Ex Legato V E R R IJ S T.  VEBHAKDELINGEN "VA N HET GENOOTSCHAP IÏB BEVORDEBING D E B HE ELKUNDE, T E • A M S TE R DAM. U.DEEl. TE AMSTEHDAM, Bij JAN BA1ENB EL¥E. MD C C X C III.   VOORREDE. Sedert den 7 September 1791 , den dag , waarmede wij het gefchiedverhaal des Genootfchaps beflooten hebben, zijn ter zamenftellinge des tweeden deels van deszelfs verhandelingen , met gevolg van goedkeuring ten dien einde, van tijd tot tijd ingeleverd: Door den Heer j. de bree, eene verhandeling over het gebruik van den Roonhuiziaaii' fcben hefboom, in de Verloskunde , en de afbeelding deezes werktnigs , bij dien Heer in gebruik, in drie ftanden.  n VOORREDE. Door mij, eenige ontleed- en heel-kundige aanmerkingen over de afzetting der ledemaaten, met bijvoeging van vijf afbeeldingen der voornaamfte ftomps-vlakten , door wijlen mijnen grooten Leermeester, den Heer p. camper, getekend; gelijk ook van de afbeelding eens tournequeti, ter onderfcheppinge van den bloedloop door de dije-flagader, bij de afzetting der dije aan derzelver bovenfte gedeelte, door gemelden Hoogleeraar uitgedacht, onder deszelfs toezicht gemaakt, en door ons , bij gelegenheid der verkopinge zijner nagelatene werktuigen, ten behoeve van'het Genootfchap, gekocht. Door den Heer a. biesterbos , Med. Doff. hier ter ftede , de waarneeming eener doodlijke watervrees , door den beet eener welbevvezene niet dolle kat veroorzaakt. Door mij , eenige aanmerkingen op deeze waarneeming ; over de oorzaaken der honds dolheid , en over verfcheidene gewigtige bijzonderheden , betreffende den beet van dolle en kwaadaartige dieren. Door den Heer j. daams, twee waarneemingen, waarvau de eene behelst eene van tijd tot tijd wederkeerende bloedvliet, uit eene fchijnbaar genezeae laatfteek, bij een jong en  VOORREDE. ïïï in allen deele gezond vrouwlijk voorwerp; de andere , eene gemeenfchaplijke fluiting der voorhuid en van de opening des piswegs, bij een jonggeboren kind , door eene daar aan gedaane kunstbewerking genezen. - Door den Heer j. rragtingh, een gelijk getal van waarneemingen , inhoudende , de eerfte , een aanmerkelijk beenbederf in het voetgewricht van een kind , niet zonder veel moeite genezen ; de tweede, een zeer uitgebreid beenbederf in het gewricht van de heup, 't welk ongelukkig eindigde. - Door den Heer e* p. swagerman, eeni* ge proeven , betrekkelijk tot de zelfttandigheii der zenuwen. - Door den Heer j. flietner» eene waar* neeming , opzichtlijk het zevenjaarig verblijf" eens looden pijpjen in eenen manlijken pis weg, gevolgd van zeer bedenkelijke toevallen , en door eene infnijding weggenomen. Door den Heer a. bonn, ontleed- en heelkundige aanmerkingen over de opftopping der pis * den blaas-fteek in het algemeen, en dien boven de fchaambeens- veieeniging in het bijzonder.  rv VOORREDE. Behalven dit alles, en eene waarneeming des Heeren h w. krieger, over eene gefeheurde wonde van het gewricht des voorvoets, welke tot eene nadere gelegenheid bewaard blijft, zijn nog bij het Genootfchap ontvangen drie Hukken, gefchreven met oogmerk, om te dingen naar den prijs van tien ducaaten , bij hetzelve ten voorigen jaare toegezegd , aan den fchrijver eener belangrijkst gekeurde verhande* ling, of verzameling van waarncemingen , hem zeiven eigen, en betrekkelijk tot eenig gewigtig, vooral praclicaal gedeelte der Heel- of Vroed- ktmde , den Genootfchappe ter beoordeelinge en gemeenmaakinge medegedeeld. Het eerfte deezer Hukken befluit in zig, een twaalftal van waarneemingen , gelijklijk dienende ten bewijze der nuttigheid en noodzaakelijkheid eener vroegtijdig gedaane kunstbe? werking, in het geval van beklemde breuken, vooral die vergezeld zijn van ontfteeking , en is ondertekend met de woorden van gelsus : Ea non quidem medicamentei, atque vi&us rationem omittit: [ei manu tarnen plwrimum prastat, atque ejus effeélus inter omncs medicina panes evidentisfimus*  VOORREDE. v Het tweede bevat agt waarneemingen , betreffende gedeeltelijk de noodwendigheid der verlosfinge in zekere bloedvloejingen der bezwangerde ' baarmoeder; gedeeltelijk eenige andere, zeer gewigtige, vroedkundige bijzonderheden: dit ftuk heeft ten zinfpreuk deeze eenigzins veranderde dichtregelen van h. van Den burg: Ik haat en vloek een Stad, een Land, Waar drieste domheid Kunst verbant', Waar de ondeugd fieeds de deugd doet zuchten; Waar hij, die geene fchatten heeft, Als Tantalus, rampzalig leeft*, En reikhalst naar zijne ongenuchten. Het derde behelst twee waarneemingen over even zo veele hoofdwonden , vergezeld van toevallen eens beledigd hersfengeflels t doch uiterlijk in geenen deele kenbaar i en is getékend : Quo ca dat in dubio est, omnique a parH timetur. Du pui. *3  «I VOORRED E. Om te beilisfen over de verdienstelijkheid deezer. (lukken, en over eenige andere aangelegenheden des Genootfchaps, heeft hetzelve, den g<*ea September deezes jaars, in de groote gehoorzaal van het Aihcnaum Illustre , zijne tweede algemeene vergadering gehouden , vereerd met de tegenwoordigheid van den Ed. Groot Achtbaaren Heere , Mr. nicolaas faas, Prjefident Burgemeester deezer Stad, een der. Heeren Protectoren des Genootfchaps, enz.; .. De Hqogleeraar a. bonn opende die vergadering , met eene korte Redevoering over, en fcheüe. yan , dm tegenwoerdigen flaat der Heel- en Verlos-kunst in ons Vaderland, met die van andere Landen vergeleken, waarvan het volgende den voornaamllen en zaaklijken inhoud uitmaakt; „ De vorderingen van andere Natiën „ hebben het hun zo ver doen brengen, dat zij „ ons, ten aanzien der Heel-, en Verlas-kunst, „ gelijk in andere kunsten en weetenlchappen, „ den loef fqhijnen te hebben afgeftoken, en , in kunstroem te zijn voorbij gefireefd, tern Wijl zij ons van ajle. kanten met de vruchten  VOORREDE.1 4 vu » hunner lettervlijt overlaaden ; waartegen de „ onze , fpaarzaamer ingezameld en gemeen gemaakt, buiten 'sLands onbekend blijven, „ waaraan onze moedertaal, bij geene vreem- den aangeleerd, niet weinig toebrengt." Een llroom van toegevoerde fchriften , j, eene zucht om al wat vreemd is gretig te „ omhelzen , en eene heerfchende drift tot „ overzetten, hoe nuttig anders ook, dan waar„ in men bij ons niet altoos het voorbeeld van „ buitenlandfche vertaalers volgde , met het „ ovevtollige wegtelaaten, en daar tegen nuttige „ aanmerkingen van eigene ondervinding bij„ tevoegen; deeze allen gaven te dikwerf aan„ leiding tot traagheid, of fchroom om eigen „ krachten te beproeven , en tot minachting „ voor de werken onzer verdienllelijke landge„ nooten , die , tot voorlichting van anderen, „ de pen van tijd tot tijd hebben opgevat." „ Behalven de zoons, die door hunne erva„ rene vaders tot de kunstoefening worden „ opgeleid, en hen met roem opvolgen , zijn „ de overige kweekelingen der Heelkunst, niet „ beter dan in andere Landen , dikwijls van „ laagen ftand en minvermogende ouders , die „ derzelver boekoefening niet kunnen bekosti„ gen , en zij hierom aan de Heelkunst, als *4  vin VOORREDE. „ aan een ambacht, waarvan de fcheerwinkel „ de werkplaats is, worden overgegeven." „ Ondertusfchcn worden er onder deeze „ jongelingen gevonden , die zig door goed gedrag, onafgebrokene naarftigheid, en met „ eene zedige befcheidenheid aanbeveelen; wier „ aanmoediging tot den pligt van elk weldenjy kend Heelmeester behoort; waaraan ook de beftuurende Leden deezes Genootfchaps , bij „ den aanvang hunner verbindtenis, wel ge„ dacht hebben ; en waaromtrent de nabuu„ rige Stad, Haarlem , een prijswaardig 3, voorbeeld gegeven heeft; van welks naar„ volging te hoopen en te verwachten is, onder „ onze landgenooten eens te zullen bereiken, hetgeen in andere Landen even eens door „ eereprikkelen Haagt, of met krijgsgewoonlij* „ ke ondérgefchiktheid wordt ingefcherpt." • „ Eenige derzelve kunnen zig beroemen ge„ plaatst te zijn onder het opzicht van kundige „en gemoedlijke Wbnd-Artzen, waarvan het „ getal in ons vaderland niet gering is_, en waars, van de naamrol der Leden deezes Genoot„ fchaps tot bewijs kan ftrekken ; mannen, j, aan wier zorg lieden, godshuizen en gezints, heden, hunne behoeftige inwooners en leden ss aanbetrouwen -t en die het zig tot cee gence-  voorrede: ix 5, gen rekenen, hierdoor een ruimer veld van „ befchouwing en waarneeming voor hunne „ leerlingen openteftellen , en aan dezelve ge„ legenheid te geeven, om onder hun oog en „ geleide zig in de handkunst te oefenen." „ ln andere Landen, alwaar de weldaadige „ Godvrucht geene, of niet zo talrijke geftich. „ ten, tot verblijf van ongelukkige, afgeleefde „ grijzen, of ouderlooze weezen doet rijzen, „ zijn het de verband - en gast-huizen, voor „ den zeedienst en het krijgswezen gefchikt, „ die de kweekfchoolen worden voor dezulken, aan wier beproefde kunde en bekwaamheid „ naderhand de wonden en kwaaien van krijgs- lieden en vlootelingen zijn aanbevolen ; „ overeenkomftig welke inrichtingen, hoe zeer „ ook onze zee- en koop-vaart belang hebbe, „ dat liaare manfehap aan bekwaame Meesters „ worden toebetrouwd, echter bij ons als nog „ geene zodanige algemeene oefenperken voor „ de Heelkunst plaats hebben." „ Waardige Wondheelers der fiedelijke ver„ bandhuizen vergoeden dit eenigermaate, „ met niet alleen hunne kweekelingen , maar „ ook anderen tot het bijvvoonen hunner buiten- gewoone en zwaare kunstbewerkingen toe* 5  K VOORREDE. telaaten : maar alle zodanige welmeenende „ verlofgeevingen , en de openbaare Ontleed„ en Heel-kundige aanwijzingen, door aange- (lelde Leeraars , met hoe wijze oogmerken „ ingericht, en met hoe veel trouw en ijver 9, voordgezet en behartigd , voldoen even min aan hunne wenfchen, als aan de heilzaam„ fte inftellingen, bij het verkeerd gedrag eener „ achtelooze en niet wèl beftuurde jeugd , en 5, het verleidend voorbeeld van eenige, den „ naam onwaardige, Heelmeesters." ——— „ Een jaarlijkfche toevloed van vreemde5, lingen, met kunde en bekwaamheid, elders „ in legers en op vloten verkreegen , en op t> hoop van goed geluk naar onze volkplantin?J gen in de beide Indien gelokt , is een nood„ zaakelijk hulpmiddel geworden , om het ge3, tal onzer heelkundige inborelingen voor den zeedienst en voor onze bezittingen in afge„ legene gewesten aantevullen. Hoezeer het- zelfde ook te verwachten zij , in gevalle „ van eenen zee- of land-krijg, waarbij „ ons Vaderland geen belang heeft, dan ter „ verdediginge van deszelfs eere en bezittinv gen ; het ware echter in zulk een ramp*» fpoedig tijdftip wenfchelijk, dat ons Land?  VOORRÉDE. xi „ gelijk andere Natiën , zig alsdan geheellijk j, én alleen op zijne inborelingen en aange» ,t kweekte Heelmeesters konde verhaten!" — „ De roem der elders opgerichte hooge „ Schooien der Heelkunst, trekt niet alleen „ jonge Geneesheeren, die zig der Heelkunst „ bevlijtigen , tot zig; maar-ook jongelingen „ van goede verwachting reizen als kweekelingen „ der Heelkunst derwaarts,om het geen ,waar„ toe hier de gelegenheid fchijnt te ontbreeken, „ aldaar optedoen: het welk echter de onder„ vinding niet zeer bevestigt, en zoude wor« „ den voorgekomen, indien zij op vaderland» „ fchen grond gelegenheid vonden , om zig „ algemeener in de werkdaadige Heelkunst te „ oefenen. -—- „ Het is in ons Vaderland, ten aanzien der „ Verloskunst, even eens gelegen. Terwijl de „ Achtbaare Magiltraaten, in de voornaamfte „ Steden van ons Gemeenebest, voor het on« „ derwijs der vrouwlijke kunsthulpe zorg „ draagen; en het ook jongen Heelmeesteren bij „ ons niet ontbreekt aan de gelegenheid , orn. zo wel onderweezen te worden in deoefenen- de als befchouwende manlijke Verloskunst, „ en in de handgreepen derzelve op doode j, ligchaamen en op leevende voorwerpen, mis-  Kit VOORREDE. fen wij hier te Lande alleen die opénbaare s, kraamzaalen , iu welke bij andere Natiën ft Vroedmeesters gevormd worden." Het ware te wenfchen, dat aan alle oorden '5, in ons Land manlijke toeverlaaten in nood,, „ tot bij (land der eigenaartige , maar dikwerf „ te kort fchietende, vrouwlijke kursihulpe „ gevonden wierden; doch, zonder hoope op ruimer beftaan en bezolding , zal het niet mogelijk zijn te verkrijgen, dat ervarener „ Vroedvrouwen , en minder nog bekwaame „ Vroedmeesters , zig in geringe dorpen en j, vlekken ten platten lande nederzetten. j, Dan, ons Land ftaat hieromtrent gelijk met „ anderen, alzo nog onlangs in Duitschland, „ te Erfurt, eene prijsvraage desaangaande „ werd opgegeven, en de Schrijver van een „ bekroond antwoord voorltelde, om aan de Dorp - Artzen eene jaanvedde gelijk aan die der Pfarheeren toeteleggen • of dat deeze Geest„ lijken tevens Artzen zijn moesten ; of wel „ dat, zonder befchouwende kennis , alleen oefe~ 4,, netide Dorp- Genees- en Heelmeesters in de Hos„ pitaalen aangekweekt werden (*) ; welk : (*) Zfc Gotting. Jnzeigen von geklitte Sachen, liijltich i4 jfulii 1792. pag. l i 22.  VOORREDE. xnr „ Iaatfle , ten opzichte der Vroedmeesters en „ Duo- Vroedvrouwen, indien het gefchieden „ konde, bij ons wenfchelijk waret" — ,, i let vak ligt te befeffen , dat zodanige „ verbeteringen van den tegenwoordigen ftaat der Heel - en Verlos-kunst in ons Vaderland, „ meer van de wijze fchikkingen der Achtbaa* „ re Overheden, dan van de bemoejingen van „ een Genootfchap afhangen, en door dezelve „ tot ftand gebragt kunnen worden." „ Üe poogingen van dit Genootfchap kunnen „ alleen daarheen leiden en reiken , om aan* moediging te geeven aan eene leergierige „ jeugd, ter befchaaminge van onkunde en „ traagheid ; bij jonge Heelmeesters lust tot „ boekoefening en waarneeming optewekken, „ en kundige en bedrevene Hand-Artzen uit„ tenoodigen ,ooi de vruchten hunner ondervin., ding, zo omtrent den duisteren aart der ge„ breken , die zij door behandeling leerden .„ kennen, als der uitgevondene heelmiddelen, werktuigen en verbanden, die om hunne een„ voudigheid aanprijzing verdienen , ten ge- meenen nutte en gemeenmaaking aan ons „ Genootfchap medetedeelen." Het uiclooven van goudene en zilverene „ eereprijzen niet alleen , maar voornaamlijk  xiv VOORRED E. „ de voorbeeldige werkzaamheid der geza* >, mentlijke Leden deezer ÏViaatfchappij, is in „ ftaat, aan onze Heelkundige Landgenooten eenen nieuwen lust en naarijver inteboeze„ men; daar zo wel de buiten- als binnen„ landfche Heelkunstenaars het oog gevestigd „ houden op onze gewaagde onderneeming en veelbeloovende poogingen." De reeds gelegde grond/lagen, en de eerde 9, arbeid aan den ingang van zulk een nieuw „ gebouw en der Heelkunste toegewijden tempel bedeed, daan reeds in voor onze bereidvvil„ ligheïd •; gelijk dezelve aanleiding gaven tot „ het ontwerpen van het zinnebeeld vooreenen gedenkpenning, waarvan de dempel ver? „ vaardigd, en daarop eene goudene eeremunt t, gefchroefd is , die ik u hier vertoone, en 3, met uwe toedemming aan den veel geachten Schrijver van het, in het voorleden jaar be„ kroond, prijsantwoord, zal toereiken; ter- wijl ik vooraf de eere heb ieder uwer , „ mijne Heeren! eene gegraveerde fchetfe derr „ zelve aantebieden, nevens eene verklaaiing „ in de volgende Latijnfche dichtregels, waar„ mede een beroemd Dichter,onze dadgenoot, ■„ de Heer jeronimo de bosch, dezelve „ vereerde:  VOORREDE. XV Angue falutifero quam dsxirim armavit hygea„ m Petris ad ardentem tendit avique focum; „ Dum laeva arma, quïbus toliit Chirurgia morbos, „ Qitaeque levant partus, monftrat amica manu : Hinc licet Amjleliis tennis lux orta, perenni Lumine Chirurgo ^ublica pandat iter; „ Surgit et a fociis quae fenfim keta columna, „ Pittatum prifce temport vincat opus! „ Dat is: „ hygea reikt haar Jlang, en flaat een oog van gunst fi Naar 't outer, aan apol en eskulaap geheiligd; „ En wijst met de andre hand op wapens van de kunst, »> Wier bijftand ïïjaren redt , en baarende Beveiligt. „ Hoeflaauw het licht diesfeheen,dat heuchlijk daagde aan't T, »» 'Tmoetfduurzaamjt rechtefpoor aan Heel- enVroed-hmstwijzen, „ En de onvoltooide zuil, door vlijt der Maatfchappij, ti Nog fchooner dan 't gewrocht van vroegere eeuwen rijzen!" Hier na, en na gemelde Hoogleeraar, met eene korte aanfpraak, den Heere wille Af leuks, de goudene medaille, zijn Ed. in het voorige jaar, op deszelfs verzoek, in flede van dertig ducaaten toegezegd, had ter hand gefteld, werd rnet eenpaarigheid der ftemmen van alle aanweezende Heeren Leden, op voorj! ftelder Beltuurderen, belloten:  jtvt VOORREDE. 1. ) Dat men den fchrijver der Waarneemingen over de Breokfnijding , die , bij het openen van deszelfs verzegeld billet, bleek te zijn, de Heer jan kragtingh, Lid des Genootfchaps , van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen, en Heelmeester te Haarlem, den prijs van tien ducaaten zoude toewijzen. 2. ) Dat den fchrijver der voorgemelde Vroedkundige Waarneemingen, eene zilveren medaille, als een Accesfit, zoude worden ter hand gefield; mits dezelve, vóór den ifien October aanftaande, het Genootfchap veroorloofde , zijn billet te' openen, en ten fpoedigfien een affchrift zijner Waarneemingen deed toekomen, voor den druk beter gefchikt dan het oorfpronglijke. 3. ) Dat opgemelde Waarneemingen over de Hoofdwonden , wier nevensgaand verzegeld billet ongeopend verbrand is , als niet belangrijk genoeg zijnde, om daarvan eenig afzonderlijk gebruik te maaken , bij het Genootfchap zouden blijven berusten, tot tijd en wijle het zal geraaden vinden , van dezelven, in gemeenfchap met andere dergelijke Waarneemingen , gebruik te maaken. 4. ) Dat, dewijl geenig antwoord is ingekomen op de vraag, voor dit jaar voorgefleid: Wel.  VOORREDE. xvii tVeike zijn de redenen en oorzaaken , dat gefbhotene wonden zo, dikwerf gevolgd worden van eenen meestal doodlijken mondklem ? waarom vtrjehijnt dit toeval bij fommige detz:r wonden in de eerjle dagen; bij anderen, daarentegen, na verloop van drie. of vier weeken P om welke eene reden volgt het jomtijds op geringe wonden van die fooi t , intwfeken het zulks veelal niet doet op zwaar derend hoedanige hulpmiddelen , eindelijk, zijn proefkiindig bew:zen , de besten ie zijn, zo ter verhoedinge als geneezir/ge van hetzelve P deeze vraag wederom zonde worden opgegeven , om beantwoord te worden vóór den eer* ften Mai des jaars 1793. 5) Dat ter beantwoordinge , vóór den zelfden tijd, bepaald zoude blijven, de vraag: Wat is Kanker ? door welke kenmerken kant men .denzeiven van elk ander gebrek , daaraan fchijnbaat gdtjk , ond.rfchei* den, zonder gevaar ie loop en van vtrgisftngP welke dergelijke verfclajnfelert 9  mka VOORREDE. inzonderheid, doen hem kennen in den beginne? moet men denzelven befcbouwen, als het gevolg eener plaatslijks ontaarting' der vaste ,' 'of van eene algemeene verbastering der vloeibaare déelen? wel» ke bewijzen plijten voor het eer Be, welke voor het laatjle gevoelen ? en hoedanig is de kracht derzelva , f^efchat, niet zo zeer naar befchouwendé, als wel naar ondervinde'ijke kundigheden ? van hoedanig eenenaartis, in het een of ander geval, deeze ontaarting? is eindelijk, blijkens de befchrevene waarneemingeh,- naauwkeurig beoordeeld, immer een waare kanker, door welke eene behandeling ook, genezen, zonder dat zij, daar dan onderhevig, vroeger of laat ér gekorven zijn , aan eenen ter zelf der of op'eene andere plaatfehzrborenen kanker; of wel aan eene ziekte, indien niet volkomen zeker, voor het minst hoogst waarfcbijnelijk, van eene verplaat* fing der kankerJlofe af bangelijk ? - 6). Dat men zoude opgeeven ter prijsvraage, om beantwoord te worden vóór den i Mai ■ J794-  VOORREDE, xix Daar men: in beklemde Darmbreuken, veel| tijds waarneemt, /« vier en twintig uurat3na de beklemming begonnen is, de darm reeds door vet Jlerving, dus is aan» gedaan, dat de operatie vruchtloos wordt, imusfchen er weder in dezelfde foort van Breuken , fomwijlen gevallen voorkomen ■> waarbij de beklemming , fchoon met all& daaraan eigen zijnde toevallen vergezeld, tien en meerder dagen blijft duur en, voor en aleer de darm van verderving wordt aangegreepen ; is de vraag : zijn er waare, duidelijke en pr-oefhundjge .tekenen , welke bij beklemde darmbreuken, in den liesch 3 aan de dije, of elders, met of zonder uitgeweeken net, en kort of lang, met alle gewoone toevallen , beklemd geweest, aanduiden, dat nog geene ver jlerving tegenwoordig is, en de kunstbewsr» hing veilig gefebieden kan? zo jaf welke zijn alsdan deeze tekenen ? /■ 7.) Dat men den fchrijver van het best vol* doende antwoord op ieder deezer vraagen, ■zoude aanbieden een gouden medaille, op den flempel des Genootfchaps gefchroefd, of, ver: kiest hij zulks liever, dertig dukaaten. ** 2  xx VOORREDE. 8. ) Dat men een dergelijken zilveren medaille zoude aanbieden, aan den fchrijver eens be. langrijkften bundei van waarneemingen, over de beproefdfte hulpmiddelen in de bloedvloeiingen der baarmoeder, zo na als voor de verlosfing. 9. ) Dat de goedgekeurde verhandelingen en waarneemingen, hier boven opgenoemd , zo fpoedig mogelijk zouden uitgegeven worden. 10. ) Dat men tot Leden zoude verkiezen, de Heeren: M. J. BUSCH , F. W. VAN DER LEEUW, A. VAN SOLINGEN, B. W. VAN DE SAN DE, M. QUtST IUSj A. G. KLOSE, J. VELTKARJF, Cll F. J A S. 11. ) Dat men zoude herhaalen de voorwaarden, bij de Programmata van voorige jaaren bepaald, zo ten aanzien van het dingen naar de uitgeloofde eereprijzen, als ten opzichte der inleveringe van bijzondere verhandelingen en waarneemingen, te weeten: Geene dan Nederlandfche Heelkundigen,zul. len toegelaaten worden te dingen naar eenigen eereprijs van het Genootfchap, hoegenaamd; geenerkie gefchriften ook zal men aanneemen,  VOORREDE. xxt ten zij gefield in het Nederduitsch , en zeer leesbaar gefchreven. 'De antwoorden op voorgeteldePrijsvraagen, gelijk ook de naar eene pisemie dingende bijzondere verhandelingen, of verzamelingen van waarneemingen, moeten met eene zinfpreuk ondertekend zijn, en vergezeld gaan van een verzegeld billet, ten opfchrifte hebbende dezelfde zinfpreuk, en inhoudende de naam, tijtels en woonplaats des fchrijvers. Alle gefchriften, zonder onderfcheid, moet men vrachtvrij zenden aan den Secretaris des Genootfchaps, d. van gesscher, of aan den Boekhandelaar j. u. el we, als Drukker van hetzelve. Dewijl het Genootfchap gezind is, om, indien mogelijk, alle jaaren een bundel van eigene of verkregene verhandelingen of waarneemingen , door den druk gemeen te maaken, moeten alle bijzondere verhandelingen en verzamelingen van waarneemingen, het zij dezelven al of niet ten oogmerke hebben het dingen naar den eereprijs van eenen zilveren Medaille, uiterlijk vóór den katten April des jaars 1793, hetzelve worden toegezonden, begeert men anders dat daarvan bellist worde in de eerstvolgende algemeene vergadering, of dezelve ge* • **3  xxii VOORREDE. plaatst te zien in het naast uitkomend Deel zijner werken. Alle fiukken, het Genootfchap medegedeeld, zullen het volftrekt eigendom zijn van hetzelve; en hét zal derzelver Schrijvers, in welk geval ook, niet vrijllaan, daarvan eenig afzonderlijk gebruik te maaken, dan met voorkennis en uitdrukkelijke toeftemming deszelven. De goedgekeurde Prijsfchriften alleen, zal men in hun geheel door den druk gemeen maaken; van de overigen, voor zo veel men zulks noodig oordeelt, zal, bij wijze van uittrekzels of aanmerkingen Op het goedgekeurd prijsfchiïft, den meest wezenlijken inhoud worden aangewezen: op gelijke wijze zal men handelen omtrent alle Gefchriften, het Genootfchap ter beoordeelinge en gemeenmaakinge toegezonden , en niet vallende in den term eener volftrekte goed- of af-keuring: altoos echter zal men een iegelijk deszelfs recht doen wedervaaren; en ten dien einde van niets eenig gebruik maaken, dan met melding van den naam des Schrijvers, als deeze bekend is, en oubekend zijnde, van deszelfs zinfpreuk, geplaatst onder zijne veihandeling, waarneeming, verzameling van waa:neemingen, of hoedanig gefchrift het cok zijn moge.  VOORREDE. xxiii De verzegelde billetter» der niet voldoende gekeurde Prijsfchriften, zal men, ongeopend verbranden: Beftuurders des Genootfchaps zullen niet mogen dingen naar eenigen eereprijs ;van hetzelve: geen van deszelfs Leden ook, zal zulks geoorloofd zijn, dan onder voorwaarde, dat hunne Prijsfchriften, en het opfchrift van het daar bij. gevoegd verzegeld billet, een ander dan hun gewoon cachet draagen, en met eene vreemde hand gefchreven zijn : de naam eindelijk eens iegelijken , wien , uit welken hoofde ook, eene pracmie gelchonken wordt, zal ten fpoedigllen, door middel der gewoone tijdfehriften, bekend gemaakt worden. Het algemeen, van alle deeze befluiten kennis gegeven zijnde, bij een Programma, heeft zig als fchrijver der bekroonde Vroedkundige waarneemingen, bij het Genootfchap aangemeld, de Heer cornelis terne, Med. Doétor , Lector der Verloskunde , en ftads Vroedmeester te Leijden ; aan wien des ook, na de gevorderde inlevering eens verbeterd affchrifts zijner waarneemingen, de toegewezene zilveren medaille is ter hand gefteld. Voor het overige heeft het Genootfchap het genoegen, dat alle de tot Leden verzochte Heeren, op de verpligtendfte wijze, aan des** 4  XXIV VOORREDE. zelfs verzoek voldaan hebben ; en kan ik bij dit verflag niets meer voegen , dan het Genootfchap te beveelen aan de gunlïige medewerking van alle zulke vaderlandfche Genees en Heel-meesteren, als zig in de mogelijkheid bevinden om iet te kunnen toebrengen ter bevorderinge van deszelfs groot oogmerk , zo nasuw verknocht aan het meest wezenlijk tijdlij k heil der ftcr velingen. ja' ü- VAN GESSCHER." den 26 Februari},  NAAMLIJST der EDELE GROOT-ACHTBAARE HEEREN PROTECTORES des GENOOTSCHAPS. Mr. n. kaas. Mr. j. elias, Arnoudsz. Mr. w. g. dedel, Salomonsz. Mr. f. alewijn. REGEERENDE BURGEMEESTERS, ** 5  xxvi N A A «M L IJ S T. Mr. P. c. Hasselaar, Heer van beide Eemnesfen, enz. Mr. J. e. huijdecoper van maarseveen, Heer van Maarfeveen t Neerdijk, enz. Mr: J. van de poll. Mr. m. straalman. Heer van Duist, en?. a. dedel. i. van de poll. OUD-BURGEMEESTERS DER STAD AMSTERDAM.  N A A M L IJ S T der. BESTUURENDE LEDEN. P R /E S E S» a. bonn, Hooglecraar der Ontleed- Heil- en Verloskunde, aan het Aihcn&umIlluftre,Infpe6tor Collegii Medici, en Directeur van de Maatfchappij ter redding der Drenkelingen te Amflerdam; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het Zeeuw sch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen ; van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen; van de Maatfchappij der Geneeskunde te London; en van die te Edimburg; Lid Confultant van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz. assessor.es. e. p. swagerman, Heelmeester der Neder duitfche Gereformeerde Diacenie- armen te Amfterdam; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het Zeeuw sch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen; en van het Provinciaal Genootfchap van Ktmflen en Weetenfchappen te Utrecht.  xxviii N A A M L IJ S T. j. de bree, Heel-en Stads Vroed-meester te Amfier dam. thesaurier- b. hus sim, Gewoon Heelmeester van het Edel Mogend Collegie ter Admiraliteit te Amfierdam; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen. secretaris. B. vangesscher, Oud-Heelmeester van het St. Pieters Gasthuis te Amfierdam; Lid van tle Hollandfche en Zeemvfche Maatfchappijen der Weetenfchappen; van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen, en van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam.  N A A M L IJ S T der GEWOONE LEDEN. Achtervolgends den tijd hunner aanneeming van. het Lidmaatfchap. h. \v. kr ie ge r, Stads Breuk- en Heel-meester, van het St. Pieters Gasthuis te Amfierdam, enz. Den 10 Maart 1790. a. c. DB beer, Heelmeester der Stads- en Ncderduitfche Gereformeerde Diaconie-armen te Amfierdam, Den 10 Maart 1790. j. fillekes, Heelmeester le. Amfierdam. Den la Maart 1700. J. keuper, Heelmeester en Stads Operateur vanden fteen te Amfierdam; als mede Stads Steen■ fnijder te Utrecht. Den 10 Maart 1790. h. nissen, Pleclmeester en Stads Operateur van de Cataraêa -te Amfierdam y Stads Oculist te Hoorn. Den io Maart 1790.  xxx N A A M L IJ' S T. j. h. de clercq , Heelmeester te Amfierdam. Den io Maart 1790. j. rocquette, Mcd, DoB.'Anat. Chif. et Art. Obfictr. Lector te Haarlem; Lid van de Holland'fiche Maatfchappij der Weetenjchappen , enz. Den 31 Maart 1790. c. m. bug ge van der bocE, QudLedtor der Heel- en Verlos-hmde bij het tUustrc Gijmnafiutti des Graaffchaps , en Oud eerfte Heel- en Vroed- meester der Stad Zutphcn ; thans Anat. Chir. -et ArU Objieir. Lector Ilonorar. , Stads Operateur , Chirurgijn en Vroedmeester , te Haarlem. Den 31 Maart 1790. f. daams, Heelmeester te Haarlem. Den 31 Maart « 1790. p. lucht mans, Ried. Doel. Anat. Chir. et Art. ' Obfictr. Prufcsfor te Utrecht; Secretaris van het ProvinciaalUtrechlsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen; eflfz'. Den i April 1790. R. forsten, Ried. Doel. Mcd. Theor. Anat. & Chir. Prefesfor te Harderwijk; Lid van verJcheide Maatfchappij en van Weetenfchappen; enz. Den 1 April 1790. j. krachtiitf g , Heelmeester te Haarlem; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen. Den 2 April 1790.  N A A M L ÏJ S T. xxxi ten haaf, Med. Doel. Stads Heelmeester en Operateur Van den Steen te Rotterdam ; Stads Slecnfnijder te Delft ; Lid van verfcheide Maatfchappij en van Weetenfchappen. Den 3 April 1790. Overleden 1791. -W-V ■ ■ ■ hm . , . .. ,7 ,R. hijliger.s, Anat. C\iir. et Art. Obfictr: Lector ; Slac-ls Heel- en Vroed-meester te Deventer. Den 3 April 1790. j. van der haar, Oud Chirurgijn-Generaal bij de troepen van den Staat; Mtd Premier Chirurgijn Van 'sLands leger-hospitalen ; t hands Heelmeester i der Stad en van het Hospital te 's Plertogenbosch; Lid van verfcheide Maatfchappijen van.Weetenfchappen. Den 5 April 1790. w. munniKS, Med. Doét. Med. Rotan. Anat. Chir, et Art. Obfictr. Prufesfor aan de Academie van. Stad en Lande; beflendig Deken van het Colleg. Medic. te Groningen; Lid van het Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Zttrich; van de Sociëteit der franje Kunflen en Weetenfchappen te Amiens, en van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; Lid Correspondent van de Koninglij ke Maatfchappij der Geneeskunde te Parijs, enz. Den 6 April 1790. r. h. gram, 1 Operateur, Heel- en Vroed-meester te Rotterdam ; Lid van het Zceïnvsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen; van het  xxxn N A A M L IJ S T. Provinciaal Genootfchap van Kunflen en Wee* tenfehappen te Utrecht, en van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerie te Rotterdam. Den 7 April 1790. W. leurs,Heelmeester in'sGraavenhaage; Chirurgijn-Major bij de Gardes du corps van Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinfe van orange en nassau, enz. enz. enz.; toenmaals Lid van de Haagfche enUlrechtfcheLetlerkundi' ge Maatfchappijen; thans ook van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Den 8 April 1790. H. be zoet, Med. DoEt. en Vroedmecster te Rot' terdam; Lid van de Roomsch - Keizerlijke Academie der Natuuronderzoekercn ;' van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz, Den 9 April 1790, h. soek, Chirurgijn, Operateur , buitengewoon Stads Vroedmeester en PrazleSior in de Verlos* kunde tc Lcijden Lid van het Zcctnvsch Genootfchap der Weetejifchappen te Vlisfingen, enz. Den 10 April 1790. j. du ponT, Med. Doel. en Vroedmeester te Rot* terdam; Lid van het Zeeawsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen, enz. Den io April 1790. A. ijpeij,  N A A M L Ij S Ti Kxxni A. Ij Pi li, 4* h M. Philófoph. 0 Med. DoB> Botan. Med. Legal. 6? Anat. Profesfor te Franeker; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Plaarlem; van het Bataafsch Ganootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; enz. Den io April 1790. M. s. du pui, Med. DoB. Anat-. Chir* & A:S Obftetr. Profesfor Honor. te Alkmaar; ihands Chir. PraB. & Art. Obftetr. Profesfor Extraord. te Leijden; Lid van de Hollandfche, Zeeimfche v en meer andere Genootfchap pen van Kunflen en Weetenfchappen. Den 10 April 1790. j. PHiLip,Heel-en Vroed-meester te 'sGraayenhaage. Den iï April 1790. w. donkersloot, Heelmeester te Rotterdam èh van Schieland; Vifitator der Lijders, gebragt wordende in het Gasthuis van opgemeldeStad $enz4 Den ij April 1790. g. greeve, Stads Heel- en Vroed-'meester te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappeti, enz» Den 19 April 1790. P. van lanckum, Stads Heel- en Vroed-meester te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen, enz. Den 19 April 1790.  xxxrv N A A M L IJ S T. E. sandifort, Med. DoB. Anat. & Chir. Profesfor te Leijden;- Lid van de Roomsch- Keizer* lijke , Zweedfehe , Bazelfche , Edinburgfche, Parijfche, Hollandfche, Zeeuwfche en andere Maatfchappij en van Weetenfchappen. Den 12 Mai 1790. J. h. stolte, Med. DoB. en Vroedmeester te Zwolle; Lid van verfcheide Maatfchappijen van Weetenfchappen. T)en 15 Mai 1790. j. h. gallandAt , Med. DoB. Stads- en Ambachts-DoBor en Vroedmeester te Hulst; Lid van de Zeeuwfche Maatfchappij der Weetenfchappen, enz. Den 2jjunij 1790. m, van geuns, Med. DoB. Archiatc'r van Gelderland; Hoogleer aar der Genees- Kruid- Scheien Verlos-kunde te Harderwijk; thands Med. Inftit. Medic. & Prax. Profesf. Ordin. &] Provinc. TrajeB. Archiater ; Lid van verfcheide Maatfchappijen van Weetenfchappen. Den j Augustus 1790. J. C. da men, LeBor der Ontleed- HeeU en Vroedkunde; 'sLands en Stads Heelmeester te'sGraavenhaagc', Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen; van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz. Den 2 Sept. 1791.  N A A M L IJ S T. Hxv j. flietner, Gewoon Heelmeester van het Edel Migend Collegie ter Admiraliteit te Amfierdam. Den 7 September 1791. c. s t ij g e R , Heelmeester te Amfierdam ; Lid van het Provinciaal Genootfchap van Kunsten en Weetenfchappen te Utrecht. Den 9 September Ï79I, h. berkman, Heel- en Stads Vroed-meester te Amflerdam. Den 9 September 1791. g. j. van wij, Anat om. Chir. & Art. Obfletr. LeBor; Stads Heel- en Vroed-meester te Arnhem; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem, enz. Den 10 September 1791. a. de bosson, Heelmeester van de Nederduitfche Gereformeerde Diaconie-armen , en Vroedmeester te Amfierdam; Lid van het Provinciaal Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen te, Utrecht. Den ii September 1791. j. BOLSins, Heehieefter te 's Hertogenbosch. Den 11 September 1791. h. MIRANDOLLE van GHERD, Stads CIZ 'sLands Med. DoB. der Baronnie van Breda; Stads Vroedmeester ; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen, *** 2.  xxxvi N A A M L IJ S T, en van de-Genaas* en NatuuY-kundige Correspondentie . in 'süraavenhaage. Den 12 Septem* ber 1791. j. T hem men, Med. Doet. ie Deventer , .Licentiaat • ■ in-de Heel.- en Vroed'.-kunde.. Den 13 September 1791. d. schuurman, Stads Chirurgijn, Operateur en Vroedmeester te Rotterdam) Lid van het Ba-, taafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte aldaar. Den 13 September 1791. WftWO %' 'xvk'y '.VuAts-Vv'. tt •-: VIAV : .j r. jas, Stads Heelmeester ; Heelmeester van den Gerechte, en van het Kweekfchool voor de Zee- vaart, te Amfierdam. Den 7 September 1792. f. w. van der leeuw, Med. Doet.; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen} van hel Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte ; van het Letterkundig * Genootfchap, onder de zinfpreuk: Studium fcientiarum gënïfra , en Anat. &? Chir. Ledtor te Dordrecht. Den 8 September 1792V m iv. van de sand'e, Med. Doel. en Vroedmeesr. ter te Meppol. Den 11 Septembej:.;i7.92, I a.,g, kldse, MedK .p? fjiir. Doctor te Zmplien.. enz. Den 12 September 1792, j. veltkamp, St$PHeelmeester te Zwoll. Dcq '• 1% September 179?.  N A A M L IJ S T. xxxvn A, van solingen, A. L.M. Med. & Philofoph. Doctor; Lecï. in de Praiïicale Vroedkunde te Middelburg, en Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen. Den ij September tlft $ j é v I | r ,- m. J. busch, Med. DoStor, Stads Phyficus en Archiater der Stad en der zeiver Rechtsgebied te Groningen; Lid van het Genootfchap, Pro exolendo Jure Patrio, ter zelfcler fiecle, en van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen ■ en Weetenfchappen, Den 15 September 1792. m. ^uestius, 'Heelmeester van de'Gereformeerde Diaconie, van de Burger- en Armen-Weeshuizen 5 en van het Provinciaale Tuchthuis te Gro^ '■ ■' niugen. Den 15 September 1792. 3  INHOUD. I. Verhandeling over het gebruik van den Rhoonhuiziaanfchen hefboom in de Verloskunde: door j. db bree, cz. BI. i. II. Ontleed- en Heel-kundige aanmerkingen, over de afzetting der Ledemaaten : door D. VAN GtSSCHER. . . IJ» III. Waarneeming van eene watervrees, door den beet eener. niet dolle,kat, veroorzaakt: door a. bïesterbos, Med. DoB. te Amfterdam. . . 43. IV. Aanmerkingen op de voorgaande Waarneeming, en over verfcheide bijzonderheden, betreffende de honds- dolheid, en d.n beet, zo van kwaadaartige als dolle dieren: door d van gesscher. 49. V. Waarneeming wegens een zeer zeldzaam en 'angduurend toeval, gevolgd na eene aderlaating op den arm: door j. daams, 69.  INHOUD. xxxix VI. Waarneeming wegens eene bijzondere fluU ting van denpisweg, in een manlijk kind: door Denzelfden. . . 82. VII. Waarneeming wegens een aanmerkelijk beenbederf \ in het gewricht des voetsvaneen jong kind. het ivelk echter s na veel moeite, volkomen genezen is: door j. krag- TINGH. . . . . Qgm VIII Waarneeming wegens een zeer uitgebreid beenbederf in een kind , hetwelk V gantfche heupgewricht had ingenomen, en ongelukkig eindigde: door Denzelfden. io>. IX. Proeven , betrekkelijk tot de zelffiandigheid der zenuwen: door e. p. swagerman. . ;, . 124. X. Waarneeming zvegens liet zevenjaarig verblijf van een looden pijp jen in een manlijk kenpiswcg: door j. flietner. 152. XI. Verzameling van waarneemingen over de breukfnijding; door j. kragtingh, waaraan de prijs van tien dukaaten is toegewezen. . . }t*$t XII. Verzameling van Vroedkundige Waarneemingen : 'door c. terne, Med. Do&. te Leyden; waaraan eene zilver e medaide is toegewezen. . . hjj.  Xl INHOUD. XIII. Ontleed-en Heel-kur.dige aann.erkingen ovèf de pisopflopping en den bieasfteek in het algemeen, en dien boven de fchaambeensvereeniging , in het bijzonder : door a. iionn. : . . 223. VERBETERING. Bladz. vi. reg. 4. ftaat, deezes jaars, leest des voorleden jaars : de onverwachte verwijlde uitgaave deezes deels, heeft gelegenheid tot die misflelling gegeven. VER-  VERHANDELING over üet gebruik van dén é.oön-*. huiziaanschen hefboom, indb verloskunde» fc Ö O R Jan dé b r ë e c ti J)e Roonhuiziaanf'che hefboom, zo wél als de Roonhuiziaanfche Vroedmeesters, zijn, van tijd tot tijd, voorwerpen geweest eener vrij algemeene* en dikmaalen zelfs zeer fcherpe^ berisping; Of de laatften die berispingen verdiend hebben , laat ik onbeoordeeld: de Hefboom zeker Verdient ze in geenen deele. Ten eindé dit* (in gevólge mijn oogmerk $ iè ii. DEEL-. A  S j. de bree cz. over den roonhuiziaanschen doen blijken, zal ik mij van dien Hefboom niet bedienen om de Tangen van levret en smellie uit haare fpil te wringen; noch mijn voet zetten in den onlangs verdichten Stijgbeugel, om het ftokpaardjen van den verfierder voorbij te rennen: hiertoe gevoel ik te veel eerbied voor den zo even genoemden grooten Verloskundigen , te veel mededogen voor den bedoelden verdichter ; en te veel ontzach voor de Maatfchappij, welke ik deeze aanmerkingen aanbiede. Alles, wat ik ten dien einde doen zal, beftaat eeniglijk hierin: Eerst zal ik, zo kort en klaar mij mogelijk is, aanwijzen, hoedanig in de meest natuurlijke verlosfingen het hoofd des kinds in het bekken treedt; en op welk eene wijze het zijnen weg, door hetzelve , naar buiten vervolgt: dan het geval bepaalen waarin een waar beklemd hoofd zig bevindt, en de verfchijnfelen optellen, welken men doorgaands daarbij waarneemt. Vervolgends zal ik doen zien, hoedanig men met den Roonhuiziaanfchen hefboom werkt, en werken moet, om zulk een hoofd gemaklyk, fpoedïg, en veilig, te doen geboren worden. Eindelijk zal ik mij eenige losfe aanmerkingen veroorlooven, zo wel met betrekking tot de opgemelde , als tot eenige andere wezentlijke bijzonderheden, en die ik, zonder het verband van  HEFBOOM, IN Da VERLOSKUNDE. 3 ïaaken te kort te doen, elders niet wel kond'è inlasfchen. i% htreede en voordgang van het hofd des k;ndst' in en door het bekken, bij eene volmaakt natuurlijke geboorte. Zo haast eene zwangere vrouw het rijdperk van veriosfing bereikt heefc; zij zelve eene vol* maakte gezondheid geniet, en niet zeer verre gevorderd is in jaaren ; alle haare natuurlijke dee* len welgefteld zijn; het hoofd dis kinds naar on« deren gekeerd is, met het voorhoofd naar de lendenen der moeder; in grootte evenredig is aan de ruimte van het bekken, en de waare weën, na ééns begonnen te hebben, regelmaatig, dat is noch te lierk noch te zwak, doorwerken; als dan, en in alle umftandigheden daaraan naast gelijk, of immers zo weinig mogelijk daarvan afwijkende, heeft men gegronde redenen oni te denken, dat de verlosfing, in alle deelen3na* tuurlijk zijn, en geheel geene of geene merkelijke hulp eener verloskundige hand behoeven zal. In deezen gevalle veroorzaaken de weën, in het begin van den arbeid, eene aanhoudende nei* ging tot waterloozing , ten blijke dat het nedérA s  4 j. de bree cz. over den roonhuiziaanschen" gezakte hoofd eene drukking tegen de pisblaas maakt: na eenige maaien water geloosd te hebben, vermindert die neiging; en het is als dan, mits de ontfluiting zulks toelaate, dat men de Fontenel van het hoofd des kinds gevoelt —> het voorhoofd, tot aan den hoek welke de laatfte lenden wervel met het heiligbeen maakt, genaderd zijnde, en in die richting van het bekken niet kunnende indringen, zoekt de plaats waar het den minften tegenftand ontmoet; te weeten die lijn , welke men zig moet verbeelden getrokken te zijn van de vereeniging des heiligbeens met het eene heupbeen, tot aan de vereeniging der heup- en fchaam-beenderen van de tegenoverilaande zij ie; en daalt hier langs neder, tot in de middenfte dwarslijn van het kleine bekken ; vervolgends, en bij voordduurende ween , draait het achterhoofd voor den Hompen hoek der fchaambeenderen, en daalt nederwaards; de wandbeenrteren beginnen het kleine bekken mede te vullen, en het geheele hoofd drukt de bilnaad achterwaards —- eindelijk rijst het hoofd voor- en op-waards naar buiten , befchrijvende daarbij de Hyperbolifehe lijn, door levret en camper afgebeeld, en gekeerd met het achter* hoofd en de nek naar de vereeniging der fchaambeenderen, met het aangezicht naar de bilnaad der moeder.  