JL 31    d é GESCHIEDENIS van JOZEF v o o a KINDEREN, ;/av \' »t,-t ^jjjltBlUU > .taam sft eU «cb t ïffó3 ïcöv r:nf!Bi. du MORTIER en ZOON; en te DEVENTER tij J. H. de LANGS* M9CCSCY1. (I  s a fciwaaaiHoèao » n a y 1 3 s o l S O O V m $ x ï a vi \ i De maatschappij: Tot jM van V Algemeen t erkent geene Exemplaaren voor echt, dan dia »' door eenen der'Drukkeren, dus,.eigenhandig, onderteekend zijn: s—v é ac&o. \ i JlUGD.BAT.1 iiJ i [ ï B T I I I 2 x a a  waarde landgenooten! Is de Gefchiedenis van jozef, door alle tijden heen , voor eene der belangrijklte. en bijzonderfte ■ gehouden, welke in den Biibel voorkomen, het kon dan niet ander^ zijn, of onze Maatfchappij moest eenmaal haarcn aandacht vestigen op eene (toffe, welke haar, e;i veele mentenen zo treffend voorkwam. Reeds in den Jaare 1789. werd deeze (toffe op de Punten van betehrijving voor de Jaarlijk* fche Vergadering gebragt, en ingevolge daar van, in den jaare i793. als eene Prijs%ff? voor 1795. opgegeeven; vorderende men niep alleen van de Schrijvers, dat zij de Getehjede.»: nis van jozef voor de Jeugd zouden lchetr ten; maar dat zij tevens het Land, waar dezelr vc is voorgevallen, als mede dp Karakters dey perfoonen, onderteheidenlijk zouden voorfteir Ien; moetende de Zedeleer, uit de gebeurte-r nisfen en lotgevallen getrokken, zo wel tot verbetering der Jeugd, als tot vermeerdering van derzelvcr kunde verftrekken. Deeze uitnoodiging was reeds genoeg, om een aantal fchoone (lukken aan de Maatfchappij op deeze ftoffe in zenden. Van de 13  ingekomeneVerhandelingen, behaalde die van' hulshoff 'deü uitgeloofden prijs; fchoon de Maatfchappij zekerlijk, indien het geen Schoolboek geweest ware, zoude belloten heb. bén, om nog céne Verhandeling er bij te doen drukken, en dezelve met eene zilveren Medaille te bekroonen. Ontvangt dan, waarde Landgenooten! dit werkjen vah den verdienstelijken Schrijver; bij het welk de Maatfchappij tot meerder nut, een gepast Landkaartjen heeft doen plaatfen, ftrekkende zich van Dvthan totOn, of He'Iiopolus uit: en het welk dus die Landen voorftelt, welken men uit den Bijbel weet, dat jozef doorreisd heeft; als mede in eenige bijzondere afdrukken, het fchaduwbeeld, benevens eene levensfehetfe van den Autbeiur, door rinse koopmans, Leeraar der Doopsgezinden alhier, met haare goedkeuringopgefteld, ert vervaardigd. Niets zal ons aangenaamer zijn, dan dat dit werkjen , veele naftrecvers van Ja* zef moge vormen, wier deugd, in de ftrengfle beproeviiige ftand houdt. Op last der Maatfclïappijë. g. brender a brandis. ' Secretaris. Z Amfterdam den yi,n van Zomermaand 1796'.    Bladz. «•*■ IETS OVER OEN S C H R IJ V E R VAN DB GESCHIEDENIS Uj v ,. v- • " V • • . ': • •••V*-™-' van • • ivi ".na J O Z E F VOOR 1 KIND E R E N. WAARDE LANDGENOOTEN! _LJ e op ft dhr. van deeze Gefchiedcnis van fozer voor Kinderen, hadt het geluk niet den dag t» btke-kn, waarop deeze leerhandeling door de Maatfchappij: tot nut van 't aj.ge^ M È ü •»>, m haare Jaarlijkfche ïéégeweem Vergadering van 1795, met den Gouden Eereperwing bekroond werdt. - liet vroegtijdig affterven van Hem, wiens naagedachten-ui in aller harten eene plaats verdient, gaf aanleiding dat men, onder aanbod van fchadeloosftelling ten aanzien der buitengewone kosiïb,~\lé Jkjïnurem dier Maatfchappij verzvth-t, dit Stukje, niet alleen met den naam, maar ook met de beehltenis van den Schrijver ttittegeeyen. Gaarne bewilligden Ëefitiurcrs, tot deese z'ndt; linze uitgave , onder de aangebodene voorwsnrdö, 'waardoor dit Werkje, den gerlugertt prijs van tien Jtalvers, of'vijf'fiuivers ieder pukje, nut ie b,ven'gaat: terwijl Hef onder tufehen, üp gemetner_ papier gedrukt, ten dhinis der Se/i'^oJen7.f.o:tjd,erdit 'Bericht van liet'leven des, . , - * - r--......y i.  'ó ,T 'A 1 Schrijvers, voor zes Huivers, of drie fluivers ieder Stukje te bekomen is. Het opjlej zelve beeft niet noodig door bijzondere loffpraakcn aangepnezen te worden. — Kinderen bullen met veel vermaak, deelnceming en nut leczen — en Gij allen, M. I.. zult v'oedzel voor uw ver (land en hart daarin aantreffen; terwijl de f brander jifio onder U., het vernuft en de edele trekken cener welgeftelic-ziele zullen 'roemen, welke in hetzelve heerlijk dqorftraalen. Hn zal U, voorzeker, niet t ongevallig zijn, wanneer Gij'verneemt, dat deeze gelegenheid waar' genomen wordt, om U, met den , Schrijver van dit fraaie boekje, eer.igszii s nader heiend te maa^ ken. Even agtcr het tijtelblad'ziet Gi] den buitenftcn omtrek van zijn zedig aangezigt. — Als Gij de moeite 'neemt, nog eenige oostenblikken voort te leezen;.dan zult Gij eene korte eenvoudige, en vaar.e fchets vinden van zijnen levensloop, zijie vermogens en hoedanigheden. ' Wl l l e m va n ooste rw ij k huls h o ff, werdt geboren te Amfterdam den 6. Maart 1771. Hij was de Zoon van allard hulshüff (*), en anna dee o ra van oost er wijk , Ouders, wielt 't noch aan vermogens, noch aan ver- ■ (*) Allard hulshoff, (in leven ) A. L. M. Philof. Doet. , Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenicbap.pcn, en Leeraar bij dc Doopsgezinden, vergaderende bij den Toren cn net Lam te A,n' flerdam, — h beroemd door zijne Schriften; en door allen, die hem kenden, hoog geacht, om ziiti diepdenkend verjland, en eerbiedwaardige Godsvrucht. Men zie de uitmuntende Lijkreden van den Eer-jj. \v. de vos, welke Lijkreden, en den opjleller, en de nagedachtenis van den overleeden ten hoogften vereert dezelve is gedrukt te Amflerdani,. hij L. van Hultt ea'G. Waraars.  torftdfïd, niïch "aan bereidvaardigheid ontbrak, hem eene utlfiekende opvoeding te gee-'en. Beulen bevlijtigden zich, als om firijd, ter aanwending van middelen, door jchcrpzinnig nadenken,- en langluurise oefening", als de bcite gekeurd, voor vcne ver Handige opvoeding. Niets liet men onbeproefd, 'l Peen dien/lig was ter bevordering zijner gezondheid; ter ontwikkeling zijner ziels■vermogens; en ter goede regeling zijner hctrtstogten. liet ligchaams treflel van hunneri Zoon voorfpelle niet s veel gunftigs. — Reeds in zijne vroege jeu uil was hij aan veel lijden, en ongemakken onderhavig; en eene techtheid of zwakheid, die den flcrken en recht gezonden jongeling niet eigen h, bleef hem zijn ganfche leven bij. Veel gelukkiger plaagden zijne Ouders in de vorming van zi.n ver (land en hart. Lane natuurlijke vuardi dicid' van geest, die veel deedt verwanten, en eene zachte, buigzaamc aart, beloonden hunne trouwhartige poogingen, met het vooruitzigt op een gewensch.ten.uitkomst, Naarmaatc de jonge iiulshoff in jaaren toenam, ■bekroonde hij ook meer en meèr hunne blindt 'èoopc; — want terwijl hij als eene tedere plant onder hunne, oogen opgroeide , zagen zij met vreugde de vermogens zijner ziele ontluiken, en zijne im barst werdt daaglijks edeler , daaglijks ■beminlijkerl'. T. v.v w. vt Gtcu wonder, dat deeze Lentebloem, geen oogenbtili, als '* ware, het toezigt ontbeerde van degeencn, die hem met zo vceh zorge opkweekten. Aan gecne vreemde zorge toevertrouwd, werden de grandjiagen, waarop alle vordering in ■kennis fkists gelegd, in de tegenwoordigheid van hun, wier lieveling hij nas. Hij ontving tt( ■huis les/in in Leczen, Schrijven en Tékenen; onder >ha opzicht van zijnen Vader werdé hij be» a ksnd  kend met de eerfle gronden der Latijnfche en Gri"kfche Taaien; doch raaiende de laastgemelde inzonderheid, was hij het meest vcrjr.huldigd aan de remeenzaambeid met, en het geregeld onderwijs van dengrooten nie uvvland, onlangs als Hoglccrilar te Levden overlecden. Onder "t geleide van deezen Man, die in alles zo bijzonder uitmuntte, en wiens aandenken, iu V gemoed van ieder beminnaar der fchoone we. tenTe happen, heiligen eerbied ontpeelt; vorderde HUI.Shoff met rroole fchre ien op de loopbaane, welke hij zi vlug als moedig betradt, en die kern den toegang tot verhevener wcetenjchappen moest openen. Niet min de > roemrijk volvoerde hueshoff, zijnen laak, naadat hij in den Jaare xy'-lj als Student te A n rtterdam openlijk ten voorfchijn was getreden. Gedhtkrig was hij voorheen in zijnen voortgang ge ft oord door titsfcheukomende ongefie.dheden, die zijne jeugdige ligchaannkrachtcn geweldig fchokicn; nu echter werdt hii, eenigen tijd, van dien kant, en dus geheel niet, belemmerd, om -door onvermoeide, doch fleeds wel geregelde poogingen, zijnen wer zaamen aart te bevrcedigen, en o'oor zijne uit/leekende vorderingen, den lof zijner onder wijzere v te '-ehaalcn. Of nuisiiOFF, in allen opzichte, groeten roem verdiende, zullen (die flo >glecraaren, wier 'ktfen hij hoorde, ten zijnen voi.fdeele bejlisfen. Deezen lof ontvangt hij van den Huogleeraar w Y 'i' T k M> a c H , die met' eene grondiger hem nis van 't Latijn en Grieksch en met den kern van Oudheden èn Geichiedem'sfcn, tevens den f.uaak voor V verh venc der 14'eeienjchappen, bij zijnen ho' g edehlcn 'L< erliuz verder aankweekte. . 'Tiet g tuigeuis van den Hoogleeraar w a lRAVtfi is ter zijner ecre: die. hem in d& Oos-  Gosterfche Taaien en Oudheden, met dien lusf onderwees- dat hij hoven 't gewoons, nog een afzonderlijk Onderwijs, geduurende één jaar, genoot. Wie verjeheen ijveriger ter bij voouing der Lesfen in de onekrfcheiden takken der Wijsbebegeerte, dan hulshoff, wiens naam, om die redenen ook bij den Hoogheroar "an swini)e is, in zegening zal tlijven? Wie, eindlijk, kon méér. achting voor de bekwaamheden en zeden van nüi.MiOFF voeden, dan de Hoogleer > aar hesselink , onder wiens geleide hij in de H. Godgeleerdheid, iu de Waarheden en Grondftellingcn des Christendoms en in de Zedekun,de zich oef ti de. Aldus, door deeze verdiet.stltjke mannen, eri door alle weldenkendcu, die hulshof f kenden, geëerd en bumind, '.erdt hij reeds in den Jaare 1792. tot Proponent onder de Doopsge? zinder,r, hunne Vergadering houdende bij den. 7'uren en het Lam, aange/icld; en daar zijn lof reeds verre klonk, kort daarop.* door de Gemeente van WesUaandam in het oude hui» m K,i.beien, van ter zijden aangezocht, om zich bij /jaar als' Leer aar te verbinden. Hulshoff gal bij zijne aandelling tot Proponent 'te kennen, dat hei zijne bedoeling toen nog niet was, een vast beroep, aanterieemen; terwijl hel uit zijn daar op erte:cnwoor,, d'igt? Daar lag nu de zo geliefde ± Voor vien „ yeel voorraads tot kennis opzet lijk was verz.a„ meld, en die er alhier nimmer baatcvan heb- „ ben zou. — daar lag titj, voor wie'u Zo veele „ Gebeden waren uitgeftort, en van welden (alle ouderliefde builen g(floten) het cloorzi.. tigst „ verpand \ en het beste hart toch zeggen moes„ ten : Zie daar den Zoon en Jongeling, die „ den Weg des Heer en hartlij.': gehouden heeft, ■>: zijnde "'alleszins uitmuntend in zijn Gejlach„ tel ( * y Geheel eerbiedig beruitende in den wil van zijnen llemeifchen Vader, en alt ons ïc laten onder herhaalde aanvallen van z-'riarc benaau.vdheden, ver beidde deeze -uitmuntende Jonge li'-g, het flegtig tüaflip, waarin hij, ro weeken voor z/ji.cn Vader, (dien een er li kwaal, van zijne Echtgeuoote en Dochter Jc/.eid/.'e) op den Mai des jaars wl hope en vertrouwen is ontjladpehl''-' • / Zo kort was de levensbaan van w i l l e m van \\;pï ^Vy^ ' ' vi' !" ■'*;v ^ * '' '~' oos* (*) Zit Lijkrleten of tii'LsHo'Fl pag. 50.  OOSTERWIJK HULSHOFF. — HoevBCt kek- ben zijne naastbefiaanden. bloedverwanten en vrienden in hifm verhoren! Hoe veel verliest ht Doopsgezind Genootfchap ! — hoe veel de Maatfchappij in 't algemeen - in Ifm, die zo veel beloofde , en die, in zijnen kring, nog lange , voor veclen hadt nuttig hunnen zijn! — daar Hij, gelijk u ij verder zullen doen opmerken, zulke uitfteckende vermogens en hoedanigheden in zich verécuigde. Als in vergelding, voor de ongemakken en zorgen, welken zijn iigchaa nsgcjl l hem veroorzaakten, hadt onze vriend, de ede Ijle zielvermogens van zijnen Schepper ontvangen; welke hij door eigen oefening, hele ha af de, v er fier de t en ver der l te. Hij was vaardig, Jcherp en fijn van oordeel. Rif een doordfiiigcna verfiand ont • brak het hem , noch aan verbeeldingskracht, noch aan 'vernuft , noch aan een gelukkig geheugen. Hij dacht niet. adeen diep door, maar hadt tevens .het vermogen, zijne denkbeelden zo v/el in gefchrifte, als in gejprekken, helder, in eene gen gelde orde, en zt er- bevatlijk uit één ie zetten en voor te draagen. Hierdoor was hij in flaat zi;'ft-., gevoel voor- waarheid, jchoonheid, en orde, op het belangrijkst en voordeeligst aan den dag te leggen. Meestal flaagde hii gelukkig* wan/teer hij zich in de Letter-oej'en:mgeu verlustigde, en door hezen of opjhlhn, zijnen ai beidzaamen geest voldoening gaj'; — hier in de regelen der wijsheid opvolgende. Gelijk hij in alles een vriend van orde ivas, zo blonk ook etui keurige netheid uit in zijne her redenen en verk.andjeiingen.j _Dcze]fde. kieshei.d van uitdt ukk tuffQi vloeibaarheid van flijl, klaarheid in voordragt, en belangrijkheid van zaaken — heerschten ij .bijzon. xn  ■t>kdere gelegenheden, moesten voórgeleezen, 0/4 er vefening, vein den Predik/loei uilgfproken ■orden. Nid minder vaardig was Hij wanneer iet vereiseht wordt, iets voor de vuist zeer re~ 'ehnaaiig en nadruklijk voortedraa"jn ( * }. De Leerredenen door hem, als Student, onder rhn Iloogieeraar iiessf.i.ink,' én naderhand ils Proponent in 't openbaar gehouden, waren voot t rep ijk. Dij fgr eik deZcivén 'znr bezadigd -,n klaar uit- Zonder zich op v?cilprcekendheid rpzetlijk loctcleggen , wist hij, ziine fierke ftem derwijze te buigen, dat hij den gepast en naIr uk p/aaljlc, daar 't behoorde; Jerwijl. hij door 'enegoede aj'wisj'eling in loon, — door eene zedige vrijmoedigheid, -. — door een ernjligen 'be'angrijken en onderhoudenden voordragt, — den aandacht der Hoorcren tot zich trok, en leven* ■lig hieldt — zo wel tot het vtrpat.d ter ver'iebting, als tot het hart ter overreding fdrak , ;n nimtner het waare doel miste ,■ de! /lichting naamlijk van waarheid - en cU u^dlievcnden. In hoeverre hulshoff gezegdkon.worden, '.en vindingrijk vernuft, fijn oordeel, kiesfchen fmaak, waar gevoel voor het Jchoone, en diepen ierbied voor het ietaamlijkc en pliglmatige te bezitten, zal ieder bevoegd oordeelaar-verder kunnen ( * ) Van dit alles gaf hulshoff uitfletkende prot> ven bij de halfjaarige Examina, en ook bij de oef,nM' ven in de vieljpreehendheid onder het opzicht van meer ian een Hoogleeraar. 14. .1 aart 1791 deed hij onder j. konynenburg, Th. Prof. bij de Remonltranten , '.ene redevoering oeer 't geheugen, en den 18. Maart deszelfden jaars onder Prof. p. v. hem ür.t eene Orai.ie de tïttguiriim Orientalium Scientia Theologo, non roodo utih, vertfli eti-arn' necesfaria, * 5 xtn  OOSTERWÏTK HULSHOFF. — HobVSet heb ben zijne naastbefiaanden, bloedverwanten et vrienden in hc-n verhoren! Hoe vee! verlies, het Doopsgezind Genootfchap f — hoe vee! c!t Maatfchappij in "t algemeen, in Hem, die zt veel heloot de , en die, in zijnen kring, nog lan ge , voor veclen hadt nuttig kunnen zijn! — daar Hij', gelijk ikij verder zullen doen opmerken, zulke uitfteekench vermogens en hoedanigheden in zich veréenigde. Als in vergelding, voor de ongemakken en zorgen, welken zijn iigcnaa nsgcfld hem veroorzaakten, hadt onze vriend, de edcljle zichver mogens van zijnen Schepper ontvangen; welkt lij door eigen oefening, befchaafde, ver fier de, en ver/lerlte. Hij was vaardig, ficherp en fijt, van oordeel. Bij een doordringend verfiand ont brak het hem , noch aan verbeeldingskracht. noch aan vernuft , noch aan een gelukkig geheugen. Blij dacht niet aiheti diep door, maar hadt t-cdens pet vermogen, zijne denkbeelden ze viel in gefchrifte, als in gejprekken, helder, in eene gen gelde orde, en zier bevat lijk uit één te zetten en voor te draagcti. Hierdoor was hi\ in flaat zi:ti\. gevoel voor waarheid', Jchopnheid. tn orde, op het belangrijkst en voordeejigsl ca;, den dag te hggeii. Meestal plaagde hij gelukkig, wanneer hij zich in de Letter - oejemugen verlustigde, en door hezen of opjhllen, zijt.-n arbeithaamen geest voldoening gaf; — hier in dt regelen der wijdheid opvolgende. Gelijk hij in alles een -vriend van o,r4e .'v(lh zo blonk ook een: keurige netheid uit in zijne Lerredcneti en verkanthiingen. Dezelfde kiesheid van uild> ukkingen, vloeibaarheid van liijl, klaarheid ih voor dragt, en belangrijkheid van zaaken — hcerschten o.ok in zijne- .L,atijniVhe opfeilen r-wejij-^ij jbp'. . ' zon. xn  zuhdefc gelegenheden, moesten voórgeleezen, of,ter oefening, van den Predik/loei ui/gfproken worden. Niet minder vaardig was Tlij wanneer het vereischt wordt, iets voor de vuist zeer regelmaatig en nadruk/ijk voortcdraa.tn ( *). De Leerredenen door hem, als Student, onder dm Hoogleer aar üessf.i.ink, én naderhand als Proponent in 't openbaar gehouden, waren vooitrepijk. Dij J"prak dezehén' 'zei r bezadigd en klaar uit- Zonder zich op weilpreckendkeid opzetlijk toeteleggen, wist hij, zijne fierke flem derwijze 'te buigen, dat hij den - gepasten nadruk plaatfle, daar 'l behoorde; terwif . hij door eene goede afwisfelmg in toon, — door eene zedige vrijmoedigheid, — door een ernjligen belangrijken en onderhoudenden voordragt, — den aandacht der Hoorcren tot zhh trok, en levendig hieldt — zo wel lot het verfiat.d ter verlichting, .ah tot het hart tér overreding fpeah\ en nimmer het waare doel misteclc.ijlichling naam lijk van waarheid - ai eUtt^dlievcnden. In hoeverre hulshoff gezegd kon Morden, een vindingrijk vernuft, fijn oordeel, kiesfchen finaak, waar gevoel voor het fchoone, en diepen eerbied voor het Ictaamlijke en pltgtmatige te bezitten., zulieder bevoegd oordeelaar-verder kunnen ( * ) Van dit alles gaf hulshoff uitfleckende proe* ven bij de halfjaarigc Examina, en ook bij de oefnungea in de vjcljprcekcndhcid ender bet afzicht van meer dan een Hoogleeraar. 14. a aart 1791 deed hij onder j. konynenbuRG, Th. Prof. bij de Rcmonltranten , eene redevoering oeer 't geheugen, en den 18. Maart deszetfden Jaars onder Prof. p. v. hem uk. t eene Oratie de Linguarum Orientalium Scientia Theologo, non modo utilr, vci'um' etiam'necesfaria, * 5  nen opmaaken; en uit de Gefchiedenis van Jozef', die thans wordt aangeboden, en uit de twee andere verhandelingen, door kundige Rechters de Eerepij zen waardig gekeurd. Het beticht (op dat ik .hét volgende in ♦* voorbijgaan mededeele) dat er verhandelingen over Jozef en over het wederzien na den dood, door 't Godgeleerd: Genootfchap in den Haag, bekroond, en onzen hulshoff, daarvan de zilveren Eer oprijzen toe gevezen waren: het bericht hiervan, is nog Lort voor zijnen dood, tot hem gekomen; 't geen hem, gelijk natuurlijk was, verheugde — duch de uilfpraak van de Maatfchappij:. hot nut van 'c Algemeen, over het fluhje. voorhanden, gele/veelde eerst in de maand «itgfrsttlS', en dus ongeveer % .maanden naa zijn overlijden. Om meer dan céne reden achte ik. liet daarenboven niet ondienstig hier den volgenden brief van hulshoff mede ie deelen ;• die zich* een geheel jaar vergist had in den lijd, tegen welken de verhandelingen over de Gefch'ie let/is van Jozef,x op de uitgefchrcyen -prijsvraag door de Maatfchappij gecischt werden. — De Ir ief, aan den .^ecruaris der Maütjehappij g. brender a br a-N dis, in V begin van 1794.. toegezonden, was van deezen inhoud, blijkens eene Copie, in het cerfle handjchrlft gevonden. Wel Ed. Heer! „ Hier nevens lieb ik het genoegen £7, het vervolg toetezertaen van mijn opflel, de Gcfchicde„ nis van Jozef, waarvan Uw Ed. op den laat tien „ January deczes jaars een voorig gedeelte ont„ ftng met dezelfde ziüfpreuk: Piouesfe & De- lec-  j, leclari. Mijne taak bijna afgewerkt hebbende, vernam ik, dat alle vrees voor te laat komen, ongegrond was, zijnde de bedhdso1rding niet gevraagd dan tegen i. Feb 179c. Ik „ vond, tehler best, dit (tukje e/ftemaak-en.— en ,, hetzelve 'zvndcr u-tfel u te doen toekom n. Onj, dcrtusfchen doel het mij leed, hit opflel zo r veel te vroeg uit mijne han.'.en -te zien ;\voor zo verre 1,11 alle te binnen fchietende verbc„ teringen, zo in zaaken als in den ftijl en jpel„ ling, voor mij bijkans .cnmoogljk is. In het „ eer/te gefprek van Jozef flclde ik daar, was „ Ifaak rëeds gefloiven. Dit moet doorgehaald, „ Ifaak flierf (echts 10. jaaren voor jakob's „ komst in s/cgyflë, dén jaar naa dat )ozef\de ,, droomen der hovelingen luidt verklaard. De■■„ wijl ik, misfchien ,. dergelijke of audere, mis,, pellingen meer zou kunnen ontdekken , hoe zeer „ ik naauwkeurig 'poogde te zijn, zo hei haal ik ,, mijn-verzoek, van, bij eene gunstige beoorde„ ling, mijn op fel, of de proeven daarvan, nog ,, eens te mogen zien. Voorts wensene jk, dat ,, den gedchten bebordeclaaren, het droogc cencr veelvuldige herhaaling van tijden en plaatjen, „ nietverveele of m'nhaage ; I maar dat Uw Ed. met „ mij bedenken, hoe vetle Kinderen niet weeten te antwoorden op deeze vraagen: telhn wij on„ ze jaaren van de Schepping of van Christus „ af'c Leefde Abraham voor of na Chiistus? „ Legt Kanaan in Engeland & enz. Deeze on„ kunde beneemt der Gefchicdenisfe, veel van hei ,, klaas e, het belangrijke en leerzaame; eiaar„ 'óm zo wel, als bij wijze van eene nuliige ■„ herhaaling van j'ommige gedeelten, was ik „ naauwteurig ■ in elks ouderdom nu en dan ,, op nieuw nategaan ; de woonplaats der Hoofdperfonacli 'm fheds te herinneren; en de geheels #5 Ge- tv  Géfchied'enis van Jozef een tgszins in'verband te fielten met vroegere en laalere Gebeurte-jikl'en " . (; ■ Uk Ed. verzoekende, van deczen dat gebruik ie maaien, welk Uw Ed best keurt, hebik.de eermet waarc hoogachting, te blijven — Wel Edel Heer! (was getékend y Uw Ed, Ootmoedige Dienaar , de Schrijver. Het aangewezene is reeds bij ,t. naazien der pr'oe- en verbeterd, en niemand, die een bevoegd Rccter is, zal het drooge, waar voor de Schrijver vreest-e, mtshaagen.- Het hart van hulshof? (om van deezen uitdun te rug te koeren ) evenaarde aan de voortref ijkheid van zijnen Geest. De neigingen-, waard or Hij gedreven werdt, en de begin/els, waari.it li ij werkte, waren zo edel, dat ieder, die nem van nabij kende, hem ook .beminde. Bij" eene ongemaakte wellevendheid, het geVolg zijner opvoeding} voegde hij oprechtheid, die zó wel in zijne gemeenzaame gejprekken, als in zin e gemeenzaame brieven uitblonk. Wiens Voorkomen was zachter, vriendlijker en bezadigder dan het vourkomen van onzen hulshoff? Wtens houding was ongeawongener en tevens deftiger? ,- Hij was een zon ter ling fier fel des jeug„ digen leye;,s. Op Htm wees men gaarne ande- ren ttn voorbedde, om er zich aan te fipiege„ len. Hi; was eene fchoone proeve der recht„ verjlanaige opivoctling. Hij deelde met vro- lijkheid in alle onfchuldige genoegens, Bejaar- den xvi  XVIÏ en en -jongeren onder de tijdeenooten betoonën Hem van alle, zijden, • hunne achting en ie/de" ( * ). Ieder (lelde prijs ap zijn \gczclip, want Hij was ingetogen, en niettëminNrogeestig . en onderhoue'etii, Vcrre watdietxctnm door fcherts iemand opzetlijk t£, .beledigen, ame [prak Hij over belangrijke en Godsdienst 5 ond.rwerjen . en wist zich met eene gulhare ujchiklijkhcid, naar den aart van dc.Gefchappen ie voegen.' Wds Hij in de gelegendom goeden raad te geevett- en hulpe te bieden , / onttrok zich nimmer, maar deed luternjlig, i'moedig, en zonder zich boven de anderen te ■heffen. "."J gevoelig werdt hij aangedaan over da rdmpen ner vrienden en medemeu/chen. Grievend was ■>r l'-em de ontdekking van valschheid en zedeshr-id, waar Hij oprechtheid en braafheid verigite _ en Hij gloeide van verontwaardiging 't zien of hoorcn, dat iemand onrecht gcjchied\ —dal iemand onverdiend befcnttldigd ofpelasrd werd. Bekend Voor een voorbeeld van belardbeid. je heen het jommlgtn toe als of Hij wit doorfterke hartstogteh bewogen werdt; maar 'ij hield de werking derzelvm veeltijds bede'tt, i wi t het vuur zijner jeugd, en de te fterk wer•ndc gemoedsbewegingen doorverft and te maatizn. Dus leefde Hij doorgaands zeer vergenoegd,, mkbaar, wel te vreden, en bleef bijna altijd 'ch zeiven gelijk De Eerzucht, die bij alle menfehen werkt, firekt ook onzen uUi-shoff, ten ouden fpoorflag, ■ara wie is er die zeggen- zal dat zij, Hij hem , 7it het kemnerk van prijswaardige eerzucht ont- ... béer- JU UQ, — '■•\»V^^^'M O Zie Lijkreden e$ A. »'ül!H»ns Pf« W*  'XVI Gèfchiedènis van Jozef eentgszins injverbt „ te ftellen met vroegere en laalere Gebeut „ Jiislim " . >Wy t «' " ? . e Uw. Ed. verzoekende, vandeezen dat gcbrui maaien, ""t we/': Uw Ed best keurt, heb ik fie met waare hoogachting te blijveii — Wel Edel Heer! (was getekend j Uw Ed, Ootmoedige Dlenaa; de Schrijver. Het aangewezens is reeds bij V. naazien pr'oe-en vtrbetcrti, en niemand, die een bevoi Ree ter is, zal het drooge, waar voor de Sc/u yer vreest e, mishaagen. Het hart van hui-shoFF (om van dee. uitflap te rug te koeren ) evenaarde aan de vo trtjliikheid van zijnen Geest. De neigingt waard or Hij gedreven wet dt , en de beginfi waaruit liij Werkte, waren zo edel, dat ieü die- oem van nabij kende, hem ook bemin Bij' eene ongemaakte wellevendheid,. het Vo/g zijner opvoeding > voegde hij oprechthe die zo wel in zijne gemeenzaame gcfprekU als in zin e temeenzaame brieven uitblonk. Wi voorkomen was zachter, vricndlijker en beziel der dan het vourkomen van onzen hulshof Wiens houding was ongeawongener en tevens c, tiger? ,- Hij was een zon ter ling fierfel des jet „ digen levens. Op Htm wees men gaarne an ,, ren ttn voorbedde, om er zich aan te fpie, „ len. Hij was eene fchoone proeve der ree „ verjiantiige of)voeding. Hij deelde met v „ Ujkheid in alle en/ihuldige genoegens. Beja,  den 'en-fungeren onder de tijdtrenooten betoon" den Hem van alle zijden, hunne achting en liefde" ( * )• leder (lelde prijs op zijn Miezel'fchap, want Hij was ingetogen, en nicttèminVro. lijk geestig . en onderhoui'ewl Verre wasMl van Hem doorfiherts iemand opzetlijk u\ beledigen. Gaarne (frak Hij over belangrijke en Godsdienstige ond rwerpen . en wist zich met eene gulhar. 