aanval van den vloed, in haare voorige onmagt. Daar ik mij , door de gefteldheid van den mond der baarmoeder ten vollen overtuigd hield, van de onmogelijkheid, om de lijderes op dat tijdftip te verlosfen, was ik alleenlijk bedacht om den langs hoe meer toeneemenden vloed te hallen, en liet, ten dien einde, een vierdubbelden doek, met koude azijn doortrokken, op den onderbuik leggen, waar op de lijderes eenigzins tot zig zelve, en de vloed een weinig tot bedaaren kwam: ik liet het gantfche aangezicht met azijn wasfchen, en den, op den buik liggenden doek, op nieuw bevochtigen; de lijderes begon over pijnen in den onderbuik en de lendenen te klaagen, het geen mij op eene aannaderende ontfluiting van  IN DE BLOEDVLOEIINGEN DER BAARMOKDEü. 3 den mond der baarmoeder deed hoopen ; doch vruchtloos, daar dezelve bij een herhaald onderzoek geene de minde verandering fcheen ondergaan te hebben, weshalven ik bedacht werd, daar de vloed toen reeds een groot half uur geduurd had, en nu'weder begon te vermeerderen, denzelven door middel van den Tampon te dillen: ik doorweekte eenen voor de hand liggenden doek, met enkele azijn, fronfelde denzelven digt in éér, en bragt die trapsgewijs in de fchede, tot tegen aan den mond der lijfmoeder, doende daarna de dijen tot elkander fluiten en de beenen op een' ftoel plaatfen, met het ligchaam in eene horifontaale ligging. Door de aanwending van dit nieuw hulpmiddel werd haar zenuwgeftel bijzonder aangedaan, eene koude rilling bevong haar over het gantfche ligchaam, zij kwam geheel tot zig zelve, dronk een glas rooden wijn, en viel kort daarop in eene zachte fluimering, waaruit zij, na verloop van een halfuur, ontwaakte, en een Herken aandrang gevoelde om haar water te loozen; ik bediende mij van deeze gelegenheid om haar van den Tampon te ontlasten, die mij, met eenig geklonterd bloed, bij de eerfte pooging, in de hand viel, en door eene overvloedige loozing gevolgd werd, waarna ik de lijderes te bed hielp, een nieuwen, doch veel kleiner Tampon, tot aan het einde der A 2  4 j-h. gallandat. 't GEBliUIK van den TAMPON,. fcbede , inbragt, en eene ontbinding van den> exir. cort. peruv. met den laud. liq. Sijd., en Aenfpirit. vitr., voorfchreef. Na verloop van twee uuren vond ik de lijderes in eene zachte fluimering, vergezeld van eene maatige uitwaafeming, meteen zwakken doch regelmaatigen pols; de Tampon was haar van zeiven ontfchooten en de vloed volkomen gehuld t ik liet haar eenige dagen met hec gebruik der voorgefchreevene middelen aanhouden; zij kwam binnen weinige weeken tot haare voorige krachten weder, en verloste drie maanden daarna van een levend zoontjen, wiens navelfireng in den rand zeiven van den eironden, cn aan de rechterzijde vastgehechtcn moederkoek was ingeplant, welkezijdelijke, en bijna tot op den mond der baarmoeder uitgeftrekte plaatfing van den moederkoek,de oorzaak der vloejing op de zesde maand fchijnt opteleveren, daar deeze vrouw, na de ontlasting van eenen maatigen en geregeldcn kraamvloed , zeer voorfpoedig herfteld, en in den jaare 1785, andermaal bezwangerd zijnde, zonder eenig toeval, ten rechten tijde verlost is. II. De Heer a. van solingen, Genees- en  in DE RLOïdvloeJINGEN dfr BAAK MOf der. 5 Vroed-meester te Middelburg, werd in de mannd Augustus, 1785, ter hulpe geroepen bij eene kucophlegmatique vrouw, van omtrent dertig jaaren, die te vooren twee kinderen gebaard had, en nu vijf maanden zwanger was ; deeze vrouw had reeds den gantfchen dag een weinig gevloeid; tegen den avond was de vloed merkelijk vermeerderd, en van tien tot twaalf uuren zo geweldig toegenomen, dat zij, toen de Heer van solingen bij haar kwam, geheel buiten kennis, in haar bloed lag te baaden. De zwakke en zeer kleine pols, de frotterende ademhaaling, en de ftuipachtige trekkingen, fcheenen den Geneesheer toe, zo veele voorboden te zijn eener oannaderende dood; hij trachtte den mond der lijfmoeder, die ter grootte van een ftuivertjen ontfloten was, volgends de leer van ptjzos te verwijden; dan, de hevigheid van den vloed, en de aandrang der toevallen verhinderden hem eene bewerking doortezetten , die mogelijk den tijd van een of twee uuren zoude vereischt hebben, en onder welke de geheel van krachten uitgeputte lijderes hoogst waarfchijnelijk zoude bezweeken zijn; weshalven hij zijne toevlugt tot den Tampon nam, brengende, ten dien einde, een' doek in zuivere azijn gedoopt, zoo hoog mogelijk, in de fchede, met dien uitflag , dat onder het herhaald gebruik van den laud. A 3  6 j. h. galland at. 't gebruik van den tampon, liq. Sijd., de handen en voeten, ten drie uure, haare natuurlijke warmte wedergekregen hadden , en de lijderes, tot zig zelve gekomen zijnde, ten vier uure in flaap viel: ten negen uure des avonds, haalde de Heer van solingen den Tampon uit, voorneemens zijnde dien te vernieuwen, doch het geen hij, geene vloejing meer befpeurende, naliet. De lijderes hield het bed en werd in den namiddag door eene natuurlijke verlosfing van haare vrucht ontlast; de kraamzuivering hield zig drie dagen, met maatigheid, ftaande, en den zesden dag deed zij, volkomen herfteld zijnde, haar gewoon huiswerk. III- De Heer a. j. alle bes, Heel- en Vróedmeester te Steenbergen, op den agttienden November 1785, bij de, voor de eerfte maal zig in baarensnood bevindende huisvrouw van n. b .... t geroepen zijnde, vond den mond der baarmoeder volkomen ontflooten: de vliezen, die nu en dan door eenige opkomende ligte weeën uitpuilden, waren buiten dezelve zeer flap, en, over het geheel, fcheen de arbeid, die voor zijne komst zeer fterk geweest was, van tijd tot tijd te verminderen : intusfchen had hij zig , in zo verre  in de bloedvloeiingen der baarmoeder. J zulks voor de ontlasting van het lamvocht te onderfcheiden is, van de goede ligging des kinds verzekerd, en daar hij deszelfs traagen voordgang aan de taaiheid der vliezen toefchreef, befloot hij dezelven te openen, waarna, binnen de twee minuten, het kind, te gelijk met de nageboorte, doorgefchooten, en onmiddelijk door eene hevige bloedvloejing opgevolgd is. De Heer allebes de hand in de holligheid der baarmoeder, zonder aan derzelver mond eenigen tegenftand te ontmoeten, ingebragt hebbende, om dezelve door eene zachte kitteling op zijne hand te doen zamentrekken, vond het gantfche ligchaam der baarmoeder in eene volkomcne werkeloosheid, werd geene de minfte inkrimping op zijne hand gewaar, en ziende dat de lijderes, die buiten kennis lag, door het ilroomsgewijs uitvlietende bloed, oogenbliklijk alle haare levensgeesten zoude verliezen, haalde hij de hand te rug, liet zigeenig in azijn nat gemaakt vlas toereiken, en bragt het zelve, zo hoog mogelijk, in de holte der baarmoeder: daarna, den onderbuik met de hand betast, en geene inkrimping gevoeld hebbende , heeft hij eene meerdere hoeveelheid van vlas, met azijn doortrokken, op den onderbuik gelegd, en na verloop van weinige minuten, wederom een foortgelijken Tampon ingebragt. Deeze bewerking had ten gevolge, dat de lijdeA4  8 j. h. gallandat. 'f g: cruik van den tampon , res, kort daarna tot zig zelve gekomen zijnde, over fterke pijnen begon te klaagen, en dat de op den buik geplaatfle hand, de inkrimping der baarmoeder onderfcheidenlijk gevoelde , waarop dan ook de vloed verminderde, en den , met veele bloedklonters verzette^ Tampon, na verloop van vier uuren, ontlast werd, hebbende de lijderes, onder het gebruik van verflerkende middelen, binnen de drie weeken haar kraambed verhaten, IV. Dezelfde Geneesheer werd op den 11 Maart 1786, geroepen bij de vrouw van b. r..., deeze lijderes was agt- en - veertig uuren te vooren door eene vroedvrouw verlost , en van dat tijdilip af door zwaare afwisfelende bloedvloejingen uitgeput; thands viel zij van de eene flaauwte in de andere: de pols was klein en zeer zwak; de buik flap en de mond der baarmoeder ontflooten: de Heer allkef.s,de hand daarin gebragt hebbende, ontlastte dezelve van eene menigte bloedklonters, in hoope dat de daardoor veroorzaakte prikkeling de baarmoeder tot zamentrekking zoude opwekken;dan, hierin te leur gefteld zijnde, ondervond hij dat dezelve, door de ontlaste klonters van al haar fteunpunt beroofd, het nog overgebleeven bloed uit de mondjens der vaten ftroomsgewijs liet uitvloejen.  IN DE BLOEDVLOEIINGEN DER BAARMOEDER. Q waarom hij dan ook bedoor de baarmoeder te tamponeeren, bedienende zig daar toe, even als in de voorige waarneeming, van eenig bij de hand liggend vlas, in azijn gedoopt,.met dien gewenschten uitflag , dat, de baarmoeder zig langzaam van rondfom inkrimpende, de vloejing eerlang bedaarde; na verloop van een half uur, toen de Tampon ontlast werd, geheel ophield; en de lijderes. nadat zig eene maatige kraamzuivering, tot op den vijfden dag, had ftaande gehouden, binnen zes weeken volkomen herfteld was. V. Op den negentienden Julij 1786 , werd ik , des avonds omtrent zes uuren, ontboden op het Dorp De Clinge, ter hulpe van de huisvrouw van j. m.de lijderes had te vooren reeds twee kinderen gebaard, en was nu van haar derde in arbeid: bij mijne komst werd mij door de vroedvrouw bericht dat zij reeds vier - en - twintig uuren lang fterke weeën geleeden had; dat na het breeken der vliezen, de hand van 'het kind in de fchede voorgekomen, en door haar met veel moeite van tijd tot tijd wel in de baarmoeder te rug gebragt, doch telkens weder buitengefchooten zijnde, zij, kort na den middag, ziende dat door de fterke weeën den geheelen arm des kinds te gelijk met^ A 5  io j. h. gallandat. 't gebruik van den tampon, een gedeelte der navelftreng werd uitgeperst, zekeren Vróedmeester tot haare hulp had laaten ver* zoeken, die, insgelijks alle moeite aangewend hebbende, om den, toen reeds geheel uithangenden arm intewerken, bij ontftentenis van dien, denzelven arm met geweld had afgedraaid, de navelftreng doorgefneeden, aan de zijde des kinds afgebonden, en toen op ni.euw getracht had, den overgebleeven ftomp met alle magt in de baarmoeder terug te brengen, waartoe hij echter , na meer dan drie uuren arbeids, geene kans ziende, de lijderes aan haar noodlot overgelaaten, en weggereeden was. Ik vond den pols klein, fnel en zeer zwak, de ademhaaling zeer moejelijk, en de lijderes, zonder geheel buiten zig zelve te zijn, in eene foort van gevoelloosheid, waaruit zij niet dan door de opkomende weeën werd opgewekt \ de uitwendige teeldeelen waren fterk gezwollen, gelijk mede den ftomp van den arm des kinds, die de geheele holte der fchede opvulde, terwijl de fchouder tusfchen de beenderea van het bekken geklemd was. Hoe zeer ik, uit hoofde van den zorgelijken toeftand der lijderesfe en de moejelijke plaatfing der vrucht, mij naauwlijks eenen goeden uitilag kon belooven, en, niet zonder reden bevreesd was , dat door het af haaien van het kind, de moeder onder mijne handen zoude bezwijken, nam ik echter, (uit overtuiging dat er noch ander middel ter  IN DE BLOEDVLOEJINOEN DER BAARMOEDF.R. U reddinge, noch de tijd tot het houden van raadpleegingen overig was,) het befluit, om, zo mogelijk, de vrucht ten fpoedigften aftehaalen: ik bragt mijn rechterhand, wèl befmeerd, in de fchede, onder het bovenfte gedeelte van den gedeeltelijk afgefcheurden arm, tot aan den fchouder; en daar die niet naar boven kon gewerkt worden, drong ik zeer langzaam en met zeer veel moeite, eerst met éénen vinger, daar na met eenen tweeden, en zo vervolgends met de geheele hand, tusfchen den rand van het heiligbeen en het ligchaam des kinds, waarna ik aan de rechter zijde van den bodem der lijfmoeder, beide de beenen van het kind vond, dezelven met groot geweld en veel arbeids tot in de fchede bragt, en vervolgends de doode vrucht op de gewoone wijs aft haalde. Ik liet de lijderes, die geduurende deeze be^ werking geheel in onmagt had gelegen , met azijn wasfehen, en bragt de hand op den buik, om den toeftand der baarmoeder te onderzoeken; ik vond dezelve aan di linker zijde zamengetrokken, doch werd tevens gewaar, dat er zeer veel bloeds uit de fchede vloeide, waarom ik, geene navelftreng in dezelve vindende, de hand inbragt, om de nageboorte aftehaalen. Ik vond de baarmoeder, vooral aan d* rechter zijde, weinig of niet zamengetrokken, ontdekte  12 J. H. GALLANDAT. 't GEBlL'IfC van dhn tampon, noch ftreng noch koek, maar voelde, aan de bovenfte linker zijde, eene opening, die naauwhjks ééne vinger doorliet, en zig even als een fluitfpier rondfom dezelve toewrong, zo dat de moederkoek Big< (door bet affoijdèn der ftreng gedeeltelijk van het inhoudende bloed ontledigd, cn daardoor ten deele van de wanden der baarmoeder losgemaakt0 door de zamentrekking derzelver wanden in eenen bijzondcren zak der lijfmoeder befl >oten was, iu welken het mij, althnns met de ingebragte rechterhand , niet mogelijk was, doortedriogeit; cn daar de lleeds aanhoudende vloejing uit de gantfche overige uitgeftrektheid der baarmoeder, mij tot redding der afgemartelde en reeds half zieltoogende lij deresfe, geen' tijd liet om de hand te verwisfelen, en d.e, dikwijls zo langzaam voordgaande ontfluitingvan den zak te bewerken; en ik, niet zonder reden, bevreesd was dat de wanden zeiven, bij de keering des kinds, door de fcherpten van den afgefcheurdenarm gekwetst mogtenzijn, befloot ik , zonder tijdverzuim, in deezen uitenten nood, ook het uiterile te waagen, en een bij de hand hebbende luur, met de linkerhand, in de fchede, en voords met de fteeds ingebleevene rechterhand zo hoog mogelijk in de baarmoeder gebragt, en daar na, de hand uitgehaald hebbende, vulde ik met nog een anderen doek de gantfche lijfmoeder en fche-  IN DE BLOED VLOEJINGEN Dl R BAARMOEDER. 13 de op, ten einde het vlietende bloed door deezen gelegden dam te fluiten, en het onder mijne handen doodvloejen der lijderes te verhoeden, voorneemende den verderen uitflag aan de werking der Natuur overtelaaten. Na verloop van twee uuren, geduurende welken ik de lijderes op den grond opeen bed had laaien leggen, en geduurig het aangezicht en den geheelen onderbuik met azijn gewasfehen had, kwam zij al kermende en kreunende eenigzins tot zig zelve; de polsflagen vermeerderden, en de handen en voeten begonnen haare natuurlijke warmte wedertekrijgen, waarop ik het dienstig vond de pogingen der Natuur, die zig door de inkrimping der baarmoeder openbaarden, de behulpzaame hand te bieden, en ondervond, dat, terwijl ik de baarmoeder met alle mogelijke omzichtigheid trapsgewijs van de Tampons ontlastte, dezelve zig, naar maate de wederfland verminderde, oogfchijnelijk zamentrok, en de moederkoek , zonder eenige medewerking van mijnen kant, tot in de fchede voordgedreeven, en daarna bij de eerde ligte trekking, met den aanhangenden ftreng, in zijn geheel, ontlast werd. De lijderes, tot dusverre zo gelukkiglijk gered, heeft zig de eerfte dagen na de verlosfing nog vrij redelijk bevonden; dan, haare krachten, door alle de aangedaane mishandelingen uitgeput, zijn,  14 J. H. GALLANDAT. 'ï GEBRUIK VAN DEN TAMPON > nimmer kunnen herfteld worden, en zij is, na eene kwijning van ruim drie maanden, haare, niet minder mishandelde vrucht in de eeuwigheid opgevolgd. VI. De huisvrouw van j. e....^ die in den jaare 1786, door eene vroedvrouw in haare eerfte verlosfing geholpen, en uit dezelve eene uitzakking van de lijfmoeder behouden had, met mij,in de maand Julij 1787, over haaren toeftand raadpleegende, vond ik de lijfmoeder ter grootte van een eerstgeboren kinderhoofd buiten de groote lippen geperst: ik bragt de lijfmoeder vrij gemaklijk in, maar kon dezelve noch met de gewoone moederringen, noch door het gebruik der fpons, op den duur inhouden, het welke mij, bij eenige andere, de meeste zwangere vrouwen eigene, ongemakken, eene wezenlijke zwangerheid deed vermoeden , het geen na verloop van zeven of agt weeken, door het ophouden der verzakking en de rijzing der baarmoeder boven de fchaambeenderen, bevestigd werd, gelijk dan ook deeze vrouw, den 17 Januarij 1788» in baarensnood zijnde, mij tot haare hulp liet roepen. Na verloop van ruim vijf uuren, geduurende welke d. vrouw zeer fterke uitdrijvende weeën en eene zeer langzaam voordgaande ontfluiting van den  IN DE BLOED VLOEJlNGRN DER BAARMOEDER. IfJ mond der baarmoeder onderging, braken de vliezen , het hoofd des kinds zakte te gelijk met den hals der baarmoeder in het kleine bekken, en beiden werden door den kort opvolgenden arbeid, door de onderfte engte tot in de doortogt der groote lippen voordgedreeven: de ontfluiting van den mond der baarmoeder was niet grooter als de omtrek van eenen gewoonen moederring: ik bragt aan weêrszijde twee vingers tusfehen dezelve en het hoofd des kinds, waardoor ik, (bij iedere opkomende wee, den mond verwijdende, en den hals zo veel mogelijk naar boven drijvende,) na verloop van een half uur het geheele hoofd buiten de baarmoeder werkte, en , de ftreng, die tweemaal om den hals geflingerd was, met den vinger orderfchept en over het hoofd heen gebragt hebbende, het kind op de gewoone wijs afhaalde. Onder het afbinden der navelftreng kreeg de vrouw eene zwaare ftorting, en viel geheel buiten kennis: de hand langs de ftreng inbrengende, vond ik den bodem der lijfmoeder, met den nog gedeeltelijk aan denzelven vastgehechten moederkoek, tot in den hals der lijfmoeder nedergedrukt, en den hals zeiven, tot laag in de fchede gezakt. Den moederkoek met de volle hand gevat hebbende, dreef ik met denzelven den bodem naar  IÖ J. H.GALLANDAT.'ï GEBRUIK VAN DEN TAMPON, boven, bragt de geheele lijfmoeder zo hoog mogelijk, en liet mijne hand daarin, om derzelver zamentrekking te bevorderen; dan, daar de moederkoek Hechts ten deele was losgemaakt, werd de inkrimping door het nog vastgehechte gedeelte belet, en de ftorting bleef aanhouden, waarom ik, de oorzaak der vloejing willende wegneemen, den moederkoek met de ingebleevene rechterhand van den wand afpelde , daarna met de linker door middel der ftreng afhaalde, en als nu de zo gewenschte zamentrekking der baarmoeder op de ingebleevene hand ten gemoete zag; doch de, waarfchijnlijk door de nederdrukking verlamde bodem, buiten alle werking blijvende, de lijderes in eene onafgebrokene bezwijming liggende, en het bloed door de wijd openftaande mondjens der vaten ftroomsgewijs uitvloejende, befloot ik dezelve te tamponeeren, en een' doek in eene bij mij ltaande kom met koud water doorweekt hebbende, vulde ik met denzelven het gantfche bovenite gedeelte van het ligchaam der baarmoeder, waarop de vrouw oogenbliklijk tot zig zelve, en de baarmoeder , zo als ik door het betasten van den buik ondervond, in werking kwam. Daar de omftaanders van al dit verrichtte geen befef hadden, en het gekerm der tot zig zelve komende lijderesfe alleen aan de af haaling der nageboorte fcheenen toetefchrij ven, en des, het geheele werk der  IN DE BLOEDVLOEIINGEN DER BAARMOEDER. If dur verlosflng nu volbragt zijnde, de vrouw buiten alle gevaar vermeenden, liet ik, door eene herhaalde betasting van den buik wegens de inkrimping van de baarmoeder verzekerd, hen, tot vermijding van alle opfchudding, in dien waan blijven, fpeldde den fluitband zeer los aan, bezorgde de vrouw met den inhebbenden Tampon te bed, en ver* dreef eenige van tijd tot tijd opkomende flaauwtens met het liq. anod. miner. Ilofmann., en den laud. hq. Sijd., die ik mij , daar ik flechts weinige huizen ver woonde, fpoedig verzorgde, waarna de vrouw, zacht influimerende en na verloop van twee uuren door het afloopen van eenige gewaande groote bloedklonters, (zo als de ontlasting van den ingebragten doek haar voorkwam,) ontwaakende, zig vrij redelijk bevond, van dag tot dag in krachten toenam, en binnen de drie weeken het bed verliet: geduu» rende haare bedlegering was de uitzakking der lijfmoeder niet te befpeuren, doch wanneer zij haar gewoon huiswerk ging doen, daalde dezelve tot eene of anderhalve duim in de fchede: ik Helde haar het gebruik van de fpons voor, ten einde eene geheele uitzakking te verhoeden en, zo mogelijk, het reeds doorgezakte op waards te drijven; dan zij, hier toe niet kunnende befluiten, heeft, in de maand September deszelfden jaars, wederom bevrucht zijnde, en twee emmers B  l5 j. h. gallandat. 't cebruik van den tampon. met water uit haaren kelder opdraagende, eene uitzakking; van dezelfde grootte als bij haare voorigê zwangerheid, gekreegen, dewelke insgelijks met de rijzing der baarmoeder op de vierde maand haarer zwangerheid achtergebleeven, en op den dertienden April 1789, door eene allezins voorfpoedige verlosflng opgevolgd is, in welke verlosflng zij- wel eene ligte verzakking van den hals der baarmoeder in de fehede ondergaan heeft , doch geene der bovengemelde toevallen, die des aan de toen plaats gehad hebbende opkorting der ftreng, als de werkende oorzaak, moeten toegefchreeven worden.  BESCHRIJVING VAM EEN WERKTUIG, VOOR DE TEGENWILLIGE AFLOOPING DER PIS. DOOR E. P. SWAGERMAN. ]VIijn voorneemen is geenzins, om, overallede gelegenheidgeevende oorzaaken van het bovengenoemde gebrek, uitteweiden; te minder, dewijl mijn doelwit alleenlijk is, om lijders, met hetzelve behebt, ter hulpe te komen; en wel voornaamlijk in zodanige gevallen, waarin de pis door de penis afvloeit: van de tegenwillige ontlastingen der pis, welken gevolgen zijn van uitwendige beledigingen , aan de bilnaad, nabij of aan den hals van de blaas, (zo als dikwijls gebeurt,) na kneuzingen, met daarop volgende verzweeringen, B a  40 E. P. SWAGERMAN. WERKTUIG of verftervingen, verwondingen van onderfcheidenen aart, en fomtijds na het fteenfnijden; van alle die foorten zal ik opzetlijk niet fpreeken, alzo dezelven, uit hoofde haarer bijzondere plaatzen, wederom geheel andere inrichtingen ter hulpe vorderen. In die gevallen derhalven , waar bij de pisweg geene tegennatuurlijke opening naar buiten, ten zij nabij het roedenhoofd, bekomen heeft; in die gevallen, zeg ik, is het, dat het te melden werktuig te pas komt, en wel voornaamlijk bij zo» danigen, welken eene verlamming van de fluitfpier der blaas tot haaren grondflag hebben: dan fchoon die verlamming, het zij veroorzaakt door uitwendige beledigingen, of langduurige inwendige ongefteldhec;en , als vleeschgezwellen, zweeren j fteenvorming, natuurverzwakking door den ouderdom , enz. hetzelve vooral nuttig maaken, kan het evenwel ook van dienst zijn in de blaaspersfing , veroor-aakt door de prikkeling van den Heen, door uitwasfen en vernaauwingen van den pisweg ; want, in deeze laatstgenoemde ongefieidheid, is fomtijds de ontlasting der pis, door geduurige persfing, zo flerk , dat men dezelve, met de tegenwillige aflooping, bijna gelijk zou kunnen Hellen: een geval van dien aart heb ik in het jaar 1789, onder mijne behandeling gehad, en door bougies geneezen ; zijnde het ge-  VOOR DE TEGENWILLIGE AFLOOPJNG DER PIS. SI brek niet anders, dan enkel verengingen van den pisweg geweest; en thans behandel ik een' lijder, bij wien, behalven dat hij alle tekenen heeft van fteen in de blaas, en dien men reeds voor veele jaaren, en laatstlijk nog voor drie jaaren geleden, vruchtloos getracht heeft te ontdekken, daarenboven de pisweg, op onderfcheidene plaatzen, zodanig vernaauwd is, dat de pis zig, ftaande de verloopene lente, door een gezwel den weg gebaand heeft, door de bilnaad achter den balzak ; en wat moeite ik aangewend hebbe, om, zo door verwijdende als door de gewoone bougies, van verfchiilende dikte, daar door te komen, is zulks echter voor mij ondoenlijk geweest: reeds van zijne middenbaare kindsheid af, heeft hij, na eenen geweldigen val, aan moejelijk wateren gefukkeld, en heeft ook zelfs een klein fteentjen in zijnen kindfchen Haat geloosd. In 't jaar 1774, heb ik ettelijke maaien een' lijder bezocht, welke, ingevolge van drie uitwasfen, die zig in de blaas onthielden, zo als na den dood gebleeken is, na eengeruimen tijd aan blaasperfing alierjammerlijkst geleeden te hebben, zodanige verwijding van den hals der blaas en van den pisweg had, dat er tot het inbrengen van de dikfte catheter of bougie, geene de minfte pooging nodig was: zie daar de gevallen waarin het natemelde werktuig gevorderd wordt. B3  ïi E. P. SWAGERMAN» WERKTUIG De werktuigen welken ter hulpe voor dat zo lastig ongemak zijn uitgedacht, en die ik hier bedoel, hebben de hoedanigheid, of om de pis afteiluiten, of om dezelve onbelemmerd te ontvangen ; met uitzondering derzulken, welken, bij mangel van de natuurlijke teeldeelen moeten gebezigd worden. Wat aanbelangt de eerde foort, dezelve dient, om den pisweg aan een gedeelte van het manlijk lid , doch wel voornaamlijk aan den achterkant, nabij den balzak zamentedrukken, zo als door het werktuig van n u c k gefchiedt: door middel van de tweede foort, wordt de waterweg, in de tusfchenruimre, gelegen tusfchen den balzak en den hals der blaas, (*) door een fchroefwerktuig met een plat plaatjen , welk door een krom geboogen veer loopc, die aan een' beugel, gemaakt als een gewoone breukband, ter linker zijde zit vastgeklonken, digt geflooten. (f) Welke deezer beide foorten van werktuigen men ook verkieze moge, en welke gedaante , of plaatzing men daaraan zal willen geeven, loopt men echter gevaar, om weder een ander foortgelijk gebrek te zien geboren worden; want indien men (*) Volgends ulhooin nabij den hals van de blaas. heister, II. Deel, bladz. 978 Ct) vl hoorn PI. 13, afb. j.2.  VOOR DE TEOENWILLIGE AFLOOPING DÏR FIS. Ö$! geen uitzicht ter geneezinge heeft, gelijk in de natuursverzwakking door ouderdom, de uitwasfen, en onherftelbaare verlamming der fluitfpier van de blaas, dan zal daaruit volgen, dat men met de fluiting moet aanhouden ; en wat zal er dan het gevolg van weezen? de pis, die zig geduurig poogt te ontlasten, verhindert men door de affluiting, en hierdoor, kan de pisweg, tusfchen den hals van de blaas, en de plaats der flaiting, zig tot eenen zak verwijden, welke vervolgends, indien men zulks niet voorkomt , of kan verhoeden, zig een' weg zal baanen naar buiten; en gelukkig dan nog, als de huid ook doorboord wordt, en dat de pis eene vrije ontlasting bekomt; want dringt dezelve flechts tot in het celwijze weeffel door, dan ondermijnt ze niet zelden den geheelen balzak, of ook de bfl> naad, waarop fomtijds verfterving der nabijliggende deelen, ja zelfs de dood kan volgen, zo als ik nog dit jaar bij een' mijner Lijderen ondervonden heb: hieruit blijkt, dunkt mij, duidelijk, de noodzaakelijkheid voor de bevordering eener vrije ontlasting. Wanneer men dan die werktuigen, welken tot fluiting van den pisweg gefchikt zijn, afzondert, als niet behoorende tot het gene ik zal mededeelen, dan kan men alle de overige foorten, fchoon B 4  *4 e. p. swagerman. werktuig in ftoffe of gedaante verfchillende , voegelijk tot ééne foort bepaalen, en dezelve den naam van Ontvangbakken geeven: ook is 't algemeen bekend, dat dezelven ten aanzien hunner ftoffe, uit koper, tin, of blik worden zamengefteld: en wat aanbelangt derzelver gedaante, fchoon ze meestal fleschvormig zijn, is men daaraan niet verbonden , vermits dezelven naar willekeur, en ten meesten gensakke der Lij deren kunnen gefchikt worden. In de maand April deezes jaars, werd mijne hulp verzocht bij eenen Lijder, behebt met die foort van tegenwillige aflooping der pis , welke ik boven tot die der natuurverzwakking door ouderdom gebragt heb. Bij het onderzoek der omftandigheden vond \\., dat de Lyder reeds gebruik maakte van eene tinnen flesch, wier gedaante, om dat zij, te bedde liggende, gemaklijk zoude kunnen gebruikt worden, ftomp - hoekig was; maakende de grondlijn van den ftompen hoek, eene platte vlakte tot rusting voor dezelve; maar, daar dat hulpmiddel, zo om zijne gedaante, als om de zwaarte, Hechts liggende van dienst kon zijn, was de vraag, of er geen werktuig zou kunnen gevonden worden, dat, ten minsten voor eenige uuren, pis genoeg bevatten, en zonder doorlijpeling, van ligte ftoffe  VOOR Dt TEGENWILLIGE AFLOOPING DER PIS. S 5 gemaakt, zo wel zittende als wandelende gebruikt konde worden? Ter proefneeminge van zodanig werktuig, vestigde ik 't eerst mijne gedachten, op de runderblaazen , als hebbende, mijns bedunkens, de meeste der bovengemelde hoedanigheden: twee voornaame omftandigheden kwamen bij het gebruik zeer in overweeging, naamlijk, de doorfijpelng en de fchommeling der verzamelde pis: wat het eerfte Betreft, daartoe nam ik mijn toevlugt tot de lakken; maar, offchoon men die van binnen en te gelijk van buiten aanlegge, zijn zij voor de pis maar weinige uuren heiland, en laaten vervolgends alle vocht door : even nutloos zijn mijne proeven geweest omtrent het zemeleder, welk mij anders dacht, in deszelfs zachtheid en geringe zwaarte, de blaazen het naast bij te komen: ook ftel ik geenzins onmogelijk, hetzelve, door bijzondere middelen, daar toe bekwaam te kunnen maaken: voor 'c overige viel 'er weinig te overleggen, om het fchommelen en, in gevolge van dien, de uitftorting voortekomen ; want de opvulling met fpons was daartoe voldoende genoeg. Maar , wanneer een lijder reeds lang, doch vruchtloos naar hulp gewacht heeft, fchiet er voor den Heelmeester zelden veel tijds over, om vooraf nieuwe nafpooringen te doen, welB 5  40* 0. P. SWAGERMAK. . WERKTUIG ke dikmaals een lang tijdverloop vorderen; zodanig was het ook met mij gefield, wanneer ik eindelijk mijne gedachte vestigde op de Cajenfcht hars : maar toen volgde de vraag, hoe dezelve tot zulk een werktuig te vormen? Ik had voorheen wel fleschjens van dezelve bereid gezien, doch deezen waren, uit hoofde hunner kleinheid, niet tot eene genoegzaame grootte uittezetten, om aan 't oogmerk te voldoen; evenwel bekwam ik er een van middenbaare grootte, die, bij vergelijking met anderen, vermits ik vergeten had te meeten hoe veel vochts er in kon, naar gisfing ruim vier oneen waters heeft kunnen houden: naderhand heb ik er gekreegen die veel grooter waren , en welken om hunne zwaarte van geen' dienst konden zijn: ten einde dan zodanig fleschjen tot het gemelde gebruik bekwaam te maaken, vulde ik hetzelve met oude groene erwten, en bevochtigde dezelven twee maaien daags niet regenwater, om ze rasfeher te doen zwellen; daardoor werd de buik der flesfche trapswijze , maar zeer aanmerkelijk uitgezet: zoo dra ik deeze uitzetting oordeelde genoeg te zijn, ontledigde ik het fleschjen, en bragt, in deszelfs hals alleen, een^linnen zakjen, 't welk ik wederom met erwten opvulde tot aan den mond, dien ik, om derzelver uitvalling te beletten, met linnen overdekte : om den derden dag vernieuwde ik de  Voor de tegbnwillige aflooping der pis. 27 erwten, aangezien ze anders, door het weekworden haare fchellen verliezen, in tweën breeken, en moeite geeven om ze uittekrijgen: deeze hernieuwing is te meer noodzaakelijk, om het werktuig te fpoediger eene genoegzaame uitgebreidheid te doen bekomen: in diervoegen met het ververfchen der erwten, en de aanvulling van het water voordgaande, vermeerderde ik de ruimte, van de bovengemelde, en nog eene andere foorrgelijke flesfche, zo verre, dat ze tot agttien oneen waters bevattede, beneden den nog te melden koker. Op dusdanige wijze dan, had ik nu wel een werktuig verkreegen, dat eene genoegzaame hoeveelheid pis bevatten konde, maar er bleeven nog drie voornaame vereischten over, naamlijk de bekwaame uitgebreidheid te behouden, de fchommeling en uitftorting der pis voortekomen, en eene gefebikte ruimte voor het manlijk lid. Ter bereikinge van 't eerfle, kwam de drooge fpons het meest in aanmerking, als zijnde, door haare veerkracht, best beiland, voor de fterke zamentrekking deezer harsachtige zelfftandigheid ; maar ten einde daarin voldoende te ilaagen, heb ik dezelve in kleine ftukken van een duim, of iet grooter verdeeld, en aan dun touw gereegen, om ze gemaklijker te kunnen uithaalen en fchoon maaken: op dusdanig eene wijze kan men ook zulke werktuigen, in voorraad gemaakt, in  2 8 C. P. SWAGERMAN. WERKTUIG) hunne bekomene uitgebreidheid bewaaren. Wat aan* belangt- het tweede vereischte, betrekkelijk de fchommeüng en uitftorting der pis , hetzelve kan, mijns bedunkens, geene verkiaaring vorderen, dewijl de opvulling met de fpons zulks natuurlijk belet : het derde vereischte , om naamlijk voor het manlijk lid eenen vrijen doorgang te maaken , heb ik verkreegen, door eenen palmboomenhouten koker; in grootte en gedaante als op de volgende plaat is afgebeeld, zijnde 2f duim hoog, en i$ duim wijd, (dit kan men echter voor geene algemeene maat doen doorgaan,) van boven en van onderen voorzien van eenen uitfpringenden rand, ter breedte van ^duim, van binnen zeer glad gepolijst, om alle wrijving te beletten : deeze koker wordt, na de hals van het werktuig eene genoegzaame rekking ondergaan heeft, en op twee of drie plaatzen is ingefneeden, tot J duim beneden den hals des werktuigs ingeftoken ; de ingefnedene lappen van den hals, rekt men tot even beneden den bovenften rand des kokers uit, en bewoelt vervolgends alles zeer digt met pikdraad rondom denzelven: dit draad bekleedt men wijders, zindelijkheidshalve, met linnen alleen, of met ftrooken lianen die ma Diapalm befmeerd zijn : het gantfche werktuig, wordt, om de zachtheid en zuiverheid, met eenen van zemeleder gemaakten zak omkleed}  qrC'OR. DE TBGENWII/LIGE AFL00PING DER PIS. 2$ en voor 't afgleiden, met twee bandjens, welken aan den aak zijn vastgenaaid, rondom denkooker bevestigd: twee andere lange banden die aan het zemeLder vast'zijn, rondom de heupen gaan, eh voorarm den buik meteen' iïrik bevestigd worden, houden den ganifchen toefcel' in eenen hacgenden Hand gefchoord, welke zeer gemakiijk is voor den lijder, zo als de cr,dervinding mij geleerd heeft: in plaats van. deeze banden, kan men nogthans, wederzijds aan den zak, twee korten maaken, welken van vooren, door twee openingen in eenen bombazijnen band, die boven de heupen om den buik met haakjens of bandjens wordt vastgemaakt, worden doorgeftoken, en met eenen flrik bevestigd: wanneer de overvloed der pis hinderlijk wordt, kan men , door den buik van den ontvangbak met de handen zamentedrukken, zig van dezelve ontdoen, zonder de fponfen uittehaalen: deeze uithaaling kan ééns daags, of om den anderen dag gefchieden, wanneer men dezelve met regenwater kan uitwas» fchen. De gemaklijkheid van dit werktuig, in deszelfs gebruik, heeft mij aangefpoord, om niet alleen hetzelve, maar ook de geheele vervaardiging daarvan, ten nutte mijner medemenfchen, het Genootfchap aantebieden.  