HEFBOOM, IN DE VERLOSKUNDE. $ S IL De {laat eens beklemden foofds, en de daar* mede gepaard gaande verfchijnzelen. ' Door éen geklemd hoofd, verfta ik eeniglijk een hoofd, dat door de weën, in de bovenfta engte van het kleine bekken geperst zijnde, bij gebrek van genoegzaame ruimce, daar ter plaatze, dus naauwkeurig wordt ingefloten, dat, hoe groot de poogingen der Natuur, ter uitdrijvinge, ook zijn mogen , dezelven geene uitwerking altoos hebben; en men naauwlijks, immers niet dan met merkelijke moeite, eenig werktuig, ter verlosfinge, kan binnenbrengen. In dit geval heeft, zo ik mij niet grootlijks bedriege, het hoofd meestal eene fchuinfe ligging, en neemt zeer zeker altoos de gedaante aan van t eenen ftomphoekigen kegel , wiens grondvlakte naar boven gekeerd is : deeze kegelswijze gedaante verfchilt in fcherpce, na dat of het achterhoofd of eene der wandbeenderen zig voordoen. De verfchijnzelen, welken doorgaands daarbij plaats hebben, en men als zo veele kentekenen daarvan gewoon is aantemerken , zijn: eene zwelling der bekleedzelen van het hoofd des kinds, dikwerf zodanig, dat de kundigfte hand buiten ftaat is om over de naaden van het gemelde hoofd te kunnen oor* A 3  6 j. de bree cz. over den roonhuizia anschen deelen, vermits dezelve niet te ontdekken zijn; fomvvijlen vindt men het voorlte gedeelte van den moedermond .met het hoofd beklemd., en als eene wrong vódr het zelve geplaatst, en in enkelde gevallen de uiterlijke teeldeelen mede zeer gezwollen, Van alle decze verfchijrizelen intusfchen kan men met waarheid zeggen, dat geene zo zeer een geklemd hoofd kentekenen, als wel deszelfs onbeweeglijkheid, gelijk door den beroemden b a ijde locque, in zijne uitmuntende Verloskunde, zeer wèl is aangemerkt. s ni Werkwijze, om met den Roonhuiziaanfchen hefboom een waar geklemd hoofd te doen geboren worden. Om met den Roonhuiziaanfchen hefboom een beklemd hoofd , boven feefchreven , te verlos- fen, laat ik de beenen der vrouwe van het ledikant , of de rustbank , aftillen, en doe dezelven ter wederzijden, vasthouden : hierdoor vermijde ik , het altoos meer omflagtig , volllrekt noodloos, en , voor vreesachtige vrouwen meestal fchrikbaarend gebruik van het kor.&ccj. waarvan men gewoon is zig in dir  HEFBOOM g IN DE VERLOSKUNDE. ? geval te bedienen : ik zeg aan de kraamvrouw, ten einde haar zo veel mogelijk gerust te fteilen, dat ik haar dus plaats, alleen om haare niet voldoende vlaagen optewakkeren, en door deeze op wakkering haar te fpoediger , en met meec gemaks, te kunnen verlosfen. Zo dra hierna geene weën komen, breng ik den hefboom, met de holle zijde naar het hoofd des kinds gekeerd, langs de binnenfte oppervlakte der Ichede, op eene onmerkbaare wijze, zo hoog mij mogelijk is, in- en op-waards, en wel aan die zijde waar ik den meesten tegenftand gewaar word: gelukt mij dit Jniet, tot zo verre dat ik eenig gedeelte van het hoofd in de holte deezes werktuigs kanbefluiten,als dan haal ik den hefboom zachtlijk, terug, en breng hem wederom binnen , met dezelfde zijde naar den kant der fchede gekeerd; doch ik bedien mij daarvan maar alleenlijk tot het maaken van zo veel ruimte, als genoeg is om het werktuig, weder terug gehaald zijnde, andermaal op de eerstgenoemde wijze intebrengen. Het werkpunt van den hefboom behoorelijk geplaatst zijnde, 't geene ik daaraan weet als het bij eene geringe pooging tot opligting houdt, ligt ik langzaam het beweegpunt meerder op, en oefen hierbij nooit meer kracht, dan of ik eene fterke vlaag wilde veroorzaaken: ik laat ver* volgends van tijd tot tijd het beweegpunt zakken, A4  8 J. DE BRES CZ, OVER DEN ROONHUIZIAANSCHEN zo om dat zulks medehelpt ter ontklemminge, alom dat het de vrouw doet gelooven dat de vlaag afgebroken is ; forawijlen ook verplaats ik het werkpunt, als het mij toefchijnt dat ik daardoor eenig voordeel kan aanbrengen : ik druk na dit alles eindelijk, op voorgemelde wijze, dat is te zeggen, door hec beweegpunt van den hefboom zachtlijk opteligten, het hoofd langzaam naar beneden, tot dat het de ruimte van de biinaald vult, en de beklemming opgeheven is, als wanneer ik den hefboom wegneem; dan breng ik den voorften vinger in den endeldarm tegen het voorhoofd van het kind , en druk hetzelve daarmede naar buiten, houdende de binnenzijde der hand tegen de bilnaad, om verfcheuringen te verhoeden 5 waarna ik de veriosfing voltooi, op gelijke wijze als men gewoon is te doen in natuurlijke gevallen. Bij dit alles plaats ik het fteunpunt van dert hefboom meestal tegen den tak van het een of ander fchaambeen; zeer zeldzaam tegen de vereeniging der fchaambeenderen: de pisbuis derhalven, Wier belediging men den Roonhuiziaanen zo algemeen gewoon is ten laste te leggen, wordt voor het minne door mij niet befchadigd,en daarom ben ik nimmer bevreesd voor eene daarvan af hangelijke tegen vvülige pisontiasting, even weinig voor eene verfeheuring van de bilnaad of verbreeking derbekkefteGlsbeendereri; van welke beide laatstgemeld? to&  hefboom, in de verloskunde. vallen ik bij het gebruik van de tang van levret een voorbeeld gezien heb, 't welk niet onbekend is aan twee zeer verdienlrelijke medeleden deezes Genootfchaps, en ik mij veroorlove, tot flot deezer onderdeeling, hier bijtevoegen. In de Jaaren 1770 en 1771 te Parijs zijnde leerde ik bij den Heere levret de Theorie, bij den Heere peant het werkdaadige der Verloskunde : op zekeren tijd werden wij geroepen bij eene vroedvrouw, ter verlosfinge eener zwangere vrouwe, bij haar gehuisvest;het geval was een beklemd hoofd : de Heer peant, die zelf, in onze tegenwoordigheid, de verlosfing deed, eischte een pot met warm water, plaatfte de bladen der tang van levret in dezelve, liet ze daarin zo lang liggen, tot ze een behoorelijken graad van warmte gekregen hadden , bragtze hierna zijdelings naar binnen, en had het ongenoegen, toen hij dezelven wilde vereeriigen, dat ze telkens afglipten, en hijze hierom mee pen fterken band moest zamenbinden : hij bragc echter met zeer veel moeite het kind dood naar buiten; doch niet zonder verfcheuring van de bilnaad der moeder, en verbreeking van het ééne voorhoofdsbeen des kinds: ik maakte mij door geld meester van bet zelve, en bewaar het nog heden: men behoeve Hechts zeer weinig in de Verloskunde gevorderd te zijn , om de zijdelingfche ligging A5  lo j.>e eree cz. over den roonhuiziaanschen van het hoofd des kinds te kunnen begrijpen; en men hebbe maar een oogenblik zijn vooroordeel ter zijde te Hellen, dan zal men zien dat. een Roonhulziaan, op mijre voorgeftelde wijze, zeer gelukkig zoude geflaagd hebben. Aanmerkingen, 'betrekkelijk elk der opgewelde, en eenige andere gewigtige kt/zonderheden. i.) ik heb in het begin deezer Verhandeling gezegd , dat ik onbeoordeeld liet, of de Rocnhuiziaanfche Vroedmeesters , de zo fcherpe berispingen, welke men hen voormaals van tijd tot tijd gedaan heeft, verdienden; en moet nu aanmerken, dat, waren ze even edelmoedig geweest als ruiscn, die den meergemelden hefboom,, uit een beginzel van menfchenliefde, kocht van chamberlein, en aan rogier van roonh ui zen mededeelde, zij zekerlijk eenen zeer grooten dienst aan de Maatfchappij zouden ge, daan hebben ;, dan , wat vermogen niet de behoefte , de gouddorst, om niet te zeggen de onkunde, welke men gevoelde aangaande het waar gebruik deezes werktuigs, en der gevallen waarin hetzelve te flade kwam?  hefboom, in ds verloskunde. II a.) Ik heb ter zelfde plaatfe gezegd, dat de Roonhuiziaanfche hefboom deeze berisping in geenen deele verdient, en vlei mij, zulks te hebben doen zien in de laatstvoorgaande afdeeling deezer Verhandeling, 30 D?t alle navolgers van van roonhuizeï* tot hier toe geen juist denkbeeld gehad hebben van de ligging eens geklemden hoofds, noch van den aanleg huns werktuigs, kan ik niec tegenfpreeken : de Voorrede van den onftervelijken camper, vóór het verloskundig werk van maukiceau, als ook deszelfs Verhandeling over het gebruik van den hefboom, geplaatst in het vijfde Deel der Memoires van de Koninglijke Academie der Heelkunst te Parijs, bewijzen ten klaarften, en dit,en dat hij datjuiste denkbeeld niet had; doordien daarin allezins beweerd wordt , dat de meeste geklemde hoofden natuurlijk liggen: de toenmaals leevende Vroedmeesters erkenden, dat ze in 'c geval van fchuinfe klemmingen niets doen konden, en het werkpunt van den hefboom altoos moest vallen op de beweegbaare onderkaak. Zulks blijkt nog meer . daaruit, dat toen ik in den Jaare 1775 mij door eene Acte het onderwijs van het gebruik des hefbooms , van den Heere a. titzingh, onderwierp; een man zeker, die , onder alle bezitters van het zogenaamd Roonhuiziaaas geheim, den meesten roem  I» j. de bree cz. over den roonhuizia4nschen verworven had , bij voorkomende waare beklemde hiofden, denzelven wilde overtuigen van bet tegendeel der eene en andere deezer ftellingen, zulks uit hoofde van aangenomene vooroordeelen onmogelijk vond, en hierin, in weerwil van de indrukzelen des werkpunts, niet Haag» de, dan, na ik hem op mijne phantome het zelve op de blijkbaarlte wijze had doen zien. ' Uit kracht hiervan alleen is het,{om niet meerder te zeggen,) dat hij door zekeren brief aan den Heer herbineaux, in het uitmuntende werk van den beroemden baudelocque, loftuitingen geniet, waarvan hij zeer zeker anderszins zoude veifteeken gebleeven zijn. 4.) Indien in het geval van beklemming, het hoofd altoos natuurlijk gekeerd ware, en met het achterhoofd vóórkwame, (gelijk de Roonhuiziaa* ven, en camper met hun, gewild hebben,) als dan zoude waarlijk het werkpunt van den hefboom op zo zelden wordt dezelve verricht, met alle moge-» lijk gemak en zekerheid; Geleid $ meer door navol, ging dan door redeneering* doet men* om van: andere onvolkomenheden niet te fpreeken 9 de binding der bloedvaten veelal bij de grêejp* * of II. d be Ia B  l8 d. van gesscheu, over de op de aanwijzing alleen van een eenigzins losgedraaid Tourniquet', en zorgt men naauwlijks, of geheel niet, voor de inkorting der fpieren na derzeiver doorfnede, en de hiervan afhangende oneffenheid van denftomp, uirfteeking der beeneinden .büiten'deszelfs oppervlakte , moejelijke geneesbaai heid en verfcheidene andere zeer nadoelige gevolgen. De beroemde louis, door mij in mijne 11edendaagfche Oefenende Heelkunde grootendeels gevolgd, heeft , wel is waar , ten aanzien der laatfte bijzonderheid, 'eefiige régelen voorgefchreven, welke te wenfchen ware dat door ieder' Heelmeester wierden opgevolgd; dan, zijne verhandeling over dit onderwerp is verlteken van de noodige Afbeeldingen, en hierdoor minder nuttig, althans minder duidelijk , dan ze anderzins zijn zoude. Op de eerfte is tot, hiertoe nog niemand bedacht geweest; oncbieclu het ttnri aftc \öoilichting, en zijn derhalven de misdagen , welken daarin begaan worden, natuurlijk ? Mijnen groeten Leermeester,, den onvergelijkelijk en camper alleen, was die gewigtig gemis niet ontglipt. Pveeds in den jaare 1755, ontwierp dezelve , te Franekcr, vijf Tekeningen, hiertoe betrekkelijk ; overzag en verbeterde dezelve» in den jaare 1761, te Groningen. Altqos  a f Zè tT r ng d £ r lede M a atsN. IJ} overlaauen mee bezigheden van vcrfchif'ende.n aart en van hee uiterfte aanbelang, bleeven nogthans die Tekeningen, te gelijk met veele andere onfchatbaare ftukken", de Natuur» Ontleed- en Heel* kunde betreffende, bij gebrek van tijd, der vergetenheid opgeofferd. Genietende in 1757, en drie volgende jaaren," zijn bijzonder onderwijs, vereerde hij mij, tevens met zijne toegenegenheid, en. maakte mij deelgenoot der eerïten. 'De laat (ten zijn mij onlangs ter hand gefield door den waaraigen Zoon van ueezeri uitmuntenden Vader, den Keere a- g. camper, die mij daarenboven beleefdlijk - vergund heeft, om van de eene en andere, op zulke eene wij zeals mij goeddacht, ten algemeenen nutte, gebruik te maaken. Met een ftreelend genoegen , bediene ik mij thans van deeze veroorlooving, en twijfele geen oogenblik, of het Genootfchap, 't welk ik dezelven aanbïede, zal ze eenen camper waardig Vinden, en met de daarbijgaande verklaaringen en aanmerkingen, eene plaats vergunnen in djeszelG Werken, althans voor zo veel het oorfpronglijke betreft. Ik zegge voor zo veel het' oorfpronglijke be«^ treft, om, dat niet alle opgemelde aanmerkingen den Heere camper, maar fammige derzei ven mij toebehooren, en het mij fmerten zoude, wanneer B 9  20 D. VAN GESSCHER, OVER DE geenen om deezen, minder gunftig, beoordeeld wierden. Ter onderfcheidinge der eenen en anderen, heb ik hierom die des Heeren c amper's, bij het begin van eiken regel, met twee commas getekend. Geheel gevoel inmiddels, omtrent het overwigc der kundigheden en van den fchrijfftijleenscAMPER's op de mijnen, kan ik niet treeden tot de behandeling van het voornaame onderwerp deezer aanmerkingen , zonder alvoorens te zeggen, dat ik mij nimmer zoude vermeeten hebben, mij met zulk een groot Man in eenige fchijngelijkheid te Hellen, door aan zijnen letterarbeid iet toetevoegen, indien niet deszelfs handfchrift meerder was gefchikt geweest ter aandenkinge, dan wel ter gemeenmaakinge , en wanneer hij zelf daaraan de laatlte hand gelegd hadde. Ik moet nog zeggen, en hiermede zal ik dit wel wat uitgebreid, doch noodzaakelijk, voorbericht befluiten; dat ik van een dubbeld ftel Tekeningen, door den Heer camper vervaardigd, een en- keld gemaakt heb, met dat geene oveneneemen uit het eene, *t welk ontbrak in het andere, en als zodanig door dien Heer zeiven befchouwd was y gelijk ook, dat ik de orde zijner aanmerkingen en van het geheel, dus geregeld heb, als mij toefcheen het meest in ftaat te zijn, om de eerfte in een behoorelijk verband te brengen met de mijnen, en alles bevattelijk te maaken voor den Leezer.  afzetting dek. lede maaten. 21 'dlgemeent aafimerkingen. De meestgewoone afzettingen der ledemaaten zijn die des opperarms, kort boven den oorfprong der lange achteroverkantelende fpier van de hand ; die des onderarms, op eenen zekeren afftand van het gewricht der voorhand; die der dije, zo boven als beneden de helft van de lengte deezes deels; en die, eindelijk, van het been, kort onder den knobbel des fcheenbeens. Bij alle deeze afzettingen, de eenige tot dewelke de tekeningen en aanmerkingen van den Heere camper betrekking hebben, en ik mij ook bepaalen zal, moet men bedacht zijn, op de mogelijke uititeeking der beeneinden buiten de ftompsvlakte, ten einde men dezelve, zo veel immer doenlijk zij, verhoede. De terugtrekking der huid bij fommige , die der fpieren , welke niet aan het overblijvend beendeel alleen zijn aangehecht, bij andere dier afzettingen, moet men als de voornaame oorzaaken van gemelde uitfteeking aanmerken. lowdham, verduin, sabourin, ra- va ton en vermale, hebben hierin getracht te voorzien, door de afzetting met één of twee lappen te maaken, zo van de huid als der fpieren; B 3  22 d. van gesscher, over de en deeze te doen dienen ter dekkinge der beeneinden-, cheselden, door de een en ander deezer deelen, op eene- verfchillende hoogte doorteihijden; scharp, door bij deeze onderfcheidene doorfr.eden nog te voegen de kruishechting van paró; en valentyn, door het deel, geduurende den loop der kunstbewerkinge,dan eens in deeze, dan eens in geene houding, te plaatfen, naar gelang hij oordeelde, dat de vatbaarheid der fpieren, tot terugtrekking, welke hij moest doorfnijden, vorderde. De beste en eenvoudigfte wijze intusfehen, cm bij alle opgetelde afzettingen het uitdeeken der beeneinden te verhoeden , zonder te vervallen in andere onvolkomenheden , is die van louis, of laat ik liever zeggen, van c el sus, door deezen Heelmeester in al haar licht ten toon gefield, en met de ncodige onderfcheidüigen op elk derzeive toepasfelijk gemaakt. Ter afweeringe van den bloedvliet, na de gedaane afzetting, is de binding der flagaderen,gedaan na het voorfchrift van le dran, het meest zéker hulpmiddel. Sommige Heelmeesters binden alleen de voor« naamflen, anderen, alle flagaderlijke vaten, welken zig in den Itorop aanbieden. Het eerfte is dikwerf niet toereikend, het laatfte altoos overbodig. In 't vervolg zal blijken, welke dee^t  AFZETTING der ledemaaten. 23 vaten al, welke niet, bij elke afzetting moeten gebonden worden. Zo haast de voornaamfte flagaderen'gebonden „ zijn,dringt het bloed met meerder kracjits in de „ mindere, en zulks gebeurt telkens in de nog kleinere, als die van het tweede foort wederom „ gebonden worden. Hoe meerder vaten men „ derhalven bindt van de twee eerfte rangen, hoe ,, grooter gevaar men loopt, dat die van den derfden rang een''bloedvliet zullen veroorzaaken j „ en doet men, algemeen genomen, best,het ge„ tal der bindingen niet te zeer te vermenigvul„ digen. De Heer camper fchijnt, blijkens' het geheele beloop zijner aanmerkingen over de afzetting, vrij onverfchiliig gedacht te hebben over het gevaar, 't welk daarbij doorgaands gefield wordt in de binding der zenuwen, te gelijk met die der bloedvaten. In mijne prijsverhandeling over dtt onderwerp, of laat ik liever zeggen, ever de binding der bloedvaten bij de afzeuing in het argenreen, geplaatst in het 3 Deel der Handelingen van het Genootfchap, onder de zinfpreuk Servandis CU vibus, en door hetzelve met het eerfte acces fit verwaardigd, hebbe ik dit ftuk, fnet veekn der grootfle Heelmeesteren van onzen tijd, anders begreepen, en mij verklaard voor de noodzaakeB 4  &*} d. van gesscher, over de lijkheid, van hec binden der zenuwen, zo veel mogelijk ware, te vermijden. De Doggersbankfche zeedag, die zo veelen heeft terug gebragt van hunne dwaaling omtrent de Nederlandfche dapperheid, heeft ook mij terug gebragt van de dwaaling waarin ik was, betreffende het gevaar der zenuwbindinge. Geduurende en kort na dien flag, naamlijk, zijn door de Hecreu flietner, swarts, sciiejning en e ys b er gen, op 's Lands Schepen van Oorlog de Admiraal de Ruiter, de Ar go, de Admiraal Piet Hein en de Batavier, gedaan vieren-twintig afzettingen der voornaamfle Ledemaa. ten, allen bijkans met induitmg der zenuwen in het bindzel der dagaderen, en met dat gevolg, daj Rechts vier geflorven zijn aan Mondklem of algemeene Stuiptrekkingen ; toevallen, welken wel meestal aan de binding der zenuwen worden toe*, gefchreven, maar welken het niet onmogelijk iss dat ook van andere oorzaakcn kunnen afhangen. § 11 ■ 'Aanmerkingen aangaande de afzetting des opperarms. Bij de afzetting des opperarms, onmiddelijk boven den oorfprong van de lange achteroverkapte*  AFZETTING DER LEDEMAATEN.' 25 lende fpier van de hand, bieden zig in de ftomps-: vlakte, Plaat 2. Fig. 1. aan: A. Het armbeen. a a. De tweehoofdige fpier. b. De inwendige armfpier. cc. De driehoofdige fpier. «. De armflagader, met eenige haar vergezellende aderen, doch die niet altoos gevonden worden. . /3. Een flagaderlijk vat, loopende tusfchen da inwendige arm- en driehoofdige fpieren. S. Een dergelijk vat van den tweeden rang. 1. De groote ellepijps - zenuw. 2. De midden-zenuw. 3. De fpier-huid. zenuw. 4. De fpier-zenuw. 5. De huid-zenuw. Van alle fpieren hier ter plaatfe gelegen, is 'er geene voor eene merkelijke inkorting vatbaar, als de tweehoofdige. Deeze inkorting nogthans, is van niet veel invloed op het gevolg der afzetting, vermits zij wel eene eenigzins oneffene Itompsvlakte, maar geene nadeelige ontblooting of uitJteeking van het einde des armbeens kan veroorzaaken, als blijvende hetzelve, dit ongeacht, beftendig gedekt door de driehoofdige en inwendige B 4  £fj . D. VAN GESSCHESj OVER, DE trmfpieren; gelijk door den Heer louis zeer wèl is aangemerkt. Om echter ook in dit geval een volmaakt vlakken ftomp te hebben, waardoor zeer zeker de geneezing altoos begundigd wordt, is het goed dat men, bij het doen der kunstbewerkinge, het voorfchrift volge van opgemelden Heelmeester , en onmiddelijk na de zachte deelcn tot op het been zijn doorgcfneden, door het wegneemen van den bovenden band, welke tot bevestiging derzelven gediend heelV, zo aan de tweehoofdige fpier, als aan die vezelen der driehoofdige en inwendige armfpieren, welke niet aan het armbeen zijn vastgehecht, gelegenheid geeve tot eene, haar meest mogelijke, inkorting: gelijk ook, dat men hierna de daaraan gehechte, en nu vooruitwijkende, vezelen der zo evengenoemde fpieren, vóór het einde der tcruggetrokkene, andermaal tot op het been doorfnijde; ten einde men hetzelve, voor bet minst een duim hooger dan zulks anderszins mogelijk is, kan afzaagen. „ De binding moet men bij deeze afzetting „ doen, niet hYchts aan de armfiagader, maar ook „ a.m de flagader 0; Qm dat deeze vrij groot is, „ eenigiijk gedeund wordt door her vetvlies, en „ dus ligtlijk, ongebonden blijvende, een' bloed, vliet zoude kunnen veroorzaaken. Somtijds is de arn.dagader hier ter plaatfe,  AFZETTING DER LEDEMAATEN. Z.J „ reeds verdeeld in twee of meer takken. Ik zag „ zulks onder anderen,, in het dcode ligchaam, „ waar na ik, ten jaare 1755, de eerfte deezer „ tekeningen gemaakt hebbe; en hetzelfde is waar„ genomen door andere Ontleedkundigen. In dit „ geval moet men dezelve allen, te gelijk*met de „ daarbij liggende midden >zenuw, in het bindzcl 9, befluiten. „ De flagader £, een vat van den tweeden rang, ,, behoeft niet gebonden te worden". De inkorting der fpiervezelen inderdaad, tusfehen welke zij be« vat is,hoe veel of weinig dezelve ook zijn moge, fluit haare opening meestal zeer fchielijk; inzonderheid wanneer ze nog een weinig terug gedrukt wordt, door een plukzel» of fpons- kegel. § III. Aanmerkingen , betreffende de afzetting des onderarms. De onderarm, wordt doorgaands afgezet, zo kort mogelijk boven het gewricht der voorhand. Wij onderzoeken niet, of de redenen hier voor door meest alle heelkundige Schrijvers opgegeeven, gegrond zijn; maar merken eeniglijk aan, dat de afbeelding des Heeren camper's, van de itompsvlakce deezer afzetting, Plaat 2. Fig. 2*  fflS Dé VAN GESSCHERj OVER DE de deeJen dusdanig vertoont alsze daar ter plaatze zig voordoen; te weeten: A. De kleine ellepijp. B. De groote ellepijp. a. De buitenfte kleine ellepijps«fpier. b. De lange achteroverkantehar. c. De binnenfte kleine ellepijps-fpier. d. De lange palmfpier. <*. De kleine ellepijps - flagader. 0. De groote ellepijps - flagader. 8. De tusfchenbeenfche flagader. * s. Een flagader van den tweeden rang.' y. Een flagader van den derden rang. 1. De groote ellepijps-zenuw. 2. De midden - zenuw» 3. De huid - zenuw. 4. De fpier-zenuw. 5. De tusfchenbeenfche zenuw. Over het geheel is de zamentrekking der fpieren , welke bij deeze afzetting worden doorgefneden, niet zeer aanmerkelijk. „ Het meest nog„t thans zijn daarvoor vatbaar, zo bij dooden als „ levenden, de lange achteroverkantelaar,de bei« „ de buitenfle kleine ellepijps-fpieren, de binnenin fte kleine ellepijps - fpier, en de lange palm„ fpier; hierom, en om dat de overige fpieren te  afzetting der ledemaaten. *9 „ zeer onderling vereenigd zijn om te kunnen on„ derfcheiden worden, in voorgenoemde afbeel„ ding alleen aangeweezen. „ Van de flagaderen, welke zig hier aanbieden, „ behoeven geene gebonden te worden, dan de „ eene en andere ellepijps-flagaderen .en de tus„ fchenbeenfche flagader. De laatfte inmiddels is niet wel voor binding vatbaar, dan in gemeen„ fchap met den tusfchenbeenfchen band , langs '„ welks binnenfte oppervlakte zij haaren weg „ neemt. Na de binding deezer vaten , verwekt ibm-, „ wijlen de flagadere, bij eustachius, Tab. „ XXLV.Litt. u, v, afgebeeld, eene merkelijke „ bloeding". Deeze echter, kan zeer wel zonder binding bedwongen worden. Verkiest men, met veelen der nieuwfte heelkundige Schrijveren, de tusfchenbeenfche flagader niet aan de binding te onderwerpen, alsdan is fcet noodig, dat men met eene fijne en fcherppuntige fchaar, op eenen kleinen afitand dier flagader, tusfehen de fpieren, welke onmiddelijk opgemelden band van de eene en andere zijde bedekken, opwaards gevoerd, dienzeifden band eenigzins inknippe, en het einde van het vat met een fponsof plukzel - kegel terug drukke en fluite; wijl men anders, doordien de genoemde band de eigen.  d. van gesscher, over de zelffluiting van de opening der flagader verhindert:, nimmer veilig is voor bloedvliet. § IV. Aanmerkingen over de afzetting der dije, in het algemeen. Van alle afzettingen, zegt de Heer louis, en de ondervinding bevestigt zulks , is die der dije het meest onderhevig aan gebreken, afhangelijk vooral van de wijze van uitvoering. Veelvuldige en zeer ilerke fpieren inderdaad, het dijebeen van alle kanten omringende, en voor het minde gedeelte daaraan vastgehegt; bloéd varen van eeae zeer aanzienlijke middenlijn ; zenuwen, zo dik als nergens elders; eene aanmerkelijke hoeveelheid van vet, zo onmiddelijk onder de huid als tusfchen de daar liggende fpieren; dit alles zegge ik, kan niet nalaaten alle mogelijke oplettendheid te vorderen van den kant des Heelmeesters, ter verhoedinge der uitfteekinge van het einde des dijebeens; ter beveiliginge voor bloedvliet;ter afweeringe eener te groote verëttering, en ter voorkominge van veele andere, niet minder gevaarlijke toevallen. De herhaalde infnijding; de afzetring met een  afzetting der lkdema-itfn. £1 lap;' de OpvolgeÜjke doorfnede van deeze en geene fpieren, na men het deei verfchrllende (randen, met haire 'groatfte' verlenging overeenkomftig, heeft doen aanneemen; en de binding der flagaderen, zc'nder inflnitrng van andere tfeelen; zie daar zo veele bijzondere behoedmiddelen, als men, ten aanzien deezer gevolgen, vin tijd tot rijd, heeft voorgeilclJ. Even gelijk aan den opperarm, verdient intusfchen ook hier de manier van celsus, door Louis verbeterd,den voorrang voor die allen; zo om haare meerdere eenvoudigheid,als om datzehet minst pijnlijk is voorden lijder, en het best voorziet in alle mogelijke onheilen, van de afzetting als afzetting afhangelijk. Ongeacht de best gedaane afzetting deezes de Is, en de zorgvuldigfte behandeling van den Homp, gebeurt het niet zeldzaam, vooral bij zeer ontkrachtigde lijders, dat het einde des dijebeens, in gevuige eener verfmelting van het vetvlies , én hierdoor verbroken onderling verband der fpieren, In het vervolg de paaien overfchreidc der ftompsvlikte, eh dan eens meerder, dan een3 minder, vóór dezelve uitfteekr. In dit géval, *c welk inderdaad allerverdrietigst is voor den Heelmeester, en maar al te dikwerf zijne bekwaamheid in verdenking brengt, moet men of het uitfteeliend gedeeke des beens andermaal afzaagen^ of  ga D. VAN gesscher, over de hetzelve ter affcheidinge overlaaten aan de werking der Natuur, naar het al of niet welgefteld is, en naar men het bedorven vindt, of gedeeltelijk, of geheel. Bij alle deeze aanmerkingen moet ik nog twee anderen voegen, van hetzelfde, immers van geen minder aanbelang. De eerde is: dat even als de Ipanning der tusfchenfpierfche verlengzelen van de tweehoofdige arrafpier, bij de afzetting des onderarms, door de zwelling van des ftomp, veroorzaakt, toevallen kan te wege brengen, niet geneesbaar , dan door eene eigenzelfverbreeking deezer, of daarin voorzichtig gedaane infnijdingen •« dus ook, bij de afzetting van de dije, de ipanning des dijezwachtels, en die van deszelfsafzetzels, van dezelfde oorzaak afhangelijk, gelijke toevallen, bij voorbeeld, verhooien verzweeringen en verfterving kan doen plaats grijpen, welke insgelijks moeten, en niet anders kunnen , verholpen worden. De tweede is, dat eo bij eenige, bij de afzettingen der dije althans, het verband van meergemelden louis, door mij elders befchréeven, te pas komt, en nimmer dan ten merkelijken nadeele van den lijder kan veronachtzaamd worden»  AFZET TIN Ö DER. LEDEMAATïN" 33 'Aanmerkingen, betreffende de afzetting dér. dije, aan der zeiver bovenfie gedeelte. De deelen in de afzetting der dije, niet ver beneden de JLicaUivouw betrokken, «zijn deezeöi Zie PI. 2. Fig. 3* A. Het dijebeen; a. De fnijders- fpier. b. De dunne fpier. ' c. De lange aanvoerder. d. De groote aanvoerder* e. De halfvliezige fpier. f. De halfpeezige ipier; g. Het lange hoofd der tweehoofdige fpier'; h. Het korte hoofd derzelve. 1 De ftiicuKcinjier. k. De binnenfte dikke fpier. I. De buitenfle dikke fpien in. De rechte beenfpier. a. De dijeilagader. |8. Takken dier flagader, gaande haar' de omlig* gehde fpieren. jSHj, Slagaderen van den tweeden rang, ge* deeltehjk voordkomende uit @. II, deel< C.  $4 b- van gesscher, over db 1. Een tak der dijezenuw, de flagader van die» naam vergezellende. 2. De heupzenuw. Bij deeze afzetting moer men zig bedienen van het groot Petitiaamch Tourniquet, zo kort mogelijk , onder de LiefchvouW aangelegd ; of, 't geen beter is, en de doorgefnedene fpieren meerder vrijheid geeft tot inkorting, den Heelmeester meer ruimte overlaat voor het verband; van dat desHeeren oamper's, door mij opgegeeven, in de voorrede der vertaalde verhandelinge van m o ublet, over de afzetting der dije in het heupgewricht. (*) „ Zo noodzaakelijk hierbij, de binding is der „ flagaderlijke vaten » en /3, zo overbodig is die „ van vooral der twee bovenflen. „ Wordt deeze afzetting, gelijk meestal het „ geval is, gemakshalven gedaan met eene op» „ opgehevenedijp. nlsdan fteeken de onderfle fpie„ ren, de half vliezige, de halfpeezige, en de twee- hoofdige naamlijk, zodra men het deel doet „ nederdaalen, vóó: den rand der huid, buiten„ waards. Men ziet hieruit, van hoe weinig „ belang de herhaalde doormede is van chb„ selden; vermits, als de richting des deels (*) Zie ie afbeelding dsezes werktuigs, zo in zijl» geheel als in alle deszelfs deelen, PI. 4.  AFZETTING DER LÈDEftlAATÈfjj 35 3, niet in acht genomen wordt, de terugtrekking 3, der fpieren altoos grooter is dan die der huid* „ hoedanig de kunstbewerking ook moge gedaan »* zijn". Gelijk door deeze vooruitfteeking der fpieren* niet alleen eene ongelijke, maar ook voor de geneezing nadeelige, ftompsvlakte gemaakt wordt,moet men, of, bij de afzetting de opligting der dije vermijden, of door eene opvolgende verhevene plaatfing van den ftomp, aan die vooruitfteeking te gemoet komen. Om in de te groote inkorting te voorzien van de fnijders- dunne- en aanvoerende fpieren, en te maaken dat hierdoor geene oneffenheid van den ftomp veroorzaakt worde, behoort men denzelven, zo veel mogelijk zij, ftaande den gantfchen loop der behandelinge, tevens binnenwaards gekeerd te houden. Zo voordeelig de aangeweezenc plaatfing is van den ftomp , met opzicht tot de genoemde fpieren, zö voordeelig is dezelve ook, mee betrekking tot de rechte fpier, als welke hierdoor insgelijks voorwaards gehouden wordt; C ü  26 D. VAN GESSCHER, OVER DB 5 vi. Aanmerkingen over de afzetting der dije? aan der zeiver onder ft e gedeelte. Bij de afzetting der dije aan derzelver onderfte gedeelte, dat is kort boven het kniegewricht, vertoonen zig in de ftompsvlakte, jflaat 3. Fig. 1. A. Het dijebeen. t. De binnenfte dikke fpier. b. De fchenkel- en rechte - (pieren. c. De buitenfte dikke fpier. d. Het lange hoofd der tweehoofdige fpier. e. Het korte hoofd derzelve. f. De pees van den langen aanvoerder; zijnde de overige aanvoerders bedekt met het vet* vlies. g. De halfvliezige fpier. h. De fnijders-fpier. i. De dunne fpier. k. De halfpeezige fpier. 1. De pees en een gedeelte van het vleezige? der rechte fpier. m. De dijezwachtel. De dijeflagader. /3. Een flagader van den derden rang, loopende door het vetvlies.  AFZETTING DER LEDEMAATEN. 37 >. Eene dergelijke flagader, haarenwegneemen- de door de fnijdcrs-fpier. t. Eene zelfde flagader, gaande door de bin- nenfte dikke fpier. I. De heupzenuw. Alles wat wij zo even zeiden, van de afzetting der dije aan derzelver bovenfte gedeelte, kan men toepasfelijk maaken op deeze, althans voor zoveel betreft de inkorting der fpieren, en de hulpmiddelen ter voorzieninge in dezelve. „ Van de flagaderen, welke zig hier bevinden, „ moeten <*, en S gebonden worden; de overi„ gen kunnen de binding ontbeeren. „ De dunne fpier vertoont zig altoos in deeze ^, ftompsvlakte zeer verhooien. De reden hiervan „ is, gedeeltelijk haare eigene zamentrekking, ge„ deeltelijk de onvermijdelijke beweeging van de „ dije, geduurende de afzetting, vooral buiten'„ waards. Ilicrduor naamiijtc, moet deeze fpier, „ na derzelver doorfnede,als geenig verband meer v hebbende met haare pees, en dus al haaF be„ dwang verliezende, zo haast zulks gebeurt, „ noodzaakelijk naar het fchaambeen, waarvan zij „ begint, zig inkorten. Past men dit zelfde toe „ op de afzetting des onderarms, alsdan zal blij „ ken, waarom de lange achteroverkantelaar en ?, de ellepijps • fpieren, zig zo zeer terug trekken C 3  38 n< van gesscher; over de „ en verfchuilen; gelijk ook, waarom de klein* „ ellepijps-flagader, zig bij die kunstbewerking „ onmiddelijk onder de huid vertoont, niettegen, ,} ftaande zij tusfchen de fpieren loope. § VU Aanmerkingen over de afzetting des beent beneden het kniegewricht, Bij deeze afzetting, vertoonen zig in den Homo A. Het fcheenbeen. B. Het kuitbeen. aa.De tusfchenbeenfche band. b. De pees van de lange zoolfpier, c. De kuitfpier. d. De zoolfpier. fi. De haas - flagader. /3. De tusfchenbeenfche flagader. $. Een flagader van den derden rang, jn de zoolfpier. «Twee dergelijke flagaderen in de kuitfpier. i. De haas-zenuw. * JtD tak derze3ve> g^nde naar het kuitbeen' Een f der fenuw, vergezellende dl fnoederaaer, v' m  AFZETTING DER LEDEMAAT EN. 30 4. Een tak der haas-zenuw, in gezelfchap eener flagader en ader. Van alle afzettingen, welken het onderwerp deezer aanmerkingen zijn, is 'er geene zo onderhevig aan eene beensontblooting, alleen door intrekking van de huid, als die des beens beneden het kniegewriglu. Om hierin te voorzien, moet men, volgends het voorftel des Heeren louis, de bekleedzelen op de binnenvlakte des fcheenbeens eerst afzonderlijk doorfnijden, en na de terugtrekking deezer, de overige huid en fpieren , aan de zogenaamde kringswijze fnede onderwerpen. „ De flagaderlijke vaten & en /3, moeten ge- bonden worden. Het is ook goed, de bin„ ding te doen aan de flagader De overige „ flagaderen jS, fluiten zig doorgaands van zelve. „ Wanneer de haas-flagader, gelijk in het voor„ werp waarnaar deeze afbeelding is vervaardigd, „ in verfcheidene takken verdeeld is, moet men „ die allen, en tevens de daarbij liggende zenuw, „ in het bindfel begrijpen". Daar de kuit- en zool - fpieren, de eenige fpieren zijn, welken zig bij deeze afzetting inkorten, verdient hiervoor gezorgd te worden, door, gegeduurende den loop der behandelinge, de knie in «enen gebogen' fland te plaatzem C 4  40 OVER DE AFZETTING DER LEDEMAATEN. Even als bij de afzetting des onderarms, is de inknipping van den tusfchenbeenfchen band noodzaakelijk, als men liever verkiest de tusfchenbeemche flagader te tamponeeren dan te binden, Op beide plaatfen , en in beide gevallen zelfs, handelt men met zulks te doen bet voorzichtigst,  V. ER KLAARING DER AFBEELDING Van het Tourniquet des Heer en camper's, ter wederhoudinge van den bloedvliet. bij de afzetting der dije y in het heupgewricht en aan derzelver bovenfle gedeelte, PLAAT IV, Fig, I. Het gemelde werktuig in zijn geheel, gel fchikt voor de linker zijde. a a a. De beugel, met den daaraan gehechfen riem. bbb. Een afzonderlijk verlengjluk, door twee jchroefjens me% den bengel vercenigd, c. De gesp voor den riem des beugels, ter aanjluitipge yttf het werktuig om de heupen. d. tem £c>£, ter af!>Jkd* in het midden van een ftreepswijs en eenigzin9 ontdoken lidteken. Onderricht, dat het een en ander gevolgen waren van een" hondsbeet, voor omtrent drie weeken aangebragt, deed mij 'zulks gevaar vermoeden, en aan den lijder vraagen, of hij den hond, die hem gebeeten had, kende, en of dezelve,al dan niet, dol was? niet Hechts hij, maar ook drie zijner medefchepelingen * die hem vergezelden, beantwoordden het eerde met ja, het laat* fte met neen, en gaven voor redenen van weetén* fchap, dat de hond zig aan boord van hun fcbip1 bevond, alsnog zeer wèl was, en voorzéker der» lijder niet zoude gebeeten hebben, wanneer deezy hem niet, al fpeelende*. getergd hadde* D 3  $H o. van gesscher, aanmerkingen Hierdoor eenigzins in twijfel gebragt aangaande den aart des gevals, gaf ik van hetzelve kennisfe aan den toenmaaligen Geneesheer van opgemeld Ziekenhuis, den Heere h. g. oosterdyk, en mijnen verdienftelijken Amptgenoot, den Heere h. l a b é b. Beiden deeze Heeren, na zeiven alles onderzocht te hebben, deelden in mijne twijfeling, en wij beflooten gezamentlijk , den beledigden vinger voor als nu re omflaan met eene weekmaakende pap, inmiddels men, voorzichtigheidshalven, den lijder zou doen gebruik maaken van den Bildfchen kookdrank. Het laatde echter werd hem nog denzelfden dag onmogelijk, door eene opkomende watervrees , waaraan hij ook des namiddags van den tweeden dag, na hij in het Ziekenhuis was ingenomen, overleed. Ter verdediging der tweede {helling, zal her genoeg zijn mij te beroepen op deeze alles beflisfende waarneeming des Heeren swagerman's. De dienstmaagd van den Heere o... werd te gelijk met het kind van dien Heer en één' comptoirbe liende, den 2 April 1775? door een huishondjen gebeeten, op verfcheide plaatfen van den neus, en verviel, den 25 van dezelfde maand, in watervrees. Den 27 dronk zij, op iterk aanraaién, tot veer«  op de voorgaande waarneeming. 53 tien kommetjens vol, water, doch verbeterde noch hier door, noch door veelerleie aangewende hulp* middelen in eenïgen deele, en ftierf des avonds van dien dag, in eene misfchien voorbeeldelooze gelaatenheid. Als eene bijzonderheid van veel aanbelang, en waarvan ik ftraks nader zal gebruik maaken, moet ik hier ter plaatfe aanmerken, dat de zo evengemelde dienstmaagd, veel meerder gekwetst was, dan het kind en den comptoirbediende; dat allen, terftond na den beet, eene gelijke hoeveelheid van het Bildsch geneesmiddel gebruikt hebben; gelijk ook , dat de twee laatften , nimmer iet nadeeligs wedervaaren is, maar beftendig wèl geblee. ven zijn. Een zeer fterk bewijs, voor de gegrondheid der derde {telling, ligt, mijns bedunkens, opgefloten in de vier volgende waarneemingen. Den 3 November,des jaars 1771, werden, wèlbeweezen, door een en denzelfden dollen hond gebeeten, de toenmaalige poortier van ons Stads Ziekenhuis, een jong meisjen,en de Heer n.. v.. De eerde gaf men terftond den Bildfchen kookdrank, doch weigerde , op den onvoorzichtigen raad eens Heelmeesters, met wien hij gemeenzaam verkeerde, denzelven te gebruiken. Hij verviel den 6 Maart, des volgenden jaars, in watervrees, en ftierf, den 8ften, woedend. D s  54 D. VAN GESSCHER, AANMERKINGEN De tweede , door haaren Geneesheer denzelfden drank voorgefchreeven, bediende zig daarvan in de hoeveelheid van één bouteljeu; verviel, eenigen tijd hierna, in eene ongefteldheid, wel niets gemeens hebbende met de gewoonegevolgen vaneen' dollen • hondsbeet , maar nogthans, uit hoofde van het gebeurde, allezins bedenkelijk; en is, hiervan door gewoone middelen geneezen zijnde, vervoJgcnds zeer wèl gebleeven. De derde, waarbij ik zelf den 17 Maart des laatstgenoemden jaars geroepen werd, vertoonde mij, even boven den buiten-enklaauw van het rechter been, een zeer klein,lichtrood,en naauwlijks verheven ftipjen, in welks middenpunt ik, met be-* hulp eens vergrootglaasjens, een openingetjen befpeurde, niet ongelijk aan den Heek eener middenmaatige naaide. Hij zeide mij, dat dit ftipjen, door voorgemelden beet veroorzaakt, hem den eerften dag eenige pijn verwekt had, doch dat die pijn reeds den volgenden morgen geweeken was; dat hee niettemin , geduurende al den verloopen tijd, zonder eenige merkelijke verandering te ondergaan, beltaan had; dat het hem, federt drie of vier dagen, wederom eene pijn aanbragt, welke wel ligt was; doch zig bij fcheuten dopt het geheele been uitfpreidde; dat hij zig thans, fchoon een zeer gezond en gelukkig leven iijdere;  op de voorgaande waarneeming. 