LONDON. 25 wel zo wat op uitkwam, werdt het verbond tusfchen die fteeden gemaakt , en 'er werdt een brug over de Rivier gelegen, die wat fterk was; en ook maar geen hair minder weezen moest, want de vloed en eb, die heen en weêr over London, tien mijlen landwaards, in de Rivier (trekt, fchuurt de boogen zo geweldig, daar het water vier volle uuren wascht en vier imren daalt, dat dit daaglijksch behoozen, al heel gemakkelijk den heelen boel eindelijk meê zou kunnen fpoelen; het is daaröm in lang na geen Vlondertjen of Heultjen, maar wel een fuffifante gemétfelde fluis van 19 groote boogen lang, kijk het heeft toch een heele hand vol geld gekost, en de Timmermans, Metfelaars e.n Steenkoopers rekeningen loopen altijd nog een capitaaltjen of twee boven de gis; of men dan al zegt: wel heden! dat had ik evenwel zo hoog met gedagt; dan zeggen die luidjens, even als of ze cicero's Tractaat de Senectute op hun duim hadden en van buiten kenden: Quis coë> git te falfmn put are? Wie noodzaakte u zo ver-> keerd te denken? Met dat onderfcheid dat ze die woorden in hunne moedertaal uitdrukken, B 5 en      L O N D O N, in een' BOERTIGEN STIJL BESCHREEVEN; vermaaksiialven voorgeleezen in, en opgedraagen aan, de MAATSCHAPPIJ der VERDIENSTEN, onder de spreuk: F E L I X MERITIS, door A. F O K K E, Simonsz. Medelid derzelver Maatfchappiiè', Hoofdlid van liet Anijlcldamsch Dicht- en Letteroefenend Genootfchap, en Lid van het Rottcrdamsch Dicht- en LetterlievendtGenootfchap, ter fprcuke voe* rende: Studium Scientiarum Gmitrix. met caricatuur plaaten ' en een' platten grond der stad london. te haarlem e ij FRANCOIS B O II N, mdccxcviii.  Akxandriam cum ehqui volo, quant nunquam vidt presto est apud me Phantasma ejus. augüst. de Trin. 8. zee, in zo een mosfelfchelpjen kruipen; nu dat is al weêr een leer, en die kunnen we ons ten nutte maaken ! alle dingen zijn van digte bij in lang na zo mooi niet als ze wel van verre fchijnen. ó Dat Engeland, dat Engeland,ja dat zou een luilekkerland weezen, en nu het 'er op uit komt, roepen we elk al even hard, waren we 'er maar weêr uit! en dat is ook, onder verbetering, vrij mal en kinderachtig van ons; want we kunnen 'er waarlijk nog maar al te weinig van oordeelen. Maar Cofi fan tutti, zo machen's die menfchen allen, ze bouwen Kafteelen in de lucht, en fchilderen zig de toe.komftige dingen net zo als ze die gaarne hadden, en als ze die dan hebben, moeten ze ook fnaar zo net weezen als ze die zig verbeeld hadden, of het raar is 'er in eenen af. Dat vooroordeel is nog een ingeworteld nabKjffel van onze kindschheid; want dat is waar en dat heb ik obk al meer gezegd, en zeg het bij deze gelegenheid nog eens, de ernftigfte WijsgeeA 3 ren  6 L O N D O N. ren zijn flechts bejaarde kinderen, hoe veel te meer het groote gros der menfclien. Zo dat de Geestelijke Schoenmaakers, alleen van kinderfchoenen, een ruim beftaan hebben. Het eene paar is niet verfleeten of men zoekt wel dra een ander; en zo gaat het met de Stokpaardjens insgelijks, ad idem. O hoe veclc en hoe onderfcheidene foorten hebben we daar van niet; we hebben deftige Stokpaarden waar meê we flappen gelijk de groote Turk, als hij in parade rijdt; we hebben ook huisfelijke, waar we zo dagelijks meê rijden, en heele vlugge, om te draaven en te galoppeeren; ja als wij die, voor de vreugde des levens zo onontbeerlijke, Stokpaardjens moesten misfeu, dan waren wc een aas te ligt. Al onze uitfpanningen, al onze deftige vertooningen, zijn immers, op den koeper befchomvd, niet anders dan elcndige Stokpaardjens; maar wat zoude het toch zijn als men alle dingen zo door en door bekeek, en zag dat elk Stokpaardjcn, Hechts een' houten Paardenkopjen met een' langen fleel 'er aan en niets anders, ter waereld niets anders, ware! Dan waarlijk mogten we wel vaarwel zeggen aaa  L O N D O N. i aan al onze dagelijkfche oefeningen, bezigheeden, uitfpanningen, vermaaken, en veelerleie zo hooge als laage, groote en kleine vergaderingen, weetenfchappen, kunsten, enz. enz. want de Quitesfentie van dit alles is ij delheid, en driemaal in het retort der gezonde reden overgehaald zijnde, blijft het logge Caput Mortuum, de hvettinge des geest es, als een bakfteen op den grond geprecipiteerd liggen. Kom aan dan! maar weder goeden moed! we zijn 'er toch nu al, en moeten maar de best mooglijke partij uit onze omftandighecden trekken, en ons zo veel vermaaken als het hier in dit Engelfche traanendal mogelijk is. We moeten ten minsten London gaan bekijken; want om nu aanftonds weêr, met een dollen kop, in die droevige Paketboot te kruipen dat zou ons toch waarlijk ook niet best bevallen; de vrienden thuis zouden ons wel hartelijk uitlagchen, ze zouden met recht zeggen fluur de kat naar Engeland, 't beest zegt miauw als het weêr komt en kijk! ze hebben te Romen geveest en den Paus niet gezien! en met al diergelijke grievende en voor moedige en fchrande» A 4 M  * L O N D O N. re Reizigers, niet te duldene douceurs, zouden wij van alle kanten begroet en in ons vaderland gerecipieerd worden ; en dat alles waarom ! om dat de Hospes in the Oueen een bok is, zijn Volk ezels zijn en het Logement een gemeene haard van Pluto fchijnt! — Dat wij katijvige menfchen toch dat verhaaste, dat voorbaarige oordeelen niet af' kunnen wennen, dat is een aller elendigfle en tegen alle verlichting aandruifchende zaak; ik bidde u gaat toch de gebrekkelijkheid van dit overijld oordeel eens na! Harwich is een naarc zeeplaats, de waard is alles behalven vriendelijk, zijn huis een donker gat, zijn glazen berookt, zijn volle buffelagtig beleefd. Derhalven Engeland is een olijk nest, de Engelfchen alle buffels en Loudon een groot Lazarushuis. — Wel foei! wei foei! laaten wij toch wijzer zijn en meer kosmopoütiesch denken! — Ja! ik zie het wel, re wijst mij op dat Manifest dat daar aan de muur hangt; dat is zo veel te zeggen als, het is hommeles tusfehen ons en dit volkjen; maar mijn lieve vrienden dat raakt ons, als particuliere reizigers, immers niet» Wc treffen het zee»  L O N D O N. 9 •zeeker wel niet best.; de ontfangst is wel niet zeer vriendelijk geweest, en als we zo al die dingen voor uit hadden kunnen zien; zouden we liever een anderen cours opgetrokken hebben ; maar dat is nu niet anders; we moeten daar uit leeren ons te fchikken naar den Despotieken wil des noodlots , en het dwingend Aris- ' tocraatisch beduur der omftandigheeden; want, geliefde medereizigers, bedenkt eens wat 'er bij de kinderfchoenen die wij menfehen, ons geheelen leven door, draagen, en bij onze mooije Stokpaardjens past? — Een leiband niet waar? Ja wel zeeker een leiband en daar loopen we ook allen aan, de famenhang van oirzaaken en gevolgen, werkkragten en uitwerkfels zijn onze leibanden. — Wel zo, zo! ( graauwt mij iemand van het gezelfchap toe) zijn wij dan geen Vrije menfehen! dat vind ik al een heele raare en gantsch geen mooije taal, als ge niet wat beters weet te vertellen om ons den tijd hier in dit naare hol te korten, zwijg dan maar liever heel ftil, want dat geraffel is lastig; wil je je fatalismus uitftallen, doe'dat d°.n bij je Philofoophen, die van enkele wijsheid half 'A 5 mal  to L O N D O N. mal worden, maar niet hier, ons humeur ftaat 'er al heel niet na! — Wel ho, ho, goede vriend$ (til, feil', dat lijkt nergens na, zouden we nu knorren en morren en ons humeur laaten beuerven , door zo een klein tegenfpoedjen, wei ik moet Iagchen om zulke reizigers. Maar het gaat net het zelve met onze levensreis, een klein rakjen in den wind, een klein tegenfpoedjen, maakt zulke menfehen, die niet veel ongemaks gewend zijn, geheel buiten hun humeur, knorrig, verdrietig onwellevend enz. van daar die menigvuldige kleine harrewerijen onder de menfehen; maar is men eenmaal wat meer bereisd; heeft men grootere rampen en kwellingen doorgedaan; ó dan zijn die eerde bergen , dalen geworden en men telt 'er niet eens meer op. Hij is dus niet zo ongelukkig als hij in 't oppervlakkige wel fchijnt die in zijne jonge jaaren bijna het maximum of hoogde punt vans hartfeer en kwelling bereikt heeft, al het volgende valt 'er dan bij af, en wordt met een is 't anders niet! ontfangen en begroet; gaat flegts in die oorden in de groote fteeden rond waar de armoede zig overal aan*  L O N D O N. il aanbiedt en zie wat de gewoonte kan uitwerken om deze fchrikkelijke zaak draagelijk en derzelvei ellende ligt te maaken; de armoede, die rigentüjfc het fchriklijkfie aller ver fchrikkelijke dingen is; fchoon aristoteles, ons wil wijs maaken dat de Dood in de vergadering van rampen en ellenden prelideert, maar de goede man is in de war geweest met de rangfehikking der geconftitueerdc magten in het beduur des menfchclijke levens, want de Dood is flegts een ministerieel ambtenaar op inftructie, en eigentlijk Directeur van het algemeen Bureau van inkwartiering en expeditie der ftervelingen; maar evenwel in zekere andere betrekking kan aristoteles wel in deze dwaaling vervallen zijn door een' anderen post die mede door dien Burger bekleed wordt, want hij is ook permanent voorzitter in de kamer van al 's waerelds ver* iaaten boedels. Doch in die qualiteit is hij alles behalven vetfchrikkelijk; in tegendeel hij fchikt alles in de beste orde en ftelt ieder te vreden; want als hij in zijn' prefidialen ftoel zit, dat eigentlijk, als zijnde hij een vijand van alle uiterlijke pracht, flegts een leege pot is, en  b L O N D O N. en van daar zijn uitfpraaken doet, is ieder te vrcden en moet te vreden zijn; want wat toch zullen de klaagers daar tegen inbrengen, zij haaien Hechts de fchouders op en mompelen tegen elkander; ja! mannen, Wat zullen we doen, de Dood is in de pot! Welligt is daar dit fpreekwoord, dat wij van de oosterlingen overgenomen hebben, oirfprongelijk van ontleend. Maar kom aan, dit discours is zo zeer geen kroegenpraatjen en wij zijn hier evenwel al niet veel beter gehuist, laaten wij dan liever den tijd tot men ons wat te eeten brengt, pasfecren met wat te praaten over de ftad London, waar heen we.toch morgen, zo vroeg als mooglijk is, vertrekken zullen, want dat Harwich' is een naar ding. Als we 'er dan komen zijn we 'er nog al wat beter t'huis, en vallen zo niet als een vreemde eend in de bijt; ook is dat, zo ik het wel heb, het voornaamfte oogmerk van onze reis, immers wij reizen als lief hebbers van weetenfehappen en kunsten, om overal kundigheeden en zeldzaamhceden op te fpeuren; wel nu dan dienen we ook maar niet zo bot toe te loopen als een os voor de bijl. Wel hoort dan! LON*  L O N D O N, * 20U me da ,o wel zeggen, ,t is goed te zien dat we oud worden' 7^ u. en- Zo dit al zo is dan 2aidieheele iooRie„ van boom*ammen c„ van aarde f ^de hntjen, ,^ hebben , even gelijk * eerlie flad die de eeiCfe emigrant vader Cain Z bouwd heeft, en wie-veet wat yQ,r ^ ^ **. ^ t0Gn * huis «eldt. Maar als wij cemge eeuwen laater in de'tijdboeken zoeken ff het 'er zo wat na te gelijke^J *» vinden we ook al aanftonds cenig licht in ^ geboorte van de Had, war, ^ ^ -eet men, en da, hebben wij ook al, toen we *og u, die lastige Paketboot mekaar wat zaten te verveelen, verhaald, ftak naar Bnt tanniën over, om daar zo wat te roefemoefcn en voor bullebak te fp celen; toen hij daar nu «Ijfte affaires verricht hadt, trok hij weêr af *"* ',Cedt eerst> «"den mond van de Rivier fe Theems, een groote ftcrkte, Puré*,TürrU$, of  L O N D O N; 15 of Toren bouwen, die wij 'er ! ook nog bij alle welzijn in gezondheid hoopen aan te treffen, want hij is tot nog toe, dat ik weet, niet voor afbraak verkogt, en die nog den naam van Towr draagt, daar liet hij eeuig krijgsvolk in logeeren, en daar kwamen toen eenige Britten rondom woonen; want bij het volk is de neering, en de Romeinen waren zulke raare fnaaken, en wisten zo veel aan die oude britfche ftoethaspels te vertellen, dat ze, enkel uit nieuwsgierigheid, gaarne met hen verkeerden, en toen het toch niet anders zijn kon, alle maats goede maats met hen werden; ook kwam 'er nog bij dat dit guarnifoen in zo een vreemd land aan alles gebrek hebbende, ook hun best deedt om de inwooners met allerlei romeinfche raritcitjens en aartighcidjens, waar naar zc met neus en ooren ftonden te gaapen, bij hen lokten, om, zo doende, van hen allerlei inlandfche producten te verkrijgen , en dezelven dan, zo als dat dan gaat, tegen prullen en leuren in te ruilen, en voords naar Rome te zenden. Wij Hollanders wecten immers ook genoeg hoe men met half wilde menfehen converfeert. — Nu dat  i6 L O N D O N. dat gedrag en die fchagcherpartijtjens lokten da Britten naar dat Kasteel, bij heele hoopen toe; zij bouwden 'er hunne Hutten rondom, en die verzameling van hutten werdt toen naaderhand een ftad. Zodanig is meest al de eerfte oirfprong der fteeden. Een fterkte door een of anderen wind- maaker en rufiezoekcr gedicht , was meestal de kern waar de fteeden om heen gebouwd werden; daarom is gemeenlijk ook in die fteden waar men een Kasteel aantreft, den ouderdom derzelven van redenlijk nabij te bepaalen, als men Hechts den tijd der {lichting van hetzelve f weet; zo is het, bij voorbeeld, met onze eigen ftad, zelve gelegen. Was 'er nooit een Gysbrecht van Aemftel geweest, die hier op het •Water ergens een (lot gebouwd hadde, dan zou Amfterdam mogelijk nu nog gebouwd moeten worden, en daar zou dan wel uit hoofde van de fchaarschheid der tijden, voor alsnog, mede worden gefupercedeerd. Welhaast nam de zodanig eerst geplantte ftad heur' oirfprong, en om dat die Toren of Sterkte aan de Rivier de Theems gebouwd was, gaf deze ligging een fchoo-  L O N D O N. i? fchoone gelegenheid om 'er, al zo zachtjens aan, eerst met de Romeinen en verders met andere natiën, die ook reis kwamen kijken of 'er wat te fchagcheren viel, zo wat negotie te doen; zie dat is toch het waare, en daar door zijn , van ouds , de kleine gehuchtjens tot vlekjens, de vlekjens tot fteedjens, en die weder eindelijk tot magtige fteeden aangegroeid; 't geeft dus groote fpeculatie voor veruitziende Projecten-vormers of voor Intriguanten , wier intrigues fpaak loopen, öm aan den mond van eens of andere Rivier, die nog niet bewoond is , een hutjen drie vier van planken en zooden op te flaan en daar dan met zijn Huisgezin te gaan woonen, en zig daar voor eerst' zö wat met visfchen en jaagen bezig te houden; dan moet men maar aan 't ftrand of op een duin, aan een paal, een bordjen uitfteeken en met groote Letters, in veel taaien, 'er op fchilderen: allerkïè visck en wild te koop, half te geef! Zie dat laatfte woord moet het hem eigentlijk doen, dan zullen de voorbij zeilende fcheepen weldra hunne bootjens daar aan land zenden, en zie daar hebben we. dan aanftonds een begin van B com*  IS E O N D O N. commercie, want dan kan men zeggen: Kom aan vrienden! Kijkt, geld willen we niet eens hebben, want dat weeten we wel heb jij lui zeelui toch ook niet, maar heb je niet zo een of andere prulletjens, die je toch maar over de hand liggen, wel, laaten we dan reis zien of we. je daar ook van ontlasten kunnen ï Nu dan komt 'er zd het een of ander voor den dag; neen! daar kunnen we het dan nog niet voor doen; zie eens die kostelijke vogels, hoe blank en hoe malsch zijn ze! Heb je van je leven zulk fchoon wild gezien? zie eens wat heerlijke visch, als men deze met zuure faus, en die als watervisch, eet, o dan moet men bekennen nooit lekkerer te gast geweest te zijn; —* bij alle negotie moet toch wat- gefnoefd en gepogt worden. Dat wist Salomon ook al, bij ondervinding, want dat is al mee een van de eerfte Kooplieden geweest. — Ja wel, de matroofen, die ook al reis naar een versch kostjen verlangen, bieden dan al weêr wat meer, honger is toch een fcnerp zwaard, en 'er zijn van ouds voorbeelden voorhanden dat fommige lieden, niemand genoemd, niemand geblameerd, » wel  L O N D O N. 19 Wel eens al hun geluk en welvaart voor een potjen warmoes verkogt hebbeh, gelijk 'er óok altijd zulke menschlievende menfehen, en tevens mercantiele geniën, gevonden zijn, die gaarne hunn' evenmensch , met zo een beuzeling,voor dien prijs naamlijk, Wel wilden gerijven. — Dan heeft men eindelijk een heele hoop van allerlei rariteiten van andere landen bij malkander befchaard; maar wat dan daar meê aangevangen? Wel, dat zal ik u zeggen; dan. noodigt men de menfehen die wat meer landwaards in Woonen om reis te komen kijken, wat al moois dat men daar bij malkander heeft; één nieuwsgierige heeft men flegts noodig en daar meê is men klaar; want dat gaat dan voort als een loopend vuur; alles wordt dan bekeeken en beneufeld, en men hemelt alles dan hoog op, dan is 't eindelijk: nu, wat heb jij tui al zo voor goed? kom! willen we ruilen, heb je dit? heb je dat ? Ja wel, klaar is de zaak. Om kort te gaan als 'er dan weêr fchepen voorbij komen heeft men al weêr wat meer dan vleesch of visch aan te prefenteeren. Eindelijk komt 'er ook al meer volk, die dat ruilen en kivanfelen B 2 heel  L O N D O N. heel aartig vinden, 'er bij woonen; inzonderheid als men daar dan zo wat gebouwd heeft, dat na een kasteel of flerkte gelijkt; men heeft zo een foort van een ding hoognoodig, inzonderheid als de affaire wat begint op te neemen; wijl 'er anders wel eens kaapers op de kust zouden kunnen komen om een plunderpartijtjere te houden; goed maakt zorg. Als alles dan „ zo als 't niet misfen kan, wel opneemt, wel nu dan trekt men een muurtjen rondom die Huisjens, en, ziet daar l dan al een fladjen dat ook al meê doen kan, dat geeft men dan een' naam en daar meê zijn we klaar; zo omme en bij is doorgaands het beginfel van allerlei, nu zo groote fteeden, geweest. Ze zijn meest alle van een laage kom af, gelijk men zegt, en meestal gelijk aan die foorten hunner inwoojiers, die eerst de Koeijen agter naa pleegen te loopen, en eindelijk, naa een langduurige flaavernij, waar in hun geest ontborfteld en voords redenlijk fcherp, ja zelfs op hun manier, wel ais een vlijm gefleepen wordt, zelfs op hun beurt in Koeijen, (naamlijk jn flimme Koeijen) veranderen, die zig weder door anderen, (zelfs door  L O N D O N. fti door Geleerden en Kunftenaars, wel te Weeten om hun melk) achter naa laaten loopen; want 'er is en blijft toch aan dat foort van wezens , zo lang ze leeven, anders niet veel aan, en die hen, na hun Koeijen begrip, wat al te veel wil meiken, loopt zelfs ligtelijk gevaar om een goede knaauw met hunne hoornen te ontfangen , al was het ook de beroemdfte Geleerde , Philofooph of Kunftenaar, want een eigentlijk jesthetisch en enthufiastisch gevoel en verrukking voor kunst of fmaak, valt toch zo ligt niet in Koeijen. Nu dat al weder ovcrgeflagen, al de magtige koopfleeden zijn dan, zo als gezegd is, aan Rivieren gebouwd, gelijk daar is Rome aan den Tijber, Parijs aan de Seine, Hamburg aan de Elve, en zo al voords, en zo ook London aan de Theems. — En die ftad is zo geweldig in grootte toegenomen dat men 'er nu al ïoo,ooo Huizen en 900,000 Zielen in aantreft; nu wil ik juist in een ziel twee drie, min of meer, niet achterhaald zijn; want dat goed is zo fijn en zo vlug dat ze je door de vingers flippen eer men 't weet. Ja al die 900,000 Engelfche Zielen haaien famen geen B 3 6rein  Ü L O N D O N. grein op een goudfchaaltjen, en kunnen allen te famen wel op de punt van een gewoone naainaald dansfen, het zijn waarfchijnlijk alle Toverhekfen; en als ze weleer te Oudewater op de Hexen fchaal beproefd geweest waren, zouden ze ons nu niet meer zo travailleeren. Trouwens dat hebben ze met die der overige natiën gemeen; zelfs is 'er een volk dat met nog vlugger en ligtcr zielen begaafd is, maar daar tegen zijn 'er ook weder volken die, zo als men zegt, logge zielen in hun lighaam omvoeren, evenwel die logheid is meer een vis inert ia:, of kragt van traagheid , dan wel een eigentlijk pondus, of gewigt, zo dat men die aan den evenaar niet zichtbaar gewaar worden kan; enkele zielen zijn 'er ook in de meeste befchaafde Landen, die waarlijk een zeker te bepaalen gewigt hebben, en waar mede men de andere , even als een flaaper gewigt, toetfen en weegen kan; deze heet men dan folide zielen. Bij voorbeeld, in Engeland, de ziel van newton, daar weegt mende nieuwere Philofophifche zielen tegen; de ziel van pope , waar tegen men de Dichters en Moralisten weegt. Met  L O N D O N. *s Met een duizend van dat nieuwervvetsch goed heeft men echter moeite om evenwigt te krijgen, dan moeten 'er nog wel eenige Latijnfche Disfertatiën, Hoogduitfche en Franfche - Operaas en grootpapieren Comedies bij, en dan weegt men nog maar oppervlakkig, half zuiver en half valsch, met een loodjen van" Nationaalen Hoogmoed boven aan de groote fchaal, en een' arm, die wat volle lang is; althands, om eindelijk van die zielen weegerij af te komen, wij begrijpen onder dit groot getal dat London van dezelven bevat alleen menfehen zielen, dat verftaat zig van zeiven; wijl de waereld nog zo Philofoophisch verlicht niet is, Om allerlei zielen onder ééne clasfis te rangfehikken; wilde men 'er alleen het getal van Paarden- en Honden zielen bijvoegen, o! dan zou men eindelijk tot een Logarithmifche uitdrukking zijn toevlugt moeten neeriien, want 'er zijn in London veele en wel van de edelfle en right Honnourablc zielen, die alleen zo een honderd of anderhalf honden- én paarden zielen onder hun gevolg hebben. Öat nu nog het mooist van London is, en B"4 waar  «4 LONDON. waar in we denk ik veel vermaak vinden zul» lén om het bekijken, (althands als we niet in zo een knorrige bui zijn als daar even) dat is dat 'er nog twee heele fteeden, wat ben je me groot, aan vast zitten, die men op den koop toe krijgt en die Appendix Steeden heeten, Westwunfler en Southwark en pleegen wel