1/o-e irlchiklijkhcid, naar den aart van de Gezelfchappen te voegen. Was Hij in de gelegenheidom poeden raad te geeyett- enmlpe te bieden , Hil onttrok zich nimmer, maar deed hetcrnjtig, blijmoedig, en zonder zich boven de anderen te verheffen. . , , ",'-> Gevoelig werdt hij aangedaan over da rampen zijner vrienden en tnedemeujehen. Grievend was voor l'-em de ontdekking van valschheid en zedeloosheid, waar Hij oprechtheid en braafheid ver■wagtte - en Hij gloeide van verontwaardiging op't zien of hoorcn, dal iemand onrecht gejchted&i — dal iemand onverdiendbefcouldigdof gelasterd werd. Jhkcnd voor een voorbeeld van bedaardheid, feheen het fommigen toe als of Hij nooit doorflerke hartsloglen bewogen werdt; maar Hij hield de werking derzelvm veeltijds bede'tt, en wi t het vuur zijner jeugd, en de te /Ierk werkende gemoedsbewegingen door verf and te maatiSen. Dus le.jele Hij doorgaands zeer vergenoegd, dankbaar, wel te vreden, en bleef bijna altijd zich zeiven gel'jk . De Der zucht die bij alle menfehen werkt, Jt rekte ook omen üUUHoff, ten edelen fpoorflag, want wie is er die zeggen- zal dat zi:, mj hem , ooit het kenmerk van prijswaardige eerzuent ont• beer- (*) Z& Lijkreden o]> A> HüUHoEr, '*eg. W*  beerde'? Wie zeil Hem den tof weigeren, dat 'Hij dezelve, door de begeerte om algemeen nuttig te zijn, op-a''lerde en veredelde? ■ Nedcrifheid was insgelijks eene vo">rnaame trek van zijn heminlijk charetster. Nimmer deed Hij blijken i dat Hij iets wist. -deen, daar V nuttig en welvoeglijk was. Hij bezat ongemeend bekwaam/iedeng dacht diep door; was zeer geoefend, en. echter- gebruikte niemand zijner medge.zellen mec'r behoedzaamheid dan-Hij■ in het j"pree ken, vooral over Godsdienstige Waarheden en bijzonder over gcfehil fiuk: en Nimmer hoorde ik Hem vermetel befthfiin.;..veel ?uin anders denkenden liefdeloos, veroordeelen. Zij die, naar zijn inzien, op den dwaalweg waren, werden niet door Hem , als door een trotfehen dwecper veracht en gedoemd maar door Hem, als een zachtmoedig cn. menschlievend Christen... met hartlijk medeliuieu beklaagd. Spiegelt u, aan deezen uitmuntenden jongeling , gij allen, die u tot het t re/lijk werk van een Christen Leeraar voorbereidt. Volgt het voorbeeld van hulshoff, en gij zult, door waar en Go .sdienst- ijver gedreven, als nederige en vredelievende- verkondigers van het Euangellum der Zü igheid, de harten winnen, en uwe medeehri-tenen op den weg ten hemel leiden! Hoe gaarne had onze hulshoff het zoet des levens langer genoten, om, in eenen uitgcbreidden, wtrikring-geplaatst, door de Prediking des Euangeliums het zijne ter verlichting en verbetering bijtedraagen. „ Welk eene Zaligheid, mijn. vj;, end, 'dus dunkt mij hoor ik- Hem nog tot mijfpfeeken ) „ wanneer ons dat geluk eens te ,, beurt yiele, //echts céne ziele te bekceren , een n afgeawaalden weder op het pad van waar geluk te b, enger,!" — Dit was eene geliefde gedachte van Hem, die van verlangen blaakte, xviit  XIX te, niet flechts éinen maar veelen, tn t genot van de hcilzaame vrugten zijner opgezamelde kennisje te doen deelen. ■ 'Hu i-s hoff, was ook de vriend, dic_ ten allen tijde zijnen vriend lief had. Zi,, die waarlijk zijne vrienden waren, zullen een/temmis getuigen: dal hulshoff niet ligt iemands vriend werd, noch zich, door eene ongepast open/innigheid, bloot ftelcle aan de bedilzucht der ndjd'gaarts cn Onkundigen koor hem, echter, dien Hij'zijne v iendjehap Ichonk , was zijne Fo.egcnhcid har/lijk cn oprecht. Hertrouwlt/k ging Hij met hen om. Hij na:n bijzonder deel in hun geluk en rampfpoed, en hhej met tn gebreke, raad, troost en hulpe, daar d moogli/k was, teelt brengen. O' de gulheid, waarmede lip zijne vrienden behandelde, de dienstvaardigheid, welke Hij hen betoonde, en de edele gevoelens van dankbaarheid, welke Ui) voor 't genot zelfs van den gcringften vrienden- dienst, hem bewezen, ken-:aar maakte — dit afi'cs was in hulshoff groot en uitneemend! Gelukkig Jongeling! bezit Wj eenen vrind, Die met hem w'jsheid zoekt., die ruet hém deugd bemint} Die in den levensvorm zijn zijde blijft beklccden ; Hem aanfpoort als hij draalt; hem volgt wanneer hij fpoedt; Hem daar hij dwaalt beitraft, en in gevaar behoedt, Em hem weerhoudt eer hij zijn pligt heeft overtreden. Gij, die het geluk hadt onder hULSI-ioff's vrienden te Ichooren! — Vrienden, indewaare betekenis deswoords, cn niet in dien zin, waar tn 't gemeenlijk voor goede bekenden, genomen wordt — Gij'zegt thans in uw harte: Zulk een „ vriend, als de zalige geu e r t ajj'chetst, „ was onze uues uokf voor den gcctim, weh  „ torfooro-ertenftemming van neigingen; gezind' heden en oefeningen, op zijne achting de rech„ te aanfpraak verkregen.'''' Tot deezen vriendenkring behoorde onder anderen s. |. van Gküns, in leven Hoogleer aar in de Geneeskunde &c. te Utrecht. Hit verdient eene bijzondere opmerking ,wijl van g e u n s en Hulshoff, beiden . omtrent geliik in jaaren , beiden zeldzaame voorbeelden van kunde, braafheid en roem onder hunne tijdgenpoten , genoegZ'am gelijkti'dig geflorvcn, en, gelijk wij mogen vertrouwen, in de gewesten der Eeuwige Heerlijkheid, zijn overgevoerd. De gejehiedenis door onzen hulshoff vervaardigd, fchetst ons op het treffendst, het ouclerlievcnd charaller van den braaven Jozef— maar wie was in deezen juist ter evenbeeld van }o/. jachten, ook zich zelve zou henadeelen." (*) Aldus was onze vriend, midden in zijne eigene rampen, vol zorge voor hun, aan welken Hij, naast God, alles dank weel. Tot het oogenblik toe, waarin Hij van zijne ouders en vrienden hier op aarde gejcaeiden, en van zijn lijden verlost werdt. ger noot Hij t volle gebruik des verjlands, terwijl zijn nan, nimmer ontrust, door het verfchrikhfke van een wroegend geweten. bij aanhoudendheid, de woon. plaats was van weltevredenheid en kalmte. O wenjchelijke fiand dèr ziele, waarin Hij zich bevond op hst ff er/bedde, die in de jeugd aan zijnen Schepper dacht, die in dagen van voorfpoed zo wel als tn tijden van benaauwdheid. door eerbied, gehoor■zaamheid en vertrouwen uitmuntte ! Ja dit was het onjcicubaar eigendom van onzen vriend. Hij, die 'meermaaien .ondervonden had, wat het zeggen Wil, >n bange «ogenblikken, het oog des geloofi-gerustJe kunnen vestigen, op de beloften der Godlijke Gtthjie, geopei.haard en verzegeld door Jefus Christus — Hij zag nu ook op den overften Leidsman ter Zaligheid; en .V welgeplaatst vertrouwen, dat (*) Zie Lijkreden op a. hulshoff, pag. 51.  XXIII dat Hijbij zijnen Hemeljehen Videt barmhartig-, beid zou vinden, en geholpen worden ter bekwaamtr tijd, was het anker zijner, %'ilge/lelde ziele, ■ Wie Uwer, mijne waarde Lendgsnooten ! gevoelt geene hoogachting voor wjllh. m van o oste rwitk hulshoff? Het geen gij nu wegens Hem gelezen hebt, is de eenvoudige waarheid, door geene onverdiende loffpraal'en ontfierd. Ik heb gepoogd zijne naagedachtenis te vereeren, door eene getrouwe opgave van V geen mij', en door onder» vinding, en uit echte berichten van Hem bekend was. Gelijk natuurlijk fchaon geen klank et fel behoeft, zo hadden h u l s h o f f 's bekwaamheden, en zeden ook geene kunjiige lofredenen noodig. Zij, die Hem gekend, en gevolglijk ook hooggeacht hebben bij zijn leven, zullen Hem niet ligt na zijnen dood vergeet en, en wel genegen zijn, dat geen in hunne ''gedachten aantevullen, waar van zij, in mijne opgave , geene bijzondere melding gemaakt vinden. Mogte het geleezene bij U, mijne Landgenooten , en ook in V 'bijzonder bij U, jonge lieden.' eenige goede indrukken verwekt hebben! Folgt Hem naa, die zo voortreflijk voor ging — jlreeft als Hij, na de volmaaktheid, op dat Gi], in waare braafheid uitmuntende, ook in vertrouwen, als christenen, Hem moogt gelijken, die in het nederig vooruitzigt op een beter toekomende, zo getroost van deeze .waere/d fcheidde, als Hij, op dezelve, godvrezend geleefd had. /lis zeker, dürve ik voorfpellen, dat Gij met groot genoegen de Gefchiedenis van Jozef zult doorleezen. De lesfen, welken daarin gegeeven ivorden zullen te méér invloed hebben, als Gij U, onder 't leezen herinnert: „ Hij, die voor ons deeze fchoone Gefchie„ denis, zo als wij dezelve nu hebben, op/lelde, ,, hij volgde in zijn leven de lesfen op welke daar„ in voorkomen, zijnde in godsvrucht, vertrouwett, ,, lijdzaamheid en liefde jegens zijne ouders, aan » den  XXTY ,, den vroomen Jsfcfi gelijk." Verzuimt dan deeZe hertnmfmg niei ■ Verzuimt niet >o/j. F"s en uur shoff's voorbeelden ■ edelhartig nat'efijeaen en Gij zult braave Kinderen, recht simpen Jongelin. gen en gelukkige Men/bhen zijn! E. KOOPMANS.  * • H I '■ D I .' 3 :t '1 GESCHIEDENIS TAN J O Z E F, VOOR K INI) EREN. In een zeker voornaam dorp woonde een Schoolmeester, die veele kinderen op zijn fchool hadt. De meesten van die kinderen gingen tegen den avond naar hun Ouders huis, alzo hunne Va_ders en Moeders ook in dat zelfde dorp woonden. Doch, op dat fchool waren, ook nog kinderen uit andere fteden en dorpen, die daar naar toe gezonden_ waren door hunne Ouders. D^eze konden niet alle dagen, maar flechts eenige maa..l\\in een jaar, hunne Vaders en Moeders bezoeken. Die vreemde kinderen waren vijf ïseis)« hi en vijf jonge-tjens. Als, nu, 's avonds de andere kinderen .weg waren, dan. zaten dl^eze vreemden nog opVV fchool; de jongens bij den Meester , en de meisjeus bij zijne Vrouw. Dit zou die kinderen gaauw verveeld hebben; maar, de Meester bedacht 'er iets op, dat te gelijk aangenaam was en nuttig. Wanneer de dagen lang waren, en 't mooi weSer was, zo als in den zomer , deed hij met die tien kinderen, na den ichooltijd, eene wandeling buiten het dorp. Dan leerde hij hun de naamen en het gebruik A vag  4 DE GESCHIEDENIS van boom en, van'planten, van koorn, — en van alles, wat zij maar zagen. Doch, als het nu koud en guur was, >en de lange winter - avonden kwamen, dan konden zij, niet wandelen, maar motsten f. huis blijven. Wat deed de Meester dan? Hij ging bij het vuur zitten met de vijf jongetjens aan zijne eene zijde, cn de vijf meisjens aan zijne andere zijde, in een' grooten kring. ■ Dan vertelde de Meester aan zijne leerlingen'de eene of andere mooie gefchiedenis, welke hij gehoord of geltezen had. Altoos wist kij zulke verte-lünüen uittekiezen , daar de kinderen pret in hadden, en daar zij tegelijk iets goeds uit konden leeren. Maar, dan moesten zij ook ter deeg toeluisteren, zo als men altijd doen moet wanneer iemand tegen ons fpreekt. ..Somtijds gebeurde het, evenwek, • dat zij niet •recht verftonden, 't geen de Meester vertelde, of'dat hen het- een of het ander wat vreemd en wonderlik voorkwam. Dan huid de Meester liefst, dat zij het.aanftonds zeiden, want hij wilde, dat de kinderen de ganlche• vertelling recht zouden begrijpen. Doch , de goede Meester deed zijn best om alles heel duidelijk te ma^ ken , want de Kinueren waren nog vrij jong. Keetje was het jongste meisjen, en nog maar zeven jafy-en oud:-daarop volgde Jansje, oud ag;t jaaren; dan Mietje, oud negen, Kaatje, oud tien , en Chrisje, oitu elf jaaren. Van de jongens heette de kleinfte Pietje, een knaapje van agt j'aaren: dan volgden Jantje, die negen, Keesje, die tien, Heintje, die elf, en Kootje, die twaali jaaren oud was. . Onder de verfchillende gefchiedemsfen, weI-> ken de Meester aan deeze kinderen verhaalde, •was 'er eene, bijzonder fraaie en leerzanmc, welke in dit boekjen te leizen is. Verlcheidene avon-  VAN JOZEF, 5 avonden was hij daarmede bezig. Laaten wij aanftonds zien, wat hij zeide in den EERSTEN AVOND. ' Gen, XXXVII : i — 20. - Meester. Kinderen! wij hebben gister avond onze vertelling uit gekregen. Zal ik nu een nieuw verhaal beginnen, of wilt gij liever iets anders doen ? Alle de kinderen. Neen, lieve Meester/ weèr eene vertelling! weêr eene vertelling als 't u ïHifiieft! Mr; Zeer gaarne. Ik wil u, dan, eene groote gefchiedenis vernaaien, uit het beste boek dat 'er 'in de wereld is. 'Ik wil u iets vertellen uit den ■ Bijbel. Ke esje. Uit den Bijbel! — dat fpijt mij! Mr. En waarom dar. Keesje? Keesje. Om dat ik vrees, dat de vertelling nie t mooi zal we\zen.. De Bijbel is toch geèn plaizierig bock! \: k. Hebt gij 'cr dan wel in gelè\ezen ? K b 1 s f e. j a, Meesier, t' huis, bij mijne Ouders, moest üt alle morgens een heel uur daarin ^ezen, en, als ik ftout geweest was, nog veel langer. O Mr. Zo! Nu begrijp ik waarom gij den Bijbel niet plkizierig vondt. Gij waart nog te jong om aües alleen te verftaan, en, als men bij wijze vin ftraf moet ïfcezen, valt her ons ook altoos lastig. Ik zal uwe Ouders verzoeken, dat -zij u daar. vrij van laaten als gij weêr t' huis •koWit. Luister nu maar wat ik"u, uit dat zelf'de boek, zal vertellen. Ik weet vast, dat het u wel bevallen zal. Gij zult fpoedig merken, A a dat  DE GESCHIEDENIS dat de Bijbel een voortreffelijk boek is. Gij zult naderhand van zelve daar in wenfchen te liezen , en dat zal voor u zeer nuttig kunnen worden. Ke esje. Als dat zo is, Meester! begin dan maar als t u belieft. Mr. Vóór meer dan drie duizend jaaren leefde een zeker vroom' man, die Abraham he^eDe menfehen wisten toen meestal weinig van onzen Lieven Heer, of hadden verkeerde be« grippen van den Godsdienst, maar, aan doezen Abraham gaf God de Heere bijzondere onderrichtingen , zodat hij wijzer en beter werd, dan de andere menfehen van dien tijd. Hij woonde niet altoos op dezelfde plaats, maar reisde veel van de eene plaats naar de andere. Den meesten tijd van zijn leven .was hij, echter, in, of digt bij, 't Land Kanadn, 't geen men nu ook wel het ffoodfcho Land noemt. Geeft mij eens een van allen die landkaart; dan zullen wij dit Land opzoeken en nazien. Kootje. (De kaart overreikende.) Zie daar, Meester. Mk. Hier ligt nu het Joodfcht Land, kin•deren! Aan het einde, of het oosten, van de Middenlandfche Zee: Sijrië ligt ten noorden van daar; Arabièn ten oosten en zuiden; Aegypt* ten westen of zuidwesten: In d^tze landftreeken, nu, woonde de Godvreezende Abraham, waarvan ik zo even fprak. Hij werd zeer oud, en had een' zoon , die Izadk he&ISfe, en die, na Abrahands dood, ook in dat zelfde Land woonde. D^eze Izadk werd oök een uitneemend vroom en Godvruchtig man. God de Heere befchermde en onderrichtte hem ook, op eene ongemeene wijze. Izadk liet een zoon na , die Jakob, of ook wel Isrtfèl, gt- noemd  VAN JOZEF. $> noemd werd, en van wien wij, in ons verhaal, dikwijls zullen fpreeken. Dkfze drie vroome mannen, Abraham, Izadk en Jakob, waren rijke lieden. Zij hadden veèle knegten en meiden; maar , zij leefden heel anders, dan de rijke menfehen nu gemeenlijk doen. Zij woonden niet in mooie huizen in de eene of andere ftad ; maar zfj ; trokken langzaam het land door, met hunne'vrouwen, met hunne kinderen en klein-kinderen , met hunne knegten en meiden en met hun vee. Mietje. Heden, Meester.' waarom reisden die menfehen zorfaltijd? Jantje. Voor plaizier, denk ik; want uitgaan en reizen is prettig. Mr. Neen, Jantje! niet enkel voor plezier, maar voornaamclijk omdat zij Herders warén, die goede weiden voor hun vee moesten opzoeken. Heintje. Maar, Meester! zij waren, immers, rijke lieden, en rijke lieden zijn geene herders! Mr- Nu niet, lieve jongen! maar toen wel. In die tijden werd hij de rijkfte genoemd, die de meeste osfen, koelen, fchaapen — enz. bezat, nevens ve^le kinderen en bedienden. — Zo trokken de^ze goede menfehen voort met eikanderen , in eene groote troep. De Vader, of Grootvader, was de beftuurer van het ganfche huisgezin, 't welk hem gehoorzaamheid moest bewijzen. Als zij, nu, zo reisden , bleven zij, fomtijds, eenige dagen of weeken uitrust ten, dan eens in eene vlakte, dan eens bij bosfclien of bergen, meestal in de nabijheid van goed water voor hun zelven en voor hunne beesten. Pietje. En waren op allen die plaatfen goede herbergen om te flaipen? A 3 Mr.  fj DÉ G E S C ft I E D E' N T S * ... . ' . jjj . Mr. 6 Neen ! maar zij hadden heel ' vc\e!e tenten bij zich, welken zij op konden zetten, als kleine , ligte , huisie)\s , en daar fliepen zij in. Dit zou ons nu niet bevallen; het zou ons^ te koud zijn; maar, in het Joodfehe Land is het veel warmer, dan in het onze. Op d\eze eenvouwige wijze leefden Abraham, Izadk efn Jakob. D\eze Jakob was een bijzonder zachtzinnig en vreedzaam mensch. Ook was hij zeer Godvreezend, en werd, even als zijn Vader Izadk en zijn Grootvader Abraham, door God den Heere, op eene bijzondere wijze, in veele dingen, onderwezen en geleid. Zijn huisgezin was heel groot; want hij had dertien kinderen, twaalf zoonen en ééuë do\ter. De na|men der zoonen varen d^eze: Ruben, Sitncon, Leen, Juda. Zebulon , Isfafchar, Dan, Gad , Afer, Nafta Ui, Jozef en Benjamin : de doï^ef h\e\te Dttid. De géfeniëdenis, nu, van een' d^ezer zoonen van Jakob, wilde ik u eigenlijk vertellen, zoals ik dezelve in den Ay^'heb gei\ezen. Wij zullen , r.aamelijk, fpr\eken over de lotgevallen van jozf. f, op éëS' na den johgftten zoon. De gefchiedenis van doezen Jozef kunnen wij vinden vooraan in den BiibJ, fri het eerite boek van het Oude Testament, 't welk wij Genefis noemen, in het zeven - en dertigfte hoofddeel, cn in eenige volgende hoofd (luk ken. Hoe deï^e Jozef het maakte, en wat hem al gebeurde, toen hij nog een klein jongetje^ was, — dat kan ik u niet verhKalen; want" het ftaat niet in de H. Schrift. Gij moet u maar in écnen verbeelden, dat hij al een jongeling is van zeventien jafcren , en dan zullen wij zien, wat hem. al overkwam, in zijn gansch volgend lc- V8Ö. Va-  VAN JOZEF. 7 Vader Jakob had, ftdert eenigeii tijd, zijne tenten doen opflaan , niet ver van de ftad He bron. Zoek eens, Kaatje! of gij, in 't Land Kanadn, dit Hebreu vinden kunt. Kaatje. (In de kaart ziende.) Ja • hier zie ik het, Meerter! zo wat fchuin boven Berfeba , in 't midden tusfehen de Middenlandfche "Zee en de Zout Zee, of de plaats, daar de lieden Sodom en Gomorrha gedaan hebben. Mr. Heel goed, Kindlief! Hiér woonde nu Jakob, gelijk zijn Vader en Grootvader, daar ook al eens gewoond hadden. Alle zijne kinderen waren bij hem, en zijn vee, zijne.groote kudde van allerleië beesten, graasde rondom op het veld, fumtijds wel één of meer uuren gaans van hem af. De broeders van Jozef pasten, als herders, op het vee, en hij zelve moest hen daarin helpen , doch -Benjamin was daartoe nog te jong. Toen Jozef een jongman begon te worden, leefde zijne moeder met meer. Zijn Vader, jakob, was ook al heel oud; want, toen onze. Jozef geboren werd, was zijn Vader al twee - en negentig jaaren oud. Reken nu eens uit, Mietje, hoe oud Vader Jakob was op Jozefs zeventienden verjaardag. Mietje. Wel! twee - en negentig en tien is honderd twee, en dan nog zeven is — honderd negen. Maar, zo oud wordt, immers, geen mensch! , . Mr. Altars het gebeurt nu bijna nooit, dat iemand zo heel oud wordt; maar, in die oude tijden , leefden fommige menfehen ongemeen lang. Jozefs Grootvader, Izadk, werd honderd en ta&xig jaaren; en Jozefs Overgrootvader, -Abraham, honderd vijf - en zeventig jüarea A 4 oud'  s DE GESCHIEDENIS oud. — Toen Jozef, nu, zeventien jaaren bereikt had, telde men 2277, dat i"s, twee duizend twee honderd en zeven - en zeventig jaaren na de fchepping, of het begin, van dèeze wVereld. Daarna verliepen 'er nog 1723, zeventien honderd drie - en twintig, éér onze Zaligmiaker, Jefus Christus, werd geboren; en hoe lang is dat nu wel geleden? Chrisje. 1794, zeventien honderd vier-en negentig jaaren. 'Niet waar, 'Meester! tellen wij onze jkaren niet van de geboorte van 'jefus Christus af? Mr. Recht, Chrisje! Als gij nu alles op de lei eens nafijfert, zult gij vinden, dat 'er nu reeds , 3517, drie duizend vijf honderd en zeventien jaaren verloopen zijn, federt ..onze Jozef, als een jongeling van zeventien jaaren, in de velden van Hebron wandelde. — Doch, lkaten wij voortgaan! De oudere zoons van Vader Jakob- gedroegen zich vrij woest cn Hecht; het waren geene beste menfehen, zo als wij in 't vervolg zien zullen. Onze Jozef, integendeel, was braaf en Godvrcezend. Om d|eze en andere redenen had zijn Vader hem bijzonder lief, veel liever, dan hij zijne andere kinderen had. Maar, wat gebeurde 'er? Jozef deed iets, 't welk heel onvoorzichtig was. Als de oudfte zoons van 'Jakob eens iets kwaads bedreven hadden; dan repte hij zich om het aan Vader te vertellen , en dan werden zijne broeders bekev n. Jozef dacht: „ Vader moet alles w\eten, cn, als mijne broers eens knorren krijgen , zullen, zij „ zich Wel beteren." Daar had hij ook gelijk in, dat Vader alles w^eeten moest; maar hij bedacht niet; dat.het klikken en kwaadipr'^eken doch eene lelijke zaak is. Zoudt gij wel een' broeder wil• ' len  VAN JOZET. 9 Ien hebben, Kootje! die allen uwe misflagen aanftonds aan Vader overbragt? Kootje. Wel neen! ik zou hem niet mogen lijden! jn Mr. Net zowQmü het hier ook. De broeders van Jozef begonnen hem fchuin aan -te zien, en vertrouwden hem niet meer. De Vader bleef, met dat alles, Jozef beminnen boven deszelfs broeders. — Op zekeren tijd liet Jakob voor den jongen Jozef een* IBot/én ruk mapken, waarin veelerleië kieuren war». Zulk een rok kregen de andere zoonen niet. Jozef alleen werd zo zwierig opgetchikt. Nu kunt gij van zeiven begrijpen, hoe jaloersch die oudere broeders werden , toen zij Jozef met dat mooie kleed zagen loopen. Zij werden zo boos, dat zij hem haast niet wilden toefpreeken. Dl|eze jaloerschheid en knorrigheid, tegen Jozef, was evenwel niet te prijzen in Jakobs zoonen. Jozef kon, immers,'niet helpen, dat zijn Vader hem zo lief had, en een Vader mag zijn' eenen zoon wel iets g\even, dat hij juist niet aan alle de anderen geeft. Zij waren de oudften ; zij moesten ook de wijsften geweest zijn. Zo werd,'dan, onze Jozef door zijne broederen benijd, cn ftuursch bejegend. Hij bleef, ondertusfehen , openhartig en minzaam jegens hen. Op zekeren morgen zeide hij in zjiye eenvouwigheid: „ ik heb van nacht een' aafu„ gen droom gehad: die moet ik u eens vertel„ len. Ik droomde, dat wij op het veld waren, „ en koorn in fchooven bonden." Keetje. Dat verftaa ik niet recht, Meester! wat zijn' fchooven? Mr. Schooven zijn bosjë'tis van koorn, 't geen men famen bindt, om dan op te zetten A 5 en  10 DE. GESCHIEDENIS en te droegen. Ik droomde," zei Jozef, „ dat wij koorn in fchooven bonden. Mijne „ fchoof ging overeind Haan in 't midden, cn de fchooven van u, mijne broeders! Honden rondom h de mijne op, en bogen' zich voor mijne fchoof 55 neder , ais of zij dezelve eerbiedig wilden ,1 groeten." — „ En, wat meent gij daar nu me„ de," riepen zijne broeders; ,, denkt gij nog »i eens gansch en al over ons te heerfchen V Zouden „ wij ons voor u zo nederig moeten buigen, als ,, onze fchooven in uw' droom gedaan hebben!" Daar hadden zij geen zjn aan, en begonnen nu Jozef nog me ér te hiaten , omdat hij dien droom verteld had. Een dag of wat l|ater vond Jozef zijn' Vader en de broeders op een' morgen bij eikanderen, „ Luistert eens," zeide hij, ,, ik heb doezen nacht weêr aarlig ge„ droomd. De Zon en de Maan en elf Starren, dacht mij , bogen zig voor mij neder." De Vader zei: „ wel Jozef.' wat is dat voor een droom! wat verbeeldt gij u? zouden wij allen „ zo tegen u moeten opzien! dat gelijkt nergens „ naar! '' De oudfle broeders werden bij d&ezen tweeden droom nog nijdiger op den goeden Jozef, dan te vooren. Vader Jakob dacht, evenwel, bij zich zeiven: „ dat zijn toch vreemde droomen! „ Ik zal ze onthouden. Wie weet, wat 'er nog „ gebeuren kanV" Nu moet gij wketen, kinderen! dat God de Heere, in die oude tijden, de mcnlchen, fomtijds, door droomen onderrichtte. Als hen iets heel bijzonders zou gebeuren, dan deed onze Lieve lieer hen, vooraf, wel eens daarvan droomen. Jakob had zulks meêrnn\alen ondervonden, en daarom gal' hij zo veel acht op d^ezc droomen van Jozef. De broeders wisten ook wel,  van jozef. II wel, dat droomen iets konden aanduiden, dat naderhand gebeuren zOUJ Anders hadden zij Jozef, misfehien , wat uitgelagchen ; maar nu konden zij die droomen niet 'vergeeten, en werden 'er boos om. In 't vervolg van d^eze gefchiedenis zullen wij zien, dat deeze twee droomen ook waarlijk, door het wijs beltuur van God, aan Jozef overkwamen. Maar, mijne kinderen! nu moet ik u met cén' zeggen, dat onze Lieve Heer tegenwoordig de menfehen niet meer zo laat droomen, ais in die oude .tijden. Daarom moet gij u'nooit laaten wijsmaken of verbeelden , dat iets gebeuren zal, omdat gij , of iemand anders , het gedroomd heeft. Ik heb zelve wel eens gedroomd, dat ik een koning was; maar her^^u heel gek van mij w|ezen , als ik nu verwante, dat zulks waarlijk gebeuren zou. Wij moeten ons nu maathouden aan het goede fpreekwoord: „ droomen „ zijn bedrog." Niet lang na dat onze Jozef zijne twee droomen had verteld, moesten zijne oudere broeders met de kudde van hunnen Vader een weinig voortreizen, om beter weiland te vinden voor het vee. Zij trokken van Hebron naar Sichem, 'twelk eenige dagen reizens, omtrent dertig, uuren gaans , ten noorden van daar was. Jozef bleet , met Benjamin , bij zijn' Vader t' huis. Kaatje. Dat is goed! nu is hi] eens van die nijdige broers af: daar ben ik blij' om! ^ Mr. Maar het duurde niet lang, lieve Kaatje! Toen die broeders eenigen tijd weg geweest waren , riep Jakob zijn' zoon Jozef bij zich. „ Jozef!" zei de oude man, ,, gij moest eens „ gaan kijken hoe uwe broeders varren in de weidden van Sichem, en hoe mijne beestjens vWen." hein-  13 de geschiedenis Heintje. Dat was geen plaizierige reis voor Jozef; zo alleen naar die lelijke broêrs te wandelen! verzocht hij niet om daar vrij van te we^zen. Meester? Mr. Och neen ! Hij was een gehoorzaarne zoon, die alles doen wilde, wat Vader beliefde. Ook was hij niet boos op zijne onvriendelijke broeders ; maar verlangde al weder om hen eens te zien. Zo garuw als hij maar kon zeide hij Vader en Benjamin goeden dag, en flapte den weg op naar Sicttem. Hij was daar overal bekend, en het was toen ook eene gewoonte, alie reizende menfehen vriendelijk te ontvangen; zodat Jozef uitrusten en 's nachts fikapen kon in ieders huis of tent! Na veel wandfclens kwam hij daar idigt bij, en keek al rond op de velden; maar hij kon geene broeders, geene opgellagene tenten, en geene kudde vinden. Eindelijk ontmoette hem een man, die gehoord had dat de broeders naar Dothan waren. Dat was nog eeïhge uuren gaans boven Sichem. Jozef ging onvermoeid yoort, en zag hen eindelijk van verre. Toen hij nog wat nader kwam , ftonden zijne broeders chgt bij eenige diepe kuilen of waTerputten. Zij kregen den goeden Jozef ia •t oog, cn zeiden tegen eikanderen: „ daar » komt onze droomcr aan, met zijn moojè'n „ tok! komt! laaten wij dien grootfehen jongen „ dood liaan , en fmijten hem dan in een' van „ dApze kuilen, en dan zullen wij aan Vader zeg„ gen, dat een boos dier hem opgevreten heeft. „ Zo zullen wij eens zien wat 'er van zijne ■>■> droomen zal worden. Als hij dood is, zai hij » over ons den baas niet ip'fcelen! " Keetje. Foei! die lelijke broêrs! Pietje. Zeg liever, die arme Jozef! Chrisje. Ik had nooit gedacht, dat de eene  van jozef. 