55 de, bevond in eenen daar. van droefgeestigheid, welke hem gedeeltelijk onbekwaam maakte toe het waarneemen van zijn beroep ; dat hij de twee voorige nachten zeer onrustig had doorgebragt, en zijn flaap, van tijd tot tijd, fchriks; wijze was afgebroken; dat eindelijk, de geringe pijn eerst, het verdwijnen dier pijn vervolgends, gevoegd bij zijne menigvuldige bezigheden, en de verzekering, welke men hem gegeeven had van de onfchadelijkheid van het gemelde ftipjen, de redenen waren, welken hem hetzelve tot hiertoe hadden doen veronachtzaamen. Bewust van de twee voorige gevallen, vreesde ik voor de gevolgen van dit, en verzocht hierom eene raadpleeging met zijnen gewoonen Geneesheer, den Heere n. paradys, thans Hoogleeraar der Geneeskunde aan 's Lands Hooge Schoole te Leyden. Deeze beroemde man, na zig van alles naauwkeurig onderricht te hebben, was insgelijks beducht voor het toekomftig lot des lijders, en befloot, op mijn voordel, hem re onderwerpen aan het gebruik van meergemelden kookdrank, en wel voor het minst in de hoeveelheid van twee bouteljes. Het gevolg was, dat binnen den tijd van agt dagen, het befchreven ftipjen, gelijk ook de pijn , geheel geweeken waren ; zijne gewoon® D 4  56 d. van gesscher, aanmerkingen tevredenheid wederkeerde, en hij zig, tot op dit oogenblik, bevindt in den besten welftand. De jaager van den Heere t.. h.., werd den 6"den September des voorledenen jaars, -in beide zijne handen, op verfcheide plaatfen , gebeeten door een' jagthond, dien hij zeker wist dat dol was, en bevoorens reeds verfcheiden honden gebeeten had. Daags na de beetcn waren toegebragt, mijne hulp vraagende, raadde ik hem, zig te bedienen van denzelfden drank, in de hoeveelheid van drie bouteljes, en zig ten dien einde ten fpoedigften te begeeven naar de woonplaats des Verkoopers. Hij vertrok nog denzelfden dag derwaards; gebruikte echter niet meer dan twee bouteljes van dien drank; en leeft tot hier toe, dat is na een tijdverloop van dertien maanden , volmaakt welvaarend. ik Zo gevaarlijk de beet is van dolle, getergde of i.i verlegenheid gebragte dieren , zo gevaarlijk is pok fomwijlen die van een mensch, in eenen feilen toorn ontftooken. Men veroorloove mij, het getal der voorbeelden, hiervan voorhanden, te vermeerderen met eene waarneeming, inzonder. beid opmerkelijk door het nutj, 't welk het Bddsch  OP DE VOORGAANDE WAARNEEMING. o7 geneesmiddel voor den dollen • hondsbeet, ook daarbij fchijnt aangebragt te hebben. Een Herbergier, woonende buiten eene onzer Stads poorten, voor eenige jaaren in twist geraakt meteen' ander',werd met deezen handgemeen,en door denzelven gebeeten in een zijner vingeren. De wond , door een' zeer kundig' Heelmeester behandeld, werd den derden dag pijnlijk, en deeze pijn klom welhaast tot dien trap, datze den lijder deed vervallen in ijlhoofdigheid. Eene pijnftil» lende en verkoelende geneeswijs, ftaande eenige dagen aangewend, hadt zo weinig uitwerking, dat men beducht werd voor deszelfs leven. Men befloot alstoen, vergelijkende dit geval met den beet van kwaadaartige en dolle dieren, tot het gebruik van den Bildfchen kookdrank, en deed zulks met dit gelukkig gevolg , dat welhaast alle toevallen weeken, en de wonde zeer fpoedig geheeld werd, HL Een algemeen heerfchend gevoelen , delt, als oorzaak der honds - dolheid, gedeeltelijk de zomerhitte, gedeeltelijk het gemis van drank. Dat de eerde, intusfchen, zulks in geenen deelé is, blijkt onder anderen daaruit, dat in de heetfte zomers niet altoos de meeste dolle honden gezien worden: d.it in den voortijd van het jaar 1753, D 5  58 D. VAN GESSCHER, AANMERKINGEN In veele Steden van ons Gemeenebest, verboden werd de honden te laaten los - loopen, en men in den heeten zomer van het jaar 175°» nocb in de overmaatige hitte en droogte van de jaaren 1757 en 1759, dienaangaande niets buitengemeens vernomen heeft (*): dat werkhonden, die, al het overige gelijk ftaande , zekerlijk meer verhitting ondergaan dan anderen, hierom echter , niet bij uitftek onderhevig zijn aan dolheid: dat in warme Landen, mag men anders hiervan oordeelen uit het ftilzwijgen der Reisbefchrijveren, de honds-dolheid niet gemeenzaamer fchijnt te zijn dan in koudere: gelijk ook, dat men, van tijd tot tijd, honden ziet dol worden, in den ftrengtten winter zo wel als in den heetften zomer; in den guuren herfst als in de zoele lente. Dat de laatfte zulks niet meerder is, kan men daardoor bewijzen, dat de meeste honden die dol worden, honden zijn, welken het nimmer, of althans geenen merkelijken tijd, ontbroken heeft aan drank; en fommige Leden van de Koninglijke Maatfchappije der Weetenfchappen, te London, voor eenige jaaren, geduurende eenen geruimen tijd, eene kat het gebruik onthouden hebben van allen drank, van allerleie dunne voedzelen, zon- f*) Houttuin, Natuurlijke Hijlorie , volgends het zo* 'menjlel van linn/eus, ifte Deel, 2de Stuk, bladz. 61 tn 62.  op de voorgaande waarneeming. §0 der dat dezelve hierom immer is dol geworden.' Misfchien komt men nader bij de waarheid, als men de oorzaak deezer woedziekte ftelt te zijn, eene belette teeldrift, welke men weet dat, bij menfchen zelfs, dikwerf de treuriglte gevolgen heeft, en ook deezen fomwijlen doet vervallen in dolheid, fchoon niet juist van gelijken aart als die der honden. Deredenen, welke ik heb om met den Heere looff zulks te vermoeden, beftaan kortlijk daarin: dat de meeste honden, die dol worden, zulken zijn, welken beftendig leeven onder den toezicht eens meesters, en van den menschlijken wil in allen deele afhangen: dat zeer veelen deezer dieren, om verfchillende redenen, of altoos, of voor het grootfte gedeelte van hun leven, belet worden in het voldoen aan hunne teeldrift: dat 'er buiten dien; over het geheel, meer reuën dan teeven worden nagehouden , en des de teeldrift der eerden, alleen hierdoor , dikmaalen te leur gefteld wordt: dat katten, die , hoe ook in acht genomen, zeer wel gelegenheid weeten te vinden om haare teeldrift te voldoen, en waarbij de evenredigheid van beiderleie gedachten grooter is, zelden; gefneden katers, mijns weetens,nimmer,dol worden: dat de eigenlijdige dolheid der honden (want van deeze is het alleen dat wij hier fpreëken,) altoos op gelijke wijze begint, als de dol-  60 D. VAN GESSCHER, AANMERKINGEN heid eens menfchen, in gevolge eener zelfde oorzaak: dat, eindelijk, het Engelsen windhondjen van itraks genoemden Geneesheer, welk geval hem bijzonderlijk fchijnt aanleiding gegeeven te hebben tot opgemelde onderdelling, blijkens het geheel beloop zijns verflags dienaangaande, hoogstwaarfchijnelijk alleen is dol geworden, in gevolge deezer zelfde oorzaak. IV. Naar gelang van de verfchillende gedachten der Genees- en Heel-kundigen over de natuur en verfpreiding van het dolle hondsgif, zijn ook de behandelingen , door hun ter geneezinge van den dollen - hondsbeet voorgefteld , verfchillend ; en hebben fommigen alleen uitwendige, anderen alleen inwendige, eenigen tegelijk uit- en in-wendige hulpmiddelen aangepreezen. De eerden gronden hun voorfchrift op de onderftelling, dat het gemelde gif in de aangebragte wonde zig bedendig blijft ophouden, en deszelfs doodelijke uitwerkzelen , eeniglijk voordgeplant d.-or middel der zenuwen, hier ter plaatfe door hetzelve meer en meer geprikkeld wordende. De tweeden, vestigen het hunne op het begrip, dat hetzelve fchielijk word opgenomen, met den vochthoop vermengd, en door verbas-  op de voorgaande waarneeming. 6l tering deezes, alle zijne nadeelige"ge/olgen veroorzaakt.- "■ * De laatften doen zulks, wijl zij van gedachten zijn, dat het gemelde gif zo wel met de vochten vermengd wordt, als in de wonde aanwezig blijft, en men des, geenen zo min moet veronachtzaamen als deeze. De waarheid fchijnt, dat, wat'er ook van de wijze van werken des veelgemelden gifs zijn moge , de geneezing van den dollen-hondsbeet, gelijklijk kan verkreegen worden, of door eene in- of door eene uit-wer,dige behandeling, en vooral, door den Bildfchen kookdrank , door het middel van de moneta, door dat van loof f, gelijk ook door de behandeling van den Heere mederer. Daar het eerde hulpmiddel alsnog een geheim is; de beiden volgende middelen niet algemeen genoeg bekend zijn, en de laatfte handelwijze alleen ter kennisfe gebragt fchijnt van eenige weinige Genees- en Heel-kundigen, zal ik mij verleedigen tot de waarfchijnelijke of zekere opgave des eene en andere, verzekerd, hiermede geenen ondienst te zullen doen aan veelen. De Bildfche kookdrank, is vermoedelijk niet 'anders dan de drank,welke bever wyk zegt hem medegedeeld te zijn door den geleerden Broeder van de beroemde a. m. schuurman, en ten  &» d. van gesscher, aan mer kin g;è n zijnen tijde in een algemeen gebruik in her Graaf* fchap van der Mark; te weeten deeze: Neemt Meesterwortel. Averuit. Kleine Salié. Betonie. Groot Huislook» Roode Bijvoet» Kattekruid. Lavas. van elks gelijke deeleri. Men kooke de kruiden in water, de huislook in wijn, kleinze elk afzonderlijk door, en verinenge hierna het eene met het andere. Ik gronde mijn vermoeden ten deezen opzichte daarop, dat , ben ik anders wèl onderricht, de eerde Verkooper van dien drank, geboortig was uit hetzelfde Graaffchap; en tevens ^ dat beide dranken, aan gelijke proeven onderworpen, gelijke verfchijnzelen aanbieden ; en zo in kleur, reuk, als fmaak, volmaaktlijk met elkander overeenkomen. Het middel des Heerén looff's, is dit: Men neeme drie doiren van hoender *eiërefi, en drie halve eiërfchaalen vol boomolie $ doe het zamen in een koekepan op een maatig vuur,  op de voorgaande waarneeming 63 roere het geftadig met een mes wel onderéén, en laate het zo lang braaden, dat het, door geftadig roeren, een egaale masfa als een conferf word1. Het vervult alsdan een allergrootst koffij - kopjen. Die gebeeten is, moet deeze do fis twee achteréénvolgende dagen inneemen, zig tevens onthoudende van alle ipijs en drank, zes uuren vóór het inneemen des middels, en ook zes uuren na dat het ingenomen is ; en onderwijl wordt de wonde, negen dagen lang, tweemaal daags, mee een pennetjen van vuuren hout opengekrabt, en wordt tevens met een weinig van dit middel verbonden. Maar iemand , welke met zo een* hond heeft omgegaan, hem gecarresfeerd heeft, en daarvan gelekt is geworden, enz., neeme, tot voorbehoeding, hetzelfde middel maar, éénmaal in.' — Ik heb, om redenen, deeze befchrijving gefield in de eigene bewoordingen des Heeren looff's, te vinden in het zevende deel der Handelingen van het Genootfchap , onder de zinfpreuk Servandis Civibus, en dacht zulks hier in 't voorbijgaan te moeten aanmerken. Het middel van den Heere demoneta, door den Heere cleve, in het derde Stuk der aigameene Vaderlandfche Letteroefeningen voor den jaare 1792, ons medegedeeld, beftaat eeniglijk uit een half pond boter, vermengd met een quart warmen bier «azijn. Hiermede wordt de wond,  6*4 d. van gesscher, aanmerkingen g eduurende eenige dagen , belegd, intusfchen drie lood van denzelfden azijn met wat boter gemengd, drie- of viermaalen daags inwendig wordt toegediend , en den gebetenen, ten minden veertien dagen lang, niets drinkt, dan water en azijn, limonade, bier, of water en wijn; en mets eet, dan fruit, groenten en fchelvruchten. De behandeling des Heeren mederer, door denzelven het Collegium Chirurgicum hier ter fte"de, in den jaare 1785, beleefdlijk bekend gemaakt bij een gedrukt blad, ten tijtel voerende: Methodus facillima et certisfima , homines et ani* malia cunÏÏa a beftiis rabiofa admorfa confervandi, ne quoque in rabiem deveniante; is hoofd zaaklijk deeze: • ■ Terftond na de beet is aangebragt, bet men de "wond, na dezelve eenigzins verwijd en afgedroogd is, veelmaalen daags met eene fmelting van de lapis Caufiicus Chirurgorum in één pond water, en houde hiermede aan, tot zo lang dezelve begint te ontfteeken , fpoelende haar tevens, telken reize na de gedaane betting, af, met een weinig water. Als de plaats der wonde niet zeer gevoelig is, legt men daarenboven op de laaide eene plukfelwiek, nat gemaakt in dezelfde oplosfing. Wordt men eerst ter hulp geroepen, wanneer de wond zig reeds bevindt in een' ftaat van ontfteking, alsdan verwijlt men met het gebruik deezes middels 3  op de voorgaande w a a r ne e m iN Oi 6$ dels, tot de verëttering zig heeft ingéfleld. Is de wond bereids toegeheeld, zo opent men dezelve met de lapis cauflicus, en bedient zig* na de affcheiding der daardoor gemaakte doode korst, van even dezelfde zo aanftonds befchrevene handelwijze. Tööv s[bmód 'otikb mh 4'n ism - Ik heb ftraks gezegd, dat de geneezing van dert dollen-hondsbeet, vooral konde bewerkt worden door het een en ander deezer hulpmiddelen, en moet nu aanmerken, dat de Bildfche kookdrank * wiens nuttigheid wij door zo veele waarneemingen beweezen hebben, niet altoos voldaan heeft aan het oogmerk, en, onder anderen,niet in het geval der dienstmaagd, door den Heer swagerman behandeld. Ik moet zulks inzonderheid doen, oin reden dat deeze mislukte geneezingen, nu en dan » gebezigd worden ter ontkenning van deszelfs vermogen , en mij gelegenheid geeven tot de beant-» woording deezer tegenwerping : „ Is het Bildsch „ geneesmiddel waarlijk toereikend ter geneezinge „van den dollen-hondsbeet, waarom is hetzelve „alsdanniet genoegzaam in eiken dergelijkenbeet* „en waarom was het zulks niet in het geval, door" „ gemelden Heelmeester befchreeven ?" Om niet te fpreeken van de zo zeer gewoonë onachtzaamheid der menfchen in het gebruik vari II. deel. E  66 d. van gesscher, aanmerkingen geneesmiddelen en het houden vaneenen daarbij noodigen eetregel, eene voornaame reden, dikwijls, van het faalen hunner geneezing in verfcheidenerleie ziekten, befchouwe ik, als eene nog veel meer gemeenzaame reden deezer mislukking, dat men zig te ftiptlijk bepaalt bij het voorfchrift des verkoopers, 't welk niet meer dan ééne boutelje voor eiken lijder vordert, en men zulks ook gedaan heeft in het geval van gemelde dienstmaagd. Zeker althands is het, dat niet alle gevallen van dollen honds-beet dezelfde zijn, noch bij elk derzelven eene gelijke hoeveelheid van gif word aangebragt ; en tevens, dat verfchillende veelheden van vergiften, verfchillende veelheden vorderen van tegengiften. Men èrinnere zig ten doezen opzichte, 't gene ik bladzijde 53 omtrent de onderfcheideae uitkomden der beeten van denzelfden hond, bij .gezegde dienstmaagd, den comptoirbedienden en het kind van den Heere o... heb aangemerkt. VI. Men vergunne mij deeze aanmerkingen te befluiten, met eenige leerzaame gevolgen, afgeleid daaruit en uit de befchreevene waarneeming van den Heere biesterbos. 1. Het gevaar des beets van eenig dier, wordt niet eeniglijk bepaald door deszelfs dolheid, maar  op dë voorgaande waarnee mins» 6f tevens door zijne kwaadaartigheid en Beaö$fögi% 2» De beet eens zeer toornig menfchen kan ge* volgd worden van toevallen, zo het fchijnt naauwlïjks geneesbaar, dan door de hulpmiddelen voor den dollen hondsbeet. 3. De geringde beet eens dollen hond^, is niet te vertrouwen; als hebbende fomwijïen de nadeeligfte gevolgen* 4. Niet altoos verfchijnen de toevallen vin dée* zen beet op eenen zelfden tijd, maar dan eens vroeger dan eens laater, en födïtjds zelfs na verloop van verfcheidene maanden* 5. Alle gebeetenen die de watervrees bekomen» fterven doorgaands vóór den vierden dag» 6» Niet onmogelijk is het, fchoon fottimigen zulks bewèeren, dat een mensch, door den beêc van eenig dier in watervrees vervallen, in eene vlaag van woede, een' beet toebrengt aan een ander» /. De Büdfche kookdrank, mits bij tij cis en in genoegzaame hoeveelheid gebruikt, is een vrij zeker hulpmiddel voor den dollen-hondsbeet. 8. Zodanig fchijnen ook te zijn, het middel van looff; dat van dê moneta, en de behandeling des Heeren mederer, voor zo veel men daarvan kan oordeelen uit hunne opgegevene waarneemingen, en de bij fommigen deezef gevoegde gerechtlijke getuigfchriftem E a  68 aanmerk. op de voorg. waarneeming.' 9. Daar het inwendig gebruik van het Bildsch geneesmiddel, en de plaatslijke behandeling van me der er, elk afzonderlijk genoegzaam fchijnen, ter verhoedinge der gewoone gevolgen van den dollen-hondsbeet, is het allezins te vermoeden, dat de gemeenfchaplijke aanwending van beiden , de meest zékere geneeswijze zijn zal eens gebetenen. 10. Het tergen der honden is gevaarlijk : dus ook is het, eene kat, en misfchien veele andere dieren, te brengen in het geval eener zeer verregaande verlegenheid. u. Ia gevolge de door ons beweerde oorzaak der honds - dolheid, voldoet de gewoone gerechtlijke voorzorg, ter verhoedinge van den dollenbondsbeet, het aan den band leggen der honden naamlijk, geduurende de grootfte zomerhitte, niet genoeg aan het oogmerk, en ware het beter dat ieder de voorzichtigheid gebruikte, om zijn' hond , of honden , nimmer te weerhouden in hei voldoen aan hunne teeldrift.  WAARNEEMING WEGENS EEN ZEER ZELDZAAM EN LANGDUUREND TOEVAL, GE. VOLGD NA EENE ADERLAATING OP DEN ARM: pooi JOHANNES DAAMS. Schoon de Heelkunde, in den tegenwoordigen tijd, tot zulk eenen trap van volkomenheid gevorderd zij , dat men, in de meeste gevallen, de bijzondere verfchijnfelen , die zig in dezelve opdoen, kan verklaaren, en de bronnen ontdekken ? waaruit zij ontfpringen; komen 'er evenwel, in deeze zelfde kunst, nog dikwijls zulke gevallen E3  J. DAAMS, CVErt EEN TOE'/AL , GEVOLGD voor, die onze naauwkeurigfte navorfchingen ontglippen , ea het begrip van den allergeoefendden Heelmeester te boven gaan. Van zulk eenen aart is zekerlijk het geval, dat ik nu ga befchrij. ven; en 't welk ik, om deszelfs zeldzaamheid, wel waardig gekeurd heb der vergetelheid te ontrukken, en aan mijne Kunstgenooten , door middel der fchriften van het Loftijk Genootfchap. ter ie* vordering der Heelkunde te Amfterdam, waarvan het mij zeer veel eere is, een lid re zijn, medetedeelen, hoewel het, op zig zelve, zeer eenvoudig fchijne te zijn. Ik zal dit geval zo naauwkeurig opgeeven als mij mogelijk is; doch daar ik, niet denkende dat eene eenvoudige, wèlgeflaagde, aderlaating zulke zeldzaame en buitengewoone gevolgen zoude hebben, geene dagelijkfche aantekening van hetzelve heb gehouden, kan ik 'er geen juist dagverhaal van cpgeeven; evenwel zal alles wat ik verhaal, met de waarheid volmaakt overeenkomen, Cp den 8fien van Oogstmaand 1789, heb ik, in het Armenhuis der vereem'gde Doopsgezin* de Gemeente, binnen deeze Stad, eene jonge dochter van 19 jaaren , wegens eene herhaalde neusbloeding, uit haar bloedrijk geftel voordkomende, op de middenader, van den flinker |njf adergelaten. Het bloed vloeide, meteenen kUfeorelijkeii draal, «it de opening, fchogn hy  NA EENE ADERLAATING OL' DEN ARM. Jl niet zo dik fcheene te zijn, als het wondjen in de huid groot was; doch daar het bloed bedendig* ftraalswijze, uitliep, en ik, meer dan nodig was, had kunnen aftappen, bekreunde ik mij des niet, en fchreefde dunheid van den draal, in vergelijking met de uitwendige opening, aan eene van de twee volgende oorzaaken toe; of dat door eene te fchuinfe richting van het lancet, (want dit werktuig gebruik ik altoos tot het aderlaaten,) de opening in de huid een weinig grooter was dan in het bloedvat; of dat zig tusfchen deeze beide openingen , een gedeelte van het vetvlies, geplaatst had. Hoe het zij, na twee dagen was het wondjen volmaakt gefloten , zonder dat zig iet opdeed , het welk naar eenig toeval eener kwalijk gedaane aderlaating geleek. — Schoon ik dagelijks in het voornoemde huis kwame, om mijne andere lijders in hetzelve te bezoeken, hoorde ik van deeze lijderesfe niets, en dacht des, om zo te fpreeken, niet meer aan de, aan haar gedaane, aderlaating; tot dat mij eindelijk, naar mijn beste onthoud, wel 14 dagen naderhand, gezegd werd, dat zig den voorigen dag eenige droppelen bloeds, uit het wondjen,ontlast hadden. Zeer verwonderd over dit bericht, onderzocht ik den arm , waarin de lijderesfe zeide , volftrekt geen ongemak te gevoelen; hij was noch gezwollen, noch ontdoken, en zelfs was het wondjen volmaakt ge? E 4  7 2 j. DAAMS'j OVER EEN TOEVAL, GEVOLGD floten. Geen denkbeeld van dit verfchijnzel kunnende vormen, en aan den arm niets ontdekkende dat naar eenig ongemak geleek, deed ik 'er niets aan, en wachtte met geduld af, wat 'er, in het vervolg, zou gebeuren. 'Er verliepen twee of drie weeken, zonder dat 'er iet voorviel, doch toen berichtte men mij, dat zig wederom eenige droppelen bloeds, uit den art», ontlast hadden. Ik onderzocht den arm, met de grootfte oplettendheid die mij mogelijk was; doch ik kon niets gewaar worden , dat mij eenige aanleiding gaf ter ontdekkinge der oorzaak van dit verfchijnfel: ik lag het gewoone verband, bij het aderlaaten, aan, en wachtte met geduld den uitflag af. Het zelve verfchijnfel deed zig op dezelfde wijze, en na het verloop van bijéa denzelfden tijd, nog twee-of drie-maaien op, wanneer ik op het denkbeeld viel , of ook, bij mijne lijderesfe, de maandlijkfche ontlastingen wel eenen geregelden loop hadden, en of hierdoor dit zeldzaam toeval ontftond; doch men berichtte mij, dat deezen bij haar behoorelijkenge^. r'egeid vloeiden, waardoor deeze bedenking geheel verviel. Hierop bedoor ik, het uitdrijvend verband van den Heere theden aanteleggen, en eene vcïïtrekte rust 'voor den arm aantebeveelen , ren welken einde ik denzelven door eenen draagband liet onderdennen-, dit fcheen in den beginne yan. eene goede uitwerking te zullen zijn, want 'er  NA EENE ADERLAATING OP DEN ARM. 73 verliepen ruim drie weeken T zonder dat zig eenig bloed uit den arm ontlastte; doch na dien tijd vloeide hetzelve in veel kortere tusfchenpoozen, maar in geene meerdere hoeveelheid, fchoon het voornoemde verband aanlage. Het wondjen in de huid was nu een weinig open , en denkende dat misfchien een gedeelte van het vet-; vlies, zig geplaatst hadt tusfchen de lipjens van het wondjen in het bloedvat, waardoor dit vac niet kon fluiten, en fomtijds eenig bloed door-; zijpelde , ftrooide ik in hetzelve mijn gewoon pulvis erodens , beftaande uit de merc. pracip. rub. en de alüm. ust., om door de verëttering, die bij de affcheiding der korst ftond te gebeuren , ook de affcheiding. van dit vetvlies te bevorderen , en het wondjen te doen fluiten \ doch in plaats van dit oogmerk te bereiken, viel de korst 'er droog af, en het wondjen in de huid was gefloten. Weinige dagen daarna, waren 'er wederom eenige droppelen bloeds ontlast, en , daar ik nog bij mijn voorige denkbeeld bleef, ftrooide ik het voornoemde poeder in het wondjen, en lag op den arm eene weekmaakende pap, om, ware het mogelijk, eene verettering te verwekken , en dus de geneezing te bevorderen ; doch alles was vruchtloos, want fchoon het wondjen, na het afvallen van de korst, open ware, ontlastte ?ig, wat ik ook ten dien einde aanwendde, geer E $  74 DAAMS, OVER EÏN TOEVAL, GEVOLGD nen enkelen droppel vochts. Tot hier toe had ik zelf nog nimmer zig eenig bloed uit den arm zien ontlasten, naardien, hoe dikwijls deeze ontlasting ook gefchied ware, het wondjen kort daarna weder gefloten was, of zig, althans bij mijne komst, niets meer ontlastte.] Ik gaf dus bevel, dat men mij, zodra dit verfchijnfel zig weder opdeed , terftond daarvan bericht moest doen, in hoope dat mij dit eenig meerder lichts, in dit zeldzaame geval, zou geeven. In gevolge hiervan, kwam men mij, op zekeren morgen, zeggen, dat zig eene aanmerkelijke hoeveelheid bloeds uit den arm ontlast had. Ik ging terdond naar mijne lijderesfe ; en , inderdaad , ik vond het geheele verband niet alleen, maar ook voor een gedeelte haare kleederen, met bloed befmet, zo dat zig, naar gisfing, wel twee of drie oneen ontlast hadden. Ik nam het verband af, en , fchoon het bloed, in den omtrek van het wondjen, nog zeer vloeibaar, en het wondjen geheel open was, hield het bloeden geheel op. Ik lag den gewöcnen laatband om den arm, drukte, wreef en ftrcek denzelven, om het bloed aan den gang te helpen, en dus te ontdekken waar het van daan kwam ; doch welke poogingen ik vóór, op, of na dien tijd, ook aangewend hebbe, nimmer heb ik, zelfs geenen enkelen droppel bloeds zien uitvloejen. lVlij viel in de gedachten, of ik ook, bij het doen eer ader-  NA EENE ADERLAATING Ql> DEN ARM. 75 lading, een klein flaga^er-takjen van de huid moge geraakt hebben, dat, door een of ander onbekend beletfel, niet wilde duiten; om dit te doen verteeren , maakte ik , met den helfchen Heen, eene vrij diepe korst in het wondjen; dezelve viel op den behoorelijken tijd af, 'er kwam geen meerderen etter, dan 'er, tot het affcheiden van dezelve, nodig was, en binnen weinige dagen was de opening weder gedooten, zonder dat dit evenwel eenigen dienst gedaan had; want zeer korten tijd daarna vertoonde zig weder, dan eens bij ianger, en dan bij korter, tusfehenpoozen , dezelfde bloedontlasting uit den arm. Tot hiertoe had de lijderes nimmer over eenige ■pijn in den arm geklaagd, noch ik had aan denzelven ooit eenige zwelling, ontdeeking of verharding ontdekt, tot dat zig eindelijk , in het midden van Bloeimaand des jaars 1790, in den omtrek van het wondjen , eene hardheid , gepaard met eene ligte ontfteking, vertoonde, die der lijderesfe , als men 'er op drukte, zeer pijnlijk was; ik deed alle poogingen om dezelve tot verettering te doen overgaan, en daardoor de geneezing te bevorderen ; doch al wederom vruchtloos: hadden deeze verharding en ontfteking op den eenen dag plaats, den volgenden dag waren zij geheel verdweenen; doch één, twee of drie dagen naderhand, vertoonden  75 j. daams, over. een toeval, gevolgd zij zig weder : geduurende het beloop van dit, waarlijk zeldzaame, geval, had ik, van tijd tot tijd, met verfcheide mijner Kunstgenooten over hetaelve gefproken; doch zij betuigden allen, nimmer iet dergelijks gezien of gehoord te hebben ; tot dat ik eindelijk op den elfden van Zomermaand , des voornoemden jaars, mijnen zeer goeden vriend, den kundigen Heelmeester jan kragtingh, verzocht, deeze lijderesfe met mij eens te gaan zien. Den lijdenden arm naauwkeurig onderzocht hebbende, betuigde zijn Ed, volftrekt, even min als ik , de oorzaak van dit geduurig bloeden te kunnen ontdekken. Het wondjen nu een weinig meerder open zijnde, dan wel voorheen, onderzochten wij, met eene fonde, die weinig dikker was dan eene groote ftopnaalde, of wij ook eenige holligheid konden gewaar worden, en, inderdaad, wij vonden 'er eene, juist op de pees van de tweehoofdige fpier, die, naauwlijks één duim breed, en recht opwaards ging; deeze openden wij teritond, en toen wij eene dikkere Jonde in de opening bragten , ontdekten wij, dat deeze holligheid, in eene groote ruimte, nog meer dan éénen vinger lang, in dezelfde richting voordliep, die wij ook geheel openden. Uit de gemaakte wonde ontlastte zig niets dan zuiver bloed, en de eenige bijzonderheid die wij waar-i namen was, dat het vetvlies buitengewoon los  NA EENE ADERLAAT/ING OP DEN ARM. 7f lag, en dat hetzelve, op de voornoemde fpier, een weinig verteerd was, zo dat wij dezelve geheel bloot zagen liggen. Ik verbond de gemaakte wonde met droog plukfel, en een behoorelijk verband, dat ik tot den i4den daaraan volgende liet liggen, wanneer ik het, in tegenwoordigheid van den voornoemden Heelmeester, los maakte. De wonde had eene zeer goede gedaante, en loosde eene gefchikte hoeveelheid etters, naar evenredigheid van derzelver grootte, dat ons alle hoop gaf op eenen gelukkigen uitflag, waarom ik ook voordging met de wonde op dezelfde wijze te behandelen; en, inderdaad, alles fcheen zig ook, de eerde 12 of 14 dagen, ten goede te fchikken ; de wond bleef zuiver, gaf eene behoorelijke hoeveelheid etters, en werd merkelijk kleiner ; doch toen vertoonde zig eenig weelig vleesch in dezelve, waaruit zig ook wederom, van tijd tót tijd, eenige droppelen bloeds ontlastten , en, in plaats van kleiner, werd de wond wederom even zo groot als van te vooren. Om dit fponsachtig vleesch te keer te gaan, beflrooids ik de wonde, om de twee of drie dagen, zeer dik, met mijn bovengemeld poeder, en lag een fluitend verband aan, 't welk ook van dat gevolg was , dat de wond, in het begin van Herfstmaand, zeer vlak was, van dag tot dag kleiner werd, en 'er zig , in het midden van die maand, in geen drie  ^3 J. DAAMS, OVER EEN TOEVAL, GEVOLGD weeken een enkelen droppel bloeds ontlast had* Doch ik had mij al wederom te vergeefs gevleid, mijne lijderesfe eenmaal van dit lastig ongemak öntilagen te zullen zien ; want na eenigen tijd ontlastte zig weder eenige weinige droppelen bloeds, bij tusfchenpoozen van één, twee of drie weeken , en fomtijds langer; het geen mij deed overgaan , een maatig fluitend verband om den arm te leggen, en voords afte.vachten wat 'er zou ge-* beuren, Dit verband vernieuwde ik om den derden of vierden dag, waarbij niets voorviel, dan alleen de meergemelde afwisfelende bloedontlasting. Eindelijk klaagde de lijderes, in het midden van Louwmaand van het jaar 1791, óver eene vrij hevige pijn in den arm, waarom ik het verband losmaakte, en bevond, dat zig' uit de opening wel zesmaal zo veel etter, vsn een zeer goede kleur en dikte ontlast had, dan in al dien tijd, dat ik dit gebrek onder mijne bézor* ging had gehad. De zweer had bijna de geheele uitgebreidheid van het lidteken dér infnijding, die in Zomermaand van het jaar 1790 gedaan was, ingenomen; zij was zeer zuiver, en ik kon, met de fottde, geene de minfle holligheid ontdekken. Ik behandelde dezelve des zeer eenvoudig, als eene gewoone zweer, en poogde op deeze wijze de geneezing te bevorderen, daar ik in het begin zeer wel in fcheen te zullen flaagen;  NA EENE ADERLAATING OP DÏN ARM. 7 zonder medehulp van zijn Wel Ed., iet van belang te onderneemen. Intusfchen openbaarde zig onverhoeds eene pntdeking in het bovenfte der dije, ter plaatfè  Otf J» KRAGTINGH» WAARNEEMING der reeds gezwollene klieren, die zo fpoedig voordging , dat men voor een ettergezwel vreesde; doch eindelijk werd de ontdeking, door gepaste middelen, nog volkomen opgelost, blijvende echter de gezwollene kliere» in denzelfden ftaat als te vooren, dat is, verfchuif baar en ortpijnlijk. - Op den aoften Febraarij had ik het genoegen, den Heer sandifort wederom bij ons lijderesjen te zien: zijn Wel Ed. ftond verbaasd over deri flechten ftaat waarin het kind zig bevond, en nog meer bij het onderzoek van het gewricht des Vöets, dat tot eene onbegrijpelijke dikte was uitgezet, terwijl 'er eene menigte rottige etter uit de zweeren vloeide. Na alles onderzocht te hebben ■, Was zijn Wel Ed. van gevoelen, dat de gevaarlijke toeftand, waarin het kind zig thans bevond, van dien aart was dat, indien 'er niet iet vermógends in het Werk wierd gefteld, de dood zeker binnen kort een einde aan alle deeze akeligheden zonde maaken ; dat men derhalven het lijderesjen niet geheel hulploos aan haar noodlot konde oveflaaten, maar dat op dit geval de fpreuk van cel sus: „ Het „ is beter een onzeker middel te beproeven dan *, niets," vólkomen konde toegepast worden; dat zijn Wel Ed. dus, als het eenige, hoewel onzekere, middel, de afzetting van het been, even bov^n de enkelen, meende te moeten voorlieden,  WEGÉNS EEN AANMERKELIJK BEENBEDERF. $J) grondende dit voordel op de bewustheid, dat het gebrek uit eene uiterlijke oorzaak was voordgekomen; dat de zieklijke ftaat van het kind, aan de ©pflurping van bedorvene ftoffen moest toegekend worden, welke oorzaak ophield, zodra het be* dorven deel zoude^zijn weggenómen, en dat voor het overige 'er nergens eenig bewijs van beenziekte aanwezig was, alhoewel de zwakke toeftand, waarin het- kind zig thans bevond, en de kliergezwellen in de liesch, veel bedenking ga-, ven : wijders merkte zijn Wel Ed. aan, dat, daar? het zeker was, dat het geheele gewricht met beenbederf was aangedaan , en het zig ook bij dat deel alleen fcheen te bepaalen, men echter nog onzeker was, in hoe verrè de uiteinden van het fcheen- en kuit - been ; in hetzelve beenbederf* Zouden begreepen zijn; doch dat anders zijn Wel Ed., buiten de afzetting, eene ruime opfnijding van het gewricht, aan beide de enkelen, voor» ftelde, zo men langs deezen weg , alle bedorvene ftoffen en aangedaane beenftukken genoegzaam zoude kunnen ontlasten. Deeze voordellen kwamen mij vóór van dietl aart te zijn, dat 'er nog maar alleen overbleef, om o/erééntekomen, welke van beiden te verkiezen; doch tot onze verwondering, ftelde de Heer franken zig hier tegen: zijn Ed. was wel met ons in de zekere overtuiging dat het kind, dus G a  , _ A ïoo j. kragtingh, waarneeming blijvende, volftrekt moest derven, doch.verklaarde 'er met ronde woorden bij, dat welke operatie 'er ook gedaan wierde, de dood even zeker het gevolg zoude zijn; tot grond van dit gevoelen 'er bijvoegende, dat zijn Ed. het gebrek aanzag voor eene fpina ventofa ; dat de oorzaak daarvan in de vochten aanwezig was, en dat des alle kunstbewerkingen nutloos zouden zijn, dewijl het ongemak zig zeker op eene andere plaats weder zoude openbaaren, waarvan, volgends gedachten van zijn Ed. , de gezwollene lieschklieren reeds zichtbaare blijken waren, en dat geen heelkundig Schrijver, in dit geval, de afzetting aanraadt: dit was het eerst dat de Heer franken zig over den aart en oorzaak des gebreks tegen ons verklaarde. x Wat moeite de Heer s andifort en ik ook aanwendden, ter overtuiginge dat het ongemak plaatslijk was, en door eene uiterlijke oorzaak ten wege gebragt werd;dat de zieklijke toedandalleen een gewrocht van de opflurping was; dat de ge? zwollene lieschklieren verfchuif baar waren , en met het beenwezen niets gemeens hadden, bleef echter zijn Ed. in dezelfde gevoelens. Ter meerdere bevestiginge, voegde 'er de Hoogleeraar bij, dat de zwelling der klieren, zeer waarfchijnelijk, afhing van het bedorven en terug gevoerde lijmpha door de watervaten; en daar te boven, al  wegens een aanmerkelijk beenbederf. IOI erns gdleld zijnde dat het eene fpina veniofa was, de voornaamfte tegenwoordige Heelkundigen, in dit geval, de afzetting zouden aanraaden : ik bevestigde dit met te doen herinneren, dat de Heer schmucker, in zijne fraaje en leezenswaardige Verhandeling over het afzetten der ledemaaten , bij de opnoeming der gevallen -die deeze kunstbewerking vorderen, ook het ge i val dek, wanneer een gewricht door fpina ven', tofa geheel is aangedaan, zo maar voor het ove rige alle beenderen van het Ügchaam gezond zijn, in welke omdandigheden ons lijderesjen zig da" ook juist bevond. Na over dit ftuk zeer lang en breed gefproken te hebben, was eindelijk de uitflag van dit vrij erndig confult, dat men het uitgefpatte en ontaarte wezen, zo wel aan den buiten» als binnen-enkel, derwijze zoude doorklieven, dat 'er van beide zijden een ruime toegang tot in het gewricht geopend werd, ten einde het bedorven been, zo veel mogelijk , wegteneemen en de drinkende doffen te ontlasten, terwijl 'er intusfchen vooral zoude gezorgd worden, om door eene nog fterker gifte van de kina, met bijgevoegde vochtverbeterende middelen , de koorts en andere toevallen krachtdaadig tegentegaan, en de krachten van het kind, indien het mogelijk ware, in zo verre te herdellen, dat, in ge? G 3  102 j, kragtingh, waarneeming valle de voorgenomene kunstbewerking niet aan het oogmerk mogte beantwoorden, men de afzetting nog zoude kunnen doen : de Heer franken bewilligde eindelijk ook in dit befluit. Ingevolge hiervan deed ik, twee dagen daarna, op den suften Februarij naaralijk, de voorgenomene kunstbewerking : de ontaarte zelfftandigheid was zo aanmerkelijk , inzonderheid in zulk een jong kind, dat ik aan wederzijden eene dikte moest doorfnijien, van nagenoeg anderhalven duim; ook bepaalde het zig niet bij eene infnijding, maar bij verfcheidene en in verfchillende richtingen, wilde ik-anders eenen toegang tot het gewricht bereiken; te meer, wijl het uitgespatte wezen eene bijna kraakbeenige hardheid had aangenomen: na genoegzaame ruimte gemaakt te hebben, nam ik met den vinger het geheele hielbeen weg, hetwelk , benevens nog eenige kleinere beenftukken, door de cariës zeer misvormd waren : de bloeding was vrij fterk, doch werd gemaklijk, door bereide fpons in het gewricht te brengen, ten einde de ruimte te bewaaren, droog plukzel en een goéd verband, geltuit, Het gevolg deezer kunstbewerking was, dat 'er zig dagelijks eene menigte bruinkleurige, dunne,J Hinkende ftoffen ontlastten, en 'er van tijd tot tijd fiog verfcheide kleine bedorvene beenftukjens te  WEGENS EEN AANMERKELIJK BEENBEDERF. I03 voorfchijn kwamen, tot eindelijk in de gehsele binnenruimte van het gewricht, met den vinger ,geen bedorven of ontbloot been meer te vinden was, alhoewel men nog niet zonder vrees konde zijn , over den ftaat der uiteinden van het fcheenen kuit-been,dewijl het zeker is, dat wij ook deeze ontbloot, en derzelver oppervlakte ruw en ongelijk gevonden hebben. De ontaarting der deelen was zo groot, dat deeze door de fterkst fmeltende middelen niet wik de verminderen , waarom ik genoodzaakt was, bij herhaalingen , een gedeelte daarvan met het mes wegteneemen : na verloop echter van om-, trent drie weeken, begon de hoeveelheid der uitvloejende ftoffen te verminderen, en van eenen beteren aart te worden; d. uirgefpatte deelen verfmolten nu ook en krompen in , onder het. gebruik van ettermaakende en bederfweerende middelen, van welken tijd af, de zieklijke roeland van het kind insgelijks gupftiger begon te worden; de koorts nam af, het zweeten werd minder, de eetlust herftelde zig; en het hjderesjen werd weder levendig en vrolijk. Intusfchen verzuimde men niet om, door verdeelende middelen, de gezwollene lieschklieren, die, geheel onpijnlijk en verfchuif baar bleeven, te verbeteren, en offchoon deeze daardoor wel eenigzins kleiner werden , ging dit echter zeer G4  104 J. KRAGTINGH, WAARNEEMING langzaam voord, zijnde deeze zwelling, niet dan, lang na de volkomene geneezing van het been, eindelijk geheel verdvveenen. Op denzelfden voet voordgaande, terwijl inwendig de koortsbast in eene ruime hoeveelheid bleef gebruikt worden, heeft 'er zig in het overige der behandelinge niets bijzonders opgedaan, dan dat ik, in het begin van Maart, nog eenen kleinen etterboezem heb moeten openen, waarna alles zig derwijze ter geneezinge heeft gefchikt, dat het kind , op den liften Mai, naar Pelzen is vertrokken, blijvende 'er alleen twee kleine oppervlakkige zweertjens aan den binnen-enkel over, waaruit zig nog eenen geruimen tijd een dun vocht ontlast heeft, waarfchijnlijk uit de zo zeer verflapte weivaten uitgedort wordende. Alhoewel men natuurlijk, na zulk een zwaar gebrek, eene volkomene dufheid en vastgroejing van het gewricht des voets moeste verwachten, is echter, tot onze verwondering, niet alleen de natuurlijke gedaante van het been en den voet bewaard gebleeven, maar de buiging en uitdrekking zijn langzaam, doch volkomen weder herfield geworden; het been heeft geené verkorting ondergaan; de holte van het verlorene hielbeen fchijnt met eene vaste zelfflandigheid gevuld, en het kind kan thans weder zo wèl gaan, dat niemand 'er iet van zal bemerken.  WEGENS EEN AANMERKELIJK BEENBEDERF. 105 Uic deeze waarneeming blijkt ten duidelijkften, hoeveel 'er aan gelegen is de oorzaak eener ziekte wèl te kennen, waardoor men dikwijls in ftaat is den lijder, zelfs in eenen bijna wanhoopigen toeftand, door eene ftoute doch gepaste kunstbewerking, van eenen, anders zekeren, dood tc redden. ' _ GS  ¥A ARN E E M ING WEGENS EEN ZEER UITGEBREID BEENBEDERF IN EEN KIND, HETWELK HET GANTSCHE HEUPGEWRICHT HAD INGENOMEN,EN ON6ELUKKIG EINDIGDE: pooit ^DENZELFDEN. et kind van den Wel Edelen Heer j. t. v. b. een meisjet? van ruim vier jaaren, had eenigen tijd met het linker been begonnen eenigzins hinkende te gaan, wanneer ik, op den 21 Nov. 1789,' verzocht werd hetzelve te onderzoeken. Ik onderzocht, zo naauwkeurig doenlijk ware, de onderfte iedemaaten , en bevond alle de ge-  WAARNEEMING WEGENS EEN BEENBEDERF. IO^ wrichten voor hen uiterlijke gezond; de voetjens waren even lang, deezen en de knieën recht, en, noch buiten- noch binnen-waards gedraaid, hetwelk ook in het gaan niet veranderde; de bilploojen gelijk aan elkander ; de beweeging der gewrichten volkomen en onpijnlijk ; ook klaagde het kind over geen pijn, noch in het gaan noch bij het doen van eenige drukking: het eenige, dat ik bij dit onderzoek konde gewaar worden, was, eene bijna niet in het oog vallende zwelling, ter plaatze der bilfpieren, die noch miskleurig,pijnlijk, noch hard was : voor het overige had het kind eene ingevallen rug, inzonderheid in de lendenwerve* len, doch welke het, zo men zeide, van de geboorte af gehad had : wat de lichaamsgefteldheid betreft, deeze helde naar het bleeke en zwakke, waarvoor reeds lang verderkende, vooral uit daal bereide geneesmiddelen , gebruikt waren , ook had men, voor ruim een jaar, het kind de kinderziekte door inënting medegedeeld. Terwijl men zig geene uiterlijke oorzaak van het ongemak konde herinneren, en'er eene algemeene flapheid plaats had , was ik van gedachten, verderkende en zamentrek kende middelen te heproeven, waarom ik, bij den dag, met vérderkende geestrijke fmeerfels, de ruggegraat en dije liet wrijven, en 's nachts, op de zwelling, eene  ïo8 j. kragtingh, waarneeming koude zamentrekkende pap aanleggen , vermeldende zorgvuldiglijk alle vette geneesmiddelen. Daar mij dit geval zeer bedenkelijk voorkwam , gaf ik aan de ouders mijne vrees voor ongelukkige gevolgen te kennen, die mij bij deeze gelegenheid verhaalden, dat, voor eenige dagen met het kind te Amfierdam zijnde, men hun had aangeraaden, den Heelmeester c. stijg er eens hierover te fpreeken, welke diestijds bovengezegde zwelling nog niet ontdekt, doch ook het gebruik van verfterkende middelen had aangeraden. Na verloop van eenige dagen, werd mij een confult met den Heere stijger voorgefleld, en het was op den 6den December dat zijn Ed., de Heer rocquette en ik, het kind nogmaals met allen ernst onderzochten, en alles in denzelfden ftaat vonden als boven is opgegeven, waarom dan ook het befluit was, op denzelfden voet te blijven voordgaan, doch de pap in eene verfterkende pleister te veranderen , en inwendig vochtverbeterende en verfterkende geneesmiddelen toetedienen. Niettegenftaande met deeze behandeling werd aangehouden, bleef de moejelijke gang niet alleen dezelfde, maar verergerde derwijze, dat het kind eindelijk geheel van het gaan zoude afgeraakt zijn, en des altoos zou hebben moeten zitten of lig.  wegens een uitgebreid beenbederf 100 gen, hetgeen zeker de tot kwaadfappigheid hellende gefteldheid niet zoude verbeterd hebben, en daar noch de zwelling toegenomen noch pijnlijk was , en het gebrek des voor alsnog aan eene zwakheid der fpieren konde toegefchreeven worden, (alhoewel ik altoos vreesde,dat zig hier eene adder in het gras verfchool,) was ik echter op een middel bedacht, om een fteunzel aan de fpieren te bezorgen, de beweging daardoor aan den gang te houden, en, ware het mogelijk, kwaader gevoLgen voortekomen. Dit middel begreep ik te moeten beftaan, in het aanleggen van de wèlbekende ijzeren laarsjensj welken die lengte behoorden te hebben, dat beide de beentjens en dijen daarin bevat, en om het bekken vastgemaakt wierden. In gevolge dit voorftel, verkoozen de ouders daartoe, den nu overledenen Heer grimo, wijl deeze voor anderen hunner kinderen eertijds reeds laarsjens gemaakt had. Op den 16 Januari]' 1790, werden deeze werktuigen, waarbij de Heer grimo nog een keurs^ lijf gevoegd had, aangelegd, en, indedaad, binnen twee .dagen begon het kind, dat nu reeds altoos moest liggen of zitten, te gaan, zig met een ftokjen onderiteunende. Men gevoelt klaarlijk, dac dit werktuig, wilde jnen 'er het bedoelde nut van hebben,nacht en dag  ÏIO J. KRAGTINGH, WAARNEEMINO moest' gedraagen worden, hetwelk door het kind zonder tegenkanting gedaan werd. Van den aanleg des werktuigS af, zag ik het lijderesjen alleen om de agt dagen, terwijl alles in denzelfden toeftand bleef voordgaan, tot op den 6den Maart, wanneer ik de zwelling merkelijk toegenomen vond, hetgeen mijne vrees voor droevige gevolgen vermeerderde, waarom ik oordeelde verpligt te zijn, hiervan aan de ouders ongeveinsd kennis te geeven, met voorfpelling det onberekenbaare uitwerkfelen , die uit dit geval konden voordvloejen , indien het, zo als men zegt, ten kwaadften mogt uitvallen. Dit bericht deed de ouders geweldig aan, alhoewol het naderhand maar al te ongelukkig is bewaarheid geworden, en was van dat gevolg, dat hun Ed. mij voordelden, of ik ook verkoos, dat 'er nog iemand in ccnfult werd geroepen , welk voordel 'mij zeer behaagde, en te meer, toen ik hoorde, dat de keuze op den Iloogleeraar sandiforï 'gevallen was. Op den 8den Maart kwam de Hoogleeraar reeds bij het kind, en, na alles wèl onderzocht te hebben, vreesde zijn Wel Ed., met mij voor eene diep geplaatde verzameling van etterfloffe, alhoewel het heupgewricht fcheen' vrij te weezen, deWijl hetzelve gemaklijk konde bewogen worden» Wij befloten weekmaakende pappen aanteleg-  ( wegens esn" uitgebreid beenbederf. 