TA EL KUNDIGE MENGELINGEN- Uitgegeven onder de Zinfpreuk: Linguas Vatriae Excolendi Amork. No. L INHOUD. Inleiding - Bladz. i Onderzoek over de oude woorden gere, g he re, en gh ere - - - ii Over het oude eren - - - - 30 Over het woord wijch - - - - 42 Over dc woorden werSCap en werscappen 49 Over het woord minne - 5$ Over het woord degen - - - 62 Dichtftukjen - - - - 72 Verhandeling over de ovcrblijffels der Ge- tifchc tael, uit het latijn vertaeld. {hier van het vervolg in No. II.) - - - - 77 NB. De Plaet N". 1. moet ingevoegd worden tegen over bladz. 84. r>e ktttkies moeten ingermcid en niet doorgeftoken worden. ■ , . ... , — . „ ,. _ _ j_ Te L E T D E N, Bij FRANS de DOES, P. Z. mdcclxxxi,  A E N DEN LEZER. J\lfchoon wij ons eigenlijk niet hebben toe geleid om in onze Stukjes, het een of ander tot de Dichtkunde betreklijk , of wel eenige Dichtfiukjes den Lezer aentebieden , en om die reden ook alleen ons werk genoemd hebben Taalkundige Mengelingen, kondemve echter niet nalaten het ingevoegd Dichtff uk jen, door enen onzer goede vrienden onder 't drukken ons toegezonden, met verzoek om het zelve hier te plaetzen, den Lezer mede te deelen. Echter zullen wij niet gehouden zijn om deze reden in het vervolg den Lezer eenige Dichtfiukjes mede te delen. Dit wilden wij den lezer voor af berichten , omdat in onze inleiding, van geneplaetzing van Dichtfiukjes gewag gemaakt wordt. Ook hebben wy hier in gevoegt zekere Taelkundige Verhandeling over de Overblyffels der Gctifche Tael, in den Jaere 1758. te Upfal door een' A. Malmenius in 't Latijn uitgegeven, welke wij om der-, zelver inhoud en zeldzaemhcid in onze taele overgezet , cn dus der vergetelheid onttrokken hebben, hopende dat het den Lezer niet onaangenaem zijn zal, en, 't geen ons oogmerk is , tot eenige vermeerdering der kennisfe , en lust tot onderzoeking van onze verwantfehapte talen mach pekken,  Indien enige Liefhebbers der Nederduitfche Taelkunde, ons iets van hunnen arbeid willen mededelen, verzoeken wij hun hetzelve aan onzen Boekverkoper Franco toe te zenden.  Bij den Drukker deezes worden de volgende Nieuwe Werken uitgegeeven. ■ gattaéijke Historie voor Kinderen, gedeeltelik ingericht naar de Uitgaaven van rge°,eeJteJlJk aanmerkelijkverbeterd!veZerderd;n;eL^F zaam geheel veranderd, en voor de Nederland" fche Kinderen tot de voornaamfte Ot^rZ^en gevoerde Konsplaaten /doodden rtm'4" ~ MUIJS > als meede de Tijtel-nWn in u de Deelen. de Prijs is . " V00r aJ,e J ƒ 2 — 12 — o Het geheele Werk compleet befbnnd^ fn o als mede: Inleiding tot de Kennis der Natuurlijke Wiis- de Jurste en Voornaamste Grondregels van de Proefondervindelijke Natuurkunde bij wijze vin ee meenzame Gefprekken voorgedraagt kun-" nende tevens dienen, als een handlffdinge "t grondige bevatting van veele zaaken, van Jeï Heer P/T^ ^ van den Eenv. Weer ƒ. £ gefprooken wordt, door !fVSDRE ^ M' PhiL Doct' Medelid VZ het Frovinciaale Gen. te Utrecht, van de Cor resp. Societijt is 'sHage enz., in groot Octavo met noodige Afbeeldingen. ë '  TAELKUNDIGE MENGELINGEN. INLEIDING. J~Jet is ene onbetwistbare waerheid, dat de beoeffening onzer moedertale allernoodzakelijkst zij, daer de tael zeer veel invloed op onze wijxe van denken heeft; en dus zal derEelver befchaving en uitbreiding veel toebrengen tot de juiste vorming, nette onderfcheiding en klare uitdrukking van onze denkbeelden en tot de wenfchelijke vermeerdering onzer kundigheden («), en dierhalven zal, of door derzelver verwaerlozing, of door derzelver beoeffening, ons, en onzer medeburgeren geluk grootlijks of vermeerderd of verminderd worden. En is dit zo ! welk liefhebber van geleerdheid zal een ogenblik aer» felen, om ook hier in zijnen plicht te betrachten; (a) Voorbei', voor het I. Deel der werken van de Maetfehapp. der Nederl. Lettsfk. te Leydert, A  a INLEIDING. ten; het betaemt dierhalven eiken Nederlander zich op de beoeffening zijner moedertael toe te leggen, en zijnen arbeid aen ene zo nuttige en voordelige wetenfchap te belleden; ja bijzonder moeten wij ons op de beoeffening onzer moedertael toeleggen , en dit is ons hierom te noodzakelijker, om dat onze tael meer dan enige andere in verval geraekt is, veroorzaekt door dien dezelve ons in onze jeugt nimmer regelmatig geleerd, en hier door bij de meeften buiten alle regelmaet gebruikt wordt, en dus kan men ligt begrijpen, is zij ook van haeren ouden luifter geheel en al beroofd. Het is te beklagen, dat, niet tegenftaende wij in ons vaderland mannen van beproefde kundigheid en doordringend oordeel gehadt hebben, die zich toegeleid hebben , om den Nederlander zijne tael zuiver te doen fprcken en fchrijven, dezelve echter noch zo gebrekkig bij de meeften gebruikt wordt. Velen zijn 'er die niet weten, dat onze tael tot zulk een verval geraekt is, anderen wederom verbeelden zich, dat ieder Nederlander het Neêrduitsch kan, zommigen integendeel zijn overtuigd, dat zij gene rechte kennis van hunne moedertael hebben, maer achten het der jnoeite niet waerdig zich ene meerdere kundigheid in dezelve te verfchaffen, zo vindt men ook zulken die het enig hulp-  INLEIDING. 3 hulpmiddel, dat ons om goed en zuiver Neêrduitsch te leren, overig is, niet bij de hand vatten, ik wil hier mede zeggen, die zich niet op de kennis der oude Nederduitfche Tale toeleggen, dewijl zij zich verbeelden dat het genoeg zij, zo zij maer weten, hoe men heden gewoon is te fchrijven, en dat het hun niet raekt, hoe de ouden (die juist de . tael zuiver en regelmatig gebruikten) fchreven en fpraken. Maer zij, die aldus redeneren , dwalen uit onkunde, niet wetende, dat tusfchen oud en nieuw Neêrduitsch een zo verbazend groot onderfcheid is, dat zo zuiver en regelmatig als de ouden de tael gebruikten » zo verbasterd en buiten alle orde en regelmaet dezelve thans bij ons gebruikt wordt, willenwe dus de vereischte kundigheid tot het regelmatig gebruik onzer tale bekomen, wij zullen dezelve uit de fchriften der ouden moeten verkrijgen, dus zal een ieder ook ligt begrijpen , dat, zo men regelmatig fchrijven wil, het niet genoeg zij te weten, hoe men heden fchrijft, maer hoe men fqhrijven moet, en dit kunnenwe nimmer weten, ten zij wij ene genoegzame kennis onzer oude tale hebben verkregen, zij doch is alleen in ftaet om ons zuiver Neêrduitsch te leren. Hoort hier den groten Huydecoper (£), daer hij zegt: » geeg (b) In zijnen brief wegens den Abl. Abf. bl. 38. A 2  4 INLEIDING. „ geen mensch ter werreld, hoe fchrander „ van geest en oordeel, kan over taal en taal„ eigen vonnisfen, die niet met aandacht „ heeft onderzocht, niet alleen hoe men nu» „ fpreekt en fchrijft, maar hoe de Ouden ge„ woon waaren te fchrijven. Wat heerlijke „ Ideën men bij zich zeiven kanmaaken, wat „ verheven denkbeelden men in zijne harsfens „ kan vormen; de eigenfchap- eener taaie is „ niet te leeren dan uit boeken, ja uit veele „ boeken, onderling tegen eikanderen verge„ leeken." Hetzelfde lerenwe bij Ten Kate (c) , die van oordeel was, dat „ zonder kennisfe van de oudheid geen goede grondflag tot Opbouw onzer tale te leggen was." Tweledig zal liet voordeel zijn, dat wij uit de beoeffening dér oude tale trekken kunnen. Eerllelijk lerenwe de echte betekenis van vele nu verouderde woorden enfpreekwijxen, welke bij de ouden in gebruik geweest^ en nu geheel en al in onbruik zijn, en daer door bij de meeften niet meer verftaen worden; dit voordeel zal ook zeer aenmerkelijk zijn, want hoe menigmael kan het niet gebeuren, dat men het een of ander oud ftuk, tot verftand der hiftorie van ons land dienftig, of ORï <<0 Gemeenf. tusfcn de Gott. en Nederd. Spraelie, bl. 3. *  INLEIDING. 5 om in ene andere wetenfchap enig licht bij te zetten, nodig heeft, wat gevolg zal dan ene verwaerlozing der oude Neérduitfche tale hebben ? dit namelijk, dat zo niet het gehele ftuk, ten minden een groot gedeelte van het zelve van geen het minfte nut zijn zal, hoe veel licht dit oude ftuk ons anders in die zaek, welke wij onderzoeken willen, hadt kunnen bijzetten, en de enige oorzaek, dat wij van het nut, dat anders uit dit oude ftuk te halen was , verftoken blijven, is .dat wij die oudduitfche woorden en fpreekwijzen, welke nu in onbruik geraekt zijn, niet meer verftaen. Wij moeten ons dus noodzakelijk toeleggen om die verouderde woorden onzer tael mede te verftaen, en vele zulke woorden zijn 'er bij de ouden voor handen, die men nu nimmermeer gebruikt, of bij een' enigen fchrijver leest; want de talen zijn aen grote veranderingen bloot gcfteld, vele woorden verouderen, in welker plaets wederom anderen van dezelfde betekenis aengenomen worden en algemeen in gebruik raken, dit is reeds te recht aengejnerkt door horatius (d): Vt filvis folia prïvos mutantnr in amws; Prima cadunt: ita verbcrum vetus interit aetas, Et iuvenum ritu florent modo nata vigentque. huyde- (J; De Art. Poet. vs. 60. feqq. A 3  6" INLEIDING, jiuydecoper vertaelt deze woorden aldus: Gelijk ah jaarlijks valt het dorre loof in 't woud En plaats maakt voor het nieuw; zo wisfelt ook een oud En afgefleeten tal van woorden zijne flede Aan nieuwen, die 't gebruik allengs uitbotten deede. Het nut dat wij in de twede plaets uit de beoeffening der oude Neêrduitfche tale hebben zullen, zal hier in beflaen, dat wij heden goed en zuiver Neêrduitsch leren fchrijven; het is al mede ene onbetwistbare waerheid, dat onze tael meer dan enige andere verward is, dat wij maer al te ver van de geregelde fchrijfwijze onzer voorouderen zijn afgeweken, ja van alle hunne taelwetten. Zij, die Huydecoper's Proeve gelezen hebben, weten in welken tijd dit onheil onzer tale overgekomen is; voor min geoeffenden echter zuilenwe dit tijdftip hier bepalen, op dat zij weten zouden welke fchriften men onder die ouden, waer in onze tael zuiver gefchreven is, Hellen moet. Het is allen bekend welke onheilen de Oorlog, die wrede en alJesvernielende tijran, in een land te weeg brengt, hoe hij de vrijheid bedwingt, de zeden bederft, de wetten vertreet, de tael verbastert, en even dit ongeval is het dat onzer tale tot zulk een groot nadeel  INLEIDING. 7 deel verflrekte. De grote Huydecoper (e) leert ons, dat, zedert de Hertog van Alva in Nederland de wreedfte en eislijkfte verwoestingen aenrichte, alle Land- en Kerkwetten niet alleen, maer ook, ('t welk hij als een noodzakelijk gevolg fielt) de Taelwetten 't onderfle boven gefmeten en verward zijn. Het voorbeeld dat Huydecoper tot bewijs, dat van dien tijd af ene, tot heden niet herftelde verwarring in de regelen onzer tale is ingeflopen,, bijbrengt, is een der klaerflen en volledigflen; te weten, het te voren regelmatig en gepast onderfcheid der woorden als en dan, en in tegendeel de fchandelijke verwaerlozing derzelver onderfcheiding na dien tijd ingeflopen, ten duidelijken blijke, dat zedert dien tijd de regelen onzer tale ene merkelijke verbastering ondergaen hebben; wij kunnen hier bijvoegen (om maer bij hetzelfde voorbeeld te blijven) dat het niet onderfcheiden der woorden als en dan zo algemeen de overhand heeft genomen, dat wij tot op den huidigen dag noch met dit evel befmet zijn. Een ieder die hier op acht wil flaen, zal door de dagelijkfche ondervinding hier van kunnen overtuigd worden. Het woord als, of bij (*) Proeve van Taal- en Dichtk. bf. 130. Zie ook de N. Bijdragen I. D. bl. 324. A4  * INLEIDING. bij verkorte uitfpraek as, is zo algemeen in tien mond van allen, dat het onderfcheid tusfchen als en dan in de gemene zamenleving nooit, durf ik zeggen, in acht genomen, en in het fchrijven zeer dikwils verzuimd wordt; ja, dat flerker is, het gaet thans zover, dat dit onderfcheid bij zommigen niet begrepen, bij anderen onkend wordt. Is het nu zo met ene enkele taelwet gelegen , hoe zal het met de anderen zijn ?"van zommigen is een fchijn of fchaduw overgebleven, maer de meeften zijn geheel in onbruik geraekt; te recht heeft dus Huydecoper gezeid, dat van dien tijd ene halftarrige en bijna onoverwinlijke verwarring in de regelen onzer tale is ingeflopen; wij zouden dit met andere voorbeelden kunnen bewijzen, maer zullen ons liever noch kortelijk bezig houden, met het enig middel dat tot herfteJ overig is', onzen lezer aentebieden. Om dan onzer tale weder haren ouden luifter bij te zetten, is ons maer een enig middel overig, dit namelijk, dat wij met aendacht ïezen, herlezen en gedurig onderzoeken de fchriften der ouden, die toch zo vele fchatkisten zijn, waer in onze moedertael zuiver en ongefchonden bewaerd wordt, en die onze fakkelen zijn waer aen wij heden onze lichten ontfteken moeten. Maer daer die  INLEIDING. 9 die fchriften der ouden, waer in onze moedertael bij uitftek zuiver gebruikt is, (uitgenomen weinigen, die door den druk gemeen gemaekt zijn) niet algemeen voor handen zijn, en dus bij allen niet kunnen worden nagezien, zo willen wij ook niet afzijn, om onzen lezer mede te delen dat geen, 't welk wij onder het lezen van die fchriften (ƒ), als dienftig tot opheldering onzer tale, hebben aengetekend , en bijzonder tot opheldering van zommige verouderde woorden, ons voornamelijk bepalende bij zulken die heden bij velen niet meer verflaen worden, welke nuttigheid wij reeds in de eerfle plaets, als voortvloeiende uit de kennis der oude Nederduitfche tale, hebben aengetekend, en den Nederlander deze verouderde woorden zijner tale te doen verflaen, zal ons voornaem oogmerk in dezen zijn. Ons voornemen is onzen arbqid bij kleine gedeeltens onzen Lezer aentebieden, zo toe zijn als tot ons gemak, daer wij alleen dien tijd, die ons van onze andere bezigheden overig GO Voornamelijk zulken, die door den druk niet zijn gemeen gemaekt, en waer van dus maer weinige aftchriften, die tot onzen tijd zijn overgebleven, voor handen zijn , onder dezen iielleu wij in de eerde plaets de fchriften van Jacob van Maerlant. AS  »o inleiding; cverigis, toe de taejoeffening kunnen befteden en kerom willen wij genen geflelden tijd bepalen, om een volgend ftukjen uit te «even. Dan wij verzoeken dat ons onze misHagen, die hier en daer mochten zijn ingeflopen vergeven worden, of met befcheidenheid onder het oog gebracht, daer wij genen lof begeren, ons voldaen rekenende,' zo maer iemand onzer Lezers enig nut tot meerder verte zijner moedertale uit onz.e aentekeningea zal bekomen hebben. ONDER.  ONDERZOEK over de oude woorden GERE, GHERE en GIIERE. \^ele oudduitfche woorden worden 'er gevonden, die de vroege Schrijvers in meer dan enen zin gebruikten, en daer die woorden in de fpelling niet verfchilden, kon het niet anders zijn, of 'er moeflen heden onder de Uitleggers gisfingen gemaekt worden welke de ware betekenis van deze of gene woorden zijn mochte, of zo zij te oordeelkundig waren, om iets, enkel op losfe gedachten en herfchenfchimmen berustende, hunnen Lezer mede te delen, dan had dit gebruik der ouden ten gevolge , dat den nakomeling de eigenlijke betekenis dier woorden duifter bleef; om dit mee een enkel voorbeeld te bewijzen, zal ik ene plaets uit M. Stoke hier aenhalen met de daer bij gevoegde aentekening van den Hr. Huydecoper. m. stoke fchreef V. B. vs. 329. Wort hi erre en feer ontdaen. dit erre fchrijft Huydecoper is volgends Alkemade verjïoort, en volgends Sebastiaen droeve, dat de uit-  12 TAELKUNDIGE uitlegging van Alkemade goed zij, bevestigt kiliaen, bij hem vindenwe Erre, Ira et Iratus, en op verfcheidene plaetzen komt het in dien zin voor, zo bij M. Stoke als bij andere Schrijvers van zijnen tijd; en Huydecoper Hele mede dat erre droevig betekent, onder anderen bij m. stoke II. B. vs. 920. Was hi erre, was hi blide. zo ook, zegt hij, vindt men droeve en erre bij dien zelfden Diehter V. 3. vs. 1145. volgends Huydecoper ene droefheid die geboren wordt uit gramfchap: men vindt al mede erre en gram bij maekiant Leven van den H. Francis* cus MS. Cap. II. vs/ 155. Ah die vader quam in 't lant En bi den fone niet ne vant Wen hi erre etqle gram. gram betekent mede droeve, zie Huydecoper's aentek. op M. Stoke VI. B. vs. 166. En wien is de verfchillende betekenis van het oude Dorper onbekend, het betekent enen landman, enen boer, en dikwils gebruikten het de ouden in de allervuilfle betekenisfen volgends Huydecoper's aentek. op M. Stoke II. B. vs. 774 Andere voorbeelden van woorden die in meer dan enen zin bij de ouden voorkomen, doch door  MENGELINGEN. 13 door de Taelkenners wel verklaerd zijn, zullen wij hier niet bijbrengen, maer liever overgaen tot de zulken, van welke de verfchillende betekenisfen niet naer behorert zijn aenge- ' toond, en onder eikanderen verward. Zo is 't gelegen met de woorden 6ere, ghere, ert ghere. Ja de grote Huydecoper zelf is hier het fpoor geheel mis, in zijne aentek. op M. Stoke B. I. vs. 977. hier lezenwe éne plaets uit de doctrinale B. II. f. 26. d. Geleert wans leven Jol we/en Penfsn, fiuderen en lefen: Ander Jlaf, feilt no fpere En fal fijn in fijn gere. waer op de Heer Huydecoper deze woorden volgen laet: „ Voor lang, en dikwils, heb „ ik overdacht wat hier gere zij. Maar ik heb het noch niet gevonden. Die het nader zal „ willen onderzoeken, kan deeze plaats verge- lijken met de volgende uit walewkin „ f. 34. b. Doe trac hi tfwert met tween fingen En vaget fcone an finen ghere. Indien men hier den raed van den Heere Huydecoper wilde volgen, en door vergelijking der beide plaetzen de ware betekenis van ons gere  H TAELKüNDlGE gere en ghere aentonen, was het nimmer mogelijk enen goeden zin aen deze twee plaetzen te geven; de ftoffe verfchilt te veeJ, dan dat men uit de vergelijking dier plaetzen enige opheldering halen kan. De DoSlrinale verhaelt, waer toe het verlangen, de begeerte der Geleerden zich uititrekt, waer zij al, waer zij metnawenfchen. ÏValewein integendeel fpreeke van het afvegen van een Zwaerd aen enen ghere, niets is 'er, waer in de beide plaetzen enige overeenkomst hebben; en de betekenis van gere m de Doclrinale verfchilt ook hemelsbreedte van die waer in JValewein ghere gebruikte, en alfchoon hier de fpelling verfchilt vindenwe echter gere in den zelfden zin, in welken dit woord in de DoSlrinale voorkomt, aldus ghere gefpeld; zo fchreef het Melis Stoke dikwils: het betekent eigenlijk begeerte, lust verlangen, kiliaen Ghere, lubitus, appetitusl wachterus (V) Geri, cupiditas. Hiervoor, zegt bij, gebruikt men nu het zaemgefteld begier, en bij den zelfden Geren, cupere, defiderare (b), van dezelfde betekenis als het Frank, en Alem. Geron. bij vredigs (c) TAEL KUNDIGE Vrouwe, foete minne Wie heeft u brocht in dit verdriet? en bij maerlant X. B. f. 99. d. lees ik vangenisfe voor gevangenisfe, zo ook bij den Klerk uit de Laage Land. bij der Zee bl. 85. in 'sKeyfers vangenisfe. Voeg hier bij de plaets te voren uit het Schaekfpei in rijm op bl. 15. aengehaeld. Meenfchap voor gemeenfchap lees ik bij maerlant II. B. f. 23. c. Dune moets mit ghenen wive Meenfchap hebben mit dinen live. Meente voor gemeente in dc Kronijk by matth/eus Anal. Tom. I. in Octavo p. 93. doe dieMeétitefagen hoirs Heren wapen, dair liepen fi al uyt} en mene voor gemene, Schaekfpei ia rijm f. 4. a. Do gynck dat mene volck to rade. zo ook hut voor geluut of gekit, bij maerIa nt II. B. f. 23. b. Hier na quam die derde dach, Ende eer men die fonnefach, Donret ende blixemede mede, Ende een zwert mit groter dicheden, Decte den berch, daer was groot Juut. VIII.  MENGELINGEN. ar VIII. B. f. 55- a- Dat men ghcen luut horen machte. Dezelfde Lev. van Franc. MS. Cap. X. vs. 348. Verkeert in dat zoete luut. en integendeel vind ik in de Deffcrucrie van Jheruf. f. 149. a. gheluut. Groot gheluut van dien diede (i). Bij gelegenheid dat wij ftraks aenhaelden ene plaets uit de Rijmkronijk van Melis Stoke , in het I. B. vs. 903. zeiden wij over dezelve nader te zullen handelen, en het geen wij hier wilden aentekenen bepaelt zich alleen tot de verfchillende lezing dier aengehaelde woorden. Zie deze plaets hier voor bl. 17. Het verfchil komt hier op uit, of men daer met Huydecoper lezen moet met gere ? of met anderen, met here. Met gere is hier , volgends Huydecoper met ijver met drift, wij denken dat onze uitlegging op gezag van Kiliaen gegeven, hier mede (/') Diede in den eerften naamval diet, berekent, gelijk overbekend is, Volk, lat. Populus. Zie Kiliaen, Huydec. en anderen. B 3  H2 TAEL KUNDIGE mede niet kwalijk voegen zal, dan zullen deze woorden betekenen, dat de Graaf met lust tegen de West-Friezen ten ftrijd optrok, dat hij hen beoorloogde met ene begeerte naer overwinning. Maer niet tegen/bende Huydecoper hier verkiest met gere te lezen , zo komt het mij echter voor, dat men zeer gevoeglijk de lezing der andere uitgaven dezer Rijmkronijk zoude kunnen behouden, ten minften dat dezelve zeer wel kan verdedigd worden; in dc vorige uitgaven wordt aldus gelezen So dat hi op hem quam met here. Dan zal de zin zijn, dat de Graaf tegen zijnen vijand met een leger optrok , wij menen dat ook nu de woorden van Melis Stoke enen bekwaemen zin zullen uitleveren. Here voor leger is bij de ouden niet onbekend, kixiaen her, help: Exercitus, Copiac. ol. vrexjius (k) zegt; Apud nos vero, Vctus, et frequentisfima vox est, §«/ fm $fic pro cxenhu^ et multitudine , militum praefertim. Vnde ©«fc ttatl)tl exercitus potentia , l)mft^ait / exercitus turba, turtnae militares, tpcfrfïcate/ et fywbto'. Wtl via, qua tendit exercitus, via militaris. Ja, (*) Hijtor. Comit. FJand. lib.pndrom. alter p. 27-.  MENGELINGEN. 23 Ja , wij vinden here , voor leger bij Melis Stoke, en bij andere Schrijvers met hem gelijktijdig, dikwils gebruikt; zo fchrecf melis IV. B. vs. 542. Hi gaderde heer, eer iet lanc. VII. B. vs. 310. Én hadde een heer alfo groet, Als noyt gheleet was uten lande. j op welke woorden Huydecoper (/) aenmerkt, dat heer betekent heir, exercitus; zo verklaert hij 't ook in zijne Aentek. op het IV. B. vs. 215. andere voorbeelden uit Melis Stoke zullenwe niet bijbrengen, de aengehaelde zijn voldoende; ontelbaer bijna zijn de voorbeelden in den Rijm-bijbel van maerlant, alwaer hij here voor een Leger, of Krijgsvolk gebruikt; zo lees ik in het VIII. B. f. 51. b. Abfoloen gaderde here Op den Vader, mit groter were. en verder Scaerde David firn here in drien, Alfe die fone op hem quam. Dc- ri) Aentek. op Melis Stoke IV. B. vs. 1178. B 4  H TAELKUNDIGE Dezelfde Evangel. f. 134. a. Mit groten here porrede hi mede Uut Antiochen die Jlede. In dezelfde afdeling enige regels verder ■ ■ fonder were Roef de hi die fiat mit finen here, En verbernedefe tehant. peftruétie van Jheruf. f. 165. b. Mit groten here quam hi daer, En vant die nye mare waer, Den bosfche hi omtrent beleyde, Den voetganghers Met hi enfeide, Datmcn thout foude roden (m) Doe ghinghen hem weren die loden, En men vacht der lange ende fere, Ent ie Romeyne veiioren niet mere Dan O) Roden is ontwortelen, tot den wortel toe afhouwen afkappen. MS. I35o. f. ,47. d. in den brief van judas vs. ia Zwerven gneftorven , wc gherodet. Zo ook in 't MS. 1431. in onze Overzetting ontwortelt. Noch bij maerlant Evangel. f. 106. b. So wat home, dat fegghic v, ■Die niet ne draghet goet fruut Dien falmen roden uut.  MENGELINGEN. 25 Dan xj. man in den Jiriit, Mer die loden in ghenen tiit Sone behilier ghene tleven, iij. du/ent datter doot bleven. Oude Hollandf. Kronijk bij matthsüs Anal. Tom. I. in octavo p. 92. Des fo quamen die Vlaminghen mit groten here over in Walcheren gevaren. En verder lees ik aldaer: Hier na verfamelde Jonkheer Willam een groot heer. joh. a leydis de Or. et Reb. Geji. DD. de Bred. bij matth. Anal. Tom. II. in octavo Cap. 23. p. 317. Ende doe defe f elf de Coninck Willem f oude jlryden tegen die Westvriefen, fo deylde hy fyn heer in twie bataelgen. v. velt hem, Spieg. Hiftor. III. B. Cap. 35. bl. 193. Ende daden fcade in 's Conincs here. inhet 37. Cap. Ieesik op het einde van bl. 194. Op kiliaxn roden,extirpare,eradicare. wachterus Glosf. Germ. Col. 1309. rotten, extirpare , die aldaer zegt dat dit woord in de ïnetde onze verwantfchapte talen mede bekend is, en van dit rotten bij wachterus 1. c. rode, loens e filva excifus. Voor roden hebben wij nu roeijen, uitroeijen ook reeden. B 5  26* TAELKUNDIGE Op de/en wech fo hddde oec Jlrijt Die Coninc. Want ter felver tijt, Dat die Galoyfe ftriden quanten legen den Coninc, foe dede verfamen Die Coninc van Mant oec een here Om Ingelant te doene dere. Diewile dat tie Coninc fireie legen die Galoife, ju waendi mede Treken in Ingelant, fonder were. Ende doen die Coninc met finen here Van Irlant in Ingelant was getogen, So quam iegen hem wel vermogen Die Coninc van Ingelant wel gerect. andere plaetzen , daer decs Dichter here voor leger en krijgsvolk gebruikt, lust mij niet hier bij te doen, eenieder die dezen Rijm-fpiege' maer met een vluchtig oog doorziet, zal noch ene grote menichte van plaetzen aentreffen, die alle zo vele bewijzen zullen opleveren, dat' dit here bij de ouden in dé genoemde betekenis gevonden wordt. Daer het dan ene waerheid zij, dat de ouden dit woord menichvuldig gebruikten, zo meen ik dat het gevoelen der genen, die in de aengehaeldeplaets van Melis Stoke I. B. vs. 903. here voor gere lezen, op gene losfe gronden {beunt. Dit oudduitsch here, exercitus, legio is in alle talen, die met de onze verwantfehapt zijn, bekend, het ftemt  MENGELINGEN. 27 ftemt over een met het Goth. HARJIS, (zie het Euangel. Goth. van ulphilas Luc. II: 13. VIII: 30. En junius Glosf. Goth. p. 189. lye Dlction. Saxonic. fcf Goth. lat. h. v.) met A. S. here bij lye vertaeld Exercitus, turma, cohors. Zie aldaer vele plaetzen daer dit woord zo in de A. S. overzetting der Evangelisten, als bij andere Afax. Schrijvers voorkomt , als mede de compofita. Ook met hetF. Th. en Al. her, heri, herie, herige, dominicus populus, exercitus, bij schilter. Glosf Teuton. p. 452. men vindt het bij otfridus Lib. IV. Cap. XII. vs. 118. Ni Jluant thiu maht thes uuiges In menigi thes heries. Non ftetit vis pugnae, In multitudine exercitus. t a t 1 a n. Ham. Euang. Cap. VI. 3. Menigi Hemiüfches heres. Ver tal. Midtitudo Militiae Coelejiis. Rijm van S. Anno §. XIV. vs. 209. daer van Alexander den Groten gezeid wordt: Der mit vier herin. Vur aftir landin. volgends de overzetting van Schiltcrus Oiii cum quatiwr exercitibus. hit in expeditionem. Meeï  48 TAEL KUNDIGE Meer voorbeelden geeft schilter. in Ghsf. I. c. Zo komt ook ons here overeen met het Ysl, her. bij G.andre£ Lex. Is!, en in het Diaion. Island. in den Thefaur. van Hickefius. Over den corfprong van dit woord zijn de Taelgelecrden het niet eens, men zie hier over junius Glosf. Goth. stier n heil m. Glosf. Goth, V. harjis en wachter. Glosf. Germ. v. her, col. 709. Wij, dit afgehandeld hebbende, kunnen na overgaen om de betekenis van ghere in de aengehaelde plaets uit Walewein f. 34. b. nader te befchouwen; daer wordt gefproken van iemand die zijn zwaerd aen zijnen ghere afveegt, wat zal hier nu die ghere zijn? het betekent den boord, ook de vouw of plooi van een kleed, kiliaen GW, Gheerene, Lacinia, finus vestis , limbus, et Pars qua /ö«' gwr fit vestis. bij de Engclfchen is the gard de boord, of de zoom van een kleed, wach¬ ter us in Glosf. Germ. Gheeren, finus-vestis, bij wien wij vinden aengetekend dat Luther m zijne overzetting van den Bijbel, dit ghere gebruikt Ezech. XVI: 8. ook heeft pontanus in Glosf. Celtico gheeren, dat hij vertaelt Limbos vcstium, infiitas, wij hebben noch geer voor ene plooi of vouw van het kleed. Dewijl  MENGELINGEN. *£ Dewijl het ons nu gebleken is , dat dit ghere voor enen zoom, of boord, en ook voor ene vouw of plooi, in de met de onze verwantfchapte talen niet onbekend zij , ja dat Kiliaen het voor een echt duitsch woord erkend hebbe, dunkt mij dat men niet twijfelen kan, of deze zal ook de ware betekenis van ghere zijn in de aengehaelde plaets uit Walewein. Huydecoper giste ook dat ghere hier iets moest betekenen, dat men zelf aen't lijf heeft, dewijl iemand die een zwaerd, dat lang in de fchede gerust heeft, daer uit trekkende, om het te bezien, het flof'er eerst zal afvegen, waer toe hem niets gereder is dan 't geen hij zelf aen 't lijf heeft, en deze gisfing is geenzins van waerfchijnlijkheid ontbloot, daer de ondervinding ieder leert, dat men, van hec een of ander het flof willende afvegen, daer voor dikwils de plooi of den boord, ook wel de zoom van zijn kleed gebruikt. OVER  %o TAEL KUNDIGE OVER HET OUDE EREN. Te onrecht wordt de Vertaler van den Fafciculus Temporum door den Here m. van leeuwaerden, in zijnen brief over het gebruik van den Ablativ. Abfol. aen den Here Huydecoper toegezonden, verdacht gehouden , dar, in zijne overzetting Latinismi of Latijnfche fpreekwijzen gevonden worden , en zijne reden is deze, om dat die Vertaler voor het latijnfche colcre agrum (a) fchreef het 'land eren en niet het land ploegen, zo als hij, volgends zijn gevoelen, hadt moeten fchrijven; men zie de eigene woorden dezes briefs (b) om beter te kunnen oordeelen van 'smans gevoelen; alwaar hij bl. 13. zegt:z/D- tweede voorbeeld is genomen uit den Fafciculus Temporum, en, fchoon ik niet weet, of het geheele werk cene vertaaling zij, heb ik nochtans reden om te gelooven, dat O) Gel/jk hij meende, dat 'er in 't Latijn gelezen wierdr, maer Huydecoper merkt aen, dat in de bedoelde plaets uit den Fafclc. Temp. in 't Latijn liet woord co/ere niet gevonden wordt. O) Deze briefis gedrukt achter het I. Dee] van de Werk. deriMaetf. der Nederl. Letterk. te Leyócn.  MENGELINGEN. 31 dat 'er veele lappen, uit het latijn overgezet, in gevonden worden. Zie maer, mijn Heer! otn geene andere plaetzen bij te brengen, bladz. 51. at en ik twijfel niet, of gij zult na het leezen van de woorden o daer mede te ploeghen te eren ende te faeye dat landt ider woeftinen , met mij oordeelen, dat het niet zeer waerfchijnlijk is, dat den Schrijver of Vertaaler hier het woord eren, zoude in gedagten gekomen zijn, ten ware hij 't latijnfche colere voor zig gehad hadde. Hier ziemvc, dat, hoe groot een Taelkenner de Schrijver dezes briefs ook geweest zij, hem echter ene genoechzame kennis der oude nederduitfche tale ontbrak, hadt hij de oudduitfehe fchriften wat meer doorkropen, dan ware hem niet onbekend geweest, dat men enen oudduitfchen Schrijver niet befchuldigen moet van het gebruik van Latinismi, alleen om dat hij fchrijft het land eren en niet het land ploegen, zo als het hedendaegsch gebruik algemeen bij ons heeft ingevoerd. Maer nimmer hadt de genoemde Brieffchrijver deze aenmerking beter tegen iemand kunnen inrichten, dan tegen den geleerden Huydecoper, om klarer van zijne dwaling overtuigd te worden, die grote Taelheld hadt zich te veel in de fchriften der ouden geoeffend, dan dat hem dit goed, doch oudduitsch woord in dien zin onbekend zijn konde. Het heeft ook den  3* TAELKUNDIGE den Here Huydecoper goedgedacht in zijn antwoord (c) op dezen brief den Vertaler van den Fafciculus Temporum te verdedigen, en hem de ontroofde eer weder te geven, en aen te tonen, dat het land eren voor ploegen zeer goed, doch oudduitsch ware, om dit met een krachtig bewijs te ftaven, zullenwe in de eerfte plaets dat geen, hetwelk door den Here Huydecoper maer met een woord is aengetekend, hier wat wijdlopiger onzen lezeren mededelen, ik bedoele hier deze woorden van Huydecoper: dit woord is bekend in alle taaien, die met de onze vermaagtfchapt zijn; en het is zo, Want ons eren komt overeen I. met het M. G. ARIAN dat bij vlthïIas (d) voorkomt; van deze plaets fchreef Huydecoper, dat in zijn Handfchrift van het Nieuwe Testament 1431. het duitfehe eren gelezen wierdt. ulphilas fchreef hier AIGANDS SKALK (e) ARIANDAM. d. i. hebbende enen knecht erende. IJ. (O In zijnen brief namelijk over den Abf. Abf. te vinden aen het hoofd van de Werken der Maetf. der Nederl. Letterk. te Leyden. ( d) Euang. Goth. Lue.XVtti 7. Ce) Skalk, d. i. Knegt, zie kil ia en in fchalck. ferms , famulus , minifter. ene bijzondere opmerking verdienen de woorden van Kiliaen, zeggende: Ditlio in hac fignificafiont olim tam inferioribus, cjuam fuperkribus Germanis et Cothis ujitatisftma. Zie verder schiltürus en wacuterx's.  MENGELINGEN.' 33 II. Met het A. S. erigean, erigan, erian bij juniüs (ƒ) en de aengehaelde plaets uit Luc. in de Angel - Saxifche vertaling; andere Schrijvers, die dit woord gebruiken, kan men vinden bij e. lye (g), bij wien ik ook lees eriung, aratio. III. Met het Cimbr. eria, zie juniüs l c. komende van a r. labor, cultura, waer van ook afkomt het woord ardur aratrum, volgends o. wormius (h). IIII. Met het Ysl. eria, arare. vereliüs in Indic. v. aria in prcef er. aro , bij r. j o3stAS (£) perf. eriade, aravi. Regelmatig volgends den I. Regel van het vormen der prat. verbr Island. zo als wij vinden aengetekend bij den genoemden Yslandfchen Schrijver r. jonas (k). V. Met het F. Th. en Al. eren, enen. bij otfridus (/). Vns errent fine phtagi, Bi iaron io ginuagi. welke (f) In zijn Glosf. Goth. p. 64. (g) Ditl. Sax. et Goth. lat. in v. erian. («) Spec. Lex. Run. mv. ar. Hafnix 1650. (/) Diction. Island. in Tl/ef. hick.es 11 Tom. I. Par. 3. p. 76. (&) Gramm. Island. Rudim. in Thef. hickesh /. c. p. 64. (/) Euang. Lib. II. Cap. IV. vs. 85. in Thef, schilïeri Tom. I. p. 100. c  S4 TAELKUNDIGË welke woorden van Otfridus door Scherzius iït zijne Aentek. aldus vertaeld worden: Nobis arant ipfius aratra, Quotannis omnino fatis. De vertaling van Scherzius verkiezen wij boven die van Schilt erus, die van gedagten was, dat dit enen van irren , errare kwam, en het daerom vertaelde feducere ; maer te onrecht, dit enen betekent hier ploegen , en om hier te meer van overtuigd te zijn, is alleen nodig de reden, die Scherzius voor zijn gevoelen geeft, nategaen, en men kan niet twijffelen of de hier bijgebrachte vertaling ftrookt alzins met het oogmerk van Otfridus; wij vinden ook in de genoemde atntekening van Scherzius, dat men te Straetsburg noch zegt einen acker eren, voorliet land ploegen of bouwen, lat. colere agrum. Noch een voorbeeld vinden wij in het Jus Prov. Alem. («), fuuer dcz andern lont unuuizzcnde ert , lat. qui alterius agrum infcius arat. Zo ook in het Jus Frov. Sax. (n), mit ccckcren mit cehren oder pflugen. Van dit eren ook het F, Th. ungeerid, bij den Abt willeramüs (o), welke plaets door O) Cap, CCLXXV. §. i. r«3 Hl. Art. ao. Sa. O) In Paraph. Qaiu. CaiH. Cap. II: t.  MENGELINGEN. 3$ door Huydecoper in zijnen brief over den Abt. Abf. reeds is bijgebracht, en dierhalven zal ik dezelve niet herhalen, alleen wil ik hier aentekenen, dat men ene andere lezing van deze woorden vinden kan bij schilterüs (p) , men zie ook wachteküs (q). Ons eren komt ook over een met het Ehgelsch eare, zie fr. junius (r). Hier uit dunkt mij dat niemand ligt de echtheid van ons oud doch goed duitsch. Woord eren in twijffel zal kunnen trekken, of, gelijk van Leeuwaerden, dit woord bij oude Schrijvers aentreffende, hen zal kunnen befchuldigen, dat zij geen goed en zuiver duitsch gefchreven hebben, integendeel zal men hunne fchriften , als oude gedenkftukken onzer zuivere moedertale moeten in waerde houden. Om nu nader op ons oud nederduitsch eren te komen , moetenwe hier het zeggen van Huydecoper in acht neemen, te weten, dat de Latijnfche fpreekwijs colere agrum , eigenlijk betekent het land oeff enen. Zie zijne bewijzen daar voor uit de oude taelftukken bijgebracht, en wij voegen hier bij ene plaets uit maerlant I. B. f, 5. c. daer van Adam gezeid wordt: God (fi) Glosf. Teuton. in v. ungeerid9 p. 269* (q~) Glosf. German. v. eren. Cf-JS Etymol. Angl. op dit woord. c %  36" TAELKUNDIGE God ftacken (s) vten Paradife, Om dat hi Joude na dorpers wife Die aerde oefenen. ■ Kiliaen vemek het woord oeffcnen , colere, exercere, en oeffeninghe, cultura, dit bevestigt mede dat Huydecoper te recht gezeid heeft, dat het woord eren in de aengehaelde plaets uit den Fasciculus Temporum geen Latinismus zij. Hoe het lat. colore (eigenlijk oeffenen) de betekenis van eren gekregen hebbe, lezenwe al mede bij Huydecoper , de reden is, om dat men zeide Deum colere, eigenlijk God dienen, maer nu kan men God niet dienen zonder Hem te eren, en dit noemden de ouden, volgends Huydecoper, ai mede oeffenen, waer van bij hem in den genoemden brief vele voorbeelden te vinden zijn , onder anderen brengt hij daer toe bij. ene plaets uit het MS. van 't N. Testament 1431. (r Petr. IV. 3.) f. 84. a. ongheoerlofder oeffeninghe der afgode, zo lees ik ook in een ander Affchrift van het N. T. omtrent 1350. op die zelfde plaets f. 142. c. oeffeninghe doafgoden , waer bij wij het volgend voorbeeld noch zullen voegen, Matth. XV. 9. lees ik in het MS. 1350. f. 7. d. aldus: fonder fake oeffenen fi my , en leren die leringe en die ge bode der lude , en zo ook op die zelfde plaets in het (-0 Stackin d. j. Jla\ hm.  MENGELINGEN- 37 het MS. van 1431. f. 20. b. mede in een een Affchrift der Evangelist. 1472. f. 15. d. En in het begin der tien Geboden bij den Vertaler van den Fasciculus Temporum, f. 14. b. Mint en oeffent ene God. van den dienst der afgoden in het MS. 1350. f. 125. c. Daerom, dat ghi onwetenden oeffent dat bootfchap ie v. zie onze Overzetting Hand. XVII. 23. daer wij deze woorden aldus vinden: Defen dan, dien gy niet kennende dient, verkondige ick u - lieden. En in het volgend Hoofddeel het 7. vs. daer wij lezen van enen man die Cod diende, waer voor in het aengehaeld MS. f. 126. a. een man die gode oeffende, in het zelfde MS. f. 109. c. Dat wi loghede dat der oefenighe gods tieghe is ; zo ook in het affchrift van 143r. f. 117. a. vergelijkt met deze woorden onze overzetting van den brief van Paulus aen Tit. II. Oeffenen heb ik noch in ene andere betekenis gevonden, namelijk voor gedurig bij iemand zijn , dikwils in iemands huis komen , iemands huis dikwils komen bezoeken ; lat. frequentare domum alicuius; zo lees ik 't in de uittrekzels uit het O. Testament MS. 1350. f. 166. d. Defe oefenden fladelic Joachims huus; mede inhet MS. 1431. f. 167. a.DefeoeWenden, enz. Zie hier deverfiovnlgata Dan. Hoofdd.XIII. 6. in onze Overzetting te vinden, in de ApoC 3 crij-  38 TAELKUNDIGE crijphe boeken het UL aenhangzel aen Daniël. Nu moetenwe ons woord eren nader befchouwen , en onderzoeken wat bij de ouden eigenlijk betekende het land eren; Huydecoper zegt het land eren, is het land ploegen. Zo vinden wij 't bij ki li aen aeren, eeren, eren, errien. arare , exarare , inarare , colere agrum , terram vertere aratro , profcindere arvum, exercere tampt , terra moliri. Zie ook ten ka te (t). Dat de ouden voor ploegen het woord eren gebruikten, bevestigt Huydec. weder met verfcheiden voorbeelden , ook onder anderen met de flraks aengehaelde plaets uit Luc. XVII. 7. uit het MS. 1431. zo ook in mijne MSS. van 1350. en 1472. en in den Bijbel te Antw. 1531. van alle die voorbeelden , welken Huydecoper heeft bijgebracht, zal ik geen een herhalen, maer mijnen Lezeren anderen opgeven , op dat aldus het menigvuldig gebruik van dit woord bij de ouden 111 dien zin des te klaerer bewezen zij. Alleen wil ik echter hier aentekenen de verfchillende lezing, die in de aengehaelde plaets uit den Rijm-Bijbel ■van Jacob van Maerlant, voorkomt, dewijl wij van oordeel zijn dat het affchrift, dat wij van dit oud, en taeikundig werk bezitten, veel nauwkeuriger is , dan het handfehrift dat Huy- de- O) 2. Proev. van gcreg. afleid, in er bl. 632.  