13 eene broeder zo nijdig op den ander' kon worden. Mr. Ja, kinderen! zo kan het gaan als men niet op zich zeiven past. Zulke heele Hechte dingen komen van de jaloerschheid. Daarom raad ik u ernftig, zoekt nooit andere kinderen jaloersch te maaken, en draagt altijd zorg, om ook zelve niet jaloersch te worden! Jan sje. Maar, Meester! hoe liep het toch af met den lieven Jozef? Mr. Dat zullen wij morgen avond zien, gansje! Nu moeten wij wat ^eten — en dan naar bed. TWEEDE AVOND. Gen. XXXVII : 20 — 35. Mr. Kinderen! ik vertelde u gister avond dat Jozef, in 't veld bij Dotkan, van verre zijne broeders zag, met de kudde van Vader Jacob. Ik vertelde u ook , dat die lelijke broêrs den goeden jongeling wilden doodflaan, als hij bij .hen kwam. Wij zien hieruit, dat de oudfte zoonen van Jakob Hechte en ondeugende menfehen waren. Maar ik moet u, evenwel, zeggen, dat zij niet allen even ondeugend zijn geweest. Simeon en Levi waren de ergllcn , zo wel in dit geval, als ook op andere tijden. Ruben, de oudfte der broeders, was van eenen zachteren aart. Hij had medelijden met den armen Jozef, dien zij van verre zo vrolijk zagen aanflappen. Ruben fprak nog voor den jongeling; „broeders!" zeide hij, „ hiaten wij zeiven toch Jozef niet „ doodflaan; 't.is beter, datwij hem le^vend in een' diepen kuil laaten zakken, en dan wegloopen." Koo-  14 D e geschiedenis Kootje. Maar, Meester ! dat was, immers, niet veel beter! In dien kuil moest Jozef docb verdrinken, of van honger fterven, als hij daar niet weêr uit kon komen. Mr. Gij hebt gelijk, jongetjen! die kuilen, of putten , waren zo diep , dat men , zonder hulp, daar niet weêr uit konde komen. Doch, Ruben had nog een ander plan. Als Jozef daar in zat, en de broeders weêr bij het vee waren of in hunne tenten, dan wildé hij den armen knaap in ftiite weêr ophijfen en ftuur,en hem aan Vader Jakob terug- - Maar dit zeide Ruben niet: dan, wist hij wei, zouden de nijdige broeders Jozef liever doodflaan. Nu dachten zij.: „dat is een goed'plan! Laat hij dan „ fterven van honger en gebrek." Toen zij dit tffjïefpfoken hadden , was Jozef net bij hen gekomen. De goede jongelinowas recht blijde, dat hij eindelijk zijne'broeders had gevonden. Hij was verheugd,. hen allen m gezondheid te aanichouwen. 'Welhaast begon hij hen hartelijk te omhelzen, en te zeggen, dat Vader nog wel was. — In plaats van hem ook te omhelzen of vriendelijk aan te ipr^ekcn, vielen zijne broeders in éénen op hem aan , en trokken hem den mooien rok heel gevoelig van liet lijf. Of hij al fchreeuwde en kermde, dat kon niet helpen: zij lieten hem zakken in een' zeer diepen kuil. Bij geluk was daar geen water in ; anders had onze jozef moeten verdrinken. Daar zat hij nu, evenwel, elendig te w&enen en vergeefs om hulp te roepen. De lelijke broeders gingen imaakelnk zitten eeten niet ver' ' van" daar Ruben liep, echter, weg. Hij kon die wreede bedaardheid met aanfehomven, én verlangde maar, dat hij Jozef heimelijk uit den put mogt verlosten. Ter.  van jozef. T5 Terwijl, nu, de Overige broeders aan 't e.eten waren, zagen zij een groot gezelfchap Arabifche Kooplieden, van verreSS .aank|omen. Arabiën, zeide'ik gister, ligt bij H L'and Kanadn, ten oosten en zuiden van daar. Kunt gij op de kaart Arabiën wel vinden , M-ietje? Mietje, f Zoekende, ) la wel, Meester! Heden, dat moet :een groot ,1/and 'zijn ! Mr.' Ja, kind! dat is bet. Maar gij moet nog meêr zoeken.' ' Die Kooplieden kwamen van 't-gebergte Gilead. Kijk eens of dat niet oostelijk van Dothari ljgt, een weinig beneden Damaskus. Mietje. Juist! daar zie ik ve^le bergen, en' ook den naam Gilead. Mr. Nu, van daar reisden die menfehen naar Aegypte, 't welk gij zuidwest vm.Kanaan ziet liggen. Zij hadden veel goed, bij zich om daar te verkoopen. Die Arabifche Kooplieden kwamen, dan, voorbij..de plaats., daar Jakob"s zoonen zaten te lé'tëtf, 'en daar Jozef nog beneden in den kuil was. Een van de broeders. naanielijR Juda, zei: tegen de anderen:' ,, wat hebben wij 'er „ toch aan, dat wij J maakte hem weêr bedaard. De Kooplieden reisden al voort, met. den Vro^men- jongeling, zonder dat hen iets bijzonders ontmoette. Eindelijk kwamen zij in Ae~ gypte,.m wel in de Stad, waarin de. Koning van Aegypic woonde. Hoe deoze Stad heMttéf kan ik u niet va.^t zeggen. Denkelijk- was het de Stad ■ On, welke naderhand Hciio-polis werd genoemd. ' Zij lag bij de" groote rivier de Nijl, niet ver van dè plaats, alwaar dèieze rivier zich verdeelt in kleinere rivieren» welken-einde- ; . , "' lijk  v - A N J O Z . e f. 31 lijk uitloopen in de Midd&nlandfche ,Zee, zo t als gij zien kunt in de landkaart. " Daar-kwamen de Kooplieden, nu, met Jozef en de andere lianen, op de markt. ITet duurde met lang, of 'er was een man, die Jozef wilde koopen. Dijeze man was een voornaam Heer, die bij den Koning aan 't Hof verkeerde, en Over.de was van een gedeelte der foldaitcn, Zijn naam was Pmfar. Dc\eze Heer kocht onzen Jozef van de Arabieren. \ De arme jongeling moest dit. alles zo' maar dil aanzien. Hij kon niet eens yikagen, wat zij met hem doen- wilden. JJ." Kootje. Waarom niet? Dat zou ik vast gedaan hebben. Ik had dien Heer vriendelijk verzocht, om mij vrij te laaten. Ik zou gezegd hebben. . . . . ° Mr. Laat ik u eens zeggen, Kootje! dat Jozej mets fprceken of■ verdaan kon, dan M breeurse/i^.ciY die menfehen fpraken - meest Ae^jtiesclr; zo- dat hij niet; genoeg wist, wat W cn '00k nict recht vorftondeh, wat Jozef zeggen wilde. . Kootje. Wel, dat was ook ongelukkig! Mr. Zekerlijk. — Jozef werd nu gebragt naar het . huis van Pottfar, bij de andere flaaven van Üien Heer. Daar moest hii den heelen dag werken , in huis en op het. veld. Het >jeten, dat hij kreeg, was maar even genoeg, en zijne llaapplaats Hecht. Tot zijn gezelfchap had hij memand, dan domme fHvaven, die hij niet kende, en in 't eerst niet verdaan kon. Hat was een groot' onderfcheid voor hem in zo weinige dagen! Van een geliefkoosd rijk- ' mans zoontjen, werd hij in ééns een arme, verachte , daal. De Godvreezcnde Jozef dacht, evenwel, „ God de Heere weet wel hoe ik B 3 „ het  £9 DE GESCHIEDENIS ^.het hebl Als ik manr op Hem vertrouw, dan „ zal alles zich ten besten fcbikken." Het duurde ook niet lang, of Jozef merkte, dat hij wel gedaan had, met op onzen Lieven Heer te vertrouwen. God maakte, dat alles wel uit viel, wat Jozef doen moest voor zjjn* Heer. Haast nooit had hij een ongeluk. Geen fïuk lands, daar Jozef ui werkte, bleef onvrugtbaar... D^eze nieuwe flaaf was, dus, voor Po~ fifar recht voordeelig. Sedert Jozefs komst ging alles beter, dan te voren, 't Was wel te zien, dat God hem overal in hielp. Potifar merkte dat ook •> en dacht : „ deeze ^, flaaf is mij méér waard, dan andere flaaven, lk moet hem zachter behandelen, lk durf hem „ wel zijaken van belang toevertrouwen." Nu werd Jozef verheven boven zijne makkers, Dit viei wederom zee goed uit, dat zijn Heer hem eindelijk Helde boven alle zijne andere bedienden. Over de knechten in huis, en over de arbeiders op 't land, was Jozef ■ volkomen baas. Hij diende ook zijn' Heer met Jiefde en trouw, dankende God, die hem, in zijn ongeluk , zo merkbaar zegende. Al wat Jozef bezorgde en befluurde bleef welgelukken. P'otifar werd hoe langer hoe rijker en voorfpoeciiger. Aan Jozef Het hij, dus, alles over. Hij vraagde hem niet eens reken fchap van 't geen hij deed; maar zorgde alleenlijk voor eetcn, drinken en een plaizierig leven. —Zo was Jozef, veele jaaren achtereen, ai vrij gelukkig, hij vergat nu bijna , dat hij een flaaf was. Hij vergat bijna aj het {{waad, dat hij geleden had. Keesje. £n bleef hij nu in hpt buis van potifar, zo lang bij leefde? Mr. Neen Keesje ! De gefchiedenis is nog lang niet uit. Onze Jozef had nog veele zonder-  VAN JOZEF. as derlinge lo'tgevalJen elf hij ftierf, die ik u altemaal zal vertellen. ,. Toen hij zo gelukkig was bij Potifar, als ik gezegd heb , gebeurde 'er iets , dat hem weèr gansch en al ongelukkig maakte. Kootje. Dan zal hij zeker iets kwaads bedreven hebben, anders zou onze Lieve Heer hem wel gelukkig hebben laaten blijven. Mr. Nu verzint gij u magtig, Kootje lief! Men wordt wel eens ongelukkig al heeft men juist geen kwaad gedaan. God de Heere geeft de beste menfehen dikwijls tegenfpoeden, om ben nog beter te maaken, om hun geloof en vertrouwen te oefenen, om hen geduld en lijdzaamheid te leeren. Als gij, dus, aan iemand veele of zwaare ongelukken ziet overkomen, dan moet gij nooit denken : „ dat moet een „ fieefct mensch weezen!" Heele braave lieden zijn wel arm geworden, of in gevangenisfen geraakt, of op ccm'ge andere wijze elendig geworden. Somtijds wordt men zelfs ongelukkig, juist omdat men vroom wil blijven en eerlijk handelen, Zo was het met onzen Jozef. Hij wilde niet ondeugend worden, en daar door raakte hij in ongenade en elende. Chrisje. Ik begrijp doch niet , Meester! hoe onze ' Lieve Heer kan toelaaten , dat iemand ongelukkig wordt door zijne vroomheid. Mr. Dat zou ook onbegrijpelijk zijn, Chrtsje! als zulk een vroom mensch altijd ongelukkig bleef; maar dat gebeurt nooit. God maakt dé vroomen eindelijk altijd heel gelukkig, en dan zien zij, dat die tegenfpoeden heel goed voor hen geweest zijn. K a a x j e. Maar, lieve Meester! als nu een allerbest mensch eens op Zee verongelukt, B 4 wan-  Sa d e ces c h i e d e n- i s wanneer maakt God hem dan zo gelukkig'? Dan is hij, immers, dood. Mr. Recht, Kaatje! Maar na het fterven, komen wij allen in een ander leven , dat nooit weer ophoudt. In dat leven worden de Godr vreeze'nden eerst recht gelukkig,.'veel gelukkiger, dan iemand bedenken kan. Die, nu, hier op aarde, veel geleden hebben, en evenwel vroom zijn gebleven, die zullen het namaals, in den Hemel, in dat tweede leven, nog . beter hebben, dan veele anderen. Doorgaans, evenwel, worden de br^ave menfehen al weder gelukkig, lang voor dat zij 'fterven. Dit zal ons blijken in 't laatfte gedeelte van mijne vertelling. i\h nnm\ ■■■ ... Nu zal ik u zeggen, wat onzen Jozef ga.* beurd is. Pottjdr-, de Heer van Jozef, had eene ondeugende vrouw. Deeze vrouw wilde onzen Jozef verleiden tot groote godloosheid. "Zij zocht hem te bepraaten, om haar ten dienst te ftaan in heele ondeugende bedrijven, waar door zij ontrouw zoude ploegen tegen haaren man, en Jozef tegen zijn' goeden Meester. Dit maakte den jongeling zeer verlegen. Als hij haar' zin deed, dan deed hij kwaad: en, alshij het weigerde, dan moest hij vreezen, dat zij boos zou worden en maaken dat hij verhuizen moest. Jozef begreep, echter, dat het nog beter was 'ongelukkig, dan ondeugend te weezen. Hij zeide, dus, aanftonds tegen Polifar's vrouw, dat hij haar' zin niet doen wilde. Zij hield, evenwel, niet op met hem tot zonden te willen verleiden. Zij beloofde hem veel genoegen en voordeel , zij beloofde, dat zij hem nooit zou verklappen en praatte heel rnt,ui. Telkens, als Jozef iets in huis te verrichten had, en Potifar's vrouw hem fprteeken kon,  Ét - v a n jozef.'' 25 kon, viel zij hem op deeze wijze lastig. Jozef liet zich, evenwel, niet beweegen, om ontrouw te worden tegen zijnen Heer, en te doen , 't geen hij wist, dat kwaad was. Zijn voornemen was heel vast, om liever alles aftewachten, dan te doen , t geen onze Lieve Heer verbood. Hij was zelfs zo braaf, dat hij niet eens heel boos werd op die Hechte vrouw, welke hem zocht te verleiden. Veeleer had hij medelijden met haar en deed zijn best om haar beter te maaken. „ Bedenk eens," ,zeide hij, ,, wat gij van mij hebben wilt! Gij ■„ weet, immers , wel, dat ik het niet doen mag. „ Mijn Heer vertrouwt mij alles toe, wat hij maar „ heeft. Ik ben de voornaamfte bediende'hier in ,, huis. Ik geniet zo veel goeds: en zou ik nu „ mijn' goeden Meester- al dat goed met kwaad „ vergelden! dat ware, immers, heel fiecht! Hoe „ zou ik zo groot kwaad doen, cn zondigen te"„ gen God! Dit kunt gij, mij niet vergen: daar* „ toe zult gij mij nooit bepra^ten! " Keesje. Werd de .ondeugende vrouw niet •befchaanid, Mees/er.' toen zij merkte, dat Jozef zo veel br'aaver was, dan zij? Mr. Dat hoopte hij wel; maar neen ! Zij liet hem nog niet met vreede; maar wilde hem zelfs dwingen tot kwaaddoen. Maar, Jozef deed, zo als het een vroom jongman betaamt. Hij liep in éénen weg, en wilde nergens meêr naar luisteren. Kinderen! hier moeten wij ons verwonderen over Jozef. Maar, het is met genoeg, dat wij ons enkel verwonderen, en zeggen: ,, dat was ,, een braaf mensch; dat was een Godvreezend „ jongeling!" Wij moeten onthouden, hoe hij dacht, en wat hij deed , en dan moeten wij 0 ns best doen, om ook zo te leeren denken ' B 5 en  ftö DB GESCHIEDENIS en handelen. Als wij lust krijsen, of verzocht worden, om iets te doen, dat kwaad is, dan moeten wij niet denken: ,, zou Vader, of Moe,, der, of Meester, of iemand anders, het ook ontdekken? zou *t ook p'aiz>e,rig zijn?■ zou ik anders ook uitgelagchen , veracht, of mishandeld ,, worden?" dat moeten wij altemaal niet tellen; daar moeten wij geen acht .op gec ven. De eetiige vraag is maar: ,, hoe wn God de Heere, „ dat ik doe? Hoe is 't onzen Lieven Heer aangenaamst^ Wat is mijn pligt? " zo moeten wij altijd doen; want God merkt het altoos; én, als men ons wil mcèneepen tot üechte dingen, dan moeten wij, net als Jozef, hard wegloopen. De vrouw van Polifar was nu heel boos op Jozef, omdat hij alle huare verzoeken had geweigerd. In plaats van hem lief te hebben om zijne Godvrucht, haatte zij hem, en wilde zich Wreeken op den goeden jongeling. Ook dacht zij heimelijk: •>, misfehien vertelt Jozef mijne „ ondeugende voornecmens aan zijn' lieer. Mis- fchien ftelt hij mij ten toon voor 't ganl'che « huisgezin; daar moet ik op pasfen! kom aan! „ ik zal Jozef befchuldigen, als of hij zelve mij had wnlen verleiden/net anders om als we- zenlijk g\beurd is. " Chrisjk. Dat was ijsfelijk ondeugend! Mr. Het leert ons aj weder, Chrisje ! hoe men van de eene fleclitigbeid tot de andere komt. Het leert ons zorgvuldig oppasfen tegen de eerite zon Je. De godlooze vrouw verzuimde geen ogenWik , om haar ondeugend voorneemen uit te voeren- Zij riep allen dc meiden eaknechts bij zich. Toen hield zij zich heel onttteid, en zeide: die Jozef, die zo vroom fchijnt te we^zen, m is  van JOZEr. £? ,, is een rechte fchurk ! Hij wilde mij tot godloo„ ze dingen bepra&ten , ja zélfs dwingen. Hij „ wilde zijn' goeden Meester bedriegen en be„ fteelen ! denkt eens wat ftraf hij verdiend „ heeft! " Kort daarna kwam Potifur t' huis, en zijne vrouw begon weêr dezelfde vertelling. Zij fpaarde geene leugens, om Jozefs ongeluk te bewerken. Zij rustte niet voor dat Potifar heel boos werd op den jongman, en beloofde, dat hij zwaar geftraft zou worden. De arme, onfchuidige, jozef gevoelde geen berouw over zijne ftandvastige weigering. Het verkwikte hem, te denken, dat God alles ziet en hoort; dat God iedereen liefheeft, die Hem vreest en zijnen pligt doet; dat God de Heere de vroomen nooit verlaat; maar altoos helpt. ■potifar was heel vergramd. Hij liet Jozef vastbinden en overbrengen naar het gevangenhuis van den Koning van Ae-yptc. Daar moest de ongelukkige zoon van Jako'ü, ais een boos^doener, in een akelig hok "zitten, bij dieven en moordenaars, zonder dat hij wist, of hij ooit weêr daaruit zou komen. Jantje. En zei jozef dan niet tegen Poiifar, dat hij geen lchuld hadV Liet hij zico. maar zq halletjes wegbrengen V Mr. Die vraag verwondert mij niet, jantfe! 't is heel natuurlijk, dat men zich verdedigt, als men valsch wordt befchuldigd. Maar Jozef hield zich, evenwel, (til. Hjj dacht bij zich zelven: „ niemand zal mij gelooven, ais ik „ mijn's Heer's vrouw zo tot eene leugenaarfter „ en bedriegfter maak. Of, zo mijn Heer het „ gelooft, dan wordt zijne vrouw zekerlijk nog „ veel boozer op mij , en ik zal hier in huis », geen uur met rust en veiligheid kunnen wee.- zen, Uok meent mijn goede Meester nu, dat » hij  fl8 de geschiedenis „ hij eene braïrve vrouw heeft, en dan zouhijmèr-. „ ken, dat zij zo heel flecht ij. Als hij, nu, dit „ wist, dan zou hij heel bedroefd, en. heel on„ gelukkig worden.il? Om alle deeze redenen zweeg jozef maar ftil, en zij bragten. hem in het. gevangènhuis bij de kwaaddoeners, die daar be-. waard werden. Dat was weder, eene groote verandering voor Jozef! Gister nog de voornaamfte knecht in 't huis van Potifar, en nu een gevangen man. Gfetér nog liep hij uit en in; dan was hij op 't land, en dan weder.in huis: feduurig in beweging tot genoegen van zijn' leer: — en, nu — kon hij nergens heen: nu had hij niets te doen: nu was zijn Heer, zonder reden, boos op hem: nu fchee.h hij van alle menfehen verlaaten.. De ■ moedige jozef bleef, echter, in dit alles weltevreden en in 't zeltde humeur. Hij hield zich braaf, en vertrouwde . al weder op den goeden God. Kinderen! .wat gelijken fommige ' menfehen, in dit opzicht, weinig naar onzen Jozef'. Zij. worden al'knorrig als 't eens -recent, net, als zij wandelen zouden. .Zij, zijn-al uit. hun humeur, als zij eens eene kleinigheid rverliezen. Wat zouden zij raazen , als ze eens, onverdiend in de gevangenis werden opgelloten! Kootje. Wel., ik ken een:■ jongetje , dat een' heelen avond knorrig is , als hij 's middags maar . e.enige knikkers verlooren heeft. Jantje. Foei, Kooijef nu jokje; dat was toen ik nog klein was. Mr. Dat geloof ik ook, Jan! Maak gij maar, dat gij best van alle uwe makkers ongelukken en zelfs mishandelingen leert verdraagen , dat is eene groote zaak! De - vroome Jozef vernam fpoedig dat onze. Lie-  VAN jozef. 39 Lieve Heer hem in het gevangenhuis nog niet Vergeeten had. God de Heere maakte, naamelijk, dat de. Meester of .Overste, van 't gevan..genhuis, onzen Jozef lief kreeg. Die Overste van 't gevangenhuis, dan, liet den jongeling hoe langer hoe meer vrijheid.. Hij liet hem over dag het hcele gebouw vrij door loopen : hij gaf hem het een en ander plaizierig vveik voor tijdkorting: hij liet hem vrijelijk prajten met alle de gevangenen, die hij ze^fs aan Jozef toevertrouwde , om hen op te pasfen. De goede Jozef deed alles weer recht naar den zin van deezen Meester, en hij had nu een leven, zo genoeglijk en wel, als iemand in een gevangenis ooit hebben kan. — Wij zullen hem daar nu laaten, en morgea zal ik u vertellen, wat Jozef verder, in dat gevangenhuis, overkwam, eh hoe hij daar weder uit meende te komen. VIERDE A V O N D. Gen. XL. Mr. De Koning van Aegypte heette Farad. Hij woonde in een mooi huis of paleis, en ging prachtig gekleed. Ook had hij magtig veeIe knechts, zo als alie Koningen hebben. Sommigen van deeze knechts waren halve hceren, en hadden weêr knechts onder zich. Zo was daar, onder anderen, een bediende, die zorgen moest, dat Koning Farao altijd lekker eeten had op zijne tafel. in den Bijtel >.vordt deeze man genoemd, de Overlte der ,.iiaukers , omdat hij het opzicht had over de bakkers en koks, en over allen, die in de keuken iets te doen hadden. Zulk een'.man-hebben de Koningen nog wel, en die heet men nü.eea Hofmeester. Bij  30 £>E CE S C.HIE D E ff I S Bij den Koning van Jcgypie woonde nog een ander man , die de Overfte der Schenkers genoemd wordt. Deèze was ook een voornaam bediende, die zelve veele knechts onder zich had , daar hij baas over was. Die Overfte van de Schenkers moest oppasfen , dat Farao altoos verfcheidene foorten van lekkeren wijn had om te drinken. Hij mogt den wijnkelder niet leeg laaten worden, en moest zorgen, dat de Koning eri zijne gasten aan tafel met drinken goed bediend werden. Op zekeren tijd gebeurde het i dat deèze twee mannen, de Hofmeester en de Schenker, befchuldigd werden van eene groote misdaad tegen den Koning. Deeze misdaad was denkelijk, dat zij flecht goed onder zijn öeten of drinken gedaati hadden, om hem ziek te maiken. Altans, de Koning werd heel toornig op die twee mannen en deed hen gevangen neemen. Zij kwamen net in het zelfde gevangenhuis, daar onze goede Jozef zat. De Meester van de gevangenis zei tegen Jozef, dat hij deaze mannen moest bedienen en oppasfen. Zij werden, dus, aan den jongeling toevertrouwd , en die was heel vriendelijk tegen hen. Eens op een' morgen kwam Jozef bi| den Overften der Bakkers 'en den Overften der Schenkers, om te zien hoe zij gellaapen hadden. Zo als hij inkwam, zag hij, dat die twee mannen 'er zeer bleek en omftcld uitzagen. „ Wat is „ dat," zeide hij, „ hoezo ontfteld? zijt gijlie„ den niet wel?" „ Och," gaven zij ten andwoord, „ wij hebben beiden van nacht zo raar ,, gedroomd. Dat maakt ons heel ongerust. Wij ,, hebben niemand om ons te zeggen, wat die ,, vreemde droomen beteekenen." „ Welaan," zei Jozef, „ vertelt mij die wonderlijke droomen „ eens,  van jozef. 