111 gen, en de krachten met den koortsbast te onder* ïteunen. Vier dagen daarna kreeg het kind eene vrij fterke koorts . die tot heden van geen belang was geweest, en den volgenden dag was de pis met een aanmerkelijk etterachtig zinkfel bedeeld: hec gezwel begon zig langzaam meer uittebreiden naar de buitenzijde der dije, alwaar een beginzel van vochtgolving werd waargenomen; doch wegens de diepe ligging der ftoffe, was het gezwel niet zeer verheven maar platachtig. Vart dit oogenblik af, was men niet meer in het onzékere wat 'er gebeurde, en het ongemak zelf duidde genoeg aan , wat 'er behoorde gedaan te worden, alléén 'er was nog eenige hoop, dat de etterftoffe zich om, en nier in , het gewricht zoude gevestigd hebben. Wat echter het 'openen des gezwels, en de daardoor fpoedige ontlasting des etters, betreft, van welkers noodzaakelijkheid de Heer sandifort, die op den iöden Maart weder bij het kind was, de Heer rocquette én ik , ten vollen overtuigd waren, hiertoe konden wij geen bijval krijgen, en is niet, voor eenige weeken daarna, op den 3Qtten April naamlijk , mogen ge^ian worden ; men was des genoodzaakt op denztlfden voet te blijden Voordgaan. Daar het zieke been tot nu toe, zo in lengte  fïa ƒ. KRAGTTNGH, W A A R N EE MI Nd als richting, altoos aan het gezonde gelijk geweest was, en deeze deelen genoegzaam dagelijks door mij met elkander werden vergeleeken , ftond ik zeer verwonderd, bij mijn bezoek op den ciöften Maart, hec zieke been veel korter dan het gezon-j de, en den voet eenigzins binnen waards gedraaid, te vinden, zonder dat iet uitwendigs, hiertoe aanleiding geevende, gebeurd was, wijl het kind nu aanhoudend moest blijven liggen; welk verfchijnfel niet dan zeer veel kwaads voorfpelde. Intusfchen werd het gevoel van vochtgolving dagelijks duidelijker, en op den 28ften Maart, de Heer sandifort het kind weder bezoekende* hebben wij allen zeer fterk aangedrongen om, door het doen eener ruime opening, de ftoffen te ontlasten; doch het was ondoenlijk daartoe vrijheid te bekomen. Naar maate de etter vermeerderde, verfpreidde deeze zig ook langs hoe meer, en half April was dezelve bij het heiligbeen , in de lendenen, hoewel zeer diep, te voelen; ik gaf aan de ouders hiervan kennis, in hoope men des te eerder tot de ontlasting zoude inftemmen. Eindelijk, op den 3often April, hebben wij het zo verre gebragt, dat ik den etterzak, aan de buitenzijde der dije, nagenoeg in derzelver midden* zijnde het meest af hellend deel, met eene ruime infnijding geopend heb, waaruit zig eene menigte et-  WEGENS EEN ÜI1 GEBREID BEENBEDERF. II^ etters ontlast heeft, die van eenen goeden aart fcheen te zijn. Eenige dagen hierna zag men, door op het ach* terfte van de heup, na het heiligbeen toe, te druk"* ken, dat *er veele ftoffen uit de wond vloeiden, waarom wij overéénkwamen, deezen weg met een bougie opentehouden , en bij de naaste gelegenheid, of den geheelen etterboezera te verwijden, of eene tegenopening te maaken. Daar men zig in omftandigheden bevond, die niet zeer gunlïig waren om, naar den aart van hec geval, zo dikwijls zulks nodig was, operatiën te kunnen doen, liep het ook aan tot den 6den Junij , alvoorens wij gelegenheid kreegen om de voorgenomene ontlasting te bezorgen; en daar de etterholte onder de fpieren doorging, oordeelden wij het best te zijn , eene tegenopening aan de achterzijde van de heup te maaken, dat ik ter* ftond deed, en dus eene gemeenfchap opende tusfchen deeze wond en die aan de buitenzijde der, dije, zijnde dit de geheele lengte van den etterzak, en welke gemeenfchap door een feton onderhouden werd. Agt dagen daarna, heb ik deeze tegenopening nog ter lengte van een duim opwaards vergroot, om eene ruimer ontlasting aan den etter te bezorgen; iedert welken tijd, de uitvloejing der ftoffen door de achterfte wond vermeerderd, m II. DEfcir, " B  114 J' KRAGTINGH, WAARNEEMING die uit de dije, of voorfb wond, merkelijk verminderd is. ' Dagelijks werd 'er eene groote hoeveelheid etters ontlast, die echter altoos van eenen goeden aart fcheen te zijn, en daar hierdoor de krachten des kinds in evenredigheid moesten afneemen, werden deeze door eene aanzienlijke gifc van kina te hulp gekomen , en verder door goede voedzelen onderfteund, waarvan het kind met eene taamelijke graagte gebruik maakte. Alhoewel alles deed vreezen, dat 'er beenbederf in het gewricht plaats had, heeft men echter, door het naauwkeurigst en herhaald onderzoek, niet dan eene kleine oppervlakte van ontbloot en bedorven been kunnen gewaar worden, en wel in de laatfte weeken vóór den dood: ook zijn 'er niet dan twee zeer kleine ftukjens bedorven been, door de achterfte wond, uitgeworpen. Naar maate de etter uit de Iaatstgemelde wond vloeide, nam die uit de voorfte, of in de dije, derwijze af, dat deeze wond eerlang genoegzaam fcheen te fluiten, waarna 'er dagelijks, bij het verband,een fpijslepel vol etters , dan eens meer dan eens minder, uit de achterfte wond gedrukt werd, behalven het geen boven dien in het verband drong. Bij dit alles bleef het kind, ondanks het fterk gebruik van kina, door de opflurping der ftoffen, eene geduurige koorts houden, terwijl ook de  WEOFNS EEN UITGEBREID BEENBEDERF. ti$ ontlasting van etter met de pis, nu in meer dan in minder hoeveelheid, bleef voordgaan. Alle deeze verdrictlijkheden vermeerderden door het bijkomen van zweeren, vermids het kind altoos in dézelfde houding moest liggen, waardoor, op de1 meest gedrukt wordende deelen, zig veritorvene kortten openbaarden , na affcheiding van welken, groote zweeren nableeven, die zeer moejelijk of geheel niet konden geneezen worden; onder deezen was 'er een op den rand van het darmbeen, alwaar, na het afvallen der korst, het been ontbloot was. Het zal onnodig zijn mij lang optehouden mee de middelen te befchrijven die uitwendig gebezigd werden; deeze beftonden in bederfweerende en verflerkende , die, of door infpuiting, of met daar in bevochtigd plukfel, of drukdoeken, werden aangelegd, en waarbij alle vette inmengfels zorgvuldiglijk vermijd waren. In deezen elendigen toeitand bleef het kind," van tijd tot tijd verzwakkende, voordgaan, tot hec in dè maand November door eene verkoudheid werd overvallen , waardoor de reeds uitgeputte krachten verder ontzonken; te meer, vermids de hoest ten benaauwde ademhaaling het iterk gebruik der kina niet toelieten, hetgeen dan ook derwijze de nog overgeblevene vermogens wegnam , dae het lijderesjen, na eenige flaauwten gehad te heb; H a  Il6 J. KRAGTINGH, WAARNEEMING ben, op den i5den der gemelde maand, onder dien zwaaren last bezweek , zijnde, ondanks alle deeze fmerten , fteeds een voorbeeld van geduld en lijdzaamheid geweest. Men zal ligtlijk belenen, dat wij zeer verlangden om het plaatslijk gebrek na den dood te onderzoeken, en fchoon men veelal niet dan met zeer veel moeite, en fomtijds geheel niet, hiertoe kan geraaken , gaven, in dit geval, de braave ouders daartoe terftond vrijheid: dit onderzoek werd gedaan door den Heer rocquette en mij, in tegenwoordigheid van den Geneesheer willemse, die, wegens eene ongefteldheid van den eerstgenoemden Heer, het kind in de laatfte dagen bezocht had. Wij hadden ons bij dit onderzoek voorgefteld, den etterboezem aan de achterzijde der heup, waaruit dagelijks nagenoeg een fpijslepel met etter, bij het verband, vloeide, geheel tot op den beursband van het heupgewricht te openen , ten einde te zien, in hoe verre dit van nut zoude kunnen geweest zijn, indien zulks bij het leven gefchied ware: de fonde, in deezen etterboezem gebragt zijnde, nam eene fchuinfe richting naar beneden, gaande ter diepte van twee en eenen halven duim, en na opfnijding van den etterboezem, vloeide 'er geen etter van belang uit, maar wel eene aanzienlijke hoeveelheid waterachtig vocht uit de celluh-  WEGENS EEN UITGEBREID BEENBEDERF. II? Ja, en men vond wel de uitwendige bekleedzelen onaangedaan, maar de onderliggende fpieren, ter deezer plaatze, geheel van haare natuurlijke kleur ontaart, en in eenen bedorven ftaat, fchoon niet in eene volkomene verëttering, gevallen. • De infnijding, welke, op den 3often April, in de dije, buitenwaards, nagenoeg in het midden van dit deel, was gemaakt geworden, en die eenigen tijd vóór den dood gefcheenen had te willen fluiten, werd nu bij nader onderzoek open gevonden, loopende fchuins opwaards naar het gewricht van de heup, hebbende de diepte van ruim één' duim : de Jonde in dezelve gebragt zijnde, bevond men dat deeze tegen den beursband van het gewricht aanftootte, zonder datze denzelven doorboorde , en het was ter deezer plaatze, naamlijk tot nabij den grooten draajer, dat dien band onaangedaan fcheen te zijn, zo als wij daarna bevonden: de gemelde holte werd vervolgends opengefneden, en 'er bleef alleenlijk over, om door eene dwarsfnede deeze beide gemaakte infnijdingen te veréénigen, en alzo den beursband van het gewricht te ontblooten : dit gefchiedde, en, na behoorelijke affcheiding van bet overgeblevene der fpieren , die aan het bovenfte en achterfte gedeelte des dijebeens geplaats zijn, vertoonde zig alles aan ons oog zeer zichtbaar. H 3  II8 J. KRAGTINGH, W A A R N E E (tf IN q . .De beursband van het heupgewricht was., alleenlijk bij hec alieronderfte gedeelte van den grond van. den hals des dijebecns, tusfchcn den grooten en kleinen draajer, nog gezond; maar verder geheel ontaart en bedorven: het dijebeen zelf was, van het begin des grooten draajers naar beneden tot aan de knie, geheel gezond en onbeledigd, maar deszelfs geheele hals was niet zo zeer, gccarieerd als wel verteerd, ja bijna geheel verfmolten, derwijze, dat men denzelven bijna voor geen been zoude gehouden hebben, indien men niet zéker ware geweest, dat dezelve door de vet> rotting tot dien ftaat was gebragt geworden. Van het bcofd des dijebeens vonden wij aan den •verteerden hals geen overblijffel, maar in de holte van de heupkom twee losliggende beenftukken , het grootfte daarvan is ons voorgekomen een ger deelte van het hoofd des dijebeens te weezen, als ook het kleinde, zijnde beiden zeer fterk met , beenbederf aangedaan. a De geheele heupkom was in eenen allerflechtften ftaat; want niet alleen was het darmbeen, aan Z.ijn: buiten- en boven -kant, met een beginnend bederf aangedaan, maar deszelfs onderfte gedeelte., hetwelk voornaamlijk het bovenfte der heupkom vormt, als mede het bovenfte gedeelte Y30 . het zjtbeen, waaruit het geheele onderfte der heupkom beftaat, waren door herzelfde bederf  WEGENS EEN UITGEBREID BEENBEDERF. I 19 aangegrepen, derwijze, dac deeze deelen geheel doorboord en in verfcheidene {tukken gefcheiden waren , die veel meer verteerd dan enkel gecarieerd been te kennen gaven : het was des niet vreemd, dat wij het zitbeen zeer los vonden, daar alle vereeniging van hetzelve met het darm- en fchaam-been, door deeze verteering des beens, was vernietigd geworden. * Het valt gemaklijk te begrijpen , dat bij zulk eene vernietiging van zelfilandigheid , noch van den kraakteenigen rand der heupkom , noch van het kraakbeenig bekleedfel des gewrichts , nocb van den ronden band, iet gevonden werd, naardien deeze zachtere deelen veel eerder zijn verteerd geworden dan het beenwezen zelf. Daar nu het dijebeen, door de verfmelting van deszelfs hals, geheel los en door de fpieren bo: venwaards getrokken was, zal men ligtlijk kun* nen opmaaken , welke de oorzaak geweest zij, waarom het linker been,vóór de ontleding naauwkeurig gemeeten en met het gezonde vergeleeken zijnde, anderhalvcn duim korter bevonden werd. Eindelijk moet nog aangemerkt worden, dat nergens eenige kennelijke, veel min aanmerkelijke verzameling, van etter gevonden is. Hoe onaangenaam het ook voor ieder Heelkundige moge weezen, niet altoos in het geval te zijn van zijne lijders te kunnen herdeden, kan het hem «4  i£0 J. KRAGTINGH, WAARNEEMINQ echter niet dan zeer veel vermaaks geeven, wanneer men na den dood, bij onderzoek van het ligchaam, overtuigende bewijzen aantreft, dat de geneezing volftrekt onmogelijk was; behalven dat dit ook bi/ de ouders of naastbedaanden alle verdenking wegneemt , of, ftaande de behandeling, wel alles zij aangewend geworden wat ter herftellinge vereischt werd. Het is nogthans te beklaagen, dat niet altoos de waare aart en zitplaats der heelkundige ziekten , in haar begin, door voldoende en zekere verfchijnfelen bekend zijn, maar integendeel fomtijds eerst recht gekend worden , wanneer de ziekte reeds zulke verwoestingen heef: aangericht, die volftrekt onherftelbaar zijn , en, of een altoos ongelukkig leven, of eenen zekeren dood ten gevolge hebben : de voorgaande waarneeming levert hiervan een doorflaand bewijs op: — hoe lang immers hebben wij allen ons gevleid, dat de etterverzameling nog buiten'in den omvang van het gewricht plaats hadde, bij gebrek aan genoegzaame verfchijnzelen; vermids noch door het herhaald onderzoek met het tentijzer ; noch door een gekraak bij de beweeging in het gewricht; noch door den aart der ontlast wordende lïoffe ; noch door het voorafgaan van hevige pijn, eene verëttering binnen het gewricht konde onderfteld worden ï wel is waar^ dat de plotSs  WEGENS EEN UITGEBREID BEENBEDERF.1 121 Hnge verkorting van het been, zonder uiterlijk geweld, op den sóften Maart, en des nog omtrent vijf weeken vóór het openen van den etterzak, hiertoe gegronde vrees gaf; dan, daar bij de ontleding gebleeken is, dat de verfmelting van den hals des dijebeens, gelegenheid tot dit verfchijnzel heeft gegeven, zo konde hetzelve ook in het ligchaam des beens, en des buiten het gewricht, plaats gehad hebben; aangezien hec niet te onderdeden was dat het kind, met zulk een vernielend gebrek binnen het heupgewricht, nog ruim vier maanden, alhoewel onderdeund, doch redelijk gezond zijnde, zoude hebben kunnen gaan, en dat, weinige dagen daarna, de verwoesting reeds tot die hoogte was gekomen, dat het deel, zonder eenig geweld, eensklaps zulk eene verkorting onderging, terwijl zig in al dien tijd geene toevallen, die eenigzins geweldig waren, hebben opgedaan: men kan 'er alleen , a posteriori, van zeggen, dat door de langzaame voordgang der ziekte, de verknaaging en uitzetting der deelen als ongevoelig voordgegaan, en om dezelfde reden met geene hevige toevallen verzeld geweest zijn. Daar men, in dit geval, zig geene uitwendige belediging heeft kunnen herinneren, en 'er geene ziekte voorafgegaan is om te onderftellen, dat derzelver ftoffen zig metastatisch in het aangeH5  132 J. KRAGTINGH, WAARNEEMING daane deel hadden nedergezet, blijft 'er niets over, dan de oorzaak van dit gebrek in eene bijzondere verbastering der vochten te zoeken, en men zal, naar mijn inzien, den bal niet geheel misflaan , wanneer men eene kropzecrige ongefteldheid bij ons lijderesjen onderftelt. Immers , een bleeke kleur, algemeene zwak: en flets-heid , loom- en traag-heid in de beweeging, eene meer dan gewoone fchranderheid, en vooral een harde en opgezette buik , dit alles komt mij voor als zo veele bewijzen voor de bovengezegde ongefteldheid. Ik ben echter niet van gevoelen, dat deeze ongedeldheid alleen genoegzaam is geweest, om dit ongelukkig geval ten wege te brengen, maar befchouw dezelve als eene voorbefchikkende oorzaak, die, door eene andere in werking gebragt zijnde, met deeze, als het ware, de naaste oorzaak hebben uitgemaakt, en deeze onderfte! ik, dat beftaan heeft in eene uitwendige belediging, hoe zeer men zig dit ook niet kan herinneren; bij voorbeeld, een niets beduidende val op de billen of grooten draajer, die voor het kind diestijds niet hinderlijk is geweest, noch eenige aanmerking tot zig trok, en echter niet heeft nagelaten , in de diepte van het deel eene uitftorting, hoe gering ook, te veroorzaaken ; welke uitgeftorte vochten, niet opgelost wordende, door  WEGENS EEN UITGEBREID BEENBEDERF. 12.$ den tijd en langzaam eenen zekeren trap van bederf aangenomen, de rondom gelegene deelen geprikkeld, en de ontaarting, die in het vocht, geitel reeds huisvestte, verergerd, meer naar het aangedaane deel gelokt, en met eenen traa«. gen voordgang hetzelve ondermeind hebben. Hoe uit gering fchijnende oorzaaken, wanneet 'er vooraf reeds- eene vochtsverbastering plaats grijpt, de fchrikkelijkfte gevolgen kunnen voordvloejen, leeren ons verfcheidene waarneemingen en de dagelijkfché bevinding.  P R O E V E N, BETREKKELIJK TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER ZENUWEN; O O O K , E. R SWAGERMAR M en zal, bij het leezen deezer proeven, zig mogelijk verwonderen, over de afwijkingen welken daarin voorkomen, en die, afgezonderd befchouwd, in geen verband fchijnen te ftaan met de eerst genomene proeven; te meer nog, vermids aan het hoofd derzelver daarvan geen melding  proeven betrekk.tot de zelfst.der zenuwen. 12.$ worde gemaakt: maar men zal bij het vervolg gewaar worden, dat het deel, waarop ik insgelijks dezelfde proeven genomen heb, volkomen en in een onmiddelijk verband ftaat met de zenuwen: de zenuwen immers, welken tot het.zintuig des gevoels behooren, eindigen op alle plaatzen in de huid, onder de gedaante van tepeltjens; derhalven is de verwantfehap , zo wel der proeven als der deelen, zeer betrekkelijk tot elkander, zo als uit de gevolgen blijken zal ; want, in het leven, moet het verband, dat de zenuwen hebben met de huid, onaffcheidelijk befchouwd worden, dewijl men geen ftip, hoe gering men het ook ftellen moge, in de huid van het gantfche ligchaam, aantreft, dat van gevoel ontbloot is; en gevolglijk zijn ook aldaar de zenuwen aanwezig. s ». Nimmer zoude ik gedacht hebben tot dit ontwerp te komen, zo niet de Heer van der haar mij, door de gulle mededeeling van zijnen ontworpen' taak, betrekkelijk tot de proeven op de hersfenen en zenuwen, ruim een jaar vóór derzelver uitgaave, daartoe gelegenheid gegeven hadde.  125 Ba P. SWAGERMAN, I-ROEVEN BETREKKELIJK § 3- ' Ik neD> in vroegere jaaren, meermaals, in het hersfengeftel van dieren , getracht derzelver za« menfteliing naarcefpooren , door verfchillende doorfneden, vanéénfcheidingen en befchouwingen met vergrootglazen van onderfcheidene vermogens; maar, in weêrwil van alle mijne aangewende poogingen, heb ik daaromtrent mijn oogmerk niet bereikt. §4- De overdenkingen echter van ons gehouden gefprek , hernieuwden in mij wederom den lust tot naarfpooring van dat zo wonderbaar, als nagenoeg, onbevattelijk zamenftel; maar, wijl het zomerfaifoen , waarin wij ons toen bevonden, mij buiten ftaat ftelde mijne onderzoeking, omtrent der menfchen hersfenen , te bewerkftelligen, werd ik genoodzaakt den toevlugt tot fchaapen-hersfenen te neemen, zijnde dezelven het minst omflagtig en gemaklijkst te bekomen; doch , in weêrwil van alle de daartoe gebezigde inrichtingen , zo wel met betrekking tot de fchors- als merg-achtige zelfftandigheid, liep mijn arbeid even vruchtloos af als voormaais: om die reden dan befloot ik , na dien te  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER, ZENUWEN. 12/ vergeefs gefpilden arbeid, gemelde hersfenen, na eene omzichtige drooging, te bewaaren; ten einde , bij nadere gelegenheid, daarvan gebruik te maaken; en deeze drooging, fchoon allereenvoudigst ingericht, is indedaad zo gelukkig gedaagd, dat, niettegenftaande dezelve nu reeds vijf jaaren ouden ongedekt bewaard zijn, zij echter, uitgezonderd de drooging, volkomen wèlgefteld en in haare gedaante gebleeven zijn, zonder van eenig infect de minde verandering geleden te hebben. De vast naderende wintertijd , deed mij mijne voorige proeven hervatten; doch eindelijk, door herhaalde mislukkingen, van dezelven wars geworden zijnde, befloot ik proeven te neemen op de zenuwen, om, ware het mogelijk, derzelver zamenftelling beter te leeren kennen : ik neigde te meer daar toe , vermids men dezelve te houden hebbe voor de verlengfelen of de vervolging van de hersfenen en het ruggemerg; mij tevens vleiënJ , door eene vermeerderde kenniskrijging derzelven, ook door den tijd een meerder lichts te zullen ontvangen, in het zamenftel der hersfenen.  Iü8 e. p. swagerman, proeven betrekkelijk Ter bevorderinge van dit oogmerk, verzocht ik den Hoogleeraar bonn, om eene nervus ifchiaticus uit een kortlings gedorven mensch ; en flechts weinige dagen verliepen 'er, toen zijn Ed. de goedheid had mij zodanige zenuw ter hand te ftellen. fp Vóór dat ik tot het onderzoek van gemelde zenuw overging, befloot ik , niets in overweeging te neemen van het geene , door anderen, betrekkelijk de zamendelling der zenuwen in 'c algemeen, reeds gezegd was, maar wilde liever, alleen uit het proefondervindelijke van mijnen eigenen arbeid, zodanige befluiten maaken, als ik zoude mogen oordeelen overeenkomflig te zijn met mijne ontdekkingen. S 8. Mijn eerde werk, beftond in het doorknippen van meergemelde zenuw, en ik ontdekte daarop terftond, dat de mergachtige deelen van alle die zenuwen , waaruit deeze aanzienlijke zenuw is zamengefteld, van wederzijdfche doorfnede,buiten der»  TOÏ DE ZELFSTANDIGHEID Dï^ ZBNUWSNi ISO derzelver omkleedzelen (doorgaands kokers ge* heeren,) uitpuilden ; welke uitpuilende deelen beurclings in lengte toenamen, en wederom introkken, naar maate k de zenuwen tusfchen den duim en vinger , of tusfchen twee glazen plaat* jens» drukte en losliet* Op het zien van dat verfchijnfel was ik verwonderd, over dit zo veerkrachtige des mergs: en fchoon ik, aan de drukkende döcrfnijdinge van mijne fchlaf, eert platdrukking der zenuwen moest erkennen, bleef echter die drukking onvermogend, om de wederzijdfche uitpuiling van het merg te veroorzaakenj indien hetzelve, door zijne bijzondere Zamenkoppeling, met het fpinnewebvlies zodanige veerkracht niet verkregen hadde; welk vlies de fnergvezelen overal begeleid en Zamenverbonden houdt § 11: want aan de eenvoudige mergvezel kan zodanige veerkrachtige Werking niet worden toegedaan* Uit vreeze nu, voor eene fpoedige üitdrooging van het mergachtig deel deezer door*, fneden zenuwen, bragt ik dezelven terftond onder het microscoop * en zag toen duidelijk het uitpuilend mefg, afzonderlijk buitert de kokers uitgezet, dat ook zeer wel te onderfcheiden was. eindelijk zag ik deeze mergdeelen drongen, maar geenzins verdwijnen, zijnde alleen van kleuf veranderd en rosachtig geworden 5 in deézer. ftaat heb ik denzelven bewaard-,, en in denafgeloopefl II. dekl. I  130 E. P. SWAGERMAN, PROEVEN BETREKKELIJït wintertijd van 't jaar 1792 aan mijne Mede-directeuren vertoond : na welken tijd ik dezelfde proeven wederom heb hernat, doch ook alles wederom met denzelfden uitflag. §9- Na deeze eerfte bewerking, knipte ik nog verfcheidene andere ftukjens van deeze zenuw, van welken ik 'er eenige liet droogen, en twee anderen tusfchen twee glazen plaatjens geperst lag, door welke persfing, van alle de zenuwen, de mergdeelen buiten hunne kokers waren uitgedrukt; en in dien ftaat liet ik dezelven daar tusfchen droogen : vervolgends heb ik deeze uitpuilende rnergdeelen met vergrootglazen, van onderfcheidene vermogens, befchouwd, terwijl ik het licht daar deed doorgaan ;* doch ik heb niets bijzonders, van de inwendige zelffta digheid, daarin kunnen ontdekken , dewijl het licht , om derzelver dikte, daar flechts flaauwlijk doorfcheen. Heden C*)t terwijl i.i deeze proeven nader befchrijf, heb ik tndermaal dezelfde befchouwing hervat, doch met denzelfden uitflap, en het gedroogde merg nog ia denzellden ftaat gevonden : van de andere gedroogde ilukjens heb ik dunne fcbi|fjens gemeden, en hen met het microscoop doorfchijnende (*) 2 D«cember 1791,  ÏOÏ DE ZELFSTANDIGHEID DÉR 2aNÜ\V3N. 131 gezien; ik kon toen, wel is waar, alle de dootffnedene zenuwen in getal en fchikking nagaan, en door dezelven zien, maar evenwel daarin niets, 't welk tot nadere verkiaaring van de zamenftelling dienen konde, gewaar worden, dan een zeer fijn weeffel, dat, in weêrwil .van .eene aanhoudende drooging, blijft ftand houden, en, door bijvoeging van water en fommige andere vochten, als wederom fchijnt te herleeven: daarvan zullen nade*. re proeven ter bevestiginge kunnen dienen* § Sommige vart die gedroogde ftükjens, § 8* hing ik, aan draadjens geregen, in een glaasjen met moutwijn, en, na verloop van eenige uuren* dezelven beziende, werd ik met verwondering gewaar* dat het mergdeel van alle de zenuwen, in die llukjens vervat , ter plaatfe haarer doorfhe. den, zeer wit was; en mij, niet onduidelijk, eene meer dan mergachtige vastheid te kennen gaf* S ii. Vervolgends heb ik een ander gedeelte van deë« zen zenuwtronk, § 6. aan eene ligte rotting blootgeiteld: en, na dat daardoor verfcheidene kleine zenuwen van elkander gefcheiden waren * heb I »  t34 B. P. SWAGZRMAN, PROEVEN BETREKKELIJK ik, van eene kleine derzelven , de vedelen , zo door zachte ichudding in fchoon water, als door ligte uitftrijkingen met een fijn penceel, van elkander verwijderd, en toen daarin zulk een' trap van fijnheid waargenomen, dat dezelve, na dat zij, honderd maaien in middenlijn vergroot waren , geen meerder dikte vertoonde, dan de fcheeringdraad eener fpinneweb , met het bloote oog te zien: alle dueze dunne vezelen zijn aan elkander verbonden door tedere vliezen, § 8. waarom men haar niet dan met moeite in eene gelijke richting brengen kan, 't welk wederom dé vezelachtige zamenkoppeling van het merg, met andere vezelen, nader bevestigt. § 9, io. S i2« Maar deeze, voor mij nog niet genoeg voldoende voorbeelden, wegens de eigenfchappen van het merg , deeden mij befluiten tot nader proefneemingen : ten einde daarin wèl te flaagen, oordeelde ik eene enkele zenuw te moeten uitkiezen , om niet misleid te kunnen worden; want zenuwdammen, als een ifcbiaticus, brachiaUs* en foortgelijke zamengevoegde zenuwen, Helde ik te misleidende te zijn; wijl, alfchoon derzelver merg , door haare witheid, zig anders zeer wel van de daar rondom liggende deelen laat on«  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER ZENUWEN. 133 derfcheiden^ nogthans die deelen, door de daarin gedrongen vochten, bij hunne uitzetting verwarring in de beoordeeling zouden kunnen veroorzaaken: nam ik eene al te kleine zenuw, dan zou zulks, om haare kleinheid, minder duidelijk zijn: derhalven heb ik, om alle verwarring voortekomen, de gezichtzenuwen van dieren ter proefneeminge uitgekoozen; want daardoor werd ik verzekerd een aanzienlijke hoeveelheid mergs te het* ben, zonder andere zenuwen: tot dat einde verzamelde ik verfcheide gezichtzenuwen van runderen en kalveren , welken ik vlak aan het harde oogvlies wegfneed, en droog bewaarde; door deeze droogicg verkreegen zij de doorfchijnendheid efi kleur van huizenblas: ik lag twee van dezelven in moutwijn, en zag, met veel genoegen,dat zig het merg wederom uitzettede, en volkomen wit vertoonde: wanneer men eene zodanige versch doorfneden zenuw, tusfchen den duim en vinger 'drukt, alsdan ontlast zig uit het merg een wit, en naar melk gelijkend, vocht: dat zeifde nu gebeurde bij deezen , welken door moutwijn waren uicgezwollen; en hetzelfde neemt rren waar, na de uitzwelling door water: dit verfchijnfel bewijst, mijns bedunkens, zeer klaar, dat, na de drooging, niet (lechts de mergvezelen alleen, maar ook nog andere beftanddtelen des mergs overblijven, deeze witte doffe zinkt, door haare zwaarte, I 3  134--E. P. SWAQ2RM4N, PRQSVElf JBÜT;\E:VKELIJF| door beide deeze vochten op den bodem van het glas. § 13' Eer ik mijne verdere genomene proeven mededeele , zal ik vooraf zeggen , dat ik alle de zenuwen, welken ik vervolgends rot mijne proeven gebruikt heb, eene zelfde langte gegeven heb ,s naamlijk van één duim AmÜerdamfche maat; en bij deeze maat heb ik ook, nagenoeg, het j,ewigt, of de zwaarte, altoos gelijk gevonden aan drie grijnen i dit bericht heb ik nodig geoordeeld, om dat ik, fpreekende van zo veele grijnen meerdere zwaarte, men het gewigt der drie grijnen, welke de gedroogde zenuw heeft, altoos bij de optenoemene zwaarte moet bijr voegen. Tweede Proef. Ik lag ééne der genoemde zenuwen, geduurenr de een tijd van zeven dagen, in fchoon regenwa* ter, en bevond haar toen, na eene zachte afdroo* ging, negen grijnen zwaar. Derde Proef. Ten einde de toegenomene zwaarte van de? ?erye ?n moutwijn te ontdekken . liet ik 'er een  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER. ZENUWEN. I35 den tijd van zeven dagen in liggen, wanneer ik haar maar vijf grijnen zwaar vond ; ook was zij maar weinig uitgezet, dat ik aan de groote droogte van den koker toefchrijf; dewijl ik, aan fterk uitgedroogde vliezige deelen, door het gebruik van moutwijn zonder water, hunnen voorigen welgeftelden Haat niet weder konde verkrijgen: denzelfden dag lag ik haar in fchoon water, en zij nam toen nog twee grijnen in gewigt aan, weegende zeven grijnen. Vierde Proef. Bij het in orde ftellen deezer proeven, heb ik alle de toen reeds gedaane. proefneemingen hervat, en derhalven ook die met het water; doch de uitkomften zijn dezelfden gebleeven. Vijfde Proef. Eene dergelijke zenuw, den tijd van dertien dagen in liquor tartari gelegen hebbende, was daarin onveranderd hurd gebleven , en in zwaarte niets toegenomen: ik lag haar toen in gelijke deelen liquor en water, en na verloop van drie dagen woog zij zes grijnen: toen , het water verdubbelende , woog zij, na vijf dagen tijds, echter maat zeven grijnen: bij eene viervoudige ver» I 4  \%6 E. P. SWAG2RMAN, PROEVEN BETREKKELIJK meerdering des waters, geduurende vijf andere dagen , was derzelver gewigt maar agt grijnen ; maar toen haar, geduurende vier dagen tijds, in zuiver water hebbende laaten liggen , woog zij negen grijnen. Zesde Proef. In eene proefneeming met het acet. lithargiri, geduurende den tijd van vijf dagen, was de zenuw zeer weinig uitgezet , en flechts zeven grijnen in gewigt toegenomen: maar na dat dezelve dien dag in fchoon water gelegen, en tot vier maaien ver. verscht was, om haar van de nedergevallene looddeelen te zuiveren, begon zij zig meer uittezetten , waardoor het merg mede zwol en witter werd : den tweeden dag was haare zwaarte agt grijnen; doch, na nog eene ververfching, woog zij den volgenden dag maar zeven grijnen ; dit is mij voorgekomen, veroorzaakt te zijn door de verfmelting van de loodfuiker. Zevende Proef. Eene zenuw, drie dagen in gewoonen wijnazijn gelegen hebbende , woog maar zes grijnen : ik plaatfte haar, geduurende twee dagen, in fchoon water, en toen was derzelver gewigt zeven en een halve grijn,  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER. ZENUWEN. 137 Deeze proef heb ik herhaald op eene zenuw van twee grijnen: den vierden dag woog zij vier grijnen, en, na dat zij drie dagen in fchoon water had gelegen, woog zij omtrent zes grijnen. Eene zenuw van twee en een halve grijn, geduurende vijf dagen in veertig grijnen water, bedeeld met vijf grijnen azijn, gelegen hebbende, woog zeven grijnen, Agtfle Proef. Eene proefneeming met de fpir. fal. armon. cum oalce viv. geduurende vijf dagen , op eene ze» nuw van de eerstgercelde foort, maakte het merg zeer wit, en haar gewigt was zes grijnen; maar bij eene laatere proef met eene zenuw, tot geen andere proefneemingen gebezigd, was haar gewigt agt grijnen. Negende Proef. Aan eere zenuw, wélke verfcheide dagen in olijfolij gelegen hebbende, geen de minfte verandering ziende, liet ik haar daarin een tijd van éénen-veertig dagen liggen, als wanneer ik vond, dat zij nog even hard , het merg bij gevolg ook niet uitgezet was , en 'er dus geen gewigts-ver'meerdering plaats had.  I38 E. P. SWAGERMAN, PROEVEN BETREKKELIJK Tiende Proef. Eene foortgelijke zenuw woog, na dat zij zes dagen in fpir. mindereri gelegen had, agt grijnen. Elfde Proef. Bij eene proefneeming met het aq. cakis, was de vermeerderde zwaarte negen grijnen. Twaalfde Proef. Daar in de proef met de fpir. fr urnen ti, de zenuw nog vijf grijnen zwaar werd, nam zij, in het onderzoek met de fpir. yin. caphurati, in twee dagen tijds, niets toe, en was onveranderd gebleven: toen lag ik haar den tijd van drie dagen in witten wijn, m3ar met geen beter gevolg, en na nog drie dagen in fchoon water gelegen te hebben, beflond de geheele verandering maar alleen daarin, dat zij, zonder echter Van gedaante veranderd te zijn, week geworden was. Dertiende Proef. Eindelijk heb ik ook nog de zoete melk, tot een voorwerp van mijne, proefneemingen , ge 1 bruikt, en, na. verloop van vijf dagen , had de genuw een gewigt van agt grijnen aangenomen.  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER ZENUWEN. I$g ; - § 14. Men zal mogelijk bij zig zeiven vraagen, waar» om ik, in meest alle deeze proe;en, niet meer dan vijf of zes dagen tijds gelpild heb ? maar ik kan verzekeren, dat 'er, tot de .aanneeming van de vochten, geen langer tijdverloop nodig is. Op dien zelfden voet kan men redeneeren over de kortheid van tijd , welke in fommige van deeze proefneemingen voorkomt; doch men kan, in ecnen enkelen dag, genoegzaam ontdekken, of de zenuw zig voldoende zal uitzetten: want gefchiedt zulks niet, in den gemelden tijd, dan kan men ook verzekerd weezen dat alles vruchtloos is. § 15. Uit alle deeze aangevoerde proeven, blijkt der-» halven duidelijk, niet alleen dat'er een mergachtige zelfdandigheid in de zenuwen plaats heeft, maar dat dezelve ook nog daarenboven van dien aart is, dat zij, na eene geheele verdrooging, door de meeste vochten , voornaamlijk die met ■veel waters bedeeld zijn , zig in haaren voorigen ftaat wederom herftelt, waarvan echter de proeven met het liq. tartari en dé olij moeten uitgezonderd worden. Uit de proefneemingen met het water, fchijnt niet onduidelijk, dat de beftand-  %40 I. P. SWAGERMAN, PROEVEN BETREKKELIJK deelen van hetzelve, met die van het zenuwmerg eenige verwantfchap hebben: want, behalven de volkomenfte uitzetting, welke door het water wordt te wege gebragt , ftemt ook haare eigene zwaarte, van drie grijnen, met de aangenomene van zes grijnen, die znnen negen grijnen uitmaa» ken , nagenoeg, volkomen overéén met de ver« fche zenuwen : ik heb, tot nafpooring daarvan, eene verfche runder-zenuw, onmiddelijk na haare affnijding van 't oog, gemeeten en gewoogen: haare lengte was 2f duim (*); derzelver gewigt één «en-twintig grijnen; dat is na genoeg voor ieder sgtfte één grijn. In mijne proeven nu met het water woog de zenuw van één duim, of f deelen, negen grijnen, dat is voor ieder agrfte i» grijn, 't welk derhalven genoegzaam overeenkomt met. de verfche zenuw, $ 16. Men ziet wijders, dat, in de vijfde proef, de vermindering van het water, bij het liquor, alleen de oorzaak was, welke aan de zenuw den grootften trap van uitzetting gaf; waardoor ook het liquor in een zacht zeepachtig vocht veranderde: geheel anders was het gelegen bij de negende proef met de oiij; waarmede hec water zig niet kon vermergen, en des ook, door haar'invloed, (*) De Amfterdamiche duim is in agt deelen verdeeld.  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER ZENUW2N, 14! de zenuw niet uitzetten : in eenen zelfden rang ftond de fpir. vini caphurati, in de twaalfde proef; want noch de witte wijn, noch het water konde, na haare weeking, de zenuw iet, in haare uitzetting noch in gewigt, doen toeneemen: bij de overige proefneemingen had ik, te vooren, in de aangewonnene zwaarte altoos verfchil gevonden met die van het water : en dit verfchil was oorzaak, dat ik de meeste proeven wantrouwde; om reden , dat ik niet zeker was , voor ieder proefneeming eene andere zenuw gebruikt te hebben; ten dien einde heb ik, ter volkomene verzekering , allen de te vooren gedaane proeven op nieuw hervat, en telkens, tot ieder bijzonder vocht, eene nieuwe zenuw genomen; en vervolgends derzelver uitkomften in diervoegen ter nedergefteld, zo als zij §13. voorkomen. § »7- Uit alle deeze voorloopige proeven met de oogzenuwen, blijkt derhalven, dat het gedroogde mergdeel , of vezelige zamenftel der zenuwen § 11. wederom onderfcheidene foorren van vochten aanneeemt, en zig daardoor in zijnen voorigen ftaat herltelt : alle ligchaamen derhalven , welken tot zulk eenen ftaat van vloei-; baarheid kunnen gebragt worden, dat zij zig  142 E. P. SWAGERMAN, PROEVEN BETREKKELIJK met het water vereenigen, en, als het ware, ééri Wezen met hetzelve uitmaaken , kunnen ook of geheel , of ten minden in fommige van hunne beftanddeelen , zig met die des mergs, of vezelig zamenilel vereenigen: gefchiedt nu deeze aanneeming van vochten bij de gezichtzenuwen, dan moge men, naar mijne gedachten, ook wel dellen, dat dezelve insgelijks bij de overige ze* huwen plaats zal hebben; dewijl het maakzel derzelven, betrekkelijk tot het merg, van denzelfden aart is: en derhalven beftaat dan het verfchil maar alleenlijk in de meerdere of mindere grootte: want, dat de mergvezelen met vliezige deelen verbonden zijn heb ik pi getoond, ert reeds voormaals, in 't jaar 1767, in mijne Verhandeling over het Waterhoofd, % 237, aangewezen : ook blijkt wijders nog, door de uitzetting van het merg, in § 8. en de 10 en 11 proef, dat die zoutdeelen, tot vloeidolFen gebragt, zig met de beilandueelen des mergs vereenigd hebben \ want anders had zig hetzelve niet kunnen uitzetten. S 18. Dus verre gekomen zijnde, met mijne proefreemingen op de zenuwen, drong mij de nieuwsgierigheid, tot het neemen van dezelfde proeven op der menfchen huid, zo om het onmidde*  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DSR ZENUWEN. I43 lijk verband, dat dezelve met de zeruwen, tot het zintuig des gevoels gefchikt, heeft, als om dat zij als voor de ontvangplaats moet gehouden worden, van de uitwendig aanteleggene hulpmiddelen. Een mooren-huid , welke dezelfde Hoog* leeraar de vriendlijkheid had mij ter hand te ftellen, werd dus het voorwerp mijner proefneemingen, dat mij te aangenaamer was , vermits de gelegenheid , van dezelve versch te krijgen., vrij zeldzaam is : ik liet ze geheel uitdroogen;,en fneed haar vervolgends, ten deele, in langwerpige vierkante ftukjens, hebbende de lang* te van één duim, en de breedte van \ duim Amfterdamfche maat: deeze ftukiens kwamen in gewigt, nagenoeg, allen overeen met vijf grijnen; tot welke zwaarte ik dezelve vervolgends allen gebragt heb : om die reden zal ik, bij de mededeeling deezer proeven, daarvan niet meer fpreeken; men gelieve derhalven, bij de melding der zwaarte, indachtig te zijn, dat ik de vijf grijnen daar bij gerekend heb. § Ï9Eer ft e Proef, Een der gemelde ftukjtns liet ik,geduurende den tijd van zeven dagen, in water liggen,(als noj un-  144 E'p' SWAGERMAN, PR0ËVEN BETRÈECKÊLIJK" kundig zijnde omtrent den tijd, welke 'er vereisend Wordt tot de volkomene uitzetting en zwaarte,) het* Zelve toen weegende , was het veertien grijnen zwaar; en dus negen grijnen vermeerderd. Tweede Proef. Soortgelijk ftukjen, veertien dagen in moutwijn gelegen hebbende, woog toen tien grijnen , en Was daarenboven vrij hard geworden. Derde Proef. Alleraanmerkelijkst is deeze proef: Want eëri ftukjen dat, maar twee dagen, in wijnazijn gelegen had, was zodanig uitgezet, dat ik hetzelve uit nieuwsgierigheid daar uitnam: bij de meeting vond ik deszelfs dikte \ duim, en de zwaarte 20 grijnen te zijn; daar de dikte der gedroogde huid maar \s duim bedroeg. Vierde Proef. De zeer traage uitzetting , welke 't acetüm li* ihargiri op zodanig ftukjen ten wege bragt, was oorzaak, dat ik hetzelve daarin' veertien dagen liet liggen : deszelfs zwaarte ftond met die van het water gelijk, zijnde veertien grijnen; doch de uit* zetting was gering.  TOr DE ZELFSTANDIGHEID DER ZENUWEN.' 