VERKLAARING DEK. AFBEELDINGEN. PLAAT L Fig. i.) Hefwerktuig in zijne volkomenheid. A. — De palmboomenhouten koker. B. — De ontvangbak of zak , voor de pis , welkt met fpons is opgevuld, Fig. 2.) &e palmboomenhouten koker in zijne gedaante en grootte. A. — De opening vdn boven in te zien. rjt — Dezelve van onderen, daar zij in de holte van, den zak ingaat. C. C. — De bovenjle en onderfte uitfpringende ran¬ den , tot bevestiging van den verderen toe^ . [tel, in de be/chrijving gemeld.    VERHANDELING OVER EENE BIJZONDER.E WANSCHAPENHEID DER PISBLAAS EN TEELDE E L E N, 'B IJ E E N M A N L IJ K KIN D, VAN EEN EN EEN HALF JAAR, WAARGENOMEN; DOOR, i WILLEM LEUR S. H oeregelmaatig de Natuur, over het geheel, ia haare verrichtingen voordga, levert de ondervinding echter genoegzaame bewijzen op, dat zij, in de vorming en ontwikkeling van fommige deelen onzes ligchaams , hier wel eens van afwijkt en gewrochten voordbrengt, over wier beftaan wij ons moeten verbaazën. Van dien aart is het bijzonder geval, 't welk ik, door deeze verhandeling , aan Neêrlands Heelmeesteren mededeel , ten einde ook dit gebrek algemeener te dqen bekend worden.  $2 W. LELRS, OVER EENE BIJZONDERE Den 14 Aug. 1700. , buiten 'sHage zijnde , werd ik , op zekere plaats, verzocht een kind te ko.nen zien, dat met een vreemd ongemak aan den onderbuik, en met wanfchapene teeldeelen geboren was: gereedlijk voldeed ik aan dit verzoek, en Zie hier wat ik bij hetzelve waarnam: Het kind, zijnde een jongetjen van omtrent anderhalf jaar oud, had aan den onderbuik, even bov n de plaats der fchaambeensverëeniging , een rood, vochtig, fponsachtig vleeschgezwel, ter breedte van twee en ter lengte of hoogte omtrent van één en een halve duim: hetzelve was een weinig boven de bekleedzelen des buiks verheven, rimpelig en ongelijk van oppervlakte, en zeer gevoelig op het aanraaken : rondom was dit gezwel met de bekleedzelen van den buik vereenigd, en in de beide zijden van hetzelve, een weinig naar onderen, was, aan iedere zijde, een klein fpleetachtig gaat jen , dat met het bloote oog naauwlijks kon gezien wordt n; en uit welk gaatjen de pis geduurig droppelsgewijs vloeide. Onmiddelijk onder dit vleeschgezwel, vertoonde zig eene korte wanftaltige roede , die in haare geheele lengre van boven ge/pleeten was, zodanig dat de pKweg daarin , van het gezwel af tot aan het begin van 't roede hoofd, geheel open lag: door deeze fplijting waren de fponsachcige ligchaamen, van boven, van elkander geweeken, en maak-  WANSCHAPENHEID DER PISÊLAASEN TEELDEilLEN. 2$ maakten dus deeze korte roede aanmerkelijk breeder — de geopende pisweg was, ter plaatze van het voornoemde vleeschgezwel, onzichtbaar, of liever, verloor zig als 't ware in het gezwel zelf — van onderen , nabij het hoofdjen der gefpleete roede, werd een verlengd gedeelte der voorhuid, methet toompjen daaraan vast, gezien —■ de geheele roede was omtrent een vinger breed lang, en door de vanéénklieving meerendeels plat, en bijna even zo breed. Onder deeze roede en voorhuid werd geen halzak gezien; alleenlijk vertoonde zig hier eene breede oppervlakte, die, hoog in de liefchen , een weinig bolachtig gezwollen opliep, en voor een verbreed en plat fcrotum zou hebben kunnen gehouden worden; doch waarin geene testes waren; dan, deeze werden duidelijk, in de liefchen liggende, gevoeld. Over den geheelen buik zag men geenen navel; doch de moeder van het kind verhaalde mij, dat de naveiftreng, bij de geboorte, onmiddelijk boven den rand van het fponsachtig vleeschgezwel, had vastgezeten , maar na de affcheiding van het gebonden gedeelte deezer ftreng, naar binnen achter den bovenrand van het uitpuilend vleesch, was ingetrokken:. en welke plaats, zo men dit vleesch van boven een weinig naar beneden drukte , nog duidelijk te zien was. C  34 W. LEUUS, ÓVER. EENE BIJZONDERE"' De fe^na-mbeen deren waren testbaat onvtrëéfiigd, en daardoor de dijën van boven, meer dan gewoonlijk, van den anderen'verwijderd. Voords- was dit kind nog. onvermogend om te kunnen (laan, hetwelk mij• toe'fcheen dat hoofdtaaklijk aan die laatfte gebrék, de losheid der fchaambeenderen naamiijk, was teetefchrijven; hetkwara mij anders taamlijk gezond voor. Het bericht van deszehV moeder kwam hoofdzaaklijk hier op neder-:'■ •Het kind werd geboren den 6 Maart t^j —• vóór die bevalling had deèze vrouw réeds vijf leevende , en, in alle-opzichten , gezonde en wèlgefchapene kinderen ter wereld gebragt ■—- zij was geduurende den geheeleft dragt van dit ongelukkig kind, wèlvaarende geweest; alleenlijk kon zij zig erinneren, dat ''zij .,' 'omtrent vier maanden zwanger zijnde, een c'ehigzihsaanmerkelijken val van eenige trappen had 'gedaan; doch'waarbij zij zig weinig of niet bezeerd had, en vervolgends wèl gebleevén was. Bij de geboorte van het kind vond de vroedvrouw, zo zij meende, de blaas en een gedeelte der darmen buiten den buik liggen'; 'de navelftreng, veel laager dan na gewoonte;"en aan d.^n bovenrand van de opening , waardoor deeze ingewanden waren uitgedreeven , vast : zij bond en fneed: echter de navelftreng af, en behan-  WANSCHAPENHEID DER PISBLAAS EN TEELDEEL!N. 35 delde wijders de vrouw, intusfchen dat een Heelmeester geroepen werd om de uitgeweekene ingewanden op hunne plaats te brengen : toen deeze kwam. bragt hij de uitliggehde deelen weder binnen, en meende tevens, zo wel als de vroedvrouw, dat het de blaas en een gedeelte der darmen was; doch weldra persten ' de ingebragte deelen op nieuw weder uit: door de ruime opening, die de -vaoéénwijking der buikfpieren gemaakt had, konden zij niet ge<->.aklijk binnen, gehouden worden: een meer fluitend verband echter , overwon ten laatften de uitzakking; mnar had niet kunnen beletten , dit een rood fponsachtig fiuk vleesch, waarvoor men het aanzag, zig in deeze opening had vastgezet, en zig met de zijranden der buiksbekleedzelen vereenigde ,• zodanig als het nu nog was. De Heelmeester had te vergeefsch den groei 'en de opzetting van dit vleeschgezwei,door verfcheidene foorten van middelen, trachten te beletten; •ï was en bleef altoos in denzelfden toeftand. Dikwerf, vloeide de pis, met ééne flraal , dan eens uit eene opening alléén , en fomwijlen uit beiden te gelijk; vooral had dit plaats bij het afneemen van het verband , wanneer hetzelve, eenigen tijd lang , drukkend en onverfchuif baar had vastgezeten : gewoonlijk droppelde de pis , uit beide de openingen te gelijk uit , en maakC 2  36° W. L5URS, OVER EENS BIJZONDERE te het gezwel altoos als een fp ons; door vochtig» Wijders had de moeder nog opgemerkt, dat iedere ontlasting, door de Anus, met veel pijn gefchiedde, 't welk zij opmaakte uit het fchoejen en wringen van alle de ledemaaten, 't welk als dan plaats had; dit was van de geboorte af reeds zodanig geweest: de afgang echter was geregeld en overvloedig genoeg. Voor het overige was dit kind, van de geboorte af tot heden toe, tamelijk gezond gebleeven. De herinnering van de geleerde en onvermoeide naarfpooringen en ontdekkingen van den Hooggeleerden Heere r&. 80 MFS, Anat. & Chir. Prof. te Amfterdam , in foortgelijke gebreken, (a), flelde mij in Haat een juister denkbeeld van dit ongemak te vormen — ik erkende derhalven dit rood, vleezïg verfchijnzel, voor de 't binnenfte buiten gekeerde waterblaas, die docr eene bijzondere fpeeling der Natuur , in derzelver voorfte gedeelte gefpleeten; door de ven achteren aanperzende ingewanden des buiks, omgekeerd, naar buiten gedreeven was, en zig met Ca) Zie het 19 deel r. ftuk, en 21 deel, der Vcvhandtlin. gen van de. Hollandfche Maatfchoppije der fFetenfchappen te Haarlem, en het Genees- Natuur- cn Huishoudkundig kabinet, van den Heere j. voegen van eHchen, 3 deel, 1 ftuk, bladz. 1. en volg.  'WANSCHAPENHEID DER PISBLAAS EN TEELDEELEN. 3? .haare zijranden met de uitwendige bekleedzelen van den buik had verëenigd — de twee fpleetachtige openingen, voor de uiteinden der twee pisleiders, die door de naar buiten keering van den binnenften blaaswand , noodwendig , de pis nu buiten den buik ontlasten moesten. Op deeze overtuigende herinnering van den waaren aart deezes gebreks, raadde ik de ouders het gebruik van alle fterkdrukkende, fcherpe en bijtende middelen af , nadien dit vermeende vleeschgezwel, daardoor niets kon veranderd worden; maar in tegendeel door dezelven het gebrek, voor dit hunkind, meêr fmertlijk gemaakt werd. De gevoelige uitfteekende oppervlakte van dit gedeelte der blaas, vereischte echter voor alle uitwendige fchuuringen en harde aanraakingen , eene zekere befcherming: op dat tijdftip kwam mij in de gedachten, daarvoor eene platte fijne /pons, welke aan den binnenkant, om het uitpuilend gezwel te kunnen bevatten, een weinig uitgehold was, aanteraaden: voords belastte ik deeze fpons, met een gewoonen breeden kindernavelband, om het lijf vasttehouden , en daarover een luur, op de gewoone wijze, aanteleggen : de pis, die geduurig uit de pisleiders uitvloeide , kon zig hier, voor eenigen tijd, opz: melen: eenigekeerendaags, moest deeze fpons afgenomen, in laauw water uitgewasfchen, en wèl C3  38 VV. LEURS, OVER EEME BIJZONDERE uirgedrukt, weder aangelegd worden , of wel, bij de afneeming derzelve, onmiddelijk eene andere, die men in voorraad moest gereed hebben. Op den a6 December van dat zelfde jaar, bezocht ik dit kind andermaal .—■ alles was nog in denzelfden toeftand als bij mijne eerile befchouwing; alleenlijk was het kind thans in een zwakken en zieklijken ftaat; doch de moeder verhaalde mij met veel blijdfchap, hoe zij duidelijk had opgemerkt, dar federt zij het gebruik der bijtende middelen had weggelaaten , haar kind oneindig mindere blijken van finart en pijn gegeeven had, dan onder het gebruik derzelven — Ik vergenoegde mij ditmaal, het gebrek op nieuw naauwkeurig waarteneemen , eri liet tevens de afbeelding vervaardigen , welke achter deeze verhandeling geplaatst is. Dan, op den 4 Januarij deezes loopenden uars 3791, ontving ik het bericht van de ouders, dat dit hun ongelukkig kind overleden was . en dat tie Hooggeleerde Heer vink, Anat. & Chir. Profesfor te Rotterdam, had verzocht hetzelve te mogen openen; waarbij ik werd genoodigd te- genwoordig te willen zijn Ik aarfelde: niet om aan deeze uitnoodiging te voldoen; te meer, om door een ontleeaxundig onderzoek, my niet alleen meerder van, den waaren aart deezes gebreks te  wanschapenheid der PISBLAASfN tefldeelen. 39 verzekeren ; maar voprnaamiijk om daardoor de ^proeven en ontdekkingen van den Heere bonn nader te zien bevestigen, Dit ontleedkundig onderzoek, gefchiedde op den 6 derzelfde maand, in tegenwoordigheid der Heeren hofman en steger, Heelmeesters te Rotterdam; bij het zelve vond men, na dat de buikbekleedzelen in de lengte^ tot op het' vle'èzig ligchaam, en vervolgends in de dwarfte , na de zijden der heupbeenderen , geopend waren, de darmen en verdere ingewanden binnen het huikvlies, in eene natuurlijke ligging en geilalte; de nieren insgelijks; doch de pisleiders, even als ik verwacht had , openden zig •onmiddelijk in het rood vleezig ligchaam, dat \vi}.boven de fchaambeenderen waarnamen; zij openden zig , eik met eene kleine fpleet, in het otiderlle en zijdelijk gedeelte van dit ligchaam; het welk nog duidelijker werd, toen aan iedere zijde in deeze openingen, een dun.tlilet geftoken werd, het welk als dan zichtbaar in ieder der pisleideren opklom — De rechter pisleider was , tot nabij zijn uiteinde, in dit vleeschgezwel, zeer natuurlijk ; doch tot op omtrent een duim breedte nabij dit deel genaderd zijnde, was dezelve aanmerkelijk verwijd , en wel zodanig, dat men 'er gemaklijk den top van den vinger inbrengen kon: de linker pisleider was van zijn begin, aan de nier, tot aan zijn uiteinde C 4  40 W. LEURS, OVER BENE BIJZONDERE aanmerkelijk verwijd ; evenwel was deeze verwijding, hoe meer nabij het vleezig gezwel, zo veel te grooter: de uitwendige openingen nogthans waren zeer klein; en die der linker bijna onzichtbaar; doch door het inbrengen van een ftilet, van binnen door de pisleiders naar buiten, werden dezelven zeer duidelijk gemaakt. Er werd geen blaas gevonden — Het kwam ons onwederfpreekelijk voor, dat het vleezig ligchaam, 't welk zig van buiten, tusfchen de fpieren des buiks, als een rood vleescbgezwel vertoonde , de blaas zelve was: dit ligchaam was een enkelvoudig vlies, dat men , wanneer men den vinger door de gemaakte opening, van achter hetzelve inbragt , zaksgewijs na buiten kon uitdrukken: de oppervlakte die zig van buiten vertoonde, was rood, rimpelig en vleeschachtig; die aan den binnenkant glad, vliezig en bleekkleurig dit deel werd rondom aan de opening, die de afwijking of ontbreekirjg der buikfpieren, ter deezer plaatze gemaakt had, bevonden vast aangegroeid te zijn <— wijders was het van achteren alleen aan de ureteres verbonden; ook werden er geene andere openingen , dan die der pisleiders in gezien — een en ander leverden des een duidelijk bewijs op, dat dit rood vleeschgezwel, niet anders dan de  WANSCHAPENHEID DERPISBLAAS EN TEELDEELEN. 41 geopende, en met den achterflen wand naar vooren gedreeyen, en des omgekeerde blaas zijn kon. De roede , die zich , onder dit vleezig ligchaam , gefpleeten vertoonde, was onmiddelijk aan dit blaasgezwel gehecht ; en was zodanig < kort, dat het ons voorkwam, dat dit alleenlijk het hoofdjen van dezelve fcheei re zijn; —■ onder dezelve zagen wij allerduidelijkst, een gedeelte der voorhuid, die ruim was, en verder, naar beneden, beursgewijs afhong; in wier midden , nabij de fpleet der geopende roede, het toompjen zichtbaar gezien werd. • In 't geheel vonden wij geenen pisweg; alleenlijk dat kleine gedeelte van het begin der roede tot aan bet blaasgezwel, en dat omtrent een vingerbreed lang was, werd gefpleeten bevonden. Ook zagen wij geenen balzak: de breede oppervlakte echter, die onder de roede en het blaasgezwel gezien werd, en welke nu, na den dood, meer dan gewoonlijk, tot hoog in de liefchen bolachtig was opgezwollen , meenden wij voor denzelven te moeten houden ,• doch daarin waren geene ballen, en er werd geen naad in gezienDe ballen waren zeer klein en plat, en in de liefchen, nabij de buikringen, gelegen: zij waren ieder, zeer duidelijk," aan eene welgemelde C 5  42 W. LEURS, OVER -EENE BIJZONDERE zaadftreng vast: hun afvoerend vat kon naauwlijks gezien worden; en zo het ons, na alle aangewende oplettendheid, toefcheen , verloor -zig dit nabij de vereeniging van de blaas met de. roede. .. - Den voorfiaander, of de zaadblaasjes, hebben wij niet kunnen ontdekken. - De [chaqmbeenderen waren omtrent een duim breed van eikanderen verwijd, en geheel los. Ook zagen wij het ingetrokken:.'lidteken van den navel,aan den rand van de huid, een weinig aan de linker zijde, daar dezelve zig van boven niet den bovenden blaasrand had vereènigd. . Wijders onderzocht ik den intestinum retlum; vüornaaml.ijk of ik in denzelven eenige, oorzaak kon vinden, waaraan men de pijn die het kind, bij iedere ontlasting uit denzelven , getoond had, zou . hebben kunnen toefchrijven; dan ik vond dit deel in alles wèl gelteld. Na dit onleedkundig onderzoek bieek derhalven, dat de afwijking der Natuur, alleen in de blaas en teeldeelen, bij dit kind, plaats had — 't is waar, de pisleiders waren verwijd bevonden; dan het kwam • ons hierin , voor, dat zulks een toevallig gebrek was, en zijne oorfprong aan de drukkende verbanden, waarmede dit ongemak in den beginne behandeld was , ontleend had: immers hierdoor werd de vrije uitvloa-  wanschapenheid der. pisblaas en ïeeldeelen. 43 jing belet; de pis dus in de pisleiders opgehouden , moest natuurlijk deeze buizen verwijden; en ik ben te meer hierin bevestigd , om dat men mij verhaalde, dat bij de afneeming van een ver band, dat wèl geflooten gezeten had, de pis eindelijk , meestal met ftraalen, uitfprong — en eindelijk: zou de pijn, die het kind bij iederen afgang toonde, niet aan de meerdere uitfpanning en fchuuring, die de gevoelige blaas, op dat tijdllip, daardoor onderging, zijn toetefchrijven? Hoe zeldzaam dit géval zij \ heeft het echter meer voorbeelden , en levert derhalven een bewijs op, dat de Natuur, ook in haare af wij kingen, zig zelve fomwijlen gelijk is: de waarneemingen enuittrekzels, uit defchriften van schen- kius (5), b artholinus (c) , aldrovandus(<0, litt re (e), catïier (ƒ), huxham(g), stalpart van der wiel(A) . (b) Obf. med. lib. ïv. de part. gen. p. 501. (c) Hifi. anat. ratior. c. ï.obf. 65. (d) Hijl. monftrorum, pag. 507. (e) Mem. de ÏAcad. Roy. des Sciences, Ao. 1700. p. 13. Cf) Obf. medicinal. obf. 19. (g) Phil. transact, vol. v 11. p. 205. (h; Zeldzaame aanmerk, ade deel, x x x 11. Aanmerk. bU 107  44 w. LEURS, OVER. eene BIJZONDERS BL-ankaard (f) , RUISCh(^) M O W a t (/) , TENOn((«J, veltkamp(fl), DëBOSSON(ö) en meer anderen, gedeeltelijk door den zeer geleerden Heer j. a. stolte Geneesheer te Zwol, en wijders , meer uitgebreid , door den voornoemden Hoogleeraar bonn Qf) medegedeeld, leveren hier van niet alleen een genoegzaam aantal op, maar worden daar en boven ook nog, op bet kennelijkfte, door die van deeze twee laatstgenoemde Heeren zeiven bevestigd. Het gebrek echter was bij meest alle deezen, in zijnen waren aart, niet bekend; nu noemden men wel eens deeze voorwerpen hamaphroditen; dan (i) Hollands Jaarregister , 1682. 3. d. lxvii. waarn. bl. 301. (k) Zie een' brief, geplaatst in de Genees- en Heelkanflige Aanmerkingen van h. van roonhuizen, Ao. 1672 uicgegeeven, bi. 66. 0) Geneeskundige proeven van Edenburg, 3. d. bi. 176. (m) Genees- en Natuurkundige Bibliotheek van den Hoog geleerden Heere sandifort, 5 d. bi. 739. 00 Hollandfche Maatfchappij e der fVetenjchappen te Haarlem, xii. d. bi. 135. (o) Ibid. xix. d. 1. ft. bl. 313. (p) Befchrijving der IVarfchaapene Teeldeelen en (Vaterwegen bij een'man enz., Zwol 1770. (q) Genee;- Natuur- en Huishoudkundig Kabinet, uitgjgeeven door j. voegen van engelen,3 d, bl. 1.  wanschapenheid der p1sblaas en TÊtedeblen. 45 eens ontkende men het aanzijn van eene blaas, en men verbeeldde zig dat de pisleiders, de pis, of door den navel, of door den pisweg, onmiddelijk naar buiten, uitftortten; fommigen zagen het voor eene geëxcorieerde, en van' de pis doorgevreeten huid aan; anderen noemden dit gezwel eene navelbreuk; en anderen wederom hielden het eene blaasbreuk te zijn — dus dwaalde men van 't rechte fpoor, tot dat eindelijk de voornoemde Hoogleeraar, dit gebrek naauwkeuriger ontleedkundig onderzocht, duidelijker befchree* ven, en afgebeeld hèeft. Het zij mij gegund ter meerdere opheldering van dit onderwerp, de laatfte waarneemingen onzer landgenooten medetedeelen. Het ge /al v.m jan joele, (dat merendeels, met het hier boven opgegeeven geval overeenkwam,) door den Heer veltkamp, Stadschirurgijn te Zwol, aan de Hollandfche Maatfchappij der Wetenfchappen te Haarlem (V), in den jaare 1170 > medegedeeld, en nader door den Heer stolte , in een afzonderlijk werkjen (7) befchreeven , heeft zeer waarfchijnelijk den Heere bonn aanleiding gegeeven , om deeze foort van gebreken oplettend natefpeuren. Reeds in den jaare 1778, deelde de Heer a. d s (O XII. Deel, bl. 135. , r CO L- C.  46 w. lï.tjrs, OVER EENE BIJZONDERS bosson, Heel- en Vroed-meester te Amfterdam, eene waarneeming van foortgelijk blaa^gebrek , bij een jonggeboren kind, mede ; 't was een meisjen, dat, na 27 dagen oud geworden te zijn, ftierf, en door den Heer bonn, in tegenwoordigheid van den voornoemden Heere de bosson, en den Stads Med,■ Doiïor van alphen, ontleed werd; bij welke ontleedkundige nafpoo.ring men vond, dat het rood vleezig gezwel „ de waterblaas was, die te vooren omgekeerd-, „ tot een gezwel uitgezet, nu als een openge. „ fneden flappen zak nederhangende, rondom „ met de bekleedzelen zeer vast verbonden was, „ ,hangende dus als een flap vliezig gordijn in „ de eironde opening, door de ontbreekende of „ vaneengeweekene buikbekleedzelen (Y)" - .wijders verhaalt de Heer de bosson, dat de voornoemde Hoogleeraar, naderhand , in hunne tegenwoordigheid, op een dood geboren, doch .welgefchapen meisjen, de volgende proef nam: „ den eenen punt van eene Hevige dunne fchaar, „ .tusfchen de lippen der fchamelheid, onder en „. achter de fchaambeensvereeniging, door den „ pisweg, tot binnen de blaas, naar den navel „ opgeftuwd hebbende, bragt Zijn-Ed. de bei»«de -.bladen van de. fchaar tot eikanderen, en (t) Heil. Maatf. der IVeet. te Haar!, xix d. 1 ft. bl. sip.  WANSCI-HPENHEI:) SER PISEElAS TEELBEEEEN. 47 ., döorfqèed dus op ééne reize den'Venusheuvel, de „ fchasmbeensvereeniging, en het voorfte 'gedeelte V,-van den hollen piswegen de Waterblaas, te gelijk „ niet de bekleedzelen van den buik en de wit„ te lijn, tusfehen de twee rechte buïkfpieren „ in, tot aan den- navel. - Terilönd Weekén deeze •„ ingewanden : vanéén"1, en de geopende 'blaas 'ji-vertoonde een höilèn""opëtt-'-tafc'pgelijk aan „dien in ons voorwerp, na de .wedcrinbrenging „ van'het gezwel r-door eene :kleine"'Wörsd, in ,, het zijdelings gedeelte van den-buik,' en den „ vinger in den buik'j -én achter de blaas gebragt 'zijnde, zagen wij de-binnenft e buiten' gekeerde „ blaas, even als. het voorzegde gezwel bij de „ inademing, uitpuilen (u).n sv ftuterf: Wijders, ontmoet men bij; deeze befc-hrijving van •den Heere de bó:sson. twee ontleedkundige waarneemingen van .- den' Heere b>onn;, in den jaare 1774 en 1776: gedaan : beide de voorwerpen waren, jongens;-doch bij-den eerften was alleen, behalven eene wanftaltige en gefpleetené roede, den pisweg van boven open en gefpleeten:y doch de blaas ongehinderd (y): het tweede kwam met ons geval overéén, en hierin'vond Zijn-Ed. (u) Holt. Maatf. der Wett, te llaarl.-xix d. 1 fi. blad. 321. . ->jt\ Ztabl , j (v) Men zie hier van de nadere befchrijving ,en afbeelding, in de Feih. van de Heil. Maatf. der ÏFéetetif. te Haart. XXI. d. bl. 135.  48 w. leurs, over eene bijzondere de pisblaas zelve gefpleeten en het binnenfle buiten gekeerd. In den jaare 1781 , zag de Heer bonn ten vijfden maale ditzelfde ongemak, bij zekeren mathijs ussem, een' jongeling van 12 jaaren, die uit Keulen naar Holland was overgekomen , om een onderricht, en, ware het mogelijk, eene verbetering van zijn gebrek te krijgen — tot dien tijd was deeze jongeling, uit hoofde van de geduurige lekking , in vrouwenkleederen geweest —■ de Heer bonn erkende dit gebrek voor dat geen waarover wij thans handelen. Bij die gelegenheid herhaalde Zijn-Ed. op het Theatrum Anatomium te Amfterdam , op het doode ligchaam van een eerstgeboren en wèlgemaakt manlijk kind, dezelfde proef, welke ZijnEd. , tot dit zelfde oogmerk , weleer op een meisjen, (hier voor, bladz. 46. reeds medegedeeld,) had werkheilig gemaakt; alleenlijk met deeze uitzondering, dat ook hier de fponsachtige Iigchaamen en het hoofd der roede, met de fchaar ge« fpleeten werden, om ook daardoor tevens de natuurlijke gevleidheid der wanfchapene roede, bij deeze voorwerpen, aantetoonen, en ook deeze proef beantwoordde volmaakt aan het oogmerk. Wijders heeft de Hoogleeraar, in een laater bericht (w), eene nadere proefneeming, om dit blaas- (w) Nadere lefchrijvittg eener zamenge/lelde wanfcha- fen-  WANSCHAPENHEID DER PISBLAAS EN TEELDEELEN. 49 blaasgebrek meer duidelijk te maaken, medegedeeld; waarin zijn Ei zegt: „ Van den wa ven „ aart van dit gebrek kan men zig door eene ont«. „ leedkundige proefneeming nader verzekeren ,r „ met in een lijk, na het opvullen, der pisblans „ met lucht, de bekleedzelen» des onderbuiks,. „ van den navel af tot aan de fchaamdeelen, en „ vervolgends de huid en voorhuid der roede, „ naar de lengte te verdeelen; het roedehoofd te klieven; de fponswijze ligchaamen vanéén „ te fcheiden; vervolgends de vliezige vereeni? „ ging tusfchen de beue kraakbeenige einden „ der fchaambeenderen doortefnijden; en einde„ lijk den geheelen pisweg, hals der blaa/e, en „' voorften wand derzelve, naar de geheele leng„ te te openen , om zig eene dergelijke alge„ meene fplijting voorteitellen , die bij het aan„ groejen der randen, en bij eene aanperfing der „ ingewanden, eene zodanige omgekeerde blaas „ en blaasbreuk moest voordbrengen. In lijken penheid, enz. bij gelegenheid dat de meergemel de perfoon mathijs ussem, na alvoorens door eeniga deelen van Frankrijken Duiischland gereisd te hebben, in Holla>,d, andermaal, in den jaare 1790 was terug gekomen — bij welke gelegenheid tevens de Heer bonn op het Tneaïrum Anatomicum, te Amfterdam, in twee herhaalde aantooningen van deezen Jongeling, andermaal zijne proefneenjin. gen hervatiede. D  50 W. LEURS, OVER EENE BIJZONDERE „ van kinderen kan men zig deeze omkeering „ der pis blaas duidelijk maaken, na voorafgaan„ de fplijtïng der deelen, mee, door middel van „ een krom gebogen ftilet of pijp, in een vrou„ welijk kind door de vagina, in een manlijk „ door de anus ingebragt, den achterften wand „ der blaaze, door dé gemaakte wond der be„ kleedzelea te doen uitkomen, en een gezwel „ nabootfen." Ter bevestiginge hiervan, voegt Zijn-Ed. er verder bij: „ De volmaakte overeenkomst en ge„ lijkenis aan den inwendigen rok van het ge„ darmte, wanneer deeze bij een' anus artificia„ lis, met een opengeborften dubbeld uitfehie„ tend gedeelte voorkomt, bevestigt zulks vol- komen (X)*" Tot eene meerdere opheldering van dk gezegde, zij het mij vergund een uittrekzel, uit het gedeelte van eenen brief, welke ik de eer had, voor eenigen tijd, van den voornoemden Hoogleeraar over dit onderwerp te ontvangen, hier medetedeelen: „De reden," fchrijft Zijn - Ed. „ waarom dit blaasgebrek minder fchijnt gekend te worden, is ongetwijfeld de levendige roode „ vleeschkleur , die hetzelve voor een farcoma „ doet aanzien. Geoefende Heelmeesters moeten (x) Gen. Nat. en Huish. Kab. 3. d. bl. 23.  WANSCHAPENHEID DEK PISBLAAS EN TEELDEELEN. 51 „ ook in andere gevallen waarneemen, dat de 9, inwendige rok 'van maag, darmen, endeldarm „ en blaas, bij het leven, zulk een levend roo,, de kleur vertoonen; en men vindt hierom , „ even als in ons geval, bij uitzakkingen van „ den aus, doorgebróken e en omgekeerde dar„ men en verftopte balzaksbreuken, uitgezakte, „ gekwetite of verzworene en aangegroeide dar„ men, of buikwonden, wanneer zij tot een anus „ artificialis vastgroejen, in de wond enz., de i, inwendige roode kleur, die een omgekeerd „ vliezig ingewand te kennen geeft (j>). „ Het was door deeze geringe oplettendheid, „ dat ik in zodanig eenen verdorven breukzak, in plaats van een lits van hetgedarmte, één „ enkeld verlengd uitgezakt gedeelte, voor den „ opengeborften en omgekeerd uithangenden „ darm erkende, (z) enz. - Met zig dit alles te , herinneren en op dit buikgezwel toetepas fy) Men zie hier van eene zeer fraaje afbeelding door den grooten albinus, in zijne Annot. Acad. lib.2. tab. 5. tap 8. (z Hiervan kan men een meer oinftandig bericht vinden , in de brief'wisfeling van den Heere Profr. bonn en den Hooggeleerden Heere van geuns, medegedeeld in de Ferh der WIL Maatf. der Wëettnjchappen te HaarItm. 2ofte Deel, 2de ftuk bladz 445. enz. D a  .52 W. LEURS, OffR EFNE BIJZONDERE » len, moet den aart daarvan terftond klaarder en 5, overtuigender worden, enz." In de daad, door de weinige gelegenheid' die wij hebben, om bij een leevend voorwerp, de binneiifte bekleedzelen der blaas naauwkeurig waarteneemen, vervallen wij te gereeder om ons daarvan een denkbeeld te vormen, even zodanig als wij dezelve na den dood waarneemen — en dit is mogelijk de reden, dat zo veele Geleerden, van alle tijden, die dit gebrek hebben waargenomen, hetzelve, geene binnenfte buitengekeerde blaas hebben durven noemen ; en ook misfchien de oorzaak, dat nog fommigen er rieden aan getwijfeld hebben dan, blijft er heden na de overtuigendfte voorlichtingen van den Heere bonn, wel eene eenige bedenking over, om dit rood fponzig vleeschgezwel, dat bij. zo veele Schrijvers als eeu vreemd en onbekend ongemak is waargenomen , eene het binnenfte buitengekeerde pisblaas te noemen ? _ wij tog (tellen dit als beweezen: de oplettende befchouwing van het ongemak bij dat kind, waarvan ik de waarneeming hiervoor heb medegedeeld, en eene verg.lijking daarmede, heeft er mij volkomen in bevestigd •— en ik ben te meer in deeze verhandeling, over den waaren aart van dit ongemak, breedvoerig geweest, ten einde ook aan mijne Nederlandfche kunstgenooien, welken dit gebrek  wanschapenheid DfcR wsblaas en teeldeelen. 53 nog niet kennen mogten, hetzelve meer kennelijk te maaken; op dat zij het, gelijk de Heer bonn ons meer dan ééns doet opmerken, bij voorkomende gelegenheden, voor geen yleeschgezwel houden], en het niet met bijtende en fchadelijke middelen behandelen. Wat de oorzaak van deeze wanvormige pisblaas en teeldeelen is, blijft, hoe verfchillig en bijgeloovig fomwijlen hierover ook gedacht zij , voor mij een geheim; en ik durf mij daarover in geene gisfingen uitlaaten — zeker is 't, dat dit gebrek reeds in de baarmoeder zijn begin neemt; en, zo ik uit de verfchijnfelen kan befluiten, reeds een geruimen tijd vóór de geboorte moet gewrocht zijn. Beiden de fexen zijn 'er aan onderhevig bij de vrouwlij ke voorwerpen heeft men waargenomen , dat de teeldeelen over het geheel, minder betrekking op den Wanvormigen ftaat der blaas hadden, dan die der manlijke: ja de beroemde huxham heeft dit blaasgebrek bij eene vrouw waargenomen, welke reeds moeder van eene welgefchapene dochter was (a): andere waarneemers echter hebben aangemerkt, dat bij eerstgeborene meisjens,Jde uitwendige fchaamdeelen, onduidelijk en misvormd zijn — bij manlijke (a) L . C §. 17. D3  54 W. LEURS, OVER EENE BIJZONDERE voorwerpen heeft doorgaands een gekliefde roede en gefpleeten pisweg plaats; en bij de meesten is de balzak tevens wanvormig. Bij allen ontbrak den gewoonen navel: dit heeft aan fommige waarneemers gelegenheid gegeeven te vooronderftellen , dat deeze kinderen zonder navelftreng geboren, en waarfchijnelijk tot hunne geboorte, door den mond gevoed waren (b): zij wilden hieruit te meer verklaaren, dat de kinderen in de baarmoeder, ook door den mond gevoed worden : de ondervinding en eene oplettende befchouvving echter, wederfpreekt deeze dwaaling: bij allen , welke men naauwkeurig onderzocht, vond men den navel, fchoon veel laager dan gewoonlijk, en bij den eenen meer duidelijk dan bij den anderen, meestal, even gelijk in ons geval, onmiddelijk achter den bovenrand van het vleezig vcrfchijnzel geplaatst. Bij de meesten waren de fchaambeenderen onvereenigd — bij eenigen , welken men ontleedkundig onderzocht heeft , werden dezelven met eenen band gefloten bevonden. Wat de behandeling deezer ongelukkigen over het geheel betreft, het komt mij daarin voor, dat men het gebruik van alle geneesmiddelen , als (b) Men zie hierover, onder anderen ,stalp a rt v a n der wiel : Zeldzaame aanmerkingen , 2de deel XXXII. Aanm.  WANSCHAPENHEID DERPISBLAAS EN TEELDEELEN. 55 overtollig, kan en moet weglaaten ; en dat een zodanig verband, het welk 't minfte drukking en fchuuring op dat gevoelige deel maakt, zo wel bij eerstgeborene, als bij meer in ouderdom gevorderde kinderen, meerendeels het beste is. Het was daarom, dat ik bij mijn boven opgegeeven voorwerp, eene holle fpons verkoos; eensdeels om derzelver zachtheid, en anderdeels om dat degeduurige uitvloejende pis, zig daarin, voor een zekeren tijd, verzamelen kan. Doch, men zou ook tot dit zelfde einde, bij deeze kinderen, met veel gefchiktheid, gebruik kunnen maaken van een werktuig , gevormd uit blik, koper, zilver of eenige andere vaste ftoffe, in de gedaante van een halve okernoot; uitgebogen engeëvenredigd naar de grootte van het gezwel ; en welks rand plat en met zacht leder bekleed moet zijn : dit werktuig kon met eenen bombazijnen band, aan de zijden daarvan vastgemaakt, om de heupen gegord worden; en voor de verfchuiving met nog twee andere bandjens, die tusfchen de beenen om de dijen doorgaan, van achteren worden verzekerd: aan den onderrand van dit kom» achtig werktuig, moeten twee fleufachtige openingen of gaatjens zijn, zo na mogelijk over de openingen der pisleiders geplaatst, waaruit de pis, uit hetzelve, ongehinderd naar beneden kan vloejen: hier tegen zou van buiten eene fpons, of iet D 4  56 w. leurs , over eene bijzondere anders, kunnen aangelegd worden, die dit uitvloeiende water opving de voornoemde m a- thijs ussem verhaalde mij, den 18 Dec. 1790, in 'sHage zijnde, dat hij, in zijne jeugd een dergelijk werktuig gedraagen had, er; dat hem het in dien tijd weinig hinder veroorzaakte. Dan, noch de fpons, noch dit offoortgelijk werktuig kan van eenig nut zijn, als deeze ongelukkigen, in kleederen,hunne fexe eigen,(zo het jongens zijn naamlijk, ) gekleed worden : het vernuft moest ook hiertoe iet anders uitdenken; en ook hieraan is, tot een bijzonder gemak dcezer lijderen, voldaan. Het voorwerp, dat tot het uitvinden van zulk een werktuig gelegenheid gaf, was reeds 28 jaaren in vrouwen - kleederen geweest, en werd een Hermaphrodit genoemd — eene naauwkeurige be* fchouwing van het gebrek deezes lijders, in den jaare 1767, deed den zeer geleerden Heere j. a. stol te, op den inval komen, dat er welligt een werktuig kon vervaardigd worden, waarin de pis werd opgevangen ,en naar willekeur, door een pijpjen kon ontlast worden ,• in welk geval dan deeze perfoon in manskleederen kon worden gekleed: hij deelde, ten dien einde, zijn oogmerk aan den Heere veltk'amp mede; en deeze, na twee, niet genoeg voldoende machines van leer gemaakt te hebben, liet eindelijk,op vooittel van  wanschapenheid der pisblaas en teeloeslen. 