MENGELINGEN. & decoper gebruikt heeft, en dierhalven verbeelden wij ons, in ftaet te zijn, zo niet de echte, ten minften ene minder bedorven lezing van deze plaets te kunnen mededelen. De aengehaelde woorden lees ik in mijn MS. f. 99. b. aldus: Doe fprac een osje vreemde dinc Tenen man die eren ghinc. Noch een ander voorbeeld heb ik in het zelfde werk van dezen Dichter gevonden, in het VII. B. f. 39. d. En haddi niet mit mire coe Gheeert, gh'.ne waerter niet comen toe. Zie Richter. XIV. vs. 18. Wij vinden noch ons eren voor ploegen in onze MSS. van het N. Testament van 1350. en 1431. en aldaer 1 Cor. IX. 10. Want die daer eert die fel [u) inder hopen eren. Ook wordt ons eren in de Glosf. op die plaets gebruikt, Bijbel gedrukt te Delft 1477. Deut. XXII. 10. Du en fults niet eren mit enen osfe te famen en mit enen ezel. Hof. O) Zo in het MS. van 1350. in datvan 1431. wordt voor fel, fal gelezen, ene gemene wisi'eling der klinkers die bij de ouden niet alleen in de a en e maer ook in alk andere klinkers plaets heeft. C 4  40 TAELKUNDIGE Hof. X. ii. Judas Jol eren, en iacob fal hem breken die voeren. JBijbel omtrent 1482. Exod. XXXIV. 21. Ses dage faltu werken des feuede dages faltu uphorê to eere. 1 Koning. XIX. 19. Dar vant hy helifcum faphats foen errede myt twelff osfen, en hy was der ey die errede vnder den xij. iock osfen. ïartholomeus engelsman I485. B. IX. Cap. 5. in die leyntcn pleecht me te eren mijter ploech en te arbeydeind~ê houe mit platen en mit poten en mit zayen , B. XIV._ Cap. 47. ee - flede die onghe- bouvet is en ongheeert mitter ploech. en in het volgende 48. Cap. lees ik , die acker ■ vort eerst gheeert na ghefayt na gheegt en na gemayt. Henrica ab erp. in hare Anal. Vernac. A. 1505. bij matth/eus Anal. Tom. I. p. 143. Ed. in 8°. fy eerden die voore op rondom ons lant , en de Pander ende de fchout mit die bueren floegen haer hant aen die peerd, ende doe Melden fy die ploegh een fluck weghs , ende ginghen mede om fo langh hent aldat lant rondom die voore geëerd was. en noch eens op 't jacr 1523. bij matth^us p. 151. T' coorn van f' befaeyde lant mit water bekopen was bedorven, ende men mostct om eren. De voorbeelden nu den naerftigen onderzoo-  MENGELINGEN. 4* zoeker onzer moedcrtale medegedeeld, zo in den brief van Huydecoper over den Ablatïvus Jbfolutus , als in deze onze nadere verhandeling over het oudduitsch eren, vertrouwenwe dat voldoende zijn , en allen zuilen overtuigen , dat eren voor ploegen zeer goed , doch oudduitsch zij. Laet ik mijnen Lezeren bij deze gelegenheid onder het oog brengen , hoe wel Huydecoper, en anderen met hem, zeiden, dat men gene rechte kennis onzer moedertale bekomen kan, zonder ene daer mede gepaerd gaende kundigheid der oude Nederduitfche tale, én deze ftelling, (hoe ook bij anderen te onrecht verdacht gehouden,) wordt zelf uit ons woord eren genoegzaem bewezen; hadt van Leemvaerden ook de fchriften der ouden onderzocht, en het Neêrduitsch van dien tijd leren kennen , hij hadt nimmer een zo ongelukkig bewijs tegen den Heer Huydecoper kunnen gebruiken. Latenwe ons dan voor zulke misdagen wachten , de fchriften der ouden, in groter waerde houden , en uit dezelven onze zuivere moedertael leren; dewijl wij ons, in het onderzoeken van woorden en taelwetten, alleen tot het hedendaegsch gebruik bepalende, een gebouw op zwakke fondamenten maken, dat bij ieder ongewoon voorval wankelt, en welhaest met enenonherftelbaren ondergang gedreigd wordt. C 5 OVER  Goth. Latin. h v.  MENGELINGEN. 4$ Want hi vacht fo, dat Lyfias, En ziin volc ghefconfiert (e) was. Het zelfde B. f. 92. a. Nochtan fo beval hi hem, Dat hi, eer fi weder quamen, Altoes ne ghenen wiich en namen. Wijch nemen, dat is, den oorlog of den ftrijd beginnen. Zie de eerfbe hier uit Maerlant aengehaelde plaets: f.94. c. Doe feide hi , een flriit gaet ons ane, Nu is an defe zide die Jordane, An dander fide broec en bosfcalien. Hier en is gheen wiken fonder f allen Vecht! ende roept God ane! Den wiich begonflen fi te beflane. f. 100. a. (e) Sconfieren een leger, is het zelfde met verflaan. Wij vinden het bij m. stokï B. IV. vs. 215. En fconfierden dat heer groot. Si foeghen mcnighen man doe doot. ook bij den zelfden Dichter in het VIII. B. vs. 161. en nieniinnael bij Maerlant, onder andc ren inhet zelfde B. f.95. b. Ende ft quamen beide te velde, Daer fconfierde hi mit ghtwelde Apollonls en fin volc mede.  46 TAELKUNDIGE f. 100. a. Doch dat fi tenen wighe quamen. Der meer volcs bleef te zamen, Waen ic, dan oyt in enen wiich de de. De zelfde Dichter fchrijft in de Defhuctie van Jherufalem f. 158. b. wijch geven, dat ons voorkomt zo veel te betekenen als ons fiagleveren. Men gave hem wiich gherne e~n wak. en f. 159. c. Nu hoert, een deel vander poort Der was die hongher fo groot, Noyt man hoerde des ghenoot (f), Om Jpife vochten fi menighen wiich. Der ome was alder criich. MELIS STOKE II. B. VS. 19. Daer was ghevochten vafie en fere: Maer ionghe Dideric wan de ere, Want Zit de aentekeningen van Huydecoper op de beide aengehaelde plaetzen uk de Rijnikronijk van M. Stoke, daer wij lezen, AnAlke* mtcde fconfieren verklaerde , of liever verdutiterde, door fchonden. GO Ghenoot is gelijk, hier van zullenwe in Iietyer-» volg meer voorbeelden bijbrengen.  MENGELINGEN. 47 Want hi de borch tjfelmonde Brande en flechte inden gronde, En wan met fcepe den wijch mede Aldaer inde Marwede. Bij den Vertaler van Boet. f. 76". c. vindenwe den Oorlogsgod Mars aldus befchreven: — dat hij was die heere der wyghen en der bataillen. Wij lezen dit woord dikwils bij v. velthem Sp. Hiftor. I. B. Cap. 4.4. bl. 61. Want fint dat hi te wapen dochte, Sone fochte hi niewent el, Dan wijch ende Tornier-/pel, IV. B. Cap. 23. bl. 242. Die den wijch beginnen wilden^ Dees Dichter gebruikte zekerlijk dit zelfde oudduitsch woord in het I. B. Cap. 38. daec Le Long gelezen heeft. Ende doen die wijck leden was daer. Wij flellen met huydecoper (g) dat men hier voor wijck lezen moet wijch, even als ia de reeds aengehaelde plaetfen gelezen wordt, en dan zeidt de Dichter hier niet, zo als Le Long (g) Proeve ran Tael- en Dichtk. bl. 608.  '4* TAELKUNDIGE Long meende , toen de neederlaag geleeden was, maer dan zullen deze woorden , toen die wyck leden was, zo als Huydecoper te recht heeft aengemerkt, eenvoudig betekenen , toen de Jlag of jlrijd voor bij was; of over was. Van ons verouderd woord wijch komt wijgant, dat is volgends Huydecoper (h) f rijder, datwe lezen in de door hem aengehaelde plaets uit de HiJlorie van Zeghelijn van Jherufalem, 1563. alwaer van hem in het begin dezer gefchiedenis gezeid wordt: Men feyt dattet (i) Helcna vant, Dat is waer, maer een wygant, Was daer mede, een deghen fijn Van Jherufalem Zeghelijn, Daer ick u of fegghen fal. Wij zullen hier bij voegen een voorbeeld uic de Roman van Grimbergen bij Butkens Preuv. p. 37. b. Ende van Jfeljleine die wigant. phra Pr0CVC Tad* e" Dichtk- °P de aengeh. (O Te welen het Kruis. OVER  MENGELINGEN. 49 OVER DE WOORDEN W E R S C A P E N WERSCAPPEN. 13 ij zommigen, min ervaren in de oude Nederduitfche Tael, zal mogelijk deze wijze van fpreeken in dien tijd gebruiklijk , namelijk, iv erf cap houden , te werf cap gaen en werfcappen , niet recht begrepen worden, en hier om hebben wij nodig geoordeeld , dewijl wij van deze woorden, zo veel ons bekend is, nergens ene volledige verklaring vinden, en daer dezelve echter dienen kan tot opheldering van onze oude tael, den Lezer, in onze Taelkundige Mengelingen , die voorbeelden uit de fchriften der ouden , die ons de echte betekenis dezer woorden leren kunnen, mede te delen. Die den oorfprong dezer woorden in her, .brede begeert na te gaen, kan denzelven vinden bij wachterus (a), welken hier aen- te- O) In C/oif-Germ. in v. wirt, hofjes, p. 1916. D  50 TAEL KUNDIGE tehalcn ons nu genoeg is , daer wij voornemens zijn alleen maer onzen Lezer te doen zien, wat onze Voorouders door deze woorden verflaen hebben. En hier toe terfbont overgaende, zeg ik, dat werfchappen is maehijd houden, en werf cap een maeltijd. kiliaen weerdfehappen, epulari, en weerd-fchap, convivium, epulum, enz. (b). En deze uitlegging wordt alzins bevestigd door die plaetzen uit de fchriften der ouden, daer wij deze woorden aantreffen , zo lezenwe bij maerlant I. B. f. 12. c. Daer werfcap was ende feeste. en van den Maeltijd dien Adonia gaf, van welken wij lezen i Koning. I. fchreef dezelfde Dichter VIII. B. f. 53. b. Doe maectï voort mit ghewout Ene werfcap te finen do ene, Mer finen broeder Salomoene, Ende ander heren en haddi niet. Zie voornamelijk het 9. vs. uit het aengehaelde I. Hoofdfb. De maeltijden, welken Esther den Koning Asfuerus bereidde, vinde ik aldus befchreven X. B. f. 87. d. Ter (b) Zie ook kiliaen Etym. op fchap, actie.  MENGELINGEN. 5I Ter werfcap dranc Asfuerus fo, Dat hi fat was en vro. en verder komt Haman aldaer dus (prekende voor: Doe maecte hi finen ghefelle cont, Ende toechde hem fine moghenthedent Daer toe feide hi hem oec mede, Dat die Coninghinne hem allene Van alden Pr ine en ghemene, Ter werfcap mit den Coninc bat. Zie hier Esther in het V. Hoofdft. en voornamelijk het 12. vs. dat met de laetfle uit Maerlant aengehaelde plaets, bijna woordelijk overeenkomt. Eens vinde ik bij maerlant weerfcap dat het zelfde is, in het IX. B. f. 75. d. Raguel was om tgone Plide, ende maecte weerfcap groot. Bij kiliaen lezenwe op de zoo even aengehaelde plaets, dat weerdfehap ook genomen wordt voor enen huwelijks of bruilofts maef» tijd , convivium nuptiale, en in dien zin mene ik dit woord mede bij maerlant gevonden te hebben, in het zelfde IX. B. f. 76. a. Ene werfcap maecti daer ter ure Onder maghe ende ghebure. Da tic  Si T-AELKUNDIGE de gefchiedenis, die Maerlant hier verhaelt, lezenwe in het Boek van Tobias in het VIII. Hoofdft. vergelijkt voornamelijk het 17. vs. met de hier aengehaelde woorden. Verfcheiden voorbeelden vindenwe in ons MS. van het N. T. 1350. f. 29. a. Ende Levi maecte hem een groet werfcap in zijn huis. — (r) f. 35. d. Mcr wanneer du werfcap maecjle, roep die armen, enz. •— (d). Zo lees ik ook in de affchriften van het N. T. van 1431. en 1472. Bijbel 1477. Genef. XXI. 8. Ende Abraham maecte ene grote werfcap. — Genef. XXVI. qo. Dus metkede hi hem een werfcap , ende na die fpifc en 11a die dranc Jlcndcn fi vroech op. Genef. XXIX. 22. Ende Laban riep en node vele fcaren van finen vrienden te werfcap : en maecte die brulocht. — Gencf. XLIII. 16. en ghcreide een werfcap, want fi fullen huyde mit mi eten te mid- daghe. Bartholomeus Engelsman 1485. in het opfchriftvan het 22. Cap. van het VI. B. van den middach maele, of werfcap, en het zelfde Cap. ook werfcappinghe — totter maeltijdt en totter weri'cappinghe, en verder, inden warfcappen werden die luden te zamen geroepen. Tot dus verre hebbenwe de voorbeelden van het (V) Luc. V. 29. qfcd) Luc. XIV. 13.  mengelingen: 53 hét zclfftandig naemwoord bij vele oude Schrijvers gevonden, medegedeeld, doch te voren is reeds aengemerkt, dat de ouden ook een gelijk luidend werkwoord hadden, namelijk werfcap* pen, cpulari, en dat dit ook bij Kiliaen gevonden wierdt. Wij vinden het in de reeds genoemde en in andere fchriften der ouden gebruikt. MS. van het n. t. 1350. f. 37. a. Hi wer- fcapte dagelix cierlike (e). In de verfo vulgata heeft men op deze plaets, epulabatur quotidie fplendlde , en noch in het zelfde MS. f. 147. c. defe fijn vlecken in haren weelden te gader werfcappende , he felven voedende fonder yreefen (f). Somerf. van S. Bcrnard ferm. MS. 1463. bl. 22. b. Laet ons in gaen, het ons werfcappen in den onghegisten brode , en bl. 25. b. fo werfcapt men weder an en drincken droncken. Pasfionael Somerftuk f. 95. b. een die werfcapte mit ander luden. van hasselt in zijne Acntekcningen op Kiliaen (g) zegt, dat in onze Overzetting van.het Evangelie van Mare. VI. 39. het oude werfchappen gevonden wordt , wij voegen hier (e) Luc. XVI. 19. (ƒj Zie den Brief van Judas liet 12. vs. (£ó P«S- 793- fn v. D 3  5+ TAELKUNDIGE hier bij, dat 'er ook zo gelezen wordt in den Bijbel te Antwerpen 1531. bij waerfchappen int groene gras, maer integendeel in geen van de affchriften, welken wij bezitten, komt op die plaets het woord werfcappen_voor, in het MS. 1350. f. 19. b. lees ik: En hi geboet hem dat fife neder Jouden doen fitten alle gader te ringe «p dat groen hoy. Zo ook in het MS. 1431. f. 55- b. als mede in het affchrift der Evangeliën 1472. Werjcap lezenwe noch bij v. velthem Spieg. Hiftor. VIII.B. Cap. 14. bl.4(5i. 't Siere Werfcap Jo noet hi daer Alle die nie van eertrike Jcieden. Je Long verklaerthier werfcap kwalijk door blijdschap, het is hier, zo als op andere plaetfen, die wij hebben bijgebracht, een maeltijd, en welk een maaltijd hier bedoeld wordt, zal ieder, die deze woorden in verband en zamenhang naleest,terflont ontdekken, dierhalven behoevenwe hier niet langer bij ftil te ftaan. coornhert vert. van Cic. off. I. B. f. 51. b. fchrijft waerfchappen. Jn waerfchappen met ens vrinden en kennisjen. OVER  MENGELINGEN. 55 OVER HET WOORD MINNE. _^cngaende de betekenis van dit woord vindenwe bij Huydecoper (a) ene verklaring. Hij fielt, dat de voorname betekenis van dit woord ene vriendelijke benaming van vrouwen en jonkvrouwen zij, om dit te bewijzen brengt hij vele voorbeelden uit de oudduitfche fchriften bij; ook lezenwe aldaer , dat de ouden deze benaming gebruikten om hunne eigene vrouwen aentefpreken, zie het voorbeeld uit Wtlewein aldaer bijgebracht, het welk wij bij ene andere gelegenheid hebben aengehaeld. (b) Eer wij tot ons woord minne zelve overgaen, moetenwe aengaende de plaetzen uit den Rijmbijbel van Jacob van Maerlant, in deze aentekening van Huydecoper te vinden, aenmerken, dat in ouder affchriften, van dit taelkundig werk, O) Aentcken. op M. Stoke's Rijmkronijk VI. B. vs. 254. zie ook de aenteken. op het Vlil. B. vs. 161. in 't einde. (Z>) ln onze verhandeling over dc woorden gere, ghere en ghere bl. 20. D 4  $6 ÏAÊLKUND I GE werk, dan dat 't welk Huydecoper gebruikt heeft, het wóórd minne, of niet voorkome, of dat 'er ene andere lezing gevonden worde, en dewijl de echte lezing dezer aengehaelde plaetzen in Huydecoper's affchrift niet gevonden wordt,en het werk nooit door den druk gemeen gemaekt is, hebben wij het der moeite waerdig geoordeeld, de verfchillende lezing dezer plaetzen hier aentctckenen. De twede plaets, van welke wij eerst zullen fpreken, die Huydecoper hier aenhaelt, wordt in zijn affchrift gevonden in het XI. B, C. 32, f. 98. d. Here feit foe, ie biddu en Aman Met mi ten et ene , lieve man. Hi font up en ginc te hare, En namfe in finen aerme dare Hi feide: wes onvervaert lieve Minne, Du blives mine Conighinne. Hier lees ik het woord minne in mijn affchrift niet, en verder is 'er in de lezing ookveel.verfchil, en op dat de lezer hier over zoude kunnen oordeelen , zullenwe deze plaets , zo als dezelve in ons affchrift gevonden wordt, hier invoegen, in het X. B. f. 87. d. vind ik dezelve aldus. Here feit fi, ghi ende Aman Coemt heden eten mit mi dan. Doe  MENGELINGEN1. 57 Doe fiont hi op en ghinc 'mit hare, En namfe in finen fcoet aldare; Ende feide: wes onvervaert van zinne, Du blives mit mi Cunmghinne. De eerfte uit Maerlant aengehaelde plaets, luidt volgends Huydecoper's affchrift aldus. Die Confac feide: Ester lieve Minne, Sech dijn begheren. — Hier lees ik in mijn affchrift ook het woord Minne, het is dierhalven aen Maerlant niet onbekend geweest, en deze plaets vind ik in mijn MS. in het X. B. f. 88. a. aldus, Die Coninc feide; Hester Minne, Segglie wattu wilt in dinen zinne. Dat het woord lieve , dat in het handfehrift van Huydecoper'mhet eerfte vaers gelezen wordt, niet van Maerlant zij, komt mij voor geen bewijs nodig te hebben, men behoeft het vaers alleen maer te lezen, en terftond zal men bevinden dat het woord lieve hier overvloedig is; over de twede regel kunnenwe niet oordelen, door dien dezelve niet geheel is opgegeven, het begin echter verfchilt reeds veel van onze lezing. Ditkortelijkaengaende deze plaetzen uit den Rymbijbel aengetekend hebbende, gaeik over D 5 tot  Si TAELKÜNDIGE tot een onderzoek, of de voorname betekenis van ons minne eigenlijk, ene vriendelijke benaming van Vrouwen en Jonkvrouwen zij, gelijk wij gezien hebben dat Huydecoper ftelde. Wij zijn van oordeel, dat het oud woord ninne,ved algemeener betekenis gehadt hebbe, en ftellen, dat het niet alleen ene vriendelijke benaming voor vrouwen en jonkvrouwen geweest zij, maer integendeel een woord van veel ruimer betekenis, een woord namelijk dat de ouden gebruikten, om den Perfoon, wien zij liefde en genegenheid toedroegen, mede aen te fpreeken, en dier halven, bij hen zo wel gebezigd, indien ene vrouw enen man, als wanneer éen man ene vrouw aenfprak. Huydecoper brengt een voorbeeld bij dat ons hier mede tot bewijs van ons gezegde ftxekken kan, te weeten, de bij hem aengehaelde plaets uit Walewijn f. 45. a. So fprac foe tot haren lieve, Wel zoete Minne. — Deze was de twede betekenis die Huydecoper aan het oud woord Minne gaf, maer, voegt hij 'er bij, in dien zin fchreven de ouden het veel al Minnekijn. Doch hier omtrent verfchillenwe van den Heer Huydecoper, en zijn van gedagten, dat deze niet ene twede betekenis van het woord minne zij, maer dezelfde. Wij vinden noch andere voorbedde , dat de ouden het woord  MENGELINGEN. 59 woord minne ook gebruikten indien ene vrouw enen man aenfprak, zo iezenwe 't bij den ouden Dichter MAERLANT XI. B. f. 76. b- f)p enen berch fo fat Anne, Tlwbyas moeder, biden weghe Ende Jach om tkint alle weghe; So dat (c) zin van verren fach, Ten vader liepfi daer hi lach En feide, Minnei nu coemt v kint. De gefchiedenis, welke hier verhaeld wordt, vindenwe in het Boek van Tobias XL 6. en 7. deze plaets komt bijna woordelijk overeen, met de (r) So dat betekent bier terftont , zo dra, zo fc\m]ït Maerlant meermalen , onder anderen lezenwe 't in de Deftruct. van' Jheruf. f. 159. c. In defen tiden fo ghefciede, Dat een vten ioedfehen diede, Iliet jfonathas , een onweert man, Spranc coenlik den Romeyne an En vragkede of daer fonder fcamp Tement ieghen he wilde neme camp. Dit hadden die Romeyne onweert, Doe biet kife blode ende vervoert So dat een Romeyn hoerde, Die hem verbalch om die woorde, Ende heeft op hem beftaen den camp. Wij hebben deze woorden hier wat breder uttgefchreeven, op dat de Lezer te beter deze plaets'in zijn verbond zoude kunnen nazien, en over de betekenis van deze woorden oordeeien.  6o TAEL KUNDIGE de uit Maerlant aengehaelde woorden. Uit het latijn van Petus Comestor, waer naer Maerlant zijne overzetting heeft ingericht, blijkt mede , dat hij dat woordhieruit vrije verkiezing gebruikt, als zijnde het in het latijn niet uitgedrukt, dewijl daer alleen gelezen wordt, Ecce yenit filius. Dierhalven moet men niet zeggen , dat de ouden hier onderfcheid maakten tuffchen het manlijk en vrouwlijk geflacht. Ene aenmerking, diewe echter niet als ene zekere waerheid willen opgeven , moetenwe hier den lezer mededelen, dat namelijk het niet' onwaerfchijnlyk voorkome, dat de oudduitfche fenryvers een ander onderfcheid tuffchen de woorden Minne en Minnekijn hebben in achtgenomen , te weten dat zij onderfcheid maekten, indien zij iemand acnfpraken , en indien zij tegen een' derden van hem fpraken, dat zij. het cerftgenoemde woord gebruikt hebben, in geval zij enen perfoon, wienze liefde en achting toedroegen, aenfpraken , en dat zij het woord Minnekijn genomen hebben, wanneer zij van dien perfoon , wien zij liefde en achting bewezen , tegen enen anderen fpraken. De drie voorbeelden door Huydecoper aengehaeld kunnen, zo als het ons voorkomt, deze uit- (d) Aentek. op BI. Stoke's Rijnikmnijk VI. B. vs. 254. aldaer bijgebracht om te bewijzen, dat men in het manlijk niet zeide MinnemaerMinnekijn.  MENGELINGEN. 6> uitlegging zeer wel lijden; en het houdt almede Heek, dat de andere voorbeelden , zo door Huydecoper, als door ons bygebracht, in welken het woord Minne voorkomt, allen ene mondelinge aenfpraek behelzen. Het komt ons voor mede tot bewijs te ftrekken, dat de betekenis van ons woord Minne algemener bij de ouden geweeft zij, dan Huydecoper dezelve heeft opgegeven, om dat Ouders hunne kinderen met dezen naem gewoon waren aen te fpreken, gelijk Huydecoper zelf zegt, en hier om verwonderenwe ons te meer , dat deze taelkenner het woord gene ruimer betekenis hebbe toegekend. Dat Ouders met dezen naem hunne kinderen aenfpraken zienwe uit ene plaets door Huydecoper aengehaelt uit fl. en bl. f. 2. d. daer een vader tot zijnen zoon zeide. Minne ic fal di ter fcholen doen. Een moeder fpreekt tot haren zoon bij Maerlant Evang. f. 105. c. aldus; Ic en diin Vader, wel lieve Minne! Hebben di ghefocht mit droeve finne. Wederom twe voorbeelden, daer ons woord minnebymondelinge aenfpraek gebruikt wordt, • en welken dier hal ven ons gezegde bekrachtigen. OVER  €z TAEL KUNDIGE OVER HET WOORD DEGEN. D e oudfte duitfehe Schrijvers gebruikten het woord degen voor enen held, en wel voornamelijk voor enen krijgs-hcld. Een woord in dien zin bekend in zommige talen die met de onze verwantfchapt zijn, de A. Sax, hebben thegen, thegn. bij lye (a) en b £ n- s on (b). Van de zelfde betekenis als ons oud woord degen is het F. Th. Thegan by schilterus O) Miles vertaeld, in dezen zin vindt men het dikwils bij otfridus Evang. Lib. L Cap. i. vs. 128. (d) So fmt thle thegana alle. schilterus vertaelt deze woorden aldus. Sic fmt hi milites omnes. Ande- (<0 D'ciion. Sax. et Goth. in v. aldaer ook vertaeld Miles. Andere betekeningen- waer in de \ Sax. dit woord gebruikten, kan men bij eye op de aengehaelde plaets vinden. C£) Vocabul. Anglo-Saxon. in v. r~j\ 9l°iïm Teuten' °P het woord diuhen. W In Thefaur. Antiq. Teuton. Tom. I. p. 23.  MENGELINGEN*. 63 Anderen willen dit woord hier vertalen door ons Vroom, Scherzius door het Lat. famulus. Doch wij zijn van oordeel dat de vertaling van Schilterus, als de befte zijnde, dient behouden te worden. Ook vindenwe dit woord in de Praefat. ad Ludovicum Regem. vs. 79. (e) Thegan fin d. i. Militi fuo. Hier wordt eigenlijk gefproken van enen die zich in gevaer heldhaftig toont, en dierhalven komt ons woord daer in dien zin voor , in welken wij zeiden, dat de Ouden het zelve gebruikten. De andere betekeniffen, waer in dit woord bij de F. Th. gebruikt wierdt, kan men vinden bij schilterus (ƒ). Verfcheiden betekeniffen van het H. D. Degen vindenwe bij wachterus. (g) Twee derzelver zullenwe hier opgeven: Ten eerflen betekent dit woord in het algemeen enen Krijgsman, Miles een woord bij hen zonder onderfcheid voor alle Krijgslieden in gebruik, van den eerften bevelhebber af, tot den geringften Krijgsman toe, 't geen wij ook, aengaende dit woord uit JVachterus .vinden aenge- te- (e)Bij schilterus Thefaur. Antiq. Teutun. Tom . I. p. 4. (ƒ) dof. Tenton. p. 230. (fi-) QJof. Germ. Col. 267.  64 TAEL KUNDIGE tekend bij Huydecoper: (h) Ten anderen wordt het H. D. Degen ook voor enen held, vir fortïs genomen, zie Wachterus op de aengehaelde plaets, alwaer hij deze betekenis van dit woord wijdlopig behandelt. Ons Nederduitsch woord Degen of gelijk anderen fchrijven Deghcn voor held is tegenwoordig niet meer in gebruik, wij gebruiken het woord Degen heden voor een zoort van zyd-geweer, of als het op vechtenaenkomt, voor een hand-geweer (/) deze betekenis in welke wij het woord Degennu gebrniken, menenwe afkomflig te zijn, of overgenomen van De genei. i. held,oï'Krijgsman, in welken zin de ouden, zo als gezeidis, dit woord gebruiken. Deze doch fchijnt ons toe veel ouder betekenis van dit woord geweeft te zijn. Degen voor een Zyd-geweer is ook bij Wachterus. bekend, hij vertaelt het enjis, gladius en tekent aldaer aen , dat het woord nu in dien zin gebruikt wordt , ons tegelijk lerende , dat men even als in dit woord , zo ook in anderen, voorbeelden aentreffe, dat een held of krijgsman, en zijne wapenen die hij tot zijns zelfs verwering nodig heeft, met enen en denzclfden naem benoemd worden ; ja dees Taelken- ner (/?) Huydecoper Pr. op de aengeb. plaets. (»j Piucve van Tael en Diehtk. bl. 6o;>.  MENGELINGEN. O'sher gaet verder, en doet onderzoek na de re-, den , waerom men het woord degen zo wel voor enen held als voor een zwaerd gebruikt heeft , en volgends het geen hij ons aldaer mededeck , komt het algemeen gevoelen der taelgeleerden hier op uit, datmen in lateren tijd, een Zwaerd dezen naem gegeven hebbe, om dat het zwaerd te recht konde worden aengemerkt als een dienaer of flaef van denheid, die overal zijnen heer en meefter volgde, en waer dees gaen mocht zich altijd aen zijne zijde vervoegde,, of, (vervolgt Wachterus') misfchien zal die benaming hier van zijnen oorfprong hebben, om dat het zwaerd, dat een held of krijgsman aen zijne zijde draegt, hem t"eg2n alle vijandelijke aenvallen befchermt, en om dat ieder voor zich zeiven den zelfden dienst van een zwaerd heeft, als het algemeen van de, krijgslieden. Van het zelfde gevoelen is ol. wormius (k), die de betekenis van degen voor zwaerd hier mede van afleidt, horenwe zijne eigene Woorden daer hij van degen voor held genomen aldus fpreekt: Tratlmn ad gladium dejignandum, quem vere Danica voce "©C; geil appellanws, quod eins minijierio in defenfione utamur. — In dezen laeftgenoemden zin is dit woord (£) Momim. Dan* Lib. IV. p. 264. — 367, E  66 TAELKUNDIGE woord ook in andere talen bekend, zo als wij bij Wachterus vinden aengetekend. In onze moedertael zijn, gelijk uit het geert wij reeds hebben opgemerkt, gebleken is, beide de opgegeven betekeniffen bekend, de oudfte zal ook bij ons zijn degen voor enen held en daer van overgebracht tot het zijd-geweer, enen held of krijgsman dienftig, om zich zeiven te verdedigen , en voor geweld te bevrijden. Degen voor held vindenwe bij de oudfteneerduitfche fchrijvers dikwils gebruikt, en wel, voor zo veel ons is voorgekomen, alleen in dezen zin, en niet voor een zijd-geweer, deze benaming doch is van Iateren tijd, en dierhalven bij hen onbekend. In de eerstgenoemde betekenis te weten voor held lezenwe deghen in de Hijhrie van Zeghelijn van Jerufalem 1563. Een deghen fijn Van Jherufalem zeghelijn (!) Maerlant VII. B. f. 37. b. Echt (!) Zie deze plaers breder aengehaeld bl. 4?. damye ook gezcid hebben, dat wij deze woorden uit Uuyetecopers proeve hebben overgenomen. Zie dezen laciuenner acng:endc du woord op de aldaer aenxeuaelue plaeis  Mengelingen. 67 Echt fo bat die Deghen (m) fnelle, Des anderen nachts , dat die vacht Droghe bleve bider Goodscracht, Ent ie aerde bedouwen foude ; So mocht hi vechten als die boude Dat dede God hem openbare, Dat hi des zeghes feker ware. ■ Zie hier Richter. VI. het is uit de gefehiedenis die ons daer verhaeld wordt niet moeilijk op te maeken, dat Gideon dezen naem mei; recht verdiende , ja hij wordt in't zelfde Hoofddeel het 12. vs. genoemd firijdbare heit. Makklant VIL E. f. 38. c. In finen tiden ghelocft my dés Verwan die deghen Ercules Antheufe den deghen coenè. Dezehiêr bijgebrachte woorden uit Maerlant vindenwe bij Huydecoper in zijne breder aentekeningen op M. Stoke's RijmkronijklX. B. vs. óc2. doch enigzins in lezing verfchülende met ons affchrift, waer bij wij echter hier niet zullen flilftaen, de lezer kan het verfchil met een opflag van het oog bemerken. Andere voorbeelden uit dezen ouden dichter daer hij dit woord gebruikt zijn er bij Huydecoper niet aangetekend, wij zullen onzen lezer noch enigen plaetzen, die ons zijn voorgekomen, hier mededelen. Qm) Te weten Gideon. E 2 Ia  68 TAELKUNDIGE In het zelfde VIL B. lees ik in mijn MS, zeven regels verder. Van Ercules dien deghen vcrcoren Wart ver/leghen Laomedon. En van David ftrijdende tegen den reus Goliath zegt maerlant VIII. B. f. 45. b. Doe fprac David, die deghen vri, Du comes mit wapen teghcn mi Ende ic come in den name Goods, Dien du groten lacht er boods: Elc man fel weten opter aerden, Niet in wapen, noch in zwoerden' Befchcrmt God fin volc allene. Ook lezenwe dit woord in het X B. f. Sc. c Stadion hiet men te bedt Dat Ercules die deghen vri Alfa verre liep, eer hi font Tenen adem, dat fi y cent. En noch bij den zelfden Dichter in de Defimft. van Jheruf. f. r58. b. Hier zal ik wat meer woorden aenhalen om dat uit.de zamenhang de betekenis- van deghen duidelijk kan .gezien worden. Een  MENGELINGEN. 69 Een Prince waffer, heet Juliaen, In Anthonia (b) ghcftaen Neven des Keyfers Tytus fide, Hi faghet en was onbüde, Dat die Romeyne achter weken. Hoort hier wonder van hem /preken. ,' Hi fpranc danc mit ghewelt Totten Joden, die wonnen t/clt, En dreef die Joden achterwaert AUene als een deghen waert, Want niemet mochte hem wederflaen, Menighen foech hi /onder waen. Het is der moeite waerdig te lezen het geen tl josepiitjs (0) Joodf. Oorlog. VI. B. Hoofde 7. van dezen Juliaen verhaelt, daer kan men 'smans dapperheid en heldendaden vernemen, en tevens een bewijs vinden, dat dc betekenis die wij aen het woord deghen gehecht hebben, de ware en eigenaerdige zij. In den zelfden zin heb ik dit woord gevonden in de Roman van Grimbergen, onder de bijlagen van Butkens p. 36. a. (ft) Een toorn of burg te Jerufalem. (0) Dezen Schrijver heeft Maerlant gevoted in her Kak doorhem getijteld Deftru£tie van Jherufalem. E 3  70 TA EL KUNDIGE Zy hadden menegen koenen Deghen. En bij velt hem Sp, lliftor. I. B. Cap. 37. bl. 50. Hier na fcldy 't in 't gemeene Horen al vertrecken mi Hoe 't wederwan die deghen vri. Le Long, wien zekerlijk deze verouderde betekenis van ons woord onbekend was, verklaert deze laetfte regel aldus: Hoe alles met liet zweert wederom wiérdt gewonnen. Uit deze gegevene verklaring of gelijk het beter zoude genoemd worden verduiftering, is het niet moeilijk te befhiiten, dat Le Long de woorden, die zijn Dichter hier gefchreven hadt, niet verftondt,. men kan deze woorden van LeLong dus vrij doorhalen, en 't woord Degen dat de Dichter hier gebruikt, moet niet volgends hem voor een Zwaerd, genomen worden, maer volgends Huydecoper (p) voor enen Held; te wetenEduward de eerfte, Koning van Engeland. De afleiding van ons woord Deghen vindenwe in de aengehaelde plaets uit Huydecoper s aentekeningop M. Stoke,daer hij fchrijft dat dit woord afkomt van dyden, deeg. bi' kiliaen is ons woord mede bekend, Deghen* Deghen-man vertaelt hij Jthleta, Pugil, vjr prae. Jtanst (j>) Proeve van Tael en Dichtk. bl. 609.  MENGELINGEN, 71 Jtans, firenuus, fortis. Wij kunnen niet nalaten hier noch in te voegen het geen wij aengaende dit woord lezen bij den groten taelkenner ihre (q) Hinc itaque fzegt h\]) fna fponte patet, quid fignïficet thegan vel thegeman , nempe virwn probum et forten quae duo vocabula pro fynonymis erant in gente bellicofa : quibus addo , degeman quod apnd Frifones vinim probum denotat; Belg. deghen vel deghen-man yir praeflans , firenuus ; deghclick probus, augu- JluSy Jionestus, deghc virtus, probitas. men kan hier nu den oorfprong en juiste betekenis van ons degelijk leren , en uit het geen hier is aengetekend, wegens ons woord Degen voor Held, nagaen, hoe zommige woorden ener tale kunnen verouderen en in onbruik raken. Hoe vele Nederlanders zullen 'er niet gevonden worden, die, wanneer hun ene der aengehaelde plaetzen uit den Rijmbijbel van Maerland wierdt opgegeven, niet in ftaet zijn zouden , om enen goeden en verftaenbaren zin aen deze woorden te hechten, Le Long levert ons overvloedig bewijs op , dat het geen wij gezeid hebben, van gene waerfchijnlijkheid ontbloot is, en te gelijk kan een ieder hier uit wederom zien, hoe nuttig het zij enige kundigheid der oudduitfche tale te bezitten. Glojf. Suio-Goth. Col. 876. op 't woord TtliE gn. E4 LIER-  LIERZANG f Op onzen Zeeflag tegens de BRITTEN, GELEVERD DEN 5. AVG. MDCCLXXXI. O.Zonen van den moed , wier fchaduw in den Staat Der afgefcheiden zielen , Vol krij'gsbekommernis, de Hoüandfche oorlogskielqn, Al zwevend, gade/laat; De Ruiter, Heemskerk, Tromp, Obdam, van Galen, Brakel. Misnoegd om 't lange fcheepsgetakel; Men zegt, dat uwe maats, die, na den dood getrouw, Nog om u heen' krioelen, Een' Zeevoogd onzer eeuw zijn minderheid doen voelen Met honend fcheepsgejouw, Wijl gij voor zijne fchim een ftrak gelaat vervaardigt. Beur naauwlijks met een groet verwaardigt. Ja*  Ja, Helden, buitenkijf is Hollands watermagt, In de agttiende eeuw geworven, Met Menno's vreedzaamheid te bed en kooij geftorven. Maar wat baat vederkragt, Wanneer een fcerke pees, gewoon den boog te dwingen , Zijne einden hindert uittefpringen. Laat los de koord, Iaat los: hoe feller ingekneld, Hoe feller uitgeflagen, Zal, Schutter, uwe boog de pijl ver henen jagen Met fnorrend fchutgeweld. De boog gelijkt den moed van Bato's waterknegten, Men vogt niet, toen men niet kon' vegten. Maar zie, hoe 't zeegeluk aan onzen Duitjehen dog Een gloriekans verfchafce. Hij lag bij 't hondenzand, zijn vijand kwam en blafte , Maar hij beet fcherper nog. De Britfehe zeedog liet, op goed gebit ontvangen, Al jankend, poot en ooren hangen. Zijn uit het ikkerhol de duivels opgevloekt? Het fchijnt wel aan hun wapen. Geen nood! hun moordgeweer, voor menfehen niet gefchapen, Heeft de onzen niet verkloekt. Val hagelbuy van fpek en ftaal en glas en fcherven. Kruitblikfemvuur kan ook doen fterven. Mea  Men Iogenuraft" den Brit. Wie had hier de overmagt? Wees gij deregter, Reden. Zijn fcheepslijst voor den dag! daar (laat hij, weggebeden Door kleener tal en kragt. (*) Belachtge Euftachfus ? . 35. door ihre. Dis/er.  MENGELINGEN. 83 Domus ant. franc, gorius heeft uitgegeven te Florence 1731. en welke de zo even genoemde Tlienjiedt met de Letteren van 't C. A. in koper heeft doen fnijden. 't Is wel der moeite waardig hier voor de Liefhebbers van diergelijke dingen,aan te merken, dat die taal, waar in die Koopbrief gefchreven is, dezelfde is, D'nfer. de Jing. Cod. Arg. §. 16. en vervolgends door KNiTTEL Verf. Goth. nonnull. Cap. Epifi. Paul. ad Rem. Cap VI. §. 220. welke laatfte na Donius ook de echte tekening der letteren, die in dit Stuk gebruikt zijn, opgeeft, Tab. IX. Spec. II. En , niet tegenftaande deze ondertekening reeds verfcheiden malen het licht gezien heeft, zijn wij echter te rade geworden , de geheele Gothifche ondertekening van den genoemden Koopbrief hier nevens in dit plaetjen onzen lezeren mede te delen ; om dat alle die werken, waar in dit overblijfzel der Gethifche Taal gevonden wordt, hier niet algemeen voor handen zijn, en dezelven dikwils langen tijd te vergeefs gezocht worden. Wij hebben hier eerst eene nauwkeurige aftekening der 'letteren in den oorfpronglijken brief gebruikt, opgegeven, en daar na in de twede plaats terftont laten volgen dezelfde ondertekening met die letteren, weiken Disfchop ulphilas in het C. A. gebruikt heeft. Dit oud en zeldzaam Huk is gevonden in de Charterkamer der Kerk te Aretum, gefchreven naar de wijze der ouden op den bast of fchel Van eenen boom. De brief zelf waar toe deze Gothifche ondertekening behoort , vervat eene verkoping van het landgoed Cuballaria. , met F a eea  U TAELKUNDIGE is, als die van Ulphilas, voornamelijk, dewijl daar uit blijkt, waar van daan die volken gekomen zijn, die Rome, de heerfcheresfe der waereld , ten onder gebragt hebben, en dat zij dezelfde taal gefproken hebben, als die Geten of Go,then die aan den Ifter woonden. Mogelijk zal er wel eens een tijd komen, dat wij zeer veele van een gedeelte van bet huis, verkocht door zekeren godilebus aan enen alamud, beide Eervvaerde heren Diakonen. Voorts zouden wij deze ondertekening niet ftilzwijgen liever voorbijgaan cn den Lezer verder wijzen op de zeer geleerde uitlegging van den kundigen knitt e l ; maar alzo wij hem in alles onze goedkeuringe niet geven kunnen, zo hebben wij het nodig geacht, hoewel kortelijk, onze gedagten hier omtrend medetedelen. Om hier beter in teil gen, zullen wij eerst onzen lezer de vertaling van de ondertekening naar de uitlegging van ~7 y.e mededeelen. De woorden van de ondertekening zijn: ft «Buottubuj» Dhn» tïjo fcabau. töa boft. fra.... gatoautfita t&ue önn* Sïlamola fJöujo? unfijana ftug eis fiaoaalar/a jah M\i an* rrg* anbn ... n m ufmdib , betekent: ikGujilubus diaken heb dit verkZ) denkoepbnef heeft voor...gemaaktThmSiokfn dertekend.. Van deze uitlegging zeïgif wlf datze ons in zommige opzichfen^eKldo^' dan die van Knittel, want de ^isfineen £ l* gemaakt heeft over de bedoiven woord en ziin J fchoon geeftig wat vrij ftout. Wij keuren Zl ihandszijneuuleggingvan 't6.7. en 8. woordzefr goe4    MENGELINGEN. 85 van diergelijke overblijffels zullen zien,tot geene geringe eer en luilïer der Gothifche taal, in het openbaar verfchijnen , merkwaardig is zeker 't getuigenis van hieronymus roman, een fpaansch fchrijver, 't welk volgends aanwijzing vmJndr. Norrelias, onlangs onzen Boekbewaarder, goed. welke woorden hij verklaart dat men lezen moet bofta fcam m(0. den koopbrief voor mij. wij lezen ook liefst met hem, V charaEler % voor een s daar Lye 't voor een e aanzag. Dit gevoelen wordt nog meer bevestigd uit het Jlphahethum Gothrcum dat b. vulcanius heeft uitgegeven Dan zijne uitlegging van 't 18. 19. 20. £i. woord voldoet ons niet en willen liever die woorden zo laten als die zijn, dan die ftoute gisting aannemen, dewijl 't ons niet zeer waarschijnlijk voorkomt, dat juist in die ondertekening, die zuiver gnthisch is, latijnfche woorden zouden zijn ingelast. Te meer zoude 't te verwonderen zijn, dat de andere naamen geheel zoude gefchreven zijn , maar die Rome'infche naam met verkorting. De uitlegging van 't 15. en ifj. is minder ftout, meer derhalven aanneémelijk. In de ondertekening leest men eigenlijk {)i!£j / welke Ij. door aanvoeging van een klein fchrapjen ligtelijk.in een b verandert, en de verkorte fchrijfwijze van dit woord voor tfligfaftl) ïsniet onwaarfchijnlijk,om dat'twoord juist de regel fluit; want het * daar bij getekend toont aan, dat aldaar in 't oorfpronglijk'de regel eindigt; van gelijke betekenis is 't ook bij het 9. en 22. woord, welk 22. woord mede bedorven is, ten minlten zijn de chara&ers onverstaanbaar. De geleerde lye was van oordeel, dat men er anö quot&u / remmiavif, moest lezen, ver taal de r. ?3  85 TAELKUNDIGE' der, door Edward Lye ( g) wordt bijgebragt, welke, alwaar hij over 'tNoordschgemeenebest handelt, zijn gezegde van Ulphilas met deze woorden befluit. Ik heb in de fiad Turin aan den yoet der Alpen gezien een Breviarium van dien zelfden Bisfchop gefchreven met de eigene Letters van dit volk, en nog andere boeken van bijzonderen inhoud. 