145 Vijfde Proef. Zo min vermogend de olijf-olij was geweest, om de zenuw uittezetten, zo min was haar vermogen tot de uiczecting van de huid; niettegenftaande ik dezelve, om bovengemelde reden, daarin vijfden dagen heb laaten liggen; daarenboven was zij droog en hard, en in zwaarte niets toegenomen. Zesde Proef. Een ftukjen , dat, geduurende zes dagen, in fpir. fal. armon. c calce vh. gelegen had, woog toen twaalf grijnen ; zijnde des in zijn gewigt maar zeven grijnen vermeerderd. Zevende Proef. Een foongelijk ftukjen , dat een gelijk getal van dagen in liq. tartari gelegen had, was onveranderd gebleven, en in zwaarte niec vermeerderd. Agtfte Proef. Slechts één grijn verfchil vond ik in deeze proef met de voorgaande , niettegenftaande dit ftukjen tien dagen in fpir. vini caphurati gelegen hadde, dewijl hetzelve maar zes grijnen zwaar was. II. DEEL. K  14Ó Ei P. SWAGERMAN, PROEVEN BETREKKELIJK Negende Proef. ^ Bij 't onderzoek met de zoete melk, vond ik, ui den tijd van vijf dagen, geen grooter aanwinst dan van zeven grijnen; zijnde de geheele zwaarte twaalf grijnen. Tiende Proef, Gelijke deelen tinei opii, en regenwater, bewerkten in tien dagen Hechts eene gewigtsvermeerdering van vier grijnen: bedraagende de geheele zwaarte negen grijnen. Elfde Proef. De uitwerking van 't aq. calcis, was nagenoeg gelijk aan de proefneeming met het regenwater, zijnde in zes dagen tot meer dan negen grijnen aangewonnen; wegende ruim veertien grijnen. Zeer gemaklijk had ik, bij deeze proefneemingen, de huid langer kunnen laaten liggen, in die vochten, van welken dezelve het meest aannam: maar, dewijl mijn oogmerk alleenlijk beftond in te willen weeten welke vochten zij het gretigst, en welken zij niet zoude aanneemen , oordeel ik , de medegedeelde proeven voldingende genoeg te zijn.  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DEK. ZENUWf.N. lty § 20. De redenen, welken mij te meer bewogen hebben tot het neemen van deéze proeven, zijn vooreerst, om dat de zenuwen met haare uiteinden penceelswijze in de huid eindigen, en daardoor in ftaat zijn, om de vochten , welken reeds in de huid zijn ingedrongen, uit dezelve overteneemen, en dus, bij wijze van opklimming, aan haaren ftam, waarvan zij herkomftig zijn, allengs medetedeelen : ten tweeden, om te doen zien, dac 'er onder de vochten, door mij in deeze proeven gebezigd, fommigen zijn , welke even zo "min door de huid in eene groote hoeveelheid worden aangenomen, als door de zenuwen; en eindelijk, dat men, in fbortgelijke proeven, in 't vervolg, de huid tot eene geleidder zou kunnen neemen, in den aanleg der uitwendig aantewendene middelen. Dat nu beide deeze doode deelen, in dien ftaat, zulke fcherpe ftoffen hebben aangenomen, ftrekt niet ten bewijze, datze zulks in het leven, op dezelfde wijze, ook dóen zouden : het zij verre van mij, zulk iet te willen bedoelen; mijn oogmerk is geweest, de inwendige gefteldheid der zenuwen optefpooren; en re zien, of men vervolgends, langs dat fpeur, een geleide zoude kunnen vinden, met welke men, bij hec leven, door K 3  I48 e. p. swagerman , proeven betrekkelijk den aanleg der uiterlijke dingen , gepaste hulpmiddelen , voor bekende gebreken, in dezelven zoude kunnen doen overgaan: opmerkelijk is het intusfchen, dat de huid, zo wel als de zenuwen, voor de olijf olij en't liq. tartari onveranderd zijn gebleeven;maar dat echter de zenuw,na de vermindering van het loogzout, door bijvoeging van water, het verminderd loogzoutig gedeelte heeft aangenomen, en dat zelfde ook heefc plaats gehad in de huid : verkrijgt men nu,door deezv proeven,niet eenigermaate het recht, om te mogen befluiten, dat zo. danige middelen , in eene fpaarzaame hoeveelheid, met water of eenige andere doffe vermengd, bij het leven , zig met onze vochten in 't algemeen, en ook met die der zenuwen, kunnen vereenigen ? Wat is toch de reden, dat fommige lijders , na dat de prikkeling van de aangelegde fpaanfche vliegen zig bij hen doet gewaar worden, in eene droppel-pis vervallen , indien niet eene zekere hoeveelheid, van het loogzoutig deel derzelven, zig met fommige onzer vochten vermengt , en aan de blaas mededeelt ? de ondervinding heeft mij zulks meermaalen doen zien; en begeert men meer getuigenis daaromtrent, men leeze dan, in het tweede Deel. van sERvANDis civibus, de doorwrochte Perhandeling van wijlen den Heere j. de man, en den Heere ypey.  TOT DE-ZELFSTANDIGH8ID DER ZENUWEN. I-JO Maar hoe werken nu de fpaanfche vliegen, tot de vorming van eene blaêr? Hec is bekend, dat de geheele oppervlakte van ons ligchaam, (geen deel daarvan uitgezonderd,) in eenen geduurigen daar van doorwaasfeming is, welke doorwaasfeming moec befchouwd worden , als een luchcvormige ftaac , welke onze vochcen , san de oppervlakte des'Hgchaams aanneemen, en dus ais 't ware etn' eigen' dampkring van ons ligchaam uitmaaken: vermits 'ér nu geen deel van ons ligchaam is, of het bezit een beginlel van warmte-in zig; zo moet Volgen, dat, wanneer het béginfel van warmte in de huid vermeerdert , hetzelve, dan ook de vochten, welken zij in zig bevat, eenen luchtvormigen daat doet aanneemen, waarvoor men dan het woord van doorwaasfeming gebruikt, i Wanneer nu de fijngemaakte fpaanfche vliegen , 't zij onder eenigen pleister gebragt, als bij voorbeeld den fpaanfche- vlieg-pleister, of met eene deegachtige doffe, naar willekeur gemengd, irt diervoegen worden aangelegd, dan volgt, dat de huid die altoos met vocht gevuld, en ter door* waafeminge aanhoudend werkzaam is, de waterige deelen van den pleiscer, of van het deeg, wat het dan ook zijn moge, door derzelver waafem in ftaat ftelt, om het loogzoutig deel der fpaanfche vliegen te ontbinden, en hetzelve met de vochten van de huid te vereenigen; door deeze vereentK 3  150 E* P. SWAGERMAN, PROEVEN BETREKKELIJK ging des fcherpen loogzoucs, worden de uitein* den der zenuwen gevoelig aangedaan, terwijl tevens het beginfel van warmte , ( waarvan noch vaste noch vloeibaare deelen zijn uitgezonderd,) in deszelfs werkend vermogen allengs toeneemt, en daardoor den aanvoer van vochten naar de huid vermeerdert, en ons eene gewaarwording van branding veroorzaakt : uit die vermeerdering volgt noodwending eene ophoping, waardoor, in de meeste gevallen, de opperhuid als eene blaas wordt opgeligt: in andere gevallen nogthans, waarin de graad, van . warmte aanmerkelijk is toegenomen, zo datze zelfs brandende is, vindt men niet alleen de opperhuid tot eene eenvoudige biaêr opgeligt, maar als in eene foort van lilachtige doffe veranderd, dat mij waarfchijnelijk voorkomt, veroorzaakt te worden dooi de ftremming van het gelijachtig deel deiwei; eindelijk, wanneer de toeneemende doffe tot den trap van waare branding overgaat, dan volgt 'er eene verflikte korst, waarin de huid, in haare dikte, zo niet geheel, ten minden voor het grootde gedeelte vervat is, even als of men een brandmiddel hadde aangelegd ; ik heb dien hooggaanden graad van verdikking , tweemaalen in nijne praktijk ontmoet, in vier- en- twintig uuren tijds, en beiden in de heupjicht: beide de •lijderesfen waren, na die uitwerking, volkomep  TOT DE ZELFSTANDIGHEID DER ZENUWEN. I^I ontflagen van haare pijnen; maar, bij de eene verliepen ruim veertien dagen, eer de korst gefcheiden, en ruim zes weeken, eer de geneezing der zweer voltrokken was. Mij dacht, dat deeze genomene proeven, op de huid, hier zeer noodzaakelijk waren, ter verklaaringe van de wijze, hoedanig de uitwendig aangelegde middelen door dezelve kunnen worden aangenomen , na dat ze alvoorens , mee het luchtvormig geworden deel haarer vochten, gefchikt ter doprwaafeminge, in verband gehouden zijn. Indien deeze mijne poogingen, bij het Genootfchap, eenige goedkeuring kunnen verdienen, dan hoop ik in ftaat te mogen blijven, om deezen taak verder te kunnen vervolgen. K 4  VA ARN EEMING . WEGENS HET ZEVENJAARIG VERBLIJF VAN EEN LOODEN PIJPJEN, INEEN' MANLIJKEN-PISWEG: i> o o i JACOB FLIETNER. Dienende in den jaare 1774, als eerfte Heel. meester op 's Lands Fregat van Oorlog de Eendragt, klaagde de Scheeps-Corporaal, oud 27 jaaren , over eene zwaare pijn en branding in den pisweg, vergezeld vr.n veelvuldige, doch altoos zeer geringe , pisonclastingen ; het gevolg (zo hij zeide,) van eenen onlangs bekomen' en geneezen' druiper.  » EEN LOOD^N PIJPJEN IN DEN PISWEGj 1^3 Tk deed hem, in mijae tegenwoordigheid, zijn water maaken, en bevond, dat hij zulks niet doerï konde, dan met eenen zeer dunnen draal, welke, van tijd tot tijd , werd afgebroken door eene flechts druppel wijze vloejing; en tevens, dat uit den, van vooren, ligt ontdoken' pisweg, zig druppelwijs een dik (lijmerig vocht ontlastte ; gelijk "ook, dat de roede, tot omtrent bij den baizak, wèlgefteld, maar van daar tot aan den boog der fchaambeenderen, zeer verhard was. Alle deeze verfchijnzelen deeden mij vermoeden, en aan den lijder zeggen , 'dat het gebrek eenen ouderen oorfproitg had; doch zulks ontkende nij in allen deele, en voegde 'er zelfs bij, dat hij hetzelve niet langer gehad had dan federt veertien dagen. • Door de zachtheid van den pols, en de geringe 'bijzijnde koorts, gerust gedeld, aangaande de ontfteking, gaf ik hem een zacht laxeermiddel, deed den bilnaad beftrijken m3t het ung. neapolita'mim, c-n , zo deeze als den omtrek, dekken met eene gewoone gortpap. Daags daarna vond ik alles in denzelfden toeftand, en zonder eenige meerdere blijk van ontHeking : onderzoekende hierom nu , de gedeldheid van den pisweg, met een verwijdend kaarsjen, "ontdekte ik, op de hoogte van den balzak, eenen tegenftand, dien ik bij geene mogelijkheid'konK 5  154 J- FLIETNER, WAARNEEMING WEGENS de re boven komen : hetzelfde gebeurde bij het opvolgend onderzoek met een zilveren catheter. Drie aaneen volgende weeken , liet ik dus met. voorgemelde uiterlijke behandeling aanhouden, en den lijder tevens gebruik maaken van eenigè, met kwik bedeelde, inwendige geneesmiddelen , hoewel zonder eenige de minde uitwerking. Ten einde van deezen tijd, zeide hij mij, dat hij voor agt jaaren geneezen was van een' druiper; dat, na deeze geneezing, eene aliengskens toeneemende moejelijke pisloozing was achtergebleven; dat hij, ter verhelpinge daarvan, zig zeiven een looden pijpjen vervaardigd had, aan hec eene einde voorzien met twee gaatjens; dat hij dit pijpjen , waaraan twee draaden gehecht waren, gebragt had in den pisweg, en achter het roedenhoofd had vastgebonden; dat de ontlasting der pis, hierdour, zeer begunftigd was, mits hij hec alle drie of'vier dagen naar buicen bragt,en van alle onreinigheden zuiverde; dat, toen hij eens, dit eenigen tijd verzuimd hebbende, en hec pijpjen willende uithaaltn,di bedorvene draaden af braken, mee achterblijving van het pijpjen; dat hij hetzelve naderhand, onaangezien alle daartoe aangewende moeite, nimmer had kunnen buiten brengen; dat het eind*.lijk, nu ruim zeven jaaren, daarin was gehuisvest geweest, en hij, van tijd tot tijd, de pis moejelijker, en in kleinere hoeveelheden, ontlast had.  EEN LOODEN PIJPJEN IN DEN PISWEG." 155 Met de oorzaak van het gebrek, nu bekend geworden zijnde, beproefde ik het pijpjen terug te brengen, door infpuiting met warme olij, en eene zachte voorwaards drukking met de vingeren ; dan, hoe dikwerf ik zulks herhaalde, was en bleef hetzelve Iteeds volftrekt onverplaatsbaar. Ik befloot hierom het wegteneemen door eene infnijding ; doch vond den lijder te vreesachtig om zig daaraan te onderwerpen, en was des verpligt, hem aan zijn noodlot overtelaaren. Door afwisfelende fluipkoortfen, mear en meer moejelijkere pisloozing, en gebrek aan behoorelijke flaap, uitermaate verzwakt en vermagerd, vervoegde hij zig, den iaden Maart van het volgende jaar, wederom bij mij, met verzoek van hulp, en belofte van onderwerping aan alles wat ik daartoe noodig oordeelde. Ik plaatfte hem dienvolgends terftond, best mogelijk; deed door twee helpers de dijen van elkander, en den balzak achterwaards houden; hield zelf, met mijne linker hand, de roede uitgeftrekt, en deed, juist op het pijpjen, eene infnijding van één duim lengte, in den pisweg, welke ik vervolgends tot zo verre vergrootte, dat ik hetzelve met een tangetjen konde vatten en uitnaaien. Die verricht zijnde, bleek mij, dat het pijpjen  Ï^O* J.' PLIETNER, WAARNEEMING WEGÉNS één en een halve duim lang was; de dikte bad van eene middenmaatige bougie ; aan deszelfs beide binden eironde knopjens droeg , en, van buiten ftiet alleen , maar ook van binnen, met eene dikke fteenachtige korst begroeid was. Onmiddelijk na deszelfs Wegneeming, ontlastte "de lijder vrij gemaklijk ruim ' vier oneen pis, die eene volmaakt zwarte kleur hadt, niet zonder merkelijk gevoel van verligting:' eene gelijke pis beeft hij nog twee« of drie-maaien hierna geïousd; doch in 't vervolg niet meerder: de pisweg, ter plaatze waar het pijpjen gezéten had, was verhard, en meer band- dan vlies-achtig. ' Ter geneezinge, bragt ik , dóór het geheele beloop des pisvvegs, eerst dunne, vervolgends dikkere bougies ; vereenigde dé lippen der wonde 'door hechtpleisters; dekte deezen met droog pluk. zei en een los aangelegd kringswijs windzel ; en hield den balzak gekeerd naar achteren, door een T verband, het welk in zijn midden eene opening 'had ter doorlaatinge der roede. Alle deeze voorzorgen beletteden niet dat'er eene ihrijpeling van pis gebeurde in het celwijs 'weefzel van-den balzak; welke gevólgd werd van ontfteking en verzweering, en mij , na verloop van 14 dagen, noodzaakte tot het doen eener infnijdinge in dit deel, tot ontlasting van den etter. • Na deezen tijd nogthans, gefchiedde onder eene  een looden pijpjen in den pisweg. I57 eenvoudige behandeling der wonde , de dagelijkfche ontlasting van de pis allengskens minder dikwijls, en in grootér hoeveelheid ; werd de pisweg hoe langer hoe wijder, en had ik het genoegen, van in omtrent zes weeken den lijder derrhaate te geneezen, dat hij wederom willekeurig, en meteenen volkomenen ftraal, zijn water ontlasten konde. Het uitgenomen pijpjen berust thans in handen van den Hoogleeraar a. bonn, wien ik hetzelve gefchonken heb, en is, naar eene allezins naauwkeurige tekening, welke zijn Ed. daarvan heeft doen vervaardigen , in de vierde Figuur van da vijfde Plaat afgebeeld.  VJERZAMELING VAN WAARNEEMINGEN i OVER DE BREUKSNIJDING: DOOR J. KRAGTINGH. Daar het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amfterdara, bij deszelfs tweede Programma, een gefchenk aanbiedt, aan den Schrijver van eene, door hetzelve belangrijkst gekeurde verhandeling, of verzameling van eigene waarneemingen, vooral tot het prafticaal  WAARNEEMINGEN OVER DE BREUKSNIJDING. 159 gedeelte der Heel- of Vroed-kunde behoorende , heeft mij dit aangefpoord, om te beproeven, of ik aan dit heilzaam oogmerk des Genootfchaps konde beantwoorden, met hetzelve deeze verzameling van eigene waarneemingen over de breukfnijding, ter beoordeelinge aantebieden. De breuken behooren zeker niet tot de minst voorkomende heelkundige ziekten, en voor zo verre deeze alleenlijk vereifchen met eenen breukband ingehouden te worden , heeft men dit ftuk tot eenen redelijken trap van volkomenheid gebragt, alhoewel 'er hier en daar nog gaapingen in voorkomen. Dan, de breuken bevinden zig dikwerf in dien toeftand , dat het aan den geoefendften Heelarts ondoenlijk is, om, op de meest gewoone wijze, met de hand ingebragt te kunnen worden, en wanneer zig hierbij pijn, fpanning, ontfteking, geduurig braaken, gepaard met een' beletten afgang, vertoonen, oordeelt men, dat de ruimte van het darmkanaal is onderfchept en toegedrukt geworden: deeze gevallen zijn bekend onder den naam van beklemde breuken. De oorzaaken deezer beklemming zijn zeer onderfcheiden ;in het algemeen is 'er ontfteking mede gepaard, het zij deeze de oorzaak of het gevolg der beklemming is ; voor het overige, geeven «ene krampachtige zamentrekking der deelen langs  lÓO J. KRAGTINGH, WAARNEEMINGEN - welke de breuk uitkomt; ophooping van drekfroffen in den darmbuis; uitzetting der in den darm bevat wordende lucht; vernaauwing van den darm zei ven, of van den breukzak, gelegenheid toe dit toeval. Het ware te wenfehen, dat men altoos, en in alle gelegenheden, de bepaalde oorzaak der beklemming konde onderkennen, om daarnaar de hulpmiddelen, ter wegneeminge van dit toeval,te kunnen aanwenden; doch dit is ongelukkig veelal het geval niet. In weêrwil der beste hulpmiddelen en gefchiktfte aanvoeging derzelven, vindt zig de Heelmeester maar al te dikwijls te leur gefield, in het opiuimen der beklemminge,en des in de onvermijdelijke noodzaakelijkheid gebragt om de breukfnijding te doen, wil hij anders den lijder, zonder het beproeven dier operatie, niet laaten fterven. Men moet zig ten hoogilen verwonderen, dat deeze kunstbewerking, in ons Land, zo zeldzaam verricht wordt , daar dezelve bij de Franfche en Engelfche Heelmeesters veel algemeener, en met den besten uitflag, wordt ondernomen : immers, in onze grootfte fleden zijn maar weinig Heelmeesters die deeze operatie uitoefenen; terwijl ze. door de Heelkundigen der kleinere lieden zeldzaam, en door die ten platten lande bijna geheel niet gedaan wordt. Als  OVER. DE BREUKSNIJDING. l6l Als eene der redenen, van het zo fpaarzaam verrichten deezer kunstbewerking, behoort, naar mijne gedachten, in aanmerking genomen te wor* den, dat fommige, waarlijk ervarene Heelkundigen , meesc. te veel vertrouwen ftellen in de gewoone , of bijzonder aangeprezene hulpmiddelen om de beklemming, zonder de operatie, te doen ophouden, en zig met deeze hoop zo lang vleien, tot dat, indien men eindelijk tot de breukfnijding beftuit, men bij het doen derzelve ondervindt, dat ze te laat is ondernomen geworden, of wel dat, fhande het toedienen der beste geneesmiddelen, en terwijl men zig met de hoop vleit van daarmede te zullen flaagen, de toevallen eensklaps derwijze verergeren, dat alle verfchijnzelen eenen naderenden dood voorfpellen, en het derhalven roekeloos zoude zijn, in deeze omftandigheden, de operatie te willen onderneemen. Ik zelf beken eene ongelukkige onder /inding van deezen aart, voor eenige jaarenj gehad te hebben, in eene bejaarde vrijfter, bij wie de toevallen der beklemming niet zeer dringende waren, dan, daar dezelven echter naar de gewoone middelen niet luisterden, beüooten haare beide GeTjeesheeren met mij, op den derden dag, des voormiddags , om , zo alles in denzelfden ftaat bleef, dien namiddag de breukfnijding te doen» II. DEEL» L  152 J. KRAGTINGH, W AAR NE E MIN GEN Op dien tijd bij de lijderesfe komende, vonden wij alle toevallen verminderd , en «zelfs, zo het fcheen, de breuk eenigzins kleiner, alhoewel niec inbrengbaar, waarom de operatie werd uitgeHeld : deeze verfchijnfelen waren nogthans zeer bedriegelijk, want na 24 uuren was de toeftand derwijze verergerd, dat het niet raadzaam was de operatie te onderneemen ; ook ftierf de lijderes weinige uuren daarna. Somtijds gaan ook de toevallen zo fpoedig voord, dat 'er genoegzaam geen tijd is om de vereischte middelen, ter wegneeminge derzei ven, te beproeven; terwijl de tekenen van verderving zig binnen weinige uuren openbaaren. Voor eenige jaaren werd ik in confult geroepen, bij eenen lijder met eene beklemde lieschbreuk; het was 18 uuren dat de breuk beklemd was, en, ondanks de gefchiktfte middelen in dien tusfchentijd aange. wend , en de lijder in het best van zijn leven ware, vond ik reeds alle tekenen van verderving; dit was des het geval niet om de kunstbewerking te onderneemen — ook ftierf de lijder één uur na het gehouden confult. Eene andere reden , waarom de breukfnijding zeldzaam in ons Land verricht wordt, is de vrees-achtigheid van fommige Heelmeesters, om kunstbewerkingen van veel belang, waaronder de breukfnijding met recht mag gefteld worden, te onder»  OVER ÖE BRE.ÜKSNlJDiNÖ» fieerrien \ deeze Vree* vloeit Voord , esnsdeqls üit den aart vatt de operatie zelve; zij zijn naamtfjk beducht, of dezelve niec naar den eisch te zullen kunnen uitvoeren, of onder de kunstbewerking onoverkomelijke zwaarigheden te zullen ontmoeten \ ten anderen vreezen zij , dat, indien hunne onderneeming niet met eenen gelukkigen uitüag bekroond wordt, zij in hunnen goedei haam fchade zullen Ijiden» Maar eene fchandelijke en ftrafwaardige reden van het riet onderneemen der kunstbewerking» en hec laaten derven des lijders, is wanneer de Heelmeester zelf, de- operatie niet durvende of kunnende uitvoeren* den lijder 'er van doet affchrikken, met hem daarin zo veele zwaarigheden voorceftellen, dat hij 'er bij geene mogelijkheid toe kan befluiten, en de 11 eimeester teftens re verwaand is> om.eenen anderen, die de breukfnijding zoude kunnen doen, tot hulp te roepen: ik zoude van dit geval niet fpreeken, en het zelfs voor onmogelijk houden, zo ik ef geene bevinding van hadde» Na het voorafgaan deezer aanmerkingen-, zal ik ter zaake treeden , met de opgave: vin een twaalftal waarneemingen , wrarin de Breuk'hij» ding door mij is verrichc geworden, ei waaruit, naar mijn inzien, zal blijken: i.) dat dezelve in deeze gevallen voiftrekc onontbeereiijk wasS L a  I6"4 J. KRAGTINGH, WAARNEEMINGEN Q.) dat de operatie, te lang uitgefteld wordende, veelal mislukt, althans veel onzekerer was; 3.)dat men zig nagenoeg een zeker en gunltig gevolg kan belooven , wanneer de kunstbewerking bij tijds ondernomen wordt, en ten 4.) beoog ik daar mede alle jonge Heelmeesters aantemoedigen, Om toch niet hunne lijders, zonder de operatie te beproeven, re laaten derven. Eerfie Waarneeming. c. j., een man van 34 jaaren, had reeds van zijne vroegfte jeugd, aan een lieschbreuk onderhevig geweest, en daar voor wel eenen breukband gedragen , doch met geene genoegzaame oplettendheid; zijnde de breuk dan eens in dan uit, tot dezelve, op zekeren tijd weder uitgaande,terftond pijnlijk werd, en door den lijder niet, volgends zijn gewoonte, konde ingebragt worden: men verzocht mij te hulp , ra dat de beklemming reeds 14 uuren geduurd had. Ik vond een breuk tot in den balzak doorgaande, zeer pijnlijk op het aanraaken, en door de geweldige zamentrekking der liesch - fpleet, als het ware aan eenen deel hangende: de pols was bard en vol, en de lijder braakte alles uit: drie of vier kort op elkander gedaane aderlaatingen; het van tijd tot tijd aanwenden van verzachtende  rover de breuksnijding^ ió~5 rars-infpui tingen; hbt aanleggen van weekmaakende pappen ; beproevingen met den tabaksklisteer; met één woord, alles wat in (laat was pm de ontfteking en Ipanning te verminderen, w'erd, hoewel vruchtloos, aangewend, terwijl de toevallen van beklemming hardnekkig bleeven aanhouden. Ik had den lijder reeds van het begin af gezegd, dat, indien deeze middelen niet fpoedig aan het oogmerk beantwoordden, de operatie het eenige was waardoor hij gered konde worden, en hem dus voorbereid hebbende , had zulks ten gevolge, dat ik hem nu gemaklijk daartoe konde doen befluiten. fj Ik kan niet afzijn hier aantemerken , dat het zeer veel verfchilt, op welke eene wijze men de lijders, tot het ondergaan van operatiën , tracht overtehaalen; ik heb meestal, zo in dit als in andere gevallen, het genoegen gehad van in mijn ' oogmerk te flaagen. Tot de kunstbewerking beflooten zijnde, verzocht ik den Heere j. rocquette, Med. Dr, Lector in de Ontleed- Heel- en Vroed-kunde alhier, •daarbij te willen adfisteeren, en ik ondernam dezelve, na dat de beklemming 38 uuren geduurd had. Daar de breuk zig tot onder in den balzak uit» jftrekte , doorfneed ik de bekleedzelen in de ge* L 3  lOÏT J. KirAQT/!N<3H, :WAAR.NEEMINQEN lieele lengte van het gezwel, waarna, het vee* vlies afgefcheiden zijnde , de breukzak zig vertoonde, die, alhoewel het eene verouderde breuk ware, geene buitengewoone dikte had aangenomen, De breukzak aan deszelfs onderfte gedeelte voorzichtig geopend hebbende, verlengde ik cieeze opening tot aan den lieschring: een zeer uitgezet en ontfteken" deel des darms was 'er in bevat. De zeer gefpannen en zamengetrokken lieschfpleet, verfchafce niet weinig moeite , om 'er eene dunne vleugelfonde intebrengen; na de inwijding gedaan en de fonde weggenomen te hebben, zakte 'er, door eene persfing die de lijder deed , zulk een aanmerkelijk gedeelte des darms naar buiten, dat het verre dat geene het welk in de breuk bevat was overtrof; bij welke gelegenheid men het aanmerkelijk verfchil van kleur, tusfchen het al en niet ontdoken deel, duidelijk konde waarneemen : met veel omzich- tigheid werd echter al het uitgezakte weder in.gebragc. Wij ftonden zeer verwonderd, na de inbrenging der deelen, geen bijzonderen breukzak te vinden , wijl de bal zig geheel ontbloot van hec fchc'e.lies vertoonde, en in onmiddelijke-aanjaaking met den darm geweest was, .het geen Qm de^dbefluüen, dat het een aangeboren breuk  over. de breuksnijding." ï*>7 was geweest, en dat des het fchedevlies den eigenlijken breukzak had uitgemaakt. Alle toevallen verdweenen na de kunstbewerking; de behandeling is verder zeer eenvoudig geweest, en 'er hebben zig geene bijzonderheden in ongedaan, zijnde de lijder in zes weeken geneezen. Na de geneezing heb ik een' breukband aangelegd , zo als ik in alle gevallen gedaan heb, en deeze voorzorg was zeer noodzaakelijk , daar de breuk weder uitzakte. Tweede Waarneeming. h. k., oud 28 jaaren, woonende één uur buiten de Stad, kwam bij mij aan huis, en verhaalde mij, bij zijn' Geneesheer geweest te zijn, om een middel tegen koliek-pijn en verzeilende braakingen , welke hem den voorigen dag overvallen waren; dan deeze, hem ondervraagende, ontdekte eene breuk, en raadde hem, zig terftond bij mij te vervoegen: bij het onderzoek bleek, dat hij eene beklemde balzaks-breuk had. . De lijder was dien morgen te voet van zijn huis gekomen, en niéttegendaande ik hem al het gevaar onder het oog bragt, waarin hij zig bevond, en zeer fterk aanraadde niet weer naar buiten te gaan , maar in de ftad te blijven, kon ik echter niets op L 4  168 J. KR AG-TINO-H-, WAARNEEMINGEN hem verwinnen, en moest mij vergenoégen, met hem eene ruime aderlaating te doen , waarna hfj weder, te voet, alhoewel met de hevigfle pijn, naar huis ging: de reden, waarom hij niet in 'de Stad wilde blijven, was, dat hij, van zijne jeugd af deeze breuk gehad hebbende, zig meer dan ééns in denzelfden toedand had bevonden, doch telkens daaiuit weder gered was, hoopende hij, alhoewel dit toeval thans langer aanhield dan gewoonlijk, dat het zig nog wel zoude fchikken. Ik moet hier bijvoegen', dac de breuk iinds lang niet meer geheel kon ingebragt worden, maar dat 'er altoos een gedeelte van buiten bleef: op den volgenden dag kreeg ik, laat in den namiddag, bericht, dat men den lijder in de Stad had gebragt, en men verzocht mij bij hem te willen komen. Alle de toevallen van beklemming waren niet alleen dezelfde gebleeven, maar verergerd: tusfchen dit en den volgenden morgen, werden den lijder, die derk en bloedrijk was, nog vier aderiaatingen gedaan, eenige verzachtende lavementen gezet, weekmaakende ftovingen en pappen aangelegd; doch, in weerwil van alle deeze middelen , vermeerderden de toevallen; om welke reden ik den lijder de kunstbewerking voordelde , waarin hij terftond bewilligde: de breuk was nu drie dagen beklemd geweest.  over de breuksnijding. l6$> Ik deed de operatie in tegenwoordigheid van den Heere j.rocquette: de bekleedzelen geo• pend, en het vetvlies afgefcheiden zijnde, ontlastten 'er zig, bij het openmaaken van den breukzak, ruim drie oneen helder vocht, even als bij de aftapping van eene waterbreuk: na de geheele doorfnijding van den breukzak , vertoonde 'er zig een groote klomp van.het darmnet, dat ontaart was, en uit op elkander gepakte vetklonters beftond: op het eerfte voorkomen fcheen het, als of deeze masfa alleen de ingehoudene ftoffe der breuk uitmaakte, en het was niet dan na een naauwkeurig onderzoek, en het voorzichtig ontwikkelen deezer deelen, dat zig eindelijk een klein beklemd gedeelte des darms openbaarde, het welk reeds eene donkere, naar het paarsch hellende kleur , had aangenomen, en in het darmnet verfcholen zat: met zeer veel moeite de vleugelfonde door den lieschring gebragt, en deezen verwijd hebbende, bragt ik den darm zeer gemaklijk naar binnen; doch dit gelukte niet met het net, het welk bij nader onderzoek bleek, rondsom den lieschring vastgegroeid te zijn ; waarom wij befloten hetzelve, zo nabij de vastgroejing als mogelijk ware, aftefnijden, hebbende 'er alvoorens, uit voorzorg, een bindzel omgelegd , waarna de wonde met droog plukzel verbonden, en met het gewoone verband bezorgd werd: L 5  IfO J. KRAGTINGHj WAARNEEMINGEN het afgefnede ftuk van het net woog 125 lood. De toevallen der beklemming hielden terftond op, en de geneezing was, met eene eenvoudige behandeling, binnen zes weeken yolbragt. Derde Waarneeming. De vrouw van h. v. , oud 55 jaaren , zeer zwaarlijvig en vet, had eene beklemde breuk; zij woonde één uur buiten de Stad, en de Heelmeester van het Dorp, na aanwending der gewoone hulpmiddelen, als aderlaatingen, lavementen en pappen , geene verbetering befpeurende, liet den Geneesheer j. van der hout en mij ter hulpe vraagen: de breuk was nu twee dagen beklemd geweest. Het was des avonds ten elf uuren, dat ik bij de lijderesfe kwam, en vond eene kleine dijebreuk, derwijze in het vet gelegen, dat men ze naauwlijks konde zien, gepaard met alle verfchijnfelen van eene geweldige beklemming , het gewoone geval van de kleinfte breuken: dit en de hevige pijn bij het aanraaken, deeden mij terftond tot de kunstbewerking overgaan , waartoe de lijderes zeer bewilligd was. - Na dat ik , met zeer veel moeite, door de groote hoeveelheid van vet, den breukzak ontbloot en geopend had, bevond zig een klein ge»  OVER DE BREUKSNIJDING, l?t deelte van den darm in denzelven r dat door eene geweldige ontfteking was aangedaan , hebbende een zeer donker roode kleur: niet minder moeite ondervond ik om de fonde onder den Falloppiaanfchen band te brengen, ten einde deezen te verwijden, het welk echter eindelijk gelakte, waarna ik den darm inbragt, en op de gewoone wijze verbond. In weêrwil der gedaane kunstbewerking hielden echter de toevallen aan: den volgenden dag vond ik bij de lijderes nog neigingen tot braaken, hoewel niet zo hevig als vóór de operatie; doch de buik was gefpannen en pijnlijk, 'er was geen afgang geweest, en de pols was ingetrokken: ik deed nog eene aderlaating, liet verzachtende lavementen zetten, en over den buik weekmaakende pappen aanleggen; dan, ondanks dit alles, ftierf de lijderes in den volgenden nacht. ■ Ik twijfel geen oogenblik, of ieder zal met mij inftemmen, dat in dit geval de ontdeking zig niet alleen bepaald heeft bij het beklemde gedeelte des darms, maar zeer waarfchijnelijk, reeds vóór de operatie, het overige van den darmbuis had ingenomen, en dat derhalven de lijderes aan de gevolgen daarvan is overleeden: .ware de breukfnijding 24 uuren vroeger ondernomen geweest, zij ware misfchien met den besten uitflag verricht geworden.  't?Z j. kragtingh, waarneemingen Vierde Waarneeming. j. d. h., eene vrijster van ruim 50 jaaren» kreeg «ene- dijebreuk , die terftond beklemd geraakte, gepaard met de gewoone toevallen: de lijderesfe zig verbeeldende koliek-pijnen te hebben, liet den Geneesheer j. willbmse gz. roepen; doch deeze, uit de verfchijnzelen eene breuk onderftellende, verzocht dit te mogen onderzoeken, en, eene kleine zwelling ontdekkende, werd mijne hulp gevraagd. De breuk was klein, zeer pijnlijk, en de overige toevallen vrij geweldig; de gewoone hulpmiddelen ter ontfpanninge, kort op elkander aangewend, deeden geen vrucht; ik ftelde de.kunstbewerking voor, en volbragc dezelve na eene beklemming van 18 uuren. Bij de operatie openbaarde zig niets bijzonders; in dén breukzak bevond zig alleen een klein gedeelte des darms, dat in eenen hoogen graad van ontfteking was: na de inbrenging daarvan bedaarden allengs de toevallen, en de lijderes genas voorfpoedig en gelukkig. Vijfde Waarneeming. - De vrouw van c. h., oud.45 jaaren, en moeder van agt kinderen , verzocht mijne .hulp , na  over de breuksnijding. 1/3 zij' reeds vijf dagen aan eenen beletten afgang, hevige pijnen in den onderbuik, en een aanhoudend braaken onderhevig was, hec geen haar de;i Geneesheer j. van der hout had doen verzoeken; doch deeze, uic de verfchijnzelen eene beklemde breuk onderdellende, raadde haar een' Ileelmeescer te roepen. 'Er werd een klein gezwelletjen in de liesch ont« dekt, en men beproefde alle mogelijke hulpmiddelen. Bij mijne komst had men reeds vier ruime aderlaatirgen gedaan, verfcheide verzachtende lavementen en tweemaal de tabaks«clijsteer gezet, terwijl men de breuk aanhoudend met eene weekmaakende pap bedekt hield. Bij het onderzoek vond ik het bovengezegde gezwelletjen, aan de rechter zijde, ter gewoone plaatze der dijebreuken, hebbende de grootte van een groote noot, van een overdwars langwerpige gedaante, was vrij hard, op het gevoel eenigzins verfchuifbaar, en had eene dunne ba fis j de lijderes verhaalde mij, dit ongemak reeds veele jaaren gehad, doch 'er nimmer iet voor gedaan te hebben. Daar de lijderes , onaangesien den tijd der beklemminge, naar allen fchijn nog niet hoopeloos konde verklaard worden, ftelde ik de kunstbewerking voor; doch deeze werd terftond afgeflagen, en het was niet voor den volgenden dag, d.n  if4 J' KRAÖtlNGHj WA ARfoEÊMINGÈf» zesden der beklemminge, des namiddags ten vief uure y dat men 'er in toeüemde; Alhoewel de omilandigheden thans veel ongunih'ger waren, befloot ik echter de operatie te doens mij verzekerd houdende, dat daardoor de dood niet zou verhaast worden»en weetende dat men nog wel eens in zulk een laat tijdperk der ziekte geflaagd was; mij tenens de Ipreuk van cïlsüs herinnerende, dat het beter is een twijfelachtig middel te beproe* ven, dan niets te doen: daar mij echter het ge^ brek niet als eene gewoone breuk voorkwam, en ik des vreesde, dat 'er iet bijzonders mogt plaats hebben, en daarenboven de beklemming zo lang geduurd had, dat 'er maar weinig hoop op een goed gevolg der operatie overbleef, verzocht ik den Heer j. rocquette tot mijne hulp. De huid in de uitgedrektheid der breuk door* gefneden , en het vetvlies afgefcheiden zijn de 3 vond ik den breukzak allerw.ege vastgegroeid.» deeze met zeer veel moeite eindelijk van de rondom gelegene deelen losgemaakt hebbende, donden wij zeer verwonderd, eert ligchaam aantetreffen, geheel onderfcheiden van eenen gewoonen, en met den darm of het net opgevulden breukzak: het was een bijna fteenharde klomp, knobbelachtig , en met eene fpitfe punt, die naar de fchaamte gekeerd was, uidopende; dit ligchaam had eene bruine kleur, hing als het ware aan een' dunnen  OVËR DE BREUKSNIJDING. fteel, en was naar alle zijden beweegbaar; 'er was nergens eene zachte of meer verhevene plaats, een verfchijnzel anders bij het meerderdeel der beklemde breuken te vinden, waarin doorgaands een weinig vocht bevat is, en alwaar de breukzak het veiligst kan geopend worden: ik beproefde eene kleine infnijding in dit ligchaam te doen , doch het fcheen aldaar van denzelfden aart re weezen als van buiten: wij beflooten derhalven den Falloppiaanfchen band te verwijden , in hoope dat zulks een meerder licht over dit geval zoude ver* fpreiden, het welk verricht hebbende, derwijze, dat ik den vinger in de holte des buiks konde brengen, werd echter de aart des gebreks daardoor niet opgehelderd, vermits het nu nog meerder een bijzonder ligchaam fcheen te zijn, met eene dunne ha fis zeer diep vastgehecht, en alhoewel het in alle richtingen konde bewogen worden, was het echter ondoenlijk om het eenigzins naar buiten te trekken: dit alles deed ons onderftellen, dat het een bijzonder gezwel zoude zijn, en dat de oorzaak der toevallen in de buiksholte zelve, moest gezocht worden, werwaards wij onze nafpeuringen niet, konden vervolgen, en des van alie verdere onderzoekingen moesten afzien. Den volgenden dag was de lijderes in eenen zeer Hechten ftaat, alle verfchijnzelen gaven eenen naderenden dood te kennen, die ook nog dien zelf-  Ij6 j. kragtingh, w a a.r n eeminge n den avond voorviel : men zal ligtlijk befeffen, dat 'er een groot verlangen was, om die geval in het doode ligchaam te onderzoeken, en alhoewel dit niet gemaküjk te verkrijgen ware, gelukte het echter eindelijk. De bij de kunstbewerking gemaakte wonde opwaards, tot in de holte des buiks, verlengd hebbende , zagen wij een gedeelte van den darm, waaraan de harde klomp was vastgehecht, zijnde het een en ander van de achterzijde aan de naastgelegene deelen vastgegroeid ; deeze vasthechting voorzichtig losgemaakt hebbende, was ik in ftaat, het voor als nog onbekende ligchaam , met den darm, naar buiten te trekken, waarop wij befioten, den darm, ter wederzijden, op eenen genoegzaamen afftand, aftebinden, en het tusfchen deeze bindzels gelegen Huk wegteneemen, teneinde hetzelve nader te onderzoeken, zijnde 'er veel behendigheid nodig om dit ftuk niedeteneemen, aangezien de nabeftaanden alles met een oplettend oog waarnamen, waarom wij ook van een verder onderzoek moesten afzien. Bij de nafpeuring van dit ftuk bleek het, dat een zakswijs verlengzel van den eenen wand des darms , in den breukzak beklemd was, en des de zogenaamde breuk van littre uitmaakte; terwijl echter het overige van den darmbuis eene genocgzaame ruimte fcheen behouden te hebben ;  OVER DE BREUKSNIJDING. I77 ben; de zeer ontaane zak had eene bandachtige hardheid aangenomen , was anderhalyen duim lang, en doorgefneden zijnde, vond men deszelfs boorden een hal ven duim dik; het zakswijs ver* lengzel van den darm had de lengte van drie vierde duim (*). Meer dan ééne bijzonderheid komen in dit geval voor , die bij gewoone beklemde breuken niet gevonden worden. Alhoewel het zeldzaam zij, bij de kunstbewerking deeze foort van breuken aantetreffen , geloof ik echter, dat men in da geval, niet altoos de toevallen van beklemming zo geweldig en onveranderd, ondanks de aangewende hulpmiddelen, ziet voordduuren , om dat 'er altoos eene zekere ruimte in den darmbuis overblijft, die in de beklemming niet begreepen is; doch wanneer de ontfteking zig niet alleen bij het beklemde gedeelte bepaalt, maar ook het overige van het darmkanaal inneemt, dan zullen de toevallen van eene volkomene verftopping des darms, niet nalaaten te verfchijnen : in ons geval blijkt ook, uit het preparaat, dat 'er eene genoegzaame ruimte was overgebleeven om de ftoffen doortelaaten; dan ,• de oudheid van de breuk, die, volgends het zeggen der lijderesfe, meer dan twaalf jaaren aanwezig en altoos uitgezakt (*) Zie Plaat V. Fig. I, s en 3. II. DEEL. M  I78 J. KRAGTINGH, WA ARNSEMINGEN was geweest, draagt allezins blijken, dat de darmen breuk-zak beiden , reeds van het begin af, met de bijgelegene deelen zijn veréénigd geworden; dat deeze deelen, beklemd geraakt zijnde, ook het overige vastgegroeide deel des darms is uitgerekt geworden , en deszelfs wormswijze beweging is verloren geraakt, terwijl door de uitbreiding der ontdeking, de nog overgebleevene ruimte is uitgewischt, en de doorgang der ftoffen geheel is onderfchept geworden: dat deeze vastgroejing van zeer langen tijd heeft plaats gehad, wordt verder bevestigd door de verregaande ontaardng des breukzaks: uit deeze vasthechting kan ook verklaard worden da onmogelijkheid, om, bij de operatie, den darm naar buiten te trekken, het geen anders de duisterheid van dit geval , op dat tijdftip, reeds weggenomen zoude hebben: eindelijk kan men hieruit nog adeiden, dat, al ware de kunstbewerking vroeger ondernomen geweest , dezelve echter niet beter zoude geflaagd zijn, vermits de verzeilende ongunftige omftandigheden toch eveneens plaats hadden, ten ware, door meerder ruimte van tijd te hebben, de opvolgende onderzoekingen ook meerder lichts over dit geval verfpreid hadden. Ditzelfde geval heeft mij echter geleerd , en misfchien kan het andere Heelkundigen van nut zijn, om bij de breukfnijding, hoe bijzonder, hoe  ovër DE BREUKSNIJDING. ïfQ ontaart, het ligchaam, dat men denkt de breukzak te moeten weezen, zig ook moge voordoen, dit nimmer te laaten zitten, zonder hetzelve tot in zijn grond , doch voorzichtig, doorgekliefd te hebben, en alhoewel dit fomtijds gelegenheid kan geeven tot het kwetzen des darms, met welke eene omzichtigheid men ook te werk ga , is dit nogthans, naar mijn inzien, minder gevaarlijk, dan de operatie tot zo verre volvoerd, en den lijder geen het minlte nut toegebragt te hebben» Zesde Waarneeming. m. n. , een dienstmaagd van 25! jaaren, had finds langen tijd een dijebreuk aan de rechter zijde, waarvoor men eenen breukband had aangelegd, doch haar gewoone Heelmeester overleeden zijnde, ben ik, op drie onderfcheidene tijden, bij haar geroepen, wanneer ik telkens de breuk beklemd vond, verzeld van de gewoone toevallen, het welke zij mij verhaalde reeds jmeerniaalen gebeurd te zijn; ik flaagde ieder keer gelukkig met de beklemming, door de aangewende middelen, wegteneemen : daar het mij echter voorkwam, dat haar breukband niet wel gefchikt was om de breuk intehouden, te meer, om dat zij gewoon was denzelven boven de heup van de tegenzijde aanteleggen, deed ik eenen anderen breukband voor haar M 2  l8o j. kragtingh, waarneem ingen. gereed maaken; doch, het zij dat deeze haar ongewoon , of dat zij niet oplettend genoeg ware om denzelven wèlaangevoegd te houden, althans de breuk zakte na eenigen tijd wederom uit, en was terltond beklemd. De toevallen waren thans veel heviger dan bij de voorige beklemmingen; de breuk had de grootte van een klein hoender ei , was zeer gelpannen, pijnlijk op het aanraaken, en had eene overdwars langwerpige gedaante: vier kort op elkander gedaane aderlaatingen , verzachtende lavementen , Hovingen en pappen, vruchtloos gebezigd zijnde, ftelde ik de kunstbewerking vóór, waarinde lijderes gereedlijk toeftemde. Ik deed de operatie na eene beklemming van 41 uuren; de Heer j rocquette was 'er bij tegenwoordig: bij denzelven kwam inzonderheid in aanmerking, dat de breukzak zeer dun, en derwijze over de uitgezakte deelen gefpannen was, dat hij met dezelve als één ligchaam fcheen uittemaaken , het geen de.grootfte omzichtigheid in het openen vereischte, te meer, zo als naderhand bleek, diar alleen de darm 'er in bevat was, die zig in eenen geweldigen ftaat van ontfteking be. vond, en om welke de Failoppiaanfche band derwijze gekneld was, dat ik niet dan met zeer veel moeite ';e fonde 'er konde onderbrengen, om de infnijding te doen.  