degelijk een Magiftraat op haar zeiven en ook heur eigen wetten en rechten te hebben, en zonden ook,op heur manier, Gedeputeerden in het Parlament; eigentlijk zijn die drie fteeden, zo veel als in mekander gegroeid; want ze hebben eerst verre van elkander, elk eenigzins landwaards, aan de beide verfchillende oevers van de Rivier gelegen, doch ze werden beiden zo groot dat de inwooners eindelijk flegts een' brug over de Theems te leggen hadden, om gemakkelijk bij elkander te komen, dat vondt men toen ook heel commoot, maar evenwel, kijk, wel goede vrienden, maar mekander uit den zak te blyven, Vóórbeding.maakt naaderhand geen krakeel, elk moet meester in zijn huis blijven; althands zo daar omtrent, met wat meer wisjewasjes en ^wier van woorden, waarvan de zin hier efen« wel  £6 LONDON. en dan luiden ze wel zo deftig niet, inzonderheid als die lieden wat gemeen van alloi zijn, en men wat tegen hen kibbelen en afdingen wil, want dan lijden deze pragtige woorden ook deze vertolking, wie, wéér en wind! heeft je geleerd zo dit en dats mal te denken? Ja, zo een verfchillend voorkomen kunnen de woorden aanneemen, alfchoon de zin het zelfde is; de kleêren maaken hier eigenlijk ook al de man! Maar ziet daar! wat zeg je nu van onzen Hospes ? is hij nu nog een bok ? daar komt de goede dikke ziel al met een Pudding aanfjouwen; ze ziet 'er juist niet heel zindelijk uit, maar ge moet denken, we zijn ook niet meer in Holland; evenwel om je de waarheid te zeggen, 't is eigenlijk zo zeer geen deugd in ons dat we zo proper zijn, maar wel een degelijk vercischte van ons climaat en moerasfige gronden , die, willen we nie't van Scorbut en allerlei bedervende ziekten vergaan , ons wel dwingen zindelijk te weezen. Maar Vrienden! heb je wel op zijn oogen gelet, ik heb hem daar, terwijl hij de Pudding opzette, reis, zo even, van ter zij, met aandacht aangezien. Me dunkt in  LONDON. a? in die oogen lagen al vrij wat verborgene eigenfchappen van 'smans ziel opgcüotcn. De man fcheen mij toe vijand en vriend en geen van beiden te zijn, 'er was iets nijdigs met een gemaakte vriendelijkheid en onverfchilligheid in zijne oogen. 't Schijnt toch dat de ziel, zelfs tegen wil en dank, en als ter fluip, reis uit het lighaam kijken wil, en dat daarom de oogen als vengfters of fpiegaten in het hoofd geplaatst zijn. Let daarom, vrienden! wel op de oogen, gij ziet 'er de ziel zelve in, juist zo die is! o! Die oogen, die oogen van de menfehen maaken altemet zulke koddige pantomines; als men neen ! zegt, zeggen zij dikwijls en inzonderheid bij de ongehuwde meisjens, ja! Als men zijne eerlijkheid met overtuigende reden bezig is te betogen , roepen ze dikwijls: pas op je zakken! Als men deugd en zeden openbaar predikt, fchreeuwen ze wel eens overluid: doe na mijn woorden en niet na mijn' wandel. Kijk die drommelfche oogen leggen altijd met onzen uiterlijken fchijn overhoop, en fpeelen altijd breekfpel, zij verraaden verdriet, te midden van de vreugd, en dikwijls blijdfehap, als men  23 LONDON. men zig in rouwgewaad moet kleeden; ze roepen heel dikwijls, terwijl men op) zijn fchatten pogt, ik ben zo glad als een aal, en, terwijl men over de flegte tijden klaagt: O V is voor «ij nog niet met al, ik kan 'er nog wel tegen. Summa fummarum, ze fprccken altijd de waarheid, en de mond liegt doorgaandsch; 't was dus best dat men, bij een gewigtige conferentie, of befogne, tete h tete, liefst ftilzwcege en elkander flegts in de oogen keeke, dan wel praate, dan zou men veel beter in elkanders ziel doordringen; dan zou men veel beter kunnen gisfen hoe men eigentlijk met elkander om moet gaan, want de leugenachtige mond brengt ons altijd in de war, en als men daar op Iet is men 'er altijd, met uw lieder verlof, meê gedupeerd; want als de mond fomtijds zegt: wel vriend, ge doet me waarlijk plaijier, dat ge me een vifite komt geeven, roepen de oogen dikwijls: kaerel, it wou dat je al weg waart; als de mond zegt: ik ben ten allen tijde tot uw' dienst! roepen de oogen: ik meen geen'' vinger voor u uit te fteeken. Als de mond fomtijds fchreeuwt Burgers! Burgers ! ziet wel toe, laat u niet verdrukken, weest  LONDON, ^ weest cordaat, cordaat! Vrijheid of de dood 5 roepen de oogen: ik wou een ampt, een officie 3 een'' post hebben; pluk mijn! pluk mijn! Maar, a propos, dat woordjen cordaat, daar heb ik al lang reis over willen fpreeken, en 't is me altijd door 't hoofd gegaan, daar we nu evenwel zo zoet hier famen bij de warmt» des koolenhaarts en de vleeschpotten van Egypten zitten; moet ik 'er nu eens van ophaalen» Wat dunken de vrienden toch wel dat dit woord in onze Hollandfche taal betekenen zoude; immers ge ziet wel het is gelijk de Duivenmelkers zeggen, een vreempjen. Zij, die dus als dol en disperaat tegen het gebruiken vaa bastaart-woorden raazen, zouden dus wel eens kunnen vorderen , dat men het in zijne gefchriften, aanfpraaken enz. aan den Volke gerichty ook in het Hollandsen bezigde. Wel kom aan, laat ons eens zien, zou daar kans tce zijn, laaten we eens deszelfs etymologie of oirfprong naargaan. Het woord cor weet ieder, die flegts eene Latijnfche Rudimenta bezit, dat hart, het hart van eenig dier beteekent; wel nu, dat fchijnt dus  3° LONDON. das het wortelwoord waaruit dit toevoeglijk naamwoord , door middel der bijvoeging van den uitlandfchen lettergreep daat, fchijnt famengefteld te zijn; als wij nu ons woord hart mede tot een toevoeglijk naamwoord maaken, door 'er den Hollandfchen eindlettergreep tig bij te voegen , krijgen wij daar door het toevoeglijk naamwoord hartig. Komt aan! dat zal dan ook de waare vertaaling zijn. — Neen, Vrienden niet te haastig, ik zal u , uit de analogie onzer taal fragten te bewijzen dat dit onmogelijk is, en dat de woorden-chemie ons hier van het fpeur leidt, 't Hollaudsch woord hartig kan in twee zinnen gebezigd worden: Hartig naamlijk, voor uit het hart voortkomende, en 1 Hartig voor hartfterkcnd, hartverkwikkend, in tegenftelling van laf en flaauw. In het eerde geval naamlijk uit het hart voortkomende, fluit het, in alle geval, niet op de meening van het woord cordaat , want immers int het harte komen voort allerleie flegte uitdrukkingen, laster, oproerige woorden, valfche betichtingen enz. Wie toch zoude zulk eene  LONDON. 3j eene taai, eene cordaate taal durven, of*kunnen, noemen? Het woord cordaat kan ook niet hartverfterkend in tegenoverftelling van laf, flaauw, flap, beduiden. Immers dan zoude men ook kunnen zeggen een cordaat eindjen worst, die visch is niet eordaat genoeg gekookt, dat immers in het geheel niet wel verfraaii zou kunnen worden. Hoe maaken we het dan toch met dit raare woord? Wel hoort, ik geloof dat we 'er deze verklaaring aan kunnen geeven. 'Er zijn , in fommige taaien, zekere woorden , die in het geheel geene betekenis hebben, en" flegts om den weiklank tusfehen de overige woorden in geplaatst worden; zeer waarfchijnelijk zal het woord cordaat van deze foort zijn. Deze woordjens worden in de Griekfche taaie door de Latijnfche Grammatica articul6 L O N D O N. moeten toch nog zo heel kwaad niet geweest zijn, dewijl je ze zo wel onthouden hebt; en ik ben 'er blijd om, want je zult zo veel te beter imaak vinden in die ik u nu zal verhaalen. Daar was dan , vervolgde hij, een Koning en ee;ï Koningin, die in-hun Koningrijk woonden, dat begrijp je wel ? Al wat mannelijk in dat Koningrijk was, kwam den Koning toe, en al wat vrouwelijk was, (dat ook in reden beftondt) behoorde de Koningin. En die Koning en deze Koningin hadden een kamer, al zo groot als de ftal daar mijn Heer Don Quichot, in ons dorp , Ronsinant, zijn paard, huisvest. Deze kamer was zo vol witte en geele realen dat ze tot aan den zolder kwamen. De eene dag liep naa den ander om; de Koning zei tegen de Koningin : Koninginne , mijn hartjen! je ziet hoe veel geld dat wij hebben; wij moesten dat voordeel laaten doen, om nieuwe Koningrijken te koopen. De Koningin antwoorde : Koning, mijn liefde! mij dunkt dat het niet kwaad zou zijn dat wij 'er Schaapcn voor kogten. Neen Koningin, zei de Koning, laat ons liever Osfen koopen. Neen, Koning, zei de Koningin, wij  LONDON. 97 wij zullen meer voordeel doen, met Vcrkens op de markt van Tobofo te handelen. De Koning bewilligde'er niet in, en zeide, uit hoofdigheid, altijd neen,als zijn vrouw j den verteller voor den Duivel wenschte. Geduurende die Ganfen Historie heb ik nu tijd gehad om weder in het Logement terug te keeren, en mijn discours, met mijn reisgenootcn, aldus te vervolgen: Daar hebben we al weêr vrij zo wat getjfcö, vrij wat gebouwen in en uit gevlogen over welker inrigting en gebruik men al vrij zo wat zou kunnen Philofopheeren, edoch de koude en de honger belet mij om 'er als nog iets van te zeggen; laaten we ons liever eerst wat warmen en onder den maaltijd ons discours weêr opvatten; ha, onze goede hospes heeft juist op zijn' tijd gepast, zie daar is de tafel al in volle Gloria gereed; de lampen opgeftooken en ieder is druk aan 't opbrengen, welaan vrienden zet u. — (Men verbeelde zig nu een gewoel dat niet wel mogelijk is met èéneflem uittedrukken; men behoorde de aloude gaave van de Engastrhnutha, of anders het Buik fpreeken te bezitten, om hier in te flaagen; alleen de verbeelding moet dit gebrek bij u eenigzins vervullen, laat uw inwendig gehoor dan vervuld worden met deZ£ dkmder kmh_ fen*  LONDON. im fende en te gelijk gehoord wordende klanken. Mijn Heer neem uw plaats bij het vuur! —Ik vraag u wel excuus , mijn Heer, ik zit hier zeer wel.— Brood Jongetjen!