5- v. Ter dezer plaatze moet men ook niet voorbijgaan het Gothisch voorfchrift (formula ) , 't geen voorkomt in eenen brief van augvstinus (h), behelfende eene twistrede tusfchen Rafcentius en Augustinus over 't gebruik van 't woord o7W t.nalpeuren der oude talen, wij niet -enocg roemen kunnen, evenwel mede 'iGrieklchie hulp heeft willen nemen in woorden, welker oor! fprong hem duifter was. ,t Geen' den f£!£ deren wachterus in dien geleerden min toJffiSK" ^: bC^s hiei'van v?ncïen w n zijne aantekening op 't woord gori; cor- al~ 2Üne woorden dus zijn: " hV,l n , T C5W«» nihil magni„ hcum putant, nih quud difficjte eft, et Ioni, ge petitum, deflec.it a Gr. /? " quia kril Mei-crepidis a.ppof, urn au„ res crepero fono laedit? » Voorwaar ver genoeg gezocht, 't legengeftelde van Junim heeft de zeer geleerde j o. i„RE voor zeker ge Sden, dat namelijk de oorfprong van de KL fche en Griekfche talen in de MoefogoShe gezogt moest worden. (Zie zyne Di(fertaZ de Omgm L. Lattn. et Graec. inter MoefoJh. reper.md en zijne Praefat. voor sotbeIgTi titftok iltufir.) Jammer is \ dat twe* ztdke groote mannen tot die beide uiterften gekomen zw. En des te meer te verwonderen FfadS Grooten jo. ihre, om dat h-i n 't afleiden der oude Noordfche en verwandfeha He Je" zojuist en naauw oplettend was, dat hij in zijn C/of. Suio-Gotk. col. 746. dit hcerHik■ ' tuignis fchreef: „ Et ^SSS^S. »> quam  MENGELINGEN. 99 lijk, illujlris betekent, zal op een' andere plaats getoond worden. {*) ' Bij „ quam ego Auctor fuero, ut perëgre quaera„ tur, qnod domi et lub manibus eft. " Moogr lyk zullen wij de onwaarfchijnlijkheid van beide Hellingen in 't vervolg bij gelegenheid een3 klaar, naar onze gedagten, aantonen; wij zouden nu al te langwijlig zijn , indien wij dit hier wilden bewijzen. Alleenlijk moet ik dit nog aanmerken, dat alle de Geleerden, die ooit eenige aanmerkingen over onze taal gefchreven hebben , dit gevoelen hebben aangekweekt. Mooglyk alleen uit zugt voor de Griekfche taal, (niemand vatte nogthands, dit op, als tot veragting dier tale gezegd; 't tegendeel is waar, ik heb altoos groote lust tot 't beoetfenen dier tale gehadt; en 't is te bejammeren , dat dezelve, in onze dagen van de zich in de onderfcheiden takken der Geleerdheid oefFenende Jeugd zo verwaarloosd en veracht wordt.) uitgenomen één die alle de deelen onzer tale wat naaiiwkeuriger en dieper inziende, ik meenden Grooten lambert ten kate, zich niet heeft laten vervoeren door de algemeene overeen(temmingderGeleerden;maar deze woorden openlijk durven fchrijven : „ Waar„ om dat het Grieks juist de moeder (van on,, ze tale} zoude zijn, kan ik niet bevroeden. „ Zijn we van de Grieken afkomftig? daer van „ is zo min blijk, als dat de Grieken van onze voorouders gefproten zijn. Van „ de oudlle tijden af, dat der Grieken ftaet en ,, fpraek in agtinge geweest is, vind men im„ mers niet dat er eenige geméenfehap was „ tusfchen hen en onze Noordfche Volkeren. ,, Zonder geméénfehap nogthans en neemt men „ geene woorden aan." Zie de Geméenfehap tus,, fcherrde Gottif. Spraek ,en Ned. bl. ió.Jvert. ■C*) Wij hadden gaarn gezien-, dat de Hr. MalmeG a tijm  ioo TAEL kundige Bij den zelfden komt ons ook voor 't woord Sellagines, welke benaming die wetten zouden gehadt hebben, welke hun raadsman Diteneus hun voorgefchreven heeft. Hun de natuurkunde lerende, zegt hij (o), heeft hij te wege gebragt, dat zij natuurlijk naar hunne eigen wetten leefden, welken befchreven wetten zij tot nog toe bellagines noemen. Alle de Geleerden Hemmen toe, dat het middclfte gedeelte van dit woord zoude uitmaken, dat zeer bekend woord lag, 't geen van de tijden van Diceneus tot heden toe in 't Gothisch in gebruik is, en een Wet betekent; maar aangaande de eerfte lettergreep is men 't gantseh niet eens, hoewel nochtands zoo niet of eundius, ruobedkius, VERELIIJs, spelmannus, wachterus en anderen (*) hebben gezamentlijk bewezen, dat men voor Bellagines moet lezen Bijlagines, van bij, dat in t algemeen een woning, maar vervoleends een dorp, en eindelijk eenJiad betekent. Dan tegen mus aan deze zijne belofte voldaan hadde(o) De Reb. Gei C. IV. p o7 mc. p I?5 en stierniiook. Lib I %r bueogoth. vet. Cap. I. vert. j  MENGELINGEN. ioï tegen deze. gisfing zoude men kunnen tegenwerpen, dat zij, aan wie dees Wetgever wetten heeft voor gefchreven, zwervende volkeren waren, en bij gevolg geen' vaste woonplaats, laat Haan lieden hadden. Maar hier merken wij op aan, dat, daar alle burgerlijke ■wetten haar opzigt hebben tot een' vergadering van mejrfchen, of eene ftad, en bij gevolg onder een' verftrooide menigte onnut zouden zijn, 't ons zeer waarfchijnlijk zij, dat Diceneus dóór deze wetten de zwervende wijze van leven der Scythen hebbe willen verbeteren (§). Voorts verdient 't aanmerking, ,da£ bil in oud Alemannisch een wet betekent : ■ • . waar (§) Dit is nog de befte uitlegging die wij van 't woord bellagines gevonden hebben, en die ons' 't 'meest voldoet. De gedagten van bon. vulcanius lopen mede hier heen iii not. ad Jornandem p 37. Van een geheel ander gevoelen is heineccius in Not. ad Hiftor. Jur. Germ. §. XI. die meent, dat het geene Burgerlijke wetten geweest zijn, om naar geregeerd te worden; maar voorfchnften om wel en gezond te leven, en leidt het woord af van 't H. — D. 2Böï)l&el)(ijjeii N. — D. flMbeljagen, dat" bij hem gezondheid en welvaart betekent. Aan deze uitlegging en afleiding van I-Ieineccius hangt deszelfs uitlegger silberadius ook zijn zegel. Beide zijn zij zeer ongelukkig geweest in hunne gisüngen. vert. G 3  «soe, TAEL KUNDIGE waar van wachterus weichbill, billich enz. afk-it. - Dezelfde Jornand.es verhaalt ons ook, dat die Waarzeggers, welke FiUmenus der Gothen Koning, van zijn leger hadt weggejaagd, in zijne moedertaal Aliorumnas geheten zijn geweest. Dit zijn zijne woorden (p): Na zijn yertrek van 't eiland Seanzia, bevont hij dat 'er onder zijn volk zekere Waarzeg/Iers waren, welke hij zelf tn zijne moedertaal Aliorwnnas noemde enz. Zeer veele meenen, dat de Gothifche woorden van uitlandfche uitfchrijveren niet zelden bedorven zijn, welk gebrek dit woord ook gekregen zoude hebben; maar hoe 't te verbeteren, daar in heeft ieder Geleerde naar zijne wijze van denken onderfcheiden gedagten voorgeftelt, 't meefle gedeelte nogthands komt hier in over een, dat men 't woord van ]Runa moet afleiden, en bij gevolg zoude men dan Alrunas, of Adalrunas moeten lezen. Runa (*) betekent, gelijk bekend is, 'een geJpd > . . rutsch Cp ) Be Reb. Get. C. XXIV. p. 67. (*) Bij KILIAAN Vind ik: ROENEN, RUENEN, Jujurrare tnfurrare, in aurem dicere. Ru! £nvV2S*? U r0e"en ***** mmfitare. N, OO R-RU¥NEN ftlfurrarJe in aurem musfitare. In 't A.-S. , vindt men ook rwnan , rumgean , iufurrare. Alem. runen. Germ,  M*E"N GEL I..N'G E Nv 103 tttitch maken, fiuiftetjeu, gelijk de Waarzegfterss en Germ. raunen. Dit woord wierdt eigenlijk oudtijds 't meest gebruik, van de waarzegfters en zogenoemde voorzegfters van toekomende lotgevallen, en dus betekende het myftice loquï; want dat foort van volk is altijd gewoon, om bij 't doen van zodanige voorzeggingen iets onverftaanbaar binnems monds.te prevelen, als of zij zekere alleenfpraken met de geeften hadden. Hier van vindt men.'t M-G. woord tuna voormyfterium gebruikt bij ulphil/vs Mare. IV, vs. ». ïjtoié atgtban ifUramrati ru^a tftiHÖantrucÖjog flotgg. Waar voor de 011- ■ ze hebben : het- is u gegeven te verflaen de verborgentheid des koningrijks Gods. En dewijl de Raadsvergaderingen , en de voordel lingen die daar in gefchieden meest altijd in 't geheim gehouden wierden, zo vinden wij dit woord CH» na ook bij den zelfden Ulphil. vour conftlium . gebruikt. Want om met j unius in zijn Glosf, v. tuna te denken dat dit confüium vart garinuan confluere afkomt, kan ik zo min als , de Geleerde ihr-e (zie zijn Glosf col. 47a.) befluiten. . In 't A - S. betekent Run doch gemeenlijk geryne,, myfterium , en ook vindt men daar run voor confilium (zie lye Diction. Sax. ei Goth. Lat.) hier van benoemt 1 Koning Adfredaartig hkart,pecïtis j animus, met den naam van runcofa y myfterii five confilii cifta, om dat daar de geheimen raadflagen als in een' kist verborgen zijn, in z"me . A - fax. Dichtkundige vertaling van Boethius de Confoh Phil.- achter zijne vertal. in onrijm door c. rawlison 1698. te Oxford uitgegeven pag. J84. < . G 4 Be  io4 TA EL-KUNDIGE' en Toverhexen gewoon zijn te doen, om onnozele He mag fiththan. On kis runcofan. Rihtwisnesfe. Findan onferhte. d. \. poteft deinde in eius peBore mflttiam tnvemre cum pavore. (Dok vind ik 't Aleman. voor mfiXm Lt nier> b,j tatian. Harm.^uang.^L LXXIV. vs. 4. isiöorus fchreef A/I »*»/, zie js>™. C0Mra Jud j* S- r. bij SM//*»-. /» 2%«/. Tom. I. nart ïf F' 2' *" oude Nederduitfche fchriften is ons C0«/B-,«» genomen , voorgekomen : ten ware door Huydecoper bijgebragt in zijne *W de hier onder aangeh. plaats van S? S h,er toe betreldijk wilde maken, en ' wooS aldaar ,n den zin van racdgeven Zatten De woorden van den Vertaler fijn: 7ilL tnoghen wel quaet te runene c/radene; mderin ons hcht dan tconfent ende Lderfiae,, 0nt verouderd woord runen lees ik in e /,r MS van omtrend den ggS f "f c" P/alm XL. vs. 8. IFeder my kxad^Ltt den, weder my dagten fy ovele. Voor wel woord wij in onze overzetting CPfahn XJ vs. 8 ) vinden lgHm OoklLsTi^en Bybel vnn r477. 2^„- (.a^Jg*1 Jbd Hr,fSPI'°ie"WB0rdt Va" de dood v n het Kind, dat Davtd uk Bathfeba geboren was :S  M* E"N G E L I N G E N. 105aozele en onkundige lieden te. bedriegen waarom doe David hoerde dat fine knape ruynde : foe verftont hy dat V klndekyn doot was. Opmerkelijk is 't aangaande de ecrstaangehaalde plaats uit de Pfalmen , dat alle de oude overzetters als met opzet 't woord runen aldaar gebruikt hebben; want notkerus heeft: uuider mir fuoron runen do alle mine fienda. En in de Angeliax. overzetting: Togeanes me runedon ealle find mme. luther he.eft ook dit woord behouden in zjjne vertaling; alle die mich hasfen raunen mit einen ander 'über mich. welke plaats in de uitgave van n. haasius, verklaard wordt fieeken die kopfe zufammen und murmeln keimlick. Kort, doch zeer wel. Zie ook dieder. vön STADE Erldutr. und Erklahr. der vornehmft. deutsch W'örter deren ftch d. m. luther in Ueberf. der Bib.'gebrauch. p. m. 492. Ons verouderd zelfltandig Naamwoord ruikinghe, dat ki li aan niet heeft, lees ik in 't N. T. MS. van omtrend den jare 1350. f. 90. a. en'in dat van 1431. f. 67. a. 2 CoJinth. XII. vs. 20. Ic duchte datter licht onder v fijn ftridinghe, benidinghe, afterfprakinphe, rumnghe, verheffinghe, pertijnghe. De onzen hebben oorblafinghen. Zo gebruikt mel. sto ke ook ruuner, voor oorblafer, [of volgends HUYDEcoPER.de Beuzelaar, die in 't werk van Stoke een' Sermoen van 21 regels heeft ingelapt, namelijk van vs. 272-293. van 't IV. B. 't welk die geleerde Man denkt, o'm dat daa- juist gefproken wordt van de fchadehjkheid der verraders en pluimftrijkers, bij gelegenheid van de befchrijving van 't Character van Jan 1. Hertog van Brabant, even als of G ,5 onze  ïö6 T A E LI U ND1G1' waarom in 't latijn incantatio ook van canere wordt onze Rijmchronijk-fchrijver hier geen waarfchouwing in 't algemeen hadt mogen doen van de fchadelijke vleijerij der hovelingen, die hij hi 't bijzonder aan Grave Willem UI. doet, in 't flot van zijn werk of 't 1063. vs. van 't X. B. en die Huydecoper voor echt houdt. Heelt Melis met meer hier en daar aanmerkingen gemaakt? waarom dan op deze plaats ook niet? Hadt de Hr. Huydecoper maar bij zijn eerfte gevoelen gebleven, 't ware beter geweest, 't Is waar, daar is hier en daar, zo het fchijnt, wel een brok van later hand ingelapt, die niet uit de pen van Melis zoude fchij■nen voortgekomen te zijn; maar daarom alle aanmerkingen op eene en dezelfde wijze uit te wislen en weg te werpen, is zeker wat fterk. Doch dit in 't voorbij gaan.] Ruuner, zeg ik, vindt men dan bij M. Stoke B. IV. vs. 276. Ie wilde, dus deden al de ghene Heren , die nu hebben macht, Datfi, met al haarre cracht, Verraders, fmekers én oerflekers, Runners endeplumeftrekers , Altoos faghen in den mont. Zie over deze plaats de breede aantek. van Iluydec. D. II. bl. 312. fier ik hier van affcheide, moet ik nog met een woord gewag maken van de afleiding van dit nns woord raven,poenen enz. ten kate leidt het af van 'rJVI-G. tum/ myfterium, want hiervan t A-S. runian, en dan hier uit ons runen, roenen enz. Zie zijne Proev. van gereg. Afleid, bladz. 324. et 'feq. Voor mij ben ik van een  M E "N" G E L I N !G E N." ï07; wördt afgeleid, en op dezelfde wijze in 't Ysh. galbiv (t )• Dan 't voörzetzel all willen anderenweer te zamen getrokken hebben uit adel, en dan'zoude het zoveel betekenen, als een die een' voorname wetenfchap verftaat; die anderö' gisfingen wil lezen , zal er een overvloed van vinden, in de geleerde verhandeling, van Keysler, de- Mulieribus fatidicis (q). Maai? hoe-zal men den oorfprong recht kunnen opgeven, daar men de rechte lezing niet juist bepalen kan? Alleenlijk zal ik 'er dit nog bij b r .vv ' ■ . ■ . V. 1 _ doén4' een geheel'ander gevoelen, én"geloof, dat hét een woord zij, *t welk behoord tot die foort, die. men noemt .«««jea?»™»?*, van 't geluid gemaakte woorden. Want inoicn men iemand iets ilillekens inluiflert , of aan 'f oor zegt, maakt men dan voor den aanhoordereri niet dat geluid dat wij voortbrengen bij. 't uitfpreken van ons woord runen, roenen, ruijnen, rïieneft: Zijn de woorden #j»^«*ïri 'tGrieksèh, en mw tare, en hiervan musfare, mus fit are in 't Latijn, die 't zelfde beduiden als ons roenen, runen, ook niet van 't geluid 'gemaakt? immers" - ja. (Zie g. > voss. Etymol. L. L. p. 389.) Hebben wij ook niet nog van den zelfden oorfprong grunnen, grunnire, loeijen, boare, mugire ? ver t. (f) Dit woord komt af van Gala, Canere. Zie ■ jo. ihre in Glosf. Suio-Goth. col. 627. v e r t. f\(f) Te vinden achter-zijn' Antiq-, Septentrloit.  roS TA ELRUNDTGE doen,'dat men beter bij tacitüs (r) AÏ-riniam of Alruniam, dan Auriniam, volgends 't zeggen van Wachterus (s) zoude lez^n. ■ Wij moeten ook niet met llilzwijgen voorbijgaan, ft geen onze Gefchiedfchrijver zegt aangaande de. benaming der Gepiden. : Hij verhaalt ons , dat, hoewel deze volken" éertijds uit verwijt en ■ fphandV Gepanten genoemd geweest zyn, om jat Gepma i, hunne taal betekende, deze naam daar na zo veranderd is„dat zij, om datze in 't overvaa-; , ren der rivier Viscla aan den grond bleven' zitten, Gepiden genoemd zijn. Ten minfte "ben ik van oordeel, dat hij dit met zijn verhaal wil te kennen geven (;}• Uen moet indachtig zijn, zegt hij, dat ik 'm 't begin gezegt hebbe, dat de Gothen uit 't eiland Scanzia met hunnen Koning Berich op maar .drie f diepen vertrokken zijn; van welken drie, gelijk 't gemeenlijk gaat, er een geweest is, dat eenJlegt zeilder was waar door dit volk dezen naam zoude gekregen hebben. 00 ?\f:s^?ZmA Cap-VF' CAlcertiidswas J. lipsius reeds van gedagten, dat men hier ezen moest Alurimam. Zie verfcheiden . gingen van dit woord bij kirchmai/p! m r . » ,r-s de Dus Germ. p. 64 <. 750 1 v B D -r <0 Glosfar. Germ. p. 44/ 45" 7s°,j v£rf' O) DeR, G. C. XVU. p. Sj,  MENGELINGEN. Ioa -hebben. Want Gepanta betekent in hunne taal traag. Hier van daan komt 't, dat zij dezen naam, allengskens bedorven, tot hunnen naam behouden, hebben. Uit deze bijgebragte woorden fchijn ik te moéten befluiten, eerfteJijk, dat Gepanta, geen Gothisch woord is, maar uit die taal, welke de inboorlingen van Scandinavia fpraken voor de komfle van odinüs, zo dat dit -woord voor 't tegenwoordige onze onderzoe. king niet vereischt. Maar ten anderen, dat. de benaming, die dit volk altoos behouden heeft, afkomftig is van bida, dat blijven betekent. Ulph. betaalt. Alem. beiten. A. — S. bidan. Engl. bide, abide, waar van abode, een verblijfplaats. Moeilijker is 't te vinden, waar van daan ;de naam van r a r t h e n afkomftig zij, welke in de Scytifche taal vlugtige zoude betekenen. Dus fpreekt onze Schrijver (u% Waar van 'daan zij huiden ten 'dage in de Scytifche taal vlugtige, d. i. parthen genaamd worden. Ik weet wel dat fata reizen betekent, en faxt een fnelle loop. Maar dit voldoet mij niet. £n waarom zouden wij ons fchamen te bekennen , dat wij weinig van deze taal weten? Daar wij de verbetering van zeker woord bij Jor- O) DeR. G. C. VI. p. 23.  ito T A E L K U N D I G E- ■Jornandes hebben dank te wijten aan -de* Xchranderen en geleerden georg. s ti ernst i e l m ,, kunnen wij dierhalven 't niet nalaten er van ftil te zwijgen. Dewijl hij,. nameJijk Jornandes, zegt, dat er een getal Priesteren bij de Gothen was, die den naam van I'ii (r) hadden, is 'tniet onwaarfchijnlijk, dat men voor PU, Dii (*) moet lezen. Welke ver- CO /. c. C. X. p. 34. (•; Deze gisling van den Geleerden stierhielm wordt met alleen doof de aangehaalde plaat! uit -lnglmga S. bevestigd; maar de eerbied die de ouden hadden voor hunne Priesters fterkt zijne verbetering nog meer. Wien is onbekendhoe groote eere den Priesteren bij de ouden wierdt aangedaan ? wie is van de grootheid en de macht der Druïden bij de Galliërs onkundig i 'Leest men ook niet in de H. Schrift dat devoornaamften en Edelen .des volks,waar' onder, ook de Priesters waren, Q^bü Elohim, d. i. Goden genoemd zijn? En waarom zouden dan de oude Noordfche volken hun thiat ook zo met gebruikt hebben, als de Hebreen hun Oïl^N, eii de Grieken hun z«f, Want dat eertijds de Grieken hunne Vorften zo genoemd hebben verhaalt ous'j. tzetzes, in zijne Chihad. V. vs. 454. A,'uf yi? *p), cl immt Tol; ix^H>. Nam prius graeci principes vocabant foves. En th. maresch al lus denkt in zijne. aanmerkingen op \Euang. Goth. [zie Mattb. .XXVII.  MENGE L I N G E N. ut Verbetering ik nog des te meer aanneeme, oni dat ik zie, dat Odinus uit die zelfde flrekea in Zweden gekomen zijnde, dien zelfden eernaam aan zijne Priesters gegeven nebbe (w); Sfri a 2lfn gflfen torn a nortljtir bónb tt mb boncm t&uny d. i. Wmneer Odinus Af anus en de goden mef hem in 't Noorden quamen. Maar, daar dezelfde Stiernhielm van gedagten is, dat 't uit onkunde van Jornandes gefproten zij, dat hij ons verhaalt, dat die voorname lieden, uit welken de Koningen en Priesters gekoren wierden, Pileati (x) genoemd zijn, als of hij Hattar gefchreven gevonden hadt, en dat van eenen hoed hadt verftaan, niet wetende dat hatte 't zelfde is als atte Vader, Gr. «t-1,*, kunnen wij deze aanmerking zo wel niet met onze geed- keu- XXVII. vs. i.] met den geleerden fr. juniüs, [zie zijne Glosf. Goth. v. guujl] dat een Priester bij de Gothen guöjfl genaamd is van guDa dii, als iemand zijnde die tot de dienst der Goden gebruikt wierdt. Mooghjk hebben wij deze lezing van PU voor Dii den affchrijveren te danken. Maar zoude men de gevvoone lezing niet kunnen behouden, en door 't woord PU verftaan moeten heiligen, immers ihre tekent ons in zijn Glosfat: Suiog. col. 847. aan, dat de Monniken en de Priesters in lege ostrog. Dr. B. c. 13. genaamd worden IjiKkja mam viri faeri. vert. > O) ynglinga saga Cap. VI. GO De R. G. C. X. p. 38.  iH TAELKUNDIGE keuringe bekragtigen. Want, behalven dalhet wat al te flout zoude gezegd zijn, dat die eerwaarde Kerkvoogd zijn' eigen' moedertaal niet verftaan zoude hebben, verdedigt hii zich zeiven, en toont aan, dat dees eernaam zijnen oorfprong aan 't hoofddekfel verfchul ifrlTj gemeene Ie2iDg van  MENGELINGEN. rr# Gothifche tale toeleiden , zullen wij hier éene zekere plaats den gunftigen Lezer voorftellen, welke wij van oordeel zijn, dat ook uit die zelfde taal verbeterd moet worden. Dus zijn de woorden van onzen Schrijver op de voorn, plaats (z): van waar de rivier Vagus, als uit een holte voortvloeiende, met gewelt van water zich in de Zee ontlast. Alhier kwam mij in gedagten of men niet moest lezen, in plaats van -de rivier Vagus, Wolga of Walga, en dat er gefproken wordt van die zeer bekende Scythifche rivier, welke tot nog heden ten dage dezen zelfden naam heeft (*). Want, indien ik mij niet bedriege, zo heeft hij met deze woorden, velut quodam Ventre generatus, de betekenis en de reden van die benaming willen aantekenen, 't Is der ouden Talen kundigen nogthands bekend, dat balg (\), b$lg, uterus de (z) De R. G. C.m. p. 8. ('-*) Deze rivier wierdt eertijds Rha genaamd. Zie pomp. me la L. III. Cap. V."§. 40. Bij de Tartaren heeft dezelve den naam van Édel. herberstenius maakt in zijne Commentar. de Reb. Muscovit. gewag van eene rivier IVaga, dat mooglijk deze is. Wie eene breder befchrijving van deze voorname rivier begeert die zie olearius in zijne Muscov. Reisbefchr. (f) In deze betekenis hebben wij ook nog 't woord H balg.  114 .TAELKUNDIGE de Lijfmoeder betekent, waar vandaan in onze balg. m liaan: balgh. venter, alvus, ftomachus. Wat eigenlijk de oorfpronglijke betekenis van dit woord zij, is men ganrsch niet eens onder de laalkundigen. De fchrandere ten kate is van oordeel dat 't werkiv. lel gen m part. bolg of balg. praet. gebolgen uasci, mdtgnari, 't wortelwoord zij van balg venter, alvus, bolge, jsulge fluctas mam, unda, en voorts van alle de betekenisfen van 't woord balg, die men bij ki1.1 aan kan vinden. Hij trekt evenwel nog eenigfinds m twijfel, " of men dit woord niet „ moeite afleiden, om den zin van 't holbuiki„ ge, die in alle betekenisfcn iets uitfteekt " va", b£.lle.n> bal> gebollen, latra,, re. Zie zijne II. Proev. van geren. afleid^ in v. belg. Laat ons nu eeVis zien de gedagten van den kundigen wachterus: „ li AL. O, zegt hij, proprie est tegamentuni „ re, naturahs , et eiusdem originis ut Til „ pelhs. Latera G. in fine vocis non cuftod „ tur ab omnibus Dialectis, et falvo atque in„ tegro fenfu abesie potest. Dicitur non fo„ um de leguminibus, fed etiam de animalis „ bus , live tottim animale tegat ut pellis live „ intelbna tantum ut venter, tóetonymice „ ufurpatur de faeeo quia ex corio animalis „ praparatur." Van dit gevoelen is ook £ beroemde Upfalfe Hoogleeraar jo. nZ ,°we£ woorden deze z,n in zijn Glosf. Sulogotl. col. 144. „ B/LLG. uter. Ulph. baln „ pera Poim principe loco hanc fignifi? „ cationem, qma communior, non quia prima„ omnibus enim forte conununis est idea co„ ni, qu.x ui L. Islandica non minus reperi- „ tur.  MENGELINGEN. 115- ie Wetten baelgmord genoemt wordt een mis* kraam. „ tur, quam in Germanica, ubi pellis lupina „ vocatur wolffsbalg &c. herauds sagA pag. 39. flou af |enm bdg/ corium ei extra" „ hebant, deglubebant." Dan eer ik overga om mijne gedagten den gunftigen Lezer, aangaande de grondbetekenis van dit woord balg, mede te deelen; zo wil ik van te vooren dit nog alleen aanmerken, dat de wat al te algemeen geftelde aflating der letter G door wachterus alleenlijk zich bepaalt tot 't Engelsch en Cambro-Britannisch of IVallisch. Want beaïïy en belly is in 't Eng. venter, uterus, vel ftomachus, en in 't Dictionar. Ling. Antiq. Cambrobr. f. Wallicae in den jaare 1632. door jo. davifs uitgegeven vindt men bol, boly venter, en bwlan, bulga, hoewel men 'er ook vindt bwlgan, bolgan, bulga, en bolchwyd, tumor ventris. In alle de andere tongvallen vindt men dit woord met G gebruikt. Beide de opgegeven betekenisfen. fchoon gantsch niet ver gezogt, behagen mij in alles niet. Integendeel ik ben van gedagten dat de betekenis van irasci, indignari, die ten ka te voor de eerde betekenis houdt, eene overdragtelijke betekenis zij; en dat de grondbetekenis eigenlijk iets beduide, dat bol is. Want deze betekenis is toch in alle de verfchillende gebruiken van 't woord balg te vinden. Duidt 't niet een holligheid aan voor eenen zak gebezigd? Zijn alle de andere betekenisfen, die aan dit woord balg gehegt zijn, wederom niet overdragtelijk genomen van de betekenis van zak ? Is niet de maag en buik een zak en holligheid, daar de fpijze in ontvangen en als bewaard wordt? Wordt de vruet, foetus, niet in de baar moeH 2 der,  ïiö TAELKUNDIGe. kraam of >t verdoen van de vrugt voor de geboorte. Dat de Latijnen op dezelfde wijze 't woord . bulga gebruikt hebben, blijkt uit de fi* van r tt ^ t t i J Ê Jtag™«Me?l van "ciMp., alwaar men leest: ^„|^ «« e bulga m tó^ in heem editus (j). l IX, der, uterus, als in eenen zak 8. Indeque non Ct) H.er flaat onze Schrijver, den bal, nnr ons oordeel, een weinig rais , moog i k "S af te aueen maar wil bijbrengen) dan verdaan; Setj»,o cum cetera exercitu profectus, zegt mklS Wd" Ti°' incedebat, van vici mi tares Wmn Zr iT J 1Pleekt ge,CZe„ w„?e„ Eeft^» '*J - ™« nat als Jomandes dit woord é-êKrml^ it, '  MENGELINGEN. 121 platte Land fpraken, een' plaats daar veele boeren huizen bij den anderen Honden, zijne gedagten gehadt hebbe op 't Gothisch woord Wie, Ysl. 2Bjjge (e) en welks wortelwoord is wig, pugna, als een' plaats betekenende daar men uit vegt. Meer andere woorden wil ik maar daar laten , fchoon ik 'er nog een groote voorraad van hebbe. i 5- x. ' ', Na dat wij dus bij een verzameld hebben de overblijffelén der oude Gothifche tale, blijft ons nog overig, dat wij tot later tijden te rug komen, om te zien of hier of daar ook nog eenige voetflappen van die tale te vinden zijn. Maar eer dat ik aantoone, wat van dezelve nog overgebleven zij, kan ik mij niet onthouden, van mijne verwondering te kennen te geven, dat de geleerde waereld, na 'r, verdrijven van de duiflernis en onwetenhcid der O) Zie gudmund. andreas in Lex, Island. p. 254. met dit Ysl xo\)%t (temt over een 't Angelf. wie, caftelhim. Zie speliman. Archaeol. [Van ons verouderd woord wijch, praelium, is in ons I. Stukjen door een' van onze Leden breedvoerig gehandeld. Dierhalven lieb ik hier niets bij te voegen. ] ver t. H 5  ï22 TAELKUNDIGE der middeleeuwen, zo achtloos geweest zij, dat zij zich der kennis en beo effening dezer tale, die nogthands de moeder is van zo veele talen van Europa, weinig bekreund hebbe. Onder zo een groot aantal van Schrijveren, die, of uit hoofde van Studie gereisd, of uit andere oorzaken naar dit waerelddeel zich begeven hebben, vindt men er alleenlijk twe, die ons eenig licht, aangaande de aan 't Maeotisch meir wonende Gothen, kunnen aanbrengen. De één is josaphat barbaro, een Venetiaansch Edelman, die uit zaken van Koophandel naar deze plaatzen gezonden zijnde, weder t'huis komende, getuigde, dat hij in deze afgelegen oorden Gothen gevonden hadt, en mooglijk zoude hij zulks nog niet eens opgemerkt hebben, ware 't niet geweest, dat hij een' Knegt bij zich gehadt hadde, die een Sax van geboorte was, welke in korten tijd geleerd hadt met dit volk te fpreken , bekennende dat hunne taal niet meer verfchilde van zijne moedertaal (*), dan die van een' Mi!a~ (*) De reden dezer overeenkomfte in zommige woorden der talen van twe zo verre van den andereu afgelegen volken, dunkt ons dat de Geleerde a. de la motuaye 't waarfchijnlijkst hebbe opgegeven; want, zegt hij : „ ve„ le Duitfcheis in oorlogen met de Tartaren 55 0"  MENGELINGEN. 1*23 Milanees, van die van een' uit Friulu Dit zijn zijne woorden: Gotthi parlano in Todesco, et fo quefto, perche havendo un fameglio Todesco con mi parlavono in fieme, et intendeyanfi asfai ragione yolmente, cofi come fi intenderiano un Furlano et un Florentino. d. i. „ De Gothen fpraken Hoog„ duitsch, en dit weet ik, om dat ik een' „ Knegt had, zijnde van die natie, die met „ hen fprak , zo dat zij malkander genoeg „ kon- „ gevangen genomen en tot flaven gemaakt zijnde, zijn aldaar gehuuwd, en hebben „ kinderen voortgebragt, en hier door is die „ vermenging van Duitfehe en Tartaarfche woorden bij dit volk ontdaan." (zie zijne Travels Tom. II. p. 32.) En dit geloof ik voor mij ook, dat de oorzaak zij, dat wij in de Perzifche taal eenige woorden vinden, die met de Ouitfche overeenkomfte hebben. Want dat daarom onze taal van de Perzifche of eenige andere Oofterfche tale moet afgeleid worden, zijn kinderachtige ftellingen, en die niemand, dan onzer tale onkundig, zal beweeren , en ftaande houden. Hadt de Heer c. tuinman wat meer kennis gehad van den oorfprong en afleiding der Nederduitfche tale, hij zoude zijnen, hoewel geenfinds lichtenden Fakkel niet aangeftoken hebben, om de geleerde vvaereldtot 't ontdekken zijner onkunde toetelichten. Over de overeenkomfte der Perzifche en Nederduitfche taal heeft de Eerw. Heer g. 't hooft ons eene korte bedenking, die wel waardig is ingezien te worden , gegeven. Zie Proev. van Oudh. Taal- en Dichtk, van 't QenoQtfch* D, A. Ü. M. bladz. 47.  i-H TAEL KUNDIGE „ konden verftaan, even als een Florencer een „ mt Fnule verftaat." De ander, van wien wij een gelijk berigt van de Gothifche tale ontvangen hebben, is augenius gisle. f"3 s^^uius, Gezant van Keizer lerdinand aan de Ottomannifche Porte die m IV Brieven, in den jaare iöo5. te Hanaw uitgegeven, befchrijft, al wat ftaande zijn Gezantfchap zij voorgevallen, en wat hij of gezien of gedaan hebbe. Hij verhaalt dan (f) dat hij twee Vreemdelingen, die uit Precopil waren, ontmoet haclde, met welken, bij hem genodigd zijnde, als hij over en weer veele vragen gedaan hadde, eindelijk aangaande de taal van hun land heeft gefproken; doch wat bericht hij van hun gekregen hebbe, wil ik hem liever zelf laten verhalen: „ Ik kan niet 5, nalaten, zegt hij, te verhalen, wat ik van „ dat volk, dat tot heden toe Precopska be„ woont, van welk ik dikwils gehoord had „ dat m taal, zeden, gedaante, en kleding „ zeer veel overeenkomfte hadt met de Duit* fchers' veraomen hebbe. Dierhalven heeft „ mij lang de nieuwsgierigheid bevangen om „ iemand van dit volk te zien, en zo 't „ mooglijk ware, iets van daar te bekomen, ,, dat (f) Epiftol. IIJ. p. jW  MENGELINGEN. 2*9 i, dat iri hunne taal gefchreven was: maar die „ heb ik niet' kunnen bekomen. Een zeker „ geval nogthands heeft eenigzinds mijner be„ geerte voldaan. Er waren twe perfoonen die als Gezanten van daar hier naar toe ge„ zonden zijnde, om, ik weet niet wat voor „ klagten, uit naam van dit volk in te bren„ gen; welken van mijne Tolken, gedagtig „ zijnde wat ik hun bevolen hadde, zo zulks eens mogt voorvallen, ontmoet wordende, „ door dezelve bij mij ter maaltijd wierden w genodigd. De één was lang, en zag er heel „ eenvouwig uit, en geleek wel naar een' „ Vlaming, of een' Hollander; de ander was „ korter , t' zaamgedrongen van ligchaam, „ bruinachtig van verwe, en fcheen van ge„ boorte en fpraak een Griek' te zijn; want „ door geduurige omgang fprak hij die taal „ zeer wel, dewijl hij meer landwaards in wo„ nende, en geduurig met de Grieken om„ gaande, die taal zo geleerd hadt, dat hij „ zelf zijn' volks-taal vergeten hadde. Ge„ vraagd zijnde aangaande de aart en zeden „ van die volken, andwoordde hij op alles „ naar behoren. Hij zeide, dat het een oor„ logzugtig volk was, uit welk de Vorst der i „ Tartaren, als het vereischt wierdt, 800 „ voetknechten konde op de been brengen, „ de  126 TAEL KUNDIGE „ de voornaamfte flerkte van hunne troepen, „ dat hunne voornaamfte Heden Mancup, er! „ Scivarim genoemd wierden. Daarenboven „ gewaagde hij nog veel van de Tartaren, en „ hunne woestheid: onder weiken hij zeide, „ dat er nogthans eenige, die bijzonder veel „ verftand hadden, gevonden wierden; want „ dat zij, indien men hen omtrend gewigtige „ dingen vroeg, een kort en wel ter zaken „ dienend antwoord gaven. ■ Nu zal ik „ uit veelen nog eenige weinige woorden aan„ tekenen, die met 't Hoogduitsch overeen„ Hemmen (*j. Want niet weinige woor- „ den (*) Vokends ons gezegde op bladz. 122. komt deze vergelijking ons waarfchijnlijker voor, dan die van den Heer malmenius, die alle de door Busbequms opgegeven woorden met 't Gothisch van Ulphilas vergeleken en overeenkomftig wil hebben; ja die zelf zo ver gaat, dat hij zekere overeenftemming meent te vinden in het Precop. b r o e met 't M. - G. hlaibs. 't Is waar de betekenis is een, want beide deze woorden beduiden 't Lat. panh. Dan beide hebben zij eenen bijzonderen ftam, daar zij u'f voortfpruiten — Óm den weetlust dan van onzen gunftigen Lezer in alles te voldoen en ons gevoelen te ftaven, zo hebben wij de Alemannifche en Hoogduitfche woorden, die met de Precop. van Busbequius overeen quamen even als malmenius die van Ulphilas, doch tusfchen twe haakskens [J achter de Precop. in  ME N GE L IN GEN. nj -i, den waren er die verfehildenmet .de onzen: J5 't zij dat de eigenfchap van die .taal dat mede„ brengt, 't zij dat zijn geheugen hem bedroog, „ en dat hij vreemde woorden in plaats van zijn' moedertaal gebruikte: vooralle woor,, den. zette hij 't geflachtwoord tho of the. „ Deze waren het, welke wij ook hebben, ^, of weinig van de onze verfchillen: broe , Panis. Flut, Sangais. stijl, Se des. hus, Domus. wingart, VltlS. reghen, Pluvia. bruder , Frater. schwester, SorOT. alt, Senex. wintch, Ventus. silvir, Argentum. goltz, Aurum. kor , Triticum. salt , Sal. fisct, Piscis. hoef, Caput. thürn, Porta. stern, Stella. su ne, Sol. mine, Luna. tag, Dies. oeghene, Oculi. bars , in de Verhandel, zelve geplaatst. Dus zal een ieder Hgtelijk kunnen bemerken, met welke taal de Precopifche woorden meer overeenkomen, fchoon ik niet ontken, dat er hier en, en daar een is, dat vrij fterk naar 't M. — G. zweemt, of van 't zelve niet verfchilt. Verder laat ik 't dan aan 't oordeel van een' befcheiden, en ,met geen vooroordeel bezetten Lezer over. vert.  "8 TAELKUi\DlGE bars, Barba. ,„Dt„ boga, ^rtaf. c™TT„ mipb - . schlipen, ZWrf. miera , W^. Kommen , Venire bink, of ringo, annu. singen, tW f lus. . _ 1achen , brunna , Fons. CR ^ waghen, Gurrw. rpPW r geen, irff. apel, Fomum. Ml!I..r r ereen , As f art. schwalth, Mors. " *™ wa, bij hen goeden dag, want „ knaven betekent ^, en hij gebruikte ook " n°ëveeJe^dere woorden, die met de on» ze met overeenkomen, als: Jel , V Leven of gezondheid jeltsch , Levendig of gezond. jel tjburt , Zijt gezond. mar zus, 't Huwelijk. schuos, de Bruid. statz, de Aarde. ada , Ü/y. ano, eenHenne. telich, Zo?, stap, ee» Geit. gadeltha, öV/OO/z. atochta, wichtgata, Wit. mycha,  MENGELINGEN. 129 mycha , een Zwaard. baar , een Jongsken* gel , een Steen. ' menus, Vleefch. rintsch , een Berg,. pers, een Man. Li sta, JVeinigt schedit, 't Licht. borrotsch, de Wil. cadarjou, een Soldaat. kilemsch kop 1 Drink de beker ttiti Tzo warthata, Gij hebt gedaan... jes warthata , Hij heeft gedaan. icH malthata, Ik zeg. k, Op mijn Verzoek telde hij dus: Ita, tuai » tria, fyderi fyuf, feis, fev.ene, geheel en „ al gelijk wij Vlamingen. Want gij Bra„ banders, als gij 't HoogduitSch fpreekt, prijst „ u zeiven zeer en lacht met orts, als wij dat „ woord Seven wat onaangenamer uitfpte„ ken, dan gijlieden. Voorts vervolgde hij, athe , nyne, thiine, thiinita, thiinatua , tbii* „ netria enz. Voor twintig zeide hij jïega, „ voor dertig treithiien , veertig furdeithiien , „ honderd fada, duizend hazer. Ja zelf zong „ hij een deuntje in zijne taal, welks begin al* „ dus was; 1  *•» TAELKUNDIGE' Wam wam ingdoku Scu te gira Galizu Hoemifclep dorbiza ea. 5- X I. Ik dan, zo dra als ik deze woordenlijst van Busbequius inzag, bemerkte terftond in dezelven eene zeer klaarblijklijke overeenkomfte met deMoefogothifche taai: maar op dat zulks te klaarer blijke , zal ik de geheele naamlijst nog eens naauwkeurig nagaan , op dat men met een opilag van 't oog zoude kunnen zien, m hoe verre elk woord met de taal van 't Codex Argent. overeenkome. broe, panis. Ulph. öïai&£,&ïaj#: onze Noordfche taal erkent deze beide als de zijne ürob en lef (g) Finnisch fefpot, hier van hebben wij lam. [ Alem. ] flut, fanguis. Ulph. Mütl). [Alem. Phat.l stül, fedes. Ulph. fioïjef. [Alem. Stull hus, domus. Ulph. tmjr. [Alem. Hus j wingart, vinea. Ulph. toemm*0- [Alen,. UUtngarto.~\ reg- (^) Zie o s tg L. Chrht.B. Cap. If. L. Ktjrk. B. C. 6. en hels*  MENGELINGEN. jS, xïGHEH, pluvia. Ulph. rigH. [Alem. Regan. H.-D. Regen. ] bruder, frater. Ulph. Bjorfjc, fyortjar, [Alem. Bruouder. H.-D. Bruder.~] schwester, foror. Ulph. ftoijïar. [Alem. te yfcr. H.-D. Schwejler.] alt, fenex. £7/pA; heeft hier voor fmetgtf ƒ«.**, en finifïailjSf, feniores, van fin,/r»f> en eigg, dat Ouderdom betekent (*) Eng. is age,aged. proveélus aetate. [Alem. Alt. ] wintsh, ventus. Ulph. to.nh£. [Alem. L7C//wr.] silvir, argentum. t/^A. fiïuE»2. [Alem. «Sö« bar. N.-D. ó7/w. ] goetz (f), aurum. [Alem. GoIt.] KORj (*.) Het verwondert mij, dat de Heer malmenius bij dit Procop. Alt niet heeft bij gebrast 't M. - G. altfi{J, van welk niets dan de gradus camp. en dat maar eenmaal voorkomt in de Overzett. van Ulphil. Luc. XV. vs.25.ïDad utfjtöan fiinul f* aftfjisa ana a&ra. Èrat autem filius eius feniar ruri, en dat wij het daar. mogen lezen, hebben wij dennaauwkeurigenen' zeer oplettenden Heere eric sotberg, tö danken, want voor hem heeft het niemand der mtgeveren gelezen. Zie sotberg. UfohiL illuftr. 1. c. r (f) Dit woord heeft onze geleerde Schrijver onaangeroerd gelaten, 't is waar 't wordt bij Ulphil. niet op zich zelve gevonden , maar 't komt evenwel voor in een te zamengezet woord, dat is bij  13* TAELKUNDIGE kor, triticum. c7/jö/z. öaucno. [Alem. Chorn \ Kom. ] SALT, bij hem nog overig is, namelijk teaouftfi • welk woord fa, de uitgaven van JunTs en f\ Hr" ,Verkecrd is uitgefchreven , want vs. 22. Doch dit in 't voorbijgaan Uit wp1l* e zaamgeftefd woord dan duid?J k blijk t geen wij „u GW noemen bij UMil itSth genaamd «g geweeft, en fchoon^ierme'dfvve S5?f kai1 «orden 't PrecopYsch ; • . j aneen , de verwande ino- behouden-als A V'^v^T6 talen de / Lng.Gtó/. en vyij ook nog in de woorden ve Ju l Sl&flSV SeW00n is te verandeiïn Ze men overeet ™ WIJ met hem dik¬ heids halve i'n °f Zf *** "elluidend^ni ^ •■" zout veranderd zij, dat is een ^ bïSM8 b,J Cene. ande^gelegenhe5  MENGELINGEN. 133 salt, fal. Ulph. faït. [Alem. Salz.~\ ïisct, piscis. Ulph. figfe. [Alem. Fisg."] hoep, caput. Ulph. fjait&itfl. [Alem. Haubit. N. -D. Hóófd.-] THüRN porta. hickesius (//) gist, dat dit woord verkeerd gelezen wordt voor thuru, en dat het bij gevolg 't zelfde zoude zijn, als Daur bij Ulph. [Alem. Thuri.'} stern, den, valere, conftare in pretio ejfe, olim folvere, reddere, èt tr. emere. ,, Onrdat 't goud 5, bij uittrek de lOudlte voornaame Geldmunt ,, of' fpecie van betaling was. " In hoe verre dit gezégde waar zij, zal ik hier niet onderzoeken, alleenlijk heb ik dit aantemerken , dat die • afleiding mij zo min voldoet , als die van zulken, welken 't trachten af te leiden van 't Hebreeuwsch of Grieksch. 't Meest voldoet mij j 0. ihre in Glosf. Suiogoth v. Gull. die zegt, dat —• Doch laaten wij liever hem met zijne eigen woorden horen: ,, Dare libenter volo, a - „ colore fulvo aurum nuncupatum fuiffe, fed „ ita tarnen, ut d, quod habent pleraeque dia„ leóti, pro terminatione potius, quam parte „ vocis habeam. " Ons woord daar wij zeker zwavelachtig en zout uitwerpfel van 't bloed, en dat gelijk 't goud geelachtig van verwe is, mede benoemen, namelijk gal, alleen in klank verfchillend , doch wat de uitwendige verwe van deze twee dingen aangaat, overeenkomfb'g met malkander, fchijnt deze afleiding te onderfleunen. vert. (#) In praef. Gramm. Anglofax, edit. prior. I 3  134 TAEL KUNDIGE sune f0i. Ulph. fu„no en it Marc_ r vs Gr. ,a„,. Camb. te/. ^ f mine, luna. C7^. maia. [A]em> ^ tag, dxes. Ulph. Dag*. [Ajem. r^ -, J bars, barba. [Atem. Bart j handa , marrus. Ulph. haiJöu^ [A,em. ^ >; arcus' Dit woord heeft 't C. A niet -aar '£ heeft evenwel 't daar mede ver! - wanafchapte gaoiiganaim, fiexos, 't geen men vindt Mare. V. vs. 4. fchoonTet te vergeefs ,B de G/^nV,van jÜNlü£ miera, Tormica. Sweeds, «pw.: £ Alem. jfc, RINK Of RINGP (*), annuJus. ^ £% ^ noemt (*) Dit woord dunkt ons j yin-  MENGELINGEN. 