OVER DE BREUKSNIJDING. l8l De toevallen hielden na de kunstbewerking terftond op, terwijl'er, geduurende de verdere behandeling, niets bijzonders vorviel, en de ge' neezing m zes weeken volbragt was. Zevende Waarneeming. De weduwe van g. v., eene vrouw van 57 jaaren, kreeg eene lieschbreuk aan de rechter zijde: de pijn was zo hevig en de braakingen zo aanhoudend, dat zij mij in den nacht deed roepen, zijnde de breuk den voorigen dag, des namiddags, uitgezakt. Ik vond een kleine, doch zeer pijnlijke en gefpanne breuk; de pols, die zeer hard en vol was, gaf eenen hevigen trap van ontfteking te kennen; 'er werden kort op elkander drie ruime aderlatingen gedaan , "herhaalde lavementen gezet, en weekmaakende pappen aangelegd : in weêrwil van dit alles, vermeerderden echter de toevallen derwijze, dat ik, voor fiechter gevolgen beducht, reeds in den namiddag tot de operatie bedoor, hebbende de beklemming nu 24 uuren geduurd. Bij de kunstbewerking waren de Geneesheeren j. roquktte en j. van der hout tegenwoordig: de breukzak was minder gefpannen dan in de voorige waarneming; een uitpuilende plaats, waarin een weinig vocht bevat was, deed mij M 3  ï8s j, kragtingh, waarneemingen denzelven aldaar openen: de darm, die alleen bevat was in den zak, bevond zig zeer. ontduken, en de liesehring llerk zamengetro\ken, na wélks infnijding bet uitgezakte deel werd ingebragt; de toevallen verdweenen , en de geneezing volgde gelukkig. Bij deeze lijderes is de breuk niet alleen wedergekomen , maar veel grooter dan te vooren, en is zelfs niet dan met veel moeite, door eenen breukband, kunnen ingehouden worden: mis* fchien is in dit geval de liesehring wat te veel ver. wijd geworden, en, bij de geneezing zig niet genoeg vernaauwd hebbende, is 'er eene meerder© gelegenheid tot uitzakking overgebleven. Agtfte Waarneeming, ! n. h., oud ruim 60 jaaren, had langen tijd eene lieschbreuk gehad, en daarvoor een' bandgedragen ; doch door eene zwaure borstziekte overvallen zijnde, was 'er, alhoewel het gevaar ge weeken fcheen, eene hoest overgebleeven, die oorzaak was dat de breuk uitzakte, welke daarop terftond beklemd geraakte. Zijn gewoone Heelmeester had twee aderlaatingen gedaan, lavementen gezet, en op de breuk Weekmaakende aanlegzels gebruikt; doch de toe-  over de breuksnijding. 1?>3 vallen niet verminderende, werd mijne hulp, op een derden dag der beklemminge, verzocht. Ik vond eene beklemde balzaksbreuk, die veel pijnlijker was dan men doorgaands in foortgclijken aantreft, gepaard met de gewoone toevallen: de lijder was door de voorgemelde ziekte zeer verzwakt, en 'er fcheen eene beginnende buikwaterzucht aanweezig te zijn; ook was hij reeds langen tijd een liefhebber van geestrijke dranken geweest. Alle deeze omftandigheden waren niet zeer gundig om de kunstbewerking, met hoop van een goed gevolg, te onderneemen: daar echter de toevallen zeer dringend, en de gewoone hulpmiddelen vruchtloos beproefd waren, konde men den lijder, zonder hec uiterfte ter toetfe gebragt te hebben, aan zijn noodlot niet overlaaten, waarom in een confult, met de Geneesheeren j. rocquette en.j. van der hout, des lijders Heelmeester,den Heere n. admiraal en mij, na alles wèl overwogen te hebben, tot de operatie befloten werd. Ik deed dezelve ten bijweezen van gezegde Heeren, en den breukzak blootgemaakt hebbende, kwam deeze mij veel glanziger en doorfchijnender voor dan gewoonlijk, waarom ik denzelven met het kaarslicht onderzocht, en bijna geheel met een dun lijmpha gevuld vond, en indedaad, M 4  184 J. KRAGTINGH, WAARNEEMINGEN eene kleine opening aan het ondereinde maaken» de, vloeiden 'er ten minften zes oneen van een helder vocht uit : den breukzak verder tot aan den liesehring opengefneden zijnde, vertoonde *er zig een bijzonder klein gedeelte van den darm, dat zeer fterk beklemd en ontfteken was, waardoor ik veel moeite had den liesehring door infnijding te verwijden, waarop de darm gemaklijk werd ingebragt. Alle toevallen van beklemming bedaarden terftond na de operatie; doch de Hechte ftaat der vechten was oorzaak , dat 'er geene goede verëttering volgde ; de ftoffen , die uit de wonde vloeiden, waren dun, en zo fcherp dat de omgelegene deelen 'er door verknaagd werden, het welk, gevoegd bij de zwakke en waterzuchtige gefteldheid des lijders, hem eenige dagen na de kunstbewerking deed fterven. Deeze waarneeming leert ons, hoe het niet altoos doorgaat, dat in alle groote en verouderde breuken, de toevallen der beklemming niet zo hevig zijn, en men gevolglijk de operatie in deeze langer kan uitftellen, dan in kleine en verfche: immers, in dit geval, was de breuk tot beneden in den balzak doorgezonken; zij was verouderd, en viel voor in een bejaard en zwak onderwerp, en echter waren de toevallen geweldig, om dat 'er maar een klein gedeelte des darms zwaar be?  OVER DE BREUKSNIJDING. 185 klemdwas, en het overige des breukzaks bevonden werd met water opgevuld te zijn, het geen men vooraf niet had kunnen ontwaar worden: uit dit alles befluit ik, dat men zig nimmer op de groot- of oud-beid der breuk moet verhaten, om daarnaar den tijd voor de operatie te bepaalen, maar inzonderheid zijn aandacht moet vestigen op de toevallen, en wel vooral op de ontfteking , die hier het meest te vreezen is, wanneer het blijken zal, dat men ook fomtijds in verouderde en groote breuken, fpoedig tot de operatie moet overgaan. Negende Waarneeming. 1 c. Li, een man van 67 jaaren, had twee dagen eene beklemde lieschbreuk, wanneer zijn Heelmeester mij verzocht den lijder te komen zien, en, zo ik het nodig vond, de kunstbewerking te doen. De lijder was zeer benaauwd, braakte geduurig, en de pols gaf duidelijke tekenen van eene hevige ontfteking; de breuk was van eene middenmaatige grootte, doch pijnlijk: na in aanmerking genomen te hebben, dat de hulpmiddelen, hoe wèl ook ingericht, geen de minfte vrucht gedaan hadden, en de lijder wegens zijn' ouderdom , niet veel meer konde uitftaan , durfde ik? niet langer draalen, maar befloot tot de operatie. M 5  l86 J. KRAGTINGH, WAARNEE MIN GEN In dit geval.had nog iet bijzonders plaats: des lijders Heelmeester, de Heer j. puijn, vei haalde mij, deezen man, omtrent vier jaaren geleden, behandeld te hebben met een ettergezwel, ter plaatze waar nu de breuk zig bevond; dat, dit doorgebroken zijnde , 'er niet alleen etter , maar ookdrekftoffen, uit de opening ontlast waren; dat hij zelfs dikwerf de gebruikte voedzelen in het verband gevonden had; dan dat eindelijk, na eene langduurige behandeling, de opening gefloten was, waarna hij den lijder het gebruik van een goeden breukband had aangeraaden, doch dat deeze zig zeiven 'er een' bezorgd had, ongefchikt echter om aan het oogmerk te voldoen, welken band ik ook gezien heb. Na die verhaal bleef'er geen twijfel over, of de darm was diestijds doorgebroken geweest, en had zig zeer waarfcbijnelijk aan de omgelegene deelen vastgehecht; ook zag ik in de bekleedzelen het nagebleven lidteken der voorgaarde ver» zweering ; uit al het welke ik mij verbeeldde, yeele moejelijkheden in de operatie te zullen ontmoeten , en waarfchijnelijk iet bijzonders aantreffen. . De doorfnijding van de huid, die dwars door het lidteken moest gefchieden , was moejelijk, doch om de fleuffonde, ter genoegzaame verlenging deezer infnijdinge, door het vetvlies te vee;  over de breuksnijding. l8? ren, was niet dan met eenig geweld te doen, waarna, ter ontblootinge des bre.ukzaks, het vet*, viies zig wel niet gemaklijk liet affcheiden, doch daarvan was niet wel voorhanden : in het overige der kunstbewerkinge ontmoette, ik niets bijzonders, zijnde de breukzak als gewoonlijk, en deeze geopend hebbende, zag men alleen een zeer ontdoken deel des darms, dat de breuk uitmaakte : met veel moeite bragt ik de vleugelfonde door den zeer gefpannen liesehring, en op dit oogenblik werd de lijder door eene geweldige braaking overvallen; ik hield echter het werktuig in zijne plaats, en na dit toeval bedaard was, verwijdde ik vervolgends den liesehring: den darm liet zig zeer gemaklijk inbrengen, en was des nergens vastgehecht: de lijder genas zeer voorfpoedig. Wie toch zoude, in dit geval, niet eene volkomene vastgroejing des darms, en misfehien eene nieuwe doorbraak, verwacht hebben! Hoe dikwijls zijn wij buiten ftaat, om het groot vermogen der Natuur, die zig zo wonderlijk in veele gevallen weet te redden, te verklaaren! Tiende Waarneeming. a. e., eene ongehuwde Juffrouw, van 61 jaaren, had reeds 33 jaaren een dijebrcuk, waar-  j88 j. kragtingh, waarneemingen Voor zij altoos banden van den zo bekenden Heer MUNnikhoff gedragen had : in weêrwil echter deezer werktuigen, was de breuk dikwijls uitgezakt, en doorgaands met beklemming verzeld geweest: federt vier jaaren, dat ik Heelmeester van haar Ed. was, had zij mij reeds vijfmaaien , ter oorzaake van het uitgaan der breuke, die dan ook telkens beklemd was, laaten roepen; doch ik had het geluk van diestijds de toevallen te doen wijken. Alhoewel ik van begrip ware, dat de lijderes eenen breukband van een ander maakzel moest gebruiken , konde ik echter haar Ed. daartoe niet doen befluiten , om dat zij een zeer groot vertrouwen ftelde in dien van den Heere mün- nikhoff. De breuk op zekeren tijd weder beklemd geraakt zijnde, waren alle aangewende middelen vruchtloos, en na dezelven 20 uuren beproefd te hebben, ftelde ik de breukfnijding vóór, waarin de lijderes terftond bewilligde. De kunstbewerking, waarbij de Geneesheeren j. rocquette en h. f. bernard tegenwoordig waren, had alleenlijk deeze bijzonderheid, dat de darm, die zeer ontftoken was , ingebragt zijnde, het uitgezakte darmnet werd bovonden vastgegroeid te weezen, waarom ik het afbond en wegnam, ter grootte van een klein hoender-ei: de  over. de breuksnijding' l8ö geneezing werd gelukkig en voorfpoedig ten einde gebragt. Elfde Waarneeming. h. r., een vrijfter, van ruim 40 jaaren , hads federt 10 jaaren, een gezwel, ter plaatze der dijebreuken, waarvoor zij niets gedaan had; het gezwel verdween en kwam weder, tot 'er eindelijk een gedeelte der zweJinge bleef zitten, terwijl hec overige d'js nachts inging, en des daags uitzakte. Op zekeren dag geraakte de breuk weder uit,en werd gevolgd van pijn in den buik en neigingen tot braaken: de geroepen Heelmeester vond eene beki< mde dije'reuk, en wer.dde terllond de meest vermogende n.iddelen aan , doch zonder vrucht, waarna ik verzocht werd de breuklhijding ce ko-, men doen. Daar de toevallen zeer dringend wa<-en, en de beklemming reeds 20 uuren geduurd had, deed ik de kunstbewerking mer den Heelmeester der lijderesfe, de Heer j "UIJN : de breuk had de grootte van een hoender-ei, was zeer pijnlijk, en had een overdwars langwerpig figuur , het geen in de meeste dijebreuken wordt waargenomen ; een klein gedeelte des darms was zeer derk beklemd en ontdoken; het overige beflond uit het darmnet, dat ontaart en aan den Falloppiaanfchen band was vastgegroeid j hetzelve werd afgebonden  ' ioo j. kragtingh, w a a r n e ê m in gën 'en weggenomen : de lijderes genas verder gelukkig. Twaalfde Waarneeming. ■ De huisvrouw van j. o., oud 67 jaaren, kreeg door eenen zwaaren hoest eene dijebreuk, die terftond beklemd geraakte: de lijderes was zeer dik en zwaar, en had nimmer een breuk gehad: bij haar geroepen zijnde, vond ik een breuk, niet •grooter dan een-duiven-ei, die door de dikte van het vetvlies, bijna niet zichtbaar was. Na eene beproeving van alle mogelijke middelen tegen de ontfteking, die vrij hevig was, geene verandering der toevallen befpeurende, befloot ik tot de breukfnijding, hebbende de beklemming nu £2 uuren geduurd: de Geneesheer j. willemse gz. was 'er bij tegenwoordig. In dit geval verfchafte mij de dikte van het vetvlies zeer veel moeite en tijd, om tot den breukzak te komen, die, geopend zijnde, een klein, doch in den hoogden graad ontdoken deel des darms, bevattede ; dan , den meesten tegenftand ontmoette ik , bij het inbrengen van de vleugeifonde onder den band van falloppius; eensdeels om deszelfs diepe ligging in het vetvlies, waarom ik de fonde nagenoeg in eene loodlijnige richting moest houden, en ten anderen, om de verbazende knelling, die gemelde band op dea  OVER DE BREUKSNIJDING! ipl darm oefende: het gelukte mij echter eindelijk,na veele vergeeffche poogingen, en de infnijding gedaan zijnde , liec zig het uitgezakte deel des darms gemaklijk inbrengen , waarna alle de toevallen bedaarden , en de lijderes voorfpoedig en gelukkig genas. De gewenschte ukflag der voorgaande waarneemingen moeren, naar mijn inzien, aan het vroegtijdig onderneemen der breukfnijdinge toegefchraven worden; immers, van twaalf lijders zijn 'er maar twee aan de gevolgen der breuk geftorven; de vrouw die het onderwerp van de derde waarneeming uitmaakt naamlijk, en die van de vijfde : ik heb aldaar reden van den ongelukkigen afloop dier gevallen gegeven : de dood van den lijder der agtde waarneeming kan bij geene mogelijkheid aan de breuk zelve geweeten worden; in tegendeel , ik ben van gevoelen , dat de operatie zijn leven verlengd heeft, vermits hij niet voor den zeventienden dag na dezelve overleden is , welke tijd hij anders niet zoude bereikt hebben, daar de ontfteking des darms zo geweldig was. Men zal zig misrfchien verwonderen, dat in alle deeze waarneemingen niet gefproken wordt, dan van ontftekingweerende middelen, en men niets zegt van die , welke in de beklemming door opgehoopte dreklloffen , krampachtige inkorting der uitwendige fchuinfe buikfpier, of ijlgeworden  102 J. KRAGTINGH, W A AR N E E MI N GEN lucht in den uitgezakten darm , te pas komen, zo als het Engelsch purgeerzout, het heulfap, koude aanlegzels, enz.; dan, daar de ontfteking in alle de gevallen zo hevig was, vorderde deeze de meeste oplettendheid, terwijl ook de verfchijnzelenniet van dien aart zijn geweest, om gemelde middelen ter toetfe te brengen, fchoon ik ze in andere gevallen met nut gebruikt hebbe. Het verdient aanmerking, dat, zo als uit de voorgaande waarneemingen blijkt, ieder geval iet bijzonders heeft opgeleverd, en geene deezer in allen opzichte aan een ander gelijk is : wanneer men de waarneemingen inziet, zal dit genoeg in het oog vallen, zonder dat het nodig is, dit hier bijzonder aantetekenen. Het fmert mij, dat ik deeze waarneemingen niet met nog vijf anderen heb kunnen vermeerderen, waarvan de eene de bejaarde vrijfter betreft, van wie ik in het begin deezer verzameling gefproken heb; twee anderen, bij wie ik de operatie heb voorgefteld , weigerdenze volftrekt; eene vierde geraakte, wegens bekrompene omftandigheden , onder de behandeling van eenen Stads Breukmeester; en de vijfde was een oud man, dien ik vreesde te zwak te zijn voor het ondergaan der kunstbewerkinge, vermits ik destijds nog in het begrip was, dat de breukfnijding, in menfehen van hooge jaaren, als eene te gevaarlijke onderne- ming  OVER DE BREUKSNIJDING. l9% ïnïng moest aangemerkt worden: zij zijn ongelukkig allen, tot mijn leedweezen, zonder de operatie beproefd te hebben , geftorven : thans houde ik mij verzekerd, dat zij waaifchijnelijk allen, door het vroegtijdig verrichten der breukfnijdinge, behouden geworden zouden zijn. Eindelijk ftrekken deeze waarneemingen, om den jongen, doch fomtijds te vreesacbtigen, Heelarts aantemoedigen, van bij tijds zijnen lijder tot de kunstbewerking voortebe/eiden, om, in gevalle de vooraf aantewendene hulpmiddelen niet aan het oogmerk mogten beantwoorden, hen des te gemaklijker tot de operatie te kunnen doen beïluiten: doch indien hij dezelve nimmer verricht heeft, raade ik hem die, zonder eenen kundigen medehelper, niet te onderneemen; ik heb mij dit nooit gefchaamd, en 'er mij altoos uitftekend wèl bij bevonden, vermits 'er zig, onder de kunstbewerking, omftandigheden kunnen opdoen, die de hulp en raad van eenen bekwaamen medehelper onontbeerelijk maaken. Dit was, het geen ik meende het Genootfchap, ter beoordetlinge, te moeten aanbieden: heb ik het genoegen, dat deeze verzameling van waarneemingen deszelfs goedkeuring mag wegdraagen, zal ik mij der moeite dubbeld beloond achten ; is hetzelve echter van gevoelen, II ■ DEEL» N  194 WAARNEEMINGEN OVER DE BREUKSNIJDING. dat eens anders werk deezen lauwer waardiger is; het zal ten minden blijken, dat ik niet onwerkzaam geweest ben, ter bevorderinge van een Genootfchap, van welks verrichtingen ik mij zo veel heils, voor het lijdende menschdom, beloof.  VE R K L A A RIN 3. « ...... 1 «awt&B» > . • • | AFBEELDINGEN Van de Breuk, bladz. 176 «» Pijpjen, bladz. 155 befchreven. PLAAT V. Fig. 1. Het ftuk darms, 20 als het met de breuk en breukzak uit het ligchaam genomen is. De verhevenheden, op den breukzak , zijn ontaarte vetbrokjens, met dien zak éène zelfftandigheid uit* maakende. Fig. 2. De darm met deszelfs zaksmjze verlengzei, waarvan de breukzak is weggenomen , en ten welks plaatje den darm •wel eene aanmerkelijke vernaauwing ondergaan, doch zijne geheele holle niet verloren heeft. Fig. 3. De zeer ontaarte breukzak, aan zijne ondereinden ingefneden, om des te beter deszelfs dikte te kunnen ontwaar worden. N 3  iy$ VERKLAARING VAN PLAAT V. Fig. 4. Letter A. Het Pijpjen in zijne juiste gedaante en „grootte. Letter B, één van deszelfs einden, van voor en gezien, om over de dikte der bekorfting, zo van buiten als van binnen, en over zijne zeer geringe achtergeblevene holte, bij a aangewezen, te kunnen oor deelen.  T-EltHAND. II. DEEL . PI.5 , 331adz.igg.   VERZAMELING VAN VROEDKUNDIGE WAARNEEMINGEN: DOOR CORNELIS TERNE, J)ac de nageboorte "gemeenlijk, vastgehecht, of liever gekleefd is aan den bodem der baarmoeder, lijdt geene tegenfpraak: datze nogthans fomwijlen hierin van den gewoonen weg afwijkt, en zig plaatst zijdelings, of, met levensgevaar voor vrouw en kind, op den mond deezes ingewands, blijkt bij ondervinding. N 3  103 c, terne, vroedkundige levret, pusos, van hoorn, de reus, van dok veren, brand en andere voornaame Verloskundigen , keren óns dit geval kennen, en tevens dat, zonder daarin de vrouw fpoedig te verlosfen, de dood van deeze en van het imd, uit hoofde der giro* dauwde-gepuaro-gaar.de bloedvliet, aker is: gelijk ook, dat het meermaalen , dan men gewoonlijk denkt, voorkomt. Door de meeste Geneesheeren worden deeze vlcejitigea, niet.g«oej onderfcheiden nva» die, welken het gevolg zijn van ophooping, 0f bloedrijkheid, en den tijd, zo wel als de krachten der vrouw s nutloos verfpilt .met het doen van aderlatingen, en de toediening van daarbij niets vermogende geneesmiddelen , van het aq. rabelii hq. flypt. lottfj, bij voorbeeld , en van meer anderen. Menigmaalen zijn mij dergelijke vloejingen voorgekomen; veeltijds heb ik dezelven, door eene fpoedig gedcane verlosfing, gelukkiglijk geredfomwijlen echter, alsze lang geduurd hadden, zijn moeier en kind, of één. van beiden, vóór of na de verlosfing, gedorven. , De vijf eerstvolgende waarneeraingen kunnen ten bewijze ftiekken van dit allgs.  WAARNEEMINGEN. 199 Eerfle Waarneeming. In de maand December, des jaars 1779, werd ik geroepen bij de vrouw van den Mecfelaar s... woonende bij de Steenenpoort alhier; onderhevig aan eene dergelijke bloedvliet, en tusfchen de vier en vijf maanden zwanger. Haaren pols derk en fnel vindende, deed ik eene kleine aderlaating, en fchreef haar een drankjen vóór, zamengefteld uit aq. rhaad, eenige druppelen aq. rabelii en tinei, thebaie., tenevens eene, in allen deele, volftrekte rust. De bloedvliet verminderde hierdoor allengskens; hield na verloop van drie dagen geheel op; en men veroorloofde de .vrouw het bed te verhaten. Kersnacht werd ik andermaal daarbij geroepen; zij vloeide toen zo fterk, als ik nog nimmer op dien tijd der zwangerheid gezien had: haar gezicht was verduisterd, en de eene flaauwte volgde de andere. Aan de bijzijnden gezegd hebbende, dat ik zonder vroedkundig onderzoek niets verder doen konde, werd mij zulks toegeftaan, en ik vond, door een in den mond der baarmoeder gebragten vinger, dat dezelve gevuld was door een gedeelte der afgefcheidene nageboorte. Ik bragt alstoen twee vingeren in deezen mond, N 4  200 C TERNE, vroedkundige verwijdde denzelven daarmede gemaklijk, doorboorde, ter zijde de nageboorte, de vliezen, en bragt, rïa het aöoopen des waters, het ten halven bedorvene vruchtjen, te gelijk met de nageboorte, naar buiten. Naauwlijks was dit verricht, of de bloedvliet nam een einde; de vrouw, eerst door eene zaadmelk verkwikt, is vervoigends, door rust en het gebruik'van den koortsbast, volkomen herfteld5 doch langen tijd zwak gebleven. Tweede Waarneeming. Tn de 'maand Februarij 1788, raadpleegde men mij over a. g., woonachtig te Valkenburg, zeven maanden zwanger, en onderhevig aan eene dcrke bloedvloejing: ik fchreef een middel voor, in dit geval gebruikelijk; doch zonder eenige'uitwerking. Hierom bij haar gehaald zijnde, vond ik de nageboorte , voor eene geoefende hand aan haare vaten kenbaar, geplaatst öp den mond der baarmoeder: ik delde des de verlosfing voor; doch deeze werd mij, om dat 'er nog geene tekenen van arbeid waren, geweigerd: vruchtloos gezegd hebbende, dat als men deezen wilde afwachten, de vrouw zoude' doodbloeden, nam ik, na het  WAARNEEMINGEN. 20l voorfchrijven van een zamentrekkend hulpmiddel, mijn affcheid. Den 16 derzelfde maand, kwam men mij wederhaalen, en ik bevond, na een naauwkeung onderzoek , hetzelfde; doch de vrouw op eene verregaande wijze verzwakt: nogmaals aandnn. gende op de verlosfing, als op het eenig hulpmiddel ten behoud van haar leven, ontmoette ik nu geenen tegenftand. Ik plaatlte haar dienvolgends behoorelijk; verwijdde zachtlijk den moedermond ; drong, met mijne vingeren, onder de nageboorte door tot aan de vliezen,en verbrak hiermede dezelven: het wa. ter in groote veelheid weggevloeid zijnde, vond ik het hoofd des kinds voorliggen; waarom ik hetzelve eenigzins zijdewaards opvoerde, en de verlosfing deed bij de beenen. Het kind was dood; de nageboorte aan de eene zijde bedorven; de ftorting hield -terftond na de verlosfing op; en de vrouw, hoe zeer ook verzwakt, herftelde fpoedig. Derde V/aarneeming. • In het begin van Mai 1788, werd ik geroepen bij de vrouw van c. l. r., ruim zeven maanden zwanger, en lijdende aan eene meergemelde bloedvliet.  S02 C. TERNE. VROEDKUNDIGE . Ik vond haar Jong, fchoon, fterk, en mee eenen vollen en Herken pols: dit deed mij vermoeden , dat de vloed veroorzaakt werd door eene ongeregelde drift van het bloed, en haar, behalven eene aderlaating, eene diepe rust, en verkoelende zo wel als zamentrekkende en rustverwekkende geneesmiddelen voorfchrijven. Onder het gebruik deezer middelen, bedaarde niet Hechts de vloejing, maar hield zelfs agt dagen lang geheellijk op: hierna echter hernieuwde zig dezelve, met gelijke hevigheid , en eenen zelfden polsflag : ik deed hierom nog eene aderlaating; herhaalde bijna dezelfde geneesmiddelen; en voegde hierbij eenen allezins verkoelenden leefregel, koud water voor gewoonen drank, en eene meest mogelijke ftille houding van het ligchaam. Over het geheel fcheen nu wel het geweld der vloejing te bedaaren, maar dezelve bleef nogthans beftendig, en fomwijlen vrij fterk, aanhouden. Ten einde van de zevende maand der zwangerheid , vermeerderde dezelve grootlijks, en verzwakte de vrouw uitermaate: een door mij voorgefteld onderzoek van den Haat des gevals, toegeftaan zijnde, vond ik den moedermond verwijd, en op c'enzelven een bloedig vlceschachtig ligchaam, 't welk ik wel hield voor de nageboorte , doch niet als zodanig Heilig konde verklaaren, doordien  WAAR, NEEMINGEN» 2Q3 het mij onmogelijk was den vinger hoog genoeg optevoeren, om zulks te onderfcheiden. Deeze gewaarwording-, gevoegd bij de aanmerkelijke flapheid en verwijding van den mond der baarmoeder, begreep ik intusfchen dat genoegzaamè aanwijzers waren tot de verlosfing; maakte des ook geene zwaarigheid om dezelve voorteftellen; doch konde noch de vrouw noch haare familie, hoegenaamd, daartoe beweegen.- Na nog agt of meerder dagen , onder eene' zachte vloejing, verlopen waren, ward de bloedvliet op den 10 Jülij zo fterk, dat de vrouw in flaauwte, en verfcheidene andere zeer bedenkelijke toevallen verviel: ik herhaalde bij deeze gelegenheid mijn voordel tot verlosfing; doch zonder belofte eener zekere hulpe, doordien alle omftandigheden nu veel hagchelijker waren dan te vooren. Men bewilligde daarin thans gereedlijk , en zonder de minde tegenfpraak: ik' bragtiderhalven terftond mijn hand onder de nageboorte heen, in de baarmoeder; verbrak de vliezen; keerde het kind, dat met den eenen arm voorlag, en bragt. hetzelve, bij de weten, levend ter wereld: de nageboofte volgde hierop zo fpoedig, dat de ganifche verlosfing nog geen tien minuten duurde: onmiddelijk na dezelve, ontftond 'er eene al* aergeweldigfte bloedvliet: alle hulpmiddelen, ter  204 C. TERNE, VROEDKUNDIGE ftuiting derzelve aangewend, waren vruchtloos naauwlijks zelfs verliep 'er een uur, of de ongelukkige vrouw, eene braave moeder van verfcheidene kinderen, was overleden. Om niet te fpreeken van de onaangenaamheden, welke, in dit droevige geval, mij verfcheidene zijdelijke raadgeevingen-berokkend hebben, zal ik eeniglijk twee gewigtige vraagen, daarroe betrekkelijk 3 voordellen, en dezelven, op mijne wijze, beantwoorden. i.) Hoe is het mogelijk , dat -een kind , bij zulk eene langduurige bloedvloejing der baarmoeder, in het leven kon blijven? Waarfchijnelijk niet anders, dan om dat de nageboorte flechts gedeeltelijk was afgefcheiden, en door het nog vastgehecht gebleven gedeelte derzelve, zo veel bloeds naar het kind gevoerd is, als nodig was , om deszelfs leven te doen voordduuren. 2.) Is het wèl, en oordeelkundig gehandeld, met in een geval, zo weinig belovende, om niet te zeggen, dus wanhoopig, als dit, de verlosfing te onderneemen? Indien het ze*gen van celsus, anceps remedium est.melius quam nullum^ikc is?;«,-maarals men meer moet zorgen voor zijn bijzonder belang, dan voor het leven van zijnen lijdenden medemensch , neen : zie daar alles wat ik op deeze  waarneemingen.' co^ vraagen kan antwoorden", ten zij men mij vergunne mij te beroepen op den grooten Vroedmeester van hoorn, die de verlosfing, in het geftelde geval, als het eenige hulpmiddel aanprijst; en op de veelvuldige gelukkige voorbeelden derzelver, ons door la motte, en verfeheidene anderen der beroemdfte Verloskundigen, medegedeeld. Vierde Waarneeming. In de maand Januarij, van den jaare 1789, door derzelver ftrenge koude in aller geheugen, werd ik ter verlosfinge geroepen van de vrouw des Broodbakkers , te Lisfe, en ging terftond derwaards. Men berichtte mij, dat dezelve ruim zeven maanden zwanger was; eene fterke bloedvliet had, en dat een Vroedmeester van het dorp Zandvoord, na 24 uuren bij haar vertoefd te hebben, zonder haar eenige merkelijke hulpe aantebrengen, naar zijne woonplaatze wedergekeerd was. Ik onderzocht den ftaat des gevals, en vond den mond der baarmoeder zeer verwijd; doch grootendeels gevuld door een aanmerkelijk gedeelte der afgefcheidene nageboorte: den Heere hoefman, Heelmeester te Lisfe, en de zo kundige als handige Vroedvrouw sophia die bij dit onderzoek tegenwoordig waren, hiervan  206 c. terne, vroedkundige verwittigd hebbende, beilooren wij gezamentlijk tot de verlosfing, en hadden het genoegen, dut de vrouw zig, zonder eenige bedenking, daaraan onderwierp. Ik plaatlte haar derhalven behoorelijk; bragt met veel gemaks mijne linkerhand door den mond der baarmoeder, tot op de vliezen; vond het hoofd des kinds voorliggen; voerde mijn hand tot voorbij hetzelve opwaards; verbrak de vliezen; vattede het kind bij de beenen, en deed hetzelve, in korten tijd, levend geboren worden: de nageboorte, die fpoedig volgde , was voor zo ver het afgefcheiden gedeelte betreft, zwart en bedorven , 'c geen ik aan de bijzijnden deed opmerken. Dewijl de vrouw reeds eenige dagen gevloeid had, en zeer zwak was, werd haar door den Heef hoefman, op mijn voordel, eene zaadmelk toegediend, bedeeld mee eenige druppelen tinei, thebaica en twee oneen aq. cinnamomi. Ter gerustftellinge der familie, en uit hoofde der felle koude, bleef ik meer dan twee uuren op het Dorp , in welken tijd de vrouw zeer verkwikt was , en met veel graagte eene dunne boterham met fuiker gegeten had. % Drie dagen hierna, bij eene vrouw, op de buitenplaats van den Wel Edelen Geftrengen Heere oost er, geweest zijnde, gaf ik haar  WAARNEEM INGE N. 207 een bezoek, en vond haar zittend en welvaarend. Den tienden dag , in allerijl bij haar gehaald zijnde, was ik zeer verbaasd, eene vrouw te zien, wier gantfche aangezicht en handen, voor zo veel dezelve buiten de dekens lagen, koud, zwart, en met ijsdruppelen bezet waren; die eenen kleinen, ongeregelden en tusfchenpoozenden pols had \ doch dit alles ongeacht, bij volle kennis was. De Heer hoefman verhaalde mij, dat zij den voorgaanden middag een koortsjen had gekregen, gevolgd van eene fterke zweeting, en hij haar 's morgens, zo als zij nu was, gevonden had: ik fchreef een mixtuur van den koortsbast voor, en deed het aangezicht en de handen wasfehen met de fpir. vim caphurat.; doch de lijderesfe ftierf den volgenden dag. Als oorzaaken deezer zo ongelukkige als fchielijke verandering, befchouw ik het bloedverlies, het koortfig zweet, en de ftrenge winterkoude, gevoegd bij het gemis eener ftookplaats in het vertrek, waarin de zieke haar verblijf hield: het laatfte immers kan niet misfen, of moest in een grootendeels ontkrachtigd, en met zweet overdekt lig-' chaam , zo haast de hitte der koorts geweken was, bevriezing veroorzaaken, vooral in die deelen, welke aan de lucht bloot gefteld, en van het beginfel desomloops, het meest verwijderd waren.  408 c. terne, vroedkundige Men kan hieruit leeren, geene zwakke zieken, kraamvrouwen of gekwetlten , bij eene ftrenge koude te doen liggen in vertrekken , waarin niet kan geftookt worden, ten einds deeze niet afbreeke 't geene de kunst bezig is optebouwen: ik bad wel, om zulks in 't voorbijgaan te zeggen, den man ten deezen opzichte gewaarfchouwd; doch, dewijl in het gantfche huis, buiten de bakkerij, geene bruikbaare dook plaats was, maakte de noodzaakelijkheid mijne waarfchouwing vruchtloos. Vijfde Waarneeming. Op den 22 Februarij 1792, werd ik ter hulpe gevraagd bij de vrouw van s. l. , woonende op de Waardgraft alhier, die op het eir.de was der zwangerheid , en onderhevig aan eene zeer fterke bloedvloejing, waartegen men reeds de aderlaating en verfcheidene andere hulpmiddelen , zonder eenige uitwerking, had aangewend. Ik onderfloeg haar; ontdektenaauwlijksdenmoedermond, doch voelde, door de zelfftandigheid der baarmoeder heen , het hoofd van het kind: •hoe het met de nageboorte gelegen ware, konde ik niet ontwaaren, doordien de baarmoeder over het fchaambeen hing: de pols fterk en fnel zijnde, deed ik eene aderlaating, en fchreef het llelpmiddel van den Heere looff voor. *s An-  W A a k n e e m i N G F. n: §p§ 's Anderen daags morgens was de vloed niet flechts minder, maar hield zelfs bijkans geheel op: de vrouw „ die befiendig bleef liggen* gebruikte weinig Voedzel, en geen' anderen drank dan koud water : 's middags keerde de vloed weder, en werd in den avond zo fterk, datze in een oogenblik een groote waterpot vol bloeds ontlastte» en in flaauwte vieL Haar op nieuw onderflaande * ontdekte ik, zo door de ligging in het bed, als door het geklonterd, bloed, niet meerder dan te vooren: ik hield mij nogthans verzekerd * dat de nageboorte geheel was afgefcheiden , of geplaatst op den mond der baarmoeders en men, zonder de verlosfing te. be werkheiligen,, niet dan eenen zékeren dood verwachten konde. De Heer van campen, een kundig en eer-, lijk Apothecar , in de buurt der vrouwe woonachtig, en door wiens toedoen ik bij haar geroepen was, verzocht ik nu, haaren toeftand optemerken, en ooggetuige te zijn van het geene ik doen zoude, na de vrouw en derzelver familie het gevaar waarin zij was, op eene befcheidene wijze, voor oogen gefield, en haarlieder toeftemming tot de verlosfing verkregen te hebbem Zijn Ed. voldeed bereidwillig aart mijn verzoek : ik plaatfte de vrouw bijna horiföntaal op het korte bed i bragc mijn rechterhand j onde? II deel. P  410 C. TERNE, VROEDKUNDIGE eene zeer geweldige ftorting, naar binnen; vond den moedermond liggen tegen het voorgebergte des heiligbeens; deed hierom, door eene helpfler , den buik zachtlijk opwaards drukken; drong met mijn hand in de baarmoeder; befpeurde dat het hoofd des kinds daarop, en de nageboorte ter linker zijde lag; voerde het hoofd op den rug mijner vingeren, naar het linker heupbeen opwaards; voelde, door de vliezen heen, een been van hec kind; vattede hetzelve, te gelijk met deezen; en bragt het, zo veel ik konde, naar beneden: daande deeze bewerking, braken de vliezen, en vloeide het water met eenen vollen droom naar buiten: dit been geboren zijnde, viel het andere van zelf in de hand; doch de teenen van beide voeten waren gekeerd naar den kant van het fchaambeen: om deeze reden , draaide ik het kind langzaam, eerst op zijde, vervolgends geheel achter waards, en deed het dus, met weinig moeite, leevend en luidkeels fchreeuwend, geboren worden. De nageboorte, die over het geheel wèlgefteld0 doch, aan de eene zijde, een weinig vezelachtig en verbroken was, volgde zo fpoedig , dat de gantfche verlosfing, binnen den tijd van vijftien minuten, haar volkomen beilag had, en de vrouw, behoorelijk bezorgd, weder te bed gelegd was. Eene flaauwte, waarin ze kort daarna verviel,  WAARNEEMINÖEN. 2ÏÏ bedaarde fchielijk door het aanbrengen van azijn; en het gebruik eens mixtuurs, uit aq. rhaad. üq. anod. miner. hofm. en tinei, ihebaic. zamengefteld, en werd van nabij door eenen zachten en verkwikkenden flaap gevolgd. Bij heL bezoek van den volgenden dag, vond ik haar zo wèlvaarend, als zij bij eenige mogelijkheid konde zijn: in korten tijd is ze volkomen herfteld, en heeft haar kind, hetwelk buitengemeen kloek en fterk was, met haare eigene borst, gelijk eene rechtfehapene moeder betaamt, gevoed. Deeze vijf gevallen bewijzen, mijns bedunkens, genoeg het nut en de noodzaakelijkheid eener tijdig gedaane verlosfing, in alle zwaare bloedvloejingen der baarmoeder, - veroorzaakt door de affcheiding der nageboorte, of door haare plaatzing op den mond der baarmoeder: de drie volgende, hoewel van eenen anderen aart, zijn van geen minder aanbelang, en zal ik hierom daar bijvoegen. Zesde Waarneeming. De huisvrouw van den Heere H..., door mij eens verlost van een groot doch dood kind, na dat zij, vijf dagen en nachten, na het afvloejen van het water, in arbeid gezeten had; en eens O a  212 C. TERNE, VROEDKUNDIGE met veel moeite en behulp der tang, van een zeer klein leevend kind, uit hoofde der zo verregaande kleinheid van haar bekken, dat, onder anderen, deszelfs bovende rechte meeting naauwlijks twee en een halve duimen te boven ging; werd in den jaare 1789 ten derdenmaale zwanger, en vertrouwde zig wederom aan mijne zorgen. Geduurende de dragt, was zij buitengemeen gejond ; zij werd zo grof, dat ik tweelingen onderilelde ; de zwangerheid liep, tot op eene halve maand boven onze rekening. In den nacht van den 13 Februarij 1700, vloeide haar het water fluipend weg; werd zij pijnlijk, en deed mij des morgens ten vijf uuren roepen. Ik vond het hoofd in den ingang van het kleine bekken, natuurlijk fchuin geplaatst, en verbazend groot; den moedermond naar achteren gekeerd; de voorde rand deszei ven over hec hoofd des kinds uitgebreid , en dit hoofd als gedrukt tegen den bovenrand der fchaambeenderen. Voorziende uit alle deeze bijzonderheden, 'ge» voegd bij de bekende engte van het bekken, de onmogelijkheid der verlosfing, langs den natuurlijken weg, onderrichtte ik hiervan den man en de naastbeftaanden, aan wie ik tevens, als het eenig hulpmiddel, de Keizerlijke fnede voorftelde. Ongelukkiglijk werd mij deeze geweigerd, zo om dat ik geene verzekering doen konde van het  waarneemingen. 213 ïeven des kinds , als om dat het tweede kind, waarvan ik ftraks gefproken heb, leevend geboren was: 'er fchoot des voor mij niet over, dan te wachten op de hulp eener goedgunftige Nacuur, ten minflen zo lang , als zulks beftaanbaar was met .het behoud der moeder. Om de twee of drie uuren haar onderfkande, ontdekte ik geene de minfte verbetering in den ftaat der zaaken , fchoon de vlaagen zeer fterk waren; in tegendeel werd de voorfte lip van den moedermond hoe langs hoe dikker , en meerder gedrukt tegen den rand der fchaambeenderen. In den avond van den volgenden dag, vermeerderden de pijnen , en verminderden de krachten der vrouwe dermaate , intusfchen hec hoofd des kinds, door de voorfte lip van den moedermond, meer en meer gedekc werd, en de deerlijke teeldeelen fterk opzwollen, dat ik mij genoodzaakt zag tot het beproeven der verlosfinge. Hoe dikwerf ik de groote tangen van levret, ihouston, fried, enz,, met goed gevolg gebruikt hadde, beloofde ik mij, in dit geval, daarvan niet veel bijzonders, zo om de üffging" van het kind, als om de grootte van het hoofd, en de verregaande engte van hec bekken: de tang evenwel was mijn eerfte toevlugt. Ik bragt dezelve herhaalde reizen met veel moeite aan; doch hij ontglipte telkens; en geen won0 3  014 C. TERNE, VROEDKUNDIGE der! want in zulke eene hooge ligging, gaat het éene blad over het achterhoofd, het andere over het voorhoofd en aangezicht, en kan bij geene mogelijkheid zo vasthouden, als wanneer de kruin vóórkomt, en het hoofd zig bevindt in het midden of d.-n uitgang des bekkens. Ondertusfchen viel de naveldreng, ("zekerlijk uit hoofde mijner bewerkinge,) langs de vereeniging van het linker darmbeen met het heiligbeen, naar buiten, en ik konde daarin geene de minfte klopping gewaar worden. Van de tang geen nut hebbende , beproefde ik het kind een weinig opwaards te brengen; maar vond ook dit ondoenlijk, doordien het hoofd tusfchen het voorgebergte des heiligbeens en de fchaambeenderen, op eene onbeweegelijke wij/e, beklemd was: deeze proef nam ik echter niet, om dat ik voorneemens was het kind te koeren; want dit weet ik is onmogelijk , als het hoofd buitengemeen groot, en het bekken dus klein is. . Hoe wreed zulks ook fchijnen moge, was ik des genoodzaakt, de verlosfing met den haak, of door de verdeeling van het hoofd des kinds, te voltrekken: te meer, daar het gevaar hand over hand toenam, en de vrouw fterk begon te vloejen; de onderfteliing van den dood des kinds daarenboven , gegrond op de vei flenzing der navelftreng, en het verlies van pokflag in dezelve . wettigde  waarneemingen. £15 de eene en andere deezer handelwijzen, in allen deele. Dan, ik konde noch den haak in het hoofd vasthechten , noch de fchaar van levret, op het geleide mijner vingeren, tot aan het hoofd brengen, zo zeer was hetzelve bedekt met meergemelde lip van den mond der baarmoeder. Ten einde van allen raad zijnde, Qfc fchaame mij niet zulks te belijden ,) befloot ik de vrouw, die zeer was afgemat, eenige rust te geeven; en inmiddels, met in achmeeming van alle bij het geval plaats hebbende bijzonderheden, te beraamen, wat ik verder ter hulpe doen zoude. Na alles wèl gewikt en gewogen te hebben, begreep ik, dat het misfchien mogelijk zijn zoude, het hoofd te doorbooren , en de verlosfing te bewerken, met de vrouw voorover te doen liggen op de knieën en elleboogen, en mij zeiven achter haar te plaatfen: ik konde mij nogthans niet herinneren, dat zulks, in foortgelijke gevallen, immer door eenig Verloskundige was aangeraden ; wel door la motte, van hoorn, levret, roederer, fried, s t ein, van doeveren en van der haar, om een kwalijk geplaatst kind te keeren, en bij de voeten te verlosfen, gelijk ik indedaad ook, meer dan vijf-en-twintig maaien, met het beste gevolg, O 4  SlfJ C. TERNE, VROEDKUNDIGE gedaan heb , inzonderheid als de beenen boven het fchaambeen lagen. Dit onaangezien, was ik zo zeer ingenomen met deeze gedachten, dat ik terftond de vrouw verzocht, zig andermaal te doen behandelen, en niet fchroomde, haar van eenen gelukkigen uitflag te verzekeren. Gereedlijk verwierf ik haare toeftemming; plaatfte haar, gelijk boven gezegd is, op kusfens, voor het korte bed; bragt mijn hand naar binnen; ontdekte geen den, minnen hinder van den kant van den moedermond, om opgemelde fchaar te brengen tot aan het hoofd des kinds; deed zulks op het oogenblik; opende daarmede hetzelve door eene kruiswijze fnede, zo ruim doenlijk; bragt twee mijner vingeren in de gemaakte opening, en trachtte, met behulp van deezen, het hoofd te doen geboren worden. Dit wederom onmogelijk vindende, nam ik de wandbeenderen en het achterhoofdsbeen weg, en bragt het overige gedeelte van het hoofd, met behulp mijner vingeren en van den ftompen haak, gelukkiglijk naar buiten. Ik vleide mij, dat het gantfche kind nu gemaklijk volgen zoude, maar befpeurde, tot mijn leedweezen, weldra , dat dit geenzins het geval w?s, en ik ceidcr het hoofd van den romp  WAARNEEMINGEN. 