5 7 den Heere stolte, na zijne eigene aftekening , een "werktuig vervaardigen , welk aan dit oogmerk in alle opzichten voldeed. Hetzelve is doorgemelden Heer zeiven, dusdanig befchreeven: „Dit werktuig, gemaakt van koper, en van „ binnen vertind , beftaat voornaamlijk uit twee „ deelen: „ Het eerfte is eene foort van bekken, hetwelk „ van vooren de gedaante van een fchulp heeft, „ en van achteren diep en rond uitgefneeden is, „ niet alleen op dat het fcrotum , de penis en het „ fponsachtige ligchaam, met de openingen der „ pisleideren daarin bevat, door hetzelve bedekt s, en tegen alle drukkingen en ftootingen bevei„ ligd, maar ook voornaamlijk, op dat de pis „ daarin opgevangen en langs hetzelve naar bene„ den bepaald zoude worden, fluitende daarom de „ rand van hetzelve, met leêr omboord, van on„ deren tegen het perinaum, ter zijde tegen de „ uitfleekzelen der zitbeenderen, een weinig hoo„ ger tegen defunicuüfpermatici, en eindelijk te„ gen het onderlijf: aan iedere zijde v n dit bekken is een haakjen, waaraan een lederen band, die „ om de heupen gaat, vastgemaakt wordt, ten ,, einde het werktuig op zijne plaats te houden: „ dit bekken loopt van onderen trechtersgewijs, „.tot op een klein gat na, toe; hangende dus de D 5  58 w. ledrs, over eene bijzondere „ bodem van dit bekken, in een aangefoldeerde holle kom: „ Deeze kom maakt het tweede gedeelte van „ (fit werktuig uit, hangt voor de beenen zonder merkelijk ongemak, en in dezelve vergadert zig „ de pis, door een gat in derzelver bovenfte ge„ deelte, terwijl de lucht uit de kom zig ontlast door een en ander gaatjen, nabij het grootere „ in den bodem van her zo even befchreeven bek„ ken gemaakt. „ Deeze kom kan omtrent twaalf oneen waters 5, bevatten, en heeft onderaan eenpijpjen, waar„ uit deeze man het water, in de kom vergaderd ;, zijnde , een en andermaal op den dag ont- last (V)" — Men zie de afbeelding van dit werktuig, door de Heeren stolte en veltkamp, achter hunne vei handelingen, naauwkeu * rig afgebeeld. Het uitgevonden werktuig van de Heeren stolte en veltkamp, bragt den Hoogleeraar bonn op het fpoor om ook den jongeling m. ussem, dit zelfde werktuig, met eenige verandering, te doen gebruiken. „ Hetzelve is over het algemeen" fchrijft ZijnEd. „ overeenkomftig met dat van jan joele, (c) Befchrijving der ■wanfehapene teeldeelen en waterwegen bij eetC wan, en etnes werktuigs, enz. Zwol 1770, fel. 26.  WANSCHAPENHEID DER PISBLAAS EN TEELDEELEN. 59 „ door de Heeren stolte en veltkamp be„ fchreeven — de eenige veranderingen die ik er „ aan gemaakt heb, en die hetzelve veelligt min„ der duurzaam, maar voor zulk een jong mensch „ h'gter te draagen doen zijn, befiaan daarin: dat „ ik het i.) in plaatze van koper, van koper-blik „ van binnen vertind, heb doen vervaardigen ; 2.) „ dat ik het zijdelijk plat verkoozen heb, om in „ den gang gemaklijker te doen zijn , en tusfchen „ de naauwere dijën van dit kind minder wrijving „ en fchuuring te maaken ; 3.) hiertoe echter „ moest het uit meerder Hukken zamen gefoldeerd „ worden, het welk de vernieuwing en vergroo„ ting minder kostbaar voor dien ongelukkigen zal „ maaken; ten 4.) heb ik, in plaatze van haak„ jens, twee oogiens verkoozen, om er eenen dub„ belden bombazijnen band te doen doorgaan, en „ de twee einden daarvan, elkaêr op den rug kruis„ fende, naar den buik wederom voorwaards gebragt, door een lits en knoop te vereenigen , s, waardoor het fchildwijze bekken meer in even„ wigt hangt, tegen den buik aangehouden, en „ dus, zonder het minfte hinder, gedraagen „ wordt " 1— Men zie de afbeelding deezes ,, werktuigs achter de verhandeling van den Heere , bonn, in het derde deel van het Genees- Na. (d) Gen. Nat. en Huish. Kabin. 3. d. bl. 2:4.  6o w. leurs, over eens bijzondere tuur- en Huishoud-kurdig Kabinet, geplaatst. Dit verbeterde werktuig voldeed zodanig , dat deeze jongeling , van dien tijd af aan, in mans kleederen gekleed, daarmede , zonder merkelijke hinder, eenige uuren daags, te voet kon afleggen - voords is deeze jongeling, met dit werktuig, uit Holland naar Frankrijk en Duitschland vertrokken: eenige der voornaamften Genees- en Heel-kundigen aldaar, meenden dat er een gemaklijker machine kon worden uitgedacht, vooral dat het ontvangbakjen gemaklijker voor den lijder zijn zoude, wanneer het van eene zachtere ItoiTebe reid werd: dan, even zo veelen zulks te verbeteren ondernomen hebben, even zo veelen hebben de vruchtloosheid en minder gefchiktheid van hunne nieuwe verandering ondervonden - de meesten hunner bevonden hetzelfde gebrek, als het welk de Heer veltkamp, bij zijne eerstvervaardigde machines ondervond, dat naamiijk, daar de ontvangbak van leer of zachte ftoffe was, wanneer dezelve met pis was opgevuld, bij de minfte drukking op dit deel, dit vocht naar boven of ter zijden uitvloeide : zij verworpen derhalven hunne nadere uitvindingen, en vergenoegde zig, met het werktuig van den Heere bonn, vooralsnog, het gefchikfte te noemen. Wijle de Hoogleeraar lobstein, te Straatsburg, meende echter dit ongemak van het naar  wanschapenheid berpisblaas en teeldeelen. 6l boven uitvloejen der pis, door een klapien te verbeteren : men zie zijne befchrijving achter de Hoogduitfche vertaaling der verhandeling van den Heere bonn, in 1782. door Dr. arntz aldus opgegeeven: „ Het werktuig is een bekken van „ dun geel koper, zijnde van boven wijd, doch „ naar onder trechtervormig uitloopende, ten ein„ de de wanftaltige roede geheel vrij daarin zou „ kunnen bevat worden: aan het fpits toeloopend „ gedeelte van het bekken is een ledeien zak, „ (die overtrokken is, om den lijder niet te hinderen,) vastgemaakt, waarin de pis uit het bek„ ken zig vergadert: het bekken fluit derwijze „ met een klep, die er aan gemaakt is , dat , „ fchoon de zak vol pis loopt, het terug loopen „ van dezelve in het bekken belet wordt: deeze „ zak is met eene fchroef aan het bekken vast , waardoor het ledigmaaken van den zak ge„ maklijk wordt gemaakt, zonder dat de lijder „ het geheel werktuig behoeft lostemaaken: het „ werktuig wordt aangelegd door eenen breeden „ band, die om het lijf gegespt wordt: ten einde het bekken niet zou verfchuiven, of den lij„ der wrijven, gaan van den breeden band , die „ om het lijf is, twee fmallen banden nederx waards, die aan het bekken vast zijn, als dan ,., worden dezelven tusfchen den aars kruiswijze „doorgehaald, over delenden heen gebragt,  6i W. LEURS, OVER EENE BIJZONDERE en aan den breeden band vastgegespt, enz." Dan,de verbetering van den Heere lobstein verdient, ten deeze opzichte, geene voorkeur - bij het gebruik van dit werktuig moet, wanneer men den zak wil ontledigen, den geheelen broek van vooren losgemaakt en den lederen zak geheel afgenomen worden, in welken tusfchentijd den lijder de pis langs de diiën afloopt: hier komt bij, dat de klep, welke de terug vloejing van de pis uit den zak naar het bekken moet belette", zeer ligt in zijne werking belemmerd raakt, en dan fbmwijlen, zo wel de neer- ab de op-vloejing tegen» ftaat: dit laatfte gebrek heeft de meergemelde w athijs ussem, (gelijk hij mij verhaald heeft # in foortgelijke machines, die naar dit voorfchrii't vervaardigd waren, herhaalde keeren bnriérvoi den. Alleenlijk heeft ussem een klein gebrek , in het draagen van zijn tege woor ig werktuig waargenomen, naamlijk: hij ondervond, dat onder het gaan, het ftopjen van zijn vergaêrbakjen voor de pis, dikwijls, door de fchuuring van hemd en broek, los raakte, en daardoor de pis bij de beenen afliep; het welk hij echter overwonnen heeft, door zelf uittedenken, om van onder in den broek een foort van knoopgat te maaken, waardoor het ontlastpijpjen naar buiten komt, en hij dus, zo dikwerf hij het bakjen ontlasten wil, het ftopjen. gemaklijk daardoor afneemt en wederom invoegt.  WANSCHAPENHEID DüR PISBLAAS EN TEELDEELEN. 63 Het werktuig derhal ven , door de Heeren stolte en veltkampallereerst uitgedacht, en door den Heer bonn verbeterd; voldoet in alle opzichten, en 'fchijnc geen gebrek meer overtelaaten om te verbeteren : „ ten ware" ichrijft de Heer bonn mij, „ dat het misfchien van den onder„ kant, achter het fcrotum wat meerder konde op„ fchieten, in een dergelijk werktuig , om hem „ bij de nrcht, in het te bed hggen, tegen de. „ lekking te dienen."  VERKLAAR ING, der AFBEELDING Van een manlijk kind, met eene misvormde pisblaas en wanfchapene teeldeelen. PLAAT II. a. De buik van het kind, waaraan geen navel gezien wordt. b. b. De dijen van hetzelve; door de losheid en vancénwijking derfchaambeenderen aanmerkelijk van eikanderen verwijderd. c Het zogenaamde vleescbgezwel ; of liever, de binnenfte blaaswand naar buiten gekeerd; welke hier een weinig boven de bekleedzelen van den buik uitpuilende , en rondom aan dezelve vereemgd gezien wordt, d. d. De plaatfen waar zig de pisleiders, met twee fpleetachige kleine gaatjens, in dit deel openden, en waaruit de pis geduurig droppelsgewijs , en fomwijlen met eene flraal , uitvloeide. c. De plaats alwaar de navelftreng bij de geboorte had vastgezeten , en wier lidteken nog duidelijker achter het blaasgebrek te zien was. f. f. De roede, in derzelver bovenfte gedeelte gefpleeten, kort, verbreed en plat nederliggende, te zien. g. Het toompien. h. Het gedeelte van de voorhuid, beursgewijs en verlengd nederhangende. i. i. i. De plaats, welke bij andere foortgelijke voorwerpen den balzak vertoont; doch welke zig hier een weinig bolachtig gezwollen, zonder naad en zonder ballen voordoet. VER-    VERHANDELINGEN e m WAARNEEMINGEN, OVER VERSCHEIDENE HEELKUNDIGE ONDERWERPEN, DOOK D. van GES S C HE Ri (jfelijk waarneemingen, en verhandelingen op waarneemingen vooral gegrond , door dewelken eenig belangrijk gedeelte der Heelkunde wordt opgehelderd, nimmer te veel kunnen vermenigvuldigd worden, heb ik gedacht ons pas opgericht Genootfchap ter bevorderinge deezer Kunst, geen' ondienst te zullen doen, niet hetzelve bij E  66 ©. VAN GESSCHER, OVER Dï AFZONDERLIJKE deeze gelegenheid een vijftal van dergelijke (lukken aancebieden. Het zal mij aangenaam zijn te verneemen, dat mijneverdienftelijke kunstgenooten in 't algemeen, mijne medebeftuurderen en leden des Genootfehaps in 't bijzonder, er even dus over denken, of voor het minst mijn ontwerp , de zaaken daarin vervat, en de orde daarin gehq^den, hunne goedkeuring niet geheel en al zullen onwaardig achten. \7A3 D Y> IM ^3 Yi MA A W Verhandeling over de afzonderlijke ontwrichting der kleine Ellepijp. Het hoofdjen der kleine ellepijp, is door middel der ondiepe holte van deszelfs toppunt, geleed met den zogenaamden hoofdwijzen knokkel des armbeens ; door middel van zijnen omtrek , met de zijdelijke halfmaanswijze holte der groote ellepijp: in de eerde geleeding wordt hetzelve bevestigd , door den algemeenen beursband van het gewricht des voorarms; in de laatfle door den kroonband. (V> (a) Winslow Expts. Anat. de la flruü du corps. Hun. 8. Tom. i. §. 281. Pag. 333. Weitbrecht Syndefinel. Pag. 31. Fig. 10 6? u. Litt. n. ». PI. 3.  ONTWRICHTING DER KLEINE ELLEPIJP. 6f Deeze band;, de kroonband naamlijk, is zeer dik, fterk, bijna kraakbeenig, fmal, effen en glad vanbinnen, gehecht aan den voor-en achter rand der zijdelijke hoite van de groote ellepij j, vanboven vereenigdmet den gemelderi beuroband, van onderen door eenige zeer tedere verlengzelen, met den hals der kleine ellepijp, en omvat meer of min . drie vierde deelen van duzellde boöfdjen. (*) Hoe verzekerd dat hoofdjen , in zijné beide geleedingen, bier door, door den buitenften zijband des gewrichts, en door verfcheidene daarover heen loopende fpicrtn, ook zijn moge, ontwricht het hogthans fomwijlen, zo van het armbeen, als van d': groote ellepijp, intusfehendeeze beide beenderen met eikanderen verbonden blijven; en plaatst zig, dan eens hier, dan eens elders. H 'ppocratks , fchijnt deeze ontwrichting gekend te hebben; fpreekende althands van die des voorarms in 't algemeen, zegt hij: „ Eene „ andere zeer lastige befchadiging des elleboogs „ is, als het dikfte been afwijkt van het andere: „ in dit geval, kan de arm, noch geboogen noch j, uitgeflrekt worden, en is het uirgeweekene, „ ter plaatze waar de over de fpier loopende ader zig verdeelt, voelbaar." fV) (b) Ibid. (c) Hippocrates, Oper.omti. Edit. fo»8. Pag. 7?!. E £  68 d. van gesscher, over de afzonderlijke Neemt men ten minften, voor de over de fpier loopende ader , de armflagader, en voor het dikfte been des voorarms, de kleine ellepijp, gelijk het waarfchijnelijk is dat men doen moet, alsdan zal uit het vervolg blijken, dat deeze gezegden /olmaak tlijk ftrooken, met de gewoone verfchijnzelen eener voorwaardfche ontwrichting der kleine ellePijp- Ik noem eene voorwaardfche ontwrichting deezes beens, die, bij welke het hoöfdjen deszelven verplaatst is, tot voor het fpits uitfteekzel der groote ellepijp; en zal eene achterwaardfche, die noemen, waarbij hetzelve huisvest naast het oker anum, naar den kant der uitwendige knokkel van het armbeen: ik ben verpligt, zulks, hier ter plaatze, ééns vooral te doen opmerken, ten einde mij, zo veel mogelijk zij, te vrijwaaren , voor bedenkingen, meer gegrond op eene enkele woordenzifting, dan wel, op eene juiste kennis van den natuurlijken ftand des arms, in 't algemeen, en van elk van deszelfs deelen, in 't bijzonder. Celsus, hoe zeer anderzins verknocht aan de leere van mippocratfs, gaat dezelve met ftilzwijgen voorbij: hij merkt, dat meer is, zelfs aan Dat, als de groote ellepijp ont- „ wricht van het armbeen, de kleine zig, fonwij„ len, tevens daar van verwijdert; fomwij-  ontwrichting der. kleine ellepijp. 69 „ len blijft in hiare natuur! j'ke plarts." (<0 Galenus, en p. alg*neta doen hetzelfde : dat is, fpreeken geheel niet van de afzonderlijke ontwrichting der kleine ellepijp. F. ab aquapendente, zegt: „ De kleine „ ellepijp ontwricht meestal buitenwaards: men „ kent deeze ontwrichting daaraan, dat aan dezelf„ de zijde eene verhevenheid gezien wordt: beide „ ellepijpen wijken, in dit geval, van elkande„ ren : de uitrekking behoorelijk gedaan zijnde, „ gefchiedt de herftelling gemaklijk." (/) Deeze Schrijver, derhalven , fielt, zo wel als hippocrates, eene op zig zelve betraande ontwrichting der kleine ellepijp; maar doet zulks dus onbepaald, immers met zo weinig naauwkeurigheid, dat men naauwlijks kan begrijpen hoedanig eene hij bedoeld heeft, dewijl, ten dien opzichte, alles afhangt van den zin welken men moet hechten aan het woord buitenwaards, waaromtrent bij denzelven geheel niets wordt aangemerkt. Pa Ré fpreekt noch van deeze ontwrichting, noch van eene voorwaardfche : omtrent de ge meenfchaplijke ontwrichtingen flechtsder beide ellepijpen , raadt hij den Heelmeester bedacht te zijn, (d) Cewus, Lib. 9 Cap.}6. (e) Aquapend, Oper. Chir. Pars prim. Lib- 5. Cap, ö. Col, 364- E 3.  70 d. van GtSSCHSR, over de afzonderlijke om bij het herzetten der groote ellepijp, die der kleine niet te veronachtzaamen. (ƒ) Guillembaij, een leerling van deezen grooten Heelmeester, zegt er niet meerder van: zijne aanmerkingen immers, dat fommigen, bij de door hem befc'nreevene foorten van ontwrichtingen, nog eene foort van ontwrichting voegen, van de Grieken Diaaafis genoemd , doet niets ter zaake; als Zijnde 'zo wel , indien niet meerder, toepasfelijk op eene enkele uittrekking en biarvan afhangende verflapping , van den kroon - uL»fchenbeenfchen- en buitenfien zij band, als op eene waare afzonderlijke ontwrichting der kleine elleP'jP- (g) Bij hi ld anus. Bij geenig ander Schrijver van heelkundige waarneemingen , vindt men, mijns weetens , eenig voorbeeld deezer ontwrichting: eenige de minfte aanmerking ten haaren opzichte. Virduc, de Geneesheer, op dat ik weclerkeere tot leerftellige Schrijvers, zegt: „ De groote „ ellepijp kan niet ontwrichten, ten zij de kleine „ het uidteekzel verlaate des armbeens: om deeze „ reden moet men , de herftelling doende der „ groote ellepijp, zorgvuldig onderzoeken , of „ de kleine op haare plaats zij; waarvan men (f) PAné, Oeuvr. Pag. 571. (g) du verney, Vtrh. over de gebreken der Beenderen . % D. Bltdz. 149.  ontwrichting der kleine ellepijp. 71 „ zig best kan verzekeren, door de gemaklijke „ voor- en achter - overkanteling van de hand." (A) Hij ontkent dus de mogelijkheid der afzonderlijke ontwrichting van de groote ellepijp uitdruklijk: en, om ffilzwijgen voor ontkennen te neemen, ook die der kleine. Bij munniks leest men , hoewel eenigzins ftelliger, hetzelfde als bij guillemeau; te weeten: „ Somwijlen wijkt de kleine ellepijp af „ van de groote, zonder de minfte ontwrichting „ deezer." (V) Naauwlijks immers kan men onderftellen, dat hier het woord afwijking moet ge-«omen worden, in den zin van ontwrichting. Purman, petit en heister, fpreeken zo min van de afwijking, als van de meergenoemde ontwrichting der kleine ellepijp. „ Dalechamps," zegt du verney: ,, be„ richt in zijne aantekeningen, dat men zig misfchien „ zal verwonderen, waarom hij niet lpreekt van „ de ontwrichting der kleine ellepijp; maar dat „ de reden daarvan is, dat dezelve zelden alleen „ voorkomt, zonder verplaatfing van de groo- Fournier en den goueij, twee fchrijvers (h) verduc, Pat hal. de Chir. Tem. 1. pig. 520. (i) Munniks, Werken, Bladz. 444, (k) du verney, Vcrh. ever de gebu der Beenderen, t. D. Bladz. 149. E 4  72 d. van gesscher, over de afzonderlijks door denzelfden Hoogleeraar aangehaald, dachten er dus niet over, maar fpreeken daarvan beiden op eene wijze , welke niet toelaat te twijfelen, of zij hebben dezelve gezien, gekend -en waarfchijnelijk zeiven behandeld. (/) De gorter zegt, in deeerfte uitgaave zijner Heelkunde: „ Als de kleine ellepijp alleen ont„ leed is, moet men den onderarm,na de herftel„ ling, binden." In de tweede, fchoon vermeerderde uitgave,"is dit nagelaaten, en fpreekt hij eeniglijk van de ontwrichting des elleboogs in 't algemeen, (m) Platner, de oude, eller , schaarschmidt, e. c, de villars en bell, fpreeken of geheel niet van de gefielde ontwrichting, of ontkennen dezelve: de eerfte zelfs, betwist de mogelijkheid eener afwijking van het boveneind der kleine ellepijp, door uiterlijke oor-, zaaken; maar flaat dezelve toe door innerlijke. Du verney, die dezelve dikmaalen zegt gezien en behandeld te hebben , bekrachtigt zijne fteilingen dienaangaande met drie waarneemingen, en beweert daarvan hoofdzaak lijk: datze alleen beftaat in eene afwijking der kleine ellepijp naar (1) Ibid. (m) de gorter, Gezuiv.Heelk.RMz.()6. Nieuw gezuiv. Hf elk. Bladz. 171. 00 Platner t Handl. tot de Heelk. 2. D. BJadz. 271.  ONTWRICHTING DER KLEINE ELLEPIJP. 7% de lengte, ter afftand van een zesde of een vierde duims van het armbeen : datze des geenzins gefchiedt naar buiten of naar binnen, of naar eenige andere zijde, gelijk fommigen, zegt hij, gewild hebben: dat tegen de laatstgenoemde ontwrichtingen, de kringswijze band die den hals der kleine ellepijp omvat, het tusfchenbeenig trekkerachtig uitfpanzel , en de inplanting der tweehoofdige fpier zig aankanten: datze fomwijlen veroorzaakt worde door een' val; en bij kinderen, meestal, door dezelven, bij de hand vast* gehouden, te doen fpringen over een goot, of van de eene plaats overtedraagen naar den anderen: datze in den beginne zeer weinig pijn veroorzaakt, maar onherfteld blijvende , gevolgd wordt van eene bolle gewrichtszwelling , doorgaands ontaartende in eene lidswam, en van verlamming des arms: dat de voorarm en hand, zig daar bij altoos bevinden in een' ftaat van vooroverkanteling; de uitftrekking des arms uitermaate pijnlijk, de achteroverkanteling der hand onmogelijk is, en het hoofdjen der kleine ellepijp , beftendig gevoeld wordt achter de pees der tweehoofdige armfpier: dat eindelijk de herftelling best bewerkt wordt, door de hand achterover te kantelen, het hoofdjen der kleine ellepijp buitenwaards te drukken, en den voorarm te buigen, (o) (o; Dy VERKïY, Bladz. 153. &feq. E 5  74 d. van gesscher, over de afzonderlijke In mijne Hedendaagfche oefenende Heelkunde, heb ik de meergemelde ontwrichting' grootendeels even dus befchreeven als du verney: ik heb mij echter onthouden van te ftellen, datze Hechts gefchiedt naar de lengte , zonder de bepaaling te ontglippen van den kroonband, en daarenboven gezegd, verzekerd te zijn van de mogelijkheid, dat, alsze onherfteld blijft, er fomwijlen niets anders volgt, dan eene belette buiging en uitftrekking des voorarms, met eene dergelijke achteroverkanteling van de hand ; en fomwijlen, fchoon zeldzaam, alle natuurlijke beweegingen deezer deelen wederkeeren. (p) Ter voldoeninge aan mijn tegenwoordig oogmerk, 't welk niet minder is, dan eene meest mogelijke volledige verklaaring te geeven van de ontwrichting der kleine ellepijp, onafhangelijk van die der groote, moet ik nu hier bijvoegen. i.) Dat, noch de kroonband der kleine ellepijp, noch de tusfchenbeenfche band des voorarms , noch de inplanting der tweehoofdige armfpier, zig tegen eene waare en volkomene voorwaardfche ontwrichting deezes beens, kan aankanten. a ) Dat de een en ander deezer deelen, zig insgelijks niet kunnen aankanten, tegen eene achterwaardfche ontwrichting der kleine ellepijp; en deeze derhalven, in denzelfden zin geno- (p) i Deel, Bladz. 298. & feq.  ONTWRICHTING DER KLEINE ELLEPIJP. f5 men , even mogelijk is als de voorwaardfche. 3.) Dat, al ware het zelfs, dat deeze onwrichtingen befchouwelijk onmogelijk fcheentn, dezelven nogthans ondervjndelijk vatbaar zijn voor bewijzen, in allen deele onwederfpreekelijk. Men vergunne mij, de eene en andere deezer Hellingen te ftaaven, door de volgende aanmerkingen, door de volgende waarneemingen. Eer/te Aanmerking. De kroonband, hebben wij gezien, is fmal, fterk, bijna kraakbeenig, glad van binnen, niet met den hals der kleine ellepjp verbonden, dan door eenige zeer tedere verlengzelen, en omvat voor drie vierde deelen, flechts de even fmalle omtrek van het hoofdjen deezes beens, 't welk van gelijke door een gladde kraakbeenige korst bekleed is, met zo weinig flu;ting, dat dezelve aan dit hoofdjen, bij de vpor- en achter-overkanteling van de hand, eene zeer groote vrijheid geeft van beweeging. Bij de werking derhalven, eens uitrekkend en te gelijk wippend vermogen , toegepast op den voorarm en de hand, gelijk plaats heeft, bij voorbeeld, als men een vallend kind, door het bij de hand, vooial bij derzelver gewricht met den voorarm, opteheffen, inden val weerhoudt,  ?6 D. VAN GESSCHER, OVER DE AFZONDERLIJKE is het zeer mogelijk, dat het hoofdjen der kleine ellepijp den gemelden band ontglipt; afwijkt van de hoofdwijze knokkel des armbeens, en zig plaatst, of in den vouw des elleboogs, of elders, naar gelang, 't zij bij den val, 't zij bij het opheffen, of deeze beweegingen gebeuren, of geenen. Tweede Aanmerking. De tusfchenbeenfche band betwist de mogelijkheid, althans eener voorwaardfche ontwrichting der kleine ellepijp, niet meerder dan de kroonband: deeze band immers, gehecht ter eene zijde langs de kleine , ter andere zijde langs de groote ellepijp, is peesaartig, veerkrachtig, en moet des zelfs bij gelijke gelegenheden, zo dra het hoofdjen der kleine ellepijp maar eenigzins in 't gevaar gefield wordt, om den kroonband te ontglippen; die ontglipping eerder begunfligen dan weêrflreeven. Derde Aanmerking. Men kan hetzelfde, met opzicht tot dezelfde ontwrichting, zeggen, van de inplanting der tweehoofdige armfpier; dewijl . fchoon die inplanting , geen merkelijk grooten hoek maakt met  ONTWRICHTING DER.KLEINE ELLEPIJP. 7?- de kleine ellepijp, de algemeene plaatfing deezer fpier echter, en de loopflxeek van voor het minlle twee derden zijner zamenftellende vezelen, veel meer gefcbikc zijn tot het helpen bewerken, dan tot het beletten deezer ontwrichting, (q) Vierde Aanmerking. Noch deeze aanhechting der tweehoofdige armfpier, daarenboven, noch de kroon- en tusfchenbeenfche - banden, al voegt men er zelfs bij , de voorwaardfche ontwrichting der kleine ellepijp zo zeer begunftigende medewerking der ronde en vierkante vooroverkantelende fpieren, zijn in (laat, om in alle gevallen, zonder onderfcheid, ten beletsel te (trekken eener achterwaardfche ontwrichting deezes beens: want, hoe zonderling, hoe groot, zijn niet fomwijlen de oorzaaken der ontwrichtingen? — en, van welk gewricht kan men ftellig verzekeren, dat altoos en in alle gevallen, beftand is tegen elk derzelven ? (q) albinüj , Tabul. Muse. Tab. 19. Fig, 3.  '?% d. van gisscher, over de afzonderlijke Eerfte Waarneming. Het zesjaarig zoontjen van c. h., had omtrent tien weeken, vóór men mij daarover raadpleegde; door een' val, een onvermogen gekreegen in de buiging en uitftrekking des linkerarms , gelijk ook in de achteroverkanteling van de hand, vergezeld wel met niet veel pijn , maar met eene merkelijke zwelling van het gewricht des voorarms. De ter hulp geroepen Heelmeester, een man, ongelukkig van zeer weinig kunde, befchouwde deeze zwelling als het enkel gevolg eener kneuzinge, en behandelde dezeke, eerst met de befchermende pleister van de vigo, naderhand met brandewijn. Ik vond het hoofdjen der kleine ellepijp, de daarmede overeenftemmende knokkel des armbeens ontweeken zijnde, geplaatst vóór het fpif uitfleekzel der groote ellepijp; de arm-ftomphoekig geboogen; de hand in vooroverkanteling; de buiging zo wel als de uitftrekking vnn den arm, gelijk ook de achteroverkanteling der hand, ondoenlijk,- en geheel geene zwelling meer, noch ter plaatze van het gewricht, noch elders. Verzekerd door het een en ander, van de voorwaardfche ontwrichting der kleine ellepijp , onderrichtte ik daarvan de ouderen; voorfpel-  ontwrichting der kleine ellepijp. f$ de niets günftigs; maar beloofde alles Wat eenigzins nuttig zijn konde, te zullen aanwenden. Weekmaakende Hovingen, dergelijke pappen, het baden zelfs van den arrn in den opgefneeden en nog warmen buik van versch geflagte runderen , door mij aangc-preezen, en, geduurende drie weeken, met zeer veel gezetheid gebruikt, hadden nogthans geene de minfte uitwerking, en lieten alles in denzelfden ftaat als te vooren. Eere waare anchylofis naamlijk , der zamengeleede beenderen j door de te vooren gehoudene behandeling vermoedelijk veroorzaakt, was hier van de reden': want, niet te vreden met voorgemelden nutloozen aanleg, had men tevens goed gedacht, het lijdend gewricht, in zijnen wanvormigen ftand, vast te moeten omzwachtelen, en alle beweegingen van hetzelve te beletten. Tweede Waameeming. Het zoontjen van den Heere p. w., oud omtrent vijf jaaren , in gevaar zijnde van te vallen, werd daarvoor behoed door zijne geleidfter, die het bij de linkerhand vasthield en ophief. Het kind klaagde oogenbliklijk daarna, over pijn in het gewricht des voorarms; kreeg eene ligte zwelling in den omtrek van hetzelve, en werd gefield onder de behandeling eens Heelmeesters,  8o D. VAN GESSCHER, OVER DE AFZONDERLIJKE weinig kundiger dan de voorige, en die, evenals deeze, in her denkbeeld viel van kneuzing. Na verloop van zes weeken daar bij geroepen zijnde, vond ik het hoofdjen der kleine ellepijp terzelfder plaatze als in hec voórige geval; de hand in vooroverkanteling, den arm ftomphoekig geboogen, en de hoofdwijze knokkel des armbeens buitengemeen merkbaar. Uit kracht der mindere veroudering deezer ontwrichting, en, om dat ik nog eenige beweegelijkheid befpeurdein de geleeding des voorarms, vlei' de ik mij met de mogelijkheid der herftelling, en beproefde dezelve terftond, doch vruchtloos: een ge* lijk dampbad, gelijke pappen , geduurende den tijd van tien dagen aangewend, beletteden zelfs niet, dat ik, na nog drie gedaane poogingen ten dien einde , mij genoodzaakt zag om alles te laaten in denzelfden ftaat, als waarin ik het gevonden had. Zeer zachte eerst, fterkere vervolgends, en van tijd tot tijd herhaalde beweegingen van het lijdend gewricht, door mij als toen aangeraaden, hebben naderhand echter alles dermaate verbeterd, dat de buiging en uitftrekking van den arm, bijna volkomen gefchieden kan, en ook eenigzins, hoewel weinig , de achteroverkanteling van de hand. Der'  ontwrichting der kleine ellepijp. 8l Derde Waarnceming* j. s. oud dertig jaaren, uit hoofde [van ziekte in ons gasthuis ingenomen , werd op het voorfchrifc van den Heere o osterdijk, op den rechter arm adergelaten door een' mijner leerlingen: deeze , een oplettend jongeling , ontdekte bij die gelegenheid , in de vouw des elleboogs eene wangeftalte, hem onbekend, en berichtte mij tcritond van hetzelve. Den volgenden dag onderzocht ik den arm; niet inderdaad uit noodzaakelijkheid, gelijk aanftonds zal blijken, maaralleen ter voldoeninge aan zijn verzoek, op leergierigheid gegrond : ik befpeurde hierbij de volgende zeer opmerkelijke bijzonderheden: Het hoofdjen der kleine ellepijp, afgeweeken van den hoofdwijzen knokkel des armbeens, was geplaatst achter de pees van de tweehoofdige armfpier; waar hetzelve tusfehen de vingeren konde gevat, en vrijlijk naar de eene en andere zij. de bewoogen worden: de onderarm, die bij uitftek plat was, konde de lijder vólmaaktlijk buigen en uitftrekken, doch niet, zonder dat in het laaifte geval, het hoofdjen derzelfde ellepijp , ter aangeweezene plaatze nog veel meer kenbaar werd: de achteroverkanteling van de hand, was niet minder volkomen dan de buiging en uitftrekking des F  82 D. VAN GESSCHER, OVER DE AFZONDERLIJKE voorarms, en werd verricht met alle verbeeldelijke vaardigheid: de hoofdwijze knokkel des armbeens eindelijk, ftak meerder uit dan in de voorige gevallen , en fcheen eene meer puntige gedaante te hebben aangenomen. Bij ondervraaging bleek, dat het gebrek federt twintig jaaren beftaan had; dat het veroorzaakt was door een' val; gelijk ook, dat men het, bij gemis eens Heelmeesters , geheel aan de zorg der Natuur had toevertrouwd. Vierde Waarneeming. Ik bewaar in mijne ontleed- en ziekte-kundige verzameling, onder meer andere zeldzaame Hukken, de rechter voorarmsbeenderen van een nog niet volwasfchen mensch, in welken het hoofdjen der kleine ellepijp, door ontwrichting verplaatst, te gelijk met den hals en knobbel, door anchylofis vereenigd zijn, met het boven- buiten- en voorfte gedeelte der groote ellepijp, aan en onder het fpits uitfteekzel. De gewrichtsholte van opgemeld hoofdjen , is door eene dwarfche en eenigzins .verheevene lijn gedeeld in twee vlakten,- in eene voorfte naamlijk, welke, na genoeg, haare natuurlijke diepte behouden heeft; en in eene achterfte, welke, bijkans plat,van vooren naar achteren fchuins afgefneeden  ontwrichting der kleine ellepijp. 83 is > en als een verlengzél maakt van de gewrichtsholte der groote ellepijp.' (V) Vijfde Waarneeming. Bij een' jongeling van ongeveer vijftien jaaren , finds verfcheiden maanden onderhevig aan eene belette buiging van het gewricht des linker voorarms, en vooroverkantelingder hand, door een' val veroorzaakt; vond ik met den Hoogleeraar bonn, en mijne Mede - Heelmeesters, labce, swagerm'an, martens, hussem , de bree en Krieger, de kleine ellepijp achterwaards ontwricht , en het hoofdjen deezes beens geplaatst nevens het olecranum , alwaar het onder de bekleedzelen zo zeer uitpuilde, dat men deszèlfs geleedingsholte met het armbeen, door den vinger allerduidelijkst onderfcheiden konde. Uit deeze aanmerkingen , uit deeze waarnee. mingen immers, blijkt zo wel het fumwijlig beftaan, als demogelijkheid der waare ontwrichtingen van de kleine ellepijp; gelijk ook, dat het zo wel mogelijk, zo wel zeker is, dat die ontwrichting kan gebéuren naar achteren, dat is naar de zij ie der uuftrekking, als naar vooren, dat is naar de zijde der buiging van het gewricht dés elleboogs.