135 noemt Ulphilas eenen ring , ft00cagu.rtt, Ysl. vingerring noemen, daar bij hen ons goudering, gullïjrmg» een armring is. heimskringla i'. snor. sturlon, Hiftor. Reg. Septemtr. Tom. f. p. 704. $}de =t ve'el berekenen ^ rthS'v^ dat zij een>ed f tFtTgTxLZz dro'e °* iemand betekend d?f°dfc hetSff» aI§ eenen Degen te draeen Hn , u'-adde om dan een man M0 v" 'f ™e ,andf'? ons nog in gebruik U «m ' ^ -s heden b9 tedniden D^ FranfcheT^r" k"Jgshe,d aa"-  MENGELINGEN. i3? brunna, fons/ Ulph. bjttnita. [Alem. Brun.] waghen, currus. Ik gis. dat dit woord ook in de Moefogothifche taal in gebruik geweest en geen vreemd woord zij, dewijl deszelfs wortel ons in 't C. A. Luc. VII. vs. 24, voorkomt. J©tlgiö, agitatur, motitatur. [Alem. UUagan. N.-D. Wagen.'] apel, pomum. [Alem. Affal, aphel.] ■ schieten , mittere fagittam- 't Is niet wel denkelijk dat de Dochter van 't Schytifch van dat geen zoude zijn verftoken, 'twelk de oorzaak van de benaming der Moeder is. [Alem. Schiezin. N. — D. Schieten.] schlipen, dormire. Het woord flepan, vindt men in 't Cod. A., en *t móet 'er ook blijven, fchoon zeker iemand 't heeft trachten uit te fchrappen (i). [Alem. Slafƒ<«•] kom- " (;*) Zie sotberg. Ulph. illuftr. P.I. p. 11. [Alzo dit ftukjen van Sotberg of liever van den Heer jo. ihre zelfs zeer weinig hier bekend is en zeldzaam voorkomt, en de plaats, waar onze Schrijver hier opziet, wel eenige opmerking verdient, zo hebben wij 't niet 011voeglijk geacht de Woorden van ihre zelfs hier den Lezer medetedelen. Het woord dan, dat men heeft willen veranderen vindt men Matth. IX. vs. 24. alwaar de ovërfetting van Ulphilas heeft unte ni gaftoalt fo matei, aft I5 fie*  138 TAEL KUNDIGE kommen, venire. Ulph. gUmm r-A]em> a^ men. H.-D. Kommen.'] sin- flepith. Op welk woord fïepfrft ihre dit vol. gende heeft aangetekend: Sic quidem.fi„ nefucoet fallacnsgenuinamlecüonem exhi„ bent Codices editi eamque ex linguis co„ gnatis probe confirmant junius etVriERN„ HiELMius in Glosfariis : nimirum , conve„ niuiit mamfefto cum M-Goth. verbo fïcpan, " ^n8'° * Spx- P*P*n, flapan. Alem. flaffen. „ Procop. fchhpen , Belg. flapen , Angl. t0 " %'V vf P01T0' cum noniine fl«P» fomnus, „ Joh. XL vs. 13. Anglo-Sax. flaep. Rusf. „ Slav. Daim. Boh. Luf. et Pol. flepij. " ^°,rUx? omilium ' apud Diverfos , diverii „ dialedti vocabulorum muis eft fenfus , ea- „remisfus, Glosf. pez. Suec. flap. idem „ Conf. wacht. Glosf. Germ. col. Liq et „ edw. eernardi JStymol. Êritatln. v. "•ft/V /t1 ab ^br: remifit. „ Conf. (laoan Ulph. cesfare, quod fuper„ est m anafïatoaiocöun Vllf. vs \± „ ahas flatDOn in hac dialec'to fikre notat V* „ jun. et stiernh. Glosfar. Ceterum fil „ lentio praetenre non posfum hoe loco, nee „ non quohbet ferme alio, ubi vox haec occur„ rit m codice manu quadam ininua , vitia„ tam eam esfe, id quod, licet celaverint re„ verendisfimus benzeuus aliique, quiidnon „ viderunt, ant potius obfervare tanti non du„ xennt, venia mihi tarnen dabitur, fi nee hoe „ mtaftum rehquero. Et ne dicenda ex levi „ quadam et nimis praecipiti infpectione penM dere videantur, teftem dabimus expluribus »> u-  MENGELINGEN. 139 singhên, canete. Ulph. figgan». [Alem. Sin* gan. H.-D. Sitigen.-] lachen, ridere. Ulph. huljan, 't geen nog overig is in 't te zamengeftelde btljtoöun, in 't Cod. Arg. Matth. IX. vs. 24. [Alem. Hlahhan, lahhan, H.-D. Lachen.'] CRl- j, unum, reg. acad. Bibl. Praefeóhim Praecl. d. m. birgerum fiiondjn, qui loca haec „ vitiata nobiscum luftravit et obfervationum „ noflrarum fidem confirmabit. Revertamur „ ideoque ad propofitum. Pro ffrpittj h. 1. oc„ currit in Cod. faeuïtft, beneficio fimilitudi,, nis elementorum f. et a ac p et u, facili 11e„ gotia, formatum a ficpitf); fed ducttis litte- rarum I et p in fïepittj adeo inhaerent, ut, „ etiamfi male fedula manu rafl „ et novo, ne„ fcio quo, fuco obliti, propriori obtutu nihi- lominus luculenter dignofci posfint. Eadern „ otnnino ratione ïegitur Mare. V. vs. 39. pre „ flepith, faeutth: nee non Joh, XI. vs. 12. n ulterius Matth. VIII. vs. 24, pro ficp appav „ ret vox fpuria faéun. Luc. IX. vs. 32. pro „ flepa, facua: et Joh. XI. vs. 13. pro flup, „ faeun, ubi fimul obfervari meretur tï n ma„ nu recentiori, eaque inhabili, adnexum es„ _fe, et plane adulterinum. Omni igitur cura „ inmutationem t«5 (ïepan, incubuit, quisquis Si demum fuit audaculus cometor; cum vero' „ non fatis memorem fuisfe, id eft,bina huius „ vocis, in codice, loca praeteriisfe, conftat „ ex Mare. IV. vs. 27. ubi luculentisfimead„ huc Ïegitur fïppftf) non faeUitï). IV. Vs. 38. „ flcpanDg non fóeuanttf. "] vert.  Ho T A E L K U. N D I G E 7 D- kreiMen- N.-D. i jBReen, asfare. [Alem. Bruten 1 $• xir. Nu volgen die woorden, welken BushequiuS van oordee was dat met de geaarcheid der Hoogdmtfche tale geene overeenkomst had*«5 maar van welken nogthands niet weinigen naar mijn gevoelen tot hunnen oorfprong kunnen gebragt worden. Om dit te doen heeft de zeer arbeidzame o. hxckesius zich veel moeten gegeven (*): na hem heeft r0 peringskiöld dit ondernomen (I) en ar)' langs de zeer eerwaarde Heer jac sere" *ius in de geleerde Voorreden voor de' twede uitgave van 't Lexie. Anglo - Suctkicum wiens letterkundige aantekeningen indien ik ': • 'f':'': "' 'met C")i"^flrakSaangehaaldc^M ad Gramm. ml%^' **c0c"a"' Kt*» Theodoricu  MENGELINGEN. i4r met eenige bijvoegfelen vermeerdere , volgends zijne toegevenheid, niet kwalijk, hoop ik, zal nemen. knaventag, bonus dies. Aangaande fag hebben wij met een woord gefproken: waar Knaven van afkomftig zij, is onzeker. jel, vita. Ulph, fiail#. falvus. Sweeds l)d (m). Finnisch do yitay dan yivo, en Brittan. huijl valetudo (n). jeltsch, vivus, fanus. Ik kan niet voorbij gaan hier aan te merken , dat Jeltsch vivus , dat van Jel vita afkomt, klaar fchijnt aan te toonen de overeenkomst van de Precopifche met de Moefogothifche taal, om dat in 't M. —G. de bijvoeglijke woorden ook op een 0 uitgaan: als gaut£, trifiis. bütiï#, caecus. jel wburt , fit fanum. Dit Vburt fchijnt afkomftig te zijn van 't Werkwoord ï©autft; tï)an, fie}'i s welks gebiedende wijze is 3©ai«fi, efto. Luc. V. vs. 13. ligtelijk kan i W&Uify in Wourth en Wburt verandert wor- (»») lex. dalec. Krill. B. mi at bant fóéf bot* flum Ijadiun. Jam infans natus eft optima fan'ttate. («) Zie-boxho rn. Orig. Gall. p. 40.  *4S TAELKUNDI GE worden. De Duitfchers gebruikten deze twe woorden om iemand te groeten (o), en de Angelfaxen in 't voordrinken (p). MAR- CO Zie Paltènius adTat. pair. 296. 00 Zie d u fr es ne in Glosf. Tom. VI. pa*. 1509. [v. voeg hier bij c h r. r y t 1 had011ph1i p. 4. en heim8 kringla Tom. I. p 48. [Om de zeldzaamheid van dit boek, zo hebben wy gedagt den Lezer geen ondienft te doen met de woorden der aanleh plaats hieruit. te fchrijven: ^ madti ©wmnwê fta/ wfcro 611 gwmaom; bon we 4 oud Gothkch betekent bu&, nuttig zijn, en bt>gb, nuttigheid, waarvan ob^b, onnuttigfoid, *WdaW. ver t. j (^IV»AIe™-^kentZ)^, wV,w Zie Schiltkr. Thefaur. Antiquit. Teut. Tom. I p 4 en voor vind ik bij o t frid ê«1 Lib. III. Cap, XX. vs. 135. f Thie ubele ioh thie dohtun fie gieinon thar ni mohtun. d. i. Inprohi et boni fe unire hic non poterant. Dus fchijnt mij dit Precop. atochtX malum S^fodT ^tezijn; Want de*, krarhr Vzamen.zett'»S eene berovende Kracht. A tolkt aut mtnuit fenfum in compofïtj* zegt wachter, in Proligom. Sect. V V«V?r ' bÊtekend zonder^dd.i. kwaad!  MENGELINGEN. /49 Wichtgata, album. Ulph. fifcocit. De uitgang ata word in 't M. - G. dikwils zonder noodzaaklijkheid er bijgedaan, gelijk deskundigen weten. mycha, enfis. Ysl. nuecftit. [ Alem. MeJJe. A. - S. Meca.~] iista, parum. Ulph. \titü$. Zweeds litfcl. Alem. luzzil. schediit, lux. Zoude het ook Scheinit moeten zijn? per ing sk. brengt het tot ff clarus. borrotsch, voluntas. Waar van dit afkome, is mij onbekend. Want de gisfing van peringsk. behaagt mij niet, die 't van teniet, voluntas, wil afleiden; waar van ook komt betflètmob. cadarjou , miles. u i c k e s i u s meent eenige overeenkomfte te vinden tusfchen dit woord en 't M. -G. gnDrautftg, miles. Dan ik voor mij ben van gedagten,dat men den oorfprong van dit woord in 't oud Celtisch moet zoeken. Want boxhorn (u) zegt, dat die van Wales, huiden ten dage cadarn zeggen voor Jïerk, fortis, en cadernid, Jlerkte, fortitudo; hier mede kan men ver- («) In Lexic. Ling. Brit tan. K 3  ISO TAELKUNDIGE vergelijken cad, pugna, cadfa, propug. naculum, en cadvent, praelium. kilemsch kop, ebibe calicem. Kop voox e.enen beker, calix is Gothisch. Het eerfte woord moet men bij de onbekenden fteüen. Want m^bibere, dat peringsk. wil, ftaatmij niet aan (*). 1 tzo warthata, til fecifti. jes warthata, iJie fecit. iCH malthata, ego dixi. Deze drie heb ik bij malkander willen neemen, om dat zij overvloediger en klaarer , dan eenige anderen, de overeenkomst tuilchen de taal der Precopiers en Moefogothen bevestigen. Want gehjk de perfonen hier onderfcheiden worden door de voornaamwoorden icht CO Ee, zoude ik d.e g.sfipg van Peringskiold als ze ker willen aannemen , dan de ufleggïng voor meer dan ko Jaren door Y L% 'Vz7 l„L7guB1g- P-5°' dcr^waerelLTdegedecld de mijne maken ml lï „ Ebibe Calicem, ze* n ethm n m f „ mode ita posfe 0**740; „ cum five Germanicum, Idel dem cop id "ft Evacua cahcem, contracte Hem Kop " Hol d e man tot deze uitlegging gekomen § , kan* n>et begrijpen, daar immers alles op onzekere en vergezogte woordverdraaingen gevelb't Z Doch men ziet hier uit de behandeljnrder^Tai kunde in die eeuw. ver t. ö 34  MENGELINGEN. 151 ich, tzuy les, ego, tu, ille, zo vinden wij ook bij ulphilas i&, 1311, i0. waar bij men moet aanmerken, dat de th zo wel aan de grenfen van Denemarken , als hier in 't noorden een lirfent geklit gehad hebbe, 't geen ook met der Engelfchen en Saxen th zo is. Voorts is Warthata, feci, zuiver Gothisch , gelijk ook ich malthata , ego dixi; gelijk 't blijken zal, indien iemand lust hebbe de Woordenboeken van jünius en STiERNHiELMnate zien (v). De Talwoorden behoeven onze uitlegginge niet: aangaande 't ééne woord fiega wil ik alleen maar aanmerken, dat in zommige itreken van Zweden jïicj ook voor twintig gezegd wordt , 't geen ook de Nederlanders en Duitfehers (*) gebruiken, in 't Monni- ken- (>>) Zie dezelvcn op de woorden ïuaurffjan, tacere en mathjan , loqui voeg hier bij 't Gothisch inrtefd, loqui. (*) Bij kiliaan vind ik stijgh. Sicamh. Frif. Weflphal. i. twintjgii. Viginti. vulgb ftega. Zo ook bij AmTeuthonifta: styge,twyntigh,viginti, vigeni. In oude Neêrduitfche fchriften is mij 't woord ftijg nergens voorgekomen. Bij de Friefen is 't in zommige ftreken nog in gebruik volgends 't getuignis van fo kke sjoerts Hift. Frifiae Tom. V. p. 179. door van Hasfelt in zijne uitgave van Kiliaan op d. w. bijgebragt. ten K 4 ka-  152 TAEL KUNDIGE kenlatijn vind men JHca f». Maar, centnm, en W (f) miïk> zijn J. on* be- peling van iets £1 „,!i V ' , 311 een °P(i;a- C t; Oatfada en Wr tvvc Perfifche wnn^- •• kent ons %. Thre }n u?.üewoordenzyntc- * y W' P' 47- alwaar deze zijne Wooi-  MENGELINGEN. 153 bekend: ulphilas heeft daar voorfilm* Da en t{)ufunujo£, 't welk met onze wijze van tellen volkomen overeenflemt. woorden te vinden zijn: Qiuun primum hunc Vocum Praecopicarum fyllabum recognovi, miratus ünn , undenam hae vocis profectae esfeut — fed commode monuit amicus quidam meus, germanePerfieam utramque efl'e, quippe in qua centum fad et mille hezar hodieque appellatur. V. meninskji Thef. p. 2941 et 5465. v e r t.   AENHANGZEL over het woord GHERE lacïnia. [ bladz. 28. ] li , 1 1 - 1 ,' j^SL irehoon wij voornemens zijn , alles wat ons aenmerkens waerdig over enige reeds ver? handelde woorden na het afdrukken noch on? der het oog mochte komen , ten algemenen nutte mede te delen, wanneer ons werkjen zo verre gevorderd is, dat het een bekwaen Boekdeel uitmaeke; zijn wij echter genoodzaekt om een klein aenhangzel op het woord ghere lacïnia in dit ftukjen intevoegen, om alle gedachten dat wij eens anders verhandelingen (a) nafchrijven, uit den w^g te ruimen. De ( verklaert door het La1AJ 1 & 1 ■/. tijnsch vAwïL w* fe» .i .h JIA7/SI ci5J? (,§•) In Diction. Sax. et Goth., Lat. op het woord hwe pro. ..... , '. '• (^) Met de letters tfw of wn fclirijft lye dat Vhet. hem voovkoine, dat'de Goih. © het best van allen overeenkomt, alfchoon dezelve doorgaends door' der Latijnen Q wordt uitgedrukt; De'reden die de'es,Geleerde vootzijn gevoeleu opgeeft, is, dat de meelte woorden, \yelke van Gothifchen afkomst zijn, cn in die tael met de letter 0 beginnen in het A-fax. Alem. SuioGoth. N-Duits, en Engels, beginnen met wh of gelijk alleen de A-faxen met uw. Óp dezelfde wijze verklaert hij deze Gothifche Letter in zijn Goth Alplinb. voor het Dictiön. fax et Goth. lat. geplaetst. Zie hickesius in Grammat. Anglofax. et BToefogoih. inThéfaur. Ling.'feptentr. Tom I. Paft. V, p. i. die aengaende deze "Gothifche letter het volgende zegt: 0 eft latinorum vel Graecorum O cum pnncta Centrali, quod quidem punctum Spiritus afperi Valorem y Vel ' Graecorum , videtur habere ; unde ® potejlatem habeat ho, vel hoo, vel hw. Auglo faxonum. Tot bewijs van het geen lye ten dezen opzichte zegt; kan men in Zijn Diction. fax. et Goth. Lat. verfcheiden voorbeelden vinden, en om van allen maer een hier aentehalen,bepaelik mij alleen tot het M-G. Dö ©g. Dat in sommige met de Gotifche verwantfehapte talen begint met h w of w h en dit wel in L g ' acht  'Jtfo TAELKUNDIGE tijnszhproper quod, quapropter, quare, aldus vin, denwe dit woord in het C A. 0p verfcheiden plaetzen gebrutkt , als onder anderen Matth IX. vs. ii. DU HWE MITH MOTARJAM JAH FRAWAURHTAIM MATJITH SA LAIS A REIS IZWAR. d. i. Waerom eet uw MeeL wiet de tollenaren en zondaren? Bij den zelfden Evangelist Hoofdft XXVII vs. 40V GOTH MEINS 1 GOTH MEINS > DU HWE MIS BILAIST. d i mim cJ, ■' Ge« ƒ wawow Af £ f gij mij verlaten ? >//,VIII.vs.43. vindenwe deze voargefteide vraeg Door waerom aengewezen, terftont beantwoord. De vraeg is deze: DU HWE MA TH LEIN MEINA NI KUNNUTU? waerom kent gij mijne fprake niet. waer op terftont deze woor den volgen: UNTE NI MAG UT H HAUSTA N WAURD MEINS. d i 0W2 rf*, .. JAiN met kunt horen. De A-Saxen hebben hwi dat wij J", ' • WHE met ons 'W' klaer genoeT daer men integendeel voJo-ends Hp ói? g' uitlegging dezer letter zout moeten £S"!fM 9 «. Wanneer de uit dit JSS,^ woorden veel verder van h,,,,,, v"uu^5'Proten iprong nullen vïï^^ * ' ^  MENGELING EIN". 171 wij menigmael lezen, zo in de A-Saxif. overzetting van den Bijbel, als in andere fchriften in die tael gefchreven. Wij zullen uit de A - Sax. overzetting der Evangeliën uit velen, maer twee voorbeelden bijbrengen , Joh. VIII. vs. 45. hwinegelyfege. d. i. waerom gelooft gij niet? en Joh. XVIII. vs. 23- hwi beatsT thu me. d. i. waerom Jlaet gij mij. Met ons Twi komt overeen het Suio-Goth. hwi door j. ihre (i) vertaelt Cur. Dees taelgeleerde is van oordeel, dat men den oorfprong van dit woord ontdekken kan, indien men llegts nagaet, dat de Moefogothen , de oorzaek van deze of gene zaek willende onderzoeken, zeiden (DU HWE dat volgends ihre ad vel oh quid betekent, ja, op het einde zijner aentekening over dit woord gaet hij verder , en zegt , dat men zeer gemaklijk enen noch veel vroeger oorfprong van dit woordeken zoude kunnen nafpeuren, dewijl het ontegenzeglijk waer zij, dat de Latijnen hun qui zomtijds gebruiken voor cur, waerom,hier van, zeid hij, is 't dat men, dikwils, leest quin voor quine, d. i. cur non,waerom niet, zo als volgends de aentekening van ihre bij terentius (f) gelezen wordt (/) Lex. Suio-Goth. Tom. I. Col. 947Andr. II. 3. vs. 25.  TAELKUNDIGE wordt auin taces voor cur non ^ quh dm «farvoor cur non iomum abis. even Zo gcbnnken de Duitlch :rs hun «>ƒ/wy daer mede overeenJcome d« het in Zljn ljd bij zomiAig£ ^ , da ten gehed behouden wierde, dat ook anderen kortheids halve alleen de Jaetfte fyl]abe Z bruikten,_ met ene geringe omkering der letteren, fchnjvende voor het Sax. hwy why dat ^gevoegd. Komende dit Engelsch woord met Jiet onze nauwkeurig overeen. Het Hoogduitsch Hemt al mede overeen met alle de opgenoemde talen bij wachterüs m lezenwe wIE W) quare, < tem interrogandi. ■ Hier mede menen wij genoeg gezeid te hebben aengaende de werwantfehapte talen, die in dit woord met de onze overeenkomen. Ene zaek is er waer over wij ons ten hoogften ver! won- Welke woorden Scherzius aldus vertaelt; ^^^^^ deze vertaling oordelen wij beter A*n au (O G/m/. Gera, Col. 1890".  -vr MENGELINGEN. %t, wonderd hebben, dat namelijk gene dezer Taelkenners enige de minfte kennis van ons N. Duitsch twi gehadt hebben, daer zij anders geenzins onzer tale onkundig, derzelver overeen» komst met de andere verwandfchapte talen zeer nauwkeurig hebben aengetekend, en wel voornaemlijk van zulke die men thands, ja reeds voor enen geruimen tijd onder de verouderden Helde. Gene andere reden denk ik dat hier van gegeven zal kunnen worden, dan om dat in de oude Neerduitfche woordeboeken dit woord nies yoorkome. OVER  t?4. OVER DE WOORDEN D E £ M S TE R '.'.'én t D E E M S T E R H E I D, UCJCn' ls> voor zo veeJwi; ten, noch nergens door enige der tSk!n " Jiers opgegeven. ö tauken- Dierhalven hebben wij her n' er geacht des zelfs beteken: ï^l^f* te verklaren. Mseren Jue* betekent d«^, of ^r Jat. ^ dat wij heden gebruiken en C a deanjler is thands gehed in Zi l ^ " i , 6~"<-<-j jn onbruik Ferarkr waer door het ook bij de meefte Nederig Biet meer veritaen word- • daf ^ n - goed en echt Neerdt:sS«f^ het met ^n verwantfchapteTakn n^'' ons duijier overeenkomt T n er dan j^i-i , vul^ome, zullcnwe niet onrb,;dehjk uit de volgde over^n* , een  M-.ENGELIN.GE N. i7f een het A.-S. dim, dime obfcurus. zie lye (a) die enige .plaetzen aentekent daer dit woord gelezen wordt.- - • ff» rtcv t 'ér. . ... . Ook :komt ons woord deemfler overeen metj het Suio i Goth. DIMMER door jo.ihre (b) vertaeli obfcurus, alwaer hij een voorbeeld,bijbrengt uit Helgas-S. Tecur nu fkiott ad dïmmst af not. incipiunt jam móx tenebrae fe intendere. Ysl. DiMMUR door k. jonas (c) al rneds vertaelt door het lat. obfcurus. Verelius in Jnd. heeft dima, Caligo. dimmur, obfcurus. dim* mar, tenebrae.- en dymt,, te}\efrïcofmn. E.-TH, Thimfter. Thimftere,, Thimfiernisfe. bij schil* tebus (d) tenebrofus: tenebrae. wij lezen het bij willeramus Cant., Canticor. p. 39. (in de uitgave, van Merula) al thil wyla fa thife wereldliche ' thimfternisfe gcwared. • Maer voor thïmflernisfe wordt in de uitgave van Schilterus' (e) gelezen uinfire, welke lezing Scherzius in z'-jne' aentekening op die plaets beter houdt. Zie hier echter bij de aente* ke- ( a) Diction. Sax. cêV Goth. Lat ■ in v. (b) Lex. Suio- Goth.. Tom, l. Col. 329. (c) Dictionariol. Island. in Tbef. hickesii. Cd) Glosf. Teuton. p. 788. feq. (e) Zie zijnen Thefaur. Antiq» .Teuton, Tom» I« M  ï?3 T A Ë L K UNDiGf kening van Fr. Juniüs Not. ad Willer. p 36 die van de afleiding van dit woord gewag maekt, waer van wij nader zulJen fpreken. Ik wil hier liever aentekenen, dat de F-TH ook in dien zelfden zin gebruikten Timbod bij Schilterus (f) tenebrae -vertaeld , die drie' onderfcheiden plaetzen uit Notkerus aenhaelt alwaer dit woord in dien zin gelezen wordt' welken wij hier niet zullen bijbrengen. . f De H-Duitfchers hebben Demmer, obfcurus bij wachterus (g) , die ook heeft Demmem , Vesperafcere. demmericht, fublucanus. Demmerung, Crepafculum Vespertinum et Matutinum. De Engelfchen hebben, Dimm, obfcurus, te* nebrofus, caliginofus, dat wij vinden bij f juniüs (/,). Ons verouderd deemfler Lezenwe bij ki 1,1 aek Etymol. p. 8a. alwaer hijheeft Deemfler, demfler, dimfter, deymfler i. duyjler, Obfcurus a. MTius «i ^,cW (O in v.. Thimfternisfe zegt dimste- rich (ƒ) G/w/: p. 791. (g) Glosf. Germ. Col. 269. Etymol. Angltc. ("t1.ii.p?-4.eibnitz Co/w EtymL  MENGEL I N G E N. 179 Rich et deemstericH muit is adhuc Belgis in ufu pro obfcuro et opaco: waerbij niet te onpas komt het geen men leest bij den Schrijver (k) der korte aentekeningen op Witteramus Paraph. Cant. Canücor. p.40. (Ed. Merulae) datbij de Friefen, het woord demfiig voor Obfcurus en Tenebrofus in gebruik ware, en bij onze voorouders het woord Deemfler in dezelfde betekenis. Eer ik echter het gebruik van dit woord door voorbeelden uit der ouden fchriften Have, zal ik aengaende den oorfprong dezes woords kortelijk den lezer het een en andermede delen. De taelkenners zijn dien aengaende van verfchille.nde gevoelens. Juniüs, die hier wederom met zijnen Hefychius aenkomt, heeft, deszelfs uitlegging aennemende, deze woorden willen afleiden van het Gr. cA,>*, tenor. Om reden dat seneca (f) zeide: Naturalis tenebrarum metus efi. Deze afleiding van dit woord vindenwe, zo in zijn Etym.Angl.'m v. Dimm, als in zijne aentekeningen op Willeramus p. 39. Ene andere gis- a fing Ck) Dat Pëncratius Caftricomius de Schrijver dezer aentekeningen is.kzeuive hij Huydecoper Pr», van Tael- en Dichtk. bladz. 420. (I) Ej>. LXXX1I. M •  f8o TALKUNDIGE fm$ van dezen geleerden lees ik in Not. ai Willar. p. 74. daer hij zeid ab hoe themphen f dac epenre betekent) forto defumtum eft thimfter Ob~ fcurus ene gisfing die misfehien beter zijn zoude, dan zijne eerfte.gevoelen. Ene andere afleiding geeft wachterus 1. c. .die dit woord wil afbrengen van het Gr. Awjubeo, dat hij zegt, dat Homérus gebruikt voor het ondergaen van de Zon. Schinner (m) heeft hét willen afleiden van het Teut. Demman, Obturare, gevende voor reden van zijn gevoelen : quia om* ma obturata popter lammis exclufionem tenebricofa fuut.- Welke afleiding lye in zijne vermeerdering op het -Etymol Angl. van Junius at v. Dimm wel niet geheel afkeurt, maer soude echter liever flellen , dat dit woord zijnen oorfprong genomen hebbe van het C.-B en Krm.-Dvof^ Caliginofus^ater^niger. en dcz'Q afleiding is mede .door den groten taelkenner j0. ihre (O goedgekeurd, die van oordeel is, dat die afleiding, welke Juniüs geeft, niet kan aengenomen worden, noch ook die van Wachterus; alfchoon dezelve niet onaerdig bedacht zij, (») In Etym. Anglic. (»*; Glosf. Suio-Goth, 1. c.  MEN G E L EHNLlGSE .NV iU Zij, daer doch de duifternis niets anders dat de ondergang van de Zon aenduide. Echter' verkiest ihre boven alle dezé^ vreemde en vergezochte nafpeuringen de. afki-ding die Lye aentekent', welken wij zo even hebben opgegeven. Wij zijn ook met dezen taelkenner van oordeel, dat die afleiding onderalle de anderen voOr de befte te rekenen:zij. Men voege hier noch bij de afleidingdoor te j? kate (n) opgegeven, die van oordeel is dat dit woord afgeleid moet worden van demp, d o m p, Fapor, dat hij zegt in hét algemeen alla zigtbare uitwafeming te betekenen, waerop hij na ene tusfchen rede volgen laet, dat van alle deze betekenisfen die op de bedomptheid zien, zich takken onder ons vertonen, en op deze wijze brengt hij hier toe ons Deemfler, Dem'fier, of dimjier enz.' als ene bedomptheid van licht of belemmering voor het gezicht aenc'uidende. In hoe verre deze afleiding goed te keuren zij, latenwe aen het oordeel van kundige lezers. .•;-:,|>;U Hier mede menenwe genoeg gezeid te hebben,, aengaende den oorfprong van ons woord . . - • * Deem- i -:{\ m -4' jiii^&nddb »tOL (») II. D. bladz. 614. M 3  i$a TAELKUNDIGE .Deemfler; wij zuilen hier onzen Lezer het sebruik van dit Oud Neêrduitsch woord tonen Dat de Oudfte Neerduitfche fchrijvers het woord Deemfler in den genoemden zin gebruikt hebben, leren ons de volgende plaetzen welken wij uit velen, diewe uit der ouden fchriften hebben verzameld, hier aentekenen In de fchriften van jacob van m.er. lant komt ons woord op verfcheiden plaetzen voor en voornamelijk in zijnen Rijmbijbel (tot welk ftuk wij ons hier eerst bepalen) reeds: f. i. d. Doe ver/ach God, dat tlieht was goet, Ende verfciet daer mitter /poet Dat licht vander deemfterhede. Hier doelt Maerlant op het geen wij lezen Gene/. I. vs. 4. Enige regels verder f. a. a. bij den zelfden Dichter. Der noemde God,Jus leestment mede, ■ Dat licht by nam"e en Met dach; Die tilt, daer deemfterhede an lach Hut on/e here nacht by namen. Zie  MENGELINGEN. ,$3 Zie hier onze overzetting van den Bijbel Genef. I. vs. 5. f. 16. d. Doe kilt Moyfes mitter vetert Siin handen te hemel waert So donker wertet datmen mede Taften mochte die deemfterhede. Zie hier Exod. X. vs. 22. Deze twe laetfte voorbeelden zijn, zo het ons voorkomt zo dui~ delijk, dat het bij na niet nodig zijn zoude andren bij te brengen; maer daer wij er bij dezen Schrijver noch meer vinden , die niet minder duidelijk ons gezegden beveiligen, zullenwe dezelven hier noch bij voegen, f. 21. c* lees ik: Nachts mit ere colummen van viere leghen die grote deemfterhede. 1 en noch eens Evangel. f. 127. b. daer wij lezen demfterheid. Dat wij ook, zo als reeds aenge-toond is, bij Kiliaen vinden: Vander fefter wilen vort, Datmen middach nomen hortt m 4 Tq*  184- T A E L K Ü N D I G Ë' Tot er noène'n waefl demllerhede Overal die wereld mede (o).- • Noch bij den zelfden in de VII. Ghetiden. MS» f. i. b. Nu verlicht ons ghewisfe Ende onfer herten demfternisfe , Dat ons een mme licht biga^ Daerna en ghene demfterheit en fla. ïn het N.JT. MS. omtrend 1350. f. 127. b. (p) lees ik En rechtevoert viel op hè deemfterheit ende duifternisfe. ën in het MS. van 1431. f. 31. b. daer voor deemfterheit gelezen wordt deemflernisfe. ook lezenwe dit woord bij den vertaeler van Boet. 1485. f. 185. d. Vele te meer weed hij dmefual De helle verfloort hij ouer al Omme zijn boel heeft hij ghebeden Den Prinche van den deemfterheden. (0) Bijna woordelijk zo als in het verjiael der Evangelisten wordt opgegeven, welke plaetzen, als al te bekend, .wij hier niet zullen aenhalen. O) Handel. XM. vs. 11. KOR-  MENGELINGEN, ig^ KORTE aen merking OVER HET Verouderd woord S T I V E L E N. J)it verouderd woord , dat niet dan zeer zejdzaem bij de eerfte Nederduitfche Schrijvers gevonden wordt, zal zekerlijk bij de meefte onzer Landgenoten niet verftaen worden ,• ja al waren zij zelve onzer oude tale niet geheel onkundig, zouden zij veel licht deszelfs betekenis niet kunnen ontdekken. Men mach niet te onrecht aenmerken, dat dit Woord zo zeldzaem, als een der thands verouderde Neerduitfche woorden, in de fchriften der ouden voorkome huydecoper (a) Zelf getuigt, dat dit woord niet meer dan eens in het gehele werk van Melis Stoke gevonden wor- O) In zijne breder aentekeningen op Melis Stoke II. £. vs. 648. m 5  i85 tael kundige worde. Dees grote taeJkenner Meldt het dus te recht voor zodanig een woord onzer bijzondere opmerking ten hoogften waerdig, deze zijn zijne eigene woorden, in de zo even aengehaelde plaets op Stoke: 't Verdient onze opmerking, dat wy her, in elf regels, Me voornaam morden* ontmoeten, die anders nergens in dit Werk voorko««• onder deze drie nu is ook ons Stivelen opgeteld. De woorden van Melis Stoke zullenwe hier eerst invoegen II. B. vs. 055. Want morders haddenfe ghevaen Metten haren, en wilden faen Al tfolc Stivelen: maer fine conden Met haren kniven niement wonden. Wat nu aengaet de betekenis van dit verouderd en zeldzaem woord, vindenwe genoegzaem bij Huydecoper mets aengetekend, alleen zeidhij dat voor dit woord bij Meerhout gelezen wordt La". dere; het is zo, maer op dat de lezer te beter pit de vergelijking der beide plaetzen zoude kunnen oordelen, zullen wij de woorden van Meerhout (b) hier wat breder aenhalen: —- cum O) Temden by matth^us AnaUt. Tom. IV. eelii4'i7T '? 8v(\weIke Latijnfche Cbronijk, gelijk bekend ,s, door Melis Stoke gedeeltelijk  ÜÉNGEL1NGEN. ïty turn in reditu tsfet incidit in latrones, qui extractls Itngis Cultellis, ficut ejusmodi hominibus confuetudo ejl, lateri fuo appendentibus, eum occidere tcmptdsfent, minime petuerunt. Wij moeteri dierhalven uit deze beide plaetzen, met elkandereri vergeleken, befluiten,dat ons Stivelen hier niets anders betekerte, dan iemand het leven benemen. Dat dit woord bij de ouden maer zeer zeldZztm voorkomt, moeten wij, dunkt mij, hier uit befluiten, dat Huydecoper ons geen ene plaets heeft bijgebracht, daer dit woord bij enen anderen Schrijver voorkwam. Ene plaets echter daer dit woord gebruikt wordt, en die de boven opgegeven betekenis beveiligt, i* mij onder het oog gekomen bij maerlant R. B. f. 23. a* God fprac ic fel comen neder Tot di, in die demfterhede, Dat mi tfolc hoort fpreken medey Gancl ende maec my tfolc rene Huden ende morghen ghemene. Doe htm haer cleder dwaen Enter wiue oec aue ftaen. En. lijk gevoed en op zommige plaetzen, zo als gezet" anderen alhier' blJ'na W001'deIük is over-  *88 TAEL KUNDIGE Ende fi ten derden daghe ghereet fiin, ■ Segh oec hem haren termiin Van den berghe, dat fy mene liden, Wie fo den berch tast. tefen tiden, Hi fiarfter omme ,. dat die pant. Kiemen en doere an fiin hant,' Ic wil, datmen Stivele, o/ Jlens Man ende beejïen ghernene.. • 'ff W^J„i., . !, ;;.! ' 'i'' rr Zie hier onze overzetting Exod.. XIX. vs. 10-13.' bijzonder het laetst aengehaelde vs. Maerlant gebruikt ons Stivelen hier eigenlijk voor dodea met pijkn en dus met fchiet geweer , Melis Stoke voor het doden met mesfen , waer uit wij leren kunnen , dat de ouden dit woord niet yoor deze of gene bijzondere wijze, op welke men iemand het leven benemen konde, gebezigd hebben, maer dat het integendeel een woord van veel algemener betekenis geweest zij, en gebruikt voor alle wijzen, op welke iemand het leven benomen wordt. Ja zelfs zien wij bij Maerlant, daxze het ook voor het doden van beeften gebruikt hebben.  ONDERZOEK OVER HET VEKOÜDIRD NEDERDUITSCH WOORD Q U E N E. Dit woord kan men met recht onder de thands verouderde Neêrduitfche woorden ftellen. Wij hebben hetzelve onzer bijzondere aendigt waerdig geoordeeld, dewijl ons hier wederom gelegenheid gegeven wierdt, om, niet alleen ene nauwkeurige overeenkomst dier talen, welken met de onze v.erwanfchapt zijn, aen te tonen, maer ook te gelijk te onderzoeken in welke betekenis dit woord voornamelijk bij de oudfte Nederduitfchc Schrijvers in gebruik geweest zij. Om hier terftond tot de zaek zelve toe te treden , zeg ik, dat wij in dit verouderd duitsch woord ene volkomene overeenftemming onzer tale met de oude Noordfche aentreffen. Eer ik tot het ene of andere overgae, moet ik kortelijk voor af omtrend den oorfprong en afleiding van ons woord iets melden. Men vindt geleerden die dit woord uit de Grïekfche tael willen afleiden, maer zij zijn N l»eï  ioo taelkundice hier in zo verre van den weg afgedeeld , dat het der moeite niet waerdig is, den lezer met derzelver uitleggingen bezig te houden AennenjeJijker is het gevoelen der genen, die den oorfprong van dit woord, 0f in het Goth. kun Generatio, dat men leest marc. VIIL vs 12 en overeenfterat met Suec. k ön; of bij de' oude Cimbren zoeken, en van oordeel zijn, dat het van het Chnh. kun of kunv, femina, ookuxor, afkome (a), het eerfte Helt keys. ler (b), het laetfte juniüs (c). Het Cimbr. woord, waervan wij zo even fpraken vindt men in dezen betekenis in rerfcheiden oude Runifche opfchriften, welke door den grooten oi. wormius zijn uitgegeven; om met alle voorbeelden bijtebrengen, zal een voor allen hier genoeg zijn; wij vinden in een opfchrift door den zo even genoemden Schrijver uitgegeven (d): kada kunu mina, d. i. Rada mijn vrouw. Ons quene, dat in 't al- ge- O) Eens voor al merk ik hier aen, dat dit woord zowel m zijne allerruimlte betekenis genomenals dat het door een' man van zijne ei-ene huisvrouw gebruikt wordt. (£) Antiq. Septent. et Celt. p. 462. ( c ) Obfervat. ad fVilleram. p. 263 Cd) Monum.panka p. 52I. Andere plaetzen kan mk::fl62? fr'j™1us Obfervat. ad  MENGELINGEN. 191 gemeen ene vrouw betekent, komt overeen, met het Goth. QWENS, QWINO (e), dat* op verfcheiden plaetzen in de Gottifche overzetting der Euangelien gevonden wordt. Onder anderen lüc.I: 13,. QWENS THEINA, uwe vrouw, en vs. 18. QWENS' MEINA, mijne vrouw. Het A-Sax. c wen is van dezelfde betekenis als het Goth. QWENS, waervan het volgends junius Etym. Angl. v, queint van afkomftig is, welk woord, alfchoon in de beide aengehaelde plaetzen uit Luc. niet gebruikt (ƒ) '■> echter in andere A-Sax. fchriften niet ongewoon is. Zie lye Diftion. Sax. £i? Goth. Lat. in cwen, regina; hoewel de A-Sax. dit woord niet algemeen voor vrouw fchijnen gebruikt te hebben, maer meer bepaeld van zekere zoort van vrouwen, doch hier van in 't vervolg nader. Van de zelfde betekenis is het Tsl. kona, kwenna, kwinna, zie gudm. andeeas (g), Verelius (h) , en het Dffiionariol. Island. ex fa. O) Zie de Glof. Goth. van junius cn lye in v. (f) Daer vindt men hen A. S. «'/ƒ, dut het zelfde is als ons wijf, dat ik hier in 't voorb'ijgaeii aemeken, om de naeuwkeiuïge overeei kjmst. (g~) Lex. Island. p. 149. (Jij Ind. Ling. Vet. Scyiho-Scavd. p. N 2  ïpï T A E L K V N D I G E gramm. ƒƒ/. R. JONae Conft. ( i) alsmede a. buss.uus (*) die van den zo even genoemden G. Andreas verfchilt , welke van oordeel is , dat eigenlijk niet' kona , maer kwona of qwona het echte woord waswaertegen Busfaem inbrengt, ■ dat men die woorden nimmer in de Yslandfche taele aentreft; dan bij de Dichters het woord qwon, en dat kom nimmer dt w aenneemt, dan in den tweden naemval van het meervoudig geflagt aldus: qwênna^ welke buiging hierom zoude zijn ingevoerd, omdat het woodr kma, 't welk, volgends de algemene regelen gelijkvormigheid (l) m den tweden naemval van het meervoudig getal kona hadt, niet zou verward worden met den eerftëri naemval van het enkelvoudig getal; en dat hierom in dit woord, gelijk in vele anderen, de w, na de*, (0fq) ter oorzake van het beter geluid ; bijgevoegd wierdt. Zo het ons voorkomt zal het gevoelen van onzen Busfaeus 'niet onaennemelijk zijn dewijl wij in verfcheiden Yslandfche Hukken, daer (/) In Thef. hickesii. (/) Aualogia. Q») huphuniae gr at in.  MENGELINGEN. 193 daer dit woord voorkomt, en in voorbeelden •, door Schrijvers bijgebragt , nimmer in d. n eerften naemval van het enkelvoud gevond..n hebben qwenn», maer altijd kona. Zie onder anderen Thattr. af Isleifi Biskupi (n) p. 135 not. m. vcenligafla kona, d.i. formofisfima muiier., ftaende dit in de eerfte naemval van het enkelvoud, omdat het bijvoegelijke naemwoord in de ftellige wijze geplaets is. Zo lees ik ook bij verelius in v. Ven. Vtnus het volgend voorbeeld Venus Thors kona. Vernis Jvvis uxor; en bij den genoemden G. Andr. (0.) zeiven Oliettkona, gr avi da midi er. In tegendeel vinden wij elders de Gen. Plur. hvenna. Zie fagan af Gunnlaugi (p). fegrst hvenna — a Islandi.d. i. formofisfima foeminarum in Islandia; dat hier de Gen.Phr. gebruikt is, blijkt uit den Index vocmn achter dit werk, ajwaer wij lezen hvenna , Genit. Plur, a Kona, en naer de zo even aengehaelde plaets gewezen worden. Eer ik hier affcheide moet ik nog aenmerken, dat, uit vergelijking van dit laetfte voorbeeld met dat, 't wdk O) d. i. pars Hiftoriae de Isle'fo Epifcopo agter Kristin-faga fiuc hiftor. relig. Chriji. Hajn. 1733. (0) Lex. Island. in v. eg lietie, ego levo, adtollo. (f) Cap. IV. fin. p. 54. N 3  194 TALKUNDIGE 'c welk wij uit de Thaltr. af M Bisk. hebben bijgebragt, blijkt dat de Yslanders, even als wij en andereu, aehter den Superlativus Gradus naer goedvinden of den tweden naemval van het meervoudig geflagt, of het zelfflandig en bijvoeglijk naemwoord in enen en denzelfden naemval plaetftén. De Suio-Goth. hebben ko !A' *U?NA' ook Q-Wi nna. Zie ihre. Glof. Suio- Goth. m vv. voornamelijk in v kona Dat de oude Alamannen Sjfc woord al mede op de zelfde wijze, dat is in het algemeen voor ene vrouw, en in het bijzonder voor ene moeder des huisgezins gebruikt hebben, vindenwe bij FR. JUNIU3 (q). hJntjquisfmjs ceru fenptonbus Jlamamieis femiria quaevis nee non uxör five materfamilias pasfm dicitur quena Voor ene vrouw in het algemeen vindt men dit woord bij oxERinus Euang. Lib. I Cap. V. vs. I24. in Thefaur. schilter, Tom. I. p. 40. - Nu ijlfiu geburdinot Kindes fo diures So fur tra bi uuorolti N'ist quena berenti. Nunc efl illa onerata foetu fic pretiofo, &ialem, ante ipfam, in mundo nullammer peperit. In (?) Obferv. in Wilkram. p. 262.  MENGELINGEN. 195 In het GIojJ. Teuton. p. 167. is deze laetfle regel vertaeld: Non ejl muiier enixa. Fragmentum de Muiier. famar. vs. 5, feqq. - In de uitgave van Palthenius p. 420. Quam fone famario Ein quena fario, Scephan thaz uuazzer (r). Veniebat ex famaria Muiier confejlim Haurire aqüam. In tegendeel wordt dit woord ook bepaeldelijk gebruikt voor ene moeder des huisgenius, bij otfridus Euang. Lib. I. Cap. IV. vs. 99. Chumig bjn th iaro Jo plu manegero Joh diu quena minu Ist Kindes ïtrminnu. al- (r) Ieder, die flegts met een weinig aendagt deze woorden nagaat, kan ene allernauwkeurigste overeenkomst tusfchen het oud. Alaman. en onze Moedertaele ontdekken. Wij kunnen deze woorden aldus vertalen: Kwam van- Samarie Ene ejuene fcire Scheppen dat water. N 4  m TAEL KUNDIGE aldus door Schiher vertaeld: Profeclus fum annis Eisque multo plurimis - . Et uxor mea Efl effoeta. TAT-iA-irw. Harm. EuangeJ. Cap. II. vs. , W W'fon Aarones tohterun. et uxor Ui dtfihaous Aaron. de zin is: en een J Dochters van Aaron hadt hij tot zijne huisvrouwe. J In alle voorbeelden uit de tael der oude Alamannen bijgebragt, vinden wij het woord que. ^i eer ik echter hier affcheide, moet ik nog b t ken s fchreven chenun, dat wij, om ande- gaen, vinden bij kotkerus Pf. XLIX- l8 die met andere ehenout Ugent, in het latijn Jtaet adulten, naer de letter flaet er: die met anders vrouwen liggen. Om niet te denken dar dit een willekeurig, en met den aen der' taêle niet overeenkomffig gebruik ware; zo zal * hier ene aenmerking van den groten tae Wr ^i (s) bij doen, L Zn^ die (O Dicliin, Sax. et Cetk. Ut. ad litt. Q.  