— Zal je ook van dit comfoir gediend zijn, om de borden te warmen; als je gedaan hebt, Mijn Heer, ik hebbe geen haast, dit alles gaat onder een basio continuo van rammelende Tafelborden, comfoiren, en geduurig gepook in de kooien haart; in het midden van dit heidensch geweld, en terwijl elk op zijn best fchreeuwt, dat hij 'er half heesch van wordt, grijpt 'er een naar de tafelfchel en fchelt of 'er brand is; dit verwekt een oogenblik ftilte, en een der gasten zegt, met een bczaadigde ftem, in deze eerfte paufe, Vrienden', willen we niet een goed woord fpreeken ? — Op deze Rhetorifche Apostrophe , die evenwel, in dit geval, een beauté malplacé genoemd kan worden, is alles ten eerden dood ftil, en elk kijkt wel aandagtig voor zig, tot ze, naa een korte poos , eerst een voor een , en daarop alle te gelijk, de hoofden weder opbeuren , en dan begint het gekaakel op nieuw, even of 'er een ftormwind van verre opfteekt, G 3 de  SU LONDON. de fchel wordt weêr geroerd, en men fchreeuwt, ergens uit een' hoek, komt vrienden een doctor Snelletjen! — dit bevel wordt gevolgd door het klinken, rammelen van vlesfen en kelken; ieder roept, op zijn best, zijn' buurman toe : eet fmaakelijk, eet lekker enz.; daarop weder een nieuw gerammel met asfietten, lepels, vorken enz. en de rust wordt niet weder herfteld, voer dat elk van eenige fpijs voorzien is, maar dan wordt het ook weder ffil en dat oogenblik zal ik waarneemen , om mijn discours te vervolgen : ) Ik vind, in al onze gebruiken, zoiets dat zijn* eerften oirfprong in de verwijderdfte aloudheid heeft ; bij voorbeeld dit zo genoemde Doctor Snelletjen, wat is dat anders dan de Drinkfchaal • die de ouden, alvoorens ze den maaltijd aanvingen, als eene Godsdienftige plegtigheid voor de Godinne Hygieia of de gezondheid , plengden , en die zekere gewezen Doctor Snel, in navolging der ouden, weder onder ons ingevoerd heeft; het plengen van den wijn bij den maaltijd, pleeg van ouds, aleer men elkander gezondheid toe dronk, in gebruik te zijn , en, naa den maaltijd, irorte men  L O N D O N. 103 men weder den wijn in de fchaalen, ter eeren van een of ander begunftigde Godheid, gelijk bij Horatius, die een groot liefhebber van drinken was , zeer dikwijls en bij Virgilius in de befchrijving van den maaltijd van Dido en elders ook al hier en daar voorkomt ; van dit aloude Ileidenfche gebruik is ons het gezondheid drinken door geheel Europa naagebleeven, 't welk in de oude Duitfche taal minne genoemd werdt, als in Zweeden : Olaus minne , Kanutus minne , Eriks minne, en hier te lande in aloude tijden de leeker van Nivelie of St. Geerten minne, welke de edelen onderling pleegen te drinken , en die ter eere van zekere geestelijke maagd eene dochter van Pepin , die de Stad Geertruidenberg gefticht hadt, gedronken werdt; waar van wij een aanhaaling vinden bij onzen eerften Hollandfchen Dichter Melis Stoke , daar hij ons in lang geen mooi ftukjen van onzen Patroon van Amfterdam , Heer Gijsbrecht van Aemftel vertelt, welk gevalletjen ik u nog eerst, eer ik eet zal verhaal en. Naamelijk Graaf Floris de V. was vreesfelijk in den haat bij fommigen zijner Edelen geraakt, G 4 't zij  i°4 LONDON. 't zij omdat hij fommige peifoonen van laagen ftand wat te zeer begunftigde , of omdat de Edelen hem zijn magt benijden; dit Iaat ik daar, immers 'er zijn altijd lieden geweest die de grooten alleen daarom vervolgen en haaten, omdat ze hen benijden en zelve gaarne zo groot zouden willen zijn. De goede ful van een Graaf deedt ondertusfchen alle weer om de Edelen , zo als men , Zegt' weör §oed te maaken, inzonderheid onze Gijsbrecht van Aemftel , Herman van Woerden en Geeraart van Velfen , waar van hij nog al veel hieldt, en die doen en laaten, zo als men zegt, bij hem waren; daartoe hadt hij hen te Utrecht op een verzoenmaal allen bij elkander doen komen , en daar hadt men lekker gegeetcn en gedronken; maar die Hechte verraaclers hadden , in dien nachtzelvcn,het verraad tegen hem beklonken ; men zoude hem naamlijk een vogeljacht partij 'S morgens vroeg voorflaan , en als men dan in het Naarder bosch was zou men zich van zijn perfoon meester maaken , hem naar Muiden en , van daar, naar Engeland vervoeren , om hem zijnen vijand den Koning van Engeland  LONDON. 105 land in handen te leveren. Nu de Graaf tot laat in den nacht met de Edelen gebanketteerd hebbende , fliep zeer vast , toen onze Heer Gijsbrecht , die zeekerlijk met de zijnen dien nacht flapeloos doorgebragt hadt om het verraad wel degelijk te befteeken, bij hem voor het bed kwam, welke Scène Melis Stoke dus verhaalt: ïfoett ftlcc gtoote jammeilicDe/ Wie De ïjecc nan SlemfM Dccbe / <0p Den namtficften öagïj ; ginc Daat Die dSraoe ïacfj; €nbe toehte ut fine fiane/ ^at en Dorste Doen geen finape; <£n feibe glji fïaept aï te ïanc/ SBIfo Dat Die <©raue ontfptanc/ €nDe fpeac: toie \$ Dacc 4 in bent fptaeïi Iju pracn bi: ïft Öeb te langlje gcfïapen Eo'pt mi enicö ban mine knapen; fait Doen/ fpeac «i Doe/ «gnDe 3ciDc Den lüatnerïuigljen toe: <Öact t'utoen hete/ en fegt ïjem Dat rJDe noten ut Dec (laD/ 3taatcn conien als? tofïfe/ G 5 35ie  ïo6 LONDON. Wie el ift u fmte <8eecDen mime/ Boven de deur zagen wij een' zonnewijzer, en daar boven flondt, met groote letteren: Venio ut Fur; dat is: ik kom als een dief. Evenwel, fans comparaifon, dat ziet juist niet op de reizigers, die dit gebouw komen bezichtigen, want dat zou een civiliteit zijn die de Politie aan alle Europifche Natiën zoude doen, en dat doet de Engelfche Politie niet; als 'er Natiën te plaifieren vallen, is zulks de post van het Ministerie, elk in zijn zaak, dan gaat alles in de beste orde. Anderen willen dat deze regel op de Engelfche krijgsmagt, zo ter zee als te land, zoude flaan, wijl het bij dezelve costumier is, van overal waar ze genaakt (zo ongenoodigd) als een dief te komen: doch met reden brengt men tegen dezen regel, in , dat deze fpreuk dan beter voor het Arfenaal dan wel H 3 voor  nS L O N D O N. voor het Gevangenhuis zoude pasfen. Wij zullen dus liever zeggen dat dit motto: ik kom als een dief, flegts op de commenfaalen van dit gebouw past, om dat de lieden welken hier geplaatst worden, wel zo wat in dien fmaak vallen. Voer de poort ftaan vier vrouwenbeelden, waar van een den hoed van Vrijheid op heeft, naaiuelijk van Engelfche Vrijheid, men lette wel dat elk Land eene Vrijheid op zich zelve bezit; hoe die nu bij een Gevangenis te pas komt, laat ik de Engelfche Allegoristen vcrklaarcn. — Dit Ne:rgate is eigentlijk, gelijk al de gebouwen der ftad, welken den naam van Gaie draagen, een Poort, doch deze Poorten liggen thands midden in de oude ftad; eigentlijk kan men zeggen dat London uit zijn poorten gegroeid is, want het grootfle gedeelte der ftad ligt buiten dezclven. Verder zagen wij het Collegium Medicorum , doch vonden 'er niet veel bijzonders in, als een' boogen toren, van waar men de ftad over konde zien; en daar het nu nog al een heldere dag was, ging dat hier beter dan op het Monument. Toen we van hier gingen gaf men ons een lijst van de naamen der Doctoren  LONDON. u5 ren en dat koste ons een fooitjen. —Ja, als ik aan al die fooitjens denk, die we zo hier en daar al hebben moeten geeven , dan beef ik voor het opmaakcn van onze verteering. Nu moet ik toch zeggen dat de fooitjens, die wij gegceven hebben, hun intrest aan het geen wij 'er voor zagen, ons wel dubbel opgebragt hebben , maar 'er zijn zo onnoemlijk veel fooitjens in de maatfchappijëlijke verkeering in gebruik, dat men indedaad al een goed jaarlijksch extra inkomen, buiten zijn bcftaan, moet hebben, om, wil men zijn fatfoen houden, alleen aan fooitjens te kunnen debourfeeren. Daarom, dunkt mij, kennen die ijverige Vaderlanders, die niet kunnen dulden dat een fatfoenlijk man twee lucrative ampten, posten of bedieningen te gelijk waarneeme, de hedendaagfche fatfoenlijke levenswijze niet al te wel. Immers het vetfte ampt van een' man van fatfoen , die in de groote waereld moet verkeeren, heeft hij volftrekt noodig om zijn' huishouden te maintineeren en zijn' ftaat te voeren, en daar fchiet dan, in dezen tijd, niet veel van overig, want, groot is het Hof, maar veel moet H 4 'er  iso LONDON. 'er of; hij heeft dus zijne mindere posten dubbel noodig voor de fooitjens, die zijnen goeden naam en reputatie moeten bewaarcn. Immers waar hij flegts zijn voeten zet, waar hij Toupeert, waar hij dineert, moeten de dienstboden een fooi hebben; 't welk men thands zeer taalkundig , om geen onduitsch woord te bezigen, verval noemt, zeer waarfchijnlijk om dat het veel lieden, die boven hun vermoogen geeven, zelve in verval brengt. — 't Is wel de moeite waardig dat ik hier iets ter herinnering van den alouaen oirfprong van het fooitjens geeven aantekene, dat zal onze Vrienden te Amfterdam, waar nog al menig een fooitjen gegeeven wordt, denk ik, niet onaangenaam zijn. Fooi komt dan eigentlijk van het oude Franfche woord voye 't welk van het Latijnfche via, betekenende een' weg afdamt. Men pleeg, in oude tijden, als men op reis ging een' maaltijd aan zijne vrienden te geeven, welken men de fooi of het fooimaal noemde, van daar geeven de naaimeisjens als ze, volleerd zijnde, haaren naaiwinkel verlaaten, nog de fooi, en ook van daar is het onereufe gebruik, door verloop van tijden,  LONDON. I2I bij ons ingefloopen, om als men flegts bij een' vriend, wel onthaald is, of ergens waar men iets zeldzaams bezichtigd heeft, bij het heenof weggaan, een fooi te geeven. ' De St. Pauwels Kerk, waar wij vervolgends aanreeden, is in de daad bezienswaardig; en de eenige op den gehcclen aardbodem die dien naam draagt; even als die van St. P/eter te Rome, met welke zij om den prijs dingt. Zij werdt, volgens bericht der Historïefchrijvers Ao. Christi 510 door den Saxifchen Koning Sebcrtus gebouwd, en wel op dezelfde plaats waar eertijds een' Tempel van Diana gedaan hadt, gelijk bij het graaven der fundamenten bleek, want 'er kwamen niet anders als Schaapenkoppen , Osfenhoorns, Pooten, Huiden en Murgpijpcn voor den dag, even als of 'er weleer een vleeschhal gedaan hadde. Driemaal is deze groote Kerk afgebrand, en onder anderen ook in den grooten brand van 1666, doch daarna weder pragtig opgebouwd. Zij is ongemeen groot, 190 voet lang, 130 voet breed, en 120 voet hoog, tot aan het gewelf; ook wordt de helft flegts voor den dienst gebruikt. Jammer is het H 5 dat  iaa LONDON. dat ze rondom zo met huizen betimmerd is, dat men 'er nergens een goed gezicht op heeft; daar aan is deze kerk gelijk aan die waarlijk groote genieën onder de menfehen , welken onder een' berg van beuzelagtige bezigheeden begraven liggen; zo dat hun geest, even als een kaars onder een koornmaat, verfmoord blijft, en zig niet openbaart dan bij een' bijzonderen omgang. — Men heeft een millioen pond fterling tot het bouwen dezer Kerk hefteed; elke pond fterling tegen omtrent elf guldens Hollandsch gerekend; dus meer dan 10 millioenen Hollandsch. Het Laboratorium der Apothecars reeden we maar-ftilletjes voorbij, uit vreeze dat alleen het gezicht van zo veele chymicalia, poijens en pocdertjens onze inbeelding te fterk zoude aandoen. Wij reeden dus een weinig voort en flapten uit in het Latijnfche Koffijhuis; de zonderlinge naam, deedt ons de Koetfiers beveelcn aldaar Uil te houden. Wij traden 'er in, en vonden 'er een groot gezelfchap van lieden die, in de grootfte ftilte en ernst met geleerde gefprekken, en  LONDON. 