(r) Zie PI. 3. Kg. ï. en 2. F 2  84 D. VAN GESSCHER, OVER DE AFZONDERLIJKE In de vier eerst befchreevene gevallen naamlijk, was her, hoofdjen der kleine ellepijp geplaatst achter de pees der tweehoofdige armfpier, of Heiliger, vóór het fpits uitfteekzel der groote ellepijp. In het tweede geval, was de hoofdwijze knokkel des armbecns, buitengemeen merkbaar. In het derde, was deeze zelfde knokkel nog merkbaarder, had eene puntige gedaante verkrtegen , en konde men het boveneind der klein e ellepijp niet Hechts vatten tusfchen de vingeïen, maar met deezen tevens vrijlijk beweegen, naar de eene en andere, vooral naar de buitenzijde van den arm. In het vierde, is het hoofdjen, de hals en knobbel der kleine ellepijp, zamen en in één gegroeid , met het bovenfte en voorfte gedeelte der groote ellepijp, aan en onder het fpits uitfteekzel. In het vijfde eindelijk, deed het achterwaards geweeken hoofdjen der kleine ellepijp, de bekleedzelen ter zijde het okcranum gezwelswijze uitpuilen, en wel dermaate, dat men deszelfs gewrichtsholte met het armbeen, allerduidelijkst door het gevoel onderfcheiden konde. In de twee eerfte gevallen derhalven, was de ontwrichting des dikmaalen genoemden beens , vermoedelijk, in het derde en vijfde geval waar-  ONTWRICHTING DFR KLEINE ELLSPIJP. $5 fchijnelijk, in het vierde zeker volkomen; en beftond dezelve niet enkel, gelijk du verney beweert, in eene afwijking naar de lengte, ter afftand van een zesde of een vierde duims van het opperarmbeen. Moet men, althans van de drie laatfte gevallen, zulks niet vastftellen, alsdan begrijp ik in geenen deele de reden, noch van derzelver verfchijnzelen, noch van derzelver gevolgen , en zijn deezen voor mij volftrekt onverklaarbaar. Uit dezelfde aanmerkingen en waarneemingeu daarenboven, maar vooral uit de laatflen, blijkt, dat de voorwaardfche ontwrichting der kleine ellepijp, zeer veel gemeenzaamer is en zijn moec dan de achterwaardfche; dat bij de eerfte, de arm ftomphoekig geboogen, de hand voorover gekanteld; bij de laatfte, de arm ukgefcrekt, de hand achterover-gekanteld is: dat vallen, en het opheffen van vallende kinderen bij de hand ,.' de gewoone oorzaaken zijn deezer ontwrichting: dat de onmiddelijke toevallen derzelven zijn, eene draagelijke pijn, en meer of min merkelijke zwelling, ter plaatze van het gewricht des voorarms: dat deeze toevallen, fchoon de ontwrichting aanweezig blijve, in 't vervolg meestal verdwijnen, zo van zei ven, als door het aanwenden van oplosfende hulpmiddelen: dat in ditzelfde geval, de bolle zwelling des gewrichtsj,. het F 3  86 D. VAN GESSCHER, OVER DE AFZONDERLIJKE * fponsgezwel deszelven, en de verlamming des arms, voor het meest als mogelijke, geenzins als zekere gevolgen kunnen befchouwd worden: dat integendeel, onder zekere voorwaarden, of alleen gewrichtsverftijving nablijft, of de natuurlijke beweegingen des voorarms en der hand, geheel of gedeeltelijk, allengskens wederkeeren: dat de herftelling deezer ontwrichting eindelijk, fchoon misfchien gemaklijk in den beginne, na verloop van eenigen tijd echter, zeer moejelijk, en fomwijlen zelfs volftrekt onmogelijk is. Spreekende hier onder anderen van de herftelling der ontwrichting van de meergenoemde eltepijp » erinner ik mij, dienaangaande, in mijn voorgemeld werk gezegd te hebben: „ De her„ ftelling deezer ontwrichting is eenvoudig, ech„ ter niet gemaklijk: men omvat naamlijk met „ de eene hand den onderarm, bij het gewricht , der voorhand; met de andere denzelfden onder„ arm bij het gewricht des elleboögs, en plaatst „ de duim deezer hand op de kleine ellepijp, bij „ de aanhechting van de pees der tweehoofdige „ armfpier: met de eerfte hand,''brengt " men die „ des lijders, zo veel mogelijk zij, in achterover„ kanteling, en drukt ter, gèlijker tijd, niet den ,, duim der laatfte, het bovenfte eind der kleine „ ellepijp buitenwaards : zo haast men begriipt, ,, dat de achteroverkanteling genoeg en het hoofd-  ONTWRICHTING DER KLEINE ELLEPIJP. 3/ „ jen der kleine ellepijp ontkneld is, buigt men „ het gewricht des voorarms, en voltooit hier „ mede de herftelling." (f) Onkundig toen nog van de achterwaardfche ontwrichting, waren deeze gezegden alleen betrekkelijk tot de -voorwaardfche, en gegrond vooral op het voorfchrift, en de eerfte en tweede * waarneeming van DU' VERNEY. Thans kan ik de waarde derzelven, met opzicht tot dezelfde 'ontwrichting , eenigermaaten , zo niet merkelijk vergrooten, 'door te berichten, dat de Heer flietner, gewoon Heelmeester van het Edel Mogend Collegie ter Admiraliteit hier ter ftede, mij deelgenoot gemaakt heeft van drie waarneemiDgen, inhoudende eyen zo veele op die" wijze door hem beproefde en gelukkig geflaagdëv herftellingen deezer ontwrichting; één naamlijk, bij een'jongeling van zeventien, één bij een' kind van drie, en één bij een kind van omtrent twee jaaren. Met opzicht nogthans tot de achterwaardfche ontwrichting, moet ik nu zeggen, dat die behandeling geheel niet aanpnjsbaar fchijnt, maar men daarbij vermoedelijk best zal flasgen, door, na eene gemaatigde uitrekking, den arm in het jgewricht des elleboogs te buigen, en gelijktijdig , Cs) i Deel. J. I33"« Bladz. 199. F 4  38 D. VAN OESSCHER, OVER DE AFZONDERLIJK^ de hand te brengen in een' Haat van vooroverkanteling. Ik zegge dat zulks vermoedelijk best zal flaagen, om dat ik, bij gebrek van ondervinding, er flellig niets van kan verzekeren, maar daarover eeniglijk fpreeke , in overeenkomst met befchouwende beginzelen, welke ik zeer wel weete, dat, hoe goed ze ook fchijnen mogen, nimmer beflisfend genoeg zijn, om daarop geheel en alleen, eenigerdeie oefenende leeritelling te grondvesten. Is hetzelve onvermogend, of vindt men deeze of eene voorwaardfche ontwrichting , om eenigerleie andere en toevallige reden onherftelbaar, zonder dat er nogthands eene waare anchylofis fchijnt plaatst te grijpen, maar nog eenige beweegelijkheid hoe gering ook, in het gewricht des elleboogs aanweezig is; alsdan moet al de oplettenheid des Heelmeesters zig bepaalen tot het behoud en de verbetering, deezer beweegelijkheid niet flechts , maar ook tot de herftelling van alle mogelijke beweegingen des voorarms en der hand; waartoe proef kundig is beweezen , niets v.oordeeliger te zijn, dan weekmaakende fioyingen, pappen, baden en beweeging; niets fcbadelijker, dan rust, het verzuim dier hulp-middelen, en den aanleg van fluitende verbanden.  ONTWRICHTING DER KLEINE ELLEPIJP. 8.Q Na alles, wat ik tot dus verre gezegd heb, zoude ik deeze verhandeling kunnen eindigen , ware het niet, dat ik bij de vierde waarneeming vergeeten hadde te doen opmerken, dat in het geval welk het onderwerp is derzelver, geduurende het leven, de buiging en uitftrekking van den arm waarfchijnelijk onbelemmerd, de achteroverkanteling der hand integendeel onmogelijk geweest is: dit derhalven, als zijnde ten uiterften belangrijk, moet ik hier nu nog bijvoegen. I l Befchrijving eener nieuwe en zeer gemaklijke manier, om depijpzweeren van den aars door binding te geneezen. De pijpzweeren van den aars zijn eenvoudig of zamengefteld; dat is te zeggen, zonder of met ontblooting of doorbooring des endeldarms. In het eerfte geval weet men, wordt de geneezing het fpoedigst voltrokken, door de gantfche uitgeftrektheid der zweer, met het mes, pp het geleide eener fleuf-fonde, te openen. In het tweede, is geenerleie geneeswijs vermogend, zo lang men niet alvoorens den darm doorboord heeft, ter plaatze waar de pijpzweer eindigt,. . F 5  Qo D. van gë&scher, over *t Gt-neezen der 'In het laatfte, heeft wijle mijn Leermeester, de onvergelijkelijke camper, op het voorbeeld van iiippocrates, celsus en pi aeginet a , de binding aangepreezen, als het gemaklijkfte hulpmiddel van allen , zo voor den lijder als voor dea Heelmeester, -•Dikmaalen heb ik dezelve , volgends zijn vborfchrift, beproefd: doorgaands ben ik daarmede zeer wel ge flaagd — ééns echter, liet mij dezelve dermaate verlegen, dat, hadde niet eene gelukkig invallende gedachte zulks verhoed, ik het ongenoegen zoude gehad hebben van eene kunstbewerking te moeten ftaaken, waarvan ik niet gefchroomd' had den lijder te verzekeren , dat zij even gemaklijk Was als beflisfend: 't geval, waarin rnij zulks bejegende, was dit: De Heer , een man var. middenbaaren ouderdom, en- eene fchijnbaar volmaakte gezondheid , had finds verfcheidene' ■ jaaren , eene zeer gebrekkige pisloozing, afhangelijk van een' druiper, behandeld alleen met verkoelende geneesmiddelen en zamentrekkende inlpuitingen. Ik genas hem hier van, door het gebruik mijner verwijdende en geneeskrachtige kaarsjens, gepaard met dat van zekere kwikpillen, en een welverzadigd af kookzel van den falsaparillewortel. Onderhevig aan aambeien , kreeg hij, ruim een jaar hierna, de pisloozing onbelemmerd blijvende,  PIJPZWEEREN VAN DEN AARS, DOOR BINDING. 91 eenl ontftoken gezwel ter rechter zijde van den aars, 't welk verwandeldein twee ettergezwellen ter weerzijde van den fponsbol des piswegs, welken van zelf met eene zeer kleine opening doorbraken, waaruit maanden lang, dan eens etter, dan eens een dun vocht vloeide. Moede van verfcheidene vruchtlooze poogingen , door zijnen gewoonen Heelmeester ter geneezinge deezer verzweeringen aangewend; en bevreesd voor een derde opkomend ettergezwel ter rechter zijde wederom van den aars, begaf hij zig andermaal onder mijne behandeling. Ik onderzocht de twee aanweezige pijpzweeren, met het zeer dun zilveren draad ftijlet, afgebeeld op de eerfte plaat mijner Hedendaagfche oefenende Heelkunde, doch konde hetzelve, in de eeneen andere, niet verder dan ter lengte van een duim, naar de zijde xan den aars, binnen brengen. Elk derzelven dekte ik des eeniglijk met een kleefpleister, en bepaalde mijne oplettendheid geheel tot het opkomend ettergezwel, 't we'k ik niet twijfelde , of zou weldra êenig meerder lichts verfpreiden over den aart des gevals. Na dit gezwel, geduurende twee dagen , met weekmaakendepappen behandeld te hebben, opende ik hetzelve, en ontdekte in deszelfs grond dén ingang eens kanaals, 't welk bij onderzoek bleek, Z'g ter lengte van-meer dan vier duimen, op- en  92 d. van gesschpr, over 't geiïëezen der. binnen-waards uitteftrekken, en waarfchij lelijk te ■eindigen aan de buitenue oppervlakte des endel-darms. Ik deed dit onderzoek met hetzelfde werktuig, om dat de kleinheid van deezen ingang, mij niet toeliet gebruik te maaken van een Heviger tentijzer , anderzins beter gefghikt om zig te verzekeren van alles. Dit zelfde verpligtte mij, om, ftaande eenige volgende dagen , gebruik te maaken , eerst van zeer dunne, naderhand van dikkere verwijdende kaarsjens van mijne vinding, zo ter beter onderzoek van de richting des kanaals, als ter voorbereidinge eener binding, van dewelke ikbefloot mij te bedienen, ter geneezinge hiervan en van de twee voorbefchreevene pijpzweeren, als hangende vermoedelijk af va>i eene en dezelfde oorzaak , de ontblooting te weeten, of doorbooring des endeldarms. Zo dra ik hierin mijn oogmerk bereikt had , en door een nader onderzoek verzekerd was, dat gemelde darm , ter aangeweezene plaatze niet doorboord maar Hechts ontbloot was, bragt ik den voorften vinger mijner rechterhand, met po. made befmeerd, zo hoog ik konde, in den endeldarm, en doorboorde deeze ten einde des kanaals, door eene platpuntige fleuf-fonde, met de linker hand door de zweer zelve ingebragt.  PIJPZWEEREN VAN DEN AARS, DOOR BINDING. zon,, der de vereischte werktuigen, en dan van den ,, zieken zelve, die al zijn hulp alleen had in de ftoutheid, gelijk de vertrouwendheid alleen in „ de ongeduldigheid: in welk waarlijk ontoegan„ kelijk vertrouwen, eener opgebeurde moed , „ gelijk hij niemand week, zoo was hij ook geen,, fins minder dan die geenen, wier ftandvastig,, heid de gedenkfehriften der ouden fraaij opfchikken. Zoo helpt fomtijds de onbezonnen,, heid, dien de reden niet helpt." Wagbnaar, fpreekende van Amfterdamsgefchiedenisfen in den jaare 1651, zegt (b) : (bj wagenaar Befekr. van Amfl. 1 D. Bl. 582. in FoL  steensnijding van j. j. de dood. I03 f, De kloekmoedigheid van eenen Smid hier ter „ ftede, jan janszoon de dood genaamd, „ verdient der geheugenisfe aanbevolen te wor- den. Hij was federt eenen geruimen tijd deer„ lijk gekweld geweest van den fteen. Doch op „ den zevenden April deezes jaars, nam hij t „ befluit om zig zeiven te redden." Terwijl zijne „ vrouw naar de vischmarkt gegaan was,, flijpt », hij een broodmes, fnijdt op de plaats daar hij „ de fmert gevoelde, en perst den fteen uit de ,, opening; waarna hij om eenen Heelmeester ,, zend, dien hij toont wat hij gedaan hadt, en ,, beveelt de wonde te heelen; 'twelk, eerlang, ,, gelukkig gefchiedde: de fteen werd, federt, 3, in zilver gevat, en van ingezetenen en vreem- den , dikwils met verwonderinge befchouwd. „ Sommigen melden , dat dezelve de grootte van „ een hennenei hadt, en agt lood zwaar was." Het zonderlinge , om niet te zeggen het onbegrijpelijke, van het geval; het verfchildeezer verhaaien, met opzicht tot fommige bijzonderheden; en de onnaauwkeurigheid derzelven in 'talgemeen, hebben misfchien duizenden met mij doen twijfelen aan de waarheid, voor het minst doen vermoeden , dat het, voor een goed gedeelte, verfierd ware. Onlangs echter daarover in gefprek zijnde met den Heere dirk velthuisen, Fabrikeur en G 4  I©4 D. VAN GESSCHER, BIJDRAAGEN TOT DE Koopman in zijden en andere ftoffen, hier ter ftede woonachtig, dien ik wist dat van moeders zijde een afftammeling was van gemelden Smid, verzekerde mij deeze van de waarheid des gevals, en vertoonde mij, ten bewijze daarvan, het portrait deezes ftoutmoedigen mans, den fteen, en een gedrukt notariaalgetuigfchrifc: ter opheldering van alles, verhaalde zijn Ed., een inderdaad zeer geloofwaardig man, mij verfcheidene bijzonderheden, van geflacht tot geflacht, door overlevering en gehoudene aantekeningen, tot zijner kenni'sfe gebragt. Verbaasd over het geene ik zagen hoorde, verzocht en verkreeg ik demededeeling van alles, en tevens de vrijheid, om ten algemeenen nutte daarvan zulk een gebruik te maaken als mij goeddacht: ik bediene mij hier van mee vermaak bij deeze gelegenheid, en vleie mij, door de volgende bijdragen tot deeze treffende gebeurtenis, geenen ondank te zullen behaalen, noch bij mijne kunstgenooten, noch bij den beminnaaren der vaderkndfch? gefchiedenisfen. Van het voorgemeld getuigfchrift, door den Smid zeiven, ten verzoeke van eenen henrick Mirou gepasfeerd, is, behalven de gewoone let- ler van dien tijd, hetvvolgende een allezins naauwkeurig copij: „ Compareerde voor mij Pieterde Barij, Opec-  STEENSNIJDING VAN J. J. DE DOOD. I©5 „ baar Notaris bij den Hove van Hollandt ghead„ mitteert, refiderende binnen Amfterdamme , en„ de den Ghetuijgen naer ghenoemt, Jan Jansz „ de Dood de jonge, Smit, binnen defe voorfz. „ Stede, woonachtich in de Engebche Steecb, ,, out ontrent XXX jaren, ende heeft bij waere „ woorden, in plaetfe ende onder prefentatie van „ foleranelen Eede, ten verfoecke van Sr. Hen„ riek Mirou, woonachtich tot Utrecht , ver„ claert, ghetuijcht, ende geattesteert ,/hoe waer „ endewaerachrichis, dat hij ghetuijghe, naer dat „ hij eenen langen ende geruijmen tijdt, met groo» „ te miferie ende pijne metter fteen hadde ge„ quelt, ende al tweemaelen gefneden was ge,, weest, op den vijfden Aprilis laest-leden, als ., wanneer de pijne feer heftich , overgroot ende „ onlijdelijck was, hij met een oud gebroken Mes, hem felven van den fteen gefnede heeft, in al „ welck doen, hij verclaerde geen Mensch meer ,, bij hem gehadt te hebben als zijnen Leer - jon„ gen, die hem alleenlijck het Mes, mitsgaders „ Edickendedierghelijcke bij bracht, datoockhij ghetuijge, den fteen hadt laten wegen, ende bevonden defelve in gewichte te halen een vieren„ deel pondts; verclaert voorders, dat hij van Pa„ pier gemaeckt, ende aen den Requirant gegeven „ heeft, de grootte ende de gelijckenisfe van den „ fteen, als mede d' afteeckeninghe van 't voorfz. G5  XOÓ I). VAN GESSCHER , BIJDRAAGEN TOT DE .. Mes, daer mede hij d' incifie heeft gedaen ghe-: ,, hadt; Mitsgaders dat hij het gedichtjen dat op de aftekening van den Heen gefchreeven ftaet, „ felfs met fijn eijgen handt heeft ghefchreven, ,, ghedichtofte ghecomponeert,alles oprecht ge- daen binnen Amfterdam, ter prefentie van Ni„ claes Blijenberch, ende Aernoult van Erp „ als Ghetuijgen, den laetlten Maije 1651. „ Accordeert, „ Pieter de Barij, Not. Pub. Ter zijden dit getuigfchrift, beflaande flèchts eene halve bladzijde in folio, is afgebeeld de omtrek van den fteen, en tevens de gedaante en grootte van het mes, met het merkteken van deszelfs maaker, zijnde een wereldkloot en drie kruisfen, welke laatften beflooten zijn tusfchen twee evenwijdige zijdelijke lijnen , van boven boogs- van onderen punts-wijs vereenigd. Binnen gemelden omtrek, eivormig van gedaante, en lang 3, breed in het midden nagenoeg 2 duimen, leest men dit, met een fchrijfletter gedrukt en in voorgemeld getuigfchrift bedoeld, alzins gebreklijk versjen:  STEEN SNIJDING VAN J. J. DE DOOD. IOJ Anno 1651. Door pijn en noot Heeft jonge Jan de Doot Koeragie gehadt En 't mes gevadt Gaf hem een fnea Niet fonder wee Heel ongemeen Kreeg felfs de fteen Als uijt fijn lijf Door Godes leghen En Eeuwighe Naera Daer door ghecregen. De 4 Maent. Den 5 Dach. De fteen is gevat in vier fmalle dunne en platte zilveren bandjens, van onderen uit een gemeen middenpunt, waaraan een buitengemeen klein flootjen.hangt, voordkomende, en vanboven door even zo veel fcharnieren vereemgd met een niet onaartig gewerkt dekftuk van hetzelfde metaal, aan een dubbelde dergelijke keten hangende: op zig zeiven heeft hij de gedaante van een eenigzins plat ei; is lang 25, breed in het midden 1$, dik ter zelfder plaatze  ÏOS D. VAN cesscher, bijdraagen TOT de ï| duim, en weegt iets meerd;r dan 51 lood: van buiten is dezelve bekleed met eene ligt bruine, gladde en taamlijk dikke korst, welke van tijd tot tijd, door onvoorzichtige behandelingen, op verfcheidene plaatfen, van deszelfs binnenfte en wittere zelfitandigheid is afgefchilferd: aan de eene zijde van denzelven ziet men een indruk van het mes, ter lengte van omtrent i* duim , en van eene ongelijke diepte: dat door de gedeeltelijke affchilfering der korst , en door uitdrooging, de fteen a£ lood ligter weegt dan in het getuigfchrift gemeld wordt, is geenzins te bewonderen. Het mes is in 't geheel lang 7 duimen, waar van 2v bcgrcepen zijn in het hecht: van het lemmer, dat een vrij dikken rug heeft, is het einde fchuins afgefleepen, en de punt der fnede afgebroken: men vindt daarop hetzelfde merkteken, 't welk ik boven zeide dat in de afbeelding van hetzelve, geplaatst ter zijde het getuigfchrift, gezien wordt. Het portrait van den Smid , ter halver lijf gefchilderd, zegt men zeer wèl gelijkend te zijn; en tekent alzints een kloek, gezond en fterk man: is het derhalven gefchilderd, na hij zig zeiven verlost heeft van den fteen, gelijk men met reden mag vermoeden, wijl het in de linker hand den fteen, in de rechter het mes draagt, -  steensnijding van j. j. de dood. ico alsdan zeker, is het beweezen, dat, of de wond geheel is geneezen geworden, of voor het minst geene merkelijke verzweering heefc nagelaaten. De bijzonderheden, mij met opzicht tot dit ge-, val door den Heer velthuis en, eerst mondling, naderhand fchriftlijk medegedeeld, zijn kortHjk: dat jan jansz.de dood de jonge, in het getuigfchrift nader omfchreeven, geboren was hier ter ftede , den 16 Jan. des jaars 1622; dat hij den 16 April 1644, getrouwd was met barbertje tijssen, eene burger dochter, oud 23 jaaren; dat hij in zijn vroege jeugd tweemaalen gefneden was van den fteen , en vervolgends', doch vooral ftaande zijn huwelijk, een zeer pijnlijk leven leide; dat dit lijden, door hun, wier zaak het was daarvan te oordeelen, werdt toegefchreeven aan het verblijf eens grooten fteens in de pisblaas; dat hij, hetzelve moede, befloot zig daar uit te verlosfen, door zig eigenhandig te fnijden van den fteen, en dit befluit voor een iegelijk zeer zorgvuldig verheelde ; dat hij ten dien einde een gewoon broodmes kortte, fleep en herfleep, tot hij dacht hetzelve in ftaat te zijn, om aan zijn oogmerk te kunnen be* antwoorden; dat zijn vrouw, vraagende hem van tijd tot tijd wat hij toch met dat mes wilde uitvoeren? altoos of met ftilzwijgen, of zeer onvoldoende beantwoord werd; dat hij des morgens van den 5 April 1651, door zeer zwaare pijn gefol-  IIO D. VAN GESSCHER, BIJDRAAGEN TOT DR terd te bed liggende, voorwendde des middags gaarne visch te willen eeten, en zijn vrouw, ter voldoening aan deeze begeerte, ten i a uuren ging naar de vischmarkc; dat zo dra deeze was uitgegaan , hij terftond het bed verliet, en zig in den hoek van den haard op een' ftoel nederzettede; dat hij niemand bij zig hebbende dan een' leerjongen, deezen een fpiegel deed Hellen tegen over hem , het mes en wat azijn toerijken, en toen gebood zig van hem te verwijderen; dat hij hierna, zig op zekere wijze geplaatst hebbende, zijn beraamd ontwerp volvoerde, op 't geleide alleen van het lidteken eener voorige fteenfnijding , en daarin zo wèl Haagde, dat hij den fteen, fchoon niet dan mee veel moeite , naar buiten bragt; dat zijn vrouw , onmiddelijk daarop t'huis komende, en ziende alles voor en rondsom hem met bloed bemorst, in de grootfte verbaasdheid liep naar een' Heelmeester, woonachtig op de ftroomarkt, en in de wandeling Mr. jan genoemd; dat deeze hem hebbende verbonden en te bed gelegd, zij bij het opdwijlen van het bloed, den fteen met een tang aanvattede en wilde in het fekreet werpen, maar hierin door den lijder weêrhouden werd met te zeggen: „ Dat zult gij wel laaten, ik heb daar meer harts ,, voor als menig vrouw voor haar kind:" dat hij eindelijk, onder de behandeling van gemelden Heelmeester, vrij voorfpoedig geneezen is, en eerst  steensnijding van j. j. de dood. iII negen jaaren laater, te weeten den 6*Januarij des jaars 1660, aan welk eene ziekte wordt niet gemeld, is overleeden. Zie daar den waaren toedragt eens gevals, 't' welk misfchien eenig is in zijne foort; eene voorbeeldlooze ftoutheid, gepaard met eene onvergelijkelijke tegenwoordigheid van geest te kennen geeft; en tevens, om zulks in 't voorbijgaan aantemerken, een zeer fterk bewijs influit, dat de fteenfnijding op de greep, of met den kleinen Toeftel, door celsus allereerst befchreeven, en na hem geduurende meer dan 2000 jaaren alleen in gebruik, zelfs bij bejaarden niet ondoenlijk, noch zo uitermaaten gevaarlijk fchijnt, als fommigen beweerd hebben; althands wanneer de fteen zeer groot, ende holte der blaas evenredig verkleind is. Men vergunne mij deeze bijdragen te befluiten met de afbeeldingen der ftukken daarin befchreeven, ten einde' men zig een te beter denkbeeld kunne maaken van alles. (V) Twijfelt iemand , dit alles niettegenftaande, aan het een of ander, deeze vervoege zig ter bezichtiging dier zelfde ftukken, bij den Heer velthuisen zei ven, die mij beleefdlijk vergund heef: , alle fatzoenlijke lieden te verzekeren , dat hij hen ten dien einde, en tot het geeven van alle mogelijke ophelderingen, mits vooraf (b) Zia Plaat IV. Fig. 1 enz.  Iia B, VAN GESSCHE*, BIJDRAAGEN TOT DB daartoe verzocht zijnde, altoos met vermaak zal opwachten. Tot dus verre dit ftuk voltooid hebbende, werd mij door een mijner Heelkundige vrienden, wien ik hetzelve voorlas, in bedenking gegeeven, of de fteen in dit geval niet veel eer zou gehuisvest geweest zijn buiten dan binnen de blaas; en of het geheel derhalven, wel als eene eigenlijke gezegde fteenfnijding konde befchouwd worden? ik vinde deeze tegenwerping, uit kracht dat dezelve gegrond is op waarneemingen, welken de mogelijkheid des beftaans van dergelijke fteenen allerovertuigendst bewijzen, van zo veel aanbelang, dat ik niet heb kunnen afzijn, om ten toegifte van alles, en ter ontkrachtiging derzelver te doen opmerken. 1. ) Dat de lijder bereids tweemaalen , met een gelukkig gevolg gefneden was van den fteen. 2. ) Dat hier uit blijkt, dat denzelven eene gefteldheid had, voorbefchikt, als ik mij dus mag uitdrukken , tot de vorming van blaasfteenen; eene gefteldheid , waarvan de mogelijkheid door geene mindere overtuigende waarneemingen beweezen is. 3. ) Dat de fteen ten aanzien van zijnen aart, alle kenmerken heeft van een' blaasfteen; en in volumen alle bij mij bekende en buiten de blaas gevondene fteenen zeer verre overtreft. 4.)  'STEÊNSNIJDING VAN J. Ji'DE DOOO. !*$ 4. ) Dat des kundige lieden , den lijder verzekerd hebben, dat hj niet flechts een' fteen maaf zelfs een7 grooten fteen had in de pisblaas; en men niec kan onderftellen, dat zij zulks zullen gedaan hebben zonder voorgaand naauwkeurig onderzoek met den blaaspijlder. 5. ) Dat hij zelf, de lijder fiaamlijk , door eene droevige ondervinding, kundig van de toevallen welken het beftaan eens dergelijken fteens gewoon zijn te vergezellen, zig ten deezen aan* zien s zeer bezwaarelijk, indien niet onmogelijk , heeft kunnen vergisfen. 6. ) Eneindelijk, datTULi1, die ten tijde, dat dit geval plaats greep, leefde, en hier ter ftede het Hoogleeraarampt in de Ontleedkunde bekleedde , zeer zeker overtuigd geweest is, dat de fteen gelegen heeft in de pisblaas ; dewijl hij anders, fpreekende van deeze fteenfnijdinge, had kunnen zeggen: noch „dat de fteen, meteen zeergroot „ geraas en merkelijke fcheuring der blaas uit zij- . „ ne fchuilhoeken gedreeven werd; " noch ook: „ Maar de wond was te groot, dan dat de blaas, „ zo zeer gefcheurt, zonder gaping of geduuri„ ge verzweering geheelt werd."  114 D. VAN GESSCHER, OVER HET GEBRUIK VAN DEfï IV. Waarneemingen, betreffende liet gebruik van den fcherpen geest des zeezouu in vleeschgezwellen. Zeden de Heer swagerman, in het vijfde deel der Verhandelingen van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen, zijne proeven , aangaande het nuttig gebruik van den fcherpen geest des zeezouts, heeft medegedeeld, zo ter geneezinge der vleeschgezwellen ( Sarcomata ), als van fommige andere gebreken ; en zedert zelfs, dat door mij, in mijne Hedendaagfche oefenende Heelkunde, deezen zelfden geest, met opzicht inzonderheid tot opgemelde gezwellen , onder welk eenen naam immer befchreeven, als een foortelijk hulpmiddel is aangepreezen, verneeme ik nogthans van tijd tot tijd met leedweezen , dat zeer veelen onzer Heelmeesters, den lijderen daaraan onderhevig, behendig blijven onderwerpen , aan den veel meer gevoeligen, hoewel hierom niet meer beflisfenden indruk van het fnijmes of brandijzer, indien niet van beiden tevens. Welke ook de reden hiervan zijn moge, eene vermenigvuldiging van waarneemingen, gelijklijk dienende ter bektachtiginge deezer proeven ,  GEEST DES Z3EZOUTS IN VLEESCHGEZWELLENi II5 zal nlisfchien iets kunnen toebrengen , tot het ineer algemeen gebruik van dit voortreffelijk hulpmiddel bij opgemelde gezwellen, en ter wegheeminge van twijfelingen, (op dat ik het hieraan eeniglijk toefchrijve,) welken daaromtrent bij fommigen nog fchijuen plaats te grijpen: met dit oogmerk althans is hetj dat ik het waage de volgende gevallen medetedeelen. Eerfte Geval. Een kind van omtrent twee jaaren, had eert aangeboren vleeschgezwel, ter grootte van een duivenei, aan de linkerzijde van het voorhoofd, een weinig beneden het begin van het hoofdhair: ik gaf deszelfs zeer behoeftige ouders een genoegzaamcn voorraad van den rookenden geest des zeezouts ; liet hen driemaalen daags j door middel eens pinceels, het gebrek daarmede voorzichtiglijk heilrijken; en vond het kind, na verloop van ruim twee maanden, geneezen» Tweede Geval. % Het zeer jonge kind van den Heer .... v. D. V— geboren met een vleeschgezwel aan de linkerzijde van den buik , 't welk, toen ik het zag, de grootte had eener haazennoot, is door Ha  Ïl6 V. van gesscher, over het gebruik van des hetzelfde hulpmiddel, op gelijke wijze aange» bragt, in den tijd van drie maanden geholpen; de tederheid van het kindjen, welke eene zeer behoedzaame aanftrijking vorderde, was de reden der langduurigheid deezer behandelinge. Derde GevaL De huisvrouw van den Heer j. m. ... zinds eenïgen tijd onderhevig aan een vleezig uitwas aan het verhemelte, onmiddelijk achter den tand» boog, ter rechterzijde, doch niet groot van- ukgellrektheid, heb ik, geduurende ruim vier weeken , met het zelfde middel behandeld eis geneezen. Fierde Gevat. Het zoontjen van den Heer j. v...~. oud bijn» to maanden, is op gelijke wijze geholpen van een aangeboren vleeschgezwel, ter grootte eener witte boon, en geplaatst op den linker fchoudertop: in dit geval is de behandeling van langen duur geweest, uit hoofde dat men dezelve moest toevertrouwen aan eene Minne, en deeze zig zeer flordig kweet van haaren pligt.  ©EEST DES ZEEZOUTS IN VLEESCHGEZWELLEN. 1.17 Vijfde Geval. Het kind van c. e.... oud omtrent 14 maanden, had een dergelijk, doch eenigzins grooter gezwel, aan den linker wang, kort onder het ooglid: dit werd vier maaien daags met meergemelden geest beftreeken, en verdween geheel in den tijd van 8 weeken. Zesde Geval. ] Met hetzelfde, doch een veel Iangzaamer gevolg, werd daarmede behandeld het zeer groot aangeboren vleeschgezwel eens kinds van 3 jaaren, zittende aan het benedenfte- en linker zijdelijke-gedeelte van het achterhoofd: hier bij naamlijk, om dat de moeder niet genoeg in acht nam 't geen ik haar gezegd had, datze met opzicht tot de befirijking doen moest, vond ik' mij van tijd tot tijd genoodzaakt, de behandeling 'te doen afbreeken, uit hoofde van geftadig. invallende verzweeringen des toppunts vooral van het gebrek, en deeze te doen droogen door het gebruik van kalkwater, waarvan ik gewoon ben mij , in dergelijke omftandigheden, te bedienen, en 't welk ook altoos voldoet aan het oogmerk. \ H 3  118 £. VAN GESSCHER., OVER HET QEBRUIK VAN DE-N Zevende Geval. Op den 4 Mei des jaars 1773, raadpleegde men mij over hec kind des Heeren j , welks rechter wang oncfierd was door een oneindig getal kleine vleeschgezwellen, begreepen binnen den omtrek eener roode en op het gevoel fponsachtige vlek, welke bijna dit gantfche deel, en te gelijk het onderooglid en den neus, innam. De beroemdfte Genees- en Heel-kundigen van ons Gemeenebest, wier gedachten men reeds, alvoorens gevraagd had, verklaarden allen het gebrek voor ongeneeslijk, zo uit hoofde van des» zelfs uitgebreidheid , als van zijne gedeeltelijke plaatzingaan het ooglid: een eenige Hechts hadt vuorgefteld, om dat gedeelte des gebreks , 't welk de wang en den neus befloeg, door het brandijzer uitteroejen , en het overige welk een deel innam van het ooglid, en niet dan met gevaar voor het oog konde gebrand worden, aan zig zelf overtelaaten.. Jk voor mij, verzekerde den ouderen ftellig van de mogelijkheid en gemaklijkheid der geneezinge; bezorgde dezelven, als zijnde in eene afgelegene ftad woonachtig, eenigen voorraad van het hulpmiddel, en onderrichtte de moeder, hoedanig zrj zelve het geval daarmede moest behandelen,  geest des zeezouts in vleeschgezwellen. iiq Met zeer veel vermaaks vernam ik , van tijd tot tijd.de vorderingen welken befpeurd werden; en eindelijk, doch eerst na verloop van 14 maanden, de geneezing: dat'gedeelte naamlük van het geheel , 't welk in het onderfte ooglid huisvestte, werd, om de nabijheid van het oog, die eene al te groote vreeze, voor deszelfs belediging inboezemde , met eene te fchroomachtige voorzichtigheid beftreeken; en dit gaf gelegenheid tot eene zo traage voldoening aan mijne verwachting. Agtfle Geval. De huisvrouw van den Heer h. l.. .. had zedert eenige maanden een vleezig uitwas op het boven niiddenfie gedeelte van de tong , 't welk, fchoon niet zeer groot of pijnlijk, haar het fpreeken en gebruik van vaste voedzelen vrij moejelijk maakte: eene zeer oplettende vrouw zijnde, gems zij, door eene dagelijkfche dikmaals herhaalde aanitrijking van voorgenoemden geest, welke zij zelve, voor een' fpiegel ftaande, verrichtte , binnen het verloop van drie weeken. Negende Geval. De Heer h. r. ... raadpleegde mij!, voor eenige jaaren, over eenjvleezig uitwasjen, aan den rand van het H 4  ISO D. VAN GESSCHER, 07F.R HET GEERUIK VAN DEN rechter ord;rooglid, 't welk hem zeer hinderlijk was in het gezicht: de grond van heLzelve, betrekkelijk tot het geheel, niet gefchikt zijnde voor de binding, uit hoofde van deszelfs meerdere dikte; en de vrees des lijders voor de wegfnijding , deeden mij befluiten tot eene voorzichtige, en tweemaalen daags herhaalde beftrijking des gebreks met denzelfden geest: het gevolg hiervan was , wel eene traage, doch niettemin alzins gemaklijke en volkomene geneezing. Tiende Geval. Eene vleesch- doch niet fchijnbaar kwaadaartige neus-prop, gehecht aan de rechterzijde van het neusfchot eener vrouwe van 48 jaaren , is, gedeeltelijk door aanflrijking van dit hulpmiddel, gedeeltelijk door hetzelve,met een weinig waters vermengd , met plukzel bijtebrengen, in omtrent tien weeken geneezen. Elfde Geval. Voor eenige jaaren trok ik. door den mond, eenneusprop, eer grootte van een eendenei, bij een' jongeling van 21 jaaren, achter het zachte verhemelte in de : keel nederhangende : na de kunstbewerking, gedaan in tegenwoordigheid vaa.  . geest des zeezouts in vleescbgezwêllen. 