3T „ eens, die gijlieden gehad hebt: misfchien zal „ God de Heere maaken, dat ik ze kan uitlegi» gen." Zij gingen toen bij elkaêr zitten, en de Schenker begon het eerst dus zijn' droom te vertellen: „ ik droomde dat ik bij een' wijn„ ftok was." — Pietje. Wat is een wijnftok, Meester? Mr. Dat is die boom, daar de druiven aan groeien, en van het lap uit die druiven maaken de menfehen wijn; daarom heet de boom een wijnftok. —- „ Jk droomde, dat ik bij een wijn,, ftok was," vertelde de Schenker van Farao, ,, en aan dien wijnftok zag ik drie ranken, of ,, takken. Toen kreeg de boom dikke knoppen, ,, hij bloeide en daar kwamen trosfen aan van „ rijpe druiven. Nu droomde ik verder, dat ik „ den beker in mijne hand hield, daar de Ko„ niug altijd uit drinkt, en datik, indien beker, de druiven uitdrukte, en toen den beker aan „ onzen Koning gaf, om daaruit te drinken.5' Toen de Schenker zijn' droom uitverteld had, was hij heel nieuwsgierig , wat Jozef daarvan maaken zou., De Hofmeester luisterde ook zeer aandachtig, en Jozef gafln éénen, aan den Overften der Schenkers, deeze uitlegging van zijnen droom. „ De drie takken, of ranken, „ van dien wijnftok, daar gij van droomde, betee„ kenen drie dagen. De heele droom wil maar „ zeggen, dat gij, nu over drie dagen, weêr in „ de gunst van Farad zult komen, en fchenken „ hem wijn, net, als te vooren." Mietje. Dat was eene goede tijding voor den Schenker! nu zal hij niet meêr zo ongerust zijn geweest. Mr, Dat geloof ik ook, Mietje! de Overfte der Schenkers had ook geen' ichuld; maar de Overfte dec Bakkers had wel fchuld. Toen  ^2 de ges;c:hiedenis Toen de- Schenker. Jozef- vriendelijk .bedankte voor zijne mooie uitlegging van den droom, zei Jozef tegen bem: m nu heb ik ook een „ verzoek aan u.:j Gij kunt nn'j een' grooten dienst „ doen. Als gij weder bij den Koning zijt, en „ een pla\zierig leven hebt, denk dan eens aan „ mij, die hier gevangen zit. Spreek dan eens ,, van mij tegen Farad-, en maak, dat ik uit dit „huis koorn, en weder vrij worde; want, ik „ ben een' ongelukkig mensch. Ik ben op eene „ hceje Oechte wijze uit mijn vaderland, uit Ka„ man, weg gebragt. Ook heb ik hiér in Ae55 gypte geen kwaad gedaan. Ik zit hier onfchul,, dig gevangen. Daarom moest gij een 'goed „ woord voor mij doen. bij den Koning. " De Schenker beloofde, dat hij het vast doen zou, •als hij weder bij Farad in dienst kwam, zo als jozef voorzegd had. Heintje. Nu denk ik, dat onze goede Jozef haast weer vrij wordt. Mr. Nog zo heel .gaauw niet, jongenlief! JHij moest nog dang geduld hebben. In ft vervolg zult gij zien- hoe dat kwam. De Overlte van de Bakkers verlangde nu al, om ook aan Jozef te vertellen, wat hij gedroomd had. Hij begon zijn verhaal op de droomen. Hij dacht: zij zullen zekerlijk iets te kennen „ geeven, dat haast gebeuren zal! " daar had hij ook gelijk in ; want God de Heer wilde daar door toekomende zaaken bekend doen worden. Kroning Farao verlangde nu maar, dat. hij iemand had, die hem zeggen kon, wat deeze twee droomen beteekenüen. Veele Aegyplij'che mannen deeden daartoe hun best ; maar memand wist 'er iets van te maaken, zo dat de Koning meer verlegen werd. Door al het praaten over droomen en 't uitleggen van droomen, begon eindelijk de OverC 3 fts  $3 de geschiedenis fte der Schenkers aan jozef te denken , dien hij nu twee jaaren vergeeten had. Hij zeide tegen den Koning: ,, nu denk ik aan dien tijd, ',, toen ik, met den Oversten der Bakkers, in de „ gevangenis zat. Daar hadden wij, wp een' ,, nacht, eik een' vreemden droom, de Overste der Bakkers en ik. Toen was daar een jong „ man. die ons ais knecht bediende. Hij was „.uit Kctnaiin van daan. Die knecht wist aan„ Honds onze droomen uit te leggen:, zo dra „ ais wij ze hem vertelden. Hij zeide mij, „ dat ik weder in uwe gunst berftcld zou wor* „ den en den Oversten der Bakkers voorlpelde „ hij den dood , net zo als 't ook gebeurd „ is. " Aanftonds riep de Vorst; „• dien man ,, moet ik hebben; laat hem hier komen!" Jantje. Ha! nu komt Jozef dóch uit het gevansrenhuis ! Heintje. Als' hij 'er maar niet weêr in moet! Mr. Neen Heintje! nu komt •hij uit de gevangenis, cn hij blijft 'er ook uit. Nu zijn jozefs ongelukken ten einde , en hij krijgt een plaizièrig leven. ' • ■ Mietje. Dat is goed, dat is recht goed! Kees je. Ja, dat gun ik hem waarlijk ook! Mr. Het was nu al denien jaaren geleden, dat hij , door zijne broeders , vóór iiaaf verkocht werd. Toen was hij zeventien ja:ren oud, zo- als ik gezesd heb. Dus kwam hij op zijn derti;llc jaar uit de gevangems ; want zeventien en dertien masken" net dertig. Onze Jozef was rcciit blijde toen de boodfchap kwam, dat de Koning van Aegypte hem wilde fpreeken. Hij werd heel gaauw" wat opgeknapt, om ordentelijk voor oen dag te komen. ' Hij werd geichoren en kreeg andere kleè- reri  VAN J O Z E v, gjji ren aan. Zo flapte hij naar het Koninglijk Hof, terwijl hij in A:lte bad, dat onze Lieve Heer hem spogt helpen, om nu eens weder vrij en gelukkig' te worden. Keks ik. Was Jozef niet.'heel bang en, béfchaamd, Meester! toen hij daar bij den Koning moest komen , en bij de groote Heeren van 'rt Hof? r9 -r ... Mr. Wel neen Keesje! dat kwam met te pas. Men behoeft nooit bang of belebaamd, te wcezen , dan als men kwaad doet , of gedaan heeft. Jozef was onfchuldig: hij was oJ; giet dom of lomp ; zo dat hij vriimocclig en dqfiig in de kamer trad, daar Faraö was. met zijne vrienden en knechten: He Koning fprak tegen ónzen Jozef:- « ik heb zeer wonderlijke droo„' men' gehad , die niemand kan uitlegden ; maar „ van., 'u heb lik hooren zeggen -. dat gij een' „ droom verklaart» zoor., u uczelve maar veri, teld wordt. " Au had .Jozef kunnen zeggen: „ ja, Koning! daar ben ik «en Baas ra\ ik kan alle droomen begrijpen 1 maar, hij was te Godvrcczcad em:te oprecht, om.dat te zegden. jozef wist .wel-, dat niemand, zuikc droomen kan uitleggen, zonder dat onze Lieve Hier hem daarin helpt. Dus zeide hij tegen Farao: „ lk r toffl dat eigenlijk niet doen ; maar God de „ Heere heeft mij wel eens daartoe geholpen. „ Die zal mij nu ook wel- helpen , om u iets ., fbeds en nuttigs uit deaze.droomen te leeren. Toen vertelde ue Koning zijne twee droomen aan Jozef, den eersten droom, van de /even vette en zeven magere koeien, en den tweeden droom, van de zeven dikke en de zeven dunne koorn • airen. Zo als Farad uitverteld had, gevoelde Jozef, da* onze Lieve lieer hem hielp, om die drooC 4 men  40 d 11 geschiedenis men te begrijpen , en dat hij den Koning aldus moest andwoorden: liet geen God doen zal, ,, dat maakt Hij u, ö Faraö! in deeze droomen „ bekend. Die twee droomen beteckcncn dezelf„ de zaak , welke met 'er tijd gebeuren zal. „ Dat die zelfde zaak tweemaal Is aangeduid, „ geeft te kennen , dat het heel vast gebeuren „ zal. De zeven vette koeien, cn de zeven „ dikke koorn - airen , bercekenen zeven goede „ jaaren, waar in overvloed van feétëö zal wëe„ zen. Maar, de zeven magere koeien, en de ,, zeven dunne koorn - airen beduiden zeven „ Hechte jaaren, waarin gioot gebrek aan goed eeten zal weezen, zodat de nlcnlchen honger zullen lijden. Van nu af aan tot over zeven „ jaaren, zal hier in Aegypte, cn rondom, veel „goed vleesch zijn, en veel koorn en veele, „ vrugten om te óeten: maar, dan zal "e-r, zc-. „ ven jaaren lang, een erge hongersnood wev „ zen.'' De Koning van Aegypte zat te luisteren naar Jozef, met aandacht en verwondering, De droomen waren nu uitgelegd; maar jsxef. gaf nog aan Farao deezen goeden raad. Om„ dat, nu," zeide hij , ,', over zeven jaaren ., die hongersnood komen zal , zo moest de „ Koning veel koorn laaten verzamelen in de „ zeven goede jaaren, om daar van te ecten in ,, dien tijd van gebrek. Hij : moest een wijs „ man aanfteilen over heel Aegypte, die dan. een vijfde part liet bewaarea , van al hel „ koorn, dat 'er groeien zal in die vwigtfef„ re tijden. " Koning Faraö vond alles bijzonder mooi engoed, wat onze Jozef gezegd had. Ieder, die daar bij ftond , was verwonderd Over jozejs, wijsheid. Zonder zich lang te bedenken, Iprak de Koning tegen zijne Hovelingen en tegen zijne vrieu-  van jozef. 41 vrienden: „ zouden wij wel enrens een' man ,, vinden , die zo merkelijk geholpen werd, „ door God den Heere, als deeze? Zouden wil iemand vinden, die beter was, om aangefteld „ te worden als Heer over gansch Aegypte? ,:, Neen , zeker. " Niemand wist daar iets tegen te zeggen. Chris je. Wel, verbaasd! Nu wordt Jozef, in éénen. Heer over gansch Aegypieland! Koot j e. Ik geloof het nog niet. hen ge'wezen flaaf', die zo aanftonds uit de gevangenis was gehaald; zou de Koning zulk een gemeen mensch tot een groot Heer maaken! Mr. ja Kootje! dat deed hij. Deeze Faraö was een braaf Vorst. Hij deedtj zo- als alle Vorsten behoorden te doen. Hij merkte, dat Jozef z"er verftandig en Godvrezend, was: hij merkte dat Jozef aan alle inwoonevs van Aegypte een'- grooten dienst gedaan had, door dien hongersnood vooraf bekend te maaken. Ook zag de Koning, dat Jozef, méér dan andere menfehen, door God den Ileere werd onderfteund. Deeze redenen waren hem genoeg, om niemand anders, dan onzen jozef, te kiezen tot Keer over zijn la^d. Of jozef, nu, een gemeen man fcheen te weeze-n, of hij ais flaaf gediend had, of hij uit het gevangenhuis kwam , •— daar aan ftoorde Farao zich niet, Jiij had jozef liever, dan een groot, rijk, Idem, zonder verftand, of zonder braafheid. Kaatje. Maar, hoe ging het nu Meester! zei de Kon ng het aanftonds tegen Jozef, of moest hij eerst nog weêr heen gaan? Mr. Aanftonds , terwijl Jozef nog voor hem ftondt, fprak hij hem aan en zeide: „ om,, dat God li heeft bekend gemaakt , wat 'er „ in Aegytte zal gebeuren, zo is niemand wijC 5 „ zer  42 DE GESCHIEDENIS „ zti en verfhand'ger, dan gij, om voor ons al„ len te zorgen tegen den aanffoanden bon„ gersnood. Ik maak u dus. Heer over mijn ïi geheele iand. Al mijn vo'k moet eerbied „ voor u hebben, en u gehoorzawen. JNaa.'t „.mij, die.'op den 7%oon zit als Koning, zult gij de grootfte man zijn in Aegypte." 'I oen nam de Korting: een.-kosteliiken Ving van zi|n' vinder, enJfcak bem aan Jozefs vinger.;; .Dit was een..bewijs van groote achting, en ook van het aanzienlijk ambt, . dat hij ~ aan jozef gaf. Vei volgens deed hit Jozef fijne-, mooie, kleêren aantrekken, en h:ng een' gouden ketting om deszeifs; hals.:. Daarna liet .de Koning onzen. jozef door dejr&ad rijden op een'.wagen, die bijna zo zwierig was, 'als die, waarmede Faraö zelve gewoon 'was te rijden. Zo-'werd Jozef nan.'t- volk vertoond*, dat voor-hem. knieJen moest, als hij aankwam, leder een",:moest wecten ,. dat Jozef Heer. of Regeerer was,: naast den Knrring, over gebeef Aegypte, Kinderen!- denkt |eens/welk een flap dit was voor )Joztfii Zo-in één zet, uit de donkere, naare gevangenis , -r a*p- den prachtigen „wagen van Ffiraóf Welk- een..önderlcheid, dieven'en. iBüoiuériaars-:, in een- akelig Iholi, als een arm knecht v te-jbedienen* -rit! en -- als Heer te regeeren over .een groot htndJ- Zo:gaauw kunnen de iüngan veranueren in de<$zc waerèld! Zogiiauw. kan eën.arme-, rijk 3 en een rijk mensch, ook weêr arm Mtofcden. Die rijk en. gelukkig is , moet, daaro;.; , nooit denken :-.„ ik zal altoos rijken „ gelukKig blijven ! f En, een mensch ,: . dat arm cn ongelukkig is,- moet ook niet. denken: -y ik zal wel altoos arm en .ongeiukkia blijven! Zi_: moeten liever ade beiden h'ur best'doen,-. om braaf te worden en te- vrede te zijn, zo-ais onze Lieve, Heer dat fchikt. £ D Wij  VAN JOZEF, 42 Wij rcbherr gezvn, dit: Jozef zich ongemeen wél 'heeft gehouden in alle zijne ongeil ken. Dat deed. Mi ook in zijnen v.oo'rfpoed, zo als gij nu vervolgens zult hooren. , . ""Farao noemde Jozef voortaan Zeeft? ath- Padnich, Pfóto-nfanïc/i, x welk zoveel be.ecker.ue als, Rehoeder van "t Land. Zo noemden hem ook allemde Aegypiaiafaren. . , tn\?,u-f Piet je. Dat is een erge naam! die Kaa ik. niet onthouden! .• • • . < Mk. rXiet. Pietje! dan zullen wij hem maar Jozef biftven .noemen. • i • > •< Jozef 'dan, de Heer Van • ■Aegypte, trouwde met eene voornaame Pjiofös-'uic uc Stad O». Ook kreeg hij, bmnen weinige jaaren,-twee zoonen. Dert 'eerllen zoon noeinde. hij Ma,asje, en den tweedérirF.frarn'. U; 'In het. eörüre jaar, -r^t-J-ozef een groot Heer was geworden >ï groeide-het koorn irj Aegypte reeds" ongemeen guedi Zo'. was her. ik on-  50 DE GESCHIED EN I S onze Jozef aan de twee droomen, welken hij in zijne jeugd gedroomd had, toen hij nog bij vader was ; hij dacht aan den droom van de koornfchooven zijner broeders, welken zich voor zijne fchoof nederbogen , en aan - den twetden droom , waarin hij de zon , de maan en eem'gc fterren voor zich had zien buigen. Die zelfde droomen, waarover de broeders toen zo nijdig werden, zag Jozef mi vervuld worden, toen zijne broeders htm zo eerbiedig groetten, en zo diep voor hem bogen. Hij verwonderde zich, over het btlluur van onzen lieven Heer, die dat alles zo liet gebeuren, als in die droomen voorfpeld was. „ De goede God", dacht hij toen, „ heeft mij zekerlijk, boven mijne bloedverwan„ ten, zo niet verheven, om hen kwaad te doen; „ maar wel om nuttig voor hen te we^zen, en » nen ê'oed ^ deen. Ik moet mijne magt nu „ niet misbruiken; maar, ik wil mijne broeders „ en mijne,heele familie op allerlei wijzen voorm deel en pljjjfzi|r doen." Jozef begreep, echter, met één', dat het veiligst was, éér bij zich bekendmaakte, de broeders wat nader te beproeven. Hij wilde éérst weeten, of zij nog even ondeugend waren, als te vooren: dan, of zij berouw hadden over het I mishandelen en verkoopen van hunnen broeder: — of zij hun ouden Vader nu recht liefhadden; — . of zij onder malkaar' éénsgezind waren ; — of zij lknjamiu .ook zo plaagden, als zij hem gedaan hadden. — Dat alles wilde hij verneemen, ! cn daarom hield hij zichzelven tegen, om zich \ nog niet te ontdekken, hoe zeer hij dit wenschte te doen. Zelfs bciloot hij, de broeders in 't eerst, hard te bejegenen , en op de proef te itellen , door hen verlegen te maiken- — Nu weet gi; het oogmerk van Jozef: en kunt be-  VAN JOZEF.! 53f grijpen, waarom hij zo deed met zijne broeders, als ik vertellen zal. 4 Waar komt gijlieden van daan?" liet hij hun vrajfgen, door zijnen Tolk. Mietje. Wat is een .Tolk, Meester? Mr. Dat is een man, die de menfehen helpt, als de een eene taal fpreekt, welke de ander niet verftaan kan. Bij voorbeeld, Mietje! als gij eens niet kondet fpreeken, dan Nederduitsch, en ik kon niets, dan Fransen; dan konden wij malkaar niet verftaan. Maar, als Kaatje nu ta gelijk Neerduitsch en Fransch beide verftond, dan kon zij oiue Tolk we^/en. Als ik dan iets tegen u zeide in 't Fransch, zou zij dat vertaaien in 't Nederduitsch , en beduiden u, wat ik zeggen wilde. En, als gij weder in 't Neerduitsch antwoordde , moest zij mij weêr in 't Fransch overzeggen, wat gij mij had gcandwoord. Zulk een Tolk , of Taalman , had Jozef bij zich, wanneer hij fprak, met vreemde mentchen. Die Tolk kon meest alle de vreemdelingen verftaan, zo dat jozef alleenlijk Aegyptisch behoefde te fpreeken. Kootje, lk begrijp evenwel nog niet, hoe hier een Tolk te pas kwam, tusfehen Jozef en zijne broeders. Zij fpraken , immers , Hebrceuwsch, de oude taal, welke Jozef al gefproken had , éér hij nog een woord Aegyptisch kon verftaan. Of, had hij nu zijne Vaderlandfche fpraak alweêr vergenten? Mr. Wel neen, Kootje! Hij kon de broeders wel fchoon verftaan; doch de Tolk was gewoon, altoos te pas te komen , als zijn Heer met vreemdelingen fprak. Ook wist die Taalman denkelijk niet, dat jozef ilebreeuwsch verftond. En dat kwam net goed. Jozef kon nu Aegyptkch blijven fpreeken, en zich dus bedekt houDa den  5*8 o b g f; S C it i e d 'e k r's den voor zijne broeders , zo als zijn oogmerk was. Want , als hij Hcbrecuwsch had gefproken, konden zij voort gemerkt hebben, dat hij Juin landsman was, en dan zouden zij hem wel beter bekeken hebber. Jozef liet hen , dan , vraagen , door behulp van zijn^Taalman: „ waar komt gijlieden van „ daan?" Zij andwoordden: „ wij'komen uit „ het land Haittfon, om koorn tot fpijs te koo„ pen." Toen hield Jezef zich, als of hij datmet kon geio/iven, en zeide op een' ftralFetiri toon: „gij zij c vtTlpieders, die van-onze vij„ anden uitgezonden wordt, om te zien, waardit land best open ligt, om daar onverwacht „ in te trekken." Zij dceden hun best, om den Heer van Aegypte te doen beduiden, dat hij mishad. „ Och neen!" riepen zij, „ wij komen „ enkel om cetcn te koppen, en zijn eenvouwige ,, menfehen. Wij zijn altemaal broeders. Wij „ waren met ons twaalven, maar hebben- nu »i '&n' broêr, den jongflen, t'huis bij Vader ge„ laaten, en een is al dood." Chrisje. „ Een is al verkocht voor flaaf/' moesten zij gezegd hebben! Mr. Ja, maar zij wilden aan den Regent van Aegypte hunne ondeugende bedrijven zo niet vertellen. Ook dachten zij toen misfehien waarlp , dat jozef wel al geftorven zou weezen, in zijne flavernij. Onze Jozef hoorde, ondertusfehen, met genoegen , dat Vader Jakob en broer Benjamin nog leefden. Doch, wat de broeders ook begonnen te zeggen, hij hield zich hard en riep geduurig : ,, gij zift verfpieders ! Gij wilt mi? „ wat wiismaaken, dat merk ik meêr cn meêr!'"' Eindelijk, tben hij zag, dat zij verlegen donnés, zeide hij: ,, weiaan! lk zal eens zien en „ be- *  > V a n j o 7. e r. 53 „ beproeven of gitlieden de waarheid geforoken hebt, of niet. Ren van u moet aanftonds naar „ Kanaan reizen, en haaien mij dien broeder, die „ t'huis gebleven is. Gij'overigen blijft, onder„ tusfchen , 'hier gevangen , tot dat hij wederkomt, met den jongften broeder bij zich." Toen liet jozef allen de broeders drie dagen gevangen zetten, zo'dat zij tijd hadden, om zich te bedenken op dit voorftei. Daarna vermaarde hij hen nog eens, om zo te. doen, als hij aczégd had. „ Gelooft mij," zeide hij „ als die proef' wel uitvalt, zal ik u vast ., geen kwaad doen. Ik vrees God; en, wat „ik beloof ,■ dat doe ik. " Doch, met medelijden denkende, aan de groote familie, welke in Kanaan honger leed, veranderde en verzachtte- Jozef zijn bevel , door te zeggen: Indien gij ook braave lieden zijt, dan is 't „ mij genoeg, dat één van u allen hier gevan„ gen'blijve. De overigen kunnen dan koorn „ mede ncemen naar Kanaan, voor hunne huis„ gezinnen, en komen met den jongften broe„ der weêr, om den gevangenen los te krij„ gen. " Begrijpt gij nu wel Kaatje! wat Jozef eigenlijs met dit plan voor had, en waar hij nu de pi-oef van na^men wilde? Kaatje. Niet recht, Meester! Mr. Voornaamelijk wilde hij daar door te weeten komen, of zijne broeders malkanderen liefhadden en trouw waren. Als, nu, één van hen gevangen bleef, in Aegypte, dan kon Jozef zien, of de anderen veel moeite deeden, om hem weer te krijgen, dan, of het hen niet 1'cheelen kon, dien broeder, zo wel als hunnen jozef, te verliezen. Kwamen zij weder terug, dan zag hij zijn' lieven 'Benjamin ook, en dan D 3 kon  f4 DE GE s,c « I E D E' N J g kott hij beproeven, hoe zij omtrent dien broêr gezind waren, en hoe veel ohtzach en liefde zij voor hunnen Vader hadden , zo als gij naderhand zult hoóren. Het plan van Jozef was , derhalven, heel goed bedacht. De broeders ftonden, intusfchen, zeer bedremmeld, over de ongelegenheid, waarin zij hier geraakten, buiten hunne fchuld. Dit onfchuldig lijden, en de onverbidlijkheid van den Aegyptifchtn Heer, deed de broeders denken aan een geval, dat al lang geleden was. Zij dachten aan) den angst, en de vergeeffche verzoeken van ïjozef, toen zij hem, zonder mededogen, verkochten. Niet weetende, dat de Heer van Aegypte hunne taal verftaan kon, zei de een tegen den ander" : „ waarlijk, wij deeüden groote zonde „ met jozef onzen onfchuldigen broeder. Wij „ zagen zijne benaauwdheid; maar wij luistcr,, den Biet naar zijne fmeekingen. Nu on„ dervinden wij, hoe • akelig dat is! Nu ftraft „ God de Heere ons daar voor, door ons „ die zelfde benaauwdheid te doen voelen." „ Heb ik het niet gezegd," fprak Ruben, die daaraan lang zo; veel ichuld niet had, als de anderen, „ heb ik niet gezegd: doet den goe„ den jongeling geen kwaad ? Nu ziet gij, „ wat 'er van komt ! Nu worden wij ge„ ftraft! " Chrisje. Wat dacht jozef toch wel, Meester! toen hij dat alles hoorde; maakte hij zich toen nog niet bekend aan de verlegene broeders ? Mr. Neen, Chrisje! maar hij was, evenwel, zeer aangedaan, toen hij hoorde, dat zijne broeders hem nog niet vergenten hadden , en dat ze gevoelden, hue veel kwaad zij hem gedaan •hadden, en welke ftraf zij verdienden. Jozef kon  VAN JOZEF. 55 kon dit haast niet uitltaan. Hij keerde zich ora _ en fehreide. Maar, hij bedwong zich nog, omdat hii wist, dat zulks best was* Met eene gemaakte ftrafheid. fprak hij weder tegen hen. Zij moesten eindlijk , uit nood, toeflaan, dat één van allen gevangen bleef, jn Aegypte. jozef verkoos daar toe Simeon, liet hein de handen binden , daar de anderen bij waren, en zo-gevangen zetten lk denk, evenwel, dat die 'gevangenis vrij gemak-lijk zal geweest zijn; Jozef zal, althans, wel gezorgd hebben, dat Simeon geen gebrek had aan het noodige. Toen kochten de negen andere broeders koorn van Jozef, 't geen in groote zakken gedaan werd', om dan/door hunne ezehs, gedraafen te worden. Bii het vullen van deeze koorn - zakken had Jozef, in ftilte, nog een nieuw plan, om zijne'broeders te beproeven. Heintje. Alwêer een plan! Nu plaagt, hij de broêrs ook wat veel! _ Mr. Neen, Heintje! zeg dat met. Hij deed hen 'geen eigenlijk kwaad. Hij zocht hen ook niet te plaagen; maar wel tot verder Hadenken en beterfchap te brengen. Dit gebeurde ook, zo* als wij reeds ecnigzms gehoord hebben , en daarom deed Jozef hen in de daad een' dienst, fchoon zij 't met wisten ot dachten. Toen de koorn - zakken , dan , vol gedaan waren, liet jozef heimelijk het geld, 't welk de broeders 'daar voor betaald hadden , weer boven in de zakken leggen; ieders geld, net afgepast, in zijn' eigen zak. Zoodeed hij hen . wederom afreizen, naar 't land Kanaan. > Kaatje. En waarom deed Jozef, in ltilte, dat gefd wéér in fcunue zakken? D 4 Mr'  56 de geschiedenis Mr. Vooreerst, om te zien, of zij recht eerlijk waren, cn , bij hunne terug komst, bet geld weerom zouden brengen , waar van zij niet wisten , of het hen toekwam. Maar ook voornaamelijk wilde jozef daar door maaken, dat zij bang werden, om voor dieven gehouden te worden, door den Heer van Aegypte. Als zij dan evenwel wederkwamen, met Benjamin en het geld, dan bleek het nog te meer, dat zij Simeon gaarn weder hebben wilden; dat zij hunnen broeder oprecht lief hadden , en voor hem geen gevaar ontzagen. He broeders waren vol gedachten, overliet geen kun in Aegypte gebeurd was, en reisden al znchtjens voort, met hunne belaadene ezels. In eene herberg, of bii eene rustplaats, komende, wilde één van alien voeder voor zijnen ezel uit aiin koorn-zak hallen; en, ziet! daar lag zijn geld wcér boven op, net zo-veel, als hij voor het koorn betaald had. Dit gaf aanftonds eene groote verwondering; maar, nog vreemderkeeken zij op-, toen ook ieder van de overigen, m zijnen zak, het betaalde geld net zo-weder vond. Nu konden zij het niet begrijpen, en maakten zich heel verlegen. Zij waren, evenwel , te verre op weg, om terug te keeren, en dus trókken zij maar voort, om Vader alles te vertellen. ^ ZoOkwamen zij weder in Kanaan bij den ouc»en Jakob, bij hunne vrouwen en kinderen. Ieder een was blijde', hen van verre te zien komen, met ezels, die volle koorn-zakken droegen. ^ Doch, fyocuig zagen zij, dat Simeon 'er met oij was. Dat gaf weder eenige droefheid bij de vreugde, zo'-als meest altijd gebeurt, in oeezc vaereld. De broeders moesten nu aan t vertellen van ailes, wat htm. jn Aegypte en op  'VAN JOZEF. 57 op reis was overgekomen , terwijl de familie aandachtig naar hen luisterde. Over dat weêr gevonden geld, in de zakken , was Jakob verlegen , zo wel als zijne zoonen. Dat Simeon gevangen zat, fpeet hem ook; maar, 'er was nog eene zaak , waarin bij gansch geen zin had , en welke hij maar in 't geheel niet wilde, toeftemmen. Kootje. Ik kan wel raami, wat dat was. Hij wilde Benjatnin niet meè zenden naar Aegypte. Mr. Wél gerasden, Koos! over die reis van Benjamin fchudde vader Jakob zijn hoofd, met groot misnoegen. „ Ach," zeioe hij, „ gijlie- den zoudt mij htel vair kinderen berooven! „ Jozef is al weg, Simeon is weg, en nu zou i'k Benjamin ook" nog gc&ven! LHeeÉ dat niet!" Ruben wilde zijne twee "zoonen, voor Benjamin, aan Grootvader te pand gceVcn ; maar 't kon niet helpen. ., Benjamin zal niet meegaan," riep jakob al weder, „ als hem ic:s kwaads ,, overkwam, op dié reis, dan itierf ik, oude „ man, nog met nieuwe droefenis!" Chrisje. Wel, wel! zo.' blijft Simeon mooi in de gevangenis zitten ; want, zonder Benjamin, durven zij vast niet weêrom gaan. Wat zai hij dan wel denken; en hoe zal Jozef'tmet hem maaken ? Mr. Hoe d*t alles afliep, vertel ik niet voor morgen, 't Is nu al heel laat, zo'als gij ziet aan onze Pietje,, die reeds zit te flaapen. Kaatje, ja "zo waar, daar zullen wij hem voor hebben! ■ .i D 5 ZE-  g$ DE GESCHIEDENIS ZEVENDE AVOND. Gen. Xlm. Mietje. Waar is Meester gisteravond ook aan toe gekomen , met de vertelling van Jozef? i Kaatje. Dat zal Pietje wel weesten, die zegt doch, dat bij niet gefladpen beeft op 't laatst, fehoon wij het alt-.maal gezien hebben. Pietje. Ja, dat zeg ik! Met laatst was, dat Meester ons zeide, waarom Jozef het geld liet floppen in de koorn - zakken van zijne broêrs. Kaatje. Zo! dan heeft Motsier niet verteld, dat zij op weg, in de herberg, dat geld vonden; dat zij weêr t'huis kwamen in 't 'land Kanaan, en dat Jakob zijn' zoon Benjamin niet'mcê wiide geqven naar Aegypte? Mr. Ja, Piet! dat alles heb ik nog naderhand verhaald; zo-dat, gij kunt 'er niet tegen ftrijën, dat de flaap u verrascht heeft ; doch ik •wil wel gelooven, dat gij 't zelf niet wist Ik praatte gister ook wat heel lang. Nu zuilen wij, hoop ik, zovertellen, dat allen de oogen open blijven. Nadat de familie van Vader Jakob eenigen tijd met fma'ak gegeètcn had van het Aegyptisch koorn, tot lekker brood gebakken, zo,zag men, dat de voorraad haast op geraakte. ' De oude man begon al te zeggen, dat de zoons weder wat haaien moesten. Maar Juda zei, met reden, tégen hem: „ Vader weet, immers, nog „ wel wat wij hem verteld hebben, van dien „ Grooten Deer in Aegypte. Zonder broer „ Benjamin kunnen of mogen wij niet weêr „ bij hem komen. Benjamin moet, dus, meê m gaan,  VAN JOZEF. 