123 en het leezen van allerlei geleerde journaalen en werken van finaak, zo in de oude als nieuwe literatuur bezig waren. Wij eischten hier een morgendrankjen, en hadden geen ooren genoeg om naar de wezenlijk merkwaardige en nuttige gefprekken te luisteren; nevens ons zaten eenige perfoonen met een plan van oud Rome voor zig, ( dat door het behandelen evenwel vrij gefcheurd en morfig 'er uit zag) over de Baden van Titus te discoureeren, en welke antieken die Keizer al zo uit Griekenland hadt doen komen; aan een andere tafel was men bezig met een duistere plaats uit Polybius te verklaaren. Hier hadt men een' nieuw uitgekomen aucteur onderhanden; ginder weder berekende een Mathematicus op een Leij, de Conjunctie van twee Planeeten, die juist dien nacht ftondt voorte* vallen; elders hoorde men een ode van Horatius en weder aan een' anderen hoek een plaats uit Homerus declameercn; althands we zaten of we voor 't hoofd geflagen waren. Is dat een Coffijhuis ? dagt ik! dat gelijkt nu reis niet met al naar onze Koffijhuizen, althands niet naar die waar men den kostelijken tijd doorbrengt met 1 ijvoi-  124 L O N D O N. ijvoiren balletjens in een zakjen te flooten. Ik heb eens, bij ons te lande, diergelijk een tijdverdrijf bijgewoond en kan niet nólaaten om 'er hier tot een Contrast een kleene fchets van te geeven. Men verbeelde zig dan eene ruime kamer van welke de helft door een gordijn afgefcheiden is, bij het eerfte opkomen in dezelve ziet men een gewoon Koffijhuis gezelfchap, zig met leegzitten, leegloopen of dammen verveelende; dit is flegts zo veel als het Voorhof der Heidenen in den Tempel van Jerufalem; maar dan ziet men een Gordijn , even als in de Chineefche fchimmen of in de Vierkroonen, en als men daar agter komt, vertoont 'er zig een zeer zeldzaam tooneel; niet vreemd gelijkende naar een Theatrum Anatomicum of wel naar de Kunst- en Beeldengallerij in het oude Doolhof; langs de muurcn zaten , inflok ftille houding, op twee bankeuren heele rei menfchelijke fpooken en in het midden ftondt een vierkante tafel waaraan twee perfoonen met lange ftokken op ijvoiren balletjens Honden te ftooten, met zo veel iever, dat ze fomtijds, om regt fijn te treffen, met ziel en lighaam over dc tafel heen gingen leggen; men fprak  LONDON, 125 fprak niet of zeer weinig; alleen werdt het eentoonig geluid van een', met een langen Hok rondloopenden knecht , gehoord , die niet anders riep als: douze a dix! quatorze a quinze! zettende telkens een rood balletjen op die tafel waar ze dan op mikten ; enkele reizen verhief 'er zig echter een fterk gejuich, 't welk de rei van half dooden, die langs dien wand zaten, deedt opgaan, en dat was dan te zeggen dat een der fpeelers, zo met een of andere malle zet, een gulden zes zeven kwijt geraakt was, terwijl een ander, die het op zijn fpel gehouden hadt, een veertig a vijftig guldens verwed hadt; men zeide mij dat dit heerlijk en nuttig tijdverdrijf wel tot den morgenltond kon duuren, en evenwel altijd het zelfde bleef. — In dit opzicht vond ik toch het tijdverdrijf der Engelfchen, in dit hun koffijhuis, nuttiger en ceconomifcher — doch wat zal men al veel van de keuze van uitfpanningen zeggen: De gustibus non est dïspntandum. Bij het uitgaan van dit Engelfche koffijhuis, vroegen wij wat we verteerd hadden; en het andwoord was : dat weeten de Heer-en wel! even of wij 'er zo dagelijks verkeerden,  126 LONDON. den; de man moet zeeker in de perfoonen verward geweest zijn, en ons voor Engelfche geleerden aangezien hebben; 'er is meer gelijk dan eigen, en we zagen 'er, over het geheel, ook al vrij geleerd uit. In het voorhuis van dat geleerde koffijhuis hing een zeer aartig geordonneerd fchilderij, verbeeldende den zangftrijd tusfchen Apollo en Pan, welken door Midas beflist wordt; dat Ilistorietjen was daar al op eene heele raare manier afgebeeld, zo dat wij niet naalaaten konden om er fpoedig een fchetsjen van te maaken , ten einde het, met het verhaal van dat raare geval, naar Amfterdam te zenden. Die Koning Midas, o ! dat was zo een verwaande Gek, en zo wijs als Salomons kat; hij hadt altijd den mond vol von die aufklarüng Oud der gute gefmach, en daar wilde hij dan meê vertoonen dat hij in de nieuwlte Hoogduitfche Litteratuur, door en door, bedreeven was , ondertusfchen kon hij geen A voor een B , en wist het Iloogduitsch niet eens goed uit te fpreeken; hij was in dien tijd, bij der gratie: Koning van Phrygiën 'k zal je zeg- ■ gen  LONDON. I2? gen hoe 't bijkwam dat A polio met dien vent woorden kreeg. De goden hadden toen onder hunne famielje een' verren Neef, daar het wat meê verloopen was, zo dat hij het bij hen op den Olympus niet langer kon houden; 't was een leelijke ploert met een Satyrs bakkes, zij heetten hem Neef Pan; nu aan dien kaerel hadt Apollo altijd een' duivelfchen hekel; want't was dan reis een verwaande zot; hij hadt, in zijn jeugd, zo wat op de fluit geleerd, maar hij kwam niet verder dan even genoeg was om Saturdags door den Hemel te toeten als de bollen uit den oven kwamen; die gek was ondertusfchen zo verwaand, dat hij wel dagt dat hij een eerfle virtuofe was; en om dat hij toch wel zag dat zijn malle fatyrsbakkes maar in 't geheel niet gefchikt was om ooit een goede embouchure op de fluit travers te krijgen, maakte hij nuitjens na zijn eigen misfelijke tronie, van zeven rietiens, bij mekander gebonden met een touwtjen, en dan kon je die luie liedjenszanger, zo zomers, heele dagen in het riet zitten te sjilpen en te teuteren dat een mensch 'er ijl en misfelijk van werdt. — Eens zei Apol- le  i»8 LONDON, lo tegen hem : dat hij hem fchrikkelijk met zijn muziek de lol verveelde; maar toen had je 't gaande : Is dat muziek de lol ? dan zeg ik dat je er niet van weet , Ne(f, en dat ge geen muzikaal gehoor hebt; daar is Koning Midas , die ik evel geloof, dat er al vry wat beter van oordeelen kan, as jij; want dat is een wijze Koning, en die kan er maar niet van afkomen als ik voor hem fpeul ; hij zei laatst nog: nouw, mijn Heer Pan, ik wouw dat ik je altijd hij me kon hebben, want ik hoor jouw fluitjes liever als al het diatonifche en acromatifche muziek en al die cymbaalen, bazuinen, bekkens en kromhoorns, daar ze me dagelijks meê aan men eoren lellen; ik zal al dat muzikanten ge/nor ook maar bonjouren , want ze raazen 's middags, als ik reis met rust een ftuk denk te eeten, aan mijn'' kop, dat ik 'er doof van word, en, tusfchen beiden , dan daar bij dat getingeling op de lier, daar mij de Poe'èten over het desfert nog wel een' grooten dienst meê denken te doen, dat is althands om ijl in je kop te worden, ja, zo zei hij; en als jij, ging Pan voort, zeidie zo, teugenme, 's middags over tafel bij ■me  LONDON. 129 me wik komen fluiten, zeidie zo, dan geef ik al dat volk in eenen den zak — zei die — zo dat ik wil wedden dat die verftandige Koning mijn fluit jen boven jou heele gouwe lier zal prefereeren; wil je reis wedden, kom, morgen aan den dag, dan zeilen we reis in zijn prefent ie teugen mekaar /peulen , en dan wil ik wel wedden dat hij zeggen zei, dat jij 't verliest — Nu, Apollo dagt, kom aan, dat moet ik toch reis probeeren. Zo gezeid zo gedaan, hij nam de weddingfchap aan, (want hij dagt toen nog niet dat een Koning, die toch een redenlijke goede opvoeding gehad hadt, zo ftapel zot en oliedom zou weezen, om dien gek van een Pan, de handen böven 't hoofd te houden) en zij kuijerdcn 's anderen daags 's morgens famen naar zijn paleis. Apollo met zijn beste lier I ©nder den arm, en Pan met zijn fiuitjens in de hand , waarop hij zich, onder weg , al gaandewegs, wat exerceerde; want de gek was zo verwaand, dat hij zijn kunst aan alle menfehen wou laaten hooren, zo dat ze ook onder 't escorte van een honderd of drie jongens , die hen al achter na liepen, aan liet I pa*  130 L O N D O N. paleis arriveerden ; nu daar werden ze wel ontfangen en aanftonds in de audiëntie zaal geleid; Koning Midas was bij uitftek vriendelijk , 't was aanftonds: wel mijn Heer Apol* lol hoe vaarje, mag ik het geluk hebben van je reis in me palels te zien, wel dafs goed; kom jongetje ga zitten, wel ik hoor dat je lui zo'n zwaar dispuut over de muziek hebt.—Ja,je Majesteit, zei Apollo zo, neef Pan denkt dat zijn fluitjen beter klinkt, dan mijn lier, en dat hadden we nu graag dat zijn Majefteit reis zou beflisfcn. — Ja me vriend Pan heeft me verzocht dat ik, om dat ik nog al, al zeg ik 't zelf, kennis van de muziek heb, reis zou zeggen , wat ik 'er van dacht; kom han begin jelui dan maar reis helder op. Ik zal zorgen dat niemand ons ftocre; ik heb daarom ook expres van daag aan niemand audiëntie verleend; want de edele muziek gaat bij mij vóór alles — Allons laaten we reis hooren; geef reis Al dan zal ik onpartijdig zeggen wie van jelui bei jen mij het meest bevallen heeft — Nu Pan was haantjen de voorfte, en begon al op zijn duits fluitjen te piepen, maar Midas zei evenweh neen monfieur Pan, neem  LONDON i3t neem me dat nouw reis niet kwalijk, jij bent hier zogoed als 't huis, laat mijn Heer Apollo zig nu eerst laaten hooren ., mó dunkt dat zou wel pas[en — Zo als 't Je Hoogheid blieft, zei Apollo , fteldc voort zijn lier, en begon een lied van Anacreon te fpeelen. Hij dagt dat gaat nog al lugtig en zal hem best bevallen; hij deedt ten minden zijn uiterlïe best, en meende dat hij zig nog al heel wel uitdoofde — maar zie , toen hij gedaan hadt zei Midas maar koelt- jens: dat hekje wel gemaakt Speulman'. Kom nouw jij op de proppen, vader Pan, alweer eert ander kannetjen bier, op een andere mannier wil ik zeggen, want hij wouw, op zijn wijs,, nog al koddig weezen , nu Pan begon en. fpecldc, of liever tjilpte, de wijs van we gaanen niet weêr na 'f zwaantje: en zie, die lief* feftjke dreun deedt het zenuwgeffel van Koning Midas zo aan, dat hij begon in Vrond tufp*hft gen en fieepjens te maaken, net puur of hij gek was. -Heer ! dagt Apollo , nouw dat 's een ezel. — Toen Pan gedaan hadt, tjilpte hij nog wat achter aan, dat hiette toen een aartigheid* en dat moest zoenen verbeelden; daar ï 3 ging  W LONDON ging Midas aan 't lagchen dat hij zijn dikke buik, met bei zijn handen, vast moest houden , om dien geestigen inval van Pan, en daar op begon hij te applaudifeeren en in zijn handen te klappen dat het raasde, Bravo! Bravo! dacapo! dacapo! — daarop ging Pan weêr op nieuw aan 't gillen en piepen, dat Apollo meende dol te worden; toen hij evenwel eindelijk gedaan hadt, zette Midas zijn malle bakkes in een heele deftige plooi, en zei : Nu Vrienden; nu heb ik je lui alle bei tegen mekander gehoord, maar mijn Heer Apollo! ik kan niet teugen mijn gemoed fpreeken, ik moet je, zonder je te flatteeren, declareeren , dat Pan me het meest geamufeerd heeft; of ik dat nu moet attrihueeren aan het Pkyjiek geftel van de orgaanen van mijn gehoor, of wel aan zijn meerdere kunst, zal ik niet decideer en, maar voor mijn part verdient Pan den prijs. — Apollo dit ftomme vonnis hoorende, was fakkrements nijdig op den kaerel, toen hij dat durfde zeggen, en zei hem vlak in zijn bakkes: hoor Koning! je bent een groote Ezel en daarom zal ik je ooren na je lijf bezorgen , die men een    london. 