141 de Heeren trochel, labee, swagerwan, martens en hussem, ontdekte men in dezelfde neusholte verfcheidene afzonderlijke en kleine vleeschproppen, niet vatbaar voor uittrekking, en welken hierom onderworpen werden aan de werking van den geest des zeezouts, in zekere maate vermengd met water, en door opfnuiving aangebragt: de geneezing volgde langzaam doch volkomen. Twaalfde Geval» Een meisjen van omtrent 15 jaaren, van haarè moeder vergezeld, vervoegde zig in den jaare 1789, in het weekelijks gezelfchap, 't welk ik heb met de Heeren bonn, labee, swaoer- man, rjartens, hussem, de bree en krieger, om, ware het mogelijk, geneezen te woeden, van een vrij groot vleezig uitwas, met een breeden grond oorfpronglijk uit de binnenzijde van den rechter amandel: eenflemmig werd beflooten tot eene dagelijkfche, voor het minst driemaal herhaalde aanftrijking van denzelfden geest, vermengd met een weinig roozenhonig: de h*?er swagh. rman , die de moeite op zig nam om het gebrek te behandelen, vertoonde ons delijderesfe na verloop van weinige weeken, zonder eenig het minfte overblijfzel van hetzelve, H5  12,2. D. VAN GESSCHER, OVER DE ONTWRICHTINGEN Waarneemingen , aangaande de behandeling der ontwrichtingen van het Dijebeen , en der Breuken, zo van den hals dee> zes beens, als des groot en draajers. In mijne Heelkundige Mengelftoffen eerst, in mijne Hedendaagfche oefenende Heelkunde naderhand, heb ik de mogelijkheid beweerd der herftellingè en geneezinge van de ontwrichting des dijebeens , af hangelijk van uiterlijke oorzaaken, en der breuken van den hals deezes zelfden beens, zonder eenige nablijvende mankheid. In beide deeze werken, en in het tweede ftuk des twintigften deels, van de Verhandelingen der Hollandjche Maatfchappij van Weetenfchappen , heb ik daarenboven drie voorbeelden gegeeven , van het eene en andere, welken ten dien opzichte geen de minfte twijfel overlaaten. Thans zal ik hier bij nog eenige anderen voe» gen, zo van mij zeiven, als van verfcheidene mijner bekwaamde ftedelijke kunstgenooten, en betrekkelijk, niet Hechts tot de bovengenoemde gebreken, maar ook tot de breuken des grooten draajers, en de dreigende ontwrichtingen van het dijebeen bij kinderen, bewerkt alleen door mijne  en breuken van den hals des dijebeens , unz. Ï23 ter voorgemelde plaatze befchreevene behande* ling. g. k.... oud59 jaaren, viel in de maand Maart des jaars 1777 van een trap , en brak daardoor zijn rechter dijebeen zeer kort onder het heupge-i wricht: de heer hussem, die ter hulpe geroepen werd, begreep zeer wèl, dat het bezwaarlijk zijn zoude, deeze breuk op de gewoone wijze te behandelen , zonder gevaar te loepen, van het bewerken eener zeer aanmerkelijke verkorting des deels, en hiervan af hangenden gebreklijken gang des lijders: kundig van mijne behandeling, onder anderen van de breuken van den hak des dijebeens, befloot hij hierom eene proef te neeinen , of dezelve, met opzicht tot het verband, ook in dit geval dienen konde, en Haagde daarmede zo gelukkig, dat zijn lijder, na verloop van 8 weeken, geneezen was,en men in deszelfs gang naauwlijks eenige verandering befpeuren konde. .... w.... oud58 jaaren, brak, den 30 November 1782, de hals van het rechter dijebeen, en begaf zig terftond onder de behandeling van den Heere swagerman: deeze Heelmeester die, in foortgelijke gevallen, altoos gebruik gemaakt had van het koornair -verband, gepaard met drukdoeken aan den buitenkant der dije geplaatst, en zig uitftrek kende van den kam des heupbeens ^ot ender het middendeel der dije, nam nu den  Ï24 d. van gesscher , over de ontwrichtingen toevlugt tot het verband door mij uitgedacht, met dit verfchil nogthans, dat hij , na den aanleg van het mee fpelden bevestigd fluitlaken, ter weerzijden aan hetzelve een dubbeld bombazijn belegftuk deed naajen, voorzien van een groot getal van vetergaten: hierdoor naamlijk, dacht hij, konde men de beide dijen gemaklijker en vaster zamenvoegen , en de ontlasting, zo van de pis als van den ftoelgang begumtigen, doordien men de veter met weinig moeite, of ten halven of geheel, naar willekeur kon losmaaken: met dit verband beeft hij den lijder 12 weeken laaten liggen, en hem torn vrijheid gegeeven in zijn bed optezitten en de beenen van tijd tot tijd te beweegen: de getieezing is voltrokken, met veel minder verkorting des deels dan in eenige gevallen, door hem voorraaals behandeld. In den jaare 1787 , heeft dezelfde Heelmeester, bij eenen lijder van omtrent gelijken ouderdom , eene dergelijke breuk op dezelfde wijze verbonden, en niet minder gelukkig geneezen. De Heer krieger, mijn opvolger als Heelmeester van ons Stads Ziekenhuis, heeft , zedert den tijd mijner tweede protfneeming, in mijne voorgemelde Mengelftoffen befchreeven, zo in als buiten hetzelve huis, zig bij ééne ontwrichting van het dijebeen, en zes breuken van den hals deezes beens, met het allergewenscht gevolg be^  #n breuken VAN den HALS des dijebëens, enz. ISff diend van deeze zelfde handelwijze: onder deeze breuken, eene bijzonderheid welke ik niet met ftilzwijgen kan voorbijgaan, is er zelfs één, welke plaats greep bij eene aanzienlijke vrouw van 7© jaaren. De Heer labee, die als Heelmeester van op» gemeld Ziekenhuis, van het Almoefeniers Weeshuis, en der Mis Armen, dikmaais in de geLgenheid is om breuken van den hals des dijebeens te behandelen, bedient zig, zinds denzelfden tijd, zo hier bij als bij de ontwrichtingen deezes beens, beltendig van dezeifde behandeling, en heeft het genoegen , van zijne lijderen , of met geheel geene , of met eene zeer geringe verkorting des deels te gene°zen: hoe aangenaern het mij zijn zoude zulks bij de ftukken te doen blijken, is mij echter hetzelve, bij gebrek van door hem gehoudeneaantekening, ondoenlijk: dit nogthatts kan ik met zijne voorkennis verzekeren, dat het aant J zijner proeven niet gering , en de aart van fomnHren derzelven zeer opmerkelijk is. Het-vierjaarigdochtertjenvan den Heere n. t...„ brak, den 6 Mei des jaars 1785, het linker dijebeen , Mamiddelijk onder den grooten draajer: terftond daarbij geroepen zijnde, deed ik hetzelve leggen op elen matras, in eene horifontaaie plaatfing; verrichtte de herftelling , op dezelfde wijze als bij de bre uk van den hals des dijebeens; ver-  tl6 d. van ggsscher, over de ontwrichtingen bond even dus beide beenen met eikanderen; en genas het kind, zonder eenige wangeftalte of verminking , in den tijd van tien weeken. Het zoontjen van den Heere h. v. v.... oud omtrent vijf jaaren, kreeg, in den jaare i?85, langzaamerhand en zonder eenige bekende oorzaak , zulke eene verlenging van het rechter been, dat het niet meer gaan konde dan met moeite , en eenen halven kring te befchrijven met den voet: de Heer de b r e e , die ter hulpe geroepen werd, Voorfpelde eene aanilaande ontwrichting van het dijebeen, en floeg de hierdoor verfchrikte ouders eene raadpleeging voor, met verfcnddene onzer bekwaamile Heelmeesters: men bepaalde zig eeniglijk tot mij: bij onderzoek bleek de juistheid zijner voorfpelling, als zijnde inderdaad het hoofd des dijebeens, gereed om zijne gewrichtsholte te verlaaten, uit hoofde , zo het mij toefcheen, van niets anders dan van eene verflapping der bar den: beiden beflooten wij hierom, het kind te onderwerpen aan mijn gewoon verband, eene 1 lorifontaaie ligging, en gebruik van geestrijke wasO ningen: zo gering onze hoop was op eenen goede .1 uitflag, zo groot was ons genoegen, toen wij rja. eene behandeling van agt weeken zagen , c/at het beert zijne natuurlijke lengte herkreegen ,had , en de kleine lijder even goed en gaauw g aan konde als te vooren* è  en breuken van den hals des dijebeens , enz, Het dochtertjenvan den Heere p. de c.... bijna van denzelfden ouderdom, verviel in hei jaar 1787 insgelijk, zonder eenige blijkbaure oorzaak, in eene zelfde verlenging en gebreklijke bevveeging van het rechter been: de Heer korp, gewoon geneesheer van het huis, daarover geraadpleegd zijnde, v'oroefde de'hulp eens Heel méésters : ik werd er bij geroepen, floeg dezelfde behandeling voor, verkreeg de toeilemming des geneesheers, en maakte met dezelve terltond eenen aanvang: het gevolg was niet minder gelukkig als in het voorige geval: het kind herkreeg zelfs een week vroeger den natuurlijken gang, en oefent zig , terwijl ik dit fchrijf, met veel gemaks in het dansfen.  VERKLAARING. OER AFBEELDINGEN Van de ontwrichte kleine ellepijp, befchreeven in de vierde waarneeming der eer/Ie verhandeling. PLAAT lill FiP". i. JDe linker voorarmsbeenderen , gezien van de binnenzijde. a. Het Qlecranum. b. Het fpits uitfteekzel der groote ellepijp. c. Het hoofdjen der kleine ellepijp. d. Deszelfs gewricksholte met het armbeen, voor zo veel het haare natuurlijke gedaante behouden heeft. t. De aanééngroejing van den hals en knobbel deezes beens, met het fpits uitwas, en het voorbovcnjle gedeelte der groote ellepijp. f. Het priemswijs uitfteekzel der kleine ellepijp. g. Hetzelfde uitfteekzel der groots ellepijp. Fig.    YE&KLAARING VAN PLAAT III. I2Q Fig. 2. Dezelfde voorarmsbeenderen, gezien van de buitenzijde. Het Olecranum. b. De halve maanswijze uitranding , tér geleding dtezef beens, met den omtrek van het hoofdjen der kleine ellepijp. c. Defchuinfe vlakte van dit hoofdjen, door de beweeging dee¬ zes beens, op het armbeen, gemaakt. d. De zamengroejing der bovengenoemde dielen van beide ~ been- deren. e. Het priemswijs uitfteekzel der groote ellepijp. f. Het priemswijs uitftèékzèl der kleine ellepijp* l  VERKLAAR ING DER AFBEELDINGEN Van het mes en den fteen, befchreeven m de bijdraagen, tot de fteenfnijding van J. J..DE DOOD. PLAAT IV. Fig. i. De fteen. a. Ontkorste plaatzen aan denzelven, door onvoorzichtige ht' handeling veroorzaakt. b. Het indrukzel, van het mes achter gebletven. Fig. 2. Het mes , in zijne- eigene grootte. a. De lij ongeluk afgebroken punt van hetzelve. b. Het befchreeven merkteken van denmaaker. c. Het hecht, van ebbenhout gemaakt.    WAARNEEMING x e n e r ON WA ARE SLAGADERBREUK aan den A R M, door R W. KRIEGE R. Op maandag den 31 Mei 1790, werd onder mijne behandeling gebragt ca rel rijssel, oud 30 jaaren, met een aanmerkelijk , nauwkeurig omfchreeven, niet miskleurig, onpijnlijk en kloppend gezwel, in den vouw des rechter elboogs. De lijder verhaalde mij, dat hij den 20 April, door een Joodfchen Beunhaas, op dien arm was adergelaaten; dat bij die gelegenheid het bloed zeer fterk en flootswijs uitvloeide; dat de aderlaI 2  13» H. W. KRIEGER, WAARNEEMING EENER ter, na er eene zekere hoeveelheid ontlast was, vruchtloos het gewoon verband aanlegde; dat hij hierom een groot ftuk geld in den drukdoek wikkelde, en het windzel zo vast aanlloot, dat, na verloop van omtrent anderhalf uur, de arm bovenmaate gezwollen en zeer miskleurig geworden was; dat hij toen, geroepen zijnde, het verband geheel los maakte, met het gevolg eener zeer fterke bloeding; dat hij hetzelfde wederom herhaalde, en dat, den volgenden morgen, de arm en hand niet Hechts nog meerder gezwollen , maar tevens bijna zwart waren; dar hij, het verband weder losmaakende , zonder dat er eenige bloeding verfcheen, gebruik maakte van eene gemeene gortpap, welke den gantfchen arm infloot, en hiermede 14 dagen aanhield; dat, fhiande dien rijd, het deel zijne natuurlijke kleur weder hernam, de laatfteek, na eenige dagen gezworen te hebben, floot, en er allengskens een gezwel te voorfchijn kwam , 't welk hij als een ettergezwel befchouwde , met eene zekere pleister dekte, en zeide, als het rijp was te zullen openen. Dit gezwel, van tijd tot tijd toeneemende, zulks voegde hij hier bij, maakte hem verlegen, en deed hem twee zeer ervaaren Heelmeesters in deeze ftad, de Heeren STIJGER en VAN GESSCHER naamlijk , raadpleegen; die beiden, om dat hij dienstbaar, en het geval van 't uiterst aanbelang  ONWAARE SLAGADERBREUK AAN DEN ARM. I33 was, hem bepaalden, zig, ter behandelingezijns gebreks, te vervoegen in ons ftads ziekenhuis. Meetende nu het gezwel, 't welk eene eironde gedaante had, vond ik deszelfs omtrek 8J, de langte daarvan 4^, en de breedte 3^ duimen: zie Plaat V. Fig. 1. a. Daags na de lijder in opgemeld huis was inge» nomen , legde ik, ter plaatze der zwelling , eenige trapswijze drukdoeken; langs den loop der armftagader een langen en dikken drukdoek, en belloot het gantfche deel, dat is te zeggen, den arm, de hand en de vingeren inhet uitdrijvend verband van thgden: ten einde dit verband zig niet zoude kunnen verplaatzen, en alle mogelijke goede gevolgen hebben, bevestigde ik alle flagen van hetzelve met naald en draad; bevochtigde hec van tijd tot tijd met kouden wijnazijn; deed den arm, van boven naar onderen gerekend, eene fchuins opgaande plaatzing geeven; verminderde de hoeveelheid des bloeds door eene ruime aderlating; en onderwierp den lijder aan eene volftrekte rust, en eenen zeer fchraalen eetregel. Den 1 Junij hadt dezelve eenen zeer onrustigen dag en nacht doorgebragt, uit hoofde eener zeer fterke klopping in het gezwel, en gevoel van pijn in den arm: het een en ander verminderde wel ftaande den loop van eenige volgende dagen, doch nam den 13 , 14 en 15, dermaate toe, dat 3k 1.3  134 h- w- krieger, waarneeming eener. befloöt het geheele verband wegteneemen :. deHeeren bonn, burmannus, oosterdijk, labee, van gesscher, hussem, en mar- te ns, waren er toen tegenwoordig, en wettig-» den mijn befluir, Vindende na deeze wegneeming, dat de om-, trek desgezwels tot cfc duim vergroot, en deszelfs oppervlakte meerendeels ontveld was, begreepen wij gezamentlijk, dat men met opgemeld verband niets goeds zoude uitwerken, en het noodzaakelijk werd te befluiren tot de kunstbewerking: ik lag hierom , bij voorraad, een droog en zacht verband aan, plaatile het tourniquet los aan den opperarm, en ftelde de operatie uit tot de ontvelling geneezen was, 't geen den 21 plaats had. Op dien dag, na den lijder , vier uuren te vooren, door den Heer oosterdijk drie grijnen Op. crud. waren voorgefchreeven, ondernam ikdezel-. ve in tegenwoordigheid van de braks genoemde, en veele andere Geneesheeren en Heelmeesters, en geholpen door de Heeren labee en schreui) e r , op deeze wijze: Na het tourniquet zo. veel noodig was te hebben aangeflooten, deed ik, langs het midden des. gezwels, over' de lancerfteek, eene langwerpige infnijding door de bekleedzelen, welke een duim breed boven en beneden het gezwel begon en eindigde : langzaamerhand fcheide ik hierna de  ONWAARE SLAGADERBREUK AAN DEM ARM. 1^5 bekleedzelen van dat gedeelte der peesachtige uitbreiding van de tweehoofdige armfpier, 't welk den zak des gezwels maakte, en in grootte gelijk was aan een hoenderei: door eene infnijding in deezen zak gedaan, zuiverde ik denzelven van het ingehouden bloed, en nam hem, met eene kringswijze fnede te doen, weg: hoedanig dezelve zig toen vertoonde, zo van binnen als van buiten, kan men zien Plaat V. Fig. a en 3. Als nu het geheel met natte zachte fponfen gereinigd hebbende, ontdekte ik de wond der flagader, welke de grootte had van een lancetfteek, (zie Fig. 4. i>.y. op eene holle fonde, over de ilagader naar boven en beneden ingebragt, doorfneedik alles wat mij in den weg konde zijn tot het doen der binding: ik onderfchepte dezelve vervolgends met eene gewoone kromme naaide, en bragt twee ge« waste draaden boven, en even zo veel beneden het punt van kwetzing, onder de ilagader door, van welke vier draaden ik echter niet meer dan twee, één naamlijk der bovenften, en éénder onderften, zo veel mij dacht genoeg te zijn, zamenknoopte: na deeze binding liet ik het tourniquet langzaamerhand losdraajen, vernam geen de minfte bloeding, vulde de wond op met haarlemmer pluksel» welk ik alleenlijk bevestigde WU een ï 4  *3& h. w, kriegpr, waarneeming eener ~ breede ftrook kleefplekter aan zes hoofden ingelneden, en beval den lijder rust en fuite ' Omtrent i5 minuten na de operatie. hafi*^ oe ik reeds den polsflag in de kleine eliepnpsAagader, en vond denzelven vier uuren kater volkomen, hebbende de hand ook zijne natuurlijke warmte. J ' ^rie dagen en nachten werden van den lilde* vnj gemakhjk en zonder merkelijke pijn doorgebmgt: ten emde van den eerden dag echter, k7 f e^ ^erke bloeding, dat ik ge noodzaakt was bet verband loXmaaken: * Wen ziende dat * gelegde bindzels vvèl vas hielden, en de bloedvliet voortkwam uit een groote zijtak der flagader, trachtte ik dezelve te ftmten door het ftrfpmiddel des Heeren van gesscher, waarmede ik inderdaad ook in zo verre Haagde datze niet voor den volgenden morgen wederkeerde: ik ontwikkelde toen wederom het gantfche verband, en zocht het bloedend vat, maar konde hetzelve niet ontdekkenwaarom ik, met goedvinden van mijnen zeer kun' d.gfn Amptgenoor, den Heere labee, behoor om de wond rer wederzijden te vergrooten, en twee diepe onderwerpingen en vaste binding te doen, boven en onder de voorigen: de bloeding hierdoor gefluit zijnde, deed ik eene zelf-  ! onwaare slagaderbreuk aan den arm. 13/» de opvulling der wonde als vooren, maar verbond nu met den boekband, denwelken ik deed bevochtigen met de fp. vini camphor., ter oor. zaake dat de arm, in mijn afzijn, door het fterk toedraajen van het tourniquet veel geleeden, en er eene zwaare Echymofis plaats hadt. De hand, die ik gezegd heb dat tot hier toe warm gebleeven was, werd nu allengskens koud en kouder, en de polsflag aan den arm verdween geheellijk. Den §6 was de lijder zeer pijnlijk door den geheelen arm: den 27 was hij zulks iet minder, en- de hand een weinig warmer: den 29 was de arm zo fterk gezwollen, dat ik ter verkrijginge van ruimte, eenige knippen in het verband moest geeven: dienzelfden dag kwam er weder eene bloeding, doch van zeer weinig aanbelang: den 30 was de arm nog fterker gezwollen , en moest ik hierom een ander en losfer verband aanleggen. Den 1 Julij verfcheen er eene ligte bloed- en wij-vloejing , welke ftaande nog twee volgende dagen vermeerderde, doch hierna afnam , en den 5 in eene goede verettering veranderde: den lijder werd door den Heer oosterdijk nu voorgefchreeven eenafkookzel van den koortsbast, bedeeld met de fp.yitrioli: bij de verwisfeling van *t ver-band, 't welk op deezen dag plaats greep; I 5  I38 H. W. KRIEGER, WAARNEEMING EENER bleeven twee bindzels met een ronde luts aan het plukzel hangen. Den 6 en 7 is den lijder, uit hoofde van ge- brek aan ftoelgang, eerst een zacht laxeermiddel, en vervolgends een klisteer toegediend: bij de verandering des verbands, op den 9 , de twee overige bindzels los zittende, befloot ik dezelven doorteknippen en wegteneemen. Den 10 ontdekte ik twee kleine vleeschheuveltjens , ter plaatfe waar de eerfte bindzels gelegd waren, en tusfchenbeiden het zamengevallen gedeelte der Ilagader, in de gedaante eener verftorvene pees (zie Fig. 5. c, d): deeze vleeschknobbeltjens waren eenigzins bleeker van kleur dan het overige vleesch , in de wond opgroejende, en h*Mm de grootte van een erwt: om het verftorven gedeelte der flagader te fpoediger te doen affcheiden, beftipte ik hetzelve nu en dan met de fp. thereb. en verbond de wond met droog plukzel en den boekband, tot den 22, wanneer ik, dezelve zeer vee! verkleind zijnde, een meer fluitend en kringswijs verband aanlag. Van den 26 deezer maand tot den 11 Augustus, en dus geduurende 47 dagen, konde men geen den minften polflag aan de voorhand ontwaar worden : van deezen dag af echter, hervatte dezelve, en werd van tijd tot tijd fterker.    on wa are slagaberbreuk aan dên arm. 139 Den 21, alles geneezen zijnde.verliet de lijder, met mijne toeftemming, het ziekenhuis, onder belofte dat hij, als nog geen volkomen gebruik kunnende maaken van zijnen arm, mij van tijd tot tijd zoude komen zien, ten einde ik hem, ter herkrijginge van alle mogelijke beweegingen deszelven, konde dienen met mijnen raad. Het eindelijk gevolg van alles is geweest, dat hij zig reeds den 25 September in ftaat bevond, om met den beledigden arm, al hetzelfde te verrichten als te vooren, en ik hem kort daar< na, als zodanig vertoond heb aan de ieden van mijn weeklijks kunstkweekend gezelfchap; aan de Heeren bonn naamlijk, labee, swaGer- man, van gesscher, martens, hus^ sem, en de bree; gelijk ook aan veele anderen onzer Genees- cn Heel - kundigen;  WAARNEEMING EENS SCHEEF, GETROKKEN HOOFDS, door A. C. de B E E R. Op*. 4 September 1774, raadpleegde mij c. vrik, oud 16 jaaren, over een wanftaltig gebrek aan de rechter zijde van den hals , rustende het hoofd, door de inkorting der pees van de borstbeenfche tepel-fpier, op de fchouder: deeze helling des hoofds, was van zijne geboorte af, langzaam toegenomen , niettegenftaande zijne ouders den raad van verfcheidene ervaarene Heelmeesters, van tijd tot tijd, in 't werkgefteld hadden.  a.c.dêbeer, over een scheef getrok. hoofd. iaï Geene merkbaarewangeftalte in de wervelen van den hals plaats hebbende, was ik begeerig de kunstbewerking van den Amfterdamfchen Heelmeester florianus, door J. van mekkeren medegedeeld, te beproeven, hoewel in fte* de van met de fchaar, met het mes: ik werd hiertoe aangemoedigd door de gelukkige operatie, van wijlen den beroemden Rotterdamfchen Heelmeester; g. ten haaf, in de werken van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen befchreeven. Den ongelukkigen jongeling , benevens zijn'vader, deeze bewerking voorgefteld, en zij daarin bewilligd hebbende, raadde ik hen, ten overvloede , de gedachten te vraagen van den Hoogleeraar bonn, en mijnen voor maal igen leermeester, den Heere l a d b e; beide deeze Heeren daar niet tegen zijnde, ondernam ik dezelve, den 6 September, zo in Hun Eds. bijzijn, als in dat van verfcheidene andere bekwaame kunstgenooten, op deeze wijze: Ik deed den lijder op een' ftoel zitten, en plaatfte mij tegen over hem: den Heer labee verzocht ik, het hoofd te houden, in de meest mogelijke uitftrekking; den Heer f illekes, de huid op de gefpannen pees, ter eener zijde opteligten: met de vingers van mijn linkerhand , ter andere zijde, hetzelfde gedaan hebbende, volbragt ik de door-  ï£2 A, C. DE BEEK, WAARNEEMING EENS fnede der bekleedzelen, terlangte bijna van drie vingeren breed, in zulke eene fchuinfe richting, als mij dacht noodig te zijn, om het lidteken te vormen naar de langte van het ligchaam ; waarin ik ook volkomen geilaagd ben. Na deeze infnijding, bragt ik onder de pees der bovengenoemde fpier, welke meer dan een vinger dikte had, eene fleufibnde, endoorfneed dezelve hierop met het mes: noch deeze doorfnij ding echter, noch het vermogen, 't welk de Heer labee aanwendde ter rechting van het hoofd, deeden de einden der pees een half duim van eikanderen wijken: verwonderd over dit verfchijnzel, gevoelde ik tevens de nutloosheid van alles wat ik tot nog toe gedaan had; doch erinnerde mij gelukkig, in de waarneeming des Heeren ten ha ar geleezen te hebben, Uul bij buiten deeze zelfde pees, nog een trekker- of band-achtig ligchaam had moeten doorfnijden , ter voltoojinge zijner kunstbewerking: ik onderzocht des met mijn' vin. ger den grond der wonde; vond aldaar een dergelijk weefzel; bragt, hier onder, andermaal de fleuffonde, en doorfneed hetzelve op het geleide van deeze: naauwlijks was dit verricht, of het hoofd des lijders werd, door den Heere labee, gebragt in eenen rechten ftand , en weeken de einden der pees voor het minst drie duimen van eikanderen.  SCHEEF GETROKKEN HOOFDS. 14S Begrijpende nu, ten genoegen voldaan te hebben aan mijn oogmerk, behandelde ik de wonde, gelijk men gewoon iseenvoudigen wonden te doen; bevestigde het hoofd, in zijnen gegeevenen Mand, door een rechtend, en eenigzins naar de tegengefielde zijde van het gebrek, werkend verband; en voltrok, in 't begiu van de vierde week, de geneezing, doch niet zonder eene blijvende neiging van het hoofd tot overhelling, naar de voormaalige zijde. Dan, ook deeze heb ik vervolgends overwonnen, door den lijder te doen gebruik maaken van een llijf gevoerden ftropdas, breed aan de rechter, fmaller aan de linker zijde; en is hij eindelijk , dermaate verbeterd, dat, hadde bij hem geene zonderlinge platheid plaats van de onderkaak, aan de zijde van het voorbeftaand gebrek, men zeer zeker geen de minfte wangeftalte zoude kunnen befpeuren.  W AARNEE MING van een AANMERKELIJK BEENBEDERF DER KLEINE ELLEPIJP, door denzelfden HEELMEESTER. In de maand Julij des jaars 1776, werd ik door u poes at, ter hulpe gevraagd van zijn driejaarig zoontjen, even ais deszelfs ouders in hunne jeugd geweest waren, van een kropzeerig en rachb tiek geitel, en onderhevig aan verzweeringen en verftikkingen in hei vetvlies; welke dan eens door eene van zelfs gebeurende doorbraak , dan eens door  A. C. DE beer, overeen AAnM&RK. beenbederf. l\$ door opfnijding, en eene zachte behandeling, Van mij geneezen werden. Eindelijk kreeg hetzelve eene zwaars pijn met eenige zwelling, in de nabijheid des gewrichts van den rechter elleboog: eenige dagen 'er ha* vergortpap opgelegd hebbende , befpeurde ik eenige verzameling van flof, onder die fpieren, welken van den binnenknokkel des armbeerts, en. in deszelfs omtrek haar begin neemen: eene geregelde ontfleeking der huid, en duidelijker blij._ ken eener dergelijke verzameling, bepaalde mijvervolgends tot het openen derzelven: in de zes» de week hierna, ontlastten zig verfcheidenv beenfchilfers , allen gedeelten , zo het fcheen , van de kleine ellepijp : drie weeken laater, vertoonde zig in de verzweering een aanmerkelijk Huk beens, 't welk ik met een ontleedtangetjen Uitnam, en bevond een deel te zijn van de gant* fche dikte der kleine ellepijp, ter lengte van a£ duim : de onderarm vervolgends in een' draagband, doende houden, bediende ik mij fteeds van droo* ge verbanden, en zag met genoegen, dat de verzweering langzaamerhand floot, de plaats van het afgefcheiden beendeel, meteen vast wezen aangevuld ^ en het kind eindelijk, met een volmaakt gebruik van zijn' onderarm, geneezen werd. Deeze waarneeming zal misfchien aan fommigen Van niet veel belang fchijnen, om dat zulke affcheidingen van beengedeelten inde praktijkpog al dik4 K  I46 A. c. de beer, over een aanmerk. beenbederf. wijls voorkomen, en zodanige affcheidingen van geheele beenpijpftukken door nieuw been vergoed worden, het welk ook dó uitmuntende verzameling van zieke beenderen, door den Geneesheer hovius voor eenige jaaren aan het Collegium Chirurgicum alhier gefchonken, bewijst; dan, het gebrek van dit kind bevestigde tevens, dat tot wedervoordbrenging van nieuw been, geen geleiachtig vocht, in de zweer uitgeftort, tot kraakbeen ftolde en verder tot been verhardde; maar dat in de open zweer, na het uitneemen van het doode beenftuk, een zacht vleesch de holte van alle kanten aanvulde, het welk, gelijk ik zo evenzeide, by het fluiten der zweere , een vast eeltig wezen uitmaakte, en dit eindelijk in een kernveer of waar been is overgegaan : overeenkomftig met het geen de Heer Prófesfor bonn, omtrent den waaren aart en vorming van de Callits, zo wel in Zijn Ed. befchrijving van het voorgemelde Been-kabinet, en de daar achtergevoegde verhandeling, als in de reeds uitgegeevene afbeeldingen, overtuigend heeft bewezen. Voornaamlijk is hier bij ook opmerkingwaardig, dat de beenflof, bij de vorming van het nieuwe fpaakbeen, niet ook den tusfchenbeensband hebbe doen verbeenen: het welk in andere gevallen , bij breuken aan den onderarm, wel eens de vóór- en achter-overkanteling van den onderarm en hand belet heeft.  ' ONTLEED-en HEEL-KUNDIGE AANMERKINGEN & n ONDERZOEK EENER ALGEMEENE OORZAAK VAN VERSCHILLENDE WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS, door A. BONN. ^Ja het geen ik in den Jaare 1782. in eene Verhandeling, en nog onlangs in eene nadere Bcfchrijving der zamengeftelde wanfchapenheid van matthijs ussem heb gemeen gemaakt, en m hot zelve door den Heer leurs, bij het mededeelen zijner waarneeming omtrent een eerstgebo* Ka  I48 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE ren kind, en deszelfs ontleeding na den dood door den Hoogleeraar vink te Rotterdam, op nieuw is voorgedraagen zoude het kunnen over¬ tollig fchijnen, dat ik wederom de pen opvatte, en mij verbeelde daar over nog meerder lichts te kunnen verlpreiden. Ik twijfel echter niet, of men zal zulke eene onderneeming biliijken, zo dra ikaanmerke, dat niet alleen aan eenige onzer land- en kunst-genooten, maar ook aan geleerde en ervarene buitenlandfche Genees- en Heel-kundigen, na de befchouwïng der gebrekkige deelen van dien leevenden jongeling, altoos nog eenige duisterheid is overgebleven, die aanleiding heeft gegeeven tot bedenkingen en vraagen, welke ik van genoeg belang voor Ae Heelkunst rekende, om op eene voldingende wijze opgelost en beantwoord te worden. Ten bewijze hiervan, kan, in de eerfte plaats, ftrekken een getuigfchrift, betrekkelijk het gebrek van matthi js ussem aan dien ongelukkigen, ter zijner aanbeveelinge,ter handgefteld door een'Man, wiens verdienften hem den eerften rang onder de Geneeskundigen van zijn vaderland verworven heb» ben, de Hoogleeraar g. c. staravasnig , PUI. et Med. Doel. Prax. Chymia P. P. O. 00 Zie boven, Bladz. 31. enz.  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 149 necnon inclyta Facuhatis Medkce p. t. Decanus, te Friburg in Brisgow. Deeze Geleerde, dien jongeling in 1782. en 1787. gezien en aan zijne toehoorderen aangeweezen hebbende, zegt aan het (lot van zijn latijnsch getuigfchrift, na eene korte en duidelijke be* ichrijving van het gebrek, het volgende: „ Welke de waare gedaante der pisblaas zij , „ en welke wezentlijke natuurfpeeling hier plaats „ hebbe , en of de ballen binnen den balzak door „ éen middenfchot van eikanderen zijn afgezon- derd ? durf ik niet bepaalen. Er zijn daarenbo„ ven twee zaaken, die mij hier bij nieuwsgierig „ maaken; vooreerst, naardien deeze buitenge - woone (laat van de pisblaas van watthijs ussem „ hem aangeboren is, of ook, binnen de baarmoe„ der zijner moeder befloten zijnde, de pis buiten „ het ligchaam zij uitgedruppeld, en het zoge- naamd lamsvocht bezoedeld hebbe'? en welke „ geduurende de zwangerheid, en bij de geboor- te, de tot dit gebrek betrekkelijke omltandighe„ den mogen geweest zijn ? waaromtrent het „ wenfchelijk ware de gefchiedenis te kunnen be- koiaen. Het tweede merkwaardige fchijnt mij „ toe te zijn de behendige affcheiding van het „ teelvocht in dit ligchaam, met zo wèlgeftelde ö, ballen, zonder eenige bekwaamheid of verB mogen ter ontlasting van het zelve? Ik ver* K3  'fjfc A. BONN, OVER VERSCHILLENDE 9? wacht daarvan verfchillende en aanmerkelijke ,, veranderingen in. het ligchaam, uit welke Wel n waargenomen en verzamelde bijzonderheden „ veel goeds afteleiden zal zijn. Mogt deeze ,"gele» genheid, als allerzeldzaamst, en welligt in onze „ eeuw de eenige, niet verzuimd worden!" De Heer desgranges, Genees-enHeelmeeter, Lid van het Koninglijk Heelkundig Gezelfchap te Lyons enz., die denzelven bij zijne reize door Frankrijk befchouwde en befchreef (b), blijft in verwondering Haan bij die bijzonderheid, „ dat aan hem geen zweem van eerf navel werd „ waargenomen , het welk doet gelooven dat ,, deeze jongeling, noginden fclïoot zijner moeder i, opgefloten, zijn voedfel getrokken hebbe van „ het vocht van het lamsvlies, waarin hij zwom." Eene vergelijking van deezen jongeling met het kind door s. van der wiel, in 1683. waargenomen, doet dien fchrijver vraagswijze er bijvoegen: „ Was 'er dan in het een en ander dezer „ voorwerpen geene navelftreng, die beantwoorde „ de aan de plaats, die het onderwerp maakt on„ zer overweegingen ? zoude men in het holland„ fche kind de navelvaten , de navelflagaderen „ enz. niet gevonden hebben? was er in dat „ kind eene pisblaas binnen het kleine bekken, 00 Journal de Medicine ^ï$%.Mars.pag. 470. & jens vloeide van tijd tot tijd een wit lijmig vocht, „ naar zaad gelijkende." Onder dit vleezig aanhangzel was, aan de plaats van den balzak, die geheel ontbrak, niet „ te vinden dan de huid, die een veel gerimpel-  I58 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE. de bilnaad maakte, zodanig dat het beneden* „ fte gedeelte , bijkans den aars omvatten„ de , eene foort van beurs uitmaakte. Het „ overige werd ,■ na de dood des lijders, den der* tienden December waargenomen." „ De buik, met eene halfmaanswijze infnij,, ding der bekleedzelen en fpieren , geopend „ zijnde, vond men het net in een natuurlijken „ ftaat, en de dunne darmen bedekkende; het welke afgefcheiden en met het gedarmte uitgeno • „ men werd, om de ondergelegene deelen dui- delijker te kunnen onderzoeken. Overgaande „ tot de befchouwing der deelen binnen het bee„ nig bekken gelegen, vond.men de pisblaas al„ daar geheell'ijk te ontbreeken , en, in plaatfe „ van dezelve, twee vliezige buizen, zig inplan„ tende met eenige ombuiging in het onderfte ge. deeltevan voornoemde klierachtig gezwel, ligt- lijk erkend geworden voor de pisleiders, wan„ neerman tevens de nieren onderzocht, waarv.n „ de linker ééns zo groot was als de rechter. IJet beginzel van ieder' pisleider, genaamd het bek„ ken , was zeer verwijd, en geleek naar eene „ kleine pisblaas, hebbende voor het overige niet 3, meer dan tweemaal de natuurlijke grootte, gaan- de langs de lendenwervelen, en gekomen aan % de holte van.het bekken, maakten deeze pislei3) ders ieder eene foort van halven kring en ftrek-  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PIS&LAAS. Ï59 „ ten zig uit naar'de fchaamte, gaande van ach„ teren naar vooren door de binnenfte plaat „ van het buikvlies en de fpieren, en vervol,, gends gelijklijk en als te zamen naar het laa„ gere gedeelte -van voorgemelde uitgroejiug , „ tot dat zij minder wijd werden. Eene fonde. „ door de uitwendige openingen ingebragt zijn„ de, bevond men dat dezelve niet rechtlijnig, ,,• maar' een weinig' fchuinsch tot binnen ieder' „- pisleider doorging. Aan het achtergedeelte dezer pisleiders vond men twee buizen, welke ,3 eenigermaate naar zaadblaasjens geleeken ; maar derzelver maakzel niet kenbaar te onderfchei„ den zijnde, als het vervolg der zaadvaten, die aldaar onder" - eene piramiedswijze gedaante „ eindigden. Twee fondes van anel, door t, de reeds befchreven kleine openingen op den „ rug der roede ingebragt, gingen door tot „ binnen deeze zaadvaten, die waarfchijnelijk alleen door de ophouding van het zaad zo veel „ verwijd waren. In de tusfchenruimte dezer „ vaten nam men een weinig verhard vet waar, van gedaante als eene indrukking der voor„ ftaande klier. Er was geen bewijs van op„ richtende noch verfnellende fpieren. De zaad,, ftrengen , naauwlijks boven de lengte dier „ ombuiging gekomen, gingen regelrecht naar „ den bodem van het .zakswijze verlengzel des  IÓb A. BONN, OVER VERSCHILLENDE buikvlies, zonder fchederok, maar alleen vergezeld van de zaadader en ilagader, die niec „ door de buikringen heen gingen, om reden der „ vanéénfcheiding der fchaambeenderen , maar ,, daalden en eindigden onmiddelijk in de ballen, die in denzelfden bodem van het zakswijze buik„ vlies gevonden werden, alleenlijk overdekt door derzelver eigen witten rok." Aan de fchaambeenderen was een merkbaare afftand en vanéénfcheiding waarteneemen," die, even gelijk de wanftaltige zachte deelen, door den Schrijver op drie plaaten zijn afgebeeld, en alwaar de afftand dier beenderen, offchoon in die tekening verkleind, meer dan twee vingeren breedte bedraagt; waarbij eene fchaal gevoegd is, met de maaten van den eigenlijken afftand, die gelijk is aan 2$ rhijnlandfche duimen. De fchaambeenderen zijn er, maar er ontbreeken de natuurlijke tusfchengeplaatfte kraak* beenige bekorftingen en bandvereeniging. De tweede ontleedkundige waarneeming is die van een der fchrijveren van het Fransch Geneeskundig Tijufchrift Ce\ ter opheldering der wa2rneeming van den Heere des gb anges bijgebragt, na als eeneaangenomene waarheid gefteld te hebben, „dat in zodanige „ voorwerpen de navel welaan de gewoone plaatfe ont- Ce) Journal de Medecine, Mars 1788. pag. 477.  