MEN GELINGEN. ïgj die Gothifche woorden, welken met der Gothenü (0 aenvangen, meestal bij de A-Saxen met cw, en bij de Alamannen met q_, q_h of ch beginnen: herinneren wij ons nu dat het Goth. woord is q_wens, dan kunnen wij ligt opmaken dat het zeer wel mogelijk is ,-dat beide deze wijzen van fpelling bij de Alamannen in gebruik zijn geweest, zonder dat men behoeft te ftellen dat een van beide niet met den aert der taele overeenkwam, of alleen bij willekeur en zonder enigen grond gebruikt wierdt. Zie van deze letterwisfeling, behalven ons woord quene, verfcheiden voorbeelden bij lye. 1. c. Met ons quene komt ook overeen het H. Duitsch quen (u) en van denzelfden oorfprong, fchoon van verfchillende betekenis, zijn de Engelfche woorden quean. Muiter copore quaeJlumfaciens en Queen. Regina. Zie hier omtrend de boven aengehaelde Taclkundigen, alsmede Fr. Junius (y). Hier (O Alph.Goth. Welke letter hij meent overeentekomen met der Latijnen c w Letter wanneer zij aen het begin van een woord ftaet, en welke junius zeidt dikwils dezelfde kragt te hebben, als der Gothen w, of der Latijnen c of geadfpireerde q. («) Bij wachterus Gloff. Germ. p. 1224. (?) Etymol. Angl. in v. quean. N 5  108 TAELKUNDIGE Hier mede breedvoerig genoeg de ov^reenftemming der verwantfehapte taien met ons Neêrduitsch aengetoond hebbende, gae -i.k over om in de twede plaets te onderzoeken m welke betekenis het verouderd quene b"i onze oudfte Schrijvers meest in gebruik ware. Hier toe herinner ik den lezer kortelijk, dat, alfchoon ons quene in 't algemeen volgends kiliaen en anderen , ene vrouw betekene, ik echter van oordeel ben , dat de oudfte Nederduitfchc Schrijvers, welken, gelijk meermalen betoogd is, omtrend de betekenis der verouderde woorden het zekerfle bericht geven kunnen, hetzelve in dien algemeenen zin niet fchijnen gebruikt te hebben, of ten minffcen zeer zelden. Ik geloof dit met eenigen grond te mogen befluiten, dewijl ik bij drie onderfcheiden Schrijvers dit woord in meer bijzonderen betekenis gevonden heb, en hierom ben ik van gedagten, dat onze oudfteSchrijvers dit woord meestal voor e«e oude vrouw, gebruikt hebben . dit blijkt, behalven uit den Teutonijla, bij wien men leest qwine en alt wijf, vetula, anus, voornamelijk uit maerlant Lev. van den h\ Franc. MS. Cap. XXIV. vs. itï. en volg. Int Bisfcopdom van fabine te waren Was ene quene van lxxx. iaren Haer DochterJlaerf. én liet een kint, Dat zooch, en niet at een twint. Det  MENGELINGEN. zgp Die quene was aerm van goede En vul van groter armoede En fonder melc; en wijf ne gene Daer ne was, die in zinen vtene Dat kindekin zogen mochte Alfo zine nature befochte En oek ne can weten de quene Welk fins foe mach tiden hene. Na dat de Dichter ene aenroeping de. zer vrouwe aen Franc, verhaelt heeft, die ik: kortheids halve niet uitfehrijf, vervolgt h.j aldus: Die quene dede Franf. gebod En daer vervulde onze Here Cod Met melke genoech te waren Des wijfs borjlen van Ixxx. iaren. wij hebben om der woorden wille dit verdicht* zei wat breder moNeten aenhalen, om den le-? zer te beter te overtuigen, dat Maerlant hier van ene vrouw, die in alle opzichsen met recht den naem van oud verdiende, gewag maekte; hetwelk almede blijkt uit het latijn van Bonaventura Vit. f. Franc, welkers woorden zijn: In fabinenfi Dioecefi vetula quaedam octogenaria er at, cujus fiha mariens etc. ■ cum igitur anus paupercula plena ejfef inopia quo fe verterct vetula penitus ignorabat. Nog  &qo TAELKUNDIGE Nog eens vind ik die woord bij den zelfden Dichter Mirac. van onzer Vrouw. MS. f. 23. a. vs. 65. Om niet genoodzaekt te zijn ene menigte regels uittefchrijven zullen wij , eerwe dc woorden zeiven aanhalen, ten einde men beter over deze plaets zoude kunnen oordeelen, kortelijk voor af zeggen, dat dezelven vervatten enen zamenfpraek tusfchen enen Friefter en Diaken, onder welker Parochie te ge!ijk_r tijd een rijk man en ene arme oude weduwe krank lagen. Deze geefhelijken bij den rijken man ontboden om hem de Jaetfte kerkgerechten toe te dienen, wordt intusfehen ook bij de arme weduwe geroepen , doch dees Priefber, die naer den aerd der geefhelijken, zich liefst bij de vermogende lieden onthieldt, en aldaer , waer het meefte geld te halen was, het langst vertoefde , wilde naer deze arme vrouw niet toegaan, waer toe de Diaken den Priefter zogt te vermanen, maer te vergeefs, hierop voegt eindelijk de Priefter den Diaken dit fcherp antwoord toe: Snodel! hoe luttel ghi gheuroet; Dat defe edelman ende goet Allene zoude naren henen , Om ene verleuede oude quene. Mis-  MENGELINGEN, aor Misfchien zal men mij tegenwerpen , dat deze plaets eer bewijst, dat quene in het algemeen ene „vrouw betekent, en gene oude vrouw, maer het kan zeer wel zïjn; dat de Dichter bij overvloedige wijze van fpreeken 't woord oudt heeft ingevoegd, hetwelk noch heden, noch bij de Schrijvers van dien tijd ongewoon is, en dat ik meen, indien 't mij thands luste, zeer wel te 'kunnen bewezen worden. Op de zelfde wijze vind ik dit woord gebruikt bij den Schrijver van de gesten of gefchiedenisfen der Romeinen 15&2. f. 40. c. doe fpratk die oude queen enz. Eer ik nog van de woorden van dezen ouden Dichter affcheide, moet ik'zeggen dat deze, de twee enigfle plaetzen zijn, in beide hier aengehaelde Diehtflukken van Jacob van Maerlant, daer het woord quene voorkomt, niet tegenltaende in dezelven , gelijk men licht begrijpen kan, op verfcheiden andere plaet-zen van vrouwen gefprooken wordt; zo dit woord nu in het algemeen ene vrouw betekend hadt, was het bijna niet mogelijk dat het op gene andere plaetzen zoude gevonden worden. Nog een voorbeeld, waeruit duidelijk blijkt, dat de ouden het woord quene zekerlijk meestal in de door ons opgegeven betekenis gebruikt hebben, vinden wij in de Uitlegg. der X. Gebod door Augiiflmus MS. f. 2. b. oic fo misdoen tegen  *o* TAELKUNDIGE tegen dit gehot,-die gelouen an touernye en waer* faghen off an menigerhande boeien van queuën die fi mit woirden en mit menigerhande manier yan wenken hem onderwynnen te doen. Deze woorden behelzen^ èen verbod van geen geloof te flaen aen enige Waerzegfters of zogenaemde Toverhexen, welken men in vroeger tijd veel vermogen toefchreef; dat nu deze Waerzegfters gemeenlijk oude wijven waren, en dat dierhalven te dezer pketze het woord quene naer allen fchijn voor ene oude vrouw genomen is, zal ik niet breed behoeven te betogen, Jatenwe liever, uit het hier aengetoonde, dit befluit opmaken, dat de algemene betekenis van ons Neêrduitsch quene, naer de overeenftemming met de ver wantfchapte talen, in het algemeen ene vrouw betekent, maer dat het gebruik der oudfle Schrijvers hetzelve in ene meer bepaelde be tekenis heeft ingevoerd, dat zij namelijk hetzelve meestal voor ene oude vrouw gefchreven hebben Daer wij dit genoegzaem aengetoond hebben, zullenwe, in vertrouwen dat. het bijgebragte voldoende zijn zal, om den onzijdigen Lezer te overtuigen, hier gene anoere voorbeelden bijvoegen. OVER  MENGELINGEN. 205. OVER DE WOORDEN GOMEN en GOEM. Bij de oudfte Duitfehe Schrijvers vindenwe dikwijs gomen, ook begoment en het hier toe behorende zelfflandige woord goom of goem, alle woorden die heden niet meêr in gebruik zij'n, en hier door bij zeer vele onzer landgenoten niet meêr verflaen worden ; wij hebben hier om dienflig geacht onzen lezeren het geringe van onzen arbeid tot verfland dezer verouderde woorden medetedelen. Eerwe echter overgaan om de betekenis dezer woorden met voorbeelden uit de Oudduitfche Schriften optehelderen, zullenwe eerst kortelijk het een en ander nopends de overeenflemming van ons woord met het Angdfaxisch aentekenen'. Ons gomen komt overeen met het A.-S. ge. man, gyman, geomian, door e. lte, (a) vertaald Curare, attentere, folicite obfervaref custodire. wij lezen het in de A.-S. overzetting der Evan- O) In Diit. Sax. et Goth. lat. in Vecib.  «o* TAELKUNDIGE Evangelisten bij Luc. in het XIV. Hoofdft. vs. 7. daer het werkend deelwoord voorkomt, kiliaen heeft in zijn Woordenboek goomen dat hetzelfde is, en vertaelt het obfervare, conjiderare, curare , cujtodire. en hier mede komt volgens ten kate ( b) overeen het Germ. gaumen; en van de zelfde betekenis is mede goumen, gomen, by abu. milius in archaeoh Teut. (c) aldaer vertaeld tettert, fervare. Wat aengaet ons verouderd woord gomen, volgends Kiliaen, goomen, of gelijk het ook gevonden wordt met het augmentum fyllabicum, begomen, hetzelve komt in de Oudduitfche Schriften in meer dan eenen zin voor, zo als reeds , uit hetgeen wij in het begin hebben aengetekend, te zien is. Voor eerst betekent het opmerken, merken, bemerken, ergens acht op Jlaen, ook zorgen en bewaren. gomem voor opmerken, bemerken, vind ik bij maerlant reeds in den korten Inhoud, voor zijnen Rijmbijbel f. j. d. In O) Aenleid. tot het Verhev.Dcel der Neder d. /pratte L D. bl. 296. (r) Bij LEiBNiTius Collectatu Etymohg. Tom. 11. p. 85. '  M E N G É L I N G Ë N. 10$ -— In Tyrus tïden, als ic gorae, Was die fevende Coninc te Rome. en f. .6. a. lees ïk Dattie van Roihe In Darius tiden, als iet gome i Hare Coningen daden af. in het X. B. f. g-j. b. Judas ende Jonathas En Symoen die dachterfte wat Storven der omme, als iet gome, Om dat fi ieghen die van Rome Enighe vriemfcap deden zoeken. Efi bij den zelfden Dichter iri de Deflruóf. van Jherufalem f. 150. c. Elc man merke ende gome, Den tempel, die Salomo maecte, Die wife en die wel gheraccte t Velden die van Babylone. Deze plaets bevestigt ten volle de gegeven betekenis van het woord gomen voor ergens acht'op fiaen, zo zegt hier onze Dichter dan bij herhaling: een ieder merks en fiae hier acht O opi  *c6 T A E L K U N D I G E op, dat enz. vuihem Spieg. Uittor. L B Cap. 19. bi. 2f5. i» Jra cajlcel van Marqffijn, Daer wonen liede, die heten farrafijn Dat haute ftfe, ahict can gomen Alfo hebbicfe horen noemen. gomen verklaert Le Long hier we! doot merken II. B. Cap. 11. bh 92. Ende ic fecgt u oec fekerlike, Dat alle die gene, die des gomen Secgen , dat mi van u es comen Dit orloge. ■—- . , Le Long verklaert hier die des gomen, door dié daer van kennisje hebben. Het is hier zo als op vele andere plaetzen opmerken, in acht nemen acht op jlaen. 1 Andere plaetzen gae ik voorbij zo wel daer deze woorden- goed verklaert zijn,, a's en~ menichte daer Le Long van het fpoor geheel afdwaelt, of ook misfehien de rechte lezing Biet ontdekt heeft. Behalven de reeds aengehaelde voorbeeldt moet ik er nog een van later tijd hier bij brengen, te weten uit de jpelen van fmne te Antw. 1561. f. 13. a. Wié  MENGELINGEN. 20? fVie mach fonder lijden ten hemel comen, Hier wilt op gomen: twert u verklaert, Die verduldelij ck lij dt, weet, het Jol hem vromen (d), Boven hebbenwe reeds gezegd, dat de ouden ook hegomen fchreven, even als wij de werkwoorden merken en bemerken of aenmerken in een en den zelfden zin gebruiken. Zo lezenwe 't bij maerlant Lev. van Franc. MS. bl. 335- . Beatrix, alfict begome, Hiet ene vrouwe int lant van Rome. en velthem Spieg. Hiftor. II. B. Cap. 16. bl. 100. Nu laet ons dit vort begomen. te Long , bezien. Beter menenwe dat hen volgends de eigenaerdige betekenis van het woord Vromen verklaert kiliaen zeer,weliprodgsfe proficere en maerlant Evangel. 1. 124. b. fVach den ghenen, feide Ihs, Derby fmensjchen fone aldus Verraden wart, het foude hem vromen, O 2  ïoS TAÉLKÜND1G! woord kan verklaerd worden door opmerken, acht op Jlaen. Begomen wordt bij de ouden ook dikwils gonomen voor bewaren, befchermen, zorgdragen, zo vindenwe 't almede bij maerlant X. B, f. 98. d. Daer na /enden die van Rome Caffius, dat hi begome Sur ie n; . ; . Evang. f. 105. c„ Tote Jherufalem hi (e) fendde Compuife, enen van Rome, Dat Mit bewachte en tegome. In dezen zin komt dit Woord ook voor in denSpiegel riiftoriael van l. van tzlthem en reeds in het I. B. Cap. 3. bl. 5. Hine wilde ander fiede begomen. Hier verklaert Le Long het vrij wel door dekken; doch even goed zoude men het door befc hermen of bewaren kunnen verklaeren. In CO Te weten Keizer Augustus»  MENGELINGEN. In het TL B. Cap. 8. bl. ir. verhaelt de Dichter ons hoe de vreemde gezanten, die bij den Vorst Saphadijn gehoor vroegen, door tweehondert gewapende Turken in de gehoorzale bewaerd wierden. Des Dichters woorden zijn de volgende: alfa oec boden comen te dien {f). Van Coninge oft van Princen mede, Diene fpreken willen gerede; Die doet hi des eerfles dages gaen In fine Vorfte fale, daer faen cc. Turke gewapent comen, Die den Bode wel begomen. In deze laetfte plaets is ons begomen door Le Long zeer wel verklaerd, maer menigmael yind ik, dat hij vrij wonderlijk met dit woord is omgefprongen, en den zin der woorden van zijnen Dichter , dien hij ophelderen moest, geheel onverftaenbaer maekt; alle die plaetzen bijtebrengen lust mij niet, hij die dezen ouden Dichter leest mag toezien, of de verklaring van Le Loyig met het oogmerk van den Schrijver overcentebrengen zij, dan Of (ƒ} Te weten tot Saphadijn, O 3  ftio TAELKUNDIGE of onze opgegeven betekenisfen aldaer beter voegen zouden. — Ene plaets zullenwe hier bijbrengen, daer de uitlegging door Le Long aen ons woord begomen gegeven niet kan behouden worden. In het begin van het II. Boek van den Spiegel Hiftonael Cap. i. in de inleid, bl. 70. lezenwe deze woorden: Alle d'mge die nie waren Alfe van lijf live te waren, Dat moet tenen inde comen, Sonder die ziele die wi begomen Crankelike in dit leven. Ik zal de uitlegging van het woord begomen die Le Long opgeeft, aen de eigene woorden van den Dichter toetzen; begomen is hier dan volgends Le Long, ontfangen, bezitten. Latenwe nu w overweging nemen welke eigenlijk de hoofdzakelijke zin dezer woorden zij, wij voor ons zijn van gedagten dat van Velthem zijnen lezer wil onder het oog brengen, dat, in een woord, al het gefchapene eens een einde nemen zal, behalven de ziele of dat alles behalven de ziel vergankelijk is . En van des menfehen ziele zegt hij vervolgends, dat wij dezelve in dit leven zeer onachtzaem begomen; nu latenwe het oordeel aen  MENGELINGEN. lif aen den Lezer, of begomen hier bij mogelijkheid kan betekenen ontfangen, bezitten, èn of volgends deze verklaring de woorden van den Dichter enen goeden zin zullen opleveren. Wij meenen dat de woorden die de Dichter aengaende de onvergankelijkheid der ziele hier volgen laet aldus moeten verflaen worden, dat de mensch niet tegenflaen•de zijne ziel ewig duurt, weinig voor dezelve zorg draegt, of op derzelvep: behoud weinig acht flaet, en dan zal men de vierde en vijfde regel aldus- moeten lezen, dewijl de affnijdings tekenen aldaer verkeert geplaetst zijn: Sonder die ziele, die wie begomen Crankelike in dit leven; indien men de zinfnijdinge aldus pketst, gelovenwe dat niemand twijfelen zal, of onze opgegevene verklaring van dit woord moete hier behouden worden. Wat zal het doch (om dit nog eer wij hier affcheiden, te zeggen,) in dien zin, in welken de Dichter deze woorden gebruikt, betekenen: zijne ziele in dit leven krankelijk te ontfangen en te bezit' ten. Ik geloof, dat le Long hier veel te diep in zijne godgeleerde denkbeelden verward, met dezelven meer ophadty dan nodig was om O 4 de»  **» TAELKUNDIGE jkze duidelijke woorden te verklaren, _ doch genoeg hler van. Latenwe overgaen tot het jnede toe behoort, volgends ten kate 1 c en eigenlijk zorg, garing, betekent. kZ Iiaen goem en goom, cuflodia, cura, obfervat», confiderauo. Het komt overeen met het A.-S. ge om ene bij lye in Dm. Sax. & Go h Lat w vinden du woord in dezen zin by de oudfte duitfehe Schrijvers dikw l " brutkt. De fchriften van onzen ouden Di£- ter maerlant ffvpn nno „.^ ) ë^ven ons weder enige voorbedden aen de hand. Zo lees ik bij hem \ 'r V Van,den in't midden van den acht ilaen, en dit befchrijft hij aldus: Cod g*^fd vi/iffr Weten\ ' Van alre vruchten foutï eten, Sonder die is aen dien boem, L>ie goets ende quaets leert neme goem, Dezelfde Dichter in het X. J3. bl. ?8. Nu mrksts en nemes goem. Deze plaets leer ons, dat goem betekent acht, d rf' f^ 1 g°m "iets ^ is aan ons zorg dragen. Nog  MENGELINGEN. 2ij Nog ene. plaets, die ons gezegde mede niet onduidelijk bevestigt, zullen wij hier bij doen uit den zelfden Rijmbijbel, daer de Dichter .in het flot f. 166. c. aldus zingt, en de afschrijvers van dit zijn werk yermaent, dit boek, waerin de Dichter betuigt alles naer waerheid te hebben opgegeven, met affchrijven niet te vervalfchen , en dat zij zorg moeten dragen gene fabulen of verdichtsels in het zelve intelasfen j dus luiden zijne woorden: Scrivers die dit feilen fcriven, God geve, dat fi goet moeten Bjtiyen. Want menighen en roect (g) hoefiverdullert Tfolc, op dat fi die plaghe vullen. Ic (£) Wij kunnen bij deze gelegenheid niet voorbij van een ander zeltHandig nnemwoord en werkwoord, van dezelfde betekenis als ons goem en gomen, te gewagen, welk laet.'te ons in deze woorden van Maerlant voorkomt, ik beJoele het werkwoord roeeken, en het zelfftandig roeck, cura , curare. (Zie ki li a e rf EtymoL h. v.) dat wij lezen bij hak rl ant Kort. Jnh. van den Rijmbijbel f. VI. d. daec hij, vei ilag doende, waerom hi j een korte inhoud van het N. T. laet voorafgaen, zich aldus uitdrukt: Dies is dat ic roec. J)at ic die tafele niet ?n laet var$ Om dat fi hier nutte waren. O 5 e«  H4- TAELKUNDIGE Ic buide, dat ftis nemen goom, Want dit en is niet Madoxs droom, No Reynaerds, no Arturs boerden. ' en van dezelfde betekenis is roeeken in de plaets uit Maerlant aengehaeld f. 166. c daer de zin der woorden ons eigenlijk voorkomt dezej te zijn, voornaemlijk der derde en vierde regel, waerop het hier acnkomt, welke wfi aldus verklaren, want menigen bekreunen het Zich met flaen 'er geen acht op, indien zi het kwaed vermeerderen, het volk ver nS ren en vervullen. Dat wij hier onzen Dichter alzo verklaren, geeft ons de Dichter zelf aenleuimpu z:|ne Disputatie van onzer Vrouwen en den ƒƒ; Cruce MS. daer-hij dit woord op dezelfde w:jze gebruikt f. 8. ». Die mijn enie dus grijpt an, Dat ic niet minen bltëd'e wan, Dats een wolf geen berde. Hemt hi dis rente dan, Bern tn roect, waer die wolf ratt, Die dat fcaep verter de, Abfolucie, zegel ende ban Es al te coepen mettien man. Hem en roect, wien deerde, Hem hi fijn beiach daer van, So hadde hi daerhi omme began. Eer wij van dit woord gomen affcheiden moetenwe den Lezer nog onder 't oog bren? gen, dat men dit wel ttonderfcheiden hebbe van gome, Homo, datwe bij Kiliaen ook lezen, dewijl het gene geringe zinsveranderW baren zal, of men dit woord in deze, of in de eerstgenoemde betekenis hebbe optevatten. VER-  VERHANDELING OVER DE GEMEENSCHAP DER GOTHISCHE E N NEDERDUITSCHE TAAL.   VERHANDELING 1 over de GEMEENSCHAP der GOTHISCHE e n NEDERDUITSCHE TAAL; jn onze twee voorgaande ftükjens heb ik den gunfligen Lezer eene vertaling der verhandelinge des Heren malmenius over de overblijfzelen .der Getifche taal, met eenige korte aanmerkingen op dezelve medegedeeld. Nu twijfel ik geenfmds, of het zoude den Taalkundigen ook niet onaangenaam zijn, indien ik hun nu weder eenige aanmerkingen, de Gothifche of Getifche taal betreffende i aanbiede. 't Is detf Beoeffenaaren onzer Nederduitfche tale over genoeg bekend, dat reeds in 't begin dezer eeuwe een zekere Brief over de geméenfehap tnsfen de Gottifche Spraeke en Nederduytfche der geleerde weereld is medegedeeld v door den gFoten opbouwer van ons taalgebouw f  «18 tAELKlj'NÖl GE bouw, ik meen den fchranderen ten ka' te («;.- Een brief, die niet weinig, naar mijn oordeel , heeft toegebragt tot verder en nauwkeuriger onderzoek dezer beider talen. - Een brief, die het eerst den Taalkundigen in het moeilijk en veeltijds onzeker werk der afleiding (Etymologie) veel hgt he-ft gegeven. - Mij dunkt ik hoor reeds door zommigen hier op aanmerken: wel, is die brief zo fchoon, zo geleerd, Zo voldoende, waartoe dan deze verhandeling. Den zulken andwoord ik, dat het geenfmds mijn voornemen is, om eens anders woorden de mijne te maaken, en den gunfligen lezer walging te verwekken , door hem tweemaal opgewarmde kost voortczetten; maar iets, dat, voor zo veel mij bekend is, tot heden toe door niemand is ondernomen. - Voor den geenen nogthands die des bovengenoemden briefs onkundig zijn, zal het evenwel nodig wezen, opdat hij weten moge, wat van den groten ten ka te gedaan zij, den inhoud kortehjk Over 't algemeen genomen is de voorn, brief, eenige bijzondere aanmerkingen uitgezonden , veel eer eene verkorte Gothifche Spraakkunst te noemen, dan eene aanwijzing van geméenfehap tusfchen die en onze taal; want indien men de woordenlijst wegneemt, die alleen de overeenkomst aantoont, Wat zal men dan verder vinden van de geheele geméenfehap? bijna niets, als in 't nafchrift bl. 15. daar hij zekerlijk eene voornaame en hoofdeigenfehap van onze tale aantoont, namelijk , 't vallen der Klemtoon op 't zakelijkfle deel der woorden, die bij de Gothen ook plaats heeft gehad. De Schrijver fchijnt ook in zijne nadere bepaling van den inhoud des briefs deze aanmerkingen al bij zichzelven gemaakt te hebben; dewijl hij zegt, dat de voorn. Geineenfehap vertoond wierdt : „ I. Bij eenen Brief nopende deze {toffe ". „ II Bij eene Lijfle der GottifcKe Woor„ den ■ enz. " „ Ilf. Bij de voorbeelden der Gottifche De9, clinatien en Conjugatien ". Hoe de Regelmaat en Rangfchikking der Gothifche De clinatien en Conjugatien hier behoort, om de overeenkomfte der beide talen te betogen, kan ik niet zien , alzo die zeer van de onze onderfcheiden zijn, waarover ik nu niets zeggen zal, maar zal mijne aan-  s2ö TAEL KUNDIGE aanmerkingen mooglijk in een fchetze eerief Gothifche Spraakkunst, bij eene andere geiegenheid, den Taalbeminnaaren mededeelem Ik zal mij nu niet verder inlaten met 't een of ander nader te beöordeelen; maar ik wil liever overgaan tot het aantonen der volgende hoofdpunten, die noodzaaklijk, naar mijn gedagten, vereischt worden, om eene geméenfehap in den volkomenflen zin uittemaken. Voor I. begrijp ik, dat men behoort in acht te nemen de overeenkomst der woorden. II. De onderfcheiden betekenis der overeen* flemmige woorden in de beide talen. III. De verandering der Klinkers. IV. Het onderfcheiden gebruik der Medeklinkers.. V. De zamenvoeging der woorden. VI. Die woorden, die eenen bijzonderen naamval regeeren. VII. Den Ablativus Abfolutus. . VIII. Den Genitivus Abfolutus. Om nu het geftelde wat nader te betogen , en ieder hoofdpunt niet weder te herhalen, zo zal ik de uitbreiding in even zo veel afdeelingcn verdeelen* §. L Dit ftuk was door ten ka te geheel afgehandeld, indifcn hij wat naauwkeuriger geweest  MENGELINGEN. 221 weest was in zijne lijften optemaken. Hij hadt gene compofita met fimplkia moeten vergelijken, dat hij, indien hij een weinig meer acht op de oude Neérduitfche Schrijvers geflagen hadde , gemaklijk hadt kunnen vermijden ; wat een aantal van fimplicia vindt men niet bij de grijze oudheid, die bij ons- zijn verloren geraakt, of daar wij maar in zommige compofita eenig kenmerk van overgehouden hebben. — Wat zoude hij duidjijk der Gothen ga hebben kunnen vergelijken met ons g e , dat in Vlaanderen oulinks zeer in gebruik was, en geenfinds met ons e e moet verward worden. Ter opheldering zie hier een voorbeeld: Bewaeren, toatttpn. waarom niet: waeren, iuuEbjtH». bij ki li aan te vinden. Hadt ten kate zo gedaan , zijne lijsc hadt oneindig meer voldaan, en veel juifter geweest. — Ik zoude meer diergelijke voorbeelden kunnen bijbrengen ; maar wil liever dit eerfte ftuk door t e n kate, ajs bewezen houden, en tot het twe^ de overga in." $ ll Verfcheiden woorden vindt men in onze Nederduitfche taal , daar de eigenlijke of grondbetekenis bij ons van verloren is, maar bij de Gothen en andere verwandfchapte taken bewaard is gebleven, P In  22? T'AEL KUNDIGE In 't M. G. is Cijtoii' / eene Dienstmaagd, ancilla welk woord wel in fchrijfwijze met ons teef overeenkomt, maar geenfinds in betekenis. Bij ons is teef, meretrix, eene hoer; en hier van weder overdragtehjk de benaming die aan een' hond van 't vrouwlijk gellagte gegeven wordt, om welke reden zal een kundige ligt begrijpen. Dan zou men kunnen vragen, van waar die overdragtelijke betekenis van' ons woord teef? Wel aan! 't andwoord is gereed. Oudtijds pleegden de Dienstmaagden, die geene te wezen in de huizen harer Heren,. die nu in Bordelen te vinden zijn; gelijk .bhjkt uit de XXIX. Tit. van deZe.r. Salica (b). Op gelijke wijze is het met 't M. G. fftaï&0/ fervus. hoewel met dit onderfcheid, dat 't in oude duitfehe fchriften wel in die betekenis voorkomt, doch zedert twee ecuwen en langer al in onbruik geraakt, en alleen maar in de overdragtelijke betekenis behouden is. Voor eenen Haaf of knecht genomen, vind ik het bij maerlant (c). Nv (ZO Zie wachter, v. Dief. en sotberg. in Ulph. Illuftr. p. 41. welke laatlte zeer breedvoerig is. 't fel G. iÜiïDf} fervus, is nog bij kiliaan in die betekenis te vinden, tee- k we, homo vilis et fervilis conditionis. (c) Deftruct. vanjheruf. f. 166. a.  MENGELINGEN. 223. JVv h comen dit tjii, Dat men mag proeuen wat glii fiit, En wert niet fcalke dier van Rome. Wi waren deerjle ah ic gome, Die hem ontfeiden dienst in tiden. Alwaar 't woord dienst duidlijk aanwijst, dat fcalke hier voor Jlaven genomen zij. — Voorts -komt het ook in dezen zin voor, in het OostFries. Landr. (d) fo he fyn fchaick was, fall fyn ■Heere alleine hoeten. In compofita is 't woord fchalk ook bij ons nog overgebleven, doch veel eer in de betekenis van Heer, dan van knecht, als Maerfchalk (e); welk woord oorfpronglijk niets anders betekent, wat betekenisfen er ook aan mogen gehegt worden, en wat afleidingen de Geleerden ook van 't zelve maken mogen, dan eenen, die 't opzicht heeft over de Paarden. Hoe deze benaming tegenwoordig voor zo eenen ( Doe feide mfe r2 f r% rmen- Com *9» bruut mijn duue, com du felfte gecroont werden.  MENGELING E N, 235 junius in zijn GlojJ. Gatlik, over .het gebruik 'der Gothifche ik beken dat Junius in zijn geheel Alphabeth. Gothic. juist niet naauwkeurig geweest zij met de kragt en 't gebruik der Gothifche letteren aantewijzen. Onkundig is hij er zekerlijk niet van geweest; maar hij heeft mooglijk in zijnen Lezer een weinig te veel kundigheid veronderfteld. Dat evenwel in zijnen tijd geenfmds op eenen vasten grond konde gefchieden. Die hem gevolgd zijn , fchijnen van 't Zelfde gevoelen te wezen , onder welken de groote Taalgeleerde hickesius zelf te rekenen is, als dit ftuk in zijne M. Gothifche Grammatica onaangeroerd , daar 't evenwel regt ter fnede quam, gelaten hebbende. Voor ten kate, voor zo veel ik weet, heeft niemand van het onderfcheiden gebruik dezer letter bij de Gothen gefproken. Zijne uitlegging is zeer kort, en in alles ook niet juist bepaald genoeg. Dit zijn zijne woorden: „ De Gottifche ten einde eener Silbe ftaande, lees ik als onze g of ch (of als de Griek„ fche x) —• als: ©atattjtttlja/ Gerechtig" heid. ïpU&CUiS/ Honger. ^ail&ttöa / Hóógheid enz." (g). Wel hoe hebben dan de Go- ig) Op de aangehaalde pi.  *3<* TAELKUNDIGE Gothen hunne voor eenen klinker of medeklinker geplaatst, uitgefproken ? Of was dat even dezelfde uitfpraak? Voor eenen klinker was de uitfpraak zo als bij ons nog in gebruik 16, d. i. meer een geblaas als wel eene Letter Voor Medeklinkers was dit geblaas uit hoofde van hunnen zwaren tongval en wel voor %/ $/ ïl 0) bij de oude volken van Duitfchen femme zeer in gebruik, en mooglijk bij hem een aangenaam geluid. — Dan ik geloof niet dat de i$ voor die medeklinkers zo uitgefproken zij, als voor eenen klinker; doch dewijl deze zware en moeilijke uitfpraak niet meer bij ons in gebruik is, zo wil ik liefts hier derzelve niet verder gewagen en mij maar alleen bepalen bij de M. G. £ aan 't eind eener Lettergreep, 'iwederlei was de uitfpraak dezer Let- (K) Voorbeelden hier van zijn te vinden bij i unius; in Jlph. Goth. p. 4. Zie ook van deze fehnjfwnze der Alamannen diecman Spectm. G/of. MS. Latin. Theot. p, leq. B,ï den Angelfax hadt dees zware tongval 'ook plaats, gelijk blijkt uit verfcheiden voorbeelden bij lye jn Diction. Anglof. Lat. Wie van onze Letter h. iets meer begeert te weten z.e de T. en Dichtk. Bydrag. I. D. bl. [St! \ an onze ch zie het geleerde Vertoog des Hooi. !! nh,ere"ta- kluit, ever de tegenwoordig ied delrNeh Ta$\ Kï 111 der de Maatjchapptj der % Letterk. bl. aa. '  MENGELINGEN. 23? Letter bij de Gothen; I. als onze era, die fchoon door twe Letteren uitgedrukt , en evenwei maar eene Letter is, zo als der Grieken & II. Als onze g en h elk op zich zeiven genomen, of der Ouden en in hoecheit (i) eivic* heit (k) enz. zo als zij meest al deze woorden gewoonlijk fchreven. Op de eerfte wijze vindenwe dan, dat der Gothen $) bemdwr.ordt aan onze cs in dé woorden: £au;,S/ Hooch, altuc. JïTïa^tCig^f/ Machtig , p;tens. ■ j&smfytti I Zacht , langucn JjMtJtt Nccht, nóx. eng. Volgends onze twede regel komt dezelve Voor in deze woorden: j^ïaftjan , lachen, ride^il}tehjp.PJ Bclachen, deriderc. 3^au[)eilljaf/ ip.lUfiitlla/ Hoogheid, aititudo. Zomtijds vindt men ook de M. G. ïj) naar enze I. regel, daar wij hu altoos eene g gebrul- CO Ar- Tés&m. MS. iTimoth. II. vs. 2. Voéf cofiïngfrèf! en voer die ghetn, die in hoecheit ghe» Ja: fijn. (4) Somerft. van den Paf MS f. 26. c. Wam dijn naem is giorioes ende lofiic iv.der ewicheit. Z» vind ik ook bij m, stoke VIL D. vs. 510. Dat , fijn Seriè, had anghejïredefo Dat Hup s 4* et gbcneudicfieoen. %  S38 T A E L K U N D I G E' bruiken, als-: l©;8ÏjjaSl-/ Wroegen (!) accu/are. titanoïja» / Genoegen, fufficere. €iuï)an / tijgen, pojicisci. fï&imi Fragen, interrogare. Ik kan hier ter plaatze met ffilzwijgen ook niet voorbij gaan 't gebruik der M. G. JS) in de woorden : Jtytójföljt / f?) De tegenwoordige Hoogduitfehers zeïge^  MENGELINGEN. .233 jde, als 4tJaStJfln7 wij oulinks Gangen (n) rru contr. Gaen, ire. ^U$Q&/ Joh&. 2lög00, Zfcagji ■ . Dit zelfde Griekfche (oj gebruik der g hebben ze ook gevolgd, wanneer dezelve voor eene & komt, nemende dezelve dan voor $ / b. v. JZ^tngÖail/ Drinken, bibere. ©jagö / Drank, j . Der Gothen Cf) is bij ons in geen gebruik, en was mijns bedunkens van dezelfde kragt, als de en wierdt daarom altoos, wanneer dat I woord, 't welk op ff) uitging verlengd moest I worden in D veranderd; men fchreef ook zon1 der onderfcheid in dezelfde woorden tg en D. j &ij ftemt ook al veeltijds met onze d overeen. Evenwel vindt men voorbeelden , dat wij de M. G. <®f) in onze t veranderd hebben , als ChtafjJt; •(«) Dit woord vindt men bij m. stoke B. ¥ïl< vs. 465. Dat fi te Buesden varen fouderl, En overt lant ganghen wouden. Ook lees ik het Bi/lor. van ' Eufrofina RIS. f. 6. b. En fi feiden tot hem bi gheuai ymini inach haer vcrleit hebben en is mit haer wech gheghanghen.— Hier van nog 'tlmpetfi, ging, gong, ibam. (0) Zie over den oorfprong van dit gebruik bij de' I M. Gothen t. ten kate denleid. tot de Nederd. Sj>r. D. I. bl. 56.  240 TAELRTJNDÏGE ■GM&jmf Troosten, confolari. En wederonj der Gothen C in onze ©, als €aajan, Doen, facere. Wat voorts de M. G. 0 ; én tl aangaat, verfchiilende zijn de gedagten der Geleerden hier over. Dezelve alle bij een te verzamelen zoude veel tijds wegnemen , en niets tot opheldering der zake aanbrengen. Wij hebben deZelyën niet. Ik zul derhalvén maar kortlijk zeggen, welke Letters, naar mijn gevoelen, 't best van ons, om dezelven uittedrukken, gebezigd Zullen worden. Voor de M. G. Letter © neem ik W II en voor de andere QU. en hier mede befluit ik deze afdeling. 5 V. Door de zamenvoeging der woorden verft* ik de wijze, op welke de Gothen dezelven bij den anderen gefield hebben, om eenen goeden volzin uittemaken, en de fchikking die hier in heeft plaats gehadt. I. Het is onzer tale Kundigen genoeg bekend, dat het eene van de eigenfehappen van onze tale zij den Noemer altóós te plaatzen voor het werk- (j>) Zie ook over deze Letter ons II. Stuk;, bl. 163,  MENGELINCE N. i dat dit woord in zeer oude duitfehe fchriften zomtijtts ook voorkomt; en 't dus bij ons oulinks ook in gebruik is geweest. Het behoort onder die woorden, die bij kiliaan niet te vinden zijn. De teuthonista heeft mychel. Groit, magnus. Bij eene andere gelegenheid zal ik bieder over dit woord fpreken , en de bewijzen uit onze oude Neèrduitiche Schrijvers bijbrengen. (y) Van den drie Gaerden MS. vs. 78. (2) Rijmbijbt MS. f. 83. a (0) F. 119. b. MS. aangehaald door deszelfs bezitter, den Weled. Geftr. Here Mr Z. H AleWijn, in zijne geleerde Aanmerking, over eeni- Q 5 £e  446 TAEL KUNDIGE Dan ligtelijk zal men zeggen: dit is in deze en meer andere diergelijke plaatzen, om 't rijm. Zie daar dan voorbeelden, daar deze woord, fchikking geenfinds om 't rijm voorkomt. Eij den zo even genoemden maerlant (Z>) lees ik : Zo dat hi noch geit, noch vrlent, Noch Kerftinen ghenen hadde gedient, MELIS STOKE (c); ■ men vant vroedcr Vrouwe neghenen in haren tiden. Uier ge oude Woorden, in 't If. D. der Proev. van T. Oudh, en Dichtk. van 't Genoodfch. D. A. O. M. bl. 35. Welke Roman, benevens nog eenige anderen, indien derzelven zeer geleerde bezitter daer toe konde beiluiten, al was 't maar alleen de Text, zonder eenige aanmerkingen, om dezelven der geleerde wereld mede te delen, waar naar alle Taalkundigen, mijns beduidiens , wel zullen verlangen , geen gering nut tot de beöeffehirig en verdere onderzoeking onzer thands meer en meer in bloei en achting toenemende Nederduiti'che taal, zou-, den toebrengen. Och of wij zo gefukkig waren, zijns Weled. Geftr. gunftig befluit cn voornemen hier toe te vernemen! (b) Miracul.van onf. Frouw. MS. vs. 14. (c) I. f>. VS. 12-8. f«q, 1 .  MENGELINGEN. t%p Hier op zal men mooglijk wederom deze aanmerking hebben: 't zijn Dichters. Dit voor-' beeld zal dan meer voldoen uit een werk ïfip onrijm gefchreven: Dat is oec een ander gaue, die god gegheuen heeft, als natuerlike fchoonheit, dat een menfche houfche en fchone is finnich en verfiandel ■ en veel meyflerfcap can (d). Van deze wijze van fchrijven vindt men ook' voorbeelden genoeg in andere verwandfchapte talen,als A. Saxisch,F. Théutsch, Alemannisch enz. ; maar dewijl 't mijn oogmerk hier niet is dit aan te tonen, wil ik dit alles met ftilzwijgen liever voorbij, cn tot 't aanwijzen der verdere geméenfehap tusfchen de beide talen in. de overige gedeelten der weordvoeginge overgaan, r fIII. Het is reeds bij de Kamer in liefcl ■bloeyende t1 Amjlelredam (e) in den jare 1584. als eene eigenfehap van onze tale opgemerkt, dat twe ontkennende woorden (negativa) bij ons de zaak zeer flerk ontkennen. Deze zijn de (d) De Gulden troen of liet Boek der 24 Ouden f. 46. c. Zie verder over de oudheid van dit boek huydecop. in zijne Proev. van T. en Dichtkunde, bl. 4. (_e) Zie de Twefpraack van deze Kamer, Antwerp. bi; Piantijn, bl. 94 en vooral de Ti en Dichtk. Bijdrag. I, D. bl. [70] en [86. b.j  «45 TAELKUNDIGE de woorden van de voorn. Kamer: in on^.e «hemonte van fpreken alzer twe benedcnde woordtnin un reden komen, die zyn ghelyek by den Grieken krachtiger benenende, zó zeydmen Zfght niemand met een wóórd hier af. Maar by de Luimen maken twe nenen Ja. Welke twe negativa tegenwoordig de taal zeer gezuiverd zijnde van overtolligheden , in zommige gevallen nogthands bij de Dichteren gebruikt, en hun geoorlofd allengkens in 't fchrijven tot een geworden! zijn, hoewel in de gewone fpreektaal dit gebnuk overgebleven is , zo als men dagelijks uog hoort, ik heb niemand niet gefproken. Onze oude Schrijvers hebben meest altijd twe negativa gebruikt. De M. Gothen hebben hen hier in , hoewel maar zomtijds (ƒ) 00k in , ' voor- 00 Behalven de aangehaalde plaatzen -loof ,> met, dat men ligtSlijk twe ïfübhiè zal vinden. Her verwonde «mif 2eerJ Stl fS G.bal,, iTmeeTVme- m deze voorbeelden niet heeft opgenS toe gek„,i;e„ Z)Jn om , , b > t en vererende wijze te fenvijven: ^httüt „phths altoos z,ch n1Mr van een ontkennend " , G?.th,fc|ie overzetting van Uluhi- V Ias- X& Z'ine Grammat. GotV.e \n The Mn: Lm. Septemtr. Vol. f. p. of p. 7^ Edit.  MÈNGÉLINGÉN. voorgegaan. Om dit nader te bewijzen zal ik eerst voorbeelden van 't M. G. bijbrengen, en vervolgends tot onze oude en latere Neêrduitfche Schrijvers overgaan.. Jpan. XVIII. vs. 25. alwaar van de ontkenning van Petrus gefproken wordt, heeft het M. G. , it?J ig afaiüik juf) Oltat nê ÏÜ jxn- d. i. Maar hij lachende 'f en zeide, ik ne ben niet. Lat. XVIII. vs. 13. jnï) fa metarcisf fan-ra tfyw (to»0anö#, ni tejjïöa hfl) aitgona fcina ugtjafjan Du himina. d. i. En de iolleèaer van vei re jlaande ne wilde met de ogen fijne opheffen ten hemel. Joh. VIII. vs. 42. tul) tljan milt frani mtè fil&in m quam. d. i. ^iwz* noch van mij [elven ik niet ben gekomen. Bij Ëdit. in 4to.) De reden, die hij bijbrengt otn zijn gezegde re ftavert, voldoet mij geheel niet, 'eri is, mijns bedunkens, al te zwak om daar zo fterk op te bouwen. Hij redentdus: „In ciepdraplirafis Poëtica Genefeos van caedj, mon, die iii oudheid het naast komt aan de overzetting van Ulphilas , vindt men geen twe ontkennende woorden gebezigd." Dan daar wij uit de aangehaalde plaatzen't tegendeel bewezen hebben, en er verfcheiden A. S. wer* ken voor handen zijn , die in oudheid even zo weinig met depdraphrafis van Caedmon verfchiilen, als deze met Ulphilas, en nogthands vc4 zijn van twe, ja zelf drie negativa, zo dunkt mij, dat de gevolgtrekking, dié Hickes hier gemaakt heeft, van weinig kragt is, en zonde; verder bewijs van zelfs vervalt.  55© ÏAELKUNDIGE ;Bij onze oudfte Schrijvers vindt men deze vol■gende plaatzen ten voorbeeld van ons geze-t gelezen wordt Doch dit is de ware lezing volgend» de opgave van r. sotberg, die met alle mogelijke en bijna meer dan menlcbelijke oplettenheid den Codex Argenteus met de uitwen van juniüs, sticrkiiielm, en benzelius ondej- opzicht van jo. ihre vergeleken heef;. en welke vergelijking én lezing in duistere plnatzell, dat de ware zij, bekragtigd is door nog vier voorname geleerde lieden, van welken de Lezer eenen en wel de voornaamfte vinden kan in ons II. Stukjeh bl 132. Ook vindt men voor fn Ör.ntim bij junius en s t 1 e r n in e l m in j&aatam; maar g i; n z e l. beeft de ware lezing, en die gravtmatice niet auaers zijn kan, gegeven.  MENGELINGEN. a$| p-of'eet, dan Johannes de doper iemand nes! Deze M. Gottifche zamentrekking was bij onze oudte Nederduitfche fchrijvers ook in gebruik, blijkens de menigvuldige plaatzen in hunne fchriften, daarwe nes vinden voor ne es. Uit ëene groote menigte van voorbeelden, daar ik dit mede zoude kunnen ftaven, zie hier eenige, als maerlant (q)l Tfitten nes mij niet ghegheiten. Want God nes nlemans vrient. melis stoke (r)t Het nes niemant, de nu levet, Deet mi * ontriede Jekerükc. * dft het L. van velthe'm (j): Entie hi meejï mint, hide of jliïïe $ Daer met doet hi finen gere Daer nes iegen gene were. ïeAtaler van Boetius (t) : tghefchil der meinfchen nes ghetne caufe , dat elc andren doden M (q) Rijmbijb. f. 94. b. (? ) Rijmkrofiifk IX. B. VS. 224. : (f) Spiegel Hijtor. I. B. C. 8. vs. 46. (O DeConfol. Philof. f. 243. a. cn 136. a, R.  *54 TAELKUNDI. GE fal Nog eens bij den zelfden : fo nes dan gheiri twiuele of niet te twifelnc enz. VI. Die eenigfnids onzer tale ervaren is, is zekerlijk de twederlei conjlruclie, die in o'nze taal plaats heeft omtrend "t woord mogelijk en onmogelijk, dat 't met eenen Dativus alleen of met 't voorzetzel bij of voor altoos georuikt wordt, als gode mogelijk en het is Bij'of voor, Cod tragelijk, niet ombekend. Voorbeelden hier van vindt men in een oude overzetting van \N. T. MS. Mare. X. vs. 27. Jhefus feide den m e n s c h e n ist onmogelic, mar gode niet; want alle dinc wbi gode mogheli'c. Luc. XVIII. vs. 27. Ai/fi'dff te, die onmoghelic si den mens c h e n fijn , die fijn voor gode moghelic. Mare. IX. vs. 23. «//<» fijn den ghelou 1 g h e mogheli'c. In welke plaats de Onze ook maar alleen den Dativus gebruikt hebben; als mede in 't XIII. Hoofdft. vs. $6. van dit zelfde Euangelium. In de overige plaatzen vindt men 't voorzetzel bij. Deze zelfde conJlru£tie hadt bij de M. Gothen ook plaats, blijkens de onderfcheiden plaatzen, daar wij het m. g. ma&: teig en unmaijteia bij ulphilas met de voorzetzels fcam en at, die beide ons b ij betekenen , vinden. Zo lees ik in de boven aangehaalde plaats uit Mare. in den Cod. Arg. driemaal 't voorzetzel fcam er bij gevoegd, als : Sfaifus quatlj aöeï fcam maimam unmaijtcnj  MEN GEL INGE N. ifï ni fcam $m'm. aïïata a«fe ma^teia tg fratrt #otha Met 't voorzetzel at Z«c. XVIII. vs. 27. ttö te q\\,H§ tfjï!?a umnagttigo at mannam tllahfftg tft at «Boifta Doch zonder een voorzetzel, alleen met eenen Dativus, heeft 't ook dezelfde Ulphilaanfche overzetting, als Luc. I. ~vs- 3<5, 37- 14 lat ailctfaöcalj nulno tïjcma ja& fo inbiirijo funau tn alöomin fct'namma. jaï) fa tnenotgtf f,un(ïa i|ï nat' fci ijaitaoa (laico uk; tc nifï umuagttig goilja at'n|3un teauröe («). d. i. (u) Deze beide verzen of afdelingen zijn in gene der drie Uitgaven te vinden, en veroorzaken dus aldaar eene gaping,, waaruit de gro'cnuttigheid en naauwkeurigheid der vagejjki;:ge vaii den bovengenoemden sotber'ö blijkt. Die niec alleen deze raaar nog yerfchei,tkai andere plaatzen , welken de Gitgaven niet hebben, ons heeft medegedeeld, en van welke uitlatingen, mijns oordeels, voor den Lief hebberen en BeoefFena-en der M. G. tale uit hoofde van de zeldzaamheid van dit boekjen , ik hier eenige der voornaam :ie zal bijvoegen , honende dat het hun aangenaam zijn jeti tot eenig nut zal mogen (trekken. Z:> vind ik dan eene uitlating van j verzen in alle'drie de Uitgaven, om de moeilijkheid en duisterheid der Letteren in het lL::idlchr:ft in 't Vfl floofatt. van 't Euang. vatrmarcas, vs. 17, 18, j9. .17. nj'cm Sftïajj* 17. fit cum introisfet in it! gntu u£ tijl-Ti :\\mw> domum , a multitudine, rrnr; frrtjnn ma' fiacajcrê Mffii&vqtmtt cum di- i§ Oi tijff 3:0u;:a!T. 1 feipidreiuvde limilitudinc. iS. R 2 iü.  '*5-ö TAEL KUNDIGE d. i. En fie EUfabeth de nicht uwe ook deze zwan¬ ger . iS. jaft ïittfltn biiim. fma j'aïj jug intoitang \u nit'ö. ni fratbjitlj tïjatn* mei aïï tljata ntat'firo in» öajrranba. in mantmn ni mag ina rramainjan: 19. imtt ni saïeitïjiU} imma in ïjairta aft in taamfin j'aij in ttrttmfa iignacrgiffi oaöraiiiEitö aiïang mating. 18. Et cïixit ad illos: fic et vos infeii eftis P Non intelligitis, quod quodcimque extrinfecus ingrediens in hominem non poteft eum pclluere. 19. Non enim intrat illi in cor, f'ed in ventrem , et in latrinam exit, purgat omnes cibos. Van geen minder aanbelang is de vermeerdering, die ons de voorn, sotberg geeft, van maar een tiental verzen , die in gene der uitgaven gevonden worden , namelijk van 't tweede gedeelte van 't 37. vs. van 't XX. Hoofït. van Lucas tot aan het 46. vs. 37- — faafi fan mnn anjafiamig. jar) notlj ifa= Big. jan rruffi fafiofiig. 38 at'fjüjan rjotlj nift fcauffiaise afi ftuimalse. aïïai au8 imma ïiöano. 39. an&oafj'anöangt5att fumai tfri;e öofiarjE aue* tftun. ïaifari watla gtiagt. 40. nttfiffian tfiatia Teitfig tjaüaur ficöuu ftaifinanina nitoaiijtaig. 41- 0 narij fijan tut in tofiaiüia ouitijanö cfiilfi. tn funit öatoeiöi— Vidi Dominum Deum Abrahami, et Deunt Ifaaci, et Deum Jacobi. 38. At Deus non eft mortuorum, fed viventium; omnes enim illi vivunt. 39. Refpondentes autem quidam fcribarum dixerunt : magifter, bene dixifh'. 40. Nequedeincepsaufi funt interrogare eum quidquam. 41. Dixit autem ad illos , quomodo dicune Chnftum filiuih Davidi eiTe? 42. Et ipfe Davidus di- cit  MENGELINGEN. nS? ger [wordt] (y) van eenen foon in den ooderdom ha~ aufttjitg in ünïtam pfaï. ma. rjuaftj fan an fanüi nieinamma. fit af tai]j*u -toon mcinai. , 43. unte ifi gaïagj'a ff* janaétijtinangfntuijaura fatitoe tijeinai^c. 44. oaüjeiö ina fan fiaitifr) i'a'tt togatoa funtié ïmma ift. 45- argafiaugjanoein «jan aïïai managcin nuatg. au ftaonjam fei» naim. 4<5. arfaitogitg" fattra öo&arjam frjaim miïfan= öant gnggan in inhei* taim- ******* cit _ in libro Pfalmorum : dixit Dominus Domino meo: fede a dextra mea. 43. Donec ponam mimicos tuos fcabellum pedura tuorum. 44- Davidus eum Dominum vocat & quomodo filius illi eft? 45. Audiente autem omni multitudine , dixit difcipulis fuis: 46. Cavete a fcribis volentibus ambulare in albis *******, Even eens is 't met bet laatfte gedeelte van 't 20' si, 22, a3, vs. van Luc.XIX. die in de uitgave van lye ook niet gevonden worden, welke nogthands ons 't 14, 15, ió", >7, 18, 19 , en't eerfte gedeelte van 't 20. vs. heeft medegedeeld, welke alle bij junius noch stiern'hielm niet gevonden worden; evenwel heeft lye, volgends het affchrift van benzelius, dit gedeelte van dit Hoofdftuk van Lucas zo juist niet uitgegeven of 'er zijn hier en daar eenige gapingen overgebleven, 't Zal dus wel der moeite waardig en niet onnuttelijk zijn, opdat de Lezer zelf oordeele , in hoe verre de uitgave van u enz el boven de andere te fchatten zij , en wat benzel nog voor es soteerg hebbe overgelaaten, daar hij geen doorzien in vondt, en de lezing hem te moeiPJK en te duifter was, deze hier nog bij te voegen. R 3 J4 itg  £5S T A E L K U N D I G E iarex } en dees maand de fes de is voor haar, die geheten •14- itïj öaurgmösl ig .fn'aioeötin ina i'ag infan» öidctuiy airu afar, imma. rwitgnnbang ni uhieima igana tgiuöaiion ufac mm 15. jaft iuattfj U tïje tfftaanöiiia ft ft aftta. nnb n:' man £ tïi i ub nn gatb ja. jan gaifjait tonyjan fcu M mwi f Kaïïiahg. t'öai* mei ntrjtaf tïjflta ei gnBuu* naibröt tofm urijar/ijuö jtarunurfjicöi: . 16. auam lïjan fa feu» mifta BjuMmiaJ fan Tfïatrg ttjeing gaujautgra taifjun fftattang: 17. j'afi ouajttj bn intma. ütatïa goüa fiiaïft. .tutte in aïtifiïarnna toaft itiggüjg. ftjojg-üjaïimfni ..gaüanbg ufac tai&uq j&au.rgim: tijk jag gnam ninïiat .auitgang- f.-.n. fósug! iïjeing gamauöSa ftmf -fftattang: n 19. nuatn tgan /aft bn t'önmma. jaï) tga fijaijl . «faro ftmf uautgim. .. 20. jag fumó quant fltuitganbf fan fat fa ;ffiat;g tgting tijanci 'ga* ïiaiba gatagiba ina itt fanin. 21. 14. At cives eins oderunt eum , et miferunt legatos port. eum dicentcs: nolumus hunc regnare fuper uos. 15. Et factum eft cum rediret, iterum recipie ns regnum , et ïuilïi vocare ad fe famufos, quibus dederat argentum , ut cognofceret quid qnisque lucri feccrit. 16. Venit itaque primus dicens, Domine, pecunia tua Jucri fecit decem pecunias. 17 'r-t dixit ei: bene, bone famule, quonjam in minino fuifti gdejjs ? fls poieib'.tem habens fuper decem vrbes. 18. Et vei.it alter dice,/s .: domine , pecunia aia. iUGrjfee.it quinque pecunias. 19. Dixit itaque etinm illi : tq quoque fis fuper quinque uibes. 20. Et quidam venit dicens : domine, ecee pecunia tua quam habui, pofui eam in linteolo: 21.  MENGELINGEN. z59 heten wierdtfterrig (w), om dat Sm onmogelijk Go- de . 21. ofjtaniujntrëtnnfi time ntariïra tjarJoiig ig nimig tftatet ni tanibrj. j'aij fneitfttg ttyaüi ui ' 22. jaft güatjj öü tffitna. n£ nmntfta tïjei. «anima ftaja t jmi unfei'ja fiiaïi'i. jan jfata * toijfeij trjatei ia manna'fjnrbng ból nimanöé ttjatci ni tam'ba jan fncttjanögi tgatei ni faifa. 23. jnrj ba üJÏjeniRtïa» 1 ciör^ tijnta ftu:i.i? mëin tut fV:n^.*»ra jan" nut» mnnug ruift) toaiiia rjja» tauftöeöjfift tijata: O) In 't M. G. is in de uitgaven in m'ïfgo. doch ui ueu n. is UKiUttja, 't geen sotbero verklaart door praegnam , gravida , waar in R 4 LYfi * 't Woord ït.ta dat alhier voorkomt, en nergens anders frêlezen w.-.rdt,. is door s o t b k k e onvermld gelaren. h. ly k in ma-.on. Gsti. Ar.fi: Sax. Lat. vertaald 't dooi ttkfyk Welke vernlmg, zo als 't mii-voorkomt , li;er juist ter zake dient; eu dit dit »oo d Jeze betekenis hebir, (cliijijêp de verw-n.iïihapte 'talen te bevestigen. Als Sueogoth. IttC. piger. *Yst IrtftlE. a. S. laet. Al. laz. N. D. laat. Ang. late In 't M. G. is ÏUtjan. taratrc, marari. '1 Is, mijns bedunkens, de ïro:ativ:is, welke in" j de M. G. bijvoeglijke woorden even als de Miminati-jus im?bati. cu, op B nitpiiig, v.n 't lïijvoeglijk woord Ï3t^,.'t welk de & afgeworpen zijnde niet vetlchilt van 't zo even genoemde S. GothT Ltt. Over den Nom. Emphti. zie j o. mum Dijf. d( Nimin. A BaaUl &atl3a2# f'iiül) jng. d. i. velen vogelen beter zijt gij. Welke woordvoeging bij ons ook heeft plaats gehadt , blijkens de voorbeelden hier van uit oude fchrijveren door den Here huydecoper (k) ons aangetekent, waarbij ik niets te voegen heb. 5, vu. (O °P gelijke wijze, als wij hier gezien hebben omtrend de M. G. en N. D. Verba en Adjecliva, voegden de Grieken ook eenen Genitivus achter t^^n^ai. mar.ini. iiv^a^. admiror. •rfgcaiew. careo. »a/?»?. pkuus, en «|«4 dignus. Zie un sin 1 Grammat. Graec n. '*o8 en 387. 1 iJ ' (li) Zie zijnen Brief over den Ablat. Abfol in 't I. D. van de IVerk. der Maatfchap. der Neder!, Letter/:, hl. 30.  MENGELINGEN. stf7 5- vu. Dat 't gebruik des Ablativus abfolutus een eigenfchap onzer tale zij, en'ook reeds in de M. G. taal door Ulphilas gebruikt is, heeft de geleerde huydecoper door voorbeelden en uit 't M. G., en uit onze oude fchrijveren zo ontegenzeggelijk-bewezen (l), dat 't verloren moeite zoude zijn, om dit nog door meerder en andere voorbeelden te willen Haven. -—Doch dat bij dis volk de Nominativus abfolutus ook heeft plaats gehadt, blijkt klaar uit Mare. VI. vs. 21. jnö lüaurtfjanïtf öag£ 0atiïg. d. i. en gekomen zijnde een dag welgelegen of bequamèi Die voorbeelden uit oude en nieuwe Neêrduitfche fchrijveren van den Nomin. abfol. begeert, de taalkundige h u yd e co p er zal hem voldoen, en eene grote menigte derzelven opgeven (m). §. VIII. Van den Ablativus abfolutus in de vorige afdeling gehandeld hebbende, zal ik. nu nog iets, ■volgends 't gemaakt ontwerp, van den Genitivus . (/) Zie den zo even aangek. Brief, bl. 51. (m) Zie zijne Proev. van T. en Diehtk. b. 572... feq.  Ü58 TAELKUNDIGE vus abfolutus gewagen. Dat de Genitivus abfolutus een taal eigen onzer N. Duitfehe tale zij, zo als deJbl. Abfol., behoeft, dunkt mij, geen bewijs, alzo 't dagelijks gebruik ons hier van een' voldoende getuigenis oplevert , in bloots hoofds, heels huids, goeds moeds, droogs voets. Zo een Genit. abfolutus komt ons ook voor in de volgende woorden van m. stoke (n): - Gheraert fat ave, Ghetrects fweerts, en ghinkene jlaen< Gok in de Regel der Arme Sufteren M S. (o) f ende op dat wy gheens tijds en Jouden dwalen van die alre heylichfte armoede, die wy begonnen hebben. Nog in 't Somerjl. van de Paff. MS. (p); IJl dat ghi bouen x. dagen uwes dancs verontween tot mi te comen ghi feit daer na mit bedwange doen dat ghi uwes dankes niet doen en wout: Dat de M. Gothen ons in 't gebruik van dezen Genitivus abfolutus zijn voorgegaan , toont ons de overzetting van Ulphilas aan, alwaar ik Mare. XVI. vs. i. lees: i5uuifGnöin£ fauöataöagte. d. i. voorbij zijnde des fabbathdags. Luc. IX. vs. 42. (11) Rijmhron. V. B. vs. 61. O) F. 8. a. O) F. 31. b.  MENGELINGEN, stfc? &yè'èii$$im$ k 'SüwWMiW & öifïairio iiia fa' un&uï$* M tafjisa. d. i. 1 êfni nog ko- menden Scheurde heni de vijand, en verfch cur de. 'Zie daar gunflige Lezer! hier mede denk ik aÜh' de bepaalde hoofdpunten., die naar mijne gedagten er verciseht wierden, en aan 't bedoelde oogmerk om in alle delen de Geméenfehap tusfchen de Moefogotifche en onze Nederduitfehe taal aan te tonen voldaan, en door nodige bewijzen geftaaft te hebben. Hier zoude ik dus deze verhandeling mede kunnen befluiten; dan tot nóg nader bevestiging van l£ eê'n en ander gezegde, zo heb ik het niet onvoegzaam geoordeeld, om bij wijze van eene Bijlage, er nog bij te voegen, de ons uit zo een groot verlies, nog gelukkig overgebleven Brak van de.Vertalinge des Briefs van den Apostel Pauïiis aan de Romeinen, door den Gothifchen Bisfchop ulphilas, met eene daar tegen overftaande Nederduitfche woordelijke overzetting. Omtrend welke Bijlage de Lezer alleenlijk gelieft op te merken, dat ik onder 't M. Gothisch eenige aanmerkingen gevoegt hebbe , aangaande die M. G. woorden, die of bij ons niet in dezelfde betekenis, of wel geheel niet gevonden worden. In de Nederduitfche vertaling heb ik I. die woorden, die met de M. Gothifche in fpelling niet overeen quamen met eene curfyvs letter lat.en drukken. S II.  Ml* TAELKUNDIGE II. Die noodzakelijk tat beter verftand der vertaling er tusfchen dienden gevoegd , zijn tusfchen twee [ ] geplaatst, III. Heb ik hier en daar oude Neêrduitfche woorden gebruikt, die beter met de M. Gothifche overeenftemden, en de betekenis derzelven beter uitdrukten, dan onze tegenwoordig in gebruik zijnde: ook heb ik de plaatzen, waar dezelven bij onze oude fclarijvers voorkomen in korte aantekeningen, zomtijds ook tot opheldering dier verouderde woorden dienende , onder de Neêrduitfche vertaling aangewezen. és BRIEF  WOORDELYKE VERTALING uit het M. Gochisch in het Nederduitsch Van eenige Hoofdftukken van den BRIEF VAN P A U L U S aan de R O M E 1 N E N.  272 TAELKUNDIGE BRIEF VAN PAU LUS AAN DE ROMEINEN. Hoofdji. x r. ©AiVA nNnssniAA^^A sT& sta^s ÏS g^h iiNKiAAiSTidAi vir^S ïs+ 34- ©as AttK ti^KnHibA êKa4>i êïhs Ai<|jt|>An ©)vs ïmma. K;vriNeis VAS* 35- AIWA** ©as ÏMM/i. fcjtnM^XX f **** 9Ah ÉK.AriA*yu&An ïmma> 30. nST6 ns ïmma 9Ah <|>)uK.h ï**A 9A^ ÏN ïmma. a^^A ÏMMnh 1. ki&9A  MENGELINGEN. 273 BRIEF VAN PAULUS AAN DE ROMEINEN. Hoofdft.- X L 53. *** En [der] wetenheid Gods. Wie önuitfpellende fijn [de] oordelen zijns en onnavolgbaar [de]' wegen zijns. 34, Wie ook heeft onderkend [ de ] vroedheid [ des ] Heercn , ochte wie hem raadsman was. 3f. Ochte wie hem vroeger **** en zal vergelden hem. 36, Want uit hem en door hem en in hem alles [is] hem [zy] de heerlijkheid te eeuwen, amen. Sa 1. Bid»  *74 TAELKUNDIGE Hoofdft. x i i. i. ki&qa Nn Ï2.VIS KKKtbjlgnS i|?AiXh ka€I(|>€in r$s nSriKAN aêika i^vaKa S^tiA uivaka yeihANA VAiAArAA6iKAidANA rtpA ANaAtAhTANA KA^TiiTASSn ï2,yA- &aa* a. ni taagik^(J> 12,VIS (b;\mm^ Ai VA * * * * «I^na mnqityja ^^aMA$9*§ ÏXVAXIS dn rA Kin San ©a S19A1 VIA9A rtyS c^atgi r^(|j 9Ah TAAeiKAitb 9Ah nSxAr-hAN^ 3. ukpa A^k tpAiK-h anSt rojs sgi riKANA ïSt mis aaaaim ViSANdAM ïn ïxvis ni maïs jOIa9an tpAn SKnAi ££a9An ak kHA4>9an VAiAA êKa^A ©a&- 9AM'  MENGELINGEN. i?s Hoofdjt. XII. ï. Bidde nu u , broeders! door barmhartigheid Gods uit [te] geven de lyken uwe [jen] offerande, quikkende, gewyde, welgelykende Gode [welke is de], herdagte offerdienst uwe. tb. ' z. Ne gelijkt gylieden dezer eeuw ***** door nieuwigheid [van] vroedheid uwe te geldezen, wat fy [de] wil Gods, dat goed en gelykende uitgedaan. 3. [Ik] quette ook door onfte Gods,die gegeven is my allen wefenden in uüeden ne meer [te] vroeden 3i<3» men fchuldig is£te] vroeden* maar vroeden te wel vroeden ee- S 3  276 taelkundige 9AMM£h SvASye r"4» rAAAiAi&a MITA«> TAAAnKGlWAlS* 4. SvaSv^ KAïhTiS Ïn aïnam^ MA A6ika Ai4m**S MANArANS hA* kam tpANp^AN AiO^ns aaaai «i^ATA Sam^ taiu hAKANdi^ 5. Sya MANArAi Ain AGik SignM ïw xaTi a^vn AiNOAKgiXnh an4>AK* ###### 17. * * * Ïh ANavAiXtgA rips AK 9Ah liT AN^vAi)la39A mann$ AAAaiXS^ 18. 9akai mafi vAiXt|>AN nS ï%. VIS MI(|) AAAAIM MANNAM i>VAiJl^i hAKANA.ANS* 'SN  MENGELINGEN. 277 ■tenen iegelyken fo fo God gedeeld heeft [de] mate [des] gelóóft. 4. Sofowant [wy] in een lijk leden menigenhebben , die dan .leden alle ne dezelfde doening hebben. f. So menigen [wy] een lijk lijn in Chrifto , dan een ieder ander. #*#### j ^ # * * jn tegenwoordigheid Gods ; maar ook in tegenwoordigheid [van] mannen alle. 18. Jof [het] mag worden [zo veel is] mttdkden mit allen mannen vrede hebbende.  278 TAELKUNDIGE 19. ni ïXyiS SiAKANS TAvXiSANAanS Aihkans ak riKicp sxa4> t|>VAiX * * * rüjs rAM6Ai(|> ïsx A^k mis fcKAveiT* GI riAdAn Ïk KfvATïA&a ui(|jxi(|> tfrl 20. qakai r&e&s M9ANA. 4>gihaa, mat rij: ïmma ïc|> 9AKAI <|>AnXs~ 9Ai AKArKei ïna <|>ata A^k xaiv 9ANA.S hAnK-9A fcnHiHS KikiS Ana hANKi(|> ïs* »i- ni rAgiriKAiXA^ Afc riNtpin^A AK TAgiriKAiS aï= <\>m<\>fi. nN<|*in(jv flto/ijï. xiii. 1. AAA SAIVA1A5? VAAdn|:N9AM n^AXyiSANaAM n|:hAnS9Ai 'iwre NISX vAAan|:Ni AA9A |:Xam rï^A ï# 4>S VISANcV^na |:Kam riPA faSAXidA Sin&* 2;  MENGELINGEN. *7j> 19. Ne olieden felven gewrekende, lievende j maar gevet ftad [den] toom * * * Gods gcmalet is' ook,[is de] wrake, óp dat [ik] gelde , ik zal vergelden« quet [de] Heer. zo. Jof greten zal [de] vyand dijn, moes gif hem , en jof [hy] dorften zal, drenk hem dat ook doende [een] haard [van] vonken rekeftu op [hetj houet zijns. 21. Ne [laatu] gejukken vdh [het] ongoed; maar, gejukt [door het] goed [het] ongoed. Hoofdft. X 1 li. l. Allé fielen [de] gewalden over [haer] Wcfeh* fende zijn onderhorig, -want nes gewald, als' van God 5 maar de wefende van God gefettet fijn.1  m taelkündige' s. sv;vgi S;\ ANSTANA.ANAS VM' A.n|:h9a ruTs rAKAi^eiNAi an&st£4? ï(|) t^Ai AnAStanA^.S SiakanS SiS vA&ri(t\A niman^u 3. t|?Ai AnK K-^iKS ni siNA. AriS rg&A^A vA^^Stva A^ hkiaam. ma AAM ei ni j?reis VAA&.tvj:Ni (|?int|j tatv9AIS 9Ah hAkaïS hAXSiN nS tpA^A* 4. nNT€ rS ANcVKAhTS ïsx tyrts i'n a.amma ïtp gA^A1 nisi a ta*i« 91S *rs nNTS ni SvaKg <ï?an6 hAiKn KAïKitp ro;S AnK AnAKAhTS ÏST êKaY^TA^AS in üjvAïKh6iN c|>amma nKiA TAngANAT» 5. Antjxpg n|;hAnS9AHt» * * * * xiv,  MENGELINGEN. z$i t. Sodat de ^ftaande [het] gewald, Gcds be* vel tegenüait anm de fsgwftaandp felven fich §exNANA Ai^An 9Ah <|m 0>v fcKAKAT KKx4* CPGÏNAMMA aaaaï **k rASAT9ANaA j^a SxAnA> St^aa XAnS* 11 ra™=*^ ÏST AnK aika ïk WW ï* «ATCtt MIS aaa KKIV6 *inri<^9Ah ANahAiT aaaa ka*>; &x rtpA* *8; NnNn ©AX9iXnh iinsa. Ka *Kam sis Ka*9*n nsriKidi rxA* 'I- 4»akamais Hn hks MISS* 5tx  MENGELINGEN. 283 f Hoofdfl. XIV,. p< f * ,# f en [over] quicken en dooden hccrsch. ■ iq. Mdar du wat oordeeld [gy] [den] broed-~ du Wat wraakt [gy] [den] broeder dijn? allö $yorden gezet vpor den oordeelvlocl Chrifti, 11. Gefchreven is ook, leef ik ! quet [de]iïw, dat fny al knien buigt en belijdt alle rede God. 12. Daan nu [zal] een ieder onzer *w zich reden uitgeeven Gode. 13. Ne danmeer nu [laat] ons onder malkander oordee- - \* T % len$  284 TAELKUNDIGE stx9ama AH tpATA Stx9AI<1> maïs ei ni sat9Ait|) Kis-rnru kKx<1>& Ai(|>^An TAMAXXeiN^ i4. VAiT 9Ai TATKAnA in ^Tn ïn~A 4>AT6i ni vAihT tavamm 4>Ai£h sik SIAK5? nika ^amma M1TNAN&in * * * # cpAMMA Tamain ÏST+ ï5- ï<|> 9AKAI ïn matis KXjJ- *A£6ins rAnX9AaA 9n ni ki J:KlA^vai taitis ni NBNtl mata tpeiNAMA 9AInamma ):XAaiSx9AiS ÏAtili tpA^ei xs taSvaat^ ni VA9AM6X9AiAA« hnsaX i7-  MENGELINGEN. 283lens maar.dat oordeelt meer, dat [gy] ne fet [eenigén] aanftoot [dijn] broeder, ofte merringe. 14. [Ik] weet, ja [ik] betrouwe in [den] Heere Jefu, dat ne wat wan door zich zelve [is] , tenzy dien [dit] meenende, * * * * dien gemeen is. if. Maar Jof om moes broeder dijn bedrukt wordt £ nu ne by vnendfchap gaat gy, ne nu {door] moes dijn dien verkwift, voor dien Chriftus fwelttc. 16. Ne gelafierd wordt ons goed.  *85 TAELEUNDïGE 17. mist mtk <|>maANrMA r£s MATS 9Ah aXAFK Ak rAXAihTei 9AH rAVAiK(pi 9Ah ^hecps in Ah- min VSlhAMMA* 18. SA^ AtlK ïn ^im skaaki^ n£t|> xaïï VAiAArArAA€iKAi(|, rij* 9Ah takhSanS ïst mannam^ ip. c|>an NnNn tpsei rAvAiK(t>9is Sin* aaiSx9aima 9Ah xrMrt Xginais sïïv ïn nNS miss^* 20. ni NlTNn ïn matis TfiTjaji VAnK.STv ruTs* * * * * Hoofdjl. X V. 3. **** yiXe ÏAV6lT9ANaAe <|mK rAAKtiStiN ana mik*  MENGELINGEN. s$? ij. Nes ook [het] rijk Gods moes en drankj maar gerechtigheid en vrede tn vreugde in [den] adem ge« Wyden . 18. Die ook in dezen dient Christo, [die] Wel ge« lijkt Godé, en gekozcii is [hy door den] mannen. tp. Daan nu die [der] waarheid zijn, [kat ons} navolgen , en die [der] timmeringe zijn in om onder malkander. 2,0. Nenue/» moes Afteer [het] werk Gods****. Hoofdji. X V. $i * * * * der verwytende zijn gedruifcht op my,' V 4.  »88: TAEL KUNDIGE 4. SvAÊiAn a^k Sye fcAnKA i>mSAi vA&4> An n^SAJlAi AAiS6IHAI rAMëAi(|> vAK4> €i <|,AI£h tpnAAiH 9Ah rAüjXA^ST6iN Kx*x v^n Hakaima* 5. ït|> r$ OinAAiNAiS 9AÏ1 t&Afc- STGiNAiS riKAi ïXyiS 4>atA Sa- )OlA4>9A ïn ïXviS MlSSx ki xn ïl% 6. 61 TAVIA9AI AINAMMA MnipA hAnh9Ai4J rtp 9Ah attan ^fus nNSAK-iS ïnTs xatTs* 7. Ïn tyixei ANA.NiMAitp i'XyiS miss* svASye 9Ah xs anAnam ï7,yiS dn vnAO^m rTps* 8. uit|>A A^k xn in A**AKAhT VA^K-  MENGELINGEN. 28p 4. So veel ook fo [te]vóreii gemalet wordt te on«er Iefmge, gemalet wordt, op dat [wy] door geduld en getroofting [der] boeken wenst hebben, y. Maar [de] God [des] gedulds en der trooftin"ge geve uliedenóax. zelf vroeden in olieden onder malkander by Jefu Christo. 6. Op dat gewillig [met] eenen monde verhoogt God en Vader Heeren onfes Jefu Cbrifti. 7. Daarom aanneemt dieden onder malkander, fo Co en Chriftus aangenomen heeft ulieden te heerlijkheid Gods. 8. [Ik] quette ook, [dat] Jefus Chriftus [cc»3 V *-  *Po HELKUNDIGE rcps an rATnAr5an rAhAITA AT. TANG* 9- ï* 4,inaxs ïn AXMAhAiXTeiNS hAnh9AH f$ sVASy6 rAMgAltp ÏST ANahAiTA c|>ns ïn q>pu éa 9Ah namin cp6inamma Ain^xf IO* 9Ah A*tKa uicpi^ Si^Aiq» 4>rna^S Miq, mankin ïs. 11 9Ah a^tXa ai«m«p hAX9i^ AAAXS tpinAxs fc* 9Ah hAX9Aï, ^A ïna AAA^S MANAreiNSt 9Ah AfeTXA 6sA6iAS aiym VMX*H> VAnXxs ÏAiSSAiXiS 9Ah SA nssTAN^ANas Xgikinx^ A*M ïmma cj,maxs v6n9Aa.  MENGELINGEN. ,.,9r . ambachter geworden zynde. * * ** door [de] waarheid Gods. , te beyejïigen [de] behccten \ der] *f- p. En de dieden e?» [de] barmhartigheid verhogen God3 fo fo gemalet is, daarom zal [ik] heeten du onder [de] dieden Heen, en [den] (name dijn liederen zingen. 10. En efter quet hy verheugt u dieden mit [de] menigten zijns, n. En efter quet hy looft gy alle dieden [den] Heefe, en zullen loven hem alle [de] menigten. iz. En efter Jefaias quet, [er] zal worden [de] Wortel Jesfen, ende opftaande regceren [de] dieden, fe hem de dieden zullen wenfchen. V 3 13.  »9* TAELKUNDIGE HET  MENGELINGEN. 293 13. Nu God [der] hoope vult ulicden [met] alle reugde. H E T  m TA EL KUNDIGE HET ONZE VADER (*) Matth. V, p. en volgg. 9. att;v rwsAK Om ïn hiMinA^t f 10. aiMAi 4>m&iNASSns * «|,GlNS VAiK^Ai 3 VIA9A tpeiNS svs ïh HiMiNA 9Ah a^A AiX^Ai* " haa^ 4 «nSaüAna *pana Sin* tsihan s ri|: itns hiMMA&ArA, 12. hJóL^rT Bytege heb ik hier nog l>y«evoegd net ü»2« fWerj den Lofzang van Maria s en £r £^ b T SW, Alle ™t eeneWdely^ taling , omtrend welke men dit moet opme kei dai *% vertaling van het O/^ r«*r genomen heb u 'zeker 4 ri zaam voorkomend boekfen, ten tytel heblJde"L>Ft gen. Wie de fchryver of uitgever van dit Werkjen w K bekend; doch, het zoude , fchoon zonder pla S- of iaarte kening zijnde, volgends het.fchryven van jo ihr?^' Dordrecht gedrukt zijn. (Zie zyne Disfert. / d Cod 2 gent.) Achter de overzetting van het OnL rader zHn ooknoï eenige aantekeningen door den ongenoemden f?h VVer ^ voegd, die ik den liefhebberen ook ui 't vervol" «KI/ feu. Voorts heb ik ook onder bet O^'S?? £ 7of^ van Maria; en dien van Simeon dc verfcheiden lezingen fe ' de  MENGELINGEN. m HET ONZE VADER Matth. VI, p. en vo'gg. p. *fer orifer du in hemelen, zy gewijet name dijn. io. Come rijeke dijn. Werde wille dijn j foo b [den] hemel als cp aerde. II . Brood onfer dat eeuwige geef ons -tówdage. 12. de verfchillende uitgaaven van den Codex Argénteus; de CW tnentariolus in Literas Gothicas Viri cuiusdam Anonymi dien bonavent.vulcanius heeft uitgegeven achter' %r* nandes de Reb Getic. t de groote jos. jüsi, sca liglp in zyne Adverfaria, welken alhier op 's Lands boekfry bewaard worden en ). gruterüs in Corp. Mcriptu iom.1. p. CXLvlli uit de papieren van ar nol dus mercator ons verfchaffen, geplaatst De tact is eevoted naar de Iaatfte,beste en waare lezing van den C.A , die e ric soïeeru door zynen Ulphilas ïllufttatus ons bAT6l SKnAANS S19AIMA * SVA Sye 9Ah V€lS' Af:A€TAM ipAIM * SRnAAM » nNSA" Kaim* 19 13. 9Ah ni KjlirrAis nws ïn êKaiSTriKH9;vi» ak " AAnS6i nns Afc «|>Amma riKiAiN riN-re tpeiNA ïsx «pinaANrAXAi » 9Ah maïits •« 9Ah VnAipns -j ïn AiV!ns am<=n* (6) scal. in fl. SKtlAANSS I9AIMA. in %. SK11AANSSI9AÏMA. en zo heeft het mercat. ook, die er in eene aanteekening van zegt. „ Het is een zarnéngezet woord uit SKtlAA en ÏINSICAIMA." (7) scal. in beiden (p6lS. (8) mercat. heeft (|JA_i. (9) vulcan. SKtlAAMI.scAL. in beiden. SKtl- Aain. D E  MENGELINGEN. 297 12. En aflaet ons dat [wy] fchiüdigh zijn foofoo oock wy aflaten den fchuldigcn onferen. 13. En ne bringe ons in behninge; maer losfe ons van den euvelen. Want dijn is 't Coninghrijck en mach: en ecre in eeuwen. Amen. (10) se At. ïinSaKain. -(«O scal. |:KAiSTnKn9Ai. (11) scal. in %. a& en in 25. AK. '13) scal., junius en stiernhtelm hebben 4>in&AN9AJlAi. (14) scal. in %. MArhS. in 25. MAhS ca zo hebben ook mercator en vulcanius. (ij-) scal. in %. t\>1\fu\mS. X 2 DE  sq8 TAELKUNDIGE DE LOFZANG van MARIA. Luc. i, 46. en volgg, 46. MIRlAGld SAIVAAA MGÏNA £nf 47. 9Ah Sverneia1 AhMA msihS An rïpA NAS9ANA * mginamma* 48. nuxe ïnsa© an hNAiyeiNAi 4>in9xS ssinaiXxS. » Sj\i aaais ^a^ ïiimma Nn An&Ar9ANa^ mik AAAa KnN9a* 49. nNTaim ^rAN^AM ïna^ 51. rATAVIAA7 SviNin<|>6. 9Ah rAKirNANaAHS ïnSana.i<\a aa^SanS«. 54. hASiKiA_A » ïSJIaGAa tpiriMArn SeiNAMMA* TAMnNAN^s aKmahAiXTÊiNS*" (7) sr.ALio. FATAAviA-A- (8) scalig. FAA.KANSÏAA.A. (9) scalig. KAGK1A.A-  MENGELINGEN. 301 fo. En barmheitigheid zyns in ouden [der] ouden dien angftenden hem. ƒ1. [Hy] heeft gedaan fwindigheid éor\vm fynen, [hy] heeft van een getukt [de] michel^dachtigen [in het] geheugen [da-] herten fyne. fz. [Hy] heeft gedruifcht [de] machtigen af [de] ftoelen, heeft verhoogd [de] geneigden. ƒ3. De gretenden heeft [hy] gefadet [met] goeden, en [de] ryken heeft [hy] gefonden loos. f4- [Hy] heeft gelaaft Israël knecht fynen, gedachtig [der] barmhertigheid. (to) vulcan. en scalig. SGlMAMMA fin scal.g heeft aXMAIKX 6INS en vertaald het mi/ertcordiis fuis.  §02 TAELKUNDIGE 55. Sva Sye » KxAic^A an attam bnSaXaim. AKjlAhAMA ty\h kRAïY ïs **Na AïV1'2 (12) Dit zijn de lantfte woorden, die het affchrift van s c a l 1 o. heeft, de overige ontbreken. D E  MENGELINGEN. 303 ff. So fo [hy] geredend heeft te vaderen onfcren, Abraham en [den] zade zjns ont eeuw. (13) VULCAN. nNA-AiV- Y DB  304 t a e l k u n d i q e de LOFZANG van SIMEON. Luc. ii, 2p. en volgg, 49- « |:k-AAGIX;VIS SKAAK (|>Gl- hana ^A^9inxn^ g m YAtt&&A «PGinamma- ïn rAvAi>v039A. 30. «pa^AG SGonN A^rx^a 1 msi« NA NASGin (|jGina. 31. t|>xei MANyiaGS ïn ANavAïX^" 9A ' aaAa 1x5? manafSinr. 32. AinhA0> An A**&hnAeiNAi p tu f to © tuft * * * # * p h p ythat.^nd.  AANMERKINGEN over eenige M-Gothifche WOORDEN in de voorgaande Hoofdftukken van den BRIEF VAN PAULUS aan de ROMEINEN, ^voorkomende.   AAN MER KINGEN over eenige M - Gothifche WOORDEN. Hoofdftuk XI. vs. 33. VITTIKH91S] Dit zelfftandig Naamwoord komt nergends voor in den Codex Atgenims / maar wel vindt men daar deszelfs wortelwoord ylTA^ (cm' , benevens twee hier van afftammende zelfftandige Naamwoorden, als TlNyiTI. fiüïtitia, infeitia. en \{ïT%ty. lex; want dat dit M. G. woord ook tot dezen wortel behoort; ja zelf tot deze grondbeteekenis, ben ik vast van gedachten , even als by ons tiJCt van tUCtCtt Wordt afgeleid > ook zoude junius wel zoo wel gedaan hebben, van 't M-G. yiTx^. tof. aanftonds te laten volgen in zijn Glosfarkmi Gothic. op yiT^VN. fcirc. dan op yiTAJ*. obferuare. hoewel ik zie, dat ten kate (a) het gevoelen van junius is toegedaan , en niet alleen ons ttfetett, als de wortel van ons toet; maai* Zelf (ö) I, Proev. van Gereg. afleid, bl. ƒ10.  3i° TAEL KUNDIGE ielf verfcheiden Hammen voor dit woord opgeeft. Welke onzekerheid dit groote en moeilijkfte gedeelte der Taalkunde op eenen zeer losfen en onzekeren grondflag ftelt. Met 't M-G. yiTl (dat waarfchijnlijk in gebruik isgeweeft, fchoon 't in den Codex Arg. niet gevonden wordt,om dat 't niet wel mooglijk Zy, dat een zamengefteld woord gevonden worde,zonder'tenkelde) ftemt overeen ons toffe, fcientia et renmtiatio, rehtio, fignïfica. Ho. oulinks ook UH'te,dat nog nader aan 't M-G. komt, cn mogelijk hebben onze voorouders 't zamengefteld woord Otltocfe of onüJl'te ook wel gebruikt, hoewel >t hy kiliaen niet gevonden wordt; maar kiliaen heeft ook alle woorden niet, 't geen de oplettende en gunftige Lezer in deze aantcekeningen wel nader zal beveftigd vinden. — De verwandfehapte taaien heeft junius (fr) reeds aangeteekend> daar ik evenwel nog moet byvoegen,dat 't Yslandfch Nfj, dat met ons toefe ovcreenkomt,niet alleen voov fcientia,Fudentia in 't algemeen; maar wel byzonder om de tooverhnst ,magia. mede uittcdrukken gebruikt is. Van dit MN is het werkwoord {b) In Glosfar. Gotbic. v. yiTjVN  MENGELINGEN. 3n tiita. fafcinare, incantare. (c) Het eerfte hebben wy nog in ons: tottc - tyoutue / tmtifte - tijtjf/ Uritte - tyoutoe / tült-uTOUtöett. Lamia, larua: faga, muiier fciola: in* cantatrix. Het tweede in ons : tinttigïjftt. Fatkinari, harichri. — Jfêite-UrOUtöetl noemt kiliaen ook aïucrt j doch of hy hier in juist wel al te zeer te geloven is, twyfel ik fterk. Ik geloof voor my, dat hy alleen een en' dezelfde beteekenis heeft gegeven aan beiden dezen woorden op het gezag van jo.gor. becanus; want aïlien / zegt hy, inqmt Becanus dicuntur, U)l't uiOUtötn. j. albae mulieres, daar de aïuen (d) eigenlijk fchimmen of [poken, fpectra ; maar de tiJJte - tyOUlutn / toucresfen, zijn. Hier zoude ik kunnen eindigen; maar de verkeerde leering van f.a. knittel (e) noodzaakt my, om nog iets te zeggen van den Nominativüs des M - G. woords YITÏIKUCJIS. By hem is de Nominativüs YITHISUCJAj 't geen juist tegen de regelmaat der Gothifche Declinatlones zoude ftryden -t want alle de woor- (c) Zie den Index vocum achter het Islands Landnamahok. Hafn. 1774. ( MANN;V ÏNMAiaGlN SAIYAAXS S6IN;VIXXS. Van den Genitivus in ins der manlyke woorden in ^ ftrekt'tM-G. Jj5>lA9A voluntas. ten voorbedde. Z«c. II, 14. /v.lK^AI rAVAïK^i ïw manfam rxaiS via91NS: (5-) Hier omtrend moet men deze kleine uitzondering nogthands in acht nemen : wanneer 't woord zelf uitgaat op 91, dat het dan den Genitivus maakt met er alleenlijk een § by te voegen. B. V. fcAnXArAIT^i. praefectura. fceeft in den Nominativüs reeds-91, voeg hier alleen een S by, dan zal de Genitivus zyn ^nR^TfiTYGlS  MENGELINGEN. 533 Voorbeelden die dezen regel beveiligen zijn deze : KIWI. genus, in den Genitivus KHH91S. Luc. I, 8. IN VIKX^ K1VN9IS ScINlS. De Nominativüs vindt men 111,7. KNNI N;Yt\jl£. zo ook r,VVI- regio. Mare. VI, ff. Kl)llNN;\.NiA;YNS AAA t|>)\.TA TAV1- in den G^itivus TfXXiqiS. Luc. xv, iy. 9Ah r;vrrANas i>hAJ:Tï&;y Sik Stinamma K;vn)l9ANG 9^1- NIS r;Yll91S. Voorts leert knittelooIc, dat het Zweeds, jvtjébcm van dit M-G. ylTrtKNI zoude afkomen 5 maar wie ziet niet dat deze Helling mede valsch is. ie. is 't Zweedfche woord niet tvtjg* i>om; maar unébom / en ze. is het zamengezet van wiê. certus. en den uitgang fcom. mé komt van het M-G.imPerf. ylSSA- van 't werkw. JflTf\i*. rtpS] Nooit vindt men dit woord geheel gefchreven , noch in den C. A. noch in dit Fragment. Dc reden die junius ( h ) hier van geeft is gantfeh niet onaannemelijk: V woord T%<\>, zegt hy, wordt nooit in den C. A. geheel uit gefchreven , maar altoos Tcp , tp dat eenvoudigen en onoplettenden den heiligen naam van *top~ (£) Zie jOi qer. vossius in Etymol. L. L, p, 209. Z 1  334 TAELKUNDIGE V opperwezen niet zvuden verwarren met de enkele benaming van goed, dat wy zonder onderfcheid tot alle andere gefchapen, ja zelf tot de vergankelyke bezittingen der fier velingen hengen. En ik geloof, dat ons Woord waar van SXA^Aj en ons verouderd £teben. (onfirmare ^conftituere. STf\tl/\ is misfehien ons^tabett. vetus, figcre-j pangere, ftatuere. dat by k i l ï a e n te vinden is. Doch ik geve dit alles niet verder op , dan eene gisfing. nNKÊAAlSXI&A1] I" onze taal hebben wy heden nog wel een woord, 't welk in afkomst met dit M-G. niet verfchilt, doch tegenwoordig , en reeds voor lang (zo 't fchijnt) volgends 't geen kiliaen zegt, van eene andere; doch mijns oordeels eene overdragtelyke, beteekenisfe geweest is; want by hem vind ik: %tt[\tM, Praejlare, fatisfacere, perficere. etDurare, permanen.— Daar de beteekenis van 't M-G. AjXJSXdat. geen eigenlijk is, dat wy door eene omfchryving (per periphraftn) zeggen : iemands voetftappen drukken, d, i. navolgen. (0) junius heeft naar mijn ge- dach» (O In Glosf. Getbic. h.v. Z 3  33* TAEL KUNDIGE dachten den waaren oorfprong van dit woord aangeteekend. wachter wil het van 'tAlem. leisero. imitari. afleiden. Anderen hebben wederom zichmet andere vergezochten afleidingen vermaakt (/>). In'tA-S. vindt men La^Tjan mede in die beteekenisfe , daar 't ons hier in 't M-G. in voorkomt, naamelijk in de gerijmde A-S. vertaling (q) van boetius: gip hi leooppuman ixycm oopr-nen. d. i. Indien zy de vccmaamftcn des volks zouden hebhen durven volgen. Dat dit woord in 't Alem. in gebruik is geweest in deeigenl) kebeteekenis van volgen, vindt men zo min als by ons. Doch de beteekenis,die wynu aan dit woord hechten,is enkel een overdragtelyke van de eerfte, even zo alsdeLatynen hun Sequi overdragtelijk gebruikt hebben. Die meer van dit ons ïccftetl of ïfriffen begeert, zie 't geenvan hasselt over dit woord heeft aangeteekend (r) vs. 34. • (p) Zie jo ihre in Glosfar. Suio-Gotbic. v. LasT. (S) De Conf. Pbilof. p. i5l. vf. 3, Deze vertaling vindt men achter die in onrijm, zie het aangeteekende in ons 1 Stukjen bl. 103. Noot (*), CO Zie zyne Aanmerkingen op juliaen h. ?.  MENGELINGEN, vs. 34. in fcINS j" Altoos hebben de Geleerden gedacht, dat Ï^Eer. Dominus. in 't M-G. door "fc/Xif wierd uitgedrukt , om dat dewelke 't allereerst den Lofzang van Maria en Simeon heeft overgezet (s), aldaar gevonden heeft , en dewijl een ftreepjen boven eene Letter gewoonlijk een N betekende, heeft men gedacht, dat fc;V.N dc Nominativüs was, 't welk al de Geleerden na gevolgd zijn tot op joan. gordon, die 't eerst heeft aangetoond, dat fcjV** ™et alleen geen Nominat.; maar dat 't zelf geen woord zy,en dat men in Nominat. )z^.f\Tl^/\ moet lezen j in Genit. y^jiXi9INS enz. (t) Welke aanmerking te meer onze toeftemming en goedkeuring wegdraagt, om dat men meer, dan eenmaal 't woord f:}l;U^9A geheel uit vindt gefchreven («) ; ja zelf op twee gelijkluidende plaatzen ftaat, op de eene. j:IN en op de'andere fc^/Yin* 9IN (O Zie onze Aanteekening bl. 295. Noot (*) van dit Stukjen. (t) Zit zijn Specimen Animadverf. criticar. in prifcam JEuang. verfion, Gothicam te Edinburg 1760 uitgegeven. (») Zie Matth. VI, 24. XXVII, 63. Luc. XIX, 3*. Jo*n. XV, iy.  33* TAELKUNDIGE 9IN (f). Deze gedachten van joan. cordon heeft de geleerde ihre ook omhelst f». Niemand is om 't M-G. te beveiligen verder gegaan, dan jo. georg. keysler (•*). Van dit M - G. fcK.An9^ hebben wy ons fcvon / fruit / dat by kiliaen door fummus, praecipiius vertaald wordt, 'tgeen eigenlijk eene overdragtige beteekenis is, daar de eerfte beteekenis zeker zal geweest zijn die van Dommicus, welke nog blijkbaar te vinden is in frontitet1$t [ervitium. dat niets anders is, dan dat wy tegenwoordig Heerendienft noemen. In 't F-TH. vind ik by otfrid. fy) 't oude fro » de beteekenis van Heer, alwaar Maria aan den Engel Gabriel vraagt: UUitan- (v) Deze twee gelijkluidende plaatzen zijn Matth. X, 24 NIST _ SKAAKS nfcAK éTn S6INAMMA- d. i. ne is — knecht over den Heere zynen Joan. XIIF, 16. NlSX SKAAKS MAlXA jO^A^I** S6INAMMA- d. i. ne is knecht meer dan de Heer zijn. '(«) Zie zyne Disfertat. I. de hing. Cod. Ar gent. et Lif ter. M-Gotbica. $. X. yx) Antiquitt. Septemtrional. p. 427. f.d. lye beweerde, dat de Nominativüs niet was £AN; maar £ANA» en de Accufativ. fcAHAN Zie zyne Grammat. Gothic. p. XLH. voor bet Euangel. Gothic. (y) Euang. L.l C. V. vs. 69. in Tbefaur. schil. te ei.  MENGELINGEN. §39 UUannana ijl iz, Fro min, tkaz ik es uuirdig bin ? d> i. Waarvan daan is V, Heer mijn! dat ik dat waardig ben. Dit F-Th. fro komt my voor 't Subfantivum te zijn, waarvan ons boven genoemd adjectivum frott> UfOlt afkomftig is, en 't is niet onwaarfchijnlijk, of wy hebben dit Subftantivum eertijds ook gehad , doch door verloop van tijd in onbruik geraakt. Van dit fro, UtO is denkelijk, met byvoëging van den uitgang UÜ3E, ons tegenwoordig uTOUftJC domina. (z) even als de Latynen van Dominus Domina. en wy van ^ttï TfyttïïtiXiZ* Geheel quaalijk doen dierhalven die , welke het woord ©C0UÜ3 zonder 3© willen gefchreven hebben , om dat de oude meest zo fchreven , die juist in alles met betrekking op de afleiding der woorden geen naauwkeurig acht gaven; fchoon ik hier door my geenfins wille verzetten tegen 't overige, dat de Hooggeleerde Heer A. K., een zeer kundig en voornaam teri. Tom. L zie wyJers over dit fro den geleerden eccard.ia Comment.critic. ndCatbecbef. Tbeot.p. 173. hal. "T a ü s. in Glos fat: Medii aevi v. fron. en scherzius in Glosfar, Germanic. Med. aevi. v. fro n. (z) Zie l. ten kate II, Proev. van Gereg. afleid, v, vrakd. ■ ■ t '  34 TAEL KUNDIGE opbouwer onzer taaie , te boek geftcld heeft. ( a ) JvAFIFGlS] Die de overeenkomfte van dit M.G. JvAriitGlS ,d:.t v.m KAriilXN. confitkre. afkomt, en ons rader , raden cn andere vmvantfehapte taaien wil nagaan, zie jo. ihre (b) en g. hickesius (e), VSL35' VyLnMSïXZ 3 «5 't M-G. beteekent 't voorzctfel ^JlfcM onder anderen ookpae. voor: als Luc. XIX, 28. 9Ah Ui^AHas t|?ATA. ï&c\9A tiSrfWTjUt&S ïh ï>i)lAnSAnAvMA : d. i. gezegf hebbende dat , ging hy voor opgaande na Jerufalern. bier van 't M - G. p}lttf-ij\. pincipïum, als iets, dat eerder is 5 en hier van 't adverbium of bywoord fcjinMx waar van de vergelykende trap, «hbpara'ivus) die hier voorkomt |:)ltVM5?X.X 5 en dc overtreffende trap (fuperlativtts) fcX^MlST. A - S. Fnum, prvuma , ppumo. initium ^prmdpium. Voorts is van 't M - G. fc&AM. prae. 't M - G. f^A^A^tJA- alienus. als zijnde iets, dat eerst' te voorfchijn komt, (a) Zie de T. -en Dichtk: Bycïrag. L D. bl. 381. .. (b) In Glotfar, Suio-Gothic. col. 403. Ce) laTbefaur. Jntiauitt. Septemtrion. Tom. J.B- Cap. JJ. Aai  34* TAELKUNDIGE . ritus fancti gratiam. en hier toe behoort ook naar mijn gedachten ©ontien. formare. [Eng. to frame, formare.-] Dat bij isidorus uitgedrukt wordt door chefrumida. (h)Endi Got chifiuof mMan ana ckïüihan endi thiliihan Gote chifrurnida dhen. d. % Ende God fchiep den mensch naar zijn beeld en gclykenisfe Gods vormde hy hem. Voorts hebben wy ©rot», urOCMl , UroitlC (i). - Seduïus,firenuus, acer: fortis. ^rotlie Flandr. uraitlE (k) fructus,utiütas , A-S. Fpom. firenuus. praefians. Al en F-Th. f rum a. utilitas, fmetus. en vkom. firenuus. . Ysl. £>»e nam hi dbecken , en goet ■ Dat vraiir fciere op fijn boet In ere vonne van kerftijnbede; f)it was ene grote bebendicbede. (b) Cap. III. $.4. in schil ter Thefaur. Tom J . 11. P. 3. - ; (O Fafcicul. Tempor, f. ,8. a. Hector was Priamns fijn eerfte geboren foen, bij was een wig trouw ende een vroeqi man. Vergelijk met deze plaats 't geen pezjus in Glosf. bybrengt uit het MS. Glunic. Er was ze Strcit ein frum ma,n Er ram die Teint degenficb an. {K) melis stoke Rijmkron. V. B. vs. £ ** " ~ Doe fiere quamen Mochten fi doen gbene vramen llfnnt ..." r T ' , rr ~„, Mu„ uuic was jonaer bovet, En lettel-of niet, des gbelovet.  