13-3 «en uur ver kan zien, en met dat hij dat zei, och ja! daar (laken hem de ooren al een half el boven zijn kop uit; maar Apollo niet lings, pakte zijn lier onder den arm en liep al zijn best de deur eu het paleis uit — doch 's anderen daags hadt je een grap; toen de Barbier den Koning Midas kwam fcheeren en frifeeren, want fchoon hij aanftonds een groote ilaapmuts over zijn ooren zette, moest die toch af, om zijn hair te papillotten; en zie daar fprong de Kapper drie voet van fchrik agter uit; ja, zei Midas, 'k dagt wel dat je fchrikken zou, maar toe gaa maar voort, 't is .niemendal, 'k heb gisteren een ongelukjen gehad, ik heb die fraaije muts eerst nieuw opgezet, en daar waren bij ongeluk fpelden in den rand blijven zitten en die hebben me zo in de ooren ra prikt, dat ze nouw wat gezwollen zijn; want ik geloof 'er de roos bij gekomen is; maar, vervloekte vent, als je 't iemand durft zeggen, zal ik je zo drijvend den hals laaten breeken. — Nu de Barbier (rondt te beeven van angst, accommodeerde hem zo goed en zo kwaad als hij kon , en maakte maar dat hij weêr gaauw I 3 't  *3* L O N D O N. 't Paleis uit, en in de open lucht kwam, maar ziet, toen borst jjjna van den lust om het aanftonds te verte? en evenwel durfde hij 't maar niet Jn zijn gedagten te neemen, omdat de Koning 't hem zo frreng verboden hadt; maar wat hadt hij te doen, hij loopt al zijn best naar buiten in 't veld, en graaft een kuil in de aarde , en toen hij dat gedaan hadt, ging hij voorover op zijn buik liggen, en riep in den grond: Koning Midas heeft Ezels ooren ! ha! dat lugt! en daarop fchoflèlde hij de kuil weêr digt, en ging gerust, nu hem dat pak van zijn hart was, naar zijn huis toe kuieren; maar zie, wat wil het geval, een poos tijd geleden , begon 'er riet op dien kaaien plek te groeijen, en maakte daar zo een riet boschjen, en zo dra als de wind daar in begon te blaazen en dat riet begon te ruisfehen , hoorde men befcheidenlijk de woorden: De Koning Midas heeft Ezels ooren! zo dat het geval eindelijk het geheele Rijk door bekend werdt. Wij verlieten, wijl ons de tijd alweder dit zoet genoegen en geleerd gczclfchap misgunde, deze koffijhuis-academie en recden de Goud- fmits-  LONDON. 135 fmitsflraat door; maar kijk, als men kostbaarheeden van allerlei foort wil zien, dan moet men hier weezen, daar is de Oudemanhuispoort te Amfterdam, het Palais Marchand te Parijs en het Stadhuis te Francfort, op den mistijd, maar niet met al bij, want hier is het meest fijne waar, en dat men hier koopt, al is het wat duur, is altijd geld waardig. liet regent hier ook guinjes, en veel Engelfche Maitresfen, waarvan over de twee duizend in London geteld worden, vaaren 'er heel wel bij. Digt hier nevens is ook met veel fmaak (gelijk de Engelfchen in de allegorifcue plaatfing hunner gebouwen, zo als wij reeds wegens het Gekkenhuis, Gefchuthuis en Gasthuis aanmerkten, zeer philofophisch te werk gaan) het Gevangenhuis Ludgate, waar de lieden om fchuld, fomtijds flegts om een' fchuld van 20 pond, al hun leven gevangen gehouden worden ; als ze dan in de Goudfmitsflraat braaf fchuld gemaakt hebben , kunnen ze, met een'flap twee drie, agter de traliën komen; 0 dat is daar alles zo gemakkelijk en vernuftig ingericht, en zo commoot bij de hand, dat het een plaifier is om te I 4 zien.  I3 L O N D O N. zien. Koning Lud met de twee jonge Heeren zijn Zoonen, ftaan 'er voor gebeeldhouwd; dit groepjen gelijkt niet vreemd naar de famielje van Mandricl, ze zijn althands zo ruig als Bavianen. Ook zijn hier nog twee andere verroaakelijke Gedichten in de buurt, naamentlijk Oldbailly en Bridewel; 't welk eigentlijk Logementen zijn, die juist niet druk zouden bezogt worden, zoo de Politie niet zorgde dat de lieden , die 'er bij toeval inkomen, 'er in bleeven, zo dat het gezclfchap 'er geduurig aangroeit, zonder in getal aftenecmen. Wij maakten maar fpoedig dat wij uit deze kleeverige buurt wegkwamen, uit vreeze van ergens in zo een huis, even als in het vermaakelijk Ganfenfpel, in de put of in het doolhof, zo lang te moeten vertoeven tot iemand ons 'er uitredde, en bezagen nog even het groote bemuurde gehugt waar wel, eer de rijke Tempelheeren hun verblijf handen, en dat na hen nog Tempte genoemd wordt. Die Tempelheeren waren weleer Ridders van den Tempel te Jerufalem, die veel rijkdommen door hunne kruisvaarten verkreegen hebbende, hier en elders  LONDON. 137 ders groote geftichten bouwden, gelijk deze Tempel en de Tempel te Parijs, welke tot eene gevangenis des laatften Konings geftrekt heeft nog overblijrfelen dier geftichten zijn. De orde werdt vervolgends vernietigd, als 't ware om het losbandig leven der Ridders, maar de waare reden was om zig met fatfoen van hunne fchatten meester te maaken. Thands is deze Tempel een Collegie voor Studenten in de Rechtsgeleerdheid. Wij zagen in de Kerk, die 'er bij behoort, een menigte Praalgraven, der oude Tempelheeren. 'Er zijn verfcheiden diergelijke Collegien in London. Hier naast zagen wij eindelijk nog, half in de fcheemering, het Paleis van Sommerfet, 't welk, eene vaste woonplaats is voor de Weduwen van de Koningen; het is vrij groot en aanzienlijk, doch 'er is niet veel zonderlings in te vinden, want zo eene Weduwe, als 'er eene is , leeft maar ftilletjens voort, en heeft niet veel aanloops, wat zal men zeggen, als de man dood is, zegt het fpreekwoord, is de klopper verroest. Dit alles bezichtigd hebbende, werdt het al zo donker dat ze ons in Sommerfets paleis met I 5 20  13' LONDON. zo een Lampternin de koetfen moesten helpen, en van daar reeden we dus weder naar ons Logement, om ons middag- en avondmaal te gelijk te houden, voords een Bowl Punch en dan naar bed. Morgen zullen wij de andere Had, of het Appendix van London, te weeten IVestmunfler gaan bezichtigen. Dit is voor dezen avond dunkt mij nu al wel gcfchreeven, nu dan zal ik het maar in een' brief fluiten om het morgen aan onze vrienden te Amfterdam te zenden; en voords zal het niet kwaad zijn dat wij wat vroeg te rust gaan om dat 'er morgen veel afgedaan, moet worden. Nu nog ccn klein versjen, vóór dat we gaan eeten, 'k Zou anders den flag van lier rijmen vergeetcn. Apelles vermaande om een fchilder te zijn, Trekke elk flegts daaglijks een enkele lijn. Welaan, mijne waarde, goedgunïlige vrinden, Ik hoop u in 'c naajaar hier weder te vinden, Wanneer gij in wijnmaand var. 'r landvermaak zat Weêr ijlt naar de veenzon, weêr fpoedt naar de ftad.' Om weêr op 't comptoir, op de beurs, bij uw boeken, En hier, uw geluk in vérdienften te zoeken. Leeft allen gelukkig, gezond en verblijd, Verdrijft in vermaaken den zomerfclien tijd. 6 Mogt, als de winter u noodigt naar binnen, Ook dan, met den vrede, 'sLands bloei weêr beginnen) Dit wenfehe ik van harten, dit zij mijn befluit; Hier plaats ik een punctum en 't fprookjen is uit.  VIERDE GESPREK. INHOUD. De Maag is een lastige Dienstbode. — Oost west, t'huis hest. — Iets over het fatureeren van de ziel. — Musfchen jagt der ij delheid, tot vermaak van 't algemeen. — 'Er is thands veel anders als anders. — Naauwkeurige en ad kante kleine hoedjens op, dat ftaat heel aartig. In 't midden van. de zaal zijn al de Barons, voor hen zijn dc twee Secretarisfcn en nevens hen de twaalf Rechters geplaatst. Deze zitten dus regt tegen over den Throon en kijken den Koning de woorden uit zijn' mond, die 'er altemet, al na dat de Koningen vlug ter taal, of belemmerd zijn, of, na dat de vergadering vreedzaam of onftuimig is, zeer wel en duidelijk of vrij ftotterig en gebrekkig uitkomen. De Throon is door een pragtig gehemelte gedekt en nevens denzelven ftaan twee heele mooije ftoelen. . Een voor den Prins van Walles en de andere voor den Hertog van'Tori, aan de Rechter zij, zitten, als twee-verfchoovelingen, op oen heel aparte bank bij malkaêr, de beide Aarts* bisfehoppen van Canterbury 'en Tori, preciesof ze niet meê doen mogen; daar achter is een lange bank, waar op de zeven Regenten, zitten, die, als de Koning eens kinderloos overleed , het rijk zouden moeten beftuuren; doch die" zeven wijzen van Engeland kunnen maar niet aan den flag komen, wijl de Koning een bijzondere liefhebberij heeft, in het formeeren van L 4 Erf-  JÖ3 L O N D O N. Erfgenaamen; achter den Throon krielt het van jonge Lords, die nog de jaaren niet hebben om meê op de wolzakken te mogen zitten. In dit klein vertrekjen trekt de Koning zijn Parlamentsrok aan. — Komt nu nog eens even hier Heeren! zie je dat vengfter wel? Kijkt, dat gat daar onder, komt uit in de gewelven onder deze zaal cn daar door zou men op den 5 November in het jaar 1605, het buskruid aangeflooken hebben, om het Parlament in de lucht tc doen fpringen. — Nu Heeren ! het zal onze tijd worden, om de koetfen weder te gaan vinden, als we Whitehatt en St. James nog.zullen zien. Wij zouden het wel. kunnen bewandelen want 't is hier kort bij, maar 't zou de Heeren in den fnee.uw te lastig vallen." — Kont aan wij zijn gereed, laat de koetfen dan maar voor komen. - Terwijl dat we hier nu zo gemakkelijk over de foeéuw lullen, kan ik n verhaalen, dat het Paleis, waar wij nu heenen rijden, weleer de wooning van den Kardinaal mifeij geweest is, die groote windmaakcr, waar van ik u bereids in de Paketboot verhaald heb, hoe hij met eenige muilezels, met zwaars kis-  LONDON. 160 kisten en pakken belaaden van Romen kwam en hier een pragtigc intreede deedt, doch een der Ezels ftruikelde en 'er fchoot een kist, waar in het volk meende dat het goud en zilver gepakt was, van den Ezel af, en verloor zijn dekfel, zo dat al de fchatten , beftaande iu oude lappen, fteenen, oude fchoenen en fcherven van gebrooken punchkommen, 'smans rijkdom aan den dag bragten. Dit Paleis werdt naa den dood van dien Kardinaal aan Koning Hendrik VIII. verkogt,die het voords heerlijk deedt optimmeren, waarvan ge de overblijffelen zo aanftonds zien zult, en federt hebben de Engelfche Koningen 'er hun verblijf in gehad. — Het was eigenlijk, toen het eerst gebouwd werdt, geen Paleis, maar een kleine Stad; 'er waren althands, zo men zegt, 2000 kamers in — doch het is nu veel kleiner, en ligt grootendeels in ruïne of tot wooningen verbouwd; wijl het in 1697. ten tijde van Koning willem III. geheel afbrandde. — Maar daar zijn wij 'er al, ten minsten de koets ftaat ftil cn onze Intei"pres opent reeds het Portier. — Wel nu ! dat ziet 'er waarlijk niet kwaad uit, ten minsten L 5 die •  i?o LONDON. die tweede hardfteeuen gevel, gelijkt wel wat naar . Felix Menu's. Is dit nu White Hall, vriend Interprcs? — „ Neen, mijn Heer, het is llegts een gedeelte van het oude verbrande Paleis van Whitehall en heet Bunquetting Houfe , of het Gastmaal-Huis, doch hier is eigentlijk-de groote witte zaal, waarvan het geheele oude Paleis den naam van White Hall droeg. Zie daar is, die berbemde zaal, waar dc Koningen aan de afgezanten van vreemde Mogcndheeden , audiëntie pleegen te geeven. Hier waschtc de Koning ook, op witten donderdag, twaalf Armen de voeten, en hicrplecgen de Koningen ook het Koningszeer te. geneezen; doch, of het Chirurgijns-gild 'er tegen opkomen zijn, of dat de, Koningen, tegenwoordig den flag daarvan verboren, hebben , of dat. de ziekte uitgefleeten is, en 'er. zig geen patiënten meer opdoen, dat weet ik niet; maar zo veel is zeeker, dat. 