21? zoude hebben kunnen trekken, dan hetzelve voordbrengen ; zo zeer overtrof deszelfs grootte, in allen deele, de ruimte van het bekken. Ik beproefde hierom, één' arm naar buiten te brengen, doch konde ten dien einde mijne hand niet hoog genoeg doen ingaan: met mijnen grooten ftompen haak, gelukte zulks mij■ nogthans, en ik deed eerst den eenen, daarna den anderen arm geboren worden. Dit verricht zijnde, legde ik de vrouw weder op het korte bed, ter haarer verdere verlosfinge ;doch vond den tegenftand zo groot, dat ik mee de handen alleen niets konde uitrichten , en verpligt was een ftrik te leggen onder de armen, niet zonder vreeze voor eene verfcheuringe van den bilnaad. Offchoon ik meer dan twaalfhonderd vrouwen verlost hebbe, kan ik zeggen, nimmer zo veel krachts nodig gehad te hebben , om hec ligchaam eens kinds naar buiten te brengen; ook weet ik geen voorbeeld van zulk een groot en zwaar kind als dit, gelijk ik zo aandonds zal aantoonen. De nageboorte van zelve uitgeworpen zijnde, bezorgde ik de vrouw als naar gewoonte, en beval haar wijders aan de zorg van den Geneesheer BIJLEVELD. In tegenwoordigheid van deezen Heer, van de 95  al8 c. terne, vroedkundige Heeren horsten en van bommel, en van de Baker, het kind op de fchaal gelegd hebbende, bevonden wij deszelfs zwaarte gelijk aan agttien ponden, Leidsch Kooprnans gewigt: wij maten het vervolgends met eene Leidfche elle, van den top des voorhoofds tot aan de teenen, en zagen, met verbazing, dat deszelfs lengte juist aan deeze maat beantwoordde: het kind was derhalven ruim een derde grooter en zwaarder dan gewoonlijk, volgends de berekening van buf» fon, levret, mauriceau, en anderen. Na dit alles, fchijnt het ongeloovelijk, doch is het nogthans waar, dat de kraamvrouw geen het minite toeval gehad heeft; binnen korten tijd volkomen herfteld is, en zig, terwijl ik dit fchrijf, in den besten ilaat van gezondheid bevindt. Zevende Waarneeming. Den 15 September 1790, werd ik geroepen bij de huisvrouw van n. w, agt maanden zwanger , en vond aldaar twee Vroedvrouwen, die mij berichtten , dat 'er bij gemelde vrouw iec buiten de fchede hing, maar niet wisten wat, doch dat het gevolgd was na eene fterke voorovertuiging van het ligchaam. Het geval onderzoekende , befpeurde ik welhaast, dat de baarmoeder tot buiten de lippen  WAARNEEMINGEN. 219 der fchameiheid was nedergezakt, te gelijk, zo het mij toefcheen, met het hoofd van het kind. Om mij hiervan nader te verzekeren, bragt ik één mijner vingeren in den mond der baarmoeder, doch vond deeze te dik en te eng, om daardoor het hoofd ontwaar te worden: ik befchouwde des vervolgends, hierom, en op dat de bijzijnde Vroedvrouwen gelegenheid zouden hebben, om te zien, hoedanig zig gemelde mond vertoont, alles met eene kaars, en zag alstoen, dat de lippen deszeiven, wel een vierde duims beneden de baarmoeder hingen, en het hoofd des kinds, wel degelijk, in het uitgewekene gedeelte deezes ingewands begrepen was. Dewijl de uitzakking niet lang geduurd hadt, oordeelde ik , dat men dezelve ten fpoedigften moest, en konde, inbrengen: overeenkomilig hiermede , plaatile ik de vrouw dermaate , dat het hoofd laager lag dan de lenden; omvartede met mijne handen de baarmoeder , en bragt dezelve zachtlijk binnenwaatds: eer zij den uitgang van het bekken doorging, ontmoette ik een' merkelijken wederlland; doch vervolgends Haagde haare herplaatzing vrij gemaklijk. . Na dezelve , vulde ik de fchede op met een dunnen doek, voorzag de vrouw van een rustverwekkend hulpmiddel, en deed haar met aaneen^ geaotene beenen het bed houden.  £20 C. TERNE, VROEDKUNDIGE Eene maand daarna werd ze door mij verlost, van een gezond, groot en leevend kind: vervolgends op nieuw zwanger geworden , heeft ze niet veel gemaks gebaard; tot heden is ze geheel bevrijd gebleven van alle dergelijke uitzakkingen. Zodanig een geval is mij nog eens bejegend in het dorp Koudekerk, een uur van hier gelegen: in weêrwil van alle aangewende poogingen, was het mij echter onmogelijk , in dit geval de baarmoeder in haare natuurlijke plaats te doen wederkeeren. Ik verzocht hierom, als de vrouw arbeid kreeg, mij ten eerden te doen roepen,vermits ik begeerig was te zien, de verwijding van den moedermond, het groejen van het water, en de geboorte des kinds, door de uithangende baarmoeder. Men voldeed wel aan mijn verzoek, doch toen ik kwam , was her kind reeds, leevend, in zijne vliezen befloten, en, om zo te fpreeken, als in een oogenblik geboren. Hoe zeer ik hierdoor in mijn oogmerk ware te leur gedeld , verwonderde mij zulks echter in geenen deele, doordien het hoofd des kinds, in dk geval, niets te doen had met het bekken. De vroedvrouw had, op mijne erndige aanbeveeling , de nageboorte laaten achterblijven: ik verloste de vrouw van dezelve, en bragt in weinig tijds de uitgezakte baarmoeder naar binnen.  waarneemingen. SSI Kort daarna zettede ik haar een' ring; doch zij ïs altoos onderhevig gebleven aan eene tegenwillige pisloozing. Agtfle Waarneeming. In de maand November van het jaar 1789 ,: werd mij door.een'Jood, (want geenig Christen had men daartoe kunnen over haaien,) een' brief gebragt van de huisvrouw des Heeren van der heins, Predikant te Zevenhoven, inhoudende hec verzoek, om ten fpoedigften ter hulpe te komen van de vrouw van j. d. v., een zeer behoeftig man, aldaar woonachtig. Bij de lijderes gekomen zijnde, verhaalde men mij, dat eene dronkene Vroedvrouw het hoofd des kinds had afgetrokken, den romp daarna voord» gebragt, maar de nageboorte had laaten achter^ blijven, en dat dit alles fèdert tien dagen reeds gebeurd was. De mond der baarmoeder, ter grootte van een' driegulden, geopend vindende, belloot ik, uit hoofde van den bijzijnden ftank en rottige vloejing , tot de afhaaling der nageboorte: deeze nogthans was dus vastgehecht aan den bodem der baarmoeder, dat ik ze niet dan met veel moeite, groote voorzichtigheid, en aan' ftuk ken en brokken, konde naar buiten brengen: de navelftreng  22Ê C. TERNE, VROEDKUNDIGE WAARNEEMINGEN. daarenboven was daarvan geheel, hoedanig is mij onbekend, afgeicheiden. Ik gaf van het een en ander kennis aan den Schout van het Dorp: op order van het Gerecht werd het kind opgegraven, en door mij gefchouwd: het afgetrokken hoofd en den hals vond ik bloedig, gaaf en gezond; doch de buik opgevuld met water, en den aars gefloten. Van alles fchriftlijke verklaaring gegeven hebbende , is de zaak en de bekwaamheid der Vroedvrouwe ter onderzoek gefteld van het Co/leg. ad res obfletr. te Haarlem, met dit gevolg, dat ge? melde vrouw van haar ampt ontzet, althans buiten het genot van eenige bezolding gefteld is. Onmiddelijk na ik de nageboorte had afgehaald , deed ik den buik ftooven met water en brandewijn ; fpoot iet van hetzelfde mengzel, doch meerder verflapt, in de baarmoeder; en had het genoegen , van de vrouw fpoedig en volkomen te zien herftellen. Zo aangenaam mij dit was, zo fmartlijk is het mij naderhand geweest, te verneemen , dat dezelfde vrouw, een jaar daarna, toen onder hec Dorp Nicuwveen woonende, weder in de kraam gekomen, en, bij gebrek van behoorelijke hulp, aan de gevolgen eener achtergeblevene nageboorte, als eene martelaares, geftorven is.  ONTLEED- en HEEL-KUNDIGE AANMERKINGEN OVER DE PIS-OPSTOPPING EN DEN BLAASSTEEK IN HET ALGEMEEN, EN DIEN BOVEN DE SCHAAMBEENS-VEREENIGING IN HET BIJZONDER: DOOR A. BONN. Xndien reeds vóór de geboorte van een kind,' eene verzameling 1 van water binnen de pisblaas deeze kan uitzetten, binnen de buiksholte doen oprijzen, de pisleiders verwijden, en verdere nadeeiige uitwerking hebben, waarvan ik, in mijne i  S24 A. Ë ONNj AANMERKINGEN OVERDË verhandeling en onderzoek over de oorzaak def verfchillende wanftaltigheden der pisblaas en roe* de, in het voorleden jaar, een voorbeeld heb bij* gebragt (aj; niet minder is dezelfde pisblaas na de geboorte, en in een meer gevorderden leï£ tijd, in de kindsheid en jeugd» in rijpere jaaren en den grijzen ouderdom, en niet alleen in mans maar ook bij de vrouwlijke fexe,, onderhevig aan eene zorgelijke en doodlijke opftopping van de pis, en derzelver gevolgen, waarvan de oorzaaken duister zijn kunnen, en de verfchijnzelen vreemd genoeg, cm den Heelmeester in twijfel te brengen omtrent de keuze der hulpmiddelen en kunstbewerkingen, die, bij de Schrijvers over dit onderwerp, daartegen, verfchillend wórden aangeprezen. Zulk een twijfelachtig geval gaf mij aanleiding tot de volgende Ontleed- en Heel-kundige aanmerkingen omtrent de opdppping der pis en den blaasdeék in het algemeen, en dien boven de fchaambeens - .vereeniging in het bijzonder. x Daar ondertusfehén de werken van "ons Genoot^ fchap voornaamlijk dienen moeten tot voorlichting der mingeoefenden onder Onze Heelkundige Landgenooten , en ook in handen komen van leergierige jongelingen, oordeelde ik nier,* ort* voeg* ' (a) Verhandel, deezes Genootfchaps, I. Deel, bl. if&  MSÖPSTOPP1NO, E N 2»' * 22fJ voege lijk bij deeze gelegenheid den kweekelingcn der Heelkunste een voorbeeld tegeeven» om, bij het toeleggen op eéne gegronde kennis van den aart en heeling der gebreken, met nut gebruik te maaken van de ontleedkundige plaaten van eus'tachius, met eene nederduitfche verklaaring onder mijn opzicht vervaardigd, en voor het groodle gedeelte reeds uitgegeven. De negende deezer plaaten vertoont den bodem der pisblaas, even boven de fchaambeensverëeniging van een* man flaauwlijk uitpuilende, gelijk zulks bij eene maatige opvulling met pis plaats heeft, en waarbij men zig kan voordellen, wat 'er gebeuren moet, wanneer die blaas, tegennatuurlijk opgevuld, in de buiksbolte met haar' bodem tot aan den navel oprijst, en, even gelijk in de zwangerheid doof de baarmoeder gefchiedt, alle de buiksingewanden naar boven gedreven en gedrukt worden, waardoor hinder aaa de adcmhaaling, enz., moet worden toe gebragt. .Op de elfde plaat, en aldaar in de elfde af?' beelding, ziet men de manlijke pisblaas th dengeheelen pisweg, tot aan de opening van net roedehoofd , van den onderkant naar de lèngrö' geopend, vertoond, met de daaraan kenbaar uitgedrukte deelen; van welke ik tot mijn tegenwoordig oogmerk alleenlijk de pisleiders, de P  SSÓ A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE openingen binnen de blaasholte , e. e., en derzelver trechterswij zen hals h. wensch te doen opmerken. De eerfte afbeelding der twaalfde plaat Helt de pisblaas voor van den voorkant, met derzelver zijdelijke en zig naar het midden door fijnere takjens vereenigende bloedvaten; terwijl de zevende af beelding dier zelfde plaat, de voorftaande klier, zaadblaasjens en afvoerende vaten, met de pisleiders aan den onderkant van de blaas, welke in den mensch natuurlijk op den bovenwand des endeldarms gelegen zijn , maar inzonderheid het fpiervezelig maaklèl des voornaamflen roks,en van het ligchaam der blaas aanwijst; van zo veel belang voor een' Heelmeester om te kennen, en 'er zig een goed denkbeeld van te vormen, ter verklaaringe der krampachtige zamenkrimping, of ontfpannende verlamming deezer vliezige vergaêrzak, ais ten aanzien van de mogelijkheid der zakswijze verlengingen des inwendigen blaasroks, in de tusfchenruimte der netswijze vlechten van elkander overkruisiènde fpiervezelen, waarin dikwerf blaasdeenen worden opgehouden en ingefloten. De dertiende en veertiende plaaten van eustachius , vertoonen het zelfde , aangaande de vrouwlijke pisblaas en fchaamdeelen: de eerstgenoemde wijst de ligging aan der pisblaas op de fchede,aan den voor- en boven-kant, met de daar  PiSÖPSTÖPPiN&j È N Z. 22? heen en over verfpreide flagaderlijke en aderlijke bloedvaten. In de eer/ie afbeelding der veertiende plaat ziet men de pisblaas vóór de baarmoeder, en onmiddeiijk achter de ichaambeensvereeniging,door mij bij eene andere gelegenheid ontleedkundig onderzocht, Inde tweede afbeelding is de inplanting inde fchede, en in de derde de uitpuiling en opening des piswegs binnen dezelve , uitgedrukt : uit Welke eerde afbeelding de betrekkdijke ligging der blaas * baarmoeder en endeldarm , en de drukking zo wel als de verplaatfing , die deeze ingewanden elkander, kunnen toebrengen, zijn afteleiden. Ik zal hier niet meer van het ontleedkundige bijvoegen : genoeg is het uit deeze befchouwing, en breedvoeriger ontleedkundige befchrijvingen doof anderen, het gevolg te trekken, dat de pisblaas natuurlijk binnen hec bekken, tusfchen de baarmoeder en fchaambeens vereeniging, gelegen is; dac zij door uitzetting de bekkenholte moet opvullen, en op den endeldarm in mans,op de fchede in vrouwen drukken, en hunnen bovenften wand nederwaards persfende, binnen derzelver holte eene bolle nederzakking doen gewaar worden; of dat zij binnen (&) Verhandelingen van het Bat. Genootfch. enz. *9 Rotterdam, 3ae deel bl. 251. P *  228 Ai BONN, AANMERKINGEN OVER I)E de buiksholte tot eene meer dan natuurlijke hoogte oprijzende, naar evenredigheid deezer opklimming of opftuwing, haaren trechterswij zen hals tevens verlengt, den pisweg achter de fchaambeensvereeniging naar boven trekt, en door dit laat? He de ontlasting der pis moejelijk en onmogelijk maakt; vooral wanneer de fpiervezelige rok, en inzonderheid de zogenaamde nederdrijvende fpier ( detrujor) (cj, hun zamenkrimpend vermogen niet meer kunnen uitoefenen, om de fluitfpier van den hals, of eenigen hinderpaal binnen denzelven, of in den pisweg , te overwinnen. Wat de oorzaak en der opdopping betreft: In de kindsheid is het vaak een meer of minder groot fteentjen,inden trechterswijzen hals ingedrongen, hetwelk de ontlasting veihindert, en, door het optrekken van den pisweg, de nederwaardfè kromming van het roedehoofd veroorzaakt, hec welk bij zodanige kir deren dikwerf vrij ar.ntr.erke. lijk wordt waargenomen. In de Jeugd is -t het enkeld ophouden van het watermaaken, door al te ftrenge fchooltucht, CO pa r sons-, Defcription on the Bladder tab. i. 'fig. u 2. tab. 7 te vooren bij spigelius, de C. H. F. lib. 4. e: 11. befchreven, en tab. 13 «. «. tab. 20. en 21. afgebeeld.  PISOPS TOPPING, ENZ. 229 waarvan ik twee beklaagelijke voorbeelden gezien heb; of in deeze , en de meer gevorderde jongelingfchap, is het, behalven den rteen in de blaas', ook fomtijds het fpringen en vallen, en daardoor veroorzaakte geweldige kneuzingen van de bilnaad en daaronder gelegene blaas- en teel-deelen, die ontfteeking en zwelling ten gevolge hebben, vergezeld van meerder of minder gevaar, naar maate de toevallen voor kunsthulpe vatbaar zijn, en de aftapping kan of mag te werk gefteld worden. - ~> ul\. In manlijke jaaren zijn het, behalven- de reeds gemelde oorzaaken , dikwijlfer gezwellen van onderfcheidefl' 3 aart , die zig in of aan de voorftaande klier opdoen , of zig 'verder binnen de blaas uitftrefrkeh' \ maar inzonderheid de gevolgen van eene venerifehe befmetting,.die niet zo zeer vleeschheuveltjens, als- wel lidtekens en toomtjens der zamengegroeide"wanden van den pisweg nalaaten; welke hinderpaalen, eenmaal onoverkomelijk geworden zinde, den Heelkunftenaar om andere ontlast wegen heeft doen denken. In een hoogen ouderdom kunnen, bij eenen welgedelden ruimen pisweg, een taai blaasflijm en piszetfel den hals der blaas opvullen , en de pisloozing opfluiten ; waarbij de opgefpannene blaas een groot gedeelte haarer P 3  S30 A, BONN, AANMERKINGEN OVE.R DS prikkclbaare veerkracht en fpiervermogen verIo« ren hebbende, buiten daat is .den tegendand dor fluitfpier van den hals te overwinnen, of het pisftremfel voordteftuwen; en hoe veel meerder moet ïulk een toedand verergeren, wanneer, door eenen zamenloop van omftandighedcn, eene uitwendige belediging , of inwendige hinderpaal , zulk eene verlamming . vergezelt? om welke redenen dit plaatsgebrek in bejaarde lieden eene des te meerdere oplettendheid verdient, Bij-de vrouwlijke fexe , die aan gelijke gebreken nder piswegen onderhevig zijn kan, is het daarenboven de ftaat der zwangerheid, die dezelve, vooral in de vierde 'maand, voor opftopping der pis vatbaar maakt., De zwangere baarmoeder, omtrent dien tijd merkbaar in uitgebreidheid toegenomen , waarhij haare natuurlijke driehoekige holte ( 6?) in eene eivormige verandert, vult hec bekken, en tracht binnen de buikholte opterijzen \ bierhij moet zij de gevulde pisblaas voor zig heen ftuwen, den pisweg verlengen,vernauwen, en tegen de fchaambeensvereeniging aandrukken, met dezelfde gevolgen van opftopping der pis, die bekwaam' is de blaas te doen barften, indien de kunsthulp zulk3 niet tijdig door aftapping voor-r fcome, ( I S O P S f O P P t N Gj E 8 Zi S4.t wijding met den hoogen toeflel, met zo veel gronds is aangevoerd (#): te weoten, dat het buikvlies de pisblaas van de buiksholte en haare ingewanden affcheidt, en de door ophooping van pis uitgezette blaas, tusfchen dat vlies en de rechte buikfpieren oprijzende, het eerstgenoemde van de laatde verwijdert; en dus bij de doorbooring van den voorden blaaswand* geene lekking of uitdorting binnen de eigenlijke buiksholte, of, met andere woorden*, binnen den zo-, gensamden penszak mogelijk isi, Wat de tweede zwaarigheid aangaat, de uitftorting in het cel wijs weeffel van het bekkeri en der omringende deelen, komt het mij, onder verbetering, even onberedeneerd voor, van de gevolgen der deenfnijding met den hoogen toeftel , tot den blaasfteek en aftapping aan die zelfde plaats een gevolg te trekken; In de fteenfnijding immers, boven de fchaambeensvereeniging, moet eene groote wond in de blaas gemaakt worden $ tot inbrenging van den vinger of den tang, en uithaaling van den deen; wanneer, na het inkrimpen en door pis weder uitzetten der blaas, de gemaakte en nog niet geflotene wond telken reize op (a) D'oUGLiS) Lithotoniia Douglafiana, of a Heyv mè* thod. of catting the [lone, p. 66. morand, tri de li taille au haiii appareil. pag. 30. II DEEL, Q  242 A. BONN, AAN MERK INGE H OVER DE nieuw gaapende, tot zulke eene uitftorting en verzakking van pis aanleiding kan geeven: dan, het welk, indien het ooit te vooren gebeurde, ook voor die fteenfnijding thans zoude kunnen worden voorgekomen, met door den pisweg eene ontlastbuis of kaarsjen intebrengen, daardoor eene uitloozing te onderhouden , de uitfpanning der blaas voortekomen, en de heeling der gemaakte wonde te bevorderen. Ik herhaale, dat men hierom van die wijze van fteenfnijding tot deezen blaasfteek geen gegrond gevolg kan trekken; maar dat men 'er veel eerder opkan, mag en moet toepasfen, het geen in andere gevallen, bij de aftapping van het buikwater, of uit den fchederok der ballen, wordt waargenomen, wanneer de doorboorde wanden zo fterk om de ontlastpijp , waarin de driekantige priem bevat is, toezuigen, dat 'er zelden lekking langs dezelve wordt waargenomen; ja die zelfde ontlastpijpen, na de voltooide aftapping, niet, dan met eene verlenging en rekking der doorboorde bekleedfelen, die met de vingers van de andere hand moeten worden tegengehouden, kunnen worden uitgetrokken. Indien derhalven,na zulk eenen blaasfteek boven de fchaambeensvereeniging, de natuurlijke pisweg door een of ander hulpmiddel weder geopend, en door dezelve de pisloozing her« fteld en ohderhouden wordt, fpreekt het, dunks  P I S Ö P S T O P P ï N O, E li Z. 2 |3 mij , van zelf, dat eene uitfiepering door het hoogere wondjen van den blaasfteek rmrrder zal te vreezen zijn : het moet derhal ./en vèrkiesbaarer worden, de lekking door of langs' eene ingebragte cajenfche, of andere ontlastbuis, toetelaaten , dan deeze met een ftopjsh te fluiten, waardoor de uitzetting der blaas, de we* deropening van het wondjen, en derzelver fchadelijke gevolgen op nieuw verwekt zouden Wordem Na het opfairren deezer bedenkingen en ingebragte zwaa'righeden , moeten de .voordeelert deezer wijze van kunstbewerking en pisorrdasting des te meerder onder het oog vallen, als daar zijn het met geene mogelijkheid kwetfé'n van eenig buiksingewand, noch van de voorftaanie klier, zaadblaasjens en van den endeldarm: daar het alleen het met celwijs weeffel bekleed fpier* vezelig ligchaam der blaas is, dat doorboord wor .t, en wel aan eene plaacfe, alwaar hetzelve otimiddelijk tegen de rechte en piramiedswijzs buikfpieren aanligt ; in de tusfchcrimimte van welke de doorbooring gefchiedende, tevens aan het middengedeelte der uitgezette blaas geene dan kleine bloedvaatjens* gevaar loopen gekwetst te worden. De blaasfteek , boven de fchaambeensvereeniging, zal des onder voorwaarde van Q »  £44 a' bonn, aanmerkingen over DE eene genoegzaame oprijzing der pisblaas, in alle gevallen, met dezelfde hoop van gotd gevolg, kunnen ondernomen worden, waarin de wijze van flurant aangeprezen worde: ja fchijnt eenen zekeren voorrang boven dezelve te verdienen, om dat zij kan toegediend worden in omftandigheden, die den blaasfteek door den endeldarm, zo wel als aan den bilnaad, onmoge« lijk en verwerpelijk maaken. 'Er is flechts één geval, waarin de blaasfteek van me rij, die ze het eerst in 't werk ftelde, voor dien van flurant moet zwichten, en de laatfte de keuze des Heelmeesters moet fcepaalen, dat is, wanneer de uitgezette blaas het kleine bekken blijft opvullen, en niet naar de buiksholte oprijst, maar men derzelver uitpuiling binnen den aarsdarm bereiken, en het ligchaam der blaas achter de voorftaande klier ter doorbooringe onderfcheiden kan. Bij eene vrouw kan zig ondertusfehen zulk eene nederzakkende uitpuiling binnen de fchede opdoen, die daarom nog niet aanftonds den blaasfteek van flurant vordert; waaromtrent mij in het jaar 1764. het volgend leerzaam geval is voorgekomen. Eene vrouw, die reeds verfcheide kinderen gebaard had, en weder in de zevende maand zwanger, twee haarer kinderen  pisopstopping, enz. 245 naar fchool bragt, droeg hec kleinfte op den arm en geleidde het oudfte bij de hand: het wegloopen van die laatfte kind deed haar haaren gang vermeden, waarbij zij ftruikelende vooroverftortte, en mee hec laager gedeelte des onderbuiks op een voetpaal van eenen hoeffmid nederviel, in onmagt geraakte , naar huis en weder bij kennis gebragt werd: 'er ontftonden pijnen en fchijnbaare vlaagen, door welken een langwerpig rond ligchaam binnen de fchede , en naar de uitwendige fchaamdeelen gedreven werd. Eene met oude vooroordeelen ingenomene vroedvrouw hield dit gezwel voor een' zuiger, met een hondenfnuit, en befteedde veeie uuren vruchtloos, om denzelven, zo zij zeide, aftehaalen; terwijl kneuzing, zwelling en opftopping van de pis de onvermijdelijke gevolgen werden dier kwaade behandeling. De ervaren Heel- en Vroed-meester van der hulst, 'er den volgenden dag bij geroepen zijnde, beftrafte de mishandeling, en fchreef de nodige middelen voor, om de ontfteking te doen bedaaren, terwijl ook mijn raad, als Geneeskundige, gevraagd werd. Na het bekomen verhaal van het gebeurde, waarbij ik een leevendig rood en puntig ligchaam tusfchen de ichaamdeelen naar buiten zag komen, lag ik de hand op den onderbuik, en werd eenen diepen kuil even boven de fchaambeenderen geQ 3  2^6 A. BONN, AANMERKINGEN OV&R-DB waar, en befloot hieruit dat de mee pis gevulde blaas tusfchen de fchaan'-.eensvereeniging en de baarmoeder nedergedrukt ^iji.) moest, en dien zogenaamden zuiger uitmaakte, waardoor het onderdaan van den baarmoedermond door de fchede ondoen lijk was : ik deed de vrouw hierop voorover, op knieën en elleboogen, plaatfen, met dat gevolg, dat dg baarmoeder en de pisblaas, in die houding, naar de buiksholte afzakten, de fchede ruim werd, en de hooggeplaatfte gefloten moedermond konde hereikt worden, waardoor de vroedvrouw van haare dwaaling overtuigd werd. Offchoon, bij het weder op den rug leggen der vrouw, de nederzakkjngder blaas wederkeerde, volgde echter de pisontlasting, de toevallen bedaarden, en de zwangere werd twee maanden daarna van een leevend, kloek en gezond kind, zonder eenig letfel, gemaklijk verlost. Tn zulk een geval .van pisopftopping kon de blaasfteek boven bet fchaambeen niet te pas komen, en de wijze van flurant zoude overtollig geweest zijn. Eene vraag van belang, bij deeze kunstbewerking, zo wel als bij die aan den bilnaad, is deeze : aan welke wijze van kunstbewerking men de voorkeur geeven moet, aan eene onmiddeiijke 4oerbgoring me.r eenen gewapsnden priem, dqo$  FISOPSTOPPING, ENZ. 24? de bekleedfelen enz , tot binnen de vliezige blaas, op ééne reize? dan dat men vooraf eene in-, fnijding maake der huid, peesvliezige uitbreidingen en tusfchen de ipieren door, ten einde den fpiervezeligen blaasrok te ontblooten, en deezen daarna met den gewapenden priem te doorbooren, de naald uittehaalen en de ontlastpijp 'cr alleen intelaaten , om den uittogt van het vocht te bezorgen ? Bij de onmiddelijke doorbooring der bekleedfelen en blaas, in ééne reize, komt het 'er op aan, dat men verzekerd zij, dat de blaas, en niet eenig ander ingewand, het uitpuilend gezwel maake. Bij eene vrouw althans, zoude het onberaden zijn zulke eene onmiddelijke door booring ftoutlijk te onderneemen; waardoor men in het geval zoude kunnen komen van zekeren Wond-Arts, die, op het voorfchrift eens Geneesheers, het buik water meenende aftetappen door de buikwanden heen in de baarmoeder dak, het zogenaamd lamsvocht ontlastte, door de daarop volgende inkrimping der baarmoeder vlaagen verwekte, en eene ontijdige, drooge en moejelijke geboorte verhaastte. In bet geval van eene twijfelachtige zwangerheid zoude het, geloof ik, voorzichtiger zijn vooraf eene infnijding der bekleedfelen te doen: hierdoor zoude men, indien de baarmoeder het gezwel maakte, dezelve ach- Q 4  S43 A. BONN, AANMERKINGEN OVER BB ter het buikvlies gelegen, zien doorfchijnen; of, zo dit vlies tevens doorgefrieden zijn mogt, alsdan het glad oppervlakkig vlies der baarmoeder tot bewijs (trekken , dat men binnen de buiksholte geraakt, en daaruit geen pis aftetappen was. Een ander voordeel van de voorafgaande doorfnijding der bekleedfelen in mannen,is,dat men de gewapende driekantige naald binnen de blaasholte kan zien afdaalen: daar, in tegendeel, bij de onmiddelijke doorbooring de huid tegendand biedt, en het niet onmogelijk is dat de blaas terug wijke, eh de priem in het celwijze weefzel vóór dezelve geraake, zonder vrucht. Van den anderen kant befchoHwd, fchijnt de döorbooring in ée'ne reize verkiesbaarer, om reden, dat de voorafgaande doorfnijding eene wond maakt, waardoor niet alleen de huid, maar tevens de op eikander liggende plaaten van een peesvliezig, cel wijs en vetvoerend weefzel gekliefd worden; welke wond met geene hechting maar verettering moet geheeld worden , en die etter, zo men meende, zig tusfchen de blaas en fcbaambeensvéreènigifig eenen weg naar het bekken en den balzak baanende , door uitvloejende pis, zoude kunnen vergezeld worden: dan , deeze fchijnbaar gewigtige bedenking en zwaariuhc-id wordt opgewogen door proeven van heelkundige ondervinding, waarin blijkt, dat hm-  PISOPSTOf PING, ENZ. 249 nen weinige dagen na de gemaakte doorbooring, zo in dit als in andere gevallen, het wondjen van de pisblaas met dien der bekleedfelen zamengroeit, en eene foort van pis-pijpzweer overlaat, die tot aan de herftelling der natuurlijke pisloozing, of tot aan den dood van den lijder kan voordduuren : het door mij hier boven befchreven geval van dien grijsaart (b") kan, nevens anderen, hiervan ten bewijze dienen. Na zulke eene onbevooroordeelde vergelijking, blijkt het, zo ik mij niet bedriege, dat elk deer. zer twee laatstgenoemde verfchillende wijzen van blaasfteek boven de fchiambeensvereeniging, haare voordeelige en ongunftige zijde heeft, maar dat de voorafgaande doorfnijding de doórbooring op ééne reize, althans in fommige gevallen, fchijnt overteweegen, en het van 't oordeel des kundigen Heelmeesters moet afhangen , wanneer en waarom hij den blaasfteek van m e r ij boven dien van foubert en flurant den voorrang geeve, en de onmiddelijke doorbooring van mekij, vóór de voorafgaande doorfnijding van rosset, kieze. In gevalle men ondertusfchén goedvinden mogte, of zig genoodzaakt zage tot den blaasfteek boven de fchaambeensvereeniging te befluiten , ontftaat hierbij nog eens andere vraag: zal men zig tot (u) Bladz. 237. Q5  35<5 a. bonn, aanmerkingen over de eene fchede voor den driekantigen priem, van een ftevige of flappa zilveren, dan wel van een cajenfche ontlastpijp bij voorkeur bedienen? eene vraag, die ook. op de wijze van flurant toepasfe!ijk,.mij toefcheen eenige heelkundige opmerking te verdienen , te meer daar zij een nieuw voordeel der kunstbewerking van merij ople« vert. De ftevige zilveren canule, die de driekantige naald voor den blaasfteek omvat, (welke naald tot de aftapping van het buikwater, allereerst hier te lande door den Amderdamfchen Heelmeester jacob block, uit Italiën werd overgebragt, waarbij de mijdende {halen punt het einde der ontlastbuis maakte, gelijk dezelve door bakbette wordt afgebeeld en befchrevenfV),) heeft, uit hoofde der meerdere lengte, die zij in dit geval hebben moet, doen vreezen, dat dezelve in de blaas gelaten, dat vliezig ingewand zoude kunnen tergen en beledigen; bet welk ondertusfchén door de ondervinding wederlegd wordt, daar men dezelve verfcheide dagen veilig in de blaas heeft gelaten. De flappe ontlastbuizen uit geplet zilverdraad, als eene verbetering zijner methode, door flu. rant uitgedacht, en door le blanc befchreyen en afgebeeld, waarvan echter het voordeel (c) p. BAreetts, Opera Chir. Mat. pag. 50, 53.  » PISOP STOPPING, ENZ. agi . noch door waarneemingen des eerden, noch door de onbepaalde uitdrukking des laatstgenoemden bevestigd wordr (d); deeze zogenaamde verbetering fchijnt mij toe aan geene geringe zwaarigbeid te zijn onderworpen; want hoe zeer dezelve om haare buigzaamheid als voordeeliger dan de ftevige cathecers gehouden, en in eenen inwendig gladden en, ruimen pisweg met gemak ingebragt en gedragen worden-, moeten ler echter rede-nen zijn, waarom men dezelve niet tot afrxppingen van het buik water bézigt, en men, tot opening van den pisweg, dezelve zo. rasch met andere buigzaame pisontlasters en kaarsjens heeft verwis* feld? Het is buiten twijfel, dat liet ontwikkelen der krultrckkige. draad, achter de toomtjens des ontaarten piswegs haakende, en aan ce uuhaaling tegenftand biedende y daartoe gegyor.de aanleiding zal gegeven hebben: hoe veel te moejehjker en gevaarlijker moet: het dan njet worden, zig voor de blaasfteeken van flurant of me Rif van zodanige flappe zilveren ontlastpijpen der.troisquarts te bedienen, althai.s wanneer men zig niet de aftapping vergenoegende, de oHtlastpijp terftond daarna wilde uitbaale.n? Jaarlijks gewoon in het openbr.ar, en voor eene aanzienlijke vergadering van Heelmeesters en derzelver Leerlingen, onder (d) le bl anc, Precis d'Oper. de Chir. p. 112. en in «le Nederduicfche uitgave, bl, 103.  &$2 A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE andere kunstbewerkingen, ook den blaasfteek, en met aanprijzing dien van flurant, aan doode ligchaamen te verrichten, heb ik menigwerf de gelegenheid gïhad om mijne Toehoorders met mij te doen opmerken , dat de gemaakte opening binnen den endeldarm, even gelijk men du bij andere aftappingen ondervindt, zo fterk om de ontlastpijp toezoog, dat ik , bij eene pooging tot uithaaling derzelve, die aangcflotene darmen blaas ■ wanden met bet werktuig door de aarsopening naar buiten konde trekken, en wanneer ik mij van de flappe zilveren ontlastpijp bediende, niettegenftaande alle voorzichtigheid en het omwenden van den lepel, volgens den loop der omflingeringen van den kruldraad, ik echter niet vermijden konde , bij het uittrekken dien draad te zien ontwikkelen , verlengen, bij de minde terugbrenging in de wond te zien beklemmen , en bij eene meerdere pooging geheeilijk uitrekken, en daardoor het werktuig onbruikbaar worden. Het voldeed niet aan 't oog-nerk , om die uitrekking der draad voortekomen , dat ik den driekantigen priem weder binnen de ontlnsrbuis bragt, om ze te zamen uitcehaalen; neen , de lepel met het handvat konden wêl geüjklijk voordgetrokken worden, maar het einde der canule volgde de driekantige punt van den priem niet ; waar-  pis0p stopping, enz. 25$ door derhal ven de zaak, in plaats van verbetering , verergert, en de verlegenheid eens ongeoefendcn Heelmeesters , zo wel als des lijders, in zulk een geval zoude moeten vermeerderen. De Natuur is ondertusfchen, hieromtrent, bij het leven gunffiger, indien die Hechts door den oplettenden Wond-Artz wordt waargenomen, en deeze, in plaats van zig met de uitneeming te verhaasten, den tijd afwacht, waarin, door ettermaaking , eene pijpzweerige ontlastopening van de zamengegroeide wanden der in- en uit-wendige wond zig gevormd heeft; wanneer ook de buigzaame zilveren ontlastpijp, zo goed als de ftevige, van beknelling bevrijd, losgeraakt , van zelve uitfchiet, en daartegen nodig heeft bevestigd te worden. Ter gemaklijker doorbooring in dit geval, gelijk bij andere aftappingen , is niets gefchikter dan een eenvoudig werktuig, mij door den achtingwaardigen la faije, in 1763, te Parijs, medegedeeld, en, zo ik meen, ook onlangs elders befchreven, beftaande in een ftaalen kegel, omgekeerd in een houten handgreep gevat, en inwendig hol uitgedraaid, zo dat deszeTs allengs verminderende afmeetingen aan de verfchillende dikte der ontlastpijpen beantwoorden, en deeze daar binnen eenige reizen rondgevoerd, zodanig  £54 a. SONN, aanmerkingen over de afgerond worden , 'dar. zij vervolgends volmaaktlijk om de naald aanfluiten. Het hut deezer naauwkeurige aanfluiting ter gemaklijker doorbooring in de heel wijze van meRij, maar niet minder in die van flurant, geeft mij aanleiding omtrent de flappe buizen van eajenfche hars, die voldoender zouden kunnen geacht worden, aantemerken, het geen de ondervinding mij daaromtrent geleerd heeft» Wanneer ik, naamlijk ter b'ekleedinge van den blaaspriem tot eene proeve aan een lijk, mij van •eene vrouwlijke of manlijke catheter van eajenfche hars, waarvan ik de uiterfte punt had afgefneden, bediende, ondervond ik wel ras, dat de dikte en omtrek van het uiteinde niet aan die van den itaalen punt van den priem beantwoord* de, en bij de doorbooring een grooten tegenftand vond: weshalven zodanige buigzaame ontkstbuken daartoe opzettelijk zouden moeten vervaardigd worden. De eajenfche pisontlasters, die hit Parijs tot ons worden overgebragt, Inwendig met een ruwe ftcfFe gevoerd, gelijk bij het openfnijden blijkt, zijn daardoor vatbaar voor opflurping en indringing van blaasflijm en piszetfei, weshalven zij ligt verdopt geraaken, en telkens doorgeftoken of verwisfeld moeten worden. Beide deeze redenen maaken dezelve ongefchikt tot dit oogmerk, en althans voor de m]m  pisoïstopp ing, enz. ven flurant, waarna het moejelijk zijn zoude, bij het verwisfelen, de gemaakte opening op het gevoel weder te bereiken. De verbeterde zamenftelling der eajenfche pisontlasters door den beroemden theden en van ges» scher, waarvan de omwonden krultrekkige zilverdraad , ondanks het harsachtig bekleedfel, niet geheel vrijgefproken wordt van ontwikkeling (e), geeft echter hoop op verbeterde ontlastbuizen van dezelfde harst, ter geleide van driekantige blaaspriemen. Ik moet hier nog bijvoegen dat, in het geval eener hoog zwangere vrouw, bij welke geen catheter kan worden ingebragt, en daarom door den Vrijheer van mohrenheim, den blaasfteek boven de fchaambeensvereeniging, met de kromme naald en flappe zilveren ontlastpijp van flurant wordt voorgedeld (f), het mij, onder verbetering, voorkomt, dat eene dunne rechte troiscar en ftevige zilveren canule do voorkeur zoude verdienen; immers zal men bij net inbrengen derzelve minder gevaar Icopen de in de bekkenopening geklemde baarmoeder of het kind te befchadigen; en dezelve toch terftond na de aftapping (e) v. gesscher, Heelknnd. Mettgelftoffen, bl. 384. enz. .ƒ') v, mohrenheim, Abhandl. der Entbindungskunst, St. Petersb. 1791. p. 136- pta. 20. fig. 12.  256* A. bonn, aanmerkingen over dë moeten worden uitgenomen, om den arbeid niette verhinderen: indien men zig hierbij echter van den krommen troiscar wilde bedienen, ware het voorzichtigst het werktuig omgekeerd, mot den punt bovenwaards, bij de doorbooring te beftuuren. De laatfte verbetering, door m. flurant aart zijn werktuig gegeven, werd door hem in eenen eigenhandigen brief aan den Engelfchen Heelmeester reid medegedeeld (g); en deeze, den blaasfteek boven de fchaambeensvereenigirsg afkeurende, heeft geen andere waarneemingen daar tegen aangevoerd, dan die van shari', waarin het eiade der ontlastpijp door den bodem der blaas, tot in den endeldarm, was doorgegaan: dan sharp, die het lijk van dien lijder opende, fchrijft dit gevolg niet zo zeer aan de doorbooring, als aan de langte der ontlastpijp toe, en prijst daarom in zijne voortreffelijke aanmerkingen over dit onderwerp, een korter pijpjen aan, voor die zelfde kunstbewerking Qi). Na dit alles word het tijd, dat ik overga tot (S) 'Reid, An Inquirij into the operatiön ufed in objlmate fuppresfion of urine, Lond. 1778. pag. 50. (Ji) sharp, Critic Inqmrij 125. Oordeelk* Aanmerkingen , bl. 225.  PlSOPSTOPPING, ENZ. 2,tf tot het bijbrengen van waarneemingen, die, aan weinig Heélkunllenaars bekend, voor den blaasfteek boven de lchaarnbeensvereeniging pleiten ; de redenen en omftandigheden, waarom en wanneer die den voorrang verdient , overtuigend leeren kennen; en den fchroom en zwaarigheden , die daarvan zo zeer fchijnen terug te houden, verdrijvende, hec algemeener nut en de noodzaakelijkheid van derzelver tewerkftelling in wanhoopige gevallen, coeftemming en aanprijzing moeren doen verwerven. Me rij fchijnt de eerfte geweest te zijn, die, in 1701, den ongelukkigeh uitflag van de kunstbewerking aan den bilnaad gezien hebbende, tot den blaasfteek boven hec fchaambeen beflooc. „ Zijn lijder was een arm man, van zestig jaaren, die, federc yier-en-cwincig uuren geen pis geloosc hebbende, in het Hótel Dz'8 A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE om de uitvloejing der pis en inkrimping der blaas te bevorderen: de laat de dagen werd de canule gefloten, en het ilopjen alle agt uuren uitgenomen: het verband beftond eerst uit een' drukdoek, met rooden wijn bevochtigd, en daarna uit een menie - pleister, waarmede de lijder den tienden dag volkomen genezen was. De Schrijver deed de kunstbewerking aan den beneden- en buiten»kant van de rechte fpier, ten einde de bovenbuiks-flagader en ader (arteria et vena epigastrica) onder de rechte fpier te vermijden; maar was van gedachten, dat die doorbooring even veilig tusfchen de pijramiedswijze fpieren konde gefchieden, het welk hij federt met gewenscht gevolg ondervond" (t"). heister was de tweede, die, in 1715, dezelve met even» gewenscht gevolg verricht te zijn, heefc opgetekend. Door de fteenfnijdingen van franco en rosset mede op die gedachten gebragt, en door infpuitingen met water in de blaas van het hoog oprijzen zig verzekerd hebbende, ontmoette hij eenen zogenaamden Bader, die hem de volgende waarneeming mededeelde. „ Onlangs geroepen zijnde bij eene kraamvrouw, die, na eene moejelijke verlosfing doorgedaan te hebben, aan opftopping van de (i) Mem. de Tacad. royale, de f dences de Paris 1701. $ag. mihi 378. in 8vo.  tisöi'STDPPiN'6, ê m a§9 pis in Jeevensgevaar was, onrdekte hij aan dén onderbuik een zeer groot gezwel, het welk door de omftanders voor eene verzweering gehouden werd, en waarvan zij bij hem op de opening aandrongen: in het benedenfle gedeelte deezef Zwelling met een lancet eene opening gemaakt zijnde , fprong en vloeide 'er omtrent twee a drie pinten helder water, zonder eenigen etter, uit; waarna de ipanning en benaauwdheden der vrouwe, met alle verdere gevolgen, bedaarde; de pisloozing nog drie dagen door het wondjen aanhield, en zig ondertusfchen door den pisweg herftelde: hij verbond het met eene Diachijlam. pleister, en daarna met een wondbalfem, waaronder zij genas", Mogelijk," zegt de geleerde heister, „ had de pis in dit geval wel door een cacheter kunnen afgetapt worden; maar de Dorp-Arts was niet zo verlicht,- en had de doorbooring tegen dank , en gelijk men zegt per hazard, tot geluk der vrouwe ondernomen" (k~)t pije, in zijne waarneemingen over de verfchillende wijzen van fteenfnijding, en de zo gelukkige als ongelukkige uitkomst van dien, boven de fchaambeensvereeniging, heeft niet alleen voorbeelden, dat daardoor de pisopftopping werd opgeheven; maar geeft tevens eene befchrij- (fc) Heister, Med. chir. und anat om. whmehmm* gen. pag. 571. Wahrn. 349. r %  ÜÓO A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE ving en afbeelding van „ de geheelde wond dei zamengegroeide blaas en buikfpieren, zo als dezelve na den dood van het kind,, den een-entwintigften dag na de fteenfnijding, gevonden werden" (/). Jos. wei tb recht befchreef, in 1732, het volgend geval. „ Een Rusfisch foldaat, in het krijgs-hospitaal te Petersburg ingebragt, met venerifche gebreken en eene geheele pisopftopping, die door geene aftapping door den pisweg konde geholpen worden, onderging den bilnaadfteek, doch vruchtloos, het zij om de kortheid des troiscars, of dwaaling des Heelmeesters: hierop werd de doorbooring verricht boven het fchaambeen , tusfchen de pyramiedswijze fpieren, en, de naald uitgehaald zijnde, ontlastte zig door het pijpjen eene groote hoeveelheid waters, vermengd met veel dikke etterachtige ftoffen; en zulks telkens, zo dikwerf de aftapping door dien gemaakten weg herhaald werd: de lijder leefde tot den tienden dag; betuigde geen fmert aan de doorboorde plaats te hebben; en na den dood geopend zijnde, was dat gedeelte der pisblaas niet het minfte aangedaan, maar wel de hals, fluitfpier, voorftander, CO PlJE, Some ohfervations on the feveral methods 'of Libhotomij, in a iettre'to D. Lane, Lond. 1724. pag. 23. Ub, I.fg. I. g. tab. 2. fig. t.f.  pisopstopping, enz. en met den endeldarm vereenigd gedeelte verzwooren en verdorven ; terwijl eene uitteering den lijder in het graf fleepte" (m). p. g. wrrlhof deelde, in 1733, aan net ze'^e Genootfchap te Neuremberg het. geval mede van ,, een jood , oud zes-en-dertig jaaren, die, na den flag van een paard aan den bilnaad, onlijdelijke,pijnen aldaar leed, en dagelijks veel etter met de pis, zeer moejelijk ontlastte: bij eene opftopping werd door den- pisweg, twee ponden loogachtig water en vier oneen etters afgetapt; terwijl: de pijnen vermeerderden, de ontfteking en zwelling toenamen, en de catheter niet meerder konde ingebragt worden: de Heelmeester loges doorfneed de bekleedfelen boven het fchaambeen, ter zijde het einde wan den witten lijn, twee duimen lang tot op het buikvlies ; opende voorts met_ een groot en breed lancet, het buikvlies en de blaas, dezelve fchuin nederwaards doorftekende; bragt langs het mes een zilveren pijpjen, vier vingeren breedte lang, door de wond, en verzekerde het met "een zwachtel; tevens ftoovingen aanleggende, die van bekwaame infpuitingen vergezeld werden: de pis vloeide vier dagen lang door deeze gemaakte ontlastopentng, en met den vijfden dag dóór den pisweg, met minder en beter ge- • (m) Commerc. literar. Norimhergenfe, Arm. 1733. heli, 4.5 pag. 9. obf. 1. R3  %62 A. .bonn, aanmerkingen over db kleurde etter, zonder ftank: op den negenden dag» werd het pijpjen uitgenomen, de wond met balf. Copaiba en Are ai, en met een pleister verbon-» den, en de üjJer, onder een behooreüjken leefregel, binnen vier weeken geheel herfteld" (»), Jn 1747, fieldt foubert een getuigfehrift op , het welk de zes - en - negentigfte waarneeming is onder die van de gebreken vatt den pisweg, door daran uitgegeven. „ De lijder had bij zijne pisopftopping eene zwaare koorts met hik, en was buiten kennis en beweging: de fonde kon door den pisweg niet ingebragt worden: men beftoot tot den blaasfteek aan dsn onderbuik, die, door den Schrijver voorgefteld, door den Heelmeester faget verricht, en van ontlasting van zeer veel waters, door de gemaakte opening gevolgd werd: de blaas flonk hierop, en zakte in het bekken; het welk maakte dat de ontlastpijp 'er niet binnen bevat bleef, en derhalven ook geen pis meer door dezelve afvloeide, maar zig in het celwijs- en vet-weeffel uitftortte: om dit voortekomen, werd de ontlastpijp geheel weggenomen , op dat de blaas zig op nieuw zoude uitzetten, waarna de blaasfteek herhaald werd: dan, terwijl de pis dooi» de pijp uitvloeide bragt de Schrijver deezer waarneeming een ilüet door de ontlastpijp heen, (») Ib.id, Ann, 1733. hebd. 34. pag. 2(53. gbf. 4.  