MENGELINGEN. 343 Ysl. frdtltr. audax. excellens. Ik zoude hier nog meer uit H-D. Deensch en Zweedsch kunnen by voegen , maar dewijl ik bemerke,dat ik langwyliger geweest ben,dan ik voorgenomen had,zo wyze ik liever den opmerkzaamen Lezer naar de Glosfaria van schilter en anderen , of naar den fchranderen ten kate (/). Alleenlijk moet ik hier maar by opmerken , 't geen my wel een weinig wijdlopiger heeft doen zijn, 't verlies naamelyk en behoud van zommige takken van den wortel ftarn , dat in de onderfcheiden verwandfehapte taaien plaats heeft, en waar van wy 't minst hebben over gehouden. De twee woorden orcertllh pcregrinus en urOltlCtt zijn uit een menigte van enkele en te zaêmgezetten woorden ons alleen overgebleven. Daar men in 't A-S, A -L. Deensch en Zweeds meer dan een twingtigtal aantreft, alle uit den M-G. wortel ):}l/V.M gefproten. vs. 3(5. VHA^nS] Van dit M-G, YnAt}>ttS zijq, zo veel ik heb kunnen nagaan , geene overblijffels in verwantfehapte taaien te vinden , dan in 't A- S. alwaar het woord puloop. gloria, fplendor. en pulopian. gloriari. (/) //, Proev. van Cereg. afleid. Aa 3  344 TAELKUNDIGE benevens eene menigte van te zaêmgezette woorden voorkomen (m). ten ware men ons tegenwoordig U£eeIÖe,oulinks Ulrfae, hier toe zoude kunnen brengen, dat kiliaen ook verklaart door opulentia, diuitiae, opes. (in wat voor eene beteekenis wy het tegenwoordig nemen is genoeg bekend) En wat is het gevolg van rykheid en V bezitten van veele goederen? dat men in eer en aanzien gehouden wordt. In welke beteekenis 't my toefchijnt, dat men tDOÏ&e vindt by j. van maerlant^) alwaar hy, fprekende van de geboorte van onzen Zaligmaker , 't volgende zegt : Daer hadde Jofeph by auentaren Ene crybbe ghemaect, vsant daer vut at Sijn offe ende fijn efcl, daer ter fat Waefi kint gheboren, ende gheleit , Alfo alfi hier es ghefeit, Infuïker weelde, als ghi moghet horen s JVas der magheden fine gheboren. Of dit M-G. yriA^nS de oorfprong zoude zijn Van 't M-G. ynAAAXeiS. fuüo. dat Marc.ïX, 30. gevonden wordt, en waar voor junius, stiern- hie l m (m) Kt e. lye Glosfar. Jnglo-Sax. h. v. (/f) Rijmbyb. f. ion. e.  MENGELINGEN. 345 HiELMenBENZEUus zelf verkeerd ynS A^K-GlS gelezen hebben (0) kat ik benevens jo. ihre den Geleerden ter onderzoeking over. Ik voor my nogthands zoude eer van gedagten zijn, dat het M-G. YnAAA-K-ëlS. fullo. nader kome aan 't M-G. VA* Hoofdftuk XII. VS. I. KAéKjJÖIN ] Aan ons tegenwoordig uïjlpe. laefust kilaris. en ons verouderd oïnoett, waar van wy nog uei> ÏJÏpöen. laetari. hebben is eene geheel andere beteekenis gehecht, dan aan'tM- g. KASI456INS ,KA6IUjS, KAdIi|?9Af 5 rA^ASl4'9AH» die zo wel een aandoening des gemoeds,als ons fiïpör. a - s. blroe. aanduiden, doch van eene geheel andere beteekeniiTe,want daar ons bïp&r eene verheuging aanduid, zo wijst'tM - g. in tegendeel eene aandoening met zekere droefheid verzeld aan , als dat beteekenende, dat wy barmhertïgheid noemen. Of men zoude moeten veronderitellen , dat -het, 't welk niet onmooglijk zoude zijn , eene vreugd* eö _— . -< (e) Zie e. sotberg, Ulfbil, illujlr. p. 19.  34<* TAELKUNDIGE en Mijdfekap , die men by zich zeiven gewaar wordt wanneer men zynennaaften eenig nut kan toebrengen, aanduidde, en dan zoude 't zo ver niet afzijn van de' beteekenis,die wy aan ons h\^t hechten. Te meer zoude my deze beteekenis behagen, om dat de Gothen nog een ander woord hebben, waar mede ons barmhertïgheid ten duidlijkften wordt uitgedrukt , naam dijk AXMAhMJlxiC^. Het is onzer opmerkinge wel waardig, dat dc Gothifche Bisfchop ulphilas altoos de woorden KA6l(f>6iHS , KASltpS en KASï^9;VN bezigt , in zyne Gothifche overzetting, daar 't Grieksch ohH^fr en hceft. ^ eenmaal ^KAGl^N gebruikende, om het Gr. ™**ynXkk uit te drukken, (p) Doch voor 't Gr. *a£(^ en item heeft hy altoos 't M - G. AXMA- hAiX- hiAn unSaKa- rAKA6i^9an&$ nn- sis: A , AKMAhAiXx6i, aX- han (?), FAAKmaH gefteld. (f) Denkelijk heeft f^) Zie wat omtrend dezen Infinitivus door i. ten kate Aenkid. tot de Kennis/, der N. S. bl. 577. is aangc» teekendt en tegen hem door balïhas. huydecopïr Brief wegens den AM. Abfol. in de Werken van de Maat* febap. der Ned. Letterk. D.I.bl.48. Welk gezegde van huydecoper aldaar ter plaatze nogthands niet moet betrokken worden, tot de aanmerking, die t. ten kate maakttegen j ü n 1 u s in zyne Geméenfehap tuffen de G. Spraeke en Ned. W. 13. over de woorden FATÊlIlAN e" TATin* llA^- A's zijnde de aanmerking van tem kate in allen deelen waar, endoor 't gezag van den grooten jo. ihus bekrachtigt. Zie deszelfs Disfert. de Otig. Ling. Lat. inter M-Gothos reperiund. §. 5. O) De Angel - Sax. overzetting heeft altoos voor het M - g. KA€i(|>S 3 KA6I(|?9AH en ti(^A en /NKMAn , mib-heojrc, gemifcpan, Iflircpan, mdo - heoprnerye, zonder onder onderfcheid, hoe het Grieksch heeft. Luc. vi, 36. YAlK-^AI*^- KA6ii}>9an&AtfS. SyA Sy6 9Ah atta ÏXVAXa KASKjJS ÏST : A-S. eopnopdice beo^ müo-heop'ce. ppa eopep Fasoep ip mib-heopr. Griekse!) i Tlfst&e oüi «ixTi'f, KuOaif KC(f « *-«tjjj iftSi cixrlf* li*»** — Marc.V, 10 (jjXh. TAXSlh ïm ©AH £iAn 4>nS ^a ï>tayi^A 9Ah ï*AAK> maia.a (pTlK : A-S. -] cycS hym hu mycel Dfulrcen jeoyoe ~j he gemilTpooé pe. Grieksch : k*^ B b Mattb,  348 TAEL KUNDIGE heeft dees Bisfchop dit met opzet gedaan, om dat *t Gr. oïk!i£[a.& iets meer aanduidt, dan i?t&. S^ricV] Dit woord kö'mt nog eens voor in dezebeteekenis in den C. A. Man. XII, 33. alwaar- de onzen fladtoffer hebben, junius was van meeninge, dat S;Yn& in 'tM-G. een fdjaap beteekende, en dat het, om dat die oudtijds 't meest gedacht wierden , hier van gebruikt wierdt om alle offeranden aan te duiden. Deze gedagten omhelst ook jo. ihre (s). Dan zoude dit M-G. S/Ll"lcX. niet wel iets anders beteekenen, dan een fc|)aap. ovis, en zoude dus de reden , waarom het in de beteekenis van alle offeranden genomen zy, geenen anderen oorfprong hebben. Laaten wy het eert ai ander, hoewel nogthands maar als eene gisftng, wat nader befchouwen. I. Zo komt my voor , dat 't M-G. S;\.n<\ niet een fcfjaap maar een. Uarfttn beteekend hebbe. Welke 5 gO Matth ix, 13 aWA** r;vrr;vi(^. rAMiMi<|> ©a s19ai- aK-^Mai^tkpa VIA9AIT. 9a^ NI hntfSA. A-S. Kaï pophee i fcormijeaj hpa;r ïp. Ic pylle milo - heoprneppe nxf onpxro- neppe. Grieksch : ntffwoint( » piurt ri iflf 'ea£4, uööe. palus, lacus A S. Seab. Zie ook wachter in Gksf. v. sl'dde. (x) Dit woord Sodis moet naar mijn gedachten ook hèrfteld worden in de Lex Salica Tit. II. §. 7. alwaar gelezen wordt ftcicbalta , 't geen j 0. 1h i e in Glosf. Suio Gothic. B b a col.  3f° TAEL KUNDIGE (by kiliaen te vinden). ^Ofjh, feugïje. &0tt§. [^OCÏjeOO] £O0fj. ^OUtoC, $*%ftm, A-S.6irga, p5e, ruju.Dan. ©c«.Zw. eo.H-D. ©W. Angl. yêw. Voeg hier by Corn.i^. Cambro-brit.i%. alwaar de H altoos verwisfeld wordt voor onze S. (z) Hier zoude ik 't eerfte ftuk voor bewezen kunnen houden , maar om alle tegenwerpingen uit den weg te ruimen , Zo zal jk nog eene kleine aanmerking aangaande 't Ysl. col. 819. veranderd hebben wil in facicbajta. eccard. ad Leg. Sal. p. 16. heeft wederom eene andere gisfing. De rechte lezing zal dan 'zijn fodichalta. In het Latijn wordt van een furtum fcrovae cum percellis gefproken. (y) Dus vind ik dit woord gefchreven in de Vertaling van bet Leven van S. Francifcus EiS. f. 4f. b. Hi -wat eens gbeherbergbet in een chefier daer een oey een ionc lammeken creecb. Op dier feluer nachte daer een wrede foche toe quam en dat onnofel larnmeken verfecerde. maerlant fchreef m zyne beryming van dit Wérk-alduSf Gbeberberghet was li tenen tiden Tmen cloofiere der hi fgude liden Ende biet te finte Vereconden Daer ■/• fcaep in der nachts /lenden .t lammekijn der hrochte voort L>at ene zueghe bevet vermort. • JZ1 f' LHÜYD' ArchaeohS- P- 39. col. 3. en p.,f9. U. 7f. *" KATE Aankidi"Z ** d< * der N. S.  MENGELINGEN. 3p Ysl. ©rtuw.ww. («j bier by voegen, 't Ysl. ©autr fchijnt vooreerst my van eenen anderen oorfprong te zijn , of indien men veronderftelt, dat het met 't M-G. een en 't zelfde is , dan zo zoude het eene overdragtclyke beteekenis zijn. Oudtijds maakten de Zeugen of varkens een voornaam deel van de bezittingen der ouden uit. Getuige is de Lex. Salica , die veel zwaarer ftraf bepaalt op de varkensdievery, dan op die van ander vee. II. Wat nu de overdragtige beteekenis van't M-G. SA.nt\. aangaat, dat 't naamlijk voor allerley foort van offeranden genomen zy , dunkt my gefproten te zijn uit het algemeen gevoelen der Ouden, volgends de Leer van Pythagoras, daar ovidius (b) gewag van maakt, hem dus fprekenden invoerende : * ■ prima puiatur ■ Hofiia jus mermsjè mori. - . 'twelk vondel aldus vertaalt: *■ Want elk achte Het billijk dat men gode een vette zeuge Jlaghte, Gelijk een offer kant. Maar (a) Zie jo. ihre in Glosf. Sulo-Gotbic. v. söd. O) Metamorpbof. Lib. XV. vf. Zie ook vario de Re Ruft. Lib. II. c. 4. Bb 3  35» TAELKUNDÏGE Maar zal men zeggen hoe komt deze gewoonte nu tot , de Gothen. Met weinig woorden zal ik den vragenden hier op voldoen. Wat verhaalt ons Herodotus? (c) Van Z^o&wfprekendc, die volgends jorkandes (#) een van hunne wijsgeer en geweest is, zegt hy t iyu TS^dvopoci t.'f ZdApofrv xoZzav èou\ivj(r«To , ó) ZdfxoK^t; ijv ovcutz, . 'Ayxxüv è' «Jtov i «aa«? tff 6mvV êfi)«êiflis-. d. i. Hy had ook by zich eenen anderen jongen , dien hij uit Thracie bekomen hadt y wiens naam Zamolxis was. Dezen heeft Pythagoras, om dat hy liefde voor hem had, en in de geheimen, en in alle de overige plechtig heden van den godsdienst onderwezen. Wat moeten wy hier uit nu befluiten ? Immers niets anders, dan dat deze Zamolxis zyne landgenooten, by wie hy in Zo eene groote achting was, onderwezen zal hebben in die (O Hiftor. Lib. IV. c. 95-. p. 314. £d. Wesfel. (é?) De Reb. Getic. p. m. i&. (e) De vita Pytbagor. §. 14.  MENGELINGEN. s$f die zelfde leerftukken , die hy van zo] eenen groten leermeefter gehoord had : En bygevolg kan men niet twyfelen of in dezen grond moet men de overdragtige beteekenis van het M-G. Sfcï\&. zoeken. KA^TIN;VS8ri ] Dit woord kan men niet wel anders overzetten , dan door offerdienst. Het is mede een woord, dat in den C. A. niet gevonden wordt. Het komt van iSA£T;YN. Sacrificari, en daarna Deum cv fav.dat juniüs afleidt van't M-G, KA5?t|>. fanguis. by ons Müth , daar stiernhielm en wachter hem in gevolgd zijn, en daar ik my ook byvoege. Het tegendeel heeft jo. ihre (ƒ) beweert, zeggende, dat het woord KA£T,UI ftandvaftig in 't M - G. met een T gefchreven wordt, daar men KA£(|>. fanguis. altoos met <\} vindt, en dat T en t|> onderfcheiden Letteren zijn, die niet alleen in gedaante, maar ook in geluid verfchilden , en dus bij gevolg nooit de eene voor de andere konde gebruikt worden. Dan wie is onkundig, hoe dikwils t. th. en d. (g) verwisfeld worden. Of mooglijk is KA£T/YN dus gefchreven om (ƒ) In not. ad Ulphil. fragment, h. c. (g) Zie wachter inProlegom. Glosf. Sect. II. a6. en ons 3. Stukjen bl. 139.  354 TAELKUNDIGE om 't te onderfcheiden van eene andere beteekenis,die eertijds misfchien ook aan dit woord gehecht geweest is, en die wy nu niet meer overig hebben. Vergelijk wa c hter, (k) en zie de verzochte afleiding, die jo. ihre opgeeft. Voorts zo kan ik niet nalaten, om by gelegenheid van dit KA£TINASSnS, den Lezer een oogenblik op te houden met eene aanmerking over den M-G. uitgang HA-SSnS en onzen n$fe. e. ten kate. twyfelt (t), ofwel dees M-G. uitgang eene overeenkomst hebbe met onzen n#fe 5 maar ik zie «iet waarom de verandering van klinker, die in deze beide uitgangen plaats heeft, meerder zwaarigheid zoude ontmoeten in't M-G. NASSnS, dan in ons n#fe en tAl. nusse. (/) Zeer weinig vindt men dezen uitgang NASSnS in 't M-G. ja zelf geloof ik niet, dat men meer, dan deze volgende woorden, zal aantreffen in den geheelen C. A. of 't Fragment, van den Brief van Paul. h^&INASSnS. meretrïcium. m&9INASSnS- faerdotium, <|>in&INASSnS. re- gnum fb) In Glosfar. v. bluten. (/) In Glosfar. Suio-Gotb. v. blota. ( k ) Aenleid. tot de N. - duitfehe S. D. II. bl. 82. (/) Zie wachter in Prolegom. Sect. IV.  MENGELINGEN. SJ/ gnum KAAKINASSnS. adulterkm. KA£TINASSïlS. Dei cultus. Integendeel is de uitgang nep, nerye, nyppe in 't A-S. zeer gemeen (m). —. By ons was de uitgang nisfe ook oulinks zeer in gebruik» b. v. licneppe, fimilitudo. po'Spasprnyppe, veritas. Retine_tur adbue foeminina haec termittatio apud noftrates in tt)b> .teneSfe, albedo. ïjarbnegfe, durities. wtonetffg, novit»*.$xmiK$fc} majjnitudo, et mille aliis. Cc  ^55 TAELKUNDIGE dat men in 't voorige Hoofdft. vs. 34. vinden kan. 'ï Komt van f^A^A** fifere. dat V zelfde is, als óns ÜrOTtien , en hier van ons bCOCtr. M-G. ):ji^^.S en niet ]:K5?^A> 20 als junius heeft. (») J:K-X). vs. 4. Sf\Tt% ] Het M-G. Sj\M/\, SAM* hebben wy nïet meer in de beteekenis van öfjelf&e. eadem. ï)et $eïf« öe. «fc*». overig,daar'tby deZweeden, Yslanders en Engelfcheil nog in gebruikt wordt; doch in ons $a!tlett, tC $aitlêtt. una , ftmul, pariter is het M-G. SjXMp\ in de beteekenis van gclyft nog te vinden j want de eene beduidenis is uit de andere voortgevloeid, gelijk jo. ihre zeer wel aanmerkt, zeggende : „ Samme —■ „ pro- (n) In Gksfar. Gotb. h. v. (0) Zie g. hickes itiOfamm. Gotbic. C.IV. Reg.9. «11 'tgeen wy hebben aangeteekend in ons 3de Stukjenbl 159. O) Zie e. ten kate Atnl. tot de N. S. D.I.bl.jó M Mosfelli fufcr $tna futtW tlOff. Similis eventus eadem nocte Mosfelli exfiitit. Zweeds, ©armnc. «few». Eng. fame. in het Lapland* vind iksAEMA. idem. sabma alma. idemvir. (r). vs. 17. . AN&YAi&d;9A] Dit M'G-woord fvemt ovet een met ons tegenUJOOrbtg; want ;YN& is in het M-G. t£0ei1. contra. Het is zaemgezetuit A** A-YA^*^1» dat van YA-ïWA** afk°mt5 even als ons oulinks tüOCÖtg / doch nu UJOOttUS/ van tUOrtlCtt afftamt. Het beteekent zo veel, als of men zeide: tegenzijnde. ïfêOtïim heeft by ons ook eertijds zo wel esfe, als fieri beteekend (j). Hier van nog ons getiJQr* tien in dien zin gebruikt: Laat ons zien wat het ge-. wor- (q} Pae. i86. (r) Zie jo. ihre Lapponicum. h. v. Voeg hier by e. bernard Etynol. Britannkum. „ &amt, ipfe, ifa\ urn, mirit. SjVM*. Gotb. pun. fem, ft. „ «r^i , r«f.o tam, lama, fame fan. Sclav. „ Pa/. Bob. fzaam. Daim." (s) i'.iliaïk: tcggsn - UJOtbiöÖ • iW«« , praeflo, i»/?«»f: a «rif tiJOïöen. i.s ej!f- C c 2  35* TAELKUNDIGE worden (t) zal, d. i. wat het zijn zal _ In denzin van $jjn. esfe., gebruikten de M - Gothen ook hun VAI&tpAN. Enpeonoan, popoan, punoan, pypoan beteekent tn het A - S. ook esfe. (u) I„ het Al. iS Vv e r d e al wat»» of gefchieden kan. otfridus; (v) Nijl uuikt funtar uuerde in thiu iz Got uuoïle. 3. i. Niets is er, dat niet verden of zijn kan indien God het Wilk. Het M-G. ANA is ons nog heden maar alleen overgebleven in ons anöto^b derivat. en zegt niets anders,dan een tegenwoord. Schoon kiliaen leert dat het zamen-gezet is uit mhtt en lOOOJa • als willende so veel 2,ggen , als een mtot toOOJÜ. (w) DeHoogduitfchers hebben nog het oude (/) m. stoke. Rijmkron. VIII. B. vs. 20. Dat Jonchere Willem bleef in de fort, Te Middelborch in de veftje, Dat docht e finen rade befte ; Eli voer aldaer, -want hi zvoude Weten, wats ghewerden foude. ï«) Zie ï. tïE Diction. Anglo-Sax. h. v. ,{v) Euang. L. J. C. r. vf. 125. («O Dat de*e a^.iding yw * 1 *i A*w, hoewel door va h i KAS-  MENGELINGEN. 35-9 «JKttJOiKtt. praefens facere, tradere. in hun u&ewnfWCKCru d, i. overleveren,geven, behouden. In 't Yslandsch vind ik iel bebcutet di gege;nvvoRTjMnb aktworten |"ö vitl di gsoenwortkn. (#) Pag, 110. C c 3  3de TAELKUNDIGS sten, (y) en over 't Al. antwerden jo. georg, eccard ( z ). Het A-S. anopepo of anopeanoleest men Matth. xxvii, iy. ^ pip pono paep jepiomseppiD mio Iudeum o^ pipne andpeapoan dasg:. En Ano-. peaponeppe is praefentia, vs. 1^8. TAVAlXil'1 ] Dit M-G. woord is 20 als 't my voorkomt het zelfde met 't Al. gewarheit. tuta feeuritas. by haltaus en scherzius (a) te vinden; want alwaar 20 een veiligheid plaats heeft, is ook vreede. paepe is in het A-S. pactum, foedus. Wy hebben nog tüaer- brief. Litcrae asfertoriae , Utsrae rei vèna% tae (b). 't is zo veel als een teeken , waar door bewe* zen wordt, dat er een pactum tusfchen twee luiden is gemaakt, waar door het eigendom van eene zaak aan eenen anderen wordt afgeftaan. wer is pactum. foedus. by wachter, (t) ü>twt> is by rudolp. jonas (y) Op de boven aangeb. plaats. O) In notis ad Catbechef. Theoftic. p. 114. .(a ) In Glosfar. Med. aevi German. h. v. (è) By kiliaen in Dktionar. (c) ln Gltsfar. Germ. h. v.  MENGELINGEN. $£i was (d) jucunda quies. Allen ftammen zy af van 't M-G. VA^-^-9A^- cuftodire. A-S. yeapoian.-gan cufiodire, curare, adminifirare, vigïlare. N-D. löactïtlj öjacröcn. v#«f. Cuflodke / yêr«»«, ««wc?, toaeren. *w ter. obfervare & in officia tenere. (e) —— In de be» teekenis daar het A-S. paspe in voorkomt, meen ik, dat men ons verouderd gïjettJertt, het welk ik by m. stoTce (ƒ) vinde, ook moet nemen , naaraelijk voor getrouw , want de krijgslieden hadden immers trouw gezworen aan Jonker Willem, welken hy hun verzoekt te houden. Op dat de uitlegging van dit woord te klaa« rer blyke, zie hier zyne woorden : jP.fi aldus was comen, Joneneer Willam hevet ghenomm Rait, wat hi beft dade Met finen lieden. Men wort te rado Dat hi hem orlof foude gheven, En danken al fijn leven, inuh -jv/Lïc\S (/) is in het M-G. confthuim. jo. ihre (»») vergelijkt het met K^^A**' numerarè. welke vergelyking juist niet onaanneemlijk zoude zijn, indien de dipthongm j\\ , die zich geenfins in ji;Y(|.';YU vertoont, niet eenige twyfeling hierin veroorzaakte. Liever zoude ik het afleiden van een M - G. woord , dat door gebrek aan fchriften in deze taal, niet tot ons is gekomen ; maar uit de verwandfehapte taaien nog wel te herftellen zoude zijn. Want de M -G. woorden TjiJLjiLcXGlNS en F;\}l;\.lA.S zelve toonen ons zonder tegen fpreken, dat er in die taal zodanig een werkwoord geweest zy , waar uit deze woorden hunnen oorfprong hebben. Maar laat ons eens zien , in hoe verre de verwandfehapte taaien 3 hier in ons eenige aanleiding geven. In (k) Zie KILIAEN in Diction. h. v. (/) Die het Glosfarium van junius inziet zal aldaar vinden r;\K-AI) Zie jo. ui re in Glosfar. Suio - Gotbicoh. v. Pag. 98. In het Yslandscli wordt een Koning ook %l\b' ï(\Ut genoemt, 't welk zo veel zegt als volks regeerder, Dus vind ik dit woord gebruikt in een gedicht van gunnlaugus , zijnde een andwoord aan den Dichter rafn. (zie Gunnl. Sag. p. 148-) ©ffiit vat St)f til aura öniibugé Ijm ïitfraga (farm qwba menu ne miniM CDb'nn jafnpfii) Hnfni. Weca mebmi mijtmi TCflbrnbr fata b»aBbi; f fi er Hwnfyrev mtrrnt Wldtyttba a bitfi ala. d. i. jEt?» fchoon e maagd met goud ver per d is aan Ra fn, om te trouwen gegeven; dien de menfcben met my gelijk (lellen , en niet minder. Terwijl de npperfle regeerder des volk mij» reis vertraagt heeft uit 't tof en ever bet dak der aaien. Daar ■ Dd 1 @m  %66 TAELKUNDIGE Sigtryggr£mx Silkifkegg fian föu R c{mm (ïunt) radit. Toen regeerde daar Sigtruggus Sericobarbus— die onlangs hóeft begonnen te regeeren. Welke alle {of aframmelingen zijn van een grondwoord, dat Ryden. eauo vel curru vehi beteekent (r): als A-S. pidan, pad', _ ' P1- m is by minder voel [prekend dan ik. Het Yslandsch da bttff, fafligium «nguillarum. wordt hier door 'den Dichter voor de Zee genomen. Van diergelyke overdragtdlyke wyzen van uitdrukkingen zijn de gedichten der Noordfche Dichterep.vQl, en dikwils gebruiken zy het woord aü met nog een Sulfantivum zaemgeïteld , om de zee of een [chip aan te duiden , ja zelf zomtijds vindt men 't vvpordt aa alleen voor de zee genomen; zo noemt o b ni uïli de zee da j ïi> jn een Ijk. zang op porbiöm svarti, dus zingt hy ; (zie Orkneyinga Saga p. 310.) knbr, ït* ï>Cf. idem. Ysl. rt&rt / r / riixn. idem. H - D. retten , riff, gcïWm. ö&*0. Voeg hier by ons N-D. $pöen , teeiï, en oulinks Ittb , gercÖEll. idem. uit welk pra*/. rceb, of rcio ons verouderd üïeioen, recörn, nu orrribttl , praepare, expedire. en ons verouderd Üceörn. navigia parare, injktpr*. Kunnen wy nu niet uit dit alles, teffens ook de Dialect - regel der vocalen in aanmerking nemende, befluiten, dat de M-G. woorden rAjv;\iaeilïS en I>K./U&S afftammen van het verloren M-G. &GlAN , H/Ut?J j }lAi 4>ahs . rAJlei^AH, r\ Kak)', r a&ai* c^A^s. nw vergeleken> maar ten onrecht, alzo 't noch de zaak, dieittwkend wordt, noch het woord zelf eenige overeenkomst met malkanderen hebben. In het Ysl. h \px. gladm. Bekend is het begin van het Noordfche gedicht van Koning REGNER LODBROG? f IhFFhY ni IK Y|ï ÏHHhï d. i. Wy Jlreden met zwaarden. De Zwccden gebrui. ken nog ftjor. Zie verder jo. IHre (y) over dit woord, wachter (t) lcidt het Ysl. tylt van HAN. malediccre. van YATljvKCAN facere , KÊvAVA^jvK^Ail. peeeure. Vergelijk hier mede het geen men aangaande dit voorzetfel vindt by wachter Glosf. Germ. in v. verachte n. tn in de Prilegom. Sect. V. in ver.  MENGELINGEN. 371* cnttttftcttncn. ignofcere, contcmnere , dat hetzelfde is met ons oude turaautn. contcmnere, en Wrfcnnert beteekent volgens knittel ad Fragm. Ulph, Cap. VI. §. ipo. lp. 336". by de Hoogduitfchers eene zaak niet naar waarde achten , ook gebruiken zy het voor ontkenpen, of ds kennis, die men aan iemand heeft, loc kenen. vs. 14. T;\.MAIN] Dit M-G. woord komt zeer wel over een met onsgettlCCll, dat even als het M-G. rjVMjYIW Zo wel genomen wordt voor gemeen, communis, als voor gettlCCtl. viUs. (Zo ook het Griekfche xoivov. zie wachter (w), junius (x), ihre 0) en kiliaen (2), die aan dit woord ook beide deze beteekenisfen hecht. (w) In Glosfar, Germ. (x) In Glosf. Gothic. (31) Ind. Fee. in Fragm. 'Epifi. Paul. occurrent. in y, (2) In Diction. v. ojjernenu. Ee   THAMAR aan AMNON. Grefchonden Thamar wenscht, hoe zeer zy hem moest haten, Haat' ftouten fchender heil, 'tgeen zy door hem ontbeert. 'kBen dan door u ten prooye aan fchande en fmart gelatens Na gy, met zoo veel drifts, inyn liefde hadt begeerd! Ach, Amnon, volgt de haat zoo fchieiyk op het minnen! Ach, brengt gehot van min zöo ras veifmading voort! Maar neen; geen liefde greep ooit plaats in uwe zinnens 't Was enkel fnoode lust, die u heeft aangefpoord. 6 Wat beftaat myn hand , dat zy aan u durft fchryveria U, na dien wreeden hoon, zoo haatlyk in myn' zin! Ik moest uw beeldtenis eer üit myn geheugen dryven. Dan zelfs die hoon prent daar uw beeldtnis vafter in. Of hoop ik, dat dit fchrift uw' boezem zal verzagten ? Die boezem, wreedaart, tart in hardheid ftaal en fteert. Had ik u niét alreê bewogen door myn klagten; Zoo gy te winnen waart door klagten en geween ï 5k Voorzie maar al te klaar het lot aan rny befchoren. ■Geen fmeeken , geen verwyt, boog ooit uw' ftuggen wil. Maar daar 'k myn rust, rtiyne eer, en kuisheid heb verloren, Is 'tflcchtS een kleen verlies, dat ik wat woorden fpil. Helaas, vergeldt gy dus myn trouwe broederliefde, Myn hartlykheid, myn' dienst, myn' byftand , u betoond j Ik zelve ftreel den flang, die my den boezem griefde, 'kfiisd hulp, maar zie die wel averechts beloond. * Dï  ( * # # ) De alziende Hemel draag' getuigen van myn tranen, Toen Vaders bcó de maar van uwe fcra»kheiibragt , Toen zyne teedre zorg voor u my aandeedt manen, Op dat door mynea dienst uw kwelling werd' verzagt. Myn zucht voor uw behoud deedt alle twyffiing vlieden. Men hadt my niet zoo ras des Konings wil ontdekt, Of 'k vloog naar uw verblyf, om u dien dienst te bieden. Ik vond op 't ledekant u kwynend uitgeftrekt. Wat fnood vermomde list! die diepgezonkene oogcn; Dat ongedaan, verbleekt, en uitgeteerd gelaat; Die zuchten zelfs, wier bron ik minzaam poog, te droegen, Dit al bereidde dan uw gruwzame euveldaad.' Cy vergt my, dat myn hand u fpyze zal bereiden: Wüvaerdig maak ik ftraks 'r begeerde voedfel roe. Gy eischt het van n.yn hand: ik brengr zonder beidcn > Tcrwyl ik op uw- wil een eik vertrekken doe. 6 fpyt! 'klang zelve u 'i fhal tot myn' bederf gcflepen ; 'Jtïl ztUe „a,r den ftuk. die,, my uw geilheid fpant. Naauw biedde ik 0 de ffyze, of vind my aangegrepen , En aan uw zy gefleurd op 't dartel ledekant Wat kon ik, zwakke maagd in zulken roefiand hopen? Op byftand? zehe deedt ik ieder van my gaan. Ontvluchten? ach, geen weg flondt my ,ot vluchten open. Weé-rfiMven? kan een vrouw *r geweld eens mans weêrflaafli 'k Zocht  ^ 4^ % ^ 'k Zocht ioor myn fchreijen nog uw fnoode vlam te fmorenf 'kDeed u van 't vuil bejag de fchande en dwaasheid *ien; Myn mond ftelde u, dat ik uw zufter was , te voren' Haare oneer, uw gevaar, onmogelyk te ontvliên. 'kVleidde u, dat Vadet die u mint, u niet zou weigren Waar anders zulks uw wensch, dat ge u aan my verbondt. Al wat ik zeide, en deed, deedt Hechts uw'j moedwil fteigren; Geen rede geldt, waar drift verftand en rede fchondt. Gy voegde, als wilde uw min door dwang geen gunst genieten, 't Liefkozen by den dwang, het vleyen by geweld. Gy badt, gy fmeekte my, ik zag uw tranen vlieten. Wordt dan door tranen ook bedrog in 'twerk gefteld? Gy zwoert my eed op eed, by uw behoud, myn leven, Waar in (zoo fpraakt ge) alleen 'tbehoud van 'tuw beftondt, Dat gy me, als Vtouw, uw hand ook met uw hart zoud geven. Dit zwoertge zelfs by Hem, die ieders ziel doorgrondt, 'kBezweek, (hier doet myn fchaamt my 't bloed naar 't aanzicht ftygenj 'k Eezweek voor uw gevlei, uwe eeden, uwen dwang. Wie zou toch op een maagd de zege niet verkrygen Die zoo veel wapens voert tot haten ondergang? Hadt my myn fchaamte en fchrik, eer gy me fchondt, doen fneren, ) Of, fnoode, hadt uw ziekte uw' levensloop bepaald: Van hoe veel fchande en leeds hadt my myn dood ontheven.' Hoe groot eene ontrouw waar met n in. 't graf gedaald J Ach  Ach, liefde, en e«r, en trouw moet weinig hy u wegen 3 Daar gy zoo licht en liefde, en eer, en trouw vergeet! De fponde was nog warm van 'tfchandlyk minneplegen, En ftraks verzaakt ge uw min, en de eeden, die ey deedt. Te weinig was 'tu, fchelm, myn zuiverheid te fchenden; Te weinig, dat ge my tot fchande en oneer bragt: Na 't boeten van uw lust; moest gy me van u zenden ; En hoopen fchimp op fchande , en hoon op vrouwenkragt! Dat wreed bevel kon dan dien eigen mond ontglippen, Die my, zoo korrs geieên, de teêrfte kusfen gaf! Die woorden vloeiden d.in (wat va,lsheid.'J van die lippen, Waar mee gy zwoert, my zelfs te minnen tot in 'tgraf! Ik kon, rampzaalge, ik kon myne ooren naauw gelooven. Niet denken, ('k had zoo vals t zoo boos u niet befchouwd) Dat ge in uw hart zoo ver de menfchlyklieid zoudt dooven, Haar, die gy fchelmi onteerde , ook wreed verfiooten zoude. '1W1S altewaar! Helaas, 'k doe u myn klagten hooien; 'k Omhels uw knieën zelfs, 'khad nooit my zoo verneêrd. Maar alles vruchreloos 1 gy ftopt voor my uw ooren , En ftoot my van u af, daar my myn rouw verteert. Ik toefde, (of kon myn hart myn vonnis onderfchryven?) 'kToefde, of gy me ook terug zoudt roepen , nog een wyli Gy lafte een' flegten flaaf, my van u uit te dryvenDie last, zoo fmaadlyk, werdt gehoorzaamd in der yl, Dit  ( # # ê ) Bit, dit ontbrak dan nog aan Tharaars ongelukken! Myn heilloos lot hadt my geen leeds genoeg verwekt." Dit moest dan 't laatfle zyn van zoo veel gruwel Hukken, Waar mee ge uw zufters eer, uw' eigen naam bevlekt! 'k Stond, daar ik dus op eens myn hoop ter neer z^g ploffen , ('tBegeeft ons alles toch , wen ons de hoop begeeft) Als een die, onverwagt door 'tblikfemvuur gettoffen , Nog leeft, maar zelf zich niet bewust is., dat hy leeft. Pe traanen hadden 'toog, de fpraak den mond begeven; Myn ziel gevoelde niet door overmaat van fmart, De droefheid deedt in 'teind myn zinnen weêr herleven, En gaf op nieuw gevoel, en werking aan myn hart! Toen mogt ik aan myn klagt den ruimen teugel vieren. ' 'k Strooi ftof en asfche op 't hoofd, ten blyk van myn vctdriet; Ik fcheur 't veeivejwig kleed, (waar toe zou 'tmeer my lieren?) Myn handen fpaatden zelfs myn borst en wangen niet. Vergeefsch tracht Abfalom (moest ik hem dus ontmoeten! Moest hy in zulken ftaat zyn lieve zufter zien!) Myn leed door vriendlykheid , door goed onthaal te boeten: 'kZoek hem, 'kzoek elks gezigt , ja, 'kzoek my zelv' te ontvliên. Wat fchepfel zal voortaan myn byzyn nu gehengen ? 'kzie my van elk verfmaad in myn rampfalig lot. Waarheen, helaas, waarheen zal ik myn fchande brengen? 'k Ben ganach Jeruzalem , gansch Israël ten fpot. Ai-  £ * # * ^ Alleen myn dood kan my van zoo veel leeds genezen. En ach, wie weet, wie weet ^ hoe ver myn wanhoop gMtJ ó Zou uw hart zoo hard, zoo vreemd van meêly wezen, Dat gy niet weenen zoudt, als gy myn dood verftaat! Myn dood! neen, laat my eer uw medely verwerven. 'kZal weêr gelukkig zyn, wanneer ge 't my vergunt. En waarom zou, in fmart, de droeve Thamar fterven. Daar gy op eens haar druk in vreugd verkeeren kunt. Ach! geef nog eens gehoor aan myn benaauwde klagten.: 'kBezweer 'c u by dat zoet, dat ge in myn" arm genoot; By uw gevaar; ( wie weet, wat leed u ftaat te wagten.') By myn verdriet, helaas, dat uit uw liefde fproot. Indien uw boezem ooit voor my in liefde brandde, ( En dit, dit hebt ge my met eigen mond gezegd; Stel, Amnon, ftel dan perk aan myn verdriet en fchande, En laat my de uwe zyn door wettelyken echt.  AANMERKINGEN e n UITLEGGINGEN beniger WOORDEN OP HET ONZE VADER door eenen onbekenden SchryVer, [ Zie Bladz. 290. ] vs. p. ATTr\ «t7<* , atta bij de Grieckert en Latijnen mede. Tata bij de Romeynen, aita bij de Bifcaijers Jjat* te, Önjte (a). %tt en «e0te bij de Oude Friefen be. dieden een ïDaörr of <©,J00tuat>cr, foo wel eijgentlijck genomen, als wanneer men dien naem aen fijn ouder uijc eerbiedicheijd geeft. De Friefen noemen daerom hun Rech- («) ï#Pt wordt heden nog gebruikt voor Vaitt by het Landvolk in de Groninger Ommelanden. Zie verder g©„ «KRKAani Etymtl. Sritan. v. A.TTA Ff  374 TAELKUNDIGE Rcchtcrcn oock ^CttCH: ': cn waerc dat men dat voor 3 atf) A -Sax. eed. Engels, Oafö , AI<|)£I Öttgn (*) is modder , Lm. I, 43, en 60. hlMINAM is 't meervoudigh van hlMIKS, Matth. V, \t. ^cmeï, in de andere' taelen, meest ttieï, Öimïfl, enz. A-S. heopn, Eng. fjcaüen. YeihNM. 3jj 0Etttijct, i. e. geheijligt. AliMA SA V^lhA , Hymn. franc. II, 6. mntymo $ en AhMA V^ItpS ^.1, 3f. H, zf, den H. Geeft, Bij ons is gjBije 'tfelve, als in 9EBijt*rorocf, to^l-tói ter, fJcrf ft - Ultff n, Wije-nacht i. Kers-nacht i üct kilian. lUlüfjen. confecrart, heijligen. Het conit naisfehien Van UHCÖen, i. e. purgare, reijnigen, Om'dat niets behoort geheijlight te werden, .dat niet reijn, of te voren gereijnight is>- Siet Num. VIII, if. I. Esdra VI, zo. II. Macc. I, 18. en 31. &c. hier van heeft de §©rcö- ofte 2$ic&-a$ mede fijn mem. wijfs», IKtf> (&) jo. in re in Specim. Glosf. Ulpb. „ AIt|ï6l, ""ter. „ Fcnn. Aiti. Iel. £ ft na* NAMJJ. naem , comt over een met veel taeleo, nomen Lat. name Franc, iirtmrt Fries. ei> A-$, SWfnlslands, Sueeds, Deens, VS. IO. k*>. otfrid enz. t'oft, ende. AlJv^AÏ s aefbe, A-S. eopbe. Öud-DuijtSi frtia , CttÖa , ïjettfja, met welcke naem de Duijtfen (als (<0 Lee? (]iinaANrAU^ï. (O L- KAAKINASSnS, de uitgang ^nS dnfSt bet meervoudig getal aan. Dit woerd beteekent eigen-lijk nietwÉTefnciuw; maar adulterium , fchoon onze Scbryver hier aan dit woord dezelfde beduidenis, als aan hxJvINASSnS, b£5JËs duidelijk vindt men eö onderfcheiden Mare. VII, 11. (ƒ) Dit woord dunkt my hier met te behooren, zie het *?ngeteekende over den uitgang ^ASSlftS «» 0111 ea V. Stukjen bl. 354.  MENGELINGEN. 377 (als taciti's ind. tik. (g) getuijght) d'Aerde, als een Goddin, geviert hebben. Island. Sued. en Dan. VS. TI. " ;/ * hAAI):, A-S. blap, hLep, \xf. Bi] dc Runen ftilF, hlaif, Engr ÏOöf is'een'opgemaekt brood nae de gedaente van een blad oft loof , Eng. ïcafV. iiiU oTFRiD. Si; 6, f. QtyifïMnm fïnf fcik, êiieiK ftfga tfjaw jtw. Ende in 't eijnde : tw tfjdj. De Friefen houden noch ïaef, ïeaf. De Bohe* men ci)Ub. De Monnicken hebben daer van hun Leibuncuhs , voor grove brooden, gemaect, als golDastus getuijght Tom. t. p. i8z. SltfTGlH,\N. dat is, geftadigh, altijds duerende, eeuwigh brood. Want SlNT0IH^ Mare. XIV, 7. en Joh. VII, 6. is altijd?. Gelijck oock in 't Griecx tvyrovo; , met het Gots woord geheei over eencomende , foo in klanck , als fin. In den text Matth. (e) Cap XL. en zie aldaar a. althamerus. en o't. mimci. in Athnt. P. II. Cap. VI. de GeoJatria. F* 3  378 T A E L K U N D I Q E Matth. VI, ii. ftaet ix,wW, het welck bij veel Oud. vaders en Leeraers Qbeiv ofte fecbcil - tocfcntftjcfi , fieefthj'cri, enz. uitgeleght wendt, vcrftaende daer me-, de ÖCt ÖJOOÖ b(>£ tOCtomenÖe ïeuCll£, te weten öct iicïjaem onr $ccrm 3!. C&ifii, ende niet het bage-- ÏÖcy of tybeïljcft Gelijck oock de volmaectheijt defes % Gebeds niet toe laep, dat, tegens de lcere in 't fel* Ve Cap VI. ij, 16. enz. plotfelijck in 't midden van 't felve voor het weereldlijckende lichaem gebeden foude werden, al eer men voor de Siele bidde over de begaene en de tegens de te begaene fonden. Maer al? men dit van 't geeftelijck brood verftaet, foo pasfen de 3. laetfte beden net op de Siele, gelijck de 3. eerfte voornaementlijck op d'eere Godes. Soo als breedcr bij d'Heeren Salmafim , Vosfms de Vader, en meerandere uijt d'Oudvaderen bcweien is: bekennende ahemael, dat iaW J dat ig het felve met SlNTSlNjLN. TIJ:. Van riK^N, geven5 Oud Teuts3 gcBan, geen hy over de» A-s woorden heeft aangerekend, „ Dxjphamhcan. In een MS. van de Heer Cot„ ton ftaet hier boven geftelt, openrirrhc i e j, overfpijfigh, geeftelijck en niet lichacmlijck" „ or oock, overleckere: Want ^ A-S £ „ fpijs, enbancket5 otfridII, zz <\0fc « ouf; #tf tr)ta ttmfï/ Sfm fantfru tt'frffttóft m fitreft u fpyfe [bic gfjtj bcrft] ^nt ohfi „ Uan öonflcc met en forft. Siet 0ock iv „ itf, 14. en d'Heer juniüs op mikram. » f. ifS. DePTran, Pim,ulhan ?irc]a,can " r koeten, bancket of maeltijd houden, 9'™xi1' tp'>XIY' I2- XV>4 en 2*' „ AVI, ip. In t oud Deens imi ™/ feiis- * nmi ^^^^^^^knapfack^^; „ voor ffMnr «bij de Dorcs mede een banquet„ daer van 't Lat. Bij de Prielen £ „ 3©E0t, vreughde. Dit dient dan oock tot „ meerder feeckerheijd , dat de Oude Kerk „ hier niet anders , als 't Geeftelijcke brood * ter Siele vcl ftaen heeft ■ gelijck mede doet 't „ Eng. MS. van d'Heef juniüs, ouir obir „ lubftaunce > ende dat van de fTmter z <Êm£t » oücr fubilannalijcficfiroob, i. ,.fumfiéBal „ »*/w bij de Oudvaders."  380 TAELKUNDIGË fttkn, Uyan. Sued. en Dan af gt'ffue, en van ouds 11 YllYl., at giffa. Eng. tO gtÜe, In den Loffang, ffj\ hiMM;\d;\r;v. (T^ffov, A-s. -co 0x5 i. uan tacgï) , i>C5m baglfj. net welck te meer verfterckt, dat hier om geen öagcftj'tjC fycob gebeden word, alfo het tweemael 't fclve gefeght ibude zijn, iJail baegï) en Öagcïtjcy , dat de volmaectheijd van foo een cort en bondigh gebed ('k laet ftaen van onfen Hemelfche Leeraer, daer hij 't qualijck bidden voor en nae beItraft, en daerora verbetert) niet toe en laet. hlMMA bediedt HU. |OvAM hlMMA , en J:jlAM' hiMMA nïi, Uan nu af, Joh. XIII, ip. XIV, 7. JLuc. I, 48. V, 10. vs. 12. AÊA6T. Kffact. gelijck onfe Voorderen plachteri te fpreecken in andere tijden. AfcAGTAN fcKA" VA^X^TÏ^S Marc- 0,7. en V, zi. Voof 't welck Matth. IX, ó\ ftaet A^AGIXAH, i. Öe fonben aflaten , vergeven. Ende noch naerder comt met onfe Spraeck over een tVtl Afc^ATGlNAI ^KAVA^K-^T^ 5 tot afïattlige der Jonden. Mare. 1,4. Hooghduijts afcfoj. jOvAAGTAH is mede het  M E N G E L I N G E N. & «ve matm. Lue. V< 37. »:XAA6TAia 9Ah ?:XAA6XANaA5 vergeeft, eii ghij fult vergeven werden, het bediet oock laten gaen Marc.I,^. VIII, 9. XV, if. enz. het enckele is A6TAN , ïattm. De oude Duijtfc feggen , fttrfajan fttttWj d'overfettej van tatianus hier, furiaj un* «nfrtra fcwibt, voor het welck otfrid Rfoj1, en notger Waj, een derde oMflj hebben. Ende H. (i) f(Urf(}. fcfwM- Deens, ffcfob. SKnAAKS. ^cÖUÏÖiflö. Cort aft het gebed Matth. VI. 14. en if. wordt dit üijtgelegt door MlS« SAaeaiNS Ittigbaben en Mm I, 4. en r. door |:XAVAnXhT6 en ^AVA^K-hTIM. Sl9AIMA,7»^} zijn, te weten, wij, Comt van yiSAN, toefen, zijn. SKnAAM, fcöuïbi'gen} A-S. rcyloi5, Theoi. fams. rAa^MiaeanN ïha skitaam VïSAH dAnc^An, fij doemden hem fctjuibig te ttJffen des bOub£. Mare. XIV, 64. D'oorfprongh is SKAA, ick faï, kk moet. Eng. m ffjaïl bOC it, (O De Schryver ziet hier op eenen Hymtms te vinden in een HS. van vossius, behelzende versheiden Z,*« »2j"/ Want d'eerfte van de 2 rr fmclt altijds in een U als in A;vrr;\N, ïangcn. r^TT^n, gangen, gacn. r;vrr, gang, fïraet Arrj[A.nS , foomede in 't Griecx xyythos, «ngei virS SA KjUrrAHdA tülAAnSt/u , tücgïj örcngenbe in 't tictberf, vii, i|v KXAhTA Snwn mgina^A 5 i£& ï»racijtp mijn foon, Mare. ix. 17. hAïUSi Yn*^A** isjiAhTê&rtjtf , in 't ïjoofb toonben üracï»* ten , Mare. xii, 4. gelijck men in 't fchermen j feght ijettjanb in it ïjoafb een fïeccïs brengen. A-s. bpmjan, Oud Teuts, brtngen, prinsen. Eng. to Uring, f:}lAlSTnKK9»U. |:)vAïS;vh, is verfoeo • Jcen, ALre. i, 13. x, 2. xii, if. Islands dffmfïa,, JSwenske en Denskc at frfjfc. SretfExitfj, en frcfïelfe,, ver- • (fc) Zie ook over dit gebruik der M-G. T. ons StB*B ;«/» bl. *j8.  MENGELINGEN. 