'er, zo lang als ik jn London geweest ben, geene diergelijke cuur door den Koning gedaan is. Dat metaalen Standbeeld , dat ge daar door de raamen ziet en op het binnenplein van dit gebouw ftaat, is van Koning jacob II, doch het is juist  L O N D ON. 171 juist niet fraai, maar 'er is echter een zeldzaamheid bij optemerken: let eens op dc Pieddelhü , zietge niet dat de geheele Infcriptie weggefleeten , endenaam, jacobus secundus., alleen is blijven ftaan. — Nu, dat is een zonderling gevolg van een zwaar onweder, waarbij een blixemftraal alle de letters als .weggeveegd, ■en deze alleen ongefchonden heeft overgelaaten. — Het te jammer dat het al wat te donker, wordt, .anders zoudt ge een groot genoegen in de fraaije Hukken van Rubbens vinden , welken in dit Paleis voorhanden zijn; — doch men kan niet alles 'zien ^inzonderheid Reizigers die eenigzins ili hun tijd bepaald zijn. Evenwel ziet daar, in dit lichte portaal, hangt pok een,, fraaij ftuk, verbeeldende de. gastvrijheid, van, Philêmon en Paucis; de Heeren zullen de.. Historie wel kennen."—Ja, zeer wel, dat is indedaad fraaij ■van licht en. bruin cn, uitmuntend van draperie en uitdrukking — „Nu zullen wij het Park van St.. James, dat hier zijn begin ,neemt, doorrijden cn voor het Paleis een oogenblik ftil hou? den, daartoe is het nog licht genoeg, want wij zullen, het toch van binnen niet kunnen zien,  l?2 L O N D O N. zien; wijl het Hof 'er thands is, dat gehikt beter zomers; want dan zijn zij op 't land". Kom fluit dan maar weêr gaauw toe, want het is hier te winderig, om lang ftil te ftaan, en als we dan te St. James komen, laat dan maar wat ftil houden. Is 'er nu ook nog iets van belang op den weg te zien? —„Neen, •mijn Heer — niet dan- fneeuw en dorre hoornen; ware het zo wel zomer, dan zouden de Heeren zig hier wat beter vermaaken; want wij komen terftond in het fraajje Park, dat zomers heel plaifierig, en vol damherten is ;. maar 'swinters is dat vee in de ftallen, gelijk gij wel denken kunt" — Nu dan zullen we ons wel met een discoursjen vermaaken ; maar denk 'er om , dat ge ons morgen een Plan van London in ons Logement meê brengt, want wij zullen niet lang meer vertoeven, en dan kunnen we de geheele ftad in eene overzien , en die London gezien heeft, heeft genoegzaam geheel Engeland gezien; wijl al die groote Hoofdlieden alles in eene bevatten, wat 'er in een geheel land merkwaardig is ; evenwel laat de koetfier ons hier nog wat omtouren , de maan komt op, en het is  L :0 N D O N. 173 is hier toch overal een mooi gezicht. — Laat hem dan maar oprijden — maar denk vooral morgen om de kaart! „Rijd op naar St. James." Onze Interpres zeide daar zo even, dat alle de Heeren de Historie van Philémon en Baucis wel zouden kennen, maar evenwel dat kon over het geheel wel zo niet zijn; want de geleerden, gelijk die knaap al meê onder dat -gild ichijnt te behooren, denken altijd, of dat een ander nietmetal weet, of dat ieder ten minsten die dingen weet, die zij voor zeer algemeen houden , en in dien waan vinden ze zich al heel dikwijls bedroogen. — Althands me dunkt, daar we hier nu zo lief warm in onze pelfcn cn jasfen gewikkeld zitten, en de bevroozcn glafen ons toch het uitkijken beletten, terwijl de avond ook al mooi begint te vallen, dat het niet kwaad zoude zijn , dat ik ulicden den weg wat korte, met u het fabeltjen van die twee oude vroome lieden, tot tijdkorting, eens te verhaalen. Weet dan , dat Jupiter, dien ik gerust onderHel, dat ge allen zeer wel kennen zult, een van die foort van werkzaame wezens was, die nooit rusten kunnen en zich zeiven drukke bezig-  174 L O N D O N. zigheid verwekken, als ze anders niet mata'1 te' doen hebben. — Eens op zekeren nagt dat hij niet best hadt kunnen flaapen, viel hem in, om, vóór dag vóór dauw op te fhan, cn zig eens in een boeren pakjen te verkleeden, om, in eigen perfoon reis te ondervinden, hoe de goede lieden in het gebergte van Phrygiën al zo leefden, hoe ze de deugd van milddaadigheid , medelijden en gastvrijheid uitoefenden, en hoe ze zig jegens dè vreemdelingen gedroegen. Zo dra hem dit in het hoofd fchoot, moest het ook uitgevoerd, want hij was zeer kort van dof. Hij fprong dan voort op, trok fchielijk zijn' flaaprok aan, en zo in allerhaast naar de kamer van Mercurius , die nog heel vast lag te fnurken, en evenwel zonder dien zou hij niet uitgegaan zijn, want die gebruikte hij zo wat voor Huisknecht, en die was ook altijd nog al graag naar die partijtjens, inzonderheid als 'er minnaarijtjens meê gemengd waren, want daar zat nog al te met een vervalletjen op, maar nu juist, of het fpel fprak, was hij den avond te vooren bij Bacchus te vifite geweest, en daar was wat ftoui  L O N D O N. i75 ftout gedronken en wat laat gefchreeven; aithands hij was nog in zijn' eerden flaap, zo dat Jupiter wel een quartier lang dondt te roepen j Mercuur! Mercuur! toe jongen op de been, 'f is zulk mooi n'eêr, 't is zonde en jammer dat je zo lang flaapt; kijk de zon fchijnt al in je bed. Dit roepen, vertéld van dooten , en hcnl aan zijn armen en bij zijn' neus te trekken, hadt eindelijk ten gevolge, dat Mercuur geluid begon te geeven: Ja, ja! hei daar! ja ik kom,. ja 8 percent. • Jupiter die wel merkte dat hij nog droomde, ging voort met fchudden, tot hij eindelijk geheel ontwaakte, en knorrig en verlegen riep: Wat is 't Jupiter? wat is 't, is 'er brand? — Wel neen! zot, dat is de zen daar je in kijkt, kom fchielijk uit het led en loop gaauw naar onze klecrkamer, en haal daar eens twee toeren-pakjes uit, want ik wil reis, in dezen mooijen uchtendjiond, met je in Phrygiën wat rondk.uijeren en bij de boereït warme melk gaan eetén ; toe jongen! gaa:nr, o dat zal plaijierig weezen, die lust je immers sok wel, maar tout de fuite, anders is het mooi randen lichtend weg. — Nu Mercuur was nog  I7Ó" LONDON. zo dommelig, dat hij half opftondt en half uit het bed rolde , en de heele kamer doorkroop, al zoekende, onder het bed en op de beddeplank; terwijl Jupiter flondt te fakkeren van drift — Nu toe, wat zoek je, wat grobbel je toch, wat is 'er nu weêr weg? — Wel, wat ik zoek, zei Mercuur, heel knorrig, ik zoek die dit en datze vleugels .. . gisteren had ik zoo'n jiaajj, dat ik ze zeekcrlijk ergens neêrgefmeeten zal hebben. . .. Nou 't is ook bitter lastig altijd dat jaagen, dat overhaasten en dat vroeg opffaan met die mooije morgenftonden . . . dat is een man! *k wou dat het al weêr winter was. Jupyn daartegen: Wel malle weerga, wat zal je wet je vleugels uitvoeren; 'k zeg je immers dat we als boeren zullen gaan; heb jij dan van je leeven vliegende Boeren gezien ? — Slaap je dan nu nog! — Nu eindelijk begon Mercuur te begrijpen dat hij zijn vleugeltjens niet noodig had, en naa dat hij nu de boeren equipagie gehaald en naa dat ze famen zo ftaande voet een flokjen nectar gedronken hadden, en elk een ftuk ambroos in den mond en in de hand genomen hadden, want Jupiter hadt te veel haastom orden-  LONDON. t^? dentelijk te dejeunecren, gingen ze op weg, al knaauwende en over het fraaije wéér, den daauw enz. redeneerende. Een poos gewandeld hebbende, kwamen ze aan een dorp, inmiddels was het nu al wat laater op den dag geworden, en al de boeren, die ook juist onder alle dieren de langst flaapendfte niet zijn, altemaal reeds aan hun werk. — Wagt, zei Jupiter, nu zullen we reis een grap hebben, klop daar reis aan dat huis, en zeg dat wij arme landlieden van een ver afgelegen dorp zijn ; dat we den geheelen nacht door in het gebergte geloopen hebben, of ze ook wat voor ons te eeten hebben, en of we wat mogen rusten. Nu, zo gezeid zo gedaan, Mercuur klopt aan het eene huis voor en het ander na, maar het was overal nihil hic, evenwel met vrijlaating om bij de buuren te gaan. — Hier en daar. zelfs kreegen ze nog een: Waarom blijf je lui niet in je dorp, wat doe je lui in den nacht te. zwalken, je komt zeeker van Amfterdam of van " de een of andere kermis, uit de kroeg, en noa is je geld op — Neen Kameraads, we hebben 'f, zelf zo breed niet, kom houdt ons niet op; o Kees! . M waar  i?S L O M o D N. waar is de melk emmer? enz. Eindelijk evenwel, toen Mercuur al weêr naar boven wou, vonden ze een klein armoedig hutjen , hier •woonden eigentlijk twee flokoude luidjens, het oude vaertjen heete Philëmon en het besjen Baucis. Deze hadden al lang gewerkt om in de Hoofdftad van Phrygiën in het Besjeshuis te komen, en dat was hen al voor drie jaaren beloofd, doch 'er was nog geen plaats opengevallen. — Nu, die menfehen waren zo bij uitftek vriendelijk, dat het maar niet om te zeggen was — en andwoordde aanftonds. op de vraag van Mercuur om wat te rusten — Wel heden ja, vrienden, wel waarom niet, toe kom, ga je lui zitten, maar Wat voorzithtig, de /loeien zijn wat oud, ze flngten ons wat; wagt zij de man, ik zal het vuur oprekenen, eek we zijn zo eerst opgeftaan, 'k zeg zo tegen me vrouw, wat zullen we zo vroeg opdoen, we verbranden maar vuur, en hebben toch niet te verzuimen. — De vrouw haalde terwijl een bos drooge takken, en wierp ze op het vuur, het ging alles wel wat teuteragtig en ftompelig, maar ze deeden toch hun best. — Wagt, zei Philèmon, we zullen aanftonds wateeten j  LONDON. i79 es feu; als je lui zo lang geloopen hebt, zei jt wel honger hebben: daarop haalde hij, met een haak, een ftuk rookfpek uit den fchoorfteen, en Baucis bragt een klein ijfer potjen daar ze wat groenten en wortelen wat heur hofjen in geplukt hadt, daar werdt toen met beevende handen een fneê of wat fpek in gefneeden, en zo te vuur gezet — dat was toen foupe au cochon, en in die landen niet ongemeen, want ze dronken daar 's morgens geen koffij. Mercurius evenwel, die wat heel vies viel, en die oude luidjens zo zag kokerellen , was 'er toch niet best over in zijn humeur, en zeide ftil. letjens, evenwel met zijn gewoone zoetvloeijende welfpreekendheid en vleijende tong, tegen Baucis: Moedertje, zou je mij het plaifter wel blieven te doen , van wat van die worteltjens apart •voor mij te ftooven, want om je de waarheid te zeggen, ik moet mij van fpek menageeren, om dat ik zeer roosvallig ben. — Heden ja wel, kom aan, waarom niet, goede vriend! Zie zo> kijk dat zeilen we dan in dit potjen doen; (Mercuur keek dat potjen reis van ter zijden aan, wijl 'er nog zo wat voorraad van gisteren M a om  i5o L O N D O N4 om den rand zat, en dat het 'er voords vrij imeerig uitzag — en dan, ging zij voord , zei ik wat eijeren kluizen en bakken 'er nog een omeletjen bij — Nu dat was alles wel, terwijl praate Jupiter heel druk met Philémon over den oorlog en den flegten tijd, en hoe de waereld zo bedorven was, dat men malkander niet zó veel gunde enz. enz. Toen Baucis nu heur