ïisopstopping, enz. 263 om den weg te kunnen wedervinden, en haalde de canule daarover uit, verwisfelde die met eere dunnere, kromgebogene, en lang genoeg pm binnen de blaas te blijven, offchoon zij weder mogt zamenvallen : deeze ontlastpijp van eene halve doorgefnede holle fonde gemaakt, werd behooreIijk bevestigd, en Haagde tot het oogmerk: de lijder bevond zig van tijd tot tijd beter; alle toeVallen verdweenen ; doch de geflotenheid van den door vleeschheuvelen toegeftopten pisweg bleef voordduuren, tot hij onder het opzicht van dara n kwam , die hem binnen weinige dagen, door zijne behandeling, den pisweg opende , waarna de ontlastpijp aan den onderbuik werd weggenomen, en de lijder volkomen genas" Qo). Het uitfchieten der ontlastpijp, of afglippen der blaas van dezelve, offchoon mede onder de voor dien blaasfteek nadeelige verfchijnfelen opgeteld, werd door den Heelmeester wel ras met oordeel, voor het vervolg, voorgekomen: terwijl ook onder de verdere behandeling , van geene gevolgen der te vooren gemelde uitftorting in het celwijs weeffel wordt gewag gemaakt. sharp, in de eerfte uitgave van zijn Criti~ cal Inquirij, vóór het jaar 1750 , en vervolgends, ( 0) daran, Ohfervat. cltirurg. Jut les malad. de l'urctfoe, Varis 1750, pag. 379. 11 i  264 a. bonn, aan me rkingen over de in zijne verhandeling over den bünaadfteek, maake, als voorftander van de kunstbewerking boven het Ichaambeen,gewag van „eene Mevrouw,bij welke hij door hec onderdaan een hard gezwel omtrent den hals der blaafe, als de oorzaak der pïsopftopping, ontdekte, waardoor zij ia vijf dagen geen water geloosd had: hij maakte in de huid een wond van omtrent twee duimen lang, die in de blaas op een half duim uitkwam, en hield, na de uitloozing der pis, de opening met een hollen pijp open, tot dat het gezwel gcflonken was, en de ontlasting door den pisweg, omtrent zes weeken daarna gefchiedde, en zij daarna volkomen is genezen geweest" Qp). De bekende Geestlijke en fteenfnijder, Frere cüme, deed eene dergelijke doorbooring van de blaas, in i?5r, aan den toonkundenaar la croix, die zijn geval z^lf befchreven heeft, onder anderen met deeze woorden: „ Voor twaalf jaaren viel ik van een trap, bezeerde mij aan den bilnaad,waarmede ik op een (luk houcs was nedergekomen: de coevallen waren hevig, mee bloeding door de roede, enz. Twaalf jaaren laacer kreeg ik eensklaps eene ontfteking van den pisweg, die mij die ontlasting geheel opftopte : in dien ftaat zag mij Broeder cosmus, die met verfcheide andere Heelmeesters raadpleegde, waarbij zijn (p) sharp, Oordeelkundige Aanmerkingen, bl. 222.  PISOPSOOPPING, ENZ. S5g gevoelen boven dreef, om den blaasfteek boven het fchaambeen te verrichten; het welk terftond gefchiedde met een kromme troiscar, enz. Ik gevoelde geen fmert van de kunstbewerking, maar de Operateur en omftanders waren ver» wonderd, in plaats van pis, een bloedrood vocht, te zien uitloopen. Mr. daran heeft mij da vrije doortogt door den pisweg herfteld, doch eerst na drie weeken: geduurende dien tijd veranderde de pis van kleur, liep door de in de .wond teruggelatene ontlastpijp af; terwijl onder het gebruik der kinabast mijn eetlust en krachten zig herftelden : de pisweg' weder geopend geoordeeld zijnde, werden nier alleen de kaarsjens' maar ook de ontlastpijp weggenomen :, de opftopping der pis kwam weder, en men moest de pijp weder door dezelfde opening in de blaas brengen, waarop de ontlasting, wederom volgde: de canule bleef 'er nog drie weeken in; geduurende welken tijd zij nu en dan door vliesjens verftopt raakte, enz. De geheele behandeling duurde negen weeken, waarna ik eene volmaak-te gezondheid herkreeg" ( q ). le cat, de meest geroemde Steenfnijder in Frankrijk, en ijveraar tegens den voornoemden Geestlijken, zijnen tijdgenoot, onder het gispen (q) Nouvelle methode, d'extraire la pierre, par desfusie pubis £fc. Bruxelles et Paris 1779, pag. 72. . R 5  St66 A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE en betwisten van de uitvinding des laatften, betrekkelijk de krortigebogene ontlastpijp voor dien blaasfteek, beroept zig daarop: „ dat reeds federt meer dan vijftig jaaren de doorbooring der blaaze aan den onderbuik bekend en geoefend geweest zij, en hij zelf die operatie verfcheide reizen verricht hebbe" (r). moltnari, Hof- en Lijf-Arts re Weenen, zond aan den Voorzitter van het Gezelfchap der Natuuronderzoekeren te Neuremberg het ver» flag eener gevaarlijkfte opftopping van de pis, door eene fponsachtige ontaartirrg der voorftaan de klier en verbazend groot ettergezwel veroorzaakt/, in een* man van zestig jaaren , van eene bloedrijke gefteldheid, en aan fcheurbuikige gebreken onderhevig, waarover hij, op zijne reize door Italiëtiy de grootfte Genees- en Heel-kundigen geraadpleegd had. Deeze lijder, in 1762, van die reize t' huis gekeerd, des van een warmer luchtftreek in een kouder gewest overgegaan, en daarenboven in een gezelfchap zijn water opgehouden hebbende, verviel daardoor, ondanks alle aangewende middelen, in een hoopeloozen toeftand: wanneer , na de vruchtlooze beproeving tot aftappirg, en daar het plaatsgebrek den bilnaadfteek verbood, die boven hec (r) 1,8 cat, Pieces concermnt V operationele la taille, Jecmd Recueil, pag. 295.  pisopstopping, enz. 267 fchaambeen met de gewapende driekantige naald verricht werd, door welke meer dan zes panden bloedig waters, en daarna, door drukking op den onderbuik, nog zes oneen etters ontlast werden : een pisontlaster vervolgends door den natuurlijken weg ingebragt,'ontmoette telken reize het gezwel der voortaande klier, doch ontlastte van tijd tot tijd eene menigte etterftoffen, die allengskens verminderende, en door gepaste inwendige geneesmiddelen het gevaar, waarin de lijder verkeerd had, geheellijk overwonnen zijnde, herkreeg hij eene volmaakte gezond, heid, vertrok weder naar Italiën, en leefde nog aldaar, toen de Schrijver zijn gefchiedverhaal, in 1767, aan dat Genootfchap inzond" (*> Ik zal mij niet ophouden met de verdere gevolgtrekkingen en aanmerkingen van dien Geleerden, maar hier alleen bijvoegen, dat hij, ten voordeele van deezen blaasdeek, de overeenflemmende gedachten en werken van palfijn, riolanus, tolkt, colot , douglass, valsalva en morgagne, nevens heister, platner en weitbrecht aanhaalt Aan de Hocge Schoole te Upfal, in Zweden, werd in 1777? onder voorzitting van den beroem- (j) Nova aüa meiicaf. Ephm. nat. curioj. torn. 3. 1767. fag. 3Ö7- et friCt) Ibid. p. 385-  268 a; bonn, aanmerkingen over. DE den murraij, een heelkundig ftrijdlchrïft verdedigd over dit onderwerp, waarin c'e jonge Verdediger, grillson, de volgende waarneeming breedvoerig verhandelt. „ Een landman van zes en-zestig jaaren, gezond en fterk van ligchaam, maar die veel met rheumatique pijnen, en opftopping van pis gekweld was, en daarmede Tedere drie jaaren worftelde; kreeg eindelijk alle Veifchijnfekn van ontfteking bij een' aanval van nieuwe opftopping: de lijder, die zig zeiven te vóoren dikwijls een catbeter tot aftapping ingebragt had, en daarbij telkens een tegenftand biedend ligchaam, binnen de -blaas, gevoeld had, konde niet flaagen: dezelfde pocgihg van een' Heelmeester was vruchtloos: de moejelijke: en pijnlijke hikaadfteek kon ook het oogmerk niet doen bereiken: de doorbooriog op de wijze van flurant liep even vruchtloos af, en, in ftede van pis, werden eenige bloeddruppelen ontlast uk de gekwetfte bloedvaten : de infnijding boven de fchaamte bleef alleen over, en deeze werd door den Heelmeester meijer verricht; de bekleedfelen even doorgefneden, en eene dunne driekantige blaaspriem onmiddelijk boven het fchaambeen in de blaas geftoken : de ontlasting der pis deed terftond de pols ruimer worden, de koude trillingen bedaaren, de" warmte zig door het ligchaam algemeener verfpreiden, en alle de voorgaande  PISOPSTOPPING, ENZ. 269 doodelijke verfchijnfelen verdwijnen: hec wondjen heelde, en groeide aan den omtrek der uitwendige wond zodanig vast , dat de opening zig gelijk aan die van een onclastpijpjen vertoonde, welke eenige uuren als zamengetrokken, bij eene opkomende persfmg tot watermaaken ontflocen, den lijder- coc ontlasting waarfchouwde: men voorzag hem daarop van een elpenbeenen onclascpijp en ftopjen, waarmede hij zig dag en nacht wapende, en alle vier uuren zijn blaas langs dien weg loozende, zijnen landbouw gezond voordzettede: bij het uitnaaien van het pijpjen, zag men klaar, dat de huid een dikken boord maakte, en naar binnen vervolgd werd" («). In deeze zelfde verhandeling wordt eene andere merkwaardige waarneeming bijgebragt, van „ eene vrouwe, wier buik door het water uitgezet fcheen, en waarbij men duidelijke vochtgolving kon bemerken, en de fpoedige vermeerdering deezer uitzetting dezelve van zwangerfchap, waarmede de vrouw zig eerst gevleid had, onderfcheidde, zo dat men tot den buikfteek ter aftappinge befloot: eene bijkomende opftopping (m) Disf. chir. de Paracenthefi cijftidis ur'maria , prafide A. murraij Upf. 1777. pag. 6. §. 3. Neue famlung auserlejenfle und neuejle abhandlmgen fur IVwid- Jnzte, l'jl-vk, pag. 157.  kJÖ a. bonn, aanmerkingen over DÈ Van de pis, die drie dagen duurde, deed 'er van afzien, mee befluic vooraf hec water uit de blaas door den pisweg aftetappen : de catheter inge* bragt zijnde, ftond men verbaasd, de gantfche buikzwelling, die zig tot aan het borstbeen had uitgedrekt, te zien leêgloopen , welk water bij deeze eerfte afcapping agtcien ponden woog; en den volgenden dag nog cwaalf ponden afgecapc werden, waardoor hec zuchtje zwel van het aangezicht, en zo wel bovende als onderfte lede* maacen verdween, en de lijderes herftelde" Qv)t Het is meer dan waarfchijnelijk, dat in die geval de blaas door de fchede niet te bereiken zoude geweest zijn, en de aftapping boven de fchaam* beens- vereeniging zoude hebben moeten gefchieden. cheston geeft twee gevallen op van dood* lijke pisopftopping in vrouwen , waaraan geen' blaasfteek beproefd werd (w). Een niet minder gelukkige doorbooring boven het fchaambeen werd door den Hoogleeraar st eidele, te Weenen, in 1777, befchreven» „Een man van twee-en-veertig jaaren klaagde over voordduurende pijnen in den pisweg, met dikwijls vernieuwde motjelijke pisloozing: inwendige middelen (v) Mi. §. 15. (w) cheston, Jnqukij and fbfervatims in Surgertyt Gloctster, 17ÓÓ. pag. 134. 136»  HSOPSTOPPING, ENZ. 2fi verbeterden noch verligtten zijnen toeftand niet: de catheter kon met geene mogelijkheid ingebragE worden, en ontmoette overal hinder in den pisweg: de Heelmeester mohrenhkim deed, na het wegfcheeren van het hair, de doorfheie der bekleedfelen boven het fchaambeen met eene bistourie, en doorftak vervolgends de overige zachte deelen en de blaas met een kromme troiscar, en de naald uitgehaald zijnde, werd de blaap door de ontlastpijp geledigd: de lijder werd terftond bevrijd van pijn en alle verdere toevallen , en verliet, offchoon van zijn gebrek in den pisweg nog niet genezen, echter door dringende bezigheden geroepen, het hospitaal". De Schrijver dier waarneeming houdt deeze wijze van bewerking voor de beste (x). m. turner, Heelmeester te Tarmoulh, in Engeland, zag, in i7h'9,een kind van drie jaaren , het welk, na over buikpijn geklaagd te hebben, geen pis meer loosde, na welke opftopping de kleine onderbuik aanmerkelijk boven de fchaamdeelen opzwol: alle pooging tot inbrengen van een catheter of kaarsjen vruchtloos zijnde, deed hij hem driemaal 's daags een warm bad geeven, en alle twee uuren een Jepebjen 01. ricini inneemen, enz.: de blaasfteek bave.ii (x) steidele, Samlung verfchiedener beobachtmgen, ster band, 1778.  a*>2 A. B0NN3 AANMERKINGEN OVER DE hec fchaambeen was zo ras niec verrichc, of 'er onclascce zig bijna een pinc wacers: de blaas-wond glipte van de ingebragce ontlastpijp af, en de opening ilooc zig: toen de blaas weinige dagen daarna even zeer weder uitgezet was, werd dezelfde kunstbewerking herhaald; en na het inbrengen van een kaarsjen, en de herftelde ontlasting door den pisweg, gaf het lijdertjen hoope op volkomene herftelling; dan zijn toeftand verergerde dag aan dag, die twee maanden laater een einde aan zijn elendig leeven maakte : bij hec openen van het lijk vond men een gezwel, dat de geheele onderbuiksholte vulde en opzeccede, ter grootte van een kinderhoofd, inwendig in onderfcheidene holten afgedeeld, die een lijmig ongekleurd vocht bevattede, en voor hec overige zeer vasc van zelfltandigheid was, gehecht aan den endeldarm, zonder eenige gemeenfchap met het hol van de blaaze, die uitwendig daarvan geheel omringd, nu zamengetrokken was, zo dat zij geene drie oneen pis zoude hebben kunnen bevatten. Hec merkwaardigfte in dit geval (zo wel als bij een' matroos, die dezelfde kunstbewerking onderging, en bij deeze gelegenheid door den Schrijver mede aangenaaid wordt,) was de zamengroejing van hec blaaswondjen met de rechte buikfpieren; het ligtlijk uitfehieten van de ontlastpijp, die bij het kind  < pi 5 opstopping^ enz. Qr~% kind telkens door deszelfs oppasfter met veel gemaks door het open wondjen weder ingebragt werd" (~y). De vermaarde Parijfche Heelmeester dessaulï heeft in zijn dagboek eene verhandeling van den Heelkundigen nocl gemeen gemaakt, die aan den fteek boven de fehaambeensvereeniging den voorrang geeft, en zijne gegronde redenen daarvoor flaaft met de volgende waarneemingen : „ Een man van zestig jaaren, wien de catheter op geenerleie wijze kon ingebragt worden, onderging de kunstbewerking met eene vijfdhalve duimen langen krommen troiscar, onmiddelijk boven de fehaambeensvereeniging; waarna de pis zig door de pijp ontlastte , die met een ftopjen gefloten werd, en dit werd uitgenomen zo dikwijls de lijder die loozen wilde: den volgenden dag ontftondt zwelling aan den bilnaad, daarna ook aan den balzak , en na agt dagen een ettergezwel, het welk, geopend zijnde, een pond ftinkende etter ontlastte: de helft des balzaks raakte in verfterving, maar de overblijvende huid overdekte echter eindelijk de ballen: na het bedaaren der voornaamfte toevallen, gelukte bet den Heelmeester (y) Medical Journal, Londen 1790. vol. XI. p. u Journal de Medecine Chirurgie &c. Juin 1790. tome 82. p. 366'. jirneman, Biblioth. zur Chirurgie 2. 2. p. 257. II, DEEL,. S  \ S74 A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE een kaarsjen door den pisweg intebrengen; van dat oogenblik af vloeide de pis door dien weg af, en na dat van tijd tot tijd dikkere kaarsjens ingebragt waren, en de ftraal der pis weder tot de natuurlijke dikte geworden was, werd de ontlastpijp boven het fchaambeen weggenomen, en het wondjen twee1 dagen laater geheeld bevonden". „ Een andere lijder was in het zelfde gevaar, door pisopftopping : de balzak en de bilnaad waren reeds gezwollen ; doch toen de Schrijver hem de* eerftemaal zag, minder pijnlijk dan in de voorige dagen -. de Heelmeester opende den volgenden dag het meerder kenbaar ettergezwel, en na de ontlasting van veel vuilen etters, ving de natuurlijke pisloozing weder aan, terwijl ook twee derde deelen van den balzak door verderving verlooren gingen". „ Een man van zeven-en-zestig jaaren, leed aan eene pisopftopping federt drie dagen: na den blaasfteek boven het fchaambeen , liet de Schrijver de zilveren ontlastpijp niet langer dan twaalf dagen in de wond, en die uitgetrokken hebbende, bragt hij eene van veerkrachtige hars door de nageblevene opening binnen de blaas, en verwisfelde die met anderen alle tien dagen; toen de pis, na verloop van zeven weeken, weder  P ÏSÖPStOFPlNG, ENZ. 0.f§ door den pisweg begon te vloejen, werd de eajenfche ontlastpijp boven de fchaamte geheel Weggenomen, en de wond van den blaasfteek genas binnen vijf dagen volkomen". „ 'Een ander man- , die reeds federt twintig jaaren met moejelijk watennaaken gehakkeld .had, verviel eindelijk in eene volkomene pisopping 5 hij onderging dénzelfden blaasfteek, en de zilveren pijp werd, geduurende twaalf dagen , in de wond gelaten, waarna 'er eene eajenfche voor in de plaats gebragt werd, en deeze werd alle tien dagen met eene andere afgeWbfeld : de Schrijver was in het begin deezer bewerkingen bevreesd, dat de blaas naar het' bekken mogt zijn afgezakt, en zig van de büikfpieren verwijderd hebben: maar de groote: merffgte van fteenaaitige doffe, die zig aan den punt der ontlastpijp vasthechtte , deed hem befluiten na twaalf dagen eene nieuwe meebrengen; en het daagde met de volgende even gemaklijk": waaruit hij het beduit trekt, ,,dat de b!aas eenige dagen na de doorbooring aan de buiktpieren kleeve, het uit- en in-brengen veilig kan gefchieden , en voor geene uitftorting van de pis binnen het bekken te vreezen zij" (s^. (z) dessault,' Journal de Chirurgie, torn. i, i"j a. bonn, aanmerkingen over de De Genees- en Heel-kundige löfler kwam op de gedachten, om den blaasfteek van flurant, niet zo zeer tot ontlasting van'de pis te verrichten, als wel om langs dien weg inspuitingen in de blaas te doen, die, zo hij zegt, door den natuurlijken pisweg altoos bezwaarlijk zijn moeten: hij beproefde zulks bij „eenen lijder, die flijm- en etter-pis loosde: na den blaasfteek, door den endeldarm, fpoot hij dagelijks driemaalen een afkookfel van wilgenbast in , waarop aanhoudende persfmg tot den afgang volgde : hierop genoodzaakt de ontlastpijp uitteneemen, was hij bedacht op een hulpmiddel , om dezelve altoos weder te kunnen binnenbrengen ; en bediende zig daartoe van een dun zilverdraad, aan het eene einde voorzien van een flukjen zachte en fijne fpongie, eenen hal ven duim groot, het welk een en ander door de ontlastpijp naar binnen gebragt, en deeze laatfte over dien draad uitgehaald, en zo dikwerf men de aftapping begeerde, op nieuw over den draad in- en uit-gebragt werd ; het welk men zestienmaal , geduurende den tijd der geneezing, verrichtte" (a). richter merkt op deeze waarneeming aan, „ dat deeze handgreep toch niet altoos zo ligt, en zonder («) löfler, leytrage zur Arzneywisfenfchaffi wd Wundarzneykunst, Leipf. 1751. 2e tlieil, pag.  PISOPSTOPPING, ENZ. 277 pijn of ontfteking te verwekken , zal kunnen gefchieden ; en eene dunne buigzaame ontlastbuis , even zo min als de zilverdraad, hinder doen zoude" (£). Dezelfde Schrijver maakt gewag van „ eene doorbooring der pisblaas eener vrouwe, die door de fchede gefchiedde: de pisopftopping ontftond na een teruggedreven uitflag, en de baarmoeder had geen deel aan dezelve: de blaas was aller» gevoeligst en pijnlijk op het minfte aanraaken, en het inbrengen van den catheter door den pisweg onmogelijk, gelijk ook alle ontfteking- en kramp - ftillende hulpmiddelen: de blaas werd binnen de fchede , alwaar zij fterk uitpuilde, met den troiscar doorftoken, waarna veel troebele en {tinkende pis uitvloeide, en naar maate dezelve afgetapt werd, verhieven zig de pijnen der lijderesfe", het welk door den Schrijver meermaalen was waargenomen, en voor een kente-; ken der ontfteking gehouden werd: weshalven hij voorftelt, om, „in zulk een geval, de pis niet al op ééne reis, maar bij tusfchenpoozing té ontlasten : de geheele ontlasting werd eerst na verloop van twaalf uuren verricht, en reeds op den vierden dag konde een darmfnaar dooj den pisweg ingebragt worden" (c). (6) richter, Chir. MM. 12. 4. pag. 599. (O LÖFLER, l. C. RICHTER, l. C. pag. dOOi S 3  278 A.. bonn, aanmerkingen over' db Offchoon .deeze twee laatfte waarneemingen, bet voorriaame onderwerp mijner aanmerkingen niet betreffen , oordeelde ik die te gewigtig, om ze niec medetcdeelen ; aan den Leezer overlaatende dezdve met de voorgaande te vergelijken , en het nuttige daarvan op den blaasfteek boveft de fchaambeensvereeniging toetepasfen ; even gelijk eene andere..kunstgreep., idoor flurant gebezigd, .om „in een geval, waarin de blaas niet genoeg ui'puilde, die vooraf met laauw water,- door den pisweg ingefpoten , ter betere.doorboormge, te doen uitzetten",. briefswijze door hem, in 1778, aan den Heelmeester reid medegedeeld (d). ; Bij zo veele fpreekende bewijzen van gelukkig ilaagende kunstbewerking, waartegen- ik riet •ééne waarn'eeming van ongelukkigen uitflog' heb kunnen opfpeuren , verwon derde het mij niet weinigp: bij: een beroemd Fransch Schrijver, te leezen,.-dat bij den fteek van foubert. boven dien van flurant en mehij den. voorrang geeft-: „.om-dat .de bilnaadfteek ten■ allén tijde „ en op d'cn kefnjd gemaklij ker verricht wordt, dan door .den . endeldarm; en dat de pis ligcer uitvloeit dan boven de fchaambèensvereeni» g^g" (O- '1 m i?waig ■ (d) reid? Inquirj iuto the merits of the .Qperat.. in fupptssf of 'land. 'i7^ ,/>., .53. \ .. ~ (.?} tfe1* de Chir, 'triïwe, par m, p. m. (anT9i«e  pisopstopping, enz. 27Q bertrandi daartegen heeft den blaasfteek boven de fchaambeenderen, „in wanhoopige gevallen, voor dien'dig, onontbeerelijk, en als het eenigst hulpmiddel" verklaard (ƒ). bernstein, die hec werk van den laatflen niec fchijnt gelezen te hebben, maar wel zijne toeftemming te geeven aan hec geen murraij en grillson, omcrenr dien eerstgenoemden Schrijver en hunne eigene ondervinding, bijbrengen, heefc die getuigenisfen, ten voordeele deezer kunstbewerking, in zijn oorfpronglijk werk aangehaald (g); die in de Nederduitfche vertaaling gemisc worden. Onder onze Nederlandfche heelkundige Schrijvers is hec alleen ulhoorn, die zig gunftig over die kunstbewerking uitlaat en daartoe een kromme blaaspriem mee eene ftevige en flappe onclastpijp, benevens aanmerkingen over de laatfte voorfteld, en in plaat heeft afgebeeld (z). De Heer leurs, die zig voor de wijze van portal, Med. volgends haller, Bibl. Chir. torn. 2. p. 504 ) portie 3. pag. 690. (ƒ) bertrandi, tr. des Oper. de Chir. p. zot,. ( g ) bernstein, Praüijches Handbuch fur ffundame, pag. 284, 285. Qh~) heisters, Heelk. onderwijzingen, met Aantekeningen door h. uliioorn, 2 deel, bl. 1018. nota H. (i) ulhoorn, l. c. bladz. i2?t. a 1272. plaat XIIL Jig. ia. en 11, S 4  b8o a. bonn, aanmerkingen over db flurant verklaart, flemt echter toe, dat „ in gevallen, waarin deeze laatile heelwijze zo „ niet onmogelijk, echter zeer moejelijk zoude „ kunnen zijn, men de doorbooring boven het „ fcbaambeen, als de eenige plaats tot redding, „ moet verrichten" (7:). De gebreken der pisblaas, de blaaswonden met derzelver toevallen, en de volkomene genezing der laatden, zijn ondertusfchen de opmerking onzer vroegere heelkundige Landgenooten niet ontglipt. De Amfterdamfche Heelmeester job van meekeren befchreef, in 1668, „ eene pisloozing door den endeldarm van eenen Jood, na eene verzweering van de krop der blaas, waaruit hij hem dikmaals met groot geruisch en fnelheid zijn water had zien loozen" (7). Zijn tijdgenoot, h. van roonhuyzen, heeft, in 1672, zijne hirtorifche aanmerkingen over eene gefcheurde blaas gemeen gemaakt, bet welk hij getuigt „ dikwijls in vrouwen, na de verlosfing, te hebben waargenomen, en, door middel van twee catheters, de eene door den pisweg, de andere door de fchede ingebragt, door hec geluid duidelijk te hebben kunnen (_k~) le blanc, Befchrijving van heelk. Operatiën, vertaald door w. leurs, eerfte deel, bl. 104. nota nn. (I) j, v. meekeren, Heel- en Geneesk. Aanmerkingen, 24e Hoofdft. bladz. 152,  PISOPSTOf PING, enz. a8i onderfcheiden, en bij het onderdaan met den vinger in de wonde gebragt, gewaar worden: weike verfcheuringen hij gewoon was door hechtingen en verband te geneezen, of door werktuigen te gemoet te komen, wanneer dezelve ongeheeld overbleeven" (ff?): omftandigheden, waarvan laatere Vroedkundige Schrijvers geene melding maaken. Dat ook de blaas, door een uitwendig geweld, in een' man gefcbeurd zijn kan, bewijst die zelfde Schrijver met het geval van „ een vaarensgezei, die dronken en vol uit het vengfter van een' pakzolder nederftortte, en met den onderbuik op een luifel viel, waarna hij nog veertien dagen leefde, en na zijn dood, den buik vol water, en de blaas in zijn' grond geheel geborften gevonden werd" (ff): dan, hij beroept zig, aangaande de geneesbaarheid der blaaswonden in andere gevallen, op de volgende waarneeming: „ de beroemde tulp befchreef bet geval van een' foldaat, getroffen met een looden kogel, en had groote pijn onder in zijn' buik, wegens het gebroken fchaambeen, en de zeer gefcheurde waterblaas : welker wond, tegen de meening van hippocrates (Jphor. 18. lib. 6<), tot heeling (m) ii, van roonhuysen, Genees- en Heelk, Waarneemingeu, 2c deel, bladz. 164, enz. («) ld. bl. 178. 5 5.  282 a. bonn, aanmerkingen over de gebragt zijnde, de lijder daarom niet vrijer, maar evenwel met. zeer groote moejelijkheid de pis loosde, het welk hij oordeelde oorfprong te neemen van een' ihen, gelijk het ook waarlijk was: maar behalven drie deenen, die bij in de blaas bad., vermeerderde niet weinig zijn pijn, een groot ftuk van het fchaambeen heimelijk der»; waards gebragt; 't welk, van den Geneesmeester, over het hoofd gezien zijnde, alleen .door ontleedkundige aanwijzing, na den dood, is voor den dag gekomen" ( 0 ). De Haagfche Geneesheer, stalpart van de wiel, verhaalt „de kwetfuur der blaas van een' ruiter, die, door drank .overladen zijnde, even boven het fchaamtebeen, in 't middenfte gedeelte van den onderbuik, door een breed rappier, niet van ter zijde, maar van vooren ingegaan zijnde, zodanig gewond, werd, dat de fteek tot in de blaas doorging, en het water uit dezelve door de kwetfuur kwam heen te vloejen, en werd hij, (niettegenftaande zodanige wonden bij hippocrates voor doodlijk gehouden worden,) binnen den tijd van drie weeken genezen": de Schrijver, na het bijbrengen van meerder voorbeelden van dien aart, voegt 'er bij , „dat die kwetfing van den voorkant gefchied zijnCo) tu lp, Gcneesk, Waarneem. 4 Boek, 30 Hoofdftuk, bl, 443,  pi sop stopping, enz. 283 de, de lippen der-gekwetfte blaas de fpieren: des buiks ontmoetende, zig mer dezelve ligtlijk hebben kunnen vereenigen" (p). De Hoogleeraar ruysch heefc, in 1737, ^e volgende waarneeming te boek gefteld. „ Een burger deezer ftad, aan den onderbuik gekwetst zijnde, kreeg daardoor zulk een blaaswond, dat "er federt geen droppel pis door de roede ge* loosd werd; maar daartegen zo veel zig doof de wond ontlastte, dat de lijder, ais 't ware* in zijn bed zwom, en alles doornat werd: de balzak zwol op, en .verviel in eer.c li:ite verfterving, niet zonder bezwij mingen; tegen Welke verfterving bakwaame- pappen aangewend werden , en ter wederzijde van de wond eene (püiw aangelegd, om de pis opteflurpen: na een vei'oand van eenige dagen, zag men den vleeschgröèi in de wonde aanvang neemen, en door de roede eenig gruizig bloed, te gelijk met pisdioppelen, loozen, waarna de pisloozing allengs herftelde, en de lijder binnen kort genas", enz. (qj. Het is onbegrijpelijk hoe men, na zulke fpreekendfte voorbeelden aangehaald te hebben, „ de wonden van de blaas woor ongeneeslijk" kan verklaard) c. sta lp. van der wiel, honderd zeldzaam» ■ Aanmerkingen, 1 deel, 81 aaihn. bl. 262. enz. (j)'ruysch, opera omnia, torn. 1. Obf. Anat. Chirurg. Centuria. Obf. 75. pag. 69*  284 A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE ren (r); die echter niet door allen eveneens befchouwd, maar door andere kundige en ervarene mannen voor „ niet doodlijk" gehouden worden ( s). De Leidfche Hoogleeraar, nuck, wien den roem van de eerite algemeene befchrijving der watervaten niet kan betwist worden, befchrijft onder zijne proefneemingen, hoe hij „ aan een leevenden hond eene wond aan den buik toebragt, de blaas opende, en een houten bolleden binnen bragt, ten einde de bekorfting van de pis rondom een vreemd ligchaam waarteneemen; van welke wond dat dier genas, en geen ander letfel had, dan te dikwijler tot pisloozing geprikkeld te worden, en daarmede eenige weeken lang leefde, tot het aan deeze proeven opgeofferd, en de met christahchietingen omkorde houten bal uit de blaas werd uitgenomen" ): hij meldt hierbij eene andere waarneeming, door den edelen tulp befchreven, van „een' jongeling, die in de West-Indien eenen wilden dier jaagende, door dat dier met deszelfs hoorn eene wond Cr) monnik! Werken, Praftijk der Heelkunde, bl. 287. O) schlichtingh, Traumatologia of Wond-beelk. bladz. 87. (l) nuck, Adenogr. curiofa, pag. 78,  pisopstopping, enz. £§5 ontving aan den buik, en tot in de blaas doorgaande : de door een' Heelmeester ingebragte fteekwiek van draadplukfel , fchoot naar binnen, en werd naderhand met een' fteen omkorst: dan, de wond floot onderwijlen, en de natuurlijke pisloozing herftelde zig, offchoon met de moejelijkheden, die den fteen gewoon zijn te vergezellen," enz. (uy tulp befluit die waarneeming met zeer gepaste gevolgtrekkingen, en leering voor een Heelmeester (y). Overeenkomftig met deeze laatstgemelde waarneemingen onzer Landgenooten, vond ik nog de volgende, door bartholinus opgetekend: „ Een jongeling, uit een duiven-toren, drie verdiepingen hoog, op eenen fteenhoop nedervallende, werd daardoor aan den onderbuik zodanig gekwetst, dat, het zij de blaas of de pisleiding beledigd werden, de pis eindelijk uit de van zelve doorgebroken liesfchen uitvloeide, geduurende tien of veertien dagen, tot dat de inwendige verwonding genezen zijnde, de pis door den natuurlijken weg weder geloosd werd, en de lijder volkomen herftelde" (w). In dit geval moet de uitftorting van pis in de buiksholte, of in (u) nuck, /. c. pag. 80, (v) tulp, Geneeskundige Waarneemingen, 3e boek, pe hoofdftuk, bl. 267. Cw) tii, bartholinus, Hifi. med. Cent. 1. hifi. 49.  «85 a. bonn, aanmerkingen over de het celwijs weeffel van het bekken, geweest zijn, en echter was zulks van geene doodlijke gevolgen. Indien nu zulke zwaare blaas wonden niet doodlijk geweest zijn; wat redenen zouden -*er dan nog overblijven, om voor den eenvoadi* gen blaasfteek boven de fchaambeensvereeniging te vreezen? ja, waarom zoude men de:uitftorting binnen het bekken duchten, daar de voorgemeld de waarneemingen 'er geene nadeelige gevolgen van melden; en daarenboven de opilurpende watervaten, federt den tijd van nuck, door ma^ scagne, Hewson, en anderen, zo talrijk in en omtrent het bekken zijn waargenomen? Terwijl ik dit fcbrijt', ontvang ik, recht te pasfe, het laatfte deel der verhandelingen van bet Geneeskundig Genootfchap, onder de zinfpreuk Servandis Civibus, en daarin de waarneeming van den ervaren Heel- cn Vroed-kundigen, den Heere popta, te Harlhigen ,. over eene doorbooring der blaaze bonn de xatmmógging der fchaambeenderenenz. welke waarneeming, nevens een dergelijk gelukkig geilaagd geval, en behandeling van den verdienitelijken Heel- en Verlos-kundigen de reus, ten bewijze ftrekken, dat deeze zo zeer verdachte en afgekeurde wijze van blaasfteek onder onze Landgenoten niet geheel ongeoefend is gebleven. Daar ik den kunstminnenden Lezer naar de ei*  PÏSOPSTOPPrMG, EMZ. 287 gene befchrijving dier waarneeming wijze, kan ik niet voorbij "er de volgende voornaamfte bijzonderheden van aanteflippen. „ De lijder was, gelijk de meeste voorgaande, omtrent de zestig jaaren oud; zonder venerisch gebrek; met een langzaam toegenomen moejelijk watermaaken: de catheter of een kaarsjen kon op geenerleie wijze ingebragt worden, die telkens omtrent den hals der blaaze ftuitte: andere hulpmiddelen hielpen mede niet: de aftapping Haagde echter één- en ander-maal door den pisweg; dan, de opftopping en opzetting van den buik weiden fterker, en dreigden levensgevaar; waarom men tot den blaasfteek befloot: de Schrijver verkoos) de onmiddelijke doorbooring, boven het fchaambeen, om redenen, dat de canule waarfchijnelijk lang in de gemaakte wonde zoude moeten gelaten worden: weinige uuren na de kunstbewerking vond men het verband zeer nat van pis, die bezijden de canule naar buiten vloeide: het kurkjen, waarmede de canule toegeftopt was, werd -uitgenomen, maar daar ontlastte zig zeer weinig door 't pijpjen ; 's anderen daags was de voorhuid der roede gezwollen, doch niet zeer pijnlijk: de pis ontlastte zig voor het meerder gedeelte langs de zijden van de canule, doch fomtijds, na het afdoen van 't kurkjen, ook een gedeelte door dezelve: hierna bedaarde de zwel-  ft88 A. BONN, AANMERKINGEN OVER DE ling van de voorhuid, en de winderige buiksopzetring;en eene dunne,ftevige,bougie in den pisweg gebragt, ging gemaklijk naar binnen i na deeze bougie werd een elastieken catheter in de plaats gebragt, die niet toegeftopt werd, waarom de pis zig geduurig ontlastte, en men hierdoor verkreeg, dat de ontlasting, die 'er beftendig na de operatie bezijden de canule door was geweest, ophield; enz* Op den negenden^dag^na de kunstbewerking, werd de canul weggenomen, uit vermoeden^ dat die niet langer met haar einde in de holligheid van de blaas was; 's daags daaraan had de lijder weinig pis door den catheter, maar eene aanmerkelijke hoeveelheid door de opening aan den buik ontlast, en wanneer men den catheter uit den pisweg nam , ontdekte men dat dezelve verdopt was, waarvoor eenen anderen dikkeren werd inge* bragt, enz.: drie dagen laater vond men aan den rechter bovenkant van den balzak eene kleine opening, waaruit de pis vloeide, en die tevens onder de huid door, naar de opening van den buik ging: uit die opening werd een ftuk verftorven celwijs weeffel, dat los zat, weggenomen: vervolgends werd de catheter, tot aftapping, bij herhaaling binnengebragt, en telkens, uitgehaald , van de verftoppende (lijmen gezuiverd : bij welk uithaalen éénmaal waargenomen werd, dat de eajenfche catheter in zijn midden meèr dan  PIS OPSTOPPING^ E N Zè 'dan half doorgebroken was: twee maanden na de verrichte kunstbewerking, waren de beide openingen , zo van den blaasfteek, als van 't fcrotutn genezen, en agt dagen daarna Ontlastte de lijder voor de eerde maal de pis, zonder de hulp der kunst", enz. De Schrijver merkt in eene nota daar bij aan: „ dat men zeer omzichtig moet zijn ,, om den gum elastieken catheter niet te lang in ,, de urethra te laaten, naardien dezelve ligtlijk ,, kan breeken, een ftuk in de urethra blijven zit- ten, en veel moeite voor den Heelmeester ert ,, lijder zijn, om het inzittend ituk weder te be- komen"; (jk) Tot hoe veele bedenkingen tegen die kunstbewerking deeze waarneeming ook fchijne aanleiding te geeven, worden dezelve, wèl ingezien zijnde, geheel ij del: immers ftaat dit geval, in goede uitkomst gelijk met de te vooren gemelde; de blaaswond was ongetwijfeld aan die der huid ert van hec peesvlies der fpieren vastgegroeid; eene verzwakking der blaas,de groote verettering van den rand dér doorboorde opening, en het fluiten van de canule en catheter , waren misfchien de eenige öórzaaken dier bedenking baarer.de verfchijnfelen, terwijljniet tegenftaande die lekking der pis langs de ontlastte) Handeling, van het Gen. Genootfch. onder de zinfpreuk Servandis Civibus, zestiende deel, bladz. J53. enz. li. DEEL. T  ftOÖ A. BONN, AANMERKINGEN OVER DB pijp en daardoor verwekte pis-pijpzweer onder de huid tornaar den balzak, echter geene uitftorting binnen het bekken gefchiedde, of deeze ten miniTen geene gevaarlijke gevolgen heeft gehad, noch de gerezing verhinderd. De breekbaarheid der eajenfche catheters en ontlastpijpen, is ondertusfchen eene, ook voor den blaasfleek boven het fchaambeen, gewigtige aanmerking. De volgende waarneeming vart den Engelfchen Heelmeester dar win vercient geene mindere opmerking: „ Een lijder gewoon zig zeiven het water door den pisweg aftetappen, met behulp van kaarsjens of fnaarcn van katte- darmen bereid, en er een wederom bmncn gebragt hebbende , geraakte daarop in flaap, en miste hetzelve bij het ontwaaken, zo dat het nergens te vinden was, maar binnen de blaas moest zijn gefchoten. Hij bediende zig hierop van anderen tot dagelijkfche ontlasting, met meerder omzichtigheids: na verloop van vier maanden kwamen eenige vefelen van het terug gebleven en opgelost kaarsjen met de pis naar buiten, zo dat dezelve fomtijds de loozing der pis beletteden, en den weg verilopten: er werden gedeelten van,een duim- lang en meerder ontlast, die door de ontbinding als verrot en opgelost waren, en binnen weinige maanden was het terug geblévene geheel uitgeworpen." De Schrijver deezer waarneeming trekt daaruit een ge'  1' ï 3 Ö p s T ö p p i n g, en 20t Volg ten voordeele deezer dannfnaaren als' k'aarsjen gebruikt, „om dat dezelve eene dierlijke zelfdandigheid zijn , voor eigen bederving en rotting vatbaar , door welke de vorming, of aanzetting van eene fteenaartige doffe om dezelve wordt voorgekomen, welke zo gereed is andere vreemde ligchaamen te omkorsten, die toevallig in de blaag zijn gekomen" (y). Eene bol van de hars van Cajenne, inwendig met dezelfde veerkrachtige zelfdandigheid opgevuld, werd bij onderzoek ,„ als een bereidfelvan peesachtige deeien" bevonden en befchreven (2); en welligt is er eene dierlijke zelfdandigheid ,wa'armede de werktuigen uit de eajenfche harstmagemaake en vervaardigd kunnen worden: hoe dit zij, de rekbaare weekwording dier veerkrachtige zelfdandigheid, door de warme pis , wordt door de uitvinding eens ontvangvats, door den Heer swagerman bewezen Ca'), gelijk de breekbaarheid door de waarneeming van den Heere popta: met dit alles verdienen die buigzaame pisontlascers , of wel darmfnaaren , ook bij de blaasdeeken den voortel) Memoirs of the meclicel Society of London. 1792. vol 3. page 513. (s) Catalogus fee. tert. et quart. Mufei J, le Francq van Berkhey 1785 pag. 48. No. 258. ia) Gedenkfchn, deezes Genootfch. eerfte deel. bl. ig. T 2  «2 a< bonn, aanmerkingen over eé" rang, ten einde allen fchroom voor belediging der ftevige. of omwikkeling der flappe zilveien ontlastpijpen wegteneemen. Er is eene eenvoudige en voldoende kunst» greep, die hier bij van dienst zijn kan , en mij het eerst door den Heer hussem, in de volgende waarneeming , met verlof der gemeenmaaking werd medegedeeld : ,, In December 1790 werd ik verzocht te komen bij den Heer J. L: ik vond zijn Ed. zeer benaauwd, met verouderde hinderpaalen in den pisweg, en daar op gevolgde volkomene opftopping van water, zo dat de lijder in twee dagen cijds niet éénen druppel pis had kunnen ontlasten : de blaas was boven het fehaambeen hoog opgezet, en binnen den endeldarm puilde dezelve mede zeer fterk uit: geene mogelijkheid ziende om door den pisweg met eer.en catheter of bougie in de blaas te komen, dacht ik best te zijn', de doorbooring binnen den endeldarm, naar de wijze van flurant, te d;e.i: ik plaatfte den lijder voorover op de kn ë 1; en op den voorften vin» ger van mijn linkerhand, den troiscar van flurant in den endeldarm gebragt hebbende,doorboorde ik de blaas, en ontlastte door de zilveren canule eene ongelooflijke hoeveelheid pis: daar ik echter te vooren in foortgelijke gevallen ondervonden had, de moejelijkheid, welke de zil-  PISOPSTOPPINO, ItNÏ. ^93 veren buis in den endeldarm, bij den afgang dikwerf te weeg brengt; bragt ik eenen catheter, gemaakt van de zo genaamde gomme elastique, door de canul tot in de blaas, knipte er het achterfte einde af, om reden dat het daar aan gevoegde zilveren buisjen te dik was, om de canule daar ovei uittehaalen, en trok vervolgends de c tnul over den cajenfchen catheter naar buiten. Om zeker te zijn of die catheter wel in de blaas was doorgegaan, deed ik eene infpuiting met melk door denzelven, en zag er verfcheide druppelen van door de natuurlijke piswegs-opening ontlasten : ik bond toen een fmal lint om deezen ft ppen catheter en verder om de buik en dijen vast, om hierdoor het uitglijden te beletten; maar, om zeker te zijn, dat ik door dit lint den catheter niet digt bond, bragt ik zo lang een ftaal ftilet in denzelven : de pis vloeide door de holle eajenfche buis geduurig af, en de lijder bevond zig verders ten dien opzichte zeer wèl, wanneer hij op den derden dag , aan een anter en bu'tengewoon toeval, zeer fchielijk overleed." Onder de leerzaame bijzonderheden, die deeze kunstbehandeling voor een' Heelmeester op < levert, is het inbrengen van eenen cajenfchen catheter, en daarover uithaalen der zilveren ontlastpijp, als een verbeterend bijvoagfel tot de wj