Wanstaltigheden der rösde én pi'bl\Asn6i ontbreekt, maar, nabij de fchaamte ingeplant, i, door het fponswijze gezwel bedekt wordt." Onder anderen bij die gelegenheid aangehaalde voorbeelden , vindt men er j van eenen ongenöemdën Schrijver, twee gevallen van kinderen, aan de Koninglijke Academie der Heelkunst vertdond, die den afftand der fchaambeenderen, en de aaiivulling van dien door het blaasgebrek en de wariftaltige gekliefde roede, bevestigen; maar daarenboven: „ een jongeling van 15 jaaren, wien de „ pis op gelijke wijze Uit een fponsachtig gezwel „ vloeide, het welke boven de fchaamte was, 3, enz., ftierf in den ouderdom van 17 jaaren aan £j de gevolgen van dronkenfchap:" zijn lijk werd geopend door den beroemden Ontleed- en Heel-kurfdigen DEssAULT,te Parijs, die 'er het volgende aan waarnam: De fchaambeenderen warén bijna drie dui% men van eikanderen verwijderd: deeze van3, éénwijking, die den afftand tusfchen de voorfta j, doornen der darmbeenderen vermeerderde, werd ^ van boven aangevuld door een fterken bandy 'j} zeer dik en van ééne vinger breedte; overdekt }, met de huid, die 'er zeer vast tegen aanzat, be„ vestigende deeze beenderen zo wèl, dat de' „ gang des jongelings weinig waggelende geweest S3 was.1* L  t62 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE. „ Beneden deezen band, verhief zig eenfpons„ gewas of rood vleeschgezwel, zeer gevoelig „ voor de koude, en ter grootte van een klein „ hoenderei, waaraan twee ontlastopeningen „ wareu, rustende op twee ronde ligchaamen „ van het loodrecht gekliefd hoofdjen der „ roede , waaraan even eens eene groef des ,, open' piswegs, eene fchuitswijze holte, eene „ aan het hennehoofd gelijkende verhevenheid , -., en ter wederzijde van deeze, twee ontlast-ope„ ningen der afvoerende zaadvaten gezien werden. „ Aan den onderkant van het roedehoofd was een ,, lap vel, die eene aan den bovenkant gefpleete,, ne voorhuid vóórhelde : de bilnaad was een „ weinig fchuins afloopende, en vertoonde een „ kleinen balzak, die echter geene ballen bevattede: „ deeze teeldeelen hingen, nabij de fchaamte, in „ verdubbelingen van het vel, en waren van het „ gewoone maakfel, maar alleen kleiner: deafvoe„ rende vaten behielden hunnen gewoonen loop, „ en gingen naar de zaadblaasjens, die zeer klein, „ en gelegen waren achter het benedenfte ge„ deelte van het fponsgezwel: de Heer dessault „ vond geene vooriïaande klier. De fponswijze „ ligchaamen der roede hadden hunne gewoone „ aanhechtingen aan de fchaam- en zit-beende„ ren, maar begaven zig vandaar naar het fpons„ gezwel, alwaar zij eindigden, na zig vereenigd  Wanstaltigheden der roede en pisblaas. 163 ,5 te hebben. De vezelen der pisloozing - ver-1 „ fnellende fpieren liepen dwars; die der ops, richters der roede hadden haaren natuurlijken « loop behouden: het benedenfte einde van „ den rechterdarm was zeer verwijd , en geleek „ naar eene natuurlijke met pis gevulde blaas. ,, De twee openingen in het fponsgezwel wa„ ren die der pisleideren, die er zeer bochtig „ naartoe liepen. Men vondt er geenen blaasband aan, er was aan de gewoone plaats geen navel, noch blijkbaar navelliuteken boven hed „ fponsgezwel; maar onder den band der fchaam» 9, beenderen was een plooi van het buikvlies, „ waar binnen zig de bandachtige koord bevond , ,, die, na de toefluiting der navelader, naar de „ lever gaat en overblijft. De zelfftandigheid „ van dit fponsgezwel werd gemaakt door een ,, celswijs en vaatrijk vliezig weefzel; deszelfs ,, gevoeligheid en de inplanting der pisleideren „ gaven te kennen, dat de vleezige uitgroejing „ het achterfte gedeelte van de pisblaas was. ,, Alle de overige deelen des ligchaams van dit ., kind waren gezond." De derde, en, voor zo veei ik weete, de laatfte ontleedkundige befchrijving van dit gebrek in een volwasfen jongeling , wordt gevonden in het voortreffelijk Natuurkundig Tijdfchrift; L 3  104 a. bonn, over verschillende van Parijs (ƒ), alwaar de Geneesheer pin el, in eene Verzameling van waarneemingen, aangaande het gebrekkig maakfel der teeldeelen en de fchijnbaare of wezentlijke kenmerken van tweeflachtige menfchen, onder anderen het volgende geval befchrijft: „ In November 1788, werd een jongman van „ 20 jaaren, te Parys,in het gasthuis, de laCha„ rité genaamd, ingebragt, met eene rotkoorts „ en onwillige pisloozing: bij het onderzoek van dit laatfte, vond men geen' navel; de fchaam,, beenderen verwijderd, een foort van rood „ fponsgezwel, breed 1 duim en 2 lijnen, ,, hoog ii| duim, van eene oneffene oppervlakte, „ met eene indrukking op het midden, twee zij„ delijke openingen, en eene uuvloejing van „ pis, korten tijd na dat hij gedronken had. De „ lijder ftierf, en werd naar de zaal voor de ontleedkunde, van dat gasthuis, overgebragt, bij ,, den Heer boy et." „ De deelen tot voordteeling behoorende, wer„ den ter onderzoeking uitgenomen, endefcbaam„ beenderen doorgezaagd: het manlijk lid was if ,, duim lang, nam begin van den voor- en onder„ kant van het fponsgezwel, met eene halfkrings- Cf) Journal de Phyf que, Oüobre 1789, pag. 297. &c.  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. IÖ5 ,, wijze inwijking : de oppervlakte was bekleed ,, met het inwendig vlies des piswegs, glad en ,, weinig rood: de verhevenheid, het hennehoofd „ genaamd, was natuurlijk, en bekwaam tot „ zaadloozing: want de openingen der ontlastbui„ zen ter zijden werden er gevonden, gelijk ook „ verfpreide groeven (lacuna), van 4 lijnen „ diepte: het roedehoofd was aan den bovenkant „ gefpleeten, en de voorhuid aan den onderkant ,, zeer kort: de overige teeldeelen waren wèlge„ Held." „ Het benedenfte gedeelte van de witte lijn „ was gefpleeten, de rechte buikfpieren hadden ,, eene tusfchenwijdte van 13 duim ,• de fchaam„ beenderen waren verwijderd: aan den binnen- kant had het gezwel eene verdieping of holle „ vlakte, naar die van den navel gelijkende: aan de „ buitenzijde, aan de plaats van den navel, ging de „ huid over in het oppervlakkig vlies van het ge„ zwel: de fchaambeenderen waren twee duimen „ van eikanderen verwijderd: er was eene band„ achtige zelfftandigheid, die van het eene naar „ het andere overging, en dezelven omgeevende, „ tot een' band derzelven verftrekte." ,, Met verwondering zag men, dat dit fpons- gezwel de blaas zelve was, aan den voorkant »• gefpleeten en open, met gerimpelde wanden , „ ledig, buiten de buikholte, van achteren naar L 3  l(6 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE j, vooren omgekeerd, gaande onder den voor» ,, noemden band door, mee openingen der pis,> leiders, die het ftilet doorlieten: het buikvlies „ was natuurlijk, met kenbaare vleeschvezelen: „ de voorllaande klier was, in de tusfehenruimte „ der fchaabeen deren, klein en niet natuurlijk van gedaante: de pisleiders waren, zeer verwijd van holte, gelijk aan dunne darmen, en vernaauwd „ nabij de pisblaas: de nieren hadden eene aan„ merkelijke grootte, met eene ongelijke en bul„ tige oppervlakte, gelijk in ongeboren kinderen: „ de rechter nier bevattede verfcheidene blaazen „ vol pis : de zaadblaasjens waren zeer klein , t, welligt door de ingetogene leefwijze van het 9, voorwerp, naardien elk bewerktuigd deel in ,, grootte toeneemt , naar maate het geoefend „ wordt: de ontlast-openingjens derzelve wer„ den op nieuw zichtbaar: de fponsachtige lig„ chaamen hadden niets bijzonders, behalven dat derzelver beginfels meer vanéén verwijderd waren, ingevolge van dat der fchaambeenderen; „ de houding des pi-wegs was merkwaardig, des-. „ zelfs vliezen maakten geenen hollen buis, maar „ een uitfpanfel, naar het einde der roede omge-, bogen, het welk een geknot hoofd voorfïel?> de.'" Achter deeze naauwkeurige befchrijving volgt, pndcr anderen, eene van het zelfde gebrek, - in  wanstaltigheden der roede en pisblaas. l6j een vrouwlijk voorwerp , om deszelfs meerdere zeldzaamheid wèl waardig hier bijtevoegen, zijnde eene waarneeming van den Heere pascal, te Brie-Comte-Robert, naamhjk: „ een kind van „ twee jaaren, had een kersfenkleurig gezwel bo„ ven de fchaamte , waarvan de inbeelding der ., moeder als oorzaak befchuldigd, maar door haar „ ontkend werd: ter wederzijden van dit gezwel „ werden de openingen der pisleiders gevonden, „ voorzien van klapvliezen, die door persfing of „ in het weenen geopend werden: de fchaamte ,, en fchede waren natuurlijk, maar zonder pis„ wegs- opening." (g) Bij dit laatfte, niet door ontleeding onderzocht geval, kan ik niet voorbij van nog een ander gewag te maaken, mij in het voorleden jaar door den Hooggeleerden Heer van geuns, uit zijn Eds. verzameling van Genees- en Heel-kundige aantekeningen, met verlof ter gemeenmaakinge, medegedeeld. „ Zijn Ed. zag dei 28 December „ 1768, te Groningen, een manlijk kind, oud 7 „ weeken, en door eene voorfpoedige verlosflng, gezond en wel gevoed geboren, met de vol„ gende bijzonderheden : er was naauwlijks een (g) Dit geval komt overéén met ^at door mii ontlee^» en door den Heer de bosson befchreven, en afgebeeld in de Verhandel, der Haarl. Maatfchappij, 19 DeeU ift fluk bl. 321. enz. L 4  ï£B A BONN, OVER VERSCHILLENDE » bewijs van navel, terwijl van de plaatze deszei? 9> ven, tot aan die van het manlijk lid, eene onre„ gelmaatige,roode, meerbreede dan lange, een9, vormige, vleezige zelfflandigheid de tusfehenruimte vulde: de roede, naauwlijks kenbaar, „ was zeer kort; het roedehoofd van boven als « doormidden gekliefd, van den onderkant on,, derfleund door deszelfs voorhuid, die aan den bovenkant, om de fpiijting der roede, ontbrak: ?, er was een kuil,en als het begin van een'buis, „ alwaar de opening des piswegs zijn moest, „ waarin men echter geen dun ftifet konde inbrengen: ter wederzijden van deezen onwaaren „ pisweg, fcheen aan deeze roedehoofd-gedeel„ ten een openingjen waargenomen te worden: j, de voornoemde vleezige klomp werd geduung „ door dc pis van het kind bevochtigd, en was „ pijnlijk op het aanraaken: de pis werd duidelijk „ ontlast uit twee opene mondjens, boven en „ ter zijden van het gefpleeten roedehoofd, als „ waren het de gaapende openingen der pisleiders „ die het benedenile en zijdelijk gedeelte van den „ vleezigen klomp uitmaakten: deeze zelffhmdig„ beid was ongelijk, als ontveld, gevoelig, zeer „ rood, en naar eene fpons gelijkende: de balzak „ was natuurlijk, en bevattede de ballen : de aars st was op de behoorelijke plaarfe: al het overi«e •* wus natuurlijk en tvèl gemaakt: het kind zoog  WANSTALTIGHEDF'N der ROEDE EN pisblaas. 169 „ de borst zijner moeder met graagte, was al„ toos nat van pis, had ruimen lloelgang: de „ voorfte beenderen van het bekken, dat is de „ fchaambeenderen, konden niet onderfcheiden ,, worden." Eene overeenftemming van zo veele waarnee* mingen, als door de Heeren stoltte , leurs en mij zijn aangevoerd, kunnen, zo ik vertrouwe, bij onze Genees-- en Heel-kundige landge^ nooten geen twijfel over den aart van dit gebrek meer overlaaten. De ooirfprong en waare oorzaak eener zo zamenggflelde wanfchapenheid werden echter daardoor niet verklaard: waarom ik reeds vroeger de toevlugt, nam tot proefneemingen op doode ligchaamen, die in de verhandeling van den laatstgenoemden Schrijver vermeld worden. Ik zal hierbij Hechts van twee andere gewaa* gen, om voor mijne gevolgtrekkingen des te overtuigender grond te leggen, ONTLEEDKUNSTIGE PROEFNEEMINGEN. De eerden derzelven, overeenkomftig met mijne voorgaande, nam ik , op den 27 OcTrober 1790, in eene openbaare aanwijzing van het lijk van een' L 5  1^0 a. bonn, over verschillende jongeling van 14 jaaren, en dus in een'overeenkomenden ouderdom met den voorgemelden m a t- thijs ussem. De pisblaas werd vooraf door herhaalde infbuitingen van water langzaam uitgerekt, tot dat dezelve, achter en boven de fchaambeenderen binnen de buikholte opgereezen, aan den navel reikte: na de ontlasting van het water, werd de blaas met lucht gevuld en uitgefpannen gehouden: hier op kliefde ik van den bovenkant de verlengde voorhuid en huid der roede , gelijk mede het roedehoofd , tot binnen de piswegs- holte ï ik fcheidde de fponswijze ligchaamen vanéén, ontblootte dus den onderliggenden pisweg, en opende ook deezen aan den bovenkant, tot onder den boog der fchaambeenderen, waardoor het hennehoofd, de ontlastopeningen der afvoerende zaadvaten , en de groefjens des piswegs zichtbaar werden. Door eene naar de lengie van het ligchaam gerichte , en van de fchaambeensvereeniging tot aan den navel verlengde infnijding van de huid, vetrok , witte lijn , en laagere vliezige tusfehenruimte der buikfpieren, werd de achter de fchaambeenderen opgerezene pisblaas ontbloot, zo dat dezelve , met dat gedeelte wat niet door het buikvlies bekleed is, voorwaards uitpuilde. Ik fneed vervolgends, met herhaalde inkervingen, de ge-  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. l?l heele bandachtige zelfïïandigheid door, die de kraakbeenige aangroeifels (epiphyfes) der fchaambeenderen in den natuurlijken ftaat vereenigt, en waarvan het waare maakzel door mij elders is bewezen Qi). De fchaambeenderen weeken hierop vanéén , en de daar achter gelegene pisblaas puilde meerder voorwaards, terwijl de bevatte lucht ontfnap. te , wanneer ik de infnijding van den pisweg door den voortten wand der blaas tot aan den Maasband en navel vervclgde. Met een koperen blaaspijp , door den aars ingebragt, en achter de blaas opgevoerd, dreef ik derzelver achterfte wand dóór dg voorgemelde vanéénfplijting, omgekeerd buiten het ligchaam, om de wanftaltige deelen van mat- thijs ussem natebootfcn. Bij nadere overweeging der hier boven aangevoerde ontleedkundige befchrijvingen, die ik daarom niet verkort, maar in hun geheel heb voorgedragen, werd ik echter weldra overtuigd, dat deeze proefneeming, zo min als mijne voorgaande, alle foortgelijke gevallen, en derzelver oorzaak, niet voldoende konde verklaaren: eene voornaa- (h) Verhandeling over de beweeglijke loswording der beende/en van het bekken, enz.: inde Gedenkschriften, van het Bataafsch Genootfchap der proefondervinde. fijke wijsbegeerte te Rotterdam, 3de Deel, bladz. 251, Plaat 2, 3 en 4<  17~2 A. BONN, OVER VERSCHILLENDS me omftandigheid hinderde hier aan, naamlijk de dikke koordachtige band, die de fchaambeenderen aanden bovenkant vereenigde, en beneden welken het fchijnbaar fponsgezwel uitpuilde, in de waarneemingeh van de Heeren dessault en pi n e l ; en welke band door den beroemden Berlijnfchen Ontleedkundigen Hoogleeraar, walther, zonder een dergelijk gebrek van pisblaas en roede is gevonden en afgebeeld; terwijl daartegen het blaasgebrek en de verwijdering der fchaambeenderen, zonder zulk eene bandachtige koord, door den anderzins naauwkeurigen flajani is waargenomen. Daar ik, bij mijne eerst gemeen gemaakte waarneemingen, ook zulk eene tweeërleie verfcheidenheid had opgemerkt, van het geheel ontbreeken of gedeeltelijk tegenwoordig zijn (/) van zulk een' fchaambeensband, ook zonder blaasgebrek, maar vergezeld van eene wanftaltige roede, gaf mij dit laatfte aanleiding tot de volgende nadere proefneemingen, op lijken van kinderen en bejaarder voorwerpen. Na voorafgaande opvulling en uitzetting der pisblaas met water of lucht, kliefde ik , op gelijke wijze, de huid, voorhuid en het roedehoofd van den bovenkant; fcheidde de fponswijze lig. O) Ver li, der Hall. Maatfch. 21. deel, bladz. 135.  wanstaltigheden der. roede en piselaas. ï?3 chaamen vanéén,: en opende den pisweg tot onder de fchaambeensvereeniging : hierop fneed ik dien bandachtigen zamenhang niet geheel door, noch vervolgde de infnijding der bekleedzelen en pisblaas ; maar vergenoegde mij met alleen het onderfte gedeelte daarvan, en de daar achter gelegen voorden wand en hals der blaas te klieven, en deezen éénen hoi1 en en open pisweg met de pisbuis te doen uitmaaken. Na eene zo veel mogelijke en voorzichtige rekking van het overgelaten bovenfte gedeelte dier bandachtige zelfftandigheid, bragt ik eenen krom gebogen koperen blaaspijp door den aars in, om, door aandrukking van den achterkant, de nu open pisblaas en voorftaande klier, inde tusfchenruimte der vaneengefcheidene fchaambeenderen , en aanhechtingen der fponswijze ligchaamen der roede, omgekeerd naar buiten te doen komen; het welk echter in bejaarden niet mogelijk , in kinderen bezwaarlijk, in beiden echter iet gemaklijker was, na vooraf, op de wijze van den Heere boyet , de fchaambeenderen doorgezaagd, en , gelijk ik mede bij het onderzoek der fchaambeensvereeniging, in naarvolging van den beroemden hun ter, gedaan had, de teeldeelen en blaas uitgenomen te hebben: hierdoor maakte de omgekeerde blaas een gezwel beneden den vereenigenden fchaambeensband, overeenkomftig met de voorgemelde  174 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE ontleedkundige waarneemingen: waardoor ik mij verbeelde eenen flap nader gekomen te zijn tot mijn bedoeld oogmerk, om naamlijk deeze zamengeitelde wanfchapenheid nader te verklaaren in het volgend onderzoek. ONDERZOEK EENER ALGEMEENE OORZAAK DEEZER EN ANDERE WANSTALTIGHEDEN, Hiertoe overgaande , zal ik wederom eenige waarneemingen der oefenende Heelkunst voorafzenden , betrekking hebbende tot onderfcheidene gebreken deezer deelen, die door ervaarene Heelkundigen toegeftemd zullen moeten wordon, en waarvan mij, geduurendemijne kunstoefening, meer dan ééns de voorbeelden , zo in levende voorwerpen als in doode ligchaamen, zijn voorgekomen. ö.) In de eertfe plaats is het vrij algemeen bekend, dat niet alle, eerstgeborene, manlijke kinderen , met een ontbloot roedehoofd, maar zeer veelen meteen verlengde voorhuid en vernaauwde opening derzelve, geboren worden; waarvan een oplettend waarneemer zig, ongetwijfeld, de redenen wel eens zal hebben afgevraagd? £.) Het gebeurt nu en dan bij eerstgeborene of jonge kinderen, dat de voorhuidsopening als toe-  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 17 5 gefloten is, en door de belette pisloozing, de voorhuid nog meerder gerekt, opgezwollen en half doorfehijnend uitgefpannen wordt. c. j Die zelfde voorhuid kan, zonder eenïg verder gebrek der roede, van de geboorte af, aan den bovenkant gedeeld zijn, en de lappen veis ter wederzijden van het roedehoofd nederhangen, evengelijk na eene kunstbewerking en opfnijding eener tegennatuurlijke of door aanfteeking veroorzaakte vernaauwing. d.) In een ander voorwerp, kan de voorhuid op gelijke wijze, maar aan den onderkant gedeeld en zonder toompjen zijn; terwijl het roedehoofd wèlgemaakt, van de gewoone piswegsopening voorzien, en aan den bovenkant natuurlijk overdekt is. e. ~) Op eenen anderen tijd wederom, ziet msn aan eerstgeborene of jonge kinderen, niet alleen de voorhuid, maar ook het roedehoofd, aan den onderkant gekliefd en merkelijk verbreed: terwijl de natuurlijke opening des piswegs ontbreekt, maar eene andere, tegennatuurlijke, meerder achterwaards, beneden de fponsachtige ligchaamen, en even voor den balzak gezien wordt, vanwaar dezelve, in bejaarde voorwerpen;, bij het oprichten der roede , meerder afwijkt , en des niet altoos eene volftrekte ongefchiktheid ter voordteeling ten gevolge heeft. Onder andere vootbeel-  if6 a. bonn, over verschillende den van dien aart, zag ik nog onlangs, den \$ Julij deezes jaars, een eerstgeboren kind, en op dienzeifden dag eenen man van ruim 60 jaaren, beiden met hetzelfde gebrek en den laatst befchreven ftaat der roede, In het kind, waarover ik eenige dagen vroeger, 24 uuren na de geboorte, geraadpleegd werd, wegens het achterblijven der pisloozing, vond ik de voorhuid beweegelijk op het roedehoofdjen vastgegroeid , ontbrtekendë aan den onderkant met het toompjen en de natuurlijke opening: een flaauw gebogen dun ziiveren ftilet ging , a's achter eene foort van klapvlies , onmiddelijk vóór den balzak nedera aards, en vervolgends onder den fchaambeensboog door, zeer hoog in den buik, zonder eenige pis-ontlas-ting: de eerfte richting van het ftilet deedt mij vermoeden, of welligt blaas en endeldarm ééne gemeene holte uitmaakten: dan, het was met een ander, door den aars ingebragt, ftilet niet te bereiken: den volgenden dag, en zedert dagelyksch , waterde het kind met eenen goeden breeden ftraal: de ftaat des gebreks was bij den bejaarden man volmaakt dezelfde, zijnde met dat alles, zo hij zeide, vader van vier kinderen, (k) f.) Het (k) Men vergelijke hier mede a. nvck, Genees- en Heel-kundige handwerken, enz., XLlIfle ondervinding , bladz. 100.  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. 17/ . ƒ.) Met verdient daarenboven * bij zulk een voorwerp fomtijds , gelijk ik waargenomen heb, bijzondere opmerkingdat pen binnen den pisweg ingebragt itilet, dóór den-.balzak . naar de blaas doorgaande, zig tusfchen de- fponsachdge ligchaamen verliest, en aan den bilnaad ,niet gevoeld wordt* . : g] g. j Of de anders wèl gevormde pisbuis (urethra) immer, tegennatuurlijk* boven de vereenigde fponswijze ligchaamen -, in plaatze van on.der dezelven, en tot aan het roedehoofd zijnen loop vervolgd hebbe, is mij- tot hier toe door geene eigene noch befc-hrevene waarneemingen gebleken: daar integendeel, de te vooren bij^ebragte reeks van gevallen, onwederipreekelijk leert, dat een, opgclpleten pisweg zig boven de vanééngefcheidene ligchaamen der roede kan bevinden. h.) Wat de pisblaas betreft, deeze kan in een eerstgeboren kind ontbreeken, of zodanig ver- . naauwd, ingekrompen en vernietigd zijn, dat zij geen' fchijn hebbe, van immer vó.ór de geboorte door vocht uitgezet- geweest te zijn; ja zij kan in eene vrouwlijke vrucht met de even zeer misvormde fchede inéénfmelten ; van hoedanig een voorwerp ik de deelen in wijngeest bewaare, nevens aftekeningen, waaruit nog eene andere bij zonderiieid blijkt, dat aaamlijk de twee na-> M  Ï78 a. Bonn, over verschillêïïde flagaderen in éénen tak zamenkomen , om vzn de fchaamte naar den navel opteklimmen. O Dan, het geen meerder betrekking heeft tot mijn tegenwoordig onderwerp, de pisblaas kan, vóór de geboorte van het kind, niet alleen* vocht in zig bevatten , maar ook door eene ophooping van hetzelve uitgefpannen zijn , en dus kan aldaar eene foort van befloten waterzucht plaats hebben. In den jaare 1780, werd mij zulk een eerstgeboren , voldragen , dood , manlijk kind aangebragt, het welk met een zeer opgezetten en door water gevulden buik was ter wereld gekomen, en waarvan het voorde en benedenfie gedeelte, tusfchen den navel en de fchaamte, bijzonder uitpuilde. Na eene doorfnijding der beMeedfelcn, fpieren en het buikvlies, aan de linker zijde van de witte lijn, van het borstbeen tot aan den navel, ontlastten zig eenige oneen helder water uit de buikholte, terwijl er een vrij groot vastgehecht watergezwel overbleef. De buik, met fchuinfe infnijdingen , naar de voorfle uitfteekzels van elk darmbeen gericht, verder geopend zijnde , vertoonde eene ruime zakachtige vergrooring, waarin de lever met derzelver rand achterwaards naar onderen omgebogen was; het net opgerold en het dun gedarmte, tot eenen ongelijken klomp zamengepakt, naar de maag opgeftuwd, gevon-  WANSTALTIGHEDEN DER. -ROEDE EN PISBLAAS. I?} dén werd; vanwaar het dik gedarmte meerder ontwikkeld afdaalde , eene dwarfe os wijze bogt maakte, en in den rechten darm eindigde. Het gezwel tusfehenden navel en de fchaamte was de pisblaas, ter grootte van een klein ganzenei, door Water uitgezet, boven de enge holte van het bekken opgerezen , en over de fchaambeenderen overgebogen; zo dat de voorltaande klier op de hoogte der laagfte lendenwervèl tegen den rechten darm aanlag. De pisleiders , veel wijder uitgezet dan de karteldarm, die her groene darmvuil (meconium) bevattede , waren even eens tot aan de nieren met water opgevuld, en daalden met eenen kronkelenden loop naar de blaas, waaraan zij boven den rand van het bekken werden ingeplant. De ballen lagen nog binnen den buik, omtrent de buikringen. Bij het onderzoek der roede, vond ik de voorhuid, piswegsopening en geheele pisbuis, zeer eng en als toegegroeid: het gelukte mij echter, met moeite, een dun ftilet door dezelven heentebrengen, tot binnen de blaasholte, waarna ik den achterften wand der voorwaards overgebogen blaas, met eene kruiswijze infnijdinge opende, en in dien ftaat deeze deelen liet aftekenen: de trechterswijze hals der blaas, en de openingen der verwijde pisleideren ter wederzijden van dezelve, werden hierdoor zichtbaar. Denkelijk heeft het buikwater , bij het uitrekken M a  Ï80 A. BONN, OVER VERSCHILLENDS der wanden deezer holligheid, de pisblaas boven de fchaambeenderen opgetrokken, voorwaards overgedreven-, en hierdoor de hals der blaas en van den pisweg naar delengte gerekt, vernaauwd, en de uidoozing verhinderd; even gelijk ik, eenige jaaren laater, de doocUijke gevolgen van zulke eene oprijzing der pisblaas in eenen bejaarden i jder waarnam, waarvan ik de befchrijving tot eene volgende gelegenheid befpaare. Deeze waarneeming, in een eerstgeboren kind, bewijst, zo ik mij niet bedriege, dar, daar in den natuurlijken ftaat van het dierlijk ligchaam j en dus ook van den mensch, vóór de geboorte, alle de vaste, werktuiglijke deelen en derzelver bijzondere werkzaamheden, tot rondvoering., affcheiding en opnecming van vloeibcuvre beginzelen en vochten, eener* aanvang neemcn en voorT bereid worden, en zulks door affcheiding van maag- en darm-fap, nevens de gal der lever en galblaas, die , in het dik gedarmte opgehoopt, het eerfte darmvuil (rneconiuni). voordbrengen, bewezen wordt; dus ook, althans in dat geval , eene affcheiding van een vocht in de nieren, en de afzakking daarvan door de pisleiders naar de blaas gefchiedde: welk vocht, in plaatze van, gelijk bij de volkomene dieren, door den open blaas band {iirachus) naar den piszak (alantois) gevoerd te worden , integendeel, bij het ongebo-  wanstaltigheden der roede en pisblaas. I§t sen kind, door watervaten wederom moet worden opgenomen, of door den pisweg geloosd , en binnen het zogenaamde lamsvlies (arnniof) uit' geftort, het daar binnen van elders afgefcheiden water helpen vermeerderen; hoe zeer ook de beroemde haller en anderen , zulks onder de bloote o^derllellingen gerekend hebben (l). De vooraaamite grond van tegenbedenking, mij hierbij door een' vriend ingebragt, het gewoonlijk opgegeven onderfcheid der eigenfchappen van bet zogenaamd lamsvocht, en dat van den piszak, behoort niet toe mijn tegenwoordig oogmerk, te onderzoeken en te beantwoorden: ik kan echter met een enkel woord hierbij voegen, dat ik voor weinige dagen deeze vochten, in de zwangere baarmoeder van eene koe onderzoekende , dezelven nagenoeg aan eikanderen gelijk vond, met dit «eenig verfchil, dat het lamsvocht mindere foortlijke zwaarte had, minder ziltig was, en meteen donkerkleuriger bezinkzel ftremde, Geringere tegenfpraak zal het,' hoope ik, bij ervarene Ontleedkundigen lijden, het geen ik met voorbeelden uit mijne verzameling zoude kunnen bewijzen , die voor mij overtuigende geweest zijn, om daaruit te beöuiten, dat, ten min• (1 ii aller Elem. Pky/iol. torn. 8. lib» 29, fecf, 3. f. 9- pag» ifiö- S* Se1' M 3  132 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE. ften in fomraige vruchtjens van omtrent drie maan, den dragts en daar onder, de openingen van het nog teder ligchaam door een oppervlakkig vlies gedekt en gefloten zijn; welke openingen laater door fpierbewecging, voordftuwing van vocht, qf andere natuurpooging, met verfcheuring van dit tedere vlies geopend worden; bij gebreke, van dien , wanvormig na degeboorre gefloten blijven; of, bij geweldiger vaneenfcheidingen, gemeene openingen van neus , mond en keel, in de verfchillende zogenaamde hazemonden , of foortgelijke gemeenfcbaplijke openingen van aars, fchede cn pisweg, overlaaten. /O Het is niet minder bekend en bewezen, dat het watergezwel der ruggraat, een gevolg van dat des bekkeneels of der herfenholligheclen dikwerf van eene hersfenbreuk of gefpletene ruggraat vergezeld is; maar ook fomwijlen, in plaatfe van eene gaave huid , verdunde en doorfchijnende bekleedzelen vertoont, en zulk een gezwel van doorbraak gevolgd , met of zonder verfmelting van hersfenen en ruggemetg, aan hoofd en rug eene' bijkans onherkenbaare gedaante geeven. m.) Gebrek aan behoorelijke voeding en vorming der wanden, van buik- en borst-holligheden, vooral zo die door het uitzettend vermogen van verzameld en opgehoopt vocht verhinderd wordt, heeft op andere tijden ten gevolge gehad, dat.  WANSTALTIGHEDEN DER. ROEDE EN PISBLAAS. 183 hart en longen, of vaatachtige en vliezige buikingewanden, door verdunde en doorfchijnende bekleedzelen heen gezien', of, na hec verbreeken dier tedere wanden, niet overdekt en befchermd, maar buiten derzelver natuurlijke bewaarplaats bloot , liggende gevonden worden. De pisblaas, als een buikingewand, moet dan ook, gelijk de ondervinding leert, vatbaar zijn voor dezelfde yaneen* fcheiding en verplaatzineen. «.) De navelitreng, eindelijk, is hiervoor met minder vatbaar, gelijk blijkt uit de dikwerf voorkomende aangeborene navelbreuken, door ervarene Heelkundigen befchreyen en afgebeeld; enm welke gevallen het ontleedkundig onderzoek mij herhaalde keeren geleerd heeft, dat, even gelijk bij in laater' tijd gevormde uitzakkingen van builungewanden, een verlengzel van het buikvlies den navelbreukzak binnen de verwijde ftreng uitmaakt, en, deeze uitgerekte vliezige wanden éénmaal verbroken zijnde, de uitgezakte deelen bui-, ten het ligchaam bloot liggen. Wanneer wij al het tot hier toe bijgebragte nader vergelijken, overéénbrengen, en op het onderwerp deezer verhandeling toepasfen, geloof ik niet te dwaalen met te beweeren, dat eene Vóór de geboorte van een kind befloten waterzucht der pisblaas en pisweg, voor eene algemeene oorzaak M 4  18 4 A. BONK , OVER VERSCHILLENDE verfchilknde wanftahigheden kan en mag ge. houden worden. . A') ni!"'» bijvoorbeeld, zal zulke eene ophouding van water, door eene naruurpooging tot uitJoozing van hetzelve door den open'pisweg, bij eene vernauwde opening der voorhuid, dezelve al vroeg in een vrucht moeten uitrekken, verlengen, en de belette ontblooting van het roedehoofd (phymefis) ten gevolge hebben, die zo dikwijls werd waargenomen, en geduurende den geheelen leeftijd , ■• meestal zonder veel hinder, overblijft. BO Wanneer, bij zulk eene ophouding en ophooping van vocht, eene geflorene opening dér voorhuid van die des roedehoofds en piswegs vergezeld gaat, moet de pisweg uirgefpannen '± gerekt en nevens de algemeene bekleedzelen der roede verdund, daaraan minder wederftand bieden, aan den onderkant der roede doorbreeken, cn dus, met eenè tegennatuurlijke en achterwaard» geplaatfte ontlastopening, een van den onderkant gekliefd roedehoofd en voorhuid , zonder toomtjen, overlaaten. C) De overige bijgebragte gevallen laaten zig even gemaklijk van dezelfde oorzaak afleiden. i D.) Ik waag het derhalven ook , betrekkelijk de zamengeftelde wanfchapenheid van mat thijs  wanstaltigheden DER ROEDE en pisblaas. 1$5 ussem, en alle foortgelijken, uit het voorafgaande te befluiten en vastteftellen: i.) Dat in zodanig een voorwerp , vóór de geboorte, een vocht, het zij men dit al of niet pis noeme, in de nieren zij afgefcheiden geworden; ■2.) Dat dit vocht, door. de pisleiders naar de blaas afgezakt, en aldaar opgehoopt, door opflurpende wateraderen niet weder zij opgenomen^ 3. ) Dar. eene geflotenheid der piswegsopening aan bet roedehoofd, en der voorhuid, de ontlasting en de vermenging met het lamsvocht verhinderde ; 4. ) Dat de ophooping daarvan, reeds vroeg in de nog onrijpe vrucht, op de vaste deelen* een vermogen van uitrekking en vaneenfcheWing geoefend hebbe, en wel in de eerfte maanden , waarin men de aanhechting van de navelftreng nader aan de fchaambeensvereeniging, en op den meesten afftand van het borstbeen aantreft; 5. ) Dat, uit hoofde deezer kortheid der navelilagader en Maasband, de blaas niet boven het bekken binnen de buikholte zij opgerezen; 6. ) Dat daartegen de hals der pisblaas, uitgerekt en verlengd, tusfchen den boog der fchaambeensvereeniging en de aanhechtingen van de iponsachtige ligchaamen der roede zij ingedron- M 5  ï86 A. BOÊJN, OVER VERSCHILLENDE 7.) Dat, door zulke eene indringing van den uitgefpannen hals en het begin des piswegs, de celswijze zaraenhang der fponswijze ligchaamen allengsken? zij verbroken, tot naar vooren en binnen het roedehoofd; het welk eindelijk mede aan den bovenkant uitgerekt , verdund en nevens de voorhuid vaneengefcheiden, in tweën gedeeld zij; en door dit alles de wanffaltigheid der roede zonder het blaasgebrek , in fommige gevallen, voordge-r bragt worde. 