pottagie in orde te vuur hadt, kwam ze met een emmer warm water aan Hompelen, om heur gasten de voeten te wasfehen; dat was in die landen zo de mode, eer men aan tafel ging; zij dekte vervolgends den disch, doch dat ging ook al raar op zijn Phrygisch in zijn werk. — De tafel ftondt provifioneel zo fcheef als een krab, wijl de eene poot ftuk was, doch dat werdt verholpen, met 'er een mosfel fchelpjen onder te fteeken; daar naa werdt de tafel, met een hand vol gras, zo goed en zo kwaad als 't konde, wat afgeveegd; terwijl door Philémon de aanleg bedjens werden klaar gemaakt, want om dat 'er voor hun beiden maar een biezen mat op lag, moest 'er nu de zondagfche farge fprij overheen — eindelijk was alles klaar en de  LONDON. tSi dc gasten gingen aanleggen, dat was ook een mode bij de ouden, men zat niet te eeten, maar men lag, half en half op een bed, met de elboog onder het hoofd, eigentlijk in eene pofitie die wij geen half uur zouden kunnen uithouden , maar dat waren die lieden gewend. Mercuur kreeg zijn aparte pottagie, zijn worteltjens en zijn eijerftruifjen voor hem, en Jupiter fmulde braaf in de fpek foup, want hij hadt in de [daad honger , wijl ze pas half ontbeeten hadden — tusfchen beiden werdt 'er niet minder gedronken, alzo het fpek wat hartig was. Philémon hadt inmiddels een kan ouden heelen goeden wijn, die hij reis prefent gekreegen, en voor ziekte en zucht bewaard hadt, voor den dag gehaald, en fchonk al bij zijn best aan, zo dat Baucis hem eindelijk aanfloote en vroeg: Vader! is % nog wel in de kan ? — V fpijt me dat we met meer in huis hebben, wijl ze de vrienden zo [maakt.' Mercuur zat ook al het eene glas voor en het ander na" te leegen, want zijn druif was ook vrij zout geworden, door dat de oude vrouw wat fterk beefde, maar ziet toen ze in de kan keeken was die nog net zo M 3 vol  18) L O N D O N, vol als toen ze begonnen. — Wel heb ik mim van al mijn leven dagen, zei Philémon, zoo-'n klucht meer gezien; 'k denk al hoe blijft die kan neg zo zwaar? kijk vrouw! hij is zo waar nog zo vol als toen we begonnen; als dat zo aan liAl, zullen we allemaal mooi de hoogte krijgen , eer hij leeg is. — Wel nou zou je zeggen, zei Baucis, wel dafs een grap, de zegen lijkt wei in die wijnkan. Nu ze wisten maar niet waar 't eind aan vast was — en begonnen tegen mekaar te fluisteren — Dat is nooit recht [pul man — Daar is vast wat achter, zei Baucis en Philémon: ik denk ook al, zou 't ook de Poolfche Meester met zijn'' Hansworst zijn, die van de kermis komen. — Wel neen! zei Baucis, goeije man 1 die is al lang dood, dat kan niet wel weezen. — Ja maar grootje, andwoorde Philémon, met een beevende ftem, je weet het zo. niet, daar is nou te Amfierdam een [pul, daar ze dooije lui opwekken; o je weet niet half wat d«t menfehen nou al zo uitvinden. — Heden Kinderen! andwoorde Baucis, wat je zegt, wel man, je doet me veraltemereeren, en in de daad ze werdt zo bleek^ls een doek. — Jupiter be- mer-  L O N D O N. 18 3 merkende hunne ontfteltenis, kwam 'er eindelijk maar voor uit, en zei, op een deftigen toon : Hoort goeije oude lui, ik zal je wel uit den droom helpen, we zijn noch Geesten, noch Goochelaars, noch Hansworten, maar om je dan de waarheid té zeggen, we zijn eigentlijk Goden. Ik ben 'Jupiter, en die goeije vriend is Mercurius — We ■zijn expres zelf reis komen zien, hoe de menfehen kier met mekaar omgaan , en of ze wel wat 'voor een'' ander over hebben; maar hét zi$t 'er, wat dat betreft, bij je buuren niet al te best uit, waarom ik ook gerefolveerd ben om ze ftraks, ah we gegeeten hebben, allemaal om hals te brengen, want ik mag dat gierige pak niet lugten of zien. — Hemel en aarde, fchreeirwde-de oude luidjens uit, Goden — Goden — wel lieve deugd, wat geluk komt ons oude zielen nog over! Daarop wilden ze gaan knielen, maar dat ging niet zo vlug als les premiers amoureux in de comedie dat kunnen doen, want ze vielen allebei op den grond, zo dat Jupiter en Mercurius maar handen vol vverk hadden om de oude zielen weêr op de been te helpen. — Zo dra ze echter M 4 weêr  1&4 LONDON. weêr op waren, en een weinig met mekaar ge» fluisterd hadden, begonnen ze achter mekaar door de hut te hompelen, je leven zo niet, en die promenade gefchiede om een gans te attrappeeren, die daar in de hut liep; om dat beest, nu ze hoorden dat het Goden waren, nog daar en boven klaar te maaken, want ze dagten dat de Goden ten minsten zesmaal zo yeel dan de menfehen konden eeten, eer ze verzadigd waren., — De gans echter was hen veel te gaauw, en wat ze ook liepen, altijd was het beest, onder een gekwaak dat je hooren en zien verging, hen vooruit; vliegende eindelijk op Jupiter,s fchoot — die daarop zeide: Neen, mijn goede lieden! doet toch geen moeite meer, we hebben,, over .wel — je lui hebt het maar reis best gemaakt — bewaar jij lui je gansjen — ik weet dat het je lange jaaren tot een' trouwen deurwagter gediend heeft »— we hebben ook geen' tijd meer., want tegen twee uuren moeten we weer in den Hemel wezen, wijl de Goden dan jjrecies aan tafel gaan, en het is, laat zien nu al quartier over eenen — en eer ik al dat boeren vee verzoopen heb, zal 'er ook nog wel een  IV. r\W?i wwe ave-de Niesten.'—l-c?r Steden te fnmen met eikanderen eene Stad uitmaaken, die met recht de groot/Ie  VAN LONDON, WESTMUNSTEU, ENZ. 107 grootfte van geheel Europa genoemd kan worden; derzeiver omtrek met alle derzelver buiten-Parochiën, , werdt reeds in den jaare 1748, op zes-en-dertig Engeiïché mijlen of ruim tien uuren gaans gefch'at (*) cn is thands nog wijder uitgeftrekt, zijnde 'er, volgens de aantekening van archenholtz van 1762-1775», 43000 Huizen aangebouwd. (**) De flraaten der ftad worden uitmuntend onderhouden cn de verlichting in dezelve is zo kostbaar als fraai, beftaande in lampen met' drie a vier pitten voorzien, en in groote chrystallen bollen geplaatst. De voornaamfte Pleinen ( Squares ) en Velden (FteMs) genoemd, die de Stad niet weinig verfieren en dezelve eene grootere luchtigheid en gezondheid verfchr.ffen, dan de digt bebouwde ftraaten; in andere groote Hoofdlieden, zijn, benevens de groote Hoofdftraaten, in het Plan zelve met Letteren gegraveerd. De voornaamfte Gebouwen zijn, met de naayolgende nummers, op ons Plan aangeweezen, als: 1. JFeflinumter Hall of de Zaal van het Paleis van Westmunster, 2. White Hall, of de witte Zaal, 3- Het Paleis van St. James, alwaar het Hof deszelfs verblijf houdt, waarbij het fraaije Park, 't welk tot een openbaare wandelplaats verftrekt, 4. De Abtdy van JVeftmunster. (s) Tour thro Gr. Britain, vol. 11. pag. 09, Engeland J. Dcel,BIadz. iai. N 3  195 UITLEGGING VAN DEN PLATTEN GRONB 5. Het Monument, in de oude ftad London. 6. De Kerk van St. Paulus, mede aldaar; behalven deze Hoofd- of Cathedrale Kerk, en de Kerk van Westmunster , zijn 'er nog honderd en agt Parochie-Kerken en een-en zeventig Kapelien. 7. De Beurs. (Roijal Echange ,) in London. 8. Arlington Houfe of het Huis van Arlington, deze en de volgende Paleizen zijn meest alle in Westmunster. 9. Barkley Houfe of het Huis van Barkley. 10. Montagu Houfe, of het Huis van Montagu, 11. Southamptons Houfe, Southamptons Huis. 12. Barlington Houfe, Barlingtons Huis. 13. Cleveland Houfe, Clevelands Huis. 14. Leycefter Houfe, Leycester Huis. 15. De Exeter Beurs in London, waar eenige wï»kels en kraamen gevonden worden. 16. Wilde Houfe. 17. Lambeth Houfe, in Southwark , Paleis van den Aartsbisfchop van Westmunster in Southwark. Het Paleis van den Bisfchop van London ftaat in the City, en wordt London Houfe genoemd. 18. IVork Houfe, het Werkhuis. Ut*  VAN LONDON , WESTMUNSTER , ENZ. IOJ> 19. Het Pest-Huis. 20. Salpeter Houfe, of Buskruid Huis. 21. JVater Houfe. ' 22. Temple in London , of het groot Gebouw tot het Collegie der Rechtsgeleerden, weleer behoord hebbende aan de Tempelieren , en daar nevens de Poort Temple Bar, en de fraaije Kerk van dien naam. 23. Pley Houfe, of het Pleithof. 24. De Savoy in Westmunster, of het Paleis van den Graaf van Savoy en Richmond, was weleer een Koninglijk verblijf, doch thands, naa 1381. wanneer het door de oproerige Keulenaars verbrand werdt, tot een Weeshuis en Hospitaal ingericht, ook is dit Gebouw door hendrik VIL tot een vrijplaats voor Franfche Vlugtelingen gefchikt, die 'er nog een Kapel hebben. / 25. Somerfefs Houfe, of het Paleis van Somerfet, ftaande in de ftraat, genoemd: the Strand, en met deszelfs fraaijen Tuin, van agter aan de Theems, uitkomende, waar men een ongemeen fchoon uitzicht heeft op den Black Fryars brug en St. Paulus - Kerk, dient veelal ten verblijf van de naablijvende Weduwen der Koningen, of voor fommige lieden van hoogen adel en vreemde afgezanten. 26. De Visckmarkt van Billingsgate in London, waar de Viseh in 't groot verkogt wordt, die vervol- N 4 gends  EOO UITLEGGING VAN DEN PLATTEN GROND gemis, door de Ombrengers in.de Str.d , geveild, wordt. 2p Bedlam of Bethlehems Hospitaal van krankzinnigen in den huitenften omtrek van London. aS. Guildkak in London, zo genoemd naai" de gouden of vergulde groote Zaal, in dezelve, is bet Raadof Stadhuis van London. 2p. Lord Majors Houfe in London, of het Paleis van den Lord Major, is prachtig gebouwd met een* {ierlijken Voorgevel, beftaande nit een aanzienlijk Portier, welks kap op zes gecanneleerde of uitgegroefde colommen rust, en voorzien van een aan tweezijden opgaand prachtig bordes of floep. Dit Gebouw ftrekt ten gebruik van den Lord Major in der tijd , duureude dit hooge ampt van Opper-Rechter der Stad, flegts een jaar. en wordende tevens gebruikt tot de fêtes engr.stmaalen, welken aan Ambassadeurs en voornaame Vreemdelingen , als ook aan de bijzondere Gilden, door den Lord Major in zijne hoedanigheid worden gegceven. Twaalf Hoofdgilden worden 'er in deze Stad in ftand gehouden, die elk hunne Zaaien, tot een jaarlijkfche bijeenkomst gefticht, in dit gebouw hebben. 30. De Bank van Engeland in London, in de Trcadnecdle Street, in de Voorzaal van dit Gebouw is ccn fierlijk marmeren Standbeeld van Koning WILLEM III. die de corporatie dier Bank heeft opgericht ,  VAN LONDON, WESTMUNSTER , ENZ. 20t richt, geplaatst. — Dit gebouw is nog nieuw en in 1732. gefticht. 31. Het Zuidzee - Huis 'm London, in dezelfde ftraat, bij de Bisfc hpifwt, voor . houdt, fchoon anderen hetzelve houden voor den Dolk van zekeren William IFahvorth, waarmede hij, in 1381.  S04 UITKEGG. VAN DEN PLATT. GROND, ENZ. 1381. een' Oproermaaker WatTyler genoemd, die naar 't. leven des Konings ftondt, uit den weg ruimde en de Stad van zijn geweld verloste. Het wapen der ftad Westmunster is eerst in 1601 aan dezelve gefehonken, en beftaxt uit een gouden Valhek, op een hemelsblaauw veld, boven het welke het wapen van Koning eduard, de Belijder, tusfchen dc vereenigde Roozen van Lancaster en York geplaatst is. ' »