59 i, gaan , of wij onderneemen het niet." De grijze Jakob werd meer en meêr verlegen. ,, Och," riep hij, ,, wat brengt gij mij in de „ benaauwdheid 1 Wat deed gij ook aan di n „ Heer "te vertelien, dat gij nog een' broêi? „ t'huis hadt?" — Hier deed Vader Jak,l>, zo als veile menfehen doen , die wat \ reesaebtig van aart zijn. . Wanneer zij in verlegen, heid gebragt worden, door een ongeluk, dat niemand voorzien kon , dan willen zij , evenwel, nog iemand de fcbuld gcetyen. Zo was het ook hier. Juda, er, zijne broeders hadue.,, met een goed oogmerk,'van huif Vader en van Benjamin gel'proken tegen den R'egeerei; van Aesypteland. Daarom zei juda dit nu ook, en voegde 'er bij : „ hoe konden wij „ vooraf wekten, dat die Heer juist zeg.cn. „ zou: brengt hier uwen jongiteii broecer lij „ mij!" Vervolgens fprak juda, als eer, yejrftandig en befcheiden man, nog met zijn' Vader , over 't geen nu gedaan moest woeden. „Geef Benjamin toch mede/' zeide hij: „ vertrouw hem aan mij toe! Ik zal op hem pasfen, als op mij zeiven. Ik blijf b> rg voor „ hem. Van mij kunt gij den jongeling e s„ fchen. Zo'fihem iets ongelukkigs overkomt, dat zal altemaaï mijn fchula vye/zen en „ blijven. Bedenk u toch, Vader! Wij w„ zuimen onzen tijd, en hadden nu al tweemaal „ weêröm kunnen weezen. Geef mij, dan, Ben„ jamin meê, anders fterven wij allen misschim nog van honger!" Toen fprak Jakcb, zo als hij eigenlijk over de zaak moest lpixekcn. 't is ru niet au„ ders," zei hij, „ Benjamin moet meè rei" zen, of wij lijden gebrek. — Welaan! neem „ hem djm mede!'" C HR.IS-  CO DE GES C II I E DE N'I S t.VC/MP'e- Bnt had ik "iet gedacht! Maar, Meester ! waren cle broeders niet noobevreesd , om weer naar Aegypte te ' gaan» Waren zij met bang, wegers dat ëeWi 't welk m Iiunne zakken was geraakt? Mn. Zekerlijk] maar de oude man itelde hen wat gerust, door deezen goeJen raad. ,, Neemt , fprak hij , „■ 'Voor dien grooten „ Heer een gefchenk mede, mijne zoons ! „ Geeft hem iets van 't beste en lekkerfte \ „ dat in ons land groeit; of te vinden is. Dan ,, moet gij ook lier gevonden geld, weêr teruo„ brengen , cn neeméfi nog ander geld van „hier mede, om vtëti koorn voorste koo„ pen. — Zo «'hoop ik, zal die man, in leEgypte, wél te vrede zijn, en ulieden, met „ Simeon , weerom lakten gaan, naar uwen „ verlangenden Vader. ' God de Heere "efeVe „ zulks! anders ware ik heel van kinderen berooid, en heel ongelukkig ! " Nu gingen al de" broeders aan \ inpakken van die gefchenken ; zij namen het dubbeld geld, en begonnen, wél gemoed, hunne tweede reis naar Aegypte , terwijl Vader hen, met aandoemrg, na keek. Benjamin was 'er nu ook bij; hoe veèie broeders reisden dan nu te famen, Kinderen ? Jantje. Wel! de eerste keer waren zij met hun tienen, en nu is Benjamin de elfde. Heintje. Ha, ha! nu tel je Simeon ook mee, die in Aegypte gevangen zit'! Jantje. Dat is ook waar! Mit. \ Was, dus , weder een gezelfchap van tien perfoonen. Zonder e'enig ongeluk kwamen zij weder in de Stad On, in hef huis waarin Jozef te ibre'eken was voor de mentenen, die koorn moesten hebben. Dit huis was een  VAN JOZEF. 6t een ander, dan dat, waarin Jozef eigenlijk woonde. .. Met een groot genoegen zag Jozef zijne broeders wederkomen, met Benjamin bij zich, dien hij bijzonder lief had. Aanftonds nep hi} zijnen voornaainften dienaar , die in zijn huis zo veel was, als hij zelve bii Potifar was geweest. Tep-en delsze man zeide hij: „ brengt die vreem„ delingen-eens naar émijn huis, daar ik woon, , cn zorg, dat "er beesten gefbcat worden, „ en maak alles gereed, dat zij deezen middag „ bij mij efcten kunnen, 9 De knecht deed, zo És ziin Heer beiast had. Ï\ns'ie. Nu zuil, n de broeders blij geweest zij» ; om dat die groote lieer hen ten eeten vroeg! . . Mr- IN een Jansje! zij hadden niet recht begrepen , waarom zij gebragt werden, naar het woonhuis van J,zef. Daarom maakten zij zich onder weg, m 1 bang daarover. Zij zeiden tegen malkandlfcren: ,, ach, dat is vast om het %öldi, 't welk in onze zakken was! Nu „ worden wij naar het huis van den grooten „ Regent gebragt , om daar overvallen te wor-» „ den!" Zo ftapten zij heel benaauwd voort. Aan de deur gekomen zijnde, duriden zij met binnen gaan: maar zeiden tegen den man , dia bij hen was, en die opzicht had over Jozefs zïtoken, — tegen dien man zeiden zij heel beleerd: „ Och, mijn Heer! wij hebben waarlijk geene „ Ichuid. Wij weeten niet, hoe ons ons geld 2u weêr in de zakken is gekomen, toen wij „ laatst hier waren. Wij hebben het trouw „ weêr meê gebragt: zie daar is het; en hier „hebben wij nog meêr, om weder wat voor „ te koopen. " — De bediende van Jozef antwoorde heel fchiclijk : „ maakt u met verle- ,■> gen,  6& DB GESCHIEDENIS „ gen, mijne goede menfehen! Ik heb uw £ N hij d. du MORTIER en ZOON, en te DEVENTER lij j. H. de LANGE. mdccxcti»   O E GESCHIEDENIS ■ VAN JOZEF, VOOR. KINDEREN. AGTSTE AVOND. Gen. XLIV en XLV: i — »p Krisje. Komt, laaten wij gaauw ieder op zijne'plaats gaan zitten, als Meester dan binnen komt, kan hij aanftonds beginnenI lk ben recht nieuwsgierig om te weeten, hoe het afliep met Jozef en zijne broeders. Kaatje. Ik was gister avond ook gaarne wat laater opgebleven, om dat nog te hooren!_ Kootje. Toe jongens! gaat ook zitten; ik zal terwijl het vuur wat opftooken. -— Ha! daar zie ik Meester al komen! - Mr. Goeden avond, mijne Kinderen! Alles al zo in orde ! Ik zie wel, dat ik maar aanftonds aan 't vertellen moet van onzen Jozef, den Rer gent van Aegypte. Hij wilde, dan, nog eens wat nader beproeven, hoe lief zijne broeders den jongen Benjamin en hunnen vader hadden. Van dat plan begon ik gister avond te fpreeken. Luistert nu, wat. Jozef deedl , Nog op den zelfden dag, toen de broeders bij  7^ DE GESCHIEDENIS hem gegeeten hadden, kochten zij weder koorn, omdat zij den volgenden morgen vroeg wilden vertrekker. Ieder had zijn' eigen' zak, dien hij wel kende, en ook door zijn' eigen' ezel liet draagen. Allen die zakken werden met koorn gevuld , en toen deed Jozef ieder's geld weêr boven in e'ken zak, net aks de voorige reis. Dit deed hij om de broeders nog eens verwonderd en verlegen 'e maaken, en ook., omdat hij, die nu zulk een rijk man was, geen geld van zijne broeders daarvoor wilde aanneemen. K-aatjf. M'n'ïir, JUeestcr! is dat nu een nieuw plan van jozef? dat was, immers, het oude geval van-laatstV Mr. Niet te haastig, Kaatje! Jozef deed nog meer. Een-mooie zilveren Beker, Waaruit hij zelf. gewoon was te drinken, liet hij itilletjes pakken in den koornzak van . Benjamin , zijn' jongilen broeder, zo dat het fcheen, als of die denzelven geitoién had. ■ ■ Kaa x fE. .ü ! nu begrijp ik het al! Mr. De elf broeders Honden den volgenden dari' heel vroeg ,op, en begonnen hun reis naar Kanaan, veel vrolijker dan te voren. Zij hadr den i u S/meon weêr bij zich, en Benjamin rehde ook w\êr mede naar vader; — ailes ging, zo a's zij wenschten, en beloofde eene aangenaame t' huiskonift. Wat zouden zij veel te vertellen hebben van dien vriendlijken Heer in Aegypte, «wan hei gastmaal! jozef veriliep zich, ondertusfehen, dien morgen ook nic't. Zo dra als hij redende, dat zijne broeders even de flfad ui, konden weezen, riep hij zijn' vaornaamrïen knecht, en zejde : „ daar. „ hebben die vreemde kooplieden, die hiergis,, ter middag aten , mijn' zilveren drinkbeker „ gettolen, en denkelijk bij hun koorn ingepakt! „ Zij  m VAN JOZEF. Af$ „ Zij kunnen nog niet. verre weg zijn; loop ze Uf, fchielijk na, en zeg: wat is dat? vergeldt gij„ lieden zo de vriendelijkheid van mijn' Heer? „ waar is de beker'? dacht gijlieden dien zo on,, gemerkt mee te neemen? dat zal u berou„ wen !" " De trouwe knecht liep, wat hij loopen kon, en achterhaalde onze reizigers, die nergens van ..wisten. Keesje. Och! nu is alle hunne vreugd wêer over! wat zullen zij hebben (laan kijken! Mr. De Knecht begon ah van verre zo hard te roepen dat zij ftil bielden , om te hooren, wat hij te zeggen had. Daarop deed de man zijne boodfchap, met heel veel ijver en driftigheid; want, een braaf knecht wordt ligt boos, als bij meent, dat men zijn' Heer kwaad doet. , D.e broeders bleven, met dat alles, vrij bedaard. . Niets maakt een mensch zo gerust, als een goed geweten. De bewustheid van onfchulüJg te zijn geeft moed. Net andersom gaat het, als .men kwaad gedaan heeft, dat nog niet ontdekt is. Dan' vreest men voor elke .kleinigheid. ,, Mi;ii goede vriend ,'' zeiden de broeders tegen dén knecht van Jozef, toen zijne boodlchap uit .was, ,, mijn goéde vriend! hoe kunt gij zo ipree.,, ken? Het lijkt 'er niet naar, dat wij zulke ,, dingen doen zouden! Wij wilden, immérs, „ gister nog het. geld eerlijk terug geeven, „ dat wij, de voofigc reis, in onze zakken ge„ vonden hadden. . En zouden wij nu goud- of „ zilver-goed fteelen? zouden wij den beker van „ uw vriendlijken Meester weggenomen hebben !-— „ Welaan, zoek in alle onze koorn-zakken, en ,, die man, in wiens zak gij den beker vindt, ,, mag wel fterven, of wij willen dan altemaal „ flaaveh worden van uw' Heeti'' De bedienF 3 de  V E GESCHIEDENIS de van Jozef antwoordde : „ dat is niet nodig, ,, en ook niet rechtvaardig: maar die man, bij „ wien de beker fchuilt, die zal alleen mijn Ileer's flaaf zijn: de anderen laat ik vrij." Toen namen zij, heel gerust, de zakken van hunne ezels, en gaven den knecht vrijheid, om daarin te zoeken , zo veel als hij maar wilde. Heintje. Wel, dat geloof ik! Wie zou ook denken, dat de Heer zelf zijn' beker daar in bad laaten floppen! Mietje. Wat zullen die arme menfehen gefchrikt 'hebben! Mr. Vooreerst keken zij alweder vreemd op, dat het geld weêr boven op lag, in ieder koorn-zak, dat konden zij niet begrijpen, maar, Öe knecht fprak daar ook niet van, en zij dachten; ,, den beker zal hij doch bij ons niet vin„ den!" De man zocht dien ook vergeefs in de zakken der oudfte broeders, die hij eerst open deed, maar, eindelijk moest Benjamin''s zak 'er aan, en, ziet! daar kwam de beker uit! Ik kan u niet zeggen, kinderen! hoe zij altemaal ontfteldeti. Zij wisten haast niet, wat -/ij doen of zeggen zouden. Allen fcheurden zij van droefheid hunne klederen in ftukken. Toen de eerflc fchrik wat over was, tilde ieder, heel bedrukt, zijnen zak weer op den ezel, en zij trokken met malkanderen , en met jozefs knecht, terug naar de ftad. Het kwam niet in hunne gedachten op, Benjamin te verbaten , en maar voort te reizen. Als trouwe broeders bleven z;j bij malkanderen. Ook deeden zij geene moeite, om den knecht te bedriegen of om te koopen. Zij wisten heel wel, dat Benjamin geene fchuld kon hebben: maar, zij vreesden, uogt'ans, dat zij nu altemaal flaaven zouden worden, en, dus, waren zij geweldig bedroefd. Ben-  VAN J G 2 B *» ftj Benjamin, die hier de dief fcheen te zijn, was ongemeen befchaamd en angftig, zo als gij begrijpen kunt; maar, Juda was ook bijzonder verleden, omdat hij aan Vader beloofd had, op Benjamin te zullen pasfen, en hem weêr t'huis te bezorgen. Hij ging met de anderen, vol gedachten en heel treurig, weder naar Jozef jhüis, ën daar vielen zij allen voor over op den grond neder voor den Heer van Aegypte. Jantje. Och! die goede menfehen! Als Jozef nu nog even bars tegen hen blijft, dan houd ik niet meêr van hem! Mr. Dat zou mij fpijten, Jantje! Ik houd veel van hem, omdat hij een verftandig, Godvreezend, menschlievend, gelijkmoedig, werkzaam mensch Was. Gij zult hem ook wel haast weer lief krijgen; want, het beproeven van zijne broeders is nu aanftonds uit. Ook moet ïku nog eens zefeen, mijne Kinderen! dat Jozef zijne broeders zo vreemd behandelde , uit eene goede meening, en niet uit nijdigheid, omdat zij hem verkocht hadden. Dat zien wij, in het geval met den beker, heel duidelijk, want, zegt mij eens, wie van de broeders bragt hij daardoor meest m verlegenheid, wie maakte hij meest te ichande? Heintje. Wel, Benjamin, die nu voordief weêrom gehaald werdt. ; ; Mr Net zo! En Benjamin was juist de eenige, die geen deel had aan al het kwaad, dat zij Jozef .gedaan hadden. Heintje. Dat is ook waar! die was toen nog klein, en ook bij Vader gebleven, toen dé anderen Jozef verkochten. Mr. Zo dat, als het plaggen geweest was* uit nijdigheid, dan had Jozef net dengeenen t meest geplaagd, dien hij wist, zulks met verdiend te hebben. t£ ' j^'L — Jr ^ Maar $  £6 D,B GEI CT>H I E^ï) E NM S Maar;,:.ik zou wel van mijne vertelling afraaken, .waar ben ik ook gebleven? Krisje. Daar de broeders altemaal voor Jozef neervielen op den grond; is 't zo niet Meestert Mr. Ja, recht! — Hij deed hen denkelijk aanftonds weer opftaan; maar, hij fprak, evenwel, nog als iemand, die heel verwonderd en toornig is: „ Wat is dat," zeide hij, ,, welk ,, ft uk hebt gijlieden daar uitgevoerd ? Dacht gij, dat een.man als ik dat niet ontdekken zou?" Juda antwoordde voor alle de broeders, met groote ontroering: „Och, mijn Heer! wat „ zullen wij zéggen ? Hoe zullen wij on„ ze onfchuld bewijzen ? Alles is tegen ons! al,, les is voor ons onbegrijplijk! God de Heere „ ftraft otis zekerlijk nu om onze voorige zon„ den. Wij zeiven hebben gezegd, als de beker „ bij ons gevonden werd, zouden wij allen uwe ,, flaXven zijn. Onze eigene woorden makken nu, dat wij geheel in uwe hand zijn, en onze vrij„ beid verloren hebben." Jozef begeerde dit zo niet. Hij wilde de broeders alleen maar verlegen maaken over Benjamin, daarom zeide hij: „ Neen, dat wil ik niet „ hebben: die man alleen, die den beker in zijn „ koornzak had, houd ik voor mijn' flaaf. Gij anderen kunt niet helpen, dat hij een diefis. „ Gaat gij te famen, in vrede, naar uwen ou„ den Vader.3' Kaatje. 61 Nu zullen de broeders geen' raad meer weeten! Mr. Onbedenklijk groot was hunne verlegenheid. Juda was echter, nog de bedaardfte van allen. Hij flapte eerbiedig wat nader bij den Heer van Aegypte, en verzocht vrijheid, om nog iets te zeggen. Dit wérd hem toege- ftaan.  VAN JOZEr. 77 ftaan, cn toen fprak hij als een Godvruchtig man , als een liefhebbend broeder van Benjamin, en als een braaf zoon van jakob, op eene heel aandoenlijke wijze. Hij zeide tegen Jozef: „ Toen wij voor de eerfte maal hier waren, mijn Heer! hieldt gij ons voor verfpieders, en „ maakte, dat wij vertelden van onzen Vader, „ en van onzen Broeder,, die t'huis was. Gij „ ftondt 'er op. dat wij _ hem haaien zouden, „ en gij hieldt Simeon zo lang gevangen. Wij „ decden ons best; maar Vader had hem zo „ lief, dat. hij niet van hem fcheiden kon. De „ hooae nood heeft hem, nogtans, eindelijk „ daartoe gedwongen. Hij heeft zijnen lieveling ,, afgeftaan, met groote droefenis, wat zal't dan' „ weezen, als wij weder bij hem komen, zon„ der deezen broeder ? . De goede grijsaard kan „ niet keven zonder deèzen zoon; hij zal van ,; rouwe fterven! — Ook ben ik borg gebleven ,, voor mijn broeder bij Vader. Al wat hem over„ komt is voor mijne rekening. Op mij zou „ vader, met reden, boos weezen, zo lang als „ hij leefde. Laat mij, dan, bid ik u, hier blij,, ven en livv Üaaf worden; maar, laat de jong„ iten, met de anderen, naar Kanaan vvederkee„ ren. Ik ben dan wel ongelukkig; maar, nog ,, zo ongelukkig niet, als of ik mijn' goeden „ Vader, vol droefheid, en op mij vergramd, elendig zag fterven." Kootje-. Dat was braaf van Juda! Dat was mooi gezegd! kon Jozef het nu nog uithouden, Meeslcr? Mr. Neen! nu kon hij zig niet langer bedwingen, de traanen kwamen hem in de oogen, hij moest zich ontdekken. Vooraf liet hij, echter, den tolk, en alle andere knechten uit de kamer gaan. Hij was heel vlug van verftand, en F 5 be-  ï» £ C E S C H I E D E N I S ' bedacht, dus, fchiélijk, dat die menfehen daar bij rij t noodig hadden, en ook niet hooren moesten, wat hij en zijne broeders, m vrijheid, tegen ma!kar.deren fpreeken zouden. De taalman eK de knechts v aren nog niet eens recht de deur uit, toen Jozef al hard op begon te fchreiën van vreugde en aandoening. Zo' dra hij fpree* ken kon, riep hij uit: in 't Hcbrcetïwsch, in de Oude, va lei Helletaal, '„ Ik ben Jozef! „Mijn „ Vader leeft nog, zegt gij?" — De broeders verlchri!"ten zoH dat zij niets konden antwoorde\; maar heel ftil bleven ftaan , als fteenen beelden, jozef riep alweer: „ Komt toch bij „ mi ! la ben uw broeder : ik ben Jozef, „ dién gij verkocht hebt!" 1 oen kwamen de broeders wel wat nader bij hem; maar durfden nog niet fpreeken. Zij begonnen nu wel te gelooven, dat de Aegyptifche Heer, waarlijk hun jozef was, fchoon zij niet begrepen hoe dat weczen kon; maar, aanftonds fchbot'hun ook 'te binnen, hoe zij hem mishandeld en Verkocht hadden. Daarom zwegen zij nog ftil, en ftonden heel befchaamd, vol berouw en vreeze voor de verdiende ftraf. Doch, onze .romie jozef zag die vreeze met leedwezen en ongcüuld. Hij wilde hen gaarne verge^ven; hij zt cht aanftonds de broeders gerust te ftellen en Weêr vrolijk te hiaaken , door tegen hen te zegge o: mijne lieve broeders! ftaat daar „ toch nu'niet zo'.'verlegen te fchreiën, omdat „ gi' mij verkocht hebt voor flaaf". Bedenkt lie„ ye'r, hoe goed onze lieve Heer dat alles heeft „ laaten uhKomen, zo dat ik, juist daardoor, „ hier in Aegypte eeh groot Heer ben gewor„ Oen en iiü voor u allen zorgen kan, in den „ hongersnood. Déitkt eens na, welken zegen God de Heere voor mij uit dat verkoo- „ pen  VAN J 6 z T *. 79 „ pen heeft laaten voortkomen. En, zou ik u „ daarvoor hu ftraffen? i^een, ik ben, van ag„ teren te zien, blij en dankbaar voor dat alles. „ Ik vergeef het u gaarne, wat gij Wij gedaan „ hebt: ik denk niet meer aan uwe fchüfö ; maar „ zie alleenlijk op Gods wüze en goede fchik. „ king. lk wil Vader, ik wil u allen verzorgen ; „ gij zult hier bij nog recht vrolijk leeven." Jantje. Nu heb ik Jozef weêr lief. Hij hield doch veel van züne broeders! Heintjk.' Dat denk ik! Zo maar in éénen alles te vergeèven , zonder écn knorrig woord of verwijt! Iedereen zou dat zo niet doen! Krisje. En, dat hij niet eens me-r hebben wilde, dat de broeders om hunne fchuld dachten, of voor hem befchaamd waren, dat vind ik mooi! Mr. Ja, mijne Kinderen! dar Jozef alles vergaf, was recht braaf, en de wijze, waarop hij zulks deed, was heel vriendelijk, heel verftandig en Godvreezend. — Zo m .eten wij ook döeh; als ons iemand kwaad gedaan heeft. Het past ons niet, hem daarvoor te ftraffen; maar wel, hem dat kwaad te vergeèven.. Aks wij dat doen, clan wil de goede God ons onze fchuiden ook vergeèven; maar, anders niet Daarom mogen wij nooit lang krorrig op ;emand blijven, en ons nooit vergeefs laaten verzoeken , om weêr vrienden te worden. Wij moeten liever altoos daarin de eerften zijn. — Maar, het is .ouk met hetzelfde, hoe men iets vergeeft. 'Er zijn fommige menfehen, die, ais zij verzocht worden, iets te vergeèven, met eene knorrige ftem zeggen : „ nu, maal daar niet langer overi lk ver„ geef het je dan. Pas maar op, dar je 't. met ., weêr doet " Zo moet men niet fjïrëeketï. Dat deed Jozef ook, riet. Hij daent: „ Ouze „ LIG-  ; ©O D E GESCHIEDE N, J S „ Lieve Heer heeft toegelaten, dat mijne broe.,, ders'mij verkochten. ' Dat was best voor mij: „ want daardoor kwam ik in Aegypte. en bij Ko„ ning Faraö. Daardoor leerde ik.ook ongc„ makken en mishandelingen verdrtfagen , tot .,, groot, nut voor mij zeiven. De zonde van ,, mijne broeders te ftrafl'en komt alleen aan „ God toe, en ik hoop dat hunne gebeden ver,3 hóqrd zullen worden: ik wil hen ft'eeds blij,, veri beminnen." Op de^ze Wijze moeten wij ook denken, dan zullen wij leuren, vriendelijk én zacht te weezen, legen alien, die ons kwaad gedaan hebben. Kaatje. Goed, iieve Meester! wij. zullen bet onthouden ; maar, zeg ons nu tóch, hoe de broeders van jozef het maakten, toen hij alles vergaf, en hen weder gerust wilde Hellen. Mr, . Het ging de broeders, zo- als het ieder gaat, die fchuid heeft, en die dan, in plaats vau .knorren of ftraf, onverwagt vergeeving cn vriendelijke woorden krijgt. Zij gevoelden hunne fchuid nog 'meer; zij fchreiden nog fterker van berouw; zij kregen, jozef heel lief en zij namen vast voor betere menfehen te worden. Jozef deed hen, derhalven, grooter dienst door zijne zachtheid, dan; of hij hen fchërpe vtrwijtingen had gedaan. Zij werden tp.en ook aarftonds vertrouwlijker met hem ; zij omhelsden en kusten hem, en hij omhelsde en kuste hen ook weder, met traanen van oprechte blijdicbap en liefde. Benjamin- omarmde hij nog eene reis te meer, omdat hij hem altoos zo bijzonder liefhad gehad. Toen raakten zij allen druk aan 'tpraaten, aan 't vraagen en vertellen. Jozef moest hen gaauw zeggen, wat hem al gebeurd was., en hoe hij van een' flaaf tot een Heer was geworden. Uok verhaalde hij hen , hoe alles toegegaan was,  van jozef. 8r was, met liet geld in de zakken, en met den beker; maar, Hij gunde zich naauwüjks tijd daartoe; hij wilde zijre broeders niet ophouden. Kees je. Hoe dan? 'moesten zij nu aanftonds weêr weg, nu zij malkaêr pas weêr kenden? M«. ja, dat wilde jozef hebben , niet om de broeders weder kwijt te raaken,. maar, om eene heel andere, goede reden. Hij wenschte hen bij zich te hebben met' hunne vrouwen en kinderen. Die moeften zij ten eerften gaan haaien, uit Kanaiin. Maar, belralven dat, was 'er nog iemand, dien hij magtig liefhad, dien hij al dikwijls had gewenscht te z;en en te omhelzen * dien bij gemak cn plaizier wilde bezorgen , zo lang ais hij leefde, en waar hij maar kon.' — Kunt gij r.ipden, mijne Kinderen!. wie dat' was? Weet gij hogwel 4 naar wien ^ozij/aanftonds vroeg, toen hij zig bekend maakte, en zeide: „ Ik ben jozef/"''KRjsjr, Ja, naar zijn' Vader: Leeft „ mijn Vader'nog9" zeidê hij toen, in' cénen, daarbij. Niet Meester? A;r. 'juist, AWr/e.'-dat vroeg bij aanftonds toen hijziehomdekte. Daags te voren , toen de broeders bij hem ten. eeten waren, hadden zij hem al gezegd, dat hun Vader nog leefde; maar, hij kon zulks ferjaei niet gelooven, zo blijde was hij daarover, en, cius, 'wilde hij deeze heuglijke tijding nog nsc'.er hooren. Daarom-riep hij, met groote drift? „ zegt gij niet, dat mijn Vader nog „ ied'.V" Gij ziet, dan, Kinderen! dat Jozef, zo wei /zijn' ouden Vader, als zijne broeders liefhad. Dat was ook , zo als het behoort, want een kmd moet altoos zijne Ouders recht lief bebbci:. Onze Vaders en Moeders zijn onze beste en oudite Vrienden. Niemand meent het zo goed met ons , als zij : niemand zorgt zo voor óns, als zij: niemand bidt zo veel, ais zij, tot on-  83 13 E GESCHIEDENIS onzen Lieven Peer, om onze welvaart en ons genoegen. Jozef zou niet recht Godvreezend geweest zijn , indien hij zijn' goeden Vader had vergeet en , of niet hartelijk had gewenscht, hem te zien cn goed te doen; want, die zijne ouders niet liefheeft, die heeft God ook niet lief. Als een braaf zoon, die zijn' Vader oprecht bemint, fprak Jozef, op deeze wijze, tegen zijne, broeders: ,, Komt, laaten nyij geen ojdver„ zuimen? Reist fchielijk weêr naar Kanaan, en „ vertelt aan onzen goeden Vader, dat gij, zijn' „ Jozef weêr gevonden hebt. Vertelt hem van j, alle mijne grootheid en rijkdom. Zegt hem, „ dat ik fleer van Aegypte ben, dat ik voor „ hem, en voordehcele familie, zorgen wil. Ver» „ zoekt hem vriendelijk, ten cerften bij mij te ,, komen. Brengt den ouden man hier, bij j, zijn'zoon, die zo zeer naar hem verlangt. Brengt „ uwe vrouwen mede, en uwe kinderen, en ai, „ wat gij hebt." Kootje. Dat was heel lief gezegd; maar, als Jsztf zo naar Vader verlangde, waarom ging hij dan zelf niet mede naar Kanaan, om hem te zien en aftehaalen? Mr. Dat wenschte hij wel te .doen; maar hij kon niet, om zjjrj an,bt. Hij moest in Aegypte blijven, om het beltuur waarteneemen, zo als hij beloofd had. W are dat zo niet geweest, dan moest hij vast naar zijn' Vader zijn vertrokken; maar,.nu was het zijn pligt, zulks niette doen, al wilde, hij nog zo gaarne, leder, die een ambt of beroep heeft, wat het ook zij, moet dat trouw waarneemen, ter dceg oppasfen, en niet meêr leeven, naar zijne eigene verkiezing. Koning Farao had reeds gehoord, dat Jozefs, broeders bij hem gekomen waren. Hij wil-  van j o s e T. B3 wilde wel hebben, dat de heele familie in Aegypte kwam, cn beloofde aan 'Jozef, dat bij niets te goed zou achten voor den Ouden man, en deszelfs huisgezin. Ook zei de Koning, dat Jozef wagens , en ezels, enfpijs, en van alles, moest medegeeven aan de broeders-, om e reis naar Aegypte gemaklijk te maaken voor Jakob, voor de vrouwen en kinderen. Keesje. Daar zal Jozef niets tegen gehad hebben! Mr. .Neen vast niet! hij bezorgde alles, met. een onbegrijpelijk groot genoegen , omdat het yoor Vader en voor zijne broeders was. JJij gaf hen veel wagens mede naar Kanaan, en betere klederen, en goed eeten. Benjamin kreeg nog driehonderd zilverlingen van hém, en ook'm.êr mooie klederen dan de anderen, omdat hij jozefs liefde broeder was. Ook kregen de broeders tien ezels mede, die lekkere vrugten droegen , tot een gefchenk voor Vader, en nog tien ezelinnen, belaaden met koorn, en brood , en met veelerlei ipijs voor den ouden man, om op zijne reis naar Aegypieland te gebruiken. Toen ■dat alles klaar was, zei Jozef: „.nu, waarde ,, broeders! vaart wel, trekt, in vrede, naar on„ zen grijzen Vader, met de blijde boodfehap „ van mij! Kwelt u, onderweg, niet meêr daar „ over, dat gij mij verkocht hebt:alles is vergee„ ten en vergeèven! Rept u maar, om, met Va- der en de heeie familie, hier bij m« te ko„ men! " Zo reisden de broeders weder naar Kanaan, W. verwondering over jozefs goedheid, en vol bhjalchap, over de goeüe tijding, waarmede zij Vader zouden verrasfen. — Wij kunnen hen, ■ op die reize verzeilen. Mijne vrouw roept ons, om een veel kleiner reisjen te doen, — van hier aan  S4 D'Ê G E S C H I E D E N I S naar de' eetenstafel. Morgen avond zullen wij ons verbeelden, in Kanaan te zijn, bij Vader Jakob, om de broeders daar te zien aankomen. NEGENDE AVOND, Gen XLV: 25 - XLVI: -p. Krisjf. Eer gij begint te vertellen, Mees'tcrl moét ik u eens iets zeggen.