8. ) Dezelfde verwijding en opfpanning van den hals der blaaze, die aldus debeginfels der fponswijze ligchaamen onderling kan verwijderen, is niet minder in ftaat om de bandachtige zamenvoeging, tusfchen de tedere en nog geheel kraakbeenige fchaambeenderen te rekken, bovenwaards te Huwen , en gedeeltelijk of geheel te verbreeken. 9. ) Zulk een watergezwel der blaaze en pisweg , door verdunde en uitgerekte tedere algemeene bekleedzelen bepaald, kan bij een vrucht vóór de geboorte onbefchadigd blijven en daardoor de natuurlijke achterfte blaaswand op zijne plaats en binnen het bekken gehouden worden ; terwijl alleen het voorfle gedeelte te gelijk met de bekleedfjlen der roede uitgerekt, Verdund, en zo wel broos als doorfchijnende gemaakt wordt. 10. ) Kort vóór de geboorte echter, door eene te fterke uitrekking in de beweegingen van het  wanstaltigheden der roede en pisblaas. yoldragen kind, of onder de geboorte en bij den doorgang door het bekken van de moeder, kan dit watergezwel, in den omtrek van de omringende en natuurlijk geblevene algemeene bekleedfelen van fchaamte en roede affcheiden J en daardoor de bodem van den open' pisweg, met deszelfs hennehoofd en ontlastopeningen der zaadvaten , zichtbaar worden; gelijk in één der door mij befchrevene en afgebeelde voorwerpen plaats gehad moet hebben , en daarvan een vliezig uitfpanfel, 't welk de roede omvattede, overgebleven zijn {m~). In het geval, door den Heer l e u r s befchreven , fchijnt niet alleen de open blaas, maar tevens een gedeelte van het buikvlies (peritonaum) , met eenig gedarmte uitgezakt geweest te zijn. ii.) Om eindelijk het fchijnbaar vleesch- of fpons-gezwel in matthijs ussem en foortgelijke voorwerpen te verklaaren, heeft men er alleenlijk bijtevoegen, en op voornoemde ontleedkundige gronden aanteneemen, gelijk ik thans voor zeker houde: dat, bij zulk eene te vooren befchrevenelaagere inplanting der navelftreng, en gebrekkige vorming en uitrekking des piswegs (urethra), de ophooping van het groene darm- (m) Verh. der Holl. Maatfch. ai. deel, bladz. 141. pi. 3, fig. 1 en 2. h. i. k.  188 A. BONN, OVER VERSCHILLENDE vuil vóór de geboorte , of de nederwaardle persfing van alle de buikingewanden, door de werking van het middenrif, bij de inademing, de opene blaas met de voortaande klier, door de tusfchenruimte der fchaambeenderen en vaneengefcheidene aanhechtingen der fponswijze ligdiaamen, omgekeerd hebbe naar buiten gedreven, en hierom de ontlast-openingen der pisleideren (ureteres) zig op derzelver uitwendige bolle oppervlakte vertoonen. Deeze gevolgtrekkingen zijn, bedriege ik mij niet, verre af van den naam van bloote befpicgelingen te verdienen, die voor de beoefening der Heelkunst van weinig of geen het minst belang zouden zijn: neen } ik vertrouw integendeel, dezelven toe eenen des te zekerder grond te mogen leggen, ten aanzien van de heelkundige behandeling deezer ongelukkige lijderen. Immers, van eene zo eenvoudige en aangeborene oorzaak , zo wel als van den aart deezes gebreks overtuigd zijnde, en dat deeze oorzaak niet kan voorgekomen noch overwonnen worden, moet bij elk verdandig Heelmeester aile onderneeming en kunstbewerking, ter bellrij» dinge van dit gebrekkig maakzel, geheellijk ea voor altoos vervallen,- terwijl het niet alleen vruchtloos, maar.onvergeevelijkzijn zoude, ja onkunde of te diep ingeworteld vooroordeel ver.  WANSTALTIGHEDEN DEit ROEDE EN PISBLAAS. ï8£ raaden, in zulk een geval, door inmijding op het roedehoofd, eene nieuwe piswegsopening te willen maaken. ,,Tegen het van de geboorte af ontbreeken van een gedeelte des natuurlijken piswegs, en eene tegennatuurlijke opening deszelven. aan den onderkant da- roede, is derhalven mede, naar mijn in-, zien, geen hulpmiddel ter herftellinge uittedenken. Voor het blaasgebrek, het zij alleen, of ge-, paard aan dat der roede, ken ik tot nog toe geen voldoender dan een vergaqrbakjen , gelijk aan dat der Heeren stolte en veltkamp, of met mijne verandering der platte zijden. Het gebruik der fpongie , om,het gezwel te dekken, kan, gelijk uit de waarneeming van den Heere l e u « a blijkt, vergeleken met de eigene vinding van den lijder, in de waarneeming van FLAjANi, in de. vroege kindsheid van dienst zijn; maar moet in volwasfene en bejaarde voorwerpen meerder lastig dan nuttig worden. Deflesfchen van cajenfche harst zouden,innaarvolging der nuttige uitvinding van den Heere zwagerman, tegen de onwillige pisloozing in een ander geval uitgedacht, en in dit zelfde boekdeel befchreven (s), mede tot een vergaêrbakjen dienen, en met aanvoeging van een hou- (u) Bladz. i9- enz.  IfjO A. BONN, OVER VERSCHILLENDS ren of koperen fchild, ter befcherminge der wart-** ftaltige deelen, hetzelfde oogmerk bereiken kunnen; indien niet, daar dit gebrek meestal in jöngé lijders voorkomt} de vereischte oplettendheid tot het ledigen, bij hun minder te verwachten ware. Geen der te vooren aangehaalde fc brij vers heeft; zo veel ik weet, eenig ander bekwaam werktuig daartoe voorgefteld, dan de in zijn leven beroemde Hoogleeraar lobstkin, te Straatsburg, van wiens uitvinding dg Heer leu.is gewag gemaakt heeft (o), ingevolge' het medegedeelde door den Heer arntZ, in zijne hoogduitfche vertaaling mij"er éetffë verhandeling over dit onderwerp. Indie-n verders dit mijn ontleedkundig onderzoek en heelkundige aanmerkingen iet gelden mogen , geloof ik tevens de bedenkingen en vraagen der voorgenoemde Geleerden, st ar a vasnig , des granges en franzius'te kunnen beantwoorden , terwijl er ook al het duistere , in de befchrijvingen van de Ontleed- en Heel -kundige, fla ja ni, dessault, pinel en b o ij e t , door verklaard kan worden. «. Dus, bij voorbeeld, door ontleedkundige ondervinding overtuigd , van de natuurlijke ligging der ballen van onvoldragene kinderen binnen de buikholte, en van het naderhand doorzakken der. (o) Bladz. 61.  wanstaltigheden der roede en pisblaas. 10/* zeiven door debuikringen; en dat, even gelijk de balfpier (cremafter) van de binnenfte fchuinfe buikfpier voordkomt; zo oök bet peesvliezig omkleedfel van den bal (üartoi) van den omtrek des buikrings begin neemt, en binnen den balzak afdaalt; en het beftuurend balzaksvlies (guberna, culum teftis) van hunter, voor de doorzakking des bals naar denzelven opklimmende, bij de doorzakking omgekeerd wordt, om die peesvliezige verlengzels te doen in aanraaking komen, moet men ook daaruit het gevolg trekken, dat, zo lang de ballen nog in de liesfchen-hangen, deeze vliezige uitbreidingen geen middenfchot van den balzak (fepium fcroti) kunnen uitmaaken, waaraan de geleerde staravasnig twijfelde; wiens bedenkingen, als mede die van den Heere des grangrs, wegens de zaadvaten, de pisloozing vóór de geboorte, en der zaadloozing op manlijke jaaren, van den ftaat der piswegsopening, of der openingen van de afvoerende zaadvaten afhangen. 0. De klierachtige verhevenheden , kuilen en ploojen, op de oppervlakte dier fchijnbaare vleeschgezwellen, door flajani en pinel aangetekend, kunnen en moeten van het natuurlijk maakfel, en de inkrimping van den fpiervezeligen rok der blaaze verklaard worden.  IQ2 a. bonn, over. verschillende y- De verwijdering der beginfelen van de fponsWijze ligchaamen der roede, en de vaneenfchei.ding der fchaambeenderen , bij de rekking van derzelver bandachtigen zamenhang, moesten zeer natuurlijk gepaard gaan. De korte afftand, tusfchen den aars en den balzak , is het gevolg van de hoogere oprijzing der vaneengewekeae fchaambeenderen, die door het watergezwel des piswegs naar boven geftuwd worden. «. De opmerkingwaardigfte bijzonderheid bij zodanige lijders, en die door den naauwkeurigeii flajani bij zijnen grijsaart werd opgemerkt, is het „ ontbreeken van hair aan de fchaamte, en „ in den omtrek der wanftaitige deelen." Deeze bijzonderheid echter io , mijns oordeels , CVen ligt daarvan afteleiden, dat het teelvocht deezer voorwerpen, geduurig uit het bloed afgefcheiden, in geene of gebrekkige zaadblaasjens opgehoopt, , maar bij aanhoudendheid uitlekkende, en als een *vit lijmig vocht het blaasgezwel befproejende , niet wederom door opflurpende vaten onder het bloed wordt opgenomen; en dus dat kenmerkend verfchijnzel der huwbaarheid, uit overvloed van voedend vocht, de hairgroejing aan die plaatfe niet kan voordbrengen. Aan matthijs ussem, die, terwijl ik dit fchrijf  WANSTALTIGHEDEN DER ROEDE EN PISBLAAS. If>3 fchrijf, d.m ouderdom van 20 jaaren bereikt heeft, is mede geen bewijs van hairaan de fchaamdeelen te vinden. Zijne roede heeft de lengte van 2 rhijnlandfcbe duimen, en de bovenfte vlakte van het gekliefd roedehoofd is gelijk aan |j| derzclve : het blaasgezwel heeft 2 duimen breedte, tegea i£ duim hoogte, (ƒ>). (p) Onder het behnndelen van dit blad , word ik op het onverwachtst wederom geraadpleegd over een eerstgeboren , voldragen , vrouwlijk kind , met hetzelfde gebrek ter wereld gekomen. De navelftreng is nog ann den buik vast , even boven een roodkleurig fchijnb'iar vleeschgezwel , zijnde de opene en binnenftebuiten gekeerde pisblaas, die ik, met een ftuk zacht linnen en met de vlakke hand maatig aandrukkende , geheellijk naar binnen kan brengetï, en dus ais een' vliezigen zak omkeeren; maar die, losgelaten zijnde , door het persfen van het kind, tot ontlasting van het groene darmvuil (meconium'), zig weder naar buiten omkeert, met bolronde verhevenheden der voordgeftuwde pisleider-openingen. In den omtrek van dit gezwel, of liever van den rand der ganping, waardoor hetzelve naar buiten komt, ziet men allerduidelijkst den overgang der huid in het inwendig v!Ls des opgefpleten' piswegs en der blaas zelve; tcrviii men er eenen kring aan waarneemt, als ware het een overblijffel der affcheiding van de opperhuid, of wel van het vliezig vervolg der verdunde algemeene bekleedzelen , die het watergezwel buiten het ligchaam uit gemaakt, en zig van de opening der fchede af, tot aan de inplanting der navelftreng, uitgeftrekt hebbe. De groote lippen der fchaamte en de watervleugels liggen ter wederzijde van de opsj  ï£4 A. bonn, over verschillends De geleerde franzius , zal mij, na dit alleswel veroorlooven, dat ik zijn Eds. vraagen kortlijk dus beantwoorde: 1. ) Dergelijke voorwerpen zijn weinig vatbaar voor teeldrift, om de laatstgcmelde reden. 2. ) Het gebrekkig maakzel van mattbijs ussem, en zijns gelijken, is niet te verhelpen door geneezing; en zij moet er nooit aan ondernomen worden. 3. ) Uit dit tegennatuurlijk maakzel zijn geene der opgetelde en gevreesde ziekten te duchten , dan uit hoofde van onreinheid en ongebondene leefwijze. 4. ) De wanfchepzels in't algemeen zijn, volgends de ondervinding} doorgaands wel kort van leeftijd; maar met het hier boven verhandelde gebrek kan men ook lang leeven; en zulk een voorwerp heeft, behoude.ns eene ordentlijke levenswijze , geen vroeger dood te vreezen : immers- ring der fchede , beneden het blaasgezwel. De afiran4 vandaar, tot aan den aars, is korter dan gewoonlijk: hetkind is voor het overige welgemaakt en wèlvaarende: de moeder van hetzelve herinnert zig, zo min als die der te vooren door mij waargenomenévoorwerpen, niets, het welk zij als oorzaak zoude kunnen befchuldigen. Ook deeze natuurfpeeling, het gevolg eener inwendige oorzaak , is derhalven geene Hitwerking der verbeeldingskracht.  wanstaltigheden der roede en pisblaas. Ip5 Jeeren de befchrevene waarneemingen, dat de jongeling bij den Heer dessault, op zijn zeventiendejaar, alleenlijk door dronkenfchap omkwam; dat die van den Heere p i n e l, gelijk ook reeds m a tthijs ussem, den ouderdom van ao; de manlijke voorwerpen bij aldr o van dus en montagne, 30; die van Dr. innes, gelijk jan joele, door de Heeren stolte en veltk a m p befchreven, 31', die van blasius, 355 van tenon, 37 ; van b artholinus, 40; van villenau, 45, en die van flaJani den hoogen ouderdom van 70 jaaren bereikt hebben: en wat de vrouwlijkè fexe betreft, ook bij deeze fchijnt dit gebrek geen zo volftrekt hinder te doen aan de vruchtbaarheid en voordteeling, althans! die ongelukkige, door huxham befchreven, was, 20 jaaren oud, niet alleen huwbaar, maar Werd moeder eener leevende en welgefchapene dochter, offchoon in eenen töeftand waardig te beklaagen. De bedenking van den Heere franzius, dat Ook dit gebrek gelegenheid tot breuken zoude kunnen geeven, is mede bij eenen mijner heelkundige vrienden in aanmerking gekomen. Indien men dit verftaan wil ten aanzien van eene uitzakking van ingewanden, binnen het holle zakachtige gedeelte der omgekeerde pisblaas, is zulke $ene uitzakking niet alleen mogelijk, maar etn N a  l$6 A. BONN, OVF.R VERSCHILLENDE zeer natuurlijk gevolg der omkeeringe; en het is denkelijk om die reden, dat de lijders ondervinden , dat het gezwel bij het ontwaaken kleiner, des avonds integendeel grooter is , en op eene voorzichtige wijze in eene liggende houding eenigermaate kan ingebragt worden. Jk houde het echter daarvoor, dat daar ter plaatfe niet ligtlijk, zo ooit, eene beknelling en veritropping van darm of net mogelijk zij; naardien de omgekeerde blaas te veel ingekrompen, en niet dan door algemeene bekleedzelen in den oratrek bepaald en omgeven is, die niet zeer gefchikt zijn om beknelling te veroorzaaken. Dat daartegen zodanig een blaasgebrek den lijder niet ontheft van waare lieschbreuken, blijkt uit gevallen, waarin de liefchen ter wederzijden van het blaasgezwel merkbaar uitgezet en gezwollen, niet alleen de ballen, maar tevens uitgezakte ingewanden bevatten , die wederom binnengebragt kunnen worden; en deeze, even zo goed als anderelieschbreuken, vatbaar zijnde voor beknelling binnen de buikringen, de oplettendheid eens heelmeesters verdienen; maar ook een breukband alsdan zodanig moet worden ingericht, dat dezelve met het ontvangbakjen voor de pis gelijktijdig aangelegd, en, zonder eikanderen te belemmeren, kan gedragen worden. Iet, waarvan ik daarenboven geen gewag ge-  wanstaltigheden der roeds en pisblaas. iqj maakt vinde bij eenig' fchrijver, en het geen, om zo te fpreeken, den hoogllen graad van zamenitelÜng deezer wanfchapenheid uitmaakt, is, dat er zig boven het fchijnbaar fponsgezwel , in het overgebleven wanflaltig lidteken van den navel, eene uitzakking van eenig gedeelte ingewand, en dus eene foort van waare navelbreuk kan opdoen. Ik verblijde mij, tot flot deezer verbanJeling , de befchvijving en afbeelding van zulk een geval daar te kunnen bijvoegen. Joseph rabrson, een jongeling van igjaaï ren, met zijne ouders in deeze Had woonachtig , en het zevende Ieevend voorwerp , waaraan ik dit gebrek , en wel zo veel meerder zamengefteld, heb waargenomen, werdt aan mij, op den 13 Maart deezes jaars 1791, door den Heere bugge van der bogf, te Haarlem, die hem voor eenige jaaren als een kind, te Zutphen, ge« zien had, toegezonden, met een vriendlijken brief, om dien ongelukkigen van een dergelijk werktuig, a'sMATTHijs ussem, te willen voorzien. Bij het onderzoek zijner wanlialtige deelen," vond ik zeer veel overeenkomst met die van mat< thijs ussem in zijne jongere jaaren, zo ten aanzien der roede en pisblaas, die ik daarom onnoodig achte hier breeder te befchrijven , als wegens de korte bilnaad en nabijheid van balzak en aars, den meerderen aflland der heupbeenderen, N 3  $9$ a« Bonn j over verschillende veroorzaakt door de merkbaare vaneenwijking der fchaambeenderen , met eene beurtlingfche verplaatfing, als ware het rijzing en daaling derzelve, naar maate hij het ligchaam op 't een of ander been ophield, van waggelenden gang gevolgd , en met buitenwaards gekeerde dijen, knieën en voeten. De verdere omftandigheden, als de verkleining en inkrimping van het fchijnbaar vleeschgezwel na den flaip en het te bedde liggen ; de meerdere uitzetting en opfpanning deszelven, bij het overeinde rijzen, na den maaltijd, en vóór de buikontlastingen, of bij het persfen tot dezelven; de ge» duurige lekking, of ftraalswijze ontlasting der meerder of minder gekleurde pis, naar evenredigheid en aart der ingenomene dranken; een flaauvv bewijs van zaadlekking en befproejing der ontveld fchijnende gevoelige deelen door een lijmig wit vocht; deeze allen fielden hem gelijk aan ^ at t hijs ussem, in vroeger1 leeftijd, bij wien die laatfte ontlasting naderhand, in meerdere jaren , overvloediger gezien werd. Het opmerkingwaardige in deezen jongeling, j„ RApEiON is eene vrij aanzienlijke lieschbreuk ter wederzijden van dit blaasgebrek, weike beiden gemaklijk, ook door den jongeling zeiyen, kunnen ingebragt worden, met achterblijving der ballen, die wel door de buikringen doorgezakt, echter niet  wanstaltigheden der roede en pisblaas. 199 tot binnen den kleien en gerimpelden balzak afgedaald, maar in de liefchen zijn hangende gebleven , terwijl zij, na het weder uitzakken van het gedarmte, naauwlijks kunnen gevoeld worden, en dus geen onduidelijk kenteken opleveren, dat deeze lieschbreuken van den beginne af hebben plaats gehad, en verdienen onder de aangeborene breuken (hernia congenita) geteld te worden. ^ Eeneandere bijzonderheid,met de waarneeming van den Romeinfchen Heelmeeftcr flajani overeenkomende, is, dat het boven- en middengedeelte van deeze omgekeerde pisblaas, overdekt is door een gedeelte blank vel, een vervolg van het breed gefronfeld lidteken der aanhechting van den navelftreng, het welk boven de roodkleurige oppervlakte des gezwels met drie flaauwe ronde verhevenheden oprijst, die, met een vingertop ingedrukt, eenen ondiepen kuil overlaaten, welken bij de inademing, hoesten, of nederwaards persfen wederom aangevuld oprijzen, en dus eene foort van navelbreuk te kennen ge* ven. Na eene nauwkeurige befchouwing en overweeging van dien dubbeld ongelukkigen toeftand, wastkterftond bedacht beide gebreken, zo wel de lieschbreuken als het blaas- en roede-gebrek, doorbehoorelijke werktuigen tebspaalen en te befchermen. Tot dat einde deed ik voor dien be4  200 A. bonn, over verschillende. hoeftigen jongeling, op mijne kosten, door deni zelfden kundenaar groothuis, een vergaêrbakjen, gelijk aan dat van matthijs ussèm, vervaardigen, en verzocht den Heelmeester bodesta ff eenen dubbelden breukband, van zijne uitvinding, die mij toefcheen voor dit geval de voldoendde te zijn , met de door mij noodig geoordeelde veranderingen, te willen bezorgen: welke beide werktuigen aan mijne bedoeling en verwachting volkomen beantwoorden, en door den jongeling zeiven zeer gemaklijk, het één voor het ander, naar willekeur aangelegd, afgenomen, gereinigd en zonder eenig het minde hinder, reeds zedert meer dan vijf maanden, gedragen worden. De volgende Afbeeldingen zullen, zo ik vertrouwe, het een cn ander duidelijker ophelderen dan ik hier noodig achte breedvoerig te befchrijven. Voor het overige mogen deeze mijne Ontleeden Heel-kundige aanmerkingen , en onderzoek eener algemeene oorzaak van verfchillende wanftaltigheden van roede en pisblaas, tot een voorbeeld en bewijs dienen , van hoe veel belang het voor de Heelkunst zij, dat van alle kanten, zo veel mogelijk, waarneemingen van gelijkfoortige gevallen en omdandigheden ingezameld worden, teneinde, met des re meerder gronds, aangaande de ■ rzaak zo wel als den aart, van duistere en onverklaarbaar fchijnende gebreken te beflisfen,  WANSTALTIGIIEDEN DER. ROEDE EN PISBLAAS. '201 cn, op die wijze , gronden van zekerheid voor de leerftellige opgave, en voor de behandeling van zodanige gebreken opteleveren. Indien ik mij vleien mag, hierin, ten opzichte van mijn tegenwoordig onderwerp , gehaagd te zijn, en mijne oplosllng de toeftemming van des kundigen wegdraagt, zal mij zulks aanmoedigen, hetzelfde ter verklaaringe van andere, niet minder twijfelachtige gebreken, te beproeven; en ook de vergelijkende Ontleedkunde aan de befchouwende en oefenende Heelkunst dienstbaar te maaken, ter flaavinge van het onontbeerelijk eener gegronde Ontleed-Natuur- en Ziekte-kennis van het menschlijk ligchaam , zonder welke de Handartz, met gevaar van het leven en der gezondheid zijner lijderen, als in het blinde rondtast, en den naam van kundig Heelmeester niet waardig kan geoor< deeld worden. N 5  ■V E R K L A A R I N G DER AFBEELDINGEN, PLAAT VL Fig. I. De •wanflaltige roede en pisblaas van J. RrtBilSON. 3. 3. Een gedeelte v/m muL^luih. b. Het breed gefrmfeld lidteken des navels. c. Een groot er, d. e. twee kleinere verhevenheden, vervol' gen der huid, en eene foort'van navelbreuk voorflellende. f. Het overig gedeelte van het fchijnbaar vleeschgezwel, of, tot een' vliezige» zak, binnenstbuiten gekeerde pisblaas. g. h. De ontlastopcningen der pisleideren. ï, k. De zijdelijk naast eikanderen geplaatjie gedeelten van hei gekliefd roedehoofd, I. De groef des van den bovenkant openen piswegs. ta. De voorhuid en het toomtjen. n. o. De kleine gerimpelde balzak, zonder ballen, en waarvan het linker gedeelte echter iet laager is , dan het rechter. P- q- De lieschbreuken ter wederzijden deezer wanflaltige deelen, alwaa .n a het binnenbrengen der breuken, de ballen gevoeld werden.  VSRKLAARING VAN PLAAT VI. 203 Fig. II. Het vcrgaêrhakjen, en de dubbelde breukband, op het yoorwerp aangelegd, af ge. beeld. Het koperen fchüd met een'' rand van zeemleder, en liet vcrgaêrhakjen met des zelfs.ontkstpijp en pp, als mede de band, gaande door de koperen oogtn van het voornoemde fchild, enverwlgends over de heupen naar achteren, en vandaar kruislings everden rug naar vooren , mop den bovenbuik, met de einden vcreenigd te worden, zijn gelijk aan die voor ussem gebezigd. De geflipte lijnen op hit vergasrbakjen-, wijzen den loop aan der trechterswijze verlenging van het fchild, om de druppelende pis te geleiden, en de terugvloejing en uitftorting voortekomen. De dubbelde breukband, waarvan de koperen beugels om de heup- of darm-beenderen gaan, en aan den achterkant door riem en gespen vereenigd, en. willekeurig aangejloten kunnen worden, heeft ter wederzijden, naar vooten, eeti ■afftaanden bogt, ten einde de poppen meerder plaatslijk op de buikringen te doen aanfluiten. De kurken poppen en derzelver koperen dekplaaten , éven gelijk de beugels met zeemleder overtrokken, afgebeeld, worden aan den voorkant gekoppeld door verlengfl'Men, die, even als aan een bril, gebogen en in 't midden door een fcharnier vereeni"d zijn, om het afneemen van den breukband gemaklijk te maaken; terwijl deeze boog tevens aan het fchild van het yergaêrbakjen ruimte geeft, op dat het niet tegen de wanflaltige deelen aandrukke. Voorts kunnen deeze poppen aangfloten worden, zonder dat het noodig zij, dén breukband afteneemen; waartoe ds veir dient, wier zamenjïel hier nevens is afgebeeld. Fig. III. Het zamenjïel der veêr. a. Hen bovengedeelte derkoperen pop-plaat, achterwaards omgebogen en vastgeklonken tot een hollen koker, en bev/esgelijk m het rond verlengftuk des beugels.  '204 VERKLAARING VAN PLAAT VI. b. Een dikker koperen ring, met het voornoemd verleng/luk der beugels vereenigd, als een tandrad ingekerfd, en pasfende in eene uitfnijding der bewegelijke ' dekplaat. C. Een ftaalen veir, aan den achterkant der koperen dekplaat vast, en aldaar door den kurken pop overdekt, komt aan den voorkant, door de uitfnijding der dekplaat naar buiten , om met een omgebogen tang in het voornoemd tandrad te grijpen<1. Een langwerpig oogvan koper, aan de beneden einden verbonden met een vierkant balkjen e. e. van het zelfde metaal, het welk achter de veir geplaatst, en, als eene as, ter wederzijden in een mèer koperen oogjen f. f. beweegelijk is. KB. Bij afbuiging van het bovenfte gedeelte van dit oog d, wordt het balkjen e. e. gekanteld, en de veir c afgebogen, waardoor de tong derzelve het tandrad b verlaat; zo dat de geheele dekplaat en pop voorwaarts opgeligt kunnen worden , ten einde de uitgezakte deelen der breuk binnentebrengen; daarna de pop wederom tegen den buikring naauwkeurig aantevoegen; door middel der weder losgelatene veer den pal op nieuw in het tandrad te doen grijpen, en aldus de breuk volkomen en zonder knelling intehouden.    PI ETER WcESTINGH, Heelmeefler u Schageu, in Noordholland, B E R I C H T WEGENS EENE VERZWORENE LIESCHBREUK, , WiiïiTS C3CÖ 23 .(t^Cv.StK-'i ' • GEVOLGD VAN EEN KUNSTIGER AARS, (A/i Artificidisï , EN Z WA ARE MAAR GELUKKIG GEREDDE TOEVALLEN DERZELVE: MEDEGEDEELD ( DOOR A. BONN» Het zamengeftelde van dit geval, waarvan ik voor een gedeelte ooggetuige geweest ben; het herhaald levensgevaar des lijders, waaraan hij jzig door onachtzaamheid blootftelde, en de  2o6 P. wêstingh', over EEÏÏE oplettendheid en kloekmoedigheid des kundigeïs Heelmeesters, dié tot een voorbeeld"voor anderen dienen kunnen, maaken dit getrouw bericht der gemeenmaakinge dubbeld waardig. Het overlijden van den Heere hoef m a n , Lector te sllkmaar, aan wiea de fchrijver dit verftag het eerst rer befchaavinge.had opgedragen, heeft de vroegere gemeenmaaking daarvan vertraagd; naderhand heb ik, met zijn verlof, hetzelve terug gehouden," mét oogmerk, om het te eeniger tijd, voor de gedenkfchriften onzer Heelkundige Mastfchappij te doen dienen, en hetzelve op deeze wijze der vergetelheid te ontrukken ; waartoe het Genootfchap hetzelve, door mij mee degedeeid , met genoegen heeft aangenomen. BERICHT WEGENS EENE VER. ZWORENE LIESCHBREUK. „ Op den 16 Januarij 1779, werd ik geroepen „ bij dirk brouwer, ongehuwd jongman, ruim 26 jaaren oud, woOnende op deKey/is, onder „ de jurisdictie der ftede Schagen, liggende aan eene verftropte breuk aan de rechter zijde, met „ pijn en ontfreekirg in een volbloedig ligchaam: „ na de orrftandigheden gevraagd hebbende, 9, Werd mij bericht, dat de lijder, van zijn vroe„ ge jaaren af, aan een breuk gelaboreerd, en dezel-  VERZWORENE LIESCHBREUK. 20? 5, ve mogelijk honderd maaien zelf ingebragt , $ nooit met een' Doctor of Chirurgijn daarover i, geraadpleegd, of eenige bandagiën gebruikthad. h Na eene ruime en herhaalde aderlaating, poog. „ de ik de breuk zachtjens te beweegen en intej, brengen, daar ik echter weinig hoóps toe1 had* „ de, om redenen der groote hitte en inflammatie „ van het deel, drie a vier dagen door den lij* der zelf geknuffeld, en geftoofd met allerhande „ boeren-remediën, zo dat de breuk zo flerk in „ den balzak gedrongen, en zo groot was, dat ik mij „ niet in ftaat bevond, om met vier handen dezelve „ te omvatten; het ligchaam was afgemat, doof '„ niet te flaapen, met ijsfelijk vomeeren, vreeze des doods , en meer ander© toevallen; waarom ik befloot, mijne handen daar voor als nog afte„ houden, maar zettede den lijder terftond een verzachtend klisteer, en herhaalde hetzelve verfcheij, den* maaien , waardoor de eerfte wegen van „ onderen werden gezuiverd; ik dekte de gantfche partij, benevens den buik met een ruime • pap , ik verbood den lijder vaste fpijzen te geeven, maar hem alle half uuren een lepel vol van een verkoelenden melkdrank toetedienen, ^ ordonneerende de pap eenige reizen te ververij fchen, en vertrök." „ Den volgenden dag alles in dezelfde omftan„ digheden vindende, en alle gewoone behande.  ■*o8 P. WESTINGH, OVER EENE s, lingen om breuken intebrengen , vruchtloos „ zijnde, verzocht ik den bij ftand van mijne kunst?, genooten, onverfchillig wie en hoeveel, hetgeen 9i mij geweigerd, en het dus mijn zaak alleen werd. „ Verzekerd zijnde, dat de eerfte wegen van on„ deren genoeg waren ontlast, beproefde ik de „ tabaks-klisteer, zo als men gewoon is bij dren„ kelingen te doen, en zo fterk, dat ik waarlijk „ beweeging in den breukzak kon voelen en dui» debjk hooren, waarom ik eenige hoop op- vattede, en alle pogingen aanwendde die moge„ lijk en beftaanbaar waren, doch alles vrucht,, loos; dus tot den derden dag ingefloten „ gewerkt hebbende, ftelde ik de operatie of „ de gewisfe dood voor oogen , verzoekende „ om den Heer c. hoefman, Medicina Doe„ tor, LeSlor Anatomia en Stads-Vroedmeester „ te Alkmaar; en ik heb reden om te den„ ken, dat zo die Heer de operatie op dien dag, „ naamlijk op den vierden dag van mijne be- handeling, en dus de zevende of agtfte na het j, uitfehieten van de breuk, hadde gedaan, 'de „ lijder volftrekt zoude gered geweest zijn, om reden , dat hij een gezond ligchaam i, had, en anders geene gebreken; dat de pols „ niet intermitteerde, dat de eerfte wegen door „ natuurlijk braaken en klisteeren waren ontlast, „ de ontfteeking niet fterk, en krachten genoeg, zo « als  YERZWORENE LIESCHBREUK. tOt) » als in 't vervolg gebleken is, doch dezelve werd 9, wederom van den lijder en zijne familie afge>, flagen, en men wilde verwachten wac de », Natuur onder mijne behandeling zoude geeven , „ zo dat ik, al mijn vermogen infpannende, voord» „ ging met, naar bevinding van zaaken, een goed di„ eet, verkoelende dranken, pappen en ftoovin* „ gen voortefchrijven, enz., doch alles zonder „ vrucht, wanneer eindelijk de infhmmatie is over„ gegaan in gangrana en doorbraak van den balzak, „ op den dertienden dag na de uitzakking van da „ breuk: excrementen en dunne bloedige etter, „ maakten hier de allerakeligfte vertooning, mee „ doodlijke tekenen op hetaangezicht van den lij— „ der, en een caduvereuzen flank: met een groote „ fpons, gedoopt in rooden wijn, getrokken op „ de herb.fcordii, en tot een additie mei. rofary „ reinigde ik den geheelen breukzak: vervolgends „ denzelven met eene fchoon uitgedrukte fpons „ zo veel mogelijk droog gemaakt hebbende, 9t en den pols in een redelijken ftaat vinden„ de , onderzocht ik de' deelen, en bevond in „ den breukzak een gedeelte van het net, buik„ vlies, en den darm ter lengte van een el, allen ver„ flikt, ten deele verfmolten, en wel voornaam„ lijk den darm met eenige gaten doorboord, zo dat ik met de fchaar, de verflikte deelen van j, het fcrotitmt net, buikvlies en meer andere O  EIO P. WESTINGH, OVER EENE „ vliezen wegnam; vervolgends na het bevende „ of onderite gedeelte van den darm zoekende, konde ik hetzelve niet ontdekken : ik gaf toen den lijder zo veel melk te drinken als mogelijk was: „ onderwijlen de ballen onderzoekende, bevond ik denrechrer , zo ik meende , geheel verdikt, de „ zanddreng ter dikte van een' vinger,en hard; de lh> ;, ker bal had zijne natuurlijke grootte , doch een gedeeke, zig voor het oog opdoende, was in zijn buitende bekleedzelen verdikt, gelijk ook het mid„ denfchot van het fcrotum : ondertusfchen was de „ ingedronken melk ten voorfchijn gekomen, dat mij het boveneinde van den darm aanwees, en „ ik bevond denzelven tot boven aan den rand van het fchaambeen, daar de opening van den breukzak eindigde, aangedaan: hierop trok „ ik den darm voorzichtig na mij toe, en zag, na „ twee vingers breedte gewonnen re hebben, een „ rooden en weinig geinflammeerden darm te voor„ fchijn komen; toen bragt ik een kromme naald en „ draad aanhet boveneinde van den breukzak, door „ de huid, nederwaards; vervolgends diezelfde „ naald en draad door het bovende gedeelte van „ den uitgehaalden darm, een hal ven vinger breed „ van den verftorvenen rand, als mede door eengedeelrevanden verdcrvenen darm: de einden van „ beide draaden voorzichtig zamenknoopende,bragc „ ik den gezonden darm aan het boveneinde van den  VERZWORENË LIESCHBREUK. ÜII i3 breukzak , en fneed den verftor/enen, een „ groote vingerbreed van het levendige af; reinigde wederom den breukzak, en vulde, met „ fijn plukfel, in het voornoemde vinum fcorda „ natgemaakt, alle de holligheden; wieken en „ compresfen werden over het geheele deel gefla„ gen, hatende echter opening voorden nieuw ge„ maakten anus , ter ontlastinge van de drekftoffe „ en de pis; ik bezorgde den lijder voords een decoc„ turn ex rad. alth.fijmphit et liqiti/it,om alle uuren „ een theekopjen daarvan te gebruiken, ten einde „ de inwendige deelen te verzachten , beveelende „ hem verders aan een goed opzicht, en; vertrok," „ Den volgenden dag vond ik den lijder zeer „ zwak, een doodlijke kleur over zijn aangezicht „ verfpreid , hoopende op een goede uitfpraak „ van zijn' Medicijnmeester ; de pols was „ flaauw, de tong en keel vochtiger, weinig pijn „ en fpanning in den buik, (;en teken dat mij „ moed gaf:) het verband voorzichtig afgenomen , en de plaats met mijn vin. fcord ge., reinigd hebbende , vond ik alles fiets en ftin> kende, met allerhande kleuren, weinig of geen „ pijn enz.; ik vattede den verftorven' darm, en „ meende denzelven voorzichtig een weinig uit ,,.het ligchaam te haaien, maar hij brak, onder %.den gemaaktenö»«*,af, zonder dat ik van hetandere einde iet konde befpeuren, en waarvan ik ver- O 2  213 p. WESTINGH, OVER EENE „ der ook niets vernomen heb: de verdorven darm zal wel de lengte van een el gehad heb. „ben: toen ik denzelven, afgewasfen in water „ en brandewijn, ten einde hem, zo't gefchieden „ konde, in Jpirit. tebeivaaren, in een blaauw pa„ pier op de tafel had gelegd, om hem mede naar „ huis te neemen, fmeet de moeder van den lijder „ het papier met. den voornoemden darm in „ het vuur, onweetende, dat zij een gedeelte van ,, haar' zoon verbrandde: ik had het genoegen van , onder het verband, ontlasting te zien , door den ,, nieuwen anus, van de welgeronne melk, en den „ ingenomen' llijrndrank; verbond wederom als voo„ ren, en fchreef voor, Cort. Perur. % ij. Ci- nam. 5 i. op een boeteljen witten wijn , om alle „ uuren een lepel vol te gebruiken: het avond„ verband was in alles hetzelfde." ,, Den volgenden morgen bevond ik den lijder „ iet beter; den pols krachtiger, de oogen glan- ziger, dc lippen minder blaauw, het ligchaam „ natuurlijk warm, de tong wat drooger, waarw om ik bij de yin. cort peruv. en cinamom. dehelfc „ aq. cinamom. voegde: het verband afgeno„ men hebbende, bevond ik een weinig meer et,, ter, en dus meer putrifactie; ik voegde bij het „ volgende verband , de vin. fcord. de cort. s, peruv.; en na alles gezuiverd te hebben, be„ vond ik den anus artificialis in een goeden ont-  VERZWORBNE LIESCHBREUK. SI3 „ lastenden ftaat; den rechter bal konde ik,met zijne uitgezette harde ftreng, als een houtjen opligM ten, zijnde geheel van het Jcrotum los; ik „ meende denzelven met de ftreng wegteneemen, „ maar konde het einde, dat te ver opwaarts klom , „ niet bekomen, en in de verharding van. de ftreng „ dorst ik niet fnijden, zo dat ik tot betere gele„ genheid daarvan afzag: ik vulde den breukzak als vooren, en dooreen' band om het midden, van „ achteren een einde tusfchen de beenen, in fi„ guur als een iatijnfche T, doorkomende, fchortte ik het fcrotum zachtjes opwaards." 