38} vérfoeckinge. A-S. ppapigan , is vraegen; om dat men al vraegende ijemant verfockt, als te fïen is Matth. IV, 6. Mare. X, z. AK, ac A-Sax. na ie. ac 'Su } met Jfft, tttaCl' tilt. nip hit; na oxa, ac hopp: ïjft i§ 0eei1 0$, ITIöCC Een 0l$ of t0$ ^E#r. In de oude Deutfe oVerfettingen ftaet nu , urtj, unjmt, ouf), jo, voor maer. In fommige fult ghij vinden , Cllbf \jtïW§t 0t\$, enz. gelijck bij Lucas, AAtlS0I , Ï0|t, IWrïOgt A-S. lepan , lypan, alypan, Awf(y, Fut. AvWj», losten. tO ÜCQ* fe. OTFRID. foft, Afc. af, i. van: zijn 'tfelve, tüaec af, en toaet fcatl. A-S. Op. Ejtg. Of, eivo, WILLE RAM, in de Oude Rijm-Chronijcken abc. 9HUC - trOlKft in 'tFlaems is een Baftard. A£ hAI#. Siet voren <|>m^AHASSriS , hoewel dat een enckel, en dit een tweevoudigh woord is , bij een gefield uijt tpm^A en 9AK& (*). TAXa iseijgentüjck een wooninge daer ijemand op fijn gaeïüe bewaerd? is, MI fcA&AI BS I^X^A ÏH taK& , fcaert mtt ban M$ tot fiung, £«. X, 8. AnKTirAJUS yc/,, XVIII, i. is een gaerbf. of hof i Franc. >znfo. Itd. gjartHm. ^ttfj, parb Eng. is nu een &00m flaetö, maer eertijds in hep Gots, Duijts, Swepds,enz. een ftUtjb gaetÖC. Want 9ttts H-Duijts ttjfirfj is cruijd, foo ick ook geloof dat ABXT bij de Gotten geweest is. Doch hier van elders, ^tt\>, mtt(3 gmrde, garde is ijemand, of placts, die, of daer men jjets bewaerdt. En in de Friefen wetten ttWD 5 ttdrltt is een open placts, daer de Gemeente te raed bij een comt. lUxt, mtïi (nu de Stad gteuttatftetl, bij de boeren na d'oude tael Hint- (O l. ^inaAHrAXai  MENGELINGEN./ 3j?r SieUÜJarÖ geheten) heeft daer van fijn nacm. YAX&9AN, A-S. peapoan, Vmt. nwfMi, mrM\s wit. lêram} luaerben is bev/aeren , bewaecken , gade flaen, befchermen, overfien; gelijck in 't Lat. tueny 'bfervarc, irofei*. Weshalven een recht Coningh tpinaAN^KaA, Wet-toaerber wel magh gc. merat werden, a** ^ bij Homerus, en ttffhU bij d'oude Christenen. Jae werdt oock felfs met den naemvan ^IHcUnS, biet, geheten,/,/;. XVIII 39- en XIX, j. MAlvr, maght. A-s. m^en, m^enjJTC miflöt. Comendevan MArAN, mogen, m^anj gdijck pctejlas, pamtia vmposfe, e£#*»* van «TvW«-S«f. VnA«pnS, (*) wuHuS ) cerj hcerlijckheijtj frette, torefóe. A-S. puloon, misfehien van pealoan heerfchen,beweldigen} p.elepx, rijck, weeldrigh. Die' wel en rijck is, COrnt tot tüecïbe, ende in en door fijn toedbe foeckt hij te heerfchen en heerlijckheijt, ende van toeeïifiö, ge »|gh te worden. , eIdor is begeerte, verlangen. In dcn Lofzang dcr Luc. (») Zie het aangeteekende over dit M.a „,„„»j • UU. en V. Stukje bi. 34S. °' W00rd 115 on*  $8(5 taelku ndige Ua. ii, 14 vnA'4»ns ïm hAnhiST9;vm rjÊ^A- ^ooe ry PU^0°P on heahnepj-e. Gode fij eere in dc hooghften, of, hooghte nae 't A - Sax. ÏN AIYÏHS, in mitUen, i. eeuwigheid, y_ iy, (ö) «jüÏ», aevum, tritttJ, is een woord en fin in vier taelen foo ver van phets en tijd verfchclcnde. in ?eternuni> Sapit haec vox Grae» „ c;im origuiem, etiam in eo, quod aequa ac illa notet „ non tantum perpetuam durationein, fed & feculum vel „ mundum hunc. Inde Sn^TlS <|>lS AiyiS „ dicuntur Luc.XK, 34. filii hujus feculi. Cambr. fem„ per Eiv vel Eu dicitur, Anglo- Sax a vel aa, nobis « „ eta, och, x Gr. «<«. Chron. Rhytm. p. 112. Heiins „ Kr. p. 384. Et cfr. Wacbteri GW. p. 399, Junius ad „ Willeram. p. 233. Hkkefii Gramm. Franco Theoth. m P> 7ö-" Voeg hier by het Ysl. «; perpituus. (Epbpgtf is een altoos duurende regen. Welk woord men by de Noordfche Dichters overdragtelijk gebruikt vindt, om eene wonde, die altoos bloedt te bettekenen. guk«« t. au c. Saga p. 130. SjJtqjbttDjt cnr.é athon'ata, alwaar gevonden wordt:„«f]15tjcljeï,0roit ,tttfr n 2tlU$. " By Schryvers van vroeger eeuw vindt men  3^8 TAELKUNDIGE men het gemcender gebruikt, lodew. van veltHem: (*) ■ Gi Heren! nv fiet! Ginder comt op ons een michel diei% Het fijn viande, w mine» wmet jacob van maerlant bedient zich ook op verfcheide plaatzen van dit woord, over welken zie onze Aanteekeningen in het II. Deel. Duitfchland is het langer in gebruik gebleven volgends het getuigenis van wachter (*). De Verwandfchapte taaien erkennen «ede dit M-G. woord, als: A-S. micel. mei «mek micle. micyl. miecla. Al. michil, m_*iz.. magnus. Zie verder wa c h t e r en vooral j o. m r e (<), Wat aangaat 't M-G. werkwoord MIKIA9AN , waar van ons hier voorkomend MlKlAGicX, daar zal men wel ovcrblijffels van vinden in het A-S. Fr. Th. Alem. en oud. H-D. doch in ons N-D. is mij dit werkw. nooit voorgekomen. Het MlKlAGfcV SAIVAAA MÊIHA van Ulphihs heeft ta- tia- (n) Spies;. Hiflor. III. B. 46. c. (*) In Glosfar, Germ. V. michel. (O In Glosfar. Suto-Gotb. V. aiycken,  MENGELINGEN. 38y Tïanus (d) woordelijk gevolgd : Mihhihfo min fela Thruhtïn. Magnifica anima mea Dominum. Het A-S. ^midm^magnijkare faatPfalmlX, li. $ na jeprre °FP 15 semichan hine mon opji eojrSan. ut non ap* $onat ultra magnificare fe homo fuper terram. Vergelijk met deze plaats de Overzetting van notkerus, alwaar men dus leest: Dazfihfurd.tr nioman ana nefezze ze michellichonne ohe erdo. Zie ook nog het geen over het. tegenwoordig gebruik van het woord Mchel door. m. h. goldastüs (e) is aangeteekend. VS. 47. SyêrNei&] Om de grond beteekenlsen afkomst van het M-G. SV6rN9AN \ dat ons hier voor* komt, nader op te fpcuren zullen de verwandfehapte taaien, en voor al A-S., ons geene geringe hulp toe brengen. I. In het A*S. beteekent Spej een Qtïüib, fonus, cn, zo als het my toefchijnt wel dat geluid, 't welk door het flaan met iets in de lugt veroorzaakt wordt: en (d) Harmon. Euang. Cap. IV. vf. f. te) In _V 'Ia deze eerftc eigenlyke" bcteekenis komt her, voor in de yi-S Vertaling des O. 7. alwaar Lcvit. 'XXVI, 16. het geluid, door de van den wind bewogen bladeren der' boomen veroorzaakt, 'Leapep fPe5 genoemd wordt. De N-D. overzetting 1477, heeft hier: dat gheluyt eens loefs. H. Wordt dit wóórd in 't gemeen voor allerlei looft Van geluid genomen; dus vindt men by caedmön (ƒ) J)ilde fpeg. voor hettgeluid of geraas dat de wapenen onder het vechten maken , alwaar hy ,fprekende van dert ■flag der vijf Koningen tegen vier in het dal van Siddim (zie Genef. XIV.), zegt: ])ccp pier- heapo pleja. preljapa |pixl. pij-cypm micel. hlud fifflde j-pej, hanöum brupoon. hsch'S op pca^um. hping - rrndeo r'peopo. d. i. Daar was een zwaar gevecht, eeite wapenmsfelmg, een groot krijgs -gefchrci, een flerk gefchreeuw der krijgsknechten ; De helden trokken met hennen handen het ringen aan het gevest hebbende zwaard uit de fcheede. Voor het geluid van een mufyk injlrument vindt met het Pfaim (f) Paraphrnf. poetie, Gene/, p. 44. I 3. feqq.  MENGELINGEN.. joi Pfalm CL, 3. bepiap hrne on ppege byman. d. L /fe» geklank der bafnins. III. Gebruikten de A-Saxen ook dit woord voor allerlei foort van fpeeltuigen, die door blazen of flaan eenig geluid gaven. Dus vindt men het Pf. CXXXVI, 3. in den Cod, Bibl Trinit, voor j^arp (g) gebezigd: On pealum on miooele hip pc ahenjon ppegap upe. d. i. aan d-e wilgen in het midden van haar hingen wy onze harpen. Voor €romttleï ftaat het Pf. CXLIX, 3. inden zclrden Cod. hepuin hi naman hip on fpege. d. j. datze zynen naam loven met trommelen, a?nrf"vf.t: .e.-A pp r .«. <, > vr >v \ . jwsjq ab Van 't A - S. zelffiandig Naamwoord Spege, fonusj komt het A-S. W - Woord Spejan, Speigan. fonare. Voor het ruisfehen van boomen lees ik het in verfipn.e Saxonica yerfuum Bedae Presbyteri de Die Judicii (h). *] puou beamap. pageoon ano ppegoon d. i. en daar de hoornen des wouds fchuddeden en ruifchten. Pf. CL, ƒ. vindt men het van een fpeeltuig: foepiaS hine on cimbalum pel ppegenoura. d. i. looft hem met, wel klinkende cymba- len. (g) In den Cod. Arundel. en Cantabr leest men opxan*. opeamap heeft de uitgave van >. Spelman {h) In Torn. II. Tbefaur. hick.es. five wanl. Ca- talig. MSS. p. 147. H b 2  3*2 taelkundige , ten. -— UitditA-S. ppege, fonus. enz. en rpejan, finare. is het immers niet moeilijk op te maken, dat het M-G. TASYK^AN (/), waar van wy niets dan het imperfectum YfrSyXTI&fl. over hebben, eq SyerngAN afkomen van het verloren M-G. SVer, sV6rN of SvII'N en dat uit de betèe, kenisfen, daar de M-G. woorden r^y^r^N, Sv6rN9AN, SV6r^I^A tegenwoordig inden C A. nog in voorkomen, ten duidlijkften blijkt, dat de oudfteofeerite betekenis (fgnificano primaria) dezelf, de geweest zy , welke nog in het A-S. gevonden wordt. —Dus zoude het M-G. SyerN^N betee. kend hebben/m, en het zelffiandig Naanvw. Sy 6rN, voor fpeeltuig genomen zijnde, hier van afkomen het M-G. SyerN9AH, canere. en overdragtelijk cantu fa recnare, gaudio perfundi, in welken zin het hier by Lucas voorkomt. Alzoo is mTf^S^T^ tnXl^^T, 9AH mede de beteekenis van fomre te vinden: want wat is 3UCÏ)ten, ingemifcen anders, dan met zeker geluid te (O Met dit M-G. rASyarCAH zoude volgendsde gedachten van l. ti n kIte (zie zyne Pro* vevan G. J.) over e^n ftemmep ons joegen, w  MENGELINGEN. 3*5 te maken, zyne droefheid of ontfteltenis te kennen geven. Nu blijft ons nog overig te toonen, hoe dat het M-G. SyirA9)\., tibia- hier t°c behoord. Gezien hebbende, dat het A-S. Spege , ppeg ook voor allerlei fpeeltuig genpmen is, blijkt uit dit M-G. duidlijk, dat het A-S. Spe^el, ppejl. het geen alleen in uitgang van het voorgaande verfchilt, ook van dezen wortel afftamt, en in de beteekenis van een fpeeltuig genomen alleen, of met byvoeging van het woord hopn, voor een pijp-riet gebruikt is. t. benson: (k) }ye^ehn ,Cantare ppejel-hopn, tuba. Op gelyke wyzc ftamt ook het M-G. SvirA9;V van het M-G. SyerH, SyiFN, Syir. af, het welk in't gemeen een fpeeltuig aanduidende, met byvoeging van dien uitgang A9A alleenlijk voor een Riet of Pijp daar mep op fpeelde gebruikt is. En dit woord van Jaater gebruik zijnde, dan het eerfle, is in het F-Th. H-Df en N-P. overgebleven, otfrid, (/) optellende de or> ( k) Vocabularium Anglo-Sax. ( / ) Euangel. Lib. V. C. XXIII. vf. 39É. Hh 3  $i>4 TAELKÜNDIGE onderfcheiden foorten van fpeekuigen, die in den hemel zullen gebruikt worden zegt : Sik thar ouh al ruarit thas organa fuarit ; Lira ioh fidula ioh managfaltu fucgala. Harpka ioh rotta, (m) ioh tli as io gaat es dohta, T/ies mannes muat nok io giuuuag thar ist es alles ginuag, d. i. Het beweegt ziek daar ook alles, wat het orgel in zich heeft, Lieren en Videlen en menigvuldige Swegelen, Harpen en luiten, en dat aangenaam is, en in V menfehen hart niet is opgekomen, is daar in alle overvloed. In het H-D. beteekent ©cfjiv<3toe£tï)EÏ, ftoegïjeï - pijpe. Wié. ftoegïjei pfy per. Tiliccn. En gelijk van 'tM-G. SyirACjjV. het werkw. SyirA^^K, dus ook van ons Jbtotgïjdl mede ons jêUJe0Ï)eïen by kiliaen Tibiis cansre. vs. 48. . SfUf!jS :ii f 4(J«i3J£*3 J «• fOg'öIurbbd n'rgiifhtijn tpin^^S.] Zie het geen door my over dit woord reeds aangeteekend is in deze Taelkundige Mengelingen (a). Waar by ik nu nog te voegen hebben, dat men den oorfprong van ons woord 3Dief, fur in de bc~ teckenis van het M-G. t|>iyS ook zoeken moet;, fchoon jünius (b) en anderen dit willen brengen tot het M. G. l|>IHKS. — Dan wat verfchil is er tusfehen de M-G. woorden t|riyS en <|>inKS ? alleen de verwisfeling van y en K en dit zijn, gelijk ons wachter (f) leert, litterae ntutabiles. De flaaven waren zeer tot ftclen genegen , hier van daan kregen zy dikwilï den naam van fures, dieven, dus -vindt men by terentius .(d) : manipulus forums een («) m: stukjes, bh m. (b ) Glosf. Gotbic. h. v. (V) Glosf. Germ. in Prol. fect. III. (d) Eunuch. Act.IV. ic. VII.  jp* TAELKUNDIGE een hoop dieven, voor eene menigte van Jlaaven. Zie verder het geen wachterus (e) heeft aangetcekend. Nu zoude ik nog iets van de afleiding van dit M-G. CpiyS moeten zeggen, want hier in verfchil ik met den geleerden ten ka te > maar op dat der M-G. taaie minkundigen zich niet laten misleiden en my vart misflagen befchuldigen , die eigenlijk op rekening van junius behooren, moet ik eerst nog aanmerken, dat juNius , hoe groot een man hy ook geweest zy, echter omtrend dit woord mede eerten misflag begaat, die hem zeer eigen is, Hellende in zijn Glosfarium Gothicüm famuhs. als of dit de nominativus was, daar het ondertusfehen de genltivus pluralis van dit woord is. De nominativus ftng. is ipiyS. De M-Gothen hebben geen Nomina Suhflantiva, die in den nominat.fmg. met 6 eindigen. Diergelykc fouten, waar door jonge beöenenaaren dezer taaie kunnen misleid worden, vindt men meer in het Glosfar. Goth.van junius. Het woord tyllfS komt in den Cod. Arg. maar eenmaal voor Luc. XVI, 13. en de M-G. woordvoeging aldaar heeft junius (O °P de aangeh. pl. v. dieb. Voeg er by scherzius in Glosf. Germ. Med. Aev. ead. v.  MENGELINGEN. 397 niü s zekerlijk in dit verkeerd begrip gebragt van den Gen. pkr. voor den Nom.fing. aan te zien. Om niet in zulke misflagen te vervallen, raad ik den beóeftefiaaren der M-G. en A-S. taaien dezen regel altoos onder het oog te houden , die aangaande het Latijn door den grooten Taalkundigen g. j. vossius (ƒ) wordt opgegeven : „ De verdeelende nomina adjecti„ va, het zy ze nomina zyn of pronomina j als ook het „ nomen fubftantivum nemo. (niemand), en alle, „ die als deelende gefield worden vereisfchen eenen genitivus pluralis." Voorbeelden Van dezen regel in het M- G. en A - S. zijngenoeg in den Cod. Ar gent., de A S. Overzetting des N. T. en andere A-S. fchriften te vinden. B. V. Lue. XlXy 30. Joan. X, 41. In het A-S. Luc. XX,' 39. En op verfcheiden plaatfen by caedmon (g). De Overzetters van den Staaten Bybel hebben dezen regel ook in agt genomen, hoewel Zy hier en daar er wel eens van zijn afgeweeken. B. V.Joan. XII, zo. Hadt (f) In Opere de Gramm. Lat in. (g) Parapbraf Poet. Genef. Zie ook Hlckbs. Gramm, Anglof. Ii  39§ TAEL KUNDIGE fcïadt junius op dezen regel gedagt, hy zoude zulke misflagen niet in zijn Glosf. hebben kunnen Hellen {h). Nu blijft nog overig iets van de M-G. woorden iJJiyS en (|>IiaKS te zeggen, ten kate (*), die deze woorden als twee verfchillende aanmerkt,, wil het A-S. ^eop, ^ypj'ckap. fur. van het nog overig zijnde A-S. feupn, beep, bopen of ^ebupen. mergere, w-mare, ah zinfpelcnde op het bedekt te werk gaan der dieven, afleiden. Dan daar deze afleiding vergezocht is, komt het ons aanneemlyker voor, dat de oorfprong van de M-G. en A-S. woorden te vinden is in het Y^. Ma. humiliare. waar van in het Al, peonon, t h e o n o n. hmiliare. kero (k). Derfih erheutt, uuirdit kcdeonoot,: d. i. die ziek verheft ^vernederd worden. Dtis wordt door het M-G. tpiyS en A-S. ^)tof-, ferms, in de eerik: en grondbeteeksnis niets anders aangeduid, dan iemand, die zich voor cenen anderen vernedert. Vervolgend* (h) Alhier heeft het M-G. SrtMAI <|>irte\5?. d. i. sommige der volken. Merk op, dat junii » in zijn Glosf. op deze ptoats weer dezelfde fout l»e* gsatj als in het woord (;) II. Proev. van gereg. Afleid, v. duiv. in fine. (*) Regiil. S. Bened. C VII. in init.  MENGELINGEN. $py gcnds is het genomen om die genen te benoemen, welken door geweld zich voor anderen hadden moeten vernederen , en hier uit om het liegt gedrag en gcaartheid van de ssodanigen, de overdragtelyke benoeming van eopian. EnBOETHius(w) zegt: Ne puhre hir me nauhc jiihrlic. ne eac ^epupenlic. gip him pceolban peope men pemgan :-d. i. Het fchijntmy niet recht, noch betaamelijk , indim flaaffche menfehen hem zullen dienen-. Mogelijk vindt men dit onderfcheid ook iq ons (/) In Not. ad Vet. verb. Gertn. Lhf. v. Ctjiueüa. (»») De Coitfol. Pbihf. Cap. XLl. v. i. li Z  4°° taelkündige Metten en ïicöirncn. en dan zal Öienm het zelfde met flaaüen (») zijn. AnaLArgah&J Van het m-g. Ana^rs heatus. afkomende van het verloren M-G. > maar in de verwandfchapte taaien te vinden Goth. jLtl& posfesfio A-S. €at?, O) Posfcsfw. Isl. ofaf. opes Al. od; p t. /ej/w/o. vertoont zich niets meer in ons N - d. dan het te zaemgefteld woord ïiïcïn-ooö. het welk ooffpronglijk niets anders beteekcnd , dan eene kleine bezitting; dan daar kleine bezittingen, evenwel groote waarde kunnen hebben, heeft men dit woord by uknemenheid gebruikt , om daar mede in een woord aan te duiden die kostbaare dingen, welken men met onderfcheiden woorden, anders iuweelen, diamanten, paarlen enz. noemt, *f Maar zal men vragen Hét M-G. fl.ti& beteckent bezitting, hoe komt dan dat het nom. aljeet. $tf\\^YS hier in de beteek;nis van k.vus, gelukkig, zalig voorkomt? Deze mag is (») Zie over de beteekenis van dit woord huyoec Proev. van Ten D. hl. 396. (<0 Dat men in dit A-S. woord den oorfprong van ons woord Itöcl, Eöeï vinden moet, beweerd m. von wicht, in zyne aanteekenirigen op het Sfifiiefftb Imtó-ïedjt. bh fs. n. p).  M E N G ElL 4 N C £ jff] 4,r is gemaklijk op telosfcn. Anc\ betcchendc v/e! F> fes/ig, maar ook divitiac, rijkdom, fchatten. en hier van deze overdragtelyke beteekenis, omdat naar het gemeen gevoelen dermenfehen, de zodanige, welken fihattm bezitten, voor gelukkig gehouden worden. Het N-D. OObe by kiliaen te vinden en door hem loco, incultet', onbebouwde plaatfen verklaard is mede uit deze eerfte grondbeteckenis overdragtelijk ■ gdprotcn , en is het zelfde als het M,G. ^ï^. d^rtum. Het welk, zo ajs het Ysl. tilt, nUfct het Run. ïl£ï alle uit de bepaalde beteekenis van ^nd,,domldUum. eene woon^,onbepaaldelijk om alle plaatfen, Wcr onderfcheid, en vooral om er vlakten, en onbebouwde en laage landen mede aan te duiden, gebruikt is. Hadc dc geleerde Hüydecoper dit opgemerkt, hy zoude zich zo veel moeite met hebben behoeven te geven, om het ook van kiliaen en het 'jtfftmto te van m. stoke (b) met malkander overeen te brengen. Het jegijCttObe van Stoke beteekent niets anders, dan het platte land tegen over ccne Stad of huis liggen? «•i-w ) Rijmknn. X. B. vs. 88f.  4°fc TAEL KUNDIGE de-, cndit dunkt my, dat ook klaar genoeg blijkt uit de twee plaatfen, die Huydeeoper uit Vergunt by brengt: want in de eerfte plaats is het 't omliggende platte hnd van het hof, en in de andere, dat van den toren, welke beide plaatfen door den Ridder verlaten wierden, Maer zo de aangehaalde plaatfen nog niet duidlijk genoeg bewyzen, dat jegetlODe het platte land beteekent, zal eene plaats uit den Spieg. Hiftor. v«h j, maerlant, naar mijn oordeel, alle» afdoen, Bi Tours was ene jegenode Daer tvolc was in grotre node Want elx jam een haghel quant Die hem hoer coren nam Si baden Martine om dief vrede Hi ded,er voren fine gebedc En daer na binnen xx-jaren Alfe langhe alf hi leuede twaren Sone adden ft fcade clene no groot Maer talreerjlen dat hi was doot So quam die tempeejl weder Die hoer corm Jlotah tqr veder. vs. f4.  MENGELINGEN. 409 vs. 54. rAMnNAN&S.] Van de beteekenis van dit M-G. rAMnNAH. Meminife, recordari. fchijnt by ons nog iets overgebleven te zijn in ons bmitaen maec* Rm. commemware en fceMïaewn. inducere in memoriam alicuius. by kiliaen (a) te vinden. Het M-G. r>V.M:nH<\S, memoria. A-S. muno. Ysl. minw (£) h (#) In Diction. h. v. {b) Dit Ysl. nüiirU. memoria. is nog in ons oude Tpreelcwoord ^inte pt\lm. Explanare, deelarare ad minima usque elenientd: articulatim enudeart. by kiliaen tc vinden, overeenftcmt. Voorbeelden daar wy dit woord in deze beteekenis vinden, heeft huydecoper (a) ons opgegeven. — tumsSniAA*aa Stai^s (b) zijn oordeelen, die nier uit te leggen, nog te verhalen zijn. Eh dus drukt dit M-g. nNnSSniAA^aS 'tGneksch . yCL i-x-i Oft ooc *m tellen Quaet dat beclryven, dees Luterfihe clercken Si ontraden alle goede ver eken. Reed* lang te vooren had onze j acob van maerlant (ƒ) deze woorden, dus te zaêm gevoegd, gebruikt , (d) Spieg. Hiftor. B. I. C XXI. vs. 31. (e) Refereyn li. I. bygebragt.door huydecop, op de boven aangeh. plaats. (ƒ) Inluid van den Rijmhyb. ï.'s- C.  MENGELINGEN. 417 bruikt, fprekendc van Nebuchodonofor , die Daniël voor zich liet komen: Omdat hi hem finen droem telle Eh hine hem warachtig fpellc Hoe hi gode here bekende. Miifchicn zoude men op deze plaats van maerlant kunnen aanmerken, dat fpeïïen hier eigenlijk in de beteekenis van explanare voorkomt, en dus niet kan vergeleken worden met 't M-G. SlïIAA5£iT, narrare. — Dan deze aanmerking zoude van weinig gewigt zijn. Het M-G. STTIAA£N kan ook zeer wel in deze beteekenis genomen worden. Het zeggen van den Hecre Chriftus tegen eenen, welken hy van den quaaden geest verlost had Luc. Vin, jp. rAYA**^61 Q>nK ^n raka.a 4>eiNAMMA. 9;Vh taSSniAA^^a ©ah £iAn tatayï^A tï,nS r£4>: d- *• u naar uw huis, en fpel [d, i. leg, uit, verklaar] hoeveel God aan u gedaan heeft, kan ons ten voorbeeld hier van ftrekken. Het A - S Spelhan is in de Overzetting van boethius (g) menigvuldigmaal inden op- (£ ) De Ctnfolat. Pbihf ed. rawlinso». LI 2.  4iI heb ik door ons tyoeöïjritl vertaald. Eigenlijk zegt fcXA^1 vér* ftand, fin f dat door ons tl^Oettgettl ook naauwkeurig wordt uitgedrukt, en juist dat geen is, twelk de Hoogduitfehers QBtfj noemen, 't M - G. J^A^I komt af van JO^A^A**- fiapere. f:jlx4>6IN is ons oude tyOtÖfCÖe of tyoeaÖOm. fapïentia. by kiliaen beide tc vjnden. Tegenwqordig gebruiken wy ons tui$f)ri& zonder eenig onderfcheid voor 't M-G. fcKAI en |:KX<|?6lN. de Hoogduitfehers nogthands hebben dit tot heden naauwkeurig onderfcheiden, door hun 2Btfj. en 28ejff>cit>. ©JOtil was oulinks ook. niet 't zelfde als top$: want dikwils vindt men tütjg en tyoeö, als in beteekenis verfchillende woorden, byeen gevoegd. Voorbeelden hier van geven ons j. v. maerlant, l. v. velthem, melis stoke en anderen. — Maer om tot ons fyoeuïje4& weder te keeren : men vindt by kj liaen 't niet anders verklaart, dan door Frugaütat, parcimonia. In de door my gebruikte beteekenis vindt men 't even wel  MENGELINGEN. 417 wel duidlijk in de Sermoen, van St. Bernart (a). Die here feit fc fel die wijf heit der wifer verliefen ende ie fel maken die vroetheit der vroeder te niete. Welke woorden genomen zijn uit Jefaia XXIX, 14. alwaar onze Bybelvertalers hebben : de wijsheit fijner wyfen fal vergaen, ende het verftant fijner verftandigen fal fich verbergen. <£>CÏ)te ] Dit is het zelfde met ofte. Cj) en f. worden dikwils verwisfeld. Dus fyuïocïjt voor bruloft. Gen. XXIX. (b) EndeLaban riep eh node vele fiaren van finen vrienden te werfearp eh maecte -die brulocht. gl'cf)fó voor gifte. vindt men dikwils by velthem en anderen ). Ik heb hier liever OfhtC, dan ofte verkoren, om dat het nader overeenftemt met het M-G. /J^^A**A S. o^e. F-Th. en Al. edo, odo. Ysl. <&<». Eng. either. Ons OCÏJt voor oft lees ik by vel- t he m (d). Defe O) HS. bl. 130. a. (b) Bybel 1477. (O Zie huydecop. op M. Stoke B. III. bl. 370. (J) Spieg. Hifi. B. U. C. XXXII. vs. 11. en B. V, C XIII. vs. 17. LI 3  4i5 TAELKUNDIGE Defe Rodolf, 'die was Coninc, Hadde an hem ene dine, Alfe vor hem joude ff reken een man, Te bar ent eerdi in fine tak dan; Ocht (e) pinchodi dicke met 'den ogen Daer hi fine tak foude togen; Oft werd ontverwert eh bleec. Nog eens by den zeiven, Inrekende van het beleg van Mrixen door Keizer Hendrik : Daer werd ontboden den Keyfer coene: Datmen der fiat hem niene gaue, Eh dat hi haefielika trocke aue Ocht fi foudent met craehte faen Vander flat met fcanden doen gaen. (e) Dit ocht verklaart ti lon© volgends zyne gewoone geleerdheid door ook. Hoofd-  MENGELINGEN. |M Hoofdftuk XII. VS. I. EFpfccn.] Tegenwoordig is dit woord by ons, ja zelf by kiliaen niet meer, dan in de beteekenis van Cadaver te vinden. Dat het eertijds in ons N-D. ook voor het Latijnfche Corpus gebruikt is, blijkt uit het ons overgebleven te zamengcfteld woord ïtjïttefcs ïten. cicatrix, als zijnde een teeken, 'twelk in hetvleesch na de genezing van eene wonde overblijft: want AGIK. lic. betcekende by M-Gothen en A-Saxen en anderen ook caro. Acuflï ther lichamen (a) zijn vitia carnis. Zie verder j. g. eccard. (b) junius (c) en wachter, (d) «ÖUtnifitnaT.j kiliaen heeft<&\\\{k.Fiuus,viuidus: et Leuis, alacer, agtlis. In het A-S., Alem. en F-Th. is dit («) In de Catbecbef. Tbeot. incerti Mon. Weisfenberg. p. 64. (b) In Comment. critic. in Catecbef. Tbeot. p. 120. (c) In Glosf. Gotb. V- A6IK. (r/) In Glosf. Germ. V. lei en.  4*> TAÊLKÜNDlGE dit woord zeer gemeen geweest, by onze oude Sehryvers komt het zelden voor. Van dit nmfc is ons tegenwoordig fcrqui&ften. refodllare. <®üM\m is by kiliaen viuere, A-S Epjccian, vmfkare. Aartig vind ik het Ysl. viuificar(. VOox aanfleekm g£_ bruykt.-^i % fcM fIÏ ^ 0£kvcyqva kert. rtr 6nn^tf0Cfo(^). Je* Priejler geoorlofd vs* in de kerk te brengen, de kaarfen aan te fteeken en de klok te luiden. _ vool. ^ akcer ]ces jk .n ^ ^ talingvan boethiu, (*), peinfi dat £jn ^ ^ •nde ongheduerich es. verdich ende ouic. ende fuk, datment nut langhe ghehouden can. — Die de verfchillende affading» van dit woord begeert te weten, zal daar in voldaan worden doftr junius (,) , tjen ka te (d) pachter (e), en ihre C/J, by welken men ook nog voegen kan j. g. eccar» {g) en vor. s Ti V S C«) Krijlinrettr }orl. oc Ketills, p 48. WDeCmf.Pbil. f.40.d 4 (O In ^ P ^_ (O Ghsf.Germ. v. QUICK. Up W. Ling. Septentr. Vol. I. p. 88. De Infmit. Epoepa duidt genoeg aan , dat dit geen zuiver A-S. woord is. hickes. op de zoeven aangeb. pk „ Inter oinnes autem exoticos fcribendi modos, quos Dano • Setxeniea introduxit, maxime  MEN G E L ING E N. £gj wil eccard (g) oas Ït003en , blandiri. ook afleidenj ja zelf wil junius (a> ,het F-'Ih. koson. hqui van Wükramus het zelfde doen zijn, als het F-Th, gi essen, fundere. Dat dit —- maar ik Hap hier liever af, dan dat ik den aandagt der lezeren met het wederleggen van diergelyke beuzelachtige afleidingen bezig zoude houden. Stille.] E. v. vïlthem (a): Doe qitam mi echter verd die orifte' Van onfer Vrouwen, die mi vajacb^ Daer- ie m mine ficchede lack. Ook nog by den zeiven tOanon|ÏC d. i. wangunst, (b) : IVantic noyt in genen tiden Op nijt, nach op wan onftc ki- „ eft obfervanda terminatio modi infinitivi in a, ah„ jecto n " (g) la not. ad Catecbef. 'Theotifc. p, 163. voeg'hier by F. en bichtk By dragen I). I hl. 28». ( b) In not. ad wi l l i' R a m I paraphraf- p. 116. (a ) Spieg. Hifttr. B. Vlil. C. XXXUI. VS. 42. (b) L c. B. Vlü. G. I. vs. 5. |1h i  4*4 TAELKUNDIGE kiliaen Oltnen j. jotttlttt. ftfkere. dikwils vindt men dit by v. velthem ook gebruikt, als ruede by on~ zeriMAERLANT, alwaar ik onder anderen lees (c): JBitli onne ons. God dat wi treden Open viant ende fiaen in vreden 7>;- <£?*r mu . («) Titfaur. Lhtg. Teut.  MENGEL Ï'NGE ff. 42f A-S. is fpfi gyp, fi. Het Alem. erkent ook jof. Dergelyke voorzetting (protkcfis) van j is niet zonder voorbeeld. Onze maerlant heeft zich menigmaal van dit woord bediend, en op het gezag Van dien fchryver heb ik het ook genomen, om het M-G, zo veel als mooglijk was? letterlijk overte- zetten, maerlants woorden zijn deze (b) de gefchiedenis van Jacob én Ezau verhalende, om niet alle plaatfen by te brengen: n tak^jy» sriiwi & v^u VWfö uL Die moeder die fiins moede vele wVv«' ; ' " ?.♦•••'«*'wk)*-»! , Decte fiin hande ende fiin kek Vrt ^.'«Waï.V Vt> VI-; ic ia *ft ;A u Datten die vader vonde ru l\) '\ j&ü \:ixx& •• '■ ■ ' Jof Ay yet twiuelde van efatt. Wat nu de beteekenis van of voor indien aangaat, daar van vindt men verfcheiden voorbeelden by onze Oudc Schryvers. By melis store , leest men het ook in dezen zin gebruikt: (c) Si baden, dat fe God verdoemen Moejie, of ft gaven rast Tot fo iamerliker daet. Merk (b) Riftnb. f. 13. a. HS. (c) Rijmkron. B. V. vs. >284- Zie ook B. IX. vs. 6|. Mm 3  4«J TAELKUNDIGE Merk op in het voorbygaan , dat Melis nooit ons tim gebruikt heeft , maar het altijd op eene byzonderc wyze uitdrukt. B. V. i'fiV §bw«' isrf qo-.na Axttihifeï bioow jjb atv krfrroïn Ie fal kern Ufen fuiken leife. .xj-tA yax ;io -mrnorög ,.! >'s" ^ 3$att. ] Schoon dit woord naar het oordeel van ihre (a) niet het zelfde zy, als het M-G. YAmj heb ik het evenwel hier gebruikt, om dat het onderfcheid zo gering is, dat het mooglijk meer een dialect verfchil, dan wel een onderfcheid van beteekenis ty. ü!9an, zegt kiliaen, beteekende oudtijds Defectus. gebrek.ru. richards (i). leert ons, dat gwann in'tWelsch, ook week, Jlap, zwak, beteekent. vs. 15- J&UirftC.] ^Voeïtctt is by kiliaen deficere, languefiere. Het A-S. heeft ook ppehran. mort. Terecht merkt ( c) fol. 99. b. («) In not. ad b- l. (k) Antiq. Ling. Brit. Tbefaur. Brift. 17ƒ9. in 8#. N n z  4?» TAELKÜNDIGE warkt ihr e (") omtrcnd het Suco-Goth. .êtiteïta. nrc aan: ^ «/»* fignificationes verborum pro Jubilu vel ce~ arciat vel extendit. welke aanmerking ik hier aangaande ons ftiJCÏten ook voor de myne houde. ïioofdftuk XV. vs. 9. tDtetKtl.] Zelden leest men dit woord in het merrvouw. getal by onze oude Schryvers. Evenwel kan men niet zeggen het zonder voorbeeld te zijn. l. \, ve1them (£). Eh oec niede al tgcuaht Dat in fmen tiden gefcicden Van allen landen, van allen dieden. VS. io. «fffa?. ] De verwisfeling van (ft cn f heeft in dk woord by ons wederom plaats. De verwandfehapte taa- {a) In Glosf. Sueo- Goth. h, v. (b) Spieg. m. B.l C. I. vs- 4®.  MENGELINGEN. 433 taaien behouden de f, als A-S. epr. F-Th. afu$. Het Cirabrisch verwisfèjd de f in p. als IBlhifc. Center en CCfjt vindt men 't meest by de Ouden gebruikt. Zie het aangeteckende van huybecop. over deze woorden op M. Stoke ( genhjk een goede aart. Austet haurire, aquam e fcaphas exhaurire, hoozen ook oofen by kiliaen, en Her Van het Zaara~ geite de, Austa-kare. hauftrum , dat wy zouden kunnen vertalen hos - kaar of oos- kar kili aen heeft Untvet. alveolusd. i. een hol hout vat de Zweden hebben ofe fofc Aütots priftinus, ,oud, Bé  M Ë N G É li t N Ö Ë N. 4J7 B. I IJ.Adde, vinculum, ligamen^ band. Baddet, ligars; binden. Bakot, pinfere, pancmeoquère, bakken. Baköje, , bakker. BaLLo, p/fo, bal. : Balsami, balfamum, balfcm. B a r f e d d , Hatiis, gebaard. :Baros, manifejlus, Kil. ba&X apsrius, plmtis. ■ Basun, tuba, bafuin. Bedel, carrtifcx, kil. IbüDCÏ. Bi bel, »V, bybel. Biddet,^,7v, bidden. Bigcet, aedificare, bouwen.' Bikesjet, confiten, bekènneri: Bire, urfuSf beer. Bïs'köp, Epifcopns, bisfch'óp. Bittjes, amarus, bitter. „ • nr' li >i Ti^jaxü , t a a t m a q Bi.iDEj , blad. Blaikok, païïuhis, bleek, Blaw, caerukus, blaauw. Bli, phmbum, kil. bly. Zie maerlant , 5. I. d. bl. 414. Oè B ON D j  4J8 T A E L K U N D I G E Bond, ruftkus, boer. Brudes, fpmfa, bruid. 'BRu kot, uti, gebruiken. Brydtjet, cerevifiam coqmri, brouwen. BudA, prteceptum, gebod. Bar, Jandapila, feretrum, baat. B " n k , fcamnum, bank. G. CZ' apel, facelïüm, kdpel. Captein, centario, kapitein. Capitel, caput, kapittel, hoofdftuk. Cristall, crlfiallus, kriftallijn. Chris tet, baptifare, kil. feerfïen OOMt, ook vindt men by onze oude Schryvers kerjiinen. D. J)agget, tuniere, verberare, dag of dagge , het touw daar de misdadigers op onze fcheepen mede geilraft worden. Daktar,filia, dochter: Dansot of Dantsot, faltare, dantên. De mant, adamas, diamant. Deüras, carusj duur. Dobmar,,;^, kil. tioentrr. Dos*  MENGELINGEN. 45? DobMo, judicium t kil. DOJltjC. Dos, t/tecula, arcula, doos. Dra ka, draco^ draak. Dumbbk, indocilis, qidhebetis est ingenii, Dommerik, Duwo, columba, duif. DrjBMET of duobmet, judicare, kil. ÖOCtttClT. DÓptet, infantes in cafu necesfitatis baptifare, nullus U* eet ad'fit facerdos, by ons in het algemeen doppen. E. E b b e r , , fitula, emmer. E jet , errare, kil. El'Cfn. Eik , quercus, eik. Ekewe, aeternus, eewig. Elefant, elep/ias, olifant. p Fadder, eompater, kil. jjïje ■ tJUÖÊT. F a l s k e , falfus, dolojus, valsch. Falskaiatj, fallax, valschlijk. Fakg, captivus, gevangen. Fanget, in carcerem conjicere, vangen. TA^rcx^frigilla, vink. OM Fastc»,  44© TAELKIJFNpIGE Fasto, jejunium, vaste. Fa 5 t o r, «70 fe abft'nere, vasten. Fastatet, cemprehendere, bevatten. Fedet, nutrire., der?, yqeden. F e d o, nutrimentum, voedfel. F^PSlant,;^,yê/^f vaderland,. Feil, y////^, feil. Feilot, ckficcre, feilen. Fiad, inimkus, vyand. Ficon, ficus, vijch. .1" iks , qui idactatis est. tit facienda peragere fesfit, in den zelfden zin kan ons fix genomen worden/ F i k r e t , pugnare, vechten. Fi k tej e, pugil, vechter. Filo , liraa, vijl. Filotet, limarc, vylétj. Flitog, diligens, vjytig, F red, pax, vrede. F n i a r , procus, vreycr. Frije, liber, vry. Fr u a , domino,, vrouw. Fuljet, fequi, comitari, volgen. F u o l k e , populus, volk. Fy! rah! foy. Fpn-  MENGELINGEN. 44* F ó n s t e r, fenejïra, vcnftcf. Formyndar, tutor, voogd, by onze Ouden vwmond. f Órsta, Pr'mceps, Vorst. Forstawuot, Principatus, Vorfrendonv G. CjT affel j furca j gaffel Gaits, capra, g it. Galg, patibulum, galg. Garden, vi/Z» , praedium, gaejdc, Gas, «»/»•, gans. Glas, vitrum, glas. Grabja, injïrumentupi femum , qu& fcditur iterms by ons een £nw/, zekere zoort van fpaden. Grase, gramett,, gras. Grawes, cauns, grauw. Graupe, fqvea, gruppe, grepp.c. G r u b b e , het zelfde. Grudnot, medltari, perpendere, gronden, door* gronden. Gruona, viriditas, cöJ»- v/mfl>,, groen. GaLLE^ aurwn, goud. Gardna, libenter, gerne. Oo 3 R.  44* TAELKUNDIGE, R H JLJabn, partus, haven. H-AGAK,fepes,fepimentum, hage, hegge. Hakan, uncus, haak. Haldet,/w«, tettert, houden. Haldsje, qni tenet, velposjidet, houder. Halm, calamus, kil. fjaïttl. Halsi, fecale mulierum, Halsdoek. Harpo, cithara, harp. Hatt, ^//m, hoed. Hednig, ethnicus. gentilis, heiden. Heima, heimei, domus, kil. j^glttt Helwet, orcus, hel. Heretet, impedire, hinderen, Herr, dominus, heer. Hora, meretrix, hoer. Hvd, ^///V crasfm, huid. Husma nne , domefticus , villicus, huisman , in beide beteekcmsfen by ons bekend. Huttan, offidna, fuforia metallorum , hutten vfrr- fSuttenn 7 °"S °°k bCkend °nder den ™ Hweit, Triticum, kil. toepte. HaLEK , «mi by onze Ouden is hékn ver, zwygen. Ha«  MENGELINGEN. 44$ Haletet, perfuadere, overhalen. H«nog, mei, honing. L ConC,. • r xinMA3i JagAt, depcllere, jagen, wegjagen, uitjagen. Ja go je, qid expellit, jager uitjager, wegjager. Jonk ar, generofus, nobi/is, jonker. J u d a , judaeüs, jood. U: • ff! " iü*n db J3CB X1» Wjfl Jumfer, w^o, jutter. Juoiket, Lappontim mare canere, rnet'dit woord heeft om juichen zeker eenige overeenkomst, alhoewel het by- ons geen eigenlijk zingen beteekent j doch daar juichen en zingen beide eene vreugden bedrijf xs. kennen geven, zullen ons juichen jhS hen .L^/. juoiket waarschijnlijk van dezelfden oorfprong .zijn. . K. I^add^, //te;, kust. Kadno, cantharus, kan. Kaipe, nentunt, kin. Kakko, placenta, koek. Kalbe^ vituhs, kalf. Kalk, kalk. Kaljes, frigidtts, kout, fsa M b , pecten, kam. Kam*  444 TAELKUNDIG E Ka mm as, camera ,■ kamer. ^Z™»!' ^ by °nS b7 * Ouden K a n n e t , posfe, kuriftén, Kapo, pallium, by on. noch bekend zekere rnantJ onder den naam van kapot. Uci Kapper , mma, by óns een ^ 2eter Zoort vaQ Karg kracht, zeer gemeen is de verphat- fmg der r met de naast byzijnde vocaal. VerPiaat" Katto, feles, katten, meerv. van kat. Keisar , caefar, Keiler. Kirko, iemplum, Kerk. KlSTQ, rfm^ kjst; KiaLo, g»7^} de keel Kjollar, cella, kelder, Klares, liquidus, klaar. K l E m t E t , f^»»» puJfare > Kleppen dg |g£ Klit, creta, krijt. Klubbo, f&vi, knuppel, knods. Klump, ghbus, klomp. koNOGES, KONOGS, kónogas, & Konogrik, regnum, koningrijk. Kordne , hordeum, koorn. Kos?3  MENGELINGEN. 44F Koss, vacca, koe. Kr ai, ftrepitus, fonitus, onze Ouden hadden geert eri cri voor gefchreeuw, zie Vélt hem. Krammar, mercator, inflitor, kramer. Kras, vergula ferrea , qua fürgatur fckpetum. Ëy óns é6n krasfer. Kreatur, creaiura, kreatuur. Kristal, criftallus, kriftal. Kron, corona, kroon. Kronet, coronare, kroorien. Kronem, ipfe actus dum rex coronatur, kroonihg. Krubbo, praefepe, krebbe, kribbe. Krudda, aromata, kruiden. Kruos, crux, kruis. Krus, vas figulinum j een aarden por, by ons ook ge? noemd een kruik. Krot, pulvis pyrius, kruit of busDTüït. Kuoppar, cuprum, koper. K5NSTA, ars, kunst. ÖM ; L; : H '.. I t XjAdd, anus fclopeti, lading vaü het geweer. Laid et, ducere, leiden. . L a i d e y e , ductor, qui ducit, leider, leidsmafi. Pp Lai"  44<5 TAELKUNDIGE Laike, piger, lui. Laina, mütuatio, leening. Lamb, agnus, lam, Lampo , Iucerna, lantaarn. Land , regio , hndfchap. Schap is flegts een uitgang, doch land het Zakelijk deel van het woord. Lang,;» dudum, lang. Lassa, vehes, een last. Lastot, vituperare, lasteren. Lat tas, artus, membrum, lid, leden. L au lot, cantare, kil. ïöïïen , numcros non verba canere. Laulom, cautus, kil. ÏOÏ, ratio harmonica. Lautet, fonare, luiden. Legget, ponere, leggen. Léid, taedium, leed. Lejon, leó, onze Ouden ïpoélt Zie het voorbeeld door my uit den Rijmbybel f. 390. aangehaald in de aanteek. op maerlant fp. Hist. bl. 78. Li kot, arridere , pïasere , ly kenen , het lykent my wel, d. is, het ftaat my wel aan- JLikt, reconciliatm, Kit. ïrrft, aequus, planus zekerlijk woorden in welke het zelfde denkbeeld heerscht, dewijl eene verzoening niets anders aanduid, dan eene vereffening van een gerezen verlchil. LiLjEy lilium, lelie.  MENGELINGEN. 447 Line, linum, lijn. Li nok, mollis, lenis, kil. ït'ttö, 2enis3 mollis. Lotto, Jórs, lot. Lust, cupiditas, lus£. Lykko, fortuna, geluk. Ladet, onerare, laden, beladen. ■ . -••a .fiöorn , .. . ..... cc O l/i Lakïo, /etf/o, lefing. LflRET, docere, leeren. .fi 111 o:;:\f«U .tv; 1 .i^c'v I g R e 1 s e t , proficifci, reizen. Reknig, ctmputatioy rekening. .... ; ' o 12 Rekt es, juftus, recht. Rektesfardog, juftificatus, gerechtverdigd.' Eï3  4f%. TA EL-KUNDIGE Ridet, eqtdtare, rydenj Rigges, annulus, ring. Rik, divitiae, rijkdom. Riko, dives, rijk. Ris se, virga , rijs. RuNa, fermo, by onzfe Ouden beteekent runen indü. rem fufurrare. Rönt, maccr, rank. < 5. S a d b e , arena , zand. Saddet, mittere, zenden. S a g , ferra, zaag. Sajet, ferere, feminare, zaaijen. Sajo, femen, zaad. Saipo, finegma, zeep. Sa log, beatus, zalig. S al tot, faïe condir'e, Zouten, inzouten. SiDo, lotus, zyde. Si ge, velum, zijl. Signet, figillum, zegel. Signet et, obfignare, zegelen. Sikker, Mus, veilig ook zeker, b. v. zijn leven zeker -Zijn, d, j. veilig zijn. Sil b ,  MENGELINGEN. 4^ Silb, argentum*, zilver. S ir a p, fyrupus, firoop. 8 k A b 1 n o, pudor, fehaamte. Skada, damnum, fchade. Ska dot, nocere, fchaden. Skadalats, damnofus, fchadelijk. Skaffot, cempurere, fchat&n, aahfcbaffefi, ver* fchaffen. Skalk, nequam, nebulo, fchalk. Skans, munimentum, fcharis. Skappoj theca, kiliaen, ffljap. SkaTte, tributüm, cenfus, fchatting. S kittar, fagittttms, jacukndi, peritaSj fchutter. SkoL, fchola, fchool. Skuldo, culpa, fchuld. Skank, mam, ^fchenk. Sk^ n k e t , dono dare, fchenken. Sl a j , genus, flag, b. v. zulle flag van goederen, én*. S l a k t, pecus macianda, flagt: Slaktet, mactare, flagtcn, Slükt, genus, #?flagt. Smak, geftus, fapor, fmaak. S.maKoTj gujlare-, fmaken. Qq $?UDi>j-  4f4 TAELKUNDIGE Smidd, faber , by onze Ouden wordt fmid ook in eenen meer algemeenen zin gebruikt, onder anderen vindt men by maerla^t, houdfmit. Spiegl. Hiftor. I. VII. xi. vs. ft. n. d. bl. ny. daar hy van den Zaligmaker zegt: ■■■ Jofèpft , die fijn vader biet, Was een smet van houtinen werken: En luut alleene onder die elerken "Temmerman eh (met dlfö wale, Dief feghet ment fmede in Dietfther tak. Smiddet, ettdere, fmeden. Snaito, ineifioy fnede. Snaitet, fecare, incidere, meiden. Sokkor, faceharum, iuikcr. Saldat, miles, foldaat. Sparet, parcere, fparen. Spetel, fpeculttm, fpiegel. Spelmanne, muficus, fpeelman. S pi kar, clavus ferreus, fpyker. Stad, urbs, ftad. S t ad f o, pectus, ïocus ubi cymbae, ad Uttus appeÏÏuntur . kiliaen, ff;aeöt, ftatio navium, partus. Stal, ftabuhm, lial. Startek, contumax, AaJ&Axng. Stkbkl, ocrea, Hevel.  MENGELINGEN. 457 S t i n f a s t , perpeitms, ftandvastig. Stol, fella, ftoel. Straf, piena, ftraf. Strit, contentio, ftrijd. Ströng, rigidus, ftreng. Stur, gubernaculum, ftuur. Stumpel, fignum, typus, {tempel. St^rk, aeerbus gujlatu, ftark. S u ddar, peccator, zondaar. Suddo, peccatum, zonde. Suorta, niger, zwart. Sures, acidus, zuur. Swaikes, j»i facilc eommovtri poteft, zwak. Swalfo, /tirundo, zwaluw. Swerde, gladius, zwaard. Swine, fits, zwijn. Swisko, flagellant, zweep. S^lo, animay ziel. Salskap,y8f*f/;> ot/V/ Wax, cera, wasch. Weid ar, vcnator, kil. tóepbenpt en ttJepbffiatl, yenator, ««^/l weiden, is by de Laplanders \rU nart, wy vinden ons töeiöCn, dat hier mede overeen, zonde ftemmen , niet by kiliaen, doch twy'fcJen niet of het is in gebruik geweest, wy hebbeft hier van nog overig ons weydtas, by kil. töenö-. faCÏS j pera VenatOria. We r m o , calor aifiivus, warmte. WeRS, verfus, vers. Wekte, pretium, waarde. Wi d, latus, wijd. Wi.dnet, vincere, winnen. Widnar, viSior, over winner. Wikt, pondus, wigt, gewigt. Wiljo, voïuntas, wil. Wi n , vinum, wijn. Wis^ mpSy modus, wijs. Qq3 Wi-  4*» TAELKUNDIGE MENGEL, ,Wisar, praeceptor, onderwyzcr, Wisses, certus, wis, IWitt, intellectus, kil. tOttC, tüï'tte, ingenium. Men vindt dit woord in de Sum. Ie Roy, 1478., f.