- Gister avond hoorden wij, van u, dat jozef zijne broèders en zijn' Vader liefhad; dat hij voor hen allen zorgen wilde; dat hij al lang wenschte, den ouden Jeikob te zien en plaizier te doen, zoveel 1'iij maar kon. Kaatje en Heintje en ik, vinden dat r.echt mooi. Wij wilden gaarne een' broeder' hebben, net als Jozef, ert wij houden federt gis ter nog meêr van hem,-' dan voor dien tijd. Maar, Kootje en Keesje en Mietje zijn knorrig op den goeden Jozef. Zij gelooven niet, dat- hij lijn' Vader éii zijne broeders recht van harten beminde. ■ Nu hebben wij ons. best al gedaau voor Jozef; maar kunnen hen niet beduiden, dat zij ongelijk h bben. Gij moest ons eens helpen, Lieve Meester! dan winnen wij het vast! Mi; Dat wil ik gaarne doen, want, ik geloof ook, dat Jozef zijn' Vader en zijne broeders oprecht liefhad Laaten wij dan eens hooreri ,' wat 'er tegen hem te zeggen is. Kom aan, 1 Koot je! vertel mij eens, waarom gij, met Keesje en 'Mietje, denkt, dat onze Jozef' eigenlijk niet veel hield van Vader JakoJ), cn van de broeders. Kootje. • Omdat hij met ééns naar Vader, of naar c;e broeders, liet vraagen, in alle die twintig jaaren, waarin hij uit Kanaan was ge- ■ weesti  VAN JOZEF. -8$ weest. Wij begrijpen niet, hoe men iemand recht lief kan hebben, en dan, in zo langen tijd, geene moeite doen om te weeten of hij nog leeft, en hoe hij vaart, en wanneer wü hem eens zien kunnen. Ons dunkt, als Jozef zo veel hield van vader en van de broeder-, dan moest hij al lang iemand naar Kanaan geftuurd hebben, om te zeggen dat hij nog leefde, en waar hij was, en hoehethem ging. Omdat hij zich , nu, zo ilil hield, denken wij, dat hij zijne vrienden heel vergenten had , of dat het hem niet fcheeleu kon, al zag hij ze nooit weêr, en dat was, immers, recht lelijk? Mr Zekerlijk! ik moet zeggen, Koetje! dat gij betere reden hebt voor uwe befchuldiging, d.m ik dacht. Zo als gij de zaak daar voorftelde, lijkt jozef_ vvaailijk vrij wat fchuid te hebben. Doc'i, bij nader onderzoek, hoop ik u, echter, te doen zien, dat hij onfchuldig was en zijne vrienden wel degelijk lief had. La-at mij ondertusfehen' eens hooren , Krisje! wat gij 'er op bedacht Hebt om onzert' J,ozef vrij te fpreeken. ", '.'. Krisje.. Ik denk, dat' Jozef niemand naar Kanaan zal gezonden hebben, omdat hij niet durfde.. Hij zal bang geweest zijn , om Vader te laaien weeten, dat hij nog leefde; want, die zou hem zekerlijk weêrom gehaald hebben; het heele geval van het verkoopen zou uitgenomen zijn; ue broeders hadden dan braaf kijven gekregen, en zij zouden, uit nijdigheid, den goeden Jozef daar voor nog meêr kwaad gettaan hebben: omdat hij, nu, dat altemaal vreesde, hield hij zich maar dood ftil. Mr. En gij, Kaatje! wat hebt gij voor Jozef gezegd ; wélke reden geeft gij van zijn ftilz wijgen,, ia alle oie twintig jaaren? 'G K.a4.t"  $6 de geschiedenis Kaatje. Mij dunkt, dat jozef_ niemand Uit Je:"..  ^88 DE GESCHIEDENIS ,, lang de broeders van, zei ven bij hem kwa. „ men?" Kootje. Wel ja! dat was immers, niet mooi, zo negen jaaren lang een groot, rijk, Heer te weezen, zonder naar zijne vrienden te laaten vraagen, of bun iets meêrcgeeven! Hij moest ben aanftonds bij z;ch vei'zocht. hebben. Nu hij zo aanzienlijk en gelukkig was behoefde hij althans ■ niet meer bang te zijn.voor zijne broeders! M-n. Recht, Kootje.' dat was ook de voornaa* me reden niet, Waarom zich Jozef,, op dien tijd, ftil hield. De onkosten behoefde hij toen ook niet te ontzien, zo als Keepje heel goed.gezegd het ft. Maar, zodra Jozef aangeflcld was tot Regeerer van Aegjpteland, vond hij nieuwe rederen, om niette laaten weeten aan. zijne vrienden, hoe 't hem ging , en om hen ook nog niet bij zich te laaten komen. — Luistert nu eens ter deeg, wat ik u daarvan zeggen zal: In de zeven jaaren van overvloed, dacht Jozef: „ Koning Faraö heeft mij zo verhoogd, „ omdat ik zijne droomen heb verklaard, en „ den hongersnood vooruit gezegd. Hij ge„ looft, met de meeste Aegyptenaaren , dat „ God de Heere mij daarin geholpen heeft, eu „ dat- die Hechte jaaren °°k vast komen zullen. „ daarom laat hij mij fchuuren timmeren , er „ koorn koopen, en alles befchikken zo als ik ,, wil. Maar, zo lang de fchraale tijden nog ,, niet gekomen zijn, is ,het, evenwel, niet „ duidelijk, voor iedereen bewezen, dat ik ge< lijk had in mijne uitlegging van Farao's droo- men. Als ik, nu, vóór uien tijd, mijn' Va„ der niet zijne groote familie hier laat ko,, men, dan zuilen de Aegypteaaars nijdig worden, „ Zij zullen denken, üac ik alles maar zo ge„ ciraajd heb, uit eigenbaat, om mijne vrienden „ voorj  VAN JOZ EF. HO. ,, voordeel te doen, om hen rijk te maaken, „ voor het geld van den Koning. Zij zullen den „ Vorst tegen mij opftooken, en die zal mij weêr „ afzetten.'" --Daarom moest Jozef zich ftilhouiden, in alle die zeven jaaren, al wilde hij gaarme zijne familie bij zich hebben. Krisje. Ei, wat, zeg je nu Kootje? Kootje, lk begin al te denken, dat jozef geene fchuid heeft; — maar laat _ Meester ons nu nog eens zeggen, waarom Jo^f/ niet aanftonds, toen de hongersnood begon, zijne vrienden Hei haaien, waarom hij, toen nog zo gerust bleef wagten, toen zij van zeiven kwamen? Mr. Zo wel in de zeven jaaren van overvloed, als in 't begin van den Hechten tijd, had jozef nog eene nieuwe, gewigtige reden, om alles in ftilte aftewagten. In alle zijne lotgevallen had hij Gods goede beftuuring, met dankbaarheid, gezien en erkend. Bijzonderlijk had hij geveeld, dat God de Heere met hem was, in 't verklaaren der droomen van den Hofmeester, van den Schenker en van Farao zelvcn. Door het uitleggen van die droomen had onze Lieve Heer hem" boven alie verwagting, gelukkig en aanzienlijk gemaakt. Dit deed hem ook meermaalen gedenken aan zijne eigej c droomen, welken hij aan zijne familie verteld had; want die haddén aanleiding gegeevcn tot zijne komst in Aegypte; die voorfpelden toen reeds zijne verheffing boven zijne broederen, en begonnen nu, buiten zijn toedoen, door God zelve vervuld te worden. Met aandoening dacht Jozef naar, hoe wonderbaarlijk zijne gefchiedenis te famen, en, onder Gods beuuur, tot hier toe wa? atgelopen. — Zulk naardenk'en moet gij ook aanwennen, mijne Kinderen! als gij ouder zijt geworden } dan moet gij u van jaar tot jaar het G 3 voor-  $9 D-E GESCHIEDENIS voorledene dikwijls herinneren, en niet zo achteloos voortleeven, als fommige menfehen, die op geen jaar of twee na weeten hoe oud zij reeds zijn. — Tot de volkomenc vervulling, nu, van Jozef "s vroegfte droomen , behoorde nog , dat zijne vrienden bij hem kwamen, en zich voor hem nederbogen, net als de koorn-fchooven, de zon, de maan cn de Harren, waarvan hij gedroomd had. Nu dacht Jozef, met reden: „ God de Heere 'begint die droomen mijner jongheid thans waar te maaken, door mij zo ongemeen te verheffen. Die zelfde God kan, • en zal „ ook het overige Wel doen gebeuren. Mijne ., vriendenzal ik zekerlijk vroeg of laat bij mij zien. Wanneer dit gefchieden kan en moet, „ weet God de Heere best. Ik Jaat dat over, en moet het maar geduldig afwagten." Nu hebben wij alle de voornaame redenen gehoord, waarom Jozef zich in Aegypte ftil hield, zonder iemand naar zijn Vaderland aftezendenWat dunkt u, Kootje! moeten wij Jozef nu nog befchuldigen, van zijne vrienden fchandelijk ver* geeten te hebben? Moeten wij nog denken, dat hij uit onvcrfchiiiigheid ftil zweeg? — dat hij niet naar vader en zijne broeders verlangde? K o o t j e. Neen, Meester! ik begrijp nu, dat hij niet anders doen kon. Ik hou weêr evenveel van Jozef als te voren- M r. En wat zect Keesje 'er van ? Keesje. Ik heb jozef ook weêr lief gekregen , Meester! Mr, Dan zijn wij nu altemaa! Weêr zijne vrienden, behalvcn Mutje; niet waar? M.ie t je. Och, neen ! ik ben ook niet meer knorrig op Jozef. Eer Meester nog niet uitverteld had, merkte ik al, dat hij het niet helpen kon.  van jozef. 91 kon. Ik wil hem net zo liefhebben, als Krisje en Kaatje en Heintje. M r. Wel, dat is mij recht aangenaam , en , als Jozef nog leefde, zou hij daar ook blij om weezen; want hij hield magtig veel van kinderen, zo als gij wêi eens hooren zult. Maar, nu.wordt het tijd, dat ik weêr voort gaa in mijn verhaal: dat zou, zo doende, niet vorderen. — Wij hebben, gister avond, de elf broeders van Jozef verlaaten op hunne reis uit Aegypte naar Kanaan. Nu moeten wij zien hee zij daar zullen aankomen, met alle de gefcheuken van bunnen weergevonden broeder, cn met de blijde tijding voor Vader, dat zijn Jozef nog leeft. De goede oude man was denkelijk in__ zijne tent, toen de zoon's bij hem kwamen. Hij was ongemeen verheugd, hen allen gezond weêr te zien. Vooral was hij blijde over de terugkomst van Benjamin en Simeon. Naauwlijks hadden de broeders den vroomen jakob omhelsd, of zij riepen hem vrolijk toe: „ Vader! onze Jo„'zé/'1 leeft nog! Hij zelve is de Regent van „ -Aegypte /" Tot hunne groote verwondering hoorde 'Jakob dit onverwagt bericht zonder groote blij dfchap, en zonder daarop veel te antwoorden. Kaatje. Heden, hoe kwam dat, Mees* ter! had Vader zijn' Jozef dm niet meerhef? Mr. ja, wel degelijk! maar, de boodfehap trof hem niet ffxrk, omdat hij 'er niets van kon gelooven. Hij dacht: „ mijn Jozef is, immers, U al meer dan twintig jaaren dood geweest. Ik „ zelf zag zijn bebloeden rok. Hoe zou hij nu ,, weêr ieeven? Hoe zou hij die ilrenge Heer „ van Aegypte kunnen weezen, die mijne zoons „ zo verlegen- maakte. Neen! zij hebben zich G 4 n vast  9* DE 6 E S C H IEDENIS „ vast verzonnen. Ik tel die vreemde tijding „ nier!" De zoons konden niet veelen, dat Vader hen niet geloofde, dat hij niet uittermaate verheugd: werd. Daarom vertelden zij hem alles wat hun gebeurd was, al wat Jozef gezegd en gedaan had Ook bragten zij hem bij dè wagens, de ezels en de gefchenken, welken zij van hunnen broeder gekregen hadden voor zich'en voor Vader. Toen zag de grijze Jakob, dat die ongelooflijke booafchap doch waar moest weezen. Hij werd recht levpndig, r cht vlug en heel verrukt van blijdÜfcnaïH1 „ 't Is genoeg" riep hij uit, „ mijn Jozef leeft nog! Ik wil bij hem „ gaan; ik zal hem nog zien, éér ik fterf!" Kootje. En, vraagde Jakob toen ook niet, hoe Jozef in Aegypte gekomen was, en hoe zijn mooie rek zo b-jbh ed was gevonden? M k. Ik weet niet zeker, of hij daar toen aanftonds van fprak, dan of hij 'er naderhand naar g. viaagd heeft. Maar, jakob heeft zekerlijk Heel net willen weeten, hoe dat alles gebeurd was. De oudfte zoons , die berouw hadden over hunne misdaad, en aangedaan waren over 'Jozefs vergeeflijkheid, zullen, denk ik, alles aan Vader, niet ïchaamte, bekend hebben. De nieuwe, vrolijke, tijding, dat- Jozef weêigevo: den was, werd ipoedig beke;.d bij de heeie familie en alle de huisgenooten. Op last van Vader Jakob maakte iedereen zich klaar tot cie /legypiijche reis. — Eindelijk begon de giooie optögt. Verbeeldt u eens, Kinderen! welk eene drukte dat moet geweest iju, en w'k eene groote troep! Vader Jakob- met zij .<• zoonen, kieinzoonen en oveiK.eiiuooncn, Blaakten toen reeds vijf en zestig pcrfouiien uk, -'■' ■ • be-  VAN JOZEF. 03 behalven de vrouwen en meisjens. Ook ging 'er eene groote menigte knechten en meiden meê, naaf Aegypte, en dan eindelijk de last-beesten om het'goed te dra^gen, en de groote kudde van fchaapen en ander vee. De oude man, de vrouwen en de kleine kinderen reeden op de wagens, welken jozef gezonóen bad, de anderen liepen meest'te voet; en zo trokken zij heel langzaam voorr. Op welke j^laats in Kanaan zij eigenlijk hunne reis be:gonnen weet ik niet, maar wel, dat £lj met 'er haast te Bcrfcba kwaaien. Zie eens, in de landkaart, Jansje! of dit Berfeta niet ten zuiden , of zuidwesten van Hebron ligt. _ ■ J a n s j e. C Na een weinig in de kaart gezocht te hebben) Ja wel, Meester! dat was net in uen weg uit Ktina'in naar Aegypte! Mr. Te Bcrfcba, dan, hield het groote reisgezelschap' wat itil en rustte een weinig uit.: Ondertusfchen was de vroome Jakob nog al ongerust, 'of liet onzen Lieven Meer we! aangenaam ware, dat hij zo, met zijn heele gellacht, naar Aegypte/and vertrok. Hij deed. een ernftig Gebed 'tot God, om dit nader te mogen weeten, en iiij hield, met aile de zijnen, eene zeer piegtigë Godsdienst - oefening, naar de gebruiken van die tijdpii. Krisje, Mafer^ welke reden bad Jakob, om tc vreezen, dat onze Lieve Heer geeu behaa.c;; zou hebben frj die reis? Daar ftak, immers , in 't gjfelie-èl geen kwaad in! Mr. Ik zai u z^.'geü, Krisje! hoe dat was. God de Heere had aan Jakob belast, in Kanaan te w. ööèi , en beloofd, hem in dat land ongemeen te ze: enen. Datzelfde bevel, metdiezeif(it bJi.fe- bidden Jakob's vader Izadk, en Jakr,cs grootvader Abraham ook reeds ontvanger?. G 51 Daan  DE GESCHIEDENIS Daarom was- Jakob bezorgd, om naar een ande" gewest te vertrekken, hoe zeer de hongersnood hem nu daartoe drong: want hij was "heel Godvreezend, en heel bang, om iets onvoorzichtigs te doen. Op eene bijzondere wijze, op welke onze Lieve Heer de menfehen nu niet meer onderricht, vrerd .jakob verzekerd, dat de reis naar A'-gyple God den Heere welbehaaglijk was; dat hij daar ook gezegend zou worden; dat zijne kinderen tot een groot volk zouden aangroeien, en eindelijk, onder Gods beftuur, nog eens weder in Kanaan, komen , omdat geheel te bezitten, volgens de oude beloften. Toen was de vroome grijsaard weêr volkomen gerust, en vervolgde, wel te vrede, de reis naar zijnen geliefden Jozef. Hoe nader hij kwam aan Aegypte, hoe meer hij verlangde naar zijnen wedergevondenen zoon. — Zo kwamen zij in het land Gofen, 't welk in de kaart te vinden is, aan de Oostkant van Aegypte, en, dus, naar de zijde van Kanaan, digt bij de rivier de Nyl, en ook niet verre van de Midelelancifehe Zee. Deeze landftreek werdt naderhand ook Ramefes genoemd, cn was buitengemeen goed voor de veehoederij. Daar waren zeer grazige weiden, en veel goed water, doch, de Aegyptenaars maakten 'er, evenwel, niet veel gebruik van. Dat mooie .land Icheen niemand toe te komen, of dienst te doen. jakob en alle de zijnen rustten daar wat uit, om hunne beesten te laaten graazen in die fchoone. weiden. Terwijl'zij, dan, in .Gafcn. bleven .wagten , zond jakob zijnen zoon Jua'a naar de ftad Ou, met a'e boodfehap aan Jozef, dat, zij altemaal gekomen waren, en verlangden hem te zien. — Zo dra de braavc Regens- van Aegypte deeze aan-  VAN JO ZEF. 95 aangenname tijding hoorde, klom hij op een' prachtigen wagen, en reed, denkelijk met juda bij zich, in groeten haast, naar zijn galtófdtSij Vader en naar zijne waardfte vrienden. Met een onbefchlijfelijk genoegen, en met vcelerleië aandoeningen zag de goede Jozef de fcliaaro over van zijne talrijke familie. Mees? a'le de vrouwen zijner broeders, alle de kimkr.n cn kleinkinderen, waren hem nog onbekend, r\llen keeken nieuwsgierigen verwonderd uitn?ar den rijken Heer van Aegypte. Het gezicht \an de vaderlijke temen, van de herders en de groote kudde, maakte, dat Jozef zich fchier verbeeldde, weêr in Kanaan te zijn, liet deed hem gè* noeghjk denken , aan de dagen zijner vro.egtce. jeugd. — Maar, hij wilde zich nog niet'ophouden bij alle deeze treffende voorwerpen. Zijne oogen zochten, met ongeduld, naar den vroomen jakob. Eindelijk ziet bij zijnen Vader, verouderd door de jaaren, en ook verouderd door het betreuren van zijnet) geliefden zoon. Aanftonds fprivig&Jozef uit den wagen, en omarmde den gri saart, met eene verrukking van kinderlijke blijdfehap , welke hem het fpreeken belette. De oude man herkent de trekken van zijnen Jozef in het gelaat van Aegyptes Regent. Zijne vreugde was onuitfpreeklijk. Vader en zoon konden'niets doen, dan elkandereu omhelzen, — en fchreiën. —■ Een weinig bedaard zijnde , riep Jakob uit: ,, al moest ik nu aan- . „ Hands fterven, mijn Zoon ! Zü ftierl ik veróm „ noegd, nu ik uw aangezicht heb aam'chotnvü, ,, nu ik u nog leevend weergezien heb! uit was „ mijne hoogfte wensch I Toen omhelsde Jozef, recht hartelijk, aile zijne broeders, zijne zusters, zijne neeven dg nichten. Aüen heette hij welkom in Aegypte, &fr al*  5fÖ DB GESCHIEDENIS allen ware!1! met liem ongemeen in hun fchik. Zelfs de knechten en meiden namen deel in de blijdfchap van hunne meesters. Elk praatte, lachte en juichte. Nooit hoorde men zo'veele vrolijke Iternmen te gelijk; nooit zag men zo Veele fchuk'elooze vreugde, als thans in de velden van Go/in. Mietje. Daar zou ik magtig gaarn eens bii geweest zijn! Jantje. Ik ook4, ik zou met de kindertjes gedanst hebben van blijdfchap. Kaatje, Neen, ik zou maar altoos gekeken hebben naar jozef en naar Vader Jakob. ■ MR. En ik zou liefst op een bergje gedaan hebben, om ze altemaal te kunnen zien. Geen lchooner, geen aandoenlijker gezicht kunnen wij ons voorttellen, mijne hinderen! dan deeze ontmoeting van Jakob en Jozef! — Zo aangenaam is het zijne geliefcifte' vrienden weêr te zien nadat men van hen gefcheiden is geweest. Aandat genoegen moeten wij heel dikwijls denken, wanneer wij niet bij onze ouders of vrienden, kunpen weezen. .Maar, als wij maaken willen, dat zij recht blijde zijn bij onze t'huiskomst, dan moeten wij ook altoos braave menlchen trachten te blijven. Had Vader jakob zijn' Jozef weergevonden, met zo veele ondeugden als hij nu deugden bezat, dan zou hij, in plaats van vreugde, droefenis gevoeld-hebben. En hadden Jakob" s zoonen van. hun. broeder feherpe en bittere verwijting onttangen, in plaats van vriendelijke vergeeving, zij zouden liever gewemcht hebben , dat de Heer van Aegyfie hen zo weinig gekend had, als zij hem in 't eerst voor jozef hei kenden. Mijne Kinderen! doet, dan, ueeds uw best, om pet als J^cf te worden jegens uwe ouders, jegens, uwe broeders en zus-  VAN JOZEF. O? zusters! dan zullen zij, zo dikwijls gij, na eenig afweezen, bij hen komt, op de zelfde wijze ver-, heugd zijn, als Jakob en zijne zoonen bij het weder vin den va,n hunnen Jozef. TIENDE AVOND. Gen. XLV1: 31 — XLVII: 26. M n. Wij hebben gister ons verhaal geëindigd met de komst van Jozef bij zijne vrienden in het -landfchap G fen, en de groote blijdfchap, welke die ontmoeting veroorzaakte. Nu moet .ik nog verder zeggen, wat Jozef & deed voor zijne "familie en voor de inwooners van Aeg.vpteland. Zo dra Jozef alle zijne vrienden behoorlijk had verwelkomt; zodra men eikander iets verteld had van het gebeurde federt ruim twintig jaaren, en de eerde aandoening wat over was, zeide hij tegen Vader Jakob en tegen de broeders: „ blijft hier nog wat uitrusten ; ik zal ter„ wijl aan Koning Farao gaan zeggen, dat rnij„ ne heeie familie, volgens zijne toeftemming, „ overgekomen is uit Kanaan. Ik zal vertellen, „ broeders! dat gij aitemaal herders zijt, en uw „ vee hebt medegebragt. Wanneer de Koning u dan zeive eens fpreeken wil, moet gij ook „ zeggen\ wij, zo wel als onze vaders, hebben „ aboos.met vee omgegaan; wij verftaan niets, „ dan fehaapen en andsa vee te weiden en ppte„ pasfen. — Als gij zo fpreekt, zal Farao u „ wel toeftaan, 111 dit 1'choone land te woonen, „ en dat ware allerbest voor u en uwe bees„ ten; daar moet gij vast om verzoeken." Hein tjü. Moeit dat r.og aaa derj Koning ge«  98 de geschiedenis gevraagd werden, Meester! —Jozef was , immers, Hef r over gansch Aegypte; die kon zijae vrienden ïa-aten woonen,' waar hij wilde. Mr. Ik denk van ja, Heintje! mits zij geene andere menfehen hinderden, die daar reeds te voren gewoond hadden. Om dat, nu, het land Gofen niemand bijzonder toekwam, en biina ledig was, zo kon hij daarin zijne familie wel -geDraStst hebben, zonder dat Farao daar* over zeef te onvrede zou geweest zijn. Maar, Jizef was heel voorzichtig en ' verftandig. H i wilde allen febijn van 'eigenbaat vermijden. Daarom gaf hij niets aan zijne bloedverwanten, dan "met goedvinden van den Konir'g. Ook was hij niet grootsch op zijne magt. ■Guarre wilde hij weeten, dat Faraö hem alles gegeven had: gaarne erkende hij den Vorst voor Zijn lieer- en 'vraagde liever eene reis te veel, dan te weinig'. Dat was recht nederig van hem, en nederigheid fkat aitöos fraai..— Zo heb ik eens gehoord va:: twee kindereu, een jongetje en een meisje, die van hunne Ouders ieder wat ge'd in hun' zak kregen, waarmede zij doen mogfeff, Wat zij maar wilden. Het jongetje kocht fpcefgoed en l-k!:er« voor zijn geld, of gaf daarvan a-ur zijne fpeelmakkers, ofltrooide het, uit dartelheid, op 't fchool over de -vloer, om de kinderen te zien grabbelen. Zij vraagden hem da.i wel eens: » hoé kom je aan al dat geld, cn weeten je ouders wel, wat je daarmeê l', doerr' Maar, dan zeide hij, heel zwetferig: ~'i dat is mijn geld : ik mag daarmeê doen, wat ik " wil, dat zeg ik Vader en Moeder niet eens!'1 Doch, het meisje was heel anders. Nooit kocht zij iets voor haar zakgeld, zonder nog éérst te vraagen: „ wat dunkt Vader of Moeder daar„ van-; zou ik dat doen of niet?" Nooit gaf .zij weg,  VAN 'JOZEF. $9 weg, zonder aan Mare Ouders te vertellen, waar het gekl gebleven was. — Zeg mij eens, Pietje! welk van deeze twee kinderen was tfOC braaflte? Wie gei eek meest Jozef, het jongetje- of het meisje? Pietje. Wel, het meisje! dat kan ik gemak li k begriipen! MRv'.Onze Jozef, dan, grog bii den Koning van Aegypte, én verhaalde nem, dat zijne geheele'familie gekomen was. Faraö wilde eenigen van de broeders zien, zo als jozef al verwagt had. Vijf van Jakob'*, zoonen werden gehaald uit Gofeti , en Jozef bragt her) binnen bij den Vorst. — Tuen de "Koning hun Vraagde: „ welke is uwe bandteering, wat doet gijlieden „ voor de kost?" antwoordden zij, zo als Jozefhen onderricht had, en zo als ook waarheid was ; „ wij en onze voorvaders zijn altemaal het* ,, ders.'; Wegens den horig!-rsnood in Kanaan „ zijn wij hier gekomen mee ons vee, om hier „ als vreemdelingen te woonen. Orts vriende„ lijk verzoek is, dat wij ons in 't land Gofen ,, beftendig mogen neè'rzt-tten." Daarop fprak. Farao tegen Jozef: „ mijn geheefe 1'and ligt „ voor u; geef aan uwe vrienden het beste daar „ van tot eene woonplaats : gefer hen vrijelijk „ de landftreek (Win, welke zij verkiezen. Geef, „ zo gij wilt, aan uwe broeders, die "gij daar„ toe bekwaam acht, het beittiur ook over mij„ ne herders en over mijn vee." Nadat Jozef en zijné broeders den Koning bedankt hadden, voor zijne vriendelijke toeitem- 1 ming, gingen zij weder naar Gofen, om Vader en de anderen te zeggen, dat zij in dat fchoone land mogten blijven. Toen verzocht Jozef aan Vader Jakob dat hij eens met hem naar de ftaci wilde rgaan. De oude mah deed zulks} en jozef  ,400 » E GESCHIEDE Njl S' zef had het genoegen van zijnen Vader aan 't prachtig Hof bij den Koning te brengen. De braave grijsaard maakte daar eene ongewpone .vertooning. Gekleed als een ecnvouwig herder, trad hij in de vorfteli:ke zaal, midden door alle .de voornaamlte Acgyptenaarcn, terwijl hij ondérfteund werd door den grooten Regent, die hem als zijnen Vader eerde en bediende. Kootje. Dat was braaf van jozef, dat hij zich niet fchaamde over zijn' Va'.er, en niette grootsch was, om met hem bij den : Koning te .gaan! - Mr. Dat was het ook, Kootje! Jozef (lelde r'er zijne eer in, den ouden herder openlijk en overal voor zijn geliefden Vader te crKennén, ,even als hij ook zijne broeders erkend had, en !;aarne met hen gezien wilde weezen. , Zo beloort iedereen te doen, uie aansicnelijk en rijk wordt, boven ziine ouders- of z.jne broeders ■ en zusters. Maar, de mémchen doen dan niet altoos, zo als het behoort. Een uirgcr zoon, die onVcrwagt een groot Heer wordt, vergeet dikwijls zijne braave ouders öf vrienden. Hij wil haast niet wecten, 'dat zij waarlijk zijne bloedverwanten zijn; hij'fpreekt niet gaaiiie van hen; hij wil niet met hen gezien worden op ftraat. Zij zijn hem te burgerlijk, te otider'vvetsch van manieren eh kleding om hen. te ver.toonen, en de menfehen daardoor te herinneren, wat hij weleer was, en wat hij geworden ,of gebleven" kon zijn. Als hij zijnen Vrienden nog iets medegeeft van zijn' rijkdom, zo als zijn pllgt is, dan doet hij zulks meest op eene trotfche wijze, om maar van hen aftekomen, of om te maaken, dat andere lieden geen kwaad van hen ipreeken. — Wat dunkt u, Kinderen! is dat niet lelijk co onuetigend? Kees-  VAN JOZEFi lüZ Keesje. Welja! 