'S avonds was alles wederom als vooren : hier zoude ik een ruim veld hebben , wilde ik eene „ befchrijving van ieder verband geeven, zo wel als „ van de veele voorfchriften, en de veranderin„ gen van in-en uit-wendige medicamenten; maar „ ik zal alleenlijk aantekenen, dat alle de gegangre„ neerde partijen, ten deele door de fchaar weggenomen, of van zeiven gefchciden zijn; deverflikte bekleedzelen van den linker bal zijn aartig gefepareerd en volmaakt genezen; de ftreng heeft }) niets geleden; de verharding van den rechter bal „ werd van dag tot dag minder, en de fcheiding der bekleedfelen van bal en ftreng is mede „ langzaam gevolgd; de balzak van dag tot dag „ ingekrompen, en alles in den tijd van drie maan» ,. den genezen: behalven echter, dat ik er de O 3  214 V. westingh, over eene ;, huid niet kon overkriigen: wegens de geduurige „ ontlasting door den anus artifici'alis was dezelve „ altoosraauwenvuurig, dus, mij te binnenbren„ gende het geval aan een' boer in mijne geboorte,, ftad, Groningen, gebeurd (a), en dat in de af beel„ dingen daarvan, die deelen met deezen van mijn' „ lijder vrij wèl overeenkwamen, behalven dat de „ boer in de zijde , juist boven den buikring , een kunstaars had , en zijn Geneesmeester „ daartoe een inftrument had uitgevonden, om „ de ontlastingen in te ontvangen, waarmede de „ boer zijn buuren konde gaan bezoeken, zonder eenig of met we nig ongemak, kwam ik op de ge„ dachten om op de aangehaalde plaats, eeneope„ ring te maaken, edoch dezelve was niet te gun- ftig dasr toe gefchikt, omreden dat mijn lijder, „ door lange jaaren zelfs zijn breuk intebrengen , „ de liesch zodanig hadde geknuffeld, dat daar„ door een groote verharding en uitzetting was 5, te weeg gebragt ; doch mijn manier van den- ken willende volgen, en gaarne bezeilen wat ik ' believend had, ging ik den voornoemden Heer „ hoefman te Alkmaar raadpleegen, die mijne „ gedachten goedkeurde, zo men dezelve konde „ uitvoeren; te weeten, eene kleine opening mee „ een lancet te maaken, ter plaatze daar naderhand (a) Verh. der Uoll. Maatfeh. 3. deel, bladz.  verzworene lieschbreuk. &ïjf de tweede anus artificialis zijn zoude, dezelve „ opening te raaken, met lap. infernal: vervol„ gends een klein ftukjen medulla fambuci, fterk in „ één gedrongen ,. in het gemaakte gaatjen te „ doen, hetzelve ftukjen van dag tot dag grooter „ te neemen, en dan eens de met wasch geprepa, „ reerde fpons, tot het eindelijk was doorge„ boord, enz." „ lntusfchen werd ik van den Heer Baiïluw en Heeren Regenten van Ba-rfmgerhorn , enz. in „ commisfie gefteld, om, ten nutte van dat dorp, „ de inftrumenten en verdere noodwendighede», „ tot redding van drenkelingen , te bezorgen : „ ik begaf mij ten dien einde naar Amfterdam bij „ een' Chirurgijn, die mij raadde bij den Heer Pro- fesfor bonn te gaan, die lid .van het Genoot„ fchap tot redding van drenkelingen, ter dier fte„ de opricht, was, welke Heer mij desaangaande „ vriendelijk onderrichtte, toen ik die gelegen. „ heid waarnam, om zijn Ed. het geval van mijn' „ lijder, en mijn voorneemen te vernaaien: opzijn „ Eds. vraagen hoe ik't voorgenomene doen wilde, „ ftelde ik voor, door de opening aan \fcrotum eene „ fonae m den darm optebrengen, tot boven den band van poupart, daar ik den nieuwen anus het liefst hebben wilde, en alsdan aldaar door „ eene infnijdirjg op de punt dier fonde, eene darmopening te maaken , waarna ik dacht O 4  SIÖ" P. WESTINGH, OVER EENE ,, dat de eerfte anus wel zoude fluiten, het geen „ zijnEd. aanneemeiijk voorkwam, doch verzocht » alvoorens den lijder te mogen zien, gelijk eenin gen tijd daarna gefchiedde : hem befchouwen„ de, ontdekte zijn Ed. een klein gaatjen, waar. i, uk een Hinkende ftof fijpelde, juist op die plaats „ daar ik de opening begeerde, waarop zijn Ed. aanftonds het voorgenomen volkomen toeftemde, „ en mij raadde nu de Natuur te volgen, het gaatjen metdewedu/L famb. enfpongie te verwijden, en „ te zien wat verder te doen ware: met den lijder „ t'huis gekomen zijnde, heb ik dit canftonds „ werkftellig gemaakt, met dat gevolg, dat ik in ,, den tijd van drie weeken door de induratiè had „ heen gewerkt tot op den darm, dien ik konde ,, zien en voelen, en die zig eenige dagen laatcr, „ in zijn dubbelde bogt tot boven in de gemaakte „ opening vertoonde, ja zodanig uitpuilde, dat „ ik voor gevolgen vreesde, en daarom denzelven ,, met een bandagie om het ligchaam heen moest be. „ paaien s de gemaakte opening naar mijn genoegen ,, bekomen hebbende ,'en de weinige toevallen op» geruimd zijnde, maakte ik meteen fcherpbiftorij, „ eene dwarsfe opening aan den benedenkant van ., den darm, ter breedte van mijn duim, waarop „ ik ten cerfle, tot mijn genoegen, de ontlasting „ van de vuiligheden zsg volgen."  VERZWORENE LIESCHBREUK. 21^ „ Dus had ik nu twee ontlastplaatzen verkre„ gen (F), en werd in de noodzaakelijkheid ge,, bragt, om de eerfte opening te fluiten: na „ drie dagen vertoevens , vervolgde ik de ge„ maakte wond inden darm, aan de bovenfte ope„ ning, en fneed den darm aldaar in zijne geheele „ rondte af, hechtende dien aan den bovenrand „ van de opening, daar hij ook fpoedig vast„ groeide." „ Maar eene groote zwaarigheid hinderde mij, „ want ik konde de gemaakte opening, daar de darm in vastgehecht was, niet genoeg open„ houden; het gat kromp zodanig in, dat men „ kwalijk de pink in de opening konde bren- gen, en dus werd de ontlasting verhinderd; waarom 'ik een geplet looden plaatjen tot een „ pijp maakte, van boven ingefneden, op dat er „ drie vleugels waren, en het welk ik in den darm bragt, leggende de omgeflagene vleugels op het ligchaam vastgehecht , het welk van „ eene goede uitwerking was, tn de uitpuiling -j, en de vernauwing belettede." „ Nu zoude men kunnen vrnagen , waarom ik maar ééne hechting, geen drie of vier „ in de rondte, en dus ten eerften een volmaak„ ten anus artificialis maakte ? twee rede* (b) Tig. I. O 5  2l8 p. westingh, over eene „ nen bewogen mij zulks niet te doen : dc eerfte „ was deeze: ik moest het oude kanaal fluiten, cn wel vooral door drukking; dus wilde ik twee ont. -„ lastplaatzen houden, vreezende anders voor „den etteren voor een' etterboezem; de andere reden was, dat ik vreesde of ik wel zodanig een werktuig zoude kunnen bekomen, als dat van den boer te Groningen, bij de Maatfchappij „ te Haarlem, op de vooraangehaalde plaats be,, fchreven; derhalven was ik bedacht, dat in» „ dien ik ccn werktuig liet maaken, en hetzelve ., r.ierwdasnfioot, alsdan de excrementen tusfchen v het ligchaam en 't werktuig wegvloejen, en 5, noodzaakelijk groote fmerte en ontvelling te weeg 5) brengen zouden; dit vreezei.de, was mijn „ voornoemen te beproeven, om den aangehech„ ren darm voorzichtig lostemaaken , denzelven een handbreed buiten het ligchaam te haaien, „ cn hem dan aan de gewaakte opening in de „ liesch vasttemaaken, zo als, bij voorbeeld, „ een koperflager een pijp in een lamp of iet „ diergelijks vast foudeert, en, dit bekomenheb„-bende, den darm in het werktuig te laaten han. „ gen ter ontlastinge." „ Hierop aan den Hoogleeraar bonn bericht ;, van de gemaakte .opening gedaan hebbende, „ moest er nu een werktuig bedacht worden , „ dat ik zijn Ed.. voordroeg, zo als bij den voor-  VF.RZWORENE LIESCHBREUK. 219 „ noemden boer, want ik dorst mijn voorneemen aan „ zijnEd., om den lijder een loshangende darm„ pijp te maaken, niet voordellen: zijnEd. had „ de goedheid;mij eene tekening te maaken van een „ werktuig, en te adresfeeren bij een' blikflagerj „ groothuis genaamd, die beloofde het te „ vervaardigen, maar mij wat lang deed wachten." „ Wederom bij den lijder komende , oudernam ik het fluiten van de oude opening, „ die geftadig- een dunne waterachtige met etter ■„ gemengde Mof uitgaf: ik bragt van onderen „ in het kanaal opwaards, een pennetjen van de „ lap. injevnal, en bewoog hetzelve eenige rijzen „ in de opening; vervolgends een fpongie met et„ termaakende zalf beftreken, alle dagen er inge„ bragt hebbende , verkreeg ik, Op den zevenden „ dag, de fcheiding der inwendige bekleedzelen „ van den darm; toen comprimeerde ik met boom„ wol, compresfen en bandagiën om het ligchaam en de dijen heen, en floot die plaats in vier wee•„ ken, met veel moeite." Hadde ik nu een voldoend werktuig gehads, ,, ik hadde welhaast van dit veel werks verfchaffende „ geval afgeweest, doch ik werd, door veele zie? ken te bezoeken, Zelf krank, en van zulk een ], langen duur, dat ik den geheelen winter niet bij ti den lijder komen konde, om redenen dat hij  220 P. WESTIJJGH, OVER EENE drie quartier uurs van mij van daan woonde, enz." „ Dus kon ik niet meer doen, dan den lijder „ van verre raadgeeven, en recommandceren ge„ ftadig op zijn bed te blijven , zo hij daar ia af moest, het verband wèi te bezorgen en voor de uitzakking van den darm te bewaaren, „ het welk voordduurde tot den n Februarij 1780, wanneer ik werd gebeden, zo fpoedig „ mogelijk , bij hem te komen, alzo hij in „ gevaar van flervenwas, hetgeen ik ook waarlijk „ zo bevond; de oogen waren dof en ingetrok„ ken, een doodlijk verbleekt aangezicht, en de „ pols zo klein, dat ik denzelven naauwlijks konde „ voelen: het accident ontblootende, ftond ik ,, verbaasd, en betuigde nooit diergelijks gezien „ te hebben : de darm was uit het ligchaam ge„ puild, ter lengte van ruim een el, liggende in een ronde gedaante boven op den buik , ter „ grootte in zijn omtrek als een groot tafelbord , „ opgevuld met geronnen bloed en andere ftoffen, ten deele fterk geinflammeerd en gegangreneerd ; de lijder zwemde , om zo te fpreeken, in zijn bloed : hem voorgelleld „ hebbende , of de gewisfe dood aftewachten, of „ eenige proeven te doen tot redding van zijn le„ ven, verkoos hij het laatfte, gaf zig geheel aan „ mij over, en bij nader onderzoek bevond ik,  VËRZWORENE LI E S QU B R E V Kl 22l dat met den darm een gedeelte van het mefente,, rium buiten het ligchaam was; dat de vaten van „ het mefenierium , door de groote uitzetting en „ inflammatie , open Honden, Hortende dus hec j, bloed in den darm, en vertoonende eene ijsfe„ lijke gedaante ; naalden noch zijden draa„ den bij de hand hebbende, nam ik een zijden „ veter, die de boeren om hunne dasfen en knoo„ pen aan den hals draagen ; maakte met een puntig „ bift-orij, tusfchen de vaten, digtaan den darm, „ in het mefenterium, gaatjens, waardoor ik den „ veter ftak , en de varen toebond, het geen „ met zeven zulke bindzels werd volbragt , zo „ dat de bloeding terftond ophield: ik bragt toen „ een bindzel om den darm, ruim zes vingeren ,, breed van het ligchaam af, en bond denzelven daar j, mede toe, maakende voords een nieuwe en ruime opening, beneden het gezegde bindzel , waar„ uit zig een groote hoeveelheid excrementen „ ontlastte , hetgeen den lijder veelverligtingtoe„ bragt: ik zuiverde de partijen, en verbond met „ doeken nat gemaakt in brandewijn en azijn, „ fchreef een verkoelend emulfio voor, en ver„ trok , na belast te hebben, om met fchoone „ doeken, in het oxicraat nat gemaakt, eenige „ reizen te ververfchen." „ Den volgenden morgen vond ik den lijder iet  *22 r. WESTINGH, OVER EENB „ beter, en prefent van geest, doch zwak ; veel ge* „ ronnen bloed was uit den darm gevloeid, ter plaat„ ze daar dezelve aan den buik was vastgehecht: ik „ zuiverde als vooren , en verbond met mijn vin. „ fcord., het geen verfcheidene maaien tot den vol- gendendag herhaald werd; fchreef een vin. cort. peruvian. voor, en vertrok." „ Den dag daaraan hem weder iet beter, de „ ontlasting van excrementeu uit de nieuw gemaak„ te opening naar genoegen bevonden hebben„ de, en geen bloeding ontwaar wordende, nam ik met mijn biflorij den verflikten darm weg, fnij- dende tusfchen den darm en de afgebondene va„ ten van het mefenterium door; behalven het „ laatfte bindzel, daar ik bij abuis het mefemcri„ urn onder het bindzel heb afgefneden, om dat „ de darm daar zo digt aan het ligchaam, zodanig „ in één gewoeld, en het mefenterium zo ge- fronst was, dat ik dit abuis eerst, na den darm ■„ weggenomen te hebben, ontdekte." ,, Ik heb evenwel geen nieuwe hechting al- daar gedaan, om dat er geen droppel bloeds „ volgde : ik lag op de verdachte plaats een fluk„ jen fwam , bragt nu alle bindzels van het me- fenterium bij malkander, bond met een zijden „ veter dezelven in een' bundel zamen, en aan „ een bandagie om het ligchaam heen, vast , vree-  VERZWORENE LIESCHBREUK. 223 „ zendedat dezelve binnenwaards fchieten tnogte: „ ik zuiverde bet accident en verbond als vooren." s, Den afgefueden darm in zuiver water fchoon „ gewasfchen zijnde , was hoog bruin van „ kleur, had aan den eenen kant zwarte gegangre„ neerde plekken, en was een el lang: zo als ,, denzelven, met veel moeke en ppirit. juniperL y) van de ibnk en de putrifactiegezuiverd zijnde, „ bij mij bewaard wordt." „ Den volgenden morgen was de lijder wederom „ wat beter, de pols eenigzins fterker, het afge,, bonden mefenterium begon vochtiger te wor„ den; hellende na de feparatie, bragt ik een fijn „ naaldjen en zijden draad, door den buitenfien rok „ van ds darmpij p , ter plaatze daar zij ge„ lijk was met het gemaakte gat in de liesch, en „ hechtte dezelve aan den bovenrand van het ge„ maakte gat vast; vervolgends fneed ik het me„ fenterium, dat nog aan de darmpijp vast was, ,, voorzichtig tot op den buik toe af, hebbende toen een darmpijp van ruim vijf vingeren breed „ langte, waardoor nu de excrementen onverhin„ derd ontlast worden." „ Verders zijn de gemaakte bindzels van tijd tot „ tijd gefepareerd, en toen zulks volbragt was, „ werd ik te raade, om de nieuw gemaakte „ darmpijp, rondsom aan het gat in de liesch vast „ te foudeeren: ik nam hiertoe een ftukjen lap.  *24 P. WESTINGH, OVER EENS „ infernal. , en raakte de darmpijp daar imde in de rondte aan, ter plaatze en aan de opening „ van het gat in de liesch, naalvoorens eenige kleine inkervingen met een lancet rondom den darm ,, gemsakt te hebben; vcrvolgends raakte ik het „ gat in de liesch, mede in de rondte, met de lap. „ infern. aan, en verbond het met een ettermaakende zalf; en na dat de crusta, door de lap. infern. „ gemaakt, was gefepareerd, voegde ik de rauw gemaakte plaatzen, zo van de darmpijp , als van den rand van het gat in de liesch, naauwkeu„ rig zamen, en het genas zo fraai, dat er geen „ opening overbleef dan in de darmpijp , die „ ik nu den naam gaf , van volkomen Anus ,, Artificialis; dus is dit toeval, begonnen den II ,. Februarij 1780, in zes weken genezen." Intusfchen had ik het bovengemelde werktuig „ bekomen, hetzelve beftond in een koperen neder „ hangende pijp, lang vier duim, en één duim wijd, „ aan wier boveneinde een ovaalen koperen plaat, „ ter lengte van 637 duim, en ter breedte van „ 4 duim, was gefoudeerd, in wier midden een „ gat, dat met de pijp een canaal uitmaakte en fterk „ vertind was, zijnde in derondte van de plaat eenige gaatjens, dienende om dezelve aan een breeden „ riem, die om het ligchaam ging, vasttenaa„ jen, wèl verftaande, dat er in den riem een rond „ gat was gemeden, tot doorlaating van de koperen » PUP,  VERZWORENÉ LIESCHBREUK. 225 pijp, vervolgends een koperen ontvangvat, aan 13 welks bovelnde een pijp , waarin de pijp die „ aan den riem is, iluic, en altoos zonder eenige j» hinder afgenomen kan worden, en worde door' „, middel van een riempjen en gesp daaraan be-, „ paald (cj.n . „ Doch dezelve voldeed niet genoeg aan het „ oogmerk , dewijl de plaat , die in dd liesch „ moest fluiten, hol gemaakt was, in plaats van :bol; dus was er eene groote gaping tusfchen het „ ligchaam en de plaat , waardoor ik vreesde voor een al te groote uitpuiling van de darmpijp: ik nam daarom een ovaal linden houtjen, „ dat zacht en niet fplinterig was, aan de eene zijde plat en aan de andere bol, het welk ik,na „ een gat daarin gemaakt tc hebben tot doorlaa„ ring van de darmpijp, aan de bolle zijde, vol„ komen fatfoeneerde naar de liesch, en vervolgends met koperen fpijkertjens aan de voornoemde plaat en riem vastmaakte, 'c welk volnuakt,, lijk aan mijn oogmerk voldeed, en zodanig fteunde, dat de lijder daarmede onverhinderd konde gaan, hebbende geene uitpuiling van de darmii pijP te vreezen» echcer heeft hij in 't ver„ volg dat houtjen iet grooter gemaakt, het welk „ beter voldeed; levende hij toen gezond 3 CO Fig- 3*  225 p. westingh, over eeï?e „ terwijl hij zijn ongemak geduldig droeg." „ Zie daarJeezer, eene hiftorie afgehandeld , ,, waarin veele veranderingen zijn voorgevallen, „ die voor fommigen meer te bewonderen dan te „ gelooven zullen zijn, en ik zoude, hoe aange„ zocht,dezelve nooit befchreven hebben , had„ de ik de zaak met den levenden lijder niet kun., nen bewijzen, gelijk ik zulks,op den i9junij 1782, ,, aan twee voorftanders derlleelkunde overtuigende gedaan heb , naamlijk aan den voornoemden „ Heere hoefman,te Alkmaar,en aan den Heere „ d. kruyseman, Chirurgijn Major, in het „ tweede bataillon van het regiment Orange Friesland, alhier in cantonneering liggende, „ welke Heeren, na alles befchouwd te hebben , „ mij aanfpoorden, de zaak ten nutte der Ge„ nees- en Heel-kunde publiek te maaken, en ,, tevens met mij, aan de punt van de buiten het „ ligchaam hangende darmpijp, de wonderbaare „ motus ptriftahicus , die in de darmen plaats „ heeft, gezien hebben, en waaruit weldenken., den de groote wijsheid van den Schepper der ,. Natuur kunnen opmaaken; want de te recht zo „ genoemde wormswijze beweeging der darmen, „ zo wel als de noodzaakelijkheid van dezelve, was in de darmpijp zo duidelijk te zien, dac „ alles, wat de Anatomie en Phyfiologie hieroin„ trent leeren, daarmede werd bevestigd."  VERZWORENE LIESCHBREUK. 22? „ Deeze zaak dan dus befchreven hebbende , s, kan ik niet nalaaten, een klein aanhangzel daar„ bij te voegen . tevens met verfchoning te vraagen voor eenige misflagen in woorden en uitdruk„ kingen, ais die niet gewoon ben voor 't publiek„ te fchrijven : men zoude mij naamlijk veele „ vraagen kunnen doen, nopens de waarom van „ mijne gehoudene handelwijze j op alle welken ik „ in 't algemeen zoude antwoorden, gedaan te „ hebben, niet zo ik wilde, maar zo ik konde, en „ dat ik mij naar bevinding van zaaken gefchikt heb.'' „ Echter zoude men mij kunnen befchuldigen, „ van te veel gewaagd, en geen genoegen geno„ men te hebben mee den eèrlten anus artificia„ lis \ toen was de lijder tog door de Natuur „ cn mijne hulp , als 't ware uit de kaaken des >, doods gered: was het u geoorloofd, kan men zeggen , met het bewerken van een anderen }) anus artificialis, hem in gevaar des doods „ te brengen, zo als gij zelf in uw verhaal be,, lijdt? waarop ik antwoorde : ik konde, zo als „ ik reeds gezegd heb, de huid door de gefta„ dige ontlasting van de excrementen , uit den eerllen anus artificialis, niet over het fcrotum „ krijgen; als mede moest het ontvaiigvat, van 39 wat gedaante het mogte weezen ., zo mij dacht, „ altijd midden tusfchen de beenen hangen, en dus een groot ongemak in het gaan te weeg P 2  *t8 P. WESTINGH, OVER EEW2 „ brengen, gelijk mede een geftadige koude ed tt finerte, en wel vooral in den winter : daar" „ kwam nog bij,dat die anus, eens op den rand van het fchaambeen vast gegroeid zijnde, daar„ door aan deszelfs onderkant werd gedrukt, vvaar„ door te weeg werd gebragt, dat de lijder fomtijds geene ontlasting had, en wel als dezelve eenige a, vaste fpijzen had gegeten , die, niet fijn ge„ kaauwd z'jnde, bet canaal verftopten, en groote „ benaauwdheid te weeg bragten, offchoon ik hem 9, altijd aanbeval zulke fpijzen niet te gebruiken , doch daarmede was hij niet te vreden; hij was ,, een boer, en altoos zwaare fpijs gewoon." „ Verders kan ik mij nog hiermede verfchoo„ nen, dat ik, alvoorens de kuur te onderneemen, ., het advijs van twee geleerde Heeren , hier- voor genoemd, heb ingenomen." „ Dit alles is dan de drijfveer geweest tot het „ maaken van een anderen anus artificialis, en ware „ ik gezond gebleven ,|het laatfie toeval van de uit- zakking van den darm , zoude waarfchijnelijk ., niet gebeurd zijn; derhalven hoop en wensen ik dat,indien foortgelijke gevallen mijne waarde „ kunstgenooten mogten voorkomen, zij daarin tot nut van de Genees-en Heel-kunde beter mo< „ gen flaagen." „ Na het affchrijven van dit voorafgaande be'w richt, had ik hetzelve den geleerden Heere  VERZWORENE LIESCHBREUK. 22^ „ c. hoefman ter le&uure toegezonden, en „ zijn Ed. werd met mij te raade, eene teke„ ning van den eerden en tweeden anus arti' „ ficialis te maaken , die ik reeds had laaten „ fchetzen, en aan den Hooggeleerden Heere bonn „ (benevens den geëxtirpeerden darm) ter vifie ge„ zonden , met verzoek om die tekening in orde „ te willen brengen, 't welk zijn Ed. gaarne op zig ,, nam, doch begeerde alvoorens den lijder nog „ eens te zien, om des te beter eene accuraate „ aftekening te kunnen laaten maaken, het welk „ naderhand ook gefchiedde." „ Dan, wat gebeurt er in dien tusfchentijdlde „ boer, een robufte knaap zijnde,gaat na de paar«. 2, demarkt te Schoort; is den geheelen dag op de been, houdt een Hechte diëet, laat zig 's avonds „ de fchuit ontvaaren, gaat te voet naar zijne „ woonplaats, drie uuren ver, en, geheel af„ gemat t'huis komende , was de darm in de „ koperen pijp , en door dezelve van binnen „ naar buiten doorgefchoten en bekneld, maaken„ de , ra het afneemen van het ontvangbak„ jen, buiten de pijp een' knop, als een man» „ vuist groot." . „ De Lijder eenigen tijd gewerkt hebbende, om „ hetzelve te recht te brengen, en niet kunnenj, de vorderen, verzocht mijn hulp. P 3\  23» P. WESTINGH, OVER EENE „ Dewijl de uitpuilende darm vooraan de pijp, „ viermaal dikker was dan de wijdte van dezelve, kon de riem niet van het ligchaam genomen „ worden , derhalven moest ik, met geweld, en „ zelfs met een daartoe gemaakten ronden houten deel, den uitgezaktcn darm, door de pijp terug „ brengen, 't welk veel pijn, bloeding en kwetj, zing veroorzaakte , waarop eenige loevallen „ en veretteringen volgden , die echter weder „ bedaarden en geneezen zijn, edoch maar ,, voor een' tijd, want de Lijder heeft diezelfde toe- vallen daarna meer gehad en zelf behandeld; „ waardoor, zo als ik naderhand vernomen heb, „ te weeg is gebragt , dat voornoemde darmpijp „ van tijd tot tijd is verfmoiten, afgemorteld en „ verminderd, tot dat dezelve eindelijk geheel is „ verdweenen." De boer had mij, bij zijne t'huis komst van „ Amfterdam, wel verhaald aldaar van veele Heeren }, gezien geweest te zijn , maar mij werd door ' „ den Heer c. hoefman gezegd, dat men aldaar wel een uitgepuilde darmpijp had bevon5, den, maar niet een zodanige, als ik in het be„ richt had befchreven, en waarvan ik toen êe „ reden heb opgegeven; maar den lijder federt half Junij 1784 niet gezien hebbende, was al die „ verandering buiten mijn weeten voorgevallen , 9) zonder dat mij iet daarvan was verhaald.  VERZWORENE LIESCHBREUK. Z^t „ In dien ftaat leefde hij ondertusfchen zeven „ jaaren gezond, zonder geneesmiddelen noodig te „ hebben,als alleenlijk daarvoor dat hij, door de „ ontlasting der excrementen, nu en dan eenige ligte „ or.tfteeking aan den darm kreeg, die hij met „ het ungumt. alb. camph. zelf kon geneezen." „ Dan, op den 4 Junij, 1791, vertrok hij mee „ paard en chais van zijne woonplaats herwaarts „ naar Schagen, en deed ergens een boodfchap, laaiende zijn rijtuig, zonder vastgebonden te zijn, ftaan; het paard geraakte aan 't hollen en de „ chais aan ftukken ; hij gaat zonder dezelve „ naar zijn huis, dat drie quartier uurs van hier „ is, loopende achter het paard, en ftuurende „ het met de lange leidzel, nu hard, dan zacht„ jens, onbezonnen en driftig voord; komt ein„ delijk t'huis, vermoeid, en door de fchuuring „ van zijne bandagie pijnlijkis genoodzaakt de„ zelve aftedoen ; krijgt de koorts, en de darm „ puilt cp nieuw, tegen alle aangewende moeite, „ allengs uit het ligchaam, ter lengte van weder„ om bijna een el: in dien toeftand,werd ik den „ volgenden dag, doch eerst nadenmiddag, ver* „ zocht ter hulpe te komen, en vond den darm op „ den buik liggen, opgevuld met bloedige ftof» „ fen, en zodanig uitgezet-, dat het alle verbeel„ ding te boven gaat, hoe het mogelijk zij, dat ,, darmen tot zo verre kunnen uitzette n: alle moeite, P 4  ft32 p' westingh, over eene door floovingen mee warme zoete melk, aan ge» wend hebbende, om den darm inrebrengen, was „ vruchtloos; ik appiiceerde een emollieerende cataplasma over den geheelen buik, en erdon* „ neerde een verkoelenden drank, waarmede tot y ccn 7 eerstvolgenden werd aangehouden, zonder „ iet te vorderen, en zonder eenige ontlasting van excrementen , maar met walging en braaking, „ terwijl de darm begon te ftinken en zwart te ,, worden, zo dat ik den lijder zijn aannaderende „ dood verkondigde; want de pols was zeer „ fljauw en ingetrokken, de ftem heesch, de lip» pen blaauw, de oogen ingevallen, enz.; dan „ hij, alles willende beproeven , verzocht mij „ om, zo als ik in de voorige gevallen gedaan „had, den darm wegtefnijden, waartoe ik, ., geene andere uitkomst weetende, refolveerde, „ verzoekende den wel. ervaren Heelmeester ja» „ cobus de wijs, mede alhier ter ftede woon„ achtig, mij daarin behulpzaam te willen zijn." „ Alles overlegd hebbende wat ons best toe„ feheen, bond ik de vaten van het darmfcheil „ (yafa mef'tnterica), door middel van naald en „ draad onderfchept , digt; vervolgends den „ darm van 't mefenterium afgefneden hebbende, „ maakte ik overlangs in denzelven eene opening, 9, een handbreed van den buik af, 't welk met p veel moeite gefcliieude, dewijl hij zodanig uit,  VBRZWORENE LIESCHBREUK. 233 „ gezet was, dat ik niet konde geiooven, zo een „ dikte voorhanden te zijn : na dat de opening zo ,, groot was gemaakt, dat ik er mijn' vinger kon„ de doorbrengen, ontdekte ik dat het binnenfte „ gedeelte van den darm mede koud was; ik ver* „ volgde mijne gemaakte opening, naar de lengte „ van den darm tot aan den buik, voords den in„ gefneden' darm naar beneden ftroopende,bevond „ ik het binnenfte gedeelte van denzelven mede in „ een' ftaat van putrefactie ; ik trachtte wijders „ hem voorzichtig uit den buik te haaien, om te „ zien hoe verre het bederf ging, dan, dit was ,, niet mogelijk, dewijl alles te veel gefpannen en onbeweegelijk was, waarom ik den verflikten ,, darm, een hand breed van den buik af, in de rondte affneed, en dus geheel wegnam, laaten- „ de, even als ik in het voorige geval gedaan had , „ een eind daarvan buiten het ligchaam hangen ; vervolgends de bindzels van het mefenterium „ zamengebonden, alles gereinigd hebbende, en geene bloeding ontwaar wordende, verbond ik , met het vinum fcordii, in 't voorige geval reeds v„ gemeld , en , ordonneerde alle halve uuren „ een lepel van het volgende mixtuur te ge» „ bruiken: V 3  234 p- WESTINGH, OVER EEN® ty> Tin&. cort. per uy. ,'; • — cinamom. a 3 i Syrup. confort. 3 i n* Aq. menth. § v. M. „ Ten volgenden dage vond ik den lijder in be« tere omftandigheden ,en den buik geflonken, met een weinig ontlasting, doch ook de darmpijp „ was en bleef koud, en begon erger te ftinken; „ waarom ik dezelve bij den buik affneed, hech» „ tende met naald en draad het einde van den darm „ aan den boven rand van het gat vast, gedekt „ met een verband, en geneesmiddelen als voo„ ren." ,,. Des anderen daags bevond de lijder zig, naar. „ tijdsomftandigheden, zeer wèl ; de pijn en „ koorts waren minder, de braaking was geheel „ opgehouden, maar de walging bleef voordduu„ ren , echter was de ontlasting door den anus ,, artificialis herfteld: ik poogde andermaal den „ darm een weinig uit den buik te haaien, maar „ zulks niet mogelijk zijnde, heb ik daar„ van geheel afgezien, om geene verdere toeval„ len te veroorzaaken, en ordonneerde:  VERZWORENE LIESCHBREUK. &35 ■ R> Cort. peruv. opt. 3 ij — cinamom. £ i Coq. f. q. aq. pur. col. 3 X Admifc. fyrup. conf. 3 ij M. „ Dus voordwerkende, had ik het genoegen , „ van , op den vijfden dag, de etterwording te „ zien, als mede in 't vervolg de fcheiding der „ bindingen van het mefenterium; en na veertien „ dagen was de darm aan den rand van 't gat aan „ den buik op nieuw vereenigd en volmaakt ge„ nezen; zo dat wij nu voor de vierdemaal een' „ anus artificialis verkregen hadden, van welken „ de lijder echter niet lang gebruik heeft mogen „ maaken, als blijvende nog altoos een weinig „ walging behouden, en hebbende niet veel eet„ lust, waarom ik hem den 22 eerstvolgenden , ,, eenige maagverfterkende middelen, om met „ wijn te gebruiken, voorfchreef, en mijnaffcheid ,, nam." ,, Dan, op den 1 Juüj daaraan volgende, werd ik andermaal verzocht bij hem te komen: „ ik vond hem geheel prefent, geen pijn noch .,, fpanning in den buik hebbende, en de anus ar„ tificialis zeer goed ontlastende; de pols was „ flaauw, dochregelmaatig; hij klaagde niet te kun„ nen eeten,'t welk reeds eenige dagen zo geweest  P. WESTINGH, OVER EENE „ was, en hem fterk verzwakte : geen reden „ vindende om andere geneesmiddelen voor., tefchrijven, gebood ik,hem de voorgaanden,be« „ nevens eenige aangenaame lepelfpijzen, toeteditv „ nenj doch kreeg tot antwoord,dat zulks alles ,, reeds gefchied was; dat hij alles weigerde, „ en zelfs federt eenige dagen geene medicijnen ,, had gebruikt, het geen dan alzo ten gevolge 9t heeft gehad, dat hij den volgenden dag in een „ flaauwte is dood gebleven; waarom ik van ge„ voelen ben , dat niet zijn ongemak, maar ge« „ brek aan voedzel hier de oorzaak des doodsis geweest; en dat zo dit geval , een' be„ daard' mensen gebeurd ware , dezelve nog „ veele jaaren, met weinig ongemak, zoude heb„ ben kunnen leeven. Scha gen, 29 Augustus, P. WESTINGH, 1791. Deeze tweeledige befchrijving, gevolgd naar het handfehrift des Heelmeesters , en inzonderheid het laatfte gedeelte, moge tot eenige vergoeding ftrekken, voor de tot hier toe vertraagde uitgaave van het eerfte. Met gegeven verlof des fchrijvers, zal ik hier nog het een en ander bijvoegen, het welk ik, ter  VER2W0RENE LIESCHBREUK. 2%f hadere ophelderinge van eenige bijzonderheden, dienftig oordeel. Het eerfte betreft het bijkans ongelooflijke , dat iemand, bij uitzakkingen van gedarmte, zulk een groot gedeelte daarvan kan verliezen en echter gezond leeven: ik beken dat het mij, bij het eerfte bericht, even twijfelachtig voorkwam, tot dat de overgezonden darm mij er van overtuigde, die,nog bij mij in vocht bewaard, de lengte heeft van 30 rhijnlandfche duimen,; het laatfte weggenomen gedeelte darms, mede thans onder mij berustende , heeft 28 duimen lengte; welke beiden gevoegd bij het ft.uk, van een elle lang -, ^3t 'ia van a^ duim, door da moeder van den lijder in 't vuur geworpen en verbrand, een gemis van 84 duimen, of 7 voeten darnis,endus bijna een vierde gedeelte der gewoone lengte van den fpijsweg, op zes maal de lengte van het voorwerp, 5 voet lang, gere* kend, uitgemaakt hebben; bij welker nader onderzoek mij gebleken is, dat de meeste lengte tot den kronkeldarm {ilium) behoort, en een gering gedeelte met de klapvliezen van den nuchteren darm (jejunum') voorzien is. Het tweede , 't welk opmerking verdient, is de oppervlakte der uitgezakte, weggenomen of |n den konftigen aars uithangende darmpijp. |let is voorzeker de btjitenfte oppervlakte van  238 r\ WESTINGH, OVER EEtiE den darm geweest, die in de eerfte opengebafftene balzaksbreuk, doorden Heelmeefter, omtrent het fchaambeen, in het bovengedeelte der zweer met naald en draad is vastgehecht geworden: het is, even onbetwistbaar, de buitenfie oppervlakte van het gedarmte geweest, welke zig hooger in de liefche en boven den band van poupart, na de gemaakte kunstopening aldaar, met eene verdubbeling of Hts heeft aangeboden, uitgeperst en teruggehouden werd , daarna door infnijding geopend , de nieuwe ontlasting der uitvverpzelen gemaakt heeft, en waarmede de darm ook aan den rand van deeze nieuwe aarsopening gehecht werd en vastgroeide. Dan, het zal bij des kundigen wel rasch in bedenking komen , of de oppervlakte van den door den kunstaars meer dan ééns uitgezakten darm , wel altoos die der uitwendige vliezige rok, die een vervolg van het buikvlies en darmfcheil is, geweest zij ? In het toeval, waarbij de Heer westingh den 11 Februarij 1780 gehaald werd, is geen twijfel, of de te vooren aan de nieuwe wond gehechte darm, het zij geheel of gedeeltelijk,bij die aanhechting afgefcheurd, en dus de geheele darm met zijn darmfcheil zijn uitgezakt: de welberadene kunsthulpe, in een zo dringend gevaar voor den lijder, en de bindingen van de vaten van her darmfcheil (mefenteriuni) bewijzen dit.  ver.zwor.ene lieschbreuk. S3