't fpijt mij, dat'er menfehen zijn, die zo doen. Nu, als ik ooit heel rijk word, zal ik daar evenwel op pasfen! Mr. Dan zal ik met genoegen zien, Kees! dat gij een groot Heer wordt; maar, ar.ders zag ik liever, dat gij geen' duit in de waereld had; want. het is beter arm cn braaf, dan rijk en ondeugend te weezen. — hik, die aanzienlijker wordt, of meêr geld krijgt, dan zijne ouders en naastbeftaanden, moet 'maar denken aan onzen Jozef, toen hij zijne broeders en zijnen Vader aan Koning Faraö vertoonde. Hij.moer denken: „ de rijkdom verandert een mensch niet wezenlijk. Al. ben ik nog zo rijk, mijn „ Vader blijft toch altoos mijn Vader, en mijne „ Moeder blijft altoos mijne Moeder, en mijne „ Bloedverwanten blijven dat ook, zo lang als zij leeven, daarom blijft het ook altijd mijn „• pligt, hen te eeren, hen lief te hebben eri „ bijteftaan, zo veel ik kan. hooit mag ik mij „ over hen fchaamen, zo lang zij braave lieden ,, zijn. Dan verdiende ik, dat God de Heere „ mij alles weer afnam, en dat mijne vrienden „ dan, op hunne, beurt, zich met mij ook niet wijden bemoeien;" — Onthoudt dat wél, .mijne Kr.ulercn! dan ga ik wéér voort met mijne vertelling! Toen Jozef met Vader jakob bij den Koning van slegypte kwam, fprak cie eerwaarde grijsaart zeer wclmeenend en deftig eenen zegenwensch uit over den Vorst. Daarop zeide Farc.ö: ,; Gij fchijnt reeds heel oud te zijn, Va- (er! hoe veele jaaren hebt gij wel al bereikt?'* jakob antwoordde: „ ik fchijn ouder, dan ik ,> ben, ö Koning! vee.e tegenfpoeden hebben „ al vroeg'mime" hairen grijs gemaakt. Slechts 5> honderd dertig jaaren hïb. jji als een  JOB BE : GESCHIEDENIS reizend vreemdeling, gezworven, en dat is ,, weinig in vergelijking met mijne voorvaders, ,, die veel langer omdwaalden op hunnen reis„ togt cioor deeze waereld; want, dit leven is „ toch eigenlijk niet anders, dan eene vreem- clelingfchap, .eene reis naar het gewest, waarin in men hoopt uitterusten en altoos te blijven, bet is eene door* gt naar den Hemel, die „ gelukzaalige plaats, waarnaar wij verlangen." Zo dacht de vroome Jakob over zijn leven op aarde. Moest hij ziekten of tesjenfpotden lijden, dan zeide hij bij zichzelven: ,, dit zijn de on„ gemakken van de reis: als ik éénmaal ben, daar ik hoop te komen, zal dat alternaal o„ ver zijn.51 En, als hij nu en dan genoeglijke uuren of dagen mogt doorbrengen, rekende hij dat alles toegift, hij was daarvoor dankbaar: doch verwagtte "niet, dat het beftendig zou weezen; even als een reiziger, die eenen effenen, vermaakelijken, weg aantreft, zich daarom niet voorftelt, dat hij nu geene hobbelige kluiten of flcenen meèr zal ontmoeten. — Op deeze wijze kunnen en moeten alle goede menfehen denken; dan leeren zij tegenfpoed verdraagen met geduld, en voorfpoed genieten met dankbaarheid, zonder van deeze waereld meêr te verwagten, dan daarin te vinden is. Nadat Koning Faraö en vacler jakob nog een weinig te famen geiproken hadden, nam de oude man aflcheid, wenfehenrie, dat God de Heere den Vorst gezondheid en allerlei zegen mogt fchenken. Toen vertrok bij weder naar het Land Gofen, alwaar Jozef alles in orde liet maaken, wat zijne familie nodig had; om daar gemaklijk te woonen. De hongersnood werd «onbedenkelijk erg; doch Jakob leed geen geWek. Zijn Jozef zorgde yoox hem, en voor zij-  VAN JOZEF. I0j zijne kinderen en kleinkinderen, met groote hartelijkheid en liefde. Mietje. En, woonde Jozef toen ook lA het land Gofen bij zijne vrienden, of bleef hij nu in de Itad On? Mr. Hij moest te On blijven, omdat hij Regent was van Aegypte, en het verkoopen van 't koorn moest bettuu'ren. Doch, het landfchap Gofen waSi echter, niet verre van de ftad. Als zijne bezigheden zulks toelieten, bezocht hij dikwijls zijne familie; dan zag hij, met groot vermaak, hun herderlijk leven, en de genoegens welken zij in dat fchoone land genoten. In 't bijzonder verheugde hij zich daarin, dat hij aan zijnen ouden Vader zo veel rust en gemak had kunnen bezorgen, en dankte geduurig onzen Lieven Heer, dat hij zijne beste vrienden weêr gevonden had. Heintje. Dat was altemaal heel braaf,. Meester' maar, als 'ik jozef geweest was, zoU. ik toch mijn' vader en mijne broeders nog an* ders verzorgd hebben! mr. Hoe dan, Heintje! zïjt gij nog niet té vrede over jozef, nu hij zijne heele familie eeten geeft> 6a in Gofen laat w.ionen? Heïnt ji... Neen> nog niet recht, de Heef Van gansch Aegypte moest zijn' vader en broeders voordee'hge ambten of bedieningen gegeeven hebben , zo dat zij, als groote heden, op hun gen ak konden leeven , zonder veel te wer* ken, of langer achter de fchaapen te loopen! Mr. Uwe meening is goed; maar, bij na'-' der bezien, zullen wij merken, dat Jozef geen kwaad deed, met zulks nateiaaten, dat hij zelfs daarom geprezen moet won en. Had onze Jozef aan zijné bloerivefwameü groote eeramb* ten gegeeven, dan zou hij veele voornaame At\ H % gjp*  104 O E GES C~H I E D E N I S gyptenaars afgunstig en knorrig gemaakt hehbefti Ook z^u daartoe reden geweest zijn; want Jakob en zijne zoonën waaren onbekwaam en 'ongefchikt voor zulke bedieningen.. Z?i hadden niet veel anders geleerd, dan akkerbouw en Veehoederij. Jozef zóu, dus, bekwaamere lieden afgezet-of' voorbij gegaan moeten hebben, 't geen onrechtvaardig ware geweest, en ook nadeelig voor den Koning en het Volk. — - Ieder, die, een. ambt of bediening te begeeven heeft, moet altoos zoeken naar de kundigfte en bekwaamfte menfehen, die het meeste nut kunnen doen. i -Hij mag zijne bijzondere Vrienden dat ampt niet geeven, of zij moeten 'er even gefchikt toe zijn als anderen ;--daarom'moet ook niemand om een ampt . verzoeken , waartoe hij geene bekwaamheden bezit, noch ook zijn best doen, om andere onkundige menfehen aan ge\Vigtige j-bedieningen te -helpen, zo zou men zijn Vaderland fchade,. en zijnen medemenfehen onrecht aandoen. — Ook betoonde Jozef eere zeer verftanclige liefde, door zijne vrienden, herders te Jaaten blijver. i>ie levenswijze was hun gewoon, en, door de gewoonte,, aangenaam geworden in H veehoeden waren ze doorkundig : daarin konden zj.de fJesyptenaaren onder .vijzen, en heipep, dat was (/por hui) net beste en gernaklijkite beroep. In andere., zwaare bedieningen, hadden zij rtn.tr van alles moeten leeren , en waren uan nog 'lenijd, befpot. en uitg^lggcheh geworden. jo~ef [eert ons utis, dat men zijne genese IkkI voorzichtig moet beftuuren,. en verftahdig letten op ïeuers bekwaamheid , om alzo aan eik te gëeveii, dat hem past. Nu .zullen wij vaoer Jakob met de zijnen in Gofen wat laaten rusten,, en eens zjen, hoe de de*  VAN JOZEF,- 105 Aegyptenaars het maakten in de verdere Hechte jaaren. Het tweede jaar van den hongersnood was al verlopen , édr jozefs familie zich in de landftreek Gofen had neergezet. Onze Jozef had reeds eene groote menigte koorn verkócht aan de inwooners van Aegypte en de nahuurige volken, tot groot voordeel van zjnen Koning, die daardoor zeer rijk werd. In de volgende jaaren werd de nood nog erger, het koorn nog duurer, en, dus, kwam 'er nog al meêr geld in de fchatkamers van Faraö. Aan het einde van 't vijfde der hechte jaaren was al het geld voor koorn aan Faraö gegeeven. Niemand had meêr om eeten voor te koopen. Ieder ftond verlegen, zo wel de. Aegyptcnaars als de vreemdelingen. Jansje. lk hoop evenwel niet, dat jozef nu die arme menfehen nog van honger zal laaten fterven, omdat zij geen geld meêr hebben ! Mr. Neen, Jansje'. maak u daarover niet verlegen ! die arme menfehen klaagden ^osf/hunnen nood, en die zeide toen: „ nu', als uw ,, geld op is, moet gijlieden mij uwe beesten ,, maar verkoopen, dan zal ik u weder koorn' „ in de plaats gceven, om brood van te b.ik,, ken." Elk nam daarin genoegen, en wilde liever zijn vee misfen , dan broods gebrek lijden. Zij bragten, dus, hunne paarden, hunne oslcn, koeien, fchaapen en ezels, voor en na, bij den Grooten Regent, en dan ontvingen zij net de waarde van dat alles in koorn terug Op deeze wijze hield jozef nog weder, een geheel jaar lang, duizenden menfehen in 't leven, en maakte zijnen Koning heel rijk in geld en in vee. ; JNIaar, langer dan één jaar kon dat ook niet II3 dun-  ftOÖ BE GESCHIEDENIS duuren , zo dat het zesde onvrugtbaare jaar daarmede ten einde liep en het zevende , of laatfte, begon. Toen kwamen de "'egyptenaars weder in groote menigte bij Jozef, Én zeiden tegen hem: „ wij zijn op nieuws zeer verle,, gen; dat kunnen wij niet verbergen. AI ons „ geld is op, en al ons vee hebben wij u ook „ reecis verkocht. Nu is'er niets anders over, „ dan ons ligchaam en ons land. Koop ons nu „ voor Farao met onze landerijen, eri geef ons daarvoor wederom eeten, en zaad oni de akkers te bezaaien, opdat wij niet van honger vergaan, en het land geheel woest moge worden." Kootje. Wa't meenden de Aegypienaars eigenlijk, Metster.' toer. zij zeiden: „ koop ons „ en ons land voor Faraö."' Zij woonden', immers, al in Farao's tand: hoe konden zij hem, dan, zijn eigen goed verkoopen? Mr. Dat me et gij op deeze wijze begrijpen. De iiuvooners van ^ifgjïtie waren tot nog toe, in veele opzichten , vrije menfehen geweest; zij hadden elk zijn' eigen akker of ftuk lands, waarmede zij d,oen konden, zo als zij wilden. De Koning was alleenlijk de opperite Rechter, als zij verfcnil hadden, en hun Veldheer, ais zij oorloogden. Ook bettuu;-de hij den openhaaren Godsdienst door het geheele land. Faraö iiud zelve ook landerijen ''eiken hem roekwamen en voordeel gaven; met die laoJilreeken, waarin nog niemand zich had neergezet, macht hij ook leevet. naar zijn welgevallen , zo als hij, bij vooibeeld, met het land Gofen Aeeó% maar, voor het overige, nad de f^oriiny geen. ree r 'op de perfoonen, of op de aKkers cn beghtin en van zijne onderdaanen Nu boden zij aan, alm hunne Lndcrijën aan •' . ' w i. ' Fa-  van j o z e r. 107 Faraö te verkoopen, en zeiven zijne knechten of flaaven te worden. Zij wilden nog liever hunne vrijheid en hunne bezittingen misfen, dan dat zij van gebrek zouden fterven. Keetje. Och! die arme menfehen; wat moeten zij in nood geweest zijn ! Mr. Ja, Keetje l die hongersnood was al heel erg : wie zou anders zijne kostelijke Vrijheid zoweggeeven!—Onze Jozef', dan, nam genoegen in liet voorftel van de Acgyptena&ren. Hij kocht alle de akkers voor Faraö, zo"dat die eigenaar werd van gansch Aegypte. Daarvoor gaf jozef ook weder koorn t.,t fpijzQ aan de invvooners, en koorn om te zaaien tegen het volgende jaar, 't welk wederom vrugtbaar zou weezen. ieder moest, dus, zijn land verkoopen, uitgenomen alleen de Priesters. Deejze waren menfehen, die den openbairen Godsdienst waarnamen en bedienden, naar de gebruiken van dat land en van dien tijd. Zodanige lieden kregen van den Koning altoos feten voor niet, omdat zij niet in 't land konden werken, of koopmanlchap doen; maar altoos moesten ftudeeren en Godsdienstige verrichtingen waarneemen. Die Priesters kwamen, dus , niet zo in den nood , dat zij hunne bezittingen behoefden te verkoopen; maar de andere menfehen wel. De Aegyptenaars hadden nu ook zicbzelven aan Farao overgege'ëven, als zijne llaaven. Jozefkon met hen doen, wat hem beliefde, uit naam van den Koning. Maar, hij wilde niet hebben , dat die arme menfehen alle hunne vrijheid zouden verliezen, daartoe was Jozef te menschlievend en te edelmoedig. Ook wist^lnj, bij ondervinding, hoe naar het is een Haaf te zijn. Daarom gaf hij aan ieder Aegypienaar weder een huk ïands ter ken, om daarop te wuonen li 4 tn  lOb' DE GESCHIEDENIS en dat te bearbeiden, onder-beding, dat hit, ieder jaar, een vijfde part aan Farao moest gefven, van bet koorn, ''twelk op die akkers zou groeien, doch, om verfebeidene redenen, fchikte Jozef het zo,* dat niemand zijn ouden akker weêr kree: ; maar een' anderen, die even groot was Zo maakte bij, dat de inwooners geene eigenlijke flaüven werden van Faraö; maai alleenlijk leenmannen; die iets ter leen hebben, of Pagters , die alle jaar, eene bepaalde Lom, als pagt of huur, moeten geijvcn, voor het gebruik van eens anders land. De Koning was, dan, nu de Leenheer van zijne onderdaanen , of ook hun algemeene Landheer, te noemen. Bui:-ten dat geeven van die vijfde part koorn, bleven de Aegyptenaars zo vrij als te vooren. Kootje. Dit was zeker!ijk mooi van Jozef, -dathij die goede lieden niet gansch en al tót flaaven maakte; maar, ik vind "het doch hecht, dat hij zo veele duizende menfehen alles afnam, en voor altoos dood arm maakte, om den Koning fchatrijk te doen worden , die toch te voren al «rijk was en prachtig kon leeven. Mr. Ik kan niet .vinden, Kootje! dat onze Jozef hecht deed in iets van dat alles. Laaten wij nog eens fchiclijk naardenken, wat hij al deed met de Slcgyptcnaars. In de zeven goede jaaren kocht hij koorn van hen voor Farao's geld. Dat mogt hij vast wel doen. — In de vijf eerftc jaaren van hongernood, haddén de Aegypte■ naars geld en honger: Jozef had koorn in zijne fchuuren en verkocht hen dat voor hun geld. Daarin ftak ook geen kwaad. — In 't zesde hechte jaar hadden de inwooners van Ac. gypte geen geld meêr, om eten voor te koopen-; maar wel vee. Jozef gaf hun toen weder koorn, en zij gaven hein dat yee, Alle die yer-  VAN JOZEF. TO^ verruilingen gefchiedden vrijwillig. De Aesyptenaerrs hadden liever eeten, dan geld of bees:.tcn. Jozef nam hun niets af, met onrecht of geweld. Ook werden zü daardoor niet voor altoos arm. Zo dra zij maar weder vrugtbaare tijden beleefden, kreegen zij wéér overvloed van koorn, dat zij konten verkoopen aan andere volken: en daarvoor geld of vee terug krijgen. Eindelijk in 't zevende of laatile der flochte jaaren , boden de inwooners weder vrijwillig hunne landerijen aan, en gaven dezelven aan jozef, die alweder eftten daarvoor terug gaf. Ook maakte hij, zo ais ik ftrakies zeide, dat ieder weder een' akker ter leen kreeg, en geen flaaf behoefde te worden, mits hij maar, in 't vervolg, een vijfde part van zijn koorn aan den Koning bragt. Dit was Hechts een klein bezwaar, omdat Aevypte doorgaans een ongemeen vrugtbaas land'was. De inwooners begrepen dat°ook zo, en dankten jozef nog voor zijne goedheid. Weinige jaarèn, na dien hongersnood werden zij ook weder gegoede menfehen, zo dat zij niet lang arm zijn gebleven. Ook moeten wij bedenken, dat Jozef den Atgyptcnaaren geene fchade, maar wel voordeel toebragt met den Koning zo heel rijk te maaken. Decjze Faraö was een ongemeen braaf Vorst. Hij befreedde alle die fchattcu niet aan nuttelooze praent en overtollige ambtena'aren, veel minder om zijn volk kwaad te doen; maar hij verbeterde daarvoor de openbakre werken, hij maakte veele nuttige inrichtingen , en verdedigde het land tegen de vijanden. — Alle de voorraad van Koorn was, dus, op de beste wijze gebruikt. De landerijen werden gelijker, bezet 'met menfehen cn vee'; de Koning was heli 5 ter  lip r>S GESCHIEDENIS ter in Maat gefield, om zijn volk goed te befchermen. Niemand had reden, om te klaagen,dat hij onbillijk gedrukt en bezwaard werd. Wat dunkt u, Kootje! kan men nog zeggen,dat Jozef den Aegyptenaaren, op eene hechte wijze, alles afnam, en hen dood aim maakte voor al bun leven? Kootje. Neeh, Meester! dat zeg ik ook nu niet meêr. jozef deed wel, en dat volk zou anders veel ongelukkiger zijn geweest. . Mr. Dan zijn wij het nu weder ééns, Kootje! dat is mij. Hef. — Nu heb ik u, voordeezen avond, genoeg verteld, mijne Kinderen] morgen fpreeken wij weder van den goeden Vader Jakob. ELFDE AVOND. Gen. XLVII: 27 — L: 14. Mr. Wij hebben, gister avond, gehoord, wat Jozef al deed met de inwooners van Aegypte, toen daar, zeven jaaren achter één, nongersnood was. Nu zouden wij eens weder iets vertellen van den vroomen Jakob. Weet gij nog wel, Pietje! waar die oude man woonde, in die Hechte jaaren? Pietje. Jawel, Meester! in het mooie' land Gofen. Mn. Recht, mijn jonge ! daar woonde hij op dien tijd en ook nog lang daarna. Daar zorgde zijn Jozef voor hem en voor zijne kinderen in den nood: daar rustte de braave grijsaard Uit van alle zijne voorige rcistogten, van zijne zorgen en drukten.; daar heet hij recht genoeglijke dagen, jakob's familie werd hoe 'langer Uoe  V A tl JOZEF. t^I hoe grooter, zo dat hij ziine kleinkinderen en, ©verkleinkinderen naauwlijks kon teilen. Zo leefde Jakob, in 't iand Gofen, zeventien jaaren lang. Maar, in den Bybel ftaat niet, wat hij, in alle die jaaren, deed, of war hem al overkwam. Dat moet, dus, niet heel merkwaardig of Lijzonder geweest zijn, en ik kan u daarvan ook niets venellen. Daarom zullen wij nu nog eens cioen, 't geen wij in 't begin van ons verhaal ook deeden. Toen zeide ik, dat Jakob een' zö*on kreeg, die Jozef heette, en, in éénen, verbeeldden wij ons, dat uie Jozef al een jon'' geling was van zeventien jaaren, omdat ik niets wist te vertellen van al dien lustenen tijd. Zo zullen wij nu ook , om dezelfde reden, wcê-r zeventien jaaren moeten overftappen, en zien. eens, wat Jakob gebeurde, teeg hij zeventien jaaren in Goj en had gewoond. Keesje, Toen ging hij misfehien weêr reizen in andere landen. Mn. Neen, Keesje! alle zijne reizen waren toen ten einde. Hij voelde zijne krachten verminderen; hij werd fukkelachtig van ouderdom. Dit was ook waai lijk geen wonder in zijne hooge jaaren! Kunt gij wel uur eekenen, hoe oud jakob toen was ? Keesje. Neen, Meester! zo aanftonds niet. Mr, Denk maar eens naar, hoe oud Jakob ziehaelven noemde, toen hij bij Koning Farao' kwam, in *t tweede jaar van. den honger. Keesje, Q, dat is ook waar! Toen zeide }iij, ,, ik heb honderd en derog jaaren op aar„ de umge/.worven." Daar bij tel ik nu de zeventien jaaren, welke hij in Gofen gewoond heeft, en dan krijg ik... honderd zeven en veertig jaaren. , is dat goed uitr^-ïicatt Meester ? Mr,  tli DE GESCHIEDENIS Mr. Heel goed , Kerfe ! — Toen Vader Jakob, clan, geduurig zwakker begon re worden, cn wel voelde, dat hij haast ftèr-ven zou, liet hï Jozef bij zich roepen. Deeze braave zoon hoo de, met leedweezen , dat vaiernietwel #a«f:, en reisde, zo fpoedig hij maar kon, naar Gofen. Toen hij daar gekomen was, zei de oude man tegen hem : ., Jozef! als gij mij nu .„ oprecht "lief hebt; dan moet gij mij plegtig ,. belooven, dat gij, als ik ceftorven ben, mijn „ ligchaam'ïiu zii't begraaven hier in Aegypte* „ maar, in 't land Kanaan , in bet graf van mij„ ne voorouders." jozef was gereed alles te doen, wat vader begeerde. Hij beloofde dat met eenen Eed , eene Godsdienstige piegtigheid, welke hem verbond om het te doen, dewijl hij anders Gods gunst en zegen zou verbeuren. Krisje. Maar, had Jakob geene andere reden, waarom hij in Kanaan wilde begraven zijn, dan alleen, omdat zijne voorouders daar ook begraaven waren? , M R. Ja, hij wenschte dit ook nog bijzonderlijk, omdat God de Heere hem meermaaien had beloofd, dat zijne nakomelirgen het geheele land Kanaan ééns zouden bezitten', als hun eigen, en daarin ongemeen gelukkig zijn. . jakob wist wel, dat hij zelve dit niet beieeven zou ; maar hij wilde zijn ligchaam doch gaarne gelegd hebben in dat beloofde land, volkomen vertrouwende dat alles'zekerlijk gebeuren zou,'' wat ..God. hem gezegd had. He ongefteidfaeid van ; Vader Jakob fgheehf toen nog niet heel •gevaarli'k, en ''Jozef de Regent, luid zo veele' -i ijzigheden in de had Q»y dat hij Ipoeaig weer int "Gofen .derwaards moest vertrekken, e^'-ztjitf-* vader overkiaten -aan.de zorg  { V A N JOZEF. 113 zorg van zijne broederen en zustereii. Hij vertrok ecliter, met leedwezen; want, een braaf kind verlaat niet gaarne zijne zieke ouders. Mietje. En, werd de goede man niet nog weêr beter? Mr. Neen, Mietje! nu, op zijn honderd zeven en veertiglte jaar-, was de.tijd gekomen, dat bij deeze.waereld moest verlaaten. Hij was ook niet bedroefd, dat zijn leven, zijne groote reis, ten einde was, omdat hij met reden kon hoopen, in eene betere waereld te zullen overgaan. — Binnen weinige dagen werd hij nog veel zieker en zwakker.'" Dit werd Jozef aangezegd, die kwam heel fpoedig.weder naar Co* jen, met zijne _twee-zoonen bij zich, namelijk, Manafe en Efraïm. Krisje. D e zou ik maar't'huis gelaaten hebben.' Waf'deedeii die kinderen bij hunnen hervenden Grootvader? Mr. Noemt gij hen, Kinderen, Krisje? zij waren toen vee! ouder, dan gif nu zijt. £jra* ïm, de jongde, . was ten muiiten al negentien jaaren oud. '■ , Kri.nje. Hoe reekent gij dat uit Meester! als ik het vraagen mag Mh. Dat ree;;en ik zo: -zij waren beide geboren, ée'r tic hongersnood 'm Aegypte begon, en dat was toen net negentien jaaien geleekte; want, twee jaaien ga het begin van de fleQhte tijden, kwam Jakob in Goj'en, en die had uaar, toen hij itiéff, zevenden jaaren gewoond. — Manasje en Efraïm waren, dus, volwasient jongelingen, waarvoor bei zeer nuttig is, eens te zién, üoe &erii£r. een vroom mensen kan iierven. Maar. jozef had nog eene andere reden, waarom hij zijne ZQêögü uici. mk nam Baar het lacd  Ïl4 D' E GESCHIEDENIS land Gofen. Als in de tijden van Abraham, Izadk of jakob de vader des huisgezin zou fterven, dan nam hij plegdg ■affcheid van zijne kinderen en kleinkinderen : hij /eegendejcort vóór zijnen dood, hen allen, ais de Priester van zijn gedacht, uit naam cn door de hulp van'God. Zelfs maakte God de Heere dan meêrmaaien, dat de ftcrvende Vader ook, als Propheet of Voorzegge;-, den kinderen iets kon bekend maaken, van 't geen hun of hunne nakomelingen in 't vervoig zou gebeuren. Dat affcheid neemen en die zegening was, derhalven, eene zaak van veel belang, waar op men zeer gefield was. Jozef bragt daarom zijne zoonen meJe, opiat jakob hen mociit zegenen, éer hij ftierf. Toen men den ouden man zeide, dat zijn. zoon jozef was gekomen, ging hij van bli dfchap overeind zitten in zijn bed, boe zwak hij ook: was Daarop verhaalde hij aan jozef, hoe God hem te voren beloofd had, dat zijne afftammelingen het land - Kanaan ééns zouden bezitten en daarin beftenuig woonen. Toen zeide hij ook", dat hij Manafe en Efraïm als zijne eigene zoonen wilde gerekend nebben in de erfenis, en niet als ÈJjne kleinzooneu, zo dat zij ieder net zo veel moesten hebben van JakoFs bezittingen, als ieder van hunne oomen. Daarna fprak jakob nog van Jozefs moeder, welke bij zeer bemind; maar reecs vroeg had verloren. Toen zag hij eerst, dat jozef nog twee perfoonen bij zich had, en vraagde: „• wiens kin* ,. deren zijn deeze?" Zijn gericht was, door den ouderdom, zodanig verzvvakt, dat hii zijne eigene kleinzoonen, Manasfe het hoofd vap den jongden , die de voornaam* „ fte zal worden." jozef zweeg toen eerbiedig ftil, bemerkende, out onze Lieve lieer het,1 zo wilde hebben, en Vader jakob eindigde zijnen plegtigen zegenwensen over zijne twee kleinzoonen, zeggende: „ He Heere zal ulie,, den zo gelukkig maaken, dat men, tot een „ lpreekwoord tegen zijne vrienden zal zeggen: „ God maake u als Efraïm en Man asje,'" Daarop voorzeide jskoa nugiaaalg, dat zijijige* flachti  VAN JOZEF, 117 Daarop voorzeide Jakob nogmaals , dat zijn ge(lacht ééns weder in Kanaan zou woonen, en gaf aan Jozef ook nog een ftuk lands, 't geen hij daar had liggen, en waarop Jozefs nazaaten dan, boven anderen, recht zouden hebben, Jantje. En is dat ook altemaal zo ui>gekomen, als Jakob voorzegd had. Is Efraïm's familie grooter geworden, dan Manasfe^s familie, en zijn ze altemaal ook weder in Kanaan gekomen ? Mr. Wel zekerlijk! Jakob bad die voorzeggingen niet uit zich zeiven bedacht; maar God de Heere had hem dat alles bekend gemaakt en beloofd; en, al wat God belooft, dat gebeurt ook vast; daar aan mogen wij niet twijfelen; dat zou ongeloovig, wantrouwig en flecht van ons weezen. —Ik zal u eens, met een woordjen, vertellen, hoe dit naderhand altemaal gebeurd is. Na dat jakobus nakomelingen ruim twee honderd jaaren in Aegypte gewoond hadden,— nadat Jozef lang dood was, — regeerde daar een ondeugend Koning, die hen ijsfelijk plaagde, en als flaaven liet behandelen. Die hechte Koning heette ook Faraö ; maar hij geleek niets naar dien goeden Faraö , waarvan wij gefproken hebben. Toen verloste onze Lieve Heer clan jakob's nagedacht, op eene wonderdaadige wijze, uit Aegypte, onder geleide van Mozes, en deed hetzelve , na veel omzvvervens, eindelijk iu het Land Kanaan gelukkig woonen, volgens de oude beloften. En, toen zij nu , uit Aegypte trokken was ook het nageflacht van Efraïm reeds meêr dan agt duizend meafchen grooter, dan dat van Manasfe. — Doch, laat ik nu weêr terug keeren tot mijn eigenlijk verhaal. Nadat vader Jakob affcheid had genomen yan jozef eu deszelfs kinderen, riep hij alle I zij-  1X3 DE GESCIIIÏDïlflJ zijne zonnen nog eens bij zich, om hen tè zegenen; en, door de hulp van God-den Heere" veorfpelde hij toen ook, wat,elk vaii hun naderhand voornaamelük zou gebeuren. Deeze voorzeggingen van jakob zijn zeer merkwaardig en. fehoon; doch, gijlieden zijt nog te jong, om •ze te kunnen verftaan. Daarom kan ik u hier van geene bijzonderheden vertellen.; maar als gij vólwasfene menfehen zijt,;,dan moet gij niet vergeeten deze!ven in den Bijbel, dikwijls, met aandacht te leezen. Toen die voorzeggingen: uitgefproken en zeer oplettend aangehoord waren, gaf jakob nog eens aan alle zijne zoonen bevel, wegens het begraaven van zijn ligchaam in Kanaan, en niet in Aegypte. Hij heduidde hun zeer -naauwkeurig', in "welke graf kelder hij. wilde gelegd zijn, naamclijk in 'een hol, of fpelonk', tegen over 't bojch Mamre , niet verre van llebron, welke fpelonk Abraham reeds gekocht had, met een huk bands daarbij-, en waarin men ook Jakofs naaste bloedverwanten begraaven had. Dit gezegd hebbende, lei de vroome 'jakob zich achter over op zijn bed neder,, en tlierf heel zacht en bedaard, Kaatje. Dat fpijt mij, dat wij van dien goeden ouden man nu niet meêr hdoren zullen"! ■ik zou liever gehacl hebben, dat hrj nog weêr gezond en lterk was geworden. Heintje. Welja, hij leefde nu zo plair zierig in het mooie' land Gofen: dat moest nog wat 'geduurd hebben! - M.h. Ik hoor,.iaet- genoegen, kinderen! dat gij vader Jakob dief. hebt gekregen, en hem nog gaarne wat langer in het leven had gehouden. Die braave man verdiende ook onze achting, en -genegenheid ten vollen, ïïij- was vro.mi - als  VAN J O g E f. ïl$ als maar zeer weinige menfehen Worden. Doch» hoe vroom men oek leeve, men moet toch eindelijk fterven , en God de Heere Weet best, op welken tijd het voor elk mensch nuttigst zij, 'deeze waereld te verlaaten: Onze Lieve Heer zal-, dan, ook wel gewetén' hebben , da.t het Voor jakob- best was-, niet-oydet te worden, dan honderd zeven- cn veertig jaaren» Voor een recht vroom mensch is het fterven ook geene h.eeJ droevige zaak; want zulk een mensch fterft wel te vreden, en komt, na zijnen ddód, in dat allergelukkigst en zaligst leven, 't'welk' hooit weêr zal eindigen. — Daar mede moeten wij ons trosten, als wij braave ouders of vrienden verhezen. Maar, kinderen moeten, evenwel , niet eiiverfchillig ftaan kijken, als hunne goede ouders fterven. 'Zij verliezen daar veel aan, en het ftaat hen fraai, dit verlies te gevoelen en te' béfchreiè'n.' -— Jozef, die voorbeeldige zoon , gaat ons ook hierin voor. Zo dra' Jak bi j géflofven was, viel Jozef voorover neder op liet aangezicht van-zijn' vader en ku.-.ch» te hetzelve -al wecnende. Daarna zorgde hij voor het ivaardig. lijk , voor ee:ie behoorlijke Toüwbetó'óriirig , cn voor het nakomen Van 't geen hij 'den' overledenen' had beloofd. " Jozef, de' -Heer vim-'dè'gypie had, onder'Zij- "M nc hoogere bedienden, ook geneeskundigen, die verftand-hamert van allerlei ", geneesmiddelen., om zieke menfehen wcór beter te maaken. 1 Deeze lieden-wisten' ook de lijken zo te bezorgen, 'dat zij in langen tijd niet konden verrotten, maar omtrent het zo bleven, als toen de menfehen ftierveh. Dit zo te laaten doen aan zijne1 geftervefté vrienden$ was' in Aegypte 'gebruikelijk. - Hétwerd-voor eene eer gerekend, welke men de overledenen aan deed, en het kostteI a veel  120 de geschiedenis veel gelei. Volgens dat gebruik, belastte Jozef zijnen knechten, die dat werk verftonden, dat zij Jakob's ligebaara op de kostelijklte en beste wijze moesten balfemen, zo als dat genoemd wordt. Ook was het, in dit geval, zeer noodig, Jakob's ligchaam voor verrotting te bewaaren , omdat men daar mede nog naar Kanaan moest reizen. Kootje. Maar hoe gefchiedde dat balfemen toch eigenlijk Meester? Mr. Dat gefchiedde ten naasten bij aldus: het ligchaam werd van binnen fchoon gemaakt en opgevuld met verfcheidene kostbaare fpecerijen. Daarna werd hetzelve van buiten, wel dertig dagen lanrr, gezalfd of beflreken met eene fijne Olie, Ceder-olie geheten; of, het ligchaam werd ook nog wel langer tijd in falpeter gelegd. Eindelijk moest het nog weder afgewasfehen, en geheel bewonden worden met fijn linnen, 't welk met gom werd beftreken. Dan geleek het een uitgedroogd menschjen; doch, die den overledenen gekend hadden, konden, veele jaaren daarna, nog heel wel zien, wiens ligchaam het was. Zelfs heeft men, nog niet lang geleden, zulke gebalfemde lijken gevonden, uit die oude tijden, welken nog niet vergaan waren. Men noemt zulke gebalfemde ligchaamen gemeenelijk Mummies. Aan het lijk van vader Jakob was men veertig dagen met balfemen bezig. Toen werd hetzelve in eene kist gelegd, en bewaard. Jozef en zijne familie trokken ondertusfehen eene zwaaren rouw aan over hunnen Vader. De meesten Aegyptcnaars zelfs eerden den overledenen door eenen plegtigen rouw, geduurende zeventig dagen. Langer rouwden üe ÏMWOOaers van Aegypte wver niemand. — Na  VAN JOZEF. 131 Na die zeventig dagen bleef Jozef, echter, nog in den rouw, en mogt daarom , volgens een gebruik van die tijden, niet bij Farao komen: Hij liet, dus, door goede vrienden, den ^Koning bericht geeven van zijne belofte en zijnen eed, aan zijnen vader gedaan, wegens het begraaven van deszelfs ligchaam in het familie-graf bii Hebron; verzoekende op 't vriendlijkst verlof van Faraö om die begraafenis te mogen bijwoonen waarna hij weder in Aegypte zou komen. Keesje. Ik dacht in 't eerst half, dat Jozef vergat, wat zijn Vader hem belast had, toen Meester alleen vertelde van dat lange balfemen, en van het rouwen. Mn. Neen vast niet, Keesje ! Jozef deed zo als het een braaf zoon betaamt. Hij hield zijn woord, nu Vader dood was, net zo goed, als of die nog leefde. Hij wist wel, dat zijne belofte ook aan onzen Lieven Heer bekend was, en dat God de Heere nu toezag, of hij wel alles deed, waartoe hij zich had verbonden. Maar in die eerfte zeventig dagen van den rouw kon Jozef niet voeglijk naar Kanaan reizen: daarom duurde bet zo lang, éér hij aan Faraö vraagde, om jakob te gaan begraaven. De Koning hond geredelijk toe, dat zijn Jozef, Stijn gunsteling, aan den laatften wil van Vader jakob, volgens belofte, voldeed. Welhaast begon toen de groote optogt deezer merkwaardige btgraafenis. Jozef en alle zijne broeders, met hunne vrouwen en grootfte kinderen, reisden met het lijk naar Kanaan. De kleine kindertjes alleen, bleven in Cojen, met de knechten cn meiden bij het vee. Alle de anderen vertrokken. Zelfs de voornaamfte hovelingen van Faraö, en de grootfte Ambtenaaren van Aegypte gingen ook mede, om den Va,-E G F. 5'CiHI E B ï N I S hunnen Regent ter narde te bentellen. Met veele wagens en mannen ve paard daarbij, maak. te dit gezelfehap-de-vertooning van een groot Jeger, en reisde aldus lieel deftig, voort. — 'Zo kwamen zij in Koncnln, en bielden ftil op eene vlakte niet beef verre van Il-.-.hran, Daar., betoonden zij allen, zeven dagen lam?, hunne droefheid over jakob door allerlei plegti»' ge tekenen , dour kleding, houding en getprekken, zo.als toen gebruikelijk was; Deeze openlijke betooning wa;S, echter,. mecr,d.:n- gemeen i groot en piegtig, zo dat de menfehjen, die rondom die .vlakte'in Kanaan woonden» daarvan', met verwondering regen maikanderen Ipraken, ja zelfs, enkel om dit voorval, die.-, plaats den naam;gaven van Abel miuraïm, dat is: Rowv der Aegyptenauren. Alle deeze (taatfiën en omflag was heel nuttig, om veel te doen denken aan Jakob, die een' .-zeer wijs en Godvreezend. man: was geweest, zodat zijn voorbeeld en onderwijzingen in eerbiedige gedachteuis moesten., blijven. -.- Ma die fhatelijke ■ rouwklagte, nu, vervolg- • de ons. reisgezelfchap zijnen 'weg naar het grafi van 'Abraham cn Izadk, 't geen nu oi>k het 'graf, varr Jakob zou worden. Nauwkeurig bcgroe-. ven zij den vroome-n man, volgens zijne la'atlte. bevelen a in de.- fpelonk tegen over het bosch i 2/qtyre. ■ 'jozef zag toen,- met een.-hik genoegen i en veele aandoeniu&en, die landltreek 'nog eens-; rond, en herinnerde zich de plaatfen daar hij.i als een kind gefpceld , cn als een jongeling had gewandeld, >, . ■ ■ Toenkcerden zij,gezamenlijk, riwAegyptete~ ■ rug; ipreekende, onderweg,:.nog geduurig vanden braaven man, aan wiens lii-qmum zrj nude.u Iaacltvjn p.ligt; hadden volbragt.' Zo kwamen tl -zij i  va n jozef. I23 zij weêr 't huis', ieder bij de zijnen, en: aan de bezigheden van zijn beroep. Hierbij zullen wij het, voor deeze réis, nu. laaten,- niijnè-kind'cren! onze j'ozefhec£tmi géén vader of' moeder meer. Ik .wil niet hoopon,dat gijbeden in lang daarin naar hem zuk gelijken. Jk' wen.sch, dat gij uwe lieve ouders nog heel veele jaaren moogt behouden. Maar, eindelijk moeten zij doch ziek - worden en fterven.' Doet uw best, om het, van nu af, zo rnet hun tc maaken, dat gij 'er dan met genoegen aan kunt denken. -Tracht ook dan nog onthouden tc hebben,, hoe minzaam Jozef zijnen zieken vader oppaste,, hoe eerbiedig bij luiste;de naar de laatfte verzoeken en bevelen van den ftcrvenden jakob, en hoe trouw hij naderhand al-, les deed,-wat hem belast was, en wat hij beloofd had.. Volgt dan, ook hierin, het voorbeeld van Jozef, en onze Lieve Heer zal u daarvoor liefhebben en beloonen. TWAALFDE AVOND. Gen. L: 14. enz. a . ,Mr. Nu moet ik u vertellen, Kinderen! wat 'er voorviel tusfehen jozef en zijne brOe* (Iers, toen zij met malkanderen weêr in Aegypte waren gekomen, naI het begraaven van vutter Jakob. o sur vlöo 1 -De oudfte..broeders, dan, die Jozef weleer mishandeid en verkocht hadden, maakten zich daarover op nieuw zeer vérlegen-, nu vader dood .was. Zij dachten: „ rnisfehien durfde \,f jozef, 'ons geen;.kwaad doen, uit vrees voor ■iy vlader:, za lang die leefde.».maar*, nu 3.ai hij. I 4 „ ons  124 DE GESCHIEDENIS ons ftraïïen voor alles, wat hij van ons gele„ tien heeft. Nu zal hij ons haiten en vervoïn gen!" Jansje. Foei, dachten zij dat! geloofden zij aan met, aat jozef nun anes van narren vergefven had? Keesje. We!, dat was recht lelijk! meenden zij, dat Jozef zich zo ve^le jaaren vriendelijk kon aanftellen, en wedjjzen toch inwendig nijdig? Mr. Zekerlijk was het lang niet mooi van de broeders, dat zij zoijsveimg vertrouwen m Jozef helden. Het was nu, immers, al meêr dan zeventien ja|ren geleden, dat hij hen alles recht hartelijk vergeèven had; en federt hadden zij duizenden blijken van jozefs liefde in Gofen genoten : hij had hen gefp>jsd eji verzorgd. Zij verongelijkten hem door deeze hechte gedachten. Kootje. Wel ja; men zou zeggen; hoe kwamen zij aan dien ifival en die bevreesdheid? Mr. Dat begrijp ik aldus, Kootje! Menfehen, die een groot kwaad gedaan hebben, behouden, al hun'leven lang, eenige ongerustheid. Bij elke gelegenheid denken zij weêr aan hunne oude misdaad, en, al is die lang vergeevei, zo blijven zij nog altoos bang, en kunnen niet recht vergenoegd en inwendig gerust worden, al gaathet hun nog zo wel voor het uiterlijke. Zo was het ook met de broeders, die onzen Jozef verkocht hadden. Nu vader gettorven was, werden zij weder bang voor hunnen besten broeder. Ook waren zij wel wat verbeterd; maar nog 2u!ke braave menfehen niet geworden als Jozef. Zij dachten, dus: „ als wij in zijne plaats watt ren t zouden wij nu onze Hechte broeders „ wel  VAN JOZEF» J3J* „ wel vinden!" En, toen ging het hun volgens het fpreekwoord ; „ zo als de waardis vertrouwt „ hij de gasten:" zo als zij mislchien doen zouden, verwagtten zij nok, dat jozef doen zou. Zij konden niet recht gelooven, dat hij altoos even minzaam en vergeeflijk zou blijven; zij hadden te weinig begrip van waare Godvrucht en zachtmoedigheid. Zo kwamen zij aan die vrees voor jozef. Luistert nu eens wat zij dceden, om zich uit die verlegenheid te redden. Zij zonden eenige bekende perfoonen naar den Heer van Aegypte, met deeze boodfehap! ,, uw overledene Vader ,, heeft, kort vóór zijn dood, ons belast, uit „ zijnen naam, u vriendelijk te verzoek n, dat ,, gij de misdaaden van uwe broeders toch „ wilt blijven vergeèven, en hen verder wilt „ lief hebben en verzorgen." De goede jozef dacht federt lange niet meêr, aan" t: geen hij van zijne broeders geleden had. Hij dacht aan geene wraakneeming ; maar beminde hen oprecht. Dit verzoek, uit naam van zijn' Vader, trof hem zo, dat hij fchreiën moest van aandoening. Kaatje. En, was het in ernst waar, dat Jakob, vóór zijn derven, delze boodfehap aan die menlchen gegeaven had? Mr. Dat denk ik niet, Kaatje! de oude, braave, man vertiouwde veel betere dingen van zijnen Jozef: hij kan die vrees niet gehad hebben. Ook had hij tegen Jozef daarvan nooit gefproken, 't geen hij anders wel zou gedaan hebben. De broeders bedachten dit maar uit veilegenheid, en dat was ook niet best van hen; want, al is men nog zo verlegen , moet men echter, nooit leugens bedenken, om zich te redden. I 5 Jozef  lïö DJ5 GESCHIEDENIS Jozef wilde dit niet eens onderzoeken. Hij was ook niet knorrig* over de kwaade. gedachten, welke zijne broeders» zonder reden, van hem hadden. Alleen uit medelijden met hun moest hij fchreicu bij deeze onverwagte boodfehap. Mietje. Maakte Jozef zijne broeders toen ook niet gaauw weêr gerust? Mr. J>at wenschte hij, bij de eerde gelegenheid, te doen,; cn die gelegenheid kwam ook fchiclijk. De bevreesde broeders 'reisden naar de Stad On, en. kwamen zelf bij Jozef, even bang en even onderdaanig, als toen zij hem voor 't eerst weêr zagen. Zij wierpen zich op nieuw voor hem neder, zeggende: „ Zie, ,i wij zijn. uwe knechten! gij kunt net ons lee- ven naar uw welgevallen. Wij zullen uw Jozef kon het naauwlijks uitftaan, dat zijne eigene, zijne oudfte, broeders daar weder zo bevreesd voor hem op den grond lagen. Oogenbliklijk deed hij hen opftaan, en riep hen toe, met tniancn in zijne vriendelijke oogen: ,, vreest • „ toch niet, mijne waarde broeders! u te ftraf„ fen voor uw misdrijf lust mij geenszins, en ,, komt. ook aan niemand toe, dan alieL-ii aan. „ God, bij wien ik hoop, dat gijlieden verge-, ving hebt gevonden. Gij hebt wel kwaad ;tegen mij gedacht; maar, de Heere heeft djat ,, alles ten goede beüuurd,: om de inwooners „ van Aegyfte en onze geheele familie uit den „ hongersnood te redden en m het leven te be„ houden. Dit hebt gij gezien; denkt daar op „ nieuw aan; let op Gods alwijze beftuuring, ,, cn vreest no,cit w eer voor mij., Ik zal zo lang ik leef ujieden weldoen, cn zelfs voor- uwe „ Rieme runaenjes zorgen. ■ '• •} r Kris-  van j o z e t. 12? * Krisje. Die goede Jozef is toch altoos dezelfde; altoos even lief eri vergeeflijk! Als de broeders nu wantrouwig blijven, dan raag ik hen nooit weêr lijden! Mr. Dat zou ook met reden zijn, Krisje', jozef toonde, dat hij nog even zo dacht, als vóór zeventien jaaren. Hij gaf hun de Iterkite bewijzen van oprechte vergiffenis en beflenpige liefde. Zijne broeders waren ook zo ongcloovig en kwaaddenkend niet, dat zij hem nu nog mistrouwden. Zeer aangedaan, vertroost en bemoedigd, keerden zij naar Gofen terug: terwijl zij jozef overal prezen, en voor hunnen \ ■■eidoener, erkenden. Ik twijfel ook niet, of zij. zullen, door dit alles, meêr en meêr tot naardenken zijn gekomen, -en nog geduurig betera menfehen zijn geworden. Geduurende zeer veele jaaren, leefden de kinderen van jakob aldus in vroede en vooripoea, zonder dat hun iets heel merkwaardigs overkwam. De familie werd onderuisfchcn buitengemeen groot. Jozef werd niet- alleen grootvader; maar zcils overgrootvader. Als een recht kindervriend , 1'peeide Hij met Manasjes kleinkinderen op zijnen fchoot, en droeg 'l- ü>p zijne armen. Ook was hij de geiiefde oom en oudoom van de kinderen en kindskindereu zijner broeders. Nooit kwam hij in het land Gyen, of 'er was eene algemeene vreugde: nooit moest hij weder naar de Stad, of men wenschte, uat hij fpoedig weder mogt komen, — Zo-genoot de Godvreczende Jozef het.groot genoegen van wel te doen, en bemind te worden, tot m den ouderdom van honderd en tien jaaren. Heintje, . En, wat gebeurde 'er toen? Ik hoop immers., niet, dat hn nu al derft! J,i"liEx j E, Och, dat zóu mij ouk ipijten! Ik I Wuu.  128 BE GESCHIEDENIS wou liever, dat hij ten minften zo oud werd als Jakob. Mr. Ja, kinderen! ik moet het zeggen. Toen zag men de krachten van jozcf bezwijken, en vreesde, met reden, hem fpoedig te zullen verliezen. Hij zelve gevoelde ook duidelijk, dat hij welhaast uit deeze waereld moest hebeiden. Daarom riep hij zijne broeders, zo veelen 'er toen nog leefden, bii zich, en zeide: ik ,, gaa nu fterven, en zal voor ulieden niet meêr „ kunnen zorgen. Maar, God de Heere blijft „ bij u. Die zal u, of uwe kinderen, eens we„ derbrengen in het land Kanaan, zo als aan Abraham, aan Jzaaken aan onzen Vader Jakob „ beloofd is. Dit zal zekerlijk gebeuren; daaraan „ twijfel ik geerszins. — Maar, als gij, of uwe „ zoonen, dan Aegypte verlaaten, neemt dan „ mijn ligchaam met u, en begraaft hetzelve bij „ onze voorouders, in dat beloofde land. Zweert mij plegtig, broeders! dat gij hiervoor zult „ zorgen, eü maaken, dat uwe kinderen het, „ na uwen dood, ook nog onthouden." Koot je. Datwasomtrenthetzelfde, als'tgeen Jakob zeide, toen hij zou fterven: niet waarMetster? Mr. Ja, Kootje! Alle die vroome mannen, Abraham, Izadk, Jakob en Jozef zijn geftorven in het vast vertrouwen op Gods belofte, dat hunne nakomelingen geheel Kanaan zouden overwinnen cn bezitten. Niemand van hen zag iets daarvan gebeuren, jozef heeft ook, denkelijk, inperfoon, geene nieuwe toezegging daaromtrent van onzen Lieven Heer ontvangen; maar hij geloofde het evenwel, omdat God de Heere het weieêr. beloofd had. Dat was heel braaf van hem. Zo moeten wij ook doen, als wij verneemen , dat God iets 'beloofd heeft. Krisje. Maar, Moester! dat gebeurt, immers,  van j 0 z e f. 129 mers, nu ao niet meêr. Of fpreekt onze Lieve Heer nu nog wel met de menfehen, net als in die oude tijden? Mr. Neen, Krisje! maar, dat is ook nu niet meêr nolisr, zoals het toen was. In die tijden van Abraham, Izaak, Jakob en Jozef, ja zelfs nog lang daarna, hadden de menfehen geen boek, waaruit zij konden Jeeren, wat God hebben wilde, en wat hun beloofd werd. 'Er was toen nog geen Bybel in de waereld. Daarom werden de menfehen toen op eene bijzondere wijze onderwezen. Maar, bij ons komt dat niet meêr te pas. Wij hebben den geheelen Bybel, om in te leezen. Daarin kunnen wij alles vinden, wat wij moeten weeten; en, 't geen onze Lieve Heer in die Heilige Schrift aan alle menfehen belooft, dat moeten wij net zo aanzien , en net zo gelooven, als of het in perfoon zo aanftonds bijzonderlijk was toegezegd. Op deeze wijze kunnen wij onzen Jozef naarvolgen in het vertrouwen op God, en in het gelooven van dingen, die wij niet zien, die te voreff beloofd zijn, en naderhand eerst zullen gebeuren. Omdat Jozef, nu, vast vertrouwde, dat zijn geflacht weder in 't land Kanaan zou komen, wilde hij zijn ligchaam daar ook begraaven hebben. Doch, hij begeerde niet, dat de broeders hetzelve, voort na zijnen dood, derwaards zouden brengen, 't Was hem genoeg, als zij hechts beloofden, zorg te draagen, dat zijn lijk medegenomen werd door hen of hunne kinderen, wanneer zij vertrokken. De broeders namen dit aan, en verbonden zich daartoe met eenen plegtigen eed. Daarop gefchiedde het aflcheid neemen en zegenen, omtrent zo als bij het fterven van Jakob, cn, na dit alles, gaf orue Jozef dty geest»  f*S D E GESCHIEDENIS geest , op eene heel zachte en Godvreezendi TaNTJE. Och, nu is Jozef ook dood, ei onze vertelling is uit! . Kaa t j e. Wel, dat is ook fclnehjk! Ik ha< gehoopt, 'dat Meester nog wel zes avonden va: hem verte'd zou hebben. H r tnt je. Maar, heeft Meester ook nog iet ver",ce'en'2 Wij willen alles gaarne hooren. jVIr.' Neen, Kinderen! ik heb niets overge fla«en,'' zo veel ik weet. Jozef leefde na jakob' dood nog net vier en vijftig jaaren; maar, va plles, wat 'cr in dien tijd voorviel, haat hef weinic in den Jhbel. Daarom is mijn verhaal n fpoechVcr'ten einde dan gij verwagttc. Als £ gtè wat ouder zijt, moet gij alles eens nalei zen in de Heilige Schrift, en zeggen mij dan of ik iets vergeeten- heb. K o ot- j e. Maar, vertel ons ten minsten noc Meester:' 'of de vrienden van Jozef niet heel '^ dr«efd Waren, toen hij geftorven was? ' WR. < 6 !a, de droefheid over het fterven v: °~G?c?'was-groot en algemeen. De-broeders', d hem overleefden , beweenden hem als hunnc lieffi.cn broeder , en hunnen besten vriend. 2 dachten' nog met veele aandoening aan sijne o verdiend* goedheid jegens, hen. Alle de kind re-i vrar-gden heel treurig naar Grootvader Oom/diezo lief met hen plag te fpcelen, > die hun altoos zo veel plaizier aandeed. \ befchreiden, met hunne-ouders , zijnen doe De inwooners van ■■Aegypte betreurden ook luren wei doener, den bra^ven, menschlievende cerbjk'en Regent, die voor hun gezorgd hl als eên liefhebbend Vader, en die nu fed tagtig ja*ren ten nutte van het ganfche lai onvermoeid had gearbeid. K E11  * & n jozef. I33 1 Keesje. Tachtig jaaren! was hij al zo lamr IHeer van Aegypte geweest? 0 . Kootje. Wel ja, Kees! hij was immers, -dertig jaaren oud, toen Faraö hem uit de gevangenis liet haaien, en tot Regent aanftelcie: •nu,- dertig cn tagtig, of tag'tig en dertig maaken juist honderd tien jaaren, en zo oud Mraj J^zefr toen hij ftierf. Mr. Recht, Kootje! zo wilde 'ik het ook uitgeüji'erd hebben. — Nu.heb ik nog maar alleen te vertellen, dat de broeders van jozef Zijn ligchaam lieten balfemen, zo als ook gefched was aan het lijk van Vader Jakob, en dat men daarna hetzelve in een kist bewaarde. Krisje. En, toen jozefs broeders naderhand uit Aegypte naar Kanaan trokken, namen zij toen zijn ligchaam ook mede, zo als zij beloofd hadden, of vergaten zij dat? Mr.■ 'jozefs broeders beleefden dat niet, Krisje! want bet duurde nog wel 'twee 'heele eeuwen, dat zij in Gofen woonden, zo als ik gister avond zeide. Ma» hunne nakomelingen ra-gaten, evenwel, niet, het lijk met zich te ïeemen, zo als zij weêr aan hunne Vaders beoofd hadden. Toen zij, nu, eindelijk in het geloofde land kwamen, begroeven zij het lio-, :haam van onzen jozefs niet verre van óiec/iem. Nu is onze gefchiedenis uit, mijne -Kinderen ' leg mij nu eens, Keesje.'- hoe de vertelling vari foe.ef u bevallen is. Keesje. Allerbest, Meester! Ik heb 'er 'eel plaizier in gehad, en 't heeft mij in- 't "eleel niet verveeld, , ö Mr. Wel, dat haat mij goed aan! Gij ver/agtte dat zo niet, Kees.' toen ik dit verhaal egon. Weet gij nog wel , waarom gij toen acht, dat het met mooi kon weczen? K e e si  13a PB GESCHIEDENIS Keesje. Ja, Messter! omdat het uit den Bybel was. Mr. Juist! Nu hebt gij dan gehoord, welk eene fchoone en leerzaame gefchiedenis in den Bybel haat. Zodanige zijn daarin nog veel meer te vinden, ja zelfs nog veel gewigtiger verhaalen voor u, als gij wat grooter zijt. Dat moet gij onthouden, cn dan vlijtig in de Heilige Schrift gaan leezen. Kaatje. Ik kan mij nog niet verbeelden, dat onze goede jozef nu dood is. Geduurig denk ik, dat wij morgen avond weêr van hem zullen hooren. Mr. Ja, kind! zo gaat het. Wij waren al heel aan hem gewend, 't ls nu voor ons net als of hij van avond geftorven was; en, hoe magtig lang is hij in de daad nu reeds dood : geweest. Kaatje. Ja, dat kan ik niet uitreekenen! Mr. Het is nu (3534), drie duizend vijf-? honderd/jen vier en dertig jaaren geleden» dat jozifë&ÊtooTen werd, zo ais ik kan opmaaken uit QtffSp&he gefprek. Dat hij ftierf is honderd! en tien jaaien korter geleden, want zo oud is: hij geworden: wanneer'ik, nu, die honderd tien: van de C3.534f vijf en dertighonderd vier ent dertig aftrek, vind ik, dat hij nu al (3424) drie duizend' -vier honderd cn vier en twintig jaaren dood is geweest. Heintje. Wel fchrikkelijk, wat is dat een lange tijd! Mr. Maar, wat denkt gij nu, Kinderen! zou jozef federt alle die duizenden van jaarcr geheel weg zijn, zodat 'er nergens iets van hen over is, net ais of 'er nooit geen jozef gewees was: en, als wij fterven, zouden wij dan ook z<: gansch en al te niet rsaken, ais of wij nooit geJeefdhaüden? 1 MiexJ  VA N TO Z EF. T-"» J o.y ■ Mietje. Wel, dat zou naar zijn. Heintje. Dat gebeurt ook niet, denk ik: Meester heeft, immers, verteld, dat 'er voor de goede menfehen nog een beter leven vol^t na dit leven. Kaatje, ö Ja! daar zal Jozef nu ook wezen! Mr. Zekerlijk, mijne Kinderen! voor alle vroome en Godvreezende menfehen volgt 110" een beter leven, na den dood. Zij komen dan m den Hemel, en zijn onbegrijpelijk gelukkig, zonder dat zij ooit weêr fterven. Abraham, die een vriend Gods wordt genoemd, de eerwaardige lzaak, de vroome jakob en onze goede Jozef zijn nu reeds in dat betere leven, om Jaar ahoos te blijven. En, als'wij ons ook reduung toeleggen om deugdzaam en Godvruchtig te worden, zo als dat in den Bybel naier word aangewezen, dan komen wij altemaal iens bij hen in den Hemel, in die plaats van mbedenkelijke zaligheid. Denkt eens na, lie/e Kinderen! welk een geluk dat voor ons zou veezen. Dit geheele leven op aarde is daarbij net te vergelijken; want het is zeer onzeker, eer kort en onvolmaakt. Niemand van ons zal o oud worden als Jozef, en denkelijk niet half p oud als Abraham. Als gij oud wordt, ben .lo* •■ 7. ~-ï^v "> m»-<- « iiicl weiver, [at gij allen mij zult overleeven. Dit tijdejjik leven is- derhalven, zo als vader Jakob zei|e, met anders, dan eene reis naar den Hemel. fUistert daarom aandachtig toe in de Kerk. lp opmerkzaam bij de lesfen over den GodsiJenst; geeft acht op uwe gebeden, en vraagt jkwijls aan braave menfehen, wat gij doen , loet om onzen Lieven Heer te behaagen. En, P gy ouder wordt, leest dan veel, en zeer K  134 DE GES-CHIETiENIS VAN JOZEF. oplettend, in den Bijbel. Zoekt daarin vlijtig hoe God de Heere wil, dat gij denkt en fpreek en handelt. Bidt onzen goeden God teeds, da Hij u genadig zij, u bcwaare voor kwaad, e u helpe in het goede. Dan zal het ook met u allen wel gelukken dan zullen wij , hoop en wensch >k, naa dit It ven, malkanderen gelukkig wederzien, m de: Hem.1, bij onzen Jozef en bij alle goede metlchin, om tc famcu, voor altoos, gelukkig e. dankbaar te lepven. 2 EINDE.